Instituut
1»flr Muziekwetenschap
der Rijksutiversiteit
te Utrecht
w
Lyrisch drama in t w e e b e d r ij v e n
Muziek van S. VAJV MIL.LIGEN.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2993 004 1
AMSTERDAM,
De Erven H. van Munsïeii amp; Zoon.
1902.
Hiâa^
-ocr page 4-f
i
quot;P
'J.
v.quot; v.-
' - quot;quot;y v'.i-;:':^'
■
-ocr page 5-PERSONEN.
DAETHÜLA......Mevr. A. Tijssen—Bremerkamp.
ITHOEKA....., .nbsp;Mej. Irma Lozin.
NATHOS........de Hr. Jos. Tijssen.
CAYIBAE....... quot;nbsp;N. V. Duinen.
OSSIAN........ quot; J-
ALTHO'S........ quot;nbsp;Helvoirt—Pel.
AEDAN........ quot; 0. Schmidt.
SEEETA....... •nbsp;Westerhoven.
VOEST FINGAL. . . . • de Hr. E. Yerstraal.
-ocr page 6-■ T. ,
■' •nbsp;vnbsp;i -
/ c A4
De bwrcU Selama, aan de oostMst van Ierland. Avond. Opho-
-mende manesoh^n. BecMs de voorhwcht, bestaande uit een terras,
dat toegang geeft tot den burcht zelf, en waarvan twee trappm
naar heneden leiden. Tusschen die trappen ee^ hreede, zware poort.
Verder rechts {naar dm achtergrond) de zwarte schaduwen va^.
muren en torens. Uahs en in den midden-achtergrond, het stramd:
ruwe, zware rotsen, die dm eigenlijken oever voor dm toeschouwer
verbergen, zoodat mm de zee {daarachter) eerst op zeJcerm afstand
,iet De maan verlicht de zee; de hemel is helder, met enUle z^lvefrm
tuolhjes. Aan den horizon echt^- direigi eene loodklewigewolhmbanh.-
■ Op het terras zitten jonge meisjes.nbsp;, , j
Darthula zit op dm rotswand, het hoofd in de hand, starend
in de golven, wier schuimende hoppen het maanlicht verzilvert.
Darthula.
Willenloos, machteloos voortgedreven,
Klotsen de golven aan Selama's strand.
Eusteloos, vredeloos, dag en nacht.
Zóó gekluisterd, zucht mijn leven,
En mij, als haar, zijn slechts gegeven:
Stomme tranen, bange klacht.
S e r e t a.
Droeve zuchten, zendt Darthula,
Colla's dochter, over de zee.
Zij kan niet vergeten:
De vrijheid verloren.
Darthula.
-ocr page 8-De dagen niet miiid'ren
Haar smartelijk wee.
En niet de nachten
Haar droefheid verzachten.
Dan ziet zij des vaders bloedige schim,
En lioort zijn klagende, stervende stem.
Zusters, laat ons het maanlied zingen:
De tonen die uit het harte dringen,'
Zijn als balsem voor de ziel,
Waar een diepe smart in viel.
Schoon zijt gij, dochter des hemels!
O liefelijk uw aangezicht,
Als het troostend tijgt van verre,
Blijde fonkelen de sterren.
Schoon zijt gij dochter des hemels!
Alten.
Badend in uw zilverstroomen,
Drinken der wolken donkere zoomen,
Dorstig het licht van uw aangezicht.
Schoon zijt gij dochter des hemels!
Sopranen.
Daal ook op ons, uw zwijgende luister,
Troostend door nachtelijk wee en duister:
Kust en vrede!
Hoor onze bede,
Zegen ons, dochter des hemels I
(Ithorna is wit den hwrcU getreden en zoeht Darthula
met de oogen.jnbsp;-
Darthula.
Eust en vrede ?
(De hemel hegint langzaam te hewolhen.)
Darthula.
Ginds, vèr, verre,
Waar zonk de zon
In den purperen gloed . ..
