BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER RIVALITEIT VAN ENGELAND EN NEDERLAND IN DE ZEVENTIENDE EEUW.
DOOR
„Argumentuiii adgredior, quod non unius belli causa fnit, et de quo etiam ab Viris eruditis vario Maite cevtatuni est.quot;
11 v N K i; H S ll O F, K . De domïnio maris.
A M S T K R 1) A M,
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-1
BIJDRAGE TOT DE GESCHIEDENIS DER RIVALITEIT VAN ENGELAND EN NEDERLAND IN D£ ZEVENTIENDE EEUW.
DOOK
wArgiiuienhmi adyredior, quod non uniiis belli causa fuit, et de quo etiam ab Yiris eruditis vario Marte certatum est.quot;
I! v N K i;RSllü EK , De dominio maris.
\ MST K \\ 1) A M,
,/t Gelieurt veel tijdts, dat de ecu vriendt de ander helpt, ende met alle middelen begunstight, om hem te doen komen tot een Anipt, Charge ofte Digniteyt. Soolangh als die knyperije duyrt, zijnse de beste vrienden van de werelt; maer soo liaest als dien vrient het ampt wegh heeft, soo rijster jalousie. Engelandt heeft de Vrer-eenighde Nederlanden, doen sy kleen waren, veel liefde, gunst ende hulpe betoont; maer na dat de selve haer hadden bevestight, doen wierden de Eujrelsche jalours. Men begost te spreken op de Visseherije, dat het geschiede inde haer Zeen, op haer Klisten, dat de Hollanders haer het broodt uyt de mondt namen, niet alleen soo na bij, maer oock wijt af, in Indien, soo Oost als West, in Groenlandt, in Moscovieu resen disputen.quot;
Aitzema, Saken van Staet en Oorloyh.
Bij de voltooiing mijner taak zij het mij vergund, een en ander op te merken over de uitgave der daaraan toegevoegde Bijlagen. Ik heb gemeend, mij bij liet afdrukken dier stukken strikt te moeten houden aan den tekst, dien ik gebruikte. Verkeerde spellingen, kwistig geplaatste hoofdletters, zonderlinge interpunctie, alles is weergegeven zooals het in het oorspronkelijke voorkomt. Ik meende daartoe verplicht te zijn bij het in het licht zenden van stukken, waarvan de origmeele, eenigszins bedorven tekst niet ter vergelijking voor een ieder toegankelijk is en waarbij dus meer of minder gewaagde veranderingen het vertrouwen op de uitgegeven lezing niet dan verzwakken konden. Levert deze handelwijze geen stof tot ernstige bedenkingen op bij de Bijlagen A. D. E. J. K. en L., waar de oorspronkelijke tekst vrij zuiver is, nog minder bij de stukken B. F. en I., waarvan de origineelen reeds in druk verschenen zijn en waar dus de fouten opzettelijk of uit onkunde door deu schrijver schenen gemaakt te zijn; bij de stukken G. en H. was het resultaat, dat eene veelszins bedorven lezing te voorschijn kwam. Toch meende ik ook daar niet van de mij zeiven voorgeschreven gedragslijn te mogen afwijken. De oorspronkelijke tekst van
stukken, door Engelschen en Nederlanders der zeventiende eemv in liet Franscli gesteld, kan, nadat ze eenige malen is overgeschreven, niet volkomen zeker meer worden gereconstrueerd. Te raoeielijker is zulk eene reconstructie waar de kopiist der stukken iemand blijkt geweest te zijn, die met de taal waarin die stukken gesteld zijn onbekend was. In dien stand van zaken meende ik dus de beide Memoriën te moeten laten zooals ze waren. Over het geheel is de tekst verstaanbaar en kan een ieder de verbeteringen aanbrengen; waar de zin onduidelijk was heb ik waar ik vermocht het verbeterde woord aan den voet der bladzijde aangeteekend. — Anders heb ik gebundeld bij het uitgeven van Bijlage C. Flier gold het een stuk, door den schrijver zeiven voor de pers bestemd, dat echter hier en daar bepaald herziening eischte. Uit het handschrift zelf blijkt, dat het stuk zonder tusschenpoozen opge schreven werd en dat het betoog daardoor nu en dan aanvulling vorderde; die aanvullingen zijn wel dadelijk ingevoegd, maar zij storen m. i. soms den gang der redeneering. Bij een werk, waarmede het aldus gesteld is, meende ik meer zorg te moeten aanwenden. Aan den tekst waagde ik niet iets te veranderen; met behulp van de heeren Dueieu en Hamakee, die zich daartoe dadelijk bereid verklaarden, stelde ik de twijfelachtige lezingen vast, en veroorloofde mij een enkele maal een woord tusschen haakjes er bij te voegen. Waar het geschrevene volkomen onleesbaar of met een gezonden zin on-vereenigbaar scheen, plaatste ik een vraagteeken. In den aldus verkregen tekst nam ik echter met interpunctie en indeeling meer vrijheid dan bij de overige stukken. Aan de nagedachtenis van een groot man meende ik schuldig te zijn, dat zijn werk ten minste in zulk eenen afgewerkten staat verscheen als de eerbied voor den door hem zeiven gestelden tekst toeliet.
Over de inrichting van het boek zelf nog een enkel woord. Ik ben bij het stellen van het denkbeeld uitgegaan, dat een schrijver, vooral als hij zijn eerste proeve in het licht geeft, niet mag eischen, dat zijne lezers hem op zijn woord zullen gelooven. Daarom heb ik getracht, de controle gemakke-
Ill
lijk te maken, door niet alleen waar ik van andere schrijvers verschilde de polemiek zoo kort maar zoo volledig mogelijk in de noten op te geven, maar ook van rle aangehaalde werken dc plaatsen overal aan te wijzen. De aan-teekeningen hebben daardoor reeds eene uitvoerigheid gekregen, die sommigen overdreven zal schijnen. Ter vereenvoudiging in het citeeren vermeldde ik dus nergens den volledigen titel of de editie van het aangehaalde werk ; de volgende uitvoerige lijst der geciteerde boeken en handschriften zal het een ieder gemakkelijk maken de aangewezen plaatsen na te slaan.
Acten ende Kesolutiën vaude Ho. Mo. Heeren Staten Geuerael der Vereeniclide Nederlanden. 1609 — 1642, 1651 1054.
Secretc Eesolutiën van de Ho. Mo. Heeren Staten Geuerael dor Yereeniclide Nederlanden. 1024, 1025, 163G, 1639.
Rapport van de Heeren Gecoioitteerde geweest hebbende in En-gelandt in den Jaero XVFtliien.
Verbael van de conferentie ende besogne gehouden by . . . Commissarissen van de Heeren Staten Geuerael der Vereeniclide Nederlanden met de Commissarissen van syne Ma' van Groot Bretaigne nopende de questien geresen op den liandel van Oost-Indië. (1615.)
Verbael van de Heeren van Goon, van deii Dussex, Liens en Noel de Caron, als Haer Ho: Mo; Ministers ju Engeland geweest ju 1618 en 1619.
Rapport Engelandt. 1621.
Rapport van de Heeren van Sommelsdyck, Bas ende Stauenisse, ener hunne Engelscbe legatie ende besoigne gevallen t'sedert den 5 De-cembris 1621 totten 12i-'u Februarij 1623.
Rapport bij forme van Verbael ouergegeven aen de.. . Staten Ge-nerael.. . by d'Heeren... Van Aerssen... ende Joachdii... van heur-lieder gebesoigneerde, ende liet gliene dat henlieden meer is voorge-coineu, in d'Ambassade dewelcke syluyden door last van liare Ho. Mo. hebben gedaen aen deu Coningli van Groot-Britanniën, in den Jaere XVIC ende vier eu twintich.
Jonrnael vaude legatie van Heeren van Soemei.sovck. JoAcnmi eü BüRMania, aeuden Coniugli van Groot Britannien in Jnnio XVIC eu vijuentwintich.
Sommier Verbael van liet gene is verhandelt en gepasseert nvt crachte van Comissie by de. , . Staten Generael.. . gedefereert aen Mr. Jacob Cats... om als Gedeputeerde van liaere Hoog Mog. nevens Heere Albert Joachimi... te vorderen en procureren by syne Ma' van Groot
IV
Brett, eïi daer liet verder dienstieh bevonden soude mogen worden, sulx als d'Instruetie daer over gemaeckt, is mede brengen. (1627.)
Verbael van de reysen, negociatiiin ende besoignen, gedaen by de Heeren. . . Ambassadeurs. .. vande. . . Staten Generaal aen den Co-ninck van Groot Britannien. . . geduyrende derselver legatie inden .lare XVP aclitendetwintieh en XXIX.
Kapport van Cuiin'jslis van Bevuken over zyne Legatie aan den Koning van Groot-Brittanniën in de jaren 1(336 en 1037.
Kapport gedaen aen... de Staten-Generael.. . van eene reise die door ordre van nare Hog: Mog: heeft gedaen, in den Jare XVIc ende sessenderticli. . . aen den. . . Coninck Cakolum van Groot-Brittan-niën etu. Albëut Joachimi. . . op den last hem gegeven.
Kapport van den Heer Van Som.melsuyck ouer syne legatie aen de Con. Ma? van Groot-Bretagnen inde Jaren 1039 en lü40.
Verbael van de Heeren van Bredeuode, van Sommelsdyck, ende Heenvliet, van de Extra-ordinaris Ambassade by hun becleedt aen den Coninck van Groot Britagnen in den Jaere 1641.
Verbaal gehouden by de Heeren... Ambre. ende Plenipotentiarisen vaude. . . Staten Generael... over alle hetgene by liaer jngevolge van liaer Ho: .Mo: resolutien... verricht is ontrent de onderhandelingen van vredens Tractaten binnen de Stadt van Aecken aengestelt. (en voortgezet te Keulen. -1073--74.)
uit liet redster deiv Instruetien ende Afemorien der Ho. Mo. Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden beginnende met den Jare 1588 efi eyndigende met den Jare 11)10:
Instructie... voor de Heeren... Gesanten eü Ambassadrs. van Hoogligemelto Heeren die Staten generael aende Cocmeklyeke Ma? van Groot-Britannien, enz. dd. 31 Maart IGIO.
uit het register van de; Instruetien der Hooch Mogende Heeren Staten Generael der Vereenichde Nederlanden, beginnende metten Jaere 1011 ende eyndigende met 1623:
Instructie van de. . . Staten Generael. . . voor die Heeren . . . vant gene deselve te samen, ofte by Indispositie oft ander empesuhe-ment, het meerendeel van hunluyden by Syne Ma' van Groot-Bretaig-nen sullen doen, vorderen en besoignerea, dd. 21 November 1618.
Instructie van de. . . Staten Generael. . . voor de. . . Hoeren . . . Gesanten ende Ambassadeurs van de hoochgemelte Heeren Staten Generael aende Conincklycke Ma' van Groot Britannien, enz. dd. 12 Januari 1621.
Instructie van de. . . Staten Generael voor de. . . Heeren. .. gaende in Ambassade nae den Coninck van Groot-Britannien, dd. 25 October 1621.
Secrete en naerder Instructie gegeuen aende Heeren.. . by de H. eïi M. Heeren Staten-Generael afigesonden aen Syne Co. Ma? van Groot Britaignen, om nellens den Heer van Schonewalle daerop te mogen besoigneren, dd. 23 November 1621.
Naerder Instructie van wegen de Ed. Mo. Heeren de Staten van
V
Hollaudt en Westvrieslandt voor Heeren... Ambassadeurs en. extra-ordinaris AiFgesanten van Ho. Mo. Heeren, myn Heeren de Staten ► Generael der Vcreenielide Nederlanden, aen de Coninckl. Ma' van
Groot Britaignen, voor sooveel belangt de verliooginge van den Impost op do consumpüe vande Engel^clie laeckenen, van wegen liaer Ed. Mo. verpacht, voor een gelieel Jaer Innegegaen prima Augasti al XV [c een ende twintich, dd. 11 Jannari 1
uit het; Eegisterder Instructien ende Memorien van Ho. Mo. Heeren Staten-Generael der Vereeniclide Nederlanden beginnende met den Jare 10-23 ende eyndigende mot den Jare 1032 :
Instructie van de... Staten Genael. . . voor den Heere Albert Joa.chi.mi. . . waor naer liy 1 em sal hebben te reguleren, gaen naer Engelant, als Ambassadeur van liaer Ho. Mogeïï. dd. 10 Mei 1025. Uit het; Verbaal der Ambassade van '1028—29:
Instructie vande.. . Staten Generael. . . voor de Heeren Arnold van Kantwyck eiï Adriaen Padw... gaende in Ambassade aen den Coninck van Groot Britannien naer dewelcke sy, mitsgaders tien Heere Joachi mi Ordinaris Ambass'. van hare Ho. Mogende liun stillen hebben te reguleren int verhandelen van hare Commissie, dd. 23 October 1027.
Nacrder Instructie voor de Heeren Hare Ho. Mo. Ambassadeurs gaende in extraordinaris legatie naer Engelandt vant geene sy aldaer nevens den Heere Joacuimi sullen hebben te verrichten, dd. 17 December -1027.
Uit het: liegister vande Instructien gemaeckt by haer Ho ; Mo: op de Ambassaden ende andere Besendingen aen diverse Coningen, Prin-cen, enz. alsoock binnen 's Lants, beginnende met dan lave 1032 tot den laare 1039 incluys:
Instructie... voorde Heer Cornelis van Beveren,... als Ambassadeur Extraordinaris van wegen haer Ho: Mo : aan Zyne Coninck-lycke Ma' van Groot-Bretagne, omrue diensvolgens met ende neflens d'lleere Albert Joacuimi... te verrichten, 't geene hiernae deselve belast wordt. dd. 8 Maart 1030.
Instructie voor de Heer Albert Joacuimi... Ordinaris Ambassadeur van wegen desen Staet by den Coninck van Groot Britagne. dd. 18 Augustus 1030.
■» Instructie voor den Heer van Som.melsdïck . . . naer dewelcke hy
ende de Heer Joacuimi gesamentlyek liaer sulion hebben te reguleren, dd. 30 October 1039.
Liassen der ingekomen brieven bij de Staten-Generaal.
1. Engeland. 1009, 10, 14, 13, 10, 31, 36, 37.
2. Duitschland. 1037—39.
Uit de Kast met; Stuckcn ende Papieren, leggende in de twee i Gamers boven de Gallerie, vde zoogenaamde Loketkast der Staten-
Generaal.)
Stukken uit de rubriek Engeland : N0. 35 en 43.
VI
Aanwysing der lieilsame politike Gronden cn Maximen van de Repnblike van Holland en West-Vriesland. Leid. 1669. 4°
Achenwall, Staatsrerfassung der Europil.isclicn Hei die und Völker. Gött. 1781. quot;1 dln. Squot;
Adress to the free-men and free-holders ol the nation. Loud. 1682. '2 prts. 4?
.Vttzema, Sakcn A'an Staet en Oorlogli. 's-Grav. 1669, 0 dln. 7 stn. fol.
.Vrf.xd. Algemeene geschiedenis des vaderlands. Amst. 1841. 3 dln. 1 '2 stn. 8quot;
Baker, Chroniele of tiie Kings of England. Lend. 1G84. fol. Baldüs Ubaldus, Commeutaria ad Institutiones, Pandectas et Go-iiicem. Tenet. 1577. 4 dln. fol.
Balen, Beschrijving der stad Dordrecht. quot;Dordr. 1677. 4quot;. Baudartiüs, Meinoryen ofte GortVerhael Der Gedenck-weerdiehsto (xheschiedenissen. Arnh. 1624. 2 dln. lol.
Bilderdijk, Geschiedenis des vaderlands Amst. 1832. 13 dln. 14 stn. 8°
Blackstone, Commentaries on the laws ol England. Oxl. 1775. 4 dln. 8°
Boek, De dominio gentium aquatieo. Traj. ad Eh. 1846. 8° Bok, Nederlantsehe oorlogheu. Leid. en Amst. 1621. G dln. fol. Brandt, Historic van de Rechtspleging van Oldenbarnevelt, llott. 1723. 4°
Bynkershobk, Verhandelingen van Staatszaken. Leyd. 1740. 2 dln. 8quot; Camden, Britannia. Lond. 1607. fol.
Carleton, Lettres, mémoires et ncgociations. La Haye. 1759. 3 dln. 8quot;. Cad en Scheltus. Groot Placaetboeck. 's-Grav. 1658. 10 dln. fol Clarendon, State Papers. Oxl. 1767. 3 dln. lol.
Cocceji, Grotins lllustratus. Wratislav. 1744. 4 dln. 5 stn. fol. Corpus Juris Civilis commentariis Accursii illustratum. Aurel. 1625. 6 dln. fol.
Descriptio ac delineatio Geographica Detectionis Ereti. Amsterod. 1613. 4?
Dümont, Corps universel diplomatique du droit des gens. Amst. 1726. 8 dln. fol.
The Dutch Drawn to the Life. Lond. 1664. 12quot;
Eaber, In Institutiones lustinianeas commentarii. Lugd. 1565. lol. F ru in, Tien jaren uit den taclitigjarigen oorlog. Amst. 1861. 8° Eküin, Een onuitgegeven werk van Hugo de Groot. (In: Gids. 1868. IV. p. 1 en 215.)
Eruin, De Nederlanders der zeventiende eeuw. (In: Volksalmanak v. d. Maatsch. Tot Nut van 't Algemeen. Amst. 1861. 8quot;)
Gentilis, Advocatio Hispanica. lianov. 1613. 4quot;.
VII
Gentleman, Englands Way to win Wealth. (In dl. III. v.: Harleian Miscellany. Lond. 1745. 8 din. 4°)
je Van der Goes, Eegister van alle die Daehvaerden by de Staten
van Hollandt gelionden. (1524—60.) 6 din. 8° ei. Graswinckel, Maris Liberi Yindiciae adv. Gnl. Welwodmn. H. C.
1G53, 4quot;
52, Gkeen, Calendar of State papers. Dom. ser. of the reign of James I.
Lond. 1857. 3 vol. 8°
]n. Van Groningen, Geschiedenis der watergeuzen. Leyd. 1840. Squot;
De Groot, Mare Liberum. L. 1!. 1633. l'i0 De Groot, De jure belli ac lacis. Amst. IG'16. 8quot;
De Groot, Verantwoordingh van de Wettelyeke Regeeringh van Hól-landt. Par. I62'2. 4°
;0. De Groot, Inleiding tot de llollaudsche Rechtsgeleerdheid, met
aanteekeningen van Schorer. Midd. -1767. 4'.'
De Groot, Epistolae. Amst. 1687. fol.
40 Guizot, Histoire de Charles I. I'ar. 1854. 'i dln. 8quot;
Harleian Miscellany. Lond. 1745. 8 dln. 4° 1tL Hautefeüille, Histoire des origines, des progrès et des variations
dn droit maritime international. Par. 1858. 3quot; 75_ Heffter, Das Enropilisehe Völkerrecht der Gegenwart. Berl.
1861. 8v
Histoii-e Du i'axs nomme Spitsberghe, par H(essel) G(errits) A(ssu-mensis.) Amst. 1613. 4°
itt, Hitchcock, A Pollitique Platt. Lond. 1580. 4quot;
Hollandsche Mercnrius. Amst, 1672. 4°
8quot; Hume, History of England. Lond. 1812. 8 dln. 8°
De .Ionge, Geschiedenis van het Nederlandsch zeewezen. Haarl. ,8quot;. 1858. 0 dln. 8quot;
f0} De Jonge, Opkomst van het Nederlandsch gezag in Oost-Indië.
's-Grav. 1862. 5 dln. 8°
Kluebee, Droit des gens moderne de l'Earope. Stuttg. 1819. 8° 25. Kok, Vaderlandsch Woordenboek. Amst. 1785. 38 dln. 8quot;
Kronijk van het Historisch Genootschap. 1869. Utr. 1870. 8° oc|. Larrey, Geschiedenis van Engeland. Amst. 1730. 4 dln. fol.
(Lehmann,) Grotii inanes vindicati. Ace. script, eins consp. tripl. nst,. Delph. Bat. 1727. 2 dln. 8quot;
Van Loon, Beschryving der Nederlandsche Historipenningen. 's-Grav. 1732. 4 dln. fol.
fol, (Luzac,) Hollands llijkdom. Leyd. 1786. 4 dln. 8?
o Mac Cüllocii, A dictionary of commerce and commercial naviga-
ids. tion. Lond. 1844. 8quot;
Macpherson, Annals of commerce. Lond. 1805. 4 dln. 4?
Qttk Van Meteren, Historie der Neder-Landseher ende haerder Na
buren Oorlogen ende geschiedenissen. 's-Grav. 1635. fol.
Nickolls, Kemarques sur les avantages et les désavantages de la
VIII
Franco et de la Grande Bretagne par rapport au commerce. Leyd. 1754. 8°
Ot.dys, Life of Ealegli. (In; Ralegh, Works. Oxf. 1S'20. 8 dln. 8°) Ortolan, Eègles international es et diplomatie de la mer. Par. •1845. 2 dln. 8?
Overbuev, Observations in Ids Travels. (In dl. VIII. v. Harleian Miscellany. Loud. 1745. 8 dln. 4°)
Phillimore, Commentaries upon international law. Lond. 1854. 4* dln. 8°
Placestincs, In Summam Institiitionnm sive Elementorum D. Ivs-tiniani. Mogunt. (15)35. fol.
Plegher, De pristina libertate Belgarnm sub principibns commer-candi et piscandi pactis sancita. L. B. 1791. 4°
Portielje en Vissering, Geschiedenis der tariefsli er vorming in Engeland. Amst. 1847. 8°
Kalegh, Invention of ships. (In : dl. VIII. v. Ealegli, Works. Oxf. 1829. 8 dln. 8?)
E vlegh, Observations touching trade and commerce, (In; dl. VIII. v. Ealegh, Works. Oxf. 1829. 8 dln. 8?)
Eanke, Englische Geschichte. Berl. 1859. 7 dln. 8°
Eai'IN ïiioyras, Histoire d'Angleterre. La Have. 1724. 10 dln. 4° Eesolutiün. .. van . . . Vergaderinge van de Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt. 1609 —1642. fol.
Eymer, Poedera, Conventiones, Literae et Acta publica Anglica. Lond. 1727. 20 dln. fol.
Van den Sande, Ncderlandtsche historie. Leeuw. 1650. fol. Selden, Mare Clausum. (In dl. II v.; Opera omnia. Lond. 1726. 3 dln. fol.)
Selden, Vindiciae Maris Clausi, (In dl. II v.; Opera omnia. Lond. 1726. 3 dln. fol.)
Shakspere, Macbeth. (In; Werke, ausgeg. v. N. Delias. Elberf. 1854. 7 dln. 8°)
Shakspere, The merry wives of Windsor. (In: Werke, ausgeg. v. N. Delius. Elberf. 1854. 7 dln. 8?)
Statutes of the realm. 1816. 10 dln. fol.
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden. Amst. 1739. 23 dln. 8°
Tellegen, De jare in mare, inprimis proximum. Gron. 1847. 8? Temple, Mémoires de ce qui s'est passé dans la Clirétienté de 1672. a 1670. La Haye. 169-2. 12°
Tiieophilus, Paraphrasis Graeca Institutionum Caesarearum, ed. Reitz. H. C. 1751. 2 dln ■■.0
Tiele, Mémoire bibliographiqne sur les journaux des navigateura Neerlandais. Amst. 1867. 8?
The Trade's Increase. (In dl. IV v.; Harleian Miscellany. Lond. 1745. 8 dln. 4°)
IX
Treatise of the quot;Dominion of tlie Sea, and a Compleat Body of tlie Sea-Laws. 2ii ed. Loud. 4°
Vasquius, Controvemae illustres. Lugd. 1509. 2 din. 8P Vattel, Le droit des gens ou ])rincipcs de la loi naturelle. Leid. 1758. '2 din. 4°
Verslag over de zeevisscherijen. VGrav. 1854. 8°
Yisserino, Over een drietal liandscliriften van Hugo Grotius. (Tn ; Versl. en Mededeel, der Kon. Akad. v. Wetensch., Atd. Lett. IX. Amst. 18C5, 8°)
Vreede, Inleiding tot eene geseliiedenis dcr Kederlandselie diplomatic. Utr. 185G. 2 din. 3 stn. 8?
Vreede, Vrijheid van haringvaart en visscherij. (In: Bijdr. voor Taderl. Gesch. 1842. III. p. 1.)
Wac.en'aar, Vaderlandsche lii?torie. Amst. 175-1 21 din 8° Wassenaer, Historisch verhael aller gedenekwacrdiger geschiedenissen. Amst. 1021 -32. 21 din. 4quot;
quot;U'elwod, Abridgement of all Sca-Lawes. Loud. 1613. 4°
Wki.wod, De dominio maris, Juribusque ad Dominium praecipue spectantibus. H. C. 1653. 4°
Wit Eaton, Histoire des progros du droit des gens. Lpz. 1853. 2 din. 8° AVinwood, Memorials of affairs of state. Lond. 1725. 3 din. fol. He Witt, Brieven. 's-Grav. 1725. 6 din. 4quot;
Zorgdrager, Bloeijende Opkomst der Aloude en Hedendaagsche Groenlandsche visscherij. 's-Grav. 1727. 4°
Van Zurck, Codex Batavus. Eott. 1738. 4°
Bij bet in bet liebt zenden mijner proeve is bet mij eene aangename plicht openlijk mijnen warmen dank uit te spreken aan ben, die op zoo velerlei wijzen en met zoo buitengemeene welwillendheid mij behulpzaam geweest zijn in het volbrengen mijner taak. Eu wanneer ik dit zeg, wensch ik niet den schijn te hebben, dat ik alleen eene oude gewoonte volg of eene bijna tot formulier geworden dankbetuiging naschrijf. Waarlijk, ik kan getuigen van de onbekrompene hulpvaardigheid onzer geleerden, die zich dadelijk bereid toonden zelfs aan eenen onbekende uit hunne uitgebreide kennis en belezenheid, uit hunne rijke boekverzamelingen de soms onmisbare inlichtingen te verstrekken. Nooit was bnn eenige moeite te veel, en de vragen, die ik dikwijls aarzelend deed, werden altijd vriendelijk beantwoord. Het is onmogelijk, bier allen te noemen, die in meerdere of mindere mate, direct of indirect medewerkten
X
om mijnen arbeid zoo volledig mogelijk te maken; maar het zij mij vergund aan enkelen in liet bijzonder mijnen dank te betuigen. In de eerste plaats denk ik dan aan de beide hoog-loeraren Fjujin en Vissering, van wie de eerste bij de onderzoekingen over een omvangrijk onderwerp als het hier behandelde den onervarene leidde, gedurig nieuwe bronnen waaruit geput konde worden aanwees, wenken gaf voor de behandeling der stof, — terwijl de laatste bij het lastige en tijdroovende overzien van het reeds geschrevene, mijne opmerkzaamheid op vele mij nog onbekend geblevene boeken vestigde, aanmerkingen maakte waar de voorstelling hem minder juist scheen. i\Ta beide hoogleeraren zijn het vooral de heeren Van den Beegh en De Jonge, die mijnen dank verdienen voor de bereidwilligheid, waarmede zij de hun toevertrouwde schatten van het Rijks-Archief voor mij openstelden en waar dit noodig was door hunne inlichtingen verduidelijkten. Aan allen, die eenigen tijd van de te's-Gravenhage zoo ruim geboden gelegenheid gebruik gemaakt hebben voor onderzoekingen op historisch gebied, is trouwens de uitnemende welwillendheid van beide heeren voldoende bekend. Roven maakte ik reeds melding van het aandeel, dat de heeren Dr. Hamaker en Dr. Durieu gehad hebben aan het uitgeven van De Groot's Defensio. Voor de door hen daaraan bestede moeite breng ik hun hier nogmaals mijnen dank. Eindelijk een woord van welgemeende erkentelijkheid aan heeren bewaarders en beambten van bibliotheken en archieven, die mij in de gelegenheid stelden, de aan hunne zorg toevertrouwde werken te raadplegen, — aan hen, die mij op mijn verzoek inlichtingen gaven over eenig speciaal punt van mijn onderzoek, — en aan allen die mij op eenige wijze behulpzaam waren in het volbrengen mijner langdurige studiën.
„Engelamls zoemaolit nit te Lreiden ten koste van •lie van Tlolland, ziedaar het streven «Ier Engelse he staatskunst, het oogmerk waarmee zij niet alleen lt;le vaart op Spanje, maar onze sohcepvaart in het aliremeen stelselniatiu: belemmerde.quot;
Fruix, Tiev jaren nit (Inv Iarhliqjnriffen onrloii,
liet is van algemeene bekendheid, dat de drie oorlogen, in de zeventiende eeuw tusschen Engeland en Nederland ') gevoerd, niet liet gevolg waren van een toevaliigen samenloop van omstandigheden, ot van eene voorbijgaande politieke combinatie. Men weet, dat niet in de dikwijls beuzelachtige grieven, die als redenen der oorlogsverklaring door Engeland werden opgegeven, do ware oorzaak der vijandige gezindheid onzer naburen gelegen was. Die oorzaak zat dieper ; zij was gewichtiger en niet weg te nemen dan door den politieken ot' commercieel en ondergang van een der beide mogendheden ; het was de naijver van En -geland op den meer en meer toenemenden bloei der republiek op een gebied, dat het gaarne als uitsluitend het zijne beschouwd wenschte te zien ; handel en zeevaart.
Zoude men oppervlakkig oordeelende mcenen, dat gelijkheid van belangen de meest hechte grondslag moest zijn voor een nauw en onverbreekbaar verbond quot;1) : in de werkelijkheid ziel
I
-) De staats-seerctaris Winwood, met de Xedeiiandsche belangen niet minder bekend dan met de Engelsehe, oordeelde zulk een verbond dan ook noodzakelijk. .Je sai,quot; schreef hij in i6i7 aan den amliassaileur in Den 1 laag ('arleton,/;combien il importe an bien des Provinces. (|uelque fortes et puiasautes «lu'elles soient en
men dikwijls, dat die oorzaak eene g-e1\eel tegenovergestelde uitwerking heeft. \ ooral in de tijden, toen bescherming van eigenen en uitsluiting van vreemden nog de wachtwoorden waren der politiek en der economie, was een samengaan van beide staten niet te wachten. Te minder nu eene mogendheid als Engeland, die bij de gewichtigste gebeurtenissen van Europa altijd racdesprak, de belcedigde partij was, beleedigd door een volkje, waarvan de Engelschen zich niet zonder aanmatiging gedurig herinnerden, hoe kort geleden de reddende hand door hen zeiven uitgestoken dankbaar aangegrepen was. ITet mag ons dus niet verwonderen, dat, toen herhaalde conflicten de volksovertuiging in Engeland zoozeer hadden geprikkeld, dat zij van geringschatting tot naijver, van naijver tot haat was opgezweept, eene geweldige botsing onvermijdelijk werd. De onbevredigende houding van de Staten in de ge-schillen tusschen koning en parlement gaf den laatsten stoot. Op het uiterste oogenblik stelde Engeland plotseling het eenige middel voor om eenen oorlog af te wenden. De groote mogendheid gewaagde van een plan tot onderlinge vereeniging, maar eene vereeniging zoo nauw, dat de Nederlanders, met reden bevreesd in die krachtige omhelzing verstikt te worden, hunne toestemming niet geven konden. Zij weigerden. Toen brak ook de oorlog uit en tot driemaal toe maten de beide mogendheden hunne krachten op het betwiste element. De strijd, die al dadelijk de meerderheid van de oudere mededingster overtuigend
ellcs-même, dT-trc toujours soutenues et renforeées par Ie secours et l'apui du Roy de la Graude-Bretagne; et je confesse avec cela, qu'aussi longtemps que la couronnc de la Graucle-Bretague est amic et alliée des Provinces-l'uies, elle n'a aucun sujet de eraindre les attentats de quelque ennemi que ee soit.quot; (Carleton, Lettres. 11. p. 14.) — Van hetzelfde gevoelen was Walter Ralegh. „1 shall never think him a lover of this land or of the king,quot; zegt hij, „that shall persuade his majesty from embracing the amity of the States of the United Provinces, for his majesty is no less sate by them, than they invincible by him.quot; (Invention of ships, in : Ralegh, Works. VIII, p. 3igt;2.) Verg. ook het Engelsch discours bij Bor (Nederl. oorloghen. J1I. c2, p. 26), dat Engeland onovenvinnelijk noemt door Spanje, zoolang de Vereenigde Provinciën die mogendheid niet met hare schepen bijstaan. — De Staten deden herhaaldelijk moeite, Jakob 1 op het wenschelijke eener goede verhouding te wijzen, cu drongen dit voornamelijk door hetzelfde argument aan. Verg. vooral de Instrnetic der ambassade van 1021—23. „Den Spaignaertquot; zeggen de Staten daar. „anders niet en ghebreeckt dan een redelijeke macht ter Zee, om sijne on dergebouw de endc seeckerlijck ingebeelde monarchie te stabilieren.quot; (Instr. der ambass. '1624—23 in : Reg. der Instr. 4611—23.) En Jakob 1 zelf schijnt de kracht van het argument gevoeld te hebben : liij verklaarde reeds in 4614, dat, zoolang hij de alliantie met de Staten „wel vast en wel getrouwe con houden, dat hy naest godt nijemant ter weerelt (I) en hadde te vreesen.quot; (Miss. v. Caron aan de Stn. dd. 5/45 Nov. 161V in T.. E. 4614.)
bewees, eindigde, later met afwisselend geluk gevoerd, met liet volledig toegeven van Nederland aan vele belangrijke cisclien van Engeland. Hot kleinere land bukte voor bet grootere. De personeele unie, die spoedig daarop beiden nauw verbond, bevestigde door enge aaneensluiting bet resultaat, door strijd verkregen : Nederland kwam meer en meer ouder den invloed van Engeland. Zoo was het ideaal, waarnaar Cromwell gestreefd bad. door Willem 111 verwezenlijkt!
Terwijl de gang van dezen reuzenstrijd over bet algemeen voldoende bekend is en men er mede volstaan kan, den weetgierige voor eene nauwkeurige kennis daarvan te verwijzen naar de bekende gescbiedsebri j vers, ligt daarentegen bet eerste tijdperk der Engelseh-Nederlandsche rivaliteit voor een groot deel uog zeer in het duister. Ts dit waar met betrekking tot de pogingen ter vereeniging der wedijverende machten, van Kil.-! tot Kils voor de beide üost-lndisehe Compag-niën, van Kiól tot Kiö !■ voor de lauden zelveu beproefd: in nog veel grootere mate geldt het van de eerste perioden, toen de herhaalde botsingen van belangen de animositeit in beide staten deden toenemen, toen de heftige vertoogeu en bedreigingen van beide zijden een voorsjiel vormden, der groote uitbarsting waardig, die onvermijdelijk volgen moest, maar die om verschillende redenen nog tot 1652 vertraagd werd.
Die tijden heb ik voorgenomen te schetsen. De rivaliteit, aan afgunst en vrees voor nadeel ontsproten, openbaarde zich echter bijna op elk gebied. Eene eenigszins uitvoerige beschrijving van die oneenighedeu zoude dan ook meer tijd en plaats vereischen, dan ik nu tot mijne beschikking heb: ik moet mij dus beperken eu een punt kiezen, waarin die wedijver zich openbaarde. En welk punt is dan meer in bet oog vallend, meer belangwekkend dan dat, waarin de wederzijdsehe belangen noodzakelijk het eerst en het hevigst met elkander in aanraking moesten komeu; de geschillen over de vrijheid der zee r Maar ook al beperkt men zich tol dit onderdeel, dan nog is de stof overvloedig, te overvloedig om die in een werk van betrekkelijk zoo geringen omvang te behandelen. Van zelf splitsen de aangeduide geschillen zich echter in twee dcelen: de twisten over de vrijheid der zei-in Europa, en de moeielijkheden over hetzelfde onderwerp buiten Europa, voornamelijk in Oost-Indië. Het laatste va-beide deelen is ongetwijfeld het belangrijkste, maar het is tevens — vooral sinds de verschijning van het werk van Mr.
De Jonge verreweg het meest bekende. Voorloopig wenseli ik mij clan ook hij liet eerste en minst bekende te bepalen. De moeielijkheden met Engeland in Europa tot op den eersten Engelschen oorlog vormen op zich zei ven een goed afgerond geheel 1), dat een volkomen ander karakter draagt dan de latere twisten, die oorzaken of gevolgen waren van oorlogen of van daarop gevolgde verdragen. Ook van de hevige, soms bloedige twisten in Oost-Indië gedurende hetzelfde tijdvak laten zij zich /.eer goed afscheiden, te geniakkelijker, daar Engeland, zijn systeem wijzigende naar zijn belang, in Indii? juist staan bleef op de bewering, die zijne pretensie in Europa onhoudbaar maken moest: de zee gemeen goed voor alle volken.
Niemand meene, dat de beschrijving van dit kleine onderdeel weinig belang beeft. Het is waar, het gewichtigste gevolg van alles, wat in dit tijdvak van Engelsche zijde beproefd werd, schijnt, naast de aanvallen op een paar walvischvaarders, het heften van eene geringe belasting van eenige honderden vis-schersbnizen. Eene ruimere beschouwing der geschiedenis leert ons echter, dat het belang der zaak niet daarin gelegen is. Het was den koning van Engeland noch den Staten om die betrekkelijk geringe som gelds te doen. Ware liet plan der Engelschen niet verijdeld, de visscherij der Nederlanders zoude langzamerhand zijn te niet gegaan. En dat dit geene geringe schade zoude geweest zijn, blijkt uit het eenstemmig getuigenis van alle tijdgenooten. De Staten noemen de visscherij „een van de principaclste Mijnen der \ ereenichde Nederlan-denquot; -); de Engelschen berekenen de opbrengst der verkochte visch op £ 1,000,00(1 in 1010 werd het aantal personen, die in de visscherij hun onderhoud vonden, alleen in Holland en Zeeland op 00,000 geschat 4), weinige jaren later op .')0,000 ; Aitzema'') berekende dat in Nederland ongeveer
') Voor mijn onderwerp zijn van geen belang de jaren 1042 tot 'Iti5i. In ilil tiental jaren waren liet voornamelijk de twisten over den onderstand, door de republiek aan de beide politieke partijen in Engeland verleend, die de diplomatieke betrekkingen verbitterden en, hoewel zij de onderlinge rivaliteit voor eenen korten tijd op den achtergrond drongen, de antipathie tnssehen beide volken versterkten en deden toenemen. Ik zal die jaren dan ook niet behandelen.
-) Groot placaetboek. 1. p. 755. (Plakkaat van 10 Jnli 160lgt;.)
:i) Gentleman, Englands AVa} to win Wealth, in: Harl. Miseell. UI. p. 381. A) Verbaal van iOiü ad 10 Mei.
Carleton, Lettres. 111. p. 275, 0.
ü) Aitzema. Saken van Staet en Oorlogh. 111. p. XlO.
I0il,(l()0 personen van de visscherij leefden, Ralegh ') had er, zeker nog al overdreven, 300,000 genoemd a). lt;r. En wat meer is, alles hing in het systeem der Engelschen
samen. I'oen het hun niet gelukte in de visscherij de Neder-landsehe zeemaeht te fnuiken ^), beproefden zij dit in den handel te doen; toen zij door behendige maatregelen niet goedschiks konden verkrijgen wat zij verlangden, beproefden zij het door geweld. Personen, die den klimmenden haat der Engelschen tegen de republiek gadesloegen, konden er zich niet in bedriegen, dat de maatregelen tegen de visscherij, in 1009, 1617 en 16o6 genomen, en in de eerste helft der zeventiende eeuw meermalen besproken, slechts de eeiste slagen waren, die onze naburen ons zochten toe te brengen. De naijver der Engelschen strekte zich nit over den geheelen handel en zeevaart; de wensch om de Nederlanders uit de Engelsche wateren te verdringen, kwam uit dezelfde bron als de pogingen om hun hunne bezittingen buiten Europa te ontnemen, pogingen wel in Oost-Indie mislukt, maar later in Noord-Amerika met des te schitterender uitslag bekroond: het plakkaat, dat de visscherij verbood, was eene uiting van denzelfden beperkenden geest, die later den Nederlanders door de uitvaardiging der Navigatie-akte zulk een onherstelbaar verlies zoude berokkenen. Eerst gold het de visscherij, daarna dc vaart op Tndië, later de vrachtvaart, waardoor de Nederlanders voornamelijk welvaart en rijkdom wonnen. Met hing van de houding der Nederlanders in dezen proeftijd af, hoe zich hunne geschiedenis in de zeventiende eeuw zoude ontwikkelen. Zij gevoelden het en volhardden tot het uiterste. Hadden zij door het erkennen van Engeland als bcheerscheres der zee, haar het recht en dc macht toegekend, hen uit het voor hun bestaan onmisbaar element te verdrijven 1) ; de tachtigjarige oorlog zoude mis-
') Kalegh, Ubservïitiouri touching trade and Cüiunierüe, in zijne; Works, VJII. p. 370.
* -) Men vergelijke vertier over liet belang der visscherij voor de Vereenigde
Provinciën: Kruin, Tien jaren. p. '213, '214, '237, en vooral; Aamvijsing van Iieil-sanie politike Gronden en Maximen, p. '27, '20, 30.
3) Dat dit het voorname doel der Engelschen wa-s, blijkt — behalve uit dü later te vermelden werkjes \aii Ralegh, Gentlemau en J.K.,—■ uit de woorden van koning Jakob 1., die, oud en afgeleefd als hij was, in 1()'2'2 zich vrij onhandig naar aanleiding der visseherij-qnaestie naijverig betoonde op Nederlands overmacht ter y.ee. /fGliy sijt Meesters van dc zee,quot; voerde hij den Nederlandschen gezanten te gemoet. Ku daarin was ook tie oorzaak van zijne woede gelegen. (Verbaal van 1621—23 ad Ui Aug., '25 Sept. IG'2-2.)
') Dit is de beteekenis, die aan de erkenning van het Engelsche dominium mali-
schien vroeger geëindigd, de Kngelselie oorlogen voorkomen zijn, maar de republiek der Vereenigde Provinciën zonde nooit geworden zijn, wat zij geweest is; Nederland zonde als kleine staat onder Bngelsehen invloed, misschien later als nrovincie in liet Groot-Britanniscbe rijk zijn opgegaan.
De oogenscliijnlijk nietige geschillen, die het onderwerp der volgende bladen uitmaken, zijn dus het noodzakelijk uitvloeisel van het streven, dat de geheele Nederlandsche geschiedenis der zeventiende eeuw beheerscht: de wedijver van Engeland en Nederland; ze zijn misschien het hoofdpunt uit de geschiedenis der wording van den Nederlandschen staat.
Maar bovendien, de quaestie, die ik zal behandelen, was in de zeventiende eeuw eene der belangrijkste op volkenrechtelijk gebied ; de namen van eenen Gentilis, eenen De Groot, eenen Selden, eenen Bijnkershoek zijn onafscheidelijk daarmede verbonden. Deze quaestie heeft ons land in drie oorlogen gewikkeld, lieeft het op den rand van den ondergang gebracht, heeft de vredesonderhandelingen van lli.j I vertraagd, die van 1(57 1 bijna verijdeld en daardoor zelfs ons onafhankelijk volksbestaan in gevaar gebracht. De bronnen onzer geschiedenis zijn daar om te getuigen, van hoeveel belang tijdgenooten ze v;:or onze voorouders hielden; het beroemde werk van Aitzema, het bekende verbaal van Beverningk, de werken-, van Walter Ralegh zijn opgevuld niet berichten over den hardnekkigen strijd, dien de Nederlanders der zeventiende eeuw tegen het verderfelijk beginsel voerden, dat hunne vrijheid bedreigde. Is het spreekwoord „onbekend maakt onbemindquot; ook op historisch gebied van toepassing, zelden zoude die toepassing onredelijker zijn dan hier.
Eene andere omstandigheid verhoogt het belang van de onderhandelingen, over mare liberum gevoerd. Het is opmer-
gehecht moet worden. De Nederlanders, hou onverschillig ook voor mare liberum en mare clausnm in het algemeen, konden in dit speciale geval onmogelijk aan Engelands onvrij//innige eischen toegeven. /00 verklaart zich dan ook het op den eersten aanblik eenigszins hevreemdende teit, dat een college als de Staten, hij wie het handelshelang zoozeer op den voorgrond stond, drie oorlogen voerde en zells daarna, hoe uitgeput het land ook was, aanvankelijk niet wilde toegeven aan eene kleine Ibrmaliteit, die dc Kngelschen eischten : het strijken van de Nederlandsche vlag voor de Engelsche. Niet in hel feit zelf was hier de inoeielijkheid gelegen : in vroegere tijden hadden de Nederlanders liet nu gevraagde veelal zelfs zonder noodzaak gedaan en de Staten waren daartoe nog voor den oorlog bereid (vgl. Wagenaar, Vaderl. hist. Mil. p. 475,77), maar Engeland eischte het als een recht, als eene erkenning, en dit was liet wat de Staten volstandig geweigerd en eerst door den ergsten nood gedwongen toegegeven hebben. (Vgl. de uiterst belangrijke onderhandelingen in iOrvi te AVestminster en in 'I()73 tc Keulen hierover gevoerd.)
7
kelijk eit pleit niet voor de ingenomenheid der Stnarts me1: de protestantsche zaak, dat de beide hoofdmomenten der verwikkeling van belangen, de eenige waarop de Engelsche koningen krachtig handelend in den loop der zaken ingrepen door de uitvaardiging van plakkaten, juist samenvallen met de toenadering der protestantsche vorsten tot Engeland. Bij beide gelegenheden is het eene ambassade, gezonden om dit doel te bereiken, waaraan de belangen der visseherij worden toevertrouwd. De taak dezer ambassaden werd natuurlijk zeer verzwaard door het beslist optreden der Engelsche koningen tegen een der protestantsche oorlogvoerende mogendheden in eene zaak van zooveel belang. Voorkwam in 101U de dood van Hendrik IV den strijd van beide partijen om Engelands hulp, in 16;3() zien wij dien strijd door intriges en tegen-intriges, een behendig gebruik maken van de gebeurtenissen, afwisselend dooi' list en stoutheid, zich aan het Engelsche hof ontwikkelen en met wenden en keeren alle phasen doorloopen, totdat eindelijk de protestantsche partij, gesteund door act volk, allen tegenstand overwint. Die strijd is niet alleen op zich zelf belangwekkend, maar doet ons ook van nabij eenen blik slaan op de kronkelpaden van de binnen- en buitenlandsche politiek der Stuarts.
En er is meer. De beroemde Hugo De Groot speelt in beide deelen der quaestie over mare liberum, de oneenigheden met Engeland in- en buiten Europa, eene zeer interessante, uiterst moeielijke rol. In 1609 met zijn beroemd boekje Mare Liberum als voorvechter van de vrijheid der zee opgetreden, moest hij twee malen, in ilil-'i en 1615, als vertegenwoordiger der Staten de argumenten uit zijn eigen boek geput, wederleggen. Mij deed het. zooals van iemand van zijne buitenge-meene schranderheid te wachten was, met ongewone handigheid. Toch blonk zijne geleerdheid in grooteren glans, toen hij zijne eigene overtuiging, dat de zee een vrij en aan allen gemeen element is, onbewimpeld mocht uitspreken. Bijna in dezelfde dagen, dat hij de Oost-Indische belangen van zijn land met zooveel talent in Engeland voorstond, zette hij zich tot het weerleggen der Engelsche aanmatigingen in Europa, en schreef zijne „Defeusio capitis V; Maris Liberi op-pugnati a (J u i 1. Welwodo.quot; De omstandigheden verhinderden toen de uitgave van dit geschrift: ! )e Groot achtte het niet raadzaam, juist in dien tijd de aandacht van den verbitterden Jakob 1 weder op zijn Mare Liberum te vestigen.
Het boekje, tot mi toe onuitgegeven, volgt in de Bijlagen. Met eigenaardig verband met mijn onderwerp en de plaats, die De Groot juist in niiju werk moet innemen, zonden eenc uitgave verontschuldigeu, waarvan de uitvoerigheid misschien niet ge-ëvenredigd is aan het belang op zich zelf, zoo niet de naam van De Groot, vooral wanneer bij mare li bemin behandelt, reeds rechtvaardiging genoeg was. En te meer zoude dit het geval zijn, mocht het blijken, dat De Groot hier, onder den schijn van hetzelfde onderwerp te behandelen, werkelijk een geheel nieuwe zaak verdedigt, die met de strekking van zijn Mare Liberum uiets dan den naam gemeen heeft. Met zal mij niet moeielijk vallen, dit te bewijzen; de meest afdoende getuigenis, die van De Groot zeiven, maakt de zaak voor goed uit.
In den aanhef van zijne üefensio verhaalt De Groot, wat het doel geweest is, dat hij zich bij het schrijven van Mare Liberum voorgesteld heeft. Is het reeds daarom niet waarschijnlijk, dat dit boekje evenals deDefcnsio tegen de Engelschen gericht zoude zijn, omdat de pretensie dier natie eerst eenigen tijd na de uitgave van Mare Liberum door het plakkaat van Jakob 1 aan de orde gesteld werd, ten eenemale zeker wordt dit, wanneer wij De Ciroot den oorsprong van zijn beroemd werkje hooren verhalen en hem zien wijzen op de strekking der argumenten. Eenige jaren geleden, schrijft hij omstreeks liil I-, had hij, het groote belang van den Oost-In-dischen handel voor Nederland inziende, en begrijpende, dat die handel toch niet dan dooi- een gewapenderhand optreden tegen dc Portugeezen zoude kunnen behouden en uitgebreid worden, in een boek van eenigen omvang liet recht van oorlog en buit uiteengezet en als een prikkel te meer het verhaal der mishandelingen en het nadeel, dat de Nederlanders van de Portugeezen in Oost-Indie geleden hadden, daarbij gevoegd. Van dit werk, dat onuitgegeven gebleven was, had hij, toen er bij de onderhandelingen over het Bestand van Spaansche zijde geëischt werd, dat de Nederlanders zich verbinden zenden, niet meer op Oost-lndië te handelen, een hoofdstuk uitgegeven, waarin betoogd werd, dat die eisch zelfs geen schijn van recht voor zich had. Dit hoofdstuk was het later zoo beroemd gewordene Mare Liberum. De strekking daarvan, die aanvankelijk alleen geweest was, de Nederlanders tot ge-wapenden wederstand tegen de Portugeezen op te zetten, zoude dus later meer bepaald geworden zijn : aan de eene zijde de
O
Nederlanders bij de onderhaiideliugon over het Bestiind door iiiteeiizcttiii^ van het beginsel mare liberum te doen vasthoiuleii aan hr.mifii eisch van vrije vaart op Oost- Indic, aan de andere zijde de Spanjaarden tot toegeven te bewegen in eene zaak, waarin het recht niet op hunne zijde was.
Tot zoover De Groot zelf'. Eerst voor een paar jaren is het den hoogleeraar l'Vuin door uitgebreide uasporingen gelukt, de zaak in een helderder daglicht te plaatsen en bepaaldelijk de aanleiding tot het schrijven van den „satis ampins corn mentariusquot;, waarvan Mare Lib er u m oorspronkelijk een deel uitmaakte, op te sporen. Door zijne in 186S publiek gemaakte resultaten ') weet men nu in bijzonderheden, hoe rle zaak zich heeft toegedragen.
Met het oog op de eigenaardige positie van het toen in Üost-Iudië oppermachtige Portugal, als een land door Spanje veroverd, en in de hoop, dat de Portugeezen zeiven Spaujes vijanden niet zouden te keer gaan, hadden de Staten aanvankelijk den Oost Indie-vaardcrs gelast, zich van geweld tegen die natie te onthouden. Niet lang duurde het echter, of deze stelling bleek onhoudbaar. Op het einde van I fiO.i werd dan ook na vijfjarige aarzeling het kloeke besluit genomen in Oost-Indië aanvallenderwijze op te treden. Ondertusschen was het Nederlandsche scheepsvolk zelf door de herhaalde gewelddadige en verraderlijke handelingen der Portugeezen in eene stemming gebracht, die eerlang tot nationalen haat oversloeg; slechts met moeite verdroegen zij de aanslagen van den dikwijls veel zwakkeren vijand. Tleeds had deze gezindheid enkele raaien tot offensieve handelingen geleid. De buit was telkens aanzienlijk geweest en niet te verwonderen is het, dat toen in het begin van ]60-'gt; de beroemde Jakob van Heemskerk, door nieuwe gruwelen der Portugeezen verbitterd, zijne kans schoon zag, hij ze niet liet ontglippen Den 35 Februari tastte hij een rijkbeladen Portugeesch vrachtschip, de St. Catharina, aan en veroverde het nog denzelfden dag. l)c overrijke buit, in 1604 en 1605 in Nederland aangekomen, veroorzaakte eene uitbarsting van de tegenstrijdigste gevoelens. Het gejubel der meest uitbundige vreugde overstemde slechts ter nauwernood de afkeurende stem van eene andere partij. Wel was er
') J Jet oj)stel, waarop ik het oo^ heb en dat ik hier geheel volg, is geplaatst in «le Gids van October en November 1808, en getiteld: Een onuitgegeven werk van Hugo de Groot.
10
weinig kans. dat de Staten liet Heemskerk ten kwade zouden duiden, dat hij, in strijd met hunnen uitdrukkelijken last, de Portugeezeu had aangevallen, nu zij zeiven de onuitvoerbaarheid van dien last openlijk hadden erkend, maar er waren invloedrijke personen in den lande, die om andere redenen bezwaar maakten tegen de verbeurdverklaring der genoineue goederen, en hun aantal was niet gering. Het waren do gemoedelijken onder de aandeelhouders der Compagnie, die hun aandeel in het, met de wapenen in de vuist en nog wel op zulk eene wijze verkregen, goed weigerden te ontvangen. Velen van hen, en er waren eenige zeer gegoeden onder, dreigden uit de Compagnie te treden eu ouder bescherming van den koning v n Frankrijk eene nieuwe op te rieli-ten, die zich alleen op vreedzaam handeldrijven zoude toeleggen. De Compagnie vreesde zulk eene geduchte mededingster, en het scheen alleszins noodig, de gemoedsbezwaren tot zwijgen te brengen door eene overtuigende uiteenzetting van het goed recht der Nederlanders, om ook in Oost-Jndië aanvallend tegen Portugal o]) te treden. Dit was de aanleiding, dat De Groot, waarschijnlijk op verzoek der bewindhebbers zeiven, zich aan het schrijven zette en een boek samenstelde, dat eerst in 1868 als „De jure praedaequot; in het licht verschenen is Het Mare Liberum, dat iti dit werk het eerste gedeelte van het twaalfde hoofdstuk is, moet daar bewijzen: „dat de Portugeezeu geen uitsluitend recht om op Indië te varen en met de Indianen handel te drijven, zooals zij voorwenden, bezitten, en bij gevolg geen reden hebben om de vreedzame komst der Holland-sclie kooplieden in Indië als een daad van onrecht en vijandelijkheid te beschouwen en te straften.quot; ') Deze strekking bleef bij de afzonderlijke uitgave in Kil)1.) in hoofdzaak onvei-anderd, al was de aanleiding tot het schrijven eene geheel andere geweest dan die tot de uitgave. Vrees, dat de Staten het handelsbelang aan den vrede zouden opofferen, drong De Groot tot het publiek maken van een werkje, dat den schijn moest hebben, als was het door de gebeurtenissen van den dag in de pen gegeven :!).
') ['ruin, Een ouuitgcieveu werk vau Hugo »le Groot. Gids, 1808. IV. p. ^25. -) Het Engekch-Xederlaiidselie traetaat van eutrecours, dat achter de editie van lOlio staat, is dan ook noch in de Oorspronkelijke editie van IGOO,. noch zelfs in die van '1018 te vinden. (Evenmin achter de Hollandsche vertaling van llrli.) Het werd er dus bijgevoegd, nadat de pretensiën van den Engelschen koning ook naar dien kant eene verdediging van mare libenun noodzakelijk gemaakt hadden.
11
Het doel, dat De Groot met zijn M.ire i. i h( f u m heooixdo moet uit het voorgaande duidelijk blijken. Het kan mijü voornemen niet zijn, hier liet plan uitvoerig- uiteen te zetten, waarmede De Groot weinige jaren later zijne D ef ens to capitis V' Maris Liberi schreef. Immers de volgende bladen ruoeten juist strekken om dat plan duidelijk in liet licht te stollen. Gcuoeg zij het hier, met de woorden van professor Fruiu het verschil tussclien beide werken aan te wijzen ; „Het was hier (bij de Engelsehe quaestie) niet de onmetelijke oceaan, maar een bepaald gedeelte der zee, van betrekkelijk geringen omvang, over welks bezit getwist werd. en niet ten opzichte der vaart, maar der visscherij.quot; 1)
Hoe is het dan mogelijk, dat bij zoo groote verscheidenheid van doel en bij zoo verschillende strekking der argumenten later door zoo vele en daaronder uitnemende schrijvers ') een gelegenheidsgeschrift als Mare Li ber u ra gehouden is voor eenen aanval op Engeland? De reden, ofschoon niet voor de hand liggende, is zeer eenvoudig. Bij de onbekendheid met de gebeurtenis, die Mare Liberum in het leven geroepen had er bij de algemeenheid, waarmede De Groot bijna altijd spreekt, was het niet te verwonderen, dat Engelschen, die later het eerst weinig opgemerkte boekje in handen kregen, daarin een bedekten eu zijdelingschen aanval zagen op hnnneii koning, eene bestrijding van de bewering, die toen zeer aan de orde van den dag was en gedurig aanleiding gaf tot hevige geschillen. Dat zij tegen De Groot schreven, is zelfs volkomen juist, al heeft hij ook niet zijdelings op dc Engelschen gedoeld. Het is niet tegen te spreken, dat het beginsel, in M ar e L i b er urn gesteld, consequent toegepast op de Engelsehe pretensiën van dominium maris, ze ten eenenmale veroordeelde. Reeds dadelijk Welwod achtte die bestrijding noodig; Selden, ofschoon De Groots werkje slechts hier eu daar besprekende, verbond echter door den titel Mare Clan sum zijn werk voor eeuwig in de oogen van het nageslacht aan M a re L i 1) e r » in. Neemt men in
Merkwaardig is liet echter dat dit reeds in K)3o — dus twee jaren vóór dc verschijning van Seldens Mare Clausum — gcschiedde.
') Fruin, Een onnitgegeven werk van Hugo de Groot, in : Gids, !8ti8, IV. p.SSo.
-) Zooals o. a. Aitzema (Saken van Stact eu Oorlogh, .11 ji. 400;, Knjiin Thoyra.-(liist. d'Anglct. VII. p. 455), Ralegh (invention ot'ships, in: Works, VJll.p. 927;. zelfs nog onlangs De Jonge (Opkomst v. li. Xed. gezag in O. L, IV. p. l.XXVl), die meent dat het geschreven is ter verdediging der Noordsche visscherij. Cf', ook: Ortolan, Régies internation. de la nier, I. p. io'2.
12
aaumerkiiig, dat chin ook eerst door liet gerucht, dat de En-gelsche pretensiëu en de tegensehriften daardoor uitgelokt maakten, M a r e L i b e r u m den wereldberoemden naam verkregen heelt '), die het nog bezit, dan zal men het verschijnsel, waarop ik straks de opmerkzaamheid vestigde, niet vreemd meer vinden.
Toch is het volkomen onjuist te meenen, dat Mare Liberum (leDefensio overbodig maakte: het tweede werkje is veel meer een noodzakelijk aanhangsel van het eerste. De nieuwe ontdekkingen, die deze waarheid aan het licht gebracht en Mare Liberum op zijn rechte plaats gesteld hebben, bewijzen dan ook duidelijk, dat het voor mijn werk van geen rechtstreeksch belang is. Des te meer is dit het geval met de Defensio. Het is juist de politieke strekking van dit werkje, tegelijk tegenhanger en aanvulling van M ar e Li b e r u m, die ik door de volgende bladen even duidelijk hoop te maken, als reeds voor het beroemdste van beiden geschied is. Het verhaal moge niet even verrassend nieuw bevonden worden, het zal misschien blijken nog belangrijker te zijn.
') Kruiu, Ken onuitgegeveu werk van Hugo ile Gi'uot, (Gids, 1868. IV. p. 'i'i'i.i
HUT DOMrN[HM MARIS. - OORSPRONG DER RIVAT.ITEIT
§ 1. Het En gel sell e dominium maris.
Het was evenzeer eeue oude als eeue diep gewortelde ') dwaling, waarmede de jeugdige Nederlandsche republiek in de zeventiende eeuw in botsing kwam, en al mocht de stelling, die de Nederlanders verdedigden, reeds sinds de Romeinsclie juristen niet nieuw meer lieeten, tocli was het voor hen bewaard, den roem te behalen, dat zij liet eerst ') den moed gehad hadden
') Men zoude zich zeer vergissen, wanneer men meende, dat de Ënlt;;elsche pretensie een alleenstaand en in de geschiedenis ongehoord teit was. integendeel, iu de middeleeuwen en nog tot in de zeventiende eeuw was liet beweren van mare liberum bijna uitzondering. In de middeleenwen hadden, om alleen de be-roemdsten te noemen, mannen als Bartolus, Bnldus en zijn broeder Angelus, in latere tijden J^odinus, Albericus Gentilis, Selden, Pufendorl'en Bijnkershoek de zee in meerder»-ol' mindere mate als een niet voor allen toegankelijk gebied beschouwd. Velt; volken hadden die leer gevolgd en schreven zich nog lang de heerschappij over gedeelten der zee toe. Zoo deed dit Venetië over de Adriatische zee, Genua over «Ie golf van dien naam, Portugal en later Spanje zelfs over den geheelen oceaan tot Oost-lndië toe. Polen over de Oostzee, Zweden over de Bothnische golf, Denemarken over de Noordzee, het noordelijk gedeelte van den Atlantischen oceaan, over den Sond en tic beide Belten. Heflter (Europ. Völkerr. p. '\\\) verhaalt zelfs, dat Denemarken de pretensie op de zee bij Groenland en l.lsland nog niet geheel heeft opgegeven. i Vgl. Klüber, Le droit des gens. p. 201. Noot a.) — Kene uitvoerige opgave van landen, die zich dominium maris toeschreven, en van de verdedigers daarvan vindt men bij Selden (Vind. Maris ('lausi. in: Opera. II. p. i4i7, 1434 vlg. Hij noemt daar ook een dominium maris Gallicani. Vgl. Bijnkershoek, Verh v. staatszaken. II. p. l-u : „de 1* ransehen over de Middellaudsche zee.quot;); nog meer bij : T.ehmann, Grotii Manes vindicati (II p. 731—38.) Vgl. mede: Treatise of the Dominion of the Sea. p. *2;)—.i3. — llertter, Europ. Völkerr. p. 137. — Boer, De domin. gent. aquat. p. 4.).} — Kene uilvoerige opgave van boeken over deze quaestic vindt, men bij Klüber, Lc droit des gens. )). 204. Noot a, b.
2) De Groot wordt algemeen de eerste bestrijder genoemd van de leer van het dominium maris (De Groot, Verantw. p. 107. — Wheaton, Progrès dn droit des gens. T. p. 108. — lleffter, Europ. \ olkerr. ]gt;. 137. Noot rgt;), hoewel verreweg de meeste zijner beweringen op zich zeiven niet nieuw waren. (Kruiu, Een onuitgegeven werk van llnpo de Groot. Gids. 1^08. TV. p. 222.)
14
om eene aanmatiging to bestrijden, die gesteund werd door eeuwenoude traditie en gedekt door den koninklijken mantel. Want wèl behoorde er moed toe om op te treden als aanvallers van een recht, geliefkoosd door een volk dat zich nog gaarne de koningin der zee noemt, op het oogenblik, dat dat volk geregeerd werd door een vorst als Jakob 1, even ijdel en lichtgeraakt als trotsch en onbuigzaam, waar het de van zijne voorgangers geërtde voorrechten gold.
ouw en lang had Engeland zich ongestoord als beheerseheres aer zee gedragen, eeuwenlang hadden de Engelsche vorsten zich op die heerschappij, ,,die schoonste bloem hunner kroon,quot; als op een recht beroepen, en niemand had het ooit gewaagd, hun die te betwisten. Ook al neemt men aan, dat het beweerde dominium maris nooit mot die beslistheid ge-handhaafd werd als Selden, de beroemde voorvechter daarvan, wil doen gelooven, — dat het, nooit met de rechten van anderen in botsing gekomen en slechts nu en dan uit praalzucht op den voorgrond gesteld, niet uitlokte tot eene bestrijding, die alleen de theorie baten zoude zonder eenig ander praktisch gevolg dan de vijandschap v.;n een groot en machtig volk, — dan nog mag het verwonderlijk genoemd worden, dat niemand die bestrijding vóór do zeventiende eeuw beproefd heeft. Het mag verwonderlijk genoemd worden, dat geheel Europa gedurende zoovele eeuwen lijdelijk heeft toegezien, dat óen volk zich den uitsluitenden eigendom aanmatigde van een gedeelte der zee, dat alle gebruikten en noodig hadden, wat meer is, dat dat volk telkens weder toonde, dien eigendom oj) prijs te stellen en dien te willen behouden als een wapen, altijd gereed om de vrijheid der omliggende volkercte belemmeren ').
') Veel is er over deze zaak ais reclilsquaestie geschreveu. Om van de vroegeren niet te spreken, noem ik alleen Grotins, Gentilis, Selden, Put'endorf en Bijnkers-hoek. — Over liet hoofdpuut, waarover men nog in de vorige eeuw vrij versehillend daeht, is men liet thans eens : de opene zee wordt algeineeu voor vrij gehouden. Daarentegen zijn volgens het al gemeen e gevoelen in meerdere of mindere male vatbaar om aan eenig gezag onderworpen te worden: liet gedeelte der zee van de knst tot een kanonschot vèr, de kleine zeeboezems (zooals «ie king's Chambers), de havens en reeden. Twijfel bestaat over de geheel en al geslotene zeeën als de Kaspische, wanneer de oevers niet aan een rijk belmoren. — over de zeeën, die sleehts door eene nauwe straat met de overige zee in gemeensehap staan, als de Zwarte en de Oost. zee, — over de golven, wier ingang onder het bereik van het kanon ligt, — en over de zeeëngten. — Over den rechtsgrond der vrijheid van de opene zee bestaat, evenals over de redenen, waarom sommige gedeelten niet vrij zijn, groot verschil van gevoelen. Terwijl Ortolan (die zeer juist onderscheid maakt tnssehen ;;propricté' en empire'1 over de zee de onvatbaarheid der zee voor bezit, de behoefte aan vrije
Want de bewering mocht avontuurlijk zijn, zij rlagteekende van een eerbiedwaardige oudheid. Reecis de Engelsehe koningen Edgar (959) en Cannt (HUI') schreven zich, mag men de oude kroniekschrijvers gelooven, heerschappij over de Engelsehe zee toe. ') Duidelijke en historisch zekere bewijzen van zulk eene aanmatiging vindt men echter eerst iu veol latere tijden. De eerste Engelsehe koning, die zich in een officieel stuk als beheerscher der zee gedraagt, is Eduard I (c. 1300), als hij spreekt van „la sovereigneté, qe ses ances-tres roys d'Engleterre soloyent avoir en la mier d'Eugleterre.quot; -) Toen reeds schijnt de pretensie zoo algemeen bekend te ziju geweest, dat weinige jaren later (lo0:5) zelfs verscheidene kleine staten, waaronder ook Holland, Zeeland en Friesland,
commuuicatie en de onafliaukelijkheid der volkeu ouderling als rechtsgronden voor de geheele vrijheid der zee geeft (Régies internalion. de la nier. I.p. 117—'181), meent Hautefeuille, dat de onuitputtelijkheid der zee alle reden wegneemt om hier van de oorspronkelijke communio af te wijken. Ook hij vermeldt de onmogelijkheid om de zee op den duur onder zijne macht te houden als reden voor hare vrijheid. (Uist. du droit, marit. p. 14—28.) Evenzoo; Kliiber, Le droit des geus, p. 204. Heffter maakt zich hoofdzakelijk met groote \voorden van de zaak af: zijn betoog is niet overtuigend, soms m. 1. onjuist (Enrop. Völkerrecht, p. 1HG—144); Phillimore spreekt slechts met een paar woorden van de rechtsquaestie (Internat, law. 1. p. ISl). — Nu de onvatbaarheid der zee voor eigendom algemeen erkend is, kan natuurlijk het oordeel over de pretensiën der Engelschen niet twijfelachtig zijn. De meeste schrijvers veroordeelen ze dan ook slechts met een enkel woord. Alleen Vattel is uitvoeriger: in zijn bekend werk Le droit des geus wijdt hij daaraan een paar bladzijden. Zijn oordeel over de Engelsehe aanspraken luidt ongunstig. Hoewel hij het mogelijk en geoorloofd rekent, gedeelten der zee te occupeeren wanneer de veiligheid van den staat of het belang der ingezetenen zulks wenschelijk maken (Le. §.287,8. Als voorbeeld van het eerste geval bespreekt V. Jakob I's edict over de King's Chambers.}, meent hij, dat de Engelschen geen recht op de zee hebben, daar zij nooit hebben bewezen dat hunne pretensie door de Europeesche mogendheden erkend is — evenmin als op de visscherij aan hnnne kusten, daar zij, door den Nederlanders het visschen eenmaal vrij te laten, alle rechten op de uitsluitende oefening daarvan hebben prijs gegeven. (Vattel, Le droit des gens. I p. 104—(gt;.) — Phillimore (In-ternation. law, 1 p. 1(.)4 —00) wijdt aan de geschiedenis der Engelsehe pretensie een afzonderlijk hoofdstuk, dat echter over den tijd voor 1()50 niet veel nieuws geeft. Uitvoeriger doet dit de schrijver van: T r e a t i s e o f t h e D o m i n i o n of the Sea (p. 34 — 73): deze volgt echter hier, even als in het eerste hoofdstuk over dominium maris in het algemeen, geheel Seldens Mare (quot;lausum en geeft slechts over den tijd na 1635 hier en daar een enkele opmerkelijke mededeeling. Als rechten van den dominus maris geeft hij op: '1°. het recht om de visscherij van paarlen enz. te vergunnen. 2C. om verlof tot de vischvangst te geven. li0, oin belasting te heficn van schepen, die in zijne zee handeldrijven of visschen. 4°. jurisdictie over alle misdrijven daar gepleegd. 5°. recht om aan oorlogschepen den toegang te weigcivn en 6°. om het strijken van vlag en topzeil te eischen.
') Selden, Mare Clausum , in : Selden, Opera, 11 p. 1324.
~) Selden, 1. c. p. 1360.
Ifi
erkennen, dat de koningen van Engeland „par raison dudlt rovalrae dn temps d'ont il nv ad mémoire du contrarie, ont estó en paisible possession de la souvereigne seignurie de la mier d'Engleterre.quot; ') Hetzelfde deed een Vlaamseh gezantschap, dat Ednard TI eenige jaren daarna „dominus maris Angli-eaniquot; noemt. -) Ook Ednard 11T spreekt van zijne voorgangers als ,domini maris Anglieani eircumquaque,quot; :i) eu het parlement constateert in eene akte, onder denzelfdeu koning vastgesteld, dat alle volken hem als ,1e roy de la mierquot; erkennen. ') Hendrik IV schreef zich eene dergelijke heerschappij toe, immers hij gaf brieven uit, om vrij te mogen gaan „par touz noz povoirs, destrois et seigniories par nier et par terre,quot; s) en onder zijnen opvolger Hendrik V overwoog het parlement, dat 's konings voorvaders „de tout temps ont esté seigneurs del meer.// 'quot;)
Wat was nn dit zoo oude en niet gering te achten recht en hoever strekte het zich uit? Het antwoord op deze vraag is uiterst inoeielijk. Immers verbergt zich wat de eerste vraag aangaat de oorsprong en dus ook de grondslag van het recht der Engelschen in den nacht der eeuwen, eene bepaling van de uitgestrektheid der aanmatiging wordt bemoeielijkt dooi'de verschillende gevoelens, die de beheerschers der zee zelven in den loop der tijden over deze quaestie geuit hebben. Het schijnt mij echter toe, dat de zaak zich aldus heeft toegedragen. Op het einde der dertiende eeuw begonnen de Engelsche koningen zich het gebied aan te matigen over het Kanaal, de ,/niiiiwe zeequot; tusschen Engeland en Frankrijk, ')(le „deux
*) Solden, 1. o. p. quot;1307.
2) Selden, 1. c, p. 1401.
:lt;) Selden, I.e. p. 1370,7.
Selden, I.e. p. 1378.
rgt;) Selden, 1. c. jj. 1357.
,5) Selden, I.e. p. 1378.
quot;) wThe Navrowseas,quot; „les deux Mers,' /,oceanns Briianniciis,^ „mave Auglicaiiuin/ Xeemt men aan, dat de twee zeeën niets anders zijn dan het Kanaal (zooals o. a. doen: graaf Salisbury in: Whnvood, Memorials. 111. p. 50, — de schrijver van: The Trade's increase, in: llarl. Miscell. IV. p. 214, — dquot;. Staten-Gen era al in de Instructie der ambassade v. 'l(Vquot;2R,20: „de eiiij;e Zee ofte Canal,quot; — Camden, die de /lt;•lt;■ ten zeiden van den Thnenis „mare Britannieum' noemt, in zijn: Britannia, p. TiSi,— de schrijver van : 'J'reatise of the Dominion of the Sea, die op p. 34 spreekt van : „the British Sea, or the Channel lying between England and France.quot; Vgl. het gezegde van keizer Sigismund bij: Selden, Mare Clansum, in Opera.quot; 11. p.'1387. en: Boer, I)e domin. gent, aqnat. p. 40), dan moet men het meervond, waarin van deze zeeengte gesjirolcen wordt, waarschijnlijk afleiden van de twee gedeelte.i, waarin de landpunt, die eindigt in kaap La Ilogne nagenoeg tegenover liet
17
mers/' ') die zij beweerden, dat rechtens tot de Kugelsclie
eiland Wight, de zeeengte verdeelt.— Andere schrijvers zijn echter \au oordeel, dat ile „Narrowséasquot; meer omvatten. R;ipiii Thoyras (lliat. d'Anglet. Vil n. 454.) spreekt van: „la Domination des denx llers, c'cst-ii-dire, des denx bras de Mer qui se trouveut entre l'Angletcrre et la France, et entre rAllemagne et la Gra nde - B ret agne. C'est oe (|u'on appelle en Angleterre,quot; voegt hij er bij, „les Mers Etroites.quot; Volgens deze lezing zoude de Noordzee tot Texel, waar de kust zich oostwaarts wendt ei de zee dus ophoudt eeu „nauwe zeequot; te zijn de tweede der „deux Mersquot; zijn. Ook voor dit gevoelen pleit veel. Volgens de Seer. K. S.-G. 21 Oct. '1020 beloofde Engeland den Staten, zoo zij tot het Fransch-Engelsch verbond toetraden, vrijheid van haringvisscherij „in de Nan we Zee.quot; (NB. !)e hai-iugvisscherij had plaats van dc Sehetlandsche eilanden tot aan den mond van den Theems, en was zelfs in het Kanaal bijzonder onvoordelig, (cf. The Trade's Increase, in: Harl. MisceU. JV.p. 214.) De overzetter van Temple'» Memoirs vertaalde „Narrow Seasquot; door: „les mers, qui séparent l Angleterre de la Vrance et de la Uollande.quot; (Temple, Mémoires, p. '11.) in 4073 wilden de Britsehe onderhandelaars o\er den vrede tu Keulen de Noordzee onder de Eugelsche zeeën begrijpen. — Tegen deze meening dient echter; 1°. dat de Nederlanders dit volstandig weigerden, het „une chose très-notoirequot; noemende, dat Nederland door de Xoordz.ee, niet door de Engelsche zeeën, begrensd werd; ja, met de bewering, dat de grenzen der Engelsche zeeën „sout lort eonnus de tout le mondequot; en dat geen enkel tractaat tusschen Engeland eu eeuige andere mogendheid „n'ait meslé la Mer Britaunique avec cellc du Septentrion.' (Verbaal 1073,4. Bvl. 209.) 2°. dat de Nederlandsche gezanten in 1610 beweerden, dut occupatie der zee geen plaats had gehad „eude uamentlijck uijet ten regaide van de Noortzee, die ordinairl. genoempt wordt Oceanus Germanicus, die altijt vrijelijek bij een ijeder is hevlscht ende bevaeren, soader dat desclve bij ijemant is geoccupeert ofte geeygent.quot; (Verbaal 1010 ad 16 Mei.) 3°. dat iu 16153 Gr,iswinckel konde schrijven (Maris Lib. Vind. adv. Welwodum. p. 19.): „Mare quo haleces capinntur, a nemine Geographoruni Britannicum nominatur, sedGermauienm. .. Britanuicam illtid dicitur ijuod Angliam a Gallia dirimit... Absonum est duo maria appellari Britanuica, et probatu facile, hoe mare de quo controversia est, semper Germanicum fnisse appellatn.quot; — Men merke echter op, dal in de drie gevallen de bestrijders Nederlanders zijn, wier belang het natuurlijk was, de „Mers Etroitesquot; zooveel mogelijk te beperken. Een enkele maal schijnen de Engelscheu zeiven iets dergelijks als de Nederlanders te zeggen : in het vredesverdrag van '1067 wordt in art. 7 de Noordzee genoemd in tegenoverstelling van het ^return Britannicum. (üninout, Corps diplomat. VII.'1, p. 45.) — Andereu zochten de tweede zee elders: in '1073 stelden de Nederlandsche gevolmachtigden op den Kenlschen vredehandel voor, in plaats van de uitdrukking „Hrittische Zeën*, die him te onbepaald scheen, te lezen: „het Canael ende het verkeerde Canael (Bristol-Channel; vgl, Phillimore, Internat, law. ]. p. 201), gelijck die (d. i. de Engelsche zeeën) eygent-lijck op de Caerten van alle tijden beschreven waren.quot; (Verbaal 1073,4 ad '12 Sept. 1073). — Eene geheel afwijkende meening verkondigt lleffter (Europ. Völkerr. p. 137.) als hij „die vier, die Britischeu Insein nmschliessenden Meerequot; ,.lhe nar-rowseasquot; noemt. Vgl. Phillimore, Comm. up. internat, law. 1 p. 194: „the narrow o r adjacent seas.quot;
') Dat dit de oorspronkelijke omvang der Eugelsche pretensie was, blijkt overtuigend. De meeste der op p. 15 en'10 geciteerde Engelsche koningen spraken van „la mer d'Angleterre.quot; Graaf Salisbury spreekt van „bis Majesties narrow seas between England and France, where the whole appertayneth to him iu Right, and so hath been possessed tyme out of mind by his Progenitorsquot; (Wiuwood Memorials, 111. p. 50.), terwijl een meer uitgebreid recht voor 's konings plakkaat,
otn eene aanmatiging tc bestrijden, die gesteund werd door eeuwenoude traditie en gedekt door den koninklijken mantel. Want wèl behoorde er moed toe om op te treden als aanvallers van een recht, geliefkoosd door een volk dat zich nog gaarne de koningin der zee noemt, op hot oogenblik, dat dat volk geregeerd werd door een vorst als Jakob 1, even ijdel en lichtgeraakt als trotsch en onbuigzaam, waar het de van zijne voorgangers geërfde voorrechten gold.
Eeuwenlang had Engeland zich ongestoord als beheerseheres der zee gedragen, eeuwenlang hadden de Engelsche vorsten zich op die heerschappij, „die schoonste bloem hunner kroon/' als op een recht beroepen, en niemand had het ooit gewaagd, hun die te betwisten. Ook al neemt men aan, dat het beweerde dominium maris nooit met die beslistheid gehandhaafd werd als Selden, de beroemde voorvechter daarvan, wil doen gelooven, dat het, nooit met de rechten van anderen in botsing gekomen en slechts nu en dan uit praalzucht op den voorgrond gesteld, niet uitlokte tot eene bestrijding, die alleen de theorie baten zoude zonder eenig ander praktisch gevolg dan de vijandschap v:;n een groot en machtig volk, — dan nog mag het verwonderlijk genoemd worden, dat niemand die bestrijding voor de zeventiende eeuw beproefd heeft. Tiet mag verwonderlijk genoemd worden, dat geheel Europa gedurende zoovele eeuwen lijdelijk heeft toegezien, dat een volk zich den uitsluitenden eigendom aanmatigde van een gedeelte der zee, dat alle gebruikten en noodig hadden, wat meer is, dat dat volk telkens weder toonde, dien eigendom oj) prijs te stellen en dien te willen behouden als een wapen, altijd gereed om de vrijheid der omliggende volken'te belemmeren ').
') Veel is er over deze zaak ais recliisquaestie geschreven. Om van dc vroegereu jiiet te spreken, noem ik alleen Grotins, Gentilis, Selden, Pufendorf en Jiijnkers-liook. — Over liet hoofdpunt, waarover men nog in de vorige eenw vrij verschillend dacht, is men het thans eens : do opene zee wordt algemeen voor vrij gehouden. Daarentegen zijn volgens het al gemeen e gevoelen in meerdere of mindere male vatbaar om aan eonig gezag onderworpen te worden: het gedeelte der zee van de, kust tot een kanonschot ver, de kleine zeeboezems (zooals de King's Chambers), de havens en reeden. Twijfel bestaat over de geheel en al geslotene zeeën als dc Kaspische, wanneer de oevers niet aan een rijk behooren, — over de zeeën, die sleehts door eene nauwe straat met dc overige zee in gemeenschap staan, als de Zwarte en de Oostzee, — over de golven, wier ingang onder het bereik van liet kanon ligt, — en over de zeeëngten. — Over den rechtsgrond der vrijheid van de opene zee bestaat, evenals over de redenen, waarom sommige gedeelten niet vrij zijn, groot verschil van gevoelen. Terwijl Ortolan (die zeer jnist onderscheid maakt tnsschen „propriétéquot; en ^empirequot; over dc zee de onvatbaarheid der zee voor bezit, de behoefte aan vrije
Want de bewering mocht avontuurlijk zijn, zij flagteekcnde van een eerbiedwaardige oudheid. Reeds de Engelsche koningen Edgar (9ó9) cn ('anut (1011.) schreven zich, mag men de oude kroniekschrijvers gelooven, heerschappij over do Engelsche zee toe. ') Duidelijke en historisch zekere bewijzen van zulk eene aanmatiging vindt men echter eerst in veel latere tijden. De eerste Engelsche koning, die zich in een officieel stuk als bcheerscher der zee gedraagt, is Ednard T (c. 1300), als hij spreekt van „la sovereigneté, qe ses ances-tres roys d'Engleterre soloyent avoir en la mier d'Engleterre.7' -) Toen reeds schijnt de pretensie zoo algemeen bekend te zijn geweest, dat weinige jaren later (1308) zelfs verscheidene kleine staten, waaronder ook Holland, Zeeland en Friesland,
coramuuicatic en de onafliaukelijkheid der volken onderling als rechtsgronden voor de geheele vrijheid der zee geelt (Régies internal ion. de la nier. I.p. ii7—IftJ), meent Hautefcuille, dat de onuitputtelijkheid der zee alle reden wegneemt om hier van de oorspronkelijke eommunio af te wijken. Ook hij vermeldt de onmogelijkheid om de zee op den duur onder zijne macht te houden als reden voor aare vrijheid. (Hist, du droit, mant. p. 14—28.) Evenzoo; KUiber, Le droit des geus, p. 204. Heffter maakt zich hoofdzakelijk met groote woorden van de zaak af: zijn betoog is niet overtuigend, soms m. i. onjuist (Europ. Völkerrecht, p. 180—144); Phillimore spreekt slechts met een paar woorden van de rechtsquaestie (Internat, law. 1. p. 187). — Nu de onvatbaarheid der zee voor eigendom algemeen erkend is, kan natuurlijk het oordeel over de pretensiën der Engelschen niet twijfelachtig zijn. De meeste schrijvers veroordeelen ze dan ook slechts met een enkel woord. Alleen Vattel is uitvoeriger: in zijn bekend werk Le droit des geus wijdt hij daaraan een paar bladzijden. Zijn oordeel over de Engelsche aanspraken luidt ongunstig. Hoewel hij het mogelijk cn geoorloofd rekent, gedeelten der zee te occupeeren wanneer de veiligheid van den staat of het belang der ingezetenen zulks wenschelijk maken (1,lt;'. §.287,8. Als vrorbeeld van het eerste geval bespreekt V. Jakob lquot;s edict over de Kings Chambers.), meent hij, dat de Engelschen geen recht op de zee hebben, daar zij nooit hebben bewezen dat hunne pretensie door de Europeeschc mogendheden erkend is — evenmin als op de visschcrij aan hunne kusten, daar zij, door den [Nederlanders het visschen eenmaal vrij te laten, alle rechten op de uitsluitende oefening daarvan hebben prijs gegeven. (Vattel, Le droit des geus. 1 p. lO-i—!gt;.) — Phillimore (In-ternation. law, 1 p. l'.M—0'.)) wijdt aan de geschiedenis der Engelsche pretensie '.•en afzonderlijk hoofdstuk, dat echter over den tijd voor 1050 niet veel nieuws geeft. Uitvoeriger doet dit de schrijver van: Treatise of the I)om i n i o n of the Sea (p. 34 — 73): deze volgt echter hier, even als in het eerste hoofdstuk over dominium maris in het algemeen, geheel Seldens Mare Cl au sum en geeft slechts over den tijd na 1(535 hier en daar een enkele opmerkelijke mededeeling. Als rechten van den dominus maris geeft hij op: 'l0. het recht om de visschcrij van paarlen enz. le vergunnen. 2°. om verlof tot de vischvangst te geven. 3°. om belasting te licfFen van schepen, die in zijne zee handeldrijven of visschen. 4°. jurisdictie over alle misdrijven daar gepleegd. 5°. recht om aan oorlogschepen den toegang te weigeren en 6°. om het strijken van vlag en topzeil te eischen.
') Selden, Mare Clausum , in : Selden, Opera, II p. 1324.
~) Selden, 1. c. p. 1360.
Mi
erkennen, dat de koningen van Engeland „par raison dudit royalme dn temps d'ont il nv ad méinoire du contrarie, ont esté en paisible possession de la souvereigne seignurie de la mier d'En gieter re.quot; ') Metzelfde deed een Vlaamsch gezantschap, dat Eduard IT eenige jaren daarna „dominus maris Anglican!quot; noemt.-) Ook Eduard 111 spreekt van zijne voorgangers als Domini maris Anglicani circumquaqne,quot; :i) en het parlement constateert in eene akte, onder denzelfden koning vastgesteld, dat alle volken hem als „le rov de la mierquot; erkennen. *) Hendrik IV schreef zich eeue dergelijke heerschappij toe, immers hij gaf brieven uit, om vrij te mogen gaan „par tonz noz povoirs, destrois et seigniories par mer et ])ar terre,quot; ') en onder zijnen opvolger Hendrik V overwoog het parlement, dat 's konings voorvaders „do tout temps ont esté seigneurs del meer.quot; '')
quot;W at was nu dit zoo oude en niet gering te achten recht en hoever strekte het zich uit? Het antwoord op deze vraag is uiterst moeielijk. Immers verbergt zich wat de eerste vraag aangaat de oorsprong en dus ook de grondslag van het recht der Engelschen in den nacht der eeuwen, eene bepaling van de uitgestrektheid der aanmatiging wordt beraoeielijkt dooi- de verschillende gevoelens, die de beheerschers der zee zeiven in den loop der tijden over deze qnaestie geuit hebben. Het schijnt mij echter toe, dat de zaak zich aldus heeft toegedragen. Oj) het einde der dertiende eeuw begonnen de Engelsche koningen zich het gebied aan te matigen over liet Kanaal, de „nauwe zeequot; tusschen Engeland en Frankrijk, ')de „deux
') Seldeu, 1. ji. ISIIT.
2) Sehlcn, 1. c. p. U01.
Seldeu, 1. c. p. 1370,7.
4) Solden, I.e. p. '1878.
■') Selden, I.e. ]gt;. *1357.
•') Selden, I.e. p. 1378.
quot;) „The Navrowseas,quot; „les deux Mers/ „ueeaniis Briiannicns,''„mave Au}lt;licaiiuni/ Neemt men aan, dat de twee zeeën niets anders zijn dan liet Kanaal (zooals o. a. doen: graaf Salisbury in: Winwood, Memorials. 111. ]gt;. 50, — de sehrijver van: The Trade's Increase, in: llarl. Miseell. LV. p. 214,-— de Staten-Generaal in de 1 n-strnetie der ambassade v. 1628,20: „de enge Zee ofte Canal,quot; — Camden, die de zee ten zuiden van den Theems „mare Britannieum' noemt, in zijn: Britannia, p. HSi, — de sehrijver van : Treatise of the Dominion of the Sea, die op p. 34 spreekt van : „the British Sea, or the Channel iyin^ between England and F ranee.'* Vgl. het gezegde van keizer Sigismund bij: Selden, Mare Clansum, in Opera.quot; 11. p. 1387. en: Boer, l)e domin. gent, aqnat. p. 46), dan moet men het meervond, waarin van deze zeeëngte gesproken wordt, waarsehijnlijk afleiden van de twee gedeelten, waarin de landpunt, die eindigt in kaap La ITogne nagenoeg tegenover het
17
mers, ' ') 'lie zij beweerden, dat rechtens tot de Kngelsdie
eiland Wiglit, de zeeëngte verdeelt.— Andere schrijvers zijn echter van oordeel, dat de „Narrowseasquot; meer omvatten. Rapin Thoyras (Uist. d'Anglet. Vil p. 454.) spreekt van : „la Domination des deux Mers, c'est-a-dire, des denx bras de Mer qui se trouvent entre l'Aiigleterre et la France, et entrc rAllemagne et la Grande -15retagne. C'est ce qu'on appelle en Angleterre,quot; voegt hij er bij, „les Mers Etroites.quot; Volgens deze lezing zoude de Noordzee tot Texel, waar ile kast zich oostwaarts wendt eu de zee dus ophoudt een „nauwe zeequot; te zijn, de tweede der „deux .Mersquot; zijn. Ook voor dit gevoelen pleit veel. Volgens de Secr. li. iS.-G. 21 Oct. 1629 beloofde Engeland den Staven, zoo zij tot het Fransch-Engelsch verbond toetraden, vrijheid van haringvisschcrij „in de Nauwe Zee.quot; (NB. De haringvisscherij had plaats van de Sehetlandsche eilanden tot aan den mond van den Theems, en was zelfs ia het Kanaal bijzonder onvoordeelig. (cf. The Trade's Increase, in: Harl. Miscell. IV. p. quot;214.) De overzetter van Temple's Memoirs vertaalde „Narrow Seasquot; door: „les mers, (jiii separent l'Aiigleterre de la France et de la Holla nde.quot; (Temple, Mémoires, p. 'M.) In 4073 wilden de Britsche onderhandelaars over den vrede te Keulen de Noordzee onder de Engelsche zeeën begrijpen. — Tegen deze meening dient echter; '1°. dat de Nederlanders dit vol-standia; weigerden, het „une chose très-notoirequot; noemende, dat Nederland door de Noordzee, niet door de Engelsclie zeeën, begrensd werd; ja, met de bewering, dat de grenzen der Engelsclie zeeën ^sont lort connus de tont le mondequot; en dat geen enkel tractaat tusschen Engeland en eenige andere mogendheid „u'ait meslé la Mer Britannique avec cello du Septentrion.' (Verbaal 1(573,4. Byl. '•iGO.) quot;i0. dat dc Nederlandsche gezanten in 1610 beweerden, dat occupatie der zee geen plaats had gehad „ende namentlijck nijet ten regarde van de Noortzee, die ordinairl. genoempt wordt Oceauus Germanicus, die altijt vrijelijck bij een ijeder is bevischt ende bevaeren, sonder dat deselve bij ijemant is geoccupeert ofte geeygent.quot; (Verbaal 1010 ad 16 Mei.) 3°. dat in 1653 Graswinckel koude schrijven (Maris Lib. Vind. adv. Welwodnm. p. 19.): „Mare quo haleces capiuntur, a nemine Geographorum Britannicum nominatur, sedGermanicum.. . Britannicum illuu dicitur quod Angliam a Gallia dirimit... Absonum est duo maria appellari Britannica, et probatn taeile, hoe mare de quo controversia est, semper Germanicnm fnisse appellatn.quot; — Men merke echter op, dat in de drie gevallen de bestrijders Nederlanders zijn, wier belang liet natuurlijk was, de „Mers Etroitesquot; zooveel mogelijk te beperken. Een enkele maal schijnen de Engelsehen zeiven iets dergelijks als de Nederlanders te zeggen : in het vredesverdrag van 1667 wordt in art. 7 de Noordzee genoemd in tegenoverstelling van het Fretum Britannicum. (Dumont, Corps diplomat. VU. 1, p. 45.) — Anderen zochten de tweede zee elders: in 1673 stelden de Nederlandsche gevolmachtigden op den Keulschen vredehandel voor, in plaats van de uitdrukking „Brittische Zeen*, die hun te onbepaald scheen, te lezen: „het Caiiael ende het verkeerde Canael (Bristol-Channel; vgl. Phillimore, Internat, law. ]. p. fc201), gelijck die (d. i. de Engelsclie zeeën) eygent-lijck op de Caerten van alle tijden beschreven waren.quot; (Verbaal 1673,4 ad 12 Sept. 1673). — Eene geheel afwijkende meening verkondigt Hefl'ter (Europ. Völkerr. p. 137.) als hij „die vier, die Britischen Insein umschliessenden Meere ■ „the nar-rowseasquot; noemt. Vgl. Phillimore, Comm. up. internat, law. I p. 194: „the narrow o r adjacent seas.quot;
') Dat dit de oorspronkelijke omvang der Engelsche pretensie was, blijkt overtuigend. De meeste der op p. 15 en 16 geciteerde Engelsche koningen spraken van „la mer d'Angleterre.quot; Graaf Salisbury spreekt van „his Majesties narrow seas between England and France, where the whole appertayneth to him in Right, and so hath been possessed tyme out of mind by his Progenitorsquot; (Winwood Memorials, III. p. 50.), terwijl een meer uitgebreid recht voor 's koning- plakkaat,
kroon behoorden. ') Hoe men daartoe kwam is niet meer na te gaan. Evenmin blijkt bet, hoe men oorspronkelijk de pretensie wettigde. Beide zaken zijn hier trouwens van weinig belang; de quaestie is nn niet meer, of de Engelscben recht hadden op de zee, maar of en in hoeverre zij zich dat recht aanmatigden. Zeker schijnt het rnij toe, dat deze pretensie niet
dat Salisbury hier verdedigt, ee» veel degelijker argument zoude geweest ziju, dan de nu ueveus dit recht genoemde jurisdictio in mare. — Walter lïalegh neemt de Engelseheu .,domini maris Britanniciquot; (invention of sliips in: Works, VIII p. 327), — liet Lagerhuis toonde zich in 1(V28 ontevreden op den koning, omdat hij zijn gezag over de twee zeeën niet iiad gehandhaald (Hapin Thoyras, llist. d'Anglet. VII. p. 387), — de Nederlandsche gezant Joachimi schreef in 1033, dat de Engelseheu „int gemeen pretenderen heeren ende Meesters te wesen in de nauwe Zeequot; (li.S.-G. 10 Nov. IG^fe), — de schrijver van: Treatise of the Dominion of the Sea, verhaalt op p. 7'2, dat een Zweedsch s: hip weigerde de vlag te strijken „e ven in the C h a n n e I it self,quot; en zegt, dat men door „British Seasquot; in het vredestractaat van 1654 moet verstaan : „the four Seas and not the Channelquot; (1. c. p. 70), — Seldcn zelf geelt toe, dat het Kanaal de eigenlijke Oeeanus Britanniens is (Mï-re Clausüm, in : Opera II p. '1280), en toont zieh met de grensbepaling der Engelsche zeeën ten noorden en ten westen zeer verlegen. (Zie lüerna p. 23. Noot 4.) — Ook nadat Selden de Engelsche heerschappij over de vier zeeën hal uitgestrekt, vindt men soms sporen van den ouden omvang van het recht. Pufendorf in zijn Jus naturae et gentium ('l()7k2) zegt, dat de zeeëngten tusslt;dien de aangrenzende staten verdeeld moeten worden, tenzij een der beide bij overeenkomst de geheele oppervlakte verkregen heeit, zooals Groot-Br it an ni ë beweert. (Wheaton, Hist. 1 p. 200.) Zelfs in 1074, kort na den vrede te Westminster toen Nederland in Seldens grensbepaling had berust, schreef de beroemde Sir \\ illiain Temple over het erkennen van Engelands ,dominion in the Narrow Seasquot; door Nederland. (Memoirs, II p. 250, gecit. bij: Phillimore, Internat, law, 1 p. 19G en bij: Wheaton, Hist. 1 p. 20!.) In '1082 sprak de schrijver van: Address to t!ie freeman and freeholders of the nation (21 part, Pref. p. Xill.) van: „the Right and Sove-raignty the Kings of Engeland have ever had to the Narrow Seas,quot; — en nog in de '18e eeuw vermeldde dc geschiedschrijver Uapin Thoyras: „la Domination des deux Mers.quot; (Hist. d'Anglet. V!1 ]gt;. 454.) Vgl. mede Phillimore, Internat, law. 1 p. 199, waar echter van „special jurisdictionquot; gesproken wordt.
') Dat zulk eene pretensie bestond, blijkt dunkt mij reeds uit de vorige noot overtuigend; dat zij ouder was dan '1609 of '10*13 schijnt mij toe, nog niet ontkend te kunnen worden. Er is geen reden om aan te nemen, dat al wat Selden daarover schreef, onwaar is, wanneer men geene meerdere en betere argumenten daarvoor heeft dan Tellegen (De jnre in mare, p. 37) aanvoert. Mij begint, met het „otiosum sine dubioquot; te noemen, Seldens argumenten „recenscre ae refntare,quot; en schuift zich dus gemakkelijk den geduchtsten voorvechter van het Engelsche dominiuni maris van den hals. Daarna is zijn eerste argument: 1°. Braetouius. beroemd Eugelsch jurist uit de dertiende eeuw, kent het „mare Anglicanumquot; niet en volgt de llomeinsche rechtsregelen over de zee. Ik wil daarlaten, dat uit liet door Selden (Mare Clausum, in : Opera, li. p. 1381) aangehaalde blijkt, dat dezelfde Braetouius toch ook de zee als ecu gedeelte van het „regnum Angliaequot; beschouwt. Het is echttr m. i. eenigszins onbillijk, om de autoriteit van eenen jurist uit de dertiende eeuw op te roepen tegen een recht, waarvoor de krachtigste argumenten aan de veertiende eeuw ontleend zijn ; in ieder geval kan liet afwijkende gevoelen van een jurist niet veel bewijzen tegenover alle citaten van Selden, waaronder toch vele zijn, die luide voor het bestaan der pre-
J 9
geheel vereenzelvigd moet worden met de in de middeleeuwen algemeen gangbare voorstellingen van een „jnrisdictio in mare,quot; diit zicli de vorsten der aanliggende landen tot 100 mijlen in zee toeschreven. Reeds het feit, dat de Kngelsche pretensie zich oorspronkelijk tot het Kanaal, tot twee zeeën beperkte, wederlegt zulk eene bewering m. i. afdoende. 1)
Deze pretensie, in den loop der tijden meer en meer op den achtergrond geraakt, bestond echter nog in het begin
teiiaie «ietiiigeu. tiquot;. T. s Iweuüe argument is : '\\i de Eugelseh-Xederlaudsche tractaleu is telkens bepaald, dat d'' vissoherij vrij zoside /.'ju. Dit schijnt mij toe eerder teieu, dan vóar de meening van T. te pleiten. Terwijl tueh de Schotsche trac-tatc-n nooit met zoovele woorden Je vrijheid der visseherij stipuleeren vindt men zulk eene bepaling in de Engelselie geregeld, (eenmaal zell's met de bijvoeiïing, dat de viss(diers vrij van lieent zonden zijn, zie hierna p. fc2(.) :) een bewijs, dat men het noodig oordeelde, zulk eene vrijheid als uitzondering nitdrnkkelijk te bedingen. — liet gaat uiet aan, het geheele geleerde werk van iemand als Sehlen te uegeeren, en opgronden, die niet zwaarder wegen dan de'beide aangehaalde, tot het niet bestaan eener pretensie voor Gentilis te eoneludeeren. Een krachtiger argument voor 'IVs mee-uing dan een der door iiem aangevoerde schijnt mij een plaats van Walter Kalegh o]gt; te leveren. Deze zegt (Invent, olquot; ships, in: Works, VI |] ;gt;24): do not Und, that the dominion of the seas was ever absolute till the time ol' Henry the Eighth: bnt that we fought sometimes with good sometimes with ill success.quot; Daaruit zoude .men kunnen opmaken, dat het dominium maris in die dagen meer overmacht ter zee, dan eigendom van de zee beteekende. Dat dit echter toch het geval niet wj\s, blijkt uil liet feit, dat de Eugelscheu (en ook Ralegh zelf in hetzelfde werk) De Groots Mare Li be rum als eenen aanval op dat dominium maris beschouwden. ^Vgl. p. li. Noot 2.)
') Het door mij aangevoerde argument weegt, dunkt mij, zwaarder dan alle beuijzen. die Tellegen (De jure in mare, p. 3(gt; —40.) aanvoert voor zijne meeniug: dat de Engelsche eischen niets anders zouden zijn, dan de toepassing der begrippen van Bartolus en zijne navolgers. (Telleden l. r. p. 40. Eene meening, »lie trouwens zooals zij daur staat, onhoudbaar is, ook al neemt men aan, dat alle citaten van Seldeu oj) jurisdictio slaan: immers S. noemt stukken van 120ü, terwijl Bartolus volgens T. zclveu eerst quot;1 'M4—57 leefde. Tellegen, 1. c. p.'11. — Veel liever zoude ik dan ook met Phi Ui more—Internat, law, 1. p. 195—den grond der pretensie inde Engelsche bezittingen in Frankrijk en vooral langs bet Kanaal zoeken.) Ken krachtig argument tegen T.'s meening levert nog geeue mindere autoriteit dan graaf Salisbury, die, als hij Jakobs plakkaat van *1009 verdedigt, dat doet met argumenten, grootendeels aan Bartolus* school ontleend, maar daarnaast uitdrukkelijk vermeldt, liet recht van Z. M. op de „narrow seas between England and France.quot; (Winwood. Memorials, 111 p. 50). - Laat ons nu zien, wat T. hiertegen voor zijne meeniug kan aanvoeren. .Zijne redeneering is: i0. vuor Elisabeth is het bestaan van eene pretensie twijfelachtig maar onwaarschijnlijk. Üquot;. ten tijde van Elisabeth was deze pretensie in ieder geval vergeten. 3quot;. na Elisabeth vindt men wel eene pretensie vermeld, maar tevens voortdurend de bewijzen, dat er daarbij quaestie is vau jurisdictio in mare. Of het eerste argument afdoende is, moge uit de vorige noot blijken, voor het tweede verwijs ik naar de volgende, liet derde argument wijs ik bier al. 1 it het vervolg zal blijken, dat ik de pretensie na '1609 voor niet geheel dezillde houd als vóór dien tijd: argumenten aan dat latere tijdvak ontleend kunnen dus m. i. hier niets alUoen. — Uiiderdijk ((leseh. des Vader!. VIII. p. t'fl vlir.)
O*
20
der zeveutieiide eeuw, 1) toeu graaf Salisbury ze uitdrukkelijk noemde; ja zij leefde toen nog voort in het rechts-
schijut het met Tellegeu eens te ziju. Altlmiis zonder eenigeu schiju van bewijs deelt hij mede: wdominiuui maris nemo sibi vindicavit,quot; eene bewering, zoo algemeen gesteld, met het oog op Seldens Mare Clausnm, bepaald belachelijk. (Overtuigend blijkt dit vooral uit de: Treat i se o f t he Do m i u i on of t'h e Sea. De schrijver, een volgeling van Selden, definieert liet dominium, waarover hij spreken zal, als: „a Propriety or Right of using, enjoying, disposing of, and freely alienating the thing so enjcy'd and posseat.quot; 1. c. p. c2.) Hoewel 15. ter beslissing dezer quaestie zeer aardige opmerkingen geeft, schijnt het mij toe, dat de conclusie wel wat al te gemakkelijk gemaakt is door te verklaren: niemand eischte dominium, — imperium en dus ook jurisdictio in mare zijn onmogelijk, — dus de quaestie is uitgemaakt. Geen wonder ilat men dan zegt: „Alles derhalve (I) in deze materie is simpel en er valt niet over te disputeeren.quot;
^ Ook dit ontkent Tellegen (1. c. p. 37,38). Zijne argumenten zijn : 1°. de houding door Elisabeth bij twee verschillende gelegenheden aangenomen, en 2°. Jakobs edict over dt King's Chambers van 1604. Laat ons zien of de bewijzen afdoende zijn. — 1°. Terwijl nog van Hendrik Vil een edict wordt vermeld, waarbij hij zich het recht aanmatigt, de buiteulandsche visschers tegen betaling van eenen tol te beschermen (Mare Clausnm, in: Selden, Opera. II p. 1305,6), en Seingerman, een jurist ouder Elisabeths vader Hendrik V111, den koning van Engeland „l.ord of the narrow Seaquot; noemt (Mare Clausum, 1. c. p. 1381), schrijft de eerste minister van haren opvolger Jakob I, dat in „his Majesties narrow Seas the whole nppertayneth to him in llight, and so hath been possessed tyinc out of mind by his Progenitors.quot; (Winwood, Me-mor. Ill, p. 50.) Is het nu waarschijnlijk, dat de pretensie ten tijde van Elisabeth „plane in oblivionem cessitVquot; — Maar, zegt T., Elisabeth heeft zich twee malen bepaald voor mare liberum uitgelaten. Het is waar, in 1580 verzekerde zij den Spaanschen gezant, dat de „vastua Oceanusquot; niet voor occupatie vatbaar was (Tellegen, 1. c. p. 18); in 1002 liet zij te Breinen aan Denemarken verklaren, dat zij alleen jurisdictio in mare erkende en dat nog wel zeer beperkt in kracht en omvang. (Teilegen, i. c, p. 37.) — Laat mij echter omtrent deze plaatsen opmerken : Ad lm. dat ook Welwod, de aanvaller van De Groot's Mare Liberum, zcj^t: „Ita esto, mare vastum liberrimum,quot; en toch het Eugelsche dominium maris verdedigt. Hetzelfde doet de schrijver van: Treatise of the Domi nion of the Sea, die Selden geheel volgt en toch verklaart (p. 2.): „As to the Sovereignty of the vast Ocean, no Man can pretend to it unless he was Lord of the Universe, etc.quot; Ad 2m. dat het m. i. Elisabeths sustenu tegenover Denemarken veel versterkt zoude hebben, zoo zij uitdrukkelijk de Engelsche pretensie voor ongegrond had verklaard en daarvan afstand gedaan; de niet zeer duidelijke woorden, die zij nu gebruikt, wekken eenig wantrouwen. Het uitvoerig verhaal van deze zaak bij Phillimore (Internat, law. 1. p. 202 vlg.) luidt ook anders dan het door T. medegedeelde: Elisabeth verklaart zich, niettegenstaande het beroep op mare liberum, bereid tot het vragen van verlof voor de visscherij. (Het noemen van „our Seas of Englandquot; wi;st eerder op jurisdictio in mare, het verhaal bij Phillimore, Internat, law, 1. pag. 195, schijnt op eene quaestie van neutraliteit betrekking te hebben : — vgl. Ortolan, Regies internat, l. p. 146—in de Schotsehe zee had Elisabeth geen recht hoegenaamd.) — Maar ook al neem ik dadelijk aan, dat Elisabeth eene voorvechtster van mare liberum geweest ist dat zij geen enkele maal van deze gedragslijn is afgeweken (en dat dus de me-dedeeling der Staten in de R. S.-G. 24 Apr. 1036 : dat de onaangenaamheden over de visscherij op de Engelsche kusten ten tijde van Elisabeth „t'elcken sijn blijven steecken,quot; onjuist is, dan nog moet ik het volgende opmerken. Elisabeth was eene vrijzinnige vorstin; zij beschouwde het ala haar belang „marislibertatem propugnare.quot;
21
bewnstzijn van het volk. Onder den drang van de klimmende ovennacht der Nederlanders ter zee werd zij toen Treder meer en meer van belang. Prikkelde zij van de eene zijde de Engelsclien tot naijver tegen de opkomende mededingers ; van de andere zijde onderging zij langzamerhand door de noodzakelijkheicl,' waarin de Engelsclien waren om zich te Verdedigen, belangrijke wijzigingen. Onder den invloed der middeleeuwsche begrippen over jnrisdictio in mare, in het begin der eeuw door Gentilis' Advocatio His-panica weder meer in Engeland gepopulariseerd, kwam het langzamerhand tot een groote uitbreiding van het gebied dat Engeland zich toeschreef. -) En toen in 1635 het gevaar,
En daarbij : E1 isabeth is de éenige Kugelschc vorst, van wie wij zulke getuigeuisseu voor mare li be rum lezen. Ligt liet vermoeden nu niet voor de hand, dat zij alleen in haar belang zich van de illiberale uitspraken van het middeleeuwsche recht heeft afgewend? Vulgt uit deze houding dan mei eenige zekerheid, dat eene voor het overige welgestaafde pretensie plotseling „in oblivionem cessit ?quot; Wanneer wij de groote gemakkelijkheid zien, waarmede de Engelsclien van systeem veranderen; hoe zij in 1609 zich jurisdictio en dominium in mare aanmatigen, in 4613 voor zich de vrije vaart op Oost-Tndië eischen onder inroeping van mare libe-rum, in datzelfde jaar op Spitsbergen de Nederlandsche vissehers berooven onder beroep op hunne occupatie der IJszee, en in 1615 en 1018 mare liberum en mare clausum te gelijk verderügen, — dan werkelijk kan men op het gedrag van één vorst niet te veel bouwen, dan moet men ten minste uiterst voorzichtig zijn met zijne gevolgtrekkingen, en die vooral niet verder uitbreiden dan uitdrukkelijke getuigenissen toelaten. (Vgl. Hautefcuille, Ili^t. du droit marit internat, p. 15 Noot die echter een chronologische fout maakt.) —c20. Met c d i c t van '1604 over d e „ K. i n g' s C h a m-bers.quot; M. i bewijst dit niet veel. De uitgestrektheid der King's Chambers was veel kleiner dan de bekende 100 mijlen der middeleeuwsche jurisdictio in mare. (Vgl. de kaart bij : Selden, Mare Clausum, in : Opera II. p. 1300—7-i.) T. bewijst dus te veel. Bovendien kan de bepaling van speciale onzijdige plaatsen binnen 's konings gebied niet bewijzen, dat Z. M. geene uitgestrekter pretensien op de zee had. In het omvangrijke gebied, dat de Engelsche koningen na 1609 en vooral na 1635 zich aanmatigden, ware het niet mogelijk geweest, de onzijdigheid te bewaren; het was dus alleszins noodig, gedeelten der zee, tusschen min of meer uitstekende landpunten gelegen, als onzijdige plaatsen te proclameeren, wilde men niet telkens aan schending van grondgebied blootgesteld zijn door aanvallers of vluchtelingen.
') Getuigen de stemmen, die in Engeland allenvege tegen de vrije visscherij der Nederlanders opgingen (vgl. de werkjes van Hitchcock, Ralegh, Welwod, Gentleman, J. K., e. a. : hierna ad 1580—1600, 1640—17), nu en dan zelfs onder bepaalde verwijzing naar de pretensie. Zoo noemt Ralegh de Engelschen uitdrukkelijk „domini maris Britanniciquot; (Invent, of ships, in: Works. VIII p. 327),— J. R. den koning „Lord Paramount of the Seas,quot; de zee ten oosten van Engeland „our own Seas, in his Majesty's Dominionquot; (The Trade's Increase, in Harl. Miscell. IV p. 214,6), — zoo schreef Welwod een geheel hoofdstuk om voor zijnen koning dat recht te eischen, en vermeldde hij bepaaldelijk : „the right of our King in the narrow seas.quot; (Abridgement of all Sea-Lawes. p. 69.)
2) Tellegen (De jure in mare, p. 38—40) maakt het zich zeer gemakkelijk door aan te
dat deze mogendheid door de nainve aaneensluiting van Frankrijk en Nederland dreigde, krachtige handhaving van Engelands maclit ter zee eischte, trad Selden met zijn be-
nemen, dat de vier door hem aangevoerde feiten uitmaken, dat de Eugelsche pretensie alleen op jnrisdietio in mare gegrond was. i0. liet plakkaat van ICOO werd zeer zeker onder den invloed van jnrisdietio in mare uitgevaardigd, maar tevens onder inroeping van het oude dominium op de „Narrowseas.quot; (Winwood. Memorials. 111. p. 50.) 2°. en 3n. De twee hier aangevoerde feiten hebben betrekking op Schotland, een land dat zieh nooit dominium maris aanmatigde. Zij hebben dan ook volstrekt niets met de aanhangige quaestie te maken. Eerst na de vereeniging met Engeland bemerkt men in Schotland eenige sporen van den invloed der Engelsehe pretensie. Zoo er al voor dien tijd ic.s van aanspraken op de zee blijkt, zal toch niemand beweren, dat die zich op dominium grondden. Zelfs Selden (Mare Glausum, in: Opera. lip. 1406—9) vermeldt iets dergelijks slechts zeer ter loops. (Vgl. over het oude Schotsche recht: hierna ad 1017.) 4°. Gentilis verdedigde jnrisdietio in mare (zie hierna ad 1013), echter eene 200 uitgestrekte, dat velen zijne Advocatio 11 is pa ui ca voor eene verdediging der Eugelsche pretensie houden. (Philliinore, Internat, law. p. 180. Noot n. '195.—Wheaton, Hist. 1 p. 199. vgl. Tellegen, De jure in mare, p. 40. Noot 32.) — De twee voorbeelden van T. zijn dus niet afdoende: het is zeer gemakkelijk er meer sprekende bij te voegen. De Engelschen spreken van „het reght dat »S. .M. hadde op de Cu sten van sijne drie Coninckrijckenquot; (Verb. 1018, 9 ad 30 Dec. 1018), — van „jurisdictie ende gesachu (imperium?) over de zee (Verb. 1021 ad 31 Mrt.), — van praerogatieven der kroon en gerechtigheid over de zee-k usten (Verb. 1018, 9 ad 8 Jan. 1019), — van den afstand, waarop de Neder-landsche visschers van het land moesten blij ven (o. a. Verb. 1018, 9 ad 31 Jan., 5 i'ebr. 1019) enz. enz.; gezegden, die allen op jnrisdietio in mare en niets meer schijnen betrekking te hebben. — Toch blijkt hel duidelijk genoeg, dat ook de oude Engelsche begrippen invloed oefenden op de pretensie. Wij hooren Jakob 1 verklaren, dat de visscherij „rcgael ende een poinct van de Souveraineteit, sijn Maies-teyt alleen competerende exclusive van anderen,quot; is (Verb. 1018,9 ad 30 Dec. 1018)— dat hij heeft „un tiltre legitime et le droict souverain seul exclusif et en pro-priété de la pescherye sur les eostes de tons ses trois Uoyaumes.quot; (Aitzema, Sakcn v. Staet. 11. p. 402), — dat hij moet handhaven „t'geene Gudt ende de natuire hem cygen gemaeci;t eude toegevoecht haddenquot; (Verb. 1021 ad 18 Apr.); — hij spreekt van ;,sa Souverainctéquot; over de zee (Verb. '1021 ad 20 Mrt., 8 Apr.), — van het visschen „op sijne Gusten ende in de zeequot; (Verb. 1021 ad 31 Mrt.), —van zijn „droict ancien et indubitable au dominion de ses Mersquot; (R. S. G. 25 Mei 1035), — en klaagt, dat de Nederlanders „niet alleen in ende op sijne zee ende stroomen, die hem uotoirlijck ende souder eenige controversie toecomen, jae die hem toegecygent waren, eer hy geboren was, maer sel'fs oock dicht eude nae ouder sijne Custen ende Landt waren visscheude.quot; (Verb. 1021 ad 31 Mrt.) Ook vernemen wij, dat de koning van Engeland zeer gebeten is op De Groot, omdat hij het Eugelsche recht op de zee heeft aangevallen. (Vgl. 0. a. Aitzema, Saken van Staet, 11. p. 402.— NB. De Groot veroordeelde dominium maris, niet jnrisdietio over de kustzee, zooals 0. a duidelijk blijkt uit zijn Jus belli ac pacis p. 128 — 30, waar hij dit laatste uitdrukkelijk geoorloofd noemt, terwijl hij de zee toch vrij verklaart. Evenzoo deed 0. a. Elisabeth vlg. Tellegen, De jure in mare, p. 37.) — De aangehaalde voorbeelden wijzen m. i. te duidelijk op ecu overgangstijdperk, waarin het misschien den Engelschen koningen zelven niet geheel duidelijk was, wat zij eigenlijk wilden, (tot de verschijning van Mare Clan sum in December 1035), dan dat men nu nog zoude kunnen uitmaken, of jnrisdietio dan wel domi* nium geéiicht werd.
23
uoemcl boek ! a r c Clausum op, dat de meer en meer uitgebreide rechten van Groot-B ritannie met argumenten staafde en de vier zeeën voor Karei I als zijn rechtmatig erfgoed opeisehte. ')
Wat was er onder Seldens handen van het oude recht geworden? Zijne beweringen komen hierop neder ; de koning van Engeland is heer van de zeeën, die Engeland omgeven, welke zeeën een onafscheidelijk eu eeuwig aanhangsel zijn van het Groot-
l) Hoe Selden cr toe gekomen is. zijn beroemd bock samen te stellen, is niet gemakkelijk na te gaan. Voor hem hoort men niemand spreken van de vier Engelsche zeeön: de twee zeeën waren bekend, en slechts met een hoogst nevelachtig beroep op jnrisdictio in mare breidde men het Engelschc gebied vtyder uit. Reeds vóór Selden waren echter beide rechten ongetwijfeld moeielijk meer uit elkander te houden; ze werden gedurig verwisseld. Vooral schijnt daartoe aanleiding gegeven te hebben Alberieus Gentilis, die wel niets anders dan de gewone jnrisdictio in mare voor zijnen koning eischte, maar wiens A d vocatio Hispanica toch den indruk maakt, ais had hij op een speciaal recht het oog. (Wheaton, Hist. I p. 199. vgl. Tellegen, De jure in mare. p. 40 Noot 3*2.) Aan hem schijnt Selden dan ook de groote uitgestrektheid van het het Engelsche dominium maris ontleend te hebben. Vóór Selden vind ik ten minste nergens zulk een uitgebreid gebied aan Engelands koningen toegekend, als hij dat in zijn Mare Clausum doet (zie p. '23), dan alleen bij Gcntilis. Deze noemt een vrij wel overeenkomend gedeelte van den oceaan en schrijft daarover zijnen koning jnrisdictio en imperium toe. Selden schijnt er geen bezwaar in gezien te hebben, dit in dominium te veranderen. „Vides,quot; zegt Gcntilis (Advoc. Hispan. p. 29.) „quam protendatur Regis nostri imperium (in mare) longe in meridiem, septentrionem, oeeasum. Britanniae septentrionalia nullis contra terris, vasto, atque aperto mari pulsantur. Et iliberniae meridionalia terminantur ad Hispaniam : oceidua ad Hispaniae regna Indica. Et sic est immensum lata jnrisdictio Regis nostri marina.quot; Vergelijkt men met deze opgave die van Selden, dan zal men slechts weinig verschil vinden. — Sinds de uitgave van Mare Clausum werd men gewoon van de vier zeeën te spreken; de Maria Brita unica werden altijd genoemd (vgl. Tractaat van 1654, art. 3, 13, bij : Dumont, Corps diplomat. VI. 2, p. 74. — Tract, v. iGG2, art. 10. bij : Dumont I.e. VI. '2, p. 424. — Tract, van 1007, art. 10, bij: Dumont 1. c. Vll.1, p. 45), de t w ee zeeën, de M are Britanni cum, geraakten op den achtergrond en werden slechts zelden meer vermeld. (Vgl. p. 17. Noot 1.) Eindelijk durfde men er in het tractaat van 1074 rond voor uitkomen, hoever de Engelsche pretensie zich uitstrekte : men oordeelde het toen noodig te spreken van „Maria infra nominanda,quot; en de bedoelde zeeën uitdrukkelijk op tc geve;». (Tractaat van 1074, art. 4, bij; Dumont 1. c. Vil. 1. p. 254: „in Maribus a Promontorio Finis Tcrrae dicto iiaque ad medium Punctum Terrae van Staten dic-tae in Xorwegia.quot;) —Hoeveel «leze pretensie van die van 1609 mocht verschillen, er werd moeite gedaan, de latere als voortzetting der vroegere te doen aannemen. Karei 1 beriep zich in 1636 op het plakkaat van 1609, hij beschouwde zijne aanmatiging als een vervolg van die van zijnen vader. (Vgl. het plakkaat van 1636 in de Bijlagen.) In 1036 nam men het Frankrijk kwalijk, dat het eene groote vloot uitrustte, omdat daardoor Engeland van de „Herrschaft, die es über die See, die seinen Namen triigt, seit unvordenklichen Zeiteu ausgeübt hatte,quot; beroofd zoude kunnen worden. (Kanke, Engl. Gesch. II p. 119.) Vgl. mede de Instructie van Hopton Engelsch gezant te Madrid, in ; Clarendon, State Papers. 11 p. 9. — En de pu-
24
Britanuische rijk. 'j Deze heerschappij strekte zich volgens Ssldeu uit over de vier zeeëii^ gezamenlijk de Oceanus J^rita-nicus genaamd ; ten oosten tot dc Xederiandsche en Deensche kusten (Oceanus Germanicus), -) ten zuiden niet alleen over de zeeëngte tusschen Engeland en Frankrijk (de eigenlijke Oceanus Britannicus), maar verder zuidwaarts tot Spanjes noordkust (Oceanus Gallicus, maar om de Engelsche heerschappij ter zee mede Oceanus Britannicus of Anglicanus genaamd),;J) ten westen tot niet verre voorbij Ierland (Oceanus Vergivius), 4) en ten noorden tot de Schetlandsche eilanden (Oceanus Hy-perboreus). 5) De zee ten noorden der Schetlandsche eilanden (IJslandsche oceaan), door sommigen mede aan Engeland toegeschreven, behoort aan Noorwegen, maar de Engelschen hebben daar bij tractaat een altijddurend recht om te visschen verkregen. quot;) De nog noordelijker gelegene Groenlandsche oceaan behoort weder aan Engeland door de occupatie der
bliekc opiuie was in den loop der jaren reeds zoozeer op het dwaalspoor gebracht, dat men het geloofde: dc Staten-Generaal en De Seneterre, de buitengewone) Fransche gezant te Londen, beschouwden de zaak evenzoo. (K.S.-G. ^4 April 163(5.— Verbaal Van Beveren 1030, 7 ad 8 Apr. 1G36.) Werkelijk sloot zich dan ook de pretensie van '1035 aan een nog levend rechtsbewustzijn onder het Engelsche volk aan; Solden was echter de eerste, die de langzamerhand uitgezette aanmatiging van het recht over de vier zeeën behoorlijk tormuleerde en met argumenten staafde. In zooverre kan Seldeu de vader der latere Engelsche pretensie genoemd worden. Zijn boek ia de beste, onwraakbare, zoo niet de eenige bron voor die latere pretensie. Ouder bepaalde goedkeuring van koning en raad uitgegeven was Mare Clausuni de autoriteit, waarop zicii de Engelschen in de zeventiende eeuw voortdurend tot staving van hun recht beriepen. (Zie hierna ad 1636.)
') Praefatio Maris Clausi, in: Seldeu, Opera. 11 p. 1484,
~) .Mare Clausuni, in: Seldeu, Opera. II p. 1280, 1414.
3) Mare Clausuni, in ; Seldeu, Opera. II p. 1281.
4) .Mare Clausuni, in: Seldeu, Opera. 11 p. Iwi78. — Dc juiste grens naar deze zijde geeft Seldeu niet op, alleen zegt hij (p. 14012—5», dat het Engelsche gebied zich niet tot Amerika toe uitstrekt (p. 1281). Daarentegen hebben de Engelschen ouder Elisabeth aan de oostkust van Noord-Amerika 600 mijlen zee geoccupeerd bij St. Johns, een haven op hel eiland „Baccalaosquot; (St. .lohus is een der meest oostelijke havens op Newfoundland); en onder de regecriny van Karei 1 nog meer, dat Seldeu niet juist kan opgeven, (p. 1406.) Dat hij (enigszins met de grensbepaling ten oosten en ten noorden verlegen is, blijkt uit de nietszeggende uitdrukking, dat de grenzen hier moeten getrokken worden „post diffusissima aequora, quae Anglo, Scoto, Hiberuo occupata sunt.quot; (p. 1414.)
') Seldeu, 1. c. p. 1279,80. — De zee ten noorden van Schotland is eerst in 1470 door Noorwegen aan dat land afgestaan. (Seldeu, 1. c. p. 1406—0.)
*') Selden, 1. c. p. 1409—13. — De rechten van Engeland op de verre noordelijke en westelijke zeeën neemt Selden alleen rolledigheidshalve op. (I. c. p. 1281,2) Men merke op, dat die rechten eenen geheel anderen grondslag hebben als die op de andere zeeën, die bepaaldelijk een deel zijn van het rijk van Groot-Britannic.
(1. c. p. 1184.)
Engelsche liandeUiars op Rasbuid, die daar het eerst walvis-schen vingen. ')
Men moet dus drie tijdperken in de geschiedenis van liet Engelsche dominium maris aannemen : ]quot;. de tijd voor 1600 met het dominium maris over de Narrowseas, 2quot;. het overgangstijdperk (I (iOO—10:35) met de geleidelijke wijziging der pretensie onder den invloed van Gentilis en zijne begrippen, oquot;. de tijd na de verschijning van Seldens Mare Clausum (1635 voornamelijk tot 1671): de pretensie op de vier zeeën geproclameerd en doorgezet. — In die latere tijden heeft men onderscheid gemaakt tusschen „sovereignty of the seasquot; en „dominion of the seas.quot; -) In 167;3 matigde Karei II zich heide
1) Selden, l.c. p. '1414. Geheel dezelfde opgaven vindt men bij den schrijver van: Treatise of the Dominion of the Sea, p. 34. — De quaestie der grenzen is zeer moeielijk: door de herhaalde veranderingen in het systeem der Engelsehen wist men niet meer, wat daarvan te denken. Van Meteren verhaalt (Hist, der Nederl. oorl., fol. GoO), dat de Nederlandsehe ambassadeurs van lliiO de grensscheiding betwist noemden, — Bo-reel, de Nederlandsehe gezant te Parijs, schreef 12 Juni '1()54 aan De Witt, dat de Fransche kooplieden niet wisten, hoever zich de Engelsche zeeën uitstrekten, „want, seggen sy, die qualificatle van de Zee eene nieuwigheyd is, die te vooren bij ons niet en pleeght te siju bekend.quot; (De Witt, Brieven, 1. p. loO.) Wagenaar (Vaderl. hist. XI1. p. 318) houdt het daarmede en twijfelt of de grensbepaling ooit juist geschied is ; lieffter (Enrop. Völkerr., p. 137) verzekert dit zelfs ten stelligste.
-) Selden doet dit nog niét; overal spreekt hij van vdominium privatumquot; of eenvoudig van „dominiumquot; (dominion), terwijl de geijkte Engelsche term vour het andere recht „sovereigntyquot; was. Misschien meende hij, dat het bewijzen daarvan overbodig mocht heeten. Intusschen hebben vele zijner argumenten voor „dominionquot; op „sovereigntyquot; betrekking. Phillimore (Internat, law. 1. p. 105) vertaalt dau ook „domininumquot; door „sovereigntyquot; in tegenoverstelling van „dominium privatumquot; of ./property.quot; Is dit echter juiat, dan is Seldens redeneering onlogisch en er is weinig of geen verband tusschen de beide deelen van zijn werk. — Toch schijnt men te moeten aannemen, dat de Eugelschen hunnen koning reeds vroeger somtijds beide rechten afzonderlijk toeschreven. Carleton sprak toch reeds in IGIO van „le tiltre legitime de sa Majesté et son droict s o u v er a i n seul exclusif, el en pro priete de la pescherye sur les costes de tons ses irois lloyaumes.quot; (vgl. Propos, van Carleton v. 12 'Jan, 1619, in de Loketk. S.-G. Eng. No. 43.) — Ortolan (Regies internat, de la mer, 1 p. 129) beweert, dat de Engelschen „sous les premiers rois de la dynastie de Hanovrequot; (Waarschijnlijk bedoelt hij hiermede de proclamatie van Willem lil van 1689 — vgl. Ortolan l. c. p. 149: „sous la dynastie de Hanovrequot; — want vlg. Phillimore, Intern, law. I p. 199 was dit de laatste uiting der Engelsche pretensie. De Treatise of the Dominion of the Sea p. 72 noemt nog een voorval van 1706, dat hierop betrekking heeft; onder het huis van Hannover vind ik echter van souverei-niteit over de zee geeu melding meer gemaakt.) „changèrent le mot de domaine pour celui de souverainete.quot; Dit is onjuist : het aanmatigen der souvereiniteit was zeer oud. (Vgl. o. a. het edict van Eduard l hiervoor p. 15 — Zie ook : Treatise of the Dominion of the Sea, o. a. p. (»9.) Misschien is het zelfs juister te zeggen, dat de Engelschen in 1635 „changèrent le mot de souverainete pour celui de domaine.quot;
rechten afzonderlijk aan ') en bouwde op deze ouderscheiding zelfs een systeem. Op de souvereiniteit grondt hij zijnen eisch, dat buitenlandsche schepen in de Kngelsche zee hun vlag voor zijnen koninklijken standaard zouden strijken, uit kracht van den eigendom voriert hij eens recognitie in geld van de Nederlanders voor het recht om in de Engelsche en Schotsche zeeën te visschen. Over het eerste punt ontstond niet voor 1652 ernstige strijd, vroeger was er alleen quaestie van het recht van vrije visscherij, dat reeds spoedig aanleiding gaf tot verschillen tusschen Engeland en Nederland.
§ 2. Regeling der Nederlandse he visscherij in de Engelsche wateren.
Reeds van Eduard 1, den eersten koning, die zich souverein van de zee noemt, dagteekeut de aanspraak der Engelschen om de visscherij in hunne watereu ook voor vreemdelingen o|i de een of andere wijze te regelen en te beperken. -) Vele eeuwen na dezen vorst leest men telkens, dat de Engelsche koningen bepaalde vergunningen geven, om in hunne zee te visschen; zonder die vergunningen, meestal tegen betaling van een zekere som verleend, was de visscherij niet geoorloofd. Dergelijke bepalingen vindt men o. a. van Eduard
l.hit die rechten den koning en niet den staat werden toegekend, is waarschijnlijk het j;evolu: van de Engelsche rechts fictie, dat de koning eigenaar is van alle landen in zijn koninkrijk. (,/The king is the universal lord and original proprietor of all the land in his kingdom; and no man doth or can possess any part of it. but what has mediately or immediately been derived as a gift from him, to be held upon feodal services./; Black stone, Comm., H p. 5i, vgl. p. 105.) Overeenkomstig met deze leer moest ook de zee als deel van het Engelsche gebied den koning toebehooren.
') Aanspraak van den Kanselier aan het Parlement dd. '11 Oct. 1673. Hij noemt de heide rechten volgens de Jlollandsche vertaling „heerschappij ende eygen-doin.quot; (Verb. '1073,4, iiyl. tZ'lS. Vgl. Bijnkershoek, Verh. v. Staatszaken, II. )). 257: „die zich het ge bi et en de eigendom van enige zee aanmatigen, als. . . de Engelschen van de Brittannische zee.quot;) Elders heetcn beide rechten : jiropriete, domaine, property, privatives Eigenthnin, proprietas.quot; en : „empire, sonve-vainelé, domination, suprematie, Souveriinetiit, imperium publicum, potestas pnblica.quot; — Vlg. den schrijver van: Treatise of the Dominion of theScap. 7:2, z^ude „dominionquot; — „sovereigntyquot; zijn; dit ie echter bepaald onjuist. Zie over het verschil tusschen beide rechten: Ortolan, llègles internation. de la mer. I p. '117—128, — over ,;souverainetcquot;: Klüber, Droit des geus, p. 193.
-) Mare Clausum, in: Selden, Opera, 11 p. 1304.
27
III ') cn 11 endrik ITf quot;), terwijl Hendrik 1\' hij trnctaat aan Frankrijk een gelijk recht gaf;1*) van betaling daarvoor vindt men gesproken onder Richard II. ') — Ook een bepaald recht om do zee te bewaken en de visschers te beschermen, schreven de Engelsche koningen zich toe, en wel zoo, dat geen ander vorst tot die bescherming mede werd toegelaten. (Edicten van Ednard IV, Richard 111 en Hendrik VII. ) Na-tnurlijk moest ook voor die bescherming worden betaald, cenc i)etaling, waarvan een vrijgeleide van andere vorsten de vis-schers niet onthief. Nog in de zeventiende eeuw lieten zich de Engelschen er veel op voorstaan, dat aan de ïranschen nitdrukkelijk vergunning verleend werd, op de Engelsche kusten voor 's konings tafel tongen of schollen0) te visschen, terwijl dit hun voor andere doeleinden op strenge straffen verboden was. ')
De Nederlanders werden echter van ouds door de beheer-schers der zee met een gunstig oog aangezien. Reeds koning Eduard I, door nauwe banden met Holhmds graaf vercenigd, stond den Hollanders cn Zeeuwen in 1 :i!J5 dc vrije visscherij
') Seldeu, 1. c. [). 1305.
~) Seldoii, 1. e. p. 1362.
s) Seldeu, 1. c. p. 1364.
') Seldeu. 1. c. p. 1335.
•') Seldeu, 1. lt;■. p. 1365, 0. - Hoewel deze edieten niet nllen bupaald van buiteu-laudselie visachers spreken, geelt reeds het feit zelf, d:it er overal van visschers in het algemeen gesproken wordt, reeht om te vermoeden, dat ook buitenlanders daaronder begrepen zijn. liet edict van Eduard IV (Seldeu, l e. p. 1305) maakt dit vermoeden tot zekerheid: immers het spreekt van visschers „euinscunque pat riae fuerint.quot; „Patriaquot; beteekeot hier bepaald vaderland; ten minste een reden, waarom men onderscheid zoude maken in het beschermen van Engelsche visschers uit verschillende steden is mij onbekend.
6) De Latijnsche en Fransche bronnen spreken telkens van „soleaequot; en „sollesquot; (tongen) de iiollandsche van schollen.
') Seldeu, Mare Clausum (Opera, 11. p. 1303). Een uitvoerig en betrouwbaar bericht daarover vindt men in het verbaal van Van Beveren (Verb. 16b0,7 ad 2 Oct. 1030.) Op Van Beverens verzoek had de Fransche ambassadeur geschreven om inlichtingen over die tongvisseherij. De gouverneur van Dieppe antwoordde hem o. a. het volg ende : „Nous obtenons des congéz du lloy de la Grande Bretagne senlemeut pour pescher des solles ponr 1c lloy les avans et earesme, a cause (pie dans leur costes elies sont plus belles que les nostres, et qu'elles se peschent fort proches dc leur dictes costes; et dont nous ne donuous rieu, sinon quelque droict aux oilieiers de radmiraulté. Voilu en eflfect toutte Taiiaire et (piand vons verriez les congez, vous ne verriez ])as d'avantage.quot; In den licentbrief door Karei 1 den 12/22 Febr. 1036/7 daarvoor op nieuw gegeven (te vinden in het verbaal 1030,7 ad 10 April 1037), wordt gesproken van 7 of 8 visschersbooten onder konvooi van een Engelsch oorlogschip. — De Fransehen zelveu beschouwden dit echter volstrekt niet als erkenninu van het Engelsche dominium maris. De Fransche gezant zeide aan Van Beveren,
28
in de Engelsche zee bij Yarmouth toe '), en ofschoon herhaaldelijk oneenigheden, ook over dit punt zelf, de goede verstandhouding in den loop dor eeuwen kwamen verstoren, »
bleef' het over het algemeen de gewoonte der Hollandsehe visschers, hun bedrijf op de Engelsche kusten te oefenen. Verschillende oude privilegiën zijn daar om van den goeden wil der Engelsche koningen te getuigen. ') Omstreeks 1135 ontstonden er echter weder moeielijkheden, en ze waren van zulken ernstige» aard, dat wederzijdsche vorsten besloten, door een tractaat de tusschen beide landen bestaande handelsbetrekkingen te regelen. In het laatst van 14:59 troffen de gezanten van koning Hendrik YI met Isabella van Portugal, als vertegenwoordigster van haren gemaal Philips van Bourgondië, eene overeenkomst voor drie jaar. Ofschoon flcze overeenkomst alleen Brabant, Vlaanderen en Mechelen betreft, zoo als uitdrukkelijk iif den tekst vermeld staat, is zij echter voor ons niet zonder belang, daar zij de visscherü afzonderlijk regelt, eene regeling, die in hoofdzaak onveranderd, in de latere tractaten is overgenomen. Het artikel over de visscherij luidt aldus: „Que tous Pescheurs, tant d'En-gleterre, d'Irlande, et de Galais, comme des Paiis de Brabant et de Flandres, pourront paisiblement aler par tout sur Mer,
pour Peschier et Gaignier leur Vivre, sans Empeschement ou Destourber de l'une Partie ne de Tautre; Et avec ce, se fortune ou autre aventure chassoit ou amenoit les diz Pescheurs de la Partie d'Engleterre, en aucun des Ports, Havres, Des-trois, et üaugiers des dites Paiis de Brabant ou de Flandres,
ou les diz Pescheurs des dites Paiis de Brabant et de Flandres en aucuns des dites Ports, Havres, Destrois, ou Daugiers du Royaume d'Engleterre, Yrlande, et de Calais, que ilz y soient paisiblement et franchement receuz et traicticz raison-nablement d'une Coste et d'autre, en Paiant aux Lieux, ou ilz arriveront, les Toulieux et Devoirs accoustumez, et d'illec puissent liberalnient retourner a tout leurs Kefs, Applois, et Biens sans Destourbier, Arrest, ue Empeschement; pourveu
,(latter seecker Traotaet was tusschcn Vranckryck en Eugelandt, waerblj gestipuleert wert, dat de Franeoisen op de custeu van Engelaudt onverhindert mogen comen vissc.hen, maer tselve uiet aen te gaen de zee.quot; (Verbaal 163(5,7 ad 0 Mei 1630.) Werkelijk schijnt dit laatste het geval geweest te zijn. De „iiêfhe cotièrequot; nu behoort ook volgens het hedendaagsehe volkenrecht aan de kuatbewouers.
(Ortolan, Kègles internat. I. p. '177,8.)
') Rymer, l'oedera. II. p. (388. — Selden, Mare Clausum. (Opera 11. p. 1364.)
-) Vgl. Plegher, De prist, libert. piscandi. p. 11—19.
29
que, par les diz Pesclieurs, d'uu coste et d1 autre, tie soit com-raise aucune fraude, on fait dommaige.quot; ^ Het tractaat, dat in 1412 eindigde, werd toen voor vijf jareu en den i Augustus 1416 nogmaals voor twaalf jareu vernieuwd. Van meer belang is eene derde vernieuwing van den 2 I November 1 I (i7 te Brussel, flet artikel over de vissclienj werd daar wel in dezelfde bewoordingen overgenomen, maar met twee belangrijke wijzigingen: lo werden achter de namen Brabant, \laan-deren en Mecbelen ingelaselit de woorden: „et pur toutz sez autres Palis et Seigneuries,quot; -) waardoor dit tractaat de eerste diplomatieke vaststelling werd van het recht der Hollanders en Zeeuwen op de vrije visscherij in de Eugelsehe zeeën. 2quot;. werd in het artikel over de visscherij achter de woorden; „saiia Empeschement ou Üestourber de rnne Partie ne de Tautre,quot; bijgevoegd het volgende: „et sans qu'il leur soit Bosoigue sur ceo requirei' ne opteiner ascune Licence, Congie, ou Sanfeonducte.quot; :') De uitdrukkelijke inlassching dezer woorden is daarom merkwaardig, omdat er uit schijnt te blijken, dat reeds in de eerste helft der vijftiende eeuw oneenig-heden waren ontstaan over tie later zoo netelige quaestie, of het den visschers, die vrij op de Engelsche kusten mochten visschen, vrijstond daar hun beroep te oefenen volgens hun recht en volgens eene wederzijdsche overeenkomst bij tractaat, dan wel krachtens eene bijzondere vergunning van den En-gelschen koning, hetzij dan als heer der zee of eenvoudig als koning van het die zee begrenzende land.
Het tractaat, dat voor dertig jaren gesloten was, bleef niet lang in werking. Reeds in 1 I7S achtten Maximiliaau en Maria het na den dooil van Karei den Stoute wenschelijk, op nieuw een verbond te sluiten. De koning van Engeland was daartoe volkomen bereid en den 12 Juli werd men het te llijssel eens over een tractaat, dat echter met betrekking tot de visscherij niets nieuws bepaalde. ') Het bleef niet veel langer van kracht dan het vorige. Nieuwe twisten maakten spoedig eene nieuwe regeling noodig, en zoo kwam den ril Februari 1490 te Londen het tractaat tot stand, dat onder den naam van „het groot enter-coursquot; de toets zonde zijn, waaraan men meer dan anderhalve
^ Rymer, Foedera. XI. p. 143.
~) Rymcr, Foedera. M. p. 592.
3) Kyraer, Foedera. XI. p. 595, G09.
4) De tekst is eeue bijna woordelijke vertaling van het artikel uit het tractaat van 14(37 in het Latijn. (Rymer, Foedera. Mi. 72.)
eeuw de gescliillen tussclien Engeland en Xeilerlaml over handels- en zeezaken zonde onder werpen, liet moest een eeuwigdurend tractaat zijn ') en in overeenstemming daarmede was het uitvoeriger dan een der vorige, liet is hier de plaats niet te onderzoeken, hoe de bepalingen daarvan de verschillende betrekkingen der beide landen regelden; genoeg zij liet op te laerkeu, dat liet in de meest duidelijke bewoordingen bepaalde, dat de vissc'herij van beide zijden geheel vrij zoude zijn. „(quot;on veiitum, Concordatum et Conelusuni est,quot; luidt het in art. 1 I, „quod Piseatores utrinsqire Partis Partium praedictarum (eujus-cuuque eonditionis existant) p Jernnt ubique Ire, Navigare per Mare, seeure Fiseai'i absipie aliqtio linpedinieuto Lieentia sen salvo Condnctu : Et si con tin gat aliqnos ex Piscatoribus nnius Partis per Portumun, 'l'einpestatem A far is, A im Hostinm, ant alio modo eompelii intrare alicpieiu Porttmi vei Distrietum alterius Partis, ihidcni paeifiee et arnieabiliter lieeipienlur et Traetabnutur (Solvendo in ijocis ubi appiieabunt Jura et Theo-lonia praedicta) et ab illis Portubns et Ijocis poternnt libere Recedere et Redire, cum eorura Navibus et Bonis, sine Imped inteuto vel Contradictione qnacmnque; dummodo tarnen per ipsos Piseatores non eommittatur Praus neque J)oliis, sen per eos aliis Dampnum minime tiat.quot; -) Arocbten ook nu en dan twisten over enkele bepalingen kleine veranderingen noodzakelijk maken, in de hoofdzaken bleet' liet „groot entereoursquot; gedurende den loop der eeuwen onveranderd. Tot de wijzigingen, die zich altijd bij de onderdeelen bepaalden, behooren de tractaten van IS Mei 1 19!) over het stapelrecht te Calais, :i) van onds een twistappel tussclien beide volken, van 15 Mei l.')0(i ovei' de Engelsche lakenen, ') van 13 Februari 1515 over de /eeuwschc tollen,5) en van 11 April 1520 over lietze'f'de on-derwerp, '')
') Zooals de ambassaileur Vau Bevci'eu in '1036 terecht opmerkte (Verbaal *1030,7 ail quot;20 (Jet. 1630), verbond het tractaat (v 1^. cap. 3;gt;) ook tie laiulschappeu en steileu. 'Je Engelsche» konden dns zelfe niet beweren, dat het niet meer gold sinds de afzwering van l'hilips 11.
-) liymer, Foedera. All. p. 583. -- liet tractaat is mede iu ziju gehcBl afgedrukt bij; Van iletcven, llist. der Xederl. oorl., lol. 35—30, en achter De (rroot's Mare l,ibcriini, cd. v. '!()33. — Vgl. ook: Van Meteren, I. c. tol, 9.
:{) liymer, Foedera. XII. p. 713.
•') Hymcr, I'oedcra. Xlll. p. '132.
3) Rymer, Foedera. Xlll. p. 539.
'') Rymer, Foedera. Xlll. p. 714. — Vgl. Van Meteren, llist. der Xederl. oorl. lol. 35. — Vreede (Vrijheid van hariiigv. en visseh. p. 10, \oot) kent van Jit
ol
§ quot;5. De tractate a met Schotland.
De Nederlandsche visschers stelden zicii echter niet tevreden niet de vrijheid, hun door de Engelsche koningen dus onbekrompen verleend. Hunne reizen ter visscherij strekten zich verder uit: het terrein, waarop zij hun gevaarlijk beroep oefenden, breidde zich van het zuiden van Engeland tot aan de zee ten noorden van Schotland uit. ') Wilden zij hunne tochten ongestoord vervolgen, dan was het hun dus vooral in de eerste eeuwen van het grootste belang, ook van den koning van het naburige Schotland eene uitdrukkelijke vergunning te hebben, ileeds vroeg hebben zij moeite gedaan, die te verkrijgen, en met goeden uitslag; in 1341 toch wordt reeds een privilegie vermeld, door den Schotschen koning aan de Hol-landsche visschers verleend.'-) Reeds veel vroeger waren dezen gewoon geweest op de Schotsche kusten te visscheu '); nu zij daar eens vasten voet hadden, zetten zij hun bedrijf met volharding voort. De herhaalde geschillen, die met Schotland in meerdere mate dan met Engeland rezen en die vooral onder de laatste graven door de vaste alliantie t.usschen Frankrijk en Schotland hevig waren, verdreven de visschers uiet. *)
tractaat aileou den datum, eu schijnt U- meeueii, dut liet een Schotsdi tractaat is. — Van Meieren L c. vermeldt nog een tractaat van 1574, dat ik nergens heb kunnen vinden.
^ Vooral op de Schotsche kusten, en later in het ja.ir van Scarborough lot Var-mouth. De haringen verschenen in Juni in do Schotsche zee. Van het midden van Augustus tot .November hielden zij zich op do Kngelsehe kust tusschen Scarborough en den Theems op, en tot Kersmis iu het Kanaal, van waar zij langs Ierland naar het noorden terugzwommen. (Camden, Britannia, p. 584.) In overeenstemming daarmede vingen de Nederlandsche visschers twee, soms drie scheepsvrachton haring, terwijl zij langs do geheele uitgestrektheid der kusten \an Groot-Jiritanniö vischten. — De visscherij was aan vaste regels onderworpen door de plakkaten der Staten. Van 24 Juni tot 25 Juli vischten de Xederlandcrs geheel in het noorden, van de Schotland-sche eilanden tot Buchan-Xess, van 25 Juli lot 14 September bleven zij in den omtrek van Buchan-Xess, en van 25 September tot 25 November hielden zij zich veel zuidelijker in de buurt van Yarmouth up. (Lnzac, iloll. rijkdom. II- p. 261.— Aanwys. v. lieils. polit. Gr. en Max. p. 27.— Tegcnw. staat, I. p. 577. — Daarmede stemmen vrij wel overeen: Gentleman, Englands Way to win Wealth, in: Harl. Miscell. III. p. 381,2. — The Trade's Increase, in: Marl. Miscall. IV. p. 214) Ook in de lersche zee werd in den herfst veel gevischt (The Trade's Increase 1. c. p. 214); daar hielden zich echter voornamelijk Spaansche visschers op. (AVinwood, Memorials, HI. p. 50.)
2) Nickolls, Ueni. s. 1. avant. et 1. di'savant. do la Fr. et de la Gr.-Bret. p. 140. Volgens hem werd do haring toen echter nog meestal door de Nederlanders van de Schotten gekocht.
:i) Pleghcr, De prist, libert. piscandi, p. Ii4—41.
4} Opmerkelijk is het, dut de Nederlanders zicli reeds tegen Jakob V van Schot-
32
Eindelijk werd aaa de belemmeringen, hun aangedaan, een einde gemaakt: den 19 Februari 1540, werd bij een trac-taat, te Binche tusscben keizer Karei V en Jakob V van Schotland gesloten '), bepaald, dat aan de visschers en kooplieden recht zoude worden gedaan voor de schade, hun in vredestijd toegebracht, en dat wederuijdsche machten de zeeroovers zouden straffen -') Niet lang duurde liet echter, of' nieuwe, ernstige onaangenaamheden verbraken de onderlinge goede verstandhouding. De Schotten, op hunne kusten de inachtigsten, beroofden de Nederlandsche visschers op de schandelijkste wijze1). Dezen waren er echter opgesteld, niet-tegenstaande de gevaren, waaraan zij zich blootgaven, hun bedrijf voort te zetten en in 115 was men weder zoover, dat de visschers, terwijl er over den vrede onderhandeld werd, met brieven van vrijgeleide van de landvoogdes der eder-landen, in zee konden gaan 4). Toch werd er reeds toen veel gesproken over bescherming der visschers door oorlogschepen: geldgebrek was oorzaak, dat de zaak bleef steken 5). Gelukkig kwam den 15 December 155(1, weder te Binche, het „celebre f'oedusquot; tot stand, waarbij alle vroegere tractaten bekrachtigd quot;) eu bepaaldelijk over liet gebruik der zee vastgesteld werd : „quod Subditi praedictorum Regnorum et Terrarum hinc inde, tam per Terrain quam Mare et Flumina publica, sine aliquo Salvo con-ductu aut Liceutia generali vel speciaii, ad dicta liegna, Dominia,
luud, die dreigde hun Je vissclierij op zijne kusteu te zullen verhinderen, niet geheel dezelfde argumenten verdedigden, als later in 1010 tegen eene dergelijke aanmatiging van Jakob 1 van Engeland. (Wagenaar, Vaderl. hist. V. j). c200.)
') Dumont, Corps diplomat. IV. quot;i, p. t208. Bij het traetaat van '1520, in 1531 vernieuwd, — waarvan in dat va ui 540 gesproken wordt, — hernieuwde men eenvoudig alle vroegere verbonden. De voornaamste bepaling van dit traetaat van'1529 (de vestiging van een Schotsch rechter in Nederland ter beslechting der geschillen van Schotten onderling, heeft op »ie visscherij geene betrekking. (Dumont, 1. e. IV. 2, p. 83.)
•) Wagenaar (Vaderl. hist. V. p. 240) zegt, dat in dit traetaat o. a. bepaald werd: wdat de Visscherij der wederzijdsche Onderzaten voortaan wederom vrij zijn zou gelijk voorheen.quot; (vgl. Propos, v. '10 Mei in: Verbaal 'IGIO.) Dit is slechts dan juist, wanneer men „vrijquot; verstaat in den zin van: onverhinderd, niet lastig gevallen door kapers. Op mare li bemin of mare elausiun hebben de bepalingen van dit traetaat geene betrekking.
3) Wagenaar, Vaderl. hist. V. p. 355.
4) Van der Goes, Registers v, Holl. II. p. 181, '193, 202.
5) Van der Goes, Reg. v. Moll. II. p. 371,6,7,83,9. — Wagenaar, Vaderl. Hist, p. 343.
^) Met name de privilegiën van Schotland van 1359 en *1394 en de Sehotsch-Nederlandsebe verbonden van 1427, 1448, '1469, 1529 en 1531. (elquot;. Bor, Nederl. oorl. IV, fol. 48,50.) Deze tractaten hebben volgens Plegher (Deprist, libert. piseandi, p. 42,3) alleen betrekking op den handel, niet op de visscherij.
vel TerraSj Civitates, Oppida, Littova, Portus et Sinus quos-cumque tuto, libero, secure accedere, intrare, iiavigare et in iisdem, quamdiii volueriut, agere, morari et couversari, ibidein-que Pierces, Commeatus, et \ ictualia et alia eis congrua et necessaria sine quacunque contradictione emere et veudere va-loaut, nee nou ab iisdem Ileguis, Dominiis, Terris, Civitatibus, Oppidis, Littoribus, Sinubus, Portubus et Districtibus et eorum quoiibet, toties quoties iis plaeuerit, ad Regiones, Provincias, 'l'errasque proprias vel alienas cum propriis conductis aut coininodatis Navigiis et Vehiculis, uec non Mercimoniis, bonis et rebus quibuscumque, libere et secure ire, redire et discedere, et juxta Statuta Ilegnorum, Terrarum et Locornm, solutisque Teloniis et Yectigalibus eorumdem, sine omui impedimento negotiationes suas libere exercere possint, ita quod uec Personae, ueque Naves, res vel Al ei-ces cai'undem debeant per Pi'in-cipes utrarumlibet Ditiouum, earumve Praefectos, Jjocuiu-tetentes aut Subditos, quovis colore, praetextu vel occasione, detineri, arrestari, aut quovis modo damtiificari/' erder: „qüaelibet Partium tenebitur insulas et Districtus suae Juris-dictiouis, Regnorum et Dominiorum tueri et defeudere adver-sus incursioues quorumcumque Latronum et Pyratarum per quos Subditi Partis utriusque in suis Negotiationibus, Naviga-tionibus, et Piscationibus quomodolibet damniiicari possent/' Eindelijk : „circa Piscationeni ac liberum usum Maris, ea quae per Tractatum anno 1541 .. . iuita, conclusa ac conveuta fueriut debite ac sincere observari-debebuut.quot;') Aan dit tractaat, dat eeuwigdurend zoude zijn en ten overvloede in 1594 (26 Juli eu 14 September) op verzoek van Jakob VI (later Jakob 1 van Engeland) op nieuw bekrachtigd werd a), bleef de beslissing van alle gerezene twisten van commercieelen aard opgedragen. Geen nieuw tractaat wijzigde het cu de Nederlanders konden er zich dus veilig op beroepen.
Was ecbtci' met zulk een beroep huu i'ecbt op de vrije vissclierij volkomen bewezen ? Was er geen kans dat de Schotten, de geldigheid van liet tractaat volkomen erkennende, toch niet van het goed recht der Nederlanders overtuigd zouden zijn? Men zai opgemerkt hebben, dat nergens in de Schotsche tractaten met zoovele woorden bepaald is : het staat den Nederlanders vrij, zonder eenige betaling op de Schotsche kusten
') Dm nont, Corps diplomat. IV. 3, p. 10. ~) Jiur, Ncderlautschc oorlogheu. IV. fol. 47.
34
te visschen, of iets dergelijks. Ik geloof dan ook niet, wat anderen ook mogen beweren,1) dat de Nederlanders, hun recht ex jure naturae daarlatende, met een beroep op de traetaten de vrijheid hunner visscherij konden bewijzen. Ik heb, wanneer ik dit beweer, tegen mij : 1quot;. d e getuigenis, uit-drukkelijk of stilzwijgend, der Engelschen en Nederlanders. Toen in 1610 de quaestie van het recht der Nederlanders ernstig ter sprake kwam, betoogden de Ne-derlandsche gezanten, dat hun dat recht toekwam volgens het ti actaat met Engeland van 1 ÜKi en volgens de traetaten met Schotland van 1540, 1550 en 1594. De Engelsche commissarissen twij telden aan het recht, wat het Engelsche tractaat aanging, en trachtten dien twijfel te rechtvaardigen met een gezocht en nietsbeduidend voorwendsel; de bewijskracht der Schotsche traetaten -over het punt in quaestie ontkenden zij echter niet met een enkel woord en vroegen zelfs het tractaat van 1594 ter inzage, ten einde „favorabel rapportquot; aan den koning te doen. -) Aan dit verhaal der Nederlandsche gezanten kan echter, hoe zonderling dit beweren schijue, niet veel gewicht gehecht worden. Toen de Staten in 1618 de Instructie voor het Engelsche gezantschap van. dat jaar vaststelden, belastten zij hun, eerst in de laatste plaats zich op de oude traetaten te beroepen. De Engelschen daarentegen schuwden de inzage daarvan toeu niet. :l) Over de reden van der Staten handelwijze kan weinig twijfel bestaan. De Staten van Holland besloten in Kil 7, bij gelegenheid van oneénigheden met Engeland over de haring visscherij, uittreksels van de oude traetaten aan den ambassadeur Carleton te geven, „soo men se bevindt voordeelijck te wesen, andersints te blijven op de gemeene
') Plegher, die dit onderwerp opzettelijk bestudeerd heeft, zegt (De prist, libert. piscaudi, p. 43,9): „Quae inde ab anno 1540 contigerunt, iiullum de hac re (tractatus vim habuisse ratione piscaturae) diibiuin relinquunt;quot; eu li ij noemt het tractaat van 1550: „nltimum Ibedus sub Principibus Hollaudis quo cum Scotis plena maris libertas et piscandi facultas est sancita.quot; Vgl. het boven (p. Noot 2) aangehaalde gezegde van Wugenaar. Tellegen (De jure in mare, p. 38) zegt: dat de plakkaten van iGOO en 163G „foederi anni 1594 eer to c o n t rari aquot; waren. Ook Dumont. (Corps diplomat. IV. 3. Table chronol. p. 1) zegt, sprekende van het tractaat van 1550: „la liberie de la Pêche y est expressément stipnlée.quot; (cf. ouk : Propositie vau 10 Mei in: Verbaal 1610.) Geloove het wie wil, ik kan het er niet in lezen 1
2) Verbaal van 1G10 ad ll» Mei.
3) Instructie der ambass. v. 1G18,9 iu: Keg. der instr. v. 1011—23. — Propos, v. Carleton in de K.S.-G. G Nov. 1G18.
vrijheydt.'' ') Tegen mijne meeniug pleit 2°. de bedoeling der contracteeren de partijen. Immers het schijnt kwalijk te deuken, dat men aan eeu twist, voornamelijk ontstaan door den overlast, den Nederlandschen visschers door de Schotten aangedaan, — een onderwerp, waarover bij die gelegenheid dan ook zeer lang werd onderhandeld, — een einde heeft willen maken door een tractaat, waarin over die belangrijke zaak geene afdoende bepaling gemaakt was.
Daartegenover staat echter de tekst der tractaten. Noch in het tractaat van 1510, noch in dat van 1550 (1591) wordt de vrijheid der visscherij bedongen. quot;Wel kan men als men de woorden van het laatste tractaat letterlijk opvat, (. ,ad Littora et Sinus quoscumque libero accedere, navigare et in iisdem quamdiu voluerint, morari, et conversari vale-ant, nee non ab iisdem Littoribus et Sinubns toties quoties iis placLierit, ad Regiones proprias vel alieuas cum Navigiis, bonis et rebus quibuscumque libere redire. quot;) daaruit opmaken, dat ook de visscherij in de Schotsche wateren vrij mag geoefend worden; maar daartegen dient: 1dat de aangehaalde woorden, zooals uit het verband blijkt, betrekking hebben op „navigarequot; en „negotiationcs/ 2quot;. dat zulk eene manier om de vrije visscherij toe te staan in de tractaten ongebruikelijk is, en integendeel in de tractaten met Engeland het recht om te visscheu altijd afzonderlijk, afgescheiden van de bevoegdheid om handel te drijven, vermeld wordt. o0. dat op eene andere plaats in het tractaat „ch'ca Pisca-ti'memquot; iets bepaald wordt. 1quot;. dat de „piscatio in marequot; volgens De Groot en VVelwod, de strijders over het recht der Nederlanders op de vrije visscherij, beiden iets geheel anders is dan de „navigatio iu mari.quot;
Mag men dus aannemen, dat op de aangehaalde plaats de visscherij niet bedoeld wordt, elders is dit evenmin het geval. 1quot;. Wel wordt gesproken van het straffen dergenen, die wederzijdschc visschers beuadeeleu, maar daarmede is nog niet gezegd, dat die visschers niets behoefden te betalen voor de verleende vergunning. 2°. Wel wordt een beroep gedaan op het in 1540 bepaalde over de visscherij en het vrije gebruik dei-zee, maar in dat tractaat wordt eigenlijk niets daarover bepaald in den zin, dien men daaraan wil geven.'-)
Eeu beroep op de tractaten met Schotland konde dus de
') li. H. '20 Dec. 10'17.
