-ocr page 1-

101

. W '

T:

■jp Ïgt;

-V- •• ff

3p- ^%%Q- ^Ê^Wi

'quot;fixtbk .iquot;■ 'jSy^*

ut-n

? ;KL-¥V,S?K.7W

** v 1

-f } £■'■**.

VV /

__

gt;'^X. V^/^

' iJff 5K^

4#^

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

'óf

LATIJNSCHE

PHRASEOLOGIE

door

Dr. k. meissner.

NAAR DE ZESDE DUITSCHE UITGAVE. Omgewerkt voor

pYMNAS IKN.

TWEEDE VERBETERDE DRUK.

UTRECHT,

Wed. J. R. VAN ROSSUM, 1893.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Het hoofddoel dezer Phraseologie is den leeriing de meest gewone, eenvoudige Latijnsche zegswijzen, bij de classieke schrijvers in gebruik, in handen te geven.

Tevens zal als terloops menig moeilijk woord nader toegelicht, het onderscheid van sommige synoniemen bepaald, tegen vele fouten, die zich een zeker burgerrecht aangematigd hebben, gewaarschuwd worden, enz.

De orde door Dr. Meissner gevolgd is meer eene practische dan streng logische. Wij hebben beproefd door eene nieuwe indeeling van het geheel het boekje ook voor onze gymnasiën practisch te maken, zonder het logische te veel geweld aan te doen. Het werk is in drie afdeelingen gesplitst, waarvan de eerste nagenoeg het dubbel aantal bladzijden bevat van elk der volgende. In deze eerste groep zijn de hoofdstukken opgenomen, wier stof en vorm voor de lagere klassen de geringste bezwaren opleverden. Toch is elk nummer verdeeld in A en B, zoodat onder A niets gebracht is, dan hetgeen eene geringe mate van ontwikkeling vordert en slechts de kennis onderstelt der laagste klasse en van eenige hoofdregels der volgende. Het eenvoudigste is hieruit wederom gekozen en als Voorbereiding vooropgesteld. Zoo zou het, dunkt ons, mogelijk zijn reeds op de tweede de A en op de derde de B te laten leeren. Wil men liever

-ocr page 8-

VI

op de derde beginnen, dan is de Voorbereiding natuurlijk niet meer noodzakelijk.

De Phraseologie is reeds in 1885 in het Fransch en in 1887 in het Italiaansch verschenen.

Mogen de verbeteringen van den tweeden druk de bruikbaarheid van het werkje verhoogen.

CULEMBORG, Augustus 1893.

-ocr page 9-

INHOUD.

Bladz.

Voorbereiding....................................................i

EERSTE APDEBLING.

I. Wereld en Natuur.....................13

1. Wereld..........................13

2. De aarde en hare oppervlakte..................13

3. Water. Rivier. Zee....................15

4. Vuur ............................16

5. Lucht. Hemel. Klimaat. Hemellichamen............16

6. Lucht- en Natuurverschijnselen................17

II. Ruimte en Tijd.......................18

1. Windstreken. Ligging....................18

2. Grens. Gebied. Verwijdering.................19

3. Weg. Reis.........................20

4. Gaan. Komen.......................22

5. Rijden..........................22

6. Trede. Voetstap. Richting..................23

7. Beweging in het algemeen..................24

8. Tijd in het algemeen...............• .... 25

9. Jaar. Jaargetijden......................27

10. Dag...........................28

III. Het menschelijk lichaam en zijne deelen...........30

IV. Het menschelijk leven....................34

1. Zinnen. Zinnelijke waarnemingen. Krachten...........34

2. Geboorte. Leven......................35

3. Ouderdom........................£36

4. Honger. Dorst.......................38

5. Lachen. Weenen......................39

6. Gezondheid. Ziekte.....................40.

7. Slaap. Droom.......................41

8. Dood...........................42

9. Begrafenis.........................

-ocr page 10-

t s

VIII —

Bladz.

V. Omstandigheden van het leven...............44

1. Toestand. Omstandigheid...................44

2. Begin. Einde. Afloop. Uitslag.................45

3. Reden. Oorzaak. Bron....................46

4. Opzicht. Belang. Invloed. Macht. Believen...........47

5. Gelegenheid. Mogelijkheid. Aanleiding. Toeval..........49

6. Geluk...........................5°

7. Ongeluk. Lot. Verderf....................51

8. Gevaar. Proef (Periculum). Veiligheid.............S3

9. Hulp. Redding. Troost..... .............54

10. Rijkdom. Gebrek. Armoede..................55

11. Nut. Belang. Voordeel. Schade...... ..........55

12. Welwillendheid. Gunst. Genegenheid. Welgevallen........56

13. Weldaad. Dank. Vergelding.................58

14. Verdienste. Waarde. Belooning. Prijs..............58

15. Verzoek.«Wensch. Last. Bevel................59

16. Vriendschap. Vijandschap. Verzoening.............60

17. Aanzien. Gezag. Waardigheid.................61

18. Lof. Goedkeuring. Berisping. Verwijt..............62

19. Gerucht. Gepraat. Tijding. Vermelding.............63

20. Roem. Roep........................64

21. Eer. Hoon. Schande. Schandvlek..............65

22. Moeite. Vlijt. Arbeid. Inspanning...............66

23. Bezigheid. Vrije tijd. Ledigheid. Traagheid...........68

VI. Het huiselijk leven.....................69

1. Het huis. Zijne deelen....................69

2. Huishouden. Vermogen. Bezit. Eigendom............7°

3. Woning. Kleeding......................71

4. Spijs. Drank........................72

5. Levensonderhoud in het algemeen...............73

6. Kosten. Verkwisting.....................73

7. Gastmaal. Gastvrijheid ....................quot;4

8. Gezelschap. Omgang. Verkeer. Eenzaamheid...........75

9. Gesprek. Audiëntie. Onderhoud................quot;6

10. Groet. Vaarwel. Gelukwensch.................77

11. Verloving. Huwelijk. Echtscheiding...............78

12. Testament. Erfenis.....................79

13. Gewoonte. Gebruik.....................79

VII. Handel. Bouw.......................80

1. Handel in het algemeen. Koopen. Kosten.............80

2. Geld. Rente. Leening....................8'

3. Geldzaken. Rekening. Rekenschap...............82

-ocr page 11-

— IX

Bladz.

4. Winst. Krediet. Schuld......................................83

5. Gebouwen................................................84

6. Landbouw. Veeteelt........................................84

VIII. Het Krijgswezen..........................................86

1. quot;Werving. Krijgseed. Leger in het algemeen....................86

2. Soldij. Krijgsdienst. Proviand................................88

3. Opperbevel. Commando. Tucht................................88

4. Wapenen..................................................89

5. De oorlog..............................9°

6. Het leger op marsch........................................92

7. De legerplaats. . .........................................94

8. De belegering..............................................95

9. Vóór den slag..............................................9quot;

10. De slag....................................................98

lt;7) De strijd in het algemeen................................98

lgt;) De aanval..............................................99

c) Het gevecht......................100

d) De omsingeling. Stellingen. Hulptroepen..........101

e) Het gelukken van den aanval...............102

ƒ) Aftocht. Vlucht. Vervolging...............102

g) Nederlaag. Bloedbad. Wonden. Verlies..........103

11. Overwinning. Zegetocht...................104

12. Wapenstilstand. Vrede. Verdrag. Verbond...........105

13. Onderwerping.......................106

IX. Het Zeewezen......................107

1. Eenige benamingen.....................107

2. Scheepvaart. Schipbreuk. Landing...............108

3. Zeeslag..........................109

TWEEDE APDEELING.

I. De Geest en zijne vermogens...............110

1. Geest. Talent. Verstand...................110

2. Voorstelling. Verbeelding. Gedachte. Begrip............111

3. Gevoelen. Vooroordeel. Vermoeden..............112

4. Waarheid. Dwaling....................114

5. Keus. Twijfel. Bezwaar...................115

6. Weten. Zekerheid. Overtuiging................116

7. Plan. Raad. Overleg....................117

S. Besluit. Voornemen.....................119

-ocr page 12-

X

Bladz.

9. Inzicht. Doel. Vertraging. Uitstel...............120

10. Geheugen. Aandenken. Herinnering. Vergetelheid........120

11. Theorie. Practijk. Ervaring .................123

II. Taal en Schrift......................123

1. Taal. Spraakgebruik. Vertaling. Spraakkunst..........123

2. Volzin. Periode. Woord. Spreekwoord. Lettergreep. Letter .... 125

3. Schrift. Schrijver. Boek...................129

4. De brief.........................131

III. Gemoed en Hart......................132

1. Gemoedsstemming, gemoedsaandoening in het algemeen......132

2. Vreugde. Smart......................133

3. Kommer. Zorg. Onbezorgdheid. Tevredenheid. Rouw......135

4. Vrees. Schrik. Angst....................136

5. Moed. Moedeloosheid. Kleinmoedigheid. Opgeblazenheid. Hoogmoed. Overmoedigheid. Aanmatiging. Trotschheid...........136

6. Tegenwoordigheid van geest. Gelijkmoedigheid. Beradenheid. Vertwijfeling .........................137

7. Hoop. Verwachting.....................138

8. Medelijden. Toegeeflijkheid. Vergiffenis. Gevoelloosheid. Wreedheid. 140

9. Liefde. Verlangen. Bewondering. Geestdrift...........141

10. Geloof. Geloofwaardigheid. Vertrouwen. Trouw. Belofte. Borgstelling. Bescherming........................142

11. Achterdocht. Verdenking. Vermoeden. Voorgevoel........144

12. Haat. Nijd. Afgunst....................145

13. Misnoegdheid. Toorn. Wraak. Woede.............146

IV. Deugden en Gebreken...................147

1. Deugd. Zedelijkheid....................147

2. Gebrek. Ondeugd. Misdaad.................148

3. Begeerte. Hartstocht. Zelfbeheersching.............149

4. Onrecht. Beleediging. Beschimping. Smaad. Aanstoot.......150

5. Geweld. Hinderlaag. Bedreiging...............151

6. Schijn. Veinzerij. Huichelarij. List. Leugen. Spot........151

7. Plicht. Neiging......................153

8. Rede. Geweten.................quot;.....154

9. Maat. Maatstaf. Grens. Gematigdheid. Middelweg........155

10. Zeden. Zedeloosheid. Zedenbederf. Beginselen. Karakter.....155

V. Godsdienst en Eeredienst..................157

1. God. Godsvereering.....................157

2. Godsdienst. Godsdienstige bezwaren. Eed......................158

-ocr page 13-

— XI

Bladz.

3. Geloof. Ongeloof. Bijgeloof................ . 159

4. Gebed. Heilbede. Gelofte..................159

5. Offers. Feesten......................161

6. Orakel. Wonderteekens. Wichelarij. Voorteeken.........162

DERDE APDEELING.

I. Wetenschap. Kunst.............

1. Wetenschap in het algemeen. Letterkunde...........163

2. Geleerdheid. Kennis....................165

3. Vorming. Ontwikkeling. Beschaving..............166

4. Opvoeding. Onderricht. School. Aanleg. Beroep.........167

5. Voorbeeld. Voorschrift...................169

6. De wijsbegeerte......................ij-o

7. De deelen der wijsbegeerte.................172

8. Stelsel. Methode. Beginsel..................173

9. Geslacht. Soort. Bepaling. Orde. Verband...........173

10. Bewijs. Wederlegging....................174

11. Besluit. Aanneming. Gevolgtrekking..............175

12. Redetwist. Strijd. Strijdvraag.................175

13. Overeenstemming. Overeenkomst. Consequentie. Tegenspraak . . . 177

14. Afzonderlijke wetenschappen. (Geschiedenis. Fabelleer. Tijdrekenkunde. Aardrijkskunde. Wiskunde. Natuurkunde. Sterrenkunde) . . 178

15. Volmaaktheid. Ideaal. Kunst in het algemeen..........180

16. Dichtkunst. Muziek. Schilderkunst. Beeldhouwkunst.......182

17. Tooneel. Spelen......................183

II. Redekunst en Stijlleer...................185

1. De rede in het algemeen..................1S5

2. Stijl. Behandeling. Uitdrukking................188

3. Voordracht. Stem.....................192

4. Stof. Onderwerp......................193

5. Vraag. Antwoord.....................194

6. Scherts. Geestigheid. Vroolijkheid. Ernst............195

III. De Staat.........................196

1. Staatsregeling. Bestuur. Staatsleven..............196

2. Burgerrecht. Stand.....................198

3. Waardigheid. Eerambten. Voorrang..............199

4. Vergaderingen. Stemming..................201

5. Wet. Wetsvoorstel.....................201

6. Volksgunst. Invloed. Impopulariteit..............203

Bladz.

. 120

. 120

• 123

• 123

• 123

• 125 . 129

- 131

• J32

• 132

• 133

• 135 . 136 J.

• 136 r-

. 13quot;

. 138

i. 140

■ '41

y,

s*

. 142

. 144

• 145

. 146

• 14quot;

• 147

. 148

. 149

■ 150

• 151

• 'S1

• 153

• 154

• 155

• 155

■ 157

• 157 • 158

-ocr page 14-

XII

Bladz.

7. Partij. Onzijdigheid. Politiek. Aristocratie. Democratie......204

8. Demagogie. Omwenteling. Opstand. Regeeringloosheid......206

9. Vogelvrijverklaring. Verbeurdverklaring. Verbanning. Amnestie . . 207

10. Heerschappij. Alleenheerschappij. Koningschap.........208

11. Slavernij. Vrijheid.....................210

12. Belastingen. Koloniën. Werkkring. Provinciën.........211

13. De Magistraten......................212

a) Dinging. Verkiezing...................212

//) Kenige magistraatspersonen................214

14. De Senaat........................215

IV. Recht en Gerecht.....................217

1. Recht en gerecht in het algemeen..............217

2. Gerechtelijk onderzoek. Getuigenis. Foltering..........219

3. Rechtsgeding. Verdediging..................220

4. Beschuldiging. Vonnis....................221

5. Schuld..........................222

6. Straf. Straffeloosheid....................223

Aanhangsel...........................225

Register I...........................230

Register II...........................238

-ocr page 15-

VOORBEREIDING.

i. Natuur.

De boomen worden groen. Onbebouwde streken.

De akkers besproeien.

Door de golven geslingerd worden. Een stroom door stortregens gezwollen.

Vuur aanmaken, ontsteken. Het vuur onderhouden.

Gebouwen in brand steken.

Eene stad in brand steken.

In de asch gelegd worden. De zon gaat op, gaat onder. Zonsopgang, zonsondergang. De maan wast, neemt af. De wind gaat liggen.

Er verheft zich een storm.

De zon steekt.

Door den bliksem getroffen worden.

Arbores frondescunt.

Loca inculta.

Agros irrigare.

Fluctibus iactari.

Flumen imbribus auctum.

Ignem facere, accendere.

Ignem alere.

Accendere, incendere aedificia. Inflammare urbem.

Incendio deleri, absümi. Sol oritur, occidit.

Ortus, occasus solis.

Luna crescit, decrescit.

Ventus cadit, cessat.

Tempestas cooritur.

Sol ardet, urit.

Fulraine ici.


II. Ruimte en tijd.

Het landgoed, het buiten ligt aan

den weg.

Ver verwijderde plaatsen. Een weg bestraten, plaveien.

Villa tangit viam.

Loca longinqua.

Viam sternare (silice, saxo).


I

-ocr page 16-

Een bestrate weg.

Een weg inslaan.

Aan een dwalende den weg wijzen.

Een langen weg afleggen.

Een reis doen.

Een reis te land, te voet.

Reizen dag en nacht voortgezet.

Te Rome aankomen.

Het paard de sporen geven.

Een stap doen.

Hierheen en daarheen.

Heen en weer, over en weer.

Wijd en zijd, naar alle kanten

(zich uitbreiden).

Verder voortgaan, voortrukken. Iemand inhalen.

Iemand voorbijloopen, voorbijijlen. De tijd gaat voorbij, verstrijkt. Tijd aan iets wijden.

Geen tijd verliezen, verzuimen. Verleden jaar.

Toekomend jaar.

In 't begin van het jaar.

Bestand zijn tegen den winter. De indeeling, verdeeling van het jaar.

Via strata.

Viam ingredi, inire (ook overdr). Erranti viam monstrare.

Longam viam conficere.

Iter facere.

Iter terrestre, pedestre.

Itinera diurna nocturnaque. Romam venire, pervenire. Calcaribus equum concitare. Gradum facere.

Hue (et) illuc.

Ultro citroque.

Longe lateque, passim (b. v. fluere).

Longius progredi, procedere. Consequi, assequi aliquem.

Post se relinquere aliquem. Tempus praeterit, transit.

Tempus tribuere alicui rei. Tempus non amittere, perdere. Praeterito anno.

Insequenti(e) anno.

Initio anni.

Hiemem tolerare.

Anni descriptio.


III. Het menschelijk lichaam.

De ooren sluiten, openen.

Iemand gehoor schenken, geven,

verleenen.

Het hoofd ontblooten, den hoed

afnemen.

Het voorhoofd fronsen, ontfronsen. Iemand de hand geven, reiken. Iets in de hand nemen. Hèt gezicht verliezen, blind worden.

Aures claudere, patefacere (h. v.

veritati, assentatoribus).

Aures praebere alicui.

Caput aperire (tgst. operire).

Frontem contrahere, explicare. Manum alicui porrigere.

In manus (manum) sumere aliquid. Oculos, lumina amittere.


-ocr page 17-

3

Iemands blik vermijden, iemands

oogen ontwijken.

Met voeten treden.

Niet zien wat voor de voeten of

voor de oogen ligt.

Het gelaat niet vertrekken.

Fugere alicuius conspectum, aspec-tum.

Pedibus obterere, conculcare. Quod ante pedes est of positum

est, non videre.

Vultum non mutare.


Gezonde, gave zinnen.

Hetgeen door de zinnen kan waargenomen worden.

AI het zichtbare, alles wat wij kunnen zien of waarnemen.

Lichaamskrachten.

Krachten winnen, in krachten toenemen.

Het mannelijke, vrouwelijke geslacht.

Wat zijt gij voor landsman?

Een (gelukkig, ongelukkig) leven leiden.

Een zeer hoogen ouderdombereiken.

Hoe oud zijt gij ?

Ik ben 13 jaren oud.

10 jaren oud geworden zijn.

De nakomelingen.

Honger hebben.

Den honger stillen, den dorst lesschen.

Honger en dorst verdrijven.

Res, quas oculis cernimus.

Vires corporis of vires.

Vires colligere.

Sexus virilis, muiiebris.

Cuias es?

Vitam (beatam, miseram) degere.

Ad summam senectutem pervenire.

Quot annos natus es?

Tredecim annos natus sum.

Decem annos vixisse.

Posteri.

Esurire.

Famem, sitim explere.

Hevigen,brandendendorsthebben.

Aan het lachen brengen.

Het lachen bijna niet kunnen inhouden, bedwingen.

De tranen niet kunnen bedwin- ^ Lacrimas tenere non posse.

gen. I Fletum cohibere non posse.

Zorg dragen voor zijne gezondheid. Valetudini consulere, operam dare.

Ziek worden. \ In morbum ihcidere-

( Aegrotare coepisse.

Famem sitimque depellere cibo et

potione.

Siti cruciari, premi.

Risum movere, concitare.

Risum tenere vix posse.

Risum aegre continere posse.

IV. Het menschelijk leven.

Sensus sani, integri, incorrupti. Res, quae sensibus percipiuntur.


-ocr page 18-

4

De ziekte verergert, wordt slimmer.

D oor eene ziekte weggerukt worden.

Een zieke verzorgen; over een zieke gaan, hem behandelen (als geneesheer).

De verschillende wijzen van behandeling, kuren.

Een zieke genezen.

Zich aan den slaap overgeven.

De droom komt uit.

Een droom uitleggen, verklaren.

Een droomverklaarder, droomuitlegger.

Een vroege dood.

Reeds vroeg sterven.

Een einde aan het leven maken.

Vergift innemen.

Zich vergeven, zich door vergift het leven benemen.

Den giftbeker drinken, ledigen.

Iemands lijk verbranden.

De lijkrede.

Iemand begraven, ter aarde bestellen.

Morbus ingravescit.

Morbo absümi.

Aegrotum curare.

Curationes.

Aegrotum sanare.

Somno of quieti se tradere. Somnium verum evadit.

Somnium interpretari.

Somniorum interpres, coniector.

Mors immatura.

Mature decedere.

Vitae finem facere.

Venenum sumere, bibere.

Veneno sibi mortem consciscere.

Poculum mortis (mortiferum) ex-

haurire.

Aliquem mortuum cremare.

Oratio funebris.

Sepultura aliquem afficere.


V. Het huiselijk leven.

Een huis afbreken, sloopen.

Een huis dikwijls bezoeken, in- en uitgaan.

Naar buiten (= buiten de deur) gaan.

Iemand naar buiten (= buiten de deur) zenden.

De deur openen, sluiten.

De deur toegrendelen.

De huishouding vferwaarloozen, slecht huishouden.

Domum demoliri.

Domum frequentare.

Foras exire.

Foras mittere aliquem.

Ostium, fores aperire, claudere.

Fores obserare.

Rem familiarem neglegere.


-ocr page 19-

Een oppassend, degelijk huisvader. Grondeigendom.

Van kleederen (en schoenen) verwisselen.

Versleten, afgedragen kleeren. De mannelijke toga aandoen. Voedsel gebruiken.

Een lekker beetje.

Zwart, grof brood, gerstebrood. Bovenmatig drinken, lustigbekeren. Een beker ledigen. Het dagelijksch brood.

Karig, bekrompen leven.

Goed, heerlijk leven.

Zijne uitgaven beperken. De tafels met keur van spijzen bezetten.

Gastmalen, die reeds vroeg beginnen.

Iemands gastvrijheid genieten. Den omgang met de menschen

vermijden.

In de eenzaamheid leven. Een eenzaam leven leiden. Een gesprek met iemand aan-

knoopen.

Een onderhoud hebben, een gesprek

met iemand over iets voeren. Verhaal of vertelling, vertelsel. De anekdote, het sprookje.

Deze fabel leert ons.

De taal van het dagelijksch leven. Huwen (pan den man).

Gehuwd zijn.

Aan een dochter een bruidschat,

een uitzet geven.

Een testament maken. Een testament verzegelen. Een testament openen, ontzegelen. Een testament ongeldig verklaren.

Diligens paterfamilias.

Fundi.

Vestimenta (et calceos) mutare.

Vestitus obsoletus, tritus.

Togam virilem (puram) sumere. Cibum sumere, capere.

Cibus delicatus.

Panis cibarius.

Potare.

Exhaurire poculum.

Victus cotidianus.

Paree vivere.

Laute vivere.

Sumptibus modum statuere. Mensas exquisitissimis epulis in-

struere.

Convivia tempestiva.

Hospitio alicuius uti.

Hominum coetus, congressus fugere.

In solitudine vivere.

Vitam solitariam agere.

Sermonem conferre, instituere,

ordiri cum aliquo.

Sermonem habere cum aliquo de

aliqua re.

Narratio, fabula.

Narratiuncula, fabella.

Haec fabula docet (niet nos). Sermo cotidianus of enkel sermo. Ducere uxorem.

Uxorem habere.

Dotem filiae dare.

Testamentum facere, conscribere. Testamentum obsignare. Testamentum resignare. Testamentum rescindere.


-ocr page 20-

6

Iets erven. .

Iets is door iemand nagelaten.

Bij zijne gewoonte blijven, zich

aan zijne gewoonte houden. Een gewoonte schiet wortel.

Iets raakt in onbruik, komt uit de mode.

Hereditate aliquid accipere. Hereditate aliquid relicturo estab aliquo.

Consuetudinem suam tenere, reti-

nere, servare.

Consuetudo inveterascit. Res obsolescit.


VI. Handel en landbouw.

Groothandel drijven.

Waren (te koop) uitstallen.

Veel geld.

Weinig geld.

Een geldstuk.

Geld uitgeven (voor de vloot). Geld betalen.

Iemand geld schuldig zijn.

Geld invorderen (met hardvochtigheid).

De schuldenaar.

De schuldeischer.

Schulden hebben.

Drukkende schulden hebben, onder schulden gebukt gaan. Zijne schulden betalen, afdoen. Een gebouw optrekken, een ge-

denkteeken oprichten. Den grondslag leggen.

Een toren bouwen.

Eene stad bouwen, stichten.

Eene brug afbreken.

Den akker bebouwen.

Vruchtbare akkers, landerijen onbebouwd, braak laten liggen. Zaaien.

Oogsten.

Mercaturam facere.

Exponere, proponere merces

(venales).

Pecunia magna, grandis.

Pecunia exigua, tenuis.

Nummus {niet pecunia).

Pecuniam erogare (in classem). Pecuniam solvere.

Pecuniam alicui debere.

Pecuniam exigere (acerbe).

Debitor of is, qui debet.

Creditor of is, cui debeo. Aes alienum habere.

Aere alieno oppressum esse.

Aes alienum dissolvere, exsolvere. Exstruere aedificium,monumentum.

Fundamenta iacëre, agere.

Turrim excitare, erigere, facere. Oppidum constituere, condere. Pontem dissolvere, rescindere,

interscindere.

Agrum colere.

Agros fertiles deserere.

Serere, semen spargere.

Messem facere.

Fructus demetere of percipere.


-ocr page 21-

7

De vruchten inzamelen, bergen. Een goede, rijke oogst.

Boomen planten.

Boomen vellen, omhakken. De kudde weiden (= laten grazen)

(van den herder).

De kudden weiden (= grazen). Paarden, honden houden.

Fructus eendere.

Messis opïma (tgst. ingrata). Arbores serere.

Arbores caedere.

Pascere gregem.

Greges pascuntur.

Alere equos, canes.


VII. Het krijgswezen.

i. Leger. Wapenen. Oorlog.

Een leger op de been brengen.

Van alle kanten troepen oproepen.

De vrijwilligers.

Allen te wapen roepen.

Twee legioenen vormen.

De legioenen voltallig maken.

Een leger, troepen uitrusten.

Een leger onderhouden.

Het leger afdanken.

Verlof geven aan de soldaten.

Groote troepenmacht, veel troepen.

Weinig troepen.

Een talrijk leger.

Een oud (in dienst vergrijsd) soldaat.

Soldij aan de troepen uitbetalen.

Aan de spits van het leger staan. De held.

Heldendaden verrichten. Krijgsdaden.

Het commando gaat op iemand over.

Naar de wapenen grijpen, de wapenen opnemen.

Exercitum conficere.

Evocare undique copias.

Evocati, voluntarii.

Omnes ad arma convocare. Efficere duas legiones.

Complere legiones.

Parare exercitum, copias.

Alere exercitum.

Dimittere exercitum.

Commeatum militibus dare. Magnae copiae (nül multae). Exiguae copiae.

Ingens, maximus exercitus (niet

numerosus).

Vetus miles, veteranus miles.

Stipendium dare, numerare, persol-

vere militibus.

Praeesse exercitui.

Vir fortissimus.

Magnas res gerere.

Res gestae.

Imperium transfertur ad aliquem. Arma capere, sumere.


-ocr page 22-

8

Den helm opzetten.

De wapenen afleggen, nederleggen.

Onder de wapenen staan.

Pijlen, speren, steenen {alles waar-waarmede men aanvalt) werpen, slingeren.

Uit de verte van lansen, dichtbij van zwaarden gebruik maken.

Het zwaard uit de scheede trekken.

Het zwaard trekken.

Door kracht van wapenen.

Een geregelde, wettige oorlog.

Een binnenlandsche, inlandsche oorlog.

Een oorlog verwekken.

Den veldtocht openen, de vijandelijkheden beginnen.

De oorlog dreigt, is ophanden.

De oorlog breekt uit, barst uit.

Met iemand oorlog voeren.

Iemand den oorlog aandoen.

T egen iemand oorlog voeren, iemand beoorlogen.

Een einde aan den oorlog maken.

Den oorlog ten einde brengen (door de kracht der wapenen en de nederlaag der vijanden).

Het oorlogstooneel.

Galeam induere.

Arma ponere, deponere. In armis esse.

Tela, iacëre, conicere, mittere.

Eminus hastis, comminus gladiis uti.

Gladium educere (e vagina).

Gladium stringere, destringere.

Vi et armis.

Bellum iustum (pium).

Bellum intestinum, domesticum

{tgst. bellum externum).

Bellum facere, movere, excitare. Bellum incipere, belli initium facere.

Bellum impendet, imminet. Bellum oritur, exardescit.

Bellum gerere cüm aliquo.

Bellum inferre alicui.

Bello persequi aliquem.

Belli finem facere.

Bellum conficere.

Belli sedes.


2. Marsch. Legerplaats. Belegering.

De voorhoede.

De achterhoede.

De achterhoede uitmaken, den

trein sluiten.

Met het leger voortrukken. Marcheeren.

Een weg afleggen.

Den marsch verhaasten. Den marsch onafgebroken voortzetten.

Agmen primum.

Agmen novissimum (extremum).

Agmen claudere.

Procedere cum exercitu.

Iter facere.

Iter conficere.

Iter maturare, accelerare.

Iter continuare.


-ocr page 23-

9

Zonderophoudenvoortmarcheeren.

Van den weg afslaan, een anderen

weg inslaan.

In het gelid en in de rangen blijven.

De gelederen in verwarring brengen, er door breken.

De achterhoede in verwarring brengen.

De achterhoede verontrusten, afbreuk doen.

Halt maken.

Eene plaats bezetten.

Op een berg post vatten.

Eene bezetting in eene stad leggen.,

Een kamp opslaan.

Een legerplaats afsteken, uitba-

kenen.

Paarden buit maken.

Een stad belegeren.

Een stad bestormen.

Belegeringswerken maken.

Schutdaken aanstuwen, aanvoeren.

Torens bouwen.

Stormladders plaatsen.

Mijnen aanleggen.

Een uitval- uit de stad doen.

De poorten versperren, barricadeeren.

Een stad veroveren.

Een stad hernemen, heroveren.

Een stad in brand steken.

Een stad plunderen.

Een stad geheel verwoesten.

De wapenen uitleveren, overgeven.

3. VÓÓR DEN VELDSLAG. DE VELDSLAG. Het teeken tot den strijd geven. Signum proelii dare. Te wapen loopen.

Het leger in slagorde scharen.

Het leger op drie gelederen scharen.

Iter non intermittere.

Iter flectere, convertere, avertere.

Ordines servare.

Ordines turbare, perrumpere.

Novissimos turbare.

Novissimos carpere.

Subsistere, consistere.

Gradum sistere.

Capere, occupare locum. Consistere in monte. Praesidium collocare in urbe. Castra ponere, locare.

Castra metari.

Capere equos.

Oppidum obsidere.

Oppidum oppugnare.

Opera facere.

Vineas agere.

Turres instituere.

Scalas admovere.

Cuniculos agere.

Eruptionem facere ex oppido. Portas obstruere.

Oppidum capere, expugnare. Oppidum recipere.

Oppidum incendere.

Oppidum diripere.

Oppidum evertere, excïdere. Arma tradere.

Ad arma concurrere.

Aciem (copias, exercitum) instruere.

Aciem triplicem instruere.

-ocr page 24-

10

Reservetroepen opstellen. Den moed der soldaten aanvuren, i. Slag leveren. 2. Een slag beginnen.

Slag leveren.

Aan de ruiterij slag leveren (met de ruiterij).

Gelukkig strijden.

Den strijd voor een tijd staken. Het gevecht afbreken of doen

ophouden.

Den strijd hernieuwen.

Aan het gevecht deelnemen. Een bloedige strijd.

Den vijand aanvallen.

Een aanval doorstaan, uithouden. Een carré vormen. Een wigvormige slagorde vormen. Eene phalanx vormen. Den vijand terugwerpen, aan het

wijken brengen. Den aanvallenden vijand terugslaan. Van alle kanten in het nauw gebracht worden.

Den vijand verpletteren. Den vijand op de vlucht slaan. Het vijandelijke leger verslaan. De vlucht nemen.

De wapenen wegwerpen. Den vijand nazetten.

Den vijand vervolgen.

Den vijand achterhalen.

Iemand bij levenden lijve gevangen nemen.

Den vijand de nederlaag toebrengen.

De nederlaag krijgen.

Den vijand, een leger verdelgen,

vernietigen.

Subsidia collocare.

Animos militum confirmare. Proelium committere.

Proelium facere.

Proelium equestre facere.

^ Proelium facere secundum. I Proeliis secundis uti.

Proelium intermittere.

Proelium dirimere.

Proelium renovare, redintegrare.

Proelio interesse.

Proelium cruentum, atrox.

Aggredi hostem.

Impetum sustinere.

Orbem facere.

Cuneum facere.

Phalangem facere.

Pellere hostem.

Repellere, propulsare hostem. Undique premi, urgeri.

Prosternere, profligare hostem. Fugare hostem.

Fundere hostium copias.

Fugam capessere, capere.

Arma abicere.

Hostes insequi.

Hostes (fusos) persequi.

Hostes assequi, consequi.

Capere aliquem vivum.

Cladem hostibus afferre, inferre.

Cladem accipere.

Hostes, exercitum delere, conci-dere.


-ocr page 25-

II

(Zwaar, doodelijk) gewond worden. De overwinning, de zege behalen, bevechten.

Vulnus (grave, mortiferum) acci-

pere, excipere.

Victoriam adipisci, parere.


a. Verdrag.

Wapenstilstand sluiten, aangaan.

Den wapenstilstand breken.

Het volkenrecht schenden.

Met iemand over den vrede onderhandelen.

Met iemand vrede sluiten.

Gevangenen uitwisselen.

Gevangenen loskoopen.

Gevangenen zonder losgeld teruggeven.

Gijzelaars geven.

Een verbond met iemand sluiten, treffen.

Het verbond breken, schenden.

Indutias facere.

Indutias violare.

lus gentium violare.

Agere cum aliquo de pace.

Pacem facere cum aliquo. Captivos permutare, commutare. Captivos redimere.

Captivos sine pretio reddere.

Obsides dare.

Foedus facere (cum aliquo), icere, ferire.

Foedus frangere, rumpeie, violare.


VIII. Het Zeewezen.

Een oorlogschip. Een vrachtschip. Een koopvaardijschip.

Eene zeestad.

Een schip, eene vloot bouwen.

Een schip uitrusten.

Eene vloot uitrusten.

Een schip herstellen, kalefaten.

Zeesoldaten, mariniers.

Matrozen.

Passagiers.

Het anker lichten.

*

Navis longa.

Navis oneraria.

Navis mercatoria.

Oppidum maritimum.

Navem, classem aedificare, facere, efficere.

Navem armare, omare, instruère.

Classem instruere.

Navem reficere.

Classiarii.

Nautae, remiges.

Vectores.

Solvere.

Navem (naves) solvere.

Ancoram (ancoras) tollere.


-ocr page 26-

12

De zeilen ophalen, onder zeil gaan. De zeilen inbinden, innemen, reven.

Aan het roer staan, sturen.

Schipbreuk lijden.

Het anker werpen.

Een zeeslag leveren.

Een schip kapen.

Vela facere, pandere.

Vela contrahere.

Gubernaculum tractare. Clavum tenere.

Naufragium facere. Ancoras iacere.

Pugnam navalem facere. Navem capere, intercipere.


-ocr page 27-

EERSTE AFDEELING.

I. Wereld en Natuur.

i. Wereld.

A. Het heelal.

Het geschapene, de natuur.

B. De geheele zichtbare wereld. De volmaakte harmonie der schepping.

De hoofdstoffen.

De hoofd- en grondstoffen. De zwaartekracht.

2. De aarde en

A. De aardbol o/'de geheele aarde.

Het vasteland.

Het binnenland.

De binnenlanden van Azië.

Het midden der stad.

Tot het hart of tot het binnenste

van Griekenland doordringen. Bezielde en onbezielde natuur.

Wortel schieten of vatten. Knoppen krijgen, uitbotten. De boomen loopen uit.

Rerum of mundi universitas. Rerum natura of alleen natura. Haec omnia, quae videmus. Totius mundi convenientia et consensus.

Elementa; initia ö/principia rerum. Elementa et tamquam seminarerum. Nutus et pondus of alleen nutus

{QOTir'i).

hare oppervlakte.

Orbis terrae (terrarum 1).

(Terra) continens.

Terra (regio) mediterranea. Interior Asia.

Sinus urbis.

In ipsam of intimam Graeciam

penetrare.

Animata (animalia) inanimaque

(niet inanimata!)

Radices agere.

Gemmas agere.

Gemmae proveniunt.


1

) Orbis terrarum (zelden orbis terrae') beteekent gewoonlijk het geheele grondgebied van den Romeinschen staat.

-ocr page 28-

De boomen worden groen. De takken breiden zich ver uit. Bergen met bosschen begroeid. De top of de kruin van een berg.

De toppen der Alpen.

Hoogten.

Ruwe en bergachtige streken. Vlakke, effene streken.

Steile rotsen.

Onbebouwde streken.

Woestenijen.

Bevallige of liefelijke oorden. B. De aarde brengt vruchten voort.

De aarde brengt vruchten in overvloed voort.

De voortbrengselen van den grond.

Het plantenrijk 2).

Aan den voet van den berg.

Over de Alpen, de Pyreneeën, de

Apennijnen trekken.

Door zeer hooge bergen van alle

kanten ingesloten zijn. Men heeft een uitzicht op iets

(b. v. op de zee).

Een zacht oploopende heuvel.

Arbores frondescunt.

Rami late diffünduntur.

Montes vestiti silvis.

Summus mons, vertex montis (later cacumen montis).

Culmina Alpium.

Loca edita, superiora.

Loca aspera et raontuosa.

Loca plana of alleen plana.

Saxa praerupta.

Loca inculta.

Loca deserta (tgst. frequentia).

Loca amoena, amoenitas locorum.

Terra effert fruges (zelden fert 1, nooit profert).

Terra fundit fruges.

Ea, quae terra gignit.

Ea, quae e terra gignuntur.

Ea, quae a terra stirpibus conti-nentur.

Ea, quorum stirpes terra conti-nentur.

Arbores stirpesque, herbae stirpes-que.

Sub radicibus montis, in infimo monte, sub monte.

Superare Alpes, Pyrenaeum, Apen-ninum (beide altijd in sing).

Altissimis montibus undique con-tineri.

Prospectus est ad aliquid.

Collis leniter ab infimo acclivis (tgst. leniter a summo declivis).


') Figuurlijk beteekent ferrc voortbrengen, b. v. urhs praeclaros viros tulit. ') Voor ons „plantquot; heeft de Latijnsche taal geen woord, want herba kan men van boomen niet zeggen, en planta beteekent een stek, uitspruitsel. Stirps is het onderste gedeelte van den stam met de wortels.

-ocr page 29-

15

3- Water.

A. De oppervlakte van het water. Water uit de rivier afleiden.

Water door den tuin leiden.

De akkers besproeien.

Stroomend water.

Altijd stroomend water.

Een koud, een warm bad nemen. Arm aan water.

Op de golven drijven.

Door de golven geslingerd worden. Een stroom door stortregens gezwollen.

De rivier treedt buiten de oevers.

De rivier overstroomt1) de velden.

Stroomafwaarts.

Stroomopwaarts.

De Rijn ontspringt in de Alpen.

B. Boven het water uitsteken. Het water komt tot aan den hals. Het water reikt tot aan de borst,

tot boven de borst.

Uit het water opduiken.

Eene waterleiding {ais weri).2). Door de golven verslonden worden. Door dekolken verzwolgen worden. De rivier stroomt snel.

Eene rivier doorwaden.

Ebbe en vloed.

De ebbe.

De afwisseling van ebbe en vloed.

Rivier. Zee.

Summa aqua.

Aquam ex flumine derivare. Aquam ducere per hortum.

Agros irrigare.

Aqua viva, profluens (tgst. stag-

nüm).

Aqua jugis, perennis.

Frigida, calida lavari.

Aquae, aquarum inops.

Eluctuare of fluctuari.

Fluctibus iactari.

Flumen imbribus auctum.

^ Flumen extra ripas diffluit. f Flumen super ripas eftunditur. Flumen agros inundat.

Flumine secundo.

Flumine adverso.

Rhenus oritur o/profluit ex Alpibus. Ex aqua exstare.

Aqua est collo tenus.

Aqua pectus aequat, superat.

(Se) ex aqua emergere. 3)

Aquae ductus.

Fluctibus (undis) obrui4), submergi. Gurgitibus hauriri.

Flumen citatum fertur.

Flumen vado transire.

Accessus et recessus aestuum. Decessus aestus.

Aestus maritimi mutuo accedentes et recedentes.


1

') Maar de overstroomin^ -- eluvio.

2

') Aquae ductio, de leiding van het water (als handeling). — Canalis = waterbuis, goot.

3

) Ook figuurlijk, b. v. {se) emergere e malis zich ontworstelen aan het ongeluk, het te boven komen.

4

') Ook figuurlijk, b. v. aere a lie no ohrütum esse, diep in schulden steken, nomen alicuius obntere {perpetiia oblivione) iemands naam in vergetelheid brengen.

-ocr page 30-

i6

De vloed begint.

Bij het begin der eb, bij afgaand tij.

Het stormt op zee.

De Middellandsche zee.

Aestus ex alto se incitat.

Aestu minuente.

Mare ventorum vi agitatur et

turbatur.

Mare medium of internum.1)


4. Vuur.

A- Vuur aanmaken, ontsteken. Het vuur aan de huizen leggen. Vuur vatten.

Het vuur aanblazen.

Het vuur onderhouden. Gebouwen in brand steken.

Eene stad in brand steken. In brand geraken.

In brand staan.

In de asch gelegd worden. Den vuurdood ondergaan.

Brand roepen.

Ignem facere, accendere.

Ignem tectis inferre, subicere. Ignem concipere, comprehendere. Ignem excitare.

Ignem alere.

Accendere, incendere aedificia. Inflammare urbem.

Flammis corripi.

Incendio flagrare, of alleen con-

flagrare, ardere.

Incendio deleri, absümi.

Igni cremari, necari.

Ignem conclamare.


Lucht. Hemel. Klimaat. Hemellichamen.

iAër terrae circumiectusAër terrae circumiectus of circum-fusus.

Aër qui est terrae proximus.

Naar den hemel opzien, de oogen ( Suspicere2) (in) caelum.

B. De dampkring.

ten hemel verheffen. Onder den blooten hemel. Hemel en aarde bewegen. De horizon.

Klimaat.

Gezond klimaat.

Gematigd klimaat.

f Oculos tollere, attollere ad caelum. Sub divo.

Omnes terras, omnia mariamovere. Orbis finiens.

Caelum of natura caeli.

Caelum salübre, salübritas caeli

(tgst. grave, gravitas).

Caeli temperatio.

Aër calore et frigore temperatus.


') De Romeinen zelf noemen haar mare nostrum. Mare Oceanus is de Atlantische Oceaan, mare Superum, de Adriatische zee, mare Inferum de Toscaansche zee.

a) Suspicere ook figuurlijk (gelijk het tegenovergestelde despiceré) hoogachten, b. v. viros, honor es.

-ocr page 31-

17

Een ruw klimaat.

Afwisselend klimaat. I. Hemellichamen. 2. Hemelverschijnselen.

De zon gaat op, gaat onder. Zonsopgang, zonsondergang. De zon (de maan) verduistert. De zonsverduistering.

De maan wast, neemt af. De regelmatige bewegingen der sterren.

De baan aan den hemel afleggen. De sterrenhemel.

Een nacht door sterren verlicht. De planeten.

De vaste sterren.

De melkweg.

De dierenriem.

De pool.

De aardgordel.

De gematigde luchtstreek.

Caeli asperitas.

Caeli varietas.

Caelestia.

Sol oritur, occïdit.

Ortus, occasus solis.

Sol (luna) deficit, obscuratur.

Solis defectio.

Luna crescit, decrescit.

Motus stellarum constantes ct rati.

Cursum conficere in caelo.

Caelum astris distinctum et ornatum. Nox sideribus illustris.

Stellae errantes, vagae.

^ Stellae inerrantes.

I Sidera certis locis infixa.

Orbis lacteus.

Orbis signifer.

Vertex caeli, axis caeli.

Orbis, pars (terrae).

Orbis medius.


6. Lucht- en Natuurverschijnselen.

A. De wind gaat liggen. Gunstigen wind, tegenwind hebben. Er verheft zich een storm. De regen houdt aan.

De zon steekt.

Door de hitte der zon verschroeid,

geblakerd worden.

Zulk een strenge koude viel in, dat.. Van koudq verstijven.

Van koude vergaan, bevriezen. Hitte en koude kunnen verdragen. De hemel dreunt van de donderslagen.

De bliksem is ingeslagen.

Door den bliksem getroffen. De uitbarsting van den Etna.

Ventus cadit, cessat.

Ventis secundis, adversis uti. Tempestas cooritur.

Imber tenet.

Sol ardet, urit {/iü/ pungit!) Ardore solis torreri.

Tanta vis frigoris insecuta est, ut.. Frigore (gelu) rigere, torpere. Frigore confici.

Aestus et frigoris patientem esse. Caelum tonitru contremit.

Fulmen locum tetigit. ^ De (e) caelo tactus.

I E caelo of fulmine ictus. Eruptiones ignium Aetnaeorum.


-ocr page 32-

i8

De Vesuvius spuwt vuur. B. De echo.

De rotsen weerkaatsen de stem,

geven een echo.

De wind neemt af.

De wind draait naarhet zuidwesten. Een plotselinge stortregen.

Goed weer krijgen, treffen.

De hitte neemt af.

Een onweder met hevig gekraak

van den donder.

De bliksems flikkeren.

Vesuvius evomit {sterker eructat) ignes.

Vocis imago, ook alleen imago. 1)

Sava voci respondent 0/resonant.

Ventus remittit (/gs/. increbrescit).

Ventus se vertit in Africum.

Imbres repente effusi.

Tempestatem idoneam, bonam nan-cisci.

Calor se frangit (/gï/. increscit).

Tempestas cum magno fragore (caeli) tonitribusque.

Fulmina ') micant.


II. Ruimte en tijd.

1. Windstreken. Ligging.

A. De stad ligt aan zee.

Het landgoed, het buiten ligt aan den weg.

De stad ligt op een heuvel.

De stad ligt aan den voet van den berg.

Het voorgebergte steekt in zee vooruit.

Het schiereiland springt vooruit in zee.

B. De ligging eener plaats.

De natuurlijke ligging eener plaats.

De gunstige ligging eener plaats.

Een gunstige ligging hebben, gunstig gelegen zijn.

De ligging der stad is zeer fraai.

Oppidum mari adiacet.

Villa tangit viam.

Oppidum colli impositum est. Oppidum monti subiectum est.

Promunturium in mare procurrit.

Paeninsula in mare excurrit, procurrit.

Situs loci.

Natura loci.

Opportunitas loci.

Opportuno loco situm of positum esse.

Urbs situ ad aspectum praeclara est.


') Imago ook figuurlijk, b. v. gloria virtuti resonat tamquam imago de roem is als de echo der deugd.

2) Ficbnen ook overdrachtelijk, b. v. fulmen (onweerstaanbare kracht) verborum, fulmina eloquetitiae, fulmina fortunae (de slagen van den tegenspoed).

-ocr page 33-

19

Ten oosten {of naar het oosten) ten westen, ten zuiden, ten noorden liggen.

Noordwestelijk liggen.

Oostelijk, westelijk Duitschland.

In het noorden lig-t een heuvel.

Spectare in (vergere ad) orientem (so-lem), occidentem l) (solem), ad meridiem, in septentriones. a Spectare inter occasum solis et

septentriones.

Gerraania qua of Germaniae ea pars quae ad orientem, occidentem vergit of in (ad) — spectat. Est a septentrionibus collis.


2. Grens. Gebied. Verwijdering.

A. De grenzen (van het rijk) uitbreiden, het rijk vergrooten.

Het gebied ruimen.

In het land of in hel gebied der

Sequaners.

Naar het land der Sequaners optrekken.

Ver van de stad verwijderd zijn.

Niet ver verwijderd zijn.

Even ver, op gelijken afstand verwijderd zijn.

De weg is even lang.

Uit de verte.

Ver verwijderde plaatsen.

De verst afgelegene landen, het i Ultimae terrae.

1 J---------,J ^ Extremae terrae partes.

^ Tangere, attingere terram I Finitimum 2) esse terrae.

Aan een land palen.

Gallic heeft de Rhone tot grens.

Fines (imperii) propagare, exten-

dere, (longius) proferre. (Ex) finibus excedere. In SequSnis.

In Sequanos proficisci.

Longe, procul abesse ab urbe. Prope (propius, proxime) abesse. Paribus intervallis distare.

Tantundem viae est.

E longinquo.

Loca longinqua.

einde der wereld. B. Aan een land grenzen.

Continenten! esse terrae of cum terra. Gallia Rhodano continetur (sü noot V. 4).

Rhodanus Sequanos ab Helvetiis dividit.

De Rhone is de grensscheiding tusschen het land der Sequaners en dat der Helvetiërs.

Zich noordwaarts uitstrekken.

Porrigi ad septentriones.

') Daarentegen het oosten en het westen als land oricntis, occidentis (solis) terrae, partes, regiones, gent es. De bijvoeg, naamw. orientalis en occidentalis be-hooren tot het latere Latijn en moeten derhalve vermeden worden. Het Noorden als land is terrae septentrionibus subiectae, het Zuiden, terra australis.

') Daarentegen vicinnm belendend, aangrenzend (van huis en erf).

-ocr page 34-

20

Het gebied van dit volk strekt Haec gens pertinet usque ad Rhe-

zich uit tot aan den Rijn. num.

/Jich in de breedte, in de lengte In latitudinem, in longitudinem

uitstrekken. patere.

Zich ver uitstrekken. Late patere (ook cv er dr.).

Het rijk strekt zich uit tot aan het Imperium orbis terrarum terminis

einde der wereld. definitur.

Op een afstand van duizend passen. A mille passibus.

Op groeten afstand. Longo spatio, intervallo interiecto.

3. Weg. Reis.

A. Een weg bestraten, plaveien.

Een bestrate weg.

Zich met het zwaard een weg banen.

Den weg versperren.

De weg leidt 0/loopt ergens heen.

Zich op weg begeven.

Een weg inslaan.

Recht naar iemand toe komen.

Van den rechten weg afwijken.

Voor iemand uit den weg gaan. Langs den Appischen weg vertrekken.

Aan een dwalende den weg wijzen. Den weg voortzetten, vervolgen. Een langen weg afleggen. 1. Een reis doen. 2. een weg banen. Te zamen een reis doen, reizen. Een reis beginnen, aanvaarden. Den tocht ergens heen richten, den

weg ergens heen nemen. Een zeer langen weg afleggen. Op reis, onderweg.

Viam sternere (silice, saxo). Via strata (mei strata alleen!) Ferro viam facere (per confertos hostes).

^ Viam intercludere.

\ Iter obstruere.

Via fert, ducit aliquo.

^ In viam se dare.

\ Viae se committere.

Viam ingredi, inire (ook overdr.) Recta (via) ad aliquem venire. De via declinare, deflectere (ook overdr.)

(De via) decedere alicui.

Appia via proficisci.

Erranti viam monstrare.

Viam persequi (ook overdr.) Longam viam conficere.

Iter facere.

Una iter facere.

Iter ingredi (pedibus, equo, terra). ^ Iter aliquo dirigere.

I Tendere aliquo.

Longum itineris spatium emetiri. In itinere. 1)


1

Maar ex itinere — de reis tot iets afbrekend of ook onmiddellijk na de reis. Dus in itinere cum aliquo conjligere = al voortreizeode strijden, ex itinere = de reis staken om te strijden, van de reis komend strijden.

-ocr page 35-

21

Een reis te land, te voet.

Reizen dag en nacht voortgezet.

Een dagreis.

Een lastige, belemmerde weg.

De afgelegenste en verst verwijderde landen doorkruisen.

De reis of het verblijf in het buitenland, in den vreemde.

Op reis in het buitenland zijn, in den vreemde vertoeven.

Een reis naar het buitenland doen.

Op het land leven.

Het landleven (van den landbouwer).

Het leven op het land {als een kortstondig verblijf of uitstap).

B. Een begane weg.

Een weg maken, aanleggen.

Een weg banen.

De zwerftochten van Ulysses.

Van de reis terugkeeren.

Vermoeid van den tocht, de reis.

Hercules op den driesprong, op den tweesprong, op den kruisweg.

• Iemand bij zijn vertrek uitgeleide doen.

Iemand eene gelukkige reis toe-wenschen, goede reis wenschen.

Een uitstapje doen naar het land, naar buiten.

Iter terrestre, pedestre.

Itinera diuma nocturnaque.

Iter unius diei of alleen diei.

Iter impeditum.

Disiunctissimas, ultimas terras per-

agrare (niet permigrare!) Peregrinatio.

Peregrinari, peregre esse.

Peregre proficisci.

Ruri vivere, rusticari.

Vita rustica.

Rusticatio, vita rusticana.

Via trita *).

Viam munire a).

Viam patefacere, aperire.

Errores Ulixis.

Ex itinere redire s).

Fessus de via.

Hercules in trivio, in bivio, m compïtis.

Aliquem proficiscentem prosequi.

Aliquem proficiscentem votis omi-

nibusque prosequi. Rus excurrere.


') Tritus wordt ook figuurlijk gebruikt, b. v. proverbhim (sennone) tritiivi. een spreekwoord, dat dikwijls gebruikt wordt, vocabulum latino sermone non tritnm, een in het Latijn ongebruikelijk woord.

quot;) Ook figuurlijk, b. v. viam ad honores alicui munire, iemand een weg tot eerambten banen.

') Niet rcverti, dat omkeercn beteekent, wanneer men zijn plan, om langer op eene plaats te blijven of de reis voort te zetten, heeft laten varen. Revenire wordt door Cicero enkel met do mum verbonden.

-ocr page 36-

22

4- Gaan.

A. Te voet gaan.

Eene stad binnentreden, binnengaan.

Te Rome aankomen.

De aankomst te Rome, in de stad.

Op ééne plaats samenkomen, sa-menstroomen.

Te Rome samenstroomen.

Iemand te gemoet gaan.

Iemand te gemoet komen (opzettelijk).

Iemand tegenkomen [toevallig).

B- Zich van eene plaats verwijderen, eene plaats verlaten ').

Voor altijd eene plaats verlaten. T)

(Door) de poort in-, uitgaan.

Buiten de poort gaan.

Bij iemand in- en uitgaan.

Iemand aantreffen, bij toeval ontmoeten.

Iemand geheel toevallig, onverwachts aantreffen.

Komen.

Pedibus ire.

Ingredi, intrare urbem, introire in

urbem.

Romam venire, pervenire. Adventus Romam, in urbem. In unum locum con venire, con-

fluere.

Romam concurrere.

Obviam ire alicui.

Obviam venire alicui.

Obvium o/obviam esse,obviam fieri. Discedere a, de, ex loco aliquo. Egredi loco; excedere ex loco. Decedere loco, de, ex loco.

Porta ingredi, exire.

Extra portam egredi.

Commeare ad aliquem.

Incidere in aliquem.

Offendere, nancisci aliquem.


5. Rijden.

A. In een wagen rijden. Te paard rijden.

Te paard zitten.

Het paard de sporen geven.

Het paard aanzetten, om op den vijand los te gaan, op hem aanrennen.

Curru vehi.

Equo vehi.

In equo sedere; equo insidëre. Calcaria subdere equo. Calcaribus equum concitare. Equum in aliquem concitare.


') Relinquere (b. v. tiomuni) beteekent: van het bezit of genot eener plaats voor goed afzien.

s) Vandaar is decedere (ex en de) provincia de gewone uitdrukking, wanneer een stadhouder na volbrachten diensttijd zijne waardigheid neerlegt en de provincie verlaat; en figuurlijk decedere (de) vita of enkel decedere, uit het leven scheiden.

-ocr page 37-

23

Den teugel aanhalen.

Den teugel vieren.

Het paard mennen.

B. Een paard zadelen.

Te paard stijgen.

Van het paard afstijgen.

Vast in den zadel zitten.

Spoorslags.

Met gevierden teugel.

( Admittere, permittere equum. Hetpaardden teugel vieren, loslaten. ' „ r, ,

1 I Frenos ) dare equo.

Het paard krachtig aanzetten.

De paarden worden schichtig,schuw.

6. Schrede. Voetstap. Richting.

A. Een stap, eene schrede doen. Gradum facere.

Habenas adducere.

Habenas permittere.

Moderari equum.

Sternare equum.

I Conscendere equum. | Ascendere in equum. Descendere ex equo.

(In) equo haererc.

Equo citato of admisso.

Freno remisso; effusis habenis.

Agitare equum. Equi consternantur.

Zich niet van zijne plaats bewegen. Rechtuit.

Schuins of in schuinsche richting. In tegenovergestelde richting. Dwars.

Naar alle kanten heen.

Zij gaan in verschillende richtingen heen, uit elkander. Hierheen en daarheen.

Heen en weer, over en weer. Wijd en zijd, naar alle kanten

(zich verbreiden.)

B. Den pas verdubbelen, zijne

schreden verhaasten.

Met vasten tred voortschrijden. Op de teenen.

Stap voor stap terugwijken.

Iemands schreden volgen, in iemands voetstappen treden.

Dwars van een berg afloopen.

Loco of vestigio se non movere. Recta (regione, via); in directum. In obliquum.

In contrarium; in contrarias partes. In transversum, e transverso. Quoquo versus; in omnes partes. In diversas partes of alleen diversi

abeunt, discedunt.

Hue (et) illuc.

Ultro ritroque.

Longe lateque, passim {b. v. fluere).

Gradum addere (sc. gradui).

Certo gradu •incedere.

Suspenso gradu.

Gradum sensim referre.

Vestigia alicujus sequi, persequi. Vestigiis aliquem sequi, persequi. Vestigiis alicujus insistere1), in-

gredi (pok overdr).

Obliquo monte decurrere.


1

s) Vestigiis alincjns insistere beteekent ooi:, iemand op den voet volgen =: snbsequi.

-ocr page 38-

24

7- Beweging in het algemeen.

A. Zich naar eene plaats begeven.

Waar gaat gij heen.

Op den grond nedervallen.

Iemand ter aarde werpen.

Op den grond vallen.

De stad naderen.

Dichter bij de stad komen.

Verder voortgaan, voortrukken.

In de richting van Rome optrekken.

Iemand inhalen.

Iemand voorbij loopen, voorbij ijlen.

B. Hoog, in de hoogte, in de lucht vliegen.

Voorover in de diepte storten.

In de diepte vallen.

Zich van den muur afwerpen, neerstorten.

Iemand van de Tarpejische rots afwerpen.

De Nijl stort zich van zeer hooge bergen af.

Ijlings uit het huis loopen.

In den grond zinken, verzinken.

Tot vóór Rome rukken, tegen Rome optrekken. .

Hij breekt in aller ijl, ten spoedigste op.

De menigte dringt zich om iemand heen.

Het verspreidt zich over het ge-heele lichaam.

I Se conferre in aliquem locum. ( Petere locum.

Quo tendis?

Humi procumbere.

Humi prosternere aliquem. In terram cadere, decidere. Appropinquare urbi, zelden ad ur-bem.

Propius accedere ad urbem of ur-bem.

Longius progredi, procedere. Romam versus proficisci. Consequi, assequi aliquem. ^ Praecurrere aliquem (celeritate). I Post se relinquere aliquem. Sublime (m'e/ in sublime of subli-

miter!) ferri.

Praecipitem ire; in praecepsdeferri. In profundum deici.

Se deicere de muro.

Deicere aliquem de saxo Tarpeio.

Nilus praecipitat1) ex altissimis

montibus.

Se proripere ex domo.

In terram demergi.

Ad Romam proficisci.

Properat, maturat proficisci.

Multitudo circumfunditur alicui.

Per totum corpus diffunditur.


') Praecipitare is zoowel transitivum: aliquem praecipitare, iemand naar beneden werpen, als intransitivum; rticrc (behalve bij dichters) altijd intransitivum.

-ocr page 39-

25

8. Tijd in het algemeen.

A., De tijd gaat voorbij, verstrijkt.

Tijd tot iets hebben.

Mij ontbreekt de tijd om iets te doen.

Den tijd met iets doorbrengen.

Den tijd met iets verslijten, verkwisten, verspillen.

Tijd aan iets besteden.

Tijd aan iets wijden..

Geen tijd verzuimen, verliezen.

Den tijd rekken.

Iets tot een anderen tijd, tot later verschuiven.

Tijd vragen, geven, nemen, om zich te bedenken.

Iemand een paar dagen geven, om zich te bedenken.

De tijd brengt het zoo mede.

De tegenwoordige, onze tijd.

In den tegenwoordigen tijd, in onzen tijd, in onze dagen.

Onze tijd heeft veel overwinningen beleefd.

Ten tijde onzer vaderen.

Ten tijde van Pericles.

In den ouden tijd.

Tijdens de republiek.

De tijd der keizers.

De middeleeuwen.

Pericles, de beroemdste man van zijn tijd.

Tempus praeterit, transit.

Tempus habere alicui rei.

Tempus mihi deest ad aliquid faciendum.

Tempus consumere in aliqua re.

Tempus terere, conterere (in) aliqua re.

Tempus conferre ad aliquid.

Tempus tribuere alicui rei.

Tempus non amittere, perdere.

Tempus ducere.

Aliquid in aliud tempus, in pos-terum differre.

Tempus (spatium) deliberandi o/ ad deliberandum postulare, dare, sibi sumere.

Paucorum dierum spatium ad deliberandum dare.

Tempus (ita) fert.

Haec tempora, nostra haec aetas, nostra memoria.

His temporibus, nostra (hac) aetate, nostra memoria, his [tiiet nostris!) diebus.

Nostra aetas multas victorias vidit.

Memoria patrum nostrorum.

Temporibus (aetate) Periclis.

Antiquis temporibus.

Libera re publica.

Tempora Caesariana.

Media, quae vocatur, aetas.

Pericles summus vir tllius aetatis.

Pericles, quo nemo tum fuit clarior.

Pericles, vir omnium, qui tum fuerunt, clarissimus.


-ocr page 40-

In den loop des tijds, mettertijd.

Na een tamelijk lange tusschen-ruimte.

Na eenigen tijd.

Voor het oogenblik.

Voor het vervolg, voor de toekomst.

Voor altijd, voor eeuwig.

Meer dan eens, herhaalde malen, herhaaldelijk.

De toekomst voorzien, vooruitzien.

De toekomst (ver) vooruitzien.

Niet aan de toekomst denken, zich niet over de toekomst bekreunen.

B. Geen tijd nutteloos voorbij laten gaan, zonder uitstel.

Niets duurt mij zoo lang, als de tijd, die er verstrijkt voordat . .

Niets valt mij zoo lang, is zoo vervelend, als te . .

Zich naar de omstandigheden of den tijd schikken.

Sedert den tijd dat. ., sedert. .

Op hetzelfde oogenblik, dat; juist, toen.

Daar komen soms tijden voor; daar hebben soms omstandigheden plaats, waarin ..

't Is hoog tijd, dat. .

Een voor zijn tijd geleerd man.

Bij de eerste gelegenheid de beste.

Op dit oogenblik.

In een oogenblik (in den koristen tijd), in een ommezien.

Op het gewichtig oogenblik.

Tempore progrediente.

Satis longo intervallo.

Spatio temporis intermisso.

In praesentia, in praesens (tempus).

In posterum, in futurum.

In perpetuum.

Semel atque iterum; iterum ac sae-pius; identidem; (niet iterum atque iterum!)

Futura PROvidere {niet praevidere!)

Futura of casus futuros (multo ante) prospicere.

Futura non cogitare, curare.

Nullum tempus intermittere, quin.. (pok ab opere of ad opus).

Nihil mihi longius est of videtur quam dum of quam ut. . .

Nihil mihi longius est quam (f. infin)

Tempori servire 1), cedere.

Ex quo tempore of ex eo, cum.

Eo ipso tempore, cum; tum ip-sum, cum.

Incidunt tempora, cum . ..

Tempus maximum est, ut. ..

Vir ut temporibus illis doctus.

Primo quoque tempore.

Hoc tempore.

Puncto temporis.

Momento temporis.


') Zoo wordt servire nog bij veel andere woorden gevoegd: b. v. valetudini, pecuniae, rei piibhcae, gtoriae, utilitati servire.

-ocr page 41-

27

Juist op het beslissend, hachelijk oogenblik.

In den drang van het oogenblik.

Op den bepaalden tijd aanwezig zijn.

Voor korten tijd.

De geest des tijds.

In den tegenwoordigen (bedorven) tijd.

In ipso discrimine (articulo) temporis.

Temporis causa.

Ad tempus 1) adesse.

Ad exiguum tempus.

Saeculi consuetudo of ratio atque inclinatio temporis (temporum). His moribus.


9. Jaar. Jaargetijden.

A. Verleden jaar.

In het vorige, het afgeloopen jaar.

1) In het afgeloopen jaar 2) in het

naaste of eerstvolgende jaar. Toekomend jaar.

Na verloop van een jaar.

In den loop van het jaar.

In het begin van het jaar. Op het einde van het jaar.

Alle jaren, jaar in jaar uit; alle

dagen, dag in dag uit.

Alle 4 jaren, om de 4 jaren. Over een jaar, toekomend jaar. 't Is langer dan 20 jaren geleden.

Ruim 20 jaren.

Heden vóór 20 jaren.

't Is 5 jaren geleden, dat ik u

niet meer gezien heb.

Hij is (reeds) vijf jaren afwezcnd.

