Inwendigen Zendingsarbeid
noodis; zijn.
KFKZK r, : 11-13
DIE VOOR DE VRIENDEN V\N DEN
Men neemt tegen ouderlingen geene beschuldiging aan , anders dan onder twee of drie getuigen, I Tim. 5 : 19, en geeft geene openbaarheid van zonden der broederen zonder twee of drie getuigen, wanneer zoodanige broederen geen gehoor leenden aan persoonlijke bestraffing, Matth. 18 : 15—17. Om die redenen onderschrijven de ondergeteekenden deze inlichtingen als volkomen naar waarheid beschreven, daar zij van de daarin medegedeelde feiten getuigen waren.
Gr. VERHAGEN Pzn.;
voormalig lid des Jloofdhcstunrs der Verennuibui voor inwendige zending in Noord-lirahanl en Limhurg.
L. BAERVELDT,
voormalig lid des Bestuurs dnr Afdeeling 's-Gra-venmoer der Ver. v. in tv. zending.
P. J. MOUTHAAN,
voormalig lid des BeUnurs der Afdeeling 's Gravenmoer der Ver. v. into, zending.
J. VAN EERSEL,
voormalig lid des Beshmrs der Afdeeling 's-Gra-venmoer var, de Ver. v. inw. zending.
Oordeelt ook onze wet den mensch, ten zij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet?
Jon. 7 : 51.
Daar heerscht in onze dagen bij vele christenen eene liefde, die in strijd is met den wil en het woord van God. Zij wenscht conservatief te wezen op kerkelijk gebied en ontziet voor dit doel de vyanden van het kruis onzes Heeren, die in gemeenteambten en bedieningen zijn. Ontegenzeggelijk bewaart men hierdoor zekere eenheid en vrede, maar tevens innerlijke wanverhoudingen, die de zielen en de kerk ten afgrond voeren. Zulke christenen vergeten dat hun Heiland ieder tegen Hem beschouwde, die niet voor Hem was, en het gaat ook niet om met tegenstanders eenzelfde lijn te trekken. Neen, dit gaat niet zonder eigen partij te schaden, en opmerkend is dat de irenische broederen, die tegenover Jezus bestrijders zoo lief en goed zijn, daarentegen zich allesbehalve lief en goed betoonen jegens huisgenooten des geloofs, wanneer dezen van hen verschillen. De bladzijden, u hier aangeboden, maken melding van dit treurig verschijnsel, en het is uit belang voor Gods koninkrijk dat zij geschreven zijn. Niet uit de zucht om te benadeelen behelzen zij dingen, die openbaarheid eischen. God weet zulks! Alleen ter verijdeling van een misdadig pogen, dat reeds genoeg schade aan eene zaak des Heeren bracht.
Wie uwer Noord-Brabant kent, weet dat deze provincie aan evangelisatie dringende behoefte heeft, en eene vereeniging zich voornam daarin te voorzien. Plet was een reuzentaak, die zij op zich nam; want niet enkel deze provincie; maar ook Limburg wilde zij bearbeiden. Helaas! de ondervinding heeft bewezen, dat zij boven hare krachten ging. Een nieuw
4
Bestuur, het tegenwoordige, meende zich harer te moeten ontfermen, toen de oprichter Ds. E. B. Gunning genoodzaakt was zich te onttrekken. Buiten de provincie woonachtig, was het ZEerw. ondoenlijk langer President-directeur te zijn. Nu zegt een oud volkswoord: „Andere heeren, andere wetten!quot; Dit gold ook hier. De statuten werden veranderd en eene nieuwe orde van zaken begon. Weldra echter bewezen de nieuwe bestuurderen, die in ons land den roep van goede lieve menschen hadden, wat al te goed tegenover ongeloovige kerkeraden en predikanten te zijn. Dit laatste maakte dat het evangeliesatiewerk ten behoeve der vijanden werd gewijzigd, en gevolg hiervan was een protesteerende correspondentie van den evangelist Gr. F. Lankamp daartegen met medeweten en instemming der Afdeeling 's-Gravenmoer. Een en ander leidde tot losmaking. De Heeren bestuurderen bleven onwrikbaar pal staan, wenschten hun onheilig irenisch te handhaven, hetgeen noch 's-Gravenmoer noch de gemelde broeder naar de H. Schrift en hunne gewetens billijken mochten, en zoo ontstond de vereeniging tot Evangeliear-beid in Noord-Brabant, eene nieuwe