Zie hiervóór p. 3'2 Noot 2.
Nederlanders niets baten : er werd in die tract aten niet van liun recht op de vrije visscherij gesproken. Toch, en wel juist daal-om, geloof ik, dat de tractaten in het voordeel der Nederlanders waren. Men moet aannemen, dat de Schotten, die zich niet als de Engelsclien van ouds als domini maris beschouwden, van oordeel waren, dat de visscherij in de opene zee, al was het ook in een gedeelte dicht bij het land, jure naturae vrij was eu dus niet meer uitdrukkelijk behoefde vrijgelaten te worden — dat men dus alleen de willekeurige belemmeringen daarvan wegnemen en de daders van gewelddadige handelingen daartegen straffen moest; — dat men verder alleen behoefde te bepalen, dat het naderen van het land eu het zich bij het land ophouden van schepen vrij zoude staan. Eerst daardoor laat het zich ver-khiren: 1quot;. dat een tractaat, gesloten na twisten over de vrijheid der visscherij, het betwiste punt niet voor goed uitmaakt. Aan oneenigheden, ontstaan door het belemmeren van eens anders rechtmatigen handel door kapers eu zeeroovers, doet het tractaat denken, niet aan strijd over liet recht der Nederlanders op de vrije visscherij. 2°. Door deze gissing verklaart het zich ook, dat men in het tractaat van 1550 straf bedreigt tegen degenen, die dc visscherij belemmeren, en daarbij stilzwijgend schijnt aan te nemen, dat de visscherij zelve aan iedereen zal vrijstaan. 3quot;. Dat men zich „circa Pis-cationem ac li be rum usum Marisquot; eenvoudig beroept op een tractaat, waaruit die ,/liber ususquot; niet voortvloeit; een tractaat, dat alleen bepalingen maakt „circa liberum usum Maris,quot; terwijl die „libertasquot; als van elders bekend wordt aangenomen. 4. Dat de Staten, in 1010 zoo beslist met de Schotschc tractaten tegen Engeland optredende, in 1618 van zulk eene verdediging niet weten willen. Dc geest der tractaten sprak voor hen; de letter daarvan bewees in een en tijd, dat mare liberum betwist was, noch voor noch tegen hen. Dc Engelschen waren op hun standpunt volkomen gerechtigd te beweren: de vrije visscherij is niet uitdrukkelijk in de tractaten bedongen, een recht daarop bestaat dus niet; terwijl de Staten eene bevestiging hunner stelling in diezelfde tractaten konden lezeu. 1)
) Zoo beriepen zich in 1G17 dan ook beide mogendheden tegelijkertijd op het Schotsche tractaat van 1594 lot bewijs van hun recht. (Zie hierna IIfdst. IV § 1
37
§ 4'. Eerste sporen van rivaliteit tusschen Engeland en N e fl e rla n d.
Het was voor een volk als de Nederlanders der zestiende eeuw niet meer dan natuurlijk, dat zij een ruim gebruik maakten van de hun dus onbeperkt aangeboden gelegenheid. De visselierij, voornamelijk do zoogenaamde groote of haring-visseherij, nam steeds toe : zelfs de langdurige strijd met Spanje en de moeielijkheden, die daarmede natuurlijk gepaard gingen, vermochten haar niet te vernietigen. Integendeel, toen de eerste schok voorbij was en de afgescheurde provinciën een zelfstandig leven begonnen, bloeide dit bedrijf, een der hool'dbronnen van haar bestaan, meer dan ooit te voren. Engeland en Schotland mochten dikwijls de visscberij belemmerd hebben, het was altijd meer gebeurd om de onderdanen van de machtige Bourgondische en Oostenrijksche huizen, tijdelijk met hen in oorlog, te kwellen, dan om eenig nadeel, dat zij zeiven door de visscherij leden, te keeren. Het kon hun nu echter tamelijk onverschillig zijn, dat de bewoners van een spanne gronds als Holland en Zeeland, wel door handel eenigszins welvarend, maar die toch tot nu toe als een druppel in den oceaan van de wereldheerschappij der Oostenrijkers waren opgegaan, dat dergelijke onbeteekenende lieden hunne kusten naderden, misschien zelfs daardoor rijk werden. Concurrentie met hen mocht voor Engeland wen-schelijk zijn, niemand schijnt er zelfs lust toe gehad te hebben.
Langzamerhand begonnen echter de zaken op het einde der zestiende eeuw een ander aanzien te krijgen. Het kon den Engelschen niet langer onverschillig zijn, dat de bewoners van een onafhankelijk land, aanvankelijk hunne beschermelingen, later volkomen zelfstandig optredende en zoo dicht in hunne nabuurschap wonende, dat een jeugdig en krachtig volk zich kwam versterken en verrijken in een element, dat zij van ouds het hunne noemden. Al mochten de Engelschen nog aan geene rivaliteit deuken, ja mocht het denkbeeld hun bespottelijk voorkomen, toch wekte de toenemende bloei der Neder-landsche republiek hun wantrouwen. Reeds in het laatste gedeelte der zestiende eeuw gingen enkele stemmen op, die op het groote voordeel der Hollandsche eu Zeeuwsche visschers wezen en middelen aan de hand gaven, om de Engelschen daarin te doen deelen.
38
Zoo maakte in het begin der zeventiende eeuw veel opgang ') een werkje, dat reeds in 15S0 verschenen was.1) De schrijver, Robert Hitchcock, door Solden „rcrum raaritimarum peritissi-musquot; genoemd2), schijnt den toestand der Engelsche en Neder-landsche visscherijen grondig bestudeerd te hebben. Hij werkte een uitvoerig plan nit, waarop iiij op alle manieren de aandacht trachtte te vestigen. Eerst zond hij het aan den graal van Leicester, later bood hij het der koningin aan, daarna deelde hij afschriften uit aan verschillende leden van den Geheimen Raad. Eindelijk tegen het einde van het parlement van 1578 hoopte hij eenen beslissenden slag te slaan. Twaalf afschriften deelde hij weder rond aan verschillende personen van aanzien, en droeg daarna zijn plan voor op een diner ten zijnen huize, waar bijna alle parlementsleden, die de groote havensteden vertegenwoordigden, genoodigd waren. Allen waren er hoogelijk mede ingenomen : sommigen wenschten het op eigene kosten te ondernemen, anderen wilden eene belasting voor de uitvoering doen heffen, de speaker zelf „maister Bellquot; achtte de zaak gewichtig genoeg om een nieuw parlement bijeen te roepen. Reeds dadelijk werd het in het parlement besproken : zekere Leonard Digges hield eene schitterende rede ter aanbeveling, „whereby he gained bothe fame and greate good likying of all the hearers.quot; Ongelukkig zoude het parlement weinige dagen later gesloten worden ; de tijd schoot dus te kort en men oordeelde het raadzaam, de zaak tot de volgende bijeenkomst uit te stellen. ^) Toen het echter zoover kwam, was Hitchcock reeds overleden : van de uitvoering van zijn plan kwam niets. Toch was het alleszins
) De titel luidt: „A Pollitique Piatt for the honour ot' the Prince, (he great profite of the pub li que State, relief of the poorc, preservation of the riche, reformation of Rog es and Idle per sou os, and the we alt he of thousandes that know es not ho we to live. Written for an Newyeresgift to England e, and the inhabi tantes thereof: by Robert Hitchcock late of Taverffeelde in the Co untie of Buckingham, Gentleman. Imprinted at London, by Thon. Kyngston. 1 Ja-1.'uarie 1580.quot; — Seldeu citeerde eenvoudig: „Hitchcock's New-veers guift.quot; (Mare Clausum, in: Opera, II p. '1303.) Het eenig bekende exemplaar van dit werkje berust in het British Museum te Londen. Eene vriendelijke hand zond mij een kort overzicht, waaraan ik het onderstaande ontleen.
) Mare Clausum, in: Selden, Opera, II. p. 1363.
39
de moeite waard, liet op te merken; reeds uit eeue oppervlakkige opgave van de strekking blijkt dit overtuigend. De broe-/ der van den ontwerper ducht er evenzoo over. Na Roberts
dood gat' Fraunces ilitchcock het werkje uit : als een nieuwjaarsgift voor het jaar 15^0 werd het aan het Engelsche publiek in handen gegeven. Zoo is het ook ons mogelijk geworden, te vernemen, wat de schrijver wilde.
llitchcocks bedoeling schijnt geweest te zijn, £ 80,000 voor drie jaren van de vermogendste Britten te leenen en daarmede de Engelsche visscherij te organiseeren. Aan het hoofd der op te richten compagnie wilde hij eenen door het parlement te benoemen directeur („Auditourquot;) plaatsen, ') terwijl twee ,/honest and substanciall men of creditequot; uit elk der acht groote Engelsche havensteden 2) als commissarissen zouden optreden, üe compagnie zor.de 400 visschersschepen van 70 ton of meer uitrusten, naar het model der „flemishe Busses,quot; die met de uitrusting l~0ü £ het stuk zouden kosten. Op die lt; schepen zouden de vele bedelaars en landloopers, waarvan Engeland overvloeide, gemakkelijk over te halen zijn om dienst te nemen, :l) want ieder visschcr, meende Hitchcock, zoude jaarlijks behalve den kost £ '20 kunnen verdienen, ') eene som, vooral in die tijden niet onaanzienlijk. Jaarlijks zouden die schepen op de Engelsche en lersche kusten voor het minst ■20,000 last van de beste haring vangen, misschien zelfs dubbel zoovee!, wanneer het gelukte tweemaal 's jaars te laden. Bovendien hoopte Hitchcock op eene niet onaanzienlijke vangst van kabeljauw, leng, haring van mindere qualiteit, roodoog („hakequot;) en „Newlandertshe.quot; (?) Al deze visch, binnen 14 of 15 weken gevangen en op de „ftemishe manerquot; ingezouten, zoude gemakkelijk verkocht worden. Engeland zelf, zoo berekende de schrijver, zoude 9 a 10,000 last haring verbruiken 5), Frankrijk nog 10,000 last bovendien. De voordeden van zulk eenen handel sprongen in het oog: het last haring was tenminste £ 10 waard I---
') Deze directeur zoude gedurende de bepaalde drie jaren niet minder dan jP 800 jaarlijksch inkomen hebben.
2) Lundon, Yarmouth, Hull, Xewcastle, Chester, Bristol, Exeter en Southampton.
3) Elk sehip vereischte volgens Hitchcock „one skilfull maister to governe it,quot; 12 „marriners or fishermenquot; en 12 „strong lustie beggers or poore men.quot; (als leerlingen ?)
A) The Trade's Increase, in : Harl. Miscell. IV p. 218.
•'') Hitchcock rekende ,bij estemaciouquot; 5000 last te Louden e n omstreken te znllfn verkoopen, en 5000 last in liet overige gedeelte van Engeland.
6) The Trade's Increase, 1. c., p. 215. In 1577 guld in rraukrijk de beste Hollaudsche
40
de opbrengst van de vangst zonde dus zeer aanzienlijk 200,000) kunnen zij a ). Daardoor zoude de staat in aanzien luiunen winnen, het getal zeelieden dadelijk van ]00i) op 10,000 gc-bracht worden, de schatkist zich vullen (Hitchcock berekende het bedrag der invoerrechten op £ 5000 jaarlijks 2|, armen zouden rijk worden, rijken de gelegenheid hebben, hun geld voordeelig te beleggen, boeven en leegloopers zouden nuttige leden der maatschappij kunnen worden, ja zich een onafhankelijk bestaan verwerven, en daardoor medewerken tot het verbannen van „that lothesome monster Idelnesse,quot; dat de herhaalde pogingen der koningin niet hadden kunnen dooden. Bovendien zoude de visch een gezond voedsel opleveren en de visseherij een einde maken aan de klacht „that muche golde goeth forthe of this landequot; 3) ; voortaan zoude men door ruiling in Engelands behoeften geheel kunnen voorzien.
En de bezwaren, aan zijn plan verbonden, achtte Hitchcock niet onoverkomelijk. Het eerste bezwaar was een oorlog met Frankrijk, die de aanzienlijkste markt voor de Eugelsche vi^ch plotseling geheel koude sluiten. Hitchcock meende echter, dat de Italiaansche, Spaansche en Hollandsche schepen, die in oorlogstijd de Pransche waren altijd in Engeland invoerden, gaarne als retourlading visch zonden innemen, een handelsartikel, dat weinig risico opleverde. Maar de grootste moeie-lijkheid bestond in het concurrèeren met de Nederlandsche visschers. De aanzienlijke vloot der Provinciën, wel 400 a -ïOO buizen sterk, ') leverde jaarlijks eenc groote hoeveelheid visch; door die visch werd niet alleen hun eigen land, maar ook ge heel Frankrijk, — het land, dat het grootste gedeelte der Eugelsche visch zoude moeten verbruiken, — van het noodige \ oor zien. Toch meende Hitchcock, dat deze moeielijkheid niet van overwegend belang was. Hij wees er vooreerstop, dat do handel in
hariug ,£ 'ii/lO het last, Yarmoutli-haring (gezouten) M 20,1lersche haring .£quot;18, Schotsche en kustharing £ li. (Poliitique Platt. p. 44.)
1) Die opbrengst zoude op de volgende wijze belegd worden. De direeteur zoude aan ieder der „Oouernoursquot; van eenige „anneient decaied tounes-quot; in Engeland en Wales — te noemen door twee leden van liet lloogerhuis en twee vrederechters uit elk „shirequot; — £ k2(^ü ultkeeren. Met dat geld zonden die „Gouernoursquot; aan de armen hunner stad zulk werk versehalTen, als de gesteldheid van het land als het geschiktste aanwees. Wekelijks zoude den arbeiders hun loon worden uitgekeerd en de opbrengst van hun werk zou-le het kapitaal der compagnie vermeerdereu.
2) The Trade's Increase, I. e., p. quot;I'M.
3) Hitchcock, Poliitique Platt. p. 48.
4) Mare Clausum, 1. c. p. 13G3.
1-1
visdi zoo uitgebreid was, dat er, ook wanneer het getal visseliers-sehepen met I 000 verineerderde, gelegenlieid te o\ er zoude zijn, lint gevangene te Dieppe, Havre, Ronaan, Roclielle en Bordeaux te verkoopen. Maar zijn hoofdargument was, dat do Rngel-sehen veel beterkoop konden leveren, dan eenige andere natie. Niet alleen was de plaats, waar de visscherij geoefend werd — „within the Queenes Maiesties Seasquot; — zeer dicht bij hunne kusten; maar ook het feit, dat de schepen aan de visschers door de compagnie verstrekt waren, stelde hen in de «•quot;■elopenheid, niet goed cerolc hunne concurrenten on zijde te
fD'O 7 D O O
streven. De Nederlanders, dus door minderen verkoop in hunne middelen beperkt, zonden zich met kleinere schepen moeten behelpen, die zich niet zoover als vroeger in zee zouden durven wagen, en daardoor bij storm niet kunnen uitgaan. Verbodsbepalingen tegen de Nederlanders schijnen hen verder te hebben moeten overvleugelen. ') Om zijnen landgenooten de uitvoering van zijn plan gemakkelijk te maken, wees TTitehcock hun ten slotte den weg, hoe zij zich op de visscherij het best konden toeleggen. Door het voorbeeld der Nederlanders leerde hij hen, waar en wanneer zij de haringen het gemakkelijkst konden vangen, op welke wijze zij daarbij te werk moesten gaan. 2)
Mocht ook de tijd van Elisabeth met hare auti-Spaansche politiek niet geschikt zijn voor de uitvoering van een plan, dat anders, uitgewerkt als het was, even duidelijk als aanlokkelijk scheen, de stemming, die er het leven aan had gegeven, bleef bestaan. Reeds toen vertoonden zich meer en meer sporen, dat de naijver op Nederland zich begon te doen gelden, dat de vriendschap met de jeugdige republiek gcene tegenwerking op commercieel gebied zoude uitsluiten :'). In de jaren, die op de uitgave van Hitchcocks werkje volgden, wakkerde de concurrentie het ontkiemende gevoel van wangunst aan, en toen de beroemde Camden in 15S6 zijn „Britanniaquot; uitgaf, sprak hij reeds met kwalijk verborgen spijt van de opkomende mogendheid. „Operae pretium/' zegt hij '), „vide-
') Vu,!.: The Trade's Increase, 1. c., p. '21 i, 210,1217. — Mure Clausum, 1. c.3 p. 1363.
quot;-) Zit; uitvoeriger; Tl ie Trade's Increase, 1. c., p. 214.
:i) Niet /ouder reden maakte men zieh over den snellen aanwas der Nederlandsche republiek eeuigs/ins be/.orgd: in 158; oordeelde men, dat llolland en Zeeland alleen reeds meer schepen hadden dan geheel En gel au ,1!
*) Camden, Britannia, p. 584. (De bladzijde draagt foutief het getal 586.) — De aangehaalde zinsnede komt reeds in de uitgave van 1594 voor: de eerste editie heb ik niet gezien.
tur an no tare uberrima m, et quaestuosissimam Ilalecum pisca-turam Hollandos, et Zelandios exercere. . . . Utilitatem itaque Angli extcris quasi per desidiam resig-naiit. lucredibile euim fere est, quautam pecuniae vim ex hac in no stro li to re piscatura Hollandi sibi eorrogant.quot; Eu daarop maakt Camden zijne landgenooten opmerkzaam op het voorrecht, dat God die haring langs hunne kusten doet komen. ')
l) Behahe dit deelen beiden, Hitchcock, en Catnden, over de Nederlaudsche vis-scherij nog eene bijzonderheid mede, die niet zonder belang is. „Before they fish,quot; zegt Hitchcock, ,/tliey ask leave of Scarborough.quot; (Marc Clausum, in: Selden, Opera, II. p. quot;1303.) Camden is uitvoeriger: „Veniam prins veten instituto ex hoe castro (i. e. Scarborough) impetrant. Veniam enini piscandi semper concesseruut Angli, h o no re sibi reservato, alilitate vero exteris quasi per desidiam resignata.quot; (Britannia, p. 585-.) Evenzoo de schrijver van The Trade's Increase: „The ancient Custom of the Hollanders and Flemings ask,quot; zegt hij (Harl. Miscell., [V. p. 214), „that befoie they began their Fishing fur Herrings, craved Leave of Scarborough, which eas'ly obtained, they then laid their Nets.quot; Wagenaar bevestigt dit in allen deele, dour op het jaar quot;IGIS (Vaderl. hist., X. p. 307) op geza? van Rapin Thoy-ras (Hist. d'Angleterre, VII. p. i'iü) mede te deelen, dat de Nederlanders eerst na de teraggave der pandsteden door Engeland ('IGIG) nalieten, te Scarborough verlof te vragen. Vgl. mede: Address to the free-men and free-holders of the nation. 2d. part, Pref. p. XIH. (Dit bericht is, evenals de mededcelingen van Wagenaar en Rapin, ontleend aan Roger Coke, in zijne: Detection of court and state, en zijn: Englands Improvement) — Ook voor Schotland vinden wij een dergelijk bericht. Welwod verhaalt (De dominio maris, p. 22.), dat de Schotten en Nederlanders na den bloedi-gen oorlog in de zestiende eeuw overeenkwamen, (bij liet tractaat van 1550? cf. hiervoor p. 24,25.), dat de Ncierlanders zich voortaan ten minste SO mijlen van de Schotsche kusten zouden verwijderd houden; naderden zij bij ongeluk het land dichter, dan zouden zij te Aberdeen, waar daartoe een toren was gebouwd, tol betalen. Een en ander was niet lang voor Welwods tijd in onbruik geraakt. Nog meer: üe gezant Carleton gewaagde den 10 April 1G18 in de vergadering der Staten-Generaal van eene oude gewoonte, volgens welke de Nederlanders zich zoover het gezicht reikte van de Schotsche kusten moesten verwijderd houden (R.S.-G. 10 Apr. 1018. cf. Verbaal '1618,0 ad 31 Jan., 5 Febr. 1010.), en den 4 Augustus 1017 schreef de hertog van Lennox, admiraal van Schotland, aan den Geheimen Raad, dat hij, ,/Sachant qu'il y a un ancien droit payable a la couronne d'Ecosse par les pêchenrs, qui viennent sur cette cóte, pour la pêche dn hareng,quot; iemand met de invordering daarvan had belast. (Carleton, Lettres. H. p. 7, cf. p. 10, 34. Zie daarover meer in de Propos, v. Carleton in de R.S.-G. 6 Sept. 1617.) De gezant der Staten, Caron, hoewel den Schotten het recht hiertoe ontzeggende, moest toch toegeven, dat de Nederlaudsche visschers in Schotland aan land sinds jaren eene som gelds betaald hadden. (Brief v. Caron aan de kapit. v. h. konvooi der visscherij, dd. 8/18.Tuni 1616, in de Bijlagen v. h. Verbaal Joachimi. 1636.) — Tegenover voo vele en zoo wichtige getuigenissen kan ik niet anders dan een „non liquetquot; uitspreken. Het is ten eenemale onwaarschijnlijk, dat al deze berichten van zulke personen onwaar zouden zijn, van den anderen kant is het toch hoogst bevreemdend, dat de Nederlanders, terwijl de Eugelsche traetaten zoo duidelijk in hun voordeel spraken (zie voor p. 30) en men het over de hun gunstige uitlegging der Schotsche nog onderling eens was (zie voor p. 34—36), zich ouderworpen zouden hebben aan eene vernederende formaliteit, die voet gaf
liet konde niet anders of mannen van zooveel naam, van zoo groote kennis, moesten gehoord worden. Overal gingen stemmen op, om de Nederlanders verdacht en gehaat te maken. Omstreeks 1601 schreef een Engelschman reeds een werkje, bepaald tegen de Nederlandsche visscherij gericht. ') De bekende Sir Thomas Overbuy sprak in zijn reisjournaal van 1609 2) duidelijker dan iemand voor hem de grieven der Engelschen uit. De voornaamste bron van de inkomsten der Nederlanders, zegt hij, is „their Eishing upon our Coasts and those of Norwayquot;; zij bezitten niet minder dan 20,000 schepen van alle soorten. Zulk een macht, waarschuwt de schrijver, zoude, wanneer Spanje eens geheel door hen overwonnen werd, voor hunne bondgenooten, Engeland en Frankrijk, gevaarlijk kunnen worden. Beide mogendheden zouden in dat geval evenveel moeite doen „to supress, as ever they did to raise them; for, being our Enemies, they arc able to give us the Law at Sea, and eat us out of all Trade/'
aan de meest overdreveiic eischeii. iNog zonderlinger is het, dat, wanneer zulk een algemeen bekend gebruik bestond, de Engelsehe eommissarissen van 4610, be-geerig als zij waren om iets, al was liet ook nog zo») weinig beteekenend, in het voordeel van hunnen koning aan te voeren, met geen enkel woord van dit toen voor Engeland nog bestaande gebruik, i!at als erkenning van hun recht konde gelden, hebben melding gemaakt. (Evenmin deed dit Wclwodin zijn: De domiuio maris, dat juist in het vermelde jaar 1(316 verscheen, hoewel het bij het boven medegedeelde verhaal uitnemend zoude gepast hebben, ef. Graswinekel, Maris Lib. Vind. adv. Welwodum, p. 24.) Zeer verbazend is het ook, dat Van Bevereu, de Nederlandsche gezant te Londen in 1636 en 1637, die juist over dezequacstie zoolang onderhandelde, niets wist van het „exerceeren van de visscherie in de zee onder eenige erkentenis, verlof of sauvegarde, tegens liet li® art. van 't tractaet van 1495.quot; In Seldens Mare Clausum vond hij zelfs geene „acten of actita-ten,quot; waarmede de Engelschen dat konden bewijzen. (Verbaal 1636,7 ad 20 Oct. 1636.) — De mededeeling van Welwod is volkomen raadselachtig. Graswinekel spreekt het feit in zijne wederlegging niet tegen. (Maris Lib. Vind. adv. Welwodum. p. 23,24) Toch vind ik de door Welwod vernielde overeenkomst in geen der tractaten met Schotland; waarschijnlijk moet men hier met Carleton aan eene oude gewoonte denken, en is Selden (Mare Clausum, in; Opera, 11. p. 1407) dus onjuist, wanneer hij op de woorden van Welwod Iaat volgen: „Ita ex foedere termini exterorum piscationi olim in mari praescripti.quot; (Welwod spreekt in zijn Abridgement of all Sca-Lawes op p. 60 vaneen „anciently notorious covenant.quot;) De medegedeelde bijzonderheid van den toren te Aberdeen, die onmogelijk geheel verzonnen kan zijn, heeft mogelijk betrekking op het betalen van een havengeld of iets dergelijks.
1) John Keymer, Observations made upon the Dutch fishery about the year 1601. (Uitgegeven te Londen in 1661 in 8°.) Vgl. hierover: Oldys, Life of Sir Walter Ralegh, in: Ralegh, Works. I. p. 144. Noot g.
2) Sir Thomas Over bury's Observations in his Travels. . . 1600. Printed in 1626. Opgenomen in: Harl. Miscell. VIII. p. 340.
■14
Dit moet voorkomen worden, meent Overbiuy, en liet kan gemakkelijk: het is Engelands schuld, dat Nederland zoo welvarend geworden is. De handel der Nederlanders bestaat meest in vrachtvaart, „and so, consequently, they live upon the Idleness of others.quot; Scherpzinnige opmerkingen, door latere ondervinding slechts te zeer bevestigd! ') Eu de herhaalde aanwijzingen bleven niet zonder uitwerking: Shakespeare, wiens stukken de Engelsche gewoonten en meeuingen zoo getrouw wedergeven, is onuitputtelijk in aardigheden ten koste der Nederlanders. Nu eens noemt hij hen dronkaards, dan weder drijft hij den spot met hunnen handel in boteren kaas.,2) In het aan hem toegeschreven stuk Ki n g Edward 111 heet het zelfs van hen; „those ever-bibbing epicures, those frothy Dutchmen, puff'd with double beer.quot; :!)
Bewijzen zulke uitingen aan de eene zijde de nationale antipathie tegen Nederland, aan den anderen kant moest de geest, dien zulke populaire stukken ademden, weder op het volk terugwerken. En toen daarbij de Nederlandsche republiek steeds krachtiger optrad, toen zij zich in Oost-Indië cene mededingster en eene gelukkige toonde, toen werd het den En-gelschen meer en meer duidelijk, dat de bloei van dit land niet langer onbeduidend mocht heeten, dat liet noodig werd, zijne macht te fnuiken, voordat die te groot geworden was. En wat lag daartoe meer voor de hand, dan eene poging om juist die bron van inkomsten te stoppen, waaruit de Nederlanders door de goedwilligheid der Engelschen zooveel voordeel putten? quot;Wat kon den Engelschen aangenamer zijn dan het nemen van maatregelen tegen de visscherij, //a principal branch of the sovereignty of the seas,quot; die „one of the fairest flowers of the English crown and the undoubted right
') Overbury's oordeel over de Nederlanders zelven is merkwaardig: «They are neither much devout, nor much wicked ; given all to Drink, and enrinently to no other Vice; hard in Bargaining:, but just; surly and respectless, as in all Democracies, thirsty (thrifty?), industrious and cleanly; disheartened upon the least ill Success (!), and insolent upon good; inventive in Manufacture, and cunning in Traflick : And generally, for Matter of Action, that natural Slowness of theirs suits better, by Reason of th*; Avisedness and Perseverance it brings with it, than the Rashness and Chan-geableuess of the French and Florentine Wits ; and the Equality of Spirits which is among them and Switzers, renders them so fit for a Democracy: Which Kind of Government Nations of more stable AVits, being once come to a consistent Greatness. have seldom long endured.quot;
-) Vgl. o. a.; The merry wives of Windsor, ed. Delius. p. 34, 47.
3) Geciteerd in Delius' editie van Macbeth, p. '124. Noot 5.
45
of inheritance of the kingquot; mocht heet en ? *) Of Elisabeth zich daartoe reeds bereid heeft getoond, blijkt niet duidelijk 1): haar opvolger zoude echter zeer beslist de hand aan het werk slaan.
Plegher (De [«rist. libert. piscanlt;li, p. 31) verzekert, dat de Nederlundsche vis-scherij door Elisabeth niet is belemmerd. Eveii/oo de sclirijver vau: The Trade's Increase. (Harl. Miseell. IV. p. ^'14.) Daarentegen verklaren de Staten-Generaal lierhaaldelijK' „tltit die pretensie (van het domininrn maris en liet recht om maatregelen tegen de visscherij van buitenlanders te nemen,) veele en lange jaren is con-trovers geweest ende d:it hetselve ten tijde van de Coninginne Elisabethquot; en van Jakob I „t'elckens is blijven steeeken.quot; (R.S.-G. April 1030.) 1 k heb echter niets. van die „controversiëuquot; kunnen vinden: nooit wordt een bepaald IV'it uit de regee-rinir van Elisabeth genoemd. Zie daarentegen over Elisabeths neigingen en de handelwijze harer onderdanen tegen Nederlanders: Fruin, Tien jaren, p. 220—230. Klisabetli liet zich nn en dan voor mare libernm uit (cf. Tel legen. De jure in mare. p. 1^, 37), wat echter weinig voor hare gedragslijn tegenover Nederland in eene dergelijke zaak kan bewijzen : de Engelschen zagen tegen inconseqnentiën niet op, waar het hun belang gold. (el*. De Jonge, Opkomst van het Nederl gezag. IV. p. LXXVi.)
HET PLAKKAAT VAN' ,1 A K O li 1.
§ i. De uitvaardiging.
De taak van Engelands koning was bij de meer en meer aanwakkerende rivaliteit tnssclien Engeland en Nederland waarlijk niet gemakkelijk. Had Elisabeths helder politiek doorzicht ten minste eene botsing vermeden, Jakob I was de man niet om alles ondergeschikt te rekenen aan het eene doel: krachtig optreden tegen Spanje. Aan Spanje was geen dadelijk nadeel te vreezen. Iemand, die den ruimen blik van Engelands fiere vorstin miste, moest dan ook meer gevaar zien in den opkomenden bloei der Nederlanders, die dagelijks inbreuk maakten op Engelands rechten over de zee. Had reeds Elisabeth zich jurisdictie over de vier Engeland omringende zeeën toegekend '), het was niet te verwachten, dat een vorst als Jakob I, zoo ijdel, zóu naijverig op de rechten der kroon -), die hij van God had ontvangen, zoude toelaten, dat een dier rechten verloren ging, zoolang hij dat koude verhoeden. Te onwaarschijnlijker was dit, nu zich aan het behoud van zulk een recht een twistpunt vastknoopte, dat den geleerden koning reeds daarom moest aantrekken, omdat hij zich door de verschijning van De Groot's M are L i b e r u m persoonlijk beleedigd voelde '), — een twistpunt, dat zelfs volgons
') Pliillimore, Comm. up. iuteruat. law, 1. p. 203.
-) lilackstouo (Comment I. p. 238) deelt daarvan noj; een merkwaardig staaltje mede, „As it is atheism,quot; zoude Jakob 1 meermalen gezegd hebben, „in a creatnre to dispute what the deity may do, so it is presumption anil sedition in a subject to dispute what a king may do lu the height of his power: good christians will be content with God's will, revealed in his word, and good subjects will rest in the king's will, revealed in his law.quot; Dergelijke krankzinnige gezegden zijn karakteristiek : zij teekenen ons den idealen mensch volgens iemand als Jakob 1!
Mare Liberum verscheen in Maart 1000 (cf. Fruin, Een ounitgeg. werk van
47
de opvatting dier tijden ') in nauw verband stond met het vraagpunt over liet gezag des bijbels, waarover bij den recht-zinnigen vorst geen twijfel konde bestaan.
lieden te over bestond er dus voor Nederland, om van En-gelands koning strenge maatregelen tegen de visscherij te vreezen! Maar Jakob 1 had niet het doortastende karakter zijner voorgangster: tot geweld nam hij niet dan in de uiterste noodzakelijkheid zijn toevlucht. Ook nu zoude het dan ook waarsehijnlijk bij dreigen gebleven zijn, had niet een samenloop van omstandigheden krachtig ingrijpen tot een gebiedenden plicht gemaakt. De koning moest gehoor geven aan de klachten zijner onderdanen over het verval der Engelscbe visscherij dooide groote concurrentie en de soms onrechtmatige handelingen der Nederlanders. -)
Doortastende maatregelen waren dringend noodzakelijk: de menigte vreemde visscherschepen op de Engelscbe kusten nam dagelijks toe, en daarmede herhaalden zich ook de ongeregeldheden in die wateren telkens spoediger :i) De Nederlanders ontzagen zich niet, de plaatsen, voor de visscherij geschikt, geheel te bezetten, de Engelschen van daar te verjagen en hen daarbij gewelddadig te behandelen. Het gevolg was, dat het getal der Engel-sche visschers jaarlijks afnam, de Engelsche scheepvaart verminderde, de Engelsche kuststeden meer en meer vervielen. 1) W at scheen wcnschelijker dan de vreemdelingen, die bij
■') Brief van Salisbury aan Cornwallis dd. 8 Juni 1609, in: Wimvood, Memorials, 111. p. 49,50. Vgl. ook den tekst van het plakkaat van quot;1609 in de Bijlagen. — Dat de klachten der Engelschen niet overdreven waren, blijkt uit de belangrijke
48
het voordeel, dat zij maakten, in plaats van eenige recognitie scliade en gevaar aan de Engelsehen braeliten, ten minste „a proportionable Rate or Impostquot; te laten betalen?
'A. M. droeg zorg, dat deze wensclielijkheid overal als reden van den maatregel, dien bijnemen wilde, werd opgegeven. ') ïocb, al was dit ongetwijfeld een der motieven van den koning, is bet waarschijnlijk, dat andere redenen medegewerkt hebben, om hem tot kraebtig bandelen te bewegen. :) Jakob I was arm : juist in de dagen, dat de klachten zijner onderdanen inkwamen, begon zich bet geldgebrek dringend te doen gevoelen. ') Terwijl men schroomde, bet parlement, dat zich iu 100 !■ zoo onbandelbaar getoond had, weder bijeen te roepen, dacht de Groot-Thesaurier, graat' van Salisbury, een plan uit, waardoor hij lioopte zonder medewerking van het parlement de schatkist weder te vullen. Steunende op eenc rechterlijke beslissing en de instemming van den handelsstand, werden er krachtens bet koninklijk praerogatief van verschillende handelsartikelen in- en uitvoerrechten geheven, die, om bet Engelsche volk tevreden te stellen, grooten -
statistiekc ojigiiveu van Salisbury. Vijftig a zesliy jaren geleden, zegt liij, visclitcn er op de Engelscho kusten va» liet noonleu van Scbotlaml t ;t aan Suffolk slechts 100 a '200 selicpen naar haring en kabeljauw, nu jaarlijks wel 2000 a 'ÏOOO van alle natiën (voornamelijk Nederlanders en Fransehen), nog niet meilegeiekcnd de „exeeeiling great Multitudequot; van meest Spaanscho sciicjjen, die oj) Schotlands westkust naar sprot viseliten, en geheele vlooien van Spaansehe, NeJerlandsehe en Fransche visschers op de lersclie kust. Cf. ook : Welwod, Abridgement, p. 72. — Welwodus, De domin. maris. ]). S'i. (quot;Welwod noemde in 1013 20, in KVll) 30 jaren; terwijl Salisbury hier van 50 a 00 spreekt.)
') Behalve in het plakkaat zelf vindt men dit iu de brieven van Salisbury aan W-inwood en Cornwallis (Winwood. Memorials, ill p.'/iO,iG2), en ten overvloede verzekerde de koning zelf het aan de Nederlandsdie ambassadeurs van 1010. (Verbaal 1610 ad 24 Mei.)
^) Dit is reeds daarom waarschijnlijk, omdat Jakob 1 bij latere, gedurig herhaalde; .klachten van zijne onderdanen (vooral van '1(317—19) nooit weder tot zulke strenge maatregelen overging, als hij nu nam.
3) Zie hierover: Ranke, Engl. Gesch. I. p. 570—72,79. — Een merkwaardig staaltje geeft J. More in eenen brief aan Winwood van 1 Dec. i (VI0. (Winwood, Memorials. 111, p. 235.) Volgens dien brief koude zelfs dc ambassadeur quot;Winwood geene betaling van zijne rekening van gemaakte kosten krijgen. De Groot-Thesaurier „put it by, saying, his Majesty is now disfurnished of Money;quot; liij „could not endure to look on the Billquot; en weigerde platweg, zeggende: „Sir Ralph Winwood is no poor Man. he can stay well enough.quot; Eindelijk «he fell into a great passion about the great Penury of the Exchequer, and the exceeding Dillieulty that would be found in there-plenishing the same... which troubles my Lords Spirits the more, because on him the World will call for Money.quot; Waarlijk, de Groot-Thesaurier had toen, evenmin als onder de latere Stuarts, een benijdenswaardigen post i
49
deels op vreemdelingen moesten drukken. !) Spoedig moest wel iemand, die zulke plannen koesterde, denken aan eene tolheffing van de Nederlandsclie visschers. Zulk een tol zonde in alle opzichten aan het voorgestelde doel beantwoorden en tevens de klachten van 's konings onderdanen vermindereu. Nog meer, reeds toen deed zich de noodzakelijkheid gevoelen, de Engelsche zeemacht te versterken, iets wat men oordeelde niet beter te kunnen doen dan door krachtige bescherming der visscherij. De visscherij, meende men, zoude zeelieden kweeken, zoude schepen in de vaart brengen, die misschien eens in den oorlog dienst zouden kunnen doen : de visscherij werd „the chie-test Seminarie and Nurserie of tlie Navieof Englandquot; genoemd
Alles vereenigde zich dus, om Jakob 1 tot krachtig optreden tegen de Nederlandsclie visschers aan te zetten. Had liij echter het recht, maatregelen tegen de onderdanen van zijne bondgenooten de Staten te nemen? Zijn recht op het Kanaal koude hem hier natuurlijk niet baten: de visscherij werd voornamelijk langs de oostkust van Groot-Britannië gedreven. In deze omstandigheden nam men zijnen toevlucht tot de oude, in onbruik geraakte rechten, die de middeleeuwsche juristen aan de vorsten en volken der aanliggende landen over de zee hadden toegeschreven. Reeds Elizabeth had zich nu en dan daarvan bediend1): nog onlangs '') had Albericus Gentilis door zijne pleidooien die rechten in het geheugen dei' Engelschen teruggeroepen; juist nu kwamen zij den koning uitnemend te pas. Niet dat Jakob 1 zijn oud eigendomsrecht over het Kanaal wilde opgeven, integendeel ook dit
4
) Zie o. a. het bij Tellegen (De jure in mare. p. 37) geciteerde gezegde; uitvoeriger: Phillimore, Internat, law. I. p. 203.
weuschte hij te behouden en uitdrukkelijk werd het weder genoemd. ') Hoofdzakelijk echter op de opiniëu der middel-eeuwsche juristen kwam het hier aan: volgens hen spraken beiden recht en gewoonte eveuzeer voor beperkende maatregelen tegen de Nederlandsche visscherij.
In eene nota, door den Groot-Thesaurier aan den Engel-schen gezant te Madrid gericht, wordt dit nader uiteengezet. 1) Zoowel krachtens de bescherming aan zeelieden verleend, als krachtens de praescriptie door het langdurig gebruik, meent Salisbury, hadden de koningen van Engeland recht verkregen 2) op de zeeën, die het eiland omringden, een recht, dooide Venetiaansche heerschappij over de Adriatische zee gewettigd en door den eigendom der Engelsche koningen op de „narrow Seas between England and Francequot; bevestigd. Tot bewijs, dat ook de gewoonte eene belasting der visscherij billijkt, beroept Salisbury zich op het voorbeeld van Spanje, Frankrijk en Denemarken 3), die bi] voorkomende gelegenheden gemaakt en uitgevoerd hebben ; ^Ordinances and Edicts for the ruleing and better ordering of the Seas, as well civilly for decideing of Contracts as criminally for Transgressions ; and have raysed Taxes and Gabel Is in the Seas as on the Land to their best Benefit, as part of their Regalities properly belonging unto them, in sign of their Sovereign-tye.quot; 4) Toen men zich op deze wijze het wensclielijke en geoorloofde van den maatregel volkomen duidelijk had gemaakt quot;), koos de koning uit alle voorgestelde midde-
) Salisbury aau Cornwallis dd. 8 Juni 1609, iu : Win wood, Memorials. III. p. 49, 50.
) Salisbury citeert hierbij de bekende plaats: 1. 9 Dig. XIV. 2, ad legem Rho-diam de jactu, — en eene van Baldus, die ik niet heb kunnen vinden.
) De commissarissen, die in 1610 met de Nederlandsche ambassadeurs deze quaes tie behandelden, noemden nog bovendien Zweden en den grootvorst van Moscovië, die allen „t'selue recht vseerden.quot; (Verbaal 1010 ad 10 Mei.)
s) Van eene dergelijke belasting sprak Hitchcock in 1580 (volgens The Trade's Increase, in: Harl. Miscell. IV. p. 214). De koning van Denemarken liet alle vreemdelingen, die op de kust van Noorwegen vischteu, ,a Youheudalequot; (?) voor elk last haring betalen, en nam de weerspannigen gevangen.
51
len 'j „tlie mildest iiiicl least subject to give Offence abroadquot; 1), en fleu 1 fi Mei 1609 2) verscheen „een proclamatie belangende 't visschen/' ') waarbij de koning, op grond van het verval der Engelsche visscherij door het „groot ongelijck/' en de „injurienquot; zijnen onderdanen aangedaan, krachtens het prae-rogatief zijner kroon bet visschen in de zeeën en op de kusten zijner drie rijken aan vreemdelingen verbiedt, tenzij dezen daarvoor jaarlijks tegen betaling eener belasting 3) verlof verkregen hebben van daartoe aangestelde beambten te Londen en te Edinburg.
§ 2. Voorloop! ge maatregelen der Staten.
jVlet reden waren de Staten over zulk een verbod van den Engelschen koning, dat de zoo bloeiende visscherij, waaraan „een Groote deel van Slans wervaeren hinck,quot; met een doo-delijken slag dreigde, zeer „bedronft en verbaerstquot; c), en den 12 Juni l(iU9 werd dan ook reeds het plakkaat in de ver-
4*
~) Salisbury aan C^rnwallis, in : Wiuwood, Memorials. 111. p. 49.
) Het plakkaat is gedagteekend : 0 Mei van het TJ** jaar van Jakobs regeering, d. i. volgens Engelsche jaartelling 1608. Deze tijdrekening verschilt 1 jaar en 10 dagen mot de nieuwere: de juiste datum is dus volgens den gewonen stijl: 10 Mei 1609# Zie den tekst in de Bijlagen.
wood, Memorials. 111. p. 49.)
gadering der Staten van Holland ter sprake gebracht. Men verstond, dat het streed met de „entrecourssenquot; tussclien Engeland en Nederland, en besloot ter Generaliteit te „procure-ven,quot; dat 's lands recht in die zaak krachtig zonde worden „voorghestaen.quot; ') En dat het den Staten ernst was niet de zaak, bleek uit de voortvarendheid, waarmede zij op de uitvoering aandrongen; denzelfden dag werd het plakkaat ook in de vergadering der Staten-Generaal gelezen, en bracht men in omvraag, wat in deze zaak te doen. Zoo spoedig zoude de resolutie van Holland echter nog niet uitgevoerd worden ; met de eenigszins trage bedachtzaamheid, die de besluiten der Stateu-Generaal kenmerkt, werd goedgevonden, voor men hierin eene beslissing nam, na te zien de tractateu met Engeland en Schotland en verder „alle tgene dat sal moegen dienen tot goede onderrichtinge van de Heeren Gesanten,quot; die men voornemens was naar Engeland te zenden om het plakkaat ,/tot deser lauden dienst omme te stooteu.quot; quot;') Wat het resultaat was dier onderzoekingen blijkt uit de re-solutiën niet. De lezing der tractateu moet echter de Staten van hun recht overtuigd hebben, want voorloopig werd den visschers op grond dier tractateu der Staten bescherming beloofd, en hun tevens aanbevolen ;/hun behoorlijcken te draghenquot; om den koning geene aanleiding tot nieuwe klachten te geven :i).
Met Engeland maakte men reeds spoedig een voorloopige afspraak. In liet tractaat, dat den aanhangsel
van het garantie-tractaat van denzelfden datum tusscheu Jakob 1 en de Staten gesloten werd, doelde men in artikel 6 duidelijk op de visscherij-zaak. „ Quant aux privileges et immunitez,quot; luidde het daar, „lesquels les Provinces quot;Vnies pretendent leur devoir competer aux Royaulmes de sa Maté par vertu des anciens traitez faicts entre ses predecesseurs et leurs Princes pour la liberté du commerce, quand les Seigneurs les Etatz trouueront bon d'enuover leurs Deputez en Angleterre, sa Maté deputera quelqu'uns d'entrer en conference avec eux et pour le restablissement du commerce reciproquement promect accorder tout ce que de raison et d'equite se iugera estre conuenable.quot; Er
') R.H. 12 Juni -1609.
~) R.S.-G. 12 Juni 1609.— Hoewel deze resolutie spreekt vau gezanten vau deu kuiiing vau Groot-Britaunië, is dit ongetwijfeld eene vergissing.
3) Vau Metereu, Hist, der Nederl. oorloghen. fol. 619.
4) Zie eeu afschrift van dit tractaat in de L.E. 1609.
was dus alle reden voor de Staten, zich aanvankelijk gerust te stellen : het artikel luidde verzoenend en op spoedige afdoening werd niet aangedrongen. Spoedig kwamen er nog meer bevredigende berichten; de agent der Staten in Engeland, Noel de Caron, na het teekenen van het Bestand als ambassadeur door Jakob I toegelaten, had in zijne eerste audientie Z. M. dadelijk „vermaendt van 't Placcaet nopende de Yisscherie.quot; Had eene vroegere bespreking van de zaak met den Groot-Thesaurier, den ontwerper van het plan, weinig hoop op eene minnelijke schikking gegeven, liet antwoord van den vredelie-venden monarch luidde geheel anders !). Z. M. zeide „ter-stont,quot; „dat sulcx alleenlijck geproj ecteert was oïne op de Vis-scherie eenige beter order te crijgen, ende oio Sijne authoritevt eiï macht die hy in die See heeft voir de werelt manifest te m a eek en, nijet om onse Landen eenich ongelijek te doene ('t sij bij feyteu force oft anderss.) want hy Uwe E. Landen Conseruacie al veel verder ter herten hadde, als hy altijts bij alle occurrenciën geerne sal doen blijekon.quot; Nog meer: Caron vernam, dat de Frausche gezant, die „hera oic oj) dese saecke hadde gedoleertquot;, de belofte verkregen had, dat de zaak geen voortgang hebben zoude dan na eene onderlinge bespreking, waartoe men den Franschen het geheele loopende jaar tijd gegund had. Er was reden om te veronderstellen, „dat men dese Resolucie oic Int regard van haere Mo. E. meende t' observeren.quot; Toch liet Caron het er niet bij blijven: herhaaldelijk sprak hij over de zaak met Salisbury en Winwood, die tot gezant in Den Haag bestemd was, zoowel om de Staten van de „naerder meeningequot; in te lichten, als om te bewerken, dat de nieuwe ambassadeur „op alles voorder gelast en ge-authoriseert werdt, omtne haere Mo. E. daerop naerder con-tentement te doene.quot; -)
En niet zonder gevolg: Winwood kwam in Augustus 1609 in Den Haag met mondelinge instrnctien van Salisbury 1). Dadelijk werd de zaak tusschen hemen Oldenbarnevelt ijverig besproken 2).
) Brief van AVinwood aan Salisbury dd. 6/16 Sept. 1609, in : Winwood. Memorials. JIJ. p. 64.
) Oldenbarnevelts aanzien was in dien tijd bijzonder groot. Winwood schreef
Oldenbarnevelt poogde de uitvoering v.in het plakkaat to doen verschuiven totdat de ambassade, die de Staten voornemens waren naar Engeland te zenden, den koning de bezwaren dei-Nederlanders bad voorgebonden. In gelijken geest werd Caron geïnstrueerd; Iiij kreeg last, den koning het voornemen der Staten omtrent de ambassade mede te deelen, en Z. M. te verzoeken, in deze „Necessity of their A flairsquot; de Nederlanders niet te hinderen in „their accustomed Liberty and antient Privelidges.// ')
De vcreenigde pogingen van beide staatslieden hrachteu het gewenschte resultaat te weeg 1): vele maanden lang bleef de quaestie rusten.
§ 3. De ambassade van KilO.
Eerst in Maart 1610 kwam de zaak in de Statenvergadering weder op het tapijt. Men had het gepast geoordeeld, Jakob 1 te bedanken voor zijne ijverige bemoeiingen hij bet sluiten van het Bestand, eene beleefdheid, die men ook Hendrik IV van Frankrijk bewezen had. Een gezantschap, dat dit voorwendsel zoude gebruiken om te trachten don koning over te halen, zich in de twisten over de Kleefsche erfopvolging te mengen, stond in dien tijd gereed om te vertrekken. Tot leden van dit gezantschap waren benoemd: Joban Van Duivenvoorde, heer van Warmond, Johan Berck, pensionaris van Dordrecht (later gezant te Venetië), Albert De Veer, pensionaris van Amsterdam, Blias Van Oldenbarnevelt, pensionaris van Rotterdam en broeder van den Advokaat, en Albert Joachimi, gedeputeerde in de Staten-Generaal voor Zeeland (later gedurende meer dan 25 jaren gezant in Engeland), terwijl de gewone ambassadeur der Staten
) Dit schijnt, behalve uit het lange talmen der Staten, opgemaakt te kunnen worden uit: Winwood, Memorials. III. p. 105.
55
te Londen, Noel de Caron, heer van Schoonewalle, zich daar bij hen zonde voegen. ')
Het scheen niet ongeschikt om aan de vertoogen der Nederlanders tegen het plakkaat eenige kracht bij te zetten, wanneer aan dit aanzienlijk gezantschap de belangen der Nederlandsche visschers werden toevertrouwd. Ook werd op herhaald aandringen van quot;Winwood, die eene beslissing over de visscherij wenschte te zien nemen, daartoe besloten en in artikel 21 van hunne Instructie (gearresteerd 31 Maart 1610) ^
^ Zie over de personen der gezanten: Yreede. Vrijheid van haringvaart en visscherij. in ; Bijdr. voor vaderl. gesch. JU j). 22 vlg. — Over .T. Berck : Carleton,Lettres. IIJ. p. 2. — De vier eersten waren door Holland benoemd, de laatste door Zeeland. Holland koos hier meer vertegenwoordigers dan in het gelijktijdige Fransche gezantschap, omdat de Engdschc ambassade „ten opsien aldaer oock gehandelt sal moeten worden op 't stuck van de Traltijcq endc het Placaet jegens de Visscherije aldaer ghemaeckt ende ghepubliceert,'- de-provincie meer belang inboezemde. (R. II. verg. v. 8 Febr.—3 April IGIO, p. 3.) Aan Warmond en Berck was de behandeling van het hoofddoel der ambassade opgedragen, terwijl De Veer de handelszaken. Oldenbar-nevelt de visscherij-quacslie op zich nemen zoude: Joachimi („Monsieur Jouching, an honest and suüicient Man,quot; neemt hem quot;Winwood) moest in het algemeen de Zeeuw-sche belangen behartigen. (Winwood aan Salisbury dd. 16/26 Mrt. 1600/10, in: Winwood, Memorials. 111. p. 135.) De gissing van Vreede (1. c. p. 3 Noot), dat de heer van Warmond aan het hoofd van het gezantschap gesteld werd alleen om daaraan meer praal bij te zetten, waarvan hij eene bevestiging vindt in de „curieusequot; vraag van de om hare trotschheid bekende koningin Anna naar de „qualiteytquot; der heerenVan Brederode en Van Duy ven voorde, houfden der Fransche en Engelsche ambassaden (Verb. '1610 ad 2 Mei), wordt zeker door den brief van Winwood aan Salisbury van 6/16 April 1609/10 (Winwood, Memor. HI. p. 146), waarin hij kennis geeft van het overlijden vin „Monsieur van Warernendtquot; en van de redenen, die de Staten genoopt hebben, geen ander in zijne plaats te zenden. Bij de kennisgeving van de benoeming der gezanten had hij dan ook uitdrukkelijk er op gewezen, dat Warmond oud-admiraal van Holland was en „a Gentleman descended of a most antient House.'quot; (Winwood, Memorials. III. p. 116.) Aan de weduwe van Warmond werd als vergoeding voor de kosten van uitrusting tot de ambassade, die haar echtgenoot door zijnen on-tijdigen dood niet konde_ vervullen, evenveel toegelegd als elk der drie andere gezanten van wege Holland als belooning voor het vervullen der zending ontving (nam. 1200 pond van 40 groot). De onderscheiding wordt uitdrukkelijk in de resolutie gemaakt: Warmonds uitrusting was dus ook veel kostbaarder dan die der andere ambassadeurs. (R. H. verg. v. 28 Mei—12 éowi '1610. Bijl. 11 Juni.)
2) Winwood, Memorials. III. p. 105.
3) Bij het arresteeren dezer Instructie en die voor het Fransche gezantschap deed zich de volgende bijzonderheid voor. Daar dit de eerste ambassaden waren, die de eerst onlangs erkende republiek naar het buitenland zond, was men het niet dadelijk eens over liet drageu der kosten. Gelderland, Zeeland, Friesland, Overijssel en Stad en Lande beweerden, dat de Generaliteit de gezantschappen moest bekostigen, terwijl de beide overige provinciën volhielden, dat elke provincie, die gezanten wilde zenden, de kosten daarvan moest opbrengen. Voor deze keer gaf de meerderheid toe, de zaak te laten zooals zij aanvankelijk was, mits men voor het vervolg haar gevoelen volgde. (ll.S.-G. 26 Mrt. 1610, — cf. K.H. 8 Febr.—3 Apr. 1610. p. 3.) — De Deensche legatie in 1611 ging dan ook ten koste van de Generaliteit; echter
56
werd rian ook den gezanten opgedragen, om, „hoewel haere H. M. nijet en kunnen gelooven, dat d'jntentie is, dacron-der (d. i. onder degenen, die voor de vrije visscherij betalen moesten,) te begrijpen d'jngesetenen van de Vereeniehde Nederlanden, tegens d'oude tractaten met de Croonen van En-gelant, ende Schotlant respective gemaeekt, nochtans soo zulcx bij sinistre interpretatie sonde mogen werden verstaen, bij alle mogelijcke middelen te arbeyden, omme te hebben verclaringe, dat zulcx d'jntentie van Zijne Ma', nijet en is.quot; ') Nog een paar weken werden de gezanten teruggehouden door de ziekte van het hoofd van het gezantschap, den beer van Warmond; maar toen deze den 15 April kwam te overlijden -), toefden de ambassadeurs niet langer. ;i) Reeds den volgenden dag (1(1 April) in Den Briel gekomen, zeilden zij den 32 April uit in het oorlogschip „den houdt,quot; kapitein Herpert Maertensz., (waarschijnlijk de vader van den beroemden Maerten Harpertsz. Tromp) en kwamen reeds den volgenden dag te Gravesend aan. 4) Te Blackwall ontmoetten zij de „bargien
niet zonder nieuwe lievige twisten. Uitmaal waren het Gelderland, Holland en Stad en Lande, die adviseerden, dat elke provincie, die ambassadeurs begeerde te zenden de kosten daarvan moest dragen. Gelderland verzocht zells aanteekening in de re-solutien, dat het aan het gevoelen der meerderheid toegaf „voor dese reyse alleen eïi son-der ïijnditie in toecomeude legation.quot; Zeeland protesteerde krachtig en noemde Gelderlands voorstel; „eene sake van pjnditic voor de Geüaliteyt eü van qnade consequentie.quot; (Tt.S.-G. :il Mei Kill.)— Men meent hier reeds Hollands streven naar overwicht te erkennen I Zonderling is het echter, dat de Hollandsche afgevaardigden ter Generaliteit in IG'IO, terwijl hun de aanhangige zaak zóu ter harte ging (K.H. verg. v. 8 Febr.—-3 Apr. IGiO. p. 3), zelfs niet geprotesteerd hebben tegen het geven van Instructie aan het gezantschap door dc Staten-Generaal, terwijl Holland en Zeeland de kosten voor ditmaal alleen droegen. Toch was het oefenen van invloed op de handelingen der ambassadeurs Hollands doel met die betaling. Wel verklaarde Gelderland in 1611, dat het verlangde, ook wanneer enkele provinciën de ambassade bekostigden, dat de Staten-Generaal de gezanten van Commissie en Instructie zouden voorzien (R.S.-G. 31 Mei lü'H), maar Holland besloot in '1620, bij gelegenheid der ambassade naar Engeland, dat, wanneer soo wel de directie als de Persoonenquot; der gezanten niet onder Hollands invloed bleven, men verklaren zoude, ,dat elck gaeu sonde f sijne Provincie kosten.quot; (R.H. '27 Aug. 1620.) Hoogst onbillijk besloot de vergadering weinige maanden later, toen zij haren zin gekregen had. dat de provinciën, die zij niet mede naar Engeland wilde hebben, zóo ze gingen, dan maar op hare eigene kosten moesten reizen, terwijl Hollands afgevaardigden, die de geheele zaak leidden, door de Generaliteit bekostigd ixerden. (R.H. 24 Oct. quot;1020.}
•) Instructie voor dc ambassade v. 1610 in het ; Reg. der Instr. zedert 1588 tot lOIO.
-) Hij had gerekend in een paar dagen weder hersteld te zullen zijn, maar juist quot;p het ter afvaart bestemde uur stierf hij. „The good old Man did make his account without his Host,quot; schrijft VVinwood. (Winwood, Memorials. 111. p. 146.)
') R.S.-G. IP April 1610.
4) Hier en in het verdere verhaal van dit gezantschap gebruik ik het: Verbaal der
57
van thoff'% die hen tiaar „TourwerfF^ brachten, waar de hofkoetsen hen opwachtten om hen te vervoeren naar hun logement ten huize van een „principael Nederlantsch coopman.quot; (24 April.)
De eerste audientie bij den koning (27 April) leverde evenmin als die in den Eaad (S Mei) veel bijzonders op voor de quaestie over de visscherij, die in dit gezantschap bijzaak was en blijven moest.') In de propositie, door dequot; gezanten inden Raad uitgesproken en daarna schriftelijk overgeleverd, volgden zij woordelijk hunne Instructie. De Groot-Thesaurier antwoordde hun met bot verzoek, dat zij de redenen zouden opgeven, waarom men de Nederlanders meer dan andere natiën „vuyt dit placcaet soude eximeren/' en wel geeue redenen op het volkenrecht gegrond, want daarover kwamen „d'opinien van haere legisten met d'onse nijet wel overeen,quot; — maar gesteund door het overleggen van tractaten, „waermede sy haer conden behelpen.quot; Aan het einde der audientie in den Raad was den gezanten aangezegd, dat er eenige heeren waren benoemd, om met hen op elk punt hunner Instructie afzonderlijk in conferentie te treden; deze mededeeling was door hen beantwoord niet de verklaring, dat zij daartoe ^fallen stondenquot; bereid waren, en „verhoopten soe goede redenen te sullen geven, dat zijne Mat. beweecht soude werden om te condes-cenderen tot haere petitie.quot; Overeenkomstig daarmede had den 16 Mei, juist een jaar na de publicatie van het plakkaat „belangende 't visschen,quot; de eerste conferentie daarover plaats met de voor dit onderwerp aangewezene Engelschen : Sir Julius Cesar, „Cancelier van den Exchequer,quot; Sir Thomas Pary, „Cancel ier van Lancastel,quot; beiden leden van den Raad, Sir Daniel Dunn en Sir Christopher Parkins, „Meesters van de Requesten,quot; Dr. Martin, „Advocaet van den Coninck,quot; en Lieven Munck, -)
ambassade van 1610. Het handschrift, dat daarvan op het K.-A. berust, (door Vreede — Vrijheid van haringvaart en visscherij, 1. c. p. 3, — naar het stuk, dat aan het hoofd staat „Instructiequot; genoemd), is eene net geschrevene kopie uil dien tijd van 80 folio's. Ff et oorspronkelijke exemplaar is verloren geraakt.
') De credentiebrieven der gezanten aan den koning, den prins van Wales cn den Groot-Thesaurier, graaf van Salisbury („Saltzberryquot; of „Salusburyquot; noemt hem het Verbaal) maken zelfs met geen woord gewag daarvan.
quot;) De naam van dezen Vlaming, zeer verschillend gespeld (Vreede, Vrijh. v. ha-ringv. en vissch., 1. c., p. 6 Noot), luidt volgens de akte van zijne naturalisatie (Stat. of the realm. IV. 2. p. 1155) „Levinus Munke.quot; Van Meteren spelde „de Monick;quot; het verbaal van 1610 noemt hem nu eens: „Livinus de Munck,quot; dan weder „Lieven de Monincx,quot; het verbaal van 1618,19; „Livinus Monckquot; en „Levi-
5R
„Clercq van 't zignet van zijne Ma1.quot; Het debat werd door de Engelschen geopend : zij rechtvaardigden de uitvaardiging van het plakkaat in algemecne bewoordingen en verzochten opening van de redenen daartegen. Tot repliek traden de Nederlanders in een breedvoerig betoog, waarin zij hun recht op de vrije visscherij verdedigden en de argumenten der Engelschen weerlegden, een betoog in het Verbaal in extenso ingevoegd ').
Dc redenen, die de Nederlandsche gezanten voor hun recht van vrije visscherij aanvoerden, waren tweeledig : juridiek en politiek. Het juridieke gedeelte der Propositie was vooral uitvoerig uitgewerkt. De Vereenigde Provinciën, zoo redeneerden de gezanten, zijn zooals bekend is in het rustig bezit der vrije visscherij; stoornis van dat bezit door geweld is onrechtmatig. Maar gesteld dat de Nederlanders geen bezit hadden, dan nog zouden zij recht hebben om vrij te visschen en wel op drie gronden ; 1°. het gebruik der zee is aan allen gemeen (tot staving van dit gevoelen worden verschillende plaatsen uit het Corpus Juris aangehaald -). 2°. bij verschillende tractaten is den Provinciën dat recht verzekerd {met Engeland in 1490 — met Schotland in 1540 en 1550, bevestigd in 1594 door Jakob l zelf. 2) ) 3'. de Provinciën hebben in allen gevalle dit recht gepraescribeerd door hunne possessio immemorialis ; eene
mis Munk.quot; Zelf teekent hij zich: „Levinus Muncke* of „Levynus Munck.quot; (Win-wood. Memorials, lil. p.
') Deze Propositie, door Vrecde (1. c. p. 6.) in haar geheel medegedeeld, werd reeds vroeger afgedrukt door Aitzema op het jaar 1636 (Saken van Staet, 11 p. 406), evenwel met weglating van het allerlaatste gedeelte. Aitzema noemt ze: „Redenen van wegen llollandt ghestelt van ha er recht tot de vrije Visscherij e in 't Ja er veerthien.quot; Op het afschrift der Propositie in de Loketk. S.-G. Engeland, No. 35 heet ze: „R ais ons qne les A m b rs de Hol lande ont ap-porté pour la conservation et ma in tenue de leurs Droicts de Pe-scherie a Tencontre des Anglois en 1'an nee '16 4 4.quot; Zie hierover meer: lifdst. Ill j 3.
) Vreede (Vrijh. v. haringv, en vissch. p. 7, 16 Noot) maakt zich aan twee vergissingen schuldig. 1°. Op beide plaatsen verwart hij de tractaten met Engeland en die met Schotland. (Het verbaal van 1610 doet dit niet. en vermeldt de door Vreede op p. 7 genoemde tractaten in twee afzonderlijke paragrafen.) 2°. spreekt hij in de noot op p. 16 van de tractaten van 1550 en van 1551. Zoover ik weet, is dit een tractaat: het verschil der Engelsche en Nederlandsche tijdrekeningen schijnt oorzaak, dat men beide jaartallen vindt.
o 9
prnescriptie, waartoe zelfs een titulus putativus en een bezit van 10 of 20 jaren voldoende zonde geweest zijn. ^
Ook politieke redenen zijn er, gaan de gezanten voort, die do Staten noodzaken, ten ernstigste bij den koning op intrekking van liet plakkaat aan te dringen. Door de liaringvisseherij onderhonden racer dan 20,00(1 inwoners der Provinciën hunne gezinnen, in de daaraan verbonden neringen vinden tweemaal zoovele personen bun bestaan. Maar ook al was dit niet zoo, de Staten kunnen den koning nooit tc wille zijn in het stellen van zulk een allergevaarlijkst praccedent; niet alleen toch kan de vrije vaart over de zee niet hetzelfde recht als de visscherij door Engeland verboden worden, maar andere vorsten, met name de koning van Spanje, zouden daaruit aanleiding kunnen nemen, ook hunne zeeën tc sluiten, waardoor de handel op andere werelddeelen ook voor de Eugclschen onmogelijk zoude worden.
Met deze argumenten meenden de ambassadeurs het recht van den koning tot het belasten der visscherij genoegzaam wederlcgd te hebben, maar ook de reden, door den koning voor de uitvaardiging van het plakkaat aangevoerd, bestreden zij ernstig, liet was niet mogelijk, zeiden zij, dat de visscherij der Engelschen door die der Nederlanders zoozeer was benadeeld, dat liet verval van verscheidene Engelschc zeesteden daarvan het gevolg was. Niet alleen toch was het niet gebleken, dat de visscherij der onderdanen var. Z. M. ooit van eenig belang geweest was, maar ook : hadden de Engelschc visschers hun belang gezien in een beroep, dat hun als den naastbijge-legenen zooveel gemakkelijker moest zijn dan anderen, zij zouden zich waarlijk niet door vreemdelingen hebben laten verdrijven, „puisque leur condition n'est poinct telle, qu'ilz voul-dront souffrir la moindre iniure de quel qu'il soit.7' Nu zij het visschen der Nederlanders rustig aangezien hebben, moet men aannemen, dat zij op gemakkelijker en voordeeliger wijze in hun onderhoud hebben weten te voorzien, wat niet te ver-
') Van Metcreu, Neder!, oori., fol. 650 voegt hierbij nog -. „Sy seyden mede, dat het een groote dispute ware, hoeverre elex Landts Custen ofte Limiten inde groote wijde Zee Oceane moelite streek en.quot; Iels dergelijks vind ik iu de Propositie niet; dat liet argument echter in de verdere replieken der Nederlanders, die in he( Verhaal slechts bij uittreksel zijn medegedeeld, onder de „andere redenen die meer geallegeert werdenquot; een plaats heeft gevonden, is /.eer waarschijnlijk. Het was toch een van de gewichtigste redenen, door 0e Groot voor mare liberum aangevoerd (Mare Liberam, p. 35,37,38), en in dit speciale geval een zeer inoeielijk punt. (cf. hierboven p. Noot 1.)
fiO
wonderen is, daar rle liaringvissclierij zoo „dclicatquot; is, dat zij soms geen, altijd een klein voordeel geeft, een voordeel nog bovendien onzeker door de kans op te geringe of te overvloedige vangst, en waarmede de Engelschen zich zeker niet zonden vergenoegen. — Tot zoover de wederlegging van 's konings argument in het plakkaat zelf aangevoerd, maar de ambassadeurs gingen verder : al ware het, meenden zij, dat de Nederlanders de Engelschen hinderden in hunne visscherij, was dat dan zoo onrechtvaardig? In Nederland was het haringkaken uitgevonden, en, al gaven de ambassadeurs toe, dat de haring-visscherij desniettegenstaande ook den Engelschen vrijstond, de prioriteit kwam dus aan Nederland toe; wanneer een van beide natiën moest achterstaan, waren het zonder twijfel de Engelschen. In ieder geval kon den Nederlanders het oefenen van hun recht nooit als een onrechtmatige daad tegen de Engelschen worden aangerekend. ^
') Arree(le (Vrijheid v. haringv. I.e. p.^l) acht hot waarschijnlijk, dat deze Propositie door De Groot gesteld is. Zijne gronden zijn: 1°. diit het bijna ondenkbaar kan geacht worden, dat men écu jaar na de verschijning van Ma re Liherum den schrijver daarvan niet zoude geraadpleegd hebben over eene zaak. die met het door hem behandelde onderwerp zou nauw samenhing, 2°. de nauwe betrekking, waarin De Groot als Fiscaal tot de regeering stond, 'i'. de groote overeenkomst met de argumenten, iu Mare Li be rum gebruikt. —Het derde argument weegt niet zeer zwaar: ook door de raadpleging van het boekje zelf is die overeenkomst te verklaren, te eerder daar De Groot zich in IGIO nog niet als schrijver van Mare Liherum had bekend gemaakt. (Eerst de editie vau 'KHS verscheen met den naam van den schrijver. Fruin, Een on uitleg, werk van H. d. G. Gidsi '1868. IV p. 223). Toch gelooi' ik, dat De Groot, zoo hij niet de steller der Propositie is, de hand in het opmaken daarvan gehad heeft. Twee omstandigheden pleiten voor deze meening. *1°. De propositie werd uitgesproken «in conformité vant geschrift daervan gecon-ripiëert,quot; en de redenen, door de Engelschen op dc conferentie aangevoerd, werden afzonderlijk en „sommierlijck gesolveert.quot; (Verb. -1610 ad 16 Mei.) De reden, waarom men dit stuk uit Nederland medegebracht en niet iu Engeland zelf gesteld heeft, kan geen andere zijn, dan dat het wenschelijk voorkwam, personen, die niet in Engeland tegenwoordig waren, daarover te raadplegen. De uitdrukkelijke vermelding hiervan in het Verbaal bewijst, dat de gezanten over dit onderwerp uitvoeriger in-structiën hadden medegenomen, dan men gewoonlijk deed. Misschien was dit het resultaat van hei onderzoeken van „alle tgene sonde moegen dienen tot goede on-derrichtinge van de Hceren Gesanten.quot; (K.S.-G. '12 Juni 1600.) — 2°. En wie de persoon, met wien geraadpleegd werd, geweest kau zijn, wordt nader aangeduid door eene merkwaardige bijzonderheid, ons door Wiuwood medegedeeld. (Wiuwood, Memorials, III. p. '116,135.) Hij zegt, dat het getal der ambassadeurs zoo groot was, omdat aan ieder van hen een der zaken, waarmede het gezantschap belast was, speciaal was opgedragen. De behandeling der visscherij-zaak was aan Elias van 01-denbarnevelt ten deel gevallen. Dat deze broeder van den beroemden lands-advokaat eene specialiteit in het volkenrecht geweest Is, blijkt voor zooverre mij bekend is nergens. Toch beschouwden de Staten de Propositie als het werk van eene autoriteit; herhaaldelijk maakten zij er later gebruik van. (cf. hierna p. 71. Noot 1.) Van
Deze uitvoerige argumentatie werd door de Engelschen op eene wijze beantwoord, die dadelijk liet verschillende standpunt van beide partijen aanwees ca weinig goeds beloofde voor eene gewenschte overeenstemming. Op eenigszins lioogen toon voerden zij aan, dat hun koning volgens het gevoelen van alle geleerden „recht hadde totte zee leggende aen ende ontrent zijne zeecusten/' Alle vorsten, beweerden zij, kenden zich zulk een recht toe: Frankrijk, Spanje, Denemarken en Zweden, zelfs de grootvorst van Moscovië stelden orde op de visscherij aan hune kusten. Ook het Romehischc recht oordeelde zulk eene pretensie gegrond, dus hielden de Engelschen vol, en zij trachtten die stelling vrij armzalig met éene en nog wel eene betwiste plaats M tegen de vele citaten der Nederlanders tc handhaven. Aan de tractaten konden de Staten geheel geen recht tot klagen ont-leenen. AVel zoude dit het geval geweest zijn als dat van 149(! het laatste geweest ware, maar een later tractaat3), dat van 1520 ;i),
waar heeft dun Oldenbamevelt zicli de tot de vervulling zijner taak nuodige kennis verschaft? Het antwoord ligt voor de hand. Hij was pensionaris van Rotterdam . reeds in die dagen liad De Groot een aanzienlijkeu post. weinige jaren later werd hij Oldenbainevelts opvolger als pensionaris. Het is niet te denken, dat deze deu jongen man, korf daarna zulk een vertrouwd vriend van zijnen broeder, niet meer dan oppervlakkig gekend heeft. Wat was natuurlijker dan dat hij zich tot hem om voorlichting wendde? De Groot zelfwas toch te jong om voor den gewichtigen post van ambassadeur in aanmerking te komen. — Op deze gronden meeu ik met Vreede, dat waarschijnlijk aan De Groot de eer toekomt van het heldere en afdoende betoog der gezanten; zekerheid daaromtrent kan echter eerst een meer uitdrukkelijke getuigenis geven. Uit de onlangs ('1864) verkochte papieren van De Groot is echter niets van dien aard gebleken.
Nog een enkel woord over Vreede's uitlegging bij deze gelegenheid (1. c. p. 1,2.) van de woorden uit De Groot's Verantwoordingh (p. 197.) M. i. gaat de verdediging van De Groot tegen de aantijging, dat hij geene nieuwigheid had verdedigd, niet op. Het is onwaar, „dat bij hem uoyt ijet anders was geschreven, als 'tgnnt d'Ambassadenrs (van 1 (VI0; hadden ghesustineert.quot; Zijn Mare Libernrn was verschenen in 1000, en had dus wel degelijk den voorrang. (Dat De Groot op de aangehaalde plaats van dit boekje, niet vau zijne Engelsche ambassade van ifilli wil spreken —zooals Vreede 1. c. p. 2 schijnt te willen, — is toch m. i. onwederspre-kelijk, daar De Groot in '10'13 eerder mare clansuni dan mare liberum tegen de Engelschen heeft verdedigd.) — Ook wanneer men aanneemt, dat De Groot op de aangehaalde plaats van zijne Verautwoordingh niet van prioriteit, maar eenvoudig van gelijkheid van strekking spreekt, (waarvoor zijne woorden m. i. bepaald getuigen ; de verleden tijd van „haddenquot; correspondeert met „wasquot;,) moge de poging, om zijnen stouten aanval door het gezag der Staten te bedekken, gelukken, de woorden, letterlijk opgevat, blijven met het oog op het in'10'13 behandelde, onwaar.
') M4l)ig.\I.V11.10. de injur et famos. libell. — ef. Grotius, De jure belli ac pacis. L.II.c.S.jX^p.dSft.)
') Vreede leest niet het verbaal „placeaetquot;; door deze lezing vervalt echter de kracht van liet geheele argument.
3) Zie hiervoor p. 30 Noot 0. — Het argument is m, i. ouhoudbaar. idet
()2
maakte van de visscherij geen gewag, dus een overeenkornst daarover bestond tusschen Engeland en Nederland niet. Te minder konde men zich op het tractaat van 1 11)0 beroepen, daar het van beide zijden, eu wel het eerst door de Nederlanders, was over-
tractaat van 4520 bevatte slechts eeuc voorloopige regeling van een paar quaestiën van geheel anderen aard. De zaak was deze. Kr was reeds spoedig na het sluiten van het tractaat v.m ITjOO (zie hiervóór p. 30) verschil ontstaan over de geldigheid daarvan. De redenen van dien twijfel zijn hier van geen belang. Na vele onaangename onderhandelingen was het in '1ÏA5 gekomen tot een tractaat, dat de beslissing der aanhangige quaestie uitstelde tot vijfjaren later, en tegelijk eenige verschillen, voornamelijk over de Zeenwsche tollen, regelde. Uitdrukkelijk werd daarbij gevoegd, dat de bepalingen over vrijen handel in het tractaat van 1400 toch van kracht zouden blijven. (Rymer, Foedera. \III p. 539.) Xa verloop der vijl' bepaalde jaren werd dit tractaat van 4515 voor nog vijf jaren vernieuwd, terwijl men bepaalde, dat deze regeling telkens stilzwijgend voor nog vijf jaren verlengd zoude worden, tenzij men het tractaat van 1500 voor geldig verklaard of eene nieuwe overeenkomst getrotlen had. (Rymer, Foedera. Xill p. 744.) Op dit tractaat van 1520 is het, dat zich nu de Engelsche commissarissen beroepen. — Nog daargelaten dat door deze overeenkomst van 4520 letterlijk niets in de bestaande betrekkingen tusschen Engeland en Nederland veranderd werd, en dus ook daardoor liet recht van vrije visscherij den Nederlanders niet konde ontnomen worden, geloof ik niet, dat de bewering der Engelsehen jiii?«t is. Bij de overeenkomst van 4520 heeft men — het blijkt ten duidelijkste uit de inleiding daarvan — alleen aan de beslaande on-eenigheden over de geldigheid van hot tractaat van 1500 ecu einde willen maken. Dit tractaat van 4500, dat bepaaldelijk eene „Co n f i r in at i o Tractatus de Inter-cnrsuquot; (van 4490) genoemd wordt, bevatte alleen over den lakenhandel en over eenige tolquaestiën eene afwijkende regeling van de bestaande, die overigens uitdrukkelijk bevestigd werd. Bij de tractaten van 1515 en 4520 verklaarde men nu, dat deze bepalingen voorloopig zouden blijven bestaan en voegde er eene beslissing over eene andere aanhangige quaestie bij. Het koude geheel niet in de bedoeling van partijen liggen, een zoo omvangrijk onderwerp ais de handelsbetrekkingen tusschen beide volken in een paar artikelen te regelen: van visscherij werd, evenmin als van bijna alle onderwerpen in 4496 geregeld, met een enkel woord gesproken. liet is dan ook m. i. ontwijfelbaar, dat het tractaat van 1520, als vaststelling van een speciaal punt, alleen voor zooverre dit punt aangaat aan de al-gemeene regeling van 4490 derogeert. Verre van een nieuw handelstractaat Ie willen maken of algemeene bepalingen over de betrekkingen van beide landen te willen vaststellen, noemde men de overeenkomst van 4520: „De Provisione, super Tractatibus de Intercursu.quot; — Mijne beschouwing van het tractaat wordt door anderen gedeeld. Ik wil daarlaten, dat de Engelsche commissarissen zei ven door het aanvoeren van hun tweede argument toonen, aan de kracht hunner eigene bewering te twijfelen: van elders wordt mijne meening bevestigd, in 4504 beriepen zich de Engelschen zeiven op het nu voor ongeldig verklaarde tractaat van 4490 (Plegher, De prist, libert. pisc., p. 28), en Van Meteren (Hist, der Nederl. oorl., tol. 35.) deelt mede, dat door verschillende tractaten (o. a. dat van 4520) dat van 4490 werd „gheconlirmeert, geinterpreteert ende naerder ver-klaert.quot; Trouwens vrij algemeen hield men het tractaat van 1490 voor de regeling, waaraan alle geschillen op commercieel gebied tusschen Engeland en Nederland moesten onderworpen worden, totdat het vredesverdrag van 4054 de verhouding vau beide landen wijzigde.
treden ') De eouclusie der Eugelsclien was, dat de Nederlanders, liever dan op hun recht te steunen, een beroep moesten doen op 's konings welwillendheid, al was er ook langs dezen weg niet veel goeds voor hen te verwachten : eene vrijstelling der Nederlanders toch zoude natuurlijk die van Spanje, Frankrijk en de Spaansche Nederlanden met zich slepen. Het geheele plakkaat zoude zoodoende krachteloos worden, en daartegen diende bij den koning een gelijke reden als de Staten vóór de intrekking hadden aangevoerd : het belang van de vis-scherij zijner onderzaten, die, verre van zoo onbeduidend te zijn geweest als de gezanten dat wilden doen gelooven, op wel 6 a 700 schepen begroot was -).
De Nederlandsche gezanten waren nu in een onaangenaam dilemma geplaatst. De Engelschen hadden 's konings recht op de zee vermeld en Nederland moest öf toegeven mare clausum, öf den verwaanden koning een zijner kroonrechten ontstrijden. Hoe moeielijk de keus was, tegen de eerste onderstelling kwam te zeer het geheele belang van den handel, het behoud van den staat op, dan dat de beslissing twijfelachtig had kunnen zijn. „Nae voor-gaende protestatie, dat sy hiertoe nijet geern gecommen hadden,quot; vielen zij dan ook dadelijk het quaestieuse punt met kracht aan, zeer juist bewerende : ,/dat bij beschreven rechten claerlijck ge-seyt eude gedecideert is, dat de zee ende het gebruyck desselfs, bestaende alleenlijck int varen ende visschen, voor een ijeder zoe gemeen was als 't gebruyck van de locht, id que jure nature, dat daerom tselve gebruyck bij de Souverainste princen met Recht nijet en mocht belet ofte benomen worden, evensoe weynich, alst gebruyck des lochts, waerbij het gebruyck van de zee alomme vergeleecken werdt. ea enim que juris sunt natural es, per principem to Hi, vel mutari non possunt, dat wel wesen mochte, dat de gewoonte op eenige plaetsen, alsoock eenige DD. den prince jurisdictie gaven in de zee, ende dat bij avonture eenige derselver onder pretext vandien, den prince oock recht van visscherije op haere cus-ten waeren gevende, zulcx datse op 'tselve stuck ordre mochten stellen, maer dat deselve opinie ten alderschoonste nijet voorder
') Dit op zich zelf reeds onhondbare argument wordt uog teu overvloede uitdruk-kelijk wederlegd door artikel 9 van het tractaat van 1496. (Rymer, Foedera. XII. p. 581.)
2) Is deze taxatie juist, dan is de visscherij in korten tijd wel zeer vervallen, in 1014 toch begrootte Gentleman het getal Engelsche visschersschepen van alle soorten op slechts 350 a 300. (England's Way to win Wealth, in : Harl. Miscell. Ill p. 378—91.)
64
en mochte strecken, dan dat de prince 't selve mochten doen, ten respecte van hare ondersaeten, die ex alio capite qua ex ratioue usns maris gehouden waeren haere geboodeu te onderhouden.quot; De ambassadeurs werkten dit nog nader uit; zij traden in eene breedvoerige wederlegging van de consequentiën^ zoo dikwijls getrokken uit de veelbetwiste woorden: „Imperator mundi dominus et lex m a risquot; '), en bestreden de bewering als zouden de Engelscheu de zee door praescriptie verkregen hebben: 1°. als onmogelijk, daar praescriptie alleen in civilibus geldt. 2quot;. als onwaar, daar noch de koning, noch zijne voorgangers ooit hunne aanspraak op de zee gebruikt hadden om die te sluiten. Zij gaven eene huns inziens juistere uitlegging van twee door de Engelscheu aangehaalde plaatsen uit de Pandecten en weigerden de hun onbekende handelingen van nitheemsche vorsten als argumenten aan te nemen; nooit toch koude zulk eene onrechtmatige handelwijze als praecedent worden aangehaald. Hoe dit ook zij, gaan zij voort, de Nederlanders hebben de zee altijd vrij gebruikt, en die vrijheid door verjaring verkregen. Deze verjaring zoude door-loopen ook tegen het beweerde recht van den koning op de visscherij; hoeveel te meer nu de Nederlanders daartoe zulk een rechtmatigen titel luidden, zoowel ex jure scripto als ex pactis conventis. Tot het bewijs van dit laatste gaan zij eindelijk over: het tractaat van 1490 geldt nog, beweren zij; wel geven zij toe, dat het tractaat van 152(1 niet over de visscherij spreekt, maar de conclusie door hen daaruit getrokken is eene geheel andere dan die der Engelscheu. Daar het tractaat van 1520 de visscherij niet regelt, — eene regeling, die trouwens overbodig mocht heeten door de wederzijdsche stipte nakoming van de bestaande, — kan het in dit opzicht het oude niet vervangen, dat dus, waar het over de visscherij spreekt, van kracht blijft '). Ook het tweede argument der Engelscheu pleit hiertegen niet : de handelingen tegen het
1) 1.9Dig.XIV.2. ad legem Rhodiam de jactu.
2) 1.20Dig.I.S. de divis. rer. etqualit. en 1.14Dig.XLVII.,10. de injur, et l amos, li bell. — De eerste plaats is bier waarschijnlijk verkeerd geciteerd, daar liet juist eene bijzonder duidelijk sprekende voor mare liberum is. De tweede is daarentegen zeer juist aangebracht: De Groot wijdt in zijne Defensio eeuige bladzijden juist aan de uiteenzetting, dat deze plaats verkeerd uitgelegd wordt, en verwijt Welwod zijne onhandigheid, dat hij ze niet heeft aangehaald, terwijl het een der krachtigste argumenten vóór mare clausum is.
3) Zie hiervoor p. 01 Noot 3.
tractaat betroffen deu handel, niet de visscherij, die handelingen waren uiet van Nederlandsche zijde het eerst gepleegd, die handelingen kouden aanleiding geven tot' herziening der trac-taten van „entreeours,quot; waartoe zij bereid en gelast waren 1), nooit echter koude de non-observantie der tractaten deu Staten worden voorgeworpen als stilzwijgende verandering in de regeling der visscherij, van beide zijden altijd goed nagekomen. De tractaten bleven dus van kracht, eindigden de gezanten ; meende de koning uu recht te hebben, de visscherij op zijne kusten te verbieden, eu wilde hij de voor Nederland te maken uitzondering door de tractaten rechtvaardigen om den vorsten, zijnen bondgenooten, geen aanstoot te geven, het was hun wèl: ,/t soude hun weynich verschelen, oti'sy de visscheriec ex communi vel particulari jure mochten behouden, mits da sy in alle gevalle van de conservatie vandien versekert wae-reu.// Door deze slimme concessie, die echter na hun uitvoerig juridisch betoog eeu eenigszius zonderlinge figuur maakt, hoopten zij de Engelschen over te halen; ten overvloede vestigden zij nog de aandacht op enkele onbeantwoorde argumenten in hunne propositie.
Hadden de Nederlanders verwacht, dat hunne tegenpartij den uitweg, haar dus voorgehouden, gaarne zoude inslaan eu, overtuigd van haar ongelijk, de zaak door wederzijdsch toegeven ten einde zoude brengen, dan hadden zij zich zeer vergist. De Engelschen vermeden de quaestie op nieuw grondig te behandelen en meenden genoeg te doen met het weerleggen der drie nog onbeantwoorde argumeuten, waarop de Nederlanders gewezen hadden. Zij beweerden : dat eeue prae-scriptie van het recht van visscherij niet aannemelijk was, want dat volgens den regel: contra ea quae facultatis sunt uon cadit (cedit?) praescriptio iets wat aan den vrijen wil van den koning stond, niet verkregen konrle worden door verjaring; — dat de vrees voor deu ondergang van Nederland overdreven was, de koning toch wilde den visschers niet dc geheele visscherij beletten, maar die alleen in zooverre beperken, dat zijne onderdanen daardoor niet benadeeld werden; —
') De herziening der tractaten van entreeours was een der punten van de Instructie der gezanten ; de Staten vvenschten die op gronden van de visscherij onafhankelijk. liet getuigt dus van veel gevatheid bij de Nederlanders, dat zij deu Engelschen dadelijk bij deze gelegenheid liet belang daarvan voorhouden. De Engelschen, die in deze conferentie niet op de zaak terugkwamen, wezen in eeue latere over den lakenhandel het voorstel af op grond der tijdsomstandigheden.
60
dat tusschen vrije vaart en vrije visscherij een groot onderscheid was, de vrije vaart toch benadeelde de eigenaars dei-zee niet, terwijl de' visscherij ongetwijfeld de visschen, „de vruchten van de zee,quot; deed verminderen.
De Nederlanders hielden daarentegen vast aan hunne leus : mare libernm. De quaestie was, beweerden zij, in 149(5 tegen den koning gedecideerd, de koning had toen van de door de Engelschen bedoelde „facullasquot; afstand gedann ; de visschers waren dus, meenden zij, volkomen bevoegd om de vrijheid van visschen te praescribeeren. Aan het tweede en derde argument der Engelschen hechtten zij niet veel: wie de visscherij gedeeltelijk verbiedt, ze'den zij terecht, kan haar ook geheel verbieden, — wie de vrije visscherij belet, kan ook de vrije vaart beletten : navigatio et p i s c a t i o in ra a r i e i u s d e m naturae sunt et pari jure censentur.
Hiermede eindigde het debat; een der Engelschen meende na afloop daarvan de zaak even uit te maken en al dat juri-dieke geschrijf over deze quaestie nu voor goed te wederleggen. Wat bedoelde men toch. vroeg hij, met te beweren; mare jure naturali commune omnium esse? ook de aarde was immers jure nat u ral i primaevo aan allen gemeen geweest? Dat het den ambassadeurs niet moeielijk viel, iemand te wederleggen, die zoo weinig op de hoogte der quaestie toonde te zijn, zal wel niet behoeven te worden medegedeeld; eene eenvoudige verwijzing naar De Groot's M ar e Liberuni ware voldoende geweest. Toch getroostten de gezanten zich de moeite om aan de hand van De Groot het verschil tusschen aarde en zee te betoogen, door te wijzen op de deelbaarheid der aarde, hare vastheid en vatbaarheid voor toeëigening, doch vooral op het feit, dat de aarde sinds onheuglijke tijden geoccupeerd en verdeeld was in tegenstelling met de zee, die steeds in haren oorspronkelijken toestand gebleven was ').
Zoo eindigde deze samenkomst, de eerste waarop beide natiën hare krachten gemeten hadden. En hoezeer bleek ook hier Nederland zijne oudere mededingster vooruit te zijn! Hadden de ambassadeurs onder aansluiting aan De Groot's beroemd werkje een betoog geleverd, dat van grondige studie, van kennis der economische toestanden getuigde, de redenee-riug der Engelschen was even oppervlakkig als verward -):
') cf. Grotius, Mare Liberum. p. 24. vlg.
2) Groot schijnt reeds toeu de verwarring geweest te ziju, door de combinatie
67
alleen kan men hun den lof van gevatheid geven. De Nederlanders meenden dan ook, „dat sy hen met dese ende andere redenen, die meer geallegeert werden souden hebben gecontenteert.quot; Die voldoening hadden zij echter niet: verre van daar, de Engelschen „scheenen te gevoelen, dat Sijne Ma1, int vuytgeven ende mainteneren vande voorsz. placcate recht hadde,quot; zij wilden zich niet overwonnen toonen. Alleen over een punt bleken zij te twijfelen, een punt in het debat door hen niet aangeroerd, over liet Schotsche tractaat van 1594, dat zij tot nader onderzoek van de Nederlanders ter inzage vroegen.
ündertusschen was reeds den 1 0 Mei in de vergadering der Staten-Generaal door Oldenbarnevelt medegedeeld een brief
der twre verschillende rechten op de zee (donrniurn en jurisdictio, —cf. hiervoor j). 40.50) veroorzaakt. S lisbury had in zijne instructie aan Cornwallis gesproken van Haldns, van de Veiietiaanhche jurisdictio in mare, van den bekenden afgt;tanl van 100 mijlen van de kust, kortom van bijna alle zaken, die den in 100') ge-ëischten tol als een zuiver gevolg van jurisdictio in mare konden stempelen. (VVin-wood, Meinorials. Ill, p. 49.) Hij bad daaibij echter ook het oude recht op de Narrow-seas nitdrukkelijk genoemd, en nu vindt men in het verhaal der onderhandelingen, over de seh rsing van het plakkaat gevoerd, uitdrukkingen die ons zouden doen denken, dat dominium maris en niets minder hier geëischt werd. Zoo beriepen zich de Engelschen op 1.'14. Dig. XLV11.'10 de injuriis et tamosis li bel l i s: „alvvaer geseyt wordt, quod maris jus ad aliquem portin ere posait ut proprium;quot; zoo noemden zij hunnen koning „Heer van de Zeezoo beweerden zij, dat Z. M. „sooveel en de meer recht hadde, als reaige andere Coningen, die 't selve piactiseerden.quot; (cf. sterker; Van Meteren, Hist, der Nederl. o )rl. fol. 650), en wilden eindelijk de zee in eene positie brengen overeenkomende met die van het land, „dat geheel in jurisdictie ende het meerendeel vandien oock in eygendom gedisiiugueert was.quot; (Dit kan m. i niet anders uitgelegd worden dan dour het aannemen van speciale pretensiën tot den eigendom der zee.) Van de andere zijde spraken zij van het recht van den koning „totte zee leggende aen ende ontrent zijne zeec ustenquot; en meenden dat het recht, dat Z. M. zich nu aanmatigde, „bij alle andere Coningen wierde geuseert,quot;— uitdrukking'n, die allen wederom op jurisdictio schijnen te passen. De Nederlandsche gezanten weigerden dan ook, den koning „jurisdictie ende gebietquot; (impe ium?) over de zee toe te kennen. Neemt men echter aan, dat hier alleen van jurisdictio sprake is, dan is het weder vreemd, dat de koning in zijn plakkaat spreekt van „onse custen ende ze een,quot; en onverklaarbaar, dat Salisbury meent, d;it „d'opiniën van hare (de Eugelsche) legisteu met d'onse (de Nederlandsche) nijet wel en souden overeencomen,quot; wanneer men „de saecken naer rechten disputeerde.quot; Die „opiniënquot; van Nederlandsche „legistenquot; kunnen dunkt mij nergens anders op slaan dan op De Groot's Mare Liberum, (waarop ook het plakkaat zelf schijnt te doelen, als het klaagt over het „querelle renquot; van's konings recht.) En toch, hoe kan een werkje als Mare Liberum beschouwd worden als een aanval op zuivere jurisdictio in mare, terwijl De Groot zelf zulk eene pretensie geoorloofd rekende op het oogenblik zelf dat hij de leer, in Mare Li bemin verdedigd, herhaalt. (Wheaton, Hist. I. p. 100.) — Als wij dit alles overwegen, kan het ons niet verwonderen, dat Salisbury, de discussiën over den rechtsgrond der Eugelsche pretensie ontwijkende, oordeelde dat het „beter sonde sijn,quot; de tractaten als uitgaugspunt aan te nemen. Zulk een weinig gepraeciseerd recht duldde geene uitvoerige bespreking, koude geeuen aanval van eenig gewicht doorstaan I
5*
der ambassadeurs in Engeland, zes dagen vroeger aan hem geschreven. Ten gevolge daarvan had men besloten, — zonder twijfel uit vrees dat een te sterk aanhouden Jakob I zoude ontstemmen voor andere zaken van meer gewicht, — dat men den gezanten zonde aanschrijven, om „mette beste glimp en reputatiequot; de zaken zoover te brengen, dat zij spoedig konden terugkeeren. üe Staten begeerden ernstig, dat „bij sooverre als in de besoignen TI. L. eenige difficulteyt ofte swarieheyt bejegent op de visscherie, dat U. L. daerinne nijet en sullen treden,quot; maar liever een uitstel van een paar jaren zoeken te verkrijgen om onderwijl de zaak grondig te onderzoeken '). Uitstel meer dan onderzoek bedoelden de Staten, en dit doel bereikten zij volkomen, al bewogen geheel andere redenen, dan zij zich hadden voorgesteld, den koning tot het toestaan van hun verzoek. De brief, den 10 Mei geschreven, kwam den ambassadeurs te laat iu lianden a) om een diep ingrijpende
') R.S.-G. 10 Mei 1G10. — Miss. v;ül de Stu.-Gc». aan de Engelsdie amba^sa deuvs dd. '10 Mei. in; L.E. '1010. — Iu dezen brief antwoorden de Staten mede op een vraag van huishoudelijk belang. De ambassadeurs hadden machtiging verzocht om uog' eenige „presenten0 te tuoitch uitdeelen. Het was in die dagen vooral in Bugeland, -ttilde men goed slagen, ecu bepaald vercischtc, de invloedrijkste personen aan liet hof door geschenken gunstig voor zich te stemmen; vooral was dit het geval ouder Jakob I (el', llanke, Engl. Gesch. II. p. 44), een vorst zoozeer van zijne gunstelingen afhankelijk, (cf. Vreede, Vrijh. v. hariugv., 1. c. p. 10, quot;20, '28.) üe graaf van Salisbury alleen muntte door zijne onomkoopbaarheid uit. (Kauke, Engl. Gesch. i. p. 553.) Dat het misbruik vrij algemeen was, blijkt o. a. uit het feit, dat iu 'IG5'2 nagenoeg gelijktijdig in Engeland eu Nederland het aannemen van geschenken den staats-dienaars verboden werd. (Aitzema, Saken van Staet. 111 p. 701.) — Uitmaal was nu eene som van ƒ '16000 of een paar duizend gulden meer ter beschikking der gezanten gesteld, om geschenken „aen eenige der principaelste lieeren, hebbende de meeste directie van sakenquot; aan te bieden, „tot beter recommandatie van sackeu.quot; (R.S.-G. 30 Mrt. '1010.—R. H. verg. v. 8 Febr.—3 Apr. '1010. p. 4.) Een verder „eslar-gerenquot; oordeelden nu de Staten bij dezen brief vau 10 Mei niet raadzaam, „vre-seiule andersiuts meer vijanden als vrienden te maken.quot; — Niettemin, voegen de Staten er bij, zal men, als het daarop aankomt, niet „op eene swarte koe ofte bont peertquot; zien. Nederland schijnt dus reeds toeu om zijne schoone melkkoeien beroemd te zijn. Men vergelijke o. a. de lijst der geschenken, iu '1030 door Van Beveren, Nederlaudseh gezant te Londen, aan koning en koningin aangeboden. Daaronder bevonden zich o. a. als „speciale vereeriuge aen de Kouiuginne': „eeuighe schoone eude groutc Noorthollandtsche Koeijen, aan de weleke te Weijen bij de Dames in Engclandt wiert vcrmaeck genomen.quot; (Aitzema, Saken van Staet. II. p. 307. — Van Bevercu's Verbaal weet hiervan niets.) Zoo schreef ook Joachimi iu '1040, dat de koningin van Engeland den wensch had uitgedrukt naar zes llol-laudsche koeien en ecu „bequaameu Stier.quot; De Staten besloten ze luiar te vereeren. (R.U. '10 Dcc. 1040.)
Den 20 Mei, d. i. veel later dan gewoonlijk. Een brief tusschen Londen jn Den Haag kwam in dien tijd doorgaans in zes dagen over.
discussie over liet recht op de zee te verhinderen. Er was dus reden om aan de inwilliging van der Staten verzoek te twijfelen ; eene onverwachte gebeurtenis deed de kansen geheel keeren.
Sinds het buskrnidverraad was Jakob I, door wantrouwen tegen Spanje gedreven, meer beslist dan vroeger tegen die mogendheid opgetreden : li ij had zich bepaald aan dc protes-tantsche partij aangesloten 1). Te midden dier onderhandelingen over de visscherij-qiiaestie kwam nu plotseling te Londen het bericht van den moord op het hoofd dier protestantsche partij, TIcndrik IV van Frankrijk, gepleegd-). Jakob I, nude eerste onder de aanvoerders der protestanten, was eenen korten tijd geneigd, als zoodanig op te treden :l). Het sprak vanzelf, dat men in deze omstandigheden er niet aan denken konde, zich in onaangenaamheden te wikkelen met de ijverigste voorvechters van de zaak, waarin Jakob 1 nu zooveel belang stelde. Tc minder was dit mogelijk, nu die mogendheid de zaak zoo hoog opnam. De ernstige vertoogen der ambassadeurs hadden dus eene onverwachte uitwerking. Toegeven was de eenige weg, die Jakob 1 overschoot, en toen de Nederlandsche gezanten den 2!- lUci op nieuw in conferentie traden met de graven van Salisbury en Northampton werden zij aangenaam verrast door de mededecling, dat de koning wel zijn recht om een verbod tegen de visscherij der Nederlanders op zijne kusten uit te vaardigen voor ontwijfelbaar hield, dat hij daartoe zelfs veel meer recht meende te hebben dan andere vorsten, „die 'tsclve practiseerdenquot; '), maar dat hij om de Staten „in dese gelegentheyt nijet te bedroeven, d'exccutie (van liet plakkaat) sonde snrcheren.quot; °)
Ranke, Engl. Gcscli. I. p. 543-')'!.
quot;) Vgl. hierover eu over den invloed dtuirvan iu Engeland : Vrecde, Vrijh. v. lia-ringv. I.e. p. i9. — Brief van deu Engelsclien Kaad aan quot;VVinwood dd. 18/28 Mei 1010, in: AV in wood. Memorials. 111. j). '106.
Dat hij het ernsiig daarmede meende,.blijkt o. a.'nit hut verhoud, dat hij omstreeks dien tijd niet de protestantsehe vorsten sloot. (Ranke, Engl. Gesch. 1. ]). 554.)
et', p. '13 Noot I en p .quot;.0 Xout i.
•'') Waarseliijnlijk wei'd het tegelijkertijd ook voor de andere volken, die op de kusten van Groot-Britannië visehteii, (voornamelijk Fran-chen, Spanjaarden en Vlamingen, etquot;. Verhaal v. i010 ad 10 Mei. — WinwooJ, Memorials. III. p. 50.) gesehorst, liet is niet aan - te nemen, dat Jakoh 1 nn voor de Fransehen, voor wie hij zich vroeger (ei', p. 53) zoo insehikkelijk betoond had, minder toegefelijk zoude geweest zijn dan voor de Nederlanders, tegen wie het plakkaat voornamelijk gericht was, ook al had het decorum zulk eene handelwijze toegelaten. Bovendien, door de concessie aan de Nederlanders had het plakkaat zijn voornaamste, zoo niet zijn eenige bestaansreden verloren.
70
De koning zelf' bevestigde hun rteze beslissing in eene onmiddellijk daarna verleende audientie, toen hij hun verzekerde, dat hij dit plakkaat had uitgevaardigd op de rechtmatige klachten zijner onderdanen '). Vielen er, ging Z. M. voort, na de intrekking van dit plakkaat nieuwe onaangenaamheden voor, dan zoude hij niet dadelijk den strengen weg inslaan, maar van die bezwaren kennis geven aan de Staten, „om daertegen te seggen. tgceuc haere Ho : Mo: goet mochten vinden.quot; -) Na afloop van deze audientie werden de gezanten tot afscheid aan 's konings tafel genoodigd
') „Niet door sollicitatiëu van eeuige courtisanen ofte hovelingen,quot; zegt de zwakke koning!
2) Wagenaar (Viuleil. hist. IX. p. 318) verhaalt op gezag van Rapin Thoyras (Hist. d'Anglet. Vil. p. 58), dat de Staten aaunanien, eene som gelds voor de vrije visscherij tc betalen, — dat de toen verleende vrijdom later ingetrokken werd, maar dat sinds dien lijd de Nederlaudsche vissehers door oorlogschepen beschermd werden. — Ik geloof, dat dit geheele verhaal op een misverstand berust. Die verleende vrijdom zoude volgens Hapin van 'lülO dagteekenen; daarmede wordt waarschijnlijk de schorsing van het plakkaat bedoeld, liet verhaal van de latere intrekking en gewelddadige handhaving van den vrijdom ziet misschien op de gebeurtenissen van i 617—10. (Zie hierna ïlfdst. I V § i.) Van het verleenen in i 6'! 0 van verlof tot de vrije visscherij tegen betaling spreekt het Verbaal van KVK) geen woord, evenmin als van eene vrcegere overeenkomst van dien inhoud. Van Meteren, over deze zaak bijzonder goed ingelicht, weet er mede niets van. Evenmin Selden (Mare Clau-sum, in : Opera. tl. p. 1363.) En wat meer is, Rapins bron (Baker, Chronicle of the Kings of England, p. 413) zwijgt er geheel over. Waarschijn lijk is het bericht, als zoovele andere van dien aard, aan Roger Coke ontleend. — liet is van belang, dergelijke beweringen tegen te spreken: de Engelschen toch beschouwden het betalen der Nederlanders als erkenning van hun dominium marls, en rechtvaardigden daardoor de uitvaardiging van het plakkaat van 4636. (Vgl. den brief van den staatssecretaris Coke aan Boswell, in ; Treat, of the Domin. of the Sea. p. 60.) In 1653 was het dan ook een argument tegen de Eagelsche pretensiën, waarop Graswinckel in zijne Maris Liberi Vindiciae adv. Welwodum (p. 15,29,30) herhaaldelijk terugkomt, dat de Nederlanders nooit onder bescherming van den Engelschen koning, altijd onder die vaii hunne eigene oorlogschepen gevischt hadden.
3) Deze maaltijd en hel gene daarbij voorviel, wordt zeer uitvoerig door de gezanten beschreven, evenals hunne ontvangst door den koning bij de audienticn. En geen wonder; het was toch van het grootste belang voor den rang, die de eerst onlangs erkende republiek voortaan zoude innemen, op te merken, hoe de koning deze eerste ambassade ontvangen zoude. De Engelschen namen dan ook zeer zorgvuldig de vormen in acht (Salisbury aan Win wood dd. 14/c24 Mei 1610.— DeEn-gelschc Raad aan denz. dd. 18/28 Mei 1610. — beiden in: Winwood, Memorials. III. j). 161,6), en het onthaal voldeed de ambassadeurs in alle opzichten. (Winwood aan Salisbury dd. 2/12 Juni 1610, in: Winwood, Memorials, p. 178.) De koning ontving hen blootshoofds als vertegenwoordigers van eenen souvereinen staat, liet hen met gedekten hoofde bij zich aan tafel zitten, dronk blootshoofds de gezondheid der Staten en voltooide de schitterende ontvangst door hen na den maaltijd aan zijne eigene tafel ridders te slaan. De woorden, waarmede de gezanten deze laatste onderscheiding verhalen, getuigen van hunne ingenomenheid
7]
Vier dagen later reisden zij af, staken den 4 Juni van Margate in zee en kwamen den fi in Den Haag terug, waar zij den volgenden dag officieel rapport van den uitslag hunner zending aan de Staten-Generaal deden ').
daarmede: „op deselfde wijse,quot; voegen zij er bij, «is S. M. gewooiilijck de Ambassadeurs van Venetiëquot; (den staat, waa::op de Nederlandscbe republiek voortaan in de rij der Europeesehe mogendheden zoude volgen) „te dimitteren.quot; — Aan dezen maaltijd lia.1 ook een merkwaardig gesprek over de praedestinatie plaats. De koning „vraeebde,quot; dus verhalen de ambassadeurs, „offer bij ous eenig gescliil was vande religie, ende in wat poincten, waerop de gelegentheyt verstaende, ende datter verschil was int p duct van de predestinatie, ende 't geene daervan dependeerde, verelaerde zijne Mat., dat hy dat stuek soe wel als ijemant anders tiadde geesa-mineert, ende bevonden hadde, dat men daerinne nijet seeekers eonde statueren, dat hy selffs daerinne nijet altijt van een gevoelen hadde geweest, dat hy we wilde wedden, dat zijn opinie de beste was, maer nijet soe dier, dat hy sijn salicheyt daeraen wilde hangen;... dat sijne Ma1, s'diïs het stuck vande justificatie in zijne geschriften qualijck hadde derven aenroeren, ende dat t'selve ook scheen aën predestinatie te hangen.quot; Een nieuw staaltje van koning Jakobs dwaze verwaandheid! Hij meende ook, dat bet best was, den „doctoren en leeracrsquot; ie bevelen, over deze zaak te zwijgen, zooals de Staten werkelijk eenige jaren latei-deden. (K.ll. verg. v. 4—23 Nov. 1613. p. 45.)
') R.S.-G. 7 Juni 'IWO. — Er werd hun bevolen, hun rapport op schrift te stellen. Dit verbaal zonde worden „bewaert omme ter gelegener tijd tot dienst van den lande in 't gbemeen, ouck tot vordering van de Neeringe van de groote Visscherije in 't particulier ende anders gebruyckt te werden na behoren.quot; Meermalen was dit het geval: in '1(314, toen er quaestie was van eene vernieuwing van het plakkaat, werd de Propositie uit dit Verbaal herlezen (H.U. 25 Aug.—21 Oct. 10i4. i). 101, — Zie meer iu llfdst. :1II § 3); — in 1621 ontleenden de ambassadeurs te Londen, een en ander uit de Propositie van 16 Mei. (zie Hfdst. Vf § 1.) Nog werd den 10 Juni 1656 besloten, om Joachimi op zijne zending naar Engeland (zie Hfdst. XI § 2) extracten uit de Verbalen van 1610 eu 1621 mede te geven. (11 S.-G. 19 Juni 1636.) — Ook de strepen in het exemplaar van het Verbaal van lj'10 op het R.-A. getuigen van zulk een gebruik voor latere onderzoekingen over de quaestie der visschcrij.
DERDE HOOFDSTUK
STEMMEN UIT HET VOT.K,
§ 1. „Observations touching trade and commerce.quot;
Het zonde zeker verwonderlijk mogen hecten, zoo het En-gelsche publiek, dat zooveel belangstelling had getoond in de uitvaardiging van het plakkaat, geheel had stilgezeten toen eene beslissing in die zaak moest genomen worden. Ook schijnt dit het geval niet geweest te zijn. Blijkt ook niet van hernieuwde pogingen van John Keymour of Sir Nicholas Hales,—schijnt er ook geene nieuwe petitie door de Engelsche visschers te zijn ingediend: een persoon van meer aanzien dan die allen trok zich de zaak aan. „Ontrent den Jaarc 1610quot; bood de bekende Walter Ralegh „om Koning Jacob te inforraeerenquot; den vorst een vlugschrift aan, waarin hij het resultaat van ijverige onderzoekingen over alles, wat met deze zaak in verband stond, samengevat had Is het gewaagd te onderstellen, dat dit werkje werd geschreven en overgegeven om den koning van eene ongunstige beslissing over het plakkaat terug te houden? Ik geloof, dat de gissing ten minste eenige waarschijnlijkheid voor zich heeft.
Al belette ook de politieke toestand, waarin Europa verkeerde, dat Jakob I aan den wensch van den populairen edelman gehoor gaf, toch blijft diens werk opmerkenswaardig. Het
1) Zoo bericht ons de: Aanwijsing van Gronden en Maximen, op p. 30. Dat het daar bedoelde werkje geen ander dan de Observations is, die volgens den titel werden „presented to king James,quot; bewijst o. a de overgenomene statistiek. — Het is echter meermalen in twijfel getrokken, of dit boekje wel van die hand van Kaleghis. Sommigen schrijven het toe aan zekeren John Keymour, van wien gedrukt is : ,, O bs e r-vations made upon the Dutch fishery about the year 4 001.quot; (Uitgeg. te Londen, 1664, in 8vo- cf. hierover: Oldys, Life of Sir Walter llalegh, in: Ralegh, Works. I. p. 444 Noot y.
is gelukkig voor ons bewaard gebleven ; nog in de zeventiende eeuw verscheen het in het licht en beleefde toen onder deu titel: „Observations touching trade and commerce/' ') verscheidene herdrukken 2).
Ralegh verhaalt ons, dat hij op zijne reizen heeft opgemerkt, dat andere natiën rijk werden door hun gebruik van het En-gelsche gebied ter zee en te land, terwijl de Engelsche handel weinig te beteekenen heeft. De Nederlanders staan onder de andere „petty Statesquot; op den voorgrond; zij vooral maken een uitstekend gebruik van de hun gebodene gelegenheid, en „all the amends they make the English is, they beat them out of trade in all parts with their own commodities Ret verschil tusschen Engeland en Nederland in handel en nijverheid is te duidelijk om geloochend te worden : enkele feiten door Ralegh genoemd bewijzen het onwedersprekelijk. De Nederlanders hebben de geheele vrachtvaart tusschen noorden zuid-Europa in hunne handen, terwijl Engeland daartoe veel beter gelegen is. De Nederlanders brengen in dure tijden den noodigen voorraad in Engeland (in gewone omstandigheden nemen zij die moeite om de hooge invoerrechten niet eens, en versteken daardoor de bewoners van het eiland dikwijls van het noodige) ; de Engelsche handel op Nederland is hoogst onbeduidend. De Engelsche haring is o. a. in de steden aan de Oostzee zeer gezocht: de Nederlanders voeren ze daar in. Engeland is rijk aan wol en tin : de handel daarin is in Ne-derlandsche handen. Terwijl Engeland zoovele malen grooter is dan Nederland, heeft deze kleine staat evenveel schepen als elf koninkrijken samen, Engeland daaronder begrepen.
Zulke feiten spreken! Deze merkwaardige wanverhouding trok dan ook sinds lang Raleghs aandacht, en gedurige over-
') De titel luidt in zijn geheel: „Observations touching trade and commerce with the Hollanders, and other nations, presented to King James. Wherein is proved that our sea and land commodities serve to enrich and strengthen otjlier countries against our own.quot; llct is opgenomen in de : Works of Sir Walther Ralegh. V III. p. 351—76.
De eerste mij bekende uitgave is van '1653 (te Londen in 42°); eene latere uitgave in folio (te Louden in 4 006) draagt den titel: „Select observations, relating to Trade, Commerce and Coin.quot; Met andere kleinere werken van lïalegh is het verder in zijne Remains herdrukt.
3) De bitterheid, die uit deze regels spreekt, wordt verklaarbaar wanneer men verneemt, dat Rulegh Nederlanders heeft hooren zeggen: „that they hoped to get the whole trade and shipping of Christendom into their own hands, as well for transportation, as otherwise, for the command and mastery of the seas.quot;
74
peinzing bracht hem tot de slotsom, dat huune „convenient privileges and settled constitutionsquot;, hunne „snaallness of custom and liberty of tradequot; de hoofdoorzaken waren, waardoor de Nederlanders zoo bijzonder veel voorspoed hadden. Vele andere, meer speciale redenen, (Ralegh noemt cr nog vijf,) werkten daartoe mede, waaronder een der belangrijkste mocht geacht worden: „their wonderful employment of their busses for fishing, and the great returns they make/'
Terwijl Ralegh dus in de eerste plaats vrijen handel en andere vrijzinnige maatregelen, die daarmede noodzakelijk gepaard moesten gaan, aanbeveelt om aan deze toenemende achterlijkheid van Engeland een einde te maken, doet hij den koning vijf voorstellen van speciale verbeteringen. Hij verzoekt Z. M. ze door commissarissen en deskundigen te doen onderzoeken, en na hun rapport gehoord te hebben te beslissen over de uitvoering van een plan, waarvan de schrijver zelf zich voor zijn volk eene jaarlijksche winst van £ o.OoO.Owü, voor de schatkist reeds na drie jaren eene jaarlijksche vermeerdering van inkomen met vele duizenden ponden, behalve een voordeel van £ 2.000.000 eens, belooft.
Het laatste van die vijf voorstellen luidt aldus ; „Whether it be not necessary that the great sea-business of fishing be forthwith set forward ?quot; Het belang daarvan wordt door Ralegh uitvoerig en met cijfers bewezen. Met de visscherij op de kusten van Groot-Britannië houden zich 20,000 schepen en 400,000 man bezig, die eene jaarlijksche winst van vele mil-lioenen maken. Deze aanzienlijke nering wordt door 60 oorlogschepen beschermd, eene vloot, die eens gevaarlijk voor Engeland zoude kunnen worden. Onder de vissehers zijn niet minder dan .'iOOO Nederlandsche schepen, bemand met 50,000 personen, terwijl de visscherij nog bovendien aan 9000 schepen en 150,000 menschen werk verschaft 'j. Hunne winst is zoo
') Dit is de statistiek, die Ralegh van de Nederlandsche vissscherij geeft. De woorden zijn duidelijk: „The great sea-business of fishing doth employ near twenty thousand ships and vessels, and four hundred thousand people are employed yearly upon our coast... The Hollanders only have about three thousand ships to fish withal, and fifty thousand people are employed yearly by them upon your majesty's coasts.quot; Deze statistiek is door een samenloop van omstandigheden volkomen verdraaid in werken van naam overgenomen. Zoo berekent o a. Mac Culloch (Dictionary of commerce, p. 602), dat, wanneer in de zeventiende eeuw 450.000 vissehers dit bedrijf in Nederland hadden geoefend, alle mannen van middelbaren leeftijd daaraan hadden moeten deelnemen. Mac Culloch beweertj dat deze belacheli;ke opgave van Ralegh afkomstig is, en dat zij door De W itt in de Aan-
75
aanzienlijk, dat rle Nederlanders in staat zijn jaarlijks 1000 nieuwe schepen te bouwen.
En daartegenover heeft de Engelsche visscherij niets te be-teekenen: „the mighty huge fishing that ever could be heard of in the world, is upon t!ie coasts of England, Scotland and Ireland: but the great fishery is in the Low Countries and other petty States.quot; Reeds Hendrik VIT spoorde zijne zeesteden aan, de visscherij ter hand te nemen onder belofte van privilegiën en geldelijke ondersteuning; toch is die nering in Engeland nog zoo onbeduidend, dat elke Engelsche havenmeester bereid is voor 20 shillings een overzicht te geven van de boeveelheid en prijs der gevangen haring, terwijl de Nederlandsche daarvoor £ 3 tot 5 moeten eischen. Voor bet vervolg belooft Ralegh zich echter een beteren uitslag van de aanmoediging der visscherij, nu verschillende Engelsche edellieden en kooplieden zich bereid verklaard hebben, groote sommen beschikbaar te stellen om ze in beteren staat te brengen. En dat dit hoog-noodig is, zal niemand in twijfel trekken, die overweegt, dat deze nering kan dienen: 1°. om „God's blessingquot; nit de zee te voorschijn te brengen en niet ongebruikt te laten, 2°. om de slui-
wijsing werd oversenomrn. De oniuistheid der eerste mcdedeeling Wijkt reeds uitliet bovenvermelde citr.at overtuigend; ook de tweede is onwaar, i )e A a n w ij s i u g geeft op p. 30 volkomen juist de statistiek van li. terug, maar deelt op p. 42 onafhankelijk daarvan mede, dat van de 2.400.000 inwoners der Vereenigde rrovinciéu 4r.0.000 perso u e n (dus de gezinnen medegerekend) in de geheel e z e e visscherij en de daaraan verbondene neringen hun onderhond vinden. De overeenkomst van dit cijfer met dat vau Kaleghs opgave der vissehers van alle natiën op de Engelsche kust kan de verwarring veroorzaakt hebben, (cf. Portielje en Vissering, Geseh. der tariefsherv. in Engel. p. 81 Noot, 82.)—Toch is Raleghs statistiek zeker overdreven : zelfs de Engelsche opgaven zijn. voor zoover mij bekend is, allen lager. Graaf Salisbury sprak in d6i0 slechts van 2 a 3000 schepen van alle natiën, terwijl Ralegh hier 20,000 noemt; Gentleman noemde in 'ln'14 'lOüO Nederlandsche buizen en i7 a 1800 andere visschersschepen, Ralegh 3000 schepen; de ambassadeurs lan IG'IO noemden 20.000 Nederlandsche vissehers, J. R. in 4615 37.000, Ralegh 50,000. Zoo houden dan ook o. a. de schrijver van den Tegenw. Staat (1. p. 585) en Fruin (Tien jaren p. 237 Noot) haar voor onjuist. Vgl. ook: Aanwij sing der heils. Gronden, p. 30,41, waar gezegd wordt, dat R. „door de nijd dit middel van subsistentie over schatte,quot; en verder: dat R. „willende den Koning beweegen tot voortsettinge der Visserijen, waarschijnelik de voordeden der selve op het breedsten heeft uit gemeeten en het getal der menschen daar door leevende, wat booven de waarheid vergroot.quot; In hoeverre Fruins oordeel over Raleghs geheele werk („Raleghs beschrijving kan niet dienen om de mate van onzen rijkdom aan te wijzen, wel om de voorstelling te doen kennen, die de vreemdelingen er zich van vormden.quot; Tien jaren p. 262) juist is, durf ik niet beslissen. — Vele opgaven over de haringvisscherij in de zeventiende et uw en het vermoedelijk juiste getal der Nederlandsche buizen vindt men in het: Verslag over de zeevisscherijen. p. 11 vlg. — cl', ook: Achenwall, Staatsverfassung. 11. p. 415.
merende energie van het volk op te wekken, 3quot;. om rijkdom en goed voedsel aan de Engelschen te bezorgen, 4°. ora de scheepvaart en daardoor 's lauds macht te doen toenemen, 5quot;. om het getal zeelieden door rleze „continual nursery'' te vermeerderen, 6°. om werk te verschaffen aan gebrekkigen en hulpeloozen (door het netten breien, en andere met de visscherij verbondene neringen), 7°. om de schatkist te verrijken door den invoer van waren, voor de opbrengst van den gevangen visch gekocht, en 8quot;. om den handel te vermeerderen en te verbeteren.
Zulk een kort maar krachtig betoog moest indruk maken. Wij zagen echter reeds, dat andere overwegingen van nog meer belang beletten, dat Raleghs weuscli vervuld werd. Het plakkaat van 1609 werd geschorst: voorloopig was er geen vrees, dat Jakob I op zijn besluit zonde terugkomen.
§ ii. We 1 wod en De Groot.
Slechts korten tijd werd den Staten echter rust gegund: de agitatie tegen de visscherij der Nederlanders duurde voort. Reeds in 1613 ontstonden er weder moeielijkheden, al is het niet over dezelfde, toch over eene geheel analoge quaestie '). Dit, en vooral de voortdurende geschilleu in üost-lndië, waarvoor het vraagpunt van de vrije zee van het uiterste gewicht was, zal de aandacht der Engelschen op het eenige jaren geleden verschenen boekje van De Groot, Mare Libernm, gevestigd hebben. Men was van oordeel, dat het een vermomde aanval was op een recht, dat vooral sinds de laatste jaren den Engelschen na aan het hart lag 2). Eene bevestiging van die opvatting meende men te zien in het jaar der uitgave 1609, tevens het jaar der verschijning van Jakobs plakkaat over de visscherij :i). En de vermeende aanval werd te hinderlijker, nu de samenkoppeling van de middeleeuwsche jurisdictie over de omringende zeeën met het oude Engelsche dominium over de Narrowseas eene verwarring veroorzaakte, die langzamerhand aan eene derde pretensie het aanzijn gaf. De Engelsche juristen en staatslieden, misschien uit onkunde, waarschijnlijk door verkeerd geplaatste vaderlandsliefde gedreven, begonnen de heide rechten, wier combinatie reeds in 1610 aan de helderheid
') Zie over deze geschillen (op Spitsbergen) hicrua : llfdst. IV § 2,
2) Welwod, Abridgement of all Sea-Lawes. p 01. — of. hierboven p. 41 Noot
8) De verschijning van Mare Libernm ging echter aan de uitvaardiging van het plakkaat vooraf. Hare Libernm verscheen in Maart (Frnin, Een onnitgeg. werk v. IJ.d.G., in : Gids. '1SG8. IV. p. 221): het plakkaat draagt de dagteekening 10 Mei.
77
hmmei' voorstelling veel nadeel gedaan had met elkandei' tc vereenigen. Meer eu meer begonnen in den loop der jaren de scherpe lijnen, die jurisdictio en dominium in rechtsgrond, in wezen, in omvang aanvankelijk onderscheidden, te vervloeien ; men kwam er langzamerhand toe, om van de jurisdictio haar gebied (de vier omringende zeeën), van het dominium zijne rechten te ontleenen, de rechtsgrond bleet' in het duister -). Mocht men zich zeiven van het eigenlijke wezen van dit gedrochtelijke recht niet zuiver rekenschap kunnen geven, zooveel was zeker, dut een boek als Mare Liberum met zijne heldere uiteenzetting van de rechten, die allen op de zee konden doen gelden, vijandig tegen de opkomende aanmatiging moest overstaan. T)e Engelschen konden niet anders dan vijandig gezind zijn tegen een geschrift, dat zij als een nieuw wapen in de handen hunner mededingers zagen. Reeds de A d v o c a t i o H is-panica van Gentilis (1613) gaf voedsel aan dit gevoel van weerzin :i): meer direct vond de publieke opinie eenen woordvoerder in William Welwod ''), „professor of the Ciuill Lawequot; 1), zooals
) Toch was ook aan Welwod zeiven de quaestie van dominium eu jurisdictio lang niet
quot;O
merende energie van het volk op te wekken, 3quot;. om rijkdom en goed voedsel aan de Engelschen te bezorgen, 1quot;, om de scheepvaart en daardoor 's lands macht te doen toenemen, 5°. om het getal zeelieden door deze „continual nursery'' te vermeerderen, 6°. om werk te verschaffen aan gebrekkigen en hulpcloozen (door het netten breien, en andere met de visscherij verbondene neringen), 7quot;. om de schatkist te verrijken door den invoer van waren, voor de opbrengst van den gevangen visch gekocht, en Squot;. om den handel te vermeerderen eu te verbeteren.
Zulk een kort maar krachtig betoog moest indruk maken. Wij zagen echter reeds, dat andere overwegingen van nog meer belang beletten, dat Raleghs wensch vervuld werd. Het plakkaat van 1609 werd geschorst: voorloopig was er geen vrees, dat Jakob I op zijn besluit zonde terugkomen.
§ Ü. Welwod en De Groot.
Slechts korten tijd werd den Staten echter rust gegund: de agitatie tegen de visscherij der Nederlanders duurde voort. Reeds in 161:3 ontstonden er weder moeielijkheden, al is het niet over dezelfde, toch over eene geheel analoge quaestie '). Dit, en vooral de voortdurende geschillen in Oost-Indië, waarvoor het vraagpunt van de vrije zee van liet uiterste gewicht was, zal de aandacht der Engelschen op het eenige jaren geleden verschenen boekje van De Groot, Mare Liberum, gevestigd hebben. Men was van oordeel, dat liet een vermomde aanval was op een recht, dat vooral sinds de laatste jaren den Engelschen na aan het hart lag 2). Eene bevestiging van die opvatting meende men te zien in het jaar der uitgave 1609, tevens het jaar der verschijning van Jakobs plakkaat over de visscherij :'). En de vermeende aanval werd te hinderlijker, nu de samenkoppeling van de middeleeuwsche jurisdictie over de omringende zeeën met het oude Engelsche dominium over de Narrowseas eene verwarring veroorzaakte, die langzamerhand aan eene derde pretensie het aanzijn gaf. De Engelsche juristen en staatslieden, misschien uit onkunde, waarschijnlijk door verkeerd geplaatste vaderlandsliefde gedreven, begonnen de beide rechten, wier combinatie reeds in 1610 aan de helderheid
') Zie over deze geschillen (op Spitsbergen) hierna : Hfilst. JV § 2.
2) Welwod, Abridgement of all Sea-Luwes. p 01. — cf. hierboven p. 'li Noot 2.
s) De verschijning van .Mare Liberum ging echter aan de uitvaardiging van het plakkaat vooraf. Mare Liberum verscheen in Maart (Fruin, Een onuitgeg, werk v. 1 l.d.G., in : Gids. ISGS. IV. p. 22i): het plakkaat draagt de dagteekening iü Mei.
77
liunuer voorstelling veel nadeel gedaan had'), met elkander te vereenigen. Meer en meer begonnen in den loop der jaren de scherpe lijnen, die jurisdictio en dominium in rechtsgrond, in wezen, in omvang aanvankelijk onderscheidden, te vervloeien ; men kwam er langzamerhand toe, om van de jurisdictio haar gebied (de vier omringende zeeën), van het dominium zijne rechten te ontleenen, de rechtsgrond bleef in het duister -). Mocht men zich zeiven van het eigenlijke wezen van dit gedrochtelijke recht niet zuiver rekenschap kunnen geven, zooveel was zeker, dut een boek als Mare Liberum niet zijne heldere uiteenzetting van de rechten, die allen op de zee konden doen gelden, vijandig tegen de opkomende aanmatiging moest overstaan. De Engelschen konden niet anders dan vijandig gezind ziju tegen ecu geschrift, dat zij als een nieuw wapen in de handen hunner mededingers zagen. Reeds de A d vo c at io H is-panica van Gentilis (1G13) gaf voedsel aan dit gevoel van weerzin 1); meer direct vond de publieke opinie eenen woordvoerder in William Welwod ''), „professor of the Ciuill Lawe// 5), zooals
) Niet dan zijdelings echter. Het is niet te loochenen : Gentilis heeft de pretensie van het Engelsche dominium maris niet gekend. Hij erkent over het algemeen ue vrijheid der zee. („Mare est commune omnibus, et littus maris,.. . mare communissimum dieit Jason.quot; Advoc. llispan. p. 10, quot;28), en beperkt die alleen door de jurisdictie over die gedeelten der zee, die aan het land grenzen, onder inroeping van het gezag van Bartolus en Baldus. (1. c. p. 28.) Dat hij het terrein nog al ruim neemt (1. c. p. 20) obsteert niet .* volgens Haldus strekt het gebied zicli verder uit dan de bekende '100 mijlen: „si non propinquat alteri provinciae.quot; (1. c. p. 28.) De pretensie op de „Narrowscasquot; vermeldt Gentilis niet, hoewei dit op zijnen weg lag. Het Spaansche schip werd dour de „mare Britannicumquot; gevoerd (1. c. p. 10), en toch zegt G. eerst later, toen het de King's (Chambers was binnengebracht: „Statini vt fuit nauis captiua intra hos fines, eadem tuta fuit ab omni vi.quot; (1. c. p. 31.) Meermalen wordt Gentilis echter ouder de voorvechters van het Engelsche dominium maris gerekend. (Wheaton, Hist. J. p. 190. cf. Tellegen, De jure in mare. p. 40 Noot 32.—Philliinore, Internat, law. I. j), 186 Noot 105.)
78
hij zich zeiven noemt, en schrijver van een werkje, getiteld: „ A n Abridgement o f a 11 Sea - L a w es.quot; ')
Dit boekje, eenige jaren vroeger geschreven en sedert omgewerkt -), verscheen in Kil3 in het licht. Ilct behandelt verschillende onderwerpen van zeerecht: jurisdictie in zeezaken, rechten en verplichtingen der bemanning, bevrachting, bodemerij, werping, schipbreuk, ook visscherij, en dit alles in de meest bonte opvolging. A eel bijzonders deelt het niet mede en het ontleent zijn belang voor ons alleen aan het 21 v hoofdstuk: „Of the community and propriety
helder. Schrijft hij van den eenen kant den vorst van Groot-Britannië undoubted proprietiesquot; over de Engelsohe zee eu het recht om de visscherij iu die zee te Leletten toe, — spreekt hij van „seas piojerly perlaiuiujr to any ^iinre,quot; en van „Sea-farers within his Maiestics Dominions of Great Britanne, Ireland, and the adiacent Isles therof,quot; — noemt hij uitdrukkelijk „our Kiu^: his riuht in the narrow seas;quot; — van de andere zijde spreekt hij van de 'bekende mijlen, vermeldt Bartolus, citeert Baidus en neemt zoodoende den schijn aan, alsntquot; hij eigenlijk niets meer dan jurisdictio voor zijnen koning eischte.— Toch zien wij in zijn werkje reeds, hoe zich uit de beide oude rechten een nieuwe, uitgebreider pretensie zal ontwikkelen. Was er tot nu toe slechts sprake van een jurisdictio over de omringende zeeën en van een speciaal recht op de Nar owseas, Wel wod noemt reeds in eenen adem met dat laatste recht een argument voor 's komngs aanspraak op de zeeën ten oosten van Sehotland (Abri Igement, p 09). en op eene andere plaats, eveneens te gelijk met datzilfde eigendomsrecht op de K arrow seas. eene pretensie op de zeeën ten westen van Engelan 1. (Abridgement, p. 08.) Het kan ons niet verwonderen, dat een recht, dat reeds iu '1613 zoo nevelachtig eu onbepaald was, inden loop jer jaren onder de handen der Engelsche staatslieden eene uitbreiding in hun voordeel verkreeg, die allerminst op rechtscronden steunt.
') De titel lui.lt, weidsrh genoeg; „An Abridgement of all Sea-La «es, gathered forth of all Writings and Monuments, which are to be found among any people or Nation, vpon the coasts ot the great Ocean and Mediterranean Sea: And specially ordered and disposed for the vse and benefit of all bene no lent bea-farers, within his Maiestics Dominions of Great Britanne, Ireland, and the adiacent Isles therof. London, Printed by Humfrey Lownes, for 1 hom as Man. 1613.quot; 77 png. kl. 4°. — Van dit werkje verscheen iu iOdO, waarschijnlijk naar aanleiding van Seldens Mare Clan sum, een geheel onveranderde herdruk in 12° te „London, Printed by the Assignes of Joane Man and Benjamin tisher.' 253 pag. l-)e heer Martinus ^ijhoff, in wiens bezit een exemplaar van dit boekje is, stond het mij welwillend ten gebmike af. — Zonderling is het, dat juist dit werkje in 1036 herdrukt werd, terwijl de uitvoeriger Latijnsche omwerking van het gedeelte, dat met Seldens werk samenhangt (Hoofdstuk 27): het boekje De do-min io maris, dat Selden zelf aanhaalt (Mare Clausum, in ; Selden, Opera. 11 p. 1407), voor zooveel ik weet, toen niet op nieuw werd uitgegeven.
2) De opdracht aan Jakob 1 luidt aldus: „It pleased your M. some yeeres past, most graciously to accept of this birth, iu the great weaknes and infancie thereof. Therefore it is, that now beeing strong, and by all warrants inarmed (!) it most thankefully returnes, offring sernice to your M. enen for all the coasts of vour Uighnes dominions, vpon hope to merit your former giace.
of Seas.quot; Wegens den ongehoord weinigen samenhang tus-schen dit hoofdstuk en de 29 overige meen ik, dat dit eene der vermeerderingen is, waarop de schrijver in zijne opdracht zinspeelt, eene vermeerdering, die hem door de gebeurtenissen van den dag in de pen gegeven is. In zijn tweede opdracht aan de drie hngeische admiralen '), bespreekt de schrijver de quaestie, waarop ik het oog heb, afzonderlijk. IIij plaatst haar daar op den voorgrond en geeft zoodoende aan zijn werkje eenigazins het karakter van een verweerschrift. Above all,quot; zegt hij. „the oonseruacie of the Admiraltie requires security and safety in common for all loyall subiects, traders on Sea: specially, for Fishers and others, happily disposed to aduenture and exercise the trade of fishing, to the end, that not only a peaceable, but also a full and a plentiful! fishing may be enioyed by the inhabitants of his M. kingdoms, euen according to that which God so freely and bountifnllv offers into their verie doores. For which cause the barbaritie of the llauders would be repressed, and strangers stayed from scarring, scattring, and breaking the shoals of our fishes ; namely vpon our coasts of Scotland. There could be no better employment for some (at least) of his M. ships and companies, Ne vel 11 li vsque turbent, ant isti intercipiant, quod nos capere oportet. — But, I breake from this purpose, remitting the same to the 27 Title of this booke.quot;
Dat 27e hoofdstuk leert ons Welwod niet van eene gunstige zijde kennen : het is oppervlakkig, onbeduidend en als tegen-schrift tegen een boek als Mare Libernm bepnald belachelijk. Het zoude onze aandacht dan ook onwaardig zijn, verdiende het niet onze belangstelling als het eerste werk, dat de vrije-Jee-quaestie uit het Engelsche oogpunt bespreekt, en dat als het ware de inleiding vormt tot de uitgebreide literatuur, die later zoo van Engelsche als van Xederlandsche zijde over dit belangrijke onderwerp verschenen is quot;2).
') In deze opdracht noemt hij het ambt van admiraal: „most honorable by the personages of the Admirals: as beeing all, either son nes, brothers, vneles, or cousins to Princes, or (at least) (!) for action most famous.quot;
quot;') Om deze reden heb ik dan ook het deze quaestie betreftende gedeelte (ITooflstnk XXVil) in de Bijlagen doen opnemen. Zoo het afdrukken vaneen gedrukt betoog van weinige bladzijden nog eenige meerdere rechtvaardiging behoeft dan de buitengewone zeldzaamheid van het werkje, — het exemplaar, dat mij. welwillend door prof. Frnin ten gebruike werd afgestaan, kwam eerst na langdurige nasporingen in zijn bezit, —zal ik die ongetwijfeld vinden iu de omstandigheid, dat
De twaalf bladzijden, die Wehvods aanval op liet Mare Li be rum bevatten, vangen aan met eene inleiding, waarin hij op hoogen toon De Groot meent te overtuigen, dat geen ander motiet' dan zucht tot benadeeliug der Engelsche visseherij hem tot bet schrijven van Mare Liberum kan hebben bewogen. Het eerste argument van De Groot voor de vrijheid der zee; de oorspronkelijke communio van land en zee, wordt voornamelijk wederlegd door vier verzen nit Genesis en door drie plaatsen uit de Pandecten, die commuiiio onwen-sc he lijk noemen. (!) Uit de door De Groot voor deze stelling aangehaalde Pandecten-plaatsen trekt Welwod op even sophis-tische als oppci dakkige wijze integendeel de conclusie, dat de zee aan de bewoners der aangrenzende landen behoort en dat de vorsten dier volken liet reclit van wetgeving daarover hebben. De onvastheid, de onbegrensbaarheid, de bewegelijkheid der zee kunnen nooit toeëigeuiug beletten, meent hij verder, want: 1quot;. ook bij toeüigening van grondstukken is liet niet noodig, het geheele grondstuk te bewandelen, •2°. in de Engelsche zee zijn verschillende eilanden, die als grenzen kunnen dienen, en wat -i0. de beweging der zee aangaat, het geheel der zee blijft toch op dezelfde plaats, en dit is voldoende. Twee andere stellingen van De Groot worden in weinige regels onhoudbaar bevonden.
Wehvods conclusie is, dat belemmering der visseherij bepaald niet le laken is, wanneer de naast aan zee gelegene volken door die visseherij benadeeld worden '). En dit is bepaald het geval bij de Nederlandsche visseherij in de Engelsche zee. Sinds 20 jaren is het gebleken, dat de Nederlanders de visschen verjagen naar de volle zee en ze daar langzamerhand uitroeien. Vroeger was er overvloed van visch aan de Schotsche kusten, tegenwoordig hebben de buizen door dikwijls en te dicht het land te naderen het zoover gebracht, dat het de moeite niet meer loont ter visseherij uit te varen. De Schotsche visschers verarmen, het geheele volk lijdt er schade bij. Daarom mogen ook de visschers vrij gaan en komen iu de volle zee, het is niet meer te dulden, dat zij de kusten naderen, zooais zij
de lezing van dit hoofdstuk dikwijls voor het goed begrip, altijd voor de juiste appreciatie van De Groot's De feu aio noodzakelijk is, en dus, ook bij mindere zeldzaamheid van Welwods boekje, eene onmiddellijke vergelijking als nu mogelijk wordt, zeer wensehelijk zoude blijven.
^ Welwod meent ontdekt te hebben, dat De Groot (Mare Liberum p. 37,42) het daarin met hem eens is, en doet zich op die ontdekking vrij wat te goed !
81
maar te dikwijls gedaan hebben tegen de overeenkomst, met de Schotten gemaakt ').
Hoe onbeduidend de aanval mocht zijn, De Groot zelf achtte Wehvods geschrijf niet zonder belang. In het jaar der uitgave (1013) juist te Londen als gezant aanwezig, heeft hij het boekje waarschijnlijk in handen gekregen, dat hem anders misschien nooit ware bekend geworden. Dat hij tien schrijver niet bijzonder hoog stelde, blijkt hier en daar uit zijne woorden zei ven: nu eens noemt hij hem: „vir eruditus et multi in defendendis paradoxis animiquot;, dan weder; „homo nimium suspicas et qui quod non est potest videre,quot; op eene andere plaats noemt hij zijne bewering : „ridiculum/', -) zelden is hij ernstig tegenover hem. Toch oordeelde hij het werkje eene uitvoerige wederlegging waard, een bewijs, dat hij, al was ook de bekwaamheid gering, het doe! waarmede geschreven werd, als uiterst gewichtig beschouwde. Berichten van De (iroot zeiven over het hoek, waarop ik het oog heb: de „Defensio capitis Y'. Maris Liberi oppugnati a Guil. Welwodo,quot;1) zijn niet tot ons gekomen. Niemand vermoedde zelfs het bestaan van dit werk, totdat het voor eenige jaren op de auctie van boeken en handschriften, afkomstig van de familie Cornets De Groot te Bergen Op Zoom plotseling voor den dag kwam 2).
De redenen waarom, den tijd waarop De Groot zijHe Defen-sio schreef, kunnen wij dus alleen gissen. Ook over dc redenen, waarom hij zijn werkje onuitgegeven, zelfs onvoltooid gelaten heeft, ontbreken ons alle berichten. Hier echter kunnen die berichten gemakkelijk gemist worden: die redenen liggen voor de hand. De Groot zelf zal ingezien hebben, dat hij geene meer inpolitieke daad koude plegen, geen boek uitgeven, dat den Staten meer ongevallig zijn konde, dan juist dit. Ofschoon ter verdediging van een recht geschreven, waaraan de Staten met hand en tand vasthielden, zoude deze bewijsvoering hunne zaak veeleer verergerd dan verbeterd hebben. Bevreesd voor
6
) Vgl. het ongunstig oordeel daarover van prof. Vissering in zijn; Drietal handschriften van Hugo Grotius. (in Versl. en Mededeel. Kon. Akad. v. Wetensch., afd. Letterk. IX.) p. 3 vlg.
) De aandacht vestigde er zich eenigermate op door de belangrijke mededeeling in den aanhef over den oorsprong van Mare Li be rum. Deze mededeeling toch bracht de geleerden op het spoor van de gebeurtenis, die de aanleiding was geweest, dat De Groot zich aan het schrijven van zijn meesterstukje zette. — Zie hierover meer in de Inleiding.
8£
verdere onaaageuaamlieden met Engeland zouden nij ongaarne gezien licliben, dat een gescliilj in 1610 zoo ter nauwer-nood en slechts voorloopig geschikt, — dat eene quaestie, die in lülo weder aanleiding had gegeven tot vruchtelooze bemoeiingen van hunne zijde, op nieuw aan de orde gesteld werd ') door een verpletterend betoog, dat Welwods vorste-lijken beschermer evenzeer verbitterd zoude hebben tegen de Staten als tegen den schuldige, over wien zijn oordeel toch reeds niet gunstig was 2).
Gelukkig dat deze bedenkingen, waarbij zich misschien de overweging gevoegd heei't, dat Welwods onbeduidend stukje veel spoediger zoude vergeten zijn , wanneer hij het de eer eener opzettelijke wederlegging niet waardig keurde, niet bij De Groot opkwamen, voordat hij het grootste en gewich-
') \\ elwoil is dan ook. voor zoover ik weet, nooit in druk wederlegd voor 4053, toeu Graswinckel /.ijne „M a r 1 s L i b e r i V i n d i ei a e a d v e r s u s G u li c 1 ni u m Welwodnmquot; uitgaf. De tijden waren toen zeer veranderd: gedurende den eersten Engelschen oorlog behoefde men Engeland niet te ontzien. Toch is hel opmerkenswaardig, dat ook toen nog Graswinekels wederlegging van het iioofdwerk tegen mare liberum, Seldens Mare Clan sum, dat geheel afgewerkt ter grillie van de Statei;-Generaal berustte (K.S.-G. 0 Oct. 1038, 15 Aug., i8 Oct. lü.Vi, 0 Dec. 16rgt;3), ongedrukt bleef.
-) Dat oordeel luidde na De Groot's Engelsche ambassjide in 'KVlo: „that he wus some Pedant, full of Words and of no great Judgment.quot; (Winwood, Memorials. 111. p. 459.) Het getuigt niet voor de scherpzinnigheid van den koning. Trouwens, De Groot's optreden aan het Engelsche hof schijnt niet gelukkig geweest te zijn. J)e aartsbisschop Abbot schreef aan Winwood, den Engelschen gezant in Den Haag, dut hij was „tedious and full of tittle tattle.quot; Eene karakteristieke anecdote begeleidt zijn oordeel. „Discovering him (De Groot) to do. as if he did imagine that every Man was bound to hear him so long as he would talk (which is a great Biirtheu to Men repleat with Busyness,)quot; dus verhaalt Abbot, ,,\ did privately give him notice thereof, that he should plainly ami directly deliver his Mind, or else he would make the King weary of him. This did not so take place, but that afterwards he fell to it again, as was especially observed one Night at Supper at the Lord Bishop of Ely's, whither being brought by Monsieur Casaubon (as i think) my Lord intreated him to stay to Supper, which he did. There was present Doctor Stewi-r l and another Civillian, unto whom he llings out some Question of that Profession, and vras so full of Words, that Dr. Steward afterwards told my Lord, that he did perceive by him, that like a Smatterer he had studyed some two or three Questions, whereof when he came in Company he must be talking to vindicate his Skill; but if he were put from those, he would shew himself but a simple Fellow. There was present also Dr. Richardson the King's Professor of Divinity in Cambridge ; and another Doctor in that Faculty, with whom he falleth in also about some of those Questions which are now controverted among the Ministers in Holland. And being Matters wherein he was studyed, he uttered all iiis Skill concerning them; my Lord of Fly sitting still at the Supper all the while, and wondering what a Man he had there, who never being in the Place or Company before, could over-whelme them so whith Talk for so long a time.quot; (Winwood, Memorials. 1. c. — Vgl. daarmede De Groot's eigene gedachten hierover in zijne: Verantwoordingh, p. 190.)
83
tigste deel van zijn betoog had voltooid. De wederlegging van Welwod is geheel afgewerkt eu slechts het laatste gedeelte van het boekje ontbreekt, waarin De Groot zich voorstelde, de getuigenissen van nieuwere schrijvers ter bevestiging zijner beweringen bijeen te zamelen. Hechtte De Groot zelf weinig aan dit gedeelte '): voor ons zoude liet bijzonder weinig belang gehad hebben. Het is ons grootendeels onverschillig, wat de nu meestal vergeten grootheden uit middeleeuwen en nieuwere tijden over eene quaestie gedacht hebben, die reeds door De Groot's klemmend betoog uitgemaakt is. De werken van enkelen onder hen, wier gevoelen ons belangstelling zoude kunnen inboezemen, zijn bovendien binnen ons bereik.
Een kort overzicht van De Groot's redeneering moge hier volgen. Hij plaatst voorop de stelling, door hem in zijn Mare Liberum ') uit de natuur afgeleid. Die stelling, zegt hij, strijdt niet met de Heilige Schrift, en hij bewijst dit. Zij strijdt niet met de uitspraken der oude juristen, dus gaat hij voort. Die uitspraken hebben den zin, dien ik daaraan geef (namelijk: de zee is vrij,) 1quot;. om de onbepaaldheid tier uitdrukkingen, 2°. omdat communis en pu-blicus itiet hetzelfde kunnen beteekenen, .quot;J0. omdat de com-munitas der zee van den oorspron kol i jken toestand der wereld wordt afgeleid. Hieruit trekt De Groot de volgende twee conclusiën: 1°. de zee is gemeen, 2quot;. niemand mag de vis-scherij in de zee beletten. Met deze conclusiën strijden niet de door Welwod aangehaalde plaatsen: De Groot bewijst het plaats voor plaats.
Daarop begint hij den aanval van eenen anderen kant. Sommige uitspraken van het jus gentium, dus redeneert hij, waarover allen het eens zijn, behoeven geene nadere bevestiging door de aanwijzing der redenen; van enkelen is het zelfs onmogelijk de reden op te geven, de aynunTu Qtügt;v vóuiua
') Zie daarover: Fruiu, Een ouuitgeg. werk van II. tie G. in: Gids. 4808, IV. p. 240. — De woorden, waarmede De Groot die uittreksels uit andere selirijvers inleidt, bewijzen dit ook overtuigend. „Qnamquain autem.quot; zegt hij. ,;in oinni liac dissertatione veternm pressi vestigia, omissis ferme magistris reeentioribus, qui nimis longe interdnm aut temporum culpa, ant causae alienjus susceptae studio a vera juris ratione aberrarunt. tarnen ut appareat non meum aliquod commentum, seil et majori et meliori parti receptam sententiam a me defendi, adjungam liic quae alii eodem super argumento scripsere et ex Italia, Germania, Gallia, Britannia, Uispania quemdam doetissimonnn virorum quasi Senatum hnjus controversiae jndiee m couvocaljo.quot;
-) Alare Liberum. p. 7, 8.
6*
dulden geen tegenspraak. Echter zijn in dit ge ral redenen aan te wijzen, en wel redenen op de natuur der zee zelve gegrond. 1'. De nee is vloeibaar, dus niet vatbaar voor corporalis possessie. -Zquot;. De zee is bewegelijk, en dus niet te begrenzen, oquot;. Bij de zee bestaan niet de redenen, die geleid hebben tot de verdeeling der aarde, en dus moet de oorspronkelijke com-raunio daar blijven bestaan. —Tegen deze beweringen strijden niet de redenen, door Welwod daartegen aangevoerd. Eindelijk : de conclnsiën, door A\ elwod getrokken nit twee zoogenaamde eoncessiën van De Groot, zijn onjuist. Daarentegen zijn uit drie coucessiën van AA elwod bewijzen voor mare libe-rum te putten.
Met deze korte uiteenzetting van den gang van bet betoog kan ik hier volstaan: belangstellenden verwijs ik naar de Bijlagen, waar De Groot's werkje iu zijn geheel afgedrukt is. ')
De reden, die in 10 lo tegen de uitgave bestond, is nu natuurlijk vervallen. Daarmede ook echter een groote reden daarvóór : het werkje, bij uitnemendheid een verweerschrift eu bovendien in nauw verband staande met de gebeurtenissen van den dag, mist nu alle actualiteit. Toch meen ik, dat het nog niet geheel zonder belang is. Misschien zullen de heldere beschouwingen van De Groot blijken ook nu nog, nu over de zaak zelve licht genoeg verspreid is, eenig belang te hebben voor de uitlegging der Pandecten of voor de beschouwing van het een of ander deel van rechtsgeleerdheid ol antiepd-teiten. Als voorbeeld van juiste en geleerde polemiek is het nog lezenswaardig. Hierbij bepaalt zich echter bet praktische belang, dat het boekje nu hebben kan: in wetenschappelijk belang moet het voor Mare L i b e r u m verre onderdoen. M a r e Liberum is meer algemeen gesteld, meer losgemaakt van eene bepaalde zaak, het draagt meer het karakter van uiteenzetting eener stelling van het volkenrecht. Het is daarom meer populair, meer interessant als algemeen werk over eeue rechtsvraag, die in de 17« eeuw niet alleen eenige der geleerdste pennen in beweging gebracht, maar ook praktisch voor een groot gedeelte van Europa van veel belang is ge-
l) Het handsclirirt bestaat nit dicht ueschreven folio vellen (35 blz.) in Du Groot's eigene hand. Hoewel er slechts betrekkelijk weinige doorhalingen en veranderingen in voorkomen, schijnt liet mij zeker, dat wij daarin een minnnt voor ons hebben, die misschien latere, meer zorgvuldige herziening behoefde. Met eenige excerpten van De Groot nit werken van Selden, Gothofredus, Pontanus e. a., voor en tegen mare liberum in een omslag verzameld, is het op de Leidsche .Bibliotheek voorhanden.
wcest M. De quot;Oefensio is daarentegen een politiek pamphlet, een gesclirift met eene bepaalde strekking opgesteld en daarvan niet los te maken. Maar juist daardoor bezit zij een bistoriseb belang2); zij is onverbrekelijk verbonden met de ge-seliiedenis der Engelselie oorlogen. Daarom heb ik het boekje hier vermeld; als legaat van een groot man, als tegenhanger van Mare Liberum, vooral als historische curiositeit ter illustratie van mijn o ulerwerp, meende ik liet in zijn geheel te moeten opnemen.
§ .quot;5. „ E n g 1 a n d s W a y t o w in Weal th.quot; —
liet incident van 1611'.
Wehvods arbeid behoefde alleszins aanvulling. Had hij trachten aan te toonen, dat de Engelschen i'eclit hadden, de vreemde indringers uit hunne zeeën te verdrijven, het zoude zeker niets baten, zoo de lust tot het in bezit nemen van het door de Nederlanders verlaten terrein niet werd opgewekt. Niet lang liet zich de aanvulling in dezen geest wachten. Reeds het volgende jaar trachtte een ander zijne landgenooten er toe te brengen, gebruik te maken van de gelegenheid, hun zoo dicht bij hun eigen land geboden. Tobias Gentleman, een „Fisherman and Mariner,quot; zooals hij zich zeiven noemt, nam die taak op zich. Geboren aan zee en opgegroeid onder vis-sehers, was hij volgens zijne eigene getuigenis „more skilful in Nets, Tjines and Hooks, than in Tlhetorick, Tjogick or Learned Books.quot; Zijn pamphletje. getiteld „Englands Way to win Wealth,quot; :i) getuigt voor de waarheid van die bewe-
!) Zie hiervoor p. Noot 1.
-) Ook voor lt;le gcscliiedciiis van He Groot zeiven is de Defensio van belang. Er blijkt namelijk nil,, dat De Groot in iü'13 of 1014 no^ volkomen hetzelfde gevoelen over de (inaestu* van man libercra aankleefde als in iliOi en 1G05. De wijzigingen in zijne mecning. die nitint .T us belli ae pacis blijken, (et. !• rnin, Een onnitgeg. werk v. 11. d. G., in : Gids, d8()8, IV. p. 230,40. — Wheaton, Ilistoire. 1. p. 108,9) vallen dus tussehen do jaren 'l()i4 en '10'iZo. — Dat De Groot vroeger n:et altijd van dezelfde meening geweest i?, schijnt te blijken uit de vrij krasse uitdrukkingen voor het dominium maris der En^elsclien, door Selden niet zonder triomf aan het einde van zijn Mar»- C1 a v s u m (in zijne: Opera. II. p. i4'14) aangehaald uit een gedicht van De Groot aan Jukob 1 ')ij zijne troonsbeklimming in Engi-land. ('!(',03.) (Cf. mede: Treatise of the Dominion of the Sea. p. 65.) Of men uit zulk een gedicht gevolgtrekkingen mag maken, wil ik niet beslissen; zeker is het, dat, zoo de aangehaalde plaatsen niet zoo bedoeld zijn als Selden ze opvat, ze sterk of tegen De Groot's inzicht of tegen zijn karakter pleiten, liet laatste schijnt aannemelijker dan het eerste!
3) De geheele tilel luidt: wEn glands Way to win AVealth, and to employ
ring. Toch, misschien juist daardoor, is het boekje even aantrekkelijk en gezond als het werk van den Schot dor en oppervlakkig was, en wat meer is, liet draagt de blijken van onderzoek en nadenken. Als aanleiding tot het schrijven van zijn werkje vermeldt Gentleman het verzoek van zekeren John Keymour '), die hem twee jaren geleden inlichtingen gevraagd had over de Nederlandsche manier van visschen, om die met elders gemaakte opmerkingen aan den Engelschen Raad voor te leggen Dit had Gentleman tot nadenken gebracht en hem doen besluiten, zelf te gaan schrijven. Uit het ge-heele boellt;je blijkt echter duidelijk, dat reeds lang naijver op de Nederlanders hem gekweld had •').
Ships and Mariners. Or, a plain Description what great Profit it will bring unto the Commonwealth of England, by the erecting, building, and adventuring ot Busses to Sea a Fishing: With a true Relation of the inestimable Wealth I bat is yearly talven out. of bis Majesty's Seas by the Hollanders, by their great N umber )f Busses, Pinks and Line-Boats: And also a Discourse of the Sea-coast Towns of England; and the most fit and commodious Places and Harbours that we have for Busses; and of the small Number of our Fis h e r m e n , and also the true Valuation, and whole f' h a r g e o f building and furnishing to Sea busses and Pinks,after the Holland Manner. By Tobias Gentleman, Fisherman and Mariner. Printed at Lond'ou for Nathan i el^ B utt e r. 1614.quot; (50 pag. -f- Dedic. i .) — Metis opgenomen in de llarleian Miscellany, III. p. 378—01. — Vgl. hierover: Fruin, De Nederl. der /event, eeuw, in: Nutsalmanak v. iSfVl. p. 85,
') Dezen John Keymour of Keymer ontmoeten wij in de geschiedenis van den maritiemen wedijver tussehen Engeland en Nederland gedurig weder. In 1601 schreef hij zijne: Observations upon the Dutch fishery (Zie hiervoor p. 43 Noot 1): nu vinden wij hem in 1612 bezig met een plan om de regeering voor de visscherij te interesseeren en de Nederlanders tegen tc werken ; eindelijk schrijven sommigen aan hem toe: Raleghs Observations touching trade and commerce, dat dan eerst in 1617 of 1618 zoude geschreven zijn. (Zie hiervoor p. 72 Noot 1.)
2) Ook Gentlemans doel is, de regeering voor de zaak te interesseeren. Het boekje is opgedragen aan den graaf van Northampton, admiraal van Engeland au lid van den Geheimen Raad, om het den koning voor te leggen. (Niet aan den komng zeiven is het dus opgedragen, zooals Roger Coke — in zijne Detection of court and state of England during the last four reigns, 3o e.1. 1607. 8o. p. 83 — wilde, volgens de Harl. Miscell., Catal. achter Dl. IIF p. ('28.) — Gentleman zelf noemt zijn plan In die opdracht „both honest and commendable, and in true Value of as great Substance, as the OtTer of Sebastian Cabot to King Henry the Seventh, for the Discovery of the West-Indies.quot; De uitgevers van de llarleian Miscellany voegen er in 1745 bij, dat de klachten over „the Dutch Usurpation on our Fisheryquot; nog niet geheel opgehouden zijn: het is, zeggen zij: „a Complaint, which the Nation still has Occasion to continnc.quot;
3) De quaestie was nog niet lang geleden op nieuw aan de orde gesteld door de „groote excessen, cude schaaden, die onse visschers aan sijne subjecten 4 ofte 5 jaren herwaerts hadden gedaen,quot; zooals Jakob 1 in 1610 den Nederlandschen ambassadeurs volgens huu verhaal verweet. (Verbaal 1618,19 ad 31 Jan. 1610.)
87
Er spreekt uit zijn verhaal eenc bittere jaloezie tegen de naburen, die zijnen landgenooten zooveel voordeel ontnemen, tegen de meerdere energie, waarvan zij in alles blijk geven. Geene gelegenheid verzuimt hij om de Engelschen aan te zetten tot zelfverdediging, tot represailles tegen die kleine natie, die volgens zijne beschouwing hen voor hnnne oogen besteelt. Toch kan hii nu en dan een woord van bewonde-ring niet terughouden voor dat luttele en pas opgekomen hoopje volks, dat zich niettegenstaande alle hinderpalen zoo spoedig heeft opgewerkt, dat nog steeds door ijver en bekwaamheid toont, zijnen machtigen nabuur te willen en te kunnen op zijde streven, een volk, dat het zoover gebracht heeft, „that all other Nations and Countries do admire them.quot; De Vereenigde Provinciën, zegt Gentleman bitter, zijn alleen door de visscherij zoo rijk geworden, dat er in het geheele land geene bedelaars zijn „except they be some of our own English Nation j'' bet land der Nederlanders is klein, en toch hebben zij meer zeelieden en visschers dan Engeland, Schotland en Frankrijk te zamen ; hun land levert geene der bouwstoffen op, die voor de visscherij onontbeerlijk zijn . en toch hebben zij het zoover gebracht, dat zij door die nering veel geld verdienen. Door de visscherij verkrijgen de Nederlanders werk en tevens schepen om hun land in geval van nood te verdedigen. Dc Engelsche Raad zelf beschermt hen, terwijl de Engelschen, onvermogend als zij zijn om met hunne slechte gereedschappen de Nederlanders te overtreffen, nog bovendien door de indringers bespot worden. „Ya English! ya zall or oud scone dragien!'' (Gij Engelschen, gij zult ouze oude schoenen dragen!) schreeuwen de visschers hun na. Is dit langer te dulden? roept Gentleman uit. Zullen de edele Britten het langer werkeloos aanzien, dat een volk, van alle hulpmiddelen ontbloot, die z ij op een paar uitzonderingen na binnen hun bereik hebben, uit hunne landen het geld wegvoert, zoodat men op éenen dag onder de Nederlandsche vischvrouwen meer Engelsche .Tacobussen zien kan dan ooit te Londen? ') — dat die natie uit hunne zeeën de schatten haalt, waarmede God hen
^ Toespeling op een grief der Engelsclien, waarop Jakob I dc Staten lierhaaldelijk eu met nadruk opmerkzaam maakte: het voortdurend uitvoeren van Engelsche munt naar Nederland. V^l. hierover: Hitchcoek, Pollitique Platt. p. 48. — Ralegh, Ohser-vat. touch, trade and comm. (Works. VJII. p. 372 vlg.) — The Trades Increase. (Harl. Miscell. IV. p. 206/15) — en o. a. Propositiën van Carleton, in de: R.S.-G.