Strijdt mijn geliefde,
Dien ik verloren,
Voor eeuwig verloren,
Mijn hoogste goed.
En hij, de verrader,
Die mij roofde den vader,
Ook dorst naar zijn bloed!
Eust en vrede ?
■ 'nbsp;11 h o r n a.
Darthula, zoo eenzaam?
En tranen paarlend in 't droeve oog ? —
Wilt gij dan eeuwig
Uw leed betreuren?
Niets . kan u beuren
Het hart fier omhoog?
Darthula.
Gij vraagt?— kunt vragen.. .1 —
Gevangen, als krijgsbuit, door woest geweld;
Op 't lijk mijns, vaders, dien mijn arm omkneld';
Door diezelfde hand, die hem sloeg de wonde;
Bevlekt met zijn bloed, dat mijn boezem besproeidd'..!:
Gevangen, hier, in denzelfden burcht,
Waar Colla, als vorst, heeft in luister getroond...
Darthula.nbsp;g
Bespot! Gehoond!
Verre van allen, die ooit ik bemiiLd;
Bij hen te toeven, die ooit ik gehaat! '
Verlaten, een hulplooze, macht'looze wees . ..!
• En dan, voor het ergste, die folt'rende vrees...-
Ithorna.
Niet zóó gevoelloos is Cavibar's moeder,
Dat niet, der bruid die hij begeert,
De zuchten zij, de tranen eert.
Ik, eenmaal als gij bij het lijk uws vaders,
Ik, knielde in 't bloed van mijn held en gemaal.
En weet gij, wie 't moordend staal,
Hem jubelend boorde in 'tminnende harte?
Colla!
Mijn vader?
Ithorna.
Nog een zuig'ling gij waart,
Toen Colla verwinnend, te dienen vorst Fingal,
Verwoestte onze landen, te vuur en te zwaard.
Zoo, sedert eeuwen, door vele geslachten.
Woedt voort reeds de krijg!
Die gisteren lachte in zegepraal,
Ligt heden verslagen.
Doch u liet men quot;vrij l
Niet hield gevangen, een machtlooze buit,
Voor hem, die uw alles, uw weelde verslagen.
11 h. O r n a.
Mijn wil wees Darthula den weg niet hierheen!
In mijne handen had Cavibar gezworen,
Darthula te dooden op Colla.'s lijk.
Doch toen hij haar zag,
Aan des vaders zijde,
Met het pantser bekleed. —
Toen haar speer hem verwondde,
Hg haar hulploos gevonden. —
Toen vergat hij den eed.
Uit haa,r boezem door liefde den haat te rukken.
Als bruid aan zijn' borst de heldinne te drukken...
Darthula.
Ha, nooit! —
,nbsp;Wat hij toen verzuimd',
Meineedig vergeten,
Dat volbreng thans gij^ gij!
Maak haar vrij!
11 h o r n a.
Dwaas kind, leer eerst kennen waarvoor thans
[gij zoo vreest:
De weelde der minne, die uw droefheid geneest.
Darthula.
Eer sterven! Sterven!
11 h O r n a.
Wist gij, hoe diep uw woord mij krenkt,
Met brandend gift mijn moederhart drenkt!
Is 't werk'lijk slechts v^eeze^, die er leeft in uw ziel?
Waar 't and're liefde, die reeds bindt uwen wil ?
iO
Dan wee over u,
Darthula wee!
Niet wijd en niet diep genoeg is de zee,
Voor Cavibar's wraak, u te bergen!
(De maan verdwijnt Van 't strand hlinhen harp-
accoorden.j
Hoort! Hoort!
Dat is harpspel, zwevend her over zee!
S e r e t a.
Neen. Ginds aan 't strand,
Is een schip geland.
11 h 0 r n a (voor zich)
Ongezien kon het naad'ren? Wis dreigt gevaar?
Nathos (^achter de strandrotsen verborgen').