vereeniging dus. Zij werd door den drang der omstandigheden geboden, bedoelt niet tegen de vereeniging voor inwendige zending te ijveren, maar slechts een bescheiden plaats nevens haar in te nemen, doordien zij te zeer op bijbelsch standpunt staat om het zich schikken naar ongoddelijke toestanden toe te stemmen en hierin met deze bestuurderen mede te doen. Noord-Brabant is groot genoeg, en er is arbeid te over om te zeggen: zoo gij ter rechterhand kiest, zullen wij ter linkerhand gaan! Dit nochtans willen de bestuurderen van de vereeniging voor inwendige zending niet en vandaar hun benadeelend optreden, op hoop om langs dien weg onzen arbeid, die der vereeniging tot Evangeliearbeid, te verhinderen. IJdele verwachting, daar wij weten niet in eenen eigenwilligen, maar in Gods weg te zijn; daarbij eene onzinnige gedachte om zulks door verdachtmaking onzer personen en daden te willen zien gelukken. De waarheid krijgt toch de kroon der overwinning, en leugenachtige voorstellingen schaden ten leste ieder die zich daarvan bedient, zoodra openbaar wordt dat zij onwaar zijn. Het was reeds vreeze voor deze uitkomst die Ds. J. W. Berkelbach van den Sprenkel c. s. deed gebruikmaken van
5
christelijke bladen tegen ons, wier partijdigheid met te wachten voor- of nadeel gelijken tred houdt, bladen, die hunne verdachtmakende stukken bereidwillig opnamen, maar onze stukken terzijde legden. Ook zonden deze Heeren een verslag over 1891, dat een opraapsel van verdachtmakende onwaarwaarheden meldt, overal, maar niet naar de personen te 's-Gra-venmoer, die toch tot Januari 1892 leden der vereeniging waren. Men vreesde de openbaarwording der lastertaal en hoopte alleen het woord te zullen hebben. De christelijke bladen, die aan zulke zwakheden mede schuldig zijn, verzwijgen wij, omdat hunne redactiën te noemen allicht goede instellingen kon schaden wier belangen zij dienen. Toch wenschten wij hen nog eenmaal minder dienaren van het gouden kalf der gevierde opinie en meer der waarheid dienstbaar. Dat zulke redactiën zich spiegelen aan Heeren redacteurs als die van het „Doetinchemsch Weekblad'quot; en „de Vred(;hode'\ die de stukken van beide partijen opnamen, dus zich niet bekreunden om mogelijk voor- of nadeel. Tengevolge echter van deze minne pogingen om alleenspraak te hebben waar men bezijden de waarheid gaat, werd onontbeerlijk dat men in ons land juister op de hoogte kwam omtrent de vereeniging tot Evange-liearbeid en met datgene wat haar nu door het Bestuur der vereeniging voor inwendige zending wordt aangedaan.
De vereeniging tot Evangeliearbeid in Noord-Brabant heeft tot bestuurderen mannen van eenen onbesproken levenswandel, die geloovige Hervormden zijn. Zij staan Br. G. F. Lankamp ter zijde in zijnen arbeid. Die Broeder L , een zendeling-leeraar, is oudleerling van het seminarie der vrije Schotsche kerken en van wijlen de Heeren Mr. I. da Costa, Dr. C. Schwartz , Jhr. Mr. J. W. Van Loon en Jhr. Mr. I I. Teding van Berkhout. Het doel der vereeniging is een zielen redden en opvoeden of geestelijk verzorgen, als het ware afgebeeld door den Barmhartigen Samaritaan der gelijkenis onzes Heeren. Zij verschilt in dit opzicht van de vereeniging voor inwendige zending, die meent te kunnen volstaan met toespraken, zonder meer, tot de lieden die in handen gevallen zijn van geestelijke roovers. De vereeniging tot Evangeliearbeid bevrijdt niet enkel zulke personen uit de banden des ongeloofs en der zonden, maar verzorgt ze tevens van hetgeen de Heer der kerk wil dat gebruikt zal worden. Zij
6
doet zulks natuurlijk enkel in zulke plaatsen waar de leeraren ongeloovige mannen zijn, zonder bijoogmerken- Gelijk de barmhartige Samaritaan, helpt zij dus waar de Leviet en de Priester nog verzuimen hulp aan te brengen.