Nov. iü'18, l'i Jan. 1610. — Ook bepaaldelijk over den Engelschen Jacobus: Gr. Placaetb. 1. p. 2773.
zoo bovenmate gezegend heeft ? „Shall we neglect so great Blessings, o slothful England, and careless Countrymen ? Look but on these Fellows, that we call the plump Hollanders, behold their Diligence in Fishing, and our own careless Negligence \quot;
Gentleman voorziet echter, dat trots en eerzucht alleen de Engelschen niet aan liet werk zullen brengen; bij zal hun de zaak nog van eene andere zijde laten zien. Werkelijk stelt hij de haringvisscherij zoo aanlokkelijk voor, alsof er geen prettiger handwerk ter wereld was, en deze opwekkelijke be-schrijving wordt door cijfers vergezeld, die de Engelschen moeten hebben doen watertanden. In het begin van Juni, dus verhaalt Gentleman, zeilt eene vloot van wel 1000 buizen, met ten minste 20.000 koppen bemand, uit de Nederlandsche zeegaten, — uit de Maas, Texel, het Ylie, („the Ulyquot; noemt hij het), — naar de Schetlandsche eilanden, vanwaar zij tot Yarmouth de haringen vervolgen. Voor bet einde van hunne reis in November vangen zij drie scheepsladingen, die zij telkens aan de zoogenaamde „Herring-yagersquot;, die hun het noodige komen brengen, verkoopen om ze naar de Oostzee te vervoeren. Hunne laatste lading brengen de buizen zeiven naar Frankrijk en keeren van daar beladen naar huis. Eene menigte (meer da i 1000) kleinere schepen van allerlei soort („Sword-pinks, Flatt-bottoms, Holland-toads, Walnut-shells, Crabskuits and Yeuers7'), die zich niet met de haringjagers ophouden, maken in denzelfden tijd uog goede rekening. Daarenboven is de visscherij van kabeljauw en leng in dezelfde wateren zeer aanzienlijk (5 a 600 schepen), en de kleinere schepen (200 „Flyboatsquot;), die het geheele jaar bij de Schotsche kusten blijven 1 ), hebben mede overvloedigen vangst. De verkochte haring beloopt jaarlijks ig 1.000.000, het getal Nederlandsche visschers in ae Engelsche zeeën bedraagt wel 37.000 man, in 1614 werd binnen twee maanden te Londen alleen M, 12.000 aan Nederlanders voor visch betaald. De Staten-Generaal rekenen dan ook de visscherij van zooveel belang, dat zij haar vóór het Bestand jaarlijks 20 tot 40 oorlogschepen medegaven tot konvooi tegen de Spaausche oorlogsvaartuigen en de Duinkerker
') Gentleman weet te vertellen van „a kind of aemulationquot; tusschen de buizen, die alleen des zomers uitgaan, en de pinken, die het geheele jaar met den angel visschen. De visschers uit de buizen, die 's winters allerlei anderen arbeid verrichten, worden door de anderen „Koe-milkens* (koeien-melkers) gescholden!
89
kapers '). En liet is een lust, de schepen tc zien varen en hunne prooi vervolgen. //No king, upon the Earth, did jet ever see such a F1 eet of his own Subjects at any lime, and yet this Fleet is there, and then, yearly to be seen. A niogt;:t worthy Sight it were, if they were my own Countrymen; yet have I taken pleasure in being amongst them, to behold the Neatness of their Ships and Fishermen, how every Man knoweth his own Place, and all labouring merrily together, whereby the poorest Sort of themselves, their Wives and Children, be wel maintained, and no Want seen amongst them.quot;
Daartegenover maakt de Engelsche visscherij een droevige figuur: de visschersschepen van geheel Engeland in alle oorden der wereld zijn te zamen niet meer dan 5'gt; a -quot;UiO in aantal, zij verdienen nauwelijks genoeg „to bait their Hookes quot; En bij do Nederlandsche visscherij op hunne kusten hebben zij geen voordeel hoegenaamd, dan alleen dat de inwoners van Yarmouth de na November gevangene slechte haring, die de Nederlanders volgens de plakkaten niet in hun eigen land mogen invoeren, van de visschers koopen. Maar ook deze „Herring-buyersquot; hebben maar twijfelachtig voordeel -) en de Nederlanders beginnen bovendien ook deze nering weder aan zich te trekken. Hoe kunnen de Engelschen zich zoo laten verdringen? jammert Gentleman. Wat weerhoudt hen, zeiven de hand aan het werk te slaan? Hun recht is buiten twijfel, met minder moeite en kosten kunnen zij hetzelfde als de Nederlanders doen en het voordeel van de geringe inspanning in onmetelijk. Maar bovendien: de visscherij is zulk een prettig werk! Gentleman zelf wordt opgewonden, wanneer hij beschrijft, hoe vrolijk het toegaat bij het feest op de Schetlandsche eilanden, waarmede de visschers bij vroege aankomst het getijde beginnen en den tijd tot de opening der visscherij zoek brengen. Eu waarlijk, het is eene kleine
') Gcdureude het Bestand is liet konvooi volgens Gentleman jaarlijks slechts 4 a 6 oorlogschepen sterk tegen de zeeroovers.
2) De redenen, die Gentleman daarvan geeft, zijn merkwaardig. De. eerste is dat de haringkoopers uit Frankrijk meest terugkomen beladen met andere waren, die zij voor de gekochte haring ingeruild hebben en dan binnenslands weder verkoopen ; zij brengen dus volgens G. meer geld uit het land dan daarin. (!) De tweede is een nieuw bewijs van de verwonderlijke ondernemingszucht onzer voorvaderen: de Nederlanders concurrceren te sterk ook in dirn handel. „Note here,quot; zegt G. op zijne aanschouwelijke manier, „how the Hollanders employ themselves and their Ships, iirst in taking of the Herrings quick, and yet arc not content, but catch them again after tl ey be dead, and set both their Ships and Mariners on Work, and English Ships lie up a rotting.quot;
90
idylle, die beschrijving van dat jonggehuwde visscherspaar, dat met vader en moeder scheep gaat en den geheelen zomer vrolijk en gezond over de zonnige zee zwerft om in het najaar met volle zakken van zijne reizen terug te komen! Zijn de Engelscheu te weinig ondernemend om dit prettige handwerk te beginnen: Gentleman weet hun te verzekeren, dat zij er hoegenaamd niets bij wagen. In Nederland houdt men de winst voor zoo zeker, dat men liet vermogen van weezen in haringbuizen belegt. En niet zonder reden : Gentleman bewijst met getallen, dat elke huis jaarlijks £ 565 (d. i. meer dan zij zelf' kost ')), elke pink, die veel kleiner is, in twee maanden £ 158 winst maakt. Het is waarlijk te erg, meent de schrijver, dat de Engelschen, nu zij niet de eersten geweest zijn, zich ten minste niet haasten, hunne mededingers op zijde te streven. Anders zijn zij vlug genoeg in het navolgen van hunne naburen: de Eranschen noemen hen „apish/' en lachen hen uit, omdat ze „all needless and fantastical Jags and Fashionsquot; van hen overnemen. En werkelijk, „it is most true indeed; for they have no Fashion among them in Apparel, nor Lace, Points, Gloves, Hilts, nor darters, even from the spangled Shoe-lachet, unto the spangled Hat and Hat-band, be it never so idle and costly, but, after that we do once get it, it is far bettered by our Nationquot;, -) Wij kunneu de andere volken navolgen in hunne dwaasheden, dus eindigt Gentleman, wij kunnen geld verkwisten, terwijl duizenden onzer landslieden om brood roepen, laat ons voortaan ons geld beter gebruiken en de armen, die zoo dikwijls op oneerlijke wijze in hun onderhoiul moeten voorzien, helpen aan werk; „The Sea and the Gallows refuse none \quot;
Gentlemans stem werd ook ten hove gehoord. Ik geloof toch niet, flat de gissing te gewaagd is, het mede aan den invloed van zijn werkje toe te schijven, dat in hetzelfde jaar 1()14' weder sprake was van het in 1610 geschorste plakkaat. Caron schreef in dien zomer aan de Staten, dat de koning aan de koningin voor :Z1 jaren had afgestaan de inkomsten, die eene belasting op de visscherij zoude opleveren ;i). Voortaan
') Men vergelijke met deze opgave de zeker meer onpartijdige cijfers van deu schrijver der; Aanwijzing v. heils. polit. Gr. en Max. p. 28. Elke buis kost volgens hem met het want f 4550, de jaarlijkse lie uitrusting nog ƒ 5quot;,00, daar de vaartuigen steeds zeer ontredderd naar huis komen en daardoor ook niet lang duren kunnen.
2) Ik weet niet, of het bekend was, dat reeds toen als nu de modes uit Parijs kwamen. Niets nieuws onder de zou!
s) De gemalin van Jakob I was door hare vele uitgaven dikwijls in groote ver-
91
zoude niemand zonder h;xre toestemming op do Engelsche en Schotsche kusten mogen visschen 1 j. II. M. had hem, dns meldde Caron, daarvan reeds vóór de uitvoering kennis gegeven, „omdat tselve met alle minsaemheyt en alle goede order sonde moegen toegaen.quot; -)
De Staten van Holland, in groote onrust, namen den brief van den gezant dadelijk over en bespraken dien in hunne vergadering. Er werd eene commissie benoemd om de oude tractat.cn en het Verbaal van ITilO 3) over deze zaak na te zien en daarvan rapport te doen. Dan zoude men Caron dienovereenkomstig schrijven 4). De zaak bleef echter voor het overige in bedenken: men besloot de verdere handelingen van den Engelschen koning af te wachten. •
Gelukkig had het plan der regeering geen voortgang. Reeds dadelijk schijnen er moeielijkheden gerezen te zijn, die de uitvoering voorloopig deden uitstellen. Althans reeds de eerste nadere mededeelingen, die hem beloofd waren, kreeg Caron niet op den bepaalden tijd. zoodat hij dan ook niet anders koude berichten, dan dat de zaak in Engeland „in Smjsse (?) licht, en apparentel. voirder gepresseert sal werden/' 5) Een maand later waren de kansen voor de uitvaardiging
legen hei d. De koning gat' haar nu »n dan eene kleine tegemoetkoming. Een der correspondenten van Wimvood schreef hem in 'JOOO over iets dergelijks. Met inkomen der koningin werd toen vermeerderd met £ 3000. en de kleinigheid van £ 20.000 werd haar bovendien geschonken om hare schulden te beialen. Waarlijk-haar geldgebrek schijnt de moeite waard geweest Ie zijn, om er „somewhat melancholly ' over te wezen, zooals men aan Winwood schreef! (Win wood, Memorials. 111. p.117.)
^ Aanleiding tot deze hernieuwde belemmering der visschcrij kunnen /.eer wel gegeven hebben, „de groote excessen ende schaadenquot; door onze visschcrs gepleegd, waarvan op pag. 8(3 noot 3 sprake was. Nog in 1615 klaagde de koning aan Caron ernstig over de Nederlandsche visschers: hij had toen dezelfde grieven als in 1(110 en 4618. (M i-s. van Caron aan den Koning dd. 6/16 Mei 1615, als Bijlage bij Carons Miss. aan de Stu. dd. quot;20,21 .Mei, in : L.E. 1615.)
-) Brief van Caron aan de Stu.-Gen. dd. jfVepf.'quot; 1614. in: L.E. 1614.
rgt;) Hierdoor verklaart het zich, dat Aitzema (Saken van Staet. II. p. 406) de Propositie uit het Verbaal van 1610 noemt: /liedenen van wegen Holla ndt ghestelt van haer recht tot de vrije Visscherije in 't Ja er veert hi en.quot; (cf. hiervoor pag. 58 Noot 1.) Waarschijnlijk heeft de benoemde commissie dit stuk bij haar rapport overgelegd, en is het toen aan Caron ter zijner instructie gezonden. Dat men, zooals Aitzema schijnt te meenen, Jakob 1 zoude lastig gevallen zijn met een stuk. waarvan het origineel reeds in zijn bezit was, is niet aan te nemen.— Ook op het afschrift der Propositie in de Loketk. Stu.-Gen., Engeland No. 35 wordt ze genoemd: „Kaisons que les Ambrs de Holla n de (Hollands afgevaardigden ter Generaliteit?) ont apporté pour la conservation et maintenue de leurs Droicts de Pescherie a rencontre des Anglois e n 1 quot;au nee 1614.quot;
') R. 11. verg. v. 25 Aug.-21 Oct. 1614. p. 101.
5) Caron aan de Stu. dd. •ICrU, in: L.E. lOli.
van een plakkaat weder verm eerder cl. Ret Eugelselie plakkaat over de lakenen van ^oc'rquot; 1'^as geheel ingericht alsof er een ander over de visseherij spoedig volgen zoude. „As the providence of Almighty God,quot; dus luidde het, „hatli placed Onr SCingdomes of Great Britaine und Ireland, as Islands in the Ocean, and thereby in respect of their naturall situation, fit to abound and flourish in Navigation and Trade. So the same Diuine pronidence hath endowed, both our Land and Seas, with those commodities of Wool! and Fish, which are the Adamants that draw and gouerne all other Trade and Merchandizing, etc.quot; De voortdurende tegenstellingen wijzen op eenen tegenhanger van liet plakkaat '). Toch bleken dequot; bezwaren weder te groot: den 5/15 November was 's konings besluit nog niet gepubliceerd. Z. M. had toen een oogenblik plan, het te doen uitvoeren om zich op de Staten te wreken over hunne handelwijze tegen het bovengenoemde Enselsche plakkaat over de lakens, maar Caron voorkwam het. De koning, na alles wel overwogen te hebben, „estimeerde d'alliancie en goede Vnie met ('wc E/', schreef Caron aan de Staten '). En daarmede was deze zaak voor goed geëindigd; in de eerste twee jaren was er geen sprake meer van een plakkaat tegen de visseherij.
■j 4. „The Trade's Increase.''
Toch had Gentleman, eenige voldoening van zijn werk. In het jaar 1615 verscheen te Londen een vrij lijvig pamphlet, dat zich geheel aan zijne beschouwingen aansloot, getiteld: „The Trade's Increase.quot; :i) De schrijver, die zich in zijne voorrede J. II noemt, was bij de lezing van Gentlemans
') Zie hel origineele plakkaat in de L.E. 1G14.
2) Brief v. Caron aan do Stn. dd. 5/*15 Nov. (L.E.
3) ,/Tlie Trade's Increase. Lo udo n , fpr i n t ed by Nicholas Ok es, and are to be sold bij Walter Biirre. 1015.quot; (Gti pag. 4°.) Opgenomen in de: Marl. Miscel). IV. p. 202—quot;220. — of. Fruin, De Nederl. der zevent. eeuw, in: Nntsalman. 1861. p. 86. Z.II.Gel. noemt den schrijver daar Walter Burre. Zooals nit den titel blijkt, was W. 1gt;. de uitgever. (En wel een uitgever van eenigen naam in die dagen. Ook de eerste werken van Walter Kalegh liad hij uitgegeven, etquot;. Ad-vertisem. p. 2, en: Oldys. Life of W. R. p. 457, — beiden in: Ralegh, AVi-rks. 1.) — De heer A. Crestadoro, Principal Librarian van de Maneliestersehe l'nblie free libraries, die mij met uitnemende welwillendheid opgaf, welke boeken er in die bibliotheek over ile Engelsche visseherij voorhanden zijn, noemt den schrijver Robert Kcale. Het is mij echter onbekend, of daartoe voldoende reden bestaat. l)e initialen J. R. pleiten er zeker niet voor.
93
boekje zoo met diens plannen ingenomen, dat hij dadelijk besloot, de liand aan liet werk te slaan. Daar echter zijn „Estate was but mean,quot; ontbraken hem de middelen daartoe, en ten einde eene compagnie te kunnen oprichten drong hij het plan nog nader aan.
Het boekje is op breeder schaal aangelegd dan dat van Gentleman : zooals de titel aanduidt bespreekt de schrijver den geheelen Engelschen lande! '), en slechts als onderdeel, alls het ook het voornaamste, vermeldt hij de visscherij. De wijze van behandeling verschilt ook zeer van die van zijnen voorganger; hoewel hij zich zeiven een „fresh-water Soldierquot; noemt, blijkt J. R. toch veel meer beschaving te bezitten dan Gentleman. Naar den smaak van zijnen tijd vlecht hij telkens toespelingen op mvthologische verhalen, aanhalingen uit klassieke schrijvers en woordspelingen in Shakespeare's manier in zijn verhaal -). Daarom wint zijn stijl het echter nog niet van die van den „Fisherman and Marinerquot;; de frischheid en ongemaaktheid, die diens boekje kenmerken, ontbreken hier. Toch laat ook dit zich zeer wel lezen: het hooge belang van het onderwerp brengt daartoe het zijne bij.
De schrijver prijst het plan van Gentleman aan: 1als noodzakelijk om het bestaande gebrek aan: a. schepen, h. zeelieden, en c. werk, 2quot;. als gemakkelijk uit te voeren, omdat de Engelschen : (f. de middelen, h. de plaats, en c. de bekwaamheid daartoe bezitten, — als voordeelig en I'1. als nuttig. Ieder dezer onderdeden behandelt bij afzonderlijk. Het zoude mij te lang ophouden, hem in zijn gebeele betoog te volgen, te meer, omdat de opgaven over den Engelschen handel van diens tijd, hoe uiterst belangrijk ook, met mijn onderwerp
) Het is opmerkelijk, «lat zoowel Gcnlleman als J. K. juist de grieven bespreken, die later liet onderwerp van herhaalde vertoogeu van den Engelschen gezant in Den Haau; werden: haringvisseherij, Oost-Indische handel, Groenlandsche vaart, lakenhandel, uitvoer van geld. Men kan dit verklaren ot' door het feit, dat heide werkjes hij hunne verschijninu; cenen ongehoorden opgang gemaakt hehhen, of waarschijnlijker daaruit, dat zij getrouwe woordvoerders waren der publieke opinie. In beide gevallen verdienen de boekjes in hooge mate de algemeene aandacht.
2) Ik vrees zelfs, dat de geheele titel een aardigheid is. Baker (Chron. of the Kin^s of England, p. 413) verhaalt, dat een der groote schepen, voor den Oost-Indischen handel bestemd, in 'UV10 door den koning met veel ophef „The Trade's Increasequot; genoemd werd, en dat het op de terugreis verging. J. 11. zelf spreekt daarvan als van eene bekende zaak. (Harl. Misccll. IV. p. 208.) Is het gewaagd uan te nemen, dat .). K., de verklaarde vijand van den handel op Oost-lndië, door de zinspeling op dat noodlottige schip zijnen landgenooten op het hart wilde drukken, dat het ware belang van den handel elders ligt?
niets te maken hebben. Ik zal dus trachten, een overzicht te geven van J. Iv.'s mededeelingen over de vissclierij.
De schrijver gaat uit van het zonderlinge, maar eclit En-gelsche 1) denkbeeld, dat het voornaamste belang der schepen, ook der koopvaardijvloot, is de bevordering van de verdedigbaarheid des lands. Vooral van dit standpunt is het zeer te betreuren, dat de Engelsche handel zoo achteruitgaat, terwijl daarbij in Engeland eene menigte leegloopers zijn, die geenerlei nut doen. De achteruitgang van den handel is oorzaak, dat er groot gebrek is aan schepen en zeelieden. Met cijfers toont de schrijver aan, dat, terwijl de Nederlanders de Engelschen reeds geheel of bijna verdrongen hebben uit den handel op Rusland, Danzig, Lijfland eu Noorwegen -), („as Birds from Cherrv-trees with the Shew of dead Carcases, or Shout of Boys, whilst other lusty Lads have wilily beat away the Children, beat down the Scare-crows, and stolen the iruit away, to their great Gain, and our Disgrace,quot;) de overige handel maar ruim schepen vereischt, behalve de Oost-
Indische handel, die to t z ij n leed w e z e n :i) steeds toeneemt. Over het geheel komt dc schrijver tot de bedroevende conclusie, dat de Engelsche handel op de oude plaatsen vermindert, die op de nieuwe niet toeneemt. Het daarmede gepaard gaande gebrek aan werk is verschrikkelijk : in geen land ter wereld hebben jaarlijks zooveel executiën plaats voor moord en andere misdaden, geene natie levert zoovele zeeroovers op,
') Om deze reden vaardigde Karei I later zijne bekende proclamatie over liet shijnnouey eu het daarmede nauw sameuhangende plakkaat over de visseherij uit. Ralegh in zijne beide vlngschril'ten: Observations touching trade and commerce (Works Vil I. p. 350, 3(30) en : Invention of ships (Works. VIII. p. 3'27) beschouwde de zaak voornamelijk uit dat oogpunt; evenzoo Hitchcock (Pollitique l'latt. p. 15) en Gentleman. (Harl. Miscell. III. 380, 389.) Vgl. mede p. 40 Noot 2.
-) Dc handel op Rusland en Lijlland is geheel in Nederlandsche handen, de Spaansche zouthandel eveneens; te Danzig hebben de Nederlanders verre de overhand; op Noorwegen hebben zij 40 schepen, de Engelschen 5; de kolenhandel van Newcastle, de voornaamste tak van den Engelschen handel, wordt wat het buitenland betreft, geheel door Nederlanders gedreven; handel op West-indie bestaat in Engeland niet, in Oost-Indië zijn viermaal meer Nederlanders dan Engelschen gevestigd. Zulke opgaven spreken!
3) Deze hoogamp;t zonderlinge beoordeeling bij iemand als J. 11. spruit gedeeltelijk voort uit zijne scheeve waardeering van schepen volgens het meerdere of mindere nut, dat zij voor de verdediging hebben. Zijne bezwaren tegen den Oost-Indisclien handel zijn vele en velerlei. De schepen zijn altijd vèr van huis, de prijs van het timmerhout stijgt te veel door het bouwen van zoovele groote schepen (!), dc zeelieden worden ontzenuwd door het klimaat, op reis sterft gewoonlijk een groot gedeelte der bemanning, de overgeblevenen komen als heidenen terug (!), vele zeelieden blijven in Oost-ludië, de lijken der gestorvenen blijven onbegraven (!), enz enz.
95
nergens is zooveel annoedc. lu 1614 waren te Yarmouth alleen 3 a 100 eerlijke lieden zonder werk, en dat terwijl men zegt, dat in de V ereenigde Nederlanden geen enkele bedelaar is 1
Wat is daaraan te doen ? vraagt J. II. terecht. Eu de uit-slag zijner overdenkingen is, dat daar de Vereeuigde Provinciën door niets anders zoo welvarend geworden zijn dan door de visscherij op de Engelsche kusten, er geen beter en gepaster bedrijf is dan dat om de Engelschen gelijk te maken aan de natie, die zij nu bewonderen als „tlieir Neighbours the new Sea-herrs, the Nation, that get Health out of their own Sickness, whose Troubles begot their Liberty, brought torth their Wealth, and brought up their Strength; that have out ot our Leavings got themselves a Living '), out ot their W ants make their own Supply of Trade and Shipping there; that, coming in long after us, equal us in all llespects o! Privilege and Port; that have devanced ns so far in Shipping, that they have now many Sail of Ships continually going and returning.quot;
Als het meest geschikte middel oin dat volk te beuadeelen eu tevens de Engelschen te noodzaken, zelvcu de visscherij met kracht bij de hand te nemen, prijst J. R. aan een plakkaat, waarbij aan vreemdelingen de verkoop van visch in Engeland wordt verboden -). Dit zoude tevens een zeergeschikte represaille-maatregel zijn voor het verbeurdverklaren van de in Nederland door Engelschen ingevoerde haring.
aarom zoude men ook dezen maatregel niet nemen ? A roeger waren de Nederlanders wel gewoon, jaarlijks verlof voor de visscherij op de Engelsche kusten te vragen 1),
) Zie hierover p. 42 Nü0t 1.
96
de koning van Denemarken laat de vissclierij in Noorwegen aan de Engelsclien alleen toe tegen betaling per last, dus is werkelijk het aanbevolen middel niet hard te noemen. En bovendien, de vissclierij is het door de natuur aangewezen handwerk voor de Engelschen; nu reeds gebruikt men voor de vissclierij in verre zeeën het grootste gedeelte der En-gelsche schepen, en niet alleen brengt Engeland zelf' alles voort, wat men daarvoor noodig heeft, behalve pik en teer, maar ook de zee zelf, waarin men visschen zal, is eigendom van den koning, den „Lord Paramount of these Seas.quot; Een repressieve maatregel zoude jaarlijks uit de haring alleen £ 5000 aan de schatkist opleveren, terwijl slechts 400 buizen het getal zeelieden in twee jaren met 9000 man zonden vermeerderen 1). /. M. is dus wel goed, dat hij het voorbeeld zijner voorgangers volgt en de Nederlanders vrij laat visschen : andere vorsten „take more straight Courses.quot; En bet is te hopen, dat aan 'skonings lankmoedigheid een einde kome: immers „he would not, questionless, allow Strangers to eat np the Food that was provided for the Children; the Crumbs we would not envy them, though w'e are now fed under their Table.quot;
En dat de maatregel van groot nut zoude zijn is gemakkelijk aan te toonen. (Jrootendeels met de cijfers van Gentleman, gedeeltelijk met die van Hitchcock bewijst de schrijver, dat de vissclierij Engeland onberekenbaar veel voordeel zoude kunnen aanbrengen. De vissclierij, die volgens hem in den natijd nog goeden vangst geeft in de lersche zee, brengt jaarlijks aan de Nederlanders £ i.000.000 op, terwijl £ 100.000 alleen in Engeland voor de „Roopsick herringquot; betaald wordt (door de haringkoopers van Yarmouth.) Engeland gaat door de vissclierij eene glansrijke toekomst te gemoet. Hitchcock beloofde iederen Engelschen visscher £ 20 jaarlijksche verdiensten behalve den kost, en hoevele personen zouden niet in de van de vissclierij afhankelijke neringen (als timmerlieden, nettenbreiers, zeilenmakers, zontverkoopers, vrachtvaarders enz.) hun onderhoud kunnen vinden! En als eerst de vissclierij op de boven aangewezen wijze meer algemeen geworden is, zal
') Deze twee opgaveu zijn ontleend aan Hitchcock. (Pollitiqne Platt. p. lo.)
~) Wat dit \v.»ord beteekent, begrijp ik niet; J. R. geeft het als de Hollandsche benaming van de haring, die na November gevangen en daarom niet in de Veree-nigde Provinciën ingevoerd mag worden. — Gentleman (Harl. Miscell. ill. p. 38G) schrijft /;rope-sickquot; en noemt het als een Engelsch woord.
97
de uitvoer naar het buitenland zich langzamerhand van zelf ontwikkelen, als de Engelschen het haringkaken in toepassing beginnen te brengen. De Eagelschen kunnen goedkooper varen dan de Nederlanders, daar zij dichter bij het terrein zijn en de materialen voor de visscherij niet eerst behoeven in te voeren. De concurrentie zal dus de Nederlanders dwingen, hunne uitgaven te verminderen : zij zullen kleinere schepen moeten bouwen, zich daardoor minder ver van de kust durven verwijderen, en niet meer bij eiken storm ,,triumph over the English.quot; ') Dan eerst zal de ongelijkheid tusschen de beide volken ophouden, terwijl nu „the Hollanders swim like Elephants, we wading like Sheep; we keeping the Banks and Shoals, whereas they are in the Depth.quot; En dan zal het gemakkelijk zijn, „those Holland and Zealand Mermaidsquot; voor goed te verdrijven ; hun overmoed zal gefnuikt worden en zij zullen niet meer, zooals nog onlangs naar Siam, onder den Engelschen naam gezantschappen durven zenden, of de bewoners der Oost-Indische eilanden in den waan brengen, dat de koning van Holland machtiger is dan die van Engeland! :)
§ 5. Walter Ralegh.
Het boekje van J. R. maakte in Engeland zekeren opgang, en bereikte zelfs de gevangenis, waarin de ongelukkige Walter Ralegh sinds IfiOS smachtte. Hij was er zeer mede ingenomen 1) en voelde zich dadelijk opgewekt, nogmaals over het onderwerp te schrijven, dat reeds in 1610 zijne aandacht getrokken had. Zijn „Discourse of the invention of shipsquot; 2)
7
) Hij noemt J. 11. wa gentleman, to me unknown, but so far as 1 can judge, he hath many things very considerable in that short treatise of his, yea, both considerable ami praiseworthy.quot; (Invention of ships, in: Ralegh, Works. VIII. p. 333.)
) De geheele titel luidt: „A discourse of the invention of ships, anchors, compass etc., the first natural war, the several uses, defects, and supplies of shipping, the strength and defects of the sea-forces of England, France, Spain and Venice: together with the five manifest causes of the sudden appearing of the Hollanders.quot; (Overgedrukt in: Ralegh, Works. VIII. p. 317—334.)
98
is dan ook, hoewel met het doel geschreven om de Engelsche zeemacht te doeu versterken, gedeeltelijk gewij d aan de quaestie, die ons bezig houdt '). Weder slaat hij op het oude aanbeeld, de achterlijkheid van Engeland in vergelijking met andere staten; weder zijn het de Nederlanders, op wie hij het voornamelijk gemunt heeft; weder verwacht hij hulp alleen van de versterking der zeemacht. Met de visscherij houdt hij zich ditmaal minder bezig, des te meer echter met de quaestie van mare liberum.
Uitgaande van de stelling, dat Engeland is land which can never be conquered whilst the kings thereof keep the dominion of the seas,quot; meent hij, dat die heerschappij natuurlijk op alle wijzen moet behouden worden. Sinds lang hebben de Engelsche koningen de noodzakelijkheid ingezien, om tot hunne zelfverdediging eene groote vloot uit te rusten en ook nu nog is Engeland niet minder sterk in schepen dan vroeger : de koopvaardijschepen zijn beter tot den strijd uitgerust, de zeemacht is zelfs verdubbeld, Hoe komt het dan, datertus-schen de oude zeekoningin en eenen staat, die nog voor weinige jaren geene oorlogsvloot had, geschil kan ontstaan over de heerschappij der zee? Het verschijnsel schijnt onverklaarbaar. Reeds vroeger quot;') had Ralegh aangetoond, dat de Nederlanders op commercieel gebied den Engelschen de loef afstaken, nu blijkt het, dat zij ook in de middelen ter bescherming van hunnen handel Engeland op zijde streven. „1 myself may remember,quot; zegt Ralegh, „when one ship of her majesty's would have made forty Hollander's strike sail, and to come to anchor. They did not then dispute d e m a r i libero 3), but readily acknowledged the English to be
') Het jaar, waarin dit boekje geschreveu werd, laat zich gemakkelijk behalen. In lül 5 verscheen The Trade's Increase, in dit boekje vermeld; in het begin van 1017 werd Ralegh uit de gevangenis bevrijd ; — hij vertrok spoedig naar Gaiana en werd bij zijne terugkomst dadelijk gevangen genomen en terechtgesteld. De „Discourse of the invention of shipsquot; werd dus geschreven omtrent lOIO. liet jaar der uitgave kan den tijd uiet nauwkeuriger bepalen: de vroegste mij bekende uitgave is van 1050 (te litmden in IS0) onder den titel: „Judicious and select essays and observations upon the first invention of shipping, the misery of invasive -warre etc.quot; 4 parts. Met een anderen titel is het herdrukt in 1067 (iu 15°.^
2) In 1610 in zijne: Observations touching trade and commerce. Zie hiervoor pag. 72 vlg.
') Toespeling op 10e Groot's Mare Liberum. Kalegh houdt dus blijkbaar, evenals vele zijner tijdgenooten, dit boekje voor een aanval op Engelands dominium maris.
99
do mi ui maris Britannici.quot; Den oppervlakkigeu be-schouwer scliijut Engeland ook op het oogenblik nog geen gevaar te dreigen. Wel hebben de Nederlanders zeer vele schepen '), maar de Engelsche zijn sterker quot;) wel hebben de Nederlanders meer zeelieden en nitgebreideren handel dan Engeland, maar de concurrentie is zwaar: de Franschen ,/creep into all corners of America and Africa as they do/' en Spanje eu Portugal hebben veel meer handelsvaartuigen dan Nederland, a I s men de vissc hersschepen uitzondert. Toch meent Ralegh, dat de bloei der Vereeuigde Provinciën voor Engeland gevaarlijk begint te worden. Gedeeltelijk hebben de Eugelschen zeiven daartoe weder bijgedragen door „the detestable covetousness of such particular persons as have gotten licenses, and given way to the transporting of the English ordnance/' daardoor zijn nu de Nederlanders en zelfs de Spanjaarden beter uitgerust met Engelsche ammunitie dan de Eugelschen zeiven. Maar de hoofdreden is de snel toenemende welvaart van Nederland; Engeland kan daarmede geen gelijken tred houden. Wat kan daarvan de reden zijn ?
Na veel nadenken is Ralegh tot de slotsom gekomen, dat er vijf redenen bestaan, waarom de kleine en jonge staat zooveel sneller in macht toeneemt dan de grootere en oudere. Die redenen zijn te merkwaardig om ze niet te noemen. Het zijn: 1°. de hulp van Elisabeth aan de Nederlanders '), 2°. het gebruik van hun eigen volk in den handel en de vis-scherij, terwijl zij voor de krijgsdienst vreemdelingen huren, 3quot;. de trouwe diensten van het huis van Nassau, 4°. de in-
1) Ralegh bedreigt hen daarom vrij komisch met het lot van Xerxes, die door zijne vele schepen in verwarring gebracht en verslagen werd. Zonderling genoeu: koppelt hij daarmede samen het verslaan van Medina Celi in 4572 en den slag van Roemerswael in 1574, twee gevechten, waarin juist de Nederlanders overwinnaars bleven!
2) Het getal Engelsche schepen voor den oorlog geschikt wordt door Ralegh op 600 geschat. — Overbnry begrootte in 4G09 het getal Nederlaudsche schepen van alle soorten op 20,000 en rekende dit driemaal meer dan de Engelschen bezaten. (Overbury's Observations in his Travels, in: Harl. Miscell. VIII. p. 350.) Reeds in 1587 oordeelde men, dat Holland en Zeeland alleen meer schepen bezaten dan geheel Engeland. (Bor, Nederl. oorl. III. 2, fol. 25.) De opgaven verschillen teveel om volkomen betrouwbaar te ziju ; Hitchcock berekende in 1576 het getal Engelsche zeelieden op slechts 1000! (Hitchcock, Pollitique Platt. p. 15.)
3) De prins van Oranje erkende dan ook het groote belang van die hulp, toen hij in 1582 Ralegh, toen Elisabeths afgezant te Antwerpen, verzocht aan zijne vorstin te zeggen : „Sed umbra alarum tuarum protegimur.quot; „Certainly,quot; voegt Ralegh er nu bij, „they had withered in the bud, and sunk in the beginning of their navigation, had not her majesty assisted them lquot;
7*
100
menging van Spfinje in de Frunsclie binnenlRndsclie nangele-genheden, waardoor Parma tvveemaal ') genoodzaakt was, daarheen te trekken, toon liij in Nederland oenen goeden slag liad kunnen slaan, 5°. het beslag op de Nederlandsche schepen in Spanje gelegd, waardoor de Nederlanders gedwongen werden op Oost- en West-Tndië en op Africa te gaan handelen, een handel, die hun nu een groot voordeel geeft
Hoe ongeneigd ook tot eenen oorlog met Nederland s), meent Ralegh toch verplicht te zijn, zijne landgenooten te waarschuwen tegen den staat, die zoo snel tot hunne mededingster is opgeklommen, lïr spreekt angst zelfs in de woorden, waarmede hij zich gerust tracht tc stellen bij de dreigende overmacht der Verecnigde Provinciën. „Be their estates/' zegt hij, „what it will, let not them deceive themselves in believing that they can make themselves masters of the sea; for certainly the shipping of England, with the great squadron of his majesty's navy royal, are able, in despite of any prince or state in Europe, to command the great and large field of the ocean.quot; Hot ware te wenschen, gaat de schrijver voort, dat de Nederlanders zich herinnerden, hoeveel hun gelegen is aan Engelands vriendschap. De koning kan, door zijne havens voor hen te sluiten, hunne uit Oost-Indië en de Middellandsche zee terugkcerende schepen bij storm hulpeloos maken, daar de tegenover Engeland gelegen kust van Calais tot Vlissingen hun reeds geen toevluchtsoord aan-
') In 1590 tut outzet rau Parijs en in 159-2 tot ontzet van Ronaan. (cf. Kruin, Tien jaren, p. 89 en quot;122,3.)
2) Volgens Ralegh werden voor dien handel 180 schepen en 8700 zeelieden gebruikt,
3) Herhaaldelijk doet Ralegh dit uitkomen. Wanneer hij klaagt over den grooten uitvoer van ammunitie naar Nederland, voegt hij er uitdrukkelijk bij : „I urge not this point as thinking it unfit to furnish his majesty's good t'.-ieuds and allies, who have had with us one common enemy for many years ; but all politic estates have well observed this precept, Ut sit (sic) tractal-ent ami cum, tamquam inimicum futurum.quot; Verder: „I shall never think him a lover of this land or of the king, that shall persuade his majesty from embracing the amity of the states of the United Provinces, (for his majesty is no less safe by them, than they invincible by him.)quot; — Het verontschuldigt eenigizins de zonderlinge handelwijze van Jakob I.—die Ralegh liet veroordeelen om eene beschuldiging van samenzweering met Spanje en het vonnis liet uitvoeren om zijne vijandige liandelwijze tegen diezelfde mogendheid (Ranke, Engl. Gesch. II- [). 25),—dat Ralegh zelf, de ijverige voorstander van krachtig optreden tegen Spanje ter zee, zich genoodzaakt ziet, zich uitdrukkelijk te verdedigen tegen mogelijke aantijgingen van vijandige gezindheid tegen Spanje's erfvijand Nederland. De botsing van politieke en commerciëele belangen maakte de positie van Engeland reeds toen uiterst moeielijk!
101
biedt. Zulk eenen slag kan alleen Engeland aan Nederland toebrengen. En zoude die slag hunnen handel, waarin zij zeiven bij den aanvang van het Bestand erkenden hun eenig onderhoud te vinden, niet geheel vernietigen ? Wijsheideven-zeer als dankbaarheid voor genotene hulp maken bet den Staten dus tot plicht, geene aanleiding tot ontevredenheid aan de Engelsehen te geven.
Ralegh had getracht zijnen landgenooten moed in te boezemen ; zijn slotsom was echter weinig bevredigend. Toonden ook de gevolgen der Navigatie-akte, hoe juist hij Nederlands belang bij Eugelands vriendschap geschat had, aan het nemen van zulk eenen maatregel was in den toenmaligen politieken toestand niet te denken, Ralegh zelf zoude er voor teruggedeinsd zijn. Eu rui dit het geval was, koude de voorvechter van Eugelands belangen ter zee zelf niet meer als in Ui 10 middelen aan de baud doen om de positie van zijn land te verbeteren; het was reeds zoover met de beheerscheres der zee gekomen, dat zij een beroep moest doen op het plichtgevoel, op de welwillendheid harer mededingster! Telkens en telkens weder bleek het, dat door eigene schuld en door eigene middelen Engeland door de Nederlanders overtroffen werd. Ralegh zelf zag het in : hij was ontevreden en het einde van zijne beschouwing was dan ook bitter en moedeloos. ,/lt is exceeding lamentable,quot; dus besluit hij, „that lor anv respect in the world, seeing the preservation of the state and monarchy doth surmount all other respects, that strangers should be permitted to eat us out, by exporting and importing both our own commodities and those of foreign nations: for it is no wonder we are overtopped in all the trades we have abroad, and far oif, seeing we have the grass cut from under our feet in our fields and pastures l7'
§ 6. Welwods tweede aanval.
Op het Engelsche volk moesten de met cijfers gestaafde en van uitgebreide studie getuigende opgaven van J. R., demoe-delooze taal van een Walter Ralegh, eens zoo vruchtbaar in plannen, zoo vol van hoop, eenen diepen indruk maken. Nogmaals scheen het noodig, de natie van haar recht te overtuigen, haar moed in te spreken bij den naderenden strijd.
Met dit doel zette zich de Schot William Welwod weder aan het schrijven en werkte het hoofdstuk van zijn Abrid-
102
ge ment of all Sea-Law es dat over mare liberum handelt, eenigszins om. Eene vermeerderde, verbeterde uitgave daarvan en niets meer 1) was dan ook het boek, dat in 1616 2) onder den titel: ,/D e d o m i n i o maris juribusque a d d o-minium praecipue spectantibus assertio brevis ac m et h o d i ca,// in het licht verscheen''). Hoewel veel meer bladzijden beslaande dan de vroegere bewerking, bevat dit boekje geheel dezelfde argumenten; slechts zijn ze beter geschikt, meer systematisch aangebracht en wordt hier en daar een enkele nieuwe plaats daarbij gevoegd. Aan het einde heeft Welwod eene kleine verhandeling over de tollen geplaatst, die met de quaestie van mare liberum weinig of niets te maken heeft.
Is het verschil van inhoud tusschen Welwods beide polemische fragmenten gering, toch is zijn De dominio maris een nieuw bewijs, dat Engeland en Nederland voortdurend meer van elkander vervreemdden, voortdurend meer met elkander in botsing kwamen. Meer direct dan vroeger treedt Welwod tegen Engelands mededingers op ; zeer bepaald zegt hij in de opdracht van zijn werk aan Anna van Denemarken, gemalin van Jakob I, dat het gericht is „contra extraneos piscandi immunitatem in Mari Britannico injuria usurpantes.quot; 3)
) Gecne vertaling dus van den gehcelen A bridgement^ zooals prof. Vissering (Drietal handschr. v. H. Grotius, in : Versl. Kon. Akad., Lett. IX p. 1) meent.
) De oorspronkelijke editie is mij onbekend, maar het jaar der uitgave laat zich gemakkelijk bepalen. In de opdracht aau koningin Auna zegt Welwod: „Juris ma-ritimi epitomen auctam et recoguitam Regi meo ante triennium obtnli.quot; (De Abridgement of all Sea-Law es verschcen „being strong and by all warrants inarmedquot; in 1013.)
) De wederlegging van De G root's Mare L('ibernm treedt in het latere geschrift dan ook geheel op den achtergrond. Wel zegt Welwod, dat de Nederlanders „omnibus script i factique modisquot; den eigendom der Engelschen op de zee hebben aangevallen (De dominio maris, p. 1), maar hij noemt De Groot'a naam nooit. Hoewel hij tweemaal zelfs zijne woorden aanhaalt (1. c. p. 22,23), spreekt W. dan altijd van „Batavusquot; of „ille.'' (Het pleit niet voor de zorg, door Welwod aan de om-
103
Een kort overzicht van Welwods aanval moge volgen. Het boekje is in vier hoofdstukken verdeeld. In het eerste, dat zal bewijzen „Dominia esse in Mari, eaque distincta/' beweert Welwod: „partitionem legitimam maris impediri'' door rechtsgeleerden, dichters en redenaars, „necessariam maris divisionem impetiriquot; door „avariores'', die deze verkeerde meening gretig aannamen. Om hieraan een einde te maken tast hij de beweerde communio der zee aan met argumenten, die sinds 1613 niet nieuw meer waren. Tevens vinden hier een plaats de redenen, toen tegen De Groot's bewijsvoering van de onvatbaarheid der zee voor toeëigening aangevoerd. Welwod staat daartoe stil bij de ondeelbaarheid der zee, hare bewegelijkheid, hare on begrensbaarheid, hare onvastheid en hare overeenkomst met de lucht als voorwerp van eigendom. Meer uitvoerig dan in den Abridgement zet hij uiteen, dat het alleen de zee bij de kust is, waarop de Engelsche koning aanspraak maakt; de opene zee is vrij en sinds de tijden der Romeinen niet geoccupeerd.
Nadat hij dus duidelijk meent uiteengezet te hebben, wat de Engelsche aanspraak op de zee was en waarop die zich grondde '), wijdt Welwod nog drie hoofdstukkeu aan de drie
werking besteed, dat de bladzijden van Mare Libernm desniettegenstaande aan den voet zijner pagina's opgegeven staan, zonder eenige vermelding van het boek, waaraan die bladzijden ontleend, zijn.) —Graswinckel wist dan ook, toen hg Welwod beantwoordde, niet op wien deze doelde, en spreekt van de „responsiones nescio cujns Batavi.quot; (Maris Lib. Vind. adv. Welwodum. p. 24.) Grondig bekend met de quaestie, die hij behandelde, was G. dns zeker niet! De Groot zelf wist dit ook wel. „Quod indieasquot;, schrijft hij 14 D.e. 1636 aan zijn broeder Willem, die hem een afschrift van Graswinckels boekje tegen Selden bezorgd had, «mea cnm seriberet non legisse, etiam te non monente cognovissem et ex verbis et ex rebus.quot; (Grotii Epist. p. 864, Ep. snppl. !N0. 384.)
') Hoewel Welwod zelf meende, dat zijn boek door „conspioua brevitasquot; nit-mantte, is dat echter niet het geval, liven min als in zijn boek van 1(quot;)13 (cf. hiervoor p. 77 Noot 3) is het nu volkomen duidelijk, wat hij eigenlijk wil. Wel is hij zeer breedvoerig over jurisdietio in mare en hare gevolgen, wel verklaart hij duidelijk, dat Engeland alleen op de zee aan hare knstim aanspraak maakt, maar hoever zich dat gebied uitstrekt vermeldt tiij niet, en op andere plaatsen stelt hij de zee gelijk met de lucht, waarover men volgens hem „dominium aliquodquot; kan hebben. Elders weder spreekt hij van eenen „dominus alicnjus partis maris,quot; blijkbaar doelende op den En-gelschen koning. En dat dit woord „dominusquot; niet bij vergissing daar geplaatst is, om in het algemeen een recht op de zee aan te duiden, blijkt uit p. 27, waar hij dominium uitdrukkelijk tegenover possessio plaatst. — De woorden in Welwods boek. die voor het Engelsche dominium pleiten, zijn zelfs zoovele en zoo bepaald, dat Graswinckel in zijne Vindiciae het er voor houdt, dat Welwod dominium maris en niets anders eischt. „Maris dominium non agnoscimus,quot; zegt hij, en op verschillende plaatsen maakt hij er W. een verwijt van, dat hij in het gunstigste geval alleen jurisdietio in mare bewijst, geen „dominium quod vocamus privatum,quot; geen
104
recliten, die hij oordeelt, dat voornamelijk uit dominium in mare voortvloeien: het recht om de zee te bevaren, het recht in de zee te visschen en de bevoegdheid om tollen te heffen voor het gebruik der zee. Het eerste dier drie hoofdstukken, dat ten titel voert: ,/Jus navigandi in Mai'i nou esse omnibus omnimodo liberum,quot; is alleen merkwaardig, omdat Welwod in 1613 deze zelfde bewering „ridiculousquot; en het tegenovergestelde „a thing farre off from all controuersiequot; noemde '). De bewijzen voor de stelling aangevoerd zijn zoo onbeteckenend, dat Gras-winckel terecht verklaren koude, maar éene aanmerking op dit hoofdstuk te hebben, namelijk dat de titel niet luidde : „Jus navigandi omnibus liberum esse').quot; quot;Welwod zegt toch niets anders, dan dat men vijanden van zijne kusten mag verdrijven en dat de vorsten der aanliggende landen het recht hebben, bakengeld, loodsgeld, havengeld en andere dergelijke betalingen te vorderen.
Het derde hoofdstuk is het belangrijkste; immers het moet bewijzen: „Jus piscandi maxima parte appropriatum esse.quot; Hier is echter de teleurstelling het grootste : met eenige weinige verwarde woorden tracht de schrijver te bewijzen, dat de visscherij in de zee aan de bewoners der aangrenzende lauden
behoort, en dat dezen anderen slechts dan niet moeten uit-
J \
sluiten, als zij daarvoor betalen en zoodoende de eigenaars der visscherij schadeloos stellen voor het geleden nadeel. Eens over de netelige rechtsquaestie heen wordt Welwod uitvoeriger : waar het zijne verongelijkte landgenooten aangaat kan hij niet zwijgen. „Laeduntur Britanni,quot; roept hij uit, „immo spoliantur, dum maria sua peregrinorura piscatorum quasi inundatione continua sic occupantur, ut non modo pisces exhauriuutur, sed et piscium congregationes dissipantur: ita ut ubi ante annos 30 pisces ad ipsas aedes in cumulis exun-dabant, hodie ad multa milliaria dispersi fugatique, magno pauperum piscatorum la'uore periculoque egerrime apprehen-duntur.quot; En zéér onrechtvaardig is deze handelwijze der Nederlanders; niet alleen toch zijn zij bij tractaat verplicht, zich op zekeren afstand van de Schotsche kust verwijderd te houden 3), maar ook de tol, dien zij bij het aandoen van het
„proprietatemquot;, terwijl hij dit toch eischt. „Et nos jurisdictionem maritimam agnoscimus,quot; regt hij zelfs eens, „proprietatem vero negamus.quot; Het moet echter erkend worden, dat Graswinekel evenals wij latercn reeds eenigszins onder den invloed van Scldens Mare C1 a u s u m schreef.
') Welwod, Abridgement of all Sea-Lawes. p. 61 ,G'2.
s) Graswinekel, Maris Liberi Vind. adT. Wehvodum. p.
•) Zie hierover en ovtr het volgende: hiervoor p. 42 Noot 1.
105
land moesten betalen, is sinds vele jaren in onbrnik geraakt, eene zaak te erger, daar de Schotten, die behalve de tienden aan de kerk, nog eene belasting op de visch aan de schatkist moeten opbrengen, zoodoende de concurrentie niet kunnen volhouden. liet is dan ook niet te verwonderen, terwijl de Nederlanders „Reenter, copiose, frequenter, passimque, incolis corispicui, ad littora usque oberrant,quot; dat de Schotsche vis-scherij bijna geheel is te niet gegaan.
Is de aanklacht der Nederlanders er op berekend, indruk te maken op een volk, dat de gegrondheid van bijna alle de opgesomde grieven moest voelen, daarmede is dadelijk het aantrekkelijke van Welwods werk ook verdwenen. Zoodra de „professor of the Ciuill Lawequot; weder ziju eigen gebied betreedt, is hij even oppervlakkig en vervelend als vroeger. Het met al het voorgaande geheel niet samenhangende vierde hoofdstuk : „Mare esse vectigale,quot; waarin Welwod over den oorsprong, het doel (de „causaequot; zegt hij ,) en de soorten van belastingen en tollen spreekt, neemt allen indruk weg, dien het voorgaande mocht gemaakt hebben '). Wie de Engelsche pretensie wil leeren kennen, zoeke dan ook geene heldere uiteenzetting daarvan bij dezen voorvechter. Welwod was in de drie jaren, die tusschen de uitgaven zijner beide werkjes verliepen, volstrekt niet vooruitgegaan Geen enkel argument van belang is in het latere boekje bijgevoegd.
^ Er schijnt dau ook niet veel op het boekje gelet te zijn, voordat Graswinckel in 1653, toen de quaestie van mare liberum als aanleiding tot den Engelschen oorlog aan de orde was, (niet in 1636, zooals prof. Vissering in de: Versl. der Kon. Akad., Lett. IX. p. '1 mededeelt.) ter beantwoording van quot;Welwod zijne. „Maris Liberi Vindiciae ad versus Gu Hel in um Welwod urn, Britannici Maritimi Dominii Assertoreraquot; uitgaf. Hij had daarbij bepaaldelijk het oog op het boekje, getiteld: „De dom i a i o m a ri s,quot; terwijl de Groot's lgt; e f e n si o tegen het 'iTe hoofdstuk van Welwods „Abridgement of all Sea-Lawesquot; gericht is. Graswinckels werk verscheen waarschijnlijk tegelijkertijd met den nadruk van Welwods Latijnsch werkje in het licht: beiden zijn uitgegeven „Ilagae-Comituni. Ex Typographia Adriani Viae. M.DC.LIH.quot; Graswinckels werk behoort bij de litteratuur van den eersten Engelschen oorlog: het ligt dus buiten miju bestek en ik zal er niet meer dan in het voorbijgaan bij stilstaan. Het is verdeeld in vier hoofdstukken, die dezelfde opschriften als die van Welwods De do ra in io maris dragen. G. volgt zijne tegenpartij op den voet en wederlegt hem zeer kort en oppervlakkig, maar nu en dau niet onaardig. Het boek is opgedragen aan Gonst. Huygeus, en derhalve natuurlijk ook met een Latijnsch lofdicht van „Constanterquot; opgeluisterd. Hoewel het dus niet zonder eenigen ophef verscheen (cf. nog: ll.S.-G. 7 Dcc. 4652, 25 Febr. 1653, en: Lehmann, Grotii manes vindic. 11. p. 735,6), is Graswinckels werk geheel vergeten. Het eenige mij bekende exemplaar (dat op de Utrechtsche bibliotheek is niet te vinden,) is in het bezit van prof. De Geer, die het mij op mijn verzoek dadelijk bereidwillig toezond.
VIERDE HOOFDSTUK.
VEKIIEEEDEEING VAN GRIEVEN.
§ 1. Nieuwe belasting der ha r i n g vi s s ch e r ij. — ,, Groot e oultraigen ende insolentiën.quot;
De herhaalde aauraaningen, die elkander gedurig spoediger opvolgden, konden niet zonder uitwerking blijven. Meer en meer openbaarde zich de publieke opinie met kracht; mannen van naam, personen in de onmiddelliike omgeving van den koning trokken zich de zaak aan. Nu eindelijk was Jakob 1 tot handelen bereid: het werd hem duidelijk, dat krachtige maatregelen plicht werden, dat een conflict niet te vermijden was. En toen hij in den zomer van 1616 reden had, om ernstig ontevreden te zijn op de Staten wegens het verbod van invoer der Engelsche geverfde lakens in Nederland, greep hij de gelegenheid aan, om zich op hen te wreken. Als represaille-maatregel meende hij het plakkaat van 1609 weder van kracht te moeten verklaren en de visscherij op de Schotsche kusten te belemmeren1). Werkelijk was dit in vele opzichten uitnemend geschikt; de altijd ledige schatkist van Jakob 1 2) werd gevuld en de Nederlanders werden juist getroffen daar, waar zij de Engelschen hadden uitgedaagd: in hunnen handel en nijverheid. Al had dan ook Carleton, de Engelsche gezant in Den Haag, veel op 'skonings besluit aan te nierken het baatte niet; Z. M. besloot zijn plan uit te voeren.
Eene eerste proefneming slaagde boven verwachting 3). Want
Winwood aan Carleton dd. 14/24 Sept. 4616, in: Carleton, Lettres. I. p. 111.
) Nog in 1618 schreef de secretaris Lake aan Carleton, dat men ten hove met allerlei bezuinigingen bezig was. (Carleton, Lettres. 11. p. 189, 235.)
) Het komt mij niet onmogelijk voor, dat Welwod, als's konings „humble subiect and daily oratorquot; ter rechtvaardiging van dezen maatregel zijn De domiuio
107
Winwood mocht den 14/24 September 1616 naar Den Haag schrijven, dat er nog geene „resolution publiquequot; tot liet belasten der Nederlandsche vissclierij genomen was 1), toch had men onder de hand reeds een begin met de zaak gemaakt 2). Den 6/16 Juni ') had de koning den hertog van Lennox, admiraal van Schotland, last gegeven van elke buis te eischen een angelot 3), of een ton haring en twaalf kabeljauwen 4). Lennox schijnt toen Caron, den Nederlandschen gezant, onder een schoonscliijnend voorwendsel bepi-aat te hebben, daai-toe eenen aanbevelingsbrief aan de kapiteins van het konvooi der visschersvloot mede te geven quot;).
Daarmede verscheen den 7 Augustus „de secretaris van den hertog van Lennox, John Browne, op een Schotsch schip onder de visschers. Hij vorderde hun „de conincklijcke tol ofte ac-chijnsequot; tegen „quitantie ofte recepissequot; af, eu verzocht bij weigering opgave der namen van schipper en schip, om van hen het volgende jaar het dubbele bedrag te eischen. Hij beweerde, dat de koning daartoe gerechtigd was tot op 100 Schotsche mijlen van de kust, krachtens de overeenkomst, met de Staten
maris geschreven heeft. Volgens deze beschouwing zonde dit boekje dus eerder als gevolg dan als oorzaak daarvan zijn aan te zien. De gissing ontleent eenige waarschijnlijkheid aan de voor Welwods boek geplaatste opdracht aan koningin Anna, die in '1614 bij den visscherij-tol geïnteresseerd was. (Zie hiervoor p. 00.)
^ Carleton, Lettres. T. p. '114.
) De vermelding van het nemen van twee Engelsche oorlogschepen door het konvooi der groote visscherij in K.S.-G. 4 Juli 1616 heeft betrekking op eene geheel andere zaak. cf. Carleton, Lettres. I. p. 81, 88.
J)e angelot was een Engelsche munt, omstreeks ƒ 6.— waard. Vlg. de Ordonn-der Stn. op de munt gold zij in 1604 : ƒ 5—0 stuivers, — in 1619: ƒ 5—13 of/quot;5—4 (er waren verschillende soorten,) — later in dat jaar ƒ6 tot I Mei, daarna ƒ 5—17.
) Het bedrag der geëischte belasting wordt verschillend opgegeven. Kapitein Corn. Pietersz. sprak van 1 ton haring en l^ kabeljauwen, — kapitein Jan Albertsz. van 1 „amgelothquot; of 1 ton haring en 12 kabeljauwen, — de regeering van Enkhuizen van/6.- of 1 ton haring, (vgl. beide brieven achter het Verbaal Joachinii. 1636),— de Stn. volgens Caron van 1 ton haring of 1 angelot en 12 kabeljauwen,— Lennox zelf volgens denzelfden van 1 ton haring alleen. (Brief v. Caron aan de Stn. dd. 19/29 Sept. 1616, in; L.E. 1616.
10S
bij deu doop van den nu overleden prins van Wales gemaakt De meeste buizen betaalden dadelijk. De kapiteins van twee der konvooiscbepen lieten zich ecbter niet verschalken; zij grepen Browne en vorderden hem zijne commissie af. Hij toonde die met den brief van Caron. Daarbij niemand geweld had aangedaan, vergenoegden de kapiteins zich toen, hem te verbieden, verder met de invordering voort te gaan, en lieten hem ongestoord vertrekken 1).
Dadelijk deden beide bevelhebbers rapport van het voorgevallene aan de directeurs van de groote visscherij te Enkhuizen, die de zaak aan bi achten aan bet bestuur der stad. De regeering van Enkhuizen schreef daarop aan Oldenbarnevelt eenen brief, die van hunne verontwaardiging getuigde. Zij hadden zicli, dns schreven zij, over ,/dese ongehoorde nijeuwic-heyt seer verwondertquot; cn „wisten niet wat sulex bediede, hen selfs iraagineerende, dat eenicli bedrocb, ofte boeverije daeron-der schuylen mochte.quot; „Alle dese dingen,quot; gaan zij voort, „en voornamentlijck t' ontfangen van de voorsz. impositie sijn t' eenemael nijewicheyt smaeckende, ende 't is te beduchten, dat van meerder gevolch sal werden, ingevalle daerjegens nijet en werdt voorsien, te meer also die visschers deser landen noyt daermede beswaert, ol't int minste daerom gemoyt sijn geweest/' a) De Staten-Generaal, mede van de zaak verwittigd, beraadslaagden er den 37 Augustus over. Zij noemden de belasting „eene ongehoorde ende onlijdbaere nijewicheyt, strijdende tegens die voorgaende tractaten,quot; en besloten aan Caron te schrijven, dat, zoo de geheele zaak niet eene vergissing geweest was, hij de onrechtvaardigheid daarvan den admiraal „met ernst moest vertlioonen en bij alle doenelijcke middelen arbeyden,quot; om van hem te verkrijgen akte, dat het zijne bedoeling nooit geweest was of wezen zoude, de visscherij zoo te belasten als gebeurd was. De zaak ging den Staten, dus schreven zij, „ten alderhoochsten ter herten ende sy begeerden daervan bij alle middelen redres te voorderen;quot; '') reeds was aan de kapiteins van het konvooi geschreven, alle verders
) Dit verhaal is ontleend aan het rapport der beide kapiteins aan de penningmeesters der groote visscherij te Enkhuizen, waarvan kopie voorhanden is onder de Bijlagen van het Verbaal Joachimi, 1636.— Zie mede; ll.S.-G. 27 Augustus '1616-
109
betaling van ^eenige tliol ofte excijsquot; te staken en zelfs het opgeven der namen te weigeren ').
Caron antwoordde den !• September, dat hij reeds den 8 Juni van de zaak had kennis gegeven en dus de Staten in de gelegenheid gesteld om de zaak te voorkomen; hij verontschuldigde zich over het geven van den aanbevelingsbrief met de verklaring, dat men hem misleid had. Ondertusschen beloofde hij de klachten van de Staten aan den koning te zullen voordragen Het gevolg daarvan was niet gunstig. Caron zelf oordeelde later eene ambassade „omme de actiën van dese Landenquot; (in de zaak van de groote visscherij) „tejustificerenquot;, hoognoodig :i). De Staten wendden zich toen tot Lennox zeiven, dien zij door een geschenk van zes ruinen voor zich trachtten te wrmen. Ook dit mocht echter niet baten. AVel toonde de admiraal zich zeer vriendelijk, maar tevens gaf hij duidelijk te kennen, dat hij aan de zaak niets konde veranderen. De „assijsequot; was in lange jaren niet „gelicht nochte begeertquot;, verhaalde hij, maar daarmede was het recht daartoe niet verwallen. En dit recht was iets, dat den koning zeiven aanging. Al wat Lennox doen konde was, het verzoek der Staten aan den Schotschen Raad aan te bevelen. Hij ried echter aan toe te geven, en toen Caron verklaarde, dat de Staten, om geen prae-cedent voor grootere eischeu te stellen, niet een haring zouden willen betalen, merkte hij op, dat dit toch onbillijk was: terwijl alle andere natiën, ja 's konings onderdanen zeiven, dit recht betaalden, zouden de Staten daarvan toch niet vrij kunnen of willen zijn?'1) Daarmede moest Caron zich tevreden stellen; zijne verdere bemoeiingen bleven even vruchteloos 2).
Het volgende jaar (1(517) zal zeker niet zonder onrust door de Nederlandsche visschers zijn tegemoet gezien. Werkelijk had er in dat jaar eeue botsing met de Engelschen plaats, die zeer onaangename gevolgen had kunnen hebben. Browne verscheen evenals het vorige jaar ouder de visschers, gedroeg
) Miss. van Caron a:in de Stn. dd. 10/20 Sept. 1G16. in: L. E. 1616. — Lennox was zoo overtuigd van de rechlvaardigheid der zaak, dat hij verklaarde ze wel aan het oordcel der Staten zeiven te durven overlaten. Caron meende echter „dat sy dan wel haest een eynde van dit proces souden hebben!quot;
) Carleton, Lettres. II. p. 11.12,53.
110
zich even gematigd, maar voerde toch denzelfdeu last uit. Na aanvankelijk goed geslaagd te zijn, begaf hij zich ook naar het konvooiscliip van Rotterdam. De kapitein daarvan, Andries Tlieff 1), weigerde dc betaling uit naam van alle Nederlandsche visschers en gaf daarvan schriftelijke ver-klaritig. Browne toonde zich voldaan en maakte zich gereed te vertrekken naar de visschers van andere natiën toen ongelukkig de kapitein van het Enkhuizer konvooischip. Jan Albertsz., een der twee die het vorige jaar met Browne hadden gesproken^ aan boord kwam. Op het hooren van den naam van Biowne verklaarde deze kapitein dadelijk, last te hebben om hem te arresteeren. Protest baatte niet: niettegenstaande het beroep op zijnen lastbrief, dien hij toonde, werd de Engelschman zonder verder onderzoek gevangen gezet en naar Nederland overgevoerd 2). Mag men de Engelschen gelooven, dan was de behandeling, die hij ondervond, mede niet bijzonder welwillend 3).
Men kan zich de woede van koning Jakob, dus gewelddadig in een zijner kroonrechten aangetast, voorstellen. Dadelijk werd last gegeven, twee kapiteins van de in Engeland aanwezige Nederlandsche schepen als gijzelaars gevangen te nemen 4). Caron gaf den 14/24 Augustus kennis van 's konings ernstig ongenoegen over de beleediging, hem in den persoon van een zijner hooge ambtenaren aangedaan 6), en den 6 September verscheen Carleton in de vergadering der Staten-Generaal, om in hevige bewoordingen satisfactie daarvoor te eischen en tevens vergoeding van de geledene schade te vorderen 5). De zaak werd overal hoog opgenomen. Winwood mfende, dat de Staten „n' avoient jamais rien fait de plus imprudent, ni de plus orgueilleux,quot; s) — Oldenbarnevelt „n' avoit autre chose
') Carleton spreekt in zijne brieven altijd verkeerdelijk van „Cliff.quot;
9) Het volledigste verhaal hiervan jreeft Carleton in zijne Propositie aan de Stn.-Gen. van 6 Sept. 1G17, die ik daarom in de Bijlagen heb opgenomen. — Zie verder het verslag van den Schotschen Raad daarvan, en de opmerkingen van Winwood en anderen daarover in; Carleton, Lettres. II. p. 7—15.
Propos, van Carleton in: R.S-G. 6 Sept. 1617.
) R.S.-G. 6 Sept. 1617.
) R.S.-G. 6 Sept. 1617. —Carleton, Lettres. II. p. 40—42.— cf. mede aldaar p. 11,34.
a dire,quot; toeu Carleton er met hem over sprak, ^sinon qu'on avoit mal fait.quot; ') „11 me pria,quot; schrijft Carleton, „le chapeau a la main, (ce qui est fort different de sa coatume ordinaire), dJ en faire raport a Sa Majesté.quot; 1) Ook prins Maurits keurde de zaak zeer af 2). De Schotsche Raad noemde ze eene „insolence et affront,quot; 3) de Engelsche qualificeerde ze als „injtirieux et insultantquot; en sprak van yandace et insolence,quot; s) Carleton van „un cas énorme.quot; 4)
De Staten sloegen dan ook een zeer nederigen toon aan.. Hun antwoord aan Carleton (van 19 September) ') werpt de schuld geheel op de kapiteins zeiven, die geen last hoegenaamd hadden tot hetgeen zij deden s). Dadelijk hadden de Staten hun gedrag dan ook afgekeurd en gedesavoueerd '-) en Browne op vrije voeten gesteld ln). Op grond van deze feiten meenden de Staten, na hun leedwezen over het voorgevallene betuigd te hebben, ootmoedig te mogen verzoeken om loslating der gevangene Nederlaudsche kapiteins en hand-having van hunne „ancienne accoustumée liberté et francise de la Pescherie.'' 5)
-) Carleton, Lettres. 11. p. 2ö.
) Carleton, Lettres. II. p. 34,42.
) Carl et ou, Lettres. II. p. 7.
) R.S.-G. 6 Sept. 4617.
}l) De Staten beriepen zich daarbij op het tractaat van 4594 (bij gelegenheid van den doop van den prins van Wales gesloten,) en op het antwoord door Jakob I gegeven aan de ambassade van 4610. 4°. Wat het eerste aangaat beweerden zij, in 4594 eene vrijstelling onder het groote zegel van alle belasting der visscherij gekregen te hebben. Een nader onderzoek wees uit, dat het alleen eene bevestiging van vroegere tractateu was. (cf. Bor, Nederl. oorl. IV. fol. 47 vlg.) „ou on avoit spe'cifié quelque
112
Met zulke vercmtscliuldigingeu stelde Jakob I zich echter niet tevreden; hij eischte opzending der schuldige kapiteins als gevangenen naar Engeland '). De Staten meenden den koning te voldoen door de kapiteins dadelijk van hunne posten te ontzetten 2), maar het mocht niet baten. Ook andere voorstellen den koning gedaan3), een beroep op de privilegiën der steden4), niets hielp: Jakob I weigerde hardnekkig de gevangene Nederlandsche kapiteins los te laten, voordat hem volkomene satisfactie was geworden ■'). Van alle zijden gedrongen gaven de regeeringen der betrokkene steden, Rotterdam
chose h cc sujet.quot; Maar ook de aanwijzing hiervan bleef achterwege. (Carletou, Lettres. 11. p. 92,400, — verg. hiervoor p. 33vlg.)—2°. In i(VI0, beweerden de Nederlanders verder, had Z. M. beloofd, voortaan nooit meer hunne visschcrij te zullen belasten zonder voorafgaand overleg met de Staten. Carletou meende echter, dat dit onwaarschijnlijk was, daar men niets op schrift had, terwijl dergelijke „exemptions particulièresquot; gewoonlijk bij „Lettres patentesquot; gegeven werden. (R.S.-G. 19 Sept. 1617. — Carletou, Lettres. II. p. .quot;Vl, 5L2,53.) Oldeubarnevelt twijfelde mede reeds dadelijk. (Carletou, Lettres. 11. p. 27,200.) Uit het Verbaal van IGiO blijkt, dat de waarheid in het midden lag. Koning Jakob had beloofd, zoo er later klachten over de Nederlandsche visschers inkwamen, niet dadelijk den strengen weg te zullen inslaan, maar die klachten eerst in handen der Staten te zullen stellen. Voor het geval, dat daarop geene voldoening volgde, hud hij zich echter tot niets verbonden, (cf. hiervoor p. 70.)
De Engelsehen grondden hunne vordering, behalve op het traetaat van 1594 (zie hiervoor p. 408 Noot 1), op een oud recht, dat aan de kroon van Schotland toekwam, „Assis d'liarengquot; genaamd. (Propos, v. Carletou, in: R.S.-G. 0 Sept. 1017. — Carletou, Lettres. 11. p. 7,40,34. — Brief van Caron, in: R.S.-G. G Sept. 1617.) Carou sprak in zijnen aanbevelingsbrief van 8/48 Juni 4046 (Bijl. Verb. Joachimi. 4630) van eene som gelds, die „ouer meeuige jarenquot; door de Nederlandsche visschers aan land betaald werd. Dit geld werd trouwens volgens zijnen brief aan de Staten van 10/29 Sept. 1646 (L.E. 4646) ook door alle andere natiën, die op de Schotsche kusten vischten, ja door de Schotten zeiven betaald. Waarschijnlijk spreken van ditzelfde recht de Schotsche parlements-akten uit het begin der regeering van Jakob VI (geciteerd bij: Selden, Mare Clausum, in: Opera. II. p. 4407. — ciquot;. mede: Wclwod, Abridgem. of all Sea-Lawcs. p. 60), „quibus non tam conduutur novae, sed instaurantur veteres leges.quot; (Selden, I.e.) Die oudt; wetten bepaleu : „that all manner of fischeres that occupies the sea, and vtheres persons quhat sumeuer,quot; die haring of andere visch vangen op de Schotsche kusteu, tusschen de eilanden of verder op in de baaien, die visch uitsluitend in Schotland ter markt zullen brengen, „quhairby his Majesties customes be not defrauded, and his hienesse lieges not frustrat of the com moditie appointed to theru be God.quot; Uit het verhaal van Welwod, vermeld op pag. 42 Noot 4, zoude men geneigd zijn op te maken, dat het een soort van havengeld was. Dezelfde schrijver verhaalt (De dominio maris, p. 23), dat de Schotten vtisco piscariam persolvere coguutur.quot;
1) Carletou, Lettres. II. p. 37, 53, 58, 76, 77, 78, 80.
2) Carletou, Lettres. II. p. 60.
3) Carletou, Lettres. II. p. 91, 446,462,163,484.
4) Carletou, Lettres. II. p. 76,78,79,91,484.
5) R.S.-G. 7,49 Oct., 14 Nov., 1,44 Dec. 1617. — Carletou. Lettres. 11. p.94, 93, 403,445, 238.
en Enkhuizen, eindelijk toe, dat hnnne burgers naar Engeland zouden gaan 1 ). Nog eenig oponthoud veroorzaakte de vordering-van Holland, dat de Staten-Generaal akte van zekerheid voor de personen der kapiteins zonden geven -); maar Carleton ruimde deze moeielijkheid uit den weg door „ghenoegh te verseecke-ren,quot; dat de koning hen ongedeerd zonde terug zenden :i). Daarop volgde de resolutie van Holland, om tot het zenden der schuldigen over te gaan 4), en in het begin vau April 10IS vertrok Tlieft' mar Engeland, terwijl Albertsz. door ziekte werd teruggehouden r'). De arme kapitein, aan het gebeurde veel minder schuldig dan zijn medgezel, werd in Engeland zeer hard ontvangen : niettegenstaande de aanbeveling van de Staten, van Caron en van Carleton'') werd hij door den koning „wonder toornich bejegentquot; '). Daarbij bleef' liet echter eu zoowel hij als de Nederlandsche gijzelaars werden spoedig naar het vaderland teruggezonden quot;).
Hiermede was een conflict geëindigd, dat tot een openbare breuk tusschen beide landen had kunnen leiden')). Af aar reeds gernimen tijd vroeger hadden de visschers op de Scbotsche kusten zich gedragen op eene wijze, die Jakob 1 tot strenge
') RH. 19 Due. •1G17. — Carletou, Lsttres. II. p. Oli, I4rgt;, 1G2.
-) Deze zaak dreigde een oogcublik ernstige moeielijkliedeu te zullen veroorzaken. Ilc beide betrokkene steden hadden liare toestemming tot iiet overzenden barer ingezetenen alleen gegeven op voorwaarde dat men voor limi leven instond. (H. 11. 20 Dec. '1Cgt;17.) I lol-land durfde dit niet op zich nemen, en wilde dat de Staten-Generaal bet zonden doen. I lezen, in die dagen niet gunstig jegens die van Holland gestemd om bunne bonding in de kerkelijke twisten, weigerden onvoorwaardelijk zich met deze, volgens ben zuiver provinciale, zaak te bemoeien. Eu ook al was dit niet zoo, beweerden zij met reebt, konden zij niet iets beloven wat aan het goedvinden van den koning van Engeland stond. Holland, in verlegenbeid, braebt de zaak, waartoe in de vergadering reeds besloten was (K.li. 20 Dee. 1017), daar op nieuw in met dat gevolg, dat men nogmaals en nu onvoorwaardelijk de resolutie nam. (K.ll. 23 Jan. 1018.) Enklinizen keurde dit besluit latei goed. (Carleton, Lettres. II. p. 102, 103, 181, 109, 201, 210.)
r') Alleen daardoor werden de Staten eindelijk tot de resolutie bewogen. (K.S.-G. 13 Apr. 1018. — K.H. 23 Jan. 1018.)— Eene stellige belofte gaf Carleton eebter niet. (Carleton, Lettres. TL p. 79, 201, 238.) Hij rnoebt dit trouwens niet doen, want de brieven van Winwood, waarop lüj zicb beroept (Carleton. Lettres. 11. p. 238). maebtigen bem daartoe niet. (Carleton, Lettres. II. p. 70, 7/, 91.)
■lt;) lUL 23 Jan. 1018. - Carleton, Lettres. II. p. 181, 199.
5) Carleton, Lettres. 11. p. 201, 210, 228, 237,238,240. — Albertsz. overleed weinige dagen laler. (Carleton, Lettres. 11. p. 250.)
») K.S.-G. 13 Apr. 1018. — 1i.ll. 23 Jan. 1018. — Carleton, Lettres. 11. p. 199. 201, 210,237,240.
7) R.S.-G. 22 Mei 1018.
») K.S.-G. 22,23 Mei 1018.
'J) Dat bet daartoe niet kwam, was misscbien grootendeels toe te sebrljven aan de gematigde bandehvijze der Kugelscben. Men sebijnl namelijk omstreeks dien tijd in
8
114
maatregelen tcgnu lieu scheen te zullen noodzaken. Reeds in het begin van November Kil7 had Caron geschreven, dat er nieuwe klachten van den Schotschcn Raad waren ingekomen over de Nedcrlandsche visschers, die „dagelijcx groote oultrai-gen ende insoleutiënquot; pleegden aan's konings onderdanen, hun het visschen belettende door bet wegnemen van hunne netten en hun want1). Spoedige voorziening was noodig, „want sy exclameerden te Londen daerop te seer,quot; ja men beschouwde liet visschen der Nederlanders op de Engelsche en Schotsche kusten ouder besclierming van oorlogschepen als eene uittarting van den koning De zaak werd den 1 December door de Staten aan de directeurs der groote visschcrij te Delft overgeschreven, maar had verder geen gevolg :l).
De Schotten, in hun handwerk verhinderd, zochten nu bnnue toevlucht in noordelijker wateren. Daar echter kwamen zij (bij de Piir-öer eilanden, eene üeeusclie bezitting), in botsing met de onderdanen van den koning van Denemarken, die zij op hunne beurt verjoegen. Klachten uit Denemarken volgden spoedig, on bij onderzoek bleek het den Eugelsclien koning, dat de Schotten werkelijk schuldig waren, maar door den nood ge dwongen zoo gehandeld hadden '). Natuurlijk koude de zaak zoo niet blijven. Carleton kreeg last er over te klagen en den 10 April KUS stelde hij den Staten voor, dat hunne onderdanen als voorheen zich zoover van de kust verwijderd zonden honden als bet gezicht i-cikte '„ce qiii est une limite bien enteudne par geus de Marine, et appellee en ces quartiers lii The kenning of the land et icy de kennis vant landt/' '') De zaak was moeielijk en de resolutie liet zich lang wachten. Wel werden de steden van 's konings verlangen
Kngeliiiul oeuigsziiis bevrcesil geweest te zijn, dat ile Staten, door Imnue binnen-landsdie geschillen iu verlegenheid gebracht, zich uit wanhoop in de armen van Spanje zouden werpen. (Carleton, Lettres. 1. p. l'io, II. p. •»•gt;.)
') Miss. van Caron aau de Stu.-(ren., iu: K.S.-G. I Dec. '1017.
~) R.S.-G. 1 Dec. 1017. - Hapiu Thoyras, lïibt. d Anglet. VIT. p. ic22.-rf. Ralegh, Observ. touch, trade and coumi. (in : Works. Vill. p. 370), een werk, dat volgen!-sommigen iu dit jaar geschreven werd. (cf. hiervóór p. 7quot;2 Noot 1 en p. ftlgt; Noot 1.)
:{) U.S.-G. 1 Dcc. 1017.
4) Propos, v. Carleton, in: U.S.-G. 10 Apr. 10'18.
'«) H.S. G. 10 Apr. 1018. — cf. Aitzema, Sakeu v. Stact. TT. p. 402. Iu het af-sciirilt van het Antwoord der Stn.-Geu. van rgt; Juni ihlS. (T-oketk. Stn.-Gen., Eng. i\T0. 43) staat de datum '28 April. Iu de R.S.-G. vind ik echter op dien dag niets over deze zaak.
Zoo uoeint Carleton liet in eene latere Propositie. (R.S.-G. l2 .Tuui 1GIS.)
115
verwittigd 1), maar daarbij hlccf liet. Carleton drong herhaaldelijk op antwoord aan zonder dat de zaak vorderde -).
Oadertussehen gingen de Nederlandsclie vissehers hunnen g'ing» //de Schotten dagelijex meer ende meer forcerende, ende tyranniserende met smijten ende slacn ende het affnemen van haerl. netten ende anderssints, sulex dat him onmogelijek was haer broot te winnen met visschen.quot; ;!) Geen wonder, dat er op nieuw „wonderlijcke groote dachtenquot; over inkwamen Men dacht zelfs in Engeland weder over het belasten der visscherij !5).
Eindelijk werd dan ook een antwoord aan Carleton gearresteerd (5 Juni.) De Staten gaven echter niet veel voldoening: de zaak speet hun, zij hadden vele stuurlieden onder eede doen ondervragen, maar niemand wist van iets dergelijks als waarover de koning geklaagd had. Ten overvloede was er een plakkaat tegen zulke misbrnikeu geëmaneerd11); reeds nn waren de Staten bereid, de aan te wijzen sehnldigen ') streng te straffen. quot;Van het oude gebruik, dat de Nederlandsclie vissehers zoude fioodzakeu, zoover het gezicht reikte van het land te blijven, wisten zij niets s). Eindelijk vertrouwden zij, dat de koning hunne onderdanen niet zoude „turberenquot; in hunne vrije visscherij, waarop zij recht hadden door luinne possessio immemorialis, bevestigd door verschillende tractaten, met name dat van 155i ''). Met dit antwoord moest de koning zich tevreden stellen.
liet spreekt van zelf, dat zulk eeuc behandeling Jakob I niet gunstig stemraeii koude : hij was op middelen bedacht, zich zeiven recht te verschaffen, Carleton verhaalt ons quot;1) van een plan, dat schijnt betrekking gehad te hebben op het onderdrukken der Nederlandsclie haringvissehenj ten voordeele van Engeland Maar ook 's kouings recht daartoe moest
') Carleton, Lettres. II. p. quot;240.
-) R.S.-G. 22,25 Mei, 2 Juni IlilS.
•'') Zoo berichtte Carou aan lt;le Slti.-Gen. (K.S.-fi. 22 Mei '1018.)
•') R.S.-G. 22 Mei 1018.
quot;) Vgl. Carletons gesprekken met prins Manrits en urani W illem l.udewijk, in Carlctou, Lettrés. 11. p. 39o—0.quot;).
6) R.S.-G. 5 Juni 1018.— R.ll. 17 Mei 1018. — Gr. Vlaraclb. 1 p. 707,8.
quot;) Carleton, Lettres. II. p.
s) Carleton, Lettres. II. p. 510.
9) li.S.-G. 5,6 Juni 1018. — eiquot;. IM1. '•2'2,C1T) Mei iOlS.
,0) Carleton, Lettres. II. p.
11)Zie verder over deze zank uu over Godfried Boot K.S.-(. 10 Jan.'1019.-Carleton, Lettres. II. p. 400.
8*
116
uitvoerig bewezen worden : omstreeks denzelfden tijd vinden wij Jakob I bezig met het bestndeeren der eerste bewerking van Seldens M a re (' I a n s u ra, een boek, dat reeds voor 1618 vervaardigd, in dit jaar bera in banden gesteld werd. De koning las bet met groote belangstelling, en slechts de overweging, dat bet daarin over de noordelijke zeeën voorkomende zijnen zwager, den koning van Denemarken, aanstoot zoude kunnen geven, belette, dat bet toen op zijn bevel gedrukt werd ).
En in deze gemoedssteraniing kwamen meer onaangenaamheden den koning tegen Nederland opzetten. Behalve de reeds vermelde grief over het verbod van invoer der Engelsche lakens en de jaarlijks ernstiger wordende oneenigbeden in üost-Tndië, waren bet vooral geschillen met de Staten over eene ipiaestie, geheel analoog met die over de haringvisscberij, die den koning ergerden. Hoe gering ook in de beginselen, dreigde deze zaak geene mindere proportiën te zullen aannemen dan de andere in de publieke opinie reeds gedaan bad. Met waren geschillen over een nanw verwant onderwerp en waarbij men twistte over geheel dezelfde rechtsvraag, waarover bij de qnaestie der groote visscherij gestreden werd : de vatbaarheid der zee voor toeeigening.
vj :l. lieii nieuwe steen des aanstoots.
Den 17 Juni 1.V;16 bad Jakob Van Heemskerk, met eenige schepen noordwaarts gezeild om den noordelijken doortocht naar Oost [udië te zoeken, in de IJszee zeer ver in het noorden een eiland ontdekt, waaraan hij den naam Spitsbergen bad gegeven. Het was geheel onbewoond en scheen den ontdekkers van weinig belang. Toch namen zij er bezit van in naam der Staten en plaatsten een paal als bewijs daarvan op het strand quot;). Na dien tijd had geen Nederlander meer aan
402., 104. 111. p. 0, 48, 00, 04, 124. liet veolitc v:iu de zaak vertelt Carletou echter u iet.
') Selileii, Vindieiae Maris Clausi, in: Opera II. p. 1421,25.
-) Zoo verhalen de Staten zelveu de toedracht der zaak in 1015. (R.S.-G. K» April ir.'ir», afgedrukt in de Hij lagen.) Zie hel authentieke verhaal der ouldekkiny; door de Nederlanders in de: llistoire dn pays nomme Spitsberghe. p. 4—0, waar zich een afdrnk bevindt van het eigenhandigt! journaal van den bekenden W lleni Karendsz., voor zoover dat deze ontdekking betreft. Vgl. ook : Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 8.», ilM), 101,-102. — Maephei-son, (Annals of comm. II. p. 204) vermeldt, op gezag van „De Witt's Interest of Hollandquot;, dat de Nederlanders zeer vroeg bij Spitsbergen walvisschen vingen (onjuist: de Kngelsehen deden dat daar vóór hen), maar mei ut, dat zij den weg daarheen waarsehijnlijk van llnllsche kooplieden zullen
117
het eiland gedacht, en het was verlaten gebleven '), totdat de Engelschen, wier visscherij bij IJsland reeds niet onbelan grijk was -), in 160«S :5) Ijesloten hadden daarvan gebruik te maken om de walvischvangst te beginnen 71). Toen de poging uitnemend
geleerd hebben, die lang vóór lieu aan de Noordkaap vischten! Hoe verkeerd de in Engeland gangbare voorstelling van den gebeelen loop dezer zaak. ook bij vrij nauwkeurige kennis der feiten, was, blijkt o. a. nog uit: Niekolls, Kemarqnes, (nit-geg'ïven in 4754). Deze begeert (p. 140), dat Spitsbergen in 1507 door Engelschen ontdekt is, (ook Zorgdrager, Groenl. vissch. p.'191, vermeldt deze ontde :king merkwaardig genoeg naast :1e Nederlandsehe van '1500); dat dezen in het vreedzaam bezit der walvischvangst gebleven zijn tot i Oi *2, toen de Nederlanders m e t En-gelsche loodsen (onjuist: de Biscaiers geleidden beiden de Nederlanders en de Engelschen op hunne eerste tochten, cl'. Zorgdrager, Groenl. visscli. p. !27,207) met hen kwamen concurreeren, dat de Nederlanders zich in 1017 gewroken hebben over de hinderpalen, hun door hunne mededingers in den weg gelegd, door liet nemen van een schip, en dat de Engelschen dit geduldig hebben aangezien. Onderhandelingen daarover geopend baatten niets, en spoedig waren de walvisschcn door Denen, Hamburgers, Franschen en Spanjaarden verjaagd. Eene betere voorstelling dezer zaak vindt men bij: Mac Culloeli, Diction, of comm. p. 1345. — De in den tekst vermelde paal „met haerquot; (van de zeelieden van 1500) „merek ende teyekenquot; werd in '1012 weggenomen door de Engelschen (R.S.-G. 10 Apr. 10i5), die er toen zeiven een kruis met hel koninklijke wapen plaatsten, terwijl zij het land van hunnen kant den naam van „King James's Newlandquot; gaven. (Macphcrson, Annals of comm. 11. p. 274.)
1) Instr. der ambassade van 1018,10, in: Keg. der Instr. v. 1011—1023.
2) The Trade's Increase, in: llarl. Miscell. IV. p. 200,11. — Gentleman, Engl. Way to win Wealth, in: Harl. Miscell. 111. p. 384-,80.
3} Hist, du pays nomine Spitsberghe. j). '10. — Zorgdrager, Groenl. visseh. p. 101,02.— Vlg. Macphcrson, Annals of comm. II. j). 2(»5, rustte de Moseovitche Compagnie eerst in 1(VU (nadat in 1040 een schip de kusten van Spitsbergen had onderzocht) twee schepen ter walvischvangst uit. Beide schepen zouden, nietlegenstaande hunne zes loodsen uit Biscaie, vergaan zijn, terwijl de bemanning gelukkig door eenige llullsche wal-vischvaarders gered werd. (De eerste Engelsche uitrusting, die eenig succes had, zoude dus die van 1012 geweest zijn; eerst zoo laten zich verklaren Macphersons woorden—Annals of comm. I!, p. 274,—dat de uitrusting van 10*13 ,/vas the company's second equipment expressly for whale-fishing near Spitzbergen.^) Onmiddellijk na dit verhaal deelt Macphcrson mede, dat de Kngelschen, ja de Moscovische Compagnie zelve, sinds '1 508 zonder mededinging naar Groenland Ier walvischvangst voeren, waarheen in 1012 ook de Nederlanders zich begaven. (Macphcrson, I.e. II. p. 213,05.) Ik kan beide verhalen niet overeenbrengen, maar het schijnt mij zeker, dat M. hier, evenals dikwijls op andere plaatsen, Groenland en Spitsbergen verwart, hoewel hij weel, dat de schrijvers van dien tijd zich dikwijls aan die vergissing schuldig maakten. (Macphcrson, 1. c. 11. p. 282.— Vgl. hierna p. 120 Noot 1.)
4) Dit beweerde Jakob I in de conlerentie van 10 Juli 1010 niet de Nederlandsehe afgevaardigden. De Staten spreken hel niet tegen. (Verbaal 1018,10 ad 10 Juli 1019.) Om zich het recht op de visscherij te verzekeren, trof koning Jakob overeenkonisten met Frankrijk en Spanje, waarbij die mogendheden hem dat recht afstonden, later ook een verdrag met Denemarken, dat beweerde den eigendom van de IJszee te hebben. (Verbaal 1018,10 ad 10 Juli 1010. — Verbaal 1021—23 ad 17 Maart, 10 Aug. 1022, 4 Febr. 1023. — Macphcrson, Annals of comm. II. p. 282. — Volgens de: liist. du pays nomme Spitsb. p. 20, betaalden de Kugclschen reeds in 1013 jaarlijks eene wrecoguoissancequot; aan Denemarken voor liet vrije gebruik
118
gelukte '), hadden zich visseliers van an fiere natiën, vooral Bi,scalers, bij hen gevoegd 2).
De Nederlanders, altijd gereed om, zoo zij niet de eersten waren, dan toch dadelijk te volgen, dachten nu weder aan hunne oude bezitting: in lliiü voeren een paar schepen naar de IJszee en begonnen daar op walvissehen j acht te maken 3). Hunne totale onbekendheid met de wulvischvangst deed hen echter op tallooze moeielijkheden stuiten; bijna onverrichter zake kwamen zij terug Maar de Nederlanders waren niet gewoon, zich spoedig te laten afschrikken: dezelfde ree-ders, die deze proefneming gew aagd hadden, eene Amster-
der J.ljjzcc. Daarmede strijdt echter »le uitdrukkelijke verklaring van .Jakob l van 10 Juli 1010, dat hij toen nog niet met D t.emarken liad willen „aeeordereu.quot;) — Al deze vei'öchillende pretensien van Ücne uarkeu, Engeland ( u Nederland zijn echter, toen Spitsbergen door het verdwijnen der walvissehen alle belang weder verloor, (/.ic hierna p. '133 Noot *1} van zeil' weder opgegeven. Immers nog onlangs beriehtten ons de dagbladen, dat de Zweedsche regeering van plan was, Spitsbergen in bezit ti nemen, waartoe zij volkomen gerechtigd meende te zijn, daar Spitsbergen evenmin inwoners als meesters had. De regeering was na grondig onderzoek tot de conclusie gekomen, dat Rusland. Engeland, Nederland, noch eenige andere mogendheid Spitsbergen tot haar grondgebied rekende. De Xederlanders. Engelsehen, Eranschcn, Russen, Duitschers en Nooren. die vroeger met het oog op de vangst van walvissehen en robben kantoren otquot; andere inrichtingen op Spitsbergen hadden gevestigd, hadden die sinds langen tijd laten vervallen, daar tic visschcrij in de wateren, die het eiland omgeven, geen voordeel meer gaf. (Nieuwe Rottcrd. Courant van'1 .Juni 1871.)
^ Reeds in 1(gt;15 sprak de schrijver van The T rad equot; s I ncrease van: „anew Spring in Greenland, that batheth some Ships, and burdeneth them likewise with her own natural Freight, witii the which the Whale is so richly laden withal. This Place is but of late frequented, so especially, and hath employed, this last Year, some fourteen Ships, and more would do, but that the poor Fishermen, who, though they knew the Place before, yet, being belike, afraid of the Whale, are now swallowed up in the Whale s Ships.quot; (?) (The Trade's Increase, in : llarl. Miscell. IV. p. 209, cf p. quot;213.)
-) Verbaal ItVlB/lU ad 10 .Juli 1610, verg.: Winwood, Memorials. III. p. 480.— liet waren voor het overige voornamelijk Franschen, Spanjaarden en Denen, die echter spoedig de visschcrij daar te onveilig oordeelden en er niet meer kwamen. (Verbaal 1618,19 ad 16 Alrt., ^2 Apr., 10 .Juli 1('»10.—Verbaal 1621—23 ad 17 Mrt.,16 Aug. 1622, 4 Eebr. 16'23.)
:{) Memorie der ambass. v. 1618,10 dd. 23 Mrt. KVlO (overgedrukt uit het Verbaal van 1648,19 in de Bijlagen). — ilisi. du pays nomme Spitsb. p. 10.— Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 101. — Macpherson, Annal? of comm. II. j). 265.
4) Macpherson (Annals of comm., II. p. 265) verhaalt, dat de Engelschen den Nederlanders reeds nu hunne gereedschappen en hun vangst ontnamen, onder bedreiging het volgende jaar, zoo zij weder durfden komen, hunne schepen zeiven te zullen opbrengen. Macpherson is dikwijls, door het verschil der jaartellingen misleid, een jaar bij de gewone opgaven ten achteren. Ook nu zal hij zich aan die vergissing schuldig gemaakt hebben. Al spreekt hij toch ook op het volgende jaar van een gevecht tusschen Engelschen en -Nederlanders op SpiUbergen, schijnt mij het verhaal in de liisloire du pays nomme Spitsberghe, (geschreven op eenen toon van groote verontwaardiging tegen de Engelschen), vooral hier geloofwaardiger. — Zie ook j). 120 Noot 2.
1] 9
rtiimsche compagnie, rustten liet volgende jaar twee schepen uit, bemand met kundige lieden en beter voorzien van de noodige gereedscliappe.i. Andere Nederlanders volgden hun voorbeeld, en verscheidene andere natiën, Franschen en Spanjaarden, ook eene Duiukerkschc reederij, maakten zich gereed met hen te coucurreeren ').
Zoo gemakkelijk zoude dit alles echtcrniet gelukken. De koning van Engeland beweerde, dat dc eigendom van de zee bij Spitsbergen mede tot zijne kroonrechten behoorde. Wij hebben gezien '), dat Seiden de noordelijke IJszee onder de Engelsche zeeën telt. Die aanspraak grondde zich niet alleen op de toe-eigening der zee door de Engelsche visschers3), maar vooral ook op de beweerde ontdekking van Spitsbergen door Hugh Willoughby op zijne reis naar het noorden in 1553 '). Hoe onhoudbaar liet ook was, dit laatste argument stond zelfs in liet begin zeer op den voorgrond5): op grond daarvan ging Jakob I in Kil o over tot het verleenen van octrooi aan de
!) Zorgdrager, Groenl. vissch. p. quot;191. — Hist, du pays nomme Spitstcrghe, p. •10—12. l)c/.c en de volgende bijzdiiderlicden zijn groot endeels aan dit laatste werkje ontleend. Het is een pamphletje van 1613, opgesteld door llessel (ierritsz. volgens do getuigenis der zeelieden zeiven. Het éénig bekende exemplaar daarvan berust op de Kun. Bibl. in Uen Haag. Vgl. over dit boekje: Ticle, Mém. bibliograph. s. l.'journ. desnavigal. Holl. p. 195—08.
2) Zie boven p. 24,25.
3) Mare Clausnm, in: Seiden, Opera. 11. p. l il 'i. — Treatise of the Dominion of the Sea. p. 03.—Macpherson, Annals of comm., II. p. 265.—Jakob 1 verklaarde hetzelfde aan de Nederlaudsehe ambassadeurs. (Verbaal 1018,lO ad 10 Juli 1019.)
') Instr. der ambass. v. -1018,19, in: Keg. der Instr. 1011—23. — Verg. de Mem. der ambass. v. 1018,-19 van 23 Mrt. 1019, en het Verslag der eonfereutie van 10 Jnlj 1019 (in het Verbaal 1618,19.) — Planeins, Replioques, (afgedrukt in: Mist. du pays nomme Spitsb. p. 27, en bij : Wassenaer, I listor. verbad. VIII. p. 93.) — Instr. v. Carleton van 0/10 Januari 1615/0 (in: Carleton, Lettres. I.p. 10.)—R.S.-G. 13 April 1010. — Maepherson, Annals of eomm.. H. p. 205. — Zie het sustenu der Engelsehen in bijzonderheden eu de wederlegging daarvan bij: Wassenaer, Hist, vérhael. VHI. p. 89—94. — Dc Nederlanders hielden vol, dat dc Engelsche beweringen onwaar waren, getuigen o. a. de Engelsche schrijvers Edw. Wright en Kieh. Ilaeluyt, die de ontdekking aan Nederland toesehreven, en dc journalen der Nedcr-landsebe -/.eelieden van 1590. Igt;e ontdekking door Willoughby was zelfs volgens zijne eigfne getuigenis onmogelijk, daar hij zelf bekende in zijn verhaal (afgedrukt, voor zoover het van belang is voor deze quaestic, in: Planeins, lïepliequcs, bij: Wassenaer, Hist. verb. VIII. p. 93, en in: Hist, du pays nomme Spitsb. p. 27), dat hij niet verder noordelijk geweest was dan \ terwijl Spitsbergen tussclien 70° eu 80° ligt. De onhoudbaarheid der Eugclsche bewering is nu ook door hen zeiven erkend. (Mac Culloch, Diction, of comm. p. '1345.)
') Later, toen «Ie ontdekking van Spitsbergen door Nederlanders meer en meer algemeen erkend werd, schijnen de Engelsehen met meer scliiju van recht den nadruk gelegd te hebben op hun uitsluitend recht als eerste visschers. (Verslag der audiëntie van 10 Juli 1619, in: Verbaal 1018,10. — Seiden. Mare (lausum, in : Opera. 11. p. 1414. — Maepherson, Annals of comm., 11. p. 205.)
120
Moscovische Compagnie, om met uitsluiting van alle andere visschers, vreemdelingen zoowel als Engelschen, de walvisch-vangst bij Spitsbergen te mogen drijven. Nu de koning haar zoodoende in liet bezit der visscherij gesteld had, was de Compagnie vast besloten zich niet te laten verdrijven. Had zij in 1612 de weinige Nederlanders, den enkelen Bis-caier, ongemoeid gelaten, het was waarlijk niet uit vrees geschied! :) En nu zich zulk eene talrijke vloot op haar terrein scheen te zullen vestigen, maakte zij zich tot krachtige tegenweer gereed. In den zomer van Kilo kwam de Engelsche visschersvloot behoorlijk versterkt op Spitsbergen:{) en viel de Nederlanders kort en goed aan. De twee Amsterdamsche schepen werden, niettegenstaande de Engelschen hunne commissie van den prins voor echt erkenden, tot tweemaal toe „geheel ende al gedepredeert cnde gespolieert, sonder ijet te behouden/' en naar huis gezonden ; de overige Nederlandsche schepen ondergingen hetzelfde lot, slechts een ontkwam het gevaar 4).
') Mac Culloch, Diction, of comm. j). 1345. — Macpherson, Annuls of comm. 11. j). 273. — Scklcii, Marc Clansum, in : Opera. ]J. p. 1414. — Win wood, Memorials. 111. p. 480. — Verbaal lO^l ad 20 Maart.— Treatise of the Dominion of the Sea. p. Go.
2) Er was toen trouwens minder reden dan in IG'lo om de Nederlanders aan te vallen, daar zij niet noordelijker kwamen dan tot Ueeren-eiland. (Hist, du pays nommc Spitsberghe. p. 10,11.) — Zie echter hiervóór p. 118 Noot 4.
:1) Hist, du pays nommc Spitsberghe. p. H. — Macpherson, Annals of comm. II. p. 273. — De Engelsche vloot bestond uit 7 tot den strijd wel toegeruste schepen. (Macpherson, 1. c.)
4) Hist, du pays nommc Spitsb. p. 21, 22, 23, 24, 25. (Het hiertoe betrekkelijke gedeelte is. als het eenige mij bekende uitvoerige verhaal dezer gebeurtenis, in de Bijlagen opgenomen.) — R.S.-G. 4 Nov. 1022.— Versl. der confer, v. 10 Mrt. 10l9,en:Mem. v. 23 Mrt. '1010, in ; Verbaal 1018,10 ad 10,23 Mrt. 1010.— Zorgdrager, Groenl. vissch. j). 102, (die op p. 207 het jaar 1012 noemt.) — liaudart, Memorien. V. p.43.— Wageuaar, Vaderl. hist. X. p. 07. — 13c schade werd door de reeders op meer dan ƒ200.000 geschat (ll.S.-G. 4 Nov. 1022), door anderen op ƒ 130.000 (Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 192) of ƒ 130.000. (Baudart, Mem. V. p. 43.) — De Nederlanders waren niet de eenigen, ilie er bij leden, dat de Engelsche Compagnie in 1013 „went so strong to the Whale-iishing.' (Winwood, Memorials. 111. p. 480.) Drie schcpcn uit liiscaie werden berooid en weggezonden, drie Spaausche verjaagd, aan twee I r.mschc werd hunne vangst ontnomen, liet schip van Duinkerken kwair er met het verlies van zijn sloep af. (Ilist. du pays nommc Spitsb. p. 21, 22, 23, 24.) Volgens Macpherson (Annals of comm. II, p. 273) verjoegen de Engelschen dit jaar 15 Nederlandsche, Fransche en Biscaaische walvischvaarders, en 4 schepen van Engelsche „separate lishersquot; van Spitsbergen. Van andere visschers werd tol geheven (cf. ook hierna j». 122 Noot 1.) Volgens denzelfden schrijver (1. c. li. p. 205) zouden de Engelschen ook twee Nederlandsche schepen in Engeland hebben opgebracht. Dit bericht strijdt echter met het nauwkeurige verhaal in de llijstoire dn pays nommc Spitsberghe. Het overige gedeelte van Mac-ph^rsons verhaal (i.e. 11. p. 205) over liet ontnemen aan de Nederlanders in 1012 vati gcrecdschappen en vangst, schijnt hier^1e':l)ehoorcn. (Zie hiervóór p. 118 Noot 4.)
De Amsterdamsche reeders vielen natuurlijk klachtig aan do Staten '), en dadelijk werd besloten, de zaak daarbij niet te laten blijven1). Men overwoog; 1°. dat volgens het gebruik van alle tijden en volken de zeevaart, de visscherij en bet gebruik van liet strand aan een ieder gemeen waren; 2quot;. dat de ontdekking ot' het bezit van een aanliggend land geen recht gaf op dezen regel inbreuk te maken zooals het voorbeeld der Fransehen niet betrekking tot Nova Francia en Terre Neuve (in 1501- door hen ontdekt) leerde; .quot;j0. dat hier ook de ontdekking niet eens door dc Engelselien geschied was, want dat het land in 1 ')5-5 door Hugh Willoughbv ontdekt, gelegen was oj) 72° en ten noord-oosten van het Noor-weegsche eiland Seynam (Senjen?), terwijl Spitsbergen ligt op 75°—.S2° en ten noordwesten van Seynam; 1quot;. dat, ook al ware dit zoo, Willoughbv zelt' erkende, liet door hem ontdekte land niet betreden of eenige andere handeling tot inbezitneming strekkende verricht te hebben ') ; 5°. dat dus de landen, waar dc onaangenaamheden met de Engelsehen ontstaan waren, vrije landen waren, „dacr aen de Engelsche ofte andere vremde Natiën geen recht of eygendomme moghen pretenderen'''; (iquot;. dat immers was „vain et ne méritant de replicqucquot; dc bewering, als zouden alle ontdekte en nog te ontdekken eilanden in de Noordelijke IJszee aan den koning van Engeland behooren (krachtens zijn dominium maris), eene bewering reeds daardoor weerlegd, dat aan Denemarken behoorden de Far-öer eilanden, IJsland, Groenland en andere landstreken r'), dichter bij Engeland gelegen dan Spitsbejgen 2 )
~) Wassenaer, Mist. verh. VJJI. p. SIK — U.H. verj;. v. 4-20 Mrt. en v. l-i'.l Juli i()14. p. 50.08.
) Baudart, Memor. V. p. 43. — Jl.S.-G. 1() April 1(vl5. — Zie hun reqncsl aan de Sin.-Gen. bij ; Wassenaer liUl. verb. VIII. p. Sf^.
122
7°. flat, zoo ecliter cenigc nutio in dit gcvul moest worden „ghejjvefercert/' dit dc Nederlanders zouden moeten zijn krachtens hunne ontdekking in 1596; 8°. dat daarentegen de Engelschen, zonder eenige voorafgaande kennisgeving op be-hoorlijke wijze, den Nederlanders hadden verhinderd te vis-sehen; !)0. dat wel is waar de Moseovische Compagnie, van wie alle „beletquot; aan de Nederlanders gedaan uitging, onder voorwendsel van dc macht haar door den Engelschen koning verleend, zich willig betoond had, vreemde natiën na verzochte „licentiequot; of gedane „recognitiequot; vrij te laten visschen '), maar dat zulk ccne wijze, om dc visscherij voor de Nederlanders open (e stellen, door dc Staten niet goedgekeurd koude worden, cn eindelijk 10quot;. dat toch dc Staten, als bestuurders van ecu land, dat voornamelijk door handel en zeevaart bestond, die middelen van bestaan zooveel mogelijk moesten beschermen cn aanmoedigen
Men oordeelde dus tegen de aanmatigingen der Engelsclien krachtig te moeten protcstecren. Ecue goede gelegenheid, om Jakob 1 met de grieven der Nederlanders bekend te maken, bood zich weldra aan. De Engelsche gezant AVmwood,die met de Staten op zeer vriendschappclijken voet stond, keerde iu Augustus 1613 naar Engeland terug, om als secretaris van staat zijne plaats aan het hof van Jakob I in te nemen. De verhouding van Engeland en Nederland was gunstiger dan ooit :i), geene onaangenaam-
pretensie niet. Dc Engelschen beweerden, dat de zeeën, die Groot-Bri tan n ie om ringden, hun als een soort van accessio behoorden; de IJszee of. zooals zij die nocniden, GroenlandschL' oceaan behoorde hun echter krachtens hunne toeëigening. (Zie hiervoor p. quot;24, 25.) Daartegen dient dus niet, dat Groenland cn andere landen, zuidelijker dan Spitsbergen, hun niet behoorden.
^ Andere natiën waren minder schroomvallig dan de Nederlanders: men kwam o.a. overeen, dat een schip van Bordeaux bij Spitsbergen zoude mogen visschen, nuts liet de eerste acht walvisschcn, die gevangen werden, aan de Engelschen uitleverde. Een schip van St. Jean de Luz zoude traan mogen koken cn den opbrengst met de Engelschen deden, terwijl dc Engelschen bovendien alle walvischbaardcn zouden krij-gcn. Ken klein scheepje uit dezelfde stad kreeg hetzelfde verlof tegen betaling van-iO tonnen traan. Men ziet, dat de „recognoissaneequot; niet gering was: de Engelschen verzekerden zich la part dn lion! Toch verbraken de Engelschen, toen de andereu aan hel verdrag voldaan hadden, dc overeenkomst cn beroofden hen van alles, terwijl ze hen nog bovendien slecht behandelden ! (1 list. du pays uomine Spitsb. p. 21,22,215. — cf. ook; Macpherson, Annals of ccnim. II. p. 27Ii,74.)
-) lu-quest der benadeelde kooplieden aan de Stn.-Gen., bij: Wassenaer, I list. verh. Vill. )). 8!-gt;. — riancius, Iveplicques, (afgedrukt in: Ilist. dn pays nomme Spitsb. p. 27 vlg., cn bij : Wassenaer, 1. c. p. 03.)
3) Winwood verklaarde aan de Stn.-Gen. bij zijn afscheid : de vruntscliap ende goede correspondentie tusschen zijne Mat. endc dese lauden heeft altijts toegenomen, ende
123
lieden waren te vreezen, en men besloot dtüs, Wimvuod op tc dragen, den koning te spreken over „dc dachten van de eoo])-iuyden van Amstelredam, ende andere die van dc Engelschen in hare Yisscherie omrne Noorden verstoort ende berooft sijn geweest, ten eynde den selven haer Schip ondc traen geresti-tueert mach worden.quot; II ij nam het gaarne op zicli '); ten overvloede werd ook Caron in denzelfden geest geïnstrueerd
Spoedig kwam er tijding van AVinwood. Den :'5 October ontvingen de Staten eenen brief van hem, waarin hij goede hoop gaf, „dat nijet alleen reparatie sal geschieden, maer sulcke ordre oick gestelt worden, dat nimmermeer van gelijcken sal gebuerenquot; De Staten oordeelden dit bescheid echter te onbepaald om zich daarop te verlaten. Den volgenden dag-werd Caron aangeschreven, dat hij voort zonde gaan bij den koning aan tc dringen, dat de Nederlanders hunne visscherij „moegen maintenerenquot; en dat hunne schade vergoed werd. Dc zaak, dus schreven de Staten, was van het hoogste belang en volkomen rechtvaardig. De Nederlanders hadden het land het eerst ontdekt, eu het was dus waarlijk niet tc veel gc ëischt, dat zij gezamenlijk met de Engelschen mochten visschen, zonder hunne mededingers „van dese neeringe te excludcrcnquot; '). Den 2 November kwam er antwoord van Caron, waaruit bleek, dat dc Engelsche Com-pagnie voor de walvischvangst geprotesteerd had tegen bet bevaren van Spitsbergen door de Nederlanders ') Men had den koning „geïnsinueert,quot; dat Engeland het oudste recht had op Spitsbergen en dat dus aan Engeland alleen dc vrije visscherij aldaar moest worden toegelaten
Dadelijk verzochten nu dc Staten dc beschadigde kooplie-
is soo vermeerdert geworden door Godes hulpe. dat die jegemvoordicli is voleomen rndo perfect, ende qualijck meerder sonde kunnen geworden.quot; (R.S.-G. ^0 Ang. I(Vlo.)
1) R.S.-G. 31 Aug. 1013.
-) Wagenaar (Vadeii. hist. X. j). 70) meent, dat de vereffening van deze zaak aan de ambassade naar Engeland in KUS (De Groot e, s.) is opgedragen. Dat dit onjuist is, blijkt reeds uit den datum dier ambassade. De Groot vertrok den -7 Mei weder uit Londen (Verb. 1613 ad 'quot;li Mei); denzelfden dag kwam Willem van Muyden met zijne schepen eerst op Spitsbergen aan. (iiist. du pays nomine Spitsb. p. -0.^ R.S.-G. 25 Oct. 1013.
■') RS.-G. 26 Oct. 1013.— Haudart, Memor. p. 43.-— Op het laatste willen dc Staten vooral den nadruk gelegd hebben; zij komen cr herhaaldelijk op terug. (R.S.-G. 16 Apr., 1,4 Mei 1615.)
•') R.S.-G. 2 Nov. 1013.— Mem. der Nederl. ambass. in; Verbaal 1018, '10 ad 23 Mrt. 1619.
'quot;') Wassenacr, Histor. verhael. VI11. p. 80.
den, de cleductiën van hun reclit en alle andere stukken, die op deze zaak betrekking hadden, naar Den Haag op te zenden, otn zich tegen de Engelschen te verantwoorden Nauwelijks werd dit bekend, of van alle zijden kwamen betoogen !)ij de Staten in. die de ongegrondheid der Kngelsdie pretensie bewezen1). Onder anderen bood dc bekende cosmograaph 1'laucius den Staten aan zijne: ..Ueplic-(| u e s t'ondées :i l'eueontre des pr o p o s i t io n s et p r e-tentions des Anglois, d'a voir Ie co mmen dement sur la Peseherie de l'isle sSpits berge o u Torre Noen I've.quot; :') Dit stuk, dat den Staten het best beviel, werd door ben aan Jakob I gezonden '). Ook dit mocht echter niet baten : Jakob 1 toonde zich niet overtuigd •' ).
Toen besloten de Staten en dc kooplieden „gewelt met ge-welt af te keeren''; zij konden zelfs geen gehoor bij den koning krijgen, en hoopten dus niet meer op herstel van schade ''). In het begin van l'iLi ging men dan ook, niettegenstaande het protest van /celand, dat met Engelands toorn dreigde, over tot liet vcrleencn van octrooi aan eenc compagnie, welke zich onder leiding der kooplieden, die zich reeds op de wal-vischvangst hadden toegelegd, gevormd had, om met uitsluiting van alle andere ingezetenen der Vereenigde Provinciën „Ie mogen handelen ende vissehen op dc Kusten ende Lauden van Nova Scmbla tot Eretuin Davidis toequot;. quot;)
) Wassenacr, Ilistor. verhuel. Vill. p. SO.
AJ'gcdmkl in de: Uisl. du jiuys uoinrnc Spitsherglic. j). 27 vly;. en bij : Wassc-nacr, iiist. verh V) 11. p. (Kgt; vl^;. — liet oorspronkelijke Laiijnsolie stuk is op^e-uoiueu in lie; ;/l)escri])tio detection is J'Vcti.quot; (cl*. Tiele, Mém. biblio^rapli. p. 183,1(.'S.')
■') Wasseuuer, Jlist. verhael. VUL p. 94.
:,) Wassenner, Hist, verluid. VIIJ. ]). Ü4.
'•) Van het vergoeden der sehade kwam dan ook niets. (cl', o. a. R. II. verg. v I —11) Juli 1 (»1 i. p. 08. — R.S.-G. 4 Nov. 102quot;2. — Wagenaar, Vaderl. hist. X. p 08, 70.)
quot;) K.S.-G. 27 Jan., 22 Feb., 27 Mrt. lOi4. — Wassenacr, Ilistor. verhael. VI! I. |). 95. — Gr. Placaetb. 1. j». 070. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 207,8.— Verg. ook K.ll. verg. v. 4—20 Mrt. 1014. p. 50. — Tegenw. staat. J. p. 589 — Wagenaar, Vaderl. hist. X. p. 68. — Het octrooi, verleend voor 3 jaar, werd 1 April 1015 met i jaar, 24 Jan.'10'] 7 voor nog 4 jaar verlengd. (R.S.-G.'I Apr. 1015, 23 Dec. 1010, 24 Jan. 'J(VI7.— Gr. I'lacaetb. J. j». 07'1. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 2'l().) Verder 4 V'ebr. 1022 voor 1 jaar (R.S.-G. 24 Aug., 1,2 Scjit., (i Oct. 102'!, 8,25 Jan., 3, 4, 5, 10, 11,12, 20, 28 Febr., 3 Mrt., 28 Mci, 5 Nov. 1022), -22 Dec. 1022 voor 12 jaar (U.S.-G. 20, 22 Dec. '1022. — Gr. Placactb. 1. p. (gt;73.— Zorgdrager, Groenl. visseli. j». 210—18), — en 25 Oct. 1(gt;33 vóór 8 jaar. (R.S.-G. iS, 25 Oct. 1033. — (ir, Placactb. i. p. 078.— Zorgdrager. Groenl. vissch. ]gt;. 229—31.) In 1042 werd «ie verlenging van het octrooi niet meer toegestaan. (Wagenaar, Vaderl. hist. X. p. 09. — Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 231. — Vgl. over
Tevens werd ter aanmoediging aan den reeder van liet sol up, dat een onbekend land in de Noordelijke IJszee ontdekte, toegestaan, de vier eerste reizen daarheen vrij van alle concurrentie te mogen doen 1). Ten einde aan deze besluiten kracht hij te zetten, vond men goed, de jeugdige Compagnie, tegen betaling van een „lastgelf op denzelfden voet als de visschers van haring en kabeljauw, met eenige oorlogschepen l)ij te staan -). Ook de schepen der Compagnie zelve gingen behoorlijk ten oorlog toegerust onder zeil :l). Zoo stonden de partijen gewapend tegenover elkander.
de redenen daarvan: Tegenw. staat. I. j). 591. — Zorgdrager, Groenl. visscherij. p. 2*28, 285—39. — Mar Clulloch, Diction, of comm. p. 1346. — H.S.-G. •23 Sept. Hgt;4%2. — R. H. 25 Nov., '13,^21 Dec. 1041, 48, 28, 29 Jan., 4 Juli, 110 Sept. i(»42. — Punten v. beschr. der Stu. v. I loll, tegeu 17 Juni 1642. art. 14..-—tegen 8 Sept. 1(j42, art. 13, — tegen 18 Nov. 1042, art. 24,- Achenwall, btaatsverf. II. p. 414.) Het doel, dat de Staten zich met liet geven van octrooi voorstelden, was, alle krachten tegen de Eiigelschen te concenlreeren. („Opdat die Navigatie, V isscherijc eude Ifaudelinghe op de voorsz. Kuste met ordre, ilieusl eude v e rseeck eri uge bij de Jngesetenen deser Lande mach geschieden,quot; zeggen de Staten van Holland. R.I I. verg. v. 4-20 Mrt. 1014. p. 56. —cf. ook: ll.S.-G. 27 Mrt. 1014.) De eigene krachtsinspanning d» r walvischvaarders, om zich tegen de Engel-schen te handhaven, maakten grootere kosten onvermijdelijk noodzakelijk, dan men zonder znlk een octrooi geneigd was te maken. (Wassenaer, Hist. verh. VIII p. 95.) Fi ven als de Nederlandsche natie zich in Oost-Indië een soort van monopolie toekende na de kosten in den strijd met de Portugeezen gemaakt, wilde de Noordsche Compagnie zich alleen ten minste de voordcelen der kostbare uitrusting verzekeren. Dat het octrooi dus wel redenen van billijkheid voor zich had, kan niet ontkend worden; maar de slechte uitwerking daarvan blijkt toch ten duidelijkste. Xa het ophouden van het Nederlandsche octrooi in 1042 kwamen de nadeden daarvan eerst recht aan den dag. Volgens den schrijver der Aanwijsing van hei Is. pol it. G rond e u en Maxi m e u (1008), was de visscherij sinds 1042 tien v o u d i g vermeerderd en voeren er jaarlijks 12.000 man ter walvisch vangst. (Aanwijsing. p. 29. — Is de taxatie van Macphersou — Annals of comm. II. p. 200—juist, dat 12.000 man .gt;00 schepen bemannen, dan is de opgave der A au wij sing overdreven: uit Zorgdragers opgave van de schepen, die jaarlijks ter walvisch vanuit voeren, — Groenl. vissch. p. 302—;), — blijkt, dat de Nederlandsche walvischvaarders nooit meer dan 200 a 250 schepen uitgerust hebben. In 1009 bedroeg dat getal zelfs volgens dezelfde bron slechts 139.) Volgens Achenwall (Staatsverlassung. II. p. 411) was de walvisch vangst der Nederlanders na 1045 aanzienlijker d.'in die van eeniü'ander volk. Nog meer: Zorgdrager (Groenl. vissch. p. 301) verhaalt, dat de Nederlandsche walvischvaarders, na het afschaffen der konvooigelden in 1075, de andere natiën „bijna t eeiicinaal doodvoeren.quot; — Vgl. ook: Verslag over de zeevisscherijcu. p. 48 vlg. — Mac Culloch, Diction, of commerce, p. 1347.
0 K.S.-G. 27 Mrt. 1014. — Gr. IMacactb. T p. 503. — Wagenaar, Vaderl. bist. X. p. (»9. — De resolutie had uitnemende gevolgen ; geen jaar ging er voorbij, waarin niet bericht inkwam van het oatilekken van eenig uicuw lam! in liet tiuordeti iioor Nederlaiulsche leelieileu. De Staten deiieu dan ook alles om de Noul'Jsrhe f'oinpaüiiie in have ontdekkingen voort te helpen. H Mei 1(115.)
2) K.S.-G. 4 April 1014.
:|) Wassenaer, lii»t. verh. VIII p. 04.
126
§ 3. Voortdurende oneenigheid.
Weldra bleek liet, dat de Staten goed gezien hadden, dat de zaak krachtig aangevat moest worden. Wel schreef Caron „van hot miscontentement dat den coninck, maer noch veel (meer) zijner Ma'. Raedt daerjnne hebben, dat de Tngcseten van dese landen luier willen onderwinden mede te gacu visschen omtrent Groeulant'), nijettegcTTs de waerschouwinge l)ij zijne
i) Kr schijnt in dien tijd eene zoinlcrVmge verwarring geheerscht te hebben tns-sehen Groenland en Spitsbergen. Hoewel het niet onbekend was, dat het twee geheel verschillende lauden waren (R.S.-G. '27 Jan. 1(V14. — Instr. der ambass. v. 1G21, art. 32, in: lieg. der Instr. van quot;IGll-23), sprak meu doorgaans van de oncenigheden met deEugelschen in Groenland, de Groen 1 an dsche Compagnie de Groenlandsehe ([uaestien (cf. o. a. de Engelsehe Memorie van 10 Mrt. Kil9, die voortdurend van het voorgevallene in Groenland spreekt, terwijl de gebeurtenis op Spitsbergen voorviel, en het Verslag der audiëntie van 24 .Inli KVIO, den Brief van Buckingham v. '15/25 Juli KilO — alles in hot Verbaal'UVIS/IO ad'10 Mrt., 24, 30 Juli 1(110), en nog heden bewaren de Groenlandsehe pakhuizen te Amsterdam de herinnering dier vergissing. Het was eene bekende zaak, dat de Nederlaudsche walvischvangers hnunen hoofdzetel op het tot dusverre onbewoonde Spitsbergen huilden opgeslagen en dat daar de twisten met de Eugelschen voorvielen, die latei-zooveel gerucht maakten. Dit was zelfs zoo uitgemaakt, dat het verschil over le ontdekking van Spitsbergen door Eugelschen of Nederlanders beslissend voor het recht van beide natiën werd geacht. Toch sprak Caron van de klachten der Nederlaudsche kooplieden, door de Engelscheii„beschadieht... in G r oen 1 a ndt.quot; (R.S.-G. 2 Nov. 1013.) Toen de Nederlaudsche ambassadeurs in'1019 voorstelden, eene schikking te treffen over het recht op Spitsbergen, antwoordde Jakob I, dat hij daarin niet treden koude, daar hij eene overeenkomst met Denemarken geweigerd had, dar „andersints het appareutste regt van Groeulantquot; had. (Verbaal 1618,19 ad'10 Juli 1019.) Wat meer is, de Engelsehe kooplieden zeiven, die zich met de wal-vischvangst bezighielden, klaagden den koning over „les torts et Injures mauifestes en greeuelandequot; het betoog, dat de Noordsche Compagnie daartegen overstelde, sprak echter voortdurend van S pi tsbergeu, zooals het behoorde. (Mem. v. 10,23 Mrl. 1019, in: Verhaal 1018,19, en afgedrukt in de Uijlagen.) Ook de Engelsehe Haal meende, dat de Nederlanders de Eugelschen in Groenland hadden aangevallen, (Miss. van den Raad, in: Verbaal 1021—23 ad 20 Sept. 1022.) Ja, zoo groot was de verwarring, dat de Staten in eeueu briet aan den koning van Denemarken spraken \an „de hoocheyt' ende gereehtieheytquot; van den koning over „Spitsbergen eü andere quartiereu om de Noort,quot; eene vergissing, die zij nog tijdig herstelden door in plaats van Spitsbergen Groenland te noemen. (R.S.-G. 28 Juli, 4 Oct. 1031.) — In de Rep licq nes van Plancius tegen de Eugelschen (afgedrukt bij: Wassenaer, Hist. verh. VI11. p. 93, en in: Hist, dn pays nonune Spitsb. p. 27) en ook elders (Hist, du pays nomine Spitsb. p. 11.— Macpherson, Annals of comm.. IJ. p. 282) wordt het eene bekende zaak geuoemd, dat de Eugelschen Spitsbergen Groenland noemen (vgl. Zorgdrager, Groent, visseh. p. 192; anders het request de:; beroofde kooplieden van 1013, bi): Wassenaer, Hist. verh. VIII. p. 88: „bij eeuige ghenaemt Groeulantquot;), ou de onjuistheid dier meeuing aangetoond. Oudertusschcu blijkt uit hel bovenstaande, dat ook de Nederlandei's zich niet altijd van die vergissing wisten vrij te houden.(Vgl. mede: Tiele, Mem. bibliograph. p. 197, waar blijkt, dat ook Harendsz. zelf iu die dwaling verkeerde, — en de titel van liet bij Tiele, 1. c., p. 277 geciteerde
Ma1, gcdacn, dat dcselvc do vsz. landen allcene voor hem wildc behoudenquot; '), maar de Engclselte visscliers voelden zich tegen de Nederlanders niet opgewassen en lieten lion dit jaar (UiLI) ongemoeid Zij troffen zelfs met hen ('quot; 1014) eene overeenkomst voor een jaar, waarbij zij, om verdere oneenig-heden te voorkomen, het eiland Spitsbergen onder elkander verdeelden. Er werd bepaald, dat de 1'higclsclieu in de vier baaien, die zij reeds in bezit hadden, alleen zouden mogen vissehen; het overige gedeelte van liet eiland zoude voor de Nederlanders openstaan, wien zelfs de bijstand der Kugelschen tegen alle andere natiën beloofd werd :i).
Zoo schenen de onzen ook hier deu Engclseheu op zijde gestreefd te zijn ! Zeiven dachten zij 04' echter anders over
„Journael of Dagh-register,quot; tnssnlieu \(\Ciï en 1078 gcilnil-ct.) Ook de Denen hielden Spitsbergen voor een deel van Groenland. (Zorgdrager, Orocnl. visseh. \). 1,27.) De oorsprong der vergissing kan geweest zijn, dat men op onde kaarten de Groen landsehe kust Lij gissing tot zeer ver in liet N. O. nit.-trekto. Spitsbergen konde zoodoende een kaap of seliiereiland op de Groenlandselie knst zijn. Zoo hield Zorgdrager (Groenl. visseh. p. 85) in '1727 liet nog voor onzeker, of S. een eiland dan wel een schiereiland was, ofsehoon de kaart tegenover p. 85 de kusten van het eiland zeer nauwkeurig aangeeft. — Elders wordt Spitsbergen door de Kngelscheu King James's Ne\vlandquot;?genoemd. (Maepherson, Annals of eoniin. ,11. p.'271.— .M iss v. linekingham aan tie Xederl indsehe ambassadeurs, in : Verbaal 1 (VlR,10 ad .'»() Juni KVIO. — Opschrift der hngelsche sehaderekeuing, in: Verbaal l(VlR,iO ad 10 Mrt. '1(»10. — Overeenkomst van ^ vquot;,quot;' 101 i, bij: Wassenaer, Hist. verh. VU 1. p. Oi.) Ook de Nederlanders noemden Spitsbergen dikwijls /Niculanl/ (of. o. a. R.S.-G. 1 Mei 1015. — Het opschrilt van Haneins' Replieqnes, in: llist.du j.ays nomme Spitsb. p. 27, en bij: Wassenaer, Mist. verh. Vlll p. 93. — De kaait van Spitsb., in : lli-t. du pays nomme Spitsb., ei'. Tiele, Mém. bibliograph. p. 100,07). een naam, waarmede men eehter somtijds ook een ander land schijnt te hebben willen aanduiden. (Ivequest der beroofde kooplieden van 101,°» aan de Stn.-Gen., bij ; Wassenaer, Hist. verh. Vlll p. 88: „Nieulant en de Spitsbergen.quot;)
') R.S.-G. i(.) Mei 1014.
-) Verslag der confer, v.'10 Mrt. 1010, in: Verbaal'1018,10.— De Engelsche Mos-eovische Compagnie zoude dit jaar volgens Maephersou 'Dgt; sehepen naar Spitsbergen gezonden hebben, de Nederlanders 18, waaronder \ oorlogsehepen van de Staten. De R.S.-G. 4 Apr. 1014 noemen .quot;l oorlogsehepen. Wanneer het verhaal van Mae-phersou (Annals of comm. 11. ;). 205) waar is, «lat de Engelsehen in 1 (VI3 gedreigd liatlden, dat zij, wanneer de Nederlanders het waagden terug te komen, hunne schepen zouden vermeesteren, was er zeker tot hulp van de Staten zeiven alle reden !
:i) Mem. der Nederl. ambass., iu: Verbaal 1018,10 ad 23 Mrt. 1010. — De overeenkomst is afgedrukt bij: Wassenaer, llist. verh. Vlll p. 04.-- Dut de Kngelsehen alleen uit onmacht (of. zooals Wassenaer het uitdrukt, „omdat het een mes het ander iu de schede hielt,quot;) „de beste die men vontquot; waren, blijkt wel uit de: R.ll. verg. v. 1—10 Juli 1014, p. 08. — Het in 101 'i gevolgde systeem van verdeeling werd later ook met betrekking tot andere natiën in praktijk gebr:iebt. (MaeCnlloeh, Diction, of comm. p. 13i5. — Uitvoeriger: Zorgdrager, Groenl. visseh. p. 103,04. 210—12. — Ook: Verbaal 1027 ad 10,24 April. — Macpherson, Annals of eomm.. II. p. 287.)
Üe Noordsche Compagnie') verzocht den 20 November 1614 voor het volgende jaar een even sterk konvooi als zij het vorige gehad had, en drong er tevens op aan, dat men een expedient zoude zoeken, om de Engelschen „te brengen tot een redelijck verdrachquot;, waartoe zij der Staten „faueur ende wijsen Raedtquot; verzocht -). üe Staten waren ook van meening, dat eene overeenkomst van beide partijen liet veiligst was; denzelfden dag werd Caron aangeschreven, dat hij moeite zoude doen, dat de gedeputeerden, die eerstdaags nit Engeland verwacht werden om de geschillen in Oost-Indië bij te leggen, tevens last kregen over de oneenigheden op Spitsbergen
Werkelijk gelukte dit: de ambassade, die den 9 Februari 1615 met Wotton aan het hoofd hare eerste audiëntie bij de Staten-Generaal had, verklaarde zich bereid over de qnaestie met de Noordsche Compagnie te onderhandelen Den S April
') De naam dezer Compagnie wordt zeer verschillend opgegeven. De oflieiëele naam schijnt geweest te zijn: „Geoctroy eerde Compagnie van Nona Sembla tot F return Davidts.quot; (K.S.-G. 2 Sept., 20 Nov. 16i5, 10,23 Mrt. 4020.) Elders heet zij eenvoudig; „Compsiignie der Noortsclie quartiercnquot; (K.S.-G. 20 Nov. 1014), op eene andere plaats : „Compagnie van Noortvaerders opte Visseberie van de Walvis-schenquot; (R.S.-G. 12 Febr. 1015), anders: „Geoetroyeerde Compagnie opt Njenwe landt van Spitsbergenquot; (R.S.-G. 1 Mei 1045), weder anders : „Compagnie van Nona Sembla, Spitsbergen, Groeulandt, enz.quot; (R.S.-G. 12 Jan. 1618), ook: „Geoetroyeerde Nioortsche Corapalgnie vande neringe en visseberie vande walvisachenquot; (R.S.-G. 1 Sept. 1021) of: „Groenlaiulsche Compagnie.quot; (R. H. 29 Jan. 1042.) De gewone naam in de R.S.-G. was echter eenvoudig: „de Noortsclie Compagnie deser Landen.quot;
2) R.S.-G. 20 Nov. 1014.
3) R.S.-G. 20 Nov. 1014. — Als reden van hun verzoek gaven de Staten op*, „alsoot eene compaignie is in Engelant, die oyck vuytgernst hebben de Schepen tot het Visschen van de Walvisschen in de qnartiereu vant Noorden quot; Hieruit blijkt, dat de Oost-Indische en Moscovische Compagniën in Engeland reeds toen voor gezamenlijke rekening schepen ter walvischvangst uitrustten. (Vgl. eehter de Instructie van ('arleton, iu : Carleton, Lettres. 1. p. 10.) — 1 )e Moscovische Compagnie had gt; au Jakob 1 pas in 1013 een uitsluitend octrooi tot de walvischvangst op Spitsbergen gekregen. (Macpherson, Annals of comm. II p. 273.— Mac Culloch, Diction, of comm p. 1345.) Ware de gissing niet al Ie onwaarschijnlijk, dan zoude ik het er dns voor houden, dat de Staten zich vergisten, door reeds in 1014 eene combinatie der Compagnie met anderen aan 1c nemen. Eerst in 1018 is daarvan elders sprake. (Macpherson, Annals of comm. II. p. 287. „It was agreed (in 1018), that the East-India adventurers should still join stock with the Russia Company,quot; zegt Macpherson. Vgl. echter altlaar p. 292: „The two companies had carried on the fishery jointly fort w o y earsquot; in 1019.) — Op zicli zelve zoude zulk eene combinatie verre van onwaarschijnlijk zijn : van de drie in 1010 vermelde directeurs der Moscovische Compagnie (Macpherson, 1. e. 11 p. 2S3) Smith, Diggs en W olsten holme, was Smith di veeteur der Engelsche Oost-Indische Compagnie (Macpherson, 1. c. II p. 270. — Verbaal 1013 ad 15 April. — Verbaal 1018,19 ad 13 Jan. 1019), en stond Diggs daarmede ten minste in zeer nauwe betrekking. (Verbaal 1018,19 ad 13 Jan. 1019. — Macpherson, 1. c. II. p. 279.)
■*) K.S.-G. 12,14 Febr. 1015. — Macpherson, Annals of comm., 11 p. 275, (die
werd De Groot als een der commissarissen, die met de ambassadeurs hadden onderhandeld, gezonden om hen over deze zaak te ,/Sonderenquot;. Tiet gevolg was cene remonstrantie derEngel-schen, waarin zij uitvoerig uiteenzetten, dat hun koning zich in den eigendom van Spitsbergen en liet vischreeht in de aangrenzende wateren, als een zijner kroonrechten, voor zijne onderdanen wcnschte te handhaven '). Alles werd nu gereed gemaakt om de onderhandeling met ernst te beginnen; de bewindhebbers der Noordsche Compagnie werden naar Den Haag beschreven, de stukken op de zaak betrekking hebbende opgezocht en ecne commissie benoemd, waarin onder anderen De Groot eu Joachimi, de latere Engelsche gezant, zitting hadden, om de remonstrantie te beantwoorden. De strekking zonde zijn, te bewijzen, dat de Nederlanders als ontdekkers van Spitsbergen recht hadden op de visscherij en dus ook op vergoeding van de hun door Engeland toegebrachte schade; verder zoude men eenen voorslag doen, hoe voortaan beide volken de visscherij iu de „Noortsche quartierenquot; gezamenlijk zouden oefenen „met vrientschap, eenieheyt en seeckerheytquot; -). Reeds den volgenden dag (l(i April 1()15) werd het concept, door de commissie opgesteld, gearresteerd. Het was een uitvoerig stuk, waarin op grond van feiten duidelijk uiteengezet werd, dat de Nederlanders recht hadden, op Spitsbergen te visschen -'). De
eoliter hier als meermalen door de oude Engelsche tijdrekening is misleid en schrijft: 1 G'l4.) — Op verzoek der Noordsche Compagnie had men linn voorge-ïiteld, deze zaak vóór de Oost-Indische te behandelen. Eene commissie was daartoe reeds benoemd. De Engelschen vonden echter raadzaam, deze onderhandelingen, waarbij de Stalen in liet nadeel waren, uit te stellen lot de Oost-Tndische geëindigd waren, waarbij de Engelschen meer belang hadden. Zij verklaarden dan ook koeltjes, de aankomst der gedeputeerden van de Oost-Indische Compagnie, die wegens het slechte weder nog niet aangekomen waren, wel te willen afwachten. Over de Noordsche zaken hadden zij last, het laatst te handelen, „als minst Importerende/' Die last schijnt bovendien niet van dien aard geweest te zijn, dat er veel kans op eene schikking bestond; ten minste in den geloofsbrief der ambassade heette liet: „That the Fishings in the Northern Seas towards the Coasts of Greenland were aquirM by Right for him (the king) and bis only.quot; (Treatise of the Dominion of the Sea. p. 63. — cf. Macpherson, Annals of comm. II p. *275.)
]) Mem. der Ned. ambass., in: Verbaal '1018,19 ad 23 Maart IG'U*. — Selden. Mare Clausum, in: Opera. 11. p. 1414.— Verbaal 1015 ad 9 April. (Evenmin hier als elders in dit Verbaal vind ik voor het overige iets bijzonders over deze (inaestie.)
-) R.S.-G. 8,10,15 April 1015.
3) K.S.-G. 10 April 1015. — Daar dit het eerste mij bekende stuk is, waarin de Staten zeiven uitvoerig hun recht op de visscherij bij Spitsbergen uiteenzetten, heb ik gemeend, dat liet niet zonder belang zoude zijn, het in de Bijlagen op te nemen, liet is als het ware de tegenhanger van de Propositie uit het Verbaal van 1010,—
Nooi'dsclie Compagnie, hiermede niet tevreden, leverde den 1 Mei hij de Staten nog eene remonstrantie in, om aan de Engelsche gedeputeerden overhandigd te worden 1). Daarbij bleef echter de zaak voor ditmaal, .loachimi rapporteerde den 4 Mei aan de Staten-Generaal, dat hij beide stukken aan de Engelschen had overgegeven, maar dat zij alleen geantwoord hadden, rapport te zullen doen aan den koning, die zijn besluit later aan Caron zoude mededeelen Zoo was de zaak weder op de lange baan geschoven. De Engelschen, die in het hoofddoel van hunne komst, de Oost-Indische quaestie, niets gevorderd waren, betoonden zich ongeneigd den Staten te wille te zijn in eene zaak, waarvan de afhandeling alleen aan dezen zoude ten goede komen. Denzelfden dag namen zij afscheid en den Staten schoot niets over dan Caron nogmaals op te dragen, den koning toch vooral eene juiste voorstelling van de zaak tc geven :1).
Zooals te verwachten was, maakten de vertoogen der Staten weinig indruk op den koning '1). Zijn besluit liet zich wachten en spoedig kwam zelfs bet bericht in Den Haag, dat Z. M. last had gegeven, de Engelsche visschers bij Spitsbergen dit; jaar met twee oorlogschepen bij te staan. Dadelijk werd aan Caron geschreven, dat hij dit zoude trachten te voorkomen of in ieder geval bewerken, dat de Engelsche schepen de Nederlanders niet aanvielen, daar dezen in dat geval last hadden zich te verdedigen, en dus een conilict onvermijdelijk zoude zijn '). Of Caron daarin slaagde wordt niet gemeld; zeker is het, dat het niet tot een gevecht kwam. De Nederlandsche walvischvangers, evenals het vorige jaar met drie oorlogschepen bijgestaan*'), waren weder sterker dan de Engelschen, die gee-
reeds afgedrukt in: Bijdr. voor Vaderl. Gescli. dl. III. j). (»—11, — evenals deze waarschijnlijk opgesteld onder medewerking van De Groot.
') K.S.-G. 1 Mei 1615.
-) K.S.-G. /i Mei 1015.
K.S.-G. 0 Mei 1615.
Toen Caron den koning, in antwoord op zijne klachten, wees op de maatregelen, door dc Staten genomen om oneenigheden tussclien Engelschen en Nederlanders te voorkomen, antwoordde Z. M. daarop niets! (Miss. v. Caron aan den koning dd. 0/16 Mei 1015, als bijlage bij zijne Miss. aan de Stn. v. 20,21 Mei 1015. in L. E. 1015.)
K.S.-G. 10 Mei 1015. De Stalen voegen er bij, dat de groot e animositeit van Engeland hun niet geheel natnnrlijk scheen: zij meenden, dat de Spaansche ambassadeur en zijne partij „totte oenhissinge van voorsz. hostilileyt alle doenelijcke lis-ticheyden practizeren sonde om haer prollijt daermede te doen door verweekiuge van vijantschap.quot; (cf. Carleton, Lettres. II. p. 01.)
H.S.-G. 1 April 10irgt;. — Macphei'hou (Annals of connn. II. j). 2X2) noemt 11
nen aanval waagden 1) eu zelfs niet konden verhinderen, dat de Nederlanders eene „logequot; op Spitsbergen voor hunne matrozen bouwden -).
Het volgende jaar (161f)) vroeg de Noordsche Compagnie een konvooi aan, dubbel zoo sterk als de vorige jaren, en werkelijk werden haar na vele deliberation vijf oorlogscliepen toegestaan ^). Natuurlijk durfden ook nu de Engelschen nog geenen aanval wagen; na bet vertrek der Nederlanders beroofden zij echter hunne „logequot; en vernielden ze '■). In het vaderland was ra en daarvan onbewust: voor Uil 7 maakten de Staten bezwaar, weder zulk een sterk konvooi toe te staan r'), dat als overbodig koude beschouwd worden nu de Engelschen zicb reeds drie jaren rustig liadden gebonden. Maai1 deze zuinigheid was zeer ontijdig: de Engelschen, hun kans schoon ziende, verjoegen den volgenden zomer de Nederlanders van de plaats, waar zij gewoonlijk vischten. Een Zeeuwsch scbip beroofden zij op de schandelijkste wijze van zijne vangst en gereedschappen *'•). Klachten baatten niet; de geroofde goederen werden te Londen onder de oogen der Nederlanders in bet openbaar verkocht ').
Intusscben hadden de voordeden, door de Moscovische Compagnie zoo gemakkelijk verkregen, den naijver van bare land-
9*
Neilcriaiidsclie schepen met 8 oorlogscliepen tegen *2 tóngelsche sclicpen met
132
geuooten opgewekt. Waren er reeds vroeger nu en dan on-aangenaamlieden ontstaan door den overmoed van Engelsclien, die als „separate fishersquot; met de geoctrooieerde Compagnie wilden coiicurreeren '), in IfilS sclieeu de zaak eene voor die vereeniging ongunstige wending te zullen nemen. De koning toonde zich geneigd, aan verscheidene Engelschen en Schotten, die eene nieuwe compagnie wilden oprichten, volmacht te geven, om naast de Moscovische bij Spitsbergen te visschen. Behendig genoeg werd er tevens eene poging gewaagd, om de concurreerende Nederlanders te verzwakken, door eenige kooplieden uit Zeeland, eeue provincie, die steeds tegen het uitsluitende octrooi der Noordsche Compagnie geprotesteerd had -), in de nienwe Engelsche maatschappij voor de walvischvangst op te nemen. Als koning van Schotland meende Jakob 1 gerechtigd te zijn, inbreuk te maken op het octrooi, als koning van Engeland aan de Moscovische Compagnie verleend! Reeds maakte de nieuwe vereeniging zich tot groote uitrustingen gereed, toen plotseling de wankelmoedige koning, zonder twijfel door de vertoogeu der benadeelde Compagnie overtuigd, het Schotsche octrooi introk en bepaalde, dat de Engelsche Oost-Indische Compagnie zich met
') In ICj-ir, had de schrijver van The Trade's Increase reeds gewezen oj) de nadeeligc gevolgen van het octrooi der Moscovische Compagnie, die alle Engelschen van de visscherij uitsloten en bij overtreding gevangen namen, „out of Pretence of their lirst 'Whalc-himtingquot;. I)c voornaamste opjiosanten tegen dc Compagnie waren inwoners van Hull, die hel argument der bevoorrechte visschers, dat zij het eerst in de IJszee walvisschen gevangen hadden, ontkenden, en aan zich zeiven de prioriteit toeschreven. (The Trade's Increase, in: llarl. Miscell. IV p. 219.) Werkelijk schijnt dit het geval geweest te zijn. (Mac Cnlloch, Diet, of comm. p. 1340. — Macpherson, Annals oi' comm. 11 p. 204,05.) Het kan ons dan ook niet verwonderen, dat reeds dadelijk in quot;1013 de Moscovische Compagnie in dc noodzakelijkheid geweest was, 4 Engelsche „interlopersquot; van Spitsbergen te verdrijven, waarschijnlijl: dezelfde Huilers, waarvan de schrijver van The Trade's Increase spreekt. (Hari. Miscell. 1. c.) Verder hooren wij van de Hullsche visschers niets; het is echter hoogst waarschijnlijk, dat zij het waren, die het Schotsche octrooi aangevraagd hadden; immers dadelijk na de intrekking daarvan brak in den zomer van lülS weder een twist uit tusschen Huil en |de Moscovische Compagnie over „the isle of Trinity,(?) King in the north sea towards Spitzbergen,quot; waarbij de stad recht van visscherij beweerde te hebben, krachtens hare ontdekking en eerste visscherij. Jakob I stelde haar schadeloos voor dc teleurstelling van dien winter, door de Compagnie ditmaal i'i het ongelijk te stellen en het eiland aan de „corporation of Huilquot; af Ie slaan. (Macpherson, Annals of comm. II p. 292.)
■) ll.S.-G. 22 Febr., 27 Mrt,, 4.j\pr.-1M4. - De Zeeuwen hadden later eene afzonderlijke compagnie opgericht, die met de Noordsclie concurreerde. (Kerst in '102.» werden deze beide nuialschappijen vereenigd.) Met deze Zeeuwsehe Cuinpagnie schijnen zich nu de ontevredene Engelschen te hebben willen vereeuigen.
de Moscovische in verbinding zoude stellen, en dat beide hare kapitalen zouden vereenigen voor zooverre dit noodig was. Voortaan maakten de twee maatschappijen voor alles, wat de walvischvangst bij Spitsbergen betrof, éene compagnie uit1), Met nieuwe kracht begonnen nu de uitrustingen in Engeland. Dertien schepen werden tot de walvischvangst uitgerust, en men beloofde zich veel van denuitslag -). Ditmaal zoude echter den Engelschen op gevoelige wijze getoond worden, dat zij niet straffeloos een krachtig volk konden uitdagen. De Zeeuwen, hunne hoop op aandeel in de nieuwe Schotschc compagnie vervlogen ziende, besloten wraak te nemen voor de schade, hun het vorige jaar toegebracht. De schepen der Noordsche Compagnie, weder met twee oorlogschepen bijgestaan :i), waren niet onwillig hunne landgenooten tegen de oude vijanden bij te staan. Toen de Nederlanders dan ook in den zomer van 1618 door de Engelschen op nieuw beleedigd, getergd en zelfs beroofd werden, vielen zij zeiven hen onvervaard aan en namen hun wederkeerig het hunne af, om zich uit den opbrengst schadeloos te stellen
') Maopherson, Annals oC comm. JI p. 287. (Zie over cene vroegere combinatie der beide Compagniën : hiervóór p. 128 Noot 2). — igt;e vereeuigiug duurde uiet lang. Evenmin als de Noordsche Compagnie (Mac Cullocli, Diet, ol' comm. p. 1346), schijnt de Engelsche veel voordeel gehad te hebben van hare voorbeeldeloos rijke vangst. Niettegenstaande zij nu door het groote kapitaal der Oost-Indische Compagnie gesteund werd, konde de Moscovische na dc schade, hun in 10*18 door de Zeeuwen toegebracht, het ongunstige jaar IlilO uiet doorstaan. Minder ondernemend dan dc Nederlanders besloot men toen reeds dc walvischvangst op te geven. (Macpherson, Annals of comm. II. p. 292.— Mac CuUoch, Diction, of comm. p. 1347). Een der redenen van de moedeloosheid der Engelsehen was zonder twijfel het vertrek der walvisschcn vau Spitsbergen, die door het aanhoudende jagen zich eerst naar het ijs. daarna naar de opeue zee terugtrokken. (Zorgdrager, Groenl. visseh. p. 235— 39.— Macpherson, Annals of comm. II p. 287.) IJc Nederlanders vervolgden ze daar, hoewel de Noordsche Compagnie weldra bezweek, de Engelschen verlieten de walvischvangst geheel totdat in den tijd van Karei II weder enkele Engelsche schepen daartoe uitgerust werden. (Macpherson, 1. c. 11 p. 287. — Vgl. echter het aanbod der Engelschen om de visset,erij op Spitsbergen onderling te verdcelen nog in: Verbaal 1624 ad 27 Mrt.) In 1725 werd er eene nieuwe compagnie voor de walvischvangst in Kngeland opgericht. (Zorgdrager, 1, c. p. 239.) De visseherij was toen echter geheel naar het westelijke deel der IJszee, naar Groenland en Straat Davis verplaatst. (Mae Cnlloeh, 1. c.) Ook dc Nederlandsche walvischvangst was toen zeer sterk verminderd. (Mae Culloeh, 1. c. p. 1346,48. — Zorgdrager, 1. c. p. 228, 34,39. — Versl. over de zeevissch. p. 48,49.)
3) Macpherson, Annals of comm. II. p. 287.
3) K.S.-G. 12,22,30 Jan. 1618.
-') Mem. der Eugclsche commissar., overgegeven in dc conferentie van 16 Mrt. 1619. Verg. daarmede het verhaal der Nederlanders in dc memorie vau antwoord van Mrt. 1619. (Verbaal 1018,19 ad 10, 23 Mrt. 1010.) — K.S.-G. 9 Nov. 1018.—
i I
Men kan zich de verontwaardiging der Engelschen voorstellen^ die reeds het vissollen der Nederlanders bij Spitsbergen een inbreuk op bun recht oordeelden, nu die indringers aanvallers worden! Den :ï October 161S verscheen Carleton ter vergadering der Staten-Generaal, en begon met te doen voorlezen: „les informations sur les violences, robberies et a ss as i nats co mm is host i lenient par les 11 oil an dais sur les na vires, bi ens, et per son nes des Anglais anx quartiers du Nort.quot;') Zulk een begin beloofde weinig goeds; en werkelijk luidde Carletons rede niet geruststellend. Aangezet door nieuwe gewelddadigheden in Oost-Tndiö, liet hij zich op een toon van verontwaardiging over de Nederlanders uit. Hunne schandelijke handelwijze was niet te loochenen, beweerde de gezant, „vous en voyez les accusations rrcprochables, et pour preuve plus manifeste, nous en anons en ces iours passez la nomielle chantée icy a la Haye, a bou-che ouverte et visage assenrc, dans la Court, et par les rues, avec les particularitez tant des pieces d'artillerie, et des ton-neanx d'hnyle prises et divisées en mer, comme des hommes tuez et blesscz, et Ie tont receu avec grand applaudissement et triumphe, comme d'une victoire gaignée sur les ennemis. Eo audaciae per ven turn est.quot; „Car, Messieursquot;, dus gaat Carleton verder voort, „d'assaillir hostilement les Espagnolz ct Portugais a cause qifils (jnt voulu approprier a eux mesmes la trafficque et le commerce des Indes, et imiter en la mesme cause leur cxemple, faire sonner sy hault cu toutes les occasions, qui vous tournent ii propos, mare liberum, et ne la laisser libre (|u';\ vos gens i);nous Hatter de 1'appellation de vos
Macpherson, Annals ol' comm., II p. quot;quot;iST. — liet verhaal van Bandavt (Mcmor.IX.* p. 07) van hei veroveren en vrijgeven in 1(V17 van een Engelsch schip, dat de Nederlandsche walvischvaarders had aangevallen, heeft, hoewel cenigszins van dit verschillende, waarschijnlijk betrekking op deze gebeurtenis, (liet is echter vreemd, dat Nickolls, Remarqnes. p. 140, op het jaar 11)17 nagenoeg hetzelfde verhaal doet.) Wagenaar (Vaderl. hist. X. p. 71) volgt Bandarts verhaal geheel, terwijl iiij verkeerdelijk Van den Sande citeert; — en waarschijnlijk is aan dezelfde bron ontleend het volkomen gelijkluidende verhaal van: Zorgdrager, Groenl. vissch. p. 40fc2.
^ Waarschijnlijk was dit hetzelfde stak, dat hierachter afgedrukt staat in de liij-lagen. Het werd later door de Engelschen aan de ambassadeurs van IG'18,i 9 overge geven. (Zie meer hierover in llfdst. V, § 3.)
~) Voor dit verwijt was maar al te veel reden. Ue Engelschen waren op Spitsbergen in nagenoeg denzclfden toestand als de Nederlanders in Oost-Indic. (Het gesprek der Ne-derlandsche ambassadenrs met Jakob I, te vinden in : Verbaal 1018,19 adlO Jnli l0i9, stelt die soms verrassende gelijkheid duidelijk in het licht.) Niettemin deden de onzen, terwijl zij over de handelwijze der Engelschen op Spitsbergen luide klachten aanhieven,
ui wat in hun vermogen was, om de Engelsche concurrenten van den voordeeligen
mcilleiirs atnys et confederez ct armer et auiiner vos gens contre nous par authorité publicque; Paeem or are mauu, prae-t'igere puppibus a r m a, sous correction, n'anulle coherence.'-' Daarbij, vervolgde de gezant, laat de ambassade, door de Staten herhaaldelijk beloofd, (tot schikking der onecnighcden over haringvisscherij en lakenhandel,) zich nog steeds wachten. De koning heeft getoond, van dc Staten een en ander te willen verdragen; nu kan hij behoudens zijne eer geen langer uitstel dulden. Is het u ernst met de vriendschap van den koning, dus eindigt de gezant, geeft dan die ambassade last ter vereffening van de geschillen in Oost-lndië en Groenland, en vooral: „faictes le (au nom de Dien) promptemcut, alaigrement, ct rondement, saus plus de delay, tergiversation, ou arricrc pensee!quot; ')
Oost-lndischcn handel uit te sluiten, en hoewel zij het niet waagden, ü|jenlijk mare clausum toi hunne leuze te maken, zochten zij door vaak onrechtmatige handelingen hun doel te bereiken, wat hun dan ook volkomen gelukte. (De Staten waren er dan ook geenszins afkeerig van, den weg der onderhandelingen te verlaten, en het geluk der wapenen te beproeven. Althans in de K.S.-G. S April '1015 verklaren zij te meenen, dat dit de eenige weg is, om de Oost-Indisehe geschillen te beslechten. Alleen scheen het hun niet wenschelijk, de onderhandelingen plotseling at' te breken.) De schrijver van Mare Lib cru m schaamde zich niet, de redenecring, die aan deze wenschen der Nederlanders een schijn van recht moest geven, openlijk aan het Engelsche hof voor te dragen. (Zie het zeer interessante stuk, dat zijn susten u behelst, achter zijn Verbaal van 1613.) Later trachtte Nederland aan Spanje zelfs het bezoeken der Phillippijnsche eilanden te beletten, door het omzeilen van de kaap De Goede Hoop te verbieden. (Phillimore, Intern, law. 1. p. 188.— Ortolan, llegles internat. I. p. l^O.) — Een sprekend bewijs van de handelingen en denkwijze der Nederlanders met betrekking tot mare libcrum zelfs in Europa, waaide Staten zeer bepaald de vrijheid der zee als hunne leuze aangenomen hadden, levert nog de Hist, du pays nomine Spitsberghe (p. '•i-i); de Nederlanders, nog zeiven niet dooide Engclschen op Spitsbergen toegelaten, namen dadelijk bezit van eene baai en verhinderden, in vereeniging met een schip van St. Jean de Luz, dat hun tc sterk was geweest, een ander schip uit dezelfde stad op deze plaats te visschen. Verg. ook de rondborstige verklaring der Nederlandsche gezanten van li) 10: „dat t hun wey-nich sonde verschelen, otl' sy de visscherie ex communi vel particulari jure mochten behouden, mits dat sy in alle gevalle van de conservatie vandieu versekert waeren.quot; (Verbaal 1010 ad 10 Mei.) Men idealiseert dan ook de Nederlanders der zeventiende eeuw te veel, wanneer men hen als uitsluitende voorvechters van vrijen handel en vrije zeevaart verheft!
') Zie de Propositie in haar geheel in : K.S.-G. .4J October 1018. — De rechtvaardiging der Noordsche Compagnie is vervat in de memorie, hierachter afgedrukt in de Bijlagen, liet stuk werd later door de ambassadeurs te Londen aan de Engclschen overgegeven. (Zie uitvoeriger hierna llfdst. V. §
DE AMBASSADE VAN 161S—1619.
----
^ 1. Klachten en bedreigingen.
Carleton had in zijne redevoering van 3 October met nadruk cc» onderwerp op het tapijt gebracht, dat reeds jaren tus-schen Engeland en Nederland hangende was: de ambassade naar Engeland om de vele qnaestiën te beslissen,, die langzamerhand hoe langer hoe meer hinderpalen bleken voor de goede verstandhouding der twee volken. Oorspronkelijk door de Staten zeiven voorgeslagen, ten einde liet meermalen vermelde verbod van uitvoer der ongeverfde Engelsche lakens te doen opheft'en, een voorslag later bij de geschillen over de groote visscherij herhaald, was de ambassade gedurig nitgesteld en op den achtergrond geraakt. In beide punten vonden de Staten zoovele bezwaren, dat zij eene onderhandeling daarover schuwden. De koning daarentegen verlangde zeer naar de komst van het gezantschap ; op hoop daarvan waren de belcedigingen der Nederlanders in de laatste jaren telkens door de vingers gezien, met het oog daarop had de koning dikwijls toegelaten, dat gewichtige qnaestiën slechts oppervlak-kilt;gt;- behandeld werden. Ook de Nedcrlandsche Oost-Indische
O
Compagnie drong er herhaaldelijk op aan. Deze laatste omstandigheid zal het hare er toe bijgedragen hebben, om de Staten, bij wie de Oost-Indische belangen altijd zoo zwaar wogen, tot het spoedig zenden over te halen. De bijzonder dringende Propositie van Carleton en de bedreiging met represaille-brieven tegen de Nedcrlandsche schepen, die door het Kanaal uit Oost-Indië terugkeerden '), gaven nu den doorslag: na vele delibe-ratiën, aanmaningen van vele zijden, verdagingen en voorbe-
^ Zorgdrager, Groeul. vissch. [). lO'i.
137
reidende maatregelen '), kwam het rleu 18 October 16 IS tot de gewichtige resolutie en werd tot de ambassade „eenparich-lijck verstaanquot;, aangezien ze „oirbaer, geraden cnde nodichquot; werd geoordeeld Gelderland en Holland wezen dadelijk de twee personen aan, die voor deze provinciën naar En geland zonden gaan (Johan \ an Goch en Ewout Van der Dussen :!)), eene commissie werd benoemd om hunne Instructie te concipiceren ') en aan Carlcton werd van dit gunstige besluit kennis gegeven 5).
De gezant koude tevreden zijn over den spoed der Staten: toch meende hij reden te hebben, op nieuw te klagen. Er was iets uitgelekt van een plan der Staten, om ook nu nog de twee punten, waarin zij bezwaar hadden, te laten rusten, cn alleen last over de nu onlangs op den voorgrond gestelde, de Oost-Indische en Groenlandsche zaken, in de Instructie op te nemen quot;). Carlcton gaf dadelijk aan de Staten zijne bevreemding hierover te kennen '). Het baatte echter niet. Wel werd hem nu een formeel antwoord op zijne Propositie gezonden, maar het behelsde niets anders dan de resolutie van l'-i October over de ambassade en „in generalibus terminisquot; den last, dien men voornemens was haar te geven s). Voor het geval, dat Carleton de twee quaesticuse punten (groote visscherij en lakenhandel) mocht „nrgerenquot;, besloten de Staten, dat hem geantwoord zoude worden, dat beide ;/den Staet van tlandtquot; betroffen cn dus in Den Haag moesten behandeld worden, (?) cn dat bovendien de Staten op eenen tijd, dat kerk en staat in onrust en gevaar waren, het „te sccr dangerenxquot; oordeelden, de vroedschappen in zaken van zooveel belang tc raad-
') R.S.-G. (1,8, 12, 10. 18 Oct. Uil 8.
-) R.S.-G. 18 Oct. 1018.
•'J) R.S.-G. 19 Oct. 1G18. Holland had aanvankelijk De Grout voor dezen po-t bestcnn!. (Carleton, Lettres. I. p. 170.) Ook nu nog bood deze zich zeiven uit zijne gevangenis aan en wel, als men den zeer partijdigen Carlcton ^elooven mag, onder belofte, „de conFesser non-seulement tout ce (pi'il sait. mais aussi cc qu'il soup(;onne vraisem-blablement contre Barnevelt.quot; (Carleton, Lettres. II. p. 332.) Dit bericlil komt trouwens zeer goed overeen met de mededeelmg, dat hij bij zijne gevangenneming wfort abaltu et taciturnequot; was (Carleton, Lettres. 11. p. 2110), en later ile eenige van de gevallene partij, die zich had „humilic,quot; zonder zich nochtans schuldig te verklaren. (Carleton. Lettres. 111. p. 70, 84.)