Praeterito anno (iiiet praeterlapso!(

Superiore, priore anno.

Proximo anno.

Insequenti (e) anno {niet sequente!)

Anno a) peracto, circumacto, in-teriecto, intermisso.

Anno vertente.

Initio anni, ineunte anno.

Exeunte, extremo anno.

Singulis annis, diebus.

Quinto quoque anno.

Ad annum.

Amplius sunt (quam) viginti anni of viginti annis.

Viginti anni et amplius, aut plus.

Abhinc (ante) viginti annos of viginti his annis.

Quinque anni sunt of sextus annus est, cum te non vidi.

Quinque annos of sextum (iam) annum abest.


') Ad tempus beteekent ook naar de omstandigheden b. v. ad tempus consilium capere, verder voor korten tijd, tijdelijk. Temporaries komt eerst bij latere schrijvers voor.

2) Unt(s wordt bij annus, mensis, dies, hora, en bij verhum niet uitgedrukt wanneer het den klemtoon mist, of niet als tegenstelling dient.

-ocr page 42-

28

De viervoudige afwisseling der jaargetijden.

In den lente-, zomer-, herfst-, wintertijd.

In het begin der lente.

De lente nadert.

De aangename lente.

In het hartje van den zomer, in den koudsten tijd van den winter.

De winter staat voor de deur, is nabij.

Bestand zijn tegen den winter, het in den winter uithouden.

De indeeling, de verdeeling van het jaar.

Het schrikkeljaar.

De kalender (tijdwijzer).

io.

B. Voor het aanbreken van den dag.

Met het aanbreken van den dag.

Bij klaarlichten dag.

Toen het dag was geworden, toen de dag was aangebroken.

't Is dag.

In de morgenschemering.

't Wordt avond.

Bij het vallen van den avond.

't Is reeds klaarlichte dag.

Tot diep in den nacht.

Nog in den nacht, bij dag.

Nog diep in den nacht.

Diep in den nacht, in het holle van den nacht.

In de stilte van den nacht, des nachts in alle stilte.

De afwisseling van dag en nacht.

Dag en nacht.

Commutationes temporum quadri-partitae.

Verno, aestivo, auctumnali, hiber-

no tempore.

Ineunte, primo vere.

Ver appetit.

Suavitas verni temporis.

Summa aestate, hieme.

Hiems subest.

Hiemem tolerare.

Anni descriptio.

Annus (mensis, dies) intercalaris. Fasti.

Dag.

Ante lucem.

Prima luce.

Luce (luci).

Ubi illuxit, luxit, diluxit.

Lucet.

Diluculo.

Advesperascit.

Die, caelo vesperascente.

Multus dies of multa lux est.

Ad multam noctem.

De nocte, de die.

Multa de nocte.

Intempesta, concubia nocte.

Silentio noctis.

Vicissitudines dierum noctiumque. Noctes diesque, noctes et dies, et dies et noctes, dies noctesque, diem noctemque.


-ocr page 43-

29

De morgen, de middag, de avond, de nacht.

De morgenuREN.

Van dag tot dag.

Bij den dag leven, van de hand in den tand leven.

Om den anderen dag.

Vier dagen achterelkander, vier achtereenvolgende dagen.

Eén of twee dagen.

Eén, twee en nog meer dagen waren voorbijgegaan.

Den dag uitstellen, verschuiven.

Twee dagen te laat. ^

Een uur te vroeg.

Daags daarna, den vijfden September.

Heden, den vijfden September.

Morgen, den vijfden September.

De dag van gisteren, van heden, van morgen.

Een dag voor het onderhoud bepalen, vaststellen.

Op den vastgestelden, bepaalden dag.

Den dag beleven.

De tijd zal de droefheid lenigen.

Hoe laat is het?

't Is drie uren.

Op het afgesproken uur.

Tempus matutinum, meridianum,

vespertinum, nocturnum. Tempora matutina.

In dies (singulos).

In diem vivere.

Alternis diebus.

Quattuor dies continui.

Unus et alter dies.

Dies unus, alter, plures interces-

serant.

Diem proferre.

Biduo serius.

Hora citius.

Postridie qui fuit dies Non. Sept.

(Nonarum Septembrium).

Hodie qui est dies Non. Sept. Cras qui dies futurus est Non. Sept. Dies hesternus, hodiernus, cra-

stïnus.

Diem dicere colloquio.

Ad diem constitutam.

Diem videre.

Dies dolorem mitigabit.

Quota hora est?

Tertia hora est {volgens onzen tijd

8—9 mir in den morgen.) Ad horam compositam.


') Wanneer er geen tijdsbepaling bijgevoegd is, beteekent sera te laat, en wordt serius slechts gebruikt, als er quam op volgt.

-ocr page 44-

III. Het menschelijk lichaam en zijne deelen.

A. De ooren sluiten, openen.

Iemand gehoor schenken, geven, verleenen (= zijne aandacht schenken).

Iemand ter core komen.

De ooren spitsen.

Het hoofd ontblooten, den hoed

afnemen.

Blootshoofds.

Met omhuld, gesluierd hoofd. Het hoofd laten zinken.

Iemand onthoofden.

Iemand den nek breken.

De vijand zit iemand op de hielen. Het haar, den baard laten groeien. Met vliegende, loshangende haren. De haren staan omhoog.

Ordelijk, gekamd haar.

Het voorhoofd fronsen, ontfronsen. Zich voor het hoofd slaan. Het staat op het voorhoofd te lezen. Van iemands zijde niet wijken. Tot de naaste omgeving des ko-

nings behooren.

Iemand de hand geven of reiken. De hand om iets niet willen verroeren.

De handen aan iemand slaan {om

hem geweld aan te doen).

Aures claudere, patefacere {b. v.

veritati, assentatoribus).

Aures praebere alicui.

Ad aures alicujus {niet alicui!)

pervenire, accidere.

Aures erigere.

Caput aperire (tgst. operire.)

Capite aperto (tgst. operto).

Capite obvoluto.

Caput demittere.

Caput praecïdere.

Cervices (bij Cic. slechts in plur.)

frangere alicui.

Hostis in cervicibus alicujus est. Promittere crinem, barbam.

Passis crinibus.

Capilli horrent.

Capilli compti, compositi (tgst. horridi).

Frontem contrahere, explicare. Frontem ferire, percutere. In fronte alicuius inscriptum est. Ab alicuius latere non discedere. A latere regis esse.

Manum (dextram) alicui porrigere. Manum non vertere alicuius rei causa1).

Manus inicere, inferre, afferre alicui.


Zoo zegt men ook nc digitum quidem porrigere alicujus rei causa, geen vinger om iets verroeren.

-ocr page 45-

3i

De handen ineenslaan {van verbazing).

Zich overwonnen verklaren, zich overgeven.

Iemand bij de hand leiden.

Iets in de hand houden.

Iets in de handen hebben.

Iets in handen hebben [b. v. de overwinning).

Iets onder handen hebben (een werk).

Iemand op de handen dragen {— beminnen).

Iemand iets uit de handenwringen.

In iemands handen (macht)geraken.

Onverwachts in iemands handen vallen.

Iets in de hand nemen.

Uit de handen glijden, aan iemands handen ontkomen.

Zijne handen in den schoot leggen.

Iets met hand en tand vasthouden.

Zijne blikken op iemand werpen.

Zijne oogen naar alle kanten wenden 0/ laten rondgaan.

Zijne blikken op den grond vestigen.

De blikken van iets afwenden.

Iemand de oogen toedrukken. 1)

Hetgezicht verliezen, blind worden.

Iemand van het gezicht berooven.

Blind zijn. 2)

Er zweeft mij iets voor oogen.

Manus tollere.

Manus dare.

Manu ducere aliquem.

Manu of in manu tenere aliquid.

( In manibus habere aliquid.

i

In manibus habere aliquem.

Ex of de manibus alicui of ali-

cuius extorquere aliquid. In alicuius manus venire, pervenire. In alicuius manus incidere.

In manus(m) sumere aliquid. I E (de) manibus elabi,, efïugere.

Compressis manibus sedere

(spreekvo).

Mordicus tenere aliquid.

Oculos conicere in aliquem. Oculos circumferre.

Oculos figere in terram en in terra. Oculos deicere, removere ab ali-

qua re.

Oculos operire (morienti).

Oculos, lumina amittere.

^ Oculis privare aliquem. f Luminibus orbare aliquem.

Oculis captum esse.

Ante oculos aliquid versatur.


') Daarentegen figuurlijk : een oog toedoen, door de vingers zien, conivcre in aliqua re.

') Daarentegen figuurlijk; verblind zijn door hartstocht, dwaasheid, caecatus, occaecatns cupiditate, stultitia.

{\ '

xw.

-ocr page 46-

32

Iets met de oogen van den geest zien.

Iemand als zijn oogappel beminnen.

Uit de oogen gaan van iemand.

Voor iemand verschijnen, onder de oogen komen.

Zich laten zien, zich vertoonen.

Iemands blik vermijden, iemands oogen ontwijken of vluchten.

Voor aller oogen.

Alles met één oogopslag zien, met één blik overzien.

Verdwenen zijn.

Met voeten treden.

Voor iemand te voet vallen.

Zich voor iemands voeten neder-werpen.

Voor iemands voeten liggen, voor hem op de knieën liggen.

Niet zien wat voor de voeten of voor de oogen ligt.

Druipen van bloed, van bloed stroomen.

Het gelaat niet vertrekken.

B- Over geheel het lichaam beven.

Iemand aan de ooren malen, baloorig maken, lastig vallen.

Iemand iets in het oor fluisteren.

Die taal vindt gemakkelijk ingang.

Een fijn, geoefend oor.

Hooren en zien vergaat mij.

Zijn hoofd tegen den muur stooten.

_:_

1) Caput wordt bovendien nog figuurli

capita confurationis, de hoofden der san

Oculis mentis videre aliquid.

In oculis aliquem ferre.

Aliquis est mihi in oculis.

Abire ex oculis, e conspectu ali-cuius.

Venire in conspectum alicuius.

Se in conspectum dare alicui.

Fugere alicuius conspectum, aspec-tum.

In conspectu omnium of omnibus inspectantibus.

Omnia uno aspectu, conspectu in-tueri.

Non apparere.

Pedibus obterere, conCulcare.

Ad pedes alicuius accidere.

Ad pedes alicuius se proicere, se abicere, procumbere, se proster-nere.

Ad pedes alicuius jacére, stratum esse (stratum jacêre).

Quod ante pedes est of positum est, non videre.

Sanguine manare, redundare.

Vultum non mutare.

Omnibus artubus contremiscere.

Aures alicuius obtundere of alleen obtundere (aliquem).

In aurem alicui dicere (insusurrarc) aliquid.

Oratio in aures influit.

Aures elegantes, terëtes, tritae.

Neque auribus neque oculis satis consto.

Caput ^ parieti impingere.

k in verschiilende beteekenissen gebruikt:

enzwering; caput Graeciac, de hoofdstad


-ocr page 47-

33

Het zwaard hangt hem boven het hoofd.

Iets met de vingertoppen aanraken.

Iets van hand tot hand, van de eene hand in de andere laten gaan.

Iemand op de armen dragen. 2)

Iemand op de armen wegdragen.

Naar alle kanten een scherpen blik werpen.

Aller oogen op zich trekken.

De algemeene aandacht trekken.

De blikken door iets op zich trekken, door iets de aandacht wekken.

De oogen op iets richten.

De oogen zijn onophoudelijk op iemand gevestigd.

Zijne oogen aan iets weiden, zich in het beschouwen eener zaak verlustigen.

Iemands oogen verblinden.

Gladius cervicibus impendet ').

Extremis digitis aliquid attingere.

De manu in manum of per manus tradere aliquid.

In manibus aliquem gestare.

Inter manus auferre aliquem.

In omnes partes aciem (oculorum) intendere.

Omnium oculos (et ora) ad se con-vertere.

Omnium animos of mentes in se convertere.

Conspici, conspicuum esse aliqua re.

Oculos (aures, animum) advertere 3) ad aliquid.

Oculi in vultu alicuius habitant.

Oculos pascere aliqua re, (pok alleen pasci aliqua re).

Oculorum aciem alicuipraestringere, (pok alleen praestringere).


van Griekenland; capzit fhiminis, de uitmonding; caput ccnae, het hoofdgerecht; capita legis, de hoofdafdeelingen (kapittels) der wet; id quod caput est, wat de hoofdzaak is; de capite dcducere van het kapitaal of van de hoofdsom aftrekken; capitis periculnm, levensgevaar, capitis deminutio (maxima, media, minima) verlies of gedeeltelijk verlies van burgerrechten. Dikwijls vindt men caput in verbinding met fons = bron, oorsprong b. y.fons miseriarum ct caput. Caput liheritm, noxium beteekent: een vrij, een strafbaar man of persoon.

Impendirc in den eigenlijken zin cum Dativo, in de fig. beteekenis van dreigend boven het hoofd hangen, zoowel cum Dat. als in aliquem.

-) Zoo zegt men ook liberos de parentum complexu avellere, kinderen uit de armen (niet brachium) der ouders rukken; in alioujus complexu [manibusquot;) mori, in iemands armen sterven; libentissimo animo recipere aliquem, iemand met open armen ontvangen.

') Maar animum advertere aliquid = animadvertere aliquid, iets bemerken, gewaarworden, en animadvertere in aliquem, berispen, bestraffen.

3

-ocr page 48-

34

Zich iets levendig voor oogen (voor den geest) stellen.

Stelt u de daden voor oogen.

Iets duidelijk zien.

Geen aandoening op het gelaat doen blijken, een kalm gelaat toonen.

Een veinzend, huichelend gelaat.

Het gelaat ernstig plooien, een ernstige houding aannemen.

Oculis, ante oculos (animo) pro-

ponere1) aliquid.

Ante oculos vestros {niet vobis!)

res gestas proponite.

Cernere et videre aliquid.

Vultum fingere.

Vultus ficti simulatique.

Vultum componere ad severitatem.


IV. Het menschelijk leven.

i. Zinnen. Zinnelijke waarnemingen. Krachten.

A. Gezonde, gave zinnen.

Met zinnen, zintuigen begaafd zijn.

Niet kunnen hooren, van het gehoor beroofd zijn.

Hetgeen door de zinnen kan waargenomen worden.

Onder het bereik der zinnelijke waarneming, onder de ' zinnen vallen.

Al het zichtbare, alles wat wij kunnen zien of waarnemen.

Indruk op de zinnen maken.

Iets maakt een aangenamen indruk op de zinnen.

Lichaamskrachten.

Krachten winnen, in krachten toenemen.

Zijne kracht (krachten) verliezen.

Zoolang het de krachten gedoogen.

') Ook alleen sibi proponcrc aliquid, hetgeen beteekent: i. zich in den geest

iets voorstellen, 2. zich iets voornemen, zich iets als doel voorstellen, zich ten

taak stellen, b. v. fropositum est mihi, magna sibi propour re.

Sensus sani, integri, incorrupti. Sensibus praeditum esse.

Sensu audiendi carere.

Res quae sensibus percipiuntur.

Sub sensum of sub oculos, sub

aspectum cadere.

Sensibus of sub sensus subiectum esse.

iRes sensibusRes sensibus of oculis subiectae. Res quas oculis cernimus. Res extemae.

Sensus movere {sterker pellere).

! Aliquid sensus suaviter afEcit. Aliquid sensus iucunditateperfundit. Vires corporis Aliquid sensus suaviter afEcit. Aliquid sensus iucunditateperfundit. Vires corporis of alleen vires. Vires colligare.

Vires aliquem deficiunt. Dum vires suppetunt.

-ocr page 49-

35

Sterk zijn, groote kracht bezitten,

B. Door uitwendige kracht (stoot,

indruk) bewogen worden.

Zich van zinnelijke indrukken vrijmaken, den geest daarvan aftrekken.

Iets strijdt met mijn gevoel.

Zooveel in mijn vermogen is,

naar krachten, overeenkomstig mijne kracht.

2. Geboorte. Leven.

A. Van een vader, van eene Patre, (e) matre natus. moeder geboren.

Het mannelijke, vrouwelijke geslacht.

Iemand als zijn eigen kind beschouwen, behandelen.

Wat zijt gij voor landsman?

Van geboorte een Bataaf.

De vaderstad, geboortestad.

Ademhalen.

Een (gelukkig, ongelukkig) leven leiden.

Zoolang ik leef.

De rest van het leven.

B. Het levenslicht aanschouwen.

Degenen, aan wie wij het leven verschuldigd zijn, te danken hebben.

Cato van Utica stamde af, was een afstammeling van Cato, den Censor.

Den oorsprong aan iemand ont-leenen, van (uit) iemand afstammen.

Dum vita suppetit; dum (quoad) vivo.

Quod reliquum est vitae. In lucem edi.

li, propter quos hanc lucem aspe-ximus.

Cato Uticensis ortus erat a Catone Censorio.

Bonis esse viribus.

Pulsu externo, adventicio agitari.

Sevocare mentem a sensibus.

Aliquid a sensibus meis abhorret.

Pro viribus of pro mea parte. Pro virili parte.1)

Sexus {niet genus!) virilis, muliëbris. Aliquem in liberorum loco habere. Cuias es?

Natione, genere Batavus.

Urbs patria of alleen patria. Animam, spiritum ducere.

Vitam (beatam, miseram) degere.

Originem ab aliquo trahere, ducere.

') De twee eerste uitdrukkingen hebben een beperkenden zin; b. v. pro mca parte emit defendi — ik heb hem zoo goed ik kon verdedigd (maar mijne krachten waren gering). Pro virili parte daarentegen drukt mannelijke kracht en zelfvertrouwen uit, b.v.. pro virili parte eum defendi = ik heb hem verdedigd met al de kracht, waarover ik beschik (en die kracht is niet gering).

-ocr page 50-

3fgt;

Lucht inademen.

Den adem inhouden.

Zich buiten adem loopen.

Iemand verstikken.

In leven zijn.

Het leven genieten, zich daarin

verheugen.

Zijn leven (met eere, op het land, in de wetenschap) doorbrengen.

Als ik dan nog leef. Den levensloop voleinden.

Homerus leefde veel jaren voor de stichting van Rome.

Ortus a Germanis of oriundus ex Germanis.

Aëra spiritu ducere.

Animam continere.

Cursu exanimari.

Spiritum intercludere alicui.

In vita esse.

Vita of hac luce frui [niet gaudere!)

Vitam, aetatem (omnem aetatem, omne aetatis tempus, honeste, ruri, in litteris) agere, degere,. traducere.

Si vita mihi suppeditat

Si vita suppetit.

Vitae cursum of curriculum 1) con-ficere.

Homerus fuit s) multis annis ante-Romam conditam.

Te Rome geboren, uit (niet van!) Romae natus, a Roma oriundus..

Rome geboortig.

Uit Duitschland geboortig.


3. Ouderdom.

(De tijdperken van het leven zijn: infans, puer, adulescens, iuvenis, senior, senex, grandis natu).

A. Op dien leeftijd, van dien' Ea aetate, id aetatis esse, ouderdom zijn.

Van de jeugd af, van zijne jeugdige A puero(is), a parvo(is), a par-

vulo(is).

jaren af.

Van kindsbeen af, van jongs af. A teneris unguiculis (éi uTtaXav

óvvjrcav).

De kinderschoenen uittrekken, op- Ex pueris excedere.

houden kind te zijn.

1

) Vitae (vivendi) cursus of curriculum wijst op de lengte en den duur van den levensloop. De levensloop = levensbeschrijving is niet curriculum vitac, maar alleen vita, vitae descriptio.

-ocr page 51-

37

Bejaard.

De krachten vervallen.

Door ouderdom uitgeput, onder den last der jaren gebogen zijn.

Een zeer hoogen ouderdom bereiken.

De laatste levensdagen.

De avond des levens.

Van gelijke jaren, even oud zijn.

De oudste {van twee).

Ouder zijn dan iemand.

Hoe oud zijt gij ?

Ik ben dertien jaren oud.

Ik ben in mijn dertiende jaar.

Een knaap van 10 jaar.

Het tiende jaar intreden.

Tien jaar oud geworden zijn.

Over de 10 jaar of ruim 10 jaar oud zijn.

Nog geen (over de) 20 jaar oud zijn.

Ik was destijds 10 jaren oud.

Eene geringe vermeerdering der jaren, weinige jaren levens meer.

De nakomelingen.

B. Van de jongelingsjaren af, van de intrede in het openbare leven.

De bloei der jeugd.

In den bloei des levens, der jaren zijn.

De hartstochten der jeugd zijn bekoeld, tot bedaren gekomen.

Bij het wassen of toenemen der jaren.

Metden verzwarendenlastderjaren, met den last der klimmende jaren.

Mannelijke leeftijd.

Grandis natu.

Vires consenescunt.

Senectute, senio confectum esse.

Ad summam senectutem perve-nire.

I Extrema aetas.

Extremum tempus aetatis.

Vita occidens.

Aequalem esse alicuius.

Major (natu).

Aetate alicui antecedere.

Quot annos natus es?

Qua aetate es?

Tredecim annos natus sum. Tertium decimum annum ago. Puer decem annorum.

Decimum aetatis annum ingredi. Decem annos vixisse.

Decimum annum excessisse, egres-

sum esse.

Minorem (maiorem) esse viginti annis.

Tum habebam decem annos. Accessio paucorum annorum.

Posteri.

Ab ineunte (prima) aetate.

Flos aetatis.

! Aetate florere, vigere. Aetate florere, vigere.

Integra aetate esse.

Adulescentiae cupiditates defer-

buerunt.

Aetate progrediente.

Aetate ingravescente.

Aetas constans, media, firmata, corroborata (niet virilis!)


-ocr page 52-

Man geworden.

Zijn eigen meester (zelfstandig, onafhankelijk) geworden zijn.

Op vergevorderden leeftijd zijn.

Hooger bejaard.

Lijden aan de kwalen van den ouden dag, afgeleefd zijn.

In hoogen ouderdom, oud van dagen sterven.

Ongemerkt bekruipt ons de ouderdom.

In den volsten zin jeugdig, grijsaard.

Het honderdste jaar bereiken, volle honderd jaren oud worden.

Reeds het derde geslacht zien, den derden menschenleeftijd beleven.

Het valt in den tijd van iemand; het valt in het jaar....

Al de zijnen overleven.

Onze tijdgenooten. De latere schrijvers.

Grandior factus.

Corroborata, firmata aetate.

Sui iuris factum esse.

Aetate provectum esse (?«gt;/ aetate provecta !)

Longius aetate provectum esse [niet aetate provectiore!)

Aetate affecta esse.

Exacta aetate mori.

Senectus nobis obrëpit.

Admodum adulescens, senex.

Centum annos complere.

Vitam ad annum centesimum per» ducere.

Tertiam iam aetatem videre.

In aetaturn alicuius, in annum incidit.

Omnium suorum of omnibus suis superstitem esse.

Homines qui nunc sunt (tgst. qui tunc fuerunt.)

Homines huius aetatis, nostrae memoriae.

Scriptores aetate posteriores of inferiores.


4. Honger. Dorst.

A. Honger hebben. Esurire.

Honger lijden, door den honger Fame laborare, premi.

gekweld worden.

Zich laten doodhongeren. Inedia mori of vitam finire.

t, , , . l Fame perire, confici, interire.

Den hongerdood sterven. i „ .

0 f Fame necan [tot straf).

-ocr page 53-

39

Den honger, den dorst stillen.

Hevigen, brandenden dorsthebben. B. Den honger met het streng

noodige draaglijk maken.

Dorst krijgen.

Den dorst met een teug koud

water lesschen.

Honger en dorst kunnen verduren.

(Famem, sitim explere.Famem, sitim explere.

Famem sitimque depellere cibo et [ potione.

Siti cruciari, premi.

Famem tolerare, sustentare.

Sitim Colligere.

Sitim haustu gelidae aquae sedare. Famis et sitis ') patientem esse.


5. Lachen. Weenen.

A. In den lach schieten. !!)

In een schaterlach uitbarsten, het uitproesten.

Aan het lachen brengen.

Iemand een lach ontlokken (afpersen.)

Het lachen bijna niet kunnen bedwingen, inhouden.

Den lachlust trachten op te wekken.

Iets belachelijk maken.

Tranen, een stroom van tranen vergieten, storten.

In tranen baden.

Met tranen in de oogen.

Onder veel tranen.

De tranen niet (bijna niet) kunnen bedwingen.

Iemand tot tranen roeren, bewegen.

Risum edere, tollere.

Cachinnum tollere, edere.

Risum movere, concitare.

Risum elicere (sterker excutere) alicui.

Risum tenere vix posse.

Risum aegre continere possc.

Risum captare.

Aliquid in risum vertere.

Lacrimas, vim lacrimarum effun-

dere, profundere.

In lacrimas effundi of lacrimis

perfundi.

Lacrimis obortis.

Multis curn lacrimis.

Magno cum fletu.

Lacrimas tenere, fletum cohibere

non posse.

Vix mihi tempero l . . . ... ' J quinlacnmcm.

Vix me contmeo J

Lacrimas of fletum alicui movere.


1) Sills ook figuurlijk b. v. libertatis ; evenzoo sitire b. v. honores, libertatem, sanguinem. Maar het partic. sitiens met den genetivus b. v. •virtutis,

2) Niet in risum erumpere, dat eerst de latere schrijvers gebruiken. Maar klassiek is risns, vox, flettis ernmpit.

-ocr page 54-

Van tranen, van aandoening niet

kunnen spreken.

Van vreugde weenen.

Vandaar die tranen, daar ligt de knoop, daar ligt de hond begraven. Krokodillentranen.

Prae lacrimis loqui non posse.

Gaudio lacrimare!

Hinc illae lacrimae! [sprcekw.)

Lacrimula.


6. Gezondheid. Ziekte.

A. Eene goede gezondheid genieten.

Zorg dragen voor zijn gezondheid.

Een gezond, sterk gestel.

Ziek zijn.

Ziek worden.

Door een ziekte aangetast worden.

Op het ziekbed geworpen worden.

Het bed houden.

Zwaar ziek zijn, liggen.

Ongesteld, onpasselijk zijn.

De pest breekt in de stad uit.

Iemand verliest alle bewustheid, valt in bezwijming, valt in flauwte.

De ziekte verergert, wordt slimmer.

Door eene ziekte weggerukt worden.

Aan iemands ziekbed zitten.

Een zieke verplegen; over een zieke gaan, of hem behandelen {als getieesheet).

De geneeswijzen, kuren.

Een zieke genezen.

Van een ziekte genezen o/ herstellen, aan de beterhand zijn.

Van een zware ziekte herstellen, er weder bovenop komen.

Bona (firma, prospera) valetudine l)

esse of uti.

Valetudini consulere, operamdare. Firma corporis constitutio o/affectio. Infirma, aegra valetudine esse of uit. J In morbum incidere.

( Aegrotare coepisse.

Morbo tentari of corripi.

Morbo affligi.

Lecto teneri.

IGraviter aegrotare, iacëre.Graviter aegrotare, iacëre.

Gravi morbo affectum esse, con-

flictari, vexari.

Leviter aegrotare, minus valere. Pestilentia in urbem (populum)

invadit {rn'e/ pestis !)

Animus relinquit aliquem.

Morbus ingravescit. 2)

Morbo absïïmi.

Assidêre aegroto.

Aegrotum curare.

Curationes.

Aegrotum sanare (ine/ curare!) Ex morbo convalescere (m'e/ recon-

valescere!)

E gravi morbo recreari of se colligere.


') Valettido is vox media ~ toestand der gezondheid. a) Van m-gcr en aegrotus is de comparativus ongebruikelijk.

-ocr page 55-

41

B. De heete koorts hebben. Aan al zijne leden verlamd zijn. Aan pootje of voeteuvel lijden.

Het gaat beter met hem.

Het gaat iets beter met hem.

Hij is weder hersteld.

Zich om redenen van gezondheid, verontschuldigen, den toestand der gezondheid ter verontschuldiging laten gelden.

7. Slaap. Droom.

A. Gaan slapen, zich ter ruste Cubitum ire. begeven.

Zich aan den slaap overgeven.

De droom komt uit.

Een droom uitleggen, verklaren.

Een droomuitlegger, droomverklaarder.

B. Niet kunnen inslapen.

De zorgen houden mij den slaap uit

deoogen,verhinderen mij te slapen.

Ik heb geen oog kunnen sluiten.

Vast slapen (ten gevolge van vermoeienis).

In een vasten slaap vallen.

In slaap gedompeld zijn.

Vast ingeslapen, in diepen slaap verzonken zijn.

Tot klaarlichten dag slapen.

Ontwaken, wakker worden,

Uit den slaap wekken, wakker maken.

Het bed verlaten.

In den droom iets zien.

Aestu et febri iactari.

Omnibus membris captum esse. l) Ex pedibus laborare, pedibus ae-

grum esse.

Melius ei est, melius se habet. Meliusculus est, meliuscule ei est. Melius ei factum est.

Valetudinem (morbum) excusare, 2) Valetudinis excusatione uti.

Somno of quieti se tradere. Somnium verum evadit.

Somnium interpretari.

Somniorum interpres, coniector.

Somnum capere non posse.

Curae somnum mihi adïmunt, dor-

mire me non sinunt.

Somnum oculis meis non vidi. Arte, graviter dormire (ex lassi-tudine).

Artus somnus aliquem complectitur. Somno captum, oppressum esse. Sopïtum esse.

In lucem dormire.

Somno solvi.

(E) somno excitare, dormientem

excitare.

E lecto of e cubïli surgere. In somnis(«Z(?/ in somnio!), secundum __quietem, in quietealiquid videre.

') Zoo ook aui-ibus, oculis captum esse, doof, blind zijn, niet hooren (in deze beteekenis niet non audire, non videre!], mentc captum esse, waanzinnig zijn.

^ Maar se excusare alicui of a pud aliquem (de en in aliqua re) = zich bij iemand (over iets) verontschuldigen; excusationem alicuius rei habere — iets ter verontschuldiging hebben, b.v. na een misstap.

-ocr page 56-

42

8.

Een droomgezicht hebben. Ik droomde, dat ik zag.

Ik had een droomgezicht.

A, Uit het leven scheiden.

Op den laatsten dag zijns levens, op zijn sterfdag.

Den laatsten adem uitblazen, den geest geven.

Een vroege dood.

Reeds vroeg sterven.

Een plotselingen dood sterven.

Hij heeft zich (zeiven) gedood.

Hij heeft zich het leven benomen.

De handen aan zich zeiven slaan.

Een einde aan het leven maken.

Zoo kwam hij om het leven {van een geweldigeii dood.

Den dood te gemoet gaan.

Zijn bloed voor het vaderland vergieten.

Zijn leven voor het vaderland prijsgeven.

Zich voor het vaderland opofferen.

Vergift innemen.

Zich vergeven, zich door vergift het leven benemen.

Den giftbeker drinken, ledigen.

Van kant helpen, uit den weg ruimen.

B. Zieltogen.

') Ongewoon is se interftcere, se occ

In somnis speciem videre. In somnis visus (inihi) sum videre. Species mihi dormienti oblata est.

Dood.

!(De) vita decedere(De) vita decedere 0/ alleen de-cedere.

(Ex) vita excedere, ex vita abire. De vita exire, de (ex) vita migrare. Mortem (diem supremum) obire. Supremo vitae die.

J Animam edere of efflare. / Extremum vitae spiritum edere. Mors immatura.

Mature decedere.

Subita morte exstingui.

Mortem sibi (ipse) conscivit {niet

sibi ipsum. *)

Se (ipse) vita privavit.

Manus, vim sibi afferre.

Vitae finem facere.

Talem vitae exitum (niet finem!)

habuit.

Mortem oppetere.

Sanguinem suum pro patriaeffun-

dere of profundere.

Vitam profundere pro patria.

Se morti offer re pro salute patriae. Venenum sumere, bibere.

Veneno sibi mortem consciscere.

Poculum mortis (mortiferum) ex-

haurire.

E 0/quot; de medio tollere.

Animam agere.

re, sc neeare zonder toevoeging van ipse*


-ocr page 57-

43

Necessaria {tgst. voluntaria) morte mori.

Morbo perire, absümi, consümi. Debitum naturae reddere. ^ Mortem occumbere pro patria.

Plagam extremam infligere. (Perii!) actum est 1) (de me!).

Den dood voor het vaderland

sterven.

Den doodsteek geven.

(Ik ben verloren, het is met mij gedaan.)

9. Begrafenis.

Een natuurlijken dood sterven.

B. Begraven worden (op staats-,

op eigen kosten).

Iemand begraven, ter aarde bestellen.

I Tusta facere, solvere alicui.

Iemand de laatste eer bewijzen. { Supremo officio in aliquem fungL

Eene lijkstaatsie voor iemand hou- Funus alicui facere, ducere.

den.

Een doode geleiden, aan de uit- | Funus alicuius exsequi.

vaart deelnemen.

Iemand den laatsten plicht bewijzen.

Een lijk bijzetten.

Iemands lijk verbranden.

Een plechtige lijkstoet.

Eene plechtige begravenis houden.

Openbare spelen geven ter eere van een overledene.

De lijkrede.

De eer der begrafenis missen,

derven.

Op den grafsteen staat het volgende opschrift.

Hier ligt begraven, hier rust.

Funere efferri, ook alleen efferri (publice, publico, suo sumptu). Sepultura aliquem afficere.

\ Exsequias alicuius funeris prosequi. Supremis officiis aliquem prosequi.

Mortuum 2) in sepulcro condere. Aliquem mortuum cremare. Pompa funebris.

Funus of exsequias celebrare. Ludos funebres alicui dare.

Oratio funebris 3).

Sepulturae honore carere.

Sepulcro {Dat) of in sepulcro hoe

inscriptum est.

Hie situs est...

1

a) Actum est of res acta est beteelcent eigenlijk; de openbare behandeling eener zaak (het proces) is uit, de akten zijn gesloten.

2

^ Anders heet het lijk corpus mortuum of hominis mort ui of alleen corpus. Cadaver is een lijk, dat reeds in ontbinding is.

3

) Als lofrede laudatio funebris of alleen laudatio.

-ocr page 58-

44

V. Omstandigheden van het leven.

(Dit geheele hoofdstuk valt onder B).

i. Toestand. Omstandigheid.

Menschelijke zaken, de wereld {in den zin van: menschelijke dingen).

Dit is 's werelds loop.

Zoo gaat het in de wereld.

Dat is onze bestemming.

Het aardsche, ondermaansche verachten.

Zich boven het aardsche verheven gevoelen.

Zich in een beteren (slechteren) staat bevinden.

Het lot, de toestand der laagste volksklasse.

Mijne zaken zijn in beteren toestand.

In een beteren toestand verplaatst, gebracht worden.

Iemand in zijn vorigen toestand herstellen.

In zulke ongunstige omstandigheden.

Een onzekere, hopelooze, benarde toestand.

Iemand in het nauw. in verlegenheid brengen.

Zich in moeielijkheid, verlegenheid bevinden.

Het gaat hem goed, uitstekend.

De zaak is zoo gelegen.

Met die zaak is het evenzoo (geheel anders) gelegen, gesteld.

Res humanae of alleen res.

Haec est rerum humanarum con-dicio.

Sic vita hominum est.

Ita (ea lege, ea condicione) nati sumus.

Res externas o/humanas despicere.

Res humanas infra se positas ar-bitrari.

Meliore (deteriore) condicione esse, uti.

Condicio ac fortuna hominum in-fimi generis.

Res meae meliore loco, in meliore causa sunt.

Meliorem in statum redigi.

Aliquem in antiquum statum, in pristïnum restituere.

In tanta rerum (temporum) ini-quitate.

Res dubiae, perditae, afflictae.

In angustias adducere aliquem.

In angustiis (difficultatibus), esse of versari.

Angustiis premi, difficultatibus affici.

Agitur bene, praeclare cum aliquo.

Res ita est, ita (sic) se habet.

Eadem (longe alia) est huius rei ratio.


-ocr page 59-

45

Dit is geheel anders.

De zaak, de aard der zaak brengt dit mede.

Naar gelang van de zaak, van de omstandigheden.

Naar tijd en omstandigheden.

De zaak is zoo ver gekomen, dat...

Hoe gaat het met u? Hoe staan de zaken?

Ik verkeer in hetzelfde geval, ik bevind mij in dezelfde omstandigheden.

Indien mij iets overkwam, indien ik kwam te sterven.

Nu het zóó met de zaak is gelegen, onder deze of zoodanige omstandigheden.

Hoe het ook uitvalle, wat er ook van kome, het ga zoo 't wil.

2. Begin. Einde.

Eene zaak met iets beginnen.

Beginnen, aanvangen.

Met het kleine beginnen, nederig beginnen.

Zich gereedmaken, toerusten, aangorden tot iets.

De eerste kennis, het begin van iemands wetenschap, de kennis van den eerstbeginnende.

Ergens een einde aan maken.

Een einde nemen.

Iets ten einde brengen.

') Incunabula eigenlijk = windsels.

bnla — de wieg, voor begin, oorspronj

Hoc longe aliter, secus est. Res (ita) fert.

Pro re (nata), pro tempore.

Pro tempore et pro re.

Res eo of in eum locum deducta

est, ut.

Quo loco res tuae sunt?

Eadem est causa mea o/in eadem causa sum.

Si quid (humanitus) mihi accidat

of acciderit.

Quae cum ita sint.

Utcumque res ceciderit.

Afloop. Uitslag.

Initium capere, incipere ab ali-qua re.

Initium facere, ducere, sumere

(alicuius rei).

Ab exiguis initiis proficisci.

^ Parare (c. Lif.)

I Aggredi ad aliquid faciendum. V elut (quasi) incunabula ^ doctrinae.

IFinem facere alicuius rei.Finem facere alicuius rei.

Finem imponere, afferre, consti-

tuere alicui rei.

Finem habere.

^ Ad finem aliquid adducere. / Ad exitum aliquid perducere. Eerst bij latere schrijvers wordt ook cuna-gebruikt.


-ocr page 60-

46

Tot het gewenscht einde gebracht worden.

Iets loopt mede, gaat voorspoedig, gaat glad van stapel {gemeenzaam).

Een uitkomst, uitslag, uitwerking hebben.

Een gunstigen afloop hebben.

Waarop zal dit uitloopen, hoe zal dit afloopen, wat zal het einde hiervan wezen ?

Iets verijdelen.

De reden ligt in, moet gezocht worden in iets.

Vele redenen bewogen mij daartoe.

Eene reden, iets als reden voorwenden.

Iets voorwenden, zich achter iets verschuilen.

Ad exitum prevenrei, adduci.

Aliquid (bene, prospere) succedit of procedit {tgst. param pro-cedere, non succedere). Eventum habere.

Felicem exitum habere.

Quorsum haec res cadet 0/evadet ?

De zaak viel anders uit, dan ik gedacht had.

Wat zal er van hem worden?

Wat aan te vangen, wat moet ik aanvangen met dien man ?

3. Reden. Oorzaak. Bron.

Eene reden opgeven, beweegreden Causam afferre. bijbrengen of aanvoeren.

Om goede, billijke, gegronde redenen.

Gewichtige of zware redenen,

allerdringendste redenen.

Niet zonder reden, om goede reden.

Wat was de reden dat... ?

(pok hoe ho-

^ Ad irritum redigere aliquid. ] Irritum reddere aliquid (pass. ad ' irritum redigi of cadere). Res aliter cecidit ac putaveram.

Quid illo fiet? Quid huic homini mina) faciam?

lustis de1) causis.

Magnae (graves), necessariae causae.

Non sine causa.

Quid causae fuit, cur.. ?

Causa posita est in aliqua re.

Causa repetenda est ab aliqua re

{niel quaerenda est!)

Multae causae me impulerunt ad

aliquid of vA.. .

Causam interponere o/interserere.

Praetendere, praetexere aliquid.


1

) Men zegt ob cam cansam, niet earn oh causam, maar wel ea en qua dc causa. Dc beteekenis van iustus blijkt nog duidelijker uit: bclbun iustiun = een rechtvaardige, wettige oorlog, proelium iustttm = een geregelde, ordelijke strijd.

-ocr page 61-

47

Een geschikt voorwendsel vinden.

Onder het voorwendsel.

Oorzaken en gevolgen.

Uitwendige oorzaken.

Oorzaken, die in den aard der zaak liggen.

Aaneenschakeling, onderling verband van oorzaken.

Kleine oorzaken hebben dikwijls groote gevolgen.

Uit iets ontstaan, voortvloeien.

Van iets uitgaan of voortkomen.

In ruime mate of overvloedig uit iet? voorkomen (voor iets).

Voordeel, nut ontspruit uit iets.

Uit de eerste, onvervalschte bronnen putten uit niette vertrouwen bronnen putten, de hoofdbronnen niet kennen).

Dat komt uit dezelfde bron, dit is van denzelfden oorsprong.

Bron en oorsprong.

Causcim idoneam nancisci.

Per causam (c. Gen)

Causae rerum et consecutiones.

Causae extrinsecus allatae.

Causae in ipsa re positae.

Rerum causae aliae ex aliis nexae.

Ex parvis saepe magnarum rerum momenta pendent.

Ex aliqua re nasci, manare.

Ab aliqua re proficisci.

Ex aliqua re redundare (in of ad aliquid).

Utilitas efflorescit ex aliqua re.

E fontibus haurire (tgst. rivulos consectari of fontes non videre).

Haec ex eodem fonte fluunt, ma-nant.

Fons et caput {zie noot bi. 33.)


4. Opzicht. Belang. Invloed. Macht. Welgevallen.

In dit opzicht.

In vele opzichten, in menig opzicht.

In beiderlei opzicht, in beide gevallen.

In alle andere opzichten, voor het overige.

In elk opzicht.

Eenigermate, in eenig opzicht.

Iets in aanmerking nemen, in rekening brengen.

Van groot belang, van geen belang zijn.

Den doorslag aan iets geven.

Quo in genere.

Multis rebus of locis.

In utraque re.

Ceteris rebus {niet cetera!)

Omni ex parte; in omni genere;

omnibus rebus.

Aliqua ex parte.

Rationem habere alicuius rei.

Magni, nullius momenti esse.

Momentum afferre ad aliquid.


-ocr page 62-

48

Eene zaak raken, voor eene zaak van belang zijn.

Dit heeft geen invloed opden wijze.

Dit is niet van toepassing op den wijze, de wijze is daarboven verheven.

Veel tot iets bijdragen.

Dit heeft grooten invloed op (liet geschieden van) iets.

Op iets berusten, in iets vervat zijn, op iets steunen.

Op u steunt alles, van u hangt alles af, gij hebt alles in handen.

Op dit ééne punt berust alles, daarop komt alles aan, daarvan hangt alles af.

Van iets afhangen.

Uit iets bestaan.

Uit iets blijken, zich in iets openbaren.

In iemands macht staan, iets in handen hebben.

De zaak is nog niet uitgemaakt, is onbeslist, hangende.

Ik heb er nog de vrije beschikking over, mijne handen zijn daarin nog niet gebonden.

Het is niet meer in mijne macht.

Zich de vrije beschikking, de beslissing voorbehouden.

Zooveel in mijne macht is.

Zooveel in zijne macht is.

Pertinere ad aliquid.

Hoe nihil ad sapientem pertinet. Hoc in sapientem non cadit.

Multum valere ad aliquid.

Multum afferre ad aliquid. Hoe magnam vim habet ad aliquid.

Positum, situm esse in aliqua re. Contineri aliqua re. 1)

Consistere in aliqua re.

In te omnia sunt.

In ea re omnia vertuntur.

Pendêre ex aliqua re.

Constare ex aliqua re.

Cemi (in) aliqua re {niet ex aliqua re!)

In manu of in potestate alicuius

situm of positum esse.

Penes aliquem esse.

Res Integra 2) est.

Res mihi Integra est.

Mihi non est integrum, ut. . Integrum (causam integram) sibi

reservare.

Quantum in me (situm) est. Quantum in ipso (niet in eo!) est.


') Contineri aliqua re beteekent ook i) ingesloten of begrensd zijn door iets, b.v. oceano, 2) beperkt zijn tot iets, b.v. moenibus. \

a) De hoofdbeteekenis van integer (z'w-TAG tango), waarvan ook de overige beteekenissen kunnen worden afgeleid, is: onaangeroerd, ongerept.

-ocr page 63-

49

Aan u staat het hierover te be- Penes te arbitrium huius rei est. slissen.

Arbitrio alicuius omnia permittere. Omnium rerum arbitrium alicui permittere.

Volgens uw welgevallen, zooals Arbitratu of arbitrio tuo.

Alles aan iemands welgevallen overlaten.

het u belieft.

5. Gelegenheid. Mogelijkheid. Aanleiding. Toeval.

Eene gunstige, geschikte, goede, schoone gelegenheid biedt zich aan.

Bij gelegenheid.

Bij elke gelegenheid.

Iemand gelegenheid geven, verschaffen tot iets.

Eene gelegenheid (ioevallig) vinden.

Van eene gelegenheid gebruik maken.

Eene gelegenheid laten voorbijgaan.

De gelegenheid verzuimen, ongebruikt laten voorbijgaan.

Eene gelegenheid gretig aangrijpen, bij de haren grijpen (gemeenz)

Iemand in de gelegenheid, in de mogelijkheid, in staat tot iets stellen.

Occasio 1) datur, offertur.

Occasione data, oblata.

Per occasionem.

^ Quotiescunque occasio oblata est.

^ Omnibus locis.

Occasionem alicui dare, praebere alicuius rei of ad aliquid faciendum.

Occasionem nancisci.

Occasione uti.

Occasionem praetermittere, amittere {uil onachtzaamheid), omittere (met opzet), dimittere Vrijwillig).

Occasioni deesse. 2)

Occasionem arripere.

1 Facultatem alicui dare alicuius rei ^ of ut possit.

\ Potestatem 3), copiam alicui dare, f facere met gen. gerund.


') Niet occosio opportnna, hona, pulchra, omdat in occasio reeds het begrip van gimstig ligt opgesloten. Daarentegen zegt men occasio praeclara, arnpta, tanta.

2) Evenzoo deesse officio ~ zijn plicht verzuimen, aan zijn plicht te kort komen, muneri = zijn ambt of bediening niet vervullen, rei publicae, het welzijn van den staat uit het oog verliezen, sibi, zich zelf te kort doen, nadeel doen.

3) Zoo zegt men potestatem alicuipugnandifacere, iemand een veldslag aanbieden, potestatem sui facere alicui 1) een gevecht aannemen, 2) iemand audientie verleenen, voor iemand te spreken zijn (ook sui convcniendi alicui potestatem facere).

4

-ocr page 64-

Iemand de mogelijkheid tot iets ontnemen.

Er is geen middel, geen mogelijkheid daartoe.

Aanleiding geven tot verdenking.

Aanleiding, reden geven tot berisping.

Aanleiding in iets vinden, tot iets gebracht worden.

Door een of ander toeval.

Enkel toevalligerwijze.

6.

Vooi spoed hebben.

Door het geluk begunstigd of ge.-diend worden, de gunst der fortuin ondervinden, het gaat voor den wind, het geluk lacht toe.

Het geluk verblindt.

Zijn geluk beproeven.

Zijn geluk in de waagschaal stellen, of cp het spel zetten.

Het op zijn geluk laten aankomen.

Zijn geluk in handen hebben.

Het geluk uit de handen geven.

Het geluk wendt zich af, keert den rug toe.

Een speelbal der fortuin

Een troetelkind van de fortuin of van het geluk.

Door het geluk verlaten zijn.

Het geluk maakt iemand groot, ook: verhoovaardigt iemand.

Door voorspoed hoogmoedig, vermetel of roekeloos worden.

Iets zet het geluk de kroon op.

Het geluk de kroon opzetten.

Facultatem, potestatem alicui eri-

pere, adimere.

Nulla est facultas alicuius rei.

Locum dare suspicioni.

Ansas dare ad reprehendendum,

reprehensionis.

Ansam habere reprehensionis. Adduci aliqua re (ad aliquid of ut).

Nescio quo casu.

Temere et fortuïto; forte (et) temere. Geluk.

Fortuna secunda uti.

Fortunae fa vore of prospero flatu

fortunae uti.

Fortunam fautricem nancisci.

Fortuna caecos homines efBcit,

animos occaecat.

Fortunam tentare, experiri. Fortunam periclitari (periculum fa-cere).

Fortunae se committere.

Fortunam in manibus habere. Fortunam ex manibus dimittcre. Fortuna commutatur, se inclïnat.

Ludibrium fortunae.

Is, quem fortuna complexa est.

A fortuna desertum.derelictum esse. Fortuna aliquem effert.

Rebus secundis efferri.

!Ad felicitatem (magnus) cumulusAd felicitatem (magnus) cumulus

accedit ex aliqua re.

Aliquid felicitatis cumulum affert. Felicitatem magno cumulo augere.


-ocr page 65-

5i

Indien alles gelukkig en naar

wensch gaat.

Gelukzaligheid, gelukkig leven.

Tot een gelukkig leven.

Het treft zeer gelukkig, dat . . .

In rebus prosperis et ad volun-

tatem fluentibus.

Beata vita, beate vivere, beatum esse. l)

Ad bene beateque vivendum. Peropportune accidit, quod.


7. Ongeluk. Lot. Verderf.

l Fortuna adversa.

Het ongeluk, de tegenspoed. „ , „.. .

0 ö r I Res adversae, amictae, perditae.

Ongelukkig worden, een ongeluk In calamitatem incidere.

beloopen.

Hem overkomt een ongeluk, on- Calamitatem accipit, subit.

heil ; hij ondergaat eene wederwaardigheid.

Geen ongeluk 0/ ramp beleven, Nihil calamitatis (in vita) videre. (in het leven) ondervinden.

I Calamitatem haurire.

Den hidenskelk -) ledigen. „ . . ,

J f Omnes labores exanclare.

Ongeluk, verderf over iemand Calamitatem, pestem inferre alicui. brengen.

Door rampen getroffen worden. Calamitatibus afRïgi.

Door ongeluk, rampen overstelpt Calamitatibus obrui.

worden.

Het einde van zijn lijden vinden. Calamitatibus defungi.

Door rampspoed geleerd, wijs ge- Calamitate doctus.

worden.

Met tegenspoed te kampen hebben. Conflictari (cum) adversa fortuna.

In 't ongeluk neergestort liggen. In malis iacêre.

Door rampen bestormd worden. Malis urgeri

') Bcatitas en Iec. tit 11 do is door Cicero slechts op eene plaats (dc natu rn deorunt I 34, 95) en nog alleen bij wijze van proef gebruikt.

2) Dikwijls mng men een beeld, dat in het Nederlandsch door een werkwoord met een zelfst. naamwoord uitgedrukt wordt, in het Latijn alléén door een werkwoord teruggeven : b. v. cmicitiam jnngere, den band der vriendschap sluiten, religioncm laiefactare, het gebouw van den godsdienst ondermijnen, bellum exstingucre, de oorlogsfakkel uitdcovcn, libido conscdit, de storm van den hartstocht is bedaard, reinsias mem. nu nta cxcdcrat, de tar.d van den tijd had aan de gedenkteekens geknaagd.

-ocr page 66-

52

-

Fortunae vicissitudines.

Ancipites et varii casus.

Sub varios incertosque casus sub-

iectum esse.

Varia fortuna uti.

Multis casibus iactari.

Multis iniquitatibus exerceri. 1)

Fortunae telis propositum esse.

Fortunae obiectum esse.

Ad iniurias fortunae expositum

esse.

Fortunae cedere.

Aliquem affligere, perdere, pes-

sumdare, in praeceps dare. Fraecipitem agi, ire.

Ad interitum mere.

Ad exitium vocari.

In perniciem incurrere.

Pestem alicui (in aliquem) machi-nari.

Perniciem (exitium) alicui afferre, moliri, parare.

Ab exitio, ab interitu aliquem vindicare.

') De eerste beteekenis van exercere is afmatten, geen rast laten. Vandaar overdrachtelijk: veel moeite veroorzaken, kwellen, b. v. fortitjia aliqnem vehe-menter exercet. En daarom is exercere de kunstterm voor elk handwerk, ambacht en in het algemeen voor eiken werkkring, waarin bestuur of toezicht gevorderd wordt: exercere agros, landbouw drijven, metalla, mijnen ontginnen, navem, reederij drijven, vectigalia, de tollen beheeren, voornamelijk van de pachters der rijkstollen [picblicani) •, is, qui exercet iiidicium, de voorzitter der rechtbank {praetor).

De wisselingen van het lot; de onbestendigheid, wisselvalligheid der fortuin.

Allerlei hachelijke voorvallen uit het leven.

Aan de wisselvalligheid van het lot onderworpen zijn.

Een afwisselend lot hebben.

Velerlei wisselingen van het lot te doorworstelen hebben.

Door wederwaardigheden zwaar beproefd worden.

Aan de slagen van het lot blootgesteld zijn.

Aan een ongelukkig lot prijsgegeven zijn.

Aan de onbillijkheid van het lot blootgesteld zijn.

Zich schikken of zich voegen naar zijn lot.

Iemand in het verderf storten.

In zijn verderf loopen, zijn verderf te gemoet ijlen, te gronde gaan.

Het op iemands ondergang toeleggen.

Iemand ten ondergang brengen, iemands ondergang bereiden, iemand ten verderve strekken.

Iemand van den ondergang redden.

-ocr page 67-

53

8. Gevaar. Proef (Periculum). Veiligheid.

lu gevaar zijn of verkeeren.

De toestand is zeer hachelijk, hoogst gevaarlijk.

In doodsgevaar verkeeren.

In gevaren komen, geraken.

Iemand dreigen, bedreigen gevaren.

Dreigende gevaren vloeien voor iemand ergens uit voort.

In het gevaar gaan, het gevaar te gemoet gaan, het gevaar onder de oogen zien of treden.

Zich aan gevaren blootstellen.

Zijn leven aan gevaar blootstellen.

Iemand, iets in gevaar brengen.

Zich in levensgevaar storten.

Iemands leven staat op het spel.

Op het oogenblik van het gevaar.

Iemand uit het gevaar redden.

Geen gevaar vreezen of ontzien voor . . .

Gevaren te boven komen, aan gevaren ontsnappen.

De proef van iets nemen, iets op de proef stellen.

Zich met den vijand meten.

In periculo esse of versari.

Res in summo discrimine versatur.

In vitae discrimine versari.

In pericula incidere of incurrere.

Pericula alicui imminent, impendent.

Pericula ex aliqua re in of ad aliquem redundant.

Periculum subire, adire, suscipere.

Periculis se offerre.

Salutem, vitam suam in discrimen offerre {niet exponere!)

Aliquem, aliquid in periculum (discrimen) adducere, vocare l).

Alicui periculum creare, confiare.

In periculum capitis, in discrimen vitae se inferre.

Salus, caput, vita alicuius agitur, periclitatur, in discrimine est of versatur.

In ipso periculi discrimine.

Aliquem ex periculo eripere, servare.

Nullum periculum recusare pro ..

Periculis perfungi.

Periculum facere alicuius rei.

Periculum hostis facere.


') Vocare wordt ia verschillende uitdrukkingen gebezigd, b. v. in invidiam, in suspicionem, in dubium, ad exitium, in periculum vocare. In het passief dient het ter omschrijving van niet gebruikelijke passiva, b. v. in odium vocari = gehaat worden. Hetzelfde geldt van venire.

-ocr page 68-

54

't Is tot het uiterste gekomen,

In veiligheid zijn.

Iets in veiligheid brengen.

Res ad extremum casutn perdue ta est.

Ad extre.na perventum est. In tuto esse.

In tuto collocare aliquid.


9. Hulp. Redding. Troost.

Iemand hulp verleenen, redding brengen.

Iemand te hulp komen.

Iemand om hulp smeeken.

Zijne toevlucht tot iemand nemen.

Tot het laatste redmiddel overgaan, naar het laatste redmiddel grijpen.

Onmiddellijke hulp.

Iemand ter zijde staan (om te helpen b. v. als advocaat).

Iemand redding brengen.

Op zijne redding bedacht zijn.

Voor eigen belangen, voor zich zelf zorgen.

In de redding slagen.

Troost schenken.

Geen troost aanbieden, verleenen.

Daarin troost vinden, den troost smaken.

Iemand troosten over iets.

Iemand in zijn smart troosten.

Iemand troosten in het ongeluk.

Ik troost mij daarmede.

V

Auxilium, opem, salutem ferre

alicui.

Auxilio alicui venire.

Alicuius opem implorare. Confugere ad aliquem of ad opem,

ad fidem alicuius. Ad extremum auxilium descen-dere. ^

Auxilium praesens. 2)

Adesse alicui of alicuius rebus

(fgst. deesse).

Salutem alicui afferre.

Saluti suae consulere, prospicere. Suis rebus of sibi consulere.

Salutem expedire.

Solacium praebere, afferre.

Nihil habere consolationis. Hoc solacio frui of uti.

Consolari aliquem de aliqua re. Consolari dolorem alicuius. Consolari aliquem in miseriis. I Hoe (illo) solacio me consölor. I Haec (ilia) res me consolatur.


') Zoo wordt descendere dikwijls gezegd van datgene, waartoe men niet dan ongaarne overgaat.

s) Ook poena praesens, onmiddellijke straf; pecunia praesens gereed geld; medicina praesens, snel werkend geneesmiddel; deus praesens, hulpvaardige god ; in rem praesentem venire, zich ter plaatse begeven, om de zaak in oogenschouw te nemen.

-ocr page 69-

55

id. Rijkdom. G

Rijk zijn.

Zeer rijk zijn.

Met de gaven der fortuin rijk bedeeld zijn.

In grooten overvloed leven.

Iemand van arm rijk maken.

Gebrek aan iets lijden.

Tot de (uiterste) armoede, tot (de uiterste) behoeftigheid komen oj vervallen.

Zich kommervol onderhouden, het leven kommervol voortsleepen.

In armoede leven.

Behoeftig, doodarm zijn.

Aalmoezen vragen, bedelen.

Eene aalmoes geven.

Geld bijdragen tot iets.

ii. Nut. Belang.

Nuttig, van nut zijn.

Nut, voordeel aanbrengen.

Veel (niets, iets) tot het nut van 't algemeen, tot het openbare nut bijdragen.

Iets tot eigen nut öf voordeel aanwenden, doen strekken.

Bij alles slechts zijn eigen voordeel beoogen.

Voor iemands belangen zorgen, ze behartigen, beschermen, (tgst. ze schaden, in den weg staan.)

ebrèk. Armoede.

Divhiis, copiis abundare.

| Magnas opes habere.

Opibus maxime florere.

Omnibus opibus circumfluere. Fortunis maximis ornatum esse.

In omnium rerum abundantia vi-vere.

Aliquemex paupere divitem facere. Inopia alicuius rei laborare, premi. Ad paupertatem, ad inopiam (sum-mam omnium rerum) redigi.

Vitam inopem sustentare, tolerare.

In egestate esse, versari.

Vitam in egestate degere. In summa egestate o/mendicitate

esse.

Stipem colligere.

Stipem porrigere.

Stipem (pecuniam) conferre in aliquid.

Voordeel. Schade.

Usui of ex usu esse.

Utilitatem afferre, praebere. Multum (nihil, aliquid) ad com-munem utilitatem afferre.

Aliquid in usum suum conferre.

Omnia ad suam utilitatem referre.

Rationibus alicuius prospicere of i consulere (tgst. officere, ob-' stare, adversari).

I Commodis alicuius servire. Commoda alicuius tueri.


-ocr page 70-

56

Mijn belang bracht het zoo mecje. (Rijk) gewin, (groote) winst, voordeel uit iets trekken.

Iemand vloeien voordeelen uit iets toe.

Iets komt mij te baat, ten goede. Wat (niets) baat het te... Aan wien strekt het tot voordeel ?

Schade lijden. 1)

Iets ten offer brengen, opofferen. Iemand schade doen, toebrengen. Schade of verlies (niet moed en

kracht) weten te dragen.

Iemand benadeelen.

De geleden verliezen herstellen.

Schade vergoeden of herstellen, schadeloosstellen.

Schadevergoeding eischen. Schadevergoeding geven.

12. Welwillendheid. Gunst.

Meae rationes ita tulerunt. Fructum (uberrimum) capere, per-cipere, consequi ex aliqua. re ') Fructus ex aliqua re redundant in

of ad aliquem.

Aliquid ad meum fructum redundat. Quid (nihil) attinet? {met volg. in fin.) Cui bono?

Damnum [tgst. lucrum) facere. Damno affici.

Detrimentum capere, accipere, facere.

lacturam 2) alicuius rei facere. Damnum inferre, afferre alicui. Damnum ferre.

Incommodo afficere aliquem.

Incommodis mederi.

Damnum of detrimentum sarcire

[niet reparare!)

Damnum cornpensare cum aliqua re. Res repetere.

Res restituere.

Genegenheid. Welgevallen.


Welwillend jegens iemand zijn, | Benevolo animo esse in aliquem. welwillendheid jegens iemand j Benevolentiam habere erga ali-koesteren. ( quem.

1

a) Evenzoo incomntodum accipere, nadeel lijden; naufragium facere, schipbreuk lijden.

2

noxius = een boosdoener.

-ocr page 71-

57

Zich iemands welwillendheid, gunst, genegenheid verwerven.

Iemand welwillendheid ^/quot;genegenheid betoonen.

Bij iemand in gunst staan.

In hooge gunst bij iemand staan.

In gunst bij iemand komen; de gunst van iemand verwerven.

Iemands gunst trachten te winnen, (sterker) bejagen.

Iemand genegen zijn.

Iemand te wille zijn, zijn zin geven.

Iemands belangen toegedaan zijn; het goed met iemand meenen.

Iemand een (groot) genoegen doen.

Zich naar iemand voegen, schikken.

Zich naar iemands wensch gedragen, schikken.

Zich geheel en al naar iemand plooien, schikken; geheel naar den zin van iemand leven; naar iemands pijpen dansen {gemeenzaam).

Benevolentiam, favorem, volunta-tem alicuius sibi conciliare of colligere (ex aliqua re). | Benevolentiam alicui praestare, in I aliquem conferre.

I Benevolentia aliquem complecti I of prosequi.

IGratiosum esse alicuiGratiosum esse alicui of apud aliquem.

In gratia esse apud aliquem. ( Multum valere gratia apud ali-j quem.

' Florere gratia alicuius.

| Gratiam inire ab aliquo of apud ! aliquem.

I In gratiam alicuius venire.

Gratiam alicuius sibi quaerere, sequi, (sterker) aucupari.

Studere, favere alicui.

Studiosum esse alicuius.

Propenso animo, studio esse of propensa voluntate esse in aliquem (tgst. averso animo esse ab aliquo).

Alicui morem gerere, obsequi..

Alicuius causa veile of cupere.

Gratum (gratissimum) alicui facere.

!Se conformare, se accommodare ad alicuius voluntatem.Se conformare, se accommodare ad alicuius voluntatem.

Alicuius voluntati morem gerere.

Se convertere, converti ad alicuius nutum. l)

Totum se fingere et accommodare ad alicuius arbitrium et nutum.


') Daarentegen se convertere ad aliquem óf = zich tegen iemand (met vijandig oogmerk) keeren, óf = zijn blik met vertrouwen op iemand richten.

-ocr page 72-

58

Iemand van zich afkeerig maken. Voluntatem of animum alicuius a

se abalienare, aliquem a se abalienare of alienare.

13. Weldaad. Dank. Vergelding.

[ Beneficium alicui dare, tribuere. Beneficio aliquem afficere, or-nare.

Beneficia in aliquem conferre. Benefk'iis aliquem obstringere,

obligare, devincire.

Beneficium remunerari of reddere

(cumulate).

Gratus (fgsl. ingratus) animus.1) Gratiam alicui debere.

Goed met kwaad vergelden. Kwaad met goed vergelden.

Verdienste.

Gratiam alicui habere.

Gratiam alicui referre (meritam, debitam) pro aliqua re.

Gratias alicui agere pro aliqua re.

Grates agere (dis immortalibus).

Gratiam mereri.

Par pari referre of paria paribus re-spondere.

Bonam (praeclaram) gratiam referre.

Benefacta maleficiis pensare.

Maleficia benefactis remunerari.

Pro maleficiis beneficia reddere.

14. Verdienste. Waarde. Bei.ooning. Prijs.

Zich bij, jegens iemand of jegens Bene, praeclare (melius, optime) iets verdienstelijk maken. mereri 2) de aliquo of de ali

qua re.

') Het ontbrekende subst. wordt ook met animus omschreven in: animus inex-orahilis — onverbiddelijkheid, animus implacabilis = onverzoenlijkheid (maar placabilitas = verzoenlijkheid), animus (fides) venal is = omkoopbaarheid.

') Wijl mereri eene vox media is, wordt het nooit zonder adverbium gebruikt.

Iemand eene weldaad bewijzen.

Iemand met weldaden overladen.

Iemand door weldaden verplichten, aan zich verbinden.

Eene weldaad (ruimschoots) vergelden.

Dankbaarheid.

Iemand dankbaarheid verschuldigd zijn.

Iemand dank weten {imvendig).

Zich dankbaar jegens iemand betoonen [door daden), iemand erkentelijkheid bewijzen.

Iemand dankzeggen (met ivoorden), dank betuigen.

Op plechtige wijze (de Goden) dankzeggen.

Dankbaarheid verdienen.

Gelijk met gelijk vergelden.

Iets goed (rijkelijk) vergelden.

-ocr page 73-

59

Iemand o/iets een ondienst doen 0/ bewijzen, iemand slecht dienen.

De verdienste van iemand jegens iemand 0/ iets.

Zonder mijne verdienste.

Naar verdienste.