Deze vereeniging, zich bewust dat de Hervormde kerk in Noord-Brabant de historisch-protestantsche kerk der vaderen is, beoogt alzoo op deze wijze het heil dier gemeente, daar eene jarenlange ondervinding haar bewezen heeft dat een verzuim dier verplichtingen, ook het gebrekkige in den arbeid der irenische vereeniging voor inwendige zending, de leden der Hervormde kerk in de armen des ongeloofs, of in die van Rome en bijkerken voeren. Tot dezen veelomvattenden taak acht de vereeniging tot Evangeliearbeid zich verplicht en in de mogelijkheid, zonder zelve eene nieuwe kerkstichting te worden of te bevorderen. Om alzoo te arbeiden is besloten, zelve niet meer dan eene commissie van bestuurderen te zijn; geene vereeniging of evangeliesatieleden te willen. Haar ledenboek is dat der Hervormde kerken, waarom ook haar catechetisch onderricht dient tot vorming van leden voor die kerken. Dit acht zij geboden, om niet in tegenspraak te handelen met de Apostolische geloofsbelijdenis (het credo), die slechts eene algemeene kerk, bijgevolg geene sekten wil. Mozes, de profeten, Christus en de apostelen geven haar licht door hunne voorbeelden, hoedanig te moeten handelen in dagen van gevallenheid, als die waarin heden de Hervormde kerk zich bevindt. Diep gezonken was Gods kerk en volk toen Jehovah haar wilde verdelgen en eene nieuwe uit Mozes scheppen, Exod. 32 : 10; maar Mozes bad voor zijn volk en begeerde deze nieuwe bouw uit hem niet- Toch was die Mozes vrij van de kwaal der Laodiceesche irenische christenen, die uit voordeel of gemakzucht bevreesd zijn tegen ongeloovigen zich als partij te stellen, want Mozes ijverde tegen de afvalligen. De profeten die Israels kerkstaat nog gruwelijker aanschouwden , dan wij onze Hervormde kerk, waren evenmin als Mozes met het irenisme van deze dagen behept, en toch riepen zij geene nieuwe kerkstichting in het leven. De Heere Christus en zijne apostelen, in eenen tijd gelijk de tegenwoordige ojj aarde evenmin. Zij brachten ja aanvulling, door vervulling, maar de Nieuwtestamentische kerk was geene nieuwe kerk. Het is er mede als met de laatste negenen-
7
dertig geschriften van den canon des Bijbels; zij behooren allen tot eenzelfde openbaringsboek des Almacbtigen al is er verschil. Treffend beeld geeft hiervan de parabel van den vijgeboom, Luc. 13 : 6—9. — Op de vraag ons gedaan, of de vereeniging tot Evangeliearbeid wel in de mogelijkheid zal wezen om zonder nieuwe kerkstichting hare taak te volvoeren , antwoorden wij als volgt: Wij wenschen zonen van de vaderen der Hervorming te blijven en in geen transactie te treden met Jezus tegenstanders. Dit deden onze vaderen niet en zoo bleef met hen Gods kerk in stand, want Rome met zijne dwalingen keerde zich van hen af; niet zij van Rome, dat zij integendeel ten zegen wilden zijn. Later door Rome uitgeworpen met banvloek, ja, toen stonden zij buiten Rome, maar niet door afscheiding hunnerzijds. Nog later voegden zeer natuurlijk ieder die van Rome wars was zich bij hen. Alzoo hervormde en bouwde God zijne gemeente, want de kerken der Hervorming zijn geworden en niet gelijk zoovele bijkerken onzer dagen door menschen, hoewel somtijds met reine bedoelingen en uit zuivere beweegredenen, gemaakt- Zal het nogmaals met ons als met de vaderen der Hervorming geschieden? Zal de Hervormde kerk zich van ons afkeeren door uitwerping, omdat wij in geen overleg des vredes mogen treden met de vijanden van het kruis? Wij betwijfelen zulks! Althans de Heer der Gemeente heeft gezorgd dat wij kunnen zeggen: Het beweren van Ds. J. W. Berkelbach van den Sprenkel en zijne vrienden is onjuist, als zoude het behoud van onze Hervormde kerk afhangen van een al of niet erkennen als ambtdragers Gods van moderne Heeren. Dit toch ligt als bedoeling in hunne irenische woorden, waarmede zij ons standpunt gelijk stellen met eene nieuwe kerkstichting. Neen, hunne meening in deze zaak is grove dwaling; het liefst althans willen wij het daarvoor aannemen. Zoo was het eene dwaling van een dezer Heeren, die nog onlangs een modernen Heer als prediker zijn kansel niet durfde weigeren, omdat deze Heer familie was van een modern lid van het kerkbestuur zijner gemeente. Deze leeraar, lid des hoofdbe-stuurs der vereeniging voor inwendige zending, liet den modernen prediker voor de' hem toevertrouwde kudde toe op te treden, ofschoon deze Heer daar geen aanspraak op had. En waardoor deze vrijgevigheid? Omdat de predikant-Hoofdbe-