Zwaar zweeft het zwerk —
Een lijkkleed zwart.
Boven de golven.
Zwoegend de zee,
Zucht uit haar wee.
En al haar smart,
In haren zerk,
Door storm bedolven. —
De schipper, die eenzaanilijk stuurt in den nacht,
HÄ luistert der wond're, der weevolle klacht,
Als lag' een God in sterven.
Zijn hart verstijft van bangen schrik
En tot den hemel stijgt zijn blik,
Om redding te verwerven.
O dochter des hemels, uw aangezicht
Laat door de wolken schijnen. —
Laat uwer oogen zilverlicht
Over de golven deinen!
Darthula {ten. prooi aan hevige aandoening).
Die stem? — Die stem? —
Nat hos.
O dochter des hemels, laat vol uw glans
Neerdalen van der wolken trans.
O, redt mij, trouwe, reine!
N a t h o s {verschijnt, verkleed als
hard en als grijsaard').
Liefelijke sterrenkrans,
'nbsp;Ook hier om der mane glans:
Die ik groet in de vrouw van Selama.
Ithorna.
Grü kent mijn naam? — Kent dezen burcht?
En gij ? Van waar ? Waarhenen ?
Nat hos.
Sothan, de zanger, ben ik geheeten.
Van waar? Waarheen? Kan ik het weten? —
Van verre en van nabij.
De zanger, als de vogel vrij.
Bouwt blij zijn nest aan alle wegen.
Van waar? Waarheen?
De grijze bard, één' nacht wil rusten aan uw haard.
Dan, scheidend, biedt zijn zegen.
11 h O r n a.
En welke kust gij 'tlaatst verliet?
N at h O s.
Voor koning Oormac zong ik mijn lied,
Dat hij nooit meer zal hooren. —
Leven en troon heeft de held verloren,
Aan Cavibar, die hem 't hart doorstiet.
11 h o r n a.
Ha, Cavibar, mijn zoon, hij overwon?
N a t h o s.
Cavibar, uw zoon, draagt Ullins' kroon.
Darthula {angstig).
En Cormao's getrouwen?
Nat hos.
Verjaagd. — G-evlncht.
Darthula.
Alle?
N atho s.
Alle. — Gevallen. — Gevlucht.
11 h O r n a.
Heil ons! Nu niets mijn vrees meer ducht I
{Tot Darthula.)
G^ hoordet? Geen redding bloeit u meer.
Bereid u, in ootmoed uwen heer
Als bruid te voet te vallen.
Maagden Selama's
Volgt mij in de zaal,
Deez' avond der feestvreugd' te wijden.
En onzen gast een dankbaar maal,
En 't rustbed te bereiden.
(Zij stijgt, door de meisjes gevolgd, op het terras en treedt
den burcht binnen. Be maneschijn is nu geheel ver-
dwenen, Uit de verte linJcs nadert licht dondergerommsl.)
Na tb os {zacht tot Da?~thula).
Darthula! Darthula!
Voorzichtig — stil,
Slechts list kan ons redden.
(Hij schrijdt naar het terras, Ithorna volgend.)
Een vogellijn fijn, schuw en teer,
Zat wreedeliik gevangen.
Zijn vleugeltjes liet 't droef ter'neer,
Het kopje treurend hangen.
'nbsp;{zacht tot Darthula).
(Nader het strand, mijn broeders wachten). —
Lief vogelijn, treur langer niet.
Ik wil u leeren hopen;
Zing uit! juich op! uw hoogste lied:
Uw kooi, zie, wijd staat open!
{Darthula is het strand genaderd, alwaar de beide broeders
plotseling op den rotswand verschijnen en haar de hand
reihen. Op dit oogenblih breeU de maan door de wolken.)
Ithorna.
Verraad, te wapen! Darthula vlucht!
{tot de krijgsknechten).
Gi-ijpt haar! grijpt haar!
Met goud ik u loon.