Veel (eenige) waarde aan iets hechten.

Veel met iemand ophebben, iemand hoogschatten, op prijs stellen.

Iemand (schitterend) beloonen.

Iemand naar verdienste beloonen.

Eene belooning, een prijs uitloven.

Iemand den prijs toekennen, geven.

Den prijs wegdragen, behalen.

Het loon* voor iets bedongen.

Gehuurd zijn {van personen).

Male mereri de aliquo of de ali-qua re.

Meritum(a) alicuius in aliquem of

aliquid.

Nullo meo merito.

Ex en pro merito.

Multum (aliquid) alicui rei tri-buere.

Multum alicui tribuere.

Praemiis (amplissimis, maximis)

aliquem afficere.1) Meritumpraemium alicui persol vare Praemium exponere of proponere

(lot aanmoediging).

Praemium ponere (als prijs voor

den overwinnaar).

Palmam deferrc of dare alicui. Palmam ferre, accipere.

Pacta merces alicuius rei.

Mercede conductum esse.


15. Verzoek. Wensch. Last. Bevel.

Iemand met aandrang, dringend, zeer dringend verzoeken.

Iemand met verzoeken bestormen, lastig vallen.

Ootmoedig smeeken.

Het verzoek toestaan, inwilligen.

Aan iemands verzoek voldoen.

Zich door dringende (ootmoedige) beden laten bewegen, overhalen.

Orare et obsecrare aliquem. Magnopere, vehementer, etiam

atque etiam rogare aliquem. Precibus aliquem fatigare.

Supplicibus verbis orare.

Precibus obsequi.

Alicui petenti satisfacere, non deesse.

Magnis (infimis) precibus moveri.


') Men lette op het menigvuldig gebruik van afficere: b. v. afficere aliquem admiratione, beneficio, exsilio, honore, iniuria, huidf. pien-i, supplicio. Van bijzonder belang is het passieve gebruik van afficere, b. v. affici admiratione, bewon-tlerd worden, gaudio, voltiptate, verblijd worden, dolore, smartelijk aangedaan ■worden, poena, gestraft worden.

-ocr page 74-

6o

Iemand iets afslaan.

Iemand een afslaan.

Ik zal geen uwer vorderingen afwijzen.

Iets bij iemand bewerken, van iemand verkrijgen.

Mijne wenschen worden vervuld.

Iemands wensch vervullen, verlangen bevredigen.

Naar wensch.

Aan eene zaak den besten uitslag wenschen.

Moge het goed voor u uitvallen! Moge het u goed bekomen!

Iemand een taak opleggen, een last opdragen.

Een last volbrengen, zich van zijn last kwijten.

Bevelen volbrengen.

Vriendschap koesteren, onderhouden, daaraan getrouw zijn.

Iemand tot vriend hebben.

Ik leef in vriendschap, in vijandschap met iemand.

Vriendschappelijken, gemeenza-men, vertrouwelijken omgang met iemand hebben.

verzoek, eene bede

Negare {sterker denegare) alicui aliquid.

SPetenti alicui negare aliquid.Petenti alicui negare aliquid.

Repudiare, aspernari preces ali-cuius.

Nihil tibi a me postulanti recusabo.

Aliquid ab aliquo impetrare.

Optata mihi contingunt.

Voluntati alicuius satisfacere, ob-sequi.

Ex sententia.

Aliquid optimis ominibus prosequi.

Bene id tibi vertat!

1 Mandatum, negotium alicui dare. ( Negotium ad aliquem deferre. Mandatum exsequi, persequi, con-ficere.

lussa {gewoonlijk slechts in plur), imperata facere.

16. Vriendschap. Vijandschap. Verzoening.

Vriendschap met iemand sluiten,

aangaan.

Amicitiam cum aliquo iungere, facere, inire, contrahere. {Zie ook bl. 51 aanm. 2).

Amicitiam colere.

Uti aliquo amico. Est 0/ intercedit mihi cum aliquo amicitia.

Sunt o/ intercedunt mihi cum

aliquo inimicitiae. ')

Uti aliquo familiariter.


') In den singularis staat inimicitia slechts, wanneer er spraak is van het abstracte begrip van het woord.

-ocr page 75-

bi

Door den innigsten, nauwsten band van vriendschap met iemand vereenigd zijn.

Door oude vriendschap verbonden zijn.

Iemands vriendschap zoeken.

Iemands vriendschap verwerven.

Zich bij iemand als vriend aansluiten.

Iemand als derde in het vriendschapsverbond opnemen.

De vriendschap opzeggen.

Den band der vriendschap breken, de vriendschap afbreken.

Mijn beste vriend.

Mijn vertrouwdste vriend, boezemvriend.

In vijandschap met iemand leven.

Met iemand in vijandschap geraken.

Zich iemands vijandschap op den hals halen.

Zijne vijandschap, vijandelijke gezindheid afleggen.

Vriend en vijand.

Iemand met een ander verzoenen.

Zich met iemand verzoenen.

Artissimo amicitiae vinculo of summa familiaritate cum aliquo coniunctum esse.

Vetustate amicitiae coniunctum esse.

Amicitiam alicuius appetere.

In amicitiam alicuius recipi.

Ad alicuius amicitiam se conferre, se applicare.

Aliquem tertium in amicitiam ascri-bere.

Amicitiam renuntiare.

Amicitiam dissuere, dissolvere, praecïdere.

Amicissimus meus of mihi.

Homo intimus, familiarissimus mihi.

Inimicitias gerere, habere, exer-cere cum aliquo.

Inimicitias sibi cum aliquo suscipere.

Inimicitias alicuius suscipere.

Inimicitias deponere.

Aequi iniqui.

Placare aliquem alicui of in aliquem.

Reconciliare alicuius animum of alleen aliquem alicui.

In gratiam aliquem cum aliquo reducere.

In gratiam cum aliquo redire.

Sibi aliquem of alicuius animum reconciliare of reconciliari alicui.


17. Aanzien. Gezag. Waardigheid.

In groot aanzien staan, in aanzien zijn, groot gezag hebben.

Magna auctoritate esse. Auctoritate valere of florere. Magna auctoritas est in aliquo.


-ocr page 76-

62

In groot aanzien bij iemand staan, hoog bij iemand aangeschreven staan, veel gezag bij iemand hebben.

Iemands gezag weegt zwaar bij iemand.

Zich aanzien of gezag verwerven.

Het allerhoogste aanzien verkrijgen, tot het toppunt van aanzien stijgen.

Iemand in hooger aanzien brengen, iemands invloed, gezag vermeerderen {/gs/. iemands aanzien, gezag verkleinen).

Met iemands gezag of aanzien den spot drijven.

Hooge waardigheid bezitten.

Iets beneden zijne waardigheid, beneden zich, zijner onwaardig achten.

Multum auctoritate valere of posse apud aliquem.

Magna auctoritas alicuius est apud aliquem.

Alicuius auctoritas multum valet apud aliquem.

Auctoritatem of dignitatem sibi conciliare, parare.

Ad summam auctoritatem perve-nire {niet ad fastigium !)

Auctoritatem alicuius amplificare (tgst. imminuere, minuere.)

Auctoritati, dignitati alicuius illu-dere.

Dignitas est summa in aliquo. ' Summa dignitate praeditum esse.

Aliquid alienum (a) dignitate sua I of enkel a se ducere.

I Aliquid infra se ducere of infra se positum arbitrari.


18. Lof. Goedkeuring. Berisping. Verwijt.

Iemand lof toekennen.

Iemand (hoog) verheffen, verheerlijken, roem, lof toezwaaien.

Iemand met loftuitingen overladen.

Iemand (iets) hemelhoog, tot in de wolken verheffen.

Iemands lof verkondigen.

Iemand gelukkig prijzen.

Van alle kanten lof inoogsten.

Iemand iets tot eer aanrekenen.

Iemand in zijn aangezicht prijzen.

Gij hebt er goed aan gedaan met ....

{Laudem tribuere, impertire alicui. Laude afficere aliquem. | (Maximis, summis) laudibus ef-{ ferre aliquemLaudem tribuere, impertire alicui. Laude afficere aliquem. | (Maximis, summis) laudibus ef-{ ferre aliquem of aliquid. ( Eximia laude ornare aliquem. Omni laude cumulare aliquem. Laudibus aliquem (aliquid) in (ad)

caelum ferre, efferre, tollere. Alicuius laudes praedicare. Aliquem beatum praedicare. Omnium undique laudem colligere. Aliquid laudi alicui ducere, dare. Aliquem coram, in os of praesen-

tem laudare.

Recte, bene fecisti quod. . .


-ocr page 77-

63

Res mihi probatur (letterlijk: aan mij wordt als goed voorgesteld).

Res a me probatur {letterlijk : door mij wordt als goed voorgesteld).

Hoc in te reprehendo (niet ob of propter earn rem!) i Vituperationem subire. J In vituperationem, reprehensio-f nem cadere, incidere, venire. , Exprobrare alicui aliquid (de ali-) qua re).

( Aliquid alicui crimini dare, vertere.

Conqueri of expostulare cum ali-quo de aliqua re.

Tijding. Vermelding.

Fama serpit (per urbem).

Rumor increbrescit.

Rumorem spargere.

Famam dissipare.

Dubii rumores afferuntur ad nos.

19

Het gerucht gaat, loopt, is in Rumor, fama, sermo est of manat omloop.

Men fluistert elkander in 't oor.

Meer en meer verspreidt zich het gerucht.

Een gerucht uitstrooien, verspreiden, in omloop brengen.

Onzekere, losse geruchten komen ons ter oore.-

Ik vind ') de zaak aannemelijk, de zaak bevalt mij.

De zaak wordt door mij bewezen, aangeprezen, goedgekeurd.

Hierover berisp ik u, hierom misprijs ik u.

Bestraffing, afkeuring

berisping ondergaan, veroordeelins vinden.

Iemand iets verwijten, verwijtingen \ doen over iets. )

Zich bij iemand over iets beklagen, zijn beklag bij iemand doen.

Gerucht. Gepraat.

weten van hooren zeggen.

Ik heb hem hooren zeggen. . . Algemeen zegt men, het is algemeen verspreid.

Het voorwerp van aller gesprekken zijn, op de tong rijden.

Iets

Auditione et fama accepisse aliquid.

Fando aliquid audivisse.

Ex co audivi, cum diceret.

Vulgo dicitur, pervulgatum est.

In ore hominum of hominibus , esse.

Per omnium ora ferri.

Semper tibi in ore est.

In ore aliquid (semper) habere.

Gij hebt den mond vol van...

Iets altijd in den mond hebben.

') Vinden wordt niet altijd letterlijk vertaald ; zoo is: rust, verademing vinden = conquiescere, acqitiescere, requiescere, rclaxari; verontschuldiging vinden = exiisari, cxctisationem habere; geloof vinden = Jidem habere. Acqitiesccrc {in) atiqua rc ook = voldoening in iets vinden.


-ocr page 78-

64

Bekendmaken, openbaarmaken, ruchtbaar maken.

Uitgebracht worden, uitlekken, ruchtbaar worden.

Het onderwerp der gesprekken worden.

Het praatje der stad worden.

Op de tijding.

Te Rome kwam de tijding aan.

Iemand van iets kennis geven.

Iets ter sprake brengen of gewag van iets maken.

In 't voorbijgaan even iets ter sprake brengen.

Toevallig van iets gewagen.

Efferre of edere aliquid in vulgus.

Foras efferri, palam fieri, percre-bescere, divulgari, exire, ema-nare, in medium proferri.

^ In sermonem hominum venire.

I In ora vulgi abire.

Fabulam fieri.

Nuntio allato of accepto.

Romam nuntiatum est, ailatum est.

Certiorem facere aliquem (alicuius rei of de aliqua re).

Mentionem facere ') alicuius rei of de aliqua re.

Mentionem inicere de aliqua re of Acc. c. Inf.

In mentionem alicuius rei incidere.

Mentio alicuius rei incidit.


20. Roem. Roep.

Gloriam, famam sibi comparare. Gloriam (immortalem) consequi, adipisci.

^ Gloriae, laudi esse.

I Laudem afferre.

Gloria, laude florere.

Summa gloria florere {m'e/ in fa-

stigio esse!)

Gloriam colligere, in summam

gloriam venire.

Nobilitari, clarum fieri, illustrari {niet het latere clarescere o/incla-rescere F)

Aliquem immortali gloria afficere. Aliquem sempiternae gloriae com-mendare.

Immortalitatem consequi, adipisci, sibi parëre.

Zich roem verwerven.

Roem behalen.

Tot roem strekken.

Zeer beroemd zijn.

Op het toppunt van roem staan

Beroemd worden.

Iemands naam onsterfelijk maken

Zich een onsterfelijken naam verwerven, zijn naam vereeuwigen of onsterfelijk maken.

') Maar commemorare gewagen, gewag maken (eig. = zichzelf of anderen aan iets doen gedenken) veronderstelt, dat de zaak, die men vermeldt, reeds bekend is.

-ocr page 79-

65

Zich door roemzucht laten leiden, roemzuchtig zijn.

Van roem- of eerzucht blaken.

Iemands roem beknibbelen, verkleinen, daaraan afbreuk doen, iemands verdiensten miskennen, onrecht doen.

Iemands roem verduisteren, iemand in vergetelheid brengen.

Voor zijn goeden naam zorgen.

Den reeds verworven roem ophouden, onbesmet bewaren of houden.

Een goeden naam hebben, in een kwaden roep staan.

De schande van een daad op zich laden, voor den naam van iets niet terugdeinzen.

Iemand in een kwaden roep brengen, zijn goeden naam bezoedelen.

Een grooten naam nalaten.

Den naam hebben van....

De openbare meening.

Gloria duci.

Laudis studio trahi.

Laudem, gloriam quaerere.

Gloriae, laudis cupiditate incensum esse, flagrare.

De gloria, fama alicuius detrahere.

Alicuius gloriae of alleen alicui obtrectare.

Alicuius famam, laudem immi-nuere.

Obscurare alicuius gloriam, laudem, famam 1) (niet obscurare aliquem!)

Famae servire, consulere.

Famam ante collectam tueri, con-servare.

Bene, male audire (ab ahquo.)

Bona, mala existimatio est de aliquo.

Famam facinoris subire.

Infamiam alicui inferre, aspergere, conflare, infamemfacere aliquem.

Magnam sui famam relinquere. Opinionem alicuius rei habere. Existimatio 2) hominum, omnium.


2i. Eer. Hoon. Schande. Schandvlek.

Esse in honore apud aliquem. Honorem alicui habere, tribuere. Aliquem honore afficere, augere, ornare, prosequi.

In eer zijn bij iemand. Iemand eer bewijzen. Iemand eeren.

5

1

') Kvenzoo zegt men : iemand verbeteren alicuius mores corrigere (niet aliquem corrigere /). iemand verstaan alicuius orationem of quid dient intellegere (niet alitptem intellegere /)

2

) Existiviatio is niet slechts actief het heoordcelen, maar ook passief het beoordeeld worden, de roep, gewoonlijk in goeden zin, ook zonder de toevoeging van bona, integra, magna.

-ocr page 80-

66

Iemand van roemzucht doen blaken.

Naar eer streven.

Iemand eershalve noemen, iemand met achting noemen.

Een standbeeld iemand ter eere oprichten.

Iemand in eere houden.

Iemand hoonen, iemand schandvlekken.

Schande op zich laden, inleggen, zich berucht maken.

Den glans van zijn roem door vlekken ontluisteren.

Iemands naam brandmerken, schandvlekken.

Eene schandvlek, de oneer op zijn naam niet laten kleven.

Eene schandvlek uitwisschen.

22. Moeite. Vlijt.

Op iets bedacht zijn, voor iets zorgen.

Zich (groote) moeite geven, om...

Moeite, zorg aan iets besteden.

Groote moeite en inspanning aan iets besteden.

IJver, vlijt aan iets besteden.

Aliquem cupiditate honorum in-flammare {of aliquem ad cupi-ditatem honorum inflammare).

Honores concupiscere (tgst. asper-nari).

Honoris causa aliquem nominare of appellare.

Statuam alicui ponere, constituere.

Aliquem colere et observare.

| Aliquem ignominia afScere, notare.

| Alicui ignominiam inurere.

Infamiam concipere, subire, sibi conflare.

Vitae splendori(em) maculas(is) aspergere.

Notam turpitudinis alicui of vitae alicuius inurere.

Ignominiam non ferre.

Maculam (conceptam) delere, eluere.

Arbeid. Inspanning.

Respicere aliquid

Operam (studiose, enixe, sedulo, maxime) dare, ut . . . (uiel magnam!)

Operam alicui rei tribuere, in aliquid conferre.

Operam (laborem, curam) in of ad aliquid impendere.

Egregiam operam dare alicui rei.

iMultum operae ac laboris con-sumere in aliqua re.Multum operae ac laboris con-sumere in aliqua re.

Studium, industriam (iiiet diligenti-am!) collocare, ponere inaliquare.


') Daarentegen respicere ad aliquid (aliquem) = omzien (= achterwaarts zien) b.v. ad oppidum.

-ocr page 81-

67

Zich met ijver, met de borst op iets toeleggen.

Werk verrichten ((vooral van veldarbeid).

Met een werk een begin, een aanvang maken, de handen aan het werk slaan.

Die zaak kost veel moeite en arbeid.

Zich moeite en arbeid in iets getroosten.

Geen arbeid, geene moeite ontzien.

Het werk onafgebroken voortzetten.

Den arbeid geen oogenblik staken, zich geen verpoozmg gunnen.

Des nachts werken.

Zich moeite geven voor niet.

Vergeefsche moeite doen, op eene afgedane zaak terugkomen.

Zich de moeite besparen, de moeite sparen.

Gehard tegen vermoeienissen.

Afkeerig van den arbeid.

Het loont de moeite.

Na volbrachten arbeid is het goed rusten.

Zijne krachten inspannen.

Al zijne krachten bij iets te hulp roepen.

Incumbere in (ad) aliqmd.

Opus 1) facere.

Opus aggredi.

Ad opus faciendum accedere.

Res est multi laboris et sudoris. Desudare et elaborare in aliqua re.

Labori, operae non parcere. Laborem non intermittere.

Nullum tempus a labore intermittere.

Lucubrare.

Inanem laborem suscipere. Operam (et oleum) perdere o/

frustra consumere.

Rem actam of enkel actum agere

[spreekw)

Labore supersedere.

Patiens laboris.

Fugiens laboris.

Operae pretium est (c. Inf.)

Acti labores iucundi [spreekw)

Contentionem adhibere.

Omnes nervos 2) in aliqua re contendere.


1

) Opus is niet werk in het algemeen, maar het bepaalde werk, waarmede men bezig is ; labor is de zwarigheid, last, vermoeienis, die aan krachtsinspanning verbonden is; vandaar is lahorare niet eenvoudig arbeiden, maar met inspanning van kracht arbeiden; opera is de (vele of geringe) moeite, die aan iets besteed wordt.

2

a) Nervi in de eigenlijke beteekenis zijn spieren, pezen, niet zenuwen, welke de ouden niet kenden. Overdrachtelijk is nervi niet slechts kracht in het algemeen, maar ook in 't bijzonder = zielskracht, levenskracht, b.v. omnes nervos virtutis elidere, incidere, de zielskracht van den man, de mannenkracht geheel verlammen; ook = de zetel der kracht, de zenuw of ziel van iets b.v. vectigalia nervi rei pubb'eae sunt- nervi belli pecunia = het geld is de zenuw van den oorlog.

-ocr page 82-

68

Al zijne krachten inspannen, zijn uiterste pogingen aanwenden, om ....

Omnibus viribus of nervis contendere, ut.

Omni ope atque opera, of omni

virium contentione eniti, ut. Contendere et laborare, ut.


23. BEzrGHEiD. Vrije tijd. Ledigheid. Traagheid.

Een arbeid, werk,taak op zich nemen

Eene zaak waarnemen, verrichten, volbrengen, uitvoeren.

Eene zaak ten einde brengen, voltooien, afmaken.

Met zaken bezig zijn, zaken doen.

Met bezigheden overladen, over-kropt zijn, het zeer drok hebben.

Vrij zijn van bezigheden.

Met iets bezig zijn.

Iemand eene moeielijkheid veroorzaken, berokkenen.

Het kost veel moeite, het heeft heel wat in.

Zonder eenige moeite.

Ledigen tijd hebben, geen bezigheid hebben.

Vrijen of ledigen tijd in overvloed hebben.

Rust genieten.

De rust beminnen.

Zijn vrijen tijd aan iets besteden.

Zijn vrijen tijd nuttig, wel besteden.

In ledigheid geheel versuffen, ontzenuwd worden.

In nietsdoen vergaan.

Negotium suscipere.

Negotium obire, exsequi.

Negotium conficere, expedire trans-igere.

Negotia agere, gerere.

Multis negotiis implicatum, di-strictum, distentum, obrütum esse. Negotiis vacare.

^ Occupatum esse in aliqua re. I Intentum esse alicui rei.

Negotium alicui facessere.

Magnum negotium est {c. Inf.)

Nullo negotio.

!Otiosum esse.Otiosum esse.

In otio esse of vivere.

Otium habere.

Otio abundare.

Otio frui.

Otium sequi, amplexari.

Otiosum tempus consumere in

aliqua re.

Otio abüti ') of otium ad suum

usum transferre.

(In) otio languere et hebescere.

Otio diffluere.


') Abuti is oorspronkelijk: opgebruiken, verbruiken, in volle mate gebruiken. Daaruit heeft zich de minder gewone beteekenis ontwikkeld: bovenmatig gebruiken, misbruiken — perverse, in temperanter, immoderate ut i.

-ocr page 83-

óg

Zich aan vadsigheid en traagheid ^ Desidiae et languori se dedere. overgeven. I Ignaviae ') et socordiae se dare.

VI. Het huiselijk leven.

i. Het huis. Zijne deelen.

A. Een huis van al het benoo-

digde voorzien.

Een huis afbreken, sloopen. Het huis kan niet allen bevatten. Een huis dikwijls bezoeken, in- en

uitgaan.

Ik was bij hem als thuis.

Onder dak komen.

Iemand in zijn huis opnemen.

Geen voet buiten de deur zetten-

Den voet over den drempel zetten.

Naar buiten (= buiten de deur) gaan, uit het huis gaan.

Iemand naar buiten (= buiten de deur) zenden.

Voor zijne dierbaarste bezittingen strijden.

Te huis; in het vaderland.

Aan de deur kloppen.

De deur openen, sluiten.

De deur toegrendelen.

De deur openbreken, wegrukken.

B. Het huis dreigt in te vallen. Het huis stortte plotseling in.

Domus necessariis rebus instructa.

Domum demoliri.

Domus non omnes capit 1) (xagelv).

Domum frequentare.

A pud eum sic fui tamquam domi

meae.

Tectum subire.

Tecto, (in) domum suam aliquem recipere (/gï/. prohibere aliquem tecto, domo).

Domo pedem non efferre.

Pedem limine efferre.

Foras exire.

Foras mittere aliquem.

Pro aris et focis pugnare, dimicare.

Domi foris).

Ostium, fores pulsare.

Ostium, fores aperire, claudere. Fores obserare.

lanuam effringere, revellere. : Domus ruina s) impendet.

I Domus collapsura (esse) videtur. Domus subita ruina collapsa est.


1

) Ook overdr. b. v. Macedonia te non capit -- Macedonië is voor u te klein.

8) Ruina beteekent instorting, val (ook overdrachtelijk b. v. ruina reipublicae — de val van den staat, ruinae fortunarum = verlies van vermogen), in plur. ook = het puin (d. i. alles, wat daar verbrijzeld ligt). Maar hetgeen wij bouwvallen, ruïne noemen (d. i. de overeind staande overblijfselen der muren) zijn pariefinae.

-ocr page 84-

/O

Een huis dat in slechten staat is {dat b. v. begint te vet-vallen, gescheurd is) herstellen.

Op de straat.

Op straat komen o/ zich op straat vertoonen.

Niet in het openbaar verschijnen, niet op straat komen.

Iemand eershalve van diens huis af geleiden.

De deur (de poort) versperren, barricadeeren.

In publico.

In publicum prodire.

Publico carere, se abstinere.

Domi se tenere.

Deducere *) aliquem de domo.

Valvas (portam) obstruere.

Domum, quae vitium fecit, reficere.


2. Huishouden. Vermogen. Bezit. Eigendom.

Rem domesticam, familiarem ad-ministrare, regere, curare, tueri.

Opibus, divitiis, bonis, facultatibus

abundare.

Rem bene (male) gerere.

Rem familiarem neglegere.

Diligens paterfamilias.

Severum imperium in suos exercere. In possessionem alicuius rei venire. Expellere aliquem domo, posses-sionibus.

Res quae moveri possunt; res

moventes.

Fundi.

Rem of opes habere, bona possi-__dere, in bonis esse.

') Let bovendien op: deducere coloniam = kolonisten overvoeren, eene volkplanting stichten; deducere naves — van stapel laten loopen (tgst. subducere = op het land trekken); deducere aduleseentes ad virum clarissimum = onder de leiding stellen van een groot staatsman; deducere aliquem de sententia — tot andere gedachten brengen; rem in eum loctim deducere ut = iets daarheen weten te leiden; de capite deducere (tgst. addere) = van het kapitaal aftrekken; deducere aliquem = iemand uit de provincie met zich naar Rome voeren.

A. De huiselijke zaken, de aangelegenheden o/quot; belangen van huis of huisgezin regelen, besturen, behartigen, leiden, verzorgen.

Een groot vermogen bezitten.

De huishouding goed (slecht) besturen, het vermogen goed beheeren.

De huishouding verwaarloozen, slecht huishouden.

Een oppassend, degelijk huisvader.

Streng gezag over de zijnen oefenen.

In het bezit van iets komen.

Iemand uit zijn huis, zijne bezittingen uitdrijven, verjagen.

Roerende goederen.

Grondeigendom.

B. Vermogen bezitten.

-ocr page 85-

7i

Huishoudelijk zijn.

Een bruikbaar slaaf.

Zich iets gewelddadig toeëigenen, met geweld in bezit nemen.

Iemand uit het bezit stooten, van het bezit berooven.

Iemand van have en goed berooven.

Iemand uit huis en erf verjagen, van alle goederen berooven. bemand het bezit eener zaak afstaan.

3. Woning.

A. Zijne woonplaats ergens heb- ■ ben, ergens woonachtig zijn.

Zijn woning ergens opslaan, zich metterwoon ergens vestigen.

Aan eene menigte op het land eene woonplaats aanwijzen.

Den geboortegrond verlaten, uitwijken.

Geen heenkomen {geen vaderland en geen thuis) hebbend.

Zich aankleeden.

Van kleederen (en schoenen) verwisselen.

Versleten, afgedragen kleederen.

De mannelijke toga aandoen.

Dekkleed, sprei.

B. Bij iemand wonen, gehuisvest zijn.

Diligentem esse.

Frugi x) (tgst. nequam) servus.

In possessionem alicuius rei in-vadere.

Deicere aliquem de possessione.

Exturbare aliquem omnibus fortunis.

Evertere aliquem bonis, fortunis patriis.

Possessione alicuius rei cedere alicui.

Kleeding.

Domicilium (sedem ac domicilium) habere in aliquo loco.

Sedem collocare alicubi.

Sedem ac domicilium (fortunas suas) constituere alicubi.

Considëre alicubi.

Multitudinem in agris collocare.

Domo emigrare.

Domo profugus.

Induere vestem [gewoonlijk zonder sibi) of se veste.

Vestimenta (et calceos) mutare.

Vestitus obsoletus, tritus.

Togam virilem (puram) sumere.

Vestis stragula of alleen vestis.

Habitare 2) in domo alicuius, apud aliquem.


') Frugi is een dativus (van den ongcbruikelijken nom. frux), die adjectief geworden is. Vergelijk: bonae frugi esse = voor iets goed, dienstig zijn ; ad bonatn frugem se reciperc — zich beteren, tot rede komen.

') Men zegt niet habitare locum, slechts in het passief komt dit voor met dea nominativus der plaats. Daarentegen wel incolere Asiam of met de praeposities cis, trans, inter, propt', circum. Dit laatste werkwoord wordt van eene samenwonende menigte, het eerste van afzonderlijke personen gebruikt.

-ocr page 86-

72

Rouwkleederen aantrekken.

Met lompen bedekt, schamel gekleed zijn.

Met de toga (het ivijde lange opperkleed), met het pallium (een Griekse hen mantel) aan.

Met den veldheersmantel (palu-damentum) met den soldaten-mantel (sagum) om.

Het kleed uittrekken.

Vestem mutare {tgst. ad vestitum suum redire = de rouwkleederen afleggen).

Pannis obsïtum (van obsero) esse.

Togatus '), palliatus.

Paludatus, sagatus.

Vestem ponere a) (exuere).


4. Spijs. Drank.

A. Voedsel gebruiken.

Een sterke eter zijn.

Iemand spijs voorzetten.

1) Zich verkwikken, zich te goed doen; 2) zich genezen.

Zich van voedsel onthouden.

Vasten.

Slechts zooveel eten en drinken als voldoende is.

Een lekker -beetje.

Zwart, grof brood, gerstebrood.

Aan den drank overgegeven, verslaafd zijn.

Bovenmatig drinken, lustig bekeren.

Bij het drinken, bij het drinkgelag.

Een beker ledigen.

B. Voedsel verteren, verduwen.

Iemand te drinken geven.

Cibum sumere, capere.

Multi cibi esse, edacem esse. Cibum apponere, ponere alicui. Corpus curare (cibo, vino, somno).

Cibo se abstinere.

leiunium servare.

Tantum cibi et potionis adhibere,

quantum satis est.

Cibus delicatus.

Panis cibarius.

Vino deditum esse, indulgere.

Potare.

Inter pocula.

Exhaurire poculum.

Cibum concoquere, conficere. Alicui bibere dare.


') Togatus is de Romeinsche burger 1) in tegenstelling van die geen Romein is, 2) in tegenstelling van soldaten (= het kleed in vredestijd), 3) in tegenstelling van tunicatus, dat in het bijzonder van de armere volksklasse gezegd werd, waarvan de gewone dracht de tunica (zonder toga) was, [tunicatus popellus Horat. Epist. 1, 7, 65).

a) Daarentegen vestem dcponcre, kleederen afleggen, om ze niet meer te gebruiken.

-ocr page 87-

73

Bij iemand schenker zijn. Ik drink uwe gezondheid.

Op uw welzijn! op uw gezondheid!

Alicui bibere ministrare.

Propïno tibi hoe poculum, salutem. Bene tibi of te!


5. Levensonderhoud in het algemeen.

A. Het dagelijksch brood.

Schrale kost.

De noodzakelijke levensbehoeften.

Van vleesch, van visch, van roof leven.

Van eigen middelen leven.

Karig, bekrompen leven.

Goed, heerlijk leven.

B. Hetgeen tot onderhoud en gemak des levens noodig is.

In iemands onderhoud toereikend voorzien.

Wat voor levensonderhoud voldoende is.

De middelen zijn voor de gewone uitgaven toereikend.

Zijn onderhoud door iets verdienen, zich verschaffen.

Ik heb geen middelen van bestaan.

Victus cotidianus.

Victus tenuis.

^ Res ad vitam necessariae.

I Quae ad victum pertinent.

Vivere carne, piscibus, rapto.

De suo (/gs/. alieno) vivere.

Paree vivere.

Laute vivere. ')

Res ad victum cultumque necessariae.

Omnes ad vitam copias suppedi-

tare alicui.

Quae suppeditant ad victum.

Copiae cotidianis sumptibus sup-

petunt (sü bladz. 36, noot 1). Victum aliqua re quaerere.

Non habeo qui (unde) vivam.


6. Kosten. Verkwisting.

A. Kosten voor iets maken. Verkwistende, dwaze uitgaven. Zijne uitgaven beperken.

Zich in overvloed baden.

Geld, zijn erfdeel verkwisten, verspillen.

Zijn vermogen doorbrengen.

B. Weinig kosten maken.

Sumptum facere in aliquid. Sumptus effusi of profusi. Sumptibus modum statuere. Omnium rerum copia diffluere. Effundere, profundere pecuniam, patrimonium.

^ Dissipare rem familiarem suam. I Lacerare bona sua.

Sumptui parcere.


') Niet é/-w vivere, dat rechtschapen leven beteekent.

-ocr page 88-

74

Gewone uitgaven.

Uitgaven door de welvoeglijkheid gevorderd.

Weekelijk en weelderig leven.

7. Gastmaal.

A. Een gastmaal aanrechten.

De tafels met keur van spijzen bezetten.

Een rijk voorziene tafel.

Het hoofdgerecht, de hoofdschotel.

Het nagerecht.

Van het begin tot het einde.

Iemand te gastnooden of noodigen.

Gastmalen, die reeds vroeg beginnen.

Iemand (feestelijk enz.) ontvangen, onthalen.

Ik ben iemands gastvriend.

Iemands gastvrijheid genieten.

Iemand gastvrij (ten zijnent) opnemen.

Het huis staat gastvrij voor iemand open.

B. Eene uitnoodiging aannemen of zijn woord geven.

Zich bij iemand te gast noodigen.

Iemand aan tafel noodigen, nemen.

Iemand een maaitijd voorzetten.

Bij iemand te gast komen.

Bij iemand te gast zijn, in iemands huis als gast vertoeven.

Iemand ten zijnent verzoeken, uit-noodigen.

Zich met iemand door den band der gasttrouw verbinden.

Sumptus perpetui.

Sumptus liberales.

Delicate ac molliter vivere.

Gastvrijheid.

Convivium instruere, apparare, ornare (magnifice, splendide).

Mensas exquisitissimis epulis in-struere, exstruere.

Mensae exstructae.

Caput cenae.

Secunda mensa.

Ab ovo usque ad mala (spreekw.)

Aliquem vocare, invitare ad cenam.

Convivia tempestiva.

Accipere aliquem (bene, copiose, laute, eleganter, regio apparatu, apparatis epulis).

Mihi cum aliquo hospitium est, intercedit.

Hospitio alicuius uti.

Hospitio aliquem accipere of reci-pere (domum ad se).

Domus patet, aperta est alicui.

Promittere ad cenam, ad aliquem,

Condicere alicui (ad cenam).

Adhibere aliquem cenae of ad cenam, convivio of in convivium..

Cenam alicui apponere.

Deverti ad aliquem (ad [in] villam).,

Deversari apud aliquem.

Invitare aliquem tecto ac domo of domum suam.

Hospitium cum aliquo facere (con)-iungere.


-ocr page 89-

75

De gastvriendschap (= de verbintenis tot gast trouw) opzeggen.

8. Gezelschap. Omgang.

A. Met iemand vertrouwelijk om- ^ gaan. /

Den omgang met de menschen vermijden.

In de eenzaamheid leven.

Een eenzaam leven leiden.

Met iemand in onmin zijn, in gespannen verhouding staan.

B. Het gezellig, het maatschappelijk leven.

De slag, de ware trant, de juiste toon om met iedereen om te gaan; een gezellig, aangenaam karakter.

De verspreid levende menschen tot een maatschappelijk leven vereenigen.

Eene overeenkomst (tot onderlinge samenwerking h. v. een vennootschap) met iemand sluiten, aangaan.

Zich als deelgenoot, vennoot, medewerker, bondgenoot bij iemand aansluiten.

Iemand als deelgenoot, vennoot, bondgenoot toelaten.

Altijd in iemands gezelschap zijn.

Met iemand omgang hebben, ver-keeren.

Wij gaan vele jaren met elkander om.

Iemand door zijn omgang aan zich hechten.

Hospitium renuntiare.

Verkeer. Eenzaamheid.

Uti aliquo (familiariter).

Alicuius familiaritate uti.

Hominum coetus, congressus fu-gere.

In solitudine vivere.

Vitam solitariam agere. In simultate esse cum aliquo.

Vitae societas

Facilitas, faciles mores.

Dissipatos homines in (ad) socie-tatem vitae convocare.

Societatem inire, facere cum aliquo.

Socium se adiungere alicui.

Aliquem socium admittere.

Assiduum esse cum aliquo. 1 Usu, consuetudine coniunctumesse L cum aliquo.

' Est mihi consuetudo of usus cum 1 aliquo.

Vivere cum aliquo.

Vetus usus inter nos intercedit. Devincire aliquem consuetudine.


') Het adiect. sodalis, in de beteekenis „gezellig, maatschappelijkquot; komt eerst bij latere schrijvers voor.

-ocr page 90-

76

In gemeenzaam verkeer met iemand treden, zich op vertrouwelijken voet met iemand stellen.

Op fijne manier iemands vertrouwelijkheid zoeken, zich bij iemand op een witten voet weten te stellen.

In nauwe betrekking tot iemand staan.

Voor zichzelven leven.

Se dare in consuetudinem alicuius.

Se insinuare alicuius.

Summa necessitudine aliquem con-

tingere.

Secum vivere.

in consuetudinem


9. Gesprek. Audientie. Onderhoud.

A. Een gesprek met iemand aan-knoopen.

Het gesprek op iets brengen.

Het gesprek valt op iets.

Een gesprek beginnen.

Een gesprek begint met iets.

Het gesprek op iets anders brengen.

Midden in het gesprek, in het midden van het gesprek afbreken.

Een gesprek rekken, voortzetten (tot laat in den nacht).

Een onderhoud hebben, een gesprek met iemand over iets voeren.

Het gesprek ontspon zich daaruit, werd daardoor ingeleid.

Een lang gesprek.

Verhaal of vertelling, vertelsel.

De anekdote, het sprookje.

Deze fabel leert ons.

Iemand, dien men wil spreken, (toevallig) ontmoeten; bij iemand komen om hem te spreken.

{Met voordacht) met iemand eene samenkomst hebben.

De taal van het dagelijksch leven.

Persoonlijk spreken.

Zonder getuigen o/onder vier oogen.

Binnen de vier muren {tgst. in het openbaar).

Sermonem conferre, instituere, ordiri cum aliquo(Wlt;?/ conserere!). Sermonem inferre de aliqua re. Sermo incidit de aliqua re. In sermonem ingredi.

Sermo oritur ab aliqua re. Sermonem alio transferre.

Medium sermonem abrumpere.

Sermonem producere (h.7lt;. in multam noctem).

Sermonem habere cum aliquo de aliqua re.

{Hinc sermo ductus est.Hinc sermo ductus est.

Sermo inductus a tali exordio. Multus sermo.

Narratio, fabula.

Narratiuncula, fabella.

Haec fabula docet {niet nos!) Convenire aliquem.

Congredi cum aliquo.

Sermo cotidianus, ook enkel sermo. Coram loqui (cum aliquo). Remotis arbitris of secreto.

Intra parietes.


-ocr page 91-

77

B. Op een gesprek komen, in een gesprek geraken, dat...

Iemand een gehoor of audientie ') geven, toestaan.

Gehoor vragen bij iemand, iemand om gehoor vragen, om een gehoor verzoeken.

Gehoor verkrijgen bij iemand.

Iemand wenschen te spreken.

Slechts een paar woorden!

io.

A. Iemand groeten.

Cicero groet Atticus hartelijk.

U mijn hartelijken groet. Na wederzijdsche begroeting. Elkander groeten.

Iemand de hand reiken, geven. Elkander de hand geven.

Vaarwel!

Goede reis!

Iemand met iets geluk wenschen.

B. Hoe gaat het u? hoe vaart gij? hoe maakt gij het?

In eum sermonem incidere, qui. . .

Sul potestatem facere, praebere alicui.

Colloquendi copiam facere, dare. Conveniendi aditum dare alicui. Aditum conveniendi of colloquium 1) petere.

(Ad colloquium) admitti.

In congressum alicuius venire.

Veile aliquem.

Paucis te volo.

Tribus verbis te volo.

Commercium loquendi et audiendi.

Capita conferre.

Gelukwensch.

Salutem alicui dicere, impertire, nuntiare.

Cicero Attico S. D. P. (salutem dicit plurimam).

Tibi plurimam salutem.

Salute data (accepta) redditaque.

Inter se consalutare. •

Dextram alicui porrigere, dare.

Dextram iungere cum aliquo, dex-tras inter se iungere.

Vale of cura ut valeas.

Bene ambula!

Gratulari alicui aliquid of de aliqua re.

Quid agis? 2)

Gedachten-wisseling.

De hoofden bij elkander o/bijeen steken.

Groet. Vaarwel.


1

) Colloquutm is een gevraagd of toegestaan onderhoud in den zin van onderhandeling.

2

) Quid agis? heeft ook de beteekenis: wat hebt gij voor? (met verbazing).

-ocr page 92-

78

Hoe gaat het ?

Groet uw broeder mijnentwege.

De groeten aan iemand (in een brief)

er bijvoegen; iemand (in den brief van een ander) laten groeten.

Iemand groeten.

Ik zeg u vaarwel, neem afscheid van u.

ii. Verloving. Huwelijk. Echtscheiding.

B. Zijne dochter aan iemand Filiam alicui despondere verloven.

' Zich met iemand verloven (va?t den man).

Een huwelijk tot stand brengen.

De bruiloft bereiden, gereedmaken.

Eene partij.

Huwen (van den man).

Huwen (van de vrouw). Met iemand gehuwd zijn. Gehuwd zijn.

Aan eene dochter een bruidschat, uitzet geven.

ten

Zijne dochter aan iemand huwelijk geven, uithuwen.

Scheiden (de vrouw van den man of omgekeerd).

Scheiden {de man van de vrouw).

Scheiden (de vrouw van den man).

Quid agitur? quid fit?

Nuntia fratri tuo salutem verbis meis.

Adscribere alicui salutem.

Aliquem salvere iubere. Te valere *) iubeo.

Sibi aliquam despondere.

Nuptias conciliare.

Nuptias parare.

Condicio (uxoria).

^ Ducere uxorem.

\ Ducere aliquam in matrimonium. Nubere alicui.

Nuptam esse cum aliquo of alicui. Uxorem habere.

Dotem filiae dare.

Filiam alicui in matrimonio of in \ matrimonium collocare of alleen filiam alicui collocare.

Filiam alicui in matrimonium dare. Filiam alicui nuptum dare, j Nuntium remittere alicui. I Repudium dicere of scribere alicui. 1 Divortium facere cum uxore. lt; Aliquam suas res sibi habere 2) I iubere.

Repudium remittere viro.


') Valedicere alicui is dichterlijk.

!!) Habere aliquid sibi beteekent: iets voor zich behouden. Vandaar do bovenstaande formule van echtscheiding. Onverdrachtelijk zegt men ook schertsend: iuas res tihi habcto — pak je weg, (ons huwelijk is ontbonden).

-ocr page 93-

'9

12. Testament. Erfenis.

A., Een testament maken.

Een testament verzegelen.

Een testament openen, ontzegelen.

Een têstament ongeldig verklaren.

Iemand bij testament tot erfgenaam benoemen.

Iemands erfgenaam zijn.

Iets erven.

Iets is {a/s erfgoed) door iemand nagelaten.

Mij valt van iemand eene erfenis ten deel.

B. Een testament onderschuiven.

Een testament vernietigen.

Iets in het testament vaststellen, bepalen.

Iemand bij * testament geld vermaken.

X)e uiterste wil of wilsbeschikking van een overledene.

Eenen boedel, de nalatenschap aanvaarden.

Algemeen of algeheel erfgenaam.

Testamentum facere, conscribere. Testamentum obsignare. Testamentum resignare. Testamentum rescindere.

Aliquem heredem testamento scri-

bere, facere.

Heredem esse alicui.

Hereditate aliquid accipere. Hereditate aliquid relictum est ab aliquo.

Hereditas ad me of mihi venit

ab aliquo.

Testamentum subicere. supponere. Testamentum irritum facere, rum-pere.

Testamento aliquid cavere. Pecuniam alicui legare.

Alicuius mortui voluntas (suprema). Hereditatem adire, cernere.

Heres ex asse.


13. Gewoonte. Gebruik.

A. Aan iets gewend, gewoon.

Gewoonte worden, in gebruik of zwang komen.

Een gebruik bij ons invoeren, in zwang brengen.

Bij zijne gewoonte blijven, zich aan zijne gewoonte houden.

Een gewoonte schiet wortel.

Assuefactus of assuetus aliqua re !).

In consuetudinem of morem venire.

In nostros mores inducere aliquid.

Consuetudinem suam tenere, reti-nere, servare.

Consuetudo inveterascit.


1) Te onderscheiden zijn assziesccre — zich gewoon maken, en assiiefaccre aliquem = iemand gewoon maken.

-ocr page 94-

8o

Iets raakt in onbruik, komt uit de mode.

Van eene oude gewoonte afwijken, haar verloochenen.

Tot de oude gewoonte van iets terugkeeren.

Het is mijne gewoonte.

Het is een gebruik, dat.

't Is een aangenomen gebruik, gebruikelijk.

Gelijk of zooals het gewoonlijk gaat.

Het gebruik brengt het zoo mede.

Naar de zeden en gewoonten onzer vaderen, naar voorvaderlijk gebruik.

Volgens herkomstig gebruik.

Res obsolescit.

\ A vetere consuetudine discedere. ( A pristina consuetudine deflectere. In pristinam consuetudinem revo-care aliquid. gt;

iAliquid est meae consuetudinis. Aliquid cadit in meam consuetudinem.Aliquid est meae consuetudinis. Aliquid cadit in meam consuetudinem.

Mos (moris) est ut.

More, usu receptum est.

^ Ut fit, ita ut fit, ut fere fit. I Ut solet, ut fieri solet.

Ita fert consuetudo.

More institutoque maiorum.

Ex instituto.


VII. Handel. Bouw.

I. Handel in het algemeen. Koopen. Kosten.

A. Groothandel drijven.

Geld verdienen.

In- en uitvoerartikelen.

Waren (te koop) uitstallen.

Voor geringen, lagen prijs o/goedkoop koopen.

Duur koopen.

Iets kost veel, weinig.

Iets kost niets.

Een prijs voor iets vaststellen, bepalen.

B. Kooplieden, handelaars.

Mercaturam facere.

Quaestum facere.

Res quae importantur et expor-tantur.

Exponere, proponere merces (venaies).

Parvo, vili pretio of bene emere.

Magno of male emere.

Aliquid magno, parvo stat, constat.

Aliquid nihilo of gratis constat.

Pretium alicui rei statuere, con-stituere 'j.

Homines negotii (altijd in sing) gerentes.


') Daarentegen waarde aan iets hechten = tribuere aliquid alicui rei.

-ocr page 95-

81

Goede handelaars.

Zijne zaken waarnemen, eene zaak uitvoeren.

Een zaak tot stand brengen, afdoen.

Zaken doen op Sicilië {in waren of in geld).

Handelsbetrekking met iemand aan-knoopen.

Iets met iemand afmaken, in der minne schikken.

Geen zaken met iemand willen doen.

Iets als eene geldwinning aanzien, beschouwen als goed om er geld uit te slaan.

3. Geld. Rente.

Negotii bene gerentes.

Negotium obire of exsequi.

N egotium (rem)conficere, absol vere. Negotia habere in Sicilia.

Contrahere rem of negotium cum aliquo.

Transigere aliquid (de aliqua re)

cum aliquo of inter se.

Nihil cum aliquo contrahere. Quaestui aliquid habere.

Leening.

A. Veel geld

Groote geldsommen, vele gelden.

Weinig geld.

Een geldstuk.

Klinkende munt, baar of gereed geld.

Munt of geslagen geld.

Geld uitgeven (voor de vloot).

Geld aan iets besteden.

Iemand in gereed geld betalen, geld in klinkende munt neertellen.

Geld betalen.

Iemand geld schuldig zijn.

Iemand geld te leen geven (zonder rente).

Geld tegen (hooge) rente geven, opnemen.

Geld van iemand leenen.

Iemand geld leenen.

Geleend geld teruggeven, terugbetalen.

Niet kunnen betalen.

Pecunia magna,

pecuniae).

Magnae, multae pecuniae.

Pecunia exigua, tenuis.

Nummus (niet pecunia!).

Pecunia praesens {zie. hl. 54 noot 2) of numerata.

Aes (argentum) signatum.

Pecuniam erogare (in dassem).

Pecuniam insumere in aliquid of consumere in aliqua re.

Pecuniam numerare alicui.

• Pecuniam solvere.

Pecuniam alicui debere.

Pecuniam alicui credere (sine fe-nore, usuris).

Pecuniam (gravi) fenori (fenorei alicui dare, accipere ab aliquo.

Pecuniam mutuari of sumere mu-tuam ab aliquo.

Pecuniam alicui mutuam dare.

Pecuniam creditam solvere.

Non solvendo esse.

grandis (multum


-ocr page 96-

82

Geld invorderen (met hardvochtigheid).

Veel geld van iets trekken (b. v.

van de mijnen).

B. Bewerkt zilver, zilverwerk. Valsch geld.

Geld op rente zetten, plaatsen,

geld beleggen.

Geld in iets steken.

Het geld ligt renteloos.

De koers is ongestadig.

Eene leening aangaan, sluiten. Voor vuil, onrechtvaardig geld.

Pecuniam exigere (acerbe).

Magnas pecunias ex aliqua re {b. v.

ex metallis) facere.

Argentum (factum).

Nummi adulterini Pecuniam fenore occupare.

Pecuniam collocare in aliqua re. Pecunia iacet otiosa.

Nummus iactatur.

Versuram facere.

Nummulis acceptis.


3. Geldzaken. Rekening. Rekenschap.

B. Het geldwezen {d. i. van den staat) ; de geldzaak.

De toestand der geldzaken.

Geldwisselaar, bankier zijn.

Het boek van ontvangst en uitgaaf, schuldboek, grootboek.

Schulden, posten boeken.

Het geld staat uit.

Geld. hebben uitstaan.

Iemand iets (als door ons betaald) in rekening brengen of het op iemands rekening zetten.

Iets in ontvangst brengen, als voldaan onderteek enen.

Iets berekenen, uitcijferen, overslaan of ramen, de rekening. opmaken.

Met iemand afrekenen.

De rekening van iets sluit, komt uit.

Res nummaria of pecuniaria.

Ratio pecuniarum.

Argentariam facere.

Codex of tabulae excepti et expensi.

Nomina facere o/in tabulas referre. Pecunia in nominibus est. Pecuniam in nominibus habere. Alicui expensum ferre aliquid.

Alicui acceptum referre aliquid ')

Rationem alicuius rei inire, sub-

dücere.

Ad calculos vocare aliquid. Rationes putare a) cum aliquo. Ratio alicuius rei constat, con-venit, par est.


') Ook figuurlijk in den zin van (iets goeds of kwaads) op iemands rekening stellen, iemand iets te danken hebben, b.v. quod vivo, tibi acceptum refero.

9) Putare is rekenen, berekenen. In overdrachtelijken zin is het = meenen, gelooven, d. i. aannemen of vermoeden, dat iets uitkomt, gelijk. men het berekend heeft.

-ocr page 97-

83

De rekening van ontvangst en uitgaaf.

Het boek (dagboek, lijst, register) zorgvuldig houden, bijhouden, bijschrijven.

Het geheel bedrag opmaken.

Iets van het kapitaal aftrekken.

Rekening en verantwoordinggeven; rekenschap van iets geven.

Van iemand rekenschap over iets vorderen.

Ratio acceptorum et datorum

(accepti et expensi).

Rationem diligenter conficere.

Summam facere alicuius rei. De capite deducere (zie hl. 70

noot) aliquid.

Rationem alicuius rei reddere.

Rationem alicuius rei reposcere

aliquem of ab aliquo.

Rationem ab aliquo repetere de aliqua re.


4. Winst. Krediet. Schuld.

A. Voordeel trekken van, winst doen met iets.

De schuldenaar.

De schuldeischer.

In schulden geraken.

Schulden hebben.

Diep, tot over de ooren in schulden steken. •

Onder schulden gebukt gaan, drukkende schulden hebben.

B. Iets als winst beschouwen.

Krediet en geldzaken.

Het krediet daalt, neemt af.

Iemands krediet schaden, het hem ontnemen.

Iemands krediet begint te dalen.

Het krediet is verdwenen.

Het krediet aan het wankelen brengen, ondermijnen.

In geldverlegenheid zijn, verkeeren.

In de grootste geldverlegenheid zijn.

Lucrum facere (tgst. damnum

facere) ex aliqua re Debitor of is qui debet.

Creditor of is cui debeo.

Incidere in aes alienum (altijd in sing)

Aes alienum habere.

In aere alieno esse.

Aere alieno obrutum, demersum esse.

Aere alieno oppressum esse.

In lucro ponere aliquid.

Fides et ratio pecuniarum.

Fides concidit.

Fidem derogare aücui.

Fides aliquem deficere coepit. Fides (de foro) sublata est.

Fidem moliri.

Laborare de pecunia.

In summa difficultate nummaria versari.


-ocr page 98-

84

In de grootste geldverlegenheid komen.

Schulden maken, zich in schulden steken.

Groote schulden maken.

Geene schulden hebben.

Zijne schulden betalen, afdoen.

Schulden invorderen.

Vrij van schulden worden.

Oude schulden door nieuwe dekken.

In maximas angustias (pecuniae)-adduci.

Aes alienujn facere, contrahere.

Grande, magnum {tgst. exiguum)

aes alienum conflare.

In suis nummis versari.

I Aes alienum dissolvere, exsolvere. ) Nomina solvere, dissolvere, exsolvere.

Nomina exigere.

\ Ex aere alieno exire.

I Aere alieno liberari.

Versura solvere, dissolvere.


5. Gebouwen.

A. Een gebouw optrekken, een gedenkteeken oprichten.

Den grondslag leggen.

Een toren bouwen.

Eene stad bouwen, stichten.

Eene brug over de rivier leggen, slaan.

Er ligt eene brug over de rivier.

Eene brug afbreken.

B. Een werk, een gebouw aanbesteden.

Een werk, een gebouw aannemen.

Het bouwen van een huis aanbesteden, aannemen.

Bouwlustig, bouwziek zijn.

Iemands licht betimmeren, hem het uitzicht benemen; iemands glorie verduisteren.

Extruere aedificium, monumen-tum.

Fundamenta iacere, agere.

Turrim excitare, erigere, facere. Oppidum constituere, condere. I Pontem facere in flumine. I Flumen ponte iungere.

Pons est in' flumine.

Pontem dissolvere, rescindere, in-

terscindere. *

Opus locare.

Opus redimere, conducere. Domum aedificandam locare, conducere.

Aedificatorem esse.

Luminibus alicuius obstruere, offi-


6. Laxdbouw. Veeteelt. A. Den akker bebouwen. Agrum colere.

Agros fertiles deserere.

Vruchtbare akkers, landerijen onbebouwd, braak laten liggen.

-ocr page 99-

85

Zich op den landbouw toeleggen.

Op het land werken, veldarbeid

verrichten.

De veldarbeid.

Op het platteland wonen.

Zaaien.

Het zaad op den akker strooien. Zooals gij zaait, zult gij maaien = gij zult loon naar werken krijgen. Lachende (graan)velden. Een pracht van bloemen.

Oogsten.

De vruchten inzamelen, bergen. Een goede, rijke oogst.

Boomen planten.

Boomen vellen, omhakken.

•Gebrek aan graan, koren.

De graanprijzen stijgen. De graanprijzen dalen.

De duurte van het graan.

Het graan, de levensmiddelen zijn duur.

In dezen duren tijd.

Zich op de veeteelt toeleggen. Naar de weide brengen, drijven. Naar de weide gaan.

De kudde weiden = laten grazen. De kudden weiden = grazen. Paarden, honden houden. B. De geuren door de bloemen

uitgeademd.

De oogst staat in de halmen. Gij zijt nog ver van uw wensch.

Agriculturae studere (tgs/. agricul-

turam deserere).

Opus facere.

Opus rusticum.

In agris esse, habitare.

Serere, semen spargere.

Sementem facere.

Ut sementem feceris, ita metes

[spreek w.)

Laetae segetes.

Laetissimi flores.

^ Messem facere.

I Fructus demetere o/ percipere. Fructus condere.

Messis opima {igst. ingrata). Arbores serere.

Arbores caedere.

i Inopia (tgst. copia) rei fruraentariae. | Difficultas annonae.

Annona ingravescit.

Annona laxatur, levatur, vilior fit. Caritas annonae (tgst. vilitas) ooi

alleen annona.

Annona cara est.

Hac annona.

Rem pecuariam facere, exercere.

Pastum agere.

Pastum ire.

Pascere gregem.

Greges pascuntur. x)

Alere equos, canes.

Odores, qui efflantur e floribus.

Messis in herbis est.

Adhuc tua messis in herba est

(spreekw)


') Pascere en pasci ook figuurlijk; zie bl. 33 bij och li.

-ocr page 100-

86

VIII. Het krijgswezen.

[Dit valt geheel onder A).

i. Werving. Krijgseed.

De leeftijd voor den krijgsdienst geschikt. ')

Weerbare, strijdbare mannen.

Die om hunne jaren ongeschikt zijn voor den krijgsdienst.

Een leger op de been brengen.

Troepen werven, lichten.

Aan de steden bevelen soldaten te leveren, op te brengen.

Zich voor den krijgsdienst laten opschrijven, aanmelden, aanbieden.

Dienst nemen.

Zich aan den dienst trachten te onttrekken.

Zich wegens ziekte verontschuldigen.

Vrijstelling van dienst hebben, vrij van den dienst zijn.

Te paard dienen.

Den krijgseed (bij het vaandel) afleggen, zweren.

De soldaten den krijgseed laten afleggen, zweren.

Van alle kanten troepen oproepen.

De vrijwilligers.

Allen te wapen roepen.

Twee legioenen vormen.

Leger in het algemeen.

Aetas militaris.

Qui arma ferrepossunt iuventus. Qui per aetatem arma ferre non

possunt.

Exercitum conficere.

Milites (exercitum) scribere, con-

scribere.

Dilectum habere.

Imperare milites civitatibus.

Nomen (nomina) dare.

Militiam (slechts in sing) capessere -Militiam detirectare.

Excusare morbum.

Militiae vacationem habere.

Equo merere.

Sacramentum (o) dicere.

Milites sacramento rogare, adigere.

Evocare undique copias.

Evocati 2), voluntarii.

Omnes ad arma convocare. Efficere duas legiones.


') De dienstplichtigheid begon met i* jaar, en duurde voor de equites tot het 45ste) voor de pedites tot het 50ste jaar.

a) Evocati zijn oudgedienden, die bij het uitbreken van den oorlog wederom onder het vaandel geroepen worden. Zij, wier goede diensten voorheen met landerijen enz. beloond waren (ieneficiarit) zagen zich verplicht andermaal in dienst te treden; aan de overige {voluntarii) stond dit vrij.

-ocr page 101-

8?

De legioenen voltallig maken.

Aanvullingstroepen bijeenbrengen, verzamelen, bijeentrekken.

Hulptroepen ontbieden, laten komen.

Zich met iemand vereenigen.

De troepen samentrekken, vereenigen.

Alle troepen op één punt samen- ' trekken.

Een leger, troepen uitrusten.

Een leger onderhouden.

Het leger monsteren.

Het leger afdanken, uit den dienst ontslaan.

Verlof geven aan de soldaten.

Een groote troepenmacht, veel troepen.

Weinig troepen.

Een talrijk leger.

De kern van het voetvolk.

Lichtgewapende soldaten.

Een oud (in dienst vergrijsd) soldaat.

De slagvaardige soldaat (d. i. ontdaan van de hinderlijke pakkage).

In de wapenen geoefend.

Complere legiones. ') Supplementum cogere.

Auxilia 1) arcessere.

Copias (arma) cum aliquo iungere

of se cum aliquo iungere. Conducere, contrahere copias.

Cogere omnes copias in unum locum.

Parare exercitum, copias.

Alere exercitum.

Recensere, lustrare, recognoscere

exercitum.

Dimittere exercitum.

Commeatum militibus dare {fgst. petere).

Magnae copiae {niet multae!) Exiguae copiae.

Ingens, maximus exercitus {niet

numerosus!)

Robora peditum.

Milites levis armaturae.

Vetus miles, veteranus miles.

Expeditus {tgst. impeditus) miles.

Exercitatus in armis.


1

) Deze hulptroepen, veelal in de provinciën geworven, waren lichtgewapenden, vooral slingeraars ffunditoren j en boogschutters {sagittarii). Hunne taak was het onder anderen den strijd te openen, en met de ruiterij den verslagen vijand te vervolgen.

-ocr page 102-

88

Soldaten in der haast bijeengebracht (igst. geregelde troepen).

Milites tumultuarii *) {tgsf. exer-citus iustus).


In het leger dienen {0/ enkel dienen), onder dienst zijn.

Na voleindigden dienst.

Uitgediend hebben.

Huurtroepen, leger van huurlingen.

Voor de proviand, levensmiddelen |

zorgen.

Graan voor het leger opdoen.

Een groote hoeveelheid graan aanschaffen.

Den toevoer van levensmidden afsnijden.

Aan de vijanden den toevoer afsnijden.

3. Opperbevel. Commando. Tucht.

Iemand aan het hoofd van het leger plaatsen, iemand het commando of opperbevel toevertrouwen.

Iemand tot krijgsbevelhebber aanstellen.

2. Soldij. Krijgsdienst. Proviand. Soldij aan de troepen uitbetalen.

Stipendium 3) dare, numerare,

persolvere militibus.

Stipendia facere, merere.

Emeritis stipendiis.

^ Militia functum, perfunctum esse. / Rude donatum esse 3).

Milites mercennarii of exercitus

conducticius. Rem frumentariain compararc, lt; providere.

( Rei frumentariae prospicere. Frumentum providere exercitui. Frumenti vimmaximamcomparare.

Intercludere commeatum. Intercludere *) hostes commeatu.

Praeficere aliquem exercitui.

Praeficere aliquem bello gerendo.

') Tumultns is elk plotselipg dreigend krijgsgevaar, waarbij de geheele stad in de wapenen werd geroepen. Daarom heette een strijd met zulke ongeoefende soldaten tumultuari in tegenstelling van bclligerare (dit laatste alleen in hoogeren stijl).

a) De soldij van een gewoon soldaat bedroeg 2 obolen (= 16 cent) daags, van een centurio 4, van een eques, indien hij zijn eigen paard had, 6 (= 1 drachme). Deze soldij werd door Caesar verdubbeld, en alle 4 maanden uitgekeerd.

') Oorspronkelijk van zwaardvechters, die tot teeken van volslagen vrijstelling of van verworven meesterschap een schermstok (= rudis) ontvingen.

4) Daarentegen intercludere hostibus itinerü, vins, den vijand de wegen, alle passen afsnijden.

-ocr page 103-

89

Aan de spits van het leger staan.

Zeer ervaren zijn in het krijgswezen.

Onervaren, onbedreven in oorlogszaken zijn.

De held.

Heldendaden verrichten.

Eene roemrijke krijgsdaad, een heldenfeit.

Krijgsdaden.

De opperste leiding van den oorlog, het opperbevel.

Het opperbevel hebben.

Het opperbevel voeren.

Iemand het opperbevel opdragen.

Het commando gaat op iemand over.

Iemand het opperbevel ontnemen, een veldheer afzetten.

De gehoorzaamheid aan de krijgstucht, ondergeschiktheid.

Iemand op het woord gehoorzamen.

De soldaten in tucht houden.

Praeesse exercitui.

Magnum usum in re militari habere.

Rei militaris rudem esse.

Vir fortissimus.

Magnas res gerere.

Res bene gesta.

Res gestae.

Summa belli, imperii.

Cum imperio esse.

Imperii summam tenere.

Imperii summae praeesse.

Imperii summam deferre alicui of

ad aliquem, tradere alicui. Imperium transfertur ad aliquem

(niet transit!)

Imperium alicui abrogare.

Modestia *) (tgst. immodestia).

Dicto audientem esse alicui.

Milites disciplina coërcere.


4. Wapenen.

Naar de wapenen grijpen, de

wapenen opnemen.

Zich gereedmaken tot den strijd,

de wapenen gereedmaken. Den helm opzetten.

Iemand ontwapenen.

De wapenen afleggen, nederleggen.

Arma capere, sumere.

Arma expedire.

Galeam induere.

Armis (castris) exuere aliquem.

Arma ponere, deponere.


') Modestia (van modus) is oorspronkelijk het maat houden ; derhalve is het J) bescheidenheid, gematigdheid, {tgs. aanmatiging); 2) zelfbeheersching, in 't algemeen zedelijkheid (verg. aaxpgoavvti); 3) in den soldaat bestaat het houden der ware maat in de gehoorzaamheid aan de krijgstucht.

-ocr page 104-

De wapenen nederleggen.

Onder de wapenen staan.

Wapenen dragen.

Iemand de wapenenen uit de handen wringen.

Het komt tot een gevecht.

Pijlen, speren, slingersteenen (alles waarmede men aanvalt) werpen, slingeren.

Buiten schot zijn.

Naderen tot den afstand, waarop het schot kan treffen, tot op schootsverte naderen; onder schot komen.

Zich aan de pijlen enz. blootstellen.

Uit de verte van lansen, dichtbij van zwaarden gebruik maken.

Het zwaard uit de scheede trekken.

Het zwaard in de scheede steken.

Het zwaard trekken.

Iemand het zwaard in de borst stooten.

Iemand met het zwaard de borst doorboren.

Iemand den dolk, het mes in het hart stooten.

Militaire oefeningen houden, manoeuvreeren.

Door kracht van wapenen.

5- De

Zich tot den oorlog uitrusten.

Toerusting, toebereidselen, aanstalten tot den oorlog.

Ab armis discedere.

In armis esse.

Cum telo esse.

Extorquere arma e manibus.

Res ad arma venit.

Tela iacSre, conicere, mittere.