8
stuurder als irenisch man meende op die wijze om des lieven vredes en kerkbehoudswil zoo te moeten handelen. Dit geschiedde in Mei 1892. De vereeniging tot Evangeliearbeid weet al te goed dat het mogelijk is om Hervormd te blijven, al volgt zij de meening dezer Heeren niet en al laadt zij den schijn van wanorde te scheppen op zich, eene wanorde, als eenmaal de profetenzonen in Israël wekten, toen Elia den scheldnaam van beroerder Israels naar het hoofd geslingerd werd. Helaas! het is al omgekeerd hier op aarde, ook bij vele Hervormde christenen. De vijanden der orde, die naar Gods woord regel moest zijn, eert men als ordelievend, en de tegenstanders dier vijanden acht men rustverstoorders en zaaiers van wanorde. Oorzaak hiervan ligt in de onkunde aangaande de huishouding Gods in de kerk. Wij, die de vereeniging tot Evangeliearbeid dienen, getroosten ons deze miskenning en danken het Hoofd der Gemeente, dat Hij de synode der Hervormde kerk deed besluiten, dat bij de aanneming tot lidmaten dier kerk geen wederdoop geëisclit wordt van hem of haar, van wien bewezen kan worden, dat de waterdoop naar de wijze der Hervormde kerk is toegediend. Aangezien het Avondmaalsgebruik ook geen hinder is, wannner men dit weigert uit onwaardige handen te ontvangen, al zijn zij door ordening daartoe gerechtigd, en noodhuJpdienst daarin voorziet , heeft God dus door de synode alle redenen tot afscheiding en nieuwe kerkstichting weggenomen. De vereeniging tot Evangeliearbeid kan alzoo volkomen hare taak in Noord-Brabant voortzetten, en dit is voor de Hervormde kerken en protestanten dezer provincie eene bepaalde weldaad. De meesten der Hervormde kerken zijn daar toch onder het beheer der modernen, die al meer de gemeenten door gemis aan belijders ten gronde voeren. Ontstaan 1 Maart 1892, hoopt deze vereeniging weldra met vier arbeiders werkzaam te zijn. Tot op heden was Br. G- F. Lankamp de eenige, maar hem worden drie jonge mannen toegevoegd, die als geschikt daartoe aanbevolen zijn door geloovige leeraren, bij wie zij hunne belijdenis hadden afgelegd. De huishouding dezer vereeniging belooft minder kostend te zijn dan die der vereeniging voor inwendige zending in Noord-Brabant en Limburg. Het Bestuur der vereeniging voor Evangeliearbeid trekt niets uit de kas, want reiskosten behoeven zij niet; van ver-
9
teeringskosten en die voor vergaderingen weten zij niet af. Hare arbeiders kennen ook geen vast salaris. Slechts het onvermijdelijke tot levensonderhoud gewordt hun inzooverre de kas dit geven kan. Geheel de zaak, in het geloof aangevangen en voortgezet, rust op God, die wel in de tijdelijke belangen voorzien zal door handen, die Hij daartoe verwaardigt.
Hebben wij u nu eenigermate op de hoogte gebracht omtrent de Vereeniging tot Evangelie-arbeid in Noord-Brabant, thans rest ons nog te melden waarmede zij te worstelen heeft. Alle werk Gods vangt aan met hindernissen, die het van den vijand der zielen te overkomen heeft. Wanneer wij u hier in kennis stellen met hetgeen de bestuurderen der vereeniging voor inwendige zending ons aandeden, dan beklagen wij hen als mannen, die zich dien vijand ten dienst stellen in dit hun zondig doen. Zij zijn toch christenen; maar zooals wij weten heeft satan zelfs apostelen somtijds tot dienaren gehad. Niet enkel een Judas, ook de anderen; waardoor de Heer Jezus dan tegen hen moest optreden.