Nat hos.
Ithorna! luister : Usnoth's zoon!
En dit woord meld Caivibar van mij:
Hem, den verrader, die mij roofde de bruid.
Hem wacht ik ten laatsten, beslissenden strijd!
Hij vindt mij aan Fingal's zij!
(Begin van den storm die steeds heviger wordt. Bij een
Moedigen bliksemstraal verschijnt de boot, heen en
weer geslingerd op de woedende golven.)
Nathos, Alt hos enArdan.
O dochter des hemels, uw aangezicht
Laat door de wolken schijnen.
Laat uwer oogen zilverlicht
Over de golven deinen.
O dochter des hemels, laat vol uw glans
Neerdalen van der wolken trans,
Doe storm en nacht verdwijnen!
O red ons, red ons, reine!
Ithorna.
Vlucht vrij uit mijn hoede !
Niet bereikt u mijn woede,
Onmachtig mijn razende toorn!
Doch, die gij vertrouwt,
Waar uw hoop gij op bouwt.
De zee, mij wrekend, zal u verzwelgen,
Het noodlot zal u verdelgen!
Nathos den held, en Darthula zijn bruid,
Aan des stormweers geweld wijd ik, welkome buit!
(Het schip verdwijnt). Steeds toenemende storm. Bliksem-
gejlits en dondergerat-el. Kokende zee. Als de storm zijn
uiterste hoogte bereikt heeft, valt het scherm.
TWEEDE BEDRIJF.
Stikdonkere nacht,
(xlooiend strand, waarop enkele rotsblokken. ■ Rechts de
ingang van een grot. Links, in den duisteren nacht
nog onzichtbaar, de hasaltburcht Temora. De boot landt.
De broeders springen op het strand. Nathos geleidt de
half bewustelooze Darthula naar de grot.
Nog wemige schreden,
'nbsp;Tot gindsche grot,
Geliefde. Daar willen wij rasten.
Waar zijn wij hier?
Niet zie ik de bergen van Etha's strand,
Onder groenende wonden verscholen?
Nathos, mijn held,
Deze bolen, wee!
Dit is Temora's gebied? —
Helaas, geliefde, de storm ons verried.
A 11 h o s.
Op de oevers, van Ullin, heeft hij ons geworpen.
-ocr page 18-Ar dan.
Aan Tura's boezem strandde het schip.
Darthula.
En ginds die schaduweD, donker, dreigend?
A11 h O s.
Cavibar's burcht daar doemt op uit den nacht.
Darthula.
Ithorna's vloek, Ithorna's vloek!
Waar toefdet gij, zoele wind uit het zuiden.
Toen stormgeweld mijnen held verried?
Waar toefdet gij ? waar toefdet gij ?
Ach verre, verre,
Op onvruchtbare heide,
Gij stoeidet zorgloos, met distel en riet.
Wee, het noodlot vervolgt ons.
De verschrikkingen rijden,
Op der stormen wolken,
Door den duisteren nacht,
Mij te grijpen, mij te vangen,
Mij weder te kluist'ren aan smart en lijden!
En u sleept' ik mee in des noodlots macht!
Nathos.
Darthula, geliefde, o wanhoop niet.
Ook deze storm zal weder zwijgen....
Als 't morgenrood zijn purper giet
Over blozende gplven, lachende uit,
Redt 't snelle schip, mijn zoete bruid
Naar Etha's strand, voor Cavibar's dreigen.
Darthula.
Oavibar! Cavibar!
Hoort gü dan niet?
Dat dreunen niet hebt gij vernomen?
Grinds van de torens
Den strijdroep der horens?
Hoor' ze schetteren!
De wapens kletteren!
Daar suist een speer,
En weer een, weer!
Duister van speren, rondom de lucht. -
Nacht, zwarte nacht. — —
O Nathos, Nathos, vlucht!
Nathos.
Darthula, Darthula!
De vrees u verblindt.
