r
DE FEESTVIERENDE K VTHOLIJKE KERK
IN NEDERLAND.
Vak 27
EST
HUISBOEK VOOR CHRISTLÏJKE GEZINNEN
Kerklijk goedgekeurd.
TWEEDE, VEET. VERMEERDERDE DRUK.
' XX -
o o,
DE WED. H. BONTAMPB,
IS 78.
BIJ
BBS
Volgaarne verleenen wij onze goedkeuring aan het Boek ;
//De fe est v [eren d e katholijke ke11k in nederland,
Huisboek voor Cliristlijke Gezinnen,quot; en be/elen het den geloovigen als nuttig, ter bevordering van godsdienstige kennis en godsvrucht, aan.
J. A. PAEEDIS,
Bisschop van Ilofirmond.
Roermond, den 13. Augustus, 18C3.
Ik schenk bij deze mijne goedkeuring aan het voornemen om De feestvierende kjcrk in eene volkseditie uittegeven, en hoop dat daarvoor dit stichtende boek onder de geloovigen meer en meer verspreid worde.
J. A. P A K E D I S ,
Bissch. van Roermond,
Roermond, den 3 Januarij 1878.
VOOR DEIST EERSTBIsr DnXXK.
—£KS«3—
Het ontbreekt in ons Vaderland voor de Katliolijken niet aan uitmuntende Gebedenboeken; evenmin is er aan Werken van godvruchtige aandachten overweging het minste gebrek; en toch kan een Boek, gelijk het thans verschijnende, voor beminnaars v an ernstige en stichtende lectuur, niet anders dan hoogst welkom zijn : immers, het zal, gedurende geheel den loop van het Kerklijk jaar, den Katholijk, bij ieder Feest, eenige schoone bladzijden ouder de oogen brengen, waarin de beteekenis van het Hoogtijd, de Kerkplegtigheden en de Gebruiken, aan dien dag eigen, worden verklaard. De bij elk ïeest gevoegde Overweging is meerendeels aan de onsterflijke schriften der groote Kerkvaders, of der meest geachte kerk-lijke schrijvers ontleend, en de tusschen iedere Peestbeschrij ving en Overweging geplaatste Verzen zijn, of wel de Lofzangen, welke de Kerk bij hare openbare diensten pleegt te zingen, of wel het werk van Dichters, zoo als alleen de Kerk, in alle eeuwen, ja, van de eerste dagen des Christendoms af, voor elk geslacht, tot troost, tot stichting, tot heiliging, en als ten voorsmaak der eeuwige Poëzij des Hemels, die voort heeft gebragt.
Dat zulk een Boek uitermate goed geschikt kan zijn ter bevordering van kennis en godsvrucht, behoeft wel geen betoog. Waarom toch neemt men dikwerf zoo weinig deel aan de schoonste plegtigheden der Kerk? Waarom zeggen deze vaak
VOORREDE
zoo weinig aan ons hart en aan onzen geest, en waarom laten zij ons koud en onverschillig, terwijl zij een vloed van liefde-tranen uit het oog van een Augustinus deden vloeijen ? Waarom anders, dan dewijl wij de hooge beteekenis dier plegtigheden niet genoeg beseffen ?
En, inderdaad, drongen wij dieper door in den geest der Kerk, kenden wij wel den waren zin harer feesten en liarer plegtigheden, dan zouden deze ons, zonder twijfel, diep treffen ; zij zouden ons tot zalige gedachten opwekken en ons met heilige gevoelens bezielen; in één woord, zij zouden aanhoudend nieuwe kracht en voedsel geven aan het bovennatuurlijk leven van hart en geest. Want, wat is die luistervolle kring van Peesten, die elkaêr, onophoudelijk, in eene bewonderenswaardige orde opvolgen? Is hij niet de levende geschiedenis van het Christendom en van de wereld? Is hij niet de altijddurende hulde van dankbaarheid en liefde, die Gode wordt aangeboden, wegens de ontelbare weldaden en barmhartigheid, door Hem bewezen aan den gevallen mensch? En de plegtigheden dei-Kerk, wat zijn zij anders dan de aanschouwlijke voorstelling dier geheimen van genade en ontferming, en juist daarom een noodzakelijk en krachtig middel, om ons'gemak-lijker te verheffen boven de stoflijke wereld, en op te doen klimmen tot eene hoogere orde van bespiegeling en gevoel ?
Geen enkele uitstekende gebeurtenis der wereldgeschiedenis wordt, in den loop van het Kerklijk Jaar, vergeten. De heilige tijden van den Advent en de Vaste, van Kerstmis, Paschen en Pinksteren, herinneren ons aan 's menschen val en herstel; zij toonen ons, hoe wij aan de verdiensten des Heeren deelachtig moeten worden, en zij leeren ons, hoe de mensch, met de hulp der genade, hem door Jesus verworven, zijne pelgrimsreize moet voortzetten, totdat de groote dag des oordeels aanbreekt, en het aardsche Jerusalem ophoudt te bestaan.
VOOIIIIEDE.
In den loop dier heilige tijden, die ons den ochtend en den den middag, den avond en den nacht, of, zoo men liever wil, de lente en den zomer, den herfst en den winter vai. het leven des menschdoms voorstellen, ontrolt zich langzaam en plegtig de schitterende keten der kerklijke Feesten enkomen, achtereenvolgens, de verschillende hoogtijden ons de blijde Boodschap van ^s Heeren Menschwording, zijne Geboorte en Besnijdenis, zijne Aanbidding door de Oostersche Vorsten, zijne Opdragtin den tempel, zijn bitter Lijden en smartvollen Dood, zijne luisterrijke Verrijzenis en troostvolle Hemelvaart voor oogen stellen, en ons, eindelijk, herinneren aan de zending van den H. Geest en aan de stichting van Jesns' Kerk op aard.
Ook de gezegendste onder alle vrouwen, uit wie de Verlosser is geboren, en de geheimen van haar heilig leven worden veelvuldig herdacht, en met haar worden ook zij ons ter ver-ecring en ter navolging voorgesteld, die, door Jesns' genade geheiligd, op eene schitterende wijze den goeden strijd vol-streden, en ons den weg toonden, waar langs wij, naar hun voorbeeld, het hemelsch Jerusalem moeten binnengaan.
Bij al die Feesten en Plegtigheden, wendt zicli de Kerk niet alleen tot het verstand, maar ook, en wel bijzonder, tot het hart, om daarin levendige gevoelens van dankbaarheid en liefde, zucht naar heiligheid en deugd, en een innig verlangen naar hoogere volmaaktheid op te wekken. En ook hierin blinkt de godlijke schoonheid uit van den laistervollen FeeMlcnnrj der Katholjke Kerk. Want, er is geen enkel gevoel, dat ons moet bezielen, geen enkele deugd, welke wij moeten beoefenen, waartoe wij, in den loop van het Kerklijk Jaar, niet worden opgewekt en aangespoord; er is geen enkele behoefte des harten, waaraan niet wordt voldaan. „ De mensch, im-,/ mers, wil niet altijd dezelfde denkbeelden koesteren; hij kan // dit ook niet : de verscheidenheid doet hem leven, de een-
v00e1ïede.
11 tooniglieicl maakt liein zwaarmoedig. Hij is aan eene lier //gelijk, die geene aangenamer klanken geeft, dan wanneer //al hare snaren, door eene meesterhand bespeeld, te zamen // harmonisch trillen. Heden willen wij door de zoete hoop // gewiegd, morgen door het geloof versterkt worden; dan eens // wenschen wij door blijdschap opgeruimd, dan met eene hei-// lige droefheid overladen, dan weer door liefde te worden // ontstoken. Eveneens behoeven wij verschillende beweegre-// denen , om tot het beoefenen der verschillende deugden //krachtdadig te worden aangezet. Welnu, beschouw, maar // met een aandachtigen en ernstigen blik, de lange rij der // i'eesten, welke de Kerk achtereenvolgend viert, en gij zult // klaar en duidelijk zien, dat ieder Peest n bijzonder tot eene // bepaalde deugd vermaant, en daartoe een passenden beweeg-// grond aanwijst; gij zult zien, dat geen enkele noodwendig-// heid des harten wordt vergeten, maar dat ieder snaar des // gemoeds, op hare beurt, door eene meesterhand getokkeld // wordt.
// Wee! wee! die de jaargetijden slechts kent door de afwis-n ling van kou en hitte, aan wiens hart en geest de Plegtig-// heden der Kerk niets zeggen, en voor wien de Hoogtijden en // Feesten voorbijgaan als een rook, die spoorloos verdwijnt!quot;
Deze eenvoudige beschouwing is meer dan voldoende, om het nuttige aan te toonen van een Boek, dat bestemd is, om ons met de Feesten en Gebruiken der Kerk.nader bekend te maken.
Aan zulk een Boek, dat tevens, zooveel mogelijk, een Ne-derlandsch karakter draagt, maar, vóór alles, echt-Katholijk is in voorstelling en opvatting; dat zich niet alleen voor geleerden, maar voor iederen lezer vatbaar vertoont, en derhalve algemeen als Familie-boek kan dienen, bestond hier te lande eene ware behoefte, waarin wij dus getracht hebben te voorzien.
Overheerlijk schoon is, zonder tegenspraak, het Kerklijk J aar van onzen geleerden landgenoot van dee ploeg ; hij toch
voorbede.
schetst met eeue meesterpen de overeenstemming der natuurlijke en bovennatuurlijke wereld-orde; maar juist wegens deze liooge bespiegeling, waardoor liet geheele Werk wordt be-heerscht, is dat Kerk lijk Jaar minder geëigend, om voor het algemeen als Huisboek te dienen. — Eenvoudiger, maar, onzes oordeels, teveel plaats aan opwerpingen inruimende, en alleen de verlichting van het verstand, niet de verwarming van het hart beoogende, beantwoordt ook het Boek van Hippel, door IIimioben op nieuw bewerkt, en in 1S5Ü uit het Hoogduitsch vertaald, niet aan het zoo even aangeduide doel. — De Schriften van Gaume en van den Burggraaf Walsh dragen een te uitsluitend 1'ransch karakter, en wijzen al te dikwerf op gebruiken en plegtigheden, die alleen in eenige Bisdommen van Frankrijk voorkomen, zoodat wij het door ons beoogde einde, met eene eenvoudige vertaling van een dier AVerken, geenszins zouden kunnen bereiken. — De Eerwaarde Heer Van Meei, heeft, in zijne Ylaamsche vertaling van Gaume, wel een deel, doch ook maar een deel der geopperde bezwaren weggenomen. — Tan liet heerlijke Werk van Staitdenmayeu, Der Geist des Christenthums, moeten wij hetzelfde zeggen als van het Kerklijk Jaar. Zij, die met het Boek van Galoppe u'Onquaire, les ïêtes de FEglise romaine bekend zijn, zullen gereedulijk bekennen, dat wij, door het overbrengen van dit geschrift in onze taal, onzen Katholijken landgenooten geen wezenlijke dienst konden bewijzen. — rAnnée liturgique van Dom Guéuanger zou, zeker, volkomen aan ons inzigt beantwoorden : maar een Werk van acht deelen, zoo als het bedoelde, kan niet als een dagelijksch Huisboek worden gebruikt.
Om het Familie-boek : De feestvierende katholijke kerk in nederland zamen te stellen, hebben wij van de bovenvermelde Schriften echter een niet gering gebruik gemaakt : wij hebben, in die sierlijke waranden, menige bloem
VOO 1! HE DE.
gepinkt en ze inden ruiker geplaatst, dien wij onzen geloofs-genooten aanbieden, terwijl wij het geleerde Werk de Festis, van Paus Benedictus XIV., daarbij steeds tot gids en leidsman hebben gehad. Men zal liet ons niet ten kwade duiden, dat wij daarbij aan het voordeel en genot der lezers de voorkeur boven onze eigenliefde hebben gegund.
Die bovennatuurlijke, luistervolle kring van Kerkfeesten, dat godlijk schoon geheel, die prachtige bloem- en looverkrans van Gebeden en Hvinnen, voor elk Hooggetijde, door de liefderijke hand der eeuwig-verheerlijkte Bruid des Zaligmakers zoo onnavolgbaar rijk, als indrukwekkend-ver heven, geordend en gevormd, wordt in liet hier geleverde Boekwerk liet Katho-lijke Nederland ter beschouwing en waardeering opgedragen, zonder daarbij te beoogen eenigen roem voor hen, die tot liet vergaderen en vereenigen van dezen Bundel hunne zwakke krachten hebben geleend. Voor wat or gebrekkigs in de voorstelling mogt bevonden worden, vraagt hun tekortgeschoten vermogen om verschooning; voor wat er groots en goeds in te vinden is, komt de eer toe alléén aan God.
Moge dat goede en groote, onder 's Hemels zegen, rijke vruchten voortbrengen in de gemoederen van het Nederland-sche Katholijke volk, bij elke plegtige kerklijke Feestviering, en alzoo ook dit Werk, met zoovele anderen, ruimschoots bijdragen tot de verheerlijking van Christus in zijne heilige Kerk, en ter zaligheid van allen, die zich noemen en beroemen naar en in zijn heiligen Naam.
vocm DEN- TWEBDErJ DRXJIC.
De rampzalige kanker, die heden ten dage aan het ziele-leven der volkeren knaagt, en voortwoekerend alle maat-schaplijke standen en betrekkingen dreigt te doordringen en te overheerschen, is ontegensprekelijk het Naturalisme, 's Menschen ingeboren werkkracht houdt zich nagenoeg uitsluitend met het stoflijke bezig; zoo zien we de geleerden, met al de begaafdheden van hunnen geest, zich bij voorkeur toeleggen op het nasporen en berekenen van de geheime krachten der stoflijke natuur; de fabriekant, de handels- en ambachtsman hunne gansche bedrijvigheid afrigten op het verwerven en vermeerderen van hunne stoflijke welvaart; en helaas! de meesten hunner als het hoogste goed stellen in het genieten der zinnelijke voldoeningen. Zoo is gaandeweg het leven der volken een bloot natuurlijk leven geworden, het bovennatuurlijk leven integendeel langzamerhand buitengeworpen. En toch is 's menschen bestemming eene bovennatuurlijke, en is zoowel zijn tijdelijk als zijn eeuwig geluk niet met de hoogere ontwikkeling van zijn natuurlijk, maar van zijn bovennatuurlijk leven innig verbonden. Daarom moet dat bovennatuurlijk leven weer aangekweekt, zijn invloed op het natuurlijk leven weer hersteld.
VOORREDE.
de verderflijke strekking van het naturalisme bestreden, de uitingen van liet maatscliaplijk en gezellig verkeer weer met den lioogeren geest van liet kerklijk leven doortrokken worden. Hoe en wanneer de burgerlijke jaargetijden elkander opvolgen, welk bijzonder vermaak ieder jaargetijde met zich brengt : daarvan weet een ieder te praten; maar welke de beteekenis is der kerklijke feestkringen, welke geest eigen is aan elk dier mystieke jaargetijden, en welke de gemoedstemming is die daaraan in het hart der geloovigen moet beantwoorden : dat is voor de meesten een gesloten boek geworde n. Hoe geheel anders was het daarmede in den goeden ouden tijd gelegen! quot;Welke levendige belangstelling betoonden toch onze voorouders in het bijwonen en medevieren der kerklijke plegtigheden! Hoe ijverig en zinvol trachtteden zij de indrukken daarvan in zich op te nemen! Met welke voorliefde, met welk geestlijk genot zorgden zij er voor die heilzame gewaarwordingen uit de kerk meê te nemen naar den huislijken haard, en daar in den familiekring voort te zetten, wat zij in de kerk aanschouwd, bemind en genoten hadden! Daarvandaan die vrome en vrolijke liederen, die in den zaligen Advent en Kersttijd aan de lange winteravonden eene hoogere wijding gaven; die roerende strofen, aan's Heeren bitter lijden toegewijd, die in den vastetijd den huislijken arbeid heiligden; die heilwenschen van Zalig Hoogtijd, welke de familieleden malkander op de hooge feestdagen als om strijd toestierden; daarvandaan al die overige godsdienstige gebruiken, die, onder verschillenden vorm, het burgerlijk leven omzoomden, doordrongen, veredelden, en
voorrede.
zoodoomle ouders eu kinderen, meesters en dienstboden on-gemerkt limine liooEcere besteininino; steeds lierinnerden!
O C3 O
Er moet dus gezorgd worden dat onze altijd oude en altijd nieuwe kerklrke teesteu hun vorigen heilzamen invloed herwinnen, en het, buiten den geest dier feestkringen, zich bewegend huislijk verkeer in en door dat hooger kerklijke leven wederom opgenomen worde. ïer bereiking van dit doel kan wel niets passender gevonden worden, dan de geloovigen meer met den zin, de natuur en den geest onzer kerklijke plegtig-heden en feestkringen vertrouwd te maken. Die meerdere kennis te verspreiden wordt dan ook op de eerste plaats beoogd door liet schoone boekdeel, waarvan de tweede uitgave door deze regelen wordt aangekondigd. De feestvierende kaïholijke kerk in nederland verlangt in waarheid te zijn een Huisboek voor Christlijke gezinnen. Alhoewel de inhoud van dit boek, wegens zijn populairen schrijftrant, voor dergelijk doel zeer geëigend bleek, was toch te veel kosten besteed aan diens uiterlijken vorm, eu kon het bijgevolg , wegens zijn betreklijk hoogen prijs, wel als kostbaar feestgeschenk zijn weg vinden onder de meer gegoede familiën, maar kwalijk een huisboek worden voor den gewonen burgerstand.
Opdat dan de feestvierende katholijke kerk in neder-land voortaan in ieders handen komen kunne en in eiken katholijken familiekring een huisvriend worde, hebben wij deze tweede uitgave zoo ingerigt, dat haar soliede uitstoffering en bevallig uiterlijke geen hindernis werd om den prijs aanzienlijk lager te stellen. De verblijdende uitbreiding, welke
VOORREDE.
de devotie van Jesus' heilig Hart en die van den heiligen Josef in de jongstverleden jaren te beurt is gevallen, heeft het ons mede ten pligt gemaakt de daarop betreklijke hoofdstukken op nieuw te laten bewerken en met rijkere kleuren op te luisteren.
Moge dan deze nieuwe druk, onder de hoede en voorbede van den allergelukzaligsten Josef, het hoofd der heilige Familie en den vermogenden Beschermheilige der katholijke Kerk, alom in den schoot der Christlijke huisgezinnen eene welkome opname vinden; opdat, gelijk wij het vurig wen-schen, de heerlijke krans onzer kerklijke feestgetijden weder worde wat hij voorheen, volgens Dom Guéranger, geweest is ; // de vreugde der volken, het licht der geleerden, liet boek der kleinen quot; !
Eer de zon, in den vroegen morgen, zicli in haren vollen glans aan de oosterkimmen vertoont, de duisternis van den naclit verdrijft, en licht, leven en vruchtbaarheid over den aardbodem uitspreidt, daagt het blijde morgenrood ten trans, om de komst van den lichtreus aan te kondigen en voor te bereiden. Zoo ook verscheen niet eensklaps in de wereld, Hij, die de Zon der Geregtighcid is; maar de komst van het Eeuwig woord des Vaders, dat voor ons is vleesch geivorden en onder ons heeft gewoond, de geboorte van den God-Mensch, die licht en leven brengt aan de zielen en haar door zijne genade vruchtbaar maakt voor den Piemel, werd voorafgegaan door de Oude quot;Wet, het morgenrood, als 't ware, van het Nieuwe Yerbond; en zij werd aangekondigd en voorbereid door een lange rij van Oudvaderen en Profeten : daarna eerst werd de Zaligmaker geboren; daarna eerst sprak God tot ons door zijn eigen Zoon, door ivien Hij alles heeft gemaakt, en dien Hij tot erfgenaam van alle volkeren heeft aangesteld,, nadat Hij reeds menigmaal en op verschillende wijzen tot onze vaderen door zijne Profeten gesproken had.
O]) het hooge feest van Kerstmis viert en herdenkt de Kerk de geboorte van onzen godlijken Verlosser. Maar, opdat wij het geluk, dat ons door Jesus5 komst beschoren is, beter zouden beseffen, wil de Kerk, dat wij ons, vóór het Kerstfeest, den voortijd, den tijd der verwachting herinneren; en dit is de eerste reden, waarom zij den Advent, — hetgeen zooveel wil beteekenen als den tijd, die de komst, adventns, van den Heiland vooraf gaat, heeft ingesteld. Daarom doet zij ons als-
1
VOORUEDE.
de verclerflijke strekking van liet naturalisme bestreden, de uitingen van het maatschaplijk en gezellig verkeer weer met den lioogeren geest van liet kerklijk leven doortrokken worden. Hoe en wanneer de burgerlijke jaargetijden elkander opvolgen, welk bijzonder vermaak ieder jaargetijde met zieli brengt : daarvan weet een ieder te praten; maar welke de beteekenis is der kerklijke feestkringen, welke geest eigen is aan elk dier mystieke jaargetijden, en welke de gemoedstemming is die daaraan in het hart der geloovigen moet beantwoorden : dat is voor de meesten een gesloten boek geworden. Hoe geheel anders was het daarmede in den goeden ouden tijd gelegen! quot;VTelke levendige belangstelling betoonden toch onze voorouders in het bijwonen en medevieren der kerklijke plegtigheden! Hoe ijverig en zinvol trachtteden zij de indrukken daarvan in zich op te nemen! Met welke voorliefde, met welk geestlijk genot zorgden zij er voor die heilzame gewaarwordingen uit de kerk mee te nemen naar den huislijken haard, en daar in den familiekring voort te zetten, wat zij in de kerk aanschouwd, bemind en genoten hadden! Daarvandaan die vrome en vrolijke liederen, die in den zaligen Advent en Kersttijd aan de lange winteravonden eene hoogere wijding gaven; die roerende strofen , aan 's Heeren bitter lijden toegewijd, die in den vastetijd den huislijken arbeid heiligden; die heilvvenschen van Zalig Hoogtijd, welke de familieleden malkander op c.e hooge feestdagen als om strijd toestierdeu; daarvandaan al die overige godsdienstige gebruiken, die, onder verschillenden vorm, het burgerlijk leven omzoomden, doordrongen, veredelden, en
voorrede.
zoodoende ouders eu kinderen, meesters en dienstboden ongemerkt hunne lioogere bestemming steeds herinnerden!
Er moet dus gezorgd worden dat onze altijd oude en altijd nieuwe kerklijke feesten hun vorigen heilzamen invloed herwinnen, en het, buiten den geest dier feestkringen , zich bewegend huislijk verkeer in en door dat hooger kerklijke leven wederom opgenomen worde. Ter bereiking van dit doel kan wel niets passender gevonden worden, dan de geloovigen meer met den zin, de natuur en den geest onzer kerklijke plegtig-hedeu en feestkringen vertrouwd te maken. Die meerdere kennis te verspreiden wordt dan ook op de eerste plaats beoogd door het schoone boekdeel, waarvan de tweede uitgave door deze regelen wordt aangekondigd. De feestvierende katholijke kerk in nederland verlangt in waarheid te zijn een Huisboek voor Christlijke gezinnen. Alhoewel de inhoud van dit boek, wegens zijn populairen schrijftrant, voor dergelijk doel zeer geëigend bleek, was toch te veel kosten besteed aan diens uiterlijken vorm, en kon het bijgevolg , wegens zijn betreklijk hoogen prijs, wel als kostbaar feestgeschenk zijn weg vinden onder de meer gegoede familiën, maar kwalijk een huisboek worden voor den gewonen burgerstand.
Opdat dan de feestvierende katholijke kerk in nederland voortaan in ieders handen komen kunne en in eiken katholijken familiekring een huisvriend worde, hebben wij deze tweede uitgave zoo ingerigt, dat haar soliede uitstoffering en bevallig uiterlijke geen hindernis werd om den prijs aanzienlijk lager te stellen. De verblijdende uitbreiding, welke
VOORREDE.
de devotie van Jesus' heilig Hart en die van den heiligen Josef in de jongstverleden jaren te beurt is gevallen, heeft het ons mede teil pligt gemaakt de daarop betreklijke hoofdstukken op nieuw te laten bewerken en met rijkere kleuren op te luisteren.
Moge dan deze nieuwe druk, onder de hoede en voorbede van den allergelukzaligsten Josef, het hoofd der heilige Familie en den vermogenden Beschermheilige der katholijke Kerk, alom in den schoot der Christlijke huisgezinnen eene welkome opname vinden; opdat, gelijk wij het vurig wen-schen, de heerlijke krans onzer kerklijke feestgetijden weder worde wat hij voorheen, volgens Dom Gucrauger, geweest is ; ,/ de vreugde der volken, het licht der geleerden , het boek der kleinen quot; !
Eer de zon, in den vroegen morgen, zich in haren vollen glans aan de oosterkimmen vertoont, de duisternis van den nacht verdrijft, en licht, leven en vruchtbaarheid over den aardbodem uitspreidt, daagt het blijde morgenrood ten trans, om de komst van den lichtreus aan te kondigen en voor te bereiden. Zoo ook verscheen niet eensklaps in de wereld, Hij, die de Zon der Geregtigkeid is; maar de komst van het Eeuwig woord des Vaders, dat voor ons is vleesch geicorden en onder ons heeft gewoond, de geboorte van den God-Mensch, die licht en leven brengt aan de zielen en haar door zijne genade vruchtbaar maakt voor den Hemel, werd voorafgegaan door de Oude Wet, het morgenrood, als 't ware, van het Nieuwe Verbond; en zij werd aangekondigd en voorbereid door een lange rij van Oudvaderen en Profeten: daarna eerst werd de Zaligmaker geboren; daarna eerst sprah God tot ons door zijn eigen Zoon, door vAen Hij alles heeft gemaakt, en dien Hij tot erfgenaam van alle volkeren heeft aangesteld, nadat Hij reeds menigmaal en ov verschillende vijzen tot onze vaderen door zijne Profeten gesproken had.
Oj) het hooge feest van Kerstmis viert en herdenkt de Kerk de geboorte van onzen godlijken Verlosser. Maar, opdat wij het geluk, dat ons door Jesus'komst beschoren is, beter zouden beseffen, Avil de Kerk, dat wij ons, vóór het Kerstfeest, den voortijd, den tijd der verwachting herinneren; en dit is de eerste reden, waarom zij den Advent, — hetgeen zooveel wil beteekenen als den tijd, die de komst, adventns, van den Heiland vooraf gaat, heeft ingesteld. Daarom doet zij onsals-
1
DE ADVENT.
dan in de H. Mis en in de andere openbare gebeden de taal alli
hooren der Profeten, die de komst des Yerlossers voorspellen; op
daarom ook herhaalt zij, zonder ophouden, de verzuchtingen ple
der Oudvaders naar de geboorte van den Messias. Daawwt G%
hemelen den Regtvaarclige; en gij, o aarde, open uwen hoezem Ca
en hreng den Verlosser voort, zoo klinkt het gedurig in de na(
kerklijke gezangen. Welaan, zoo luiden weêr andere gebeden, dit
laat ons den Heer en Koning, die weldra zal verschijnen, aan- Zo
hidden ; o Heer der rnagten, kom ons verlossen; o Gij, Zone wij
Gods , die op deze wereld zult komen, ontferm U onzer. bei
Wanneer nog maar acht dagen ons van het Kerstfeest T)e
scheiden, boor, daar verheft de Kerk des te luider hare stem scl:
en roept nu eens : o Wijsheid, kom ons den weg der voorzig- scl
tigheid leer en ; dan weder : o Leidsman van het huis van Is- da.'
raël, kom en verlos ons door uwen magtigen arm; en zoo du;
vervolgens slaakt zij eiken dag een dezer kreten van vurig vai
verlangen : o Wortel van Jesse, draal niet meer , maar kom dei
en verlos ons; o Sleutel van, David, kom open den kerker, en kk
ontsla het menschdom van zijne hoe jen; o Glans van het gei
eeuwig licht, kom en verlicht hen, die in de duisternis zit- vai
ten en in de schaduwe des doods; o Koning, o Verlangde der ooi
volkeren, kom en verlos den mensch, dien Gij uit het slijk mc
der aarde hebt gevormd', o Emmanuel, onze Heer en onze sm
Koning, kom, kom en verlos ons! En is nu, eindelijk , de Dc vóóravond van Kerstmis aangebroken, dan verkondigt zij in
jubeltoonen het blijde Feest en zingt, met vreugde en dank- mc
bare stem : morgen zal de hoosheid der aarde worden uitge- die wischt, en de Verlosser der loereld zal over ons heerschen, i kk Dit alles was op vele plaatsen nog niet genoeg voor het ? w-a
katholijke hart. Het was niet genoeg, dat het met de Oud- am
vaders en dc Profeten naar den Messias verzuchtte; maar ell
het had er behoefte aan, zijn verlangen ook nog te vereenigen hei
met de gezegende onder alle vrouwen, die het vurigst van bij
2
I
DE ADVENT, 3
il allen Jesus ' geboorte liacl verbeid. Vandaar liet gebruik, om,
; op den eersten der Quatertemperdagen in den Advent, eene
n plegtige Mis, Maria ter cere, te vieren. Deze Mis wordt de
gt;t Gulden Mis, of ook wol, omdat zij* met de woorden llorate
% Cali begint, de Rorate-Mh. genoemd. Het is nog duistere
ie nacht, als de klok de geloovigen ter Gulden Misse roept. En
i, dit is regt: want clan vieren wij den dag nog niet, waarop de
s- Zon der Geregtigheid voor het menschdom is opgegaan; maar
lt;,e wij herdenken nog dien bangen nacht van onwetendheid en bedorvenheid, waarin de wereld verkeerde vóór Jesus' komst,
t Be dag is echter nabij, waarop Maria Hem aan de aarde zal
n schenken. Hem, die het ware licht is dat in dc duisternis
r- schittert en alle mensch, die in de wereld komt, verlicht; en daarom is ook de Kerk-zelve, terwijl buiten haar alles nog
io duister is, heerlijk verlicht, en, als het ware, met een gloed
g van luister vervuld. Levendig wordt ons op die wijze de genade
m der Verlossing voor oogen gesteld. ïe midden van dien glans
•n klopt het hart dan ook dankbaarder voor de onuitspreeklijke
'.t genade, ons geschonken in Hem (m door Hem, die ons
t- van de duisternis des ongeloofs heeft bevrijd; en vuriger dan
■r ooit verzucht dan de ziel naar den oogenblik, wanneer zij niet
'k meer met de Moeder-Maagd naar de komst van den Heiland
',e smachten, maar zich met Haar in zijne geboorte verheugen zaL
c De Gulden Mis is de voorsmaak van Kerstmis,
n Geen wonder dus, dat de Gulden Mis, vroeger, zoo men
c- meent, met gulden letteren in de Misboeken geschreven, zoo
i- dierbaar aan het katholijke volk gebleven is. Bij het eerste | klokgelui komt alles op de been, jong en oud, rijk en arm, 3t | want bij de Gulden Mis wil ieder tegenwoordig zijn. Vóór alle
1- anderen, echter, boort men de varensgasten met blijdschap
tr elkander wekken, en vóór alle anderen spoeden zij ter kerke
n heen. Waaraan men dien ijver der scheepslieden, om het eerst
n bij dit Peest tegenwoordig te zijn, moet toeschrijven, kunnen.
DE ADVENT.
wij slechts gissen. Zou het misschien wezen, omdat zij, die zoo dikwerf en nog meer dan de herders, moeten waken, en toch niet het eerst bij de kribbe van Jesus werden geroepen, hiervoor eene vergoeding zoeken, en zich dus haasten, om ten minste het eerst bij Jesus' Moeder, bij die sterre der Zee, bij die zekere Haven der Zaligheid te zijn?
De Zon der Geregtigheid, die met Christus' geboorte voor •de wereld is verrezen, moet ook opgaan voor ieder Christen in het binnenste zijner ziel. Maar hoe zal het licht doordringen in een gemoed, dat de duisternis der genade bemint? Hoe zal een bovennatuurlijk leven het hart bezielen, dat, door de zonde gedood, zijnen doodslaap wil blijven doorsluimeren? Hoe zal het rijk der genade heerschen in hem, die onder den ijzeren scepter van satan en in diens slavernij wil blijven voortleven? Daarom roept de Kerk in deze dagen den zondaar toe : Hora ■est jam nos de sommo surgere. Het is nu tijd, om uit onzen slaap te ontwaken, ivant onze Terlossing is nader hij dan toen wijgeloovig werden. Zij spoort allen aan, om waardige vruchten voort te brengen, en aan de wereldsche vermaken vaarwel te zeggen; zelfs verbiedt zij, dat gedurende den Advent huwelijks -feesten gehouden worden. De Priester bezigt in dezen tijd geen ander gewaad dan het purperkleurige, hetgeen een teeken van boete en droefheid is. Daarenboven beval de Kerk vroeger, odat de geheele Advent een tijd van vaste en versterving zou ;zijn, juist gelijk de veertig dagen, die het heilig Paaschfeest voorafgaan. De vaste van den Advent duurde eertijds óók veertig dagen, en begon daags na het Feest van den H. Martinus. Het is daaraan toe te schrijven, dat, te dien tijde, liet H.Mar-tinus-feest veelal, zoo als thans, helaas, nog de Vastenavond, in losbandig vermaak werd doorgebragt. Later is de Advent tot vier weken, ter herinnering aan de 4000 jaren vóór Cliristus' geboorte, beperkt, en hierdoor vervielen de vermakelijkheden van Sint-Maartensdag, ofschoon men er ook heden ten dage
4
DE ADVENT.
nog overblijfsels van kan bespeuren, op vele plaatsen, waar, op den vóóravond van dien dag, vreugdevuren — sint-Maar-tens-vuurtjes genaamd — ontstoken en ommegangen met brandende fakkels gehouden worden. Ook de verpligting, om gedurende den Advent te vasten, bestaat hier te lande niet meer. Maar al heeft de Kerk hare wetten te dien aanzien veranderd, haar geest blijft toch dezelfde; (in, willen wij in dien geest binnendringen, dan moeten wij dezen heiligen tijd niet in vermaak en feestviering doorbrengen, maar gedurende die dagen met de zonde en met onze kwade neigingen breken, boetvaardigheid oefenen en in vurig gebed naar Jesus komst verzuchten, ten einde ons voor te bereiden, om het groote Kerstfeest waardig te vieren, en ons gemoed zóó te stemmen, dat alsdan Jesus door zijne genade ook in ons hart worde geboren.
LOFZANG CREATOR ALME SI DE RUM.
Zie, Schepper van het starrenheer, Der Christnen licht, genadig neer. En neig, van uit der zaalgen koor. Tot die Li smeeken, gunstig 't oor.
Gij, Jesus, die der helle magt Gebreideld hebt met hemelkracht, Gij bragt uit 's eeuwgen Vaders schoot Aan 't mcnschdom redding van den dood.
Gij kwanmt om onze zondeschuld. Als hemelsch toonbeeld van geduld. Als scluddloos offer hier op aard. Uit maagdelijken schoot gebaard.
5
UK ADVENT.
Maar nu, in heerlijkheid gesteld,
Wordt langs heel de aard uw Naam gemeld.
Daar Englen dartlen in uw licht,
En de afgrond voor uw aanblik zwicht.
Eu daarom knielen we in het stof,
En brengen, Regter, U den lof Met bede, dat uw magt ons hoed',
Waar 's vijands gruwelbende woedt.
Prijs, eere en glorie zij den Zoon,
Met Geest en Vader, aangeboón,
Alle dal zal gevuld worden, en alle herg en heuvel-zal worden gedeeld, en de kromme xcegeu zullen regt en de oneffen wegen effen worden ; en alle vleeach zal de zaligheid Gods zien. (Luc. 3. 4. 5. 6.)
Dit ziju dc profetische woorden , welke de Kerk in den Advent tot ons rigt, en die iu onze taal zeggen willen : bereidt u tot het ontvangen vau deu hemelschen Koning, die terstond tot u komen zal. Hij is heilig en geheel godlijk ! Niets onheiligs kan voor Hem bestaan! Daarom doet boetvaardigheid, en bekeert u van ganseher harte. Vernedert u voor God wegens uwe zoade; verandert ernstig vau voornemen en wandel; neemt andere gedachten en gevoelens aan; streeft naar alles, wat waarachtig, wat regtvaardig, wat behaaglyk en prijzenswaardig is.
Gij vindt woeste dalen in u: gebrek aan geloof, aan liefde tot God en aan blij vertrouwen. Vult deze dalen, wanneer Christus u tot zaligheid strekkeu zal I Gij vindt er bergen en heuvels ! Trotsehheid en blinde eigenliefde hebben ze opgeworpen. Slecht en sloopt zulke hoogten, wanneer Christus u tot zaligheid strekken zal! Gij vindt zoovele kromten, zoovele valsche grondstellingen in u, zooveel onzuiverheid en onredelijkheid in uwe bedoelin-
6
DE ADVENT.
gen, zoovele verkeerdheden in uw willen en handelen, en in het oordeel over beiden. Deze kromten moeten regt gemaakt, de sluippaden der booze lusten, de kromme wegen van huichelarij en menschen-behagen moeten verlaten worden, wanneer Christus u tot zaligheid strekken zal.
Er is in u ook veel ruw- hard- en oneffenheid, zooveel magt van onbetamelijke drift, zooveel vijandelijkheid, liefdeloosheid, toornen hoovaardigheid, zoo weinig liefde, zachtmoedigheid, mildheid en geduld. Zal Christus u tot zaligheid, zijne komst u ten zegen worden, ruimt dan deze steenen des aanstoots uit den weg, bedwingt u-zelven, trekt geduld, zedigheid, zachtmoedigheid en vredelievendheid aan. Al het ruwe moet worden effen en glad gemaakt!......
De genade van onzen God en Zaligmaker is aan alle menschen verschenen, ons onderwijzende, dat wij alle godloosheid en aard-sche lusten verloochenen, en matig, regtvaardig en godvruchtig in deze wereld leven moeten. Maar, wanneer wij ons niet van God laten onderwijzen, wanneer wij de godloosheid uiet verzaken, de kwade lusten niet beteugelen; niet matig, niet godvruchtig op aarde leven; wat kan het, wat zal het ons baten, dat de genade Gods van onzen Verlosser aan ons verschenen is? God heeft u geschapen zonder u, zegt de II. Augustinus; maar u verlossen zonder u, u goed en regtvaardig maken zonder u, u eeuwig gelukkig doen worden zonder u : neen, dat zal Hij niet.
Ziedaar een woord, der behartiging ovcrwaardig.
7
—
Hoe lang eu lievig, vóór drie eeuwen, de staatsstorm, die destijds Europa doorwoedde, ook ons vaderland schokte, en uit den boom van ons volksleven menigen fraaijen tak wegsloeg, tocli lag de wortel van dien stevigen stam te diep in den bodem der bevolking gevestigd, dan dat er niet menige twijg krachtig bleef voortleven, waaraan zich gedurig frissche bladeren vertoonen, die vrolijk wederkeeren, van jaar tot jaar. Welke verdeeldheid er, in Nederland, op godsdienstig gebied, moge gerezen zijn, tusschen broeders en zusters, vroeger zoo innig door den band van een-zelfde geloof vereenigd, en welk eene betreurenswaardige klove er moge ontstaan zijn, tusschen hen, die in den schoot der grijze Moederkerk bleven voortleven, en hen, die haar verlieten, zoo zijn er toch spranken der oude eenheid in den boezem onzer bevolking levendig blijven voortbestaan, en daaronder behoort vooral de Feestviering van den VI. December, dc dag van Sint-Nicolaas, om zoo te spreken, den meest-populairen Heilige, alom door do Katho-lijke Kerk, in geheel de christen-wereld, kinderlijk-blijde herdacht, en dit niet alleen in den onschuldigen kring der jeugd, maar ook te midden van volwassenen, bejaarden, hoogbed.iag-den, ja, tot zelfs achtbare grijzen toe.
Zoo dan viert heden het gaasch land, de Katholijk, de Protestant, dc Israëliet, in broederlijke eendragt, den S'.nt-Nicolaas, een feestdag van banket, suikergebak en allerlei lekkernij. Weinig gezinnen blijven daarbij achter. Niemands hart leeft toch zóó afgezonderd van het menschdom, of hij heeft hier of daar een petekind, een vriend of een bekende.
SIST NICOLAAS.
aan wien, in zijnen naam, de heilige Bisschop een geschenk te bezorgen heeft; en zelfs de armen, wier ellende velen op dezen dag bijzonder gedenken, genieten het hunne van de al-gemeene vreugd, en verlustigen zich in het schouwspel, wat de bont-versierde winkels en de buitengewoon levendige en helder verlichte straten opleveren. Alleen zeer enkele familiën van germaamschen oorsprong doen niet, of slechts ten halve mede. Zij wachten het Kerstfeest af, om in hunne binnenkamers , en hier en daar in den winkel van een hunner Landes-leute, meteen kerstboompje, een variant op hetzelfde feest te leveren, dat, met kindervreugd ten doel, door groot en klein wordt gevierd. Hun kerstboompje wil echter bij ons niet populair worden, en blijft altijd iets partikuliers, waaraan het nationaal karakter ontbreekt. De hollandsche Sint-Nicolaas heeft nog niets van zijn eeuwen-ouden luister verloren, en is er verre van af, zich door duitsche kerstboompjes te laten dringen van zijn troon. Er zijn lieden geweest, die zicli de moeite hadden gegeven, de betreklijke waarde der beide feesten met elkander te vergelijken, om daaruit op te maken, welk de voorkeur verdiende : ijdel onderzoek! Sint-Nicolaas behoudt zijn rang niet, omdat zijn gedenkdag in hooger aanzien behoort te staan dan liet Kerstfeest, maar alleen omdat de viering daarvan een geheel hollandsch karakter heeft, ^s Lands wijs. Lands eer.
Niet altoos werd de Feestdag van St. Nicolaas enkel gevierd met koek en banket: in lang vervlogen tijden was liet een Icerk-lijke feestdag. De heilige Bisschop was de patroon van Amsterdam, en in de dagen, toen alle steden en gemeenten heffeest van haren Schutsheilige met de grootste geestdrift indachtig waren, bleef het kerklijk leven niet besloten binnen de enge muren vaneen gebouw, maar verspreidde zijne krachtige sappen heinde en verre naar buiten. Zoo kwam die eigenaardige viering-van den St. Nicolaasdag, welke wij thans beleven, in de wereld. Naast de godsdienstige vereering in dc bedehuizen, onstond
9
SINT NICOLAAS.
een familiefeest, dat weldra populair werd en, in andere kringen dan de kerklijke overgeplant, eenigzins van aard veranderde, maar tocli zijn oorsprong niet ontrouw werd, en altijd duidelijk de kenmerkende eigenscliappen van den Heilige, namelijk milddadigheid en liefde jegens de kinderen bleef vertoo-nen. Toen Amsterdam van een lioop vissclierslmtten een stedeke, van een stedeke eene groote stad, en, eindelijk, de grootste, rijkste en invloedrijkste stad van de Vereenigde Nederlanden werd, verspreidden zicli haar zeden en gewoonten over het gansehe land, en ongemerkt en langzamerhand vierde men op alle punten het Feest van haren Patroon. Het is waar, de moker des beeldstorms had zijn beeld verbrijzeld, maar in het hart des volks bleef het levendig en geliefd; en, ofschoon het Neder-landsch volk gedurende drie eeuwen het bisschopskleed niet meer op zijn boden aanschouwd had, was het, toen het weder verscheen, er toch bekend en populair. De populariteit van St. Nicolaas had het in eere bewaard.
Thans denkeu bij het St. Nicolaasfeest zeker weinigen aan zijnen oorsprong. Het is een algemeene vreugde geworden, waar wij trouwens niets tegen hebben in te brengen. Onschuldige en opgeruimde vrolijkheid heerscht heden avond onder menig dak. Hier en daar treedt een goedhartige peetoom of een oude huisknecht, vermomd en met een mijter en staf getooid, het huisvertrek binnen, neemt deze gelegenheid waar, om den kleinen, wegens hunne meest in het oog loopende gebreken, de les op te lezen, maar eindigt altijd, — der legende over St. Nicolaas' gulhartigheid getrouw,—met eene rijklijke uit-deeling van geschenken. Menigeen laat hem vergezellen door een ander personaadje, een Neger, die onder den naam Vleier, mijn knecht, niet minder populair is dan de heilige Bisschop-zelf, en met hem verschijnt, als de jeugdige stemmen aan het slotvers gekomen zijn van het liedje, hetwelk zij onder den schoorsteen zingen :
10
oIXT N1COI.AAS.
Sint Niklaas, goed, lieilig man!
Trek je beste tabbert au,
Rij cl er mee naar Amsterdam,
Yan Amsterdam naar Spanje,
Appeltjes van Oranje, enz.
En zoo zeer valt dit Feest in den geest onzer natie, dat de volwassenen ijverig zorgen, dat liet niet enkel tot de kinderen blijft bepaald. Vrienden wisselen op dien dag hunne geschenken, en menigeen neemt deze gelegenheid waar, amp;m eene uitverkorene, onder een doorschijnend anoniem, een hulde te brengen , die altijd gunstig ontvangen wordt.
Kogtans, hoewel de meesten, die heden van ganscher harte het St. ^Nicolaaamp;feest, op deze of dergelijke wijze, vieren, niets van zijn oorsprong willen weten, valt die oorsprong toch niet te miskeiuiBii. De vereering van den weldadigen Heilige moet in vroeger eeuwen wel warm en hart lijk zijn geweest, om nu nog zulke biwle sporen na te laten. Wij gelooven dan ook, dat andere feiten, die even duidelijk inliet oog vallen, maar minder iiaanwkeurig hunne eerste aanleiding vertoonen, welligt tot dezelfde oorzaak terug te brengen zijn. Do vereering van de Heiligen, in vroeger eeuwen, uitte zich vooral in navolging hunner deugden. Eu zou liet niet waarschijnlijk wezen dat die christlijke deugd der weldadigheid, waardoor onze Hoofdstad zicli te allen tijde onderscheiden heeft, en waardoor zij in onze dagen niet minder krachtig dan vroeger blinkt, haar grond vindt in den eerbied en de bewondering, welke hare bewoners voor de schoonste eigenschap van hun Patroon steeds hebben bewaard. Ons is althans het denkbeeld immer gemeenzaam geweest, dat wij, naast het gewone jaarlijksche volksfeest, in die traditionele deugd der milddadigheid nog een ander en luistrijker gevolg hadden te aanschouwen der vroegere vereering van St. INicolaas.
11
SINT NICOLA AS.
LOFZANG.
Heden steeg hij, die Belijder,
wien de Volken de eerekroon Juichend brengen, van deze aarde
zalig in zijn hemeltroon.
Vroom, ootmoedig, kniseh, en ijverig
strijdend voor des Heeren zaak. Bleef hij trouw den pligt volbrengen
van zijn opgenomen taak.
Door zijn deugd en voorbeeld tevens
keert in 't uitgeput gemoed Van den strijder Gods weêr veerkracht
en verhoogde zielegloed.
Daarom ook stijgt uit ons midden dank en jubel hemelwaart.
Strekt zijn beê ons tot een voorspraak
bij den pelgrimstogt op aard r Dan toch wordt de lof behaaglijk
in der hemelingen oor,
Dien wij der Drieëenheid brengen, nu
en eeuw bij eeuwen door. Amen.
De behoeftige draagt in zijne haad de schatten des Hemels : want alles, wat hy ontvangt, legt hij in den Hemel neder, v.en-einde het op aarde niet verga. De hand van den arme is de schatkamer van Christus, want Christus-zelf neemt dat alles aan, wat de arme ontvangt. Geef dan, o mensch, wat aarde aan den arme, opdat gij daarvoor den Hemel erlanget; geef een stuiver, om een koningrijk te gewinnen; geef den arme, opdat
12
SINT NICOLAAS.
13
gVj aan u-zelven gevet: want gij zult alles hebben, wat g\j den arme hebt gegeven, terwjjl alles, wat gy hem zult hebben geweigerd, het aandeel van een ander worden zal. God roept u toe : Ik wil barmhartigheid. Wel nu, die aan God weigert, wat Hij vraagt, die wil ook, dat God hem weigere, wat hij-zelf verlangt. O mensch, God vraagt u niets voor zjjn geluk .masr enkel voor het uwe; hij vraagt, dat gij aardsche barmhartigheid zoudt oefenen, opdat Hij u daarvoor hemelsche barmhartigheid schenke. Want ook in den Hemel is barmhartigheid, en tot deze geraakt men door op aarde barmhartigheid te oefenen.— Eens zult gij voor Gods regterstoel verschijnen; neem u dus tot voorspreekster de barmhartigheid, want zq zal u daar kunnen verdedigen. Hg waehte gerust op vergeving en twijfele niet aan de vrijspraak, hij, die zeker is, dat de barmhartigheid z\jne zaak bepleiten zal. Want de barmhartigheid komt niet alleen het regtsgeding voor, maar in dit leven her-■roept zij ook het vonnis en spreekt de veroordeelden vrij. Dit leert ons de geschiedenis der inwoners van Ninive. Zij waren veroordeeld, ter straffe overgeleverd, en zouden den dood sterven ; maar zóó krachtdadig verdedigde hen de barmhartigheid , dat God liever zijn oordeel introk, dan dat Hij iets aan de barmhartigheid weigeren zou. Broeders, verwerft u dan barmhartigheid, door barmhartigheid te oefenen jegens de behoef-tigen, opdat gij verzekerd moogt zgn, de straffen te zullen ontgaan en de zaligheid te bekomen. Zalig zjjn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid ontvangen. Te vergeefs, integendeel, hoopt hg op barmhartigheid in den Hemel, die hier op aarde geen barmhartigheid geoefend heeft.
—«ogt;—«—
Is liet regtmatig en billijk, dat wij God in zijne Heiligen loven; dat wij God danken voor de genade, aan de Heiligen, hier beneden, en voor de glorie, hier boven, gesclionken; dat wij hulde brengen aan hen die, op eene schitterende wijze, over de wereld, den duivel en het vleesch hebben gezegevierd; dat wij hunnen heiligen levenswandel plegtig herdenken, om ons tot het navolgen hunner deugden op te wekken, en dat wij de voorspraak van die vrienden des Heeren, met vertrouwen, inroepen, dan is het, voorzeker, ook regtmatig en billijk , dat wij op even zoo, maar tevens op eene meer bijzondere en meer verheven wijze. Haar vereeren, die de Koningin der Heiligen is, en die verre boven alle andere gelukzaligen, ja, zelfs boven alle koren der Engelen, in eer en glorie verheven staat.
De Kerk, van deze waarheid diep doordrongen, heeft, om die reden, aan de vereering van .Tesus' Moeder niet éénenkelen dag, maar een reeks van feesten toegewijd, waarop achtervolgens de geheimen van haar heilig leven, en de voor-regten, haar door God geschonken, plegtig worden herdacht en gevierd.
Het eerste feest, Maria ter eere, dat in het kerklijk jaar voorkomt, is het feest Harer Onbevlekte Ontvangenis; een feest, gehaat door allen, die den schoot der grijze Moeder-kerk hebben verlaten, maar dierbaar aan het katholijke hart.
Waarin bestaat het geheim der Onbevlekte Ontvangenis,
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS VAN MARIA. 15
dat op dezen dag wordt gevierd? Welk voorregt is het, dat door ons in Maria erkend wordt, wanneer wij zeggen, dat zij zonder zonde ontvangen is ? Pit voorregt, aan Maria alléén geschonken, bestaat niet hierin, dat zij, bij hare geboorte, zondenvrij de wereld is binnengetreden; noch ook dat zij, gelijk de Voorlooper des Verlossers, in den schoot harcr moeder van de erfzonde is gereinigd; maar, noemen wij Maria onbevlekt ontvangen, dan beduiden wij daardoor, dat de smet der erfzonde nooit op haar heeft gekleefd; dat zij nooit, zelfs geen enkel oogenblik, een kind van gramschap is geweest, maar, integendeel, van af het eerste oogenblik, dat zij in den moederschoot werd ontvangen, rein, vlekloos, schoon, heilig, ver-vnld met de heilignaakende genade en een voorwerp van Gods welbehagen was. \oorzeker, ook op haar, als kind van Adam, moest, gelijk op alle andere menschen, Adams zonde overgaan , en de smet dier zonde, welke wij als een treurig erfdeel van onzen eersten vader, mede ter wereld brengen, zou ook hare ziel hebben bezoedeld, indien zij niet door eene bijzondere genade, daarvan bevrijd gebleven was. Neen, haar voorregt komt niet van de natuur, maar van de genade, en dus, van het Yleesch geworden Woord, dat de bron is van al het goed, wat wij in de orde der genade ontvangen. Jesus is ook haar Middelaar en haar Verlosser : want er is maar één Middelaar Gods en der menschen, de mensch Christus-Jesns. Maar, er zijn twee wijzen van verlossing, gelijk de H. Augustinus, te regt, opmerkt: eene, wanneer men hem opbeurt, die reeds gevallen is; en eene andere, wanneer men iemand belet te vallen. De tweede wijze van verlossing is de edelste en de volmaaktste, en juist daarom, zegt. de H. Bonaventura, heeft de Allerhoogste deze wijze verkozen, om de Allerheiligste Maagd te verlossen. Hij bevrijdde de gezegendste der vrouwen van de schande der zonde, door de zonde haar niet te laten genaken; terwijl Hij alle anderen slechts redt, door hen van do zonde.
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
die aan hunne ziele kleeft, te zuiveren en te ontslaan. De prikkel der zonde heeft alle kinderen van Adam gewond, al-leen-Maria niet. Gelijk eene zuivere lelie in het midden der doornen, zoo staat Maria-alléén rein, vlekloos en ongeschonden, te midden van liet zondige menschdom. En, geen wonder! Want Maria was bestemd, om de geliefkoosde Dochter des Vaders, de Moeder van den Zoon, en de Bruid te zijn van den H. Geest. Eu hoe zou zij in die naauwe, in die drie-dubbele betrekking tot de aanbidlijke Drieëenheid hebben kunnen staan, indien alles in haar niet buiten mate heilig, indien zij ooit, al ware het maar één oogenblik, door de zoude bevlekt en een voorwerp van Gods gramschap geweest ware ?
Als onbevlekt werd dan ook Maria aan de wereld verkondigd , toen God, voor de eerste maal, aan den gevallen mensch een Redder beloofde. Ik zal vijandschap stellen tusschen u en de vrouw, zoo sprak de Heer tot de helsche slang, in het paradijs : tusschen uwe kroost en het hare. Zij zal u den kop verpletten. De vriendschapsband, die den mensch met den duivel verbindt, is de zonde; maar tusschen Maria en den duivel kou nooit vriendschap bestaan; in haar kon dus nooit de zonde zich bevinden, omdat de Eeuwige God-zelf vijandschap tusschen haar en Satan heeft gesteld. Zij kon door den Duivel niet overwonnen worden, want zij-zelve moest Satan overwinnen en zijn hoofd verpletten; zij kon dus nooit met de boeijeu van Satan, dat is met de ketens der zonden. al ware het slechts voor één oogenblik, worden belast!
Ook als onbevlekt werd Maria door den Aartsengel Gabriël begroet, met deze beteekenisvolle woorden : Gij zjt vol van genade. Want, wat beteekent dit anders-, dan dat Maria niet alleen een overvloed, maar de volheid der genade ontvangen heeft. En, is dit zoo, dan ontbreekt haar niets in de orde der genade, ook niet het voorregt, om van de erfzonde bevrijd te zijn.
16
VAN MAMA.
Na. den Aartsengel, hebben achttienhonderd jaren Maria als de genadevolle begroet, en, bewust van hetgeen in deze woorden ligt opgesloten, hare Onbevlekte Ontvangenis erkend, geprezen en geëerd. Van af de Apostolische tijden, vanaf een H. Dionysius van Alexandrië en een H. Martelaar Justinus, tot aan Ambrosius en Augustinns, en van af deze wederom tot aan Bruno en Anselmus, verkondigden de Kerkvaders onophoudelijk dit groote voorregt van Maria; en schijnt ook al een of ander zich daartegen te verklaren, dan is dit slechts in schijn, wezenlijk is zulks nooit. Zóó diep was in alle gemoederen deze waarheid geworteld, dat de algemeene Kerkvergadering Tan Trente, na de leer der Kerk, aangaande de Erfzonde, te hebben verkondigd, er behoefte aan had, om de verklaring af te leggen : dat het Concilie niet beoogde, in zijn Dekreet over de erfzonde, de Heilige en Onbevlekte Maagd Maria, de Moeder Gods te begrijpen.
Dat het geloof aan de Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd te allen tijde algemeen was, blijkt overigens overvloedig uit de liturgie van den H. Basilius, gelijk ook uit die aan den H. Jacobus en aan den H. Marcus worden toegeschreven en van oudsher in de Oostersche kerk werden gebruikt. De feestviering der Onbevlekte Ontvangenis, die reeds algemeen was in het Oosten, en, van af de tiende eeuw, ook in het Westen bestaat, levert hiervan een nieuw bewijs. Verhieven zich ook al eens, in later tijden, enkele stemmen, die, — uit valsche opvattingen daartoe gebragt — dit groot voorregt van Maria wilden ontkennen, de Kerk stoorde er zich niet aan : zij bleef in hare gezangen Maria prijzen als de Onbevlekte Maagd, als de geheel-schoone, in loelke men geen riek kan bespeuren, als de gesloten tuin, waarin de magten der hel nooit zijn binnengedrongen, als de verzegelde hrov, waarin Satan nooit zijn vergif heeft kunnen uitspuwen. Middelerwijl Romers Opperpriesters, onder bedreiging der kerklijke
2
17
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
straften, verboden de Onbevlekte Ontvangenis der H. Moeder-Maagd aan te randen, werden van alle kanten kerken ingewijd onder aanroeping der Onbevlekte Maagd; talrijke Bisdommen werden onder hare bescherming gesteld, en plegtiger dan voorheen werd alom dit schoone feest gevierd. Alleen in de laatste vijf-en-twintig jaren verzochten niet minder dan drie honderd Bisschoppen of religieuze Orden de gunst, om openlijk, in de Litanie van Lorette en in de Praefatie bij de H. Mis, Maria als onbevlekt aan te roepen en te prijzen. Dat die vergunning aan niemand werd geweigerd, behoeft wel niet te worden gezegd.
Terwijl alzoo het godvruchtig geloof aan de Onbevlekte Ontvangenis in het Oosten en in het Westen, verre van dooiden loop der eeuwen te verzwakken, zich integendeel, luider en luider openbaarde, het vieren van dit geheim sints eeuwen algemeen was geworden, en al lang (bijzonder sedert de Constitutie van Alexander VII.) geen enkele stem zich meer tegen deze waarheid verhief, bleef er voor het katholijk hart niets meer te wenschen over, dan dit Leerstuk, tot dusverre nooit als geloofspunt voorgesteld, als dusdanig, op eene pleg-tige wijze, aan de kinderen der Kerk mogt worden verkondigd. Op den 3. Februarij 1819, zond Pius IX. van uit Gaëta, waarheen de Revolutie hem gedwongen had de wijk te nemen, een rondgaanden brief aan alle Bisschoppen der wereld, waarin aan ieder hunner in het bijzonder werd afgevraagd, welke de gevoelens waren, die hen en de hun toevertrouwde kudde jegens de Onbevlekte Ontvangenis bezielden, en of zij, zoo wel als de hun ondergeschikte geloovigen, waarlijk verlangden, dat eene dogmatische uitspraak over dit Leerstuk zou worden gedaan. Tevens beval Z. H. dat overal openbare gebeden zouden worden voorgeschreven, om het licht des II. Geestes af te smeeken. Meer dan zes honderd Bisschoppen beantwoordden weldra den Pauslijken brief; en, ofschoon enkelen hunner
18
VAX MAMA.
19
eenig bezwaar opperden over de tijdigheid dezer dogmatische uitspraak of over den vorm daarvan, zoo waren zij het nogtans allen ééns, om, in hunnen naam en in den naam der hun toevertrouwende kudde, getuigenis af te leggen van hun geloof aan en hunne godsvrucht jegens de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Na rijplijk alles voor God te hebben overwogen en de Kardinalen der Heilige Roomsche Kerk te hebben geraadpleegd, riep de Paus de Bisschoppen der wereld naar Eome, teneinde een laatste maal met zijne Broeders in het Bisschopsambt te beraadslagen, en, in hunne tegenwoordigheid, Maria's Onbevlekte Ontvangenis als geloofspunt plegtig vast te stellen. Op de stem van Pius hadden talrijke Bisschoppen uit Italië, Frankrijk, Duitschland, Nederland, België, Engeland, Ierland.. Spanje, Portugal, Griekenland, America, Indië, China, en zelfs uit Oceanië zich naar Rome, het middenpunt der Christen-Eenheid , begeven, om uit den mond van den Opvolger van Petrus de gewenschte uitspraak te vernemen. Nederland was bij die grootsche vergadering door Mgr. Zwijsen, Aartsbisschop van Utrecht, Mgr. van Genk, Bisschop van Adras. i. p. i. Coadjutor van den Bisschop van Breda, en Mgr. Yrancken, Bisschop van Colophon i. p. i, Vicarius Apost. van Oost-Indië vertegenwoordigd. Tiet was den 8. December van het jaar onzes Heeren 1854, op den dag, aan de feestviering der Onbevlekte Ontvangenis van Maria toegewijd, dat de langverbeide uitspraak zou plaats hebben. Hij zal ten eeuwigen dage in de Jaarboeken der Kerk en in de dankbare harten der geloovigen aangeteekend blijven, die zegenrijke en merkwaardige dag! De Kardinalen, de uit alle landen zaamgekomen Bisschoppen, de Generaals der Kloosterorden en de Magistraat van Rome waren in de groote St. Pieters-Kerk vergaderd, en rondom 's Pausen troon geschaard, terwijl eene onafzienbare menigte zich in de onmetelijke ruimte van dit Kerkgebouw verdrong. Zijne Heiligheid zelve droeg het H. Misoffer op. Nadat het Evangelie,.,
20 ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
eerst in liet Latijn en daarna in liet Grieksch gezongen was, naderde de Deken van liet H. Collegie der Kardinalen, Z. Em. de kardinaal Macclii, vergezeld van de Dckeueu der aanwezige Aartsbissclioppen en Bisschoppen, tot den Pauslijken troon, en verzocht Zijne Heiligheid den Hemel en de aarde te verblijden, door de Onbevlekte Ontvangenis van Maria als geloofspunt uit te spreken. Zijne Heiligheid willigde zijn verzoek in, doch wilde nogmaals, alvorens tot de uitspraak over te gaan, het licht des H. Geestes afsmeeken. Nu weerklonk ouder de grijze gewelven van St. Pieter het eeuwen-oude Vmi Creator, dat door duizeudeen duizeude monden uitgegalmd werd. Toen de laatste tooneu van dezen Lofzang langzaam wegstierven, verhief Pius zijne stem, en las, te midden eener plegtige stilte, het leerstellig Dekreet af, terwijl hij, niet minder dan de aanwezigen, diep getroffen en van vreugde opgetogen was. // Na den H. Geest met vurige gebeden te hebben ingeroepen, ,/ zoo sprak de Paus, en onder diens ingeving, doen wij uit-n spraak, verklaren en bepalen — ter eere der Heilige en n ondeelbare Drieëenheid, ter verheerlijking der maagdelijke „ Moeder Gods, ter verheffing van het katholijk geloof, en tot n gewin der christlijke Godsdienst, uit kracht des Gezags van // onzen Heer Jesus Christus, der heilige Apostelen Petrus en // Paulus, en van ons-zelven, — dat de Leer, houdende, dat de ,/ allerzaligste Maagd Maria in het eerste oogenblik barer Ont-7/ vangenis door eene bijzondere genade en voorregt van wege n den almagtigen God, uit aanmerking der verdiensten van ,/ Jesus, den Verlosser van het menschlijk geslacht, van alle // smet der erfzonde ongeschonden werd gevrijwaard, door God // geopenbaard is, en diensvolgens door alle geloovigen vastlijk „ en standvastig geloofd moet worden. Bijaldien derhalve, wat n God verhoede, sommigen het wagen, in hun hart een strijdig u gevoelen met hetgeen wij bepaald hebben, te koesteren, zoo u mogen zij vernemen en voortaan weten, dat zij door hun
VAN MARIA.
n eigen oordeel zijn verdoemd, in het geloof schipbreuk geleden n hebben, en van dc eeulieid der Kerk afgevallen zijn, en dat // zij, door die daad-zelve, in de door liet regt vastgestelde // straffen vervallen, zoodra zij zicli vermeten, om wat zij in n hun hart strijdigs koesteren, door woorden of in gesuhriftei; // of op eenigerlei andere uiterlijke wijze te kennen te geven. quot;
Zoodra Zijne Heiligheid het Dekreet had afgelezen, bragt het kanon-gebulder van den Engelenburg die blijde mare aan Rome en aan geheel de katholijke wereld over. Gelijk eertijds de Vaders van licit Concilie van Chalcedonië, bij het liooren van den 1 eerstclligcn brief van den H. Leo, uitriepen : Petrus heeft door Leo gesproken; zóó denken, zóó gelooven ivij: de banvloek zij or er hen, die zoo niet gelooft, evenzoo dachten en spraken in hun binnenste de Vaders der Christenheid, toen zij 's Pausen uitspraak vernamen. En naauwelijks waren quot;zij in hunne Bisdommen teruggekeerd, of' zij verkondigden luide de uitspraak van Pius, en slechts eéne stem werd gehoord, die van het Oosten tot het Westen, van het Noorden tot het Zuiden, weerklonk : Credo, zóó gelooven wij. En die stem, liet was de stem der geheele katholijke Kerk.
Eens, in vroeger eeuwen, had een ketter, met name Xesto-rius, aan Maria den titel van 'Moed.er Gods betwist. De alge-meene Kerkvergadering van Ephese doemde den ketter, en verkondigde aan allen, dat het geloof gebiedt, Maria als de Moeder Gods te erkennen en te eeren. Zoodra het katholijke volk van Ephflsc. de uitspraak vernam, gaf het zich aan eene onbeschrijflijke blijdschap over, en ontstak bij alle huizen en plaatsen vreugdevuren, ten teeken zijner blijdschap en van zijn geluk. Dit was ook nu het geval te Home, doch niet te Rome-alleen, maar de geheele wereld door. Alle kinderen der katholijke Kerk, die uit den mond hunner Bisschoppen de blijde tijding vernamen, dat Pius eene leerstellige uitspraak over de Onbevlekte Ontvangenis van Maria had gedaan, waren van
21
22 ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
vreugde opgetogen, omdat de Opperpriester eene nieuwe hulde aan liunue beminde Moeder had gebragt, en eene nieuwe parel gehecht had aan hare glansrijke kroon. Het was hun dan ook niet genoeg, te alle plaatse te herhalen : Credo, wij gelooven, wat Petrus ons door den mond van Pius heeft geleerd, maar zij moesten lucht geven aan de gevoelens van hun hart, en daarom werden overal, waar godvruchtige en godsdienstige gevoelens zich in het openbaar mogen vertoonen, groote feest-lijkheden aangerigt, plegtige processiën gehouden en schitterende verlichtingen aangebragt. Zulks was ook hier te lande het geval in Roermond's Diocees, terwijl elders de vreugde der Katholijken zich binneu de kerkgebouwen moest bepalen, maar «daarom toch niet minder levendig en hartlijk werd geuit.
Te midden van al dat vreugdegejuich, vernam men de grafstem van het Jansenismus niet, dan om er zich over te beklagen , dat het niet geraadpleegd was, en de verklaring afleggende, dat het zich aan de gedane uitspraak niet wilde onderwerpen. Dat een eu ander kon geen verwondering baren, want buiten de katholijke Kerk is geene liefde voor Maria, en zij, die zich buiten de Kerk bevinden, zijn er alléén buiten, omdat zij weigeren, zich aan het Gezag, door Christus Jesus ingesteld, te onderwerpen. Helaas, die ongelukkigen! zij verbeelden zich, tot de katholijke Kerk te behooren, omdat zij zich-zelven eu katholijk en roomsch noemen, maar zij vergeten, dat de katholijke Kerk hen niet onder hare kinderen telt, dat de Paus van Eome het banvonnis tegen hunne Bisschoppen uitspreekt, eu dat zij derhalve geene ledematen der Kerk, maar slechts takken zijn, die van den stam afvielen en daar liggen verdord.
Krachtiger weêrkklonk, voor een oogenblik, om echter ook weldra magteloos weg te sterven, de stem des Ongeloofs, dat door deze uitspraak innig verbitterd was. Zij, vooral, die onder een schijn van godsdienst en christlijkheid huune valsche leerstellingen verbergen, zij, die, op den weg van een alles ver-
VAN MARIA.
23
nielend Eationalismus, den val van liet men schdom, de Erfzonde, de Verlossing, de noodzakelijkheid des Doopsels, enz. loochenen, en zich nogtans als verlichte katholijken durven voordoen, waren uitermate verbolgen : zij slaakten een kreet, die naar het gehuil der razernij geleek, omdat hun de maskers werden afgerukt, en de Kerk, bij en door het verklaren der Onbevlekte Ontvangenis van Maria, luide aan de wereld als hare onveranderlijke Leer de waarheden verkondigde, die, door deze leeraars van het Ongeloof worden ontkend. Trouwens, is Maria-alléén onbevlekt en van de erfzonde bevrijd, dan zijn alle anderen met zonden besmet de wereld ingetreden, dan moet men Adams val en de erfzonde erkennen, dan is er behoefte aan Verlossing, dan blijkt de noodzakelijkheid des Doopsels. Lang, maar altijd tevergeefs, had het Ongeloof gehoopt, dat de Kerk, alsof deze slechts eene menschlijke leer verkondigde, een of ander geloofspunt zou loslaten, of in het een of ander punt van het geloof aan verandering zou toegeven. Alle eeuwen hebben beurtelings die verandering van leer aan de Kerk gevraagd, maar telkens heeft zij geantwoord: ik verander niet, omdat ik van God kom en God eeuwig en altijd onveranderlijk dezelfde is. En ditzelfde antwoord gaf de Kerk aan het Ongeloof van onzen tijd, op den onvergetelijke!! dag van den 8. December, 1854! En dit was de reden, waarom het in woede werd ontstoken door eene uitspraak, die alle geloovige harten met blijdschap, met vreugde en geluk had vervuld. Doch laat ons de oogen van dat zwart tafereel afwenden, om ons nogmaals met den Opperpriester te verblijden, om nogmaals zijne stem te vernemen, en door zijne woorden onze godsvrucht tot de Onbevlekte Moeder-Maagd verlevendigd te zien. ,/ Onze // mond — zoo roept Pius uit, bij het slot der overschoone ;/ Bulle, die de leerstellige verklaring der Onbevlekte Ontvan-// genis van Maria bevat; — onze mond is met vreugde en // onze tong met jubel vervuld, terwijl wij Christus, onzen
2 1- ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
// Heer, onzen nederigsten en innigsten dank betuigen en // immer toebrengen zullen, omdat Hij ons, niettegenstaande „ onze onwaardigheid, de bijzondere gunst verleend heeft, dat u wij deze eer, glorie en lof aan zijne allerheiligste Moeder n mogten aanbieden en toekennen. Wij voeden de zekerste hoop „en alle vertrouwen, dat dezelfde allerheiligste Maagd, die tt geheel schoon en vlekloos, den giftigen kop der wreedaar-„ digste Slang heeft verpletterd, en der wereld heil gebragt , — „ Zij, de lof der Profeten en der Apostelen, de eer der Mar-y telaren, de vreugde en kroon aller Heiligen, de veiligste ,/ toevlugt en zekerste hulp voor allen, die in nood en gevaar „ verkeeren, de magtigste middelares eu voorspreekster der „ wereld bij haren ééniggeboren Zoon, het heerlijkst sieraad, de „ luister en onwrikbaarste burg der katholijke Kerk, die steeds n alle ketterijen te niet gedaan, en de geloovige volken uit de „ grootste rampen van allerlei aard gered, en ons-zelven van „ zoo menig dreigend gevaar bevrijd heeft; — door hare meest-,/ vermogende voorspraak zioh gewaardigen zal, te bewerken, !, dat onze Heilige Moeder, de Katholijke Kerk, na afwending „ van alle hindernissen, zegevierend over alle ketterijen, onder „ alle volkeren en op alle plaatsen, van dag tot dag, in kracht „ moge toenemen, bloeijen en regeren van de eene zee tot aan „ de andere en, van den stroom tot aan de eindpalen der aarde; ,/dat zij alle rust, vrede en vrijheid moge genieten; dat de u schuldigen vergiffenis, de kranken heil, de kleinmoedigen „ sterkte, de verdrukten troost, en die zich in gevaar bevin-„ den, hulp verwerven; dat alle dwalenden na de verdwijning „ der duisternissen huns geestes naar het pad der waarheid ,, terugkeeren, en het ééne kudde en één herder worde!
„ Mogen alle, ons innig dierbare, zonen der katholijke Kerk „ deze onze woorden vernemen, en met steeds vuriger vroom-„ heids-liefde en godsdienstijver de allerheiligste Maagd en „ Moeder Gods Maria, zonder erfsmet ontvangen, voortdurend
VAN MAMA.
vereeren, aanroepen, gebeden naar Haar opzenden, en tot deze teederminnende Moeder van barmhartigheid en genade in alle gevaren, angst en nood, in twijfel en vrees, met liet volste vertrouwen hunne toevlngt nemen. Niets toch heeft men te duchten, maar alles te hopen, onder hare leiding, toezigt, guiist en bescherming, daar zij, ons waarlijk een moederhart toedragende, de zaligheid onzer ziel bevordert, over het geheele menschdom hare zorgen uitstrekt, en, door den Heer tot Koningin van Hemel en aarde gesteld, boven alle koren der Engelen en alle rijen der Heiligen verheven, aan de regterhand van haren Zoon, onzen Heer, Jesus Christus, staande, hare allesvermogende moederlijke voorbede smeekend tot Hem rigt, en verkrijgt, wat zij vraagt, zonder dat haar wensch onvervuld blijven kan.quot;
jwOFZ ANG TER EERE DER PNBEVLEKTE
ONTVANGENIS VAN MARIA.
Door Zijne Eminentie den Kardinaal von Geissel,
Aartsbisschop van Keulen.
(UIT HET LATIJN VERTAALD.)
Maagd der Maagden, vol van eere 't Meest bemind van God den Heere,
Heerseheres van 't Hemelkoor,
Laat ons, op de vroomste wijzen, U bezingen, minnen, prijzen;
Schenk ons biddend lied gehoor.
Wie is, bron van zegeningen. Waardig om uw lof te zingen, U, lieftallig, mild en teer ?
25
ONBEVLEKTE ONTVANGENIS
Maagd, vol van genade en schoonheid, Liclit, dat hemelglans ten toon spreidt, Woonsteê van den Opperheer!
Veel genade, groote dingen Stortte Hij, die 't al kan dwingen,
Op uw hemelsch wezen uit :
Die de schepping blijft regeren.
Koos vrijmagtig. Heer der Heeren, U tot Moeder, Kind en Bruid.
Nooit hebt gij, naar Gods behagen, 't Juk der zondeschuld gedragen
In het aardsche tranendal;
Onbevlekt zijt gij ontvangen, 't Yoorregt, dat gij mogt erlangen. Maakte u vrij van 's menschen val.
Als Natuur Geua bejaagde
En haar stout ten tweestrijd daagde,
Hield Genade d'overhand;
En zij heeft u vrij van zonden. Smetteloos en ongeschonden, Wonderbaar hier neêrgeplant.
Eerstelinge der gekochten,
U heeft God, bij 't wonderwrochten,
Niet van zondeschuld verlost; Hij heeft u behoed voor zonde.
Eer Hij nog de wereld grondde.
En in hemelglans gedost.
Eva van de nieuwe leering, Roemgeuoot van Gods regering,
Steldet gij u in de bres;
Ja, den Draak hebt gij bestreden, Forsch van hiel, zijn kop vertreden. Satans overwinnares !
VAN MARIA.
't Blanke kleed, dat u omraischte, U der kuischen allerkuischte,
Droegt gij blank ten hemel in; Daar zwaait gij, die steeds blijft glorei Boven alle Hemelkoren,
Nu den staf, als Koningin.
Daar bidt gij, uw Zoon ter zijde. Dat Hij ons van 't kwaad bevrijde. Die Hij vrijkocht door zijn bloed. Gaven drupplen van uw handen,
0 giet ook op ons, uw panden. Stroomen van dien hemelvloed.
AA ees de Zeestar op ons reizen, Stevenend naar Gods paleizen.
Als der stormen woede ons slaat;
1 it I is het Heil getreden,
^Vees de deur van 't zalig Eden, Die den Christnen open staat.
Jonkvrouw, vroom en goedertieren. Blijf op 't heilpad ons bestieren.
Door dit ballingsleven heen. Moeder, hoed hier uw beminden. Geef dat we eens ginds wedervinden l en uwen Zoon bijeen.
Maak, dat wij, die u belijden.
Met u bidden, waken , strijden,
Veilia: aan uw moederhand; Wil ons met uw gaven loonen. En u Schutsvrouw, Moeder toonen Van 't godvruchtig Nederland.
Doe ons steeds opregt geloovcn.
Hoop en Liefde nooit verdooven In ons hart, van schuld bevrijd;
oy QU .VÏERTEM PEll DAGEN .
En bewaar, voor r.-imp beveiligd, 't U van oudsher toegeheiligd Christenvolk, ten allen tijd.
Door u, o gezegende Genadevindstcr, die het leven hebt gebaard eu de Moeder des Heiis zijt, door u worda ons de nadering tot uwen Zoon verleend, opdat Hij, die door u ons is toegekomen, ook door u ons opneme. Uwe onbevlekte reinheid ver-schoone bij Hem de schuld onzer bedorvenheid, en uwe Gode gevallige demoed verwerve de vergiffenis onzer ijdelheid en hoo-vaardjj. De volheid uwer liefde bedekka de menigte onzer zonden, en uwe glorievolle vruehtbaarheid schenke ons de vruchtbaarheid der verdienste. O gij, ouze koaingin, onze middelares, onze voorspreekster, beveel ons aan uwen Zoon, verzoen ons met uwen Zoon, vertoon ons aan uwen Z jon. O gezegende Vrouwe, erlang voor ons, door de genade, die u ten deele viel, door de barmhartigheid, dio uit u geboren is geworden , dat Hij , wten het behaagde, door uwe bemiddeling, aan onze zwakte eu ellende deel te nonnen, ons, door ii've voorbede, deelachtig, make aan zijne eindelooze glorie en heerlijkheid.
QU ATE RT i:.M P KRO A Gr KIST.
In de derde week van den Advent zijn drie vastedagen, te weten, op woensdag, vrijdag en zatnrdag, voorgeschreven. Deze vastedagen, die viermaal (quater) in het jaar terngko-men, in den winter, in de lente, in den zomer en in den herfst, worden uit dien hoofde (hiatertemperdaijeM genoemd. Het ge-
QUATERTEMPERDAGEN. 29
hruik, om ieder jaargetij door een driedaagscli vasten te heiligen, klimt op tot de eerste eeuwen des Christendoms, zelfs schrijft de H. Leo de instelling er van aan de Apostelen toe.
De Quatertemperdagen zijn niet alleen ingesteld, om ieder jaargetij te heiligen, maar ook om, door algemeen vasten en gebed, Gods besten zegen over de aanstaande Bedienaars van het Heiligdom af te smeeken. Op deze dagen, immers, worden de H. Wijdingen toegediend, en daarom vast en bidt de Kerk, met en voor de Wijdelingen, opdat deze waardige Bedeelers van Gods geheimen mogen worden. Vroeger werden de H. Wijdingen alleen op den Quatertemper-zaturdag, in den Advent, toegediend, en daaraan is het toe te schrijven, dat men in het leven der oude Pausen gewoonlijk vindt aangeteekend, dat zij in de maand December :1e H. Wijding hebben verrigt. Later zijn ook de andere Quatertemper-zaturdagen, de Zaturdag vóór Passiezondag en de Zaturdag van de goede Week voor het toedienen der H. Orden bestemd geworden.
,/ De H. Kerk, al het gewigt des Priestersambt kennende, u bezigt ook alle voorzorgen, teneinde geene dan waardige n personen er toe te bevorderen, hun de pligten, welke zij te n vervullen hebben, krachtig op het hart te drukken, en aan // het volk voor de waardigheid van hunnen staat en voor de // magt waarmede zij bekleed zijn, diepen eerbied en groot // ontzag in te boezemen. Want, zal het Priesterambt den in-u vloed uitoefenen, dien de Kerk er van venvachten kan, dan // moeten de Bedienaren van dit Ambt én hunner bestemming n waardig zijn, én door het volk met hoogachting beschouwd, u met liefde en onderwerping gehoord worden. De H. Kerk //heeft dan ook onderscheiden Orden en Hangen ingesteld, // waardoor zij, die het Priesterschap verlangen te verkrijgen, // langzaam boven de leeken verheven worden, en tot die hooge // waardigheid allengskens opklimmen. Zoo heeft zij den tijd eu // de gelegenheid, om de Adspiranten voor .te bereiden en te
30 QUATERTEMPERDAGEN.
// beproeven, en om aan de geloovigen liet noodige vertrouwen ;/ in te boezemen op diegenen, welke zij tot het Priesterambt ,/ bevordert. Daarenboven, overtuigd zijnde, dat zinlijke voor-,/ stellingen gewoonlijk dieperen indruk maken dan afgetrokken // bespiegelingen en langwijlige onderrigting, zoo doet zij de // door haar ingestelde Rangen zoowel als de van Christus-zelven // herkomstige Orden met prachtige en zinlijke plegtigheden ,/ toedienen, teneinde in den Wijdeling een innig en blijvend // gevoel zijner groote pligten op te wekken, en aan het volk ,/ de waardigheid en de magt van hare dienaren, nis zigtbaar n te stellen voor het oog.quot;
Het zou te omslagtig zijn, de plegtigheden bij de kruinschering en bij ieder der mindere en hoogere Orden, door de Kerk gebruikt, te beschrijven. Rij eene enkele Orde, die als voorbeeld der overigen kan dienen, zullen wij ons bepalen, namelijk, bij het Subdiakenschap, dat de laatste der hoogere of heilige Orden is. „ De twee andere hoogere Orden zijn — // zoo spreekt Monseigneur van Vree, aan wien wij deze be-n schrijving, zoowel als de vorige aanteekeningen, ontleenen—■ „ het Diaken- en het Priesterschap. Deze drie worden hoogere „ of heilige Orden genoemd, omdat degenen, die er mee be-,/ kleed zijn, eene grootere magt bezitten, en digter bij het „ Heilige, dat aan het Altaar opgedragen wordt, naderen mo-n gen; omdat zij op eene meer bijzondere wijze onherroepelijk „ aan God worden toegewijd; en omdat zij verpligt zijn, onge-„ huwd en volkomen zuiver te leven. — Deze laatste ver-,/ pligting lijdt in onzen tijd veel tegenspraak, schoon het // ontwijfelbaar is, dat zij van de eex'ste eeuwen af oestaat, en n van de Apostelen-zelven herkomstig is. Zonder ons met de ,/ wederlegging der redeneringen en lasteringen tegen het Celi-,/ baat in te laten, herinneren wij ons slechts, dat de maag-,/ delijke zuiverheid eene door den Verlosser (Matth. 19.) en //zijne Apostelen (1. Cor. 7.) aangeprezen deugd is, en wij
QUATERTEMPERDAGEN. 31
„dankende lieilige Kerk, dat zij, de verpligting tot dezen u evangelischen raad aan hare hoogere bedieningen hechtende, ,/ ons met den sterrenglans der Leeraren ook de sneeuwwitte ,/ leliën der Maagden verkrijgen doet. — Dit vooraf over de hoogere Orden, in het algemeen, gezegd hebbende, gaan wij nu de toediening van het Subdiakenschap beschrijven.
,/ Als de Bisschop, na het toedienen der mindere Orden, // eenige oogenblikken staande gebeden heeft, plaatst liij zich n op zijnen zetel. De Aartsdiaken wendt zich tot degenen, die v wenschen gewijd te worden, en roept luide: Dat zij, die // het mhdiakonaat verlangen, nader homen. Vervolgens hunne // wij-titels opnoemende, roept hij elk hunner bij zijnen naam. // Zoodra nu allen tot op een behoorlijken afstand voor den n Prelaat genaderd zijn, vermaant daze hen, met nadruklijke v woorden, nogmaals ernstig te overwegen, wat zij gaan doen; ,/ hij herinnert hun de zware en altoosdurende pligten, welke n zij op zich nemen, en verklaart hun tevens, dat het hun //nog vrij staat, het voornemen, wat zij aan den dag gelegd v hebben, te laten varen. Geliefde Zonen, zegt hij, op het n punt staande, om tot de Orde der Suldiakens bevorderd te // iv or den, moet gij ten ernstigste bedenken, dat gij heden uit neigen beweging verlangt, eenen last op u te nemen. Want n tot nu toe zjt gij nog vrij, en gij kunt, naar verkiezing, ,/ tot de loereld terugkeer en: maar, hebt gij deze Orde eeu-n maal ontvangen, dan moet gij in dienstbaarheid aan God // {welke dienstbaarheid nog tans heerschappij is) altijd vol-n Karden, en de kuischheid, met 'sHeeren hulp, bewaren en // aan de kerkljke dienst immer toegewijd blijven. Bedenk u n dan, terwijl het nog tijd is : doch behaagt het u, in im // heilig voornemen te volharden, nadert dan in den Naam u des Heer en.
h Men moet het ondervonden hebben, om te beseffen, wel-;/ ken indruk deze vermaning maakt, hoe zij het binnenste des
3 2 QUATERTEMPERDAGEN.
„ gemoerls in beweging brengt. Het zijn jonge lieden, wien // het wanne, bet hartstogtlijke bloed der jeugd door de aderen n stroomt, tot wie gezegd wordt : Gij zijt nog vrij; het zijn n jonge lieden, die door de kundigheden, welke zij hebben //opgedaan, door de vriendschapsbetrekkingen, welke zij in y/ hunne studie-jaren hebben aangeknoopt, soms door den // stand, waarin hunne familie geplaatst is, in de wereld groote // bevorderingen kunnen hopen, tot welke de Bisschop zegt: // Gij kunt, naar verkiezing, tot de wereld terugkeeren; het i, zijn jonge lieden, wien de begeerlijkheid der oogen, rijk-,/ dommen en pracht, de begeerlijkheid des vleesches, verma-// ken en wellusten, de hoovanrdij des levens, grootheid en i, lauwerkransen beloven, tot wie gesproken wordt : zoo gij // volhardt, moet gij aan uwe vrijheid, aan uwe lagchende n vooruitzigten in de wereld vaarwel zeggen; alle voldoening n van den prikkel des vleesches zal u verboden zijn; God en // de Bruid van zijnen Zoon zullen de eenige voorwerpen wezen, // waaraan gij al de krachten van ziel en ligchaam, al de ge-// dachten van uw verstand, al de genegenheden van uwe har-// ten zult moeten toewijden. Als ik de jonge lieden aanschouw, // die daar voor den Bisschop staande, uit diens mond deze v woorden hooren, dan verbeeld ik mij, den jongeling van het // Evangelie te zien, tot wien de Verlosser zeide : Wilt gij vol-// maakt zijn, zoo ga heen, verkoop wat gij heht, en geef het // den armen; en kom, volg mij. Geliefde jonge lieden, laat het // u niet gaan, gelijk het dezen jongeling ging! Hij werd treu-// rig en verwijderde zich, want hij was rijk. Verwijdert gij u ,/ toch niet, laat de gestrengheid der pligten, die u voor oogen // gehouden zijn, geene treurigheid in uwe harten storten. Aan ,/ de voeten van uwen gekruisten Meester geknield, hebt gij ,/ zijne stem gehoord; als Hij in de H. Communie in uwe har-// ten gedaald was, heeft Hij tot u gesproken; door den mond // van uwen geestlijken Vader heeft Hij tot u geroepen; Hij
quaterïkmpehdagen. 33
heeft u gezegd : Volg mj. Beantwoord aan deze stem. Maar is er onder u iemand, die deze stem niet gehoord heeft, wiens hart nog aan de wereld hangt, wiens driften niet verstorven zijn, die zijne vleeschlijke begeerlijkheid nog niet in onverbreekbare kluisters geklonken houdt, o dat hij niet nadere, dat hij terug keere : hij is nog vrij. Wee hem, zoo hij durve naderen! Wee hem, zoo hij niet, gelijk Aaron, geroepen zijnde, zich nogtans dit eerambt durve aanmatigen! Het is te vreezen, dat van hem, gelijk van den zoon des verderfs, zal moeten gezegd worden : liet ware dezen mensch heter, nooit geboren te zijn geweest.
n Dank zij den Hemel! Zij naderen allen! Zij doen allen eene schrede voorwaarts, en in eeuwigheid kunnen zij niet terug! Achter hunne voeten is tusschen hen en de wereld eene klove geopeijd, die nimmermeer kan aangevuld worden; zij zijn in het Heiligdom getreden, en vandaar tot de wereld is de ruimte onmetelijk. Hemelingeu, die doorliet verachten der wereld, door de overwinningen op den duivel, door de onderdrukking des vleesches, daarheen zijt opgestegen, waar onverganklijke goederen, reine weelde, ware grootheid, de zielen zaligen, gij, gij moet deel nemen aan dit feest, gij moet, voor één oogenblik, in ons nederig Heiligdom verschijnen , om de beloften dezer Wijdelingen en de herhaling dier-zelfde belofte door de anderen, die ze reeds vroeger deden, aan te nemen, aan den Allerhoogste op te dragen, en hulp tot het onderhouden er van af te smeeken.
// Daar stort de Hoogepriester op zijn aangezigt neder, en al de Wijdelingen, voor liet Subdiaconaat, Diakonaat en Priesterschap, zijn voorbeeld volgende, liggen plat ter aarde. De talrijke geestelijken, die in deze plegtigheid dienen, knielen eerbiedig ter wederzijde van den Bisschop neer. Twee hunner verheffen de stem en, na de aanbidlijke Drievuldigheid
// om ontferming gesmeekt te hebben, roepen zij den bijstand
3
34 QUATERTEMPERDAGEN.
n van alle bewoners des Hemels in. Als de Cantores, in het ,/ zingen der Litanie, gevorderd zijn tot aan de woorden : Bat n Gij U gewaardiget, ons te verhoor en, zwijgen zij stil. De Bis-n schop rigt zich nu op en, met den mijter op het hoofd en „ den staf in de linkerhand, wendt hij zich tot de wijdelingen, ,/ die onbeweeglijk liggen blijven. Gelijk weleer in Jeruzalems ,/tempel het offerdier, door het slagtmes geveld, beweging-„ loos naar het oogenblik wachtte, waarop het door de handen n des Priesters op het brand-altaar geworpen en als eene den // Heere aangename offerande door het heilige vuur zou wor-u den verteerd; zoo wachten ook deze jonge lieden, zich vrij-// willig toewijdende, om geheel, zonder de minste terughou-„ ding, door den Hoogepriester aan den Almagtige als offers „ opgedragen te worden. Hij opent zijnen mond, om aan hun „ verlangen te voldoen; hij spreekt tot den Almagtige : Dat u Gij U gewaardiget deze uitgekozenen te zegenen. Dat Gij U u gewaardiget deze uitgekozenen te zegenen en te heiligen. Dat n Gij U gewaardiget deze uitgekozenen te zegenen, te heiligen ii en aan U toe te wijden. Dan valt hij wederom op zijn aan-,/ gezigt neder, en de Cantores zeggen : Dat Gij U gewaardi-u get ons te verhoor en ; en allen antwoorden : Wij hidden U, u verhoor ons. Vervolgens wordt de Litanie geëindigd.
u Nu hebben er genoegzame voorbereidingen plaats gehad; it de Kerk heeft den Adspiranten naar hare bediening, door // den mond des Bisschops, voor de laatste maal de lasten, ,/ aan die bediening gehecht, voor oogen gesteld; hun, die n volharden, beeft zij in de bewoners des Hemels voorbeelden „ en beschermers gegeven; zij heeft zich tot den Heer gewend u en zijne hulp afgesmeekt; nu meent zij dan ook tot de toe-u diening der Orde, die onherroeplijke verpligtingen oplegt, u te kunnen overgaan. Allen staan dus op, en zij, die Subdi-v aken worden, knielen voor den Bisschop neer. Deze geeft v hun een kort onderwijs betreklijk de verrigtingen hunner
QUAÏEKÏEMPEll DAGEN. 35
u aanstaande bediening, en reikt vervolgens aan ieder hunner ,/ een ledigen kelk met schotel [pateen) ter aanraking over, n Ziet, wiens dienstwerk u toebetrouwd wordt; ik vermaan u // dus, u zóó te gedragen , dat gij Gode hehaget. Dan wekt de „ Bisschop de geloovigen op, om voor de Wijdelingen tebid-„ den, en wendt zich aanstonds tot den Allerhoogste, om zijnen u zevenvoudigen Geest over hen af te smeeken. Hij kleedt „ hen vervolgens met de kleederen, die aan de Orde der Sub-,/ diakenen eigen zijn, namelijk : de Amict, onder de woorden: u ontvangt de Amict, waardoor de voorzigtigheid der sprake // heteekend wordt. In den naam des Vaders en des Zoons en n des heiligen Geest es. Amen; den Manipel, met het zeggen; ;/ ontvangt den Manipel, waardoor de vruchten der goede wer-n ken heteekend worden. In den naam des Vaders en des Zoons // en des heiligen Geestes; de Tunica, met de bede : de Heer n bekleede u met het kleed der vreugde en blijdschap. In den n naam des Vaders en des Zoons en des heiligen Geestes. // Amen; ten laatste reikt hij hun het Epistelboek over, hun // de magt gevende, om voortaan onder de dienst der H. Mis // den Epistel te zingen. Hiermede is de wijding der Subdiakens // voleind, en keeren zij naar hunne plaatsen terug.quot;
Is de wijding van den Subdiaken reeds zoo plegtig, veel indrukwekkeuder nog is de wijding eens Priesters. Hij wordt tot de H. Wijding niet toegelaten, vóórdat de Aartsdiaken en het A olk getuigenis van zijn heiligen Levenswandel hebben afgelegd. Door de oplegging der handen wijdt de Bisschop hem tot Priester, dat is tot leidsman der geloovigen en uitdeeler van Gods geheimen. Zijne handen, die voortaan het annbidlijk Offer van Jesus' vleesch en bloed aan den Eeuwigen Vader zullen opdragen, worden door den Hoogepriester gezalfd, en voor de eerste maal draagt hij, dien dag, met den Bisschop het H. Misoffer op. Door de oplegging der handen, ontvangt hij tevens de magt, om de zonden te vergeven; en, nadat hem
;36 QUATERTEMPERDAGEN.
uitdruklijk de zware pligten, die op hem rusten, voor oogen zijn gesteld, en reeds vóórdat hij eerbied en gehoorzaamheid aan zijne geestelijke Overheid heeft beloofd, zegt hem de Bisschop, in Jesus' Naam : van nu af zal ik u niet meer mijne knechten, maar mijne vrienden noemen, u O onvergetelijk v oogenblik! (roept Van Vree wederom nit), dierbaar tijdstip, n waarop ik mij hi do zaal des laatsten Avondmaals onder de h Jongeren van Christus waande, cn die gevoelvolle woorden ,, uit zijn mond meende te hooren! Nooit, nooit moogt gij uit mijne ziel vrorden gewischt. Onbegrijplijke liefde van mijnen lt;/ Zaligmaker, die mij, onwaardige, voor Yrienderkent! Mijne v regterhand verdorre, mijne tong kleve aan mijn gehemelte, n zoo ik niet meer denke aan U!
Zoo leert ons de Kerk, door de plegtigheden der heilige Wijding, de hooge waardigheid en het groote gewigt van het Priesterambt naar waarde schatten; zoo spoort zij ons aan om, op dngen, voor de toediening der H. Orden bestemd, door goede werken en gebeden, Godes zegen over de T\ ij delingen ,;5if te smeeken.
L O F Z A. N G.
WINTER-QUATERTEMPER EN PRIESTERWIJDING.
De Leeuw van Juda is geboren.
Wiens stem de wereld siddren doet;
T)e Satan heeft den strijd verloren.
De Dood zinkt magtloos Hom te voet.
In schaamle kribbe ligt Hij neder.
Wiens scepter aarde en hemel rigt;
Hij brengt den mensch het leven weder. En 't Rijk des Hemels is gesticht.
QUATEHTEMPERDAGEN.
Knielt, Volken, knielt, en laat uw zangen. Uw feestgelnid, uit dankbre borst.
Het lied van d' Englenrei vervangen, Die lofzingt aan den Vredevorst.
Hij sluimert liier, de groote Koning, Die Abrams lioop vervullen zal;
Geen ijdle wereld-praalvertooning
Omstuwt den Schepper van 't heelal;
Maar nedrig treedt Hij op in 't leven. Wiens wijsheid 't Heidendom veracht,
En die, bij 't smaadlijkst kruisdoodsneven, Het heilwoord uitroept: // 't is volbragt! 'T
Knielt, Volkc.n, juicht den zuigling tegen. Die aller eeuwen wensch vervult,
Die, louter liefde, de aard ten zegen. Uw vloek verdelgt om Adams schuld,
II
Zie Stephanus in foltring sterven. En zooveel argloos kinderbloed
Het martlend beulen-slagzwaard verven, Bij 's levens eersten morgengroet.
U prijs ik zalig, dierbre schimmen.
Die 't zaad van Jesus' Kerke waart,
En, hoe de Hel u aan mogt grimmen,
Zijn Naam beleedt, trots vuur en zwaard-
U prijs ik zalig, dierbre wiehtjens, Die Zijnentwil den dood bekocht,
En, met verheerlijkte aangezigtjens, Het eerst zijn troon omzweven mocht.
QUATERTEMPERDAGEN.
U danken wij liet, Bloedgetuigen Van 's Hoeren Oppermajesteit,
Ook nu nog, daar we ons nedCrbuigen In 't aanzigt van Gods Heerlijkheid.
En Gij dan, dien wij hulde wijden, Joannes, door Gods Zoon geliefd. Wiens borst, in 's Meesters zielelijden, Van 't eigen jammer werd doorgriefd;
Gij, groote Apostel, Heilverkonder,
Ontvang den dank van 't Christenhart, Hat, in geloof aan ^t Zoenbloedwonder, Als gij, den storm des Afgronds tart.
IVog zijt gij zeegnend in ons midden,
Naar de uitspraak van des Heilands mond Om met ons 't Offerlam te aanbidden. Welks roem gij de aarde hebt verkond.
Schouw toe, hier mag het al gebeuren.
Wat ge eens verrukt op Pathmos zaagt Zie, hoe, in myrrhe- en mastik-geuren. Hier 't Godgevalligst schouwspel daagt.
Haar naakt, in gouden plegtgewade,
Be Zendling van de onwrikbre Roes, Hij komt op wieken der Genade, Hij nadert in den Name Gods.
Hij stijgt ten troon, bij 't lofzangschallen.
Met zevenvoudig fakkellicht,
En zie : — de Jongren storten allen Ter aarde neêr op 't aangezigt.
QUATERTEMPKUDAGEN.
Hij slaat de Heilige Scliriftrol open,
Die zevenvoud gesloten lag,
De hechte steun van 't aardsche hopen, In 't uitzien naar den jongsten dug.
// Gij hebt — dus laat zijn stem zich hooren —
z, Ons Herders van uw volk gemaakt; n Ook dezen hebt Ge U uitverkoren, „ Die voor uw voetbank zijn genaakt.
„ Geef, Vader, Zoon en Geest, den zegen,
// Opdat hun arbeid vruchten draag, n En sterkte en bijstand op hun wegen, ,/ Waardoor hun wandel U behaag!
n Bestijgt, als Priesteren des Heeren,
n Zijn plegtaltaar, van af dees stond; // Gaat allen volken waarheid leeren, t, De waarheid van het nieuw Verbond.
h Hernieuwt onbloedig de Offerande,
n Door Jesus aan het Kruis volbragt, z/En draagt, in onbevlekte handen,
,/ Het Lam op, voor 't heelal geslagt. quot;
Hoor, millioenen Englenklanken Herhalen 't Amen op die beê,
En allen bidden, allen danken, En stemmen in den lofzang meê.
Joannes, ja, Uw geestgezigten
Zijn thans verwezenlijkt voor 't oog : Wij zagen 't alles hier verrigten. Wat eens de Godspraak U omtoog.
QU AT ERTUM PE11 DA (i EX.
Ons is de Juda's Leeuw geboren.
Ons leed Hij op het Kruisaltaar, En Satan lieeft zijn magt verloren, Hij stierf, en 't levensuur was daar.
Nog wordt door ons de dag gehuldigd.
Door 'i drietal Koningen gevierd. En voelen we onze ziel verschuldigd Om 't Bloed dat ons ten deele wierd.
ATog staat te midden der orkanen,
'i Geloof aan Jesus' Zoenleer pal. Schoon 's werelds roem en luister tanen. En Rijk- bij Rijkstroon neigt ten val.
ij heffen moedig 't hoofd naar boven, In Christus' Tiondbelofte sterk. En mogen weer den Hemel loven, Om 't zegevieren van Gods Kerk.
Dit kan het uur van heden tuigen.
Dat weer in 't Oude Nederland Een vrome schaar de knie ziet buigen. Waar 's Bisschops Zetel staat geplant.
Ja, wie de toekomst zwart moog schijnen, A oor hem, die de Almagt Gods gelooft Verrijst van achter rouwgordijnen De zon des Vredes onverdoofd.
Zij rijst met Vrijheid aan de kimmen
En schijnt het Ongloof de oogen blind Zij rijst, ten spijt van 't hel-begrimmen, Zij rijst, onfeilbaar, en verwint.
QUATK11TKMPEHDAGKN.
Dio Vrijheid zal dc Kerk eens geven ;
Zij naakt, iu zeegning spoedt zij aan, En de aard, door ééuen geest gedreven Yerzanmt zieli onder Christus' Vaan.
Welznlig dan, wien 't mag geschieden. Bij 't rijpen van een oogst zoo schoon.
Den Wijngaardmeester hulp te bieden.
Voor meer dan 't lioogste wereldloon.
Welzalig dan. Gij, vrome scharen. Die lieden u aan God verbindt.
En in de dienst van zijne Altaren Uw eenig-dierbren wellust vindt;
Gij raoogt een vruchtbren tijd beleven : Zie de oogst is rijp en de arbeid .veel;
Hem, die zich-zelt' geheel zal geven.
Valt zeker 't beste loon ten deel.
Vaart voort, en predikt van de daken Het zaligmakend Christus'-woord,
En moge uw ijver 't vurigst blaken,
W aar meest uw arbeid wordt verstoord.
't Is schoon, Joannes na te streven.
Maar, schooner schouwspel is er niet.
Dan om, als Stephanus, te sneven,
anneer liet Jesus' Naam gebiedt;
Of om, als de eerste bloedgetuigen.
Met de onschuld van den kinderzin.
Het stervend hoofd voor 'i zwaard te buigen, En sluimren Jesus toekomst in.
36 QUATERTEMPERDAGEN.
uitdruklijk de zware pligten, die op liem rusten, voor oogen zijn gesteld, en reeds vóórdat liij eerbied en gelioorzaamlieid aan zijne geestelijke Overheid lieeft beloofd, zegt hem de Bisschop, in Jesus' Naam : van nu af zal ik u niet meer mijne knechten, maar mijne vrienden noemen. „ O onvergetelijk ,/ oogenblik! (roept Van Vree wederom uit), dierbaar tijdstip, waarop ik mij in de za;il des laatsten Avondmaals onder de // Jongeren van Christus waande, en die gevoelvolle woorden h uit zijn mond meende te hooren! Nooit, nooit moogt gij uit n mijne ziel worden gewischt. Onbegrijplijke liefde van mijnen I/ Zaligmaker, die mij, onwaardige, voor Vriend erkent! Mijne //regterhaud verdorre, mijne tong kleve aan mijn gehemelte, // zoo ik niet meer denke aan IJ!
Zoo leert ons de Kerk, door de plegtigheden der heilige Wijding, de hooge waardigheid en het groote gewigt van het Priesterambt naar waarde schatten; zoo spoort zij ons aan om, op dagen, voor de toediening der H. Orden bestemd, door goede werken en gebeden, Godes zegen over de Wijdelingen .:af te smeeken.
W1NTER-QUATERTEMPER EN PRIESTERWIJDING.
De Leeuw van Juda is geboren.
Wiens stem de wereld siddren doet;
De Satan heeft den strijd verloren.
De Dood zinkt magtloos Hem te voet.
In schaamle kribbe ligt Hij neder.
Wiens scepter aarde en heinel rigt;
Hij brengt den mensch het leven weder, Eu 't Rijk des Hemels is gesticht.
QUATEKTKMPEUDAGEJf.
Knielt, Volken, knielt, en laat uw zangen. Uw feestgelnid, uit clankbre borst.
Het lied van d'Englenrei vervangen. Die lofzingt aan den Vredevorst.
Hij sluimert hier, de groote Koning, Die Abrams boop vervullen zal;
Geen ijdle wereld-praalvertooning
Omstuwt den Schepper van 't heelal;
Maar nedrig treedt Hij op in Jt leven, W iens wijsheid 't Heidendom veracht,
En die, bij 't smaadlijkst kruisdoodsneven. Het heilwoord uitroept: // 't is volbragt! 'T
Knielt, Volken, juicht den zuigling tegen,, Die aller eeuwen wensch vervult.
Die, louter liefde, dc aard ten zegen, [ w vloek verdelgt om Adams schuld.
II
'k Zie Steplianus in foltring sterven. En zooveel argloos kinderbloed
Het martlend beulen-slagzwaard verven, Bij 's levens eersten morgengroet.
U prijs ik zalig, dierbre schimmen,
Die 't zaad van Jesus' Kerke waart,
En, hoe de Hel u aan mogt grimmen.
Zijn Naam beleedt, trots vuur en zwaard-
U prijs ik zalig, dierbre wichtjens. Die Zijnentwil den dood bekocht.
En, met verheerlijkte aangezigtjens, Het eerst zijn troon omzweven mocht.
37
QUATERTEMPERDAGEN.
U danken wij het. Bloedgetuigen Van 's Heeren Oppermajesteit,
Ook nu nog, daar we ons nedGrbuigen In 't aanzigt van Gods Heerlijkheid.
En Gij dan, dien wij hulde wijden, Joannes, door Gods Zoon geliefd.
Wiens borst, in 's Meesters zielelijden. Van 't eigen jammer werd doorgriefd;
Gij, groote Apostel, Heilverkonder,
Ontvang den dank van 't Christenhart, Dat, in geloof aan 't Zoenbloedwonder, Als gij, den storm des Afgronds tart.
Nog zijt gij zeegnend in ons midden.
Naar de uitspraak van des Heilands mond, Om met ons 't Offerlam te aanbidden. Welks roem gij de aarde hebt verkond.
Schouw toe, hier mag het al gebeuren,
Wat ge eens verrukt op Pathmos zaagt: Zie, hoe, in myrrhe- en mastik-geuren, Hier 't Godgevalligst schouwspel daagt.
IV.
Daar naakt, in gouden plegtgewade.
De Zendling van de onwrikbre Ror.s, Hij komt op wieken der Genade, Hij nadert in den Name Gods.
Hij stijgt ten troon, bij 't lofzangschallen.
Met zevenvoudig fakkellicht,
En zie : — de Jongren storten allen ïer aarde neer op 't aangezigt.
QUATEETEMPEEDAGEN.
Hij slaat de Heilige Scliriftrol open. Die zevenvoud gesloten lag.