Het Bestuur der vereeniging voor inwendige zending in Noord-Brabant en Limburg zag ongaarne dat G. F. Lankamp tegen den erenischen geest opkwam, die al meer en meer deze vereeniging ontaarde. De Heeren predikanten vonden dit vermetel, en de andere leden der Bestuurs meenden het ongepast. Toch wenschte men dien evangelist te behouden, althans ongaarne om die oorzaak te ontslaan, want niet ieder in den lande, die deze vereeniging begunstigt, is toch van oordeel dat men ongeloovigen moet ontzien. Vandaar dat G. F. Lankamp slechts noode en eerst na een tweede aanvrage om ontslag ophield hunnen medearbeidenden dienaar te zijn. Hij kon niet anders dan ontslag nomen, daar hij als het ware voor de keuze sfond een dienaar des Heeren, dan wel van menschen tegen Gods geopenbaarden wil in, te zullen zijn. Hem was dit geene twijfelachtige zaak, daar Ds. J. W. Berkelbach van den Sprenkel, als voorzitter, op het schrijven van L. op hoogen toon sprak, dat L. zijn oordeel te onderwerpen had aan hunne overtuiging en niet te oordeeleti, slechts te volgen had. En waarin bestond dat volgen? Uit voorzorg om de kwestie der sacramentbediening te ontgaan , hadden de Heeren besloten tot opheffing van het plaatselijk evangelistschap. Een evangelist zon vijf plaatsen te bedienen hebben. Daar nu hieruit volgt, dat;
10
dan niet ieder dier plaatsen op Zondag geregeld godsdienstpredi-king hebben kon , maar hoogstens om de veertien dagen of drie weken éénmaal, begrepen 's-Gravenmoer en de genoemde broeder dat het besluit der Heeren het evangelisatiewerk ten kwade was. Het Bestuur zocht te belemmeren uit irenische vreeze voor al te grooten opwas. Erger nog bewees zich die vrees, toen verboden werd in moderne plaatsen met prediking aan te vangen. Alleen dan ware dit geoorloofd, wanneer een kring belangstellenden dit verzocht. De moderne kerkeraden en predikanten mochten dus niet verontrust worden. Wij vragen u, waarde lezers! of nu niet door 's-Gravenmoer en broeder Lankainp een breken niet deze Heeren geboden werd? Niet alleen dien evangelist, ook deze afdeeliug verspeelde de vereenigingsbestuurderen der inwendige zending, en van den datum, toen zij die beide verloren, dateert de vijandschap des Bestuurs tegen Lankamp en 's-Gravenmoer. Ziet daartoe slechts hunne aanvraag om geld in, in 1891 u gezonden. Toen was Lankamp nog bij de Heeren een, ijverig geprezen arbeider en 's-Gravenmoer een gezegende afdeeling. Natuurlijk, zeer natuurlijk verklaarbaar is het, dat het Bestuur der ver-eeniging voor inwendige zending er op uit was de begunstigers hunner zaak in het onzekere te laten of in het onreine te voeren, wat betreft hetgeen plaatsgevonden had. Een plan werd beraamd en uitgevoerd en, gelijk reeds gezegd is, door een christelijke weekbladpers zeer onchristelijk ondersteund. Zorgvuldig verzweeg men dat het Bestuur der inw. zend. eigenlijk niets meer te besturen had dan gelden, want de vereeniging voor inwendige zending verloor met VGravenmoer en L. alles, wat haar nog evangeliesativereeniging kon doen zijn en blijven, op de geldbijdragende leden in den lande-na. Haar tweede evangelist, Br. v. Broekhoven, lag reeds onherstelbaar ziek, naar menschen oogenschijn en nog, aan eene kwaal. En toch stelde men zich als de met zegen werkende zaak Gods voor; ja, als was men de eenige ware in Noord-Brabant , en die helaas! haar evangelist L. had moeten verwijderen, omdat die man („zekeren Lankampquot;' schreef nog wel een Ds. J. W. Berkelbach van den Sprenkel) redenen daartoe gegeven had. Een van deze broeders was zoo goed en lief te 's-Gravenmoer en in christelijke bladen dien omvaren schijn te geven en gaat daar nog mede voort. Het doel is
11