Extra teli iactum, coniectum esse. Ad teli coniectum venire.

Se obicere telis.

Eminus hastis, comminus gladiis-uti.

Gladium educere (e vagina). Gladium in vaginam recondere. Gladium stringere, destringere. Gladium alicui in pectus defigere.

Gladio aliquem per pectus trans-figere.

Sicam, cultrum in corde alicuius

defigere. ')

Decurrere (in armis).

Vi et armis.

OORLOG.

Bellum parare.

Apparatus (slechts in sing.) belli.


') Defigere ook overdrachtelijk, b. v. defigere om nes euros, cogitationes in rei publicae salute; == alle zorg aanwenden tot, alle aandacht vestigen op het heil van den staat; mens hutni defixa est = de geefit is zonder verheffing.

-ocr page 105-

9i

Den oorlog (officieel) verklaren.

Voldoening eischen.

Voldoening, genoegdoening geven.

Een geregelde, wettige oorlog.

Een binnenlandsche, inlandsche oorlog.

Een oorlog verwekken.

Een oorlog doen ontbranden.

Oorlog voorhebben.

Den veldtocht openen, de vijandelijkheden beginnen.

Zich mengen in een oorlog (ius-schen anderen).

In een oorlog verwikkeld worden.

Den oorlog met iemand beginnen.

De oorlog dreigt, is ophanden.

De oorlog breekt uit, barst uit.

Overal zwaait men de oorlogs-, de krijgsfakkel, de oorlogstoorts.

Met iemand oorlog voeren.

Den oorlog gemeenschappelijk voeren.

Den oorlog rekken.

Den oorlog met kracht voeren.

Iemand den oorlog aandoen.

Een aanvallenden (offensieven) oorlog voeren.

Een verdedigenden (defensieven) oorlog voeren.

Ten oorlog of naar den oorlog gaan, te velde trekken.

Naar den oorlog zenden.

Het opperbevel van den oorlog hebben, den oorlog leiden.

Bellum indïcere 1), denuntiare

{niet declarare !)

Res repetere (ab aliquo). Res reddere (alicui).

Bellum iustum (pium).

Bellum intestinum, domesticum

{tgst. bellum externum).

Bellum facere, movere, excitare. Bellum conflare.

Bellum moliri.

Bellum incipere, belli initium facere.

Bello se interponere.

Bello implicari.

Bellum cum aliquo inire.

Bellum impendet, imminet. Bellum oritur, exardescit.

Omnia bello flagrant of ardent.

Bellum gerere cum aliquo.

Bellum coniungere.

Bellum ducere, trahere, extrahere Omni studio in (ad) bellum in-

cumbere.

Bellum inferre alicui.

Bellum of arma ultro inferre.

Bellum (inlatum) defendere.

Proficisci ad bellum 2) (iiiet in)

Mittere ad bellum.

Bellum administrare.


1

} Maar indïcare aliquid alicui, iemand iets aantoonen, bekend maken, ver

2

raden.

-ocr page 106-

92

Tegen iemand oorlog voeren, Bello persequi aliquem. iemand beoorlogen.

Een einde aan den oorlog maken.

Den oorlog ten einde brengen (door de kracht der wapenen en de nederlaag der tegenstanders).

Den oorlog eindigen {door mitine-lijke schikking).

Het oorlogstooneel verplaatsen.

Belli finem facere. Bellum conficere.

Bellum componere.

Bellum transferre alio, in Belli sedes.

Het oorlogstooneel.

6. Het leger op marsch.

De voorhoede.

De achterhoede.

De achterhoede uitmaken of vormen, den trein sluiten.

Opbreken.

Het leger laten opmarcheeren.

Met het leger voortrukken.

• Met geforceerde marschen.

Met stormmarschen.

Het leger met gezwinde marschen voeren.

Met versnelden, gezwinden pas voorttrekken.

Het terrein verkennen.

Marcheeren.

Een weg afleggen.

Den marsch verhaasten, sneller aanmarcheeren.

Den marsch onafgebroken voortzetten.

Zonder ophouden voortmarcheeren.

Van den weg afslaan, een anderen weg inslaan, eene zwenking maken.

Zich van — naar — wenden.

Agmen primum. Agmen novissimum Agmen claudere.

! Signa ferre, tollere. Signa ferre, tollere.

(Gastra) movere.

Agmen agere.

Procedere cum exercitu.

Magnis itineribus.

Quam maximis itineribus (potest). ^ Citatum agmen rapere.

\ Raptim agmen ducere.

Citato gradu incedere [zie ook

bl. 23 n#. 6).

Loca, regiones, loei naturam ex-

plorare.

Iter facere.

Iter conficere.

Iter maturare, accelerare.

Iter continuare.

Iter non intermittere.

Ilter flectere, convertere, avertere. Signa convertere.lter flectere, convertere, avertere. Signa convertere.

Averso itinere contendere in —

(extremum).


-ocr page 107-

93

Zich met geweld een doortocht trachten te banen.

Met het leger naar beneden rukken, van de hoogte af naar — rukken.

Het leger laten aanrukken op —

Hét vaandel volgen.

In het gelid en in de rangen blijven.

In gesloten {tgst. wijde) gelederen, zonder orde.

De gelederen in verwaning brengen, er door breken.

In gesloten gelederen voortrukken.

In twee, drie kolonnen.

De achterhoede van nabij vervolgen, in 't nauw brengen, op de hielen zitten.

De achterhoede in verwarring brengen.

De achterhoede verontrusten, afbreuk doen.

De achterhoede dekken.

Den vijand (onverhoeds, onverwachts) overrompelen.

Halt maken.

Eene plaats bezetten.

De hoogten bezetten.

Eene plaats reeds vooraf bezetten.

Een berg bezet houden.

Op een berg post vatten.

Iter tentare per vim {zie ook bl. 20). Agmen, exercitum demittere in —

Exercitum admovere, adducere ad. Signa sequi {tgsl. a signis disce-

dere, signa relinquere).!

Ordines servare.

Confertis {/gsi. raris), solutis ordi-nibus.

Ordines turbare, perrumpere.

Agmine quadrato ^ incedere, ire. Agmine duplïci, triplïci. Novissimos premere.

Novissimos turbare.

Novissimos carpere.

Novissimis praesidio esse. Opprimere hostes (imprudentes. inopinantes).

^ Subsistere, consistere.

I Gradum sistere.

Capere, occupare locum.

Occupare loca superiora. Praeoccupare locum.

Tenere montem.

Consistere in monte.


') Agmcn quadratum. Voorop trokken naast elkander 3 kolonnen (= langwerpige vierkanten met gering front en diepte). Zij werden gevolgd door de bagage, waarachter wederom 3 kolonnen. De beide flanken werden gedekt door eene 3'lf on 4de legerafdeeling, in schuinsche slagorde zoodanig opgesteld, dat het geheele leger veel geleek op een parallelogram, en dus naar vier zijden front kon maken.

-ocr page 108-

94

Aan den voet van den berg eene stelling innemen, zich legeren.

Eene bezetting in eene stad leggen.

Posten, wachtposten [van afstand tot afstand in verschillende richtingen) uitzetten.

Considëre sub monte (sub montis

radicibus).

Praesidium collocare in urbe. Praesidium, custodias disponere.


7. De legerplaats.

Eene legerplaats, waarin men lang verblijft, een vast kamp.

Het winterkwartier, de zomer-legerplaats.

Een kamp opslaan.

Op een gunstig terrein.

Eene legerplaats afsteken, uitba-kenen.

De soldaten de winterkwartieren laten betrekken.

Een verschanste legerplaats opslaan.

Het kamp met een wal omringen, omschansen.

Een gracht graven.

Een wal opwerpen.

De legerplaats door voorposten dekken, beveiligen.

Tot bescherming van het kamp soldaten achterlaten.

Een gemeenschappelijke legerplaats opslaan.

De legerplaats zonder verdedigers laten.

De kohort, die de wacht heeft.

De nachtwacht in de legerplaats houden.

Op den wal de wacht houden.

Op wacht staan voor de poorten.

De nachtposten rondgaan. *

Het parool, wachtwoord geven.

De troepen in de legerplaats bijeenhouden.

Gastra stativa.

Gastra hiberna, aestiva.

Gastra ponere, locare.

Idoneo, aequo, suo [tgst. iniquo)

loco.

Gastra metari.

Milites in- hibemis collocare, in

hiberna deducere.

Gastra munire.

Gastra munire vallo (aggere).

Fossam ducere.

Valium iacëre, exstruere, facere. Gastra praesidiis firmare.

Praesidio castris milites relinquere.

Gastra coniungere.

Gastra nudare.

Gohors, quae in statione est. Vigilias agere in castris.

Gustodias agere in vallo.

Stationes agere pro portis. Gircumire vigilias.

Tesseram dare.

Gopias castris continere.


-ocr page 109-

95

Rustig in de legerplaats blijven (= haar niet verlaten?)

Een inval, strooptocht in het vijandelijk gebied doen.

Op buit, roof, plundering uitgaan, vrijbuiten, moeskoppen.

Den buit wegvoeren.

Paarden buit maken.

Hout, water halen.

Voeder, koren inhalen, op fou-rage uitgaan.

Alles te vuur en te zwaard verwoesten.

De trompet schettert, gaat (pp de trompet wordt het teeken gegeven) voor de tent van den veldheer.

Het sein tot den afmarsch {om in te pakken) geven.

De bagage inpakken.

Het veldteeken uit den grond trekken (d. i. het teeken tot opbreken).

Een krijgsraad houden.

De zaak voor den krijgsraad brengen, daaraan onderwerpen.

Se (quietum) tenere castris.

Excursionem in hostium agros facere.

Praedatum ire.

Ferre et agere ') praedam.

Capere equos.

Lignatum, aquatum ire.

Pabulatum, frumentatum ire.

Omnia ferro ignique, ferro atque igni of ferro flammaque vastare.

Classicum of tuba canit ad prae-torium.

Vasa conclamare.

Vasa colligere. Signa convellere. 2)

Consilium habere.

Rem ad consilium deferre.


8. De belegering.

Eene door kunst versterkte stad. Oppidum manu (opere) munitum.

Eene stad belegeren.

Eene stad ingesloten houden. Eene stad bestormen.

Oppidum obsidere.

^ Oppidum obsidione claudere. Oppidum in obsidione tenere. Oppidum oppugnare.


') Ferre van het rooven van zaken, agere van het wegvoeren van menschen en dieren ((pspsiv xccl aysiv).

3) Het signum van het legioen was een gouden, zilveren of metalen adelaar met uitgespreide vleugelen ; elke kohort had daarenboven haar signum b. v. een wolf, paard, hond enz. De ruiterij had het vexillum d. i. eene kleine vierkante vaan van witte of roode kleur.

-ocr page 110-

Eene stad met belegeringswerken insluiten.

Eene stad door wal en gracht insluiten.

Belegeringswerken maken.

Schutdaken aanstuwen, aanvoeren.

Torens bouwen.

Onder de beschutting van een schilddak op de muren losgaan, de muren bestormen.

Stormladders plaatsen.

Op stormladders de muren beklimmen.

De muurbreker, de stormram raakt de muren.

De bres.

Mijnen aanleggen.

Eene stad beschieten.

Pijlen, steenen enz. in de stad schieten, werpen of ook naar beneden werpen.

Eene stad uithongeren.

De verdedigers van den muur verdrijven.

Een uitval uit de stad doen.

De belegeringswerktuigen in brand steken.

Oppidum claudere operibus.

Oppidum cingere vallo et fossa.

Opera facere.

Vineas agere. ')

Turres instituere.

Testudine1) facta moenia subire.

Scalas admovere.

Positis scalis muros ascendere.

Aries 2) murum attingit.

J Iter ruina patefactum.

( Patentia ruinis (zie aanm. bl. 69). Cuniculos agere.

Oppidum tormentis verberare. Tela ingerere.

Oppidum fame urgere, domare. Murum nudare defensoribus.

Eruptionem facere ex oppido. Ignem inferre operibus.


1

) Tcstttdo (eig. = schildpad) was 1) een dak uit de schilden boven het hoofd gevormd, terwijl de buitenste rij soldaten met hunne schilden de zijden dekten. Soms stonden 2 of 3 testudines boven elkander, om de muren te beklimmen ; 2) een houten loods met huiden gedekt, waaronder men den stormram liet werken [testudo arietaria) ; 3) eene beschutting der soldaten, die mijnen groeven, grachten dempten, enz. (testudo fossaria).

2

s) Aries was een boomstam aan het dikke einde van een metalen ramskop (acumen, caput, cornu, rostrum) voorzien; hij hing aan touwen, en werd als eene schommel in beweging gebracht, om de muren te rammeien.

-ocr page 111-

97

Iemand hulp zenden, (tot ontzet der stad of anderszins).

Zich een weg door de verschansingen banen (tot ontzet der stad).

Eene stad (door een hulplege?) ontzetten.

De bestorming opgeven, het beleg opbreken.

De poorten versperren, barricadeeren.

De poorten openbreken.

Met geweld in de stad dringen.

Eene stad veroveren.

Eene stad hernemen, heroveren.

Eene stad in brand steken.

Eene stad plunderen.

Eene stad geheel verwoesten.

Eene stad met den grond gelijkmaken.

Na de overgave.

De wapenen overgeven, uitleveren.

Den overwinnaar om genade smeeken.

Zich met have en goed aan den overwinnaar overgeven.

Zich aan iemand op genade of ongenade overgeven.

Iemand in genade aannemen.

De vrije menschen worden als slaven verkocht.

Met vrouw en kind.

Iemand het leven schenken.

9. VÓÓR

Den vijand den slag aanbieden.

Een veldslag aannemen. (Zie aanm. hl. 49).

Subsidium alicui summittere.

Munitiones perrumpere.

Oppidum obsidione liberare.

Oppugnationem, obsidionem re-

linquere.

Portas obstruere.

( Portas refringere.

| Claustra portarum revellere. ( In oppidum irrumpere. ( In oppidum irruptionem facere. Oppidum capere, expugnare. Oppidum recipere.

Oppidum incendere.

Oppidum diripere.

Oppidum evertere, excldere. Oppidum solo aequare.

Deditione facta.

Anna tradere.

Salutem petere a victore.

!Se suaque omnia dedere victori. Se suaque omnia permittere vic-Se suaque omnia dedere victori. Se suaque omnia permittere vic-

toris potestati.

Se permittere in fidem atque in

potestatem alicuius.

In fidem recipere aliquem.

Libera corpora sub corona (hasta)

veneunt.

Cum liberis et uxoribus.

Aliquem (incolumem) conservare.

DEN SLAG.

Potestatem pugnandi hostibus facere.

Potestatem sui facere (alicui).


7

-ocr page 112-

98

Den vijand tot den strijd uittarten, uitdagen.

Den slag niet aannemen, weigeren.

Van den veldslag afzien.

Den vijand niet laten ontsnappen.

Een geschikt terrein voor den veldslag kiezen.

Een dag voor den slag bepalen.

Het teeken tot den strijd onstuimig verlangen.

Het teeken tot den strijd geven.

De vaan op de tent van den veldheer planten (om lot den strijd op te roepen).

Te wapen loopen.

Het leger naar het veld laten uitrukken, in den strijd voeren.

Zijne toevlucht tot de wapenen nemen, tot het uiterste komen.

Den strijd ondernemen, wagen.

Op het slagveld komen.

Het leger in slagorde scharen.

Het leger op drie gelederen scharen.

De slaglinie uitbreiden.

Het centrum {het midden van het legei).

Reservetroepen opstellen.

De ruiterij op de vleugels plaatsen.

Eene aanspraak tot de soldaten houden.

Tot dapperheid aansporen, opwekken,

Den moed der soldaten aanvuren.

Proelio (ad pugnam) hostes la-

cessere, provocare.

Pugnam detrectare.

Supersedere proelio.

Hostem e manibas non dimittere. Locum ad pugnam idoneum deli-gere.

Diem pugnae constiuere.

Signum proelii (committendi) ex-

poscere.

Signum proelii dare.

Vexillum proponere.

Ad arma concurrere.

Exercitum educere of producere

in aciem.

Ad vim et arma descendere (zie

noot bi. 54).

In certamen descendere.

In aciem descendere.

Aciem (copias, exercitum) instruere. Aciem triplïcem instruere.

Aciem explicare of dilatare. Media acies.

Subsidia collocare.

Equites ad latera disponere. Contionari apud milites. Contionem habere apud milites. Ad virtutem excitare, cohortari, (pok enkel adhortari, cohortari). Animos militum confirmare.


10. De slag.

a) quot; D e strijd in het algemeen.

1) Slag leveren, 2) een slagbeginnen. Proelium committere.

Slag leveren. Proelium facere.

Aan de ruiterij slag leveren (met Proelium equestre facere. de ruiterij).

-ocr page 113-

99

Gelukkig strijden.

(Gelukkig, ongelukkig) strijden {van veldheereri).

Het gevecht voor een tijd staken.

Het gevecht afbreken of doen ophouden.

Aan het gevecht wederom eene gunstige wending geven.

Den strijd hernieuwen.

Den strijd opgeven.

Den beslissenden slag leveren.

Een geregelden veldslag leveren, in het open veld strijden [tgst. bedekt, zijdelings, door hinderlagen enz. bestrijden).

Aan het gevecht deelnemen.

Te paard strijden.

Het tweegevecht.

Iemand tot een tweegevecht uitdagen.

Een bloedige strijd.

De ordelijke, geregelde strijd.

b) De

De trompet geeft het teeken, sein, signaal tot den strijd.

Op den vijand losgaan, aanrukken.

Den vijand aanvallen, aangrijpen.

Den aanval uithouden, doorstaan.

Den aanval afkeeren.

Zich midden onder de vijanden werpen.

iProelium facere secundum.Proelium facere secundum.

Proeliis secundis uti. '

Rem (bene, male) gerere {zie ook

bi- 70).

Proelium intermittere.

Proelium dirimere.

Proelium restituere.

Proelium renovare, redintegrare. Proelium deserere.

Proelio, armis decertare.

1 Acie (armis, ferro) decernere. 1 In acie dimicare.

Proelio interesse.

Ex equo pugnare.

Certamen singulare.

Provocare aliquem ad certamen

singulare.

Proelium cruentum, atrox. Proelium iustum {igst. tumultua-rium) (zie bi. 46 itoof).

aanval.

Classicum canit.

Gradum inferre in hostem. , Aggredi hostem.

\ Invadere, impetum l) facere in S hostem.

/ Signa inferre in hostem.

Impetum sustinere.

Impetum excipere.

In medios hostes se inicere.


') In dativ. sing, en in plural, (ongebruikelijke casus van impetus) door inctirsio te vervangen.

-ocr page 114-

lOO

Door het midden der vijandelijke gelederen, door het centrum der vijanden breken.

Met den vijand handgemeen worden.

In het gevecht op elkander aanstormen.

Den vijand in het front aanvallen.

Den vijand in den rug aanvallen.

In geregeld gevecht met den vijand strijden.

De gelederen worden gedwongen te wijken, zij deinzen.

Het is onzeker, welke wending de strijd zal nemen.

Lang bleef de strijd onbeslist.

De toestand is zeer gevaarlijk, is zoo hachelijk mogelijk.

Thans moeten de triarii strijden.

c) Het

Man tegen man vechten.

Lijf om lijf of man tegen man.

Met het zwaard van nabij vechten.

Per medios hostes (mediam hostium aciem) perrumpere.

^ Manum (us) conserere cum hoste. ( Signa conferre l) cum hoste. Proelio concurrere. •

Adversis hostibus occurrere. ^ Aversos hostes aggredi.

I Hostes a tergo adoriri.

lusto {igs/. tumultuario) proelio

confligere cum hoste.

Acies inclïnat of inclinatur.

| Proelium anceps est.

/ Ancipiti Marte pugnatur. Diu anceps stetit pugna.

Res est in periculo, in summo

discrimine.

Res ad triarios 2) redit.

j e v e c h t.

Collatis signis (viribus) pugnare. Collate pede.

Gladio comminus [tgst. eminus) rem gerere.


') Signa conferre cum aliquo beteekent ook: zich vereenigen.

') De triarii, de oudste en meest beproefde soldaten, maakten het derde gelid (de reserve) in de slagorde uit. Hunne centurie bestond slechts uit 25—30 man. Zij zaten op de rechterknie (genu dextro innixi) achter de beide eerste gelederen, namelijk achter de hastati en de principes; in geval deze ongelukkig streden en in nood verkeerden (laborare), sprongen zij op commando {surgite) op, en werden door de hastati en principes in hunne gedunde rijen opgenomen. De manipels stonden op deze wijze op drie gelederen geschaard:

hastati □□□□□□□□

principes D D □ G D D lD

triarii Q □□ □□ ODD Res ad triarios redit is ook een spreekwoord = de zaak is tot het uiterste gekomen.

-ocr page 115-

IOI

De werpspietsen of zware lansen wegwerpen en met het zwaard vechten.

Het zwaard moest nu beslissen.

Met het blanke, met getrokken zwaard zich op den vijand werjien.

Men wordt handgemeen, men gaat lijf om lijf vechten.

Met ongesloten gelederen strijden.

Vechten als leeuwen.

Persoonlijk dapper.

d) Omsingeling. Ste

Den vijand in de flank aanvallen.

Eene omtrekkende beweging volbrengen, om den vijand in den rug aan te tasten.

Door de overmacht van den vijand omsingeld worden.

De overmacht hebben in de ruiterij.

Tegen den vijand opgewassen zijn.

Eene carré vormen.

Eene wigvormige slagorde vormen.

Eene phalanx vormen.

Door de phalanx breken.

De reserve te hulp zenden.

Versche troepen aan de vermoeide te hulp zenden.

Versche troepen lossen de vermoeide af.

Omissis pilis gladiis rem gerere.

^ Res ad gladios vënit.

I Res gladiis geri coepta est.

Strictis gladiis in hostem ferri.

Res ad manus venit.

Laxatis (tgs/. confertis) ordinibus

pugnare.

Ferarum ritu pugnare.

Manu fortis.

Hingen. Hulptroepen.

In latus hostium incurrere. Circumvenire hostem aversum of a tergo.

Multitudine hostium cingi.

Equitatu superiorem esse.

Parem {tgsl. imparem) esse hosti. Orbem ') facere.

Cuneum 2) facere.

Phalangem 3) facere.

Phalangem perfringere.

Subsidia summittere.

Integros defatigatis summittere.

Integri et recentes defatigatis suc-cedunt.


') Orbis was een vierkante slagorde; waren de zijden langer dan het naar den vijand gekeerde front, zoo heette het turris, was het front langer dan de' zijden, latercuhis. Bij geringe troepenmacht werd ook wel eene ronde slagorde (globus) opgesteld.

a) Ook andere vormen had cuneus b. v. dien van een vierhoek ; dus cuneus is elke aanvalskolonne, wier doel het is door de vijanden heen te breken.

s) Onder phalanx verstaat men meestal eene dicht aaneengesloten krijgsbende, die hare schilden tot een testudo boven het hoofd had ineengeschoven.

-ocr page 116-

I02

e) Het gelukken

Den vijand terugwerpen, aan het wijken brengen.

De vijandelijke linie wordt teruggeworpen, aan 't wijken gebracht.

Den vijand uit zijne stelling drijven.

Den ruiteraanval afslaan.

Den aanvallenden vijand terugslaan.

Van alle kanten in 't nauw gebracht worden.

Den vijand verpletteren.

f) Aftocht. Vlu

De aftocht wordt geblazen.

Achteruitwijken {zonder zich om te keeren).

Terugtrekken, retireeren.

Zijne stelling opgeven, prijsgeven.

Den vijand op de vlucht slaan.

Het vijandelijke leger verslaan.

Den vijand een volkomen nederlaag toebrengen.

Den vijand voor zich uit drijven.

Den vijand op de vlucht slaan of jagen.

i) (Den vijand) op de vlucht slaan, 2) de vlucht nemen.

Vluchten, den rug laten zien.

Voor den vijand vluchten, hem de hielen toonen.

De vlucht nemen.

Op de vlucht gaan of slaan.

Zijn heil ip de vlucht zoeken.

van den aanval.

Fellere hostem.

Acies hostium impellitur.

Loco movere, depellere, deicere hostem.

Summovere of reicere hostium equites.

Repellere, propulsare hostem. Undique premi, urgeri. Prosternere, profligare hostem.

cht. Vervolging.

^ Signa receptui canunt.

I Receptui canitur.

Pedem referre.

Se recipere.

Loco excedere.

Fugare hostem.

Fundere hostium copias.

Fundere et fugare hostem.

Prae se agere hostem.

In fugam conicere, convertere,

dare hostem.

Fugam facere.

Terga vertere of dare.

Terga dare hosti.

I Fugae se mandare.

I Fugam capessere, capere. ^ Se dare in fugam, fugae. I Se conicere, se conferre in fugam. Fuga salutem petere.


-ocr page 117-

io3

Wilde, overhaaste vlucht.

Loopen als hazen, het hazenpad kiezen.

De wapenen wegwerpen.

Hals over kop vluchten.

Op de vlucht verstrooid.

Den vijand nazetten.

Den vijand vervolgen.

Den vijand achterhalen.

De vluchtelingen op korten afstand achternazetten.

Den vijand op de hielen zitten.

Den vluchtenden vijand tot staan brengen.

Een vluchteling vangen.

Eene menigte van vijanden werd op de vlucht neergeveld.

Iemand bij levenden lijve gevangen nemen.

Aan de handen van den vijand ontkomen, ontsnappen, ontglippen.

Den vijand laten ontkomen.

Iemand aan de handen der vijanden ontrukken, daaruit redden.

Van de vlucht bekomen, weder op zijn adem komen (als men gered is).

g) Nederlaag.

Overwonnen, geslagen worden, den slag verliezen.

Den vijand de nederlaag toebrengen.

De nederlaag krijgen.

Een vreeselijk bloedbad aanrichten.

Eene slachting aanrichten.

Alles is door het zwaard neder-gehouwen, is over de kling gejaagd.

Fuga effusa, praeceps.

Pecorum modo fugere.

Arma abicere.

Praecipitem se fugae mandare. Ex (in) fuga dissipati of dispersi. Hostes insequi.

Hostes (fusos) persequi.

Hostes assequi, consequi. Fugientibus instare.

Tergis hostium inhaerere.

Fugam hostium reprimere.

Excipere aliquem fugientem. Magna caedes hostium fugientium

facta est.

Capere aliquem vivum.

Effugere, eliibi e manibus hostium.

Dimittere e manibus hostes. Eripere aliquem e manibus hostium.

Se ex fuga récipere.

Bloedbad. Wonden. Verlies.

Proelio vinei, superari, inferiorem

discedere.

Cladem hostibus afferre, inferre.

Cladem accipere.

Ingentem caedem edere.

Stragem edere, facere.

Omnia strata sunt ferro.


-ocr page 118-

I04

Den vijand, een leger verdelgen, vernietigen.

Den vijand geheel vernietigen, totaal verslaan.

Iemand eene wonde toebrengen.

Iemand een doodeiijken slag geven.

(Zwaar, doodelijk) gewond worden.

Toen velen aan weerszijden gewond waren, buiten gevecht gesteld waren.

Door wonden verzwakt, uitgeput.

Wonden (litteekens) op de borst.

Eene gesloten wond weder openrijten.

Aan een wond sterven.

Met groot verlies.

Van de onzen vielen er ongeveer honderd.

Allen kwamen tot den laatsten man om.

Hostes, exercitum delere, concidere.

Hostes ad internecionem caedere, delere.

Hostium copias occidione occïdere.

Vulnus (ooi overdr.) infligere alicui.

Mortiferam plagam alicui infligere.

Vulnus (grave, mortiferam) acci-pere, excipere.

Multis et illatis et acceptis vul-neribus.

Vulneribus confectus.

Vulnera (cicatrices) ad versa ifgst. a versa).

Vulnera adverso corpore accepta.

Refricare l) vulnus, cicatricem ob-ductam.

Ex vulnere raori.

Magno cum detrimente.

Nostri circiter centum ceciderunt.

Ad unum omnes perierunt.


11. Overwinning. Zegetocht.

Het zegepralende of zegevierende leger.

Als overwinnaar het slagveld verlaten, uit den strijd treden.

De overwinning, de zege behalen, bevechten.

Zegevieren.

De overwinning op den vijand behalen.

Exercitus victor.

Superiorem (tgst. inferiorem), victo-rem (proelio, pugna) discedere. Victoriam adipisci, parëre.

Victoriam ferre, referre.

Proelio vincere.

Victoriam reportare ab hoste.


') Ook figuurlijk in de beteekenis van hernieuwen, weder opwekken, b. v. refricare dolorem, inemoriam, dcsideritim; = eene oude wond openen, het gehengen van iets herroepen, de begeerte weder opwekken.

-ocr page 119-

io5

Zich reeds als o verwinnaarbeschou-wen, zich zeker wanen van de overwinning.

Eene zekere overwinning uit de handen geven.

Victorie! roepen.

Iemand met de overwinning geluk-wenschen.

De overwinning kostte veel bloed en wonden, werd duur gekocht.

Een triomftocht over iemand houden, triomf vieren, een zege-pralenden intocht houden (om dc overwinning).

Iemand (een gevangene) in (den) zegetocht omvoeren.

Victoriam praecipere (animo).

Victoriam exploratam dimittere.

Victoriam conclamare.

Victoriam of de victoria gratulari alicui.

Victoria multo sanguine ac vulneri-bus stetit.

Triumphare de aliquo (ex bellis).

Triumphum agere de of ex aliquo of c. Gen. (victoriae, pug-nae Pharsaliae).

Per triumphum (in triumpho) ali-quem ducere.


12. Wapenstilstand. Vrede. Verdrag. Verbond.

Wapenstilstand sluiten, aangaan.

Den wapenstilstand breken.

Het volkenrecht schenden.

Met iemand over den vrede onderhandelen.

Den vrede tot stand brengen, bewerken.

Met iemand vrede sluiten.

Den vrede verstoren, breken.

Onder de volgende voorwaarden, bepalingen.

Vredesvoorwaarden aanbieden, stellen.

Iemand de vredesvoorwaarden dicteeren, voorschrijven.

Zich de vredesvoorwaarden laten gevallen.

De vrede wordt getroffen onder beding van, onder de voorwaarde dat..

Ongestoorde vrede.

Gevangenen uitwisselen.

Indutias facere.

Indutias violare.

lus gentium violare.

Agere cum aliquo de pace.

Pacem conciliare.

Pacem facere cum aliquo.

Pacem dirimere, frangere.

His condicionibus.

Pacis condiciones ferre [niet pro-ponere!)

Pacis condiciones dare, dicere alicui [niet praescribere!)

Pacis condiciones subire (tgst. re-pudiare, respuere).

Pax convënit in eam condicionem ut..

Summa pax.

Captivos permutare, commutare.


-ocr page 120-

io6

Gevangenen loskoopen.

Gevangenen zonder losgeld teruggeven.

Gijzelaars geven.

Aan de staten opleggen gijzelaars te leveren.

Een verdrag met iemand sluiten.

Overeenkomstig of volgens het verdrag, het verbond.

Een verbond sluiten, treffen.

Het verbond breken, schenden.

Iemand tot bondgenoot aannemen.

In vriendschappelijke verhouding tot het Romeinsche volk staan.

Hij ontving van den senaat den eeretitel van „vriendquot;.

Captivos redimere.

Captivos1) sine pretio reddere.

Obsides dare.

Obsides civitatibus imperare.

Pactionem facere cum aliquo. Ex pacto, ex foedere.

Foedus facere (cum aliquo), icerer ferire.

Foedus frangere, rumpere, violare. Socium aliquem asciscere. In amicitia populi Romani esse.

A senatu amicus appellatus est.


13. Onderwerping.

Een land veroveren.

Een land aan zich onderwerpen.

Een volk onder zijne heerschappij, zijn schepter brengen.

Een volk ten onder brengen, onderwerpen.

Een volk, een land aan zich onderwerpen.

Zich aan iemand onderwerpen.

Iemands onderdaan zijn, iemand onderworpen zijn.

Terra potiri.

Terram suae dicionis facere.

Populum in potestatem suam re-digere.

Populum in deditionem accipere.

Populum perdomare, subigere (zonder dativus : sibi, alicui enz.)

Populum, terram suo imperio, suae potestati subicere {niet enkel sibi).

Se imperio alicuius subicere {niet enkel alicui).

In deditionem venire.

In alicuius potestatem se permit-tere.

Subiectum esse, obnoxium esse imperio of dicioni alicuius (niet enkel alicui).

In potestate, in dicione alicuius esse.


1

Gevangenschap moet men uitdrukken met servitns of condicio servitutis, captivum esse; want captivitas komt eerst later voor.

-ocr page 121-

IQJ

De onderdanen.

Iemand weder onder de gehoorzaamheid brengen.

Iemand in onderdanigheid houden.

In onderdanigheid volharden.

Azië tot provincie of wingewest maken.

Azië werd aan de Romeinen onderworpen.

Een volk geheel en al uitroeien, verdelgen.

Qui imperio subiecti sunt; cives. Aliquem ad officium reducere.

Aliquem in officio continere. In officio manere, permanere. Asiam in provinciae formam (in

provinciam) redigere.

Asia populi Romani facta est.

Gentem ad internecionem redigere of adducere.


IX. Het zeewezen.

(Dit valt geheel onder A.) I. EENIGE BENAMINGEN.

Het oorlogschip.

Het vrachtschip.

Het koopvaardijschip.

De zeestad.

Sterk ter zee zijn.

Een schip, eene vloot bouwen.

Een schip uitrusten.

Eene vloot uitrusten.

Een schip van stapel laten loopen

of een vaartuig afbrengen. Een schip op het land trekken,

op het droge halen.

Een schip herstellen, kalefaten,

breeuwen.

Scheep gaan, zich inschepen. Een leger inschepen.

Soldaten ontschepen.

Zeesoldaten, mariniers.

Matrozen.

Passagiers.

Navis longa.

Navis oneraria.

Navis mercatoria.

Oppidum maritimum.

Rebus maritimis multum valere. Navem, classem aedificare, facere, efficere.

Navem armare, ornare, instruere.

Classem instruere.

Navem deducere (zie hl. 70 aanm.)

Navem subducere.

Navem reficere.

Navem conscendere.

Exercitum in naves imponere.

Milites in terram, in terra exponere.

Classiarii.

Nautae, remiges.

Vectores.


-ocr page 122-

io8

2. Scheepvaart. Schipbreuk. Landing.

Het anker lichten.

JDe schepen zeilen de haven uit, loopen uit.

In zee steken.

Met gunstigen wind loopen ze uit.

De zeilen ophalen, onder zeil gaan.

De zeilen inbinden, innemen, reven.

Langs de kust varen, de kust langsvaren.

Een eiland voorbijvaren, een eiland omvaren.

Den koers ergens heen richten, koers zetten of stevenen naar.

Koers houden (igst. van koers veranderen, ook medegevoerd worden).

Eene zeereis volbrengen.

Aan het roer staan, sturen.

Roeien.

Krachtig roeien.

Ophouden, uitscheiden met roeien.

Achteruitroeien.

■Schipbreuk lijden.

Het schip wordt tegen de klippen geworpen of verbrijzeld.

Stranden.

Ergens heen geworpen, geslagen worden.

De storm werpt iemand op onbekende landen (kusten).

De wrakken (stukken van een gestrand schip) verzamelen.

Solvere.

Navem (naves) solvere.

Ancoram (ancovas) tollere.

Naves ex portu solvunt.

Vela in altum dare.

Ventum (tempestatem) nancti ido-

neum ex portu exeunt.

Vela facere, pandere.

Vela dare.

Vela contrahere [ook overdr.)

Oram legere.

Superare insulam.

Cursum dirigere aliquo.

Cursum tenere [tgst. commutare en deferri).

Cursum conficere.

Gubernaculum tractare.

Claviun tenere.

Navem remis agere of propellere. Navem remis concitare.

Sustinere, inhibere remos.

Navem retro inhibere.

Naufragium facere.

Navis ad scopulos alliditur.

In litus eici.

Deferri, deici aliquo.

Tempestate abripi.

Procella (tempestas) aliquem ex alto ad ignotas terras (oras) defert.

Naufragium colligere.


-ocr page 123-

log

Appellere navem (ad terram, litus). Appelli (ad oram).

Ancoras iacere.

Naves ad ancoras deligare.

Naves (classem) constituere (in alto).

In ancoris esse of stare.

Exire ex, de navi.

Egredi (ex) navi.

Exire, egredi in terram. Escensionem facere [van troepen), Portu, terra prohiberi.

Zeeslag.

Pugnam navalem facere.

Navem expedire.

Navem rostro percutere.

Navem, classem deprimere.

Manus ferreas (in navem) inicere. In navem (hostium) transcendere. Navem capere, intercipere.

Landen, aanlanden (pan personen). Landen, aanlanden (van schepen). Het anker werpen, uitwerpen, laten vallen, ankeren.

Voor (ten) anker komen.

e

Voor (ten) anker liggen.

Aan wal gaan, landen.

Niet kunnen landen.

Een zeeslag leveren.

Een schip tot den strijd toerusten.

Een schip met de scheepssneb

doorboren, beschadigen. Een schip, een vloot in den grond boren.

Een schip aan boord haken. Een schip enteren.

Een schip kapen.

-ocr page 124-

TWEEDE AFDEELING.

i. De geest'en zijne vermogens.

i. Geest. Talent. Verstand.

Grootheid van ziel of zielenadel, geestkracht hebben.

Zijne aandacht op iets vestigen, acht slaan op iets.

Oplettend, opmerkzaam zijn (tgst. onoplettend zijn, met andere dingen bezig zijn).

i) Oplettend zijn, 2) kalm en moedig zijn.

Een man van talent, van aanleg, een begaafd man.

Talent hebben.

Veel talent, verstand hebben, met uitstekende geestesgaven bedeeld of toegerust zijn.

Een aangeboren talent.

Het verstand scherpen, spitsen

(op iets).

Scherp verstand, scherpzinnigheid.

Traag verstand.

Bekrompen verstand, beperktheid van begrip.

Bij zinnen o/bij zijn verstand zijn.

Niet welbij zijne zinnen o/bij 'thoofd zij n, het verstand verloren hebben.

Gezond verstand hebben.

Den geest, de scherpzinnigheid afstompen.

Het oog van den geest benevelen.

Magno animo esse.

Animum attendere ad aliquid.

Diligenter attendere (aliquid) [tgst. alias res of aliud agere).

Animo adesse.

^ Vir magno ingenio, ingeniosus. / Vir magno ingenio praeditus. Ingenio valere.

Ingenio abundare.

Natura et ingenium.

Ingenium acuere (in aliqua re).

Ingenii acumen.

Ingenii tarditas.

Ingenii infirmitas of imbecillitas.

Mentis compotem esse.

Mente captum esse, mente alie-

nata esse.

Sanae mentis esse.

Aciem mentis praestringere.

Mentis quasi luminibus officere (zie hl. 84) of animo caliginem offundere.


-ocr page 125-

ill

Groot verstand, vernuft hebben. Intellegentia of mente multum

valere.

Zich in iets naar de bevatting of Ad intellegentiam communem of vatbaarheid ') van het volk rich- popularemaccommodarealiquid. ten, tot het volk afdalen.

2. Voorstelling. Verbeelding. Gedachte. Begrip.

Zich iets voorstellen, verbeelden, voor den geest stellen.

Zich te voren iets voorstellen of een denkbeeld daarvan vormen.

Zich iets levendig verbeelden, voor den geest stellen.

Vurigheid, levendigheid, vlugheid van geest, van verbeelding.

De voorstellingen der verbeelding.

Iets vatten, begrijpen.

De gedachte valt mij in, dat.

De gedachte komt bij mij op, dat.

Iets komt mij in de gedachte, voor den geest.

Ik kom op de gedachte (om) te.

Iets zweeft mij voor den geest.

Iemands gedachten van iets afleiden, aftrekken.

Zijne gedachten op iets vestigen, zijne aandacht aan iets -wijden of schenken.

Animo, cogitatione aliquid fingere (nok enkel fingere, maar zonder sibil), informare.

Animo concipere aliquid.

Animo, cogitatione aliquid prae-cipere.

Cogitatione sibi aliquid depingere.

Ingenii vis of celeritas.

Res cogitatione fictae of depictae.

Animo, mente, cogitatione aliquid comprehendere, complecti.

In eam cogitationem incido {acc. c. inf)

Haec cogitatio subit animum {acc. c. inf)

Occurrit mihi {acc. c. inf)

Mihi in mentem venit alicuius rei.

Mihi in mentem venit {c. inf.)

Aliquid animo meo obversatur {vgl. bl. 31 enz. onder oculi).

Alicuius animum ab aliqua re ab-ducere.

Cogitationem, animum in aliquid intendere.


') Captus in de beteekenis van bevattelijkheid, begrip komt slechts voor in ut captns est cum gen. b. v. serrorum. C'lpaiitas beteekent alleen (k1 ruinue b. v. van een vat.

-ocr page 126-

112

Alle zijne gedachten op iets vestigen, alle aandacht van den geest op iets richten.

Zijne gedachten, het oog van den geest, zijne aandacht op iets gevestigd houden.

In gedachten verdiept, verslonden, verzonken, verloren, geheel in zich zeiven gekeerd zijn.

Zijne gedachten, zijn geest op nietigheden, beuzelingen, onedele voorwerpen vestigen {tgs/. edele gevoelens koesteren, verhevener zijn in zijne strevingen, het oog op het groote, edele gericht houden).

Aangeboren, ingeschapen begrippen.

Duistere, onvolkomene begrippen, denkbeelden.

Zich een begrip, een denkbeeld van iets maken.

Omnes cogitationes ad aliquid conferre.

Mentem in aliqua re defigere.

In cogitatione defixum esse.

Cogitationes in res humiles abicere {/gs/. alte spectare, ad altiora tendere, altum, niagnificum, divinum suspicere).

Notiones animo (menti) insitae, innatae.

Intellegentiae adumbratae ') of inchoatae.

Notionem of rationem alicuius rei in animo informare of animo concipere.


3. Gevoelen. Vooroordeel. Vermoeden.

In of bij zijne meening volharden of blijven.

Aan die meening, dat gevoelen houd ik vast.

Zijne meening, zijn gevoelen opgeven, laten varen.

Van zijne meening, zijn gevoelen afgebracht worden.

In sententia manere, permanere,

perseverare, perstare.

Illud, hoe teneo.

A sententia sua discedere. De sententia sua decedere. (De) sententia desistere. De sententia deici, depelli, de-terreri.


«

') Adumbrare is een kunstterm der schilderkunst = een omtrek maken, van iets eene schets maken, in de hoofdtrekken ontwerpen. Overdrachtelijk = iets slechts aanduiden. Het tegenovergestelde is exprimerc, kunstwoord der boetseer-kimst; vandaar overdrachtelijk = nauwkeurig, duidelijk schilderen, aanschouwelijk voorstellen, maar nooit ons uitdrukken.

-ocr page 127-

quot;3

Iemand van zijne meening, zijn gevoelen afbrengen.

Iemand voor zijne meening, zijn gevoelen winnen.

Tot iemands gevoelen toetreden, zich daarmede vereenigen.

Van hetzelfde gevoelen zijn, met iemand instemmen.

Voor zijne meening uitkomen, zijn gevoelen openlijk uitspreken.

Zijn gevoelen op zijn gelaat niet laten blijken, zijne gedachten ontveinzen, vermommen.

Zeg uw gevoelen (Iaat hooren, welk uw gevoelen is). .

Zeg oprecht uw gevoelen (zeg datgene, wat gij in waarheid denkt.)

Ik ben van gevoelen, dat.. .

Een vertoog in dien geest nog verder uitwerken ; het nog breeder ontwikkelen met de bedoeling om . ..

Naar mijne meening, volgens mijn j gevoelen. |

Zooveel hoofden, zooveel zinnen.

Valsche begrippen inzuigen. |

Dwaalbegrip.

Vooroordeel.

Ingeworteld veroordeel.

De sententia aliquem deducere, movere.

Aliquem ad suam sententiam per-ducere of in suam sententiam adducere

Ad alicuius sententiam accedere, sententiam alicuius sequi.

Idem sentire (tgst. dissentiri ab aliquo).

Sententiam suam aperire 1).

Sententiam fronte celare, tegere.

Die quid sentias 2).

Die quod sentis.

In hac sum sententia, ut. .. putem.

Plura in eam sententiam disputare.

Ut mea fert opinio.

Ut mihi quidem videtur. Mea (quidem) sententia.

Quot homines, tot sententiae. Opiniones falsas animo imbibere. Opinionibus falsis imbui.

Opinionis error.

Opinio praeiudicata, ook enkel opinio (niet praeiudicium = voorafgaand of noorloopig vonnis!) Opinio confirmata, inveterata.


8

1

) Sc aperire daarentegen beteekent: zich aan zijne zwakke zijde blootgeven, zich verraden = se indicare.

2

) Niet sententiam dicerc, dat beteekent: zijn stem uitbrengen (van senatoren) {sententiam ferre van rechters).

-ocr page 128-

114

Door dwaze, verkeerde vooroor-deelen aangestoken, daarmede besmet worden.

H ersenschimm en.

Ongeloofbare verdichtselen, zonderlinge, ongerijmde, buitensporige voorstellingen der verbeelding.

Iets vermoeden, bij gissing besluiten.

Vermoedelijk, naar mijne gissing.

Uit iets tot iets bij gissing besluiten.

Naar zich zeiven (naar zich zei ven anderen) beoordeelen.

Iets berust, steunt op vermoedens. |

Het waarschijnlijke door gissing trachten te ontdekken.

Iets overkomt mij buiten, tegen verwachting, onverhoopt.

5. Waarheid.

De waarheid zeggen, bekennen.

Alles naar waarheid zeggen.

Waarheidlievend.

Voor de waarheid blind zijn, de oogen gesloten hebben.

Van de waarheid afwijken, daaraan ontrouw worden.

De zucht naar waarheid.

Het zoeken, het vorschen naar de waarheid.

Zeer dicht bij de waarheid komen.

Waarschijnlijk zijn. j

*) Vertim is de waarheid concreet,

Opinionum pravitate infici.

Opinionum commenta. Monstra of portenta.

Coniectura assequi, consequi, aliquid coniectura colligere.

Quantum ego coniectura assequor, auguror.

Coniecturam alicuius rei facere of capere ex aliqua re.

De se (ex se de aliis) coniecturam facere.

Aliquid in coniectura positum est.

Aliquid coniectura nititur, con-tinetur.

Probabilia coniectura sequi.

Aliquid mihi nee opinanti, in-speranti -accidit.

Dwaling.

Verum dicere, profiteri.

Omnia ad veritatem 1) dicere.

Veritatis amans, diligens, studiosus.

A vero aversum esse.

A veritate deflectere, desciscere.

Veri videndi, investigandicupiditas.

Veri inquisitio atque investigatio.

Proxime ad verum accedere.

A vero non abhorrere.

Veri simile esse.

.arenteszen Veritas de waarheid abstract.


-ocr page 129-

US

Dit- is meer schitterend, verblindend, verleidelijk, dan waar.

Het ware en (van) het valsche, de waarheid en de onwaarheid onderscheiden.

Het ware met het valsche vermengen.

Waarheidszin.

In waarheid, werkelijk, inderdaad,

Dwalen, in dwaling verkeeren.

Grovelijk dwalen, in groote, grove dwaling verkeeren, zich grootelij ks vergissen.

In dwalingen vervallen.

Bij vergissing misdoen.

Iemand in dwaling brengen.

De dwaling inzuigen.

De dwaling met de moedermelk inzuigen.

Een wijd en zijd verspreide dwaling.

De dwaling wegnemen, den kop indrukken.

De dwaling met wortel en tak uitroeien.

Van zijne dwaling terugkomen.

Iemand van zijne dwaling bevrijden, afbrengen.

Indien ik mij niet bedrieg, vergis.

Zoo ik mij niet geheel en al bedrieg, of ik vergis mij geheel en al.

6. Keus. Tw

Iemand de vrije ^ keus laten geven.

Iemand voor de keus stellen, om of... of.

Haec speciosiora quam veriora sunt. Vera et falsa (a falsis) diiudicare.

Vera cum falsis confundere. Veritas.

Re (vera), reapse {tgst. specie). In errore versari.

!Magno errore teneri.Magno errore teneri.

In magno errore versari. Vehementer errare.

Erroribus implicari.

Per errorem labi, of alleen labi. Aliquem in errorem inducere,

rapere.

Errorem animo imbibcre.

Errorem cum lacte nutricis sugere.

Error longe lateque diffusus. ( Errorem tollere.

( Errorem amputare et circumcidere. Errorem stirpitus extrahere.

Errorem deponere, corrigere. Alicui errorem demere, eripere, extorquere.

^ Nisi fallor.

I Nisi (animus) me fallit.

Nisi omnia me fallunt.

ijfel. Bezwaar.

Optionem alicui dare.

Optionem alicui dare, utrum.. an.


') Zonder libcram omdat v r ij reeds in optio vervat is.

-ocr page 130-

ii6

In twijfel trekken.

Twijfelachtig worden.

Wat eenigszins twijfelachtig is, wat aan grooten twijfel onderhevig is.

Er komt bij iemand een twijfel op.

Iemands twijfel of onzekerheid wegnemen.

Iets onbeslist, in het onzekere laten.

Buiten, zonder (eenigen) twijfel.

Buiten bedenken; zonder aarzelen.

Een bezwaar, beangstigenden twijfel bij iemand wegnemen, hem daaruit redden.

Nog één bezwaar, ééne bezorgdheid blijft mij over.

7. Weten. Zekei

Ik weet zeer goed, het is mij niet onbekend.

Het ontgaat mij niet, ontsnapt mijne aandacht niet.

Naar mijn weten, voor zooveel mij bekend is, voor zooverre ik weet.

Iets zeker weten, zekerheid ergens van hebben.

Dat kan men als zeker beschouwen.

Het is voor mij eene uitgemaakte zaak, ik houd het voor zeker.

Het is algemeen bekend, een bekend feit.

Houd u vast overtuigd, geloof vrij of gerust.

^ In dubium vocare.

\ In dubio ponere.

In dubium venire.

Quod aliquam, magnam dubitatio-

nem habet.

Dubitatio alicui affertur, inicitur. Dubitationem alicui tollere.

I Aliquid in medio, in dubio relin-j quere.

) Aliquid dubium, incertum relin-I quere.

Sine dubio {niet sine ullo dubio!) Sine ulla dubitatione.

Scrupulum ex animo alicuius evel-lere.

Unus mihi restat scrupulus.

eid. Overtuiging.

Probe scio, non ignoro.

Non sum ignarus, nescius {niet non sum inscius 1)

Me non fugit (niet effugit!), prae-terit.

Quantum scio.

Quod sciam.

Aliquid compertum habere.

Illud pro certo affirmare licet.

Mihi exploratum est, exploratum (certum) habeo.

Inter omnes constat.

Sic habeto.


-ocr page 131-

quot;7

Ik ben (volkomen) overtuigd.

Wees overtuigd, verzekerd.

Ik kom tot de overtuiging. Ik kan mij niet overtuigen. Volgens mijne innigste overtuiging,

naar mijn beste weten.

Zijne overtuiging volgen.

Mihi persuasum (persuasissimum) est (ongewoon zijn pérsuasum habeo en mihi persuasum habeo!) Mihi persuasi.

Persuade tibi.

Velim tibi ita persuadeas.

Sic volo te tibi persuadere. AddHcor, ut eredam.

Non possum adduci, ut (eredam). Ex animi mei sententia.

Suo iudicio uti.


8. Plan. Raad. Overleg.

Een besluit nemen, een plan vormen.

Van zijn besluit, plan, voornemen afstaan [d. i. ophouden met de volvoering daamaii).

Van zijn besluit, plan, voornemen afgaan, het laten varen.

Zich door iets van zijn besluit laten afbrengen, door iets van zijn plan afgeschrikt worden.

Halve maatregelen nemen.

Van plan of gedachte, van meening of gevoelen veranderen, zich anders bedenken.

Zijn eigen zin volgen, op eigen gezag te werk gaan.

Grootsche plannen vormen, beramen, ontwerpen.

Consilium capere, inire (dealiqua re, met Gen. Gerund., met Inf., zelden met ut).

Consilio desistere.

Consilium abicere of deponere. Consilio deterreri aliqua re.

Mediocribus consiliis uti. Consilium, sententiam mutare.

Suo consilio uti Maarna moliri.


') Uti wordt in vele uitdrukkingen gebruikt, waardoor men niet slechts te kennen geeft, dat men iets bezit, maar ook dat men er gebruik van maakt, b. v. uti Tc/itis seamdis, adversis gunstigen, ongunstigen wind hebben, praesenti animo tegenwoordigheid van geest toonen, prrprtuu felicitate bestendig geluk hebben, auctoritate S7/a zijn gezag doen gelden, crudelitate zich wreedheid veroorloven, hona valetudine zich in eene goede gezondheid verheugen, eene goede gezondheid genieten, enz.

-ocr page 132-

118

Iemand deelgenoot maken van zijne 'plannen, iets met iemand afspreken.

Gemeene zaak met iemand maken of gemeenschappelijk handelen.

Gemeenschappelijk overleggen.

Iemand ter beraadslaging uitnoodi-gen, toelaten, hem teradenemen.

Raad houden, onder elkander beraadslagen (pan meer personen).

Beraadslagen, overwegen, of overleggen (ook van een persoon).

De geheime beraadslaging bijwonen.

Iemand een raad geven.

Iemand met raad (en daad) bijstaan.

Voor iemand, die raad behoeft, toegankelijk zijn, zich te zijner beschikking stellen.

Bij iemand om raad vragen, te rade gaan, iemand raadplegen, iemands raad inwinnen.

Ten einde of buiten raad zijn.

Goede raad is duur.

Zonder overleg, op goed geluk, onberaden, onbezonnen, onbesuisd.

Iets bij zich zeiven overwegen, overleggen.

Consilia cum aliquo communi-care ^).

Consilia (ooi causam, rationem) cum aliquo communicare.

Consilia inter se communicare.

Aliquem in of ad consilium ad-hibere.

Consilium habere (de aliqua re).

Consultare of deliberare (de aliqua re).

Consiliis arcanis interesse.

^ Consilium dare alicui.

I Auctorem esse alicui, ut.

Aliquem consilio (et re) iuvare.

Consilii sui copiam facere alicui.

Consilium petere ab aliquo.

Consilii inopem esse.

Omnia consilia frigent.

Nullo consilio, nulla ratione^ temere.

Secum (cum animo) reputare ali-quid.

Considerare in, cum animo, secum aliquid.

Agitare (in) men te of (in) animo aliquid.


') Communicare (aliquid cum aliquo) beteelcent oorspronkelijk gemeenschappelijk maken. Hieruit vloeien de twee beteekenissen voort i. (wanneer men iets geeft) = iemand aan iets laten deelnemen, consilia-, 2. (wanneer men iets overneemt) = met iemand iets deelen, pericula. Ons mededeelen = berichten, kennis geven, heet dicere, trade re, narrare, exponcrc, certiorem facere.

-ocr page 133-

lig

Iets wordt in overweging genomen.

Na rijp beraad.

9. Besluit.

Ik ben van zins of voornemens, het is mijn besluit.

Ik ben besloten.

Ik ben vast besloten, het staat bij mij vast.

Ik ben besluiteloos.

Ik ben het met mij zeiven niet eens.

Ik heb mij ten doel, tot taak gesteld.

Aan zijn voornemen getrouw blijven, aan zijn plan vasthouden.

Zijn voornemen, zijn plan vol-voerep, ten uitvoer leggen of brengen.

Zich iets groots ten doel stellen.

In zijn voornemen, onderneming, poging volharden.

Van zijn voornemen, onderneming, poging afstaan, afzien, het opgeven.

Toebereidselen tot iets maken, iets in gereedheid brengen.

Het van zich verkrijgen, over zijn hart brengen.

Het niet van zich kunnen verkrijgen.

Tot iets, tot alles overgaan of komen (veelal met weerzin).

Tot de uiterste maatregelen overgaan.

Aliquid cadit in deliberationem.

Re diligenter considerata,perpensa.

Omnibus rebus circumspectis. I Inïta subductaque ratione.

Voornemen.

In animo habeo of mihi est in animo (c. Inf.)

Certum (mihi) est.

\ Certum deliberatumque est.

j Stat mihi sententia.

Incertus sum, quid consilii capiam.

Mihi non constat (mei zijdelingse he vraag).

Propositum est mihi (c. Inf.)

Propositum, consilium tenere {(gst. a proposito deterreri).

Propositum 1) assequi, peragere [niet consilium perficere!)

Magna sibi proponere of magna spectare.

In incepto of conatu perstare.

Incepto of conatu desistere.

Parare aliquid.

Animum inducere c. Inf. [niet in animum inducere !)

A se impetrare non posse, ut.

Descendere ad aliquid, ad omnia. (zie aanm. hl. 54).

Descendere ad extrema consilia.


1

) Omdat propositum in het classieke proza nog niet volkomen snbstantivum geworden is, mag het niet met een genetivus, adjectivum of pronomen verbonden worden.

-ocr page 134-

120

t

10. Inzicht. Doel.

Mijn inzicht, oogmerk, doel is.

Iets beoogen, iets tot doel hebben, het aanleggen op iets.

Daarop is het aangelegd, de toe-leg is, de strekking daarvan is, om.

Geweld wordt beoogd.

De Persen hebben het op Athene gemunt.

Hij bereikte zijn doel.

Welk is uwe bedoeling? wat hebt gij in den zin?

Wat moet dat beteekenen ? wat heeft dat te beduiden?

Met de bedoeling, met het doel om.

Met opzet, opzettelijk.

Juist met dat doel, juist daartoe

Onverrichter zake.

Iets vertragen.

Iemand ophouden, laten wachten.

Geen oogenblik dralen, talmen, om; zonder uitstel . . .

Onverwijld.

Van den eenen dag tot den anderen uitstellen.

11. Geheugen. Aandenken.

Iets in het geheugen hebben, geheugen voor iets behouden; iets van buiten of uit het hoofd kennen.

Vertraging. Uitstel.

^ Consilium est (c. Inf. of ut.) \ ld sequor, ut.

Spectare aliquid of ad aliquid.

Res eo spectat ut.

/

Res spectat ad vim (arma). Athenae a Persis petuntur.

Id quod voluit consecutus est. Ad id quod voluit pervenit.

Quid tibi vis?

^ Quid hoc sibi vult ?

\ Quid hoc rei est ?

Eo consilio, ea mente, ut. De industria, dedita opera (tgst.

imprudens).

Ad id ipsum.

Infecta re.

Moram alicui rei afïerre, inferre,

facere.

In mora alicui esse.

Nullam moram interponere, quin.

Sine mora of nulla mora inter-posita.

Diem ex die ducere, differre.

Herinnering. Vergetelheid .

1 Memoria tenere aliquid. ) Memoriam alicuius rei tenere.


') Het doel, de strekking van een boek, van een gedicht is: consilium, quo liber scripties est, quo canneti compositum est, of quod quis in libra scribendo, in cannino componendo sccutus est (niet consilium libri, carminis.')

-ocr page 135-

121

Iets ligt versch in het geheugen.

Een goed, getrouw geheugen hebben (/gst. een zwak geheugen hebben, vergeetachtig zijn).

Hij had zulk een uitmuntend, sterk geheugen, het bleef hem zoo getrouw, dat.

Door zijn geheugen bedrogen worden.

Iets in het geheugen prenten.

Iets is vast in mijn geheugen geprent.

Uit het hoofd.

i) Uit het geheugen getrouw verhalen, 2) uit eigen herinnering verhalen

In het geheugen bewaren, onthouden.

Iets in het geheugen roepen, herinneren.

Zich iets (iemand) in {of voor) het geheugen herroepen.

Iemand iets in het geheugen roepen, hem iets herinneren.

Levendige herinnering, levendig aandenken.

Iemand een dankbaar aandenken wijden, in dankbare herinnering houden.

Het geheugen van iets herroepen, de herinnering er van weder opwekken of wakker maken

Recenti memoria tenetur aliquid. Memoria (multum) valere (fgst.

memoria vacillare).

Memorem esse (fgst. obliviosum esse).

Memoria tanta fuit, ut.

Memoria labi.

Memoriae mandare aliquid x). Aliquid in memoria mea penitus insedit.

Ex memoria [fgst. de scripto). Memoriter narrare.

Memoria custodire.

Memoriam alicuius rei renovare, redintegrare, refricare. ^ Memoriam alicuius rei repetere. / In memoriam alicuius redire. In memoriam alicuius redigere, re-

ducere aliquid (uü/ revocare!) Memoria et recordatio.

Grata memoria aliquem prosequi -).

Memoriam alicuius rei repraesen-tare i/gs/. memoriam alicuius rei deponere, abicere).


') Te onderscheiden van ediscere, dat eenvoudig van buiten leeren beteekent !!) Prosequi wordt, vooral overdrachtelijk en met een ablativus verbonden, in vele zegswijzen gebezigd, b. v. prosequi alique?n honore, iemand met onderscheiding behandelen, verbis honorificis, iemand in eervolle bewoordingen zijne hoog achting betuigen, beneficiis, officiis, studiis suis, iemand weldaden, diensten bewijzen zijne belangstelling toonen, ominibus, votis, lacrimis iemand met zijne wenschen met zijne tranen vergezellen enz.

-ocr page 136-

122

{tgsl. iets uit het geheugen verbannen).

Iets blijven gedenken, in gedachtenis of blijvende herinnering houden.

Iemand in dankbare gedachtenis houden.

Nimmer zal de herinnering daarvan uit mijn hart verdwijnen.

Zijn aandenken, gedachtenis zal immer voortleven.

Zich door iets een blijvend aandenken bij de nakomelingschap verzekeren.

Bij menschengeheugen of sedert menschengeheugenis.

Tot een aandenken, tot eene gedachtenis.

Ik vergeet iets.

Iemand iets doen vergeten.

Iets ontgaat, ontvalt, ontschiet, gaat door het hoofd, wordt uit het geheugen verloren.

Het geheugen van of aan iets, de herinnering van iets is verloren.

In vergetelheid geraken, aan de vergetelheid prijsgege ven worden.

Aan de vergetelheid prijsgegeven, daartoe gedoemd zijn.

Memoriam alicuius rei conservare, retinere.

Gratam (gratissimam) alicuius memoriam retinere.

Numquarn ex animo meo memoria illius rei discedet.

Memoriam eius nulla umquam delebit (obscurabit) oblivio.

Semper memoria eius in (omnium) mentibus haerebit.

Nomen suum posteritati aliqua re commendare, propagare, prodere.

( Post hominum memoriam.

I Post homines natos.

Memoriae causa, ad {niet in!) memoriam.

Oblivio alicuius rei me capit.

Aliquem in oblivionem alicuius rei adducere (pass. in oblivionem venire).

Aliquid excidit e memoria, effluit, excidit ex animo.

Memoria alicuius rei excidit, abiit, abolevit.

Obliterari

Memoria alicuius rei obscuratur, obliteratur, evanescit.

Oblivioni esse, dari.

In oblivionem adduci.

Oblivione obrui, deleri, exstingui.

In oblivione iacêre (van personen).


') Deze en de volgende zegswijzen zijn geschikt, om het ontbrekende passivum van obliTisci te vervangen.

-ocr page 137-

12,-

Iets aan de vergetelheid onttrek- Aliquid ab oblivione vindicare. ken, ontrukken.

Vergeet niet. Mementote met Acc. c. Inf.

12. Theorie. Practijk. Ervaring.

Iets uit de theorie (uit de practijk) kennen, theoretische (prac-tische) kennis vin iets hebben.

Iets onder regels brengen, tot de theorie terugbrengen.

Theorie met practijk vereenigen.

Met de practijk vertrouwd, daarin bedreven, ervaren zijn.

Ervaring, ondervinding hebben.

Veel bedrevenheid, ervarenheid, rijpe ondervinding in iets hebben.

Eene veelzijdige ondervinding.

Wij weten door o/bij ondervinding, uit eigen ervaring.

De (dagelij ksche) ondervinding leert het.

In de wereld onervaren zijn.

Hij moest menige bittere ondervinding opdoen.

Ratione, doctrina (fgst. usu) aliquid cognitum habere.

Ad artem, ad rationem revocare aliquid.

Doctrinam ad usum adiungere.

In rebus atque in usu versatum esse.

Usu ') praeditum esse.

Magnum usum in aliqua re habere.

Multarum rerum usus.

Usu rerum (vitae, vitae communis) edocti sum us.

Experti scimus, didicimus.

Usu cognitum habemus.

Usus rerum (cotidie) docet.

(Rerum) imperitum esse.

Multa acerba expertus est.


II. Taal en schrift.

i. Taal. Spraakgebruik. Vertai.ing. Spraakkunst.

De Grieksche taal is rijker dan

de Latijnsche.

Het gebruik van dezelfde taal. De vlugheid in het spreken, eene

radde tong.

Taalfout.

Lingua Graeca Latina locupletior

(copiosior, uberior) est. Commercium linguae.

Volubilitas, solutio linguae.

Vitium orationis, sermonis of alleen vitium.


') Niet fxperientia, dat in het classieke proza poging of proef beteekent.

-ocr page 138-

121

Hij heeft veel fouten gemaakt.

Dezelfde taal spreken als iemand.

De spraak, het spraakvermogen missen.

De moedertaal.

Het spraakgebruik.

Het gewone, dagelijksche spraakgebruik.

Iets strijdt met het Latijnsche spraakgebruik.

Het verkeerde {tgs/. het juiste, onvervalschte) spraakgebruik.