De hechte steun van 't aardsche hopen, In 't uitzien naar den jongsten dag.
// Gij hebt — dus laat zijn stem zich hooren — „ Ons Herders van uw volk gemaakt;
u Ook dezen hebt Ge U uitverkoren, „ Die voor uw voetbank zijn genaakt.
„ Geef, Vader, Zoon en Geest, den zegen, n Opdat hun arbeid vruchten draag,
,/ En sterkte en bijstand op hun wegen, n Waardoor hun wandel U behaag!
„ Bestijgt, als Priesteren des Heeren,
;/ Zijn plegtaltaar, van af dees stond;
// Gaat allen volken waarheid leeren, ,/ De waarheid van het nieuw Verbond.
n Hernieuwt onbloedig de Offerande,
„ Door Jesus aan het Kruis volbragt,
,/En draagt, in onbevlekte handen,
,/ Het Lam op, voor 't heelal geslagt. quot;
Hoor, millioenen Englenklanken Herhalen 't Amen op die beê.
En allen bidden, allen danken. En stemmen in den lofzang mee.
Joannes, ja. Uw geestgezigten
Zijn thans verwezenlijkt voor 't oog :
Wij zagen 't alles hier verrigten. Wat eens de Godspraak U omtoog.
QUATERTEMPERDAGEN.
Ons is de Jucla's Leeuw geboren.
Ons leed Hij op liet Kruisaltaar, En Satan heeft zijn magt verloren, Hij stierf, en 't levensuur was daar.
Nog wordt door ons de dag gehuldigd.
Door 't drietal Koningen gevierd. En voelen we onze ziel verschuldigd Om 't Bloed dat ons ton deele wierd.
Nog staat te midden der orkanen,
't Geloof aan Jesus' Zoenleer pal. Schoon 's werelds roem en luister tanen. En Rijk- bij Rijkstroon neigt ten val.
Wij heffen moedig't hoofd naar boven,
In Christus' Bondbelofte sterk. En mogen weer den Hemel loven. Om 't zegevieren van Gods Kerk.
VL
Dit kan het uur van heden tuigen,
Dat weêr in 't Oude Nederland Een vrome schaar de knie ziet buigen, ^ aar 's Bisschops Zetel staat geplant.
Ja, wie de toekomst zwart moog schijnen, quot;Voor hem, die de Almagt Gods gelooft Verrijst van achter rouwgordijnen De zon des Vredes onverdoofd.
Zij rijst met Vrijheid aan de kimmen
En schijnt het Ongloof de oogen blind Zij rijst, ten spijt van 't hel-begrimmen, Zij rijst, onfeilbaar, en verwint.
QUATEllTJCMPEllÜAGEN.
Die Vrijheid zal de Kerk eens geven :
Zij naakt, in zeegning spoedt zij aan, En de aard, door éenen geest gedreven Yerzaamt zich onder Christus' Vaan.
quot;Welzalig dan, wien 't mag geschieden, 15ij 'i rijpen van een oogst zoo schoon.
Den Wijngaardmeester hulp te bieden.
Voor meer dan 't hoogste wereldloon.
Welzalig dan. Gij, vrome scharen. Die heden u aan God verbindt.
En iu de dienst van zijne Altaren 1 w eenjg-dierbren wellust vindt;
Gij moogt een vruchtbren tijd beleven : Zie de oogst is rijp en de arbeid .veel;
Hem, die zich-zelf geheel zal geven.
Valt zeker 't beste loon ten deel.
Vaart voort, en predikt van de daken Het zaligmakend Christus'-woord,
En moge uw ijver 't vurigst blaken.
Waar meest uw arbeid wordt verstoord.
't Is schoon, Joannes na te streven.
Ma ar, schooner schouwspel is er niet.
Dan om, als Stephanus, te sneven, W anneer het Jesus'' Naam gebiedt;
Of om, als de eerste bloedgetuigen,
Met de onschuld van den kinderzin.
Het stervend hoofd voor 't zwaard te buigen, En sluimren Jesns toekomst in.
QUATERTEMPEEDAGEN.
Doch moge u God den weg bereiden,
En voorgaan met zijn vlammend zwaard, Zijn arm u op liet pad geleiden.
Dat u bestemd werd hier op aard;
En heffe uw stem in beter oorden.
Met Pathmos' Balling 't loflied aan. Waar engelreine klankakkoorden
Het Driemaal-Heilig op doen gaan;
Waar, met verheerlijkte aangezigtjens.
En dartiend in nooit moede vaart. Die stoet van snood-vermoorde wichtjens Rond huns Verlossers Zetel waart;
Daar worde — ó moge God dat geven —
Ook u een Zetel toebereid.
Waar de Opperpriester zit verheven,
42
Wien de eere zij in eeuwigheid.
Uit de ple?tighcdon der H. Wijding kan men zien, dat de Kerk eene menigte van voorzorgen neemt, om onder het getal barer Dienaren, vooral der zoodanige, die onberroeplijke ver-l)indtenis«en aangaan, eeene dan waardiare personen op te nemen ; dat die verbindtenissen niet gedwongen, maar met volkomen vrijheid aangesraan worden, en dat de pligten en lasten vooraf aan de Wijdelingen geheel zyn bekend. Hieruit volgt, dat de geloovigen aan hen, welke de H. Kerk met de zorg over hunne zielen belast, hun vertrouwen dus veilig schenken kunnen, daar zjj niet dan na onderscheiden beproevingen, en na blijken van kunde en braafheid gegeven te hebben, tot het gewjjd Ambt van Zielzorger worden gebragt. Verder volgt hieruit, dat de verwijting, door onkatholijken aan de Kerk gedaan, als oefende a\j eene wreede dwingelandij, door hare dienaren tot den staat
QUATERTEMPERDAGEN.
•van zuiverheid te verpligten, van allen grond ontbloot en zeer onregtvaardig is, daar de Kerk niemand dwingt tot den geestlijken stand, maar allen, die niet geheel vrijwillig tot eene volkomen kuischheid zich verbinden willen, verbiedt, er tos •over te gaan.
Men kan uit de plegtigheden der H. Wijding al verder opmaken , dat de waardigheid van den Priester alle aardsche waardigheden verre te boven gaat, zoo wegens de verheven doeleinden van zyn Ambt, als uithoofde van de bovenmenschlpe mast, waarmee hy is bekleed. Hy spreekt, en het Brood verandert in het Vleesch, de Wijn in het Bloed van Chkisius; hij spreekt, en de ketenen vallen van de handen des rouwmoedigen zoadaars af. lig ontvangt, in den naam der Kerk, het kind by zijne intrede in de wereld, en besproeit het met het water der wedergeboorte, tot vergiffenis der zonde. Hy zit aan de sponde des stervenden, wien hy met de H. Teerspijze op de reis naar de eeuwigheid versterkt, wiens uitgang hy zacht doet zyn, geiyk de olie is. waarmede hij hem in den Naam des Heeren gezalfd heeft, wiens stoflijk overblijfsel, na den dood, hij met godsdienstige plegtigheden in trewijde aarde, tot aan den jon-sten dag, te rusten legt, terwijl hij, zoo de overledene niet in volmaakte reinheid verscheiden is, door offeranden en gebeden ■zyn lyden tracht te verkorten. Maar, ik zou niet weten te eindigen, wanneer ik de verheven verrigtingen van het Pries'er-ambt, door de plegtigheden der wijding voorgesteld, wilde optellen. Het is ook onnoodig, dewijl zij in die plegtigheden duidelijk zigtbaar zijn, en deze nadruklijk leeren, dat het Priesterschap groot, verheven, ja, hemelseh is. Geen verwondering moet dan ook baren het gezegde van een Heilige, dat 'hij , een Priester en een Engel te gelijk ontmoetende, de eerste eerbewijziiig aan den Priester betoonen zou : want, is de Engel, voor wat de natuur betreft, boven den Priester verheven , dan •wordt hij in waardigheid van bediening door dezen overtroffen. De Engel mogt Jesus in den Hof, tot het voltrekken van het bloedig offer versterken, maar de Priester is de onmiddelyke bedienaar van Jesus in het onbloedig offer, waar de Godmensch üicli, als het ware, geheel in zijne handen overgeeft.
Eindelijk, heeft men in de plegtigheden der Wijding kunnen 'bemerken, wat zware pligten den Priester zijn opgelegd, en van hoeveel gewigt het voor de Christenheid is, dat hij ze ijverig ffervulle. Katholijkeu, kunt gjj hier aan denken, zonder u op-
43
QUATERTEMPERDAGEN.
44
gewekt te gevoelen, om de Priesters door uwe gebeden te ondersteunen? Gelooft het, moetea zoo menige moeilykheid overwinnen, zoo menigeu hinderpaal uit den weg ruimen; zij hebben zoo dikwijls bergen te slechten, en afgroaden te dempen : zjj behoeven dus, om hunne talrijke en moeilijke plig-ten te volbrengen, grootolijks de genade des Heeren. Ook is er u-zelven ten hoogste aan gelegen, dat de Almagtige hun overvloodigen bijstand verleene; want, als de herders dwalen, wie zal dan de kudde hoedeu ? Bidt alzoo, Katholijken, bidt voornamelijk op de Quatertemperdagen, wanneer de gewone Wijdingen plaats hebben, opjat het der Kerk aan geene Dienaren ontbreke, en zij allen met den geest vervuld worden, die hun verheven Ambt van hen vereischt : gij zuit veiliger den weg ten hemel bewandelen, naarmate uwe leidslieden heiliger, en met den geest van hunnen staat meer bezield zullen zijn. De H. Martelaar en Bisschop Ignatius, om de beliidenis van Jesus Christus met ketenen beladen, schreef aan de Christenen van Magnesië : „ Gedenkt onzer in uwe gebeden, opdat ik den Heer geniete : want wij behoeven zeer uwe in God vereenigde gebeden en liefde.quot; Aan die van Ephese schreef bij : „Gedenkt mijner, gelijk Jesus Christus uwer.quot; Ook Paulus mankte aanspraak op de gebeden der Christenen : „ Bidt te allen tijde in den geest, door allerlei gebeden en smeekingeu en weest daarin vlijtig, met alle zorgvuldigheid : als ook in te bidden voor alle heiligen en voor mij : opdat, wanneer ik mijn mond zal openen, het mij vergund worde, met vrijmoedigheid te spreken, en de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken (waarvan ik, in de ketenen, het gezantschap bedien) ; teneinde ik daarover met zuk eene kloekmopdigheid moge spreken, als het mij betaamt.quot; „Overigens, o Broeders, bidt voor ons, opdat het woord des Heeren metr en meer verspreid worde, en in eere z\j.quot; — Ook Jesus heeft geboden : „Bidt een Heer dea^ oogates, dat hy werklieden zende in zynen oogst.quot;
—ïxsk—
y/ Eu het woord is Vleesch geworden en Het lieeft onder ons gewoond.quot; tiet is in den lienglijken nacht van 25 December, dat in vervulling ging die groote en geheimnisvolle gebeurtenis, zoo krachtig en schilderachtig door den verhevensten Evangelist met deze weinige woorden gehoekt. Het is in den zegenrijken Kerstnacht, dat eene Maagd, o wonder! een Kind baarde, en dat Kind was God. Do blijde stond, die nu geslagen is, was liet uur der verwachting en verzuchting van vier duizend jaren, voorspeld door de Profeten, afgesmeekt door de gebeden der Aartsvaders en godvreezende Joden, afgebeeld en beteekend door het gansche Oude Testament, dat niet ander* kan begrepen worden, dan als de figuur en het zinnebeeld van Jesus' komst op aarde. O nacht, schooner dan de dagen! uit uwe sombere en lang-gerekte duisternissen is een godlijk licht gerezen, dat de gansche wereld verlicht en verheugt, de dageraad van een dag, zoo als er géén, sinds Adams val, voor het meuschdom geschenen had, de Zon-zelve der Geregtigheid. — Ook daalden de Engelen neder uit den hemel, om in verrukkeud-zoete zangen de blijde tijding der geboorte van den Wereldverlosser den menschenkiuderen aan te kondigen. — W elaan dan, kroost van Adam, snel toe naar de plaats der geboorte uws Verlossers, strooi bloemen om de wieg van Emmanuël; rijken en magtigen der wereld, praalt nu met uwe schatten en juweelen; koningen en vorsten, opent uwe paleizen; dichters, zangers, kunstenaars en geleerden, ontboezemt hart en geest
KERSTMIS.
met ongekenden zwier; jubelt en knielt allen voor de kribbe van uwen pas-geboren Zaligmaker neêr.
Zóó diende toch wel ontvangen te worden, bij zijne intrede in de wereld, de God-mensch, de groote Middelaar van hemel en aarde, de ver winnaar van liel en dood, de schenker van heil en zaligheid; dus oordeelt de mensch: maar God, die andere wegen bewandelt dan de onze, en den afgrond zijner wijsheid in de diepte der gulden nederigheid verbergt, handelde ook hier, om zoo te zeggen, met godlijke eenvoudigheid, en gaf aan onzen hoogmoed eene treffende les.
Ziethier op welke wijze de gewijde schrijver de Kerstgeschiedenis behandelt. Dit treffend verhaal is het Evangelie van de eerste Kerstmis „ En het geschiedde in die dagen, dat er van den keizer Augustus een gebod uitging, om de geheele wereld op te schrijven. Deze eerste opschrijving geschiedde van den landvoogd van Syrië, Cyrinus. En allen gingen, om zich aan te geven, een iegelijk in zijne stad. En ook Josef ging op van Galilea, uit de stad Nazareth, naar Judea, tot de stad van David, die Bethlehem geheeten wordt, dewijl hij was uit het huis en geslacht van David, om zich aan te geven, met Maria, zijne verloofde vrouw, die zwanger was. Maar het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou. En zij baarde haren eerstgeboren Zoon, en wond hem in doeken, en legde hem in eene krebbe, omdat er voor hen geene plaats was in de herberg. En er waren herders in dezelfde landstreek, wakende, en de nachtwake houdende over hun vee. En ziet, een Engel des Ileeren, stond bij hen, en de heerlijkheid Gods omscheen hen; en zij vreesden met groote vreeze. En de Engel zeide tot hen : vreest niet; want ziet, ik verkondig u gr oote blijdschap, welke voor het gansche volk zijn zal: dat heden in de stad van David, u de Zaligmaker geboren werd, die is Christus , de Heer! en dit zij u het teeken : gij zult een Kindeken vinden, in doeken gewonden, en liggende
46
KEESTMIS.
in eene krebbe. En terstond was er bij den Engel eene menigte van hemelsche heerscharen. God lovende, en zeggende : Glorie zij God in het allerhoogste, en op de aarde vrede den menschen die van goeden wille zijn.''
Wie kan ongevoelig blijven bij het lezen van dit verhaal! Wiens hart zou niet van dankbaarheid slaan, wiens boezem niet van godlijke liefde zwellen, voor die kreb, in dien stal, waar, in kinderlijke gestalte, onze oneindig-beminnenswaardige Verlosser rust!
De blijde geboortedag van onzen godlijken Jesus valt onher-roeplijk op den 25. December, zoodat de feestviering van de Kerstvreugde afwislend al de dagen der week doorloopt, en ze allen te zamen, en elk afzonderlijk, als 't ware, met het zegel der verlossing ijkt. De Kerk, zoo zinrijk en dichterlijk in hare gebruiken en ceremoniën, wijdt veertig dagen aan de blijde feestviering van des Heeren Geboortedag. De Kersttijd strekt zich tot aan het feest van Maria's Zuivering, den 2. Eebruarij, uit. Gedurende al de dagen van dit heilig veertigtal, herdenken hare strijdende leden onafgebroken de groote blijdschap, welke de Engelen des Piemels weleer den Herders van Bethlehem aankondigden. Maar ook de zegevierende kerk deelt in onze blijdschap : de hemelingen komen in glanzenden drom zich rond de kreb van den pas-geboren Koning scharen. Geen ander gedeelte van het kerklijk jaar, stelt in zulk een kort tijdsbestek, zoovele en zoo schitterende Heiligen, als de dagen van den Kersttijd, aan onze vereering voor. Het zijn vonkelende sterren, die zich scharen om dc Zon der Geregtigheid, waaraan zij hun licht te danken hebben. De Heilige Stephanus, de eerste Bloedgetuige, de Heilige Joannes, de Evangelist, de H. H. onschuldige Kinderen, de H. Thomas van Kantelberg vereereu de palmen hunner overwinning aan hun godlijken Aanvoerder; het twaalftal der Apostelen zendt Hein zijne twee roemvolle aanvoerders, den H. Petrus, op zijnen Stoel van Home, den
47
H. Paulus, in het- mirakel zijner Belceering toe. — Het lieer lied
der Martelaren vaardigt wakkere kampvecliters af: Timotliëus, zall.
Ignatius van Antiocliië, Polycarpus, Vincentius, Pabianus en mo(
Sebastianus. De verlieven schaar der Kerkleeraars kiest Hila- I
rins, Chrysostomus en Ildefonsus daartoe uit. Bij deze sluiten herl
zicli aan die andere herders der volken, Julianus de quot;Wonder- alle
doender, en de engelachtige Franciscus van Sales. Uit het nlle
strijdperk der Asceten treden .op Paulus, de Kluizenaar, Au- Koi
tonius, de overwinnaar van Satan, Maurns, de Apostel der Beti
kloosters. Petrus Nolascus, de verlosser der gevangenen, Env- heid
mundus van Pennafort, het orakel van het regt en de wetgever wra;
des gewetens. Het koor der Maagden is vertegenwoordigd door tmet
de teedere en lieftallige Agnes, de edelmoedige Emerentiana , ;■ staa:
en de heldhaftige Martina. Eu eindelijk verschijnt uit de rij jvan
der nederige Weduwen, Paula, de minnares van 'sHeeren del
kreb, die als verzonken was in de geheimenissen van Bethle- hare
hem. — Zoo vieren dan hemel en aarde, na duizend en hou- of zi
derde jaren, den geboortedag vau het Kind Jesus, voor wien, OpC
in den nacht van zijne geboorte, geene plaats in de herberg \mis
was. Thans echter vieren wij dien blijden herinneringsdag in eenii
prachtvolle kerken, of smaakvol-gesierde kapellen, bij het flik- ters
keren van duizende kaarsen, bij het zingen van vrolijke Kerst- piiett
liederen, die nog lieflijk weêrklinken in het huislijk verblijf. Wie
aan den gezelligen haard. — O, wie kan weerstaan aan de zoete . de c
gewaarwording, die het hart overstelpt in den Kerstnacht, staat
wanneer voor de oogen des geloofs de godlijke Verlosser ander- ik u
maal neerdaalt uit den hemel in de zuivere handen van den den
Priester, onder de gedaante van Brood en Wijn, terwijl de Van
oogen des ligchaams met zielsgenoegen gevestigd zijn op eene Jesu
bevallige voorstelling van het Kersttooneel in het heiligdom, pp d
een lagchend Kindje, rustend in eene krebbe, op een handvol tige
stroo : wanneer de zilveren stemmen der koorkinderen den zang Kers
der Engelen, het Gloria in excehis Beo, of het zalvingsvolle 1
KEKSTMIS. -19
er lied : Atleste, ficleles lieflijk uitgalmen, en, met der Engelen iS, /aug liemelsche vreugde uitstorten in het diep-bewogen geen moed der Christenschaar.
la- In den heuglijken Kersnacht // was er geene plaats in eene en herbergquot; voor onzen lieven Heer. O mogten ten minste nu 3r- alle steden en dorpen, alle Rijken en landstreken, maar vooral iet alle harten zich openen voor de intrede des godlijken Vrede-n- Konings! Negentien eeuwen leveren het bewijs, dat Jesus van Ier Bethlehem, en Hij-alleen, voor de wereld is /, de weg, de waar-iv- : heid en het leven.quot; Dat voor de krebbe van Bethlehem de i'or wraakzuchtige zijnen haat aflegge; dat de rijke zijn gemoed tot Dor goedertierenheid neige, om de armen en behoeftigen bij te ia, | staan j dat alle harten en zielen, rein en onschuldig, blakende rij Ivan Godlijke liefde, Jesus de gastvrijheid aanbieden! — In ren de blijde dagen van den Kersttijd meent de Kerk de strengheid ile- liarer tucht te moeten verzachten : wanneer Kerstmis op vrijdag on- of zaturdag valt, moet de vasten voor de Kerstvreugd wijken, en, Op eenige plaatsen is zelfs op alle zaturdagen tusschen Kerst-erg mis en Maria-Lichtmis, het genot van alle spijzen, zonder in eenige beperking, toegestaan. Maar het zijn bijzonderde Pries-lik- ters, die op den hoogen Kerstdag een verheven voorregt gerst- nieten : het is hun, op dit hoogheilig feest, vergund, tot drie ijf, palen toe, het H. Misoffer op te dragen, ter herinnering aan )ete de drievoudige geboorte van het godlijk Woord. De eerste iht, staat vermeld in den 109. Psalm ; ,/Vóór den dageraad heb der- ik u geteeld.quot; De tweede had plaats in het gezegend uur van den den Kerstnacht, toen de eeuwige Zoon van God de zoon werd de van Maria, moeder en maagd. De derde geboorte is die van iene Jesus in onze harten. Deze geestlijke geboorte verwezenlijkt zich om, op de innigste wijze in de II. Communie, welke de godvruch-Ivol tigc Christen, met jubelende godsvrucht, in den loop der tang Kerstdagen ontvangt.
olie De eerste H. Mis van dezen dag, die meer bepaald de
4
KERSTMIS.
Kent/mis genoemd, en in den vroegen morgen, of' op midder-nadit, opgedragen wordt, duidt vooral op de geboorte des Heeren in den stal van Betlileliem; de Herders-Mis, die tegen zonsopgang gezongen wordt, wijst op de geestlijke geboorte Van den Heiland in de liarten der geloovigen; terwijl in de derde Mis, welke op een meer gevorderd uur plaats grijpt, de eeuwige geboorte van bet ongeschapen Woord herdaebt wordt.
Vroeger, was bet gebruik vrij algemeen van de Kerstmis o]) middernacbtte zingen. Indien heuglijken nacht, schaarden zich de bnisgenooten rondom den vrolijk-flikkerenden baard; daar waakten en baden zijdaar spraken zij over bet Kerstkindje, den stal en dekrebbe; daar zongen zij oude en nieuwe kerstliederen, tot dat, van uit den boogen toren, de krachtige stem der klok hen ter kerke noodigde en bun plegtig, te midden der nachtl ijke stilte, toeriep : Een Kind is ons geloren, een Zoon is ons gegeven, komt laat ons Hem aanbidden ! Dan stroomden allen naar den heerlijk-verlichten tempel, om Hem te danken, te loven en te aanbidden, die ons, uit den diepen nacht des ongeloofs en der zonde, in zijn wondervol licht van waarheid en deugd, van genade en zaligheid beeft overgebragt.
Nn roept ons de klok veelal eerst in den vroegen morgen ter aanbidding van liet Godlijk ivind; op eenige plaatsen is het zelfs, ter voorkoming van ingeslopen misbruiken, verboden de Kerstmis op middernacht te houden. Moge daarom, evenwel, onze godsvrucht niet minder levendig, onze liefde niet minder vurig, onze dankbaarheid niet minder innig zijn !
50
KERSTMIS.
LOFZANG HET RIMVTDE STAB AT MATER.
Uit het Latijn van Fra Jacopone.
- XIII. EEUW. —
Xanst de strooi;reb neergebogen, Van verrukking opgetogen,
Staart Mam op den Zoon,
Die haar ziel, van vreugde dronken,
Tot een Lofzang doet ontvonken.
Schallend naar des Hemels troon.
o Hoe zalig, o hoe blijde Is die hooggebenedijde,
Vlekkelooze Moedermaagd,
Nu haar liefdestralende oogen 's Aardrijks Licht aanschouwen mogen, Uit haar kuischen schoot gedaagd.
Ja, wiens ziel zou mee niet hupplen.
Waar van louter troostdrankdrupplen
't Moederhnrte óvervliet.
En men de Englenkoninginne,
De eeuwge Hemelrijksvorstinne,
Met het Godkind dartlen ziet.
In den veestal, om de zonden.
Komt dat Kind herstel verkouden.
Zich met 's menschdoms schnld belaên; En zoo lijdt het, en zoo schreit let.
Maar den Hemel ons bereidt het.
Reeds van d'eersten morgen aan.
KKRSTMIS.
Zie, daar lioog, iu 't gourl der lieemlen. Boven 't quot;Wichtje de Englen weemlen;
Hoor, hoe juicht daar 't Geestendom! Ook 't gemoed van Maagd en Grijze Jubelt op die Serafswijze,
Maar hun lippen blijven stom.
Lieve Moeder, bron van weelde.
Waar Gods liefde u meê bedeelde,
ó Schenk ook mijn ziel dien gloed ; Geef, dat ik uw Uitverkoren,
Hem, des Vaders Eengeboren, In aanbidding val te voet.
Heiige Moeder, doe mijn harte Deelen al de wreede smarte.
Door uw Hemeltelg geleên;
Maak zijn krebbe ook mij ten zegen. En mot Hem, op al mijn wegen. Mij bestendig lotgemeen.
Maar, laat ook, bij 's werelds lijden, 't Jesuskindje mij verblijden,
Tot aan de ure van mijn dood;
Laat mij vast aan 't Wichtje klemmen. Niets de liefdcbronwel stremmen.
Waar 't mijn ziel uit overgoot.
Moog alom die heilstroom vloeijen,
Heel het aardrijk mild besproeijen, Lesschen ieders hemeldorst.
Lieve Maagd, o, laat ons deelen____
'1lt; Zou zoo graag u 't Kindje ontstelen. En liirf koestren aan mijn borst.
'k AVii het dragen, al mijn dagen. Tot mijn sterfuur is geslagen.
En de lijkgroef zich ontsluit :
XKUSTMIS. 53
Immers, toen het werd geboren,
Heeft de Dood zijn prooi verloren En het vratig Graf zijn buit.
Laat me, u Maagd, in 't blij verrukken,
U en 't Kind aan 't harte drukken,
Zieletripplend, hel in vlam;
En verzwolgen in een weelde.
Die nooit zintuig zich verbeeldde.
Maar van Boven oorsprong nam.
'k Stel mij onder uw bescherming :
Schenk Gods Heilwoord mij ontterming, ,
Zijn Genade zij mijn deel;
En, zal eens mijn ligchaam sterven.
Doe mijn ziele dan beërven Jesus, uwen Zoon, geheel.
Ziedaar dan de vervulling vau 's Heeren belofte, van de verwachting der volken : hier ligt voor 't stofljjk oog het aanvangspunt bloot van dat groote, iu de eeuwigheid reikende werk, en begint die allea-schokkende omwenteling van het geestenrijk op aarde. Op het hoofd van dit Godlijk Kind rust meer dan de wijsheid aller voorgaande eemven : ziehier dem Leeuw van Juda, wiens stem eenmaal de wereld zal doen beven; Hij, de almagtige en toch de zachtmoedige, de hoogverhevene en toch de nederigste van harte, de goede Herder, die komt zoeken, wat verloren is, de Verzoener eü tevens de Hegter, wien, door den Vader het oordeel en alle magt in hemel en op aarde werd gegeven, die daar nu armlijk het leven tegemoet sluimert in eene Krebbe, en straks zal sterven aan het Kruis; Hg, die de vorst des vredes is, en tegeljjk een steen des aanstoots, waardoor veler meuschen gedachten openbaar worden ;Hü komt. het godljjke aan de wereld, het onstof-
DE H. H. ONNOOZKLK KINDEREN.
lyke verkoudigeu aan het stof. In Hem is het oorspronklijk beeld van den mensch, in alle volmaaktheid, op aarde versohenen. Heden dan is het licht over ons opgegaan : de Heer komt wonen onder ons, de Schepper van een nieuwen tijd, wiens ryk nimmer eindigen zal. Zie, middernacht is voorby, en de zon ter baan gestegen. „Een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven.quot; De belofte der eeuwen is vervuld : de telg van David is verschonen, te Bethlehem. Hij zal zyn werk volvoeren en ons vorlofsm. Zingt dan den Heer een nieuw lied, want Hij heeft wonderbare dingen volbragt. Doch, Christen, g\j, die u noemt naar zijnen H. Naam, zink neder voor de krebbe van dit godlijk Kind, en vorm hier het vaste besluit van, in kinderlijken zin, een kind Gods te willen worden, en, als een Stephanus, de Heilige Diaken , belijdenis van Christus af te leggen, met het woord en met de daad, in leven en in dood; of, als een Joannes, de beminde Leerling des Zaligmakers, hem in de aardsche ballingschap, lief te hebben boven al; of, als de schuldelooze Eerstelingen, de slagtoffers vau den argwanenden , aardsgezinden Herodes, getuigenis van uw geloof in Jesus van Nazareth, to Bethlehem geboren en op Golgotha gekruist, onverschrokken af te leggen, en die, zoo noodig, moedvol te bezegelen met uw bloed. Immers, de Zoon Gods is mensch geworden, om ons te maken tot kinderen des hemel-.schen Vaders, die heilig is en volmaakt.
13 Fgt;
-«—lt;$gt;—♦-
Een Godsdienst, die enkel reinheid en teederheid ademt, moet noodwendig de kinderen lief liebben ; vandaar dat de Katholijke Godsdienst de kinderen dikwerf haar heiligdom doet binnen gaan en er behagen in schept, hen bij hare plegtigheden te toonen : zij verheft hen tot broeders der Engelen.
54
DE H. H. ONXOOZKI.K KINDEREN. •)•)
Maar, de kinderen tot het Altaar te doen naderen, Imnno onscluddige handen voor de heilige Ott'erande behulpzaam te maken, dat was niet voldoende : de Godsdienst wil ook nog, dat wij de jeugdige Martelaren vereeren, die, op den schoot hunner moeders geslagtotferd, en van uit de wieg in de vreugde des hemels zijn overgebragt.
Herodes, de vriend van Cesar, steunende op de hulp der Romeinen, van lijfwachten omgeven, beefde nogtans in zijn paleis. En wat deed hem beven ? Het was de gedachte aan een Kind : want, van verre gekomen Wijzen, die van hun land tot Jerusalem door eene wonderlijke ster begeleid waren geweest, zeiden tot die hun vroegen : wij zijn uit het verre Oosten gekomen, om een Kind, dat pas in Judea geboren is, en de Koning der Joden wezen moet, te aanbidden. Eene ster, die anders in liet uitspansel niet schijnt, heeft ons hierheen geleid, om onze hulde en onze offers aan dat Kind aan te bieden.
Herodes, door deze woorden met grooten schrik bevangen, vereenigde de Priesteroversten om hen te raadplegen, en deze antwoordden hem, dat het Kind, hetwelk deze koningen uit het Oosten kwamen aanbidden, geen ander zijn kon dan de Messias, door de Profeten voorzegd, die in bet stadje Betli-lehem ter wereld komen moest.
Vreesachtige Vorsten zijn ligt wreedaardig. De vrees, die Herodes voor een onbekend kind deed beven, deed ook een bloedig besluit bij liem opkomen : om, namelijk, al de pasgeboren kinderen te doen vermoorden, die sedert twee jaren te Bethlehem en in de omstreken der stad van David het licht hadden aanschouwd.
De koning der Joden, dit besluit genomen hebbende, liet de Wijzen tot zich komen, en zeide hun : ook ik wil het Kind gaan vereeren, wat gij zoekt : wanneer gij dus zijne geboorteplaats zult gevonden hebben, en naar mv vaderland terug-
DE H. H. OXNOOZELE KINDEREN.
keert, komt clan ovei' Jeruzalem, om mij te zeggen, waar dat wonderkind is, opdat ik, op mijne beurt, er mijne hulde ga brengen.
De Wijzen, zonder achterdocht, stemden hiermede in; doch weldra kwam een Engel hun het wreede plan van den koning vau Judea openbaren, en zij keerden naar het Oosten terug, zonder de stad van Herodes aan te doen.
Omtrent denzelfdeu tijd, werd Jozef door een Engel des Heeren gewaarschuwd en gelast , om met Maria en haar pasgeboren Kind naar Egvpte te vlugten.
W ij zien hieruit, hoe vroegtijdig de menschgeworden God aan de boosheid der menschen was blootgesteld. Met Hem huichelde de wereld niet eens, maar toonde zich onmiddelijk jegens den Verlosser, dien zij miskende, bloeddorstig eu wreed. Nog had het godlijk Kind die aarde, waarop Het wilde geboren worden, niet betreden, of de vrees voor zijne komst deed haar reeds bezoedelen met bloed.
Jesus lag nog inde wieg, toen de vervolging reeds dermate tegen hem woedde, dat zijne Moeder hem naar het land der ballingschap moest dragen : zoo bleven dan de smarten van den Zoon des menschen niet lang uit : zij namen reeds een aanvang met zijne eerste levensdagen !
Deze vlugt naar Egypte ging van de grootste gevaren vergezeld, want reeds ving men aan met het wreede bevel van Herodes ten uitvoer te brengen; reeds lieten droevige stemmen zich in Ramahooren : de stemmen der moeders, die weenden, zonder getroost te willen worden, dewijl hare zonei, door wreede soldaten aan hare armen ontrukt, en met het zwaard gedood, of tegen de muren verplet werden.
O hoe afgrijslijk, hoe gruwlijk moet de strijd geweest zijn tusschen deze gewapende beulen eu de moeders, die hare pasgeboren kinderen verdedigden: zij bezaten noch helm, noch harnas, uoch lans, noch schild, noch zwaard: zij hadden slechts
DE H. H. ONNOOZELE KINDEKEN.
de wanhoop der vrouw, de heifhaftigheid eener moeder tot wapen, e)i tocli vreesden zij niet : eerst hadden zij gesmeekt, maar, toen zij zagen, dat hare gebeden vruchtloos bleven, dat hare tranen niets op het hart der moordenaars vermogten, toen smeekten zij niet langer, en, indien zij nog hare armen uitstrekten, dan was het niet langer om te bidden, maar om te verscheuren, te kampen, te vechten, en hare kinderen te verdedigen tot den dood : het zijn nu geene schuchtere vrouwen meer, het zijn leeuwinnen, die brullen, van woede schuimbekken , en hare jongen trachten te bevrijden : meer dan één soldaat van Herodes bezwijkt in dien strijd; meer dan ééne moeder meent een oogenblik, dat haar moed haar kind gered heeft, maar nieuwe uitvoerders van Herodes' bevelen rukken aan : zij doorsnuffelen huizen en velden; zij zoeken onder de bloedige puinen, onder de stapels vermoorde kinderen, en onder de lijken der moeders, die met hare zonen door dezelfde lans doorboord zijn, en, vinden zij een kind, dat nog ademt, eene moeder, die er in geslaagd is, zich met haar telg te verbergen, dan wordt een martelaar te meer geslagtofferd aan de angsten van Herodes, want geen-enkel kind mag ontsnappen : dat ééne kind toch kon de Messias, de ware Koning dei-Joden zijn, en wat zou er dan worden van des overweldigers magt ?
Te allen tijde en alom gaat overweldiging met list en bloeddorst gepaard : wat het onregt rooft, dat wil de wreedheid verdedigen, de hebzucht handhaven. Sommige schrijvers hebben beweerd, dat het getal der op Herodes' bevel vermoorde kinderen tot 11000 opklimt; wij houden dit echter voor overdreven : stellig, evenwel, heeft toen veel bloed gestroomd, e7i in die jeugdige, bij Jesus' wieg geslagtte offers erkent de Godsdienst even zoovele Martelaars : niet met woorden, maar door het storten van hun bloed, hebben zij de komst des Verlossers beleden. Anderen zijn van afliet schavot, uit het met bloed
58 DE H. H. ONNOOZKLK KINDEREN.
geverwcle zand der renbaan, en door de vlammen der brandstapels den hemel ingegaan; maar deze werden aan den schoot, aan de armen, aan de omhelzing hunner moeders ontrukt, en door de Engelen in de hemelsche woonstede binnen geleid.
Nergens spreidt de Kerk meer poëzij, dan in haren Lofzang op het feest der Onnoozele Kinderen ten toon : 't is, als waren het de harteklanken eener moeder :
Heil, heil u, eerste Bloedgetuigen,
Voor Jesus Leer, wieu 't moordeud staal. Als rozea, iu hare ochtendpraal.
Het schuldloos hoofd deed nederbuigen !
ó Teedre schaar.
Die 't Zoenaltaar,
Waarvoor wij in aanbidding knielen,
Het eerst met palmloof hebt gesierd,
De Kerk, die uw herinring viert,
Prijst zalig u , onnoozle zielen,
Om Jesus, wien, in eeuwigheid,
De hoogste lof is toebereid,
Met Vader en met Geest te zamen :
Heil, heil u. Eerstelingen. Amen.
Het feest der Onnoozele Kinderen, invallende op den 28. December, dagteekent van de negende eeuw. Van toen af werd het bijna algemeen gevierd, totdat dwaasheden het kwamen onteeren. Terwijl op dien aan zooveel jeugdige Martelaren toe-gewijden dag de voorrang en de eereplaats aan de kindschheid gegeven werd, daar het feest, als 't ware, het eigenlijke feest der Kinderen uitmaakte, was de gezonde rede nogtans niet altijd het rigtsnoer voor de plegtigheden, die daarbij op sommige plaatsen werden ingevoerd.
Het schoone feest der Kinderen werd, op enkele plaatsen, misbruikt tot een feest der Dwazen, en daar ontwijdden onedele voorstellingen des Heeren Heiligdom. Doch, Gode zij dank, die onteeringen bestaan niet meer : thans prijkt
DE }1. JL. ONXOO/.KJ.h KINDEKKN.
liet feest der jeugdige Martelaren in al zijne reinheid, en menige traan ontrolt, in onze kerken, aan de oogen der cliristen-moeders, wanneer zij voor het altaar, dat nog met al den luister van Kerstmis schittert, liet loflied hooren :
Heil, heil u, eerste Bloedgeiui^en,
Voor Jesus Le^r, wien 't moordeud staal,
Als rozen , in hare ochtendpraal ,
Het schuldloos hoofd deed uederbuigon.
De Katliolijke Godsdienst, die op deze aarde voor iedere ellende bijstand, voor iedere kwaal genezing, voor iedere smart vertroosting aanbiedt, bezit ook in den hemel voor iederen stand beschermers.
De magtigen dezer wereld, zij, dieoptroonen gezeten zijn, hebben, om bij den Koning der koningen te hunner gunste te spreken, de H. II. Clotildis, Ludovicns, Ferdinandns, Hen-ricus, Casimirus.
De krijgslieden hebben de TT. H. Georgius, Mauritius en al de vrome soldaten van het Thebaansche legioen.
De kuische maagden, die den Heer zijn toegewijd, hebben tot eerste beschermster, Maria, de Koningin der Maagden, eu voorts de TT. TT. T'rsula, Theresia, Angela en de geduldige Lidwina.
De grijsaards roepen de heilige Aartsvaders aan, en de kinderen hebben tot voorsprekers in de woningen des hemels, de Cherubijnen, die hunne broeders zijn, en deze jeugdige Martelaren, wier bloed rond de krebbe van het Kind Jesus heeft gestroomd.
59
DE H. H. ONXOOZELE KINDEKEN.
LOFZANG.
O Kerstnaclit, schooner dan de dagen, Hoe kan Herodes 't licht verdragen,
Dat in uw dnisternisse hlinckt En wordt gevierd en aengebeden?
Zijn hoogmoedt luistert naer geen reden, Hoe schel die in zijn ooren klinckt.
Hij poogt d'Ounoosle te vernielen.
Door 't moorden van onnoosle zielen, En weckt een stad- en lantgeschrei in Bethlehem, en op den acker, En maeckt den geest van Rachel wacker. Die waeren gaet door beemt en wei:
Dan na het W esten, dan na 'et Oosten; ie zal die droeve moeder troosten, Kn zij haer lieve kinders derft?
Nu zij hen ziet in 't bloed versmoren, Vergaen, die nnulix zijn geboren, Eu zooveel zwaerden rood gevert't ?
Zij ziet de niülleck op de tippen.
Van die bestorve en bleecke lippen.
Gemekt uocli versch van moeders borst; Zij ziet de teêre traentjes hangen Als daeuw, aen druppels op de wangen : Zij ziet ze vuil met bloed bemorst.
De wenckbrauw deckt nu met zijn booglijes Geloken en geen lachende ooghjes.
Die straelden tot in 's moeders liert. Als starren, die met haer gewemel Het aanschijn schiepen tot een hemel. Eer 't met een mist betrocken werd.
ÜE II. If. ONSOOS5BLB KINDEKEN.
Wie kan tVellciuIe en 't jammer noemen. En tellen zoo veel jonge bloemen.
Die vroeg verwelckten, eerze noch Haer frissclie bladeren ontloken, En liefelijck voor ieder roken.
En morgens droncken 't eerste zogb ?
Zoo velt de zeis de koren-airen.
Zoo seluidt een buy de groene blaêren,
quot;Wanneer het stormt in 't groene wond. Wat kan de blinde staatzucbt brouwen. Wanneer ze raest uit misvertouwen!
Wat luidt zoo scbendigb dat liaer rouwt!
Bedruckte Raeliel! schort dit waren: Uw kinders sterven Martelaren,
En Eerstelingen van liet zaed.
Dat uit uw bloed begint te groeijeu, En beerlijck tot Gods eer zal bloeien. En door geen tyrannij vergaat.
Hoe hartverscheurend moet het voor de moeders dezer jonge kinderen niet geweest zijn, zich door bloedgierige krijgslieden hare lievelingen te zien ontrukken, om hen, op een barbaarsche wijze, ter dood te brengen! Hoeveel tranen moeten die arme moeders niet hebben areplengd, hoeveel kreten van droefheid niet hebben geslaakt! „ M en hoorde eene klagende stem, in It am a., men „hoorde loeenen en kermen zonder eind. Hel was Rachel, die over „ hare kinderen weende , en yeen Iroosl wilde ontvangen, omdat „hare kinderen niet meer zijn.quot; En toch is niets gelukkiger dan de dood dier onschuldige wichtjes , wanneer men dien beschouwt met de oogen van het Geloof. Wie weet, hoevelen hunner door de wereld zouden bedorven zijn geworden, indien een langer leven hun deel ware geweest? Nu hebben zij, bij de intrede
(il
DK H. H. OXNOOZKLE KINDEREN.
des levens, het geluk en liet eervolle voorregt gehad, óm voor Jesus-Christus te mogen sterven. Zij zijn de eerstelingen der Martelaren. Zy zegevierden over de wereld, alvorens zij haar kenden, tn zij ontviiigen slechts het leven, oui het reeds in dee eersten morgen aan God terug fe geven en te verwisselen tegen He onsterflijkheid! Aehttien eeuwen hebben op aarde hunnen lof gezongen : ook wij prijzen hen heden nog zalig, en hun lof zal uiot ophouden hier beneden, vóórdat de vervuiling der tijden aanbreekt. Over dit alles echter dachten die bedroefde moeders niet na, c;i daarom wilden zij niet hooren van troost: noluil consolari, guia nnn suni. Ach! hoe menige moeder verliest ook haar kind in de eerste levensjaren, en hoe dikwerf is ook zij troosti os, omdat zij de oogeu niet hemelwaarts rigt. Neen, arme moeders , neen, ik v.il uwe droefheid niet veroordeelen, wanneer gij, door de smart ter ncêr geslagen. bittere tranen weent bij bet ontzielde ligcliaam . of bij het. graf van uw kind. Lnat ze vrij vloeijen, die. tranen: zij zijn de natuurlijke uitdrukkiiig van uw moederlijk gevoei: waut uw hart is diep gewond , omdat gy een teergeliefd kind, wat gij met ouuitspreeklijke blijdschap uic kind noemdet, hebt verloren, Weeu dan vrij, arme, bedroefde moeder! maar wees niet troostloos. Laat niet de natuur-aüéén in u spreken , maar leen ook het gehoor aan de stem des Geloofs en aan de. smartlenigeude en troostvolle waarheden, die zij u verkondigt. Herinner u, vooreerst, dat uw kind een kind van Adam is: dat Adams zonde, met al hare gevoigen , er op is overgegaan, en dat het dus eens moet sternen. Buig uw hoofd voor die uitspraak van Gods geregtigheid, en herdenk, dat hij gelnkkis is, die den zondetol aan den dood betaalt, in een leeftijd , wanneer hij het schrikbarende en biltere van don dood uog uiet kont en niet gevoelt. Ook gij, moeder, gij zijt eeu kind van Adam ; ook tegen u is hot vonnis uitgesproken : yij zult sterven. Buig nogmaals uw hoofd voor dit oordeel van den restvaardigen God. Gij hebt reeds een deel dier straf ondergaan; want, toen uw kind stierf, stierf het niet alléén, maar door zijn dood troffen ook u de stervenssmarten. Deze dood, dien gij iu den dood van uw kind hebt geleden, zal u, i;oiider twijfel, worden aangerekend; en wie weet of een rncht en gerust afsterven u niet als vergelding zal worden gegeven, voor wat gij door het verlies van uw kind geleden hebt.
Vraag u-zelve iu smartvolle oogenblikkeu ook af: waar uto kind is ueenytyaan? Uw kind is niet altijd voor u verloren :
02
DE H. H. ONNOOZELE KINDEKEN.
geon roover heeft het u ontvreemd, maar de poede God heeft het tot zich genomen, om het in de eeuwigheid wederom ii\ uwe ariuen terug te brengen. Hef uwe ooge.n dan ten Hemel; daar, vóór Jesus' troon, dartelt uw lieveling met zijne ztge-kroon, te midden der ounoozele kinderen van Bethlehem , cn overal volgt 't het Lam, d erwaarts het zich begeeft ■. want ook uw kind is rein, zuiver en wit als sneeuw. Nooit heeft de zonde zijn hart, nooit de leugentaal zijn mond bezoedeld. Zalig, ja, eeuwig zalig, leeft uw kind in het land der volmaakte vreugd. Bedroefde moeder, vindt uw hart hierin geen troost, dan gelooft gij niet aan den Hemel, of gij bemint u-zelve veel aeer dan uw kind, dewijl gij het zijn geluk misgunt, om sflvc- bet genoegen te smaken van uw kind, ten koste zijner hemels-che blijdschap en zaligheid, aan uwe z^ide te zien.
Herinner u ook, bedroefde ziel, dat het uwe schuld niet was, dat uw kindje stierf. God heeft bet tot zich geroepen, er, Gods raadsbesluiten zijn genade en barmhartigheid. De Heer schiep behagen in die schcone ziel; hij nam haar weg uit het midden der zondaars, opdat niet de boosheid haar eens verleiden en bederven zou. Ach, gij wist niet, wat er van uw kind zou geworden z\ju, indien een langere levensloop er aan vergund ware geweest. Wie weet, of dat langere leven ook niet een ongelukkig en een zondig leven, dat is een leven duizendmaal erger dan de dood, zou geworden z\jnl Verlevendig dan uw geloof in Gods goadhoid, wijsheid eu liefdevoile voorzienigheid, en gij zult, getroost cn overgegeven aan zijnen heiligen wil, in zijne raadsbesluiten over uwen lieveling berusten.
Daaretihoven, christen-mocder , gij bemint immers God, niet waar? Maar eeeft gij Hem wel een bewijs van liefde, wanneer gU stuiptrekkend het oflfer vasthoudt, wat H\j van u vraagt? Bemint gij uwen God. geef Hem dan hi t offer, wat Hij vergt, gelijk Abraham zijnen Isaac opdroeg; dat is , in ootmoedigheid des harten en met volle overgeving. Zeg tot Hem ; Mijn Heer en mijn God, Gij zijt mij dierbaarder uan alles, ja, dierbaarder dan myn kind' Ik breug het U, in ootmoed eu Heide, ten offer ! Ik offer Ü mijne smart eu droefheid op ! Gij hebt my het kibd gegeven, het is dus bet uwe; Gij hebt hst genomen, het is liet uwe : gezegend zij uw naam !
Bedroefde, moeder, laat mij een woord tot u rieten, Toen de Kinderen van Bethlehem door de soldaten van Herodes werden vermoord, is het Kind-Jesus door Gods leiding gespaard , en ,
63
NIEVfl-JAAIi.
61.
innig dankbaar, blikte Maria ten hemel, omdat haar Jesus behouden was. Maar de tyd moest komen en de tyd kwam, waarop Maria haren vurig-geliefden Zoon naar den dood, en naar den pyniyksten dood moest zien gaan. Wel nn christen-moeder , zijt gij méér dan Maria of beter dan zij, en is de dood van uw kind te vergelijken met den bitteren dood van haren Zoon ? Zie dan ook niet meer op het ontzielde lijk van uw kind : die blik hernieuwt uwe smarten; maar heft uwe schreiende oogen tot Maria, de smartvolle Moeder : aansclionw haar met het daode ligchaim van Jesus op haren schoot; vergelijk uwe smart met de hare, en bid haar, dat zij u sterke en uwe moedeloosheid geneze, door hare kraclit in het lijden en door haar volle overseving aan Gods heiligen wil.
Op den octaaf-dag van liet liooge feest van Kerstmis vieren wij de plegtige herinnering der Besnijdenis des lieer en. Volgens de Oude Wet, moesten al de manlijke afstammelingen van Abraham zich aan de Besnijdenis onderwerpen, als zijnde een teeken des verbonds, tusschen Goden den vromen Aartsvader aangegaan. De God-Menseh toont, bij deze gelegenheid, dat Hij een Zoon is van Abraham, uit wien de Messias ontspruiten moest. Het was acht dagen na zijne geboorte, dat liet godlijk kind deze pijnlijke plegtigheid, volgens de voorschriften der Wet, in liet stalleke van Bethlehem, onderging. Het is hier de plaats niet, om te onderzoeken of, en in hoever, de Besnijdenis bij de Joden een krachtdadig middel was, om den Israëliet van de erfzonde te reinigen; noch ook, om na te gaan, in hoever, en op welke wijze, de Besnijdenis een zinnebeeld van het heilig Doopsel was; maar, wat wij niet onopgemerkt mogen laten voorbij gaan, is, dat de godlijke Verlosser, do
NIEinVJAAK.
Eeuwige Wetgever-zelf, door de wet der Besnijdenis niet was webonden; dat Hij, de oneindige. Heiligheid, geen reinigingsmiddel behoefde, en zijne liefde voor ons, gepaard met een onbegrijplijken ootmoed en eene onbeperkte acliting voor Wet en Gezag, Hem dus alléén konden bewegen, om zich aan dit voorschrift der Oude Wet te onderwerpen. Zonder ons dau ook te verdiepen in meer wetensohnplijke dan nuttige beschouwingen, knielen wij eenvoudig in aanbidding neer voor het god-Kind, dat in de krebbe van Bethlehem, de eerstelingen opdraagt van dat bloedoffer, hetwelk Hij, na drie-en-dertig jaren, op het kruishout voltrekken zil. Stichten wij ons, dooide betrachting van den diepen eerbied A-oor het Gezag en do Wet, waarvan liet Kind Jesus ons, in zijne Besnijdenis, een zoo welsprekend voorbeeld gaf; doordringen wij ons, met diepen eerbied voor alle gezagvoerende Magt, en leeren wij van Hem, die zich vrijwillig onderwierp aan wetten en voorschriften,— die Hem niet verpligtten,— aan de gestelde magten, niet uit angst, maar bereidwillig en uit gewetenspligt te ge-hoorzamen. Dat de treffende les van ootmoed en onderdanigheid, welke het Feest van heden ons aanbiedt, ons waarschuwe tegen de verleidende taal der valsche vrijheid-predikers, en ons leere, dat de ware vrijheid, door Jesus aan de wereld geschonken, op den eerbied en de onderwerping aan het wettig gezag is gegrond.
Het was ook op den dag der Besnijdenis, dat men aan het nieuwgeboren kind den Naam toevoegde, dien het de overige dagen zijns levens dragen moest. De zoetste en verhevenste onder alle namen werd aan liet Kind van Bethlehem gegeven, toen het bij zijne Besnijdenis de eerste druppelen van zijn god-lijk bloed voor ons vergoot. Jesus, zoo spraken, als uit éénen mond, de H. Maagd en de H. Josef: Jesus zal de Naam van den Verlosser zijn !
De eerste dag van het nieuwjaar, dat lieden begint, is dan
5
65
C(i NI lilquot; W.I AAK.
ü'otcokoiul met dus Verlossers godlijken Nnam; Jesus Naam staat , als het ware, gesclireveu op de eerste bladzijde van dat nieuwe boekdeel, betwelk wij heden voor liet eerst geopend hebben. Deze dag is, daarenboven, gemerkt met het eerst-vergoteu bloed van het godhjk Lam, en draagt al/.oo een dubbel tecken- van zegening en zaligheid. Deze gedachte geeft eene schoone en verheven beteekenis aan het algemeen bestaande gebruik van elkander, op dezen eersten dag, een zalig vieuwjaar toe te wenschen : want, zou die wenseh niet ijdel wezen, indien hij niet geschiedde in J esns' Naam; terwijl geen andere Naam onder den hemel is gegeven, door welken wij moeten zalig wor-d-n. En rust niet al onze hoop van zaligheid op het kostbaar Bloed van Jesus, hetwelk Hij voor onze zaligheid vergoten en als losprijs voor ons den eeuwigen Vader aangeboden heeft ?
Most en de Christenen bij het aanbreken van het nieuwe jaar, bij het aanvaarden van dat nieuw geschenk, hun door Gods goedheid toegedacht, zich ook den Naam en de zelfop-otfering van hunnen godlijken Verlosser herinneren, en te midden van het gewoel van dezen dag, niet vergeten, dat het geheim van alle heil in Jesus Naam ligt opgesloten, en dat de zelfopoffering liet zekerste middel is, om aan de rijke vruchten deelachtig te worden van het grootsche Verlossingwerk. Mogten zij zich niet bij ijdele wenschen bepalen, maar, neergeknield in het heiligdom des Heeren, ook de vervulling hunner wenschen van den Hemel afsmeeken door het bloed eu de verdiensten van Hem, die van zich-zelven getuigt, dat de eeuwige Vader ons alles zal geven, wat wij zullen vragen in Zijnen Naam. — Zalig nieuwjaar dan aan al de Lezers van dit Boek! Dat Jesus hun gestadige helper en Verlosser zij ! Jesus zij onze gids en leidsman op de duistere wegen van dit tranendal; Hij zij onze trooster en versterker in droefheid en nood; Hij zij onze eeuwige vreugde en ons loon daar, waar geene indeeling des tijds meer is, waar geene dagen of jaren.
NIKT W.l AAK.
met afwisliiig van korte vreugde en lange droefheid, meer zijn, maar alléén eene eindlooze eeuwigheid heerscht, met do onuitpntlinre scSittc-n dor godlijlco \ergeldiMg getooid.
LOFZANG.
Daar slaat de klok; — twaalf doffe zuchten Ontglippen den gewiekten tijd.
En somber, onder 't pijlsnel vlugten.
Stort zich een Jaar in de eeuwigheid. Een Jaar, begroet met vreugdevuren. Een Jaar, dat eeuwig scheen te duren,, Met louter rozen in zijn schoot!
Eu nu? — van al dat bloemenloovor Blijft enkel de herinring over Aan 't leed, dat ons zijn leefkring bood..
Ziet, reeds begint, gehuld in 't duister. Het j\Tieu\ve jaar zijn snellen loop.
't Is alles stil : geen morgenluister Beschijnt nog 't blij gelaat der Hoop.
Toch, wees gegroet, ontkiemend leven ! Wees welkom, als van God gegeven!
Wees welkom, pas-geboren licht!
Wat voert ge in uw gesloten handen? Wat sluimert in uw mantelpanden?
Lacht gij, of fronst ge uw aangezigt?
De landman ziet reeds 't golvend koren Tot rijke schoven zaamgestrikt,
De druif gekleurd in 't zonnegloren, Wer fonklend nat hem 't hart verkwikt-. De zeeman, aan den storm ontkomen.
Groet reeds de liefelijke zoomen
MKUw.i AAI:.
Der vaderlandsclie kusten weer : —
Daar naakt de orkaan, op donderwolken. Hij sleept den oogst mee in zijn kolken; De zeeman bidt — en is niet meer!
Zoo vlot de sterveling door 't wankelende leven, Zoo dobbert steeds zijn geest, iu rustloos ommezweven, Door 't aardsclie leven lieen. De Hoop op wassen wiek, Bekoort, verleidt zijn liart, bestendig wisselziek. Dan buldert, raast en giert de storm uit lielsclie kolken, Dan laclit bet zonliclit weer door de uitgewoede wolken 't Is alles slechts een schijn, de schaduw van een schim Die opstijgt en verdwijnt, al spelend aan de kim.
Maar Gij-alleen, mijn God, die de eeuwen als de jaren In ééneii-enklen blik voor u ziet henen varen;
Die de ongestuime vlugt van tijd en tijdgeest leidt. Bij wien noch dag noch uur, maar 't al is Eeuwigheid; Die van uw lioogen troon steeds rollen ziet den wagen Des Tijds, die niet meer is, der nog te ontluiken dagen Gij weet, wat 't jeugdig Jaar omsluijert in zijn schoot. Gij, Gij-alleen, zijt Heer van leven en van dood!
ó. Zegen, zegen alle dagen,
In 't eerste morgenrood!
Beveilig tegen onheilsvlagen Het licht, dat Gij gcboodt.
Dat de avond, in uw schoot verborgen. Den zegen melde van den morgen.
Die uit uw goedheid sproot!
ö. Zegen de aarde en haar gewassen.
De druif, de korenaar;
Weer schrale droogte en regenplassen.
Weer ziekte en krijgsgevaar.
Spreek over 't meer uw vaderzegen,
\ oer heil de nijvre vloten tegen :
ó. Zegen 't nieuwe jaar!
68
\ I KIW.I A A If.
o. Zegen het voor Volk en Koning,
Voor iedren rang en stand ;
Die zegen schenk elks hart belooning Voor orde en eendragtsband!
Verligt den Staf in 's Vorsten handen. Doe liefde in 's Burgers borst steeds branden : o, Zegen Nederland!
Velen gaan , zonder daarby iets te gevoelen , van het eene jaar tot het andere over, en beginnen van minachting te glim-lagchen, wannesr gij hun zegt, dat gjj niet zonder aandoening het eene jaar eindigt, en het andere begint. Wat mij betreft, ik moet bekennen, dat ik nooit, zonder ontroering, op den 31. December, de twaalf klokslagen van middernacht tel : wanneer de laatste slag geslagen heeft, luister ik nog altyd voort; want de klokgalm, die gedurende eenige sekonden voortdreuut, en alles is, wat van het stervende jaar overblijft, behoort er nog aan toe : het nieuwjaar begint slechts, zoodra die dreun de lucht niet meer trillen doet.
Bij dat overgangspunt moet men, mijns oordeels, eene godsdienstige gedachte te hulp roepen : zonder haar zou immers eene al te groote droefheid zich van onze ziel meester maken; hoevele vrienden toch heeft het jaar, dat daar in den stroom der eeuwigheid verdwenen is, niet in hunne doodskleederen-weggerukt?
Met hoop op de toekomst, met gelatenheid omtrent het verle-dene, zeg ik tot het beginnende jaar : „wees gegroet, pasgeboren kind des tjjds; wees gegroet, onbekende reiziger : sluijers bedekken geheel uw wezen; wij kunnen niet zien, of uw aan-gezigt lagchend, dan wel of het ernstig is; of uwe nog niet ontsloten handen ons geluk of rampen aanbrengen : gy z\jt voor on5 geheimzinnig, maar gij komt van God, en daarom zjjt gij welkom. Wees gegroet! — Gezegend zjj hij, die komt in 's Heeren Naam. quot;
Soms, wanneer eene bron voor de inwoners eener stad geopend wordt, ziet men, dat een Hoogepriester de opwellende wateren
09
DBIKKOXI X(i KXFJilisT.
komt zegenen. Zoj ook kon er wel een openbare zegen over de aankomende dagen worden afgebeden. — Immers , bestaat ■er onder ilc zon wel een treffender gelijkenis , dan tussclien •de wateren, die wegstroomeo , en onze dagen, die daar heuen-gaan? De watereu vloeijen naar den oceaan, onze dagen naar de eeuwigheid s'oort. De onie oceaan zegt wel niet tor. de aankomende go'ven : waar m zijt gij troebel en beslijkt? Maar God zal tot onze dagen zeggen; waarom waart gij niet vlekloos ?... .Zorgen wij derhalve, zooveel mogelijk, dat onze dagen niet besmet worden, maar rein en zuiver voor Gods oogen blijven.
——
De Openhar'uty van hei Vleesch-rjeworden Woord, is lieden liet onderwerp van liet feest, dat daarom ook, in de taal der Kerk, Epiphania .Domini, du Verschijning des Heer en, wordt genoemd. Veelvuldig zijn des lieer en verschijningen, die hier worden bedoeld. De Engelen des Hemels veropenbaarden Jesus' geboorte aan de herders van Bethlehem. Eene heldere ster verkondigde de komst des Verlossers aan de Wijzen van het Morgenland, en leidde ben, ter aanbidding van den nieuwgeboren Koning, tot bij de krebbe in den stal. Door de getuigenis des Vaders en des fl. Geestes, werd Hij den Joden geopenbaard als de Zoon van den levenden God, toen Hij, in de wateren van den Jordaan, door Joannes werd gedoopt. Op de bruiloft van Cana, in Galilea, wrocht Jesus zijn eerste wonder, en toonde, door deze bovennatuurlijke daad, dat Hij de verwachte Messias was. Al deze Openbaringen des Hoeren worden thans feestlijk herdacht. ,/ Hedeji, zoo zingt de Kerk, in hare getijden, heden vieren wij een heiligen, een door drie
70
DIM JiKON IXd l'IXVEJiST.
wondenoerken verheerlijkten dacj: oj) dezen daj toch heeft de Ster de Wijzen hij de kreb geroerd; op dezen dag is bij de bruiloft can Cana het water in wijn veranderd; op dezen dag ■is Christvs, om ons zalig te maken, door Joannes gedoojit lo Uien worden in den -Jor daan. Allelvja. De Verscliijning ecliter des Heeren aan de drie oostersche Vorsten is liet voornnamsto gedeelte der feestviering van dezen dag. Op deze Verscliijning wijzen alle gebeden bij de 11. Mis en in de openbare diensten; terwijl de twee andere Verschijningen slechts, als in her voorbijgaan, vermeld worden. Flet is dan ook niet zonder reden, dat dit feest het Driekoningenfeest wordt genoemd.
De Heilige Boeten verhalen ons omstandig de groote gebeurtenis, tot wier aandenken, vooral, dit feest werd ingesteld, z/ïoen Jesus te Bethlehem, in Jvtda, was geboren, in de n dagen van Herodes den Koning, ziet, er kwamen Wijzen uit u het Oosten naar Jerusalem, en zeiden : Waar is de Koning z/der Joden, die geboren is? Want wij hebben zijne Ster iu // het Oosten gezien, en wij zijn gekomen, om Hem te aan-//bidden. Als Herodes, de Koning, dit hoorde, werd hij ont-n stelcl, en geheel Jerusalem met hem. En hij vergaderde al // de overpriesters en de schriftgeleerden des volks, en onder-//zocht bij hen, waarde Christus geboren worden moest. Eu // zij zeiden tot hem : Te Bethlehem, in Judea, want alzoo n staat geschreven door den Profeet: en gij, Bethlehem, land // van Judea, zijt geenszins de minste onder de hoofdsteden van n Juda: want uit u zal de Leidsman voortkomen, die mijn volk, // Israël, regeren zal. Toen riep Herodes de Wijzen heimlijk bij // zich, en onderzocht naauwkeurig bij hen naar den tijd, wan-I/ neer de Ster hun verschenen was; en hij zond hen naar n Bethlehem, en zeide : Gaat, en onderzoekt naauwkeurig naar // het Kind, en als gij het zult gevonden hebben, boodschapt n het mij, opdat ook ik het kome aanbidden. Als zij den // Koning gehoord hadden, gingen zij henen. En ziet, de Ster,
71
DRIEKONINGENFEEST.
// welke zij in liet Oosten hadden gezien^ ging voor hen uit, //totdat zij, komende boven de plaats, daar liet Kind was, u staan bleef.
n Als zij nu de Ster zagen, verblijdden zij zich met zeer ,/ groote blijdschap. En in het huis tredende, vonden zij het ■,/ Kind, niet Maria, zijne Moeder, en zij vielen neder cn // aanbaden het; en zij openden hunne schatten, en droegen // Hem tot geschenken op Goud, Wierook en Mirre. En in // den slaap vermaning ontvangen hebbende, om niet weder v naar Herodes te gaan, keerden zij, langs een anderen weg, v naar hun land terug.quot;
Ziedaar dan, hoe, voor de eerste maal, de geboorte van Dengene, die, voor de zaligheid der geheele wereld, in het vleesch verschenen was, ook aan de heidenen verkondigd wordt! Eene ster verschijnt den Wij/en in het Oosten, en door dit wondervolle teeken, roept hen Gods genade en barmhartigheid tot het Geloof in Hem, die de loeg, de waarheid en het leven is. Edoch, niet alleen voor dit drietal Wijzen, maar voor allen, die in de duisternis en in de sc/iadmv des doods waren neergezeten, is heden een licht opgegaan. De drie Koningen zijn, wel is waar, de eerstelingen der begenadigden uit hot Heidendom, maar alle stammen en alle volken zullen hunne voetstappen drukken; voor alle volken is de Zon der Geregtig-heid ter kimme gestegen; alle volken en alle stammen zijn heden geroepen, om voortaan in dit licht des geloofs, in dezen glans der waarheid en der deugd te wandelen! O driewerf-zalige dag voor ons, die niet uit Israël gesproten, maar de telgen zijn van hen, die eens, in plaats van den waren en levenden God, het. redelooze vee, een gevoelloos hout, een levenloozen steen aanbaden! O driewerf-zalige dag, waarop de Waarheid op ons haar licht heeft uitgegoten, terwijl het uitverkoren volk zijne oogen voor de glansrijke stralen er van gesloten hield!
Ziedaar de hoogere beteekenis van dezen grooten dag! De
73
DEI ËKOMXGKNFK EST.
Kerk herdenkt niet alleen eene lienglijke gebeurtenis van 'slleeren leven, maar zij looft en prijst en dankt den Verlosser, omdat Hij ons lieden, louter uit barmliartigheid, tot dat Geloof geroepen heeft, zonder hetwelk 't onmogelijk is, Gode te lehagen. Ziedaar dan ook waarom de Kerk, van af de eerste dagen van haar bestaan, steeds, met de meeste pracht en luister, het feest van dezen dag, dankbaar en vreugdevol, heeft gevierd. Clemens van Alexandrië gewaagt reeds er van in zijne geschriften, en, zóó hoog stond het in de achting der geloovigen, dat hij don naam van een vroom christen verbeurde, die zich aan de viering van dit hoogtijd zou hebben durven onttrekken.
Over den dag, evenwel, dezer feestviering stemden alle kerken, in den beginne, niet overeen. In de Patriarchaten van Alexandrië eu van Antiochië vierde men het feest van 's Heeren geboorte, te gelijk met het Driekoningenfeest op deu 6. Januarij. De overige kerken, zoowel in het oosten als in het westen, hadden steeds Kerstmis op den 25. December, en Drie-Koningen op den 6. Januarij gevierd. ïegeu het einde dei-vierde eeuw, liet het oosten zijn gebruik varen, en nam dat der westersche Kerk aan, hetgeen op eene oude en gegronde overlevering rustte. Dit voorbeeld werd weldra ook in Egypte gevolgd; de Armeniërs-alléén bleven Kerstmis en het Driekoningenfeest vieren op denzelfden dag.
O]) vele plaatsen, prijkt heden, boven het altaar, eene groote, met waskaarsen versierde en verlichte ster, die ons, op eene aanschouwlijke wijze, aan de Ster herinnert, welke eens aan de drie Koningen verscheen, om hun de geboorte van den A erlosser der wereld te verkondisren. No? aanschouw-
O C
lijker werd, op vele plaatsen, tijdens de middeleeuwen, de aanbidding der Drie Koningen voorgesteld. Drie jongelingen, in zijde gekleed, met vergulde kroonen op het hoofd, en een gouden vat in de hand, traden door de hoofddeur de kerk binnen, en zongen, langzaam voorttredende : hoe waardig en
7:3
i)RIHKOXIN'(;i;XVKHST.
hoe heteekenisvo/ zijn tie f/esckenken, welke de oostersehe Vorsten aan he/ Kiwi ran Bethlehem Irengen! Voor het altaar gekomen, hief do eerste zijn vat omhoog, eu zong : aurum primo; dnu de tweede: fhns seemido; en de derde: m.jrrham tl ante tertio. De eerde der Drie Koningen offerde Goud, de tweede Wierook, en door den derde werd Mirre ten offer tje-hragt. Dairo]) vevliic-jf wederom de eerste zijne stem, en sprak: anrum regem; de tweede : thus cndestem; cn de derde : mori notat nnetio. liet Go'/idzegt ons, dat Hij Koning, de Wierook, dat hij God is; en t/e Mirre, die hij het halsemen der lijken wordt gebezigd, /eer/ ons , dat Hij lerens tnenseh is, en de bitterheid ties tlooik zal smaken. Daarna wees een hunner, met de hand, naar de ster, die aan het kerkgewelf schitterde, en zong, op hoogen toon: hoe Signum magni regis: dit is het kenmerk var: den, yrooteu Koning ; waarop alle liet altaar bestegen, om hnuiieoffers neêr te leggen, terwijl zij zongen: Eamus, intpiiramm Jium, et offeramus Ei munera, aurum, thus et m,yrrliam : la-at ons opgaan. Hem zoeken, en Hem Goud, Wierook en IkZirre ten geschenke aanhieden . Na deze woorden, verhief een koorknaap, die acliter de altaargordijnen stond, zijne stem en zong :
KuntiuïJi ïohis J-'ero de supernis;
Nairn est Christus, dominator orhis,
In lietJMwm Judo:; sic enim prophieta tlixerai lt;i?ik.
Ik breng ti de hoods chap uit den hooge, dat Christus, de heheerscher der wereld , te Bethlehem, in Judea, geboren is, zoo als de profeet het heeft voorspeld.
Daarop gingen de drie Ivoningen zich achter liet altaar plaatsen, zingende : In Hetklehem natus est Rcx ccelorum ; te Bethlehem is de Koning der hemelen geboren !
Vroeger werden op dezen dag, volgens een oud en eerbied-
71.
DlilKKOXIXC l'.VFKKST.
■Hiini'dia' gebruik, de veraiiclerencle feestdngen vn.n het loojiendij jnnr nangekondigd, en de d;ig waarop zij invielen, bekend gemaakt. Op vele plaatsen echter gebeurt reeds lang die atkon-diging niet meer.
Verscliillende andere gebruiken bestaan nog lieden ten dage, die allen, op limine wijze, aan liet een' ot' ander geheim van dezen dag herinneren. Zoo viert men te Rome, hoogst eigenaardig, de roeping der Heidenen tot het ware geloof, waardoor die hoofdstad des Heidendoms het voorregt erlangde, van te worden de hoofdstad der Cliristenheid. Daar bevinden zich, in het C'ollegie der Propaganda, jongelingen van alle stammen, talen en sjiraken, die zich voorbereiden tot het Priesterschap. Deze houden, op het Driekoiiingenteest, gewijde voordragteu, waarin, ieder in zijne taal, hulde brengt aan den Verlosser, aan die schitterevde morr/enster, die, ook op hunne landgenoo-ten haar zaligend licht, heeft uitgegoten, en \\mvan den dood fot het leven, van de dnidernls tot het licht heeft overgebragt.
Ter herinnering aan liet Doopsel des liepen, in de wateren van den Jordaan, werd in het Oosten, in Africa en in eenige kerken van Frankrijk, op den vooravond van het Drie-konin-feest, het H. Doopsel plegtig aan de Catechumenen toegediend, even als op de vooravonden van het Paasch- en Pinksterfeest. Doch, reeds vroeg ging dit gebruik in de W'estersche kerken te niet, ofschoon op eenige plaatsen een ander gebrnik bleef bestaan, om, op dien dag, met eene eigenaardige plegtigheid, het water te zegenen. Ook heden ten dage, bestaat deze vrome ceremonie nog op verschillende plaatsen; en, verre van haar af te keuren, heeft Paus Benedictus XIII. geestlijke voordee-len aan deze godvruchtige oefening verleend : bij schonk namelijk, voor altijd, aan degenen, die deze plegtige waterwijding godvruchtig bijwonen, een aflaat van honderd dagen.
Het feest der Kerk is tevens een feest der huisgezinnen. Ook jn den familiekring wordt, hier en daar, soms nog voor het
7 C DllIEKONINGENFJOEST.
Driekoningenfeest een Koning aangesteld. Aan een vrolijk gastmaal neergezeten, staren clan alle huisgenooten op liet gebak, dat een boon verbergt, waardoor de Koning van liet Peest zal worden aangeduid. Voorat' wordt een deel van liet baksel voor den armen bestemd, opdat ook zij zich, in dit barre jaargetij, zouden verblijden met hunnen Koning, die, te onzer liefde, als de armste onder de armen, in een stal geboren werd. Het overige wordt tussehen de aanwezigen verdeeld, en hij, die de verborgen boon treft, wordt, met gepaste vrolijkheid, uitgeroepen, als de koning van éénen dag. Zoo brengt de godsdienst, ook bij den huislijken haard, onschuldige vrolijkheid en reine vreugde aan. Gelukkig de huisgezinnen, waar het Driekonin-feest nog met die onschuldige blijdschop wordt gevierd, en eene gedachte van geloof, een gevoel van barmhartigheid ver-eenigd zijn gebleven met liet huislijk vermaak !
LOFZANG.
Herodes, wat woedt gij en vreest voor uw kroon , Wat kwelt n de komst van Gods eeuwigen Zoon? De Emmanuel, die in de krebbe daar lag.
Beoogde slechts 't liemelsch, geen wereldsch gezag.
Hem zochten de W ijzen, op 't lichten der ster. En bragten hem 't.offer des eerbieds van ver;
Zijn liclit werd hun licht, en, in 't harte voldaan,. Is elk weer in vrede ten zij neut gegaan.
Het Lam zonder vlekken heeft in den Jordaan Het Doopsel des Nieuwen Verbonds ondergaan, Opdat lieel het raenschdom, gezuiverd van smet, In bem zou vervuld zien 't herstel van Gods W' et -
I) ii 1KKONINGEN1- E EST.
Op 't wenken der Almagt, die straalt uit zijn blik, Verpurpren de watren en blozen van schrik,
Zij tintien, tot wijn in de feestscliaal verkeerd, Ten toeken van Hem, die vrijmngtig regeert.
U, Jesus, wiens licht aan de volken versclieeu, Zij eeuwig den pligtcijns van dank en gebeên : Aanvaard, met den Geest en den Vader het lied, D.it aan de Eenheid in 't Drietal ons dienstoffer biedt.
Het godlijk Kind , in de krabbe van Bethleliem , door de Wijzen vau het Oosteu, met Goud, Wierook en Mirre vereerd, wordt door ous aau^ebedeu als de Koning der koningen, in wiens allerLeiligsten Naam elke knie zich buigen zai, en wiens Eijk geen einde heeft. De drie Oostersche Vorsten , den Verlosser der wereld hunne drieledige offerande toebrengende , hebben ons zinnebeeldig voorgespiegeld, iioe de aard onzer hulde aan den God-mensch behoort te zijn ; in het gelouterd goud van het geloof, geven wij Hem de Kouingseere; iu deu geu-rigen wierook der dankzegging van onze harten, brengen wij Hem, als aan onzen Heer en Ood , het offer onzer onderworpenheid en de hulde van ons erkeutlijk gemoed; in de bittere mirre — de specerij der versterving — drukken wij het mysterie uit vau het Wuord, dtt, Vleeseh geworden, de sterflijkheid des doods heeft aangenomen, doeh om den dood zijn prikkel, het graf zijne overwinning te ontnemen, voor altoos.
W'illen wij dus, naar het voorbeeld der Heilige Drie Koningen, den Heer een aangenaam en Zijner waardig offer aanbaden, voegen wij dan bij een waar geloof, een vurig verlangen naar de hemelsche goederen — want dit is de echte wijsheid —; een aanhoudend, innig en vurig gebed, en de versterving van ons bedorven vleeseh en onze kwade driften; want, een levendig geloof en eene vurige liefde, een aanhoudend gebed en de versterving van ons eigen-zelven, dat is het Goud, dat is de Wrierook, dat is de Mirre, welke Jesus van ous verlangt, dat zijn de geschenken, welke Hij van ons gaarne aannemen zal.
77
HET FEEST VAN DEN
ZO ET 1-0'Nquot; jSr.A A M JKSIJS.
Daar, wn.ar de godsdienstige gebruiken en overleveringen getrouw bewaard zijn gebleven, eu des huisvaders Naamfeest nog niet door den prosaïscheu geboorte-verjaardag wordt ver-vangeu, juicht de familiekring op den dag, aan de vereering des Heiligen toegewijd, die, bij het heilig Doopsel, als Schutspatroon aan den vader gegeven werd. Ook iedere parochie viert den dag, aan dc vereering van haren Kerkheilige gewijd, en iedere stad en ieder land viert vreugdevol den feestdag van hem, die hunne vrome voorouders eens tot hunnen Beschermheilige verkozen.
Evenzoo viert lieden de Katholijke Kerk, dat groote huisgezin der wereld, het Naamfeest van haren godlijken Stichter, het Naamfeest van Jesus, die haar verworven heeft door zijn Hoed, en die met haar blijft, haar bewaakt, beschermt, behoudt en behoedt, tot het einde der eeuiven. Daarom is er heden feest in de Kerk, en vreugde in aller hart.
Er is, wel is waar, niet altijd een bijzondere dag bepaald geweest, waarop de Kerk den Zoeten Naam-Jesus plegtig zou vereeren. Eerst in het jaar 1731, werd het Officie van den Allerheiligsten Naam, reeds in enkele landen en kloosterorden gevierd, door Paus Benedictus XIII. aan do g.ilieele Kerk voorgeschreven; maar de vereering van dien aanbidlijken Naam is zoo oud als de Kerk-zelve. Van den beginne af, hebben de geloovigen lucht gegeven aan de innige gevoelens van eerbied en hulde, van onbeperkt vertrouwen en teadere liefde, die hen voor Jesus' Naam bezielden, en wat was dit anders dan het
HET PEEST VAX UEX ZOETEX XAAM JESUS. 7 9
VBi-eereu van Jesus' Naam? Het kon ook niet anders. AVaat, zon toch ooit liet Christenvolk niet van diepen eerbied voor Jesus' Kaam doordrongen zijn geweest, terwijl het wist, hoe godlijk die is in zijnen oorsprong, hoe verheven in zijne verkondiging, hoe eerbiedwaardig in zijne geheimvolle beteekenis? En, inderdaad, het was geen Cherubijn of Seraphijn , maar het was de eeuwige der-zelf, die aan zijnen beminden Zoon den zoeten Naam vau Jesus gaf. (Epli. 11; 1Ü) Aan een dezer verheven geesten, aan een Aartsengel-alleen werd liet toevertrouwd, dien Naam te verkondigen aan de genadevolle A rouw, die Jesus in haren maagdlijken schoot ontvangen moest. Gij n zult in uwen schoot ontvangen, quot; zoo sprak de Aartsengel' Gabriël tot Maria, „ en eenen Zoon baren : zijnen Naam zult // gij Jesus heeten. Deze zal groot zijn en de Zoon des Aller-,/hoogsten genoemd worden.quot; (Luc. I; v. 31, 32.) // Josef, //gij, zoon van David,quot; zoo sprak een andere Engel in den slaap tot Maria's zuiveren bruidegom, //schroom niet Maria, v uwe vrouw, tot u te nemen, want hetgeen in haar geboren // werd, is van den heiligen Geest. En zij zal een Zo on baren, v eu gij zult zijnen Naam heeten Jesus, want hij zal zijn volk tt van hunne zonden verlossen. quot; (Mattii. I; v. 20, 21. Jesus' Naam alleen zegt ons dus, dat Hij het is, die ons van het juk der zonde heeft verlost. Hij is, om ons van Satans slavernij te bevrijden, gehoorzaamgetoorden tot dtn dood, tot den dood des kruises; maar daarom ook heeft de eeuwige Vader Hem verheerlijkt •, en Hem een Naam gegeven, die horen alle namen verheven is, opdat in Jesus Naam alle knie zich huig e, in den hemel, op de aarde en in den afgrond der hel, en alle tong belijd e, dat de Heere Jesus in de heerlijkheid is van God, den Vader. (Ak. Philip. II. v. 8,9, 10, 11.) Zoo wil de drieheilige God , dat Jesus' Naam geëerd worde door al wat denkt, door al wat leeft!
Van de eerste tijden af, was deze waarheid diep in de harten der geloovigen geprent, en daarom lieten zij geene gele-
HET FKKST VAN DEN
genlicid voorbij gaan, om lof', eer en aanbidding te geven aan den verheerlijkten Naam van Imnnen beminden Verlosser. Vandaar de godvruclitige gewoonte van eerbiedig liet hoofd te buigen, zoo dikwerf men Jesus' Naam uitspreekt , of door anderen noemen boort. Vandaar ook bet aloude gebruik, dat, niettegenstaande de onverscbilliglieid onzer eeuw, nog op vele plaatsen is blijven bestaan, van elkander niet met een goeden morgen n'igoeden avond, maar met een geloofd z'/j -Tesus Christus te groeten. Weinige jaren verleden, had de algemeene vergadering van het Pius-Verein te Keulen plaats. Ik zal liet oogen-blik nooit vergeten, waarop de grijze graaf von Stolberg, op de tribune verschijnende, zijne redevoering begon met den groet, tot de aanwezigen gerigt : Geloht sei Jesus Christus, en uit duizende monden het daverend antwoord weergalmde : In Ewigkeit! Deze godvruchtige gebruiken zijn niet alleen door de Kerk goedgekeurd, maar verschillende Pausen hebben ze ook, gelijk mede het eerbiedig aanroepen van den Heiligen Naam, met aflaten begunstigd.
Niet minder diep dan de gevoelens van eerbied, was het vertrouwen in Jesus' Naam, van af het begin der Kerk, in de harten der geloovigeu geworteld. Trouwens, de Apostelen hadden hen reeds geleeraard, dat Jesus' Naam de Naam des Hefls is, en er geen andere Naam onder de zon. is gegeven, rvaardoor wij zalig moeten worden. (Handel, der Apost. IV ; v. l;ï.) Meermalen in den loop des jaars, herinnert ons de Kerk aan deze bemoedigende waarheid, en stelt ons met levendige kleuren de kracht voor oogen van dezen Heiligen Naam. Zoo verhaalt ons de Epistel van dezen dag het eerste wonderwerk, hetwelk Petras en Joannes door de kracht van Jesus'Naam verrigtten (Handel. der Apost. III.), terwijl ons op andere tijden de plegtige belofte, door Jesus aan zijne Apostelen gedaan, herinnerd wordt. // Deze Teekeuen zullen degenen, die gelooven, volgen: h In mijnen Naam zullen zij de duivelen uitdrijven; nieuwe
ZOETKX XAAM JESUS.
„ tnlcn zullen zij spreken, slangeti zullen zij opnemen; en, in-„ dien zij iets dooclelijks zullen drinken, znllietlum niet sclm-z/deu; krnukeu zullen zij de hnnden opleggen, en zij zullen „ gezond worden.quot; (^1.1 re. \ YI; 17, 18.) Thans, gelijk over nclitticn eeuwen vrangt de Kerk, altijd en overal, de vervul-n ling harer gebeden door den Heere Jesus Christus — per Domwvm nosfrnm Jesv.m Christum,—, en geeft ons, zoo doende, een voorbeeld van onbeperkt vertrouwen op de belofte van den godlijken Verlosser, die ons zelf heeft verzekerd, dat. nJhs, waf wij in zijven Naam zullen vragen, ook onsgeiror-den zal. (Joan. XVI; 2o.)
Het is dm ook niet te verwonderen, dat het geheele leven van een Christen een onafgebroken lofzang is, ter eere van Jesns' Xaani, en een aanhondeud bewijs van het onbeperkt vertrouwen, hetwelk hij stelt in de alvermogende kracht er van. Jesus' Kaam, immers, roept de Christen-ziel aan, wanneer zij, in duisternissen gewikkeld, door de bekoring gekweld, of door Satan bestormd wordt; Hem roept zij aan, wanneer schrik en angst haar bevangen; Hem roept zij aan, wanneer ellende, smart en lijden haar overvallen, want zij weet, dat Jesus alles vermag, en dat bij fiem licht, kracht en sterkte, overwinning der booze geesten, heul, troost en opbeuring te vinden is.
„ O Heere Jesus, zoo roept de Christen-ziel, met den Heiligen Augnstinus uit, n wees ook voor mij een Jesus, dat is een Verlosser; heb medelijden met mij, en verlos mij.quot; En die verzuchting is niet alleen een gebed van vertrouwen, maar ook een kreet van liefde, die, hoogcr en hooger stijgend, eindelijk, als het ware, bezwijkt, terwijl zij ons in de vervoering des harten, met een II. Ambrosius, doet uitroepen : // O Jesus, Gij zijt mijn Jesns en mijn al! quot; O welke liefde moet die gezegende Naam in ons hart niet ontsteken, terwijl hij in ons geheugen terugroept de ellende en pijnen, de verguizing, de wreede
geeselslagen, de doornkroon, de nntrels en het kruis en, ein-
. '' 6
81
yOP HET FKEST VAN UKNT
dc.lijk, den smartvolleu dood, door Jesas, uit liefde tot oiisr verduurd! Met welke dankbare liefde moet ons hart niet kloppen voor den Naam van Hem, die de bron is der ontelbare genaden, die ons, van den beginne des levens af, zoo ruim-sehoots werden gescliouken; van Hem, die, in de oneindige srlorie gezeten, ook daar nog onze voorspraak is, terwijl Hij zijne verheerlijkte wonden aan den eeuwigen A ader vei-toont; van Hem, die, na ons liier met weldaden te hebben overladen, ons eens iu bet rijk des Hemels met eer en glorie kroonen, met geluk en zaligheid vervullen zal.
O ja, wanneer ik dit alles herdenk, dan begrijp ik, o lie\e Jesus, waarom alle geslachten uwen heiligen ^ aam hebben geloofd, geëerd en geprezen; dan begrijp ik hun vertrouwen, dan begrijp ik hunne brandende liefde voor uwen nooit volprezen Naam!
Wij ook, o Heere Jesus! wij zullen op uwen heiligen Naam vertrouwen, inleven en in dood! Wij zullen uwen Naam vereeren, hem loven, prijzen en beminnen, in tijd en eeuwigheid !
r. O F Z A. N G.
o Naem! voor wien de grootheid beett, Hel, Hemel, en al wat er leeft! o Schooner Naem als dageraet,
u Soeter Naem als honigh-raet! o Groener Naem als 't Levens-hout, o Rijcker Naem als 't fijnste gout! ó Sachter Naem als tortel-dnvf, o Verschev Naem als wijngaerts-druyf! ó Klaerder Naem als sonne-strael, o Stercker Naem als louter strael! o Grooter Naem als Keijzer-rijck , ó Naem, die noyt had zijns gelijck!
ZOKTKX XAA.M JESUS.
Dnykt Rloemlceiis, m'e gij ook meugt zijn, AVnnt gv verliest liier uwen schijn,
Eu gv, Kevierken, loop vnn inv,
Geen silvren nat en hiielt hier bv! Gij, trotse Krnvtkens, buigt u neer,
Gh'eu rieckt zoo zoet niet als tie Heer. Sluvt, Vogelkens, uw beckskeus toe, Ich l)en u zingen nu al moe :
Al wat ik sagh otquot; heb gehoort.
Dat is vergeten door één woort :
o Jezti, Jezn, Jezn soct!
o Naem, getlrnekt in mijn gemoet!
lek ben bewaert, en ooek vereert : Ily heeft voor niv getriompheertl!
La et vrv tie AYerelt nu voortaen Eens komen met haer Masker aen; En dMJdelhevt met soet gevlev :
lek hou ih^n spot met alle bev.
Al komt Geneueht gelyk zy plagh,
lek ben gewapent tot den slagh,
En weet, als iek dees Name draegh, Dat iek na er Doodt noch Duyvel vraegh.
De Naam van Jesus is een Naam van Ma^t, die ons herinnert aau het Woord van God, door hetwelk alles werd voort-gebragt; aan Hem, die over de wereld heerscht; aan den Koninor der koniugen en deu Heer der Heeren , wiins gee^tlijk Eijk alle volken en te allen tijde zal bestani; aan het Lam, dat de-aarde overwon, en vorsten en vo'ken , met of t gen hun wil doet buigen als een riet, hen verheft, als ze getrouw, en neder-werpt, als ze weêrspaunig ziju. — Het is een Niiam van Liefden
SI- OP IIKT t'EEST VAN HEX ZOETEN NAAM JESUS.
(li,; ons licnuncrt aan Hem, wiens annlijt-aardsche leven be-on in een stal, om voorts lt;?ethirig ten offer pegeven te worden aan b'.-scliiniping, aan marteling, ja, aan den dood vau Lel krui*; aan Meui, üio, uit den doode verrezen en ten iiemel „c uren, ook dailr nog onze Voorspreker en Middelaar wil we-zen, en levens oiuc nicdgc/el w il blijven op onze reis naar de eeuwigheid , waartoe Hij dasr en nacht op on/.e Altaren rust.
_ Het ü een Naam vau Zegepraal , die ons herinnert aan
Hem, wiens kracht tic ketenen verbrak, waarin de tiouche beheerscher der ouderw.-rsld. Satan, het meu=ehdum vierduizend iar n lang hield gekneld. Dat juk kwam Je»tt* , onae Zaligmaker, als Verwinm-ar va-i den Afgrond, verbrijzelen en hot gevangen heelal bevrijden uit de banden der siagt; enüj, uit do boeijen der dwaling, der driften en van alle kwalen der ziel. Hij heeft geheel du wereld de glorie der onsterflijkheid deelachtig gemaakt; zonder Hem, die den Naam van Jems voert, ronk, zoo a:s achttien eeuwen het «ouden getuigen, ook nu nog, de maatschappij weer in den poel van jammeren terug, waaruit Hij haar lieeit opgebeurd eu vrijgemaakt met zijn bloed.
Die Naam zij dan ons eerste woord bij het ontwaken , ^ oud laaute bij het ingaan van den slaap; Hij zij een stempel op iederen klank onzer lippen, en het krachtig wapen in al e bekoringen en üevaar. Om ons daartoe op te wekken, mogen dienen de gevoelens, uitgedrukt in de woorden van eeu heiligen dienaar Gods. oio uitriep ; „alles, wat ik doen zal, wil ik verritten m uwen N-.aui. Wakende, zal die Naam voor mijne oouen zweven, slapende, zal ik Hem ademen in mijn gemoed; op de wandeling zat Hij my vergezellen, neêrzittende za Hij zich bevinden aan mijne zij; ouder myue bezigheden, zal Hij steeds mijn gids en leidsman wezen , en mijue pen zal, ouder hooger besturing, steeds geboerd worden in den Heiligen Naam; Hij zal mij mijne gebeden doen storten, en mijne verkwikking en nut zijn, na de .ermoeijeuis vau den dag; in krankte zal Hij mij strekk. ii tot geneeskracht en ten troont, en in den dood tot miju eeuwig heil. Zyu Naam zal wezen de Eeretitel vau .mijn graf.quot;
Wanneer eene vrouw, onder het Joodsclie volk, liet licht hail gegeven aan een zoon, moest zij, volgens de voorschriften der Wet, gedurende veertig dagen van het tabernakel verwijderd blijven, en, na dat tijdsverloop, moest zij een zuiverings-offer den ITeere opdragen. IV offergift-zelve was bij de wet bepaald. De moeder moest, namelijk, een lam tot brandoffer, en eene jonge dnif of tortel tot offer voor de zonde komen aanbieden. Den armen, evenwel, was het vergund, in plaats van het lam, eene tweede dnif of tortel te offeren. Een ander voorschrift der wet bepaalde, dat iedere eerstgeboren zoon Gode zou worden toegewijd, maar, tevens, voor een losprijs van vijf sikkels zou worden vrijgekocht. Aan deze bepaling der wet was Jesns, voorzeker, niet onderworpen. IIij-zelf immers, was de ware en levende God; Tlij-zelf was de Heer en de Meester van al het geschapene, en zijn bloed moest eens de waardige en overvloedige losprijs worden van heel het gevallen mensehlijk geslacht.
Evenmin werd .Maria door de zuiveringswet verpligt : want deze kon niet van toepassing zijn op de gezegende Maagd, die ontvangen had van den Heiligen Geest; die, zonder pijn of smart haren Jesns had gebaard, en wier maagdlijke reinheid even ongeschonden prijkte na de geboorte des Verlossers, als in haren eersten levenstijd. Des niet te min, wilde Maria, enkel uit nederigheid, zich met de gewone vrouwen gelijkstellen, en al datgene doen, wat de Wet van haar en van haren god-Jijken Zoon scheen te vorderen.
\ eertig dagen na het zalig uur, waarop de Engelen des
8(5 M.VRI.V-I.TCIITMIS.
Hemels de Geboorte van den Verlosser der wereld, aan de herders van Bethlehem, hadden verkondigd, toog Maria, met Jozef naar den tempel van Jerusalem, om haar zuiveringsot-fer, en Jesus' losprijs aan te bieden. Zij droeg het godlijk Kind op hare armen, terwijl de TT. Jozef de vijf sikkels en het offer der moeder in zijne handen hield. Die gift was het offer der armen; bij die behoeftige Moeder moest een tortelduif de plaats van het lam vervangen! O wonder van liefde en barmhartigheid! Om mij, armen slaaf, met de kostbare schatten der genade te verrijken, wilde de Meester van het heelal zoo aim en behoeftig worden (3. Cor. 8.), dat zijne gebenedijde Moeder niet eens een lam, voor haar zuiveringsoffer, aanbieden kon. Maar hier deed het ook weinig ter zake, dat het offerlam bij de plegtighMd ontbrak : want, Maria-zelf droeg op hare armen dat andere ware Lam , dat voor ons allen is geslagtofferlt;1, het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, en waarvan liet offer •een einde moest mnkeii aan alle offeranden van het Onde Yerbond.
Met Jozef en Maria kwam Jesus den tempel van Jeruznlem binnen, en vervulde alzoo, reeds op dit nnr, de voorzeggingen van Aggeus en Malachias. Toen de kinderen van Tsraél, bij het bonwen van den nieuwen tempel, treurden, als zij zich de pracht van Saloino's tempel herinnerden, en troostloos weenden, als zij het nieuwe tempelgebouw in zijne bekrompen naaktheid beschouwden, troostten hen die Gods-gezanten. Be glorie van dezen fewpel, zoo spraken zij tot het Joodsche volk, zal die van den vorig en ver overtreffen ; want, in dezen tempel zal de Verlangde aller volkeren komen; hier zal de Vredevorst ver-u-hijnen. Dat woord moest in vervulling gaan, want Godswoord Mij ft in eeuwigheid. Na weinige jaren, wel is waar, zullen de Hoineinsche legerknechten Jeruzalem verwoesten, en een vernielend vuur zal den tempel, met zijn verscheurden voorhang, verteren; maar, zoo lang de Messias dien tempel, dooi zijm
M.VRIA-I.ICHÏMIS.
tegenwoordiglieid, niet heeft verheerlijkt, moet hij op zijns grondvesten blijven staan, eii zijn hoofd ten hemel heften.-—• TTij stond dan ook nog overeind, die tweede tempel, toen .Tesns op dezen dag aan zijne den ren verscheen, en, door zijne Moeder gedragen, die grijze mnren binnentrad. Van nu af kan die tempsl krakend nederploft'en en tot puin en stof vergaan, want het woord des Heeren is volbragt, de voorzegging der Profeten is voltrokken. Immers, de ware Vredevorst, die Hemel en aarde komt verzoenen in zijn hloed, de Verlangde aller volkeren is heden in zijn midden verschenen, en heeft hem, door zijne tegenwoordigheid, met een weêrgfiloozen luister, en eene nooit gekende pracht vervuld!
Bij de intrede des Heeren, heeft, voorzeker, die joodsche tempel van vreugde getrild; maar het volk kende nog zijn Verlosser niet, en bleef onverschillig bij de verschijning van Dengene , wiens komst de Ondvaders en alle volgende geslachten zoo vurig hadden verlnngd. Doch, even als aan de krebbe van Bethlehem, zullen ook hier de erkenning en de aanbidding van het godlijk Kind niet worden gemist.
De stem der Engelen riep de herders bij de krebbe van Jesus; de geheimzinnige taal eener wondervolle Ster voerde de Oostersche ^Vijzen naar den stal van Bethlehem ; de inwendige toespraak van den Heiligen Geest zal, in den tempel van Jeruzalem, nieuwe aanbidders voor Jesus' voeten doen nederval-len. Hier, in den tempel, zullen de grijze Simeon en de bedaagde dochter van Phanüel, den verbeiden Messias, in dat zwakke Kind, erkennen, en zijnen lof bezingen. ,/ Want ziet, er wax in Jervzalem een man, wiens naam was Simeon; en deze man was regtvnardig en godvreezend, vernachtende de vertroosting van Israel, en de Heilige Geest was in hem.. En hij had van den Heiligen Geest eene opevharivg ontvangen, dat hij den (wod niet zien zonde, vóórdat hij den Gezalfden des Heeren had aanschomvd.quot; Toen nu Maria en Jozef met het godlijk
88 JIAIUA-LICHTJIIS.
Kiutl den drempel van liet heiligdom betraden, voelde Simeon zich innerlijk, door den Heiligen Geest, derwaarts lieaugedre-ven. Hij verliet zijne woning, en rigtte zijne wankelen la schreden, met jeugdige geestdrift, naar des Hejre i Huis. nHn cds de ouders het Kind Jesus binnenhrarjten, opdat zij naar de (jewooate der zoet voor Hem deden, zoo nam hij Rem o /k in zijne armen, en loofde God, en zeide : Nu laat Gij, Hue re! vwen dienstknecht, roljens wv woord, in vrede r/aan ! H ant mijne oojen IwJjhen uw Heil yezien, hetwelk Gij bereid hieht voor het aanrjezif/t van al de volken, een. licht ter verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van itw volk Israel, hn zijn rader en zijne moeder waren verwonderd over hetgeen van Hem gesproken werd. En Simeon zegende hen, en zeide tot Maria, z jne moeder : zie, Deze is geste!d tot vat en tot opstanding, voor velen in Israël, en ten tee ken, dat tegengesproken zal worden, [en u zelve zal een zwaard door de ziele gaan!) zoodat uit vele harten de gedachten openhaar worden.quot;
n En er was eene oude Profetes, Anna, dochter van Pha-n'del, uit den stam Aserj deze was ver op hare dagen gekomen, en had, van haren maag dij ken staat af,. zeven jaren met haren man geleefd. En zj was eene weduwe van vier en-tachtig jaar; zij week niet uit den tempel, en diende met vasten en hidden, nacht en dag. Deze kwam terzelfder ure ook daarbij, en loofde den Heer, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing verwachtten van Israel. quot;
Ziedaar de heuglijke gebeurtenis, welke de Kerk, op den veertigsten dag na Js lleeren geboorte, plegtig herdenkt. Wegens het Zuiverings-oll'cr, hetwelk Maria heden opdroeg, wordt dit feest, het feest van Maria-Zuivering genoemd.
In de Griekselie kerk, waar men dezen dag eerder als een feest des lleeren, dan wel als een feest, Maria ter eere ingesteld, beschouwde, werd 't, het feest der Opdragt van Jesus inden tempel, en, nog algemeener, het feest der Ontmoeting
MAlï IA-LICHTMIS.
genoemd, omdat Simeon un Anna, op dezen dag, Jesus in den tempel ontmoetten.
\\ egens eene ])legtiglieid, aan dezen dag eigen, liet wijden, namelijk, un liet ontsteken van een aantal Waskaarsen, die bij de Processie worden rondgedragen, is dit feest ook, zelfs vrij algemeen, onder den naam van Maria Lichlmla bekend.
Het feest van Maria- Lichtmis is zeer oud in de Kerk. Reeds in de vijfde eeuw werd het, als een, van oudsher bestaande feestdag, gevierd; en, volgens de ineeuing van onzen geleerden landgenoot TIeiiselieuius, en van Paus Benedict us Xï\ ., zou de instelling er van zelfs t.)t de Aposteltijden opklimmen. De Kaarswijding echter, en de plegtige Processie, die lieden plaats grijpen, dagteekenen van later, zonder dat liet tijdstip juist bepalen is.
\\ anneer de geloovig.-u lieden ter kerke gaan, nemen zij eene witte Waskaars mede, opdat de zegen der kerk er over worde uitgesproken. In panrseli gewa-d gehuld, beklimt de Priester, vóór de Hoogmis, liet altaar. Zijne dienaren zijn enkel met de alba bekleed, waarover de diaken een paarsche stola draagt. Aan tien kant van den Epistel geplaatst, spreekt de Priester zegenrijke gebeden uit over de Kaarsen, die daar ter wijding zijn nedergelegd, opdat zij de kracht erlangen van voor hen, die ze godvruelitig dragen en bewaren, eeu onderpand der godlijke bescherming te worden, naar ligchaam en naar ziel. Daarna bewierookt en besproeit hij ze met gewijd water, en deelt ze, onder het zingen van het Loflied van den grijzen Simeon, aan de vergaderde menigte rond. Ziju nu de Kaarsen gewijd en uitgedeeld, dan begint de Processie, waarbij de Priester en tie geloovigen deze brandende Fakkels in hunne handen dragen.
De hooge beteekenis der gewijde Kaarsen en der Processie van dezen dag, moet ons opwekken, om met diepen eerbied en innige godsvrucht aan die heilige plegtigheid deel te nemen.
89
flO MAUIA-LTCHTMIS.
Immers, deze Kaai-s, vnn witte was vervaardigd, verbeeldt liet maagdlijk-rein en zuiver ligchaam des Heeren, en hare vlam zegt ons, dat Wij het ware Licht is, let geen in de wereld ho am, om alle volken te verlichten. Paar om ook worden deze gezegende Kaarsen niet alléén bij de Processie ontstoken en gedragen, maar men houdt ze ook in de handen, bij de H. Mis, gedurende den geheelen tijd dat, na de C onsecratie, Jesus, Mensch en God, wezenlijk, onder de gedaante van quot;Brood en Wijn, op het altaar rust, en ook dan, wanneer de Diaken, het Evangelie, zingende, ons Gods Woord verkondigt, dat eene fakkel is voor onze voeten , en op al onze wegen een Licht.
Wij willen de betwiste vraag hier niet bespreken, ot de Processie van dezen dag haren oorsprong al of niet te danken heeft aan eeue wijze beschikking der Pausen, die deze keik-pleu'tigheid instelden, om de laatste sporen van oude heiden-sche gebruiken, bekend onder den naam Awhurhalia, te doen verdwijnen; maar, wij kunnen niet nalaten, te doen opmerken, dat de Processie van dezen dag ons levendig aan verschillende waarheden des Geloofs herinnert, en uitermate geschikt igt;, om onze godsvrucht op te weaken. The Processie, immeis, stelt ons levendig voor oogen, énden togt van Maria naar den tempel, toen zij het ware Licht der wereld op hare armen droeg, én de ontmoeting van Simeon, die voor zijnen dood den troost mogt smaken, Dengene, een oogenblik, aan zijn hart te drukken, die ons door het Waslicht zinnebeeldig wordt
voorgesteld. O laat ons nooit vergeten, dat wij, die, onder deze Processie, slechts een beeld des Verlossers in onze handen dragen, zoo dikwerf den Verlosser-zelf, bij de H, Communie, waarlijk en wezenlijk, in ons hart ontvangen, ea dat ons hart dus ook, gelijk dat van Maria eu dat van Simeon, vervuld moet zijn met die brandende liefde en dat vurig verlangen, die ons door de vlam der gewijde Kaars worden verbeeld.
Innig bewust van deze groote waarheid, dat de Kerk nooit
MAlïJ V-LICHTMIS.
te vergeefs linren zegen uitspreekt, mnav, iutcgcnrlee] , liet. stotlijlce, zij wijdt, tot de boveunatiiurlijkc orde verheft, en met bovennatuurlijke kracht verrijkt, nemen de geloovigen de gewijde Kaars mede naar hunne woning, en ontsteken ham-bij onweder en storm, bij rampen gevaar, bij heilige oefeningen en bij het gebed. Eens, wanneer ons laatste levensuur zal slaan, zullen wij deze gewijde Kaars in onze stervende handen drukken : zij zal ons, als het ware, voorlichten bij onze intrede in het huis der eeuwigheid, waar wij, eeuwig, licht in. licht, klaarheid in llaarheid zulten zien. Moge het geweten, in dat beslissend oogenblik, ons de getuigenis geven, dat «ij het Licht, dat Christus is, op al onze wegen hebben gevolgd, en dat wij steeds het licht der deugd en der waarheid méér hebben bemind, dan de duisternis des ongeloofs en der zoude!
Een gevolg van dit r'eest, ot liever van Maria's Zuivering, is het gebruik der Kerk, om do vrouwen en het kind, hetwelk zij ter wereld bragten, te zegenen, wanneer zij voor de eerste maal, weer ter kerke komen, liet is billijk, dat haar eerste uitgang zij nnar het huis des Heeren, om Gode dank te zeggen voor de haar bewezen gunst; om haar kind aan den lieer op te dragen, en, voor zich-zelve en voor haar kroost, Gods zegen te ontvangen uit de hand der Kerk. Met «ene V\ askaars toegerust, worden zij liet heiligdom binnengeleid, en, terwijl zij voor liet altaar nederkuieleu, bidt de Priester voor moeder en voor kind, en zegent beiden, in den Xaam des Vaders, en des Zoons, en van den fleiligen Geest.
LOFZANG.
!']
Ik groet u, heilig licht, gestarnte van 't altaar! Uw kroon is zonnegoud, uw troon een kandelaar.
J[\IU.V-LIC!IT.MI.S.
L'w slanke ligclianmsbouw, uit wol eu wns vorkoren. Het pronlcvverk van do Bij, 't insect tot knust geboren. Uw glinsterend gelaat spreekt tot liet clmstenliart Als flikkrend /innebeeld van blijdschap en van smart. Zoo rustig als de dood, zoo levendig als 't leven.
Blijft gij, op aard gevest, steeds naar den Hemel zweven. De liefdevolle geest, die u het ligchaam schonk,
(rlanst immer voort tot aan zijn laatste levensvonk.
I -zelf verteerend, maar om andreu te verliohten,
Blijft gij den Christen steeds door treilend voorbeeld stichten. (Jij zijt, o godsdienst-telg! zijn trouwe togtgenoot \ au afzijn wordingsuur, tot sun, tot na zijn dood.
De Ivaars beglanst het licht der doopvont, waar Gods zegen Ter nefirdamvt op het kind, in A !ams s.-hnld verkregen; He Kaars verwolkomt ook de moeder met haar gloed. Die met haar zuigeling den eersten kerkgang doet. De Kaars bronst met Imr goud de roosjes op de wangen Van 't kind, dat voor het cer^-t d.' Codiitnd gaat ontvangen. i)e Kaars prij'-.t nh getuige in 's vromen jonglings hand, AVamuwr hij wordt gezalfd tot 's Heemi Afgezant. De Kaars laat beure vlam als diadeerngoud zweven Om 't hoofd des k'loosterlings, die zweert voor God te leven. O Godlijk vuurwerk! dat ook neêrstrnnlt op de huil Der geestelijke nou, der stillis kloosterduif.