doorzichtig genoeg. Men wenscht den indruk te verbreiden als ware de vereeniging tot evangeliearbeid de schepping van een om grondig kerkelijke redenen ontslagen man. Wij drukken op de woorden goed en lief, als de hoedanigheden van dien broeder, waarvoor velen in den lande hem houden, en terecht; maar op heden is zijne houding in deze dingen minder lief en goed. Zeker een gevolg van zijne omgeving op heden, waartegen hy niet bestand is. Zoo oordeelen wij van meer dier broederen en dit maakt ons gemakkelijk om te blijven liefhebben en zwakheden te dragen, al protesteeren wij. Vervolgens trachtten deze bestuurderen 's-Gravenmoer tegen hun evangelist te stemmen. Eene dringende uitnoodi-ging tot vergaderen werd door gedrukte briefjes aan leden en hoorders bezorgd, twee Heeren predikanten kwamen, maar door ondervinding geleerd en door onwaarheden geërgerd, stond geen enkele der vrienden hen ter woord. Na eene familie bezocht te hebben en daar tot schamens toe over hun zondige manier van handelen onderhouden te zijn, moesten Ds. J. W. Berkelbach van den Sprenkel en Ds. F. W. Stutterheim vertrekken. Aan Br. L. en den voormaligen Hoofdbestuurder G v. H , Pzn. hadden zy geen bezoek gebracht, iets dat te meer opmerkelijk is, daar zij in het vereenigings-lokaal de hoorders, hoewel zonder gevolg, hadden afgewacht en dit nevens het woonhuis van Br. L. zich bevond. Thans waagden de Heeren een nieuwe poging te doen tegen 's-Gravenmoer en haar evangelist, om langs dien weg de vereeniging tot evangeliearbeid te krenken. Een verslag over 1891 werd geschreven en alom verspreid in ons land. Wij kregen het ter inzage van eene zuster. Had die zuster niet zoo goed geweest het ons te zenden, wij hadden niets er van geweten, want ons 's-Gravenmoerders, die toch tot 1 Januari 1892 leden hunner vereeniging voor inwendige zending waren en betaald hebben ook, is door die Beeren geen verslag toegezonden. Wij wachten het nog steeds en zullen wel tevergeefs wachten. Alweder het oude doen; om alleenspraak zonder tegenspraak te hebben, deed het dit verslag zorgvuldig verborgen houden voor de oogen van de leden te 's-Gravenmoer. En geen wonder ook. Bet zou ons niet behaagd hebben dat de rekening van ontvangst en uitgaaf als fjoed bevonden en geteekend was door den bejiuwdbroeder van den penningmeester en den, dien be-
12
huwrlbroedor in alles volgenden, vriend. Ook zou 's-Graven-moer nog wel wat op die goed bevonden cijfers hebben aan te merken gehad; o. a. is de opgave der kosten van het gebouw te 's-Gravenmoer wel wat hoog. Maar bovenal, hetgeen de opsteller daar van den evangelist G. F. Lankamp zegt, zou onzen 's Gravenmoerders niet weinig in strijd met de waarheid voorkomen. De lezer oordeele zelf, en opdat hij daartoe in staat zij, melden wij de werkzaamheden door Br. L. in 1891 verricht. Zooals men weet, was hem 's-Gravenmoer opgedragen te bearbeiden, en aldaar had bij ieder week des Zondags tweemalen prediking en zondagsschool te houden. Op feestdagen insgelijks, uitgezonderd op Goede Vrijdag, Hemelvaartsdag, een derde dag van het Kerstfeest, Oudejaars-en Nieuwjaarsdag; alsdan slechts éénmaal evangelieverkondiging. Op weekavonden des winters éénmaal om de veertien dagen godsdienstprediking. Verder was hem de leiding van mannen-, jongelings-, vrouwen- en jongedochtersvereenigingen aangewezen; ook eener Zaterdagavond-bidstond, benevens vier catechisatiën, huis-, ziekenbezoek enz. Al deze werkzaamheden behoefde Br. v. B. niet te doen, doch rusten als verplichting alleen op Br. G. F. Lankamp, en geheel 's-Gravenmoer weet dat hij ze behartigd heeft. Bij deze veelomvattende taak deed L. nog collectereizen ten behoeve der vereeniging voor inwendige zending te Amsterdam, Utrecht, Doorn en omstreken, Arnhem en Velp. Voorts evangelisatietochten: Vijf malen naar Geertruidenberg, drie malen naar Waalwijk, twee keer naar Besoijen, drie malen naar Dongen en Dongensche heide, twee malen naar Eindhoven. Naar de volgende plaatsen ieder éénmaal: naar Asten, Someren, Hapert, Hoogloon, Deurne, Woensel, Aalst, Strijp en Stratum. Neemt men nu land- of