De echte, zuivere Latijnsche taal.

Goed Latijn.

i) Latijn spreken, 2) goed Latijn spreken, 3) ronde taal (goed Hollandsch) spreken.

De Grieksche taal spreken.

Latijn verstaan.

Latijnsche opstellen, verhandelingen maken.

Iets uit het Grieksch in het Latijn vertalen, overbrengen, overzetten, vertolken.

Plato vertalen.

Uit Plato vertalen.

Uit de Phaedon van Plato is het volgende in het Latijn overgebracht.

Iets (Grieksch) in het Latijn vertolken.

Saepe (crebro, multa) peccavit, erravit, lapsus est.

Ejusdem linguae societate con-iunctum esse cum aliquo.

Orationis expertem esse.

Sermo patrius (me/ lingua verna-cula!)

Consuetudo sermonis, loquendi.

iCotidiani sermonis usus.Cotidiani sermonis usus.

Communis sermonis consuetudo.

Sermo familiaris et cotidianus.

Aliquid a consuetudine sermonis Latini abhorret, alienum est.

Consuetudo vitiosa et corrupta (/o.s7. pura et incorrupta) sermonis.

Incorrupta Latini sermonis inte-gritas.

Sermo Latinus (/gs/. sermo parum Latinus) (rite/ sermo bene Latinus !)

Latine loqui.

Graece of Graeca lingua loqui.

( Latinam linguam scire of didicisse.

I Latine scire.

Latine commentari.

Aliquid e Graeco in Latinum (ser-monem) convertere, vertere, transferre.

Platonem vertere, convertere.

Ab of de {niet ex) Platone vertere, convertere, transferre.

Ex Platonis Phaedone haec in Latinum conversa sunt.

Aliquid (Graeca) Latine reddere of sermone Latino interpretari.


-ocr page 139-

125

Woordelijk, woord voor woord, letterlijk vertalen.

De regels ^ der taal, der spraakkunst.

Een taalvorscher, taalgeleerde,

philoloog.

Zuivere taal, zonder fouten

schrijven.

Goed Latijn schrijven.

2. Volzin. Periode. Woord.

De volzin.

De zinbouw, periodenbouw.

De periode.

De constructie (= de verbinding der woorden en zindeelen volgens de taalregels).

Construeeren.

Den conjunctivus regeeren.

Woordenrijkheid of rijkdom van woorden.

Woordenrijk 0/ rijk aan woorden zijn.

Gebrek aan woorden.

Goed gekozen, met zorg gekozen woorden gebruiken.

Verouderde, dubbelzinnige woorden.

De zegswijze, spreekwijze.

Ad verbum transferre, exprimere. Verbum e verbo exprimere. Verbum pro verbo reddere. Totidem verbis transferre verbo tenus !)

[ Leges dicendi.

| Praecepta grammaticorum. Grammaticus.

Emendate scribere.

Latine scribere.

Spreekwoord. Lettergreep.

Enuntiatio, enuntiatum, sententia.

Compositio, structura verborum.

Ambitus, circuitus, comprehensio, continuatio (verborum, oratio-nis), 00/' alleen periodus.

Constructio, structura 2) verborum,. forma dicendi.

Construere.

Adiungi, addi coniunctivo.

Copia, ubertas verborum.

Verbis abundantem esse, abundare.

Inopia verborum.

Lectissimis verbis uti.

Obsoleta {Igst. usitata), ambigua verba.

Locutio.


J) Niet regula, dat richtsnoer, maatstaf beteekent.

- i Bij Cicero is constructio en stmctura de rhetorische woordschikking, die de woorden plaatst, zooals de nadruk {vis, pondits), de welluidendheid (uumems) ea de sierlijkheid (ornattis) het vorderen.

-ocr page 140-

120

Naar de letter, naar het heet — maar in waarheid, inderdaad.

Naar de woorden, of de woorden genomen zooals zij zijn.

Uit den naam of namens iemand (b. v. groeten.)

Dat zijn maar complimenten, dat zijn maar woorden.

Klinkklank, geklinkklang van woorden, zinledige klanken.

Een vloed of stroom van holle woorden, bombast.

Onzin, woorden zonder zin, praatjes voor den vaak uitslaan.

Rhetorische opsmukking.

Woorden laten vallen (iirijwillig), iets te verstaan geven.

Geen woord zeggen.

Ook niet met één woord van iemand gewagen, reppen.

Het woord nemen, het woord voeren, eene redevoering houden.

Iemand een woord ontlokken, afpersen, een woord uit iemand krijgen.

Eene woordenwisseling met iemand hebben, twisten.

Woordentwist.

Een woord tegen iemand aandringen, urgeeren.

Slechts weinige woorden zeggen.

Van de lange rede is in het kort de zin.....

Hij liet zich geen woord ontvallen, geen woord ontglipte hem.

Het juiste woord, de uitdrukking niet kunnen vinden.

Hiervoor hebben wij geen woord.

Verbo, nomine — re, re quidem vera.

Si verba spectas.

Verbis alicuius (b. v. salutare) (niet nomine alicuius !)

Verba istaec sunt.

Inanis verborum sonitus.

Inanium verborum flumen.

Inanes voces fundere.

Flosculi, rhetorum pompa.

Voces iacëre.

Nullum (omnino) verbum facere.

Ne verbum (zonder unum!) quidem de aliquo facere.

Verba facere.

Verbum ex aliquo elicere.

Verbis concertare of altercari cutn aliquo.

Verborum concertatio.

Verbo (zonder uno!) premere ali-quem (niet urgere!)

Pauca dicere (pauca verba dicere slechts van redenaars !)

Omnia verba hue redeunt.

Nullum verbum ex ore eius exci-dit (ook enkel ei).

Verbo parum valere.

Huic rei deest apud nos vocabulum.


-ocr page 141-

i:

Een nieuw woord in de Latijn-sche taal invoeren.

Woorden vormen, smeden.

Woordafleiding.

Een woord afleiden ') van ...

(ï'an hem, die een nieuw zvoord schept).

Een woord afleiden {van hem, die een woord uitlegt).

De afstamming der woorden in 't licht stellen, onderzoeken, de woorden etymologisch verklaren, navorschen.

Het woord amicitia is ontleend aan amare.

Van iets gezegd of gebruikt worden.

Wat beteekent dit woord ? Welke beteekenis wordt aan dit woord gehecht ?

De oorspronkelijke, eerste beteekenis van een woord.

Het woord carere heeft de beteekenis van . . .

Wat verstaan wij door een wijze ?

Wat verstaat men door deugd?

Hetzelfde beteekenen.

Gelijkbeteekenende woorden, synoniemen.

De beteekenis van het woord strekt zich verder uit.

Het woord heeft eene meer beperkte beteekenis.

Inducere novum verbum in Lati-nam linguam.

Verba parëre, fingere, facere.

Nominum interpretatio (niet ety-mologia !)

Vocabulum, verbum, nomen ducere ab, ex.

\ Verbum ductum esse a . . putare.

I Originem verbi repetere a . .

Nomina enodare o/ verborum ori-gines quaerere, indagare.

Nomen amicitiae (o/ alleen amicitia) dicitur ab amando.

In aliqua re dici.

!Quid signiflcat haec vox ?Quid signiflcat haec vox ?

Quae est vis huius verbi ?

Quae notio of sententia subiecta est huic voci ?

Vis et notio verbi, vocabuli.

Vox, nomen carendi of alleen carere hoc signiflcat.

Quem intellegimus sapientem?

^ Quae intellegitur virtus ?

I Quid est virtus ?

Idem valere, signiflcare, declarare.

Vocabula idem declarantia.

Vocabulutn latius patet.

Vocabulum angustius valet.


') Verb tun dcrivare beteekent slechts ; van gebruikelijke woorden nieuwe vormen, b. v. door achtervoegsels, als van At reus Atridcs.

-ocr page 142-

128

De oploopendheid bepaalt men: eene hartstochtelijkebegeerteom zich te wreken.

Iets in goeden, in kwaden zin nemen; ten goede, ten kwade uitleggen.

Het woord aemulatio wordt in dubbelen zin, zoowel ten goede als ten kwade gebruikt.

Zich aan de letter (eener wet) houden.

Dit woord is van het onzijdig geslacht.

De volgorde der woorden, woordschikking.

Het eigenlijke, juiste woord, de echte uitdrukking.

De troop.

De overdrachtelijke uitdrukking.

De metaphoor.

De allegorie.

De ironie.

Eene vergelijking gebruiken.

't Is een oud gezegde, oude spreuk, dat____

Gelijk het spreekwoord zegt.

Een spreekwoord worden.

Een spreekwoord geworden zijn.

Dit is bij de Grieken een spreekwoord.

Treffend is de les van dat Griek-sche spreekwoord.

Een oud spreekwoord verbiedt ons.

Een oud, alom bekend spreekwoord.

Iracundiam sic (ita) definiunt, ut ulciscendi libidinem esse dicant of ut u. libido sit of iracundiam sic definiunt; ulc. libidinem.

Jn bonam, malam partem accipere aliquid.

Aemulatio dupliciter dicitur, ut et in laude et in vitio hoe nomen sit.

Verba ac litteras o/scriptum (legis) sequi (tgst. sententiam den zin, den geest).

Hoc vocabulum generis neutri (niet neutrius !) est.

Ordo verborum.

Vocabulum proprium.

Verborum immutatio.

Verbum translatum.

Translatio.

Continua translatio.

Dissimulatio.

Simili uti.

Vetus (verbum) est (c. Acc. c. Inf.).-

Ut o/r quod of quomodo aiunt, ut of quemadmodum dicitur.

Ut est in proverbio.

In proverbii consuetudinem of enkel in proverbium venire.

Proverbii locum obtinere.

Hoc est Graecis hominibusin proverbio.

Bene illo Graecorum proverbio praecipitur.

Vetamur vetere proverbio.

Proverbium vetustate (sermone); tritum.


-ocr page 143-

129

Eene lettergreep, eene letter lang

uitspreken.

Dit woord gaat uit op eene lange

lettergreep.

Een woordenzifter, woordenvitter. Woordenzifterij, — vitterij. De letters duidelijk uitspreken. Letterlijk.

Het alphabet.

Alphabetisch rangschikken.

t,. Schrift.

Iets opschrijven, opteekenen, op het papier brengen, te boek stellen.

Iets schriftelijk behandelen.

De schrijver, de auteur.

Schrijven (= boeken enz. vervaardigen).

Schrijver worden, zich op het schrijven toeleggen, zijn zin op het schrijven zetten.

Een boek schrijven.

Een boek bewerken, samenstellen.

Een boek uitgeven.

Een boek openslaan, openen.

Aan iemand een boek opdragen.

De titel van een boek.

Het boek heeft tot titel, de titel van het boek is Laelius.

Er bestaat een werk over. . .

/

Het boek bestaat nog.

Het boek datopiemands naam gaat.

Het boek gaat door voor het werk van een onbekende.

Litteris persequi aliquid.

Scriptor («zW auctor = zegsman). Scribere.

I Ad scribendum of ad scribendi ; studium se conferre.

Animum ad scribendum appellere, f applicare.

Librum scribere, conscribere. Librum conficere, componere. Librum edere.

^ Librum evolvere.

\ Volumen explicare.

Librum mittere ad aliquem. Index, inscriptio ') libri.

Liber inscribitur Laelius.

Liber est de . . .

Exstat liber {niet liber exstat!) Liber, qui fertur alicuius.

Liber refertur ad nescio quem scriptorem.

Syllabam, litteram producere {/gsi.

corripere).

Haec vox longa syllaba terminatur, in longam syllabam cadit, exit. Syllabarum auceps.

Verborum aucupium o/ captatio. Litteras exprimere {/gst obscurare). Ad litteram, litterate.

Litterae, eletnenta.

Ad litteram 0/ litterarum ordine digerere.

Schrijver. Boek.

Litteris mandare 0/ consignare aliquid.


') Niet titulus, dat bcleekent 1) opschrift (op standbeelden, grafzerken enz.) en 2) een bordje aan een huis dat te keep of te huur staat.

9

-ocr page 144-

I30

Het boek handelt over de vriend-■ schap.

Het boek behelst, bevat iets, in het boek komt iets voor.

Aan, op het einde van het boek.

Het boek onder handen hebben, daaraan werken.

Het boek, de redevoering is overal verspreid, overal te krijgen.

Een boek ter hand nemen, gaan lezen.

Een boek uit de handen leggen.

Een boek, een werk fijn beschaven, polijsten, gladslijpen.

De laatste hand wordt aan een werk gelegd.

Een grondig geschreven boek

Een uittreksel maken uit Cicero's werken.

Iets in zijn aanteekenboek opschrijven.

Een boek met aanmerkingen, lees-teekens voorzien.

Zich in zijne bibliotheek begraven.

Plato lezen.

Eene plaats uit Plato aanhalen, (citeeren).

Onze schrijver zegt hier.

Plato bestudeeren.

Iets vluchtig doorlezen, doorloopen.

In Plato lezen wij '), dat.

In de Phaedon van Plato lezen wij.

Hie liber est de amicitia (niet agit!) of hoe libro agitur de amicitia.

iLibro continetur aliquidLibro continetur aliquid (niet liber continet aliquid!)

Libro scriptorcomplexus est aliquid.

In extremo libro.

^ Liber mihi est in manibus.

\ Librum in manibus habere.

Liber, oratio in manibus est.

Librum in manus sumere.

Librum de manibus ponere.

Perpolire, limare diligenter librum, opus.

Extrema manus accêdit operi (actief-. extremam manum imponere operi).

Liber accurate, diligenter scriptus.

Aliquid, multa ex Ciceronis libris excerpere.

Aliquid in commentarios suos re-ferre.

Librum annotare, distinguere.

Se abdere in bibliothecam suam.

Platonem legere.

Locum Platonis afferre, proferre, iaudare (niet citare!)

Scriptor (zonder noster!) hoe loco dicit.

Platonem legere et cognoscere.

Legendo percurrere aliquid.

Apud Platonem scriptum videmus, scriptum est of alleen est.

In Platonis Phaedone scriptum est.


') Legere wordt in deze verbinding slechts in het perfectum gebruikt.

-ocr page 145-

13

De tekst van den schrijver.

De Jezers.

Den lezer vervelen.

Een boeiend, onderhoudend boek.

Iemands geest ademt, leeft, spreekt in zijne geschriften.

Schrijffout.

Vol schrijffouten.

Zich verschrijven.

i) Zich dikwijls verschrijven, 2) vol fouten zijn [van een geschrift).

Een woord doorhalen, doorstrijken, uitstrijken.

4. De

Aan iemand een brief schrijven.

Een brief aan Atticus.

Iemand een brief ter bezorging geven.

Iemand een brief ter hand stellen, bezorgen [van den bricvenbestellei).

Briefwisseling.

Met iemand in briefwisseling zijn of briefwisseling houden.

In briefwisseling zijn.

Verba, oratio, exemplum [titel tex

tus!) scriptoris.

Legentes, ii qui legunt. 1) Languorem, molestiam legentium

animis aflferre.

Liber plenus delectationis.

Alicuius mens in scriptis spirat.

Mendum (scripturae).

Mendose scriptum.

Labi in scribendo.

Mendosum esse.

Inducere verbum.

Brief.

Epistulam (litteras) dare, scribere,

mittere ad aliquem.

Epistula ad Atticum data, scripta, missa of quae ad A. scripta est. Epistulam dare alicui.

Epistulam reddere alicui.

Epistularum commercium; litterae

missae et allatae.

Colloqui cum aliquo per litteras.

Litteras inter se dare et accipere.


') Niet lector = een (vaste) voorlezer, getrouwe lezer, ook iemand, die zich nogal met lezen bezig houdt. Zoo beteekenen de woorden op tor, trix niet iemand, die ééne handeling verricht, maar die eene gewoonte heeft, die dikwijls handelt b. v. mercator = groothandelaar, stmctor = metselaar, calumniator == die dikwijls lastert, enz. ; zij kunnen echter ook een persoon beteekenen, die door ééne handeling vermaard is, b. v. creator hidits urbis, Romnliis ; servator Grae-ciae (Themistocles) enz.

Spreekt men van ééne handeling, zoo zegge men dus niet audit ores, maar audientes, of ii gui aiaiin ut,

-ocr page 146-

132

Een brief ergens heenbrengen^ Een brief zegelen, verzegelen. Een brief openbreken, openmaken, openen.

Een brief onderscheppen. Een brief in beslag nemen. Een schrijven voorlezen. Een schrijven, dat luidt als volgt. Het schrijven is van den volgenden inhoud.

Rome, den i Januari.

De datum.

Geliefde ^ vader.

Litteras perferre aliquo.

Epistulam signare, obsignare.

Epistulam solvere, aperire, resig-nare (pok linum incïdere = den draad stuksnijdeii).

Epistulam intercipere.

Epistulam deprehendere.

Litteras recitare.

Litterae hoe exemplo.

Litterae in hanc sententiam o/quot;his verbis scriptae sunt.

Kalendis lanuariis Roma.

Dies.

Pater optime of carissime! mi pater!


III. Gemoed en hart.

i. Gemoedsstemming, gemoedsaandoening in het algemeen.

De gemoedsstemming.

In zulke gemoedsstemming zijn.

De stemming, de gezindheid trachten te ontdekken.

Iemands gemoed buigen, hem anders stemmen; zijne gezindheid veranderen.

De gemoedsaandoening.

Animi afiectio of habitus. Ita 1) animo affectum esse. Animos tentare 3).

Animum alicuius of alleen aliquem flectere.

Animi motus, commotio, permotio.


1

iemand (tot iets k-waads) aanzetten.

-ocr page 147-

I

iets maakt indruk op iemand, werkt op zijn gemoed.

Iemands hart bewegen of roeren, treffen.

Het gevoel opwekken.

Aangedaan, bewogen zijn, in gevoel zijn.

Hevig bewogen, ontroerd, geschokt zijn.

Iemand in verwarring brengen, ontstellen.

Hoe zijt gij te moede?

Aliqua re moveri, commoveri.

Alicuius animum commovere, pellere.

Motus excitare in animo (tgst.

sedare, exstinguere).

Commotum of concitatum esse.

Commotum perturbatumque esse.

Alicuius mentem turbare, contur-

bare, perturbare.

Quid tibi animi est?


2. Vreugde. Smart.

Iemand verblijden, iemand genoegen doen.

Vreugde, vermaak scheppen in iets, zich in iets verblijden, zijn lust in iets vinden.

Zich in stilte verheugen; in het vuistje lachen.

Met vreugde vervuld worden.

Iemands vreugde ten top voeren.

Van vreugde juichen, jubelen.

Uitgelaten zijn van vreugde.

De uitgelaten vreugde.

Buiten zich zelf van vreugde zijn.

Iemands hart tot blijdschap stemmen.

Van al te groote blijdschap bijna het verstand verliezen.

\ Afficere aliquem gaudio, laetitia. ( Afferre alicui laetitiam.

ILaetitiam capereLaetitiam capere of percipere ex

aliqua re.

Delectari aliqua re.

In sinu gaudere.

Gaudio perfundi ').

Cumulum gaudii alicui afferre. Gaudio, laetitia exsultare.

Laetitia gestire.

( Effusa 1) laetitia.

( Laetitia gestiens.

Gaudio, laetitia efferri.

Animum alicuius ad laetitiam excitare.

Nimio gaudio paene desipere.


1

) Men zegt ook: effusa fuga = wilde vlucht, eff2isisumptits, overdreven, dwaze uitgaven.

-ocr page 148-

134

Het smart, bedroeft mij, doet mij leed, ik ben bedroefd, verdrietig, misnoegd over iets.

Gij doet mij in de ziel leed, ik ben om uwentwil bedroefd.

Gevoelig, pijnlijk, smartelijk aangedaan worden.

Smart gevoelen over iets.

Groote pijnen, hevige smarten lijden.

Iemand smart veroorzaken.

Iemand eene gevoelige, bittere smart veroorzaken.

De pijn is zeer hevig.

Zijne smart door tranen lucht geven, verlichten, daarin uitstorten .

De smart woont in de ziel.

Van smart wegkwijnen, vergaan.

De pijnen verminderen, bedaren.

Tegen de pijn harden, daarvoor gevoelloos maken.

Ik ben voor het lijden gevoelloos geworden.

De smart verbannen, de kwellende gedachte van zich afzetten, niet langer daaraan toegeven.

Iemands smart wegnemen, hem daarvan verlossen.

Tot mijne groote smart.

[ Doleo aliquid, aliqua re, de en \ ex aliqua re.

! Aegre, graviter, moleste fero ali-I quid {me/ Acc. c. Inf. o/ met quod).

Tuam vicem ^ doleo.

Dolore affici.

Dolorem capere (percipere) ex aliqua re.

Doloribus premi, angi, ardere,

cruciari, distineri et divelli. Dolorem alicui facere, afferre, com-movere.

Acerbum dolorem alicui inurere.

Acer morsus doloris est.

Dolorem in lacrimas effundere.

Dolor infixus animo haeret.

Dolore confici, tabescere.

Dolores remittunt, relaxant.

Galium obducere 1) dolori.

Animus meus ad dolorem obduruit.

Dolorem abicere, deponere^ de-pellere.

Dolorem alicui eripere.

Cum magno meo dolore.


1

) Zoo zegt men ; consnrtiido callum ülnfuxit ^tomacJio uico, de gewoonte heeft mij ongevoelig gemaakt. Callum is eigenlijk = eelt.

-ocr page 149-

135

3- Kommer. Zorg. Onhe/.orgdheid. Tevredexheid. Rouw.

Kommer of zorgen Hebben, bekommerd of bezorgd zijn.

Zich om iets niet bekommeren, zich over iets geen grijze haren laten wassen.

Iets baart mij zorg, kommer.

De kommer knaagt aan het hart en mergelt geheel en al uit.

Door kommer, door zorgen uitgemergeld, verteerd worden.

Onder den kommer gebukt, gekromd gaan, daardoor terneergeslagen, ontmoedigd zijn.

Iemands kommer lenigen, verzachten.

Rustig, kalm, onbekommerd, onbezorgd blijven.

Met zijn lot tevreden zijn.

Het is mij voldoende, genoeg te...

Met weinig tevreden zijn.

Ik ben met mijn lot ontevreden.

Ik ben over mijne vorderingen niet ontevreden.

In den rouw zijn.

In zwaren rouw zijn; in zak en asch zitten.

De dood van iemand heeft mij in rouw gedompeld.

In (zwaren) rouw gedompeld worden.

Allen rouw doen verdwijnen, verbannen.

Den rouw afleggen.

!In aegritudine, sollicitudine esse. Aegritudine, sollicitudine affici. Sollicitum esse.In aegritudine, sollicitudine esse. Aegritudine, sollicitudine affici. Sollicitum esse.

Non laborare de aliqua re.

Aliquid me sollicitat, me sollicitum habet, mihi sollicitudini est, mihi sollicitudinem affert. Aegritudo exest animumtyilaneque

conficit.

Aegritudine, curis confici.

Aegritudine afflictum, debilitatum esse, iacëre.

I| Aegritudinem alicuius elevare. \ Aliquem aegritudine levare. Quieto, tranquillo, securo animo esse.

Rebus suis, sorte sua contentum esse. Satis habeo, satis mihi est c. Inf. Faucis, parvo contentum esse. Fortunae meae me paenitet. Non me paenitet quantum profe-

cerim.

In luctu esse.

In sordibus luctuque iacëre.

Mors alicuius luctum mihi attulit.

I In maximos luctus incidere. Magnum luctum haurire In maximos luctus incidere. Magnum luctum haurire {zonder ex). Luctum percipere ex aliqua re. Omnem luctum plane abstergere.

Luctum deponere.


-ocr page 150-

i.ió

De tijd doet allengskens zelfs den zwaarsten rouw slijten.

Vel maximos luctus vetustate tollit diuturnitas.


4. Vrees. Schrik. Angst.

Iemand vrees inboezemen, schrik aanjagen.

De vrees maakt zich van iemand meester.

In vrees verkeeren.

Bevreesd worden, duor vices bevangen worden.

De vrees brengt hem buiten zich zelveiij# berooft hem van het verstand.

Door vrees overmand, overweldigd zijn.

De vrees laten varen, afleggen.

Ruimer ademhalen.

Van de vrees bekomen.

De schrik bevangt, overvalt iemand, valt hem op het lijf.

Iemand den schrik op het lijf jagen.

Zich angstig, bezorgd, ongerust maken.

De zorg kwelt en verontrust iemand.

Door angst benauwd, beklemd worden.

In groote benauwdheid zijn, doodsangst uitstaan.

Timorem, terrorem alicui inicere,

sterker incutere.

Timor aliquem occupat.

In timore esse, versari. In timorem venire, pervenire.

Metus aliquem exanimat.

Metu fractum et debilitatum, per-

culsum esse.

Abicere, omittere timorem. A metu respirare.

Ex metu se recreare, se colligere.

I Terror incidit alicui. Terror incidit alicui.

Terror invadit in aliquem (zelden

alicui, sedert Livius aliquem). 'In terrorem conicere aliquem.

(Animo) angi.

Cura sollicitat angitque aliquem. Angoribus premi.

Angoribus confici.


5. Moed. Moedeloosheid. Kleinmoedigheid. Opgeblazenheid. Hoogmoed. Overmoedigheid. Aanmatiging. Trotschheid.

Goeden moed hebben.

Moed vatten, scheppen.

Weder moed scheppen, nieuwen moed krijgen.

( Bono animo esse. I Bonum animum habere. Animus alicui accedit. Animum capere, colligere. Animum recipere.


-ocr page 151-

137

Moed hebben.

Toon u moedig, geef bewijs van moed.

Vroolijk en wel te moede zijn.

Iemand moed geven, inboezemen.

Iemand aanmoedigen, zijn moed versterken.

Iemands moed verhoogen.

Iemand wedermoed geven, nieuwen moed inboezemen.

De moed verflauwt, wordt verlamd, nedergeslagen.

De moed ontzinkt, zinkt.

Den moed laten zinken, verliezen; versagen.

Iemand bemoedigen of opbeuren.

Den moedelooze en ternederge-slagene weder opbeuren (tgst. den moed nedersiaan).

Kleinmoedig, mismoedig, ontmoedigd, moedeloos zijn.

Trotsch, verwaand door iets geworden zijn, op iets zijn.

Opgeblazen zijn.

Hoogmoedig zijn.

Iemands hoogmoed fnuiken.

Zich overmoedig, laatdunkend gedragen.

Zich trotsch, verwaand gedragen.

Zich iets aanmatigen.

Zich trotsch aanstellen.

De rondborstige, edele fierheid of trots van Socrates {voor de rechters).

Animo forti esse.

Fortem te praebe.

Alacri et erecto animo esse. Animum facere, addere alicui. Animum alicuius confirmare.

Animum alicui augere.

Animum alicuius redintegrare.

Animus frangitur, affligitur, per-

cellitur, debilitatur.

Animi cadunt.

^ Animo cadere, deficere.

I Animum demittere.

Erigere animum of aliquem. Excitare animum iacentem et af-flictum (tgst. frangere animum).

Animo esse huraili, demisso {sterker animo esse fracto, perculso et abiecto).

Inflatum, elatum esse aliqua re.

Superbia inflatum esse.

Magnos spiritus sibi sumere. Spiritus alicuius reprimere. Insolentius se efferre.

Elatius se gerere.

Sibi sumere aliquid.

Contumacius se gerere.

Libera contumacia Socratis.


6. Tegenwoordigheid van geest. Gelijkmoedigheid. Beradenheid. Vertwijfeling.

Tegenwoordigheid van geest heb- Praesenti animo uti. ben.

-ocr page 152-

138

Met (groote) gelijkmoedigheid, ge- Aequo (aequissimo) animo ferre

moedskalmte iets verdragen. aliquid.

Met gelatenheid, bedaardheid, Humane, modice, moderate, sapien-

kalmte iets dragen. ter, constanter ferre aliquid.

Op iets voorbereid zijn. (Animo) paratum esse ad aliquid.

Bereid zijn om alles te verduren. Omnia perpeti paratum esse.

Zich op alle gebeurlijkheden voor- Ad omnes casus se comparare. bereiden.

Iemand zijne kalmte, de kalmte Animum alicuius de statu, de gradu

van zijn geest doen verliezen, demovere (sterker depellere, de-

van zijn stuk brengen. turbare).

Zijne kalmte, de kalmte van zijn l De statu suo of mentis deici.

geest verliezen, zich van zijn j De gradu deici, ut dicitur !);

stuk laten brengen. / perturbari (animo).

Niet bij zinnen, zich zeiven geen J Sui (mentis) compotem non esse.

meester, buiten zich zeiven zijn. I Non esse apud se.

Nauwelijks bij zijnezinnenzijn,zich Mente vix constare.

ternauwernood meester blijven.

Kalm en moedig zijn. Animo adesse {zü hl. 110).

Tot zich zeiven komen, tot be- Ad se redire.

zinning komen.

Zijne bedaardheid bewaren, kalm J Constantiam servare.

blijven. ( Mente consistere.

Aan zijn toestand wanhopen. Desperare 1) suis rebus.

In (de grootste) vertwijfeling ge- Ad (summam) desperationem per-

raken, tot wanhoop vervallen, venire, adduci.

gebracht worden.

Hopelooze toestand, volslagen Desperatio rerum (omnium), wanhoop.

Wat zal er van mij worden of Quid (de) me fiet?

wat zal mijn lot zijn?

Het is met mij gedaan ! Actum est de me!

7. Hoop. Verwachting.

Hoop hebben, voeden, koesteren. | ^^ere;

( bpe duci, niti.

1

) Desperare wordt met de geconstrueerd, met dea, accusativus in de beteekenis r niet meer op iets rekenen b. v. reditum, pacem, of ook met den dativus, bijzonder met stbi, suis rebus, saluti, forUinae shae. Desperatus = vertwijfeld^ hopeloos.

-ocr page 153-

139

Ik koester groote hoop, dat.. .

Ik vlei mij met de hoop.

Goede, de beste hoop van iemand hebben.

Hoop opvatten, krijgen.

Op nieuw hoop krijgen.

Iemand hoop geven, met hoop bezielen.

De hoop in iemand doen herleven of wekken, verlevendigen.

De beste hoop in iemand levendig maken.

Iemands hoop opbeuren, beterever-wachtingen bij hem opwekken.

Iemand het vooruitzicht op iets openen.

Een straal of flikkering van hoop blinkt.

Iemand ijdele hoop geven, iets ijdels voorspiegelen.

Iemand de hoop benemen.

De hoop afsnijden.

De hoop verliezen.

De hoop faalt of mislukt, wordt teleurgesteld of verijdeld.

De hoop opgeven, laten varen.

Zich door ijdele, valsche hoop laten leiden, verleiden of verlokken.

Iemand ziet zich in zijne hoop teleurgesteld, bedrogen.

De hoop vervliegt allengskens.

Iemand in zijne hoop teleurstellen.

Iemands hoop verminderen, verzwakken.

Iemand in zijne hoop versterken, bevestigen.

Iemands hoop voedsel geven.

Magna me spes tenet (inet Acc.

c. Inf.)

Sperare videor.

Bene, optime (tneliora) sperare de aliquo.

\ In spem venire, ingredi, adduci. I Spem concipere animo.

Spem redintegrare.

Spem alicui facere, afferre, inicere.

Ad spem aliquem excitare, erigere.

In maximam spem aliquem addu-cere.

In meliorem spem, cogitationem

aliquem inducere.

Spem alicuius rei alicui proponere.

Spes affulget.

Spem falsam alicui ostendere.

Spem alicui adimere, tollere, au-

ferre, eripere.

Spem praecïdere.

\ Spem perdere.

( Spe deici.

Spes ad irritum cadit, ad irritum

redigitur.

Spem abicere, deponere.

Inani, falsa spe duci, induci.

Spes aliquem frustratur.

Spes extenuatur et evanescit.

Spem alicuius fallere.

Spem alicui of alicuius minuere.

Spem alicuius confirmare.

Spem alicuius alere.


-ocr page 154-

I40

Zijne hoop op iemand stellen, vestigen.

Tusschen hoop en vrees dobberen.

Buiten verwachting.

i) Maken, dat men verwacht wordt, 2) verwachting van zich geven of de verwachting spannen.

De verwachtingen vervullen.

Aan de verwachtingen voldoen, beantwoorden.

Over iets in bange verwachting zijn.

Door pijnlijke verwachting geslingerd, gefolterd worden.

In gespannen verwachting zijn.

Iemands verwachting zeer hoog of ten hoogste spannen.

Spem habere in aliquo.

Spem suam ponere, collocare in aliquo.

Inter spem metumque suspensum animi esse.

Praeter spem, exspectationem.

Exspectationem. sui facere, com-movere.

Exspectationem explere.

Exspectationi satisfacere. respon-dere.

Exspectatione alicuius rei pendêre (animi).

Exspectatione torqueri, cruciari.

Suspenso animo exspectare aliquid.

Aliquem in summam exspectationem adducere.


8. Medelijden. Toegeeflijkheid. Vergiffenis. Gevoelloosheid. Wreedheid.

Iemands medelijden opwekken.

Iemand tot medelijden stemmen.

Door medelijden bewogen, getroffen worden.

Het medelijden inroepen.

Iemands gebreken door de vingers zien, daarvoor toegeeflijk zijn.

Iemand vergiffenis schenken.

Alle menschelijk gevoel afgelegd, verloren hebben, geheel gevoelloos zijn, geen hart hebben.

Van alle menschelijk gevoel ontbloot, verstoken zijn.

Alle menschelijk gevoel in zijn hart verstikken.

^ Misericordiam alicui commovere. ( Misericordiam alicuius concitare. Ad misericordiam aliquem allicere,

adducere.

Misericordia moveri, capi.

Misericordiam implorare.

Indulgere vitiis alicuius.

Alicui veniam dare (alicuius rei). Omnem humanitatem exuisse, ab-iecisse.

Omnem humanitatis sensum ami-

sisse.

Omnis humanitatis expertem esse.

Omnem humanitatem ex animo exstirpare.


-ocr page 155-

Mi

Geen sprankje gevoel hebben. Zich wreedaardig gedragen, zich

wreedheid veroorloven.

Iemand wreedaardig behandelen, wreedheid aan hem plegen.

Nullam partem sensus habere. Crudelitate uti.

Crudelitatem exercere in aliquo. Crudelitatem adhibere in aliquem.


9. Liefde. Verlangen. Bewondering. Geestdrift.

Iemand liefhebben.

Iemand dierbaar zijn.

Liefde voor iemand opgevathebben, hem zijne liefde geschonken hebben.

Iemand met geheel zijn hart, uit geheel het hart, van ganscher harte beminnen.

Iemand hartelijk beminnen.

Door liefde tot de deugd getroffen, in liefde ontstoken, ontvlamd zijn, van liefde branden.

De liefde uit het hart verbannen.

Iemands lieveling.

Iemands lieveling zijn.

Iemand innig liefhebben.

Ik stel levendig belang in iemand, in iets; iets gaat mij ter harte (in den zin vayi: er is mij veel aan gelegen).

!Carum habere aliquem.Carum habere aliquem.

In amore habere aliquem.

Amore prosequi, amplecti aliquem.

^ Carum esse alicui.

\ Carum atque iucundum esse alicui.

Adamasse aliquem {gezvoonlijk in Perf. en PIqpf.)

Aliquem toto pectore ut dicitur,. am are.

Aliquem ex animo of ex animi sententia amare.

Amore virtutis captum, incensum, inflammatum esse, ardere.

Amorem ex animo eicere.

Amores et deliciae alicuius.

In amore et deliciis esse alicui (act. in deliciis habere aliquem).

Aliquem in sinu gestare (aliquis est in sinu alicuius).

Aliquis, aliquid mihi curae of cordi 2) est.


') Pectus wordt slechts hier en daar in enkele verbindingen figuurlijk aangetroffen, (b. v. toto pectore co git are = met gespannen geest denken, toto pectore tremere — tot in het diepste van zijn hart sidderen). Daarom vervange men het door animus.

s) Cor wordt slechts in deze zegswijze overdrachtelijk gebruikt; in de plaats treedt animus.

-ocr page 156-

142

Voor iets zorg dragen, zich aan iets laten gelegen zijn of gelegen liggen.

Niets gaat mij zoo na aan het hart of aan niets is mij meer gelegen, dan dat...

Reikhalzen, een vurig verlangen naar iets hebben.

In vurig verlangen ontbranden, daardoor aangegrepen worden.

Bewonderd worden.

Iemand wordt zeer bewonderd.

Iemands verwondering of verbazing wekken.

Vol bewondering, van bewondering vervuld zijn.

Wonderspreukige of schijnbaar te-genstrij dige stellingen, paradoxen.

Voor iemand of voor iets in geestdrift ontstoken zijn {zoodat men tot daden geprikkeld zoordt).

Bij iemand de geestdrift voor iets opwekken, ontvonken (en daardoor tot daden brengen).

De geestdrift uitdooven.

De geestdrift is bekoeld.

Curae habere aliquid {zonder sibi!)

Nihil antiquius of prius habeo, quam ut (nihil mihi antiquius of potius est, quam ut).

Desiderio alicuius rei teneri, affici {sterker flagrare, incensum esse).

Desiderio exardescere.

Admirationi esse.

Admiratione affici

Admirationem habere.

Magna est admiratio alicuius.

Admirationem alicui movere.

Admiratione incensum esse.

Admirabilia (= nctQaSola).

Studio ardere alicuius of alicuius rei.

Studio alicuius rei ahquem incen-dere.

Ardorem animi restinguere. Ardor animi resêdit.

io. Geloof. Geloofwaardigheid. Vertrouwen. Trouw. Belofte. Borgstelling. Bescherming.

Iemand geloof schenken. Fidem 1) habere alicui.


1

) De hoofdbeteekenissen van fides zijn; a. i) het geloof, dat men schenkt of bij anderen vindt; 2) datgene, waarop het geloof steunt: a) de geloofwaardigheid, oprechtheid, verzekering van iemand, b) de betrouwbaarheid of geloofwaardigheid van iets; B. 1) het vertrouwen, het krediet, dat men schenkt of geniet; 2) datgene, waarop het vertrouwen steunt: a) de eigenschappen van iemand: trouw, eerlijkheid, plichtsbetrachting, nauwgezetheid, b) het gegeven woord, de belofte, het vrijgeleide, de waarborg; C. de bescherming, de bijstand, die men bij iemand hoopt of vertrouwt te zullen vinden.

-ocr page 157-

143

Aan iets geloof slaan, hechten.

Iemand iets doen gelooven, hem overtuigen.

Iemands geloofwaardigheid verminderen, verzwakken.

Iemand de geloofwaardigheid ontzeggen.

Iets bekrachtigen, verzekeren.

Iets is geloofbaar, betrouwbaar.

Iets geloofbaar, geloofwaardig maken.

Iemand door misbruik van vertrouwen bedriegen.

Zijn vol vertrouwen op iemand stellen.

Zijn vol vertrouwen in iets stellen, zich op iets verlaten.

Het zelfvertrouwen.

Iemand iets toevertrouwen.

Zich ter vrije beschikking van iemand stellen.

Van getrouwheid aan iemand blijk geven.

Aan plichten, verbintenissen enz. getrouw zijn.

Getrouw blijven.

De trouw verzaken, ontrouw worden.

Iemands trouw,, eerlijkheid aan het wankelen brengen.

Iemand tot ontrouw, oneerlijkheid verleiden.

Na wederzijdsche belofte van trouw.

Iemand eene belofte doen, zijn woord geven.

Zijn woord houden.

Zijne belofte vervullen.

Fidem tribuere, adiungere alicui rei.

Fidem alicuius rei facere alicui.

Fidem alicuius imminuere, infir-mare (tgst. confirmare).

Fidem abrogare, derogare alicui.

Fidem addere alicui rei.

Aliquid fldem habet.

Fidem facere, afferre alicui rei, {tgst-demere, ab-, derogare fidem).

Per fidem fallere, decipere ali-quem.

Fiduciam in aliquo ponere, collo-care.

Confidere alicui.

Fiduciam alicuius rei habere.

Fiducia sui.

Committere aliquid alicui of alicuius fidei.

Totum se committere, tradere alicui.

Fidem praestare alicui.

Fidem colere, servare.

In fide manera.

Fidem laedere, violare, frangere.

Fidem alicuius labefactare.

De fide deducere of a fide abdu-cere aliquem.

Fide data et accepta.

Fidem dare alicui {tgsl. accipere) (c. acc. c. inf.)

Fidem servare (tgst. fallere) [niet ten ere!)

|| Fidem persolvere.

f Fidem (promissum) praestare.


-ocr page 158-

144

Zijn woord verpanden, in pand geven.

Zijne belofte nakomen, houden.

Zijn woord breken.

Door zijn woord gebonden zijn.

Belofte van persoonlijke zekerheid, vrijgeleide van staatswege geven, vorderen, daarvoor instaan.

Zich door plechtige belofte verbinden {van twee partijen).

Zich borg stellen voor iemand.

Voor iemand borg blijven.

Iemand borg stellen, dat...

Voor iemand, voor iets borg zijn, instaan, zich verantwoordelijk stellen.

Zich onder iemands hoede, bescherming stellen.

Zijne toevlucht tot iemand nemen.

Iemand onder zijne hoede, in bescherming, onder zijne bescherming nemen.

Iemands bescherming inroepen, af-smeeken. Over krediet zie bi. 83.

Fidem interponere.

Promisso stare.

Fidem frangere.

Fide obstrictum teneri.

Fidem publicam dare, postulare^ interponere.

Sponsionem facere.

Spondere pro aliquo.

Sponsorem esse pro aliquo.

Dare aliquem, qui spondeat (acc. c. inf)

Praestare aliquem, aliquid of de aliqua re, ook acc. c. inf.

Se conferre, se tradere, se permit-tere in alicuius fidem.

Confugere ad aliquem, ad fidem alicuius.

In fidem recipere aliquem.

Fidem alicuius obsecrare, implo-rare.


11. Achterdocht. Verdenking. Vermoeden. Voorgevoel.

Iemand achterdocht, kwaad vermoeden inboezemen, iemands argwaan wekken.

Achterdocht, argwaan van iemand koesteren, hem verdenken of verdacht houden.

Van iets verdacht zijn.

Het vermoeden, de verdenking valt op iemand.

Iemand in verdenking brengen (bij iemand), verdacht maken.

Suspicionem movere, excitare, in-icere, dare alicui.

Suspicionem habere de aliquo.

Suspicionem alicuius rei habere.

Suspicio (alicuius rei) cadit in aliquem, pertinet ad aliquem.

Aliquem in suspicionem adducere (alicui), aliquem suspectum red-dere.


-ocr page 159-

145

In verdenking komen.

Bij iemand in verdenking komen.

De verdenking, het kwaad vermoeden van zich afweren, zich daarvan zuiveren.

De argwaan, het kwaad vermoeden bij iemand wegnemen.

In iemands hart woont argwaan.

De lichtste verdenking, het nietigste vermoeden.

Ik heb een voorgevoel van een ongeluk.

In suspicionem vocari, cadere. In suspicionem alicui venire. Suspicionem a se removere, de-pellere, propulsare.

Suspicionem ex animo delere.

Suspicio insidet in animo alicuius. Suspicio tenuissima, minima.

Animus praesagit malum.

Animo praesagire malum.


12. Haat. Nijd. Afgunst.

Door iemand gehaat worden, bij iemand gehaat zijn.

Zeer gehaat zijn, door den haat vervolgd worden.

Het voorwerp van iemands haat worden.

Zich (bij iemand) gehaat maken, zich (iemands) haat op den hals halen (door iets).

Afgunst, nijd, haat tegen iemand opwekken, hem (bij iemand) gehaat maken.

Iemand een doodelijken haat toedragen.

Zijn haat of wrok door (in) iets koelen, bot vieren.

Invisum esse alicui.

Odio, invidiae ') esse alicui. In invidia esse alicui.

In odio esse apud aliquem. Invidia flagrare, premi.

In odium, in invidiam venire alicui.

( Invidiam colligere (aliqua re). ; Alicuius odium subire, suscipere, 1 in se convertere, sibi conflare. f In alicuius odium incurrere. In invidiam, odium (alicuius) vo-

care aliquem.

In invidiam adducere aliquem. Invidiam alicui conflare.

Invidiam, odium ex-, concitare

alicui, in aliquem.

Capitali odio dissidere ab aliquo

Odium explere aliqua re.


') Odium is de haat, dien men iemand toedraagt wegens eene ware of vermeende beleediging; invidia is l) afgunst, nijd; 2) haat, vooral warneer hij uil afgunst, wangunst enz. ontstaat.

io

-ocr page 160-

146

Een onverzoenlijken haat tegen iemand opvatten.

1) Van haat tegen iemand gloeien, 2) door den gloeienden haat van iemand vervolgd worden.

Een ingewortelden haat tegen iemand koesteren, dragen.

Van gloeienden haat vervuld zijn.

Het vuur van den haat in iemand aanstoken.

Den haat uitdooven.

Odium implacabile suscipere in

aliquem.

Invidia alicuius ardere.

Odium restinguere, exstinguere. 13. Misnoegdheid. Toorn. Wraak. Woede.

Odium inveteratum habere in aliquem.

Odio inflammatum esse {niet imple-

tum! zie hl. 133 noot).

Odium alicuius inflammare.


Over iets misnoegd, verdrietig zijn, iets ten kwade duiden.

Het stuitende, de laagheid van eene daad.

Welk eene laagheid! het is afschuwelijk !

In hevigen toorn ontstoken, ontvlamd zijn.

Opstuiven, opvliegen.

Zich door gramschap laten vervoeren.

De gramschap bedaart, heeft bijna uitgewoed.

2ijn toorn op iemand uitstorten, zijne gal op of tegen iemand spuwen, uitspuwen, braken, uitbraken.

Den teugel aan zijne gramschap vieren, zijn toorn bot vieren.

Zijn toorn tegen iemand luchten.

Tot gramschap geneigd zijn.

Zijn gemoed koelen.

Zijn toorn bedwingen, inhouden, onderdrukken.

Zijn toorn doen bedaren, kalmeeren.

Aegre, graviter, moleste, indigne,

ferre aliquid.

Indignitas, atrocitas rei.

O facinus indignum!

Ira incensum esse.

Iracundia inflammatum esse. Ira ardere.

Iracundia exardescere, efiervescere. Iracundia efferri.

Ira defervescit.

Virus acerbitatis suae effundere in aliquem.

Iram, bilem evomere in aliquem. Irae indulgere.

Iram in aliquem effundere. Praecipitem in iram esse.

Animum explere.

Iracundiam continere, cohibere,

reprimere.

Iram restinguere, sedare.


-ocr page 161-

Iemand beletten, tegenhouden zich aan de gramschap over te geven.

Iemands gramschap opwekken, zijne gal wekken of ontsteken.

Zich op iemand wreken, op hem wraak nemen.

Zich over iets wreken.

Iemand op iemand wreken, zich op iemand over iets wreken.

Beleedigingen wreken.

Iemand woedend maken. Woedend worden.

In woede ontstoken.

Animum alicuius ab iracundia re-vocare.

Stomachum, bilem alicui movere.

Ulcisci aliquem '), poenas expetere ab aliquo.

Ulcisci aliquid, poenas alicuius rei expetere.

Ulcisci aliquem pro aliquo cn pro aliqua re.

Poenas alicuius en alicuius rei repetere ab aliquo.

Iniurias persequi.

Impellere aliquem in furorem.

Furore inflammari, incendi.

Furore incensus, abreptus.


Een deugdzaam leven.

Naar het (zedelijk) goede streven — het onzedelijke vermijden.

Deugdzaam zijn.

De deugd (gerechtigheid, vroomheid) oefenen, betrachten.

Het pad der deugd inslaan, betreden, bewandelen.

Bij alle gedachten en handelingen de deugd tot richtsnoer nemen, daarbij de beginselen der deugd op den voorgrond stellen.

Naar deugd streven, trachten.

Een volmaakt, deugdzaam leven leiden,

Honesta expetere — turpia fugere.

Virtute praeditum, ornatum esse (tgst. vitiis obrütum esse).

Virtutem (iustitiam, pietatem) co-lere.

Viam virtutis ingredi.

Omnia consilia et facta ad virtutem referre.

Virtutem sequi, virtutis studiosum esse.

Virtutis perfectae perfecto munere funsi.

IV. Deugden en gebreken.

i. Deugd. Zedelijkheid. - onzedelijk Vita honesta — turpis.


') Ulcisci aliquem beteekent ook: iemand (een beleedigde) wreken, voor iemand wraak nemen, iemand voldoening (= genoegdoening) verschaffen.

-ocr page 162-

148

Zijn vroegeren deugdzamen levenswandel voortzetten, in de deugd niet verflauwen, verslappen.

Het hoogste goed in de deugd stellen.

De deugd heeft dit eigenaardigs, het is der deugd eigen te . . .

Van het pad der deugd, van den rechten weg afwijken, afdwalen.

Van de deugd der voorvaderen ontaarden.

Uit den aard slaan.

(Zedelijk) verleid, bedorven worden.

Iemand tot deugd aansporen.

De goedhartigheid, goedaardigheid.

Aangeboren goedheid, goede geaardheid.

De gaven, de voorrechten der natuur.

2. Gebrek. Oj;

Zonder gebreken zijn.

Gebreken verraden, openbaren zich eensklaps.

Zich aan de ondeugd overgeven.

Zich met misdaden bezoedelen.

Met misdaden bezoedeld, een slecht mensch zijn.

Ondeugden met wortel en tak uitroeien.

Een zeer slecht, schandelijk leven.

Zich in den maalstroom, den afgrond der ondeugden storten.

Van natuur tot het kwade geneigd zijn.

iVirtutem pristïnam retinere.Virtutem pristïnam retinere.

Nihil ex pristina virtute remit tere.

Summum bonum 1) in virtute

ponere.

Virtus hoc habet, ut. ..

( A virtute discedere of deficere. | Honestatem deserere.

A maiorum virtute degenerare,

desciscere, deflectere. A parentibus degenerare. Corrumpi, depravari.

Excitare aliquem ad virtutem. Bonitas.

Naturae bonitas.

Naturae bona.

deugd. Misdaad.

Omni vitio carere.

Vitia erumpunt (in aliquem).

Animum vitiis dedere.

Vitiis, sceleribus contaminari of

se contaminare.

Vitiis, sceleribus inquinatum, con-

taminatum, obrutum esse.

Vitia exstirpare et funditus tollere.

I Vita omnibus flagitiis dedita. ( Vita omnibus flagitiis inquinata. Se ingurgitare in flagitia.

Natura proclivem esse ad vitia.


') Men zegt iifi/s bonorum ct maiorum, het hoogste goed en het grootste kwaad.

-ocr page 163-

149

Op misdaden zinnen, misdadige plannen smeden, beramen.

Eene misdaad bedrijven, begaan.

Eene euveldaad, een snoode daad plegen.

Zich aan eene misdaad schuldig maken.

Een misdrijf tegen iemand plegen.

Misdaad op misdaad stapelen.

Eene misdaad door straf boeten.

Scelera moliri.

Scelus facere, committere.

Facinus facere.

Scelere se devincire, se obstrin-

gere, astringi.

Scelus (in se) concipere, suscipere. Scelus edere in aliquem.

Scelus scelere cumulare.

Scelus supplicio expiare.


3. Begeerte. Hartstocht. Zelfbeheersching.

Van begeerte, verlangen naar iets ontstoken, ontvlamd zijn.

Naar iets branden van verlangen.

In iemand den lust, het verlangen opwekken, hem van verlangen doen branden.

Zich door zijne hartstochten laten verblinden.

Zich door hartstocht laten vervoeren, medesleepen.

Zich geheel aan zijne lusten overgeven.

Een slaafvan zijne hartstochten zijn.

Zich blindelings door iets laten medesleepen.

Iemand, die zich niet beheerschen kan, zonder zelfbeheersching.

-Zich beheerschen.

Zich paal en perk weten te stellen, zich bedwingen.

Zich overwinnen.

Zijne driften, hartstochten beheerschen.

Zijne driften beteugelen, betoomen.

Cupiditate alicuius rei accensum,

inflammatum esse.

Cupiditate alicuius rei ardere, flagrare.

Cupiditatem alicuius accendere. Aliquem ad cupiditatem incitare. I Aliquem cupiditate inflammare. Cupiditatibus occaecari.

Libidine ferri.

Se (totum) libidinibus dedere.

Cupiditatibus servire, parëre. Praecipitem ferri aliqua re.

Homo impotens sui.

Homo effrenatus, intemperans.

Sibi imperare of continere et

cocrcere se ipsum.

Animum regere, coërcere, cohibere.

Animum vincere.

, Imperare cupiditatibus.

I Coërcere, cohibere, continere, do-/ mitas habere cupiditates. Refrenare cupiditates, libidines.


-ocr page 164-

I50

Teugellooze driften.

Zijne driften voldoen, bevredigen.

De hartstochten zijn verkoeld. De hartstochten dooden.

lit:

Effrenatae cupiditates.

Cupiditates explere, satiare.

Cupiditates deferbuerunt.

Animi perturbationes exstirpare-


4. Onrecht. Beleediging. Beschimping. Smaad. Aanstoot.

Iemand onrecht doen, iemand beleedigen.

Iemand door eene beleediging tergen, het eerst beleedigen.

Zich van onrecht onthouden.

Onrecht lijden.

Onrecht, eene beleediging verdragen, verduwen.

Beleedigingen afkeeren of afwenden, afweren.

Beleedigingen ongestraft laten, ongemerkt laten voorbijgaan.

Iemand tegen beleediging beschermen.

Iemand voor beleedigingen voldoening geven.

Iemand beschimpen, smadelijk bejegenen.

Beleedigende uitdrukkingen, schimp-, smaadredenen.

Iemand smaadwoorden naar het hoofd werpen, achternazenden.

Iemand met scheldwoorden, met smaad overladen.

Iemand aanstoot geven, hem beleedigen.

Zich door iets gestooten, gekwetst, beleedigd gevoelen.

In iemand een steen des aanstoots vinden, zich over iemand ergeren.

^ Iniuriam inferre, facere alicui. I Iniuria afficere aliquem.

Iniuria lacessere aliquem.

Iniuria abstinere.

Iniuriam accipere.

Iniuriam ferre, pati.

Iniurias defendere, propulsare.

Iniurias neglegere.

Ab iniuria aliquem defendere.

Satisfacere alicui de iniuriis.

Contumelia aliquem afficere.

( Voces (verba) contumeliosae. / Verborum contumeliae. Contumeliosis vocibus prosequf aliquem.

Maledictis aliquem onerare, la-cerare.

Offendere aliquem, alicuius ani-mum.

Offendere apud aliquem. In offensionem alicuius incurrere-Offendi aliqua re (animus offen-

ditur).

Offendere in aliquo.


«mm

-ocr page 165-

I.si

In iets aanstoot geven, een misslag Offendere 1) in aliqua re. begaan.

Een steen des aanstoots, aanstoo- Offensionem habere.

telijk, stootend zijn.

De zaak heeft iets stootends. Res habet aliquid offensionis. ergerlijks.

Geweld. Hinderlaag. Bedreiging.

Vim adhibere, facere alicui. Vim inferre alicui.

Vim et manus affcrre alicui.

Iemand in eene hinderlaag lokken.

Zich in hinderlaag leggen.

Iemand met den dood, met het kruis en de foltering, met oorlog bedreigen.

Iemand met vuur en zwaard bedreigen.

Met oorlog, moord dreigen 2).

Insidias collocare, locare.

Insidias alicui parare, facere, struere, instruere, tendere.

Aliquem in insidiis locare, collocare, ponere.

Aliquem in insidiaselicere, inducere.

Subsidëre in insidiis.

Minitari (minari) alicui mortem, crucem et tormenta, bellum.

Minitari alicui igni ferroque.

Denuntiare bellum, caedem.

Minas iacere, iactare.

Minis uti.

Bedreigingen uiten.

6. Schijn. Veinzerij. Huichelarij. List. Leugen. Spot.

Den schijn van iets hebben.

Speciem alicuius rei habere.

0-

Tegen iemand geweld

ebruiken.

Iemand geweld aandoen.

Tegen iemand gewelddadigheden plegen, hem gewelddadig dooden.

Geweld met geweld keeren, te l , ,,

ö \ Vim vi depellere.

keer gaan, van het recht van zelf- ^ , r ,

0 ' . ) Vi vim illatam defendere.

verdediging gebruik maken. (

Eene hinderlaag leggen.

Iemand eene hinderlaag leggen,

lagen leggen, hem belagen.

Iemand in hinderlaag leggen.

1

') lien zegt ook: offendere caput, pedcm, zich het hoofd, den voet enz. stooten, zich daaraan bezeeren ; pedem offendere ad lopidem, den voet aan een steen stooten; offendere aliquem imparaiiim, iemand aantreffen, die daarop niet voorbereid is.

2

) Maar dreigen = nabij zijn, voor de deur staan is impendire, imminere, instare b. v. bellum imminet. Dreigen = zich laten aanzien is riderI met den Inf. fut. (gewoonlijk zonder cssé)h.\-. coniuratio rem pnblicam perversura videtnr, de samenzwering dreigt den staat omver te werpen of het laat zich aanzien, dat de samenzwering enz.

-ocr page 166-

52

Den (uiterlijken) ') schijn van iets aannemen of zich voordoen.

Onder den schijn.

Onder het voorwendsel, onder het voorgeven van iets.

Zich ziek veinzen, houden.

Eene ziekte ontveinzen.

Iemand hangt den vrome uit, is een huichelaar.

Anders denken dan spreken.

Op listige wijze.

Door list en bedrog.

Zonder te misleiden, onbewimpeld, zonder er doekjes om te winden-

Iemand met ijdele beloften (en in het algemeen met woorden) bedriegen, verschalken, om den tuin leiden.

Onwaarheid spreken of eene leugen vertellen.

Zich over iemand vroolijk maken, den draak met hem steken, den spot met hem drijven.

Het voorwerp van iemands spot, zijn speelbal zijn.

Het voorwerp van spot, de speelbal worden.

Op alle wijzen den gek met iemand scheren of steken, met hem spotten.

Spotswijze.

^ Speciem alicuius rei praebere. I Speciem prae se ferre 1).

^ Specie.

I Per speciem (alicuius rei). Per simulationem, simulatione

alicuius rei.

Simulare morbum.

Dissimulare 2) morbum.

Aliquis simulat pium of se esse pium.

Aliter sentire ac loqui (aliud sen-

tire, aliud loqui).

Per dolum.

Dolis et fallaciis.

Sine fuco ac fallaciis.

Verba dare alicui.

^ Mendacium dicere.

\ Falsa (pro veris) dicere.

1 Ludere, irridere, deridere aliquem. I Illudere alicui of in aliquem (beter ' dan aliquem).

Ludibrio esse alicui.

In ludibrium verti.

Omnibus artibus aliquem ludificari, eludere.

Per ludibrium.


1

) Prae se ferre met acc. c. infin. is openlijk te kennen geven.

2

) Simulare = doen alsof, maar dissimulare, doen alsof niet. Quae non sunt, Simula, quae sunt, ca dissimulantur.

-ocr page 167-

153

7- Plicht.

Zijnen plicht doen, betrachten, vervullen.

Zijn plicht volkomen, in alle opzichten volbrengen.

Nauwgezet of stipt zijn in de vervulling zijner plichten.

Zijn plicht niet doen, niet volbrengen, verzuimen, verzaken.

Tot zijn plicht terugkeeren.

Aan zijn plicht getrouw blijven.

Het is tegen of in strijd met den plicht te . ..

Zich van zijn plicht laten aftrekken.

Behoudens den plicht, zonder aan den plicht te kort te doen.

Wij hebben vele en groote verplichtingen jegens elkander, wij hebben wederkeerig vele en zware plichten te vervullen.

Iemand beleefdheden, hoffelijkheden, diensten bewijzen.

Voorkomend, dienstvaardig, gedienstig jegens iemand zijn.

Een zeer hoffelijke, voorkomende brief.

Neiging.

i Officium suum facere, servare, \ colere, tueri, exsequi, praestare. ] Officio suo satisfacere.

f Officio suo fungi.

{Omnes officii partes exsequi. Nullam officii partem deserere. Diligentem esse in retinendisofficiis.Omnes officii partes exsequi. Nullam officii partem deserere. Diligentem esse in retinendisofficiis.

( Officium suum deserere, neglegere. ] Ab officio discedere.

) De, ab officio decedere.

f Officio suo deesse.

Ad officium redire.

In officio manere.

Contra officium est c. Inf

Ab officio abduci, avocari.

Salvo 1) officio.

Multa et magna inter nos officia 2) intercedunt.

Aliquem officiis suis complecti,

prosequi.

Officiosum esse in aliquem.

Litterae officii of humanitatis plenae.


1

) Let tevens op salvi: legibus zonder eenige wetschending, sali'a fidc behoudens het gegeven woord.

2

) Officium beteekent A. elke zedelijke verplichting of plicht, die de menschen JEGENS ELKANDER te vervuilen hebben, alsmede de getrouwheid daaraan. Dientengevolge is officium i) tegenover de overheid: onderdanigheid, dienstvaardigheid, gedienstigheid, eerbewijzing; 2) tegenover de medeburgers zijn het beleefdheden, hoffelijkheden, liefdediensten, B. het ambt, de bediening, waarvan men de plichten te vervullen heeft, b. v. officium maritimum — zeedienst.

-ocr page 168-

154

Neiging tot iets hebben (tgst. geen zin voor, afkeer van iets hebben).

Zijne neigingen involgen.

Volgens zijne luim, zijne nukken handelen, daaraan toegeven.

8. Rede.

Met rede begaafd zijn.

Verstandig handelen (tgsl. onbedachtzaam, onberaden, onbezonnen).

Verstandig zijn.

Tot andere (betere) gedachten komen of zijne onbezonnenheid afleggen.

Iemand weer tot rede brengen.

Zijt gij wel bij uwe zinnen ?

Met de rede in strijd zijn, daartegen aandruischen.

Een goed geweten.

Een kwaad geweten.

Zich van geene schuld bewust zijn.

De knaging van het geweten gevoelen.

Het kwaad geweten laat iemand rust noch duur.

Door gewetenswroegingen gefolterd worden.

Studere alicui rei, studiosum esse alicuius rei.

Studio alicuius rei teneri.

Propensum, proclivem esse ad aliquid (tgsi. alienum, aversum esse, abhorrere ab aliqua re).

Studiis suis obsequi.

Sibi of ingenio suo indulgere.

Geweten.

^ Rationis participem (tgst. exper-

lt; tem) esse.

' Ratione praeditum esse.

Prudenter, considerate, consilio agere {tgst. temere, nullo consilio, nulla ratione).

Sapere.

I Ad sanitatem reverti, redire.

) Ad bonam frugem se recipere.

Ad sanitatem adducere, revocare aliquem.

Satin (= satisne) sanus es?

Rationi repugnare.

!Conscientia recta, recte facti (fac-torum), virtutis, bene actae vitae, rectae voluntatis.Conscientia recta, recte facti (fac-torum), virtutis, bene actae vitae, rectae voluntatis.

Mens bene sibi conscia.

!Conscientia malaConscientia mala of peccatorum, culpae, sceleris, delicti.

Animus male sibi conscius.

Nullius culpae sibi conscium esse.

Conscientia morderi.

Conscientiae maleficiorum stimulant aliquem.

\ Conscientia mala angi, excruciari.

( (Mens scelerum furiis agitatur).


-ocr page 169-

Door zijn goed geweten opgebeurd,

gesterkt worden.

De Furiën jagen en pijnigen iemand.

Conscientia recte factorum erigi. Furiae agitant et vexant aliquem.


Maat. Maatstaf. Grens. Gematigdheid. Middelweg.

9-

Maat houden, binnen de perken blijven.

In alles maat houden.

Iets beperken, paal en perk aan iets stellen.

De maat of de palen te buiten gaan, te ver gaan, de grenzen overschrijden.

Iets tot maatstaf nemen van iets, iets naar een maatstaf beoor-deelen.

Bepaalde grenzen stellen.

Iets binnen grenzen besluiten, de grenzen van iets afbakenen.

Matig zijn, zich gematigd toon en.

Modum tenere, retinere, servare, adhibere.

Omnia modice agere.

Modum facere, statuere, constituere alicui rei of alicuius rei.

Modum transire I).

I Extra modum prodire.

1 Ultra modum progredi.

Metiri, ponderare, aestimare, iu-dicare aliquid (ex) aliqua re.

Dirigere of referre aliquid ad aliquam rem.

Fines certos terminosque constituere.

Terminis circumscribere aliquid.

Moderatum, continentem esse.

Moderatum se praebere.

Temperantia uti.

Moderationem, modum adhibere in aliqua re.

Moderari aliquid.

Modice ac sapienter.

Sine modo; nulio modo adhibito.

Extra, praeter modum.

Mediocritatem tenere.

I

Gematigdheid in iets toonen, aan | den dag leggen. v'

Met wijze gematigdheid.

Zonder maat of gematigdheid, in onbeperkte mate.

Bovenmate.

Den middelweg houden, het juiste midden bewaren.


io. Zeden. Zedeloosheid. Zedenbederf.

Beginselen.

Karakter.

Een man van goede (slechte) zeden. Homo bene (male) moratus.

') Kerst bij Livius en de lateren vindt men modum excedere en supra modum.

-ocr page 170-

15

Een zedeloos, bedorven mensch.

De voorschriften der zedenleer of zedenkunde.

Zedelijke voorschriften, zedenlessen, leefregels (vangedrag) geven.