•') R.S.-G. 18 Oct. '1(518.
;') ll.S.-G. 18 Oct. 1G18.
'•) Carleton, Lettres. 11. p. 350, 350.
quot;) RS.-G. 20 Oct. 1618.
s) Carleton, Lettres, ü. p. 340. - R.S.-G. 20, 22 Oct. DV1S.
13S
ploten, uit wees voor „alteratie van de gemeente.quot; ') Men ziet, do Staten waren slim genoeg te begrijpen, dat Jakob I Arnuniaansclie woelingen boven alles vreesde! Carleton liet liet echter niet tot deze laatste verontschuldiging komen; bij gaf alioen te kennen, dat bij vertrouwde, dat de Staten aan zijn verlangen zouden voldoen :). Dezen, bierdoor gerustgesteld, bidden zieb nog veertien dagen met voorloopige maatregelen voor de ambassade bezig Zeeland benoemde Joacbim Liens tot derden ambassadeur '), maar van het arresteeren der Tnstrnetie kwam niets.
Toen meende Carleton te moeten toonen, dat zijn geduld ten einde was. Den (gt; November verscheen hij weder in de vergadering der Staton-Generaal, en nadat hij de Engelsche gedeputeerden ter Synode van Dordrecht aan de Staten bad voorgesteld, drong hij in krachtige bewoordingen aan op bet arresteeren der Instructie cn bet opnemen der vier openstaande (|uaesticn daarin. Hij besprak deze eerst elk afzonderlijk. Wat den lakenhandel betrof, zcide hij, de Staten zclven hadden reeds lang de behandeling dier zaak noodig geoordeeld. Tot bevestiging van hun recht op de vrije vis-scherij hadden zij zieb op de oude traetaten beroepen : wat was nu billijker, dan dat de koning de aangevoerde traetaten wenschte te zien, onder verzekering dat hij zich daarnaar zoude -■cdragen ? Bovendien de Staten wisten wel, hoe dikwijls de beide zaken besproken waren cn aanleiding tot onaangenaamheden gegeven hadden ; bet was tijd, dat hieraan een einde kwam. De twee andere zaken, waarvan hij nog zoo kort geleden gesproken bad, rekende Carleton niet noodig, uitvoerig aan de Staten te herinneren 5). „Mais ie vous prie dc considcrer,quot; dus eindigde de ambassadeur op vasten toon, „quo les arrérages ne se pavent point par nouuelles debtes; et les precedentes offences ne sont pas effacées par frescb^s iniures, c'estau contraire N o v i s vnlneribns veteres rum-per c cicatrices. 11 est question maintenant, Mess1'3., ou dc rcnouueller iirë mariage, ou d'cn faire devorce, et c'est la troisicsme publication que j'en ay faict'') cn vostre assem-
i) R.S.-Cr. 20 Oct. I (VIS.
;i) ^fl Oct., ri, 0, Nov. 1lt;H8. - '!■ quot;■ Oct., H Nov. ItVlS.
4) K.S.-G. '2 Nov. KHS.
■') I let ware» tromvens ilc twee quacstiën, die dc State» besloten hadden in dc Instructie van het gezantschap op tc nemen.
quot;) De eerste „publicationquot; was geschied den 3 Octobcr (zie hiervoor p. '130), en
hléo, il nc ticut qu'a rons d'en faire la consummation.quot; ')
Als president fungeerde dien dag de lieer Van Matlienesse, lid der Edelen van Holland, een vurig aanhanger der pas gevallene Arminiaansche partij en als zoodanig Engeland niet zeer genegen. Hij antwoordde Carleton op konden toon in algo-meene bewoordingen en had de onbeleefdheid, zijne Propositie niet volgens gewoonte bij geschrift te vragen om er nader op te letten Dit was olis in het vuur. Carleton nam nogmaals het woord en hield den Staten voor, dat zij de zaak wat ernstiger ter harte moesten nemen ; het was nu geen tijd meer, de bedreigingen van Engeland in den wind te slaan. „Jo vous prie,quot; dus luidde het, ,/dc prendre ces a'. aires plus :i coeur, car la raison veut ainsy et vostre promesse faicte par vostre Ambassadeur vous y oblige ; outre qu'il ny a plus lieu d'excuse,quot; nu de vergadering van Holland bijeen is, en Zeeland op het punt staat bijeen te komen. Terwijl nu de gelegen-lieid zoo gunstig is, om aan de geschillen over lakenhandel en haringvisschcrij een einde te maken, „de dire, qnand vos Commis-saires viennent en Angleterre, nous n'avons point d'ordrc, c'est en bon frauyois, nous n'avons pas la volonté, et ainsy (pour vous dire en un mot ce ([uc j'en juge) Sa Ma1 rentend ra,,:i). Deze stoute taal werkte : de Staten deden hun best, het verzuim van hunnen president goed te maken '). Niettegenstaande de allermoeielijkste omstandigheden, waarin zij na Manrits' coup d'état verkeerden, drongen zij zeiven herhaaldelijk aan op het arresteeren der Instructie voor de ambassade2).
Den 21 November had dit eindelijk plaatsquot;). De Instructie is een uitvoerig stuk, dat ons werkelijk bewondering afdwingt, evenzeer voor der Staten moed als voor hunne vindingrijkheid in het opsporen van uitvluchten. Na eenige complimenten en dankbetuigingen in algemeene bewoordingen voor genotene hulp en bewijzen van genegenheid, van Jakob 1 ondervonden,
het toen gezegde was den 1(3 October op speeialen last van Jakob I door Cailclou nader aangedrongen. (ll.S.-G. i() Oct. HVIS.) Zoo koude deze Propositie de „trois-iesme publicationquot; heeten.
Propos, van Carleton, in: ll.S.-G. (» Nov. 'I(V18,
) ll.S.-G. 0,10 Nov. 1618, — verg. I\. 11. 10, *21 Nov. 1018.—Carleton, Lettres. 11. p. 354,59.
6) ll.S.-G. 21 Nov. '10i8.
140
komen de Staten dadelijk op de zaak, die hun het naast aan het hart ligt: liet plan tot vereeniging der Oost-Indische Com-pagniën van heide landen, en zetten zij uitvoerig uiteen, hoe dc ambassadeurs de pogingen van de gedeputeerden der Oost-Indischc Compagnie daartoe moeten ondersteunen. Daarna komende tot dc oneenigheden in het noorden, verhalen zij het daar voorgevallene van dc komst der Nederlanders af tot 161 ^ toe, en dcdueecren daaruit, tot rechtvaardiging van het feit, waarover door Carleton geklaagd is, hoe de hunnen tot zelfverdediging, niet uit vijandschap tegen Engeland, tot hunne gewelddadige handelingen gedrongen waren. Hunne komst in die wateren wordt verdedigd door te wijzen: 1°. op de natuur der zee, die voor ieder openstaat, 2quot;. op hun recht als ontdekkers van Spitsbergen en o '. op het feit, dat de Engelschen na hnnne beweerde ontdekking in 1553 in ieder geval het eiland weder kennelijk verlaten hebben. Eindelijk worden den ambassadeurs cenige voorslagen aan de hand gedaan, die zij mogen doen tot het vaststellen van een reglement om gezamenlijk tc visschen op Spitsbergen.
Daarmede is de eigenlijke Instrnctic geëindigd : het overige gedeelte strekt alleen, „dat de Ambassadeurs dese saken met gevoech mogen excuseren voor dc conservatie van gerechtichey-den en vrvheden vaut landt.quot; zooals de Staten het uit-dnikken '). Wat de groote visschcrij aangaat, dc ambassadeurs moeten hoog opgeven van het plakkaat van 5 Juni KUS quot;), dat bij strenge executie alle klachten van 'skonings onderdanen zal doen ophouden. Mocht men in Engeland reppen van het ten uitvoer leggen van vroegere plakkaten of bet cischen van „eenig Rcght ofte Recognitiequot;, dan belasten dc Staten hunne ambassadeurs, dit te voorkomen door de natuurlijke vrijheid der zee, hunne possessio immemorialis en het groote nadeel, dat Holland door ccnc belemmering der visschcrij lijden zoude, aan tc voeren. Tn ieder geval zoude men, voor men tot zulke uiterste maatregelen overging, als het heffen van cencii tol zijn zoude, dc zaak „wel ende rijpelijkquot; moeten onderzoeken, iets waarvan in de tegenwoordige omstandigheden geen quaestic koude zijn : 1quot;. omdat men aan verscheidene provinciën, steden en collegiën dc zaak ter overweging moest geven, 2quot;. om aan dc vele „gealtereerde gemoederenquot; geene aanleiding te geven
') U.S.-O. 5,0 Nov. '1618.
2) Ziu hierboyeu p. 115.
J41
tot „meerdere alteratie,quot; 3quot;. omdat de haringvissciierij, waardoor zoovele gezinnen zicli otiderhonden, juist in den laatsten tijd bijzonder onvoordeelig is geweest. Di'ingen de Engelsclien desniettegenstaande aan, dan zullen de ambassadeurs den koning ootmoedig verzoeken, niets te doen, wat slechts den ge-meenen vijand voordeel kan verschaffen. Eerst wanneer dit idles niet baat, moeten de tractaten, die der Staten bezit bevestigen, worden aangevoerd en des noods eene herziening daarvan toegestaan, waarvoor nu natuurlijk geen tijd is. — Van de quaestie over den lakenhandel maken de Staten zicii oj) dergelijke wijze maar korter af '). Waarlijk, Carleton had mogen hopen, meer indruk gemaakt te hebben ; de Staten weken geen duimbreed van hun eerste plan af.
De ambassadeur schijnt daarvan iets gemerkt te hebben ; op denzelfden dag, dat de Instructie gearresteerd was, drong hij nogmaals aan op het uitbreiden daarvan eu het opnemen der beide reeds vroeger aangedrongen punten, onder bedreiging, dat anders de geheele ambassade vergeefsch zoude zijn, daar de koning de behandeling der beide door de Staten gewenschte punten alleen weigeren zoude. De Staten verge noegden zich echter, zeer lakoniek bij de vermelding daarvan in de rcsolutiën te doen aanteekenen : „alsoo de Instructie gedaen is, werdt verstaen dat men dat daerbij sal laten.quot; ) Den 2S November verzoebt Carleton nog bet opnemen van een vijfde punt in de Instructie: het wegnemen van de ontevredenheid des konings door maatregelen, die den gestadigen uitvoer van geld uit Engeland konden voorkomen '). 1H' Staten waren hiertoe niet ongenegen '), maar zij oordeelden verder uitstel van bet vertrek der gezanten na al het aandringen van Carleton niet wenschelijk : de ambassade reisde den 1 December met de gecommitteerden der Üost-lndische Compagnie •'*) uit Den Haag. Zoo durfden de Staten nog in hinme
') Instructie der ambass. v. 1018,10, in: üeg. tier Instr. 1 (Vl i—ï!.
~) ll.S.-G. 21 Nov. i(VI8.
3) lt.S.-G. ^8 Nov. '1018, — Carleton, Let tres. II. ji. 307.
4) ll.S.-G. 28,30 Nov., 1 Dec. 1018. — Garlelon, Let tres. 11 p. 307,404.
Het waren de heeren Dirk lias, .Takob Horeel, Albert Souk, Au«lries K.iekaerts eu Aernonlt Jacobse Lodesteyn, als bewiiulhebbers der Oost-lndiselie Clomijairiiie, niet Mr, Willem Bureel, aiivokaat der Compazine. — '/Ar. over liimnc jiersoneu : Carleton, Lettres. 11. p. 301, 02, 08. — Ihin Verbaal berust al/ondtn-lijk op het !L-A. Verg. over huuue zending ook: ï)»; .longe. Opkomst van liet Ncderl. uezü-j, in (). I IV. p. CXI\—CXWll, en: Wageuaar, Valerl. Iiist. X. p 1194.
bezwaarlijke omstandiglieden flen dreigenden toorn van een machtig koning trotseeren ! De gevolgen lieten zicli niet wachten.
§2. Ontevredenheid in Enge 1 and.
liet tijdstip, waarop de ambassadeurs (de heeren Van Goeh, Van der Dussen en ïiiens ')) hunne bestemming bereikten, was voor beide landen, die zij moesten verzoenen, uiterst ge-wiclitig. Met scheen, alsof juist in die dagen eene beslissing zoude genomen worden, die van onberekenbaren invloed op beider toekomst zoude zijn. In Nederland had slechts weinige weken geleden eene geweldige orakecring van zaken plaats gehad door de gevangenneming van de hoofden der partij, die tot nog toe in Holland, ja in de Zeven Provinciën opper-machtig geweest was. Reeds op zich zelf voor de verdere houding der republiek van het hoogste belang, verkreeg deze srebeurtenis eene nieuwe en onverwachte beteekenis door de
o
veranderde richting, die in dc buitculandsche politiek eerlang schccn gevolgd te zullen warden.
Sinds bet sluiten van het Bestand was cc eene merkwaardige verandering in de verhouding van Engeland tot de republiek gekomen. Ze waren voorbij de dagen, dat Jakob ], zonder dat iemand er zich aan ergerde, zich met 's lands inwendige belangen bemoeien koude, terwijl hij de Staten als zijne minderen, zoo niet als zijne onderdanen beschouwde! Had de inmenging nog plaats, dan geschiedde het alleen om eene toch altoos machtige partij te steunen. De meer en meer toenemende wedijver der beide natiën, dc aanwassende wangunst van Engeland hadden de „goede correspondentie,quot; die in 101:3 „volcomen ende perfectquot; geacht werd'j, langzamerhand uiterst koel gemaakt 3). Dc lijdelijke houding, die koning Jakob tegenover
') Zie over «1c personen der gezanten; Carleton, Lettres. 11. p. 354. — Vim Go-li-mi Liens waren : „d'honnetes gens, entendns et bien intentionnes/' Van der Dnssen was van de gevallene Arniiniaansche partij en gekozen voor de verandering der vroedschappen door Manrits. Hij was echter „plus i nod érequot; dan de overigen van zi;ne partij. (Carleton, Lettres. 11. p. 368.)
-) Woorden van Win wood. (R.S.-G. 30 Ang. 1013.)
•quot;) Jakob I sehreei' aan Winwood in 1G10: „Je snis advertv par diverses voyes qne Barnevelt est dn tont aliéné et desvoyé dn bon ehemin, et j)artienlierement laict tonte sa dependance sur ia Royne de France: el. an contraire que Ie Comte Maurice eamp;t fort alVectionnr a la bonne cause et a nioy en particulier.quot; (Winwood»
de katholieke mogendheden na Ifil3 aangenomen had, was niet geschikt om vertrouwen in te boezemen. Daarbij kwamen de kerkelijke twisten, waarin Jakob 1 zoo ondubbelzinnig tegen de bovendrijvende meening in Nederland partij koos : de vriendschap vermeerderde er niet op. Oldenbarnevelt en de zijnen, altijd tot een Fransch bondgenootschap geneigd, gingen meer en meer beslist dien weg op. Vtm zelve volgde dc aansluiting der andere partij aan Engeland '), Carleton steunde er voortdurend met woord en daad. Zoo bekampten de beide mogendheden elkander op vreemd terrein, totdat de conp d'état van J (ilS alle kansen veranderde. Maurits en dc Contra-itemonsti'antsche partij kregen de bovenhand1); ieder verwachtte nu eene verandering ook in de buitenlandschc politiek.
Een bondgenootschap met Engeland scheen dan ook werkelijk vele voordeelen op te leveren. Sinds de leiding der zaken in Buckinghams handen was, had Engeland zich minder Spaansch-gezind getoond dan vroeger '). quot;Welke verwachtingen moest niet de zoo door en door protestantsche Nedcrlandsche natie koesteren, toen juist in dien tijd de Boheemsche koningskroon aan den schoonzoon van Jakob I werd aangeboden! ^len hoopte, dat
) De invloed van prins Maurits was werkelijk in dien tijd bijzonder groot. Carleton stelde in het begin van 1019 (cf. hierna p. 144) zijne Propositie uit. „sachant que quoiqn'il put dire alors, on laisseroit l'afl'aire de eoté jusqu'an retour du Prince.quot; (Carleton, Lettres. II. p. 303.) — lu Ki'iO berichtte hij, dat ile laudjiro-vincien luinue toestemming gaven tot hulp aan de Dnitsche protestanten, voornamelijk „pour satisfairc le Prince d'Orange, qui les dirige elVectivement ]jar la mauière habile dont il les méuage, sans quoi, depuis leurs deruiers troubles ils ne scroicnl que comme des pieces dé co us nes.quot; (Carleton, Lettres. III. p. 270.) Weinige niaauden later schreef de gezant, dat dc Staten van Holland door hunne gedurige onderlinge twisten telkens hunne toevlucht tot den Prins moesten nemen, zonder wiens tusschcnkomst niets van belang zonde tot stand komen. „Par la,quot; merkt hij zeer juist op, „ils décèlent eux-même leur foiblesse, ct ce Prince gague tons les jours des forces ct de Tautorité.quot; (Carleton, Lettres. 111. p. 404.) In i(V2'l konden de Staten-tieneraal zells uict gereed komen met dc Instructie voor de Eugelsche nm-bassade zonder 's prinsen voorliditing. (R.S.-fl. 2,3,20,23 Nov. 1(i21.)
:') Kauke, Kngl. Gesch. II. |i 10. — Hume, Hist, of l'.ngl. \ I. j:. 40. \lg.
Engeland nu zijne neutrale houding verlaten zoude, men voor-z.ig eene nauwe aansluiting der Nederlandsche republiek aan die mogendheid, men verwachtte, dat Engeland dan in Dnitsch-land tusscheu beiden zoude komen, terwijl de Staten Spanje in bedwang hielden ').
Intusscheu !)lect' Jakob 1 weifelen: voorloopig deed hij niets, om zijnen schoonzoon tot do aanneming der kroon aan te moedigen. Ja, wat meer is, weldra verspreidde zich door het verbaasde Europa de uiiirc, dat de koning van Engeland er aan dacht, zijnen zoon en troonopvolger met eene Spaansche iniante in liet, huwelijk te verbinden. De slag was geheel onverwacht; men wist niet, wat daarvan te denken. Werkelijk konde ook iillccii in het hoofd van eenen Stuart zulk een plan opkomen. Eu het eigenlijke karakter dier Stuarts was voor Europa nog een geheim : eerst sinds korten tijd was Jakob I meer zelfstandig opgetreden '). IMet de traditiën der politiek van Elisabeth brekende, was hij meer en meer eene eigene gaan volgen, lün nu werd hot ideaal van den vredelievenden vorst, Enge-lauds neutraliteit tusscheu de katholieke en protestantsche mogendheden, door de Boheemsche zaak ernstig in gevaar gebracht. Hij greep het Spaansche huwelijk gaarne aan om ze te handhaven :!). Met de aan Jakob I eigene langzaamheid in het nemen van een besluit vorderde de zaak echter weinig. Eu toch was eene beslissing dringend noodig, eene beslissing, die ieder verwachtte, dat bepaald ten gunste van een der beide machten zijn zonde. De wereld verbeidde met gespannen aandacht 's konings keuze, die op de geschiedenis der eeuw van zooveel invloed moest zijn.
In dien staat van zaken kwam de Nederlandsche ambassade in Engeland aan. liet mocht waarschijnlijk heeten, dat ook de uitslag harer onderhandelingen grooteudeels van 's konings besluit zoude afhangen. Toch bedroog reen zich hierin : de koning bleef in zijne afwachtende houding volharden '). Geheel overeenkomstig met zijn plan 5) en zijne gewoonte maakte hij er veel werk van, de Nederlandsche afgevaardigden dooquot; betuigingen van genegenheid te winnen quot;). Reeds op de eerste
') lljujke, Eugl. Gesch. 11. p. vlg. — Jluinc, Hist, of Euj;!. VI. j).
-) Kïiulxe, Engl. Gesoli. II. j), 10 vlg.
::) irimkc, lOiigl. Gesdi. II. |».
^1) li.aukc, Engl. fi'osch. II. p.
■') llauki', Engl. (Jescli. II. j),
'') Ook van de /Ijile der republiek weril ua den eoup il'rtat alles vcriuedeu wat
145.
audiëntie (20 December) toonde Z. M. zijne ingenomenheid met de houding der Stilten, en vooral van hunnen leider prins Maurits, in de pas geëindigde onlusten. Toen de ambassadeurs hem uit naam van den prins begroetten, „heelt S. M. daerin een groote aangenaamheyt getoont, sprekende seer loffelijken van hoog-ge-dagte Sijn E-\celltiu., en hooglijken Roemende die diensten bii deselve in dese leste beswaeruissen aan den lande gedaan/' ' ) Bij eene andere gelegenheid verklaarde de koning, sprekende van het Spaansche huwelijk, dat hij „duysentmael liever met Vrankrijk sonde al legereu als met Spaignen quot;),quot; maar dat hij niet geweten had, dat er nog eene ongehuwde Pransche prinses was (!), en bovendien de voorwaarden van Frankrijk over de godsdienst en den afstand van alle successierechten al te bezwaarlijk waren. Niettemin meende liij, „dat liet so vreempt hij hen niet en was gemoveert, ende dat het nog 't Eenige tijden sonde konnen geschieden Aau bewijzen van belangstelling in de kerkelijke twisten liet hij het, misschien meer nog uit smaak dan uit politiek, ook niet ontbreken '). Maar dat de ambassadeurs op al die goede teekenen niet te vast
den koning aanstoot /oude kunnen geven olquot; de goede verstandhouding beuadeelen. Graaf Willem Lodewijk van Nassau verklaarde aan Carleton: «qu'il voudroit ou que eette question (die dei' groote visselierij) ent été traitée a lends anparavant, on qu'avee la permission de sa „Majeste elle put et re renvoyée encore pour quelque tems, parceque dans le premier cas le mecontentement du reins (om den koning voldoening te geven, wat W. L. ten minste in de tegenwoordige omstandigheden voor onmogelijk hield,) seroit tomhée sur d'autres, et qu'il ne voudroit pas que les Magistrals, qui sont uujourd'hui en place dounassent aucun déplaisir h sa Majesté.quot; (Carleton, Lettres. 11. p. 395.)—De gedeputeerden uit de Stateu-Generaal, die Carleton het Antwoord op zijne Propositie vau 1- Januari 1011) kaamen overhandigen hadden ook, hem „vindende in een goet humeur,quot; „hem vrientlijck vermaent ende versocht voor het toecommen soo hardde ende scerpe Propositie nijet meer te willen doen,quot; daar op het vernemen daarvan allerlei kwade geruchten in omloop waren gekomen, die noodzakelijk moesten strekken om de goede verstandhouding der heide mogendheden te verbreken. (ll.S.-G. 10 l'ehr. 4019.)
') Ook verder toonde de koning zijne ingenomenheid met den prins. Bij gelegenheid van het feest van St. Joris, waartoe de koning de ambassadeurs had doen noodigen, verhaalde hij hun, „dat vele uytlieemsche heeren deselve ambieerden, maar aau niemant geconfereert te weesen, als aan den Conink van Denemarck eïï desselfs broeder (zwagers van Jakob l). den Chur Fnrst Pais (zijuifii schoonzoon) ende den prinse vau Orangieu, met wiens persoon d'ordre meer was vereert, als hy mette ordre, vermits in vijfl' hondert iaren geen vaillanter capteyn was geweest, als liy Nellens den overleden Coninck van Vranckrijk Henry J-ie Grand,quot; (Verbaal 1018,19 ad 5 Juni 1019.)
'-) Vgl. Ranke, Engl. Gesch. II. p. *29.
3) Versl. der audiëntie der ambassadeurs van '*27 Mei 1019, in: Verbaal L01S,l9.
^) Niet minder dan driemaal bracht de koning het gesprek met de ambassadeurs op dit onderwerp !
10
146
moesten vertrouwen, bleek hun toch ook. Geheel overeenkomstig met den aard van Jakob 1, die er van hield, zijne bond-genooten met mogelijke aansluiting aan de politiek hunner vijanden te dreigen en htm de gevaren, die daaruit voor hen konden voortspruiten, aan te wijzen1), ontvingen de ambassadeurs reeds tien dagen na de eei-ste, zoo gunstige audiëntie 2) de waarschuwing, dat zij zich toegeeflijk moesten betoonen, terwijl hun niet onduidelijk eeue Spaansch-Engelsche alliantie werd voorgespiegeld. Denkt men daarbij aan de gestadige intriges der Spanjaarden en hunne partij aan het hof :1), dan begrijpt men, dat de Staten niet zeer gerust konden zijn.
Onder deze omstandigheden begonnen de ambassadeurs hunne moeielijke taak '*). Reeds bij hunne aankomst te Londen (7 December 1018) hadden zij daar twee hooge Schotsche ambtenaren gevonden, beiden „notable personenquot;, die reeds een maand lang op hen hadden gewacht. De Nederlanders voorspelden zich daarvan niets goeds. Uit de aanwezigheid dezer personen, blijkbaar ontboden om over de groote visscherij te handelen, maakten zij op, dat het den koning ditmaal met; deze zaak ernst was. En dat zij juist geoordeeld hadden, bleek weldra. Even hensch als hun eerste ontvangst bij den koning geweest was, zoo koel toonde zich de Geheime Raad, toen het uit de geloofsbrieven der ambassadeurs r') duidelijk werd eu zij bij het bepaalde aandringen der raadsleden niet konden verhelen, dat hun last beperkt was tot de twee in Engeland minst gewenschte zaken. Antwoord werd uitgesteld tot naliet rapport aan den koning: het volgde in de tweede audiëntie bij den Raad van .'50 December 1018. De Engelschen leverden eene krasse opsomming van al hunne grieven over de handelwijze der Nederlanders in zake de groote visscherij. De koning
') Kauke, Eau;!. Gcsch. li. p. 47—'iO.
~) Op Ju audiëutie in dmi Geheimen ItiiaJ vau 30 Dec. HVlïl. (Verbaal 1018,quot;10.)
3) Zie hierna p. 45'! Nout 3.
') in het verhaal dezer ambassade vuig ik overal, waar geen andere bron upge-geven is bet; Verbaal van 'UrlS/lll. Het exemplaar op bet H.-A., een afaebrift uit ile achttiende eeuw, is wat taal en spelling betreft op vele plaatsen bedorven, nu en dan zelfs onbegrijpelijk.— Vgl. verder over dit gezantschap: Bandart, Memor. B. X. p. 130. — Van den Sunde, Nederl. hist. B. VI. p. 8'i.
5) Ook op die geloofsbrieven zeiven baddeu de Engelschen aanmerkingen. Zij namen geen genoegen met de eeiivomlige credentiebrieven der ambassadeurs, maar eisebten volgens JEngelsche gewoonte eeue procuratie ouder bet groote zegel. (Verbaal 1018,11) ad '25,30 Dcc. 1018.) He reden van bun aandrang op deze zaak was, dat zij vreesden, dat Uldenbarnevelt eu zijne partij, later misschien weder op het kussen gekomen,
was „seer verwondertquot;, hem „dagte wel vrempt,quot; dus luidde het, dat de ambassadeurs in het barre jaargetijde „sulken moyelijken rijsequot; gedaan, eu dusdoende zichzelveu ea den Engelscheu onuoodige moeite veroorzaakt hadden. AVant dat hunne reis „iiifructueux ' zoude ziju, nu niettegenstaande alie waarschuwingen van Carletou, de Instructie onvolkomen was, dat konden zij wel vooruitgezien hebben. Te zekerder was dit, nu alleen die twee punten, waarvan de Staten de vereffening wenschten, in hunnen lastbrief waren opgenomen. De groote visscherij, als „Regael ende een poinct van de Souve-raineteit, sijn Maiesteyt alle(en) competerende exclusive van anderenquot;, was nu hoofdzaak. Spanje had verzocht, over verlof tol de vrije visscherij te mogen onderhandelen; Frankrijk genoot dat voorrecht niet dan ouder groote beperkingen ') ; hoe wei nig voegde het dan eene pas erkende republiek, de souvereine rechten van koningen te betwisten! Z M. was „een Coninck van de grootste lusulen van de warelt ende wiste seer wel bet reght dat hy hadde op de Custen van sijue drieConinck-rijcken, en wat andere daerop hadden te pretenderen;quot; uit vluchten als de klachten over onvoordeelige jaren eu een telkens wisselend beroep op possessio immemorialis en op tractatcn 2) tot staving van hun recht, konden de Staten niet helpen! üe Raad eindigde met de verklaring, dat de koning, daar het hem „niet reputatie genoeghquot; was, slechts over twee punten te oud ei-handel en, de bespreking daarvan weigerde. De ambassadeurs beantwoordden deze redeneering wel met eene uitvoerige memorie, waarin hunne verontschuldigingen en hunne grieven lang en breed waren uiteengezet, en waarbij zij zelfs bedek-telijk het alternatief durfden stellen, de Staten bij hun recht te laten of de behandeling der zaak te verdagen ; maar eigenlijk waren zij met de zaak zeer verlegen Zij meenden weinig kans te hebben, om nog te slagen; dn koning was „seer
zouden kunueu zeggen, wanneer alles niet zeer in de vurmen behandeld was, dal het gesloten tractaat slechts was „une eonlerenee ivré^uliereinent i'i'ocnrée ]gt;ar Monsr. li Prince d'Orange on lours eontraires en uii teinjis de telles ugitalious et hurasyue (|ue les Cuiuissaires ITollandais ont l onlessé u'estre pas encores aequoiseés,quot; eu zo. het gehandelde kunnen „dispnter et desavuver.quot; (Projras. v. Carleton, in: U.S.-C quot;12 Jau. •1(110, en Lij : Aitzenia, Sake» v. Slaet, II. p. 403.)
^IJit ziet waarseliijnlijli op de Frausche lougvisidicrij in de vasten. (Zie hiervóór |t. 27 Noot 7.) Dat het beweren inlussclii n oii jni^t was, blijkt uit : p. 110 Noot 2.
-) /i'n' hierna p. I t.l .Nunt 4. /ie de dooi' d:■ i'.n^elsidiea i^enotMnde uitvliiehleii in hnu verband in de luslnictle \au de ambassade, vernield bierbuven op p. I'id.
j IJ*
en boven maten ontroertquot;, men dreigde zelfs met een Engelscli-Spaansche alliantie. Het eenig mogelijke middel, om over de punten in hunne Instructie vervat tot eene onderhandeling te komen, scheen den gezanten eene bepaalde belofte, dat de qiiaestie van de groote vissclierij door Nederlandsche ambassadeurs op eenen aangeduiden tijd „fijnalijk sonde werden gevindeert.quot; In dien geest vroegen zij de Staten om last.1)
lleeds voor liet ontvangen van den brief der ambassadeurs, waren dezen echter reeds op zeer onaangename wijze met den stand der zaken bekend gemaakt. Dadelijk na het antwoord aan de gezanten gegeven, was Carleton gelast, bij de Staten over hun gedrag te klagen :). Om verschillende redenen J) stelde hij de Propositie eenige dagen nit, maar den 1'i Januari 101!) verscheen hij in do vergadering der Staten-Geueraal en droeg hun op nadrukkelijke wijze 's konings klachten voor4). Na hun eerst hun gedrag ten opzichte der ambassade van den tijd af, dat daarvan het eerst sprake was geweest, te hebben verweten en de grieven van den koning opgeteld, hield hij den Staten in krasse bewoordingen het ongerijmde hunner handelwijze voor. [Iet is waar, gaat hij voort, de zaken van üost-Indië en Groenland zijn „poussez plus avant que les autres, ...d'autant que par l'animosité et outrage de vos geus ils sont
') Miss. van de umbass. aan do Stu. ild. 3 Jan. 1(V19 (ree. '15 Jan.), in; Verbaal HV1S,40.
2) Carleton, Lettres. II. p. 393.
:{) Carleton, Lettres. II. p. 391».
■'} Zie de Propositie bij: Aitzeina, Saken van Staet. II. p. 402; het origineel is voorhanden in de Loketkast Stn.-Gen., Kugeland No. 43. — Deze Propositie is dezelfde, waarover Wage naar (Vaderl. hist. X. p. 83'!) spreekt; de voorstelling is daar verkeerd : alleen de woorden „een voorstel, waarin hij kwalijk sprak van de Grootquot; zijn jnifet. Van liet „werkenquot; van den Kngelsehen gezant „omtrent de gevangenenquot; (Oldenbarnevelt e. s.) blijkt nit deze Propositie niets, evenmin dat Carleton „niets anders lot de Groots nadeel wist te noemen, dan dat hij de vrijheid der zeevaart en vissclierij gedreeven hadt.quot; De Propositie handelt alleen over eenige openstaande geschillen met den koning van Engeland, en bij die gelegenheid wordt aan De Groot, die reeds huS bij .1 akob 1 om zijne Arminiaansdie begrippen niet goed aan geschreven stond, (zie ook hiervoor p. 82 Noot 2) tweemaal op de in den tekst vermelde wijze eene hatelijkheid gezegd, waar dat in het betoog te pas kwam. De Propositie van den Franschen gezant (afgedr. bij: Brandt, Kechlspleg. p.OOvIg.) was zeer beslist in het voordeel der gevangenen ; Wagena irs combinatie zonde diis licht tot verkeerde gevolgtrekkingen over die van Carleton aanleiding kunnen geven. (Vgl. o. a. de geheel verkeerde voorstelling van Philliinore: Internat, law. I. p. i05.) Wagenaars mededeeling is ontleend aan DeGroot's voorstelling zelve. (Verantwoordingh. p. 197, — Zie nitvoemer: Hrandt, Kecntspleg. p. 59.)
5) Aitzema (Saken v. Staet. II. p. 402) leest hier verkeerdelijk: „posessez plns avant.
149
esclnttcz cit actuelle liostilité,quot; maar toch zijn de andere van niet minder belang, „hien que ils out este maniez plns mo-derement de la part de Sa Majesté et de ses subjects.•• Car-leton bespreekt daarna de drie quaestieuse punten, lakenhandel, groote visscherij en munt afzonderlijk. De groote vis-seherij, waarop ook volgens het verslag der ambassadeurs te Londen ditmaal bijzonder aangedrongen werd en die bij de onderhandelingen aldaar zeer op den voorgrond stond, neemt daarbij de voornaamste plaats in : Carleton komt later zelfs nog eens daarop terug. Het is niet de eerste maal, zegt de gezant, dat deze zaak wordt aangeroerd; reeds herhaaldelijk heeft de koning er over doen spreken, en al heeft Z. M. niet zijne „douceur aecoustuméequot; tot nog toe door onderhandelingen een einde daaraan trachten te maken, eindelijk zal hij niet langer verdragen, dat de gewelddadige handelingen der Nederlanders („ils precedent a haute Imcte par voye de faictquot;) op zijn recht inbrenk maken. De Nederlanders hebben „de puis iragneres et par une pratycque modernequot; zich meer aangematigd dan hun van rechtswege toekomt, de koning van Engeland is wettig en uitsluitend souverein en eigenaar der visscherij op zijne kusten (;/a nn tiltre legitime et le droict souverain seul exclusif et eu propriété de la pescherye sur les costes de tons ses trois Royaumesquot;), en de Nederlanders hebben dit recht niet alleen betwist, maar openlijk tegengesproken 1), ja een zijner beambten met geweld uaar hun land medegevoerd '). Ware deze zaak niet door „le discours extravagant de quel-qu'un de vos Politiquesquot; (De Groot's Mare Liberum) en door de gewelddadige handelingen uwer scheepsbevelhebbers quot;), zegt Carleton, „poussé il toute extremité,quot; de koning zonde in deze voor de republiek zoo gevaarlijke tijden (door de pas onderdrukte woelingen der Remonstrantsche partij) de zaak niet op het tapijt gebracht hebben.
De Nederlandsche gezanten, dus gaat de ambassadeur voort, hebben het recht der Staten op de vrije visscherij (in tegenspraak volgens den koning met het Antwoord der Staten van 5 Juni KilS •'), waar zij dien aanspraak trachten te bewijzen
') Toespeling op het Mare Liberum van l)c Groot. (cf. Carleton, Lettres. II. p. 393,94.)
2) Dit ziut op dc gevangenneinin»; van Browne in 1017. (Carleton, Lettres. li. p. 393,94). — Zie hierboven p. 109 vlg.
3) I5ij Browne's gevangenneming.
4) Onjuist: ook daar wordt de possessio immeinorialis als hoofdzaak genoemd, (cf. hiervoor p. 115.)
150
dooi' vcrscliillcndc oude tractaten, bepaaldelijk door dat van 155(1 en ecu ander tussclien Karei \' eu een der voorsraiiü-ers
n o
van Jako'o I 0) verdedigd door tc wijzen op hunne possessio immemorialis op het volkenrecht gegrond. Dit nieuwe argument bevalt den koning volstrekt niet: nog daargelaten dat de Staten door hunne slechts onlangs erkende vrijheid („la nouveauté si fresche en memoire de vostre libertéquot;) onbekwaam schijnen tot eenc possessio immemorialis, oordeelt de koning zulk eeue betwisting van een der voornaamste punten van zijne souvereiniteit, door alle andere vorsten eu staten van Europa erkend, terwijl de koning van Spanje de vrije visscherij van rlen koning zocht tc verkrijgen, en de koning van Frankrijk jaarlijks een dergelijk doch zeer beperkt verlof van den koning aanneemt -), hoogst ongepast in den mond van een volk, nog zoo kort geleden eu wel door 's konings hulp onafhankelijk verklaard :i). Eindelijk heeft de koning zijnen gezant bevolen, duidelijk tc zeggen : . que luy, qui est le plus grand Prince insulaire qui soit, la raisou veut, qu'il soit bien entendu aux droicts de la Mcr et non ignorant des droicts de ses Royaumes, ny du droict des gens. Taut il y a, qu'il n'entend point s'en faire informer, ny par vous, ny par ccluy, qui a premierement entamó cc propos nommément Grotins: la disgrace duquel doibt deterrer et intimider les autres de suivre ses maximes, et sa probitó estant accusée par \ V. SS. vous doibt rendre son syavoir aussy suspect que sa personne.quot; '') Nu de ambassa-
') Dit is cenc dominc vergissing van Carlctou. !ii liet origiueclc Antwoord staat: „1c traiclc l'aict en l'an XV0 cincquantc et mi entre le Prédecesseur de Sa Matd. et 1'Kmperciir ('harlcs le quint/' d. i. het traelaat van iT).quot;»! tussclien enz. Carleton heeft de komma quot;ui plaats van achter „nuquot; geplaatst voor „et.quot; — Dat mijne lezing de juiste is, blijkt behalve uit den beteren ziu, ook uit eene gelijktijdige llollandsehe vertaling bij de kopie van het Antwoord der Staten, in: Loketk. Stu.-Gen., Eng. No. 'li».—Aanleiding tot de vergissing zal misschien het verschil tussclien beide tijdrekeningen Lf^cven hebben. (Dat ('arktun er niet alleen voor verantwoordelijk is, blijkt uit den-brielquot; van den Engeisehen staats-secrelaris van Dec. i(VIS, medegedeeld in ; Treatise of the Dominion of the Sea. p. (.)(»,07.) liet is van belang deze vergissing op te merken, daar de verschilleuile jaartellingen licht aanleiding tot verwarring geven. Zoo noemt Vreede (Vrijheid van haringvaart, 1. c. p. 1G Noot) reeds twee tractaten; dat van '1550 en dat van 1551.
-) Zie pag. 147. Noot !.
'■') Uit het meer of minder op den voorgrond stellen van possessio immemorialis leiden waurscliijnlijk somniigen de bewering af, als zouden de Staten de redenceringen hunner ambassadeurs over dezen reehtsgrond hunner vrije visscherij gedesavoueerd hebben, eene bewering, geheel zonder grond. (ef. Treat, of Ihe Dominion of the Sea. p. ()8.)
') Zoo is de lezing van het origineel; Aitzema (l. c.) laat den ambassadeur eene dwaasheid zeggen.
151
deiirs zonder last zijn gekomen, dus gaat Carleton voort, is bij zoovele redenen tot toorn van 's konings zijde de hoop op eene minnelijke schikking bijna vervlogen. De Staten, door Carleton herhaaldelijk aangemaand, zouden, indien zij niet vies froids et retenusquot; gespeeld '), eii daardoor hun gcringen eerbied voor den koning, minachting voor zijnen gezant getoond hadden, de vruchtelooze reizen van hunne ambassadeurs en van „plusieurs personnes honor ibles// uit Schotland hebben kunnen voorkomen. Na nog lang en breed te hebben aangedrongen op een andere grief' van den koning over ecu gebrek in den vorm van de geloofsbrieven der ambassadeurs '), dreigt Carleton, dat Engeland bij langer uitstel zich gewapenderhand recht zal verschaffen. Er is alle reden tot zulk eene beslissing, dus eindigt hij; niet lichtvaardig op aandringen van hovelingen ^ of op voorstel van eenig Nederlander ') vat de koning deze zaak met kracht aan, maar op dc rechtmatige klachten zijner onderdanen. ,/C'est le cry du pcuple. C'est 1'advis du Conseil. C'est la resolution de Sa Majestequot; s).
Met reden waren de Staten over deze „scerpe propositie'' zeer ontzet. Dadelijk werd er gedelibereerd, hoe haar te beantwoordenquot;). Gelukkig hadden de ambassadeurs in Engeland het dreigende gevaar reeds gedeeltelijk afgewend. Het was hun nit de hofgeruchten gebleken, dat de koning voornamelijk daarom zoo vertoornd was, omdat hij het door hen gestelde alternatiefquot;) verkeerd had opgevat. Z. M. had gemeend, dat de Nederlanders hun recht zelfs niet in twijfel getrokken wenschten te zien, en daarom alle onderhandeling eens voor
') Dit ziet op een besluit der Slaten-Generaal, „eiitr'euxquot; genomen, om Carleton noch ofliciëel, noch onder de hand over hunne plannen in te lichten voor het vertrek hunner gezanten naar Engeland, ten einde zich van verdere lastige aanmaningen van den ambassadeur te bevrijden. (Carleton, Lettres. II. p. liOiquot;».)
-) Zie hiervoor p. 446 Noot 5.
3) Zinspeling op de intriges der Spaansehgezinde partij, destijds aan het Engelsche hof zeer werkzaam. „By Spaignen,quot; schreven dc ambassadeurs i 3 Jan. 1619 uit Londen aan do Staten, „werd deur sijne gewoonlijke middelen van doen scer gearbeyt, om die goede correspondentie ende Eenigheyt tusscheu dat rijk ende ü Ed. en Mo. tc contrami-nercn.quot; (Verbaal 1618,10 ad 13 Jan. 1619.)
4) Zinspeling op de plannen met Godfried Boot. (cf. meer: hiervoor p. 115 Noot 10,11.) — Carleton, Lettres. II. p. 396.
•'') Aitzema's lezing is hier onzuiver. De juiste is: „la procédure en est bien plus soÜdeincnt fondée. C'est le cry etc.quot; — Het is te verwonderen, dat de vertaler der Propositie bij Aitzema den onzin letterlijk vertaald heeft!
6) R.S.-G. 18 Jan. 1610. —R.ll. 10 Jan. 1610.
quot;) Zie hiervoor p. 147.
133
altoos hadden afgeslagen. Om dit misverstand op te helderen vroegen zij dadelijk audiëntie, al vreesden /.ij bij 's konings stemming cene weigering, liet gevraagde gehoor werd hun toegestaan tegen den 8 Januari 1011). Toen de ambassadeurs bij deze gelegenheid uit eigene beweging liet eerste gedeelte van hun vroeger voorstel lieten vallen en alleen aandrongen op uitstel, veranderde do houding van den koning geheel. Carleton had den quot;'.l'T liili geschreven, dat er niettegenstaande allen aandrang nu weinig kans was, dat de Staten zouden toegeven. Zoowel prins Maurits, thans oppermachtig, als ziju neef Willem Lode-wijk, voor wiens „avis et conseils les Etats out beaucoup d'égardquot;, hadden hem verzekerd, dat de onlangs benoemde Hollandsche magistraatspersonen de burgerij slechts met geweld in bedwang hielden. 7iij hadden nog veel te weinig invloed om een oproer te durven uitlokken door maatregelen, die 50.000 personen in hunne provincie van onderhoud dreigden te berooven '). Misschien heeft de overtuiging, dat de Staten het dus bij eene voortdurende weigering van Engeland om toe te geven wel tot een openbare breuk moesten laten komen, 's konings verontwaardiging gestild. Niets zoude hem meer ongelegen hebben kunnen komen, nu hij de hulp der Staten voor zijnen schoonzoon, den pas verkozen koning van Bohemen, zoozeer koude uoodig hebben bij de neutrale houding, die hij zelf in die zaak bleef aannemen. Deze overweging en het gevaar, waarin hij zijne geliefkoosde onzijdigheid tusschen katholieken en protestanten door eenen oorlog met de protestantsche mogendheid bij uitnemendheid zoude brengen, zullen Jakob I tot ten minste tijdelijk toegeven gedwongen hebben. Het antwoord aan de Nederlandsche ambassadeurs was dan ook boven verwachting gunstig. Z. M. begreep wel, dus luidde het, dat de Staten, die zich nog onlangs zoo verdienstelijk hadden gemaakt door hun Hink doortasten in de zaak der Remonstranten, niet alles tegelijk konden doen; hij wilde hen daarom nu niet verder „persccnquot;. Hoe ook gesteld op de praerogatieven zijner kroon en zijn recht op de zeekusten, bij zijne krooning door hem bezworen, wilde hij toch der Staten recht of hunne possessio immemorialis niet verkorten, wanneer het blijken mocht, dat zij met hunne bewering gelijk hadden. Daarom berustte hij in een kort uitstel der
') Carleton aan «len sccr. Naunton Jd. 30 Dcc. 1648, in: Carleton, Lettres. II. p. 393—05.
153
visscherij-zaak, om die later te gelijk met de vier andere quaestiën te behandelen. De ambassadeurs moesten echter de Staten vragen, of' zij wilden aannemen, die zaken tot eene be slissing te brengen, zoodra hunne binnenlandsche onlusten een minder gevaarlijk aanzien gekregen hadden, onder bijvoeging, dat de koning „niet en sonde lijden 't ret'nys ende vminderinge van sijne geregtigheyt, al sonde het oosten sijne crone, sijn leven ende alle tgeen hy hadde.quot; In de audiëntie van de ambassadeurs in den Raad twee dagen later, werd deze beslissing in zóóverre gewijzigd, dat de Engelschen bereid waren, met terzijdestelling van het visscherij-geschil, nu reeds over de vier overblijvende, des noods alleen over de twee door dc Nederlanders gewenschte zaken te handelen, mits men zich verbond, hemden 31 Augustus of uiterlijk binnen het jaar in alle punten voldoening te geven. Eerst na die voldoening zoude het nu te sluiten tractaat van kracht zijn '). Na veel tegenstreven moesten de ambassadeurs uit vrees voor „occasie van nieuwe offenciënquot; de gestelde voorwaarden aannemen. Dadelijk werden nu den 13 Januari de Engelsche commissarissen voor de Oost-Indische zaken benoemd en met de onderhandelingen daarover een aanvang gemaakt.
In Nederland deden zich de gevolgen der Engelsche concessie dadelijk gevoelen. Reeds den 21 Januari bracht de griffier aan de Staten-Generaal een verblijdend bericht; Car-leton had hem medegedeeld, dat de Staten met hun antwoord op zijne Propositie niet behoefden te haasten, daar de koning op verzoek der ambassadeurs goedgevonden had, de handeling over dc groote visscherij uit te stellen tot den I September -). Nadere berichten uit Engeland werden nu ingewacht en de zaak zoolang uitgesteld, dat Carleton „dagelijcx groote Instantie doenquot; moest om antwoord te krijgen :!). Vele deliberatieu hadden plaats; vooral in dc ,/acte raeckende de handelingc ten geprefigeerden tijde opte groote visscheriequot; hadden dc Staten groot bezwaar '). Toch werd men het eindelijk eens: Holland en Zeeland concipiëerden een antwoord en den 13
') Daarvan schijnt echter later geen sprake meer geweest te zijn: het Oust-Iiidlsehe tractaat, ilen 7/17 Juli quot;lölO gesloten, werd reeds de»'Iti/'iti Juli door Jakob 1 geratiliceerd. (Kymer, Foedera. XVII. p. 170—74.)
-) ll.S.-G. 'ii Jan. 1010.
3) ll.S.-G. 7 Febr. 1019.
') K.S.-G. 31 Jau. 1010. — 11.11. 13 Febr. 1010.
154
Februari werd het gearresteerd '). De Staten verontschuldigen zich daarlnj over de onvoldoende Instructie van hunne gezanten, met „den tegenwoordigen heswaerlijcken staet eude regeringequot;. Z, M. zal geloovcn, daarop vertrouwen de Staten, dat, al voldoen ■/ij niet dadelijk aan 's konings verlangen, dit uitstel niet voortkomt uit ecuige „cleyuachtinge ofte subtert'ugatie.quot; Hunne intentie is uiet, de zaak „in longeur en met ecnen in verge-tenlieytquot; te brengen, maar uitstel totdat staat en kerk in rust zijn is bepaald noodig. Eene belofte om spoedig iemand naar Engeiand te zenden met last om de zaken van de munt te regelen -), was intusschen alles wat de koning op zijne klachten verkreeg: het lange stuk bevatte behalve deze kleine concessie niets dan uitweidingen en algemeenheden 3). Als bijlagen werden Carleton ter hand gesteld de verlangde lormeele procuratie ''), henevens de „acte inhoudende dentijt van de handelingc opte Groote Visscherie.quot; Het laatste stuk beantwoordt echter geenszins aan den veelbelovenden titel, dien de Staten daaraan geven. Het bevatte alleen eene verklaring, dat de Staten bereid waren en wenschten, over de groote vis-scherij, den lakenhandel en andere punten, die zich bij eene herziening der tractaten van entrecours zouden v o o r d o en, met Engeland te handelen. Daartoe zouden zij zich „sinceerlijcken ende ter goeder trouwen soeckcn te bequamenquot;, om ambassadeurs naar Engeland te zenden, „so o haest de saec-ken deser Landen in het Politijcq ende Geestelijck in beteren staet sullen wesen gliebracht'^zoo moge-
') R.S.-G. :il Jan,, quot;13,14 Fcbr. 1(110, —R.U. 13 Febr. lülO.
-') Toch blccl' deze zaak steken, hoewel er nog dikwijls over beraadslaagd werd. (K'.S.-G. S, (.) Jan. KilO.) Itr werd een provisioneel plakkaat uitgevaardigd. (R.S.-G. 13 Febr. 1010.— Carleton, Lettres. III. p. 25,35,101.— Gr. l'lacaetb, I. p. ''lil',}.) Een der Geueraalmcesters vim de nmnt zoude naar Engeland gezonden wortlen, maar Holland vond de voor hem geconcipieerde Instruetie „geenssints goetquot;, en de zaak bleet' steken. (It.S.-G. Febr., 7, 14 Mrt., 0 Apr. 'UV10. — Carleton, Lettres. 111. p. 3quot;),'101.) Toen naderhand de ambassadeurs „tot meer reysequot; schreven om instiuctie „ rack en de het stuck van de gclijcknaaeckinge van den cours van l.gelt,quot; oordeelden de Staten, dat de koning met het provisioueele plakkaat tevreden kontic zijn (i?.S.-(l. '•21) Apr. llVIO); het definitieve plakkaat verscheen niet. (Carleton, Lettres. 111. p. 101.) Dat de koning uiet voldaan was, blijkt uit nieuwe confe-renticn met Carleton hierover (R.S.-G. 20 Sept. UV19), en uit de krachtige maatregelen van Engeland. (R.S.-G. 25 Sept. 1640, 3,'13, 14, 10 Febr., 15 Apr. 'I(j20, 5, li), 24 Juli 1621.) Zie verder over deze zaak o. a.: U.S.-G. 18 Nov. '1620. — Carleton, Lettres. 111. p. 401.
:lt;) R.S.-G. 13,14 F'ebr. 1(310. — R. II. 13 Febr.,5 Mrt. 1019. — Zie het Antwoord ook in; Loketk. Stn.-Gen., Eng. No. 43.
') Zie hiervoor p. 140 Noot 5.
155
lijk nog binnen liet jaar. Onderwijl vertrouwden zij, dat alles voorloopig hij liet oude zoude blijven, zonder dat Engeland door liet invoeren van nieuwighedeu tegen de oude gewoonten en traetaten handelen zoude '). De drie stukken zouden ook aan de ambassadeurs in Engeland gezonden worden en wel met den zeer beperkenden last, dat „al ist soo, dat de voorsz. procuratie ende Acte schijnen broet te gaen. Dat nochtans luiere TTo. Mo. meyninge, latentie ende begeeren is. Dat haere Ed. hun sullen hebben te reguleren achtervolgende haere Instructie.quot; Zij mochten dit in Engeland bij gelegenheid zclts mededeelen, alsmede dat over den lakenhandel in Nederland behoorde gehandeld te worden. Dc akte moesten zij niet dan in dc uiterste noodzakelijkheid uitleveren
Geen wonder, dat Carleton met zulk bescheid op zijne „scerpe propositiequot; niet tevreden was. Fl ij „was beducht/'dus luidde het rapport der commissie, die hem het Antwoord der Staten had overhandigd, „siende dat haere Ho. Mo. genoech bleven in de voor-gaende terminis van de voorgaende dilayen, ende excuseu, dat sijnc Ma', daerinue het beste contentemcntnijet en soude nemenquot;. Daarom had hij aangeraden, „dat haere Ho. Mo. souden gelieven bij een scerp Placcaet verbieden alle excessen int vis schen, ende soo naer onder Schotlandt nijet te commeu vis-schen, emmers niet naerder als sy eu hadden gedaen binnen vier oi'te vijfl' Jaeren herwaertsquot; 3).
Dc reden van deze nieuwe vermaning was, dat de koning bij deze gelegenheid nieuwe heriehten had ontvangen over dc „grootc excessen ende schaadeuquot;, door dc Ncderlandsche visschers den Schotten aangedaan. De koning was van dc waarheid dier klachten overtuigden het was hem onmogelijk, „sijne subjecten langer in
') K.S.-G. 13.14 l'ebr. 1610. — K.ll. I.'i Fclu'., 5 Mrt. KHO. — De ambiissiidiMirs vun 1G21 bcwecrdiMi iliiu ook, ilut ile Staten nooit ucuc fonuecli; belol'tc guijeveu liiuUli'ii, hen over do grootc visscherij van last te voorzien. (Verljaal Ki'i'l ad 15 1(1)1'.) — cl'. R.S.-Cr. fc2rgt; Nov. 1(120.
-) iv.S.-O. 13, 14 Kebr. 1 (VI— Werkelijk schijnt ile uitlevering geen plaats gehad te hebben. De ambassadeurs besloten, daar Carleton den koning reeds van alles had ingelicht (volgens het. Antwoord der Staten van 14 l'ebr.,) bij dc ontvangst der akte, daarvan niet te reppen voordat er naar gevraagd werd. (Verbaal ad 22 Febr. 1010.) Zij vroegen daarom van de Staten een exemplaar der akte „met open ilact in dc niaent Meerte.quot; dat hun dan ook spoedig gezonden werd. (ll.S.-G. Iti Mrt. Ki'lO.) Van de overgave der akte vind ik in het Verbaal niets. Toch waren de .Stalen door de overlevering van het alschritt der akte aan Carleton tot dc behandeling der quaestie „genoechsaem geengageert.quot; (II.11. 17 Juli 11)20.)
K.S.-G. lil Febr. 1619.
156
devotie ciide stille te lioiulen, sonderlienluyden eeni^li Contente-merit te gee venquot;. II ij had daarom de Nederlar.dsehe arabHssHdeurs reeds den 31 Januari lfi.1!) verzocht, dat de Staten in afwach ting der definitieve onderhandelingen over de groote visseherij hunne onderdanen hij plakkaat zouden belasten, om voorloo-pig 14 Engelschc mijlen van de Schotsche kust te blijven. De ambassadeurs mochten zicli daartegen er op beroepen, dat vroegere klachten van Garleton over iets dergelijks ongegrond waren bevonden '), dat reeds bij plakkaat alle „outragie ofte excessenquot; waren verboden, dat 14 Engelschc mijlen veel verder was dan men van de kust koude z'en en dus „sodane Lijmiten huyten redenen, ende proportie waren genomen ende die sake ton principalen toucheerden, ende Irreparable praeiuditie sou-den leggenquot;, de Eugelschen bleven er op aandringen. Later (5 Februari llil'J) werd alleen de eisch des konings in zooverre verzacht, dat Z. M. niet zoo nauw op de 14 Engelschc mijlen wilde blijven staan, zoo de visschers maar „gelijk voor desen gebruykelijk was, so verre van 'tLant souden blijven als men met oogen koude ai'sienquot;, en de Staten ten sti'engste verbieden wilden, deze grens tc overschrijden -).
§ •'). Onderhandelingen over de Groenlandsche
zak en.
Ondertusschen gingen de conferentiën over de Oost-Indische zaken baren gang. Van den IS Januari af vervolgde men de samenkomsten met ijver, maar men koude het niet eens worden. De verceniging der beide Compagniën had zoovele moeielijkheden in, vereischte zoovele concessiën van weders-zijden, hing zoo geheel af van loven en bieden, dat men den 7 M aart eindelijk mismoedig besloot, de conferentiën af te breken. Toen eerst dacht men aan de zaak, die na de Oost-Indische de voornaamste plaats in de Instructie der ambassadeurs innam : de oneenigheden op Spitsbergen of, zooals men gewoon was ze te noemen, de Groenlandsche zaken. De am-
Zie hiervoor. ]). 115.
-) Daartoe seliijut het echter mi niet gekomen te zijn: eerst ingatquot;men aan 's konings verlangen gehoor. (ll.S.-G. 1 quot;quot;I Jnni 1()C2I).) —Van andere voldoening, aan den koning gegeven door .,ii Verbal Acknowledgment of his Dominion in the British Seasquot; (waarvan sprake is in: Treatise of the Dominion of the Sea.p.(58) vind ik noch in het Verbaal noch elders iets.
157
bassadeurs stelden nu voor, daarover in conferentie te treden, en den 10 Maart had de eerste samenkomst plaats.
iSra eenig verschil over de orde in de conferentiën te houden, namen de Engelschen liet woord en resumeerden hunne grieven. Men klaagde voornamelijk over de „Injuriënquot; den koning aangedaan, (bepaaldelijk door Cornelis Cock, schipper van Vlissingen '), die „tot disreputatie van Sijne Maji. injurieiiselijk hadt gesprokenquot;, zonder dat de Staten hem daarvoor gestraft hadden ), en over de schade, den Engelschen door onze schepen in het noorden aangedaan, ,,ten hoogsten aggrave-rcnde die quade tractamentea, die hare subjecten alleuthalven \vie(r)den aangedaan van den onsen, houdende dieselvo voor barbarisch ende onlijdelijk.quot; Van beide zaken werd satisfactie verzocht. — Daartegen deduceerden de ambassadeurs liet goed recht der Nederlanders om als ontdekkers op Spitsbergen te visschen, klaagden over het nemen hunner schepen in Kilo en 1lt;)17 ') en beweerden, dat alle „quaestien, misverstanden gt; ende quade tractementenquot; altijd kwamen van Eugelsche
zijde, terwijl de onzen slechts om „sigh te praevalerenquot; tegen nieuwe schade, de Engelschen in KilS hadden aangevallen. Wat bet spreken tot „despectquot; van den koning aanging, do Nederlanders ontkenden het feit, al was het „wel apparent, dat sodane quade tractementen, als d' onse van d' haren moesten ontvangen, hun altemet affpaersten onbehoorlijke woorden, waar van d' hare ook niet vrij en waren, ende weyniger als d'onsenquot; ^). — Tot beantwoording van deze redeneering namen de Engelschen eene positie in, die zeker ongerijmd was, maar die hun de verdediging huuner zaak zeer gemakkelijk maakte;, /ij begonnen met de mededeeling, dat de koning „solemnele
verclaringequot; had gedaan, dat hem alleen Spitsbergen toebe-
---
') Ron der in i(»i7 beroofde schippcrs. (R.S.-G. 9 Nov. 1017.)
'-) Zoo zoude een der Zeeuwse he matvozeu, ziuspeleude up eeue spotprent o|» de altijddurende geldverlegenheid van Jakob 1, gezegd liebben, toen de Kngclötdien zieh ' tegen liet nemen Imuuer goederen verzetten onder beroep op de eomniissie van Iiunnen
koning : „Nons ne nous sousions pas du roy d'Angleterre, e est un Kscos.sois, du ([nel ie pou(r)traiet est a Klissingues aveeq line bourse viude jsi sou Costélquot; (Mem. der Kugelsehen, in: Verbaal 'UVIS/IO ad 'l(j Mit. 1019.)
liet Verbaal 1018,1heelt hier 4019. Dit is natuurlijk eeue vergissing. Men kan hier niet anders bedoelen dan 1017, daar er in geen auder jaar van overlast der Kngelsehen in het noorden gesproken wordt.
■') De Kngelsehen hadden in '1613 bij het berooven der Nedcrlaudsehe vissehers verklaard, „de laire nul eas des lettres et patentos de Messeign.nes les Kstats, uv de Son iquot;]xce puisqa il n'estoit (jifuu Coute.quot; (Mem. der Nedei'l. ambassadeurs, in: Verbaal IC» 18,19 ad Maart 1019.)
hoorde, en dat hij wel dooi' Frankrijk en Spanje „daerop was geattacqueert, maar bij ons alleen met Extraordinaris man-niere oppositie gedaan te wesenquot;. Zij hadden geen last, zeiden de commissarissen, toe te laten, dat het recht van den koning in twijfel getrokken werd, alleen de klachten der En-gelschen en cene schikking voor het vervolg kwamen hier in aanmerking. Zoodoende was dadelijk aan alle klachten der onzen de [jas afgesneden.
De conferentie werd hiermede gesloten. De Engelschen leverden, om de onderhandelingen in linnncn zin te beginnen, schriftelijk eene uiteenzetting van de klachten der hunnen en eene opgave der geledenc schade over, met verzoek, dat de Nederlanders daarop schriftelijk zonden repliceeren met opgave van hunne pretensiën en klachten, ,/Soo sy eenige hadden.quot; Deze Engelsche memorie bevatte eenvoudig een uitvoerig en met zwarte kleuren geschilderd verhaal van den aanval der Nederlandsclie walvischvaarders op de Engelschen in 1 (il8, met eene menigte kleine bijzonderheden, die de zaak in een voor de Nederlanders ongunstig daglicht stelden. ') De opgave van liet geleden nadeel was zeer hoog. De toegebrachte schade berekenden de Engelschen op £ -Z-ZAi'Sd^, de winstderving en indirecte schade op £ lo.SOll, terwijl nog onopgegeven was het nadeel van de eigenaars der schepen, de schade aan de ammunitie en de schadevergoeding voor het dooden en wonden van verscheidene personen. -) Het antwoord der Nederlanders liet zich niet lang wachten : reeds den ^.quot;3 Maart zonden zij aan de l'lngelschen hunne memorie van antwoord. Zij verhalen daarin hunne ontdekking van Spitsbergen en de beginselen hunner visscherij aldaar, feiten, waaruit zij afleiden, dat de Engelschen hen ten onrechte in hun bedrijf verstoren. Daarna geven zij een overzicht van de geschiedenis der Nederlandsclie walvischvangst sinds dien eersten tijd tot 1Ö18 toe, en eindigen met de ontmoeting van dat jaar in een geheel ander
') Deze memorie was niets anders dan het request der Moscovische Compagnie, ilic ook op Spitsbergen voer (zie hiervoor p. 110,c20) aan deu koning, om herslel harer snhade. Daar liet ile uitvoerigste opgave van Engelsche zijde is van het in ililS gebeurde, volgt liet stuk in de Bijlagen.
~) „Me moiré Particulier des den rees et Provisions prices on con-sum é e s, Par les Zeelaudois et a n 11res des Provinces Unies sur les Anglo is en la terre nenfve dn roy appellee gr een elan de an mo is de Jnilleth 'JIVI8.quot; en: „Estimation Des d om m ages re eens en ce Ka iel. Par les anglois onltre la perte des (Glioses snsdietes.' (Bjide in Verhaal IG'18,10 ad !(» Mil. 1019.)
159
daglicht te stellen als de Engelscheü gedaan hadden. ^i,| beweren namelijk, dat ile Nederlanders: 1quot;. alleen door den nood gedwongen en door de herhaalde beleedigingen nitge-tart, de Engeisehen hebben aangevallen '); 2quot;. dat zij de geroofde goederen niet vrenschen te behouden, maar ze alleen onder inventaris hebben overgenomen 1) om de o])brengst te compenseeren met een overeenkomend deel der hun door de Engeisehen ontnomene goederen. Aan het einde verzoeken de ambassadeurs van limine zijde reparatie en goede regeling-voor het vervolg, terwijl zij zich bereid verklaren tot liqin-datie en satisfactie, mits de Engeisehen hetzelfde doen Eene specificatie van de schade der hunnen weigerden de Nederlanders te geven, daar de Engelsche opgave hun al te overdreven scheen; eerst wilden zij daarover het oordeel der Staten hooren, of de overkomst van eenen gedeputeerde der Noordsche Compagnie afwachten. ')
De Engeisehen hadden beloofd, over de memorie der ambassadeurs te zullen beraadslagen met de kooplieden, die op Spitsbergen handelden, en zich te zullen bedenken over eene regeling der Noordsche vaart voor het vervolg. Men konde dus, toen er den 27 Maart eene tweede conferentie gehouden werd, een eenigszins beslissend resultaat verwachten. Toch was dit niet het geval : de Engeisehen spraken niet geen enkel woord over hetgeen door de ambassadeurs in hunne memorie was aangevoerd, en drongen weder zeer aan, dat do Nederlanders teruggeven zouden, wat zij aan de htumen ontnomen hadden, „roemende seerquot; dat zij van hunne zijde het mogelijke gedaan hadden om
) Vgl.: Instr. der ambass. 'lüiS/lO, in; lieg. der fnstr. HV11 — lOio. — (ef. ook : R.S.-G. 1 Mei 4619.)
160
hunne tegenpartij tevreden te stellen'). De ambassadeurs van hunne zijde toonden zich volkomen bereid tot restitutie, mits de Engelschen hetzelfde deden : men kwam niet verder. Eene woordenwisseling over het recht tot de vissclierij had geen beteren uitslag; de Engelschen beweerden, zij luidden bij Spitsbergen het eerst geviscbt en dus zee en vissclierij zich toegeëigend, de Nederlanders hielden vol, dat zij het land ontdekt hadden, welks bezit onmisbaar was voor de oefening der vissclierij. Eindelijk oordeelden beide partijen het geraden, de onvruchtbare disenssiën te staken eu over te gaan tot het beramen van een reglement, om dergelijke verschillen, als waarover men nu onderhandelde, voor het vervolg te voorkomen. De Nederlanders deden daartoe drie voorstellen, waaruit de Engelschen er een konden kiezen, om dan over de bijzonderheden daarvan te onderhandelen. 1quot;. Beide natiën zouden op Spitsbergen komen visschen, maar de eene zonde niet meer schepen mogen hebben dan de andere. De baaien, waarin men gewoon was te visschen, zouden bij loting verdeeld worden. 2°. Men zoude overal op Spitsbergen gezamenlijk visschen, maar beide natiën zouden een gelijk getal schepen van gelijke grootte moeten hebben. Een reglement zoude twisten tusscben beiden beslissen. 3quot;. Het eiland Spitsbergen zoude door een lijn van het westen naar het oosten (van af Cape Could of Swartenhouck op het midden van Prince-Charles-island of het Lange eiland ')) iu twee gelijke deelen verdeeld worden. De gedeelten zouden voor 8, lil of 12 jaren tusscben beide volken verloot worden. Op het overschrijden der grens zouden straffen gesteld worden. —Tot alle andere eilanden in de IJszee, ontdekte of nog te ontdekken, zouden beide volken in ieder geval vrijen toegang hebben :!).
^ Ecu merkwaiirdig staaltje vau tien haut en de wangunst, die toe» reeds tusseheu beide volken heersehte, verhalen hier de Nederlanders. De Engelschen hadden beweerd, dat tie NcderlandscJie kooplieden restitutie luidden verkregen „op een simpel hncfi'kenquot; van Caron aan Sir Thomas Smith, directeur der Eogelsche Compagnie. De ambassadeurs merkten daartegen op. dat alleen bevel was gegeven tot restitutie van drie stukken geschut van het iu 'Hii7 door de Engelschen geplunderde schip. De overige goederen waren voor de oogen der Nederlanders in het openbaar aan den meesthiedende verkocht. Toen de Engelsche matrozen van het bevel tot restitutie iler kanonnen hoorden, wierpen zij ze in den Theems, om zoodoende de stukkeu on bruikbaar of ten minste liet terugkrijgen voor de Nederlanders kostbaar zoo niet onmogelijk te maken! De Engelsche commissarissen antwoordden op deze aantijging niets. (Mem. der Nederl. ambassad., en.-Versl. der confer, v. 27 Mrt., iu : Verbaal 1 (VI8/10 ad 23,27 Mrt. '101'J.)
~) Vgl. de uitvoerige kaart van Spitsbergen, bij: Zorgdrager, Groeul. vissclierij. p. tSr». — Prince-Charles-island wordt daar „ t Voorlandquot; geuoemd.
:i) Viil. de Inslruetie der ambassade van 1018/10, in: Heg. der instr. 1011 -23.
161
Met zulke voorstellen, allen gegrond op het beginsel van volkomene gelijkheid tusschen beide natiën, waren de Engel-selien geheel niet tevreden. Zij gaven niet onduidelijk te kennen, dat de Nederlanders zich met Jan-Mayen-eiland behoorden te vergenoegen. Wilde men hen op een klein gedeelte van Spitsbergen toelaten, meenden zij, dan zoude dat eene gunst zijn en voor hen alleen, bij uitsluiting van alle andere natiën; in geen geval, voegden zij er hatelijk bij, zoude men hun, die op Spitsbergen geen recht hadden, daar meer van het voordeel afstaan, dan zij aan de Engelschen op de Molukken, waar dezen meer recht hadden, wilden geven, (namelijk | of ')) De ambassadeurs verklaarden echter kort en goed, dat zij niet van hun recht zouden wijken, en alleen maatregelen wilden beramen om iti vrede hun bedrijf te oefenen ; en daarop verzochten de Engelschen de Nederland-sche voorslagen toch in geschrifte om daarover nader te be-raadslagen.
De derde conferentie (2 April) was zeer onvruchtbaar, üe Engelschen verklaarden daarin, dat zij na rijpe overweging bevonden hadden, dat de voorstellen streden met het recht en met de verklaring van hunnen koning, en dat zij zich dus onbevoegd hielden verder te gaan zonder eerst 's konings gevoelen daarover gehoord te hebben. De zaak scheen hun vooral daarom zoo belangrijk, omdat men door hierin toe te geven een praecedent stelde voor Frankrijk, Denemarken en anderen, die zich ongetwijfeld hierop beroepen zouden, en toelating tot de Spitsbergsehe walvischvangst eischeu. De Nederlanders mochten op het onderscheid wijzen tusschen andere volken en hen als ontdekkers : het baatte niet. Eene samenkomst der Engelsehe commissarissen met de belanghebbende kooplieden leidde tot geen ander resultaat. (17 April). Eerst den 2 Juli werd er weder over de zaak gesproken. liet in de voorgaande conferentiën behandelde werd geresumeerd en de ambassadeurs verzochten antwoord van de commissarissen op hunne drie voorslagen, of een anderen voorslag van hunne zijde om tot eene geregelde en vreedzame oefening der visscherij op Spitsbergen te komen. Weder leidde het tot niets ; de Engelschen
') Toespeling op de preteiisiëu der Nederlanders bij de onderliandellugeu, door dezelfde ambassade over dt; Oost-Indische zaken gevoerd. De gezanten hadden vooral bezwaar gemaakt, de Kn^elsehen op d; aan specerijen zoo rijke .Molnksehe eilanden toe te laten. (Vgl. Verbaal 1618/19 ad li—21 Februari 1619.)
11
102
bleven er liij, dat zij den Nederlanders niet anders dan bij oogluiking de visselierij op Spitsbergen konden openstellen, tenzij de koning hun anders gelastte, /ij wilden er met Z. M. over spreken : die weg stond ook den ambassadeurs open.
De zaak werd nu moeielijk. De ambassadeurs vreesden met reden, dat tie commissarissen den koning tegen hen zouden opzetten. Om dit te verhinderen en tevens omdat zij liever met den koning zeiven dan met zijne gemachtigden handelden, vroegen zij audiëntie. Zij verkregen die den 10 Juli te Greenwich, (,/Groenwitsquot;, zegt liet Verbaal.) Zooals zij gevreesd hadden, vonden zij Z. AI „t'eenemael geoecupeertquot; (tegen hen ingenomen). Nauwelijks waren zij met hunne aanspraak begonnen, of de koning viel hun in de rede. IIij „konde niet gedencken,quot; zeide Z. M., „met wat voegen sy pretendeerden bij Spitsbergen te visscheu, nademaal sijne subjecten eerst die vissclierie aldaar hadden geplant, groote oncosten gedaen, en die vissclierie in train gebragt, ende alle t'selve gedaen sijnde, dat daer nae die van Vranckrijk, Spaignen, Denemarck ende ertshaertog, ende eyndelijk oock sy gecomen waren, om van gelijken te visschen, twelk in geene redenen konde bestaan, waar oyer ook die voorschreve andere t'samen hadden gedesis-teert, 't welck sy mede behoorden te doen.quot; 1) De Nederlanders vergenoegden zich met klaar en duidelijk de rechten van alle anderen, ook van de Engelschen, te ontzenuwen, en hun eigen recht op de visselierij bij Spitsbergen als ontdekkers van dat eiland te handhaven ). Dat was echter de quaestie niet, merkte Z. M. op; ook al hadden de Nederlanders Spitsbergen ontdekt, de Engelschen hadden het eerst bezit genomen van de visselierij, en daarop kwam het aan'). De Nederlanders
') V gl. de verklaringeu vauZ.il. aau het gezautschaj) van 1(521—23, lt;H.'17 Mvt.. IC) Aug. 1622 en 4 Febr. '1(,)'23, in : Verbaal der ambassade v. i(^21—'23 op die datums.
-) Het ia opmerkelijk, dat de ambassadeurs zieh iu deze geheele oiiderhaudeliüu; niet op de vrijheid der zee beroepen. Zulk een beroep, in overeenstemming nut de houding, die zij altijd iu de quaestie der haringvisscherij aangenomen hadden, zoude de zaak der Nederlanders zeer versterkt hebben. Waarsehijnlijk durfden de gezanten dit eeliter niet te doen om de gelijktijdige onderhandelingen over de Oost-Indische zaken. De Engelschen waren in Oost-Jndië in eene positie, die zeer wel overeenkwam met die der Nederlanders op Spitsbergen. — Merkwaardig is het, dat de Instructie der ambassadeurs juist mare libernm vooropstelt, en beweert dat /.(dis liet bezit van het aanliggende land (N.Li. Spitsbergen behoorde volgens de Staten aan Xederland) geen recht gaf om op die vrijheid inbreuk te maken. (Instructie »1 er anibass. in: Keg. der fnstr. 1 (»11—quot;23.
:i) Z. M. ging zelfs zoover van te beweren, dat, hoewel de visselierij gedeeltelijk bij de kusten van (Iroenland werd gedreven (ja, volgens de Engelschen, die Spits-
LO-J
bevonden zich nu in eene zeev valsclie positie ; op de vrijheid der zee konden zij zich na het aangevoerde in het geheel niet beroepen, zij hadden iraplicite reeds toegegeven, dat de zee geoccupeerd konde worden en dan hadden de Engelschen dit zonder twijfel gedaan. Lie gezanten maakten zich van de zaak af met de bewering, dat door de occupatie der Ihigel-schen de ontdekkers en bezitters van liet aanliggende land niet uitgesloten konden worden, en drongen verder aan op eene schikking, des noods op uitstel. De koning van zijne zijde gaf iets toe. Hoewel stijf vasthoudende aan zijn recht en met de verklaring, dat hij den Nederlanders geen recht op de visscherij bij Spitsbergen konde toekennen, meende liij ken toch bij oogluiking en uit gunst wel daar te kunnen dulden. De ambassadeurs namen dezen voorslag niet aan en sloegen hem ook niet af. Onder protest tegen eene regeling, die de zaak ten principale zonde kunnen praejudiciëeren, eindigden zij met te berusten in 's konings laatste woord : Carou zoude binnen een paar dagen zijn besluit komen hooren. Dat besluit luidde, dat de koning de zaak uitstelde tot het najaar van 1622 om ze dan te resmneeren; onderwijl zoude men elkander „paissibelijkquot; op Spitsbergen laten vis-schen. Zoo was de zaak boven verwachting gunstig voor Nederland afgeloopen. Teruggave der geroofde goederen had men van de Engelschen niet verwacht, dat toonde de gewelddadige handel wijze der visschers in 161S. En nu scheen men ten minste voor drie jaren van allen overlast bevrijd.
Een nieuwe moeielijkheid vertoonde zich echter spoedig. De koning had in zijn antwoord niet gesproken van eenige restitutie, en de Engelschen, blijkbaar niet ingenomen met eene beslissing, die meer voor 's konings goed hart en juist rechtsgevoel dan voor zijn helder politiek doorzicht pleitte, maakten van dat stilzwijgen gebruik om de gedane concessie te doen terugnemen. Zij beweerden, de zaak was wol uitge-
berge» vour eun duel Viiu (Jroeiilaud Melden, iiitaluiteud bij dat limd), de koiüti-aan zijnen zwager van Denemarken, „die audersints het apjiareutste regt (had) van Ciroenlant (twellc liciu toeqnain)..... in snlcken regarde niet en luidde willen accorderen, om daer deur geen eoiicei|iieiitic te geven aan de anderen.quot; (I.ater schijnt dit echter gebeurd te zijn. Vgl. de verklaringen van Z. M. aan de amhass. v. 1Ci21—'2:1, in: Verbaal 1621—23 ad 17 Mrt. 1622, 4 ïebr. 1623.) — Welk eene inconsequentie'
tegenover 's konings beweringen over de groote visscherij ' Ue kuning van Denemarken had altijd, en met meer recht dan Engeland, zich op zijn dominium over dc zee bij (iroenland beroepen : Groenland behoorde van ond. aan Noorwegen, dat toen onder Douemarken stond.
1 L*
164
steld, raaar natuurlijk verwachtte men vóór alles restitutie van liet op wederrechtelijke wijze hun ontnomene : 's konings gunstige beslissing toonde dit duidelijk. l)e quaestie eischte dringend opheldering. Op de afscheidsaudiëntie van 21 Juli bedankten de ambassadeurs /. M. dan ook voor zijn besluit, maar waagden tevens de vraag of de wederzijdsche teruggave der genomeue goederen nu of over drie jaren zoude plaats hebben. Z. M. antwoordde vrij dubbelzinnig, dat zijne bedoeling geweest was, de gelieele zaak met alle qnaestiën over schade en interessen uit te stellen; teruggave van het geroofde in nat ara keurde bij ecbter goed. De ambassadeurs lazen daarop eene memorie voor, waarin zij duidelijk deden uitkomen, dat /. Ai. bad voorgesteld en zij goedgevonden badden, de geheele quaestie, zoowel over bet recht van partijen als over de restitutie der wederzijds genomeue goederen, uit te stellen tot drie jaren na het begin van 1G20. De koning verklaarde, dat deze memorie met zijne bedoeling overeenkwam. Aan de woorden daarvan wilde hij wel niet gebonden zijn, maar den volgenden dag konden de ambassadeurs en de commissarissen voor de laatste maal bijeenkomen, om alle dergelijke kleinigheden te vereffenen.
Die laatste conferentie liep zeer ongunstig voor Nederland af. De commissarissen verklaarden dadelijk, dat er geene quaestie konde zijn van restitutie van hunne zijde, daar de Kngelsche visschers volkomen dooi' den koning gemachtigd waren geweest tot hetgene zij gedaan hadden, terwijl de onzen als zecroovers gehandeld hadden, die verdienden opgehangen te worden. Een nieuw dilemma ! De Engelschen hadden van hun standpunt volkomen gelijk; de Nederlanders hadden liet hunne, mare liberum, prijsgegeven. In ieder geval konden zij niet beweren, dat de Nederlanders uitsluitend recht op c.e visschcrij bij Spitsbergen hadden, nog minder mochten zij de Staten verantwoordelijk stellen voor de gewelddadige handelingen der hunnen; geweld geeft den benadeelde geen recht tot geweld van zijne zijde. Zoo goed bet ging verontschuldigden zij dus hunne landgenooten, verklaarden niet tot eenzijdige restitutie te kunnen overgaan, daar dit de zaak ten principale zoude praejudiciëeren, en beriepen zich op het feit, dat de koning zich met hunne memorie vereenigd bad. Ten slotte verzochten zij, om ten minste schriftelijke zekerheid te hebben over het uitstel van drie jaren, dat de commissarissen hunne meening op schrift zonden stellen. Maar de Engelschen
165
waren luui tc slim : zij weigerden rondweg dit te doen, voordat zij nader met den koning hadden geraadpleegd.
JSTti waren de ambassadeurs in groote verlegenheid; zij vreesden, dat de Engelsehen een stuk zouden opstellen, waarbij de verdaging derquaestie werd afhankelijk gesteld van de teruggave der dooi' do Nederlanders genomene goederen, en hun dit als's konings besluit medegeven. Om dit te voorkomen, schrc-ven zij eeneu brief aan den toen alvermogenden Buckingham (16 Juli) om hem hunne zaak aan te bevelen. Maar het was te laat; de hertog koude of wilde hen hierin niet helpen : de oude en zwakke koning was reeds ingelicht. Het antwoord, dat de ambassadeurs den 30 Juli, op het punt van zich in te schepen, kregen, luidde dat quot;s konings bedoeling was geweest, voorloopig aan alle twisten over de visseherij bij „Groone-landequot; een einde te maken, zoowel aan de geschillen over de rechtsquaestie als aan de oneenigheden in bet noorden zeiven. Om dat doel te bereiken moesten ook de Nederlanders bet hunne doen. Van teruggave van het door de Engelschen met 's konings verlof en machtiging ontnomene kon geen sprake zijn, totdat de rechtsgronden nader onderzocht waren, 's Konings verlangen was dus, dat binnen drie maanden restitutie geschieden zoude van betgene den Engelschen in 1618 was afgenomen, en binnen drie jaren herstel van alle andere daardoor veroorzaakte schade gegeven. Eerst daarna zoude men bandelen over de satisfactie en over restitutie van de door de Engelschen op de Nederlanders veroverde goederen ').
Toen deze brief aankwam, stonden de ambassadeurs op bun vertrek. Zij waren geheel tot de afreize gereed, en boe onvoldaan ook -), moesten zij zich dus met dezen*twijfelachtigcn uitslag vergenoegen. Met Buckinghams brief voor alle zeker-iieid keerden zij naar bet vaderland terug. Den I Augustus staken zij van Graveseud in zee ; den !) deden zij rapport van bun wedervaren aan de Staten-Generaal 3).
') Brief vau Buckingham aaii de ambassadeurs dd. 15/25 Juli, in : Verbaal U)18— i •• ad 30 Juli 1610.
-) Carlelou, Lettres. III. ]». 1 'iO.
•') R.S.-G. 1) Aug. 1611». - Carle to ii. Lettres. III. p. iiO. — Het verslag duurde van 's morgens acht tot twee uur! (Carleton, Lettres. 111. [). 120.)
ZESDE HOOFDSTUK
D K A 11 B A S S A I) K V .\ N 1 ()2 1 .
1 Tusschen twee vuren.
De Staten waren mot de verrichtingen hiinner gezanten maar weinig ingenomen. De qnaestie over de groote vissclicrij dreigde in een niet zeer ver verschiet, de regeling der G roen-landsche zaken vertrouwde men geheel niet. Reeds het vorige jaar hadden de Staten, toen de Noordsche Compagnie hun het alternatief stelde : of krachtige verdediging tegen de Engel-schen, of opgeven van den handel op Spitsbergen, geene hoop durven geven op eene overeenkomst met Engeland, maar aan de Compagnie op advies van Zijne Excellentie eerst twee schepen, daarna nog een derde tot konvooi toegestaan '). Toen nu bij den aanvang van liet nieuwe jaar de vraag gedaan werd, of dat driejarige uitstel der geschillen „vcrseecker11eyts genonchquot; gaf, en van hen geëischt werd, dat zij hunne onderdanen op de een of andere wijze de meest mogelijke zekerheid zouden verschaffen 1), waren zij zeiven met de zaak verlegen. Wel werd Caron gelast, „een oogh int zeyl tc houdenquot; en in het geheim naar de uitrusting der Engelschen te vernemen :i), wel werd het advies der gewezene ambassadeurs gevraagd '), maar het leidde tot geene zekerheid. Men moest dan ook na lange deliberatiën erkennen, dat men niet wist, waaraan zich te houden. De zaak in Engeland weder levendig maken, wilden de Staten niet, uit vrees dat de gevraagde restitutie weder ter sprake zonde komen; zij besloten eindelijk de Noord-vaarders een van de vier gevraagde konvooischepon toe te staan ').
-) U.S.-G. IT.. IS Fubr. 1020.
167
Ook dc andere in Kil'.) uitgestelde quaestiën bezorgden reeds kort daarna den Staten weder grooten last. De liaring-visscherij was sinds liet begin van 16.i0 gedurig ter sprake gekomen. Weinige maanden na de terugkomst der ambassadeurs (1 Februari 162(1) deden twee van hen, Van Goeli en Van der Dussen, ter vergadering der Staten-Generaal eene belangrijke mededeeling. Carleton had hun opgedragen, dc Staten te herinneren aan de akte, die ten vorigen jare den koning over de groote visseherij was overgezonden Daarbij hadden de Staten zich verbonden, eene nieuwe ambassade af te vaardigen, om deze quaestie te regelen,,, soo haest de saecken deser Landen in beteren staet souden wesen gebracht.quot; Carleton had zeer terecht opgemerkt, dat dit nu het geval was en dat niets aan de vervulling van der Staten belofte in den weg stond. De beide heeren hadden wel de tegenwerping gemaakt, dat de inwendige toestand van het land lang zoo goed niet was als de gezant meende, en dat bovendien dc pas uitgebroken oorlog in Duitschland (de dertigjarige) alle aandacht cn alle krachten der Staten vereischte, maar toch had Carleton op nader antwoord a ingedrongen 1). De resolutie, die de Staten-Generaal daarop namen, luidde: „dat Hare Ho. Mo. zeer verwondert sijn, den voorsz. last ende vmaninge van Zijn E. bij dc jegenwoordige constitutie van zaccken te verstaen, als vcele zwaerder wesende als deselvc was ten tijde van de voorsz. handclinge gelijck die voorsz. Tleere Ambassadeur selH's wel koude vermcrcken, sicn ende oordcelen. Endc mitsdien sijn E. versoecken ende vermacnen, zijn vsoeck bij den Coninck ten besten te willen excuseren optc voorsz. onge-legcnthcyt ende bij dc andere redenen zijn E. voorgehouden bij de voorsz. heeren Rapporteurs.quot; Caron kreeg last, des gevraagd dezelfde verontschuldiging te gebruiken -). Carleton, hoewel de redenen nemende voor wat ze waren, uitvluchten om de zaak op dc lange baan tc schuiven, nam aan, zc aan den koning voor te houden :1).
Het antwoord der Staten was er op berekend, indruk op den koning te maken; bij die „jegenwoordige jucidenten endc toevallen in Behmen endc Dnytslandtquot; had's konings schoon zoon het grootste belang. Bovendien gaf Carleton, onder
') K.S.-G. 4 Febr. 1(520. — Carleton, Lettres. 111. p. — 55.
•) 11.8.-G. 1, 7, 10 Febr. 1(gt;W20.
3) Carleton, Lettres. 111. p. 253. — K.S.-G. 10 l'ebr. 1020.
16S
verwijzing naai' de Europeesche gebeurtenissen, in overweging op de zaak der visscherij niet te sterk aan te dringen, daar geheel Holland belang daarbij bad1). Toch baatte dit alles niets: Jakob 1 was zeer ontevreden over de nieuwe uitvluchten.-) Den 13 Maart moest Garieten de Staten wederom aanmanen, „om met sijue Majesteyts Raden te komen in communicatie van de Harinckvaert en de groote Visscherij e'':i). Weder werd die communicatie „op de ougelegeutbeydt van den tijdt ten besten geexcuseert '*),quot; en veel gevolg had de zaak niet ^). En werkelijk veel meer konden de Staten niet doen : zij hielden het voor onmogelijk, den koning van Engeland hierin te wille te zijn. Door den nieuwen aandrang was het hoogste regeeringscollege der republiek bepaald tot wanhoop gebracht. Een der leden van de Statcn-Generaal verklaarde aan Carleton, „qu'il mettoit pen de difference entre la poursnite de cettc affaire, et unc declaration de guerre2'
prins Maurits meende, dat die van Holland niet zouden toegeven, „quand même on les presseroit a coup de canon,quot; en beijverde zich, den gezant te doen begrijpen, dat de zaak der groote visscherij en die van de ondersteuning des konings van Bohemen nauw samenhingen 7). Holland, tot het uiterste gedreven, liet dadelijk een konvooi voor de visscherij uitrusten, veel sterker dan de vorige jaren s).
Gelukkig, dat Carleton, juist toen eene beslissing met de wapenen onvermijdelijk scheen, eindelijk berichten koude, dat de vertoogen der Staten op den koning indruk gemaakt hadden, en dat Z. M. met hunne verontschuldigingen genoegen nam, mits zij „den gestelden tijt totte Conferentie over de visscherij en de andere openstaande geschillen sullen waer-nemen voor het toecomende 3).//
Van Engelsche zijde was dus voorloopig geen nadrukkelijk
Carleton, Lettres. III. p. 254,55.
) Carleton, Lettres. Hl. p. 275—77.
u) R.S.-G. 27 Mei 11)20. — Die „gestelde tijt'' was bepaald op 2 maanden. (Carleton, Lettres. III. p. 346.)
169
aandringen op de ambassade te vreezen. Eerlang onderging echter de staat van zaken eene gelieele verandering: het waren nu de Staten van Holland, die er opstonden, dat men niet zonde talmen met het zenden van gezanten. Van waar deze bijna onverklaarbare handelwijze ? De oorzaak was gelegen in de bnitenlandsehe politiek. In het najaar van 181!) had Frederik van den Palts de liolieerosche koningskroon aangenomen; spoedig daarop was hij te Praag gekroond '). De gevolgen waren niet uitgebleven : Spanje, niet den Keizer verbonden, had Frederik^ erflanden aangevallen en in korten tijd den geheelen Palts op enkele sterke plaatsen na bemachtigd s).
Was reeds op zich zelve de versterking der Spaansclie macht in liet Dnitsche rijk den Staten hoogst ongewenscht, dadelijk gevaar ontstond voor hen daaruit, toen de bezetting van den Beueden-Palts de voltooiing bleek van een uitgebreid plan, waardoor Spanje gelegenheid kreeg, om zijne troepen over land uit Lorabardije naar zijne Nederlandsehe bezittingen en de weerbarstige provinciën te voeren :i). Met bet oog op het naderend einde van het Bestand in 1621 moest deze ontdekking de Staten met schrik vervullen. En nog steeds hleef Jakob 1 lijdelijk toezien. Wel had bij reeds den 21 October 1620 door Carleton aan de Staten laten verklaren, dat hij besloten had, zijnen schoonzoon bij te staan '), — wel herhaalde hij die verzekering krachtiger dan ooit, nu Frederiks nederlaag bekend werd 5), maar als altijd viel er halfheid in zijn besluit op te merken, — nog altijd bleef hij op vriendschappelijken voet met Spanje, — nog altijd was er zelfs sprake van het Spaansche huwelijk. Aan deze angstige spanning moesten de Staten, het kostte wat het wilde, een einde maken ; zij moesten trachten eene hun gunstige beslissing uit te lokken. Daarbij kwam, dat de tractaten met Engeland gesloten, met het einde van het Hestand vervielen quot;), en men dus moeite doen moest, om de vernieuwing van den koning te verkrijgen. Deze overwegingen deden de Staten alle bezwaren hoe groot ook, gering achten, en zeiven op de ambassade aandringen. Alle beraadslagingen
') Hauke, Engl. Ge^ch. II. p. 3't'.
■-') UanlcB, Kngl. Gescli. II. p. 35, 30.
:') Ranke, Kugl. Gescli. U. p. 3Ü.
') R.S.-G. 18,2-1 Oct. 1(320, vgl. 24 Juni 1(120.
■'') Rankt, Engl. Gescli. U. p. 30.
«) Jakob l ili-ukte eeus zijnen twijfel ilaaraan uil, maar ile woorden van het traetaat zijn iluidelijk. (cf. Aitzema, Saken van Staet. 1. p. 10, 2e kolom.)
170
sinds hei hc^in van het jaar waren vrncliteloos geweest. De aandrang van Engelsche zijde had niets gebaat: ,nn echter was er kans, dat er iets van de zaak komen zoude.
Reeds den 17«quot; Juli daaraanvolgende werd er iu de Staten van Holland medegedeeld, dat de Statcn-Generaal op de am-Ijas'sade begonnen aan tc dringen '), en dat het dus uoodig was eeu besluit tc nemen, voordat daar over de zaak werd beraadslaagd. Die van Holland hadden vele zwarigheden : 1quot;. „de dispute van de Visscherijequot;, tot welks behandeling men „genoechsaem was geengageert,quot; 2quot;. de „kortheydt van de Finantiëu/' die alle onnoodige uitgaven onraadzaam maakte, .'3°. de vrees, dat Holland, dat toch het meeste belang daarbij had, niet voldoende in de ambassade zoude vertegenwoordigd zijn, en daardoor ook 1quot;. de Instructie uiet naar Hollands zin zoude uitvallen. Om al deze redenen werd de zaak „van nader deliberatiequot; geoordeeld eu besloten, het oordeel van principalen daarover te vernemen -). Er werd dus in de punten van reces, waarop de vergadering kort daarna scheidde, melding van gemaakt: ondertusschen werden alle stukken, de haringvaart en visscherij betreflende, opgezocht, om daarmede de afgezanten te instruecren :l). Het overleg met de principalen had voor de ambassade gunstige resultaten : bij de volgende samenkomst der Staten van Holland verstond men, dat de ambassade „ten hooghsten noodighquot; was, om te weten, wat men van Engeland te hopen had bij het eindigen van het Bestand, „alsmede in meenichte van andere poincten de onderlinge vrundschap, Commercien eiulc Navigatie aen-gaendequot;. De bezwaren daartegen werden minder opgelost dan wel op zijde gezet. Wat de groote visscherij betrof, reeds nu werd „voor vast geresolveert ghehonden,quot; dat de ambassadeurs niet daarover zouden mogen handelen, „nochte veelmin ijetwes dienaengaende over geven, maer hen daervan in dese ghelegentheydt excuseren ') de „korthevdt van de Fi-n an tienquot; schijnt toch bij nader inzien dragelijk te zijn bevon-
') Dio aandrang was het gevolg der aanmaningen van Carle ton (R.S.-G. '■24 Juni HV-iO. — (Jarleton, Jjettres, UI |). IJK»), en niet veel meer ilau eene jormalileit om den gezant voldoening te geven. (Carleton, Lettres, lil p. olS.) Dat de Staten van IJoUaud de zaak echter andere hegj'epen en zeiven de ambassade wensebten, blijkl wel nit den ernst, waarmede zij de zaak overwogen.
3) Jv. II. 17 Juli 1G20.
3) R. II. 17 Juli 1020. cf. ll.S.-G. 0, 25 Jan. 11321.
') IHt gedeelte der resolutie werd den 'iO Sept. nader bevestigd. (KMI. 'iO Sept. 1020.)
171
den, cn wat de beide laatste bezwaren aangaat, besloot men • „dat soowel de directie als de Persoonen moghen blijven bij dese Vergaderinge, gelijcV te voeren, als desen Lande meest rakende'' '). Onder deze voorwaarden besloot men, ter Gene-raliteit op de ambassade aan te dringen, een plan, den IS September ten uitvoer gebracht -). Den 20 September daaraanvolgende werden de heeren van Bentlmysen, Kamerling en Sonck tot Hollands gedeputeerden naar Engeland benoemd 3;.
Holland had nu gedaan wat het kon de: den IS September was werkelijk de ambassade in de Staten-Generaal ernstig besproken en had men goedgevonden Caron aan te schrijven, dat hi j alle mogelijke moeite zoude doen om den koning voor zich in te nemen en de meer en meer toenemende verwijdering tusschen Engeland en de republiek trachten te voorkomen door hoop te geven op eene spoedige ambassade '). Daarbij bleef het echter voorloopig: twisten over het aandeel, dat Holland in het gezantschap zonde hebben '), de moeielijkheden over de groote visscherij later kleingeestige oneenigheden onder de Staten van Holland zeiven („onbehoorlickc procedu-ren ende van seer quaden consequentie'7) over het zenden van eenen mede gedeputeerde door Bnkhuizen, ten gevolge waarvan Bruyninex eindelijk aan de ambassade werd toegevoegd'), - hinderden den voortgang der zaak. Carleton moest zelfs herhaaldelijk weder op spoed aandringen s), maar alles baatte niets. Daar kwam plotseling onder al dat talmen het bericht van de beslissende nederlaag van het leger van keurvorst Frcdcrik onder de muren van Praag, spoedig werden ook de vèrreikendc gevolgen daarvan bekend De koning
') R. 11. 27 Aug. KWO.
-) R.S.-G. IS Sept. 1620.
:i) R. H. 20 Sept. 1620. — Carleton, Lettres. 111. p. 381.
■I) R.S.-G. 18 Sept. 1620.
■') Carleton, Lettres. Ill p. 385. — He Staten van IlollaiKl stonden er op, ilat llollanil en Zeeland alléén gedeputeerden naar Engeland zouden zenden. .Met moeite lieten zij zieh overhalen, ook lltreclit toe te laten. Verdere uitbreiding bleven zij weigeren, en de overige provineiën maakten bezwaar, Hollands wenseh in Ie willigen vooral Gelderland, welks beurt liet was eenen ambassadeur te zenden. (R S.-G. 22 Sept. 1621.) Lang duurde liet, eer men elkander verstond. (R. H. 20 Sept., 24 Oct. 1620 — R.S.-G, 8, 9, '10, 15, 19, 22 Dec. 1620.)
«) R.S.-G. 25 Nov. 1620.
') Zie daarover zeer uitvoerig; R. 11. 5 Nov. 3, 4, 8 Dee. i620. - liet oordeel van Carleton over deze twisten (Carleton, Lettres. 111. p. 404) seliijut mij volkomen juist.
s) RS.-G. 18 Nov. 1620, 4 Jan. 1621. — Carleton, Lettres. Ill p. 400—3.
'J) Ranke, Engl. Gescli. 11. p. 37.
173
van Bohemen whs een balling, dc katholieken zegepraalden in nuitschland. Daarbij nadei'de meer eu racer liet einde van liet Bestand. ITetwas oiivermijdeliik noodzakelijk, nu spoed tc maken, ora deu konnig van Engeland, flic zicli nog altijd met uitvlucliten behielp, wakker tc schudden door hem het gevaar der protestautschc zaak, den nood zijner kindereu voor te houden. Kr kwam leven in dc deliberatiën over de amhassade. In December werden dc gezanten door dc Statcn-(ieneraai benoenul '), den 12 Januari werd hunne Instructie gearresteerd ), den 30 namen zij afscheid van dc Statcn-Geucraal
§ Z. \ er too ge u cu t c ge n ver t o o gen.
Dc gezanten moesten zich op eene onaangename ontvangst voorbereiden: hunne taak was verre van gemakkelijk '). Na breedvoerige verontschuldigingen over het lange uitstel in het zenden der ambassade en dankbetuigingen voor 's konings bemoeiingen met den toestand des lands, besprak hunne Di-structie uitvoerig den staat van zaken in Duitschlaud en behelsde verder den last, deu koning naar aanleiding daarvan op te wekken, in zijne laatste besluiten ora daar tusschen beiden te komen te volharden eu voort te gaan. Er werd verder in dc Instructie geklaagd over inbreuken op het Bestand door Spanje, er werd op voortzetting van het onderlinge verbond aangedrongen. De quaestie van den lakenhandel cn die van de munt werden besproken, ook de Oost-Tndische zaken met een enkel woord vermeld.
Maar wat was er geworden van de zoo dikwijls en zoo ijverig besprokene visscherij-zaak? Zij werd uitvoerig genoeg behandeld (art. 30 oO), maar toch was dc strekking dezer artikelen niet om den koning van Engeland tevreden te stellen. Reeds de aanhef luidde niet gunstig: ,/De Ambassadeursquot;, /.oo heette bet, „sullen alle occasie vermijden, omrae in eenige bandclinge getrocken te worden op de groote Visscherie, doch soo sy daerover werden geperstquot; moeten zij voordragen, dat het Z. M. moge believen, de zaak nader te onderzoeken. Z. M. zal dan bevinden: 1quot;. dat dc Nederlanders altijd in
') lv.S.-G. S, 0, 10, 15,-10 Dcc. 1020.— ('urlctou, Lettres. 111. [). VIT.
-) 11.8.-0. 9, i 1, .lan. 1621.
:i) li.S.-G. i 3,20 Juu. 11)21.
') Vgl. over deze aiabassade liet: Verbiuil der aiiibassade vau lO'il. — Aitzema, Sa ken van Staet. 1 p. 13, 17,
173
„paisible en do ongeraolesteert gebvuyck'' van de visscherij geweest zijn, en 2°. dat zij daaruit niet zooveei vooideel krijgen, „ais sijne Mab wel mag sijn ingebeelt'7. Dit laatste onder-wei-j» wordt dan nader uitgewerkt, en liet nadeel der visscherij niet iict nog grooter nadeel, dat liet ophouden daarvan zoude medebrengen, voorgesteld. Uit dit alles zal de koning kunnen opmaken, dus gaan de Staten voort, dat het onmogelijk is, de groote visscherij „met eenige niomvield. te beswaren, ten ware men seeckerlijck wilde uvtstaeu een van de twee extre-mitevtenquot; : of geheele ondergang der visscherij, of „alterae ende beroeringe iu den Staet van den Landequot; door de wanhopende zeelieden. Geen van beiden kan den koning ge-wenscht zijn om de gevolgen (de versterking van Spanje), en de Staten vertrouwen dan ook, dat Z. M., dit alles overwegende, de Staten bij hun oud bezit zal laten. Over de (iroen-landscbe zaken werd geen beter satisfactie gegeven. De ambassadeurs moesten „in der bester manieren sien d'lngesete-nen deser Landen te defenderenquot; tegen de klachten der En-gelschen, en het maken van een reglement nu van de hand wijzen. Zij mochten daartoe beweren, dat de Nederlanders recht hebben op de visscherij in het noorden, mei gebrnikmaking der argumenten, ook door de ambassadeurs van l'ilS l(!]y bijgebracht ').
Met zulk een weinig voldoenden last moesten de gezanten den vertoornden koning, die reeds zoo lang door uitstellen en ontwijken was opgebonden, onder de oogen treden.
De ambassade, bestaande uit zes personen (de heeren .Ihr. •hik. van Wijngaerden, beer van Beuthnysen enz., lid der Hklelen van Holland, —- Mr. Joh. Cauierling, Pensionaris van Delft, Alb. Sonelc, Or.d-burgevneester van TToorn, Alb. Bruyninex, Gedeputeerde ter Stateri-Generaal van wege Wesl-l'1ries]and, - Mr. Jak. Schotte, Oud-burgemeester van .Middelburg, en Jhr. Fred. \:an Vemm Tot Jlartenalmys, Gedeputeerde ter Stilten-Generaal van wege Friesland -)), aan wie Caron was toegevoegd, kwam den 1 Februari te Londen aan. Op hunne eerste audiëntie bij den koning, (den 7 Februari) spraken de gezanten alleen over de Duitsebe zaken, als wilden zij reeds toen doen. uitkomen, dat daarin het zwaartepunt iiunner ambassade moest gezocht worden. De koning bejegende henzeer
') luslr. der ambass. v. '1021, in: Heg. «Ier Insir. i (VII—c2-».
-) Zie over deze. gezauteu: ('arletoii, Fietlre.s. IN. p. 417. — VVageuaar, Vaderl.
X. |). i'iC».
174
vriendelijk, nam linnne verontschuldigingen aan en beloofde hen iu de gelegenheid te zullen stellen, hunnen last verder te openen, zoodra zijne bezigheden dit toelieten.
Die bezigheden waren werkelijk gewichtig genoeg om zelfs cenc ambassade te laten wachten: den !) Februari opende de koning zijn derde parlement '). Hij had de vergadering bijeengeroepen, om door haar in staat gesteld te worden, een krachtiger houding tegenover den Keizer en Spanje te kunnen aannemen, en overeenkomstig met dit doel werd zij geopend met de verklaring, dat de koning van plan was, handelend voor zijnen schoonzoon op te treden. Die verklaring werd met algemeeue instemming vernomen: dadelijk werden den koning subsidiën toegestaan, maar daarna begon meu dan ook de bezwaren te onderzoeken, die het volk sinds jaren had -). De koning en zijne beambten hadden werkelijk veel reden tot klagen gegeven :!), en uiet te verwonderen was het dus, zoo Z. M. het druk had.
Toch werd reeds dcu 15 Februari den ambassadeurs eene audiëntie bij deu Geheimen Raad gegund, terwijl de koning te onwel was om hen te ontvangen. Ook daar spraken de gezanten uitsluitend van oorlog en oorlogszaken, weidden zeer uit over Duitschland en Bohemcn, en drongen aan op een verbond van Iwigeland met de Staten om gezamenlijk oorlog te voeren. Daardoor lieten zich de Engelschen echter niet verschalken. Het kwam hun bijzonder ongelegen, om nu, terwijl het parlement nog niets beslist had, reeds over de Duitsche zaken te spreken: zij herinnerden dan ook dadelijk aan de visscherij en de andere uitgestelde zaken (lakenhandel en munt.) De ambassadeurs moesten nu wel met verontschuldigingen voor den dag komen : het behandelde was de voornaamste inhoud hunner Instructie, zeiden zij; in deu tcgenwoor-digen ernstigen toestand van Europa was het zaak, daarop het meest te letten ; het algemeen belang bracht mede, ten minste tijdelijk alle ondergeschikte quaestiën, als die der groote visscherij, te laten rusten, en alle redenen tot verschil te vergeten, om
O '
te zamen middelen te beramen tot bestrijding van den ge-nieenen vijand. Wat echter de quaestieuse punten betrof, het
') llanke (Engl. Gesel), iï. p. H j lieeit hier verkeerdelijk deu 30 Januari. Oever-gissing is waarschijnlijk veroorzaakt door de Kngelsche tijdrekeuing. (30 Jau. O. S.— '.1 1'ebr. N. S.)
-) Ranke, Kngl. Gescli. II. p. W vlir.
3) Kanke, Engl. Gesch. II. irgt;.
175
Was waar, er was daarvan vroeger „vermaen gerlacnquot; en rle Staten hadden daarover vóór liet afzenden dezer ambassade ernstig beraadslaagd, maar nu tegen liet einde van het Bestand, terwijl zij zulk een machtigen vijand op den hals kregen* hadden zij geen andere uitkomst gezien, dan den koning te hidden, de zaak voor alsnog bij het oude te laten , en de Staten ^daerrnede nijet verder te beswaren.quot; Over lakenhandel en munt verklaren zij zich bereid te hooren, wat de Kngel-schen hadden te zeggen, en dat aan de Staten over te brengen.
Van Engelsche zijde werd dadelijk gesproken van de belofte, die de Staten toch hadden gegeven '), om de ambassadeurs over de groote visscherij te instrneeren ; de gezanten beweerden daartegen, dat er nooit zulk eene formeele belofte gegeven was, maar dat de Staten altijd gehoopt hadden, dat de koning hunne bezwaren hooreude, hen met rust zoude laten. Daarmede eindigde de audiëntie: de Raad beloofde den koning rapport te zullen doen.
De ambassadeurs verbeidden in angstige spanning bet antwoord. Eerst den 33 Februari kregen zij eenig bericbt. De koning deed hen tegen dien dag op een ballet ten hove noodigen en beloofde hun na afloop daarvan, hen zeer vriendelijk toesprekende, spoedig antwoord op hunne voorslagen. De drukte met bet parlement was oorzaak van hot uilstellen daarvan geweest. In overeenstemming met deze belofte kregen de Nederlanders den 2 Maart in eene nieuwe audiëntie bij den Raad bet toegezegde antwoord. Het liep voornamelijk over de Duitsche zaken, de inbreuken der Spanjaarden op het Bestand, en de hernieuwing van het verbond. De ambassadeurs meenden dus bun doel bereikt en bewerkt te hebben, dat de visscherij op den achtergrond werd geschoven, toen de laatste volzin van het Antwoord hunne hoop weder vernietigde. „Mais toutesfois,quot; luidde die, „et quantos quo ee Traicté coinrnencera Sa Ma'1', entend que vous veniez garnis de plein pouvoir et commission pour traicter du faict de la pesche et des autres eboses qui furent mises en suspens a la dernière conférence d'entre les Commissaires do Sa et de Mes
seigneurs les Estats, pareeque le(s) ieurs n'avoyent point pon-
Dit kan zien zoowel op de Akte, in iG'10 naar Engeland ovevgczoiulen (zie voor p. -l.Viv).)), als oj) de Antwoorden ilcr Staten op Carletons Proposition. (Antw. v.
l ebr., 1 Apr., IS Nov. IG2(), \ Jan. KhM.) In ^een van dezen selnjnt elt; liter bepaald beloofd le zijn, deze ambassade over de groote visscherij last te geven, (et', p. I.V) iNoot 1.)
J7ü
non* suffisant d'ei) trailer.quot; l)c vriendelijklieid van den koning, waartoe Z. M. ongetwijfeld reden vond in de bewustheid, dat hij van zijnen kant de gezanten moest laten wachten op eene beslissing in de Duitsche zaak, en ben dus niet het ooquot;' daarop diende te sparen, baatte dns den ambassadeurs niets. De koning greep gretig de gelegenheid aan, om zijn besluit nog uit te stellen ; voor de beslissing van de visscberij-quaestie was van bem niets te hopen.
De gezanten begrepen, dat men bet hoofddoel van hunne komst, de aansluiting van ingeland aan Nederland en daardoor de versterking der protestantsebe zaak, ja „alle Traetaet van Alliantie wilde vuytstellen op volcomen last tot bet stuck van de Visscherije ende andere.quot; Zij, „vonden dan ook nijet goet lange daerop te swijgenquot;, en repliceerden „metten aller-eerstenquot; en wel in eene audiëntie, die de Raad hun den 10 Maart verleende. Ook zij antwoordden het uitvoerigst op de drie hoofdpunten, waarop de Raad zelf gewezen had, maar brachten toch aan bot einde lang en breed de verontschuldigingen over de visscherij aan, die hunne Instructie bun aan de band gaf.
Zij verklaarden, dat men hun geen last bad kunnen geven, om over de visscherij een tractaat te sluiten ; 111 om de drukke en belangrijke bezigheden der Staten, veroorzaakt door den hernieuwden oorlog met Spanje, 2°. omdat de zaak volgens hunne wijze van regeering eerst moest worden „proposée, vcn-tilée et déliberee dans nu chascnn des Colleges des villes et de la Pescheriequot;, eene zaak te lastiger nu zoo kort na het stillen der binnenlandsche onlusten en met het dreigend oorlogsgevaar voor oogen, „ils courroyent hazard de se tircr sur les braz une multitude confuse de peuplos, qui, par experience n'abborre rien d'avantage que la nouveauté!quot; Zij trachtten daarop den koning door de schoonschijnen.de redenen var hunne instructie het nadeel der visscherij te bewijzen. Do Staten moesten jaarlijks behalve de uitgaven voor de konvooi-schepen vele duizenden aan de visscherij te koste leggen, en dat wel alleen om hunne onderdanen brood te geven. Ware de visscherij er niet, een ongeloofelijk aantal lieden zonde vertrekken, de scheepsbouwkunst met zich medenemende naar vijandelijke landen. De Staten waren dus wel genoodzaakt haar te steunen, hoe moeielijk het hun viel. Ln vooral sedert de laatste jaren was hun dit een last, nu de visscherij jaarlijks verminderde door de slechte vangst en dus ook jaarlijks groo-tere snbsidiën behoefde. Toch bracht de baringvisscherij nog
177
dikwijls nadeel aim de visschers door te gei'lagen of te rijken vangst, waardoor de prijzen te veel daalden'); te meer daar ook bij goeden vangst het onmogelijk was, daarvan alleen te bestaan. Meestal hielden dan ook slechts zij zicli met de haring visselierij bezig, die nog een ander bedrijf hadden, waardoor zij in hun onderhoud voorzagen -). En wat het ergste was, de naderende oorlog had de Staten gedwongen, hunne onderdanen verscheidene nieuwe „tailles, et impostsquot; op te leggen, waardoor ook de arme visschers, toch reeds door het einde van het Bestand tot buitengewone toerustingen ter bescherming hunner nering genoodzaakt, hun laatste geld zouden moeten betalen. Om al deze redenen zoude het onvermijdelijk gevolg ook van de kleinste belasting zijn: „ou de voir icelle Pescherie entiere-ment aneantie et ruinée, on bien que la rude populasse, du mestier de la Marine, reduitte au desespoir, vienne a souslever des mouuements nouueaux au peril manifeste du repos de leur republique a grande peine guerie des playes de sa der-niere infirmité.quot; Z, M. werd dus ootmoedig gebeden, de Staten bij hunne oude „jouissance paisiblequot; te laten, of ten minste alles op te schorsen tot er tijd en gelegenheid was, om de quaestie „amplementquot; te behandelen. - De leden van den Raad, die misschien bekend waren met de uitlokkende schildering en de verleidelijke opgaven over de haringvisscherij van Gentleman eu J. R.quot;), zullen hunne ooren niet hebben kunnen gelooveu, en wei was er reden zich te verwonderen, dat de Staten zich zooveel last eu moeite lieten welgevallen voor het behoud van zulk een ellendig bedrijf, dat met alle bedenkelijke hulp en ondersteuning niet dan een schamel onderhoud ople verdel Die bedenking lag voor de hand, maar de Raadsleden, die wel begrepen, dat dit alles slechts voorwendsels waren, vergenoegden zich met de belofte, dat zij alles aan den koning zou den voorleggen i).
') Dit argumeiit is outleeii l aan ik* Pi'upositie, over deze za.ik door de ambassade vau 1G10 den IC» Mei gehoudeu. (Zie voor p. (»().)
Deze zaak hebben de Stalen in hun belang verdraaid, liet telt is waar, maar de reden een geheel andere. Daar de haringvisscherij de vissehera slechts vau Juni tot November bezig hield, was het niet meer dan natuurlijk, dat de visschers hun ledigen tijd in den winter aan een ander handwerk wijdden. (Zie voor {gt;. 88 en aldaar Noot 1.)
3) Zie vuor p. 88, 89, 9(».
4) Toch achtten de ambassadeurs het noodig, dat er iets gedaan werd. Deu 13 Maart schreven zij aan de Staten van Holland, dat zij vuurdeclden dienstelijck te weseneen (in het geschreven exemplaar staat: weenigequot;) propinen (propositiën?) daer te doen,
12
178
Eerst den 26 Maart werd den ambassadeurs het Antwoord der Engelsclien overgegeven in de audiëntie, die zij dien dag bij den Raad hadden. T)c koning verklaart bij dat Antwoord, dat men hem ongelijk doet door te vermoeden, dat het hem te doen is om de Nederlanders van liet voordeel der visscherij te berooven, maar alles „ce qui touche le point de sou hon-neur, et de sa■ Souuerainetc luy est si cher, quil ne pent pas le laisser tousiours indecis et eu dispute.quot; Z. M. oordeelt liet dus het beste, eenen middelweg in te slaan en de zaak volgens het verzoek der ambassade uit te stellen. Toch wil hij dit niet doen, voor hij weet, wanneer het dan den Staten gelegen komt, over de visscherij eene overeenkomst te sluiten, „tant pour celle, qui se faict sur les eostes de la Gr. Bretagne, que pour celle de Greeneland.quot;
Op dit laatste onderwerp werd in de audiëntie nog nader aangedrongen. Men herinnerde aan een request der Moscovi-sche Compagnie om herstel van de hun door de Nederlanders toegebrachte schade, waarvan indertijd kopie aan Caron voor de Staten was overhandigd. De gezanten antwoordden, dat het bedoelde request inderdaad was ontvangen, maar dat „de eygentlijcke meeningequot; daarvan hun „niet bewustquot; was, daalde koning toch nog met de ambassadeurs van 1018 —19 was overeengekomen, de geheele zaak voor drie jaren uit te stellen. Terwijl die drie jaren nog loopende waren, koude dus dit request niet in overweging komen. — Ook over de houding der Nederlanders in Oost-lndië klaagden de Engelschen op nieuw. Reeds zeer spoedig na het sluiten van het tractaat van KIL'.), waarbij de Oost-Indische Compagniën van beide landen vereenigd waren, was men liet namelijk over de uitvoering daarvan oneens geworden. De Engelschen klaagden over de handelwijze der Nederlanders, die hen overal verdrongen, er ook van Nederlandsche zijde waren de klachten niet zeldzaam. Eene deputatie van gemachtigden uit de Engelsche kooplieden, die op Oost-lndië handelden, was eerst onlangs zonder eenig resultaat en zeer ontevreden uit Nederland teruggekomen. De koning wilde nu eens voor al de klachten doen eindigen en drong aan op het maken van een reglement, waarbij de bestaande geschillen vereffend en voor het vervolg een vaste regel gesteld zoude worden, om de herhaling daarvan te voorkomen.
om ilie disputen (op ile grootc Visschevije) voov eeu tijdt iiocli uytgesteldt le hebben. (U. 11. verg. v. 9 Mi-I.-S Apr. UMI, p. 2'i.)
179
§ 3. Onvoldoende resultaten.
Over alle punten hunner Instructie hadden de gezanten nu 's konings wil vernomen. Om daarvan zoo mogelijk nog eene gunstige wijziging te verkrijgen, achtten zij het raadzaam, terwijl zij tot nu toe om's konings ongesteldheid en groote zwakte alleen met den Raad te doen gehad hadden, zich tot Z. M. zeiven te wenden. Zij hoopten zoodoende meer indruk te maken en bovendien tot spoed te kunnen aanmanen, daar het naderend einde van het Bestand hen huiswaarts riep. Met deze bedoeling reden zij, nadat de koning hun audiëntie verleend had, den 31 Maart naar St. Theobald, waar Z.M. zich ophield '). Bijna alle zaken in hunne Instructie vervat, bespraken zij in de Propositie, daar tot den koning gericht: boven alles bedankten zij Z. M. ,/de ce qu'elle a daigné si debonnairement en equité et justice peser les pytoyables iuconveuiens, que veritablement luy avons remonstré au terrae des affaires d'a présent mena-cer nostre Estat en cas qu'anemie, la moindre uouueauté s'at-tentat sur le mestier de la pescherie et sur ces considerations de sa grace nous faire entendre de sa benigne inclination a la surcheance de ce traicté/' In het vertrouwen op diezelfde goedheid hielden zij den koning voor, dat zij, die geheel on-gelast waren over de visscherij, onmogelijk eenigen tijd voor de behandeling dier zaak konden bepalen. Zij verklaarden zich echter bereid, 's konings wensch aan de Staten voor te dragen, en drukten hun vertrouwen uit, dat hunne Hoog Mogenden het hunne zouden willen bijdragen, om een einde aan dat geschil te maken, zoodra de zaken der republiek in beteren toestand waren gekomen.
Dat mocht misbruik maken van's konings goedheid heeten ! Van zijn standpunt had Jakob I zich werkelijk toegevend genoeg betoond, en het was te voorzien, dat hij geene verdere concessiën zoude doen. Werkelijk ging het verzoek der ambassadeurs hem te ver. Hoewel zoo ziek, dat hij bij zijn binnentreden door twee personen ondersteund moest worden, zoo pijnlijk, dat hij nu en dan /;seer swaerlijck versuchttequot;.
1) liet is noii;' al merkwaardig, dat de araliassadciirs moeten mededeelen, dat de weg naar die geliefkoosde (Ranke, Engl. Gesch. il. p. 5) verblijfplaats van Jakob I (iu dit Verbaal „Tyboutsquot; of „Theballquot; genoemd,) „seer diep ende moeyelijek om rijden was,' zoodat zij daar veel later aankwamen, dan zij hadden gehoopt!
12*
ISO
en zoo zwak van hoofd, dat hij de gezanten moest verzoeken, hem te herinneren wat hij in zijn antwoord mocht vergeten, verzamelde Z. M. zijne krachten en antwoordde de ambassadeurs uitvoerig op elk punt hunner rede. Aan het gezegde over de visscherij gekomen, verhief de oude koning zijn stem en verdedigde zijne goddelijke rechten met kracht: „S. M. heeft seer claerlijck daarop geseyt,quot; zoo luidt het verslag der ambassadeurs, „dat wy int selve stuck Godt ende hem veronge-lijckten ende dat wy 't selve, noch voor Godt, noch voor de Menschen conden verantwoorden, dat wy niet alleen in ende op sijne See ende stroomen, die hem notoirlijck eude sonder eenige controversie toecomen, Jae die hem toegeygent waren eer hy geboren was, maer seltt's oock zoo dicht ende nae onder sijne Custen, ende Landt waren visschende, dat wy sijne Ondersaten in hare Visscherije grootelijcx verhinderden, ende als het broot uyte mondt namen, dat hy evenwel ons de gerechticheyt vaiï selve Visscherie opte voorsz. sijne Custen, sulcx wy deselve exercerende waren, noyt en hadde verboden, noch oock in meeuinge was te verbieden, otte te verhinderen, Maer dat hy begeerde erkent te sijn, dat wy 't selve op sijne Custen, ende in de zee, bij Sijne toelatinge waren plegende, daer hy volcomen jurisdictie ende gesach hadde, dat wy 'tselve nijet en wilden erkennen, ende dat hy sijn Coninck-lijck recht daerinne hy van alle de Weerelt erkent werde niet conde ongevendiceert laten verlooren gaen, dat wy nu langen tijt beloften hadden gedaen, dat men daerop in handelinge sonde comen, dat hy van tijd tot tijd 't selve 't onsen versoecke nijet alleen eenige Maenden, maer seltt's eenigen tijt van Jaren hadde uytgestelt, ende noch wel in meeuinge was ons eenigen tijt te geven, mits conditie dat men hem vastelijck een seec-keren tijt stellen en prefigeren souden, om 't selve point eers bij der handt te nemen, Jae seltt's tot ses, acht, tien Maenden, alwaert een Jaer.quot; Maar tevens wilde de koning dan ook zoolang wachten met den Staten de gunst te bewijzen, die zij hem vroegen : de alliantie werd voorloopig afgeslagen, „seggende S. M. wat oog het sonde hebben, daer soo raerckelijcke disputen en differenten tusschen sijn Rijcken ende ons waren openstaende, als daer sijn dese groote dachten van de üost-indische saecken. Item de questie opt stuck van de Visscherije soo van den haringh, als van de Walvisch vanck daerj une sijne subiecten mede grootelijcx oner ons waren dagende; dat hy dezelue saecken open ende onatt'gehandelt sonde laten
blijuen ende met ons in eenigc Alliantie op nijemvs sonde treden, voegende voorts daerbij dat wy seer wel op onse saecken, maar nijet opt gene hy van ons eyschende was, waren lettende, dat vy tgene wy van nooden hadden wel wisten te versoucken, maer wat hem ende sijiie subieeten aenginek daerop en hadden wv nimmermeer eenigen last.quot;
Toen de gezanten zich eindelijk tegen deze lange aanklacht wilden verantwoorden, wenkte de koning eenige gedeputeerden der Oost-Tndische Compagnie, die zich in de galerij waar de audiëntie plaats had bevonden, nader te komen, en liet hen verslag doen van hun wedervaren in Nederland '), hetgeen zij „seer odieuselijckquot; deden -). De ambassadeurs antwoordden, maar „Sijne Mat. scheen dat met eenige indignatie te nemenquot; en vroeg de Engelschen om inlichtingen. Deze ontkenden stoutweg de door de Nederlanders aangevoerde feiten, eu toen deze zich daartegen wilden verdedigen, ontstond er zulk een verwarde twist, dat de Engelschen zeiven den koning „met cleyn respect van Sijiie Mat,quot; in de rede vielen, „sulex dat deselve conferentie niet anders als een confusie was . . . ende wy selft's daerinne grootelijcx gescandaliseert waren.quot; De koning zag dan ook zelf in, dat het zoo niet ging : hij liet partijen gaan en bepaalde eene conferentie tusschen de ambassadeurs en de gedeputeerden der Oost-Indische Compagnie voor den Raad. De gezanten, lioe onwillig ook, moesten toegeven.
Deze conferentie, die hun reeds den volgenden dag tegen den :l April werd aangekondigd, legde weder den grond tot eene volgende ambassade. De Raad klaagde daarin zeer over liet niet geven van voldoening in de Oost-Indische zaken, over het voortdurend uitstel der loopende geschillen, en verweet den ambassadeurs het misbruik maken van quot;s konings „goe-dicheyt.quot; De gezanten mochten zich verontschuldigen, de Raad had te veel ondervinding van de gewoonten der Staten, om de ambassadeurs met vrede te laten voor zij eenen voorslag hadden gedaan, hoe tot vereffening der Oost-Indische geschillen te komen. En de gezanten, die den steeds weife-
') Zie vóór p. 'J78.
-) De koning verhaalde den ambassadeurs reeds vroeger, dat deze personen gezegd hadden, dat de Nederlanders waren ,:ils sangsues, die henluyden haer bloedt ende substantie waren afftreekende.'' Aitzema (Sakcn van Staei, I. p. 17, ^ kolom) past dit toe op de handelingen der Nederlanders in de groote visscherij, waarop bet trouwens op Er go lach standpunt beter past.
182
lenden koning met het oog op de gevraagde alliantie wilden ontzien, moesten toegeven. Hun voorslag Inidde, dat de En-gelsclien gezanten naar Nederland zouden zenden tot vereffening van zaken. De Raad weigerde dadelijk : de vorige deputatie had te veel reden tot klagen gehad om andere personen aan hetzelfde lot bloot te stellen. Zij sloegen daarop voor, dat de ambassadeurs in Engeland zouden wachten tot zij voldoende Instructie uit het vaderland hadden ontvangen '). Dat konden zij echter onmogelijk, antwoordden de Nederlanders: hunne tegenwoordigheid in Nederland was in deze gewichtige tijden dringend uoodig. Na vele deliberatiën sloegen de Nederlanders eindelijk voor, dat de Staten gedeputeerden uit hun midden met gemachtigden der Oost-Indische Compagnie naar Engeland zouden zenden, behoorlijk gelast om over alles te onderhandelen en dan de uitspraak over het verhandelde te laten aan den koning en de Staten te zamen. De Engel-schen keurden dit goed, mits de Nederlanders dadelijk der tijd voor deze ambassade vaststelden. Niet dan na veel aandringen van de andere zijde besloten de gezanten eindelijk, onder beroep op het verkregen uitstel van een jaar in zake de groote visscherij, de bepaling van dien tijd aan den koning over te laten.
Daarmede hadden de Engelschen hun hoofddoel bereikt; zij maakten zicli gereed te vertrekken, toen zicli een groot aantal kooplieden van de Moseovische Compagnie aanmeldde, die buiten de deur het einde der conferentie hadden afgewacht, om hunne belangen aan den Raad in tegenwoordigheid der ambassadeurs voor te dragen. Men trad daarop weder binnen, en de Engelschen verzochten, onder verklaring dat de koning hen mede gelast had over de Groeulandsche zaken te handelen, van de gezanten vergoeding van de in 16] 8 aan de Engelschen in het noorden toegebrachte schade, volgens de uitspraak van den koning in 1619, waarin de Nederlanders volgens hen hadden „geacquiesceertquot; quot;). Tegelijk met de schriftelijke belofte van handeling over de Oost-Indische zaken
') Ook Carleton ileed omstreeks dcuzelfdcii tijd (10 April) oeu voorstel in dieu geest aan de Staten-Generaal. Daar de zaak echter op andere wijze geschikt was, liet hij hen later weten, dat een hesluit over de Oost-Indische en Groenlandschc /aken onnoodig was voor de terugkomst der ambassadeurs. (It.S.-G.'10 Apr. 16'2'1.— R.H. verg. v. 20 Apr.—8 Mei 1621, p. 57.)
2) Zie dit beweren der Engelschen uitvoeriger bij gelegenheid der ambassade van 1621—23. Dat het onjuist was, blijkt uit het verhaal'^0 op p. 162—65,
183
op den door den koning nader te bepalen tijd verzochten zij hierop het antwoord der ambassadeurs. Dit antwoord, den volgenden dag (3 April) aan den Raad overhandigd, luidde, dat de gezanten wisten, dat de Staten op aandringen van Carleton aan verscheidene Engelschen restitutie van
o c?
schade gegeven hadden Het was dus, oordeelden de ambassadeurs, ten minste verschoonbaar, dat de Staten in hunne tegenwoordige omstandigheden, bevreesd voor eigen bestaan en dat hunner bondgenooten, niet zoo lang over dergelijke particuliere geschillen hadden beraadslaagd, als vereischt werd, om aan hunne gemachtigden voldoende instructie te geven. De gezanten boden echter aan, zulk een gunstig rapport te doen van hetgene zij in die zaken „illiquide et indécisquot; zouden bevinden, dat de Staten zonder twijfel binnen korten tijd de zaak tot wederzijdsch genoegen zouden schikken.
De zaken waren nu over en weder voldoende besproken. Den 8 April kwam eindelijk het definitieve Antwoord van den koning over alle zaken, die de ambassadeurs behandeld hadden.
Geheel volgens zijne politiek ) verklaarde Jakob 1 daarbij, dat hij liet tegenover bevriende mogendheden passend oordeelde, eerst den vredelievendcn weg te beproeven. Door middel van onderhandelingen in Spanje, waarmede hij op zoo goeden voet stond, zoude hij dus dc teruggave van den Palts zoeken te verkrijgen; onderwijl iioopte hij door het parlement in staat gesteld te zullen worden tot het aannemen van eenc dreigende houding. Over de groote visscherij verklaarde dc koning nagenoeg hetzelfde als den 31 Maart. Niet om dc Nederlanders te hinderen, maar alleen omdat hij verplicht was, ,/de maintenir et faire recognoistre en cela le droict et honneur, qui est den a. sa Souueraineté, par des conditions iustes et honorables, lequel elle ne peut pas laisser plus longuement en debat et en suspens/' dringt Z. M. op dc zaak aan. Hij wil echter gehoor geven aan de redenen, hem dooide ambassadeurs voorgehouden, maar verwacht nu ook zooveel ontzag van dc Staten, dat zij hem uiterlijk na écu jaar voldoening geven zullen, en over dc visscherij op dc Schotschc cn Groenlandsche kusten eene overeenkomst met hem sluiten. -Wat voor het overige dit laatste punt cn de Oost-Indische ge-
') 'Zie lücma p. 186,87,
3) Rankej Kugl. Gesch. II. p. 47, 50.
ISi
schillen aanging, rlc koning was weltevreden met liet laatste antwoord, door de ambassadeurs daarover gegeven. Z. M. verwachtte nu, dat de gezanten dadelijk na Imniie terugkonast hun hest zonden doen, om de Staten over te halen, commissarissen te zenden, die eindelijk heide geschillen konden afdoen. De koning wilde tot Pinksteren (31 Mei) wachten, „après lequel temps esc hen, si on y apporte du dilay, ses subiects interessez en cela desesperent de po uuo ir obt e u i r aucn n bi en par voy e de T r a i c t é.quot;
Dit was zoo goed als het afscheid der ambassadeurs, en ofschoon over de door beu verkregene beslissing in bet hoofddoel
O O
hunner zending niet voldaan '), maakten zij zich tot hun vertrek gereed. Zij vroegen eeue afscheidsaudiëntie, die hun tegen den 18 April werd toegestaan -). Er viel daarop niet veel belangrijks voor. Over dc visscherij liet de koning zich evenzoo uit als vroeger. „Hy begeerde alleen voor te staen Sijne Coninckl. pree-minentien ende gerechticheyden, dat Godt de Heere hem de Croon opt hooft hadde gestelt, dat hy oock daerom schuldich was sijn recht ende gcrechticheyt tegens eenen ijederen onge-(juetst staende te houden, dat hy niet conde toelaten dat men in twijffel oft' dispute sonde treckcn 't geene Godt ende de natuire hem eygen gemaeckt ende toegevoecht hadden.quot; Z. M. beloofde echter, ,/dc sake ten pvincipalen nopende sijne Coninckl. gerechticheyt getermineert zijnde,, dat hy nopende het Visschen voor onse ingesetenen soo goedertierne Co1', libe-raellit. ende gonste sonde plegen, dat wy ons diesaengaende souden hebben te contenteren, dat wy ouersulex wel souden doen daeraen de goede handt te houden, dat naert verloop van den tijt bij hem alsnu noch geconsenteert, de sake een-mael soude mogen werden affgedaen.quot; Ter voorkoming van ,/een rupture ende alienatie van gemoederen tusschen Sijne subieeten ende d'Ingeseteneu onser Landen, d'welcke eeumael diep ingewortelt sijnde, niet weder lichtelijck te consolideren sonde wesen,quot; drong Z. M. nog nader aan op het uit den weg ruimen der Oost-Indische en Groenlandsche geschillen
') R.H. verg. v. 20 Apr.—8 Mei 162!, p. 57.
2) Den tusschen tijd besteedden de ambassadeurs met het beziebtigeu der omstreken van Londen. Zij bezochte» met al hun gevolg „AVinsor,quot; „Hamioncourtquot; en „Uitsemont.quot; „Item een scer geneuchelijcke ende vermaeckelijcke Lansdouwe, Mitsgaders eenige goede dorpen ende vleoken gesien, zoo geven de ambassadeurs in hun Verbaal den indruk weder, dien zij van de schoonheden van Engeland kregen!
185
op rle bepaalde wijze, Vooral paste liet spoed te maken met die over de vissclierij in het noorden, „ahvaer Sijne snbiecten hij d'onse oock grootelijcx sijn besehadicht, ende daervat) voor desen al expresse handelinge ende overeencomste is gedaan. Naer inbotidcu van weleke deselve al over lange Jaren hadden behoort gerestitueert geweest tc sijnquot; '). De koning beval daarom den gezanten te zorgen, dat beide geschilpunten werden vereffend: dadelijk daarna beloofde hij bereid te zullen zijn, een verbond met de Staten te sluiten. Eindelijk sloeg Z. M. de ambassadeurs volgens zijne gewoonte ridders. -)
Met deze gunst moesten zij zich vergenoegen als vergoeding voor de overtuiging, dat zij op bijna alle punten geslagen waren. Het hoofddoel hunner ambassade hadden zij niet bereikt; daarentegen waren zij genoodzaakt geweest, eene plechtige belofte af te leggen, binnen eenen beperkten tijd met den koning te zullen onderhandelen over een der voornaamste geschilpunten, iets wat de Staten altijd en met zulk een gelukkig gevolg hadden trachten te vermijden; ook over de beide visscherij-quaestië11 waren spoedig weder onaangenaamheden te voorzien. Kr was echter niets meer aan 's konings besluit te veranderen: den 26 April vertrokken de ambassadeurs van Londen cn deden, den •gt;() April in Hen Haag aangekomen, den 5 Mei rapport van den uitslag hunner bemoeiingen aan de Staten-üeneraal. ;f)
') Werkelijk was dat ook reeds gedeeltelijk gesehied. (zie hierna ]gt;. 186,87.) liet is verwonderlijk, dat de koning daarvan nog geen hericlil had, tenzij Carleton zijne belofte tot geheimhonding ook tot 7.. M. nilgestrekt heeft, wat niet te denken is.
2) De koning, die over het geheel de ambassadeurs vriendelijk bejegende, (waarschijnlijk niet het oog op de Dnitsehe zaken, want veel voldoening gaf hun last hem waarlijk niet!) was dat vooral, toen hij van hen de boven vermeldeeoncessie verkregen had. Hij stond er op, hen tot afscheid „publicquelijck ende seer hcerlijek te traeterenquot;, en toen de dood van den koning van Spanje de feestviering verbood, („alsoo het geen gebrnyek en is dat men gednirendc den tijt van rouw te hove eenige publique foatins off Tractementen doet,quot; voegen de ambassadeurs er naïef genoeg tot verklaring bij,) wilde liij dat zij wachten zouden lot de romv voorbij was. IInn tijd liet dit echter niet toe.
•lt;) K S.-G. 5 Mei 1621. - cf. R.U. verg. v. '20 Apr.—8 Mei 1621. p. CM.
DE AMBASSADE VAN lf)21-—1 f)2.'gt;.
§ J. De vervulling der belofte.
Terwijl de Nedcrlandsche amhassade met zoo onvoldoenden uitslag te Londen werkzaam was, hadden de Staten niet stil gezeten. Zich zeiven bewust, dat de volmacht aan hunne vertegenwoordigers gegeven, weinig hoop op eene schikking overliet, hadden zij getracht, zich door geheime onderhandelingen te helpen. Zij hoopten door het vergoeden van de schade, den Engelschen in het noorden in 1618 toegebracht'), den koning tevreden te stellen cu voor het vervolg op Spitsbergen raat rust gelaten te worden Toen in bet begin van l(i21 twee der geïnteresseerden iu die schade zicli tot dc Staten wendden, — toen Carleton bun verzoek om schadevergoeding ondersteunde, 1) — verklaarden dan ook zoowel de Staten als de Noordsche Compagnie zich dadelijk bereid, het hun afgenomene onder zekere voorwaarden eu „secretelijckquot; te vergoeden ').
In den tegenwoordigen toestand was bet zaak, den koning van Engeland, die nog altijd tusschen Spanje en de Protestantèn scheen te weifelen, zoo weinig aanstoot te geven als mogelijk was. Er werd dus spoed gemaakt: den
) Den 24 December jr»20 werd in dc vergadering der Statcn-Generaal gelezen een request van Robert Salmon le Londen, om vergoeding van zijne schade. (K.S.-G. 24 Dcc. 1620.) Dat verzoek werd door Carleton in het begin van 1624 aangedrongen (II.S.-G. 'i Jan. 1621), tegelijk met een ander van eenen ^Schotsman' over dezelfde zaak.— Robert Salmon was kapitein op hel berooide schip „Ie plaisirquot; geweest. (Memorie der Eng. commiss. van 16 Mrt.'1610. in : Verbaal der ambass. v. 1618—19.— R.S.-G. 24 Dec. 1620.)
•«) R.S.-G. 4,5 Jan. 1621.
1S7
eenen suppliant,.eenen Schot, kwam men zelfs in het terugeischen van zijn goed te gemoet, nadat hij door de rechters in het ongelijk gesteld was, en stelde het bedrag der schadevergoeding vast op / 600 '). üe zaak van den ander, Robert Salmon, duurde langer; eerst na langdurige onderzoekingen zijner pretensie en met terzijdestelling van eenige „sobere geschillenquot; verkreeg hij / 3000 -) Binnen di-ie maanden werd hem, na vele deliberatiën over het omslaan dier som ;!), het geld uitbetaald onder voorwaarde, dat hij bij zijne quitantie verklaren en beloven zoude, zoo voor zich zeiven als uit naam van zijne reeders, dat hij die som ,/danckelijck aanneempt en cedeert ende ipiicteert tot proffijt van haere Ho. Mo. Alle Actiën ende pretensien,quot; die hij ot' zijne reeders zouden mogen hebben uit de „gepretendeerde beschadichedenquot; tegen allen, die het aanging '). Eene gelijke belofte had ook de Schot moeten afleggen quot;'). Aan Carleton werd ter zijner verantwoording afschrift dezer resolutie gegeven onder aanbeveling om de zaak geheim te houden Zoo hadden de Staten, hoewel met tegenzin en niet in liet openbaar, hnn ongelijk in deze zaak erkend en de schade daarvan reeds gedeeltelijk gedragen 7).
M aar daarmede meenden zij ook genoeg gedaan tc hebben voor de belangen der Noordschc Compagnie. 'Poen deze den 38 April 11!21 weder verzocht, ter walvischvangst bij Groenland en Spitsbergen „in elck Quartier geassisteert te worden met een Oorlogh-schipquot;, „ten opsien datquot; er in Engeland groote uitrustingen naar het noorden plaats hadden, nam Holland, fle provincie die het meeste belang bij de vaart had, het verzoek over 8). Het advies der Staten van Holland luidde, dat men de resolutie zoude „difficulterenquot; tot dat er onderzocht was, of en
') R.S.-G. 13,14 Jan. 1621.
=) U.S.-G. 5,13,22 Jau. 1G21.
:i) R.S.-G. 13,20 Jan., 12 Febr., 4,27 .Vlrt. 1621.
quot;) KS.-G. 27 Jau. 1621.
5) R.S.-G. 14 Jau. 1621.
fi) R.S.-G. 22,26,27 Jan. 1621.
') Dit was cclilor slechts een klein gedeelte der te vergoedenscliade (Verbaal der ambass. v. 1621—23 ad 21,22 Dcc. 1622), die in 1619 door de Engelseben op Jp 22,000 begroot nas. liet overschietende gedeelte kwam van regeeriugswege in 1622 ter sprake, maar de Staten maakten bezwaar de geheele, zeer hoog getaxeerde som (zie de begrooting achter de Mem. der Eng. van '16 Mrt. 1619, en het oordeel der Nederl. ambass. daarover ad 23 Mrt. 1619, in.- Verbaal der ambass. v, 1018—19) te voldoen, (cf. hierna het verhaal der ambassade van 1621—23.)
s) R.S.-G. 28,30 Apr, 1621.
188
hoeveel voordeel de nering afwierp '). De Ötaten-Generaai hadden aan dien wenk genoeg en het verzoek werd, voor het eerst sinds de oprichting der Compagnie nu zeven jaren geleden, afgeslagen.-)
Ondertiissclien was de korte termijn, dén Staten door Jakob I ter afdoening der Oost-Indische en Groenlandsche geschillen gegund (tot ol Mei), reeds bijna half verstreken en het werd dus tijd, werk te maken van do beloofde ambassade. Reeds den 18 Mei drong Carleton, onder verwijzing naar zijne Propositie van 11) April :i), op het zenden van gezanten aan *). Werkelijk zag men in, dat de zaak ernstig was, en begon ftaarover te beraadslagen '). Een voorstel van de Staten, dat cene Eugelsche ambassade naar Den Haag zoude komen, werd natnnrlijk dadelijk verworpen ''), en de koning besloot nu tot krachtige maatregelen. Carleton dreigde met het in beslag nemen der Nederlandsche schepen, die uit Oost-Indië terugkeerden ~), en verklaarde zelfs, dat van de afdoening der Oost-Indische geschillen niet alleen het behoud der Oost-Indische Compagnie, maar zelfs de goede verstandhouding met Engeland afhing x). Carleton en Caron maanden om het zeerst tot spoed aan;'). Toen men den eerste mededeelde, dat men bereid was de ambassade ter vereffening der Oost-Indische geschillen te zenden „om wat tijt dat het /gt;. Ma'. Ijest gelegen en te passé zoude comenquot;, (een vrij zonderlinge belofte na de tijdsbepaling van den koning,) merkte hij zelfs op, dat de koning daarmede niet tevreden zoude zijn, zoo er uiet tevens aan de Groenlandsche quaestie een einde gemaakt werd 'quot;). Dit alles werkte: de Staten zagen in, dat liet raadzaam was ditmaal niet te toeven.
Werkelijk werden, na soortgelijke geschillen als de vorige
') Iv.ll. very;, v. 20 Apr. -8 Mei 1621, j). 70.
-) I\.S.-G. '15 Mei 162L.—Ook in latere jaren maakten de Staten van het toestaan der koiivooischepcn geen vasten regel meer. Hoewel de Noordsche Compagnie meestal assistentie verkreeg, was het doorgaans met liet oog op speeiaal aangevoerde redenen. Toch waren de Nederlandsche walvischvangers op Spitsbergen altijd behoorlijk beschermd, althans tot l('»24 toe. (Wassenaer, Hist. Verh. Vlll. p. 95.)
3) Zie p. 182 Noot I.
^ R.S.-G. IS Mei 1621.
•') Iv.ll. verg. v. 25 Mei—26 Juni '1621, p. '105.
fi) 11.H. verg. v. 25 Mei—26 Juni 1621, p. 105,145.
7) 11.11. verg. v. 25 Mei—26 Juni 162!, p. 116.
s) R.ll. verg. v. 25 Mei—26 Juni 1621, p. 116,133.
3) II. 11. verg. v. 25 Mei—26 Juni (p. 124,133), 20 Sept. 1621.
10) K.S.-G. 29 Juli 1621.
1 Sf)
maal gerezen waren1), de ambassadeurs vrij spoedig benoemd Aan Carleton en Caron werd verzocht, moeite te doen, dat in afwachting der ambassade alles „buyten extremiteytquot; blijven, niets „gejnnoveert, raaer all.üs in State gebonden wordenquot; zonde3). De Instructie voor de gezanten liet zich echter nog eenigen tijd wachten, en Carleton oordeelde het zaak er nogmaals o)) aan te dringen, dat daarin volmacht voor hen zonde worden opgenomen, om te handelen over do Oost-Indische en Groenlandsclie zaken, de geschillen over den lakenhandel eu die over de munt4). De Staten toonden zich daartoe niet zeer bereid s), en hoewel de Instructie den 25 October gearresteerd werd fl), bleef de lakenbandel een struikelblok. Volmacht om daarover te handelen kregen de gezanten eerst na hun vertrek '). Vele moeielijkheden veroorzaakte ook de Secrete Instructie der ambassadeurs, waarin de bnitenlandsche zaken werden besproken. De commissie, benoemd om die te concipiëeren. verklaarde zich daartoe niet in staat zonder de voorlichting van Zijne Excellentie, die in bet leger was 3). Wel kwam het concept eindelijk gereed, maar eene conferentie met den Prins bleek toch noodig en een en ander veroorzaakte langdurig oponthoud lü). Zaken van huishoudelijken aard kwamen daarbij quot;), en het vertrek der gezanten werd zoo lang uitgesteld, dat Caron hevige onaangenaamheden begon te vreezeu en den S/lo November over de zaak schreef, „biddende seer seriensel. eiï geuoech om Godts wille,quot; dat men spoed zoude maken '-). Gelukkig was men toen ook gereed: denzelfden dag namen de ambassadeurs afscheid l:l), en S December kwamen zij te Londen aan 1 ').
') iï.S.-G. Sept. KVi'I. —1».11. 21,22 Sejït. '1624- — Zie vóór p. 171 Nuot 5,
-) R.S.-G, 29 Sept., 12 Oct. 11)21. — R.ll. 23 Sept. 1621
:i) It. 11 :i0 Sept. 1021.-R.S.-G. 2i( Sept, '1021.
••) R.S.-G. \A Oct. Hi21 —R,l 1, (gt; Oct. -Itöl.
•■) li.S.-G. -13/18 Oct. U)2'l. —R.H. 11 Oct. -l(;21
lt;•) R.S-G. 25 Oct. I (gt;21.
') R.H. 1 Dec. '1621.— Eerst deu 'M .himum 'l()22 (Aifzemu, Sakeu v. Staet. I. p. '194) werd de Instructie daarover gearresteerd, zuodat de ambassadeurs den 10 December 1021 uit Londen moesten schrijven om last over den lakeuliaiidel. „daeratSv eeuen alarm bevresen.quot; (li.11. 20 Dcc 1021.)
■s) R.S-G. 2 Nov. 1021.
9) R.S.-G. :i Nov. '1621
10) U.S.-G. 20,23 Nov. 1021.
quot;) R.S.-G. 23,30 Oct., 2'r Nov. 1021 gt;-) U.s.-G. 24 Nov. 1621.
i3) R.S.-G. 21 Nov. '1021.
'4) K.H. 20 Dec. 1621,
190
Zij vonden den politieleen toestand in Engeland weinig veranderd; alleen hadden zicli de bedoelingen der partijen iets scherper afgeteekend. De koning van Engeland had het parlement, dat juist toen de vorige Ncderlandschc ambassade in Engeland vertoefde, geopend was, in Juni om de te groote heftigheid zijner eischen verdaagd 1). Maar vergeefs! Toen de vergadering in November weder bijeenkwani, waren de leden stoutmoediger dan te voren. De protestantsche sympathiën spraken krachtig; breken met Spanje, hulp aan den keurvorst van den Palts quot;), aansluiting aan Nederland werden met nadruk geëischt '). Dat kon echter de bedoeling van Jakob l niet zijn A). Wel had hij den Nederlandschen ambassadeurs in het begin van het jaar eene spoedige alliantie voorgespiegeld '), maar daarmede was niets gezegd. Zulk eene alliantie, waarvan de aard geheel onbepaald was, en waarvan ook het sluiten nog eenigen tijd scheen vertraagd te zullen worden, koude de koning altijd beloven. Ook al ging het Spaansche huwelijk, waarover nog steeds ijverig ouder-handeld werd ''), door, dan nog kon het Jakobs plan nooit zijn, zich zoo geheel aan Spanje te verbinden, dat hij met Nederland breken moest; zulk een handelwijze zoude geheel in strijd geweest zijn met zijne politiek van geven en nemen. Van den anderen kant zoude dan toch de voornaamste reden voor eene nauwe aansluiting aan Nederland vervallen zijn, daar de koning hopen konde, de Paltsische mocielijkheden dan door bemiddeling van Spanje uit den weg geruimd te zien. Jakob I was dus in geen geval geneigd, den weg te bewandelen, dien het parlement hem aanwees; zelfs in de voor hem zoo belangrijke quaestie van de teruggave van den Palts trachtte hij nog altijd door vreedzame onderhandelingen te slagen '), al was ook zijn schoonzoon reeds in het begin van het jaar door den rijksban getroffen H). Het parlement van zijne zijde toonde zich ongeneigd, den koning te wille te zijn en door eene krijgshaftige houding en het onverwijld bewilligen van ruime subsidiën zijne plannen te ondersteunen a). (ieen won-
') Rauke, Engl. Gesch. II. j». 47.
2) Miss. der aiubass. aan de Stii. dd. 10 Der. liV'il (R.H. quot;20 Deo. 4621.)
Kauke, Engl. Gesch. II. p. 40/)!.
4) Ranke, Engl. Gesch. 11. j). quot;)().
r') Zie hiervoor p. 185.
ü) Rauke, Engl. Gesch. li. j). 56.
quot;) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 49,50.
s) Rauke, Engl. Gesch. H. |gt;. 46.
y) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 50.
191
der, dat beide partijen elkander niet verstonden; de koning zond liet parlement op het einde van 1631 naar Imis. De vergadering scheidde in groote verbittering ').
§ 2. Eerste schermutselingen.
Juist in de laatste dagen van spanning, die aan het einde der zittingen van het parlement vooratgingen, kwam het Ne-derlandsche gezantschap te Londen aan. liet bestond uit de heeren Francois Van Aerssen, heer van Sonnnelsdijck enz., üirck Bas, Oud-burgemeester van Amsterdam en Jbr. Henrick van Tuyll van Serooskercke, heer van Stavenissc enz., (ie-comraitteerde ter Staten-Generaal van wege Zeeland, aan wie Caron volgens gewoonte was toegevoegd '). Ditmaal was de ambassade er werkelijk op aangelegd, een einde te maken aan de voortdurende geschillen in Üost-Indië, en al gaven de Staten niet veel toe, de Instructie was van dien aard, dat men werkelijk hopen konde, het over een reglement op den Oost-Indischen handel eens te worden. Des te meer hadden de Staten echter op de andere punten het uitdrukkelijk verlangen des konings voorbij gezien. Over de gewichtige quaestie van den lakenhandel kwam de Instructie eerst later aan :i); over de Groenlandsche visscherij werd den gezanten alleen volmacht gegeven, de geschillen over de geledene schade te vereffenen, des noods „bij decisie ende authoritativequot;, en een reglement op dc walvischvangst voor het vervolg te maken, op den voet door de laatste ambassade voorgeslagen; even-tueele voorstellen tot verandering in die voorslagen ten na-deele van Nederland zouden de gezanten niet mogen goedkeuren dan na nieuwen last van de Staten. De minste voldoening gal' het over de haringvisschcrij gezegde. Na aan hun svsteem van uitstellen getrouw den gezanten aanbevolen te hebben, om „geen occasie te geven ofte lichtelijcken te nemen', in deze „seev aenstotelijckequot; zaak te treden, lasten de Staten hen te zeggen, mochten zij er onverhoopt toe genoodzaakt worden,
') Ranke, Engl. Gescli. 11. p. 51—53.
-) De Oost-1udische ('ompagnie had daarbij als have gevolmachtigden gevoegd: Boveel, Nobel en Brouwer, benevens den advokaat Boreel, die ook reeds dc ambassadeurs van 1618—-10 had vergezeld. (Aitzema, Saken v. Staet, l. p. '194.) Zie dlt;' ongunstige getuigenis van Carleton over Bas en Boreel: Carleton, Lettres. IT. p. 36'^.
Vgl. p. 189 Xoot 7. — Zie deze „Naerder Instruetiequot; bij: Aitzema, Saken van Staet, i. p. 194, en in : Reg. der Instr. van jaeiv UVl l *23.
(lat zij hierover niet geïnstrueerd zijn, ;/liebbeude hare Ho. Mo. in dese liunne sware ende bekommerlijeke ghesteltenisse ver lioopt, dat zijn Majesteyt dese koorde ongeroert sonde passeren, dewijl zijn Majesteyt hadde goetgevoudeu dese gehele sake voor nocli sekeren tijdt ende tot een hequaruer Saisoen uyt te stellenquot; '). Zeiven scliijnen de Staten ecliter overtuigd geweest te zijn, dat dit beroep, nu liet liun toegestane jaar reeds bijna geheel verloopen was, niet veel baten zoude, want zij laten er op volgen: „In allen ghevalle sullen in terminis Gencralibns ende alleen discours-wijse moghen remonstreren,quot; dat de vis-scherij voor deze landen noodzakelijk is tot het onderhoud van vele duizenden inwoners, dat in de laatste jaren door „wan-vanck ende andere ongeluekenquot; veel verloren is, zoodat bij de hminste beswarenissequot; de geheele nering verloopen zoude, „niet sonder peryekel van den onderganek van desen Staetquot; '■). Om deze redenen vertrouwen de Staten, dat de koning zich zal laten bewegen, hun deze „onmogelijekheyt niet op te leggheu hoe het echter ook zij, de gezanten hebben wel op te letten, dut zij //geen hoope, noch in de materie, noch tor eenighe expresse conferentie op deselvequot; geven '). De Instructie der gezanten over de buitenlaudsche zaken kwam bijna geheel met die der vorige ambassade overeen. Zij strekte voornamelijk om de Spaansche neigingen van den koning zooveel mogelijk te matigen. De trouweloosheid van Spanje, de wen-schelijkheid eener Engelsch-Nederlandsche alliantie, de ellendige toestand van den koning van Bohemen «aren weder de hoofdonderwerpen ').
Met zulk een beperkte volmacht moesten de gezanten Jakob 1 tevreden stellen. Gelukkig, dat de Üost-Tndische quaestieook in Engeland zeer op den voorgrond stond. Zeer spoedig na de aankomst van het gezantschap vingen de conferentitin daarover
') Toespeling op liet uitstel van een jaar, door den koning aan de vorige ambassade gegund. (Zie hiervóur p. 180, SI».)
~) De Staten wijzen ook weder oji het gevaar van eene verliuizing der NedtM*-laudselie zeelieden naar de Spaansehe provinciën, „twrlek soo voor de H ij eken van zijn Majesteyt seer Ijrdcnckelijok, als voor dese ïiauden seeckerlijeken ruineux sonde wesen : want li u n (den Spanjaarden) anders niet en gliebreeekt dan een redelijcke macht ter Zee, om zijne o u dergebou wde ende seec-kerlijek ingebeelde monarchie te stab i 1 i eren.quot; (Vgl. hiermede : Kaukr, Engl. Gesch. II. p. 05.)
^) Instructie van de ambassade v. 1G421—'23, te vinden in : Keg. der lustr. van juere '1011—— Ook bij: Aitzemti, Saken van Staet, 1. p. 191.
4) Zie deze „Secrete ende uaerder Instructie' bij; Aitzema/ Saken van Staet, 1. p. 193.
193
aan. (15 Januari 1(122.) ') Zooals te verwachten was, deden zicli ecliter zoo bijzonder veel moeielijkheden daarbij op, dat er voorloopig aan geen slagen te denken viel, en reeds 17 Februari werden de zittingen afgebroken. De gezanten besloten 's konings tnsscbenkomst in te roepen, ten einde den voortgang der onderbandelingen te verkrijgen, maar zij hadden geen reden zicb met dit besluit geluk te wensciien. Toen zij den 14 Maart zicb naar bet paleis begeven hadden, werden zij er begroet door den hertog van Buckingham, die bij 's konings ziekte hun te woord zoude staan. Was reeds den 15 Januari de walvischvangst ter sprake gekomen, nu werd het gedrag der Nederlanders in de haringvisscherij hun verweten. Buckingham klaagde, dat de onzen 's konings onderzaten in Schotland „seer mishandelden men had nog vele andere grieven, verhaalde hij, van zoo ernstigen aard, dat er in Engeland voor oproer gevreesd werd'). De ambassadeurs mochten zicb daartegen er op beroepen, dat zij „oude dienaers ende geallieerdequot; van den koning waren, en ter loops trachten de Spanjaarden verdacht te maken, Buckingham was dadelijk met zijn antwoord gereed. „AVy ont-fangen van hen,quot; voerde hij hun „promptelijckenquot; tegemoet, „meer contentements als van V. L.quot; Do ambassadeurs beloofden, dat de Staten hunne onderdanen zouden doen straffen, „soo jemant wiert bevonden tegen S. M. t' exerceren,quot; maar Buckingham was niet tevreden, „fihy segtet genonch', zeide hij, „maer en doettet nimmermeer.quot; Het gesprek leidde verder tot niets, en de gezanten moesten hunne'poging om den koning te spreken herhalen. Het gelukte bun ditmaal (27 April), maar hun ontvangst was niet beter dan de eerste maal. Evenals iu het gansche verdere beloop der ambassade toonde Z. M. zich ook nu uiet meer den inge-beelden maar goedhartigen koning: bij was nu geheel een knorrige oude man, die geplaagd door iekte de lasten der regeeriug slechts met weerzin droeg en zich om vormen en betamelijkheid niet meer bekreunde. Gedurende een groot gedeelte der conferentie hield Z. M. tegen zijne gewoonte
') Hier en verder in liet verliaal dezer ambassade volg ik, waar geeu andere bron opgegeveu wordt, bet: Verbaal der ambassade van ll^il — — liet exemplaar door mij gebruikt is een kopie op bet Amsterdamsche arcbiel', die ik bier en daar naar het origiueele exemplaar op bet II.-A. gecorrigeerd licb.
'2) Vgl. p. 18V) Noot 7 en p. 194 Noot 2.