Wat 'thart u doet beven,
Is 't gehuil van den wind.
Darthula.
Ach. —
Een voorgevoel my wreedelijk kwelt,
Dat weder weg van uwe zijde,
Ik word gerukt door woest geweld,
Dat eeuwig, eeuwig ons zal scheiden.
En 'k zie u nimmer, nimmer weer !
De storm brak uw teêre krachten.
Laat zoete slaap uw leed verzachten,
Als mijn heldinne ontwaakt gij weer.
{tot de broeders.)
Dat niet gevaar ons overvalle,
Ons weerloos vind' in storm en nacht:
Mijn broeders tronw, houdt trouwe wacht.
Kom, trouwe harp, laat trillen uw snaren.
Met de stem van den storm de uwe zich paare:
Zing mijne harp, uw lieflijkst geluid,
In sluimer te kussen mijn zoete bruid.
Darthula.
Dit lied, mijn geliefde,
Voert mijn ziel naar den dag,
Toen ik voor 't eerst, voor 't eerst u zag.
Na den zege ,van Lona
Heeft uw harp het gezongen,
Toen in Selama's f eestelij ken zaal,
Ik zat aan uwe zijde ten eersten maal.
[Eeeds daalde de nacht.
Voor d'overmacht
Mijn vader week;
'Zijn schaaren sloegen op wilde vlucht.
Toen plotseling,'
Als de storm, die voortzweept woedende baren.
Een jongeling,
Ten strijde voert nieuwe schaaren.
De grond dof dreunt.
Het slagveld steunt,
En blij gejuich vervult de lucht:
,,Heil, Usnoth's zonen!
„Nathos, heil!quot;]
-ocr page 21-Aan de hand mijns vaders
De zaal traadt gij binnen.---
Ik zag in iiw oog
En mijn ziele boog
Zich neder in ootmoed, in dankbare minne.
N atho s.
Gij stond, het hoofd ten groet gebogen,
Uw gansche wezen overtogen
Met purperschijn.
Darthnla.
Mijn vader legde onze handen
Vast in elkaar.
En 't volk riep luid:
,,In Colla's landen, •
„Zóó schoon geen paar!quot;
Ik was uw bruid!
Nathos.
Darthula, mijn!
Darthula.
Uw bruid, uw bruid!
Nathos.
Mij dra ontrukt.
Darthula,
Door u bevrijd.
' De stormwind zwijgt.
Dra diepe vrede
Het morgenrood
Spreidt over de zee.
Zoo gaat voorbij
Wat gü geleden.
Wat ooit u griefde,
Air smart en wee, —
Gij zult vergeten door mijne liefde.
Als mijn gemaal, aan mijne zij.
Darthula en Nathos.
Zóó, uit neev'len der nacht,
Komt de zon en lacht,
Het morgenrood wordt geboren.
Zóó, uit lijden en rouw,
Der liefde trouw
Den weeldeglans doet gloren.
O, morgenrood.
Na duisternis
En onweêrsnood,
Hoe lieflijk, schoon, hoe schoon!
O minneweeld',
Na droefenis
Door smart geteeld,
Hoe lieflijk zoet, hoe zoet!
(Als door eene onzichtbare hand getroffen, UinU uit de
harp een onheirmlijk aceoord.)
Darthula.
Geliefde hoor.
Welk onheimelijk ruischen
Wond zich los uit uw harp ?
(Een tweede nog schriller accoord weerMinht.)
Wel ken ik deez' vreemde, zwaarzuchtende klacht.
Reeds eenmaal haar heb ik gehoord. —---
Het was, toen in slaaploos doorwaaamp;ten nacht,
Werd Cormac, mijn koning, vermoord.
Voor Tura's gewelven luisterd' ik wakend.
Dat niet verraad den burcht genakend,
Den koning slapend, overvall'. —
Doodsche stilte overal. —
Daar plots'ling, uit der harpe snaren,
Een angstig trillen kwam gevaren.