Die slechts van manna leeft eu heilige gedachten.
Haar geest verheffende, als ontplooide Ciierubsschachten : Straal op den zondaar neêr, nog zwervend op deze aard. Terwijl aan zijne ziel Gods heil zich openbaart!
He Kaars verlicht d'orkaan en 't hart der schepelingen. Wanneer de golven slaan en 't vlotte huis bespringen Daar 'i woeste stormweer huilt met ongetemde vlerk En Jt schip ten afgrond sleurt, of opzweept tot aan 't zwerk : Dan zendt haar heilig licht zijn glinstring met de zuchten Des Christenharten op naar uitkomstvolle luchten.
M vi;lA-ijcn uiis.
Waaruit de Star der zee, Maria, blinkt, die vaak Den drenkeling verscheen als trouwe reddingslmk.
De Kaars verlicht den storm iu 't hart der huisgezinnen. Wanneer de donder rolt rondom haar erf, en binnen De vrees het hart beknelt van ouders en van kroost. Dan is de ontstoken Kaars het middelpunt van troost . Dan rept zich, als van ouds, de meesteres des huizes En zegent wand en vloer met teekenen des krnises, In zegennat gesprengd, met den gewijden palm :
Zij haa.lt de luifels digt en zet de deur in schalm. En knielt met cVeedlen oogst van hare liefde in ^t ronde. Terwijl 't gewijde licht, ontvlamd te dezer stonde. Hun moed en hope straalt, totdat het noodweer zwijgt . En Jt uitgestormde zwerk de kalmte weer herkrijgt.
De K aars verlicht den strijd in 't hart des vegen kranken Wanneer de dood zijn voet zet op diens legerplanken. Dan heerscht stikdonkre nacht : nacht in zijn oog en mond Nacht in zijn hoofd, nacht in zijn hart, ja, nacht in 't rond Dc tweekamp tusschen ziel en ligchaam gaat beginnen. V\ ie draagt de zege weg? — Geknakt zijn al de zinnen; De Kaars werpt nog voor 'i laatst den lichtglans om hem neer Terwijl de Priester bidt : „ schenk eeuwge rust, o Heer! En dat het eeuwig licht der christen-ziel verschijne!quot; — De doopvont zag haar licht, het doodsbed ziet het zijne. Dc doodkaars treurt bij 't lijk, waarom een ieder treurt; Ze omvlamt het in Gods huis, terwijl de wierook geurt. Bij 's Priesters offerande en stille doodenpsalmen, Die biddend-klagend om den afgestorvne galmen.
Zoo gloort de Waskaars steeds tot troost en iieul in smart Tot roem en vreugd bij feest, tot liefde voor elks hart; Geen uur, geen tijdstip, of zij deelt, in zoeten vrede. De gaven van haar licht aan Jesus' vrienden mede; En, altijd even schoon in 't zedig wasgewaad.
Volbrengt de heusche Kaars de pligten van haar staat.
(|.[, 51AUI A-LICHTMIS.
Laat kunst en wetenschap de levenskiem der stoffen
Ontleden, om haar kracht in licht te doen ontploffen
Tit gloeijend steenkool gaz, uit phosphor bliksemstraal,
Of, volgens oud gebruik, aan vuursteenslag en staal
ï)e vonk ontwoekren, en uit olielooze deelen
Ken oogverblindend licht voor 't duister aardrijk telen
Het werk der Bij, gewijd door Godsdienst, spant de kroon:
De Godgewijde Kaars blinkt, zedig, even schoon;
.In , moge V kroonlicht ook in dans- of feestzaal zwieren,
(Jij blijft, o stille Kaars! den Tempel Gods versieren;
Kn schittert soms de Kunst op wereldfeesten meer,
(iij viert in 's Ileereu Huis de feesten van den Heer.
Het vonklend licht der Kaars, uit stearien gegoten Moog 't diepst geheim der aard voor den geleerde ontblooten, l)e zachte AVaskaarsu'lans verlicht oneindig meer.
En straalt haar maagdlijk licht op de offerande neer.
Moog dc olielamp, omkrooud met krans en bloemen, schijnen Als een geleerde zon voor de oude boekeu-schrijnen.
Waar zij het perkament, vervuld met wijsheid, klaart. Het kerklicht flikkert op liet schoonste Boek der aard. Het Evangelieboek, waaruit Gods Woord blijft stralen, /iet gij, bij avond, die lantaamezonne pralen Aan dé'opgesmukte koets der grooten van deze aard. Wanneer ben 't fier gespan ter feestzaal henenvaart ï Méér roem is aan de vlam der Wassenkaars beschoren. Daar zij tot gezellin van God-zelf is verkoren.
Wanneer die God zich hult iu blanken tarweschijn. Omgeven en bewelfd door 't sierlijk baldakijn.
Waaronder zijn Gezant, in leliën-gewaden Den zieke met het Brood der Englen gaat verzaden Of als iu weidscher praal die God zijn omgang houdt. Met Engelinnenstoet, aan de onschuld nog vertrouwd. Gekleed als bruidjes van den Bruidegom des Hemels, Die dan de keten sluit des lieilgeu feestgewemels, Gevormd door de mnzijk en 't jongelingenkoor, Dat wierook-walmen zwaait. Arabies rijkst trezoor.
MAIUA-LICHÏ.MIS.
Terwijl het gi-oote heir van lionclerde fi.-uubouwcii Haar starren prikkelt, om liet schuilend Licht te aanschouwen : Dan wijkt de zegetogt eens konings, rijk bestraald,
Voor zulk een gloriepracht, die Gods triomf ons maalt.
Neen! geen geboortefeest eens vorstentelgs, verwelkomd
Door 't grootsch kanonnenvuur, dat uit zijn kopren hel bromt,
En opgeluisterd door liet heerlijkst vuurwerk, dat
In pijlen, slingers of in letters luchtwaart spat.
Treft 't christen-hart zoo diep als 't Kerstfeest met zijn lichtjes.
Die rondom het altaar, als goudgewiekte wichtjes.
Het Kind van Bethleëm begroeten met haar glans.
Terwijl het Gloria stijgt naar den hemeltrans.
Neen!—neen! geen hooggetij van wijdgevierde geesten
Treft zóó de ziel als 't licht van de Maria-feesten,
Wanneer het glanst tsr eer van haren naam, haar deugd.
Ontvangenis, Geboorte of hooge Hemelvreugd.
Geen licht blinkt op het feest van krijgers, kunstenaren.
Zoo schoon als 't heilig licht, ontstoken op de altaren,
Gods Heiligen ter eer. die helden van de Kerk,
Die zeiven schittren als gestarnten aan het zwerk.
o Godgewijde Kaars! duld, dat ik u benijde :
Gij staat het Heiligdom, waar Liefde woont, ter zijde Met siersels, rijk en schoon en bloemen onbesmet. Als starren in een hof, bij 't Veertig-uurgebed.
O smolt mijn hart als was, en sloeg mijn tong aan 't blaken. Wat zou ik dagen nacht voor God mijne liefde slaken! ik zoude naast zijn troon een aardsche Seraphiju, Een lichtelaaije brand, een tintiend vlam werk zijn. Dat liefde alom verspreidde en 't aardrijk overgloeide, Totdat het werd één vuur, dat zich aan 't zijne boeide. Om eeuwig... doch, helaas! het kwaad heeft me uitgedoofd. Mij , minder waard dan 't licht, dat, onbewust, Hem looft.
Vergiffenis, o Gij, wiens Naam het licht blijft roemen. Maar dien mijn zwakke tong niet waardig is, te noemen;
95
MARTA-LICHTjriS.
Acli^ gun, dnt ik 1' door u\v scliepselen belijd',
Wnnivfui Gij door uw mngt oorsprong en sclieppar zijt! Gij zijt der licliteu licht, dat niemand kan bevatten.
Meer dan hier de etherstroom al trillend rond doet spatten. Eens spraakt Gij : „ Daar zij lichtquot; — en 't groote licht
was daar.
Gij zaagt het, en 't was goed : de duisternis was klaar, u Mogt de waarheid zóó mijne oogen eens doordringen ! Schenk Gij dat, bid ik I , o Schepper aller dingen! Een bajert is mijn geest, mijn hart nog ongevormd, TVi'iarin bij duistren nacht de zoude dikwijls stormt.
Spreek over mij dat woord, dat ge eertijds hebt gesproken, En zeg weêr : „ Daar zij lichtquot; in 't aardsche kind ont-Dan val ik Ü te voet en bid U dankend aan; (stoken! Mijn wezen, opgeklaard, zal U een loflied slaan.
Dat uur zal naken en de sluijer nedervallen,
Dan drinkt mijn ziel méér licht dan alle mijnkristallen, Dan zie ik licht in licht, o hemelzoet genot!
Want 't Licht, dat mij bestraalt, is dan de groote God.
De sfodsvruciit tot. Mnria lieeft fjeen auiiercu stichter dau de Stichter onzer hciiige (iudüdieust. Jcius-Cliri-tus-ze'f heeft daarvan deu grondslag jjelcgd. O ij verwondert u welligt over deze stelling; maar gij zoudt mij toeii gelijk geven, itidieu Jesus, op verschillende plaatsen van het Evanoolie, gezezd had ; gij mo^t Maria vereeren, gij most haar eeue geheel bijzoudere eer bewijzen •. dit is de wil mijns Vaders; — en gij zondt u-ze ven ais strafbaar moeten aanzien, zoo gij, iu dit geval, uwe pligteu jegens de allerheiligste Maagd uit. het ooz most verliezen, quot;''el nu! wat Jesns Christus (/('(/aan heeft, spreekt daarvoor notr ^eel sterker, dan wat Hij zou hehiben kunnen tniijen.
Jesus Christus heefi wei nul uitdrnkitjk aezegd : gij moet Maria \erceren, maar Hij lieeft in deu sellout vau Maria, als in ten Heiligdom, gewoond; Hij heelt haar tot zijne Moeder
no
MAMA-LICHTMIS.
verkoken; Hij liet zich in hare armen dragen, door hare handen verplegen; Hg was hare bevalen gehoorzaam; aan het Kruis nog herinnert Hij zich den eerstau pligt der kinderlijke liefde, terwijl H\j haar zijn geliefdon leerling aanbeval, wanneer Hy niet meer op aarde 2011 wandelen; in één woord : Zij is z^'ne Moeder, de Moeder vs.n Jesus, de Moeder van den God-mensch, de Moeder Gods!
Maria is de Moeder van Jesus! dat wil zeggen : het vleesch van Maria is het vleesch van Jesus Christus , het bleed van Maria is het b'oed van Jesus Christus, liet 'eten van Maria is de bron en de grondslag des levens van Jesus Chrisüis geworden. Er is geen schepsel, dat zoo innig met ziintn Schepper verbonden eu der Godlieid zoo nabij is , als deze geregende Moeder, uit wie Jesus, die Christus genoemd wordt, geboren werd.
Eu nu vraag ik u : kau God zijnen wil wel duidelijker en bepaalder uitdrukken ? Kunnen wij wel te veel ijver in de dienst vau Maria aan den dag leggeo? Kunnen wij hare vereering wel overdrijven, haar wel te hoog verheffen, zoo lang wij Haar met God-zelven niet geiijk stellen? Maria is de Moeder Gods, en daarom is zij boven al:e andere sobepselen, zelfs boven de he-melsche geesten verheven. God heeft haar Zoon wiüen zijn , en daarom, zegt de H. Bonaventnra , heeit Hij Maria zoo hoog verheven, als een schepsel verheven worden kan. TVij zouden dus het grootste onregt plegen, indien wij Maria met de andere Uitverkorenen op cêne lijn stelden, en aan haar tiechis dezelfde eer als aan genen bewijzen wilden. Zij staat hooger dan deze, zij is de Koningin der Heiligen en der Engeltn : wij zijn haar dus een dieper eerbied schuldig; zij bevindt zich, om zoo te spreken, nader bij de Godheid en verdient derhalve van onzea kant een grooter hulde. God alleen is boven haar; wij moeten haar, bij gevolg, alleen de eer, aan God verschuldigd, weigeren, maar wij kunnen in hare dienst niet dwalen, zoolang wij haar den scepter Gods niet in handen geven. Stelt den Zoon niet op ééne lijn met de Moeder, maar stelt ook de Moeder niet op ééue lijn met de overige dienaars en dienaressen des Heereu! God-zelf heeft tusschen beiden eeue te groote ruimte gelaten, dan dat wg die mogen wegnemen : Hi| heeft hen te ver van elkander gescheiden, dan dat wij tusschen hen eene gelijkheid zouden durven daarstellen. En, bedrogen wij ons, wanneer wij haar boven alles, wat God met is, verheften, ea
97
MAUI A-LICHTMIS.
haar op c ene bijzondere wijze vereeren , dan zendt Gy, o Heerr ons in dwaling hebben gebrast! G\j hadt haar niet tot Moeder moeten kiezen, indien Gij niet wildet.dat wg haar boven uwe andere diei aars zouden vereeren; Gij hadt U niet in hare armen moeten laten dragen, indien Gij wildet, dat wij ons niet voor hare voeten zouden nederwerpen; Gg hadt haar niet moeten onderdanig wezen, indien Gg wildet, dat wij haar niet als onze Meesteres, en als de Koningin der Engelen en der Uitverkorenen zouden erkennen ; Gij hadt geen ligehaam van haar vleesch en bloed motten aannemen, indien Gjj wildet, dat wij haar niet als de deelneemster aan het groote werk onzer Verlossing zouden besehouwen ; Gy hadt haar niet zoo hoog boven alle audere schepselen moeten verheffen, niet al de kracht van uwen arm moeten bezigen, om haar met heerlijkheid te overladen, indien Gij gewild hadt, dat wij haar niet zouden verheffen, dat wij niet zouden ontvlammen in ijver vcor hare dienst.
Een van beiden, of Jesus-Christus hoeft zieh-zelven bedrogen, of de vijaudeu van Maria bedriegen zich, wanneer zij de bijzondere eer, welke wij haar bewijzen, veroordeelen, en onzen ijver in hare dienst onverstandig en blind durven noemen. Immers, kunnen wjj van onzen kant wel te veel doen, wanneer wij betrachten, wat God voor haar heeft gedaan? Hebben wij te vreezen van, door al te groote vereering der Moeder, misschien te kort te doen aau de heerlijkheid van den Zoon, nadat die Zoon-zelf zijne Moeder duizendmaal méér geëerd heeft, dan wy haar kunnen vereeren? Neen, nooit zal Jesus Christus u verwijten, dat gij zijne Moeder te zeer bemind, haar te veel verheven, u te dikwijls voor hare voeten nedergeworpeu hebt. Nooit, nooit zal Hij het u al= eene misdaad aanrekenen, dat gü te veel ijver in de dienst zijner Moeder getoond, dat gij haar te hooge eere-titels gegeven, haar uwe middelaarster, uwe voor?preekater genoemd hebt! Nooit, nooit zal Hij, in zijne gramschap, tot u zegsten : o gij, dwaze I waarom hebt gij geloofd, dat mijne Moeder zonder zonde ontvangen, van het bederf des grafs bewaard gebleven en wederom heerlijk verrezen is? Nooit, nooit zal H\j u verwerpen, omdat gy u een te verheven denkbeeld van zijne Moeder gemaakt, en haar, uit wie Hij wilde geboren worden, voor hoog-bevoorregt gehouden hebt.
Neen, w\j weten, en dit met de zekerheid des Geloofs — want de algemeene, onafgebroken en eenstemmige Overlevering is even onfeilbaar als het Evangelie-zelf—wy weten, dat de liefde,
98
UK VASTE.
de vercorins eu aaiiroepinff vaa Maria renu gofisvrucLt is, j;isp oten uit het hart van Jesus, sjorcgtvaardigd door do Apo=-tolin, bevestigd door de gehoele Kerk, door die Kerk, waartegen do poorten der hei niet-t vermogen. Wij weten, en dit met. de zekerheid des Geloofs , dat rie Moeder van Jesus deel ueemt aan onze behoeften eu nooden. dat zij voor ons liet hart m de ge\oeleiis eerier Mo der heeft, eu dat zij, door Lare alvermogende voorspraak, alles voor on; heil kan bewerkeu, ofschoon Jesus al'één dq oorsprong onzer zaligheid is.
Jrsns he 'ft Maria bemind en tfeëf;r l, Hij heeft haar in det beinel verheven. Hij bemint en eert haar nog; — waarom daa jouden wij aarzelen, iiaar te eeren , haar te beminnen en ous voor hare voeten neder to werpen in het stof ?
u Het leven van den mensch (/,ogt de H. Augustinns) wordt // in twee groote tijdvakken verdeeld : liet eerste bevat het //tegenwoordige leven, dat daarheen vliedt, te midden van //bekoring, kommer en ellende; het andere begint, om nooit //te eindigen, met onze intrede in het huis der eeuwigheid,, // waar rust en zaligheid, vreugde en vrede ons deel zullen //zijn. Beide tijdstippen worden, te onzer leering, afgebeeld // eloor de verdeeling van liet kerklijk jaar. De tijd vóór Pa-// schen is het beeld der bekommeringen van het tegenwoordige // leven, terwijl de tijd na Pafte hen. het beeld dier gelukzalig-// heid is, welke wij eens in den Hemel zullen genieten. Haar-// om vasten en bidden wij vóór Pafteken.; na Paschen vasten // wij niet meer, maar stemmen alsdan, in stede van rouwlie-// deren, louter vreugdezangen aan.quot; Het tegenwoordige leven is, daarenboven, eene voorbereiding tot het toekomende. Door de beproevingen van den tijd, moeten wij tot de vreugd
100 BE VASTE.
der eeuwigheid geraken : wij moeten eerst de woestijn dezes levens doortrekken, alvorens wij het beloofde land kunnen binnengaan; wij moeten de smarten der ballingschap, in dit Ba-bvlon, verduren, eer wij in ons ware vaderland, het hemelsch Jerusalem, terugkeeren. Levendig stelt ons de Kerk ook deze •waarheid voor oogen, terwijl zij ons, door een tijd van boetvaardigheid, tot het groote feest van Jesns' Opstanding leidt, en ons de Paaschvreugd niet laat smaken, voordat wij vrijwillig de ontberingen der versterving, gedurende den Vastetijd, hebben vcvduurd.
De Vaste is echter meer dan een enkel beeld onzer pelgrims-reize, want zij hierinnert ons niet ■ alleen onze ballingschap, manr geeft ons ook de middelen aan de hand, om in ons vaderland terug te keeren en onze ware eindbestemming te bereiken. Trouwens, wij moeten ons-zei ven afsterven, om eens eeuwig met Jesns te leven ; wij moeten deelachtig worden aan VHee.-ren lijden, om in zijne glorie te kunnen deelen; om met den Heiland te verrijzen, moeten wij uit het graf der zonde opstaan en, door het beoefenen der deugd, trachten gelijkvormig te worden aan Hem. Welnu, de Kerk beijvert zich, (gt;1) eene bijzondere wijze, gedurende den Vastetijd, om al die gevoelens in ons te verlevendigen. Zij wekt ons aanhoudend op tot droefheid desgemoeds, en spoort ons aan, om den steen onzer harten te breken, en onze zonden, voor het aanschijn des llee-ren, te beweenen. „ Laat ons van Ideederen veranderen, zoo v spreekt zij tot ons, in hare gezangen, de boetepij omgorden, „ en ons met asch overdekken; laat ons vasten en weenen, want „ onze Heer en God is allerbarmhartigst: Hij zal ren verbrij-„ zeid en verootmoedigd hart niet vers tooien; Hij zal den romo-t, moedige zijne zonden vergeven.quot; — „ Keert tot m j terug , ,/ zoo laat zij den Heer, door den mond van zijnen Profeet, // den zondaars toeroepen, keert tot mij terug in tranen, in vasten en in zuchten. quot; — // En gij, Priesters des Heer en,
DE VASTK.
„ zoo roept zij den Bedienaren des Heiligdoms toe, iceent f ns-n ftchen hef roorportaal en hef altaar, en zeyf : spaar, o lieer / ;/ spaur vw rofk! laaf iriet toe, dat de ongeloovigen ovs over-u keerschen.quot; Gedurig stelt de Kerk, in deze heilige dagen,, ons het hitter lijden van den God-Mensch voor oogen, om onze liefde voor den godlijken Verlosser te verlevendigen, en in ons hart niet alleen een onverzoeulijken haat tegen de zonde, en een waar berouw over onze begane feilen op te wekken, maar ook een vurig verlangen, om met Jesus en voor Jesus te lijden. Zij spoort ons aan, om, in dezen tijd, meer dan ooit, (e volharden in liet gebed, en om in ruimere maat den goeden geur van Jesus Christus, door onze goede werken, te verspreiden. Zij schrijft ons vasten en onthouding voor, opdat wij ons verdorven vleeseh kastijden, onze driften beteugelen, en, zoo doende, in het vervolg, zekerder al datgene vermijden, waardoor wij schade zouden lijden aan onze ziel. Alles, in één woord, werkt in dezen heiligen tijd te zarnen, om ons tot Boetvaardigheid te stemmen, teneinde wij ons waardig zouden maken de kwijtschelding onzer zonden, en het EL Sakrament van Boetvaardigheid te erlangen, en dan, volmaakt gezuiverd, heilig, den God van heiligheid, hot onderpand onzer verheerlijkte Verrijzenis, gedurende den Paaschtijd te ontvangen.
Wanneer wij dit een en ander ernstig overwegen, en ons tevens herinneren, dat de. veertigdaagsche Vaste, in vroeger tijd, ook nog ten doel had, de openbare zondaars tot hunne verzoening, en de catechumenen of nieuwelingen tot hun Doopsel, voor te bereiden, dan zal het ons niet verwonderen, dat deze heilzame oefening reeds van de Aposteltijdeu af in de Kerk heeft bestaanj zoowel in het dagengetal als in de boetevoorschriften zal men verschillende gebruiken, op verschillende plaatsen, kunnen aantreffen; maar de Vaste voor het Paasehfeest, is zoo oud als de Kerk-zelve.
Eertijds waren de voorschriften der kerklijke tucht, ten
]()i
DE VASTK.
opzigte van de Vnste veel strenger, dnn heden ten dage. Het '\vas slechts eenmaal op den dag, en wel bepaald eerst na zon-neondergang, geoorloofd, eenige spijs of drank te gebruiken. De zondagen alleen waren hiervan uitgezonderd. Eerlang echter werd het uur van het avondmaal vervroegd. In de veertiende eeuw, was het gebruik reeds algemeen geworden, om het vastemnal ten drie. ure, na den middag, te honden, en, er was nog geen eeuw sinds dien tijd verloopen, toen men reeds algemeen den maaltijd omstreeks het middaguur nam. Eene herinnering der aloude tucht bestaat heden ten dage nog in de Vaste, namelijk, men bidt de vespers, die vroeger eerst tegen den avond gezongen werden, en ook nu nog, buiten den Vastetijd, in den namiddag worden gebeden, thans vóór het uur, waarop men den maaltijd mag nemen, dat is, vóór het middaguur.
Ook in het voorschrift van slechts eenmaal op den dag eenige spijs te genieten, kwam van lieverlede eene verzachting, en wel vandaar, waar zulks het minst te verwachten was. Buiten en behalve de algemeene vaste-dagen, telden de kloosterlingen nog een aantal dagen in het jaar, waarop hun, door hunne kloosterregels, onthouding van vleesch en vaste voorgeschreven was. De H. Benedictus veroorloofde aan de monniken van zij Tie Orde, om op de bijzondere vaste-dagen van het klooster, des avonds, na het zingen der Completen, een weinig water en wijn te gebruiken, en weldra werd dit gebruik ook bij de andere kloosterorden ingevoerd. Onder het nuttigen van een luttel dranks, hield de Overste eene korte toespraak tot zijne onderhoorigen, of werd er eene geestlijke Lezing—-iCollatio spiritualis — gedaan. Om deze reden, is die avonddronk toen met den naam van C o 11 a t i o bestempeld , welken naam hij heden nog draagt..
Langzamerhand werd dit. gebruik, zoowel in, als buiten de kloosters, ook op de algemeene vaste-dagen toegepast; en, dewijl men het nadeelig achtte voor de gezondheid, dien drank
102
BE VASTE.
zonder toevoeging van een weinig spijs te nemen, zoo werd ook deze in eene kleine hoeveellieid bij den drank gevoegd, en dus ontstond de ook thans nog gebraiklijke en geoorloofde Collatie.
In de Vaste is alzoo slechts één volle maaltijd geoorloofd, en ook daarvan is nog het uur bepaald. Het gebruik van verschillende spijzen is tijdens de Vaste mede verboden. Men behoeft zich, wel is waar, niet bij water, brood en groenten te bepalen, gelijk de Christenen der eerste eeuwen, maar vleesch, eijeren en melkspijzen zijn in de Vaste ons ontzegd. Het gebruik heeft, op vele plaatsen, het verbod aangaande de melkspijzen gewijzigd, en, wat het gebruik van vleesch en eijeren betreft, hierin wordt, bij ons te lande, met Pauslijke vergunning, door ieder Bisschop in zijn kerspel, in meer of mindere mate, gedispenseerd.
De Joden dwaalden veertig jaren heen en weder door de woestijn, alvorens hun vergund werd, het beloofde land binnen te gaan; Mozes vastte veertig dagen eer hij, op Sinaï, onder het ratelen van den donder en het schitteren van het bliksemvuur, Gods Wet ontving; Elias bragt veertig dagen in vasten door, eer hem de Heer op den berg Horeb verscheen; en onze godlijke Verlosser-zelf vastte veertig dagen en veertig nachten in de eenzaamheid der woestijn, alvorens Hij zijn openbaar leven begon. Ten gevolge dezer voorbeelden en ter herinnering aan dat Veertigtal, door het vasten van den Heere Jesus, geheiligd, heeft de Kerk de Vaste, die het Paaschfeest voorafgaat en, zoo als wij reeds vroeger opmerkten, het zinnebeeld is onzer pelgrimsreize door de woestijn des levens naar het beloofde land van eeuwige vreugd, op veertig dagen bepaald. Zij begint met den eersten zondag van quadragesima, dat wil zeggen, op den eersten zondag, die na den veertigsten dag vóór Paschen komt, en zij eindigt met het hoogheilig feest van 's Heeren Verrijzenis.
DE VASTE.
In de Grieksche Kerk, waar men op zondag, donder day en zaturdag niet vast, en waar, dien tengevolge, liet geheiligde veertigtal op verre na niet non bereikt worden, indien de Vaste eerst met quadragesima begon, neemt die verstervingstijd reeds vroeger zijn aanvang. Hij begint diar, namelijk, op den eersten zondag, of, om om juister te spreken, op den eersten maandag na den zeventigsteu dag vóór Pasclieu. Deze zondag wordt wegens liet getal dagen, die hem van het Paaschfeest scheiden, Dominica in septnagesima genoemd. De twee volgende zondagen worden om dezelfde reden , de eerste in sexagesima, en de tweede in quinquagesinia geheeteu. Op eenige plaatsen, in het Oosten, was op zondag en zatui'dag geen vasten voorgeschreven, terwijl de donderdag onder de. vastendagen opgenomen was. Op deze plaatsen begon de Vaste met sexagesima; op andere werden alléén de Zondagen, Goede Donderdag en Goede Zaturdag niet onder de vaste-dagen gerekend, en daar nam de H. Vastetijd zijn aanvang met den eersten dag, die op den zondag van qnin-qnagesima volgt. Bij deLatijnsche Kerk bestond geen soortgelijke reden, om den Vastetijd te vervroegen, en zij nam daarom ook liet gebruik der Oostersche kerken niet over. Doch, opdat er, zooveel mogelijk, gelijkvormigheid tusschen liet Westen en liet Oosten zou bestaan, en de eene Kerk geen vreugdezangen zou aanhelten, terwijl de andere reeds rouwen boete-liederen zingt, staakt ook de Latijnsche Kerk, van septuagesima af, alles, wat, in hare openbare diensten en plegtigheden, blijdschap ademt of vreugd.
Gedurende het geheele jaar zingt de Kerk, herhaaldelijk, bij al de H. Diensten, het vrolijk Alleluja, dat als een voor-toon is van het eeuwige loflied, wat wij eens in het hemelsch Jeruzalem zullen aanheffen. Maar die vreugdekreet past niet in den mond des zondaars, die, tenzij hij zich opregt bekeere, nooit het lied der gelukzaligen zingen zal. De Kerk wil deze
10-i
DE VASTE.
waarlieitl, oj) eene gevoelige wijze, doen doonlvingen iu liet hart van den zondigen menseh; zij wil hein levendig liet eeuwig ongeluk doen gevoelen, dat hem te wachten staat, teneinde hem zoodoende krachtiger op te wekken, om in dezen heiligen boetetijd terug te keeren tot den God, dien hij heeft verlaten, en daarom zingt zij, gedurende de geheele V aste geen Alleluja meer.
Voor de laatste maal, klinkt die jubeltoon, bij het einde der Vespers, op den vooravond van septuagesima; hij zwijgt van dien oogenblik af, en zal, onder de gewelven van het tempelgebouw, niet meer weêrgalmen, voordat de dag dei-Overwinning aanbreekt, en hij, bij het verheerlijkte graf des Verlossers, als een triomf-kreet, de Verrijzenis verkondigt van den Heer. Op den vooravond van septuagesima wordt, in strijd met het gewone gebruik, het Alleluja tweemaal herhaald, omdat het ons op dat oogenblik verlaat, en, als 't ware, afscheid van ons neemt. Het is ligt te bevroeden, welke gevoelens dit afscheid in het christen-hart doet ontstaan. W ij ontwaren die gevoelens niet genoeg, omdat wij te weinig acht geven op de kerklijke plegtigheden, of haren zin of hoogebe-teekenis niet genoeg begrijpen. Onze godvruchtige voorouders gevoelden die aandoeningen des gemoeds des te dieper en des te sterker. Op veelvuldige wijze, en met kinderlijke eenvoudigheid, drukten zij luide hunne droefheid uit, wanneer die getrouwe gezel hunner gebeden hen verlaten ging. „ Allel nja, //zoo zongen zij, op eenige plaatsen, Alleluja, hl'jf heden n nog hij ovs; morgen kunt gij vertrekken , en hij het krieken ;/ ran den dug uwe reis aanvaarden. quot; Gods Engel, zoo heette // het in Spanje, begeleide u, Alleluja; hij zorge, dat uwe reis u voorspoedig zij, opdat gij met Faschen vrolijk tot ons loeder-// keer et, Alleluja, Alleluja.quot; — En, terwijl het zangerenkoor, in Duitschlands kerken, alle schepselen uitnoodigde, om met hen een laatst vaarwel aan het Alleluja toe te roepen, en
105
106 T)E VASTE.
dien zegezang een laatste maal te herhalen, zong men teeder en treurig in de kerken van Frankrijk : n Alleluja, dat is de n kreet uwer gelukzalige heironers, o hemelsch. Jeruzalem, o n heilig Vaderland. naar hetwelk wij verzuchten! Aan ons, n arme bannelingen, die hier hij de wateren van Bahylon zijn u neergezeten, aan ons, helaas! resten slechts tranen en n zuchten! O Alleluja! wij zijn niet iv aardig, u altijd te „zingen; wij zijn zondaars, en nu is de tijd aangehroken, n waarop wij onze zonden moeten heweenen; daarom moeten n wij u nu ook vit onzen mond, verhannen! O aanbiddelijke n Drieéenheid! schenk ons de genade, ran eens tot het hemelsche n Paaschfeest te worden toegelaten ; daar zullen wij, vreug-„ dcrol, U ter eere, eenwig en altijd, een onafgedroken Al-u leluja zingen ! quot;
Met het Alleluja, houdt tevens de Lofzang der Engelen op. Alléén wanneer het feest van een heilige, in den loop der week, voorkomt, en op den onvergelijklijken dag, waarop het Offer en het Priesterschap der Nieuwe Wet ingesteld werden, wordt het Gloria in excel sis gebeden of gezongen onder de H. Mis. Ook liet Te Benm verdwijnt bij de nachtgetijden van den zondag, en, na het H. Misoffer, zendt de Diaken de ge-loovigen niet meer weg met do plegtige woorden: Ite, Missa est, maar hij noodigt hen enkel uit, om den Heer te danken, die ons, in weerwil onzer boosheden, niet heeft verworpen, maar barmhartigheid aan ons heeft gedaan. In de H. Mis, blijft het drievoudig Alleluja, na liet Graduale, achterwege en is door een gebed vervangen, dat, wegene de droevige en slepende melodie, waarop liet gezongen wordt, den naam van Tractus draagt.
Op en rond het altaar toont alles eveneens, dat wij een tijdperk van rouw en droefheid zijn ingetreden.
In het Oosten, wordt het 11. Misoffer, gedurende de Vaste, alleen op zon- en feestdagen opdragen. Op de andere dagen
T)E VASTE.
bepaalt zicli de Priester bij liet nuttigen eener heilige Hostie, die o]) den vorigen zondag werd geconsacreerd. In de Latijn-sclie Kerk gebeurt dit alleen op Goeden Vrijdag. Inde Vaste verdwijnen de bloemen en sieraden van het altaar; gele was-fakkels vervangen de teestlijk witte knarsen; het orgel zwijgt-en de bedienaars van het Heiligdom verschijnen aanhoudend — met uitzondering der in de week voorkomende feesten van Heiligen — in paarsch gewaad gehuld. Tot aan Aschwoensdag, draagt nog de Diaken zijn dalmatica, en de Subdiaken zijne tunica; maar, reeds op dien dag, leggen zij voor de geheele Vaste dat kleed, hetgeen hun als een teeken van vreugde werd gegeven, — tunica jucunditatis — af. In deze dagen, wil de Kerk geen pracht, geen luister op de altaren van Hem, wiens bitter lijden en smartvollen dood zij gedurig herdenkt. Alléén op den vierden zondag vermindert zij, ter gunste der catechumenen, die eertijds op den woensdag dezer week onderzocht werden, of zij in staat waren, het H. Doopsel met Pasehen te ontvangen, de uiterlijke teekenen harer droefheid : de Diaken en Subdiaken bekleeden zich op dezen dag met hunne dahnatica en tunica, en op eenige plaatsen ziet men dan zelfs bloemen naast het tabernakel geplaatst.
Naarmate de dagen afloopen, en de weken ons nader brengen tot den grooten Lijdensdag, wordt alles treuriger in het Heiligdom. Het: eere zij den Vader, den Zoon en den heiligen Geest, dat zoo vaak in alle heilige diensten, de H. Drieëen-heid ter eere, werd gebezigd, komt reeds met Passie-zondag zeldzamer voor, en sterft, eindelijk, geheel weg in de drie laatste dagen der Goede AA'eek. De lezingen der H. Getijden worden uit den droevigsten der Profeten, uit Jeremias, genomen , en in de goede week zullen alleen de Klaagliederen van dien Godsgezant beantwoorden aan de droefheid der Kerk.
Reeds met Passie-zondag bedekt zij met een somberen voorhang de crucifixen en de beelden der Heiligen; zij overdekt
107
DE VASTU.
liet kruis, om ons aan de vernedering des Verlossers te doen gedenken, die gedwongen werd, zicli te verschuilen, wilde Hij niet door de Joden gesteenigd worden. De beelden dei-Heiligen worden acliter een paarsdien voorhang verborgen, omdat liet billijk is, dat ook do dienaar verdwijne, wanneer de glorie zijns Meesters taant. Viermaal wordt, in de Goede AA'eek, telkens volgens een anderen Evangelist, de geschiedenis verhaald van Jcsns' lijden eu dood. En zoo naderen wij dan den grooten lijdensdng des Haeren, den sterfdag van een God, een dag, waarop de paarselie kleur te zwak zal zijn, om do droellieid van Jesus' Bruid nit te drukken, en door zwarte rouwkleur vervangen worden zal. Zoo stelt de Kerk, in hare heilige handelingen, ous degrootegeheimen voor oogen, die, in dezen heiligen tijd, het voorwerp onzer overweging moeten zijn. Zoo sprejkt /.ij tot ons niet alleen door den mond des Priesters, of' door hare vtorsehriften en geboden, maar ook door hare gebruik.m en rjoar liara plegtigheden; zij spreekt even krachtig tot de oogen als tot liet gehoor; zij grijpt den geheelen inensch aan, om levendig in zijn gemoed te prenten die gevoelens, waariiude zij hem wenscht bezield te zien. Hij is te beklagen, en bitter te beklagen, die voor de driedubbele stem van l'riester, Gclnd en Plegtiglioid geen hart, geen ooren heeft.
L O F Z A N G
Zie, Heer, van uit uw heerlijkheid Meewarig neêr op 't hart, dat schreit, En veertig dagen boete pleegt Voor 't schuldjuk, dat er zwaar op weegt-
108
IJK VASTE.
(rij dan, die 's harten bodem peilt. De zwakheid leent, waardoor het feilt, Versterk met uw genadekracht De ziel, die naar vergeving smacht.
Ja, Heer, wij hebben véél misdaan. Maar neem ons in ontferming aan. En rigt ons op, uit 's werelds slijk. Tot burgers van uw eeuwig üijk.
Ons vasten en ons boete-doen Moog voor 't hervallen ons behoêu. Opdat ons hart steeds zondenvrij, En onze wandel heilig zij.
Oneindige Drievuldigheid,
Yerhoor het hart, dat tot I schreit. Zoo brengen ■vij l , wel te moê, Ons vasten eu ons bidden toe.
Ik ga u spreken, mijue geiiefdon, over de groote en heilige Vaste; eu hoe zou ik beter aeae onderrigting knnnen beginnen, dan dat ik u aan den Epistel van dezen dag herinner, eu u met den Apostel toeroep : een Goeie qevallige tijd is verache. nen, dagen van zaliij/teid zijn vonr u aangebroken! Te allen tijde ontvangen wij, wel is waar, hijmeische gaven, en ook ten allen tijde kunnen wij, door de genade van God, bij Hem barmhartigheid verwerven. Maar, nu wij op het punt staan van plegtig dien Dag te herdenken , waarop het groote Verlossings-werk voltrokken is, nu moet ons vertrouwen grooter, onze godsvrucht levendiger zijn; nu moeten wij ons, meer dan ooit, beijveren, om vorderingen te maken in deued en godzaligheid, opdat wij, met gezuiverde ligchamen en geheiligde zielen, het wondervolle en kostbare Geheim van 's Heeren lijden vieren
DE VASTK.
«pzigte. van de Vaste veel strenger, dnu lieden ten dage. Het -was slechts eenmaal op den dag, en wel bepaald eerst na zon-neondergang, geoorloofd, eenigc spijs of drank te gebruiken. De zondagen alléén waren hiervan uitgezonderd. Eerlang echter werd het uur van het avondmaal vervroegd. In de veertiende eeuw, was het gebruik reeds algemeen geworden, om het vastemaal ten drie ure, na den middag, te houden, en, er was nog geen eeuw sinds dien tijd verloopen, toen men reeds algemeen den maaltijd omstreeks het middaguur nam. Eeue herinnering der aloude tucht bestaat heden ten dage nog in de Vaste, namelijk, men bidt de vespers, die vroeger eerst tegen den avond gezongen werden, en ook nu nog, buiten den Vastetijd, in den namiddag worden gebeden, thans vóór het uur, waarop men den maaltijd mag nemen, dat is, vóór bet middaguur.
Ook in het voorschrift van slechts eenmaal op den dag •jeenige spijs te genieten, kwam van lieverlede eene verzachting, en wel vandaar, waar zulks het minst te verwachten was. Buiten en behalve de algemeene vaste-dagen, telden de kloosterlingen nog een aantal dagen in het jaar, waarop hun, door hunne kloosterregels, onthouding van vleesch en vaste voorgeschreven was. De H. T5euedictus veroorloofde aan de monniken van zijne Orde, om op de bijzondere vaste-dagen van liet klooster, des avonds, na het zingen der Completen, een weinig water en wijn te gebruiken, en weldra werd dit gebruik ook bij de andere kloosterorden ingevoerd. Onder het nuttigen van een luttel drauks, hield de Overste eene korte toespraak tot zijne onderhoorigen, of werd er eene geestlijke Lezing — Col lat io spiritualis — gedaan. Om deze reden, is die avonddronk toen met den naam van Collatio bestempeld , welken naam hij heden nog draagt.
Langzamerhand werd dit gebruik, zoowel in, als buiten de kloosters, ook op de algemeene vaste-dagen toegepast; en, dewijl men het nadeelig achtte voor de gezondheid, dien drank
quot;102
DE VASTE.
zonder toevoeging van een weinig spijs te nemen, zoo werd ook deze in eene kleine hoeveelheid bij den drank gevoegd, en dus ontstond de ook thans nog gebruiklijke en geoorloofde Collatie.
In de Vaste is alzoo slechts één volle maaltijd geoorloofd, en ook daarvan is nog het uur bepaald. Het gebruik van verschillende spijzen is tijdens de Taste mede verboden. Men behoeft zich, wel is waar, niet bij water, brood en groenten te bepalen, gelijk de Christenen der eerste eeuwen, maar vleesch, eijeren en melkspijzen zijn in de Vaste ons ontzegd. Het gebruik heeft, op vele plaatsen, het verbod aangaande de melkspijzen gewijzigd, en, wat het gebruik van vleesch en eijeren betreft, hierin wordt, bij ons te lande, met Panslijke vergunning, door ieder Bisschop in zijn kerspel, iu meer of mindere mate, gedispenseerd.
De Joden dwaalden veertig jaren heen en weder door de woestijn, alvorens hun vergund werd, het beloofde land binnen te gaan; Mozes vastte veertig dagen eer hij, op Sinaï, onder bet ratelen van den donder en het schitteren van het bliksemvuur, Gods Wet ontving; Elias bragt veertig dagen in vasten door, eer hem de Heer op den berg Horeb verscheen; en onze godlijke Verlosser-zelf vastte veertig dagen en veertig nachten in de eenzaamheid der woestijn, alvorens Hij zijn openbaar leven begon. Ten gevolge dezer voorbeelden en ter herinnering aan dat Veertigtal, door het vasten van den Heere Jesus, geheiligd, heeft de Kerk de Vaste, die het Paasehfeest voorafgaat en, zoo als wij reeds vroeger opmerkten, het zinnebeeld is onzer pelgrimsreize door de woestijn des levens naar het beloofde land van eeuwige vreugd, op veertig dagen bepaald. Zij begint met den eersten zondag van quadragesima, dat wil zeggen, op den eersten zondag, die na den veertigsten dag vóór Paschen komt, en zij eindigt met het hoogheilig feest van 's Heeren Verrijzenis.
ÜE VASTE.
In de Grieksche Kerk, waar men op zondag, donder dag en zat nr day niet vast, en waar, dien tengevolge, het geheiligde veertigtal op verre na niet zou bereikt worden, indien de Vaste eerst met quadragesima begon, neemt die verstervingstijd reeds vroeger zijn aanvang. Hij begint daar, namelijk, op den eersten zondag, ot', om om juister te spreken, op den eersten maandag na den zeventigsten dag vóór Pasolien. Deze zondag wordt wegens het getal dagen, die hem van het Paasclifeest scheiden, Dominica in septuagesima genoemd. De twee volgende zondagen worden om dezelfde reden , de eerste in sexagesima, en de tweede in quinquagesima geheeten. Op eenige plaatsen, in het Oosten, was op zondag en zaturdag geen vasten voorgeschreven, terwijl de donderdag onder de vastendagen opgenomen was. Op deze plaatsen begon de Vaste met sexagesima; op andere werden alléén de Zondagen, Goede Donderdag en Goede Zaturdag niet onder de vaste-dagen gerekend, en daar nam de H. Vastetijd zijn aanvang met den eersten dag, die op den zondag van quinquagesima volgt. Bij deLatijnsche Kerk bestond geen soortgelijke reden, om den Vastetijd te vervroegen, en zij nam daarom ook het gebruik der Oostersche kerken niet over. Doch, opdat er, zooveel mogelijk, gelijkvormigheid tussohen liet Westen en het Oosten zou bestaan, en de eene Kerk geen vreugdezangen zou aanhelten, terwijl de andere reeds rouwen boete-liederen zingt, staakt ook de Latijnsche Kerk, van septuagesima af, alles, wat, in hare openbare diensten en plegtigheden, blijdschap ademt of vreugd.
Gedurende het geheelc jaar zingt de Kerk, herhaaldelijk, bij al de H. Diensten, het vrolijk Alleluja, dat als een voor-toon is van het eeuwige loflied, wat wij eens in het hemelsch Jeruzalem zullen aanheffen. Maar die vreugdekreet past niet in den mond des zondaars, die, tenzij hij zich opregt bekeere, nooit het lied der gelukzaligen zingen zal. De Kerk wil deze
lOi
DE VASTE.
waarlieid, op eene gevoelige wijze, doen doordringen in liet hart van den zondigen menseli; zij wil hem levendig het eeuwig ongeluk doen gevoelen, dat hem te wachten staat, teneinde hem zoodoende krachtiger op te wekken, om in dezen heiligen boetetijd terug te keeren tot den God, dien hij heeft verlaten, en daarom zingt zij, gedurende de geheele V aste geen Alleluja meer.
Voor de laatste maal, klinkt die jubeltoon, bij liet einde der Vespers, op den vooravond van septuagesima; hij zwijgt van dien oogenblik at', en zal, onder de gewelven van het tempelgebouw, niet meer weêrgalmen, voordat de dag dei-Overwinning aanbreekt, en hij, bij het verheerlijkte graf' des Verlossers, als een triomt-kreet, de Verrijzenis verkondigt van den Heer. Op den vooravond van septuagesima. wordt, in strijd met het gewone gebruik, het Alleluja tweemaal herhaald, omdat het ons op dat oogenblik verlaat, en, als 't ware, afscheid van ons neemt. Het is ligt te bevroeden, welke gevoelens dit afscheid in liet christen-hart doet ontstaan. V ij ontwaren die gevoelens niet genoeg, omdat wij te weinig acht geven op de kerklijke plegtigheden, of haren zin of hooge be-teekenis niet genoeg begrijpen. Onze godvruchtige voorouders gevoelden die aandoeningen des gemoeds des te dieper en des te sterker. Op veelvuldige wijze, en met kinderlijke eenvoudigheid, drukten zij luide hunne droefheid uit, wanneer die getrouwe gezel hunner gebeden hen verlaten ging. // Allel uja, //zoo zongen zij, op eenige plaatsen. Alleluja, hl'jf heden n nog lij ons; morgen kunt fj j vertrekken, en b j het krieken // ran den dug uwe reis aanvaarden. quot; Gods Engel, zoo heette 7/ het in Spanje, begeleide u, Alleluja; hij zorge, dat moe reis // voorspoedig zij, opdat gij met Paschen vrolijk tot ons weder-// keeret. Alleluja, Alleluja.quot; — En, terwijl het zangerenkoor, iu Duitschlands kerken, alle schepselen uitnoodigde, om met hen een laatst vaarwel aan het Alleluja toe te roepen, en
DE VASTE.
dien zegezang een laatste man] te herhalen, zong men teeder en treurig in de kerken van Frankrijk : n Alleluja, dat is cle // Ier eet moer gelukzalige bewoners, o hemelsch Jeruzalem, o „heilig Vaderland, naar hetwelk wij verzuchten! Aan ons, n arme hannelingev, die hier hij de wateren van Bahylon zijn n neergezeten, aan ons, helaas! resten slechts tranen en „zuchten! O Alleluja! wj zijn niet waardig, u altijd te „zingen; wij zijn zondaars, en nu is de tijd aang ebroken, „ waarop wij onze zonden moeten heweenen; daarom moeten „wij u nu ook uit onzen mond verbannen! O aanbiddelijke „ Drieèenheid! schenk ovs de genade, van eens tot het hemelsche „ Paasei/feest te worden toegelaten ; daar zullen wij, rrevg-„ derol, U ter eere, eeuwig en altijd, een onafgedroken Al-„ lelvja zingen ! quot;
Met het Alleluja, houdt tevens de Lofzang der Engelen op. Alléén waimeer het feest van een heilige, in den loop der week, voorkomt, en op den onvergelijklijken dag, waarop het Offer en het Priesterschap der Nieuwe Wet ingesteld werden, wordt het Gloria in e.rcelsis gebeden of gezongen onder de H. Mis. Ook het Te Bev/rn verdwijnt bij de nachtgetijden van den zondag, en, na het H. Misoffer, zendt de Diaken de ge-loovigen niet meer weg met de plegtige woorden: Ite, Missa est, maar hij noodigt hen enkel uit, om den Heer te danken, die ons, in weerwil onzer boosheden, niet heeft verworpen, maar barmhartigheid aan ons heeft gedaan. In de TI. Mis, blijft het drievoudig Alleluja, na het Graduale, achterwege en is door een gebed vervangen, dat, wegene de droevige en slepende melodie, waarop het gezongen wordt, den naam van Tractus draagt.
Op en rond het altaar toont alles eveneens, dat wij een tijdperk van rouw en droefheid zijn ingetreden.
In het Oosten, wordt het H. Misoffer, gedurende de Vaste, alleen op zon- en feestdagen opdragen. Op de andere dagen
106
BE VASTE.
bepaalt zich de Priester bij bet nuttigen eener heilige Hostie, die op den vorigen zondag werd geconsacreerd. In de Latijn-sclie Kerk gebeurt dit alleen op Goeden Vrijdag. In de Vaste verdwijnen de bloemen en sieraden van bet altaar; gele was-fakkels vervangen de feestlijk witte kaarsen; het orgel zwijgt en de bedienaars van het Heiligdom verschijnen aanhoudend — niet uitzondering der in de week voorkomende feesten van Heiligen — in paarsch gewaad gehuld. Tot aan Aschwoensdag, draagt nog de Diaken zijn dal mat i ca, en de Subdiaken zijne tunica; maar, reeds op dien dag, leggen zij voor de geheel» Vaste dat kleed, hetgeen hun als een teeken van vreugde werd gegeven, — tunica jucunditatis — af. In deze dagen, wil de Kerk geen pracht, geen luister op de altaren van Hem, wiens bitter lijden en sinartvollen dood zij gedurig herdenkt. Alléén op den vierden zondag vermindert zij, ter gunste der catechumenen, die eertijds op den woensdag dezer week onderzocht werden, of zij in staat waren, het H. Doopsel met Pa-schen te ontvangen, de uiterlijke teekenen barer droefheid : de Diaken en Subdiaken bekleedeu zich op dezen dag met hunne dalmatica en tunica, en op eenige plaatsen ziet men dan zelfs bloemen naast het tabernakel geplaatst.
Naarmate de dagen afloopen, en de weken ons nader brengen tot den grooten Lijdensdag, wordt alles treuriger in het Heiligdom. Het: eere zij den Vader, dm Zoon en den heiligen Geest, dat zoo vaak in alle heilige diensten, de II. Drieëen-heid ter eere, werd gebezigd, komt reeds met Passie-zondag zeldzamer voor, en sterft, eindelijk, geheel weg in de drie laatste dagen der Goede Week. De lezingen der H. Getijden worden uit den droevigsten der Profeten, uit Jeremias, genomen, en in de goede week zullen alleen de Klaagliederen van dien Godsgezant beantwoorden aan de droefheid der Kerk.
Reeds met Passie-zondag bedekt zij met een somberen voorhang de crucifixen en de beelden der Heiligen; zij overdekt
107
DE VASTE.
lus
liet kruis, om ons aan du vernedering des Verlossers te doen gedenken, die gedwongen werd, zich te verschuilen, wilde Hij niet door de Joden gesteenigd worden. De beelden dei-Heiligen worden achter een paarschen voorhang verborgen, omdat het billijk is, dat ook de dienaar verdwijne, wanneer de glorie zijns Meesters taant. Viermaal wordt, in de Goede Al eek, telkens volgens e;jii anderen Evangelist, de geschiedenis verhaald van Jesus' lijden en dood. En zoo naderen wij dan den grooteu lijdensdag des Haeren, den sterfdag van een God, een dag, waarop du paarselie kleur te zwak zal zijn, om de droefheid van Jesus' Bruid uit te drukken, en door zwarte ronwkleur vervangen worden zal. Zoo stelt de Kerk, in hare heilige handelingen, ons de groote geheimen voor oogen, die, in dezen heiligen tijd, liet voorwerp onzer overweging moeten zijn. Zoo spreikt zij tot ons niet alleen door den mond des Priesters, ot door hare voorschriften en geboden, maar ook door hare gebruiken en door hare plegtigheden; zij spreekt even krachtig tot de oogen als tot het gehoor; zij grijpt den geheelen mensch aan, om levendig in zijn gemoed te pranteu die gevoelens, waarmede zij hem wenscht bezield te zien. Hij is te beklagen, en bitter te beklagen, die voor de drieduobele stom van Priester, Gebod en Plegtigheid geen hart, geen ooren heeft.
LOFZANG
Zie, Heer, van uit uw heerlijkheid Meewarig neer op 't hart, dat schreit. En veertig dagen boete pleegt Voor 't schuldjuk, dat er zwaar op weegt.
DE VASTE.
Gij clan, die 's liavten bodem peilt, Dc zwaklieid leent, waardoor liet feilt, Versterk met uw genadekraoht De ziel, die naar vergeving smacht.
.Ta, Heer, wij hebben véél misdaan. Maar neem ons in ontferming aan, En rigt ons op, uit 's werelds slijk. Tot burgers van uw eeuwig Kijk.
Ons vasten en ons boete-doen Moog voor 't hervallen ons behoên. Opdat ons hart steeds zondenvrij, En onze wandel heilig zij.
Oneindige Drievuldigheid,
109
Verhoor het hart, dat tot U schreit, Zoo brengen vij I , wel te moe, Ons vasten en ons bidden toe.
Ik ga u spreken, mijne geiiefdan, over da groote cn heilige Vaste; eu hoe zou ik beter deze onderrigting kunnen beginnen, dan dat ik u aan den Epistel van dezen dag herinner, en u met den Apostel toeroep : een Gode qevallige tijd is veracht, nen, dagen van zaligheid zijn voor u aangebroken! Te allen tijde ontvangen wij, wel is waar, hemelsche gaven, en ook ten allen tijde kunnen wij, door de genade vau God, bij Hem barmhartigheid verwerven. Maar, nu wij op het punt staan van plegtig dien Dag te herdeukeu , waarop het groote Verlossings-werk voltrokken is, nu moet ons vertrouweu grooter, onze godsvrucht levendiger zij»; nu moeten wij ons, meer dan ooit, beyveren, om vorderingen te maken in deued en godzaligheid, opdat wy, met gezuiverde ügchamen en geheiligde zielen, het wondervolle en kostbare Geheim vaa 's Heeren lijden vieren
DE VASTE.
mogeu. Jesus' Igdeu en dood moestcu altijd zoo diep in ons hart zyn geprent, zy moesten ons steeds opwekken tot znlk een diepen eerbied, en zulk eene teeJcro godsvrucht, dat wij, te allen tijde, du?danig voor Gods oogen bleven , alswij op hot hoogheilig Paasrhfeest moeten zijn. Maar zóó handelen er slechts weinigen. De zwakheid onzer natuur dwingt ons vaak , de strengheid onzer boete te matigen; de menigvuldige zorgen des levens veroorzaken ons tallooze verstrooidheden, en zoo worden zelfs godvruchtige zioien met het stof der wereld besmet. Het is derhalve allervoordeeligst voor ous , dat eene veertigdaagsche voorbereiding tot het Faaschfeest is ingesteld, teneinde wij, in die dagen, door eene ijveriger beoefening der deugd onzen geest zouden zuiveren eu , door heilige oefeningen en boete-werken, de feilen, in vroeger dagen begaan, zouden beweenen en herstellen.
Heden begint die zalige tijd, waarin wij aan de heiliging van ons ligcüaam en van onze ziel, op eene bijzondere wijze, moeten arbeiden. Draagt dan zorg, myne geliefden, om u gehoorzaam te toouen aan de voorschriften, door de Apostelen-zelven gegeven. Zuivert u van alle smet, die aan uw ligchaam of aan uwe ziele kleeft. Strijdt met verdubbelden ijver tegen uwe verdorven neigingen, opdat uwen geest de heerschappij gevvorde , weike hy over het ligchaam voeren moet. Leeft zoo heiiig, dat gij niemand eenigen aanstoot, geeft, en niemand u over iets moete of kunne berispen. Want, te regt, zouden de ongeloovigen ons laken, ja, wij zouden het zjjn, die hun aanleiding gaven, om met onze H. Godsdienst te spotten, indien wij, te midden onzer boete-oefeningen, de volmaaktste zuiverheid in onze zeden , in onzen handel en wandel niet bewaarden ! Denkt er dus wel aan, dat de Vaste niet alleen bestaat in het onthouden van spjjs, en dat gy vruchtloos het voedsel zoudt onthouden aan uw ligchaam, indien gy niet tevens aan uwen geest alles, wat zondig is, onttrokt.
nu
De veertigclaagsclie Vaste begint met don eersten zondag van nnadragesima. Wanneer men echter de dagen, die zich tnsschen dezen zondag en het hooge Paaschfeest bevinden, zamentelt, en daarbij tevens opmerkt, dat het, van oudsher, o-eoorloofd was, op de zondagen in de Vaste meermalen daags eenio-e spijs te gebruiken , zoodat deze niet onder de vaste-dagen kunnen gerangschikt worden, dan ontwaart men, dat er vier dagen ontbreken, om het heilige Veertigtal te volmaken. Reeds in de zesde eeuw, trok deze onregelmatigheid de aandacht der geloovigen tot zich, en, daar zij de Vaste niet vreesden, gelijk heden ten dage bij velen het geval is, maar, als een Go de (jerahifjen tijd, en als dagen van zegen en zaligheid, er naar verlangden, zoo begonnen zij de boete-oefeningen van de Vaste, uit eigen godsvrucht, op den woensdag der haar voorafgaande week. In de negende eeuw, was dit gebruik reeds algemeen geworden, zoodnt Paus Gelasins slechts het bestaande bekrachtigde , toen hij dit vroom gebruik voorschreef, als verpligtend voor de geheele Kerk. Nu staat dan de woensdag , die op zondag van quinquagesima volgt, fum de spits der vaste-dagen, die ons tot het hoogheilig Paaschfeest moeten voorbereiden, en om deze reden wordt hij in capite jejunii genoemd. De heilige Getijden echter, die aan den \ astetijd eigen zijn , worden in deze dagen nog niet gebeden, maar beginnen eerst met den vooravond van den eersten zondag van quadra-gesima.
De Vaste is een tijd van versterving, van heilige oefeningen eu van gebed; maar de goede werken, in staat van doodzonde
112 ASCHAVOENSDAG.
gedann, zijn dood voor Gods oogen, eu zonder verdiensten voor den Hemel.
Diep doordrongen van deze waarheid, naderden eertijds al de geloovigen — o]) enkele plaatsen was dit vroom gebruik als een verpligtend gebod voorgeschreven — in de week van qr.inquagesima tot het H. Sakrament van Boetvaardigheid, teneinde van hunne zonden ontslagen, niet de heiligmakende genade verrijkten, zoodoende, in dien staat van geregtigheid gesteld te worden, die noodig is, om ware verdiensten voor het eeuwig leven te kunnen vergaderen. Voor enkele, bepaalde, en openbaar bekende zware zonden, werd eene openbare boetpleging opgelegd, die soms lange jaren duren moest. Zij nu, die zich aan deze openbare boete moesten onderwerpen, begaven zich, op Aschwoensdag, vóórdat het H. Misoffer werd opgedragen, naar de kerk, om hunne boetestraf te vernemen, en, onmiddelijk daarna, met die heilige oefeningen te beginnen.
Barvoets en met een grof kleed omhangen, stonden die rouwmoedige zondaars aan de deur der kerk, waar ieder hunner de boete werd aangewezen, welke zij vrijwillig moesten doen. Daarna, werden zij het Huis des Heeren binnengeleid. Terwijl zij in het Heiligdom nederknielden, wierpen zich ook de Priesters en de vergaderde geloovigen op hunne knieën, en spraken luide over hen de zeven psalmen van boetvaardigheid uit. Was dit gebed geëindigd, dan werden die zondaars met eene boetepij bekleed en met asch bestrooid, weshalve zij reeds door Jertulliauns conciliciati en concinerati genoemd werden. Dit gebruik was aan het voorbeeld der boetelingen van het Oud-Verbond ontleend, want daar was steeds het be-strooijen met asch een teeken van droefheid, de boetepij een teeken van rouw en smarte, en het een en het ander eene oefening van boetvaardigheid. Trouwens, in zak en asch zien wij de Oudvaders zuchten en weenen, in zak en asch gehuld
ASCHWOENSDAG.
hooren wij de Profeten hunne klaagliederen aanheffen. In de boetepij en met asch bestrooid zuchtten Jol) en David, Judith en Esther, en, op de stem van Jonas, bogen de bewoners van het zondig Ninive hunne hoofden, om in zak en asch boetvaardigheid te plegen, en van zich af te wenden des Heeren straffende hand. Zoo ook zien wij,in het Nieuw-Yerbond, een aantal Heiligen hunne lendenen, uit liefde tot de boetvaardigheid, met eeu haren kleed omgorden, en zich in hunne laatste levensuren op het dorre aschbed laten nederleggen, teneinde op zulk een boeteleger hunnen geest te kunnen geven.
Na deze eerste boetpleging, begon de Processie. Terwijl de Priesterschaar, in hare gezangen, aan den vloek, over Adam en diens zonde uitgeproken, herinnerde, en de woorden des Heeren herhaalde ; // In het zweet mos aangezigts zult gij n voortaan uw hrood eten, totdat gij terugkeer et in de aarde, n waaruit gij gevormd zijt; want gij zijt stof en tot stof zult // gij wederkeeren,quot; naderde de Processie allengskens tot aan de deur der kerk. Daar werden de openbare boetelingen, op eene plegtige wijze, door den Bisschop, buiten het Heiligdom verwezen, en vernamen uit den mond van den Kerkvoogd deze indrukwekkende woorden : n Gelijk de eerste mensch, wegens n de overtreding van het gelod des AUerhoogsten, uit het ti aardschs paradijs werd verhannen, evenzoo verdrijven vrij % u uit de Kerk des Heeren, ivegens vjive zovden en uw ivanbe-// drijf-quot; Dan werden de kerkdeuren gesloten en het was den boetelingen niet meer geoorloofd, den drempel van het kerkgebouw te overschrijden, vóórdat de Goede Donderdag aanbrak, waarop zij, die hun boetetijd hadden volbragt, hunne vrijspreking in het Heiligdom kwamen ontvangen.
Deze plegtigheden waren uitsluitend, zooals herhaaldelijk reeds is opgemerkt geworden, voor dezulken bestemd, die zich aan eene openbare boete moesten onderwerpen. Allengskens,
echter, voegden zich, uit zucht naar boetvaardigheid, yods-
%
113
114 ASCHWOENS U A G.
vrucht eu ootmoed, ook andere geloovigeu bij de openbare 1 di zondaars, om met lien de gewijde ascli op hunne vernederde ;quot;i d,
hoofden te ontvangen. Reeds in de elfde eeuw, toen de open- «( bare boetpleging al meer en meer buiten gebruik raakte, was 1 de
deze handelwijze der geloovigeu vrij algemeen. De Kerkver- di
gadering van Benevento, op het einde dier eeuw (1091) ge- ])j
houden, schreef den Priesters voor, de gewijde assche aan al ac
degenen, die het verlangden, uit te deelen, en zij prees deze or
oefening, als een loflijk werk van boetvaardigheid eu ootmoed, ye
allen geloovigeu aan. In de twaalfde eeuw, was dit vroom ge- kc
bruik overal ingevoerd, en nam, van dien tijd af, eene aan- ge
zienlijke plaats onder de kerkplegtigheden in. he
A sch wo ens dag is, derhalve, ook heden ten dage nog, de
eene plegtige dag in Gods heilige Kerk. Alle gebeden, alle jni
handelingen van dien dag wekken ons op tot boetvaardigheid no
en stemmen aller gemoederen, op de krachtdadigste wijze tot wij gevoelens, die hen gedurende den geheelen vastetijd moeten , ste
De palmtakken, in het vorige jaar, op Palmzondag, gewijd, om
zijn tot asch verbrand geworden, en op het altaar geplaatst. dat
u Verhoor ons, Heer, zoo zingt het koor, ivant mve harmhar- lui]
// tigheid is vol mededoogen. Werp een blik op ons af, maar een
,/ een blik van overvloedige genade en barmhartigheid.quot; In- ker
middels beklimt de Priester het altaar, om de asch te wijden. doe
Hij is in paarsch gewaad gehuld, en, tot teeten van diepen ook rouw, zijn de Diaken en Subdiaken zonder dalmatica of wei
tunica verschenen aan het altaar. De gebeden, bij het zege- voo
uen der asch, behelzen allen eene opwekking tot vernedering I
des geestes en rouwmoedigheid van het hart; zij doen allen sein
een beroep op Gods oneindige barmhartigheid voor ons, arme wan zondaars. Is de asch wijding geëindigd, dan keert de Priester doo
zich tot het volk, om eerst zelf met asch te worden bestrooid, len
en ze daarna aan de geestelijkheid en aan de geloovigeu uit te Tot
ASCHV.OENSDAG.
■o ÏM tleelen. Dewijl echter niets krachtiger is, om den mensch tot
le f degelijke boetvaardigheid te doen besluiten, dan hem zijne
i- ?! geringheid en nietigheid te herinneren, zoo wil de K-»rk, dat
fis 'j de geloovigen, op dit eerste uur van de groote Vaste, bij de
r- droevige plegtigheid van Aschwoensdag, aan hunne vergank-
e- ■; lijkheid en aan hunnen dood worden herinnerd. De dood !
al nch, hij is de onvermijdelijke gezel onzes levens! Hij staat
zc ons ter zijde van af het eerste oogenblik van ons bestaan; hij
d, vergezelt ons langs de kronkelende paden van een langer ol
;e- korter leven, en laat ons niet los, voordat hij ons ten grave
m- gevoerd eu aan do deur gebragt heeft van het rijk der eeuwigheid, waarin hem geen toegang wordt verleend. En toch wordt
ig, de dood vaak uit de gedachten der menschen verbannen; maar
ille juist daarom hechten zij zich nan het vergaiiklijke, alsof het
eid nooit voor hen moest vergaan! Wij wandelen over graven,
tot wij leven te midden van de verwoestingen des doods, wij wor-
ten . stelen onophoudelijk tegen dien onverwinlijken vijand, en toch denken wij niet, dat ook wij sterflijk zijn, en dat ook voor
ijd, ons het uur des doods zeer zeker eens zal slaan. Wij zijn, in
tst. dat opzigt, het kind gelijk, dat, spelend, langs den lijkwagen
\ar- huppelt, zonder na te denken, dat dit zwarte voertuig ook
aar eens, — weldra misschien — zijn stoflijk overschot naar het
In- kerkhof voeren zal. En juist daarom laten wij ons zoo dikwerf
den. door onze driften, of door de wereld tot zoude verleiden, en
spen ook dien ten gevolge denken wij er zoo weinig aan, om, door
i of werken van ware boetvaardigheid, aan Gods regtvaardigheid
ege- voor onze misdrijven te voldoen.
iring Het is, derhalve, eene bewonderenswaardige, ja, eenehemel-
xllen sche wijsheid, welke de Kerk, op dezen dag, tentoon spreidt,
arme ? wanneer zij aan al hare kinderen de indrukwekkende stem des
estev doods hooren doet. — De bedienaren van het Heiligdom knie-
wid, len voor het altaar, de leeken op de communiebank neder,
uit te Tot in liet binnenste zijner ziel bewogen, staat de Priester
115
116 ASCHWOENSDAG.
voor de vergaderde menigte : hij moet eiken christen, èn den grijsaard, die ten grave gaat, èn den bloeijenden jongeling, die zich, in zijne verbeelding, nog ontelbare jaren belooft, èn het onschuldig wicht, dat nog, zonder de kruisen des levens ■te kennen, zijn asch-kruisje tegenlacht, het doodvonnis, dat tegen hen allen geveldis, verkondigen. O mensch ! zoo spreekt hij tot ieder hunner in het bijzonder, terwijl hij, met ontroerde hand, deasch, hun het zinnebeeld onzer verganklijkheid, op het vernederde voorhoofd drukt : „ O mensch! gedenk, dat gij stof zift, en tot stof zult wederkeeren! Memento homo, quia pulvis es, et in pulverem reverteris.quot; En dat woord dringt door tot in het binnenste der ziel, en stemt tot ernstige gedachten. Krachtiger dan de kernachtigste redevoering, of de verhevenste bespiegeling, wekt dat woord ons op, om met de zonde te breken en boetvaardigheid te doen, terwijl liet ons, in het binnenste onzer ziel, onophoudelijk toeroept: de wereld met haren glans en hare vreugde gaat voorbij; gij-zelf zult tot stof en asch wederkeeren : God-alléén is eeuwig, en alléén onsterflijk is uwe ziel.
Yergeet dan, zoo gij wilt, uw ligchaam, dat wegsterft, maar vergeet uwe onsterflijke ziele niet!
Laat ons onze ooren niet sluiten voor deze heilzame stem ; n beijveren wij ons, integendeel, om de zonden, welke wij, door n de wereldrierblind, begaan hebben, door tranen en werken y van ware boetvaardigheid: uit te wissehen, opdat wij niet door n den dood verrast worden, en dan eerst, maar te vergeefs , // naar een tijd van boetvaardigheid zoxulen uitzien. quot;
De eerste dagen dezer week, die den Asch woensdag voorafgaan, zijn, als het ware, de vooravond van de veertig-daagsche Vaste. Zij worden daarom vastenavond dagen geheeten. Elders worden zij carnaval genoemd, omdat liet de laatste dagen zijn, waarop men, zonder dispensatie, vleesch jnag gebruiken, en na welke men aan die spijs voor veertig
ASCHAV OENSDAG. 117
dagen vanrwel, cnro vale, zeggen moet. In plaats van deze dagen te gebruiken, om zich, door ingetogenheid en gebed, tot de ernstige plegtigheid van Asch woensdag en van den H. Vastetijd voor te bereiden, verkwist men, helaas, maar al te veel! dien kostbaren tijd in ligtzinnige, ja, vaak zondige vermaken; de nacht-zelfs wordt in dag herschapen, om het vreugde- of zondegenot zoo lang mogelijk te rekken. // Zij deuken niet, die dwazen, zoo spreekt de zachtmoedige en toegevende l'ranciscns van Sales, dat in denzelfden oogenblik, waarop zij zich aan vermaak en losbandigheid overgeven, dui-zende zielen voor hare zonden, bij diezelfde gelegenheid bedreven, in den Ibltergloed der helsche vlaimnen, bitter kermen, weenen en lijden. Zij denken er niet aan, dat, terwijl zij, te middernacht, nog de vermaken genieten en najagen, duizende dienaars en dienaressen des Heeren, op datzelfde oogenblik, hunnen slaap afbreken, om don lof des Heeren te gaan zingen, en zijn • barmhartigheid voor de zondaars af te smeeken. O ongclukkigcn ! op denzelfden oogenblik, als gij u in uwe dwaze vermaken vcrlnstigdct, stierven duizende uwer natnurgenooten in benaauwdiieid en diepe ellende! Op dien oogenblik hebben God en zijne Kngelen nwe wegen gadegeslagen, zij hebben in het boek des oordeels eeue droevige bladzijde over u opgetcekend, en iutusschen vervloog uw leven, en kwaaint gij een stap nader tot uwen dood en tot het oordeel, dat n te wachten staat.quot;
In hare moederlijke bezorgdheid, is de Kerk er op bedacht' geweest, om ons in deze bewogen dagen een middel aan de-hand te geven, teneinde ons .aan de wereldsche vermaken te kunnen onttrekken, en de gramschap des Heeren, die door de buitensporigheden van het Carnaval wordt ontstoken, te bedaren en te ontwapenen. Gedurende de vastenavonddagen, namelijk, wordt het Lam, dat dc zonden der wereld wegneemt, te onzer aanbidding, op de Altaren uitgesteld. Daar, als op don
ASCHWOENSDAG.
118
troon zijner barmhartigheid gezeten, ontvangt Jesns de hulde zijner aanbidders, die Hem als hunnen God en hunnen Koning erkennen; daar aanvaardt Hij de tranen van berouw dergenen, die, voor Hem neergeknield, den tijd beweenen, waarin zij een anderen meester hebben gediend; daar biedt Hij zich zijnen eeuwigen Vader aan voor hen, die, als niet tevreden met hunne vroegere misdaden, ook nog deze dagen gebruiken, om Hem te beleedigen, meer dan ooit. — Het was de godvruchtige Kardinaal Gabriël Paleotti, Aartsbisschop van Bologna, en tijdgenoot van den H. Carolus Borromeus, die het vroom gebruik, om op de vastenavonddagen liet gebed van veertig-uren te vieren, instelde in de 16. eeuw. Do H. Carolus Borromeus volgde het voorbeeld van Paleotti. He geleerde Kardinaal Prosper Lambertini bevorderde dit vroom gebruik, te Bologna , toeu hij in de 18. eeuw den aartsbisschoplijken zetel dier stad bekleedde; en, later, onder den naam van Benedictus XIV., op St. Petrus-Stoel gezeten, opende hij de schatten der Kerk en verleende verschillende aflaten aan hen, die in deze dagen Jesus in het geheim zijner Liefde zouden komen bezoeken en om vergiffenis voor de zonden der wereldlingen smeeken. Deze gunst, die zich vroeger bij Italië-alleen bepaalde, werd door Paus Clemens XIII., in liet jaar 1765, aan de geheele wereld toegestaan, en, van toen af, het gebed van veertig uren, door ijverige zielzorgers, voor de vastenavonddagen, op tallooze plaatsen ingevoerd. Laat ons aan deze godvruchtige oefeningen deel nemen; onttrekken wij ons aan het gedruisch der wereld en aan de gevaren, die ons in hare vermaken wachten, om aan de voeten des Heeren neder te knielen, en daar zijne stem te vernemen; dan zullen ook wij, zoo als eertijds Maria, de zuster van Lazarus, het beste deel verkozen hebben, en onze belooning zal zich niet laten wachten.
ASCHTTOEXSDAG.
U1TVAARTGR0ET DER GRIEKSCH-KATHOLIJKE KERK.
-UIT HET GRIEKSCH DER VII. EEUW.-
Komt herwaarts, broeders, liier den laatsten groet gebragt Aan 't dierbaar overschot, dat op de grafirust wacht, En, uit de rij der aanverwanten weggetreden. Met achterlating van des levens ijdelheden.
Zich niet meer kreunt aan 't aardsche en diep-rampzalig stof. Treedt toe hier, maag en vriend, brengt Gode dank en lof; Doch voegt,, voordat gij keert, daarbij de vrome bede :
Geef, Heer, d'ontslapene des Hemels eeuwgen vrede.
Wat scheiding, broeders, welk gejammer, welk een klagt, In 't plegtig oogenblik, dat ons hier zamenbragt.
Om voor het allerlaatst den stofgenoot te groeten. Die thans op aarde ons oog nooit weder zal ontmoeten : Straks toch dekt, voor altoos, het somber lijkgesteent, In *s grafkuils duister, 't door ons luid beschreid gebeent. Verwanten, vrienden, stort, voordat gij keert, de bede : Geef, Heer, d'ontslapene des Hemels eeuwgen vrede.
Eén oogwenk nog, daar stort de schoono bouw tot asch. De tent, die 't inbegrip van broos- en dwaasheid was. De hut, verzwart van leem, verzonken uit haar naden. Het weefsel ligt verscheurd dier pracht- en fesstgewadeu : Gevoel en spraak verdween voor d'adem van den Dood, Die aan Jt ontzielde stof de poort des grafs ontsloot. Wij, die 't geleiden, slaken luid de zielebede :
Geef, Heer, d'ontslapene des Hemels eeuwgen wede.
Wat is ons leven ? — damp en morgendauw, niets meer; Een bloemkelk op een stengel, zwak en teêr.
119
ASCHWOENSDAG .
Komt, letten we ernstig en doordringend op dees graven, T)e, kolk, die 't schoon verzwelgt van jeugd en ligcliaamsgaven. Waarin het vleesch verdort, als stoppels stroo op 't veld: Roept, broeders, Christus aan, terwijl ge in tranen smelt.
Wat tranen, broeders, ach, hoe vreeslijk is de nood, Het wee-geschrei bij 't zieleseheiden in den dood!
Hel en verderf, de schaduwen des grafs, de ellende Der nnrd vervaren 't hart, dat aan zijn dwaal slaap wende. Om bang te ontwaken uit den zondedroom van 't stof : Ons streven zij voortaan alléén naar 's Hemels hof.
En nu nog eens den blik op 't dierbaar stof gerigt Des broeders, die daar roerloos op de lijkbaar ligt : Als rook verdween hij, nis de grasbloem in de weiden Verbloeide hij, voor wien wij 't doodsgewaad bereidden En 't graf hier dolven in des aardrijks stillen schoot.
Komt, broeders, smeekeu wij, dat Hij, die graf en dood Voor altijd overwon, op onze hartebede,
D'ontslapene bedeel met 's Hemels eeuwgen vrede.
Kom, herwaarts, Adams kroost : ziedaar ons aller beeld. Die doode, dra aan 't grafgewormte als aas bedeeld,
En in de duisternis des doods verteerd, aan de oogen Der wereld, voor altoos, in 'f hart der aard, onttogen. Rigt, broeders, vóór gij keert, tot Christus dan de beê : Geef, Heer, d'ontslapene des Hemels eeuwgen vree.
Wanneer de ziele door den Engel van den Dood Wordt weggenomen uit des ligchaams broozen schoot. Dan vliedt voor haar het beeld van vrienden en van magen. En houdt ze alleen den blik op de eeuwigheid geslagen. Die afhangt, goed en kwaad, van wat ze op aard volbragt. Komt, broeders, komt, stort vóór het oordeel, dat haar wacht Aan 's Regters Troon, in 't stof, uw aller vrome bede :
Geef, Heer, d'ontslapene des Hemels eeuwgen vrede.
120
ASCmvOENSDAÜ.
6 Laat ons in het graf beschouwen 't stof en de asch,
aaruit de ontslapene, aan ons gelijk, geschapen was :
Waar loopt ons pad heen? en wat lot is ons beschoren? 't Zegt weinig, wie er arm, wie rijk, wie Vorst geboren Of burger werd begroet : wij allen zijn slechts stof; De frissclie jeugd verwelkt als 't bloemperk in den hof. De schoonheid van 'i gelaat is 't voorwerp der bespotting Des Doods, die haar bestemt ten buit der grafverrotting.
^ oorwaar, de roem en al 't vermaak der wereld is verderf En zinsbedrog; wat kan 't mij baten, als ik sterf? V ij allen, wie we ook zijn, 't zij Vorst of onderzaten, Krijgvoerders, regters, arm of rijken, niets zal baten: Het graf voerde in zijn schoot hun aller stofkleed meê; Wij bidden : Heer, schenk aan hun zielen d'eenwgen vree.
Heel 't ligchaams-raderwerk, dat zóó nog zich bewoog, Aertoont geen zweem meer van beweging voor het oog; 't Mist alle veerkracht. — Zie slechts : de aanblik ging verloren; Geen voet verzet zich, geen geluid dringt door in de ooren; De handen zijn verstijfd, de tong stokte in den mond; Het rif zinkt in den kuil van d■'opgedolven grond : Vat ook de mensch op aarde ooit duurzaams wilde stichten, 't Bleek louter rook te zijn en ijdelheid-verrigten.
Maar Gij, o Moeder van de Zon, die nimmer dooft. Bewaar al wie in Hem met liefde en hoop gelooft; A er werf, Maria, ons bij uwen Zoon genade;
I w teedre moedermin kom heilvol hun te stade.
Die hier ontslapen : o, schenk ginds de zielen rust Der Godgetrouwen, in 't volop van weelde en lust.
Gelijk die wordt gesmaakt in 's Hemels eeuwge woning : Schenk, onbevlekte Maagd, daar dTwen hun belooning.
m
ASCmVOENSDAG.
Wanneer zouden \vy passender dao op dezen dag, een woord over de begrafenisplegtiglieden kunnen zeggen? De Kerk, die zoo zorgvol waakt over het wichtje, dat ons tranendal binnentreedt, verwaarloost ook niets, om den eerbied, die haar voor hare kinderen bezielt, aan den dag te leggen , wanneer de Christen, bij het einde zijner loopbaan, in het donkere graf nederdaalt , om tot stof en asch weder te keeren. Ja, dat ontzielde ligchaam is eerbiedwaardig in hare oogen, want het is niet bestemd, om, ten eeuwigen dage, de prooi der wormen te zijn, maar eens zal het, verheerlijkt, met glans en glorie bekroond, verrijzen, om eeuwig te leven, om nooit meer te sterven. Dat ligchaam is het werktuig der ziel geweest, bij het beoefenen der deugd; het hoeft den last der versterving, de pijn der boetvaardigheid gedragen; het heeft ziju aandeel gehad in de verdiensten en de goede werken, eens zal het ook zijn deel hebben in het eeuwig loon. Het ligchaam eens Christens is met de wateren des Doopsels besproeid geworden; bij zijne intrede in de wereld, bij den aanvang der jongelingsjaren, in deu laatsten strijd, is het met de H. Oliën gezalfd. Op het thans bleeke voorhoofd is duizend en duizende malen het teeken der Verlossing gedrukt; op die verstijfde tong heeft menigmaal het aan-bidlijk Ligchaam en Bloed des Heeren gerust; dat nu ijskoude hart, door dc godlyke genade verwarmd, heeft zoo dikwerf en zoo liefdevol voor zijnen God en Heer geklopt; neen, neen, dat zoo vaak, op zooveel verschillende wijzen, geheiligde ligchaam, die tempel des Heiligen Geestes, die gewijde woonstede kan niet bestemd zijn , om voor altijd het lot te deelen der re-delooze dieren, het lot van het stomme vee.
De Kerk is diep van deze waarheid doordrongen, en bewijst daarom zooveel eer aan het stoflijk overblijfsel van den Christen, wanneer zij het op zijne laatste rustplaats nederlogt.
In het licht dezer waarheid begrijpen wy ook de handelingen der H. Kerk bij de begrafenisplegtighcden, die anders zonder be-teekenis, ja, zelfs tegenstrijdig zouden schijnen met de liefde, welke zij hare kinderen toedraagt. Wanneer een afgestorvene ten grave wordt gebragt, zien wij zijne ouders en vrienden in
122
ASCHWOENSDAG.
bittere tranen wegsmelten; wij hooren de klokken langzaam en treurig de treurmare verkondigen van zijnen dood ; rouw en droefheid omringen ons van alle kanten ; en ziet! de Kerk zingt, zij zingt altijd. Hoe is dat mogel\ik? Kan eene Moeder zingen bij het lijk van haren zoon, en is de Kerk niet de teederste aller Moeders? O ja! de Kerk bemint ons, en niet minder vurig dan verheven is de liefde, welke zij ons toedraagt. Maar hoe kan zij dan zingen? Er is niet veel noodig, om deze schijnbare tegenstrijdigheid te verklaren. De Kerk is de bewaarster van de beloften der Onsterflijkheid ; zij herinnert ons aan die beloften op den rand des grafs. Zjj weent, maar gelukkiger dan Eachel, vindt zij overvloedige redenen van troost, omdat zij weet, dat hare kinderen haar eens zullen teruggegeven worden. In de tranen der bloedverwanten spreekt de Natuur, maar in den zang der Kerk toont zich, op de gevoeligste wijze, het Geloof. De Natuur treurt en herhaalt gedurig : ik moet sterven ; — het Geloof troost ons en herhaalt onophoudlijk : gij zult V(r-rijzen.
Zoodra een geloovige gestorven is, kondigt ons het somber geluid der klok aan, dat een onzer broeders of zusters het huis zijner eeuwigheid is binnengetreden, en wekt ons op, om voor den overledene te bidden. Op den dag der begrafenis, komt de Priester het ontzielde ligchaam afhalen, om het ter aarde te bestellen. Hij treedt het sterfhuis binnen , besproeit de doodkist met gewijd water, en bidt, met zijne dienaren, den roerenden Psalm : Beprofundis clamavi ad te, Domine. Is dit gebed geëindigd, dan wordt het lijk, processiesgewijze, onder het zineen van den Miserere, ter kerke gebrast. Het kruis, dat onderpand onzer Hoop, dat teeken onzer Verrijzenis, gaat voorop; dan komen de zangers, de geestelijkheid en, ten slotte het lijk, opgevolgd door de bloedverwanten, vrienden en bekenden van den overledene, die hem de laatete eer willen bewijzen. Zoodra de stoet de kerk binnentreedt, stemt het koor den volgenden smeekzang aan : snelt ter hulpe, o Heiligen God', komt te gemoet, o Engelen des Heeren, ontvangt zijne ziel en voert haar op in hel aanschijn de» Allerhongslen ! Dat Christus, die u heeft geroepen, n ontvange; en dat Gods Engelen u inden schoot van Abraham brengen. Geef hem, o lieer, de eeuwige rust, en het altijddurend licht verlichte hem ! Intusschen wordt het lijk op de daartoe bestemde plaats neergezet, en van rondom worden wasfakkels er bij ontstoken. Deze brandende kaarsen beteekenen
123
ASCH WOENSDAG.
het levendig geloof eu de brandende liefde vaa den overledene ; zij verbeelden zijnen overgang tot een beter leven , en wijzen op de eeuwige vreusrdo, die den Christen , na den kommer en de ellende van dit leven, te wachten staat. Zoo staan het tegenwoordige en het toekomstige leven, de tijd en de eeuwigheid, te zamen rondom dezelfde lijkbaar geschaard.
Na deze voorafgp.ande plegtigheden, worden de getijden der overledenen gezongen, en, zoodra deze geëindigd zijn, wordt het heilig Misoffer voor den afgestorvene opgedragen. De eerste toonen van het litquiem dringen reeds diep door in de ziel, zij stemmen haar tot ernstige gedachten en tot gebed ; maar dieper nog wordt het hart getroffen , wanneer, onder de gewijde gewelven, het JJies irce weergalmt, de hartroerende zang, die ons den dood en het oordeel in vurige trekken voor oogen stelt, en zoowel tot onder-r^gting der levenden, als tot lafenis der dooden dienen kan.
Is het H. Misoffer geëindigd , dan plaatst de Priester zich wederom met do dienaren bij het lijk, om üe gebeden te doen, die de vrijsprekingen worden genoemd. In deze gebeden laat de Kerk den afgestorvenc-zelf zijne stem verheffen, en om verlossing smeeken. „ Verlos mij, o Heer! van den eeuwigen dood, op dien scJirikl/areii day, wanneer hemel en aarde zidlen bewoyeti worden en Gij de wereld zult koin'-n oorueeleu door hel vuur. Ik vrees en sidder voor het oogenblik, waarop hel onderzoek :al beginnen, en uwe gramschap zal losbarsten ; want die dag zal een dag van gramschap, van ramp en van ellende, een groole, een allerbittersle dag zijn.quot; Zou men bij dit treffend smeekgebed niet geloovea, dat men Jonas, van uit de ingewanden van den grooten viich, tot G od hoorde roepen : verlos mij, Heer, verlos mij; ö dat de duistere, afgrond mij niet verslinde !
Daarna zegt de Priester : Heer, ontferm U onzer! het koor antwoordt; Christus, ontferm U onzer! Heer, ontferm U onzer! zegt nogmaals de Priester, en, terwijl hij met de vergaderde menigte het Onze. Vader bidt, besproeit hij het lijk met gewijd water en bewierookt het. Dat besproeijen is, als het ware, eene laatste zuivering van den afgestorvene, en die wierook beteekent zoowel de gebeden der Kerk, die als een reukoffer voor den overledene ten hemel stijgen, als den goeden gour der deugden, welke de Christen, tijdens zijn leven, heeft ueoefend, en die zich met hem, als de rook der reukwerken, hemelwaarts verheffen.
O Christen-ziel, weike deugden zal die wierook bij uw graf
121.
ASCHWOEXSDAG.
verbeelden? Welke zijn de deugden, door u thaus beoefend? Wat antwoordt uw leven op deze vraag?
Nu verlaat de overledene voor het laatst de kerk, om voortaan, in de schaduw van het heiligdom, op het kerkhof, te rusten. Vaartwel dan, gewade wanden, waarin ik het H. Doopsel heb ontvangen; vaarwel, heilig Preekgestoelte , vanwaar de leer der zaligheid zoo dikwerf, als een vruchtbare dauw, op nedervloeide. Vaarwel, getuige van mijn berouw, en van mijne boetvaardig-heidstranen, vaarwel o Biechtstoel, waar ik zoo menigmaal vergiffenis mijner zonden , vaderlijke vermaningen, en onuitspreek-lijke vertroostingen ontvangen heb. Vaarwel, heilige Tafel, waar God-zelf mij versterkt heeft met zijn onsterflijk Vleesch en Bioed! Vaartwel, ouders, kinderen, vrienden, vaartwel, tot op den dag der eeuwigheid en der algemeene verrijzenis! Dit alles houdt ons de uittogt naar het kerkhof voor. *
Op dit plegtig oogenblik, verdubbelen de zuchten der ouders en de tranen der vrienden; maar Je Kerk, wat doet zij ? Met een zoete en bijna blijde stem, zingt zij deze treffende woorden : Dal de Tingelen u hel hemelsch Paradijs binnenleiden; dat de Martelaren u te gemoet komen, en u in het heilig Jerusalem brengen; het Engelenkoor ontvange u; en, geniet gij, met den eens zoo armen Lazarus, de eeuwige rust.
Luider nog spreekt zij haar geloof en hare hoop op de toekomstige verheerlijking van dat ontzielde ligchaam uit, wanneer zij , na het eindigen van de zoo even aangehaalde woorden, op nieuw, zingende hare stem verheft, en sprekende in den naam des Verlossers, zegt; Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, al is hij ook gestorven, zal noqtana leoen, en ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven. Die belofte des eeuwigen levens, die hoop op de aanstaande verheerl^king , doet haar alle leed vergeten, en z^j zingt den Heer een Danklied, omdat hij zijn volk heeft bezocht en van de ballingschap dezes levens verlost: Benedictus Dominus Deus Israël, quia visitavit et fecit redemptionem plebis suce.
Terwijl aldus de Natuur, in rouw, op ons, op het einde onzer loopbaan, slechts een graf met sombere lijksteenen aanwijst, toont ons de onsterflijke Godsdienst den hemel, met zijne onver-ganklgke weelde, en haar laatste woord is een woord van hoop en van troost.
Nadat het-graf nog eens met gewyd water is besproeid, wordt het voor goed gesloten, en het Kruis, dat er op geplant wordt.
125
ASCHWOEXSDAG.
verwittigt den voorbyganger, dat daar het ligchaam vam eer» Christen den dag der algemeene Opstanding verbeidt. Welk eene troostvolle gedachte ! Onder de schaduw van dit Kruis gelykir. de Christen aan een afgeraaften reiziger, die zachtkens onder-het boomloof ligt te rusten, en den tyd der koelte afwacht, om zijnen togt voort te zetten. O Kruis, o teeken van hoop en van leven, onder uquot;.v lommer zal ook ik eens rusten en hopeu! O Kruis, o zoete troost, wees gezegend, van nu af, ea altoos.
Iu eeue scliiimele woning te Nazareth, woonde Maria met Jozef, haren bruidegom. Jozef stamde uit liet geslacht van David, zoo als blijkt uit het geslachtsregister van Jesus Christus, in het eerste hoofdstuk van Mattheus. Hij was een stamgenoot vau Jesus' Moeder, daar deze eveneens tot den stam van David behoorde.
Jozef was verloofd aan Maria, de Moeder Gods, volgens het woord : // de Engel Gabriël werd van God gezonden tot ,/ eene Maagd, verloofd aan een man, met name Jozef, en de // naam der Maagd was Maria.quot; Maar dat huwelijk werd geheiligd door ongeschonden zuiverheid, naar luid der woorden van Maria aan den Engel Gabriël, toen deze gezegd had : n gij zult ontvangen en een Zoon baren;quot; waarop zij antwoordde : // hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken?quot; Hij loeide dus met haar als een kuische broeder met eene beminde zuster, als een hemelsche gelukzalige, met alle zinlijke begeerten onbekend. Zij leefden vreemd aan de wereld, in stille afzondering, in nederigheid en eenvoud, terwijl Jozef door zijn handenarbeid voorzag in de geringe behoeften van het
1:26
SINT JOZEF.
gezin. Hoogmoed liad den menscli ten val gebragt : hoogmoed zou geboet worden door de vernedering van den Zoon Gods, die der wereld ging toonen, dat juist deze nederigheid de grondslag der volmaaktheid is. Daarom koos hij zich eene moeder in Maria, een beschermer in Jozef, onder de afstammelingen van een aardsohen koning, maar vervallen van dat aardsche koningschap, even als de mensch door zijne zonde van het hemelsche koningschap was beroofd.
Jozef werd, na Maria, op aarde het eerst door een hemelsche ingeving van het aanbidlijk Geheim der Menschw ording van den Zone Gods onderrigt. Een Engel des Heeren verscheen hem in den slaap, en zeide; „ Vrees niet, Maria, uwe vrouw, n tot u te nemen, want wat in haar geboren werd, is uit den // II. Geest.quot; Het heil en de verlossing der wereld werden hem op deze wijze door den Engel bekend gemaak t ; // Zij zal v een Zoon baren. Dien gij Jesns zult noemen, omdat Hij zijn u volk van de zonde verlossen zal. Dit alles is dan geschied, // opdat zon worden volbragt hetgeen van den Heer door den n Profeet gezegd is : „ Zie, eene Maagd zal bevrucht worden, // en zij zal een Zoon baren, en men zal Hem Emmanuel !, noemen, dat is : God met ons. quot; Jozef, die regtvaardig was, zooals het Evangelie hem noemt, geloofde terstond , en verbeidde de vervulling dier hemelsche belofte met eene heilige vreugd. Toen gebeurde het, dat Jozef met Maria de stille afzondering moest verlaten en eene moeilijke reis ondernemen, om aan het bevel van Keizer Augustus te gehoorzamen, die eene algemeene volkstelling uitgeschreven had. Zij togen dan naar Judea, tot de stad van David, die Bethlehem wordt genoemd, omdat zij uit het huis en het geslacht van David waren ; Jozef, met zijne verloofde vrouw, Maria, die zwanger was. Dus werden de voorzeggingen der Profeten vervuld : maar voor de Maagd, die de verwachting der volkeren in haren onbevlekten schoot droeg, was geene plaatsin de herberg. Zij
127
SINT JOZEl'.
moesten beiden. Jozef en Maria, in een stal vernachten. In dien geringen stal bragt Maria haren godlijken Zoon ter wereld; in dien stal werd de Koning aller koningen, de Vorst van hemel en aarde geboren. Hij, die den vrede tusschen den Schepper en het schepsel zou herstellen en de boeijen van Satan verbreken, waarin geheel het menschdom lag gekromd.
Toen de acht dagen vervuld waren en het godlijk Kind zou besneden worden, was hij het, die aan dat Kind, zooals de Engel hem had bevolen, den naam van Jesus gaf, omdat hij als de vader werd aangezien, en omdat bij de Joden de vader den naam aan zijn kind gaf, gelijk wij dit mede zien bij de geboorte van Joannes den Dooper. Nu nam hij bezit van zijne vaderlijke magt, en wijdde zijne teederste zorgen aan het Kind, dat hem door God was toevertrouwd. O, welke gelukzaligheid voor Jozef, daarbij niet alleen Jesus aanschouwt, maar hem hoort, op zijne armen draagt, voedt en verpleegt, deelachtig aan de onuitspreeklijke Geheimen, nog voor de wereld verborgen. — O gij, wonder van verheven en weêrgalooze waardigheid! Jozef! Gods Moeder, de Koningin der Hemelen, noemt u haren Heer : het Yleesch geworden Woord noemt u A ader, en is u gehoorzaam! O Jesus, o Maria, o Jozef! Gij vormt op aarde een heerlijk drietal, waarin de oudoorgrondlijke Drieëenheid in den Hemel haar welbehagen heeft!
Meer dan eens werd de H. Jozef door het bezoek van een Engel vereerd. De Engel Gods verscheen hem in den slaap, toen hij het Kind met Maria naar Egypte moest geleiden, om het tegen de vervolging van Herodes te beschermen, die vreesde, dat Jesus hem ten eenigen dage zijne wereldsche kroon betwisten zou. In het Boek der Koningen staat geschreven : // voor het aangezigt des Heeren davert Egypte; — voor het aangezigt van den God van Jacob beven de valsche goden op hunne altaren; hunne beelden storten in onderscheiden tempels neder, gelijk weleer Dagon voor de Arke des Verbonds. En
128
SINT JOZEF.
Isaias zegt: // zie, de Heer zal in Egypte komen, en alle afgoden van Egypte zullen voor zijn aanschijn beven. quot;
De vervolger van Gods ééngeboren Zoon, Herodes, de beklagenswaardige koning, was gestorven. En zie, de Engel Gods versclieen op nieuw Jozef in den slaap, en gelastte liem, naar liet land van Israël terug te keeren. Jozef gehoorzaamde, ging naar Galilea en vestigde zich te Nazareth.
En de jaren, die aan het openbaar leven van den wereld-Verlosser vooraf gingen, vloden daar in stille vergetelheid, bij een kommervollen arbeid heen.
Toen Jesus twaalf jaren oud was geworden, vergezelde hij Maria en zijn pleegvader. Jozef, naar Jeruzalem, ter viering van liet Paasch-feest. De plegtigheid was afgeloopen, maar bij de terugreize, misten de ouders hun godlijk Kind. Terstond, met angst en droefheid in het harte, keerden zij naar Jeruzalem terug, om hem te zoeken. En zie, zij vonden hem, na drie dagen, in den tempel, te midden der leeraren, deze hoorende en ondervragende. Nadat Jesus verklaarde, dat hij met de aangelegenheden zijns Yaders moest bezig zijn, keerde hij met Maria en Jozef naar Nazareth terug, en was hun onderdanig.
Na deze gebeurtenis, komt Jozef in het Evangelie niet meer voor. Wij zien hem niet tegenwoordig op de bruiloft te Cana, waar Jesus het eerste wonder verrigtte en zijn openbaar leven een aanvang nam. Met grond kunnen wij besluiten, en niemand zal er aan twijfelen, dat Jozef in de armen van Jesus en Maria den geest gegeven heeft. Het is daarom, dat men dien Heilige aanroept, teneinde, door zijne vermogende voorspraak, van God de genade te verwerven van eenen zaligen dood.
De H. Geest heeft van zijne deugd en heiligheid getuigenis afgelegd, door ons in het Evangelie te leeren, dat hij een regtvaardig man was. Yeel-beteekenende woorden, welke wij nimmer genoeg kunnen overwegen!
129
SINT JOZEF.
Nimmer tocli zou de driewerf-zalige God hem uitverkoren hebben, om de zuivere Bruidegom van de allerzuiverste der Maagden, de voedstervader van zijn ééngeboren Zoon te zijn, wanneer hij niet van eene ongeschonden zuiverheid, van eene uitstekende heiligheid ware geweest. Overwegen wij de groote voorbeelden, welke Jozef, met betrekking tot alle overige deugden, ons gegeven heeft; bewonderen wij zijn levendig geloof : want ootmoedig heeft hij zijn geest onderworpen en geloofd aan de ondoorgrondelijkste geheimen der Menschwor-ding van Gods Zoon; huldigen wij zijne vurige liefde, zijne vaderlijke zorgen voor den godlijken .Tesus, zijne teederheid en zachtmoedigheid voor de Allerheiligste Maagd, toen hij, met de grootste verbazing, haren zwangeren staat bespeurde; overwegen wij zijne volkomen gehoorzaamheid aan den wil des Hemels, zonder gemor of tegenspraak, hoe groot ook de bezwaren en vermoeijenissen mogten wezen, welke liij bij het volbrengen daarvan te verduren had ; zooals toen hij genoodzaakt was, te vlugten naar het verwijderde Egypte land; beschouwen wij zijn geduld in droefheid en vervolging, zijne ootmoedige onderwerping, schoon van koninklijke bloede, bij de drukkende werkzaamheden van zijn beroep, waarmede hij, in het zweet zijns aanschijns, hot dagelijksch onderhoud voor Jesus en Maria verdienen moest; loeren wij, eindelijk, uit het voorbeeld van Jesus, van Maria en van Jozef, hoe groot de dwaling van den wereldling is, die met zooveel inspanning den arbeid en den behoeftigen staat outvlugt, en ze als groote plagen beschouwt, terwijl Jesus, de Wijsheid Gods, ze voor zich-zelven, voor Maria, zijne allerheiligste Moeder, en voor zijn Voedstervader, Jozef, heeft verkozen, als een hemelschen schat.
Heeft dan de Almagtige God, onder al zijne Heiligen, den gelukzaligen Jozef uitgekozen om hier op aarde de allerzuiverste en ware bruidegom der onbevlekte Maagd Maria en de
130
SINT JOZEF. 131
voedstervader van zijn eeniggeboren Zoon te wezen; heeft de Alwijze God zijnen uitstekenden dienaar, opdat hij de verheven verpligtingen dezer dubbele waardigheid getrouwelijk kon nakomen, met heel bijzondere genaden overvloedig begiftigd : dan is het ook niet te verwonderen dat de katholijke Kerk den heiligen Jozef, met eer en glorie gekroond in den hemel, steeds met de innigste gevoelens van godsvrucht ook hoog vereerd heeft hier beneden. Te regt toch heeft zij hem vergeleken met den roemwaardigen Patriark van het Oud Verbond. Gelijk deze door den koning Pharaö van Egypte belast was geweest met de verzameling en bewaring der granen, noodig voor het ligchamelijk onderhoud van zijn volk; zoo had ook de tweede Jozef van den Allerhoogste in last gekregen des Heeren ligchaam te kweeken en te bewaren: het brood des Hemels, 't welk eens den geloovigen als geestlijk voedsel hunner zielen zou geschonken worden. En gelijk genoemde koning Pharaö zijne om voedsel smeekende onderdanen naar Jozef heenwees, zeggende : Ite ad. Joseph, //Gaat tot Jozefquot;; zoo vermaant en roept ook de Iverk hare kinderen toe, in al hunne noodwendigheden, met vertrouwen tot den tweeden Jozef te gaan: diep Overtuigd zijnde dat Christus de vriendschap, den eerbied, de kinderlijke voorkomenheid, welke Hij aan den heiligen Jozef, als een zoon aan zijn vader, hier op aarde bewezen heeft, thans in de hemelsche woonstede niet zal ontzeggen, maar eerder verhoogen en voltooijen.
Ten einde dit zoo gegrond vertrouwen der geloovigen op den veel vermogenden bijstand van den heiligen Jozef nog te verheffen en uit te breiden, heeft de weleer zoo roemvol regerende Paus Pius IX, in de vreugde zijns harten, bij dekreet van den 10 September 1847, naar het voorbeeld zijner doorluchtige voorgangers, en bewogen, gelijk hij het zelf verklaart, door de bijzondere godsvrucht, die hij vanaf zijne jeugd dienzelfden heiligen Patriark heeft toegedragen, het feest der
1 32 SINT JOZEF.
Bescherming van den H. Jozef, reeds bij pauslijke vergunning-op vele plaatsen gevierd, voor de gansche Kerk als verpligtend ingesteld.
En ziet, levendiger en algemeener verbreidt zich de devotie tot den H. Jozef in het hart des geloovigen volks; krachtiger en inniger klimt het vertrouwen in zijne vaderlijke Bescherming ; ruimer een plaats noemt zijne eerdienst in bij de plegtig-heden der Kerk en in de gebeden der geloovigen : ja, liet scheen dat, naarmate de gruwlijke oorlog, der Kerk van Christus aangedaan, al verder om zich greep en met den dag in het-tigheid toenam, de devotie tot den H. Jozef eveneens zich uitzette en in vurigheid toenam. De heilige Jozef kan helpen, zoo dacht men, de heilige Jozef zal helpen. En zoo werden uit alle oorden der wereld talrijke smeekschriften aan de voeten van Christus' Stedehouder neergelegd, nog tijdens het Va-'tikaansch Concilie vernieuwd en door vele Kardinalen en Bisschoppen gesteund, de dringende bede bevattende, dat het aan Zijne Heiligheid mogte behagen, ten einde des te krachtiger Godes ontferming te kunnen afsineeken door de verdiensten en voorspraak van den H. Jozef, tot afwering aller rampen die ons te midden dezer droevige tijden van alle kanten ontroeren, hem tot Beschermer der gansche Kerk uit te roepen. De achtste December van 't jaar 1870, de eigen feestdag der Onbevlekte Ontvangenis zijner Bruid, was de heuglijkeen gedenkwaardige dag, waarop Zijne Heiligheid, Paus Pius IX, •aan deze vele en vrome verlangens zijne goedkeuring schenkende, in zijne drie patriarkale Basilieken, onder de heilige Mis, een dekreet liet afkondigen, waardoor de heilige Patriark Jozef plegtig tot Patroon der katholijke Kerk verklaard werd.
Laten wij dan, beantwoordende aan des Pausen vrome bedoeling en aan de insprake van ons eigen hart, in al onze zoo •tijdelijke als geestlijke nooden onze toevlugt nemen tot de zoo •vermogende voorspraak van den H. Jozef; laten wij inzonder-
SINT JOZEF.
lieid de allcrwege bedreigde belangens der Kerk aan zijne tlians zoo schitterend verheven Bescherming met onbegrensd vertrouwen aanbevelen; laten wij bij hem heul en bijstand zoeken te midden der gevaren die ons omringen naar ziel en ligchaam: hij toch dien wij met zoo'n kinderlijke toeneiging als onzen Beschermer vereeren hier op aarde, zal zich mede als onzen magtigen Voorspreker betoonen in den hemel.
U, Jozef, viert liet koor der znalge geestenscharen,
En heel de Christenkerk stemt met dien lofzang in : Zij eert in n den man, dien 't Gods bevel kwam pareu, In kuischen huwlijksband, met 's Hemels Koningin;
Den man, die, toen de Vrucht — Gods wonderkracht vermogen — Ontkiemde, de anrd ten heil, in d'ongerepten schoot. Op ^s Engels woord, aan vrees en twijfelzucht onttogen. Berust heeft in 't Geheim, dat 's Heeren wil besloot;
Den man, die toen het Kind gebaard was, 't trouw ten hoeder Verstrekte op 't moeilijk pad, dat naar Egypte ging;
Die 't Godspand heeft gezocht met de afgetrenrde Moeder , En 't weer mogt vinden in der Schriftgeleerden kring.
Teregt siert, na den strijd des levens, 't eeuwig lover De kruin der Vrienden Gods, ten loon van trouwe deugd; Doch U kwam reeds op aard het heil der heemlen over. Bij d'aanblik van de Zon, wier glans 't heelal verheugt.
Verhoor, drie-éénig God, de beden, die wij slaken.
Neem ons, om Jozefs wille, in liefde ontfermend aan. Opdat we in eeuwigheid deel van uw heemlen maken, JEn met het Englenkoor U 't loflied op doen gaan.
133
SINT JOZEF
Wij loven en prijzen u, o tcelukkige jozef! Wij groeten u als den Bruidegom der Koningin des Hemels, als Voedsterrader van onzen Verlosser en Heer. Aan welken sterveling werden ooit zulke verheven Eeretitels gegeven? De Kerk des Hemels bewondert u wegens gunsten eu gaven, welke God u heeft verleend, en de Kerk der aarde verheugt zich over de hooge eer, die u werd gegeven, en zij dankt en zegent u wegens de weldaden, welke gij haar onophoudelijk schenkt.