spoorkaart daarbij in handen, dan zal de lezer toestemmen dat het verslag over 1891 van het Bestuur der vereeniging voor inwendige zending in Noord-Brabant en Limburg een fataal geschrift is. Waarlijk, dan verstaat ieder, dat het niet naar 's-Gravenmoer kon verzonden worden. Alleen daar werd het ook verspreid, waar men niet op de hoogte kan zijn met de zaken daarin beschreven. Meenden de Heeren zich alzoo te vrijwaren van openbaar wording als verdachtmakende personen? „Maar dit alles baat mij niet zoo langen tijd als ik Mordechai zie zitten!quot; zeide Haman, de gunsteling van koning
18
Ahasveros, en de Heeren Bestuurders oordeelden evenzoo over den evangeliearbeid in Noord-Brabant. Het was hun niet genoeg de gunst der christenen, zij het ook langs onwaardige wegen, to hebben behouden; zij bezaten ook nog steeds de rechtspersoonlijkheid , en als zoodanig heetten zij eigenaren van het lokaal te 's-Gravenmoer. Een schoone gelegenheid was alzoo daar, om de vereeniging tot evangeliearbeid den genadeslag te geven. Er werd geïnformeerd of de vrienden te 's Gravenmoer nog al bemiddelde lieden waren, en toen men vernam dat dit het geval niet was, besloten de Heeren hun het gebouw te ontnemen. Zoo zou dan de vereeniging tot evangeliearbeid en Lankamp weldra zonder lokaal staan en de geheele zaak in duigen vallen. Immers geld tot koopen of bouwen was er niet, en 's-Gravenmoer is niet zoo voorzien van gelegenheden om eene predikplaats in huur te kunnen bekomen. Zoo als men voorgenomen had, is gehandeld. Het gebouw, dat in waarheid slechts 's-Gravenmoer behoorde, uit giften in het land daarvoor ontvangen aangekocht, 5 durfde deze Heeren verkoopen. Naar de wetten des lands
lag daar niets ongeoorloofds in, maar volgens Goddelijk recht is het niet met het geweten overeen te brengen. Nog stouter handeling waagden deze christenen, die opnieuw het bewijs leveren, dat het pad des onrechts een hellend vlak is, zoodat ieder die daar de voeten op zet, al verder afwijkt. Deze nieuwe gruwel bestaat in de weigering om broeder Lankamp te betalen, hetgeen zij hem schuldig zijn aan door hem gedane voorschotten en salaris. Daar staan namelijk nog twee vorderingen open, eene van den jare 1885 en '86, die hij in goed vertrouwen tot een nog al aanmerkelijk bedrag oploopen liet. Dit nieuwe Bestuur betaalde er reeds iets op, maar weigerde steeds wederrechterlijk de volledige som af te doen, ondanks het toch alle schulden der vereeniging even zoowel aanvaarden moest als het overige. Dit nu is de eerste vordering; die nog openstaat. De tweede is een, die dit nieuwe Bestuur opnieuw aan hem schuldig is. Deze laatste post zeggen de Heeren hem te zullen betalen, maar .... dan moet Br. Lankamp een kwitantie teekenen, die de penningmeester formuleerde en waarmede beoogd wordt met de betaling der laatste schuld tevens de betaling der eerste, nog te betalen gelden, te kwiteeren. Hieraan mag natuurlijk L. niet voldoen,
14
eerstens, omdat dit eene onware verklaring zou zijn , en tweedens omdat hij, die zich met hetgeen hij bezit den Heer en diens zaak gewijd heeft, toch waken moet tegen een zoodanig benadeeld worden. En dat bedriegelijke stuk, een bedriegelijk zaakwaarnemer waardig, durven mannen daarstellen, die in ons land als goed en lief willen aangeschreven staan, mannen die voorgangers der gemeente Gods en bestuurderen een er zaak des Heeren zullen zijn; en dat nog wel zonder noodzaak, met een aanzienlijk saldo in kas, verhoogd door den verkoop van een lokaal, dat zij 's-Gravenmoer ontnamen. In de berooving van het evangelisatiegebouw kan natuurlijk slechts berust worden, maar tegen de weigering der schuldbetaling, met het aandringen op onware verklaring door handteekening, zijn nog wetten in ons land. Zal het tot een vordering in rechten moeten komen, zoo vragen wij? Want aan alle lankmoedigheid , ook die van onzen God, komt toch eens een einde.