Zedenbederf, zedenverbastering.

Bij zoo groot zedenbederf.

De zedeloosheid neemt hand over hand toe.

Een streng zedenvoogd, bestraffer der zeden.

Iets strookt niet met, is vreemd aan mijne gewoonten, dat ligt niet in mijn karakter.

Denk- en handelwijze.

Aan zijn beginselen getrouw blijven.

Uit beginsel.

Een wijze gedragsregel, gedragslijn.

De grondbeginselen, die ik van mijne intrede in het openbare leven gevolgd heb.

Volgens vaste beginselen handelen l).

Geene beginselen hebben, zonder beginselen handelen.

Het karakter.

Een man van karakter, vast van karakter {tgst. onstandvastig, lichtzinnig).

Vast van karakter, zich gelijk blijvend (in denken, in handelen) of consequent zijn.

Homo perditus.

Praecepta de moribus of de virtute.

j Morum praecepta tradere alicui.

( De virtute praecipere alicui.

Mores corrupti of perditi (niet corruptela morum!)

Tam perditis of corruptis moribus.

Mores in dies magis labuntur (ook met ad b. v. mores labuntur ad mollitiem).

Severus morum castigator.

Aliquid abhorret a meis moribus (tgst. insitum (atque innatum) est animo of in animo alicuius).

Consilia et facta.

Institutum tenere.

Ratione; animi quodam iudicio.

Vitae ratio bene ac sapienter in-stituta.

Meae vitae rationes ab ineunte aetate susceptae.

Certas rationes in agendo sequi.

Omnia temere agere; nullo iudicio uti.

Caeco impetu ferri.

Natura et mores ; vita moresque; indoles animi ingeniique; of alleen ingenium, indoles, natura, mores.

Vir constans, gravis (tgst. homo inconstans, levis).

Sibi constare, constantem esse.


') Zoo mag agere in de beteekenis van: eene handeling doen zonder voorwerp of bijwoord slechts in infin. en gerundium gebruikt worden.

-ocr page 171-

157

Veranderlijk, wispelturig, wuft zijn. Animo mobili esse.

Iets is een karaktertrek van iemand. Aliquid est proprium alicuius.

V. Godsdienst en eeredienst.

i. God. Godsvereering.

Dp besturende macht der godheid.

De genegen, gunstige goden.

De goden des hemels of hemelgoden — de goden der onderwereld of onderaardsche goden.

De onderwereld, het schimmenrijk, doodenrijk,

In de onderwereld nederdalen.

In de onderwereld zijn.

Iemand van de dooden opwekken, uit de onderwereld oproepen.

De «roden vroom vereeren.

God volgens gebruik (met innige godsvrucht) eeren.

De dienst, de vereering van den god {imvendig of uitwendig).

U i terlij ke godsvereering, eeredienst.

Aan de godsdienstoefeningen deelnemen (van priesters).

De godsdienstoefeningen bijwonen. (ijan lecketi).

In een geheimen dienst van den god ingewijd worden.

Biddend naar de tempels der goden gaan.

Iemand onder de goden opnemen, plaatsen.

Iemand onder de goden tellen.

Iemand goddelijke eer bewijzen.

Numen (deorum) divinum. Dei propitii Ugst. irati). Superi — inferi.

Inferi (Orcus en Tartarus slechts dichterlijk).

Ad inferos descendere.

Apud inferos esse.

Aliquem ab inferis of a mortuis excitare [passief ab inferis ex-sistere).

Deos sancte, pie venerari.

Deum rite (summa religione) colere..

Cultus dei, deorum.

Sacra, res divinae, religiones^ caerimoniae.

Rebus divinis interesse.

Sacris adesse.

Sacris initiari.

Templa deorum adire.

Aliquem in deorum numerum referre.

Aliquem in deorum numero referre^ i Aliquem divino honore colere. j Alicui divines honores tribuere^ habere.


-ocr page 172-

158

Propius ad deos accedere.

Supera et caelestia — humana et

citeriora.

Divinitus.

Divinitus accidit.

Door of onder goddelijke ingeving, met voorspellenden geest,

[dikwijls enkel voortreffelijk, uitstekend).

Als door een wonder, door goddelijke beschikking gebeurde het.

Godsdienst. Godsdienstige bezwaren

2.

De harten met de vreeze Gods vervullen.

De toehoorders met godsvrucht vervullen.

De liefde tot den godsdienst in de harten uitdooven.

Den godsdienstigen zin of de godsdienstigheid geheel vernietigen.

Het gebouw van den godsdienst ondermijnen.

Het volk door den godsdienst in zijne macht houden.

Iemands geweten in twijfel brengen, een gemoedsbezwaar bij iemand doen ontstaan.

Een gewetenszaak, een gemoedsbezwaar van iets maken, in iets vinden.

Iemands geweten vindt bezwaar in iets.

Gewetenloosheid.

Een vreemden (= uitheemschen) eeredienst, godsdienst aannemen.

Een nieuwen godsdienst invoeren.

Eed.

Imbuere pectora religione I).

Audientium animos religione per-fundere.

Religionem ex animis extrahere.

Omnem religionem tollere, delere.

Religionem labefactare (zie hl. 51 aanm.)

Religione obstrictos habere multi-

tudinis animos.

Religionem alicui afferre, inicere, incutere.

Aliquid religioni habere of in religionem vertere.

Aliquid in religionem alicui venit.

Nulla religio.

Religionem externam suscipere.

Novas religiones instituere.

') Religio beteekent subjectief eerbied voor, liefde tot, gelicchtheid aan het heilige, godsvrucht, godvreezendheid, godsvereering, eeredienst, en bijzonderlijk teederheid en nauwgezetheid van geweten, gemoedsbezwaar; objectief is religio het voorwerp van godsdienstige vereering of afkeer, dus zoowel het heilige, het heiligdom, de heilige plaats, als het onheilige, de zonde, de vloek, vooral hetgeen het geweten bindt b. v. verplichting, eed.

De goden nabij komen.

Het hemelsche — het aardsche.

-ocr page 173-

159

Een godsdienstoorlog.

De overtreding der godsdienstige gebruiken verbieden, op straffe van door een vloek getroffen te worden, die door geene boete kan weggenomen worden.

Bij iemand een eed ') afleggen.

Ik zweer volgens plicht en gèweten, naar mijn beste weten.

Iemand onder eede verplichten.

Zich onder eede verplichten te ...

Door een eed gebonden zijn.

Den eed houden.

Insitas (innatas) Dei cognitiones habere.

Omnibus innatum est et in animo quasi insculptum esse Deum.

Natura in omnium animis notionem Dei impressit.

Impietas.

Qui Deum esse negat.

Superstitio mentes occupavit.

Superstitione imbutum esse.

Superstitione teneri, constrictum esse.

Superstitionem funditus tollere.

Superstitionem radicitus of peni-tus evellere.

Formidines.

Een meineed, valschen eed doen.

3. Geloof. Ongeloof. Bijgeloof.

Wij gelooven aan God, aan het Deum esse credimus. bestaan van God.

Ingeschapen begrippen der Godheid hebben.

Allen is het geloof aan God ingeschapen.

De natuur heeft in de harten gegrift, dat er een God bestaat.

Het ongeloof.

De godloochenaar.

Het bijgeloof heeft zich van de gemoederen meester gemaakt.

Bijgeloovig of vol bijgeloof zijn.

In de strikken van het bijgeloof verward zijn.

Het bijgeloof geheel uitroeien.

Het bijgeloof met wortel en tak uitroeien.

De schrikbeelden.

Bellum pro religionibus susceptum-Violatas caerimonias inexpiabili religione sancire.

lusiurandum dare alicui.

Ex animi mei sententia iuro.

lureiurando aliquem astringere. lureiurando ac fide se obstnngere,ut. lureiurando teneri.

lusiurandum (religionem) servare,

conservare.

Periurium facere ; peierare.

4. Gebed. Heilbede. Gelofte.

Bidden, gebeden storten. Preces facere (meer dicht, fundere).

Sacramcntiim di.ere alicui en apu / ah'qnrrn, voor iema'.ul of in iemands handen den krijgseed afleggen (van soldaten).

-ocr page 174-

i6o

Tot God bidden.

Voor God geknield bidden, God smeeken.

God om iets bidden.

Het formulier of vastgestelde gebed voorzeggen (opdat anderen hel zouden volgen of nazeggen).

De handen ten hemel verheffen.

{in deze houding bad men).

Bewaart een eerbiedig stilzwijgen (eigenlijk: spreekt geen onheilig of onheilspellend woord).

De onsterfelijke goden danken,

prijzen. men.

De goden tot getuigen roepen, ne-

Goden en menschen tot getuigen roepen.

Met de hulp der goden.

De Hemel, God schenke daaraan zijn zegen!

De Hemel keere het!

Dat verhoede God! (dat zij verre!)

God behoede, beware ons!

De Hemel schenke zijn zegen!

Iemand zegenen (verwenschen),

iemand geluk (rampen) wen-schen, toewenschen.

Geloften doen.

Zich van zijne geloften kwijten, ze vervullen.

Tot de vervulling van zijne gelofte verplicht worden, zijn wensch in vervulling zien gaan (en daarom gehouden de gelofte gestand te doen).

') Supintis = Vitzios is achterovergebogen. Vandaar zijn supinae manus kar.den

met de palmen naar den hemel gewend.

I Adhibere Deo preces. / Precari Deum of ad Deum. Deo supplicare (pro aliquo).

^ Precari aliquid a Deo. I Precari a Deo, ut.

Praeire verba (carmen).

(Supinas manus ^ ad caelum ten-dere.

Favete ore, linguis = lixpypslre^

Grates, laudes agere dis immor-

talibus.

Testari deos.

Contestari deos hominesque.

Dis bene iuvantibus,

Quod Deus bene vertat!

Quod di immortales omen avertant! Quod abominor ! (procul absit!) Di prohibeant, di meliora!

Quod bonum, faustum, felix fortu-

natumque sit.

Precari alicui bene (male) of omnia bona (mala), salutem.

Vota facere, nuncupare, suscipere,

' concipere.

Vota solvere, persolvere, reddere..

Voti damnari, compötem fieri.

-ocr page 175-

i6i

5. Offers

Offeren.

Met wierook en reukwerken.

Na het offer (met de gebruikelijke plechtigheden) gebracht te hebben.

Een offer, dat op bepaalden tijd (jaarlijks) regelmatig gebracht wordt.

De offers ontheiligen.

Offerdieren slachten.

t)e goden verzoenen.

Voor de zielen der afgestorvenen of de schimmen offeren.

Op het graf van ouders en verwanten offeren.

Drankofters plengen, plengoffers brengen.

Een feest vieren.

*

Een dankfeest bij alle rustbanken der goden (= in alle tempels) aankondigen.

Tot een dankfeest van veertien dagen besluiten.

Een dankfeest vieren.

Een godenmaal houden.

Rustdag hebben.

Feesten.

Sacra, sacrificium facere (lEpa pt fftv), sacrificare.

Rem divinam facere (dis).

Ture et odoribus incensis.

Rebus divinis (rite) perpetratis.

Sacrificium statum (solemne).

Sacra polluere.

Victimas (nindereii), hostias (kleinere dieren, vooral schapen) immolare, securi ferire, caedere, mactare.

Deos placare.

Manes expiare.

Parentare.

Libare.

Diem festum agere.

Diem festum celebrare {van eene groote menigte).

Supplicationem indicere ad omnia pulvinaria l).

Supplicationem quindecim dierum decernere.

Supplicationem habere.

Lectisternium facere, habere.

Ferias habere, agere.


') Puhnnar is een rustbed met kostbare kussens, waarop de goden werden geplaatst, en hun spijzen werden voorgezet (= lectisternium).

-ocr page 176-

102

6. Orakel. Wonderteekens.

Een orakel raadplegen.

Zich eene godspraak ^een orakel laten geven.

Eene godspraak, orakelspreuk geven.

Eene godspraak van het Delphi-sche orakel (Apollo Pythius).

De vervulling der ongunstige wonderteekenen (door offers, boete enz.) afwenden.

De sibyllijnsche boeken naslaan, raadplegen.

Auspiciën houden of nemen, de vogelvlucht (of hun gezang) waarnemen.

Den hemel gadeslaan (d. i. op bliksem, weerlicht, donderachtslaan).

De vogels geven iemand een goedkeurend teeken.

De vogelwichelaars verklaren een voorteeken ongunstig.

Na het nemen der auspiciën.

Iets als voorteeken aannemen, als gunstig voorteeken aanzien, laten gelden 4).

Iets als een voorteeken uitleggen.

Onder gelukkige voorteekenen.

Een kwaad, ongunstig voorteeken.

Wichelarij. Voorteeken.

Oraculum consulere.

Oraculum petere (ab aliquo).

Oraculum dare, edere. Responsum dare respondere. Oraculum Pythium (Pythicum). Vox Pythia (Pythica).

Prodigia procurare.

Libros Sibyllinos adire, consulere, inspicere.

Augurium agere, auspicari 1).

De caelo servare.

Aves (alites, oscines 2) addïcunt alicui (tgst. abdicunt aliquid).

Augures obnuntiant (consuli).

Auspicato (rem gerere, urbem con-dere).

Omen accipere (tgst. improbare).

Accipere, vertere aliquid in omen. Faustis ominibus.

Omen infaustum, triste.


1

) Niet auspicia habere — het recht hebben van auspiciën te houden.

2

s) De alites gaven den wil der goden te kennen door de hoogte, de richting en de wijze hunner vlucht, de oscines (van os en cano) door den toon der stem en de plaats waar zij zich lieten hooren.

-ocr page 177-

DERDE AFDEELING.

I. Wetenschap. Kunst.

i. Wetenschap in het algemeen. Letterkunde.

Wetenschappen, kunsten.

De toelegging op, de beoefening der wetenschappen.

Mannen van wetenschap, van studie.

De wetenschappen bloeien.

De wetenschappen zijn in verval, kwijnen.

De wetenschappen beoefenen.

Met liefde, met lust de wetenschappen beoefenen.

Liefde voorde wetenschap opgevat, gekregen hebben.

Zich met de wetenschappen bezighouden.

Zich op eenig vak van wetenschap toeleggen, op het gebied, terrein eener wetenschap bezig zijn.

Optima studia, bonae, optimae, liberales, ingenuae artes disciplinae.

Litterarum studium of tractatio.

{Homines litterarum studiosi.Homines litterarum studiosi.

Homines docti.

Artium studia of artes vigent (niel florent 3).

Litterae iacent, neglectae iacent. *).

Litteras colere.

Litteras amplecti.

Litteras adamasse {gewoonlijk slechts in perf. en plqpf-)

In studio litterarum versari.

In aliquo litterarum genereversari.


v) Ars beteekent i) het stelsel der wetenschap, de theorie of de regelen der kunst; 2) de vaardigheid in de toepassing der theorie; 3) eene afzonderlijke wetenschap of kunst.

a) Littera — een letter b. v. litteram nullam reliquit, ad me misit. Litterae = 1) letters; 2) het schrijven, de brief; 3) boeken, geschriften, Graecae de philo-sophia litterae; 4) het schrijven van boeken; 5) letterkunde, Graecas litteras discere ; 6) wetenschappen ; quot;) wetenschappelijke ontwikkeling, erant in eo plurimae litterae.

8) Florere is overdrachtelijk schitteren, uitblinken b. v. familia viris fortis-simis floruit.

*) Zoo wordt iacêre figuurlijk gebruikt, niet slechts van hetgeen verwaarloosd is of veronachtzaamd wordt, maar ook, evenals frigire, van personen, die in den staat alle macht en invloed verloren hebben.

-ocr page 178-

164

Met allen ijver studeeren.

Zich geheel aan de wetenschappen toewijden.

Zich geheel in de studiën, in de wetenschappen verdiepen.

Zich met inspanning op de wetenschap toeleggen.

In de wetenschap rust en verkwikking vinden {zie bl. 62 aanm.)

Zijn leven aan ' de wetenschap wijden.

Al zijn (beschikbaren) tijd aan de wetenschap schenken, wijden.

Alle vlijt aan de wetenschap besteden.

Lust, liefhebberij, liefde voor de wetenschap hebben.

Zich tot de wetenschap getrokken gevoelen, de wetenschap heeft aantrekkelijkheid voor iemand.

In de studiën nalatig worden, zijn ijver laten bekoelen.

De gestaakte studiën hervatten.

Slechts oppervlakkige kennis van iets opdoen, aan de oppervlakte blijven hangen.

Letterkunde, gedenkstukken der letterkunde.

Romeinsche letterkunde.

Heldere sterren aan den letterkundigen hemel.

De Grieksche letterkunde bestu-deeren.

Zich veel (slechts weinig) met de Grieksche letterkunde bezighouden.

Summo studio in litteris versari.

Se totum litteris tradere, dedere.

Se totum in litteras of se litteris abdere.

In litteris eiaborare.

In litteris acquiescere.

Aetatem in litteris ducere, agere.

Omne (otiosum) tempus in litteris consumere.

Omne studium in litteris collocare, ad litteras conferre.

Optimarum artium studio incensum esse.

Litterarum studio trahi.

Trahi, ferri ad litteras.

Litterarum studia remittere.

Intermissa studia revocare.

Primis (ut dicitur) of primori-bus labris gustare of attingere litteras.

Litterae, litterae ac monumenta ot alleen monumenta.

Litterae Latinae ').

Clarissima litterarum lumina.

Graecis litteris studere.

Multum (mediocriter) in Graecis litteris versari.


') Latinus heeft betrekking op taal en letterkunde, Romanics op nationaliteit.

-ocr page 179-

I65

2. Geleerdheid. Kennis.

Een geleerde, een geletterde.

Een groot geleerde.

Een degelijk, grondig geleerde.

Een man van uitgebreide, veelzijdige kennis.

Vele geleerden.

Alle geleerden.

Geen geleerde.

Niemand, die slechts eenigermate geleerd is.

Een kenner der Latijnsche taal, in het Latijn ervaren.

Zeer geleerd zijn.

Met grondige kennis toegerust, verrijkt zijn.

Slechts weinig geleerd zijn.

Degelijke, grondige geleerdheid.

Diepe geleerdheid.

Diepgeleerde, wetenschappelijke studiën.

Zijne geleerdheid luchten, te luchten hangen, uitstallen, ten toon spreiden.

Het afgezonderd, teruggetrokken, bespiegelend leven van den geleerde.

Wetenschappelijke kennis hebben.

Kennis van iets verkrijgen, in iets verwerven.

Vir of homo doctus, litteratus.

Vir doctissimus.

Vir perfecte planeque eruditus.

Vir omni doctrina eruditus.

Multi viri docti of multi et ii docti {niet multi docti!)

Omnes docti, quivis doctus, doctissimus quisque.

Nemo doctus.

Nemo mediocriter doctus.

Latinis litteris of Latine doctus {niet cognitor!)

Doctrina abundare.

(A) doctrina instructum esse.

A doctrina mediocriter instructum esse.

Doctrina exquisita, subtilis, elegans {niet solida! ^

Doctrina recondita.

Studia, quae in reconditis artibus versantur.

Magnam doctrinae speciem prae se ferre.

Vita umbratïlis (zie aanm. bl. 168).

Litterarum scientiam {slechts in sing. /) habere.

Scientiam alicuius rei consequi.

Scientia comprehendere aliquid.


') Solidus oorspronkelijk = vast en dicht, massief, gedegen, b. v. marnior solidum — massief marmer, terra solida = vaste aarde, dan overdrachtelijk = duurzaam, blijvend, echt of onvervalscht, b. v. solida lans, utilitas.

-ocr page 180-

166

Grondige kennis van iets verkrijgen,

iets door en door begrijpen. Iemands kennis verrijken.

Rijk aan kennis zijn, uitgebreide, veelomvattende kennis hebben.

Penitus percipere et comprehen-dere aliquid 1).

Scientia augere aliquem.

Multa cognita, percepta habere, multa dicidisse.

Multarum rerum cognitione im-butum esse {tgst. litterarum of eruditionis expertem esse of (rerum) rudem esse).


3. Vorming. Ontwikkeling. Beschaving.

Den geest vormen, veredelen.

De vorming van den geest, de beschaving.

Wetenschappelijk gevormd zijn. |

Eene hoogere wetenschappelijke vorming, ontwikkeling.

Hij is voor een Romein zeer wetenschappelijk gevormd, ontwikkeld.

Oppervlakkig gevormd zijn.

Op een hoogen trap van beschaving staan.

Op een lagen trap van beschaving | staan. 2) gt;

De menschen, een volk beschaven.

Animum, ingenium excolere {niet colere !)

Animi, ingenii cultus {niet cultura, ook niet enkel cultus!)

Optimis studiis of artibus, opti-marum artium studiis eruditum esse.

Litteras scire.

Litterae interiores et reconditae, artes reconditae.

Sunt in illo, ut in homine Romano, multae litterae.

Litteris leviter imbutum of tinctum esse.

Omni vita atque victu excultum atque expolitum esse.

Omnis cultus et humanitatis expertem esse.

Ab omni cultu et humanitate longe abesse.

Homines, gentem a fera agrestique vita ad humanum cultum civi-lemque deducere.


') Niet in sucum et sanguinum convertere, omdat sucus et sanguis overdrachtelijk zooveel als ons „kracht en levenquot; uitdrukt, b. v. omnem sucum et sanguinem amisisse.

quot;) Niet incultum esse, dat alleen op het uiterlijke betrekking heeft.

-ocr page 181-

iby

4. Opvoeding. Onderricht.

Een goede opvoeding genieten *).

Streng opgevoed worden.

Iemand een beschaafde opleiding, opvoeding geven.

Iemand verbeteren.

Iemand op den rechten weg terugbrengen.

Tot den rechten weg terugkeeren.

Door iemand in de wetenschappen onderwezen worden.

Onderricht van iemand ontvangen.

In iemands school gevormd zijn.

Een knaap bij iemand op school doen, hem een leermeester geven.

Zich aan een leeraar aansluiten, zich aan zijne leiding overgeven.

Veel met. iemand omgaan, ver-keeren {vooral van leermeester en leerling).

De lagere school.

De hoogere, wetenschappelijke school.

De school bezoeken.

Het onderwijs voor kinderen.

De knapen in de (eerste) beginselen onderwijzen.

Het eerste wetenschappelijk onderricht, onderwijs ontvangen.

School. Aanleg. Beroep.

Liberaliter, ingenue, bene educari.

Severa disciplina contineri.

Aliquem ad humanitatem infor-mare of instituere.

Mores alicuius corrigere {zie bl. 65 aanmi).

In viam reducere aliquem.

In viam redire.

Litteras discere ab aliquo.

Institui of erudiri ab aliquo.

Disciplina alicuius uti, magistro aliquo uti.

E disciplina alicuius profectumesse.

Puerum alicui erudiendum of in disciplinam tradere.

Operam dare of alleen se dare alicui, se tradere in disciplinam alicuius, se conferre, se applicare ad aliquem.

Multum esse cum aliquo.

Ludus (discendi of litterarum).

Schola.

Scholam frequentare.

Disciplina (institutio) puerilis (niet liberorum!)

Pueros elementa (prima) docere.

Primis litterarum elementis imbui.


') Niet frui, dat slechts gebezigd wordt, wanneer er werkelijk spraak is van genot, behagen en bevrediging, b. v. voluptate, otio frui.

-ocr page 182-

168

De wetenschappen, waarin de jeugd gewoonlijk onderwezen wordt, die tot eene beschaafde opvoeding behooren.

Iemand in de wetenschappen onderwijzen.

Als geboren zijn tot iets (om te).

Zonder aanleg, geschiktheid iets doen.

Met zijn ruw, ongevormd {maar gezond) verstand.

Iemand aansporen.

Iemand intoomen of matigen.

Aanleg hebben, begaafd zijn.

Gelukkig begaafd, met groote natuurgaven bedeeld zijn.

Vorderingen in iets maken.

Een jongeling belooft veel voor de toekomst.

Een veelbelovend jongmensch. Men verwacht veel van uwe talenten.

Zich tusschen de stille muren eener school aftobben.

Doctrinae, quibus aetas puerilis impertiri solet.

Artes, quibus aetas puerilis ad humanitatem informari solet.

Erudire aliquem artibus, litteris [maar erudire aliquem in iure civili, in re militari).

Natum, factum esse ad aliquid (faciendum).

Adversante et repugnante natura of in vita Minerva (ut aiunt) aliquid facere.

Crassa o/pingui Minerva v) spreekw. •

y Calcaria alicui adhibere, admovere.

\ Stimulos alicui admovere.

Frenos adhibere alicui.

JBona indoleBona indole (altijd in sing. !) prae-ditum esse {niet zonder abl.!)

Ingenio valere.

Summo ingenio praeditum esse.

In aliqua re progressus facere, proficere, progredi.

Adulescens alios bene de se spe-rare iubet, benam spem osten-dit of alii de adulescente bene sperare possunt.

Adulescens bonae (egregiae) spei.

Magna est exspectatio ingenii tui.

Desudare in scholae umbra of um-braculis ').


') De verbinding van crasstcs (= dik, plomp) met Minerva {— de Wijsheid) is een ó£v[ico(iov of schijnbare dwaasheid, maar waardoor aan het natuurlijk, gezond verstand met scherper ironie de voorrang boven onverstandige geleerdheid wordt toegekend.

9) Zoo beteekent umhra, umbracula, oru/n en het adjectivum umbratïlis (vgl. bl. 165 vita umbratilis) de teruggetrokkenheid waarin de mannen van studie leven, in tegenstelling van sol, lux fori of forensis, die van hun openbaar optreden gebezigd worden, b. v. procedere in solem. «*

-ocr page 183-

Een beroep kiezen.

Zijne loopbaan beginnen.

Wijsgeer, geneesheer van beroep zijn.

Mannen van het vak, deskundigen.

5. Voorbeeld.

Een goed, voortreffelijk, helder, schitterend voorbeeld.

Een gewichtig voorbeeld.

Een voorbeeld aanhalen, aanvoeren.

Iemand (iets) als voorbeeld aanhalen.

Iets door voorbeelden staven, voorbeelden voor iets aanhalen.

Iets door voorbeelden aantoonen.

Voorbeelden aan de geschiedenis ontleenen.

Voorbeelden uit de Romeinsche (Grieksche) geschiedenis.

Eene menigte voorbeelden bijbrengen.

Uit eene groote menigte voorbeelden er slechts één (weinige) nemen, één voorbeeld uit vele, uit duizende kiezen.

Genus vitae (vivendi) of aetatis degendae deligere.

Viam vitae ingredi. , Philosophiam, medicinam profiteri.

Se philosophum, medicum (esse) f profiteri.

Qui ista profitentur.

Voorschrift.

Exemplum clarum, praeclarum, luculentum, illustre

Exemplum magnum, grande. \ Exemplum afferre.

I Exemplo uti.

Aliquem (aliquid) exempli causa 1) ponere, proferre, nominare, commemorare.

Aliquid exemplis probare, compro-bare, confirmare.

Aliquid exemplis ostendere.

Exempla petere, repetere a rerum gestarum memoria o/historiarum (annalium, rerum gestarum) mo-numentis.

Exempla a rerum Romanarum (Graecarum) memoria petita.

Malta exempla in unum (locum) colligere.

Ex infinita exemplorum copiaunum (pauca) sumere, decerpere, eli-gere.


1

) Het Nederlandsche : bij voorbeeld moet niet vertaald worden door exempli causa, dat slechts in verbinding met een verbum {ponere, afferre, proferre, nominare enz.) voorkomt (= bij wijze van voorbeeld: om tot voorbeeld te dienen iets aanhalen, noemen enz.). Verbi causa (gratia) wordt slechts gebruikt, wanneer men tot veraanschouwelijking van een algemeen geval één enkel willekeurig gekozen voorbeeld aanvoert.

-ocr page 184-

170

Socrates als een toonbeeld, model van deugd aanhalen.

Om dit voorbeeld te gebruiken.

Dergelijke, soortgelijke gevallen aanhalen.

Het gezag van een geloofwaardig schrijver (zegsman enz.) voor iets hebben.

Iemands voorbeeld volgen.

Het voorbeeld van een groot man ; een voorbeeld, dat tot maatstaf dient, tot richtsnoer genomen wordt.

Zich iemands voorbeeld ter navolging voor oogen stellen.

Aan iemand een voorbeeld nemen.

Een voorbeeld geven.

Ten voorbeeld strekken.

Iemand gestreng straffen tot een waarschuwend, afschrikkend voorbeeld.

Iemand goede (slechte) voorschriften geven.

Voorschriften over iets geven.

In den leerenden, onderwijzenden toon vervallen.

Iets is diep in het hart geprent, gegrift.

Iets vast in den geest prenten.

Iets ter harte nemen (een voorschrift, waarschuwing, enz).

A Socrate exemplumvirtutispetere,

repetere.

Ut hoc utar, hoe afferam. Similitudines afferre.

Auctore aliquo uti ad aliquid. Auctorem aliquem habere alicuius rei.

Auctoritatem alicuius sequi. Auctoritas et exemplum.

Sibi exemplum alicuius (of enkel sibi aliquem) proponeread imitandum. 1 Sibi exemplum sum ere ab aliquo. I Exemplum capere (petere) ab (ex) I aliquo.

Exemplum edere,prodere(«2(f/dare!) Exemplo esse.

Exemplum in aliquo of in aliquem statuere.

Exemplum (severitatis) edere in aliquo.

Bene (male) praecipere alicui.

Praecepta dare, tradere de aliquare. Ad praecipiendi rationem delabi.

Aliquid in animo haeret, penitus

insedit of infixum est.

Aliquid animo mentique penitus

mandare.

Demittere aliquid in pectus of in pectus animumque suutn.


6. De wijsbegeerte.

Zich aan de wijsbegeerte, aan de Seconferreadphilosophiam,adphi-studie der wijsbegeerte wijden. losophiae of sapientiae studium. Zich op de wijsbegeerte toeleggen. Animum appellere of se applicare

ad philosophiam.

-ocr page 185-

i7i

Veel houden van, lief hebberij hebben voor de wijsbegeerte.

Zijn heil in de studie der wijsbegeerte zoeken, tot de wijsbegeerte zijne toevlucht nemen.

Tot de studie der wijsbegecite gedreven worden.

De wijsbegeerte wordt yerwaar-loosd, geringgeschat.

Over de wijsbegeerte {b. v. van Socrates) in het Latijn een helder licht verspreiden, haar in het L. met veel helderheid overbrengen.

De leerstellingen, stellingen, meeningen der wijsgeeren.

Met de leer, de voorschriften der wijsgeeren goed bekend, vertrouwd zijn, daarin bedreven zijn.

Dit is geen alledaagsch, maar een wijsgeerig ^ woord.

Wijsgeerige onderwerpen.

De wijsgeerige werken van Cicero.

Die gevoelens, meeningen zijn verdwenen, worden niet meer gevolgd.

Die gevoelens zijn reeds voorlang verworpen.

De philosophische school, sekte.

Volgeling, aanhanger van iemand zijn.

Aanhangers, volgelingen van Plato.

Solon, een der zeven wijzen.

De leer van Pythagoras was wijd en zijd verbreid.

(Wijsgeerige) voordrachten houden, colleges houden.

Philosophiae of sapientiae studio teneri.

In portum philosophiae confugere.

In sinum philosophiae compelli.

Philosophia (neglecta) iacet. (Zie bl. 163 7ioot 4).

Philosophiam Latinis litteris illu-strare.

Decreta, inventa philosophorum.

Praecepta philosophorum (penitus) percepta habere.

Hoc non est vulgi verbum, sed philosophorum.

Quae in philosophia tractantur.

Ciceronis de philosophia libri.

Illae sententiae evanuerunt.

Illae sententiae iam pridem ex-plosae et eiectae sunt.

Schola, disciplina, familia, secta.

Sectam alicuius sequi.

Disciplinam alicuius profiteri.

Qui sunt a Platone of a Platonis disciplina; qui profecti sunt a Platone; Platonici.

Solo, unus de septem (illis).

Pythagorae doctrina longe lateque fluxit.

Scholas habere, explicare.


') Het adject, wijsgeerig ontbreekt in het Latijn; in de plaats staat de genet. philosophiae, philosophorum of philosophandi of wel in, de philosophia.

-ocr page 186-

172

De voordrachten bijwonen, colleges aanhooren.

Leeren of doceeren.

Hoorder (leerling) van Plato zijn.

Scholis interesse.

Tradere (aliquid de ^liqua re). Audire Platonem, auditorem esse Platonis.


7. De deelen der wijsbegeerte. ')

De natuurkunde, de natuurphi-losophie.

De logica of redeneerkunde, dis-puteerkunst.

De redeneerkunde leeren of doceeren.

Logische juistheid.

Logische scherpzinnigheid.

Spitsvondigheden (in het onderscheiden).

In de logica bedreven.

Van logica geen begrip hebben, niet weten wat logica is.

De eerste beginselen der logica niet eens kennen.

Streng logisch, naar de strenge eischen der logica iets schikken, ordenen.

bespiegelende

De moraalphilosophie, ethiek of wetenschappelijke zedenleer.

De theoretische, wijsbegeerte.

Physica, orum; philosophia natu-ralis.

Dialectica, ae of orum (zuiver Latijn disserendi ratio et scientia).

Disserendi praecepta tradere.

Disserendi elegantia.

Disserendi subtilitas.

Disserendi spinae.

Disserendi peritus et artifex.

Homo in dialecticis versatissimus.

Disserendi artem nullam habere.

Dialecticis ne imbutum 1) quidem esse.

Ratione, eleganter (tgst. nulla ra-tione, ineleganter, confuse) dis-ponere aliquid.

Philosophia, quae est de vita et moribus.

Philosophia, in qua de bonis rebus et malis, deque hominum vita et moribus disputatur

Philosophia, quae in rerum con-templatione versatur, of quae artis praeceptis continetur.


1

onderwijzen, met iets bekend maken, b. v. animum honestis artibus, inzonderheid van hen, die slechts eene geringe of oppervlakkige kennis verkregen hebben.

-ocr page 187-

173

Philosophia, quae in actione ver-satur.

De practische wijsbegeerte.

8. Stelsel. Methode. Beginsel.

Het stelsel, systeem.

Tot een stelsel brengen, in systeem of in wetenschappelijken vorm brengen.

Tot een stelsel gebracht zijn.

De consequentie (het zich zelf gelijk blijven) van een stelsel.

Echt wetenschappelijke kennis (pp beginselen, op een systeem gebouwd).

Iets stelselmatig doceeren «yieeren.

Iets stelselmatig, volgens een stelsel schikken, ordenen.

Iets stelselmatig behandelen.

Het geheele stelsel omverwerpen.

Methodisch, volgens bepaalde orde te werk gaan, redetwisten.

Eene nieuwe methode kiezen, een nieuwen weg inslaan.

Van een zeker, onfeilbaar beginsel uitgaan.

Van valsche beginselen uitgaan.

Iets volgens wijsgeerige beginselen behandelen.

9. Geslacht.

De soorten zijn aan de geslachten ondergeschikt.

Het geslacht in de bepaalde soorten verdeden.

Naar den aard, de hoedanigheid der zaak (qualitatief), niet naar hare hoeveelheid, menigte, grootte (quantitatief) bepaald worden.

Spitsvondige verdeeling enbepaling.

Soort.

Ratio; disciplina; ratio et disci-plina; ars.

, Ad artem redigere aliquid.

, Ad rationem, ad artem et prae-cepta revocare aliquid.

Arte conclusum esse.

Perpetuitas et constantia.

Ratio et doctrina.

Artificio et via tradere aliquid.

Artificiose redigere aliquid.

Ad rationis praecepta accommodare aliquid.

Totam rationem evertere {passief iacet tota ratio).

Ratione et via, via et ratione pro-gredi, disputare.

Novam rationem ingredi.

A certa ratione proficisci.

A falsis principiis proficisci. Ad philosophorum o/philosophandi rationes revocare aliquid.

Bepaling. Orde. Verband.

Partes generibus subiectae sunt.

Genus universum in species certas

partiri et dividere.

Genere, non numero of magnitu-dine cerni.

Spinae partiendi et definiendi.


-ocr page 188-

174

Iets bepalen 'of eene ^bepaling van iets geven.

Een duister begrip door de bepaling duidelijk maken, ophelderen.

Onder het begrip van vrees vallen, daartoe behooren, gebracht worden.

Den aard en de hoedanigheid van het punt van onderzoek bepalen.

Iets in de juiste orde, volgorde schikken.

In nauw verband staan.

Met iets in verband staan.

In het nauwste verband staan.

Stelselmatig, systematisch verband.

Geen samenhang, onderling verband hebben.

Verward zijn.

Gescheidene dingen in onderling verband brengen, verbinden.

io. Bewijs.

Een sterk, afdoend of doorslaand bewijs.

Een bewijs bijbrengen, aanvoeren.

Een bewijs voor de onsterfelijkheid aanvoeren.

Een bewijs voor de onsterfelijkheid der ziel aanvoeren.

Tot bewijs strekt, dat...

Iets duidelijk maken, duidelijk bewijzen.

Iemand iets aannemelijk maken, hem voor zijn gevoelen winnen.

Iets met bewijzen staven; iets on-omstootelijk of onwederlegbaar bewijzen.

Rem (res) definire.

Involutae rei notitiam definiendo

aperire.

Sub metura subiectum esse.

Constituere quid et quale sit, de quo disputetur.

In ordinem redigere aliquid.

Conexum et aptum esse inter se.

Cohaerere, coniunctum esse cum aliqua re.

( Arte (artissime) coniunctum esse.

I Apte (aptissime) cohaerere.

Continuatio seriesque rerum, ut alia ex alia nexa et omnes inter se aptae colligataeque sint.

Diffusum, dissipatum esse.

Confusum, perturbatum esse.

Rem dissolutam conglutinare, coag-mentare.

W ederlegging.

Argumentum firmum, magnum.

Argumentum afferre.

Argumentum immortalitatis afferre (mW pro immortalitate!).

Argumentum afferre, quo animos immortales esse demonstratur.

Argumento (huic rei) est, quod.

Aliquid planum facere.

Aliquid alicui probare (of c. acc. c. inf.)

Argumentis confirmare, compro-bare, evincere aliquid (of c. acc. c. inf.)


-ocr page 189-

175

Een bewijs aan iets ontleenen, uit iets nemen of putten.

Een bewijs aandringen, de volle kracht daarvan laten uitkomen, zich daaraan vasthouden.

De bronnen der bewijzen.

Bewijzen wederleggen.

Een bewijsgrond aanvoeren.

Argumentum ducere, sumere ex aliqua re of petere ab aliqua re. Argumentum premere (niet urgere!)

Loei (rojtoi) argumentorum. Argumenta refellere, confutare. Rationem x) afferre.


ii. Besluit. Aanneming. . Gevolgtrekking.

Concludere, colligere, efficere, co-

gere ex aliqua re.

Acute, subtiliter concludere.

Dit als zeker vooropgesteld. Uit het bewezene volgt.

Daaruit volgt, dat. ..

12. Redetwist.

Over een punt wetenschappelijk redetwisten, redeneeren, een vertoog houden.

Ratio of rationis conclusio efficit.

Ratiocinatio, ratio.

Prima quot;) (superiora) — conse-quentia.

Conclusiuncula fallax of captio.

Positum sit a nobis primum (c.

acc. c. inf.)

Hoc posito.

Hoc probato consequens est.

1 Sequitur Sequitur {niet ex quo seq.!) ut. Ex quo, ita efficitur ut of acc. c. inf.

Strijd. Strijdvraag.

Disputare 8) (de aliqua re, ad aliquid).

Een besluit uit iets trekken, een gevolg uit iets afleiden.

Scherpzinnig besluiten of eene scherpzinnige gevolgtrekking afleiden.

De gevolgtrekking bewijst, toont aan.

Het syllogisme of de sluitrede.

De premissen of eerste stellingen — de gevolgtrekkingen.

De drogreden, bedrieglijke redeneering, het sophisme.

Als zeker zij vooropgesteld.

') Argumentum is een bewijs uit feiten, ratio een bewijs uit de rede alleen.

4) Het kunstwoord voor een der termen van het syllogisme is propositie, en in het bijzonder heet de eerste term of de algemeene waarheid propositie maior, de toepassing daarvan of minderterm propositie minor, het gevolg conclusio.

') Disputare wordt bijna uitsluitend van wijsgeeren gebruikt, terwijl disserere iets uiteenzetten, ontwikkelen, zoowel van den wijsgeer als van den redenaar geldt. Het niet klassieke dissertatie worde door disputatie vervangen.

-ocr page 190-

176

Grondig, degelijk redetwisten.

De bewijzen voor en tegen, bewijzen en tegenbewijzen aanvoeren, ontwikkelen, onderzoeken.

Noch het voor noch het tegen aanvoeren, er niet voor en niet tegen strijden.

Ik heb er niets tegen, ik bestrijd het niet.

Gelijk willen hebben in den redetwist, stijf en strak volhouden.

Iets gewonnen geven «/quot;toegeven.

Iets voor zeker aannemen [om er iets uit af te leiden.

Zich aan iets houden, daarbij blijven.

Gelijk krijgen in iets, het veld behouden.

Geschilpunt, strijdvraag zijn, betwist worden.

Iets tot een geschilpunt maken, in geschil trekken.

Geschilpunt worden.

Het geschil onbeslist laten of het over iets niet eens worden.

Geschil, strijd met iemand hebben.

Het is eene strijdvraag, eene betwiste vraag, of — dan of.

Het betwiste punt.

Een geschil beslechten, vereffenen, bijleggen.

Eene strijdvraag beslissen.

Iets met iemand afmaken.

Ik heb met u te doen.

Onbetwist, onbetwistbaar, buiten kijf.

Dit pleit voor mij.

De zaak zelf pleit daarvoor.

Subtiliter disputare.

In utramque partem, in contrarias partes disputare.

In nullam partem disputare.

Non repugno.

Pertinacem (tgst. clementem) esse in disputando.

Dare, concedere aliquid.

Sumere {tgst, reicere) aliquid.

Tenere aliquid; stare in aliqua re,

Obtinere aliquid.

^ In controversia esse, versari.

I In controversiam cadere.

In controversiam vocare, adducere aliquid.

In controversiam venire, vocari, adduci.

In controversia relinquere aliquid.

Controversiam (contentionem) habere cum aliquo.

In contentione ponitur, utrum — an.

Id, de quo agitur, of id quod cadit in controversiam.

Controversiam sedare, dirimere, componere.

Controversiam diiudicare.

Transigere aliquid cum aliquo.

Res mihi tecum est.

Sine (ulla) controversia.

Hoc est a (pro) me.

Res ipsa docet.


-ocr page 191-

177

De zaak pleit voor zich zelf (voor mij bij u), behoeft geen betoog. De (betwiste) zaak is afgedaan.

Res ipsa (pro me apud te) loquitur.

Res confecta est.

13. Overeenstemming. Overeenkomst. Consequentie. Tegenspraak.

Met iemand overeenstemmen of het eens zijn.

Niet met iemand overeenstemmen of het oneens zijn.

Allen komen of stemmen daarin overeen.

Daarover zijn het allen volkomen eens, er is maar ééne stem daarover.

Eenparig, eenstemmig.

In de zaak, niet in de woorden overeenstemmen.

Daarin zijn wij overeengekomen of het eens geworden.

Daarin ben ik met u overeengekomen, het eens geworden.

Hoe rijmt het met elkander? Hoe het te rijmen, overeen te brengen ?

Er heerscht onder de geleerden de grootste overeenstemming.

De consequentie (liet blijven oor-deelen of handelen volgens zijne beginselen).

Strijdig, onvereenigbaar zijn, elkander uitsluiten.

Met zich zelf in tegenspraak zijn, zich zei ven tegenspreken.

Met zich zelf in tegenspraak komen.

Consentire, idem sentire cum aliquo.

Dissentire, dissidere ab of cum aliquo.

Omnes (uno ore) in hac re con-sentiunt.

Una et consentiens vox est.

Una voce; uno ore. Uno, communi, summo of omnium consensu.

Re concinere, verbis discrepare.

Hoe convênit inter nos.

Hoc mihi tecum convênit.

Quï convênit?

Summa est virorum doctissimorum

consensio (tgst. dissensio). Constantia (tgst. inconstantia).

Inter se pugnare of repugnare.

1 Secum pugnare; sibi repugnare {dit \ laatste van zaken). \ A se dissidere of sibi non con-/ stare (van personen).

Pugnantia loqui.


12

-ocr page 192-

178

Daartegenspreken,tegenpleiterzijn. Contra dicere.

Iemand, iets wederspreken; tegen Dicere contra aliquem of aliquid iemand, iets pleiten. (niet contradicere alicui!)

14. Afzonderlijke wetenschappen. (Geschiedenis. Fabelleer. Tijdrekenkunde. Aardrijkskunde. Wiskunde. Natuurkunde. Sterrenkunde.)

De Romeinsche geschiedenis (= de feilen zelf, iv a ar uit de geschiedenis bestaat).

De geschiedenis (= het verhaal zelf der feiten of het werk zelf).

De Romeinsche geschiedenis (= het verhaal, de behandeling der feiten).

De Romeinsche geschiedenis {zoover zij op de overlevering of op het geheugen steunt).

Een geschiedkundig werk schrijven.

De Romeinsche geschiedenis schrijven.

Geschiedschrij ver.

De geschiedboeken openslaan.

Het is ons overgeleverd, wij weten uit de overlevering of uit de historie.

Men verhaalt.

De geschiedenis heeft opgeteekend, verhaalt ons.

In de geschiedenis lezen wij.

Res Romanae

Res gestae Romanorum.

Historia.

Historia Romana of rerum Romanorum historia.

Memoria rerum Romanorum.

Historiam (as) scribere. Res populi Romani perscribere.

Rerum scriptor, historicus 2). Rerum auctor (als bron, waaruit

men put).

Evolvere historias, litterarum (veterum annalium) monumenta. Memoriae traditum est, memoriae (memoria) proditum est (zonder nobis!)

Accepimus 3).

Tradunt, dicunt, ferunt.

Historiae prodiderunt (zonder nobis!)

IApud rerum scriptores scriptum est, scriptum videmus, scriptum lêgimusApud rerum scriptores scriptum est, scriptum videmus, scriptum lêgimus (zie noot bl. 130).

') Daarentegen res Romana = het Romeinsche staatsbestuur, de Romeinsche staat. a) Hisiorictis beteekent ook geschiedkundige, kenner der geschiedenis. Als adjec-tivum gebruikt het Cicero slechts in tegenstelling met oratorius, b. v. genus his-toricum, de historische stijl.

') Scimus, cognovitmis worden niet gebrüikt van historische kennis.

-ocr page 193-

179

De oude geschiedenis.

De nieuwere geschiedenis.

De geschiedenis van onzen tijd, de hedendaagsche geschiedenis.

De algemeene geschiedenis.

De geschiedenis naslaan, raadplegen.

De heldentijd (tijdvak der heroën).

De fabelleer, mythologie.

Teruggaan of opklimmen tot, beginnen bij, afleiden van de grijze oudheid.

Om van het voorhistorisch tijdperk op historisch terrein te komen.

De historische tijd.

Historische juistheid, waarheid.

Iets met historische juistheid verhalen.

Een feit door de geschiedenis bevestigd.

Deonvervalschtewaarheidderfeiten

Zich op het schrijven van geschiedenis gaan toeleggen.

Een nauwkeurig geschiedvorscher.

In de (Romeinsche) geschiedenis bedreven zijn.

De vaderlandsche geschiedenis (die van andere landen) kennen.

Memoria vetus.

Veterum annales.

Veterum annalium monumenta.

Antiquitatis memoria.

Recentioris aetatis memoria.

Memoria huius aetatis (horum temporum).

Nostra memoria.

Omnis memoria, omnis memoria aetatum, temporum, civitatum of omnium rerum, gentium, temporum, saeculorum memoria.

Memoriam annalium of temporum replicare.

Aeras heroica

Tempora heroica.

Fabulae, historia fabularis (niet mythologia!)

Repetere ab ultima (extrema, pri-sca) antiquitate (vetustate), ab heroicis temporibus.

Ut a fabulis ad facta veniamus.

Historicorum fide contestata memoria.

Historiae of rerum fides.

Narrare aliquid ad fidem historiae.

Res historiae fide comprobata.

Incorrupta rerum fides.

Ad historiam (scribendam) se con-ferre of se applicare.

Homo in historia diligens.

Memoriam rerum gestarum (rerum Romanarum) tenere.

Domestica (externa) nosse.


') Daarentegen herons episch, benevens epiens, b. v. versus herons — de dacty-li^che hexameter, pes heróns, de dactylus, carmen epicnm enz.

-ocr page 194-

i8o

De tijdrekenkunde, de tijdrekening, tijdbeschrijving, tijdsorde.

Zich aan de tijdsorde houden.

De gebeurtenissen volgens de tijdsorde verhalen.

Zich in de tijdrekening vergissen.

Iets chronologisch of tijdrekenkundig berekenen.

Nauwkeurig zijn in de tijdbere-kening.

De aardrijkskunde.

De wiskunde.

Iets met wiskundige zekerheid besluiten.

Meetkunstige figuren teekenen.

Zich aan natuurkundige onderzoekingen wijden.

De sterrenkunde.

De sterrenkundige.

15. Volmaaktheid. Ideaal

In hooge mate volmaakt.

In alle opzichten volmaakt.

De volmaaktheid bereiken.

De hoogste volmaaktheid of het ideaal der volmaaktheid.

Het ideaal.

Een ideaal hebben.

Een ideaal opvatten, scheppen.

Temporum ratio, descriptio, ordo.

Temporum ordinem servare.

Res temporum ordine servato narrare.

Temporlbus errare.

Ad temporum rationem aliquid re-vocare.

Diligentem esse in exquirendis temporibus.

Terrarum of regionum descriptio (geographia).

Mathematica (ae), geometria (ae), geometrica (orum).

Mathematicorum ratione conclu-dere aliquid.

Formas (niel figuras!) geometricas describere.

Se conferre ad naturae investigation em.

Astrologia {zuiver Lat. sidera, caelestia.)

Spectator siderum, rerum caele-stium of astrologus ').

. Kunst in het algemeen.

Absölutus et perfectus.

Omnibus numeris absölutus.

Ad perfectionem, ad summum pervenire.

Absolutio et perfectio {niet summa perfectio!)

Species optima of eximia, specimen, ook alleen species, forma.

Comprehensam quandam animo speciem (alicuius rei) habere.

Singularem quandam perfectionis imaginem animo concipere.


1) Bij lateren kreeg astrologus, astrologia de beteekenis van sterrenwichelaar, sterrenwichelarij, en werd astronomia, astrononms voor sterrenkunde, sterrenkun-dige gekozen. Ter vermijding van dubbelzinnigheid mag dit gebruik gevolgd worden.

-ocr page 195-

i8i

Het ideaal van een redenaar schetsen, ontwerpen.

De ideale staat van Plato.

Het kunstwerk, kunststuk.

Het meesterstuk.

Eene kunst beoefenen.

Eene kunst leeren of onderricht daarin geven.

Eene kunst uitoefenen of tot beroep hebben, zich voor kunstenaar uitgeven.

Liefhebberij voor de kunst.

De regelen der kunst.

Kunstkenner.

Een (bekwaam, oordeelkundig,

scherpzinnig) kunstrechter, criticus.

Voor de vierschaar der critiek verschijnen.

Critiek oefenen, critiseeren, be-oordeelen.

Smaak hebben.

Een fijne, zuivere smaak.

Den smaak vormen, het oordeel scherpen.

Geen smaak in de kunsten vinden.

i) De natuur getrouw weergeven, daarnaar teekenen {van den kunslenaar). 2) De natuur getrouw weergeven, daarnaar ge-teekend zijn {van het kunstzverk).

') Veritas beteekent niet alleen waarl

lijkheid (tgst. opinio, imitatio). Vandaar

ipsa, nattcra rervm et ipsa Veritas.

Imaginem perfecti oratoris adum-brare (zie noot bl. 112).

Civitas optima, perfecta Platonis.

Illa civitas Platonis commenticia.

Illa civitas, quam Plato finxit.

Artis opus; opus arte factum of perfectum.

Opus summo artificio factum.

Opus omnibus numeris absolutum.

Artem exercere.

Artem tradere, docere.

Artem profiteri.

Artium (liberalium) studium, ook alleen studium.

Artis praecepta of alleen ars.

(Artis, artium) intellegens, peritus {tgst. idiota de leek in de kunst).

Existimator (doctus, intellegens, acerrimus).

In existimantium arbitrium venire.

Indicium facere.

Sensum, indicium habere.

Indicium subtile, elegans, exquisi-tum, intellegens.

Indicium acuere.

Abhorrere ab artibus {tgst. delec-tari artibus).

Veritatem 1) imitari.

ieid (tgst. mendacutni), maar ook werke-wordt dikwijls verbonden res et Veritas


-ocr page 196-

182

Iets naar de natuur teekenen, de

natuur weten te treffen. Een welgetroffen beeld van het leven, eene karakterschildering. Iets is uit het leven gegrepen.

Aliquid ad verum exprimere. Morum ac vitae imitatio. Aliquid e vita ductum est.


16. Dichtkunst. Muziek. Schilderkunst. Beeldhouwkunst.

I Poëma condere, facere,componere. | Versus facere, scribere.

Carmina, versus fundere.

Poësis scaenica.

Poëta scaenicus.

Scriptor tragoediarum, comoedia-rum, ook (poëta) tragicus, co-micus 1).

Scriptor fabularum [mei fabulator

nog minder fabulista !)

Divino quodam instinctu concitari, ferri.

Divino quodam spiritu inflatus of

tactus.

Carmen, versum agere.

Carmen recitare (zie noot bl. 192).

Carmen pronuntiare (zie noot bl. 192).

Carmen incondïtum.

Se conferre ad poësis studium. Poëtica laudeflorere (zie noot bl. 163).

Alicuius laudes versibus persequi. 1 Alicuius laudes (virtutes) canere 1 (niet canere aliquem!)

Dichten.

Met bezieling dichten. De dramatische dichtkunst. De tooneeldichter. De treurspel-, blijspeldichter.

De fabeldichter.

In dichterlijke vervoering, verrukking komen.

Bezield, verrukt.

Een gedicht, een vers met de passende gebaren voordragen.

Een gedicht luid en nauwkeurig of met uitdrukking voorlezen.

Een gedicht voordragen {met uitdrukking in de stem).

Een gedichtzonderkunst, een onbeschaafd, onhebbelijk gedicht.

Zich aan de dichtkunst wijden.

Zich als dichter onderscheiden, als zoodanig uitmunten.

Iemand bezingen, in verzen verheerlijken.

Iemands daden in verzen verheerlijken, verheffen.

Alicuius res gestas versibus ornare, celebrare.

') Tragicus, comicus als adjectiva beteekenen : in het treurspel, blijspel voorkomend, b. v. Orestes tragicus, Orestes in het treurspel, sencx comicus, de oude in het blijspel. Een grappenmaker, lachebek heet (homo) ridicutus, comisch, kluchtig ridiculus.

-ocr page 197-

183

Zooals Homerus zingt.

Dichterlijke rhy thmus (ƒklankmaat.

Muziek leeren (= zich daarin bekwamen), beoefenen.

Instrumentale muziek.

Vocale en instrumentale muziek.

Iemand een snareninstrument leeren spelen.

Een snareninstrument leeren bespelen.

Op de citer spelen.

De snaren der citer tokkelen.

Op de fluit blazen.

Symphonia canit.

Acroama.

Modi.

Modos facere.

Numerus, numeri.

Ars pingendi, pictura.

Ars fingendi.

Signa et tabulae (pictae).

Simulacrum e marmore facere.

Statuas 1) inscribere.

De tooneelspeelkunst. Het tooneelstuk, drama. Het onderwerp van het stuk. Den tooneelspeler oefenen, leiden.

Onder begeleiding der fluit zingen.

Een muzikant (die in het orkest

medespeelt).

Het orkest, de kapel speelt.

Een virtuoos, meester in de kunst.

De melodie.

Componeeren.

De maat, de rhythmus.

De schilderkunst.

De beeldhouwkunst.

Beelden en schilderijen.

Een beeld uit marmer vervaardigen.

Opschriften op standbeelden plaatsen.

17. Tooneel. Spelen.

Ars ludicra.

Een stuk spelen, uitvoeren.

') Statuae

van goden als menschen, signa bijna uitsluitend van goden.

Fabula, ludus scaenicus. Argumentum.

Fabulam docere (SiScLayisiv) (taak van den dichter self) {tgst. fabulam discere = een stuk bestu-deeren, van den tooneelspeler). Fabulam agere {van den tooneelspeler).

wordt niet van de beelden der goden gebruikt, simulacra zoowel

Ut ait Homerus {?iiet canit!) Numerus poëtice vinctus.

Artem musicam discere, tractare.

Nervorum et tibiarum cantus. Vocum et fidium cantus.

Docere aliquem fidibus.

Eidibus discere.

Eidibus canere.

Fellere nervos in fidibus.

^ Tibias inflare.

\ Tibiis of tibia canere.

Ad tibiam of ad tibicinem canere. (Homo) symphoniacus.

-ocr page 198-

184

Een stuk ten tooneele brengen, laten spelen.

Iemand (een schouwspeler) laten optreden.

Optreden of op het tooneel treden.

Wederom optreden.

Van het tO(#neel aftreden [nadat de rol afgespeeld is).

Het tooneel vaarwelzeggen.

Iets op het tooneel brengen, ver-toonen.

Het tooneelgezelschap.

De directeur van het gezelschap.

De schouwburg, de toeschouwers of het publiek

Een genegen, welwillend publiek hebben.

In de handen klappen, bijval schenken.

Luide bijvalsbetuigingen,toejuichingen (aan de vergadering) ontlokken.

Bij iets „da capoquot; roepen.

Een stuk uitfluiten.

Een stuk mishaagt, maakt fiasco.

Een speler, acteur uitfluiten.

Een tooneelist onder het spelen woorden van afkeuring toeroepen.

Iemands rol spelen.

^ Fabulam edere [van den directeur). I Pabulam dare (van den dichter). In scaenam producere aliquem.

In scaenam prodire.

In scaenam redire.

Abire.

De scaena decedere.

In scaenam aliquid inducere.

Familia, grex, caterva histrionum.

Dominus gregis.

Theatrum.

Populum facilem, aequum habere.

^ Plaudere [niet applaudere!) / Plausum dare (alicui).

Clamores (coronae) facere, excitare.

Revocare aliquid.

Fabulam exigere.

Fabula cadit.

Histrionem exsibilare, explodere,

eicere, exigere.

Histrioni acclamare.

Partes agere alicuius 1).


1

) Ook figuurlijk van de rol, die iemand in het leven speelt; hetzelfde geldt van partes suscipere, sustinere, dare, tribuere alicui, defcndere of (volhouden). Wen kan ook persona (eigenlijk masker, momaangezicht) gebruiken, b. v. ƒ alicuius gererc, ferre, tenere, sustinere iemands rol spelen, hem voorstellen, personam suscipere of inducere, eene rol op zich nemen, personam tueri, eene rol volhouden, personam alicui imponere, iemand eene rol laten spelen. Vandaar beteekent persona overdrachtelijk de persoonlijkheid, het eigen karakter van iemand, of concreet een persoon van bepaalden stand of rang. Nooit staat het eenvoudig voor ons woord persoon, wanneer getallen worden opgegeven b. v. drie personen waren aangewezen = tres (homines) ader ant.

-ocr page 199-

iö5

Voor slaaf spelen.

Een tooneelist, die de eerste, tweede, derde rol speelt.

Het koor van het treurspel.

Het koor = de koorzang.

De dialoog of samenspraak.

De monoloog of alleenspraak.

De spelen in de renbaan, tooneel-spelen of tooneelvertooningen.

Spelen aanleggen, daartoe aanstalten maken.

Spelen geven, houden, vieren.

Spelen hernieuwen, herhalen.

Een wedstrijd van zwaardvechters geven.

De troep zwaardvechters (die een lanista of schermmeester toebe-hooreii).

De zwaardvechtersschool.

Bij de zwaardvechtersspelen.

Sterk bezochte spelen.

Prachtig aangelegde spelen.

De Olympische, Pythische spelen.

In de Olympische spelen de overwinning behalen.

Gymnastische spelen.

In de renbaan loopen.

Agere servum.

Actor primarum, secundarum, ter-

tiarum partium.

Caterva, chorus.

Carmen chori, canticum. Diverbium.

Canticum.

Ludi circenses, scaenici.

Ludos apparare.

Ludos facere, edere (lovi).

Ludos instaurare.

Munus gladiatorium edere, dare (pok enkel munus edere, dare). Familia ^ gladiatoria.

Ludus gladiatorius.

Gladiatoribus.

Celebritas ludorum.

^ Magnificentia ludorum.

( Ludi apparatissimi.

Ludi Olympia (uie/ ludi Olympici!), Pythia.

Olympia vincere ('O/.varctu viv.üv).

^ Ludi gymnici.

( Certamina gymnica.

Stadium currere.


II. Redekunst en Stijlleer.

i. De rede in het algemeen.

De redekunst, rhetorica, leer der Ars dicendi.

welsprekendheid.

De redekunst of de welsprekend- Ad dicendum se conferre.

heid gaan beoefenen.

In de redekunst of in de welspre- Dicendi praecepta tradere. kendheid onderricht geven.

IJ Vandaar faniiliani ducere figuurlijk: aan het hoofd staan, de voornaamste zijn b. v. in iure civili.

-ocr page 200-

186

De leeraar der redekunst of der welsprekendheid.

Het redenaarstalent.

Een geboren redenaar zijn.

Veel gemak hebben van spreken, een geoefend spreker zijn.

Ongeoefend zijn in het spreken-

Welbespraakt of wel ter tale zijn.

In den waren zin redenaar zijn, welsprekend zijn.

Een groot redenaar zijn.

Zich als redenaar onderscheiden.

De zeggingskracht.

Een machtig redenaar zijn.

De grootste, voornaamste redenaar zijn.

Eene redevoering opstellen, maken.

Zich tot eene redevoering voorbereiden.

Eene goed doordachte, bestudeerde redevoering.

Voor de vuist of onvoorbereid spreken.

Eene voor de vuist uitgesproken redevoering.

Eene doorloopende rede (door vragen en antwoorden niet afgebroken).

Eene zorgvuldig bewerkte redevoering.

Eene goed geschikte redevoering.

De heftige, hartstochtelijke, bezielde rede; de heftige, bezielde toon.

Met grooten rijkdom van woorden en gedachten spreken.

Rhetor, dicendi magister.

Facultas dicendi.

Natum, factum esse ad dicendum. Facilem et expeditum esse ad dicendum.

Insolentem (tgst. exercitatum) esse

in dicendo.

Disertum esse.

Eloquentem esse.

Eloquentia valere.

Dicendi arte florere.

Eloquentiae laude florere. Vis dicendi.

Multum dicendo valere, posse. Eloquentiae principatum tenere. Primum of principem inter ora-

tores locum obtinere.

Orationem conficere.

Orationem commentari.

Oratio meditata.

Subito, ex tempore (tgst. ex prae-

parato) dicere.

Oratio subita.

Oratio perpetua.

Oratio accurata *).

Oratio composita.

Contentio (tgst. sermo).

Copiose dicere.


1) Accuratus wordt slechts van zaken,' niet van personen gebruikt.

-ocr page 201-

187

Sierlijk spreken.

Vrijmoedig spreken.

Rechtuit, openhartig spreken.

Met duidelijke, uitdrukkelijke woorden iets zeggen^

Zonder omhaal van woorden, kort en bondig spreken.

Met overredingskracht spreken.

Gaan (= zich gereed maken, beginnen) spreken, als redenaar optreden 1).

In de volksvergadering als redenaar optreden.

Het redenaarsgestoelte beklimmen.

Eene redevoering houden.

Beginnen te spreken.

Eindigen met spreken.

i) De redevoering besluiten of de slotrede houden {van het laatste gedeelte der redevoering), 2) het laatste pleidooi, de laatste redevoering houden {in een proces waarin verscheidene sprekers zijn opgetreden).

Indruk maken op de toehoorders, hen in geestdrift brengen.

Boeien.

Zich gehoor verschaffen o/quot; maken, dat men aandachtig luistert.

Strijdvaardig zijn.

Vaardigheid in het antwoorden.

Goede longen hebben.

Omate dicere.

Libere dicere.

Plane, aperte dicere.

Perspicue, diserte dicere.

Missis ambagibus dicere.

Accommodate ad persuadendum

dicere.

Aggredi ad dicendum.

Verba facere apud 2) populum, in

contione.

In contionem (in rostra) ascendere

of escendere.

Orationem habere.

Initium dicendi facere.

Finem dicendi facere.

Perorare.

Animos audientium permovere, in-

flammare.

Animos tenere.

Audientiam sibi (orationi) facere.

Lingua promptum esse.

Celeritas in respondendo.

Bonis lateribus esse.


1

') Surgcrc ad dicendum kan slechts hij, die inderdaad gezeten is.

2

) Dicere apud populum, milites enz., wanneer het volk enz. officieel, coram populo enz., wanneer het toevallig vergaderd, is.

-ocr page 202-

188

2.

De stijl ').

De verhevene, gematigde, eenvoudige stijl 2).

Een vloeiende stijl.

Een ruwe, onbeschaafde stijl.

Een gezwollen, hoogdravende stijl.

De verheffing, de hooge vlucht der taal.

Zich verheffen, hooger stijgem eene hoogere vlucht nemen, (vooral van dichters en redenaars).

i) In weidsche taal, plechtig spreken, 2) in opgesmukte,pronkende taal spreken.