O koninklijke zoon van David, die tevens de ootmoedigste der menschen waart; het scheen, dat gij ongeëerd, onbekend, en, als het ware, verborgen, uwe levensdagen zoudt moeten slijten; en dit was ook uw hartewensch; maar de Heer beschikte anders over u : Hij wilde, dat gij deel zoudt hebben aan het verhevenste zijner werken. Er is eene edele Maagd, uit hetzelfde bloed als gij gesproten, die een voorwerp van bewondering is voor den Hemel, en bestemd, om de glorie en de hoop der aarde te worden. Gij zijt uitverkoren, om den Bruidegom te zijn dier wondervolle Maagd. Op haar moet de H. Geest, als op een allerheiligst tabernakal, komen rusten, en aan u, o zuiver en Tegtvaardig man, zal die ovefkostbare schat ter bewaring worden toevertrouwd. Word dan, o Jozef, word de Bruidegom van haar, in wier schoonheid de Eeuwige-zelf zijn welbehagen had!
De Zone Gods zal uit den hemel dalen , en onze natuur aannemen, om als een mensch op deze aarde te wandelen. Hij komt de familie, hare banden en hare liefde heiligen. Met uwe ooren, o Jozef, zult gij u door hem Vader hooren noemen, met uwe oogen zult gij hem aan uwe bevelen zien gehoorzamen. Welke moeten wel de gevoelens van uw hart zijn gev/eest, toen gij, volkomen oaderrigt nopens de grootheid uwer Bruid «n de Godheid van uwen Pleegzoon, de taak op u moest nemen van aan het hoofd te staan van een gezin, waarin hemel en aarde vereenigd werd? Welke teedere en hooge eerbied bezielde u niet voor Maria, uwe Bruid? Hoe groot was uwe dankbaarheid en uwe aanbidding niet voor Jesus, voor dat god lijk Kind, dat aan u gehoorzaam en onderworpen was? O wonder-
134
SINT JOZEF.
volle en hartroerende geheimen van Nazareth! Een God woont onder de menschen, en duldt, dat hij de Zoon van Jozef worde genoemd!
O verheven dienaar des Heeron, gewaardig u, onze voorspraak te zijn bij het Vleesch geworden Woord des Vaders. Vraag Hem voor ons de nederigheid, die u zoo zeer heeft verheven, en die voor ons de grondslag van eene ware bekeering zal zyn. De hoogmoed bragt ons lot zonde en tot val; maar, in zijne barmhartigheid zal de goede God ons vergeving schenken , indien wy hem een vernederd en rouwmoedig hart ten ofler brengen. Verwerf ons toch die deugd, zonder welke er geene ware boetvaardigheid is. Eid voor ons, o H. Jozef, opdat wij rein en kuisch mogen leven. Zonder de zuiverheid des harten en der zinnen kunnen wij niet naderen tot een God van Heiligheid, die niets wat bevlekt of onrein is in z^jne nabijheid duldt. Hy wil ons ligchaam door zijne genade tot Tempels maken van den H. Geest. Help ons, opdat wy die hooge waardigheid niet verliezen, of haar terug beko;nen, indien wij het ongeluk hebben gehad, ze te verliezen door zinlijken lust.
Beveel ons ook aan onze H. Moeder-Maria, gij, getrouwe Bruidegom dier allerreinste Maagd. Indien zy hare genadige oogen op ons slaat, dan is onze zaligheid verzekerd. Zij is immers de Koningin der barmhartigheid , en haar Zoon Jesus, Hij , die u hier beneden zijn Vader noemde, wacht slechts, om ous te bekceren, dat Maria voor ons ten beste spreken zal. Herinner Maria aan Bethlehem, aan Egypte, aan Nazareth, waar gij overal haar tot steun en troost hebt verstrekt; zeg haar, dat wij u eeren en u beminnen, en zij zal genadig op ons neder-zien, wegens de hulde, welke wij u brengen, o Jozef, die eens haar beschermer waart.
Sta ons, eindelijk, ook bij, o groote Heilige, in het beslissend doodsuur, wanneer de poorten der eeuwigheid zich voor ons zullen openen, en verwerf ons dan van uweu lieven Voedsterzoon, Jesus, da genade, dat wg in zijne liefde mogen sterven, en onze laatste woorden de nooit volprezen namen van Jesus, Maria en Jozef mogeu zijn.
135
Op vrijdag na Passie-zondag, herdenkt de Kerk, op eene plegtige wijze, de droefheid en de smarten van Maria, bij liet bitter lijden van liaren godlijken Zoon. Dit feest wordt liet feest der Zeven Smarten of Weèen van Maria genoemd, en is, op eemge plaatsen, onder den naam van liet teest van Medelijden, festum compassionis bekend. Eerst in 11-13, werd het, door een provinciaal Concilie van Keulen , ingesteld; weldra volgden andere landen het voorbeeld der Keulsohe kerkprovincie, en, in het jaar 1727, beval Beuedictus XIII. dat dit feest in de geheele wereld zou worden gevierd. Deze feestviering dagteekent alzoo slechts van de nieuwere tijden. Men geloove echter daarom niet, dat de godsvrucht tot de smartvolle moeder nog nieuw is in de Kurk; integendeel, zij is zoo oud, dat haar oorsprong zich in den nacht der tijden verliest. Zulks getuigt het hartroerend Stabat Mater, in het begin van de XIII. eeuw reeds door Innocentius III. — of, zoo als anderen beweren, door Jacopone — vervaardigd; zulks bewijzen die overoude beelden der bedrukte Moeder, welke men vaak in de grijze tempels aantreft, waarover eeuwen aan eeuwen zijn he-nengegaan; en dit dubbel bewijs wordt nog meer bekrachtigd door de aloude gebeden der Kerk, waarin Maria als de Koningin der Martelaren geprezen wordt. — En kon het wel anders? Is het lijden van Maria, die in Jesus heeft geleden, en weenend onder zijn kruis heeft gestaan, niet te innig verbonden met liet lijden van haren godlijken Zoon, dan dat het katholijk hart het zou kunnen verwaarloozen, om Maria's lijden te ge-
FEEST DER ZEVEN WEEËN VAN MARIA. 137
denken en te vereeren? Is het, daarenboven, niet uit liefde tol. ons, dat zij geleden heeft ? Is het niet ter belooning, ter vergelding, als het ware, der smarten, welke zij onder het kruis heeft verduurd, dat zij ons tot Moeder en wij haar tot Kinderen gegeven zijn? En hoe dan zou het mogelijk wezen, dat hare kinderen zich ooit ongevoelig of onverschillig voor hare smarten zouden hebben betoond?
Reeds bij de voorstelling van Jesus in den tempel, had Simeon aan Maria het bitter lijden voorspeld, dat haar te wachten stond. U, zoo sprak hij tot haar, U zal een zwaard door de ziele gaan; en ach ! hoe smartvol voor Maria heeft zicli deze voorspelling niet vervuld! Van de eerste levensjaren van Jesus af, zweefde haar gedurig het lijden, dat hem wachtte, voor den geest, en, hoe groot de zaligheid ook was, welke zij dooide tegenwoordigheid en de liefkozingen van haren Jesus smaakte, zoo bleef haar hart nogtans bedroefd door de gedachte, dat diezelfde Jesus, haar geluk en haar troost, liet welbehagen van den Eeuwigen Vader, eens den smadelijken dood des kruises sterven zou. Elke dag bragt haar eene schrede nader tot dit gevreesd oogenblik, eu vermeerderde hare smart.
Volgens eene godvruchtige overlevering, was Maria tegenwoordig bij het plegtig onthaal, dat haren Zoon, te Jeruzalem, op Palmzondag, te beurt viel; maar de vreugdekreten-zei ven, welke zij hoorde, verscheurden hare ziel; want zij wrist maar al te wel, dat dezelfde stemmen, die hem nu het hosanna Jilio David [Hosanna! den Zone ran David) aanhieven, weldra in woeste woede den moordkreet zouden doen weergalmen: weg, weg met hem, naar het kruis, eu dat zijn bloed kome over ons en over onze kinderen ! — Ach, wie zal ons den omvang van Maria's smarten beschrijven, wie zal ons zeggen, hoe diep het zwaard van lijden in hare ziele drong, toen zij haren geliefden Zoon voor den regterstoel van Annas en Caïphas, en later voor dien van PiLatus, zag sleuren, waar dat onnoozel
l'EEST DEK ZEVEN WEEËN
Lam — gelijk de Profeet liet had voorzegd — met verguizing werd overladen, en toch zijnen mond niet opende, om te doen liooren één-enkele klagt? Wie zal ons het bittere der hitter-heden schetsen, die het hart van Maria troffen, gedurende dien akeligen nacht, door Jesus in het huis van Caïphas doorge-bragt? Iedere geeselslag, die, den volgenden morgen, Jesus' ligchaam verscheurde, iedere doorn, die zijn godlijk hoofd verwondde, was een zwaard, dat, door merg en been, haar diep in 't harte ging. Iedere beleediging, Jesus aangedaan, iedere bespotting, iedere verguizing, iedere godslastering, welke de woeste soldaten tegen hem uitbraakten, was voor Maria eene nieuwe foltering, zoodat de Heilige Vaders teregt op haar deze woorden van de H. Schrift toepassen : Magna est velut mare contritio tua. Is de oceaan onmetelijk, o bedrukte Moeder! onmetelijk ook is uwe smart. Eu toch was dit alles voor haar, zoowel als voor haren Jesus, slechts een begin van het bitterste lijden. Haar hart scheurde van weemoed, toen zij Jesus, met zijn kruis beladen, van het hoofd tot de voeten doorwond, onder den last van dat schandhout bezwijkende, op den lijdensweg onmoette; en, bezweek zij niet, noch bij deze ontmoeting, noch onder het kruis, dan was dit enkel aan de hulp van boven toe te schrijven; immers, de hevigheid der smarten, welke zij verduurde, was meer dan genoeg, om haar niet eens, maar duizendmaal, den dood te geven. Desniettegenstaande, steeg zij den berg des lijdeus op, waar Jssus' bloedig offer moest worden volbragt. Zij wilde bij dat offer tegenwoordig zijn, om het hare met dat van Jesus te vereenigen. Ten koste der onuitspreeklijkste hartepijn, wilde zij, ouder het kruis, Jesus laatste woorden opvangen en zijnen laatsten wil vernemen, waardoor zij ons tot Moeder, en wij haar tot Kinderen zouden worden gegeven. Zij had Jesus zonder pijn of smart gebaard, maar onze Moeder moest zij niet worden zonder in Jesus' pijn en smart, in Jesus' lijden en dood te
TAN MARIA. 139
lebben gedeeld. O, vergeten wij toch nooit, wat het Maria heeft gekost, om onze Moeder te worden! Alles, wat Jesus leed in zijn ligchaam, leed zij in hare ziel, zegt de H. Bernar-dus. In haar droevig moederhart weerklonken, op eene vreeslijke wijze, de hamerslagen der beulen, die Jesus' handen eu voeten aan het kruishout nagelden. Op dat hart viel, als een doodlijke smart, iedere zucht, elke bloeddruppel van haren godlijken Zoon. O! nu begrijp ik, waarom de H. Kerk, mijne gezegende Moeder, de Koningin der Martelaren noemt: want uw lijden overtreft niet alleen hun lijden, maar, in uwe ziel, hebt gij-alleen meer geleden, dan alle Martelaars te zamen ooit in hun ligchaam hebben verduurd. (H. Bernardus.) Trouwens, in het kruis van Jesus vonden de Martelaars troost, kracht, sterkte, bemoediging iu het lijden, ja, eene hemelsche zoetheid temidden derbarbaarschte folteringen, terwijl voorn dat kruis eene oneindige bron was van droefheid en van lijden. Met Jesus' ligchaam was het hart van Maria aan het kruis genageld; daar werd dat hart met het vlijmenste zwaard doorstoken, niet alleen, dewijl zij op dat kruisharen Zoon doodsangst en zielesmart zag lijden, maar ook omdat zij aan haren geliefden Jesus geen troost, geen heul, niet de minste verligting geven kon. Zij, die teedere moeder, zij zag haren Zoon afgemat en uitgeput, zij zag hem rust zoeken voor zijn godlijk hoofd, rust zoeken voor zijne doorwonde ledematen, zonder die rust te kunnen vinden; en zij, — zoo spreekt de FT. Bernardus —• zij breidde hare armen te vergeefs naar Jesus uit , daar het haar niet vergund was, hem op haren schoot te laten rusten. Zij hoorde Jesus, smachtend van dorst, uitroepen : sitio, ik heb dorst, én zij kon hem niet laven; zij kon hem slechts zeggen: füi! non habeo nisi aqiiam lacrymarum : mijn Zoon, ik heb geen water, om uwen dorst te lesschen, maar slechts tranen om u te beweenen. (St. Vine. ïerr :) O gij allen, die in uwen boezem een moederhart omdraagt, ik vraag het u ; bestaat er
l iO FEEST DEll ZEVEN WEEEX
iets, dat bij deze kwelling, bij deze bitterheid des harten van Maria te vergelijken valt! O ros omnes, qui transitu per viam, attende et vide te si est dolor sicut dolor meus! O smartvolle Moeder, die mij in zulk eene zee van bitterheid onder het kruis hebt gebaard, voortaan wil ik, uit dankbare liefde, uwe smarten herdenken, niet alleen, maar ze ook godvruchtig vereeren en deelen in al die smart.
Geef o Moeder! bron van liefde.
Dat ik voele wat u griefde.
Dat ik met u medeklaag;
Dat mij 't hart ontgloei van binnen.
Om mijn fleer en God te minnen.
En ik Hem-alleen behaag.
L O F Z A N G.
Schreijend naast het kruis gebogen. Stond de Moeder, diep bewogen.
Daar de Zoon doomageld hing. En haar in 't verzuchtend harte. Krimpende van wee en sraarte, 't Zevenvoudig slagzwaard ging.
O hoe droevig, hoe vol rouwe, Was die zegenrijke Vrouwe,
Om Gods eengeboren Zoon; Ach, hoe streed zij! ach, hoe kreet zij En wat folteringen leed zij,
Bij des lieinsten smaad en hoon.
VAX MAMA.
ó Wie kan zijn tranen liouên.
Bij liet vreeselijk aanschouwen,
Hoe haar boezem openrijt ?
Wie kan zonder mee te weenen, Christus Moeder hooren steenen,
Daar ze met haar Zone lijdt?
Ach, voor uwe eu mijne zonden. Zag zij Jesus dus doorwonden.
Door de wreede geeselstraf; 't Dierbaar Kind zag zij hier lijden, Gants-alleen den doodkamp strijden. Tot Hij God den geest hergaf.
Geef, o Moeder van genade!
Dat ik al, wat u belaadde.
Met n drage, en met u ween ! Dat de liefde mij doorblake,
En ik Christus minnend nake, Hem behage, Hem-alleen !
Reine Moeder, druk de smarte Van het lijden in mijn harte.
Dat den Kruisling nederboog! Dat ik al, wat hem doorwoelde,
Al de wonden, die liij voelde.
Met u lijdend deelen moog!
Mogt ik klagen, al mijn dagen.
Innig al die smarten dragen.
Tot het leven mij ontvlugt!
Willig u naar 'i kruis te leiën.
Met u siddren, met u schreijen, Is mijn teerste boezemzucht.
Maagd der Maagden, nooit volprezen, Wierd mij deze gunst bewezen.
Dat ik aan uw zijde klaag!
FEEST DER ZEVEN WEEËN
Doe mij strijden, doe mij lijden Christus' striemen langs de zijden,
quot;W aar ik eeuwig van gewaag!
W ierd me een deel dier pijn gesclionken ! Make 't Kruis mij vreugdedronken,
'k Voel mijn ziel in vlam gerezen : Wil dus gij mijn voorspraak wezen, Als ik sta voor 's llegters troon !
Maak, dat mij liet Kruis beware. Dat mij Christus' sterven spare,
En, zal eens mijn ligchaam sterven. Doe mijn ziele dan beërven 't Heerlijk Paradijs hierna !
De voorzegging van Simeon eu de geschiedenis van 's Heeren lijden leggen beiden getuigenis af der smarten van Maria. Beze, zoo sprak de grijsaard van het Kind Jesus, is gesteld tot een teeken, dat tegengesproken zal worden; en tot Maria zeide hij : u zal een zwaard //aan door de ziel. Ja, waarlijk, mijne gebenedijde Moeder, u is een zwaard door da ziel gegaan, want alle smarten, welke Jesus in zijn ligchaam heeft verduurd, zijn eerst door uwe ziele heengedrongen. Toen uw godlijke Zoon reeds den geest had gegeven, werd zijne zijde nog geopend door eene wreede lans; die verwonding kon Hem, ja, geen lijden meer berokkenen, maar toch drong die lanssteek door tot in het diepste van uw hart.
Teregt stellen wij u boven de martelaren, dewijl uw harteleed verre alle pyn overtreft, welke de Bloedgetuigen in hun ligchaam hebben verduurd. Ja, dat woord, vrouw, ziedaar uw Zoon , was scherper dan een zwaard, want het drong door tot in het
TAN MAMA.
binnenste uwer ziel, en sloeg daar eene doodlijke wonde. Ba geen wonder : want, in dien oogenblik , werd u Joannes voor Jesus, een slaaf in plaats van den Heer der heeren , een leerling in stede van den Meester, de zoon van Zebedeüs in plaats van den Zoon des Allerhoogsten, enkel een mensch in stede van den waarachtigen God, gegeven tot zoon en tot kind! Welke bittere verwisling! Hoe moest dat woord uwe teederminnende ziel niet grieven, daar het herdenken-alleen van dat lijden onze steen en en stalen harten breekt?
Verwondert u dan niet, myne Broeders, wanneer ik zeg, dat ■7 Maria eene martelares in hare ziel is geweest. Dat hij zich daarover verbaasd toone, die niet weet, dat de H. Pan lus het den heidenen als een hunner grootste euveldaden aanrekende , dat zij gevoelloos waren.
In het hart van Maria was zelfs de schijn niet van zulke ongevoeligheid, en ook van ons, hare dienaren, moet allo gevoelloosheid steeds verre verwijderd zijn.
Maar wist Maria dan niet vooruit, zal men misschien zeggen , dat Jesus zulk een dcod sterven moest? Ongetwijfeld wist zij dat. Hoopte zij dan niet, dat Hij weldra zou verrazen ? Ja, voorzeker, hoopte zij dat, en wel met vast vertrouwen. En heeft zij dan toch den Gekruiste beweend? Ja, en zelfs allerbitterst beweend. Bevreerat u dit, mijn broeder? Maar wie zijt gij dan toch, en hoe vreemdsoortig zijn uwe begrippen, dat gij het meer te bewonderen vindt, dat Maria medelijden had met de smarten van haren Zoon, dan dat de Zoon van Maria smart en lijden moest verduren? Hoe! Jesus zou naar het ligchaam hebben kunnen sterven, en Maria zou in hare ziel den angst en de smarten des doods niet hebben kunnen voelen? De liefde, maar de grootst denkbare liefde, werkte het eerste wonder, en het was ook de liefde, maar eene liefde, nooit door eene andere geëvenaard, die het tweede wonder heeft gewrocht.
143
Van af de eerste tijden der Kerk is altijd de week, die liet liooge Paasclifeest omnidlijk voorafgaat, door de geloovigen betracht geworden als de heiligste tijd van het geheele jaar, en als eene week, gedurende welke men tot meer godsvrucht en heiligheid is gehouden, wegens de groote Gods-geheimen, die dan worden herdacht. Daarom is zij van oudsher de Heilige Week genoemd. Men heeft haar ook nog verschillende andere namen gegeven. Zóó wordt zij de Goede AT eek ge-heeten, omdat in deze week het groote werk onzer Verlossing voltrokken is. Jesus heeft in deze week voor onze schulden voldaan, en ons met den Eeuwigen Vader verzoend. Eusebius noemt haar de Week der Nachtwaken, omdat men, gedurende die week, bijna nlle nachten geheel in oefeningen van godsvrucht doorbragt, teneinde het bitter lijden van den Zaligmaker te vereeren, en bijzonder dien smartvollen nacht te herdenken, waarin de godlijke Heiland met bespotting, smaad en verguizing werd overstort. Het was immers in dien nacht, dat Jesus bedroefd werd tot den dood, en bloed en water zweette. Het was in dien nacht, dat hij verraden werd door zijn ontrouwen Apostel; in dien nacht werd hij, als een booswicht, door de straten van Jerusalem gesleurd, en van het eene geregtshof naar het andere gebragt; in dien nacht werd Hij in zijn aanbidlijk aangezigt geslagen, bespuwd en dooiden prins zijner Apostelen verloochend; in dien nacht werd hij aan eene bende woeste soldaten overgeleverd, die hem alle pijnen en beleedigingen deden ondergaan, welke zij in hunne ongelooflijke godloosheid en allerbarbaarste wreedheid slechts
DU GOEDE WEEK.
konden uitdenken. Ter eere van dat nachtlijk lijden van den Heere Jesns, brngten de geloovigen al do nachten der Goede Week in gebed en in oefeningen van godsvrucht en boetvaardigheid door. Gedurende verschillende eeuwen bleef dit vroom gebruik bestaan, en daaraan is het toe te schrijven, dat deze week veelal de Week der Nachtwaken werd genoemd. Men noemt haar ook de Lijdens Week, wegens de smarten en pijnen, welke Jesus in deze week geleden heeft. Om dezelfde reden wordt zij door de Grieken onder den naam der dagen van smart, der dagen van het kruis, der dagen van straf en lijden, en in de Latijnsche Kerk als de Week van Smarten aangeduid. Men noemt haar ook nog de Week van Kwijtschelding, niet alleen, omdat de openbare boetelingen alsdan van de hun opgelegde straffen werden vrijgesproken en tot de gemeenschap der geloovigen werden toegelaten, maar ook, omdat de dagen dezer week, de dagen der groote barmhartigheid van onzen godlijken Verlosser zijn. De naam echter dezer week, die in de Kerk algemeen is geworden, is die der Heilige of ook wel der Groote Week.
,/ Noemen wij de goede week bij uitnemendheid de groote // week, dan is zulks niet, zegt de H. Chrysostomus, omdat // zij meer dagen telt dan eene andere, of omdat hare dagen //langer duren, maar omdat Jesus Christus in deze week de //grootste geheimen van liefde voor ons voltrokken heeft.quot; Trouwens, in deze week heeft hij ons van de slavernij des duivels verlost ; hij heeft ten volle aan de godlijke regtvaar-digheid voor onze zonden voldaan; hij heeft het heilig Sacrificie der Mis ingesteld, en, ons alle zonden vergevende, heeft Hij ons, zooals de Apostel spreekt, het leven wedergegeven. Hij heeft het vonnis, dut ons veroordeelde, uitgewischt: hij heeft het vernietigd, en aan het kruis genageld. In deze week heeft hij over de helsche magten gezegevierd en haar haren
Ivït ontrukt. Het is dus waarlijk eene groote week voor
145
DE GOEDE WEEK.
den Christen, en doarom beijveren zicli de geloovigen ook, voegt de heilige Chrysostonras er bij, om hunne werken van godsvrucht in deze dagen te vermeerderen. u Eenigen hunner // vasten strenger dan ooit; anderen waken aanhoudend, ande-// ren dealen rijke aalmoezen uit. De Keizers-zelfs vereeren // deze groote week door de barmhartigheid des Verlossers na // te volgen, want, in deze week, doen zij de poorten der ge-//vangenissen openen. Laat ons dan ook, — zoo besluit die ,/heilige Kerkvader — deze dagen vereeren, en, tegelijk met v takken en palmen, ook ons hart aan den Heere Jesus, onzen f, Heiland en onzen Yerlosser, ten offer brengen. quot;
Dc goede week is, te allen tijde, eene week van versterving en van boetvaardigheid geweest. Eeeds in de eerste eeuwen, oefende men, deze week, strengere onthouding en een langer vasten. Aan die strengheden onttrok zich geen-enkel Christen, hoe lauw hij anders ook wezen mogt. Vrijwillig voegde ieder eene af andere strengheid aan de gewone vaste toe, en eenigen bleven zelfs verscheiden dagen zonder het geringste voedsel. Men was ten hoogste verwonderd en bedroefd, gelijk de H. Dyonisius van Alexandrië getuigt, wanneer men menschen aantrof, die op Goeden Vrijdag en Goeden Zaturdag slechts vastten, gelijk op gewone vastedagen. De H. Epiphanius noemt deze week de week van streng vasten, dat is te zeggen, van een vasten, waarbij het alleen geoorloofd was, water en brood, of ten hoogste eenige drooge vruchten, zonder eenige toebereiding, te gebruiken. Soms noemde men deze week ook de Paaschweek, dewijl zij dient, om ons onmiddelijk tot dit hooge feest voor te bereiden. De strenge vaste, waarvan wij zoo even spraken, dat is : de onthouding van groenten, melkspijzen en visch, was vel niet door een bepaald gebod algemeen voorgeschreven, maar werd zoo algemeen onderhouden, dat het een schande zou zijn geweest , er zich van te ontslaan. In later tijden, werd die stren-
146
DE GOEDE WEEK.
gere vaste alleen op Goeden Vrijdag en Zaturdag bij behouden, maar ook hierin is men later verflaauwd.
Met de strenge vaste waren steeds lange nachtwaken verbonden. De plegtigste dezer nachtwaken was die van Goeden Donderdag op Goeden Vrijdag. Deze wordt, heden ten dage, nog bijbehouden door vele godvruchtige personen, die dezen geheelen nacht m gebed voor het allerheiligste Sakrameut doorbrengen, teneinde de vernederingen, den smaad en de pijnen te herdenken, welke Jesus, in den nacht, die het instellen van het Allerheiligste Sakrameut volgde, en zijnen kruisdood voorafging, voor ons heeft verduurd.
Zoowel in de grieksche als in de Latijnsche Kerk, werden, in de eerste eenwen, alle dagen der week, die het Paaschfeest voorafgaat, zoowel als die der week, die daarop volgt, als feestdagen gevierd. Geen slaaflijke arbeid was veroorloofd; en regtsgedingen mogteu er niet worden gehouden. Keizers-zelfs bevalen aan de magistraats-personen, gedurende dezen tijd, alle pleidooijen te staken en alle burgerlijke bezigheden te laten rusten. Later evenwel, werd, op die dagen, handenarbeid veroorloofd, maar de regtsspraken bleven verboden. Dit verbod heeft in later tijden opgehouden te bestaan.
Ook van de eerste tijden af, werd de Goede eek als een tijd van kwijtschelding en vergeving beschouwd. Ter eere van Hem, die ons, door zijnen dood, uit de eeuwige gevangenis heeft verlost en ons de kwijtschelding onzer schulden heeft verworven, en, tevens, om hunne handelwijs in naauwer overeenstemming te brengen met de handelwijs der Kerk, die in deze dagen aan de boetelingen vergiffenis en kwijtschelding schenkt, openden de Keizers hunue gevangenissen, en oefenden zoodoende tijdelijke barmhartigheid, in navolging van de oneindige barmhartigheid, door den Heere Jesus aan ons allen betoont. „ Het is dan ook wel billijk, zegt wederom de heilige // Chrysostomus, dat de christen-volken het voorbeeld hunner
147
DE GOEDE WEEK.
// Regeerders volgen, en, op hunne beurt, barmhartigheicT f, oefenen, door zicli de een den ander hunne schulden en be-/! leedigingen te vergeven, en zich opregt te verzoenen met f! elkaêr. Dan, maar ook dan-alleen, zullen zij deel hebben fi aan de genade, welke Jesus Christus ons door zijn bitter ,0 lijden en smart vol 1 en dood heeft verworven en verdiend.quot;
Uit dit alles kunnen wij ligt opmaken, hoe groot de eerbied is, dien de geloovigen, door alle eeuwen heen, gehad hebben voor deze Heilige Week, waarin het groot geheim onzer Verlossing is voltrokken, en de Zaligmaker voortdurend de schatten zijner barmhartigheid ruimschoots aan al zijne dienaars bedeelt. Laat ons dan ook die heilige Week, door ware godsvrucht, heiligen. De keus en de verhevenheid der diensten, de geheimzinnige majesteit der plegtigheden, de al-gemeene rouw der Kerk, alles, in één woord, onderwijst ons en roept ons toe : vernedert en verbrijzelt uw hart, doet boetvaardigheid en oefent n in alle godsvrucht en deugd, indien gij waarlijk deze AA eek wilt heiligen en verlangt, dat zij ook voor u eene Goede en heilige Week wezen zal. O moge toch, voor geen enkel kind der Kerk, deze teedere opwekking en vermaning vruchtloos zijn!
LOFZANG Salve in u n d i s a 1 u t a r e.
Van den H. Bernardus.
——
Om U, 's werelds Heil, te groeten.
Stort ik, J esns, voor uw voeten,
Schreijend onder 't zondenjnk;
Kom het licht van uw genade Mijner arme ziel te stade,
In haar kommer, smart en druk!
148
DE GOEDE WEEK
Heiige voeten, wreed (loorkloiikeu, Ik omhels n, weggezonken
Aan liet kruishout van den Heer; Ach, wie voelt er, bij 't aanschouwen Van die foltring, 't liart niet rouwen. En zinkt niet in 't stof ter neer?
Jesus, u, doe aan uw voeten Mij de rust en vrede ontmoeten.
Waar geen wereld ooit meê streelt ; En zij door deez gruwbre wonden Mij vergifnis van mijn zonden.
Hier en eeuwig meegedeeld.
Zijt gegroet, o heiige handen. Die geslaakt liebt de ijzren banden,
AT aar ons Satan meê omving;
Zijt gegroet, 6 liefdrijke armen. Toegestoken uit erbarmen,
Als de Godmensch stervend hing.
Ja, mijn ziel brandt van verlangen. Om de kruisbanier te omvangen Met den hoogsten liefdegloed; Ja, des Heeren handewonden Houden eeuwig mij verbonden.
Bloeden me eeuwig in 't gemoed.
In die handen rust ik veilig,
In die wonden blijft men heilig En gestemd tot hemelvreugd;
Laten mij die handen dekken,
Heere Jesus, en mij strekken
Tot een steun op 't pad der deugd.
Wees gegroet, ó zijdewonde.
Bloedend voor des menschdoms zonde, Overkostbre levensvloed!
149
DE OOEDB WEEK.
Moog uw kracht mij sterkte schenken, En mijn dorre ziele drenken, Zijdewonde, wees gegroet!
Stort mij troost en vreugd in 't harte, Laafnis voor de bittre smarte.
Die dees aard te lijden geeft; Doe mij hier vooraf reeds smaken. Wat mijn heil eens zak volmaken.
Waar de Christen eindloos leeft.
Derwaarts streef ik, heiige wonde. Bloedend ook voor mijne zonde.
Heiige wonde in ^s Heeren zij'; Met de handen, met de voeten.
Kom ik mede u nedrig groeten :
150
Heilig Ti j [tal zuiver mij!
De p-ondsla?: van het k-ristlijli; leven, is, te begrijpen, dat wij 'niet het eerst Rod bemind hebben, maar dat God het eerst ons heeft bemind, niet alleen alvorens wij Hem beminden, maar zelfs reeds toen wii zijne vijanden waren. Het bloed des Nieu-wen-Verbonds, tot vergevinsc onzer zonden gestort, legt van deze waarheid getuignis af. Immers, indien wij geene vijanden van God waren geweest, hadden wij geenen Middelaar noodig gehad, om ons met Hem te verzoenen, geen slautoffer, om zijne gramschap te bedaren, geen bloed, om zijne, regtvaardigheid te bevredigen. Hy heeft ons dus het eerst bemind, en zijn eenigen Zoon gegeven ter liefde van ons. Maar wellist is deze genade te algemeen en ons hart er gevoelloos voor : gaan wij dan de bijzondere weldaden na, waarmede zijne liefde ons voorkomt. — Wat zullen wij zeggen van onze roeping tot het Doopsel ? Hadden wij Gods hulp ingeroepen, hadden wij Hem door onze gebeden gesmeekt, opdat zijne barmhartigheid ons geleide tot de heilzame wateren, waarin wij herboren zijn? Of liever was
UE GOEDE WEEK.
Hij het niet, die ous te gemoet is gekomen, en ons het eerst heeft bemiud? Doch mogelijk is de^e genade reeds te oud en heeft onze ondankbaarheid ze al vergeten : letten wij dan op onze dagelijksche ondervinding. Herinnert gij u, zondaar, met welke drift gij de zonde najaagt? De wraakzucht of het vermaak dreven u voorwaarts; hoe dikwijls heeft Goi tot uw hart gesproken, om u op de helling terug te houden? Ik weet niet , of gij naar zijne sv.em geluisterd hebt, maar wel weet ik , dat Hij u menigmaal geroepen heeft. Noodigdet gij Hem uit, wanneer gij Hem vlugttet? P.iept gij Hem, wanneer gij tegen Hem opstondt? Eu toch is Hij met zijne genade tot u gekomen : Hjj heeft aangeklopt, Hij heeft geroepen, en is Hij u dus niet voorgekomen, heeft Hij uiet het eerst u bemiud?
Doch hoe menige behoeft niet meer de zonde na te jagen, daar h\j reeds geheel tot slaaf is gewordeu; immers hij is overgegeven aan godslastering, aan kwaadspreken, aan ontucht: om zgn hoogmoed te bevredigen, ontziet hij noch het goed, noch de eer van anderen : hij ademt slechts liefde voor de wereld. Zal Jesus in den afgroud vau dat hart, in die hel nederdalen? Eertijds daalde Hij ter helle neder, maar daarheen riepen Hem de stemmen en het verlangen der Profeten, die naar zijne komst verzuchtten. Hier, integendeel, verwerpt men zijne inspraken, men vlugt Hem, men doet Hem den oorlog aan. En toch, Hjj komt, Hij nadert ; bij een Paaschfeeat, bij een Jubeljaar, bjj eene heilige plegtigheid doet Hij aan die misdadige ziel schrik gevoelen; Hij wekt haar inwendig op tot boetvaardigheid. De zondaar vlugt, en God volgt hem ; hij blijft ongevoelig, en God verdubbelt zijne slagen, om die slapende ziel te doen ontwaken. Heet dat uiet den mensch voorkomen met eene overmaat van barmhartigheid ?
Maar gij, regtvaardigen, g\j, kindereu Gods, gij weet, dat gij uwen Voder lief hebt : gij zijt het dan, die het eerst Hem bemind hebt? Belijdt gij niet met den Apostel : „dat de liefde in uwe harten gestort is dour den li. Geest, die u gegeven werd?quot; En zou God u zoo een heerlijk geschenk geven, indien Hij u alvorens niet beminde? Hij is het dus, wij mogen er niet aan twijfelen, die ons voorkomt, die altijd den eersten stap doet. Maar weet dan ook, dat Hij ons slechts voorkomt, opdat wy Hem zoudeu voorkomen. Wat zegt gij ? Is dat mogelijk ? Ja, dat is mogelijk. Luistert naar den Psalmist, die ons daartoe uituoodigt : laten wij zijn aanschijn voorkom en, zegt hij : prceoc-
151
DE GOEDE WEEK.
cupemus faciem ejus. Wat moeten wij dan doen, om Hem voor te komen? God heeft twee eigenschappen, die in 't bijzonder den mensch betreffen : de barmhartigheid en de regtvaardigheid. De barmhartigheid kunnen wij niet voorkomen, want zü komt ons altijd voor; maar dit geschiedt slechts, opdat wij de regtvaardigheid zouden voorkomen. Het kan u niet onbekend zijn, zondaar, dat gjj door uwe misdaden schatten van gramschap vergadert. Indien deze ergerlijk zijn, zal God voor de geheele wereld er ragt over plegen , en al waren zij ook verborgen. God zal ze toch aan geheel de wereld bekend maken. Kom die regt-vaardige gramschap voor : neem wraak over uwe zonden , en God zal geene wraak nemen; openbaar ze, en God zal ze niet openbaren : Prreoccupem us faciem ejus in confessior, e. Ik weet wel, dat belijdenis — in confessione — hier wil zegeen lofprijzing, dat heet, Gods grootheid loven, maar ik meen van den natuurlijken zin niet af te wijken, met daaronder mede de boetvaardigheid te verstaan. Immers, kan de zondaar beter Gods grootheid belijden , dan door zich voor Hem te vernederen, en zich-zelven voor zijn aanschijn te beschamen? Laten wij ons, derhalve, voor God vernederen, opdat Hij ons in dien vreeslijken dag niet vernedere; laten wij zijne regtvaardige gramschap door de belijdenis onzer misdaden voorkomen; dalen wij neer in het diepste van ons geweten, waar onze vijanden zich schuil houden; dalen wij daarin neder met een fakkel in de eene, en een zwaard in de andere hand ; een fakkel, om door een naarstig onderzoek onze zonden te ontdekken; een zwaard , om ze met den wortel, door een waar berouw en eene openhartige belijdenis aan Gods plaatsbekleeder, uit te roeijen : zoo zullen wij de gramschap van dien grooten God voorkomen, wiens barmhartigheid ons voorgekomen is.
O Maria, gy, die wonderlijk voor de zonde gevrijwaord en met barmhartigheid voorgekomen zijt, schraag onze zwakheid door uwe gebeden en verwerf ons de genade, van in dezen heiligen Paaschtijd, zoodanig de wraak, die ons wacht, door de boetvaardigheid voor te komen, dat wy eindelijk in het rijk des eeuwigen vredes worden opgenomen ! Het zij zoo !
152
Met rassche scliredeu nadert liet beslissend uur, waarop het groote Verlossingswerk zal worden volbragt. Nog maar weinige dagen, eu Jerusalem zal den woesten bloedkreet liooren: l-ruis Hem, kruis Hem. Tolle, tolle, crncijiye enrn! Jesuszal, als een booswicht veroordeeld, met een zwaar kruis beladen, door de straten dier ondankbare stad gesleurd worden, om op Golgotha in zijn eigen bloed, het groote zoenoffer der wereld, aan den eeuwigen quot;V ader te gaan opdragen. Het ontrouwe eu ongeloovige Jerusalem, dat de Profeten doodt, en hen steenigt, die tot haar gezonden worden, zal ook den Verlosser der wereld miskennen; zij zal den, door alle eeuwen heen, zoo vurig verlangden. Messins verguizen en verwerpen; in de overmaat harer boosheid, zal zij den dood vragen van Hem, die de bron en oorsprong is van alle natuurlijk en bovennatuurlijk leven; zij zal den Zoon van den levenden God den bitteren kruisdood sterven doen.
En toch had het dien verblinden niet ontbroken aan licht: de Profeten hadden den tijd van Christus^ komst voorzegd, eu die tijd was verschenen. Zij hadden met vurige trekken, het leven en den dood van den Messias afgemaald, en Jesus van Nazareth was daardoor als dusdanig met den vinger aangewezen. Nog op het laatste oogenblik, had de Voorlooper des Heeren, dien de Joden als een Godsgezant erkenden, hun openlijk verklaard, dat Hij de beloofde Messias niet was, maar dat het Lam, dat wegneemt de zonden der wereld, dat de-Heiland der menschen, wiens schoeisel hij niet waardig xoas te
PALMZONDAG.
ontbinden, zich al reeds in hun midden bevond, ofschoon zij Hem nog niet henden. De eeuwige Vader-zelt' had de plegtige getuigenis afgelegd, ten aanlioore van liet volk, dat Jesus zijn beminde Zoon was, in reien Hij zijn welbehagen had gesteld.
Drie volle jaren, had de godlijke Heiland Judea doorwandeld : overal had Hij weldaden verrigt, en bewijzen zijner Godheid gegeven. Uit de bezetenen had Hij den duivel verjaagd, en deze had Hem al knarstandend als den Zoon van David erkend en luide uitgeroepen. Hij had den schuldigen hunne zonden vergeven, en door wonderwerken getoond, het regt te bezitten, om van de zondeschuld te ontslaan; zoodat Hij, volgens de getuigenis der Joden-zelve, als de ware Zoon van den levenden God moest worden erkend. Kreupelen eu lammen zonder tal had Hij genezen, aan den dooven had Hij het gehoor , aan de blinden het gezigt, en aan tallooze kran-ken de gezondheid weêrgeschonkeu. Wind en storm waren op zijn bevel bedaard, en in zijne handen had het brood zich duizendvoudig vermenigvuldigd. Als meester der natuur, beval Hij liet graf zijn prooi terug te geven, en de dood gehoorzaamde aan zijne stem. Op zijn woord stonden de ontslapenen van hun sterfbed op, of traden uit den schoot der aarde en van de reeds diep-doorgrijpende ontbinding, vol kracht en leven, te voorschijn. Geheel de natuur, de dood-zelf eu de hel hadden al zijne bevelen geëerbiedigd, en Hem als haren opperheer erkend. Israël-alléén hield de oogen gesloten. iVog een oogenblik, en dat ongeloovig volk zal voor eeu heidenscheu regter verklaren, dat het Jesus niet voor den Gezalfde des Hee-ren erkent, en Hem niet voor zijnen vreedzamen Koning wil aannemen. In zijne verblindheid, zal dat volk het bloed van den Eegtvaardige eischen, en spottend uitroepen: dat zijn bloed home over ons en over ons kroost! Dit moest echter volgens de raadsbesluiten van Gods eeuwige Wijsheid, niet geschieden.
154
PALMZONDAG.
Toórdat de godlijke Heiland, in datzelfde Jerusalem, door datzelfde volk, als de beloofde Messiaa, als de langverwachte Da,vids-Zoon, uitgeroepen en gehuldigd was. Datzelfde volk moest den Heiland eerst, in triomf, Sions grijze veste binnenvoeren , alvorens liet zijn bloed vergen zou; langs diezelfde straten, waar de moordkreet tegen den Gezalfde des Heeren zou worden aangeheven, moest eerst uit aller mond, het Hosanna JiUo David worden gehoord. Want, het verblinde Jodendom moest, vóór het den Godsmoord beging, ten aanzien der geheele wereld, zijn eigen vonnis vollen; het moest plegtig de getuigenis afleggen, dat liet den Messias aan zijne werken had herkend, vóórdat het er toe kwam, om dienzelfden Messias nis ee:i boosdoener te veroordeel en en als een bedrieger te verwerpen. De heilige boeken verhalen ons omstandig deze nllergewigtigste gebeurtenis, die ons reeds iets doet begrijpen van de or.tzettende straf, die, sedert achttienhonderd jaren, zoo bitter op het verworpen Jodendom rust.
Het was nog niet lang geleden, dat Jesns den ontslapen Lazarus van den dood had opgewekt. „ Terwijl de godlijke ,/ Heiland dan nog in Bethanië was, begaven zich vele Joden n derwaarts, niet alleen om Jesus te zien, maar ook om Laza-// rus, dien Jesus, uit de dooden had opgewekt, te aanschou-„ wen. Maar de overpriesters overlegden, om ook Lazarus te // dooden, dewijl velen om hem van de Joden afvielen, en in // Jesus geloofden. Des anderen daags als zij Jerusalem geua-,, derd, en te Bethphage, aan den Olijfberg, gekomen waren, n zond Jesus twee discipelen uit, en sprak tot hen : Gaat naar z/het vlek, dat tegen u overligt, en terstond derwaarts iu-//gaande zult gij vinden eene ezelin, die vastgebonden is, en ,,/bij haar een veulen, waarop nog geen mensch gezeten heeft; ,/ maakt liet los en brengt het hier. En zoo iemand tot u zegt: // waarom maakt gij liet los ? zult gij aldus tot hem zeggen : // de Heer heeft liet noodig. En hij zal liet terstond laten
1 55
PALMZONDAG.
156
// volgen. Dit alles nu is gescliied, opdat vervuld zou worden // hetgeen gesproken is door den Profeet, zeggende : zegt aan // de dochter van Sion : zie, uw Koning komt tot u, zacht-// moedig, zittende op eene ezelin, en een veulen, het jong // eener jukdragende. De discipelen gingen dan henen, en deden // zoo als Jesus het hun geboden had. Eu als zij het veulen // losmaakten, zeiden de eigenaars er van tot hen : waarom // maakt gij het veulen los!J Zij antwoordden, gelijk Jesus hun // gelast had : de Heer heeft het noodig; eu zij lieten het hun z/toe. En zij bragten de ezelin en het veulen bij Jesus, eu // legden hunne kleederen er op, en deden er hem op zittenr //gelijk geschreven staat: vrees niet, dochter van Sion, zie // uw Koning komt, zittende op het veulen eener ezelin. Dit // verstonden zijne discipelen in het eerst niet; maar, als Jesus // verheerlijkt was geworden, toen werden zij gedachtig, dat u dit van hem geschreven stond, en zij hem dit hadden ge-// daan. quot; Hoe eenvoudig, hoe nederig is die intrede des Hee-ren in Jerusalem? Niet op een prachtigen wagen, maar op de wijze, door de min-gegoeden in het Oosten gevolgd, namelijk, gezeten op een veulen, waarnaast eene ezelin gaat, om het veulen gewilliger te doen loopen, trekt Hij naar Jerusalem op. n Als nu de groote schare, die tot het feest gekomen was,, // gehoord had, dat Jesus naar Jerusalem toog, namen zij tak-//ken van palmboomen, trokken Hem te gemoet eu riepen : //Hosanna! Gezegend, die komt in den Naam des Hecren, // de Koning van Israël! En eene groote menigte spreidde hare //kleederen op den weg, en anderen hieuwen takken van de // boomen, en strooiden ze langs den weg. En de scharen, die // vooruitgingen, en die volgden, riepen, en zeiden: Hosanna // den Zoon van David! Gezegend Hij, die komt in den Naam // des Heeren! Gezegend het rijk, dat komt, van onzen vader // David! Hosanna in het allerhoogste! Du Phariseën konden // hun spijt over deze openbare hulde, welke Jesus ontving.
PALMZONDAG.
ff! niet verbergenj en zeiden tot Hem : Meester, bestraf uwe u leerlingen! Hij echter sj^aktot hen : Ik zeg u : indien deze „ zwijgen, zulle1! de steenen roepen.quot;
Plegtig herdenkt de Kerk heden die heuglijke gebeurtenis; zij stelt ons, op eene aansehouwlijke wijze, den roemvollen intogt van den Heiland in Jerusalem voor oogen. In dezen tijd van droefheid wil zij ons een oogenblik vreugde vergunnen, opdat ook wij, met blijde harten, den Heere Jesus voor onzen Koning zonden uitroepen. Vreugde en droefheid mengen zich op dezen dag te zaaien, en daarom drukken ook de H. Diensten nu eens blijdschap uit, wanneer de Kerk de vreugdekreet van Jerusalem, het hosanna den Zoon ran David herhaalt; en dan wederom droefheid, wanneer zij ons het lijden van haren godlijken Bruidegom verhaalt en over diens smarten weent.
De H. Dienst van Palmzondag bestaat uit drie verschillende plegtigheden, te weten : de Palm wijding, de daarop volgende Processie en de H. Mis.
De eerste dezer drie plegtigheden is de Wijding der palmen. Met de paarsche koorkap bekleed, en van een Diaken en Subdiaken begeleid, bestijgt de dienstdoende Priester het altaar. Hij leest een antiphoon bij wijze van Introïtus en bidt de Collecte; de Subdiaken zingt den Epistel, de Diaken het Evangelie, dat ons Jesus' intrede in Jeruzalem verhaalt, en na een zinrijk gebed, heft de Priester de Prefatie aan. Alles, in één woord, volgt elkaêr in dier voege op, alsof het H. Misoffer ware begonnen en voltrokken worden moest. Maar, zoodra het driemaal heilig gezongen is, worden deze plegtigheden afgebroken, en de eigenlijke Palmwijding begint. De Priester spreekt, in den naam der Kerk, over de palmen zin-en zegenrijke gebeden uit, waarin de beteekenis der gewijde palmen verklaard, en aan de luistervolle intrede van Jesus in Jerusalem herinnerd wordt. Vervolgens worden die palmtakken met wijwater besproeid, bewierookt en aan de aanwezige
157
PALMZONDAG.
priesters en leeken uilgedeelcl. Gedurende de Processie, en onder de H. Mis, tijdens de Consecratie, eu wanneer de lijdensgeschiedenis des Heeren wordt gezongen, dragen de ge-loovigeu de gewijde palmen in hunne hand, teu bewijze van hun geloof, eu ten teelten van hun vertrouwen op Gods bijstand en hulp. ATa de H. Dienst, nemen zij die palmen mee naar hunne woning, planten ze op hunne akkers, plaatsen ze aan den ingang van hun huis, versieren er het kruisbeeld mede, of leggen ze, bij het wijwater, in hun slaapvertrek. De wereldsch-gezinde mensch ziet met minachting op dit vroom gebruik neder, omdat hij er niet aan denkt, dat de gebeden en de zegen der Kerk die palmen hebben geheiligd, dat die zegen deze stoflijke voorwerpen tot de bovennatuurlijke orde verheven, en hun de kracht verleend heeft, om ons ligchaam en onze ziel, onzen akker en onze woning, te bewaren voor schade eu allerlei ramp! Immers, wanneer de Kerk haren zegen uitspreekt, dan wenscht zij hem niet alleen toe, maar geeft hem waarlijk eu met der daad. En wat dan vraagt zij van den Heer, wanneer zij de palmtakken door haren zegen wijdt ? ,/ Dat die-,/ genen, o Heer, — zoo bidt zij bij die wijding, — dat die-// genen, o Heer, die deze olijftakken ontvangen, uwe bescher-// ming voor hunne ziel en hun ligchaam ontwaren! Dat die v takken ons een hulpmiddel ter zaligheid wezen, en een // onderpand van uwe genade! Uw zegen ruste op die plaatsen, n waar deze palmen, ter eere van uwen Naam gewijd, zullen // worden neergelegd; en dat zij allen, die deze plaatsen be-// wonen, aan uwen zegen deelachtig worden!quot;
Soms gaat de wereldling zoover, dat hij den spot drijft, met dit aloud en godvruchtig gebruik. Ja, hij heeft er zoo lang mede gespot, totdat hij, aan menige arme ziel, die te midden van hare ontbeeringen en harer ellende, geen ander goed, geen anderen troost dan Godsdienst en Godsvrucht op deze wereld bezat, kwaadaardig dat dubbel, dat kostbaar kleinood ontnomen
158
PALMZONDAG.
lieet't. Hij weet misscliien niet, hoe groot de wonde is, welke hij heeft geslagen; hij kent de diepte uiet van den afgrond, dien hij heeft gedolven, en waarin hij-zelf zal vergaan. Hij trede de woning van den armen, door hem van Godsdienst en Godsvrucht beroofden werkman binnen, en hij besehouwe zijn werk! Aan dien naakten wand, naast dat harde leger, boven die gebroken tafel, waarop soms geen bete broods meer ligt, om deu nijpenden honger te stillen, hing vroeger het beeld van den armen en lijdenden Jesns; en dat Kruis werd, op dezen dag, met een gewijden Palmtak versierd. Neergeknield voor dat Kruisbeeld, bad hij, iederen morgen: Geef ons heden ons dagelijksch hrood. Werd soms zijne bede niet verhoord; had hij te vergeefs aan alle deuren geklopt, om, door harden arbeid, een karig dagloon te verdienen, waardoor hij in de dringendste behoefte der zijnen kon voorzien; keerde hij moedeloos en afgemat iu zijne koude woning weder, zonder de tranen te kunnen stillen van een onnoozel wicht, dat, op de armen zijner hongerende moeder, om een luttel broods tot zijnen vader riep en weende, dan knielde hij, met zijne geliefden, voor datzelfde Kruisbeeld ueder, en, met tranen in zijne stem, sprak hij tot zijnen Verlosser : Uw wil geschiede; en dat woord gaf kracht en sterkte , ja, bragt niet zelden redding aan.
Spotter! gij hebt den gewijden Palm van dat Kruisbeeld afgerukt, en nu is ook het Kruisbeeld-zelf uit dat verblijf der smarte verdwenen. Maar, daar stijgt ook thans geen bede meer ten hemel: daar verneemt gij de taal van geduld, van onderwerping aan Gods heiligen wil niet meer. Daar, waar vroeger een ellendige met zijn hard lot tevreden woonde, brult nu een ongetemde tijger, die een kreet van wanhoop en een afschuwlijken gil van wraak en bloed hooren doet. Sedert hij zijn oog niet meer ten hemel heft, heeft het zich op u, op u, spotter, gevestigd. Hij ziet uwe rijkdommen, hij aanschouwt uwe schatten, hij staart woedend op de pracht en de weelde, welke gij
159
160 PALMZONDAG.
teii toon spreidt. Huilend roept liij uit; zou ik van honger en ellende vergaan, terwijl anderen zich in genoegen baden? Zij hebben lang genoeg zich met mijn zweet verrijkt; zij hebben lang genoeg het vet der aarde bezeten! Mijn dag is gekomen, het uur is daar, om hun lot tot het mijne, mijn lot tot het hunne te maken. Broeders, zoo roept hij den deelgenooten zijner ellende toe: Broeders, wij hebben allen hetzelfde regt op alle goederen der aarde! Tlij krenkt ons regt en pleegt diefstal aan ons, hij, die méér durft bezitten dan wij, hij, die rijk durft zijn, terwijl wij in diepe armoede gedompeld liggen. Laten wij die verdrukkers den oorlog verklaren, op leven en dood. Wij hebben niets te vreezen in dien strijd : wij zijn duizend gespierde mannen tegen een verwijfden meester! De overwinning is aan ons; wie zou ze ons betwisten? En, moesten wij ook al bezwijken, en onder de puinhoopen der vernietigde maatschappij orden begraven, wat ligt er ons aan gelegen ? Er zou des te eerder een einde zijn aan ons lijden, en wij zouden tenminste eene voldoening, den zooten wellust mogen smaken eener bittere wraak!
Zoo redeneert het Socialism us, de scherpe geesel onzer dagen, die eens den godloozen spotter, met den liefdeloozen rijken kastijden zal. Zoo spreekt de Proletariër, gelijk men den Werkman thans pleegt te noemen, aan wien men de godsvrucht, en na de godsvrucht het geloof, en met het geloof alle geduld en lijdzaamheid ontnomen heeft. Ach! had die ongelukkige nog het Kruisbeeld, met den Palm getooid, in zijne ■woonstede bewaard; had hij, voor dat Kruisbeeld neergeknield, den Heiland in zijne naaktheid en armoede beschouwd, en aan zijne voeten gebeden, dan zou het eerste gevoel van wraak in zijne kiem gesmoord, de eerste toon van ongeduld en klagt op zijne lippen gestorven zijn. Nu, helaas! is zijne ziel verwond, en wie zal ze genezen? A'u smeedt hij plannen van verwoesting, en wie zal ze verijdelen?
PALMZONDAG.
Spotter! gij beeft bij de gedachte aan het onheil, dat u dreigt, gij siddert bij het denkbeeld van het gevaar, dat u staat te wachten, en dat, van dag tot dag, grooter wordt ui nader komt. Ach! erken, maar erken met tranen van berouw, dat gij-zelf den storm hebt gewekt, die u dreigt te verpletten: want, die wind zaait, moet orkaan oogsten. Herstel , indien gij kunt, het kwaad, wat gij hebt nangerigt. Giet in de diepe wonden, welke gij hebt geslagen, den olie en den wijn van den barmhartigen Samaritaan, den olie, namelijk, derbarmhartig-heid, niet den ontstekenden en prikkelenden olie der philan-tropie, maar den verzachtenden olie eener medelijdende en weldadige naastenliefde! Yoeg bij dien olie een heelenden en versterkenden wijn, niet den zuren wijn eener valsche wijsbegeerte of staatshuishoudkunde, maar den geurigen wijn van een levendig Geloof, dat zich door goede werken en stichtende voorbeelden toont, en overal den kostlijken geur van Jesus-Christus verspreidt. Maar keer, voor alles, eerst zelf terug op de heilaanbrengende wegen der Godsdienst en der Godsvrucht : zij alléén kunnen heul en redding aanbrengen, want aan kaar-alléén zijn de beloften gedaan van geluk, voor tijd en eeuwigheid.
Doch keeren wij weder tot de feestviering van dezen dag. Zoodra de Zegening der palmen geëindigd is, begint de Processie, welke men als de voortzetting dier wijding beschouwen kan. Het is bijzonder door dezen plegtigen Omgang, dat Jesus' glorierijke intrede in Jerusalem levendig wordt afgebeeld. Daarom dragen Priesters en leeken, gedurende de Processie, de gewijde palmen in hunne hand, en daarom ook herhaalt het koor, verscheiden malen, den triomftoon, die eigen is aan dezen dag : Hosanna, den Zoon van Bavid, gezegend zij Hij, die komt in den Naam des Heeren. Wij ook gaan op dezen dag onzen Koning te gemoet, en zingen een loflied den overwinnaar des doods ter eere, omdat Hij zijn volk heeft verlost.
11
101
PALMZONDAG.
Tijdens de middeleeuwen, was het op verschillende plaatsen gebruik lijk, het Evangelieboek, als zinnebeeld onzes Heeren Jesus Christus, wiens woorden hut bevat, in deze Processie rond te dragen. Op eene bepaalde plaats hield de Omgang stil; de Diakeu opende het H. Boek, en zong daaruit het verhaal van Jesus' plegtig onthaal te Jerusalem; daarna ontdekte men het Kruisbeeld, dat vooraan in de Processie gedragen werd, en alle Priesters naderden het, om, als huldebewijs, een gedeelte hunner palmtakken aan den voet er van neer te loggen. Vervolgens zette de Processie haren weg voort, terwijl het Kruisbeeld ontbloot bleef, totdat men de Kerk weêr binnentrad. De zin dezer ceremonie is ligt te begrijpen : want, wordt het Kruisbeeld met een voorhang bekleed, wegens de vernederingen, den Heer aangedaan, dan mogt die voorhang wel voor een oogenblik worden weggenomen bij die roemrijke, maar kortstondige huldiging, die den Verlosser op dezen dag te beurte viel. In Engeland en Xormandiö bestond een ander gebruik, dat nog levendiger aan die groote gebeurtenis herinnerde. De Heer Jesus, namelijk, werd aldaar Zelf in het Allerheiligste Sakrament, bij de Processie rond gedragen, ter vernedering van de ketters, die de dwaalleer van Berengarius aankleefden, en ter verheffing van dit hoog-heilig Geheim, dat door genoemden ketter, voor de eerste maal, sedert de stichting van Jesus' Kerk op aarde, openlijk geloochend was.
Wanneer de Processie haren togt heeft volbragt, en op het punt staat, om de Kerk wederom binnen te trekken, vindt zij de deur van het Heiligdom gesloten. Zij staat dus stil, maar de triomfzangen duren voort. Binnen de kerk heft de taedere stem der koorknapen den Lofzang aan ; gloria, lans et honor tïbi sit enz., dien Theodulphus, Bisschop van Orleans, vervaardigde , toen hij, tengevolge van valsche beschuldigingen, door Karei den Goede, in de gevangenis geworpen was. Het koor, dat buiten de kerkdeur staat, herhaalt het gloria, laus
163
PALMZONDAG. ] 63
et honor, na iedere strophe, welke de koorknapen zingen. De kinderstemmen, die in de Kerk Jesus als Koning en Verlosser prijzen, verbeelden de Engelen, die, in liet heiligdom des Hemels, de intrede des Heilands in zijn eeuwig Koningrijk bezingen, terwijl het koor, dat buiten de kerk den kinderzang herhaalt, het menschdom verbeeldt, dat, nog verwijderd van de woning der gelukzaligen, slechts de intrede viert van Davids Zoon in het aardsch Jerusalem. Is deze lofzang geëindigd, dan verheft de dienstdoende Priester zijne stem en zingt , tot driemaal toe, terwijl hij telkens een toon hooger aanslaat : ontgrendelt vice deuren, o Vorsten, en gij, eeuwige poorten, opent ii, opdat de Koning der Heerlijkheid hinnentrede !
JFie rs 'He Koning der Heerlijkheid? vragen, al zingend, telkens de koorknapen, die zich nog alleen bevinden in de kerk. Het is de Heer, sterk en mag tig, zoo antwoordt, twee keeren, de Priester, de Heer, magtig in den strijd. Ten derden male, antwoordt hij : de Heer der heerkrachten, dat is die Koning der Heerlijkheid. Dan klopt de Subdiaken , met het kruis, hetwelk hij in zijne hand voert, op de kerkdeur; deze wordt alsdan geopend, en de Processie trekt den tempel binnen, terwijl zij Hem looft, in hare gezangen, die alléén de Opstanding en het Leren is.
Door deze beteekenisvolle plegtigheid, wordt ons de intrede voorgesteld van den Godlijken Verlosser, in dat ander Jerusalem, waarvan de Joodsche stad slechts het zinnebeeld was. Dat ander Jerusalem is de Piemel, dien Jesus ons geopend heeft door zijn bloed. De eerste mensch had, door zijn val, ons de deuren van het hemelsch Jerusalem gesloten; maar Jesus, de Koning der Heerlijkheid, heeft ons, door de kracht van het Kruis, die deuren weer geopend. Zóó brengt de Kerk onze gedachten al hooger en hooger : in het begin herinnerde zij ons aan eene zeer gewigtige gebeurtenis, die, vóór achttien eeuwen, op dezen dag plaats had, en bij het eindigen der Processie,
PALMZONDAG.
voert zij onzen geest op tot het glorievolle geheim van 's Hee-ren Hemelvaart, waardoor de zending van Gods Zoon op aarde, in den TIemel, haar einde neemt. Maar de dagen, waarop deze dnbbel-zegevierende intrede des Heeren wordt herdacht, zijn ver van elkander verwijderd, en de tijd, die tusschen het een en het ander feest inligt, is niet altijd een tijd van vreugd. Dagen van droefheid en smart moeten dit tweede feest nog voorafgaan, en daarom laat ook heden de Kerk, naeenoogen-blik hare droefheid te hebben laten varen, hare tranen wederom vloeijen en hare zuchten hooren, op nieuw. Diepe droefheid kenmerkt de H. Mis en de andere 11. Diensten van dezen •dag. Voor de eerste maal wordt heden het verhaal des lijdens van den Heer in zijn geheelen omvang, voorgelezen of gezongen, en, zeker, is er niets méér geschikt, om aller harten tot treurigheid, te stemmen. Sedert vijf of zes eeuwen wordt dit Evangelie op eene bijzondere, ik zou bijna zeggen, op eeue dramatische wijze voorgedragen. De Mis-Diaken zingt alléén het laatste gedeelte er van; het lijdensverhaal wordt door drie andere diakens gezongen, zonderdat een hunner het Evangelieboek bewierookt, of de koorknapen met brandende kaarsen naast hen staan. Op oen ernstigen toon zingt een der Diakens het verhaal van den Evangelist; de tweede zingt, op zachten en lagen toon, de woorden van Hem, die van zich-zelven getuigt, dat hij zachtmoedig en ootmoediy van harte is; de derde, eindelijk, heft een hoogen toon aan, die tot in het binnenste der ziele dringt, wanneer hij de moordkreten der Joden herhaalt, of de godslasteringen, welke zij tegen den Gekruiste uitbraakten. Tijdens het zingen van de Passie, houden allen hunne palmtakken in de hand, om door dit teeken Hem voor hunnen God en Koning te erkennen. Hem, die door het Jodendom verworpen en ter dood veroordeeld werd.
Ziedaar de plegtigheden, en tevens de verheven beteekenis ■;ïler ceremoniën van dezen dag, die algemeen Palmzondag,
PALMZONDAG.
doch, op enkele plaatsen, ook Hosanna-zondag genoemd wordt. De Fransclien lieeten hem ook wel: de Zondag van het lloei-jende Paschen, omdat het groote Paaschfeest, dat na verloop van eene week zal opdagen, nu reeds in bloei staat, en men van dezen dag af aan zijnen paaschpligt al kan voldoen. Aan deze Iransche uitdrukking, die mede in Spanje gebruiklijk is, heeft Florida, dat op dezen dag, in 1513, door de Spanjaarden werd ontdekt, zijn naam te danken. Ook werd deze dag soms Capitilavinm geheeten, wegens de hoofdwassching der kinderen, die met Goeden Zaturdag moesten worden gedoopt. Om een soortgelijke reden, wegens de laatste voorbereiding, namelijk, der Catechumenen vóór hun TL Doopsel, werd deze dag ook wel Pascha competentium genoemd.
LOFZANG Vexil la Regis prodeunt.
Ontrol des Konings Zegevaan, De kruisbanier, het levensteeken,
Dat hel en dood te niet deed gaan. En licht in 't duister door deed breken.
Dc wonde in des Verlossers zij,
Die bloed met water heeft doen vloeijen,
as balsemdruplend ook voor mij. Om de erfsmet uit de ziel te roeijen.
Nu, David, is uw woord vervuld. Tot troost der Volken, die het zagen : God heeft, in 't aardsche kleed gehuld, Op ^t hout zijn Rijkstroon neergeslagen.
105
166 PALMZONDAG.
ó Kruisboom, scliittrend-schoon van gloor, Met Koningspurper opgeluisterd,
Hoe blinkt uw smaadheid heerlijk door,
Hoe hebt ge alle aardsehe praal verduisterd!
Op u heeft 's Heeren last gedrukt.
Om onze borst er van te ontheffen.
Aan ii is 't zegeloof geplukt.
En stierf de schuld, die ons moest treffen.
Kom, bij 't herinren van Gods lijden.
Ons met Geloof en Hoop te sta.
Opdat we in 't hart de Liefde u wijden.
Schenk, Bron van heil. Drievuldigheid,
Hat ons, die lof en eere TJ geven.
Het Kruis de zege op aard bereid',
En we in zijn schaduw eeuwig leven.
Overweeg, o Christen, de intrede van Jesus in Jerusalem, en zie hoe vaak hetgeen daar voorviel, zich hernieuwt, wanneer Jesus, door het allerheiligste Siikrameut, het hart der geloo-vigen binnentreedt. Die godlijke Heiland komt tot oas. in de H. Communie, als een allerzaehtmoedigste Koning. Met hoeveel bewijzen van eerbied, roet hoeveel teek«nen van godsvrucht wordt Hij niet ontvangen? Wat is men niet geregtigd, cm van al deze liefde- en eerbewijzen te verwachten? Welke zedeher-vorming, welke teedere godsvrucht, welke regelmatigheid in handel en wandel? Maar, helaas! ook bij de Christenet ziet men sonis hetzelfde eebenren, dat in deze week, bg de Judeu plaats had. Jesus Christus wordt als Messias ontvangen, en terstond wederom vergeten of miskend. Zes dagen na zijn p'egtigen intogt in Jerusalem, werd de godlijke Heiland er met onge-
GOEDE DONDERDAG.
hoorden smaad bejegend, en met barbaarsche wreedheid verguisd. De Christen wacht soms niet eens zoo lang, om Hem te be-leedigen, die hij in de Paaschcomniunie ontvangen heeft. men lang verwijderd van die wereldsche bijeenkomsten, waór men zich zoo zeer schaamt over zijn geloof, van die schuldige vermaken, van die heidensche tooneelen, waar de duivel zich zoo ruim schadeloos stelt voor het verlies, wat hij door eene kortstondige godsvrucht had ondergaan? Hoevelen hebben daar, door hunue boc.e werken, den moordkreet der Joden niet herhaald tegen Hem, die zich voor weinige dagen aan iien had gegeven, om de spijs en de drank huoner zielen te zijn? Hoe weinigen zijn er. die op deu goeden weg volharden! Moge ons geweten ons de getuigenis geven, dat wg tot het getal dier ondankbaren niet behooren I
O myu God! zou liet mogelijk zyn, dat ik, na de ernstige overweging der Jaodsehe ondankbaarheid , mjj ooit nog aan diezelfde ondankbaajheid zou echuldig maken? Laat dit niet toe, o mijn God! en doe mij duizendmaal liever het leven verliezen, dan uwe liefde en uwe genade te verbeuren! Nooit, o mjju God, wil ik U meer verlaten : ik wil altijd aan U gehecht bleven, het koste wat het wil! Nu en immer, zal ik, met een hart vol liefde, Lf, mijn Verlosser toeroepen : Hosanna, den Zoon van David, gezegend zij Hij, die daar komt in den Naam des Heeren : Hosanna in hel allerhoogste !
Zijn wij niet in het midden der groote lijdensweek gekomen ? Zijn wij heden niet op den vooravond van Jesns' smartvollen dood ? Is het niet heden de dag, waarop de Koning der eenwen, wiens Rijk geen einde zal hebben, door een zijner Apostelen verraden werd ? Is het niet de dag, waarop de godlijke Heiland, in angst en benaauwdheid, bloedig zweet in den
167
GOEDE DONDERDAG.
olijfhof stortte, en gevangen voor de regtbank van Annas en Caïphas werd gesleurd ?
Maar, hoe komt het dan, dat de paarsche voorhang van het kruis afgenomen en door een hagelwitte doek vervangen is? Vanwaar dan die witte kaarsen op het altaar? Vanwaar die luister in het heiligdom ? quot;Waarom dan luiden zoo feestlijk alle klokken van den toren, en paren zij hare krachtige stemmen met de welluidende toonen van liet orgel-accoord ? Waarom heeft, op een dag van zulke droevige herinnering, de Bedienaar des heiligdoms het treurkleed afgelegd en verschijnt hij in feestgewaad? Waarom aarzelt hij niet, het zoolang uit de kerkdienst verbannen lied der Engelen, met de volle borst aan te heffen ? Waarom, inéén woord, al die vreugdeteekenen op een dag, die treuriger dan alle andere dagen in de kerk moest worden herdacht ?
Ja, het is op den avond van dezen dag, dat het bitter lijden des Heeren een aanvang nam, en daarom treurt de Kerk in hare getijden; maar het is ook op dezen-z elfden avond, dat de Heere Jesus het offer der Nieuwe Wet en liet Priesterschap des Nieuwen Verbonds instelde. Op dezen avond schonk de godlijke Bruidegom aan zijne geliefde Bruid den kostbaarsten aller schatten, liet hoogheilige Sakramen t, dat de hartader is van het leven der Kerk, het voorwerp van al hare feestvieringen, hare kroon, haar sieraad en haar roem ! En daarom is er op dezen da(j der geheimen, gelijk hij in het Oosten wordt genoemd, vreugde naast droefheid geplaatst. Daarom was deze dag, van de Aposteltijden af, een groote en pleg-tige dag in Gods heilige Kerk! Op dezen dag werd zelfs, in vroegere tijden, de strengheid van de vaste getemperd, en vandaar, zoowel als naar den witte voorhang, die heden het kruis bedekt, werd hij Witte Donderdag genoemd. Na deze mede-deeling, moet het ons dan ook niet verwonderen, dat het hoogaltaar heden feestlijk is getooid. Daar, immers, rust onophou-
168
GOEDE DONDERDAG.
delijk de kostbare schat, die ons op dezen dag werd geschonken; daar rust bij dag en bij nacht, onder broodsgedaante, verscholen, Jesus' Ligchaam en Bloed, daar wordt telken dage het onbloedig Offer der Nieuwe Wet aan den eeuwigen Vader opgedragen. En wanneer dus zou dat altaar eerder in volle pracht verschijnen, dan op dezen dag ?
Maar wij willen de daaraan verbonden plegtigheden niet vooruit loopen. AYij moeten, integendeel, wegens haar getal en liooge beteekenis, ze van elkander scheiden, en achter-volgens afzonderlijk nagaan.
DE DONKERE METTEN.
In de laatste drie dagen der Goede AVeek vervroegt de Kerk het uur der nachtgetijden, opdat de geloovigen ze gemakkelijker zouden kunnen bijwonen. In deze heilige diensten is alles treurig en somber : zij malen ons met de levendigste kleuren de droefheid, waarin de Kerk gedompeld is, en zouden den godvruchtige, die ze bijwoont, bijna doen gelooven, dat hij bij eene begrafenis tegenwoordig was. De getijden worden, op deze dagen, zonder hoofdman of herder gezongen, opdat wij, den godlijken Verlosser in zijne verlatenheid betrachtende, de voorzegging van den Profeet zouden herdenken : ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid wor-den. Het gewone voorgebed, en evenzoo de dubbele bede ; lieer, ojien mijne lippen, om uwen lof te zingen; Heer, kom mij te hulp; Heer, haast U, om mij te helpen, worden achterwege gelaten; zelfs het Eere zij den Vader en den Zoon en den H Geest, dit eeuwige loflied, der Allerheiligste Drieëenheid ter eere, dat, op alle andere tijden, onophoudelijk weerklinkt in de gebeden der Kerk, wordt in deze dagen geen enkele keer meer gehoord. De zang der psalmen is zoo somber, alsof hij met tranen en zuchten ware doormengd, en, nog treuriger
169
GOEDE DONDERDAG.
dan de psalmen weerklinken, in de eerste nachtwake, de treurige klaagliederen van den allertrenrigsten der Profeten. Jerusalem was ontrouw geworden aan zijnen Meester, en had zijn knie voor valsche goden gebogen. De gramschap des Heeren was door die euveldaad gewekt, en zijne straffende hand viel loodzwaar op het zondige Israël neer. Jerusalem werd verwoest, het heilige der heiligen werd onteerd, en, als een kudde vee, werd het uitverkoren volk gevangen en in ballingschap naar Babvlon vervoerd. Met onnavolgbare woorden klaagt Je-remias in zijne liederen over liet bittere lot van zijn volk, en schildert met vurige trekken de schrikbarende straffen af, die op liet ongeloovig Jerusalem zijn neergestort. Die straffen, echter, die verwoesting, die gevangenis, die ballingschap, waren slechts de fignur der kastijding, die het joodsche volk, voor eene nog grootere misdaad, te wachten stond, en niet zestig jaren, maar tot het einde der eeuwen duren moest.
Die ijzingwekkende vloek, waaraan de komst van Elias, vóór het wereldgerigt, slechts een einde zal maken, rust alreeds sedert achttien eeuwen op liet joodsche volk, omdat het zijn Messias verworpen, en zijne handen door een Godsmoord bezoedeld heeft. Wanneer nu het jaar, in zijnen loop, de dagen terugbrengt, waarop deze misdaad der misdaden werd begaan, dan stemt de Kerk, met liet oog op de bittere straf, welke Israël verduurt, de klaagliederen van Jeremias aan : zij zingt ze o]) eene droevige wijze, die van de oude joodsche tijden herkomstig is, en spoort, bij het eindigen van ieder lied, het verblinde jodendom tot bekeering aan, terwijl zij het deze hartroerende woorden toevoegt : Jeruzalem, Jeruzalem, keer toch terug tot uwen Heer en uwen God! Deze woorden echter zijn niet alleen tot de Joden gerigt, maar ook tot ons. Ons geest-lijk Jerusalem, onze arme ziel, is misschien ook op dit oogen-blik nog in een betreurenswaardigen staat; zij ligt misschien nog in de banden der zonde gekluisterd, en dan is zij ook ver-
170
GOEDE DONDERDAG. 171
woest en onteerd, want schrikbarend is de verwoesting, welke de zonde in liet hart aanrigt, en ontzettend is de gruwel, welke zij brengt in liet heiligdom der ziel. Ook tot u, zondaar, roept in deze dagen de klagende stem der Kerk : Jerusalem, Jerusalem, arme en ellendige zondaar, bekeer u dan toch, eindelijk, tot meen Heer en uwen God. — ]Ya ieder uur der Getijden , wordt de psalm Miserere, die zoozeer geschikt is om ware gevoelens van berouw in ons op te wekken, gebeden, en ter verlevendiging van onze hoop en van ons betrouwen op vergeving , wordt telkens na liet Miserere, een gebed uitgesproken, dat ons aan den kruisdood des Heeren herinnert, als aan de bron van alle verdiensten, aan de oorzaak onzer hoop.
Men noemt de nachtdienst der laatste drie dagen van de Goede Weck gewoonlijk de donkere Metten. Zij dragen dezen naam niet alleen daarom, dewijl deze dienst laat in den namiddag begint en eerst na zonne-ondergang eindigt, maar ook nog wegens eene zinrijke en treffende plegtigheid, die in de dienst dezer drie dagen alleen voorkomt. Er wordt, namelijk, digt bij het altaar een groote driehoekige kandelaar geplaatst, waarop vijftien gele waskaarsen gezet en ontstoken worden. Ka iederen psalm of eiken lofzang, wordt eene dezer kaarsen gedoofd, met uitzondering evenwel van de kaars, die op de spits van den driehoek staat. Onder den lofzang Benedict us, op het einde der Laudes, worden, na gelijke tus-schenpozing, ook de zes kaarsen, die op het altaar branden, gebluscht. Wanneer de Autiphoon na den Benedïctus gezongen wordt, neemt de Ceremoniemeester de eenige nog brandende kaars van den driehoek af, houdt haar op het altaar, terwijl gezegde Antiplioon gezongen wordt, en verbergt ze dan, zonder ze uit te dooven, achter het altaar. Zoodra de psalm Miserere en het gebed ; r esp ice, /pias u mus geëindigd zijn, kloppen de zangers, met hunne koorboeken, op de banken, totdat de eenige nog ontstoken kaars, van achter het altaar.
GOEDE DONDERDAG.
wederom te voorscliijn komt, en den aaiwezeuden verkondigt dat de donkere Metten van dien dag geëindigd zijn.
Laat ons een woord van verklaring bij de zoo even vermelde kerkgebruiken voegen. Wij beleven, in deze week, de dagen, waarop de glorie van den Zone Gods, door zijn smaadvol lijden, in zekeren zin, verduisterd werd. Hij, die voor weinige dagen met zooveel geestdrift door het gelieele volk werd inge-liaald, wordt nu van allen, zelfs van zijne leerlingen, verlaten. Petrus, ja, Petrus-zelfs, verloochent hem op de stem
eener vrouw, eener onbeduidende dienstmaagd. Die geduriar ' lt;-0 0
grooter wordende verlatenheid van den lijdenden Jesus wordt ons levendig verbeeld door het achtereenvolgend uitdooven dei-kaarsen. De op den driehoek geplaatste verbeelden de leerlingen; de kaarsen op het altaar verbeelden Petrus en de andere Apostelen en lievelingen des Heeren. De kaars, die boven op den driehoek staat, is het zinnebeeld des Verlossers, het licht der wereld, dat, hoe ook miskend, echter wel verre van uitgedoofd te worden, op nieuw uit het graf te voorschijn treden en alle volken en landen verlichten zal. Om deze reden wordt die kaars niet uitgedoofd, maar een oogenblik op het altaar geplaatst en dan verborgen, ten einde eerst aan Jesus' kruisdood en dan aan zijne begrafenis te herinneren. Op het oogenblik, dat Jesus stierf, ontstelde geheel de natuur over haren Scheppers dood; winden loeiden, donders kraakten, rotsen scheurden, het licht der zon verdween, de dood-zelf werd met schrik en angst bevangen; de duistere graven scheurden en vele dooden kwamen uit den schoot der aarde wederom te voorschijn. Ziedaar het feit, waaraan het kloppen op de banken te midden der duisternis ons herinnert. Maar de verwinnaar des doods moet niet voor altijd in het donker graf blijven rusten: na drie dagen zal hij verrijzen en, met eeuwige glorie bekroond, glansrijk te voorschijn treden. Hierop wijst ons het terugbrengen der nog altijd brandende kaars, die, te midden der diepste
GOJiUE DONDERDAG.
stilte, waarin ieder op dat oogenblik den godlijken Verlosser aanbidt, uit de duisternis te voorscliijn treedt en liare verheven plaats wederom inneemt.
Hoe menigmaal hebben wij deze plegtigheden bijgewoond, en toch hoe weinig indruk hebben zij op ons gemaakt, omdat wij in den geesr, der Kerk niet genoeg indrongen, en misschien de beteekenis niet eens kenden van hetgeen ons op zoo aan-schouwlijke wijze levendig werd voorgesteld?
DK VERZOENING 01' VRIJSPAAK DER OPENBARE BOETELINGEN.
Eertijds werden op Goeden Donderdag drie H. Missen gezongen. Vóór de eerste dezer drie H. Diensten, liad de verzoening der openbare boetelingen plaats. Reeds vroeg in den morgen, stonden zij, in slordige kleederen, barvoets, met lange haren en een sinds Aschwoensdag ongeschoren baard, aan de deur der kerk, wier drempel zij niet durfden overschrijden.
Wanneer de Hooge Priester in het Heiligdom verscheen en voor het altaar nederknielde, om de zeven boetpsalmen met de Litanie van alle Heiligen te bidden, dan wierpen zich ook de boetelingen, in het voorportaal der kerk, op hunne knieën neder. Onder de Litanie van alle Heiligen, vaardigde de Bisschop, tot driemaal toe, gezanten naar de openbare boetelingen af, om die zondaars hoop en troostvolle woorden toe te spreken. Eerst kwamen twee Subdiakenen, die den boetelingen zeiden : „ Ik leef, zegt de Heer, ik wil den Jood des zondaars niet, maar dat hij zich hekeere, en leve. quot; Een tweedemaal, zeiden hun twee andere Subdiakenen : de Heer zegt; ;/ Boet boetvaardigheid, want het rijk der hemelen komt nader.quot; Ten derden male, werd hun een diaken gezonden, die hun toesprak en zeide : „ Heft uwe hoofden op, want uwe verlossing is nabij.quot; Hadden deze boden van hoop en troost hunne zending vervuld, dan stond de Bisschop op, en zette zich in
ITS
GOEDE DONDERDAG.
174
liet midden der kerk, met het, gezigt naar de boetelingen gekeerd, op een zetel neder. Daar kwam de Aartsdiaken bij den Bisschop en smeekte hem, met hartroerende woorden, dat hij zich mogt gewaardigen, zijne boetende kinderen in barmhartigheid op te nemen, en met de Kerk te verzoenen. Wij zeggen, met de Kerk, dewijl deze boetelingen reeds vroeger, in het Sakrament van boetvaardigheid, de vergiffenis hunner zonden en de kwijtschelding der eeuwige straffen hadden ontvangen, en in zooverre reeds met God waren verzoend. Na het verzoek van den Aartsdiaken, sprak de Bisschop tot de nog altijd neergeknielde, boetelingen over Gods oneindige barmhartigheid; hij wees hun den weg aan, dien zij voortaanmoesten bewandelen, en zeide hun, ten slotte : Komt, mijne hinderen, en hoort naar mij, ik zal u de vreeze des Ileeren leer en. Dan stonden de boetelingen op, en de Aartsdiaken rigtte voor hen de volgende bede tot den Bisschop : gelief in deze boetende zondaars te herstellen, ivat de duivel, door zijne kwade ingevingen , in hen heeft bedorven en vernield. — Zijn zij dan nu waardig, vroeg de Bisschop, om aan de genade der verzoening deelachtig te worden? Ja, antwoordde terstond de Aartsdiaken, ja, ik weet en getuig, dat zij die waardig zijn. Door deze getuigenis gerust gesteld, nam de Bisschop een der boetelingen bij de hand, en deze hielden op dezelfde wijze de een zich aan den ander vast, en zoo trokken zij allen, door den Bisschop geleid, de kerk binnen, en naderden tot bij den zetel, vanwaar de Hooge Priester hun het eerst toegesproken had. Inmmiddels zong het koor : „ Voorwaar, ik zeg het u, Gods Engelen verheugen zich, wanneer ook maar één zondaar boetvaardigheid doet.quot; „ Verheug u, mijn zoon, ivant uw broeder was verloren, maar hij is teruggevonden; hij was gestorven, maar hij is verrezen ! quot; Op zijne beurt, verhief de Bisschop zijne stem en zong, op den toon der prefatie, een allertreffendst gebed, waarin hij Gods goedheid over deze
GOEDE DONDERDAG. ] 75
zondaren afriep, en den Heer herinnerde aan zijne vroegere barmhartigheid. ATa dit gebed, knielden al de aanwezigen en baden de drie psalmen, welke met liet woord Miserere beginnen. Dan stond de Bissshop alleen op, stortte verschillende gebeden voor die rouwmoedige zondaars, strekte zijne handen over hen uit, en verzoende hen, eindelijk, onder deze indrukwekkende woorden : Dat de Heere Jesus, die zich gewaar-digd heeft, zich voor ons aan zijne vijanden over te leveren; die voor ons zijn kostbaar bloed heeft gestort, en daardoor al de zonden der wereld heeft uitgewischt; die aan zijne leerlingen heeft gezegd: alles, wat gij hinden zult op aarde, zal gebonden zijn in den Hemel, en alles, wat gij op aarde zult ontbinden, zal ontbonden zijn in den Hemel; dat die Heere Jesus Christus, die mij, hoe omvaar dig dan ook, onder het getal dernenen heeft opgenomen, wien Hij deze magt heeft verleend, zich ook gewaardige, u, door mijne bediening, op de voorspraak van Maria, Gods Moeder, van den Aartsengel Michael, van den II. Apostel Petrus en van alle Heiligen, door de verdiensten van zijn bloed, hetwelk hij ter vergiffenis der zonden heeft vergoten, te ontslaan van alles, wat gij, door gedachten, woorden of werken hebt misdreven. Dat Hij de banden uwer zonden breke, en u tot het eeuwige leven voere !
Na deze vrijspraak, besproeide de Bisschop de boetelingen met gewijd water, bewierookte hen, en zond hen weg met deze woorden : Staat op, gij, die slaapt! staat op van onder de dooden, Christus zal voortaan uw licht zijn! Vol vreugde, rigtten zich dan de boetelingen op, en ijlden naar hunne woning, om de boetepij af te leggen, en met een zedig en passend gewaad in de kerk terug te keeren, teneinde, aldaar, met de andere geloovigen, aan de tafel des Heeren , het brood des levens te ontvangen.
Deze vrijspraak, die, even als de openbare boetpleging.
GOEDE DONDBUDAG.
alreeds sedert acht eeuwen niet meer gebruiklijk is, heeft aanleiding gegeven tot eene buitengewone plegtigheid, die heden te Rome plaats heeft en de Pauslijke Zegen wordt genoemd. Op Goeden Donderdag, verschijnt de Opperpriester, na de H. Mis, met eene koorkap bekleed, en de driekroon op het hoofd, in de loggia, die zich boven de hoofddeur van Sint Pieter, de Vatikaansche Bazilica, bevindt. Eene ontelbare schare, uit alle streken der wereld, is op het St. Pieters plein vergaderd, en verbeidt, met ongeduld, het oogenblik, waarop de Stedehouder van Jesus Christus hun zijnen zegen, en met dien zegen de kwijtschelding zal schenken der tijdelijke straffen, welke zij, wegens hunne, schoon reeds vergeven zonden, nog moeten voldoen. Aan de voeten van den Paus neergeknield, bidt een der Prelaten, in naam van al de aanwezigen, het Con-Jiteor. Daarna smeekt de Opperpriester Gods barmhartigheid af, roept de voorspraak der H. H. Apostelen Petrus en Paulus in, heft zijne handen ten hemel, alsof hij uit de schatten der eeuwige barmhartigheid kwijtschelding en vergeving wilde putten , en, terwijl allen nederknielen, en aller hoofden zich buigen, gelijk korenhalmen, waar, op den akker, een zachte wind meê speelt, schenkt hij aan die tallooze menigte, in den Naam der heilige Drieëenheid, zijnen pauslijken zegen. Die zegen, waaraan een volle aflaat is verbonden, wordt, ofschoon men deze uitdrukking niet in den letterlijken zin moet opvatten, vrhi et orbi, dat is, de zegen voor Home en voor de wereld genoemd, en werd eerst alléén op Goeden Donderdag gegeven; thans echter gebeurt zulks eveneens op Paaschdag, op 'sHeeren Hemelvaart, en op den dag der teu Hemel opneming van Maria, de H. Moeder Gods.
DE WIJDING DER HEILIGE OLIËN.
Onder de tweede Mis, die eertijds op dezen dag gezongen werd, had de wijding der H. Oliën plaats. Thans geschiedt
176
GOEDE DONDERDAG. 177
deze onder de eenige Mis, die lieden, ter herinnering aan liet laatste Avondmaal opgedragen wordt. Aangezien deze wijding door een Bisschop moet geschieden, wordt die plegtigheid alleen in de Kathedrale kerken verrigt. Drie verschillende Oliën worden op dezen dag gewijd. De eerste is de Olie voor de Zieleen. Deze is de stof van het Sakrament des laaf sten Oliesels, dat den Christen, in zijnen laatsten strijd, tot heul van lig-chaam en ziel wordt toegediend. De tweede H. Olie is het Chrisma, hetgeen een mengsel van olijfolie en van balsem is. In dezen heiligen Olie wordt liet Sakrament des Vormsels toegediend. Het H. Chrisma wordt buitendien nosf o-ebeziard.
• o o o y
om onze hoofden bij het ontvangen des Doopsels te zalven, ten teeken, dat de Christen door dit Sakrament aan het geestlijk Koningschap van Christus Je.sus deelachtig wordt. Ook dient het H. Chrisma bij de wijding der Bisschoppen, wier hoofd en handen met dezen H. Olie worden gezalfd; eindelijk, wordt het ook nog gebezigd bij het inzegenen der klokken en het wijden der kerken, der doopvont, der kelken en der altaren. De derde H. Olie wordt de Olie der Catechumenen, genoemd. Deze is wel niet de stof van het een of ander Sakrament, maar de instelling er van is, desniettemin, van de Apostelen herkomstig. De Olie der Cathechumenen wordt bij de plegtigheden van het H. Doopsel, bij de krooning van Vorsten en van Vorstinnen, en voor de zalving der handen bij de Priesterwijding gebruikt.
Hoe groot het wijdingswerk der heilige Oliën in de oogen der Kerk is, blijkt uit de veelvuldige ceremoniën, die daarbij voorkomen. Twaalf Priesters, als getuigen en medewerkers optredende, zeven Diakens en even zooveel Subdiakenen, allen met de heilige gewaden hunner orden bekleed, zijn bij deze plegtigheid tegenwoordig. Wanneer de H. Mis tot aan het Fater noster genaderd is, treedt de Bisschop van het altaar af, en zet zich voir de tafel neder, waarop de H. Oliën moeten
12
GOEDE DONDERDAG.
178
gezegend worden. Hij begint met de wijding van den Olie voor de zieken, die door 'een Subdiaken opjde tafel wordt geplaatst. De wijding van dezen H. Olie is zeer eenvoudig. Zij bepaalt zich bij een exorcismus- en een wijdingsgebed, waarin klaar en duidelijk is uitgedrukt, welke bovennatuurlijke kracht, door 's Bisschops zegen, aanVleze stoflijke zaak gegeven wordt. Een Subdiaken draagt dezen H. Olie eerbiedig weg, en de Bisschop zet het H. Misoffer voort. Na de H. Communie neemt de Bisschop wederom bij de reeds bovenvermelde tafel plaats. Intusschen begeven zich de Priesters, Diakens en Subdiakens naar de plek, waar zich de twee andere met olijfolie gevulde kruiken bevinden. Een der Subdiakens houdt den balsem in zijne hand, en twee Diakens dragen ieder eene met olijfolie gevulde kruik, en zoo naderen zij den Bisschop, terwijl de zangers het schoone loflied : 0 Redempfor aanheffen en het tot na de woorden : Consecrare tu dignare enz. voortzetten. Nn begint de wijding van het H. Chrisma. Vooreerst spreekt de Bisschop zijnen zegen uit over den balsem, welken hij zeer dichterlijk noemt : een welriekende traan, die uit de schors van een gelukkigen tak is gevloeid, om een priesterlijk reukwerk te worden. Daarna ademt hij driemaal kruisgewijze over den olie, en de twaalf aanwezige Priesters doen, ieder op zijne beurt , hetzelfde. Dit ademen verbeeldt de kracht des H. Grees-tes, die aan dezen Olie zal worden medegedeeld. En wie zal het ontkennen, dat dit beeld zeer juist gekozen is, daar wij in de H. Boeken lezen, dat de Geest des Heeren blaast, waar hij wil, en eens, onder een hevigen wind, op de Apostelen nederdaalde. Verder spreekt de Hooge Priester, in eene overheerlijke Prefatie, den wijdingszegen over dezen Olie uit, en ten slotte mengt hij den gewijden balsem met den gewijden olie zaam. Dan staat de Bisschop op, en om eene plegtige hulde te brengen aan den H. Geest, die, door middel van dit stoflijk wezen, zijne heerlijkste gaven in de harten der geloovigen zal
GOEDE DONDERDAG.
uitstorten, groet hij driemaal dezen H. Olie, met de woorden: ik groet n, heilig Chrisma, en eerbiedig drukt hij zijne lippen op de kruik, die dit geheiligd vocht omsluit. De twaalf aanwezige Priesters herhalen, ieder op zijne beurt, dezen drie-dubbelen groet, geven hetzelfde eerbewijs aan het heilig Chrisma, en de chrisma-wijding is voltrokken.
Genoegzaam op dezelfde wijze, zonder bijvoeging echter van balsem, geschiedt de wijding van den Olie voor de Catechumenen. Ook aan dezen brengt de Bisschop, na de wijding er van, een driedubbelen groet, die door het twaaltal Priesters herhaald en in deze woorden geuit wordt : ik groet u, heilige Olie! Twee Diakenen dragen de gewijde Oliën op hun vorige plaats terug, terwijl de geestlijkheid, die hen vergezelt, het laatste gedeelte van den lofzang : O Redemptor feestlijk zingt, en de Bisschop naar het altaar terugkeert, om de H. Mis te voltrekken.
Zoo eindigt de tweede plegtigheid van dezen dag.
DE H. JUS OP GOEDEN DONDERDAG, EN HET H. GilAF.
De Kerk viert en herdenkt heden, op eene bijzondeue wijs, des Heeren laatste Avondmaal, waarin het aanbidlijk Sakra-ment des Altaars, het reine offer der Nieuwe Wet, en het altijddurend Priesterdom van het Nieuwe Verbond werden ingesteld.
De eerste dag der ongedeesemde brooden, waarop de Joden, na zonne-ondergang, het Paaschlam moesten eten, was aangebroken. Jesus bevond zich nog in Bethanië, maar, vóór den avond, wilde Hij te Jerusalem zijn: zóó immers gebood het de Wet, en die Wet wilde Hij stiptelijk onderhouden, totdat Hij haar, door zijn bloedig offer op het Kruis, zou hebben afgeschaft. Hij zond dan twee zijner Apostelen vooruit, om het feestmaal, door de Wet bevolen, in gereedheid te brengen. Petrus en Joannes werden voor deze zending uitverkoren, en
179
GOEDE DONDERDAG.
niet zonder reden : want Petrus, die het eerst getuigenis van Jesus' Godheid had afgelegd, verbeeldt het Geloof, en Joannes, die straks op Jesus' borst zal rusten, is het zinnebeeld der Liefde. Niemand, zeker, kon beter dan zij belast worden met de voorbereiding van dat onvergetelijk Avondmaal, waarin het hoogheilig Geheim, dat zich door het Geloof aan de Liefde openbaart, het Geheim, dat meer dan ieder ander, een Geheim van Geloof en Liefde is, moest worden ingesteld. Gaat, zoo sprak de Heiland tot Petrus en Joannes, en, bij uwe intrede in de stad, zal u iemand tegenkomen, die eene kruik water draagt. Volgt hem in zijne woning, en zegt aan den heer des huizes : de Meester zegt: mijn tijd is nabij; ik kom bij n, met mijne discipelen, het Paaschlam eten. De Apostelen deden gelijk hun bevolen was. Zij ontmoetten den man; en de huisheer, een rijke Israëliet, die aan de godlijke Zending des Heeren geloofde, stelde eene groote en fraai-versierde plaats ter beschikking des Verlossers. Hij mogt wel fraai en rijk versierd zijn die zaal, waarin, voor de eerste maal, het offer dei-Nieuwe Wet zou worden opgedragen, waar de voorzegging van.Malachias zou worden vervuld, waar het Priesterschap van 't Nieuwe Verbond zou worden ingesteld, en waar, op Pinksterdag, de H. Geest, op eene wondervolle wijze, op de Apostelen moest nederdalen.
Toen Jesus, met de overige leerlingen, te Jerusalem kwam, vond Hij alles gereed, wat tot de viering van het Paaschfeest -werd vereischt: het lam, het ongedeesemd brood en de bittere groenten stonden op den disch. Gegord, en met den reisstaf in de hand, waren de Meester en de leerlingen om dezelfde tafel geschaard, en vervulden, voor de laatste maal, volgens de voorschriften der Wet, de Paaschplegtigheden van het Oude Verbond.
Ik heb vurig verlangd, zoo sprak de godlijke Verlosser zijne leerlingen toe, ditmaal het Paaschlam met u te eten. En van-
180
GOEDE DONDERDAG.
■waar dat vurig verlangen? Omdat de Heer, voordat Hij den Kruisdood zou sterven, en wel op dezen avond, liet kostbaarste onderpand zijner liefde, aan zijne beminde discipelen wilde schenken. Alle Apostelen, ook Judas, den verrader, waren-tegenwoordig. Hij, voor wiens oogen de diepste geheimen des harten niet verborgen zijn, kende des verraders lielsclie plannen, doch, desniettegenstaande, beval Hij hem niet, de feestzaal te verlaten, maar trachtte, integendeel, het hart van Judas te stemmen tot boetvaardigheid, eu zoo de deuren eter ontferming voor dien ontrouwen leerling te openen. Ten dien-einde , zeide Hij aan zijne leerlingen: In waarheid, ik zeg het 11, een uwer zal mij verraden. Hij, die met Mij zijn brood in dezen schotel doopt, dat is de verrader. Deze onverwachte openbaring zijner misdaad moest Judas diep treffen, en de bekende barmhartigheid des Zaligmakers moest hem tranen van leedwezen doen storten en om vergeving doen smeeken. Maar, harder dan de steenrotsen, die bij den dood des Verlossers scheurden, bleef Judas onbewogen. Hij durfde zelfs met de andere Apostelen vragen : hen ik het, Heer? Zacht antwoordde hem Jesus : gij hebt het gezegd; hetgeen zooveel wil zeggen als : ja, gij zjt het. Maar ook dit woord vermogt niets op des verraders ijskoud hart. Hij blijft te midden der Apostelen; hij wacht koelbloedig het uur des verraads af, en bezoedelt in-tusschen, door zijne tegenwoordigheid, het heiligste Geheim.
Inmiddels was het paaschlam gegeten. Nu zetten zich de-Meester e7i de leerlingen aan de tafel neder, om deel te nemen aan een tweede, dat is aan het gewone, avondmaal. Joannes zat aan de linkerhand des Heeren, en mogt, als de beminde leerling, aan Jesus' harte rusten, en daaruit de grootste schatten en de verhevenste geheimen der godlijke liefde putten. Bij dit maal heerschte een algemeene droefheid, want loodzwaar drukte op aller ziel het woord des Heeren : een moer zal mij verraden.
181
GOEDE DONDERDAG.
182
Tegen alle verwachting, volgde nog een derde, maar een oneindig meer verheven gastmaal op de eerste twee. De dag was aangebroken, waarop de Heiland de belofte zou vervullen, welke Hij eens, teu aanhoore eener groote schare, had gedaan : Het hrood, wat ik zal geven, is mijn vleesch voor het leven der ivereld... Die mijn Vleesch eet en mjn Bloed drinkt, bezit het eemvig leven. Het uur, waarop deze belofte zou verwezenlijkt worden, is nu geslagen, want Jesus is reeds aan zijne vijanden verkocht; zijn bloedig offer is dus begonnen, en niets verhindert Hem nu meer, om zijn Vleesch en zijn Bloed aan zijne geliefden tot zielespijs te geven. — Met verwondering zagen de Apostelen den Heere Jesus eensklaps van tafel opstaan. Als een geringe dienstknecht, omgordt zich de Heer der Heeren met een voorschoot; Hij giet water in een vat, en maakt zich gereed, de voeten der Apostelen te wasschen. Degocllijke Gastheer, die, op dit oogenblik, zijne geliefden tot een godlijk feestmaal noodigde, wilde hun, vooraf, dezen, bij de Oostersche volken gebruiklijken welkomsgroet geven, en hen tevens daardoor leeren, hoe zuiver de ziel moet zijn , die deel wil nemen aan het gastmaal van het Lam. „ Die ge-wasschen is, zeide Hij hun, behoeft zich nog maar alleen de voeten te zuiveren, om geheel rein te zijn; en gij, zoo voegde Hij er bij, gij zijt rein, maar gij zjt het niet allen.quot; O Judas , zullen dan alle vermaningen des Heeren vruchtloos voor u zijn ? Ach! ook dit woord laat den verrader ongevoelig! Jesus nadert tot Petrus, om de voeten van dezen Apostel te wasschen. Petrus wil die vernedering des Heeren aan zich eerst niet toelaten, maar, door het aanhouden en het bedreigden des Heeren bewogen, geeft hij eindelijk toe, en degodlijke Meester wascht de voeten van Petrus en daarna die der andere Apostelen, zelfs die van Judas, den verrader. Na die vernederende handeling, zet de Heiland zich weder naast Joannes aan den disch. Hij nam ongedeesemd hrood in zijne gezegende han-
GOEDE DONDERDAG.
den, hief zijne oogen ten Hemel, zegende het brood, hrak en gaf het aan zijne leerlingen, zeggende: neemt en eet, dit is mijn Ligchaam. De Apostelen ontvingen en aten die godlijke spijs, en nu was Jesus niet meer alleen met hen aan tafel gezeten, maar Hij woonde ook wezenlijk en waarachtig met zijn quot;Vleesch en Bloed, met zijne Godheid en zijne Mensehheid, in het binnenste van hun hart. Ook Judas at dit Brood des Levens en dronk het Bloed des Heeren, maar met dat Brood at die godlooze zijn oordeel en met dat Bloed bezegelde hij zijne verdoemenis. O mijn God, behoed ons, wij bidden en sineeken er U om, voor het schriklijk ongeluk, van ooit, gelijk Judas, onwaardig aan uwe tafel te komen nederknielen !
Jesus echter wilde niet alleen een hoogheilig en kostbaar Sakrament, maai ook een wezenlijk en waarachtig Otter instellen. Daartoe was het evenwel niet genoeg, dat hetzelfde Slagtoffer, dat op Golgotha zijn bloed ging vergieten, wezenlijk tegenwoordig werd gesteld, maar het was ook nog noodig, dat de slagting des Offers levendig werd herinnerd, voorgesteld en op eene geheimzinnige wijze hernieuwd. Te dien einde moest het Bloed des Heeren als gescheiden van zijn Ligchaam worden daargesteld. Jesus nam derhalve den kelk in zijne handen, veranderde den wijn in zijn godlijk Bloed, en gaf dit tot drank aan zijne geliefden, hun zeggende: drinkt allen hiervan, want dit is mijn Bloed can het Nieuwe Verhond, dat voor velen zal vergoten worden, ter vergiffenis der zonden. jNtu was het onbloedig otter der Nieuwe Wet voltrokken en voor de eerste maal aan den eeuwigen Vader opgedragen. Maar dit offer was niet voor dezen dag alléén bestemd : het moet duren door alle eeuwen heen, tot aan de voleinding der tijden. Daarom stelde de Heere Jesus met het Nieuwe offer, ook het Priesterschap in der Nieuwe Wet, terwijl Hij den Apostelen en hunnen opvolgers in het Priesterschap de magt verleende, om hetzelfde Offer op te dragen,hun zeggende: doet dit te mijner gedachtenis.
183
GOEDE DONDERDAG.
Is dan deze dag getuige geweest der instelling van het heiligste onder alle Sakramenten en tevens van de instelling van het Nieuwe Offer, gelijk ook van het Nieuwe Priesterschap, dan kan het ons wel niet verwonderen, dat de Kerk, de trouwe bewaarster van dezen driedubbelen en kostbaren schat, hare droefheid, althans voor een poos, doet zwijgen, om vreugdevol de blijde geheimen van dezen onvergetelijken oogenblik luisterrijk te herdenken.
Teneinde ons, op eene gevoelige wijze, voor te stellen de eenheid van het Offer, hetwelk de Opperpriester, Jesus Christus, op alle punten der aarde, door de bediening der Priesters, aan den eeuwigen Vader opdraagt, verbiedt de Kerk, op dezen dag, alle stille Missen. Slechts één plegtig Misoffer wordt heden opgedragen. Onder deze H. Mis, naderen de Priesters, met hunne witte koorkleederen en met de stola versierd, tot de H. Communie, en ontvangen, uit de hand van hunnen dienstdoenden medebroeder, des Heeren Ligehaam en Bloed.
Plegtig, blijde en vreugdevol begint de H. Dienst op dien dag. Het altaar is prachtig versierd; en, rijk uitgedost, alsof het Kerstmis of Paschen ware, verschijnt de Priester, met zijne dienaren in het heiligdom. Het orgel laat zijne wellui-dendste akkoorden hooren, en wanneer het Gloria in excel sis, dat, sedert Septuagesima, uit de kerkdienst was verbannen, feestlijk wordt aangeheven, voegen de klokjes der kerk, en de zware klokken van den toren, hunne schelle en statige stemmen bij die van het orgel, opdat èn in de kerk en daarbuiten, heinde en verre, het vreugdefeest worde gehoord. Maar zoodra de zang van het Gloria geëindigd is, hervalt de Kerk in de droefheid, die al de plegtigheden van deze week kenmerken. De klok en het orgel zwijgen en zullen geen geluid meer geven, voordat zij de Verrijzenis des Heeren mogen verkondigen. De klokken zijn op reis naar Rome, om Paasch-eijeren te halen, zegt het vrome kind, dat ook, in deze laatste
181
GOEDE DONDERDAG.
dagen, zijn deel in de algemeene versterving neemt; maar ernstiger gedachten bezielen den nadenkenden Christen. De sombere stilte, die alom heersclit, drukt loodzwaar op stad en land, en vervult alle harten met een gevoel van verlatenheid en van schrik. Zij zegt hun, dat Jesus gaat rusten, of alreeds dood is neergelegd in den schoot van het graf, en dat eene diepe stilte den doodslaap des Heeren moet eerbiedigen; zij herinnert hen aan de akelige stilte, die rondom Jesus, bij zijn lijden, heerschte, terwijl de Apostelen hunnen Meester hadden verlaten, en zich geen enkele stem te zijner gunste verhief.
Ook de H. Dienst wordt, van dezen oogenblik af, al treuriger. Na den Epistel, herinnert ons het koor aan Jesus' bitteren dood, terwi jl het zingt : Christus is voor ons gehoorzaam geicorden, tot den dood, ja, tot den dood van het kruis. quot;W egens de herinnering aan den kus des verraders, wordt heden in de Mis de Vredekus niet gegeven. Noch bij het driemaal heilig, noch bij de Consecratie, noch aan de Communie, hoort men de zilveren stem der schel, die de aandacht verlevendigt; ook zij zwijgt en wordt door het ruw geluid van een houten ratel vervangen. Dit gebruik herinnert aan de eerste tijden des Christendoms, toen het 't éénige teekeu was, waardoor de geloovigen ter kerke werden geroepen. Er is iets treffends in het bijbehouden van dit aloude gebruik, want daardoor schijnt ons de Kerk te zeggen : indien ik zoo getrouw ben, om een gebruik van zoo weinig belang in stand te houden, hoe groot moet dan mijne zorg niet zijn, om den schat der heilige waarheden, die mij toevertrouwd is, ongeschonden te bewaren? Vreest dus niets, mijne kinderen, ik zal het erfdeel uwer vaderen niet verspillen.
Nog eene andere buitengewone ceremonie doet zich in de Mis van dezen dag voor. In plaats van eene Hostie consacreert de Priester er twee; de eene nuttigt hij bij de H. Com-
185
GOEDE DOXDliRDAG.