194
zijn hoed op; toen de rede der gezanten hem wat lang duurde, zeide hij : „Maeckt een cynde van uwe lange harangue, lek zal een corte ende goede antwoorde geven. Ghy sijt een groot orateur, ick weet het wel. Doen iek jonger was, soo dede ick 't oock, nu begeeft' mij do memorie,quot; en ook verder beging 'L. M. de verregaande onbeleefdheid, den gezanten nog vijfmaal in de rede te vallen '). „Seker,quot; antwoordde Z. M. eindelijk, toen de „lange haranguequot; gedaan was, „ghy sijt sangsues, bloetsuygers van mijn rijck, ghy treekt het bloet van mijne Ondersaeten ende souckt mij te ruineren; ses pointen sijnder die dat claerlijeken bewijsen : de groote Vis-scherie, ghy compt daer aen landt tegens de wil van mijne subiecten, ghy beschadightse, ghy mishandeltse, ghy onthey-licht de kereken, daerjnue uwe vuyhcheyden doende, ghy belet hun te visschen. den walvischvanck van Groenlant wrilt ghy mij disputeren, sonder de schade te vergoeden; A ranck-rijck ende Spaignen hebbent mij gecedeert; met Denemarek ben ick geaccordeert, ghy alleen wilttet tegens mij mainteneren ; Ick en soudt van Vranckrijck noch van Spaignen nijet verdragen, meynt ghy dat ick van U sal kunnen of willen lijden?quot; Daarna sprak de koning nog over den lakenhandel 1), maar toen „begaft' hem de memoriequot; ; de drie andere punten bleven onbesproken. „Dese drije exempelen verclaerde Sijne Majt. sonder meerquot;, merken de ambassadeurs eenvoudig op. Op dezen stroom van verwijten antwoordden de Nederlanders den koning kort en goed met het verzoek, zelf „met publijcque autoriteyt te procederen tegens d' excessen in Schotlant,quot; waartoe men hein reeds meermalen aangemaand had. De Staten hadden tegen die ongeregeldheden strenge plakkaten ')
) Zeer juist merkte Z. M. daarover op: „In de lakenen speelt ghy ecu passe-[)tisse; ([uansnys ghy belast uwe ingesetenen, nochtans soo ist oorsaecke, dat die nijet meer en worden ghetrocken, daeruyt een iriuytinatie die ghy moeght gehoort hebben, ende bij uae een rebellie in mijn rijck ontstaet. (Vgl. p. 1^0 Noot 7 en p. 193.)
:i) Zie liiervóor |». li.quot;» Noot •».
195
uitgevaardigd, ook Z. M. „vermocht de delinquanten te doen cast ij den; hij kou verzekerd ziju, „dat daeriuue geen conni-veutie en gescliiet''. Het verveelde de gezanten blijkbaar, altijd onbepaalde klachten van de Kngelschen te moeten hoeren, zonder dat ooit een feit genoemd, een persoon aangewezen werd; had de koning werkelijk, zooals hij beweerde, de „brieven ende be-scbeidenquot; in handen, waarom ze dan ook nu niet getoond ?') Over de Groenlaiulsclie qnaestie verklaarden de ambassadeurs zich bereid met den Raad te onderhandelen. Niettegenstaande al deze twisten eindigde dc audiëntie ua eene lange woordenwisseling over de Oost-Indische zaken, waarover zich de koning herhaaldelijk zeer gevoelig betoond had, tot genoegen der ambassadeurs. Hun doel werd bereikt : de con-ferentiën over de Oost-Tndische qnaestie zonden weder beginnen.
De voldoening duurde echter slechts korten tijd; spoedig deden de oude moeielijkheden zich weder op. In Augustus kwam het nogmaals zoover als in Februari het geval geweest was : de conferentiën werden afgebroken. Eene audiëntie was weder het eenige redmiddel. (Ifi A.ugnstas.) De ontvangst was evenals de vorige maal koel: de koning was ontevreden over de behandeling der Oost-Tndische oneenigheden en toonde het door over dc andere tekortkomingen der Nederlanders te klagen De Nederlanders, zeide /. M., „wilden alleen meesters en machtich ter zee wesen ; In Groenlandt hadden sv sijne Onder-saten 't walvischvangen belet, hninie goederen als zeeroovers genomen. Ghy bekent uwe fautenquot;, ging de koning voort, „ende gelooft reparatie daervan, eïi nochtans blijft dese saecke
') Ouder de hand (Mirit particulier' ) kregen de ambassadeurs echter ditmaal nadere inlichtingen. Men klaagde, dat de Nederlandsche visschers „sich ondevstaen aen landt te gaen aent hooft van St. Pieter in Schotlandiquot; (Peterhead, eene stad in het N.O. van Schotland, nu nog een der hoofdzetels van de visscherij. cf. Versl. over de zeevissch. p. 30. — Mac Culloch, Diction, of comm. p. 134-9), . luiere netten aldaer droogen, ende moetwille bedriven tegens dauck en weerwille van den eygenaer dielleereGraue Maveschal, die tselve nijet en gedenckt langer te gedoogen, doch presenteert met haere Ho. Mo. in hamielinge te commen om op hel vrije landen ende vissclien aldaer t'accordereu, aleer hy sijn beelach aeu den Co. daerover sonde doen.quot; De ambassadeurs schreven de Staten om „informatie daartegeus.quot; (R.S.-G. 14 Febr. 1(322.) Deze /aak scbijut echter niet anders dan eene particuliere speculatie geweest te ziju; althans later berichtte Caron. «lat de „ Mareschalquot; vau Schotland aan de Nederlandsche hariugvisschers aanbood een stuk grond bij „Piterhead,' „seer bequaem om haere netten te drogen, mits dat daerover met hem vverde getracteert.quot; De provinciën verzochten kopie vau dezen brief, maar er schijnt uiets opgevolgd te zijn. (R.S.-G. 22 Jan. 1624)
lo*
staen, sonder eenicli effect; seiner durft gliy mij mijn recht disputcreu, daer Vraukrijck ende Spaigueu mij dat cederenquot;. Een nieuwe grief over de schending der Engelsche neutraliteit kwam daarbij. üe koning was daarover zeer verontwaardigd en eindigde met de verklaring, „dat men ons sonde bonos mores leerenquot;. De verontschuldigingen der gezanten kwamen vrij wel op hetzelfde neder als de vorige maat: trouwens wat konden zij anders zeggen ?
Intusschen had de schending van de onzijdigheid der Engelsche stranden, waarvan boven sprake was, nog verdere gevolgen. De Nederlandsche vloot had op de Schotsche kust een schip uit Ostende met Nederlandsche gevangenen aangetast en de gevangenen in vrijheid trachten te stellen. De aanslag was echter mislukt en de gevangenen waren in Engeland opgebracht. De koning toonde zich beleedigd en den September had eene conferentie over dit onderwerp plaats. De ambassadeurs verontschuldigden de zaak door te wijzen op het gevaar, dat Spanje ook ter zee zich versterkte. Nauwelijks hoorde de koning er op zinspelen, dat Spanje ter zee Engeland te machtig zoude kunnen worden, of i ij brak zonder verdere aanleiding in een vloed van toornige woorden uit. „Ghyluiden sijt meesters van de zee wijt ende breet,quot; riep hij, //ghy doet wat ghy wilt, belet mijn eygen Ondersaten het visschen op mijne Cnsten, die nochtans nae alle rechten het eerste benefitie behoorden te genieten, als ick U daer van doen spreecken ende doen vermanen eens op mijn recht te letten, de mijne te hooren, wilt ghy nijet toestaen, datter eens van gesproocken worde, .Tae mijn Ambassadeur schrijft mij, dattet euenveel is, vant recht van mijn Visscherije met U te spreecken, oft' U den oorloch aen te seggen j Als ghy in den oorloch sijt, dan seght ghy dat uwe regieringe, noch den tijt dat nijet toe en laet dat uwe gemeente op de been sonde geraecken; In vrede, soo hebt ghy andere exceptiën, soo veel 1st ghy en wilt daer jnne nijet treden; lek en can Int stuk van de gevangens nijet anders doenquot;. „Sire'', zeiden de ambassadeurs kalm, „de saeeke vande groote Visscherije heeft uwe Ma1, oock goet gevonden, dat sonde uytgestelt wordenquot;. „Waerop Sijne Mat. seyde, dat bv 't recht van de V ischerije hadt uytgestelt ende en wilde ons daervan nijet spreeckenquot;. Waarlijk, de koning werd te oud om zaken te behandelen! Als om zijne hevigheid weder goed te maken, was Z. M. den overigen tijd der conferentie jegens de gezanten bijzonder vriendelijk, en gaf zelfs
197
den ledcti van den Raad in hun hijzijn ongelijk tegenover de Nederlanders ').
§ .quot;1 De quaes tie der restitutie.
Dit alles waren echter slechts de eerste schermutselingen: eerst den :J6 September werd de strijd formeel geopend door eeiien brief van den Raad aan dc gezanten over de Groenland-sche zaken. Dc ambassadeurs werden daarin verwittigd, dat in Iiil ^ den Engelschen door de Nederlandsche visschersin het noorden, „geweldelijck ende inurieuselijck ende sonder eenigen last van Hare Overicheytquot; waren afgenomen verschillende goederen van groote waarde; dat dc koning daarop in Juli 161!) aan de toenmalige Nederlandsche ambassade verklaard had, dat hij den Nederlanders tot teruggave daarvan drie maanden wilde toestaan en de verdere quaestiën over de walvischvangst en de overige gepretendeerde schade -) voor langeren tijd uitstellen. Daar de bepaalde drie maanden nu sinds geruimen tijd verloopen waren zonder dat quot;s kouings onderdanen vergoeding gegeven was, meende Z. M., nu de verongelijkte kooplieden hem daarom „ootmpedelijckquot; smeekten, niet langer met het vorderen van voldoening te moeten wachten. Hij had dus zijnen Raad gelast: 1quot;. de zaak aan de wijsheid der gezanten aan te bevelen, en 2quot;. hun aan te zeggen, dat het 'L. M. aangenaam zonde zijn, zoo deze aanmaning voldoende was tot het onverwijld vergoeden der schade; niet gaarne toch zoude hij zijn toevlucht nemen tot andere maatregelen, waartoe hij ongetwijfeld het recht had en waarom zijne onderdanen hem smeekten ').
De bedoeling van dcu brief werd den I October nader toegelicht, üp dien dag zoude er eene conferentie over dc Oost-Indische quaestie plaats hebben '). Toen de ambassadeurs
'1 Verder gini! Z. M. nog deu'29 October, toen hij deu ambassadeurs mededeelde, dal hij geen schuld had aau het opuuthoud iu de onderhandelingeu. Alleen de Uaad talmde zoo ergerlijk tegen 's konings wil, Nu aoude hij echter zijnen Uaad eeneu brief schrijven, „dat syt souden heugen.'' (Verbaal '162'!—23 ad 20 Oct, 1622.)
-) Nam. de schade door dc Engelschen aan de Nederlanders toegebracht in 161.■gt; en 1617. (Zie hiervóór |). 120, lol.)
:ï) Brief van den Raad aan dc ambassadeurs, als bijlage achter het Verbaal van 1621—23 gevoegd. De datum is daar 28 Januari 1622; vlg. het Verbaal zelf (ad 26 Sept., den dag der ontvangst,) was dc brief „gedateert in Augusto,quot;
') Door bemiddeling van den koning waren ze, na de tweede atbreking in Augustus (zie p. 195) spoedig weder begonnen.
198
in de i'Hadkiimer verschenen, bleek het getal der aanwezige Raadsleden echter zoo gering te zijn, dat men do zaken moest uitstellen. Van deze gelegenheid maakten de Kngel-chen gebruik, om de ambassadeurs te „sommerenquot;, om „in de saecke van Moscovie ') ende Groenlant te willen treden, en de twin-tich duysent ponden sterlincx volgende 's Conincx nvtspraccke ende onse approbatie te willen betalen, opdat se van hun verlies vergoot sijndo, hnnnc Weduwen elide Kinderen uyttc Armoede mochten verlossen.quot; Daarmede wilden echter de Nederlanders geen genoegen nemen. Zoo dadelijk de geschillen aiquot; te maken, die dc Bngelsehen wenschten, en de Oost-Indische zaken van dag tot dag op de lange baan geschoven tc zien, druischte in tegen al hunne begrippen van behendigheid in het onderhandelen. Zij verklaarden zich volkomen bereid, over dc Groenlandschc twisten in conferentie te treden, zoodra dc Oost-Indische zaak afgehandeld was, maar niet eerder. Namen dc Engelschen daarmede geen genoegen, dan wilden zij vertrekken; de Oost-Indische zaken vorderden toch niet. Hun besluit stond vast. De Engelschen die daaraan niets konden veranderen, bedachten ccne soort van demonstratie, om de Nederlanders tot de behandeling der ijuaestie te noodzaken. Toen de ambassadeurs den S October na eene conferentie over Oost-lndië zich gereed maakten te vertrekken, vertoonden zich de kooplieden van dc Engelsche compagnie der walvischvaarders in de raadkamer en smeekten den koning, die tegenwoordig was, geknield om „justitie ende restitutie.quot; He Raad had er op gerekend, dat de koning zeer licht floor den indruk van het oogenblik werd medegesleept-), en werkelijk begon 'L. M. dadelijk te spreken van de belofte, die de ambassadeurs van J(il9 zouden gegeven hebben, dat de Kngelsche schade vergoed zoude worden, en vermaande de gezanten daartoe eindelijk mede tc werken. Toch had de zaak uog geen verder gevolg, want toen de zwakke koning van de ambassadeurs vernam, dat zij bereid waren, over de Groenlandschc geschillen tc handelen, zoodra de Oost-Indische vereffend waren, gaf hij dadelijk toe en keurde hun plan goed.
Twee maanden liet men de Nederlanders nu met rust over deze zaak. Nu de koning zelf huniie handelwijze had goedgekeurd, durfde ook dc Raad zich niet daartegen verzetten.
l) Moscovie wordt hier waarschijnlijk slechts geuoeuul omdat dc Groenlaudschr vaart voor rekening der Moscovische Compagnie geschiedde. (Zie p. 110,20.)
-) Vgl. hierover: Ranke, Engl. Gesch, 11. p. 0.
lO'.t
Eindelijk waagde deze het weder de zaak ter sprake te brengen, en wel in eenen brief aan den koning, wiens „memorie hem begafquot;. Z. M. liet zich dadelijk verschalken, en stelde den 15 December aan de ambassadeurs den eisch, om do £ 22,000 te betalen, die de gezanten van 161U hem beloofd hadden, „volgens sijn nytspracck, de saeck te voren aen hem verbleven hebbende, ende waer met sy te vreden sijn geweestquot; '). De ambassadeurs verklaarden dadelijk, van die zaak niets te weten; zij luidden last, over de walvischvangst „te verhandelen int geheel, sonder eenich prejugequot;. Zonder zich tegen de verklaring van koning en Raad te „stootenquot;, zouden zij toch de zaak nog eens onderzoeken ; hadden de ambassadeurs in 1619 werkelijk zulk eene belofte gegeven, dan zouden zij „de bant daer aen houden tottc eftectuatiequot;. Eene nadere bespreking van de zaak met den koning {1(gt; December), waarbij deze de handelwijze der Nederlanders als „eene roouerije ende violent geweltquot; qualificeerde, leidde tot niets : Z. M. zeide juist hetzelfde als den vorigen dag gezegd was; de ambassadeurs antwoordden met volkomen dezelfde verontschuldigingen in uitstellenden zin. Het eenige merkwaardige, dat op deze audiëntie voorviel, was dat de koning flc onhandigheid had, den gezanten uit eigene beweging te beloven, hun de akte te zullen toonen, waarbij de vroegere ambassadeurs in de voldoening toegestemd hadden ; eene belofte, die natuurlijk onvervuld moest blijven.
Het sprak van zelf, dat de Nederlanders, die wisten, wat cr van de zaak was '), voor alles nu ook die akte zouden verlangen te zien. De secretaris van den Raad, Calvert, tot wien zij zich daartoe wendden (31 December) „poseerden affir-mativelijckenquot;, dat de gezanten van Ifil9 in's konings uitspraak berust hadden, en beweerde, dat Carleton de Staten daaraan moest herinnerd hebben De ambassadeurs ontkenden dit, en beweerden, dat Carleton altijd van de Groenlaudsche quaestie als van een „rauwe actiequot; gesproken had. Zij bleven daarbij, toen de quaestie den volgenden dag (22 December) in den Raad weder behandeld werd '). Bij die gelegenheid brachten
1) Zie het verhaal dezer zaak uitvoeriger op j). KV-i vlg. liet wordt door de Nederlanders geheel anders voorgesteld, eu uit alles blijkt, dat huune voorstelling de juiste is.
2) Hunne Instruclie venvees hen voor de kennis der Groenlaudsche zaken voornamelijk naar de „voorgaende besoigueu van de lleeren Cominissarisen, bevoorens in Engeland ghenegotieert hebbende.quot; (Instr. der ambassade v. 1621—23, art. 7.)
3) Beide dagen verklaarden de ambassadeurs, dat de Staten niet lang geleden op Carletons aanbeveling met eeneu (later „met eenigequot;) int particulier hadden ge-
200
zij de Engclschen werler zeer in liet nauw door voortdurend aan te dringen, om de beloofde akte te mogen zien ; want werd die in orde bevonden, het zonde hen „van meerder moyte ontslaenquot;, voegden zij er uitdagend bij. Toen de Raad daarop eindelijk voor den dag kwam met het stuk, den ambassadeurs van Ki l li „opt point van hun vertreckquot; overhandigd, en waarbij de koning hun aauzcide, dat binnen drie maanden restitutie moest gcsc'niedcn 1), \ rocgen zij eenvoudig: „off sy tselve luidden geacquiesceert ?quot; Zij meenden, merkten zij eenigszins scherp aan, dat zij ook de submissie en onder-(■eekening der ambassadeurs zouden te zien gekregen hebben, daar de koning gezegd bad, dat do waarheid zijner bewering bun „sonde blijckeu^. Do lïngelschen geraakten in verlegen heid, beweerden, de zaak stond zoo op limine „bonekenquot; vermeld, Carou, dikwijls tot betaling aangemaand, wist ook wel, dat liet zicli zoo had toegedragen. Maar tot hnune beschaming ontkende deze, „tbrvnelijckeu gevraechtquot;, dadelijk „eenige submissie, gelofte ofte acquiescement gerlaen te wesen.quot; De Engelschen beweerden koppig, hel was toch waar, „sy siistineerden Jaequot;, en het debat had op deze wijze lang kunnen voortgaan, zoo de Nederlanders niet verstandig genoeg geweest waren, deze gelegenheid aan te grijpen om de zoo aanstootelijke zaak op den achtergrond te schuiven. Het was zeer mogelijk, dat de Engelschen gelijk hadden, zeiden zij, maar als „pnblijcque Ministersquot; moesten zij de bescheiden zien, „voor alleer sich t' engagerenquot;. Terwijl de Eugelsehen naar die bescheiden lieten zoeken, had men uitnemend lt;;cleiïeu-heifl om de andere qnacstiën al' te handelen. Maar de Kngel-schen waren te opgewonden om de zaken kalm te bespreken. De teleurgestelde Thesaurier -) „voer weder nvt tegens den tijdt, ende dat men behoorde te betalenquot;, - de secretaris, die niet op de hoogte was, meende dat Carletou daarom niet van de zaak gesproken had, omdat hij ze „al voor gedacn hieltquot;. De ambassadeurs bleven steeds bedaard op bunnen eisch staau, dat men eerst moest zien, „wat van de gelooide Satisfactie
transigeertquot;, (of „gecoinposeert. ) Dit ziet op do afdoening der pretciisién van Salmon en den Schot. (Zit- hiervoor p. 186,87.)
') Zie over dezen bricl p. 165.
('ran(leid, graaf van Middlesex, die zieh in den geheelen loop dezer onderhandeling als Spaanschgezind en een hevig tegenstander der Staten deed kennen. Zijn gedrag bij deze gelegenheid sluit zeer goed met het van elders bekende, (cf. Ranke, Engl. Gesch. IJ. p. 78.)
201
\va.s//; bleek daarvan niets, dan moest men de conferentiën over de Groenlandsche zaken „hervatten in alle gelijeheyt.quot; De Engelschen voelden zich geslagen; zij stonden op en gaven hunne teleurstelling lucht door nog staande met de gezanten te kibbelen en vol te houden, dat de zaak toch aan's konings beslissing was gelaten. Wij kunnen ons voorstellen, met hoe fijucn glimlach een Somtnelsdijck dit tooueel zal hebben aangezien !
Met verslag, dat de Raad van het voorgevallene aan den koning deed, stemde hem niet gunstig. Z. M. voelde kicIi beleedigd en hij de eerste gelegenheid liet hij den Nederlanders van zij tie gevoeligheid blijken. Den lO.Ianuari l(i:Zo merkte hij bij eene audiëntie, die de ambassadeurs hadden, knorrig o]): „dat de Kugelsehen ende Schotten gewoon sijn bij het Tracteren te verliesen, omdat se schutterlijcken ende ronde-li jeken handelen, maer dat \vv dan achterwaerts ende dan voorwaerts gaen, breeckende en maeckende 't geen eens is geae-cordeert, gelijck oock bleeck in de saeeken van Groenlant, dat jmmers een pure roverve bnyten Commissie wasquot;. De ambassadeurs oordeelden het gepast, daarop maar niets meer te zeggen: hun antwoord liep geheel over de Oost-! ndische zaken. Eeii der hovelingen waagde nog eene poging, om de zaak weder ter sprake te brengen. Toen de oude koning aan het einde der audiëntie den draad zijner rede verloor en zich be denkende zeide, „noch een point met de Ambassadeurs te spreeeken te hebbenquot;, meende de ander, dat dit zeker de Groenlandsche quaëstie was. Neen, zeide Z, M., dat konde hij niet bedoelen, die zaak was reeds afgehandeld; het verschuldigde geld zonde betaald worden. Toen oordeelden de gezanten het. noodig, nog eens te protesteeren. En om van de zaak af te komen verklaarden zij tevens, aan Caron volmacht te zullen achterlaten, om 's konings klachten te hooren. /gt;. M. nam daarmede genoegen, mits het volmacht zoude zijn niet alleen om te onderhandelen, maar ook om te sluiten. De ambassadeurs beloofden het, maar den volgenden dag was /. M. de zaak reeds weder vergeten. In eene conferentie met den Raad, dien dag (II Januari) gehouden, zeide de secretaris, dat de koning had verzocht, den Nederlandschen ambassadeurs „aen te dienenquot;, dat zij de zaak van Groenland toch eens zouden „bij der handt nemen ', die al zoolang quaestieus geweest was. Toen werden de ambassadeurs ongeduldig ; gisteren nog had de koning met de overdracht hunner volmacht aan Caron ge-
202
iiuegcn genomen, daarbij bleef hctiiu; zij moesten vertrekken „Het en sonde nijet lanck dinreuquot;, waagde de secretaris aan moedigend op ie merken. Maar de ambassadeurs weigerden kortaf; reeds veertien maanden waren zij in Engeland, Caron konde de zaak even goed behandelen als zij. Nu zij op deze wijze geeiic voldoening konden krijgen, wreekten zich de En-gelschcn door eene bcleediging. Naar aanleiding van de weigering der gezanten, om cautie te stellen voor de betaling van het volgens de onderhandelingen over de Oost-Indische ([uacstie verschnldigde, merkten zij koeltjes op, dat het toch wel noodig was, daar de Nederlanders hunne „geloften int stuck van Groenlandtquot; ook wel gebroken hadden! Gelukkig bleven dc gezanten kalm, zetten het vroeger tegen die bewering aangevoerde nogmaals uiteen en herhaalden hunne weigering om cautie te stellen.
Ondertusschen waren de conferentiën over de Oost-Indische zaken na langdurig oponthoud en verschillende interruptiën haren gang gegaan. Verscheidene malen hadden de ambassadeurs gemeend te zullen slagen, maar telkens waren de Engelsclien met nieuwe klachten cn nieuwe eischen voor den dag gekomen. Eindelijk werd men het eens en in Januari kwam een accoord tot stand, waarbij dc wederzijdsche preten-siën werden vereffend cn voor het vervolg een reglement werd gearresteerd, volgens hetwelk men samen vreedzaam in Oost-lndië hoopte tc verkeeren').
Toen alles afgeloopen was, verzochten dc gezanten hunne afscheids-andiöntie, die hun tegen 1 Februari werd toegestaan, llicr eindelijk vertoonde de koning zich weder eenigszins als vroeger. Hij behandelde dc ambassadeurs voorkomend, en hoewel zich niet bepaald tot eene alliantie met dc Staten of bijstand tegen Spanje willende verbindenquot;), betuigde hij toch, dat hij groot belang bleef stellen in het behoud van Nederland. Na zeer uitvoerig over de Oost-Indische zaken gesproken te hebben, kwam hij eindelijk op de 'iroenlandsche quaestie.
^ Zie hierover meer bij; Aitzeina (Sakcn v. Sfaet. I. p.'195—205), die echter met zijn uityoerig' verslag slechts tot 8 Oct. 1622 gaat. Aitzema schijnt te nieenen, dat dc Engclschen hunne klachten hebben gestaakt, en er daarom geen accoord gesloten is; hij motiveert dit door dc breuk' van Jakob 1 met Spanje. Uit is volkomen onjuist; de ambassade kwam reeds in februari lfgt;2o terug, cn eerst in Maart vertrok dc prins van Wales naar Spanje. — Zie ook ; Dc .lougc. Opkomst v. h. Ncdcrl. gezag in Oost-ludie. V. p. XXX, XXXI.
~) li. H. 22 Mrt. '1023. — Dc in 'Ugt;21 aan dc Ncdcrlandschc ambassadeurs gestelde voorwaarden daarvoor (afhandeling der Oost-Indische en Groeniandsche zakeu (zie p. 185) waren trouwens nog niet vervuld.
203
Een zweem van de vroegere gevoeligheid vertoonde zich Wel vroeg Z. M. gemoedelijk: „waarom Haere Ho. Mo. hem, met niemant oorloeh hebbende aan dese sijde van de Linie, die waeren aendoende? ende off syt wilden doen, die hem sijii landt wilden affnemen, sijn Onderdanen hadden berooft ?quot; maar nauwelijks hadden de ambassadeurs het goed recht der Staten eenigszins verdedigd, ol' Z. M. kwam terug op de beloofde £ 22,000. De gezanten stelden hem echter eindelijk tevreden door de verklaring, dat hij dadelijk in conferentie konde treden met Caron, d-e even goede volmacht had als een nieuwe ambassade, zooals de koning die begeerde, konde hebben 1 ). Eindelijk verklaarde /. M. nog, „dat liv sijn veterem cantilenam moste hervattenquot; en spreken over de groote visscherij. Niet dat hij daarover nu nog onderhan delen wilde, maar hij sprak daarvan om zijn recht niet te verliezen, en verzocht de gezanten goedhartig, hij de Staten er op aan te dringen, „datter eens eenen tijt mocht werden beraempt, wanneer Haere Hooch Mogende met hunne gele-gentheyt daerop souden willen handelen, vreempt sijnde dat se daervan nijet eens en wilden horen spreecken. Hv sach wel, dattct nu den tijt nijet en was, maer dut men op een anderen gelegender sonde willen remitteren, mits dien wiert gesteltquot;. Eene toegevendheid, die na de laatste krasse woorden en de korte tijdsbepaling, waarmede de vorige ambassade weggezonden was -), niet anders te verklaren is dan door den wensch, de Staten, die hij tegenover Spanje alleen liet, niet tot wanhoop tc brengen.
En daarmede gaf de koning den gezanten genadig afscheid. Ongetwijfeld waren zij blijde, een einde te zien aan de tal-looze vervelende confercntiën, waarop van Engelscbe zijde met zooveel onbillijkheid cn onverstand gehandeld was. Dadelijk vertrokken zij dan ook, cn reeds den 14 Februari konden zij rapport van hun wedervaren aan dc Staten-Generaal doen. ■'')
') Dc Stalen hadden gaarne bij deze gelegenheid restitutie van de schade der hunnen gehad, en zouden daartoe zelfs dc bewijsstukken naar Engeland over. (R.S.-G. 4 Nov. lö^S. — Brieven der Stu.-Gen. aan dc ambass. dd. 6,8 Juli, 4 Nov. 1622, in : Verbaal 1621—23 ad 25 Juli, 27 Nov. 1622.) Dc ambassadeurs, die last hadden, „hunne wedcrcompstc daerdoor nijet tc retarderen,quot; durfden echter nn, na 14 maanden oponthoud, niet over eene zaak beginnen, waarbij de geheele rechtsqnacstie weder ter sprake zoude zijn gekomen.
-) Zie hiervoor p. 184.
3) Iv.S -G. 14 Febr. 1623.
AC 11TSTE HOOFDSTUK.
BKN' KKERI'UNquot;! r\ KNGKI.AVDS OESOHIKDKMS
§ 1 Bemoeiingen der Staten
De temgkomst van Sommelsdijck en zijne ambtgenooten maakte eenen zeer onaangenamen indruk. Beiiaaade reeds de door de ambassadeurs getroftene overeenkomst over de Oost-Indische zaken aan de Staten weinig 1), hoe onaangenaam moesten dezen verrast zijn, toen het bleek, dat ook op de andere zaken hunner Instructie de gezanten geringe voldoening konden geven! Immers wat was het resultaat van al hunne bemoeiingen? Over de haringvaart was op nieuw geklaagd ; de Groenlandsche zaak was niet uitgesteld, al wat de gezanten hadden kunnen verkrijgen was de toestemming van Jakol) 1 tot het overdragen van hunne t'unctien aan Caron. Al waren dus niet dadelijk moeielijkheden daarover te vreezen, elk oogenblik koude het zoover komen, als het bij de andere visscherij-quaestie reeds gekomen was, - elkoogen blik koude men klachten te geraoet zien, wanneer Caron niet behoorlijk in staat gesteld werd spoed te maken. En dat dit noodig was, bleek uit de houding der pas teruggekeerde ambassadeurs zeiven. lleeds dadelijk bij hun rapport aan de Staten hadden zij aangedrongen op spoedige resolutie over de beide visscherijzaken. Vele personen in Engeland, deelden zij mede, raadden tot krachtige maatregelen daarin : er was dus alle reden, niettegenstaande 's konings lankmoedigheid „vol bedenckensquot; te zijn 2). Eene memorie, behelzende hunne „consideratieu op den Walviseh vanck ende
') I!. U. -2-gt; Mrt. 1 (i2o.
2) Verbaal 1621—23 ad l-l Fcbr. 1023. — Iv.S.-G, 14 Fcbr. 1623. — H. II 22 Mrt. 1623.
205
Havinckvang om alle wijdere qxmestien dienaengaende te doen cessèren/' werd daarbij overgeleverd om limine bedoeling nader te verduidelijken '). En nog scheen dit niet genoeg. Heeds den 2S Maart verschenen de gewezene ambassadeurs weder ter vergadering der Staten-Generaal, „vertboonende, hoe nootel. dat bij hare Ho. Mo. dient geresolvecrt ende zijne Ma,. contentement gegeven op l et stuck van den W alvischvanck, ende dc Reparatie van de beschadicheyden der Engelschen bij deser landen Noortvaerders aengedaen, diew ijle zijne Ma', dese sake zeer ter hertten neempt.quot; '-)
T)e Staten zagen dan ook in, dat de zaak voorziening eischte: om tijd te winnen schreven zij aan Caron, dat de gewezene ambassadeurs „zeer serieuselijck gerecom an deert hebben, dat bij hare Ho. M). favorabel, sonde moegen werden geresolveert opte dachten van de Schotten, van dat die bij de Matrosen dieii. op deser landen visscherie scepen vnytvaeren op den barinck vanck, onder Schotlant, deselve Schotten nijet alleenel. op hare visscherie maer oyck te lande beschadigen, int nemen van haere goederen. Mitsgaders opte Walvisch vanck die wijle sijne Ma', dese zaecke zeer behertticht tot protectie van zijne onderzaten, daerover hare Ho. .Mo. als eene zaecke van Importantie geresolveert zijn deselve bij der bant te nemen, en daerop te letten, met alle consideratien en oyck daeroD te hoeren die vande compaignie van dese landen, derhalve hare Ho. Mo. begeren bij sooverre als hem desen-aengaen aldaer ijet overcompt, dat hy tgene vss. is will aen-dienenquot;
Eene meer afdoende resolutie bleef echter noodig. De ha-ringvisscherij dreigde den Staten ernstige ongelegenheden te zullen berokkenen. Deze zaak was de eenvoudigste der twee; de klachten betroffen ditmaal alleen het gedrag der Nederlandsche visschers. Men maakte dus het eerst werk daarvan, die uit den weg te ruimen. Den bewindhebbers der groote visscherij te Delft werd aangeschreven, dat zij met de gewezene ambassadeurs in overleg zouden treden „over de foulen ende schaden die aen de Engelschen gedaen wordt, bij het volk van vss. Groote Visscherie onder Schotlant vis-scheii.quot; Tot bevrediging van den koning zouden de uitge
') Verbaal —23 ad 'W Febr. '162.S. — memorie is niet liij liet \er
baal der ambassade op bet H.-A. te vinden
2) R.S.-G. 28 Mrt. 1028.
:lt;) K.S.-G. 7 \[)Y. 1623.
206
vaardigde plakkaten ') worden herzien en streng uitgevoerd 2). Later werd zelfs den Engelsclien eene belangrijke concessie gedaan door liet bevel oin orde te stellen, dat de haringbuizen „Schotlant nijet te naebij en conien, opdat daerin egeen inconvenienten ott' moeyten en vallenquot; :l). Zoo lioopte men Jakob T op dit punt tevreden te stellen. — De dringendste der beide qnaestiën bleef nu nog over. De behandeling daarvan met de laatste ambassade stak in zooverre gunstig af bij de vorige, dat het rechtspnnt nagenoeg geheel onaangeroerd gebleven was. Het moeielijkste en voor de Staten gevaarlijkste punt der beide vissclierij-quaestien scheen dus gewonnen. Des te meer drongen nu echter de Engelsclien op herstel der geledene schade aan. En was de som, die zij eischten, reeds op zich zelve niet onaanzienlijk, toegeven was voor de Staten te moeielijker, daar zij vreezen konden, dat de Engelsclien de rechtsqnaestie slechts voorloopig rusten lieten om later, wanneer de Staten door de eenzijdige restitutie der schade zeiven bet betere recht van Engeland erkend hadden, daarop met des te meer kracht terug te komen. Deze overweging zal dan ook veroorzaakt hebben, dat hoewel deze zaak nagenoeg gelijktijdig met die der groote visscherij werd ter hand genomen men in October nog niet tot een besluit gekomen was. Den I 7 van die maand ontvingen de Staten eenen brief van Ca-rou met zeker zeer overdrevene klachten van de Engelsche (quot;ompagnie der walvischvaarders, die dreigden, zoo men hunne vorderingen niet dadelijk voldeed, zich op nieuw tot den koning te zullen wenden '). De Staten besloten daarop de gezanten van Kil!) te hooren en de retroacta na te zien, middelen om zich op de hoogte te stellen, maar al ie dikwijls
') Zie hiervoor p. 115 Noot lt;». — Deze \ernienwing geschiedde «leu t» Mei 1623 door llolland. (Gr. Placaetb. I. p. 708.)
-) K.S.-G. 20, 'li April 1023.
K.S.-G. 12 Ju ui 1023.
*) K.S.-G. 0 Mei 1023.
•') K.S.-G. 17 Oct. 1023. — Dc Eugelsche Compaguie beweerde, dat de ambassadeurs van 1021—23 „vastelijck belooft haddcu,quot; nieuwe gedeputeerden te zulleu/eudeu , om alT te Iiaudeleu haere diffcreuteu.quot; (Eeue brutale onwaarheid ! ct'. ]). 201,3.) „Zeggende dat zy nijet langer hare dachten van zijne Ma1, en kunueu huuden te meer, door dieu sy inceuen dat onse (/oopluydeu noch dit Jaer haerluydeu groote oultragie hebben gedaeu, ende dat zy quot;t aldacr al willen regeren, en haerluydeu buy ten sliiyteu, waert mogelijck.quot; Hiervan blijkt van elders niets; ook zoude het lijnrecht in strijd geweest zijn niet den wil der Staten, (cl*, p. 123 Noot 4.) He Engelsclien, anders niet gewoon hunne klachten te smoren, kwamen er ook niet op terug.
207
tot voorwendsels dienende om de zaken op de lange baan te schuiven! Ook was er den J6 November nog niets gedaan
O o •
Wel had men door het naslaan van het Verbaal der gezanten van 1.01S —lü bevonden, dat de Engelsche beweringen onjnist waren, maar nog was geen besluit aan Caron overgezonden. Op gevaar af', dat de Engelschen hun laatst aangevoerden grond (de belofte der gezanten van Kil 8 —19) missende, zich ter bekoming van schadevergoeding weder op him goed recht zouden beroepen, kwam meu nu eindelijk overeen, de gedeelten uit het Verbaal van liilS - 19, die op deze zaak betrekking hadden, te doen afschrijven eu aan Caron bevel te geven, de gevorderde schadevergoeding op dien grond te „excuserenquot; ').
Den 11 December werd een brief' van dezen inhoud afgezonden '2). Aan Caron werd daarin op grond der bijgevoegde stukken last gegeven om duidelijk uiteen te zetten, dat de ambassadeurs van 10IS—19 overeenkomstig met der Staten stelligen last zich nooit verbonden hadden tot eenzijdige restitutie. Herhaaldelijk was door hen op w ede r zij d sc li e teruggave aangedrongen, maar het besluit van den koning, hun op het punt van hun vertrek overhandigd, was door hen evenmin aangenomen als zij ooit aan den koning hadden overgelaten te bepalen wat de Staten in deze quaestie moesten doen. Zeer voorzichtig werd ten slotte den gezant aanbevolen, vooral niet van de zaak te spreken, als zij, „in stilte geraecktquot; was:::) eene opmerking, die bleek te getuigen van de ondervinding' der Staten in diplomatieke quaesfieii. In de eerstvolgende maanden hoorde men in Nederland van de zaak niets meer.
§ De ambassade van 10 24.
Ifet was trouwens niet te verwonderen, zoo de Engelschen in den gewichtigen politieken toestand, waarin het rijk verkeerde, geen acht konden slaan op particuliere zaken, hoe na hun die ook in den laatsten tijd aan het hart gelegen hadden. In het najaar van i02-'5 had er eene grootc omwenteling in de verhouding van Engeland tot zijne naburen plaats gehad. In October van dat jaar waren de |)rius van Wales en zijn
') R.S.-G. 'Ui Xov. 1()23.
-) R.S.-G. 14 Doe. IfrlS.
3) Miss. der Stn. aan Caron. in ile : Loketk. Sin.-Gen.. Hngeland No. 4'i.
2 OS
raadsman Buckingliara zonder de Spaansche brnid uit Spanje teruggekeerd '). üe Katholieke koning had besloten de vredespolitiek van zijnen vader, die hij nog in de eerste jaren zijn er regeeriug gevolgd had, vaarwel te zeggen: Lerma was door Olivarez vervangen. Engeland, toen als nn de neutrale mogend lieid hij uitnemendheid, was voor Uuitschland verlaten. De oude eeht-katholieke politiek had van zelf' het oude familie-verhond met den Duitschen tak van het Oostenrijksche huis weder met zich gebracht: de „prinses van Walesquot; werd de schoondochter van den Keizer '). üe beleediging was te groot, om ze voorbij te zien; na jarenlange omlerhandeliugeu, na lt; ele groote opofferingen, na de overkomst van den prinselijken bruidegom iu persoon verstooten te worden, dat koude geen vorst, zelfs al heette hij Jakob T, verdragen. Hoe moeielijk liet hem viel, op liet eind van zijn leven de sinds ruim tien jaren zoo hardnekkig gevolgde politiek te verlaten, :l) hij was er nu als koning toe genoodzaakt. Toch was liet karakteristiek, dat, terwijl geheel Europa een verbond van Engeland met de Duit-sche vorsten en hunne bondgenooteu verwachtte, zooals eens na den dood van Hendrik 1V onder Salisbury's invloed was beoogd '), iets geheel anders geschiedde.
Er waren in Engeland drie machtige partijen op het gebied der bnitenlandsche politiek. De gepronouceerd-verdraagzame, zoo uiet roomschgezinde partij, die eeu bondgenootschap met Spanje boven alles wenschelijk achtte, werd door de groote meerderheid der Raadsleden vertegenwoordigd; het parlement, met bijna het geheele volk achter zich, verdedigde met kracht de zuiver-protestautsche belangen. Tusschen beide had zich eene derde partij gevormd, die, hoezeer vijandig tegen Spanje, meende dat eeu verbond met eene katholieke mogendheid noodzakelijk was, eu die bovendien den steuu van Frankrijk in eeueu oorlog met Spanje onmisbaar oordeelde ). Aan deze partij, met den machtigen hertog van Buckingham eu den prins van Wales zeiven sinds huune terugkomst uit Spanje versterkt, sloot Jakob 1 zich aan. Nu hij met Spanje zich niet konde verbinden, wilde hij toch zoo na mogelijk aau
Kauke, Engl, (resell. II. j». 70.
-') lianke, Eugl. Gesch. II. p. G3—68.
) Ranke, Eog). Gesch. li. |). 76,80.
'l) Kauke, Eugl. Gesch. II. p. 85, cf. I. p. 554.
•) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 7.°., 78, — 71, 91—93, quot;109, — 71 81, 8''2
209
zijne oude politiek blijven vastlionclen en alle krasse partijkeuze vermijden. Nog altijd vreesde hij eeuen oorlog niet Spanje, eeu ramp, die liij door Span jequot; s vrees voor Frankrijk alleen meende te kunnen voorkomen
Tn Frankrijk zelf werd die neiging van Jakob 1 met iuge nomenheid opgemerkt. Juist iu die dagen was Rielielieu opgetreden en zijne anti-Spaansclie politiek zocht ijverig naar bondgenooten tegen de machtige Spaansche monarchie, die door de bezetting van den Palts Frankrijk dreigde in te slui ten ), Engelands belangen gingen dus ook in de zoo gewichtige Paltsische zaak met die van Frankrijk liiind aan hand : een verbond had alle kans van slagen. Maar nog weifelde koning Jakob eenigszins ; hij betreurde zijne vroegere geheel onzijdige, vreedzame positie ; niet dan hoogst ongaarne verliet hij den sinds jaren betreden weg zijner keuze '). Een terugkeer van den koning tot zijne oude zienswijze was dus nog altijd mogelijk. Dit werd te wiarschijiilijker, daar het bleek, dat de aansluiting aan liet ouder het bestuur van Maria de Medicis zoo katholiek geworden Frankrijk bij het volk slechts flauwe instemming vond '); de kans was te gevaarlijker, daar de macht der Spaanscligezinde partij aan bet Engelsche hof nog zeer groot was r'). Aau de spanning, die op deze wijze voortduurde, moest eeu einde komen. Buckingham, de onmogelijkheid van een Spaansch verbond inziende en misschien persoonlijk gekwetst door de behandeling, hem in het vreemde land ten deel gevallen, besloot tot eene onverwachte en beslissende handeling. Hij, de gehate gunsteling des konings, sloot zich plotseling aau het parlement aan ') eu drong deu vorst half tegen zijn zin
') Ranke, Eugl. Gescb. II. jj. 76, 81.
-) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 72, 84.
3) De aartsbisschop van Canterbury verbaalde tien Nederlandschen gezanten van Ib'zü dat Jakob i „acht ofte negen jaeren hem had gehouden, als off hy desaecken tusschen hem en Spaignen uytstaende, bij vriendelijke handel, had genieent. te veretienen, niettegenstaende ilat. syne vtrontste liaed- n endt; dienaren sijne Ma1. genouch waerschonden van treken bedriegerie eude ontrouwe procednren van de Spaingaerden. Dan by was van nature bevreest, ende hetghene dal hy ontrent het eynde van sijn lenen heeft gedaen, o(irdeeld(? Sijne Kx.'quot;quot;quot; dat Iin daertoe tej:(*u sijnen danck sjetrocken is geweest.quot; (Verbaal der ambass v. 1025 ad 9 .luli). — et', mede : Ranke, Engl. Gesch. II. p- 7(;, 7(.), 81.
4) Ranke, Rngl. Gesch. II. p. 81, *109.
■) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 74.
Ranke, Engl. Gesch. II. |). 7o: 74, 70.
210
die vergadering door eenige concessiën te winnen '). Met het parlement verbonden vernietigde hij toen de Spaansche partij-) en begon dadelijk het Prausche verbond krachtig door te zetten.
Ook de koning nam nu eeue meer besliste houding aan :l). Altijd zijne familiebelangen aan de politiek verbindende, aeiitte hij het in de tegenwoordige omstandigheden alleszins natuurlijk, dat hij zijnen eenigen zoon aan de Fransche koningsdochter wilde huwen, frankrijk kwam hem in dit plan te gemoet en stelde mindere eischen dan Spanje gedaan had. Richelieu toonde zich geneigd Jakobs wenschen zoowel over het huwelijk als over den Palts onder zekere voorwaarden in te willigen 4). De onderhandelingen duurden niet lang. Reeds sinds eenigen tijd was Lord Kensington (de latere graaf Holland), Huckinghams franseh-gezhule vriend, te Parijs;-weldra was men het nu over beide punten eens 0).
In die gesteldheid van zaken oordeelden de Staten, door Jakobs weifelingen omtrent de Paltsische belangen sinds 1 li 19 op nieuw iu Frankrijks armen geworpen en nu met die mogendheid in nauw verbond staande, het wenschelijk, ook van hunne vriendschappelijke gezindheid jegens Engeland te doen blijken. Eene alliantie, tot nog toe altijd door Jakob I uitgesteld en ontweken ö), was nu, na het Engelsche verbond met Frankrijk en Denemarken, niet meer oiiwaarschijnlijk. liet duurde dan ook niet lang of men deed in de vergadering der Staten-Geueraal een voorstel iu dien zin. Reeds den Februari 1(gt;:2 !• werd de Instructie gearresteerd voor een gezantschap, dat de voorstellen der Staten aan Jakob I moest doen'); den 12 benoemden de Staten Aersseu van Sommelsdijck en Joachimi tot ambassadeurss). De zaak ging veel spoediger dan gewoonlijk voort. Niettegenstaande de vele moeielijkheden van hunne zijde ') vertrokken de gezanten reeds den :J(5 Februari naar Engeland quot;').
Hunne onderhandeling ging zeer naar wensch. liet volk t(
') Kauke, Engl. Gesch. II. p. 77 — 79.
-) lianke, Engl. Gesch. II. p. 78, 80.
■{) Kauke, Eogl. Gcsch. II. p. 8.quot;).
•') Kauke, Engl. Gcsch. II. p. 72, 81—85.
') Kauke, Kugl. Gesch. II. p. 71, 8k2, 84.
'•) Zie voor p. 185, 202.
:) R.S.-G. 0 Febr. 1624. — Sccr. ll.S.-G. '19 l'cbr. IG24 s) K.S.-G. '12 Febr. 1024.
y) K.S.-G. 18, in, K), 18, 20 Kebr. 'U;24.
10) RS.-G. 20 Kebr. 1024.
211
Londen begroette de Nederlanders met uitbundig gejuich, de koning herinnerde dadelijk aan zijne oude vriendschap rooide Staten, die ook nu nog even warm was, „ear,quot; voegdeZ. M. er bij, ,/je ne suis point Changenr/' eene verzekering even dubbelzinnig als overbodig voor personen, die wisten hoeveel moeite het gekost had, den koning van zijne Spaausche sytn-pathiën terug te brengen. Toch zoude misschien juist die vasthoudendheid van den vorst den ambassadeurs hij het onderhandelen nog vele moeielijkhedeu berokkend hebben, had niet de prins van Wales, wiens afkeer van Spanje hun telkens duidelijker bleek, hen op alle manieren voortgeholpen. Ook Buckingham behandelde hen met groote voorkomendheid, en de conferentiën gingen meestal buiten den ouden koning om. De bereidwilligheid der Engelschen was zoo groot dat, niettegenstaande juist gedurende het verblijl' der ambassadeurs de eerste berichten van den geruchtmakenden „moordquot; van Amboina in Engeland aankwamen, binnen vier maanden na hunne aankomst de zaak in orde was. Den 15 Juni Ifi.-M werd de defensieve alliantie geteekend ; den 1 Juli vertrokken de gezanten weder naar Nederland ').
Toch hadden zij nog verschillende onaaugenaamhedeu te verduren gehad. 15ij hun rapport aan de Staten ((i Juli) moesten zij niet alleen de klachten over de Amboinsche zaak mededeelen, maar ook aandi ingen op vereffening der (iroenlandsche ipiaestie. Hadden de lingelscheu dien zomer op nieuw gepoogd, de Nederlanders in limine walvisclivaugst te dwarsboomen. pogingen, door de kloekmoedigheid van kapitein Willem Tas gelukkig verijdeld - ); ook de ambassadeurs hadden zij wederom lastig gevallen met buniie aanmatigende eischen. Reeds den 27 Maart waren twee aldenneu van Londen uit naam der Kngelsche walvischvaarders komen klagen, dat de ƒ 2*20,1100 ::) door de ambassade van 1(119 toegezegd, nog maar niet betaald waren Toegevender dan vroeger boden zij aan de vissciierij op Spitsbergen ouderling te regelen '), en den Nederlanders afzonderlijke baaien aan te wijzen, waarin zij vrij zonden mogen
') Vgl. Iiierover cu over liet verdere: Verbaal der ambassade vau Aitzema,
Sakeu van Stael. 1. p. '278, 351. — \Vagt;naar, Va ler!, hist. \. [gt;. iOii. Virl-ook het merkwaardige gesprek van ( 'arleton met prins Maurils : aldaar, X. p. 487.
■-gt;) NVassenaer, Hist. verb. VIII. p. 8(».
■!i liet bedrag was eigenlijk ruim £ ^i.OÜO. (cl', p. '158 en '199 \ Iü;.)
A) Het belang der Engelschen bij de vissciierij op Spitsbergen had trouwens niets meer te beduiden. (Zie hiervoor p. '13'} Noot l.)
14*
£12
visschen. De ambassadeurs hadden over deze qnaestie geen last. Tu de gewichtige omstandigheden waarin beide landen verkeerden, hadden de Staten gemeend, de zaak te kunnen voorbijgaan, te meer daar ook Caron, wien de zaak was opgedragen, daarvan niet meer had gehoord. De gezanten moesten zich dus bepalen bij het ontkennen der beweerde submissie en het uiteenzetten van de onrechtvaardigheid van 's konings uitspraak. Onder beroep op de ontdekking van Spitsbergen door Nederlanders verwezen zij de aldermen naar Caron, aan wien de zaak was toevertrouwd. De Engelschen mochten be-dektelijk dreigen, dat zij zich, boe ongaarne ook, tot het parlement zouden moeten wenden: zij kregen geen ander bescheid en vertrokken met de aankondiging van een hernieuwd bezoek, wanneer zij van de gezanten na overleg met Caron een beter antwoord verwachtten. Ook dit mocht hun echter niet baten. quot;Wel hielden zij „tot verscheyden reysenquot; weder aan om voldoend antwoord, maar altijd werden zij naar Caron verwezen zonder iets verder te komen ').
Eindelijk namen zij toen het besluit den koning over de zaak te spreken, die zich dan ook bij de afscheidsandientie der gezanten ('24 Jnni) ernstig beklaagde, dat niet alleen de beloofde £ 22.00(1 niet waren betaald, maar zelfs de geheele zaak was blijven rusten, niettegenstaande de laatste ambassadeurs op zich genomen hadden, de zaak in orde te brengen. Toen de gezanten daartegen opmerkten, dat de ambassadeurs van 1619 zich slechts tot betaling hadden verbonden, wanneer de bewering der Engelschen gegrond werd bevonden, in het tegenovergestelde geval echter alleen tegenbewijs beloofd was, en dat de Staten na onderzoek bevonden hadden, dat de submissie niet gedaan was, verklaarde Z. M. „bij sijn eei-e, slaende op sijn borst,quot; dat hij op de submissie der ambassadeurs uitspraak had gedaan. Nog tweemaal herhaalde de koning dit en vroeg op verontwaardigden toon, of de zaak dan na al liet voorgevallene zoude blijven zooals zij was? De gezanten maakten zicli van alles weder af door te verwijzen naar Caron, die volmacht had om met de bewindhebbers der Engelsche Compagnie de zaak af te bandelen eu te liquideeren :), maar zij achtten bet voorgevallene toch ernstig
') Verbaal der atnbass. v. 10!24 ad Apr., 31 Mei, K, 10 Juni.— Secr. H.S.-O. ï .luni 1024.
Dit. was onwaar: nog den hi Augustus had Caron de coinmissio niet. (lï.S.-G. IC» Aug hV-24,) I let ImmmHiI der Staten over de firoenlandsflu'zalini van'l-'i hecnnljer 1(^23 (zie
2 i ;3
genoeg ') om bij huu rapport in Don Haag daarop o|)merk-zaam te maken en tot spoed aan te manen -).
o. Goede bedoelingeti tegengewerkt. — Dc ambassade van 1635.
De Staten begrepen terecht dat het zaak was Jakob I, van wien men na de pas geslotene alliantie alles te wachten had, niets in den weg te leggen. Dadelijk na het rapport der uit Engeland teruggekeerde ambassadeurs werd besloten, de Noordschc Compagnie aan te schrijven, eenigen uit haar midden naar Den Haag te zenden om een einde aan de geschillen met Engeland te maken ').
Als gewoonlijk vond dit bevel bij de Compagnie allen mogelijken weerstand: men talmde zonder einde, gedurig kwamen er nieuwe verontschuldigingen in '). ITet duurde zoo lang dat Carleton op spoed moest aandringen, en zich met moeite liet overhalen, „dmede niet te haesten, maer de saecke te treineren, totdat Caron naerdcr bescheit sail hebben beco-menquot; 1). Toen vorderde men iets; dc conferentiën van de gedeputeerden der Noordsche Compagnie met eenigen uit de Staten-Gencraal begonnen quot;). Maar den IS September moest de commissie (waarvan ook de gewezen gezanten in Engeland leden waren) rapporteeren, dat de verschillende kamers der Compagnie het niet eens hadden kunnen worden over de opgave van de schade, aan sommigen hunner in 161.quot;3 en l(il7 door dc Engclschen toegebracht2). Opnieuw veroorzaakte dit natuurlijk langdurig oponthoud v). Wel nam men het besluit, een vertrouwd persoon aan Caron te zenden, ten einde hem over alles in te lichten '), maar daar dc Am-sterdamsche schaderekening zich nog altijd liet wachten, koude
vóór p. 207), bereikte hem zells eerst den 1) Juni 1624. (Verbaal der auibass. v. 16'2-i ad 10 Juni. — of. Seer. R.S.-G. 4 Juni 1624.)
») K,S.-G. 23 Sept. 1624.
214
de resolutie niet uitgevoerd worden '). Het oponthoud was weder zoo groot, d.it Caron schrijven moest, dat men toch iets zoude doen, opdat liet land zeii' oi' vele onschuldige ingezetenen „in geen onheil ofte swaricheyt en werden gebrachtquot; '). Ook ('arleton moest nog vijfmaal „hart insisteren ■ op de vol-
1) R.S.-O. IS, •gt;:! Sept., :5, 11 Ocl. KW'i, '2(1 Jan., 9 .Mei 1625. - Seer. K.S.-G. 17 Dec. 1(V24. — De redenen van deze op liet eerste gezicht onverklaarbare handelwijze der Amsterdamsche heeren, die daardoor hun eenige kans op schadevergoeding verloren, blijken nil de tM Mrt. 1 (quot;)25. Elk der kamers van de Noord-sche Compagnie schijnt eene afzonderlijke rekening gehad te hebben, (waarschijnlijk een overblijfsel van den tijd voorde samensmelting der compagniën voor de walvisch-vaugst in 1622 dagteekenende.) Aan de Amsterdamsche kamer hadden de schepen behoord, die in 1013 door de Engelschen genomen waren (zie voor p. 120,), de goederen aan de Engelschen in 1(518 alge nomen (zie voor p. 133) waren gekomen ten bate van de kamers van hel Noorderkwartier, Delft en Zeeland. De schade van '1(V13 was veel aanzienlijker dan die van 'l(rlS. (Wel beliep de schade der Nederlanders van'1613 en 1017 te zamen slechls ongeveer ƒ 250,000, — R.S.-G. 4 Nov. 1622, 0 Nov. 1617, die der Engelschen daarentegen voluens hunne opgave £ 22,000 zie vóór p. 158 en aid. Noot 2 — maar op deze rekening viel zeer veel af te dingen. — cf. Verbaal 1618—11) ad 23 Mrt. 1619. — R.S.-G. 1 Mei 1619. — Verbaal 1621-23 ad 22 Dec. 1622.— Volgens de Slaten bedroeg de schade der Nederlanders „meer als eenssoo veelquot; dan die der Engelschen, — Instr. der ambass. v. 1618—10, — volgens de ambassa-denrs van 1621—23 vOverweechdc het verlies bij den onsen geleden verre.quot; — Verbaa der ambass. v. 1621- -23 ad 22 Dec. 1622. — liet moet echter erkend worden, dat df Staten in de Instructie, aan Joachimi in 1625 medegegeven, de mogelijkheid aannemen dal men bevinden zoude, dat de schade der Engelsche n meer bedroeg dan die der Nederlanders. — Jnstr. van Joachimi dd. 10 Mei 1625, art. 12, in : Reg. der Instr. 1623—32a) Ten einde het bedrag van beiden tegen elkander tc kunnen com penseeren, moest de Amsterdamsche kaïïier natuurlijk hare vorderingen overdoen aan de drie kamers, die in 1618 met de Engelschen „in armoede geraectquot; waren. Hiertegen schijnen de Amsterdammers de volgende moeielijkheden geopperd te hebben : 1°. Zij w ilden betaling hebben van hunne geheele pretensie, terwijl de compensatie de schnld slechts voor een gedeelte ko nde afdoen; zij waren bevreesd, naderhand van de door de compensatie van hare schuld ontslagene kamers, hel bedrag niet terng te zullen ontvangen. 2°. Zij wilden gaarne bevrijd zijn van die actiën, die de schippers der door hen gehuurde schepen zich tegen hen gereserveerd hadden in geval zij schadevergoeding kregen, eene schadevergoeding die nu toch altijd slechts gedeeltelijk zoude blijven. 3°. Vooral vreesden zij door de overlevering hunner papieren gemengd te zullen worden in het geschil mil Rngeland over de toegebrachte schade van 1618, waarmede zij niets te maken hadden, (cf. Verbaal der ambass. v. 1621—23 ad 27 Nov. 1622. — R.S.-G. 4 Nov. 1622.) — Dc commissarissen der Staten stelden nu den Amsterdammers den 26 Februari 1625 voor, dat dat de Staten hun dc schaderekening betalen zouden, voor zoover die bij de compensatie van nut geweest was. Voor de twee andere bezwaren slonden de Staten hun borg. Bovendien werd, om hen tevreden tc stellen, nog eene loopende pretensie der andere kamers van de Noordsche Compagnie op de Amsterdamsche voor „dool eü tenietquot; verklaard. De Amsterdammers keurden dien voorslag den 11 Maart goed, en de Staten hernstten daarin den 21 Maart. (R.S.-G. 21 Mrt. 1625, cf. '5 Nov. 1622.) De stukken werden dientengevolge den 0 Mei aan Joachimi ter hand gesteld. (R.S.-G, 0 Mei 1625); tie opgave der schade door tie Zeeuwsche kamer in 1617 geleden (die veel minder bedroeg dan die van 1613, cf. R.S.-G. 9 Nov. 1617; was reeds den 9 April overgeleverd. (R.S.-G. 9 Apr. 1625.)
2) R.S.-G. 3 Oct. 1624.
215
doening der Eiigelsclie eischen '), in Engcliuid moesl men, zoofils Garon voorspeld luid, tot represaille-maatregelen komen quot;), eer men iets verder kwam. Ten laatste werd tegen liet einde van Februari lfgt;25 eene tweede commissie benoemd om op nieuw met gedeputeerden der Noordsclie Compagnie over de Engelscho zaken te beraadslagen :i). Op het rapport dier commissie besloten de Staten eindelijk den 2] Maart, na de declaratie der schade van de Amsterdamsclie kamer gezien te hebben, „deselve verclaringe goedichlick aen te nemenquot;; eene commissie werd benoemd om van de Compagnie de stukken te ontvangen, die zouden kunnen strekken tot ,/affdocningequot; der Engelsche represaillen en misverstanden 4).
Onderwijl was Caron, na de Staten veertien jaren als gezant in Engeland gediend te hebben, in het laatst van ] 024 komen te overlijden s). Tot zijn opvolger was .Toachimi benoemd en het sprak van zelf, dat het nu overbodig werd, den persoon, dien men besloten had naar Engeland te zenden, aan te wijzen ; .Toachimi zeil' koude zich voor zijn vertrek op de hoogte stellen. /do werd dan ook besloten '■): Joachimi kreeg speciale commissie om deze zaak af te handelen '). Zijne Instructie bevatte den last, hoe zich daarbij te gedragen s). Om van den koning de intrekking der reprcsaillebrieven te verkrijgen gelastten de Staten hunnen gezant, pogingen te doen om de onderhandeling over de Groenlandsche quaestie tc hervatten met gecommitteerden der Engelsche Compagnie op den voet als de ambassadeurs van 1619 hadden voorgesteld Gehikte dit niet, dan bevalen de Staten, de zaak voor koning cn Raad tc bepleiten met alle redenen, die hij uit de hem door de Noordsclie Compagnie ter hand gestelde stukken koude putten, „souder nochtauts hacre saeckeu te defenderen, als off hv haere voorspraecke ware, maer alleenlick als voor-
!) K.S.-G. '2;gt; Nov., 7,9 Dcc. 1624. — Scnr. K.S.-G. 17 Doc. UK'S, '1 Jan.-1625. ■-) K.S.-G. 3 Oct. 1624. — 17 l'cbr., 2i Mrt. 4625. —^Instr. vau Joachimi dd. 40 Mei 4625, arl. 8.
3) 1!.S.-G. 25 Febr., 43 Mrt. 1625.
■i) K.S.-G. 24 Mrt. 4625, cl'. 26 Mrl. 4625.
■') Aitzcma. Saken van Staet. 1. j). 456.— Wagenaar, Vadcrl. iiist. XI. p. 21. fi) K.S.-G. 46, 47 Jan. 4625. — Secr. K.S.-G. 1 .ran. 462;).
quot;) R.S.-G. 0,40 Apr. 4625.
s) K.S.-G. 9, 10 Mei 4625. — De Instructie bleet, niettegenstaande de verandering door ile benoeming van Sommelsdijck en Bnrmania teweeggebraebt (zie vlg. ]gt;ag.). toeu zooals zij eerst was. (U.S.-G. 7, 40 Juni 4625.)
'■') Zie hiervoor p. 160.
216
stelleiule hare redenenquot;. Wat de quaestie der aangebrachte schade betrof, Joacliitni moest trachten flie zaak door eene minnelijke schikking, of des noods „bij dicisie cnde autorita-tivequot; te eindigen. In ieder geval moest men de Engelsche pretensiën „vercleynenquot; met de contra-pretensiëu der Amster-damsehe en Zeeuwsche kamers der Nederlandsche Compagnie (voor do schade van llt;i!3 cn liil7) voor zoover die strekken konden; des noods mocht de gezant, om een einde aan de zaak te hebben, beloven, dat de Nederlanders zooveel toe-betalen zonden, als do in !(»1S door de ^oordsche Compagnie aan de Kngelschen outnomene-goederen hadden opgebracht. Werd echter bewezen, dat de Engelsche schade „inde gerech-ticheytquot; meer bedroeg, dan zonde in 's hemelsnaam het recht gevolelit werdenquot;. Joachimi mocht niet verzuimen, de En-gelschen Ie wijzen op de plakkaten door de Staten gemaakt, om ongelegenheden oji Spitsbergen te voorkomen, on der opmerking „dat deselve best connen en moeten geremedieert werden in haere source, daer die selve vandaen comenquot; (namelijk in Engeland). Ook voor eventueele klachten over de liaringvisscherij gaven de Staten aan Joacliitni voorschriften; daaromtrent hadden zij hem geheel, dezelfde gedragslijn voorgeschreven als aan de ambassade van IliJ 1 1$, onder uitdrukkelijke verwijzing naar het pas geëmaneerde plakkaat (van H) Mei I(»2quot;») ') en het daarbij gevoegde „prccijs en pertinent reglement op allo de-geene flic zich motte grootc Visscherije sijn generende', en waarbij alle „lusolentiën ende onbchoorliekhedenquot;, vroeger misschien wel eens in de havens van Z. M. gepleegd, „scher pelick waeren verboden ' -). Spoedig zoude Joachimi nu naar zijnen post vertrekken, toen do Staten hem bevalen zijne afreize uit te stellen. Juist in dien tijd toch oordeelden zij hot wensclielijk, weder een buitengewoon gezantschap naar Engeland te zenden. Joachimi zoude met deze gezanten medegaan :i).
Werkelijk vorderde de stand van zaken in Engeland dringend zulk eene buitengewone ambassade. De personen, die in beide landen den meesten invloed op de leiding dor buiten-laudsche politiek hadden gehad, waren nagenoeg tegelijkertijd overleden. Zoo weinig als de verhouding van Nederland tot
') Gr. Plaractb. I. p. 70(1. — R.S.-G. 10 Mei 1(525. — B. II. 10 Mei l(i'25.
■) Instructie voor Joachimi dd. 10 Mei 1 ti'25, art. 8—13, 14—17, in: Keg. der Instr. v. lü'iii—3'2.
3) R.S.-G. 17, 21, 22, 28 Mei, 11 Juni 1625
217
fle overige mogendheden ten minste voorloopig door den dood van Maurits veranderde, zooveel verwachtte men vkii do troonsopvolging in Engeland. Karei I was hij zijn volk toen meer bemind dan zijn vader'): men hoopte van hem tneer openhartigheid ') en aansluiting aan het parlement '). men hoopte dat hij meer heslist zonde optreden als voorveehter der protestantsche belangen Reeds dadelijk werden beide wenschen teleurgesteld Kareis eerste regeeringsdaad was het voltrekken van het beraamde huwelijk '). Zijn al'keer van Spanje drong hem, zich den steun van de machtige Fransche monarchie te verschaffen, dien hij tot eenen oorlog met den Katholieken koning onmisbaar rekendequot;). Reeds dit mishaagde het parlement. Al was vroeger een bondgenootschap met Hendrik IV in Engeland zeer populair geweest, toch vreesde men nu den invloed cencr dochter van Maria do Medieis, die door hare Spaansch-gezinde politiek Frankrijk veel meer katholiek luid gemaakt dan het. vroeger geweest was'). Daarbij kwamen echter andere, grootcre grieven. Karei had zich met Buckingham in lf)2l' nauw aan het parlement aangesloten, Natuurlijk verwachtte men nu van den koning het uitvoeren der plannen en beloften, waarin de prins slechts door zijne ondergeschikte plaats verhinderd wass). Aan die wenschen konde Karei echter niet voldoen. Reeds door zijne beloften aan Frankrijk niet meer vrij in zijne bonding tegenover de Engelsche katholieken ), was hij te veel de zoon zijns vaders om het parlement te volgen op den democratischen weg, dien het insloeg 'quot;). Aanstonds gaf dit aanleiding tot onaangenaamheden. Met parlement gaf den koning niet alleen geheel onvoldoende geldelijke ondersteuning voor den Spaansclien oorlog quot;), het begon zelfs zijn recht op het door den koning steeds zonder toestemming van het parlement geïnde pond- cn tonnengeld te bestrijden 'quot;).
I) Vgl. o. a. het verhaal van zijne ontvangst te Londen bij zijne terugkomst uit Spanje, hij: Ranke, Engl. Gesch. II. p. 10.
-) Ranke, Kngl. Geseh. 11. p. 88.
3) Ranke, Engl. Geseh. 11. {gt;. 91.
4) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 88.
'•') Ranke, Engl. Gesch. |i. p. 89.
fi) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 92.
quot;) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 109, 81.
's) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 91.
9) Ranke, Engl. Gesch. IJ. p. 92.
10) Ranke. Engl. Gesch. II. p. 93.
II) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 94.
,2) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 94,95. — ,Pon(l- en tonnengeld ' is de vertaling,
218
Zoude Karei in deze omstun digheden ile lauggeweuschte breuk met Spanje wagen? Het stond te vrcezen, dat hij gedwongen zoude ziju op den weg, dien zijn vader bewandeld luid, terug te koeren en zich iu don lïuropeesclion strijd onzijdig te honden. Dat konden echter de Staten niet toelaten ; liet mogelijke moest gedaan worden om den koning tot den oorlog met Spanje te bewegen. Zij wilden hem daartoe hunne hulp aanbieden, zij wilden wederkeerig van hem de verzekering ontvangen, dat hij geneigd was, het pas met hen gesloten verbond te handhaven. Daartoe bood zich eene geschikte gelegenheid aan in de troonsbeklimming zelve. Het konde eene belcefdheidsverplichting geacht worden, den koning van der Staten deelneming in het geleden verlies te verzekeren, hem hunne gelukwenschcn bij zijne komst tot den troon en zijn huwelijk aan te bieden.
Onder don indruk dezer overwegingen werd tot eene ambassade besloten. Spoedig nadat ei' het eerst van gesproken was 'j, werden de gezanten (het waren dc heeren Aerssen van Sommclsdijck en Burmania) benoemd-) en hunne com missie gereed gemaakt :i). Reeds weinige dagen later (Ui Juni J63Ö) namen zij afscheid van de Staten '); Joachimi vertrok met hen.
Ook zij vonden een allergunstigst onthaal '): de alliantie
die Becker van liel Eiigelsche ^poundage and tonnagequot; geelt. Wagenaar schrijll geheel onjuist: „ton- en bakengeldquot;. J)e woorden zijn eigenlijk onvertaalbaar; eene letterlijke overzetting als die van Becker is de beste. Ook de oude Nederlanders spraken van: „pondagie ende tonnagiequot;, llanke van : , Pi'nnd-und Tonnengeld.' Vgl. over het pond- en tonnengeld: Blackstone, Comment. I. p. 315. („Tonnage was a duly upon all wines imported; poundage a duty imposed ad valorem on all other merchandize whatsoeverquot;.)
i) R.S.-G. 22 Mei 'l(i25.
-) U.S.-G. 24, 27. 28 Mei 1G25.
3) ll.S.-G. 12 .luni 1()25. — lluune instructie was vlg. ll.S.-G. 7, 10 Juni 1(525 gelijk aan de voor Joachimi gearresteerde. (Zie boven p. 21().) liet stuk is noch in het Register der lustructicn, noch in het Verbaal der ambassade te vinden.
■') R.S.-G. 16 Jnni 1025. — Wagen aar, Vaderl. hist. XI. p. 20. —• Hunne r(;isging met vele bezwaren gepaard : te l)ovrer aangekomen, vonden zij daar alle paarden en wagens in beslag genomen voor het gevolg van den koning, die met zijne jonggehuwde vrouw naar „Cautelberghquot; (Canterbury) vertrokken was. Door toedoen van oen aanzienlijk persoon verkregen zij eindelijk een wagen met eenige paarden, die hen ook daarheen voerde. Maar zij Irollen het niet beter. „Niet sonder moeite hebben wy,' schrijven zij, „becomen een Caroche, een wagen ende drie ofte vier peerden, die ons door seer quade ende bijnaest ongebrnyckelijeke wegenquot; te Gravesend brachten.
■'') \,gl. hier en verder: Verbaal der ambassade van 1(525. — Aitzema, Saken van Staet. 1. p. 4(50—7(5.
319
werd ook in Engelaurl door koning en volk gewcnsclit, hoe verschillend beider beweegredenen ook waren '). Spoedig kwam dan ook de zaak tot stand ; en „alsoo gingel niet r!o Ambassade ghelijck met een Medecijn: die ghelnckigh werekt in een iichaem, dat aireede van self tot de ghenesingh is ghe-disponeert,quot; zooals Aitzema aardig opmerkt. -) liet gelukte aan Sominelsdijek en zijne ambtgenooten te Southampton :;) eeue offensieve en defensieve alliantie met den koning tn sluiten Behalve de klachten over de Amboinsche zaak waren hun bijna geeue onaangenaamheden bejegend ') en reeds den 20 September konden Van Aerssen eu Burmania weder vertrekken terwijl Joachimi als gewoon gezant te Londen bleef.
i) Seer. R.S.-G. 13 Juli Itviö.
-) Aitzema, Sakcn van Stad. I. p. 460.
:i) I Iet verbond kreeg onder den naam van T r a r t «i a t va n S o n t li a in p t o n eene zekere vermaardheid. (Wagenaar, Vaderl. hisi. \l. p.-5—-z.) Dikwijls beriep men zieh daarop bij de beslissing van maritieme aangelegenheden.
4) Toeh was het verblijf der gezanten in Engeland verre van aangenaam, .hiist in dien tijd heersehte de pest, die ook in de politieke geschiedenis eenigszins bekend wérd (cl'. Ranke, Engl. Geseh. 11. p. 08), in hevige mate. liet Verbaal derambas-sade.irs ^eel't daarvan eenige verschrikkelijke statistieke opgaven. \an quot;quot;.i/ «Inli tot 'i Augustus stierven te Londen en aangrenzende parochiën personen aan de
pest, van 14 tot 20 Augustus 4855!
•'•) Hun rapport aan de Staten deden zij den 4 October. (R.S.-G. 4, (» Oct. 1(V25.)
N EG !•: N D E 11 O O F D STUK.
STRIJD VAM BELANGEN.
Het EngeUsch-Ncderlandsch verbond, dat in 102Ö zoo gemakkelijk Vierniemvd en uitgebreid was, had eene zeer gunstige uitwerking op de bonding van den Engelscben koning. Karei ! en zijn vertrouwde raadsman, beiden door doodeiijken haat tegen Spanje bezield, voelden zich op nieuw versterkt, liet duurde niet lang of de oorlog werd aan Spanje verklaard '). Weldra deden zich natuuriyk de gevolgen voor den Engelsclien handel ondervinden. En toen trad een grief tegen Nederland met vollen nadruk op den voorgrond, die geheel en al uit het karakter d( r onderlinge rivaliteit voortvloeide. Was reeds in den zomer van 1 '12Ti tegen de Neder-landsche gezanten de vrees geuit, dat alle handel op Spanje bij een breuk van Engeland met die mogendheid naar Nederland zoude verloopen -), (eene opmerking, waarop toen om het belang van Engeland bij een verbond met de Staten weinig gelet werd,) nu besefte men in Engeland het groote gewicht van dat bezwaar. Nederland had van ouds niettegenstaande den oorlog een levendigen handel met Spanje gedreven. Al scheen zich liet nationale gevoel der Nederlanders tegen zulk ecu winstbejag te moeten verzetten, toch voelden zoowel zij als de Spanjaarden te goed het voordeel van dien handel om hem te beletten ; eene vroegere proefneming was om de allerongunstigste resultaten niet herhaald '). Nu de Staten genoodzaakt geweest waren, zulk een verbod in het tractaat van Southampton op
') Ranke, Engl. Gcach. II. p. 11-.
-) Gezegde vim den secretaris ('ouway. (Verbaal der ambuss, v. lfV2rgt; ad i .luli.)
1 Zie hierover; Fruin, Tieu jareu uit den tachtigjarigen oorlog p. ^22—quot;li).
221
te nemen, ') schijnen zij werkelijk dien handel dan ook toch oogluikend te hebben toegelaten. En waren reeds vroeger de Nederlandsche kooplieden voor Engeland gevaarlijke mededingers in Spanje geweest -), nn de drie landen met elkander in oorlog waren, bleek het, dat de Nederlandsche energie de Engelschen voortdurend meer van daar verdrong. Dadelijk waren dezen geneigd, de reden daarvan te zoeken in de de-lovale handelwijze van hnnne bondgenooten, die hot weder-zijdsche verbond schonden, eene aantijging, waartoe de Engelschen wel is waar recht hadden met het oog op het trac-taat, maar die hunne eigene handelwijze hen had moeten doen verkroppen. Bedenkingen van dien aard weerhielden echter de Engelschen niet; zij wreekten zich op eene wijze, die hun de concurrentie voortaan gemakkelijker moest maken ; door het belemmeren van den Nederlandschen handel. Alle Nederlandsche schepen, ook die waartegen niet de minste redelijke verdenking konde bestaan, werden eenvoudig aangehaald, onderzocht, dikwijls opgebracht ;). Under de anderen deelden natuurlijk ook de schepen der gehate Noordsche Compagnie in dit lot. Men klaagde over het aanbonden van een scbi|j, dat uit straat Davis kwam, door de Schotsche admiraliteit 1), en nog in het najaar van 1 (gt;27 oordeelde de Compagnie het geraden uitdrukkelijk te verzoeken, dat hare schepen vrij en onverhinderd heen en weder mochten varen quot;). Vaartuigen van andere reederijen hadden geen beter lot. De ontevredenheid der Engelschen over de Amboinsche zaak gai'aanleiding tot meer represailles. Spoedig werd eene Nederlandsche ambassade noodig geoordeeld. Den I 1 Januari 1 (»27 arresteerden
:') R.S.-G. 24 Febr. 1027.
♦') K.S.-G. 30 Sept. 1027. — De schepen „niette ingeladen Basques' zegt ile Noordsche Compagnie, en verklaart dat zij die noodig heel't voor hare nering. De Kiscaiers of liasqnen waren gewoonlijk de loodsen in de IJszee. (Voorsl. d» r romm. in : K.S.-G. 21 Maart 1025. — Tegenw. Staat. I. p. 588. — Mist. dn pays nomine Spitsh. p. 11.) Waarschijnlijk was hel vervoeren van die Fiausche onderdanen (de gehnnrde Biseaiers waren meestal uil St-.leau-de-l,nz) een der redenen, waarom de \oor.lsche Compagnie aanhouding van hare «schejieu vreesde.
de Staten de Instructie voor dit gezantschap 1). l)e bekende Jacob Cats was reeds tot ambassadeur benoemd 2): den 9 Maart konde bij vertrekken quot;)
ITet was een moeielijke taak, die de gevierde diebter op zich nam 3). !'e Staten bedoelden niets minder dan bet sluiten van een zoogenaamd tractaat van marine. De nog tegenwoordig zoo lastige (jiiaestie der oorlogscontrabande kwam daarbij natuurlijk ter sprake en moeielijkheden van allerlei aard werden door de onwillige Kngelscben opgeworpen. Alsof dit nog niet genoeg was, kwamen er klachten over geheel andere zaken bij. De „moordquot; van Amboina werd den ambassadeur telkens voor de voeten geworpen, eenmaal was er weder sprake van de vertraging in bet geven van voldoening over de qnaestie van de hariugvisscberij 4), waarvan de Staten na zoo lange rust eindelijk hadden gehoopt ontslagen te zijn.
I itvoeriger werd de andere visscherij-zaak behandeld. Den 19 April werden de klachten der Engelsche noordvaarders formeel in eene conferentie ter tafel gebracht, liet koude der Staten bedoeling echter niet zijn, nu plotseling na twee jaren rust deze quaostie te doen bespreken. Had reeds in 10:25 geen minder persoon dan Buckingham zelf zich moeten tevreden stellen met eene verwijzing naar den last, dien Joachimi daarover bad '■), meer reden scheen er nu te zijn, de zaak voorbij te gaan. De Instructie van Oats zweeg dan ook van de zaak : de Staten waren er op gesteld het daarbij te houden, dat Joachimi de zaak bij gelegenheid zonde behandelen, zooals de Engelschen zeiven hadden goedgevonden, lu dien geest antwoordde dan ook Oats. Hij verklaarde, dat de Staten hem nu geen last hadden gegeven over eene zaak, die
') R.S.-G. 8, -14 Jan. 1027.
2) K.S.-G, 13, 10, 18 Dec. 1620. - It. 11.2,12,18 Dec. -1020.
) De goede man verwonderde zich zeer over de hofzeden. Mij zelf verhaalt ons een karakteristiek voorbeeld. Lord Strange, graaf van Derby, was zwaar ziek geweest; zijne jonge gemalin (zij waren slechts een jaar gelinwd), hertogin van Tremonille en uiclil van den prins van Oranje, die Cats als zoodanig ook be-zocht, had hem trouw opgepast. De ambassadeur verhaalt het in zijn Verbaal. „Madame,quot; zegt hij, „heeft den lofT onder alle de Engelsdie Ladies, dat sy haren hnyswaert in sijn kranckte is bij gewst, sonder oyt haer, ghedenren desselfs sieckte te hebben gaen vermaecken; twelk.' voegt hij er met naieve verbazing bij, in Engld een ongehoort exempel sehijnt te wesen.quot;
•) Verbaal der ambass. v. l()w27 ad 10 April
-) K.S.-G. li Dec. 1625
zoo onverwachts op het tapijt werd gebraclit, en waarover cle Nederlanders liet eerst en het meest reden tot klagen gehad hadden, tlij meende, dat een gesclu! als dit, waar het alleen de liquidatie van wederzijdsehe pretensiën gold '), te veeltijd vereisehen zoude, om nu algeliandeld te Ummen worden : liij zag geen „pericnlmu in moraquot;, daar „de limiten om te visschen bij partien contendeuten waeren geraemtquot; -). Om al deze redenen was het weuschelijk en goinakkclijk de zaak eens met Joachinu te behandelen, die daartoe voldoende instructie van de Staten had. Na vele diseussiëu keurden de Engelschen dit toch goed, eu beloofden „ter gelegener tijtquot; niet den gewonen gezant over de zaak te spreken. In eene volgende conferentie werd deze regeling met nadruk bevestigd, toen de Engelsche gezant Carleton, die den Staten altijd welgezind en juist in Engeland aanwezig was, den 24 April het in de vorige zitting behandelde resumeerde. De verschillen over de walvischvangst werden, zoo luidde het, uitgesteld tot eenen anderen tijd, om met Joachimi ,/!)!] occasiequot; te worden afgehandeld :i), eene regeling te wenschelijker „dewijle de saecke in Groenland jegenwoordel. soo stout, dat de partijë onderlinge haei-e limiten hadden gemaect, waer ijeder sonde hebben te visschen, eiï dat het verder different in liquidae bestontquot; '*). ITet rechts-puut was dus door Engeland voor goed toegegeven; in de uitvoering van hun recht hadden de Nederlandsche walvischvaar-ders zich zelven geholpen en niettegenstaande alle moeielijkhe-den, hun in den weg gelegd, hun |)laats toch weder behouden!
Niet zoo gelukkig slaagde Cats in het hoofddoel zijner zending; den 30 Augustus l(»r27 moest hij bijna onverrichter zake huiswaarts keeren quot;)•
^ 5! Onrust in binnen- en buitenland.
De ambassade van 162S—1(129.
Was reeds de slechte uitslag van Cats' ambassade op zich zeil' den Staten onaangenaam, te erger bleek dit te zijn nu
') De rechtsquacstie was reeds simls eeuige jaren door de Wngelselieu niet meer aangeroerd. (Vgl. p. 13'i Noot 1 en |). Noot 0.)
-) Zie hiervoor p. Vil Noot •gt;.
;:) Daarvan kwam eehter voorloopig niets. (Zie iiierna 11fdst. Mil § 'i.)
A) dquot;. K.S.-d. quot;iO Mei lOiT. - De Staten hadden reeds dadelijk besloten, hunne onde afwachtende houding weder aan te nemen.
') Vreede, Inl. tot eene gescli. dei* Neilerl. diplom. 11. - p. liM-. U'agenaaiv Vader), hist. \l. j). 59.
224
eene nieuwe wending der politiek weldra grootere moeielijk-lieden bracht.
In Engeland was het Franscbe bondgenootselmp met leede üogen aangezien, en ook in Frankrijk bestond eene partij van veel invloed, die de aansluiting aan Engeland afkeurde. De altijd intrigeerende Maria de Medicis met hare Spaanscbge-zinde omgeving greep het oogenblik aan, dat Spanje, voor het Fransch-Engelsche verbond bevreesd, door concessiën eene toenadering van Fraukiijk zocht te verkrijgen, om deze in de hand te werken. Richelieu moest toegeven '). — Tn Engeland zag men het met diepen weerzin; de publieke opinie evenzeer als zijn eigen wensch noodzaakten den koning op de beperkende bepalingen van zijn huwelijksverdrag inbreuk te maken en de Franscbe omgeving van zijne gemalin weg te zenden. De Franscbe regeeriug voelde zich zwaar beleedigd en wees alle verzoenende stappen at' -) Onder den indruk daarvan gaf Karei gehoor aan den luiden wensch zijner onderdanen eu beloofde aan een gezantschap van de belegerde IIngenooten te La Koebelle zijne hulp '). De oorlog brak spoedig uit (l(i27.)
Voor de Staten was dit eene zeer ernstige gebeurtenis. Afgezien van het gevaar, dat hun land door de klimmende overmacht van het Oostenrijksche huis dreigde, was er voor de Staten reeds dadelijk reden tot zorg. Hun geheele handel stond op het spel. „Daer dese landen in haer seltt's ende hare circumferentie eii huysneringen weynich considerabel sijnquot;, dus zeggen de Staten zeiven, „bestaen sy alleenlijck bij de i rafficqne ende Commercien ter /ee, ende door de soete Waterenquot;. Die handel ter zee bepaalde zich, nu die op Spanje verboden, die op de Oostzee door den dertigjarigen oorlog belemmerd was, voornamelijk tot Frankrijk en Engeland J-). Was dit reeds op zich zelf een reden om vrede tus-schen beide mogendheden te wenschen, dat verlangen werd eene gebiedende noodzakelijkheid, daar de Nederlanders, „de enge Zee ofte Canal moetende gebruyeken voor hare passagesquot;.
') Raukc, Engl. Geseh. II. |». lirgt;.
-) Ka like, Kugl. Gescli. II. |). 1'U» - IS.
:f) Hiinke, Kngl. (tcscIi. II. p. Ic20.
Ook «Ir liundel in Iiarinu; stond ten gevolge dezer gebeurtenissen bijna geheel stil, . waennede dun ons,quot; zoo zeggen de ambnssadenrs, „onse Middelen ter Zee son-den beuoinen worden.' (Verbaal der ambass. —129 ad 17 Oct. 1(V28.)
225
van beide mogendheden geheel afhankelijk waren '). Daarl)ij kwam, dat Engeland nog meer dan vroeger de Nerlerlandsche schepen in het Kanaal aanhield en onderzocht, nu de oorlog met Frankrijk den Engelschen handel op dat land had geschorst, van welke gelegenheid de Nederlanders natuurlijk ijverig hadden gebruik gemaakt 2).
Al deze redenen noopten de Staten spoedig weder eene nieuwe ambassade naar Engeland te zenden met de bedoeling, hunne bemiddeling aan te bieden tusschen de oorlogvoerende partijen en het ontslag hunner vele aangehoudene schepen te verkrijgen:i). De gezanten daartoe benoemd (\ an Randwijk en Pauw, heer vau Heemstede) bereikten, na een oponthoud van veertien maanden in Engeland (25 Januari 162^ -25 Maart 1029) dit doel gelukkig. Op hun aandringen, ondersteund vooral door den Venetiaanschen gezant, volgde in HiHO de vrede met Frankrijk ').
Onderwijl was het tusschen koning en parlement tot een bepaalde breuk gekomen. Wel was aan den volkswensch in zooverre voldaan, dat men zich van Spanje volkomen had afgescheiden, maar nog bleven er vele grieven over de bui-tenlandsche politiek bestaan. De hulp in 1025 aan het katho iieke Frankrijk tegen de Hugenooteu verleend'), de aanval op Spanje in het zuiden in plaats van dadelijk in den Palts''), de slechte uitslag dezer onderneming quot;), dit alles had volk en parlement in eene hoogst ongunstige stemming gebracht. In deze omstandigheden traden natuurlijk de oude grieven met dubbele kracht op den voorgrond. In het parlement van in2S kwam het tot de bekende „petition of right,quot; die de koning eindelijk genoodzaakt was aan te nemens). In l(!2Vt was de oppositie nog heviger. De trouwelooze breuk van Kareis belofte, bij de goedkeuring der petitie gegeven, had het volk in woede gebracht. De zitting werd spoedig gesloten en
') Instructie iler ambass. v. 1028—29, in: Vurbaal der ambassade v:ui 1628—29.— !)eze Instructie bevindt zich, evenmin de Nulere l.nstrnetie de/er ambassade, zunderling genoeg niet lu hel : iiegister der 1 listrnetien van de laren 102.) tot 1632
exeluvs.quot;
2) Nadere Instructie der ambass. v. 1628 —29, in; Verbaal der ambassade vau 1628-29.
:;) Zie hierover: Verbaal der ambassade \au 1028—29.
•I) UanlvC, Engl. (Jescli. 11. p. 159—05. — Wagenaar, Vaderl, hisl.-\1. p. 02,104.
Uanke. Engl. Gesch. 11. p. 110.
,:) Kanke, Engl. Gesch. II. p. 1'12.
7) Kanke, Engl. Gesch. 11. p. 113.
s) Ranke. Engl. Gesch. 11. p. '124—40.
ió
22«
koning en parlement gingen voor langen tijd uiteen. Z. M. besloot voortaan iilleen te regeeren').
Hoe nijpend 's konings geldgebrek door zijne hardnekkigheid zijn mocht, toch werd het anti katholieke plan niet opgegeven. Was eerst de Paltsische zaak in orde, dan koude men de hervormingen, door de Stuarts in liet binnenland beoogd met des te meer kracht ten uitvoer brengen. Eene alliantie, die het grootste gedeelte van Europa omvatte, dreigde het üosten-rijksche huis en beloofde eene spoedige beslissing. Frankrijk, Engeland, de üuitsche vorsten, Denemarken en de Staten, later ook Zweden, waren gereed liet zwaard voor de protestantsche belangen te trekken2). Maar het op zoo kolossale schaal aangelegde plan viel in duigen. De Keizer baalde Denemarken door groote concessiën over, zich verder onzijdig te houden3), liet duurde niet lang of Engeland volgde dit voorbeeld. De bezwaren, aan de onderneming verbonden, waren te gewichtig dan dat Karei !, nu het bondgenootschap door den afval van zijnen oom van Denemarken tegelijk eenen krachtigen steun en een grooten prikkel voor hem verloren had, er nog aan koude denken, zich verder zoo nauw daarbij aan te sluiten. De vrede met Spanje volgde spoedig. (1030.) Karei I, die in jeugdigen overmoed de politiek zijns vaders had verlaten, had de groote bezwaren van zijne handelwijze leeren inzien').
Toch lag dc Paltsische zaak den koning te na aan bet: hart, dau dat hij niet zoude zijn voortgegaan, een werkdadig aandeel te nemen aan den strijd, die met zooveel verbittering in Duitsch-land gevoerd werd. Door subsidiën ondersteunde hij de protestantsche aanvoerders '') en hielp mede tot den glansrijken tocht van Gustaaf Adolf. Maar ook van deze gedragslijn zoude hij spoedig de keerzijde zien; weldra wendde hij zich weder geheel tot de politiek zijns vaders.
§ 3. Een oud middel voor een nieuw doel.
Wat koude de reden zijn, dat Karei I, die gedurende zijne geheele regeering zooveel belangstelling toonde in de zaak zijner zuster, reeds na zoo kortstondige krachtsinspanning die
^ Ranke, Engl. Gesoli. II. [). '148—;gt;(gt;.
-) Ranke, Engl. Gesch. II. p. '105,OO.
:{) Ranke, Engl. Gesch. II. p. '10G, ('»7.
4) Ranke, Knul. Geseli. II. p. 1lt;V7—71.
•*) Aitzema, Saken v. Staet. li. p. I03, (beroep op het tractaat v. Eng. met de Stn. van i5 Sept. 1034.) — Ranke, Eiuri. Gesch. II. p. 171—80.
zaak^ voor eenen tijd ten minste, gelieel verliet? De omkeering in Engelands jjolitiek soliijut onverklaarbaar, en toch was Kareis ver-anderde houding zeer verstandig. De overwinningen, waartoe hij sinds zijne komst tot den troon had medegewerkt, bleken weldra niet zijnen zwager ot diens kinderen ') ten goede te komen ); de mogendheden, die daarvan het meeste \ oordeel trokken, waren na Zweden vooral Frankrijken Nederland :i). Had reeds in 1627 de nauwe aaneensluiting van deze twee machten aan Engeland \cei ongerustheid ingeboezemd ), sinds dien tijd waren debetrekkingen met de Staten uiet verbeterd. Van Engelsche zijde was het voortdurende naijver op Frankrijk, van I\ederlandselie de ongedecideerde houding van Engeland tegen Spanje, die eene innige verstandhouding beletten En hoezeer moest Engelands naijver op de beide mogendheden toenemen, nu het voortdurend oor-logsgeluk hen machtiger dan ooit maakte Langzamerhand begon het reeds mogelijk te worden, dat beide Staten door de verovering der Spaansche Nederlanden een vast aaneengesloten geheel zouden vormen. Daardoor zoude de geheele zeekust tegenover Engeland in handen van zijne mededingers vallen ')• De belangen van den staat kwamen daartegen met nadruk op.
De vorsten, die de Stuarts op Engelands troon voorafgingen, hadden hunne kracht voornamelijk gezocht in hunne zeemacht. Op het vaste land hadden zij met eene enkele uitzondering vooral daardoor invloed geoefend. De ligging van het land maakte dit natuurlijk. De gevolgen waren ook voor Engeland zelf zeer gewichtig. De oude traditie van het dominium maris der Engelsche konineen
O o
koude iets meer zijn dan de aanmatiging van een onmogelijk recht, het mocht een zinnebeeld heet en van den invloed, dien Engeland
^ quot; o
met zoo gelukkig gevolg had trachten te oefenen. Engeland had eens werkelijk aanspraak kunnen maken op den naam van koningin van den oceaan, in de omringende zeeën had het somtijds oppermachtig geboden, onbeschroomd had liet zich met zijne mededingers durven meten. Nu echter dreigde een groot gevaar. Riche-
') ïrederik van tien i^ults stierf iu 1()32. Zijne aanspraken op Jeu Palts ^ingeu natuurlijk op zijnen oudsten zoon Karei Lodewijk over.
Ranke, Engl. Gescli. II. p. 175.7(1.
3) Ranke, Eugl. Gesch. II. p. iSl.
*) R.S.-G. 20 Nov. -1027. — Verbaal der ambassade van '1027 passim,
•') Hanke, l'-ugl. Gescli. 11. p. IS'!—83.—Vreede, Gescii. der Nederl. diplom. 11,2. p. 100.
*0 l'épêelie van den F.-aiiacïien gezant te Londen, bij: Hanke, Kngl. Gesch. IJ. p. '182 Noot. — AitzeiTia, Saken van Staet. Tl. p. 163. — Vreede, Gesch. der Nederl. diplom, li,2. p. 274.
') Ranke, Engl. Geseh. II. p. 1S2.
lien had het gewicht eener oorlogsvloot ingezien ; reeds werd daaraan in Frankrijk gewerkt '). En zag men dit op zich zelf in Engeland met schrik: Frankrijks macht ter zee steeg verbazend door het nauwe verbond met Nederland, datsinds lang de tweede zeemogendheid was gewéést, dat gedurende den tijd van Jakob Fs vredespolitiek bijna de eerste geworden was 2). Te meer aanstoot gaf dit, nu zulk een klein volk Engeland naar de kroon dorst steken. Eene handeldrijvende natie als de Engelsche, bij wie de commerciëele belangen op den duur zwaarder wogen dan alle andere ^), koude dit bij alle ingenomenheid met het protestantisme niet rustig aanzien. Het was niet te loochenen, de toestand werd gevaarlijk '). Onder deze omstandigheden moest de regeering zelve inzien, dat de hulp, zelTs aan een nanw verwant vorstenhuis, aan een volk waarmede men door gelijkheid van godsdienst verbonden was, eene poging tot zelfmoord mocht heeten. Het volk, altijd op Nederland zoo naijverig, koude de juistheid dier beschouwingen niet loochenen. Hoe natuurlijk was het dan ook, dat er reeds ten tijde van het anti-Spaansche verbond sporen merkbaar waren, waaruit men koude voorspellen, wat in de naaste toekomst hoofden en harten zoude bezighouden ! Met meer kracht vertoonde zich ditzelfde streven, toen de vrede weder aan Engeland geschonken was.
Reeds in 1625 klaagde het parlement met nadruk over den geheel onvoldoenden toestand der Engelsche marine '). De koning sloeg dien wenk niet in den wind, en tot verbazing van geheel Europa wendde zich de Engelsche macht na de oorlogsverklaring aan Spanje niet naar den Palts, zooals het natuurlijkst scheen, maar begon de vloot de Spaansche kusten te bestoken liet was een bewijs, dat Engeland zich zijner roeping weder bewust werd. Toen daarop de maritieme uitrustingen van Frankrijk bewezen, dat Richelieu dit streven opmerkte en er van zijnen kant een tegenwicht aan wenschte tegenover te stellen, beschouwden de Engelschen dit als een rechtstreekscheu aanval op hunne eeuwenoude aouvereiniteit over de zeeën, die zij steeds de Engelsche noemden '). Aleer en meer trad het
') Ranke, Eugl. Gesch. II. p. '119. — Treiitise of the Dominion of the Sea. [i 71.
2) Kanke, Engl. Gesch. iJ. p. 181.
3) Vgl. o. a. daarover de merkwaardige nota van den Venetiaauscben gezant, bij: Kanke. Engl. Gesch. li. p. '108 Noot '1.
4) Ranke, Kngl. Gesch. II. p. '185,99.
s) Guizot, llist. de Charles J. I. p. 187.
Kanke, Kngl. Gesch. 11. p. HS.
quot;} Ranke, Engl. Gesch. II. p. 119.
220
streven naar uilsluitend gezag over di; zee op den voorgrond. De onderneming tot; ontzet van La Ilochelle '), om andere redenen reeds zoo populair, droeg dan ook de volledige goedkeuring der natie weg. Ook het totaal misinkken van den aanval ontmoedigde de Sngelsclien niet: integendeel men spoorde den koning tot nog grootere versterking der vloot aan ). Uitgebreider uitrustingen deden voor het volgende jaar goede hoop koesteren ;) toen het laatste bolwerk der Hugenoten nog vrij onrerwaclit den v'jand in handen viel. (I'i:i8.) 4) Het koude niet anders dan de Engelselien te meer aanvuren, dat juist in dien tijd de quaestie van de oppermaebt ter zee een vraagpunt was, waarop de pretensiën der Noordsche mogendheden de oogèn der geheele beschaafde wereld met belangstelling gevestigd hadden '). Engeland was zeer geneigd, dergelijke aanspraken als de zijne, door anderen opgeworpen, te bestrijden, en na den vrede met Frankrijk was het daartoe dat men de door Karei I te verleenen hulp bestemde quot;').
Niet lang duurde bet eer deze neiging der Engelselien in botsing kwam met de belangen der andere zeemogendheid, de Vereenigde Provinciën. Reeds in !(gt;gt;) maakte de gezant Joachimi bij een bezoek in Nederland de Staten opmerkzaam op hetgene in Engeland voorviel en op het gevaar, dat voor hen daaruit koude voortvloeien. „De Engelselien,quot; zoo schrijtt hij in zijne belangrijke opgave over den stand van zaken in Engeland en de loopende geschillen met de republiek '), „pretenderen int gemeen heeren ende Meesters te wesen in de nauwe zeequot;. Dringend verzocht hij de Staten toch alles te vermijden, wat de Engelscheu in hun prikkelbaren toestand aanleiding tot klachten koude geven over eeue zaak, die hun zoo na aan het hart lag s). En zulk eeue waarschuwing was niet overbodig '). Herhaaldelijk- kwamen er in die jaren
') Ranke, Eugl. Gescli. II. j). 120.
:) Rapin Thoyras, Hist. d'Anglet. VII. II. 387
s) Rauke, Engl. Gesch. IT. p. ! 'ki.
') Ranke, Engl. Gescli. li. p. 146,60.
s) Ranke, Engl. Gesch. II. |). 105.
ri) Ranke, Engl. Gesch, 11. |i. '165.
quot;j A'oor de toeumalige betrekkingeu tusschen beide landen is deze opgave bijzonder merkwaardig Reeds in eene dergelijke van 3 December i63'l betreffen de punten, die Joachimi den Staten als belangrijk opgeeft, allen de zee. (L. E. 1631.) s) R.S.-G. 19 Nov. 4633.
fi) lu '1633 was de Kngelsche aanspraak op liet dominium maris reeds /,oo algemeen bekend, dat men het noodig oordeelde achter de editie, in dit jaar van T)e G root's. Mare Li be rum verschenen, bet groot entrecours van 1496 te doen afdrukKcr.
230
klachten in over gewelddadige haiidelingeii van Xedcrlandsche raatrozen, die iiich in linn gevoel van macht niet ontzagen, de onzijdigheid van de zoogenaamde ;/Eving'.s Chambersquot; '), waarop de Engeischen zoo gesteld waren, ja zelfs van de havens te schenden door het aanvallen en veroveren van vijandelijke schepen, vooral Duinkerker kapers, op die plaatsen -). De Staten, die op Joachimi's opmerking niet veel acht sloegen, zagen later toch het gegronde daarvan in ; zij maakten zich zelfs ernstig ongerust, toen voortdurend nieuwe berichten van groote uitrustingen voor de Engelsche vloot spraken. Tegen die ongerustheid protesteerde de Engelsche resident lïoswell :i) in zijne memorie aan de Staten van 25 Mei 1635 '); hij wilde voorkomen, dat de klachten, die van weerzijden luide opgingen, een breuk tusschen beide landen veroorzaakten. Het stuk, dat hij daartoe overhandigde, getiteld: „Dessein de Sa Ma?6 de la grande Bretagne p sa flotte prentequot;, plaatste de volgende vijf punten op den voorgrond ; 1°. De koning wenschte in vrede te leven met al zijne naburen. 2quot;. Daarom was het noodig, zich zeiven in staat van tegenweer te stellen tegen mogelijke aanvallen. Vooral was de bedoeling „de conserver son droiet ancien et indubitable au dominion de ses Mers, et de ny permettre aux autres d'eniamber sur ses marches, s'at-tribuants du pouvoir souverain en ces parts. Mais de le faire rendre a ses Admiraux et Navires Royaux 1'hommage et la reeognoissance qn'ils out faict aux temps precedents.quot; Daaruit vloeide voort 's konings plicht en recht, onderdanen en bondgenooten ter zee te beschermen en hun te verleen en „sauf conduit et convoy, que rai son naijl ement ils requererontquot;. 4°. Maar dit doel konde niet bereikt worden zonder de macht, alle vreemde oorlogschepen te beletten in 's konings zeeën eenige eigendunkelijke daad te plegen. 5quot;. In een woord Z. M. bedoelde niet iemand onrecht te doen, maar integendeel
als verkondiging van Nederlands recht op vrijen handel en vrije visscherij. (Zie hiervoor p. 10 Noot (quot;2.)
^ De „King's Chambersquot; waren kleine gedeelten van de. zee rondom de Engelsehe kusten, die in 1604 nauwkeurig bepaald en van de overige zee afgescheiden waren. Zij werden nitdrnkkelijk en voor goed onzijdig verklaard, (cf. Solden, Mare ('lausnin, in: Opera. 11. p. 1368 vlg.)
2) Ranke, Engl. Gesch, II. p, 181. — R.S.-G. passim.
3) Üe ambassadeur Carleton was in 1628 vertrokken, zijnen neet', mede Dudley Carleton genaamd, in zijne plaats als agent achterlatende. (R.S.-G. 22 Apr. 1628.) Deze was na een paar jaren (R.S.-G. 10 Nov. 1682) vervangen door den resident Boswell, die jaren lang Engelands vertegenwoordiger bij de Staten bleef.
4) Aitzema (Saken v. Staet. II. p. 164) plaatst deze niemorie verkeerdelijk in 1634,
afin onrlerfliuicii en vreemden recht te verschaffen i:i zijn ge-bied '). Daarmefle way wel de dadelijke vrees voor oorlog; afgewend, maai tc\eu^ was openlijk aan de Staten kennisgegeven van de pretensiën en plannen van Engelands beheerscher.
„Dese dinglien schenen alle te zijn niet onlnllijckquot; -), maar dc Staten konden daardoor toch niet gerustgesteld worden toen in dezelfde dagen Joachimi het onheilspellende bericht overzond, dat dc koning reeds zoover gegaan was, a! zijne onderdanen uit vreemden zeedienst naar huis te roepen om de bemanning der vloot te versterken '), \ oor personen, die dieper zagen dan de oppervlakte der dingen, was ook het invorderen van shipmoney onder beroep op oude tijden iets meer dan een middel om Kareis ledige schatkist bulten het parlement om te vullen 4); voor hen was het verschijnen van Schlens Mare ('lausum r') eenc gebeurtenis van belang.
Het koude niet uitblijven, of deze ontwakende neiging van Engeland om weder naar het zeekoningschap te streven, moest een ongnnstigen invloed oefenen op de slapende visscherij-geschillen. Sinds 162'5 had men van beiden weinig meer gehoord. De Staten mochten zich dan- ook gevleid hebben, dat beide zaken voor goed van de lijst der „differenten ende saecken, die tusschen Engelandt ende dese landen, haer vertonen ende openstaenquot; waren verdwenen. Met de Groen-landsche quaestie was dit werkelijk het geval. De zaak was ongetwijfeld de minst belangrijke van de twee, en sinds de Engelschen toegegeven hadden, dat de geheele quaestie tot eene vergoeding voor geledene schade werd teruggebracht «),
') H.S.-G. '25 Mei 1635. — Zie den brief van den staats-secretaris Coke. die Boswell tot hel overleveren dezer memorie autoriseert, in: Treatise of tlie Dominion of the Sea. p. 15^,00. We hold it a Principle, not to he deny'd,quot; schrijft Coke,
that the King of Great Britain is a Monareh at Land and Sea, au;! that it concerns him as much to maintain his Sovereignty in all the British Seas, as within his Three Kingdoms, because without that, these cannot he kept safe, nor he preserve his Honour and due Respect with other Nations.quot; Coke sprak in den zelfden brict reeds van vele verreikende plannen van zijnen meester, waarvan sommige het volgende jaar, andere eerst na Kareis dood, enkele geheel niet uitgevoird zijn. Boswell sprak de Staten daarvan voorzichtigheidshalve niet. (Zie meer nit dezen brief hierna: Iffdst. X w2.)
-) Aitzema, Sakcn v. Staet. IJ. p. 16-5.
•gt;) H.S.-G. 2'! Mei 1035.
■') Ranke, Engl. Gcsch. IJ. p. 200.
') Ranke, Engl. Geseh. H. ]». 184.
6) De rechtsquaestie was trouwens van zelf opgelost. Door het verjagen derwal-visschen naar de volle zee was het bezit van Spitsbergen niet meer als vroeger
•232
was Viet niet de moeite waard om daarover gedurig ouaange uartie uota's te wisselen. \iiders was liet ccliter met dn au dere quaestie. Zoolang Engeland in oorlog was met Spanje bleef het natuurlijk raadzaam de Staten te ontzien, maar op merkzarne toeschouwers moeten toch reeds vóór den vrede gezien hebben, dat Karei 1 slechts daarom met mee-i van eeue zaak sprak, die aan zijn volk zooveel belang inboezemde, omdat hij zich vooralsnog onmachtig voelde, zc met kracht aan te vatten 1). Tlue zoude het mogelijk geweest zijn, dat hij juist nu eene vordering opgaf, die door tie verlevendigde pretensiëu van het dominium maris zoo bij uitstek aan de orde van den dag was? Ook droeg men van Kngelschf zijde-zorg, dat de zaak niet vergeten werd. De Nederlanders hielpen daartoe in het bewustzijn hunner macht ter /.cc telkens zeiven mede. Reeds in l(v2S hadden zij het gewaagd aanleiding tot de oude onaangenaamheden te geven )• Weder
luidde het, dat men iets moest doen „noopende de dachten van
d^insolentien van 't bootsvolck cude visschers descr landen iti Schotlantquot; : weder was het bescheid, „dat Kxtractcii nyl de Placaten daertegen gcmacckt. sullen worden getogen, endc aen de Heeren Oancelaer van Schothuid bebandight, ende ordre ghestelt aen dc Vdmiraliteyten ende die van de Visscherije, om aen dc Schepen ende bet Volck sideke vermaninge Ie doen, dat sy die insoleutien nditcrwege laten, of volgende dc Placaten daer over gestraft sullen wordenquot; Carleton ontzag zich dan ook niet, omstreeks dien tijd vrij vinnig te dreigen, dat, zoo de Staten hem niet weder als van ouds volgens de tractaten zitting in den Raad van State lieten nemen, de koning van Engeland ook wel eens „koude segghen dat alle voorgaende Tractaten van het entrecours, ende andere waeren vernietight; ende sijn Majesteyt soude konnen doen ophouden alle effecten van sijne affectie ende vriendtsdiap : gelijck oock de libertcyt van te moghen ^ isschen op sijne Kusten.quot; ) Eene veelbeteekeneude aankondiging!
noodzakelijk voor de visscherij. Bovendien had de Eugelsche walvischvaugst, nadat de Compasniie zc reeds in UitO had opgegeven, zéér weinig tc beteekenen. (Ziehier-vóór p. 133 Noot l.)
') Ranke, Engl. Gesch. 11. ]». 185.
-) Ook de Fransclien klaagden over «le gewelddadige handelingen der Nederlandsche visschers. (R.S.-G. 10 Juni '1625.)
3) R.S.-G. k27 Dee. -1628. - 11. H. 5, ki0 Dec. 1628.
4) Aitzema, Sak en v. Staet. 1. p. 764.
Krger nog wc-rd liet, toen Engclnnd den vrede met Spanje sloot. Joueiiimi scUrcof dadelijk na liet bericht daarvan om raad, „hoe te ontgacn de gedreyghde diffienlteyteu ten aen
sien van den ITaringln anglist.quot; ' j Na rijpe overweging meenden
echter de Staten, „al was 't schoon soo dat verseheyde con siderable poinctcn in de voorschreve Missive werden gevonden, daerop van wegen desen Start wel serieuselijck dient te werden gelet, om in geen ongelegentheydt met de Onderdanen van siine Majesteyt van Groot-Bvittannien te vallen, dat het evenwel bekomraerlijck ende gansch dangerens was voor desen Staet o]) deselvo consideratiën bij Resolutie ijet wat seecker te fletermmeren.quot; Daaroni verzocht men dan ook Joaeliimi deze zaken ,mct alle circumspectie ten meesten dienste van den Lande te belevden,quot; en van tijd tot tijd van het in Rn geland voorvallende bericht te geven -). — Spoedig was dit weder noodig. Reeds in Mei schreef Joachimi op nieuw, „dat-tet stuck vande visscherie bij de Engels seer wert hebarticht.quot; j)e Staten, van hunne onmacht in deze zaak bewust, konden er niet anders op antwoorden dan met bet herniemvde ver zoek, „een wacker oocb te willen slaen op alle 't geene deses aengaende sonde mogen in Engelant verhandelt wordenquot; ').
Werkelijk was dit noodig. De Engelschen, die het nog ongeraden oordeelden, openlijk tegen Nederland op te treden, benadeelden op alle wijzen bedektelijk de visscherij hunner mededingers. Alle middelen werden in bet werk gesteld, om de Encelsche visscherij in beteren toestand te brengen tegen den tijd, dat men met de Nederlanders in bet strijdperk zoude treden ; de minste ongepaste handeling van die zijde werd met grooten ophef den Staten voorgehouden. Zoo klaagden de Staten over bet begunstigen van Spaansche schepen, die m Eugelsehe en Schotsche havens een toevlucht vindende van daar uit de Ncderlandschc visschers aanvielen en benadeelden '), pogingen ook van Vlaanderen uit nu en dan beproefd 5);—zoo leverde Boswell in Februari IfvïMeene memorie in met klachten over den „ouverlast,quot; door Neder-landsche kapiteins aan eenige visschers van Yarmouth ge-
!) K. 11. 14 Jan. 1631.
3) R. VL IS Jan. 1631.
3) R.S.-G. 7 .limi 1631. — A it ze ma, Sakuii v. Staet. I. p. 1142,43.
4) R.S.-G. 4,(5 Nov. 1632. (cf. R.H. verg. v. Juli—'2 Aug. 1631. p- 81.) 6) R.S.-G. 20 Oct. 1632.
fiaau 1), eu werd er iu Engeland „seer geroepenquot; over het nemen van een haringbuis van dezelfde stad, die toch dadelijk vrijgegeven was; men beweerde zelfs dat Nederland den Kngelschcu de visseherij wilde beletten -).
Maar het belangrijkst waren de pogingen der Engelschen om hunne eigene visseherij op te heften uit den toestand van diep verval, waarin zij sinds lang geraakt was. Ongetwijfeld sloegen zij zoodoende den goeden weg in om hunne zeemacht weder groot te maken als vroeger; zulk een plan was geheel in overeenstemming met den nationalen wil '). Reeds iu Ki^-S schijnt men door het heffen van een tol te „Jarmont7' (Yarmouth) de Bngelsche \ issehers tot krachtige concurrentie te hebben willen aansporen 1). Waarschijnlijk stond dit ook in verband met het verbod van uitvoer van haring uit Engeland door Nederlaudsehe schepen ■'), en het belasten der gezouten visch uit Nederland ingevoerd ''), waarvan in 1631 sprake was '). Ook een plakkaat werd over de Engelsche visseherij uitgevaardigd, waarbij die in navolging der Nederlaudsehe aan vaste regels onderworpen werd quot;).
Verreweg de gewichtigste van alle maatregelen, die op
') li.S.-G. 26 IVbr. I(i;i3.
-) H.S.-fi. 10 Nov. -1(533.
v-l. o. a. I litchcocks en Geiitlcmjius Isovcu (p. 38,85) aangehaalde werkjes.
4) li.11. 5,quot;20 Dec. iü28. — Waarschijnlijk diende deze tol om liet verkoopen van haring jian de \arinout-hsche opkoopers (zie voor p. 80) te beletten en hen zoodoende tot eigene werkzaamheid aan te sporen. — in dezelfde opgave maakt .Joachiini in eenen adem hiermede de Staten ook opmerkzaam op „liet bouwen van een Stad in de Eylanden achter Schotland.quot; De Staten anhvoordden daarop zeer natnurlijk : „dat men niet begrijpen kan 't selve van consideratie voor desen Staet te nesen, ende daerom daer van geen ghewag te maecken,'- maar toch schijnt dit plan •Ier Engelschen met de vermeerdering van hunne visseherij in nauw verband gestaan le hebben. Reeds llalegh was in UVIO in zijne: Observations touching trade anlt;1 commerce (Works Vlll. p. 371.) zeer ingenomen met een plan om eeue groote zeestad te bouwen ter bevordering der visseherij.
5) Dit verbod moest waarschijnlijk een einde maken aan een oude griet' der Kngelschen. (Zie hiervoor p. 89 Noot 'quot;i.) De Nederlanders, niet tevreden met hunne slechte haring aan de Engelschen te verkoopen, voerden die, nadat ze in Engeland gerookt was, met hunne schepen weder van Engeland uit.
fi) Deze maatregel moest natuurlijk dienen om de concurrentie aan de Engelsche visschers gemakkelijk te maken. — De woorden zijn trouwens niet zeer duidelijk ; ,dc soute visch van hier ende als nvt Engelant gaende,quot; staat er.
') ll.S.-G. o Dcc. '1631. Een dergelijke maatregel had reeds .1. K. in '1615 aanbevolen. (The Trade's Increase, in : llarl. Miscell. IV. p. ^IO.)
s) li. H. verg. v. 0 Juli—^ Aug. 'Ilt;)3'1. p. 92. Het plakkaat draagt den datum 3 .luni 1634. (24 Mei v. h. 7ejaar v. koning Karei), en bepaalt den tijd, de plaats en de wijze der Engelsche visseherij, vooral den vorm der netten. Het is te vinden in de L. t. !631 bij Joachimi's brief van 16 Juni.
ficzo zaak betrekking hebben, was echter ongetwijfeld de oprichting eener compagnie voorde haringvisscherij dooreenigeaanzienlijke Engelschen !). Door samentrekking van alle krachten hoopte men de Engèlsehe visscherij te doen toenemen en met hare mededingster ten minste op gelijken voet te doen geraken. De koning verleende aan die compagnie octrooi 2), en men maakte zich gereed met een veel grooter aantal buizen dan vroeger ter haringvaart uit te zeilen. De Staten zagen het met zorg 3), maar hunne bekommering was onnoodig. Natuurlijk verloor de compagnie in de eerste jaren ;), bij de sterke concurrentie der Nederlanders was voorloopig niets anders te verwachten. Toch schijnt men reeds daardoor den moed verloren te hebben: misschien was het kapitaal te klein, de bekwaamheid der visschers nog onvoldoende. Hoe het zij. de compagnie ging na weinige jaren te niet quot;). Maar toch dreigde Engeland met de Staten eerlang in conflict te zullen geraken : de quaestie had reeds eene spanning veroorzaakt, die op de betrekkingen van beide landen begon in te werken.
Ook in Frankrijk werd men opmerkzaam op de plannen van Engeland. Kwam Karei 1 minder dikwijls in botsing met eene mogendheid, wier marine nog in het opkomen was, des te beslister wezen ook de Pransehen de aanmatigingen terug, waartegen de Staten slechts vertoogen durfden in te dienen. Zij ontkenden ronduit alle aanspraken der Engelschen en verklaarden met betrekking tot de zee niet dan machtigen en zwakken, geene eigenaars en onderhoorigen te kennen f'). De Engelschen waren nu ook begeerig zich de machtigen te toonen, en de Staten, bevreesd voor een nieuw conflict tusschen beide mogendheden, deden een middel aan de hand om dit te voorkomen. Zij stelden voor, dat de Eransche schepen voorloopig onder Nederlandsche vlag zouden zeilen; zoo zouden die, zonder aan hunne waardigheid te kort te
') R.S.-G. I'J Nov. 1633.
2) R.S.-G. '25 Oct 1632.
:i) R.H. 15 Sept. 1634.
4) R.H, 15 Sept. 11534.— Verbaal Joachiuii v. 1036 ad 10 Sept.
5) Wagenaar, Vaderl. hist. \l. p. 560. — Van lievereu /.inspeelt daarop in zijue Propositie aan Karei 1 van quot;quot;iO Augustus 1636. (Verbaal 1630—37 ad 'quot;20 Aug. 1636.)— Nieuwe pogingen in «!e achttiende eeuw hadden even weinig sueees. (Por-tielje en Vissering, Gesch. der tarietsherv. p. 84. — Mae ('alloch. Diction, of coiiim. p. 66*2,63. — Achenwall, Staatsverfass. I. p. '280. — Nickolls, Remarques. p. 144, — vooral: Verslag over de zee-visscherij en. p. Ül vlg.)
6) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 184. — Wheaton, Hist. J. p. 201. — Vgl. ook hierna p.''249.
236
doen, kmmcii Tianclclen zoojils de Nederlandschc schepen gewoon waren, en zieh aan de vereischte eerbcwijzingen onderwerpen '). Zoo al de Franschen tot deze ontduiking geneigd waren, veel kan het niet gebaat hebben: de Engelsehen ontzagen zich niet schepen onder vreemde vlag op te brengen, wanneer zij door het strijken van het ypavilioenquot; niet toonden, Engelands suprematie te erkennen De spanning nam loe; het kwam zelfs zoo ver, dat men spreken konde van ^de dispute van de hooeheit ende preeminentie ter zeequot; tusschen Frankrijk en Engeland ^).
Wat zoude koning Karei in deze omstandigheden doen? 11 ij konde het nie' over zich verkrijgen, twee mogendheden te ondersteunen, met wie hij op zulk een gewichtig punt in openbaren strijd dreigde te geraken. Daarbij kwam, flat de aansluiting aan hen toch noodzakelijk een nieuwen oorlog met zich zoude brengen; die oorlog zoude veel geld kosten en geld had Karei niet. In zijnen toestand was een verbond mot Spanje het eenig mogelijke redmiddel; Spanje, dat hem wel eenmaal reeds teleurgesteld had, maar dat toch van den anderen kant weder zooveel beloofde, — dat uitzicht gaf op spoedige en vreedzame regeling der lastige en kostbare Paltsi-sche zaak, — en dat bovendien elk plan om den overmoed der beide gehate mogendheden te fnuiken gaarne zoude zien, ja ondersteunen. Verscheidene malen was er reeds sprake geweest van een Spaansch Engelsch verbond '), nogmaals en nu beslister had de aansluiting plaats ■'). Zoo naderde het jaar 1638, een jaar waarin de pretensiën van den koning van Engeland het onderwerp van groote onaangenaamheden zouden zijn. Om deze goed te begrijpen is het noodig den toestand, waarin Karei 1 zich toen bevond, iets uitvoeriger te bespreken,
') ll.S.-G. 7 Aug. 1635.
-) Keu brief van Pauw nil Parijs «ld. quot;25 Jan. 1636 (Secr. R.S.-G. 6 Febr. 1636) vermeldt zulk een geval.
3) R.S.-G. 7 Aug. 1635.
4) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 182,83.
Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 186,80.
T 1 E X 1) E H O O F 1) S T l K..
DK AMUASSADli VAN' 1 -IHi)?.
§ 1. Eene moeielijke keus.
De sti'ijd tiisschen koning en parlement was in Itvil! in vollen gang. Die sti'ijd. onder Jakob 1 begonnen, was reeds lang de tweede periode ingetreden: sinds 1(12!) regeerde de koning zonder parlement. Het was hem met zijne neiging tot liet absolutisme niet mogelijk geweest, in vrede te leven met een lichaam, dat getoond had ernstig te meenen wat het voorhad, dat voor alles aangedrongen had op herstel zijner vele grieven. In die tweede periode (1629—H) was het in Engeland rustig, maar, men koude er zich niet in vergissen, het was de rust, die den storm voorafgaat, liet volk verzamelde kracht om den strijd te strijden, die zoo tragisch eindigde met den ondergang van den koning. De telkens meer willekeurige maatregelen, die Karei 1 nam om zijne geldver-legenheid te doen ophouden, en de bijeenroeping van het parlement onnoodig te maken, strekten alleen om liet Engelsche volk in zijn tegenzin tegen de politiek der Stuarts te versterken. liet voorgestelde :loel bereikte de koning slechts gedeeltelijk. De door het parlement niet goedgekeurde heffing van het pond- eu tonnengeld bleek, hoeveel zij ook op mocht brengen, onvoldoende. In Itio-'j nam de koning zijn toevlucht tot een maatregel, die door zijne reactionnaire strekking liet geheele volk in beweging bracht. Allen, die zich gevestigd hadden op grond, die oudtijds ais koninklijk jacht-domein beschouwd werd, werden gedwongen daarvoor te betalen, zoo zij hunne bewering, dat het recht daartoe hun verkocht ot' geschonken was, niet met de stukken konden bewijzen. Daar de overgroote meerderheid die soms eeuwenoude documenten niet meer bezat, was het gevolg, dat geheele
2 .'5 8
graafschappen tot jachtterrein werden verklaard ') en de aan die verklaring verbonden lasten moesten dragen. Nog was de opbrengst niet voldoende om Karei T eene van het parlement onafhankelijke positie te verschaffen. Al hield hij zich zooveel mogelijk buiten den algemeenen godsdienstoorlog, steeds lag den koning van Gods genade de zaak zijner zuster, de koningin van Bohemen, na aan het hart. Eene nieuwe be lasting was dus onvermijdelijk. In deze omstandigheden was de ontdekking van den attorney-general Nov van het grootste gewicht. Deze had onder de oude staatsstukken het bewijs gevonden, dat in vroegere eeuwen de Engelsche koningen, verdedigers van Engeland te land eu ter zee, zonder toestemming van het parlement somtijds aan de groote havensteden eene belasting in schepen opgelegd hadden tot verdediging der kusten. Wel is waar was dit eeuwen geleden, maar toch was er nog een praecedent uit latere tijden. Koningin Elisabeth had op deze wijze de Engelsche vloot bijeengebracht, die de Spaansche Armada in 158S zoude afweren. Noy's ontdekking kwam Karei I uitnemend te stade. Niet alleen beloofde de belasting de schatkist zonder tusschenkomst van het parlement te vullen, ook andere voordeelen konde men er onmid dellijk van verwachten. De uitbreiding der vloot werkte natuurlijk 's konings streven om zich eene onafhankelijke positie te verschaften door de vorming van een staand leger quot;) in de hand; de versterking der zeemacht op zicii zelve konde den souvercin der zeeën niet anders dan aangenaam zijn. Dadelijk was dan ook de belasting, „shipmoneyquot; genaamd, onder voorwendsel dat het Fransch-Nederlandsche verbond Engeland met gevaar dreigde, over geheel Engeland uitgebreid. In 1634 was deze uitbreiding door de rechterlijke macht goedgekeurd; in
') Itauke, Eiigl. Gesch. U. j). iftT.OS. — Verg. over den toestand, waarin het land door dien inaatrcgcl geraakte: Verbaal van Van Heveren '1G36—37 ad 3 Juni 1630. De gezant was op reis naar de kust geweest en konde 'savonds zijne woning niet meer bereiken. Ik overnaehtte dus, schrijft hij, „int graefscliap Essex, 't welek iek verstaen hadde foreest (soo men spreeckt) verclaert was, ofte tot wildernissever vallen te sijn, dat is, dat niemandt aldaer eenige heggen, heiningeu ofte slooten, ilaer men liet landt mede afhelnigt, mach houden, geene hoornen snoven of afcap-pen, geene hnisen te repareren, maer alles gemeen ten behoeve van des Coninekx wilt te laten leggen, weieken aengaen eeuigen tijt proees geweest was.quot; (liet woorJ „wildernisquot; had in de lOe cu M* eeuw niet als uu de beteekenis van; onbebouwd land. Men bedoelde er toen mede een terrein, dat ten behoeve van de jacht aan zekere servituten onderworpen was. Zie o. a. Gr. Placaetb.. Keirlster. p. r»r»3. Van Zurck, Codex Batavus. II. p. i 1 (gt;9 vlg.)
') Hanke, Kngl. Ciesch. Jl. p. 221,37.
239
1636 volgde de definitieve uitspraak der rechters, dat de medewerking van het parlement hiertoe niet noodig was. Nog meer tegenstand dan de quaestie van het jaeht-domem vond deze maatregel : ontelbaar zijn de vonnissen, over het innen der belasting gewezen '). Was het Karei T niet mogelijk, wilde hij den strijd met het parlement doorzetten, dergelijke uitersten te vermijden? De schildering van Engelands verhouding tot zijne naburen zal het antwoord geven.
Nooit hingen EngelscLe binnen- en bnitenlandsche politiek nauwer samen dan in deze jaren. Al was Karei f veranderlijk in de middelen om zijn doel te bereiken, hij bezat daarbij eene doorzettende kracht, die van geen buigen wist, wanneer het de bereiking van dat doel op den gekozen weg gold. En dat doel was boven alles het ideaal zijns vaders: de bevestiging der Stuarts ais onbeperkte heerschers over Groot-Bri-tannië. Wat was dan ook natuurlijker, dan dat hij na eene enkele jeugdige uitspatting terugkeerde tot de politiek zijns vaders, die eene onzijdige en bemiddelende houding tusschen de verschillende mogendheden verkozen bad boven een krachtig ingrijpen in de Europeesche politiek ? Maar toch waren er oogenblikken, dat Karei T, meer koning dan zijn vader, genegen scheen zijne onwaardige houding te verlaten en aan het hoofd van de protestantsche vorsten moedig zijn zwaard in de weegschaal te werpen. Dan echter was het altijd zijn geldgebrek, dat hem weder tot werkeloosheid doemde. A.an een vergelijk met het parlement dacht hij niet: Engelands koning wilde hij zijn in den zin dien hij aan dien titel hechtte. En dan had toch ook de plaats, die hij nu iu Europa innam, veel wat eenen vorst koude aantrekken : beurtelings gevleid door beide groote partijen, van beide kanten als de redder der goede zaak begroet, had hij de aangename bewustheid, dat het in zijne macht stond de krijgskans naar de zijde te doen overslaan, die hij steunde. Het zoude hem, den vorst van het slechts half-hervormde Engeland, niet moeielijk gevallen zijn, die positie op den duur iu te nemen, ware niet het huwelijk zijner zuster met Frederik van den Palts altijd een hinderpaal gebleven. Hoevele bezwaren eene inmenging in de Europeesche politiek ook liad, toch koude Karei niet verdragen, dat de zuster van den koning van Engeland als ballinge de gastvrijheid moest genieten van een kleinen staat. Daaraan moest een einde komen! Hij had daartoe den weg gevonden, die
') Uauke, Eugl. Uescb. II. p. '199—'20w2.
24(1
met zijne neiging en omstandigheden het best overeenkwam, in aansluiting aan de katholieke partij Ongezind om krachtig mede te helpen tot vernietiging der Dnitsche protestanten, eene daad, die slechts zonde gestrekt hebben om zijne onderdanen nog meer van hem te vervreemden, bleef hij altijd een bondgenootschap met den Keizer zeiven vermijden. Aan het met het Dnitsche uauw verbonden Spaansche vorstenhuis stelde hij echter onveranderlijk éene voorwaarde voor een bondgenootschap. Die voorwaarde was het aanwenden van allen invloed, dien de koning van Spanje natuurlijk op deu Keizer moest hebben, om dien tot herstel van den jongen keurvorst van den i'alts in zijne landen en waardigheden te bewegen. .Met Spanje vereenigd tegen Nederland op te treden, daarin zag Karei 1 niet alleen geen bezwaar, maar zelfs bepaald zijn belang. Waren eens de Nederlanders ten onder gebracht, de Fransche invloed op hen verbroken, dan koude hij zich weder geheel wijden aan zijn doel in Engeland zelf.
Zoo is het te verklaven, dat Karei I, wiens eerste regeerings-daad was het breken met Spanje, toch weder tijdelijk terugkeerde tot een bondgenootschap, dat zijne sympathie niet bezat'). En zoo ooit, dan was liet un noodig in de zaak van den Palts, altijd de spil waarom Kareis buitenlandsche politiek draaide, op de een of andere wijze krachtig tnsschen beiden te komen. In den slag van Nördlingeu (Ifiol) had de protes-tantsche partij een beslissende nederlaag geleden. Slechts door hulp van Frankrijk was het mogelijk haar te redden, eti van Frankrijk, slechts zijn eigen belang zoekend, wachtte de En-gelsche koning in de z;iak van den Palts niets goeds. P)ij deze beweegreden voor een nauw verbond niet Spanje voegde zich nu in dezen tijd nog het overwegende motief, dat de koning van Engeland niet langer lijdelijk mocht aanzien, dat Frankrijks invloed voortdurend aangroeide, dat de jeugdige Nederlandsche republiek jaarlijks in aanzien toenam, dat beiden vereenigd dreigden, Spanje van Europa's noordelijke kusten te verdrijven. Engeland konde dit niet toelaten. Wilde het zich niet binnen weinige jaren geplaatst zien tegeuover zijne beide naburen, sterk door hun vast bondgenootschap, machtig door het aaneengesloten bezit van alle tegenover Engeland gelegen kustlanden, dan was handelen plicht. De inneming van 's-Hertogenbosch en die van Maastricht hadden de zaak der Nederlanders ongeloofelijk vooruitgebracht.
') Ranke (liugl. Gesch. UI. |i. 170) beweert zelfs, dat Karei I iiuoit Spaauseh-gezind waa.
en terwijl zij op het Slaak hun overwicht ter zee handhaafden waarborgde het belang van Frankrijk in de uitvoering van het pas gesloten verdeeliugs-tractaat (16o5) hen nog beter dan te voren voor gevaren van dien kant'). Stout door hun overmacht in het element, waar zij zich thuis gevoelden, waagden de Nederlandsche kapiteins het in de laatste jaren gedurig, hunne vijanden op de Engelschc kusten binnen de perken van het gebied, waarop de Engelsche koningen zoo naijverig waren, aan te tasten cn hun alle mogelijke schade toe te brengen Dit was niet langer te dulden :1). Reeds voor de uitschrijving van de heffing van het shipnioney was dit een van ivarels voornaamste motieven geweest; eene machtige vloot alleen konde zijn aanzien herstellen. Nu wérd hij genoodzaakt nog krachtiger op te treden.
Frankrijk had in i ()'■'gt;'■gt; op de bijeenkomst te Ileilbronn grooten invloed geoefend op het voortzetten van den oorlog; de slag Vim Nördlingen (lfi34) maakte Fransche hulp in Duitseh-land onontbeerlijker dan ooit. Zoude Karei l zijne beide mededingers naar het gezag ter zee zich onder zijne oogen laten versterken? Zelden hadden-de belangen van Spanje met die van Engeland zoozeer samengestemd als nu: beiden vreesden Frankrijk, beiden vreesden het zonder hulp te moeten bestrijden. Dc onderhandelingen met Spanje, nu en dan afgebroken, nooit met kracht doorgezet, namen dan ook spoedig een ernstiger karakter aan. Reeds vleide Karei 1 zich, dat de onderhandelingen tot zijn doel zouden leiden, reeds meende men in den Palts de goede uitwerking van Engelands toenadering te zien, toen plotseling de tijding van den vrede van Praag (;50 Mei 1635) die illusiün verstoren kwam '). De Keizer bevestigde daarbij Beieren in het bezit van de landen
') Verg. ovev Nederlands bloei in dieu tijd: Ranke, Engl. Resell. II. p. 481. ~) Het Verbaal van Van Keveren bevat daarvan bijna ongeloofelijke staaltjes. Zie o. a. de reeds bij Arend (Geseii. des vader!. UI. 4. p. 823,24) verhaalde, voor liet overige bijna onbekende bijzonderheid uit iiet leven van Jan Van Galen. Kok vermeldt ze i. v. Van Galen (Vaderl. woordenb. XVII. p. 18) slechts mei een paar woorden. Over Van Galen's tweede sehending van Engelands grondgebied, korten tijd na zijne vrijlating, zie men: Arend, Geschied, des vaderl. lil, 5. p. IS Noot 2 en p.
Noot 4. — Karei I was trouwens reeds sinds gernimen tijd bezig, maatregelen tegen zulke voorvallen te nemen. (Vgl. o. a. de hiervoor p. 230 vermelde aankondiging van Boswell, dat de koning „la Dominion de ses mersquot; met kracht wilde handhaven.
:lt;) Dat Karei ook niet al'keerig was van het aannemen van eene vijandige hondinjd, tegen de Staten, al wilde hij niet openlijk met hen breken, blijkt u. a. uit zijne antwoorden op de Spaansche voorstellen van April 1637. (Clarendon, Stat».- Papers. 1. p. 7H4.) 4) Ranke, Engl. Gescb. 11. p. 180.
IfJ
242
en waardigheden, vroeger door den keurvorst van den Palts bezeten. Bijzonder onaangenaam was Ivarel dit bericht; het kwam hem geheel onverwacht. Te veel stond er echter op het spel, te nauw was zijn belang met dat van den iveizer verbonden, dan dat hij er aan denken konde zich weder naar Frankrijk te wenden en een offensief verbond tegen Oostenrijk te sliiiten. Andere gewichtige overwegingen maakten aan alle weifeling een einde. Alle bezwaren werden op zijde gezet. Karei was vast besloten het uiterste te beproeven ter bereiking van zijn doel; hij zond zijnen agent Taylor aan den Keizer zeiven om hem over te halen op de bepalingen van den Prager vrede terug te komen, en over de teruggave van den Palts te onderhandelen ').
Het ligt in den aard der zaak, dat personen, niet met alle geheime drijfveeren bekend, die Karei I tot het besluit gebracht hadden, om niettegenstaande de ondergane beleediging het bondgenootschap der katholieke vorsten te zoeken, eene dergelijke beslissing niet konden verwachten. Gewoon sinds lange jaren aan de onstandvastige houding der Stuarts, aan hun gedurig wenden en keeren van Spanje naar Frankrijk, van Frankrijk naar Spanje, konde Europa niet anders tegemoet zien dan eene nieuwe verandering van partij. Zoo was ook het oordeel der Staten-Generaal. In de alliantie met Frankrijk, kort te voren (8 Februari i6o5) gesloten, was men overeengekomen, den koning van Engeland te verzoeken als derde in het verbond te treden, „niet soo seer met hoope van hem daertoe te sullen bewegen, als om ten minsten hem soo veel mogelijck de oorsaecke van jalousie te benemenquot;, zooals Ait-zema zegt -). Het oogenblik scheen den Staten nu juist gekozen om aan deze verplichting te voldoen. Nu was er ten minste een kleine kans, dat Karei I vertoornd op den Keizer, die zijn bondgenootschap had versmaad, zich aan die onnatuurlijke combinatie zoude laten onttrekken. Het was daarom dat Kornelis Van Beveren, heer van Strevelshoeck eu Oud-burgemeester van Dordrecht 3), in het begin van 1686 als buitengewoon gezant naar Engeland afgevaardigd werd ').
') Ranke, Engl. Gesch. II. p. '186.
-) Aitzciua, Sakeu v. Staet. II. p. 307.
;J) lu i63i ambassadeur naar Deuemarkcn. Over verdere bijzonderheden uit gt;;iju leven vergelijke men; Balen, Besclir. v. Dordrecht, p. 97,222,870,877,965. Zie zijn portret aldaar p. 223. Volgens Balen is zijn naam door het ridderslaan door Lodewijk \lli geworden: de Beveren.
■*) R.S.-G. 24 Dee. 1635. — R.FT. 20 Jan., li Mrt. 1630.— Wagenaar, Vaderl
243
De uitvoerige Instructie, die 8 Maart 1086 voor hem gearresteerd werd, geeft eeu duidelijk inzicht in der Staten bedoelingen'). Na zich met Joachimi in verbinding gesteld te hebben moest hij trachten, den koning op alle mogelijke wijzen voor de Staten in te nemen. Beide gezanten moesten de Spanjaarden overal tegenwerken, ja ^met alle bedenckelijcke redenen soo odieus maecken, als eenighsints doenlijck sal sijnquot;. Over dit punt waren de Staten zeer uitvoerig. De ambassadeurs zouden verder met den TVanschen gezant, die in alles moest geraadpleegd worden, voorstellen : samenwerking van Frankrijk, Engeland en de Staten, en gezamenlijke openbare ooi-log met Spanje. Dit werd aangedrongen door cte belangen van 's ko-nings huis (de zaak van den Palts) en door de slimme opmerking, dat de koning daartoe geen geld van het parlement behoefde te verzoeken, daar hij eene groote vloot in zee had -). De aanval op Spanje toch zoude geschieden met eene veree-nigde vloot, waartoe Engeland en Frankrijk zouden bijdragen elk 31), de Staten 1 5 schepen. Een aanval te land moest de gezant ^declinerenquot; 3). Mocht de koning niet te bewegen zijn tot een openbare breuk met Spanje, dan zoude men hem verzoeken, de gemelde oO schepen te stellen in handen van zijnen neef, den jeugdigen keurvorst Karei Lodewijk, die hetzij gezamenlijk, hetzij alleen en in overeenstemming met Frankrijk en de Staten tegen Spanje zoude strijden, terwijl de koning
hist. XI. p. '260. — De Staten hadden eerst gemeend Joachimi met de handeling te belasten. (K.S.-G. 'il Mei, 0 .Tnni, 7 Aug. 1635.) Toen echter van verschillende zijden op eene extra-ordinaire ambassade aangedrongen n erd (R.S.-G. 3/1-i,-!6,26 Apr., 7 Mei, 7 Aug., 3 Sept., 21 Nov. J 635), besloot men Aerssen van Sommelsd ijck te zenden, maar hij verontschuldigde zich „op de ordinaris excuse der lieden van Staet, na-melijck sijne indispositie.quot; (Aitzcma, Saken v. Staet. II. p. 307. — K.S.-G. 21 Nov. 1635.) Ook Van Keveren was niet dan met veel moeite tot hel aannemen van de zending te bewegen. Toen hij zicli de benoeming eindelijk liet welgevallen, leverde hij nog eene lange lijst met verzoeken bij de Staten in. Een zijner wenschen was, „dat hem sonde volgen een van de keuekens van haer Ho. Mo.quot; (R.S.-G. 26 .Tan. 1636.)
') Instructie van Van Beveren dd. 8 Maart 1636, in: Reg.der Instr. 1632—39. — cf. Aitzema, Saken v. Staet. II. p. 307.
-) Art. 17. „Sullen leveudigli representeren, dat dese rupture bij dese jegheu-woordige gheleghentlieydt ende constitutie van saeuken kan geschieden, sondcr dat sijne Majesteyt sijne Ondersaten in sijne Rijckeu sal behonven seer te onrusten, noch oock merekelijck belasten; off ijemant daerover te bemoeijen, die het sijne Majesteyt niet en sonde moghen aengenaem Mjn.'
3) De redenen der Staten daartoe waren tweeledig: 1°. zij wilden zicli uiet in den Duitselieu oorlog mengen, en een veldtocht naar deu Palts zoude hunne onzij-digheid verbroken hebben. 2°. zij vreesden de Engelsebe vloot, die hunne visscherij dreigde en zouden haar dus gaarne eene andere bestemming geven. (Arend, Gesch. des vaderlands. 111. 5, p. 11.)
16*
244
van Engeland met de katholieke mogendheden in vrede bleet. Een plan, dat bewijst, hoe goed de Staten de politiek der Stuarts begrepen, een plan, dat Karei I moest toelachen! Mocht echter onverhoopt de koning ook dit niet willen, dan zouden de ambassadeurs hem bidden, dat hij „met goede ooghen soude aensienquot; wat de verbondenen tegen Spanje mochten ondernemen, niet alleen „in goede termen van Neutraliteyt, maer veel eer .... beter ende meerder (door conniventie ende gunste)quot; de Franschen en Nederlanders „favoriserendequot; dan de Spanjaarden. Onderhandelingen óver een defensief verbond met de Staten alleen zoude de ambassadeur niet mogen openen zonder nader bericht uit Nederland. Eindelijk werd aan Van Beveren de vereffening van eenige kleine geschillen opgedragen.
§ .2. Het plakkaat van Karei 1.
Den 19 Maart 1 GoO vertrok Van Beveren naar Engeland '). Met groote voorkomendheid door Karei I ontvangen, scheen hij aan-vaukelijk in het eerste gedeelte van zijnen last te zullen slagen. Den 2 April bij de overreiking der geschenken, voor koning en koningin bestemd wedijverden beiden in betuigingen van
') lu liet verhaal dezer ambassade volg ik het: Verbaal vau Van Beveren. 1036—37. Dit Verbaal, w elks inhoud allerbelangrijkst is voor de geschiedenis der Engelsche politiek in dieu tijd, is nog nagenoeg geheel onbekend. Van het traetaat, waarover daarin gehandeld wordt (Zie Ht'dst. \ 11 )3 wist men niets, totdat Ranke den inhoud nit het Pargsche archief zeer kort mededeelde. (Engl. (iesch. 11. p. 32'2.) Aitzema, anders zoo goed ingelicht, kent het Verbaal niet en zegt over het daarin verhandelde bijzonder weinig. Brill heeft er het eerst gebruik van gemaakt in: Arend, Gesch. des vaderl. Hl, 5. p. 10,74.
-) Ouder deze gescheukeu bevoudeu zieli o. a. zeven witte koetspaarden, verschillende schilderijen, o. a. van Lucas Van Leyden en van „Mabusequot;, veel fijn geweven damast en een horloge. — L)e witte paarden zonden volgens Van Beveren s Propositie, bij die gelegenheid gedaan, een zinnebeeld zijn der \ereenigde Provinciën : de 7 paarden stelden den moed en de dienstvaardigheid der 7 provinciën voor, hunne kleur de oprechtheid van der Staten bedoelingen! Van Beveren tracht hier getrouw zijne instructie te volgen, die hem belast de presentenquot; over te geven „n.et sulcke goede gratiequot; als hem mogelijk is. De koning was zeer ingenomen met de geschenken, de koningin nog meer; zij verzocht den koning nadrukkelijk ze van hem ten geschenke te mogen ontvangen. De koning willigde dien wensch in, maar was als kunstkenner (ct'. Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 225--27; o. a. „Man konnte sich die Gnade Karls l nicht gewisser erwerben, als wenn man ihm das Bild eines namhal'ten Meisters als Geschenk mitbrachte.quot;) weder te zeer ingenomen met de schilderijen en het horloge om daarvan te kunnen scheiden. Waarlijk, een wedstrijd van beleefdheden voor de Staten! Van Beveren schreel dan ook aan zijne lastgevers, dat de geschenken „seer aengenaemquot; waren en „het geit tot de presenten
215
dankbaarheid voor de Staten. Nog had Van Beveren cehtcr niets voor het eigenlijke doel van zijne komst kunnen doen, toen plotseling een nieuw incident den ouderlingen strijd der belangen kwam vermeerdereu, een incident, dat bestemd was, de ambassade bijna te doen mislukken.
Reeds in December 1635 was te Londen verschenen een bock van vrij grooten omvang, getiteld: „Mare Cl au sum, sive De Dominio Maris 11. duoquot;, van de hand van den beroemden John Selden '). Door den naam dadelijk aan het Mare Liberum van De Groot lierinnerende, was hetwelniet rlirect daartegen gericht, maar verdedigde het toch ceue zaak, die met het daar beweerde in lijnrechten strijd was. De strekking was geene andere dan om te betoogen : „1quot;. Mare, ex Jure Naturae sen Gentium, omnium hominum non esse commune, sed Dominii privati sen proprie-tatis cap ax, par iter ac Tellurem, esse. liquot;. Screnis-simum Magnae-Britanniae regem Maris circum-flui, ut indi vidua e at que perpetuae Imperii Bri-tauuici append! cis, Do milium essequot;. Onmiddellijk maakte het boek overal een diepen indruk. Nog in 1636 verschenen twee uitgaven te Londen, in Nederland werd het dadelijk nagedrukt'2). En niet vreemd voorwaar! Het boek mocht uiet alleen „plenus variae eruditionisquot; heeten, zooals De Groot zelf erkent 3), maar wat er vooral gewicht aan
wel gecmployeert is.quot; (Miss. aan de Stu.-Gen. dd. 2 April 1(536, in; Verbaal Van Beveren. 1(530 — 37.) Wil men de keerzijde zien, men leze de ll.S.-G. 27 Mrt. 1630. Ook de Staten vonden de gesclienken nog al kostbaar en bij nader inzien begon
Ihet linn zelfs eenigszins te begrooien, zooveel geld nit te «reven. Op het rapport van den lieer Van Waveren, belast met het toezicht over de „presenten en gallau-tericnquot; zooals Arundel ze later (R.S-G. 21 April 1636) noemde, stelden zij de declaratie van de leveranciers in handen van den griflier Mnseh, „om te spreecken met de Declaranten ende sien ofT hy daerop wat can alTdi ngen.quot; Zoo dit onmogelijk was, dan moest hij in vredesnaam betalen. Waarlijk, eene zuinigheid, die de Staten als goede financiers mocht stempelen, maar het eerste staatslichaam eener republiek onwaardig!het linn zelfs eenigszins te begrooien, zooveel geld nit te «reven. Op het rapport van den lieer Van Waveren, belast met het toezicht over de „presenten en gallau-tericnquot; zooals Arundel ze later (R.S-G. 21 April 1636) noemde, stelden zij de declaratie van de leveranciers in handen van den griflier Mnseh, „om te spreecken met de Declaranten ende sien ofT hy daerop wat can alTdi ngen.quot; Zoo dit onmogelijk was, dan moest hij in vredesnaam betalen. Waarlijk, eene zuinigheid, die de Staten als goede financiers mocht stempelen, maar het eerste staatslichaam eener republiek onwaardig!
') Zie over de geschiedenis van dit bock voor 1635; hiervoor p. 116, — over de samenstelling daarvan : p. 23 Noot 1.
-) Te Amsterdam in 1636. (Lehmann, Grotii Manes vindicati. II. p. 734.) Karei 1 keurde dit volstrekt niet goed. (Brief v. Van Beveren aan de Sin. dd. 16Mei 1636. in: Verb. Van Beveren 1636—37.) Zie de proclamatie daartegen dd. J5 Apr. 1636, bij: Rymer, Foedera. XX. p. 12. De naJruk wordt daarbij in Groot-Britannië verboden. Als reden daarvan wordt opgegeven het bijvoegen van „some other things, as if they where parts of that.quot;
rgt;) Grotii Epistolae. p. 859,64. (Kp. suppl. n . 365,84 aan zijnen broeder Willem, dd. 24 Jan., 14 Dev. 1636.) — Zie het oordeel van Wheaton over Seldcns werk in zijn ;
---•
246
bijzette, was de betrekking, waarin schrijver en boek tot den koning van Engeland zei ven stonden. Op bevel van Jakob I,
of ten minste met zijne goedkeuring geschreven 1), bleef het onuitgegeven, totdat Karei l, door eenige aanzienlijken er opmerkzaam op gemaakt, het doorlas^ en onmiddellijk de uitgave beval Hem werd het opgedragen en de Geheime Raad keurde het na de uitgave in de zitting van 26 Maart i 636 uitdrukkelijk goed ). Het boek kreeg dus alleszins een offi-ciëel karakter; uit alles bleek, dat de koning het wilde beschouwd hebben als een stuk van de regeering uitgegaan, dat de volledige uiteenzetting bevatte van Engelands recht '). Dat het als zoodanig niet dadelijk erkend werd, spreekt van zelf;
toch baarde het opzien en de ï'ransche en Nederlandsche gezanten in Engeland achtten het noodig het herhaaldelijk te bestudeeren, om na te gaan, of en in hoeverre hunne lastgevers in de zaak betrokken werden *). Spoedig zoude hun op nadrukkelijke wijze konings meening over de zaak ook mondeling te kennen gegeven worden.
Den 5 April kwamen de staats-secretarissen Coke en Win-debank 's avonds bij Van Beveren, om hem uit naam des konings aan te zeggen, dat Z. M. voornemens was, zijne vloot in zee te zenden, „omme te conserveren en mainteneren sijn heerschappie en erfrecht over de zee.quot; Ieder, die het begeerde,
zoude hij geven „convoy tot conservatie en bescherming van traficq,quot; daarentegen mocht niemand voortaan in 's konings zeeën visschen ,ponder expresse licentie van den Caninck en onder behoorlicke erkentenis.quot; '') Den Nederlanders zoude
Hist, du droit geus. 1. p. 199. — Bilderdijks oordeel is: ..dal het niet veel beduidt.quot; (Gesch. des vaderl. V11J. p. '•243.)
') Selden, Mare ('lausum, Dedic., iu : Opera II. p. 1181. — Viiidiciae M. 01. 1. c. p. 1422.
~) Hel was „published by our express Commaud' zegt Karei I zelf iu zijne proclamatie van 15 April 1(536, bij ; Rymer, Foedera. XX. p. 12. — Vgl. verder hierover :
Seldeu. Mare Clausum, Dedic., in : Opera. Jl. p. 1181. — Vind. M. Cl. 1 c. p. 1434. —
Volgens NV heat on (Hist. I. p. 109) werd het uitgegeven „sous les auspices du lameux archévêque Laudquot;; Selden zelf (Vind. M. Cl. 1. c. p. 1434) spreekt alleen van „proceres apud regem praepollentes.
:i) Zoo bericht: Kanke, Engl. Gesch. II. j). 184.
4j Ook door machtsvertoon wilde de koning zijn recht handhaven. Daarvan getuigt de bouw van liet prachtige schip, dat met toespeling op 's konings zeesouvre-reiniteit de „Sovereignquot; genoemd werd. Verg. hierover; Verhaal Van Beveren ad 27 Mrt. U)37. en : Aitzema, Saken v. Staet. 11. p. 419,92.)
5) Verbaal Van Beveren, 1636-—37, ad 9 Mei, 29, 30 Oct. 1636. ^
6) l)e overmoedige handelwijze der Nederlanders — het herhaalde schenden van het Engelsche grondgebied door matrozen en visschers, waarvan boven nu en eau
247
deze bescherming tegen de Duinkerker Kapers zeer voordeelig zijn.
De Necleriandsche ambassadeurs toonden zich over dit plan zeer verbaasd. Zij betuigden hunne bereidwilligheid den koning „respectquot; te bewijzen „in tgeen redelick en billick was/- raaar zij „verstonden niet wel,quot; wat de Bngelschen gezegd hadden, dit koude „verre bij consequentie werden getrockenquot;, zij wisten niet, wat de koning eigenlijk bedoelde en vroegen daarom eene schriftelijke notificatie. Dit werd door de Engelschen nadrukkelijk geweigerd : zij verwezen naar het onlangs verschenen Mare Claus um; daaruit konde men 's konings recht en zijne bedoelingen leeren kennen. De Nederlanders hielden vol: de zaak was van te veel belang, een klein misverstand konde te groote gevolgen hebben, om niet aan te dringen op juiste notificatie van 's konings bedoelingen, op Seldens Mare Clausum, ,/een particulier boeck van een particulier persoonquot;, koude men niet letten, liet mocht niet baten, de Engelschen bleven bij hunne weigering en verwezen nogmaals naar Mare Clausum, als „door last en bevel van sijne Mat. geschreven.quot;
De zaak was van het uiterste gewicht. De visscherij, den Nederlanders als oefenschool voor zeevarenden en als bron van materiëel voordeel even onontbeerlijk, werd op nieuw met vernietiging bedreigd. Maakte eene kleine belasting als haar nu opgelegd zoude worden de concurrentie reeds moeielijk, hoeveel te meer zoude dit het geval zijn, wanneer Karei 1, door den goeden nitslag zijner eerste proefneming aangemoedigd, de lasten eens meer en meer begon te verzwaren ! Want de Staten hadden genoeg begrepen van de maritieme plannen van Engelands koning, om niet zeker te zijn, dat alle vertoon, in de laatste jaren van de Engelsche zeemacht
sprake was, — werd mede als moiiel' tot de uitvaardiging van het plakkaat aangegeven. (Brief van Coke aan Bos well met instructie om op de klachten der Staten te antwoorden, in : Treat, of tlie Domin. of the Sea. p. 68,(50.) Majesty thus
provok d lindö it necessary,- schreef Coke reeds in 1(335 naar Den Haag, „even for his own Defence and Safety, to re-assume and keep his antient and undoubted Right in the Dominion of the Seas, and to suffer no other Prince or State to encroach upon him,.... but to force them to perform due Homage to his Admirals and Ships, and to pay them Acknowledgments as in former time they did. lie will also bet open and protect the free Trade of his Subjects and Allies, and give them such safe Conduct and Convoy as they shall reasonably require: lie will suffer no other Fleets or Men of War to keep any Guard upon these Seas. Ue plannen van Karei 1 reikten dus nog vrij wat verder dan eene enkele belasting der visscherij!
248
gemaakt, eene verdere strekking had, dan deze voor Engeland betrekkelijk onbeduidende onderneming. Ook al ware dus hel oogenblikkelijk belang van de ingezetenen der Vereenigde Provinciën bij bet plakkaat gering geweest, dan nog was de schrik, daardoor in Nederland verspreid, zeer verklaarbaar. Het was Engeland evenmin als Nederland hier voornamelijk om het onmiddellijk voor- of nadeel in geld te doen, dat toonden beide partijen weldra door het aanbieden en afwijzen van eene geldsom, veel aanzienlijker dan die, waarop de koning-door het plakkaat koude hopen. De erkenning van bet dominium maris van Engeland zoude belangrijker gevolgen na zich gesleept hebben dan alleen bet verlies van eenig geld; het zonde de erkenning geweest zijn van Engelands recht en macht, om ter zee te bevelen, om de Nederlanders te verjagen uit bijna alle zeeën, waar zij zich naast de Kngelsehen vertoonden. Nu voor het eerst do sinds I (i-'SO meer cu meer op den voorgrond gestelde pre-tensiën van het Eugetsche dominium maris direct met de Neder-landsche belangen in botsing kwamen, was het zaak ze dadelijk krachtig te bestrijden, om aan geene verdere aanmatigingen voet te geven. Werkelijk zouden de Staten bereid geweest zijn met Engeland te breken, en met de wapenen hunne vrijheid te handhaven'), maar het was hnn onmogelijk: al hunne krachten waren ingespannen door den oorlog mot Spanje, die nu reeds bijna zeventig jaren geduurd had. Was ook in de laatste jaren het geluk op hunne zijde geweest; droeg Frankrijk ook een gedeelte fier kosten, nog altijd trok die oorlog toch bijna alle krachten van het land tot zich, nog altijd kostte hij ontzettende sommen. Wanneer de koning van Engeland zich nu tegen Nederland verklaarde, wanneer hij, hetzij in verbond mei; Spanje den oorlog begon, of van de gelegenheid gebruik muakte om aan de zeemacht der republiek een gevoeligen slag toe te brengen, dan moest het verdrukte land ondergaan; deze vijand was het nu te machtig. Het gold hier dus misschien niets minder dan Nederlands volksbestaan, zoo men niet van den beginne af deu storm, die uit Engeland dreigde, door overreding of krachtig optreden bezwoer ■).
') Over de gezimlliüid der Stalen bij eeuc dergelijke gelegenheid zie ineu: ( 'arletou. Lettres. 111. j». '27quot;). De latere Engelsche oorlogen werden trouwens ook grootendeels door hetzelfde'drijven veroorzaakt.
2) Over den vèrn-ikenden invloed, dien deze zaak oj) de belangen der Nederlandbehe republiek had, vergelijke men; Arend, Geseh. des vaderl. lil, p. 7-i, — Spanje hield !i l oog daarop gevestigd; het hoopte alles daarvan. Wilden de Staten toch
249
Van Beveren za^: dan ook fladolijllt; hol belang der zaak in. Denzelfden avond gaf hij den Staten Generaal schriftelijk verslag van hot bezoek der secretarissen ; hij beval den Staten aan, de zaak „wel te overwegen, sijtide deselve seer teer ende alhier hooch opgenomenquot; ; hij vroeg spoedige instructie, hoe te handelen in ,/Soo een gewichtige, dangerensc en verre siende saeckequot;, en beloofde haar ondertusschen zooveel doenlijk op den achtergrond te schuiven. Inmiddels bleef hij niet werkeloos : een bijeenkomst met De Seneterrc, flen Franschen buitengewoncn gezant, overtuigde hem, dat ook aan Frankrijk eene dergelijke notificatie was gedaan, hoewel in beleefder bewoordingen. Toch had De Seneterre de zaak hooger opgenomen dan Van Keveren : hij had gewezen op liet ongepaste om eene zaak, die 25 jaren gerust had, op dit gewichtig oogenblik weder op het tapijt te brengen ,• li ij had beweerd, dat dit eene stilzwijgende oorlogsverklaring was, en gewaarschuwd de Nederlanders niet te veel in het nauw te brengen, want „dat sy al een wonderbaerlijck volck waeren, die wel middelen souden vinden om haer te mainteneren, hadden sy t selve soo lange tegen den Coninck van Spaigne weten te doen, dat sy oock tegens anderen sulex wel souden uytstaenquot;. Eenige dagen later deelde De Seneterre mede, dat hij gehoord had, dat men „wat water in sijnen wijn sonde doenquot;, en de Nederlanders „wat soeter bejegenen . Toch was het zoo bezwaarlijk den koning zijn hersenschim, het dominium maris, en het daarvan gehoopte „proffitquot; „uyt het hooft te steecken,quot; dat hij aanried door onderhandelen tijd te winnen, en den koning liever eene kleine concessie te doen dan met hem tot dadelijkheden te komen.
Had Van Keveren na deze mededeelingen reeds weinig hoop de zaak op den achtergrond tc kunnen schuiven, zooais hij zoo gaarne gewild had, het werd niet heter na de audiëntie, die hij 15 April bij Karei 1 had. Op die audiëntie kwam Van Keveren eindelijk voor den dag met het eigenlijke doel van zijne zending; hij stelde voor; gezamenlijk openlijk optreden tegen Spanje, hulp aan den jongen keurvorst van den Palts. Hoe werd hij teleurgesteld, toen de koning in weinige
niet toegeven, dan werd vrede met Spanje onvermijdelijk om aan Engelands eischen krachtigen tegenstand te bieden. Gaven zij toe, dan kwamen zij geheel onder den invloed van karei I. die in den laatsten tijd zoozeer Spanje's vriend scheen, liet was een der redenen, waarom Spanje de onderhandelingen over den vrede met de republiek tc Keulen niet ernstig ter harte nam en den wanhopigen strijd voortzette.— Zie ook; hierna p. quot;iO-i.