Een gemakkelijke, vloeiende stijl.

Een gelijkmatige stijl.

De breed ontwikkelde rede.

De eenvoudige stijl.

De dorre, droge stijl.

Sierlijke stijl.

Bevallige, smaakvolle stijl.

Zuivere, keurige stijl.

De zuiverheid van stijl.

Ongekuischte stijl.

De redevoeringen van Cato klinken ouderwets.

Genus dicendi (scribendi); oratio. Genus dicendi grave of grande,

medium, tenue.

Fusum orationis genus. Incondïtum dicendi genus. Inflatum orationis genus.

Oratio altius exaggerata.

Elatio atque altitudo orationis.

Exsurgere altius of incitatius ferri. Magnifice loqui.

Expedita et facile currens oratio. Oratio aequabiliter fluens.

Flumen 3) orationis.

^ Siccitas, sanitas orationis. I Verborum tenuitas, oratio subtilis. Oratio exilis, ieiuna,arida,exsanguis. Ornatus orationis, verborum. Elegantia orationis.

Oratio pura, pura et emendata. Integritas, sinceritas orationis (m'e/

puritas!)

Oratio inquinata (nü/ impura!) Orationes Catonis antiquitatem redolent.

Stijl. Behandeling. Uitdrukking.


') Niet stilus = de schrijfstift der ouden (vandaar stilum vertere == het geschrevene uitstrijken); overdrachtelijk beteekent het 1) het schrijven, het stellen b. v. stilus optirmis est et praestantissimus dicendi effector et magister het schrijven is de beste oefening voor den redenaar, 2) de pen of het eigenaardige karakter van den stijl eens schrijvers, dus de stijl hem alleen eigen.

8) Naar den inhoud behooren de redevoeringen tot het genus deliberativum (avfifiovXivTixov], tot het genus iudiciale (SlkccvlkÓv) of tot het genus de/nonstra-tivum (émSsiv.tLKÓv.)

3) Daarentegen oratio fluit 1) de taal is zonder kernachtigheid, 2) zonder welluidendheid.

-ocr page 203-

189

Het proza.

De stijl heeft welluidendheid.

Den stijl welluidendheid geven.

Schitterende sieraden, bloemen in den stijl.

Zijne gedachten ontvouwen, blootleggen.

Diepe gedachten.

De groote rijkdom van den stijl.

Rijkdom van gedachten.

Rijk aan gedachten

Eene vluchtige schets van iets leveren, iets in losse hoofdtrekken voorstellen, teekenen.

Iets levendig, aanschouwelijk voorstellen.

Iets schriftelijk of mondelijk uiteenzetten, behandelen.

De samenhang.

Het verband der gedachten.

Eenelevensbeschrijving van iemand geven, zijn levensloop beschrijven.

Iemands leven schilderen 0/schilderachtig beschrijven.

Eene beschrijving van iemands karakter geven.

Iets met de levendigste kleuren, met sprekende verven schilderen, afschilderen.

Oratio soluta {niet prosa !) of alleen oratio.

Oratio numerose cadit.

Numeris orationem astringere, vin-cire.

Lumina, flores dicendi.

Sententias (verbis) explicare, ape-rire (zie bl. 113).

Sententiae reconditae et exquisitae.

Ubertas {tilet divitiae!) et copia orationis.

Crebritas of copia (tgst. inopia) sententiarum of alleen copia.

Sententiis abundans of creber (tgst. sententiis inanis).

Adumbrare aliquid {zie bl. 112 noot).

Exprimere aliquid verbis of ora-tione {zie hl. 112 noot).

Exponere aliquid of de aliqua re.

Sententiae inter re nexae.

Perpetuitas verborum.

Contextus orationis {niet nexus sententiarum!).

Ratio sententiarum.

Ratio, qua sententiae inter se ex-cipiunt.

Vitam alicuius exponere {niet curriculum vitae!)

Vitam alicuius depingere.

De ingenio moribusque alicuius exponere.

Summo colore aliquid illustrare.


') Niet dives, dat door Cicero bijna nooit overdrachtelijk en anders dan van personen gebruikt wordt.

-ocr page 204-

i go

Iets levendig voor oogen stellen, een tafereel van iets ophangen.

Iets zoo levendig voor oogen stellen, dat men het als 't ware ziet gebeuren.

De veraanschouwelijking, het aanschouwelijk tafereel.

Iets dramatisch behandelen.

Iemand sprekende invoeren.

Een overzicht van iets geven.

Een beknopt overzicht van iets geven.

Een algemeen overzicht of een overzicht van het geheel hebben.

Iets even aanroeren, in het voorbijgaan of terloops gewag van iets maken.

Slechts de hoofdpunten aanroeren, beknopt behandelen.

Iets wijdloopig, langdradig behandelen, over iets uitweiden.

Nader in bijzonderheden treden, uitvoeriger behandelen.

Uitvoeriger over iets spreken.

Iets kort, met weinige woorden behandelen.

Ante oculos ponere aliquid.

Oculis of sub oculos, sub aspectum subicere aliquid.

Rerum sub aspectum paene sub-iectio.

Sic exponere aliquid, quasi agatur res (non quasi narretur).

Aliquem disputantem facere, indu-cere, fingere (est aliquis apud aliquem disputans).

Iln uno conspectu ponere aliquid.ln uno conspectu ponere aliquid.

Sub unum aspectum subicere aliquid.

In brevi conspectu ponere aliquid.

Uno conspectu videre aliquid.

Breviter, leviter, strictim (iiiet obiter!) tangere, attingere aliquid.

Breviter, leviter, celeriter perstrin-gere aliquid.

In transitu, quasi praeteriens attingere aliquid.

!Res summas attingere.Res summas attingere.

Summatim aliquid exponere.

^ Multa verba facere.

\ Multum, nimium esse (in aliqua re).

Pluribus verbis, copiosius expli-care, persequi ^ aliquid.

Fusius, uberius, copiosius disputare, dicere de aliqua re.

I Breviter, paucis Breviter, paucis (iiiet paucis verbis!) explicare aliquid.

Rem paucis absolvere.


') Zoo wordt persequi meermalen gebruikt in den zin van: iets mondeling of schriftelijk nauwkeurig behandelen, beschrijven b. v. alicuius vitatn, alicuius lande s versibus, res Hannibalis.

-ocr page 205-

De stijl komt met de zaken overeen, de taal beantwoordt aan de stof.

Ik heb mijn geheelen voorraad van voorbeelden uitgeput, al de voorbeelden, die ik ken, heb ik gebruikt.

Niet alles uitvoerig kunnen behandelen.

Iets op het tapijt, ter tafel, te berde, ter sprake brengen.

Iets stilzwijgend voorbijgaan.

Op iemand, op iets zinspelen.

Iets even aanduiden.

De geheele toedracht der zaak verhalen.

Iets in sierlijke taal uitdrukken.

Iets met de sieraden, waarover de redenaar, de treurspeldichter beschikt, opsmukken of eene oratorische, tragische kleur aan iets geven.

Episode.

Iets in de rede inlasschen.

Iets {nut woorden) verheffen of opluisteren.

Iets overdrijven, gramp;oter maken dan het is.

Zich aan eene uitweiding toegeven of buiten zijn onderwerp uitweiden (met opzet), van zijn onderwerp afdwalen (onge-7nerkt).

Rebus ipsis par est oratio.

Rebus verba respondent.

Copiam quam potui exemplorum persecutus sum.

Verbis non omnia exsequi posse.

In medium proferre aliquid.

Praetermittere (;»V/silentio praeter-mittere!), silentio praeterire aliquid.

Significare aliquem of aliquid (niet alludere!)

Significatione appellare aliquem.

Describere aliquem.

Leviter significare aliquid.

Ordine narrare, quomodo res ge-sta sit.

Dicendo ornare aliquid.

Rhetorice, tragice ornare aliquid.

Digressie, egressio.

Quod ornandi causa additum est. Includere in orationem aliquid. Inserere orationi aliquid. Interponere aliquid.

Dicendo augere, amplificare aliquid (tgst. dicendo extenuare aliquid). In maius ferre, in maius extollere

aliquid.

Digredi (a proposito).


-ocr page 206-

192

De voorliefde voor, de vooringenomenheid met iets heeft mij te ver gevoerd.

Hoog(er) opklimmen of ophalen.

Eene rede, die de zaken vanhooger ophaalt, tot de beginselen der zaken opklimt.

Dicht bij de taal van het dage-lijksche leven komen.

Zich populair uitdrukken (zie bl. in).

Studio alicuius rei provectus sum.

Longe (ius), alte (ius), repetere

(ab aliqua re).

Oratio longius repetita.

Accedere ad cotidiani sermonis genus.

Ad vulgarem sensum of ad com-munem opinionem orationem ac-commodare.


3. Voordracht. Stem.

De voordracht (met gehareii).

De kunstmatige voordracht, de declamatie (met betrekking tot de stem).

De voordracht is, gaat eenigszins gebrekkig.

Geen woorden of ook nauwelijks iets kunnen uitbrengen, stamelen (uil onwetendheid of van verlegenheid).

Door vrees bevangen worden.

Eene redevoering van het papier lezen 1).

Iemand in de rede vallen.

Eene luide, heldere stem.

Eene zware, hooge stem.

Eene welluidende stem.

Actio.

Pronuntiatio *) c. Gen. (zie bl. 182.)

Actio paulum claudicat2). Haerere, haesitare.

Perturbari, commoveri.

De scripto orationem habere, dicere (tgst. sine scripto, ex memoria). Interpellare aliquem (dicentem). Vox magna, clara.

Vox gravis, acuta.

Vox canöra.


1

) Daarentegen eene redevoering voor zich zeiven lezen, of ook aan anderen enkel voorlezen orationem lagere, luid en nauwkeurig lezen recitare.

2

-) Clmtdicare wordt meermalen figuurlijk gebruikt = op losse schroeven staan, geen steek houden, b. v. amicitia claudicat, aliquid in orationc claudicat.

-ocr page 207-

193

Eene zachte of halfluide, doffe of gesmoorde stem.

De stem laten hooren, geluid geven of uitbrengen.

De stem laten dalen.

De verheffing, daling der stem.

De smart beneemt de stem.

Geen woord kwam over zijne lippen.

Hard, luid roepen.

Een geschreeuw aanheffen.

Gebaren maken.

4. Stof.

Ik heb geen stof om te schrijven, ik heb niets te schrijven.

Ik heb stof genoeg.

De stof groeit onder mijne handen aan.

De stof in orde schikken en ver-deelen.

De schikking der stof.

Eene zeer rijke stof.

Die dood biedt eene stof aan, die schitterend kan bewerkt worden.

Het onderwerp, dat men wil bespreken, het thema.

Het punt van onderzoek.

Van het punt van onderzoek, van den tekst afdwalen, van het onderwerp afwijken.

Tot het onderwerp terugkeeren.

Doch keeren wij terug tot het onderwerp, waarvan wij zijn afgedwaald, doch keeren wij tot ons onderwerp terug.

Vox lenis {tgst. acer clamor), sup-

pressa, summissa.

Vocem mittere (sonitum reddere

va7i zaken).

Vocem summittere.

Contentio, remissio vocis.

Dolor intercludit vocem.

Nulla vox est ab eo audita. Magna voce clamare.

Clamorem tollere.

Gestum {altijd in sing.) agere.

Onderwerp.

Non habeo argumentum scribendi. Deest mihi argumentum ad scri-

bendum.

Non habeo, non est quod scribam. Res {tgst. verba) mihi suppetit. Materia mihi crescit.

Res componere ac digerere.

Dispositio rerum.

^ Materia rerum et copia uberrima. \ Infinita et immensa materia.

Mors ilia materiem ad ornatum praebet.

I Id quod (alicui) propositum est. Res proposita. Id quod (alicui) propositum est. Res proposita.

Institutum o/id quod aliquisinstituit. Id quod quaerimus (quaeritur). A proposito aberrare', declinare, deflectere.

Ad propositum reverti, redire. Sed ad id, unde digressi sumus,

revertamur.

Verum ad id, unde digressa est

oratio, revertamur.

Sed redeat, unde aberravit oratio.

13


-ocr page 208-

194

Ik heb mij tot taak gesteld te____

Een thema, onderwerp aangeven, bepalen.

Iemand een punt, een onderwerp ter behandeling, ter bespreking aangeven, bepalen.

Zich een onderwerp ter bespreking laten aangeven, voorleggen.

5. Vraag.

Eene vraag opperen, stellen, voorstellen, opwerpen.

Zich eene vraag laten voorleggen.

Hier ontstaat de vraag.

Thans is het de vraag.

De zaak in quaestie, de vraag, die behandeld wordt.

Het is een gewichtig, moeilijk vraagstuk.

De vraag is bij mij opgekomen, gerezen.

Eene vraag oplossen.

De vraag is afgehandeld of tot eene beslissing gebracht.

Vragen beantwoorden.

Op iemands goed, behendig gestelde vragen antwoorden.

Iemand geen antwoord schuldig blijven of geene vraag onbeantwoord laten.

Een antwoord van iemand krijgen, ontvangen.

In dezen zin antwoorden, antwoord geven.

Mihi propositum est c. Inf. (iiiet

mihi proposui c. Inf.!)

Ponere.

Ponere alicui, de quo disputet.

Ponere iubere, qua de re quis au-dire velit.

Antwoord.

Quaestionem ponere, proponere.

Quaestionem poscere.

Hoe loco existit quaestio,quaeritur. Nunc id quaeritur, agitur.

Res, de qua nunc quaerimus, quaeritur.

Magna quaestio est {mei afhankelijke vraag).

Quaerendum esse mihi visum est.

Quaestionem solvere.

Quaestio ad exitum venit.

Ad interrogata respondere *). Bene interroganti respondere.

Percontanti non deesse.

Responsum ab aliquo ferre, auferre.

Respondere in hanc sententiam {zie hl. 162 noot 1).


') Men zegt respondere ad aliquid o{ alicui rei, (\och. \mmei alicui; dicere alicui (niet ad aliqttem!) tot, aan iemand zeggen; scribere ad aliquem (min gewoon aliciti) aan iemand schrijven.

-ocr page 209-

195

6. Scherts. Geestigheid. Vroolijkheid. Ernst.

Schertsen.

Dit heb ik schertsenderwijs, voor de aardigheid gezegd.

Altijd geneigd zijn tot schertsen.

Scherts ter zijde.

Zich aardig, geestig uitdrukken.

Aardig zijn, geestige invallen hebben.

■J uist ter snee iets aardigs, geestigs zeggen.

Een kort snedig gezegde.

Eene aardigheid, geestigheid, een kwinkslag.

Eene gezochte aardigheid, geestigheid.

Ten koste van iemand geestigzijn, eene geestigheid op iemand zeggen.

oo

Geestigheden door de rede weven, er invlechten.

Een geestig, aardig, koddig man.

Fijne, geestige scherts ; humor.

In vroolijke, opgeruimde, prettige stemming zijn.

Zich aan de vroolijkheid overgeven.

I.ief en leed met iemand deelen.

In ernst zeggen.

Ernst toonen.

Zeggen, doen wat geen pas geeft; geen tact hebben.

Al te stipt zien, te nauwziend zijn, te veel op de fijne puntjes letten.

loco uti.

Haec iocatus sum, per iocum dixi.

Animo prompto esse ad iocandum. Extra iocum, remoto ioco.

Facete dicere.

Facetiis uti, facetum esse.

Facete et commode aliquid dicere.

Breviter et commode dictum. Facete dicturn.

Arcëssitum dictum.

Dicta dicere in aliquem.

Aspergere sales orationi.

(Homo) ridiculus.

Lepos in iocando.

lucunde esse.

Se dare iucunditati.

loca atque seria cum aliquo agere.

Serio dicere.

Severitatem adhibere.

Ineptum esse.

Nimium diligentem esse.


-ocr page 210-

196

III. De Staat.

i. Staatsregeling. Bestuur. Staatsleven.

De staatsregeling.

Den staat regelen, eene staatsregeling invoeren.

Eene eigene wetgeving, staatsregeling hebben.

Geen staatsregeling hebben.

De voormalige staatsregeling weder invoeren, den staat weder op den ouden voet regelen.

Ten tijde der beste staatsregeling.

De republiek.

Den staat besturen, regeeren.

De teugels der regeering in handen hebben, het bewind voeren.

Aan het roer van den staat zitten, het roer van staat in handen hebben.

De eerste man in den staat zijn.

Den eersten rang in den staat bekleeden.

Staatszaken, aangelegenheden van staat.

Het werkzame leven van een staatsman.

i Forma rei publicae. Forma rei publicae.

Descriptio civitatis.

Instituta et leges.

I Rem publicam constituere I Rem publicam legibus et institutis / temperare.

I Civitati leges, iudicia, iura de-' ( scribere.

Suis legibus uti.

Nullam habere rem publicam. Rem publicam in pristïnum statum restituere.

Optima rei publica.

Libera res publica.

Rem publicam gerere, administrare,

regere.

Rei publicae praeesse.

[ Ad gubernacula (Jfg. slechts in ( phir) rei publicae sedere. 1 Clavum rei publicae tenere. Principem civitatis esse.

Principem in re publica locum ob-

tinere.

Negotia publica.

Vita occupata.


') ^Constituere rem. ptcblicam dicuntur, qui legibus aliisque rationibus mnlis rei publicae ingravescentibus medentiir.quot; Ernesti clav. Cic. Vgl. tres viri ret publicae constituendae.

-ocr page 211-

197

Zich aan den dienst van den staat verbinden, de staatkundige loopbaan gaan beginnen.

In aangelegenheden van staat werkzaam zijn, een staatsambt waarnemen.

Den staat zijne hulp, zijne diensten onttrekken.

Zich aan de staatszaken onttrekken of de staatkundige loopbaan vaarwelzeggen.

Tot het ambteloos leven terug-keeren, stil gaan leven.

Het ambteloos leven.

Vermijden zich in het openbaar te vertoonen.

Den staat beveiligen, voor den val behoeden (eig. = bestendigen).

De staat,het gemeenebest houdtzich nog staande (tgst. is niet meer).

Den staat groot, sterk maken.

Het welzijn van den staat bevorderen.

Om • redenen van staat, om politieke redenen.

Tot voordeel, in het belang van den staat.

Het staatsbelang.

Het staatsbelang bevorderen.

Iets uit een staatkundig oogpunt, van staatkundig standpunt beschouwen.

Al zijne gedachten en zorgen aan den staat wijden.

SAccedere, se conferre ad rem publicam.Accedere, se conferre ad rem publicam.

( Rem publicam capessere.

In re publica of in rebus publicis versari.

Rei publicae deesse (tgs/. adesse).

IA negotiis publicis se removere.A negotiis publicis se removere.

A re publica recedere.

In otium se referre.

Vita privata.

Publico carere, forum ac lucem fugere.

Rem publicam tueri, stabilire.

Res publica stat {/gs/. iacet).

Rem publicam augere, ampli-ficare.

Saluti rei publicae non deesse.

Rei publicae causa.

E re publica {tgs/. contra remp.)

Commoda publica o/ rei publicae rationes.

Rei publicae rationibus of alleen rei publicae consulere.

Ad rei publicae rationes aliquid referre.

1 In rem publicam omni cogitatione ) curaque incumbere.

I Omnes curas et cogitationes in rem ( publicam conferre.


-ocr page 212-

198

Al zijne zorgen aan het welzijn van den staat wijden.

Al zijne ziels- en lichaamskrachten aan het welzijn van den staat wijden.

Met heil van den staat willen.

De bestuurder, het hoofd van den staat.

Staatkundigen, staatslieden.

Staatkunde, politiek inzicht.

Een ervaren staatkundige.

Een scherperen, dieperen blik in de staatkunde hebben.

De komende politieke gebeurtenissen ver vooruit zien.

De strekking van iemands staatkunde, van zijn staatkundig stelsel is te .. .

Uit de staatkundige werkzaamheid verwijderd, daarvan beroofd.

Omnes curas in rei publicae salute defigere.

Totum et animo et corpore in sa-lutem rei publicae se conferre.

Bene, optime sentire de re publica.

Omnia de re publica praeclara at-que egregia sentire.

Rector civitatis.

Viri rerum civilium, rei publicae gerendae periti of viri in re publica prudentes.

Auctores consilii publici.

Principes rem publicam admini-strantes of enkel principes.

Prudentia (civilis).

Homo in re publica exercitatus.

Plus in re publica videre.

Longe prospicere futures casus rei publicae.

Alicuius in re publica o/capessen-dae rei publicae consilia co spectant ut. .

Rei publicae muneribus orbatus.


2. Burgerrecht. Stand.

Iemand het burgerrecht schenken. Onder de burgers opnemen.

Iemand het burgerrecht verleenen.

Burger van een anderen staat

worden..

Van ouden, grijzen adel zijn.

Een vriend van den adel zijn.

Civitate donare aliquem.

In civitatem recipere, ascribere, asciscere aliquem.

Civitatem alicui dare, tribuere, impertire.

Civitatem mutare.

Generis antiquitate florere.

Nobilitati favere.

Nobilitatis fautorem, studiosum esse.


-ocr page 213-

199

Iemand van jongen, nieuwen adel Homo novus. (uil een geslacht, ivaarvan niemand voor hem een curulisch ambt d. i. het comtdaat, de praetunr, censuur, dictatuur enz.

bekleed heeft).

i) De rang van senator; 2) de senaat (= de gezamenlijke senatoren, als een afzonderlijken stand uitmakende, in tegenstelling van andere standen).

De ridderstand.

Van zeer voornamen stand of afkomst.

Van adellijke, voorname, aanzienlijke geboorte.

Van geringe of lage geboorte, afkomst.

Uit den laagsten stand.

Uit den ridderstand.

De aanzienlijksten en de ge-ringsten.

Lieden van eiken stand.

Lieden van eiken stand en ouderdom.

Een man uitliet volk, gering man.

Zich onder het plebs laten op-

De overgang (iiit den patricischen)

tot den plebejischen stand. Een uit den grooten hoop. De heffe des volks, het grauw. De allerlaagste stand is die der slaven.

Ordo senatorius (amplissimus).

Ordo equester (splendidissimus). Summo loco natus.

Nobili, honesto, illustri loco of

genere natus.

Humili, obscuro loco natus. ! Humilibus (obscuris) parentibus natus.

Infimo loco natus.

Equestri loco natus of ortus. Summi (et) infimi.

Homines omnis generis.

Homines omnium ordinum et

aetatum.

Homo plebeius, de plebe.

Traduci ad plebem.

Transitio ad plebem.

Unus de of e multis.

Faex populi, plebis.

Infhna fortuna of condicio ser-vorum est.

3. Waardigheid. Eerambten. Voorrang.

{Zie ook bl. 61 n0. 17.)

Zijne waardigheid bewaren, op- Dignitatem suam tueri, defendere,

houden, handhaven. retinere, obtinere.

Voor zijne waardigheid zorgen. Dignitati suae servire, consulere.

-ocr page 214-

200

Iemand tot de hoogste waardigheid verheffen.

Den eersten, tweeden rang in den staat bekleeden.

Een zeer hoogen rang in den staat bekleeden.

Iemand van den hoogen trap zijner waardigheid nederstorten.

i). Iemand uit zijne stelling verdringen, werpen (in de krijgskunde) ; 2) iemand uit zijne waardigheid, aanzienlijke betrekking verdringen.

Tot een (hoogeren) rang, waardigheid opklimmen.

Tot eerambten, eereposten opklimmen.

De hoogste eerambten, waardigheden verwerven, verkrijgen, het zoover brengen.

Tot de hoogste eerambten geraken.

Iemand die alle waardigheden {tot en met het consulaat) doorloo-pen heeft.

Den hoogsten rang, de hoogste plaats bekleeden.

Den voorrang of eersten rang aan iemand geven.

Met iemand om den eersten rang strijden.

Den voorrang of eersten rang {b. v. in wijsheid) aan iemand toekennen.

Aliquem ad summam dignitatem perducere.

Pnncipem (primum), secundum locum dignitatis obtinere.

In altissimo dignitatis gradu collo-catum, 'ocatum, positum esse 1).

Aliquem ex altissimo dignitatis gradu praecipitare.

Aliquem de (dignitatis) gradu de-movere {zie bl. 138 noot 1).

Aliquem gradu movere, depellere of de gradu (statu) deicere.

(Altiorem) dignitatis gradum ascen-dere.

Ad honores ascendere.

Amplissimos honorum gradus asse-qui, adipisci.

Ad summos honores pervenire.

Vir defunctus honoribus.

Principatum tenere, obtinere.

Principatum alicui of ad aliquem deferre.

Contendere cum aliquo de prin-cipatu.

Primas {of is er van tweeën spraak priores) (b. v. sapientiae) alicui deferre, tribuere, concedere.


') Zoo wordt gradus dikwijls overdrachtelijk gebruikt b. v. gradus honoris, gloriae, aetatis enz., en wordt ook met de werkwoorden verbonden, die in het beeld van trap, ladder passen, als ascendere, efferri, collocari, consequi, pervenire, praecipitari enz. Nochtans noemt men den hoogsten trap (= het toppunt) van aanzien slechts summa auctoritas.

-ocr page 215-

20I

4- Vergaderingen. Stemming.

Eene volksvergadering bijeenroepen, beroepen, beleggen.

Een voorstel aan het volk doen, aan zijne beslissing onderwerpen (van den magistraat).

Eene vergadering aanzeggen, houden, sluiten.

Volksvergaderingen houden.

Vergaderingen tot het kiezen der magistraten.

Ter verkiezing vergaderen of samenkomen.

In de kiesvergadering tot consul gekozen worden.

Zijne stem uitbrengen (in de volksvergadering).

De beslissing eener zaak aan de kiezers overlaten.

Convocare populi concilium en

populum ad concilium. Contionem advocare.

Agere cum populo.

Concilium indicere, habere, di-mittere.

Comitia ') habere.

Comitia magistratibus creandis.

Comitiis {Abl.) convenire.

Comitiis consulem creari.

Suffragium ferre {zie hl. 113 noot $ over sententiam dicere).

Multitudinis suffragiis rem per-mittere.


5. Wet. Wetsvoorstel.

Een wetsontwerp {gedrumde drie marktdagen 1) aanslaan {om het voorloopig aan het volk hekend ie maken.

Het wetsvoorstel aan het volk doen, om . . .

Voor de wet spreken, haar aanbevelen.

Legem promulgare.

Legem ferre 0/ enkel ferre ad populum, ut. .

Legem suadere {tgst. dissuadere).


1

) Trinum nnndinum se. tempus (van novem en dies) — 17 dagen lang.

-ocr page 216-

202

De meening, beslissing van het volk over een wetsvoorstel (officieel) vragen.

Eene wet doorkrijgen [van den magistraat).

Eene wet gaat door.

Een wetsontwerp verwerpen, niet aannemen.

Voor eene wet stemmen.

Een wetsontwerp goedkeuren of aannemen (van het volk).

Aan eene wet verbindende kracht geven, ze bekrachtigen {van volk en senaat).

Iets door eene wet bepalen, vaststellen.

Eene (bestaande) wet door eene nieuwe geheel afschaffen.

Eene wet opheffen.

Tegen een wetsvoorstel opkomen, zich verzetten (van het veto der 7'olkstribwien).

Eene wet aan het volk bekendmaken.

Een edict openlijk bekendmaken, afkondigen.

Eene wet in de metalen tafels griffelen.

Eene wet is geldig.

Eene wet geldig verklaren.

Eene wet overtreden.

Zonder de wetten te schenden.

De wet beveelt, verbiedt (uitdrukkelijk).

Legem rogare of rogare populum.

Legem perferre.

Lex perfertur.

Legem antiquare (tgst. accipere,

iubere).

Legem sciscere.

Legem iubere.

Legem sancire.

Lege sancire aliquid.

Legem abrogare 1).

Legem tollere.

Legi intercedere.

Legem proponere in publicum.

Edictum proponere.

Legem in aes incïdere.

Lex rata est (tgst. irrita).

Legem ratam esse iubere.

A lege discedere.

Sal vis legibus (zie bl. 153 noot). Lex 2) iubet, vetat (dilucide, pla-nissime).


1

Zoo wordt lex dikwijls met werkwoorden verbonden, die aan menschelijke handelingen ontleend zijn.

-ocr page 217-

203

Er staat in de wet, de wet zegt.

Wetten maken, geven iaan het Romeinsche volk).

De wetgever.

Getrouwheid aan de wet zweren.

Door eene wet gebonden zijn.

Onder beding of voorwaarde, bij de wet bepaald, van . . .

Iets is tegen de wet.

Wetten, verordeningen o/quot;bepalin-gen der magistraten ongeldig verklaren.

6. Volksgunst. Invloed. Impopulariteit.

[Zie ook bi. 57).

^ Populi favor, gratia popularis.

De volksgunst. ^ Aura popularis 2).

Op de gunst van het volk jacht Auram popularem captare. maken, ze najagen.

Naar de volksgunst streven, zich bij het volk trachten bemind te maken.

Naar de gunst van het volk streven.

Bemind, invloedrijk zijn.

Politieke invloed.

Veel invloed hebben.

Invloed verkrijgen, verwerven. Bij, op iemand invloed krijgen.

Iemands invloed verzwakken.

Zich verheffen of vooruitkomen door den val van iemand.

Ventum popularem quendam (in aii-qua re) quaerere 1).

Gratiosum esse (igst. in visum esse).

Opes.

Opibus, gratia, auctoritate valere, florere.

Opes, gratiam, potentiam consequi.

Gratiam inire apud aliquem, ab aliquo.

Gratiam, opes alicuius imminuere {igst. augere).

In lege scriptum est of enkel est. Leges scribere, condere, consti-tuere {niet dare!) 2).

I Legum scriptor, conditor, inventor. ƒ Qui leges scribit {niet iegurn la tor!) In legem iurare.

Lege teneri.

Ea lege, ut. . .

Aliquid contra legem est.

Acta rescindere, dissolvere.

Gratiam populi quaerere.

Crescere ex aliquo.

1

) In zoover zij ongestadig is, licht gewonnen en licht verbeurd wordt. Oorspronkelijk in aura de zacht waaiende wind.

2

') Leges dare doet de overheidspersoon (veldheer enz.) krachtens zijn ambt.

-ocr page 218-

204

Geen politieke macht o/quot;politieken invloed hebben, eene nul in het cijfer zijn.

De openbare meening.

Om de openbare meening veel geven.

Impopulariteit of het niet gezien zijn bij het volk.

Ongunst bij het volk.

De haat tegen den dictator.

Zich de impopulariteit van iemand ten nutte maken, om zich populair of bemind te maken.

lacere (zie bi. 163 tioot).

Existimatio popuii, hominum. Multum communi hominum opi-

nioni tribuere.

Invidia.

iOffensio populi, popularis.Offensio populi, popularis.

Offensa populi voluntas.

Invidia dictatoria.

Ex invidia alicuius auram popula-rem petere.


7. Partij. Onzijdigheid. Politiek. Aristocratie. Democratie

De partij.

Partijgeest, partijzucht.

Vol partijzucht zijn.

Strijd der partijen.

Twist der partijen.

Door partijschappen verdeeld, verscheurd zijn.

Politieke medestander.

Iemands partij kiezen, zich bij iemands partij aansluiten.

Iemands partij voorstaan.

Aan iemands zijde staan of tot zijne partij behooren.

Iemands aanhanger zijn.

Het met iemand houden of zijne partij houden.

Onzijdig, neutraal zijn.

Onzijdig blijven.

{ Partes {meestal van het volk). \ Factio (van de grooten).

Partium studium, ook enkel studia. Partium studiosum esse.

Certamen partium.

Contentio partium.

Partium studiis divisum esse.

Consiliorum in re publica socius. Alicuius partes (causam) of alleen

aliquem sequi.

Alicuius partibus studere. Ab (cum) aliquo stare (niet ab

alicuius partibus!)

Alicuius studiosum esse. Cum aliquo facere.

[ Nullius, 0/quot; neutrius (van tweepar-\ tijen) partis esse.

{ In neutris partibus esse. j Neutram partem sequi.

I Medium esse.

Medium se gerere.


-ocr page 219-

205

Dezelfde politieke meeningen '), inzichten hebben.

Een andere politieke meening toegedaan zijn.

Ingevolge verschil van politieke meening.

Zich in twee partijen splitsen.

Zich met hartstocht aan de politiek toewijden.

Zich op de woelige baren van het staatsleven wagen.

Monarchie of alleenheerschappij.

Aristocratie of adelregeering.

Een staat, die de adelregeering, aristocratie tot regeeringsvorm heeft.

De aristocratische (= de conservatieve of behoudende) partij.

De hooggeplaatste, aanzienlijkste mannen, de grooten.

De adel (als stand in de maatschappij).

Adeltrots (van de patriciërs).

De democraat.

Een ware volksvriend, een echte volksman.

Een leider der volkspartij.

De democratie.

De zaak van het volk, democratische beginselen verdedigen.

Zich de zaak van het volk aantrekken, haar verdedigen.

Een (groot) vaderlander zijn.

Wereldburger, cosmopoliet.

Idem de re publica sentire.

Ab aliquo in re publica dissentire.

Ex rei publicae dissensione.

In duas partes discedere.

Studio ad rem publicam ferri.

Se civilibus fluctibus committere.

Imperium singulare, unius domina-tus, regium imperium.

Optimatium dominatus.

Civitas, quae optimatium arbitrio regitur.

Boni cives, optimi, optimates, ook enkel boni (tgst. improbi); illi, qui optimatium causam agunt.

Principes of primores.

Nobiles; nobilitas; qui nobilitate generis excellunt.

Spiritus patricii.

Homo popularis.

Homo vere popularis.

Homo florens in populari ratione.

Imperium populi of populare, civitas of res publica popularis.

Causam popularem suscipere of defendere.

Populi causam agere.

Patriae amantem (amantissimum) esse.

Mundanus, mundi civis etincola.


1 Daar het Latijn geen bijvoegelijk naamw. voor politiek heeft, moet het met res publica of met civilis omschreven worden. (Zie bl. 198).

-ocr page 220-

2o6

8. Demagogie. Omwenteling.

Demagoog of volksleider, volksmenner.

De vertooning door iemand gemaakt, om aan het volk te behagen.

De oproerige volksbeweging.

De kunstgrepen der volksmenners.

Als een demagoog te werk gaan (door het volk te vleien of door oproer te verwekken).

Verregaande wederspannigheid.

Revolutie, staatsomwenteling.

Revolutionnairen of omwentelings-gezinden, oproerigen.

Oproerig gezind, omwentelingsgezind zijn.

Het op de omverwerping der bestaande orde toeleggen.

Omwentelingsplannen koesteren.

Eene daad bedrijven, die gevaarlijk is voor den staat.

Verklaren, dat hoogverraad gepleegd is (van den senaat).

Den staat afvallig, ontrouw worden.

Het lage volk opruien, ophitsen.

Een oproer stichten, verwekken.

Een oproer breekt uit ').

Samenzweren.

Een komplot smeden.

Het staatsgebouw aan het wankelen brengen.

Opstand. Regeeringloosheid.

Plebis dux, vulgi turbator, civis turbulentus, civis rerum novarum cupidus.

lactatio popularis.

Concitatio popularis.

Artes populares.

Populariter agere.

Abrupta contumacia (tgst. deforme obsequium slaafschheid).

Conversio rerum publicarum.

Homines seditiosi, turbulenti of novarum rerum cupidi.

Novis rebus studere.

Novarum rerum cupidum esse.

Novas res moliri.

Contra rem publicam sentire.

Aliquid contra rem publicam facere.

Aliquid contra rem publicam factum esse decernere.

A re publica deficere.

Plebem concitare, sollicitare.

Seditionem facere, concitare.

Seditio erumpit.

Coniurare (inter se) ut of de c. Gerund.

Coniurationem facere.

Conspirare cum aliquo (contra ali-quem).

Rem publicam labefactare.


quot;) Maar de oorlog breekt uit, de toorn barst los

= helium, ira exardescit.

-ocr page 221-

207

Den staat in beroering brengen.

Den staat op zijne grondslagen schokken, den welstand van den staat in gevaar brengen.

In den staat onrust stoken, hem teisteren.

Den staat, (de staatsregeling) geheel omverwerpen.

De geheele staatsregeling onderstboven werpen, omkeeren.

Alles in de schromelijkste verwarring brengen.

Algemeene wanorde, regeering-loosheid.

Er ontstaat volslagen regeering-loosheid.

Wetteloosheid, anarchie.

Het gaat naar eene tusschenregee-ring heen.

Een oproer dempen, stillen.

De opgewonden menigte doen bedaren.

Het gemeene volk in bedwang houden.

Rem publicam perturbare. Statum rei publicae convellere.

Rem publicam vexare.

Rem publicam funditus evertere.

Omnes leges confundere.

Omnia turbare ac miscere.

Perturbatio omnium rerum.

Omnia divina humanaque iura per-

miscentur.

Leges nullae, iudicia nulla. Res fluit ad interregnum.

Tumultum sedare.

Concitatam multitudin em reprimere.

Plebem continere.


9. Vogelvrijverklaring. Verbeurdverklaring. Verbanning.

Amnestie.

Iemand in den rijksban doen, vogelvrij verklaren.

Iemand van zijne goederen vervallen verklaren.

Iemand op de lijst der vogelvrij-verklaarden plaatsen.

Iemands naam van de lijst der vogelvrij verklaarden schrappen.

Iemands goederen aan' den staat vervallen verklaren, verbeurdverklaren.

De verbeurdverklaarde goederen aan iemand teruggeven.

Proscribere aliquem.

Aqua et igni interdicere alicui.

Proscribere aliquem of alicuius bona.

In proscriptorum numerum referrc aliquem.

E proscriptorum numero eximere aliquem.

Bona alicuius publicare.

Bona alicui restituere.


-ocr page 222-

2o8

Iemand verbannen, in ballingschap zenden.

Iemand uit de stad, uit het land jagen, verdrijven.

Iemand uit het vaderland verbannen.

Geen vaderland meer hebben, den geboortegrond niet mogen betreden.

Iemand verbieden nog een voet in Italië te zetten.

Iemand met ballingschap straffen.

In ballingschap gaan.

Het land verlaten, den geboortegrond vaarwelzeggen {slechts van verbamienen.)

In ballingschap leven.

Een balling terugroepen.

Uit de ballingschap terugkeeren.

Amnestie (auvrjarla) (genade voor potilieke misdrijven aan velen geschonken.

Eene algemeene amnestie ver-leenen.

In exilium eicere of expellere aliquem {niet in exilium mit-tere!)

Ex urbe (civitate) expellere, pel-lere aliquem.

De, e civitate aliquem eicere.

Exterminare (ex) urbe, de civitate aliquem.

E patria exire iubere aliquem.

Patria carere.

Interdicere alicui Italia.

Aliquem exilio afficere, multare. J In exilium ire, proficisci. i Exulatum ire of abire.

Solum vertere, mutare.

| Exulare.

I In exilio esse, exulem esse. Aliquem (in patriam) restituere. In patriam redire.

Ante actarum (praeteritarum) reruin oblivio of alleen oblivio.

Omnem memoriam discordiarum oblivione sempiterna delere.


io. Heerschappij. Alleenheerschappij. Koningschap.

Iemand het oppergebied, de heerschappij opdragen.

Iemand (in den staat) onbeperkte macht, onbeperkt gezag geven. Heerschappij, gebied voeren; (over

Imperium, rerum summam deferre

alicui. i)

Rem publicam alicui permittere.

Imperium tenere (in aliquem).


I) Deferre — iemand iets aanbieden, opdragen wordt ook met ad, deferre — iemand iets ter kennis brengen, bij iemand aangeven wordt altijd met ad geconstrueerd.

-ocr page 223-

20Q

iemand) gebieden, (hem) te bevelen hebben.

De heerschappij, macht handhaven, in handen houden.

Het oppergebied^ den eersten rang, de hegemonie verliezen.

Onbeperkte macht hebben (zie ook bi. 89).

Een hoog staatsambt bekleeden.

De macht, het opperbevel een jaar verlengen.

Het gezag, opperbevel nederleggen.

De alleenheerschappij, alleenheer-sching.

Als meester gebieden, heer en meester zijn, den meester spelen over iemand.

Zich van de alleenheerschappij meester maken, zich tot alleen-heerscher opwerpen.

1) Zich van het oppergezag meester maken; 2) de hoogste macht bezitten, in handen hebben.

Naar de alleenheerschappij streven.

De alleenheerschappij door iets verkrijgen.

Naar het koningschap streven.

De koninklijke waardigheid in handen krijgen.

Iemand de koninklijke waardigheid opdragen.

Iemand tot koning, tot alleen-heerscher aanstellen.

Imperium obtinere.

Principatu deici.

Cum imperio esse.

In imperio esse.

Imperium in annum prorogare.

Imperium deponere.

Imperium singulare.

Dominari in aliquem.

Imperium, regnum, tyrannidem

occupare.

Rerum potiri.

Tyrannidem concupiscere. Tyrannidem sibi parere aliqua re.

Regnum appetere.

Regnum adipisci.

Alicui regnum deferre, tradere.

Aliquem regem, tyrannum 1) con-stituere.


') De woorden tyrannies, tyrannis, tyrannicus, tyrannice worden zelden, gelijk in het Grieksch, in den zin van onwettig heerscher, koning enz. gebruikt, maar wel in de latere, ook bij ons gewone beteekenis van despoot of dwingeland, despotisme, despotisch, gebruikelijker zijn echter de echt Latijnsche woorden rex, domimts, dominatio, imperium, regius, of zoo op de wreedheid klem gelegd wordt, dominus saevus, crude lis et superha dominatio.

14

-ocr page 224-

2io

Iemand op den troon herstellen. Aliquem in regnum restituere (niet

in solium!).

Aliquem regno spoliare of expel-lere.

Iemand van den troon stoeten,

bonzen.

Eigenmachtig, willekeurig, despo- Regios spiritus sumere. tisch beginnen te regeeren, den hoogen toon van den despoot aanslaan.

ii. Slavernij. Vrijheid.

In slavernij zuchten.

Een vrij volk in slavernij brengen.

Iemand slaaf maken.

Iemand het juk der slavernij opleggen.

De burgerij in slaafsche onderworpenheid houden.

Het volk van de vrijheid beroo-ven.

Aan het volk de vrijheid laten, niet ontnemen.

Iemand ter slavernij wegvoeren.

Een krijgsgevangene als slaaf ver-koopen.

Den hals onder het slavenjuk buigen.

De vrijheidszin.

Een tirannisch bestuur aanvallen, omverwerpen.

Qm vrijheid roepen.

Te wapen! roepen.

De boeien, banden verbreken.

Het juk der slavernij afwerpen, van de schouders (den nek, den hals) afschudden.

quot; \

Iemand van het slavenjuk bevrijden.

Servitute premi.

Liberum populum servitute afficere. Aliquem in servitutem redigere. Alicui servitutem iniungere, im-ponere.

Civitatem servitute oppressam te-nere.

Libertatem populo eripere.

Populum liberum esse, libertate

uti, sui iuris esse pati.

Aliquem in servitutem abducere. Aliquem sub corona vendere.

lugum servitutis accipere.

Libertas, libertatis studium. Imperium oppugnare, percellere.

Ad libertatem conclamare. Ad arma conclamare.

Vincula rumpere. i

i lugum servile excutere. ' Servitutem exuere.

( lugum servile a cervicibus deicere. lugum servile a cervicibus alicui us deicere.

lugum servile alicui demere. Ab aliquo servitutem of servitutis iugum depellere.


-ocr page 225-

211

Aan de dwingelandij den schepter f Dominationem of dominatum re-

ontwringen, den despotischen ! fringere.

hoogmoed fnuiken. I Regios spiritus reprimere. De vrijheid terugkrijgen. Libertatem recuperare.

Den staat van de dwingelandij Rem publicara in libertatem vindi-bevrijden. care a of ex dominatione.

12. Belastingen. Koloniën. Werkkring. Provinciën.

De belastingen, staatsinkomsten pachten.

De belastingen beheeren, laten innen.

De belastingen (met hardvochtigheid) innen.

Geld van de gemeenten invorderen.

De belastingen opbrengen of betalen.

Vrij van belasting.

Vrijstelling van alle belasting genieten.

Iemand belastingen opleggen.

Onder den druk der belastingen zuchten, gebukt gaan.

Staatsdomein.

Landerijen toewijzen, uitdeelen (bijv. aa?i kolonisteti).

De inkomsten van den staat uit de bergwerken [nl. uit de mijnen, uit de steengroeven (lautumiae), krijtgroeven (cretifodinae), zont-pannen (salinae).)

Geld verduisteren.

's Lands penningen ontvreemden.

Zich ten koste van den staat weten te verrijken.

Vectigalia redimere, conducere.

Vectigalia exercere {zie noot bl. $2).

Vectigalia exigere (acerbe).

Pecuniam cogere a civitatibus. Vectigalia, tributa 1) pendere.

Immunis (tributorum). Immunitatem omnium rerum habere.

Vectigalia, tributa alicui imponere. Tributorum multitudine premi.

Ager publicus.

Agros assignare.

Pecunia publica, quae ex metallis redit.

Avertere pecuniam.

Peculatum facere.

Rem publicam quaestui habere (zie bl. 81).


') Vectigal is indirecte belasting; soorten daarvan zijn: decumae, de tienden van het veldgewas, scriptura, weigeld, portorium, havengeld enz. Tributum is directe belasting of inkomstenbelasting.

-ocr page 226-

212

Kolonisten ergens heen overvoeren, eene volkplanting ergens aanleggen.

Kolonisten zenden.

Eene volkplanting aanleggen, vestigen.

Iemand een werkkring toewijzen, eene taak opdragen.

De werkzaamheden, takken van het bestuur, wingewesten door het lot verdeelen.

Aan iemand is Syrië als provincie (door het lot) te beurt gevallen.

De takken van het bestuur bij vergelijk onder elkander verdeelen.

De provinciën onderling ruilen.

Eene provincie besturen.

Eene provincie bezoeken, doorreizen.

De provincie verlaten (na ze bestuurd te hebben').

Coloniam deducere in aliquem locum (zie noot bl. 70).

Colönos mittere.

Coloniam constituere.

Provinciam ') alicui decernere,

mandare.

Provincias sortiri.

Alicui Syria (sorte) obvênit, obtigit.

Provincias inter se comparare.

Provincias permutare.

Provinciam administrare, obtinere. Provinciam obire.

(De of ex), provincia decedere of alleen decedere (zie noot bl. 22).


13. De magistraten.

a) Dinging. Verkiezing.

Naar een ambt, eerepost dingen, Petere magistratum, honores. staan.

Rondgaan, om zich in de gunst te Ambire 2) (met aecus. van den

bevelen of de stem te vragen. pers. b. v. amicos).

Zich (bij den magistraat als can- Nomen profiteri of alleen profiteri.

didaat) aangeven.

De hand drukken. 1) Manus prensare.

1

) Bij het ambire werd de candidaat door een slaaf {nomenclator) vergez3ld, die hem de namen der burgers moest influisteren; want ieder burger moest bij zijn naam gqpoemd en de hand gedrukt worden.

-ocr page 227-

213

De namen noemen.

De mededinger.

Veel (weinig) stemmen in eene centurie (tribus) verkrijgen.

Met eenparige, algemeene stemmen gekozen worden.

Bij het dingen naar het consulaat vallen, niet gekozen worden.

Onrechtmatig gekozen magistraten (omdat eene formaliteit ontbroken heeft of omdat de auspiciën niet gunstig ivareri).

Een plaatsvervanger voor iemand kiezen (wanneer de ambtenaar voor het einde van zijn jaar overleden is).

Iemand in zijn ambt opvolgen.

Iemand als veldheer opvolgen.

Op wettelijken (lex Villia annalis) leeftijd gekozen worden.

Een ambt het volgend jaar behouden.

Iemand een ambt het volgend jaar laten behouden, hem onmiddellijk herkiezen.

Het opperbevelhebberschap van iemand (voor een jaar) verlengen.

Burgerlijke en militaire ambten.

Een ambt aanvaarden.

Een ambt bekleeden, waarnemen.

Iemand eerambten opdragen.

Iemand tot een ambt aanstellen, daarmede bekleeden.

Nomina appellare (nomenclator).

Competitor.

Multa (pauca) puncta in centuria (tribu) aliqua ferre. l)

Centuriam, tribum ferre.

Omnes centurias ferre of omnium sufFragiis, curictis centuriis creari.

Repulsam ferre consulatus (a populo).

Magistratus vitio creati.

Sufficere aliquem in alicuius locum.

Alicui of in alicuius locum succe-dere.

Alicui imperatori succedere. Suo (legitime) anno creari (tgst.

ante annum).

Continuare magistratum.

Continuare alicui magistratum.

Prorogare alicui imperium (in

annum).

Magistratus et imperia.

Inire magistratum, munus. ^ Munus administrare, gerere. I Munere fungi, muneri praeesse. Honores alicui mandare, deferre. Muneri aliquem praeficere, prae-ponere.


') Bij de stemopneming werd onder den naam van den candidaat een punt gezet, zoo dikwijls hij op een stemplankje (tabella) voorkwam. Vandaar omnc punctum ferre = algemeen bijval vinden, ieders goedkeuring wegdragen, zooals in het vers van Horatius: Omne tulit functum, qui miscuit utile dulci.

-ocr page 228-

214

De plichten van zijn ambt vervullen.

Bedanken of zijn ambt neder-leggen (vóór den bepaalden tijd).

Zijn ambt nederieggen {gewoonlijk na of op den wettigen tijd).

Eene tusschenregeering is noodig, treedt op.

Iemand van zijn ambt ontzetten, hem afzetten.

Iemand van het bevelhebberschap ontzetten.

Mannen met hooge waardigheden bekleed.

b) Eenige mag

Een consul kiezen.

(In het openbaar) verklaren, dat iemand consul gekozen is (van den voorzittenden magistraat, van het volk).

Iemand (na die verklaring, door den mond van de?} praecó) als gekozen consul uitroepen, pro-clameeren.

Tweemaal consul geweest.

Voor de tweede, voor de derde maal consul.

De consuls moeten toezien, dat de staat geene schade lijdt (door welke formule de senaat de consuls met dictatoriale macht bekleedde).

Een dictator benoemen.

Een dictator benoemt een magister equitum (adjunct van de?i dictator, in den oorlog bevelhebber der ruiterij)

Hij heeft het recht over leven en dood van iemand.

Munus explere, sustinere. Abdicare se magistratu.

IDeponere magistratum.Deponere magistratum.

Abire magistratu.

De potestate decedere.

Res ad interregnum venit of ad-

ducitur.

Abrogare alicui munus.

Abrogare alicui imperium.

Viri clari et honorati.

istraatspersonen.

Consulem creare.

Aliquem consulem declarare.

Aliquem consulem renuntiare.

Bis consul.

Iterum, tertium consul.

Videant of dent operam consules, ne quid res publica detrimenti capiat.

Dictatorem dicere (creare). Dictator dicit (legit) magistrum equitum.

Potestatem habet in aliquem vitae necisque.


-ocr page 229-

De lictoren dringen het volk achteruit, maken ruimte.

Met de roedenbundels voorgaan, hen laten zakken.

De censors schatten het volk.

De schatting, den census houden.

Tempels, het aanleggen van wegen aanbesteden.

De openbare werken aanbesteden.

Eene galerij ö/een zuilengang aannemen (lil. te bouwen).

De bestraffing door den censor toegediend (die ook zedenmeester was).

Iemand door de schande eener bestraffing brandmerken.

Iemand uit zijne tribus (in eene lagere) verplaatsen, van de lijst der senatoren schrappen.

De censuur sluiten (door een zoenen reinigingsoffer lustro fa-ciendo).

De onschendbare volkstribunen.

Zich (van iemand) op de volkstribunen beroepen, hunne hulp inroepen.

Zich op het volk beroepen.

Het veto der tribunen.

Lictores summovent turbam.

Fasces praeferre, summittere.

Censores censent populum. Censum habere, agere.

Censuram agere.

Locare aedes, vias faciendas.

Locare opera publica.

Redimere, conducere porticum

aedificandam.

Nota, notio, animadversio censoria

Notare aliquem ignominia.

Tribu, senatu movere aliquem.

Lustrum condere.

Tribunj plebis sacrosancti. Appellare 1) tribunos plebis (in aliqua re ab aliquo).

Provocare ') ad populum. Intercessio tribunicia (zie bl. 202).


13. De Senaat.

De staatsraad. Publicum consilium.

Tot lid van den senaat kiezen. In senatum legere2), eligere.

1

') Appellare aliquem wordt in deze beteekenis slechts gebruikt in het rechtswezen, en in de aanspraak te, vos appcllo.

2

') Daarentegen senatum legere, de lijst der senatoren oplezen (van den censor). De eerste op de lijst heette princeps se nat us.

-ocr page 230-

2l6

Den senaat beroepen, bijeenroepen.

Eene senaatsvergadering beleggen.

Afkondigen, openlijk bekendma-ken, dat de senatoren in groot getal ter vergadering zouden opkomen.

Senaat, zitting houden.

Een voorstel aan den senaat doen, een punt van behandeling ter tafel brengen, den senaat iets ter beslissing voorleggen {van den voorzittenden magistraat).

De senatoren (den senaat) over iets raadplegen.

Naar het gevoelen vragen.

Zijn gevoelen zeggen (zie bl. 113 noot 3).

De senaat helt over tot. ., besluit tot.

Het gevoelen zegeviert.

De meerderheid.

Welk is uw gevoelen ?

In stemming brengen (eig. = uit-noodigen, om naai' dezen of genen kant der saai te gaan.)

Tot iemands gevoelen toetreden of daarvóór stemmen.

De senaat besloot.

Een senaatsbesluit wordt genomen (waartegen zich de volkstribunen niet verzetten).

Een senaatsbesluit (in het algemeen of ook het besluit, dat door de tribunen nog niet bekrachtigd of reeds verworpen is).

Iemand in den senaat gehoor ver-leenen.

Senatum vocare, convocare. Senatum cogere.

Edicere '), ut senatus frequens adsit.

Senatum habere. Ad senatum referre.

Patres (senatum) consulere de ali-

qua re.

Sententiam rogare.

Sententiam dicere.

Senatus sententia inclïnat ad ..

Sententia vincit.

Maior pars.

^ Quid censes ? quid tibi videtur ? I Quid de ea re fieri placet ? Discessionem facere.

Discedere of (pedibus) ire in ali-

cuius sententiam.

Senatus decrevit.

Senatus consultum fit.

Senatus auctoritas. Senatum alioui dare.


') Edicere is de vox propria van de openbare afkondigingen en verordeningen der overheidspersonen.

-ocr page 231-

217

Van den senaat wordt eene zaak (ter beslissing) naar het volk verwezen.

Door lange redevoeringen den dag in beslag nemen, laten verstrijken (opdat men niet zou kunnen stemmen).

De senaatsvergadering sluiten, de zitting opheffen.

Wegens zonsondergang wordt de zitting opgeheven.

A senatu res ad populum reicitur.

Dicendi mora diem extrahere, ex-imere, tollere.

Dimittere senatum Nox senatum dirimit.


IV. Recht en gerecht.

i. Recht en gerecht in het algemeen.

Rechtspreken, recht doen.

Zijn recht trachten te verkrijgen, vervolgen.

Recht verkrijgen.

In het genot van zijn recht blijven, zich in het bezit daarvan handhaven.

Van zijn recht afstand doen, zijn recht afstaan.

Den weg van rechten tegen iemand inslaan.

Met iemand naar het strengste recht te werk gaan.

Iemand voor het gerecht dagen, in rechten aanspreken.

Iemand aankondigen, dat men op een bepaalden dag eene aanklacht tegen hem bij het volk zal inbrengen (van den magistraat, die als aanklager optreedt).

lus dicere, reddere.

lus suum persequi.

lus suum adipisci.

lus suum tenere, obtinere.

De iure suo decedere of cedere.

(Ex) iure, lege agere cum aliquo.

Summo iure agere cum aliquo (vgl.

summum ius, summa iniuria). In ius, in indicium vocare ali-

quem.

Diem dicere alicui.


1) De voorzittende consul liet den senaat uiteengaan met de woorden nihil vos moror, patres conscripti, ik houd u niet langer op, senatoren, gij kunt gaan. Nihil moror beteekent in de omgangstaal l) ik wil niet weten van; ik geef er niets om, (c. acc.) 2) ik heb er niets tegen dat, mijnenthalve mag (met acc. c. in/).

-ocr page 232-

2l8

Voor de rechtbank, den rechter verschijnen.

De rechtszaken leiden.

Het gerechtelijk onderzoek leiden, terechtzitting houden (van den praetor aan het crimineel gerechtshof).

Voorzitter der rechtbank zijn.

Rechtdagen houden {van den stadhouder in de provincie).

Vaste (crimineele) rechtbanken van gezworenen.

Iemand in zijne rechten herstellen.

Rechtsgeleerde adviezen geven. *)

Zijn cliënt voor schade behoeden door hem met . de vereischte rechtsvormen en de noodige voorzorgsmaatregelen bekend te maken.

Voor de rechtbank behandelen, handelend optreden {a/s aan-klager, pleiter, verdediger).

Een billijk vonnis, oordeel over iemand vellen.

Naar recht en billijkheid.

De onomkoopbare, onpartijdige rechter.

De rechterlijke organisatie of inrichting.

Een goed recht (= wetgeving).

Op gelijken voet met iemand leven of dezelfde, geen andere rechten hebben dan hij, met wien men leeft.

De staking der terechtzittingen aankondigen, afkondigen.

In indicium venire, in iudicio-

adesse.

ludicia administrare.

Indicium exercere (zie noot bl. 52).

Iudicio praeesse.

Conventus agere.

Quaestiones perpetuae.

Aliquem in integrum (zie noot bl. 48) restituere.

1) Respondere (deiure of ook ius).

2) Gavere (in iure).

3) Agere. 1)

Aequum iudicem se alicui praebere.

Ex aequo et bono.

Index incorruptus.

Ratio iudiciorum.

Aequa iuris descriptio.

Aequo iure vivere cum aliquo.

lustitium indicere, edicere.


1

) In het respondere, cavere en agere bestond hoofdzakelijk de praktijk der rechtsgeleerden.

-ocr page 233-

219

Het recht tot een stelsel brengen. Het gemis van recht, van gerechtigheid, van rechtsbedeeling.

Alle rechten met voeten treden.

Tegen menschelijke en Goddelijke wetten.

lus ad artem redigere. lus nullum.

lus ac fas omne delere. Omnia iura pervertere. Contra ius fasque.


2. Gerechtelijk onderzo

Iets, eene zaak gerechtelijk onder- j zoeken.- I

Een onderzoek over iemand, over eene zaak instellen.

Het gerechtelijk onderzoek leiden.

De rechter van instructie (met het voorbereidend onderzoek belast).

Zonder eenig onderzoek.

Een protocol van iets opmaken.

Iemand betrappen.

Iemand op heeterdaad betrappen.

Een onwraakbaar getuige.

Een onpartijdig getuige.

Een getuige ter goeder naam en faam.

Iemand als getuige in eene zaak (tegen iets) oproepen.

De getuigenis van iemand inroepen.

Iemand als getuige doen optreden of bijbrengen.

Iemand [reeds bij de terechtzitting tegenwoordig) als getuige oproepen, doen optreden.

Als getuige tegen iemand optreden.

Getuigenis voor iemand afleggen.

Als getuige verklaren.

k. Getuigenis. Foltering.

Aliquid, causam cognoscere. Quaerere aliquid of de aliqua re. Quaestionem habere de aliquo, de

aliqua re of in aliquem. Quaestioni praeesse.

Quaesitor.

Incognita causa.

In tabulas publicas referre aliquid. Deprehendere aliquem(in aliqua re.) Deprehendere aliquem in manifesto

scelere.

Testis locuples. 1)

Testis incorruptus.

Testis integer.

Aliquem testem alicuius rei (in

aliquid) citare.

Aliquem testem adhibere.

Aliquo teste uti.

Aliquem testem dare, edere, pro-ferre.

Aliquem testem producere.

Testem prodire (in aliquem). Testimonium dicere pro aliquo

(in aliquem).

Pro testimonio dicere.


') Eigenlijk een getuige rijk genoeg om zich borg te stellen.

-ocr page 234-

220

Door de verklaringen der getuigen (van schuld) overtuigd zijn [van den aangeklaagde).

Iemand laten folteren.

De slaven hooren, folteren. De smarten der folterina:.

Testibus teneri, convictum esse.

( Alicui admovere tormenta. ( Quaerere tormentis de aliquo. De servis quaerere (in dominum). Cruciatus tormentorum.


3. Rechtsgeding. Verdediging.

Een civiel rechtsgeding.

Een crimineel proces.

Iemands rechtszaak voeren, voor de rechtbank behandelen (van den pleitbezorger).

Een pleidooi, eene pleitrede houden (van den advocaat).

Zich voor de rechtbank verdedigen, verantwoorden (van den aangeklaagde).

Iemand voor de rechtbank verdedigen, voor hem pleiten.

De zaak van iemand verdedigen.

Eene rechtvaardige zaak hebben.

Aan de zwakste zaak de overwinning bezorgen.

De advocaat. ')

Zich met een rechtszaak belasten.

Zonder vorm van proces.

Iemand een proces aandoen.

Het proces is nog hangende, het geding is nog onbeslist.

De geschillen in rechten, den strijd bijleggen.

Causa privata.

Causa publica.

Causam alicuius agere (apud iu-dicem).

Causam dicere, orare.

Causam dicere.

Causam dicere pro aliquo.

Causam alicuius defendere. Causam optimam habere.

Causam inferiorem reddere supe-riorem {xhv Xóyov hoiltto]

noisïv).

Patronus (causae).

Causam suscipere.

Ad causam aggredi of accedere. Indicta causa (vgl. bl. 219 incognita

causa).

Litem alicui intendere.

Adhuc sub iudice lis est.

Lites componere.


') Eerst ten tijde der keizers wordt hij advocatus genoemd. Voor dien tijd was advocatus een rechtskundige vriend, die door raad bijstond, en door zijne tegenwoordigheid bij de terechtzitting den beschuldigde steunde {adesse alicui), maar zelf niet pleitte.

-ocr page 235-

221

rechtsvordering.

Eene aanklacht tegen iemand indienen.

Iemand op de rol der beklaagden plaatsen.

Iemand van de rol der beklaagden schrappen.

Iemand wordt beschuldigde aangeklaagde.

(Door het lot aangewezen) rechters verwerpen {van den klager of van den beklaagde).

Beschuldigingen, aanklachten wederleggen, te niet doen.

Iemand wegens eene hoofdmisdaad aanklagen.

Iemands leven staat op het spel.

Iemand wegens verduistering, het onderslaan van 's lands gelden aanklagen.

Iemand wegens vervalsching van oorkonden aanklagen.

Iemand wegens knevelarij of geldafpersing 2) voor het gerecht trekken.

Het proces winnen. Het proces verliezen.

Valsche beschuldigingen, lasterlijke aanklachten, chicanen.

4. Beschuldiging. Vonnis.

Eene aanklacht (in zaken van cri- Accusatio.

mineelen aard).

Eene {burgerlijke) rechtsvervolging,

JCausamCausam of litem obtinere.

Causïi of iudicio vincere.

iCausam ^litem amitterre, perdere. CausaCausam ^litem amitterre, perdere. Causa of lite cadere (door een

gebrek in den vorm.

Calumniae litium.

Actio, petitio.

Nomen alicuius deferre (apud prae-torem).

Referre in reos aliquem.

Eximere de reis aliquem.

Aliquis reus fit.

Indices reicere.

Crimina diluere, dissolvere.

Accusare aliquem rei capitalis (re-rum capitalium).

Caput alicuius agitur (zie bl. 53).

Accusare aliquem peculatus, pecuniae publicae.

Accusare aliquem falsarum tabu-larum *).

Postulare aliquem repetundarum of de repetundis.


') Tabulas piiblicas corrumpere, commutare = openbare oorkonden vervalschen, indicium commutare = het protocol vervalschen.

!) Geldafpersing wordt anders vertaald violenta exactio pecunia rum of door omschrijving met een werkwoord (per vim capcre pccunias enz.) uitgedrukt.

-ocr page 236-

222

Iemand wegens hoogverraad aanklagen.

Iemand wegens majesteitsschennis, misdaad van gekwetste majesteit aanklagen.

Iemand wegens gekuip, geknoei, omkooping bij de verkiezingen aanklagen.

Iemand wegens het plegen van geweld, wegens vergiftiging aanklagen.

De stemmen der rechters.

Zijne stem uitbrengen (van rechters).

Een geding beslissen.

Een vonnis vernietigen, casseeren.

Krachtens de Plautische wet veroordeeld worden.

Accusare aliquem perduellionis.

Accusare aliquem maiestatis.

Accusare aliquem ambitus, de am-bitu.

Accusare aliquem de vi, de vene-ficiis.

Sententiae iudicum.

Sententiam ferre {zie ook bl. 113 en 216).

ludicare causam (de aliqua re).

Indicium rescindere.

Lege Plautia damnari.


5. Schuld.

Schuld hebben, schuldig (strafbaar) zijn.

De schuld ligt aan iemand.

Het is mijne schuld.

Vrij van schuld of zonder schuld zijn.

In eenschuldige daad betrokken zijn.

De schuld op iemand schuiven, werpen.

Iemand de schuld wijten.

Iemand de schuld van iets geven, hem iets tot een verwijt maken.

Iets strafbaars begaan, zich aan eene strafwaardige daad schuldig maken.

Het niet zoover door zijne schuld laten komen, dat..

In culpa esse.