186
munie, terwijl liij de andere in een zorgvuldig gedekten kelk nederlegt, om ze morgen, onder het bijvoegen van enkele gebeden , te nuttigen. Want, morgen, op den dag, waarop het bloedig Offer op Golgotha is voltrokken, zal de Kerk de onbloedige Offerande niet opdragen. Zoo bitter valt haar de herinnering aan Jesus' smart vollen dood! Zij wil evenwel niet, dat haar godlijke Bruidegom, wegens deze kortstondige verpozing van het eeuwigdurend Offer, minder liefdebewijzen in het allerheiligste Sakrament ontvangen zal. Daarom wordt in een der zijpanden, eene prachtige rustplaats voor den Verborgen God opgerigt. Na de heilige Mis, draagt de Priester, te midden eener talrijke processie, en onder het zingen van het loflied : I'ange lingua, de H. Hostie, welke hij voor de dienst van morgen heeft bewaard, naar deze feestlijk versierde plaats. Daar zal het heilig Sakrament tot morgen in het tabernakel blijven rusten. Bij dat heilig Graf zal de genadevolle ziel hare liefdegevoelens voor Jesns' voeten komen uitstorten; daar zal de zondaar de gunst zijner bekeering afsmeeken; daar zal, noch bij dag, noch bij nacht, de aanbidding één-enkel oogen-blik worden geschorst; daar zullen alle geloovigen komen ne-derknielen, om, door ware aandacht en aanbidding, den smaad, de laauwheid en de beleedigingen te vergoeden, welke de Heer Jesus, in dit geheim zijner liefde, vaak verduren moet. — Wanneer de kelk, die het H. Sakrament bevat, in het tabernakel weggesloten is, blijft de Priester nog een oogenblik bidden aan den voet van het heilig Graf. Daarna keert hij naar de sacristij terug, om zijn kasuivel af te leggen en de Vespers te beginnen, die op dezen dag, wegens den diepen rouw dei-Kerk, wel luide gebeden, maar niet gezongen worden.
GOEDE DONDERDAG.
DE ONTKLEEDING DER ALTAREN.
Na de Vespers beklimt de Priester, door zijn Diaken en Subdiaken begeleid, het lioog-altaar. ïen teeken, dat het heilig Misoffer afgebroken wordt, en ter herinnering aan de vernedering des Zaligmakers, die door zijne beulen van zijne kleedereu werd beroofd, neemt hij de linnen doeken, die den altaarsteen bedekken, er van af, terwijl hij luide met zijne dienaren den XXÏ. Psalm bidt, waarin de koninklijke Profeet, met duidelijke woorden, deze omstandigheid van 's Heeren lijden heeft voorzegd : „ zij heiben mijne kleecleren onder elkaer verdeeld, en over mijn opperkleed het lot yeworpen.quot; De overige altaren worden insgelijks ontbloot; alle sieraden verdwijnen, het tabernakel staat open en ledig. Alles is stil en doodsch in het heiligdom, en overal, met uitzondering alleen dier plaats, waar het heilig Graf is opgerigt, ontwaart men teekenen van droefheid, ik zou bijna zeggen van verwoesting en wee.
DE VOETWASSCHING 01' HET MANDATUM.
Ter navolging van dm godlijken Verlosser, die, in het laatste Avondmaal, de voeten zijner Apostelen wiesch, beijverden zich te allen tijde vele Christenen, om datzelfde liefdewerk te verrigten, en zoodoende den ootmoed van den Heere Jesus navolgend te vereeren. Dat vroom gebruik vond men niet alleen in de kloosters, maar ook bij hen, die in de wereld leefden. Op Goeden Donderdag daalden ook de Vorsten en Vorstinnen van hunnen troon, om datzelfde liefdebewijs, in een geest van ware nederigheid, aan twaalf armen of aan even zooveel bedaagde mannen of vrouwen te geven. Ook de Stedehouder van Jesus Christus op aarde volgt, op dezen dag, het voorbeeld van zijnen godlijken Meester, en wordt hierin gevolgd door zijne Broeders in het H. Bisschopsambt. De Paus
187
GOEDE DONDERDAG.
wascht, op Goeden Donderdag, de voeten van dertien Priesters , uit dertien verschillende landen afkomstig, en bedient lien bij het middagmaal, dat hun na de voetwassching in het Vatikaan aangeboden wordt. Wegens het woord, waarmede de eerste Antiphoon begint, die bij de Voetwassching wordt gezongen, heeft deze ook den naam van het Mandatum gekregen. Beuedictus de XIV. geeft de reden op, waarom de Paus niet aan twaalf, maar aan dertien Priesters de voeten wascht. Wij willen die hier aanhalen, en daarmede de beschrijving van dit feest sluiten, dewijl de verklaring, door Paus Beuedictus gegeven, ons tevens toont, hoe welgevallig dit werk van ootmoed en liefde is aan Hem, die tot ons allen gezegd heeft : leert van mij, dat ik hen zachtmoedig en ootmoedig van hart. quot;
Toen de H. Paus Gregorius de Groote op Sint Pieters-stoel te Rome was gezeten, wiesch hij dagelijks de voeten van twaalf armen, welke hij ook allen noodigde aan zijnen disch. Op zekeren dag waren er dertien, in plaats van twaalf. Niemand had dien dertienden zien binnenkomen, en weldra bleek het, dat het een Engel des Heeren was, die door zijne tegenwoordigheid aan Gregorius het bewijs leverde, dat zijne liefde aan den God der eeuwige liefde hoogst-welgevallig was.
Meldt, o lippen, 't godlijk wonder Van des Heeren Vleesch en Bloed;
Zij mijn mond de lofverkonder Van die Jt mensehdom heeft behoed.
En, als eeuwge vredegronder,
De aard verlossend heeft begroet.
188
GOEDE DONDERDAG.
Ons geboren j ons gegeven Uit Maria's maagdeschoot,
Stroomde 't zegen bij zijn leven En genade bij zijn dood;
Doch, alvorens de aard te ontzweven, Schonk hij haar het hemelsch Brood.
Bij het laatste maal, in vrede,
Zittend onder 'i Broedrental,
Deelt hij, na de zegenbede,
Die den disch besluiten zal.
Zich als Spijs den Jongren mede.
Dees tot redding, dien ten val.
't Hailig Scheppingswoord des Heeren Had vrijmagtig 't aardsche Brood In Gods Ligchaam doen verkeeren; En, vóórdat zijn Bloed nog vloot, Deed hij 't reeds ten Drank vereeren, In den Wijnkelk, dien hij bood.
Zie, dat Brood, der Englen spijze. Biedt hij ons tot voedsel aan;
Laat, op eerbiedvolle wijze,
Elk ten liefdedisch dan gaan :
Rijke en arme, jeugd en grijze.
Allen mogen 't Woord verstaan.
Zulk een heilig Wonderteeken Eeren wij met diep ontzag; 't Oud-Verbond is nu geweken.
Voor den nieuwen Reddingsdag; Waar 't begrip dan moog ontbreken, Koom 't Geloof, dat al-vermag.
189
GOEDE DONDKRDAG.
Vader, Zoon en Geest te zamen Zij ons loflied toegebragt,
In dit Drietal heiige Namen Ligt de heerlijkheid, de kracht.
Om ons te verlossen, heeft de eeuwige Vader zijn eeniprgebo-ren Zoon gesreven. Deze is voor ons uit het licht des Hemels neergedaald, op de duistere aarde, en heeft zich-zelven diep vernietigd en de gedaante van een slaaf aangenomen. Voor ons is hvj gehoorzaam geworden tot den dood, ja, tot den dood van het kruis. Hij heeft met den dood gestreden, en is, als de sterkere, binnengedrongen in het huis van dezen magtige ; bij heeft hem zijne wapenen ontrukt, zijne tanden uitgebroken, en hem getemd, zooals men de wilde dieren temt, opdat hij voortaan niet meer, als leenman der hel, over de stervelingen zou heerschen, maar als een onderdanige knecht, als een trouwe, maar strenge bestierder zou dienen in het Nieuwe ryk van God op aarde. Wel schijnt hij zijn werk , ook thans nog voort te zetten, zooals hij het van den beginne af heeft gedaan. Ook zjjne uitwendige gestalte is nog wel dezelfde gebleven; maar hoezeer is, sedert den dood en de opstanding van Christus, zgn wezen veranderd, voor hen, die in Christus gelooven! Zij zijn de ledematen van het verheerlijkte ligchaam van Christus Jesus; door Geloof, Hoop en Liefde zijn zij innig met hun hoofd, dat Christus is, verbonden, en daarom vreezen zü geen dood, geen graf, geene verrotting meer. Want, ia het hoofd zegevierend daaruit te voorschijn getreden, dan zullen ook de ledematen den kerker van het graf verlaten en verbrijzelen de ketenen des doods. Voor hen is de dood een dienaar Gods, die het werk hunner verlossing en hunner bevrijding moet voltrekken. Want de nieuwe mensch, die in hen gevormd is, door de wedergeboorte in Christus, door doopsel, boete en heiliging, voelt zich gedrukt, geboeid en verlamd in dit sterflijk kleed. Hij weet.
190
GOEDE DONDERDAG.
dat vleesch en bloed het rgk des hemels niet zullen bezitten, en het verganklyke de on^erganklgkheid niet zal verkrggeii ; en daarom verlangt hij, ten minste in zgae meer heilige , aan God gewijde urea, naar de verlossing uit dat ligchaam des doods, in welks ledematen de wet der zonde geweldig strijdt tegen de wet van den geest; uit dat ligchaam, hetgeen hem loodzwaar neerdrukt in zyn streven naar het bovenaardschc, en hem met duizend draden aan het verganklijke hecht. Welnu, het is het ambt van den dood, in Gods huishouding, om op het uur. hetwelk de Heer, in zijne wijsheid en liefde, als het goede uur voor ons kent, de geloovigen van dit drukkend hulsel te bevrijden, de boeijen te slaken, die hen nog steeds met de bedorven natuur, die van Adam afstamt, verbinden, en ben dan van ketens en boeyen ontdaan , in het ware vrge leven binneu te leiden.
Moge ook al het doorbreken van dat hulsel met angst en smart verbonden zyn; moge ook de geest nog niet, met een heiligen Paulus, wenschen, om van dit ligchaam des doods te worden verlost, teneinde overkleed te worden met het nieuwe geestlyke ligchaam der heerlijkheid, dan toch bemoedigt en versterkt ons de blik op Hem, die niet alleen een zwaarderen doodstrijd voor ons heeft doorgestaan, maar ook aan zijne getrouw e dienaars hulp verleent in dat beslissend uur, en hen, met overwinnende hand, door de poorten des doods, ia het huis dei-eeuwige zaligheid binnenvoert.
Ook het lot des ligchaams na den dood, dat voor den zinne-lijken mensch zoo afgrijslijk is, bekommert den geloovige niet. Hy weet, — en de Verryzenis van Christus is zijn waarborg — dat het ligchaam, even als de aan de aarde toevertrouwde zaadkorrel, wel is waar, tot stof en verrotting zal overgaan, maar al'een, om eens in verheerlijkte gestalte wederom te voorschijn te treden. De zinnelijke, in aardsch genot verzonken mensch , die niets verhevener kent dan de bevrediging zijner lusten en de zorg voor zijn ligchaam, moge sidderen voor den oogenblik , waarop dit zjjn afgodsbeeld, waaraan hy alles, alles opoifert, in slyk vergaan eu den wormen tot spyze worden zal ; maar de Christen, die zjjn ligchaam, als een tempel van den Heiligen Geest, met heiligen eerbied en door strenge tucht heeft bewaard, en het, als hij het ooit ontheiligde, met zuchten en tranen van boetvaardigheid op nieuw heeft ingewyd, de Christen ziet zya ligchaam gaarne tot stof vervallen, opdat alles ,
191
GOEDE VRIJDAG.
wat onheilig is, volkomen in hem worde verdelgd : want hg hoopt en hg gelooft, dat de Heer ook dezen tempel op zgnen tijd weder heerlijk kan en zal opbouwen.
En om ons hiervan een zeker onderpand te geven, heeft ons de goede Heiland, in onovertreflijke liefde, op dezen dag, zyn eigen Vleesch en Bloed tot sp\js en drank onzer zielen achtergelaten. Hij-zelf is dat Brood des Levens, hetgeen aan allen, die het waardig ontvangen, wezenlijk de kiem der onsterflijkheid mededeelt; want de Heer Jesns hoeft zelf gezegd : Die mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, bezit hei eeuwig leven, en op den jongamp;ten der dagen zal Ik hem doen verrijzen.
193
Djor deze innige betrekking, waarin, volgens de uitspraak der eeuwige Waarheid, het ontvangen van Jesus' Vleesch en Bloed met onze toekomstige opwekking staat, kunt gij de reden vinden, waarom de H. Kerk, juist ten tijde van Paschen, hare kinderen tot het ontvangen van deze godlijke spgze uitnoodigt, en hen daartoe met moederlijke liefde, als het ware, dwingt. Want op den dag des levens moet het brood des Levens genoten worden, opdat de hoop der verrijzenis geene ijdele, ingebeelde, wankelbare hoop zij, maar, door de werklgke deelneming aan het verheerlijkte Ligchaam van den verrezen Heiland, een waarachtig onderpand hebbe, en opdat iedere ziel met het reddend kenmerk van Jesus' heilig Bloed worde geteekend, en de engel des verderfs, als hij dit teeken bespeurt, zonder te schaden, voorbij ga.
]NTu breekt de groote lijdensdag aan, de verlievenste dag van af liet begin der wereld, tot aan de voleinding- der eeuwen; de dag, waarop ■ de raadsbeslniten der eeuwigheid in vervulling zijn gegaan, toen de Dood en liet Leven dien wonderbaren tweestrijd liebbeu gevoerd. In de kerken lieersclit eene plegtige stilte; verheven ernst en teedere smart zijn op
GOEDE VRIJDAG.
aller gelaat te lezen, en diepen indruk maken de geheimvolle plegtigheden van dezen dag.
Geen waslicht is ontstoken; de altoos brandende vlam der godslamp zelve, het zinnebeeld van het eeuwig licht, is uitgedoofd. Een enkele witte doek is over het altaar gelegd ; het is de grafdoek des Heeren. In zwart gewaad treedt de Priester voor het altaar en werpt zich aan deszelfs voet ter aarde neder. Daar ligt hij lang op het aangezigt en bidt. Dan hoo-ren wij de woorden van den Profeet Osee (YI, 3.): i, Na twee dagen zal lij ons levend maken, en ten derden dage zal Hij ons opwekken, en wij zullen voor zijn aangezigt leven; quot; en er wordt uit Ex. XII, 1 — 11 gelezen, hoe het paaschlam ge-slagt en gegeten moest worden, waarop, ten laatsten male, de lijdensgeschiedenis in haar geheel voorgedragen wordt.
De gansche menschheid toeft inmiddels op den zegen van het stervend Offerlam.
Eu de Priester stort, in naam der Kerk, de innigste en treffendste gebeden uit : voor haar-zelve, dat zij overal verbreid en in vrede en eendragt bewaard worde; voor den heiligen Vader, het opperhoofd der Kerk; voor de Bisschoppen en Priesters; voor alle overige Geestlijken en voor het Volk; voor Koningen en Vorsten, dat God hen met wijsheid ver-vuile , om regtvaardig te regeren; voor de doopleerlingen; voor alle behoeften der menschheid, in iedere betrekking; dat God de wereld van alle dwalingen zuivere, de krankheden weg-neme, den honger verdrijve, de gevangenissen opene, de boeijen verbreke, aan de reizigers cene gelukkige wederkomst, aan de zieken gezondheid, en aan die op de wateren ziju een behouden haven verleene. Dan bidt de Kerk voor die haar verlieten en buiten haar omdolen : dat zij mogen wederkeeren; voor de verblinde Joden ; dat ook zij Jesus Christus voor den waren Messias mogen erkennen; voor de Heidenen : dat zij de
afgoderij verlaten, om zich tot den waren en levenden God te
13
193
19J. GOK DE VRIJDAG.
bekeeren. Buigen wij onze knieën! zoo zegt de Priester voor ieder gebed; maar als liij voor de Joden gaat bidden, laat hij die uitnoodiging aclitsr; dan knielt liij niet, en verfoeit liet aldus, dat de Joden zicb weleer uit spot voor Jesus hebben nedergeworpen.
jVa deze gebeden neemt de Priester het omhulde kruis, keert zich naar het volk, maakt den sluijerdoek los, ontdekt het hoofd des Gekruisten, en zingt, met diepe stem : Zie het hout des kruises, waaraan het Heil der wereld hing. En liet koor antwoordt : Komt, laat ons aanbidden! Dan werpen zich allen op de knieën; dc Priester treedt een weinig naar voren , maakt den doek ter regterzijde los, en zingt hetzelfde, niet eenigzins verhoogde stem; en zoo ten derden male, totdat het kruisbeeld geheel ontdekt is. — En met heilige siddering aanschouwt het volk zijn gekruisten Jesus !
Die driemaal herhaalde vereering is een eerherstel voor de driemaal herbaalde bdSchimping, welke de Joden hunnen Messias, bij Caïphas, Pilatus, en aan het kruis aandeden. Nu wordt het kruisbeeld op een zwart kleed gelegd, en, gelijk Mozes weleer, trekt dc Priester zijn schoeisel uit, knielt driewerf voor zijnen gekruisten God, en kust zijne wonden; welke vereering door andereu wordt vervolgd, terwijl door liet kooide roerende lofzang gezongen wordt, waarin Christus de tee-derste en liefderijkste verwijten doet én aan het ondankbare volk, dat Hem kruisigt, én aan allen, voor wie Hij gekruist is en die zijne aefde niet erkennen. Mijn volk! zoo vraagt zijne minzame stem, mijn volk! wat heb Ik u gedaan? ot waarin heb Ik u bedroefd ? Zeg het Mij! Ik heb u uit hst land van Egypte gevoerd, en gij hebt uwen A erlosser een kruis bereid ? Wat heb Ik u meer kunnen doen, en wat Ik niet heb gedaan? Zeg het Mij? En bij de herinnering der ontelbare weldaden, die de Zaligmaker ons schonk, weet een tweede koor niet anders dan met een kreet om ontferming te antwoorden :
GOEDE VRIJDAG.
O Heilige God !
O Heilige en sterke God !
O Heilige en onsterflijke God!
Ontferm U onzer.
Die bekomen ontferming vermeldt dc Antiphoon, aan het einde der koren : n Wij aanbidden het kruis, o Heer! en wij loven en prijzen uwe heilige verrijzenis, want zie, door het hout is vreugde over de gansche wereld gekomen.quot; Op eens kondigt een beurtgezang, deels op een teederen, deels op een zegevierenden toon, den lof aan van het Kruis, en de geheimnissen door Gods Zoon daaraan volbragt. Trouwe kruisstam ! zoo heft het eene koor aan :
Trouwe kruisstam! in 't geboomte Is geen boom aan u gelijk;
In al 't woud is geen aan loover
Geen aan bloem en vrucht zoo rijk.
Zoete kruisboom ! zoete nag'len.
Zoete last Klemt gij vast.
Deze teedere uitboezeming onderbreekt telkens den zegezang, die aldus aanvangt;
Zing, mijn tong! het magtig voeren Van den grooten worstelstrijd;
Zij der kruistrofee des Heeren Een triomfzang toegewijd,
Hoe Hij door zijn dood verwonnen En heel de aarde heeft bevrijd.
Aan het einde der Kruisvereering worden de Kaarsen op het altaar ontstoken, en de Priester gaat, in zwart misgewaad.
195
GOEDE VRIJ DAG.
in statigeu optogt, naar liet H. Graf, en draagt den kelk mefc liet Allerlieiligste naar liet hoogaltaar, onder den lofzang van des Konings kruisvaan. Het onbloedig Misoffer wordt niet opgedragen, wijl Cliristus op dezen dag liet bloedig Offer opdroeg; er wordt geen brood of wijn geconsacreerd, maar de H. Hostie van gisteren wordt opgeheven, aan het volk ter aanbidding vertoond, en dan genuttigd.
Na een kort gebed, verlaat de Priester het altaar; treurig hidt het koor, even als den vorigen dag, de Vespers zonder zang; aan liet einde hooren wij op somberen toon : Toen Jesus den edik genomen had, zeide Hij : het is volbragt! en, zijn hoofd nederbuigende, gaf Hij den geest. En de Priester heeft het altaar ontbloot; het tabernakel staat open en ledig, en hij zegt, niet weemoedige stem : Christus is voor ons gehoorzaam geworden tot den dood, ja, tot den dood van het kruis. Hij bidt een wijle in stilte, en stil blijft het in de kerk; de plegtigheden zwijgen, totdat de nachtgetijden van den Paaschavond beginnen, en zwijgend keeren de diepgetroffen geloovigen naar hunne woning weder, om, in eenzame stilte het verheven sterven van hunnen God te vieren.
Het is Stille Vrijdag — ook de Goede, de Heilige Vrijdag genoemd.
Zij herdenken nu, wat hun in herinnerende daad in het huis des Heeren vertegenwoordigd en voor oogen gesteld is.
Lofzang. Het L ij d e n s 1 i e d
196
der Pifferari van Rome.
's Nachts den Olijfberg betreden. Slaakte ik voor u mijn gebeden, Eu uit mijn siddrende leden
OOEDE VTÏT.TDAG.
Stroomde het bloedzweet voor u :
Acli! en wie weet liet, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Laat liet u de Englen verkonden, Hoevele striemen en wonden Ik, aan een seliandpaal gebonden. Zwijgend verduurd lieb om n :
Acli! en wie weet liet, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Toen ik door beulen gehoond werd, Smaadvol met doornen gekroond werd, En zoo, als koning, vertoond werd. Dacht ik voortdurend aan 11 :
Ach ! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Ja, des doods schuldig geheeten, 't Hoofd wreed met doornen doorreten, 't Kruis O]) mijn schouders gesmeten. Steeg ik ten bergtop voor u ;
Ach ! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Daar, onder ruw hamerbonken,
Wreed aan den kruisbaik geklonken. En in een smartkelk verzonken.
Stierf ik vrijwillig voor u :
Ach! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Toen mij de krijgslans doorgriefde. Breed mij de zijde doorkliefde, Yloeide, als uit de ader der liefde. Water des levens voor u :
Ach ! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
197
GOEDE VRIJDAG.
Zie tocli, in al mijne wonden,
Die u mijn lijden verkonden,
Wordt geen drop bloed meer gevonden. Dien ik niet prijs gaf voor n :
Ach! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
'k Smeekte mijn Yadcr, bij 't sterven ; // Doe hen vergeving verwerven.quot; — ^k Liet u mijn Moeder beërven. Als eene Moeder voor n ;
Ach! en wie wc,et het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Denkt toch, hoe, uit mededoogen, Hemel en aard zich bewogen.
Toen ik mijn hoofd had gebogen En ik verscheidde van n :
Ach! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Kondt ge ooit iets meer van mij vragen? 'k Heb mij, zelfs zonder te klagen. Grensloos van liefde, opgedragen. En gansch geofferd voor u :
Ach! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Heb ik, aan ^t kruishout gelteven. Mij tot uw zoenprijs gegeven,
'k Wil in het eeuwige loven Ook nog het loon zijn voor u :
Ach ! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
'k Werd door Maria, mijn Moeder,
Eens uw gezel en uw broeder;
'k Word op de altaren uw voeder
193
GOEDE VRIJDAG.
Eu blijf tot Spijs daar voor u :
Ach! en wie weet liet, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
W as ik u, stervende, indaclitig. Steeds blijft gij mijner deelachtig. Daar ik, den hemeltroon magtig. Eeuwig blijf denken aan n :
Ach! en wie weet het, of gij Wel denkt één oogwenk aan mij.
Zoo er een dag in onzen jaarkring is, die de zielen der men-schen met een gevoel van ontsteltenis moet vervullen, het is, voorzeker, de Goede Vrijdag, de dag van het gruwzaam lijden onzes Heeren; zoo er een avond daalt, die ons tot ernstige en sombere gedachten stemt, het is de avond, die thans de aarde met een geheimzinnig graauw overdekt, de avond van den dood van Jesus Christus !
Ja! het was voor ruim achttien eeuwen, dat op dezen avond, op een berg buiten Jerusalem, een tooneel plaats greep, dat de aarde nog uooit had aanschouwd. Zij ziet hare telgen dagelijks tot haren schoot wederkeeren: maar, dat de oorsprong van het leven sterven kon, dit wist zy niet.
Op dien berg, rondom het kruis, het smartvol en smadelyk sterfbed van den Godmensch, z\jn geen talr^ke magen of vrienden, om den dood des rampzaligen te beweenen; maar de ee-heele natuur haast zich, haren droeven doodenzang over den Schepper, in vreeslijke toonen uit te galmen.
De krachten der hemelen worden beroerd; de elementen staan tegen elkander op, en het is als ware de natuur in barensnood of hadde haar laatste uur geslagen, en viel zy krakend in puin. De zon is met een rouwfloers overtogen en weigert haar licht; de maan klimt aan den hemel, maar als bloed gekleurd. Vreeslijk rolt de donder, en het is alsof Golgotha's kruin in Jaaye vlammen staal van het bliksemvuur dat haar omaliij^cit. Siui-
199
GOEDE ZATUEDAG.
men huilen, orkanen loeyen, en de aarde wordt in hare ingewanden peschokt. De dood peeft zijn prooi terug, en de graven werpen hunne dooden uit, die als levende schimmen om den rookenden berg heen waren. De zee is woedend en zweept de brullende baren verder dan het strand; de beraen schudden, de steenrotsen splijten van één en verstuiven als zand. De hemel-lingen geven een angstgeschrei, en van uit de diepe kolken der hel gaat een aferijslijk gehuil op... En de Gekruiste heft het bloedig gekroonde hoofd omhoog, als de Beheerscher van het heelal, en spreekt, met heldere stemme en bovenaardsche kracht, zijn laatste woord; het is volbragi!
Het is volbragt! En dat woord drong door lt;ot de duistere holen der hel, en vervulde ze met beschaming: en dat woord werd door de loeijende winden naar de vier hoeken der zondige aarde overgebragt, en boodschapte aan de menschhe.id verlossing en heil; en dat woord steeg op ten hemel, en werd dooide verzoende Godheid aangenomen.
Dat was het sterfuur van den Godmensch, van Jcus Christus, den Heiland der wereld,... van mijn Verlosser.
Om de plegtigheclen van dezen dag, zooals zij thans iu de Latijnsche Kerk voorkomen, wel te begrijpen, moeten wij ons, tot vóór de elfde eeuw terug verplaatsen, toen nog het doopsel plegtrg aan een groot getal Catechumenen op Goeden Zaturdag werd toegediend.
Op dezen dag rustte de Zaligmaker nog in het graf, en daarom werd, eertijds, heden geene H. Mis opgedragen en zelfs geene dienst gehouden, die, zooals op Goeden Vrijdag geschiedt, eenige overeenkomst met het II. Misoffer heeft. Maar op den vooravond van het hoogheilig feest van Paschen, die ook nu nog eene der grootste vigiliën is van het kerklijk
200
GOEDE ZATÜRDAG.
jaar, werden de Catecliumenen een laatste maal onderzocht, gedoopt en door de7i Bisschop gevormd. De overige geloovigen waren bij deze plegtigheid tegenwoordig. Sints het avondmaal, dat zij, op Goeden Vrijdag, namen, hadden zij geen spijs of drank meer gebruik, teneinde, op het eerste uur vanhetPaasch-feest, de H.Communie te kunnen ontvangen. Voordat men den Catechumenen het H. Doopsel toediende, werd het licht ontstoken en gezegend, en, dewijl de doopplegtigheid lang moest duren, deed men eene buitengewoon groote wasfakkel branden. Onder het doopen der nieuwelingen, las men den geloovigen verschillende schriftuurplaatsen voor, die allen op den val van den mensch, op zijne verlossing, op de zonde en hare gevolgen, op de redding van het Joodsche volk en het paaschlam, en zoodoende, zinnebeeldig, op onze Verlossing door Hem, die het ware Paaschlam is, en op het Doopsel betrekking hadden. Deze voorlezingen, ten getale van twaalf, werden door gezangen en gebeden afgewisseld, en dienden, om, onder de langdurige plegtigheden des Doopsels, de aandacht en de godsvrucht der aanwezige geloovigen nieuw voedsel te geven. Inmiddels naderde liet plegtig uur van des Heeren Verrijzenis. Dan begon de H. Mis, die op de feestlijkste wijze, den verrezen Verlosser ter eere, aan den Drieheiligen God, in dit nachtlijk uur opgedragen werd. Ouder deze H. Od'erande naderden de geloovigen met de nieuw-gedoopten, tot de Tafel des Heeren, om in het geheim van Jesus' liefde, met zijn aanbidlijk Vleesch en Bloed, tevens het onderpand hunner verheerlijkte opstanding te ontvangen.
Toen later liet getal doopelingen verminderde, werd het uur van middernacht niet meer afgewacht, om de Paaschmis te beginnen. Allengskens werd zij al meer en meer verzet, totdat zij, eindelijk, toen er geene Catecliumenen meer te doopen waren, in den voormiddag van Goeden Zaturdag gehouden werd. Reeds in de XIII. eeuw was deze verandering in de
GOEDE ZATniDAG.
TI. Diensten algemeen l)ij de Westersclie Kerk ingevoerd, terwijl de Oostersclie den ouden ritus behouden bleef.
Niettegenstaande deze verandering, werden de verschillende, eertijds gebruiklijke, ceremoniën bij bewaard. Maar, dewijl deze niet meer in verband staan inet het toedienen van het TT. Doopsel aan de Catechumenen, en ook ten opzigte van den tijd uit haar vroeger verband zijn geraakt, zoo moet men, gelijk wij dit hierboven deden opmerken, het doel, hetwelk deze plegtigheden eertijds hadden, niet uit liet oog verliezen, wil men ze in haren waren zin en wezenlijke beteekenis verstaan. Wegens het groot getal der ceremoniën, die op dezen dag plaats grijpen, zullen wij ze hier, elk afzonderlijk, beknopt verklaren.
DE ZEGENING VAN HET NIEUWE VÜXJH.
Ara dos voormiddags voor de laatste maal onderzocht te zijn, kwamen de Catechumenen, en met hen de andere geloovigen ten drie ure na den middag ter kerk. Geen enkel licht brandde in de heilige plaats : alles was er duister en doodstil, omdat Jesus nog in de duisternis van het graf rust, en de Kerk nog zwijgend en weenend bij het kille graf van haren Bruidegom neergezeten is. Evenzoo is het heden nog in de kerk, voordat de 11. Dienst begint. De eerste plegtigheid, die destijds en ook heden op dezen dag wordt verrigt, is het zegenen van het nieuwe vuur en licht.
In de eerste eeuwen der Kerk, was het gebruiklijk, iederen dag na de Laudes, de lampen der kerk uit te dooven. Gedurende den dag verlichtte de heldere zon de heilige plegtigheden; des avonds, vóór de Vespers, werd telken dage nieuw vuur uit een steen geslagen, en met dit nieuwe vuur stak meu de kerklichten aan. Thans gebeurt zulks alléén op Goeden Zat ur dag, maar het geschiedt dan ook met meer plegtigheid. —
20.3
GOEDE ZATURDAG. 20o
In paarsch. gewaad gehuld, begeeft zicli de Priester met zijne dienaren buiten de kerk, waar de benoodigdheden voor het nieuwe vuur en tevens den wierook, die voor de paaschkaars moet gezegend worden, zijn neergelegd. Het vuur, dat zoo dadelijk uit den steen zal vonkelen, is het zinnebeeld van den TIeer Jesus, die het ware Licht der wereld is. Men slaat dit vuur uit een steen, om ons te herinneren, dat de godlijke Verlosser de steen is, dien de Joden hebben eennorpen, de steen, die hun een steen des aanstoots is geworden, terwijl Hij de hoeksteen werd van het eeuwigdurend gebouw van Gods heilige Kerk.
Du lichtvonk, welke het metaal aan den steen ontlokt, stelt ons ook nog zinnebeeldig het groote geheim van dezen dag voor oogen : de Verrijzenis3 namelijk, van onzen godlijken Heer, die, als een alles doordringend vuur, heen kwam, dooiden zwaren steen, die zijn graf bedekte, en uit de harde rots, die hem tot rustplaats diende, vol heerlijkheid en licht, te voorschijn trad.
Het graf des Heeren bevond zich buiten de muren van Jerusalem. De heilige vrouwen moesten, derhalve, zich buiten de stad begeven, toen zij het ligchaam des Verlossers wilden gaan balsemen. Zinnebeeldig wordt ons deze omstandigheid van des Zaligmakers begrafenis en opstanding voorgesteld en herinnerd, wanneer de Priester de kerk verlaat, om met het nieuwe vuur ook de vijf wierookkorrels te wijden, die den balsem en de welriekende specerijen beteekenen, welke de vrome vrouwen met zich namen naar des Heeren graf.
Zoodra er vonken uit den steen geslagen zijn, en zij eene ligt ontvlambare stof hebben ontstoken, wordt dit nieuwe vuur gezegend. Alles, ook het vuur en licht, mag wel nieuw zijn,op dezen dug, waarop de Zaligmaker der wereld het groote Verlossingswerk voltooide, aan het geheele menschdom esn nieuw en hooger leven schonk, uu het aanschijn der aarde vernieuwde!
GOEDE ZATUKDAG.
Teregt wordt ook dit nieuwe vuur, onder liet uitspreken van zinrijke gebeden, gezegend, bewierookt, en met gewijd water besproeid; want, het is voor de dienst der Kerk bestemd, en de Kerk bezigt niets van al het geschapene dezer, eens door God vervloekte aarde, zonder het vooraf te zuiveren door haren zegen en te heiligen door haar gebed. Het is buitendien ook daarom billijk, dat dit nieuwe vuur door den zegen der Kerk worde geheiligd, omdat hot de lichten van het altaar en do Paaschkaars moet ontsteken, die beiden een zinnebeeld van den Heilige der Heiligen, van den verrezen Verlosser zijn.
In vroeger tijden bestond, op vele plaatsen, het gebruik,, om ook in de huizen alle licht en vuur op dezen dag uit te dooven, totdat het nieuwe vuur gezegend was ; later werd alle licht en alle vuur van stad of dorp ontstoken aan het nieuw gezegend vuur. Deze vrome gewoonte is thaas spoorloos verdwenen.
Zoodra over het vuur eu den wierook de zegen der Kerk is uitgesproken, kleedt zich de Diaken, ten teekeu van heilige vreugde, met een witte dalmatica. Van dezen oogenblik af, schemert de vreugde der Kerk in al hare verrigtingen door, en, als van verre, laat zij ons reeds den zegezang der overwinning hooren. De. Priester keert, met zijne bedienaren, iu de kerk terug. De Diaken draagt in zijne handen een rietstok, waarop een drietakkige waskaars bevestigd is. De rietstok verbeeldt de meuschheid eu het lijden des Zaligmakers, terwijl de drietakkige kaars een zinnebeeld is der allerheiligste Drievuldigheid, die, wegens bet groote Verlossingswerk, op dit uur plegtig wordt geprezen en geloofd. Bij het binnentreden der kerk, ontsteekt de Diaken een tak der kaars, welke hij in zijne handen draagt. Reeds bij den dood des Verlossers, was het Oud Verbond verbroken, en de voorhang des tempels gescheurd: nu treedt liet ware Licht der wereld voorschijn, en verdrijft de laatste schaduwen der Oude Wet. De Diaken
GOEDE ZAÏÜRDAG.
knielt neder, heft den drietak omhoog en zingt, luide : Lumen Christi; Hef licht van Christus. In liet midden der kerk, en voor liet altaar doet liij datzelfde, terwijl liij telkens een andere kaars van den drietak ontsteekt, en het koor daarbij antwoordt : Deo gratias: Gode zij dank! Dank wordt de eerste maal toegebragt aan den eeuwigen Vader, die, te onzer verlossing , zijn eeniggeboren Zoon heeft gegeven; dank wordt de tweede keer gezegd aan den Zoon, die ons door zijn dierbaar bloed heeft verlost; lof en dankzegging wordt, ten derden male uitgesproken aan den Heiligen Geest, van wien geschreven staat: Be heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen: daarom ook zal het Heilige, dat uit u zal geboren worden, Gods Zoon worden genoemd.
Zoo dient dan het nieuwe vuur, om den drieheiligen God, wegens het groote geheim der Mensehwording van het ongeschapen Woord, te loven, te danken en te prijzen; daarom ook blijft de drietakkige kaars gedurende geheel de dienst van dezen morgen branden bij het altaar; na dezen dag mag zij niet meer in de kerk worden gebruikt.
DE PAASCHKAAKS.
Heeft het nieuwe licht alreeds de glorie van één God in drie personen verkondigd, nu moet het ook nog, bij de inwijding der Paaschkaars, den lof vermelden van het Vleesch-geworden Woord. Trouwens, de Paaschkaars beteekent niet alleen, voordat zij ontstoken is, de wolk, die de kinderen van Israël, bij hunnen uittogt uit Egypte, bedekte, maar ook den gestorven Christus in het graf; en, wanneer zij daar helder flikkert en brandt, beduidt zij niet alleen de vuurkolom, die het Joodsche volk in de woestijn geleidde, maar ook den verrezen Middelaar, die, met licht en glans omstraald, uit het
205
200 GOEDE ZATURDAG.
donkere grnf, tevoorschijn treedt.. Wegens deze liooge betee-kenis, wordt de Paasolikaars met smaak versierd, en met bui-tengewonen luister gewijd. De wijding van de Paasclifakkel geschiedde, in den beginne, alléén in die kerken, waar eene doopvont was, en de Cntechuraenen oj) dezen dag het Sakra-ment der wedergeboorte ontvingen. Paus Zozimus, echter, schonk reeds, in de V. eeuw, aan alle Kerken het regt, om deze plegtigheid te verrigten, teneinde alle geloovigen haar zouden kunnen bijwonen, en zóó den voorsmaak genieten van het Paaschfeest der ATieu\ve AVet.
quot;Wanneer de Kerk haren zegen uitspreekt, doet zij dat steeds door den mond van een Bisschop of Priester. De wijding der Paaschkaars maakt hierop eene uitzondering. Deze inzegening is aaneen Diaken voorbehouden, omdat de Diaken, bij deze gelegenheid, Magdalen» en de andere vrome vrouwen verbeeldt, die, in weerwil van de ondergeschiktheid van haar geslacht, het eerst van allen de Verrijzenis des Heeren uit den mond van Hemelboden vernamen, en haar verkondigden aan de Apostel schaar.
De Paaschkaars is neergezet op de plaats, waar gewoonlijk het Evangelie wordt gezongen, omdat zij Hem verbeeldt, die de goede tijding des keils aan het zondige menschdom heeft gebragt. Met zijne feestlijke dalmatica bekleed, nadert de Diaken, na vooraf 's Priesters zegen te hebben ontvangen, tot bij de versierde fakkel. Daar heft hij, op een verheven toon, het onnavolgbaar Exult et aan, om in den lof der Paaschkaars Hem te verheffen, dien zij verbeeldt. Heeft hij dien wondervollen nacht bezongen, die de stille getuige van Jesus' Opstanding was, dan neemt hij de vijf gewijde wierook-korrels en plaatst ze, kruisgewijs, in de Paasclifakkel, om de vijf heilige wonden des Verlossers daardoor af te beelden, en aan de welriekende specerijen te herinneren, welke Magdalena en hare gezellinnen, om Jesus' ligchaam te balsemen, hadden be-
GOEDE ZATUIIDAG.
reid. Daarna hervat de Diaken den afgebroken zang van liet Exultet, en, zoodra hij de Paaschkaars, in nllersierlijkste bewoordingen , aan den eeuwigen Vader heeft opgedragen, ontsteekt hij haar aan het drietakkige lieht. Door deze eenvoudige maar zinrijke handeling, herinnert hij ons aan die groote waarheid des Geloofs, dat het voor ons vleesch geworden Woord, van alle eeuwigheid, door den Vader is geteeld; dat Hij God van God, Licht van Licht, waren God van den waren God, en in zelfstandigheid en ivezen één met den Vader is. Een oogenblik later, worden de andere lichten der kerk met het gewijde vuur ontstoken, om ons te zeggen, dat de HeerJesus, het eeuwige Woord des Vaders, het loare Licht 'is, dat alle mensch verlicht, die in deze wereld komt. Nog eens hervat de Diaken den lof der Paaschfakkel: op denzelfden feestlijken toon stort hij vurige gebeden voor den Paus en den Bisschop, en de wijding der Paaschkaars is nu volbragt.
De Diaken legt vervolgens zijn witte dalmatica wederom af, herneemt zijne paarsche stola, en keert naar den dienstdoenden Priester terug, terwijl het beeld der Verrijzenis, de Paaschkaars, vrolijk blijft flikkeren en het hart der geloovigen verblijdt. Tot den dag, waarop Jesus de aarde verliet, om tot zijn hemelschen Vader terug te keeren, blijft de Paaschkaars hare plaats in het heiligdom innemen, en ontsteekt men op eiken Zon- en Feestdag, onder de Hoogmis en de Vespers , haar licht.
»E TOEDIENING VAN HET H. DOOPSEL AAN DE CATECHUMENEN.
In vroeger eeuwen, toen de Catechumenen, op dezen dag, het H. Doopsel moesten ontvangen, begon men, na de wijding der Paaschkaars, met de bezwering des duivels, de zalving-met den H. Olie, en de andere ceremoniën, die de toediening van dit heilig Sakrament vooraf moeten gaan. Inmiddels ge-
207
GOEDE ZATURDAG.
schiedden de voorlezingen uit de H. Sclirift, die ook lieden ten dage nog zijn bijbeliouden, en waarover hierboven reeds genoeg is gezegd. Als deze heilige verrigtingen waren geëindigd, was ook het nachtlijk uur al ver gevorderd, en het oogenblik verschenen, om met het doopen der Catechumenen te beginnen. Hoe heerlijk schoon was dit uur uitgekozen, om den nieuwelingen het heilig Sakrament der Wedergeboorte toe te dienen! Het is nacht in de natuur, maar het is ook nacht in den geest dier ongedoopten, die het Sakrament des Geloofs nog niet hebben ontvangen, het is ook nacht in hunne, met zondenschuld besmeurde ziel. Maar, gelijk het daglicht weldra de duisternis van den nacht zal verdrijven, zoo zullen ook straks de geest en het hart dier nieuwelingen met het licht des Geloofs en met den glans der godlijke Genade worden bestraald! Te midden der duisternis, flikkert klaar en helder de pas-gewijde Paaschkaars, het zinnebeeld van Hem, die in de duisternis verscheen, om ze te verdrijven. In hare geheimzinnige taal, roept zij aan de doopelingen toe : nadert, en gij zult verlicht worden; Christus-zelf zal u verlichten ! Accedite et illumina-mini; et illuminabit te Christus! De godlijke Verlosser werd geboren, toen de geheele wereld was neergezeten in de schaduw des doods, toen alles zweeg, en de nacht van ongeloof en bederf in het midden van haren loop was gekomen. Ook in het hart van den nacht, in het diepste der duisternis, zal het kind van Bethlehem in de ziel dier nieuwgeloovigen, door zijne genade, geboren worden. Zij zullen, door het Sakrament dei-Wedergeboorte, een nieuw, een verhoogd, een bovennatuurlijk leven vinden in Hem.
Ook in de keus der dagen, welke de Kerk eertijds voor de plegtige toediening van het H. Doopsel had bepaald, straalt dezelfde godlijke wijsheid door. Twee dagen, de vooravonden, namelijk, van Paschen en van Pinksteren, waren voor deze plegtigheid bestemd. Op Paaschavond rust de Zaligmaker nog
208
GOEDE ZATUEDAG.
in het graf; maar, na weinige uren zal Hij verrijzen, glorievol ! Ook de doopeling sterft op dit oogenblik den ouden mensch en de zonde af, maar om weldra een meuw leven van hemelsclie reinheid en genade in de heiligmakende wateren dss Doopsels te e-langen. Zoo wordt derhalve voor hem de tijd tnsschen den dood en de Verrijzenis des Heeren, het uur van overgang van den dood tot het leven, van de zonde tot de genade, van dc duisternis tot het licht! Krachtiger nog werd dit beeld uitgedrukt door de wijze, waaropmen eertijds meestal het H. Doopsel toediende. Driemaal werd de doopeling onder het water gedompeld en aan aller oogen onttrokken, even gelijk de Heiland drie dagen in de armen des doods, en in den schoot der aarde verborgen, rustte. Maar ook even als zijn godlijke Meester, staat hij op uit dat graf, levend en krachtvol, blinkend van genade en schitterend van heiligheid.
Zegt dan de vooravond van Paschen aan den doopeling, dat hij met Christus moet worden begraven, om met Hem te verrijzen, dan zegt hem Pinksteravond, even nadruklijk, dat hij gedoopt wordt in het vuur van den heiligen Geest, en den gever aller gaven ontvangt, die hem door zijne genade een bovennatuurlijk leven schenkt, en dit onderhoudt en voltooit.
Alvorens men het Sakrament der wedergeboorte aan de Catechumenen toediende, werd, volgens een gebruik, dat van de Aposteltijden af in de Kerk bestaat, het water der doopvont gezegend. Ook heden ten dage nog grijpt die waterwijding plaats, ofschoon het uur dezer plegtigheid vervroegd is, dewijl er thans geene Catechumenen meer te doopen zijn.
Processiesgewijs trekt de Priester met zijne bedienaren en het zangerkoor naar de doopvont, onder het zingen van den voor dit oogenblik zoo passenden psalm : gelijk het hert dorst naar de waterbronnen, zóó verlangt mijne ziel naar U, o mijn God! De Paaschkaars wordt bij deze processie voorop gedragen, ter herinnering aan de vurige kolom, die de kinderen
14
209
GOEDE ZATUllDAG.
210
van Israël, te midden der duisternis van den nacht, door de wateren der Roode-Zee geleidde, waarin zij hunne redding vonden, gelijk de doopeling de zaligheid zijner ziel in de wateren der heilige fontein vinden zal. In een verheven en statigen zang, spreekt de Priester den zegen uit over deze wateren, die voor zoo velen de wateren des heils moeten worden. Onder die zegeningen en gebeden, verdeelt hij, kruisgewijs, het water, om ons te toonen, dat het door de verdiensten des Ge-kruisten Verlossers is, dat het de kracht erlangt, om de zielen te reinigen. Vervolgens raakt hij, met de vlakke hand, het water aan; en deze aanraking door de gezalfde priesterhand schenkt aan dit stoflijk wezen een begin van bovennatuurlijke kracht, op grond van het Priesterschap van Jesus Christus , waaraan de Priester, bij zijne heilige wijding deelachtig werd. Dan maakt de zegenspreker driemaal het teeken des kruises over het doopwater, en daarna scheidt hij het in vier dealen, en sprenkelt het naar de vier hoeken der wereld, ten teeken, dat deze bron van zaligheid, niet voor een uitverkoren volk alléén, maar voor alle volken der wereld geopend is. Onder deze ceremoniën zingt de Priester, op den statigen toon der Prsefatie, verschillende met zijne handelingen overeenstemmende gebeden. Daarna gaat hij door zijn zegengebed de kracht des Heiligen Geest es op deze wateren doen nederdalen. Doch, alvorens deze bede plegtig aan te stemmen, stort hij eerst op min-verheven toon een voorafgaand gebed, en ademt driemaal, kruisgewijs, over het water, om zoo de werking van den H. Geest zinnebeeldig voor te stellen. Drie keeren doet hij de Paaschkaars, die Dengene verbeeldt door wien de H. Geest werd gezonden, in het water dompelen, terwijl hij driemaal, telkens op hooger toon, de volgende bede zingt: dat de kracht van den Heiligen Geest in de volheid dezer bron neder dale ! De derde keer laat hij de Paaschkaars in het water staan, en yingt, na driemaal op het water geblazen te hebben : Hij geve
rjOEDE ZATURDAG.
nan het gansche wezen van dit water de vruchtbare kracht, om de f/eestlijke wedergeboorte te berverken! Dan neemt liij de Paaschkaars uit hot water, en eindigt het wijdingsgebed. Met dit gezegend vocht wordt liet volk besproeid, en een gedeelte er van, voor de kerkdienst, eu het gebruik der geloovigeu, ter zijde gezet.
Wel is de zegening des waters geëindigd, maar tot grooter eer en meerdere heiliging van deze bron, waarin zoovele zielen voor het eeuwig leven zullen herboren worden, giet de Priester iets van de H. Oliën, die op Goeden Donderdag werden gewijd, in de Doopvont. Eerst mengt hij den olie der Catechumenen, dan het H. Chrisma met het doopwater, en eindelijk giet hij, telkens onder passende gebeden, tegelijkertijd de beide H. Oliën in die bron des heils, en de wijding der doopvont is volbragt.
Xa deze plegtigheid werden eertijds de Catechumenen gedoopt, en ontvingen zij omniddelijk daarna uit de handen des Bisschops het H. Sakrament des Vormsels, tot kracht en sterkte, om hun geloof' standvastig te belijden immer en altijd.
DE HEILIGE MIS.
Te midden dezer verschillende plegtigheden was het eene uur het andere gevolgd, en het oogenblik verschenen, waarop het hoogheilig Offer, den Verrezen Heiland ter eere, moest worden opgedragen. Zoodra de nieuwelingen gedoopt waren, of, zooals zulks thans geschiedt, zoodra de doopvont gewijd is, keert de Priester met zijne bedienaren naar het altaar terug. De Paaschkaars en de Nieuwgedoopten gaan voor hem op, en hij wordt door een aantal geloovigen gevolgd. Met zijn Diaken en Subdiaken werpt hij zich, voor het altaar, op zijn aangezigt neder, om in de nederigste houding den Heer voor zijne weldaden te danken. Zoo blijft hij diepverootmoedigd liggen, terwijl
211
GOEDE ZATURDAG.
liet zangerkoor de Litanie van alle Heiligen zingt. Bij de woorden : wij, zondaars, hidden U, verhoor ons , staat hij op, om zich met het feestlijk Paaschgewaad te gaan bekleeden en het heilig Misoffer te beginnen. Op eene onbloedige wijze zal het ware Paaschlam worden geslagt, en met de andere geloovigen zullen ook de nieuwgedoopten zich er meê voeden. De Mis van Paaschnacht, begon zonder ingangspsalm, omdat het volk reeds sedert lang in de Kerk vergaderd was; en ook thans nog wordt die ingangspsahn achterwege gelaten. Zoodra de bedienaren des heiligdoms in hun feestgewaad bij het altaar verschijnen, stemt het koor den Kyrie aan, en is deze geëindigd, dan weêrklinkt uit 's Priesters mond het verheven loflied der Engelen, als de blijde mare, dat de boetetijd voorbij en het uur geslagen is, waarop wij ons met den Verrezen Heiland moeten verheugen. Eene heilige blijdschap vervult nu aller gemoed; ieders boezem klopt, ieders hart trilt van vreugde; vrolijk klingelen de outer-schellen; het orgel juicht, en van den hoogen toren af verkondigt de metalen tong der klok de heuglijke tijding van 's Heeren glorievolle Yerrijzenis. De Collecte en de Epistel worden naar gewoonte gezongen, maar zoodra de Epistel, die eene overheerlijke vermaning voor de nieuwgedoopten bevat, geëindigd is, hoort men een zegekreet , die sinds Septuagesima niet meer inliet heiligdom werd vernomen : Alleluja! zoo zingt de Priester, Al 1 e 1 uj a! zoo antwoordt het koor! Driemaal herhaalt de Priester, telkens op verhoogden toon, dien kreet der overwinning, en driemaal antwoordt het koor met stijgende geestdrift: Alleluja, Alleluja, Alleluja! Wat er op dit oogenblik in liet geloovige hart omgaat, welke zalige vreugde door bloed en aderen stroomt, welke heilige geestverrukking den Christen aangrijpt en tot diep in zijn binnenste doordringt , is ligt te bevroeden.
De overige plegtigheden der II. Mis worden zooals gewoonlijk verrigt. Alleen het Credo en het Offertorium worden
SI 2
fiOEDE ZATURDAG.
noch door den Priester gebeden ^ noch door het koor gezongen; het Credo wordt achterwege gelaten, omdat de Catechumenen de geloofsbelijdenis vóór hun doopsel luide hadden opgezegd; en het Offertorium, omdat de geloovigen, op dezen dag, geen brood of wijn voor de H. Dienst ten offer bragten. De vredekus wordt in deze H. Mis niet gegeven, en ook het Agnus Dei, waarin bij de derde maal, om den vrede wordt gebeden, blijft achterwege, dewijl de dag nog niet verschenen is, waarop de Heere Jesus, na zijne verrijzenis, zijn geliefden den vrede was komen wenschen.
Ofschoon deze H. Mis van Paaschnacht tot op den morgen van Goeden Zaturdag is vervroegd, wordt toch al het eigenaardige er van ook thans nog bijbehouden. Eene enkele in het oog loopende verandering heeft zij echter ondergaan. Op Goeden Zaturdag, namelijk, werden eertijds geene Vespers gebeden, omdat de talrijke plegtigheden van dezen dag elkander, onafgebroken, van drie ure na den middag tot in den vroegen Paaschmorgen opvolgden. Thans worden de Vespers, op het einde der Mis, na de H. Communie, gezongen.
u Met deze Vesperbede, zegt de uitmuntende schijver van het Kerklijk jaar, „ wordt het offer gesloten : Alleluja, Al-//leluja. Alleluja! Looft den Heer, gij alle geslachten, looft // Hem, alle volkeren! want zijne barmhartigheid is over ons u bevestigd, en de waarheid des Heeren blijft in eeuwigheid! // Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den 11. Geest! Gelijk n het was in den beginne, en nu, en altijd, en in de eeuwen // der eeuwen. Amen! Alleluja, Alleluja, Alleluja! Dan wordt n nog een andere lofzang, die van Maria, degroote Kruisheldin, // aangeheven. Aan de vreugdetoonen is geen einde. Alleluja 1 // is de zegekreet! Alleluja! klinkt het weder. Alleluja! duizend // malen. Alleluja ! Christus is waarlijk verrezen , Alleluja ! j, Alleluja!
// Op morgen zal het Feest der Feesten de geloovigen in den
213
214. GOK DE ZATURDAG.
u heiligen tempel vereenigen, om den quot;V erwinnaar van zonde, „ dood en hel te aanbidden en lof te zingen. O zalig hij, die, h in dezen tijd der geestlijke hernieuwing, het leven der genade „ in zich zal hebben opgewekt, en op diengrooten verwinnings-u dag ook zijn eigen zegepraal zal kunnen vieren.
HET EXULTET VAN DEN H. AUGUSTINUS.
(V. EEUW.)
— Nageschetst. —
Jubelt, hemelsche Englenkoren,
Juich, gewijde Priesterschaar; I1 eestbazuin, doe 't loflied hooren :
Zie, de Zegevorst is daar! — In baars Konings zonneluister
Dartelt de aard, van vreugd verrukt; Het heelal ontstijgt aan 't duister. En de wereld, vrij van kluister.
Ligt voor 's Eeuwgen Troon gebukt.
Hoor, van blijde feestdagsgalmen Trilt de stem der Moederkerk. Tolken, mengt uw hoogtijdspsalmeu Met des Outers wierookwalmen : 't Is volbragt, 't Verlossingswerk.
Daarom dan, geliefde Broeders,
die met mij, bij 't heilig licht
Tan de ondoofbre Paaschfeestfakkel,
oog en hart ten Hemel rigt.
GOEDE ZATURDAG. 215
Smeekt, dat de Almagt, door wier
goedheid ik in het Levitenkoor Onverdiend werd toegelaten, mij
omschitter met haar gloor,
En mijn mond, door haar geopend,
waardig 't heil verkonden moog. Dat de Paaschvlam heeft doen schittren
voor der volken starend oog.
Ja, 't is billijk en regtvaardig,
dat ons woord aan 't wereldrond, God-des-Vaders lof doe hooien,
en den Zoon, dien hij ons zond. Luid verheerlijk; daar de schuldbrief,
Adams nakroost opgelegd.
Door zijn zoenbloed is vernietigd
en het groote pleit beslecht. Immers, heden is het Pascha,
heden 't hemelsch Lam geslagt, Dat zijn leven voor heel 't menschdom
blij ten offer heeft gebragt.
Hier, hier is de nacht weerspiegeld,
toen het kroost van Abraham,
Uit Egyptes ijzren smaad juk,
droogvoets, door de watreu kwam. Hier, hier ziet men 't licht weerkaatsen,
dat, van uit de duisternis.
Als een vuurkolom, te midden
der woestijn verschenen is.
Uit den nacht en 't slijk der zonde
heeft zijn star ons voorgeleid. En door 't heilbad der Genade
't pad ten Hemel toebereid.
Hier rijst leven uit den dood op
en hergeeft het graf zijn buit;
Hier stijgt Christus, als Verwinnaar,
d' afgrond der verderfnis uit.
216 GOEDE ZATUKDAG.
Waartoe zou ons 't voorregt strekken
van op aarde 't licht te zien, Als het voorregt der Verlossing niet
het menschdom hulp kwam hiên ? Doch, hoe groot is dan uw liefde,
hoe barmhartig, zijt ge, ó God, Dat Gij, enkel uit ontferming en,
bewogen met ons lot.
Om den mensch-slaaf vrij te koopen,
uwen Zoon ten losprijs bragt. En om Adams zonde en afval
uwen Izaak hebt geslagt. ó Noodzaaklijk kwaad des menschen,
dat den Godmensch sterven deed, ó Gelukkig schuldbedrijven,
waarvoor zulk een Offer leed! o Yolzaligste aller nachten,
die het heiluur hoordet slaan. Dat den Christus, zegepralend,
uit zijn grafrust op zag staan. Van dien nachtstond staat geschreven,
dat hij zijn zal als de dag. Waarop aard en hemel tevens
In Gods vreugde jublen mag : Daar toch zonde en gruweldaden
uitgedelgd zijn, sinds het Lam, Dat ter slagtbank heengesleurd werd,
heel de zoenschuld op zich nam. Zondaars krijgen de onschuld weder,
zielsbedroefden scheppen moed. Haat en nijd zijn weggebannen,
eendragt zet het hart in gloed; Aardsche kroonen buigen neder,
verootmoedigd in het stof.
Heel 't herboren aardrijk jubelt
en juicht enkel tot Gods lof.
GOEDE ZATURDAG. 217
— De Diaken steekt, kruiswijze, vyf korrels gew gden wierook in de Paaschkaars, welke hij vervolgens ontsteekt. —
Neem dan, heilig God en Vader,
in herinring aan dien nacht.
Deze Fakkel, als een reukwerk,
door de Kerk U toegebragt. Uit Egyptes digten nevel rees
voor Isrel de ochtendglans. En voor ons steeg Mensch- en Godheid,
't aardsche en hernelsche, ten trans. Daarom, Heer en Zaligmaker,
geef, dat voor het Fakkellicht, In uw heilgen Naam ontstoken,
's aardrijks duister vliede en zwicht. Neem, o neem in gunst dees Feesttoorts
als welriekende offerand.
En moog zij haar glanzen paren
met de Zon, die eindloos brandt, Met die eeuwge Morgensterre,
wier verkwikkelijke gloed Nooit gemist wordt aan de kimmen,
waar zij 't harte juichen doet: Morgenstar, die uit het duister
van driedaagschen grafkuilnacht Voor deze aard weldadig oprees
in onsterfelijke pracht.
ó Wij smeeken, dat haar lichtglans
tot den jongsten dageraad Zaam moog smelten met de Paaschvlam,
die ons hart ü branden laat.
Eindlijk, God! liefhebbend Vader
en vrijmagtig Opperheer,
318 GOEDE ZAÏUKDAG.
Zend, op dezen dag, mv zegen
in de mildste volheid neer Over kudde en herders tevens,
over 't Hoofd der Christenheid, Over Vorsten, over A olken, —
en verleen uw Majesteit Al haar schepslen vrede op aarde
en hiernamaals, voor uw Troon,
Die den goeden strijd volstreden,
de onverwelkbre zegekroon.
DE KLOK EN HET OEGEL.
Wie bewondert niet het verheven gevoel, door de Kerk, ia de plegtigheden harer eeredienst, ten toon gespreid, en waardoor zij op hare zinnebeelden het zegel van haar genie, het kenmerk harer grootheid drukt? Om Gods weldaden en lof, met eene zijner opperste Majesteit waardige pracht en heerlijkheid te verkondigen, bedient zy zich van twee stemmen, wier kracht en uitgebreidheid elkander evenaren : het Orgel en de Klok.
Het Orgel! eene stem naar binnen, die hare welluidende golvingen voortstuwt onder de zangerige gewelven der basiliken, rondom de oude pijlers van het groote kerkschip, tot in de geheimzinnige eenzaamheid van het heiligdom.
De Klok! de stem naar buiten, die, tot in de verte, de lucht onder het geluid harer wijdstrekkende galmen trillen doet. Het Orgel! uitdrukking van het openbaar gebed in de Godgewijde tempels; de Klok! uitdrukking van het algemeen gebed, in den heerlijken tempel der natuur. Het Orgel! stem der Engelen en der Heiligen, die, van af de kerkramen, waarin hun strijd en hunne overwinning staan afgebeeld, op de ingetogen menigte nederdaalt, om de vreugden en heerlijkheden des hemels te fluisteren in hun oor. De Klok! stem van het -volk en van geheel het menschdom, die van uit dit dal van
GOEDE ZATTJRDAG.
quot;ballingschap en tranen, de klagt des lijdens en het geroep der benaauwdheid, met het verlangen der hoop en der liefde, op doet stijgen tot des Almagtigen troon. Het Orgel! heerlijke stem, wel is waar, maar die, daar z\j de grenzen van het heiligdom niet overschrijdt, slechts door de vrome geloovigen gehoord wordt. De Klok! eene stem vol deugd en kracht, die in de ooren des geloofsverzakers doordringt, ten spijt hunner pogingen, om aan hunne gewetenswroegingen te ontgaan; eene stem, die den godlooze, al is hij ook den. Ceder des Libanons gelijk, in zijnen hoogmoed nedervelt; eene etem, die de vrees voor de toekomst en den angst voor de eeuwigheid neerlegt in het geweten, waaruit God verbannen is, ware woestenij, die, door een gloejjenden wind is verdord en door geen dauw bevochtigd wordt; eene stem, die, als door een onheilspellenden straal, de duistere plooijen, waarin dat geweten zich wikkelt, en den akeügen afgrond, waarin het zich stort, verlicht.
Ziedaar de reden, waarom de Klok, aan heilige en kuische zielen zoo dierbaar, voor de boozen zoo hatelijk en lastig is. Als voorwerp van haat of van liefde, even als de Godsdienst-zelve, wier onuitwischbare regten zij verkoudigt, wekt zjj alle gevoelens op, behalve de onverschilligheid. Wien zij niet treft, als een troost, dien kwetst en verbittert zy, als eene verwijting. Niets ontbreekt alzoo aan hare glorie: de afkeer, dien zij den ongeloovige inboezemt, is eene hulde, die haar niet minder verheft, dan de vrome eerbied, waarmede de Christen haar omgeeft.
De Klokken moeten wij alzoo eerbiedigen en liefhebben, op het voorbeeld onzer vaderen , die over hare verbanning zoovele tranen stortten, die op het gevaar af van vrijheid en leven, haar met zooveel ijver voor begeerige opsporing verborgen, en die haar, zoodra een dageraad van vrede over de Kerk begon op te gaan, haar zegevierend en juichend in de al te lang stomme torens herplaatsten.
Maar, onze vereering der Klokken moet eene vereering wezen vol begrip en gevoel: ons Geloof, onze Hoop, onze Liefde moeten de Klok bezielen : want, wat zou zjj anders zyn, als •een klinkend metaal, dat de lucht van een nutloos geluid weergalmen doet? Zucht de Klok, dan moeten wij met haar zuchten; juicht zij van vreugde, dan moeten wij ons, met haar, verheugen in den Heer; looft en dankt zy, dan moeten wij, met haar, loven en danken; noodigt zij ons uit tut het gebed.
219
PA SC HEX.
tot den arbeid, tot de rust, dan moet haar tceken voor ons als-een bevel van God-zelven zijn; roept zij ons op naar bet Heiligdom , dan moeten wij uitroepen : Mijn hart heeft zich verblijd over wat mij gezegd is : wij zullen opgaan naar des Heeren Huis. En zoo dikwerf zy ons oor treft, zeggen wij ; wederom een uur minder aan den dag mijns levens, wederom eene schrede meer naar het einde mijner baan. Maar, welken voortgang heb ik, bij het ten einde spoeden m\jns levens , gemaakt op den weg der eeuwigheid? Eens komt het laatste uur, waarna mijn bestaan door geen tgd meer zal gemeten worden, en, indien dat uur thans sloeg, zou dan mijne ziel in de handen van eei» barrahartigen Vader, of van een vertoornden Eegter vallen?
--»-
Pasclien! Pascheulzoo riep, vreugdedronken, liet joodsche volk, alreeds vóór dertig eeuwen, telkens, wanneer de dag terugkeerde, waarvan de Heer had gezegd : deze dag zal voor u zijn als een gedenkzuil mijner hescherming en mijner weldaden: gij zult hem. te allen tijde, van geslachte tot geslacht, als een pleg tig feest, moen Heer en God ter eere, vieren. En , vroegen de kinderen van Israël aan hunne ouders : wat hetee-kent dit feest? dan antwoordden hun deze : wij slagten het Paaschilam en offeren het den Heer, ter herinnering aan den laatsten nacht, dien ons volk in Egypte doorhragt, toen de Engel alle eerstgeborenen onzer verdrukkers doodde.. maar onze huizen spaarde, omdat zij met het bloed van het Paaschlam waren geteekend. En, vroegen Israels kinderen nogmaals : wat heteekent dit plegtig feest ? en waarom wijdt gij den Heer alle eerstgeborenen toe? dan werd hun geantwoord : omdat Hij, door de kracht van zijnen arm, ons uit het huis zijner slavernij heeft verlost.
220
l'ASCHEN.
221
Luider, evenwel, dan aan de oevers van den Jordaan, weêr-Minkt heden diezeltde vreugdekreet van liet Noorden tot het Zuid, van het Oosten tot het West. Paschen ! Paschen ! zoo roept, met vreugde en blijdschap, het verloste menschdom. Alleluja! het groote Verlossingwerk is voltrokken ! Alleluja ! Ook tegen ons, —zoo antwoordt de Christen aan die hem vraagt, wat die zegekreet beduidt, — ook tegen ons had de Engel des veiderfs het moordstaal gezwaaid : hij dreigde, niet alleen ons ligchaam, maar ook onze ziel met een eeuwigen dood; doch de Heere Jesus, dat ware Paaschlam der geheele wereld, heeft onze zielen geteekend met zijn bloed, opdat de Engel des verderfs, die dit godlijk teekcn niet durft schenden, zou terugdeinzen en voorbijgaan, zonder ons te schaden. Wij ook, wij zuchtten, sindts vier duizend jaren, in de wreedste slavernij. Geen aardsche vorst, maar de prins der duisternis, de woedende Satan had alle kinderen van Adam in de ijzeren boeijen der zonde geklonken, en oefende op ons een helsche dwingelandij uit. De Heere Jesus heeft onze ketens verbrijzeld en ons de vrijheid geschonken der kinderen Gods; Hij heeft ons uit de slavernij verlost, en ons gemaakt tot erfgenamen van den driewerf-heiligen God! Ja, Hij heeft ons verlost, en wel ten koste van zijn leven, ten koste van zijn bloed! Maar Hij, die in zijnen dood, over hel en zonde zegevierde, heeft ook op dood en graf de overwinning behaald. Hij heeft, op dezen dag, de kluisters des doods verbroken, en is, volleven en kracht, vol glans en heerlijkheid, ie voorschijn getreden uit het graf! Hij is verrezen, om niet meer te sterven ! O zondig, o ellendig menschdom, kniel neder in het stof, en aanbid uwen Redder, uwen Verlosser! Zing een loflied, den Gekruiste van Golgatha, zing een loflied, den Zegevorst ter eere! Het rijk uws dwingelands is vernield; de prins der wereld is buitengeworpen; uwe verlossing is voltooid, de aarde is herschapen en haar aanschijn hernieuwd.
PASCHEN.
lu haar Konings zonneluister.
Dartelt de aard, van vreugd verrukt.
Het heelal ontstijgt aan 't duister.
En de wereld, vry van kluister,
Ligt voor 's Eeuwigen troon gebukt.
Ziedaar de liooge beteekenis van dezen dag, die bij uitstek een dag van Geloof, van Hoop en van Liefde is. Pasclien is een feestdag voor ons Geloof, dewijl de Verrijzenis des Hoeren een omvederspreeklijk bewijs levert van de waarheid des Ge-loofs, en er, als het ware., liet zegel, inet het merkteeken der Godheid, op drukt. Want, is Christus niet verrezen, zoo spreekt de Apostel Paul us, dan zijn uw geloof en onze prediking ij del! Paschen is ook het feest der Hoop. Christus, immers, is van de dooden opgestaan, als hoofd van hef groote ligchaam der Kerk. Maar, is het hoofd verrezen, dan zullen de ledematen niet ten eeuwigen dage der verrotting worden prijs gegeven; dan zullen ook deze eenmaal uit hunnen graf-slaap ontwaken en glorievol zullen zij, die in geloof en liefde vereenigd bleven met hun godlijk hoofd, verrijzen uit den dood. De Verrijzenis des Heeren is derhalve het onderpand der verheerlijkte Opstanding des vleesches, die ons staat te wachten. Trouwens, is Christus van den dood verrezen, zoo roept ons wederom de groote Apostel toe, hoe zou dan nog iemand durven beweren, dat de dooden met zullen verrijzen ? Want, zegt men, dat de doodev niet zullen opstaan, dan moet men ook zeggen, dat Christus niet verrezen is! Geloor en wij, integendeel, dat Jesus gestorven is en verrezen, dan moeten wij ook gelooven, dat God hen, die in den He ere Jesus zijn ontslapen , eenmaal uit de graven zal te voorschijn roepen, om in Jesus' glorie te deelen voor altoos. Ja, Paschen is een feest van Geloof, een feest van Hoop; maar het is, daarenboven, ook nog een dag van dankbare Liefde en jegens den eeuwigen Vader, die ons zijnen eenigen Zoon gegeven, diens zoenoffer
222
PASCHEN. 233
aanvaard, en hem heden opgewekt heeft van uit den dooclen; èn jegens den Zoon, die op dit uur het groote quot;Verlossingswerk voltooid, ons Geloof bevestigd en onze Hoop verlevendigd heeft; èn jegens den H. Geest, die ons, door zijne genade , deelachtig heeft gemaakt aan de verdiensten van den smart-vollen dood en glorierijke Verrijzenis van den nooit volprezen Verlosser en Heer.
Bij de beschouwing dezer hooge beteekenis van het Paasch-feest, begrijpen wij, waarom de Heilige Vaders Paschen, het Feest der Peesten, den Dag der Dagen, de Plegtigheid der Plegtigheden hebben genoemd. Op aller gelaat staat dan ook heden de blijdschap te lezen : de geheele schepping juicht en viert met den verrezen Verlosser feest. Er is feest in het hart des zondaars, die zicli in de dagen van boetvaardigheid met zijn God heeft verzoend, en die nu,met Jesus verrezen, uit het graf zijner zonden is opgestaan. Er heerscht eene hemelsche vreugde in het binnenste der vrome ziel, die, op dezen dag, vroegtijdig, met Magdalena naar het verheerlijkte graf van haren Zaligmaker ijlde, aan de Tafel des Heeren nederknielde, en zich met het godlijk Ligchaam en Bloed des Heeren Jesus heeft gevoed. Op Paaschdag, voelt zich de grijsaard verjeugdigd , en deelt met zachte en innige blijdschap de heilige vrolijkheid van des huizes kind. Heden is er feest in de Kerk, die al hare kostbaarheden ten toon spreidt, en hare zoetste zangen aanstemt, terwijl klok en orgel, ieder in zijne taal en op zijne wijze, de zegepraal des Heeren luide verkondigen en zonder eind het Alleluja! den kreet der overwinning herhalen.. Ja, er is heden feest in het hart, feest in het huisgezin, feest in de Kerk, en zelfs de natuur, die onder de koesterend e stralen der voorjaarszon herleeft, en, als verjeugdigd, uit den vvinter-dood te voorschijn treedt, viert met en door hare verrijzenis, de opstanding van haren Schepper, van onzen Verlosser, Meester en Heer..
PASCHEN.
Verre van dit vreugdegevoel tegen te gaan, wekt de Kerk in hare H. Diensten ons tot eene innige en heilige vrolijkheid op. Zij had geweend bij Jesus' lijden; stilzwijgend, ofschoon hoopvol, had zij gewaakt bij zijn graf. Maar, nu de steen, die het graf van haren Beminde sloot, is afgewenteld, nu de zegels er van verbrijzeld zijn, nu, onder het oog der wachters, de dood zijn buit heeft verloren, nu hemelsche glans en eeuwige luister het hoofd van haren Bruidegom omstraalt, nu spreekt zij niet langer van boete of versterving, nu plengt zij geen tranen meer. Louter vreugdekreten ontsnellen aan hare hijgende borst: al hare zangen zijn vreugde- en zegeliederen, en zonder eind en zonder maat doet zij het blijde Alleluja weêr-galmen door de gewelven van Gods huis. Be Heer is waarlijk verrezen, Alleluja : dit is haar eerste woord, bij de nachtgebeden van het feest. Dit is de dag, dien de Heer heeft gemaald : laten wij ons dus aan vreugde en vrolijkheid overgeven ! zoo spreekt zij ons bij ieder uur der H. Getijden toe. Ik hen verrezen en toch nog met w, Alleluja! met die blijde woorden begint zij het H. Misoffer van dezen dag, waarin alles op het groot geheim der Verrijzenis terugwijst. In den Epistel dezer H. Mis, herinnert ons de groote Apostel, dat Christus ons Paaschlam is, en dit enkele woord doet de harp der Kerk op nieuw trillen, en ontlokt haar een nieuwen zang. Zij heft het victimccpascha,li laudes aan, en zingt met blijde stem :
Zing luide 't Feestdagslied, den maatzang der pietorie, Nu, vrome Christenschaar, weêr 't Pascha voor u rijst ;
Hef aan den blijden Psalm, den jubeltoon, ter glorie Van hem, wien al, wat ademt, prijst.
De Godmensch stierf; zgn dood gaf ons het leven weder. Hij toog verwinnaar door de afgrjjslykheid van 't graf;
Het bloed van 't vlekloos Lam stroomt heilvol op ons neder. En lost de schuld van allen af.
224
PASCHKN.
De Hel ontzet ia toorn, en tracht haar prooi te ontrukken Aan die de wereld redt, maar, bevend, buig:t zij 't boofd;
De Dood verbleekt, by 't diep en siddrend nederbukken Vuor die haar arm van kracht berooft.
Eu gij, Maria, zeg, wat mogt uw oog aanfchouwen?
„ Ik zag, iu 't flikkren als van bliksemschicht op schicht,
„ Den doode, dien 'k begroef, den God van myn vertrouwen, „ Verrezen met het morgenlicht.
„ Ik vond de windsels wel, maar 't grafpesticht verlaten; „ Geen kluister van den dood hield Hem in 't stof gekneld,
„ Tot weerstand van wiens magt, geeteanrdsche krachten baten, „ En die den Satan heeft geveld. quot;
Hij leeft! Hem hopen wij;— dra zuilen allen 't hooren. Dat Hij verrezen is, naar de uitspraak van zyn woord;
Dra zal zijn minlijk oog weer 't Jong ren-hart bekoren, In 't door Hem begenadigd oord.
o Gij, die, door uw dood, den Hemel hebt ontsloten, quot;Verwinnaar van het Graf, gezalfde quot;Vorst en Heer,
quot;Wil ons niet van 't bezit uws koningr^ks verstoeten,
Maar zie, in 't uur des doods, barmhartig op ons neer.
Alle gebeden der H. Mis ademen dezelfde vreugde, en zelfs oj) liet oogenblik, dat de Diaken den geloovigen aankondigt, dat liet liooglieilig Offer voltrokken is, en hen met liet gewone //e, Missa est naar liuis zendt, moet hij nogmaals lucht geven aan zijn hart; nog tweemaal doet hij, op verheven toon, het Alleluja weerklinken, en tweemaal herhaalt het zangkoor dienzelfden zegekreet!
Het Paaschfeest werd alreeds door de Apostelen ingesteld,
en is derhalve zoo oud als de Kerk-zelve. In !den beginne was
men het echter niet eens over den dag, waarop dit feest moest
worden gevierd. Eenige Oostersche kerken, en wel bepaald die
van Klein-Azië, vierden het op denzelfden dag, waarop de
Joden hun Paschen vierden, namelijk, op den 14. dag der
Maartsche maan, om 't even, op welken dag der week deza
15
225
PASCHEN.
tlag oolc inviel. Al de overige kerken, daarentegen, vierden, met de Kerk van Home, liet Verrijzenisfeest op den eersten Zondag, die op den zoo even vermelden dag volgt. Het ge-bmik der Roomsche Kerk verdiende, ontegenzeglijk, de voorkeur, vooreerst, omdat de Zaligmaker op den Zondag is verrezen, en, ten andere, omdat liet Pascha der Joden, met hunne eeredienst, werd afgeschaft, en het derhalve zeer wenschlijk was, dat het Paaschfeest niet te gelijk met het Pascha der Joden werd gevierd. Te vergeefs had Paus Victor, zelfs onder bedreiging van zware straften, de kerken van Klein-Azië willen verpligten, om aan hun oud gebruik vaarwel te zeggen, teneinde Paschen overal op denzelfden dag gevierd zou worden; eerst in de algemeene kerkvergadering van IVicea werd aan dit verschil een einde gemaakt, en bepaald, dat voortaan alle kerken van het Oosten en het Westen, zich, te dezer zake, naar het gebruik der Kerk van Rome moesten voegen.
Voor de Hoogmis wordt, bij uitzondering, met Paschen, en evenzoo op Pinksterdag, geeu water gewijd; maar, ter besproeijing der geloovigen, neemt de Priester water uit de heilige fontein, die den vorigen dag werd gezegend, eu waaruit de Catechumenen, voor een nieuw leven herboren, te voorschijn traden. Ook zingt de Kerk, bij het sprenkelen van dit gewijd water, niet den adsperges me, met het begin van den, voor dezen tijd al te treurigen boetpsalm miserere, maar van heden af, tot Pinksteren toe, zingt zij het opwekkende : Vidi aquam, waarvan de zin ons in deze schoone dichtregelen van den Hoog-Eerwaarden Heer Van der Ploeg teruggegeven wordt.
Zie ginds ter regter spoedt Uit 't heiligdom de vloed Bes levens voort met zoet geschal,
In watreu, helder als kristal.
Alleluja!
226
PASCHEX.
Tot wien dat water koom'.
Hij drinkt uit 's levens stroom,
Eu allen zingen : zalig liij!
En weder allen zingen zij ;
Alleluja, Alleluja!
Tot in de XVI. eeuw bestond er een gebruik, dat zich van bet Oosten aan bet Westen bad medegedeeld en destijds vrij algemeen onderhouden werd; namelijk, bij het krieken van den dag, begaven zich de geloovigen op Paaschdag ter kerk. Zoodra de Priester in bet heiligdom verscheen, nam bij bet kruisbeeld in zijne handen, en verkondigde aan de vergaderde menigte de opstanding des Heeren, met deze woorden : Christus is (jpgestaan van ih dood en! Alleluja! Dan kuste hij bet beeld van den verrezen Zaligmaker, die den waren vrede aan de wereld beeft geschonken, en, alvorens het Paascblied aan te stemmen, gaf bij den vredekus aan den aanzienlijkste dei-vergadering, die hem voorts aan al de andere mannen overdroeg. De vrouwen deden dit insgelijks onder elkander. Hij, die den vredekus gaf, zeide : Jesus is verrezen, en degene, die bem ontving, antwoordde : Hij is waarlijk verrezen. Diezelfde broederlijke omhelzing werd in den familiekring en zelfs op de openbare straten herbaald; ook werd zij vaak als een middel gebruikt, om zich met zijne vijanden te verzoenen, dewijl niemand den vredekus van Pascben zou liebben durven weigeren of afwijzen. Dit oud gebruik bestaat ook thans nog in Polen; in onze streken is er niets van overgebleven; op enkele plaatsen echter van ons vaderland werd nog, op bet einde dei-vorige eeuw, in den vroegen morgen van dezen dag, eene processie geboudeu, die niet weinig overeenkomst met de zoo even vermelde plegtigbeid bad. Een ander gebruik, dat genoegzaam algemeen is en, voorzeker, vermelding verdient, ofschoon het zich niet in de kerk, maar alleen in den huislijken
2-Z1
228 PASCHEN.
lering voordoet, is het gebruik der paaselieijeren. Die frissclie sen fraai-getleurde eijeren verblijden liet kinderhart, en schenken aan de lieve kleinen eene vergoeding voor het aandeel, hetwelk ook zij, door de zorg eener vrome moeder, in de algemeene versterving, tijdens de groote lijdensweek, hebben gehad. De meer gevorderden in jaren wijzen mede dit geschenk niet van de hand, maar genieten de Paaselieijeren onder bekende teekens van vriendschap en van ware broederlijke liefde. Die paaselieijeren zeggen ons, dat de tijd der versterving en der boete voorbij is. Zij zijn, daarenboven, ook nog een beeld van 's Heeren Verrijzenis, en van onze toekomstige Opstanding. Immers, de uitwendige harde schaal van het ei gelijkt den grafsteen, dien de Heer verbrak, en welken wij ook eens zullen verbreken op den jongsten der dagen, zooals het kuiken in het ei de schaal verbreekt , om daaruit levend te voorschijn te treden.
Moge mede voor ons het paaschei, hoe klein en onbeduidend ook, eene herinnering zijn aan het groot geheim van dezen dag, en een middel, om onzen naasten een sprekend bewijs te geven van een hun toegenegen hart.
Wat willen deze ontstelde vrouwen. Dit open graf, uit rots gehouwen.
Door Joodsche wachters streng bewaard? Hoe zijn dees woeste legerknapen.
Taak onverschrokken in het wapen.
Thans zóó, tot vlugtens toe, vervaard?
Hij, dien men, voor slechts weinig dagen. Zijn moordhout zag ter strafplaats dragen.
PASCHEN.
Eu 't schandlijkst vonnis ondergaan; Die door zijn Vader werd verlaten, Gelioond, bespot door die Hem haten, Sctioon met 07is' aller schuld belaên;
Hij, bij wiens bloedig, smartlijk sneven. Men de aard zag op haar grondvest beven
De zon met nevelfloers bedekt; De steenrots siddrend opgespleten. Des Tempels voorhang losgereten. En dooden uit hun graf gewekt;
Hij, die uit liefde door twee braven Iti deze groeve werd begraven,
Verzegeld door den Hoogen Raad; Hij heeft, trots zegels en soldaten. Het wèl-bewaarde graf verlaten.
Bij 'x. krieken van den dageraad.
Juich, Christenschaar, door blijde zangen Den sombren rouwtoon nu vervangen,
Geslaakt om Jesus' droeven dood! Doe aan heel de aard uw lofzang hooren. Stem luide in 't lied der Englenkooren, En juich : de Heer is waarlijk groot
Triomf! door 's Heilanda bloedig lijden, Kwam hij ons van den dood bevrijden.
Ons opgelegd door Adams schuld. Triomf! hij heeft het eeuwig leven Ons, door zijn sterven, weergegeven. En Gods beloften trouw vervuld.
Triomf! hij is uit 't graf verrezen. En heeft ons schitterend bewezen
Zijn roeping, als Gods Afgezant; Triomf! hij heeft door zijn herleven Het burgerregt ons weergegeven, In 't eeuwig heraelsch Vaderland.
P.VSCHEX.
ó Jesus, wien ik, door mijn zonden,
Staag 't hart doorgriefde in wond bij wonden. En 't hoofd met doornen heb gekroond. Doe ine óók uit 't zondengrai' verrijzen, En laat mijn mond uw goedheid prijzen. Ons in uw sterven mild betoond.
De heuglijke gebeurtenis, welke wij heden herdenken, ofschooa meer dan achttien eeuwen van ons verwijderd, heeft in de wereld zoo diepe indrukken achtergelaten, dat het on? voorkomt, als ware z\j eerst heden voltrokken. Een heerlijke en majestueuze tempel was geslecht; de verwoesters waanden hunne taak te hebben voltooid, en, gelijk een beul, die zijn slagtoffer heeft afgemaakt, hadden zij zich begeven ter rust. Maar, na drie dagen, is deze tennpel uit zijne bouwvallen verrezen, en zie, daar staat hij nu, onverganklijk en roemvol, omgeven met meer pracht en luister daa ooit voorheen. Alleluja! Looft den Heer ! Want Jesus, onze Koning, die den kruisdood gestorven was , is, zooals Hij voorzegd had, opgestaan uit zijn graf. Remrrexit, sicut dixit. Alleluja! De gesloopte tempel is herbouwd! Te vergeefs had de Jood zijn graf verzegeld, te vergeefs was een zware steen op de grafstede gelegd, te vergeefs waren gewapende wachters er bij geplaatst, om de buit van den dood te hewaken, en den gevangene in den kerker te hoaden : de ketenen van den gevangene zijn verbroken, de Leeuw van Juda is ontwaakt uit den slaap des doods, en de zware steen weggenomen als een ligte veer. In plaats van de verschrikte wachters , zit nu by het ledige graf een Bode van het eeuwige licht, vol schoonheid en jeugd, een in glans gehulde Engel des Hemels, die aan de vrome vrouwen van Jerusalem, die den Godlijken Gekruiste wilden komen balsemen, de vreugdevolle tijding van 'sHeeren Verrijzenis verkondigt, terwijl hij haar zegt: Hij is verrezen. Hij is niet hier. Waar dan, o dood, is uwe overwinning? Waar is uw prikkel, o Dood?
Welk een groote dag is alzoo de Paaschdag ! Het is de dag
330
PASCHEN.
der zefieprnil, der levendige vreugde en der onsterflijke ver-wachtinsr. Eén woord slechts omvat de geheele feestlijkheid vau dezen dag, het is ons Alleluja, het vrolijke Alleluja, dat ouder de gewelven onzer tempels weergalmt en door den Priester gestadig uifgesproktu en gezongen wordt : Alleluja!
Elk groot leest, evenwel, vordert, om plegtig te worden gevierd, den glan-i vaneen groot Gastmaal, en tot een plegtigen dag behoort eene plegtige feestviering. Bg de inwijding van den tempel, te Jerusalem, werden door Salomon duizende offerdieren opgedragen aan d^u Heer. Gedurende een tal van dagen , nam geheel Israël deel aau de vreugde van een echt-koninklijken disch, en de feestvierenden keerden jubelend en vol heilige vreugde naar hunne haardsteden terug.
Een roemrgke tempel, de GoJlijke tempel van het Ligohaam onzes Heeren Jesus, is op den dag zijner Verrijzenis herbouwd, en, Christenen ! het is eene behoefte van ons hart, in een feest-lyk gastmaal, den grooten God een Hem verschuldigd offer te brengen.
Moet ik het u nog verkou iigen , myne Broeders, reeds wordt het offer opgedragen en de disch is bereid, zoodat ik u slechts de feestzaal behoef binnen te leiden. In den naam van God en van de H. Kerk, noodig ik u allen uit, om binnen te treden, en ik bespeur met vreusrde, dat gij allen daartoe zijt bereid.
Iq Gods huis zelf is de disch in gereedheid gebragt; op het altaar wordt het offer opgedragen. Ziet, hoe die drommen vau genoodigd n z:ch eerbiedig naar de feesttafel heeubewegen ! Daar eie ik den godvruchtigen aanbidder, in de zalige verwachting van den God dir liefde, zijne godminnende ziel voorbereiden en louteren. Daar zie ik hem, door zijn Engelbewaarder gesteund en geleid, met lang/.araen tred gaan naar des Heeren disch. Aan hel a taur-zelf zie ik deu Dienaar des Heeren met de witte stola bekleed, zich tot de neergeknielde menigte wenden. Hij houdt in zijne priesterlijk-gezalfde hand den Kelk des Heils; ootmoedig biedt hij de godlijke Spijs den genoodigden ter beschouwing aau, en spreekt tot hen deze roerende woor-dju : ziet hier /iel Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. Ia diepen eerbied kljpt de knielende schaar op de borst, en , terwijl menige bekeerde zondaar tranen van bocvaardigheid ca van reine vrenïde plenst, herhalen allen met den Priester de woorden vau den Hootdmia : lieer, ik ben niet waardig , dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts met een woord,
PASCH EN.
en mijne ziel zal genezen zijn. Eu zie! de Priester verdeelt de Heme'spijs : hij plantit op de tong der genoodigden des Heeren ligchaam en bloed, onder de blanke gedaante eener Hostie verborgen, en het brood der Engelen is het voedsel geworden van den pelgrim op aard. Al deze verzadigden heffen zich van de heilige tafol op, als eveu zooveel Christophoren, waut zij dragen den Hecre Jesus in hun hart. Het is de mensch niet meer, die leeft, aa'ibidt en zijne dankbare ziel voor God uitstort, het is Jesus Christus-zelf , die in hem leeft, en in hem den Hemel-scben V;ider aanbiedt 's menscheu ontboezemingen van eerbiedigen dank.
O, aanschouwt de gelaatstrekken van dien gelukkigen Christen, die daar zoo even de Paaschcommunie ontvangen heeft! Sla hem gade in zijue heilige ingetogenheid, de ziel als overstelpt van een hemelsoh geluk en eene onuitsprekelijke vreugde; meent gij niet, dat, wanneer deze door de godsvrucht gesloten mond zich eeusk'aps opende, hij eene stem zou doen hooren, gelyk aan den zang van een zuchtenden Engel, of die de zucht van een zingenden stervling evenaart?
Ik zie een dezer patriarchale gezinnen , die, znoa's men er, Gode zij dank, nog al vaak ontmoet, drie geslachten bevatten, de grootouders, de ouders en de kinderen, allen van bet Paaseh-feest terugkeeren, waarbij zy allen aan dcnzelfden diseh hebben gezeten en dezelfde heilige vreugde hebben gesmaakt. Wie zal het geluk kunnen schetsen van dat gezin , innig in liefde en in geest van opoffering vereenigd door den Godlijken gastheer, die in ieder dier harten zyne woonstede beeft gevest? Wie vernpig de verhoogde liet'le en eerbied te schetsen dier kinderen tot en j^gen? hen, die hun het leven schonken? Wie zal ons de verdubbelde teederheid en zorg dier ouders schetsen in het bewaken hunner zonen en dochters, teneinde aan deze panden hunner wederzydsche liefde eene jeugd vol onschuld en eene heilvolle toekomst te verzekeren?-Wie voelt zich bij inagte, een tafereel op te hangen van het vertrouwen en de jeugdige kracht dier gelukkige, door het brood der sterkte gevoede grijsaards? Zg staan, wel is waar, op den rand van hel graf, maar zij weten, dat hun graf luisterrijk zal ziju, en dat uit de doodelyke duisteruis van dat graf, de dageraad van het eeuwig leven voor hen op zal gaan : want in de H. Communie hebben zij èn de belofte, èn den waarborg, èn het onderpand van een eeuwig geluk en van de glorievolle verrijzenis huns
232
BELOKEN PASCHEN.
ligchaams ontvangen. Wie, eindelijk, zou het wagen, de innig-gevoelde werking der H. Paaschcommunie op alie leden van dat gezin in woorden over te brengen ?
Waar Jesus Christus in de harten huisvest, daar beveelt de Meester met zachtmoedigheid, daar geloorzaanit de dienaar met liefde, en deelt elk lid van het gezin in het lyden van alle overigen. En, geen wonder, want daar, waar Jcsus komt, wordt hij vergezeld door alle deugden, die Nazareths nederige stulp eertijds hebben herschapen in het bekoorlijkst verblijf. De zachtmoedigheid, de i'erpligteude voorkomenheid, de nederigheid, do onschuld, een werkzaam leven en de gestadige vooruitgang in de volmaaktheid, ziedaar het erfdeel der gezinnen, wier leden zich steeds meer en meer naauw-vereenigen met Hem, die voor ons allen , de TVeg , de Waarheid en het Leven is.
233
Vergt van mij geene meerdere bewijzen of redeneringen op dezen grooten Paaschdag, dien het licht zoo helder en zoo overvloedig omstraalt. Alleen zal ik, tot slot, de heerlijke woorden aanhalen van den schrijver der Navolging van Christus (iv. Boek ; 2 Hoofdst.) „ Aan twee zaken heb ik hierbeneden \oor en boven-„ al behoefte, en zonder deze zou ik den last van dit ellendig „ leven niet kunnen torschen. Opgesloten in het ligchaam, heb „ ik èn voedsel èn licht noodig, en daarom geeft Gij aan dien „ armen gebrekkige uw heilig Vleeseh tot voedsel van zijne ziel „ en van zijn ligchaam, en uw Woord, om als eene lamp zijne „ schreden te verlichten. Ik zou niet kunnen leven zonder deze „twee dingen, nant Gods Woord is het Licht der ziel, en uw „ heilig Sakrament is des levens Brood. quot;
De vooravond van Paschen was eertijds de groote stond, waarop liet H. Doopsel aan de Cateclmmenen werd toegediend. De Doopelingen werden alsdan bekleed met een sneeuwwit ge-waad, het zinnebeeld der reinheid en der onschuld, waarin zij
2:Jt BELOKEN PASCHEN.
door dit liciliü- Sakrnment waren hersteld. Zij behielden deze witte doopkleederen tot op den vooravond van den volgenden Zondag, wanneer zij ze in de Kerk terngbragten. Aan dit aloud gebruik heeft de eerste Zondag na Paschen den naam ontleend vin Dominica in alhis of in albis depositis, hetwelk zoo veel als de Zondag na het afleggen der Doopkleederen zeggen wil. Eertijds was de. geheele Paaschweek een voortdurende feestdag. Dit werd, volgens den H. Cbrvsostonius, l)ij-zonder ter gunste der Nienwgedoopten dus geregeld. „ Jesns z, Christus, (zoo spreekt de Kerkvader) werd na zijn doopsel // bekoord; de nieuwe geloovigen hebben dat insgelijks van den n helschen vijand te verwachten. Het is dus eene wijze inrig-// ting, dat de Kerk deze nieuwelingen nog gedurende zeven n dagen versterkt vóór den strijd, die hen te wachten staat.quot;
Daar liet onderrigt der Nienwgedoopten veel tijd en moeite vergde, en men die nieuwelingen niet, door al te langdurige diensten, wilde vermoeijen, verkortte men do H. Getijden dezer week, in dier voege, dat er slechts drie Psalmen in de Metten gezongen werden. Datzelfde geschiedt, om dezelfde reden, gedurende de Pinksterweek. Dit gebruik, dat ook thans nog bestaat, heeft tevens een meer verheven doel. De Kerk wilde door het bidden dier drie Psalmen de Nieuwbekeerden herhaaldelijk herinneren, dat zij in het heilig Doopsel het Geloof, de Hoop en de Liefde hadden ontvangen, en hen opwekken, om de heilige Drievuldigheid van harte te danken voor de groote genade des Doopsels, waardoor zij kinderen Gods en erfgenamen des Hemels geworden zijn. Zoo onderwijst de Kerk hare kinderen niet alleen door woorden, maar ook door hare handelingen. Hiervan vinden wij in den Paaschtijd ook nog een ander bewijs : in dezen tijd, namelijk, schrijft de Kerk geen vasten voor, omdat het een tijd van geestlijke vreugd en blijdschap is, en zij spreekt hare gebeden niet knielend, maar staande, om ons zoo aanhoudend aan Hem te her-
BET.OKEX PASCHEX.
in neren, die uit den dood is opgestaan, en in wiens Verrijzenis het onderwerp der liooge vreugde van liet Panschfeest bestaat.
Bijzondere plegtiglieden zijn op dezen dag niet te vermelden , en toch is deze Zondag dierbaar aan het christenhart, niet alleen omdat hij de voortzetting en, als het ware, de stille avond is van het plegtige feest der Yerrijzenis des Heeren , weshalve hij oolc beloken, dat is gesloten of afgeloopeti Paschen wordt genoemd, maar ook, omdat deze dag op vele plaatsen wordt verkozen, om de H. Communie uit te deelen aan de kinderen, die, voor de eerste maal, tot de Tafel des Heeren gaan. De dag der eerste H. Communie blijft steeds de schoonste van het leven, en diens herinnering is altijd honigzoet. Daarom blijft de Zondag in Albis, dewijl hij ons, van den eenen kant, aan ons 11. Doopsel en, van den anderen, aan onze eerste II. Communie herinnert, een der schoonste en meest-geliefde feestdagen van het Kerklijk Jaar. Hij, bijzonder, voelt zich gelukkig op dezen dag, die, op de verloopen jaren terugziende, zich de getuigenis kan geven, dat hij zijn sneeuwwit doopkleed niet heeft bezoedeld, en dat de loop der jaren niets ontnomen heeft aan de godsvrucht en de liefde, die hem bezielden, toen liij het geluk had, voor de eerste maal, het Ligchaam en Bloed des Heeren te ontvangen en Jesus te laten rusten in zijn gelukkig hart!
235
LOFZANG AD REG1AS A G NI DAPES.
Gij, die, in 't sneeuwwit feestdagskleed. Den disch van 't Lam thans nader treedt. Breng Hem, die door een zee van bloed U heenbragt, veilig en behoed. Den blijden dank- en jubelgroet.
BELOKEN PASCHEM.
Hij, Jesus Christas, 't eeuwig Woord, In wien cle nieuwe schepping gloort. Hij, de Opperpriesterlijke Magt,
Heeft u zijn Vleescli ten spijs gebragt. Zijn Bloed tot drank, opdat uw ziel Wiet tot een buit des doods verviel, En uit der zonde dienstbaarheid U 't hemelpad wierd toebereid.
Hij, 't Pascha van de Nieuwe Wet, Heeft u deez' Teestdisch voorgezet, Waar hij, die 't Paaschlam heeft geslagt. De opregteu van gemoed nu wacht.
Ja, heilige Oliraar, schuldloos Lam, Dat voor mijn heil ter slagtbank kwam. Gij hebt des Afgronds schrikbre magt Voor goed gebreideld door uw kracht. Gij hebt het menschdom vrij gemaakt. De banden onzer schuld geslaakt. En bragt ons 't leven wederom.
Met de aanspraak op uw Heiligdom.
Zoo stondt Gij op uit dood en graf, Nanmt heel natuur haar kluisters af. En, op der wolken hemelglans, Ontzweefdet Ge ons naar hooger trans.
Daar smeeken wij U, Vorst en Heer, Ei, zie genadig op ons neer.
En geef ons door den Paaschfeestdisch Al wat op aarde ons noodig is.
Dan grimt geen dood of hel ons aan. Maar loopt ons pad op effen baan; Zoo brengen we uwer Majesteit Den lof, den dank in eeuwigheid.
BELOKEN P A.SC HEX.
TJ, en den Vader, met den Geest, Die Drie in Eenheid zijt te zamen Amen. Amen.
Toen eens de grootste Veldheer van den nieuwerea tijd, na eene schitterende overwinning, te midden z\jner wapenbroeders uitrustte, zeide hem een der aanwezige Officieren : Sire! dezen dag moogt gü teregt onder de gelukkigsten uws leven tellen.quot; Ja, hernam de veldheer, onder de gelukkige dagen zal h\j voorzeker tellen, maar hij is er ver van af, de gelukkigste mijns levens te zijn. Verwonderd zagen de krijgers elkander aan, en, door het zonderlinge van dit antwoord nieuwsgierig geworden, herinnerde, elk op zijne beurt, aan eene der merkwaardigste gebeurtenissen in 's Keizers leven. Ieder meende den gelukkigsten levensdag des Keizers te hebben aangeduid, maar telken male werd hun geantwoord : neen, dat is hij niet. Eindelijk stond een gr\jze strijder op. Het was de even dappere als trouwe Generaal Drouot. „ Sire, sprak hij, gij zult mijne woorden niet logenstraffen : de gelukkigste uwer levensdagen was die uwer eerste Heilige Communie.quot; Een traan ontglipte aan het oog des Veldheers; en, diep bewogen, riep hy uit; „Drouot, gij hebt mij begrepen. Ja, dat is de gelukkigste stonde mijns levens geweest. quot; Deze woorden — zij mogen al of niet als geschiedkundig worden aangenomen — zyn de uitdrukking van hetgeen ieder Christen-hart, waaraan de worm des twijfels of des on-geloofs nog niet heeft geknaagd, in zijn binnenste gevoelt. Lang moge de reeks van jaren zijn, welke men heeft beleefd; geluk en voorspoed mogen ons steeds hebben vergezeld; rijkdom, eer en roem mogen ous deel zijn geworden, dit alles zullen, ja, wel bloemen wezen op den dorren weg des levens, maar zij hebben ons het waar geluk niet geschonken, en konden dit ook niet, omdat zij kinderen zijn der nooit bevredigende vergankljjkheid. Die bloemen, helaas 1 verwelken allengskens ; door den tijd verliezen z\j al het aanloklijke harer kleuren, en dikwerf ziet het hart slechts onverschillig op dat bloeijend verleden terug; maar de eerste H. Communie, het zuivere genot, de hemelsche
287
BELOKEN PASCHEX.
vreugde opdien dag gesmaakt, zietd aar eene bewonderenswaardige bloem , die altijd frifcb , altijd geurig, altijd bekoorlijk blijft, gelijk op den oosfenblik, dat zij voor het eerst ontlook. Ja, roept te regt, een godvruchtig schrijver uit, ja, er is een dag in het leven van ieder Katholijk, die zóó heerlijk, zóó kalm en vol van de schoonste verwachtingen aanbreekt : een dag, zoo vervuld met heilige en genadevolle overwegingen, dat het schijnt, alsof (Jod zich vernedert, om als 't ware, met een zachten blik van zelfvoldoening op onze onschuldige kindschheid neder te zien ; die dag, is do dag onzer eerste Heilige Communie , waarop de Kerk zich , ten teeken van vreugde, met hare feestkleederen versierende , ook ons met het witte kleed der onschuld tooit en ons toestaat, om van het verhevenste harer geheimen deelgenoot te worden. Ach! hoe rampzalig moet hij zyn, die zich dezen gelukkigen dag niet meer herinnert, en hem niet met vreugde terugbrengt voor zijnen geest!
0°^ gij) die sedert dien tijd van reine vreugde, uwe lippen reeds hebt bevochtigd met den bitteren kelk der wederwaardigheden des levens; ook gy, niet waar, herinnert u, met schokkende weemoedigheid, dien schoonen dag, waarop de zilveren toonen der luidende kerkklok uw hart, door eene enkele gedachte van liefde bezield, heviger deden kloppen; dien dag, waarop gij God tot getuige naamt van de blijdschap, die uw gemoed vervulde, en van uwe vurige begeerte, om Hem te ontvangen in uw hart? Gij zeidet tot u zelven , dat het uw God was, die in uw binnenste zou komen rusten, — en uwe godvruchtige verzuchtingen, uwe liedevolle gewaarwordingen waren toen in eene volmaakte overeenstemming met uw heilig verlangen. O, breng, indien gij kunt, dat alles in uw geheugen terug. Herinnert gjj u nog de plotselinge aandoening, de godsdienstige verrukking, die uwe ziel doorstroomde op den oogenblik, dat het Geheim zou voltrokken worden, en die aan geheel uw wezen de nadering verkondigde van uwen God? Herinnert gij u nog den oogenblik. waarop uw verlangen vervuld was en de diepste vrede heerschte in uw gemoed; den oogen'olik, waarop gij uwen God hadt ontvangen en volkomen met Hem vereenigd waart? O! wie zou de onuitspreeklijko verrukkiug , die toen uwe ziel beheerschte, kunnen beschrijven, de vurige betuigingen uwer godsvrucht en de uitnemende liefde vermogen te schetsen, die u toen bezielde voor uwen God, en u zóó dank-
2-38
MAMA BOODSCHAP. 239
baar voor zijne oneindisje. liefde deed zijn, dat eij u , als het ware, gedompeld voeldet in een oceaan van geluk en zaligheid!
Neen, nimmer kunnen zulke herinneringen uit het geheugen worden gewiseht. De eerste H. Communie is een baken, wat wij uitgezet hebben, om den weg te kennen, dien wy moeten bewandelen, teneinde te geraken tot het ware heil. Gelijk de zeeman zijne blikken vestigt op de ster, die hem ten gids verstrekt op de onstuimige zee , zoo zullen ook wij onze oogen gestadig vestigen op dit teeken, om niet af te dwalen van den regten weg.
Vier duizend jaren lang had liet zondig raenschdom, van een Verlosser verstoken, zijne zwakheid en ellende leeren kennen, opdat het des te vuriger naar zijnen Zaligmaker verlangen, en des te beter de weldaad der verlossing waarderen zon. De nacht van ongeloof en verderf, die de aarde bedekte, was op het midden van zijnen loop gekomen : allerduisterst waren de nevelwolken van dien bangen nacht. De stem der waarheid eu der deugd werd in de wereld niet gehoord : er heerschte eeue ijzingwekkende stilte, de stilte van het graf.
Xii waren de tijden vervuld. Het plegtig uur, door de Profeten voorspeld, waarop de barmhartige God zijn eenigen Zoon in de wereld zou zenden, opdat de wereld door Hem heil en zaligheid zou erlangen, was aangebroken. u Ziet, zoo had de Profeet Isaïas uitgeroepen, toen hij deze wondervolle gebeurtenis in de verste verte vooruitzag en verkondigde, ziel, eene Maagd zal ontvangen en een Zoon haren, wiens Naam Emtnantiël (dat is : God met ons) zal zijn.... Hen Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven: de heerschappij is op zijne
MARIA BOODSCHAP.
schouderen gelegd, en Hij zal de Wonderbare, de Raad man, God, de Krachtige, de Vader der toelomnfk eeuwen, de Prins des vredes worden genoemd.quot; Het oogenblik was nu daar, waarop die voorspelling, de hoop en de troost van het gevallen menscMom in vervulling zou gaan.
Reeds droeg Elisabeth den H. Joannes, den voorlooper des Heeren, in haren schoot; de komst van den Grodmensch, aau wien Joannes den weg moest voorbereiden, was derhalve nabij. n In de zesde maand — der zwangerheid van Elisabeth — // werd de Engel Gabriël van God gezonden naar eene stad // van Galilea, met name Nazareth, tot eene Maagd, die onder-// trouwd was aan een man, wiens naam was Joseph, uit het // huis van David; en de naam der maagd was Maria.
// En de Engel kwam tot haar binnen, en sprak : Wees n gegroet, gij vol van genade! De Heer is met u! Gezegend t, zijt gij onder de vrouwen !
,/ Als zij dit hoorde, ontstelde zij over zijne woorden, en // peinsde, wat dit voor een groet mogt zijn. En de Engel // sprak tot haar : Yrees niet, Maria ! want gij liebt genade %/ gevonden bij God! Zie! gij zult in uwen schoot ontvangen, f, en een Zoon baren, en zijnen naam zult gij J esus heeten. n Deze zal groot zijn, en de Zoon des Allerhoogsten genoemd n worden, en de Heere God zal hem den troon van zijnen „ Vader David geven; en Hij zal over het huis van Jacob „ heerschen in eeuwigheid; en aan zijn rijk zal geen einde u zijn. Toen zeide Maria tot den Engel : hos zal dit geschie-,/ den, dewijl ik geen man beken ? En de Engel antwoordde, „ en sprak tot haar : de Heilige Geest zal ovsr n komen, en „ de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen ; daarom „ ook zal het Heilige, dat uit u zal geboren worden, Gods ,/ Zoon worden genoemd. En zie, Elisabeth, uwe bloedver-v wante, ook zij heeft een Zoon ontvangen in haren ouder-// dom : en deze maand is voor haar, die onvruchtbaar heette,
240
MARIA BOODSCHAP. 241
// de zesde : want geen woord zal bij God onraogelijk ziji;. En // Maria zeide : ziellier dan de Dienstmaagd des Heeren; mij // geschiede naar uw woord! En de Engel vertrok van haar. quot; [Luc. I. v. 26 — 38.)