Ziedaar u nu met de zaken der Heeren Bestuurderen der vereeniging voor inwendige zending in Noord-Brabant en Limburg en die der vereeniging tot evangeliearbeid naar waarheid op de hoogte gebracht. Wij schreven niets, dat wij niet met heivijzen hunnen staven en zullen gaarne ieder daarmede inlichten, die lust tot onderzoek heeft en Gods werk langs dien weg tot nut wil zijn. Inzonderheid verzoeken wij de broederen predikanten, die den Heer en Heiland getrouw zijn, onze vereeniging tot evangeliearbeid te helpen, en, waren zij tot op heden mogelijk dezen irenischen Heeren ter wille, hiervan terug te komen. Eerbiedigen en helpen zij hun streven, dat zij ook het onze voorstaan. Noord-Brabant is groot genoeg en de kerk en zielenood ook groot genoeg om twee vereenigiugen te hebben tot evangelisatie aldaar. Het is zelfs nuttig, daar de uitkomst dan leeren zal welke wijze van arbeiden de beste is, al blijft zulks ons niet twijfelachtig. Den Heeren Bestuurderen der inwendige zending roepen wij toe, toch niet den weg der verdachtmaking te blij een volgen. Deze bladzijden mogen hun al onwelkom zijn, dat zij echter begrijpen die zelve te hebben noodzakelijk gemaakt. Eenige scherpe bewoordingen waren noodig tot klaarheid; zij gaven de rechte kleur der zaken en hunne beweegredenen aan. U, goedgunstige lezer of lezeres! dragen wij de belangen onzer vereeniging tot evangeliearbeid op. Helpt ons met uwe ge-
15
beden en gaven om Noord-Brabant's, neen, om Jezus1 wille! u zeiven ten zegen. Belangrijke schade deden ons de broederen aan, en mocht ge ons iets willen zenden, doe het dan per wissel of brief aan het adres van den ondergeteekende, die zich heilbiddend teekent als:
Uw dien. en Broeder in Christus, G. F. LANKAMP,
Zend.-Leeraar te 's-Gravenmoer (Noord-Brahanl.)
's-Geavenmoek , 1 Juni 1892.
Naschrift. Tot onze vreugde mogen wij u vertellen, dat de Heer ons ongedacht eene gelegenheid schonk om een lief lokaal in te richten met woning daarbij voor Br. L. en diens gezin. Het kerkje is op den tweeden Zondag in Mei ingewijd en sedert in gebruik. Wel geeft de huur en belasting-prijs ons groote onkosten^ maar onze Hemelsche Vader is rijk en weet hetgeen wij noodig hebben. De raadslagen van het irenisch Bestuur der inwendige zending tegen ons zijn in dit geval dus door den Heer verijdeld. Hij zal ze ook verder verijdelen door openbaarmaking, want nooit randt iemand ongestraft aan hetgeen Hij daarstelde. Dit vergaten wij u te melden; vandaar dit naschrift. Tevens dat de Broeders en Zusters, die giften mochten zenden aan Br. Lankamps adres; direkt kennisgeving van de goede ontvangst verkrijgen, welke gaven in het jaarverslag, tegelijk met het gecollecteerde bedrag, zullen verantwoord worden.
r-V - ' '
-■
V-; •'■ -•
v« :•; : '
-gt;' - ^'
quot; 3'' '■ •■ ■ •
_
'De ondergdeekende, woonachtig te.....................................................
wemdjt eene jaarlijkscJjc ^Bijdrage van of als gift in ééns de oom van aan bovenstaande zaak des ^lwen hij te dragen.
NAAM: WO