2 IS
gemaakt, ncnc verdere strekking had, rlan deze voor Engeland betrekkelijk onbednidencle onderneming. Ook al ware dus het oogenblikkelijk belang van de ingezetenen der \ ereenigde Provinciën bij liet plakkaat gering geweest, dan nog was de schrik, daardoor in Nederland verspreid, zeer verklaarbaar. Het was Engeland evenmin als Nederland hier voornamelijk om het onmiddellijk voor- of nadeel in geld te doen, dat toonden beide partijen weldra door het aanbieden en afwijzen van eene geldsom, veel aanzienlijker dan die, waarop de koning door het plakkaat konde hopen. De erkenning van het dominium maris van Engeland zoude belangrijker gevolgen na zich gesleept hebben dan alleen het verlies van eenig geld ; het zonde de erkenning geweest zijn van Engelands recht en macht, om ter zee te bevelen, om de Nederlanders te verjagen uit bijna alle zeeën, waar zij zich naast de Kngelschcn vertoonden. Nu voor het eerst de sinds 1 Bot) meer en meer op den voorgrond gestelde pre-tensiën van het Engelsche domininni maris direct met de Nedcr-landsche belangen in botsing kwamen, was het zaak ze dadelijk krachtig te bestrijden, om aan geene verdere aanmatigingen voet te geven. Werkelijk zouden de Staten bereid geweest zijn met Engeland te breken, en met de wapenen hunne vrijheid te handhavenquot;), maar het was hun onmogelijk: al hunne krachten waren ingespannen door den oorlog met Spanje, die nu reeds bijna zeventig jaren geduurd had. Was ook in de laatste jaren het geluk op hunne zijde geweest; droeg Frankrijk ook een gedeelte der kosten, nog altijd trok die oorlog toch bijna alle krachten van het land tot zich, nog altijd kostte hij ontzettende sommen. Wanneer de koning van Engeland zich nu tegen Nederland verklaarde, wanneer hij, hetzij in verbond met Spanje den oorlog begon, ol' van dc gelegenheid gebru'k maakte om aan de zeemacht der republiek een gevoeligen slag-toe te brengen, dan moest het verdrukte land ondergaan ; deze vijand was het nu te machtig. Het gold hier flus misschien niets minder dan Nederlands volksbestaan, zoo men niet van den beginne ai' den storm, die uit Engeland dreigde, door overreding of krachtig optreden bezwoer
') Over d»' gezindheid der Stalen bij eeni; dergelijki; gelegenheid/.ie men: ('arlcton. Lettres. 111. j». '•275. De latere Engelsche oorlogen werden trouwens ook grootendeels door hetzelfde'drijven veroorzaakt.
Over den vèrmkenden invloed, dien deze zaak op de belangen der Nederlandamp;ehe republiek had, vergelijke men: Arend, Geseh. des vaderl. IN, 5. j). 74. — Spanje hield het oog daarop gevestigd; het hoopte alles daarvan. Wilden de Staten toch
249
Van Beveren zfig rlan ook dadelijk hel belang der zaak in. Denzelfden avond gaf' hij den Staten-Geueraal schriftelijk verslag van het bezoek der secretarissen ■, hij beval den Staten aan, de zaak „wel te overwegen, sijnde deselve seer teer ende alhier hooch opgenomenquot;; hij vroeg spoedige instructie, hoe te handelen in ,/SOO een gewichtige, dangcrense en verre siende saeckequot;, en beloofde haar ondcrtusschen zooveel doenlijk op den achtergrond te schuiven. Inmiddels bleef hij niet werkeloos ; een bijeenkomst met De Seneterre, den Franschen buitengewonen gezant, overtuigde hein, dat ook aan Frankrijk eene dergelijke notificatie was gedaan, hoewel in beleefder bewoordingen. Toch had De Seneterre de zaak hooger opgenomen dan Van Beveren : hij had gewezen op liet ongepaste om eene zaak, die 25 jaren gerust had, op dit gewichtig oogenblik weder op het tapijt te brengen; hij had beweerd, dat dit eene stilzwijgende oorlogsverklaring was, en gewaarschuwd de Nederlanders niet te veel in het nauw te brengen, want „dat sy al een wonderbaerlijck volck waeren, die wel middelen souden vinden om haer te mainteneren, hadden sy quot;t selve soo lange tegen den Coninck van Spaignc weten te doen, dat sy oock tegens anderen sulex wel souden uytstaenquot;. Eenige dagen later deelde De Seneterre mede, dat hij gehoord had, dat men „wat water in sijnen wijn sonde doenquot;, en de Nederlanders „wat soeter bejegenen . Toch was het zoo bezwaarlijk den koning zijn hersenschim, het dominium maris, en het daarvan gehoopte „proffitquot; „uyt het hooft te steecken,quot; dat hij aanried door onderhandelen tijd te winnen, en den koning; liever eene kleine concessie te doen dan met hem tot dadelijkheden te komen.
Had Van Beveren na deze mededeelingen reeds weinig hoop de zaak op den achtergrond te kunnen schuiven, zooals hij zoo gaarne gewild had, het werd niet beter na de audiëntie, die hij 15 April bij Karei 1 had. Op die audiëntie kwam Van Beveren eindelijk voor den dag met het eigenlijke doel van zijne zending; hij stelde voor: gezamenlijk openlijk optreden tegen Spanje, hulp aan den jongen keurvorst van den l'alts. Hoe werd hij teleurgesteld, toen de koning in weinige
niet toegeven, dan werd vrede met Spanje onvermijdelijk om aan Engelands eischen kraehtigen tegenstand te bieden. Gaven zij toe, dan kwamen zij geheel onder den invloed van Karei 1 die in den laatsten tijd zoozeer Spanje's vriend scheen. Het was een der redenen, waarom Spanje de onderhandelingen over den vrede met de republiek te Keulen niet ernstig ter harte nam en den wanhopigen strijd voortzette.— Zie ook: hierna p. 204.
250
woorden rlc voorgestelde alliantie afwees eu dadelijk over rlc zaak van dc visscheri] begon te spreken! De ambassade, meende Z. M., zonde niet vruchteloos zijn, al kwam er van een verbond niets; integendeel, liij had zeer naar dc komst van Van Beveren verlangd, ,/als sljiide met sijnc Mh'. te verrichten verscheide saecken van de zee.quot; Ook al had de gezant geen last over die zaken, „hy self sonde hem werek genoechquot; geven. Van Beveren antwoordde daarop niets, maar schreef nogmaals aan de State u-Generaal, aandringende op het „geven van contentement tot herstelling van oude ver-troude correspondentie,quot; en om er wel op te letten „hoe met wijsheyt voortecomen de executie van notificatie aen ons int stuck van vier zeën gedaen.quot;
A an Beveren had zich gevleid door de onderhandelingen over de alliantie de zaak van de visscherij slepende te kunnen houden; maar had hij de geheime politiek des konings beter gekend, hij zoude geen ander antwoord hebben kunnen verwachten dan de koning hem gaf. De zaak van het katholieke bondgenootschap ging zeer naar wensch. De agent Taylor ') had reeds 21- Februari van den Keizer een antwoord gekregen, dat wel niets bepaalds beloofde, maar dat hij aan den koning op eene zoo gunstige wijze had weten voor te stellen, dat deze meende, dat de Keizer nog bereid was op den Prager vrede terug te komen. Een aanzienlijk gezantschap was nu uoodig. Karei 1 vaardigde daarom Thomas Howard, graaf van Arundel, in allerijl af om nader met den Keizer te onderhandelen-1). Den 16 April meldt A an Beveren den Staten, dat Arundel op het punt staat te vertrekken, spoedig daarop vinden wij hem op zijne doorreis naar Duitschland in Den Haag ').
Daar was de epiaestie van bet dominium maris niet minder hoog opgenomen dan in Engeland. Den 2 I April verschenen in de vergadering der Staten-Generaal eenige buitengewone afgevaardigden der Staten van Holland met een tweeledig voorstel. 1quot;. De graaf van Arundel had in particuliere gesprekken zijne vrees geuit, dat aan dc zaak van het dominium maris in Nederland meer gewicht gehecht zoude worden dan de koning bedoeld had, en had daarom verklaard, dat de uitrusting ter zee „nergens anders toe en strecte als om te
-) Ranke, Engl. Geseh. 11. [j. 188.
251
mainteneren liet reoht, dat deselve S. heeft in de vier zeen.7' Dit konde, meenden de Staten van Holland, later beschouwd worden als eene notificatie, en het was dus noodig hierop iets te antwoorden zonder te laten blijken, dat men „de voorsz. pretense notificatie was aentreckende.quot; Zij stellen voor den gedeputeerden, belast om Arnndel te • „valediceren,quot; op te dragen het gesprek „met de beste glimp en dexteriteyt'-' op de quaestie te brengen en aan te voeren, „dat de pretensie van den hooclistgem. Conine hierover veele en lange jaren is controvers geweest,quot; dat de zaak ten tijde van Elisabeth en Jakob 1 meermalen is behandeld, maar om het gevaar, waarmede zij de goede verstandhouding bedreigde, „t'elckens is blijven steecken/' en dat de Staten van Karei I geene onbillijker behandeling verwachten. 2quot;. Uit de brieven van Van Beveren en Joachimi hebben de Staten van Holland vernomen, „dat hun sijn voorgecomen veele ende verscheyden saecken van verre insichte, den dienst vant landt ten hoochsten concernerende, ende daerop gedelibereert ende vervolgens gere-solveert sal moeten worden.quot; Zij oordeelen het daarom raad zaarn, Joachimi, als met die zaken bekend, te ontbieden en met hem daarover te raadplegen '). Het besluit viel op beide zaken geheel overeenkomstig Hollands verlangen quot;).
Ondertusschen lag het in den aard der zaak, dat dit eene langdurige vertraging zoude veroorzaken. De Staten, die eerlang Joachimi in Nederland verwachtten, zouden geene resolutie over de zaak in quaestie nemen, voordat zij diens advies gehoord hadden. Aan Van Beveren bleef' het dus overgelaten, hoe hij de zaak voorloopig wilde behandelen; hij deed het met ijver en talent. Hij begreep, dat het den jongen keurvorst, die zich ter bevordering zijner belangen sinds een jaar aan het Engelsche hof ophield, wenschelijker moest voorkomen, dat zijn oom zich aan de protestantsche zijde schaarde, dan om na lang wachten de onzekere kans te hebben, van de keizerlijke gunst te verkrijgen wat hij met de wapenen in de hand als zijn recht konde vorderen. Van Be-
') Uit de 1MI. vau den vorigeu dag blijkt, dat de ambassadeurs iu Engeland zelven hadden „ghemoveert, otquot; liet niet dienstigli en sonde wesen, dat den Heere Ambassadeur Joachimi (bij occasie van het doodt Liohaem van sijne Huys-vrouwe uuer Zeelandt te vergeselschappen) herwaerdts een keer sonde mogen doen, om de Kegeringe van verscheyde importante saecken in Engeland! voorvallende, die men de Penue niet en kan betrouwen, te mogen onderrichten/' (R.H. c23 April 1636.)
c) K.S.-G. 24 April 1630. — Iv.H. 24 April 1636.
252
veren bedroog zich niet. Op ecu bezoek bij den heer Fcrcns, raad van Zijne Doorluchtigheid, afgelegd, vond hij dezen bereid zijnen racester over te halen, ora den koning voor te stellen, dat de zaak van de visscherij, met kracht doorgezet, aanleiding zoude kunnen geven tot verandering in der Staten goede bedoelingen. De keurvorst zelf verzekerde Van Be-veren later van zijne bereidwilligheid. De paaschweck kwam de ijverige bemoeiingen van den Nederlandschen ambassadeur storen: hij moest de zaak zoolang laten rusten, ^alsoo men daer seer eaeremonieux was.quot;
Eindelijk bleek het, dat üc Scnctcrrc geen ongelijk had gehad, toen hij voorspelde dat men „wat water in sijnen wijn soude doenquot;. De koning scheen zelf bij den nog onzekeren uitslag van Aruudels zending het wenschelijke in te zien, zich de Nederlanders niet geheel tot vijanden te maken. Niet alleen toch verzekerde hij den keurvorst, dat de onderhandelingen over een verbond nog niet definitief waren afgebroken, maar zelfs zond hij ö Mei den secretaris Coke om dit nader toe te lichten. De koning was zeer „gcaltereertquot;, verzekerde Coke, dat de zaak in Nederland zoo hoog opgeuomer was ; er was geen twijfel aan, hier was een misverstand : de koning had immers gezegd, dat hij de visschers tegen iedereen wilde protegeren en bescherracnquot;. Eenigszins kortaf herinnerde Van Beveren, dat het zijne schuld niet was, dat hij de notificatie niet schriftelijk had kunnen overzenden, en betuigde er niets racer van te kunnen zeggen. Maar toch scheen hij het toegeven der Staten niet onmogelijk tc achten ; had hij dezen reeds vroeger gewezen op het wenschelijke van „conten-tement te gevenquot;, nu trachtte hij onder de hand de conditiën te vernemen. llij wees den secretaris op het onderscheid tusschen „protegerenquot; en „guaranderen ende indemnerenquot;, d. i. aan de visschers te vergoeden de schade, die hunne vijanden hun zouden toebrengen. De Engelsche vloot mocht eens te zwak blijken, zoude de koning den visschers dan hunne schade wel willen vergoeden ? Maar Coke wilde zich niet comproraitteeren: dit waren „termen van koopluydenquot;, meende hij ; de koning zoude de zee wel protegeren. In denzelfden bemiddelenden geestschreef Van Beveren 20 Mei aan de Staten. Het plak-
') Tot welke verkeerde gevolgtrekkingen deze houding van Van Beveren aanleiding L;at', blijkt uit Windebanks brief in ; Clarendon, State Papers. 11. p. 4. („The Holland fishers are willing to take his Majesty's licences to fish, if they might be secured from (he Dunkirkers in their return.quot;)
kaat, dat de vissclierij zoude verbieden, zoude naar hij hoorde ook tegen liet drogen van netten op de Engelsche kust gericht zijn ; konden de vissehers dit voortaan nalaten, dan, hoopte liij, zoude men misschien een stap verder zijn gekomen tot eene schikking, te meer daar het plakkaat alleen scheen te zullen spreken van het visschen op de Engelsche kusten.
Verwachtingen van dien aard waren echter ongegrond: den -■50 Mei moest Van Beveren den Staten berichten, dat het plakkaat in de meest krasse termen uitgegeven en hier en daar aangeslagen was. ').
') Zie het plakkaat in de Bijlagen. Een exemplaar van het origineel bevindt zich iu de Loketkast Stn.-Gen.. Engeland N0. 43. Een vrij eorreet afsehrii't is iu het Verbaal van Van Beveren opgenoinen ad Mei 1036; een ander gedrnkf bij: Rymer, Foedera. XX. p. 1 Eene vertaling vindt men bij: Aitzema, Saken v. Staet. 11. p. 300, iüi een uittreksel bij: Rapin Thoyras, IFist. d'Anglet. Vil. j». 454. _ cf. ook : R.II. 0 Juni 1636.
ELFDE HOOFDSTUK.
„ WEGEN V A N V li U N T SCHA Pquot;
^ I. Koning c n diplomaat.
Karei I hoopte met zijn plakkaat een dubbel doel te bereiken '). Niet alleen trof bij in de baringvissclierij een voor zijne mededingers ter zee onontbeerlijken tak van welvaart, maar ook in zijn eigen land verwachtte hij van den maatregel veel goeds. Nog daargelaten het geld, dat hij den visschers hoopte af te persen, eene nieuwe bron van inkomsten zonder medewerking van het parlement, meende hij door het op den voorgrond stellen van zijne heerschappij over de zee de ijdelheid van zijn volk te streelen. Vooral voor de heffing van het gehaatte shipmoney had hij in de verdediging van dit recht een reden gevonden, die liet volk niet anders dan als een nationaal belang konde beschouwen -).
Het plakkaat verbood het visschen in de strengste bewoordingen, het strekte dit verbod uit over alle Engelsche zeeën.
') Prof. Krill deelde in de vergadering van het Historisch Genootschap van G Maart 1809 een en ander over het Verbaal van Van Beveren mede. Zijn Hooggeleerde meent, dat 's konings plannen nog verder gingen, en hij zich door de bescherming van handel en visscherij langzamerhand de souvereiniteit over de Vereem'gde Provinciën wilde aanmatigen. (Kron. Hist. Gen. V, 5. p. 252. — Zie mede: Are id, Gesch. des vaderl. III, 5 p. 70.) Het schijnt, dat Win wood van de belasting Jer haring visscherij even gewichtige gevolgen voorzag: in 1017 sehreef hij aan Carleton, dat de Staten schijnen gedacht te hebben : „qn'on attaqnoit leur sonveraineté en demandant le payement de Timpot.'' (Carleton, Lettres. II. p. 14.)
2) Dat dit werkelijk het geval was. blijkt o. a. uit de Great-He monstrance, kort na de Petition olquot; Right van het parlement uitgegaan. (1629.) Daarin wordt geklaagd over het verval van handel en zeevaart; de reden daarvan is de gebrekkige bescherming der twee zeeën en het verlies van de souvereiniteit daarover, waarin vroeger de eer en de veiligheid va» Engeland gelegen was. (Rapin Thovras, Hist. d'Anglct. Vil p. 387.)
255
Niettegenstaande dit krachtig doortasten was er in de uitvaardiging eene aarzeling merkbaar, karakteristiek voor Kareis inborst. Nauwelijks was het plakkaat hier en daar bekend gemaakt, of de drukker kreeg last gceue verdere exemplaren te verspreiden; het origineel werd teruggenomen en de publicatie stoutweg ontkend. Van Beveren liet niet na den Staten deze bijzonderheid te doen opmerken; hij hoopte dat de strenge termen van het plakkaat bij nader inzien eene wijziging hadden doen wenschelijk achten. Toch oordeelde hij de zaak bedenkelijk. De Fransche ambassadeur was ook uu weder zijn toevlucht, ook hem kon het niet onverschillig zijn, dat Engeland zich het bewind over de geheele zoogenaamde Engelsche zeeën aanmatigde. Van Beveren bedroog zich niet. De Seneterre verzekerde hem van zijne goede gezindheid, de tijdsomstandigheden waren echter van dien aard, dat men zonder toe te geven den koning elk voorwendsel tot vijandelijkheid moest ontnemen. Konde men de zaak maar onder voorwendsel van onderhandeling rekken tot na den vrede tnsschen Frankrijk, Spanje en Nederland, dan zonde Frankrijk, ja hij durfde zeggen ook Spanje, gezamenlijk met de Staten den koning van Engeland wel tot reden brengen.
Werkelijk was uitstellen het eenige, wat Van Beveren overbleef. Zonder instructie van de Staten en zonder hoop die vooreerst te ontvangen (Joachimi, die ze uit Nederland zoude mede terugbrengen, vertrok eerst o Juni), kreeg hij nog bovendien weldra de onaangename tijding, dat het plakkaat nu toch overal onveranderd was aangeslagen. Daarbij voegde zich de onzekerheid omtrent de bestemming der Engelsche vloot, die telkens uitzeilde om na weinige dagen weder binnen te vallen. Gelukkig bleek alle vrees daaromtrent voorloopig ongegrond. Den vrijen tijd, dien hij daardoor had, (het Fransch-Engelsch verbond was geheel op den achtergrond geraakt,) besteedde Van Beveren met zich te doen onderrichten over de gebruiken der haringvisschers, in het bijzonder of het drogen van netten op het strand, het inloopen in de Schotsche inhammen, en het komen onder het bereik der kanonnen van het land niet vermeden konde worden. Nog altijd hoopte hij een vergelijk te kunnen treffen.
In Nederland was men over den loop, dien de zaak nam, niet weinig bekommerd. Den 10 Juni klaagde Delft in de Staten-vergadering van Holland ernstig over het uitvaardigen van het plakkaat en men nam dan ook het besluit, dat eenige
250
gecommitteerden uit dit lichaam met den prins van Oranje en Joachimi, die juist uit Engeland terug was, zouden confe-reeren over dc te nemen maatregelen'). Het advies dier commissie luidde, dat de ambassadeurs „door goede persuasion en andere courtoise ofticiënquot; den koning en degenen, die in Engeland ,,in aensien oude crediet zijnquot;, zouden trachten te „disponerenquot; de zaken te laten zooals ze waren; — dat men eenige oorlogschepen als konvooi der buizen zoude uitrusten, en hun de instructie geven ,/geen offensie te doen, voor ende al eer deselve daer toe met feytelickheydt in haer selven, ofte in de Schepen van desen Staet geprovoceert zijnquot; 2). Het besluit werd opgehouden totdat men nader last had van de principalen '), maar de conferentiën over deze zaak duurden voort ''l tot het vertrek van Joachimi naar Engeland.
Den 19 Juli was het bijna twee maanden geleden, dat het plakkaat was gepubliceerd, en nog altijd bleef de zaak in Engeland op dezelfde hoogte, toen op eens een bericht te Londen kwam, wel geschikt den Nederlandschen ambassadeur uit zijne rust gevoelig op te schrikken. Vijftien Engelsehe schepen lagen gereed, uit Duins naar bet noorden te vertrekken om de visschers te beschermen; zij, die de „tollenquot; niet wilden betalen, zouden ;/als goeden prijsequot; genomen worden. Nadere berichten bevestigden de tijding; den volgenden dag (20 Juli) zoude de definitieve Instructie aan den admiraal worden afgezonden. Nu was goede raad duur. Eene audiëntie was onmogelijk te verkrijgen : de koning had het te druk. Van Beveren bracht het geheele hof in beweging; eindelijk gelukte het hem, door tusschenkomst van de koningin, den keurvorst en den Fransehen ambassadeur ten minste de belofte te verkrijgen, dat de definitieve beslissing zoude uitgesteld worden totdat de koning hem gehoord had.
Den 27 Juli kreeg Van Beveren eindelijk te Windsor de dringend begeerde audiëntie. Zijne taak was moeielijk ; hij had nog geeue instructiën en koude dus eigenlijk niets beloven. Zijne rede had dan ook voornamelijk de strekking om uitstel te ver-
') R.H. 10 Juni 1030.
2) R.H. Vl Juni lü3ü.
3) Dit besluit schijnt niet gevolgd te zijn 5 iu de punten van besrlirijving voor de volgende bijeenkomst werd de zauk zelfs niet genoemd. Eerst onder de punten van beschrijving voor de daaraanvolgende vergadering van 15 September vindt men ze onder N0. XXI; de aanval op de haringbuizen was toen trouwens reeds geschied. (Zie hierna p. 267.)
•') R.H. 8 Aug. 1636.
•257
krijgen tot liet volgende jaar. Reeds had hij onder de hand pogingen aangewend om den koning hiertoe over te halen, nn drong hij zijn verzoek nader aan door te wijzen op den laten tijd der uitvaardiging van het plakkaat, toen alle visschers reeds op het punt stonden om uit te zeilen, ifij gaf verder hoog op van den spoed, dien zoowel hij als zijn ambtgenoot en de Staten gemaakt hadden, om zoo schielijk mogelijk over deze zaak iets te besluiten, herinnerde aan de veelvuldige vertragingen, waaraan zulk eene resolutie uit Nederland altijd blootstond'), en aan den voortdurenden tegenspoed, die de zaak nn had opgehouden, — en eindigde met den koning te smeeken om ten minste tot de aankomst der resolutie te wachten; wilde Z. M. iets doen, dan verdienden zachter middelen dan de nu aangewende nog altijd de voorkeur.
De koning nam de zaak wèl op. ilij bejegende Van Bevereu „seer beleetdelijckquot;, sprak „met een seer minnelijcke manier van doen, snlcx dat de mine noch meer scheen te beloven als de woordenquot;, maar veel meer verkreeg de gezant niet. Ln zijn antwoord, dat ons geen zeer hoog denkbeeld van zijne welsprekendheid geeft, betuigde de koning tot vijfmaal toe, dat hij de Nederlanders als vrienden wilde behandelen en tegen hunne vijanden beschermen; dit was het wat het plakkaat bedoelde. De admiraal had last „d e leur fa i r e a u c u n e hostilité/' De koniusi wilde deu Nederlanders nog meer sroed
O Do
doen dan zij van hem verzochten: hij konde hen beschermen tegen de Duinkerkers, van wie zij het vorige jaar zooveel geleden hadden. Het betalen van de kleine recognitie zonde hun werkelijk voordeelig zijn. Hiermede moest Van Beveren zich tevreden stellen, de koning bleef op zijn stuk staan. De gezant mocht' verzoeken om een antwoord, beter slaande op de conclusie van zijne Propositie: de koning „haeste vrij wat,quot; en gaf te kennen „met minen ende manier van spreecken,quot; dat hij meende „genoech tot contentement geantwoort te hebben.quot;
') De reden, door \r;iu Bevereu ge^cvcu van het langzaam tot stair.1 kouieu der resolutiëii van de Staten, is nog al runens. I.t republieken, ze^t hij, gaat dit altijd langzaam; daarenboven tie inborst tier Hollanders is „d'nn costé lort débonnaire, et d'antre C!»,sté assez générenx, telleinent qn il vent d-.mcement estre condnict et inené et nnllcnient ])raeeipité et forer; a raison ile qnoy les pins sages entre nous, sont tonsionrs allé doncement et tont beilement avei'tj Enx: et par cette voye ne leur a jamais failly d'eu tirer les ineillenres et plus fermes Késolntions; on aultrenient par j)rae-«•ipitatiun, ou bon gré mal grt', on ne pent venir jamais a qui lqne bonne rouelusion, et qui penlt estre d'auicune durée.quot;
17
25S
Deze woorden en deze beliaudeling, zoo weinig geschikt om vertrouwen te wekken, meende N an Beveren echter te zijnen gunste te mogen uitleggen. De koning was „gewoon in sijne woorden en raaniere ront te gaeu.quot; ') liet moest dus, meende de gezant, aan toeval geweten worden dat 's konings woorden niet duidelijker waren, Z. M. had toch ronduit verklaard geen geweld te zullen dulden. Vergeleek hij het ontvangen antwoord met berichten onlangs van eenige leden van den Ge-heimen Raad vernomen, dan koude hij niet anders dan ge-looven, dat de koning in de hoofdzaak zijn verzoek toestond. Daarbij kwam, dat onmiddellijk na zijne audiëntie geruchten liepen, dat Z. VI. in Van Beveren's voorstel had berust, dat er geene schepen naar het noorden zouden gaan, „ jae oock noch breeder/' terwijl hij zelf zich niets had laten ontvallen. — (Telieel vertrouwen konde onze gezant de zaak echter niet. Veel is er ook weder, schrijft hij •)! Juli aan de Staten, dat mij eeuigszins verontrust, „als men sou-de trachten met dubbelsinnicheit en uiet oprechtelijck te gaen.quot; Hij is bevreesd, dat men wel is waar geene vijandelijkheden zal plegen, zooals de koning beloofd had, maar toch van de visschers, van wie men het „sonder force en dadelijc-heif' kan krijgen, eene recognitie zal afvorderen voor de bescherming tegen de Duinkerkers. „Doch en sie niet,quot; voegt hij er bij, „hoe dit met sijn .Mar.s oprechticlieit over een sonde comen quot; De latere gebeurtenissen bevestigden zijne vrees maar al te zeer.
Ondertusschen had Van Beveren 's avonds, toen hij van de audiëntie te Windsor te huis kwam, eindelijk twee brieven van de Staten ontvangen, die hem inlichtten over de gedragslijn, die hij te volgen zoude hebben tot .Toachimi's terugkeer. Veel nieuws gaven ze echter uiet. De pn blieke brief van de Staten, quot;) evenals de andere gedateerd
1) Deze verklaring van iemand, die maanden iang aan liet hof van Ktirel I geweesï was, is merkwaardig, lle/.c vorst, tegenwoordig als liet ideaal van eenen dubbel-zinuigen politif-us besehouwd, schijnt in zijtien tijd niet als zoodanig bekend geweest te zijn. Ware de jmblieke opinie in dit opzicht anders geweest, iemand als Van Beveren, door zijne positie aangewezen om den koning te observeeren, en zonder twijtel over de praatjes aan het bof ingelicht, zonde niet zonder eenige reden znlk eene verklaring afgelegd en daarnaar zijn gedrag geregeld hebben.
-) De Staten waren gewoon soms twee brieven tegelijk af te zenden. De eerste, geteekend door president en griffier nit naam der Staten, beantwoordde de vragen der ambassadeurs om last op uiorkomendc zaken. Daarbij voegde dikwijls de grifüci* eenen tweeden brief, waarin hij de gezanten van de voornaamste zakeu, in
259
reeds van l!) Juni, beveelt Van Beverea alleen, alle conferentie over de zaak , met dexteritevt te dilayerenquot; tot zijn ambtgenoot terug is. lie brief van den griffier licht de zaak eenigszins nader toe: de ambassadeur moet audiëntie verzoeken. den koning den credeutiebrief der Staten over deze zaak, die bij liet paket gevoegd is, overgeven en „in de alderbe-leefste termenquot; wijzen op de goede verstandhouding, die altijd tnsschen beide landen bestaan heeft. Men hoopt, dat bij zoo de gunst van Z. M. zal winnen en de zaak doen uitstellen. Om dat doel des te beter te bereiken wordt hem aanbevolen, vooral 's vorsten recht op de zee niet te betwisten. Gelukt het hem echter niet den koning over te halen, dan mag hij eene conferentie met gedeputeerden voorslaan, die bij, vooral de boofdquaestie weder vermijdende, op liet gevaar moet wijzen van misverstand tusschen landen, wier belang zoo nauw verbonden is. ') Dat was schrale troost! En toch moest Van Beveren zich daarmede tevreden stellen tot .Toaehimi's terugkomst, die wel spoedig beloofd werd, maar toch nog niet binnen kort konde te gemoet gezien worden. De gezant was er dan ook zelf zoo weinig mede ingenomen, dat hij zich voornam, niet dan in den uitersten nood van de aangewezen middelen van uitstel gebruik te maken. De Seneterre was het volkomen met hem eens: bet was beter de Propositie, door de Staten aanbevolen, niet uit te spreken en zich op's konings woord te verlaten. Wilde /. M. het houden, zooveel te beter, men won tijd; brak bij het, dan konde het niet anders dan een onaaugenamen indruk maken, dat de Staten weder uitstelden en den schijn aannamen, niets te willen doen om den koning te gemoet te komen.
Het zoude echter Van Beveren niet lang mogelijk zijn eene afwachtende houding te blijven aannemen. De gebeurtenissen drongen hem: weinige dagen later (;31 Juli) kreeg hij bericht, dat de geheele Engelsche vloot reeds drie dagen geleden van Duins naar bet noorden vertrokken was, en dat \2 schepen daarvan naar de visschers bestemd waren. Nu scheen het werkelijk, dat de
ili* Statenvergadering voorgevalicu, op de hoogte stelde. Daarenboven stonden de raadpensionaris eu de prins van Oranje gewoonlijk met de bnitenlandsolie gezanten in roirespondeirie over de meer geheime zaken. — liet behoeft nauwelijks vermelding, dat de gezanten hnnne correspondentie op dezelfde manier inriehtten, en de brieven in dezelfde orde beantwoordden als zij ze ontvingen.
') lieide brieven bevin len 7.iel» met dien aan den koning, behalve in liet Verbaai van Van Heveren. ook in de Loketkast Stn.-Gen., Engeland No.
17*
:i60
koning zicli uiet aan zijn woord houden wilde. Dadelijk zoacl Van Bevereu zijnen secretaris naar Oxford, om te trachten de reden van het uitzeilen der vloot en de plaats van hare he-stemming te weten te komen. De secretaris moest ouderzoe-ken waar de koning was, die „overmits den pest den gestehleu dagen en plaetseu van sijn progres niet was houdendequot; '), eu audiëntie verzoeken als hij geene voldoende berichten over de vloot konde te weten komen. Hij kwam den (! Augustus terug;, maar bracht schralen troost. De keurvorst bad van deii koning vernomen ; „qu'il estoit vray que lesdits douze vais-seaux estoyeut partys; qu'il avoit comandé ii son admiral de ie faire aucun acte d' hostilité aux nostres, mais qu'il esperoit qu'ils useroyent de discretionquot;. Die „discretionquot; zoude, meende men, daarin bestaan, dat de Nederlandsche kapiteins niet zouden weigeren, de vlag en de zeilen voorde Engelscheschepen te strijken ; met zulk eene „recognoissancequot; van zijne souve-reiniteit hoopte men, dat de koning zich wilde tevreden stellen.
Op dergelijke onbepaalde vermoedens eu verwachtingen koude Van Bevereu niet afgaan. liet onduidelijk woord „discretionquot;, het op nieuw vermelden van eene „recognoissaucequot; bevielen hem volstrekt uiet. Hu het vertrek der vloot bleef verontrustend. Eindelijk werd het meer eu meer waarschijnlijk, dat men de uitvlucht wilde gebruiken, den visschers wel niet met geweld geld af te persen, maar het toch van hen te verzoeken in de hoop dat zij vrijwillig zouden betalen, 's Rollings woorden bleven dan strikt genomen juist, „alhoewel van gewelt niet can geëxcuseert werden 't geen men met een machtige vlote van een ander, alhoewel sonder resistentie liaeltquot;. Deze overwegingen drongen Van Bevereu tot spoedig handelen ; hij begaf zich op reis om den koning zeiven te spreken '1).
De audiëntie werd bepaald te Nottingham tegen den :!(! Augustus. Van Bevereu's Propositie was natuurlijk niet
j Deze reis werd echter uitgesteld tot 14 Augustus. Voor den inwendigen foestaud van ingeland in dien tijd is. het niet zonder belang dt- reden te weten. De wegen waren door den regen zoo „ontsteltquot;, dat Van He veren zijn tocht naar het noorden voorloopig moest opgeven. De paarden en de „seer liehte carosse daertoe gehnvrtquot; konden niet verder. Hij keerde terug en moest eenige dagen Inter de reis te paard doen.
van voel belang. Door het verbod ora 's koniugs reelit te lie-twisten belemmerd, moest hij zich vergenoegen met een beroep op de edelmoedigheid van Z. M. tegenover de arme visschers, wier ellendigen toestand hij beschreef. Steunende op de trac-taten tusschen Engeland en Nederland en op de intrekking van het plakkaat van Jakob I, verzocht hij den koning de zaak toch niet tot het uiterste te drijven. — Een bepaald antwoord op zijn verzoek werd uitgesteld totdat Z. M. de zaak nader had onderzocht'); nu bepaalde hij zich tot eene poging, om Van Beveren eenigszins in het nauw te brengen.
Reeds voor de audiëntie had de gezant van particulieren vernomen, dat de schepen werkelijk naar de visschers vertrokken waren om hun zom'er geweld het geld af te persen. Wel is waar hadden zij de meeste buizen al vertrokken gevonden, maar de overblijvende hadden geene zwarigheid gemaakt de kleine belasting (jaarlijks :i sh. per last 1)) te betalen. Wat meer is, zij hadden zich zelfs op eene voor den gezant zeer onaangename wijze uitgelaten: „hadden sy geweten, dat het om soo weinich te doen geweest was en men hen soo civilijck getracteert sonde hebben, niemant sonde soo verveert hebben geweest, en sy souden soodanigen rapport doen, dat andere daerom niet nvt de zee souden blijven, ja sulex geernc geven, al waer het schoon dat hare Ho. Mog. sulx verboden.quot; Daarmede was het echter niet gedaan; de visschers mochten Ztch de kleine belasting laten welgevallen, de Staten waren niet van zins zich onder bescherming van den koning van Engeland te begeven; zij voorzagen terecht de gewichtige gevolgen van zulk eenen stap :i).
quot;0 l):ii het den koninu2 van Engeland ook om zijne souvereiniteit, den Staten meer lt;gt;m -Ie linancieele gevolgen der zaak als antecedent voor latere maatregelen te doen was, blijkt o.a. uit twee. merkwaardige gesprekken, in December 1648 door ('arleton met prins Maurits en graat' Willem Lodewijk vau Nassau hierover gehouden, ('ar-letou verklaarde toen, dat koning Jakob bereid was, de Xederlandsche visschers legen eene luttele opbrengst hun bedrijf te laten oefenen mits men zijn recht erkende. Hij beweerde, dat dit voor de Staten zelfs voordeelig zoude zijn, daar zij de kosten der konvooischepen, die veel hooger waren, dan konden besparen De prins betuigde zijne bereid willigheid om /. M. te believen, maar meende toch; qnc les Hollandois eraindroient les mêmes suites du pavement d un tribut pour
) Dit untwoord kreeg Vau Beveren niet, daar de aankomst van Joachimi het overbodig maakte.
!gt;e Xederlandsche berichten spreken meestal van ƒ 1.— per last, de Engelsche van ! sh. per ton. liet laatste bericht is zeker juister. Het verschil is niet groot, daar 1 laèt = 2 ton is. Miss. v. Van Beveren aan de Stn. dd. 18 Sept. 1630.) Aitzema spiveki van een plan, om de tiende haring te nemen (Saken v. Staet. [I. p 405); Van Beveren weet hiervan niets
202
\ hu Bevereu whs (Ihii ook voornemens geweest in /.ijue repliek over de Engelsche vloot te klngeu : fle koning vooi'kwam hem. Hij whs zeer verheugd, betuigde Z. M., van zijnen admiraal te vernemen, dat de visschers „hen soo wijselijck hadden gedragen, en soo goeden contentement gegeven en gevonden hadden.quot; Te Windsor had hij den gezant beloofd de Nederlanders als goede vrienden te zullen behandelen en geeue vijandelijke daad tegen hen te zullen tocliiten ; welnu, alles was immers zoo geschied ? -\ erontwaardigd over deze armzalige poging om 's konings dubbelzinnig gedrag te rechtvaardigen, antwoordde Van Be-veren, dat de Staten niet alleen de zaak op zich zelve zeer vreemd zouden vinden, maar haar ook moeielijk kunnen overeenbrengen met liet gunstig antw oord, den gezant te quot;Windsor gegeven. Hoe kan men het voor vriendschap honden, ging hij voort, de arme visschers met ecne vloot te overvallen 'r Met was geen wonder, dat zij zich tevreden hielden, terwijl zij zich in de macht van eene groote vloot bevonden; tehuis zouden zij klagen. „Heyrcracht was naer rechten vis maior: selfs de executie door wegen van feiten, stereko ende gewa-penderhant te beginnen, conde voor geen wegen van vrnnt-schap gehouden wordenquot;. De koning antwoordde niet veel; hij was geraakt. Wat wil men nog meer, zeide hij korzelig als de visschers zeiven tevreden zijn? Aan Van Beveren's argument over vis maior gekomen „altereerde hy vrij wat.quot; De gezant zag dat hij te ver gegaan was : hij had alle moeite, door goede woorden en door de verzekering, dat hij nu een gunstig antwoord hoopte, den koning zoover te brengen, dat
1» |itquot;clio, que celles (|ii'il: :ivoien( épruuvees :iii sujet du passage du Soml, | our k'lt;|uel !c Roi de Dannemarek avuit d'abord exigé uno bagatelle, ct, exigeoit h intent jgt;lu» i|uquot;ils ne j:oiiv .ie;it aeeurder: et par ntpoi't a leurs Vaisseaux de guerr.-, il ilit qu'il leur en eoutcroit toujours aulant a eause, des piratesquot;. Graaf Wille n Lodewijk, de tegenstander van den meer Krans: hge/.indeu OldenhanieveU. ïiiej; verder: „1! demanda (eomtne ile lui-inèine) si npres lont on ne po.inoil pas jaclie.er eette liberie de la pêeliquot; puur mie soimne d'argent: Je lui répoudis a eelaquot;, gaat (-'arleton voort. „(| u' i 1 s'agissoit iei plutêt de la diguité du Rui, que de l iitilité, quoique les jiriuees ne dusseut pas ncgliger leur profit, (('aileon. Lettres. 11. j». 05.) Ook Vau Bevereu en Joachiiui hadden dadelijk. lueii de
uolilieatie van skuuiugs plannen linn gedaan werd opgemerkt, dat deze „venquot; bij eonsequeutie eoude werden getroeken.' (Zie hierv(ior p. '24li 47.) Verg. ook de onbewiiii-pelde verklaring der Nederlandselie gezanten van IlilO. dat bet deu Staten „wevnieh verscheelde, oli' s_\ de visscberie ex commuui vel particulari jnre moebten belniiiden, mits dat sy in alle gevalle van de eonservatievandien versekert waeren.quot; (Verbaal IGIO ad !('gt; Mei), — en bet gezegde van Carou aan Lennox in 1(510, dat de Staten om de eonsequeutie aan Engeland niet één haring als tol zouden willen betalen. (Miss. v. Caron aan de Sta. dd. 19/29 Sept. 1616, in: L.E. 1616.)
26 o
liij hom „xrimdelijfk Ijcjegendo,'' en met de herhaalde lie lof'te, dat hij hein na overweging zoude antwoorden, liet gaan. Te Battersea, ') zijn gewoon verblijf, teruggekeerd, kreeg Van Beveren het onverwachte bericht, dat de Engelschcn den kapitein van een Nederlandsche oorlogschip, dat de visschers beschermde, trouweloos gevangen genomen hadden. Waarlijk, hij had reden van zijne meeaing terug te komen, dat de koning- „gewoon was in sijne woorden en raaniere ronttegaen!quot;
Gelukkig dat juist in deze netelige omstandigheden een brief kwam van Joaclümi, meldende zijne behouden aankomst te Southwold quot;) met last van de Staten over de visscherij-quaestie. Van Beveren stelde hem nog denzelfden dag op de hoogte der zaak, en gaf zijn hart lucht over de onrechtvaardige behandeling, den kapitein aangedaan. De heeren van het hof konden dit evenmin als hij overeenbrengen met 's konings antwoord te Windsor ; eenigen wilden hem „wijsmaecken,quot; dat het toen reeds te laat was om den admiraal tegenbevel te geven, anderen beweerden „forsan infortunio hoe accidisse.quot;
2. De zending van Joachimi.
Van Beveren treedt nu eenigen tijd op den achtergrond : aan Joachimi alleen was bij zijne Instructie opgedragen over de visscherij met deu koning te onderhandelen, bie Instructie, vastgesteld IS Augustus 1636 ), bevatte den last den koning voor te stellen: „dat luier Ho. Mo. boven vermoeden is voorgeco-men, dat zijne MaK machtige Scheeps-Armade onder de arme
Visschers eude Harinckvangers deser Lauden is gecomen,----
dacr door deselve Visschers sooseer verschrickt zijn geworden,
1) Een Idciu pluutsje in cj oumidtlellijkf' nabijheid van liouden.
-'} Joaeiiimi schrijit „Sowowlde,quot; Van Beveren „Sonswild!quot; Zoo sprak (-atö in 16^7 in zijn Verbaal vau „Marygatquot; in plaats vau Margate, Van Beveren \au M:iivL'adt.quot; - Over iiet u'ehee! waren de Nederlandsche ambassadeurs aan het Kngelsehe hof in dien tijd. blijkbaar, zoo eeuigszins, dan toch niet dau oppervlakkig niet Jict Kngelscli bekend. Toen de ambassadeurs ïtouimelsdijek en Bunnania in t'.n-geland \va:'eii iKiïïri), nioeslen alle hun gezondene stnkkeu nit bet KngeUeb in bet. i'rauseli vertaald worden! Troawens men kan het hun niet zeer kwalijk nemen, als men hoort, dat in llii'2 de meeste leden der eommissie uit de Staten van Holland, benoemd om Strickland te hooren. geen Engelscli verstonden (IM1. 0 Sept. 1(542). cn dat het in 'löiiO aan den ambassadenr Sommelsdijek bleek, dat de beroemde Land, aartsbisschop van Canterbury, zelfs geen Franscb (toen als nu de taal der diplomatie) verstond, en dus het gesprek in het Latijn gevoerd moest worden,
3) Instructie van Joachimi dd. 18 Aug. 1636, in: „Register van d'lnstructiRn.... beginnende met den lare I (kgt;'2 lot den laare 1639 inelnys.quot; en bij: Aitzema, Saken van Stact. II. p. 409.
2iU
flat ecu gedeelte vanclieii uvt dc Zee is geweeeken, ooek onrler dien eeuige met drooch want, souder te derven eotitiimereu jtit Vissehen.quot; De Staten verzoeken daarom den koning, den last daartoe gegeven in te trekken, en de visscliers voortaan „ongemolesteertquot; te laten, zooals vroeger liet geval was. /ij bieden aan eene conferentie tussehen coniniissarisscn van weerszijden, terwijl ondertusschen de zaak in haar geheel zal blijven. Redenen en motieven om een en ander aan te dringen worden aan Joachimi overgelaten.
Met dezen last, die eigenlijk niets anders dan uitstel bedoelde, spoedde zich Joachimi naar den koning ). Den ■'gt; September te Woodstock aangekomen, werd hij dadelijk den volgenden dag ter audiëntie toegelaten '). In zijne Propositie houdt hij zich nauwkeurig aan zijne Instructie: jnridieke ar gumenten vermijdt hij. Daarentegen dringt hij sterk aan op het verband tussehen de visscherij-quaestie en de zaak van den Palts, die den koning zoozeer ter harte gaat. Hij herinnert aan de kloeke houding, door Engeland vroeger in Nederland tegen Spanje aangenomen,— hij doet opmerken, dat de tallooze visschers. die arm zijn en weinig verdienen, door hunne onte vredenheid het land krunen m onrust brengen, en daardoor de krachtige voortzetting van den oorlog tegen Snanje, evenzeer als de hulp aan den Keurvorst kunnen belemmeren, - hij laat zcits doorschemeren, dat de Staten gedwongen zouden kunnen zijn, de onderhandelingen over den vrede met Spanje, toen te Keulen m vollen gang, met meer nadruk te voeren, en zoodoende den Spanjaarden vrije hand te geven tegen dcDuitscjte protestanten ).
') lf:u .loarhimi ■jeen lijd verzuimile blijkt o. a. uit de volgende bijzmidcrhcid I artictilirrc koctx-u Iiraelitm linn van Southwol'l tiaar (quot;atnbridgc, „want in dit (|it!irtiereti geene rurociien ter Itnyre eti gaeu.quot; Hij liaastte zirli /00 voort te laimctt, dat o|i eelt dag twee [laafden doodbleven !
-) liier en in liet vrrdere verhaal van .loachimi's /■ tuliu.r vul^i ik het; Verbaal van .roachiini, 1636.
1 Vtin hel verband van beide zaken werd toen (ronwens van versehillende zijden uedaelit. Ite kotiintrin van Boltemen had -iiiachitni bij zijne aiaehcidsaudieutie ver kla.trd, dat zij h;ir- n broeder sehfiltelijk tot t '^geveiidltcid had venitaattd.'Trotiwen.s oi' verzoek der Staten. Zie K.S.-G. Ili .Ititii KKM!.) Van Bevei-ett meldde aan.loaehitni bij zijne aan komst. ilat veivsehilleudv hovelingeu bel al ot* niet schoramp;en van het plakkaat in verband braebten met de restitutie vati den Palts. Pe jeugdige keurvorst zeit verzekerde .loaeltiini in vertrouwen, dat de Spanjaarden deze zaak hadden „op 'te baeue gebracht om een mogelijk Engelsch-Nederlandstdi verbond te voorkomen. Hiermede stemt overeen het feit, dat de Spaansclie sclie];en juist in dien tijd de koninklijke vlag in de Kngelsebe zeecn met in het oog vallende eerbewij-zingvn begroetten.
Joaclmni's voorstellingen maakten blykhaar op den koning weinig indruk. Hij noemde liet eisclien van afstai.'d van zijne sonvereiiiiteit ter zee even ongerijmd alsof' Spanje vroeg afstand van Ierland, en meende dat het verschijnen van boeken in Frankrijk, Spanje en Nederland, die hem dit reeht betwistten, iets wat vroeger nooit geschied was, hem wel noodzaakte zijne heerschappij met meer kracht te handhaven, wilde hij ze niet voor goed verliezen. Na een gesprek vaneen uur eindigde de audiëntie met eene voorloopige weigering van 's konings zijde.
Bekend met het geheele hot'des konings, verzuimde Joachimi geene gelegenheid om naar de gevoelens der voornaamste personen te vernemen en zoo mogelijk hen voor zijne zaak te winnen. 11 ii vond weinig troost; al wat hij hoorde versterkte hem in de meening, dat 's konings besluit genomen was en ook het aanbod van eene conferentie weinig bijval vond. Zijn voorgevoel werd bevestigd, toen hij 9 September het definitieve schriftelijk Antwoord van den koning op zijne Propositie ontving. Het behelsde eene pertinente afwijzing van het voorstel om eene conferentie te houden en onderwijl de zaak in haar geheel te laten. Het aanbod was van dien aard, dat de koning zelfs niet met eer daarnaar luisteren koude; ,/Car vos supérieurs ne doibvent pas croirequot;, zegt het stuk, ^que par ancune conférence l'on débattra le droit de S. M., desja confirmé publiequement devant tont le monde, et qui est maintenu et reeognu taut par tons les grands Roys en faisant hommage a cette flotte en mer '), que mesmement par vostre peuple, qui se réjouit en sa protection'7. Er is reden zich te verwonderen, dat de Staten, die door „édits et placarsquot; vroe-
') De (latum van het stuk is volgens bjugelschen stijl: oO Augustus.
~) Dal Ka fel I niet alleen «lil „lastreglquot; van de visscherij eischte, maar ook andere uit /ijne souvereiniteit ter zee votn-tspruitemle rechten wilde oefenen, blijkt o. a. nil de herhaalde voorslagen, die hij l)ij de onderhandeliiinen over etin tractaat aan Frankrijk deed nopens het aandeel dat hij aan de krijgsvei-ric111ingen zoude nemen. Hij wilde zieh altijd zulke verpliehlingeu doen opleggen, die te gelijkertijd zijne souve-n iriileit door een jmietr leut konden bevestigen. Frankrijk weigerde iierhaaldelijk. maar einiiigde met toe tc geven, dat :!e KngeUche vloot de Vlaamsehe havens zoudi' blokkeeren. (Verbaal \:an Beveren KiRri—37 ad *25 Ort., 7,10 Nov.. 5,'!2,2(i Dcc. IOoC), Hi Febr., Mrt., .luni li)37.) - Ook het -trijken van de vlag door
vreemde vaartuigen in de Kngelsclie zeeën voor Kngelsche sehepen met den koninklijken standaard wer ! toen reeds op den voorgrond gesteld. Reeds ^ Januari l6o^ had de gezant i-'aine uil Parijs den Staten medegedeeld, dat de Engelsehen een Zeenw.M'.h fregat op de reede van ('ulais hadden genomen, omdat het zijn „pavilioen niet hadde laten vallen quot; (Secr. K S.-G. (gt; l-'ebr. i()3n.) Van Heveren meldde Mei 163H aan de Staten, «lat hij „van goede handtquot; wist, dat de koning „scer vermaect ttiis ueweest, soo haest hy advertentie crege,quot; dat de Xederlandsche admiraal aan
gor zelfs nan liiunie eigene oiidcrdaiien hebben verborlcn zonder licenten walrisschen te vangen in zeeën, „on ils n'ont point de pretentionquot; '), nn dit plakkaat van den koning euvel opnemen, „qui vent gouverner la pescberie dans ses propres mors et la permet a tons ceulx, qui prendront sa licence et recoguoistrent son droictquot;. Men kan er zeker van zijn, de koning „ne vcut ni quieter, ui disputer, mais tousjours main-tenir sa soureraiueté dans scs mersquot;. Wil men toch onderhandelen „pour mieux adjuster 1'affairequot;, liet is den koning wel, mits men eerst zijn recht erkent').-- Krasser koude men zeker moeielijk verklaren, dat Z. M. het met zijne sonve-reiniteit ernstig meende, .loachimi was dan ook dadelijk overtuigd, dat verder aandringen hier nutteloos zoude zijn : nog denzelfden dag nam hij afscheid van den koning. In antwoord op eeue kleine inlichting, die hij vroeg, verzekerde deze hem nogmaals, dat hij op dezelfde wijze zoude voortgaan als hij begonnen was; hij verklaarde zich bereid te overwegen, '.vat de Staten nog wilden voorstellen maar „salvo jurequot;.
Nog wanhoopte .loachimi echtcrniet geheel. De laf hartigheid der visschers was oorzaak, dat de koning de zaak reeds meende gewonnen te hebben, maar dat zoude eerlang veranderen. Pan hoopte hij zich te kunnen aansluiten aan de laatste woorden van den koning. Na eene langdurige conferentie met Van lie veren over de beste voorstellen, door de Staten in deze omstandigheden te doen zonder Karei 1 tot geweld te ver-
het schip, (hil Aruudcl uaar Duitbcliluiul uvorbrachtj sou beleefden reverentie nu i liet strijeken van vlaggen eiï eersehenten hadden gedaen.quot; zoo men meende in don mond van dc Maas. (Verbaal Van Beveren 1 36—37 ad 8 Mei, ef. ad Aj.r. 1636.) Bovendien werd aan Van Bcveren en .loaehimi beiden hoop gegeven, dat de zaak der visschers „se passeroit en abaissant les pavilions et les voiles.quot; — Over den bouw van het schip „Sovereignquot;, tegelijk eene zinnebeeldige voorstelling en eene verdediging van het dominium maris, vergelijke men : hiervoor p. '240 Noot 4.
1) Kene hatelijkheid tegen de voor de Engelschen zoo aanstotelijke walvisehvangst der Nederlanders, 's Konings gezegde /.'wt op het octrooi, verleend aan de Noordsche ('omjagnie. De Slaten hadden nog onlangs (11 .Maart !lt;''33.' 'oij plakkaat (Gr. Pla-caetb, i. p. (WO) „de Walviscli-Neeringe ot' van andere Zee .Monstersquot; verboden aan alle Nederlan.lers, die niet waren in dienst der Noordsche Conii'agnie. liet verbod strekte zich uit „binnen de Limiten van Nova Sembla tot ]•'return Davits.quot; — 's Konings argument beteekent volstrekt niets. Ik behoet' den verschillenden reelits-grond, waarop beide plakkaten steunen, niet aan te wijzen, alleen herinner ik, dat terwijl het Engelsche plakkaat allen trolquot;, die geene onderdanen van den koning waren, dat der Staten-Generaal alleen op de ingezetenen der Vereenigde Provinciën betrekking had.
2) Zie het rapport van Joachimi hierover in de 11.11. 22 Nov. 1630, en in de : Miss. v. Joachimi aan de Stn. dd. quot;lO Sept. 1630. (L.E. 1636.)
9.0,1
lokkon f:20—'11 September), vertrok hij dus in alleriji naar de kust ').
flij vond de Staten nog altijd zeer met de quaestie van het plakkaat verlegen. TIerhaaidclijk Maren klaeliten ingekomen over de gewelddadige handelingen der Engelschen 2) en reeds onder de punten van deliberatie, waarop de 1 lollandsehe heeren last van de steden zouden vragen tegen !.quot;) September Ifi-'S'i, had men dan ook ouder No. XXI verzocht om last over de behandeling, den haringbuizen „bij den .Vdmirael ende andere Officieren van sijne Majesteyt van Groot Brittanniënquot; aangedaan :'). Weinige dagen na het samenkomen der Staten werd er, al stelde men de ,/principale deliberatienquot; uit !), aangedrongen op het weder opvatten der besoignes over een plakkaat „om te enerveren de Acten possessoir, bij sijne-\iajesteyt van Groot Brittanniën ondernomen te plegen, nemende recognitie van de haringbuizen van desen Staet.quot; 5) Den 15 October had Delft op nienw geklaagd over de gewelddadigheden der Engelschen. Wel was een besluit op beide zaken uitgesteld tot de terugkomst van Joachimi, die toen op het punt stond uit Engeland te vertrekken, maar toch kwam onder de punten van deliberatie tegen IS November onder No. XXI V weder hetzelfde voor als onder de vorige, ditmaal aangedrongen door de mededeeling, dat het plegen van geweld door de Engelschen zeiven erkend wordt in de „Acte door den Admiraei en andere officieren van den Koniugh van Engelandt derhalven uytgegeven.quot; '')
') Zijn üvcrlocht naar het vaderland wird, daar er gect; Xcdcriandsch sclii|gt; was, nog tol '11 üetobcr vertraagd, terwijl li ij eerst 17 November zijn olïicieel rapport aan de Staten-Generaa! deed. — Op zijn terugreis had liij nog gelegenheid op te melken, dat boekjes als die van Gentleman en niet zonder uitwerking gebhnen waren. In de „herbergequot; te Reading ontmoette hij den graat' van Anehrau. Robert t 'arr, iemand „die hem altijt heeft gesocht te honden bnvten alle factiën vant holï.quot; Toch koude Joachimi „nvt. sijne discoursen veramp;taen, dat men hem bijnaesl had tloen geloouen (twelck oock alsoo den Coninck werd voorgeilrai;en) dat de Nederlanders beletten de onderdanen van den Coninek te visschen ende dat de voorsz. Nederlanders nvt des ('onincx zeen haelen olie vergaderen dien grooten Kijckdom, dcwelcke hen soo inaclitieh ende weeldrijck maeet, als men siet, lusgelijcx dat hetgene twelck in Amboine is gedaen tegen de Eugelsehe, is geschiet om ile Engelsche geheel nvt Oost Indien te setten.quot; (Verbaal Joachimi 1 lt;gt;36 ad 10 S pt.)
':) R.S.-G. -iquot;), 29 Aug. 4636. —- Aitzema, Saken v. Staet. 11. j). 340. — Vgl. uitvoeriger: hierna p. quot;quot;iTI.
*} Punten v. beschr. der Stu. v. Iloll. teg. 15 Sept., in : R.ll. 1636.
•') R.ll. 17 Sept. 4036.
•') R.ll. 40 Sept., cf. 20 Dee. 4636. Zie meer: hierna p. Ti\ Noot i.
*) Waarschijnlijk ziet dit op de liceuten aan de Nederlanders verleend, waarvan verscheidene at'schriflen in de vergadering waren overgelegd. (R.ll. 17 Sept. 1636.) — Zie een afdrak in de üijlageu.
2()S
TTot ongunstige r:ipport, floor Joaeliimi flon November van zijne zending gedaan '), ontmoedigde de Staten niet; den 25 November werd besloten, dat Joachimi's Verbaal door gecommitteerden uit de Staten van Holland met den prins van Oranje en Joaebimi zonde worden „glieexamineert, met dat praesuppoost,quot; „dat luier Edele Groot Mog. verstaen, dat de gereebtigbeydt van den Staet, ende vrijheydt van de Navigatie, soo ten aensien van de Visseberije als van de Comraereiën, onbeswaerlijek sal werden gbemamtineert.quot; Nadere resohitiën werden uitgesteld totdat het advies hierover was uitgebrachtquot;) De gang der zaken in Engeland maakte bet minder noodig de zaak te bespoedigen. Toch gingen de „Gecommitteerden over de Kngelsche sakenquot; steeds voort met hunne conferen-tiën 3), en de aandacht der Staten vestigde zicli nog herhaaldelijk op de zaak ').
§ 3. Eene gemakkelijke overwinning.
Van Bevcren stond onderwijl wederom alleen voor de zaak, zonder eenigc bepaalde instructie hoe te handelen. Toch was hi j niet meer geheel machteloos: de Staten hadden geoordeeld, dat dit „een questie was, die niet hingh aen de pen,quot; '') en nagenoeg tegelijkertijd met die van Joaebimi eene Instructie gearresteerd voor den luitenant-admiraal Van Dorp (15 Augustus llioö). Hij kreeg last om roet eene vloot van ten minste 57 schepen ') „ghestadigh een waeckent oogii
') KMI. 22 Nov. 1 (536.
quot;-) IMI. 26.20 Nov. 1636.
:') K.H. 16, 20 Dut*. 1030. 17,27 .lan, 1037. - Het rapport volgdti eindelijk 7 Februari 1637. (li. 11. 7 Fehr. 1637.) Men besloot toen ter Generaliteit aan tc dringen, dat de zaak ook daar door ecue cominibsic onderzocht zonde worden. IK-tijd van het jaar, die eenen aanval op de haringvisscherij onmogelijk maakte, zal ren der redenen van dit dralen geweest zijn.
Dit was noodig omdat de terugroeping van Van Be veren daarvan afhing. (K. II. l i Mn., 17 .Mei, K) .Inli 1037.) Het definitieve besluit, waarbij Van Beveren teruggeroepen werd, volgde eerst i4 Juli '1(gt;gt;7. (R.ll. 14 Juli 1637.) — Dat d* Staten van Holland toen nog nii t geheel gernst waren over den allooj) de r visseiierij-zaak na de herhaalde wisseling van inzichteu in Engelaud, blijkt uit de : R.! 1. 7 Mei i(i37. \\ ij lezen daar het merkwaardige bericht, dat een Engelschman aan de visschers van Maassluis het voorstel doet om hun (waarschijnlijk in quot;t geheim) licenten van den koning ie be/orgen. De brief werd in de Statenvergadering gelezen en het voorsti-niet afgeslagen, maar de deliberatiën uitgesteld „tótdat op de, saken van de zee nader en vigoureuser ordre sou sijn gestelt.quot;
'quot;O Aitzema, Saken van Staet. IT. p. 3d0. — Joachimi schijnt mede niet onduidelijk in dien zin gesproken Ie hebben, (K.H. 10. Juni 1636.)
6) Aitzema, Saken van Staet. IT. p. 310
269
te houden op (ie bewaringhe enck bescherminghe van de groote eude kleyne Visscherije deser Landen tegeü de Spaan-sciie e ii d e allen anderen die hun souden willen beschadigen. ' ') De ;/arrn.e visschers deser landenquot; hadden nu een steun, die men meende dat meer /.oude helpen dan alle vertoogen van Van Beveren en Joachimi. 5). Wij zullen later zien, dat die vloot niet geheel aan het oogmerk beantwoordde: hier is het de plaats te onderzoeken, wat er was van het beweren van den koning van hugelaud, dat „de visschers goeden eontentement gegeven ende gevonden haddenquot; bij liet betalen der hun afgevorderde belasting.
Deu 1!) Juli hooren wij voor het eerst van het uitzeilen van Engelsche schepen naar liet noorden. Deze expeditie werd gestaakt ten gevolge der bemoeiingen van Van Beveren. Niet lang echter duurde dit uitstel : den 28 Juli zeilde werkelijk de geheele vloot uit; 12 schepen daarvan waren bestemd om onder bevel van den vice-admiraal Pennington het plakkaat ten uitvoer te leggen. ) Aanvankelijk was de onderneming niet zond er goed gevolg. Beeds den ol J uli ontmoetten de Engelschen de Enkhuizer haringvloot, bestaande uit 7 buizen, gekonvooieerd door een oorlogschip onder kapitein Gerrit ('laesz. Ruyter. Aan eeu overmacht als de Engelschen hadden (Kuyter noemde 18 schepen) was geen weerstand te bieden : de 7 buizen betaalden, daar tegenweer vruchteloos zoude geweest zijn. ) Weinige dagen later (3 Angus-
') Zie de Instructie in haar ge|ieel bij; Ailzcina, Saken van Staet. N. )). 408.—
) Dat iiet alleszins noodig* was de iMigelsehun mei geweld te keer te gaan, blijkt o. a. uit een brief van den secretaris Windebank aan Arnndol. „l'or the suecess nl' onr navy this year' , schrijft W.. I,\ do not Imd, notwitb^tandinu the hiüii language of Mr. Senetcne, it is likely to be in any great action, unless the Hollanders reluaf to taki; licenses for their fishing from 1» i s Majesty, my Lord of Nortlminberland having now eommandineiit to go to them, and demand liis Majesty s rigiits according to his declaration: and, in rase of opposition, to interrupt them.quot; (Clarendon, State Papers. I. p. 570.) Dat het den koning ernst was met het doorzetten der zaak, blijkt ook uit de maatregelen, die hij nog in IGDS nam. (etquot;. Brief van Windebank aan Aston, Kugelseh gezant te Madrid, «u: Instr. van iloptun, gezant te Madrid, — in; Clarendon, State Papers. 11. p. i'IO.)
Hume (iiist. of Kngl. VI. p. 801») spreekt van een „formidable Heet of sixty sail, tlie greatest, that England had ever known.' Dat de vloot zoo groot geweest is, is ten hoogste onwaarschijnlijk: iü. omdat Van Beveren daarvan niets weet; -0. om hel betrekkelijk onbeduidend resultaat; 3°. omdat Van Dorp slechts '10 scdie-pen zond om de \ issidierij te bes(;liermen.
) K.S.-(i. quot;i.i A ng. 1636. — De akte. daarna aan Kuyter verleend (verschillende natuurlijk van den lieentbrief bij Aitzeuia afgedrukt) is in afschrift te vinden aehter het Verbaal 1030 als bijlage 0. Zie ook hierna in de Bijlagen. — Dat het kapitein Ku\ ter
270
tus) !) ontmoetten de Engelsclien de Delfshaver l)iiizeii, 21 in getal, maar verstrooid, zoodat zij ieder afzonderlijk het geld konden afvorderen 2). Onder bedreiging, dat men hun liet want uit de schepen zoude nemen, en na een stuurman met zes vissehers als gijzelaars gegrepen te hebben totdat alles in orde was, beval men de vissehers te betalen. Wat zouden zij doenl);1 partijen stonden uiet gelijk: een buis tegen verscheidene oorlogschepen. Geld was er op de buizen uiet voorhanden, maar de Kngelschen waren volkomen bereid van de gevangen haring zooveel a / 4 of f 4 ', de ton over te nemen dat de belasting voldaan was. ■'I) Zoo kwamen de vissehers vrij, maar men mag er aan twijfelen of zij zeer „con-tenf' geweest zijn. Voegt men hierbij het verhaal van de gevangenneming van den kapitein van bet Nederlandsche oorlogschip, ') dan zal men toegeven, dat Van Beveren niet te veel zeide, toen hij den koning verweet, dat dit „geen wegen van vruntschapquot; waren !
Een paar weken later deed de Engelsche admiraal aan den koning het bovenvermelde verslag van de vreugde der vissehers over zijne behandeling; tot zijn spijt moest hij er echter bijvoegen, dat i-eeds zoovele vissehers met den eersten vangst behouden in het vaderland waren teruggekomen, dat de ontvangst uiet aan de verwachting had beantwoord. Hij talmde nog eenige weken, maar geen visscher was er meer te vinden, en in het begin van September moest de graaf van Northumberland
aiulers uiet aan moed ontbrak, blijkt uit het verhaal van zijn sneuvelen in eeu gevcrlit met de Duinkerkers in het volgende jaar. Aug., 30 Sept. 1037.)
') De licentbrief. bij Aitzema (Saken van Staet. II. p. 10*2) doch zonder datum afuedrukt, draagt de dagteek en in g 24 .Tuni in het afschrift, dat als bijlage 7 achter het Verbaal Joachiini van i03(3gevoegd is. Dit is ongetwijfeld eene vergissing voor: t24 .lnli (3 Augustus .VS.); den quot;* jquot;,quot;1- was er nog geen E ngelseh schip naar de vissehers I
afgezonden.
-) Op een dezer buizen was stuurman Joost Bonwensz., wiens licent door Aitzema (Saken van Staet. li. p. 405) is afgedrukt. Daarom is Joost Bonwensz. de man,
dien men gelooft, dat door ongepaste toegefelijkheid den Engelsclien koning heeft i
in de hand «rewerkt. liet is dus nog al curieus als een staaltje van de handelwijze der Engelsclien juist de beëedigde verklaring van dezen man voor Schout en Schepenen van Delft over te nemen. Zij volgt hierachter onder de Bijlagen. —
Kr is niet aan te twijfelen, dat de Engelschen nog vele dergelijke gewelddadigheden gepleegd hebben : deze is een van de weinige, die behoorlijk geconstateerd is.
3) Zie het geheele verhaal in de Bijlagen. Het origineel is als bijlage 7 achter het Verbaal Joachimi iI)36 gevoegd.—Vgl.dc geheel onware voorstelling dezer zaak-door Windebank, in: Clarendon, State Papers. II. p. 4. Jj
^) Zie hiervoor p. 2G3. — Vgl. behalve het Verbaal Van Beveren ook; Aitzema,
Saken van Staet. II. p. 3i0.
•271
van zijne roemrijke expeditie terugkeeren, zonder zooveel geld te Iiebhen ingezameld, dat de ontvangsten in eenige verhouding stonden met de uitgaven, aan het uitrusten der vloot besteed. Drie schepen, door hem op de noordkust achter gelaten, vielen weinige dagen later uit gebrek aan leeftocht binnen.
Ondertusschen nam men in Nederland de zaak niet zoo kalm o]) als de koning van Engeland wel gehoopt had. Reeds dadelijk hadden Delft en Schiedam in de Staten van Holland geklaagd over het uitloopen der Kngelsche vloot en het gevangen nemen van den kapitein '); toen het berooven der visschers bekend werd, volgde de eene klacht op de andere. Den Eó Augustus kwam er bij de Staten-Generaal in een brief van den equipage-meester Blauhulck uit Enkhuizen met het verhaal van het wedervaren van kapitein Ruyter en kopie van de „Sauveguarde oftquot; Passepoortquot; hem „verleendt off opgedrongenquot; ':), den 39 leverden die van Holland over een certificaat van Schout, Schepenen en Raden van Delft, inhoudende de verklaringen van Joost Bouwensz. en twee andere stuurlieden op de Delfshaver haringbuizen, als welsprekende getuigen van de „vruntschapquot; van den koning van Engeland :i). Beide stukken werden aan Joachimi opgezonden '') en strekten niet om de gemoedsbeweging van dezen diplomaat, die dooi' de pertinente afwijzing van zijn voorstel toch reeds niet zacht gestemd was, te doen bedaren. „Vuyt dese ende diergelijcke actiën'' (het betalen van Ruyter c.s. zonder te beproeven in hoeverre eene weigering baten zoude), schrijft hij, „is de Coninck ingebeeldet, dat de gemeene vis-scherie willich is om te betalen ende dat sijne Mat. die saecke te boven is quot;)/' Van Beveren was mismoedig, hij vreesde
') Aitzema, Saken v. Staet. II. p. 3'10. — De door Aitzema opgegeven datum 14 Augustus is trouwens verkeerd; op dien d:ijj; waren de Stalen van Holland niet bijeen. De K.1I. weten van deze zaak niets: toeh is zij zeer waarsehijnlijk. Kreds bij de nitvani'diirinu; vnn liet plakkaat, later bij den tweeden aanval op de visschers was Delf! de eerste stad, die klaagde. (Zie hiervoor p. c2r)5,(.)7.)
2) 1J.S.-G. 25 Aug. 1G36.
3) RS.-G. 29 Aug. 1030.
4) De Staten-Generaal konden het niet eens worden over meer afdoende maatregelen. Tweemaal werd er voorgesteld een plakkaat uit te vaardigen, waarbij den visschers het nemen van licenten van vreemde vorsten verboden werd: tweemaal werd het uitgesteld en er kwam niets van de zaak. (R.S.-G. S j\ov. '1030, 23,20 April 1037. — R.ll. lOSept . 20 Der. 1030. — V-l. hiervoor p. 207.) In dien tnssehi n-tijd (Februari '10»37) schijnt het nog eens voorgesteld, maar door tusschcnkomst van den prins en op M-rzoek der koningin van Bóliemen opgehouden tlt;' zijn. (Verbaal Van Beveren 1 ()30—37 ad 12,23 Maart 1037.)
5) Verbaal Juaehimi '1030 ad 'l-'i Sept.
•272
het ergste. „ ick vreesequot;, zoo schrijft hij S October aan de Staten, „dat uwe Ho. Mo. iiict connen begrijpen dat liet forme van vruntschap is, eu meu haer tracteert als vrunden, als men door macht van een vlote en wapenen (hoewel niet vechteuderhandt) hare iugeseteiien iets afneemt. Oj) soodanige vrnndenhanden kan niet te veel geleth worden. Godt verhoede den eersten slach \quot;
Toen ieder meende, dat het ergste reeds voorbij was, volgde nog het zwaarste verlies. Northumberland had van zijne eerste expeditie niet zooveel voldoening als hij wel gewenscht had, eu reeds eene week na zijne terugkomst maakte hij zich, ua zijne schepen van levensmiddelen voorzien te hebben, gereed met drie schepen weder zee te kiezen. De visschers waren gewoon tweemaal 'sjaars ter haringvisscherij uit te zeilen ^ ; den tweeden keer hoopte hij hen met beter gevolg te overvallen ; hij zoude zorgen er tijdig te zijn. Daar kwam echter plotseling het bericht, dat de Nederlandsche admiraal Van Dorp zich met 10 schepen van de Vlaamsche kust had verwijderd, eu zich in de Engelsche wateren had vertoond. Versterking was uu hoognoodig. Northumberland vertrok zelf den 20 September met zijne drie schepen naar het noorden, maar in allerijl werden er te Sandwich en te Rochester 12 nieuwe schepen uitgerust, die hem reeds den s October konden volgen. Van Beveren, die wel begreep, dat die 12 schepen niet naar de noordkust gingen „om vliegen te vangen quot;, zond dadelijk advertentie daarvan aan Van Dorp en zijn viee-admiraal Liefhebber om mogelijk onheil te voorkomen. Het was te laat: weinige dagen na het vertrek der vloot ontmoette eene afdeeling van 7 Engelsche schepen eene Nederlandsche haringvloot. Ditmaal had de vrees voor de Engel-scheu hen belet zich te verstrooien; er waren omtrent 100 buizen onder konvooi van 5 oorlogschepen. Toch oordeelden de .'i schepen zich niet in staat de buizen met goed gevolg te verdedigen ; de haringvloot „acomodeerdequot; zich. Werkelijk eene aanzienlijke schade ! 1) \ oor de eer der Nederlandsche vloot was het gelukkig, dat DJ oorlogschepen, kouvooieereude
liet inair zonderling genoemd worJen, dat terwijl Van Bewren reeds 55 Auuus tns had geschreven,quot; dal de koniuu'. geen geweld meende te gebrniken, niemand op In'l denkbeeld sehijnt gekomen te zijn ook le^vn ''ene overmaeht eene wei^cTin'j,quot; Ie beproeven. Ook dit pleit niet zeer voor .!lt;• zachte behaudelinu;, den visscher.i den eersten keer aangetlaan.'
27a
„eeu groote Meuichte Buysenquot;, die de En^elscheu kort daarop ontmoetten, „sich in soodanigen postuyr hieuwenquot;, dat de vijanden „daer niet achter conden comenquot; ').
Ondertusschen noodzaakten de Europeesche gebeurtenissen ') den koning weldra, de Nederlanders „wat soeter te bejegenen '. Den i;gt; October was de admiraal terugontboden; den i'-i was hij, zoo schreef Van Beveren aan de Staten, reeds op weg naar het hof. Hij liet zijne vloot in het noorden binnenloopen quot;), waarschijnlijk in de hoop, dat de koning nog van gedachten zoude veranderen. Hierin bedroog hij zich echter; zijne commissie, die met dit jaar was „gecesseertquot;, werd niet hernieuwd.
Waar was onderwijl Van Dorp geweest ' had hij het beroo-ven der 100 buizen niet kunnen en moeten voorkomen? Deze vraag deden ook de Staten: nadrukkelijk hadden zij hunnen admiraal aangemaand te vertrekken, terwijl tegenwind hem te Goeree ophield. Den 2U Augustus koos hij eindelijk zee. Bij de visschersvloot gekomen, vond hij daar het Engelsche eskader. Beide admiralen hielden zich zeer verwonderd over elkanders tegenwoordigheid. Er „wiert reciproquelijck gevraegd waerom sy aldaer waren ende geantwoordt ; tot bescherminghe der \ issers.quot; Er was echter nu geene gelegenheid om iets te doen, daar Van Dorp's Instructie hem gelastte tegen de Engelschen geene vijandelijkheden te plegen, maar alleen „wel te letten ende bij alle voorvallende occasie toe te sien dat hy egeen affront en kwame te ontfangen.quot; En de Engelschen hadden voor ditmaal reeds hun doel bereikt; de visschers keerden weldra, met den eersten vangst huiswaarts, ook Northumberland begaf zich in het begin van September weder naar de haven \ an Dorp vertrok dus met zijne vloot naar deA laamsche kust om volgens zijne instructie op de Spaansche schepen tc passen, die in de havens der Zuidelijke Nederlanden wilden binnenloopen ^). In Sep-teluber weder naai' Engeland gezeild, bevond hij zich den £(i September te Yarmouth, eene der plaatsen waarde Nederlanders gewoonlijk vischten.'') Hij was dus op zijn post, maar toch schijnt hij de 1 OU buizeugemist te hebben. Na nog eenigen tijd vruchteloos
op de kust gekruist te hebben, viel hij iu het, begin van November, nagenoeg te gelijk met de Engelsche vloot weder binnen 1). De Staten, toch reeds niet zeer over hem tevreden, namen dit zeer kwalijk, en toen het volgende jaar een dergelijk geval zich voordeed, werd hem te kennen gegeven, dat hij wèl zoude doen zijn ontslag te vragen, een verzoek, dat dadelijk daarop werd gedaan en ingewilligd.
De late aankomst der Nederlandsche vloot, hetzij dan door nalatigheid of door andere redenen veroorzaakt, had veel nadeel gedaan. Niet alleen konde de graaf van Northumberland den koning mededeelen, dat hij niettegenstaande allen tegenspoed quot;) toch ruim /' £0.0(10 „met alle gevoechlijcheyt had gecregen,quot; ) maar ook gaf het betalen der visschers den Engelschen verkeerde gedachten van hunne gewilligheid en de onmacht der Staten om het te beletten; gedachten, die den koning voor alle voorstellen tol schikking natuurlijk ontoegankelijker moesten maken dan ooit. „ M en gaet seer breet wederom te hoofdaer-mede,quot; schrijft Vaiv Keveren ■'gt; 1 October aan de Staten, „dat de buysen sulx soo geerne en vrijwillich geven, eïï dat alles soo gevoechlijck, int gesicht selfs van oorlochschepen in sijn we rek is toegegaen, en dat deselve oock desniettegen staende niet hebben gefailleert de behoorlijcke eerbiedingh en
') Aitzema, Sakeu v. Staet. II. p. 3M,
-) Het feit, dat liij «Ie vloot ook de tweede keer niet geheel tot betaling had kunnen noodzaken, verontschuldigde Northumberland door de drogreden, ilat een groot deel reeds de eerste maal „haer met licentbriefkeus had beholpen.quot;
3) Wagenaar (Vaderl. hist. XI. p. '200) spreekt in navolging van Rapin 'Ihoyras (Hist. d'Auglet. VII. p. 4quot;) 5) van ƒ 30.000. Kaj)iu noemt ongelukkig, zooalb gewoonlijk, zijn bron niet. Larrey (Gesch. v. Kngel. IV. p. lü'i) maakt het nog erger: hij spreekt van een verdragquot; door de Staten uit vrees voor oorlog met lOnseland gesloten. Bij dit verdrag zonden de Staten beloofd hebben, jaarlijkgt; I0.(H)0 kronen (ƒ 30,000) voor de vrije visscherij te betalen. (Zie mede: Wheatou, llist. 1. p. *200.—FJiil-limore, Internat, law. I. p. die hem naschrijft, igt; nog onjuister; hij stel
het voor alsof de Nederlanders vroeger gewoon waren licenten aan te nemen, totdat de Engelsch-Bourgondische tractaten dit recht tijdelijk schorsten ; eene opvatting, waartoe VVheatons woorden trouwens aanleiding geven.) Het is zonder eenigen twijfel eene der vele onnauwkeurigheden van Larrey. Litdrukkingen als ilie van Kapin (Hist, d'An giet. VII. p. 455); I ne llotle les contraiguit de donner trente-niiile llorins au Roi pour avoir la liberté de conti nner leur l'eche pendant eet te année,quot; en van Hume (Hist, of Engl. VI. p. 800): „The Dutch were content to pay 30,01 K) pounds for a licence during this year.quot; hoewel in de hoofdzaak juist, geven een oppenlakkigen lezer licht tot dergelijke dwalingen aanleiding. (Uit Ka pins werk zelf kan Larrey trouwens niet geput hebben, het verscheen in 17*24, Larrey's eer ste Franse he editie reeds in 1097. Uit Hume nog minder: de eerste editie i» van 4754.) — Erger nog is Larrey's onjuiste bewering op p. 370 (1. c. dl. IV), waar hij zegt, dat de Staten in 1074 aan Karei II 800.000 rijksdaalders betaalden „ten op-
275
eerscheuten te doen; sulcx dat meu meint in geruiste possessie alsnu te sijn, en een onwederspreeekelijck praecedent te hebben, twelek men alhier bijcants soo crachticVi bont, als een on-wederleggel ijcke wett.quot; 1) Gelukkig zouden andere overwegingen den koning noodzaken, aan die liooge gedachten van zijne inacht en zijn recht vooreerst geen gevolg meer te geven. Den 7 No vember koude Van Beveren den Staten berichten, dat de geheele Eugelsche vloot voor dit jaar binnen was. Nu deze reden tot zorg voorloopig verdwenen was, koude de gezant zich weder onverdeeld wijden aan de belangrijke werkzaamheden, die zijne aandacht nu in dubbele mate vorderden.
zidite van do tien duizend jaarlijkscli. dit; de Mollandrrs verplicht waren volgens hef verdrag met den overleden koning; in den jare «ieinuakt, te betalen, enz.quot;
Dil getuijit van volslagen gemis van onderzoek. De zaak van de visseherij vertraagde jnisl. tie tinderhandelingen --ver tien vre.ie met Hngeland maanden lanii. daar de Staten volstrekt weigerden eenige «le minste reeognitie re gevtni. Verg. zeer iiitvoeri;»-liet: Verbaal Keulen, '1(gt;7^»—Ti.)
l) lit het verhaalde blijkt genoegzaam, dat het beweren van Aitzema (Maken van Staet. II p. 409), als zonden tie Staten tie zaak „met ooghluyekinghe hebben laten alsoo gaen,quot; slechts in zooverre juist is. als het plak kaal, dat het nemen van lieenten zonde verbieden, niet tut stand gekomen igt;. Het „aennemen van des Koninujhs l.icentieuquot; had noch in tlit, noeh in het V(dgentl jaar iets te beteekenen. (Zie hierna p. Noot ^.) rellegen (De jure in mare, p. 41) zegt op ^e/ag van Aitzema hetzelfde in meer bej)aalde bewoordingen: „pi^catoribua ab ()(). clam eoneessum est, licentiam a rege j)etere.quot; liet igt; van belang, deze bewering en die der vorige noot tegen te spreken, daar tie Engelsche oorlogsverklaring van 11w^ gemotiveerd werd door tie verklaring, daf Nederland in 1 (536 tloor het nemen van lieenten Kn-gelan-.is dominium maris erkend had. (Zie: Holl. Merenrius. '107*2. ]). 24.)
18*
T W AALT7 D E I I O C) F 1) STUK.
ONT É R W A C H 'f E H 1) T, P.
§ l. Loven e u . b i e d e n.
De eraaf van Arundel harl den «reheelen zomer iu Duitseli-land vertoefd, eerst aan het keizerlijk hoiquot; te Weenen, daarna op de vergadering te Regensburg, waar de nieuwe Keizer gekozen werd. Reeds bij bet begin der onderhandelingen was er oneenigheid ontstaan : de Iveizer had gehoopt op een ol-en defensief verbond, Karei I wilde alleen in een geheim verbond treden. De oneenigheid met het parlement liet hem niet toe in een kostbaren en openbaren oorlog niet Frankrijk en de protestantsche partij te treden. W ij hebben gezien, hoe hij zieh zelfs tegen de Nederlanders altijd ontzag geweld te gebruiken en hen slechts onder de hand wilde benadeelen : eene dergelijke politiek wensehte hij nu ook tegen Frankrijk te volgen. Daarmede was de iveizer eehter volstrekt niet tevreden. Zijn bondgenootschap met Meieren, dat weigerde den Palts en den keurvorstelijken titel te laten varen, de vriendschap van Spanje, destijds niet zeer Kugelsch-gezind, stonden op het spel. Konde Karei T niet meer aanbieden dan was de keus niet moeielijk. Een goede buur is beter dan een verre vriend; de nieuwe Keizer Ferdinand 111 verkoos Beieren boven Engeland. Den l:i September kreeg Arundel een antwoord in dien zin; de teruggave der keurvorstelijke waardigheid van den Palts werd slechts zoo onzeker in het verschiet voorgespiegeld, dat de graaf dadelijk inzag, dat zijne ambassade nist tot bet geweuschte resultaat zonde leiden. Zonder verdere pogingen te doen om zijn doel te bereiken vertrok hij ').
'J Uanke, Engl. Geseli. 11. p. 189-9-2.
277
TWlelijk bemerken wij den invloed van deze definitieve afwijzing van Kareis bondgenootschap in Engeland. Van Be-veren meende van de gelegenheid te moeten gebruik maken. Den 1 ó October deed hij behendig den eersten sta]) daartoe: door een „confident vrundtquot; liet hij den keurvorst in overweging geven, of' er niet een expedient in de zaak van de visscherij te vinden zoude zijn. Dan eerst zoude er gelegenheid wezen, onderhandelingen te begin len overeen Bngelsch — Nederlandseh verbond, ten dienste van de zaak van den Palts. Het sprak wel van zelf, dat daarop in, terwijl de Staten de handelingen van den koning met betrekking tot de visscherij zoo hoog opnamen^ niet de minste kans was. De „confidentquot; was dadelijk bereid om met den keurvorst en zijne raden daarover te beraadslagen, en rapport van deze conferentie aan Van Beveren te doen. De gezant wilde zich echter nog met niets definitiefs inlaten en antwoordde dus voorzichtig, dat hij eigenlijk nog geen last had te onderhandelen, maar op het rapport van den „confidentquot; ten spoedigste daarom schrijven zoude Den 25 October bracht deze liem te Cheswick antwoord. De keurvorst had zich dadelijk bereid verklaard de vereischte stappen te doen. Door tusschcnkonist van den aartsbisschop van Canterbury, den bekenden Laud, had bij den koning voorgesteld, dat de Nederlanders in plaats van liet nu geëischte recognitie geld zouden bijdragen tot de herstelling van den keurvorst in land en waardigheid, door eenige schepen en manschappen ter zijner beschikking testellen; het plakkaat op de visscherij zoude onderwijl geschorst worden. Reeds de aartsbisschop „vont sulx wel niet vremtquot;, maar drong er toch op aan, dat de onderstand „in eenigerhande maniere soude getrocken werden tot een recognitiequot;. De koning verzekerde den aartsbisschop echter, dat het voorstel hem al te ongunstig voorkwam : het aanbod van onderstand toch was niets nieuws en reeds door Van Beveren bij zijne aankomst zonder eenige hoop op eene tegenpraestatie van 's konings zijde gedaan. Mocht de koning er nog op ingaan, dan zoude in allen gevalle het geven van onderstand „sooveel doenlijck tot een recognitie int regard vaiï visscherie getrocken moeten wordenquot;. Van Beveren verklaarde dadelijk zoo stellig mogelijk, dat op zoo iets niet te hopen viel : wat liet vroegere aanbod van hulp aan den keurvorst betrof, zeide hij, dat was door 's konings veigering natuurlijk vervallen, en een dergelijk voorstel zonder eenige hoop op voordeel moest men van de
Staten niet meer verwachten, verontrust als zij waren door de bewijzen van 's konings vijandige gezindiieid. In icdei' geval noemde hij het zonderling, dat de koning den voorslag niet aannam ; de hulp aan den keurvorst te geven vertegenwoor digde een veel grooter geldsom dan de recognitie zelts nu had opgebracht Nog meer, hem was verzekerd, dat de recognitie eerder verminderd dan vermeerderd zoude worden, daar „de geheele questie maer op d' erkentenis aenkwam, en als wy sulx wilden doen, 't geheele different daermede uytweech sonde sijnquot;. Men meende, dat, als de Staten „Sijne Mat. maer een eerplumage van erkentenisse met goetwillicheit geliefden op sijn hoet te stellenquot;, de zaak van het geld wel zoude gevonden worden. De Staten toonden nu echter, dat het ook hun niet om het geld, maar om het principe te doen was, en zoolang er dus van recognitie sprake was geloofde bij vast dat de geheele zaak „niet wasquot;. Koeltjes merkte hij op, dat het dus maar beter was de onderhandelingen at te breken; hij had nog geen last en zich nog met niets ingelaten. Toen de confident daarop verklaarde, dat er slechts dan eenige mogelijkheid op het tot stand komen van een Engelsch -Neder-landsch tractaat was, wanneer de Staten de zaak van den onderstand aan den keurvorst van die van de visseherij scheidden, — toen hij bovendien niet alleen openbaren oorlog met Spanje onwaarschijnlijk noemde, maar zelfs meende de hulp aan den keurvorst niet tot een onzeker tijdstip (de restitutie van den Palts) maar slechts voor drie jaar te kunnen beloven, scheen de zaak op het punt van af te springen. Men scheen elkander niet te zullen verstaan, de aanbiedingen waren van weerszijden te klein. Toch werd de conferentie nog niet afgebroken: het was een goed teekon cm een bewijs, hoeveel er beiden, den Staten en den keurvorst, aan gelegen was, dat de onderhandelingen niet werden afgebroken. De confident waagde dan ook al spoedig weder de vraag, wat Karei Lodewijkin bijzonderheden dan toch beter dan te voren konde voorslaan. Daarop volgde een lang onderhoud, waarvan het resultaat was de behendige vereeniging van beide quaestiën in een concept tractaat, als , de apparentste voorslach,quot; dien de keurvorst koude doen. l iet eerste gedeelte van dien voorslag was geheel in overeenstemming met Van Be-veren's Instructie. Men zoude eene vloot uitrusten, waartoe Engeland =, Nederland i zoude bijdragen, (oO en lö schepen, SOOO en 10(10 man.) Men zoude Frankrijk uitmn digen evenveel hij te dragen ;ds Engeland. De vereenigde vloten zouden Spanje ter zee
270
aanvullon en oo\ie landing doen. De veroveringen zouden in de bovengenoemde verhouding bewaard worden totdat Spanje zijne belofte, in 1630 bij den vrede tusseben Engeland en Spanje gegeven, dat bet de teruggave van den Palts /.oude bewerken, bad vervuld. Met dit plan was echter verbonden bet tweede gedeelte van !iet concept „Que durant !e mêrae temps ies Pescheurs et preneurs d3 haren g, subjects de leurs Seigneur.ies, pescheront li brem ent et fran-c heme ut, come ils out tousiours faict du temps de la Rovne Elvsabeth et du grand R o y Ja c qu es t o u s deux de très-g 1 ori e use m émoire, s'approchants si pres d es b o r ds d e ra er, et r i v a ge s d e s r o y a u lm e s, terres et ysles de sa Mal.é, que leur mestier, la course de poisson et baren g, et leur proffit portera, voire j u s q u e s a seiche r leurs filets sur ter re, sans q ue sa Maquot; d irectement ou indirectement leur fera ou fera faire aucun do mm age, destour-bier, ou empeschement en cela.quot; Bij den eersten oogopslag zoude men meenen, dat, liet voordeel bierbij geheel aan den kant der Staten was : het eerste gedeelte van het concept was geheel overeenkomstig met de Instructie van A an Beveren en werd vroeger geheel vrijwillig aangeboden; het tweede gedeelte schoof eene quaestie, die den Staten zeer lastig was, ten minste voor eenigen tijd op den achtergrond. Toch was er in dien voorslag meer vervat. Wanneer men in een tractaat de beide zaken naast elkander plaatste, geleek het veel op eene overeenkomst met praestatie en tegenpraestatie en had het allen schijn, alsof de koning alleen daarom de visscherij vrijliet, wijl de Staten den keurvorst ondersteunden. Men koude zoodoende de zaak voor-loopig in statu laten en naderhand het tractaat uitleggen zooals men wilde. Het was zeer zeker een behendige manier om den koning met behoud van zijne eer het terugtreden gemakkelijk te maken! Van den anderen kant was het niet te ontkennen. dat de Staten bierdoor ten minste den schijn op zich laadden, dat zij de vrije visscherij van den koning bedongen. Het was om deze reden, dat Van Beveren er nogmaals op drukte, dat hij geenen last had en dat dus de voorslag van een ander moest uitgaan. De keurvorst zelf moest het dus aan den koning of aan Van Beveren voorstellen.
De zaak beloofde alles goeds. Toen Van Beveren echter den H November nog niets van den confident gehoord had, oordeelde hij dit een slecht teeken en drong schriftelijk nader
op fle zaak aan. ,.()ii nc taschc lt;iue me sender,quot; schrijft hij, z/pour qlq. recoguoissance ou de baptiser le secours du mesrae nom; vous seavez très-bien qu'il n'v a nulle apparence a cela. et que c'est aultant de peine perdue. L'Ediet ne defend pas de pescher, maïs dit saus avoir obteuu licence; en demandant doucq licence, on advoue tout ce qu'on pretend, et eucor plus en consentant la raoiudre recoguoissance. J'espere (jue la conclusion du Traicte avec la trance addoucira les liumeurs.quot; Na het standpunt der Staten zoo duidelijk en dringend geformuleerd te hebben wachtte Van Bevereu weder acht dagen. Den 11 November had hij eene nieuwe conferentie met den confident, waarin hij er op aandrong, dat de keurvorst in zijn eigeu belang toch iets zoude voorstellen overeenkomstig met het op 25 October afgesprokene. De confident beloofde, dat Z. D. iets bij geschrifte zoude overleveren.
Hoe komt het dat Karei Lodewijk zoo huiverig scheen iets voor te stellen over eene zaak. die voor zijne eigene toekomst beslissend moest zijn, terwijl toch van de Duitsche onderhandelingen niets meer voor hem te wachten was ? Wij zien de reden in het Verbaal van Van Beveren zelf. De koning werd be-heerscht door de meest tegenstrijdige indrukken. Juist in deze dagen schrijft Van Beveren aan de Staten ; „het schipgelt tot onderhout vatule Vlote geeft hier vrij wat nnscontentements.quot; te meer nu die vloot zoo slecht gebruikt werd ; Turkschc zeeroovers hadden in en bij Ierland vele menschen en goederen geroofd, de opbrengst der belasting op de visscherij had niet aan de verwachting beantwoord. Werkelijk was deze ontevredenheid onder het volk den koning voor zijne plannen een hinderpaal, die hem meer en meer belemmerde : de natie toonde zich voortdurend ongezind quot;s konings autocra tische handelingen geduldiï aan te zien. Nog had Karei I
c? o ci ~
door een loyale politiek zijnen ondergang kunnen voorkomen; door toegeven aan de rechtmatige eischen van liet volk zoude Engeland bevredigd geweest zijn. Aan toegeven dacht hij echter niet, hij beproefde weder bet oude middel om het shipmoney aangenaam te maken : van de souvereiniteit over de zee werd nog meer gerucht gemaakt dan vroeger'). ^len speculeert daerop,quot; bericht Van Beveren, „hoe men't placcaet alsoo sonde mogen instellen,' dat de Nederlanders genoodzaakt zouden zijn de licenten aan land te komen halen. De erkenning van
') ff. Wii^euaar, Vader!, hist. \J. [». '201
2S1
's konings soiivereiuiteit zonrle zoo moor in liet oog vallcnfl, rle kosten tot onclerhoucl der vloot geringer zijn. Slechts wei nige schepen zoude men noodig hebben om de nalatigen bi zee te overvallen en op te brengen, „waertoe Spanje de kaers soude lichten.quot;
Spanje mocht echter zeer bereid zijn de Nederlanders tegen te werken, tot een verbond met Engeland had het getoond geene neiging te bezitten ; ook was het gebleken, dat Engeland even weinig voordeel van Spanje koude verwachten als Spanje in de tegenwoordige omstandigheden van Engeland. En toch, de koningin van Bohemen schreef dringende brieven om Karei over te halen het herstel van haren zoon eindelijk eens met kracht te bevorderen. Daarbij wist men, dat het volk zeer ingenomen was met de protestantsche zaak. De koningin van Bohemen zelve was altijd in Engeland zeer populair geweest. Had dus niet reeds de waardigheid zijner familie den koning tot hul]) aan den keurvorst aangespoord, hij had er zijn belang in gezien : het Engelsche volk was een macht, waarmede men rekening moest houden, een macht die nu vooral diende ontzien te worden. Karei was dus wel genoodzaakt, zich tot Frankrijk te wenden, en werkelijk was hij in dezen tijd bezig te onderhandelen over een verbond met die mogendheid1). Daar deed echter de souvereiniteit van de zee weder tnoeielijkheid ontstaan; de koning wilde Frankrijk onder de hand tot eene zijdelingsche erkenning van dat geliefkoosde recht overhalen. Zelfs werd dit zoo ernstig gedreven niettegenstaande Frank-rijks weigering, dat Van Beveren aan de Staten moest schrijven : „het is alhier meerder te doen om de Souverainiteit en iieerschappie over de zee te fonderen, als om de restitutie van Phalts; en deackt men hier nergens minder om als directe tot recuperatie van Phalts iet te doen.quot; Toch wilde men beide zaken vereenigen : beide zaken waren populair, het waren de cenigc waarin koning en volk overeenstemdenquot;-). Daarom
„Som 111 ai re tli-s 1'ui nets p riu ei jia ulx (|ut' li' Ucsideut de Sa M a1*' (l c hi Gr. Bret ague to no ha e ii sou pro po a aux. S e i g u rs. d'Arnhem et lt;lr \ o r t w irk. Dep ut ez des II. I LP. Seign.s les E t at s Grau x d e s 1'r o u.ce* 1 i,..egt; «les Pays b;is etc. le 0/10 I'ebur. IliSv.quot; (L.K. 1637.)
-) Brill beweert (Arcud. Geseli. des vnderl. III., p. SO), dat de pretensie van het doniiuiiim maris in Engeland ni:-! populair was. Met is mogelijk., dat. op dit ooireuldik, nu de liaudhaviiii; der protestautsehe belangiMi danrtegenover stoud. het volk het doordrijven der pretcuHe uiet wensehte, hoewel cnkelr plaat-fii uit het \ evbaal van Van Beveren voor het tegendeel sehijnen te pleiten. Over het algemeen was echter het optreden ti-^rii Nederland door het op den voorgrond plaatsen van het
2^2
werd dan ook door liet hof ijverig uitgestrooid, dat men met Frankrijk aan het onderhandelen was en liet volgende jaar de ge-heele vloot (! 0 schepen) voor den keurvorst zoude gebruiken, voor zooveel de handhaving van de souvereiniteit over de zee dat toeliet. Het volk geloofde de praatjes: „den roep eomt vast ondert volck,quot; schrijft Van Beveren. En toch was het zeer omvaar-schijnlijk. Want zoude de hulp aan den keurvorst iets he-iangrljks uitwérken, dan was een verbond met Nederland hoog-noodig, zoo niet onontbeerlijk ; Nederland, juist door bet plakkaat op de visscberij het meest getroffen. En er was meer. Karei 1 haatte de rebellen, die hem reeds het ouder de hand begunstigen der Spanjaarden door hunne vloot begonnen lastig te maken. Men moest zeer goedgeloovig zijn om onder deze omstandigheden op een verbond met de Staten te blijven hopen. Zoolang het strengere plakkaat op de visscberij „als een donc-kere wolek boven 't hooft bleef hangenquot; meende ook Van Be-veren, dat alle onderhandelingen vruchteloos zouden zijn. s Ko-nings tegenzin tegen Nederland was duidelijk, niemand durfde voor de Staten spreken. De gezant drong dus ernstig aan op zijne terugroeping, meenende //geen rlienst als Extraordinair Ambassadeur meer te connen doen.quot; Van de onderhandelingen met den keurvorst hoopte hij niets meer.
§ 2. Het Fransche tractaat.
Juist op dit gewichtig oogenblik kwam de graaf van Arundel iu Engeland aan. Hij voelde zich persoonlijk beleedigd en zijn mondeling uitvoerig rapport was dan ook zoo donker mogelijk gekleurd. Deze voorstelling van iemand, die als het hoofd der Spaanschgezinde partij aan liet hoi beschouwd werd, overtuigde den koning, dat van katholieke zijde niets meer te
zcekoningschap 'It-r Engelsche vorsten buiten t wij tel zeer populair. Dit bewijzfii voldoende de stemmen, die voor het weren der Nederlanders uit de Engelsche wateren opgingen (zie boven p. 37—48 en p. 72—105. —The Trades Jncrease, in: Harl. Miscell. IV. p. 210. — Gentleman, Englands Way to win Wealth, in: llt.rl. Miseell. 111. p. 370),—dit bewijzen de herhaalde klachten over het gebrekkig handhaven der gt;ouvereiuiteil ter zee, zelfs in het parlement opgegaan (cf. Gnizot, Hist. (!lt;• Charle.» 1. I. p. 137.— Kapin Thoyras, ilist d'Anglet. VJ1. p,'lt22,387 ,— di! bewijst de voortdurende agitatie tegen Nederland. En het is niet te verwonderen, dat eene zaak populair was, die de natie niet alleen beloofde op te keffen, maar waarvan men zich zelfs den triomf beloofde over eene medt diiuste;-. die meer dan eens op ergerlijke wijze tot wederwraak had uitgetart. (Zie o. a. het verhaalde op p. 109—Mo over dc quaestiën van 1017—10, — ook p. *241 Noot - en p, 314 Noot 1.)
28;j
hoprn \v;is. Onrler rlrn uulruk van rlo Ijclrrrliging, lirm van daar aangedaan, Ijeslool liij tot krachtig doortasten in dc Duitsche zaak. Wat het zwaarste was moest het zwaarste wegen ; de handhaving van de souvereiniteit ter zee had het volk toch niet voldaan, zij moest hij de zoo populaire zaak van het protestantisme achterstaan.
Ook nu weder bemerken wij dadelijk den invloed van dit besluit op de positie van Van Beveren. Den Ifi Januari 1 schreef hij aan de Stater, dat Arundel terug was, den 28 kreeg hij een bezoek van drie raden van den keurvorst van den Palts. Zij brachten hem eene aangename tijding, al was het ook niet de gewenschte. De koning had besloten zonder langer uitstel zijn neef met eeuige schepen te ondersteunen. Men hoopte, dat na dezen stap het verbond met Frankrijk goed vorderen zoude. Van Beveren drong bij zijne bezoekers aan, dat de keurvorst door zijne bemiddeling in de zaak der vis-scherij zich hulp van de Staten zoude verschaffen. In denzelfden geest was hij verder werkzaam. 11 ij legde bezoeken af bij den keurvorst en bij graaf Holland, den vriend der koningin en het hoofd der anti-Spaansche partij. Beiden verzekerden hem, dat hoewel de zaak der visscherij „teer iiï ooren van sijne Ma1, was, ' zij hun uiterste best zouden doen tot eene schikking met Nederland. De keurvorst meende, dat de koning zelf niet afkeerig daarvan was. Z. M. had hem namelijk gezegd, „dat hv niet con sien, dat hv sonder praejuditie van sijn recht met ons iet con handelen, maer dat men mocht sien of men stilswijgeus, sonder eeuige toesegging, de visscherie dit jaer mocht laten berusten.quot; Des te meer was de keurvorst „beconïertquot; over drie berichten, die hij uit Nederland had ontvangen. Men had hem medegedeeld, dat de Staten op het punt stonden, het nemen van licenten bij plakkaat te verbieden '), dat zij een boek hadden doen vervaardigen om tegen Seldens Mare Clausi. m te worden uitgegeven, :) en dat zij
') Zie hiervóór p. quot;ilVJ Noot •» eu p. -71 Nuut 4.
Werkelijk was uit ht't geval. Aamaulcelijk hadden de Stillen van Holland het oog laten vallen »»[gt; professor Petrus C'unaens (Arend. Alg. ^eseh. «les vaderl. 111,5. p. 8) ook door !gt;lt;* Groot al.- de geschiktste persoon tlaarloe aangewezen. (Grotii Epist. p. 850. Kpi-t. snppl. 365.) Hein hadden zij het „tractaeLquot; van Selden gezonden, Mon' hetselve te examineren emle haer Edele Groot Mog. te dienen van beriehtinge wat derhalven ten nieesten dienste van den Lande sal dienen gedaen te werden.* (R.ll. '21,22 Dee. icaquot;)) 'Iet gevolg was, dat *10 April i()3() in de ilollandsehe statenvergadering ter tafel kwam „sei-eker langli Recneil ende l»ijgevoeglit Adv squot; van ge-noem len Cnnaeiib. Na de lezing daarvan veranderden de Staten van besluit en resoiveerdeu
van den Cardinaal-Infant, Spaanscli landvoogd der Zuidelijke
het boek van Selden „voor uiet anders aéü te sien als voor een Werck van een particulier Persoon, sonrler derluilven vorder te behoeven.quot; (R.H. 10 April 1636.) Of Cnuaeus met die schikkinu; tevreilen is geweest wordt niet gemeld.— De Staten-Generaal dachten er echter anders over dan de Hollandsche heeren. Den Aprii 1030 rapporteerde de lieer Vosbergen, die op last der Staten-Generaal de brieven uit Kngeland had doorgezien, dat een der voornaamste punten daarin was: ,;dat de Conine van Groot-Rritagne sijn pretens recht over de gepretendeerde vier zeen wil vast maecken met de redenen begrepen in seecker bouck p;. intitnleert Mare Clausum.quot; Na deliberatie werd de president, de heer van Noortwijck, gelast ijemant te dispi-cieren die bequaem sonde mooger. sijn de voorsz. redenen ini voorsz. buuck vervat te wederleggen, ende den selven vervolgens te lasten daermede soo eer hoe liever in quot;t werck te treden oude sullen haer Mooch Moog. sgne arbeit naebehooren recom-penseren.quot; Het gevolg hiervan was, dat aan Dirk Graswinckel werd opgedragen Selden te beantwoorden. (R.S.-G. 28 Apr. 1630.— Vrerg. daarover: Grotii Epist* j). 287,804. Ep. (VM. Ep. suppl. 383,84.) Hij maakte echter niet veel spoed met de zaak. In de Staten van Holland werd dan ook 2 Augustus 1031» niet zonder gevoeligheid gevraagd, hoe het stond met die beantwoording „door seker Persoon in Hol-landt niet bekent sijnde gemaeckt,quot; terwijl Holland vroeger (vimaensdaarmede belaft had. (Iv.H. '2 Aug. 1030.) Het baatte echter niet. Eindelijk werd Graswinckel den quot;il April 1637 in de Staten-Generaal bescheiden, om te vernemen wat hij gedaan had in zake het „tegenberichtquot; van Seldens Mare Clausum. (R.S.-G. 24 Apr. 1037.) T wee dagen later werd dan ook in die vergadering overgelegd: «Th. G ra s w i nc ke 1 ii. Ju rise. Del ph. Maris Liberi Vindiciae adv. virum cl a ris si mum Johannem Selden nm.quot; Het werd in handen eener commissie gesteld, wier rapport na gedurig uitstellen eindelijk geheel achterwege bleef. Graswinckel werd eindelijk met een jaargeld van 500 pond ten laste der Generaliteit beloond, zijn boek werd bestemd om eveutueele ambassaden, die over quaestiën betreffende mare clausum moesten onderhandelen, voor te lichten. Overeenkomstig met dit plan werd het in de „Secrete Cassequot; gedeponeerd en alle pogingen, door Graswinckel nog tot in 4654 aangewend om het gedrukt te krijgen waren vruchteloos. De Staten schroomden Kngeland zoo openlijk te bravecreu. — Waarom had echter De Groot zelf Selden niet wederlegdr Wij vinden het antwoord in gt;ijne brieven. „Ego, cum Suecia ^hij was toen reeds in Zweedschen dienst) multum teneat orae maritimae, quid aliud prae-stare possum quam sflentium?quot; schrijft iiij 24 Januari 1036 aan zijnen broeder Wilh'in. (Ej»ist. supjd. 305, in: Grotii Epistolae. p. 859), en 14 December 1680aan ('amerarius: X'avendum mihi ne in eontroversia detestabili (I) nunc quicquam ant dicam, aut scribam (piod rate /.oaröi'n^y in mari !• inuico liotnicoque nocere possit.quot; Kp. suppl. 384, in : Grotii Epistolae. p. 804.) .Nogmaals 20 Mei 1037 aan den-zelfden: „Suecis ne vel imprudens adverser, intra silentium me «-ontineo; cxrrdD-n.-yao fon r/Jc niyi/i /.•-'lt;gt;«?.quot; (Ep. 705, in: Grotii Epistolae. j). 327.) Dat echter de kracht van dit argument niet door allen gevoeld werd, blijkt wel uit de uitgave reeds in 1037 (te Harderwijk» van een werk van Joh. Is. Pontanus, „historiographi regis Daniae,quot; getiteld: „D iscussiones Historieaequot;, tegen Seldens Mare rlausum gericht. (Selden. Vind. M.Cl... in: Opera. II. p-1435. — Het is atgedrukt in: Coccejus, Grotius lilustratus. 1\. p. 111 sqq.) Pontanus was '-en Hollander in Denemarken gevestigd, en dus in volkomen dezelfde positie als De Groot. (cl. Verbaal Van Heveren, 1036—37 ad 25 Apr. 1037. — Grotii Epistolae p. 32j Ep. /05.— Leb man n. Grotii manes vindic p. 736,37.) De veranderde positie van De Groot tegenover Nederland, misschien zijneeenigszins gewijzigde opinie over de quaestie en over zijn eigen werk, zullen het hunne tot het niet beantwoorden van Selden hebben bijgedragen ('Grotii Epist. p. 864, Ep. suppl. 383 en p. 287, Ep. 607. — Fruin, Een onuitgeg. werk van H. de Groot, in: Gids. 1868. IV. p. 230,40,52,53.—Grotii Epist. p. 327, Ep. 765.)
2S5
Nederlanden, verzocht hadden, dat hunne visschers voor de Nederlandsehe kusten „onbeschadigtquot; mochten visschen. Het laatste verklaarde Van Beveren dadelijk, dat „noch slot uocli walquot; had, hij noemde het „een puir voorgeven van ons viantquot; om den koning tegen Nederland op te zetten. T)c beide eerste zaken moesten echter den keurvorst des te meer aansporeu om haast te maken met het zoeken van een expedient over de lastige quaestie; daardoor zoude hij zich eene ,vreputatiequot; verwerven en de Staten „genegen tot sijnen dienstquot; maken.
De keurvorst beloofde den raad te zullen volgen; maar toen hij ook nu nog talmde met de uitvoering, hernieuwde Van Bevereu den 12 Februari zijn bezoek met het gevolg, dat hij van den vorst een concept ontving, dat deze voornemens was den koning schriftelijk over te geven Z. D. verzocht Van Beveren hem zijne aanmerkingen daarop toe te zenden. Het concept behelsde, dat de koning den keurvorst zoude ondersteunen en degenen, die onder zijn neef wilden dienstnemen, begunstigen of ten minste niet verhinderen hun voornemen uit te voeren. Daarentegen was de keurvorst van plan dadelijk naar Nederland te gaan en de Staten ora een haven te verzoeken '), die hij als „rendez-vous et magasin7' konde gebruiken, en die men hein in Engeland om iiet Spaansche verbond niet mocht geven. Hij wilde dit verzoek aanbevelen door te spreken van het nat voor de Staten zeiven en vooral door de belofte, dat Engeland in den tusschentijd niets tegen de visschers zoude ondernemen. Ook schepen was hij voornemens van de Staten te verzoeken. Zoodra alles zoover was, zoude de keurvorst zich in persoon naar de haven begeven en de onderneming tegen Spanje van daar uit leiden en besturen.— Een eigenlijk ,/expedientquot; in de zaak van de visscherij was dit niet. Toen echter verder aandringen nutteloos bleek, besloot Van Beveren eindelijk, het concept alleen in .zoover te \\ ijzigen, dat de koning den keurvorst uitdrukkelijk verlof zonde moeten geven de Staten om hulp te vragen, onder belofte dat gedurende dien tijd de visscherij „soude onbemoyt blijven.quot;
Het was echter lang niet zeker of de koning zoover zoude willen gaan. Beslist optreden voor zijn neef was ook nu nog onmogelijk of ten minste voorioopig, niet te verwachten. Men was in den Raad zeer ingenomen niet een plan om den keur-
') Uit latere medeueelingen vuu Vau Beveren blijkt, dut men hierbij het oog had op Kmdeu, dat ticheel onder den invloed der Staten stond.
2SH
vorst te ondersteunen met schepen, door Engelsche vrijwilligers bemand, die onder den schijn van zeerooverij aan Spanje zouden afbreuk doen. Een ander plan bestond daarin, dat de keurvorst met zijne vloot een aanval zoude doen opdeSpaan-sche West-Indiën. De rechters der admiraliteit hadden namelijk uitgemaakt, dat het Spaansche verbond alleen daar gold, waar de Spanjaarden den Engelschen vrijen handel gunden. Plannen, de dubbelzinnige politiek der Stuarts waardig! Het was Karei 1 ook nu nog onmogelijk volkomen open spel te spelen: het scheen in zijne omstandigheden beter, met Spanje ten minste nog zoolang schijnbaar in goede verstandhouding te blijven totdat het Fransche verbond gesloten was.
De beste kans, die Nederland dus op dit oogenblik had, was dat de koning „dit jaer door de vingeren sonde sienquot;, waartoe hij volgens welingelichte personen niet ongenegen was. Z. M. scheen zelfs te meenen, dat dit voldoende zonde zijn om de Staten te bevredigen, ten minste hij naderde Van Beveren nu meer rechtstreeks Den D'i Februari kreeg deze een bezoek van den staats secretaris Coke. Hij kwam met het gewichtige bericht, dat er nu weldra een Fransch-Engelsch tractaat gesloten zoude worden, en vroeg ronduit wat dan de plannen der Staten waren. Onze gezant koude wel niet anders dan daarop antwoorden, dat tot eene aansluiting van de zijde der Staten wel genegenheid zoude bestaan, zoo maar eerst de visscherij-zaak uit den weg was, die den vijanden zooveel gelegenheid gaf om twist te zaaien. Hij trachtte dit nader aan te dringen door Coke in zijn vrees te versterken, dat er vrede zoude gesloten worden tusschen den Keizer en Zweden, Span je en de Staten.— Terzelfder tijd kreeg Tan Be-veren door goed ingelichte personen bericht, dat de koning niet ongezind was, om op den voorslag over een verbond met de Staten, door hem vroeger afgewezen, terug te komen. Algemeen scheen men nu daartoe genegen : zelfs de Spaanschge-
^ Hiermede stemt overeen, dat Bos well juist in tlie dagen (19 Februari) ecne conferentie had met gedeputeerden uit de Staten-Generaal. Hij verklaarde daarin, dat de koning bij de terugkomst van Arundel de onmogelijkheid had ingezien op deze wijze iets voor zijn neef te doen. Hij had daarom den keurvorst verlof gegeven om op zijn eigen naam eene vloot uit te rusten. Gezanten naar Zweden en Denemarken om hunne medewerking te verzoeken waren reeds onder weg. Boswell eindigde met de verzekering, dat de koning niets liever zoude zien dan de aansluiting der Staten bij deze alliantie, en dat hij hen dus verzocht hunnen gezant iu Engeland in dien geest te instrueeren. („Sommier van het verhandelde enz. met Boswel. 9/10 Februari 1037.' In: L. K. 1637.)
287
zinde graaf van Arundel toonde er groote ingenomenheid mede. Bij de onderhandelingen over een verbond, meende deze, was het de beste gelegenheid den koning in de visscherij-zaak te doen toegeven. Nog meer hoop vatte Van Beveren, toen Frankrijk, dat de toetreding der Staten natuurlijk van ganscher harte wenschte, zich, waarschijnlijk ook op verzoek der Staten, als middelaar tusschen Engeland en Nederland aanbood. Ifet stelde den eiscli, dat Karei I onderwijl „alle dadelijcheitquot; tegen de visschers zonde doen ophouden. De koning was wel in het eerst zeer „gealtereertquot; over deze vordering, en had zich zelfs geuit, dat Frankrijk zicli daarmede niet had te bemoeien, maar eindelijk toch had hij „hem gelatenquot; de zaak voor eenigen tijd te laten berusten.
Nu dit voor de tijdsomstandigheden gewichtige resultaat verkregen was, scheen de zaak van het verbond goed te zullen voortgaan. Den 1 o Februari kwam Vuger, secretaris der En-gelsche ambassade te Parijs, met rapport over den stand der onderhandelingen in Engeland. De koning betoonde veel ijver voor het opstellen van zijne Instructie en scheen zelfs spoed te willen maken met het Fransche tractaat. Den 10 Februari vaardigde de keurvorst eene door den koning goedgekeurde proclamatie uit aan alle keizers, koningen en republieken, behelzende een protest tegen den vrede van Praag; den 4 Maart koude Van Beveren berichten, dat Anger met volmacht om te sluiten naar Parys was gezonden, en het Fransch-Engelsch verbond zoo goed als in orde was. ') Het zoude bepalen, dat de keurvorst dadelijk met Fransche commissie tegen Spanje in zee zoude gaan. Karei 1 zonde, zoo hij niet binnen drie maanden van den Keizer den Palts en de successie in de kenr-vorstelijke waardigheid na den dood van den Beierschen vorst voor zijn neef verkregen had, met het huis Oostenrijk breken. Frankrijk had zich verbonden geen vrede te sluiten eer aan dezen wensch van Karei T voldaan was. Den 11 Maart zoude de wederzijdsche teekening van het tractaat plaats hebben. Tegen dien dag had de koning den keurvorst beloofd, hem iets aangenaams te zullen mededeelen. Men hoopte, dat dit betrekking zoude hebben op de visscherij en de toetreding-der Staten. Was dit niet het geval, dan zoude de keurvorst
1) Spanje zag- «lil alle» niet zonder vrees aan. Men deed te Madrid veel moeite Karei I door bedreigingen en beloften van zijn vournemen al'te brengen. (Zie: Clarendon, State Papers. 1. ji. 738,4/iJ 4^, 55, 51). 59.) Ook tot vrede met Frankrijk-betoonde men zich met liet oog op Engelands bonding zeer geneigd. (Clarendou. I.e. 1. p. 753 vlg., 57,58,59.
288
van de gelegenheid gebruik maken om het beraamde voorstel te doen.
Den 11 Maart hoopte men dus met reden, dat de verwarring van belangen zoude eindigen en alle partijen zouden tevreden gesteld worden door het sluiten van het drievoudig anti-katholieke verbond. Zoo spoedig gebeurde dit echter niet ; den 11 Maart was er nog geen bericht van Auger en met het verbond werd ook de samenkomst van koning en keurvorst verschoven. Terwijl men op eene beslissing wachtte, had A an Beveren weder verschillende grieven. Hij meende, dat Karei I, evenals hij met Spanje verbonden zich gereed maakte het aan te vallen, de Nederlanders tegenwerkte, terwijl hij eene toenadering tot de Staten wenschte. Juist in dien tijd vroegen de Franschen weder het gewone jaarlijksche verlof om tongen te '.'angen onder bescher-ming van een Engelsch oorlogschip '). 's Kotiings toestemming werd, ho .wel aarzelend, gegeven en dat terwijl men den gezant bericht had, dat onder de hand i- ii óO liceuten naar Nederland gezonden werden, zoo men zeide op verzoek vau eenige reeders -). Zulk eene ongelijke behandeling van beide mogendheden moest iedereen treffen. Bovendien werden er om eeaige sinds jaren hangende kleine geschillen represaille-brieven tegen Nederlanders uitgegeven en in de onlangs verschenen proclamatie over het shipmoney ') werd weder met veel ophef van de sou-vereiniteit der zee gesproken. Deze grieven werden door \ an Beveren op dringenden toon aan een der vertrouwden van den keurvorst medegedeeld; hij dreigde dat hij op zijne terugroe ping zonde aandringen, zoo de keurvorst de visscherij-quaestie niet in orde bracht. Werkelijk was hij het voordurend uitstel, de ergerlijke dubbelzinnigheid en halfheid van Karei 1 moede, en van nu af aan verzocht hij onophoudelijk aan
') Zie hiervoor p. 27 Noot 7.
~) Hoewel Van Beveren «lii va.- goeder hand vernomen liuil (Miss. aan de SI -ten ild. ilJ, '■iO Mrt., '10 Apr. 11)37), Mev'k liet later onjuist. Op behendige wij-.c kreeg de gezant zekerheid, dat de Hnirelsche koninji; zwarigheid mankte, de vissehers te f/gnarandeivn ende indemneren,quot; en dat niemand nog lieenten genomeii lu d. (Verbaal Van Heveren, itgt;30—37 au 24 Apr.'1037.) Wel moest hij later (10 Juli'lij.gt;7) den Staten berichten, d:it nn werkelijk lieenten aan Nederlanders waren uitgegeven, maar het waren er slechts vijf of zes.
s) De hier bedoelde proclamatie is bij Aitzema (Saken v..Staet. II. j). 300) al-gedrnkt, en draagt de dagteekening Februari 1037. Ranke (Engl. Geseh. II. p. 307• spreekt daarvan: het was ile oprot;ping aan de rcehters, na de weigering van betaling door liampden en anderen, om de rechtsquaestie nog eenmaal te onderzoeken, liet antwoord der rechters was den koning gunstig: Aitzeiua deelt het (Saken v. Staet. II. p. 307) mede.
.289
tie Stalen naar huis te mogen keeren, maar zonder eenig gevolg').
Den 2o Maart had men eindelijk bericht van Anger uit Parijs. Het Frausch-Engelsclie verhond was zoo goed als gesloten, er was alleen moeielijkheid over de daarin op te nemen gealliëerden. Men giste, dat Frankrijk er op aandrong, dat het plakkaat tegen de visscherij ten minste gedurende den tijd, dat het verbond duurde, zoude geschorst worden, daar anders door die voortdurende bron van oneenighcid /ijne heide bond-genooten voor den Duitschen oorlog van geen nnt zouden zijn. 13e keurvorst zag dan ook eindelijk in, dat de eenige weg, waarop hij hulp van de Staten verkrijgen konde, was dooide ten minste tijdelijke verzoening der belangen van Engeland en Nederland in de visscherij. Hij besloot niet langer te wachten totdat de koning hem voorkwam, en stelde Z. M. voor, de zaak ten minste in deze omstandigheden te laten rusten als het eenige middel om zijnen neef krachtige hnlp te verschaffen. Ook de koning begreep, dat het geduld der Staten eindelijk ten einde konde zijn eu meende een gunstig antwoord te moeten geven. Altijd half in zijne besluiten, wilde hij echter niet verder gaan dan te beloven, dat de vloot dit jaar zoude gebruikt worden tot afsluiting der Viaamsche havens. Hij meende, dat de Staten konden tevreden zijn, zoo Engelands macht tegen Spanje gebruikt werd, terwijl de visscherij dit jaar in rust bleef. Als was hij bevreesd dat men hem bij zijn woord zoude houden, beval hij echter den keurvorst aan Van Beveren niet meer te zeggen, dan dat de koning hem reden gegeven had zulk een gunstigen uitslag te hopen. Gelukkig was de keurvorst openhartiger. Maar toch nam Van Beveren geen genoegen met deze verklaring: hij oordeelde eindelijk eens een pertinente belofte te moeten hebben. De Staten zouden hier-
') Als een staaltje van de wijze, hoe tie zaken dikwijls in 's lands hoogste re-geeringscollege behandeld werden, is de geschiedenis dezer zaak niet onaardig. Reeds iquot;) December quot;1636 verzocht de president der Staten-Generaal die van Holland eenige heeren te coniniitteeren om volgens vroegere resolutie met Joachimi over zijn rapport en nieuwe Instructie te „besoigueren.quot; Den 7,15,'! 7,27,30 Januari, 3,9, iO Februari 1637 werd dit nader aangedrongen. Holland verklaarde nu en dan tegen een zekeren datum gereed te zullen zijn. Op den bepaalden dai verzocht het weder uitstel. Eindelijk begonnen de gecommitteerden der overige provinciën de conferentiën; het hielp niet. Na eenige dagen bijeen te zijn geweest, zag Joachimi zeil' in. dat de zaak toch niet vorderen zoude eer de Staten van Holland bijeen waren, en verzocht zijne familie in Zeeland te mogen bezoeken. (21 Februari.) l»il veroorzaakte weiier uitstel tot 1C2 Maart. Eindelijk schijnt de /aak in het einde van Mei gevolg te hebben gehad. Toch duurde het na herhaalde aanmaningen
29(1
mede eerst dan tevreden zijn, verzekerde hij, wanneer de koning dit beschouwde als een interim om onderwijl met hen over een verhond te onderhandelen, waarbij zij satisfactie en zekerheid zouden verkrijgen. Was dit echter 's konings bedoeling niet, dan was de tijd te kort, dc zekerheid te gering om daarvan iets goeds te hopen. In het meer verlrouwelijk gesprek tusschen den keurvorst en zijnen raad Ferens met ^ an Be-veren, dat op de officieuze mededeeling volgde, trachtte de keurvorst den gezant hoop te geven, dat na liet gunstig antwoord van den koning er niet aan te twijfelen viel, ol de zaak van de visscherij zoude zich bij de onderhandelingen over een verbond wel schikken. Van Beveren liet zich echter niet zoo licht overreden, hij herinnerde aan de vele grieven der Staten juist in dezen tijd, die geene bewijzen waren van 's konings goede bedoelingen; hij wees op het dubbelzinnige van 's konings handelingen, vooral op het geven van licenten tegelijk met de belofte, dat men niets tegen de visschers zoude ondernemen, en dreigde met een plakkaat, dat het nemen van licenten zoude verbieden.1) Hij wekte den keurvorst op, om deze éenige gelegenheid om de Staten aan zich te verplichten en hunne „ontstelde gemoederenquot; weder voor Engeland en den keurvorst te winnen, toch niet te laten voorbijgaan, en meende dal: het duidelijk was uit de halve belofte van den koning, dal liet plakkaat tegen de vrije visscherij „maer een praetext was om sonder parlement geit te crigen.quot; Het ijleek nu, dat men het plakkaat ook zoo lang zoude „staen houdenquot; als men zonder medewerking van het parlement belasting zoude trachten te heffen. Daar het voorzeker niet te voorzien was, dat de koning zijn binnenlandsche politiek spoedig veranderen zoude, kondemen ook niet verwachten, dat de Staten dit langer lijdelijk zouden aanzien „sonder wetten te stellen, dat niemant sulx ongestraft mach doen.quot; De keurvorst, blijkbaar zeer beangst voor zulk eeue openbare breuk, beloofde nogmaals zijne ernstige medewerking.
Van Beveren was tot zulk eene krasse houding gemachtigd
aan tie gecommitteerden om voort te maken (R.S.-(t. Jnni '1637) nog tot
•13 .Tuli voordat Van Beveren konde worden teruggeroepen. Ook toen was de zaak nog niet ten einde: den '21 Juli, '17. '22, 24, 2(i, 27 Augustus, 4 September, 3,5,7 \ovember loest men weder van dergelijke moeielijklieden: eerst 21 November konde Joachimi van de Staten-fieneraal aiseheid nemen. (R.S.-(i. 2'1 Nov. 11)37.) Als reden van dit waarlijk bijna ongcloofelijke talmen geelt Arend (Gescli. des vaderl. Ill, 5. p. 87) op, dat Holland geen besluit wilde nemen voordat men eeuigszius zeker konde zijn, hoe Engelaud in de zaak van de beraamde alliantie zoude handelen, 'j Zie hiervoor p. 207 .Noot 5, 27'1 Noot 4.
291
door den prins van Oranje'), die hem reeds den 1 Maart geschreven had, dat het best was zich op een afstand te houden en te blijven beweren, dat met Nederland niet te handelen was voor de schorsing van het plakkaat. Z. H. oordeelde liet „geraetsamer, daer se ons van doen hebben, dat men se van selfs laet comen, opdat wy siende wat se offereren en versoec-ken, des te beter overleggen ende oordeelsn conneu, wat ons te doen sal staen,quot; Van ISeveren trad dus moedig voorwaarts; hij verzekerde twee vertrouwden van den keurvorst, dat de mededeeling van den koning aan zijn neet'„niet altoos was, en in onsen staet niet op werde geacht.''
Daar echter deze gedecideerde houding alleen berustte op liet tot stand komen van het Fransch-Engelsche verbond, meende bij ook daarvoor moeite te moeten doen. Hij schreef aan den Nederlandschen gezant te Parijs Van üosterwijck, dat liij vooral zoude aandringen, dat Frankrijk toch op zijn stuk bleef staan en schorsing van het visscherij-plakkaat eischen. Wel geloofde hij, dat feitelijk de verhindering der visscherij zoude ophouden door liet elders bezighouden der Engelsche vloot, maar als de Staten geen zekerheid daarvan hadden, zoude dit tot niets leiden, „alsoo sy anders op hare hoede moeten sijn, efï daerdoor t'on-bequamer gestelt werden, ofüe Vranckrijck en de gemeene saeck dienst te doen.' Tiet volhouden van Frankrijk was van des te meer belang, daar Engeland voornemens scheen niet afzonderlijk met de Staten over hunne toetreding tot het verbond te handelen, maar door middel van Frankrijk, om zoodoende het geschil over de visscherij te vermijden,
Het vereenigd krachtig optreden van Frankrijk en Nederland had echter eene geheel verkeerde uitwerking. De koning
1) Voor de positie van den prins van Oranje iu «le republiek is hel missehien belangrijk op te merken, dat Van Beveren het geheele jaar 1(33G aan den prins doorgaans het/elfde mededeelt als aan de Staten. In het begin van Februari 1637 neemt die correspondentie iu belang toe: de gewichtigste zaken worden aan den prins alleen geschreven. De brief aan den prins van 46 Februari is de eerste, die als van bijzonder belang in extenso in het Verbaal wordt medegedeeld : aan de Staten schreef Van Beveren eerst den volgenden dag. Het geheele verhaal der hier behandelde conferentie is genomen uit een der talrijke brieven van Van Beveren aan den prins. Ook de hier vermeldde machtiging van den prins is merkwaardig. Dat dit alles met goedvinden der Staten, niet in het geheim geschiedde, blijkt reed^, uit de opneming daarvan in het Verbaal, bestemd om aan de Staten-Generaal te worden overgeleverd.
19*
29^
meende het nog te ernstig met zijn zeekoningscliap om liet geheel en voor goed op te geven, zooals nu de verbondenen schenen te eischen. De Spaansche gezant intrigeerde daarbij voortdurend en het kan ons dus van Tvarel St nart niet \ er wonderen, dat wij eene nieuwe toenadering tot de katholieke zijde opmerken. Den -j April had de koning reeds weder maatregelen genomen, die dit voornemen deden doorschemeren. Zekere kapitein Kercke had „patent of octroyquot; verkregen voor twintig jaar, om acht schepen uit te rusten bestemd naar „Nova Anglia ot' Terra Novaquot;. Daar gekomen zoude hij „eenige cleine fortiesquot; hebben op te wen en en zich meester te maken van de visscherij bij „Terra Nova, Nova Francia en \ irginiaquot;, alle vreemdelingen verbiedende daar te komen visschen zonder 's konings „Acte van licentie en recognitiequot; '). Voor de Fran-schen, die van oudsher in die wateren gevischt hadden, zoude dit een harde slag zijn. En ids of het niet genoeg was, hadden ook de Nederlanders gedurig reden tot klagen over inbreuken op het oude tractaat van entrecours van waarop zij hui,
recht van vrije visscherij grondden
Nog slechter berichten moest quot;Van Beveren zeven dagen later den Staten zenden. De koning was meer en meer ontevreden, dat de onderhandelingen met Frankrijk zoo langzaam vorderden. De Spaansche ambassadeur, wien vroeger eene audiëntie geweigerd was, had er nu reeds twee gehad en de koning had zelf het eerst op een verbond gezinspeeld. Daarop had de ambassadeur dadelijk gezegd, dat Spanje koude beloven : onmiddelijk restitutie van den Nederpalts en restitutie van den üpperpalts tegen een som geld ; de keurvorstel jke waardigheid zoude beurtelings een jaar in de Beiersche en Paltsische vorstenhuizen zijn2). De voorwaarden waren beter, dan hij ze ooic van Spanje gekregen had ), en toch nam Ivarel ze nog niet aan : waarschijnlijk was de geheele wending slechts een li^t om de Franschen tot spoedig sluiten van het verbond aan te sporen.
') Reeds Seldeu had in in zijn Mare ClaiiMim (Opera. II. |: -I405)deii
aanspraak der Kngelachen up die zeeën vermeld. (Zie hiervóór p. Vquot;'t 4.) De nrcupatie zoude volgens hem ouder Klisabeth plaats gehad liehbeu.
■) Zie deze Spaausche voorstellen In: Clarendon. State Paper.-. I. p. 78.!,84.— Zij luiden eeuigszlns anders dan Van Beveren gehoord had : o. n. is er van den Üpperpalts geen sprake.
3) [)e reden dezer eoucessiën van Spanje was volgens Arend (Geseh. des vaderl. UI, 5. p. 84) de ongunstige positie van den nieuwen Keizer Ferdinand 111 die door sommige mogendheden niet erkend werd.
29:1
Ondcrtimhclicn vorderden dc onderliiindelingen 1c Pm-ijs langzaam, Karol I had aan Frankrijk beloofd, dadelijk na het sluiten van het verbond met Zweden en de Staten te zullen onderhandelen over hunne toetreding, en dat wel met hoop op goeden uitslag, ,\vant siju recht van zee was een particuliere saecke. die hy met ons wel sonde vinden en ondertus-schcn dit jacr stilswijgend sonde laten berusten.•' Blijkbaar wilde hij Frankrijk overreden zich niet verder met de vis-scherij-quaestic te bemoeien. De Franschen voldeden echter niet aan dit verlangen en antwoordden, dat men geen verbond wilde sluiten zonder zeker te zijn van de toetreding van Zweden en dc Staten. Zij waren bevreesd, dat Zweden afzonderlijk met den Keizer vrede zonde sluiten en dat de voortdurende moeie-lijkheden tusschen Engeland en de Staten het verbond met beide mogendheden nutteloos voor Frankrijk zoude maken. De Engelsche commissarissen hadden daarop als den eenigen weg tot bemiddeling eene schikking der visselierij-zaak aan den koning voorgesteld: de beslissing lag nu in zijne hand.
Die beslissing schijnt niet gunstig geweest te zijn. Herhaaldelijk schrijft Van Beveren, dat de zaak van het tractaat nu slechter staat dan ooit. De Spanjaarden werkten de Franschen tegen en hadden nog betere voorwaarden dan te voren gesteld voor een verbond met hun koning. Zij boden nu aan, Karei I geheel vrij te laten in zijne plannen tegen de vis-sc.herij; dadelijk den Nederpalts en pandsteden in de Spaansche Nederlanden voor dc nakoming van hunne beloften in zijne handen te zullen stellen; verder een of- cn defensief verbond tegen Nederland, verdeeling der veroveringen aldaar en onderhandelingen over de restitutie van den Opperpalts en dc keurwaardigheid. ')
In zulke omstandigheden rekende Van Beveren zich niet meer gerechtigd tot het aanslaan van een hoogen toon; men gaf hem in overweging of hij dooi' de zaak der visscherij zoo sterk te drijven niet te veel op het spel zette, en hij gaf toe. Twee bezoeken bij den keurvorst en bij Rusdorft', raad der koningin van Bohemen, gaven hem de overtuiging, dat ook de partij van den keurvorst eene Spaansche alliantie als waarschijnlijk, ja wenschelijk beschouwde. Hij mocht trachten den verkeerden indruk, door het driftig aanhouden der Staten gc-
') Vu'1. deze vooratelleu in; Clareudou, Papers. 1. p 786. — Ook hierover
^a:gt; Van Beveren niet jnist ingelicht: nieL name wordt er in geëiseht, dat de koning Spanjaarden en Nederlanders gelijkelijk /onder wmolestationquot; zal laten vissch e u
294
maakt, weg te nemen; hij mocht beweren, dat de Spanjaarden deze zaak vergrootten om kwaad bloed te zetten; hij mocht nn eens verontschuldigend dan weder verwijtend spreken, het gelukte hem niet hen weder voor de partij der Staten te winnen. Eene audiëntie bij den koning bleef hem over; hij vroeg haar en zij werd hem toegestaan tegen 28 Mei.
Ook op die audiëntie trachtte de gezant het misnoegen tegen de Staten weg te nemen en sprak hij zeer bepaald het beweren tegen, alsof zij de oorzaak waren van de vertraging in het sluiten van het tractaat. Men meende aan het hof, dat de Staten Frankrijk hadden overgehaald niets te sluiten eer de voorwaarden htm medegedeeld en door hen goedgekeurd waren. Dit ontkende Van Beveren ten stelligste: de Staten hadden integendeel officiëel niets van de zaak geweten '). — De koning nam zijne verontschuldigingen gereedelijk aan : hij scheen in goeden luim. Deze ontvangst gaf Van Beveren hoop, dat hii iets meer zoude kunnen verkrijgen. Hij bedankte den koning voor zijne goede intentie jegens de visscherij, hem door den keurvorst medegedeeld, en trachtte eene meer bepaalde verklaring te verkrijgen. Maar het was vruchteloos : de koning meende, overeenkomstig het bevel van geheimhouding aan den keurvorst, dat deze wel „sijn oordeel en gevoelenquot; had kunnen zeggen, maar dat hij zelf niets van dien aard had kunnen beloven. Het was eene quaestie van zijn recht, beweerde Z M., en hij koude dus behoudens zijne eer niets meer doen dan eventueele voorstellen van Van Beveren aanhooren, natuurlijk salvo jure. Met alle voorkomendheid koude de ambassadeur niets meer van den koning verkrijgen en moest eindigen raet te bekennen, dat hij geen last had. „Waerop sijne Mal soetiens lachende seide : lek weet wel, dat ghy geen last en hebtquot;. — Eene poging van De Seneterre om door de koningin den koning tot toegeven te bewegen was even vruchteloos.
Toch zoude het Spaansche verbond niet tot stand komen. Reeds den 23 Mei had Van Beveren geschreven, dat de Spaansche ambassadeur de Zweedsche lichtingen in Schotland had kwalijk genomen. Hij had zulke hooghartige taal gevoerd, dat de koning met reden verstoord was.'quot;) Toch had de ambassadeur weder eene audiëntie gehad, die zeer geheim gehouden werd. Den 5 Juni konde Van Beveren echter meer bepaald
1) Tot zulk een halve leugen was hij gemachtigd door de Staten-Geueraal zeiven. (R.S.-G. 5 Mei 1637.)
2) cf. hierover meer in : Clarendon, State Papers. I. p. 779 vlg.
205
schrijven, dat de Spanjaardcu zich terugtrokken, en het Fransche verbond weder meer voortging. Het was daarmede zelfs reeds zoover gekomen, dat de Parijsehe onderhandelingen afgeloopen waren en een edelman met de laatste kleine verschilpunten onderweg was naar het Engelsche hof. Wel duurde het lang eer die bode aankwam, maar alle ongerustheid daarover bleek voorbarig: den 27 Juni was hij te Londen en de koning nam het door hem medegebrachte concept-trac-taat dadelijk aan, tot groote vreugde van liet volk.
De reden van deze plotselinge wending naar protestantsche zijde mag gedeeltelijk gelegen hebben in de onhandige hoogheid van den Spaanschen gezant, gedeeltelijk in de klachten over het versterken van de haven van Grevelingen door Spanje, de hoofdreden zal zonder twijfel geweest zijn, dat Frankrijk niet langer zoo sterk aandrong op de opheffing van het plakkaat tegen de visscherij, dat Van Beveren niet meer zoo kras durfde optreden als eetiige weken geleden. De zaak van de visscherij scheen tot de onderhandelingen niet de Staten zeiven uitgesteld te zijn. De koning had zijn doel bereikt : de vrees voor een Spaansch-Engelsch verbond had Frankrijk doen toegeven.
De alliantie was daarom echter nog niet geheel in orde ; het tractaat was nog ongeteekend en zoude zelfs ongeteekend aan de andere bondgenooten (Zweden en de Staten) voorgelegd worden op eene conferentie, die men zich voorstelde in het laatst van Juni te Hamburg ') met hen te houden. Men zoude daar onderhandelen over de toetreding tot een verbond tot ouderlingen bijstand en tot eene of- en defensieve alliantie. De ligue auxiliaire, die dadelijk na liet sluiten van de alliantie te Hamburg van kracht zoude zijn, bepaalde, dat de keurvorst van den Palts niet lö Engelsche schepen en met commissie van den koning van Frankrijk tegen Spanje in zee zonde steken. De bondgenooten (ook Zweden en de Staten) zouden gezamenlijk aan den Keizer hunne voorwaarden stellen. Werden die niet binnen de maand aangenomen, dan zoude Engeland dadelijk openlijk met het huis Oostenrijk breken en de of- en defensieve ligue van kracht worden. \ olgens deze mocht de koning van Engeland het huis Oostenrijk op geenerlei wijze meer ondersteunen, maar moest integendeel met zijne geheelc
') Met Verbaal Vau Keveren uoemt ad '27 Juni 11537 Parijs als plaats der eon-fereutie. Ook Den Haag werd genoemd, (el'. !v.S.-G. i() Nov. 1(537. — K.H. 30 Sept. 1637. — Arend, Geseh. des vaderl. IJl, 5. p. 91.)
29«
vloot rle Vlaamsrhe kusten bezetten pii allen toevoer nit Span je afsnijden. De koning van Frankrijk rluaren tegen verbond zich, geen vrede te sluiten voordat men de volkomene teruggave van den Palts bewerkt had. Spanje zonde in zijne bezittingen in en buiten Europa zooveel mogelijk benadeeld, de veroveringen in de Nederlanden onder de verbondenen verdeeld worden '). Over beide tractaten waren Frankrijk en Engeland het reeds met elkander eens. Men was zelfs zoo zeker van den goeden uitslag, niettegenstaande het openstaande visscherij-geschil, dat Van Beveren den 80 Jnli den Staten schreef, dat het tractaat geheel in orde was en men „dienaengaende tnsschen de twee Croonen niet meer disputeren ronde''. In afwachting der conferentie handelde men ook in dien geest : de keurvorst reisde zelf met zijnen broeder Rupert naar Den Haag om de Staten tot het aanne men van het tractaat to bewegen. Algemeen verzekerde men, dat hij „iet troostelijcxquot; over de visscherij zonde voorsteller1.. Men zonde het dan met hem eens kunnen worden over de zekerheid, die de Staten voor de veiligheid hunner visscherij eischten ; in het ergste geval twijfelde men niet of te Hamburg zonde dit alles spoedig geschikt worden.
De eerste stap tot verzoening over dit gewichtige punt was reeds van Engelsche zijde gedaan. De admiraal, graat van Northumberland, had dit jaar geeti last de visscherij te hinderen, en den 17 .Tnli konde Van Beveren den Staten berichten, dat de Nederlanders goeden vangst hadden en ongehinderd vischten quot;quot;). ^len vleide zich in Engeland wel met de hoop. dat de visschers „ter smnvcxquot; licenten zouden nemen, zooals werkelijk reeds eenigen gedaan hadden, en dat dit gebruik zoo langzamerhand zoude „incruypen,quot; maar dit konde geen kwaad: des te eerder zoude Karei I tot eene minnelijke schikking geneigd zijn, en de Staten zouden dan wel maatregelen nemen om het koopen van licenten voor het vervolg te voor-
') Ranke, Eugl. Gesch. II. ji. o-'2.— Uitvoeriger: Missive van Van Beveren aan de Stn. ild. 'i Mrt., jcto. '2ti Juni •1637, in: Verbaal Van Beveren.'1036—37. — Het tractaat was voor Ranke's Englisehe Geschichte geheel onbekend. — Ten tijde van het sluiten werd het zeer geheim gebonden; zelfs Joaebimi wist daarvan niets. (R.S.-G. 2'2 Sept. 4638.) — ^ie bet eoncept van de „ligue offensive et defensivequot; in; Clarendon, State Papers. I. p. quot;61. — Reeds in -163rgt; had men een dergelijk plan. (Clarendon, 1. e. I. p. 30'2.)
~) Geen eevolg sebijut dan ook gegeven te zijn aan het plan om de visscherij met acht of negen oorlogschepen tegen de Engelschen te besehermen, waarvan de. R.H. 11 Augnstns 1637 gewagen, (cf. H S.-G. iO Juni 1637.)
207
komen. Dp 7,;iak hlefif dus voor dil jaar tmngerulo ,nvf consideratie van meerdere saecken met de geeonfaedereerden te verhandelen.
Rindeiijk, den 23 Juli, kreeg N an Beveren nu de langge-wenschte en afgesmeekte brieven van terugroeping uit Neder land. Het doei zijner zending, de toenadering van Engeland tot de protestantsclie partij, was bereikt en de Staten wensch-ten zijne voorlichting bij de verdere onderhandelingen daarover'). Hij haastte zich afscheids-audiëntie te vragen, entoen hij den 2'i voor koning en koningin verscheen, werd hij zeer voorkomend ontvangen. De koning zelf drong aan op het toetreden van Nederland tot het verbond en liet Van Beveren nog den volgenden dag door graaf Holland verzekeren, dat hij zeer ingenomen was met den „conrtoisenquot; ontvangst van den keurvorst door dc Staten. Bovendien kreeg de ambassadeur, behalve de gewone afscheidspresenten, weinige dagen later een ..diamantenring van tamelijcke grootequot; van den koning ten geschenke. Voor zijn vertrek had hij nog dc voldoening, dat zijn vijand, de Spaansche gezant, die hem zoozeer tegengewerkt en zooveel leed berokkend had, onder voorwendsel van ongesteldheid, naar Spanje terugkeerde. De ware reden, men konde er niet aan twijfelen, bestond daarin, dat zijn persoon in Engeland zeer onaangenaam was. Hij vertrok met schade cn schande en „g Vruictc te hoofquot; voor zijn vertrek nog „veele Rodomontades cii dreigementenquot; tegen \ an Beveren, waarin deze hem niets schuldig bleef quot;). Trouwens hoe konde men dit anders verwachten van iemand, die instructie had. de Spaignaerden soo odieus te maecken, als eenighsints doenlijck sonde sijn !quot;
Na de zaken der Nederlandsche ambassade tot Joachimi's terugkomst ') gesteld te hebben in handen van vertrouwde personen, reisde Van Beveren fi Augustus van Battersea af. Den S Augustus stak hij van Margate in zee en kwam den 0 behouden in Den Briel aan. Den 1 I- Augustus deed hij rapport van zijne langdurige en gewichtige zending in de vergadering der Stateu-Generaal ').
') K.H. 14 .Juli 1637. — cf. ll.S.-G. 3 Sept. 1(338.
-) Zie hierover meer iu tic: Krouijk van het llist. Genootschap. V, p. '25-. ) Eerst quot;il November iC)37 nam deze afscheid van de Staten. (R.S.-G. '21 Nov. 1637.) *) R.S.-G. 14 Anc. 1637.
DE LAATSTE DIPLOMATIEKE DADEN VA-N KAKEL I.
§ i. ^sKonings hulp geweigerd.
Van Beveren was vertrokken in de vaste overtuiging, dat het doel van zijne zending, eene coalitie van Engeland met de mogendheden, die als voorvechters van het protestantisme golden, binnen korten tijd definitief zoude bereikt zijn. Hierin bedroog hij zich echter. Waren reeds bij de onderhandelingen verschilpunten van groot belang tusschen Frankrijk eu Engeland aan den dag gekomen '), toen het tot de uitvoering van het verbond en de opneming daarin van Zweden en Nederland 2) zoude komen, deden zich bezwaren op van nog veel meer gewicht. Engeland mocht in den beginne niet blind geweest zijn voor de groote bezwaren, die een verbond met Frankrijk met zich bracht: naarmate liet begeeriger werd, desniettegenstaande Frankrijks hulp voor zich te verkrijgen, nam de onverschilligheid van deze mogendheid voor het eerst zoozeer gezochte bondgenootschap toe ''). In Mei had de Fransche gezant Charnacé herhaaldelijk bij de Staten aangedrongen, dat zij toch iemand naar Hamburg 4) zouden zenden '), ja de koning van Frankrijk schreef zelt'om de zaak te bespoedigen. Het gevolg was geweest, dat den o Juni lfi87 Karei Van Cracauw, resident der Staten in Denemarken, benoemd werd om de conferentie
') Ranke. Eugl. Gesch. 11. p. 323,.27.
2) Ook van Denemarken wa» ernstig sprake. (Aitzerna Sakeu v. Staet. ll.p. 492.— K.S.-G. 13 Mei 1637.)
3) cf. Clarendon, State Papers. I. p. 753,58.
4; Deze Hamburgsche conferentie van iG38 moet vooral niet verward worden met eene andere conferentie in dezelfde stad in nagenoeg gelijke omstandigheden met hetzelfde doel in 1620 gebonden, waarvan Ranke (Eugl. Gesch. 11. p. 167) spreekt. Ook toen was Thomas Roe Enjjelaiids vertegenwoordiger.
6) R.S.-G. 18,14,22,27 Mei 1637. — R.H. 14,15 Mei 1637.
299
bij tc vronen, hoewel het vaststellen zijner Instructie en de definitieve order om naar Hamburg te vertrekken uog uitgesteld werd '). Toen echter het tractaat eenmaal in orde was, kwam er eene plotselinge verandering. Het geheele jaar maakte de Fransche gezant slechts tweemaal weder melding van de eerst zoo sterk aangedrongene conferentie quot;2), terwijl daarentegen van Engelsche zijde onophoudelijk tot spoed aangemaand werd.
Den 15 Juli had de door Van Beveren reeds sinds lang uit Engeland aangekondigde audiëntie van den keurvorst bij de Staten-Generaal plaats. Karei Lodewijk verzekerde hun, dat zij van Engeland niets te vreezen hadden, met name in de zaak van de groote visscherij; maar hij verzocht dan ook dringend, ten spoedigste een ambassadeur naar Hamburg te zenden. De Staten antwoordden daarop „complimen-tenselijck'', maar beloofden niets bepaalds Zij konden niet meer zeggen; eerst den vorigen dag had de Engelsche resident Boswell zich met een even onbepaald antwoord moeten tevreden stellen 3). Deze had eenen eigenhandigen brief van zijnen meester van 20/30 Juni ') overhandigd, waarin deze zijnen resident bij ÜJ^Staten inleidde als onderhandelaar over eene alliantie, daar 'het Eransch-Engelsche verbond nu zoo verre gevorderd was, dat men er met reden iets goeds van koude hopen 5). Een definitief antwoord ontving Boswel! daarop eerst den 9 Augustus 6): het luidde bepaald uitstellend op grond van der Staten onbekendheid met de zaak. Hij konde daar-
') R.S.-G. 3,4,45 .luni 1637. - Dal het deu Staten van den beginne af met «li« zending geen ernst was, blijkt wel uit de R.H. *20 Mei 1(gt;37. Toen (dus reed? voor zijne benoeming) besloten de Stalen Cracauw te Hamburg te gebruiken, ,oni kennisse te nemen, waer de voorschreven conferentie henen sal willen gaen, en oiquot; deselve liaer voortganck sal gewinnen, dan niet, om des advertentie tc geven aan hare Ho. Mo., om sulcks gedaen zijnde, alsdan nader te mogen letten, om een Personagie uyt de Regerin-he derwaerts tc mogen schicken.quot; De Staten meenden dus aan den goeden uitslag der conferentie te mogen twijfelen en beschouwden de zending van Cracauw slechts als eene voorloupige.
-) R.S.-G. 45 Sept., 28 Oct. 1637.
•) Aitaema, Saken v. Staet. II. p. 492.
*) Deze brief bevindt zich in originali in de L.E. 1637. — Aitzema (Saken v Staet. 11. p. 402) meent onjuist, dat de datum 20 Juli is.
5) R.H. i4 .luli 1637. — De daarbij gehouden Propositie van Boswell bevindt zich in de: L.E 1637.
6) Dit antwoord staat afgedrukt bij: Aitzema, Saken v. Staet. II. p. 402 met de dagteekening 30 Juli. Dat die dagteekcuing verkeerd is, blijkt uit het origineel» voorhanden in: L.E. 1637. — Het werd Boswell eerst den 14 Augustus ter hand gesteld volgens zijne Propositie van 19 Augustus, in : L.E, 1637.
merle niet tevreden zijn en bood spoedig aan (19 Augustus ')), in eene conferentie met gedeputeerden uit de Staten Generaal de zaak nader toe te lichten, een voorstel den :i;2 cu :2(i Augustus 3) nader aangedrongen, en den 27 Augustus daarop eindelijk aangenomen Den 28 had dc conferentie plaats, den 2!) deed de heer van Randwijk rapport daarvan aan dc Stateii-Generaal '). Toch mocht het niet haten ■ nog den il September moest Boswel! bij de Staten-Generaal klagen, dat hij geen antwoord had, terwijl alles hun nu toch duidelijk was. Te vergeefs: de resolutie daarop werd uitgesteld Den 15 September mocht hij weder mondeling op antwoord aandringen; het werd nog erger; Holland nam nu de zaak over om ze in zijne vergadering nader te onderzoekenHerhaalde malen werd Holland tot spoed aangemaand, Joaehimi wees tweemaal op het noodzakelijke van een antwoord voor zijn vertrek naar Engeland: niets hielp'j. Eerst den 7 November kreeg Boswell ecu antwoord, dat hem trouwens niet verder bracht; de Staten deelden hem mede, dat „un personage entendn et capablequot; naar Hamburg bestemd was. Daar dit reeds in Juni voor zijne bemoeiingen geschied was, wist hij het waarschijnlijk wel en nadere inlichtingen ontbraken geheel s). Het eenige wat hij doen konde was weder eeuc conferentie te vragen : hij deed het. Zij werd toegestaan en den It November deed de heer van Randwijk daarvan een uitvoerig rapportquot;). Maar ook nu stuitte alles af op den onwil der Staten. Aandringen hielp niet '0) : de Staten wilden haer in dat werek van Duvtslandt niet verder engageren, als genoech te doen hebbende met Spangien; ende om de groote optochten ende pretensien vau de Engelsche ter Zee, op den Koninck niet wel te vreeden zijnde,quot; zegt Aitzema quot;). Nog gaf Boswell het
') K.S.-(i. 19 Aug-. t(vV7. — He oriirineele Propositie bevindt zich in: L.E. 1687.
-) L.E. 1037.
:i) H.S.-G. fc27 Ang. 1037.
4) K.S.-G. Ahü;. 1037. Dit is letterlijk het rapport, door Aitzema (Sa\en
v. Staet. II. p. 492) inedegedeeld met ccne dagteekening tnssclien 20 en 30 Juli.
') ll.S.-G. 9 Sept. 1037. — De Propositie i» voorhanden in: l/.E. 1037. D datum is daar S September.
r') K'.S.-G. 15 Sept. 1037.
') ll.S.-G. 5,7 Nov. 1037.
s) li.E. 1037.
9) Te vinden in: L.E. 1037.— Aitzema drukt het mede ;if. (Saken v. Staet. [I p. 402) zonder nadere bemaling, wanneer en hoe Boswell dit wvoorgedragenquot; heeft. '0) R.S.-G. 13,14,16 Nov. 1037.
quot;) Aitzema, Saken v. Staet. II. p. 492.
301
niet op ; nog vijfmaal lezen wij, dat hij zich moeite gaf om de za!illt; tot stand te brengen '). Werkelijk meenden dan ook de Staten-Generaal, dat er iets gedaan moest worden; telkens verzochten zij, dat men toch eenig besluit mocht nemen, telkens was Holland oorzaak, dat de zaak niet voortging -
Eindelijk werd een einde aan het talmen gemaakt. Weinige dagen na Boswells laatste Propositie drong Frankrijk met kracht op het zenden van een ambassadeur naar Hamburg aan. (7 April.) :) D'Estampes, de Fransche gezant, legde een brief over van D'Avanx, ambassadeur op de [lambnrgsche conferentie. Tn dien brief werd op het ernstig ongenoegen van Frankrijk en Zweden gewezen, dat er nog geen Ncderlandsche ambassadeur te Hamburg tegenwoordig was. Eene aanmaning van dien kant, van een bondgenoot, van wiens subsidiën voor hen zooveel afhing, durfden de Staten niet weerstaan; den volgenden dag werd definitief aan Van Cracauw geschreven, dat hij zich ten spoedigste naar Hamburg te begeven had '). Toch bleef het een halve maatregel: Cracauw kreeg geen last om iets te sluiten, maaralleen om de vergaderingen bij te wonen en het daar verhandelde onder belofte van geheimhouding naar Nederland over te schrijven; daarna zoude men naar bevind van zaken resolutie nemen, hoe hij zich verder te gedragen !iad.
Zulk een begin beloofde weinig goeds voor de conferentie : de uitkomst beantwoordde aan die verwachting. Reeds dadelijk was het eene teleurstelling, dat een der mogendheden, die men gehoopt had in het verbond op te nemen, Denemarken, verklaarde daarin niet te kunnen treden, daar het op zich had genomen als „interpouentquot; tusscheu den Keizer en Zweden werkzaam te zijn '). Denemarken kwam zoodoende wel in geene vijandige positie tegenover de bondgenooten, maai' deed toch natuurlijk alles om de conferentie tegen te werken r). De Keizer scheen werkelijk tegenover zulk eene nit-
1) R.S.-G. '20 Nov., 10 Dec. li',:1.:, '27 Febr„ IB,25 iMrl. 1038.
'-) U.S.-G. 1(V17,2r» Mrl. 1638. — Ook in de Hollandsohe Staten-vergadcrhig zehv wevd er dikwijl;? op aangedrongeu. (R.il. *28 .luli, 4,G,8 Aut;., 11,1 Sept^
7,17 Oct. 1037, 30 Mrt., Apr. 1638.)
3) R.S.-G. 7 Apr. 1638. —Reeds den '11 Maart had D'Estampes eene gelijke Propositie gedaan, doeh zond«'r vrnelit. (R.S.-G. ii Mrt. 'J638.)
•') R.S.-G. 8 Apr. 1638. — Miss. v. Van C'raeainv aan de Staten, dd. 31 Mei 1688, in : L. !). 1638.
5) Miss. v. Van ( quot;racanw aan df' Staten, dil. quot;quot;iS Febr.. 30 Mrt.. 23,20 Juni 1638, in: LD. 1638.—Over de reden van die weigering; zie men verder: Arend. Qesch. «les vadert. III, p. 86,143.
Miss. v. Vuh (quot;raeanw aan tie Staten, dd. 18 .luliy31 Aug. 1638, in : L.l). ir»38.
302
gebreide iilliantie als hem dreigde, eenigszins ongerust te worden ; hi] deed alle moeite Zweden tot eenen afzonderlijken vrede over te halen. Stuitten deze voorstellen ook af op de vastbeslotene houding van Zweden, beter gehoor leende deze mogendheid toen de Keizer zoover ging, zich tot eenen alge-meenen vrede niet ongeneigd te toonen '). Hier trad echter Frankrijk den Keizer tegen : Richelieu koude er niet aan denken, juist mi hij zooveel van de toekomst hoopte, vrede te sluiten. De Pransche ambassadeur D'Avaux wist allerlei zwarigheden uit te denken om de zaak slepende te houden '). Van het plan van eenen algemeenen vrede te Keulen en te Lubeck (later te Hamburg) kwam niets3). Het ligt echter in den aard der zaak, dat zelfs de onderhandelingen daarover aan eene anti katholieke alliantie veel kwaad moesten doen. Zweden was niet ongeneigd tot eenen algemeenen vrede; de Staten waren afkeerig van een verbond, dat den oorlog zoude uitbreiden.
Onderwijl was onder de hand alles gedaan, om de voorbereidende schikkingen voor de conferentie te treffen. De Fransch-Zweedsche nadere alliantie was reeds in het begin van 103S gesloten J), aan de Engelsch-Zweedsche werd ijverig gearbeid: men wachtte eindelijk slechts de ratificatie van Engeland Mochten echter deze afzonderlijke verbonden nuttig zijn wanneer men zich later algemeen wilde vereenigen; zij maakten daarentegen hen, die met eene algemeene alliantie niet waren ingenomen , nog trager in het behartigen daarvan. Eindelijk was het nog alleen Engeland, dat met kracht op de zaak aandrong. En ook deze mogendheid zoude weldra minder ijverig worden. De hulp, door Karei I aan den keurvorst verleend, had wel in het begin aan de Paltsische zaak een gunstiger aanzien gegeven, maar het was slechts tijdelijk geweest. Het jaar 16:38 was voor Kare1 Lodewijk zeer ongelukkig. Hij had voor veel geld de stad Meppen in Munsterland gekocht als vast uitgangspunt voer
') Miss. v. Van Cracauw aan de Staten, üd. JNlrt., 3i Mei, 23 Juni '1638, in: L.l). 1638.
Miss. v. Vau Cracauw aan tie Staten, dd. 29 .Inni, 4,quot;14,21 Aug., 25 Sept., 11.25 Dec. 1638, in: L.D. 1638.
s) Miss. v. Van Cracauw aan de Staten, dd. 23,26 J uni, 11 Dee. 1638,6 Mei 1639, in : L.D. 1638.39.
Den 6 Maart. (Aitzema, Saken v. Staet. 11. p. 578. — Miss. v. Van Cracauw aan de Staten, dd. 19 Dec. 1637, 30 Mrt. 1638, In; L.D. 1637,38.)