Op ditzelfde oogenblik, ontving Maria, door den Heiligen Geest, liet Eeuwige Woord des Vaders in haren maagdelijken schoot. Uit haar nam de Zone Gods onze menschlijke natuur aan, om voor ons te kunnen lijden en sterven, en om ons, door zijn lijden en dood, te verlossen, van de eeuwige pijnen en den eeuwigen dood. Op dit gezegend oogenblik is het, dat het Woord is Vleesch geworden en onder ons is komen wonen. De Kerk viert en herdenkt op dezen dag dit Godsgeheim, dat geen menschlijk denkvermogen kan bevatten, veelmin verklaren : zij viert het wonder der oneindige vernedering van een God, die, om ons te redden, van den Hemel is neergedaald, zich-zelven heeft vernietigd en de gedaante van een slaaf heeft aangenomen; zij herdenkt, met innige dankbaarheid, de 011-uitspreeklijke barmhartigheid van den Zone Gods, die, in dit wonderwerk van liefde, op de schitterendste wijze uitblinkt. Daarom buigt ook heden, dieper dan op andere dagen, de Priester het hoofd, wanneer hij, aan de voeten van het altaar, nederknielt, terwijl deze plegtige woorden van het Credo worden gezongen : et incarnatus est de Spiritu Sancto, ex Maria virgine, et Homo factus est. — Bie het vleesch heeft aangenomen, door den Heiligen Geest, uit de Maagd Maria, en Mensch geworden is.
Keeds in de eerste eeuwen, zooals menigvuldige oorkonden, die tot de vijfde eeuw opklimmen, zulks getuigen, werd dit feest, zoowel in de Oostersche als in de Westersche Kerk, luisterrijk gevierd. Met haren godlijken Zoon werd tevens Maria plegtig vereerd, die, op dezen heuglijken dag, het on-nitspreeklijk voorregt ontving, van de Moeder te worden van haren God en Schepper, de Moeder van onzen Verlosser en
16
242 MARIA BOODSCHAP.
van onzen Zaligmaker, en dit, zonder op te houden, eene zuivere en ongesclionden Maagd te zijn. Loven wij dan, op dezen dag, de oneindige liefde van onzen Heer, tevens loven en prijzen wij den luister, de eer en de glorie, aan Jesus' Moeder geschonken, en, met dankbare vreugde en blijdschap, herhalen wij haar lied van dankzegging : u Mijne ziel maakt „ groot den Heer, en verheugd heeft zich mijn geest in God, „ mijnen Zaligmaker! Omdat Hij nederzag op de geringheid „ zijner Dienstmaagd : want zie, van nu af zullen alle geslach-„ ten mij zalig prijzen, dewijl Hij groote dingen aan mij heeft „ gedaan. Hij, die mngtig is; en Heilig is zijn Naam ! En „ zijne barmhartigheid is van geslachte tot geslachte over de-„ genen, die Hem vreezeu. Hij heeft kracht geoefend door ,/zijnen arm; verstrooid heeft Hij die hoogmoedig zijn in huns „ harten waan. Magtigen heeft Hij van den troon geworpen, „ en geringen verheven. Behoeftigen heeft Hij met goederen „ verrijkt, en rijken ledig weggezonden. Hij heeft Israël, „ zijnen dienstknecht, aangenomen, indachtig zijner barmhar-,/ tigheid : gelijk Hij het aan onze vaderen heeft toegezegd, „ aan Abraham en aan zijn kroost, in eeuwigheid ! quot;
Ofschoon de Kerk, in het feest van heden op eene meer bijzondere en plegtige wijze de Menschwording van den Verlosser, en de glorie der H. Moeder-Maagd viert, zoo doet zij zulks evenwel niet op dezen dag alléén, maar dagelijks weerklinkt, in hare openbare gebeden, de dankbare geloofsbelijdenis wegens dit troostvol Geheim. Daarenboven, wekt, sedert acht eeuwen, de zilveren stem der klok, iederen dag driemaal, de geloovigen op, om dit Geheim van Liefde, in een stil gebed, te vereeren. Zoodra het klokje den Angelus klept, hetzij in den vroegen morgen, in den laten avond, of op het volle middaguur, dan ontdekken zich aller hoofden en buigen zich aller knieën; de gesprekken, hoe levendig ook, worden afgebroken, en, in stille godsvrucht, bidt ieders mond en ieders
MARIA BOODSCHAP.
liart : // De Engel des Heeren boodschapte Maria, en zij ontving van den Heiligen Geest.quot;
n Wees gegroet Maria, vol van genade, de Heer is met u; gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws ligchaams, Jesus; — Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars, nu en in de lire van onzen dood. Amen.quot; // Zie de dienstmaagd des Heeren; mij geschiede naar uw woord.
Wees gegroet!quot;
// En het Woord is quot;Vleescli geworden, en het heeft onder ons gewoond. Wees gegroet!quot;
n Bid voor ons, heilige Moeder Gods,
Opdat wij waardig worden de beloften van Christus.quot; H O Heer! wij bidden U, stort uwe genade in onze harten, opdat wij, die, door de Boodschap des Engels, de Menschwording van Christus, uwen Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis, tot de heerlijkheid der Opstanding mogen geraken, door Jesus Christus, onzeii Heer. Amen.quot;
Is dit gebed geëindigd, dan wenscht men elkander een zaligen morgen, een zaligen middag, of een zaligen avondstond. Op vele plaatsen in het vrije Nederland wordt het schoone Angelus-klokje niet gehoord : bekrompen vooroordeelen verbieden het, om de dankbare geloovigen te roepen tot het gebed: mogen daarom echter de mond en het hart der geloovigen niet zwijgen; mogen zij, integendeel, getrouw aan het aloude gebruik, geen dag laten voorbijgaan, zonder, driemaal, de Blijmaar van des Heeren-Engel te gedenken, met hart en mond.
Tijdens de Middeleeuwen, werd het onderwerp van dit feest, in vele kerken, op eene dramatische wijze voorgesteld. Twee jongelingen of ook wel een koorknaap en een jeugdig bruidje plaatsten zich, ieder op eene verhevene en daartoe bestemde plaats, in de nabijheid van het altaar, terwijl eene duif, den H. Geest verbeeldende, aan het gewelf was opgehangen. Het
243
MARIA BOODSCHAP.
rijk uitgedoste bruidje stelde Maria voor eu zat, in biddende houding, op een knielbank; de koorknaap, daarentegen, die, in een rijk kleed gehuld en met eeu gouden schepter in de hand, den Aartsengel Gabriël verbeeldde, bleef overeind staan. Wanneer de Mis tot aan het Evangelie gevorderd was, zong de Diaken : De Engel Gabriel werd van Go i gezonden naar eene stad van GaltJea enz, zoo als boven is vermeld; maar alle woorden, door den Engel tot Maria gesproken, werden door den koorknaap, en de vragen en antwoorden der heilige Maagd, door het jeugdige bruidje gezongen. Wanneer de koorknaap de woorden des Engels herhaalde ; Be Heilige Geest zal over U komen, wees hij met zijn gouden schepter naar de duif; deze werd dan langzaam afgelaten tot boven het hoofd van haar, die de Moeder-Maagd verbeeldde, en bleef daar hangen tot na het Agnus Dei. Bij dit alles bleef het kleine bruidje knielend op haar bankje zitten; maar, voor dat het de zegenrijke woorden zong : zie kier de dienstmaagd des Heer en; mij geschiede naar uw woord, stond het kind op, keerde zich naar het altaar, en stak, als deelde het in het gevoel dat Maria op dat oogenblik ontwaarde, wijd en breed zijne kleine armtjes uit. Na de Mis, keerden Maria eu de Engel, stil en zedig, naar de Sacristij terug.
Op de meeste plaatsen, geschiedde deze voorstelling onder de Gulden Mis, in den Advent, waarin hetzelfde Evangelie wordt gezongen, tiet is zeer waarschijnlijk, dat de Gulden Mis haren naam verschuldigd is, niet alleen aan den gloed van licht, die alsdan het heiligdom als goud doet schitteren, noch ook alleen aan de plegtige wijze, waarop zij werd gevierd, noch ook uitsluitend aan de verhevenheid van het Gods-geheimdat alsdan wordt herdacht, maar ook aan de dramatische en den volke zoo welgevallige voorstelling van Maria Boodschap. u De guide Misse, zegt een schrijver der XVIIC. eeuw, z/is, omdat men alsdan het Evangelie singt van Onser Vrouwe
MARIA. BOODSCHAP.
// Boodschap, encle van crises Heeren oiitfanghenisse/voorwaef // wel guide.quot;
Even waarschijnlijk is het, dat men grootendeels aan deze-dramatische voorstelling den buitengewonen toeloop dergeloo-vigen bij de Gulden Mis moet toeschrijven, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat eeue andere oorzaak hieraan krachtdadig medewerkt, te weten, de vrij algemeene opvatting, dat aan deze Mis een bijzondere zegen, die, namelijk, om ons van alle gevaren op land en water te beschutten, verbonden is. En hierin vinden wij eenc nieuwe, misschien meer voldoende verklaring van den ijver, dien de varensgasten aan den dag leggen om de Gulden Mis bij te wonen.
De dramatische voorstelling van Maria Boodschap leefde, op eenige plaatsen, tot in de laatst-verloopen jaren voort. Ouden van dagen, in het Bisdom Eoermond, hebben dezelve nog zien plaatsgrijpen, enteThielt, in België, werd zij eerst, omtrent het jaar 184U , afgeschaft.
ROMANCE.
Naar het Spaansch van Lopez de Vega.
In haar cel, met God onledig Zat Maria, vroom en zedig.
Diep verzonken in 't gebed. Peinzend, wie toch eens als Moeder D'eengen Zoon van d'Albehoeder Baren zoude zonder smet.
24»
MARIA BOODSCHAP.
Op haar knielbank neergezeten Las ze in 't boek van Gods Profeten
Het geheimnisvolle woord,
Dat haar ziel verlangend maakte, D'aardschen band baars harten slaakte En bet hief naar 's Hemels oord.
Ja, zij las daar in die bladen.
Dat een maagd, door Gods genaden,
Eeine moeder, kuische vrouw.
Door geen man ooit te bekennen.
Noch den maagdeschoot te schennen, Eens het God-Kind baren zou.
,// O gezegendste aller vrouwen!quot;
Riep zij, vol van Godbetrouwen En van diepe vroomheid uit :
Zonder in 't gemoed te weten.
Dat de heilige Profeten
Haar hier hadden voorbeduid.
// Ach! wie is 't geluk beschoren.
Als Gij eens op aard geboren.
Hier komt vestigen uw woon,
In uw heiige dienst te leven,
U als dienares te omzweven!
U te zien, waar 't hoogste loonquot;
//Jonkvrouw! 'k groet u nu reeds teeder! 'k Leg aan uw voeten neder
^t Lofwoord, dat mijn ziel vervult; 'k Groet u, akker vol van zegen. Die, bedauwd met bemelregeu.
Zulk een heil vrucht dragen zult.quot;
Door dit heilig, vroom verlangen Had haar geest alreeds ontvangen
't Eeuwig Woord, dat in haar schoot
246
MARIA BOODSCHAP.
Straks zal rusten en zicli kleeden Met onz' brooze menschenleden, Worden onz' natuurgenoot.
Als de Maagd, door liefde ontstoken, Dezen wenscli had uitgesproken.
Bakte, in 's hemels hoogste sfeer God de Vader op zijn Zone,
En de Gods Zoon, van zijn' trone, Boog zich voor den Vader neer.
Uit der geesten zalig Eden Snelt een Engel naar beneden,
Waar hij 't Woord verkonden gaat. Zie ! het luchtruim vangt de stralen, Die al dartiend nederdalen Van zijn tintiend lichtgewaad.
Hij zal, bij zijn nederzweven.
Zich naar Nazareth begeven,
't Stille dorpje, arm van bouw. Waar de Heer der Starrenbanen Voor een tijd van negen manen Met zijn hemel toeven zou.
Zacht gedaald in 't aardsch beneden. Hult hij zich in jonglingsleden
Schooner dan van Absalon.
Als een God-zelf mensch wil worden, Vraag niet, of uit de Englen-orden, Een dien vorm wel kiezen kon ?
De Engel buigt, vol hemelwaarde. Voor de Maagd de knie ter aarde;
Afgezant van 's Heeren troon Meldt hij zich bij 't eerst ontmoeten, En dat hij haar thans komt groeten Als de Moeder van Gods Zoon.
247
MAMA BOODSCHAP.
Nedrig, vol geloof, en teeder Buigt Maria, blozend, neder.
Nu zij d'Engel lieeft gehoord; En zij roept, naar Gods begeeren : // Zie! ik ben de maagd des Heeren ! Mij geschiede naar uw woord ! quot;
En terwijl aan hare lippen Deze woorden blij ontglippen,
Ligt een God iu haren schoot: Want Gods Geest kwam nederdalen Op zijn' Bruid, en haar omstralen. Toen zij 't harte Hem ontsloot.
Ja, gij zijt het, o Vorstinne !
Die de Heer van den beginne
Uitkoos voor zijn Heilbesluit, Die Emmanuel tot Moeder,
En de Geest, onze Albehoeder,
Zich verkoos tot lieve Bruid !
Gij zijt de Ark, waarin wij schuilen. Als de stormen ons omhuilen !
Gij zijt ons de Vredeboog,
Die zijn zeven schoone kleuren Uit den zondenvloed komt beuren, Om te flonkren in ons oog !
't Duifken zijt gij, uit den hoogen , Dat, naar Noachs ark gevlogen,
D'eersten scheepling op zijn' togt Tot een vreugdewekkend teeken Van ontdekte landings-streken Den olijftak bieden mogt.
Gij zijt 't Braambosch aller landen. Dat eens schittrend stond te branden In de lichtelaaije vlam.
248
MAMA BOODSCHAP.
Toen zijn kruin den gloed trotseerde En liet vuur zijn loof niet deerde,
Nocli zijn levenskiem ontnam!
Gij zijt de beloofde Vrouwe,
Die 't serpent, zoo vol van rouwe
En vergif voor onze ziel,
In dit ondermaansch beneden,
D'ijdlen schedel mogt vertreden Met uw zegerijken hiel!
Gij zijt de Ark der nieuwe leere !
Gij, de Tempel, God ter eere Staande op Salomons bevel,
Waar de mokerslag der zonden Nimmer heelt liet oor geschonden Van den Vorst van Israël !
Gij zijt de eenige Onbevlekte,
Die, toen God uw wording wekte.
Zonder smet ontvangen zijt;
Die Hij 't heilwoord toegezeid heeft.
Die Hij tot zijn woon bereid heeft En tot zijnen troon gewijd !
O zalige Maagd Maria, wie vermag er u naar waarde voor te loven en te danken, dat gij, dcor de beaming van den groet des Engels, de verloren wereld ter hulpe gekomen zijt? Welke lofspraak zal het armzalig menschdom u kunnen toebrengen, u, door wier bemiddeling-alleen het de toenadering ter verzoening met God erlangde? Neem alzoo onze dankbetuiging aan, al is z\j ook nog zoo gebrekkig en uwer verdienste onwaardig. Hebt gij ze aangenomen onze gebeden, o verwerf ons dan, door uwe voorspraak, vergiffenis en kwijtschelding onzer schuld. Draag onze bede over in het heiligdom der ontierming, en breng
249
DE MEIMAAND.
250
ons vandaar het heilmiddel der verzoening weêr. Door u mogen wij verwerven, wat wij door u, vol vertrouwen, afsmeeken , en ons worde vergeven, wat wij door u van God verbidden. Aanvaard, wat wy opdragen; schenk ons wat wij u vragen; spaar ons voor wat wij vreezen : want gij zjjt de onwrikbare hope der zondaren; door u wachten wij op de vergiffenis onzer misdrijven; op u, o allerheiligste Maagd, rust het oog des uit-ziens naar de eeuwige belooning. H. Maria, sta den ellendige bij, help den moedelooze, troost den schreijende, bid voor het volk, steun de Priesterschap, bescherm de godverloofde vrouwen; laat allen uwe hulpe wedervaren, allen, die uwe heilige nagedachtenis vieren; zijt den smeekenden tot eene krachtige hulpe in hun gebed, en verwerf allen de gewenschte verhoo-ring. Neem steeds ter harte de voorbidding voor het volk bjj God, gij, gezegende, die in uwen schoot hebt mogen dragen den Verlosser der wereld. Hem, die leeft en regeert, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen.
De vereering van Maria, die ons door Jesus, opliet kruis, tot Moeder werd gegeven, de vereering van Haar, die onze meestres, onze voorspraak en onze middelaarster is bij haren godlijken Zoon, is eene wezenlijke behoefte van het Christenhart. Vandaar die lange rij van Maria-feesten, door de Kerk ingesteld, waarop achtereenvolgens al de geheimen van haar heilig leven worden herdacht; vandaar de toew ijding der zatur-dagen van het geheele jaar aan de onbevlekte Moeder-maagd; vandaar die tallooze kerken en bidplaatsen, op alle punten der wereld, te harer eere opgerigt; vandaar, eindelijk, die veelvuldige broederschappen en godsvrucht-oefeningen, welke men, Maria ter eere, allenvege aantreft, en die niet alleen de goed-
DE MEIMAAND.
keuring der Kerk genieten, maar ook met geestlijke gunsten zijn bevoorregtigd en met aflaten verrijkt.
Onder deze godvruchtige oefeningen moeten wij, op eei;e bijzondere wijze, vermelden de viering van de Maria-maand die, ofschoon nog geen eeuw bestaan? tellende, bijna algemeen is geworden en met buitengewonen luister alomme wordt gevierd.
Het gebruik van de Meimaand aan de allerheiligste Maagd toe te wijden, is uit Italië tot ons overgekomen. Sicilië, Napels, Rome, kunnen als de drievoudige bakermat der Meimaand worden beschouwd. Trouwens, van oudsher bestond aldaar, in de meeste huisgezinnen de godvruchtige gewoonte, om de eerste lentebloemen aan de voeten en ter zijde eener Madonna te plaatsen. Op het einde der achttiende eeuw, kwam een vroom Priester deze godvruchtige oefening te gemoet, door haar zamen te vatten, te regelen en te brengen tot een geheel. TI ij vereenigde al deze huisgezinnen tot eene Broederschap ter eere van Maria, hield zelf de predikatiën, meestal betrekking hebbende op de instelling-zelve, en op het doel daarvan, te weten, om, door aanroeping van Maria, te bevorderen Gods grooter eer, en 's naasten eeuwig heil. De Broederschap, die zoo een feeder, vrolijk en levendig karakter had, als de lente-maand-zelve, wier naam zij draagt, kreeg van lieverlede vertakkingen; het eene huisgezin sloot zich bij het andere aan; gemeenten vereenigden zich met buurtgemeenten, totdat de Meimaand, nu in Maria- maand herschapen en gedoopt, allengskens meer en meer in steden en dorpen bekend, zich over geheel Italië verspreidde; ja, weldra ging de bekendheid daarvan de grenzen over, en kwam in Frankrijk, waar, reeds in het begin der tegenwoordige, negentiende eeuw, een vroom Priester haar te Marseille vestigde. Het eene land nam van het andere deze godvruchtige instelling over, die, heden ten dage, algemeen geworden is. Paus Pius VIL, zaliger gedach-
251
DK MEIMAAND.
tenis, dit goede werk ziende, en gedachtig, dat hij in eene Meimaand gelukkig in zijne staten was teruggekeerd, keurde deze godvruchtige oefening niet alleen goed, bij eene Breve van den 21. Maart 1815, maar begunstigde haar ook met groote aflaten. Ieder geloovige, die de oefening dezer maand afzonderlijk verrigt, of ze openlijk in de kerk bijwoont, verdient dagelijks een aflaat van 300 dagen, en, daarenboven, een vollen aflaat op een dag naar verkiezing dezer maand, mits hij biechte en communicere en de gewone gebeden storte volgens de meening des H. Vaders. Deze aflaat kan ook worden toegevoegd aan de lijdende zielen in het vagevuur.
Niet slechts in den huislijken kring, maar ook in de kerken, wordt de Meimaand gevierd. Op eene verheven plaats, te midden van het heiligdom, prijkt, in die dagen, liet prachtig versierde Maria-beeld, door geurige bloemen en brandende fakkels omringd. Rond dat beeld knielen de kinderen van Maria neer; daar hooren zij den lof hunner Moeder verkondigen; daar zingen zij zoete Mei-liederen; daar doen zij met de wierook-walmen en den lieflijken bloemengeur hunne bede hemelwaarts stijgen. Alles in het heiligdom, alles ook in dc natuur, stemt tot gevoelens van geestlijke liefde, van innige godsvrucht en van vurig gebed. Do Meimaand, immers — zooals de Eerw. Heer Van der Horst, teregt, doet opmerken — is de schoonste der twaalf. Dan is de aarde uit haren winterslaap verrezen, en heeft zich weder getooid met kruid en bloem; zij verspreidt hare geuren wijd en zijd in 't rond, en geeft aan alles leven en vreugde terug. Zij is dus ook bijzonder geschikt, om de teedere en zoete godsvrucht der geloovi-gen op te wekken en te verheffen; zij leent hare bloemen eit hare geurige pracht, opdat zij, die in Jesus Christus herboren zijn, en nu als kleine kinderen in eenvoud en heiligheid voor het oog des Heeren wandelen, de Moeder gaan verheerlijken en loven en prijzen, die hen tot hare kinderen aangenomen
252
:)K MEIMAAND.
lieeft. Eu die bloemen, zij spreken liet uit, dat er geestlijke bloemen van heilige besluiten en goede voornemens worden aangeboden; en de geuren welke zij verspreiden, zij zeggen u, dat een aangename geur van goeds werken opklimt tot voor Gods troon. Daarenboven, gelijk de Meimaand den winter heeft verdreven, om den zomer te doen herboren worden, zoo hebben die oefeningen ouk ten doel, om hen, die sluimerden of ongelukkig den dood der zonde gestorven waren, weder tot het leven der genade en der goede werken op te wekken, en, door de voorspraak van haar, die de toevlugt der zondaren is, terug te brengen op den weg des heils. Ja, zij, die deze godvruchtige oefening gevolgd, en reeds meermalen de M e i m a a n d gevierd hebben, zij zullen kunnen getuigen, wat voordeel zij daarvan hebben gehad. quot;
Laat dan ons ook, iu deze sclioone maand, onze bloemen aan de voeten der Moedermaagd komen neerleggen; laat ons ook haren lof bezingen en hare deugden prijzen; maar, vereeren wij haar, vooral, door liet navolgen van haar heilig leven : dan zullen ook wij, gedurende deze maand, ons in de dienst van Maria bevestigen, en rijke vruchten van genade inoogsten, voor tijd en eeuwigheid.
LOFZANG.
Het ,/Omni diequot;, van den H. Casimirus.
Alle dagen. Met behagen.
Zingt der heemleu Koningin; Wilt haar prijzen En bewijzen Uwe teedre kindermin.
253
DE MEIMAAND.
Wie vergaerde Ooit op aarde Zooveel gunsten, zooveel deugd? Wien bekroonde Wien beloonde God met zooveel znalge vreugd ?
Komt haar eereu Haar, des Heeren Moeder en geliefde bruid; Komt verkonden Alle stonden Haren lofzang overluid.
Komt haar groeten,
Voor haar voeten Laat ontspringen uwe klagt; Door een teeken Zal zij breken Heel 't geweld dor helsche magt.
Hoort verlialen 't Zegepralen Van de Maagd, die God verkoor. Om het leven TV eer te geven,
Dat het menschdom eens verloor.
Ongeschonden,
Vrij van zonden.
Kwam zij in den moederschoot ; Satan duchtte En hij vlugtte.
Toen God haar het leven bood.
Zijn vermogen.
Trots zijn pogen.
Werd door haren voet verplet.
254
DE MEIMAAND. 255
Hoe hij woedde,
Bang te moede,
Om 't behouden van zijn wet.
De vermeten Zag zijn keten,
Die ons boeide in dood en schand, Losgereten,
Weggesmeten,
Door Maria's sterke hand.
Lieve kringen.
Wilt haar zingen Haar beminnen t' allen tijd.
Haar beschouwen.
Haar vertrouwen Al hetgeen gij doet of lijdt.
Smettelooze Hemelroze,
Lelie, door geen vlek besmet.
Wil toch geven.
Dat ons leven Steeds getrouw blijft aan Gods wet.
Wil God vragen.
Alle dagen.
Dat ik Hem gehoorzaam zij.
En mijn' pligten Moog verrigten Zonder omzien, immer blij.
Blijf mijn rigting En verlichting In dees donkre rampwoestijn!
Kom mij vrijden.
Doe mij mijden D'afgrond van der zondepijn.
DE MEIMAAND.
Laat mij smaken De vermaken Van een zuiver-minnend hart; Doe mij dulden Voor mijn schulden Met gedweeheid al mijn smart.
Maak, schoon pligtig. Mij voorzigtig En van alle traagheid vrij;
Matig, goedig En ootmoedig Warsch van trots en hoovaardij.
'k T\ il zachtaardig Eu regtvaardig Jegens mijne broeders zijn;
^k Zal ook trachten ïe verzachten Al hun smarten, al hun pijn.
Onderwezen Moog ik wezen In Gods hoog-verheven leer, En gedurig Even vurig Bieden Hem mijn liefde en eer.
Mogt ik 't liegen En 't bedriegen \lugten als de helsche slang, En bewaren In gevaren Jesus' wet mijn leven lang.
Gij, wie 'k blijde.
Eertijds wijdde Mijne kindschheid en mijn jeugd.
DE MEIMAAND.
Bij mijn sterven,
Doe mij erven 't Eeuwig leven, de eeuwge vreugd.
Wil dan spreken Wil dan smeeken Yoor mij bij uwen lieven Zoon :
Jk Zal daarboven U dan loven Neergeknield voor Jesus' troon.
Uslijk groot is bet ongeluk, dat door ééa man en ééne vrouw ons berokkend werd. Doch Gode z\j dank, door een anderen man en eene andere vrouw is dit ongeluk niet alleen hersteld, maar z\jn wij ook nog met een grooteren genadeschat verrjjkt geworden. Eva was eene middelaarster, maar eene allerwreedste middelaarster; door haar toch heeft het oude serpent, ook in het hart van den man, zyn doodend gif doen binnendringen; Maria , integendeel , oefent haar middelaarschap uit als eene getrouwe bestuurster; zg schenkt aan allen, aan mannen en aan vrouwen , een reddend tegengif. Eva was de dienstmaagd der verleiding, Maria die der verzoening; Eva spoorde aan tot zonde en tot val, Maria brengt herstel en verlossing aan.
O zwak, o gevallen menschdom! waarom zoudt gü vreezen tot Maria te naderen ? Zij is niet terugstootend, niet schrikwekkend : zg is zacht, zoet en goedertieren, zy biedt aan allen melk en wol, spijs en kleeding aan ! Doorblader gansch het Evangelie en, vindt gij op eene enkele bladzijde iets bitters in eene enkele daad van Maria, een hard verwijt in haren mond, of liet geringste teeken van verontwaardiging of gramschap f mistrouw dan de goedheid van Maria en vrees tot haar te gaan; maar vindt gjj, integendeel, — en zoo is het inderdaad — dat in haar alles godsvrucht en genade, goedheiden liefde, zachtmoedigheid en ontferming ademt, dank dan Dengene, wiens oneindige barmhartigheid u zulk eene middelares geschonken heeft, welke gij niet behoeft te vreezen, welke gjj niet mistrouwen kunt. De liefde van Maria kent geen paal of perk :
357
KRUISVINDING.
z\j strekt zich uit tot allen, tot de grooteii en de kleinen, tot de wijzen en de dwazen : voor allen opent zij den schoot barer barmhartigheid. Bij baar vindt de gevangene verlossing, de zieke genezing, de bedroefde troost, de zondaar veroiffenis, de regt-vaardige nieuwe genade, en de engelen des hemels blijdschap en vreugd. Zij vraagt niet naar vroegere verdiensten; zy is voor niemand onverbidlqk ; zij is allergoedertierenst voor allen en voor alle behoeften en ellenden vol medeleden.
Laat ons dan vol vertrouwen tot Maria gaan; volgen wij hare voetstappen, en werpen wij ons aan hare voeten neder; bieden wij haar, zonder vrees, met innige godsvrucht en vertrouwen, onze bede aan; zij zal ons ter hulpe komen, want zij is magtig; laat ons aan haar vasthouden en haar niet los laten, voordat zij ons haren zegen geschonken heeft.
Reeds iu het begin der achtste eeuw (720) werd, op den derden Mei, de merkwaardige gebeurtenis der Kruisvindiug, in de westersche Kerk, plegtig herdacht. Volgens de Bollandisten , zou deze feestviering op eene nog veel hoogere oudheid aanspraak kunnen maken. Wat hier ook van zij, dit is zeker, dat de vinding van het heilig Kruis, in het begin der vierde eeuw, en wel ten jare 326, plaats had.
Zoodra de godlijke Verlosser op het Kruis gestorven, van dat lijdenshout afgenomen, begraven en verrezen was, haastten zich de Joden, dat Kruis, door het bloed des Heeren besproeid en geheiligd, te gelijk met de kruisen, waarop de twee moordenaars waren gestorven, in eene diepte, aan den voet van den Calvarieberg, neder te werpen. Zij bedolven vervolgens dat glorievolle werktuig onzer Verlossing met puin en -steen, om liet te onttrekken aan aller oog. Zij waanden, die
258
KRUISVINDING. 359
dwazen! dat zij, met liet Kruis, ook alle herinnering, alle aandenken aan Jesus van Nazareth, ten eeuwigen dage, begraven hadden. Veertig jaren later, bezweek het zondige Jerusalem, onder den schrikbarenden last der godlijke wraak: zijii tempel werd verwoest, zijne bewoners, die nog aan den hongersnood ontkomen waren, werden vermoord of in verre ballingschap gevoerd, en de Heiden kwam zijn vaandel planten daar, waar het uitverkoren Yolk zoo lang den eenigen waren God vereerd en aangebeden had.
Woedend tegen Dengene, die hem op het Kruis had overwonnen, spoorde Satan de ongeloovigen aan, om, op de onwaardigste wijze, die plaatsen te onteeren, waar zijn Verwinnaar geboren, gestorven en verrezen was. Op het graf des Ileeren werd een afgodsbeeld van Jupiter, daar, waar eens Jesns^ krebbe stond, werd een andere afgod. Adonis, en, op tien Calvarieberg, een tempel ter eere van Venus, de godin der ontucht en der booze lusten, geplaatst; daar, waar de Zone Gods zichzelven voor ons had geofferd, droegen nu de Heidenen hunne afschuwlijkste offers op.
Drie eeuwen lang, had Satan zich in deze schandlijke ont-eering der heilige plaatsen verheugd, toen, eindelijk, eeu duurzame vrede aan de Kerk werd geschonken, en de dag naderde. waarop aan deze ontheiliging eeu einde zou worden gemaakt. In en door het Kruis, had de groote Keizer Constantijn zijne vijanden overwonnen en, uit innige dankbaarheid, had hij besloten, daar eene prachtige kerk te bouwen, waar de Heer Jesus voor ons aan het Kruis gestorven was. De moeder des Keizers, de H. Helena, ondersteunde krachtdadig dat godvruchtig voornemen van haren zoon. Dewijl echter, tengevolge der verwoestingen, op de heilige plaatsen door de Heidenen aangerigt, de juiste plaats waar Jesus' Kruis gestaan had, moeilijk te bepalen was, zoo besloot de vrome Vorstin, om, door hare tegenwoordigheid, het opbouwen van het nieuwe heilig-
KEU1SVINDIKG.
260
dom te gaan bespoedigen, en bijzonder door eene godlijke vermaning aangezet, om het heilig Kruis zelve op te sporen, zoo toog zij op tachtig jarigen leeftijd, naar Palestina op weg. Bij hare aankomst haastte zij zich, de schandbeelden van Jupiter) Adonis en Venus te doen omverhalen, en, onder de leiding van den H. Macarius, Bisschop van Jerusalem, het H. Kruis te zoeken. Helena spaarde geene moeite, om dien kostbaren schat te vinden. Zij kon echter geene zekere inlichtingen inwinnen over de plaats, waar het heilig Kruis verborgen was, dewijl de Christenen de heilige plaatsen hadden moeten vermijden, om niet den schijn op zich te laden van de heidensche afgoden te gaan aanbidden. Op grond eener oude overlevering, die bij de Joden bewaard was gebleven, begon men de werkzaamheden aan den voet van den Calvarie-berg, in de nabijheid van het H. Graf, en men hoopte des te zekerder, te zullen slagen, dewijl het gebruiklijk was bij de Joden, alles, wat tot de strafoefening had gediend, in de nabijheid der plaats, waar de veroordeelden begraven werden, te werpen in een diepen kuil. Met welken heiligen angst Helena de opdelvingen gadesloeg, is ligt te begrijpen. Haar ijver werd echter met een gnnstigen uitslag bekroond : want zie, nadat puin en stee-nen waren weggeruimd, kwamen drie kruisen, de ijzeren nagels en het opschrift, door Pilatus boven het hoofd van Jesus geplaatst, te voorschijn. Groot was, op dit oogenblik. Heiena's vreugde, maar zij was nog verre van volkomen gerust te zijn. Immers, welk van die drie zou nu het Kruis wezen, waaraan Jesus voor onze zonden geleden had? Hieromtrent heerschte de grootste onzekerheid. Het opschrift, toch, was van het Kruis afgerukt en op eene afzonderlijke plaats bij de drie kruisen terug gevonden; het paste wel beter aan het eene kruis dan aan het ander, maar dit-alleen kon men niet als een afdoend bewijs beschouwen. Vol geloof rigtte Macarius zijne vurigste bede tot den godlijken Verlosser en, door eene hoogere
KRUISVINDING. 261
ingeving verlicht, nnm hij, met een vast vertrouwen, zijne toe-vlugt tot een middel, dat met het beste gevolg werd bekroond, Eene voorname vrouw, te Jerusalem, lag op sterven. In de tegenwoordigheid van de Keizerin en van het volk, liet men haar de kruisen aanraken. Op de twee eersten lag men haar te vergeefs neder, maar, zoodra zij het derde had aangeraakt, stond zij geheel genezen, vol gezondheid en kracht weder op. Nu was het ware Kruis door een wonderwerk aangeduid, en alle twijfel weggenomen. Dc H. Pauliuus, Sozome-nus eii Sulpitius Severus verhalen mede, dat men een doode op liet H. Kruis neerlegde, die op datzelfde oogenblik het leven wederkreeg. De blijdschap van alle aan wezenden, maar vooral die van Helena en van Macarius was onbeschrijflijk groot, en groot ook was de eerbied, die aan de nu ontdekte heilige plaatsen, aan dc werktuigen van het lijden des Verlossers bewezen werd. Vol dankbare vreugde, stichtte Helena eene kerk, die de plaats van de kruisiging en van het heilig Graf omsluit en de kerk ran het leiUg Graf genoemd wordt. Deze kerk, de heiligste plaats der wereld, werd in het jaar ;3-S5 voltrokken en plegtig ingewijd. Van toen af, stroomden tallooze pelgrims naar dit uitstekend heiligdom, om bij Jesus' graf te bidden en zijn TI. Kruis te vereeren. V ijftien eeuwen zijn sinds dien tijd vervlogen; het zand der woestijn heeft de voetstappen der pelgrims niet bewaard; de wind heeft het zand naar alle zijden heen en weer doen stuiven, maar in liet christenhart is--de liefde en eerbied voor die heilige plaats blijven voortleven,, en, heden, zoowel als voor vijftien eeuwen, brengt die liefde van alle streken der wereld godvruchtige aanbidders bij liet graf des Verlossers te zaatn.
Helena deed het H. Kruis met een zilveren kas omsluiten, en schonk dien onwaardeerbaren schat aan den Bisschop van Jerusalem, om, in de kerk van het H. Graf, aldaar, te ■worden bewaard en vereerd. Een gedeelte echter dezer kost-
3 63 KRUISVINDING.
b.ire reliek, gaf zij aan eene kerk, welke zij te Rome, onder .den naam van het heilig Kruis van Jerusalem, bouwen deed, terwijl zij een ander gedeelte er van aan haren zoon Constan-tijn zond, wieu zij ook de nagels overbragt, waarmee de Zoon Gods aan het Kruis geklonken werd. Van toen af, beval Constantijn, dat het Kruis in het vervolg niet meer gebruikt zou worden, om misdadigers ter dood te brengen, en zoo werd het Zegeteeken der Verlossing, dat vroeger een voorwerp van spot en verachting was, nu voortaan een voorwerp van eerbied en liefde en diep ontzag.
LOFZANG.
Wees welkom , ó Kruis ,
dat Jesus sehouder druckte, Den Godt droeght, die u droegh,
op dat een ieder pluckte De levendighe vrueht
van 't eeuwigli paradijs. Een rechte teghengift
voor Evaes slanghespijs.
Ghy kunt de bitterheên
der traenen hier verzoeten, En in dees wildernis
den dorst der zielen boeten, Door deze klaere bron,
die uit u nedervloeit,
O stut van al wat kranck
vermast is en vermoeit !
Ghy zijt het hooghaltaer,
daer 't Lam aan hingh doorsteeeken ,
KRUISVINDING. 26-quot;5
Ten zoen van d'appelsmet.
Glij lieelt onze erfgebreecken.
Ghy zijt de ladder,
van het lielsclie spoock begrimt; De trap, waar langlis
Godts Zoon de starren inneklimt.
O scliantmerck, eer gevloeckt,
lioe blinckt uw glans in 't midden
Der lieilighen,
die u vereeren, en aenbidden.
En wieroocken,
gelijck den troon en voetschabel Van Jesus, Godt met ons ,
de rechte Emanuël.
Wanneer zich openbaert
de rechter aller volcken.
Zult ghy met majesteit
verschijnen in de woleken. En schieten uwen glans
in ■'t westen uit het oost, Den boozen tot een' schrick,
den Heilighen tot troost.
Doch midlerwijl wij hier
voor Jesus kruiseer strijden. En worstlen met gedult,
verandert al dit lijden In blijdschap, door de kracht
des Troosters, dien ghe droeght. Zoo voere ons 't Kruis uaer Godt,
die lijf en ziel vernoeght.
KRUISVINDING.
Christenen, verheugt u in de wondervolle vinding des Krui-ses, waarvan heden de gedachtenis wordt gevierd, 't Is het kostbaar Overwinningsteeken, waarmede de Verlosser de hel-sche Slang doorboorde, en over dood en hel zegevierde ; het is de wijsheid en de wetenschap der wereld, het is de toevlugt van allen, die zich-zelf willen behouden, die het heil hunner zielen liefhebben; het is de banier, het wapenschild van hen, die den eerenaam van Jesus' volgelingen willen dragen, die tot het uitverkoren geslacht der kinderen van Jesus behooren, voor hetwelk Hij, in het Rijk zijns Vaders, de woningen der glorie en zaligheid bereidt.
Hoeveel biedt deze feestd.ng ons ter overweging aan! Wanneer wij den moed van Helena niet bezitten, om ons kruis op te sporen, dan althans moeten wij het ontvangen en moedig op de schouders nemen, zoodra God het ons toezendt, teneinde Hem na te volgen, die ons door het bloedig Kruis heeft vrijgekocht. Wanneer wij de schatten van genade op deze wereld en de glorie van het eeuwig leven beseften, die voor ons in het Kruis besloten zijn, dan zouden wy ons niet alleen met geduld aan dat Kruis onderwerpen, maar wij zouden het niet vreugde omhelzen, als de onuitputlijke bron van alle goed. Christenen, weest verzekerd, dat gij den hemel niet kunt bereiken, dan langs den weg van het Kruis. Gij moet met Jesus Christus lijden, om met hem te kunnen heerschen.
Het Kruis is de oefenschool van alle christüjke deugd. Jesus Christus , die ze ons van de hoogte des kruises geleerd heeft, heeft ons ook tevens de gelegenheid verschaft, om ze te beoefenen. Terwijl wij de kruisen aanvaarden, welke Hy ons toezendt, leeren wij z\jne volkomen onderwerping aan den wil zijns Vaders na te volgen : en, terwyl wjj ous in de hand Gods vernederen, leeren wij vernedering en ootmoed beoefenen. Zijne zachtmoedigheid, zijn geduld, zyne liefde jegens zijne vijanden, zjjne gehoorzaamheid tot den dood leeren ons, diezelfde deugden beminnen, en — wat voor ons het moeilijkst is — de armoede, de versmading en de folteringen van het kruis boven
264
DE KRUISDAGEN. 2(55
de rijkdommen, de genoegens en eerbewijzingen der aarde verkiezen.
O gezegende school, waarin wij zulke verheven en stichtende lessen ontvangen !
De drie dagen, die liet feest van Jesns' Hemelvaart voorafgaan, zijn onder den naam van Kruisdagen bekend. Waarschijnlijk, werd hun deze naamgegeven, omdat de Priester in de Processie, die op ieder dezer dagen wordt gebonden, liet kruisbeeld in zijne handen draagt. De Kruisdagen zijn openbare boet- en bededagen, en worden derhalve Rogationes, en wegens de Processie niet zelden Litaniee genoemd. Bij deze openbare gebeden en boetpleging, stelt zich de Kerk bijzonder voor, om van God het behoud van de vruchten der aarde te vragen. Zij roept 's Hemels zegeu af over den oogst, en smeekt den Heer, dat Hij ons van do tegenwoordige rampen verlosse, en ons beveilige tegen de gevaren en de onheilen die ons dreigen. Hoe bewonderenswaardig is toch do Katho-lijke Godsdienst! roept, teregt, een ongeloovige wijsgeer uit. Zij beoogt, wel is waar, vóór alles liet eeuwig geluk barer kinderen, maar, zij blijft toch ook voor hun tijdelijk welzijn niet onverschillig: zij smeekt, integendeel, in hare openbare gebeden Gods milden zegen af over weide en veld, over vruchten en gewassen, over nijverheid en handel, over land en zee, over Vorst en volk.
De instelling der Kruisdagen dagteekent van het einde dei-vijfde eeuw. Reeds sedert geruimeu tijd werd de stad Vienne, in Frankrijk, geteisterd door eene vreeslijke ramp. De hechtste
DE KRUISDAGEN.
266
gebomven werden door aanhoudende aardbevingen ter neêr geworpen, en vele huizen door brand vernield. Akelige stemmen werden bij herhaling gehoord, en wilde dieren verlieten bij klaar-lichten dag hunne donkere holen, om te midden der bevolking, de inwoners te vervullen met schrik en angst. Yan dag tot dag groeiden de ellende en de vrees der menigte aan. In Paaseh-nacht van het jaar 469, was al het volk in de kerk vergaderd, om de H. Dienst bij te wonen. Te midden der plegtigheid weergalmt op eens de noodkreet: brand! brand! Het stadhuis staat in laaije vlam, en het vernielend element woedt met zulk eene kracht, dat ieder voor het behoud zijner eigen woning vreest. Al het volk verlaat de kerk. De heilige Bisschop Mamertus blijft alleen aan 't altaar staan. Vol vertrouwen op Gods barmhartigheid, bidt en smeekt hij den Heer, onder een vloed van tranen, dat Hij zijne straffende hand moge terug trekken en het volk van zijne rampen en kwellingen verlossen. En ziet! na.auwlijks heeft hij zijn gebed geëindigd, of de brand, door een hoogere magt beteugeld, houdt eensklaps op. De tranen van den H. Bisschop hadden het brandend vuur gebluscht. Het volk keerde terstond naar de kerk terug, waar de H. Mamertus alstoen het H. Misoffer voortzette. Zoodra de dienst geëindigd en Gode dank gezegd was, voor de bijzondere genade, zoo wondervol aan de stad, op dezen dag, verleend, verklaarde de H. Bisschop aan de verzamelde menigte, dat zij in boetvaardigheid en gebed het behoedmiddel moesten zoeken tegen de onheilen, waaronder zij reeds sedert zoo langen tijd gingen gebukt. Tevens maakte hij hun bekend, dat hij zoo straks aan God had beloofd, om, te dier. einde, gedurende drie dagen, met zijn volk te vasten en eene Processie met openbare gebeden te houden. Iedereen was met de belofte van den heiligen kerkvoogd tevrede, en gezamelijk werd er bepaald, dat men op de drie dagen vóór 's Heeren Hemelvaart de belofte des Bisschops volbrengen zou.
DE KKUISDAGEX.
Dit godvruchtig gebruik werd weldra iu andere Bisdommen nagevolgd, en reeds in liet begin der zesde eeuw was liet iu ïrankrijk algemeen. In dezelfde eeuw werden de Kruisdagen ook in Spanje ingevoerd, en allengskens door geheel de Wes-tersche Kerk gevierd. Te Eome stelde Paus Leo III. ze ten jnre 795 in. A'an oudsher bestond het gebruik, om van Pa-schen tot Pinksteren geen vastedagen te houden, en het was om deze reden, dat de Grieksche Kerk, die aan gezegd gebruik niets veranderd wilde hebben, bij zich de Kruisdagen niet invoerde.
De vaste werd bij de Kruisdagen stipt onderhouden in I rank-rijk, althans in dc zesde eeuw, zooals blijkt uit de akten der Kerkvergadering, in het jaar 511, te Orleans, gehouden. Weldra echter werd, op verschillende plaatsen, de vaste der Kruisdagen, wegens den nog voortdurenden Paaschtijd, verzacht, en bepaalt zich thans overal bij het onthouden enkel van vleesch. Ofschoon het vastegebod op die dagen zich alleen tot het vleesch derven uitstrekt, wordt echter het onthouden van spijs tot den middag nog in vele Bisdommen aanbevolen als een loflijk gebruik.
Hoe schoon is het, op dezen dag, daar, waar het geloof levendig bewaard bleef, en de openbare kerkplegtigheden niet zijn verboden, die lange rijen van mannen en vrouwen, van kinderen en grijsaards te zienj die biddend daarheen trekken, langs de kronkelende paden van welige weiden, bloeijende akkers en vruchtbare velden, om Gods milden zegen af te smeeken over alle gewas! Kan de mensch op luidsprekender wijze hulde brengen aan Gods opperheerschappij, klaarder zijne afhanklijkheid van dien grooten God uitdrukken, en gevoeliger zijn vertrouwen aan den dag leggen op Gods vaderlijke voorzienigheid ?
u Na de Processie, — zegt Chateaubriand, — keert ieder ji naar zijn werk terug. Met welk vertrouwen beploegt de
267
DE KRUISDAGEN.
// landman clan zijn akker, daar hij 's morgens den zegen heeft // afgesmeekt van Hem, die de zon drijft op hare baan, van // Hem, die in zijne schatten de koesterende winden en de // vruchtbare regens bewaart! Om een zoo heilig begonnen dag // goed te eindigen, komen de ouderlingen van het dorp zich // 's avonds gemeenzaam onderhouden met hunnen pastoor, // die, op het voorplein van zijn huis, onder het lommer der // populieren, zijn avondbrood eet. In die avondstilte, bij het n zachte licht der maan, meent men van alle kanten de vruch-// ten in de aarde te hooren ontkiemen, en alle planten te hoo-//ren groeijen. Onbekende stemmen verheffen zich dan in het // stille woud; liet is alsof men het koor hoort zingen van de n engelen des velds, wier bijstand men des morgens heeft in-// geroepen, terwijl het oor der grijsaards, die daar niet verre // van de graven zijn gezeten, de teedere zuchten van den //nachtegaal verneemt.quot; ö Wat is dat eenvoudige feest der Kruisdagen dichterlijk-schoon !
LOFZANG.
DE PROCESSIE OP DE KRUISDAGEN.
Stil! wat hoor ik? — Beurtgezangen ! —
op een toon, die 't hart bekoort; Eeu processie — 'k wijke zijdwaarts; —
ziet, hoe statig treedt zij voort !
Ziet eens, welk een aantal menschen,
allen deftig schoon gekleed,
]STa wie 't heir der Altaardienaars,
in hun boetgewaden, treedt;
Nu eens met het hoofd naar boven,
als door dankbaarheid verrukt;
268
DE KRUISDAGEN. 2 69
Dan, door nederigen ootmoed,
met liet lioofd naar de aard gebukt ;
Dankend-zingend, biddend-zingend !
't hart der grijsheid, 't hart der jeugd,
't Hart der rijken, 'i hart der armen,
is vertrouwen, hoop en vreugd !
Door 't gebed, zoo vroom, zoo vurig,
zoo hartroerend, zoo vol kracht.
Wordt de droeve zorg verdreven,
en de ziel in rust gebragt.
Ja! elk woord, waardoor men, zingend,
't omgelegen dal vervult.
Drukt besef uit van Gods goedheid,
en gevoel van eigen schuld.
Eer zij Gode ! zingt de Priester
zijn gemeente, dankbaar, voor;
Eer zij Gode ! lof zij Gode !
juicht en zingt geheel het koor.
Geef, Algoedheid! bidt de Priester,
geef aan ons een vruchtbaar jaar!
Geef een vruchtbaar jaar. Algoedheid!
bidt met hein de gansche schaar.
Geef ons warmte, bidt de Priester,
die de druif tot rijpheid kweekt;
Geef ons warmte! is ook de zegen,
waarom 't volk, al biddend smeekt.
Geef ons, bidt de Priester, regen,
geef ons droogte, op zijnen tijd!
Geef ons droogte, geef ons regen !
is de beê, die 't volk God wijdt.
Neem 't berouw, zoo smeekt de Priester,
van ons aan; het is opregt:
Waarop dan geheel de schare,
zingende, amen, amen! zegt.
Nu keert men ter kerke weder;
ieder groet nog eens het Kruis;
DE KRUISDAGEN.
En gaat, vreedzaam, vol vertrouwen
o]) Gods goedheid, vroom naar huis.
Onze eerste pligt in deze dagen is, om de Vasten, zooals die door de kerklijke overheid wordt voorgeschreven, getrouw te onderhouden; de tweede, om de Processie, als het mogelijk is, by te wonen. Is het niet droevig, hier en daar, slechts eenige kinderen en vrouwen den Priester te zien volgen, wanneer hij voor allen den zegen des hemels afsmeekt ? O mensch ! die over uwe tijdelijke zaken zoo bekommerd zijt, terwijl de Kerk u tot het gebed roept, vergeet gij dan dat hij, die plant en besproeit, geen magt over de vruchten heeft, maar dat alles moet voortkomen van Hem, die alléén den wasdom geeft? Vergeet gij, dat gij te vergeefs des morgens opstaat, als God uwe pogingen niet ondersteunt? En gij, onverschilligen, die, met de armen over elkander, van op den dorpel uwer koop- of werkplaatsen, de Processie ziet voorbijgaan, hebt g\j niets te vreezen, niets te vragen ? Gebiedt gij over wind en onweer , over hagel en vuur? En bezit God de magt niet meer, om zich over uwe verachting te wreken? Goede God! de onverschilligheid brengt den mensch zóó ver, dat hij zelfs zijn tijdelijk welzijn uit het oog verliest!
Wat ons aangaat, stellen wij het ons ten pligt, om altijd met opregte gevoelens van eerbied, van berouw en vertrouwen de Processie der Kruisdagen bij te wonen; roepen wij Gods milden zegen over ons in, en bidden wij Hem om de genade van steeds zijne gaven aan te wenden tot een heilig gebruik.
270
Door zijn bitter lijden eu zijn smaclelijken dood, had Jesus de poorten des Hemels, die sedert Adams val gesloten waren, weder geopend. Nog veertig dagen bragt Hij na zijne quot;Verrijzenis, met de Apostelen, door; en, toen deze verloopen waren, keerde hij tot zijnen Vader terug. Hij klom op ten Hemel, om ons eene plaats te gaan bereiden in het Rijk, hetwelk Flij ons door zijn bloed verworven had. Op dezen dag, viert de Kerk plegtig het voor ons zoo hoopvol geheim van Jesus' Hemelvaart, en stelt ons deze groote gebeurtenis, op eene gevoelige wijze, voor oogen. Trouwens van Paschen af tot op dezen dag wordt, op alle Zon- en Feestdagen, onder de H. Mis en de Yespers, de Paasehkaars, het zinnebeeld van den Verrezen Verlosser ontstoken, ten teeken dat de godlijke Heiland, gedurende deze veertig dagen, zigtbaar bij zijne Apostelen bleef. Maar, zoodra heden het Evangelie gezongen is, wordt die feestfakkel uitgedoofd, en uit de kerk verwijderd, teneinde ons te herinneren, dat de Heere Jesus, op dezen dag, de aarde verlaten heeft en ten Hemel opgeklommen is. Deze feestviering dagteekent van de eerste tijden des Christendoms; want, de H. Augustinus getuigt, dat zij door de Apostelen-zelven is ingesteld. Eenvoudig verhalen ons de H. Boeken dit wonder,-door Jesus op aarde gewrocht.
n ATa zijn lijden — zoo lezen wij daar — heeft Jesus zich n aan zijne Apostelen levend betoond, door menigvuldige be-//wijzen, gedurende veertig dagen van hem gezien wordende, // en sprekende over het Rijk Gods. En, met hen etende, ge-„ bood hij hun, zich niet van Jeruzalem te verwijderen, maar
272 HEMELVAARTSDAG.
,/ de belofte des Vaders te verbeiden, welke, (zoo sprak hij) v gij uit mijnen mond liebt gehoord. Want Joannes heeft „ wel met water gedoopt, maar gij zult met den H. Geest ge-u doopt worden, niet lang na deze dagen. Zij dan, die zamen-,/ gekomen waren, ondervraagden hem, zeggende : Heere! zult // gij in dezen tijd het llijk van Israël herstellen? Doch hij // sprak tot hen : u komt het niet toe, tijden of stonden te // weten, welke de Vader in zijne magt heeft gesteld.quot;
Hetgeen de Heer hun beloofde, (merkt, teregt, Mr. Lipman hier op aan), dat niet lang na deze dagen geschieden zoude, was voor hun verstand duister, en bevredigde slechts onvolkomen hun al te ongeduldig verlangen. Vandaar de bestraffing in 's Heeren antwoord. Overigens de H. Geest zou weldra over hen komen en hun de wetenschap geven van wat thans nog duister was voor hunnen geest. „ Maar gij, (zoo ging de Za-„ ligmaker voort) zult de kracht ontvangen des Heiligen Gees-// tes, die over u komen zal, en gij zult mij getuigen zijn in // Jerusalem, in geheel Judsea en Samarië, en tot aan het uit-// einde der aarde. En als hij dit gesproken had, leidde hij hen n buiten naar Bethanië; en, zijne handen opheffende, zegende n hij hen. Eu het geschiedde, als hij hen zegende, dat hij van z/hen scheidde, en hij werd, terwijl zij toeschouwden, opge-// nomen, en eene wolk voerde hem weg , uit hunne oogen, // en hij werd opgenomen ten hemel, alwaar hij zit aan de reg-// terhand Gods. En als zij Hem, die ten hemel voer, nastaar-// den, ziet, daar stonden bij hen twee mannen, in witte klee-// ding, die ook zeiden : Galilesche mannen, wat staat gij he-// melwaarts te zien? Deze Jesus, die van u opgenomen is in // den hemel, zal alzoo komen als gij hem hebt zien ten hemel //varen. Toen keerden zij van den berg. Olijfberg genaamd, „ naar Jerusalem terug.quot;
Hoe verheven is deze beschrijving der Hemelvaart van onzen Heer Jesus Christus, door hare onopgesmukte eenvoudigheid!
HEMELVAARTSDAG.
Op den oogenblik, dat Jesus ten hemel voer, werden de deuren van het voorgeborgte der hel verbrijzeld, en de tal-looze Heiligen van het Oud-Verbond haastten zich, om, onder het geleide van hunnen Koning en Verlosser, zegevierend den heinel binnen te gaan. // Prinsen van Gods woonstede, out-//grendelt uwe deuren, en gij eeuwige poorten opent u, om n den Koning der Heerlijkheid, en hen, die hem vergezellen, // te laten binnen treden.quot; Zoo zongen zij met blijde stem, eu wanneer het Engelenkoor, dat zijnen godlijken Koning te gemoet snelde, bun zingende vroeg : „ AVie is die Koning der // heerlijkheid?quot; dan zongen zij luider, Jesus ter eere : „ het „ is de Heer, die waarlijk sterk en magtig is, de Heer, die // magtig is in dei strijd. Haast u, o Prinsen van Gods woon-// stede, ontgrendelt uwe deuren, en de Koning der Heerlijk-// beid zal binnentreden in zijn llijk.quot; En vroeg nogmaals een talloos koor van Engelen : ,/ wie is die Koning der Heerlijkheid?quot; dan vloeide uit den mond dier Oudvaders als in een stroom van melodij, het verheven antwoord : //de Heer, de „ almngtige God-zelf is die Koning der Heerlijkheid.quot; Onder dezen jubelzang der victorie traden die eerstelingen der verlosten, met Jesus, hunnen Eedder, het hemelsch Sion binnen, om daar den Overwinnaar van den Duivel, van de Zonde en van den Dood te loven en zijne oneindige barmhartigheid te prijzen, in eeuwigheid.
O Heere Jesus! ook ik ben vrijgekocht door uw dierbaar bloed, ook voor mij hebt gij de deur des Hemels geopend, ook voor mij hebt Gij in het land der eeuwige vreugde, in het rijks uws Vaders, een troon bereid! O Heere Jesus! ook mij moge toekomen uw rijk! Middelerwijl die eeuwige poorten zich ook voor mij zullen openen, zal ik niet ophouden, in dit tranendal, naar mijn waarachtig en eeuwig vaderland te verzuchten, en met den koninklijken Profeet uit te roepen :
wanneer, o Heer, wanneer zal het zalig uur slaan, waarop ik
18
27:3
HEMELVAARTSDAG.
tot u komen en voor -uw aangezigt verschijnen zal! Quando veniam et apparebo ante faoiem JJonnni!
LOFZANG S a 1 ia L i s h u m a n se s a t o r.
Yerlosser der wereld, Gij vreugd des gemoeds.
Gij poolstar der harten en bron alles goeds ,
Hoe lieeft uw ontferming, met de aarde begaan,
U-zelven ons juk op de schouders gelaêu !
Hoe heeft uwe liefde voor 't menschdom geboet,
En hebt Gij de wereld gekocht met uw bloed!
Hoe bebt Gij den dood en de hel overkracht, Eu 't schepsel op nieuw tot den Schepper gebragt! Hoe toogt Gij, Verwinnaar, door lijden en kruis,
Voor eeuwig terug in het Vaderlijk huis.
En zit daar in quot;lans aan Gods reffterhand neer,
O O ^
Als Rigter der volken. Verlosser en Heer.
o Hoor toch de stem van die vrij zijn gekocht,
ó Dat onze beê tot U doordringen mogt,
Zoo knelt ons geen band meer, of drukt ons geen schuld.
Maar wordt dra de wensch onzer harten vervuld.
En smaken wij 't heil van uw godlijk gezigt,
lu de oorden des vredes, bij 't eeuwige licht.
])och vóór ons uw glorie daar ginds wordt verklaard,
lllijf Gij onze gids en ons doelwit op aard.
Totdat al de tranen van smart hier geschreid,
Verpaarlen in vreugd, die Ge omhoog ons bereidt. Amen,
271
PINK STEKEN.
Ouze godl(jkc Heiland , mgne geliefden , heeft heden deze wereld verlateTi, om ten Hemel op te klimmen; hechten wij ons dan ook niet aan het aardsche, en laten wjj ons niet verontrusten door tijdelijke zorgen. Willen wij, reeds hier beneden, kalmte en vrede vinden, dan moeten onze gedachten steeds op den Piemel gevestigd zijn. Eens zullen wij , met ziel en ligchaam, Je?us volgen in zijn Rijk; maar, zoo lang die beloofde dag voor ons nog niet aanbreekt, kunnen en moeten wij ons tot Hem verheffen met het hart, dat is, door innige verlangens en vurige wenschen. Doch, broeders, denken wij er wei aan, geen bocsheid, geen zonde, geen hoovaardy , geen gierigheid of onregtvaardigheid kan, met den Godlijken geneesheer, den Hemel binnengaan. Willen wij derhalve in het rijk der eeuwige vreugde worden toegelaten, dan moeten wij ook met de zoude breken en alle kwade neigingen en gewoonten afleggen. Wilt gij God zien? Hoort dan wat hij-zelf u zegt ; zalig zij, die zuiver van harte zijn, want zij zullen God aanschouwen. Beijvert ii dus, om uw hart te zuiveren; rukt weg uit dat hart alles, wat Gode mishaagt, en dan, maar ook dan-alleen, zult gij eens uwen God aanschouwen in zijne heerlijkheid.
——
Kerstmis, Paschen, Pinksteren, welke namen! welke herinneringen! Al do geheimen van Gods oneindige liefde voor den gevallen mensch liggen in dit drietal feesten opgesloten. Kerstmis herinnert ons aan de oneindige liefde van den Vader, die zóó de wereld heeft bemind, dat hij haar zijn eenigen Zoon geschonken heeft. Paschen is het feest der oneindige liefde van den Zoon, die voor ons den kruisdood stiert.
PINKSTERKN.
276
Pinksteren, op zijne beurt, toont ons de oneindige liefde van den Heiligen Geest, die als Heiligmaker op ons nederdaalt son ons met zijne genade vervult. Kerstmis kondigt ons het begin, Paschen de voltrekking en Pinksteren de nog altijd voortdurende voleinding van het groote Verlossingswerk nan. Op den dag van heden immers was het, dat de H. Geest op de Apostelen nederdaalde, hen verlichtte, versterkte en volkomen uitrustte, om de nooit meer op te houden verkondiging der goede Boodschap te beginnen, en den mensch te leeren, wat hij doen moet, om aan de verdiensten van de geboorte, van den dood en de verrijzenis des Heeren deelachtig té kunnen zijn. Kerstmis, Paschen, Pinksteren, in dit verheven drietal ligt liet keerpunt der geschiedenis van het menschdom; eene geschiedenis, die zonder 's menschen val en verlossing, zonder de godlijkheid des Christendoms en de verkondiging van het Evangelie, niet te begrijpen, niet te verklaren is. Geen wonder dus, dat het Pinksterfeest, voor een der drie hoogfeesten van het kerklijk jaar wordt gehouden, en, gelijk Paschen en Kerstmis, door een tijd van voorbereiding vooraf wordt gegaan. Even als de Advent de tijd van voorbereiding is tot het Kerstfeest, en de veertigdaagsche Taste het Paaschfeest vooraf gaat, zoo dient ook de Paasch-tijd, de vijftig dagen , namelijk, tusschen Paschen cn Pinksteren, tot voorbereiding van dit laatste hooge feest. De aard echter dezer drie voorbereidingstijden is geheel verschillend. De Vaste, is een tijd van boete, versterving en geestlijke droefenis; en alles, wat in, de kerklijke plegtigheden gedurende de Vaste voortkomt, stemt tot ronwmoedigheid des harten en spoort den Christen aan, om met Jesuste lijden, teneinde eens in zijne verheerlijking te kunnau deelen. Ook de Advent is een tijd van vaste en versterving; maar, wegens de blijde hoop op do komst van den Verlangde der volken, paart zich vreugde aan droefheid, en, ofschoon ook in den Advent gedurig de
PINKSÏKREN.
277
purperkleur bij de H. Diensten wordt gebezigd, blijft toch het vrolijk Alleluja onder de kerkgewelven weergalmen. De Paaschtijd, integendeel, die ons op het Pinksterfeest voorbereidt, is een tijd van geestlijke vreugd, ja, hij is een aanhoudend feest, dat vijftig dagen duurt, en als dusdanig ook iu vroeger tijden werd beschouwd. Men was, wel is waar, nier verpligt, zich gedurende die vijftig dagen van slaaflijkeu arbeid te onthouden, maar de schouwburgen bleven gesloten, en in de kerk-zelve was het aanhoudend feest. Veelvuldiger dan op ieder ander tijdstip van het jaar, weerklinkt dan het feestlijk Alleluja. Niet knielend, maar staande, om de opstanding des Heeren te gedenken, worden in die dagen de openbare gebeden uitgesproken, en veelvuldig ook de wonderwerken der Apostelen, waardoor 's Heeren Verrijzenis wordt bevestigd, ter bemoediging der geloovigen, voorgelezen, terwijl tevens, in de eerste vijf eeuwen, geen vaste gedurende den paaschtijd bevolen werd. Ook op den plegtigen vooravond van het Pinksterfeest was eertijds, wegens de Paaschvreugde, geen vaste voorgeschreven; later evenwel is deze vigilie, althans in de-Latijnsche Kerk, in een vastedag herschapen. De vooravond van Pinksteren heeft eene groote overeenkomst met dien van Paschen, hetgeen daaraan is toe te schrijven, dat eertijds het H. Doopsel en het Vormsel alléén op deze twee dagen plegtig aan de Catechumenen werden toegediend. Vandaar, dat op deze vigilie, gelijk op den vooravond van Paschen, ook heden ten dage nog, de H. Dienst begint met het voorlezen van zes schriftuurplaatsen, die allen meer of min betrekking hebben, op het H. Doopsel; dat de Doopvont gezegend wordt, en de H. Mis zonder Introïtus begint. Even gelijk Paschen, duurde, in vroegere tijden, ook het Pinksterfeest acht volle dagen lang. Met den laatsten dag van dit octaaf wordt de Paaschtijd gesloten. Deze acht dagen werden, om dezelfde redenen, en op dezelfde wijze, als de Paaschweek gevierd. Om dezelfde
PINKSTEREN.
oorzaak ook, bevatten de nachtgetijden van dit octaaf slechts drie psalmen. Toen later het getal doopelingen verminderde, werd het Pinksterfeest op vier, en, nog later, op drie dagen bepaald.
Op dit hoogheilig feest, dat door de Apostelen-zei ven werd ingesteld, — zooals de II. Leo getuigt — herdenkt en viert de Kerk een dnbbel geheim van onze H. Godsdienst, te weten : de nederdaling van den Heiligen Geest op de Apostelen, en de verkondiging van het Nieuw-Verbond, of, zoo men liever wil, de vestiging van Jesus' Kerk op aarde.
Meermalen had de godlijke Verlosser aan zijne Apostelen beloofde, dat hij hun, 71a zijne Hemelvaart, een Trooster zou geven; dat is, dat Hij hun den II. Geest zon zenden, die hun alle waarheid Jeeren zou. Onmiddelijk vóórdat hij deze aarde verliet, om ten Hemel op te klimmen, herhaalde liij deze belofte : /jij zult — zoo sprak de Heere Jesus tot de getuigen zijner Hemelvaart, —gedoopt worden met den H. Geest, niet lang na deze dagen... Gij zult de kracht ontvangen des Heiligen Geest es, die over n komen zal, en gij zult mij getuigen zijn te ■Jeruzalem., in geheel Judma en Samarië, en tot aan het uiteinde der aarde. Tevens gebood hij hun, zich niet van Jeruzalem te verwijderen, maar de vervulling af'te wachten van de helofte des Vaders, welke gij —zoo sprak hij — uit mijnen mond hebt gehoord.
Getrouw aan dit bevel, begaven zich de Apostelen met Jesus'moeder, de leerlingen en de vrome vrouwen, te zamen omtrent 120 in getal, naar Jeruzalem, waar zij Men eendragtig in het gebed Heven volharden. En als de Pinksterdagen nu vervuld waren, en het uur was geslagen, waarop Jesus' beloften in vervulling zouden gaan, waren zij allen in dezelfde plaats bijeen. En er ontstond plotseling een gedruuch uit den hemel, als van een opkomenden geweldigen wind, en vervulde het geheel e huis, waar zij zaten. En er verschenen hun ver-
278
PINKSTEREN.
27!)
deelde tongen, ah van vuur, zich nederzettende op een ieder van hen. En allen roerden vervuld met den lleiligen Geest, en begonnen in verschillende talen te spreken, naardat de-Heilige Geest hun gaf uit te spreken. V oorzeker , woonde reeds de H. Geest, door zijne lieiligmakende genade, in al die zuivere hanen, voordat hij zicli aan lien met Pinksterdag op deze buitengewone wijze mededeelde. Maar op den dag van lieden stortte hij in die zielen de overmaat, de volheid zijner genade uit. Hij schonk haar, daarenboven, de kostbare gaven van wijsheid en verstand, van raad en sterkte, van wetenschap, godsvrucht en vreeze des Heeren, en deelde haar in overvloed de vruchten zijner genaderijke werking meê. Hij ontstak in aller hart een brandenden ijver voor de eer van God en het heil der zielen; hij wapende hen tegen alle menschenvrees; hij versterkte hen tegen de vervolging en den dood, die hen in het vervullen hunner verheven zending te wachten stonden; in één woord, hij rustte hen uit met al de gaven en genaden, die hun noodig of nuttig waren om het Apostelambt te aanvaarden, en de pligten er van getrouw te vervullen tot den einde toe. En zie! op dat oogenblik zijn de Apostelen in geheel andere menschen herschapen : zij, die zoo traag waren, om te gelooven, werken nu wonderen uit door de levendigheid van hun geloof! Zij, die ongeleerden, die zoo moeilijk Jesus' woorden konden vatten, kennen nu met volle klaarheid al de waarheden des geloofs; zij redetwisten met de geleerden, en doen de wijsgeeren verstommen. Zij, die vrees-achtigen, die Jesus in het oogenblik van gevaar verlieten, en wier dapperste zijnen Meester driemaal verloochende, uit angst voor een zwak schepsel, voor eene vrouw, voor eene slavin, zij kennen nu noch angst noch vreeze meer. Prinsen en Koningen spannen tegen hen zamen; men vervolgt hen te vuur eu te zwaard: men dreigt hen met gevangenis, geesels en dood; men vindt alle soort van folteringen uit, om hen te pijnigen;
PINKSTEREN.
men roept zelfs de wilde dieren der woestijn te hulp, om lien te verscheuren; maar, alles te vergeefs. Zij zijn bekleed geworden met de kracht van boven, en niets is meer in staat, om hen af te schrikken; zij leven voortaan alleen, om Christus te verheerlijken en zijn Rijk uit te breiden; zij verlangen naar verachting en verguizing, zij hunkeren naar mishandeling en vervolging; ja,, de dood-zelf is in hunne oogen een geluk geworden en een gewin. Bewonderenswaardige verandering, zegt de H. Chrysostomns, wie zou hier Gods hand niet erkennen, en niet met den Profeet uitroepen : hcec mutaiio clexterce Ex-celsi ; deze verandering komt van Boven.
Zoodra de Apostelen met den H. Geest vervuld waren, aanvaardden zij, zonder de minste vertraging, hun heilig Ambt. Reeds denzelfden dag verkondigden zij liet Woord Gods aan de tallooze menigte, die, wegens het Joodsche Pinksterfeest, uit alle oorden der wereld, te Jerusalem was zamengevloeid. Petrus , aan het hoofd der Apostelen geplaatst, leert hun, dat in den Heere Jesus de voorzeggingen der Profeten zijn vervuld; dat hij de ware Messias is, die zich als dusdanig heeft kenbaar gemaakt door vele teekenen en wonderwerken; dat zij hem, wel is waar, gekweld hebben en ter dood gebragt, maar dat hij glorievol van den dood is verrezen en nu aan de regterhand zijns eeuwigen Vaders zit. „ Wij allen, zoo spreekt zijn er getuigen van, dat God den Heere Jems van de dooden heeft opgewekt; en om deze getuigenis van Jesus' opstanding te bevestigen, beroept hij zich op het wonder waarvan zijne hoorders oog- en oorgetuigen waren. De Apostelen, namelijk, hadden, buiten en behalve de reeds vermelde gaven, ook nog van den H. Geest de gave ontvangen van verschillende talen te spreken, de toekomst te voorzeggen en wonderwerken te verrigten. Toen nu Petrus, op Pinksterdag, voor het eerst het woord rigtte tot mannen uit alle hemelstreken afkomstig, hoorde hem toch ieder in zijne eigene taal spreken.
280
PINKSTEREN.
en allen verstonden de woorden des heils. Zóó werd op dezen dag de voorzegging van den Profeet Joël vervuld \ en , t zal geschieden in de laatste dagen, zegt de Heer, dat Ik van mijnen Geest over alle vleesch zal uitstorten ; en uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteren, en moe jongelingen zullen gezigten zien, en uwe ouden droomen hebben. En zelfs over mijne dienstknechten en over mijne dienstmaagden zal Ik, in die dagen, van mijnen Geest uitstorten, en zij zullen profeteren.
Als de Joden dit alles zagen en de zoo wondervol bekrachtigde getuigenis van Petrus hoorden, werden zij bewogen van harte, en zeiden tot Petrus en tot de overige Apostelen : wat zullen wij doen, Broeders? Petrus dan zeide tot hen : doet boete, en een iegelijk moer xoorde gedoopt in den Naavi van Jesus Christus tot vergeving moer zonden, en gij zult de gave des II. Geest es ontvangen... Die nu zijn woord aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag toegevoegd ongeveer drie duizend zielen.
Zóó werd dan op Pinksterdag Gods Kerk gesticht op aarde ! Zóó begon dan lieden de afkondiging van liet Nieuw-Verbond, die tot aan liet einde der eeuwen duren zal! Ook op dezen dag werd voor 't eerst liet nooit meer te eindigen Offer der Nieuwe Wet, door de Apostelen des Heeren, aan den Eeuwigen Vader opgedragen! Het Oude Verbond, reeds vervuld eu verbroken bij Jesus' dood, hield op, verpligtend te zijn van af het uur, dat de Nieuwe Wet plegtig werd afgekondigd, en, bleef de onderhouding er van nog eenigen tijd geoorloofd, dan was zulks alléén om de Synagoog met eer ten grave te brengen. — Hoe klein was nog op dezen eersten dag Chnstusgt; Kerk op aard! Doch, nog maar eenige dagen en de Apostelen zullen aan de geheele wereld de goede boodschap brengen; zij zullen de leer des heils verkondigen aan alle volkeren, want in Christus Jesus is geen onderscheid meer van Griek of Barbaar, van Heiden of Jood; hij is gekomen, om alles wat ver-
281
283 PINKSTEREN.
loren was, te verlossen; bij wil, dat alle menschen zalig worden en tot de kennis der waarheid naderen. Yan heinde en verre zullen nieuwe kinderen tot de Kerk, tot die weêrgalooze Moeder komen, en, gelijk zijn eeuwig Rijk, zoo zal ook Jesus' rijk op aarde weldra zonder grens en einde zijn. Het Rijk der Hemelen, dat is de Kerk, is gelijk aan een mostaardzaad, hetwelk een mensch nam en op zijnen akker zaaide, dat wel het kleinste is onder alle zaden; doch, als het opgeschoten is, zoo is het groot er dan alle moeskruiden, en wordt een hoorn, zoodat de vogelen des hemels komen en in zijne takken wonen. Ja, die op Pinksterdag nog zoo nietige Kerk, is een groote ^ boom geworden, een boom des levens voor den mensch en de maatschappij; hij heeft zijne takken over de geheele wereld uitgebreid, en onder die weldadige lommer is, sedert achttien honderd jaren, het menschdom komen rusten. Onder de schaduw er van zijn de rijkeu en de armen, de geleerden en de onwetenden, de vorsten en de volken zich komen nederzetten; de rijke heeft er liefde en barmhartigheid geleerd, de arme heeft er troost, de onwetende de wetenschap des r heils, allen hebben er waarheid, deugd en leven gevonden. Onder de rijk gebladerde takken van dien heilaanbrengenden boom zijn de Volken tegen de brandende hitte der dwingelandij, en de Vorsten tegen den alles vernielenden orkaan van opstand en muiterij beveiligd geworden; want daar hebben de Volken de ware vrijheid en beschaving gevonden, daar hebben zij den eerbied voor het wettig gezag, en de Vorsten de regt-vaardigheid geleerd, die alleen de troonen schraagt en het geluk der natiën bevordert.
De twee groote feiten, die heden plegtig worden herdacht, de Nederdaling van den H. Geest op de Apostelen, en de stichting der Kerk, zijn de twee groote gebeurtenissen, die de wereld hebben herschapen en vernieuwd. Deze twee feiten hebben, boven alle andere gebeurtenissen, in de orde der ge-
PINKSTEREN.
uncle, liet voorregt — hetwelk zij alléén met cle H. Sakramen-ten en met het offer der Nieuwe Wet deelen — van tot aan het einde der wereld voort te duren en zich onophoudelijk te hernieuwen. De- boom der Kerk, op Pinksterdag geplant, blijft immer krachtvol en jeugdig. Al barst het onweer der vervolging boven hem los, al loeit de vreeslijkste orkaan, van donder en bliksem vergezeld, om hem heen, hij staat pal en onwrikbaar; al poogt de worm des ongeloofs zijn wortel af te knagen, hij blijft vol sap en leven en brengt onophoudelijk hemelsche vruchten van waarheiden regtvaardigheid, van tijdelijk heil en eeuwige zaligheid, voort. Te vergeefs heeft sedert achttien eeuwen de geest des verderfs dien godlijken boom trachten uit te roeijen; de bijl der vernieling is in dezen vrucht-loozen arbeid afgestompt, maar de boom, ja, de schors zelfs van den boom des levens is ongedeerd gebleven! Door ketterij en scheurig zijn, wel is waar, eenige takken afgevallen, die van levenssap ontbloot, aan zijnen voet zijn verdord; maar het leven van den boom der Kerk is daardoor niet verminderd : onophoudelijk schiet hij nieuwe takken en vertoont hij nieuwen bloesem en nieuwe vruchten, terwijl het Kruis steeds nieuwe overwinningen behaalt op ongeloof en ketterij, de afgedwaalden in den schoot der moederkerk terugvoert, tot in de verstafge-legen landen de Goede Boodschap brengt, en in nieuwe oorden Jesus Kerke sticht. .Ta, het groote bekeeringswerk, door de Apostelen begonnen, wordt steeds door hunne opvolgers in het Priesterdom voortgezet, en zal tot aan het einde der eeuwen nooit worden gestaakt.
Ook de Nederdaling van den H. Geest op de Apostelen v wordt dagelijks hernieuwd in de harten der geloovigen, en zal zich ook blijven hernieuwen tot aan den jongsten dag. Die Nederdaling des 11. Geestes in ons hart geschiedt wel niet op «ene zigtbare wijze, zijne komst wordt niet meer door een hevigen wind voorafgegaan en door brandende tongen aan-
PINKSTEREN.
281
schouwlijk gemaakt; maar, des niet te miu, neemt diezelfde H. Geest waarlijk bezit van ons hart, zoo dikwerf wij, ons met God verzoenend, uit kinderen van gramschap, in kinderen Gods worden herschapen, en zoo dikwerf de heiligmaken-de genade in ons hart vermeerderd wordt. Hij deelt ons dan wel de uitwendige en buitengewone gaven van de toekomst te voorzeggen en wonderwerken te verrigten niet meer mede; maar, wanneer wij ons waardig tot zijne komst voorbereiden, en ons hart voor hem openstellen, dan schenkt hij ook aan ons in overvloed èn de inwendige genade, welke wij behoeven, èn die zevenvoudige gaven, welke hij op Pinksterdag over de Apostelen uitstortte, waaruit, als uit even zoovele bronnen, de liefde, de inwendige vreugde, de vrede der ziel, het geduld, de langmoedigheid, de welwillendheid,, de goedheid, de zachtmoedigheid, de opregtheid, de zedigheid, de reine zuiverheid en de matigheid, die de vruchten des II. Geestcs worden genoemd, voortvloeijen. De wateren der godlijke bi-on, die op Pinksterdag voor ^t eerste ontsprong, zullen blijven vloeijen, zoolang Jesus' Kerk zal duren, dat is, tot der eeuwen eind. Want het was ook tot ons, dat de Heiland sprak, toen hij aan zijne Apostelen .zeide : gij zult geen-weezen blij ren, maar ik zal u eenen trooster zenden. Daarom bepaalt de Kerk er zich niet bij, den Heere Jesus te loven en te danken, omdat hij op dezen dag den H. G^est heeft gezonden, maar zij roept ook, met vertrouwen en vurig verlangen, dien heiligmakenden Geest aan, hem biddend en smeekend, dat Hij zich gevvaardige, de harten der geloovigen met zijne gunsten en gaven te verrijken. Daarom stemt zij voor de Hoogmis den verheven lofzang : Veni Creator, aan; daarom herhaalt zij ditzelfde gebed verscheiden malen in hare getijden^ en daarom ook verzucht en smeekt zij zoo teeder, zoowel op dezen dag, als gedurende het geheele octaaf van Pinksteren in de PI. Mis, nadat de Epistel is gelezen :
PINKSTEREN.
Kom, Huilde Geest, en moog een vonk van 't godlyk Hciit,
Pat glansrijk u omgeeft , ons in den boezem stralen ;
Kom, armeu-troost, kom, dat uw schittrend aangezigt
In ons gemoed genade en klaarheid ueêr doe dalen;
Kom , bestii raadsman, heul en toeverlaat voor 't hart.
Die ais ge in 't binnenst lieerscht er vrede en vreugd doet n-oneu,
Pie laafnis schenkt in druk, verademing in smart.
Kom, wil u ook met ons geschrei meewarig toonen,
Ons bijstaan in de hitte van den dag, uw gloed
Aan onze zielen, die u trouw zijn, mild bedeeleu ,
Want zonder u bestaat er voor den niensch noch goed.
Noch deugd, uoch onschuld. — Ach, wil onze wonden heelen,
Ons reinigen van smet, het dorre van den geest.
Ia ons bedaauwen, het stugge en koele op doen houden.
Dat steeds de bron van alle zonden is geweest
(gt;eef, Heiige Geest, aan die zich uwer tosvertrouwden.
De zevengaaf', en zij het eindlooi loon der dengd ,
Dit hun is toegeiegd, die op usv sterkte bouwen.
Onze erfschat en ons deel, bij do onverstoorbre vreugd,
Waarmeê de Heemleu u in eeuwigheid aanschouwen.
Ja, het zij zoo! Moge ons hart de woning zijn en blijven van den Geest des Heeren, en zicli voor die onuitspreeklijke genade steeds dankbaar betoonen.
Zinbeeldig stelt ons de Kerk heden in hare plegtighedcn de verheven beteekenis van dit hoogheilig feest voor het oog. De bedienaren van het heiligdom bekleeden zich op dezen dag en gedurende liet Octaaf met het roode misgewaad, dat ons zoowel aan de vurige tongen, die op de Apostelen nederkwa-men, en aan de inwendige zuivering, welke het geheimzinnig Pinkstervuur in de harten der geloovigen uitwerkt, herinnert, alsook aan het bloed, hetwelk de Apostelen en de Martelaars, versterkt door de kracht van den H. Geest, voor Jesns' Leer en Kerk, met stroomen, hebben vergoten.
In de middeneeuwen was het ook gebruiklijk, althans in eenige Kerken, om door een hiid trompetgeschal, dat na den Y e ii i Sancte Spiritus werd aangeheven, den hevigen
285
PINKSTEREN.
wind te verbeelden, die de nederdaling van den H. Geest op-Pinksterdag voorafging, terwijl tallooze rozenbladen, welke aan de vurige tongen moesten herinneren, hoven uit het gewelf der kerk op de verzamelde menigte werden gestrooid. Andere gebruiken bestonden er op andere plaatsen, die allen ten doel hadden, het groote geheim van Pinksteren met al zijne omstandigheden levendig in het geheugen te prenten. Al deze gebruiken zijn echter van lieverlede vervallen; moge in-tusschen de dankbaarheid voor de kostbare gaven, ons door den H. Geest geschonken, nooit aan ons geheugen, nooit aan ons harte ontgaan.
-o era»-
Kom, Schepper, Geest, daal in 't gemoed Van die op uw genade wachten,
Vervul het met den overvloed Van bovenaardsche zielekrachten.
U prijzen wij als Wonderbaar,
Als Godsgeschenk en leventeeler.
Als liefde en vuur op 't zielsaltaar.
Als zalvend boezemwondenheeler.
Gij, zevenvoudig Godsgeschenk,
Eu vinger van zijn eeuwge sterkte.
Die, op des Vaders ahnagtswenk,
In tonggevoukel taalkracht werkte;
Ontsteek uw licht ons in den zin.
En vloei uw liefde ons in het harte ;
TJw kracht neem onze zwakheid in.
Opdat zij moedig 't euvel tarte.
286
PINKSTEREN.
Dan maakt nooit vijand ons bevreesd, En mogen wij steeds vrede smaken;
Daar, in uw hoede, Heiige Geest,
Geen leed ons immer kan genaken.
Doch geef, vooral, dat, door uw kracht. Wij Ü en Zoon eu Vader tevens Erkennen als de hoogste magt.
Als einde, en aanbegin des levens.
387
Zoo zij den eeuwgen Vader lot, Den eeuwgeu Zoon, die door zijn lijden Ons plaats bereidde in 'i Hemelhof, En U, den eeuwgen Geest van beiden. Amen.
Wanneer God lauden en volken wil bekeeren en aan zijne dienst verbinden, dan kiest Hij daartoe geen menschen, even bedorven van verstand als van hart; Hij kiest uitgelezen mannen, bezield met zijn Geest, die heiligen maakt, en zendt zijne dienaren met die godlijke kracht omgord , om zijnen strijd te strijden. Zoo koos hij een Abraham, het toonbeeld van geloof en liefde, tot vader van zijn uitverkoren volk, in wien alle geslachten zouden gezegend worden; zoo vormde Hij onder het Oude Verbond tot zijn afgezant een Mos es; getrouw, zachtmoedig, heilig ; zoo zuiverde Hij de lippen van den Evangelist des Ouden Yerbonds, den profeet Isaias; zoo deed Hij op den den drempel tusschen het Oude en Nieuwe een Joannes den Dooper optreden, uitblinkende in onschuld éu boetvaardigheid, om de geloovigen tot het Ryk van den Messias voor te bereiden; zoo zal Hij ook zijue Kerk vestigen door de Apostelen. Maar hoe? Door die Apostelen, door mannen, die gedurende heel den levensloop van den Verlosser niets waren, dan een zamenweefsel van vermetelheid en zwakheid, of liever enkel zwakheid, die
PINKSTEREN.
zich dikwerf onder den vorm van vermetelheid vertoont; die nu geloofden, dan weer twijfelden, eindelijk, hem allen verlieten en, nog kort vóór de Hemelvaart huns Meesters, zijne ernstige berisping verdienden; die altijd onder elkander twistten over den voorrang, en dit zfelfs op het gewigtigste en tevens droevigste oogenblik van Jesus' leven ? Ja, door die Apostelen, maar door die Apostelen, vervuld van den Geest, die wanneer hij ademt, alles vernieuwt; die, volgens het Boek der Schepping, over de doode stof zweefde en alles verlevendigde-die ook in hen, en in hen vooral, het groote voorbeeld zal geven zijner wonderlijke werkingskracht.
Hebt gij ooit, mijne Geliefden, het ondervonden, hoe ziekte of kwelling u aandeed? De lucht is betrokken , de adem van den noordstorm is doodend ; maar de lieflijke lentezon bceekt door de wolken, het westewindje ruischt verkwikkend : alles is veranderd, de ineüsch is niet meer dezelfde. Zóó was het ook in de orde der genade. De Geest van God daalt neder, vurige tongen verspreiden zich over de hoofden der Apostelen, het geruisch van een sterken wind wordt gehoord, en alles is uit zijne dood-sche sluimering opgewekt, alles herleeft, alles krygt een nieuw aanschijn , nieuwe krachten. Zeudt Gij uwen geest, alles wordt herschapen en Gy vernieuwt het aanschijn der aarde.
Neen, neen, de Apostelen twisten nu niet meer om de eerste plaats : ieder hunner beijvert zich, om de minste te zijn; zij vragen niet meer, om aan de regter- of linkerzijde te zitten, maar om den kelk des lijdens te ledigen tot den boden toe, zij bidden niet om het wraakvuur des Hemels te doen nederdalen , maar brengen gaarne zich-zelven ten oft'er voor hunner broederen heil. Petrus, de vreesachtige Petrus, die op de stem eeuer zwakke dienstmaagd zijn Meester verloochende, durft, ten aanschouwe van het Sanhedrin, aan het vergaderde Joodsche volk don (jodsmoord verwijten; Hem, zegt hij, die de oorsprong is \an uw bestaan, hebt gij gedood. En Thomas, de onge-loovige Thomas, die eens verklaard had, dat hij aan de ver-lyzeuis aeen geloot zou hechten, teugt;iij hij zyne vingers in de plaat; der nagelen stak en zyns hand in de wonde der zijd»,quot; roept nu met de daad, «at hij eens met woorden zeide : Laat ons eaan en met • hem sterven ! Hij verkondigt in het verre Indië de Godheid van zijn Meester , en bezegelt de waarheid van zijn geloof met zyn bloed. Saul us. de trotsche leerling van Gamaliel, du wieede vervolger der Christenen, wordt op
288
PINKSTEREN.
de stem der genade door Gods Geest in een van liefde Wakenden Paul us veranderd, en nu belijdt h\j voor Jood en Heiden, voor heel de wereld zijn misstap, en verklaart niets anders te kennen dan Christus en dien gekruist, den Jood eene ar-rgernis en den Heiden eene dwaasheid, hy wordt het uitverkoren vat, om den Naam van Hem, die aau een schandhout stierf, aan Koningen te verkondigen, en een wijsgeerige Dionysius, de Areopagiet, wordt door zijne bezielde en bezielende taal verplet, en , door denzelfden Geest aangevuurd, een ijverig verkondiger der zaligrnakeade leer. Maar niet alleen de Apostelen moesten het voorbeeld zijn van de werking van den Heiligen Geest. En hoe kon het anders? Immers, het vuur en de wind, welke de H. Geest tot zinnebeelden koos, toonen die werking genoegzaam aan; of tracht niet een en ander zich altyd te verspreiden , alles met zich te voeren, of houdt zich het vuur tevreden met het voorwerp, dat het als 't ware doordringt en bezielt, te verlichten en in vuur om te scheppen? tracht het niet altyd zijne werking uit te breiden en alles, wat het omringt of ermede in aanraking komt, te ontvlammen? drijft een hevige wind niet de wolken naar de verste gewesten, om een weldadigen regen op de dorre velden te doen nederdalen ? Is het dan wonder, dat de Geest, die de Apostelen bezielde, zich zoo snel verspreidde? Is het wonder , dat de eerste Kerk zoo treffende voorbeelden geeft der werking van den H. Geest?
Vanwaar die onwetende geloovigen , die , ten minste in de kennis van bet bovennatuurlijke , geheel en al onbedreven waren, eensklaps in leeraars der wereld veranderd? Vanwaar die verbanning van zelfzucht en eigenliefde, om zich met de harten van den evenmensch zamen te smelten en de goederen van natuur, fortuin en genade zoo liefderijk met elkander te dee-len ? Vanwaar die heldhaftige vergeving van bet zwaarst aangedaan ongelijk in de eerste Christenen, waarvan de geschied-rolleo der Kerk getuigen? Vanwaar een moed, eene kracht en sterkte, die teedere jongelingen , zwakke maagden , foltering en dood voor Jesus deden trotseren? Djor welke werking anders werden, in verdere eeuwen, een Chrysostomus, een Athanasius geleid, om beurtelings de Kerk door hunne vurige taal en nog vuriger voorbeeld te stichten , en de ketterij en scheuring te beschamen ? Of welke geest ontvonkte de Augustinussen en Magdalenaas, om hun vorige misstappen zoo bitter te beweeneu en huune zondige harten door het vuur der liefde te louteren?
J9
289
HET FEEST DER
Welke geest bezielde een Willebrordus , een Bonifacius en zoovele andere Apostolische mannen , om den hun dierbaren geboortegrond te verlaten, en dienzelfden geest in de harten van huu tot dusverre onbekende volkeren over te storten? O, zeker, dat alles is eene uitwerking van denzelfden Geest, het \ is eene gedurige voortzetting van het Pinksterfeest.
HET FEEST DER
Het feest der H. Drie-eenlieid is nog niet oud in de Kerk. Eerst in de achtste eeuw zag men liet op enkele plaatsen invoeren en voor het begin der tiende eeuw bestonden er nog geene getijden van. In den jare 920 stelde Stephanus, Bisschop van Luik, de dag- en nachtgetijden van dit feest zamen, die, zoowel als het Feest-zelf, door vele bisdommen en kloosters langzamerhand werden aangenomen. Evenwel, ten tijde van Paus Alexander II., zooals uit diens eigen getuigenis blijkt, werd het te Rome nog niet gevierd, en ook daar, waar het ingang had gevonden, kwam men over den dag der viering niet overeen, terwijl eenigen het op den eersten Zondag vóór den Advent, anderen op den eersten Zondag na Pinksteren vierden. Eerst inde veertiende eeuw, schreef Joannes XXII., Paus van Rome, aan de geheele Kerk voor, den eersten Zondag na het Pinksterfeest, op eene bijzondere wijze aan de vereering en aanbidding van de H. Drie-eenheid toe te wijden.
Bij den eersten blik kan het aan velen vreemd schijnen, dat dit hooge feest zoo laat werd ingevoerd, terwijl vele andere geheimen. vanaf het begin der Kerk, op bepaalde dagen, feestlijk
290
HEILIGE DRIEVULDIGHEID.
lierclacht, en zelfs, eeuwen lang, vóór liet bevel van Joannes XXII., talrijke dagen aan de vereering van verschillende Heiligen toegewijd, in den feestkriug van hetkerklijk jaar, waren opgenomen. Men zal echter gereedelijk moeten bekennen, dat deze bevreemding van allen grond ontbloot is, wanneer men zich herinnert, dat het geheele leven eens Christens, zoowel als het gansche leven der Kerk, eene gedurige vereering is van den Drie-eenigen God; en dat, op deze vereering der H. Drievuldigheid, alle plegtigheden, alle gebruiken en alle feesten der Kerk uitloopen als op één doel. Er bestond dus geene behoefte, om aan de vereering der H. Drie-eenheid, een bijzonderen dag toe te wijden; in den beginne, werd zelfs de instelling van dit feest, wegens de zoo even aangehaalde reden, door sommigen als overbodig en minder passend beschouwd ; geschiedde zulks evenwel in latere tijden, dan gebeurde dit alléén, om aan de godsvrucht der geloovigen jegens dit aan-bidlijk geheim bevrediging en nieuw voedsel te geven.
Het geheele leven eens Christens, zeiden wij zoo even, is eene aanhoudende vereering en aanbidding van de allerheiligste Drievuldigheid; en, in der daad, in den Naam des Yaders, en des Zoons, en des H. Geestes, treedt de mensch de wereld binnen; in dienzelfden naam daalt hij ten grave, en in de ruimte tusschen deze twee tijdstippen, die een geheel leven omvat, komt er geen enkele daad van eenig gewigt voor, die niet vergezeld gaat van eene geloofsbelijdenis aan dit geheim, en van eene vereering en aanbidding der allerheiligste Drievuldigheid. Wordt de mensch herboren in de wateren van het H. Doopsel, wordt hij, in later dagen, ten strijde uitgerust tegen de vijanden des heils, ontvangt hij in het H. Sakrament der boete de kwijtschelding zijner zonden, of wordt hij bij de poorten des grafs met het H. Oliesel gesterkt, het geschiedt altijd in den Naam des Vaders, en des Zoons en des heiligen Geestes. Ontvangt, hij het Ligchaam des Heeren, dan wordt
291
292 HET FEEST DEE
liein die godlijke spijs onder liet teeken der H. Drie-eenheid .toegediend. Worden zijne handen bij de Priesterwijding gezalfd, of wordt, aan de voeten des altaars, zijn huwelijk ingezegend, het is altoos in den Naam der II. Drievuldigheid , dat zulks geschiedt. Zegent hem zijn vader of zijne moeder, zegent hem Gods Priester, het is altijd met het teeken en iu den Naam des Vaders, en des Zoons en des II. Geestes. Staat de Christen op, of legt hij zich ter ruste neder; neemt hij plaats aan den disch, oin zijne ligchaamskrachten met nieuw voedsel te versterken, of verlaat hij de tafel; treedt hij Gods woning binnen, of begint hij zijnen arbeid; bestrijdt hij de bekoring, of dankt hij den Heer voor de behaalde overwinning, liet is altijd met het teeken en in den Naam der allerheiligste Drievuldigheid. Eu is het laatste levensuur voor den Christen geslagen, dan roept hem Gods Priester biddend en vertrou-Avend toe : // vertrek, o christen ziel, in den Naam des Vaders almagtig, die u heeft geschapen, in den Naam van Jesv.s Christus, den Zoon van den levenden God, die voor u geleden heeft, en ïn den Naam van den II. Geest, die over u is nit-gestort; iu dien Naam beveelt do stervende teu laatste male zijne ziel in Gods barmhartigheid aan; met liet teeken der Drie-eenheid wordt hij in ziju laatsten strijd gewapend, en in dien Naam treedt hij, onder 's Priesters zegen, het huis zijner eeuwigheid in. Aanroeping, vereering, aanbidding der H. Drie-vuldigheid, ziedaar dan het geheele.leven eens Christens, en ziedaar ook het geheele leven der Kerk. Inderdaad, zegent die goede moeder hare kinderen, -— en wanneer heft zij hare handen niet op, om te zegenen?— zegent zij hunne woning, of hunne spijs, hunne akkers of hunne vruchten, zegent zij het schip, dat de zee moet doorklieven, of den spoorwagen, die ons met vertiendubbelde snelheid zal vervoeren; zegent zij in het heiligdom liet gewijde water of de heilige Oliën; zegent /,ij de kerkgebouwen, de Misgewaden, de heilige Vaten of'wat
HEILIGE DRIEVULDIGHEID.
29S
er al meer bij de heilige Dienst of bij het heilig Offer wordt gebruikt, immer en altijd spreekt zij haren zegen uit in deiï Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes, of' zij doet althans haren zegen vergezeld gaan van het teeken der IT. Drievuldigheid. Treedt zij op als uitdeelster van Gods gaven en geheimen, dient zij den geloovigen de heilige Sakra-menten toe, dan doet zij zulks immer in den Naam van den-Drie-eenigen God. Wordt het Offer der Nieuwe Wet opgedragen, wie is het dan anders dan de Heer Jesus-zelf, die, door-de handen des Priesters, deze onbevlekte offerande daarbrengt aan den driewerf heiligen God, die één in wezen maar drievoudig in personen is? En hoe menigmaal wordt gedurende deze heilige handeling geen hulde gebragt aan de allerheiligste Drievuldigheid ? De Priester — wij willen slechts eenige voorbeelden aanhalen — begint de heilige Offerande met zich te zegenen in den Naam des Vaders, en des Zoons, en des fl. Geestes; hij aanbidt één God in drie Personen, wanneer hij,, bij het Kyrie, eleisoH, driemaal den Vader, driemaal Christus-Jesus, en driemaal den H. Geest om ontferming smeekt ; hij' belijdt dit geheim bij het Credo, wanneer hij luide erkent, te gelooven in éénen God den almagtigen Vader, en in zijnen' ééniggeboren Zoon, en in den Heiligen Geest, die van den Vader en den Zoon voortkomt, en met hen wordt geloofd en aangebeden; telkens wanneer hij liet heilig Offer opdraagt , prijst hij driemaal heilig den éénen God in drie Personen; eii' wanneer hij, na de Mis, den laatsten zegen schenkt aan de vergaderde geloovigen, dan doet Hij ook dit in geen anderen Naam, dan in dien des Vaders, en des Zoons, en des tl. Geestes. Evenzoo is het met alle andere plegtigheden der Kerk gesteld. Glorie zij den Vader, den Zoon en den 11. Geest, zoo looft en prijst de Kerk, van de eerste dagen harer wording af, de nooit volprezen Drievuldigheid. Met dit gebed van vereerinsc £n aanbidding begint zij al hare getijden; met dit gebed ein-
HET FEEST DER
digt zij lederen psalm, en dit loflied, den drie-eenen God ter ■eere, wordt door haar, daarenboven, bijna zonder ophouden, in al hare openbare gebeden herhaald.
Iedere zondag is aan de vereering der H. Drie-eenheid gewijd; want, op dien dag, voor de dienst des Heeren bestemd, wordt den Vader dank gezegd voor de weldaad der Schepping, den Zoon voor de genade der Verlossing, en den H. Geest voor zijne heiligmaking en zijne gaven. lederen zondag, wanneer de heilige tijden van het kerklijk jaar zulks niet beletten, wordt de verheven Prccfatïe der H. Drievuldigheid gezongen, waarin de Kerk plegtig haar geloof verkondigt en hare liefde uitspreekt jegens den eeuwigen God, die één in wezen en drievoudig in personen is.
Viert de Kerk het feest van een Heilige, dan looft en prijst zij den Vader, die hem verheerlijkt en tot erfgenaam des Hemels opgenomen heeftj dan prijst zij den Zoon, die door zijn dierbaar bloed voor dien verloste het regt op dit erfschap heeft verworven; dan verheerlijkt zij den H. Geest, die door zijne genade dezen gelukzalige heeft geheiligd en zijne werken verdienstlijk voor den hemel gemaakt. O]) de feesten, aan de vereering der Moeder-maagd gewijd, o ja, dan prijst zij, voorzeker, die genadevolle Vrouw, maar, terwijl zij haar looft, prijst zij ook den Vader, die haar verkoor voor zijne Dochter; zij prijst den Zoon, die zich gewaardigde, in haren schoot de menschlijke natuur aan te nemen; zij prijst den PI. Geest, die haar uitkoos tot zijne Bruid en haar met zijne schaduw overlommerde; want de Kerk is zich volkomen bewust, dat alle verhevenheid van Maria voortspruit uit hare innige verbinding met de drie personen der godlijke Drie-eenheid. Voor Maria en met Maria looft zij den drie-heiligen God, omdat Hij groote zaken aan haar heeft gedaan!
Wanneer, eindelijk, de Kerk de feesten des Verlossers viert of de nederdaling van den H. Geest plegtig herdenkt, dan
291
heilige dhievulüigheid.
vereert zij met den Zoon ook den Vader en den II. Geest, en met den H. Geest ook den Vader en den Zoon, dewijl zij één in wezen, ofschoon verschillend in personen zijn. Is overigens Kerstmis niet een feest, waarin, voorzeker hulde van dankbare aanbidding wordt gebragt aan het Vleesch geworden Woord des Vaders, maar waarin ook de eeuwige Vader wordt geprezen , die ons, in de overmaat zijner liefde, zijn eenigen Zoon heeft gegeven, en waarin ook dankbare eer en lof den heiligen Geest wordt toegebragt, door wiens werking het eeuwige Woord in den schoot der Moeder-Maagd ontvangen werd?
Ditzelfde kan ook van Paschen en Pinksteren, van 's Hee-ren Hemelvaart en van de overige Feesten van het kerklijk jaar worden gezegd; en is dus niet het leven der Kerk, zoo wel als het leven van ieder Christen, eene aanhoudende vereering van de aanbidlijke Drievuldigheid?
Prijst dan de Hemel, door den mond der Cherubijnen en der Seraphijnen, den éénen God in drie Personen; looft Hem de aarde, door de woorden eu handelingen der Kerk en harer kinderen, laat dan die nooit volprezen Drie-eenheid ook door ons geloofd zijn en geprezen, alle dagen onzes levens, hierbeneden, en in aller eeuwen eeuwigheid.
LOFZANG.
O Godï, oneindigh eeuwigh Wezen
Van alle ding, dat wezen heeft. Vergeef het ons; o noit volprezen
Van al wat leeft, of niet en leeft, Noit uitgesproken, noch te spreeckeu;
Vergeef het ons, en schelt ons quijt Dat geen verbeelding, tong, noch teken U melden kan. Ghv waert, Ghy zijt.
HET FEEST IIElt
Gliy blijft de zelve, alle Eiiglekennis
En uitspraeck, zwak, en onbequaem, Is maer ontlieiliging, en schennis :
Want ieder draeght zijn' eigen naem, Belialve Ghy. Wie kan u noemen
Bv uwen JVaem? wie wort gewijt Tot uw Orakel? wie durf roemen?
Gliy zijt alleen dan die Gliy zijt. Uw zelf bekent en niemant nader.
U zulx te kennen, als Ghy waert Der eeuwigheden glans eu ader :
Wien is dat licht geopenbaert?
Wien is der glansen glans verscheenen ?
Dat zien is noch een hooger heil Dan wij van uw genade ontleencu;
Dat overschrijt het perk en peil Van ons vermogen, wij verouden
In onzen duur; Ghy nimmermeer. Uw wezen moet ons onderhouden. Verheft de Godtheit: zingt haer eer.
Heiligh, heiligh, noch eens heiligh.
Driemaal heiligh : eer zij Godt.
Buiten God is 't nergens veiligh.
Heiligh is het lioogh gebodt.
Zijn geheimenis zy bondigh.
Men aenbidde zijn bevel.
Dat men overal verkoiidigh' :
291)
Al wat Godt behaeght, is wel.
Wacht u dit ondoorgrondelijk geheim nieuwsgierig en nutteloos te willen navorschen, indien gij u in geen afgrond van twyfel dompelen wilt.
HEILIGE DUIEVULDIGHEID.
Tf'ie God» Majesteit wil onderzoeken , zal tan de glorie overmeesterd worden. (Prov. 2B. v. 37.) God vermag meer dingen uit te werken, dan de menseh begrijpen kan.
Een godvruchtig en ootmoedig onderzoek van de waarheid is te dulden, wanneer slechts de onderzoeker bereid is, onder-rigt te worden, en langs de wegen der heilige Vaders tracht te wandelen.
Zalig is de eenvoudigheid, die de moeielijke en zware geschillen daar laat, en op de effen en vaste paden van Gods geboden wandelt.
Velen, door te hooge dingen te hebben willen onderzoeken, hebben hunne godsvrucht verloren.
Ik vraag van u een vast geloof en een regtzinnig leven, maar niet, dat g\j myne hooge geheimnissen moet \ei8taan.
Indien gij dingen, die onder u zijn, niet kunt vatten, hoe zult gij dan datgene, wat boven u is, begrijpen?
Verneder u onder God, onderwerp uw verstand aan het geloof, en ik zal t verlichten, zooveel u dienstig of noodig wezen zal.
Sommigen lijden groote bekoring tegen het geloof, maar dit is meer aan den boozen vijand, dan aan hunne zwakheid te wijten.
Wil dit niet achten, en met uwe gedachten niet twisten, noch op de ingeving des duivels antwoorden; maar geloof de woorden van God, geloof aan zijne Heiligen en Profeten, en de booze vijand zal n vlieden.
Het is dikwijls nuttig, dat een dienaar van God zulke kwelling te lijden heeft : want de ongeloovigen en de zondaars, welke hü nu reeds gerust bezit, bekoort hij niet, maar hij kwelt en bettrjjdt de geloovigen en godvruchtigen op velerlei wijs.
Ga derhalve met met een eenvoudig en vast geloof voort , en beveel alles, wat gij niet kunt vatten, gerust aan Gods almogendheid ; God kan niet bedriegen; maar wie te veel op zich-zelven betrouwt, die wordt bedrogen.
God wandelt altijd met de eenvoudigen, openbaart zich aan de ootmoedigen, geeft verstand aan de kleinen, opent het begrip der reine zielen, doch verbergt zyne genade voor de nieuwsgierigen en hoovaardigen.
De menschlijke rede is zwak, en kan falen; maar het ware geloof kan niet falen.
De rede en het natuurlijk licht moeten altyd het geloof volgen , doch het niet voorafgaan of dat willen krenken.