Een bange kreet van angst en smart.
En vóór mij stond,
Een nevelzuil doorzichtig,
Een schim, een geest.
De sterren dof za.g 'kdoor het hulsel scheem'ren,
En vlammen schieten uit zijn glazig oog.
Stom bleef zijn mond, zijn lippen vast gesloten...
Doch uit zijn boezem steeg een zware zucht.
Den neveligen speer hief hij omhoog driemalen,
Dan riep hij: Wee! Wee! Wee!
Als damp verdween.
En nu, uit de hallen, klonk hulpgegil.
Dan alles stil:
De vorst was door sluipmoord gevallen.
Toen wist ik het,
Had het begrepen,
Ja, Cormac's geest
In de harp had gegrepen.
Voor te bereiden
Op 't onheil, mijn ziel!
(De harp Minlct weer.)
Alt hos.
Op, Nathos, op! Uit de weelde der-minne!
Ontwaak mijn broeder, de vijand genaakt!
Zijn wapengekletter vervult de lucht.
Nathos.
En storm weer verheft zich,
Verweert ons de vlucht!
Althos.
Speren staren ons dreigend tegen,
Op alle wegen, rondom in 'tlaiid.
Ha — ginder — verre ? —
De fonk'lende plooien van EingaTs banier? —
Nathos.
De dag der wrake kwam!
Broeders, bereidt u,
Bereidt u te sterven,
In den laatsten, den eervolsten, heiligsten strijd!
Darthula wee, mijne bruid,
Wfl moeten scheiden,
Scheiden voor eeuwig.
In deze grot houd u verborgen.
Daar waak en wacht,
Tot zonk de nacht.
Dan Fingal zal voor u zorgen.
Ha, denkt gij zoo klein van uwe bruid? —
Ik zou u verlaten in den doodlijken strijd?
O, gun mij, thans met u te strijden.
De laatste smart met u te lijden:
Ons beiden treff' dezelfde dood.
Nathos, Alt hos en Ardan.
O geesten onzer vaad'ren,
Uit uwe wolksgewelven
O neigt tot ons u neer!
Eeeds hoor ik 't noodlot naad'ren,
/nbsp;Dat ons het graf zal delven
Met zijnen Godenspeer.
Nathos, Althos en Ardan.
Usnoth's zonen roepen u aan:
Zoo als in het leven wij samen gestaan,
Broeders getrouw, ten roem uwen naam,
/nbsp;Laat sterven als helden, ons roemvol te saam I
Darthula.
O geest mijns vaders, u roep ik aan:
Zie naast mijn held, als bruid mij staan.
O, geest mijns vaders, hoor mijne stem.
Laat als heldin mij sterven met hem.
(Be schemering is aangebroken. Wapengekletter.
Naderende strijdhorens. Gambar verschijnt.)
Cavibar.
Zie, wie deze? — Gerust ten strijde? —
Herken ik niet Usnotb's zonen? Voorwaar.
Onafscheidelijk verbondeu, in lust en lijden!
Maar wie is die held in het goudblonde haar?
Hij nadert, vorst Cormac te wreken,
Dien in den slaap gij laf vermoord.
En Golla den grijsaard,
Darthula's vader.
Nathos.
Het noodlot heeft ons hergevoerd.
Ha, lafaard, gij weifelt
Met helden te strijden?.
Cavibar.
Waanzinnige jongeling, Temora's koning,
Met u te strijden, zijn adel verbiedt.
Eees ooit een troon in Usnoth's woning?
Met knechten strijdt vorst Cavibar niet.
Nathos.
Ha, laffe lastraar!
Cavibar.
Ten buit den slaven hij ze biedt!
Darthula.
Hoor, Cavibar! Biedt g'ook ten buit
Colla's dochter, uwe bruid? —
Oavibar.
Ha, Darthula?
{Tot de krijgslieden). Terug !
{Tot Nathos). Nathos, bereif u ten dood!