■') Miss. v. Van Cracauw aan de Staten, dd. 19 Dec. 1637,18 Juli, 4,14,21,31 Aug.^ 'Ju Sept., 16,27 Oct., 1 Dec. 1638, 2 Jan. 1639, in: L.D. 1637—39.
••303
zijne bewegingen : weinige maanden daarna namen de keizerlijken de stad reeds in '). Eene poging van den jongen keurvorst om Lemgo te vermeesteren, als schadevergoeding voor -Meppen, eindigde met de volkomene vernietiging van zijn nienw-geworven leger Daarmede was zijn veldtocht weder geëindigd en al zijne hoop voorloopig vernietigd. Van den goeden wil van zijn oom, wien de ondersteuning gedurende de Schot-sche onlusten over de invoering van de Engelsche liturgie toch reeds moeielijk genoeg gevallen was, konde hij vooreerst niets meer verwachten. En van dit oogenhlik af drongen ook de Engelschen niet meer aan op het tot stand komen der antikatholieke alliantie; langzamerhand vertrokken alle gezanten der verschillende mogendheden uit Hamburg, fn Mei 16-Ï9 vertrok Van Cracanw, de Nederlandsche resident, van daar, zonder eenige hoop, dat de onderhandelingen over vrede of alliantie tot een goed resultaat zouden leiden ').
Zoo was het schoone plan, dat voor de protestantsche zaak zooveel beloofde, in rook vervlogen. Wa', was de oorzaak, dat een verbond, voor alle protestantsche mogendhedenschijn-baar zoo voordeelig, na onderhandelingen van ruim twee jaren toch niet tot stand kwamVerschillende redenen werkten daartoe mede. Reeds onder de onderhandelingen over de Fransch-Engelsche alliantie, in het begin van 1(!37 te Parijs gevoerd, was men oneenig geweest 1) over de bewaring der te veroveren plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden. Karei 1 had ze gaarne als panden in de macht van zijn neef gezien, Richelieu drong aan op eene gemeenschap-
) Frankrijk wierp zelfs gedurig zoovele moeielijkheden op, dat men in Engeland meende, dat het de onderhandelingen alleen gaande hield om tegenover Spanje voordeeliger conditiën te kunnen bedingen: men verwachtte in het voorjaar van 1637 dan ook een Spaansch-Franschen vrede. (Verbaal Van Beveren 1030—37 ad 17 Apr. 1037.) In denzelt'den tijd (quot;29 April) schreel' Windebank aan Aston, Engelseh gezant te Madrid : „the Freneh, that were so hot upon a confederacy, and pretended so much reality in the beginning, grow now ven cold, and the treaty is still depending.quot; Ook hij trok daaruit de conclusie, dut een Spaanach-Fransche vrede nabij was. (Clarendon. State l'apers. 1. p. 753.)
301
pelijke inbezitnetning door beide mogendheden. De zaiik was eindelijk overeenkomstig Frankrijks wenseli gescliikt, maar zoude te Hamburg nader geregeld worden '). Een ernstiger reden van misnoegen nog was liet voorstel van Karei 1, dat niet alleen de Keizer en Beieren, maar ook Frankrijk en Zweden alles zouden teruggeven wat zij gedurende deu oorlog in jDuitschland hadden veroverd. Wel werd ook deze zaak geschikt, maar zij bleef Richelieu hinderen ;). Toen eindelijk slechts weinige weken na het sluiten van het verbond den i?gt; Juli 16-')7 de onlusten in Schotland over de invoering der Engelsche liturgie uitbraken meende Frankrijk te weinig voordeel te kunnen hebben van een bondgenoot, die zelfs in gunstiger tijden geen krachtiger hulp had beloofd, dan dat hij de Vlaamsche havens zoude blokkeeren 4). Voor zoo weinig afdoenden bijstand wilde Frankrijk de kans niet loopen gedwongen te worden tot concessiën over het teruggeven van Lotharingen. Daarbij kwam, dat door het verbond met Zweden een der doeleinden van Frankrijk met de Hamburgsche conferentie bereikt was. Het ligt dus voor de hand, dat Frankrijk van zijne vroegere ingenomenheid met eene algemeene coalitie spoedig terugkwam ').
Met Engeland was het geheel anders gesteld. Mocht Karei 1 voor het sluiten met Frankrijk nog eenigszins geweifeld hebben beslist partij te kiezen, uit alles blijkt, dat hij het daarna ern stig gemeend heeft met den bijstand aan zijne Paltsische bloedverwanten door het sluiten van eene alliantie met de protes-tantsche mogendheden. Hij spaarde geene moeite om zoowel Zweden als de Staten tot het verbond over te halen: zijn gezant, de kanselier der orde van den kousehand, Thomas Roe, deed zelfs een vruchtelooze reis naar Gliickstadt om Denemarken vau zijn voornemen om onzijdig te blijven terug te brengen quot;). Ook bij Zweden en de Staten had Engelands toenadering geen gunstig resultaat. De Staten waren te zeer overstelpt door deu oorlog met Spanje om met den Keizer te breken, tenzij daartegenover zeer besliste voordeden stonden ).
') Kanke, Kugl, Gesch. II. p. 328.
3) Ranke, Engl. Gesch. 11. )). 327.
3) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 258.
4) Kanke. Engl. Gescb. II. p. 322,2quot;).
•M Ranke, Engl. Gesch. 11. p 327 Noot.
'') Miss v. Vau rrncauw aan de Sin., dd. 20,29 .luui 1038, in: L. I). 1038.
quot;) R.S.-G. 3 Sept. 1038.
Juist in dien tijrl valt zelfs de zending van Fop Van Aitzema naar hetWeener hof om den Keizer tot voortdurende neutraliteit te bewegen '). Het was dns te voorzien, dat de Staten niet dan zeer ongaarne zelfs den schijn aannemen zouden alsof zij zich met Engeland wilden vereenigen. Zweden, de laatste bondgenoot, op wien Engeland ilus koude hopen, wantrouwde Karei I blijkbaar : het bleef er op aandringen, dat de vredebreuk van Engeland met den Keizer het verbond zoude voorafgaan -). Eu daartoe konde Karei 1 niet besluiten. Hij zonde de alliantie met do drie protestantsche mogendheden verre boven dc toenadering tot de katholieke verkozen hebben, van wie het gebleken was, dat hij niets te hopen had. Het ging echter niet aan te vorderen, dat hij in zijne omstandigheden op hoop van eene alliantie, waarover de onderhandelingen zoo flauw gevoerd werden en zoo weinig kans op goeden uitslag boden, zich in openbaren oorlog begeven zoude met mogendheden, van wie hij alles te vreezen had :i). Karei 1 toonde na het slniten van het verbond met Frankrijk van het begin tot het einde, dat hij de conferentie te Hamburg gaarne tot een goed einde zoude hebben zien komen '). Eindelijk echter konde hij
') Wagenaar, Vaderl. hist. XL j). 240.
-) Miss. v. Van Gracauw aan de Stn., dd. 31 Aug., 16 Oct. 1038, in: L.0.1638.
:5) Ranke, Engl. GescJi. II. p. 321. — Miss. v. Van Cracamv aan de Stu. dd. 31 Vug. 1038, in : L.l). '1638.
4) Daartegen pleit alleen de sluikhandel in levensmiddelen en oorlogsbehoeften, door de Engelseben onbeschaamd voornamelijk met Duinkerken gedreven. Karei I begunstigde die meer dan hij ze tegenging. De zaak is niet te verhelen. De Instructie van den Franschen gezant Bellievre (bij: Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 325) legt daarvan voor de tweede helft van 1037 een even welsprekend getuigenis af als de R.S.-G. (bij: Arend, Gesch. des vaderl. Ill, 5. p. 131) voor de eerste van 1638. (Vgl. ook: Aitzema, Saken v. Staet. II. p. 521.) Karei f verklaarde echter, dat de Staten vooi* al die grieven voldoening zouden krijgen, zoo zij zich slechts bij het Fransch-Engelsche verbond aansloten. (R.S.-G. 3 Sept. 1038. — Arend, Gesch. des vaderl. lil, 5. p. 135.) Daarmede stemt overeen een brief van Van Cracanw van 15 September 1038 (L.l). 1038), berichtende, dat men te Hamburg meende, dat die zaak zoude opbonden wanneer Zweden en dc Staten tot het verbond toetraden; tot dien tijd zoude het sluiken onder voorwendsel vau het Spaanseh-Engelsche verbond voortduren. En ook al neemt men aau, dat het Karei 1 hiermede geen ernst was, hoe kan men het hem als een onvergefelijke trouweloosheid aanrekenen, dat hij den handel op het bevriende Spanje niet verhinderde, terwijl do Nederlanders, de oude mededingers van zijn volk, zelveu nit dienzelfden handel schatten verwierven? — Ook het niet breken met Spanje is een groote grief tegen Karei I, die hem van trouweloosheid en weifeling moet overtuigen, m. i. zonder grond: het zoude zelfs in strijd geweest zijn met den tekst van het Fransch-Kngel-üehe tractaat van 1037, waarin bepaald was, dat Engeland eerst na de weigering van een ultimatum door den Keizer met het Oosten rij ksche huis zoude breken.— Ik wcnscli Karei 1 niet te prijzen: evenmin als op andere tijden was zijn gedrag bij deze gelegenheid doortastend eu Hink, zooals het den koning van het machtige Engeland
30«
wel niet zeer veel ijvei' tooneu voor onderliandeliugen, die zoo weinig medewerking vonden. De Schotsche onlusten maakten, terwijl zij de bondgeuooten meer en meer van hem verwijderden, een krachtig optreden van Engelands koning in Duitschland bijna onmogeli jk1). Toen de slag bij Lemgo op eenmaal aan alle koop, op zijne ondersteuning van den keurvorst gebouwd, weder den bodem insloeg, was het hem niet kwalijk te nemen, dat hij het oor leende aan de inblazingen van Spaanschgezinde intriganten als Maria de Medicis en Madame de Chevreuse, beiden sinds 1638 aan zijn hof'), Het was hem onmogelijk gemaakt, zijn doel op de door hem beoogde wijze te bereiken; zijns ondanks moest hij terngkeeren tot de Spaanschgezinde politiek van 1685')•
§ 2. Slag bij Du ins. — I)e ambassade van
Het viel Karei I, die nooit geheel met Spanje gebroken had, niet moeielijk zich weder bij die mogendheid aan te sluiten. Met den Katholieken koning waren dan ook reeds op het einde van 1688, toen het verbond met Frankrijk en de Staten op de lange baan geschoven scheen te zullen worden, onderhandelingen aangeknoopt'), die vooral in 1689 ernstig werden voortgezet. Altijd het oog op de Paltsische zaak gericht, trachtte Karei I van Spanje de voldoening te verkrijgen, die hem van Frankrijk en zijne bondgenooteu niet scheen gegund te zullen worden. Eeue uitstekende gelegenheid om dit doel te bereiken scheen zich aan te bieden, toen de Spanjaarden zich gereed maakten evenals in 1588 eene groote vloot naaide Nederlanden te zenden om aan den oorlog daar eene meer besliste wending te geveu '). F[et was voor die vloot natuurlijk van het uiterste belang, dat zij, mogelijk door aanvallen of stormen in verlegenheid gebracht, eene veilige wijkplaats in
zoude gepast hebben. Te verontseliuldigen is dit echter zeker. Om den wille van bondgenooteu, die hem zoo weinig voorkomendheid toonden, zijnen onderdanen een ontzettend nadeel toe te brengen, dat ging niet aan : te minder terwijl hij de kans had, verre van zijnen neet' te knniien herstellen, na oenen algèmeenen vrede te Keulen plotseling alleen te staan tegenover hallquot; Europa !
') Miss. v. Van Cracanw aan de Stn. tit!. »quot;gt; Mei 1630, in: LIK 1630.
2) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 337,38.
3) Wel was er nog lang daarna sprake van liet weder opvatten der oiulerhamle-lingen met Frankrijk, maar nooit leidden deze tot eenig belangrijk resultaat. (Ranke, Engl. Gesch. 11, p. 353,55 en p. 524 Noot fc2. — Vgl. mede o. a.: R.S.-G. 3 Sept. 1638. — Secr, R.S.-G. 21 Oct. 1639.)
4) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 345,46.
•*) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 346.
•'507
een der Engelsclie havens zoude kunnen vinden. Weldra richtte zich Spanje tot Karei [ met het verzoek daartoe verlof te geven. En /00 meende deze een middel in de hand te hebben, om de Spanjaarden te dwingen tot het toegeven aan zijne Duitsche eisehen. Hij had heu volkomen in zijne hand, vooral toen reeds eene eerste schermutseling met de Nederlandse lie vloot (16 September ! ti -i 9 bij Bevesier) de Spaansehe gedwongen had, hare toevlucht te Duins te zoeken ').
i.it de aanwezigheid der Spaansehe vloot te Duins hoopte Karei I echter nog meer voordeel te trekken. Ook van Pransche zijde had men het oog daarop gericht. Natuurlijk was er deze mogendheid veel aan gelegen, dat het verzoek der Spanjaarden niet werd ingewilligd. Volgens zijne gewoonte beproefde Karei nu van beide mogendheden gunstige voorwaarden te bedingen. Hij, die het hoogste bod deed, konde zeker op Engelands hulp rekenen. En ook van Frankrijk was juist tm veel te hopen voor de op Engelands buitenlandsche politiek zooveel invloed oefenende Paltsische zaak. Juist was in den zomer van 163!) hertog Bernhard Van Saksen-Weimar overleden. Hij bad zijn uitnemend leger, dat nog onlangs zoovele overwinningen behaald had, zonder aanvoerder achtergelaten. Dit leger werd de twistappel tusschen Engeland en Frankrijk. Van Engelsclie zijde werd voorgesteld den jongen keurvorst met de leiding te belasten, een plan dat ook in het leger zelf veel bijval vond; den Prauschen was er alles aan gelegen, de krijgsmacht, die na zoovele sterke plaatsen bemachtigd te hebben, nu eene zelfstandige. Frankrijk zelfs eenigs-zins vijandige houding dreigde aan te nemen, zeiven onder hunne banieren te kunnen scharen. ATet dit leger zoude al het tot uu toe in den Elzas veroverde voor Prankrijk verloren gegaan zijn 2). Aan Frankrijk stelde Karei 1 nu, als prijs voor de inwilliging van zijn verzoek omtrent de Spaansehe vloot den eisch, dat het Karei Lodewijk geene moeielijkheden zoude in den weg leggen tot het verkrijgen van het opperbevelhebberschap 3).
^ U.S.-G. '2i Sept. 1039. — Zie een uitvoerig; verhaal hiervan bij: De Jonge, Geseh. v. h. .\ederl. zeewezen. I. p. 352—56.
2) Ranke, Engl. Gesch. II. p. 349,50.
3) Ranke, Engl. Gesch. 11. p. 353. — Ook de Stalen doorzagen dit plan: Joachiaii kreeg la.st den koniiig een slim uitgedacht voorstel te doen. liet vele geld, dat in de Spaansehe schepen was en waarmede Spanje den keurvorst zoude benadeelen. moest karei bij wijze van leening „onderslaenquot; en daarmede het leger van Saksen Weimar overnemen. (K.S.-G. 22 Sept. IG39.)
2Ü*
80S
De verwachtingerij door Karei 1 gekoesterd, werden echter niet vervuld. Spanje bood veel, maar was niet vast te ver-tronwen: het had bovendien misschien niet meer den noodigen invloed op het Weener hof, dat in de zaak van den Palts te beslissen had. Frankrijk daarentegen talmde met zijn antwoord. Kareis besluit over de Spaansche macht liet zich dus ook wachten1). Van dit vertoef maakten de Staten gebruik. Den -il October i(io9 viel de Nederlandsche vloot onder Tromp op bevel der Staten de Spaansche kloekmoedig te Duins binnen de „ Kings-Chambers'' aan, vernielde vele schepen en joeg de overige in verwarring op de vlucht3). Het Pransche antwoord, dat kort daarna te Ijondeu aankwam, maakte van het overnemen van het leger van Saksen-Weimar zelfs geene melding, maar drong aan op het voltrekken der offensieve en defensieve alliantie, een wensch, die nu natuurlijk onuitvoerbaar was3). Nog erger: Karei Lodewijk, die zelf naar het leger van Saksen-Weimar reisde, werd op bevel van Richelieu gevangen genomen en te Vincenues opgesloten. ') De verhouding der beide mogendheden werd gespannen.
Het was te verwachten, dat Karei 1, de koning der Engelsche zeeën, vooral onder deze omstandigheden de schending van zijn gebied met goedvinden der Staten-Generaal niet licht zoude opnemen. Denzelfden dag, dat het bericht van den slag in Den Haag aankwam (35 October) werd daar dan ook reeds gesproken van eeue ambassade naar Engeland. ■') Met zehlzamen spoed brachten de Staten dit plan ten uitvoer. Reeds in het begin van November koude Aerssen Van Sommelsdijck als gezant vertrekkenquot;). De Staten besloten stoutmoedig het initi-
') Ranke, Engl. Gesch. II. j). 354—r»rgt;.
-) li.S.-G. 'i-ViO Oct. 11339. — U.K. -2 Nov. 1639. — Jlunke, Eugl. Gesch. II. p. 356.—Zie een uitvoerig verhaal van deze gebeurtenis bij: De .longe, Gesch. v. h. Nederl. zeewezen. I. p. 360—6^). — Zie ook aldaar de Noot op j». «)61 ovev den ouderlingen haat der Engelsche en Nederlandsche zeelieden. — De geacnte schrijver beweert (vooral p. 359,lVl), dat de Kngelsclie koning de Spanjaarden blijkbaar beschermde en niets liever wenschte dan van beide vloten zoo spoedig inogelijk ontslagen te worden. De onderzoekingen van llanke iu de Engelsche en Franse he staatspapieren liebben bewezen, dut ten minste het laatste het geval zeker niet was. De feiten, door De Jonge ter bevestiging zijner meening aangevoerd, bewijzen m. i. niet anders dan dat hel. Engelsche volk zich voor de Spanjaarden niet onomkoopbaar toonde; op zijn hoogst getuigen zij vaneen na het in 1638 te Hamburg voorgevallene en bij den bestaanden naijver op Nederland zeer verklaarbare partijdigheid van Kngelands koning en volk voor Spanje.
:!) llanke, Engl. Gesch. II. p. 355,56.
Ranke, Engl. Gesch. If. p. 357—59,
') R.S.-G. 25 Oct. 4639.
R.S.-G. 26,30 Oct., 4 Nov. 4039. — R.I I. 4 .W. 1639.
:309
aticf te nemen en Karei I hunne grieven voor te leggen. Sinds lang, zoo Inidflc Sommclsrlijcks Instructie, hiirlden de Staten reden gehad om te klagen over de onoprechte houding van Engelands koning en volk. Herhaaldelijk was tegen 's konings bevel den Spanjaarden hul]) verleend; nu en dan scheen Z. M. zelf hen te hebben willen begunstigen. ') Daarover moest de gezant spreken: de zaak waarop het aankwam, de te verwachten klachten over het schenden van 's konings reeden en „earnersquot; door Tromp moest worden „gedeclineert, ende ongemerekt voorbijgegaen de dispute over de pretense gerechticheden om niets te verwijderen buyten tijt ende noot.quot; Den slag bij Duins beschouwden de Staten als voortzetting van het eerste gevecht, waardoor de Spaanse he vloot genoodzaakt was geworden eene toevlucht onder de Engelsche kust te zoeken. ~) Maar ook al nam men dit niet aan, de Staten meenden hun gedi'ag te kunnen rechtvaardigen : de Spanjaarden hadden dikwijls hetzelfde gedaan, de Engelschen zeiven eene dergelijke schending van een Nederlandsche haven gewaagd '). Wat alies afdeed, de daad door Trom p gepleegd was door het tractaat van Southampton met zoovele woorden toegelaten '1). Evenals Frankrijk boden ook de Staten den koning ee;i of-en defensief verbond aan, en voorzagen Sommelsdijck daartoe zelfs van eene commissie '). Zij konden het veilig doen ; zij waren zeker, dat Karei I in zijne omstandigheden daarop niet konde ingaan. De handelwijze was zeker meer behendig dan edelmoedig na al het voorgevallene over de Hamburgschc conferentie!
De tijd, dien Sommelsdijck in Engeland doorbracht, was zeer onaangenaam. Reeds bij zijne aankomst te Gravesend was hem door Joachimi „te gemoet gevoertquot;, „dat hy staet moest maaken, ingeval le by audi ent ie bij den Koning verkreeg, dat hy soo lief te Madrid bij den Koning van Spaigne sijn Propositie mogte doen, als in het Hof van
') Dat deze klachten niet ougegruud waren, blijkt o. a. uit; 4/11 Juli 1(330.
~) De bewering was nog al zonderling: het eerste gevecht (bij Bevesier) had plaats den 16 September, de slag bij Duins den quot;quot;il October!
:i) Hiermede wordt gedoeld op de hoven (p. .\oot3) vermeide verovering van den Toiras.
') Bij artikel IT). (Ailzema, Saken v. Staet. 1. p. 473.) liet tractaat was aangegaan voor langen tijd : het zoude niet eindigen voordat de koning van Spanje de vrijheid der Zeven Provinciën erkend had, en de Palts benevens de keurvorste-lijke waardigheid aan Karei Lodewijk waren teruggegeven. Ten minste vijftien jaren (dus tot in 1640) zoude het verbond duren en nooit was het door Engeland opgezegd. Het beroep der Staten was tins juridisch volkomen juist, feitelijk was echter liet tractaat door den vrede van Engeland met Spanje reeds in 1630 vervallen.
•') Zie: Instructie van Sommelsdijck.. 1639. in: Register van de Instructiën
310
Engeland, vermits do li!itighey(t) van het subject flacr op hy was gesonden, en de vooroordeelen aldaer geleyd.quot; ') En niet alleen was het doel zijner zending uiterst moeielijk, men maakte liet hem in Engeland bepaald vervelend. Openlijk te klagen over liet gebeurde waagde men niet. Het was nog te onzeker, naar welke zijde de koning zich wenden zoude, dan dat men officieel onaangenaamheden zoude begonnen hebben, waarvan zonder twijfel ernstige en langdurige vertoogen, zoo met.eene breuk, het gevolg zouden geweest zijn. Het scheen dus geschikter den ambassadeur te laten wachten, en onderwij! te zien hoe de zaken liepen. Somraelsdijck moest dus na zijne eerste voorstellen, waarop niet dan uitstellend antwoord gevolgd was quot;), wachten en lijdelijk toezien, dat de Spaansche partij in Engeland eiken dag meer veld won ^1). Over het door Maria de Medicis en Madame de Chevreuse voorgestelde huwelijk van de prinses royaal met den infant ') werd ijverig onderhandeld. Strafford en Laud werkten de Staten tegen, — de secretaris Windebank, wiens „passie bij ijeder een te veel bekent wasquot;, belasterde hen op alle manieren, — en onderwi l werd rle zaak van Duins gebruikt als voorwendsel om het shipmoney inet meer nadruk in te vorderen, ten einde in staat te zijn de Schotten met kracht te ontmoeten. Om aan dit talmen een einde te maken, verzocht Sommelsdijck eindelijk audiëntie : hij besloot zelf over de aanstootelijke zaak te beginnen. Het mocht niet baten; men verzekerde hem onder de hand, dat de Nederlanders „de eere en souveraineteyt over de zee van S. M. mettet grootste affront van werelt hadden gequetstquot; 2), maar een bepaald antwoord kreeg hij niet. De koning kwam er rond voor uit, dat de Staten naar zijn gevoelen te machtig en te rijk werden ; Z. M. oordeelde dat gevaarlijk. Verzekeringen van het tegendeel hielpen niet; de koning bleef er bij, dat hij zulk eene plotselinge machtsver-
gemaecH bij haer Mo Mo. t'sedert den Jare 1632 tot dcu Juare 1039.quot; — Vgl. ook ; Aitzoma, Saken v. Staet. 11. p. 618.
') RIT. 27 Mrt. 1640.
r') Woorden van Stra'ï'ord op een bezoek bij Sommelsdijck. 30 December 1639. ;u : Verbaai 1639—40.
311
meerdering van eene naburige mogendheifl niet mef goede oogen konde aanzien; sleehts van vrede met Spanje en de d a a r o p n o o d z a li e I ij k volgende binnenlandsche onlusten, merkte Karei zeer juist op, verwachtte hij een terugkeer der Staten binnen de hun van nature gestelde perken'). Ouder deze. omstandigheden viel er voor Sommelsdijek niet veel te hopen. Wel toonde lord Holland, het hoofd der Fransehgezinde partij in Engeland, zich gezind hem te helpen, maar ook deze konde niets uitwerken.
Toen verzocht de ambassadeur zijn afscheid. Van het verbond, dat de koning hem had beloofd met de Staten te zullen sluiten, hoopte hij niets; het was uitgesteld totdat het parlement uit elkander was gegaan, de Schotsche onlusten gestild waren en de jonge keurvorst van den Palts, nog altijd in Frankrijk gevangen, op vrije voeten was gesteld. Al deze tijdsbepalingen waren te onzeker om daarop te wachten. Van Aerssen zag terecht in, dat er zoo ooit, ten nvxste in den eersten tijd geene quaestie van een verbond zoude zijn. Niettegenstaande de koning zijn vertrek afkeurde, en toonde hem gaarne nog langer bij zich te willen honden, om zich bij veranderde omstandigheden tot hem te kunnen wenden, oordeelde de gezant hef dus raadzaam te vertrekken. Toen alle tegenspraak niet baatte, hield de koning zich zeer vriendelijk en liet hem gaan. De ambassade was geheel anders uitgevallen dan ieder gemeend had; directe onaangenaamheden waren niet voorgevallen. Tegenover het buitenland had het den schijn, alsof Karei 1 den stoutmoedigen aanval van Tromp onopgemerkt had laten voorbijgaan. Het viel den koning reeds moeielijk te land zijn onbeperkt gezag te behouden: in de heerschappij over de zee konde hij zich niet meer handhaven ■').
') Op Sommelsdijcks afscheids-andiëutie liet Karei zich iu gelijkeu zin uit. Z. 51. verklaarde, „dal hy de saken bij de sijne wel wist te vinden (!), maer hy wist dat onse regeeringhe is een populace sonde r discretie.quot; „Hierop heb ick,quot; zegt Sommelsdijek, „S. M. beter geintbrmeert, ende dat onse regeeringhe een Aristocratie is, daer de gemeynte noch te indiscretie geen plaetse heeft.quot; (Verbaal 1G30—40 ad 10 Mrt. 1640.)
-) O. a. verklaarde de koning, . dat hy de ouwe confidente vrunschap met uwe H. M. begeert niet alleen tquot; onderhouden, maer noch vaster te maken en verbeteren : dat ick wil versekeren dat hy sijne oude vrunden tegens geen niewe en sal verwisselen, omdat hy daar met te veel sonde verliesen.quot; De gezant zelf werd hemelhoog geprezen, „twelck ick hier niet diene stellen,quot; zegt de nederige Sommelsdijek, die het feit zelf toch der vermelding in zijn Verbaal waardig rekende! (Z. M. verklaarde, dat hij „het rapport op mij sal laeten aencomen: mij houdende voor etc. ende ginek heel breet af, met mij hooch te prijsen.quot;)
3) Een enkele maal slechts hoorde men nog iets van de Engelsehe pretensie. Zoo
312
§ -'5. II ct einde van Kareis z e e k o n i n g sc h a p.
In deze omstandigheden verdween bij de Staten langzamerhand alle vrees, dat men hen op nienw zonde lastig vallen over hunne visscherij. Zoolang de Hamburgsehe conferentie bijeen was, deed Karei nog nu en dan pogingen om de visseherij-qnaestie naar zijnen zin te regelen'), al viel Iiij de Staten met het oog op het gehoopte verbond niet meer lastig. Toen de hoop op het slagen der onderhandelingen aldaar langzamerhand verdween, deed hij om Nederland over te halen ongewone conces-siën, die vroeger volstandig geweigerd waren. Zoo drong de koning den 10 October Mio9 aan op het toetreden der Staten tot het Fransch-Engelsche verbond, onder bijvoeging, „dat daernyt sonde volgen vrijichheyt voor de visscherie ende haringhvangst in de Nauwe Zeequot;. In de overtuiging, dat Engeland toen toch weder met Spanje heulde, en er van Karei I niets te hopen, weinig tc vreezen was, voerden de Staten toen echter een geheel andere taal dan vroeger. Zonder het voorstel zelfs in overweging te nemen, antwoordden zij : „dat hunne meeninge gantsch niet was, het recht van \ isscherie in dc Noortzee van ijemant tc stipuleren, versoecken ofte revelerenquot;
kwam 3 Augustus 1()40 op de rcedc vau Hellcvoctsluis ecu Eugclsch oorlogscliip Dadelijk werd een sloep aan boord vau deu vice-admiraal De With ge/.onden om den schipper te gelaste» de vlag te strijken eu in te haleu, ouder bedreiging «üo anlers te zullen doorsehieten. Gelukkig weigerde de ander hardnekkig. Eene aanmatiging, waarvan slechts liet in 'llquot;»7l voorgevallene met het jacht de Merlin dc wedergade levert! De Staten Verklaarden de handelwijze der Engelschen voor „on-gefundeert alhier te Lande op onse eygen Haven,quot; en namen maatregelen om zulke vorderingen voor het vervolg te voorkomen. (R.S.-G. 6 Aug. 1640.)
gt;) Vgl. de Justrnctie van Hopton, Engelseh gezant tc Madrid, dd. quot;il April 1638. (Clarendon, State Papers. II. p. 0.) „There is a business of great weight,quot; luid' deze, ,/Vvhich concerns us highly in iiouour and prolit, wherein you are to use extraordinary care and dexterity, and that is the lishing in our seas, and upon the roasts of our dominions which upon long and mature consideration we lind doth justly belong unto us. as a Right and Royalty of Inheritance, incident to oar Crowns and that in pursuance thereof our late dear Father, of blessed memory did publish his Proclamation, thereby declaring his title to the said lishing.quot; Karei I heeft daarom besloten „to preserve and maintain our just right and claim to those Royal lishing, so devolved to us by our predecessors, and to defeud it as the inheritance and possession of any other our dominions.quot; Hij verwacht van Spanje ,justice lor preservation of his inheritance and of so eminent a Hower of his imperial Crown/' geene belemmering van een recht, „whereof he is very sensible.quot; Hopton moet daarom van de Spanjaarden door tractaten zien te verkrijgen, dat zij den Duinkerker kapers verbieden de visschers, die onder Engelands bescherming staan, aan te vallen. Gelukt dit niet, dan moet hij verklaren, dat de koning van Engeland van plan is, .,to take into his protection and safe conduct all such as shall take his licenses, and in their Persons to vindicate, preserve and maintain thn right and inheritance of his Crowns against any whatsoever that shall oppose it.quot;
318
en sloegen het aanbod kortweg af '). Eene dergelijke toezegging, vroeger door Engeland gedaan, was afgestuit op den onwil der Staten om met den Keizer te breken -). Zelfs nn de Staten onbewimpeld weigerden, de Engclsche pretensiën te erkennen, volgde daarop echter niets: de koning, die de beleediging, hem te Dnins toegebracht, had moeten verkroppen, nam de geringere goed op.
Ook van de Groenlaudsche qnaestie was in die dagen weder sprake. Men trachtte de volkspartij in Engeland daarvoor te interesseeren. Joachimi berichtte op het laatst van 1641, dat men in het parlement zoude behandelen „eenige openstaende clachtcnquot; over den walvischvangst :i). De nog onafgedane eischen tot schadevergoeding ') dreigden dus het onderwerp van nieuwe vertoogen te zullen zijn. De oude quaestiën van 1(119, ook lakenhandel en munt, kwamen weder ter sprake. De Staten achtten de zaak van gewicht en na rijpe overweging besloten zij, dat Joachimi zooveel mogelijk zoude „declineren het ophalen van oude saeckenquot;. Mocht men bij hem „int particulier ende bijsonderquot; over de (Irocnlandsche geschillen klagen, dan zonden de Staten op het bericht van Joachimi na onderzoek der retroacta, daarop order stellen zooals het behoorde 5). Van dc beraadslagingen in het parlement repten de Staten niet; meer bepaalden last weigerden zij reeds nu te geven ). En terecht: dc Kngelsche regeering had te vele gewichtige zaken te behandelen door dc kort daarop gevolgde breuk met den koning, dan dat zij zich met zulke oude quaestiën zonde hebben kunnen bezighouden. Van de gehcele zaak kwam niets.
Het was niet alleen de geweldige spanning, waarin Engeland in deze jaren verkeerde, die het veronachtzamen van beide quaestiën, vroeger door dc Engelschen zoo behartigd, veroorzaakte j de aanspraak des konings op het gebied over de zee was ten minste tijdelijk opgegeven. Karei was in groote verlegenheid geraakt door de oneenigheid met zijn volk, alle
') Secr. K.S.-G. quot;il Oct. 1639.
-) lv.S.-G. 'A Sept. 1638.
3) Ook df zaak van liet (lomiuium maris scliijnl zich liel parlement ai-ugetrokken tc hebben. Joachimi berichtte, lt;lal het parlement o. a. ook zoude delibereeren ,op het ueheele stuk van de Zeevaert en Visscherije.quot; (K.ll. Kgt; Sept. Ugt;'d. — cl'. Punten v. besebr. teg. Nov. 1641, art. '2.)
■') Zie hiervoor HlVlst. VII § 3, — p. tMl ±gt;2, ^o'l.
h) ll.S.-G. 7,10 Dec. 1641.
fi) K.ll. 20 Dcc. 1641
314
ondergeschikte zaken weken hij beide partijen meer en meer voor het groote nationale belang, den strijd om de privilegiën. Tiet streven naar onbeperkt gezag, altijd Kareis hoofddoel, beheersehte meer en meer zijne handelingen, eischte weldra al zijne krachten. De Nederlanders zagen dit in : evenals, ja meer dan vroeger werd de onzijdigheid der Engelsche kusten, zelfs het Engelsche grondgebied door dc zeelieden weder ge-schonden '). Wel kwamen er gedurig klachten van Engelsche zijde over in. maar de Staten waren aan beide partijen te nauw verbonden, beide hadden van de republiek ook weder te veel te hopen, dan dat er ooit iets van belang op konde volgen. Do koning had geen macht genoeg meer om zijne uitgebreide plannen te volvoeren.
Hoe ver moest het echter reeds met Karei I gekomen zijn, eer hij zich telkens zulk eenen slag in het aangezicht liet welgevallen! Hij, de souverein der zee, moest het aanzien, dat eene kleine staat met woord en daad toonde, juist op de zee zich niet aan hem te storen! Maar het was hem onmogelijk met kracht tegenover het buitenland op te treden; zijn toestand begon reeds gevaarlijk te worden. De eerste onderneming tegen de Schotten was niet gelukkig atgeloopen '). Daar weigerde het zoogenaamde korte parlement (April 1640) subsidiën tot verderen wederstand3); subsidiën, die Karei toch zoo dringend noodig had. Want het duurde niet lang of de Schotten waren op nieuw in de wapenen. Zij rukten Engeland binnen. Newcastle viel in hunne handen De koning moest hun te gemoet trekken : in zijne wanhoop verzamelde hij nogmaals de vertegenwoordigers des volks, en haalde zich zoodoende in het lange parlement een nog ergeren vijand op den hals dan de Schotten ooit geweest waren. De ontevredenheid der Engelschen brak uit; de overmoedigste eischen, vorderingen die Karei op zijn standpunt onmogelijk konde toegeven, deden zich hoor en s).
') Zie een sprekemi voorbeeld hiervan iu de R.S.-G, *2(5 Mei 1638. Een Jvik-huizer kapitein ha l „groote moetwil, gevvelt eiule ontragie gepleecbt, begaen en bedreven, te^eii den persoon, het Jiuvs ende familie van eenen Robert Sherret Coopman in Vrlandt, hebbende niet alleen tselve buys met gewell v a n .v a p e ii e n i n . w o m en, d' h u y s v r o u w ende k i u d e r e n v a n d e n v s z Sherret qualijck get raeteerma er hetzelve hnys ge plundert, ende daer beneffens outrauici..c ende lasterlijcke seheltwoorden tegens Sijue ('o. Mal
Ranke, (ïeseh. 11. p. 3(gt;'l—'21.
3) Ranke, Kngl. Gesch. 11. jj. 385—91.
4) Ranke, Engl. Geseh. II. p. 360—75, 05—405.
Kanke. Engl. Geseh. 11. j). 4'16 vlg.
315
!n deze uiterste verlegenbeirl werd een redmiddel aangegrepen, waaraan rte koning van Engeland eu de dochter van Frankrijk anders nooit zouden hebben gedacht. Zij besloten te werken op den trots der „prachtlievendequot; Atnalia Van Sol nis, die op haren echtgenoot Frederik Hendrik zooveel vermocht. Dooiden uitgebreiden invloed van den prins van Oranje hoopte Karei I zich den steun der Vereenigde Provinciën tegen zijn volk te verzekeren. Het middel, dat dit alles moest teweegbrengen was een huwelijk tusschen 's prinsen eenigen zoon en eene der dochters van den koning van Engeland.
De eerste opening daarvan, door den prins in December ] 640 aan de Staten-(lenex'aal gedaan, werd door dezen zeer gunstig' opgenomen ') en reeds weinige dagen later was eene ambassade (bestaande uit de heeren Van Brederode, Aerssen Van Som-melsdijck en Kerekhoven Van Heenvliet,) gereed om naar Engeland te vertrekken, ten einde uit naam van de Staten en den prins de koningsdochter voor den jongen Willem ten huwelijk te verzoeken *). De gezanten slaagden boven verwachting1): in plaats van de jongere dochter, die aanvankelijk beloofd was, verkregen zij nu de oudere, de zoogenoemde „Princes-Royaelquot; Maria. ') Moe gewillig was Karei I nu om zich met den eersten dienaar der vroeger zoo geminachte Staten te verzwageren! Hoe verschillend van zijne vroegere taal klonk de verklaring : dat zijne oudste dochter voor den jongen prins van Oranje niet te goed was !h) Maar hij verwachtte nu ook, dat hem als belooning voor zijne concessie het sluiten van een
•s) Toch schijnt de koning het huwelijk met de oudere ducliter niet gaarne gezien te hebben. Onmiddellijk na de bovengemelde verklaring maakte hij toch bezwaren. De moeielijkheid zoude daarin gezeten hebben, dat men reeds stappen had gedaan bij de jongere dochter. Men had namelijk aan prinses Elisabeth, die nog geen vijl jaar oud was, het portret van den jongen prins getoond niet de vraag: „olse hom wel sonde begeeren Het kind „galquot; resolut antwoord, dat hy haer wel schoon ende jolij dogte zij meende bij het vernemen der beraamde verandering, „dat syt wel anders sonde doen verstaeu, kon se muer comen om niette Ambassadeurs te spreken!'' Dit enorme bezwaar verviel echter natuurlijk met de andere door den nood der tijden en het herhaald aandringen der ambassadeurs, die onder beleefde verklaring, dat de prins ook met eene jongere dochter zoude tevreden zijn. Ja ai waarse nog ongebooren(I■ echter duidelijk toonden alleen met de oudste genoegen te zullen nemen. icf. Verbaal 1641 ad 18,20 Jan.)
316
verbond gemakkelijk zoude gemaakt worden. Toch werd hij hierin teleurgesteld : de gezanten toonden zich flaartoe ongeneigd. Nu Frankrijk met Engeland in onmin was, voorzagen de Staten, dat alle last van dit verbond op hunne schouders zoude nederkomen; voordeel hoopten zij Aan Karei in zijne omstandigheden niet.
Wat moest het nu den trotschen koning kosten, zich be-geerig tot het sluiten van een verdedigend verbond te moeten toonen, — aan te dringen op iets, vroeger door hem hooghartig en met weinige woorden van de hand gewezen ! Tiet pleit voor zijn hart, dat hij het toch deed; zelfs in den gevaarlijken toestand, waarin hij verkeerde, arbeidde hij nog voor het herstel zijner zuster. Hu van vele zijden vond dit goede voornemen medewerking. De koningin van Bohemen „richtte wondcrlijcke dingen aen met schrijven, bidden, schreven, ende ook drevgen van sclfs over te sullen koomen.quot; De keurvorst, pas in vrijheid gesteld, kwam naar Engeland om op de zaak aan te dringen; hij deed zelfs pogingen om prins Willems verloofde te huwen. Thomas Roe, altijd de verdediger der Paltsisclie zaak, deed weder alle moeite om een verbond tol stand te brengen. De keurvorst drong bij de Staten aan, dat zij volmacht aan hunne ambassadeurs zouden zenden om eene alliantie te sluiten tot restitutie van den Palts'). Zelfs het parlement, dat nog steeds in de zaak belang stelde, droug er oj) aan ).
Maar voor dergelijke groote ondernemingen was het nu te laat! Ook al hadden de Staten toegegeven, de drang der omstandigheden zoude het sluiten van het verbond belet hebben ''). In dezelfde dagen, dat de ambassadeurs in Engeland waren, werd Straffords proces gevoerd en had zijne c\ccntie plaats. Er ontstond oproer in de stad Londen zelve. De koningin, al hare vroegere bezwaren licht tellende, dacht er een oogenblik aan, hare dochter veiligheidshalve met de gezanten naar Nederland te zenden. Sommigen der aanzienlijkste hovelingen vluehtteu : er liep een gerucht, dat Hunne Majesteiten dit voorbee.d weldra zouden volgen; men zeide, dat de koningin „seer bitterlijk hadt gesebreit.quot; Het onweder pakte zich ras boven het hoofd van Karei Stuart samen; de atmospheer werd druk-
') R.U. i Mui I(Vi!.
-) Vgl. behalve liet Verbaal 1041, o. a.: K.ll. lo Sept. 1(541.
•') Op de onderhaudelingeu daarover, eindelijk op aandringen der ambassadeurs tol November 1641 uitgesteld (Verbaal 4641 ad o Juni), schijnt de kouinj; ook later teruggekomen te zijn. (K.S.-G. 7 Dee. 1041, 8 Aug. 104v2.)
■317
kend, reeds liet zicli nu en dan een donderslag hoo-ren. Green zes maanden zonde het meer duren, voordat koning en parlement gewapend tegen elkander oVerstonden. — Jakob I had eens gezegd: „lek en sal niet lijden 't refuys ende verminderinge van mijne geregtigheyt, al sonde het cos-ten mijne crone, mijn leven ende alle tgeene ick hebbe,quot; ') Karei 1 zoude toonen, dat hij besloten had het erfdeel zijns vaders moedig te aanvaarden. Hoe rampzalig de geheele familie Stuart ook reeds door Jakobs binnen- en bnitenlandsche politiek geworden was, toch wilde Karei die nog verdedigen. Hij was vast besloten niet toe te geven, al zoude het blijken, dat zijn vader het gevaar niet te licht had geteld. -)
Op de verhouding van Engeland en Nederland oefenden deze gebeurtenissen merkbaren invloed. De oude twisten van beide natiën waren om gewichtiger belangen vergeten ; zij rustten voor langen tijd. Maar een nieuwe prikkel kwam den
^ Op eeue auiliifutie vau lt;!;■ Nedevlaiulsche ambassadeui's van '!(V18—'19. (Verbaal •1618—19 ad 8 Jan. 1019.)
2) Merkwaaidig is het. met dit verhaal vau de geschiedenis der Eu^elseh-Neder-landsehe rivaliteit ter zee in liet begin der zeventiende eeuw te vergelijken de voorstelling, door Kngelseheu van dezelfde feiten gegeven. Zoo stelde de.- Address to the free-men and free-holders of the nation (42d. part, Pref. p. XIII vlg.) in de zaak aldus voor. De Nederlanders hebben van deu beginne af gebruik
gemaakt van de onlusten tusschen koning en parlement, om de Engelsehen stelselmatig te berooveu en te verdringen. Vooral toen Jakob I met de steden van verzekering alle dwangmiddel uit de hand gegeven had (lOll)), liep dit in het oog. liet plan der Nederlanders was „to endeavour the mine of the ISnglish Fishery upon their own proper Seasquot;. Daartoe weigerden zij het gebruikelijke verlof om te vissehen van den koning of den gouverneur van Scarborough-castle te vragen (zie over dit verhaal: hiervóór p. 4C2 Noot l): — daartoe lieten zij zich niet meer als vroeger door den koning beperken in het getal hunner buizei. (?); — daartoe werd eindelijk „the Soveraignty of the British Seas'- stoutweg ontkend. Meer en meer namen nu de ergelijke handelingen der indringers toe : hoe langer hoe dichter naderden zij Engelands kusten, — hoe langer hoe minder plaats werd langzamerhand aan de Engelsche visseiiers gelaten om hun bedrijf te oefenen, totdat het eindelijk in 1018 tot voorbeeldelooze gewelddadigheden kwam. (Zie hiervóór p. 109—iT).) Onder bescherming van hunne oorlogschepen gingen de Nederlanders sinds hunnen gang; noch op de beide plakkaten van Jakob I en Karei l, noch op de herhaalde en dringende vertoogen van den Engelsehen gezant werd meer gelet. In 1()39 deden de Staten den koning zelfs de ongehoorde beleedi-ging aan, de dooi' hem beschermde Spaansche vloot te Dnins aan te vallen. Karei I zag, dat men het. er op toeleide, „to subvert the Right and Soveraignty the Kings of Kngland have ever had to the Narrow Seasquot;. Maar terecht hadden de Nederlanders er op vertrouwd, dat de koning van Engeland geen oorlog koude voeren ; Kareis pogingen om de zeemacht te versterken leden schipbreuk op den onwil van het parlement; de proef, met het shipmoney genomen, mislukte evenzeer. Toen moest hij het opgeven, maar in l(gt;.Vt werd Engelands roem schitterend gewroken. — Dit is het eenige aaneengeschakelde verhaal der Engelseh-Nederlandsehe rivaliteit, dut
HIS
onderliugen haat vermeerderen. Reeds kort nadat de wapenen de breuk tusschen koning en parlement onheelbaar gemaakt hadden, verscheen een afgevaardigde van de Engelsche volkspartij in Den Haag1). Ook in den boezem van de Nederlandsche regeeriug werd daardoor de twist overgebracht, die Groot-Britannië verscheurde. Hevig was de strijd, die ook hier voor koning en parlement gestreden werd -). De prins van Oranje en zijn aanhang overwonnen eindelijk, maar sloegen daardoor aan hun land zeiven eene gevaarlijke wonde. De afgevaardigde van liet parlement werd niet toegelaten '') ; maar de heimelijke ondersteuning van eene zaak, die de ijverig-protestantsche Nederlanders als eene godsdienstige beschouwden, kotide niet geheel belet worden. Onder den schijn van onzijdigheid werden beidt-partijen door Nederland geholpen, beide partijen tegen Nederland verbitterd '). Het meest voelde zich echter de volkspartij verongelijkt dooi- de Staten, die haren afgezant geweigerd hadden, terwijl zij Henriette Maria luisterrijk onthaalden. De antipathie tusschen beide volken vermeerderde: de gevolgen lieten zich niet lang wachten. Het Engelsche volk zwoer aan Nederland bloedige wraak, en weinige jaren nadat de binnen-landsclie kamp in Engeland geëindigd was, barstte de strijd met den buitenlandschen vijand uit. Het was een strijd op leven en dood, die beide landen uitputte, en aan de pas gevestigde Nederlandsche republiek den eersten, felsten slag toebracht.
ik ergens gevonden lieb. De feiten zijn over liet geheel juist, lx zijn echter vrij sterk gekleurd. — Bijna de eeuige bronnen van deu schrijver zijn de werken van zekeren Roger Coke, wiens werken Englands i m'p movement en vooral Detection of conrt and state, op het laatst der I7e eeuw verschenen, vele merkwaardige bijzonderheden over de Engelsch-Nederlandsche rivaliteit schijnen bevat te hebben. (Ook Gentlemans werk besprak hij. clquot;. Harl. Miscell. IT1. ('atal. p. IR.}
') R.S.-G. 0 Sept. 1642. - R.ll. 0 Sept. UUgt;2.
2) Vgl. Wagenaar, Vaderl. Iiist. XI. p. 330—32. — Zie o, a. ook de R..H. van September en October 1642.
3) K.S.-G. IS Oct. 1642. — Zie liet advies van Holland in : K.S.-G. I Dec. 1042.— De Staten maakten zich zelfs bepaald boos, wanneer men hen verdacht van begunstiging van het parlement. Toen Joachimi een los gerucht overschreef, dat de Staten wapenen voor den koning bestemd hadden aangehouden, verklaarden de/e dadelijk, dat het hun onbekend, ja „erdicht'- was, „ende die sulcx naeseggen bij ignorantiequot;, voegen zij er nijdig bij, „plegen dacr jnne logentael, ende die het met dessein doen, sodanige gaen met arch list icheyt omquot;. Joaehimi „mach verséeckeren, dat haer Ho. Mo. hacr niet en melleren met de Domestijcque swa-richeden van liet llijck en dat desen Sta et sich ten dien op sic h te ueutrael houtquot;. (R.S.-G. 20 Juli 1642.)
•J) Vgl. o. a.: R.S.-G. 24, 20 Juni, 22 Juli, 3,10 Sept. '1038. 7,30 .luni 1040, 0,18,19,21 Nov., 10 Dec. 1042. — R.H. 10,11,12,13,15,16, 17,18. 19, 23, 24, 20,27 Sept., 2,3,4,7,8,10,11 Oct., 3,4,5,8,9,10.11 Dec. 1042.
B IJ L A G E N.
By the King. A Proclamation touching Fishing. |
Bij den Coninck. Een proclamutie belasgende t'visschen. Jacob by der gratiën Gods Coninck van Groot Britannien, Vranckrijck eude Irlandt, beschermer des geloolfs etc, Allen ende een ijegelijc!; die het mach raecken groetenisse, Hoe wel wy ge-nouchsaem weten bij onse experientie in t' offitie vande Conincklijcke waer-dicheijt (waerinne wij door gunste van-den Almachtigen Godt, zijn gestellende geoeffent geweest ouer meenige Jaeren gelyck mede by t'geene wy hebben ge-remaicqueert inde exempla ire actiën van andere Christen Princen, hoe verre die absoluijtheijt vande Souueraine macht sich selven streckt, ende dat wij ten aensien vandien mjet gehouden sijn aen eenich persoon onder Godt reeckeninge te geuen, van eenige onse action, twelck wettelijck gefun-deort is op de voors. rechtelijcke pre-rogatiue, Nochtans heeft onse sorge altijt geweest, ende sal noch sijn, te |
21
Whereas we have Ijeen contented since our coming to the Crown to tolerate an indifferent and promiscuous kind of Liberty to all our Friends whatsoever, to fish within our Streams, and upon any of our Coasts of Great Britain, Ireland and other adjacent Islands, so far forth as the Permission or Use thereof might not redound to the Impeachment of our Prerogative Royal, nor to the Hurt and Damage of our loving Subjects........... finding our Continuance herein hath not only given Occasion of over groat Encroachments upon our Regalities, or rather questioning of our Right, but hath been a Means of daily Wrongs to onr own People that exercise the Trade of Fishing.................... ..........which is a Matter of great |
Consequence to our Estate, considering bow much the Strength thereof con-sisteth in the Power of Shipping and Use of Navigation. We have thought it now both just and necessary (in geuen satisfactie aen onse naebuijeren, Princen ende vrunden, In eenige actie die in het minste mach raecken hare ondersaten eude Staten, gelijck wij goot geuonden hebben (bij wege van een vrundelijcke waerschonwinge) herd, allen, eude dijen het eenichsins mach raecken te verclaeren, als volcbt. Ghelijck wij t'sedert onse compste tot de Cronne te vreden sijn geweest te geheugen een onverscheydelijcke endo gemeene maniere van vrijdomme aeu alle onse vrienden, wie die sijn, om te visscben in onse stroomeu, ende op een ijegelijck van onse Custen van Groot Britanuien, Irlant, eude andere aenleggende Eijlanden, zoe verre als de permissie eude fgebrnijck daer van nijet en strecke tot fbelot van onse Conincklijcke prerogatiue, noch tot krenckinge, ofte schade van onse he-mindo ondersaten, welcker presernatie ende bloijende staet, wy ons seinen verbonden houden te aduanceren, bouen alle wereltl. respecten, Sulcx vindende dat ouse ooghluijckinge daer-inne nijet alleen occasie gegeuen heeft van ouergroote Indracht op onse regalien, ofte veel eer tot querelleren van ons recht, rnaer is oock oorsaejke geweest van veel dagelijcxe Injurien jegens ons eijgen volck, die hef visscben gebruijcken, zulcx dat onse ondersaten (ofte door de menichte van-de vreemdelingen, die dese plaetsen occuperen, ofte doir de Injnrien, die s'y seer gemeenlijck van haer handen ontfangen) gedwongen werden haer visscben te veriaeten, ofte ten minsten daerinne soe gediscouragieert werden, dafse voor haer beter achten haer seinen te begeuen, tot een ander maniere van lenen, waer door nijet alleen-lijck verscheijdeu van onse Gust Steden, zeer gedeclineert sijn, maer oock t'ge-tal vande zeeuarende luijder. dage-licx vermindert, twelck een sr.ecke is van groote consequentie voor onsen Staet, geconsidereert, hoe wel die cracht vandieu bestaet inde macht van Schepen, ende fgebrnijck vande nani-gatie '), Wij hebben nn geacht beyde |
') Zie hierover: p. 40 Noot 2,
respect lliat we aio now I y God's Favour, lineally ami lawfully possesl, as well of the Isliuid of Great Britain as of Ireland, and the rest o( the Isles adjiieenl) to bethink onr selves of good and lawful means to prevent those In-conveniencies, and many others depending upon the same; In consideration whereof............................ ............we have resolv'd lirst to |
give notice to all the World that our express Pleasure is, That from the Beginning of the Month of August next coming, no Person of what Nation or Quality soever, being not our Natural horn Subject, be permitted to fish upon any of our Coasts and Seas of Great Britain, Ireland and the rest of the Isles adjacent, (where most vsually heretofore Fishing has been,) until they have orderly demanded and ob-t iin'd Licenses from us, (oi OurCom-missioners in that bebalfe,)......... rechtvaerdich ende nootelijcl. (ten aen-sien dat \vy nu door Godes genade sijn gestelt in possessie by rechte linie ende wettelijck, zoo wel van Teijlandt van GrootBritannien, als van Irlandt, ende de roste vande aenleggende liijlanden) by ons seinen to bedencken goede ende wettige middelen. Om to voorcomen dese Inconuenienten, ende veel andere daer van dependerende. In consideratie van fwolcke, gelijck wv begerich sijn, dat de weerlt kennisse mach nemen, dat wij geene intentie hebben, onse naebuijcren, eti geallieerde te weijgeren, sulcke vl uchten omle benefleien van vrede ende vrundt-schap als van onse handen gerechtel. mogen gewacht worden In eere ende reden, ofte bij andere Princen gc-voordort werden ') int faict van commercie en mangclingo van sulcke dingen, die nijot en connnen tot haei preiuditie, Sulcx op dat sulcke he-quarne ordre genomen mach worden, In dese saecke, als genouch mach we-son om te voorsien. Jegens al dese gewichtige consideration, die daer van deponderen, AVij hebben gerésolueort, eerst alle de weerlt kennelijck te maecken, dat onse expresse beliefte is, dat vandon beginne vande maent augusti naestcommende, geen persooiii van wat natie ofto qualiteijt hij sij nijot wesende onse natuijrlijcke ge-boorne ondersaet, zij gooorloft te visschon op eenige van onse Custen ofte Zeen van Groot Britannion, Irlandt, ende de reste vande aonleggen Kijlandon, daer hier te voorens ge-woonl is vissinge gedaen te werden, tot dat hij ordsiitolijck versocht ende vercrogen sal hebben licentie van ons, ofto sulcke onse Commissarissen als wy derhaluen hehbon geaucthoriseert. Te weeton tot Londen voor onse Rij-cken van Engolandt, ende Irlandt, ende lot Edenburgh voor onse Piijcke van Schotlandt, welckc Licentie onse Intentie is, dat Jaerlijcx sal worden versocht, voor zoo moenige booten ende schepen, ende de grootte van lasten derseluer, als van meeninge sullen sijn te vis- |
') Zie hierover: p. 50 Noot -i.
324
upon Pain of sucli Chastisement as shall be (thought) fit to bo inflicted upon (such) Willful Olfenders ')• Giuen at Our Palace of Westminster the sixth day of May, in the seuenth yeere of Our Keigne of Great Britain, France, and Ireland. / God saue the King. |
schen, voor dat geheel Jaer ofte eenich gedeelte van dijen, op eenige van onse Custen ende Zeen als vooren is geseijt, Op peijne van sulcke straffe als be-quaem sal syn te leggen, op sulcke moetwillige ouertreders. Degenen in ons palais van West-munster den Vlen dach van Meij int zeuenste Jaer van ons Rijcke van Groot Britannie, Vranckrijck en Irlandt. God bewaere den ConinckJ). |
Of the Com munitie and Proprietie of the Seas.
Hauing of late seene and perused a verie learned, but a subtle Treatise (incerto Authore) intituled Mare liberum, conteyning in effect aplaine Proclamation of a libertie commune for all of all Nations, to fish indifferently on all kinde of Seas, and consequently a turning of vndoubted proprieties to a community; as the flft chapter therof at large discouers (wherin the vn-knowen Authour protesteth, that he may for his warrant vse the authority and wordes of such old Writers as haue beene esteemed most mighty in the vn-derstanding and iudging vpon the naturall condition of things here belowe) and the Discourse, beeing couered with the maintenance of a liberty to sade to the Indians; I thought alwayes expedient by occasion of this argument of fishing conteyned in my former Title, by Gods grace, to occurre thereunto; as manifestly direct, at least (in my weak sight) tending to the prejudice of my most worthy Prince and his subiects: and that not only by arguments lieriued from the first verity of the nature of things, but also from his owne proofs, warrants, and their Authors.
And yet before I goe any further, I cannot passe the Authour his ridiculous pretence, in both Epistle and beginning of his Discourse; as for a libertie onely to saile on Seas: a thing farre off from all controuersie, at least vpon the Ocean; specially, since passage vpon land through all Regions Christian, is
') Het bovenstaande is ontleend aan ecu Engolscli boek, getiteld; Treatise of the Domiuiou of the Sea, waar het medegedeelde fragment van het plakkaat afgedrukt staat op p. 65, 66. (De tekst schijnt zeer zHiver: de in hetzelfde werk afgedrukte tekst van het plakkaat van 1636 verschilt alleen in spelling hier en daar van de oorspronkelijke.) Ue aanvullingen, tusschen haakjes geplaatst, zijn ontleend aan het plakkaat van quot;1636, waarin de conclusie van deze , Proclamationquot; opgsuomen is. — De volledige origineele tekst, te Londen in het archief voorhanden (ef. Green, Cal. of State papers. Dom. series of the reign of James I. I. p. 51 9), heb ik hier te laude niet kunnen vinden.
') De Hollandsehe tekst is ontleend aan het Verbaal der ambassade van 1610. Deze vertaling, Tersehillende van die bij Van Meteren (Nederl. oorl. fol. 619), bevestigt de namvkeurisheid daarvan in allen deele.
325
this day so indifferently permilted to all of all Nations, euen toTurkes, lewes, Pagans, not being professed enimies; and therefore inueh lesse to bee restrained on Sea in all respects. So that I cannot but perswade both my selfe, and other loyall subiects, that the said pretence is but a very pretence; and so much the more to bee suspected as a drift against our vndoubted right and propriety of fishing on (bis side the Seas.
Now remembring the first ground, whereby theAuthour would make Mare liberum, to be a position fortified by the opinions and sayings of some olde Poets, Orators, Philosophers, and (wrested) lurisconsults, that Land and Sea, by the first condition of nature, hath beeiie and should bee common to all, and proper to none'): against this 1 minde to vse no other reason, but a simple and orderly reciting of the wordos of the holy Spirit, concerning that first condition naturall of Land and Sea from the very beginning; at which time, God hauing made and so carefully toward man disposed the foure Elements, two to swimme abone his head, and two to lie vnder his leete : that is to say, the Earth and Water, both wonderfully for that effect ordered to the vpmaking of one and a perfite Globe, for their more mutuall seruice to mans vse; according to this, inimediatly after the creation, God saith to manquot;. Subdue the earth, and rule oner the fish: which could not be, but by a subduing of the waters also.
And againe, after the Flood, God saith, Replenish the earth1'; and for the better perfoi manco heereof, God in his iustice against the building of Babylon, scattred man-kind ouer all the face of the earthc; therefore it is that Moses saith These are the lies of the Na tions diuide d in their lands. So that heereby is ouident, that things here done, are not so naturally too coinon; sith God the author of nature, is also as well author ot the diuision, as of the composition: and yet how-so-euer, in his iustice as is said, yet in his mercy also and indulgent care, for the welfare and peace ol mankind. For those are sentences both vulgar and sure, set down by the Uomane lurisconsults6, Comunio parit discotdijam. Quod com m unite r pos-sidetur, vitio naturali negligitur. tlabet communio rerum geren d a r ü d i f f i c u 11 a t e m '. -)
Afterward, the earth, by the infinite multiplication of mankind, beeing largely replenished, and therefore of necessitie thus diuided, and things vpon the earth not sufficient for the necessaries and desires of man in euery region, followed of force the vse of trading vpon the seas; not onely for the ruling of the fish therein, according to the commandement giuen by the Creator at the beginning, but also for transporting of things necessary for the vse of man. For the which, amp; other causes aboue menlioned, the waters became diuisible, and requiring a partition in like manner with the earth ; according to that of U al d us 2): V i-
quot; Genes. 1. 2gt;.
b eod. c. 9. v. 1.
c eod. c. 11. v. 8.
11 eod. c. 10. v. 5.
' Vlp. 1. qui neque. de reb. eor. qui sub tutel. (1. 8 § '2. P. XXVll. 9.)
' 1. pater, parag, dulcisshnó de leg. 2. (1. 77 § 20. D. XXXI.)
') of. Ware Liberum. p. '17—25.
) Baldi Ubaldi In Dig. Comment. I. fol. 45.
326
dernus, de iure gentijum, in mare esse regna distincla, sicut in terra a i' i d a s.
And thus farre liane we learned, concerning Uie comunilie and proprielie ol' land and sea, by him who is Uie ^reat Creator and author of all; and therefore ot' greater authoritie and vnderstaudiny tlieu all the Grecian and Roiaane Writers, Poets, Orators, Philosophers, and lurisconsults, who-so-euer famous: whom the author of M are li berum protests hee may vse and leane to without offence.
Now, sith the weaknesse of this his first and prhicipall ground doth this way appeare; let any man iudge vpon the trntli of that which Cicero (his man) sets downs s. Sunt priuata natura nulla; and likewise of all other his authors their opinions, for the fortilicatiou of an originall comraunitie of things.
It folioweth to examine (the ichiefe warrants of Mare liberum'); and to consider how farre they may beare forth to a common libertie for lishing, on all seas indifferently.
The author cites Vlpian, a renowned lurisconsult indeed, and Martian their sentences; alleaging11 thatVlpian should say', Ante aedes meas aut p r a e t o r i u m v t p i s ca r i a I i q u e m p r o h i b e a in, v s u r p a t ü q u i d e in est sed nullo iure, adeo vt co ntam pta ea vsurpa t i on e, ini uriar u m agere potest, sz. pro|hibitus. That is to say, if 1 should forbid any man to fish before my house, hee may misknow such an vsurpation, and intend action of iniurie against mee, for a wrongfull staying him from fishing there.
lint as I readk, Vlpian his wordes are thus; Sunt qui put ant iniu-riarum me agere posse: that is, there are men who thinke, I may intend action,amp;c. It is true also, that Martian saith, Nemo ad littus piscanli causa accedere prohibetujr'. And yet neither of these two lurisconsults, pronounceth absolutely in these cases, but vpon another higher warrant: amp; therfore Vlpian ads, Sepissim[é rescriptum est nec piscari, amp;c. prohibere posse1quot;. That is, it is by writ most often answered, amp;c. Which Martian expounds most clearly, when he saith. Nemo igitur ad littus marjis piscandi causa accedere prohibetur; and subioynes his warrant, Idq; Diuus Pius piscatoribns Formianis rescripsitquot;; that is. No man is forbidden to come to the sea side and fish; as the Emperour Diuus Pius did write to the Fishers of Formian. So that you see the Eraperours to haue been warrants to these Lawiers, and their written opinions, concerning the voyage of the sea.
Now, to passe the proprietie which heereby we sec these Emperors did claime on the seas, I aske first, to whom did the Emperors write such resolutions'? was it not to the professed subiects of their owns Empire? and what'.' euen the vsage of the seas, and coasts of their Empire, to be indifferently common to euery one of their owne subiects: and howquot;? lure gentium; that is, according to the law kept by all other nations, to euery one of their owne nation in like cases.
Moreouer, albeit these and other Komanc Lawiers pronounce so, concer nng the communitie of the sea-shoare, and coast, that priuate men may build
* Ad legem 1. de rer. diuis. (1. i. D. 1. 8.)
* i. offlcior. (Cicero, De ofiiciis. 1.7 §3.)
11 pagina '25. (Mare Liberum. p. 30.)
' I. iniuriarum. parag: vit. ot parag, si quis de iniur. (1. 13 § 7. D. XLVI1. lO.)
k d. parag, si quis. (1. 13 § 7. 1). XLVJL 10.)
1 1. 4. de rer. diuis. (1. i pr. i). I. 8.)
d. parag, si quis in lin. (I. 13 § 7. D. XLVII. 10.)
quot; d, 1. 4. de rer. diuis. (1. 4 pr. D. I. 8.)
') cf. Mare Liberum. p. '27—34.
127
lionses within the llood-marke, and appropriate them to themselues, according to that which N era tins writes, 0gt;iod in littore quis aedificat, eius fit»: that is, what a man builds on shoare, it becommeth his owne; yet vpon this condition, Tarnen decretü praetoris adhibendü est vt id facere liceat, saith PomponiusP: that is, proniding the Praetor his decree be interponed ther-vnto; or tliat the Prince gine grant, asVlpian writes11; Vel vt princeps concedat. As for the remnant ol these sorts of warrants alleaged for Mare liberum, sith the sing all one song for the common vse to the people, and proprietie to the Prince, if men wil but onely mark them; 1 need not stay further vpon them. So that euery man may see both, the vse of the word com run, amp; the meaning of lure gentium among these l.a-wiers, where-vpon this Mare liberum appeares so to be founded, that it cannot be shaken. For, commune, there, is nothing else but publicü, quasi populicii; signifying a thing common for the vsage of any of one sort of people, and not for all of all nations: according to that of Modesti-n u s, K o m a c o m m u n i s p a t r i a ejs t r.
Neither yet doth that word. Jure gentium, meane any law set downe by common consent of all nations ; but onely notes the example of the law, or custome of other nations; as if they would say, the libertie of fishing on our seas, and of other doing there and at shoare, should be common to euery one of the Romane Empire, like as the same is common to all of all other nations, on their seas, and their shoares.
Likewise, that of Placentinus'); Quod mare sit in nullius bonis, nisi soli us dei: that is, God is onely Lord of the sea; and so say we with king Dauid, that the land also is the Lords8. But that of Faber1, Mare esse in primauo iure quo omnia erant communia,2) I neede no otherwise to refute now, then I haue done aboue alreadie.
And these are the Authors and warrants where-vpon Mare liberum, inferres his conclusion; Demonstratum igitur nee populo, nec pri-uato ins aliquod in mare c o mpe te re posse, q u u m occu pa t i o n em, nec natura, nec publici vsus ratio permittata. Which, bow It followeth vpö the premisses, let men iudge; sith neither these his Authors make for him, neither yet the reason inserted in the conclusion beares out ; which is, quum occupationem nec natura, nec publici vsus ratio permittat: that is, neither nature, nor the common need, suffers the sea to be acquired in propertie to any occupation. 3)
For answere, lirst concerning the nature of the sea, as supposed impossibly occupable or acquirable; Is this so thought because the sea is not so solid, as is the land, that men may trade thereon, as vpon laud ? or that it is continually flowing lo and fro? Surelie, that lack of solidity for man his trading
0 1. quod in littore. de acq. rer. dom. (1. '14 pr. I). XLI. quot;1.)
p 1. quamuis. de acq. rer. dom. (I. 50. D. XL1. quot;1.)
1 I. probibero. parag, quod etsi. Quod vi aut clam. (I. ■gt; § 4. li. XLIII. 24.)
r 1. Roma, ad municipal. (1. 33. D. L. 1.)
quot; Psalm. (XXIV vs. 1.)
' Ad parag, littorum. inst. de rer. diuis. ( § 5. Inst. II. 1.)
u Pag. 28. (Jlare Liberum. p. 34.)
') Waarscliijnlijk is de plaatste vinden in: Placeutini lu sum m am lasti-tutiounm. (Mogunt. 1535.) De juiste plaats heb ik niet kunnen vinden; De Groot had ze in zijn Mare Liberum aaa Fabers C ü ui m. in Institut. fol. 2i) ontleend
-) Faber, In Institnt. Comm. fol. 29 vs.
) ef. Mure Liberani p. 35 vlir.
thereon by foote, shall not hinder the solid possession of it, farre lesse the occupation and acquiring, if wee will giue to the sea. that which the luris-consults indulgently graunt to the land, which also cannot bee denied. Paul us the lurisconsult saith Q u i fundum possidere velit, non vtique om-nes glebas eins circumarnbulet, sed su ffi c i t qua mlibe t parte eius introire, dura mente et cogitatione hac s it vt totum possidere velit vsque ad terminum: that is, it is not needfiill for him who would possesse himselfe in any part of the land, to goe about and tread ouer the same; but it is sufficient to enter-in vpou any part thereof, with a mind to possesse all the rest thereof, euen to the due marches. And what can stay this to be done on sea, as well as on land? And thus far concerning the solidity.
As for the flowing condition of the sea, how-so-euer it bee liquid, fluid, and vnstable, in the particles thereof, yet in the whole body, it is not so: because it keepes the prescribed bounds strictly enough , concerning the chiefe place and limits thereof.
Which discourse, giues vs occasion of force to answere to a scofl'e cast in by the Author of Mare liberum, concerning the possibilitie also of marches and limits, for the diuision of the seas'': M nudum diuidunt (saith the fore-said Author of Mare liberum) non vl 1 is 1 imitibus, au t natura , aut manu posit is, sed im agin aria quad am linea: quod si reci-p i t nr, e t G eomet rae terras, e t Astronomi coel u m nob is eripien t: that is, they dinide the world not by any marches, put either by nature, or by the hand of man, but by an imaginarie or fantastick line: which kind of doing beeing embraced, the Geometers may steale away the earth, and the Astronomers the beauens from vs.
It is true, that there are not in euery part of the sea lies sensible (as Gern-sey is to England in the narrow seas) or sands (as the Washes1) at the West seas of England) nor rocks, or other eminent and visible marks aboue water, for the designation of the bounds (or laying-out the limits) of the diuisible parts tberof: but God, who is both the distributer and first Author of t.ip diuision and distinction of both land and sea, hath giuen an vnderstanding hart to man for the same ellect, as well as for all other necessarie actions wherein he hath to employ himselfe; so that to a very wonder, God hath diuersly informed men by the helps of the compasse, counting of courses2), sounding, and other waies, to find forth, and to designe finitum in infinite, so farre as is expedient for the certain reach and bounds of seas, properly pertaining to any Prince or people.
Which bounds Bart ol u s2 3) hardily extends and allowes'for Princes amp; people at the sea side, an hundreth miles of sea forth from their coasts*, at least; and iuslly, if they exercise a protection and conseruacie so farre : and .-bis reach is called by the Doctors Dist rictus maris, amp; territoriumquot;. It
1 In I. possideri. de acquir. poss. (1. 3 § 1. D. XLI. 2.)
t Psal. ■104. 9.
y Pag. SI. (Mare Liberum. p. 37.)
■ in §. nullius. in tractat. de insula.
* Per I. notionë de verb. Sig. (1. 99. D. L. quot;IG.)
a Gloss, in c. vbi periculum. parag, porro. de electionib. lib. 6. (?)
') Deze „Washesquot; zijn op de kaart niet te viadea ; Welwod noemt ze in zijn : De domiuio maris, p. 'i 1 : „harenae vadojae undis alte s|rainantibus proeul conspicuae.'
z} Dit werk vau Bartolus heb ik nergens gevonden; het is zelfs geheel onbekend.
329
is true, Baldus b esteemeth po testa tern, iurisdictionemamp;districtum, to be all one ').
To conclude then, since Papinian writes in finalibus q ua estion ibus vetera monumenta sequenda esse0; what more euident monuments for our King his right in the narrow seas, then these Isles of Gernsie amp;c.? And for the Easterne seas, direct from Scotland, what is more anciently notorious then that couenant twixt Scottish men and Hollanders, concerning the length of their approaching toward Scotland by way of fishing? ;)
And thus fane through occasion ol answering to that alleadged impossibility, of acquiring the Sea by occupation, because (as would appeare) of the vnsoliditie therof, for any foot treading. It rests to touch the other cause na-turall, for that other impossibility, which may be the continuall tluxe and instability of the Sea ; in such sort, that it would appeare not ay to be one and the selfe same body, but daily changeable. For answer, I must remember that which the lurlsconsult sets down so prettily a: Suppose (saves he) a certain Colledge of ludges, or a Legion of Souldiers, or the particular parts of a Ship, or of a mans body, should so continually and often be changed and altred, that none of that first Colledge or Legion could bee found aliue, nor yet any part of the Ship or body could be so certainly demonstrate, that it might be affirmed for the very same that it was at the first; yet if that Colledge or Legion bee in number full, and the ship or man whole and able in all the frame, they shall be accounted and esteemed not to be new, but to be the very same which they were at the beginning: euen so, howeuer the sea many waies amp; hourely changes, in the small parts therof, by the ordinarie rush on land, mixture with other waters, swelling in it selfe, exhalation and back receipts thereof by raine; yet since the great body of the Sea most constantly keepes the set place prescribed by the Creator, 1 see not in this respect neither, wherefore the nature of the Sea should not yeeld to occupation and conquest. And thus farre concerning Mare liber um his last amp; great conclusion, against all appropriation thereof by people or Princes 3). I call it his last great conclusion, because of other two passing before, whereof ihe first is this; Mare igitujr proprium alicuius fieri non potest, quia nat ura iubet esse c o m u n e e: and for what reasonquot;? Euen because Cicero, Virgil, and Plautus haue said so. To whom I could also assent concerning the great, huge, and maine body of the sea. His next conclusion is this; Est igitur mare in numero eorum quae in com-mercio non sunt, hoc est, qu'ae prop rij iuris fieri non possuntf: that is. The Sea to be of that order of things, which cannot bee appropriate to any man. His warrants for his conclusion also are the Roman Lawyers whom 1 said to be wrested by Mare li be ruin; and therefore must shew the same, contrary to his purpose indeed. M a r t i a n u s s, as the Author of Mare liber um largely graunts b, saith, that if any priuate man haue hirnselfe
'' in I. si testamentu. de inst. amp; subst. (1. 8. C. VI. 25.)
c I. in finalibus. com. diuid. (lees: fin. regund. — 1. H. I). X. 1 ,i
^ In 1. proponebatur. de iud. (I. 76. D. V. 1.)
e Pag. 21. (Mare Liberum. p. 25.)
f Pag. 25. (Mare Liberum. p. 31.)
6 1. si quisquam diners. amp; temp, praescrip. (I. 7. 1). XLIV. 3.)
h Pag. 24. (Mare Liberum. p. 27.)
!) Baldi Ulraldl In Codicem Commeutaria. 111. p. 79 vs.
'-') Zie hierover meer up p. 42 Nout I.
■') Mare Liberum. p. 34.
22
330
alone, by any lawfnll space of time sufficient for a pre.scri| tion, kept and exercised fishing in any creeke or nooke of Sea'), which tliey call 1)inerti-culum; hee may forbid all others to fish therin : which P ap i n ia n us ' also confirmeth. The which, as I accept, so I would further demand of him. By what reason should a priuate man, who hath no other care nor respect but to himselfe alone, be thus priuiledged amp; preferred to a Prince? who not for himself, but for his people also in common, yea and for the safety of all traders passing his coasts, with great charges and care protects and conseruetli the Seas neerest vnto him: shall not this Prince be acknowledged, at least with the good which that Sea, eonserued by him, otters so directly to him'? And I pray you say. What lesse authority had Leo then the rest of the Roman Emperors, to grant to euery one in particular, hauing possessions at the Sea side, as much of the sea as was neerest against their landes k, with the fishings therof? What then, shall not Princes be equalled, in these cases, with subiects'? Or rather, haue not all Princes a like right amp; power within their own precinct amp; bounds, as these Roman Princes had'?1)
But now to drawe neerer to the chiefe point of our purpose, and so to the end theruof: as 1 accepted Mare liberum his former large grannt, so now also do I more heartily embrace the next, which is this; When after these his conclusions, he had said in tan to Marl si qui s piscatu arceret, in-sanae cupiditatis notam nou effugeret1: he subioyues according to that of Cicero m, Quando sine detrijiiiento suo quis potest alteri co m m u ii i c a re in ijs quae suntoccupanti vtilia amp; danti non molesta, quid ni faceret2): and subioyns afterwardquot;, Et si quicquain eorurn prohibere posset, puta piscaturam, qua dici quodam-modo potest pisces exhauriri: that is to say. If the vses of the seas may be in any respect forbidden and stayed, it should be chiefly for the fishing. as by which the fishes may be said to be exhaust and wasted 3); which, daily experience these twenty yeares past and more, hath declared to be ouer true: for wheras aforetime the white fishes daily abounded euen into all the shoares on the Easterne coast of Scotland; now forsooth by the reere and daily approaching of the busse Fishers the sholes of fishes are broken, and so farre scattered away from our shores and coasts, that no fish now
1. praescriptio de vsucap. (I. 45 pi. I). XLI. 3.)
k Nouell. const. 102. lOS. amp; 104. (Leonis Novellae Constitutiones. CU—ClV.)
pag. 30. (Mare Liberum. p. 30.)
m OIT. i. (Cicero, Ue officiis. I. 46. g 8.)
11 pag. 35. (Mare Liberum. p. 42.)
') Deze vertiilhig. is onjuist, eu geeft tot misverstand in Wehvojs voorde';! aanleiding. Een „diverticulumquot; is geen buai of inham, maar bepaaldelijk een kuust-matig afgeleid gedeelte der zee, „aqua mariua terrae ingesta et quasi inelusa,quot; zooala De Groot (Defensio. p. 350) zegt. De eigenaars van aan zee gelegen villa's waren gewoon kommen of meren te lateu graven, en die met door een kanaal aangevoerd zeewater te laten volloopen, om zoodoende altijd versche zeevisdi binnen hun bereik te kunueu hebben, (of. Mare Liberum. p. 28.)
~) ef. Mare Liberum. p. 30.
*) Ware Wehvod verstandig eu ter goeder trouw geweest, hij had uit deze plaats moeteu opmaken, dat het De Groot in Mare Liberum niet om de vrije viascherij, maar om de vrije vaart te doen was geweest. Trouwens Welwods vermoeden van het tegendeel is niet op het Mare Liberum zelf gegrond, maar op redenen daarbuiten liggende.
331
can bo found worthy of aii\ paines and trauels; to the impouerishing of all the sort of our home-fishers, and to the great damage of all the Nation') Whereby, 1 sec at last, the Author of Mare liberum not so addict to serue any mans particular desires, as to answere (forsooth) to his profession of the lawes; that is, to allow the proper right for euery man and nation, and to hurt none; according to the three generall precepts of all lawes, set down by Cai us o and after him by Tr ib o nian us Hon e s té v iu ere; alter um non laedere; amp; ius sumti cuiq; tribuere: whereof the second tries and rules the rest; according to the vulgar saying out of Pomponius,, Ne-minem debere cum alteriuï damno 1 o'c u pi et a ri : and that of Try-p honi us r Ex a 1 iena iactura lucrum haurire non opo rtet. And therefore 1 would meet him with his deserued courtesie; euen to proclaime Mare liberum also: 1 meane that part of the maine Sea or great Ocean, which is farre remoued from the iust and due bounds aboue mentioned, properly perteyning to the neerest Lands of euery Nation. Atq; ita esto mare v as turn liberrimum. 4)
0 in 1. iustitia. de rer. diuis. (lees: de just, et jure. — 1. 10 S 1. D. 1.1.
p Parag, iuris praecepta. de iust. amp; iur. (§ 3. Inst. I. 1.)
1 1. nemo, de reg. iur. amp; 1. 14. de cond. indeb. i 1. iure. de iure dot. (1. 20ti 1). 1.. 17. — 1, 14. U. XII. 6. — 1. G g 2. IJ. XXlll. 3.)
1. rescripts de distract, pig. (1. 12 § 1. 1). XX. 5.)
npfi'lisio CapHis qiiinti Miiri» liberi
oppugnati
a fiiiilielmo Welwodo Iuris ('irilisi profl'ssorc
capite XXV11 eius libri scripti Anglico sermone cui titulum fecit f'oinpendiiini le^ura Maritiinarum.
Ante annos aliquot, cum viderem ingentis esse momenti ad patriae securi-tatem Indiae quae Orientalis dicitur commercium, id vero commercium satis appareret obsistentibus per vim atque iusidias Lusitanis sine armis retiueri non posse, operam dedi ut ad tuenda fortiter quae tam felidter caepissent nostro-rum animos indammarem, proposita ob oculos causae ipsius iustitia et aequitate, unde nasci ro fVfX.to recte a ueteribus traditnin exislimabam. Igitur et uni-versa belli praedaeque iura, et historiam eorum quae Lusitani in nostros saeue atque crudeliter perpetrassent, rnnltaque alia ad hoc argumentum pertinentia eram persecutus amplo satis commentario, quera edere hactenus supersedi. At cum post aliquanto ab Ilispanis spes aliqua patriae osteutaretur pacis aut induciarum, ?ed ab iisdem postularetur res iniquissima, ut Indiae comrnercio abstineremus.
') Zie hierover meer op p. 104.
De aangehaalde woorden zijn niet vau Gaius maar van Ulpianns.
3) Lees : Tryphouinus.
■') Het bovenstf.andc is ontleend aan : W. Welwod, An Abridgement, of all Sra-Lawes, waar het als „Tit. XXV11 * de bladzijden 61 tot 72 beslaat.
332
partem cius comraentarii, in qua ostensnm erat nee iuro ncc proliabili ullo juris colore niti banc postulationem, seorsim ederestatui Maris Liberi nomine, hoc animo ac spe, ut at nostris animum adderem ne quid de manifestissimo iure decedcreut, et expeiirer an ab Hispanis obtineri posset nt causam non tantum validissimis argumentis sed et populuvium suorura auctoritate jugulatam agerent panlo reraissi\is : quorum utrumque successu non caruit1). Huic libello nomen meum ideo pepercerarn asscribere, quod tutum rnibi videbat ur velut latenti post pergulam pictori indicia aliorum explorare, ot si quid contra ederetur accu-ratius aliqnid medilari ; ail quam rem tam inibi defulurum otiurn quam nunc deest neutiquam augurabar. Exspectabarn nero futurum ut Hispanus aliquis isti libello rescriberet, quod et factum Salrnanticae audioquot;), sed librura eum nidere mibi nonduin contigit. Interea vir eruditus el niulti in defendendis paradoxis animi Wilhelmus WeUvodus, legum civilium professor, Londini librum edidit ser-moneAnglico cui titulura fecit: Breuiarinm legum mari timarurn, cuius capite XX VII Ma ris liberi caput quintum directe oppugnareaggressus est. Quint i autem istius capitis baec erat in libro meo inscriptie : „Mare ad Indos ac ius eo naulgandi non esse pro pr i u m L u si ta no r urn titulo occupatio-nis,quot; cum qua inscriptione totius capitis ordo ac series manifeste consentit. Sed ut id probarem quod intenderam, tractationem banc ita eram partitus, ut patefacerein neque iure potuisse hoc mare a Lusitanis occupari neque reipsa occupatum esse. Vt occupari non potuisse ostenderem, hoc usus sura argu-mento : quia mare proprium nnllius possit lieri, sed omnibus omnino bominibus usura promiscuum porpetuo dcbeat. Id uero ut apertius lieret citaui auctores, qui in mari ne piscationem quidem probiberi a quoqnam posse assererent; quod argumentura usus erat duplicis: nam et ab effecto causa demonstrabatur, a libera scilicet piscatione maris communitas, et a maiori id quod minus; nam si libera esse debet piscaiio quae mari aliqnid detrabit, multo magis nauigatio quae detrabit nihil. Non erat igitur haec de piscatu quaestio ffrua;,-sed ;irfiüór ti Ktqa/.niov, ut cuiuis legenti apparel. At Welwodus, homo nimium susphax ct qui quod non est potest uidere, hoc agit ut sibi aliisque persuadeat, propo-situm auctori fuisse ut piscationem liberam assereret et Indicanam contro-versiam usurpatam obtentui 2). Arguinentum vero quod affert firmandae huic suspicioni, nempe quia ridiculum sit naulgandi maris libertatem defendere quod ea in controversiam non vocetur, non video quo modo rectius quam ipsius voce ridiculum appellem. Si maior esset iustitiae et veri quam privatarum utilita-tum respectus, non vocaretur sane in controversiam nauigandi maris libertas: sed nec magis piscandi libertas in controversiam vocaretur. Nam pro utraque libertate et naturae et iurisperitorum praeclara exslant testimonia. Verum eo saeculo vivitur, quo nihil est tam certum quod non in dubiura vocetur;
') Zie hierover uitvoeriger: hiervótr p. S—10.
) Welwod, Abridgement. (Zie hiervöor p. 324,25.)
333
omnis causa patroimin inuenit'); ita pisc.tndi libcrtatcm oppugnat Welwodus, nauigandi Welwodo frusira negante alii-). Hispaucs per quasdarn Oceani partes nauigandi liberlatem ademtam ceteris gentibus veile sciunt Galli, sciunt Bri-tanni, qui Vervinianls et Londinensibus de pace colloquiis3) interfuerunt; ex-periuntur idem quotidie diiiersarum gentium nautae, quos Hispanus ob usurpatam nauigandi liberlatem hostiliter oppugnat; fatetur denique Hispanus Senator Vasquius, cuius haec verba sunt: „Et quamuis ex Lusitanis magnam turbam saepe audiuerim in hac esse opinione, vl eorum rex ita praescripserit nauigationem Indici Occident dis eiusdemque vastissimi maris, ita vt reliquis geniibus aequora illa transfretare non liceat, et ex nostrismet Hispanis vulgus in eadem opinione fere esse videatur, vt per vastissimum immensurnque pontum ad Indorum regiones, quas potentissimi reges nostri Ilispaniarum subegerunt, reliquis mortalium nauigare j»raeterqiiain Hispanis ins minime sit, quasi algt; eis id ins praescriptum fuerit, tarnen istorum omnium non minus insanae sunt opiniones, quam eorum, qui quo ad Genuenses et Venetos in eodem fere somnio esse adsolent.quot; O
Non debuit sane negare Welwodus a quoquam id ius in controversiam vocari, quod etVeneti et Genuenses in Mari Mediterraneo. in Oceano vero tum Castellani tum Lusitani verbis factisque oppugnant; huic vero fundamento superstruere istam suspicionem, quasi aliud agatur aliud simuletur, multo minus debuit5). Quornodo autem ductum a piscatione argumentum ad nauigandi quaestionem perlineat modo ostendimus, potestque id vel ex ipso Welwodi libro apparere. Nam is ut libertatem piscationis eripiat mare defendit proprium alicui esse posse, et necessario id quidem ad suum institutum. Nam id quod nulii est proprium eins necesse est usus omnino omnibus pateat' in usu autem maris est et piscatio6). Mare autem proprium alicuius esse qui conces-serit, is facillime eo adducetur ut transitum quoque liberum non esse con-cedat, fundi exemplo cuius ingressu etiam prohibere dominus non dominum potest a). Validissimum sane argumentum ad tuendam nauigandi libertatem est, quod mare in nullius sit dominio; nam si quis hoe tentet dicere, esse quidem proprium alicui mare, sed ita ut aliis seruitutem transitus debeat,
а) lustit. de rer. diuis. ^ ferat'. (§ 12. lust. 11. 4.)
^ Wat De Groot met deze woorden eigenlijk bedoelde, blijkt uit zijn handschrift. Hij schreef: ,.nihil est tam iniquum quod, dummodo prosit alicui, patronos non inveniat.quot; Deze woorden werden echter later geschrapt en door de bovenstaande vervangen.
2) „Ignorare hoc nemo potest nisi qui hnius argumenti pauca nouerit/' was hier door De Groot tusschengevoegd. De woorden werden later geschrapt.
3) Over den vrede te Vervins (1508) vergelijke men: Kruin, Tien jaren. p. 415 vlg.; — over dien te Londen (1(3(H); Ranke, Engl. Gesch. 1. p. 511—14.
4) Vasquius, Controv. lllustres. p. 753.
5) wMultnm de aequi et candidi hominis officio recedit,quot; heeft De Groot eerst geschreven, maar met de overige voor Welwod minder vleiende zinsneden doorgehaald.— De eenigszios hevige taal van De Groot wordt begrijpelijk door Welwods verdachtmaking in het begin van zijn 21e hoofdstuk. (Zie p. ^24, 25.) Men herinnere zich ook, dat Welwod De Groot (p. 330) „addict to serue any mans particular desires , had genoemd!
б) Vroeger luidde deze volzin bij De Groot anders. „Et necessario id quidem,quot; schreef hij, „nam rei, quae propria est nullius, fructus occupantium ünut, maris autem quasi fructus sunt p i s c e s.quot; De Groot schijnt hier de gezanten van 1610 te volgen, die ook in hunne Propositie de visschen ,/de vruchten van de zeequot; genoemd hadden. (Zie hiervoor p. 00.)
334
farilliinc lefcliclm Vlpiani j'esponso iliccnlis scruitutein itle.o imponi mari non posse quod mare natuia omnibus pateat.1); non ergo qui in mari naniganl peregre aclnecti lil faciunt tanquam in alieno iure seruilutis, sed tanqnam in re commnni lure libertalis. Neque alio argnmenlo ntilnr Imperator lustinianus cum dicit: ,/Et quidem naturali jure communia sunt omnimn haec: aer, aqua prolluens et mare, et per hoc liltora maris. Xerno igitur ad littus maris accedere prohibetm.quot; -) Vbi nox igitnr ostendit causam liberi accessus esse ipsam rei communitatem, qna sublata sequilui' subverti accedendi etiam libertatem. Certo igitnr nexu cobaeret piscandi ins cum iure nauigandi. Alque ideo Ylpianus ut allinia coniunxit: „si ({nis in mari piscari aut nauigare prohibeatnrquot; a), et utroque casu ait injuriarum actionem competere. Tantum ergo abcst ut merito olfendere Britannos possit ista pro communitate maris disputatie, ut contra ipsis praecipue gratus esse debeat is labor, qui causam Hritannorum contra Hispanos valide patrocinetur. Nam Ilispanis et Britannos el gentes alias ab Oceani Indicani nauigatu arcere uolentibus nullum potest opponi firmins telum quam igt;tiid; Mare commune est omnium, ergo nemo eo accedere prohibetur.
Stultum sibi llngit adversarium AVehvodus, cum ait Maris liberi ab ipso fundamentum istud statui: Terrain et mare primaeva conditione naturae esse et esse deb ere com m u n i a o m n i li us n u 11 i p r o p ria3); quo vix quicquam potuit ineptius dici. I.onge alia est libelli nostri sententia, ut vel ex illo ipso Caplte Quinto apparet. Hoc enim ostenditur, a natura quidem et terrain et mare propria cuiusquam nou esse: at terrain per naturam posse propriam fieri, mare autem non posse. Ingens ergo hac in parte discri-men statuitur inter terrain et mare. Et ipsa verba: „Quotl cum esset ne res quidem immobiles omnes, agri puta, indiuisae manere potuerunt.quot; Et iyiom : „Occupatie in mobilibus est apprehensio, in immobilibus instructio et limi-tatio.quot; 5) Paulo post: ,/Occupatie autem publica eodem modo lit quo private-Seneca: Fines Atheniensium aut Caiupanorum vocamus, quos deinde inter se vicini privata terminat ione distinguunt. Gens enim una quaeque
Partita fines regna constituit/ novas Extruxit vibes.
Hoc modo dicit Cicero agrum Arpinatem Arpinatum dici, Tusculanum Tuscu-lanorum, si m i 1 i sq u e est, inquit, privatarum possession um descriptie, ex quo quia s u u m c u j u s q u e f i t, eo r u m, (j u a e nat u r a t u eran t communia, quod cuique obtigit id quisque ten eat. Contra autt.m Tbucydides eam terrain quae in divisione populo nulli obvenit, vóolocuv, boe est, indelinitam et limitibus nullis circumscriptam vocal. Ex bis quae liacteuus dicta sunt duo intelligi possunt. Prius est, eas res quae occupari non possunt aut occupatae nuuquam sunt, uullius propiias esse posse: (|uia omnis proprietas ab occupatione coeperit. Alterum vero, eas res oinnes, quae ila a natura '.om-parata e sunt, ut aliquo utente uiiiilominus ailis quibusvis ad usum promiscue sufficiant, ejus liodieque conditionis esse et pcrpetuo esse debere, cujus lueiant
а) J.. !2. § si quis f!'. Ne quid iu loco publico. (1. - § 0. D. \UI1. 8.)
') I i3 pr. ]). VIII. 4. Com in. praed. tutu urban or. quam rus ti cor.
2) ^ 1. lust. II. i. De rem in d i v i s.
3) Wehvod, Abridgement. (Zie hiervóór p. 1325.)
4) Mare Liberum. p. 19.
б) Mare Liberuio. p. 20.
335
rum prirmirn a natur.i proditae snul.quot;1) Sequitur mox: „Huius generis est aër: duplici jatione, turn quia occupari nou potest, tuin quia usuni promiscuum iiominibus debet. Et eisiiem (ie causis commune est omnimn maris elementum, innnitum scilicet ita, ut possideri non queat et omnium usibus accommodatum, sive navigationem respicimus sive etiam piscaturam.quot; 2) Et postea: „Est igitur mare in numero earum rerum quae in comrnercio non sunt, hoc est quae proprii iuris fieri non possunt.quot; a) Qui ergo libelli istius sententiam recte velit exprimere, non ponet illud 1'undamentiim (jiiod Welwodus sibi linxit, seil istud quod clare satis auctor expressit; Mare non rnodo a piima origine lu is se commune, sed eiam per naturam non posse cuiquam proprium fieri 3).
Hoc rectae rationis pronuntiatuni nusquain oppugnalur a Sacris literis, neque enim dissentiunt ceilissimi testes Natura et Scriptura. Gitat primum Welwodus illud quod Adarno et Evae a Deo dictum est: „Dominamini in pisces maris et in volucres caeli et in omnes bestias reptantes terrainquot; 4) , sed ad controversiam proprietatis nihil hie locus pertinet. Dominium enim quod ibi conlert Deus uninersale est non partic.nlare; ut in Mari libero recte explicatum est. Deus res istas non huic ant illi dedit sedhurnano generi. Adamus enim etEvatotius humani generis personam sustinebant, tum quia ipsi soli tunc homines erant, turn quia ventura liumani generis series in istis duobus tan(|uam causis et principiis suis continebatur. Non ergo de line ibi a^itur (juod hominibus aduer-sum homines alios competit, sed de eo quod nniuersis hominibus in crea-turas ignobiliores. Sic verbis sequentibus ait Dens, bestiis a se herbas con-cedi5), eodem nernpe rnodo quo bestias ipsas hominibus utendas concesserat, ordinans indigniora quaeque in usmn dignioruin; unde perspicuum est indicari diuino oraculo cijv y.iu quam habeant /« .T(gt;ó; va. ftö/j non
au tem fxaacoi .roó,- hs.c.n ra. Quod si quis tarnen contumaciter pertendat agi hie et de iure occupandi quo singuli res singuias sibi proprias laciunt, ne sic quidem hoe argumentum ad rem quicquam pertinebit. Est enim ibi ani-mantium duntaxat, natantium, volantium et reptantium mentio, non etiam maris. Quod vero subnectit Welwodus pisces maris subiici non potuisse nisi subiicerentur et aquae, si subiectionis uoce intelligit usum illum quem mare communiter humano generi debet non repngnabimus; sin vero eousque id extendit ut velit mare non minus proprium üeri alicjiiorum hominum quam pisces ipsos, iioc neque verba Scripturae neque ratio ulla evincet. Nam discrimen inter liaec magnum est, quod Athenaeo et Plauto non ignoratum in Mari libero ostendimus.') lino tam nullius est consequentiae ista argumenta-tio ut recte sic immutari et in Welwodum retorqueri possit: (jiiia pisces ca-pere cuiuis licet in mari, ideo apparet mare proprium esse nullius. Nam si mare esset cuiusquam proprium iam capere ibi pisces non magis aliis liceret quam nunc in alieno lacu aut piscina piscari vel in vivario alieno venari licet a). Sicut ergo recte dixit Vlpianns, euni qui in mare aedificet non aedifi-
R) 1. Iinuriarum in fine fl'. »!«■ ïnjuriis. (1. \?gt; $ 7. 1). XEVII. 10. De injur, et fames, li bell. gt;
') Mare Liberum. p. *21, 22,
~) Mare Liberum. ]). 23, 24.
) ef. Mare Liberum. j). 2*2.
) Genesis 1 vs. 28.
) Genesis 1 vs. 30.
') Mare Liberum. p. 25.
336
care in suo, setl lure gentium suum facere ita non minus recte tlicemus pis-cantem in mari non piscari in suo, sed iure gentium pisces suos facere.
Locus alter, quern Wehvodus ut suae sententiae fauentem cital, ex historia est Noachiilarum. „Ab his,quot; inquit Moses, „diuisae sunt regiones gentium per terras earum.quot; 1) Nam vocem multo ilü rectius regiones aut prouin-cias quam insulas interpreteris: paucae eiiim gentes insulas insederunt, in prouincias autem ac regiones distributae sunt omnes. Hoc ergo quid est aliud quam quod dictum est in Mari Libero, terras singulas a populis singulis occupatas, unde alius ager Arpinatum dicalur, alius Tusculanorum, alii lines Atheniensium, alii Campanorum.2) Maria autem diuisa a gentibus Moses non dicit. Neque si interpretatie ista arrideat, quae dicat insulas esse diuisas, ideo et mare diuisum sequitur. Aliud enim est insula, aliud mare; insula iinibus circumscribitur, mare non item; mare promiscuum usum debet, insulae non debent. lino vero ideo insula in mari nata lit occupantis, quia mare nullius est; nam quae in aqua alicuius propria nascitur insula eius fit cuius est aqua. Si insulis mare contineretur,dici lorte posset insulis occupatis simul occupatum mare; nunc cum insulae sint in mari, non mare in insulis, quis sanus dixerit non potuisse insulas occupari nisi et mare occupaietur?
Non est ergo quod diuinae paginao auctoritatem jactet Wehvodus, in qua apex nullus est (jui ipsi palrocinetur. .\on est etiam quod hoc obtentu praecla-rissimorum auctorurn pro libertate maris testimonia eludat. Nam ubi diuina oracula non habemus, proximum est ut in iuris gentium quaestione spectetur, quid diuersae gentes antiquitus iudicauerint ; quas si idem omnes sensisse appareat, magnum id habendum est ueri argumentum. Nam ut recte dicebat Heraclitus: „o ivvb^ /.o/ó,- optimum est * xa /.oiyfj iputvofcfvu
raorcc.quot; 3) Inter quae Ciceronis illud irrideri maxime miror, nihil esse priuatum natura4), cum sit apertissimae veritatis. Non enim hoc vult Cicero, repugnaje naturam proprietati et quasi vetare ne quid omnino proprium fiat, sed naturam per se non eflicere ut quicquam sit proprium; quod hinc colligi potest: quia natura gig nat quidem res alias hominibus, verum indistincte, non ió óé ro ra» rif' Tere (?), ergo ut res ista fiat istius hominis, factum aliquod hominis debet intercedere, non ergo hoe facit ipsa per se natura. Vnde etiam illud apparet, communitatem priorem esse proprietate. Nam proprietas non contingit nisi occupatione, ante occupationem vero praecedat necesse est ius occupandi; hoe autem ius non huic aut illi, sed universis omnino hominibus ex aequo com-petit, ideoque communitatis naturalis nomine recte exprimitur. Et hinc evenit, ut quae nondum occupata sunt aut a populo ullo aut ab hornine etiamnunc sint communia, hoc est nullius propria omnibus ex aequo exposita: quo argumento certissime evincitur nihil a natura cuiquam esse proprium. Addi potest argumentum alterum, quod necessitas quae omnia ad ius naturale revocat, quia iuris positiui mater est utilitas quae necessitati debet cedere, ex rebus propriis communes iterunj facit. Hoe iure cibaria in naui si defecerint, quod quisque habet in commune conlertur a). Hoc iure arcendi incendii gratia vicinas aedes licet intercidere b). Plura huius argumenti videri possunt apud
a) L. quot;2. § cum eadem fl'. Ad L. Rhodiam. (1. 2 § 2. D. XIV. 2.)
L. Si quis fumo. § i. ad legem Aquiliam. (1. 49 § 1. D. IX. 2.)
) Genesii X. vs. 5.
) Mare Liberum. p. 21.
) Heraclitus in Stobaei florilegio.
6) Mare Liberum. p. 17.
Thomain Aquiuatem et eius interpietes 0). Accedit quod praestantlssimi theologi existimant in primaeuo stntu Paradisi nullam i'ulsse proprietatem, ab usu dis-tinctam scilicet, neque vero futurain l'uisse nisi interuenisset peccatum: quod eo probabilius defendi potest, quia et olim Esseni et nonnulli in America populi communitate rerum usi sunt, qua nunc etiam utuntur congregationes non paucae et quidam sine magnis incommodis. Quibus experimentis convin-citur, quod dici solet et a Welwodo allerlui' „Communia negligi, habere com-munionem rerum gerendarum dilïicultatem, quin et discordias inde oriri* '), esse non a.ci.üii drayxiiïu sed v.cuO-fttfm;, considerata nimirum cupiditate liomi-nuin suis commodis cum aliorum neglectu consulentium. Nam alioqui si tale esset genus humanum quales primis Christianismi temporibus Apostolorum discip\ili fuere, quorum erat cor unum et anima una b), quidni obseruari posset quod tunc obseruatum est. ut nihil esset cuiquam proprium sed omnia communia? Quid quod hodie quoque in tanta morum corruptione raulta tarnen uidemus non inter priuatos tantum sed inter populos quoque. nee annis tantum muilis sed et saeculis manere communia; et ipse Wehvodus maris usum communem esse vult unius populi ciuibus; ila ut vel binc appareat non esse perpetuum illud et universale, ut communionis plura sint incommodaquam com. moda. Neque uero illud nolatu indignuni est, mundo recente, cum et exigua esset multitude humani generis et victus simplicior, multo minus quam nunc est necessariain luisse in rebus singulis earn proprietatem, quae ab usu dislincta est, quam facta est postea. Nam propi'ietatis quasi necessitas quaedam orta est ex eo, quod res nonnullae paucorum duntaxat usibus sufficerent. Sic uidemus in siticu-losis regionibus a terrarum communitate recessum otto de puteis certamine. Sic aucto armentorum numero terrae quae communes Abrahamo Lothoque fuerant mox diuidi caepere. Vnde non temei e colligas, etiam postquam peccatum ingressum est in mundum diu mnlta mansisse communia. quae paulatim crescente hu-mano genere auctaque simul rerum non necessariarum cupiditate in ius proprium concesserunt. Et haec quidem obiter ilixisse non piguit, ut appareret a vero origi-nem suam ducere ea quae praeslantissimi auctores de pi ima rerum communitate prodiderunt, sive illos rationis collectie eo perduxit, sive etiam a progenitoribus acceptam famam ipsi ad posteros transmiserunt. Cmn vero auctores iidem omnes tradant, paulatim postea terrain diuisam in dominos, mare autem commune cunctis hominibus perpetuo mansisse, merite suspecta esse debet nouitas contra statuentium, ut qui ex orani antiquitate ne unum quidem proferre possint tarn inopinati dogmatis sulïragatorem.
Nunc ad Romanos lurisconsultos veniainus, quorum cum magnam auctorita-tem etiam in explicando gentium iure sciret esse Wehvodus, tnaluit suam ipsis sententiam affingere quam ut Ciceronem irriserat ita ipsos quoque irridere. Et quidem ne quid desit ad conlidentiam, quos ipse auctores vi magna reni-tentes et reclamantes in suas partes trahere conatur lios ab auctore Liberi Maris tortos audet dicere. Sed uter uim illis intulerit promtum erit judicare ei, qui utramque interpretationem ante oculos habeat. Noo affirmamus hanc esse illorum sententiam, mare mansisse commune omnium hominum; ille vero hoe negat, neque aliud eos veile dicit, quam maria communia esse quibusvis unius populi civibus, et non iUm aliis hominibus; item proprietatem maris ad eüm pertinere, qui terrae proximae imperet: hoc est, in statu populari mare pro-
') SecunJa SeouuJae. Quaest. LXVI. arc. VII. (Thomas Aquinas, Summae sacro-sanctac tluolo.'iae. 11. '2. qu. LXVI. art. 7.)
k) Act. IV. 32. (Acta Apostolorum. IV. vs. 3-.)
') Wclwoil, A riilgement. (Zie hiervoor 325.)
23
338
priiim esse pnpuli, vibi regnnm est regis 1). Haec autcm alienissima esse a Ko-manorum iurisprudentium sententia his argumentis apertum facimus.
Primum est qnod sumam a signo universali cui nulla inueiiitur restrictio addita. Ait Imperator in Institutionibns Martianum secutus a), mare esse commune omnium, quod explicans Tlieophilus ait „xowoy jcclwidv drO-ga/nor.quot; 2) Ex hac uniuersali aiente et Martianus et Imperator hanc uniuersalem negantem infe-runt: Hn e m o ergo ad littus maris aeeedere prohibetur,quot; 3) qnod facere non liceret, si omnes non hoc signiHcaret quod expressit Tlieophilus nempe omnes homines, nam nemo extra controversiam idem est quod nullus homo. Valet ergo haec argumentatio: mare et littus (quatenus est maris accessio) com-munia sunt omnium hominum, ergo nullus homo ah eorum accessu arcendus est. At si dicas; mare et littus communia sunt omnibus unius populi civibus, non poterit inde effici neminom accessu prohibendum, sod hoc duntaxat nullum ex eius populi civibus. Adde iam qnod Vlpianus dixit mare natura omnibus patereb), et alibi mare commune esse omnium et littora sicuti est aer ^1), et Ceïsus maris communem esse usum o m n i b us h o m in i b u sc), quae locutio manifeste omnem exceptionem excludit. Aliud enim est dicere omnes homines, aliud omnes cives. lam nero Neratius quoque non minus universe dixit littora in nullius dominium pervenisse 5). Non dixit null ins priuati, sed simpliciter nullius, qnare noc populi nec Principis. Quicquid autem de littore affirmatur, id multo magis ai'firmatur de mari. Nam istae qualitates mari competunt per se. littori propter mare: nude lustinianus dixit mare esse commune et per hoc littora maris6), item proprietatem littorura eiusdem iuris esse cuius et mare et quae subiacet mari terra vel arena. quot;) Propter quod autem aliud est tale, hoc ipsum multo magis est tale.
Alterurn est hoc argumentum firmissimum quod apud Inrisconsultos drrtrjua-QfïTdb ista: esse communia omnium et esse publica populi; ergo haec idem valere non possunt, quod tarnen vult Welwodus. Apparet hoc ex Institutionibns ubi primum dicit Imperator: „Quaedam naturali jure communia sunt omnium, quaedarn publica;quot;8) deinde; „Naturali jure communia sunt omnium haec: aer, aqua profluens et mare et per hoc littora maris;quot;9) deinde sequitur: „Flumina autem omnia et portus publica sunt.quot; 10j Ubi notandum obiter hoc autem orj/ufZov óiauotrifo^ nec alitor Tlieophilus: „qvau/.M iuv ovv dty.(ti(o xoird rcdrnor aiO-poj.rfor tncl vc.vva, ó dijo, to rcTwo to divvc.or, amp;d?.fca(jfc/' ^) mox: „JCorauol df Ttavvtc; y.aï Ttovfi'j.uy.oi flat, Toi'TfOct
tov ótjf.iov tov (JOfKd's.ov.quot; ,2) Cum vero flumina sint propria populi cuiusque
a) Inst, de Ror. diuis. §. 1. — 1. quae:lam ff. de R rrnn dinisione. (§ I.Inst. II. 1 - cf. 1. 2 § 4. 1). I. 8.)
b) L. Venditor. Com. j-raed. (1. 13 pr. D. VIIT. 4.)
c) L. littora. ff. Xe quid in loso publico. (1. 3. § 1. I). XLT1I. 8.)
1) Welwofl, Abridgement. (Zie; hier oor p. 320, 27.)
2) Theophili Paraplir. Institut. p. 209.
3) § 1. Inst. II. 4. De rer divis. — 1. 4 pr. I). I. 8. 1) e divis. rer. et q n a 1 i t.
4) 1. '13 j 7. D. XLVII. 10. I) e injur, et fa mos. 11 bell.
5) 1. i 4 pr. D. XLI. 1. Do acqiiir. rer. dom in.
6) § quot;1. Inst. II. 1. De rer. divis.
7) § 5 Inst. 11. 1. De rer. divio.
8) pr. Inst. II. 1. De rer. di vis.
9) §1. Inst. II. i. De rer. divis.
10) ^ 2. Inst. II. De rer. divis.
IT) Theophili Paraphr. Instilut. p. 209.
12) Theophili Paraphr. Institut. p. 210.
339
aut eius in ijuein populi jiir;i translata sint, quornodo potent mare sub alio genere qiuun lliunen collocari, nisi maris coramunitas latius pateat ? aut quo-moilo poteruut coitununia omiiiutn el puljlica diuersas species constituere, si illa iiiium idemque significant? quae erit inter ista ?iJo/Coto;quot;? Neque
omittendus Viic est ille Celsi lucus : „Littora in quae populus Romanus imperium habet, populi Romatii esse arbitror; maris autem cornmunem iisum omnibus hominibus.quot; ') Manifeste eniin opponit inter se ea quae sunt populi Uomaui et ea quae communem usurn non populo duntaxat Uornano sed omnibns hominibus debent, in quibus numeral mare. Nee quenquam debet olfonderc, quod Celsus discrimen statuat inter littus el mme, quae ab aliis inter se comparantur. Nam ut de liltore proprium quid senseril Celsus (quod uox ista arbitror designare uidetur), de mari tarnen nihil dissentit ab aliis: quanquam rriibi videtur probabilius, vocem littoris a Celso non secundum definitionem Aquilianam sumi quatenus lluctus excurrit 1), sed laxius aliquanto ut saepe solct fieri et a grainmaticis observatum est ad illud Virgilii; „lacet ingens liltore truncus.quot; 2) Probatur haec distinctie ex Pauli locoquot;), ubi littora mari proxima nominans tacile ea ipsa distinguit a littoribus aliis, quae a mari longius dissident et proinde non sunt accessio maris ■'). Interim nogari non potest a Celso mare diserte eximi ab iis quae sunt populi Romani; Neratius vero etiam littora (quatenus scilicet accessio sunt maris) negat esse in patrimonio populi, contra ait nullius esse propria. Verba sunt: „Quod in liltore qnis aedificauerit eius erit; nam littora publica non ita sunt ut ea quae in patrimonio sunt populi, sed ut ea quae primum a natura suntprodita et in nullius adhuc dominium pervenerunt.quot; 3) Non potuil clavius distinguere ea quae nullius sunt propria a publicis. Quod si de liltore ita sensit Neratius de mari certe nihil dubitauit, cum ut ante diximus litlori nihil in hac re tribuatur nisi quatenus pars est ultima arenarum maris et proinde maris sequela.
Terlium argumenluin hoc erii, quod a lurisconsultis Romanis maris com-muniu ad naturalem couditionem refertur, quae populurn a populo non distin-guit. Hue illud Neratii modo citatum perlinet „ut ea quae primum a natura sunt prodita el in uullius adhuc dominium pervenerunt.quot; Certum autem ' . res primum creatas non magis populi l uisse proprias qua in hominis alicuius, el quae nunc etiani in naturali conditione manserunt a nullo occupata, pula ignotas vastasque insulas, eas nullius populi aut Principis esse proprias. Hue el illud special Marliani el Imperaloris lusliniani : „Naturali jure com-mur.ia sunt omniumquot;4), et Vlpiani■ „Mare natura omnibus patel.quot;5) Natura enim non sunt distinctae gentes et regna sed arbitrio huinano. Quare in his quae iuxta naluram sunt communia non potest populus aliquis prae altero populo quicquam iuris habere. Hane rationem recte expendit i'aber cum sic ail: „Mare et littora 1'uerunl relicta in suo iure et esse primaevo, quo omnia
quot;) L. Si epistolam. §. jure. If. dc acq. rer. digt;iu. (1. 05 j 1. U. XL1. 1.)
-) g 3. lust. II. 1. I)e rer. divis.
) Virgilii.s, Aeneis. I. II. vs. 557.
3) 1. 14 pr. I). XLI. I. Dc acquir. rer. duinin.
') 1. '2 pr. D. 1.8. De divis. rer. el qualit.— pr. Inst. II. 1. D e rer. divis.
) 1. 13 pr. D. VIII. i. Comm. praed, t. urban, q. rustic.
310
erant communia; sed flnmina porlus et caetera sunt publica, quia sunt populi quoad dominium.quot; ') Quo nihil potuil dici aut uerius aut expressius1). Itaque multum miror quod ad hunc locum respondisse se dicit Welwodus, nam ego certe quod aut respondent aut omnino respondere posset non uideo. Germa-num est illud Placentini a Fabro quoque laudatum, quod ipsum mare est commune, nee est in alicuius dorninio nisi Dei, 2j cuius sensus hie est: etsi res pleraeque sul) Deo summo domino alios acceperuut dnminos, maris tamen praeter ilium summum primumquc alium nullum omnino esse doininum, quod Theophilus dixerat: „xrjv arcf^ fifcccocfiav Uïy/.óv or* f7Ci.y(td(fgt;fo{}uc Ó/Ti róctji3) Alioqui si de mari nihil dixisset, quod non et terrae et rebus aliis congrueret, in eo luisset orrTfi' /t/ca. (?) Recte ergo cum Dauide dicimus teiram esse Domini Dei4), sed earn non esse iu alicuius doniinio nisi Dei non recte dicetur, nisi dorninio adiiciatur uox summo, absolute, aut simile aliquid.
His igitur argument is sententia nostra nititur, non sola uoce communis quarn lurisconsulti usurpant Vmbrav^ itaque suam I'erit Welwodus, cum hoc uuurn quasi serio oppugnat et ut oslendat commune interdum strictius sumi citat illud Modestiui: „Roma communis patria est,quot; a) cum tamen Modestinus non ita scripserit sed aliquanto distinclius: „Roma communis noslra patria est.quot; Nostra, hoc est ut constitutie Antonini loquitur, eorum qui in orhe sunt Rom mo Snd ostendit Welwodus aliquo iu loco uhi dictum sit commune nuinium fiominum. uhi iioc cominune discernatur a publico, uhi tddatur naiura esse commune, ibi commune unius populi civium intelligi, et turn latehimur aliquid ah eo alïerri quod non sit a re alienum.
Speciosuis illud videri poterat quod publici uox interdum mari aptetur, nisi in Mari libero certissima ratione occursum esset liuic obiectioni. Nam cum alibi communia omnium (in quihus est mare) distinguantur a publicis, alibi publica vocentur, sequitur necessario uocis publici duplicern esse signi-ficationem. Nam modo proprie uox sumitur pro eo quod populi est, modo latins ut ea eti im compr^hendat qiue sunt totius humani generis, translatione vocabuli non obscura: qiii i scilicet humanurn quoque genus magni populi inslar est unde philosophi quidam mundum hun^ cinitatem et se zorr/to appellarunt. Neque vero tralatitia haec uocis publici usurpatio apud solos iurisconsultos invenitur Citauimus nobilem Ouidii locum 5):
„usus communis aquarum est: Nee solem proprium natura, nec aera fecit,
Nee tenues undas: in publica munera veni.quot;
Loquitur enim Latona Lyciis et publica vocat quae antea communia dixerat at
«) L. Rom iï. ad mnnicipalem. (1. 33. D. L. i.)
b) L. In orhe fF. de statu homiuam (1. 17. I). I. 5.)
) Vjil. liirr het Jus belli ac pacis 1. II. c. 3 § ^0. (p. 120.) O.-k daar neemt De Groot nan, dat de eommnnitas marls „ex naturali ratione provenit,quot; maar niettemin geeft hij toe, dat niet alleen een diverticulum maris, maar zelfs een sinus, een fretnm (1. e. § 8) „ex institutequot; kunnen geoeeupeerd worden. („Multa
ac natura permittit, jus gentium ex commuui quodam conrjeusu potuit prohibere,quot; zegt hij.)
) Placentinus. (7ie voor p. 327 Noot 1.) *
) Thepliili Paraphr. Institut. p. 212.
5) Psalm XXIV. vs. 1.
) Ovidius, Metamorph. VI. vs. 340 — 51.
quidem secundum naturam. Hinc et ilia ueninnt: publicare librum, publicare corpus. Notaudurn quoque si ay.QufJo/.oyia quaeratur ad illa potissimuin iuris-consultorum loca respici debere, ubi haec coutroversia ex professo tractalur, non ubi hoe argunientum in transcursu attingilur. Proprius autein locus est ilie ul)i de rerum diuisione agitur. Ibi nero mare non numeratur inter publica sed a publicis separator tanquam ive^oyfvfc;, ut lam ostendimus. Quid quod ne có uocis publici quenquani 1'aileret ipsi lurisconsulti satis
cauerunt: ut Neratius cum dixit, haec non ita esse publica ut ea quae in patrimonie sunt populi, sed ut ea quae primum a natura prodita sunt et in nullius ad hue dominium pervenevunt1). Est enim hic inanireste distinctie am-biguae vocis in suo signiücatu, quasi dicat: vox quidem publica proprie sumitur pro eo quod est populi, ut origo indicat, sed de mari et littore usurpatur abusiue, nee aliud tune sipnificat quarn communia omnibus propria nullius. Kt ideo lurisconsulti alii haec ipsa discriminis causa uocarunt „publica iuiis gentiumquot;, ut ab iis quae sunt juris populi distin,querent Nam quid uox iuris gentium indicet satis ostendant illa Martiani et lustiniani. ubi aiunt villis et mouumentis in littore positis abstinendum, „quia non sunt iuris gentium sicut est mare,quot; -) quod Theophilus ita explicat: „invnt ydo or /.otru .rdmov a.rOow.nov oi rif Iuris Gentium oio?; ftd/.nnoa.quot; 2i
Concludamus eigo ipsis verbis lurisconsultorum Romanorum, mare esse commune omnium, atqne ita ut primum a natura proditum est in nullius dominium perveuisse. proinde etiam non esse in patrimonie populi, natura omnibus patere, juris esse gentium et communem eius usum omnibus hominibus.
lam uero bine porro inferamus. si communis est maris usus omnibus hominibus, ergo piscari in mari nemo hominum prohiberi debet; ita Imperator in-quit a) • qui i maris usus est publicum iuris gentium, ideo cuilibet liber urn esse retia ex mari deducere quod Theophilus ita expre^sit; „rru.ni. coïg fJoiO.ofifvotc; (TffTucao id fïC/.rvic O-aXdaatj^ f A) Simiü modo argumentatur Mar-
tianns: „Xaturali iure omnium communia sunt mare et littora maris, nemo igitur ad littus maris acce-lere prohibetur piscandi causaquot;1'); quibusin locis notari dfbent curn signa uniuersalia omnium, cuilibet, nemo, turn causa uiiiuersalis, quia scilicet mare natural iter omnibus commune est, nam universalis causa nniversalern producit elï'ectum. Similis est ista Vlpiani ar-gument.itio: „Quamuis mari quod natura omnibus pateat, seruitus imponi priuata lege non potest3), nernpe ne certo loco piscatioexerceatur, ubi non est in uerbis priuata lege set) in uoce seruitus: priuata autern lege additum, quia est ex facti specie lie quo agebatur, quaestio enim illa inter priuatos in« iderat. Aeque enim ualebit argumentum si dicatur; Quod natura omnibus patet ei seruitus imponi a populo aut Principe non potest, ac si dicas a priuato non potest; est enim uis argumenti euidens in singulis uocibus. Patet mare hoc est liberum est, ergo seruitutem non patitur; patet omnibus, ergo nemo excludendus est; natura omnibus patet, ergo nemo est qui contra quicquarn posset statuere, cum natura non minus aduersum Prin-
a) § littora lust. de Eer diuis. 5. Inst. II. 1.)
b) 1. QuaeJaiu ac Nemo. ff. de lier. diuis.
) 1. 44 pr. I). XLI. 1. De acquir. rer. dom in.
) Theopliili Paraphr. lustitut. p. 240.
343
cipes ac populos quam aduersus pi iuatos ualeat. Injuriarn ergo facit quicunque ille est qui alium quemlibet in rnari piscari prohibet. Hinc Ylpianus: „Si quis in mari piscari aut nauigare prohibeatur. injuriarutri actione utenduia est.* Et alio loco: „Vsnrpatmn tarnen et hoc est, tametsi nullo jure, ut quis prohiberi possit ante aedes meas vel praetoriuin piscari; quare si quis prohibeatur adhuc injuriarurn aiii potest.quot; -)
Sit ergo secunda conclusie itidein verbis lurisconsuUorum : cum mare na-tura omnibus pateat et communis eius sit usus omnibus hominibus, cuilibet esse licitum retia e rnari deducere et nemini prohibendurn ad littus accedere piscandi causa, et si quis in mari piscari prohibeatur iniuriarum agi posse.
Quae cum ita se habeant eademque sententia quae M ari libero comprehensa est in priscis Romani iuris auctoribus totidem verbis sit enuntiata, mirum est qua confidentia Welwodus audeat dicere, productas pro mari libero leges et responsa ad rem omnino nihil pertinere. Sed niinirum mala causa perüdiain ab audacia mutuatur. Hls i^itur non elisis sed elusis sua placita vetustati incognita vetustorum iurisprudentum testimoniis ornare aggreditur. Sed potuitne quenquarn invenire qui diceret: mare esse proprium Principis aut populi unius, et usum eius patere unius duntaxat imperii ciuibus, proinde a piscatione in mari arcei'i posse peregrinos? Nihil horum. Quomodo enirn ista dicerent qui mare non esse in patrhnonio populi sed natura omnibus patere, et communem eius usum hominibus omnibus, piscatione quoque prohibendurn nerninem tam rotunde expresserant'? Non erant aut iurisconsulti tain leues ut tam aperte a seipsis dissentirent, aut Tribonianus eiusque adiutores tam stupidi, ut quae manifeste pugnarent ea quasi optime congruentia uni Corpori insererent. Non ergo AVelwodo hie ingenium sed materia exstruendo huic aedificio defuit. Tarnen quid tandem alïerre potuerit videamus. „Vlpiani,quot; inquit, „verba lego in hnnc rnodum: Sunt qui putant injuriarum me agere posse.quot; 1) Sed qui haec verba legist'., cur non legisti et illa inferius posita ubi asseneranter dicit Ylpianus: „Si quis prohibeatur injuriarum agi potest,quot; et quidem in quaestione grauiore2). Nam prioribus uerbis tv O-hf^ quaeritur an injuriarum actio competat ei qui in mari piscari vel everriculum ducere prohibeatur; posterioribus uero tv vicod-ècifi quae controuersiae est dill'icilioris, an etiam ei injuriarum competat actio qui prohibetur piscari ante uillam aut praetoriuin alienum, cum ut et prohiberi posset usurpatum sit. Nihilominus respondet Ylpianus definite y.aï (hc-Qoyr)'tjv agi posse. Solenne est ut philosophis ita et inrisconsultis primum dubitantis in modum loqni ut quaestione in om-nem partem ventilata tandem aerum ornent adstruantque. Ideo certa ast rejula, in responsis postremam partem respiciendam, quia ea ipsa Iurisconsulti sententiam contineat. Hoe si fecisset Welwodus non impegisset in illud : „Simt qui putant,quot; praesertim si et alium uoluisset consulere Vlpiani locum, ubi sine ulla hesitatione pronuntiat: ,/Si quis in mari piscari aut nauigare prohibeatur injuriarum actione utendum est.quot; 3) Yt tarnen rectius intelligatur quid sibi Ylpianus uelit uerbis istis „Sunt qui putant,quot; notandum est dubitationem non in eo consistere an injuriain fecerit, hoc est cói/.tj.utc, qui piscari alium prohibet, sed an injuriarum actione teneatur. Multurn enim haec dilferunt, idque exemplis aliis in eodem response allatis manifestissimum est. «Si quis in honoribus decernendis alicui passus non sit decerni, ut puta imaginem
;f) 1. 13 § 7. I). XLVII. 10. De injur, et 1'arnos. libell.
) In dezelfde 1. 13 ^ 7. D. XLYI1. 10. De injur, et fa mos. libell.
} 1. 2 § 9. D. XL111. Ne quid in loco publ, vel itiu. fiat.
843
alicni vel quid aliiid lale, an injuriarum tenealur; et ait Laboo non teneri, quamnis hoe contumeliae eansa feeerit.quot; ') Pergit deinde et ait: „Si ci«i per iniuriam mnnera aut onera injungantnr, si per injuriam dicatur sententia non posse agi injuriarum.quot; 1) Atqui est in liis omnibus aói/.fjfid ; neqne id quae-ritnr, sed an danda sit injuriarum actio. Sic etiam qui aliquem piscari pro-hibet non dubie drhxfu, nam, ut ibidem ait Vlpianus: „Mare commune e^t omnium sicuti et aer,quot; sed au adnersus eum competat injuriarum actio dubi-tari poterat. Causa dubitandi haec uidetur Cuisse, quod quidam existimauerint actionem injuriarum ut et rel.quas actiones ad ea duntaxat perlinere quae contra ius ciuile, non quae contra ins gentium limit. Sic Pomponius a) ait, eum qui in mari aedificat ciuilem actionem nullam habere de faciendo. Vi-dentur ei'go quidam existimasse eum qui piscari impediat manu potius pro-hi!)endum, sicut eodem loco Pomponius manu prohibendurn dixit eum, qui cum incommode caeterorum in mari aut litlore aediticet. Nee dissirnile est, quod ei qui communi iure piscari in mari prohibeatur interdictum üti possidetis nou conceditur, cuius causam alfert Papinianus: quia interdicta ad priuatas causas accommodata sint non ad publicas2). Et quod Vlpianus ei qui in mari piscari aut nauigare prohibeatur ait non competere interdictum N e q u id in loco publico fiat3), Labeo uerob), si in mari quid fiat quo iter fiat nauigio deterius, cum interdictum proprium Ne quid in 11 u mine non posset dari, utile interdictum competere respondit, conceptnm in hunc rnodum Ne quid iu mari. Quibus omnibus in locis non dubitatur de injustitia actionis qua rei communis usus impeditur, sed de congruo remedio. Quamnis autem haec dubitatio aliquem habebat coiorem, quia iure ciuili non iure gentium repertae essent formulae actionum. tarnen merito concessum est in earn sententiam, ut injuriarum actio danda sit, quia scilicet piscatione neminem prohiberi debere nou jure solo gentium, sed insuper iure etiam ciuili Romanorum, Principutn scilicet rescript is, erat constitutum.
Et haec est causa cur response sue Vlpianus adiecerit; „Et est saepissime rescriptum non posse quem piscari prohiberi,quot; 4) nempe quia Principum con-stitutiones partem potissimam faciunt iuris ciuilis0). Vt iilicita esset prohibitie sufliciebat ius gentium, sed ut eo nomine actio ciuilis competeret necessaria erat aut certe uideri poterat iuris ciuilis auctoritas, a qua manant ciuiles actiones. Quod uero ex hoc et Martiani loco non absimili col legit Welwodus responsa ista prudentum niti Principum auctoritate G), si hoc vult quod ad ipsius propositum facit, ea auctoritate primario niti atque ex Principum voluntate id ius originem suam accipere, pugnat id manifeste non tantum cum iis (?) responsis aliis quorum ante meminimus, sed cum illis ipsis etiam Vlpiani et Martiani locis. „Mare/' inquit Vlpianus, „commune omnium est et littora sicuti aër, et est saepissime rescriptum non posse quem piscari prohiberi.quot; 5) Primo ponitius gentium cum ait ita mare esse commune ut aerem, deinde interposita conjunctione copulativa ostendit hoc ipsum jure
n) L. Quamuis ff do Acq. rer. dom. (1. .quot;0 ü. XLI. 1.)
b) L. 1. g Si in mari ff. de fliimiiiibus. (1. 1 § 17. I). XLlll. 12.)
c) lust, de lure nat. § constat autem. (f 3. Inst. 1. 2.)
) 1. 44 ^ 5. D. XLVII. 10. De injur, et fames, libell.
) 1. 14. I). XLVII. 10. De injur, et fames, libell. (De aangehaalde plaats is niet van Papinianus maar van Paulus.)
) 1. 2 § 0. D. XL 111. 8. Ne quid in loco publ. vel itin. fiat.
) 1. 13 § 7. D. XLVII. '10. De injur, et fames, libell.
) 1. 13 § 7. D. XLVII. 10. De injur, et fames, libell.
314
etiam civili comprobatnm. Sic et Marti anus : „Natnrali iure omnium com-munia sunt ilia : aer, aqua piofluens et mare et per hoc littora maris: nemo igitur ad littus maris accetlere prohibetnr. dum tamen villis et aedificiis et momimentis abstineat, quia non sunt iuris gentium sicut et mare; idqne el Diuus Pius piscatoribus Formianis et Capenatis rescripsit.quot; 1) Non disputabo an Diuus Pius resci ipsorit neminem piscatione prohibendum, an uero absfinendum uillis et aedificiis: quod probabile est, quia simile eiusdern linperatoris rescriptum exstal ad aucupes : novx 'tacigt;v fi'kvyo'v dxórvnii'vAv flfarcoTtav i'naqfr ukl.ocQiuit; ■/'iiyiois tievfir.quot; Sed ut dice largiar non inuitus rescripsisse Diuum Pium neminem piscatione prohibendum. Nonne aperte Martianus ante Diul Pii rescriptum posuit ius naturale? ait deinde: „idque et I Jiuus Pius rescripsit,quot; hoc est: prae-terquam quod id naturali sine gentium iure constitutuin est habemus etiam Din! Pii rescriptum iuri naturali cousentiens. Quis hinc colligat ab arbitrio Imperatoris id ius ortum, ac mm contrarium potius illis verbis contineri aperte uideat? Notissimum est rescriptis Principis non semper ius novum constitui aut quod ambigunm erat declarari, sed veteri compertoque iuri saepe addi noua praesidia et sanctiones. lure Dinino satis clare constitutuin est quid de Summa Trini-tate sentiri docerique debeat, tamen idem praecipitur Imperatorum constitu-tionibns b). Ali a parentibus liberos, a liheris parentes imperat ius naturae c), tamen ea de re Senatusconsultum factum est -). Inculpitae tutelae libertas a iure naturae procedit, tamen banc ipsam licitam esse Imperatores rescripse- ' runt ^). Contractus impleri exigit ius gentium, leges nihilominus ea de i'e exstant plurimae. Merlto haec omnia: est enim Princeps non tantum legislator iuris ciuilis, sed diuini quoque naturalis et gentium iuris custos et uindex. Mendose igitur ex eo, quod do non prohibenda piscatione rescripse-rint Imperatores, colligit Wehvodus eosdem maris sibi proprietatem vindi-casse 2); quae argumentatio ne in iis quidem rebus procederet in quibus novum ius aliquod ab Imperatoribus esset constitutum, nam Principes et de alienis rebus leges ferunt, ipsaque potestas ab imperio uenit non a
proprietate. Hinc illud Senecae: „Uniuersa in imperio Caesaris sunt, in patri-monio propria.quot;
Pergit Wehvodus et quaerit cui Imperatores ista rescripserint, an non sub-ditis suis? ergo: usus marium suhditis duntaxat communis esse debet3). Mira iterum collectio, quasi dicatur: scripsit Hex suljditis ne quern nisi hostem publicum depraedenlur: ergo immunitas a depraedatione solis subditis de-betur. Quis non uidet multum dill'erre cui lex ponatur et cui lex prosit? Praeceptum datur piscatoribus subditis ; sed praecipitur ut neminem piscari prohibeant, sine ullo discrimine subditus is sit necne. Quanquam etiamsi diserte vetuissent Imperatores ne subditi sui piscatione arcerentur, ne sic quidem posset inferri externos igitur arceri posse. Nam quod de una specie aflirmatur non continuo negatur de altera; imo contra quod de genere affir-matur recte affirmatur de speciebus singulis: ac proinde non quia huic spcciei
a) T., Diuus. de Spruit, [iraed. rust. (I. IC. I). VIII. 3.)
b) Dc Summa Trinitate. (Cod. I. \.)
c) Instit. de iure nut in pr. (pr. Inst. I. 2.)
L. 1. C. undc ui. (1. C. Vlll. 4.)
') 1. 2 § 'I et 1. 4 pr. D. I. S. De divis rer. et qualit.
) Welwod, Abridïemont. (Zie hiervoor p. 326.)
s) Welwod, Abridgement. (Zie hiervoor p. 326.)
lt;quot;* /i '■i ö40
convenit ideo alteri non convenit. lllud autem „ne quis piscatione prohibe.itu r,l/ generi prirno non speciei, lioc est snbditis, com patere ostendunt illae sententiae, quae maris usum communem omnibus hominibus, et mare natura omnibus patere dicunt. Vox enim omnibus hominibus gei: us non speciem denotat, et quod natrale est id non potest esse proprium eius spL?ciei, quae ub altera distiuguitur non natura sed instituto.
Sequitui argumentum Welvvodi aliud ex Potnponio a) desumtum, quod is di-xerit: vQuamuis quod in littore exstruitur nostrum (i it, decretum tarnen praetoris adhibendum ut id lacere liceat.quot; Non dicam diuersam esse aediücandi quaes-tionem a quaestione piscandi; aedilicatione id fieri proprium quod communem usum debuerat, piscatione vero id duntaxat quod antea simpliciter fuerat nullius. ïpsum nomen praetoris satis evincit nullum lus propiium aut populi aut Prin-cipis in mare aut littus isto loco indicaii. Nam praetor Romauus nullam ha-buit admiuistrationem rerum populi libera republica, aut mutata republica rerum Priucipis; atque ideo non potuit quicquam lei um populi cuiquam concedere, sed ea concessie fieri debuit aut lejje, iil est voluntate Populi Ilomani, aut Sena-tusconsulto, aut edicto decretove Principum, ut diserte testatur formula iuter-dicti Ne quid in loco publico b). Praetor a item, ut idem M. Pomponius alibi docetc), in hoe erat constitutus ut jus red de ret: nee alias eius fuisse paites ex omni [listeria Romana evidentissime apparet. Iliuc illud Ciceronis d): „luris disceptator qui priuata judicet iudicariue jubeat praetor esto.quot; Men-dose iyitur Welvvodus isti loco ubi de Praetoris decreto auitur permiscet alterum Vlpiaui qui ad concessionem Priucipis pertiuet. Nam Vlpiauus non de littore ayit aut mari, sed de rebus populi aut etiun muuicipii propriis. Nam cum interpretaretur edictum Quod ui aut claine) et dixisset exceptionem ei dandam qui permissu possessoris aliquid lecisset, addidit hunc permissum non ita duntaxat accipiendum si ipse cuius res esset permiserit, sed et si procurator, tutor aut curator, quia scilicet illi omnes ius habent concedendi. At si praeses vel reipublicae curator permisisset in publico quid lacere, a Nerua scriptam ait exceptionem: nisi permissum sit locum non habere, quia scilicet peimisisset is qui permittendi ius non habuit. Ktsi enim, inquit, praesMi et curatori reipublicae lo-corum publicorum procuratio data est, concessio tamen data non est. Videmus liic nullam fieri praetoiis mentionem, ut qui nec procurationem nec concessionem habeat. Postea Neruae hoc responsum verum esse ait Vlpi mus, si non lex muni-cipalis curatori reipublicae amplius, hoc est concedendi quoque arbitiium, conce-dat. Sedset si a Principe, vel ab eo cui Princ ps hoc ius concedendi dederit (in rebus scilicet populi Romani), idem esse probandum : nempe ut turn adrnit-tenda sit exceptie. Quis ergo non uidet humane capiti junctam ceiuicem equi-nam. Nam Pomponius de littore agit, Vlpimus de solo populi aut municipii proprio; Pomponius de decreto Praetoris hoc est iudicis, Vlpianus de conces-sione domini aut eius qui domini uices gerat; dominus aut qui uices eius gerit dant ius non habenti, praetor ius id quod est declarat et auctoritate sua constabilit. Vt autem intelligatur rectius quorsum spectet decretum hoc praetoris, notandum est jure gentium etiani sine decreto praetoris nostrum fieri quod in littore aedificauei imus: „Si quis in man uel in littore aedificet,quot; inquit Vlpianus, „iure gentium suum facitquot; f) Et lustinianus quia littorum usus sit publicus iuris gentium, ideo cuilibet liberum ait ibi casam ponere ^). Et
a) 1. 50. § de acq. rer. dom. (1. 50. i). XL1 1.)
b) L. 2. in pr. ff. Ne quid in loco publico. (1. 2. pr. 1). XL1II. 8.)
c) L. ff. de orig. Iuris § ('iimque. (1. ^ 27. D. J. 2.)
d) de Leg. lib. 3. (Cicero Dé legibus. HI. § 8.)
e) L. 3. § Sed si IT. seqq. (1.3 §2—4 D. XI,III. 24. Quod vi aut clam.)
f) L. 1. ^ Quod si quis. ff. de Op. Noui nuut. (1. 1 § 18. D. XXXIX. 1.)
s) lust, de Rer. diuis. § Littorum quoque. (§ 5. Inst. 11. 1.)
346
Scaeuola: ,,m littore iuro gentium aedificare licet.quot; a) Et Keratitis quoJ in littore quis aeililicanerit eius esse dicit, quia littora eins sint generis ut ea quae primum a natura sunt proilita'). Vnde certo apparet et ius aedificandi et dominium eius soli in quo aeJificatum est a iure gentium venire tanquam ab unica et sufficiente causa. Sed lure gentium liaec regula liane habet excep-tionem: „nisi usus puhlicus impediatur/- ut ait Scaevola b), „nisi cum in-commodo caeterorum id faciat/- ut Pomponius loquitur0), „nisi resaliisnocitura sit,quot; ut dixit quot;Vlpianus d). „nisi deni :ue deterior sit futurus usns maris aut lit-toris,quot; quae Celsi nor ba sunt-). Ergo si qnis aedilicet cum impedimentis usus publici. is, ut ait Pomponius, mann prohiberi potest 1). Hinc uero magna nascetur rixarum et praeliorum malitia, si bic dicat sine impedimento usus publici se aedificare, illc uero usum publicum impediri af'firmet. „Curautem,quot; dixit olim lulianus0), „ad anna et rixam procedere patiatur praetor quos potest iuris-dictione sua componere2?quot; Et bunc fuisse sensum Pornponii ex simili dicto Pauli apparet: „Non est,quot; inquit is, „singulis concedcndnm quod per magistratum publice possit fieri, ne sit occasio maioi is tumultus.quot; f) übseruandum autem est desumtam esse banc Paulisententiam ex libroXlü ad Plautium, in quo egisse eum de mari et littore aliud fragmentum eodem ex libro citatum abunile fidem l'acit B). Et uix dubito, quin Paulus boe scripserit ad eundem Plautii locum ex quo Pomponius illud de decreto adhibendo desumsit. Nam et Pornponii illud ex Plautio esse inscriptio demonstrat. Non ergo qnod per se non satis unusquisque iuils babeat ad aedificandum in littore sine communis usus impedimento, idco decre-tum requiritur; sed ne sit occasio maioris tumultus, si usum communem impediri alius neget. affirmet alius; ideo melius est praetoris cognitionem antecedere, an scilicet impediatur communis usus nee ne. Verba ergo illa, „adhibendu 11 est praetoris decretum ut id facere liceat,quot; de facti non de iuris licent a accipienda sunt. Licet ante decretum quoque iure gentium, sed non est tutum. Facile enim inveuietur qui manu uelit probibere; quod si liat qua formula experietur, cum interdictum nullum ac ne actio quidein cinilis ulla banc in rem sit prodita? At si praetor cognitionem snam interposuerit, iam eritmu-nitus non solo gentium sed et cluili jure, et babebit ad quetn probibitus con-lugiat. Et hoc est quod dixit Vlpianus : „Si nemo damnum sentit tuen-dus est is qui in littore aedificat,quot; 3) tuendus est officio scilicet et aucto-ritate praetoris. Sic alibi idem Vlpianus ut quis ui demoiiri possit quod alius ui aedificauerit ait non alitor procedere nisi ex magna et necessaria causa: alioqui baec omnia officio indicis celebrari oportere4). llecte ergo Acoursius in explicatione responsi Pomponiani dixit, si nemini noceat aedificatio naliturarn etiam sine decretor'). Nam et Pomponius non dixerat, ut nostrum fiat quod exstruitur adhibendum esse decretum ; sed quamuis nostrum liat, tamen decre-
quot;) L. In littore. fï. Ni: (piiil in loco publico. (1. 4. I) XL11I. S.)
'quot;) d. 1. in littore. (I. 4. I). XL1II. 8. Nc quid in loco publ. vel itin. fiat.)
quot;) d. 1. Qiiamais. (1. 50. D. X!.1. 1. De ac([iiir. ver. doiniii.)
d) 1. 2. Aduersus eum. ff. Ne quid in luco publico. (1. '2 § 8. 1). XTJil. 8.)
e) L. Si cuius § Sed et si tlquot;, de Vsnfructu. (1. '13 § 3. 1gt;. VII. 1.)
f) L. Non est singulis, ff. de Reg. Iuvis. (1. '170 pr. 1). L. 17.)
E) L. Sane ff. dc Injuriis. (1. '14. D. XI..V1I. 10.)
) I. HO. I). XI,I. 1. I)e acquir. rer. domin.
) 1. '14 pr. D. XI,I. I. I)e acquir. rer. domin.
) 1. 2 § 8. I). XUII. 8. Ne quid in loco publ. vel itin. fiat.
) 1. 7 S 3. 1). XUII. 24. ii o d vi aut clam.
c) Corjms .luris civilis, comment. Accursii illustr. III. ad 1. 50. I). XIJ. quot;1. De acquir. rer. dom.
347
turn adhibendum. In summa ubi dubium est an impediatur usus publicus aedi-ficatione necne adhibendum est decretum, non quia ius deest sed quia ita fieri pacis subditonun interest ; neque datur decreto jus, sed jus quod est decla-ratur et extra controuersiam ponitur.
Cum igitur tot insigniam auctorum testimonio probatum sit a nobis maris usum communem esse omnibus liomiuibus iure gentium et ideo neminem pis-catione arcendum, nec quisquam potuerit proferri ex omni antiquitate patron us dissidentis sententiae rem confectam arbitror, etiamsi rationem cur ita esse debeat nullam attulero. Nam quod dicitnr non omnium quae constitu ta sunt rationem reddi posse, id ad quaedam etiam juris gentium praecepta quominus extenda-tur, quid obstet non uideo, proesertim si ratio quaeratur talis ex qua per necessarian! consecutionein praecepta emanent. Exemplum sit in coucubitu per-sonarum quae sanguine vel afTinitate proximo jungantur; esse talem conjunc-tionern illicitam etiamsi legem Dei scriptam non haberemus, ignorare tamen minime liceret; cum Romani iurisconsulti aliquod esse dican t incestum iure gentium a) et Paulus Apostolus tale facinus dicat „oi flé èv coZq f'O-rea^y oru/id--foO-(u.quot; ^ Rationem autem praecepti huius si quis velit reddere, hand facile talem inueniet cui nihil posset opponi, aut aeque certain et euidentem atque est ipsum praeceptum. Et certe quid causas scrutari opus est, cum referenda haec sint va (TuxaowjAactt cuv O-fuv.'1 Nam in his etiam „ f« fO-vq ivdsixvi'vuuo to i'nyov cuv ró/tov yya.ccov tv calq avcCjv, csvuikiqcvQovarjq avvóiv cïjs
avvtiiïi-ofio;.quot; -) Recte ergo in Institutionibus dicuntur iura naturalia, in (jiiibus et praecepta quaedam iuris gentium comprehenduntur, constituta esse diuina qua-darn prouidentia 2)j unde illud Sophoclis non abludit: „dyoa.cca xdotpakij O füv ró/ii/xu,quot; 3) de quibus et illud addidit: „y.uriïf lq o r ouov (/drrj.quot; 4) Neque aiiter Jsocrates; „.Cakin.or hOoq (» .Citiufq dvO-QM.Coi ynoyfcfvot cftrcrf/.orotr, or/ ioq vjc^dramp;Qny.Tirfjs (fvottoq, u?.)S(t)q v.Co cT7CQogTfcay/.ify(o dvrd-
fifojq.quot; 5) Quare hoc ipsum, quod Deus praecepta talia hominum anirnis insinuauit, sufficit ad inducendam obligationem etiamsi ratio nulla appareat. Rursus alia sunt praecepta iuris gentium quae ex tacito consensu originem habent; et haec quoque ad obligandum ualent etiamsi nulla est eorum ex principiisnaturalibus ceita consecutio: cuiusmodi esse uidetur praeceptum de admittendis legatis. Nam sicut in uno populo, etiamsi is populus ad legem ferendam non conve-neiit, ipse tamen usus et consuetude taciti consensus index ins facit, ita et hu-mani generis prisca consuetude uim h ibet legis. Et hinc est quod multa iuris gentium dicuntur introducta moribus, et hue pertinet qupd in Institutionibus dicuntur humanae gentes iura quaedam sibi constituisse '). Praeceptis autem istis, siue a divine instinctu sine a consensu gentium ueniant, testimonium prae-bent tuin usus antiquissimus bene moratarum gentium, tuin sapientissimorum hominurn auctoritas; quae cum nobis abunde suppetant inquaeque(?) pro maris communitate, merite hoc quoque ut iuris gentium praeceptum ualeret etiamsi causa esset obscura, cur ita constitui debuisset.
Atque hie obiter castigandus est error Welwodi docentis quoties in hoc maris
») L. ult. IT. de Rita nupt. (1. 08. D. XXIII. 2.)
b) Rom. 1. (vs. 32.)
v) 1 Cor. V. vs. 1.
) § 11. Iiiat. I. '•I. De j a re natur. gent, et ci v ili.
) Sophocles, Antigone, vs. 454.
) Sophocles, Antigone, vs. 457.
) Isocrates, Panathenaicns. 268.
348
argumento fit iuris gentium mentio, non esse intelligendam legem aliqnam communi gentium consensu latam, sed tantum exemplum consaetudinis aliarnm nationum ob oculos poni, quasi hue vellent dicere lui isconsulti: libert ^s piscandi in nostris maribus et opus aliquod lai-iendi in littoi ibus nostris it i competit unicnique Romani Imperii subdito, sicut eadem piscatio et iusopns ficiendi subditis aüarum nationum competit in suis maribus et litoribus. Nepare nolo interdum apud historicos maxime, ius gentium abusiue sumi non pro eo iure quod inter se habent gentes, sed pro eo quod quaedam nationes altera alterius excniplnrn secuta sibi juris statuerunt, hoc est pro iure ciuili diuersorum populorum. Sed haecsignilicatio, praeterquam quo 1 imp opria est et rarior, hie locum habere oinnino non potest. Supra enim osteudimus ex iurisconsultorum sen^entia, mare omnibus hominibus cornmu-nem usum debere; quae autern talia sunt ') non reguntur aliquo iure ciuili unius aut plurium populorum sed iure communi gentium. Nam ius ciuile ea dirigit quae ad societatem unius populi pertinent, lus autern gentium ea ordinat quae comniunem spectant liumaui generis societatem. Adde iarn quod mare nou tantum dicitur a iurisconsultis esse commune gentium iure, sed sine ulla adiectioue dicitur esse juris gentium, quibus in iocis ius non potest signi-ficare noruiam aliquam iusti, se i facultatem moralem in re ; ut cum dicimus haec res est iuris moi id est hibeo in ea dominium aut usum aut simile aliquid. Praeterea eidem iuriscousulti cum in lioc argumento de iure agunt, quae norma est iusti, non tantum mare dicuut commune esse gentium iure, sed pro eodem gentium iure saepe usurpant uocem iuris naturalis, ut ex institutionibus appa-ret: haec autem uox ad illud ius gentium abusive dictum, hoc est ad ius qui-busdam popuiis imitatione commune, train non potest. Natura enim est prin-cipium uniuersale, et quae sunt naturalia ea ad omnes eiusdem naturae se extendunt non casu sed primitiua destinatione. Et ideo Aristoteles „r^xfrtor ipvawbrquot; delinit: „to Travca/ov ryv (tverjv tyor flrvn/xov^quot; atque ita distinguit ab to iure „0 tv-ïfr rhsWpiqet. ov coq ij dkX'oq.quot; 1)
Existimamus niiiiiominus allatam a nobis rationem cur mare proprium fieri cuiusquam nequeat ta'em qunm vanitatis nemo poterit conviucere. Est autem ista, quia dominium rerum a naturali possessione caeperit, ut ait Nerua filius a), et xuc''trayw/yr o-teudi potest Mare auvern naturaliter possideri neque totum potest, neque pars uila quae quidern toti suo conjuncta et linita maneat. Est euim posses^io nrduralis definieute Theophüo XQayixacoq /.nroyr;.quot; b)
Graecum AHcly^iv Latino teuere expivssit Paulus, et cum Nerua iuitium eins facit esse apnrehensionem 2). Appreh'jndi autem nihil potest nisi corporaliter ter-min tum. lam uero hurnidi est natura a!) alio terminari; ac proinde humida non possidentur nisi per id ipsum quo terrninantur, ut per uas possidetur uinurn, per ripas suas llumina: quare interminatus humor non possidetur. Ta'e autem est mare, et (lumen extra ripas elfusum: tanturnque abest ut possint isca possideri, ut contra quicquid ab ipsis tenetur possideri desinat. Hinc Laheo. Nerua, Paulus desinere me aiunt possideri; eurn locum, quem tinmen aut mare occupauerit c). Et hinc est quo! sicut quod in rnari aedificatum est fit priua-
») 1. i. IT. dc acq. poss. lt;. 1. ( I. 1 §1. D. XLI. 2.)
b) Inst, de Inter. (Theophili Panphr. Institut. p. 880.)
c) L. Possideri § Labeo. — L. qiii uniuersas § Item. ff. de a'q. poss. (1.3 §47 30 § 3. 1). XLI. 2.)
~) Aristoteles iu Politicis.
) 1. 1 pr, et § 1. I). XLI. 2. De acquir. vel atnitt. possess.
349
turn (id est aedificantis, quia per aedificationem arena rnari snbdita terminatur et apprehenditur) ita quo'1 mari occupatum est lit publicum, ut Aristo dixit a); quo I explic.at Ner.itius cum ait sublato aedificio quod in litore erat positnm (litoris enim hac in re eadem ratio quaa cuiusvis arenae maritimae) non manere locum eius cuius fuit aedificium. sed in pristinam causam rocidere ac perindo publicum fieri ac si nnrnquam in eo aedificatum fuisset b) ; dixerat auteni paulo ante, publicum in bac materie intellitji debere non quod sit populi sed qnod in nullius sit dominio. Marcianus eandem rem explicans locum aedificio collapso ait reuerti quasi jure postliminii c). Quare? nisi quia maris aut littoris id demum qnod corporaliter d(itinetur potest possideri, caetera possideri ne-queimt. Veram ergo causam :ur proprium culnsquam fieri mare 11011 possit expressit Johannes Faber ad Institntiones ^): -/Quo I mare est incomprebensibile sicut aer, ideo non fuit bonis populi applicatum.quot; ')
Nunc quomodo banc rationem Welwodus oppugnauerit nideamus. Primum defect us soliditatis, inquit, et quo! in re aliqua consisti nequeat, liaec non effi-ciunt quo minus ea res valide possideatur, multoque minus occupatio.iem eius rei acquisitionemque impediunt, si rnodo mari id largiri velimns qnod luriscon-sulti terrae largiuntur 1). Citat deinde Pauli responsuin qnod integrum sic babet: „non utique ita accipiendum est ut qui fundum possidere velit oinnes glebas circumambulet, sed sufficit quamlibet partem eius fundi introire, dummente et cogitatione hac sit nti fundum usque ad terminum velit possidere.quot;2) Quisnon uidel multis modis uitiosam esse banc argumentationem V ut probetur res non solida et cui insisti nequeat possideri posse alfertur exomplum a fundo, boc est a re solida et cui insisti potest. Deinde dicitur in mari esse concedendum quod in terra conceditur; at quid istud ? nernpe ut partem introisse et inambulasse sufficiat V at maris nulla pars est cui possit inambulari. Additur quo possessie non impe-diatur. eo multo minus impediri posse occupationem. At longe aliter res se babet: nam quia occupatie causa est possidendi, ideo plura ad eam requiruntur. Exemplum sit in fera, quae ut primum occupetur capi et apprehendi debet, postea autem satis est si quouis modo custodiatur. „Possidentur enim quot; ut inquit Nerua filins, „qu aten us sub cnstodia nostra suntquot;6); quod ipsum erudite sic explicat; „qua-tenus si velimus naturalern possessionem nancisci possurnus,quot; ubi naturalis possessio est ipsa apprebensio. Kigo ad occupationem requiritnr apprebensio acMo, ad possessionem sufficit apprebensio potentia. Et hoc quidem in mobi-libus; in imrnobilibus vero sufficit animo et corpore caeptam possessionem animo retineri f). Multo ergo facilius contingit possessio a nam occupatie et prima acquisitie. Sed ut rem premamus: possessionem in mobilibus quidem ma-nunm prebensione, in rebus autem imrnobilibus potestate standi ac sedendi luris-consulti describunt s). Quare quod apprehendi non potest cui insisti ac insideri nequit, id per se etiam non potest possideri. Per aliud tamen possideri res ta-
a) L. Aristo. ff. de rer diuis. (1. 10. 1). I. 8.)
b) L. Quod iu littore IT. dt; acq. dom. (1. l-i § l. ü. XLI. 1.)
c) L. in iautiim. ff. de rer. diuis. (1. 6 ])r. 1). 1. 8.)
lt;*) ad § Littorum lust, de rer. diuis. 5. lust. II. i.)
e) L. Possideri § Nerua. If. de acq. poss. (1. 3 § 13. D. XLT. 2.)
f) L. Possivleri § Sed et si animo. L. Si id quod 11'. de acq. poss. (1. 3 § 7. 1. 25. D. XLI. 2.)
z) L. 1. in princ. L. Possideri § Ex conlrario. ff. de acq. poss. (1. '1, 3 § 5. I). XLI. 2.)
quot;) Welwod, Abridgement. (Zie hiervoor p. 327,28.)
1. 3 j '1. P. XLI. 2. De acquir. vel amitt. possess.
350
lis potest, si comorehensa sit substantia soliiliore qua possideatur; inm per continons possidetur coiiteritiim. Mare per se appreliendi, insisti, iiisiderinequit. Vt par aliud possideri quiret necasse esset duo statuera, mare ab alio contineri et id coiitiiieiis possideri ab aliquo; quod non coutingere certissimum est. Quod ad Pauli respousum attinet, non agitur ibi de prima fundi occupatione ; namque is fundus ilo quo a^itnr iam terminatus erat, ut ex uerbis luriscon-sulti apparel. Terminare auteni rem quae millius sit est earn occupare, nec sine terminatione proceilit o(;eu[)at.io. Re antem seniel oeeupata ac terminata lacilius postea proceilit possessie, non sine corpore quidem, sed ita ut actus corporis in unam partem extendatur ad totum ante Urminatum corpoi-aliter. Hoc quoque non aliter nisi sit quod obsistat. Ideo si cum magna ui fundurn ab altero prius possessum ingressus sit exercitus. earn tantumrnodo paitem quam intraverit obtinet quot;). Tres ergo sunt causae propter quas responsum Pauli ad mare aptari nequeat: quia mare non est a quoquam corporaliter terminatum aut circum-septum, quia ne parti quidem eius ulli insistitur, quia mare possessioni ita resistit ut a parte ad totum extensio fieri non possit. Resistere eniin mare possessioni ex en. apparet ijuoil arenae etiam maris, semel aedillcio ant mole aliqua occupatae ita ut propriae alicuius factae fuerint, diruto aedificio aut mole propriae occupatoris esse desinunt') Vnde et hoc sequitur: etiamsi quis nauigans posset dici maris aut particulae alicuius possessionem adipisci, (quod minime uerum est, quia qui nauigat mari non insistit, non tenet mare, ov xnvé/fc, sed inagis tenetur xiu y.aciyf ir^ -)), tamen digressa naui statim cessaturam quoque possessionem.
Causa ergo proxirna enr mare possideri nequeat non est aut fluida ipsius natura ant aestuum reciprocae nices (quas frustra (?) sibi obiicit Welwodus 31), sed idem quod in aere incompreliensibilitas. Interim vebemens ille motus maris, ut in feris ingenium immansueturn, id elficerct ut, etiamsi occupatio locum bic liaberet, continuari tamen possessio et per possessionem dominium non posset nisi perpetua arctaque custodia.
Pergit Wehvodus et quanquam in partibus inquit Uuidum est mare, attamen ratione totius metas suas retinet quas vix egreditur1). Si concedit Welwodus ad possessionem incboandam requiri ut res terminata sit, maris antem partes toti cobaerentes non terminari fatetur, necesse est simnl fatoatur partes saltern maris occupari non potuisse. liursus si concedit, qnotl uerum est, rem tluidam et (ut hoc uerbo utar) non insistibilem baud aliter possideri quam per possessionem terminantis insistibilis, hoc autem terminans uelit esse oram maritimam, sequetur nec totum mare possideri, quia nemo omnes simul oras maritimas possideat. Adde iam quod ne orae quidem maritimae termini sunt maris; terrae enim mari cinguntur, mare terras ambit .t^h.1., ut loquuntur geograpbi omnes el auctores Latini Graecitiue. Et ratio moustrat; terrae enim partes non cobaerent, mare omme quod proprie ita dicitur coliaeret unumque et continuum est. Quare terrae partes magnae sunt maris insulae atque ita a praestantissimis scriptoribus vocantur, insulae autem in salo unde nomen. Terrarum ergo terminus aer et mare, maris uniuersi terminus tantum aor.
Fatetur deinde Welwodus non ubique exst.ue in mari insulas, breuia, rupes, quibus signis notantur termini partium diuisibilium2). Sed hoc cum dicit plus
quot;) L. Quod meo ^ Rursus si IT. de acq. poss. (1. IS § i. D. XIJ. 2.)
) Wehvod, Ahridgement. (Zie hiervóór p. 3'28.)
) Wehvod, Abridgement. (Zie hiervóór p. 328.)
351
sumit quarn datur. Nam partem ullam maris quae unlta sit suo tnti diuidi corporaliter posse nemo dixerit; intellectualis autem diuisio nihil ponit in re nee quicquam facit ad possessionem. Sic insulae, breuia, rupes exstantes in mari corporaliter mare non terminant, sed terminantur a mari; possunttamen inseruire ad dirigendas lineas intellectuales atque ita ponendos terminos intel-lectuales. Sed hoc quoque nihil ad possessionem.