H. SAKBAMENTSDAB.
298
GoJ , die eeuwig, onmeetbaar eu alraaglifj is, doet in den lierael en op de aarde groote en on begrijp) \jke dingen, en niemand kan de wonderen zijner werken achterhalen.
Indien Gods werken zoodanig waren, dat zij door het meusch-Ijjk verstand ligtelijk begrepen werden, zouden zij niet wonderlik of onuitspreeklyk mogen worden genoemd.
Het was in den vooravond van zijn bitter lijden, dat de godlijke Verlosser liet hoogheilig Sakrament instelde van zijn Vleesch en Bloed. Vandaar dat, van de Aposteltijden af, de instelling vnn dit aanbidlijk Liefdegeheim op Goeden Donderdag wordt herdacht en gevierd. Maar, te midden der droevige herinneringen aan 's Heeren lijden en dood, kan de Kerk niet, volgens haar verlangen, lucht geven aan de gevoelens van dankbaarheid en liefde, die haar bezielen voor dien kostbaren schat, haar door Jesns geschonken, voor die hoogheilige Erfgift, welke de oneindige wijsheid van een God-alléén kon uitdenken, voor dat onwaardeerbaar liefdepand, dat ons door Gods almagt-alléén kon gegeven worden. De vreugdekreten en jubelzongen, een God ter eere, die, bij dag en bij nacht, onder den schijn van brood verborgen, in ons midden wil wonen, die zich, iederen dag, voor ons, aan den eeuwigen Vader, als zocnoli'er, opdraagt, ter vergeving onzer zonden, en die, in dit aanbidlijk geheim van liefde, de spijs en drank onzer zielen wordt, onze jeugd verblijdt, onze rijpere jaren versterkt, en op den weg der eeuwigheid onze teerspijs wezen wil, die vreugdekreten en jubelzangen worden gesmoord onder de klaagtoonen van Jeremias, en door de tranen en zuchten,
H. SAKI!AMKNTSDAO.
welke liet herdenken van Jesns' smartvollen dood zoo overvloedig in de Goede Week storten doet. Om deze reden, verlangden vele godvruchtige zielen, dat, op een ander tijdstip van liet jaar, een dag zou worden aangewezen, waarop men met volle vreugde de Instelling van liet allerheiligste Sakra-ment herdenken en vieren kon. Door een bovennatuurlijk ge-zigt, toonde de Heer (1230) aan een der ijverigste voorstanders dezer Instelling, de H. Juliana van Luik, hoe aangenaam hem dit verlangen was. Dientengevolge, werd reeds in het jaar ] 210, het zoo vurig gewenschte feest in het Bisdom van Luik, door den Bisschop Robertus, ingevoerd. Intusschen stierf Juliana. Haar verlangen was slechts ten deele vervuld geworden, want haar vurigste wensch was steeds geweest, den feestdag van het heilig Sakrament geheel de wereld door te zien ingevoerd. Dit verlangen liet zij, als haren erfschat, aan eene godvruchtige kluizenares, niet name Eva, achter, en deze bleef er bij den vromen Robertus op aandringen, dat hij van den H. Stoel zou trachten te erlangen, dat de feestviering van dezen dag aan de geheele Kerk voorgeschreven worden mogt. Destijds zat op Sint Petrus'Stoel, te Rome, onder den naam van TJrbanus IV, Jacob Pantaleo. Deze was vroeger Aartsdiaken van Luik geweest, en, met de verschijning, aan Juliana verleend, opperbest bekend, want hij-zelf had die mede naauw-keurig onderzocht, en daarna er niet weinig toe bijgedragen, om dit feest in te voeren in het bisdom van Luik. Urbanus echter haastte zich niet, om aan het herhaald verzoek van Robertus gevolg te geven; maar, middelerwijl, stak de ketterij van Berengarius op nieuw het hoofd op, en de wereld vernam wederom de godlasterende stem, die de wezenlijke tegenwoordigheid van den Heer Jesus in het Allerheiligste Sakrament durfde loochenen. Teneinde die afschuwlijke dwaalleer te betengelen en het katholiek geloof te verheffen, vaardigde de Paus, in 1201, een plegtig besluit uit, waardoor aan de ge-
H. SAKEAMKNTSDAG.
lieele Kerlc bevolen werd, voortaan liet feest van liet lioog-lieilig Sa,kram ent, op donderdag na het feest der TT. Drievuldigheid plegtig te vieren. Ook de instelling der Processie, die op dezen dag gehouden wordt, is toe te schrijven aan dezen grooten Paus. ETet besluit van ürbanus TV. werd door Paus Clemens Y. en de Kerkvergadering van Vienne, in Frankrijk, (1311) op nieuw bekrachtigd; door Martinns V. en Euge-nius TV., werd de feestviering van dezen dag met aflaten verrijkt, en, door de Kerkvergadering van Treute, is zij de triomf over de ketterij genoemd. De engelachtige leeraar, do TT. Thomas van Aquino, stelde de zalvingvolle getijden van dit feest op, die, voorzeker, onder de schoonste van het kerklijk jaar-moeten worden getold.
Xocïi, wij kunnen van dit feest, zoo zoet voor het hart, /,00 schoon voor den geest, niet scheiden, zonder de, op dezen dag voorkomende plegtigheden een weinig meer van nabij te-hebben beschouwd.
Heerlijlv is liet, op dit Peest, in de natuur, plegtig in de kerk, prachtig op alle plaatsen, waar de statige Processie zich heenbeweegt.
Het is heerlijk in do natuur. Wij zijn in de bloemrijke Mei-maand of in de schoone dagen van Junij. Een zacht en donzig grastapijt, met bloemen van alle kleuren en diamanten daauwdruppelen rijk bezaaid, spreidt zich onder onze voeten uit; de roos heeft hare krullende blaadjes, de lelie haren geu-rigen kelk ontsloten ; zij zenden hare reukwerken, door den zooien wind opwaarts gedreven, als een aanhoudend dankoffer ten hemel; de zon rijst vroeg en helder ; zij stemt door hare verkwikkende stralen het heelal tot nieuwe vreugd; hot vischje dartelt vrolijk langs den oever, en de nachtegaal is op het midden van zijn onnavolgbaren hymnus gekomen; kortom, geheel de natuur zingt het loflied der Verrijzenis.
Het is plegtig in den tempel Gods : de laatste toonen van
••500
H. SAKRAMENÏSDAG.
liet Ave Maria der Mei-maand weergalmen nog door deliooge koorgewelven; de bloem- en wierookgeuren stijgen nog rondom den troon der Hemel-Vorstin omhoog. De feestmaand der Koningin spoedt ten einde : nu gaan de feesten des Koniugs weer beginnen, en de glans des lieiligdoms znl nog vermeerderd worden. De grootst-denkbare liefde, ons bij de Instelling van het allerheiligste Sakrament betoond, moet met de dankbaarste wederliefde en de meest-mogelijke plegtigheid worden gevierd. Luisterrijk en verteederend is dan ook deze dag dei-dagen : hij heeft voor het geloovig hart zijns gelijken niet. Nog vroeg is het, en onvermoeid roept de metalen stem uit de hooge torens ter vrome feestviering. Talrijker dan ooit, stroomen de geloovigen de wijdgeopende deuren des tempels binnen. In de kerk prijkt goud en zilver en branden talrijke waskaarsen op 't altaar. Iet priester-koor, van hemelvreugde dronken, staat, met gouden plegtgewaden omhangen, rond den troon van den verborgen God, die hen tot zijn tempel-dienst verkoor. Statiger dan ooit zweeft de feestzang onder de gewijde bogen, en langzaam zingt het koor : Lauda, Sion, Salvatorein: z/Ziug, Sion, liet lied, uw Verlosser ter eer, verhef in uw zangen den Leidsman, den Herder.quot;
Maarniet slechts binnen de kerk, ook daar buiten, is alles in feestgewaad, want het geldt, den triomf des Heeren te vieren. De groote Koning wil heden zijn rijk, dat noch door grenzen, noch door tijden wordt afgesloten, doorwandelen en zijne volken zegenen. Zoodra het heilig Otter voltrokken is, zal hij, in 's Priesters handen gedragen, door stad en dorp, door veld en beemden gaan, om overal zijn .rijksten zegen uit te storten. Reeds, toen, op den vooravond, de zon in den schoot der wateren als lagchend verdween, werd alle aardsche zorg en tijdelijk zwoegen vergeten, en in het stille heiligdom der familie, of voor het altaar der heilige Maagd, bad de Chris-. tenschaar met verdubbelde godsvrucht: Heer, verleen ons voor
801
H. SAKBAMENTSDAG.
morgen een lielder-sclioonen dag. En zie nu, daar daagt hij, die hoogheilige dag, en, vóór nog de zon het oosten in goud en purper getooid heeft, wordt hem door den mensch een feestlied tot welkomstgroet aangeheven, en, vóór nog de mor-genklok klept, hebben duizend handen het heilig dagwerk reeds aanvaard. In stad en dorp zijn alle huizen en buurten met vlaggen en wimpels, met kransen en festoenen, met eere-bogen en altaren versierd. Daar nadert Hij!... De zegerijke Koningsbanier, welke Hij-zelf heeft gedragen en gepurperd met zijn bloed, komt voor op, en zij, die nog den strijd des levens niet kennen, en zij, die reeds lange jaren, met den helm des heils bekleed, met het schild des geloofs gedekt en de wapenen des gebeds omgord, met de vlam der liefde — door de brandende fakkels verzinnebeeldigd — in het hart, onder de Kruisvaan van Jesus streden, zij volgen op twee lange rijen. Schouw, sterveling, schouw toe, kniel neder, en aanbid!
Ziet gij daar die schitterwitte koor-engelen, die voor den troon van den geheimvollen God, in lossen zwaai, hunne zilveren wierookvaten zwierig rondslingeren; die kleine maagdekens, die, met onschuldige hand, daar, op de paden des Hee-ren palm en bloemen strooijen; dat biddend Priesterkoor, dat, rondom zijn genade-troon, de liederen van het Hemelsch Jerusalem zingt? Ziet gij dien grijzen Offeraar der Nieuwe-Wet, dien gelukkigen Simeon onzer dagen, met zijne zilveren lokken en zijn gouden koorgewaad, die daar langzaam voorttreedt, door een glanzenden draaghemel overschaduwd? Zijn gelaat is vurig, zijn boezem van geloof en liefde gezwollen, want zijne handen dienen den Koning der koningen tot een troon.
In de eerste rijen ruischt de muzijk, en hier, bij de laatste omgeving, heerscht eene stilte, even plegtig, als die van de groote wateren, in het uur der zeldzame kalmte op zee.
Driewerf klinkt de schel, en, links en regts, knielt de
H. SAKEAMENTSDAG.
digte menigte neder. De grijsaard, stram eu afgemat op zijne lange levensbaan, stort warme tranen, terwijl zijne voeten liem de dienst weigeren, om dien heiligen togt te vergezellen : maar liij heeft nogmaals den Heer, zijn heil, gezien , hij heeft den zegen des Allerhoogsten ontvangen, en zoo nu verbeidt hij getroost de ure der eeuwige rust, die weldra voor hem aanbreken zal. De man, te midden van de stormen des levens, heeft nieuwen moed geput, en de moeder heeft, met een traan in het oog, haren lieveling onder de zegenende hand van den Godlijken kindervriend gesteld. Maar, waar gaat die edele feest-trein henen ? Ziet gij ginds, in het midden der golvende akkers, die digte linde, die met hare groene takken over het beeld van den Gekruiste heen wel ft? Daar, aan den voet van het Kruis, hebben de maagden der buurt eene rusttent voor den Koning der heerlijkheid, voor den Bruidegom harer harten opgeslagen; daar hebben zij Hem een troon bereid, met rozen en leliën versierd, en met het groene mos omzoomd. Van dien troon daalt de zegen des hemels over vader en kinderen, over veld en weide, over stulpen en kasteelen neer. Op die geheiligde plek knielen allen; daar knielden ook eens hunne ouders, daar hebben, sinds eeuwen, verschillende geslachten geknield, want die stichtende Processie is niet van gisteren, maar eene onwaardeerbare erfenis, door de diepge-loovige middeleeuwen aan het verste nakroost vermaakt.
Helaas! sedert driehonderd jaren, is het, in een groot gedeelte van ons Nederland, den onsterflijken Koning der eeuwen niet meer vergund, buiten de enge muren van het tempelgebouw te verschijnen : sedert drie honderd jaren is daar aan het katholijk hart de troost ontzegd van, langs de openbare straten eu wegen, eene hulde van vereering en aanbidding toe te brengen aan het geheim der oneindige liefde van den verborgen God. O, Heere Jesus! Gij weet, hoe bitter hard het valt aan hen, die U beminnen, verstoken te zijn van het voor-
303
H. SAK RAMENTS DAG.
regt, om luide en openbaar U hunne dankbare liefde te be-toonen. Gewaardig U, de bitterheid hunner harten als een welgevallig offer te aanvaarden, en zegen hen, in des te ruimer mate, omdat zij bij het goud hunner liefde en den wierook van hun vurig gebed, U, zelfs op dezen dag van geestelijke vreugde, ook nog de mirre der zielesmart ten offer brengen met bereidwillige onderworpenheid.
Zing, Sion, het lied uw Verlosser ter eer,
Verhef in uw zangen den leidsman, den herder;
Stem hooger den jubel, zooveel gij 't vermoogt.
En toch zal uw lof nooit naar waarde hem prijzen.
Het levend en levenverwekkende Brood,
Dat aan de verbroederde twaalf werd gegeven Ten spijze, in den nacht, aan den heiligen disch.
Geeft stof voor opzetlijke lofliedsakkoorden.
Zoo klink dan uw zang uit de volheid van 't hart, Eu dartel de ziel in betaamlijke vreugde :
De Feestdag wordt heden toch plegtig gevierd.
Die 't eerst dezen godlijken disch aan zag rigten.
Het Pascha van 't Oude Verbond wijkt voor 't Nieuw, En neemt in het Nachtmaal des Heeren een einde. Zoo vliedt voor de waarheid de schaduw daarheen. De nacht voor den dag, en het oude voor 't nieuwe.
Wat Christus volbragt in den nacht vóór zijn dood, Ten avonddisch, onder de Jongren gezeten.
Dat doen we op zijn woord ter gedachtnis steeds na. En heiligen 't Brood en den Wijn tot een Offer.
30 Ji
H. SAKKAMENTSDAG.
Dat liet Brood wordt tot Vleesch eu de Wijn wordt tot Bloed, Is 't Geloofspuntj door Christus zijn volgers gegeven, En vat ook 't verstand of liet zintuig dit niet,
't Geloof tocli houdt vast, wat hier boven natuur gaat.
Daar huist iets voortreflijks hier onder den schijn Der beide gedaanten, ■—slechts teekeus, geen zaken : — De spijs is het Vleesch, en de drank is het Bloed, En Christus blijft heel ouder elke gedaante.
Hij wordt niet gebroken, ontleed, of verdeeld,
Maar door die hem nuttigt, volstandig ontvangen; En duizend, of één, elk erlangt evenveel.
Doch, schoon ook genuttigd, toch nimmer verteerbaar.
En goeden en boozen ontvangen die spijs.
Tot leven en dood naar 't verschil van hun toestand;
De braven ten zegen, de snooden ten straf.
Zoo verschilt het gevolg hier van de eigenste Nutting.
Al wordt ook het schijnbrood ook veelvoudig gesplitst.
Geen twijfel bevang u toch daarom het harte.
Want weet, dat er zooveel verschuilt in elk deel. Als onder 't aanbidlijk geheel ligt verborgen.
De zaak staat in 't minst aan de scheiding niet bloot.
Maar enkel het teeken des Broods wordt gebroken. En zoo wordt noch staat, noch gestalte van hem.
Die hier is verholen, gedeerd of geschonden.
Beschouw, hoe der Engelen Brood tot een spijs A7an den christlijken pelgrim op aard is geworden. Het Brood van de kindren des eeuwigen Rijks,
Een spijs, die geen honden ten voedsel mag strekken.
Werd Izaak aan God tot een offer gebragt. Het Paaschlam aan Isrel ter slagting bevolen, Eu 't Manna den vadren ter spijze vergund,
Zoo is door dat alles ons Kruislam beteekend.
305
20
H. SAKKAMENÏSDAG.
Goedaardige Herder, waarachtige spijs,
0 Jesus, wil onzer U lietdrijk ontfermen.
Bescherm ons, en hoed ons, en doe ons in 't land Der levenden de eindlooze goedren aanschouwen.
Verlosser, die alles doorgrondt en vermoogt,
Pie ons hier op aard reeds zoo hemelzoet spijzigt ,
ó Laat ons hiernamaals, ten eeuwigen disch.
Ons erfgoed, in 't bijzijn der zaalgen genieten.
Assuerus, de rijke en magtige Perzeu-koniDg, gafeena, ge^ durende honderd-tachtig dagen, aan al de voornamen zjjns rijks, een groot gastraaal, en vervolgens, gedurende zeven dagen, een aan de volkrijke stad Susan.
Wie bewoudert niet de mildheid, waarmede, gedurende een zoo langen tijd, 7.00 velen werden onthaald? Doch wat betee-kenen die velen, aan do tafel van etn aardLchen koning, vergeleken bij de talloozen, die nitgenoodigd zijn tot het maal, hetwelk Christus, de Hemel-Koning, voor eeuwig in zijne Kerk heeft bereid?
Hij heeft dat bereid voor de duizenden en duizenden, die, op het woord der Apostelen, de Kerk zijn binnengegaan; bij heeft het bereid voor de milliotnen , die nog niet geboren waren en in den loop van achttien eeuwen geboren zyn ; hij heeft het bereid voor de miiüoeuen , die thans met ons de aarde bewonen, en ^or de mülioenen , die haar na ons bewonen en in de Kerk treden zullen. Rigt uwe blikken naar Europa en Azië, naar Afrika en Amerika, naar de ta'rijke
1 iUmden van den Oceaan; ziet overal heen, waar de Kerk het tabernakel des Heeren heeft opgerigt : gij ziet raillioentn van alle kleuren en tahn, die heden, met ons, voor den in het H. Sakrament wonenden Heer, in aanbidding, nederkniclen; die zich verheugen bij het aanschouwen van het hemelsch Gastmaal, en zich verheven gevoelen bij de gedachte: „c'cn Heer, één Geloof, één Ligchaam!quot; die zich gelukkig gevoelen door het bewUitzijn, dat zij, door dien éénen Heer gevoed, aan dat
H. SAKIl.VMENTSDAG.
ééne godlijkc Ga?tmaal neêrgczetcD, slechts één enkel huisgezin Gods, en één enkel lïgchaam van Jesus Christus uitmaken, — Is dat niet eene groote, eene oneindige, eene onuitïpretk-lijke liefde, voor millioeneu en millioenen zco rijk!
Toen Jesus het Heilig Sakraraent des Altsars instelde, blikte zijn oog door a'le eeuwen heen, en vestigde zich met liefde op de geslachten aller tijden; het rustte ook op ieder van ons, wie ot wat wij ook zijn mogen, rijk of arm, verheven of laag van stand; ten allen zeide hij : „Neemt en eet!quot; en : „Komt tot mij, allen, die vermoeid en beladen zijt, Ik zal u verkwikken.quot; — Zoo weest dan blijde, gij bedrukten, gy vergetenea en veriatenen : al zijn ook dikwerf de deuren en de harten der rijken voor u gesloten, één hart en ééne deur zijn nooit voor u gesloten: immer staat de Kerk, de groote Spijszaal des Heeren voor u open, en te allen tijde is zijn disch bereid voor allen,, die met geloof en liefde tot Hem naderen. — De Heer overzag , in het uur dor Instelling, de eeuwen, en zag ook hoe in haren loop talloozen hem in het Heilig Sakrament met laauwheid en onverschilligheid zouden ontvangen : en toch gaf hij zich-zelven aan het menschdom tot voedsel. De Heer overschouwde de toekomstige eeuwen, en zag, hoe, in haren loop, velen Hem in zondige harten ontvangen en onteeren zouden ; hij voorzag hoe talloozen hem, in het Sakrament zijner liefde, zouden honen en bespotten ; hoe z\j,met een gevoelloos hart, het Geheim zijner liefde zouden loochenen, en toch gaf hij zieh-zelven aan het menschdom als voedsel, tot het einde der eenwen toe. Liever wil hij ondankbaarheid en beleediging, hooa en smaad verduren, dan de behoeften van hen, die van goeden wille zijn, ongelenigd laten. Is er dan eene liefde grooter dan Jesus' liefde? Moeten wij dat uur niet zegenen , waarin hij het Heilig Sskrament zijner liefde instelde, het uur, dat de ingang is van een nieuw tydperk, waaruit een zegeu opwelde, die, door alle eeuwen heen, tot aan het eindo der wereld, zijne wateren vloeijeu doet?
En wanneer sloeg dat groote zegenuur ? „ In den nacht, ioem Jesus vtrradeu werd!quot; O bedenken wij die woorden wel : In 'den nacht, toen hi} werd verladen. — Als gevaren en rampen over den mensch neêrkomen, als een kruis op zijne schouderem drukt, dan woont ook gewoonlijk gemelijkheid in zijne ziel,, dan knaagt er kommer aan zyn hart : dan rigten blik en ge-
H. SAKEAMKNTSDAG.
lt;dachte zich naar de ramp, die dreigt, dan keert de ziel, met «eigen nood begaan, in zich-zeive terug. Hoe zou dan de mensch. ■op lenigen van vreemden nood, op de grondvesting van ande-Ter geluk bedacht zijn? Doet hjj dit, en lenigt hy, eigen ramp ■vergetend, die van anderen, — o, hoe schoon, hoe edel, hoe ^verheven, hoe offervaardig is dan zyne liefde! — Zien wy nu op Christus! Is er op aarde een lijden, zoo wreed als des Hee-Ten lijden, een nood, van zulke hoogte en diepte, als des Hee-ren nood, een kruis zoo zwaar als zijn kruis, eene pijn, zoo smartlijk, als die hem te wachten stond in den nacht, toen hij verraden werd? Hij voorziet het verraad van Judas, zijn trouw-loozen vriend, hij ziet de boosheid, die tegen hem knarsetandt, den haat, die tegen hem raast, de woede, die tegen hem schuimt: hy ziet de boeijen, de geeselen, de doornekroon, de spotgewaden; hij ziet al de lijdenswerktuigen, die op hem -wachten; hij ziet den smaadvolsten en bittersten dood aan het .kruis : — en toch zien wij hem, in den kring zijner Apostelen, niet over eigen leed bekommerd, maar vol zorg voor anderer heil. Daaraan denkt hij, daarop peinst hij, daarvoor gloeit hij; zich-zelven en zijn lijden vergetend, stelt hij het Heilige Sa-kramenc in van zijn heilig Ligchaam en Bloed; daarin opent hy de bron van het hemelsche, eeuwige Heil. Üit den schoot van den akeligen nacht verheft zich zijne liefde, als eene zon, wier stralen alle eeuwen verlichten en verkwikken! Zelfs spreidt hij zegen over hen, die vloek verdienden.
Is dat niet eene liefde sterker dan de dood; eene liefde, wier ijver magtiger is dan de hel; eene liefde, wier stralen vurige en schitterende tongen zijn; eene liefde, die door de wateren niet gebluscht, door geen stroomen overweldigd wordt? En zouden wij zulk eene liefde ooit kunnen vergeten? Neen, in aanbidding vallen w\j neder voor het Tabernakel, ons doorhem gemaakt tot een rustbank zyner voeten, waar hij woont in het Allerheiligste Sakrameut; en vol liefde, roepen wij met den .Psalmist uit : Looft don Heer, onzen God, aanbidt hem op ..zijnen heiligen berg.
308
FEEST VAN HET
—4gt;—•-
De godsvrucht tot liet hart van Jesus is, zoowel in haar doel, als in hare oeteningen, lofwaardig en heilig; zij is Gode ten hoogste aangenaam, en voor de geloovigen eene bron van zegen en gena. quot;Wie kent niet de namen der H. H. Bernardus, Thomas, Bonaventura, Theresia, Kosa van Lima, Catharina van Siëna, Magdalena van Pazzi, Gertrudis en Mechtildis, en van zoovele anderen, die allen met de vurigste liefde tot het heilig Hart van Jesus waren bezield, zoo als wij zien in de teedere en van liefde gloeijende uitboezemingen des harten in gebeden, die zich in hunne nagelaten schriften bevinden, of in hunne levensbeschrijvingen staan geboekt?
Deze godsvrucht was, in vroeger tijden, als het ware, slechts het eigendom der heiligste zielen; maar toen — met de ont-eering en den smaad, door de zoogenaamde Hervorming Jesus in het godlijk Sakrament zijner liefde aangedaan — de ijver van velen begon te verkoelen, en de laauwheid meer en meer de overhand kreeg, ontstond bij vele godvruchtige zielen het verlangen, om den Heere Jesus eene vergoeding, als het ware,, te geven voor dien smaad en die laauwheid, door zijn Heiligquot; Hart op eene bijzondere wijze te vereeren.
Ten einde deze zoo heilzame en zoete godsvrucht in te stellen, en onder de geloovigen in ruime mate te verspreiden, heeft onze godlijke Verlosser zich gewaardigd eene nederige maagd tot werktuig uit te kiezen. Deze vrome dochter, Margaretha Maria Alacoque genaamd, was op haar drie- en twintig-jarigen leeftijd in het klooster der orde van de Visitatie onzer Lieve
FEEST VAN HET
Trouwej te Paray-le-Moiiial in Bourgondië gelegen, getreden, iten einde zicli in dit rustig verblijf gelieel en al toe te wijden aan den Bruidegom barer ziele. Hoe volkomen zij dit doel be-ïeikte, daarvoor hebben wij geen verder bewijs noodig, dan baar zalige dood, den 17 October 1691 voorgevallen, en vooral de heuglijke omstandigheid, dat bet aan Zijne Heiligheid Tius IX behaagd heeft haar, den 16 September van 't jaar 1864 , ouder liet getal der gelukzaligen op te nemen.
Als deze maagd dan , op zekeren dag, in bovengenoemd klooster, voor het altaar, in aanbidding en in de betrachting tier grenslooze ]iefde van Jesus tot ons, zondaren, diep lag verzonken, vernam zij, bij een wonderbaar gezigt, eeue in-vrendige stem, die haar opwekte, om de vereering van liet Allerheiligste Hart van Jesus te bevorderen; tevens werd aan deze vrome ziel, zooals weleer aan den Apostel Paulus, getoond, hoeveel zij om de verbreiding dezer heilige godsvrucht zou te lijden hebben : en waarlijk, slechts door zwaar lijden en diepe vernedering, mogt die zalige bruid van den gekruisten Jesus er in slagen, die niet minder lieflijke dan heilzame godsvrucht te vestigen eu uit te breiden.
Gelijk Christus-zelf tot een teeken gesteld was, dat tegengesproken zoude worden, zoo ondervond ook de vereering van zijn Allerheiligste Hart, van alle zijden tegenspraak; zelfs had zij laster en vervolging te verduren. Maar, zooals de Heer aan zijne groote dienaren had beloofd, droegen al die hatelijkheden er slechts toe bij, om deze heilige aandaclit des te meer te verspreiden. Op vele plaatsen, waar zij werd ingevoerd, gaf de Heer, door luid-sprekende teekenen, zijn welbehagen te kennen; en zoo geschiedde het, na vele wonderbare blijken van genade en zegen, waarmede Gods goedheid de vrome vereerders van Jesus' godlijk Hart begunstigde, dat deze aandacht in een zeer kort tijdbestek door bijna geheel de Christenheid verbreid werd.
310
H. HART VAN JESUS.
De Heilige Stoel, die steeds met de uiterste voorzigtiglieid te werk gaat, ziende boe de vereering van liet Hart van Jtsus zich toen ter tijd over alle landen der katholijke wereld, onder begunstiging der Bisscboppen, bereids-bad uitgestrekt, besloot eindelijk toe Ie geven aan de verzoekschriften der genoemde kerkvoogden; en zoo liet Paus Clemens XIII, ten jare 1765, een dekreet uitvaardigen, 't welk aan eenige kerken, die zulks gevraagd hadden, verlof gaf het feest van bet Heilig Hart te vieren. De daarvoor uitgekozen dag was de eerste quot;Vrijdag, iu-Tallende na het Octaaf van het Allerheiligste Sakrament dos Altaars. En ziet! gelijk een welige rozenstam, die, in vruchtbaren grond geplant, ongemerkt zijne talrijke wortelen en vezeltjes in het duistere aardrijk heeft rondgeslagen, en slechts op het geschikt oogenblik wacht dat de tuinier ook van boven den toevoer van regen, lucht en warmte openstelt, om in duizendvoudige loten, knoppen, bloemen uit te slaan en zijne bladrijke kroon breed in het luchtruim te ontspannen : zoo ontwikkelde, en ontspande, en verspreidde zich ook van af dit oogenblik de devotie tot het heilig Hart. De eene bisschop-lijke kerk na de andere vroeg van den H. Stoel verlof dit feest mede te mogen vieren j broederschappen werden opgerigt, kerken gewijd ter eere van het heilig Hart; totdat eindelijk Paus Pius IX, wiens bezielende hand op alle gebied van het kerklijk leven dezer eeuw ligt ingeprent, den geloovigen een nieuwen prikkel willende geven om met liefde en wederliefde het gewond Hart te omhelzen onzes Heeren, die ons heeft liefgehad en van onze zonden afgewasschen in Zijn bloed, door dekreet van den 23 Augustus 1856 bevel gaf, dat het feest van het heilig Hart voortaan jaarlijks door de geheele Kerk zou gevierd worden.
Liefde verwekt wederliefde. Dat is de eenvoudige, doch diepingrijpende wet, die der godsvrucht van het H. Hart ten grondslag ligt. Liefde, zietdaar haar hoofdonderwerp; wederliefde.
311
PEEST VAN HET
zietdaar haar hoofddoeleinde. Dit aan tetoonen, entevens om te doen zien, hoe beide, voorwerp en doel dezer godsvrucht , volgens de even aangehaalde bedoeling der Kerk, zoo uiterst geschikt zijn om het vuur der liefde, dat Christus is komen uitstorten op aarde , te ontsteken in de harten der geloovigen, moeten wij de natuur dezer godsvrucht eenigzins dieper nagaan.
Welk is dan het hoofdvoorwerp der vereering van het H. Hart? Dat hoofdvoorwerp is geen ander dan de matelooze liefde onzes Heeren Jesus Christus, waarvan Hij ons gedurende gansch zijn leven, maar hoofdzakelijk door zijn lijden en sterven, en door de instelling van het Allerheiligste Sakrament des Altaars, dat wonder der liefde, ons zulke schitterende bewijzen gegeven heeft. Christus toch heeft ons zoo vurig liefgehad, dat Hij zich zeiven voor ons geleverd heeft. Konde Hij ons een hooger bewijs geven zijner liefde ? Hij leert ons immers zelf: „ Niemand // heeft grooter liefde dan deze is, dat iemand zijn leven geeft ;/ voor zijne vriendenquot; (1. Joann. XV, 13). En opdat wij die grenslooze liefde nimmer zouden vergeten, stelde Hij, tot voordurende gedachtenis van zijn lijden en dood, het Allerheiligste Sakrament des Altaars in, het eene wonder der liefde op het andere stapelend. Die overmaat nu van liefde, gelijk deze uit Christus^ menschlijke en godlijke natuur voortspruit, wordt ons onder den figuurlijken naam van hart voorgesteld; zoodat het ligchaamlijk hart onzes Heeren niet op de eerste plaats het hoofdvoorwerp is dezer devotie, maar het Hart onzes Heeren in figuurlijken zingenomen; dat is te zeggen, zijne door dit zinnebeeld aangeduide matelooze liefde. Er bestaat trouwens tusschen de aandoeningen en gewaarwordingen van 's menschen ziel en de bewegingen zijns harten een innig verband. Vooral de gevoelens van liefde werken zoo bestendig en regelmatig terug op het hart, doen dit naar omstandigheden zwellen of zamenkrimpen, dat bij alle volken, bij geleerden zoowel als bij ongeleerden, in de tale der ongewijde zoowel
312
H. HART VAX JESUS.
als der gewijde schrijvers, het hart steeds gegolden heeft als het zinnebeeld der liefde. Eoepen wij tot God in de vurigheid van ons gebed : o, mijn God, ik schenk U mijn hart! dan bedoelen wij daarmede hetzelfde, alsof wij zeiden : o, mijn God, ik schenk U mijne liefde! Welke zinnebeeldige uitdrukking was dan beter geschikt, om als in één begrip, de geheele lengte en breedte, de hoogte en diepte van Jesus' oneindige liefde zaam te vatten dan die van zijn H. Hart? Is dan hoofdvoorwerp dezer godsvrucht onzes Heeren matelooze liefde, zoo is van een anderen kant diezelfde liefde tevens haar hoofdbeweeggrond. Waarom vereeren wij Jcsus'Hart? Om wille van Jesus' liefde. Omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
Dit alles neemt, echter niet weg, dat, met de vereering van Jesus' matelooze liefde, ook die van zijn eigen ligchamelijk Hart onafscheidbaar verbonden is, en op de tweede plaats het hoofdvoorwerp dezer devotie uitmaakt. Wij toch, zwakke en zinnelijke menschen, kunnen ons moeilijk gedurende een ge-ruimen tijd met afgetrokken begrippen bezig houden, en behoeven vaak, om voedsel te geven aan onze godsvrucht, een onder de zinnen vallend voorwerp, ten einde, zooals de Kerk zingt, door de zigtbare dingen tot de onzigtbare opgevoerd te worden. En daar wij zoo even erkend hebben, dat de liefde eenparig door het hart op figuurlijke wijze beteekend wordt, en dit figuurlijk zinnebeeld als zoodanig ook door de Kerk is goedgekeurd : welk stoflijk voorwerp ware beter in staat dan het eigen ligchamelijk Hart onzes Heeren, om den geloovigen tot geleidelijken overgang te strekken van het zigtbare tot het onzigtbare, van de aanschouwing en vereering van dit zigt-baar Hart tot de overweging en vereering van onzes Heeren onzigtbare liefde ? Doch niet alleen moeten wij dit ligchaamlijk Hart onzes Heilands vereeren, wij moeten het ook aanbidden ; want het is het Hart van een Godmensch, onafscheidbaar, gelijk zijne gansche aanbidlijke menschheid, in de eenheid van
313
FEEST VAN HET
persoon, met zijne godheid vereenigd. En de beweeggrond, waarom wij in deze devotie onder de andere deelen vau 's Hee-ren ligchaam zijn aanbidlijk Hart op eene bijzondere wijze vereeren, is juist hierin gelegen, dat dit stoflijk Hart het natuurlijk zinnebeeld is der liefde, en wij dientengevolge door geen ander voorwerp op waardiger, gemaklijker en krachtdadiger wijze konden opgewekt en geholpen worden tot liet bereiken van het hoofddoel dezer godsvrucht.
Dat hoofddoel is de wederliefde. Wat toch zoekt de ware vereerder van het Heilig Hart ? Hij zoekt op de eerste plaats in zich zeiven eene vurige liefde tot Jesus Christus te ontsteken , door de gestadige overweging zijner tallooze weldaden , waarmede Hij ons, als evenzooveel blijken zijner grenslooze liefde, overladen heeft; hoofdzakelijk door de overweging van zijn lijden en dood, en de daarmede zoo naauw in verband staande instelling van het allerheiligste Sakrament des Altaars, waarin Hij den rijkdom zijner liefde als uitgeput heeft. Hij zoekt, bij het zien der onverschilligheid, der ondankbaarheid, ja, der beleedigingen en versmadingen, waaraan onze godlijke Verlosser in zijn allerheiligst Sakrament van den kant der menschen dagelijks bloot staat, in zijn eigen hart eene gevoelige smart, een diep medelijden op te wekken, ten einde door deze gevoelens aan den godlijken Bruidegom zooveel mogelijk eenige vergoeding te schenken. Hij zoekt bij zich zei ven eeu vurig en werkdadig verlangen te voeden, om door tranen en gebeden, door veelvuldige communies en bezoeken bij het Allerheiligste, door woord en daad, voor zooveel het hem gegeven is, de aangedane smaad te herstellen, de schuldige onverschilligheid der menschen te bestrijden, het getal der trouwe aanbidders van het Allerheiligste te vermenigvuldigen; om in een woord niets te vergeten, noch te verzuimen van hetgeen strekken kan tot meerdere verheerlijking van onzen nooit volprezen Heer en Meester.
314
H. HART VAN .JKSUS. .']] 5
Liefde verwekt wederliefde. Hoe ook zouden wij, opgewekt door liet aanscliouwen vaii JesusJ heilig Hart, diens onbegrijp-lijke liefde kunnen herdenken en overwegen, zonder in cns eigen hart de vlam der wederliefde te voelen ontbranden !
Aanschouw dan, vrome lezer, het Hart van uwen Verlosser, en aanbid het, want het is het Hart van uwen God! Aanschouw dat Hart, om uwentwil met een lans doorstoken en druppelende van bloed! Terbeeld u hoe het, van liefdevlammen blakend, met het kruis in top en met doornen omwonden, u tot wederliefde oproept! Zie, dat is het Hart, 'twelk u en alle menschen zoo vurig bemind heeft en nog bemint, en desniettemin voor die matelooze liefde van het meerendeel der menschen niets anders inoogst dan de snoodste ondankbaarheid. Zullen ook wij koud en onverschillig blijven bij het zien van die overmaat van liefde, ons door dat godlijk Hart betoond? Zullen ook wij, die er toch voor uit komen zijne bijzondere vereerders te zijn, de wonde van zijn heilig Hartals het ware dieper willen uithalen, door zei ven van de misdadige onverschilligheid der menschen de onverschillige getuigen te blijven ? Zullen ook wij verwaarloozen, ons de onuitputbare schatten, in 's Heeren Hart verborgen, ten nutte te maken , onze genegenheden en gevoelens met de zijne in overeenstemming te brengen, ons hart aan het Zijne gelijkvormig te maken? Op het hart toch komt het aan. Is het hart zuiver, dan is de geheele mensch zuiver; is het hart vol van God, dan is de geheele mensch vol van God ; behoort het hart gansch aan God, dan behoort de geheele mensch gansch aan God. Liefde immers is het, die den geheelen mensch overheerscht in al zijn doen en laten. Hoe inniger,hoe vuriger, hoe heiliger die liefde is, des te heiliger zal ook geheel onze levenswandel wezen. Laat ons dan binnen gaan in onzes Heeren allerzoetste en aller-beminnenswaardigst Hart, opdat ons eigen naar liefde dorstend hart ontstoken en verteerd worde door het vuur der godlijke
FEEST VAN HET
liefde, God alleen in de schepselen, en de schepselen alleen om God beminnende.
Ten einde onze godvruchtige lezers in staat te stellen op gemaklijke en veilige wijze vorenstaande gevoelens te verwekken, meenen wij niet beter te kunnen doen, dan hier de Akte van Toewijding te laten volgen, gelijk ze ten jare 1875 door de Vergadering der heilige Riten is goedgekeurd.
AKTE VAN TOEWIJDING
AAN HET
GOEDGEKEURD
/jij dekreet ran lt;le TL Vergadering der Kerkgebruiken van den 22 April 1875.
O Jesus, mijn Verlosser en mijn God! Hoewel Gij den menschen, tot wier verlossing Gij geheel Uw kostbaar bloed hebt vergoten, eene groote liefde toedraagt, bewijzen zij U toch zoo weinig wederliefde, ja zij beleedigen en versmaden U zoo zeer, voornamelijk door hunne godslasteringenen door de ontwijding der feestdagen. Ach! konde ik aan Uw Godlijk Hart eenige voldoening schenken, konde ik zooveel ondankbaarheid en miskenning, waarmede de meeste menschen U bejegenen, herstellen! Mogt ik U kunnen toonen hoezeer ik verlang, ten aanschouwe van alle menschen, aan dat aanbiddelijk en liefderijkst Hart wederliefde en eer te bewijzen, en aldus in ruime mate Uwe glorie te vermeerderen! Mogt ik de bekeering der zondaren kunnen verkrijgen en de onverschilligheid doen verdwijnen van zoo vele anderen, die, hoewel zij
316
H. HART VAN JESUS.
317
liet geluk hebben tot Uwe Kerk te beliooren, nogtans de belangen van Uwe glorie en van de Kerk zelve, Uwe Bruid, niet ter harte nemen! Mogt ik tevens kunnen verkrijgen dat ook die Katholieken, welke niet nalaten zich als dusdanig door vele uitwendige liefdewerken te toonen, maar te zeer aan hunne meeningen vasthouden en weigeren zich aan de beslissingen te onderwerpen van den H. Stoel of van diens leering afwijkende gevoelens koesteren — tot inkeer komen, met zich te overtuigen dat wie de Kerk niet in alles hoort. God niet hoort, die met Haar is. Ten einde deze allerheiligste doeleinden te bereiken en verder de zegepraal en eenen duurzamen vrede voor de Kerk, Uwe onbevlekte Bruid, het welzijn en het geluk van Uwen Plaatsvervanger op aarde te verwerven en zijne heilige meeningen vervuld te zien; ten einde tevens geheel de Geestelijkheid ruimschoots in heiligheid toeneme en U welgevalliger worde, ter bereiking nog van zoo vele andere doeleinden, die Gij U, o mijn Jesus, in overeenstemming met Uwen Godde-lijken wil, voorstelt, en die op de eene of andere wijze voor de bekeering der zondaren en de heiliging der regtvaardigen dienstig zijn, opdat wij allen eens de eeuwige zaligheid onzer zielen bekomen, en eindelijk omdat ik weet, omijn Jesus, dat dit aan Uw allerzoetst Hart aangenaam is; erken ik plegtig, voor Uwe voeten neergeknield in tegenwoordigheid van de Allerheiligste Maagd Maria en van geheel het Hemelsch Hof, dat ik, onder eiken titel van regtvaardigheid en dankbaarheid, geheel en alleen aan U toebehoor, mijn Verlosser Jesus Christus, eenige bron van alle goed dat in mij is naar geest en ligchaam. In vereeniging met de meening van Zijne Heiligheid den Paus, wijd ik mij zeiven en al mijne zaken toe aan het Allerheiligste Hart, dat ik alleen wil beminnen en dienen met geheel mijne ziel, met geheel mijn hart, met alle mijne krachten, Uwen wil tot den mijnen makende en al mijne verlangens met de Uwe vereenigende.
FEEST VAN HET
Tot een openbaar blijk eindelijk van deze mijne toewijding, verklaar ik plegtig aan U zei ven, o mijn God, dat ik in de toekomst, ter eere van datzelfde Heilig Hart, de geboden feestdagen, volgens de voorschriften der Heilige Kerk, wil vieren en door de personen, die onder mijn invloed of gezag staan, wil doen vieren.
Terwijl ik al deze heilige verlangens eu voornemens, gelijk ze Uwe genade mij ingeeft, in Uw schoon Hart vereenig, ver-tronw ik aan hetzelve eene vergoeding te kunnen geven voor zoo vele beleedigingen, die het van de ondankbare kinderen der menschen ontvangt, en tevens het heil mijner ziel en het algemeen heil der zielen van al mijne evennaasten in dit en in het ander leven te kunnen vinden. Amen.
Naderen wij zoo steeds met vertrouwen tot den troon van genade, tot Jesns' liefdevol Hart. Hij is, zooals do Apostel ons verzekert, gisteren, en heden, en in eeuwigheid dezelfde. Ook thans nog, nu hij ter regterhand van zijn hemelschen Vader troont, gloeit zijn Hart van liefde tot ons. Geen enkel van zijne zoo duur gekochte kinderen wordt door hem vergeten; steeds nog is hij onze Middelaar in den hemel, steeds nog vergeeft hij, door zijne Priester, onze zondeschuld; steeds nog stort hij de volheid zijner zegeningen uit door de heiligma-kende genade der Sakramenten, welke hij voor ons heeft ingesteld; steeds nog is hij het onzigtbaar Hoofd zijner Kerk, eu blijft, volgens zijn godlijk woord, met ons tot de voleinding der eeuwen. Nimmer kan hij ons vergeten, dewijl zijne liefde eeuwig is, en Hij met den Vader en den Heiligen Geest één God is, van eeuwigheid tot eeuwigheid.
318
H. HART VAN JESUS.
LOFZANG.
J e s u d u 1 c i s m e m o r i a,
ó Jesus, wiens geclaclitenis Mijn ziel reecis louter blijdschap is, Wat zoete vreugde is liem bereid, Die juicht in uw aanwezigheid.
Geen liefelijker zangakkoord.
Geen klank wordt streelender gehoord, Geen denkbeeld ooit meer wonderschoon, Dan Jesus, Gods gezalfde Zoon.
Die boetenden tot hope strekt j U-biddenden tot vreugde wekt :
ó Jesus, welk een zaligheid Is, die L zoekt en vindt, bereid.
ij Jesus, zuivre liefdebron.
Des harten vreugd, des geestes zon. Gij zijt het hoogste zielegoed, 't Volmaaktste rustpunt van 't gemoed.
Geen taal, die 't openbaren kan.
Geen spraak meldt ooit het zoet er van. Dat slechts de Christen ondervindt. Die Jesus en zijn dienst bemint.
En of ik mij te slapen leg.
Aan huis en haard, op zee, op wTeg, Alomme, waar ik me ook bevind, Is Jesus mijn vertrouwdste vrind.
Bij d'eersteu straal van 't morgenlicht Is 't zielsoog naar uwr Graf gerigt. En zoek ik, met Maria, daar Mijn Jesus, U, mijn Middelaar.
••519
FEEST VAN HET
Dau pleng ik tranen van geneugt. Dan baad ik in een zee van vreugd, Dan stort ik mij aan 's Heeren voet, En smeek Hem met een vol gemoed :
ó Jesus, Koning, wondersterk, quot;Vrijmagtig Opperheer der Kerk, U, onuitspreekbre hartelust.
Zoekt zich mijn ziel ter levensrust.
Blijf met ons. Heer, en zij uw licht Ons poolgestarnte op 't pad van pligt; Verdrijf ons 't duister uit den zin. En neme mv Leer heel 't aardrijk in.
Ontsteek uw outer in mijn borst. Uw liefde laaf mijn zieledorst. Zoo blijft voor wereldsche ijdelheid Geen plaats in 't binnenst meer bereid.
ó Heer, wat is uw liefde zoet,
Voor 't afgestreden, krank gemoed ! Geen taal, hoe teeder, rijk of stout. Die ooit de kracht er van ontvouwt.
Wat was uw menschenliefde groot! Gij, die voor ons uw bloed vergoot, Hebt ons den Hemel opgedaan. En 's Vaders Rijk doen binnengaan.
Ontvlam uw liefde mij in 't hart, En ban er de aardsche zorg en smart. Opdat het enkel zich bereid'
Voor 't gunstgenot der eeuwigheid.
6 Gij, der ziele hoogste goed. Der liefde bron in overvloed.
Geef, dat ik U, uit 's harten zin, Met de eigen liefde wedermin.
320
H. HART VAN JESUS.
Gijj eindloos heil. mijn lioop, mijn troost. Volmaaktste vreugd, als 't hart verpoost Van 's werelds kommer, zonde en leed. En, Heer, in U zich-zelf vergeet.
o Laat me, o Jesus, in U zijn.
Dan voel ik kwelling, angst noch pijn. Maar smacht ik, stof en banden moe, U in uw eeuwge glorie toe.
Al is mijn mond uw lof niet waard,
Toch brengt hij hulde U toe op aard'. En daartoe schenkt uw liefde moed, Gij eenig-dierbaarst zielegoed.
Mijn Jesus , ó, uw kracht-alleen Sterkt mij in Js levens tegenheên ,
En 't hart, dat .Ü ten voedsel zoekt,
ordt door geene aardschheid meer verkloekt.
Die van 1 eten haken nog.
Die van U drinken dorsten toch Naar d^oeverloozen liefdevloed,
Dien Gij voor de uwen stroomen doet.
A\ ie van uw glorie is vervuld,
ó Jesns, die voelt ongeduld ,
En 't kwellen van de zoetste pijn.
Om met en bij TI steeds te zijn.
Want Gij toch zijt der Englen lust. Der heemlen onverstoorbre rust.
Den mond een eindloos honigzoet.
Het oor en 't oog een eeuwig goed.
Gij weet. Heer, wat ik om U lij,
ó Dale uw geest dan over mij.
En doe het aan mijn hart verstaan.
Wanneer ik tot I op moog gaan.
21
FEEST VAN HET
Heer Jesus, mijn Verlosser, ach, Hoe zoet, wie 't ondervinden mag', Dat Gij bestendig in hem woont.
En met uw gunst zijn liefde loont.
Ach, wees ook mij tot zielevreugd. Tot troostgestarnt op 't pad der deugd. Mijn harteblijdschap , steun en kracht, De burg, waar ik mijn hulp van wacht.
Wat is het zalig, slechts voor Hem Te jubelen met luider stem.
En, voor de wufte wereld dood.
Te leven in Gods liefdeschoot.
o Jesus, licht der eeuwigheid.
Gij troost de ziel, die tot U schreit; Geen schepsel is er U gelijk,
Op aarde of in uw hemelrijk.
Waar ik mij ook bevinden moog, U wenscht mijn hart, U zoekt mijn oog,. En nis mijn hart en oog U vindt. Dan ben ik uw gelukkigst kind.
'kOinliels TJ dan, uit 'sharten grond; En, lieve Jesus, zegt mijn mond.
Laat ons nu nimmer scheiden gaan.
Maar hang mij als uw Broeder aan.
Wat ik gezocht heb, vind ik nu, 'k Bezit, wat ik verlangde, in U; Ik blaak van 't hoogste heilgenot. En juich en leef nu slechts voor God.
Wie U, o Jesus, zoo bemint.
En in U al zijn blijdschap vindt. Hij zal, in ■'t eeuwig-zalig oord. Uw liefde eens smaken ongestoord.
322
ii. HART VAN JivSUS.
Hoe fel gloeit nu de liefclevlam,
Die heel mijn ziel gevangen nam, En naar de bronwel smachten deed.
Wier water heulsap schenkt in leed.
Die zegen daalt van boven neer, Die liefde vlamt uit hooger steer.
Het is met ongeschapen glans.
Dat deze zonne praalt ten trans.
Die gloed verteert mij merg en been. En dringt door hart en adren heen ; Dat vuur legt plotsling in de asch, W at in mij stof en aardsch nog was.
Die glans, uit hooger kring gedaald. En op deze aarde neêrgestraald,
Blonk 'teerst den Herders, wonderschoon. Ter kribbe van Gods eeuwgen Zoon.
En nu, o Jesus, klinkt mijn zang Uw Naam ter eer, mijn leven lang.
En zij de aanbidding U gewijd Op aard, hier, en in eeuwigheid.
Kom, Koning, uit de wolken neer; Kom, Vader, eindlooze Opperheer,
En zij uw hemelsch aangezigt Barmhartig steeds naar ons gerigt.
Voor U, o Jesus, dooft de pracht Der zonne weg tot enkel nacht.
Voor U wijkt alle specerij In geur- en smaakgenot er bij.
Uw adem is vol lieflijkheid.
Uw stem, die ons ten hemel leidt. Zoo zoet, dat, wie haar ééns slechts hoort. Geen aardsche slijk ooit meer bekoort.
323
FEEST VAN HET
En daarom smeek ik U, in 't stof. Met zielsverlangst naar 't hemelhof,
Waar Gij, in uw barmhartigheid.
Ook mij een plaats hebt toebereid.
ó Daal nog eens op aarde neer.
Verlaat der Heetnlen blijde sfeer.
Waar Gij, aan 's Vaders regterhand. De vierschaar over 't aardrijk spant.
En 'k zal Ü volgen, waar Ge ook gaat: Gij blijft mijn schild, mijn toeverlaat. Mijn deel, mijn erf, mijn eenig goed. Mijn heil, mijn roem, mijn overvloed.
Gij, hemelburgers, komt, snelt aan. En doe de poorten opengaan Van 't eeuwige Jerusalem, Dat jubelschatert op zijn stem.
ó Koning van alle eeuwigheid.
Drijf 't duister weg, dat mij omspreidt;
Genadebron en hemelkroon.
Ach, voor ons bij uw hoogen troon.
Daar, waar een glanzende Englenschaar U 't loflied schalt, met stem en snaar, In 'i licht, waar uwe aanwezigheid De zielen 't hoogst geluk bereidt;
Daar heerscht Ge in vrede, o Hemelheer, En slaat Ge zeegnende oogen neer. Ach, moge ik eens aan Jt heilfestijn Uw dischgenoot voor eeuwig zijn.
ó Jesus, geef, dat, als ik sterf.
Mijn ziel het hemelsch deel verwerf. En stel mij, in uw eeuwig Rijk,
Met de Englen te uwer dienst gelijk.
S24
H. HART VAN JESUS.
Gij zijt mijn loflied, te allen tijd, Aan U is heel mijn geest gewijd, En zweeft, gereinigd door uw Bloed, Den open hemel in 't gemoed. Amen.
Ons hart is voor God geschapen, en Hij, die het voor ziek schiep, gaf daaraan zulk een omvang en begeerlijkheid , dat duizend werelden niet in staat, «jn, het te vervullen en te verzadigen. Hij-alléén is onze zaligheid, Hij-alléén onze eeuwige vreugde en rust. Ten hoogste wonderbaar is onze God in al zijne werken: hij maakte de wereld zoo schoon, zoo lieflijk » dat wij uit zijne werken hem, den Schepper, herkennen moeten; maar tevens maakte hij haar zoo arm, zoo verganklijk r en, metal hare grootheid, zoo gering voor ons hart, dat wij,, om den wille van haar, die ons Gods heerlijkheid verkondigt, God-zelven niet zoudeu vergeten. Ons hart mat zich af, te midden van de vreugde der wereld; ja, men mag beweren , dat een bijzondere vloek op deze vreugde rust, dewijl in de bittere walging, in de algeheele verslappinsr, in de verstomping des geestes , welke zij voor alles, wat bovennatuurlijk is, na zich sleept, het edelste deel in den mensch ten onder gaat. Maar hierdoor-zelfs zegt ons de wereld duidelijk : ik ben uwe zaligheid niet.
Des menschen zaligheid bestaat, totdat zij eens in den hemel volmaakt wordt, hier beneden, in de overeenkomst van ziju wil met den wil van God; en hoe meer deze overeenstemming' volkomen is, des te volmaakter ook is zijne zaligheid. Maar Gods wil is niets anders dan het gebod der Liefde, namelijk r dat wjj hem beminnen uit geheel ons hart, uit geheel onze zielB uit al onze krachten, en onze naasten gelijk ons-zelven.
„ Wie onzen Heer Jesus Christus niet lief heeft, die zjj vervloekt.quot; I Cor. XVI; 22.
Het is lieden feest te Rome! maar het Rome, dat thans feest viert en van vreugde op zijne zeven heuvelen trilt, 't is uiet het oude Rome, bezoedeld met het bloed van een broedermoord , niet het Rome der heidensehe Keizers, dat dronken is van der Christen-martelaren bloed. (Openb. 17. 6.); maar het is het Rome, de Eeuwige Stad, geroodverwd door het bloed der twee Kerkvorsten, Petrus en Paulns : Petrus, de Rots, waarop Jesns Christus zijne Kerk gebouwd heeft; Paulus, het uitverkoren werktuig, bestemd, om des Heeren Naam te brengen voor de volken en koningen des Heidendoms! O zalig Rome, geheiligd door het bloed van ontelbare martelaren, geen luister kan halen bij den glans, die heden over u is verspreid! Geen paarlen schitteren zoo heerlijk aan uwe kroon, als die twee vorsten. Petrus en Paulus! Sla uwe oogen in 't rond, en zie : Carthago bukt thans voor u met eerbied zijn hoofd, en kust met liefde het stof uwer voeten; voortaan behoeft gij geene kracht van wapenen meer, om de barbaren te onderwerpen, en hunne verwonnen koningen aan uwe zegekar te kluisteren : van nu af, wandelen de volken met blijdschap in uw licht, en de koningen in den luister, die opgaat over u!
Daarom viert niet Rome-alléén heden feest, maar met Rome geheel het Christendom : want Rome is ons Sion, de stad onzer sterkte; de Verlosser-zelf is haar muur en haar beschermer : daar toch waakt de Herder, aan wien hij de hoede van lammeren en schapen heeft toevertrouwd; daar leeft Petrus nog altijd in zijne Opvolgers; daar staat de onwrikbare rots, waarop Jesus zijne Kerk heeft gesticht. Het is nu achttien eeuwen verleden, dat Petrus, de visscher van Galilea, te Rome aankwam.
SINT PETRUS EN PAULUS.
327
maar toen was hij niet meer de zwakke Apostel, die voor het woord eener dienstmaagd terugdeinsde : hij was Cephas, bekleed met de kracht van boven, bestemd, om aan de wereld te toonen, hoe God de zwakheid weet uit te kiezen, om de sterkte te beschamen. Yorstenhuizen zijn verheven en vernederd geworden, menschengeslachten zijn opgestaan en in het stof teruggekeerd : wat is er zelfs geworden van de oude zetels der Apostelen, Jeruzalem, Antiochië, Alexandrië, eertijds de glorie van het Oosten? Sedert lang hebben ketterij en ongeloot ze ingenomen of verwoest; maar nog altijd leeft het woord des Heeren : „ (jij zijt Petrv.s, dat is de Steenrots, en op deze Steenrots zal ik mijne Kerk homoen, en de poorten der hel zullen niets tegen haar vermogen(Matth. 16; 18.) En terwijl hemel en aarde voorbij gaan, gaat dat woord niet voorbij, maar blijft in eeuwigheid. Te vergeefs hebben de Eomeinsche Keizers hunne zwaarden aangegord, om, met het Hoofd, geheel de Kerk te vernietigen : tegen die Rots zijn hunne zwaarden verbrijzeld, en, wat de Engel van Jesus' vervolgers zeide, werd ook in hen vervuld : zij zijn ge stort, en, die naar het leven van het kind stonden. (Matth. 2; 20.) Te vergeefs heeft de ketterij die Eots willen ondermijnen, en een anderen grondslag leggen , dan dien Jesus Christus gelegd heeft: de steen is op hen tjevallen, en heeft hen verbrijzeld; te vergeefs heeft de godloosheid het addergif, dat onder hare tong schuilt, naar Petrus heengespuwd, en het zwaard van een magtige met hare listen weten te paren : weldra ontviel het zwaard aan de heiligschen-dende hand, die het werk des Heeren had willen vernietigen. Op de Rots zetelt nog altijd de vreedzame Vorst, wiens Rijk op liefde en geregtigheid is gegrond; daar woont nog immer de trouwe en voorzigtige dienaar, dien God over zijn huis gesteld heeft , om zijne kinderen ten bekwamen tijde te voeden ; daar staat nog voortdurend de rustlooze wachter op de muren van het heilig Sion; daar strijdt de nooit verwonnen
SINT PETRUS EN PAULUS.
veldheer van 's Heeren leger, die ons in den kamp voorgaat, en ons, met zijnen godlijken Meester, aanhoudend toeroept ; wordt niet moedeloos : ik heb de wereld overwonnen !
Yan waar die onveranderlijkheid te midden van zoovele wisselvalligheden ? Vanwaar die onverdelgbare hechtheid, te midden van zoovele puinhoop en? Van wien anders dan van Hem, die tot Petrus gezegd heeft : non pravalebunt : zij zullen u niet overweldigen! Aan Petrus-alléén behoort dat groote, dat ahnagtige woord, dat de eene dag aan den anderen mededeelt, dat de nacht aan den nacht verkondigt, en de eeuwen elkander toeroepen : zij zullen u niet ovenveldigen!
Maar op nieuw is de geest des verderfs uit den afgrond gestegen : hij heeft de vorsten doen opstaan tegen den Heer en zijn Gezalfde, en onder zijne heibanier scharen zich de volkeren : in zijn euvelmoed wil hij zich nestelen op den Stoel, waarop nooit de leugen gezeten heeft. Na de vorsten gewonnen te hebben, wil hij doordringen in het heiligdom : maar daar zetelt een Grijsaard , zwak, indien hij op armen van vleesch steunen moest, doch sterk, door de hoede van den Almagtige. Aan het oproer, dat zich beroemt, alles gewonnen te hebben, antwoordt hij, met eene hemelsche kalmte : gij hebt nog nooit zegevierend tegen den Stedehouder van den Heer der heer-krachten gestreden ! — Vandaar de haat, die hem lastert, de woede, die tegen hem opschuimt, de wanhoop, die hem te-geugrijnst. 't Is, als in de eerste dagen der Kerk : van deu eenen kant, dezelfde wrok, dezelfde aanslagen, maar ook van den anderen kant, dezelfde liefde, dezelfde moed en kracht. O! hoe menigmaal, in den loop der eeuwen, hebben de zonen des verderfs zegekreten aangeheven! hoe menigmaal is hunne borst van ijdele blijdschap opgezwollen, als zij hun nachtlijk duister wroeten met een goeden uitslag waanden bekroond! Die verblinden! zijn er dan geen achttien eeuwen, die hen leeren, dat alles vergaat, maar dat te vergeefs de golven en stormen
328
SINT PETRUS EN PAtlLUS. -SSO-
woeden rondom Petrus' Rots ? Zou de orkaan der negentiende eeuw haar verbrijzelen? Verwacht zulks niet, gij godloozen! Ook Voltaire zag in zijne razernij het Christendom reeds verplet; ook Luther droomde, in zijn laatste uur, dat met hem het Pausdoiji ten grave dalen zou; ook Diocletiaan meende, dat hij, tot den naam toe van Christenen had weggevaagd; ook de Joden juichten bij des Heeren verzegeld graf; maar, daar dreunde eensklaps de aarde, daar klonk hun eene stem tegemoet, die hen deed ter neder storten : surrexit: non est Mc! hij is niet meer hier : — hij is verrezen. Hij is verrezen! Zegevierend klinkt tot den jongsten der dagen diezelfde stem bij Petrus' graf.
LOFZANG.
Op, Christnen, gaat bezoeken.
Bezoeken in den geest. De vergelegen hoeken,
Herdacht met dit ons feest; Waar de ongelijkbre helden, De Helden van den Heer, Hun heilig leven stelden Tot Christus' meerder eer.
Daalt met een groot verlangen
In hun gevangenis.
Stelt u met hen gevangen.
Daar 't al voor Christus is; En smaakt voor alle dingen
De levende fontein. Die Christus deed ontspringen. Die vlekloos maakt en rein.
SINT PETRI'S EN PAULUS.
Trekt dan, ten tweeden dage.
Met Petrus uit de stee.
En laat niet na, te vragen : Quo v a d i s, D o m i n e ?
Wilt wel het antwoord vatten :
„ Tot Home, naar liet Kruis ! quot; Want daarmeê zijn de schatten Te winnen van Gods Huis.
En gaat van hier geleiden Het heilig Broederpaar;
En ziet, hoe dat zij scheiden
Yol liefde vau elkaêr; Vol blijdschap en vol liefde;
Geen smarte, die ze deer',
Geen droefheid, die ze griefde : Zij schreiden om den Heer.
Dan zult gij Petrus volgen
Tot op het Vatikaan,
Waar Nero, fel verbolgen.
Hem aan het kruis doet slaan; Met opgerigte voeten.
Slechts dit acht hij zich waard; Zoo wil hij nu nog boeten. En staart al Hemelwaart.
Als gij den laatsteu zegen
Van dees Apostelprins Hebt over u gekregen.
Zoo spoedt u heen naar ginds; Ginds, waar zij Paulus leiden
Ten Salviaanschen vloed :
Ziet hem den doodslag beiden En storten 't heldenbloed.
330
SINT PETRUS EN PAULUS.
Zijn vruchtbaar strooniend bloed Der Kerk moog nuttig wezen.
Gaat, zoekt de teedre vrienden,
Die 't loon te zaam verdienden : Gsen stervling, die ze scheidt .
AVeest gij met hen de derde Begraven naar den geest:
Van 't hoog Vemjsnisfeest. Dat Petrus u doe blijven
In 's Heeren ware Kerk, En Paulus u moog stijven In heiligheid van werk.
DE HIËRARCHIE.
Gelgk een reusachtige berttketeu, getuige van de dagen der schepping, door hare opgestapelde higen en vormingen, ons de hooge wetten verkondigt, die God aan zyne werken ten grondslag heeft gelegd; gelijk zij, door allerlei ver?teeningen en over-blytselen van den voortijd, ons herianert, wat al omwentelingen de aarde heeft ondergaan; en, na lucht en landstreken , welke zy van hare hoogten te beschouwen geeft, verdeeld te hebben, hai'en loop zegevierend door den woelenden oceaan voortzet, uit daarin groenende eilanden het hoofd boven de golven opheft, tot zq, in een ander werelddeel, weder omhoog klimt, en zich in de wolken verliezen gaat: — zoo zegt ons de Katholijke Hiërarchie, dat bergrif der zedeljjke wereld, naer ïwelke wetten deze door Christus werd gegrond; zoo getuigt
SINT PETRUS EN PAULUS.
zij, door hare ontwikkelingen en de overblijfselen, welke zij meevoert, de lotgevallen der volken; zoo geeft zij ons telkens een standpunt aan, om de geschiedenis te overzien ; zij be-heerscht die in haren loop, verdeelt ze in hare tijdperken; en, van af de dagen haars Stichters, in onafgebrokene opvolging, voortdurend, blijft zy, — terwijl eene vroegere wereld, als in de wateren ondergaat, — alleen zigtbaar, alleen het verledene met het tegenwoordige verbinden, om ons op nieuw, door de meest verschillende oefening en de wonderbaarste verheffing barer krachten, dien God te verkondigen, en tot dien Verlosser op te voeren, die in haar de heerlijkheid, hem van den Vader beloofd, voor het oog des menschdoms schitteren doet.
Wij begrijpen het niet, neen, wij begrijpen het niet, hoe zoovele Protestanten, die de geschiedenis onderzocht hebben , en toch ook wat schoon, wat edel en verheven is gevoelen, het kunnen laten blijven bij eene meerdere of mindere betuiging van hunne bewondering. Daarin ligt geen rustpunt voor den geest. Wie toch heeft die bergreeks geschapen? Is dat menschen-werk? Of is God slechts te zien in de stomme natuur, inplanten en redelooze dieren, niet in den hem kennenden menschr Ook zou die kracht der Katholyke Kerk zoo groot niet zijn, indien zij niet weldadig de kracht ware des Offers eener liefde, sterker dan de dool. Ja, luider dan het koud verstand, dat zich slechts verwonderen, of door redenen gedwongen worden kan, zou het gevoel der dankbaarheid in het hart moeten spreken, en de liefde er eenig vrijwillig antwoord moeten ontvangen. Hoeveel, hoe onberekenbaar veel toch is men aan die Hiërarchie èn in het verledene èn op het oogenblik niet ver-pligt! Is het niet een feit, dat door het verguisde Pausdom zy tot ons gezonden zijn, die ons het Christendom gepredikt, en de waarheid er van bezegeld hebben met hun bloed? Is het niet een feit, dat Europa aan dat, door het Pausdom met duizend opofferingen gepredikte, Christendom zijne verlichting en beschaving te danken heeft? Is het ons niet eveneens door feiten gewaarborgd, dat, waar de waarheden des Christendoms uit den geest verdwijnen, de barbaarschheid met ontelbare rampen wederkeert ? Is het niet een feit, dat die waarheden zich in het Protestantismus oplossen, en daar— alsof het verschil tus-schen eindig en oneindig niet bestond, niet van waarde, niet van gevolg was — de Predikanten het in onverschilligen twijfel laten, of Christus God is al dan niet? Is het, eindeljjk ^
332
SINT PETRUS EN PATJLUS.
.3-3;3
ih
niet een feit, — en deze vraag is beslissend — dat het Pausdom nog met dezelfde kracht, met dezelfde overtuiging , diezelfde waarheden, die licht en leven onder ons verspreid hebben, aan alle volken verkondigen blijft? Waar dan, — men antwoorde! — waar is de wet, het doel, de hoop der toekomst? waar is ons heil? — Wie zal ons behoeden voor de reeds, aan den gezigteinder, dreigende slavernij, en al de rampen van eene verfijnde, maar daarom juist des te vreeslijker barbaarsch-heid ? Zij is niet te ontvlugtea op snelle spoorwagens, niet te keeren met academische redevoeringen, en, voorzeker, is zij niet weg te rekenen met de duizende cijfers eener Begrooting van Staat! Neen, het Christendom is bloed en leven, en daarom ook met al zijne weldaden niet te behouden, dan door degenen, die zqne belijdenis hebben onderschreven met hun leven en bloed. Het Pausdom, en het Pausdom-alléén, bezit en verkondigt de blijde Boodschap, en daarvan-alleen is te verwachten der volken heil. Die keten van bergen, welke men onvruchtbaar waant en nuiloos acht, omdat er geene tunnels zijn doorheen te graven, en welke men zou willen vernietigen, omdat men er op stuit in zijn dolenden loop, waarvoor men slechts siddert en beeft, alsof zg ons ieder oogeublik over het hoofd zouden vallen, neen, die bergen staan er niet te vergeefs! Daar boven verrijst voor ons de dag; aan die bergen zyn de dalen gehecht, waarin wij omwandelen; zij zijn het, die de lucht voor ons temperen, en de stormen afkeeren op hunne kruin; die de stralen der zon voor ons opvangen en weerkaatsen over onze akkers en wijngaarden en, met onuitputlyke weldadigheid, in volle stroomen het levende water uitgieten, wat zij in de wolken des hemels ontvangen en bereiden, en waarvan alles hier groeit en bloeit en zich altijd vermenigvuldigende vruchten draagt.
Triomf, Katliolijk, triomf! bij het groote verlieerlijkings-feest onzer allerlieiligste Moeder, bij de geboorte van Maria voor den Hemel. Dat de aarde zwijge! dat alles, wat zij in liare verblindheid lioogscliat, aan ons ontzinke; dat onze ziel de vlugt van den arend neme, en boven de starren opstijge, om het heerlijk tooneel te aanschouwen, dat heden onze verblijding uitmaakt. Dat de teederste vreugdesnaar in ons hart trille : want buitenmate zoet en troostvol is het viervoudig geheim van den dood, de weder-opstanding, de opvoering en de krooning van Maria, heffeest, dat heden hemel en aarde verheugt!
Het is eene zeer oude overlevering iu de Kerk, zegt de H. Joannes van Damascus, dat Maria, te Jerusalem, in het bijzijn der Apostelen, die daar, door de godlijke beschikking, van de verste hoeken der aarde vergaderd waren, in gezegenden ouderdom overleed. De Geest Gods riep de Apostelen naar Jerusalem, om de stervens-sponde van Maria te omringen, en een laatste maal de Gezegende onder alle vrouwen, de Moeder van hunnen Heer te begroeten, of liever, om ons door hun voorbeeld te leeren, hoe hoog Maria bij ons allen in eere moet staan. Maria, door een Engel van haar naderend einde onderligt, zoo gaat de Legende voort, verdeelde hare twee kleedsren tusschen twee heilige vrouwen, zegende de Leerlingen, beval hare ziel in de handen des Heeren, en sliep in. Ja, dat rustig verscheiden van de zoetste der Maagden, kan geen sterven heeten; het was slechts een insluimeren (Dormitio), zooals de
DE TEN-HEMEL-OPNBMING VAN MARIA. o-'iö
ouden liet noemden; en toch weenden de Apostelen bitter, nu Jesse's spruit verdord en de Lelie der dalen verwelkt was, nu zij daar dood ter neder lag, van wie het leven der wereldwas uitgegaan. Maar hunns droefheid moest weldra verkeeren in vreugd. Neen, de Dochter van den Yader des levens was niet dood, maar zij sliep. Het gebeurde, op den derden dag, nadat Maria in het graf werd nedergelegd, en terwijl de Apostelen de rustplaats, waarin het hun zoo dierbaar overschot van de Moeder des Heeren was weggesloten, nog met hunne tranen bevochtigden, dat de heilige Thomas, verschroeid door de zon, en met het zweet van het verafgelegen ludië overdekt, ook naderde, om nogmaals Maria te vereeren. Maar reeds was de Moeder des TIeeren ontslapen, en haar graf gesloten door den zwaren steen van Gethsemani. Thomas wenschte haar nog eenmaal te zien, endeed den steen wegnemen. Doch zie, o wonder! de Jongeren vonden slechts een ledig graf, waarin niets meer voor hunne vereering was overgebleven, dan de doeken, die het ligchaam van Maria hadden omkleed. Een verkwikkende geur, aangenamer dan de welriekendste wierook en de kostbaarste balsem, stroomde hun te gemoet, en zeide aan Thomas, dat daar de hoogzalige Dochter van David, de Moeder van den verrezen Verlosser, had gerust. En welke gedachte rees er bij de Leerlingen van Jesus toen op? Geen andere dan deze, dat Hij, die het godlijk Woord en de Heer der glorie is, die uit haar zijn vleesch heeft aangenomen, en haar, na het baren, ongeschonden heeft bewaard, ook na den dood, haar ligchaam van alle bederf had willen bevrijden en lang vóór den dag der algemeene opstanding de eeuwige heerlijkheid had binnengevoerd. O ja. Christen, zóó is het : dit is de eerbiedwaardige leer der Kerk, welke wij niet zonder roekeloosheid en dwaling zouden kunnen verwerpen. Welk eene eer valt dan heden Maria ten deel! Zie den grooten Koning in zijn rijk, dat niet van deze wereld is, in het he-
336 DE TEN-HEMEL-OPNEMING VAN MARIA.
melsch Jerusalem, op zijn troon gezeten; zijn blik doordringrt de duisternissen en de eeuwen, zijn hoofd draagt eene kroon, waarbij de edelsteen verdonkert, zijne liand een schepter waarvoor de winden zich buigen, en waaraan de vier hoeken der wereld gehoorzamen. Niet een stoet van eenige duur gekochte aanbidders en vleijende hovelingen omgeeft hem, maar een rij van Ouderlingen, die zeiven kroonen dragen; Maagden met witte kleederen. Martelaren met de palmen der overwinning, Engelen, die op gouden cithers spelen, en met de snelheid van den bliksem heenvaren, werwaarts hij hen uitzendt; duizenden en millioenen Dienaars, die niet ophouden, hem te loven en, door de eeuwen der eeuwen, het driewerf heilig toe te zingen. Daar rijst hij op van zijnen troon, de Koning der eeuwen, om Maria als Koningin des Hemels te verwelkomen en te huldigen. En zij, de kuische, de zachtmoedige Duif, die aanhoudend naar reiner sferen verzuchtte, vaart opwaarts uit het aardsche tranendal. O, ziedaar Maria, de welbeminde Dochter des Hemels, omgeven van eene glinsterende wolk, door de Engelen gedragen, die Gode glorie toezingen, nu hunne Koningin het rijk der Hemelen naakt. De glanzende poorten van het hemelsch Jerusalem, die eens niet meer geopend of gesloten zullen worden, openen zich, en het onbevlekte koor der engelreine Maagden, met hare witte kleederen en blanke leliën, is in verrukking, nu zij hare Koningin, in haar midden ontvangen. De Vader heet haar welkom als zijne Dochter. De Zoou als zijne Moeder, de H. Geest als zijne Welbeminde. De Zoon, die zich herinnert, hoe eens Maria zuchtte naast de harde kreb, op de terugreis van Jerusalem, en vooral aan den voet van het kruis, hij, die al hare tranen heeft aanschouwd , zegt tot haar : „ nu is het barre jaargetij voorbij, de stormvlaag afgedreven ; kom thans, mijne Vriendin, gij gaat gekroond worden. quot; En Maria stijgt, aan de hand van haren godlijken Zoon, de koren der zaligen, de rijen der Maagden,
DE TEN-HEMEL-OPNEMING VAN MARIA. 337
Belijders en Martelaren voorbij, en allen roepen, vol verbazing : // Wie is zij, die daar uit de woestijn opstijgt, overvloei-jende van geneugten, zachtkens op haren Welbeminde geleund? quot; Zij stijgt en stijgt al hoog en liooger, ook den Cherub en den Seraf voorbij, totdat de Koning der eeuwige heerlijkheid haar aan zijne zijde op een troon, als van diamant en smaragd, doet nederzitten, waar de Engelen haar in vreugde kroonen en de godlijke Koning haar den schepter van genade en barmhartigheid in handen geeft.
O kind van Adam, vrees dan nu niet meer, en, zoo de Koning op zijnen troon, met zijn gelaat vol majesteit en zijn bliksemenden scepter, u afschrikt, zie dan op tot de Koningin der Hemelen, die ook de Koningin der aarde is : bij Haar huist geene wraak, maar slechts genade en ontferming.
Christen, blik nu vre igdevol ten hooge, want zij, die daar in onbeschrijflijke glorie heerscht, is u niet vreemd. Neen, gij kendet en bemiudet haar van af den schoot uwer aardsche moeder, die u leerde, dat er in uw teeder ligchaam huist eene groote en onsterflijke ziel; dan wees zij u ten Hemel, en herhaalde u de woorden door Jesus, onzen zieltogenden Verlosser , gesproken : // ziedaar uwe Moeder! — uwe Moeder naar de ziel.quot; O welk een geluk, eene Moeder in den Hemel te bezitten, die onze zwakheden en ellende kent, en aanhoudend voor ons ten beste spreekt! Neen, wij zullen voortaan noch de stormen des levens, noch de aanvallen van den boozen vijand vreezen; wij zullen zelfs in het graf der zonde niet wanhopen, maar, met kinderlijk vertrouwen, ons in uwe bescherming begeven, hemelsche Moeder, en onze schuilplaats nemen in de schaduw van uwen koninklijken troon.
Is het geheim der ten-hemel-opneming van Maria zoo troostvol en zoo opbeurend voor den Christen, geen wonder dan ook, dat de Kerk, reeds spoedig na hare bittere vervolgingen,
eerst op den 18. Januarij, en later, in 582, op verzoek vau
22
DE TEN-HEMEL-OPNEMING VAN MARIA.
Keizer Mauritius, op den 13. Augustus, het feest van den dood en de hemelvaart van Maria begon te vieren. Geen wonder dan ook, dat dit feest van lieverlede den eersten rang onder de feesten van Maria innam, en allengs door een voor-afgaanden boetedag aangekondigd werd. De opvoering van Maria ten Hemel, waarover de Engelen juichen en den Zoon Gods loven, werd een blijde dag voor het Christendom.
In ons Vaderland, vooral, werd hij de bij uitstek plegtige dag ter eere van Maria, zooals ons door de benaming van Hooge Lieve-Vrouw, aan dezen feestdag toegekend, genoegzaam wordt aangeduid. In vele streken wordt hij door eene plegtige Processie opgeluisterd : daar schaart de geloovige menigte zich, in feestlijken optogt, en volgt, in vreugde, van Jesus en Maria de Banier. Geen Palmtakken, maar trossen van welriekende bloemen en kruiden, door vrome handen zaam-gevlochten en op dezen feestdag van Maria - Kruidwijding (O. L. Vr. Kruidwis), voor het Hoog-Altaar, door den Bedienaar des Heeren gezegend, worden door engelen van onschuld rondom de Vaan van Maria gevoerd. De ernstige Christen volgt, in stil gebed; en heden, op den hoog gevierden gedenkdag van het zalig afscheiden van Maria, herhaalt hij, met warmer godsvrucht dan ooit, zijne meest geliefde bede : „ Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons, zondaars, nu en in de ure van onzen dood. Amen.quot;
LOFZANG.
Zie, daar klimt naar d'eeretroon.
Naast heur Zoon,
In de hoogste hemelzalen 's Heeren moeder : Eng'len ! spoedt
Haar te moet.
Om haar jublend in te halen.
.338
DE TEN-HEMKl-OPNKJtlXO VAN JEAIllA.
Steekt bazuin en loftrompet !
Vrij van smet Is haar glans als va7i uw zonnen : Hem droeg ze in haar maagdenschoot,
Die den dood En de helslang heeft verwonnen.
Strooit hier Edens bloemen uit
Voor de Bruid Van den Heer der legerscharen. Die omlommerd is geweest
Van den Geest,
En des Vaders Zoon moogt baren.
Stemt voor 's Hemels Koningin
't Feestlied in, Ximmer-zwijgende Englenkoren!
Laat ook in uw lofgeschal,
Vadrental!
Laat de stem der eeuwen hooren.
Breid uw gulden vleugelslag
Op dees dag Schittrend uit, o Cherubijnen ! En waar Gij om 't godlijk Lam
Staat in vlam.
Jubelt mee, gij Serafijnen !
Maar, daar treedt Gods eeuwge Zoon
Van zijn troon Om zijn Moeder in te halen ;
Zie, met wat een minlijkheid
Hij haar leidt Door de hoogste hemelzalen.
339
DE TBN-HEMEL-OPNEMIXG VAN MARIA.
Stemmen, harpen, alles zwijgt,
Waar zij stijgt.
Om haar glorie aan te staren; En verrukt nog zoekt haar 't oog
Waar ze omhoog Tot haar troon is opgevaren.
Zacht kwam om haar aangezigt
't Zonneliclit Als een glorie toegegleden,
En de maagdelijke maan
Ging er staan Ten schabel voor hare schreden.
Eu zij draagt de starrenkroon,
Die de Zoon Haar vereerde, als Eijksvorstinne; Haar aanschouwde van omhoog
's Vaders oog.
Met een oubeschrijfbre minne.
En de Geest omhelst zijn Bruid ;
Toen is luid Weer der Englen zang gestegen. Die zij dankt met zoeten lach;
Sinds dees dag Lacht ze in glorie ons ook tegen.
Laat. ook onze zegetoon
Tot uw troon.
Glorievolle Moeder ! rijzen;
Laat ook ons, ontgloeid van min,
Koningin !
Met het hemelkoor u prijzen.
DE TEN-HEMKL-OPNLMING A7AN MAEIA.
Zie, o Moeder van den Heer !
Op ons neer,
Toon uw kindren mededoogen : Dat we aan 't eind der pelgrimsbaan,
Tot u gaan.
En uw glans aanschouwen mogen.
Een Bedevaart is het bezoeken van verwijderde of ver-afgelegen heilige plaatsen, uit godsvrucht en om te bidden. De mensch voelt een natuurlijk verlangen in zich, om het oord te zien, waaraan zich herinneringen van gebeurtenissen vastknoo-pen, die in een naav w verband staan met zijn eenwig heil. Wanneer hij zulk een oord in den vreemde bezoekt en daar verwijlt, dan wordt die herinnering in hem door de zinlijke aanschouwing tot de hoogste levendigheid gevoerd : dan stijgt in hem het gevoel van dankbaarheid voor de genoten weldaden , of van bewondering voor de uitstekendste deugden; dan kan hij inniger en met meer vertrouwen bidden, pleegt strenger boete, en stelt zich ontvanklijk voor meerdere genade. Vandaar worden de Bedevaarten in de geschiedenis van alle godsdiensten gevonden, bij Heidenen, Joden, Mahomedanen; en ofschoon bij die allen misschien een meer nationaal en soms minder edel doel zich uitsprak, de diepere grond van het ter Beevaart gaan was gemeen aan alle godsdienstige volkeren en lag in de natuur van het menschlijk hart.
De Katholyke Kerk weet en leert, dat God alomtegenwoordig en ons overal even nabij is; dat w^j hem dus overal vinden , overal tot hem bidden en overal van hem verhoord kunnen worden; maar z^j weet en leert ook evenzeer, dat de mensch niet bloot geest is, en, als geestlijk en stoflijk wezen, ook aaa de werking en den invloed van de zinnenwereld onderworpen blijft; en dat er diensvolgens, al is God dan ook den mensch overal even nabij, plaatsen kunnen bestaan, waar de stervling, wel niet ligchaamlijk maar geestlijk, den Onsterflijke naderbij Ireedt: en dit heeft plaats, wanneer de menschlijke geest, door
341
•34:2 DE TEN-HEMEL-OPJfJSMING VAN MARIA
den invloed der zinnenwereld, op de eene plaats meer dan op «de andere, tot eene hoo^ere eodsdienstige stemming gevoerd wordt, waardoor hg beter bidden, danken, boete doen, heilige -voornemens maken, met één woord, waardoor hy beter in innige vereeniging met God zich stellen kan.
De oudste Bedevaarten der Katholijke Kerk zijn die naar het Heilig Land, die reeds in de tweede eeuw plaats vonden, maar vooral nadat Konstantijn de Groote een einde aau de vervolging der Christenen gemaakt, en met zijne H. Moeder Helena tempels op het graf des Verlossers en op de plaats zijner geboorte, te Bethlehem, gesticht had. De H. Hiëronymus getuigt dan ook, dat eene lange rij van geleerde en heilige mannen, van af de Hemelvaart des Heereu, uit godsvrucht, naar de heilige oorden van Palestina Pelgrimsreizen deed, om Christus op dezelfde plaats te gaan aanbidden , waar het Evangelie des Krui-ses 't eerst verkondigd was. Met de uitbreiding des Christen-doms won ook de toevloed der geloovigen naar het H. Land aan, en de kruistogten der middeleeuwen zijn het gevolg geweest van de klagten der vele pelgrims, die door den moedwil der ongeloovitren in hunne godsvrucht bemoeilijkt waren, of daarvan werden afgeschrikt
Gelijk de eerbied voor die heilige plaatsen, door den Verlosser betreden , de beweegreden was van het ter beevaart gaan naar Jerusalem, zoo was ook de groote vereering van Gods heiligen en vrienden de prikkel, oin vele vrome geloovigen naar de graven en overblijfselen der Heiligen te voeren. Het ter beêvaart gaan naar de graven en overbigfselen der Heiligen is dus zoo oud in de Kerk, als haar leerstuk over de vereering -der Heiligen, of, laat ik liever zeggen, als zij de gemeenschap ■der Heiligen belijdt. Uitdruklijke getuigenissen van zulke Pel-:grimstogten treffen wij in de derde en meer nog in de vierde eeuw aan.
In ouderdom en beroemdheid staat de Bedevaart naar de graven der H. H. Apostelen Petrus en Paulus , te Eome , bovengaan, en deze trekt nog altijd duizenden vrome pelgrims naar het middenpunt der Katholijke Kerk. Bijna ieder land heeft zijn bijzonder oord, waar of de H. Maagd, of een andere Heilige op bijzondere wijze wordt geëerd, en waar men jaarlijks in :plegtigen optogt zich heenbegeeft. Wereldberoemd zijn O. L. V. van Loretto en Sint Jacobus van Compoatella. In Seleucië ging men naar het graf van de H. Thecla, de eerste Martelares; ia
EXGELEN-BEWAAEDEIIS.
Africa, uaar het gebeente vau den H. Stephanus, te Hippo; in Cappadocië, naar de veertig Martelaars; in Gallië, naar het graf van den H. Martinus van Tours. Later vormden zich de Bedevaarten naar den H. Adelbert, te Gnesen, naar den H. Willebrordus, te Echternach, naar den H. Thomas, te Kantelberg, en meer anderen. In ons vaderland trekt men vooral ter Pelgrimsreize uit naar het beroemde Kevelaar, een klein stadjen op de grenzen van Pruissen ; ook naar Halle, of naar Scherpenheuvel, in België, en naar O. L. Vrouw in het Zand, nabij Roermond.
Wat de Kerk doet met betrekking tot de Bedevaarten, kunnen wij kort zamenvatten in deze woorden ; zij keurt het ter beevaart gaan goed en prijslijk , verklaart het voor nuttig, en verdedigt het tegen hare vijanden; zij beloont het en hecht er gunsten aan, legt het als boet- en voldoeningswerk op, zoekt er de misbruiken en alle bijgeloof verre van te verwijderen, en geeft, zooveel mogelijk, aanleiding, om goed en naar behooren den Pelgrimstogt te doen.
De katliolijke Kerk heeft onderscheiden feesten ter eere der zalige wezens, welke wij Engelen noemen, ingesteld. Zoo viert zij, den 29. September, het feest van den H. Michaël, en den 8. Mei de Verschijning van dienzelfden Aartsengel; zoo vergunt zij, dat op eenige plaatsen de Aartsengelen Gabriel, op den 18. Maart, en Raphaël, op den 24. October, feestlijk worden herdacht. Doch, hiermede niet tevreden, heeft zij nog gewild, dat een feest ter eere van alle H. II. Engelen-Be-waarders worde gevierd, en daartoe den 2. October vastgesteld. Er bestaan nogtans landen, waarde godsvrucht der geloovigen «en geheel Octaaf aan de vereering dier hemelsche Wachters
EN GEL KN-BE W A All ÜERS.
3J4
wensclite toe te wijde 11, hetgeen dan ook, met Pauslijke vergunning, te beginnen met den eersten zondag van September, in vele kerken gescli iedt. Dit sclioone feest der Sclmtsengelen is bijzonder geschikt, om ons hart op te beuren en te verruimen , onzen geest tot het hemelsclie vaderland te verheffen en onze ziel met bewondering van Gods goedheid, met dankbaarheid jegens deze hemelsche geesten, en met heilzamen eerbied voor ons-zelven te vervullen. Inderdaad, niets staat in de gansche schepping alléén : alles hangt zamen; hemel en aarde, de wereld der onsterflijke geesten en die der sterflijke aardbewoners zijn op 't innigst zaamgesnoerd. Dit blijkt, onder anderen, duidelijk uit de geestlijke gemeenschap, welke Gods barmhartigheid tusschen zijne TL H. Engelen en ons heeft vastgesteld. O, hoe goed is God, hoe vaderlijk de zorg, welke hij voor ons ten toon spreidt. Teneinde ons de grootheid zijner magt, do majesteit van zijn hof te toonen, en ons te gelijker tijd een schitterend bewijs te geven van de overgroote liefde, welke hij ons toedraagt, heeft iiij gewild, dat de Engelen, welke de H. Schrift ons voorstelt als geschaard om Gods troon, onophoudelijk bezig met zijnen heiligen Naam te loven en te prijzen, tevens de werktuigen zijner voorzienigheid bij de menschen zouden zijn. Ja, ieder rnensch heeft van Gods milde hand een Engel-bewaarder ontvangen, die hem, van zijne geboorte af, tot aan zijnen dood, begeleidt, hem bijstaat, hem beschermt en verdedigt. God had, voorzeker, deze dienst der Engelen niet noodig, want Hij vermag alles door zich-zelven; maar Hij vindt er behagen in, zijne schepsels te vereeren en te verheffen, door hun een aandeel in zijne werking te schenken. En zoo was het U dan niet voldoende, o Gever van alle goed, hemel en aarde, met alles, wat zich daar tusschen beweegt, voor onze dienst geschapen te hebben, maar hebt Gij tevens de vorsten-zelven van uw rijk gelast, om ons op hunne handen te dragen, opdat wij onzen voet niet mogten stooteit
ENGELEN-BEWAARDERS.
aan den steen des verderfs. Zoo liebt Gij dan medelijden gehad met onze zwakheid, en ons liemelsclie Wachters ter zijde gesteld, sterk genoeg, om alle aanvechtingen der booze geesten af te weren! De mensch is immers bestemd, om de opengevallen plaatsen der afvallige Engelen te gaan bekleeden, en bijgevolg medgezel der goede en trouw gebleven Engelen in liet heilige Sion te worden. Vandaar die helsche haat, dien de afvallige Engelen tegen het menschdom hebben gezworen. Tegen de aanvallen nu van den afgunstigen en hoovaardigen Lucifer en diens ontelbare trawanten, helpen ons de Engelen-bewaarders den strijd zegevierend voeren; zij beschermen ons tegen cle aanvallen en listige kunstgrepen des duivels, ontdekken ous de strikken, welke hij ons gespannen heeft, versterken ons in de bekoring, ons tevens moed inboezemende, om te volharden tot het einde onzes levens in dezen aanhou-dendeu,altijd terugkeerenden strijd. Zij doen meer : zij wekken ons op tot de deugd, spreken tot ons hart door geheime ingevingen, onderwijzen en verlichten ons aangaande de geestlijke belangen onzer onsterflijke ziel. Zij bevorderen ons streven naar lioogere volmaaktheid, en dragen, daarenboven, onze gebeden op aan God, en leggen ze als een welbevallig reuk-otter voor den troon zijner Majesteit neer. Gods engel is voor elk onzer een trouwe vriend, een magtige beschermer, een wijze raadsman, een liefderijke arts, een waakzame herder, llij staat ons ter zijde, bij dag en bij nacht, hij helpt ons in nood en lijden, troost ons in droefenis en alle wederwaardigheid, ja, verwaarloost zelfs niet, voor onze tijdelijke behoeften zorg te dragen, als zij ons slechts ter zaligheid dienstig zijn; doch, voornamelijk, in den albeslissenden stond, op den oogenblik, dat voor ons de tijd gesloten wordt en de eeuwigheid aanbreekt, iu liet verscliriklijk sterfuur, wanneer de duivel al zijne krachten inspant, om over onze ziel de eindzege te behalen , en haar voor eeuwig in zijn rampzalig lot te doen deelen, dan.
EXGELEN-BEWAARDERS.
o, dan strijdt onze goede Engel met ons, dan bedekt liij ons met zijn schild, dan weert hij af van ons 's vijands herhaalde aanslagen, en verlaat ons niet, alvorens ons in het hemelsch vaderland te hebben binnengeleid. Zoo ontstaat eene innige gemeenschap tusschen hemel en aarde : hoewel nog lid zijnde der aardsche maatschappij, zoo behoort toch de mensch, door zijne betrekkingen, reeds tot die der hemelen; hij telt er een zeer bijzonderen vriend, en die vriend noopt hem, in afwachting van het hooge geluk, voor hem in de andere wereld weggelegd, om niet te veel prijs te hechten aan het verganklijke stof, wat zijne voeten nog eenige jaren, hier beneden, zullen drukken. Daarom schrijft de H. Augustinus, dat wij met de Engelen slechts eene Stad Gods uitmaken, waarvan liet eene deel in ons nog als pelgrim ronddwaalt, en het andere in de Engelen ons bijstaat en ondersteunt.
Hoe hartroerend, hoe verteederend, hoe treffend is niet deze gemeenschap van Gods lieve Engelen met ons, maar, bovendien ook, hoe leerzaam! Trouwens, zij leert ons, dat eene vurige dankbaarheid ons jegens onzen Schutsengel moet bezielen wegens de onschatbare diensten, welke hij ons bewijst. Zij leert ons, dat wij hem steeds eene drievoudige hulde moeten brengen, dewijl wij aan dien hemelschen Beschermgeest eerbied voor zijne onafgebroken tegenwoordigheid, wederliefde voor zijne goedwilligheid, en vertrouwen voor zijne waakzaamheid verschuldigd zijn.
Hoezeer moeten wij, daarenboven, ons bij die gedachte niet opgewekt gevoelen, om ons-zelven hoog te schatten en te eerbiedigen !J God heeft mij toevertrouwd aan een hemelschen Wachter; ik leef aanhoudend in het gezelschap van eei; Engel: welk eene eer voor mij! AVelke waarde moet ik niet bezitten in Gods pogen, daar hij mij zulk eene hoogachting toedraagt ? Hoe ware het dan mogelijk, dat ik, mij-zei ven verlagend, mijne eigen grootheid kon vergeten, en in des Engels tegen-
ENGEL EN - BEW A A11DKIIS. 3 1-7
woordiglieid iets begaan, waarvoor ik zou moeten blozen in rle oogeu van een mensch? Niet alleen leeren wij zoo ons zei ven, maar ook onzen evenmenscli, uit achting voor diens Engel, eerbiedigen. Xemen wij ons in acht, onze evennaasten, vooral niet de kleinen, te ergeren. Wachten wij ons voor den heiligen r,nijver hunner Engelen-bewaarders : zij toch zouden ons niet ongestraft laten begaan en hun werk doen verijdelen, zij, van wie de Zaligmaker zegt, dat zij in den Hemel altijd zien het aanyezigf zijns Vaders, die in den Hemel is. — Eindelijk, moet ons de gedachte aan de gemeenschap dier hemelsche geesten met ons, Gods goedheid leeren hoogschatten en ons opwekken tot eene dankbare liefde jegens hem. TV ant, wat is dan toch de mensch, o mijn God, dat Gij zooveel zorg voor hem draagt, en hem de grootste vorsten van uw hof tot leidsman schenkt! Moet dan de meester den onderdaan, de wijze den onwetende, de regtvaardige den zondaar dienen? En was het dan noodig, dat een zoo edele eu verheven geest den hemel verliet, om den mensch, misschien een booswicht, voet voor voet, te volgen, zonder hem ooit te verlaten, ja, zelfs niet in den dood? O! overmaat van liefde en goedheid van mijn God, hoe zou ik U niet bewonderen, U niet loven en prijzen, zoo lang ik leef!
m
LOFZANG Custodes hominum psallimus angelos.
Wij brengen den juichtoon aan d'Englenstoet,
Op aarde den mensch tot bescherming gegeven.
Opdat, aan de listen des boozen ontheven,
Hij 't heilpad steeds volg, door Gods Wachters behoed.
-pffp
ï;N6ELEN- B E VV A A KI J£IIS.
Want, zeker, de lagen des Satans zijn groot;
Nadat hij, liet hemelrijk buitengestooten,
Den stervling liet Eden des Heils zag ontsloten,
Ontstak hij in gramschap, en zwoer ons den dood.
Snelt toe dan, gij Englen, en blijft ons ter wacht. Zoo deert ons geen leed, en zoo leven we in vrede.
Terwijl door ons harte de dank en de bede Ootmoedig der Godheid ten cijns wordt gebragt.
Drie-eenheid, wij buigen de knie in het stof;
ó Geef, dat we eens zamen, met de Engelenkoren, U 't jnbelgeruisch van den lofzang doen hooren,
In 't zalig verblijf van den eeuwigen hof. Amen.
De Eeuwige God heeft zijne Eugelen bevolen, u te bewaren, op al uwe wegen. Bewonder die barmiiartigheid, die overmaat van liefde! Wie toeh is het, die dit bevel uitvaardigde, tot wie werd het gerigt, iu wiens belang werd het gegeven, en wat werd er bevolen? Laat ons dit alles van nabij betrachten. W i e gaf dit bevel ? Het is de oneindig-groote en heilige God, want aan hein-alléén behooren de Eugelen toe; zij gehoorzamen allééa aan zijne bevelen. God zelf is het dus, die zijnen Engelen het bevel gaf, om u te bewaren op al uwe wegen, en die heilige geesten volbrengen dat bevel, niet met traagheid of weerzin, maar met de meest-mogelijke bereidvaardigheid. Ja, zg bewaren u nitt alleen, maar zij di-agen u zelfs op hunne handen, opdat gjj uwen voet niet zoudt stooten aan den steen des verderfs.
Gij zijt het dus, o meusch! die aan de hoede dezer verheven en gelukzalige geesten , die zich in de naaste omgeving van den Koning der Heerlijkheid bevinden, wordt toevertrouwd. Maar, wat z\jt gy dan toch? Wat is de meusch, o mijn God, dat Gij hem zulke verheven wachters ter zijde stelt? Is dan de mensch niet oen nietige worm, en is de zoon des menschen niet stof en bederf? En toch heeft God zijnen Engelen bevolen, dat zij u zouden bewaren ! I
ENGELEN-BEWAARDERS.
Welken eerbied, welke dankbaarheid, welk vertrouwen moet dit woord niet opwekken in uw bart! Eerbied voor de tegenwoordigheid van uwen Schutsengel, dankbaarheid voor zjjne goedheid eu zijne liefde, vertrouwen wegens zijne waakzaamheid en zyne zorg! Zie toe, o men-ich! dat uw wandel heilig zy en onbesmet, want denk er wel aan, op al uwe wegen staat Gods Engel u ter zijde. Bewijs, waar gij u ook moogt bevinden, zelfs in de verborgenste schuilhoeken en in de verbolen-ste plaatsen, een diepen eerbied aan uwen Engelbewaarder. Verstout u nooit, om in zijne tegenwoordigheid iets te doen, wat gij onder 's menschen oogen niet zoudt durven verrigten ! Bemin uwen hemelschen begeleider, en met hem alle hemelsche geesten, want zij, die ons nu door den Vader tot leidslieden en beschermers zijn gegeven, zullen eens onze medeërfgenamen, onze broeders in den Hemel zijn. Schenk dun aan uwen Schuts-engel een onbeperkt vertrouwen : onder zjjn geleide hebt gij niets te vreezen; hem zal niemand overwinnen of misleiden, en, zeer zeker, zal hij u niet verlaten, maar u integendeel bewaren op al uwe wegen. Die heilige Geesten zyn trouw, zjj zijn voorzigtig, zij zijn sterk eu magtig : onder üunne hoede behoeveu wij niet te vreezen. Schenk hun dus al uw vertrou -wen, en, komt een zware bekoring u overvallen, komt een dreiarend gevaar u verontrusten, roep dan uwen Bewaarder, uweu Leidsman, uwen Helper aan en zeg hein : Heer, red m\j, opdat ik niet verga. Eu liy zal uwe ooren voor uwen noodkreet niet sluiten, maar u in zijne handen dragen, opdat geen kwaad of letsel u treife op uwe baan.
Wees, eindelijk, dankbaar jegens uwen Engel voorzyne waakzaamheid en zijne zorgen, en toon hem die erkentlijkheid door u aan hem te hechten en zijne heilige ingevingen te volgen : dan, wees er zeker van, dan zult gij onder de bescherming van den Allerhoogste veilig rusten, en niet afdwalen van den weg der zaligheid.
319
Gelijlc niets den afgematten en verdoolden reiziger, na een langen en angstvollen nacht, meer verblijdt, dan dat hij de eerste schemering van het morgenrood aan den gezigteinder ziet opdagen, zoo ook kon niets dongevallen mensch, na een vierduizendjarigen nacht van dwaling en ellende, meer verheugen dan de Geboorte der beloofde Vrouwe, uit wie de Verlosser der wereld geboren worden moest. Immers, even als het morgenrood het einde van den nacht verkondigt, zoo kondigde ook de Geboorte der Moeder-maagd het einde aan van onze geestlijke ellende, en het begin van den zaligen dag der Verlossing, waarnaar alle geslachten zoo vurig hadden verlangd. (H. Idelphonsus.)
Bij hare Geboorte, zegt de H. Barnardus, begon de hemel zich met de aarde te verzoenen; hare intrede in de wereld was een onmiskenbaar teeken van de naderende komst des Zaligmakers, en de voorbode van den vrede, dien Jesus Christus tusschen de beleedigde Godheid en het zondige menschdom sluiten kwam. Geen wonder dan ook, dat de Kerk, alreeds sedert meer dan veertien eeuwen, in het Oosten zoowel als in het Westen, den Geboortedag van haar, door wie wij allen herboren worden, (H. Petrus Dam.) dankbaar herdenkt en op de plegtigste wijze viert. Uwe Geboorte, o heilige Maagd, zoo roept zij vreugdevol in hare gezangen uit, heeft aan de ge-heele loereld eene blijde tijding gebragt; want uit u is de Zon der Geregtigheid opgegaan; uit u is Christus geboren, onze Heer en onze God! I
Volgens het oordeel der wereld, moest, voorzeker, de Ge-
MARIA GEBOORTE.
boorte van Gods Moeder vol pracht en luister zijn : maar, God oordeelt niet zoo als de wereld. Hij schonk wel aan die uitverkoren vrouw, van af haar eerste wordiugsuur, de volheid zijner genade; hij versierde haar met de uitstekendste deugden en verrijkte haar dusdanig met alle gaven der natuur en der genade, dat zij alle Israels dochters verre overtrof, en teregt het meesterstuk van alle eeuwen, (H. Bernard.) kon worden genoemd; doch tevens wilde hij, dat de glans dier koningsdochter geheel innerlijk wezen, en in de oogen der wereld niet uitschijnen zou. Tusschen Jesus en Maria moest, volgens de raadsbesluiten der Eeuwige Wijsheid, eene volmaakte overeenstemming bestaan: even als Jesus, moest Maria den gulden weg der nederigheid en der armoede bewandelen, en daarom ook moest hare geboorte, zoowel als die van haren godlijken Zoon, zonder uitwendige pracht of luister zijn. Maria werd te Nazareth, een onaanzienlijk stadje van Galilea geboren. Hare ouders, de H. Joachitn en de H. Anna, uit het buis van David gesproten, waren, wel is waar, van koninklijken bloede, maar zij leefden stil en eenzaam, en, ofschoon rijk in deugden en genade, waren zij toch gering en behoeftig in de oogen der wereld, zoodat aan geen praalvertoon bij de wieg van hunne genadevolle dochter te denken viel.
Verschillende heilige Vaders zijn van meening, dat een; Engel den Heiligen Joachim en Anna zou hebben geboodschapt, dat hun, niettegenstaande hun hoogen ouderdom en langdurige onvruchtbaarheid, eene dochter zou worden geboren, en dat die gelukzalige dochter de moeder van den lang verwachten Messias worden zou. Wat hier ook van zij, dit is zeker, dat nooit een kind dierbaarder dan Maria aan zijne ouders is geweest. Maar ook verdiende nooit een kind meer alle ouderlijke liefde en teederheid dan zij, die, van hare onbevlekte ontvangenis af, een voorwerp van Gods welbehagen en voorliefde was.
351
MARIA GKBOORÏE.
Naauwgczet in het onclerhouclen der Wet, garen de H. H. Joachim en Anna, op den achtsten dag na hare geboorte, een Naam aan hare dochter, gelijk het gewijde voorschrift zulks gebood. Zij gaven haar den geheimvollen Naam van Maria, die in de Syrische taal beteekent: Meestres of Vorstin, en in het Hebreeuwsch zeggen wil: Sterre der zee, die den schepeling zeker in behouden haven brengt, en welke de stuurman in den nacht niet uit het oog raag verliezen, wil hij zich niet blootstellen aan het gevaar van schipbreuk te lijden en jammerlijk te vergaan. Was het ingevolge eener bijzondere openbaring, dat de heilige Joachim en Anna dien Naam aan hare dochter gaven? Wij willen liet niet beweren; maar stellig is het, zooals de heilige quot;Vaders opmerken, dat Maria-alléén al de beteekenissen van dien Naam en al de geheimen, die er in zijn verborgen, kon vervuilen; zoodat men met reden mag gelooven, dat haar die zoete Naam ten gevolge eener godlijke inspraak gegeven werd.
O zoete, zoete Naam van Maria! onze kinderlippen li ebben u reeds uitgestameld, in onze eerste levensjaren; op rijperen leeftijd waart gij onze hoop, onze toevlugt, onze troost, onze redding en onze kracht! O blijf toch steeds dierbaar aan ons hart! Mogen onze stervende lippen dien Naam nog herhalen; mogen de Namen van Jesus en Maria ons laatste woord, onze laatste zucht op aarde zijn!
Uw Naam, o Maria, zegt ons, dat gij onze Vorstin, onze Meestres en onze Reddiugs-ster zijt. O gezegende Moeder-Maagd ! ja, wij erkennen u als onze Koningin: heersch onverdeeld over onze harten ; wij wijden ze u toe, voor nu en voor altoos. Wij kiezen u tot onze Meestres; ootmoedig werpen wij ons aan uwe voeten neder, en smeeken u, ons onder het getal uwer dienaren aan te nemen. O Maria, o Reddingsster, wees ook onze ster en geleidster op de onstuimige zee des levens; toon ons den weg, dien wij volgen moeten, om
.35£
MAMA GEBOORTE.
alle klippen en gevaren te vermijden, en breng ons, zeker ■en behouden, in de veilige haven der eeuwige zaligheid!
Wees de zeestar op ons reizen.
Stevenend naar Gods paleizen.
Als der stormen woede ons slaat!
LTit u is het Heil getreden.
Wees de deur van 't zalig Eden,
Die den Christnen open staat.