(Nathos en Gavihar dringen op elkander in em strijden
met uiterste woede. Darthula wordt door de broeders
teruggehouden. Als dj ziet, dat Gavihar zal zegevieren en
Nathos ivankelt, rukt zij zich los, en vangt Nathos op in
hare armen. De heide broeders dringen nu in op Gavihar.
Deze echter wenkt zijne krijgers. Algemeene strijd. Weldra
vallen heide broeders neder.)
(Inmiddels is Gavihar nogmaals op Nathos toegetreden
en doorsteekt hem het hart met een pijl).
Nathos {stervende).
Inbsp;Darthula, wee!
Cavibar.
{tot Darthula.)
Thans mijn ! Voor eeuwig !
(Darthula heeft den pijl uit Nathos horst getrokken
em, doorsteekt zich.)
Darthula {stervende).
Nathos ... verwijl...
Eén oogenblik...
Ik kom...
O zalig zoet geluk!
De storm zwijgt stil...
: Zacht slaapt de zee.
Zie, rustig haar golven
Rijzen en dalen.
Het morgenrood
Verguldt de lucht.
Geliefde, ontwaak!
't Is tijd ter vlucht!,..
(Zij Indgt het hoofd en sterft.)
Krijgers (achter het tooneel.)
De vijand!
Te wapen!
Vorst Pingal
Ten'strijd!
Cavibar (als uit een droom ontivaTcend).
Ten zege!
(Tumult van rechts. Krijgsgeroejp. De vluchtende scharen
Cavibar's dringen terug in wilde wanorde, vervolgd door
de Fingal-hrijgers.)
Fingal-krijgers {achter het tooneel.)
Cavibar viel!
Zege ! Heil Fingal!
(Fitigal, Ossian en Oscar, gevolgd door hunne Barden en
Krijgers, treden op.)
Ossian.
Ach, duur is de zege gekocht.
Zie, Usnoth's helden-zonen,
En Darthula, Colla's dochter,
De bloem van Erin,
Geofferd aan Cavibar's wraak!
Dochter Colla's,
Darthula!
Schoonste der maagden Erin's,
Ontwaak!
Barden.
Ontwaak I
Ossian.
De harpen ruischen,
De golven hruischen,
O, trouwste der maagden,
Darthula, ontwaak! ontwaak!
Het morgenrood straalt
Door de luistrende luchten.
De stormwind zwijgt...
'tis tijd te vluchten!
Barden.
Darthula, ontwaak!
O s s ian.
In uwe gewelven, wekt nimmer u weder,
Met guldenen kus der zonne schijn.
Aan 't strand, bij de golven, zit nimmer gü neder.
Ten spel en zang, in den maneschijn.
Waarom nog vragen? —
Waarom nog klagen? —
Uw oor is doof
En blind uw oog!
J 3-2^79.
Waarom nog vragen? —
Waarom nog klagen?—■
Uvi^ oor is doof
En blind uw oog!
Ossian, en de Barden.
Op onze zangen, uw schimmen gedragen,
Stijgen op in de wolken, omhoog! omhoog!
Wat gij begeert
Is u geworden:
Met uwen held — gij stierft één dood.
Uw zielen één, in zaal'ge oord:en,
Zich baden in 't eeuwige morgenrood.
(Volle glans van het morgenrood, de effen-rustig spiegelende
zee met purperen goudschijn overgietend.)
I. 1.02.
-ocr page 31-■ , l'
- ^
}
-ocr page 32-^JLmst^rdajaÈ»
Groot
S O
Önmfste Specialiteft mn Skmpkamep- Aftmihlwtent^n,
»
gebsal oomi^Aet.
Vraagt Koldeweij en Corbière's geilluamp;tr. Cafa/ugus.
Telephoon Wo. 1732
UB
f\D\
16
Spui 25. V. Woastraat 9.
Fabriek en Kantoor:
Sloterstraatweg 268.
Telephoon 1344.