Vrget Wehvodus: et Dons, inquit, homini dedit mentem intelligentem quae capax sit talis distinctionis acccdonti!)us instrumentis, puta pyxide nautica. as-trolabio aliisque. Agnosco distingui posse mare et esse usum allquern huius distinctionis, turn in iis quae intellectus por se operatur, cuius generis sunt geographicae obseruationes, tum in iis quae intellectus operntur accelt;lente uo-luntate, quo referri debent hominum contractus. Et ideo si qua fedora essent facta quae tali distinctione niterentur, dixi in Mari libero rem quidem non affici sed personas obligari Yerum ad proprietatem quaerendam ista non pertinent ; n im proprietas non contingit sine possessione, possessio autem non inchoatur solo animo, sod necesse est actus corporis accedatquot;). Quod si lineam intellectnalem ducere banc ail rem sufficeret, jam falsum esset quod jura dic-tant animo nos possessionem non apisci. Minim autem est non solui a Wel-wodo argumentum illud certissimum quod ipse dicterium vocat : nempe si lineam ducere ad occupationem sufficeret astronomos dicendos lore caeli, geo-metras autem terrarum possessores.
Quanquam autem notissima sit ilia juris regula: actu animi non inchoari possessionem, tamen si quis pertinaciter obsistat, ad manum est eins probatio a manifesta absurditate contravii. Nam si actu animi inchoaretur possessio et cum possessione dominium, cum duo eodem tempore enndem actum animi circa rem eandem exercere possint, sequeretur duos elus rei possessionem et proprietatem in solidum nancisci; quod in jure tam est impossibile, ut inquit Paulus Turisconsultus, quam in natura impossibile est duo corpora esse in eodem in loco proximo. (?)1) Praeterea actus animi non sunt uisibiles, et ideo sciri non potest uter prior actum animi exercuisset, ac proinde rerum dominia essent in incerto. Haec uero omnia in actu corporali occupationis alitor se habent. nam eum duo in idem corpus simul exercere nequeunt. Nam ut Paulus inquit, contra naturam est ut tu tenere uidearis (?) quod ego teneo 2). Deinde actus iste est uisibilis ac proinde probabilis, ita ut sciri possit uter prior rem occupaue-rit, qui proinde certus sit rei dominus.
Paucis interjectis do quibus mox agemus Papiniani illud citat: „In fmalibus quaestionibus uetera monnmenta esse sequenda.quot; 3) Sed hoc quid ad rem facit? Nam finium regundorum indicium, ut Vlpianus dixit, ad rustica praedia perti-net4). Mare in hoc indicium uenire nemo veterum nos docet. Deinde a thesi ad hypothesin inuitum me pertrahit. Maiestatem Regis Britanniae submisse veneror, nec ullum putó imperium ei tantum posse contingere quod par sit ipsius eximiis uirtutibus. Sed cum maiora multo mereatur, inter laudes ipsius haec quoque ponenda est, quod praesenti magnitudine contentus est et ingentia auorum facta supergreditui' nihil concupiscendo. Tum uero tanta ipsius est in omnes aequitas, singularis praeterea in socios et federates benevolentia, ut
R) L. possideri (1'. de acq. poss. (I. 3 § i. I). XIJ. 2.)
~) 1. 3 § 5. D. XLI. 2. De acqnir. vel amitt. possess.
) 1. 3 § 5. D. XLI. 2. De acqnir. vel. amitt. possess.
) 1. 11. 1). X. 1. fin. re gund.
b) 1. 2 pr. D. X. 1. Fin. regnnd.
multa quae iure sibi non debeantur ab ipsius l^onitate Bataui sperare audeant. ('aeternm quia de insnlis Anglicanis, de Iedere etiam Scotortim et Hollando-nim a liquid insparsit ego liaec verissima repouam Vir eruditissimus Academiae ('antabrijiieiisis professor, qui lus Anglicanum ad methodimi [ustinianearlim iMStitutionum redogit, sub titulo de rerum dinisioiie res naturalijure cornmuiies a publieis discernit; inter coinmunia naturali jure mare ab eo pouitur, et littora maris quasi accessoria; ideoque ait neminem ad littus maris accedere prohiberi, dam tarnen a villis et aedificiis abstiueat: quia, inquit, littora sunt iure gentium communia sicut et mare. Deinde ad alteram speciem transgrediens publica ait esse llumina et portus. Sed publica liaec, inquit, quae totius populi aliqnando 1'uerunt iure nostro ad Regem transferuntur, quippe qui uniaersi populi atque adeo ipsius reipublicae personam sustinet. Qui itaque in ripas lluminum pu-blicorum naues hodie exonerant, vectigal regi aut ius eins habentibus boe nomine pendunt; et in llumine publico nemo piscatur qui a liege banc liber-tatem non obtinuit1). In federe nero, quod inter llenricum VII Ut-^om Angliae et Pliilippum llollandiae et Zelandiae Principem initum estannoClOGCCGXCV, exslant haec uerba: „Quod piscatores utriusque partis partium praedictarum, cuiuscunque conditionis existant, poterunt u!)iqiie ire, nauigare per mare, secure piscari absque aliquo impedimento. licentia, seu saluoconductu.quot; He quo tedere quod ad piscationem attinet nihil actis posterioribus nouatum est2). Rursum in eo federe, quod anno CKU'JX.L convenit (-) intfr [acoljum VI:i) Scotiae Regem et Mariam Hungariae Reginam ut Belgii et nominatim llollandiae et Zelandiae Praelectam, ca uturn est de immunitate piscatorum: in altero vero anni G1010L Carolus Imperator Princeps llollandiae et Zelandiae idemque Rex lacobus Scotus pro-mittunt ea quae circa piscationem et liberum usum maris conventa essent sincere obseruatum iri; cuius lederis uerba repetita sunt in nouissirno federe, ({uod anno ClOlOXCIV maxirnus Principum lacobus tunc Scotiae, nunc totius Britanniae et Hiberniae Rex cum Ortlinibus federatis nostrarum natiomnn pepigit. Ad haec federa et ius gentium, cum quo federa ista consentiunt, us us quoque et consuetude temporis omnem hoininum memoriam antegredientis accedit; ab oinni eniin aeuo Bataui piscatores sub ipsas Angliae Scotiaeque oras non minus quam in caeteris Oceani partibus libere piscati sunt, neque passi suit in eo se libertatis usu ulla ratione impediri; ita ut etiamsi praescriptio locum in hac re haberet ulluni ea pro ipsis manifeste staret, tantum abest ut contra eos possit allegari 4).
Quod uero in eo sudat Wei wed us ut ostendat successionem pai-tium non obstare possessioni, et testimonium Alfeno indicit5), ut probet mutatis sensim particulis rem non aliam fieri, immerito se fatigat. Nam neque hoc fundamento nititur proprie inoccupabilitas, neque recte procedit coinparatio. Nam regionis, nauis, hominis denique partes non impetu quodam simul, sed paulatim ac sine
') Van bevoegde zijde wer.l mij de gissing medegedeeld, dat hier sprake zoude zijn van Braetonius. Het door Selden uit diens werk medegedeelde (zie hiervoor p. 18 Noot 1) bevestigt die gissing in allen deele. Het eerste boi'k handelde volgens Selden „de rernm divisione quot;en de door Selden (Mare Clansnm, in: Opera. II. p. 1381) daaruit aangehaalde woorden hebben hier en daar een treffende overeenkomst met de hier medegedeelde.
Ue Groot gebruikt hier hïtz'ilfde argument als de gezanten van IG'IO. De restrictie eehier „qnod ad piscationem attinetquot; bewijst, dat hij wist, wat door de Engelsidien tegen hen was aangevoerd, en dut hij de qnaestie over het tractaat van 520 kende. (Zie hier.oor p. 58,59,(34.)
3) Lees: lacobum V. (Zie hiervoor p. 32.)
4) Zie over dit alles uitvoeriger: hiervoor p. 27—33.
5) 1. 70. D. V. 1. De judieiis.
353
sensu quodanimodo mutantur: maris autem pai-tes nullo momontn consisfunt. Quorl uero liic iterum repetit, maris corpus suis quasi metis coliiberi, id
ad roin non pertinet. Nam si hoc milt, (mitam esse maris essentiam, hine non sequitur esse occupabiltm; nam et aëris fmitnm est elementum. Si lioc prae-terea indieat mare terra terminari, iam ante ostensum est terrain non esse ter-mimim totalem uniuersi maris. lino nee terra est totalis terminus partium mails, ouae intellectuale aliquod totum per se constituunt, puta Maris Hispanici, Gallici, Cimbrici: nullum enim mare tale terra ambitur.
Et hactenus quidem rationem physicam excussinius ob quam mare proprium fieri non potuit. Additnus inoralem alteram ex qua appireat non oportuisse mare proprium fieri. Memineriraus autem quod Aristoteles dixit, in materia morali non dari d.rorhisF-^, sed debere nos iiactenus „en uxmpV,■
flt;l' üffor rj rov xpaypnroz (/vniq ï:rinu.quot; ') Supra ostendimus natura res omnes esse communes, hoc est a natura aut Deo nuctore naturae datum lus humano generi in res alias. Vt autem hic proprium ins in liane rem habeat exclusis caeteris id natura non elficit; sed nee prohibet, verum perinlttit fieri dum causa rationabilis snbsit, qu;i cessante nihil mutandum ratio suadet. In rebus mobilibus instituendae proprietatis causa 1'nit, quia res illae usn pereunt, unde uix poterant ex commnnione non oriri rixae, cum eadem re hic ita uteretur ut ille tantundem in ea iuris habens ea uti postea non posset; in rebus autem soli alia fuit causa, quia res soli f.cl tó 7Co).v (quod in moralibus' snffi-cit) fruc.tum non ferunt nisi humano labore atque industria excitatae; unde iterum ex commnnione iurgia par erat metui, cum industrii ac laboriosi ho-rnines aegre ferrent alios quorum neutiquam par esset opera tantundem aut etiam amplius frnctuum auferre. Vtraque antem haec causa cessat in mari; nam et utendo ipsnm mare nihil corrumpitur, et ut fructus proferat nullo cultn indiget. Mare ergo merito commune mansit; plsces autem quia usu pereunt flunt proprii, scd ita ut res omnes quae nullius sunt, occupatione scilicet. Hac enim ratione optime occurrebatur rixis, si quae non poterant manere communia ea essent prhni capientis* tum quia incertitudo proprietatis aliter evitari nou poterat, tum quia aeqnum erat statui diligentiae praeminm.
Quam claris verbis Romani lurisconsulti mire nullius esse proprium et com-munem eius usum omnibus hominibus dixerint ante ostendimus : ita ut vim non ego illis fecerim, sed is facial qui id negat. Tanien ut suain culpam milii imputet Welwodus nouissimo loco duo adfert responsa, prins Martiani, Papi-niani alterum-'): quae an inspexeiit multum dubito. Nam Martianum ait de maris diuerticulo agere, cum tarnen aperte agat de fluminis publici non de maris diuerticulo1). Verba sunt: „Si quisquam in fluminis publici diuerticulo solus pluribns annis piscatus sit, alterum eodem iure uti prohibebit.quot; 2) Sed boc ferendnin utcunque est pro eo quod Papiniannm idem ait dicere, cum nihil minus dicat qnam hoc quod vult Welwodus, imo contrarium potius adstruere uideatur. „Praescriptio,quot; inquit, „longae consuetudinis ad obtinenda loca juris
25
) Het moet trouwens erkend worden, dat De Groot het in zijn Mare Li beril m (p. 20) had doen voorkomen, alsof Marciauns van een diverticulum maris sprak. — De wederlegging van Weiwol is niet juist: im ners De Gro-it zjll' had vroeger toegegeven (Mare Libernm. p. 2'.)), dat een diverticulum fluminis, wat de occupatie betrof, met een diverticulum maris gel ij : stjiid. (Zie eveneens: Jus belli ac pacis. p. '120. 1. II. e. 3. § 10.) Hier had dus integendeel het bewijs moeteu voliren, dat een diverticulnni maris niet met de opene zee gelijk gesteld mocht worden, een bewijs, dat trouwens op p. 350 te vinden is.
) 1. 7. D. XLIV. 3. De div. temporal, praescript.
gentium publics concedi non solet; quoil ita proceilit: si quis aedilido fnnilitus dinito quod in littore posuerat. aedificio alterius postea eodeni in loco exstructo, occupant! datam oxcoptionevn opponat, vol si quis quod in f luniinis publici diuer-ticnlo solus pluiibus annis piscatus sit, alterurn eodem ime prohibeat.quot;') Mon négo recte conciliari posse haec loca si Martianum dicaniusloqui de eo qui piscatio-nerti continuaueiit, Papiniamnn de eo qui piscationem dereliquerit, quod ex altero exemplo aedificii in littore diruti non absurde colligitur. Sed interim rairari satis non possum ail oppugnandas tot sententias quas pro maris comnumitate attu-limus produci loca duo, quorum alterum proprie ad rem non peitiue»t, alterum vero id cuius causa adtertur evertat polins quam confirmot. Rectius igltur attulisset Pauli responsum in 1. Sane D. de Injuriis 2); est enim id ferme unicum in omni luris Corpore, quod in speciem ipsi faueat. „Sane quot; inquit Paulus, „si maris proprium ins ad aliquem pertineat Vti P o s s i d e t i s interdictum ei competit, si probibeatur ius suum excrcere, quoniarn ad priuatam jam causam pertinet non ail publicam haec res, utpote cum de iure fruendi agatur, quod ex priuata causa contingit, nou ex publica.quot; Sed uere diximus in Mari L i-bero3), bis Pauli vocibus intelligimaris diuerticulum, sicut Martianus de lluminis diuerticulo loquitur. Quod ipsum Welwodus negare non potent, 4) nam cap. XXV [ baec ipsius uerba sunt. „Quin et bodie piscationem in tluminibus et in iis maris partibus, quae possessiouibus hominum, licentiam a rege babentium, appropinquant, proliibere licet j sed nemini privato, extra Principis licentiam, ullo praetextn, aut longi temporis us\i et praescriptione allegatis, proprietatem huius-modi maris partis ita acquirere licet, nt alios ibi piscaii prohibeat; hae enim praescriptiones ad solos Principes pertinent.quot; Concedit hie Welwodus a pi iuato non posse ullam maris portionem possidendo acquiri. Atqui de pi iuato agit Panlns fatente Wehvodo. Sequitur ergo ut Panlns non agat de maris portione. Quare cum nilii-lominus statuat Paulus jus maris proprium ad aliquem pertinere posse, restat ut non de mari agat toto aut de maris portione, sed de diuerticulo maris, quod ipsum mare vocatur improprie, sicut et Lacns Asphaltites mare dicitu'r. Hanc esse Pauli sententiam ex Martiani quoque response apparet. Nam si lluminis, quod proprium est populi, nihil possidendo acquiri pokV praetor diuerliculum, mnlto minus maris, quod commune est omnium, extra dinerticulmn quicquam proprium fiet. Adde quod praecipua ratio quae occu-pationem impedit, nempe quia includi mare non potest non cessat nisi in solo diuerticulo; estque diuerticulum maris persimile aeri incluso aedibus, quem proprium fieri non absurde quispiam dixerit.
Interroganti Welwodo, cur Principi non liccat quod priuato licet et late prae-dicanti Principis curam pro tuenda maris securitate ^), respondebo nihil a nobis negari Principi quod conceditur priuato, multa autem ei concedi fpiae priuato non concedantur. Dincrticulnm igitur Princeps propiium facere poterit. Sed nou debet sub dinerticuli nomine occultari maris portio toti sno unita. Mnlt'im enim inter haec interest. Nam sicut pars omnis lluminis est intra ripain, diuerticulum uero ultra ripae rigorem, ita pars maris citra littus, diuerticu'.um ultra est; quod et nox ipsa indicat, nam dinertere est de uia decedere. liatio quoque diuersa. Pars maris unita est toti mari, diueiticulura ah eo velut divulsum; pars maris terminis nullis constringitur, diuerticulum autem est aqua
') 1. 45 pr. I). Xbi. 3. De usurpat. et asncup.
2) 1. 14. D. XLVII. 10. He injuriis et fa mos. libell.
') Mare Libcrum. p 20.
4) Dit is dim ook waarsclujalijlc de roden, dat Welwod deze plaats, die reeds in het Mare Liberum aangehaald werd, niet heeft gebruikt.
5) Welwod, Abri Igement. (Zie hiervoor p. 330.)
335
marina terrae injesta et quasi inclusa; pars maris a natura est, diuerticulum magis ab arte, ui lestimoaiis Columellae, Varronis, Plinii, Martialis probauimus'). Diuerticuluni si proprium fial nihil decidit mari, maris autein partes si pole-runt propriae fieri, poterit et totum quol non nisi ex partibus constat ~). Memi-nisse auteni debemus, quaori hie an per reruin naturam et ius gentium certa res possit propria lieri. In hac autem quaestione nihil momenti adfert nomen ac males tas Pi'incipis, qui nec rerum naturam potest imrnutare nec ius gentium. Non .magis Princeps quam priuitus tenere potest id quod per se teneri nequit. Et de iure uerum est illud Ilarmenopuli: „*(u kc.iu ol y.uamp;o).t%oi
y.on ffinoodi' rótioi.quot; Nequo tutela quicquarn ad proprietatem facit; nam Princeps tutor est et custos etiam rerum alienamm, multo magis communium.
Leonis ego constitutiones citaveram :cfQ\ rwr :clt;JoQ-ic)ov4). Quaerit ergo Wei-wodus, an minus ipsi fuerit auctoritatis quam aliis llomanis Imperatoribus a). In subditos sane suos tantundem iuris habuerunt lustinianus et Leo ; sed apud nos auctoritatis non habant tantundem, (juia apparet lustinianum eruditissimis usLim ministris in jure cornponendo ita ut in oinni iuris lustinianei corpore et aequitas admiranda et prisci Quiritium iuris summa cognitie resplendeat; quo factum est ut populi plerique sponte sua leges lustinianeas receperint, ut llo-mani olim Rhodias. At Leo.lis aliorumque Imperatorum legibus nunquam is honor delatus est. Quanquam in hac sane quaestione, ut Leonis nobis auctori-tas noa praejudicat, ita nec lustiniani auctoritate innitinmr. In iuris gentium CDntroversiis non unius Principis iussa sod rnultorum saeculorum, multorum hominum \ioces audiendae sunt. Claudius Imperator iustas inter patruos fra-trumque filias imptias esse voluit; nemo tarnen id ius esse concesserit. Neque nero aut factum Leonis aut id ipsum quod ab eo constituitur multum ad praesentem controuersiam facit. Nou enim Leo proprietatem sibi maris ascri-bit ut cam cui nelit pro arbitrio concedat, sed quid iuris sit pronuntiat; in quo etiam si quid statuisset novum potuit id noa ex rei natura, sed ex eo obse-quio quod subditi Principi debent consistere. Nam nt Vlpianus ait, etsi seruitus non potuit mari impoai, potuerunt tamen personae obligari ut scilicet aut ficereat aliquid aut paterentur 6). Verum ne hoc quidem sibi arrogat Leo, sed id quod per se iustum et aequuni esse arbitrabatur sua lege contirrnat; in quo fallatur nec ne noa dispute. Certe quid senserit in aperto est. «Haec etiam lex,quot; inquit, „quae maritimorum ])raediorum ius tollit, eorum nude apud oras mare conspicitur, quaeque insuper illorum dominum si illic pi scar i volentes prohibeat iniuriarum actioni subiicit, nobis non aequa statuere uisa est.quot; Kt postea: «At quare ita fieri debeat nullam equidem ratio ne m uideo.quot; Item: „Nam quemadmodum terrenis locis iuris est, nt quicunque domus dominus sit, is praeter illitis usum uestibuluin quoque atque atrium possideat, ut ita etiam in maritimis oMineat rationi esse consentaneum putamus.quot; 7) Nec magis ipsum id quod constituitur nostram quiestioaem definit. Ex constitutionibus eiusdem Leoais LVIl, CII, Gilt, CLV apparet. in Bosporo Thracio solitos maritimorum prae-
^ ]Mare Libenim. p. 28.
-) Vgl. hier: Jus belli tic p.icis. p. (1. II. c. 3. § 8, 10.) Op dc aange
haalde plaats zegt De Groot juist het tegenovergestelde van liet hier beweerde. Men zoude hem daar zijne eigene woorden kunnen tegenwerpen (zie hiernv p. 350); ,/Qantrtas et situs non fasiunt dinarsas siibstantiarum species; unius auteni speciei qnoinodo potest ius esse diuersum?quot;
3) Const. Hurnieiiopulus, Hoóye-qov ró^ or. i. 4. 39.
4) Leunis Novellae Constitutiones CIl—C1V.
5) Welwo.!, Abri(lgem2!it. (Zie hiervoor ji. 330.)
quot;J ). 13 jir. I). VIII. 4. Comm. praed. t. urban, q. rustic.
quot;) Leonis Novella; Constitutiones. LYI.
356
diorum dom in os epochas quasdam hoc est septa statuere, quibns maris aliquam particulam praetentain suis praediis includerent. Hie si alius piscari nellet an is prohiberi posset dubitabatur. Yeteres negauerant et proliibito dederant iiijuriarum actionem, Leo contra dominis putat jus prol li bend i competere. Pro I.cone est quod ista circumseptio aut occupatio est aut quiddam occupationi proxinium, et maris portiuncula ita epochis termiiiata ad diuerticuli naturam et ad molis in mare jactae exemplurn uidetur accedere quae propria fieri possunt. Contra pro uete-ribus lurisconsultis facit quo4 mare uniuersum cornmunem usum homijiibus debet, et quod idem debet esse ins partis quod totius a). In hac quaestione si quis malit Leonis quam ueterum omnium sententiam sequi, cum eoegoserrarn non reciproi'abo, dum tamen quod Leo «ie particula inclusa statuit, id ad apertas et reipsa indistinctas a mari portiones contra mentem Leonis non prorogetur.
i)uo ait a me concessa Welwodus e qnibus sibi victoriam pollicetur. Prins est de diuerliculo, cui iam respondirnns, irno in ipso Mari libero pridem respond eramus. Alterum vero hoc est quod scriplnm a me dicit: „Et si qnic-quam eoruni prohiberi posset puta piscaturarn, qua dici quodammodo potest pisces exhauriri,quot; quae uerba ita posita sensum nullum habent üescribenda igitur fuit tota perioius quae est ista: „Deinde nero eliarn qui mari imperaret, nihil tamen posset ex usu communi deminuere, sicut Populus Romanus arcere neminem potuit, quominus in littor e Imperii Romani cuncta faceret, quae jure gentium pemiittebantur. Et si quicquirn eorum prohibere posset, puta pisca-turam qua dici quodammodo potest pisces exhauriri, at navigationem non posset, per quammari nihil perit.quot;Quis non uidet niiiil hicconcedi, sed argumentum duci in jure frequens, ut cui non liceat id quod minus est ei multo minus liceat id quod mains est. Minus autern est piscaturarn prohibere quam naui^ationem, quia plures causae sunt quae nauigationem uetant prohiberi quam quae piscationern. Communis ntriusque causa est quia mare omnibus patet; acceditin nauigationecausa peculiaris quod pei1 nauigationern nihil e mari demitur. Et hue spectat ille Ciceronis locus a. me adduclus ex primo Oflicioruni a', quein Welwodus cum piscatione male con-nectit. Non concedi autern a me piscationern in mari a quoquam posse prohiberi satis toto Capite Quinto apparet; et si concessum a me essei frustra hunc laborem surnsisset Welwodus. Imo qui seriem sensumque meorum uerbo-rum recte ceperit, is facile uidebit illo ipso loco id impugnari quod ille quasi concessum surnit Dixi enim minus esse iniustitiae in piscalionis prohi-bilione quam nauigationis, ut cum piscalionis prohibitionem ostendissem illicitam eo magis appnreret, quam esset ab omni specie iuris aliena nauigandi prohibitie. Quod si quis sic velit argumentari: cum natura rei communicabilis sine ullo detrimento causa sit cur prohiberi usus non debeat, (eaque) cesset in piscatione, piscationern iiiitur prohiberi posse; respondebit quicunque erit dialecticae non imperitus, a remotione causae ad remotionem ellecti ita dernum argumentmn procedure, si extra illam causam aline sullicientes dari non possint. At iiic sunt causae sufl'icientes plures aliae quae vetent piscatione prohiberi, ut ista quod mare cum sit inoccupabile nulli queat proprium fieri; ex eo autern quod proprium nulli est fructus colügere cuilibet liceat, ut exemplo ostendi potest her-barurn aliarumque rerum in terris nouiter repertis nascentium. Deinde ut nullae aliae sint causae ipsum tamen ins gentium, sine ab arcano instinctu naturae
a) L. quae de tota ff. dc Kei uiud. (1. 76 pr. D. VI. i.)
) Wclvvod, Abridgement. (Zie hicrvtfor p. 330.)
857
profectnm sine a prisca consuetudine generis hnrnani, ad obligationem intro-dncendam sufficeret. ^
Conqnei'itur Welwodus magna Britannis dainna inferri a piscatoribns Batauis1). Quornodo tandem 7 quia ne pisces capiunt ? At damnum dare non est diceu-dus is qui iure suo utitur a). Si Bataui Britannos piscaUi arcerent darnMum illis facerent; nunc quid nisi re comrnuni cornmuniter utuntur. Si libet Britannis, possunt non tantum iuxta Batauos piscari, sed et Batauos antevertere quippe cum ipsi propiores sint piscoso mari. Sin ipsos taedet rnagni laboris, taedet impensarum quae in maxima fiugalitate saepe tarnen omnem quaestum exhauriunt, quod ab ipsis negligitur a vicinis capi quae tandem inuidia est 7 Adde iarn quod si damnum dare alteri dicendus est is qui piscatur in mari, quia alter eodem loco ac tempore piscari nequeat, ad hoc exemplnm et qui nanigat dici poterit nocere alteri, quia duo simul eodem in loco nauigare nequeunt •'). Quod si hoc voluit Welwodus, illos etiam pisces disiici ac dissipari qui non capian-tur, hoc praeterquam quod verurn non credimus. id certe nauigationi non piscationi asscribendum est; ita ut qui hoc uelit impedire adnavigationem ad orarn pro-hibere deberet. Sed in iure notissimum est, ea quae propter destinationem y.(u y. a ret avftfje fJ ^/.64 eveniunt, nunquam iure suo utentibus imputari b).
Ostendimus nihil esse a nobis concessum Welvvodo, quod ad mare aut ius piscandi proprio iure vindicandum pertineat. Experiamur an non ego potius ex ipsius armamentario tela mihi possim depromere.
Primuin hoc a Welwodo datur: priuatos nisi a Principe id acceperint non posse portionem ullarn maris aut ius prohibendae piscationis sibi acquirere, quia ius eiusmodi praescriptionuin ad solum Principem pertineat. Verba sunt ipsius capite XXVI ex quibus sic licet ratiocinari 2). Quicquid Principis est proprium, si est alienabile, potest et a priuato praescriptione quaeri. At maris portio et ius prohibendae piscationis praescriptione quaeri a priuato non potest, nec id accidit quia haec sint inconcessibilia. Sequitur ergo ut ea nec ad Principem pertineant. Propositie probatur, quia iure gentium quod ad dorninia rerum attinet nulla est distinctio inter Principem et priuatum; iuris autem ciuilis certissima est regula, quicquid acquiri potest priuilegio aut concessione idem posse acquiri possessione temporis memoriam excedentis. Assurntio est ex uerbis Welwodi; non esse inalienabile aut inconcessibile fatetur cum ponit Principis beneficio ius tale posse quaeri, et tamen praescriptione posse acquiri negat. Rursus alio modo sic argumentari licebit. Quicquid proprium est populi id potest possessione memoriam excedente acquiri a priuato. At mare a priuato tali possessione acquiri non potest, non est igitur populi. Assurntio hie est ex uerbis Welwodi. At propositie probari potest f.rayoy^r. Et est praeclarum ei rei testimonium in 1. Vsum aquae. C. de Aquae ductu. lib. XI3), si conferas L. Si in publico § Sine. D. deAqua et aquae plu. arc. 4} et L. 1. § idque a Principe. D.
a) L. flinniniim § ult. iT. Damn. inf. L. Nemo damnum ff. de Reg. Iuris. (1. 24 § V2 D. XXXIX. 2. — 1. 151. D. L. 7.)
b) L. 'I. § Denique Marcellus. L. 2 § Idem Labco. ff. de aqua et aq. pluv. arc. (1. I § IS et 1. 2§0. D. XXXIX. 3.)
) Welwod, Abriilgement. (Zie hiervoor p. 330.)
) Welwod, Abridgement, p. 57.
) 1. 4. C. XL 42. De aquaed.
1. 18 § 1. D. XXXIX. 3. De aq., et aq. pluv. are.
358
de aqua quotid. et aestiua '). Praeterea ex co, qiioi praescriptionem liane, qua maris fiorlio aut ius piscandi acquiritiir, ad solum Prineipem pertinere dicit, aliud Imic argumentum suppstit tale. Nemo potest praescribere quod ante ipsius est, quia quod meum est meum amplius fieri 11011 potest; at Pi inceps praescribere hie dicitur maris portionem aut ins piscandi: noa est igitur ante praescriptionem ipsius. Si 110:1 ante ipsius est, ergo nec inre aliquo communi ad Piincipem ista pertinent, nec occupatione possunt acquiri. Nam quod ipso iure ad 110s pertinet ad id acqnirendum facto nullo opus est; et ojcupitio uno actn impletur, cum praescriptio actum continuum etquidem loagissimi temporis requirat. Concidunt ergo argumenta ilh omnia Wehvodi, quae ant iure ipso Prineipem volunt maris do ninuni fieri, aut ab initio mare non minus quam terras occupatum esse statuunt. Vltimo loco hoc accedat, cum Welvvoclus a priuatis citi'a beneficium Principis maris portionem ant ins proliibendae jtiscati-onis neget posse acquiri, nihil pro ipso facere L. Sane D. de injuriis cam ibi de eo jure agatur qnoJ ex priuata causa contingat, 1:0:1 ex publica; qui tamen anus locus est in iure uniuersi, quo in errorem inducti sunt omnes qui antehac a defensa nobis sententia recessernnt.
Alteram quod dedit Welwolus est, nauigationem nou poss^ a quoquam cui-quatn prohiberi ulia in maris parte 3) ; quo I cum sit verissimmn non potest nisi a tali iure gentium proücisci fpiol gentes omnes oliliget. 1 to.: ipsum vero et-f'atmn momenti maximi a veteribus lurisconsultis, qui omnia iuris gentium tam diligenter persequ'intur, omissum esse quis credatAt mentionem eins nullam inueniet nisi in iis uerbis, quae mare in nullius esse dorninio, aut com-innnem eius usum esse honiinibus omnibus asseuerant. Vnde colligo haec ipsa axiomata, mare in nullius esse domtnio et comnmnem eius usum omnibus liominibus, 11011 eius esse iuris ciuilis, quod imitatione sit factum commune po-pulis pluribus et quod abusiue ius gentium uocatur, sod iuris gentium propria dicti, quod gentes gentibus obiigat. Nam ex elfectu causa cognoscitur. At quol illicitum est nauigationem prohibere ex illis ax inn ia'Is uenit. Hinc etiam colligo, in illis axiomatis noces nullius et omnium omnino uniuersaliter intelligendas, non autem do populi unius ciuibus; quia nauigatio prohiberi non rnoJo popu-laribus non potest, set) nec externis; etfecta autem uniuersalia non possunt procedere a causa particulari- I'osito autem ista axiomata esse neri iuris gentium et uniuersaliter capienda, facile apparebit piscationem quoque omnibus patere nullo discrimine. Nam piscari quoque est uti niari, et quod nullius est. proprium eius fructus Hunt occupantis. Atque ideo Vlpianus et Martianus a negatione proprietatis et positione communis usus ipsius maris ad piscationis libertatem argumentantur4). Huius consequentiae vis Angelum et qui cum ipso liallucin-iti sunt eo perduxit, ut quia ex Pauli response male intellecto piscationem in mari prohiberi possa statuerant, inde porro maris partem propriaiii fieri alicuius posse asseuerarent; hoc nero posito eo producerent argumentatio-nem ut prohiberi quoque nauigationem posse non vererentur asserere; quod quam absurdum ac noxium sit uidet Welwolus. Uogandus est igitur ut prae-cludi eius erroris fontes patiatur.
Tertium hoc a Welwodo datum accipio: „Mare proprium alicuius fieri non potest quia natura iubet esse commune. Cui et ego possum assensum praestare si de magno uasto inimenso mari esset controversia.quot; 5) Et postea: „Pronunti-
') . 20 f 42. U. XLll). 20. De aqua quotid. ct aest.
2) 1. 14. D. XLVÜ. De Injur, ct famos. libel).
3) WehvoJ, Abril'ement. (Zie hiervóór p. 324,25.)
■•) Vgl.: Jus belli ac pai is. p. ')29. (1. 11. c. 3. § '1 '1. •12,) 6) Welwod, Abridgement. (Z:c hiervóór p. 329.)
nudum cen-eo mme libemm, nempe earn partem magni maris quae a finibüs Ion ge reu; ota ei-t.quot; ') Hie iterum repetam, hoe cum sit verissimum e» mo-menti maximi a ueteribus luriseonsultis nou esse praeteritum. At nusquam hoc illi trailiJerunt nisi locis a nobis citatis, quibus more in nullius dominium peruenisse et lure gentium communem ejus usum esse omnibus l\o-minibus pronuutiatur. Undo iterum liquet quod niodo dicebam, agi illis locis de uero ac proprio gentium iure, et propositioues illns oiuuiuo uuiuersaliter iutel-ligendas. lam uero iidem iurisconsuiti sinipliciter mare nominaut, neque dis-cernunt propinquiusue sit au rernotius terrae, vastum an minus uastuin. Vnde ergo nobis ista distinctie? Quid quod nou mode probari non potest id discri-men, sed facile etiam refutatur. Nam quantitas et situs non laciunt diuersas substantiarum species; uuius autem speciei quomodo potest ius esse diuersum, et quidem ex gentium iure quod maxime aequale et uniuersale est ? Adde quod Welwodus nou Maris Mediterranei sed Oceani partes quasdam vult pro-prias fieri, et quod omnia quae ad defendendam istarum partium proprietatem attulit possunt non minus recte ad Oceani alias partes vastiores aptari. Nam si in istis partibus de quibus agit Welwodus sunt insulae, rupes, breuia, ea et in Atlautico Oceano reperias. Si istae partes habent littora, habet et Oceauus Atlanticus. Et quae ratio tandem elliciat ut si occupari potest mnre ad cen-tena milliaria non possit ad centena quinquagena, inde ad ducena atque ita deinceps? Si aqua ad centesimum milliare est propria, cur aqua quae istam propriam immediate contingit non aeque propria esse poterit. Haec sunt droQu, ad quae veniri necesse est ubi semel a uero recesseris. lam uero si recte dictum est a Welwodo, etsi partes maris terminalae nou sint esse tamen uniuersum maris corpus terminatum eoque occupabile, sequetur ut uniuersus Oceauus facilius possit proprius fieri quarn partes singulae, ut quae Oceano cohaereant eoque certis metis non teneantur -).
') Welvvod, Abridgenuut. (Zie hiervoor p. 331.)
2) In lijnrechten strijd hiermede is: Jus belli ac pacis. p. (1. H. c. 3 § 8, 10.)
Ik begrijp dan cok niet. dat prof. Fruiii (Een onuitgeg. werk v. Hugo de Groot, in: Gids. '18(38, IV. p. 223, 240, 253) meent, dat er tusschen de vroegere en latere denkwijze van De Groot over mare libernm vgeen ander verschil bestaat dan hetgeen uit het met den tijd veranderde karakter vila den schrijver te verklaren is.quot; De zee is van nature vrij en kan niet geoccupeerd worden, had De Groot in zijn Mare Li be rum geleerd. Een gedeelte der zee staat hierin volkomen met de geheele zee gelijk, herhaalde hij in zijne Defensio zoo kras mogelijk. Bij eene „maris portiuncula epochis termi-natamp;Z' wil hij slechts occupatie toestaan, „dummo.lo quod Leo de particula inclusa statuit, iil ad apertas et re ipsa indistinctas a mari portiones contra rnentem Leonis nou prorogetnr.quot; Zelfs occupatie van een „diverticulum marisquot; geeft hij alleen toe ouder uitvoerige verwijzing na.ir het onderscheid, dat er tusschen zulk een diverticulum en de zee zelve bestaat. Wat anders leert hij nu in zijn Jus belli ac pacis, waar hij diveiticula, :cqó0-vq(i, portiones maris non undique inclusa littoribus, sinus, zelfs freta voor toeëigening vatbaar oordeelt, dan dat wat hij in Welwod ten zeerste afkeurde? Ook hij vergeet hier, dat „quantitas et tilus nou faciunt dünrsas substantiarum species,quot; — dat eene «particula inclusaquot; juist door de „circumseptio'' voor toeëigening vatbaar gemaakt wordt, en dus met de fcaperlae et rei[.sa indistinctae a mari portionesquot; niet mag gelijk gesteld worden, — dat eindelijk „nou debet sub diuerticuli nomine occultaii maris portio toti suo unita.quot; Ook Welwod had gesproken van „een bepaald gedeelte der zee, van betrekkelijk geringen omvang:quot; een principieele gnn-tussehen Welwods A bri dgement en htt Jus belli ac pacis, schijnt het mij hier niet mogelijk te trekken. — Uit de Defensio blijkt ook duidelijk, dat De Groot ./net onderscheid tuspclien den Oceaan en de zee, tusschen zeeën van grooter en die van kleiner omvangquot; niet heeft „voorbijgezien,quot; maar dat het voor hem eene uitgc-
360
Et hactenus quidem de maris conmiunitate et libertate piscandi sententiam pridem a nobis propositain satis ut arbitror delendinms. De indnstria autem pepercimns agere de maris imperio ac iurisdictione, quia ea quaestio ad dominium et ad ius piscandi nihil pertineat, ideoque non recte a Welwodo cum liac nostra controuersia permisceatur. Quanquam igitur supersedere huic rei tractaudae poteram, tarnen ne quid lector desideret, dicam quid mihi uideatur: quod ut recte iiat uideo miln nou tarn respiciendnrn ad interpretes, qui paucis retro saeculis uixere, qui saepe ab aliis et a sese dissident, quani ad priscos auctores ipsaque iuris principia et regulas. Quare ne res diuersae perperarn coufundantur, distinguendum censeo inter eani iurisdictionem, quaecuiquam com-nnmiter et earn quae cuiquam proprie competit. Comrnuniter omn^s popu.iaut eorum Principes puuire possunt piratas et alios, qui iti mari contia ius gentium deiinquunt. Nam et si quam terrain ponas a nullo populo occupatam, in Intrones ibi delitentes idem erit juris. lurisdictio autem, quae cuiquam iure proprio competit, aut in personam aut in rem sine locum dirigitur. In personam iuris-dictio aliqua competit nulla loci ratione habita; nam et Princeps subditis uetare potest eliam ne t;ile qiüd faciant extra territorium, atqne ita qui legates mittunt imperant legatis longe agentibus. Vicissini in locum jurisdictio dirigi potest non habita personae ratione : atqne it i hospitibus transeuntibus leges ponuntur ab eo, qui in solum qua transitur imperium habet. Rursus in personam iurisdictio est aut ab ipsa reipublicae institutione, puta summae potestatis in subditos, aut ex pacto in federates. Itaque non tantum potest Princeps snbditoi um actionibus mari-timis legem ferre, de iis judicare, etiam tribul um irnponere, sed etiam federatorum, si id federe conuenerit. Nam, ut ex Vlpiano diximus, etiam cum res seruire non potest personae tarnen possunt conventione obligari Neque negem quod federe induci potest idem posse induci tacito consensu hoc est consuetudine, durn ne consuetude extra eos extendatur qui longa pitientia uideri possunt assensum praebuisse. Et hactenus non refragor iurisdictionem aliquam in mari slatuentibus. Caeterum si quis ultra urgeat, esse et in mari non minus quam in solo occupato localem aliquam seu realem iurisdictionem, id quibus possit probari aut rationibus aut ueterum testimoniis sane percupiam discere. liati-ones pro hac sententia legi nullas: imo arbitror non deesse ualidas in partem contrariam si quis recte expenderit, ut a priuatorum occupatione dominia priuata ita a populorum occupatione nata esse territoria. Auctores antiqui, impiimis lurisconsulti ad quos proprie spectat liaec tractatio, nusquam id, ni fallor, tradiderunt. Exstant quidem leges Rhodiae, exstant Atticae, exstant Romanae de rebus maritimis: sed istae omnes in subditos diriguntur; quas proinde non est cur ad loei imperium referarnus, cum, ut modo diximus, subditis imperari soleat etiam in alieno territorio agentibus, quanto magis in eo loco uersantibus, in quo communis est omnium populorum jurisdiclio. Sed externis in mari agentibus leges aut tributa irnposita non inuenio. Mo-ueat forte aliquem Celsi responsum (nam praeter hoe nihil uideo quod adferri ad rem possit) dicentis littora esse in quae populus Romanus imperium habet, quae et littora uocat populi Romani; sed cum continuo subiiciat, maris autem
maakte zaak was, dat dat verschil niet bestond. En werkelijk, het nieuwere volkenrecht moge De Groot s latere opvatting als de ware gestempeld hebber, het schijnt mij toe, dat de leer, in het Mare Libernm en in de Defensio verkondigd. misschien juister, zeker consequenter is. Niet „het vuur der jeugdquot; behoeft «den ijverigen vaderlanderquot; tot het verdedigen daarvan aangespoord te hebben, ook een „onpartijdig geleerdequot; zoude m. i. d * stelling kunnen goedkeuren. In ieder geval schijnen mij de gronden, door De Groot voor de latere verandering van zijn gevoelen aangevoerd, onbeteekenend.
1. 13 pr. D. VIII. 4. Comm. praed. t. urban, q. rustic.
361
cotnmunem usuni omnibus horainibus nt aeris, manifeste uidetnr inter mare et littora in hoc quoquo negotio discrime n facere Quid antem noce littoris eo in loco intelligi possit snpra disserninms quot;), Certe littns faciiius occupari quam mare in sua natnra pernianens nemo negauerit. Nari-ant Plutarchns, Velleius atque alii, a C. lnlio Caesare prinato adhuc captos in mari piratas et cum proconsul anirnaduertere in eos negligeret, Caesai'em in mare renectum atqne ii^i piratas a!j ipso cruci suffixos. Non magis antem hoc ansns fnisset Caesar iii mari quam in prouincia, imo majestate laesisset, si lam mare quam ipsa prouincia territorium fuisset popuü Romani. Haec mihi ita uidentur, quibus si cjuis meliora indicauerit, cedarn libenter rneis. Sed, ut dicere incepi, nostra contionersia de proprietate est maris et piscandi prohibilione. Ab h'«c antem aliena est jurisdictionis qnaestio. Nam primum proprietas ab imperio separata est, ideo ins dicitur de rebus alienis; deinde ins dicentis ant imperantis auc-toritas iure gentium cohibetur. Imperat Princeps et ins dicit non de humanis tantum rebus sed et do Diuinis, sed inhere non potest a Deo uetita ant uetare a Deo jussa. Legum ciuiliurn arhitrinm habet summa potestas: iuris diuini, natumlis, gentium cnstodiam et tutelam. Quare etiam si quam Princeps ha-beret jurisdictionem realem in mari et quidem Oceai.o, ea pertineret non ad proprietatem maris sibi uindicandam, sed ad tuendam eins commnnitatem ; non ad prohibendam cuiqnam homini piscationem, sed ad libertatem piscandi de-fendendam. Nee aliter sensere illi ipsi recentiores qnos Wel wo dus allegat ut probet territorium in mare etiam extendi. 1)
Quanquam antem in ornni hac dissertatione neterum pressi nestigia, omissis ferine inagistris recentioribus, qui nimis longe interdum ant temporum culpa, ant causae alicuius susceptae studio a uera iuris ratione aberrarunt, tamen ut appareat non meum aliquod commentnm, sed et maiori et meliori parti recep-tam sententiam a me defendi, adjungam hie quae alii eodem super argn. mento scripsere, et ex Italia, Germania, Gallia, Britannia, Hispania quendam doctissimorum uirorum quasi Senatum huins contronersiae imlicem conuocabo2).
Caetera cfesuni.
Messieurs.
11 ny a rien au monde que le Koy mon Maistre embrasse auec plus de vo-lonté et d'affectiou (pie les occasions, qui se presentent pour raccroissement d'amitie et estroitte correspondence auec les Princes et Republicques ses bons Amis et Alliez, et particulierement avec VV.SSries. Aussi au contraire rien ne
20
gt; In lijnrechten strijd met het hier gezegde is: Jus belli ac pacis. p. 129—31. (1. II. c. 3. § 13—15.) Het hier veroordeelde „imperium ratione territoriiquot; wordt daar met name gewettigd. Wei is waar spreekt hij hier, evenals waar hij dominium in mare toelaat (Jas belli. I.e. §8), slechts van een „maris portio,quot; maar: „quan-titas et situs nou faeiuut diuersas substautiaruin species/' — Ook eeu „vectigal aequum impositum navigantibusquot; keurt h;j goed, terwijl iu de Defensio de quaestie jui^t liep over een „vectigal aequumquot;, dat niet eens aan de navigantes, maar aau de piscantes was opgc-legd !
) Naar het origineele hau lschrift van üe Groot op de Leidsche bibliotheek
desp' :iist plus a Sa ?'late. ([ue (jiiaiid an lien de serrer plus pres et estreindre potto bomie intelligence (ilont ces Pioninces iey, en ont gouste les frnicls a\i ternps da paix, et an temps de guerre) soit il par accident, soit il par desseing, 011 donue subiect de ionr a autre do la dissoudre ains de la rorapre tout a faict.
Tel est (sans ramentcvoir pour le present los antres desgousts et griolls dont Sa Ma!* et ses snblects s'en pleignent p.ontre qnelques uns en ees Prouinces) la pi'ise de corps faicte tout fraischement anpres d'Escosse par les Capitaines de denlx Nanires de guerre de cette Pronince icy (I'ung do Hotterdam et rantre d'Enchusen) d'ung Officier publicq do Sa Mate., sa retention violente, et sa condnitte icv en llollande par force, dont Sa Mate. m'a connnandé d'en faire plainte en ceste assemblee, rendant VV.SS.riea .luges de cest affront puis qu'elle se persuade qu'elles n'en sont pas parties.
Estant led.' Officier (((u'est nng des pi erniei-s de l Admiraulte d'Escosse, nomme Jan liroune) conduict expres par nng des Nanires Uoyaulx de Sa Ma», en ces Hers la: costovants I'Kscosse, et se mettant a rexecution de sa charge, qu'est de laire collection entre los poissonniers (tant des Snbiects de Sa Ma,e. comme Es-trangers) d'nng certain droit antien do la Couronne d'Escosse, qu'on appelle Assis d'bareng1) et so gounernant (selon ses instrnctions) anee tonto douceur et mo-destie, sans forper personne, ains se contantant on dn pavement dud', droit, on d'une honneste responee, sans s'en formaliser d'auantage qn'en cas do refns d'en prendre attestation pour facquit do son deüoir, et alnsi passant d'nng Nanire a l'autro des poissonniers, et ayant sans anleuno diffieulte receu lod.t droit de quelques ungs mesmes de ees pays icy, il vient rmalement aborder ung des spsd.'8 Nanires, celuv ile Rotterdam (dont le Cap.quot;' se nomme Andreus ( lilf) leqnel pretendant d'anoir la charge, en qualite d'Admiral do respondre pour tous les poissonniers de ces Prouinces icy, luy lit refns dud', droict, et luy en donna attestation par escrist, dont led'. Jean Broune s'en declarant satisfaict, et prennant conge dud.' Cliff auec intention de s'en aller, pour executor sa charge parrnv eoux d'autres nations, fust sur l'instant arresté dans le rnesme Nauire par ung autre Capitaine d'Enchusen, nomme Jean Alberson, leqnel luy demanda premierenient sou nom: et I'ayant entendn. Si vous (dit il) vous appsl-lez Jean liroune et soiez la rnesme personne qu'a faict la collection dece droict d'hareng l'année [lassée. Nous anons charge de la part de nos Maistres de vens prendre prisonnier; et vous ameiner on llollande. Leqnel aussi tost dit, aussi tost faict, nonobstant que led.» Broune lour prioit d'y bien penser, faisant veoir a touts les deux Capitaines les lettres patentes de Sa Mate. auec ses instructions, d'user tonte sorte de moderation et honnestete en 1'execution de sa charge. Ce quil ne inanquoit point de continuer, mesmes an plus fort de ceste ininrieuse retention, escriuant une lettre modeste au Capitaine du Nauire de Sa Matc. luy donnant ordre de s'en retonrner en Escosse, Sans user do violence on autre re-sentiment ponr sa retention; inais seulement d'en donner compte aSaMa'6., Et. le2) sonbinettant au reste a la volonté de coux ipii I'auoient en leurs mains.
Or los mocqueries et brocards qu'on luy en nsoit dnrant son seiour par 1'espaco de deux iours sur le Nauire de Clilt, et puis la violence en le leuant d'nng Nauire a autre par leqnel il fust ameine prisonnier icy en llollande; et rmalement quel pie parole arrogante pleine de mespris, jettee an trailers quand il Inst conduict icy pres, en une Assemblee publicque, pour entendre sa raison 3),
v) Zie hierover meer op p. Ill N'oot id.
) Ziuspeling op ceai^r „disconrs iusolcus,quot; te Delft in Browne's tegenwoordigheid
Gstauts adiniucts comnic circumstances au faict principal de sa retention, rendent Ie cas si enorme cju'on pent a bon droict dernander, cinid facient host es capta crude li ns urbe?
Quel en est desia le l)i,uict par le monde, et quelle vitnpere il se peult bien pnaginer, estant ceste prise de corps faicte a la barbe quasi de Sa Mate. dnrant son seiour en Escosse, au ven et seen de tant des Nanieres des dinerses Nations, lesquels se trounoient espars par ces Mers la, ayants esgal interest au faict de ce droict d'Assis, les nngs comme les autres.
Que eest onltrage soit commis par ordre publicq do W.SS.ries on de (inelque Prouince en particulier Sa Mate. ny Messieurs de son Conseil ne lo veulent pas croire ; bien que lesd.ts Capita nes Clid' et Alberson pretendoient d'en estre authorisez ; et a eest elTeet produisoient en la presence dnd.t Jean Broune et autres eertaines lettres patentes contenants (comme ils disoient) commission expresse de la part de leurs Maistres pour eest arrest. Mais puis (pie ce qnj se faict par Ministres subordonnez est lo faict des superieurs, iusques a ce qnil soit disadnoue et rien de cette nature ne se desaduone pleimement, sans reparation des dommages et chastiement exemplaire, tel qne poura estre non moings pnblicq et notoire a tont le monde qne la qualite de I'lniure. Reste que co demande de yV.SS.rie3 (comme ie fais) au nom de Sa Mate. lelie reparation et satisfaction d'bonnenr qui ponra snffisament esgaller la perte dnd.1 droit soufferte par ceste prlse, et la gmndeur du forfait. Et sur ce j'attanderay la responce de W.SSrles. pour en donner compte a Sa Mate.
Exbibe en l'assembleo de Messieurs les Estats Gene-raulx des Proninces Unies du Pais Bas sur le 27me. d'Aougst '1617 stilo veteri
(Estoit Signe)
Dudley Carle ton. ')
Die Staten Generael der Vereenichde Nederlanden, rypelyck geletb bebbendj opde Remonstrantie, aen liaere Ho: Mo: ouergegenen, by de Gedeputeerden van Syne Ala1, van Groot Britannien bedancken voor eerst ten hoocbsten deselue zyne Mat. vande groote genegentbeyt, die bij verclaert te bobben, tot do continuatie, ende naerder verenopinge vande vruntscbap ende alliantie van-de seine zvne Ma? met dese Vereenicbde Nederlamlen, Verclaiende aen baere /.vde, gelvck 7.[] bevinden, dat deselue vrunfscbap tusscben de Croonen van Kngelandt ende Scbotlandt ende dese Nederlanden van alle onde tyden bydt^
zich daarover verontschuldigd cn wel „selou la manicre de cc Pais (!), comme des discours teous par uu hoinine qui veuoit d ime fète.quot; — Overigens waien Carletons klachten zeer overdreven: niet alleen was de geheele zaak reeds gedesavoueerd en werden de schuldigen algemeen gelaakt, maar ook was hij overtuigd, dat alles /onder last der Staten was geschied. Bovendien was de behandeling, die Browne in Nederland undervouden had, zoodanig geweest, dut hij zelf die niet anders dan roemen konde. (Zie over een en ander: Carletpn, Lettres, li. p. -ii—44.)
') Overgenomen uit de ll.S.-G. G Septjmber 1017.
Coningen, Princen, ende Regierders van dien is gebonden geweest in sondeilinge i-ecornmnndatie, ende dat deselne grootelycx is veniieerdert, sedert dat bonen den natnijrlycken bant vande situatie vande landen is bijgecomrnen, de eeni-cheijt inde waere Christel, gerelbrmeerde Religie, AYaervnijt gevolclit zynde, seer groote Conincklycke lanenren ende beneficien, die de landen vande Conin-ginne Elizabeth, onstei iïelycker memorie ende daernao van zyne Mat hebben genoten, dat zij oock onersnlcx haer seinen schnldich kennen, om alles dat in haer macht is, by te brengen tot augmentatie vande voorscreuen vrnnt-schap, ende danckbaere erkentenisse van selne faneni'on ende benificien, Verhoopen voorts dat zyne Ma1., nae syne oner groote voorsichticbeijt, ende sonderiinge sorge, die deselne is dragende, voorde consernatie van dese Ver-eenichde Nederlanden, wel sal connen considereren, dat deselne Landen, zynde van seer cleyne extensie, iegens de macht van haere openbaere, ofte bedoekte vyanden nyet en souden connen Ijestaen nochte dienstich zyn aen haere vrun-den, ten waere de zee suppleerde t'gunt aen t'landt is ontbreeckende, Sulcx dat de boochdiingen noot de In geseten en van dese landen heeft bewogen, om verscbeyden nanigatien te soecken, ende haer seluen alsoo ten deele door ti al-ficque, ten deele oock door de Visschorie te onderhouden, Welcke visscherie zij niet alleen naeby, maer oock verre van dese landen, hebben geexerceert, tot onder Terreneul'ue, ende andere disten, soo wel opde Walvisschen, als op andere cleyne visscben, ende dat ouer langen tyt van laeren, sender oijt van ijemant daer inne verhindert te zyn, Tis oock sulcx, dat in den laeren XC111I, XCV, XCVl ende XCVII, soo bij eenigo Steden, als by eenige lugesetenen van dese landen door het toedoen, beleyt, ende authoriteyt van Haere llo; Mo: tot haere groote costen zyn vnytgerust verscbeyden Schepen om Ie gantsche zee ontrent de Noort Pool, mitsgaders de custen ende landen aldaer gelegen te ontdecken, Onder anderen, soo is ten seluen tyde, ais nament 1. inden laere XVc XCVl opden XIXen Innij, ende eenige navolgende dagen ^bij-de Schip})eren, Willem Barents/, ende Jan Cornelisz. Rip (onder t'commandement van lacob van Heemskerck) gevonden, ende ondeckt, seecker landt, liggende Noordelick van de Noortcaep van Fijnmarcken, op de booebte van LXXV1 flt; t LXXX graden, AYelck landt noyt te vooren aen ijemant bekent zynde geweest, zy luyden genoempt hebben Spitsbergen, hebbende nijet alleenlyck het voois, landt op verscbeyden plaetsen betreden, maer oock eenige mylen te lande-waert inne gegaen, ende aen de hoecken, baijen, ende riuieren, die sij daer von-den, gegeuen seeckere naemen, die oock dienvolgens ouer langen tyt zyn gestel! geweest in de Nederlandtsche gedruckte Caerten, Sij hebben oock ten seluen tyde steenen, vogels, beesten, walruschtanden gehaelt, van het voors. Landt, ende t scheep gebracht: oock optselue landt gestelt eenige boopen steenen, ende een pael met haer merek, ende teijeken op de hooebte van LXXIX graden, e.ide L minuten, welcke pael, aldaer is blyuen staen, lot inden laere XVlcXll als-wanneer deselne by eenige Engelse hen is wech genomen, Gelyck van alle tzelue claerlyck can b'.ycken, zoo by de [ournaelen, waervan eenige ouer veele laer mi in openbaere druck zyn vuytgegeuen, als by de gedruckte caerten, mitsgadeis by certificatie van veele verscbeyden lofiwaordige persoonen, nocli zynde in lenende lyne ende goede kennisse hebbende vande voors. saecken. Alsoo nu da Ingesetenen van dese landen int minste geen achterdencken en hr.dden, dat beniluyden yernant ter werelt zoude willen verhinderen in de algerieene
') Over de juiste dagteekenirrj; is verschil. Sommigen noemen '17, anderen 2'! Juni. \ olgens het authentieke verhaal in Rarendsz.' journaal (afgedrukt in: Hist, du pays nomine Spitsb. p. 4—0) werd Spitsbergen den '17 Juni het eerst gezien, deu 21 hit eerst betreden. De hier genoemde dagteekening '19 Juni is dus bepaald verkce.d.
■•365
vrydoitJ van liet gobruyckeii vaude zee, ende t'exerceren vainle visst'herie, Inson-deiheijt ontrent deensten, die originelyck tot costen van dese landen, ende gt;loor Industrie vande Ingesetenen vandien waeren ontdeckt. soo hebben zy huerbege-nen, om aldaer walvisschen »valrnssen ende andere zeemonsters te vangen, l'welck eerst by henlnyden gedaen zynde mot goede vruntschap end * correspondentie, met ende neuens eenige ondersaten van zyne Ma*., ende andere natiën, die deselue neeringe aldaer mede qnamen exerceren, Soo ist daeinae gebeurt inden laere XV1C XIII, dat eenige Engelschen onder het beleyt van lleniamin Joseph, de voors. ondersaten van dese landen fortselyck hebben geaggresseert, (nyetiegen-staen zij thoonden commissie te hebben van zyne Kx1.16 seggende dat sij sonden moeten slaon, oi'te haere wille doen, ende hebben alsoo hemlnyden haere Walvisschen^ ende andere goederen benomen, ende oock eenige persoonen gevangen gebonden. Oner welcke onerdaet, als o de geinteresseerden aen haere llo; Mo: zeer instantel. hadden geclaecht, soo hadden ha.'ie llo: .Mo: aan zyne Ma1, zeer dienslelyck versocht, dat haer gelienen sonde prdre te stellen, dat vande voors. srhade behoorlycke reparatie mochte geschieden, met bovel aen zyne ondersaten van snlcx nyet meer te attenteren, maer de Ingesetenen van dese landen vryel. ende onverhindert haere nanigatie, ende visscherie te laten exerceren, hadden oock last gegenen aenden Ambassadeur Caron, om desolne saecke met alle luo-gelycke naersticheyt te vervolgen. Dan alsoo haere llo: Mo: daeinae vnyt het scrynen van den seinen Ambassadr. Caron bemerckten, ii:it zyne Ma1, ende d heeren van zynen Raede byde ondersaten van zyne Ma1, nyet wel vande waere gele-gentheyt vande voors. saecke en waeren geinformeeit, soo hadden haere Ho : Mo : nae de leste communicatie op dit stuck tusschen den voois. Ainbassad1quot;. ende de heeren van den Rade van zyne Ma1, gevallen, als op den 'leu Decembris XVlc Xllü noch andermael aen zyne Ma', gescreuen, haer ootmoodelyck ver-soeckende, dat haere geliefte mochte syn, als noch te stellen de ordre tot d.' versochte reparatie, mitsgaders het voors. bevel aen zyne ondersaten, Gelyck oock den voors. . mbassadenr van nieuws is belast, hetselue instantelyck te vervolgen, tot welcken eyide hem oock zyn ouergesonden, de verificatien dienende tot deselue saecke, Waerop verwachtende een fanorabel, ende genadige resolutie van Syne Ma1., suo en hebben haere Ho: Mo: middelertyt haere ondersaten nyet connen,noch-te behooren te verhinderen, dat zij nyet volgens do algemeene natuyrlycke vrvheyt het vangen vande walvisschen opde voors. disten en souden continueren, nochte henlnyden cnnnen weygeren, daertoe te verleenen behoor!. Octroy, met eenige vi ydommen. ende executie, doch hebben sorge gedragen, van deselue haere ondersaten te belasten, dat zy geene andere natie van ge-Ivcke neeringe te doen. directel. ofte indirectelyck en souden beletten, inaei-dat zij ter contrarie alle deselue, ende namentlyck de ondersaten van zyne Ma1, met alle vruntschap souden beiegenen, Wel vastelyck vertrouwende, dat zyne Ma1, vande seine equitable intentie, ende de redenen van dien volcoment-Ivck zynde onderrecht, daerinne geen materie en sal vinden van miscontentement, ende dat daerdoor alle voordere inconuenienten vei'hoedet sullen connen worden.
Welcken onverinindert Haere Ho-. Mo: verclaren voor aengenaem te houden, d:;t de Gedeputeerden van zyne Ma*, met haere Gedeputeerden ge-samentl. helpen bjraernen eenige goede ordre, ende reglement, waerdoor de visscherie vande walvisschen, walrussen, ende andere zeemonsters, ontrent de voors. cnsten, met affweêringe van alle confusion, ende misverstanden ten meesten proflijte van de ondersaten van zyne Mat., ende vande ingesetenen van dese landen, mach werden gebenelicieert, ende hot different vande voor-gaende schaden tot redelyck contentement allgedaen, Beloon en de vooits aen haere zyde alles ti' doen, dat mogelyck sal zyn, ende sal connen dienen, om de faueuren van zyne Ma1, tot dese landen meer ende meer te verwecken? ende de goede vruntschap, alliancie en le correspondjntie nyet alleen tusschen
de oiwmoM van zyne Ma,., eude den Staet van dose landen, maer oock tnsschen de onderlinge ondeisaten, ende ingesetenen dagelycx te doi-n accresceren.
Aldus gedaen ter vergaderinge vande vooiiï. Heeren Staten gencrael, In Sgraupnhage den XVIen. Aprilis 1G15').
Celny (|ni Ie premier de tons arriva sur ceste coste, fut Gnillanine de Muyden, leqnel ;ivec ses deux Xavires, arriva joiuct a la poincte du Su: (appellee par les Angloys 1 ocqlioute;) Ie '27. de May. -Mais ue ponvoit en mille part arriver a terre, d'antant que la glace estoit encore coutre la coste, poursuivit son cours vers le Nort jusques au premier de luiug, alors il arriva a 1'lsle Kyn. Le '2. de luing le Maistie du Navire avecq les deux Barques, feit voile vers la terre, trouverêt au bout du Sn. de l'lsle, une Ualaine morte. Le 4. de luing, troii-verent encore un poisson au Ijout du Nort, ilse tenoit continuellement dessoubs l'lsle, allant amp; venaut, d'autant que les havres estoyent encore plains de glace.
Us virent le 8. de luiiLg le Navire de Bordeaux, duquel estoit Pilote Maistre Silly. Le 0. vient la Barque de Uunkerk, avecq la Pinasse aupres d'eulx, a la poincte du Su : de l'lsle. Kt d'autant que cenx aprocherêt, en apres pres du Navire de Mossel, a syavoir ['autre Navire du .Muyden, lequel estoit un pen plus vers le Nort dessoubs 1 Isle. 11 semble que ceux de Dunkerke prinderent cognoissance du Port, amp; se retournereut pourtant avecq Mossel vers la terre, amp; semble qu'ils vouloyêt passer entre l'lsle amp; la terre ferme, mais sortirent de-rechef, s'arresterent a leuviron, amp; le 12. uu 13. passerent en Groenherbor, a sgavoir I'une Navire.
Muyden arriva le IS en Behouden haven, ayent pen au peravant envoye ses Baroques vers la Balaine a la poincte du Nort de l'lsle, lesquelz trouverent la les Barques des Angloys, lesquelz estoyent decoupant les Barbes d'icelle Balaine, de ceux cy entendirent les nostres que per eulx, la Pinasse de Dunkerque. avoit este prinse, amp; que ledicts Dunkerques avoyent declare que ladité Baleyne avoit esté tronvé par les nostres. Ces geus de Dunkerque fment repartis sur les Na-vires Angloises, amp; menéz a la poincte dn Nort, au Baye des Anglois, amp; nos Barcques retournerent le IS. a leur bord, advertissant que ledit Angloises avoyent propose de prendre tons les Navires estrangers.
Or apres que les Anglois avoyent donne ordre a leur pescherie dens le Faire Korland, ou ils avoyent encore leurs loges de l'Année passée, sont ils arrivez le 10. de luiug au Grin Harbor, amp; dechasserent de la le Navire de llunckerque avecq un aultre petit Navire de Biscayes, lesquels Biscains fort mal contents, jurovent. (|\ie retournas en leur Pays, ils reprendroyeut leur guarant sur les liiens des Angloys. Le l'endeniain lit l'Admiral voile jusques a la coste de Nord du Canal, au Port asseuré, laou il trouvoit Muyde avecq ses deux Navires. Maistre Selly de Boideaux, un aultre do la Roebelle, amp; un pot it Navire de Sainct Lui de Lus, les Maistres de Navires se iaisoyent rnener au bord de l'Admiral, ie petit N:i ire de Sainct lan de Lus, Int renvoyé vers son Pays.
Selly racomptoit a Mnydeu qu'il avoit ol)tonii de rAdiniral de prendre huict
') Ovcrgcüomcu uit de ll.S.-G. io April 1015.
Balei nes pour les Anglois, amp; que la reste seioit pour Iny lïiesme. JSlais qnand il en avoit prins fpiatre d'avantage, amp; pensant tenir celles la ponr sa part, les Angloys le prennoyent tont, mesmes les habillemens des Matelots, en les battant encore par dessus. ^luyden vnonstroit a rAdmiial, la commission de son Eccell. contemt qu'il pouvoyt lihremenl pescher amp; se defendre, cötre tojis ceux qui le vouloyent grover, l'Admiral la leut, la baisa amp; la recognnt pour bonne: Mais ilil qu'il estoit constiainct de suivre le charge qu'il avoit de son Hoy lequel estoit plus grand, amp; avoit donné Previlege a luy amp; ses principanlx de tenir pour sa Majesté, Sc a leur jouissace tons Pays amp; terres desja trouvées, amp; celles qui se pourroyent encore trouver, compi-inses deus nu iin de vent «Ie Xordoest, Sc une de Nordest, sortans d'un Commas mis en leur Carte au milieu d'entre Drenten, amp; Islande. Ne vou'iTt ponitant permettre que ledit Mnyen y pescheroit, on en aultre lieu de ces endroits; mesmes luy print amp; osta tont ce qu il avoit desja pesché, renvoya le 10. de luin ; a scavoir les deux Na vires de Muyden, 8: un Navire de Hoi-n, qui estoit venu pour lean Macqui do la Rochel le. Ces Francois disoyent qu'ils vouloyent faire voile avec lour Naviie vers 1(? Cape de Nord de Nornegue, pensant y trouver assez des Balaines. Toutesfois Muyden encore que rAilmiral des Anglois, ne luy avoit voulu permettre de pescher on aucun aultre part, ixins le luy avoit defendu, (it voile vers Belsond, on il arriva le 50. de luing, estant premierement a la costé du Nord, mais non en bon lieu. Le 23. trouva nn Navire de Sardam, an coste de Zud en ung bon port, passa la llaye, qui poult avoir environ 3. lienes. Arriva le fc24. en un petit Port, qui est dans Bel-pointe, on il trouva fort cornmodieuse place pour la pescherie.
Ceux de Saidam susdit, estoyent un peu [)lus en dedans, tuerent en un join1 bien 200. Morses on Vaches de Mer, envoyerent, (pour la peur dos Anglois) Tun do leurs 2. Navires, chargé avec dn lard des Walrusses, mis en tonneaux, vers leur Pays.
Le 26. arriva le grand Navire de S. Ian de Lus, au pres de Muyden au Beau-port, ledict Muyden avoit surnoiné ainsi le petit Port. G: de Muyden lui vouloit defendre le pescher, mais accorderent qu il pescheroyent par ensemble, amp; defen-deroyent amp; enchasseroyent tous aultres qui y pourroyent venir, comme ils firent le 11. de luillet, aux Barcques d'un Navire do Biscaye, qui estoit en Belsond derriere Flsle, estans contraints de ce faire, d'autant que les barques se met-toyent droictement devant leur port. Apres vint encore anpres d'eux un aultre petit Navire de S. lean de Lus, qui n'estoit point «lo la Compagnie de Monsieur Turbyde, auquel ils defenderent aussi le pescher, Cependant viendient les Anglois pour les prendre avec tout ce que pouvoit estre pesché au poiit de Belsond; La Barcque du Navire de Monsieur de Turbide alloit au devant des Au-glois, amp; se rendirent a condition, que les Francois feroyent de la graisse pom-les Anglois, 8: que les Francois auroient la moitié de la graisse pour son salaire. Ceste cödice accepterêt les Anglois, ponrce que les Fran go is scavoyent boullir si vistemët amp; en* si peu de teps une grande quantité de la graisse, inieux qu'autres nations. Mais les cuvves on barbes qu'o prent hors les mnseaus des Balaines, auroyent les Anglois pour eux. Le petit Navire Francois, auquel Muyden paravant avoit defendu do pescher, lit aussi accord avec los Anglois de brusler (ou boullir) pour eux 40. barils do la graisse, 8: ce qu'ils feroyent d'avantage, seroit pour eux mesmes, toutesfois cola ne leur fut point tenu. Car par apres revoquoit rAdnih-al l'accord, cecy advient le 21.
Le 22. deschargea l'Admiral le second Navire dudit Muyen, dont estoit Mais!re Mossel, lo 24. luy commanda de se retirer vers son Pays, tollement qu'il s'eu alia le 25. Mais Muyden fut detenu jusques au 28. afin qu ils ue feroyen', se joignant aucun exploict sur les Pescheurs Angloys.
Au paravant que l'Admiral lit ainsi ses alfairos en Belsond, avoit il faict voile vers lo Hoi Msond, 8: venant devant I'liorensont luy rencontra lo Navii e de Dun-
368
kerke, dn quel ci devat est dit qu'il estoit renvoyé le 16. hors du Grenharbor. Cestuicy avoit esté dn tont a la poincte dn Sn: de la terre, mais ne ponvat ti oil ver anlcnn pronlit, avoit prins resolntio de se retonrner derechef vers le nord dn tont snr les 8*2. 8: 83. decrees, aussi hanlt qn'il ponvoit. pour y cher-cber son avantage. Cenx tie Dunqnerque voyant venir les Xavires Anglois, s'approcherêt deux, disans qn'ils venoyent ponr les prier qn'il lenr plairoit leur rend re la Pinasse qni lenr estoit prins dessonbs l'Isle longue, coiuvne ci devant est dit.
1quot;Admiral les recent amiablement, promettant de le faire, rnais fallut qn'ils entrassent en la baye, qui estoit devant enx. Ainsi entrerent ils ensemble en niorensond. !n minnict devant S. tan, on ils tronverent trois Navires Espaignols, Maistre Thomas Bonaid avec sö Xavire d'Enchnysen, amp; aussi nn Xavire Francois, avec leqnel il estoit arrivé en la baye, Sr avoyent accordé de pescher par ensemble, de partir esgalement tont ce qn'ils prendroyent. Les Biscaijns estans mandéz, viendrent an hort de rAdmiral, amp; se rendircnt, mais Bonard pensoit s'enfnir, donbtanj qne ses Matelots Angloys, dont il en avoit bon nobre en son Xavire penvrent estre tonus prisonniers. Mais l'Admiral lit 9. coups de Canons, desqnels les deux passoyent par le Xavire de Bonard, tontefois reut il eschappé, mais i! y vient nne balie, laqnel'e rompit sou boylin, tellement que le Xavire ne se ponvoit tonrner au vent, craignant de tomber en la glace on entre terre, defendirent la voile, 8: l'Admiral lit venir Bonard avec nne barque anpres de lui, come anssi tons ses gens, fnrent mis autres Anglois en son Xavire, avecq ces nonvolles retonrna Mossel a la maison.
Bonai d estant. prins amp; les Espaignols revoyez, laissa l'Admiral le Dunkerquoys pour garder la baye, amp; lit voile luy mesrne vers Belsond on il se porta comme cy dessus est diet.
Or ce Dunquerqnois estant la au costé du Su: de la baye, ont aulcuns de leurs Matelots en nombre de 45. prins conseil centre eulx, amp; jurerent de sur-prendre nn petit Navire Angloys, leqnel estoit au costé du Nort, estant venu ponr cherchei' aulenne chose, d'autant qu'il y avoit cy devant esté trouve nne Licorne, de laquelle la baye a encore le nom. Mais d'autant qu'en la nuict de-stinée ponr eest exploit, nne Balaine vient passer pres dn Xavire, amp; le Maistre avec le Pilote, desja s'estoient mis chacun en nne Barque, pour le ponrsnyvre. Ces mesmes Matelots, se lirent Mrs du Xavire, consentans neantmoins dt menes quant amp;; en lx le dit Mre. Le Pilote leqnel vient a bord, soubs promesse qn'ils luy donneroyent ses habillements, fut per eulx contrahit de les mener en Noj*-üegue, 8: estans la venns. Cependant qn'ils poursuivirent une petite Barke, qn'ils avoyent pi ins des Paysans, amp; lenr estoit eschappé. Se sent le Maistre Sz Pilote dererhef faict Seigneurs dn Navire, 8: pen apres ces mutins, aians sur-prins nne petite Pinasse de Botterdam, qn'ils trouverent en Gesque, fnrent par apres prins au Su de Stadt per leurs susdit Maistres, amp; menez amp; luivrez en mains de la lustice, en la Ville de Duynquerqne.
Gr rAdmiral tenant Mnyden pres de luy, jusques ie 28. luy lit present pom aulennement le contenter 20. Pipes do laid, amp; 21. Barbes, ponr les 18£. Ba-laines qu'il luy avoit prins, amp; le renvoya aussi vers son Pays. Et retient alois encore en son service le Xavire de Serda, leqnel alia ponr luy deca amp; dela, cer-clieant au long dn rivage dn beis, amp; aporta la graisse vers le Forland anx aul-tres Navires Anglois. A cestici fnt aussi donne une quantite dn lard, ponr sou salaire, amp; revient a la maison.
Comment il s'est portévers le grand Navire Frangoys, ce qu'il veult faite dn Navire d'Enchnsen, qn'il a mené a Londres, nous est encore incognu.
Mnyd mi en se retonrnant vors son Pays, ne se ponvoit encore tenir a repos.
869
Mais le 29. estant le lendemain, apres qu'il estoit parti de 1'Admiral, il envoya sa grande Baroque vers la terra, amp; luy se tenoyt aprochant amp; se retirant du Pays. Le 2. d'Aougst, envoya il encore une autre Barcque pour chercher la premiere. Et le 4. retournerent. les deux Barcques a bord du Navire, aportans 400. barbes des Baleines. Ces Barques firent environ le soir derechef voile vers la terre, pour querir le lard de la Balaine, qu'ils avoyent trouvé. Et Muvden de-laeura allant amp; venant jusques le 9. d'Aougst; ne s'y pouvant plus tenir. a cause du grand vent, amp; alia vers son Pays. Ses Barcques par la grande bruyne, na-voyent peu veoir le Navire, amp; ayans trouvé les Ang'ois, retournerent avecq eux par voye de Londres en leur Pays.
Cecy est tout ce que les Pilates ont seen racompter, de leur malbeureux voyage, laquelle donnera ceste Année une richesse incroyabie aux Angioys, a sgavoir a la Compaignie Russique.
Et ont tout cecy faict les Angioys se fondans sur les Previleges de leur Roy, Les propositions de leur lustice (ou preminëce) sont celles cy. Qu'ils sont les premiers qui I'ont trouvee avec le Chevallier VVilloughby, i 'An ISSS. amp; que e'est Groenland, lequel soaloit estre soubs la puissance de Noruegues, parquoy ils font annuellement recognolssance d'umie bonne somme de livres a la Majesté de Denemarcque ').
Memoire Contenant Les lusstifications deductes et Exhibes par Ceulcx de la Corap? Septentrionale des Provinces unies a rnesseign';58 les Estals gnneraulx pour dilver les plainctes et dolances des subjects de Sa Ma'.4 de la grande bretaigne, proposées par le sieur Ambassadeur Carleton, en L'assemblée des diets Seigneuries Estats.
Le Seigneuries Ambassadeur Carleton, aijant a messeigneuries les Estats gene-raulx vivement remonstrar1) les serieuses plainctes Formées contree les exces de la dicta Compaignie corn raises en l'année 1618 au pais de Spitsberge en demandant reparation et declaration comment Sa Ma1.1 Messoignries les Estats les subjects de cas roijaulmas et ceulx de nos provinces s'y gourvnemantquot;) pour L'advenir; las diets Seign'.'®5 estats se trouveront tres marris du subject et occasions, des dictes plainctes, et mesme de Ceulx aulsquels ils trouvent obliges de faire nourrir et entretanir par leurs subjects La plus sincere astroitte amitié et correspondence, devoirs necessaires a ceulx que le double lien, d'une heurause alliance et L'uniformité de La vraije et Saincte religion a Consacréz a union et concorde inviolable at cest pour quoij que lesdicts Seigneuries Estats, a ceste vive samonse sans dilaij, se sont serreusanient Informes sur le subject des-dicts plainctes.
Sur quoij Ladicte Compaignie de Spitsberge a ramonstra que par la conduicte et ordre de messeignr!es les Estats aux années 1594, 1595 et 1596 aulcuns navires a divsas Fois furent equipez a dassein de decouvrir las Costes, Isles,
27
) Lees : remonstre.
370
et terres septsntiionales et que par ces debuors') promptement execute?., i!s y descourvrlreu un assc/, bon nonibre des nouvelles terres, et entre aultres en 1'annee 1595 la terre contentieus situe a quot;ti a 80 degres, la nonirnants Spitsbergen a cause de ces montaignes poinctues, donnants y mesme des noms a des avres et rades: et d'abondant qu'alors leurs gens a divse Fois y mirent pied a terre et perlustrans ladicte Isle, y prindrent un ours, tirerent des dains et quiantité d'oiseaux, et Finalement en prindrent possesion avec Erection des marcques Evidentes, declarans vanimement de n'ij avoir trouve hommes, ou les moindres marcques et apparences que quelques uns devant eux y eussent Esté.
En oultre remonstra la dicte Comp? en 1'an sur le costes de la dicte terre avoir faict prendre quelques baleinies et questans d'intention l'année sui-vante de le continuer avec deux navires, ausques commandoient guilliaume de muden, et lean laques boot, y fnrent empesches par beniamin locep, admiral de la Compaignie angloise, qui de vive Force, aijant prix sur eux deux baleines, 300 Costes, et leurs cbaloupes. leur Feit defence, et. Interdiction de n'y pescber plus avec menaces de las enforcer-), et mettre lour gens en cesteterredeserte, proniettant au Canonnier, en cas qn'ils continueroient a pescber, cincq livres sterlinx pour renfoncement d'un desdicts navires et qn'ainsi estants Force/, de ce retirer, arriverent a une autre rade ou havre nommé Scboonbaven ou bel-sont la ou aijants Pesché et pris 18 Baleines et 30 walrussées, et en partie les converté en buile, et chargé quelques costes de baleines en leurs navires que le diet Admiral y arrivant. Les contraignit, ou de combatre bostilement, ou de Lacher le Prinse donnant nne denie beure de respit pour en deliberer, et qu apres avoir refuse le combat, ne ce voulans aijder des molens si violents, confiants en trouver la reparation par la luste entremise et anthorité de sa ma.14 ledict admiral les spolia entierrernent de toute ladite prinse mesmes de lenrs sauderons, tonneaux, cordages, et tons aultres Instruments et engins necessaires a Indicte pescherie, les chassant de la a force ouvte, et airjsi ren-dant du tont inntile leur long et penible voijage adjoustand ladict admiral er ces violences, beaucoup des menaces et paroles aigres, entre aultres de Faire nul cas des lettres et patenfes de rnesseign1.'85 les Esstats, ny de son ex?e puis qu il n'estoit qn'nn conté, qu'il tenoit ses lettres de sa mafé estant plus puissant seigneuries Finalement qu'il leur feit defence bien expresse de Frequenter aul-cuns costes ou terres du nort, horsmis celles de nova Zembla.
Qu'apres leur malbeureux retour, estants accompaignez des Lettres recomman-datoires de Mess.quot; les Estats, Representerent en toute humilite a sa ma!é ces violentes procedures avec humble demande de reparation d'icelles mais que la Compaignie angloise s'y forma opposanté, s'allegant estre les premiers Inventeurs de la dicte Isle contentieuse et par consequent que le droict de la pescherie leur competoit a 1'exclusions de touts aultres requirent d'y Estre mainctenae lusques a ce que la Comp? des provinces unies en averoit le premiers Invention.
Que !a dessus messeign™8 les deputes de sa ma!é en l'an 1615 declarerent a messeignri.es Les Estats qu'elle tenoit la ditte isles Et le droict dquot;y Pescher a la Commodité et seul usage de ses subjects avec Intention de mainctenir ce droict, comme celny de ces couronnes : sur quoy estants ouis ceulx de la dicte Comp?, et ayants deduicts tout au long la premiere Invention et possession de la dicte terre questleuse, et que mesme par le lournail de b.iiges Willigbij (desigue par la Compaignie angloise le premier Inventeur:) on ne pourroit averer, qu'il y avoit esté veu, (pie par ces cources designees en con. frontées a la situation de la ditte terre, touts les plus experts pilotes, lu-
') Lees : debvoirs. -) Lees: Je les enfoneer.
371
geassent Infailliblement le Imposibilité de ceste siene premiere Invention, et que mesmes les escrivains anglois Eduwart Wriegt et richard haclnyt en atiri-buassent la premiere Invention anx hoUandois: que partant lesdits Seign1.'quot; Estats repartirent, aux diets Sr!es depute?, d'estre Informes que leurs subjects, et Nommement eenx d'amstelredam auroient este en l'an 1590 Les pi emiers In-venteurs de la terre de Spitsbergen, et Y exerce devant tous aviltres toute sorte d'actes Possessaires, et bien quo Sa Ma!é se tronvast aultrement informé la prierent de reprendre l'aiffaire en serieusi examination, et que cependant toutes Fois ils trouverent raisonnable que leurs subjects y continuassent sans quelque Empeschement en ladite pescherie, conformement le droict des gens et de n -ture.
Remonstra en oultre la dicte Compaignie que de Pins') leurs gens y ont pais-siblement louy de la pescherie, et qu'en l'an 4(VI4 y Firent un accort avecq les anglois sur 1'ordre de Pescher, et que l'année suivante bastirent a Spits, berge mie loge au service de leurs matelots, et a la guarde de leurs hardes et Instruments, mais que en Tan 1616 lors qu'ils n'y furent pas, peschants a une aultre Isle nouvellement des couvte, la dite loge Fut par les anglois spolié et entierrement destrnicte.
D'abondant qu'en l'an iüil non seulement les anglois Firent defence aux biscains 2) de ne servir a ceux do la Comp? des provinces unies, avecq menacez mains et pied liez. de les ietter en nier, mais commanderent aux maistres de navires de se retirer quant et quant, qu'aultrement les en ches-seroient de vive Force, qu'a ces menacez deux navires sans avoir leur luste Charge, estant retirez, un troisieme, auquel comniandoit lan Verelle, se pre-parant a la mesme retraicte, fut spolie non seulement de toute sa prinse mais aussi de ces Instruments necessaires a la pescherie, la traictans avec ses gens si indignemend, comme Esclaves, menacants au moindre mot de luste Excuse, les pendre a la rade, que ceste si rude et inhuniaine Insolence se Feit princi-palement par le Vice-admiral encore Fort leusne homme 3).
Poursuinant la dicte Compaignie, Remonstra les divoirs et Poursuites qu'elle feit a londres a cause qu'au lieu d'y trouver la reparation, leurs depute?, vierent puliquement exposez en vente au plus offrant, les biens de la dicte Comp1. comme bonne prise et encore plus que coste3) belle action fut accompaignóe da parolles contumelieuses schavoir que si les navires des provinces unies y retournassent, qu'on les traicteroict d'une facon bien plus rude.
Quo ces menaces l'année suivante 1648 se commencerent a Esclorre quant les navires des nostres se rendants a la rade de Spitsberge et chacum dïceulx ce preparent aux lieux designez a la pescherie, les anglois en une certarne buye4)
') Lees: depuis.
) Volgens de R.S.-G. 9 November 1617 waren de drie beroofde reeders kooplieden van Vlissingen met name Hubert Cornelisz., Jan Verelle en Cornelis Cock. Ue twee eersten komen in dit verhaal voor, van den derde werd in 1619 gesproken. (Zie hiervoor p. 157.)
) Lees: ceste.
) Lees: en mie eertaine baye.
372
Reprendrent les aires de leurs violences defendants aux nostres d'eriger leurs Logez et accommoder les chouderons menaeants de les destruire et y mettre le feu, et en Foncer leurs navires s'ils ne ce retirassent, sans que toutes Fois eeux des provinces unies defaict ou de parolle, eussent donné la noimdre ') attainte anx anglois mais au contraire avniableinent les eussent requis da contraicter sur l'ordre comniun de la pescherio paisible et bien quils firent semblant dïj accordes neantmoins deschiererent avecq desdain le proiect du Contract desia soub signé et retournans a la violence, assommerent quelque matelots a Coups de baston, tellement qu'un y laissa la vie: Confessa neandmoinghs laditte Conip? que par gertain ~) abus, despute Fust esunie par un de maistres de navires, appelle Hubert Corneille, a l'occasioïi du chou-deron mis par les anglois, que le diet bubert lugea estre le mesme, quon avoit l'anné presedente osté a lean Yerelle, estant confirme en ceste opinion par son masson ij aijant este present, et qu'il y veist les cbalouppes et goustenux 3) qu'on avoit aussi pris sur led! Verel, et f(ue partant il en demaude et voulut avoir la restitution, mais aijant appris sa Faulte, quitta se pretension, tellement quon asseure de n'avoir apporté nul dommage n'ij destourbier a ceux de la Comp? angloise. lusques a ce qu'ils receurent nouvelles de belsont, que leur Admiral en voit4) chassé deux hollandois, sur quoij estants devemis Insolents et plus Fiers commencerent se moiquer de seux des provinces unies, les menachants de une mesme honteuse chasse: que les maistres des navires de Zeelande (entre lesques Furent qu 1'année precedente receurent leur mine par les anglois) se trou-vants dereclielT en danger de courir mesme Fortune et de perdre le tout, par neces-sité Furent contraincts d'appeller aleurs secours ceux de La meuse, se que seiii-blablement Firent ceux de horn, et Enckhusen, estants chassez par 1'adniiral; que sur les occasions dudict danger, Estant ccnsulté et gependant aijants nouvelles que deFaictla lachte de Zeelande Fust spolié de ces Instructements, et qu'ils vierent devant leurs yeux par les anglois, enlever le reste de tonneaux d'huile., Tannée precedente ostes audicts Yerelle, que finalement lis resolurent pour prevenir le commun danger et toucher quelque portion de leurs dommages soufterts, de se prevaloir contre si violents dessenis, se que ne se pouvant Faire, sans Fe rendre maistres du vice-admiral (estant le navire, et le mesme maistre d'ijcelnij qui avoit l'année passée partie chassé partie pris et spolie les navires Zeelandois) qu'ils Fadmonestrerent deux lours de suite, de leur quitter, souls In-ventaire et specification, ; i prince et ces provisions de geurre, mais que I'aijant refuse et declare da les vouloir combatre, et ne ce soucier de tous les Flamends, et qu'a dessein il de ploia !e signal de la battaille et Feit sonner les tromppettes que lesdictes navires apres quelque coups de canon tirez de part et d'aultre, aborderent de son navire une partie de tonneaux de I'huii'e, certaines preces a canon deFerFondu, et quelque provisions de Guerre, et tout cela soubs Inventaire, et specification, alin de sen servir sur !a liquidation des reciproques dommagez, san qu'en ceste action, a Faict avisé, moins au das honneur da sa niaquot;1 fut tiere dans et drapeau, ou furent prosirées3) paroUes Indignes du respect et grandeur de sa parsonne roijale, au contraire que led'. Vice-Admiral ne cessa de par,,.er contumellieusement de son ex.ce Iritant aussi les matelots de beaucoup de paroUes Injurieuses.
Sur Le subject de tout ce veritable recit, ceux de La Comp.0 des provinces
1) Lees: moindre.
quot;) Lees: certain.
a} couteaux?
quot;) Lees: avoit.
6) Lees: fat tiro dans le drapeau, on furent proférees etc.
373
unies conclurent qu'a touts l.es tnconvenients, disputes, et debuts success!vement survemis, en la dicte terre de Spitsberge, la Cornp.' angloise, en avoiï donnée L'occasion, commencement et Le progres, y e mpeschants Par main violente, la libre pescherie, spoüant et chassant leurs navires, et tjue mesme 1'annés Pre-cedente '1018 leurs gens Furent autheurs des Ineonvenients et dommagez s'ent; e-donnez estants les premiers aggresseurs, donnants la chasse a la baije de bel-sont aux hollandois, avec spoliation d'une lachte Zelandoise, et la mort d un matelot assommé a coups de baton, la ou au contraire la Compe des pro-vinces unies tousiours Feit tous debuors d'obtenir avec Mutuelle concorde ia libre pescherie aux rades et havres de la ditte terre sans y donnar le moindre destourbier a la Compe. angloise; que la prinse des biens du Vice-admiral leur fust arraché par la necessitè et l'eminent danger, loinct que les plus lustes loix de nature permettent repoubser la violence, estant aussi da dure digestion a une nation libre d'estre accablee, et par main violente, mesmes de ces amis et alliez, ruinée de Fonds en comblée, sans en Hecevoir quelque luste Ressentiment Finalement, iugeant la ditte Coinp.5 qu'a plus luste Subject, et a meillour tiltre (qua le Compaignie Angloise) alle pouvoit Former ses doleances et Goni-plainctes, touva ') bon de les repeter avec tres humbléa instance da reparation d'icelles, et resolution, pour l'advenir sur l'ordre da la libra pescherie accom-paignié de mutuelle concorde at amitie avec la Comp? angloise, prasentant avec Icalia touchant las dommagez d'entrer en Lequidation et satisfaction racipro-quement.quot;)
Au Roij.
Memoire et Relation veritable que Presenternent en toute humilité a Vostre Ma!4 vos vidales subjects les gouvneur et compaignie des marchants, trafficquants en moscovie des torts et Injures manifestas, Faictes, par Las Hollandois at Zeelandois a Vostre .Maquot;5 et a eux en greanelanda casta année 1618.
Vn de nos navires, nommé le plaisir: (dont e^loit maistre Robbert Salmon :) Faisant sa pesche en un golphe, nommé le golphe anglois, ou lamais aucun des provinces unias n'avoit esté, ü vint La trois naviras de Zelande qui se rnirent aussi a pascher en eest endroict la, rangeans leurs chandieres3) et aultras uten-siles et provisions a tarra, tout loignant les chandieres et vaisseaux que les anglois avoient praces4) la les quels ils commencerent a reculer du lieu ou ils estroient pour s'y accommoder, ce que voijans les anglois, les principaux d'entre eux Les admonestrerant de se voulour de porter de pescher la, et de las y molester; puis qua Vostre Ma'f, nous avoit otiroye a nous sauls sa commission de pascher librement an ces quart iers la, sans qu'aucun autre nous y paust Faire
') Lees: trouva.
2) Overgenomen uit het Verbaal der ambassaOe van IGIS—19, waarin het stak opgenomen is ad 23 Maart 1619.
3J Lees; chandieres (ehaudrons.)
4) Lees: places.
374
destourbier, a quoy ils respondirent qu'ils estroient niaintenant venus sur le lieu, et qu'ils y voutoient pesclier; et nous dirent en ces termes; (comme nous pou-vons alïermer:) T.e roij d'angletterre vous a donné sa commission a vons autres de la Comp? angloise, anssi a nostre Prince le comte Mauries octroijé sa conmiission a nous de pescher par tons les havres de greenelande : et en outre, peschez, dirent ils, si vous voules, mais Faictes estat que nous vous osterons toute ce ques vous aures prix.
A leurs trois navires sud! se vindrent loindre dans led! goiplie deux aultres navires de grant port, et bien Fourins ') appartenants a Pierre Coutin de Middelbourgh3), les quels sirnirent aussi a pescher la, pressans par ce moijen vous diets subjects par la multitude de leurs batteaux pour gaster et destruire leur voijage: et neantmoins dieu beurt:i) tellement leur pesche, qu'ils tuerent, et prirent plus de baleineines, que tous lesd!5 Flaments qui estroient la, les-quels voyans cela, leur dirent qu'ils ne vouloient pas qu'ils emploiassent plus de trois clnlou.ipcs pour chaque navire en lad!e pesche et les vouloient con-tramdre de rependre le reste de leurs chalouppes dans leurs navires molestants ainsi lournellement vos Pauvres subjects in leurd! pesche. lis nous osterent aussi nos costes de baleijne, que nous avions serrées en terrée Fan passe et comme a Foccasiou de ces tourbiers4) nous enssious Faict retirer un de nos navires en un autre endroit distant hinct leurs •5) de la pour y pouvoir pescher paissiblement queiques uns des Leurs le poursuivirent en corens6) lusques la pour le pendre et ainsi le contraiguirent de quitter le pais et de s'enrevenir en angletterre, sans rien pendre quot;).
Le 16? De luillet, II vient encores quatre aultres navires de Zeelande and? golphe anglos, a le arrivée desquels ils tendirent tous emsemble con-ceil on leur admiralle ou ils reso urent de prendre les navires de vos diets subjects, qui estroient la, laquelle resolution Fun de quatre navires de Zeelande qui estroient venus los derniers n'approuva pas, et so retira d'avec eux en colore, disant qu'ils n'estroient pas venus la pour voler ettuer; et donna ad-vis a nos gens, que leur admiral et le reste de leur Flotte avoient arreste de nous prendre, voijans que leur pesche ne leur avoit pas Fourni de quoij Faire leur voijage suivant quoij Led! admirael de Zeelande, mande in continent robert Salmon, maistre de nostre navire, qui Falla trouvée au sien, pour scavoir, ce qu'il luij vouloit comme aussi led!- admiral envoija querir guilliaume Hely. principal des marchants ou Directeurs anglois, qui Estoient La menachans de L'aller querir, S'il ne vouloit venir, ce que luij refusant de Faire led! robert Salmon, retourna vers Luy, et le puas) d aller, paree qu'il voijoit bien que leur resolution estoit de prendice9) toute l'huile, et Les denrées des navires anglois, sur quoy led! heley alia trouvera led! admiral: (sprenant, encores deux anglois, avecq luij pour luy servir de tesmoings :) et luy aijant demande, pour quoy il l envoijoit querir ainsi
') Lees: fournis.
quot;) Pieter Courten was et-» der voorDaamste reeders op de IJszee. In hetzelfde jaar IMS ontdekte een zijner schepen een nieuw land tnsschen 70° 3' en 80° G', dat Niemv-Zeeland genoemd werd. (R.S.-G. 8 .Tan. 1(519. — Zie ook ; P.S.-G 7 Dec. 1617.)
3) Lees: bénit.
4) Lees: destonrbiers.
5) Lees: hniet lieues.
fi) Lees : cn conrant.
') Lees: prendre.
s) Lees: pria.
9) Lees; prendre.
375
nvec menaces !! luy respondit, que c'estoit pour luy Faire scavoir. qu'iis vouloient avoir loute Leur hnile et denrées et partant t'admonesta de les leur delivrer paissiblement, en quoij Faisant ils de moureroient amis aultrement qu'il se lettroi-ent in continent sur Foij ') navire et les mettroijent a Fonts sur quoij 11 contesta avec eulx, et les pria de mienx adviser a ce qu'ils auroijent a Faire, avant que d'entreprendre d'espandre ie sang et user de telle violence en leur endroict, ils luy respondirent qu'ils estroyent tous resolus de ce qu'ils avoient a Faire, et ne ce Feindroient 2) pas de l'executer; et apres qu'ils auroient faict a luy, de prendie aussi tout le reste de nos navires anglois, et d emmener nostre admiral et vice-admiral en hollande, lurans par le secrement, f|n'ils le Feroient, et leur dirent de plus, que le Pais de greeneUnde, estoit a enx, et demanderent comment nous estoions si hardis que d'ij venir pesclier, et que si nous assigneroient, apres avoir Faict la division du pais, et la dessus nous Commanderent de mettre bas, nostre banniere, mais il leur fut dit que nous n'abbatrions nostre banniere, n'v ins leur baillerions nostre buile a leur appetit, leur Faissans entendre que nous estoions subjects de Vostre Ma4?, et avions commission de vcus de Pescher la, leur res-ponce fut noas ne nous sousions pas dn roy d'angletterre c'est un Escossois, du quel le poutraict est a Flissingnes avecq une bourse vinde a son costé et sur le refus par nous faict d'Abbattre nostre banniere, et de Leur ballier nostre bnijle deux desd!5 navires Flamends s'advancerent incontinent poui- aborder le navire du diet Salmon se presentans avec Les espées nues pour le Forcer, se que toiitestois ils ne feirent pas pour 1'heure, mais quelques lours apres manderent derechef le diet Salmon pas devers eux, lequel leur Feit responce. que s'il leur plaisoit ils luy Feissent Entendre par escrit ce qu'ils avoient a luy dire, car pour luy, il estoit resolu de ne poinct sortir de son navire, sur quov ils envoierent derechef vers nous, pour scavour a quoy nous nous vouüons Finalement resoudre, Nous leurs respondismes que nous nous deliberations 3) de par Faire nostre voijage, et de nous defendre du mieux que nous pourrions: toutestois robert Salmon ne laissa pas, par apres, de retourne vers Eulx estumoint4) que cest intervalle de temps les auroijt un pen accoisses5) et adousi leur mauvaise volonte, mais au contraire il les trouva tout prepares a ces iettere sur son navire, et luy dirent peremptoirement que I'heure du sable Estoit presques escoulée, dans la quelle s'il ne se rendoit, ils estoient resolus de Taller a border, et da Faict robert Salmon ne fust pas plustost de retour en son navire, que le general desdicts Flamends commenca a le charger tant de coups de canon que de mousquets et en suite le reste de leurs huict navires le viendrent en vironner de tous costez, tirans nos gens qui estoient audict navire, le quel ils entrerent et prirent par force, et euiporterent d'icelluy toute le artillerie, pouldre, et munctlon qui y estoit, ravageans tout et dissipans nos vivres, puis Feirent aller nos gens a terre, Empor-terent tout nostre huile et costes de balein es lusqua la valeur de . . . 6) qui causa la mine de nostre voijage, et apres sela dirent a nos gens, allez malnte-nant, tuez d'aultres baleines pour vous, si vous voules.
Les deux navires susd! de Middelbourgh apportlennent a pierre Courtin, de meurant andict lieu de middelbourg, et guiUiaume Courtin de Meurantalon-dres, qui sont Freres, et conforstant ence voyage de grenelande, qu'en tout le reste de leur trafficq, ainssi que led' guiUiaume Courtin a luy mesme con-fesse et les maistres, aussi de leur! navires en grenelande disans que se
') I.ees: sou.
-) Lees: tienJroient.
3) Lees: deliberassions.
11) Lees: estimaut.
5) Cavletou schreef in IfrlO; acquoisce's (acquiesces.)
5) De som is in het origineel niet ingev uld.
376
leur esioit tout un de mener la charge diceulx a middelbourgh, ou a Londres, par ce que !es propretaires diceulx demeuroijent en L'un et le autre lieu. ')
Devautage le Cap? Johnson de Tunnin Fifs (?), commandant en un navire de geurre des Estats et abraham dirksen, general des Flamends estans venus sur la mi-nunct ~) avec quelques GO hommes arnies'de picques, mousquets, et aultres amies en la tente des anglois, en enleverent deux d'iceulx, nommez barthelemy dale, et iean dumpert lesquels ils menerent en leurs navires, et les mirent la aux ceps ou ils les tindrent cincq ou cis lours, qui plus est, led? Capitaine lohnson traicta, Fort outrageosement led'. Dale, lequel il frappa de son poignard nud, et menaga ds le maner en hollande, et de Le peudre La.
Au Surplus guilliaume uiillwprth, capitaine du navire appellé l'ange de la ville de horne, nous a declaré que messeur?8 les Estats avoient donné le pais sud! de greenelande aux Zeelandois, et les touches de hudson :l), avec les isles adjacentes, aux Hollandois pour y pescher, leur enjoignant de ne point empieter dans les limites, les uns des aultres, a qu'ils avoient este Incites et Pressez par lesd!s p stats rnesmes avenir pescher la ceste annéea ultrement qu'ils n'y Fussent pas venus. 1) Comma aussi Pleusieurs des Xavires de Zeelande estants Pres lad! terre, monstrerent a robart Salmon: (maistre du Vice-Admiral anglois:) et a d'aul-tres une commission du prince d'orange scellée de sire rouge, la quelle ils dis-soient contenir seulement pouvoir a eux d'aller pescher en ces quartiers la, sans y molester personnee, prins 2) ils leur monstrerent une aultre commission de la part des Estats scellée de cire verde, qui leur dommoit pouvoir de pescher and! lieu, et de s'y defendre Contre toute autre nation, qui leur y vouldroit Faire de la Facerie('?) ou de I'empeschement, et encore une troisiesme de la part des marchants: (des quels ils dosoient3) aucuns estre des Estats:) par la quelle ils leur ordonnoient non seulement de pescher la, et de sy defendre, mais aussi, si les anglois, ou aulcune aultre nation leur y Faisoit du destourbierou du dom-mage seulement de La valeur d'un denier, de prendre leurs denrées, et de Les emmener avec les principaux de leurs Ommes en hollande. 4)
By the King.
A Proclamation for restraint of Fishing vpon His Maiesties Seas and Coasts without Licence.
Whereas Our Father of blessed memory King lames, did in the seuenth yeere of His reigne of Great Brittaine, set forth a Proclamation touching Fis-
) Of deze opgave juist is kan ik niet beoordeelen; zeker is het, dat de Hollaad-sche eu Zeeuwsche Compaguiéu voor de walvisclivaugst in 1617 //Onderlinge geac-cordeert hadden op de vuytreedinge voor den aeustaenden Jaer.quot; (R.S.-G. 7 Dee 1617.)
) Lees: puls.
) Lees: disoient.
) Overgenomen uit het Verbaal der ambassade naar Engeland 1618—19, waar het stuk medegedeeld wordt ad 16 Maart 1619.
.377
hing; whereby for the many important reasons therein expressed, all persons of what Nation or quality sooner (being not His natnrall borne Snbieets) were restrained from Fishing vpon any tbe Coasts and Seas of Great Hrittaine, Ireland, and tho rest of the Isles adjacent, where most vsnally heretofore Fishing had been, vntill tlmy had orderly demanded, and obtained Licences from Our said Father, or His Commissionors in that behalfe, vpon paine of snch chastisement as should bo lit to be inflicteil vpon snch wilfull Olfemlois: Since which time, albeit, neither Our said Father, nor Onr Selfe bane made any considerable execution of the said Proclamation but bane with much patience expocteil a voluntary conformity of Onr Neighbours and Allies to so inst and reasonable Prohibitions and Directions as a''e contained in the same.
And now finding by experience, that all the inconueniences which occasioned that Proclamation, are rather increased then abated: We being very sensible of the premisses, and well knowing bow farre We are obliged in Honour to maintaine tbe rights of Onr Crowne, especiallv of so great consecpience, bane thought it. necessary, by the adnice of Our priuie Conncell, to renew the aforesaid restraint of Fishing vpon Onr aforesaid Coasts and Seas, without Licence first obtained from Us, and by (hose presents to make publique Declaration, that Our resolution is (at times conuenient) to keepe snch a competent streneth or Shipping vpon Our Seas, as may (by Cods blessing) be sufficient, both to hinder snch further eucroachmeiits vpon Our Kegalities, and assist and protect those Our good Friends and Allies, who shall henceforth, hv vertue of Onr Licences (to li.gt; first obtained) endeauour to take the benefit of Fishing vpon Our Coasts and Seas, in tbe places accustomed.
('■men at Onr Palace of Westminster tbe tenth dav of May, in the twelfth yeere o,quot; ()ur Keigne of Fngland, Scotlan d, France, and Ireland.
C^d saue tb» King. ')
Algernom le Perq etc: Graef van NoortHumberlant =) Ridder van hooghdachte ordre van Kousebant Admirael Cenerael van sijne Maj*8 Vlote voor dese jegenwoordige expeditie.
Alsoo de brenger deser Gerrit Claessen Ruijter Capquot; van een llollants Oorloogh-scbip sijnde van Knchuijse is heden bij mij geweest en hem wel ende beleefdelijck beeft gedragen ende mij toegestaen óp'mijn vsouck soo veel als sijn volmacht was vinogende Soa worden vsocbt alle sijn Maj!» respective Ofliciers en alle die het eenighsins niagh nken dat sijlieden den vooiszv (.apV geen moeijenisse of belet eenighsins aen en doen in sijns Maj!' /een behoudens dat op het .......anen van elck van sijns Maj!8 schepen bij'come ende
doe sjn schuldige dcvoiren en dat bij inbringe ofte aengene alsnlcke bnijsen als daer sijn onder sijn heleijt en geselschap soo dal ghy daer bij moogbt ken-
') Xiiar het origineele exemplaar in de Loketkast der Staten-Generaal (Kiigelmid. Nu. ifi) op het Rijks-Arnhief.
-) Algernon Perry, earl uf Nortlnnnberlaiiil,
28
378
nisse nemen wie onder henlieden paspoort of licencij-brieven heeft, genomen en wie niet, waer van i^hij niet en snit hebben Ie blijven in gebreke ten sij ghij van het contrarie wil vantwoorden tot nwen pericule Kn dit sal n dienen tot n garant ende sekerheijt. Gegeven aent boort van sijnsMaj!8 Koniiicklyek schip genaenit de Trinmp. Den 2'!Pn Jnlij 1030.
(geteijkent:) Noort-Aniberlnnt.
(Onderstent :)
Aen alle Hap®quot; cmT andere Ofliciers van sijne Mnj? die dit sonde mogen raken.')
Charles Kex.
Het heeft ons gratienseliek gelieft, bij desen jogenwoonligen te verleenen aen Joost Bonwensz. van Delfshaven licentie om te moogen visschen mettet volck en geselschap behoorende tot. sijn Schip genaemt de Maecht van Knclmijsen groot sijnde SG lasten op onse finsten en Zeen van Groot-lgt;ritagne, [Jrlant en andere onse bijgelegen l-jjianden, alwaer gewoonlick en voortijden eenige Visscherie is geweest, ende dese onse Licentie te continueren voor een geheel Jaer, willende en versoeckende soo wel alle onse Onderdanen, als oock andert; van wat natie, qnaliteiten ofte conditiën de selve sonden mogen sijn, datsijden voors: Joost. Bonwensz. ofte sijn bijhebbende geselschap geen vhinderinge ofte beletsel aendoen sullen, ende 1) het volbrengen van dese onse Licentie op sooda-nigen pene als men gewoon is te gebrnijcken tegen den geenen dewelcke violeren onsen Conincklicken bescherminge, ende tegen moetwillige Uiekers van Vreede en onsen Lande efï Jurisdictie Verders versoeckende en gebiedende alle onse Admiralen, Vice Admiralen, Gommand.'nrs en Capiteineu van onse Schepen, Casteelen en forten te willen beschermen en assisteren de vsz. Joost Uonwensz. om vreedelick t(; mogen genieten het beneliceren2) van dese onse licentie.
Gegeven den 24quot; dach van Junij A) 4030 3).
Wij Schondt, Schepenen ende liaden der Stadt Dclll', Oirconden dat voor ons gecomen ende gecompareert zijn, leman Lenertsz. ent XXXI laeren. Stoffel IJsbrantsz. out XLV laren ende Joost Bonwensz. ont XNXIX laren, alleStijer-
-) Lees; in.
:{) Lees: beneficie.
rj) Overgenomen uit het Verbaal der zending van Joaelihni naar Kn geland in U'üi\ op het Rijks-Archief. —• De vertaling van dit stuk bij Ait/.ema (Saken van Staet. 11. p. 4()c2) verschilt bijna alleen in spelling met deze.
;570
luijileii van de Hariiigbuijsen op Dclfshanen, Dowclcko ten versoucke vamlo lleeren fJurgemeesteren ende llegijerdei-s «leiselver Sladt, verclaerde bij Solem-nelen eede hen gestaeft ende .ilïgenomen warachtich te sijn, Dat. zij respeclive-I ij eken o]gt; Saterdach vooi'leden, Item op Man en da ch ende op Gisteren met hare Hnijsen totter Zee gecomen sijnde, de Kngelse viool, zoo sij gel ni jgen lagen en visten, -hen In ij den elcx nae de groote van hare hnijsen hebben allgenomen ende doen betalen een guide per last, t'sij oll' sij haring in hebben oil' niet, Met dreij-gementen soo sij t'niet wilde genen datse dan haer want wt haer Schepen souden nemen, Waerouer sij getnijgen vei-claien gedwongen te sijn alsoo sij geen geit en hadden, Dat sij van haer haring hebben moeten vercoopen aende Kngelse vloodt :egens vijer a vylïtalve gnlde de ton, daer mede sij int Schip vanden Admirael hebben betaelt, die heul. elcx daer van bescheijt hebben gegeuen, Verclaerl voorts leman Lenertsz. alleen dat se wt sijn Schip jegens sijn wil ende danck, hem, met noch ses Man hebben gelicht, ende gedaen in een van haer Schepen, latende van sijn volck in sijn Schip noch drije man, ende van haer volck daerin doende ontrent tweent\vinlich Man, Daermede sij naer de Hnijsen syn gegaen, ende anderhallV Kt mael wt waren. Hem aflirmant sijn J gt;11 i js doen weder hebben geleuert melte drije Man diese mede genomen hadden, Kijntelijcken alle drye verclarenden dat de Engelse vloodt een en twintich Schepen starck was, die hen altemet in drijen verdeelden, ende dan weder bij malcander comen Soo waerlijcke mosle hen gelnijge Godl Almachlich helpen, Knde want men schuldich is der waerheijt getuijgenisse te genen bijsonder des versocht zijnde. Hebben wij Schoudt, Schepenen ende Maden voornl t'segel ton saecke der voorsz. Sladt hieronder opgedinckl.
Gedaen den XXVll6 Angusti a0 XVIC Sessendertich.
(geteekend)
.1. van Schooren
^ Naar het origiueelc sluk, te vinden onder «Ie Bijlagen van het Verbaal der zending van Joachinii naar Engeland in 'l(gt;3(), op het Rijks Archief. — Het zoude bijna ongeloofelijk zijn, dat in een ofücieel stuk, uitgaande van geene mindere personen dan Schout en Schepenen van Delft, zulk eene slechte stijl en spellinu; voorkomen konde als in liet bovenstaande, getuigde niet de aanwezigheid van het zegel op het stuk voor de echtheid daarvan.
hijv()kgseli:n i:n vkrheteiuinge^.
p. 5 Noot '2 r. ii v. o. bij to voogcn: en dc statistiek op p. 12, |.quot;i,
ook; Verslag over de zeevisseherijen. ]gt;. 1 l 27.
|p. tl Noot '2. r. 1 v. o. bij to voegen: Sir Richard Baker in zijn Ch r o-nicle of the Kings of England, (vlg. The Dutch Drawn to the Life. p. 115.) — Macpherson (Annals of comm. II. p. 271) geeft toe, dat de strekking van M a r e L i b e r n m is. de vaart op Oost-Indië te doen openstellen, maar hij verdenkt De Groot toch van een protest tegen de handelwijze van Jakob I in 1610 (zie hierna p. 70 Noot 2) door de woorden: n Quae autem navigationis, eadem pisca-tus habenda est' ratio, ut communis maneat omnibus.quot; (Mare Liberutn. p. 28.) Reeds de datum der uitgave van Mare L i b e r u m weerlegt die meening afdoende, p. 15 (Noot 1 van p. 14) r. '24 v. o. bij te voegen; (Zie o. a. Macpherson,
Annals of comm. II. p. 272,S2.)
p. 17. r. 10 v. b. Ie veranderen: Secr. R.S.-G. 21 Oct. 1639. p. 17 (Noot 7 v. p. 16) r. II v. b. bij te voegen: Zoo ook sprak Baker (Chron. of the Kings of England, vlg. The Dutch Drawn to the Life. p. 145) van ,/the encroaching of the Hollanders upon the Fishers and other our Rights in the Narrow Seasquot;.
p. 17 (Noot 7 v. p. 16) r. 14 v. b. bij te voegen: De schrijver van The Dutch Drawn to the Life spreekt (p. 9) van „the Northern or the narrow Seas.quot;
p. 17 (Noot 7 v. p. 16) r. 16 v. o. bij te voegen: Ook de schrijver van The Dutch Drawn to the Life (1664) spreekt van „the command of the Narrow sea, the Dutch Coast and ours.quot; (1. c. p. So.) De „Narrow-seaquot; begrensde dus volgens hem noch de Engelsche noch de Hollandsche kust. p. is (Noot 1 v. p. 17) r. '22 v. b. bij te voegen: In 1664 sprak de schrijver van The Dutch Drawn to the Life (p. 75) van „our Right to the Narrow Seas.quot;
381
IB (Noot l v. p. 17) r, quot;17 v. o. bij te voegoii: Welk gewicht de Kil-gelschen aan dit gebied hechtten, blijkt wel uit: The Dutch Drawn to the Life Cp. -j.l), waar de schrijver op de vraag van 1) L; „Which way do the English keep the Dutch under?quot; antwoordt; „By commanding the Narrow-sea, their Coast and ours.quot;
Hl (Noot 1 van p. 18) r. '24 v. o. hij to voegen : De Jonge (Gesch. v. h. Ncderl. zeewezen. I. p. 101) meent met mij, dat de aanspraak der Engelschen op het dominium maris veel ouder was dan de zeventiende eeuw, en houdt het er voor dat de Engelschen zich voor dien tijd te zwak gevoelden om hunne aangematigde rechten te handhaven. Dadelijk toen hunne zeemacht krachtig genoeg was, kwamen zij dan ook onder Jakob I met hunne eischen voor den dag.— Van dezelfde meening is ook Van Loon, (Xcderl. histori-penn. 11. p. 231,) die de aanleiding van het op den voorgrond stellen van den „ouden eyschquot; alleen zoekt in den naijver der Engelschen op den bloei der Nederlandsche visschcrij.
I'i. (Noot i van p 21) r. 13 v. o. te voi-anderen : Ook vernemen wij, dat de ambassadeurs van 1018,19 verklaren, terwijl zij op den eisch des konings, dat de Nederlandsche visschers zich zoover het gezicht reikt van de Schotsche kusten verwijderd zouden houden, geene aanmerkingen maken, —-dat eene vordering van grooteren afstand „de sake ten principalen toucheerde, ende Irreparable praeiuditie sonde leggen.quot; (Verbaal i()18,l!) ad 31 Jan. Kil'.).)
Nli. De o]) deze plaats in de» tekst geplaatste woorileu (r. 13 tot r. (') v. o.) moeten vervallen. Uit de Defensio (p. 3n0) blijkt toch, dat De Groot wel is waar meende, dat de quaestie van imperium en jurisdictio in mare „ad dominium et ad jus piseandi nihil pertineret,'- maar dut hij toch de jurisdictio „(]uae iu rem dirigitnrquot; toen zeer bepaald verwierp. (..Si quis urgeal esse et in mari non minus quam in solo occupato localem aliquem sen rea-lem jurisdictionem, id quibus possii probari aut lationibus aut veterum testimoniis sane pereupiam discere.quot;) De aangehaalde plaats uit liet Jus belli ac pacis bewijst dus eenvoudig, dat de zienswijze van den schrijver op dit punt geheel veranderd was.
24 Noot 4. r. 12 v. o. in to voogon: (Zie de kaart in de; Descr. detect, freti. p. 1, waar Newfoundland ook „Eacalaoquot; of ,/Bacalhaoquot; genoemd wordt.)
20 (Noot 2 van p. 25) r. 13 v. o. hij te voogon: cf. ook de in De Groot's Defensio vermelde plaats van Bractonius (?) in de Bijlagen, p. 352.
31 Noot 1 r. 0 v. o. bij te voegen: Zie vooral: The Dutch Drawn to the Lite. p. 82, 83, waar de schrijver op gezag van Sir
.'182
John Burroughs zeer uitvoerig is over de visscherij naar de visschen, die behalve de haring op de Engelsche kusten gevangen werden, (quot;kabeljauw, leng, sprot, rood-oog, enz.)
34 Nooi I. i. rgt; v. o. hij U: voegen; Grotii Dcfensio Maris Liberi. Zie hierna p. :)52.
.'gt;7. r. 15 v. o. aliltis ie lezen: Toch was reeds toen een enkele maal gebleken, dat de Engelschen hunne zwakheid op dit punt gevoelden en met hunne naburen trachtten te wedijveren. Reeds in 15 12 had Hendrik VIII eene akte uitgevaardigd om de Engelsche visscherij uit haren toestand van diep verval op te beuren. Vele visschers, heette het daarin, namen niet meer de moeite zeiven te visschen, maar vergenoegden zich met dc zee over te steken en in Nederland en Frankrijk de reeds gevangen visch aan hunne gelukkige mededingers af te koopen. Het natuurlijk gevolg hiervan was het afnemen van deze nering geweest; het verval der kuststeden, het jaarlijks verminderen van het getal Engelsche schepen, en daarmede het gebrek aan bekwame zeelieden en personen bekend met de gesteldheid der zee was gevolgd. Om aan de klachten over dit alles een einde te maken, had de koning ten strengste aan quot;die Engelschen en inwoners van zijn rijk verboden om eenige visch van vreemdelingen te koopen in de Fransche en Nederlandsche havens en zelfs op de opene zee. Eerst op het einde van het tweede parlement van koningin Maria was deze akte ingetrokken. (Sir John Burroughs, vlg. The Dutch Drawn to the Life. p. 102—4.)
Hct is waarlijk niet te verwonderen, dat de toestand, waarin de Engelsche visscherij bleek te verkeeren, reeds in de zestiende eeuw de aandacht van het volk trok. En daarbij kwam nu de aanwassende macht der Nederlandschc republiek een nieuwe prikkel aan dit gevoel van wrevel toevoegen. Het kon den Engelschen niet langer onverschillig zijn, enz.
41 Noot 3. r. 4 v. o. hij te voegen: (Bor, Nederl. oorl. III. 2. fol. 25.)
43 (Noot 1 Vim p. 42) r. 2'2 v. o. in ie voegen; Even vreemd raag het heeten, dat de Nederlanders in IfilB bij het invorderen van eene Engelsche belasting op de visscherij dadelijk verklaarden, „dat die visschers deser landen noyt daer-mede beswaert, oft int minste daerom gemoyt sijn geweest.quot;
(Br. v. de regeering v. Enkhuizen aan Oldenbarnevelt cld. 19 Aug. KJ Ui, in de Bijlagen v. li. Verbaal Joachimi, 1636.) p. 'i4 hij r. 21 v. o. :ils Noot 4 to voegen : Vgl. hier vooral: De Jonge (Gescli. v. h. Nederl. zeewezen. I. p. 403 vlg.), die het aan de vermeerdering der Engelsche zeemacht onder Elisabeth toeschrijft, dat de oude aanspraak op de souverehiiteit over de zee in de zeventiende eeuw zoozeer op den voorgrond gesteld werd. Toen eerst meenden de Engelschen kans te hebben, hunne beweerde rechten te doen erkennen, p. 44 Noot 1. r. 10 v. o. voor „thirsty (thrifty?)quot; te lezen: thrifty.
NB. 1 let [jinnphlelje The Dutch Drawn to the Life bevestigt mijm-gissing iloor up p. '123 den geheeleu hier aangehaalileii volzin af te druk-keii. Het woord luidt daar: „thrifty.quot;
p. 47 Noot 2. i'. 7 v. o. ie v(■i-anderen: (Green, Calendar of State Papers, Dom. ser. of the reign of James I. I. p. 509.) |p. 51 (Noot (i v. |j. 50) r. 24 v. o. bij te voegen: 161!).
li. 55 Noot -1. r. II v. b. bij te voegen: Over Duivenvoorde van Warmond: Van Groningen, Gesch. der watergeuzen, p. 20.j—12. |i. tiO. r. Ui v. li. bij Ie voegen als Noot 1: ct. 1. 151. D. Li. 17. De
diversis regu 1 is juris.
|p. 01 (Noot 1 v. |i. 00) r. 2:1gt; v. o. bij te voegen: (Zie ook p. 333 Noot 6, ]). 352 Noot 2 en p. 357 Noot 2. De overeenkomst van de Propopositie en de Defeusio is hier treffend, omdat het in deze gevallen punten betreft, uit den aard der zaak iu het Mare Liberum niet behandeld.)
|p. 70 Noot 2. r. 17 v. b. bij ie voegen: Geheel dezelfde voorstellinjr
heeft: Macpherson, Annals of comm. II. p. 252.
(p. 72. p. 20 v. o. te veranderen: „Ontrent den Jaare 1618.quot;
NB. Uit de Errata der Aauwysing blijkt, dat ICp-lO een drukfout is vuor 1018, een jaartal, dat trouwens beter met de elders voorkomende oj)-gaven slnit. Is deze tijdsbepaling juist, (en dat zij dat is wordt bevestigd door des schrijvers mededeeling in de voorrede, dat hij 14 of quot;15 jaar geleden aau Jakob 1 reeds een dergelijk werkje aanbood, terwijl Jakob 1 eerst in '1003 den Eugelscbeu Iroon beklom,) dan vervalt daarmede de reeds van elders twijfelachtig gemaakte opgave van Kalegh als schrijver dor Observations (Ralegh werd iu 1017 geëxecuteerd,) en mijne geheele gissiuu', dal dit werkje met het [plakkaat van 1000 iu eenig verband zonde kunnen staan. Trouwens aan die gissing, die alleen op de vermei lin ; van het jaar '1010 steunde, hechtte ik niet.
[p. 7H (N'onl 5 v. |p. 77) r. 25 v. h. bij Ie voegen : Terecht schreef De Groot dan ook in zijne Defeusio (zie hierna p 360): „De industria pepercimns agere de maris imjiei'io et jurisdicti-oue, quia ea quaestio ad dominium et ad jus piscandi nihil pertineat, ideoque non recte a Wel wo do cnm hac nostra controversia p e rm i sc e a t u r.quot;
384
81. r. 24 v. 11. nis Noot 5 bij to voegon: De tijd kan alleen bij be-nadeving bepaald worden. In Kil3 verscheen Wehvuds Abridgement, waartegen de Defensio gericht is In de Defensio zelve (p. 332) spreekt De Groot van een tegenschrift tegen Marc Libernm, te Salamanca vervaardigd, ,/Se(l,'v voegt hij er bij, „librum eum nidere raihi nondum contigit.quot; In ' lii 7 eindelijk schreef hij aan zijnen broeder Willem (Grotii Epistolae, p. 759), dat de uitgave van het boekje door den koning van Spanje was verboden; toen wist hij dus reeds, dat hij het nooit te zien zoude krijgen. De Defensio is dus geschreven tus-schen Hl 13 en 1017.
88. r. -is v. o. als .Noot 1 liij tc voegen: De schrijver van The Dutch Drawn to the Life noemt op p. 2!) de Ne-derlandsehe visschersschepen : „Bugseu, Doogbooten, and Grabbins op p. S5 spreekt hij van : „Strand-boats, Evars, Sallits, Drivers and Tod-boates,quot; en van „Dover-boates, I'incks and Well-boates.//
88. r. 8 v. o. als Noot '2 liij to voegen: Dc schrijver van The Dutch Drawn to the Life schat het getal Neder-landsche schepen, dat ter visscherij op deEngelsche kusten uitzeilt op 2000, de jaarlijksche winst op £ 150.000 uit de haringvisscherlj, £ 440.000 uit de kabeljauwvangst. (1. c. p. 0,29.) Burroughs sprak in i636 van IfiOO haringbuizen benevens 800 pinken en andere schepen voor de kabeljauwvangst; de jaarlijksche opbrengst der baring alleen schatte hij op £ 300.000, de bemanning der buizen op 04.000 koppen (The Dutch Drawn to the Life. p. S7,S9.)
8!). v. -10 v. b. als Noot 2 bij te voegen: Dat dit reeds een oud Engelsch gebruik was, blijkt uit de boven (p. 37; vermelde akte van Hendrik VIII.
92 Noot 3. r. '10 v. o. bij te voegen: cf. over dit werkje: Macpher-son. Annals of comm. II. p. 279,80. — Fruin, enz.
02 Noot •!. r. 1 v. o. bij to voegen: „The Trade's Increasequot; werd beantwoord door „The Defence of Trade,quot; een werkje van de hand van Sir Dudley Diggs, in hetzelfde jaar Hil gt; verschenen. De strekking was, om den Oost-ln-dischen handel tegen J.R.'s aanvallen te verdedigen, en het was daarom ook opgedragen aan Sir Thomas Smith, bloedverwant van den schrijver en directeur der üost-ludische Compagnie. In dit „meesterlijkequot; boekje werd J. R. „an anonymous but acute authorquot; genoemd. (Mac-
385
phersou. Annals of comm. II. p. 279,80. — Zie over Dudley Diggs : Verbaal 1618,19 ad 13 Jan. 1619. — Mac-plierson, 1. c. II. p. 283.) Vgl. het oordeel van Ralegh over J. R. : hierna p. 97 JNoot 3.)
p. 94 Noot 3. r. 1 v. o. liij to voegen: J.R's bezwaren werden weerlegd in „The Defence of Tradequot; van Sir Dudley Diggs. (Zie hiervoor p. 92 Noot o.)
p. lOi Noot :gt; ti? vemndeieu: De oorspronkelijke editie was „a small treatise in Latin/' ])e titel luidde : „De dominio maris juribnsque ad dominium praecipue spectantibus, assertio brevis et methodica. Cosmopoli. Küö.quot; Het was 28 pag. 4U groot. (Macphcrson, Annals of comm. II. p. 271.) p. 102 Noot rgt;. r. 5 v. o. liij to voegen : (Vgl. o. a. den aanval op de Nederlanders, met toespeling op het slot van De Groot's Mare L i b e r u m, overgenomen bij : Macpherson, Annals of comm. II. p. 271,72.)
p. -104 (Noot -1 v. p. 103) r. (I v. o. l)ij te voegen : Van dezelfde opinie is Macpherson: „Welwood endeavours to prove,quot; zegt hij (Annals of comm. II. p. 271), „that the sea is capable of distinction of property, or of private dominion, as well as the land.quot; p. 112 (Noot li v. p. I ll) r. 21 v. o. te lezen : Dit geld werd trouwens, evenals de tol van 1617 (Propositie van Carleton in: R.S.-G. (! Sept. 1617), ook door alle andere natiën, die op de Schotsche kusten vischten, ja door de Schotten zeiven betaald. (Miss. v. Caron aan de Stn. dd. 19/29 Sept. 1616, in: L. E. 161(gt;.)
p. 119 Noot 4. r. 7 v. o. Ijij te voegen : (Zie uitvoeriger over deze
bewering: (ïrotii Epistolae. p. 19,20. Ep. 59.)
p. 121 v. 13 v. Ij. a' liter- het woord „(Senjen ?)// het vraagteekeu te schrappen.
NB. Mijne iliiai- gewaagde gissing blijkt juist te ziju door de kaart aau liet einde van de Heser, detect. 1'reti, waar up de plaats, waar de nieuwere kaarten Senjen plaatsen, het eiland „Zenamquot; te vinden is.
p. 121 (Noot 4 v. p. 120) r. 1(1 v. o. bij te voegen : Grotii Epistolae. p. 19. Ep. 59.)
p. 121 Noot 1. r. 14 v. o. bij te voegen : Ook de Eranschen protesteerden ernstig tegen de Engelsche aanmatigingen. (Grotii Epistolae. p. 19. Ep. 59.)
p. 121 Noot 5 te veranderen: Plancius' Replicques noemen ook nog: „ Frisian dt.quot; Met dezen naam, ook door Selden (Mare Clausutn, in : Opera. 11. p. 1409) vermeld, werd blijkens de kaart in de Üescr. detect, freti (p. 1) een vrij
29
;3S6
groot eiland bedoeld, dat geacht werd dicht voor Oroen-lands zuid-oostkust te liggen.
123 Noot 5. r. quot;2 v. o. bij te voegen : De houding van Caron in deze zaak schijnt niet zeer bevredigend geweest te zijn. (Grotii Rpistolae. \). 20. Ep. 59 : „Malebant Angli cum Caronio discept.are, ut, (juod nuper fecerant, iterum ex ipsius sileutio victoriam metirentur.quot;)
•129 (Noot A v. p. 128) r. ï) v. o. bij to voegen : Ook de gezanten zei-ven verzekerden dit aan de commissie uit de Stateu-Ge-raal. Grotii Epistolac. p. 20. Ep. 5'.).)
ioO r. 3 v. !gt;. aldus to le/en : Korten tijd later had dit werkelijk plaats. De commissarissen begaven zich naar de Engelschen en weldra ontstond er over het onderwerp, dat in de memorie behandeld werd, eene levendige woordenwisseling, waarbij, als men De Groot gelooven mag, de Engelschen geheel verslagen werden. De Nederlanders bewezen overtuigend, dat Spitsbergen niet aan Engeland behoorde; al ware dit echter zoo geweest, beweerden zij, dan nog konden de Engelschen daaraan geen recht ontleenen op de zee, die gemeen goed van allen was, noch op de walvis-schen, die aan niemand toebehoorden. Wat het eerste punt betreft beriepen de Nederlanders zich op de argumenten in de memorie vervat, die zij uitvoerig bespraken, terwijl zij daarbij nog voegden eene breede wederlegging der beweerde ontdekking door Willoughby. De Engelschen zouden door al deze argumenten („non testimoniis tantum, sed Geographicis insuper demoustrationibus,quot; schrijft De Groot,) zoozeer in verlegenheid gebracht zijn, dat zij niet wisten te antwoorden dan met de weinig op de redeneering der Nederlanders passende mededcelingen, dat hunnen kening eene beleediging aangedaan was door het in twijfel trekken van zijn recht, — dat zij geen volmacht hadden om over de Noordsche visscherij te onderhandelen, tenzij de Nederlanders begonnen met hen als heeren van Spitsbergen te erkennen, — en dat zij de bewijzen van hun recht niet bij zich hadden, bewijzen, die in Engeland in zoo ruimen overvloed voorhanden waren, dat zij vertrouwden Caron door het tooneu daarvan dadelijk tot zwijgen te zullen brengen. „Malebant,// voegt De Groot niet zeer bescheiden bij zijn verslag van dit onderhoud aan den Fran-schen gezant Dn Maurier, „in Anglia cum Caronio, qnam bic nobiscum disceptare !quot; (Grotii Epistolae. p. 19,20. Ep. quot;)9.
387
Ondertussclieii moclit de overvviniiiiig van De Groot en de zijnen schitterend geweest zijn, het resultaat was geen ander dan dat de zaak voor ditmaal steken bleef. Den !• Mei moest Joachimi aan de Staten-Generaal rap-jKjrtceren, dat hij heide stukken enz.
i;tO (Noot 3 v. |I. 120; r. 15 v. o. bj to voc-cn: (Vgt. den brief van De Groot—Ep. 59 in: Grotii Epistolae. p. 1» — waarin hij bedankt voor het gebruik van een stuk, dat hij noodig liad gehad bij de wederlegging der Engelsehe pretensiën.)
•130 Noot 1. r. 14 v. o. i,-j ie voegen : (cf. ook de Memorie der Nederl. ambassadeurs in : Verbaal 1018,19 ad 2:i ^lrt. Kil!).)
1 .quot;gt;■gt;. r. 11 v. 1). als Noo; 3 bj to voogon: Volgens De Groot (Grotii Epistolae. p. 10. Ep. 59) was reeds in 1(!15 het doel der Engelsehen geen ander geweest, dan om zich niet de Nederlanders te vereeaigen en gezamenlijk alle andere natiën van Spitsbergen te verdrijven. De feiten weerspreken echter, dunkt mij, deze opvatting.
135 (Noot '2 V. p. 434) r. 7 v. o. bij te vocgon: Op ecu en ander schijnt te zinspelen de schrijver van The Dutch Drawn to the Life op p. 81, waar hij (in navolging van Selden ?) zegt, dat „the very Hollanders themselves discountenan ced Grotius and his Book of the communities of the Elements. (!)quot;
i.gt;('gt;. r. -17 v. o. als Noot 1 b j to voogon : Ueeds in I (gt;17 waren de Engelsehen ontevreden over het langdurige uitstel. (Car-leton. Lettres. 11. p. 4:2.)
100 Noot '•2. r. « v. o. bj to voegen : Op de kaart aan het einde van de Descr. detect, freti heet het : „Faire fori and.quot;
231 Noot l. i. 7 v. o. bij te voegen: Baker (Chronicle of the Kings ot England, vlg. Tlie Dutch Drawn to the Life. p. 145) spreekt nog van eene andere handhaving van de souverci-niteit ter zee kort voor KiSG. „The Earl of Lindsey,quot; dus verhaalt hij, „as Admiral, and the Earle of l^ssex as A'ice-Admiral, with 49 Saile set out with the Shipmoney to secure the Right (in the Narrow Seas.)quot; Volgens hem was het resultaat dier uitrusting, dat Spanje en Nederland evenzeer Kngeland ontzagen, //the English puissance was rendered considerable, and trade safe in the eyes of forreign Princes.quot;
241 Noot 2. r. 14 v. o. bij to voegen: Aan deze geschenken spreekt ook Bakers Chronicle, (vlg. The Dutch Drawn to the Life. ]gt;. 11G.) „The Hollander courted his Majesty with Presents. 1. ol Ambergrease, transparent China Basons,
388
3. a Clock, and 4. the Originals of Tintoret and Titian.quot; wri Noot 2. i. 8 v. o. hij te voegen: Eene andere editie verscheen „Lngduni Batavornm, apud Joannem et Theodorum Maire. CIOIOCXXXYIquot; in 4°
45 Noot 2. r. 3 v. o. bij Ie voegen : Wat met die „other thingsquot; bedoeld werd, blijkt uit eene andere uitgave van Mare Cl au sum. waar dit werk in een band vereenigd is met: Boxhornii Apologia pro n avigationibns Hol-1 aiidorum, en met: Traetatus mutuicommereii etc. (het groot entercours van 1496), twee bijvoegselen die, hier voor Seldens werk geplaatst, in 1633 reeds mot De Groot's Mare Liberum te gelijk waren uitgegeven bij Elzevier in 12° Deze merkwaardige editie, zonder twijfel in Nederland verschenen, is volgens den titel gedrukt: „Londini, Juxta exemplar Will. Stanesheii pro Richardo Meighen. MDCXXXVI.quot; 8?
2'i(i Noot 3. v. 8 v. o. Iiij to voegen: Zie uitvoeriger: Van Loon, Nederl. historiepenn. 11. p. 231.
246. r. 18 v. li. als Noot 0 hij te voegen: Seldens werk schijnt niet het eenige geweest te zijn, dat Engelands dominium maris verdedigen moest. Van Loon (Nederl. historiepenn. II. p. 231) vermeldt althans als eene bekende zaak de uitgave in 1636 van een boek van zekeren „Johan Burough,quot; getiteld : „De la Sonveraineté des mers.quot; Heffter (Europ. Völkerr. p. 137 Noot 7) noemt dit zelfs het hoofdwerk over de oudere Engelsehe pretension : de titel luidt bij hem: „.To. Borough, Imperium maris Britannici. Loud. 1686.quot; liet jaartal 1686 schijnt echter een drukfout voor 1636, althans reeds in 1664 werd in een En-gelsch pamphletje, getiteld: „The Dutch Drawn to the Lifequot; (Voorrede p. 2) gesproken van „the Rational and Publiek spirited Writer, Sir John Burroughs his Usefull Discoveries.quot; Hoogst waarschijnlijk wordt hier hetzelfde werk bedoeld.
Het boekje van dezen Burroughs schijnt hoogst merkwaardig geweest te zijn. Het is mij niet gelukt het op te sporen, maar de hoofdinhoud kan opgemaakt worden uit het bovenvermelde Engelsehe pamphletje The Dutch Drawn to the Life. Dit hoekje is volgens een meer eenvoudig dan fraai plan ingericht. De schrijver laat twee personen elkander op straat ontmoeten en onder een praatje over het nieuws van den dag voort wandelen. Langzamer-
389
hand komt liet gesprek van zelf op rle Nederlanders en de loopende geruchten van eenen oorlog met hen. De een, een onnoozele hals, vraagt daarop aan den ander, die zich als zeer naijverig op de Nederlanders doet kennen, („against the Dutch we are agreed among ourselves: never was anything so unanimously applauded by men of all perswasions and interest, as a Dutch Warre, which is the universal Wish of the people,quot; zegt hij,) om inlichtingen over dat wonderbaarlijke volk, dat de Engelschen overal overtreft. Deze verwijst zijnen vriend nu echter naar eenige kennissen, die juist voorbijgaan, als degenen, die hem het best daarover te woord kunnen staan. De nieuwsgierige (meestal D. li. genoemd) voegt zich bij hen, en nu volgt een gesprek, waarin vooral P. II., C. 15., O. F., J. S., J. B., T. O. en R. 15. den vrager op al zijne vragen over de meest verschillende zaken, die Nederland en de Nederlanders betreffen, antwoorden. Hoe de schrijver juist aan die vooi-letters gekomen is, blijkt uit de voorrede. Hij noemt daar zijne voornaamste bronnen en met behulp van dit lijstje en van sommige inlichtingen in den tekst herkennen wij al spoedig in J. S., die D. L. inlicht over „our Right to the Narrow-Seasquot; niemand anders dan John Selden, in T. O. den boven (p. I'3) vermelden Sir Thomas Overbury, in C. B. Cardinal Bentivoglio, in R. B. Sir Richard Baker. J. B. is mi Sir John Burroughs of Bur-roughes, wiens werk de schrijver in de voorrede zeer prijst. Uit het hoofdstuk van The Dutch Drawn to the Life, getiteld: „the Inestimable benefit the Dutch make of the Brittish Seas,quot; waar J. 15. bijna geheel alleen het woord voert, kunnen wij dus den hoofdinhoud van zijn werk nauwkeurig leeren kennen. (Dat de schrijver van The Dutch Drawn to the Life met zijne bronnen niet veel vrijheid gebruikt, blijkt toch o. a. uit p. 118, 119 en 123, waar hij de hiervóór op p. 43 en 44 geciteerde woorden van Overbury letterlijk overneemt. Zelfs waar strijd tusschen die bronnen bestaat, schrijft hij soms beiden eenvoudig na en rijgt beide verhalen aaneen; de onsystematische compilatie behandelt dati ook niet alleen soms hetzelfde onderwerp op twee plaatsen, maar spreekt zich zelve vooral in de statistieke opgaven dikwijls tegen.)
Het boek van Burroughs stelt in den geest van Hitchcock een plan tot verbetering der Engelsche visseherij voor ;
300
in de hij zond erlicclen cn opgaven doet hij echter meer denken aan het werkje van Gentleman en aan dat van J. li. (Toch schijnt hij geen der drie genoemde pamphletjes gekend te hebben ; daarvoor verschillen de opgaven te veel cn geeft hij soms te onjuiste voorstellingen.) Als inleiding maakt de schrijver zijne landgenooten opmerkzaam op het groote voordeel, dat de visscherij in de Britsche zeeën geeft. Uitvoerig beschrijft hij de plaatsen waar de viscli-vangst gedreven wordt; fabelachtige verhalen doet hij van de voordeelen, die Engelschen soms reeds bij toeval daaruit getrokken hebben. lloevcle schatten moet dan de goed geregelde en langdurige visscherij der Nederlanders hun niet aanbrengen ! Burroughs telt niet minder dan acht punten oj), waarin volgens hem de visscherij direct of indirect voordeel geeft. l)c visscherij vermeerdert: 1quot;. de schepen, 3quot;. de zeelieden, oquot;. den handel, 4quot;. zij vergroot de steden, .V'. de macht buitenslands, (!quot;. de inkomsten, 7quot;. de welvaart en Squot;. zij verschaft overvloed van alle noodige artikelen. Al deze punten bespreekt de schrijver dan afzonderlijk.
Behalve de iiOO visschersschepen en even zoovele vrachten zoutschepen, dus verhaalt hij, die de Nederlanders gebruiken voor de visclivangst op hunne eigene kusten, hebben zij voor de kabeljauwvangst in de Engelsche en Schotsche watereu 800 pinken en andere kleine schepen (en daarbij evenzoovele vracht- en zoutschepen), voor de haringvisscherij in dezelfde wateren niet minder dan IfiOO buizen van ,/Boiighonnessquot; tot den mond van den Theems toe. Daar elk dezer buizen aan drie schepen voor zouten vrachtvaart werk geeft, bedraagt het getal schepen, die door de haringvisscherij in de vaart gebracht worden, niet minder dan 0100, de bemanning daarvan reeds op zich zelve 112,000 man. Telt men bij al die schepen de 400 haringverkoopers van Yarmouth (zie hiervóór p. SO) op, dan verkrijgt men het enorme getal van S400 Nederland-sche schepen, die door den rijkdom der Engelsche zeeën bestaan, waarbij nog kunnen gevoegd worden ongeveer 3200 visschersschepen van de Hanzesteden, Erankrijk en Spanje. — Dat met het getal schepen ook de zeelieden toenemen behoeft geen betoog. Door elkander kan men elk schip op 20 koppen schatten (dus 108,000 man), cn de visschers worden door hunne bekendheid met de zee cn met het bestuur der schepen van zelf de ervarenste
en beste matrozen : menig beroemd zeeman is als visscbei' zijnen loopbaan l.tegonnen. Niet alleen kunnen al die schepen en zeelieden, voor de visseherij noodig, de ge-heele wereld doorkruisen en de vrachtvaart doen bloeien, maar ook de opbrengst der vischvangst zelf levert een aanzienlijk ruilmiddel, dat de kostbaarste stoften uit geheel Kuropa in Nederland brengt. üe bloei van den handel toont zich in den bloeiendcn toestand van het land : de Nederlanders kunnen zoowel in de schoonheid als in do sterkte hnnner steden met de machtigste rijken van Europa wedijveren. Maar niet alleen in hun eigen land versterken zij zich met de gemakkelijk gewonnen schatten, ook naar buiten maken zij zich gevreesd. Hunne koloniën strekken zich uit naar oost en west, hun macht ter zee is zoo groot, dat geene natie behalve Engeland met hen kan wedijveren. En geen wonder is het, dat men dit alles ziet gebeuren : Nederland is rijk en de schatkist welgevuld. Reeds omstreeks l(!()(i trok de provincie Holland alleen niet minder dan ;j()0,0()0 pond alleen uit de in- en uitgaande rechten op haring en zouteviseh. Toch bezwaarde deze belasting de reeders niet : uit eigene beweging besloten zij weldra, nog een daalder per last haring te betalen om een behoorlijk konvooi tegen de Duinkerker kapers te verkrijgen. üe visseherij is er nog zoo weinig door gedrukt, dat de verkochte haring alleen den Nederlanders jaarlijks £ 500,000 opbrengt. Behalve dit directe voordeel aan de reeders verschaft de visseherij nog onderhoud aan eene menigte andere personen (zeilenmakers, nettenbreiers, scheepstimmerlieden, touwslagers, enz. enz.), en voorziet zij de Nederlanders, terwijl hun land niets dan hop, meekrap, boter en kaas oplevert, zoo overvloedig van het noodige, dat zij den aaugevoerden voorraad met volle schepen weder uitvoeren en aan andere landen ruimschoots onderhoud toevoeren.
Het is waarlijk geen wonder, dat na deze uitlokkende beschrijving de nieuwsgierige . D. L. in: The Dutch Drawn to the fjife vraagt: „Might we not thrive as well as they upon our own Fish?quot; „We might no doubt,quot; antwoordt Burroughs dadelijk, en ontwikkelt daarop zijn plan, dat aan de vervallen Engelsche kuststeden hun ouden bloei moet teruggeven, en eer, kracht en rijkdom aan koning en land zal verschaffen. Door den bouw
392
van 250 buizen, beweert hij, znlleu JOOO schepen van zelf in de vaart komen; die schepen zullen werk geven aan ten minste 10.000 zeelieden, en zeker aan even zoovele ambachtslieden onderhoud verschaffen in de met zeevaart noodzakelijk verbonden neringen. Z.M.'s schatkist zal door dit alles niet minder dan £ 200.000 aan uitgaande rechten op de visch, meer dan ê 30.000 aan inkomende rechten op de daarvoor ingeruilde goederen winnen. Niets kan den goeden uitslag van dit plan verhinderen : de toestand van Engeland begunstigt het zelfs voortreffelijk. Engeland levert veel timmerhout, overvloed van levensmiddelen op; de bemanning der schepen zal maar te gemakkelijk gevonden worden in de duizenden armen en leegloopers; de kusten van Engeland bieden vele goede havens aan, en de plaats der visscherij is zoo dicht daarbij gelegen, dat de visschers bij gebrek aan het noodige of bij storm hun schip dadelijk aan land kunnen brengen. Ook een markt voor de visch zal Engeland niet ontbreken. Nog daargelaten dat de Engelschen wegens de meerdere nabijheid der vischrijke zee spoediger in Italië kunnen zijn dan hunne mededingers in Nederland terugkomen (!), blijven den Engelschen de oostelijke en noordelijke rijken over, waar de Nederlanders zelden haring aanvoeren. Juist die landen zijn het, die eene groote hoeveelheid visch verbruiken, en door den strengen vorst in den winter genoodzaakt zijn, des zomers een aanzienlijke voorraad te gelijk op te doen. In zulke omstandigheden zoude het werkelijk verwonderlijk zijn, zoo de Engelschen niet evenals de lakenweverij ook de visscherij aan de Nederlanders afwonnen.
Wil men zich echter al deze voordeden verwerven, dan moet de Engelsche visscherij geheel hervormd worden. Burroughs wijst zijne landgenooten op niet minder dan zes hoofdgebreken hunner visscherij en doet hun markwaardige middelen ter verbetering aan de hand. P, De zoogenaamde „Pish-dayes,quot; waarop ieder gedwongen is visch te eten (zie hiervoor p. 49 Noot 2), moeten weder ingesteld worden. Een eerste vereischte toeh voor eene bloeiende tak van nijverheid is eene overvloedige en zekere consumtie. 2°. In de Engelsche visscherij is niet genoeg „order and discretion/' üe Nederlandsche is gesteld onder directie van twee ervaren visschers, wier aanwijzingen de overige moeten volgen, oquot;. üe Nederlanders wachten niet
als de Eiigelschen totdat de visch zich op de kust vertoont, maar zoeken reeds in Juni de schollen haringen op, die zij vervolgen tot November toe, terwijl de Eu-gelschen slechts gedurende zeven weken zich met de vis-scherij bezighouden. 4quot;. De Nederlandsche buizen zijn groot en sterk, de Eugelsche „Cables, Cracsers and Boa-tesquot; daarentegen te klein om stormen door te staan. Het natuurlijke gevolg is, dat de laatsten ook bij fraai weder in het gezicht der kust moeten blijven en daardoor eene sclioone gelegenheid om de haring te vangen missen. •V'. De Engelschen zijn minder ijverig dan de Nederlanders. Terwijl dezen ua hun eerste vangst gelost te hebben, dadelijk weder hun bedrijf voortzetten en eindelijk zeiven de markt voor hun voorraad opzoeken, ook al moeten ze daarvoor een verre reis doen, vergenoegen zich de Engelschen met éene lading, verkoopen die op de naastbij-gelegen markt en denken niet weder om de visscherij, voordat de geheele opbrengst verteerd is en zij zeiven in schulden steken. 0°. De Nederlandsche visschers zijn zeker van den verkoop hunner eerste vangst. De kooplieden begeven zich allen zeiven naar de havens, waar de buizen aankomen, vereenigen zich en koopen de ladingen van 30 ;i 40 schepen te gelijk. De buizen kunnen dan dadelijk weder in zee steken; de Eugelsche visschers moeten dikwijls lang zoeken eer zij al hun visch bij kleine gedeelten verkocht hebben en komen dus dikwijls te laat voor een tweede vangst. — Ten slotte beveelt de schrijver het plakkaat van Hendrik VIII van 1512 (zie hiervoor p. 37) aan als een goed middel om de Engelschen te dwingen, zeiven de handen aan het werk te slaan en niet langer van hunne naburen afhankelijk te blijven voor de levering van het hun noodige onderhoud. (The Dutch Drawn to the Life. p. 82—104.)
Dat in Burroughs' boekje evenmin als in de werkjes van Gentleman en J. II. (en waarschijnlijk in dat van Hitchcock) het bespreken van Engelands dominium maris, als bewijs van het recht der Engelschen op de visscherij en als prikkel tot aanmoediging hunner verslapte energie, achterwege bleef, bewijst reeds de boven (p. 388) aangehaalde titel, (die ongetwijfeld uit het Engelsch in het Fransch en Latijn vertaald is.) Daar echter dit gedeelte door het uitvoerige werk van Selden zeker overbodig gemaakt werd, nam de schrijver van The Dutch Drawn
30
394
to tlio Life het niet in zijn uittreksel op on liet is mij dus onbekend gebleven. Het medegedeelde nit Burroughs' boekje schijnt mij echter belangrijk genoeg om naar de nauwkeurige kennis van liet origineel te doen verlangen. Want al getuigt zijn plan en de middelen, die hij ter verbetering van den bestaanden toestand voorslaat, aan de eenc zijde van miskenning van de groote waarheid, dat de handel zich niet dwingen laat, -hecht hij nog teveel aan regeerings-dwang en bindende reglementen; aan de andere zijde is het niet te loochenen, dat hij een open oog had voor de gebreken zijner landslieden, voor de behoeften van den handel. Altijd en altijd weder blijft hier de hoofdzaak, dat de Nederlanders werkzamer, doorzettender zijn dan de Engelschen, — dat de grootere natie door onverklaarbare zorgeloosheid, door gebrek aan energie zich door de kleinere verre laat overtreffen!
'246 Noot, 'i. r. 4 v. o. bij te voeire!}: Zie ook de drie Engelsche penningen omstreeks 1036 geslagen, bij ; Van Loon, Nedcrl-historiepenn. II. p. 231,32.
tiiio. Noot 3. 1-, 4 v. o, liij te voegen: Toch spreekt ook Baker (Chronicle, vlg. The Dutch Drawn to the Life. p. 110) van „a Fleet consisting of 00 Saile of good Ships under the Earle of Northnmbcrlamls Command.quot;
'i'O. r. 17 v. 11. Ms Xoot I) bij te voegen: Baker (Chronicle of the Kings of England, vlg. The Dutch Drawn to the Life, p. 146) erkent de gewelddadigheden door do Engelsche vloot gepleegd en overdrijft ze zelfs zeer. „The Heet,quot; verhaalt de schrijver van The Dutch Drawn to the Life, 1. c., „going Northwards scoured the Seas of the Dutch Husses, seizing some, sinking others, and enforcing the rest to fly; so reducing them all to a precarious condition of entreating the favour of Fishing by the Kings Commission, which he was the readier to indulge them, because he looked upon them as the most likely instruments for his Nephews llestauration to the Palatinate.quot;
275 Noot 1. r. 4 v. v. o. bij to voegen : Ook De Jonge (Gesch. v. h. Ncderl. zeewezen. 1. p. 405) spreekt van eene minnelijke schikking van de quaestie over de vrije vis-scherij !
31-1. r. IS v. o. als Noot 3 bij to voegen : Te veel invloed op de verhouding van Engeland en Nederland wordt dan ook m. i. aan den slag van Duins toegeschreven door De Jonge.
395
(Gesch. v. h. Neclerl. zeewezen. T. p. 4(Ki,i en vooramp;l; p. 3(iS,(ifl.) Volgens dien sclirijver zoude tocli het in 1639 voorgevallene den wedijver tussehen beide natiën niet alleen hebben aangewakkerd, maar zelfs doen ontstaan. Ifet schijnt mij onaannemelijk toe, dat eenc gebeurtenis, die meer dan 10 jaren zonder invloed o p d en reeds 1 a n g bestaan den naijver bleef, eerst in 1(152 zijne werking zoude geopenbaard hebben.
p. 313 N'oot 2. r. 8. v. o. bij te voegen : A an nieuwe plannen van Karei l tegen de Nederlandsche visseherij nog na 161-0 spreekt de sela ijver van: The Dutch Drawn to the Life, p. 11-8. „When our neighbour the Dutch-men,quot; zegt hij, „minded their interest, and were almost Masters at Sea in the Northern Fishing, . . . upon our Fishmongers complaint the King encouraged several overtures and projects concerning Busses for our own Coasts service, the prevention of strangers, and the improvement of the Narrow Seas etc.quot; In do Nederlandsche bronnen heb ik daarvan echter niets gevonden.
p. 317 Noot 2. r. 17 v. o. bij te voegen: (Hiervan spreekt ook de schrijver van: The Dutch Drawn to. the Life. p. 79, op gezag van SeldensMare Clausum; hij noemt „theLicenses granted to the French and Flemings, w i t h t h e i r 1 i m i t c d Number of Boatesto Fish upon our Coasts.quot;) p. 3is Xoot 4, r. I. v. o. bij te voegen: Reeds vroeger hadden de Bn-gelsclien den Nederlanders er een verwijt van gemaakt, dat zij de Schotten in hunnen opstand tegen Karei I stijfden, om 's konings plannen ter zee te dwarsboomen. (Baker, Chronicle, vlg. The Dutch Drawn to the Life. p. i 1-7.) p. 318. r. '23 v. o. als Noot 3 bij Ie voegen : Vgl. hier ook : De Jonge, Gcseh. v. h. Neder!, zeewezen. 1. p. 105,(1. — Als verdere beweegredenen van de Engelsche republiek tot oorlog met Nederland noemt deze: 1quot;. de overmacht der Nederlanders op de Engelschen ter zee sinds den slag van Duins, cn 2°. de begeerte van hot pas gevestigde Engelsche bestuur om in een buitenlandschen oorlog eene afleiding te vinden voor binnenlandsche moeielijkheden.
p. 3!S (Nod i v. p. 317) r. '11 v. o. bij ie voegen: (Zie een kort overzicht hij : De Jonge, Gesch. v. h. Nederl. zeewezen. I. p. 103—7.)
p. 343 Noot '2. r. 7 v. o. te lezen : I. 13 ^ 5. D. XLVII. 10.
Ji.S.-G. bcteekeiit: Eesolutiën der Staten-Generaal. E- H. // Eesolutiën der Staten van Holland.
Ij- E. // Lias Engeland.
L. I). // Lias Duitschland.
Loketk. S.-G. // Loketkast der Staten-Generaal. E.-A. n Eijks-Arcliief.
In de Bijlagen R. en C. zijn de door do schrijvers zeiven opgenomen verwijzingen gemerkt; a, b, c enz. De met 1, 'i, 3 enz. geteekendo aanteekoningen en verwijzingen zijn bij de uitgave door mij bijgevoegd.
INLEIDING................................................................................biz, 1.
HOOFDSTUK I. — Het dominium maris — Oorsprong
der rivaliteit..............................................................n 13.
j 1. Het Engelsclie dominium maris..................................n 13.
§ 'J. Regeliug der Nederlandsche vissclierij in do Engelsclie wateren..............................................................n '26.
§ 3. De tractaten met Schotland..........................................n 31.
§ 4. Eerste sporen van rivaliteit tusschen Engeland en
Nederland..................................................................n 37.
HOOFDSTUK 11. —- Het plakkaat van Jakob I..............// 46.
§ 1. De uitvaardiging..........................................................n -46.
§ 2. Voorloopige maatregelen der Staten..........................n 51.
§ 3. De ambassade van 1610............................................n 54.
HOOFDSTUK III. — Stemmen uit het volk......................./ 72.
§ 1. //Observations touching trade and commerce.//.... // 7-2.
§ 2. Welwod en De Gr r o o t..........................................n 7(j.
§ 3. //Englands Way to win Wealth.// — Het incident
van 1614..................................................................n 85.
§ 4. //The Trade's Increase.//..............................................// 92.
§ 5. Walter Ralegh......................................................// 97.
§ 6. Welwods tweede aanval..........................................// 101.
HOOFDSTUK IV. — Vermeerdering van grieven............// 106.
§ 1. Nieuwe belasting der haringvisscherij. — //Groote
oultraigcn ende insolenticn.//....................................// 106.
inhoud,
§ 2. Een nieuwe steen des aanstoots................ 1)1 z. 11G.
§ 3. Voortdurende oneeniglieid..........................................u
HOOFDSTUK V. — De ambassade v.vn 1618 1019..........« 130.
§ 1. Klacliten cn bedreigingen............................................n 136.
§ 2. Ontevredenlieid in ingeland......................................// 142.
§ 3, Onderhandelingen over de Groenlandsclie zaken... // 156.
HOOFDSTUK VI. — De ambassade van 1621....................u 166.
§ 1. Tussclien twee vuren..........................n 106.
§ 2. Vertoogon en tegenvertoogen......................................n 172.
§ 3. Onvoldoende resultaten................................................n '179.
HOOFDSTUK Vil. — De ambassade van 1021—1023... // 186.
§ 1. Dc vervulling der belofte............................................quot; '186.
§ 2. Eerste scliermutselingen................................................quot; 191.
§ 3. De quaestie dor restitutie............................................quot; 197.
HOOFDSTUK VIII. — Een keeupüNï in Knc.el.vnds
geschiedenis..................................................................quot; 20i.
§ 1. Bemoeiingen der Staten............................................quot; 204.
§ 2. De ambassade van 1624............................................quot; 207.
§ 3. Goedo bedoelingen tegengewerkt. - De ambassade.
van 1625..................................................................quot; 213
HOOFDSTUK IX. — Stuud van belangen......................quot; 220.
§ 1. De ambassade van 1627..............................................quot; 220.
§ 2. Onrust in binnen- en buitenland — De ambassade
van 1628—1629......................................................quot; 223.
§ 3. Een oud middel voor een nieuw doel......................quot; 2-i6.
HOOFDSTUK X. — De ambassade van 1636—1037..........» 237.
§ 1. Eene moeielijke keus....................................................quot; 237.
§ 2. Hot plakkaat van Karei I........................................quot; 244.
HOOFDSTUK X!. — //Wegen van vruntschaj'.//..............quot; 254.
§ 1. Koning en diplomaat..................................................quot; 254.
§ 2. De zending van .Toaeliimi......................................quot; 203.
§ 3. Eene gemakkelijke overwinning..................................quot; 268.
HOOFDSTUK XT1. — Onverwachte hulp........................quot; 276.
§ 1. Loven cn bieden........................................................quot; 270.
§ 2. Het Fransdie traetaat................................................quot; 282.
§ 3. Vrees en hoop..............................................................quot; 291
HOOFDSTUK XH1. — De laatste diplomatieke daden
van Kabel I..................................................................quot; 298.
ikhoud.
§ 1. 's Konings hulp geweigerd..........................................blz. 2fi8.
j 2. Slag bij Diiins. — Do ambassade van 1039............n 30(!.
§ 3. Het oinde van Kareis zeelcomngscliap..................// 3!2.
I SI.FLAG EN................................................................................../'319.
i lij lage A. Plakkaat van Jakob I....................................n 321.
// R. Wel wod, Of tlie Communitie and Proprie-
tie cf tlie Seas..................................................n 324,
quot; C. Grotii Defensio Capitis quinti Maris Liberi n 331. // D. Engelscli verbaal van bet gevangennemen van
.Tohn Browne................................................n 361.
// E. Deductie van bet recht der Staten op de
visscherij bij Spitsbergen.............................n 363.
// F. Noderlandscb verbaal van het voorgevallene
op Spitsbergen in i (ii 3..................................r 360.
// G. Geschiedenis der Nederlanders op Spitsbergen
van -ISOO—-1018..............................................n 309.
n H. Engelscli verhaal van bet voorgevallene o])
Spitsbergen in 1618........................................u 373.
// I. Plakkaat van Is ar el I..................................n 376.
n J. Akte van vrijgeleide voor kapitein Buy ter // 377.
'/ K. Licent voor .loost Bonwensz....................n 378.
// L. Getuigenis van Joost Bonwensz. e. a.
over de handelwijze der Engelseben tegen de
Nederlandsche haringvisschers..........................n 378.
BIJVOEGSELEN en V E KB ETEllIN G EX..............................„ 380.
INLICHTINGEN......................................................................,/ 396.
quot; ■■
■, vZ • J i