Culpa alicuius rei est in aliquo. Mea culpa est.

1 Culpa carere, vacare.

1 Extra culpam esse.

I Abesse a culpa.

Affinem esse culpae.

Culpam in aliquem conferre, trans-

ferre, conicere.

Culpam alicui attribuere, assignare. Aliquid alicui crimini dare, vitio vertere.

( Culpam committere, contrahere. / Facinus, culpam in se admittere.

Non committere, ut.


-ocr page 237-

223

De schuld van iets dragen. De schuld van zich afwerpen.

6. Straf.

Iemand straffen.

Voldoening van iemand trachten te verkrijgen, eischen ; straf aan iemand opleggen, toedienen, voltrekken.

Tot iemands straf bepalen, dat..

Gestrenge maatregelen, een gestreng besluit tegen iemand nemen.

Door iemand (streng) gestraft worden.

Door iemand (voor iets) gestraft worden.

Straf (voor iets) ondergaan, lijden.

{Voor iets) boeten, de straf (van iets) ondergaan.

Iets met iets boeten.

Zich eene straf op den hals halen.

Iemand tot eene geldboete ver-oordeelen.

Iemand (met goedkeuring van het volk) eene geldboete opleggen.

Tot eene boete van 10.000 assen veroordeeld worden.

Poenas (graves) dare alicui.

Poenas alicui pendere (alicuius rei).

Poenas dependëre, expendere, solvere, persolvere.

Poenam (alicuius rei) ferre, per-ferre.

Poenam luere (alicuius rei).

Luere =) aliquid aliqua re. Poenam subire.

Pecunia multare aliquem.

Multam irrogare alicui.

Decern milibus aeris damnari.

Culpam alicuius rei sustinere. ^ Culpam a se amovere.

Straffeloosheid.

( Poena afficere aliquem. i Animadvertere in aliquem.

Punire aliquem.

Ulcisci aliquem (pro aliqua re). Poenas alicuius persequi.

Poenam petere, repetere ab aliquo. Poenas expetere ab aliquo. Supplicium sumere de aliquo. Hanc poenam constituere in aliquem ut.

Graviter consulere in aliquem.


') Men zegt ook; purgare aliquid zich van iets zuiveren, zich wegens iets rechtvaardigen; se alicui purgare de aliqua re zich bij iemand wegens iets rechtvaardigen; alicui purgattim esse, in iemands oog gerechtvaardigd zijn.

-) Het ontbrekende passief wordt aangevuld door expiari b. scelus supplicio expiatum est de snoodheid is door straf geboet (zie bl. 149).

-ocr page 238-

224

Iemand in boeien klinken, in de kluisters slaan, in hechtenis nemen.

Iemand in de gevangenis werpen.

Iemand ter dood veroordeelen.

Iemand van de doodstraf vrijspreken.

Bepalen, dat iemand de straffe des doods zal ondergaan.

Solon bepaalde, dat hij, die . . . raet den dood zou gestraft worden.

Iemand met den dood straffen.

De doodstraf aan iemand voltrekken.

Den dood of de doodstraf ondergaan.

Aan den paal binden.

Met roeden geeselen.

Het vonnis met de bijl voltrekken.

Iemand aan het kruis hechten, slaan, nagelen.

Er zonder straf afkomen.

Iemand ongestraft laten.

(Om) genade, om lijfsbehoud bidden, smeeken.

( In vincula (eustodiam) dare ali-) quem.

I In vincula, in catenas conicere I aliquem.

In carcerem conicere aliquem. Capitis o/capite damnare aliquem. Capitis absolvere aliquem.

Supplicium alicui decernere, in

aliquem constituere.

Solo capite sanxit, si quis . ..

Morte multare aliquem.

Supplicium sumere de aliquo.

Supplicio (capitis) affici.

Ad palum deligare.

Virgis caedere.

Securi percutere, ferire aliquem. j In crucem agere, tollere aliquem. I Cruci suffigere aliquem.

Impune fecisse, tulisse aliquid. Impunitum aliquem dimittere. Mortem deprecari. ')


') Ook wel vitam of salutem of aliquem deprecari ab aliquo ; want deprecari beteekent l) iets (dreigends) door bidden trachten af te wenden, 2) iets (dat in gevaar \ erkeert) door bidden trachten te behouden b. v. paccm.

-ocr page 239-

AANHANGSEL.

Gelijk Cicero zegt.

Om met Cicero te spreken.

Om zoo te zeggen, om mij zoo uit te drukken (tot verzachting der beeldspraak).

Om niet te spreken van....

Om niet uitvoeriger te zijn.

Om niet te zeggen (om de sterkere uitdrukking niet te gebruiken).

Om niets ergers te zeggen.

Om het in korte woorden, met één woord te zeggen.

In het kort, kortom, om kort te gaan.

Om het kort te maken, om kort te zijn, om mij te bekorten.

Om het gezegde samen te vatten, daarvan de slotsom op te maken.

Om niet lang, niet wijdloopig te zijn.

Om niet over eene geheel bekende zaak uit te weiden.

Om de zachtste uitdrukking te gebruiken.

Om mij duidelijker uit te drukken.

Ut ait Cicero (altijd in deze volgorde).

Ut Ciceronis verbis utar (riiet ut

cum Cicerone loquar!)

Ut ita dicam.

Ut non (nihil) dicam de . . Ut plura non dicam.

Ne dicam.

Ne (quid) gravius dicam. Ut breviter dicam (niet uno verbo !)

I Denique.

| Ne multa, quid plura? sed quid I opus est plura ?

1 Ut paucis (rem) absolvam. \ Ut paucis (brevi, breviter) com-/ plectar.

j Ut brevi comprehendam. ! Ut brevi praecidam.

Ut eorum, quae dixi, summam faciam.

^ Ne longum sit.

Ne longus sim.

Ne diutius vos demurer.

Ne in re nota et pervulgata mul-tus sim.

Ut levissime dicam (tgst. ut gra-

vissimo verbo utar).

Ut planius dicam.


15

-ocr page 240-

226

Juister gezegd.

Om het eens voor al, eens voor altijd te zeggen.

Om bij dezelfde vergelijking, hetzelfde beeld te blijven.

Ik zal naar waarheid mijn gevoelen zeggen.

Dit wil ik slechts zeggen.

Ik wil niet ontkennen.

Dit geldt van iets, is van toepassing op iets.

Ik heb het in 't voorbijgaan gezegd.

Ik heb het honderdmaal gezegd.

Zooals boven, hierboven gezegd is.

Ik kan niet uitdrukken, er geen woorden voor vinden, het is onbeschrij felij k.

Het klinkt ongeloofbaar.

Ik onthoud mij daar veel over te zeggen.

Ik wil daar niet op wijzen.

Dit heb ik, weet ik te zeggen.

Hij zeide (nagenoeg) het volgende.

Hij sprak in dezen zin, in dezer voege.

Ik wensch hier eenige woorden over te zeggen.

Waarop ik mij inderdaad zou kunnen beroemen.

Wat ik zonder mij iets aan te matigen kon of mocht zeggen.

Het zij met uw welnemen, met uw verlof gezegd.

Het is hier de plaats niet om..

Doch hierover op een anderen tijd meer.

Ut verius dicam.

Ut semel of in perpetuum dicam.

Ut in eodem simili verser.

Dicam quod sentio.

Tantum of unum illud o/hoe dico. Non nego, non infitior.

SHoc dici potest de aliqua re. Hoc cadit in aliquid. Hoc transferri potest in aliquid. Dixi quasi praeteriensHoc dici potest de aliqua re. Hoc cadit in aliquid. Hoc transferri potest in aliquid. Dixi quasi praeteriens of'va. transitu. Millies dixi.

Ut supra {tgst. infra) diximus,

dictum est.

Dici vix (non) potest of vix po-test dici (vix en non altijd onmiddellijk vooi potest). Incredibile dictu est.

Supersedeo oratione {niet dicere I).

Omitto dicere.

Haec habeo dicere ofhaheo quae

dicam.

Haec (fere) dixit.

Hanc in sententiam dixit.

Mihi quaedam dicenda sunt de hac re.

Quod vere praedicare possum.

Quod non arroganter dixerim.

^ Pace tua dixerim of dicere liceat. I Bona (cum) venia tua dixerim. ^ Non est huius loci c. Inf. \ Non est hie loeus, ut..

Sed de hoe alias pluribus.


-ocr page 241-

227

Maar genoeg daarvan, van....

Maar van... heb ik, is er genoeg gezegd.

Ook dit moet men in aanmerking nemen, verder moet in aanmerking komen (— medegere-kend worden).

Gaan wij verder.

Deze plaats is duister.

Laten wij dit punt rusten, in het midden laten.

Maar dat voert ons te ver.

Ik neem dit niet in den aller-strengsten zin.

Vooraf wil ik het een en ander nog zeggen.

(Dito/dat)daargelaten, afgezien van.

Om met stilzwijgen voorbij te gaan, dat.

(Dit of dat) uitgezonderd.

Behalve dat.

Dat is licht te. begrijpen.

Dat is helder en klaar.

Dat is zonneklaar, zoo klaar als de dag.

Dat verstaat zich vanzelf, spreekt vanzelf.

Daaruit kan men opmaken, daaruit blijkt.

Het blijkt ten duidelijkste.

Oprecht gesproken, om de waarheid te zeggen.

Hetgeen de hoofdzaak is.

Wat meer zegt.

IAtqueAtque of sed haec (quidem)

hactenus,

Atque haec quidem de ..

Ac (sed) de. .. satis dixi, dictum est.

Atque etiam hoe animadverten-dum est.

Ad reliquapergamus,progrediamur.

Hie (ille) locus obscurus est. Hoc in medio relinquamus.

Sed labor longius.

Non id ad vivum reseco.

Nonnulla praedïcam.

Ut omittam (c. Accus.) Ut praetermittam (c. Acc. c. Inf.).

, Cum discessi, -eris, -eritis ab. \ Praeter (c. Accus.).

Praeterquam quod of nisi quod. Hoc in promptu est.

Hoc in aperto est.

Hoc est luce (sole ipso) clarius.

!Hoc facile intellegi potest Hoc per se intellegitur.Hoc facile intellegi potest Hoc per se intellegitur.

Hoc sua sponte apparet.

!ExEx quo intellegitur of intellegi

potest of perspicuum est.

Inde patet, apparet.

^ Apparet et exstat.

y Exstat atque eminet.

Si quaeris, si verum quaerimus.

^ Id quod maximum, gravissimum est. I Quod caput est.

Quod maius est.


-ocr page 242-

228

Dat getuigt, bewijst, tot bewijs daarvoor strekt.

Maar dat doet niets tot de zaak.

Gij hebt niet geheel ongelijk, het is niet geheel te verwerpen wat gij zegt.

Dat (hetgeen gij zeg/) is ten minste iets, iets van eenige beteekenis.

Dat laat zich hooren.

Meent gij dat ? Is u dat ernst ?

Niet waar?

Wat wilt gij daarmede zeggen?

Gij brengt mij slechte tijding, het is mij niet aangenaam dat te vernemen.

Gij zegt ongerijmdheden, ongeloofbare dingen.

Spreek luider, duidelijker.

Geloof mij.

Mij goed, ik heb er niets tegen.

Gij hebt den spijker op den kop geslagen.

Dat is volmaakt mijne meening.

Zoo is het.

Zoo staat de zaak.

Geen wonder! het is geen wonder.

En dat moet u niet verwonderd doen opzien.

En wel te recht.

En niet ten onrechte.

Met goed, met vol recht.

Met recht en billijkheid.

Testis est, testatur, declarat. Documento, indicio est (zonder Pron. demonstr.! maar cui rei documento, indicio est). Sed hoc nihil (sane) ad rem. Aliquid (w) dicis (tgst. nihil dicis).

Est istuc quidem aliquid.

Audio, fateor.

Ain tu ?

Nonne ?

Quorsum haec (dicis) ?

Male {tgst. bene) narras.

Monstra dicis, narras.

Clarius loquere.

Mihi crede (jiiet crede mihi!)

Per me licet.

Rem acu tetigisti.

Ita prorsus existimo.

Ita res est.

Res ita (aliter) se habet.

Nee mirum, minime mirum (id

quidem), quid mirum ?

Neque id mirum est of videri

debet.

Et recte (iure, merito).

Et recte (iure) quidem.

I Recte, iure id quidem. Nee immerito (iniuria).

Neque id immerito (iniuria). \ Meo (tuo, suo) iure.

( lusto iure.

Iure ac merito, merito ac iure, iure meritoque {niet iure merito!)


-ocr page 243-

229

Met het volste recht.

Maar pas op, hoor, dat men u

niet op de vingers tikt.

Geluk (er mede)! Bravo! (gelnk-wensch, bijvalsbetuiging).

lustissime, rectissime.

Optimo iure {vgl. summo iure bl. 217).

Sed heus tu, manum de tabula ').

(spreekzv.)

Macte virtute (esto 0/ te esse iubeo).


J) Tabula beteekent hier teekening. Het beeld is genomen van een schooljongen, die in afwezigheid des meesters allerlei zit te teekenen, maar bij diens komst de handen in veiligheid brengt.

-ocr page 244-

REGISTER 1.

(De sterretjes verwijzen naar de aanmerkingen).

Abalienare 58

aes alienum 83

se aperire 56*

se abdicare 214

aestas 28

apparatus belli 90

abesse 19

aestus 15. 17

non apparere 32

abhorrere 181

aetas 25. 36. 179

appellare 215*

abrogare 202*. 214

affectio animi 132

appelli 109

absolutus 180

afficere 59* 132*

appropinquare 24

abuti 68*

ager 84

apud—coram 187*

accepimus (wij weten) 178*

agere (op het tooneel) 184.

aqua 15

acceptum referre 82*

1S5

aquae ductio 13*

accipere in bonam partem

— (in het recht) 218

arbitris remotis 76

128

— (niet absoluut) 156*

arbitrium 49. 57

accipere (lijden) 56*

aggredi ad 45

arbor 14

accipere (onthalen) 74

quid agis? 77*

ardor 17 142

acclamare 184

agitur aliquid 53

aries 96*

accuratus 186*

agitur cum aliquo 44

argentum 81

accusatio 221

agmen 92. 93*

argumentum (bewijs) 174.

acies 98

agricultura 85

175*

acies fig-. 33. 110

alere equos 85

— (onderwerp) 183

acquiescere 63*

alienare 58

— (stof) 193

acroama 183

amatus 32*

arma 86. 89

acta 203

ambages 187

ars (kunst) 181

rem actam agere 67

ambitio 212*

— (stelsel) 173

actio (voordracht) 192

ambulare 77

— (theorie) 162*

— (in het recht) 221

amicitia 60. 106

— (wetenschap) 163

actor 185

amicitiam iungere 51*

artus 32

actum est 43*. 138

amor 141

aspectus 18. 32. 190

adamasse 141. 163

ancora 108

assidere 40

addicere alicui 162

angor 136

assuefactus 79*

adduci 50. 117

angustiae 44. 84

assuescere 79*

adesse alicui 54

angustius valere 127

astrologus 180*

— animo 110. 138

anima 35. 42

attendere 110

aditus 77

animadvertere 33*. 223

auctor 129

admirabilia 142

animata 13

— rerum 178

admiratione affici 142*

animus 58*. 110. 118. 119.

auctorem esse ut 118

adumbrare 112*. 189

132. 136. 166

auctoritas 61. 170

adventus 22

annales 179

audientes 131*

advocatus 220*

annona 85

audientiam facere 77* 187

aedificator 84

annotare librum 130

bene audire 65

aegre ferre 134, 146

annus 27. 37. 38

audire, auditorem esse 172

aegritudo 135

ansa 50

augur 162

aegrotus 40*

antiquare (legem) 202

augurium 162

aequus animus 138

antiquius 142

aura 203*

aer 15. 35

antiquus 25

auris 30. 32.

-ocr page 245-

231

auspicato 162 auspicia 162*

auxilia 87*

auxilium 54.

avertere 92.

quot;Deatitas, beatitudo 51*.

bellum 90 bene tibi 73 benefacta 58 beneficium 58 bene vivere 73* benevolentia 56. 57 bibere 72 bibliotheca 130 bilis 146 bivium 21 bona 70

bona (voorrechten) 148 cui bono? 56

f^adaver 43*

cadere = evadere 46 cadere in 48 caecatus 31*

caedes 103 caelestia 17 caelum 16

de caelo servare 162 calamitas 51

calcaria adhibere 23*. 168

callum 134*

calor 18

calumniae 221

canticum 185

cantus 183

capacitas m*

capere (bevatten) 69*

— (trekken) 56*

captare 203 capti vitas 106*

captivus 105. 106 captum esse 41*. 110 ut captus est m*

caput 32*

carcer 224 carmen 182 cams 141 castra 94 casus 52 catena 224 caterva 185 causa (geval) 45

— (oorzaak) 46*

— (proces) 220

cavere (in het recht) 218*

celebrare 161

cena 74

censor 215

centuria 213

certum est 119

cervices 30. 33

ceteris rebus 47 chorus 185 cibus 72 cicatrix 104 circumfundi 24 circumvenire 101 citato equo 23 civitas (burgerrecht) 198 clades 103 clamor 184. 193 classicum 95, 99 classis 107 claudicare 192*

clavus 108. 196 coagmentare 174 coetus 75 cogitatio ui cognitio 166 colere et observare 66 collis 14

collocare filiam 78

— insidias 151

— multitudinem 71

— pecuniam 82

— praesidium 94

— studium 66. 164 colloquium 77*

colonia 212 comicus 182*

comitia 201*

commeare 22 commeatus 88 commemorare 64* commentari 124 commentarii 130 commercium 77 comminus 90. 100 commodum 55 communicare 118* competitor 213 complere 133 complexus 33*

compos voti 160 comprehendere m. 165 concedere (toegeven) 176 concilium 201*

conclamare 16 (ignem). 105.

210

concludere 175 concurrere 22 condicio (staat) 44 ~ (partij) 78

— (voorwaarde) 105 conferre capita 77

— signa 100 conflictari 51 confluere 22 conglutinare 174 congredi 76 congressus 75. 77 coniectura 114 coniurare 206 conivere 51*

conscientia 154 consciscere sibi mortem 42 conscius 154 consensio 177 consentire 177 consilium (doel) 120

— (krijgsraad) 95

— (plan; 117

— (strekking) 120* consistere mente 138 consolari 54 conspectus 32. 190 constantia (consequentie)

177

constare 156

— mente 138

mihi non constat 119 constituere 196*

constructio 125*

consuetude (gewoonte^ 79

— (omgang) 75 consul 214 consulere 216. 218* cohtentio 67. 176. 186 contentus 135 contextus 189 continens (terra) 13. continentem esse terrae 19 contineri 14*. 48 continuatie 174

contio 187. 201*

contra aliquem dicere 178 contrahere rem 81 contrarius 23 controversia 176 contumacia 137 contumelia 150 convenientia 13 convenire (van plaats) 22

— aliquem 76 convenit 177 conventus agere 218 conversie rei publ. 206 convertere 124

se convertere ad aliquem

57* .

convivium 74 copia 77, 189 copiae 87 cor 141*

coram 76. 187*

corpus (lijk) 43*

corrigere 65*

corrumpere (vervalschen) 221*

cotidianus sermo 76. 124 creditor 83 crescere ex 204 crimina 221 crinis 30 crudelitas 141


-ocr page 246-

232

crux 224 cuias 35 culmina 14 culpa 222

cultus (beschaving) 166

— dei 157 cumulus 50. 133 cunabula 45*

cuneus 101*

cupiditas 66. 149 cura 142

curare aegrotum 40 curare corpus 72 curriculum 36*

cursus navis 108

— vitae 36 custodiae 94

y^amnare 220. 224

damnum 56*

debere (schuldig zijn) 81 debitor 83 decedere 22*

declamatie 192*

decreta philosophorum 171 decurrere 23

— (manoeuvreeren) 90 deditio 97, 106 deducere 70*

— rem in eum locum 45 deesse 49*

deferre 208*

deferri (geworpen worden)

108 defigere 90*

definire 128. 174 defungi 200

— sua morte 45 degenerare 148 deicere 24 deici 138*

delectari 133 deliberatie 119 deliciae 141 demergi 24 deminutio capitis 33* deponere 72*

deprecari 224* deprehendere 219 derivare 127*

derogare 202*

descendere 54*. 98. 119 describere (zinspelen) 191 descriptie terrarum 180 desiderium 142

desidia 69 desperare 138*

despondere 78 detrimentum 56*

deus 157. 159 d eversari 74 deverti 74

dextra 77 dialectica 172

dicendi ars, facultas. 185, 186

dicere (rede houden) 185

dicio 106

dicta dicere 195

dictator 214

dies 28

differre 120

diffluere 68. 73

diffundi 14. 24

digitus 30*

dignitas 62. 199

digredi 191. 193

digressie 191

dilectus 132*

dilectus (lichting) 86

diligens 70

discedere 22

discessio 216

disciplina 89. 167

discrimen temporis 27

— vitae 53.

disponere 172

dispositie 193

disputare 175*

dissentire 177

disserere 175*

dissidere a se 177

dissimulare 152*

dissimulatie 128

dissipare 73

distinguere librum 130

diverbium 185

diversus 23

dives 189*

divinitus 158

divitiae 55. 70

sub dive 16

divortium 78

doctrina 165

doctus 165

dolor 134

dolus 152

domestica 179

domicilium 71

dominari 209

dominatio 209*

domus 69

dos 78

dubitatio 116 dubius 116

ducere (afleiden) 127*

quot;CMicere 216*

ediscere 121*

educare 167 efferre 14 efferri 137 ex quo efficitur 175 efflorescere 47

effugere ex 31 effundere 73 effusus 133*

egestas 55 egredi 22 elabi ex 31 elegantia 188 elementa 13. 167 eloquentia 186 eluvio 15*

emendate 125 emere 80 emergere 15* enuntiatio 125 epistula 131 equus 22

error (zwerftocht) 21 — (dwaling) 115 erudire 167 erumpere 39* 206* eruptio 17. 96 escensio 109 esse (leven) 36* eventus 46 evocati 86*

exardescere 206* excedere 22 excerpere librum 130 excolere animum 166 excurrere 21 excursie 95.

excusare 41*

exempli causa 169* exemplum 169* exercere 52*, 70. 141 exercitus 86 exilium 208 existimatio 65* 204 existimator 181 ex itinere 20*

exitium 52 exitus 45. 46 exitus vitae 42 expeditus 87 expensum ferre 82 experientia 123* experiri 123 expiare 161 expiari

exploratus 116 exportare 80 expostulare 63 exprimere 112*. 189 exsequiae 43 exspectatio 140 exstruere 84 exulare 208

quot;Isabella 76

fabula 76. 183. 184 fabulator 182 facere c. part. 190


-ocr page 247-

233

facetiae 195 facinus 149 factio 204

facultas (mogelijkheid) 49

faex 199

lallacia 152

fallere 115

fama 63

fames 38

familia (school) 171 familiam ducere 185* familiaritas 61 fasces 215 fasti 28 favor 203 felicitas 50 fenus 81

ferre (voortbrengen) 14* prae se ferre* 152*

ferre, agere 95*

ferri 15

ferro ignique 95 res fert 45 festus dies 161 fides 142*

fides (crediet) 83 fides historiae 179 fidibus discere 183 fiducia 143

fines (grenzen) 19. 155 finis bonomm 148*

finis (einde) 45 finitimum esse 19* flagitium 148 flamma 16 fletus 39 flos 85

flos aetatis 37 flosculi 126 fluctus 15 fluctus civiles 205 fluit oratio 188*

flumen 15

— orationis 188 foedus 106

Cons 33*. 47 foras 69 fores 69

fbrma (figuur) 180 formidines 159 fortuna (toestand) 44

— (geluk) 50

— (stand) 199 fortunae 53. 71 fossa 94

fraus (schade) 56*

freni 23* 108 frigere 163*

frigus 17 frons 30 fructus 56*. 85 fruges 14 frugi 71*

frui 71*. 167*

frumentum 88 fucus 152 fuga 102 fulmen 17. 18* fundamentum 84 fundere fruges 14

— hostes 102 fundi 70 funus 43 furiae 155 furor 147

f^alea 89

gaudium 133 gemma 13 genera dicendi 188*

genus (geslacht) 173

— (dicendi) 188

— (vitae) 169 geometria 180 gestus 193

gladiatorium munus 185 gladius 90. 100 gloria 64

gradus 23. 92. 93. 200* de gradu deici 138* de gradu demovere 138 grammaticus 125 grates 58 gratia (gunst) 57

— (invloed) 203

— (dank) 58 gratis 80 gratulari 77 gratum facere 57 gubernacula 108. 196 gurges 15 gymnicus 185

XTabenae 23

habere aliquid sibi 78* habitare 71*

haesitare 192 hereditas 79 heres 79

heroica tempora 179 herous 179*

hiems 28 historia 178 historicus 178*

histrio 184 homo novus 199 honestus 147 honor 65. 200 hora 29 hospitium 74 hostia 161

humana (het aardsche) 158 humanitas 140. 166 humi 24

Tacëre 163*

iactura 56*

ianua 69 idiota 181 ieiunium 72 ignavia 69*

ignis 16 ignominia 66 illudere 152 imago 18*

imber 15. 17. 18 imbuere 172quot; immortalitas 64 immunitas 211 impeditus 87 impendere 33* imperitus rerum 123 imperium 70, 89. 208 impetrare a se 119 impetus 99*

implere 133*

importare 80 impotens sui 149 impunitus 224 impurus 188 in itinere 20*

inanima 13 incendium 16 inceptum 119 incidere in aliquom 22 incipere 45 incolere 71*

incognita causa 219 incommodum 56 incultus 166* incumbere 67 incunabula 45*

incursio 99*

indicare 91*

indicta causa 220 indignus (laag) 146 indoles 168 inducere animum no — verbum 131 indulgere 154 indutiae 105 ineptum esse 195 infamia 65. 66 infecta re 120 inferi 123 inflatus 137. 182 ingenium no. 168 inimicitia 60*

iniquitas 44 initium 45 iniuria 147. 150 inopia 55 inscribi 129*

insidiae 151 insistere vestigiis 23* insolens 137 instinctus 182


15*

-ocr page 248-

234

institutum 80 integer 48*

intellegentia m intercessie 215 intercludere 88*

interdicere alicui 207. 208 se interficere 42*

interitus 52 internecio 104. 107 interpellare 192 interregnum 207. 214 interrogare 194 intervallum 19. 26 inundare 15 inventum 171 invidia 145. 204 invitare 74 iocus 195 ira 146 iracundia 146 ire 22. 24

ad irritum redigere 46 irrogare 202*. 223 iter 20. 21. 92.

iterum ac saepius 26 iucunde esse 195 indicium 181. 196. 217. 218 iugum 210 iuris consultus 218*

ius 217

iusiurandum 159*

iussa 60

iusta facere, solvere 43

iustitium 218

iustus 46*. 88. 91. 100

J^abor, laborare 67*

primis labris 164 lacerare 73 lacrima 39. 40 laetitia 133 languor 69. 131 latera 187 Latinus 124. 164*

latius patere 127 latus (zijde) 30 laudatio 43*

lans 62. 64 laute vivere 73*

lavari 15 lectistemium 161 lector 131*

legare 79 legere 130* 192* — senatum 215*

leges dare 203*

legio 87*

lepos 195 lex 196. 201 libare 161 liber 129 libertas 210

libido 51* 149 libri Sibyllini 162 lictor 215 limen 69 lingua 123 lis 220. 221 littera 129. 163*

litterae 129. 163*

— brief 131 loca 14

loei tÓtzol 175 locuples 219*

locus (plaats) 18

— (aanleiding) 50

— (stand) 199

locus (van een boek) 130

locutio 125

longe lateque 23

longinquus 19

lucrum 83

luctus 135

lucubrare 67

ludi 43, 185

ludibrium 152

ludus (school) 167. 185

luere 223*

lumina dicendi 189

luminibus obstruere 84

luminibus oflicere 84. no

luna 17

lustrum 215

lux 28

in lucem edi 35.

jyjacula 66

magistratus 212 maiestas 222 in mains 191 maledictum 150 maleficium 58 malum 51 manare 47. hg. 63 mandare animo 170 mandatum 60 manes 161

manus 30. 31. 33. 130 manus sibi afferre 42 mare nostrum 16*

Mars 100 materia 193 mathematica 180 matrimonium 78 e medio tollere 42 in medium proferre 191 mediocritas 155 medium esse 204 memoria (geheugen) 120

— (geschiedenis) 178 memoriae tradere 178* mendacium 152 mendosus 131 mendum 131

mens 110. 133 mensae 74 mentio 64*

mercatura 80 merces 59

merere stipendia 88 meren 58* 59 meritum 59 merx 80 messis 85 metus 136 miles 87 militia 86 minae 151

Minerva (invita) 168 minitari 151*

miscere omnia 207 misericordia 140 mobilis 157 moderatio 155 modestia 89*

modi (melodie) 183 modus (maat) 155 modum excedere 155* molestia 131 momentum 26. 47 mons 14

monstra 114. 228 monumenta 84. 179 mora 120 moratus 155 morbus 40 mordicus 31 morem gerere 57 nil moror 217*

mors 42 morsus fig. 134 mos 79. 156 motus animi 132 multa 223

multum esse 167, 190, 225 mundanus 205 mundus 13 munire viam 21*

munus (spel) 185 — (ambt) 213. 214 mums 96 musica 183

Jtfarratio 76

natura (rerum) 13 natura loci 18 natus 37 naufragium 108 navalis pugna 109 navis 107 necessitudo 76 negotium 60. 68. 80 nervus 67*. 68. 183 neutri generis 128 nobilitas 198. 205 nomen 127


-ocr page 249-

235

nomen dare 86

— deferre 221 nomina (schuld) 82. 84 nota 66. 215.

notio 112 novae res 206 novissimi 93 homo novus 199 nox 28 noxius 561

numen 157

in numerum (o) referre 157 numerus (rhythmus) 183.189 nummuli 82 nummus 81 nuntius 64. 78 nuptiae 78

nutus 13 (zwaartekracht). 57

Qbdurescere 134 obire 68. 112 obliquus 23 obliterari 122*

oblivio 122. 208 oblivisci 122*

obrogare 202*

obruere 15*

obses 106 obsidio 95 obsolescere 80 obstruere 84. 97 obtundere 32 obversari m obviam 22 obvium esse 22 occaecatus 31*. 50. 149 occasio 49*

occidens 19*

occupata vita 196 occupatum esse 68 occurrere m oculus 31. enz.

odium 145

offendere 22. 150. 151* offensio 150. 204 officium 107. 153*

Olympia 185 omen 160. 162. 60 opem ferre 54 opera (belegeringswerken) 96

opera (moeite) 66. 67* operam dare alicui 167 opes 55. 203 opinio 65, 133 oppidum 95 oppugnare 95 optata 60 optimates 205 optio 115*

opus (werk) 67*

— (bouw) 84 opus (veldarbeid) 85

— artis 181 oraculum 162 oratio 186. 187 enz.

— funebris 43 orbis 13*. 17. 101*

ordines 93

ordo (orde) 128. 174. 180

— (stand) 199 in ore esse 63 orientis terrae 19*

ongo 35

oriundus, ortus 36 ornatus 188 ostium 69 otium 68. 197

TO actio 106

paeninsula 18 paenitere (ontevreden zijn)

135 palma 59 paludatus 72 panis cibarius 72 parare c. inf. 45 paratum esse ad 138 parentarc 161 intra parietes 76 parietinae 69*

pars (soort) 173 partes (rol) 184*

— (partij) 204.

pascere, pasci 85*

— oculos 33 passim 23 patere 20. 127 patrimonium 73 patronus 220*

pauper 55

pax 105. 226

pectus 141*

peculatus 211. 221

pecunia 81

pellere sensus 34

peragrare 21

peregre 21

peregrinari 21

perfectie 180

periculum 53

periodus 125

periurium 159

pernicies 52

perorare 187

in perpetuum 26

persequi 103. 190*

persona

persuadere 117

pertinax 176

pertinere ad 20. 48

perturbari 192

perturbatio 150

pes 32. pedem efferre 69.

referre 102. pedibus ire

22. 216 pestilentia 40 pestis 52 peti 120 phalanx 101*

philosophia 170 physica 172 pictura 183 pilum 101 plaga 43. 104 planta 14*

plausus 184 plebs 199 poculum 42. 72 poëma 182 poena 147. 223 poësis 182 poeta 182 pompa 43 ponere arma 89

— (vooropstellen) 175

— (van het thema) 194 pons 84

popularis 203. 206 porrigi 11 porta 22. 70 portenta 114 portorium 211*

possessie 70 posteri 37 in posterum 26 potare 72

potestas (macht) 48. 106

— (gelegenheid) 49 potestatem sui facere 49*.

11- 97 potio 72

prae se fcrre 152*

praeceps 24. 52. 149 praeceptum 125. 156 praecipere 111 praecipitare 24* praecurrere aliquem 24 * praeda 95 praedicare 62. 226 praeesse 89 praeire verba 160 praeiudicium 113 praemium 59 praesagire 145 in praesens 26 praesens 54*

praesens animus 137 praesldium 94 praestare aliquid 144 praetendere 46 praeterire silentio 191 precari 160 preces 59, 159 pretium 80

operae pretium est 67


1

-ocr page 250-

primas deferre 200 principatus 200 principia 173 probare 63. 169. 174 procella 108 proclivis 154 procumbere 24 prodigium 162 proelium 98 proficisci 24. fig. 45

— ad bellum 91*

profiteri 169. 181. 212 profundere 42. 73 progredi 24 progressus 168 propinare 73 propius accedere 24. proponere sibi aliquid 34*.

I94

propositio maior 175* propositum 119*. 193 proprius 157 se proripere 24 proscribere 207 prosequi 21. 43. 121* prospectus 14 provectus aetate 38 proverbium 128 providere (vooruitzien) 26 provincia 107. 212* provocare 215*

prudentia (civilis) 198 publicare 207 publicum 70 pugna 98 enz.

pugnare secum 177 punctum ferre 213* purgare 223*

putare (afrekenen) 82*

Quaestio 194 — (onderzoek) 219 quaestus 80uaestio 194 — (onderzoek) 219 quaestus 80

quaestui habere 81. 211 quies 41

üadices 13. 14

rami 14 ratio (beginsel) 156

— (bewijsgrond) 175*

— (gesteltenis) 44

— (methode) 173

— (opzicht) 47

— (rede) 154

— (rekening) 82

— (stelsel) 173

— (syllogisme) 175

— (theorie) 123 ratiocinatio 175 rationes (belangen) 55 ratus 17

receptus 102 recitare 192*

reconciliare 61 recreari (herstellen) 40 recta (via) 23 redigere in ordinem 174 redire 21*

redolere 188 redundare 32. 53. 56 referre ad 155 refricare 104*

regius 209*. 210 regnum 209 regula 125*

reicere 217 relaxari 63*

religio 158*

relinquere 22*

rem gerere 70 remus 108 renuntiare 61

— consulem 214 repetere (res) 56. 91

— longe 192 replere 133'

reprehensio 50 repudium 78 repulsa 213

res Romanae 178* (res) argentaria 82 res divina 157. 161

— familiaris 70

— frumentaria 85. 88

— gestae 89. 178

— humanae 44

— maritimae 107

— militaris 89

— moventes 70

— nummaria 82

— pecuaria 85

— pecuniaria 82

— publica 196

— secundae 50

— ipsa docet, loquitur 176, 177 _

— mihi tecum est 176 resonere 19 respicere 66*

respondere 194*

responsum dare 162*

reus 221

revenire 21*

re vera 115 reverti 21*

rex 209*

rhetor 186 ridiculus 182*. 195 risus 38*

rogare (en composita) 202* Romanus 164*

rostra 187 rostrum 109 rude donatus 88*

mere 24#. 52 ruina 69*

rumor 63 rus 21 rusticatio 21

Oacra 157. 160

sacramentum dicere 86 159*.

sacrificium 126 saeculum 27 sagatus 72 sales 195 salus 53

salutem dicere 77 salvere iubere 78 salvus 153*. 202 sanguis 32 sanitas 154. 188 sapere 154 satis habeo 135 saxum 14 scaena 184 scala 96 scelus 148 schola 167 scholae 171 scientia 165. 166 scire 116

scribere 86, 125.- 129. 20^

scriptor 38. 129. 182

scriptum videre 178

scrupulus 116

securis 224

securus 135

secta 171

sedes 71. 92

seditio 206

seges 85

seniel atque iterum 26 semen 85

senatum legere 215*

senatus consultum 216

senectus 38

sensus 34

ex sententia 60

ex animi sententia 117. 14:

sententia (gedachte) 189

— (gevoelen) 112. 216

— (stem) us* 222 sententiam dicere 113* septem (illi) 171 1 septentriones 19 sepulcrum 43

sepultura 43 sequitur ut 175 series 174 serium 195 sermo.76. 124 sero 29*

servire 26*

servitus 106*. 210


-ocr page 251-

237

se Veritas 195 sexus 35

Sibyllini libri 162 siccitas orationis 188 sidus 17

signa conferre 100*

significare (zinspelen) 191

signum 92. 95*. 98. 183

simile 128. 226

similitudines 170

simulacrum 183

simulate 152*

simultas 75

singularis 99. 209

sinus 13. 133. 141

sitis 39*

situs 18

socialis 75*

societas 75

socius 75. 106

socordia 69

sol 17

solacium 54

solidus 165*

solitudo 75

sollicitudo 135

solum vertere 208

somnium 41

somnus 41

sopitum esse 41

spatium 20. 26

sordes 135

species (gezicht) 42

— (ideaal) 180

— (schijn) 151 spectare 19. 120 spectator siderum 180 spes 138

spinae 173 spiritus (adem) 35

— (bezieling) 182

— (hoogmoed) 137 sponsio 144 stadium 185 statio 94

statua 66. 183*

status 44

de statu demovere 138 stella 17 stilus 188*

stimulus fig. 168 stipendium 88 stips 55 stirps 14*

stomachus 147 strages 103 structura 125*

studiosus 57. 154 studium (geestdrift) 142

— (litterarum) 163

— (neiging) 142. 154

— (vlijt) 164 subicere, subigere 106 subiectum esse 18. 107.127. ï?4

subito dicere 186 sublime ferri 24 subsidia 98. 101 succedere 46. 101. 213 sucus 166*

sudor 67 sufficere 213 suffragium 201 sumere (aannemen) 176 sibi sumere 25

— (aanmatigen) 137 summa (bedrag) 83

— (slotsom) 225 sumptus 73 superare Alpes 14 superbia 137 superi 157

superiorem discedere 104 supersedere 67. 98. 226 superstes 38 superstitie 159 supinus 160*

suppeditare 36* 73 suppetere 36. 73 supplicatio 161 supplicium 223. 224 surgere ad dicendum 187* suspensus 140 suspicere 16*

suspicio 144 syllaba 129 symphonia 183

''Pabulae 221

— excepti et exp, 140

— (pictae) 183

— publicae 221*

tangere 17

— (aanroeren) 190

— terram 19 tectum 69 telum 90 temere 156 temperantia 155 tempestas 17. 18 templum 157 tempus 25. 179 ad tempus 27*

tenere (boeien) 187

— (vasthouden) 176 tergum 102 terminus 20. 155 terra 13

terror 136 tessera 94 testamentum 79 testaii 160 testimonium 219 testis 219

testudo 96*

theatrum 184*

tibia 183 timor 136 titulus 129*

togatus 72*

tolerare vitam 55 tonitrus 17. 18 tormentum 220 tradere 33

— (onderricht geven) 172

— (overleveren) 178 traducere ad 113*

tragicus 182*

transferre (vertalen) 124 transigere 81. 176 translatie (metaphoor) 128 transversus 23

triarii 100*

tribuere 62. 80*

tribunus plebis 215 tribus 213. 215 tributum 211*

trinundinum 201*

tritus 21*. 32 triumphus 105 trivium 21 tumultus 88*

turbare et miscere 207 turpis 147 turns 84 tus 161 in tuto 54 tyrannis 209*

TJbertas orationis 189

ulcisci 147 ultimae terrae 19 ultro citroque 23 umbra(cula) 168* umbratilis 168*

una voce, uno ore 177 unus (weggelaten) 27* usura 81 usus (nut) 55

— (ervaring) 123 uti 117*

uti aliquo 75 utilitas 55 uxor 78

TT'adum 15

valedicere 78*

valere 40. 48. 61. 77. 78 valetudo 40*

vallum 94 valvae 70 vasa 95 vastare 95 vectigal 2.11*

vehi curru, equo 22 veile aliquem 77


-ocr page 252-

238

velum 108 venenum 42 venia 140 ventus 17. 18. 108 ver 28

verba facere* 187

— dare 152 verbi causa 169*

verbis alicuius 126 verbum 125

vergere (van de ligging) 19 Veritas (waarheid) 114*

— (werkelijkheid) 181* versura 82. 84

versus 182

vertere (vertalen) 124 vertex caeli 17

— (kruin) 14 verum i^*. 182 vestigiis insistere 23* vestimentum 71

vestis 71 Vesuvius 18 vexillum 95* via 20. 167 viam munire 21*

vicem 134*

vicinus 19*

vicissitudines dierum 28

victiraa 161

victoria 104

victus 73

vigiliae 94

vinculum 224

vinea 96*

vinum 72

pro virili parte 35* virtus 147 virus 146 vis 151

vim habere 48 — sibi afferre 42

vires 34. 35 vita 35. 36. 42, 53

— privata 197

— rustica 21 vitium 148 vitio creatus 213 vituperatio 63 vivere, esse 36*

— bene 73*

— cum aliquo 75

— de suo 73

— secum 76 vocabulum 126, 127 vocare 53*

vocis imago 18 voluntas 51. 57 votum 21 vox 127. 192 vulnus 104 vultus 32. 34


REGISTER 11.

(De sterretjes verwijzen naar de aanmerkingen).

Aalmoes 55

aanbesteden 84. 21 5 aanblazen 1 6 aandacht 11 o. III aandenken I20 aangeven I94. 208* aangrenzend 19 aanhalen I 30. I 69* aanhanger 17 I. 204 aanklagen 22 ï aankomen 22 aanlanden I 09 aanleg 11 o. 168 aanleiding 50 aanmatigen I37 in aanmerking nemen 47.

227

aannemelijk 63 aannemen 84. 97. 21 5 aanneming I75. I 76 aanroeren I90 aansporen 168 aanstoot I 50 aantreffen 22. 151quot;

aanval 99

aanvangen 45. met iets 46 aanzien 61. 200 aarde 13 aardgordel I 7 aardigheid I95 aardrijkskunde 180 aarzeling 116 achterdocht I 44 adel 198. 205 adem 36. I03 ademhalen 35. 136 advocaat 220-afdeeling 33* afdwalen I93 afgezien van 227 afgunst I45* afhangen 48 afkeerig maken 58 afkomst I99 afkondigen 2 16* afleiden I 27*

afloop 46 afmaken I76 afscheid 78*

afstand 19 afstorten 24 aftocht I02 afwijken 1 93 afwijzen 60 afzetten 2I4 akker 84

alleenheerschappij 205. 209

alphabet I 29

ambt I 53*. 2 I 3

ambteloos 197

amnestie 208

angst I 36

anker I 08. 109

antwoord I94*

arbeid 66*

argwaan I44

aristocratie 205

arm (adj.) 55

arm (subst.) 33*

audientie 77*

auspiciën 162*

quot;Daard 30

te baat 56 bad I 5

ballingschap 208 bankier 82 bebouwen 84 bed 40. 41 bedanken 2I4 bede 59 bedenken 25 bedingen 59 bedrag 83


-ocr page 253-

239

bedreiging I 5 I

bedrevenheid 123

bedroefd zijn I 34

beeld I 83*

beeldhouwkunst I 83

begaafd 34. 168

begeerte I 49

zich begeven 20. 24

begin 27. 28

beginnen 45. 67

beginselen 156. 167. I73

begraven 43

begrensd 48*

begrip 11 2. 11 3

begroeid I 5

behalve dat 227

behandelen 190

behartigen 55

behoeftig 55

behoudens I 53

zich beklagen 63

bekrachtigen I 43

belang 55

van belang zijn 47

belangstellen I 41

belastingen 2 11*

beleediging I 50

beleefdheid 152*. I 53*

belegering 95

belofte I43

beloonen 59

bemind I 32*

beminnen I 41.

benauwdheid I 36

beneden zich 62

benoemen 2 I 4

beoogen 120

beoordeelen 65*

bepalen 128

bepaling I 74

beraad I 19

beraadslagen I I 8

beradenheid I 38

berekenen 82

berg I 4. I 8

berispen 63

beroemd 64

beroep 169

zich beroepen 2 I 5*

berooven 7 I

berusten op 48

beschaving I 66

beschuldiging 22 I.

bestaan uit 48

bescherming I44

beschikking 48. 143

beschimpen I 50

beschrijven 189

besluit 117. 119. I 75. 2 1 6.

besproeien I 5

bestraffing 2 15

bestraten 20

besturen I 96 betalen 81 beteekenen I 20. I27 beteekenis I27 betimmeren 84 betrappen 219 bevatten I 30 bevattelijkheid III*

bevel 60 bewegen I 33 bewijs I 74*. 228 bewondering I 42*

bewonen 7 1*

bezigheid 68 bezingen I 82 bezitting 70 bezwaar I I 6. I 58 bezwijming 40 bidden I 59. 224*

bijdragen tot 48 bijgeloof I 59 bijval 184. 2 13*

binnenland I 3 binnenlandsch 91 blijken 227 blijken uit 48. 227

blik 3 U 33

blind 3 I bloed 32 bloedbad I 03 bloeien I 63*

bloem 85. 189 boeien I 87. 224 boek I29 boeken 82 boete, boeten 223* bondgenoot 75 boom I 3 borg I44 •

bouwen 84 bovenmate 155*

te boven komen I 5*

brand 16

brandmerken 66. 2 I 5

bravo 229

bres 96

brief I 3 I

bron 33*. 47

brug 84

bruidschat 78

bruiloft 78

buit 95

naar buiten 69 buitenland 2 I burgerrecht 198

Consequent I 56

consequentie I73. I 77. consul 2 1 4 cosmopoliet 205 critiek I 8 I

T^aargelaten 227

dag 28 dampkring 16 dankbaarheid 58 dankzeggen 58 datum I 32 declamatie 192* democratie 205 denkbeeld 112 deskundige 169 deugd I47 deur 69 dichtkunst I 82 dienstig 7 1* dienstvaardig 153 diepte 24 dierenriem 17 dingen naar 2 I 2* doel 34*. 11 9. I 20 doceeren 172 domein 2 11 donder 17. I 8 dood 42 doodstraf 224 doorhalen I 3 I doorkruisen 2 I doorslag geven 47 doorwaden I 5 dorst 38 drank 72 dreigen 1 51*

drift I 49

zich dringen om 24 drogreden I75 droom 41 duidelijker 226 dwaling 11 5 dwingelandij 209*. 2

Eb 15

echo I 8 echtscheiding 78 eed I59*

eens worden I 77 eer, eeren 65 eerambten 200. 2 I 3 eerlijkheid I 43 eerzucht 65 eigendom 45 einde 45 episode I9I erfenis 79 erfgenaam 79 ergeren 150 ernst 195 ervaring 1 23 eten

quot;C^abelleer I 79

feest 161 folteren 220 fortuin 50


-ocr page 254-

240

fout 123. I 3 I

/Jemoet (te) gaan 22

gal 146 gast 74 gastmaal 74 gastvrijheid 74 gebaren I 93 gebed I59 gebied 19. 20. 161 geboorte 35. 199 geboortig 36 gebouwen 84 gebrek 55. 148 gebrekkig gaan 192* gebruik 79 gedachte lil gedachtenis I22 gedragslijn I 56 geeselen 224 geest 11 o geestdrift I42. 187 geestigheid I95 geestkracht I lo gehard 67 geheugen I20 gehoor 30. 77 gehoorzamen 89. I 07 gelaat 32. 34 geld 80. 81. 211 geldafpersing 221*

gelden van 226 geldig 202 geldwisselaar 82 geldzaken 82. 83 geleerde 165 gelegenheid 26. 49* geliefd I32*

gelijk krijgen 176 gelijkmoedigheid I 38 gelofte 160 geloof 142. 159 geloofwaardigheid I43 geluk 50

gelukwenschen 77. 160 gelukzaligheid 51* gematigdheid I 55 gemeenzaam 76 gemeenschappelijk 118 gemoed I 32 gemoedsaandoening I32 gemoedsbezwaar 116. 158 gemoedsstemming I 32 genade 97 genegenheid 57 geneigd I48 genezen 40 genoeg 227 genoegen doen 57 gepraat 63 gerecht 2 17 gerucht 63 geschiedenis 178 geschiedschrijver I 78 geschil 176 geschreeuw I93 geslacht 35. 173 gesprek 76 getrouwheid I43 getuige 2I9 zonder getuigen 76 gevaar 53 gevaarlijk 100 gevangenis 224 gevecht 99. I 00 gevoel 133

gevoelen II2. II7. 216 gevoelloos 140 gevolgtrekking I 75 gewag maken 64* geweld 151 geweten I 54. 158' gewoon maken 79* gewoonte 79. 156 gezag 61. 70. 209 gezelschap 75 gezondheid 40. 7^ gissing 114 glooien I 4 God I 57

godloochenaar I 59 godsdienst I 58* godspraak 162 godsvereering 157 goed doen met 62 goedaardigheid I 48 goederen 70 goedkeuren 63 goedkeuring 2 I 3*

golf 15

goot I 5* ,

graan 85 grafsteen 43 gramschap I 46 grens I55 groen worden I 4 groeten 77 grondig I 30. 165* groothandel 80 gunst 57

Tiaar 30 quot; haat 145'

hand 30. 31. 33. I30 handel 80 handelen 156*

— over I 30 harden 134*

harmonie I 3 hart 141*

ter harte nemen I 70 hartstocht 149 heelal I 3 heerschappij 208 hechten aan 59

heilbede 159

held 89

heldenfeit 89

helpen 54

hemel 16. 17

hemellichaam I 7

herhaaldelijk 26

herinnering I20

herstellen (een verlies) 56

— (van ziekte) 40

heuvel 14

hinderlaag I51

historisch 179

hitte 17. 18

hoede I44

honderdmaal 226

honger 38

hoofd 30. 32*

hoofdgerecht 32*

hoofdsom 32*

hoofdstad 32*

hoofdstoffen 13

hoofdzaak 32*. 227

hoogmoed I37

in de hoogte 24

hoogten 14

hoogverraad 222

hoon 66

hoop 138

huichelaar 152

huis 69

huiselijk 70

huishouden 70

hulp 54

hulptroepen lol huren 59 huwelijk 78

Tdeaal 180

ijver 66. 1 64 impopulariteit 204 indruk maken 187 in- en uitgaan 22 ingesloten zijn 48*

inhalen 24 inlasschen 19 I innerlijk 152*

inspanningr 67*

instorten 69 intoomen 168 invloed 48. 62. 203 invoeren 190

Taar 27

** jaargetijde 28 jeugd 36 jongeling 37 jubelen I33 juister 226 juk 2lo


-ocr page 255-

241

T^almte I 38

kant 23 kapitaal 33*. 70* karakter 1 56. I 84* karakterschildering I 82 keus 115 kennis 165. 166 kennis geven 64*. 118* kleederen 71 kleinmoedig I 37 klimaat I 6. I 7 knaap 37 knie 32 knop I3 kolk 15 koloniën 2I2 komen 22. (lot aan) I 5 kommer I 35 koningschap 209 koopen 80 kooplieden 80 koorts 4 I kort I90. 225 kortom 225 kost 73 kosten 73. 80 koude I7 kracht 34*. 67*

krediet 83 krijgsdienst 88 krijgswezen 86 kruin I 4 kruisigen 224 kruisweg 2 I kunst 163*. I8l kunstkenner I 81

1quot; aagheid I46

lachen 39 land 2 I. 106 landbouw 84 landgoed I 8 landleven 2 I lang vallen 26 last 60

Latijn I 24. T 25. 164* ledigheid 68 leeftijd 36 leenen 81 leger 86. 92 legerplaats 94 lente 28

letter I26. 128. I 29 letterkunde I 63*

leugen I 52 leven 35*. 73*. 76 levensbehoeften 73 levensgevaar 53 levenslicht 35 levensloop 36* levensmiddelen 85. 88 levensonderhoud 73

lezen 130. I 92*

lezer I3 I*

lid 32

liefde 141. 163 lieveling I4I liggen I 8. 19 ligging 18 lijk 43*

lijkrede 43*

list 152 lof 62 logica I72 loon 59 loopbaan I69 lot 52 lucht I6 luchtstreek I 7 luid I93. 228 lust I49

TyTaan l7

maaltijd 74 maat I55 maatregelen 119 maatschappelijk 75* maatstaf I 55 macht 48. 208 man 37. 38 marsch 92 matroos 107 medebrengen 25. 45 medelijden I 40 meening 11 2. 11 7. openbare meening 65 meester 209 melkweg I 7 methode I 73 middellandsch 15. 16* middelweg I 55 misbruiken 68* misdaad 1 48 misnoegdheid I 46 moed 98. I 36 moedeloos I 37 moedertaal I 24 moeite 66* mogelijkheid 49. 50 morgenschemering 28 morgenuren 29 munt 81 munten op I 20 muziek I 83

JJaam 65

nacht 28. 29. nadeel 56*

naderen 24 nalatig worden 164 natuur 13. I 81 natuurkunde I 72. I 80 nederlaag 1 03 neiging ] 54

nek 30. 33 nijd 145*

noodigen 74 nut 55

Qffer I6l

omgang 75 omgeving 30 omhaal I 87 omkeeren 2 I* omkoopbaarheid 58* omsingeling rol omstandigheid 45 omwenteling 206 onbebouwd 14 onbetwistbaar I 76 onbewimpeld I 52 onbezonnen II8. 154 onbezorgdheid I 35 onderdaan 106. 107 ondergang 52 onderhoud 76 onderhouden 16 onderneming 119 onderricht 1 67 onderscheiding 172 ondervinding I23 onderwereld I 57 onderwerp I93 onderwerpen I06 onderwijs 167. 168 onderzoek 2 19 ondeugd I 48 ondienst doen 59 ongeloof I 59 ongeloof baar 226 x ongeluk 51 ongerept 48* ongerijmdheid 228 ongesteld zijn 40 ongunst 204 onmiddellijk 54*

onmin 75 onrecht I50 onschendbaar 2I5 onsterfelijk 64 zich onthouden 226 ontkennen 226 ontleenen 169 ontluisteren 66 ontmoedigd I 35 ontmoeten 24 ontspringen 1 5 ontsteken I 6. 141. 147 ontveinzen I 52* ontwaken 4 I ontwikkelen 175*. I 89 ontwikkeling 166 ontworstelen 15* onverbiddelijkheid 58* onverhoopt I 14 onverwijld I 20


-ocr page 256-

242

onverzoenlijkheid 58* onweder 17. 18 onzedelijk I47 onzeker 116 onzijdig I28. 204 onzin I 26 oog 31- 33

voor oogen stellen 190 oogenblik 26. 27 oogmerk I 20 oogst 85 oor 30. 32 oord 14 oorlog 90 oorsprong 33*

oorzaak 47 opdragen 60 opduiken I 5

in het openbaar 168.* I97 openbare raeening 204 openhartig I 87 opklimmen I 92 oplettend 11 o opperbevel 88. 209 oppervlakkig 172* oppervlakte 14. 164 oprecht 227 oproer 206 opsmukken I9I opstuiven 146 optreden 1 87*

optrekken 24. 91* opvoeding 167 opvolgen 2 T 3 opzettelijk I20 opzicht 47 orakel 162 ouderdom 36 oudheid 25. I79 overdrijven I9I overeenkomst I77 overeenstemming I 77 overgaan tot I 19 overgeven 97 overleg 118 overstrooming I 5* overtrekken 14 overtuiging 117 overvloed 55 overwegen 118 overwinning I04 overzicht I90

paard 22. 23

partij 78. 204 partijschap 204 passagier I07 periode I25 persoon 184*

pest 40

plaats 226. 227 plan 117

planeet 17 plantenrijk 14*

platteland 85 plaveien 20 plicht I 53*

poging 119 politiek 198. 205*

pool 17 poort 70

populair III. I92 practijk I 23 prenten I70 prijs 59. 80 prijzen 62 proces 2^0 proef 53 proza 189 provincie 2 I 2 puin 69*

quot;Daad 118

ramp 51 rang 200 recht 2I7 te recht 228 rechtbank 218 rechtsgeding 220 zich rechtvaardigen 223* redding 54 rede 154. 186 in de rede vallen I92 redekunst 185 reden 46 redetwist I75 regeeren 196 regeeringloosheid 207 regel 12 5*. I 8 I regen 17. 18 reiken tot I 5 reis 20. 2 I.

rekening 82 rekenschap 83 renbaan 185 rente 8 I republiek 196 richting 23 rijden 22

rijkdom 55. 186. 189*

rivier I 5

roeien I08

roem 64

roep 65*

roepen I93

— om 2 I o

roer I08. 196

rol 184*

rots 14

rouw I35

rouwkleederen 72

ruchtbaar maken 64

ruïne 69*

rust vinden 164 rustdag 161

Oamenhang 189

samenkomen 22 samenstroomen 22 samenvatten 225 samenzweren 206 schade 56* schadeloosstellen 56 schande 66 schandvlekken 66 schatting 2 15 scheepvaart I o 8 scheiden 78 schepping 13 scherpzinnig I75 scherts I95 schets I 89 schijn 151

in der minne schikken 81

schikking I93

schilderen 189

schilderkunst 1 83

schip 107

schipbreuk I08

school 167. 171

schot 90

schouwburg 184

schrede 23

schrift I29

schrijven aan I 94*

schrijver 38. I 29

schrik Ï36

schuld 222

schulden 83

schuldig 222

senaat 2I5

sierlijk 187

slaaf 97. 2 I o

slaap 41

slag 97. 18*

slavernij 2 I o

slotsom 225

smaad I 50

smaak I 81

smart I 33

snareninstrument 183 soldaat 86 soldij 88 soort I73

op het spel staan 53 spelen 43. 185 spijs 72 spoeden 24 sporen 22. 23*

spot 152 spraak I24 spraakgebruik I24 ter sprake brengen I9I spreekwijze I25 spreekwoord 128 spreken I24. 187


-ocr page 257-

243

iemand spreken 76

toestand 44

staat 196

toeval 50

in staat stellen 49

toevlucht r44

staatsleven 196

tooneel 183

stad 95

toorn I46

stamelen I92

traagheid 69*

standbeeld 66. I 83*

traan 39

standen I99

trede 23

stap 23

treffen I 33

steil 14

triomftocht I05

stelling (krijgsk.) lol

troepen 86. lol

stelsel I73

trompet 95; 99

stem I92. 20I. 2I3

troon 210

ster 17

troop 128

sterrenkunde 180

troost 54

sterven 42

trotschheid I37

stijl 188*

trouw I43

stipt 195

tucht 88

stof I93

tusschenruimte 26

zich stooten 15 1*

tweesprong 2 I

storm 16. 108

twijfel Il6

storten 24

straat 70

TTitbreken 206*

zich uitbreiden 14

straf 223

streek 14

uitdrukkelijk 187

strijd 98

uiterlijk I 52*

strijdvraag 176

uitfluiten 1 84

stroomen 15

uitgaan van 45

systeem I73

uitgaven 73*

uitgeleide doen 2 I

^aak 2 I 2*

tot taak stellen I94

uitgezonderd 227

uitkomst 46

taal I23

uitloopen I 3. (op) 46

tafereel I90

uitmonding 33*

tak 14

uitroepen 2 14

talent 110

uitslag 46

teekenen naar 181

uitstapje doen 21

op de teenen 32

uitsteken boven 15

tegenkomen 22

uitstel I20

tegenspoed 5I

zich uitstrekken 19. 20

tegenspraak I77

uitvaart 43

tegenwoordig 25. 27

uitvallen 46

tegenwoordigheid v. geest

uitvoerig 190*

137

uitweiden 190. 191. 225

terugkeeren 21. I93

uitwerking 46

testament 79

uitwisselen I05

teugel 23

uitzet geven 78

tevredenheid I 35

uitzicht op 14

theorie I23. 163*

uur 29

tij 15

tijd 25

quot;yaan 95*. 98 vaarwel 77

tijdgeest 27

tijdgenooten 38

vaderlander 205

tijding 64

vaderlandsch 179

tijdrekenkunde 180

vak 163.

tijdsorde 180

vallen 24

titel I 29*

vasteland I 3

tocht 20

vasthouden 3I

toebereidselen II9

veelbelovend 168

toegeeflijk I40

veeteelt 85

toekomst 26

veiligheid 54

zich toeleggen 164

veinzerij 152*

veld 85 veldslag 97 ver, verte 19 verband 174. I 89. . verbanning 207 verbeelding III verbeurdverklaring 207 verblind zijn 3 I* verblinden 33. 50 verbond I06 verdacht zijn I44 verdediging 220 verdenking I44.

verderf 52 verder gaan 227 verdienste 58 zich verdiepen 164. verdrag I06

verduisteren 65. 84, 2II vergadering 20I* vergelden 58 vergelijking I28. 226 vergetelheid I 20 vergiffenis I40 vergift 42 zich vergissen 11 5 verheerlijken 62. 182 zich verheffen 188 verheugen I33 verkeer 75 verkiezing 20 I. 2I2 verkocht worden 97 verkoopen 2I0 verkrijgen 60. 11 9 verkwisten 25 verlangen I42. I49 verlaten 22 verlies I04 verlof 226 verloven 78 vermelding 63 vermoeden 114. 144 vermoeienis 67* vermogen 70 verontschuldigen 41* verrukking 182 verschaffen 36* verschuiven 25 zich verspreiden 24 verstaan door 127 verstand 11 o verstandig 154 vertalen I24 vertelsel 76 vertragen I20 vertrouwen I43 vertwijfeling I 38* vervalschen 221*

vervolg 26 vervolgen I03 vervullen 60 verwaand I37


-ocr page 258-

244

verwachting 140

verwenschen 160

verwijderen 19. 22

verwijten 63

verwoesten 95

verwondering I42. 228,

verzinken 24

verzoek 59

verzoenen 61

verzuimen 49*

veto 215

vijandschap 60

vinden 63*

vinger 31*. 32*. 33

vlakten 14

vliegen 24

vlijt 66

vloed 15. 16

vloot I07

vlucht I02

voedsel 72

zich voegen 57

ten top voeren I33

voet 2 3*. 3 2.(van een berg)l 1

te voet 22

voetstap 23

vogelvrij 207

volbrengen 68

volgeling 17 I

volk I99. 205

volkplanting 2I2

volksgunst 203

volksmenner 205

volmaaktheid 180

voltooien 68

volzin I25

vonnis 222

voorbeeld 169

bij voorbeeld 169*

zich voorbereiden 138

voorbijgaan 190. I9I. 226.

227.

voorbij ijlen 24 voordeel 55. 83 voordracht 192*

voorgevoel 145 voorhanden zijn 36* voorhoofd 30 voornemen 117. 119 zich voornemen 34* vooroordeel 113 voorrang 200 voorschrift 170 voorspoed 50 voorspoedig gaan 46

zich voorstellen 34*. 111 voorstelling III voortbrengen 14 voorteeken 162 voortgaan 24 vooruitsteken 18 vooruitzien 26 voorwaarde 105 voorwenden 46. 152 voorzien 26 vordering 168 vorming 166 vraag I94 vrede I05

vrees 136. I40. I92 vreugde I33 vriendschap 60 vrije tijd 68 vrijgeleide 144 vrijheid 2 lo vrijmoedig 187 vrijstelling 211 vroolijk 1 37 vroolijkheid I95 vrucht 14. 85.

TX^aarde hechten 8o*

waardigheid 6l. I99 waarheid 114* 181* waarnemen 34 waarschijnlijk 114 wacht 94 wal 94. 109 wanhoop 138*

wapenen 87. 89 wapenstilstand I05 water 15 weder 18

wederspannigheid 206 wedersproken 178 weekelijk 74 weenen 40 weg 20. 2 I. 92 weldaad 58 welgevallen 49. 57 welluidendheid 189 welsprekendheid 185 welwillendheid 56 wensch 60 wereld 13 werk 67*

werkelijkheid 181* werkkring 184*. 212* wet 201*

weten 116

wetenschap 163* wichelarij 162 wijd en zijd 23 zich wijden 164 wijsbegeerte I70 wijsgeerig 171*

wind 17. 18 windstreek 19 winst 56. 83 winter 28 wiskunde 180 wispelturig 157 wisselvalligheid 52 woede I47 woestenij 14 wond I04 wonderteeken 162 wonen 7 1*

woord I25. I28. I45 woordelijk I25 woordenrijk I25 wortel 13 wraak I47*

wreedheid I4I

gaaien 85

zaak 68. 81 zedelijkheid I 47 zedeloosheid 155 zeden 80. 155 zedenbederf I55 zedenleer I72 zee I 5 zeeslag I09 zeewezen I07 zegenen 160 zeil I08 zekerheid 116 zelfbeheersching I49 ziek 40*

zijde 30

in goeden zin I28 zin geven 57 zinbouw I 2 5 zinnen 34. 138. I 54 zinspelen I9I zomer 28 zon 17

zorg I35. I42 zorgvuldig 186 zwaard 90 zwaardvechter 185 zwaartekracht 13 zwerftocht 21 voor oogen zweven 31


-ocr page 259-
-ocr page 260-
-ocr page 261-
-ocr page 262-