Gegroet, gij, die daar blinkend daagt. Gij, Poolstar op de baren.
Gegroet, o reine Moedermaagd, Gij, toevlugt in gevaren.
Gegroet, gij. Moeder van mijn God, Gij, deur van 't zalig Eden;
Boor u verandert Js menschen lot, Uit u is 't Heil getreden.
Aan u deelde eens des Engels groet De blijdste tijding mede.
Toen Eva werd het Ave zoet. Dat woord brenge ons den vrede.
Verbreek des zondaars stalen juk. Verlicht het oog des blinden;
Bevrijd ons van alle ongeluk.
Boe ons genade vinden.
■353
23
MARIA GEBOORTE.
Toon, dat gij onze Moeder zijt;
Beveel God, uwen Zone,
't Gebed dat ons gemoed hem wijdt, Opdat Hij liet beloone.
Maria! gij zijt eindloos goed,
Zoetaardig boven allen,
o. Doe ons, smeekende aan uw voet. Uw gunst ten deele vallen.
Zij, op uw bede, ons aller schuld,
Door uwen Zoon vergeven !
Verwerf ons ootmoed en geduld, Een rein en zuiver leven.
Geleid ons aan uw moederhand.
Beveilig onze wegen;
Dan knelt geen zonde ons meer in band. Maar zijn wij vroom van leven.
Dan blikt na wel voltreden baan, En 's werelds schemerduister,
Ons oog gestadig Jesus aan,
In eeuwge vreugd en luister.
Drie-eenheid, u zij eer en prijs Door ons in 't stof voldongen. En, boven, eens op Eaglenwijs Voor eeuwig toegezongen.
En de Nanm der Maa^d was Maria.
Niet veel, slecins weinisco woorden wil ik tot u spreken, eu wel over dezen Naam, dien men door Zeestar kan vertalen, en
354
.MARIA (iEBOOUÏE.
die op de Moedermaagd volkomen past. Teregt, immers, wordt itij bij eene Ster vergeleken : want, gelyk eene Ster hare lichtstralen schiet, zonderdat zij daardoor eenig bederf oüdergaat evenzoo baarde de-'.e Maagd haren Zoon, zonderdat hare inaagd-iijke reinheid in het minst werd geschonden; en, even als de uitgegoten lichtstraal de klaarheid der Ster niet vermindert, zoo werd ook de zuiverheid van Maria's maagdendom door de geboorte van haren godlyken Zoon niet gekrenkt. Zij is derhalve die edele Ster, die opgegaan is uit Jacob, wier stralen de ge-heele wereld verlichten. Tot in de hemelen schittert haar glans; hij dringt door tot in den afgrond der hel, beschijnt de aarde cn verwarmt, niet zco zeer de ligchamen als wel de harten ;. baar licht doet de deugd veilig opgroeijen en de ondeugd verdorren. Ja, zij is die heldere en uitschijnende Ster, die, schitterend van verdiensten eu ons voorlichtend boven de woeste wereldzee, verheven aan het uitspansel prijkt, om ons te geleiden op onze baan.
O mensch, gij, die veeleer door den stroom des tyds, te midden van storm en onweder, wordt heen en weer geslingerd, dait dat gij rondwandelt op de aarde : wilt gij in dien storm niet-vergaan, weud dan uwe oogen niet af van het licht dezer Ster I Loeit de wind der bekoring, stuot gij op de klippen der beproeving, zie naar die Ster, en roep Maria aan! Komeu de scbnimende golven van toorn, van gierigheid, of van onzuivere driften woedend tegen het scheepje uwer ziele slaan, zie dan naar Maria op! Wanneer gij bij het herdenken uwer boosheden , door baar getal en grootheid ontsteld, beschaamd, en met schrik voor Gods oordeel bevangen , reeds begint neer te zinken in den poel der droelheid en der wanhoop, denk, denk dan aan de Moeder der barmhartigheid, denk aan Maria!
Denk aan Maria, roep Maria aan in alle gevaar, in allen twijfel, in allen angst, in alle kwelling. Zij ontvalle nooit aan uw mond, nooit aan uw hart! Maar, wilt gij op haren bystand mogeu rekenen , beijver u dan ook, het voorbeeld van haar heilig leven na te volgen. Gij wordt het spoor niet bijster, indicigt;. gij hare voetstappen drukt; indien gy haar aanroept, zult gij? niet wanhopen; indien gij aan haar denkt, zult gij niet afdwalen. Houdt zij u vast, dan zult gij niet vallen; beschermt zij u, dan zult gij niet vreezen; geleidt zij u, dan zult gy u niet vermoeijen;' is zij u goedgunstig, dan zult gij onverlet en zeker-
•355
•3 5 6 K RU IS V KR H U F FIXG.
de veilige haven der zaligheid binnenloopen en in u zelven on-«dervinden, dat niet zonder reden van haar geschreven staat: (de Naam der Maagd was Maria.
—^0«—
Meermalen reeds had Cliosroas, kouing der Perzen, over de Eomeinsche legerbenden gezegevierd, toen hij zich, eindelijk, tijdens de regering van Keizer Phocas, van Egypte en Africa meester maakte, en ook Jerusalem overweldigde.
In deze stad Het hij een groot getal Christenen ter dood brengen en, hiermede niet tevreden, roofde hij ook nog het Heilig Kruis. Hij bragt deze kostbare relikwie naar Perzië over. Inmiddels was Phocas gestorven en door Heraclens opgevolgd. Ontmoedigd door den tegenspoed zijner wapenen , stelde Heraclens aan den Perzen-koning voor, om een eervol-len vrede te sluiten. Maar, hoe gunstig ook de vredesvoorwaarden mogten zijn, die hem aangeboden werden, Cliosroas wees ze toch gestadig van de hand, dewijl hij door het geluk zijner krijgsverrigtingen verblind was, en zijn overmoed, na de talrijke overwinningen, welke hij behaald had, geen grenzen .meer kende. ]\Tu bleef aan Heracleus niets meer over, dan zich met het zwaard op nieuw te omgorden en, andermaal, het krijgsgeluk te beproeven. Doch, alvorens ten strijde te trekken, beijverde hij zich, door vurige gebeden en goede werken, Gods hulp en bijstand te verwerven. Aangemoedigd door eene hemelsche ingeving, trok hij tegen Cliosroas op. Binnen korten tijd, versloeg hij driemaal het leger der Perzen, en zóó groot was het gewigt dezer driedubbele overwinning, dat Chos-iroas de vlugt moest nemen, en zijn zoon Medarses tot deel-
KlinaVEK IIKl-'lTNG.
genoot van zijn koningschap aanstelde. Siroës, de oudste zooiï van Chosroas, werd, door deze laatste beschikking, uitermate verbitterd : hij besloot zijn vader en zijn broeder te vermoorden, en dan zelf den troon te bestijgen. Hij volvoerde weldra zijn godloos plan, en verzocht den Eomeinschen Keizer, hem als Koning te erkennen en den vrede met hem te sluiten. Een en ander werd hem toegestaan, doch onder drukkende voorwaarden : Siroës moest zich, onder anderen, verpligten, onverwijld het H. Kruis, hetwelk zijn vader uit Jerusalem had weggevoerd, terug te geven. De nieuwe Perzen-koning nam alle voorwaarden aan, en gaf het Heilig Kruis aan den Romein-schen Keizer terug.
Als nu Heracleus met dezen kostbaren schat te Jerusalem kwam, wilde hij zelf liet H. Kruis op zijne schouderen dragen, langs denzelfden weg, en tot op dezelfde plaats, waarde Heer Jesus datzelfde Kruis gedragen had. Prachtig gekleed, met goud en edelgesteente versierd en van eene ontelbare menigte volks omgeven, trad Heracleus, met zijn heiligen last beladen, voorwaarts naar den Calvarieberg. Maar zie! toen de Keizer aan de poort, die naar Golgotha leidt, gekomen was, kou hij niet meer voortgaan; eene onzigtbare magt hield hem tegen, en, hoe meer kracht hij inspande om zich te bewegen, met des te meer geweld werd hij weerhouden en, als liet ware , op die plaats vastgenageld. Keizer en volk, alles stond verbaasd; niemand kon zich dit zonderling voorval verklaren,, toen de vrome Bisschop van Jerusalem, Zacharias, liet woord opnam en Heracleus in dezer voege toesprak ; verwonder u niet, o Keizer, over hetgeen thans geschiedt, want arm en ootmoedig droeg Jesus zijn Kruis; gij wilt, met datzelfde Kruis beladen, zijnen lijdensweg volgen, maar hoe weinig volgt gij hem na in zijne armoede en zijnen ootmoed, terwijl gij met keizerlijke pracht zijt uitgedost! Xeen, niet alzoo, maar alléén op den weg der armoede en der vernedering kunt gij Hem vol-
•357
K RUISVERnElTIXG.
gen, die eens voor ons arm en behoeftig werd. Diepgetroffen 'door deze woorden, legde Heracleus zijn prachtig gewaad af, om, in eenvoudige Meeding, enbarvoets, den heiligen lijdensweg af te leggen.
Van dezen oogenblik af, werd hij door niets meer weerhouden : hij klom den heiligen berg op, en mogt de zalige vreugde smaken van het II. Kruis neer te leggen op die plaats, waar do Heiland der wereld er aan gestorven was.
Ter herinnering aan deze troostvolle gebeurtenis, werd, vnu toen af, het aloude feest der Kruisverheffing, plegtiger dan voorheen, op dezen dag, iu de Kerk gevierd.
LOFZANG.
ó Kruis, o heilig liefdeteeken,
Ik kom, als Magdalene, u smeeken
Om hulp in nood, om troost in smart! Eerbiedig buig ik voor u neder.
Omhels u vroom en kus u feeder.
Ik druk vi op mijn minnend hart.
ó Zoen-altaar, waarop het Leven Heeft willen zuchten, lijden, sneven!
ó Kruis, geverwd met Jesus' bloed! Op u heeft de Onschuld door haar wonden Do schuld gedelgd van onze zonden.
Gij zijt de bron van alle goed.
quot;TJ prijzen zalig alle tongen.
Gij hebt de magt der hel bedwongen. Den kop der helsche slang verplet.
ó! Help ook ons zoo zegevieren!
Bewaar en wil ons hart versieren Met deugden, zonder vlek of smet.
K lU'ISVJORH EFFING.
Help ons den duivel overwinnen. De booze lusten onzer zinnen.
De wereld met haar praalvertoon! Dat uwe scliaduw ons bedekke. Tot scliild en wapen ons verstrekke, En leide tot de zegekroon!
Niets, heilig kruis, niets zal ons beiden In heil of onheil kunnen scheiden ;
Gij zijt mijn steun in weelde of nood. U wil ik steeds met liefde omarmen, o Kruis, ó teeken van erbarmen.
Vooral in de ure van mijn dood!
Wanneer dat schriklijk uur zal naken. Als ik den jongsten zucht zal slaken,
AVees dan mijn hoop, ó heilig Kruis! Moge ik u dan op 't harte drukken En roepen, in een blij verrukken : ,/'k Zal ingaan in des TTeeren huis!quot;
Onze godlijke Zaligmaker heeft, ten koste van z\ju bloed, ons van den eeuwigen dood verlost. Wij zijn hem, derhalve, op eene bijzondere wijze dankbaarheid en aanbidding schuldig. Alles, wat ons aan z^jn smartvol offer herinnert, moet in ons de levendigste gevoelens van liefde en erkentl\jkheid opwekken. Eerbied en godsvrucht moeten ons bezielen voor al, wat in betrekking staat met dit geheim vau liefde, dat door den Apostel Paulus het meesterstuk der godlijke ahnagt en wijsheid wordt genoemd. Voorzeker, moet die godsvrucht vooral in ons hart zetelen ; maar, wil z\j opregt zijn, dan moet zij zich, daarenboven, ook uitwendig vertoonen : want die uitwendige handelingen werken krachtig mede, om ouze inwendige gevoelens te bewaren en te verlevendigen.
KllU IS VERHEFFING.
Onder de uitwendige oefeningen van godsvrucht, die ons Jesus' bitter lijden herinneren, is er geene, die eerbiedwaardiger is door haren ouderdom, heiliger door hare beteekenis, en meer, zoowel in het gewone leven als in openbare gebeden en plegtigheden der Kerk, wordt gebezigd dan het teeken van het Kruis. „ Dit heilig en godvruchtig gebruik klimt tot den „tijd der Apostelen op. Bij iederen stap, dien wij doen, zoo „getuigt de Oudvader Tertulliiiuus van de eerste Christenen, „bij iedere haudeliug , welke wij verrigten, wanneer wij ons „ baden of kleeden, wanneer wij ons aan tafel zetten, het vuur „of het licht ontsteken, ons mêrzetten of ter rust begeven; „in een woord, bij alles, wat wij doen, beginnen wij immer „ met het Kmisteeken op ons voorhoofd te drukken. Te vergeefs „ zoekt gij in de H. Boeken eene wet, die dit gebiedt : gij zult „er daar geene vinden. De overlevering is het, die deze oefe-„ ning heeft ingevoerd, het gebruik heeft haar bekrachtigd en „de getrouwheid heeft haar bewaard.quot; Op eene andere plaats getuigt diezelfde Oudvader, dnt de Cliristenen dikwerf hunne armen als een kruis uitrekten, wanneer zij in stilte, met neêr-geslagen oogen, hunne geoeden vervigtten. Dat dit godvruchtig gebruik van af de eerste tijden des Christendoms niet alleen in de Westersclie, maar ook in de Grieksche en Ooster-sche Kerk algemeen was , zulks getuigen ons de Heilige Cy-rillus. Bisschop van Jerusalem, en de Heilige Ephrem, de geleerdste Leeraar der kerk van Syrië. „ Wachten wij ons wel, — „ zoo sprak de H. Cyrillus tot de Catechumenen, welke hij voor-„ bereidde, om het H. Doopsel te ontvangen, — wachten wij „ ons wel van ons ooit te schamen over het kruis van den Ver-„ losser der wereld. Volgt hen niet na, die dat Kruis niet „openlik durven vereeren; maakt integendeel het Kruisteeken, „drukt het op uw voorhoofd, en de duivel zal, bij het zien „ van dezen staadaard , met vrees bevangen worden en verre „van u vlugteu. Maakt gebruik van dit aanbidlijk teeken, het-„zij gij eet, hetzij gij drinkt, hetzij gij u te slapen nederlegt, „hetzij gij ontwaakt, hetzij gij gaat, hetzij gij spreekt, in één „woord, bij alles wat gij verrigt. quot;
Het hart van den H. Ephrem slaat in brand van liefde tot Jesus-Christns, wanneer hij spreekt van Jesus' Kruis. „ Het „teeken van het H. Kruis is het wapen van den Christen; be-„ dekt er u dus mede, als een schild, dat u beschutte. Plaatst „dat teeken, ja, drukt het op uw ligchaam en op uw hart.
360
KIIUISVEUHEFFING.
„ en doet dit niet alleen met de hand , maar ook met uwen „ wil. Wapent u met dit teeken, wanneer gij n ter studie be-„ geeft, wanneer gjj ergens binnentreedt, of eene plaats ver-„ laat; wapent er u mede te allen tijde en in alle omstandig-„ heden. Teekent met het Kruis uwe legerstede en alles, wat „gij aanraakt; zegent in den Naam des Vaders, en les Zoons, „ en des heiligen Geestes alles, wat gij gebruikt. Met het Kruis-„ teeken gewapend, zult gij onverwinlijk zijn : de vijanden uwer „ziel zullen u wel aanvallen, maar zij zullen u de minste „ wonde niet kunuen toebrengen.quot;
„Laat ons, zoo roept diezelfde Heilige, een andermaal, uit, „ laat ons dit teeken des levens iDdruklcen op de deuren van „onze woning, op ons voorhoofd, op onze oogen, op onze „borst, op onzen mond, op al onze ledematen. Dat deze wa-„peurusling, die altijd de overwinning behaalt, ons schoonste „sieraad zijl Het Kruis heeft den dood overwonnen, het is da „hoop der wereld, het licht van alle volkeren, do sleutel des „hemels, de p'aasr der ketterijen, de burg van hot ware sje-„ loof, het behoedingschild der Kerk. O Christenen! draaet dan „dit teeken met u, te allen tijde, bij dag en nacht, op ieder „uur, ieder oogenblik met u. Doet of onderneemt niets, ont-„ waakt of slaapt, werkt of rust, eet of drinkt met, reist noch „ te land noch ter zee, doet niets, in een woord, zonder u met „ het Kruisteeken te hebben gewapend ; maar hebt gij dit heilig „teeken op uw ligchaam gedrukt, verban dan ook gerust allen „angst en vrees uit uw liarr.quot;
Te allen tijde zijn de Christenen gefl oon geweest, al hunne gebeden met het toeken van het Kruis te beginnen en te eindigen. Evenzoo werd het Kruisteeken veelvuldig bij het H. Sacrjficie der Mis en het toedienen der H. Sakramenten gebruikt. „Het is tegen de heilige voorschriften, zegt de H. „ Augustinus, het Kruisteeken bij het doopsel, of bij het wijden „ van het doopwater of van den Heiligen olie achter te laten.quot; — „Men bedient zich van het Kruisteeken, zegt de H. Joannes „ Chrysostomus, wanneer men aan iemand het Doopsel, het „ H. Sakrament der wedergeboorte, moet toedienen ; evenzoo „ wanneer men het godlijk Vcedsel, dat in onze heilige gehei-„ men is verborgen, moet uitreiken, do heilige wijdingen toe-„ dienen of eenige andere genade meoieelen. Daarom ook ?orgen „wij, dat het op onze huizen wordt afgebeeld, en de muren
KIIUISVEE H EFFING.
„ en vensters onzer woningen er mede worden versierd; daar-„ om teekenen wij veelvuldig ons voorhoofd er meê, want „ wy weten, dat het Kruis de krachtigste verdediger is onzer „ ziel.quot;
Dit gebruik, welks algemeenheid cn oudheid niemand ooit heeft kunnen, of durven ontkennen, dient den H. Basilius, om het bestaan en de noodzaaklijkheid der Overlevering tegen de ketters te bewijzen. „Indien w\j, zoo spreekt deze Oudvader, „de gebruiken verwerpen, die in de H. Boeken niet staan „ opgeteekend, dau randen wij het Evangelie-zelf aan, en ver-„ lagen hot geloof tot een ijdelcn naam. Want, kent men een „ gebruik, dat ouder en algemeener is dan het Kruisteeken? en „toch leest men nergens in de heilige Schrift, dat wij dit „ teeken over hen moeten maken, die in Christus Jesus hopen.quot; Behalve de reeds aangevoerde bewijzen, getuigen de liturgische boeken van alle kerken, dat het gebruik van het Kruisteeken van de Apostelen-zelven herkomstisr is.
De godvruchtige oefening van zich met het Kruisteeken te zegenen, is in de Kerk steeds beschouwd geworden als een uitnemend gebed, dienende, om door de verdiensten van den gekruisten Jesus den zegen des hcmelschen Vaders te erlangen, die ons kracht geeft, om aan de zigtbare en onzigtbare vijanden onzer zaligheid te wederstaan. In de vervolgingen, welke zij mossten verduren , wapenden zich de Martelaren met het Kruisteeken en stelden al hun vertrouwen er in. Zoo deden de Heilige Martelaars Euplius, die in de derde, Theodotus, die in het begin der viei'de eeuw den marteldood stierven ; zoo deed een heilige Komanus, zoo deden de Martelaars allen.
De duivel is door het Kruis overwonnen en van zijn rijk beroofd; daarom siddert en beeft hij voor dit teeken des heils, en juist daarom hebben steeds alle Heiligen zich, in een onbeperkt betrouwen , met het Kruisteeken gewapend tegen de bekoriogen van den helschen geest.
Ook hebben alle Heiligen , die sedert de komst van Jesus Christus de gaaf van wonderwerken hebben ontvangen, steeds het Kruisteeken gebezigd, om den duivel te bannen, de zieken te geueiien en de dooden tot het leven op te wekken.
Dit alles is, voorzeker, meer dan genoeg, om ous eene hooge achtinsj en diepen eerbied voor het Kruisteeken in te boezemen. Wij zullen het echter nog hooger schatten, indien wij de
362
KIUTISVEEHEITING.
raeuiw-iildige beteekenissen herdenken, die er in liggen opgesloten. Trouwens, het, is eene openbare beiijdenis van ons geloof; want, zeggen wij, terwijl wij ons zegenen : in den naam en niet in de namen, in den naam des Vader*, en des Zoons, en des 11. Geesies, dan belijden wij één God, in drie personen, dan belijden wij het gsheim dor menschwording van het eeuwig Woord en verkondigen iuide, dat Jesus door ziju kruis en lijden het helscli serpent overwonnen eu ons van den eeuwigen dood heeft verlost Daarom is ook, ten allen tijde, het Kruistee ken aangemerkt ais het heiligste onderpand eu liet zekerste teek en vat' een waar geloof. Met dit Teekeu-alleeu antwoordden de Martelaars dikwerf aan hunne vervolgers , en ook heden nog erkennen de Christonen, zelfs de afvallige Christenen van het Oosten, dengenen niet voor een waar Christen, die dit Toeken niet godvruchtig maakt.
Het Kruisteeken is, daarenbjven, eene getuigenis van onze hoop en eene opwekking onzer liefde tot Hem, die door ziin Kruis ons erfgenamen der hemelsche goederen heeft doen zijn. Wanneer wij het Kruisteeken maken, loven en aanbidden wij onzen godlyken Verlosser; want dan toonen wij, dat wij, verre van ons te schamen over de vernederingen des Heereu , het kruis en lijden van Jesus betrachten als de bron van onze eeuwige glorie, die alle eer en lof en dankbaarheid, in hemel en op aarde, verdient.
Wanneer wij het Kruisteeken maken, getuigen wij ook, openlijk, dat wij de voetstappen vau Jesus willen drukken, en zyu Kruis a's oas hoogste en kostbaarste eereteekeu beschouwen. Wij herinneren ons dan, bovendien, het gedu!d, den ootmoed , de overgeving van Jesus aan den wil van zijnen godlijken Vader, en wekken ons op, om, naar het voorbeeld, dat ons is gegeven, diezelfde deugdeu te voeden in ons hart. Hoe zalig is dus dit heilis gebruik, om dikwerf het Kruisteeken te maken; en te leven alsof men een vijand ware van het Kruis van Christus, zou wezen eene onvergeeflijke huichelarij. Zich met het Kruisteeken zegenen en zijne godsvrucht er niet door opwekken, zou een bewijs zijn, dat ons geloof niet levendig, iraaar zwak is en flaauw.
Willen w;j uit deze heilige oefening, die van de Apostelen herkomstig is, waarlijk nut trekken voor onze zielen; volgen wij dan het voorbeeld der eerste Christenen na, eu voeden wij
0()-'5
ALLERHEILIGEN DAG.
er de goede meening bij, van door het Kruisteekon al onze werken aan God toe te wijden, zijne hulp in te roepen, zijne genade af te smeeken, hem de hulde onzer dankbare harten aan ie bieden, en hem te danken voor de groote genade der Verlossing, welke hy ons heeft verworven door zijn lijden en Kruis.
De Kerk weet in hare heilige tijden ons do geheele geschiedenis der menschheid weder te geven; zij zoekt ons gedurig onze eeuwige bestemming te herinneren eu daartoe op te leiden. De vier weken van den Advent, die op liet Geboortefeest des Verlossers nitloopen, vertegenwoordigen de -l-OUO jaren, die zijne komst vooraf gingen en voorbereidden. Gedurende den tijd, die er van Kerstmis tot Paschen verloopt, doet zij ons ingaan in liet verborgen en openbaar, in liet lijdend en verrezen leven des Ileeren. Op Hemelvaartsdag zien wij den Verwinnaar van dood eu graf in zegepraal bezit nemen van zijn rijk, waarhij ons is voorgegaan, om er ons eene plaats te bereiden. Op liet Pinksterfeest gedenken wij de zoo lang afgebeelde en toen voltooide stichting der Kerk, die zijn heiligen Geest ontving, om in de menschheid liet godlijk \erlos-singswerk voort te zetten en te voltrekken. In de lange weken tusschen den Pinksterdag eu het feest van Allerheiligen, zien wij dan ook de Kerk alom de genade der Verlossing uitbreiden, alle volken, naar de zending haar gegeven, onderwijzen eu herscheppen; en nu, aan het einde van baren loop, in overeenstemming met den oogsttijd der natuur, ziet zij over de grenzen dezes tijds op de reeds in liet eeuwige leven vergaderde vruchten; « ijst zij ons op allen, die, gezaligd in haren
AI.LERHEILTOENDAG.
schoot^ of reeds den liemel zijn ingegaan, of, nog voor een tijd in de zuiveringsplaats weerhouden , onze hulp inroepen , om van hunne smarten verlost en het eeuwig leven deelachtig te worden. Ons blijft dan nu nog over, eerst het Peest van Allerheiligen, dan de Gedachtenis van alle Overledenen voor te stellen, en daarbij de Kerk, met de verkondiging van het groote wereldgerigt, hare heilige tijden te zien voltrekken en sluiten.
Meermalen zagen wij onze teedere Moeder, op haren pel-grimstogt naar den hemel, hare uitverkorenen vergaderen, in de vier hoeken der winden verspreid; en beurtelings vierde zij, om zich te troosten in hare ballingschap cn zich te bemoedigen in haar lijden en strijden, de feesten van hare zegevierende kinderen : van hare Apostelen en Martelaren, hare Belijders en hare Maagden. Ook gedacht zij de Engelen en de koren der zalige geesten, die God uitzendt, om haar en hare kinderen te beschermen. Doch de beperkte dagen des jaars zijn niet toereikend, om de tallooze scharen harer verheerlijkte leden allen afzonderlijk te gedenken , en daarom heeft zij een dag voor de gezamenlijke vereering van al hare Heiligen vastgesteld.
Reeds inliet jaar 608, deed Paus Bonifacius IV. het Pantheon van Rome, een tempel voor alle afgoden gesticht, openen en reinigen, en wijdde dien aan den Drie-eenigen God, onder de inroeping van de H. Maagd en van alle Martelaren. Ruim eene eeuw later, in 7;31, werd door Gregorius III. in de St. Pieterskerk eene kapel ter eere van alle Heiligen gewijd. Nog eenigen tijd later echter schijnt alleen te Rome het feest van Allerheiligen gevierd te zijn, totdat Gregorius IV., in 835, in Frankrijk gekomen, Lodewijk den Goede verzocht, dit feest in al zijne staten te vieren. Die Vorst bewilligde dit gaarne, en sinds breidde zich door de gansche Kerk dit feest uit, waaraan Sixtus IVT., in 1480, een octaaf verbonden heeft.
•305
•Jtiii ALLERHEILIGENUAG.
Wanneer dan de herfst is gekomen en de vruchten der aarde, het loon van zooveel arbeid en zorg, zijn ingezameld; wanneer de mensch zich verheugt in het bezit der ingeoogste goederen van allerlei aard, dan roept de Kerk aan al hare kinderen toe : heft uwe oogen en harten omhoog ! Dan opent zij de poorten der eeuwige stad Gods, en laat hun eenige stralen zien van de onuitspreeklijke glorie, die God aan zijne Heiligen heeft toebereid; en zij spreekt tot allen, tot de rijken en de armen, tot de geleerden en de ongeletterden : die goederen, welke gij vergadert, die kostbare oogst, zijn het beeld van de eeuwige goederen, welke gij op aarde te verdienen hebt. Zie, zoovele Heiligen, weleer aan u gelijk, zij roepen u toe.: weest onze navolgers, zooals wij het van Christus zijn. (I. Cor. XI, 1.) Zij waken over u, zij bidden voor u, als gij, die hunne broeders zijt en mede-erfgenamen van Christus, hunne voorspraak zult inroepen.
TV ant de zigtbare Kerk op aarde weet, dat zij van de on-zigtbare na dit leven niet gescheiden, maar met haar op het innigst vereenigd is door eene bovennatuurlijke, geestlijke gemeenschap, die door meer dan aardsche, door godlijke krachten gedragen wordt. Blijft immers God haar niet ten Vader immer en eeuwiglijk? Is niet haar Hoofd zijn eeuwige Zoon Jesus Christus? is niet de H. Geest haar onsterflijk leven? en heeft niet de liefde, die de band is tusschen dit en liet toekomende leven, de eeuwigheid in zich? Is het niet juist die eeuwige, eindelooze liefde, welke hier de Kerk doet worstelen en strijden, de afgestorvenen in het vagevuur doet lijden en de Heiligen gelukzalig maakt? Die eeue liefde dan ook doet ons, in al onze verscheidenheid van roep en werkkring, heden eenparig opzien naar de vele woningen in het huis onzes Vaders; (Joan. XIV, 2.) daar ook is Christus aller eeuwig licht, doch schijnt in ieder der regtvaardigen weder anders uit. Want een anderen glans heeft de zon, een anderen glans de maan, een anderen
aller heiligendag.
glans de sterren, en de eene ster is van de andere weder in klaarheid onderscheiden. Immers, gelijk wij het beeld van het aardsche hebben gedragen, zoo zullen wij ook het beeld van het hemelsche dragen. (I. Cor. XV; -19.) Verheffend en troostend gezigt, dat de Kerk ons heden ontsluit!
Daar staau de Verlosteu, door Cliristua vergaêrd Uit alle geslachten eu Heidneu der aard !
Zij komen,
Zij stroomon,
In talloozen stoet,
Met gaimecde psalmen.
Met wuivende palmen,
In sneeuwwitte kleedren. hun Koning te moet : De heilige Zieners, bezield van omhoog,
Die 't Godsvijs voorspelden, met adelaarsoog;
De magtige Apostlen, die, vruchtloos verstoord, De wereld verwonnen, door 't zwaard van Gods woord; Du juichende Martlaars, wier weerlooze moed Gestaald werd in vlammen, gedrenkt in hun bloed; De Dankbren in stilte, die Christus den Heer In de armen verpleegden, zyn liefde ter eer;
De Strijders en Lijders, verzocht en verdrukt,
Maar wie geen beproeving de kroon heeft ontrukt; De Zonen des Vredus, de Dochtren der Smart; De Sehaamlen van geeste, de Eeinen van hart.
Allen die verlossing zochten
langs den kruisweg des Geioofs, Erfgenamen Gods des Vaders,
levendige Leen des Hoofds !
Ziet, zij staan daar om hun Koning,
cirkelend in rij op rij Digt of verder, naar zij rijpten,
maar toch allen Hem naby.
Allen hebben zij dan, op verseheidene wijze, eens gestreden en geleden, gelijk wij; allen hebben zij getracht, aan de verschillende roeping en genade, hun gegeven, te beantwoorden, het beeld van Christus uit te drukken, eu in zicb, door den
ALLElï HEILIGENDAG.
Zoon, den Vader te verheerlijken. En gelijk zij, in den tijd. God in den onuitputlijken rijkdom zijner liefde openbaarden, zoo blijven zij nog in de eeuwige verheerlijking van hun wezen hem openbaren en loven, wiens liefde zich in hen op oneindig verscheidene wijze weerspiegelt en verheerlijkt. Die opwekking, om God te loven en te danken in zijne Heiligen, die aansporing, om Christus in zijne wederbeelden te vereeren en na te volgen, dat eenig gevoel van gemeenschap met die verheven toonbeelden van deugd, dat troostend vertrouwen op hunne magtige voorspraak, keeren telkens terug in de getijden en gebeden van dezen dag.
Reeds met den ingang der H. Mis hoeren wij de blijde woorden : Verheugen wij ons allen in den Heer, terwijl wij den feestdag ter eere van alle Heiligen vieren, over wier verheerlijking de Engelen-zelven zich verheugen en den Zoon Gods loven. De Lesse (Apok. VII, 2 — 12) voert ons met den verrukten Joannes in de eeuwigheid-zelve over, waar hij eene groote schare zag, welke niemand koude tellen, uit alle natiën en geslachten, volken en talen : zij stonden, met witte kleederen en palmtakken in hunne hand, voor den troon van het Lam, en zij riepen met luide stemmen en spraken : Glorie onzen God, die op den troon zit, en aan het Lam! Alle Engelen stonden om den troon en om de ouderlingen en de vier dieren; en zij vielen voor den troon op hun aangezigt, aanbaden God en riepen : Amen! Lof en glorie en wijsheid en dank, eer en magt en sterkte onzen God, in alle eeuwigheid. Amen. »
En wie zijn ze, die zaligen, die als overwinnaars voor Gods troon staan en hem lofzingen? Dat zegt ons de Heer-zelf, in het Evangelie van dit feest (Mat. V. 1 — 12.) : Zalig zijn de armen van geest; de zachtmoedigen; die treuren; die hongeren en dorsten naar de regtvaardigheid; de barmhartigeu; die rein van harte zijn; de vreedzamen; en zalig zij, die vervolging
368
ALLERHEILIGEN!) AG. 309
lijden, en om Zijnentwille beschimpt, vervolgd en gelasterd worden : verheugt en verblijdt u, zoo roept ons Jesus toe, want uw loon zal groot zijn in den hemel.
Doch die daar zalig zijn, wonen in vrede; daarom zegt het Otfertorie : de zielen der regtvaardigen zijn in Gods hand, en gesn ramp treft hen; in de oogen der dwazen schijnen zij te sterven : zij echter zijn in vrede (Sap. Ill, 1 — 3.); en meermalen wordt dien dag dit zinrijk gebed herhaald : Almagtige, eeuwige God, die ons vergund hebt, de verdiensten van al uwe Heiligen in een enkel Feest te vieren; wij smeeken ü, dat Gij ons den gewenschten overvloed uwer goedertierenheid dooide vermenigvuldigde voorsprekers gelieft deelachtig te maken.
Deze feestdag is dan ingesteld, om God te danken en te verheerlijken in de wonderwerken zijner genade, in de tallooze koren 'zijner Heiligen, en om daarbij ook die Heiligen te vereeren, wier namen niet bijzonder worden herdacht; om ons tot hunne nastreving op te wekken, onze zwakheid aan te moedigen en onze laauwheid te beschamen; oin ons aan onze eeuwige bestemming te herinneren, en aan liet onver-ga,nklijk loon, ons daar weggelegd; om door de voorsprank onzer verheerlijkte broeders nieuwe gunsten en diezelfde vergelding te verwerven. Zoo hopen wij, aan het einde der eeuwen, eens met de Kerk te zegevieren, en haar op den grooten triomfdag in hare volle heerlijkheid te zien.
LOFZANG. '
Zie, Christus, liefdrijk God en Heer,
Op ons, uw schuldbelijdend kroost,
In vaderlijke ontferming neer,
En blijve uw Moeder ons ten troost.
24
aixeuheiligendag .
En gij, wier negenclubble rij Den troon des Eeuwigen omgeeft,
ö Englen, sta uw lioede ons bij Terwijl ons liart ten hemel streeft.
Apostel- en Profetenscliaar,
Yerbidt gij 's Hemels toornegloed, En worden wij den vree gewaar,
Die enkel woont in 'i rein gemoed.
Gij, lieilge Martelarendrom,
En gij, Belijders, lioog in eer,
Bereidt ook ons in 't heiligdom Een zetelplaats bij God, den Heer.
o Maagdenstoet en Pelgrims-tal,
Die 't leven boetedoende sleet.
Roept gij ons uit het aardsche dal
Naar 't oord, waar sraarte huist noch leed.
Des vijands bende, die ons kwelt. Zij magtloos in haar overmoed;
Daar, ondei Christus' staf gesteld,
Gods kudde veilig wordt gehoed.
Den Vader , op zijn hemeltroon,
Zij, met den Zoon en met den Geest, Het lied der eere in 't stof geboón Door 't schepsel, dat zijn Schepper vreest.
OVERWEGING.
Daar is maar één Middelaar tusschen God en de
menschen. Zoo predikt het Evangelie, zoo predikt ook de
Katholijke Kerk. Maar waartoe dan, vraagt men , die menig e Middelaars, die ginds, in hooger sfeer, Gods glorietroon om-scharen en welke Rome, dat arme, blinde Eome, ten spot van
370
ALLERHEILIGENDAG.
den éénigen Middelaar, zoo dwaasljjk aanroept en vereert? Veelvuldig, zeker, zijn de beschuldigingen, welke men hier tegea Eome opstapelt; maar, hoe veelvuldig ook, gij zult ze, als zoovele nevelen voor het licht der waarheid, zien verdwjjnen, In het nog heidensche Rome , bestond een tempel die, ter eere van al de. sf^od^n gesticht, later in een Christlijkeu tempel veranderd, en, ter eere van Maria en alle Heiligen, aan God werd toegewijd; doch, wat meent men nu daarin te vinden, dat zoo zeer de verontwaardiging gaande maakt? Is het niet veeleer een schoon, een treifend, een regt dichterlek tafereel, dien tempel der afgoden herschapen te zien in een gedenkzuil ter eere dier tallooze scharen , door den grooten Middelaar verlost? Treedt met uwe gedachte, treedt dien ouden tempel, dat voormalig Pantheon, binnen: beschouwt daar al wat u omringt, maar beschouwt het met dat eenvoudig oog, waarvan onze Zaligmaker zegt : indien uw oog zuiver is, zoo zal heel uw liy-chaam helder zijn. Werpt vrij uwe blikken in het rond. Neen» gij ziet hier geen afgoden meer : in hunne plaats wordt Christus Jesus, de Koning der glorie, de eenige Middelaar, op het Altaar gehuldigd en vereerd. Ziet om u, en gij ontdekt langs de wanden zijne tropheën , de afbeeldsels der Heiligen, welke hij met zijn bloed vrij heeft gekocht. Ziet Maria, die gezegende onder de vrouwen, uit wier schoot de Heiland werd geboren; ziet de Apostelen, de Martelaars, wier bloedende wonden getuigen van den strjjd des geloofs, dien zjj met zooveel roem hebben voleind. Ziet de Belijders, die onvermoeide arbeiders, die in den wijngaard des Heeren den last van den dag en de hitte hebben getorscht. Wat zeggen zij u, die edele gestalten, die daar als voor uwe oogen schijnen te leven? Niet waar, zg roepen u toe, zij verkondigen u luide: daar i» slechts één Middelaar, Christus Jesus, ome Heer.
Ondertusschen, het is waar, w^j vereeren die Heiligen, maar wfl vereeren hen niet als Goden, niet als halve Goden : wij vereeren hen als vrienden Gods, die reeds 'bezit hebben genomen, van dat hemelsche erfdeel, hun door Christus geschonken eav verdiend. Wij vereeren de Heiligen, ja, maar aanbidden heE, niet. Wij aanbidden God, en God-alléén. Wil men er zich van. overtuigen, welaan dan : men kome in onze tempels , men kome-er, indien men wil, ook op het Allerheiligenfeest. En dan, ZOamp;-men slechts uiet te zeer door vooroordeelen verblind is, dam
371
DE CEDAC11ÏKNIS
jial men het zk*a, dan zal meu liet ondervinden, wij Katho-Aijken, wij aanbidden God en God alléén. Terwijl zy opstegen de wierookwalmen, waarin wij een afbeeldsel des gebeds beschouwen, dan ruischen , liet is waar, ouze hymnen, maar zij Tuischun Hem ter eere, die de oorsprong van alle genade, do broa fan alle heiligheid is. Blijde klimmen dau onze lofliederen hooger en hooier tot den troon des Eeuwigen, en roepen onze iharten in dankbare vreugde uit; „ Glorie zij God in den allerhoogste, en vrede op aarde den menschen, die van goeden wille zijn. quot; In verhoogd gevoel vioeijen dan de beden van ouze lippen, en zeggen onze bevende stemmen het de Engelen na: Heilig, Heilig, Heilig is de Heer, de God der heerscharen. Hemel en aarde zijn vol van moe heerlijkheid. Hosanna in den allerhoogste. Met den diepsteu eerbied buigen wjj de knieën voor den troon des Middelaars, voor het Lam zonder vlekken, dat wegneemt do zouden der wereld; wij buigen ze, in de volste overtuiging, dat Hij-alléén eer en aanbidding verdient, en dat ■er buiten Hem geen heil en zaligheid te vinden is.
Het is waar, terwijl wij alzoo aan God en Jesus de hulde onzer aanbidding brengen, denken wij ook aan Maria, denken wij ook aan de Heiligen Gods. Met haar, met hen, naderen wij tot den troon des Allerhoogsten; met haar, met hen, buigen wij ons voor de voeten des Middelaars; door haar, door hen, en met haar, met hen, smeeken wjj om nieuwe genade-giften. En wanneer het dau den Heere behaagt, minzaam neer te zieu op de gebeden, welke de Heiligen voor ons storten , wie zal de vermetele zijn, die durft begeren, dat Hy zonder den eenigen Middelaar te krenken, die niet kan doen?
VAN
Er is geou oogeublik in het Kcrklijk Jaar, dat de heilige gemeenschap der lijdende, strijdende en zegevierende Kerk den geloovigen helderder en treffender in liet oog doet springen.
VAX AI.LK OVERT,EUENEN. 37 •gt;
dan de plegtige stond, waarop de overgang plaats grijpt vaif het Allerheiligen- tot liet Allerzielenfeest. Immers, te midden der lofzangen, welke de Kerk over het aardrijk laat weêrgal-men, als wilde zij ons eenige zwakke toonen laten vernemen van liet eeuwigdurend zegelied, dat daar door het hemelsche Sion riiisclit; te midden der onbeschrijflijke vreugde, welke de Kerk, als eene teedere moeder, wegens het geluk liarer reeds verheerlijkte kinderen in haren boezem voelt opwellen, schijnt zij eensklaps haar oog te slaan op die andere ontelbare zielen, die ook eenmaal, als deze Heiligen, den zegcp.-.lm zullen dragen in den hemel, maar die thans nog liggen opgesloten in de smartvolle zuiveringsplaats. En ziet, met mede-doogen bevangen, staakt zij plotsling haar feestgejuich: hare tempels leggen hun feesttooi af en hullen zich in rouwgewaad ; lijkkaa.rsen worden aangestookt en droevig klaaggezang vervalt het gewijde koor. quot;Want, alhoewel het op eiken dag des jaars eene heilzame gedachte is,-voor de overledenen te bidden, zoo wil de Kerk ons toch inzonderheid op den gedenkdag van i. Xovember dezen pligt met nog treffender kleuren voor oogen houden; dan toch moeten wij gezamenlijk de gebeden en offeranden aanvullen, die dagelijks voor de afgestorvenen worden opgedragen; dan vinden wij gelegenheid tot het herstel der verzuimenissen, waaraan wij ons in het volbrengen onzer verpligtingen jegens de overledenen mogten hebben schuldig-gemaakt, en worden wij aangespoord, deze met nieuwen ijver in het vervolg te volvoeren.
Niet altijd werd Allerzielendag, zooals thans, in de Kerk gevierd. Wel heeft zij, van den beginne af, voor de afgestorvenen dagelijks gebeden gestort en jaarlijks hunne gedachtenis gevierd; maar een bijzonderen dag, om al de overledenen te gedenken, schijnt zij in de eerste tien eeuwen niet te hebben vastgesteld. Eerst in 998, werd in de beroemde JBenediktijner Abdij Clnny, in Frankrijk, voorgeschreven.
DE GEDACHTENIS
dat, daags na liet feest van Allerheiligen, de gedachtenis van .-alle geloovige zielen moest worden gevierd. Dit stichtend gebruik werd eerlang door andere kerken gedeeld en spoedig, ook zonder bepaald gebod voor de geloovigen, door de gansche Christenheid nagevolgd.
En geen wonder! De verheerlijking Gods, het heil der zielen, de pligt der naastenliefde, welligt die der regtvaardigheid, en dan nog ons eigen belang zijn, immers, even zoovele spoorslagen, die ons moeten aanzetten tot het betrachten van dit vroom gebruik. ïen einde ons daarvan te overtuigen, zal de beknopte ontvouwing van eene enkele dezer beweegredenen voldoende wezen.
Wat lijden de zielen in het vagevuur?
Laat ons, om deze vraag wèl te beantwoorden, met den geest in dien onderaardschen afgrond nederdalen, en er in stillen weemoed des harten de folteringen beschouwen, welke zoovele zielen, die beter leefden dan wij, hebben uit te staan. Helaas, daar ontsluiten zich voor onze oogen de poorten van dien vurigen kerker! Daar stijgen en dalen de vlammen, en kronkelen zich met altijd nieuwen gloed om de zielen, die er in begraven liggen. Dit vuur, hetgeen, volgens de leer der Vaders, niet verschilt van dat der hel, is geschapen, om tot werktuig te dienen van Gods regtvaardigheid : wie is in staat de schrikwekkende eigenschappen op te sommen, welke Gods toorn, die het heeft aangeblazen, daaraan moet hebben verleend ? Het brandt zonder te verteeren en foltert de geesten, die van het kleed des ligchaams zijn ontbloot. De kleinste smart in het vagevuur, zoo leert ons de H. Thomas, overtreft de grootste smart, welke men in dit leven lijden kan. Ziedaar een kranke op het bed van jammer uitgestrekt! Hoe zijne haren ten berge rijzen; hoe zijne oogen stuiptrekkend in hunne kassen ronddraaijen; hoe het koude zweet langs zijn wegkrimpend .aangezigt afdruipt; hoe al zijne zenuwen trillend zamenkrim-
371
VAN ALLE OVEKLEDENEN.
pen, en al zijne ledematen huiveren bij liet grievend wroeten der pijn in het hart van dien ongelukkige! Brengen wij ons een oogenblik te binnen de helsche uitvindingen der heidensche dwingelanden en de uitmergelende pijnen, waarin zij de Martelaren lieten wegsterven. Denken wij even aan de nijpende tangen, die gloeijende roosters, dat kokend pek, die snijdende raderen, dat ziedend metaal, die rekkende pijnbank ; welnu, al die pijnen der smartlijkste ziekte, al die folteringen, door de Martelaars geleden, geven ons nog geen toereikenden maatstaf van de pijnen, welke eene ziel in die zuiveringsplaats zal hebben dooi' te staan.
En mogt zich bij deze pijnen het lijden der zielen in het vagevuur bepalen! Maar, er bestaat nog eene andere kwelling voor haar, eene kwelling, die, volgens het Concilie van Provence, de onverdragelijkste aller folteringen is ; de pijn, namelijk, van beroofd te wezen van het aanschijn Gods! Verbeelden wij ons die zielen, die in Gods liefde gestorven zijn. Zij beminden God, als haar opperste goed, reeds zoo vurig, hierop aarde : thans bevinden zij zich in een staat, waardoor zij veel beter geheel de liefderijkheid Gods kunnen beseffen. Thans zijn ze ontbloot van dat stotlijk hulsel, dat haar verstand benevelde, verlost uit dien dierlijken kerker, die haar het gemoed naar de aarde drukte en ze aan het stotlijke vastgeklui-sterd hield ; hoe pijlsnel vliegen thans hare begeerten opwaarts naar dat hoogste goed, zoo ligtvaardig in dit leven door haar beleedigd! Hoe brandt thans haar verlangen naar het gelukkig oogenblik, waarop zij zich in die zee van zaligheid zullen kunnen dompelen! Hoe smachten zij thans naar die bron van liefde en van heiligheid! Eiken oogenblik doen zij eene hernieuwde poging, om zich uit den kerker te bevrijden, waarin zij liggen opgesloten, en telkens gevoelen zij, met verdubbelde smart, het nijpen der ketens, die ze in den afgrond houden vastgekneld; voortgestuwd door hare brandende liefde tot
O I O
DE GEÜ.VCHTEXIS
God, trachten zij, onophoudelijk, zich te gaan verzadigen aan diens oneindige heerlijkheid, en telkens stoot de hand van Gods regtvaardigheid die blakende zielen ver van zich af, eii dompelt ze op nieuw in dien afgrond van smart en lijden. Neen, zoo lang wij liier op aarde wandelen, zullen wij al liet bittere dier straf, al het pijnlijke dier foltering niet begrijpen.
o. Laten wij dan onze harten voor liet deerniswaardig lot dier arme zielen niet sluiten! Hebben zij al het voorregt niet, als het een voorregt heeten mag, met bevende stem ons mede-doogen gaande te maken, gelijk de verlaten behoeftige hier op aarde, zoo houdt toch de Kerk niet op, in haren naam, ons toe te roepen : n hebt medelijden met mij, hebt medelijden met mij, gij ten minste, die mijne vrienden zijt, want de hand des Heeren heeft mij getroffen.quot; O zalige gedachte! Wanneer wij bidden voor het eeuwig heil onzer broeders, die nog met ons op deze aarde strijden, verrigten wij zonder twijfel een uitstekend werk van christlijke barmhartigheid, hetwelk God niet onbeloond zal laten; maar altoos blijft bet onzeker, of ons gebed wel met den gewenschten einduitslag zal worden bekroond, dewijl wij niot weten of hij, voor wien wij onze bede storten, misschien zelf niet een beletsel stelt, om aan de vruchten onzer gebeden deelachtig te worden; bidden wij echter, met de noodige vereischten, voor onze broeders, die reeds in de genade des Heeren ontslapen zijn, zoo zijn wij er zeker van, ten minste het uur bespoedigd te hebben, dat eene uitverkorene te meer plaats zal nemen in den rei der zalige geesten, die Gods liefde en glorie jubelend bezingen, door alle eeuwen heen. En tot de daaruit voortspruitende meerdere verheerlijking Gods zullen wij hebben meegewerkt! — Verzuimen wij dan niet, met der daad de waarheid te behartigen, welke de heilige Pau-lus ons voorhoudt, als hij zegt, dat het lijden van één lid gedeeld wordt door al de andere ledematen. Wij zijn immers allen
.37(5
TAX ALLE OVEIiXEDENEN. .j77
broeders! — O lioe zal God, die een dronk water, te zijner liefde gegeven, niet onbeloond Iaat, hem niet beloonen, die door liet H. Sacrificie der Mis, door liet toevoegen van aflaten, door zijne gebeden en liefdewerken, de godlij kt Barmhartigheid i:i staat gesteld zal hebben, om de rijkste schatten der ontferming over die innig-geliefde zielen uit te storten! En, mogt Let geluk ons ten deel vallen, zoodoende eene enkele ziel verlost te hebben, op welkeonbegrijplijke wijze zal ons dan niet die ziel hare hemelsche erkentlijkheid betoonen voor des Allerhoogsten troon!
Laten wij dus geen enkelen dag onzes levens voorbijgaan, zonder iets ten voordeele dezer arme en lijdende zielen te doen. Zorgen wij, het oogenblik ha-rer verlossing te bespoedigen door onze gebeden eu goede werken, en bijzonder door voor haar het H. Misoffer te doen opdragen en op haar, althans ten deele, de aflaten, welke wij verdienen, toe te passen. Doch, dat heden, vuriger dan ooit , onze bede voor die zielen, in vereeniging niet die der geheele katholijke Kerk, ten hemel opstijgen, en dat niet alleen onze mond, maar ook ons hart dikwerf het smeekgebed herhale ; lieere Jesus! groote Verlosser, barmhartige Vader, heb medelijden met die arme zielen, welke Gij door uw dierbaar bloed hebt vrijgekocht! Geef haar, o lieer, de eeuwige rust, en liet eeuwige licht verlichte haar! dat zij rusten in vrede! Amen.
De toornedag, die dag snelt aan.
Als de aarde in vlammen op zal gaan.
Gelijk Sibyl en David spellen.
Wat angst treft dan niet ieders borst,
Wanneer hij, de Opperhemelvorst,
378 DE GEDACHTENIS
Het vonnis over de aard komt vellen;
Eu 't graf, op scliel bazuingeluid,
Van sclirik verbleekt, zijn schoot ontsluit,
Om alle stof te zien ontwaken;
Terwijl natuur, verbaasd en stom.
Dien onafzienbren volkendrom
Des Regters vierschaar ziet genaken.
Dan wordt bet schuldboek aangebragt. Waarin heel 't menschelijk geslacht Zijn goed eu kwaad zal zien geschreven; En heeft de Regter 't pleit beslist.
Zoo is daarbij geen feit gemist .
Geheim of openbaar bedreven.
Ach mij, ellendige, als ik ben.
Die hier in 't stof reeds schuld beken, Hoe zal ik 't vonnis daar ontvlngten ? Wie keert dan 't vreeslijk oordeel af Der mij beschoren hellestraf,
Daar zelfs de Heiligen nog duchten ?
Gij Heer, ontzagbre Majesteit,
Die, louter uit barmhartigheid.
Den uwen 't Rijk des hemels opent,
ó Red ook mij, door uw gena.
En kom mij Jesus' bloed te sta.
Waarop ik, vol vertrouwen hopend.
Alleen mijn uitzigt heb gesteld. Ach, Regter, eer Gij 't oordeel velt. Bedenk, dat Ge ook om mij kwaamt sterven. Dat Gij ook mij kocht met uw bloed ; Ach, zie mij kermend aan uw voet. Ach, laat mij uwe gunst niet derven.
Gij hebt mij onvermoeid gezocht,
Aan 't folterhout mij vrijgekocht, '
En is dat al voor mij verloren ?
VAN ALLE OVERLEDENEN.
o Eegter, strenge maar liefderijk .
Geef mij van uwe ontferming blijk. Vóórdat uw toornedag zal gloren.
Ik zucht, met schaamte op 't aangezigt, ïe ])1 etter liggend onder 't wigt Van tallooze en afgrijsbre zonden;
En toch nog blijft de hoop mij bij :
Vi ant heeft de Moorder aan uw zij, Maria,-zelfs geen heil gevonden ?
Wel is mijn bede uw oor niet waard,
Doch Gij, die liefst vergeeft en spaart. Zult mij aan 't vuur der hel niet wijden. Maar eerder aan uw regter zij Een plaats bestemmen ook voor mij,
Bij ■'t bokken en het lamren scheiden.
Wanneer Gij 't doemtal van uw stoot Eu neerploft in der vlammen schoot, 6, Zij mijn lot dan met de vromen ! In ■'t stof gebukt, voor U geknield.
Roep ik, het hart met rouw bezield : o, Laat me in 't einde tot U komen.
Ja wèl vol jammer breekt hij aan.
De dag, als de aarde in vlam zal staan, Gelijk Sibyl en David spellen;
De stoud, als 't schepsel in 'i gerigt Gedaagd wordt voor Gods aangezigt, Om 't eeuwig vonnis te zien vellen.
o Regter, vol langmoedigheid !
\ erhoor de zondaar, die hier schreit, Bewust van 't kwaad, door hem bedreven; Ach, geef, door 't o verkostbaar Bloed, Waarmee Gij hebt voor ons geboet.
Die op U hopen, 't eeuwig leven.
379
DE GEDACHTENIS
H E ï G R A F DER OUDE T? S.
Het is eeu overoud gebruik, dat op dit Feest, als zijnde de herinueringsdag aan alle afgestorven geloovigen, kinderen, tot zelfs volwassen en gehulde kinderen, somwijlea twee, drie, ja, nog meer ursn ver daarheen gaan, waar hunne ouders, waar vader of moeder begraven zijn.
Op vele-plaatsen bestaat zelfs het gebruik, dat kinderen, kleine en groote, met Zou- en Feestdagen, vóór of na de godsdienstoefening, op dun Godsakker staan blijven , en bidden, bij hunner ottderen graf. Velen ziet men daar wcenen, bitter wee-nen op de plek, waar hun vilder en hunne moeder rusten.
Dit is een schoon en iofltjk gebruik, want er staat geschreven— en God heeft dit op steenen tafelen en iederen mensch in het hart gegrift — : Gij zult vader en moeder eeren. Hot is een goed teeken. wanneer kinderen hunne ouders eeren ; het is een zeker teeken. dar zij goede kinderen zijn, en zeiven eenmaal ook goede ouders zullen worden.
Wij moeten voor alle afgestorven geloovigeu bidden; daartoe wekt ons de katholijke Kerk op, die den diig van heden daartoe bijzonder heeft bestemd, dat wij ook de arme zielen in het vagevuur gedenken, die op aarde misschien geen mensch meer hebben, die harer gedachtig is.
Wij moeten voor alle afgestorven geloovigen bidden, dewijl allen Gods kinderen zijn. God bemint hen, hij straft hen als vader, niet uit gvamscbap, maar uit liefde; hij wil slechts hen geheel, slechts als het goud door het vuur, reinisen, opdat zij zonder vlek of smet verschijnen voor zijn heilig aaugezigt.
Wij moeten voor alle afgestorven geloovigen bidden, dewijl allen onze medemensehen , onze broeders en zusters in Jesus Christus zijn; dewijl het ook ons lief wezen zal, als eens, na ons verscheiden, ook anderen bidden voor ons.
Wij moeten, derhalve, uit liefde tot God en uit liefde tot den naaste, voor alle afgestorvenen bidden, maar voor onze afgestorven ouders, in het bijzonder, uit dankbaarheid. Ik
;380
VAN ALLE OVEELE DENEN.
:zlt;)g : uit dankbaarheid. Onze ouders toch zijn na God onze grootste weidoeners : aan hen hebben wij het meest, ja, alles te danken.
Als echtelieden eenmaal kinderen hebben, dan houden zij , als het ware, op, voor zich-zelven te bestaan, en begint'en geheel te leven in en voor hun kroost. Van den tijd af, dat zij kinderen hebben, heet de man zijne vrouw moeder, en de vrouw haren man vader. Zij geven daardoor te kennen, zij herinneren en waarschuwen daardoor elkander, dat zij nu geheel, met lijf en ziel, vader en moeder zijn, dat zij uitsluitend voor hunne kinderen moeten leven en zorgen
Maar vele kinderen zien niet door, wat zg in hunne oudera bezitten; velen erkennen en ondervinden dit eerst dau, wanneer zij hunne ouders hebben verloren, wanneer hunne ouders reeds gestorven zijn.
Kinderen! groote, volwassen kinderen! gehuwde en ongehuwde kinderen ! gij waart gisteren en van daag bij het graf uwer ouders, bij het graf van uwen vader, van uwe moeder; — o, gaat er dikwerf heen, en denkt dan bij u-zelven:
„ Hier, hier ligt mijn vader begraven! het was een goede vader; veel heb ik aan hem verloren! hij was een brave vader : hij zorgde voor mij in alles zoo liefderijk; hij arbeidde, vroeg en laat, om mij te kunnen opvoeden; hij spaarde voor mij raeui-gen beet uit eigeu mond, ja, hij leed misschien zelfs gebrek , opdat ik ook na zijn dood, zonder gebrek te lijden, zou kunnen voortleven.quot;
„En hier, hier ligt mijne moeder begraven. Zij heeft om mijnentwil, nog meer dan mijn vader, moeten doen en uitstaan; zij heeft mij met smarten gebaard; zij heeft mij in mijne kind-sche jaren moeten opheffen, nederleggen en verplegen; zij heeft mij bestendig op have afgematte armen moeteu dragen; zij heeft, dikwijls, vele uren laiiür, soms den geheelen nacht door, geen oog geloken; zij heeft veelal niet eens eenige oogenblikken rustig kunnen eten, zonder door miju gekerm te worden opgejaagd en gestoord. quot;
Ja, zie, daar rusten thans uwe ouders, daar ligt uw vader, uwe moeder begraven! O, herinner u dan nu bij hun graf, wat zjj al gedaan hebben, om u goed en ehristlijk op te voeden, om u in deugd, in onschuld, in godsvrucht te bewaren, en u van het kwaad, van de eerste zware zonde, terug te houden! Met hoeveel ijver hebben zij u naar de school, naar de christ-
381
382 DE GEDACHTENIS VAN ALLE OVEKLEDENEN.
lyke leering gezonden ! hoe dikwijls hebben zij u tot het gebed, tot het veelmalen en waardig ontvangen van de Heilige Sakramenten der Boetvaardigheid en des Altaars opgewekt! met hoeveel zorg hebben zij u gewaarschuwd voor booze gezelschappen, voor gevaarlijke vermaken, voor het spel, voor den opschik! hoe dikwijls heeft u uw christljjke vader, uwe toch reeds genoeg gekwelde moeder, met weenende oogen, met opgeheven handen, om Gods wil, en ora uwer ziele zaligheid, gebeden, welligt nog in hunne laatste ziekte, nog op hun sterfbed, vermaand en gesmeekt, van u toch niet hier of niet daarheen te begeven, met dezen of met die niet om te gaan, in tijds huiswaarts te keeren, en duizend andere lessen en wenken meer toebedeeld. Welke vruchten hebben die vermaningen uo^er ouders gedragen? Hebt gij hunne liefde en zorgen betaald? Waarmee? Hebt gy hun vreugde; maar, o mijn God! wat zeg ik, vreugde? hebt gij hun niet kommer en verdriet, door uwe ongehoorzaamheid, door uwe oneerbiedigheid, door uw slecht gedrag zooveel kommer en verdriet veroorzaakt, dat gij daardoor hun leven verbitterd en verkort, dat gij uwen vader, uwe moeder vóór den tijd, onder de aarde, in het graf gebragt hebt?
Ik zeg nog méér : zie, daar ligt uw vader, daar is uwe moeder begraven, maar slechts hun ligchaam , dat welligt reeds vergaan is: daar zijn slechts hunne dorre beenderen begraven: waar, waar is hunne ziel, hunne onsterflijlfe ziel? Wij hopen wel het beste; maar, wij moeten niet alleen hopen : wij moeten ook gelooven.
Het geloof nn leert ons, dat de ziel des menschen, na haar scheiden van het ligchaam, of in den hemel, of in de hel,ot in het vagevuur komt. Welnu, waar is thans de ziel van uwen vader, van uwe moeder? Misschien in het vagevuur, misschien reeds lang, reeds vele jaren lang in het vagevuur, en dit om uwentwil, dewyl zg voor u te goed waren, dewijl zy u te veel hebben ingewilligd.
Kunt gij verlangen, dat, uwe ouders, die om u op deze wereld reeds zooveel moesten lijden en uitstaan, kunt gij het over uw gemoed krijgen, dat zij ook nog in de andere wereld moeten l\jden, om uwentwil?
Aartsbisschop, Apostel der Nederlanden.
Laat ons, met kinderlijke dankbaarheid, het leven van onzen Apostel en den eersten Aartsbisschop van Utrecht lezen, van onzen vader in het geloof, die thans, uit den hemel, beschermend op ons nederziet, en ons toeroept : gij zijt het tee-ken van mijn Apostelschap in den Heer.
Willibrordus, de zoon van Wilgis, werd in Northumberland, in 657, uit even vrome als aanzienlijke ouders, geboren, en in het klooster van den H. Wilfried opgevoed. Nederig, zachtzinnig en zedig, vaardig en naauwgezet in het vervullen zijner pligten, mogt hij welhaast zijne gelofte afleggen. In al zijn doen en spreken straalde eene wijsheid en ernst van hooger jaren en gaven uit, terwijl hij, door eene onvermoeide studie der H. Schrift, zijne kennis en godsvrucht voedde. Met vergunning van zijn Abt, ging hij, op zijn 20. jaar, naar Ierland, om zich onder de leiding van den H. Egbertus te stellen. Na hier tien jaren verbleven en tot Priester gewijd te zijn, voelde hij, zijne Angel-Saksische afkomst gedachtig, zich gedreven, om, wat zijn heilige Abt en de H. Wigbertus te vergeefs hadden beproefd , te hervatten, en het Evangelie aan de nog heidensche Friezen, Saksen, en naburige volken te gaan brengen. Met een ijverig elftal kloosterlingen, onder welke Werenfried, Adalbert en Suitbertus met zekerheid te noemen zijn, zette hij hier, in 690, bij Katwijk voet aan land, en, zich met zijne togtgenooten op de knieën werpende, smeekte hij Gods zegen over hunnen arbeid af.
Door i'rankrijks Opperhofmeester, Pepijn van Herstal, was Eadboud, Koning der Friezen, cijnsbaar gemaakt, en een
DE H. WILLIBROEDUS
deel van Friesland, met Wiltenburg (thans Utrecht), in de handen der Franken gekomen. Willibrordus vroeg zijne bescherming, die hem gaarne toegezegd, en trouw gegeven werd. Eene zijner eerste zorgen was nu, om naar Rome te gaan, en, met de zending en den zegen van Paus Sergius wedergekeerd, te Wiltenburg eene bedeplaats te bouwen , om er het H. Offer op te dragen en de nieuwbekeerden te doopen. Ten spijt van het getier der afgodspriesters, wist hij, door geduld en zachtheid, de harten te veroveren. Apostel, herder, vriend en vader, liet hij overal slechts de taal eener ootmoedige en vredever-kondigende liefde hoeren, en duizeude trotsche hoofden bogen zich voor des Heeren nederig kruis. Om het bekeeringswerk met te meer kracht te kunnen voortzetten, werd Willibrord, welligt op aanbeveling van den H. Lambertus, Bisschop van Maastricht, die den ijverigen zendeling had leeren kennen, tot Aartsbisschop der Friezen verkozen; en, hoezeer zijne nederigheid er zich tegen aankantte, moest hij, eindelijk, aan Gods beschikking toegeven, en trok hij weder naar Rome, waar hij, in 696, toen 3!) jaar oud, door Paus Sergius I. gewijd, en voortaan Clemens (de Zachtmoedige) hetzij om zijne zachtaardigheid, of naar den feestdag zijner wijding, werd genoemd. De nieuwe Aartsbisschop koos Utrecht tot zijn zetel, en de kerk des H. Verlossers (Sint Salvator) welke hij bouwde, tot hoofdkerk. Hij rigtte er ook een gesticht voor geestelijken en scholen op voor de jeugd.
Na de vestiging van dit middenpunt, breidde Willibrordus zijne prediking verder uit, ook tot Koning Radboud zeiven, die versteend van harte bleef, tot den woesten verst der Denen, die, evenmin als zijne onderdanen, naar den vredes-Apostel wilde hoeren. De eerste zelfs, verwoed, dat de heilige geloofsverkondiger openlijk de omnagt van den afgod Fosite had doen blijken, vorderde herstel voor dien gewnanden smaad. Doch illibrordus antwoordde hem, onverschrokken : „ Fosite, dien
DE H. WII.LIBKOEDTJS.
gij, o Koning! vereert, is geen Gorl, maar de Duivel, die u schandelijk misleiden ülijft. Indien gij mij, die u den weg des heils aantoon, blijft verachten, weet dan, dat gij de eeuwige straften met den Duivel, dien gij gehoorzaamt, niet zult ontgaan.quot; Verbaasd over dien moed, hervatte de Vorst: //Ik zie, dat gij onze bedreigingen niet vreest en dat uwe taal uwe daden niet tegenspreekt,quot; — doch hij bekeerde zich niet. Onvermoeid, zette AYillibrordus intusschen zijne prediking voort, en verspreidde zich met zijne medegezellen, door alle streken van ons vaderland. Zoo kwam hij in Zeeland, op het eiland Walcheren, waar hij een afgod, met menschenotfers geëerd, verbrijzelde, en door een heiden, met u n slag van diens zwaard, aan het hoofd werd gewond; ter plaatse, waar nu quot;V lissin gen ligt, en waar hij een weinig wijn door de kracht Gods vermeerderde; over de Schelde, in een gedeelte van Vlaanderen; in Antwerpen en Luxemburg, in Kempenland en 's Hertogenbosch, waar hij, overal, vele zielen voor den hemel won; te Vlaardingen, Kerkwerve, Velzen, Oest-geest. Petten, Heiloo, waar hij kerken stichtte en inwijdde. Op de laatste plaats is nog het putje, dat, toen hij daar met zijne medearbeiders hevigen dorst leed, op zijn gebed, zoet water opgaf, hetgeen ook als geneesmiddel tegen verschillende kwalen heeft gestrekt. Inzonderheid was hij er op bedacht, alom scholen, ook voor jeugdige kerkbedienaars, godvruchtige gestichten en kloosters te vestigen, waarin hij vrome kloosterlingen plaatste, om door hun eendragtig en aanhoudend gebed, door hun onderrigt en voorbeeld, zijn apostolischen arbeid te ondersteunen en te bestendigen. Over den Apostel der Nederlanden hebben wij een schoone getuigenis van den Apostel van Duitschland, den II. üonifacius, die hem in liet jaar 720 bezocht, en driejaren met hem arbeidde. Hij schreef lang na des Heiligen dood, aan Paus Stephanus II., //dat de
gelukzalige Willibrordus een Prelaat was, wonderbaar in ont-
25
385
DE H. WILLIBUORDTJS.
houding en lieilighsid; die, gedurende vijftig jaren, aan het onderwijzen der Friezen arbeidde, en liet meerendeel van hen tot het geloof bekeerde; die de tempels, door hunne vaderen voor de afgoden opgerigt, vernielde en een aantal kerken bouwde, terwijl hij zich, wegens zijn hoogen ouderdom, een Bisschop tot medehelper koos, om hem in de bediening van het predikambt bij te staan; en dat, toen de mate zijner verdiensten vervuld was. God zijnen arbeid in de eeuwige heerlijkheid gekroond heeft. quot;
Reeds in 726, had Willibrordus, bij uitersten wil, al de hem geschonken goederen aan de geliefde abdij van Echter-nach vermaakt, en verlangd, om aldaar bsgraven te worden. Toen, in zijn 82 jaar, mogt de eerbiedwaardige grijsaard met vertrouwen op zijn vijftig-jarigen onvennoeiden arbeid onder de Friezen, onze voorouders, terugzien : overal schitterden de bewijzen van zijn nooit vertraagden ijver voor zijnen Meester, wiens Naam en Kruis allerwege werd vereerd: hij had Nederland voor Jesus Christus gewonnen, en onze vader in den Heer ging nu, vol van dagen en verdiensten, het loon van zijnen arbeid smaken, op den 6. November, 739. Het feest van den H. Willibrordus wordt den 7. November gevierd. Naar zijn verlangen, werd hij in het klooster van Echternach begraven, waar God het graf van zijn trouwen dienaar met vele wonderen verheerlijkt heeft. Tot op den dag van heden toe, wordt dat graf door talrijke pelgrims bezocht, die zijne hulp en voorspraak komen inroepen. Het is ook te zijner eere, dat men jaarlijks te Echternach een eigenaardige Processie houdt, die steeds door meer dan tien duizend pelgrims wordt bijgewoond.
.386
BE H. WII.LIBRORDUS.
LOFZANG.
BEDE AAN DEN HEILIGEN W1LL1BR0RDUS,
Apostel en Patroon der Nederlanden.
O Willibrorcl ! dic^ van omhoog, Ons gaslaat met beschermend oog.
Hoor 't nageslacht der vadren aan, Met wie gij zelf hebt omgegaan.
Zie Neerland aan, uw roem en kroon. Gij, onze Apostel en Patroon !
Hier hebt gij, moedig Godsgezant,
Hier Jesus' Heilbanier geplant;
Hier half een eeuw zijn Naam verbreid. Zijn Bruid een zetel toebereid.
Hier, door uw ijver en gebed.
Mijn vadren uit den dood gered.
Acli ! elfmaal ging een eeuwkring rond, Sinds gij hier Satans rijk verwont. En nu, ach! meer dan 't half geslacht Zonk weêr terug in ^s vijands magt.
Geliefde Vader en Patroon !
Zie Neerland aan, uw roem en kroon : Bid, TVillibrord! bid bij den Heer, Dat al wat doolt eens wederkeer!
Ach, voer hen met uw trouw gezin. Ach, voer ook hen uw glorie in;
O gij, die 't Kruis hier hebt geplant. Bid voor uw dierbaar Nederland !
•387
DE H. WILLIBEOEDUS.
Kenden wij Gods p;aven! dachten wij aan den toestand, waarin onze voorouders leefden en die, zonder het Evangelie, ook nog de onze wezen zou ; met welke dankbaarheid zouden wij dan onze stemmen bij die der Kerk voegen, ons hart hij haar hart, en ons gebed bij haar gebed, om hem te danken, die ons in het midden des Christendoms heeft doen geboren worden! Hoe vurig zouden wij God danken, dat hij ons door den H. Willibrordus, de genade des Geloofs geschonken heeft! Hoe dankbaar zonden wij onzen Vader in Jesus Christus vereeren, die ons nog als zijne kinderen bemint!
Treft u die herinnering der heidensche tijden niet, slaat dan uwe oogen op de ongelukkige volken, die nog onder de afgoderij liggen g. bukt. Ziet, zoo roepen zij ons toe, ziet onze ellende, onze vernedering, ons bederf, onze dwingelandij, onze menschenofFers; gij zijt geweest, wat wij zijn, en zonder het Christendom zoudt gij het nog wezen. Bewaart toch wel, wat gij bezit : de godsdienst, die u aan de slavernij des duivels en aan die der menschcn onttrokken heeft, is alleen bekwaam, om er ons vrij van te bewaren. Ondervraagt de landen, die eens het Geloof ontvangen hadden, maar het verlaten hebben: wat leert ons Africa, dat vaderland van een Augustinus, een Cy-prianus en een Tertulianus? wat leert ons Azië, wat leert ons Griekenland , dat met het zweet der Apostelen zelf werd besproeid? Daar vond men eertyds de godvruchtige Christenen van Autiochië, van Ephese, van Corinthe, van Thessalonica, heilig en tevens vrij en gelukkig. En wat ziet men er nu ? Verwoestingen, de eene op de andere. De Turksche halve maan bekleedt de plaats van het Heilig Kruis; de ontucht, die der reine deugd; de onbeschaafdheid, die der wetenschap; de slavernij , die der vrij beid ; de vreugde is er opgevolgd door droefheid, jammer, armoede en gebrek. Uit het midden der overblijfsels van hunne oude grootheid, roepen die volken en die steden ons toe : bewoners van Europa, wij waren u vooraf gegaan in liet geloof en in de beschaving; hier werd uw Geloof gevestigd; wij waren, wat gij zijt, verlicht, gelukkig en vrij.
■•388
DE H. WILLIBEORDTJS.
bewaart toch wel den schat, dien gij bezit : de Godsdienst, die u deugdzaam en groot heeft gemaakt, kan alleen u voor het terugvallen in de barbaarschheid, voorden ondergang bewaren!
Zoo leert ons de ellendige toestand der heidensche of afgevallen volken de gaaf des Geloofs hoogschatten; zoo wekt ons het ijslijk schouwspel, hetwelk hun toestand vertoont, tot levendige dankbaarheid op.
Mogen die groote lessen ons dan doen nadenken, en moge het aanschouwen van zooveel ellende ons hart raken ! Laten w\j ons niet tevreden stellen met een vruchtloos medelijden, maar laat ons ook die ongelnkkigen ter hulpe snellen. Laat ons, door onze aalmoezen en gebeden, den \jver der Missions-rissen ondersteunen, opdat de blijde Boodschap der Verlossing weldra ook aan die ongelnkkigen worde verkondigd, die, zoowel als wjj, door het bloed van Jesns Christus zyn vrijgekocht. Het licht des Evangelies aan degenen bezorgen, dis nog in de duisternis zitten en in de schaduw des doods, het onzfr bijdragen om degenen, die de ware Kerk verlaten en bet waar Geloof verloren hebben, in den schoot der ware Kerk terug te brensen, zijn de zekerste middelen, om de genade te bekomen van zelf te blijven volharden in het waar Geloof.
Smeeken wjj dan ook dikwerf den H. Willibrordus, dat hy op deze landen , onder zjjne bescherming geste'd, in liefde nederzie en bidde, dat wij het ware Geloof mogen behouden en allen tot de kennis der ééne Waarheid, door hem gepredikt, komen. Spreken wjj dagelyks, te dien einde, een vurig,, kort gebed, bij voorbeeld : H. Willibrordus, onze Apostel! bid voor ons en voor ons dierbaar Nederland !
——
Toen Salomon, den tempel van Jerusalem, den eenigen ■waren God ter eere, had voltrokken, wijdde hij dien toe aan den Heer, te midden van lofzangen, offeranden en plegtighe-
389'
KERKWIJDING.
den, die zeven dagen duurden. Met meer regt worden ouze ierken, waar niet ledige elementen en zinnebeelden, maar verwezenlijking er van zich bevindt, waar niet de Wet van Mozes, de Roede van Aaron en het Manna der woestijn, maar de eeuwige Wetgever, de God, die alleen wonderen verrigt, als een hemelsch Manna, onder de nederige gedaante van Brood wordt bewaard; waar niet redelooze dieren door priesters der Oude Wet worden geslagtofferd, maar Jesus-Christus-zelf, door de handen der Priesters van het Nieuw Verbond, zich aan den hemelschen Vader opdraagt, plegtig ingezegend en gewijd, vóórdat zij tot hare verheven bestemming worden gebruikt.
Den vloek indachtig, die tegen de aarde is uitgesproken, — maleclicta terra in opere tuo ■— bezigt de Kerk voor hare gebruiken niets van al het aardsche, alvorens door haren zegen den vloek er van te hebben weggenomen: en hoe dan zou zij een aardsch gebouw tot de woonplaats maken van den levenden God, en hare verhevenste geheimen er in verrigten, zonder het vooraf door haren zegen of hare wijding te hebben gezuiverd en gewijd?
Niet altijd echter werd de Kerkwijding zoo plegtig, als heden ten dage, verrigt. In de eerste drie eeuwen der Kerk, tijdens de bloedige vervolgingen, waaraan de Christenen van de zijde der Romeinsche Keizers onophoudelijk bloot stonden, waren er, wel is waar, van den tijd der twaalf Apostelen af, bepaalde plaatsen, oratoria, (bidplaatsen) of Ecclesise (Kerken) genoemd, aan God toegewijd, waar de geloovigen te zamen kwamen, om te bidden, het Woord Gods te hooren, de heilige Geheimen bij te wonen, en de H. Communie te ontvangen ; maar de plegtige en openlijke wijding der Christen kerken dagteekent eerst van den tijd van Paus Silvester, dat is van den oogenblik, dat door Keizer Constantijn rust en vrede aan de Kerk geschonken werd. De plegtige wijding der nieuwe kerken werd weldra als verpligtend voor alle plaatsen voorge-
390
KERKWIJDING.
schreven, zoodat bet, buiten het geval eener dwingende noodzakelijkheid, niet geoorloofd is, de H. Diensten te verrigteu in eene kerk, die noch door den Bisschop gewijd, noch door een daartoe gemagtigden Priester voorloopig ingezegend is.
Menigvuldig en indrukwekkend zijn de plegtigheden, die bij de Kerkwijding voorkomen. Wanneer het besloten is; eene nieuwe kerk te bonwen, en hare plaats door den Bisschop werd aangewezen, wordt daar, waar later het hoogaltaar zal staan, een kruis geplant, als zinnebeeld der overwinning, door het kruis op de afgoderij en de heidensche wereld behaald. Zoo plaatst een veldheer de vaan der overwinning op de bolwerken eener veroverde vest! Bij die voorloopige plegtigheid worden lofzangen aangestemd, vurige gebeden gestort, en wordt op eene bijzondere wijze de Heilige aangeroepen, die tot schutspatroon der nieuwe kerk verkozen is. Men deuke echter niet, dat de kerk aan dien Heilige zal w orden toegewijd: aan God en aan God-alleen kan een tempel toegewijd worden; maar deze wordt onder de bescherming van een bepaalden Heilige gesteld, en onder diens bijzondere aanroeping Gode toegewijd. Is het kruis geplant, dan zegent de Bisschop den eersten steen der nieuwe kerk, tot een zinnebeeld van Hem, die in de heilige Boeken de Hoeksteen der Kerk wordt genoemd; hij plaatst dien in de fondamenten en besproeit hem, benevens de plaats, waar het kruis is geplant en voorts de geheele fondering met gewijd water. Nu kan de bouw der kerk beginnen, en is deze voltrokken, dan breekt de dag der wijding aan. De Bisschop en de gemeente bereiden zich door een vastedag tot het groote wijdingsfeest voor. Op het einde van dezen boetedag, dat is op den vooravond der Kerkw ijding, sluit de Bisschop de relikwiën der Heiligen, die in het altaar zullen worden geplaatst in eene daartoe bestemde doos, waarin hij tevens drie korrels wierook legt en een perkament, waarop de dag, de maand en het jaar der Kerkwijding aangeteekend, en de aflaten vermeld zijn, die
391
KERKWIJDING.
te dezer gelegenheid en op den verjaardag der wijding aan de geloovigen worden verleend. Deze doos wordt verzegeld en vervolgens onder eene, te dien einde in de nabijheid der kerk op-gerigte en versierde tent, tusschen twee brandende kaarsen, geplaatst, en daar worden de Metten en Laudes gezongen, ter eere van de heilige Martelaars, wier overblijfsels er zijn neergezet.
In den vroegen morgen van den volgenden dag, treedt de Bisschop, die het wijdingswerk zal verrigten, den nieuwen tempel in. Op de wanden van het kerkgebouw zijn twaalf kruisen geteekend, en bij ieder er van is eene kaars geplaatst. Zoodra deze twaalf kaarsen, (het zinnebeeld der twaalf Apostelen, door wie het licht des Geloofs over de wereld is verspreid) ontstoken zijn, verlaten de Bisschop en alle andere aanwezigen, met uitzondering van slechts één Diaken, de kerk, en de deuren er van worden gesloten. Door de geestelijk heid en de geloovigen vergezeld, begeeft zich de Bisschop naar de plaats, waar de relikwiën den vorigen dag zijn neergezet, en kleedt zich daar, terwijl de Boetpsalmen worden gezongen, in zijn bisschoplijk gewaad. Zoodra de zang der Boetpsalm en geëindigd is, plaatst zich de Bisschop voor de gesloten deur der nieuwe kerk en begint de plegtigheid, nadat de Litanie van alle Heiligen — waarin ook de Patroon der kerk, tot tweemaal toe, wordt aangeroepen — geëindigd is, met Gods hulp en bijstand in te roepen en water te wijden. Terwijl het koor verschillende lofzangen aanheft, gaat de Bisschop rondom het kerkgebouw , en besproeit de muren er van, met gewijd water. Daarna klopt hij met zijn Bisschopstaf op de kerkdeur en zingt: // o Prinsen van Gods woonstede, ontgrendelt uwe deuren, en gij, eeuwige poorten, opent u, opdat de Koning der He erlijk-heid binnen ga.quot; Wie is die Koning der Heerlijkheid, vraagt, al zingende, de Diaken, die in de kerk is gebleven, en de Prelaat antwoordt hem : n Het is de Heer, die sterk en mag-tig is, de Heer, die mag tig is in den strijd'' Driemaal wordt
392
KE11K WIJDING.
303
diezelfde plegtigheicl herhaald. Wanneer de Bisschop ten derden male op de vraag van den Diaken heeft geantwoord, dan roept de vergaderde geestelijldieid , als uit eenen mond : opeMt, opent, opent! De deur wordt ontsloten, en met den heilwenscli, vrede zij aan dit huis, treedt de Prelaat den nieuwen tempel in. Zoo oolc zullen wij eens, na meer of minder jaren in dit oord van ballingschap te hebben rondgedwaald, de woning des eeuwigen vredes, ons door den Opperpriester, Jesus Christus, geopend, blij en vreugdevol binnengaan. Bij het intrekken der kerk, heft het zangerkoor het vreugdelied aan : pax /e/erna ah ceterno /mie domui: eeuwige vrede kome van den Eeuwige over dit huis! Intusschen gaat de Bisschop tot in het midden der kerk, alwaar hij den Veni Creator aanstemt. Is deze hvnmus geëindigd, dan wordt de zang der Litanie van alle Heilige:!, die vroeger niet was afgeloopen, voortgezet, tot aan de woorden : dat gij aan de geloovige ziehn de eeuwige rust gelieft te verleenen. Wanneer de zang der Litanie tot deze aanroeping is gevorderd, staat de Bisschop op , en zegent driemaal de kerk en het altaar, welke hij wijden gaat. Dan knielt hij wederom neer, terwijl het nog overige gedeelte der Litanie van alle Heiligen nu tot den einde toe voortgezongen wordt. Middelerwijl strooit een der aanwezige geestelijken, in den vorm van een kruis, welks armen zich van den eenen kant van het gebouw tot aan den andere uitstrekken, asch, op de vloer der kerk. Met zijnen staf schrijft de Bisschop het alphabet in Grieksche letters op den eenen, en in Latijnsche letters op den anderen arm van dit kruis, om ons zinnebeeldig te zeggen, dat er in Christus Jesus, die door dat kruis wordt verbeeld, geen onderscheid meer is tusschen Jood en Heiden, tusschen Griek en Barbaar, dat hij voor allen op het kruis is gestorven, en voor allen, zonder onderscheid van taal of stam, de deur zijner Kerk, de bewaarster en uitdeelster zijner genaden, openstelt.
KERKWIJDING.
Nu nadert de Bisschop het altaar, dat gewijd zal worden, en zegent in de nabijheid er van wijn, zout, asch en water, welke hij met elkander vermengt. Daarna gaat hij tot aan de deur der kerk, maakt met zijnen staf een kruisteek en op het bovenste en een ander op het onderste gedeelte er van, en keert, na te dier plaatse een hartroerend gebed te hebben uitgesproken, naar het altaar terug.
Indrukwekkend en verheven zijn de ceremoniën en gebeden, die de wijding van het altaar vergezellen. En geen wonder : want het altaar is het zinnebeeld van den Heere Jesus, die ons Altaar, onze Offerande en onze Hoogepriester is. Op dat altaar zal voortaan, alle dagen, op eene onbloedige wijze, door de bediening des Priesters het Offer worden hernieuwd, hetwelk Jesus eens op den berg van Calvarië, op eene bloedige wijze, aan den Eeuwigen Vader opdroeg voor 's werelds zaligheid en heil! Op dat altaar moet het Ligchaam en Bloed des Heeren, Jesus' godheid en verheerlijkte menschheid, onder de nederige gedaante van Brood en Wijn rusten! Het is dan ook billijk, dat het altaar, welks bestemming zoo verheven, zoo heilig is, op eene hem waardige wijze aan God worde toegewijd. Met liet zoo even gewijde water maakt de Bisschop vijf kruisen op den altaarsteen, een in liet midden en een op ieder der vier hoeken er van. Dan gaat hij zevenmaal rond het nieuw altaar en besproeit het met het gewijde water. Eveneens gaat hij driemaal de geheele kerk rond en besproeit met hetzelfde water eerst de wanden en dan de vloer van het kerkgebouw, terwijl het priesterkoor onophoudelijk nieuwe lofzangen onder de gewelven van den nieuwen tempel weergalmen doet. Andermaal verlaat nu de Bisschop, door de geestelijkheid vergezeld, de kerk. De Priesters treden met hem de plaats binnen, waar, sedert den vorigeu avond, de H. relikwiën werden bewaard, en zij dragen deze gewijde overblijfsels proces-siesgewijze eerst rondom, en dan in de kerk, tot bij het altaar.
394
KERKWIJDING.
395
waarin zij moeten worden geplaatst. Onder den altaarsteen is eene opening gemaakt, welke men het graf pleegt te noemen. In ieder der vier boeken van dat graf en op de binnenzijde van den sluitsteen, maakt de Bisschop een kruis met het heilig Chrisma, zet de H. relikwiën ten eeuwigen dage in dat graf, sluit het met een steen en reeds vooraf bereid cement, en maakt eveneens op de buitenzijde van dat graf met het heilig Chrisma een kruis. Een der aanwezige Priesters wischt het H. Chrisma af, terwijl een andere, nadat de Bisschop-zelf tweemaal het altaar heeft bewierookt, tot aan liet einde der altaarwijding met het brandend wierookvat in de hand, rond het altaar blijft gaan. Daarna zalft de Bisschop tweemaal den altaarsteen, met den olie der Catechumenen, in het midden en op de vier hoeken; hij herhaalt ten derde maal dezelfde zalving met het PI. Chrisma, bewierookt tusschen iedere zalving het altaar, en giet, ten slotte, den olie der Catechumenen en het H. Chrisma uit op den altaarsteen, dien hij geheel met deze II. Oliën bestrijkt. Nogmaals verlaat de wijdende Bisschop het altaar, zalft en bewierookt de twaalf kruisen, die op de muren van den nieuwen tempel zijn gemaakt, en keert wederom naar het altaar terug. Daar zegent hij wierook, waarvan hij vijf kruisen maakt, welke hij op die plaatsen van den altaarsteen nederzet , waarop hij vroeger met de H. Oliën en het gewijde water het kruisteek en had gezet. Dunne, kruisvormige waskaarsen worden op deze wierookkruisen geplaatst en ontstoken, door en met welke tevens de wierook wordt verbrand. De asch er van wordt door een der aanwezige Priesters verzameld en in het Sacrarium geworpen. Nu weergalmt het vrolijk Alleluja ! Ten laasten male maakt de Bisschop nog eens met het H. Chrisma een kruisteeken voor op het altaar en op ieder der vier hoeken, en de Kerkwijding is voltrokken. Voortaan is deze plaats, zoo plegtig aan God toegeheiligd, aan rtlle wereldsche gebruiken onttrokken : zij behoort toe aan
KERKWIJDING.
God, en aan God-alléén! Verscliriklijk is die plaats geworden , want zij is niets minder dan Gods woning en des hemels--deur.
Ach! hoevele prachtige kerken, welke onze voorouders uit het stof hebben doen rijzen, en die door de opvolgers van Willibrordus, Plechhelmus en Bonifacius, plegtig waren gewijd, zijn, sedert drie honderd jaar, aan hare vroegere bestemming ontrukt! Zij staan daar nog als een bewijs van het geloof en de godsvrucht onzer vaderen, maar ook als een bewijs van den afval van een groot aantal hunner kinderen! Zij staan daar nog, maar zonder Priester, zonder Altaar, zonder Offerande! Zij staan daar nog, maar ledig en ontwijd; ledig voor den geest, die licht en waarheid; ledig voor het hart, dat kracht en sterkte zoekt; ledig, omdat de Zone Gods, die de Weg is, de Waarheid en liet Leven, binnen hare muren niet meer rust in liet aanbidlijk Altaargeheim! O mogten die steenen, getuigen van een vroegeren afval, luide genoeg spreken , om onze afgedwaalde broeders terug te brengen tot het geloof hunner vaderen, terug te brengen in den schoot dier grijze Moederkerk, welke wij zoo vurig wenschen , dat zij nooit hadden verlaten.
Jaarlijks wordt de wijding eener Kerk op eene daartoe door den Bisschop bepaalden dag feestlijk herdacht. De feestlijkheid van den dag der wijding, en de verjaring er van, lokte op die dagen vele kooplieden naar die plaatsen heen, en hunne tegenwoordigheid trok ook in die dagen, toen men zich alle soort van benoodigheden niet zoo gemaklijk overal als thans kon verschaffen, menigen vreemdeling uit de naburige plaatsen derwaarts ; dit is de eigenlijke oorsprong onzer Kermissen, die van dagen van godsvrucht, helaas, nagenoeg geheel en al in dagen van ijdel vermaak en louter losbandigheid zijn ontaard-
396
KERKWIJ DING.
LOFZANG.
Ccelestis urbs Jerusalem.
Jerusalem, volzaalge stad,
„ Gezigt des Vredesquot; is uw naam. Gij, in het liemelscli koningrijk Uit levend bouwgesteent voltooid,
Zijt door een Englendrom omgloord. Gelijk de Bruid voor 's Bruigoms blik.
Nieuw stijgt zij uit den Hemel af, Als uit liet kuisclie slaapvertrek. Om, uitverkoren, met den Heer In eeuwgen huwlijksbond te treên. Haar straten en haar muren zijn l it fijn gelouterd goud bereid.
Haar poorten staan, in parelglans. Steeds open tot het Heiligdom,
Voor allen, die, om Christus' wil. Op aard in smaadheid zijn gedrukt. En wien hier, enkel uit genu. Het binnengaan veroorloofd wordt.
Door strenge proeve uaauw gekeurd, Is elke steen vooraf geglad,
Eer dat des wijzen Rouwheers hand Aan ieder zijne plaats beschikt. En zóó het heilig praalgesticht A'oor de eeuwigheid gevestigd wordt.
Hrie-eenig G od, aan L zij de eer! U, Vader, Zoon eu Heiige Geest, Zij 't dank- en jubellied gewijd,
397
KERKWIJDING.
U, wien de majesteit, de kracht, Ondeelbaar en alléén, behoort, In aller eeuwen eeuwigheid. Amen.
WAT IS DE DORPSKERK VOOR DEN LANDMAN.
Wanneer men de katholijke landstreken van Europa doorkruist, vindt men bijna op ieder uur afstands een groep boerenwoningen , die een dorp vormen. Onder die nederige daken leeft in rust en stilte de arbeidzame landman. Te midden van het dorp verheft zich een gebouw, dat, door het regelmatige en de grootte zyner vormen, boven alle andere woningen uit-sch\jnt, gelyk in een stillen, helderen nacht de maan boven alle andere sterren des uitspansels blinkt. Dit gebouw is de kerk van het dorp. Die kerk is den landman zoo dierbaar als de appel van zijn oog, omdat de zoetste herinneringen zijns levens innig met haar verbonden zijn.
Hij was nog door de erfsmet bezoedeld, toen hij voor 't eerst die kerk binnenkwam. Maar in die kerk werd, in den vroegsten ochtend zjjns levens, zijn voorhoofd geteekend met het teeken des kruises, en daar werd zyne ziel door de wateren des Doopsels gezuiverd en geheiligd. In die kerk deed hij eens zijne eerste heilige Communie; in die kerk zogende Gods Priester zijn huwelgk in. Hoe menigmaal, wanneer zijn hart bedroefd was en de wereld hem geen troost kon of wilde scbenken , heeft hij aan de voeten van het altaar in zijne kerk gebeden, en daar heul gevonden en heil? Wanneer zware, soms vruchtlooze arbeid, zijn hart tot ongeduld en zijne tong tot morren wilde stemmen, vond hy in het Huis des Hesren kracht, om met volle overgeving aan Gods heiligen wil, in zijne zware taak te volharden. Wanneer het vuur der driften hem soms van het pad der deugd had afgeleid, vond hij in Gods woonstede vergiffenis voor zyne zonden, rust en vrede voor zyn gemoed.
O ja, de Dorpskerk is den landman dierbaar, want daar , Jangs die gryze muren des tempels, rust, onder gewade aarde, in de schaduw van het heiligdom, de asch zyner vaderen, en
398
KERKWIJDING.
hij zou sidderen by de gedachte, dat hij daar niet zou worden begraven, waar zyn vader en zijne moeder, zijne bloedverwanten en z\jn onvergeetlijk kroost reeds ter ruste zijn gelegd, en den blijden dag der Verrijzenis afwachten. Ja, die kerk is hem dierbaar, want het is de kerk zijner geboorteplaats, het is zjjne kerk. Het is dan ook zeer natuurlijk, dat zjjne kerk hem naauw aan het harte ligt, en hij een afkeer gevoeit van hem, die zjjne kerk niet bemint en haar slechts als eene gewone woning beschouwt. Zijne liefde voor zijne kerk is levendig, omdat zij rein en zuiver is; zij is vurig, omdat hij op het voorhoofd zijner kerk twee teekenen ziet, die haar eerbiedwaardig maken, namelijk. Let teeken der Godsdienst en dat der Oudheid.
De Oudheid! Zijne kerk, immers, staat daar reeds eeuwen en eeuwen lang. Zijn vader en zijne moeder, zijne grootouders en hunne voorvaderen hebben in diezelfde kerk gebeden. Er is niets in het dorp, dat, wat oudheid betreft, met haar kan vergeleken worden. Instellingen, die door alle menschljjke kracht waren geschraagd, en eeuwen aan eeuwen moesten duren, Republieken, Koning- en Keizerrijken heeft de landman zien aanvangen en vervallen, gelijk in den herfst het verdorde loover van de hooge populieren nederstuift. Te midden van al die verwoestingen, staat zijne kerk pal, geüjk een onbeweegbare rots; en, terwijl alles rondom haar in den afgrond der vernietiging nederploft, blijft zij haar, van glans en glorie glinsterend voorhoofd, kalm ten hemel heffen. Iedere dag, ieder uur brengt in de landsregeringen, in de kunsten en wetenschap iets nieuws te voorschijn, maar wacht slechts tot morgen, en dat nieuwe zal reeds versleten, den volgenden dag door wat anders vervar.geu en den derden dag der vergetelheid pr^js gegeven zijn! Zoo gaat het met de aardsche zaken, maar zoo gaat het niet met de kerk. Daar hoort de landman eeuwig en altijd hetzelfde Evangelie, dat nooit vergaat. Terwijl de geleerdste wetten gedurig gewijzigd, hermaakt en afgeschaft worden , en de landman de eene wet boven op de andere aan bet raadhuis ziet vasthechten, hoort hij onder de gewelven zijner Kerk altijd hetzelfde Credo, dezelfde tien geboden, denzelfden Pa-ter noster, hetzelfde Ite Missa est. Geene magt dezer wereld heeft van dat alles een enkel woord kunnen afnemen, of een enkel woord, zelfs niet de schaduw eener komma er aan kunnen toevoegen. lederen morgen en iedere-n avond
399
KERKWIJDING.
klinkt, van af deu hoDgen toren de klok z ij n e r Kerk , en wekt de inwoners van het dorp en de afgelegen gehuchten, om dicnzelfden God te aanbidden, dien hunne voorouders hebben aangebeden en vereerd.
Dit tegenstrijdig verschijnsel treft den landman, en zijn helder verstand doet hem, met éénen blik, twee wonderen daarin ontwaren, die hem tot nadenken brengen ; hij lieriimert zich , op den kerktoren dundoeken van allerlei vorm en kleur, tweekleurige, driekleurige, roode, blaauwe, witte en geele te hebben zien wapperen : de eene vlag heeft de andere vervangen ; slechts als trekvogels hebben zij een oogenblik op den toren vertoefd, maar geen enkele heeft er genesteld : geen levendiger bewijs kan bij hebben van de verganklijkheid der menschlijke dingen, en van de onophoudelijke verandering van het wereldlik bewind; maar, boven al die vlaggen, heeft hij steeds hetzelfde Kruis ontwaard, hetwelk zijne voorouders er reeds op hebben gezien, en hij is innig overtuigd, dat, wanneer hij er ook niet meer zal zijn, zijne kinderen nog immer hetselfde Kruis zullen aanschouwen. Luide verkondigt hem dat Kruis , dat onbeweeglijk en onveranderd zooveel menschlijke grootheid aan zijne voeten heeft zien nederzinken en vergaan, en zich zegevierend boven al die puinhoopen verheft, dat Cbristus niet regeert gelijk de mensch, en zijn rijk nooit een einde neemt. Dit alles begrijpt de landman, zonder een doolhof van redeneringen te doorloopen, en daarom hecht hij zich met hart en ziel aan zijne Kerk, lu haar voortdurend bestaan alléén ziet hij klaar en duidelijk den vinger Gods, en de vervulling dei-belofte van haren godlijken Stichter, ik ben viet u alle daqen, tol hel einde der eenwen toe.
En toch is die Kerk, die de eeuwen tart, op alle mogelijke wijzen bestormd geworden : men heeft haar aangerand met het zwaard, met het vuur, met valsche wetenschap, met list, met bespotting en hoon. Van alle kanten zijn woedende vijanden, die haren ondergang hadden gezworen, op haar losgestormd; men heeft liaar belaagd van onder en van boven, links en regts. Maar sterker dan de sterkste vesting met hare honderde vuur-monden en meer dan honderd duizend bajonetten, staat de Kerk daar , trots al die stormen , ongedeerd, vol leven en kracht, gelijk een onbeweegbare rots, te midden der woeste baren van de zee.
Dit f,'it, dat klaarbl ijk lijk getuigenis aflegt van het godlijke der Kerk, door Christus Jesus gesticht, is zonder weerga in
4U0
KERKWIJDING.
de jaarboeken der gescuiedenis; alle geleerdheid der godloozen is niet by magte, het weg te redeneren of de bewijskracht er van te ontzenuwen. De landman ziet, gevoelt en begrijpt volmaakt goed dit verbazend feit, en de gevolgtrekking, die er in opgesloten ligt; en juist daarom bemint hij zyne Kerk als het heiligste en het eeilnedwaardigste, wat h^j op aarde vindt....
ü landman! o mijn vriend! vraag mij dus nooit, waarom de Ileere Jems zijne onverdelgbare Kerk uiterlijk zoo zwak heeft willen doen zijn, te midden hf.rer magtige vijanden : want, ook dit is een geheim van liefde, en we! van liefde jegens u: daarin immers ontvangt gij dagelyks een dubbel bewijs van de godlijkheid der Ksrk, door de geiuiytnis van hen, die haar leminntn en door de magiinoze aarwaUen van hen, die haar haten. Gij behoeft uwe oogen slechts te openen, om de waarheid te vinden, die redding aanbrengt en zaligheid sehenkt. Hoe voor-deelig is dit voor u, die ook behoefte hebt aan waarheid, maar haar in de boeken niet kunt gaan opsporen, omdat g\j uwe dagen in werken en zwoegen doorbrengen moet. Maar nu is het niet noodig, dat gij, om de waarheid te vinden, de boekzalen der geleerden binnentreedt : immers, met brandende letters , ziet gy door de stift der geschiedenis op den gevel uwer Kerk deze hoogst belangrijke woorden geschreven : „ Ik ben met u, alle dagen, tot het einde der eeuwen; de poorten der hel zullen tegen haar niets vermogen. quot; En zoo bewaarheidt zich ook voor u, wat een groote wijsgeer heeft gezegd : „ de „ waarheid is zoo moeilyk niet te vinden : hy, die van goeden „ wil is, behoeft slechts de oogen te openen, om haar te zien, „en hij vindt haar niet in vérgelegen landen, maar, rustig „neergezeten, aan de deur zijner woning, waar zij dengene „ verwacht, die haar zoekt en haar bemint.quot;
401
26
VAN HET
Het Kerklijk jaar is ten einde : de laatste Zondag, die liet besluit, is aangebroken. Mijn God! lioe rijk was ook wederom dit jaar voor ons aan genade en allerlei zegening! Hoevelen zijn er door de wateren des Doopsels gereinigd, en tot kinderen des Allerlioogsten aangenomen ? Hoevele anderen hebben de heiligmakende genade, welke zij door bun eigen scbuld hadden verbeurd, in het heilig Sakrament van Boetvaardigheid wederom teruggevonden? Hoevele regtvaardigen hebben, door Gods hulp, op den weg der deugd volhard, en zijn al hooger en hooger in volmaaktheid en heiligheid gestegen? Hoe dikwerf heeft de goede God niet ons verstand verlicht, ons hart verwarmd en onzen wil versterkt? Hoe dikwerf heeft hij ons niet met het brood der waarheid gevoed en met zijn eigen Lig-chaam en Bloed gespijsd? Aan hoevelen, die het huis hunner eeuwigheid zijn binnengetreden, heeft hij niet een zaligen dood verleend!
Dankbaar herdenkt onze Moeder de H. Kerk die tallooze blijken van genade, in den loop van dit jaar, aan hare kinderen geschonken. Zij wil, dat wij ons met haar vereenigen, om hem te loven, te prijzen en te danken, die de bron en de oorsprong is van al het goede, dat ons ten deele viel. Daarom is, op eenige plaatsen, de plegtige Hoogmis van dezen dag eene Mis van dankzegging, en die wordt opgevolgd door eene Processie , gedurende welke aanhoudend lof- en dankliederen worden gezongen. Doordrongen van de diepstgevoelde erkentlijk-beid, stemt de Kerk, door den mond des Priesters, het eeuwen
DE LAATSTE ZONDAG VAX HET KEKKI.IJK JAAR. 403
oude, maar altijd jeugdig-schoone Te, Deum, la u da mus aan. Zij roept liare kinderen toe : Iaat ons den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest danken ; loven en prijzen wij Hem , in Eeuwigheid. Maar zij voelt, dat hare toonen te zwak zijn, en dat hare dankzegging niet in verhouding is met de uitgestrektheid van 's Heeren gaven en gunst. Zij kan er zich dan ook niet bij bepalen, alléén met hare kinderen haren Weldoener en diens gaven te prijzen : zij roept alle schepselen op, om hun danklied bij het hare te voegen, en hunne stem met de hare te vereenigen. „ Dat alle werken des Heeren — zoo roept zij — den Schepper prijzen en hem verheerlijken in eeuwigheid! Engelen Gods en krachten des Hemels, zon, maan en sterren, looft uwen Schepper! Danuw en regen, vuur en water, koude en hitte, ijs en sneeuw, dagen en nachten, licht en duisternis prijst den Heer! Hemel en aarde, bergen en heuvelen, bloemen en planten, zee en rivieren, visschen des waters en vogelen der lucht, en gij ook, gij dieren, die in de vruchtbare weiden uw voedsel vindt, of in de woestijn en in de donkere wouden woedend brult, looit uwen Schepper, prijst den Heer ! Dienaars des Heeren, Priesters van het heiligdom, en gij allen, regt-vaardige zielen, hetzij gij nog op de zee der verganklijkheid ronddobbert, hetzij gij reeds de zalige haven der eeuwigheid zijt binnengeloopen, looft uwen Schepper, prijst uwen Verlosser, looft en verheerlijkt hem, in tijd en eeuwigheid! quot; Met deze dankliederen op de lippen, verlaat de Processie het altaar , en met diezelfde gezangen, keert zij, langs de grijze tempelwanden, naar het altaar terug.
Zoo ook treedt de mensch uit Gods hand de wereld in, maar voor God-alléén geschapen, moet hij ook wederom tot God;, als tot zijn laatste einde, terugkeeren. Wij hebben hier geene vaste woonplaats, wij zijn slechts pelgrims, die terug reizen naar hun vaderland. Gelukkig, voorwaar, indien ons leven,, gelijk heden de zang der feestprocessie, een aanhoudend dank-
DE LAATSTE ZONDAG
en loflied is voor den driewerflieiligen God! Dan zullen wij, na onzen pelgrimstogt, voor liet altaar des Allerhoogst en, voor den troon zijner glorie verschijnen, en liem daar aa,nscliouwen, niet meer gelijk op onze altaren bedekt en verborgen, maar van aanschijn tot aanschijn, in volle kennis en in het volle licht. Eerbied, liefde en zaligheid zullen ons voor dien troon doen nederknielen, om er het eeuwig loflied der verlosten aan te heften en te eindigen nimmermeer.
Het einde van het Kerklijk jaar zegt ons in zijne beteeke-j lis volle taal, dat die dag dor verheerlijking weldra voor ons zal aanbreken; want, zoo pijlsnel als dit jaar, zullen ook de overige jaren vervliegen, die ons resten hier beneên; zij zullen verdwijnen als een rook, en de dag des oordeels en der eeuwigheid zal zoo straks voor ons daar zijn. Gelukkig, nogmaals, hij, die, in dit kortstondig leven, Gods genade zóó gebruikt ■en den wil des Heeren zóó volbragt zal hebben , dat hij in het oordeel genade, en in de eeuwigheid de belooning zijner deugd en zijner verdiensten erlange!
Tot deze ernstige gedachten stemt ons bijzonder het Evangelie van dezen Zondag, waarin de jongste en schriklijkste der dagen de
Dag van jammer en ellenden.
Die des werelds loop zal enden
wordt aangekondigd, waarop de bazuin des oordeels ons, en alle geslachten, die ons zijn voorgegaan of hebben opgevolgd, zal toeroepen : staat op, 6 dooden, en komt ten oordeel!
Zalige waarheid, die ons met de vreeze des Heeren vervult, tegen de bekoring versterkt , van de zonde, die alleen in dat oordeel te vreezen is, bewaart, de nietigheid van al het aard-sche doet beseften en ons met den Wijzen man en met den gelukzaligen Thomas a Kempis doet uitroepen : ijdelheid der
4ÜJ-
VAN HET KERK LIJK JAAR.
ijdeïheclen, en alles is ijdellieid, behalve God te beminnen, era te dienen Hem-alleen.
L O F Z A N G.
ü e Jongste dag.
Eens eindt de worsteling der tijden.
Vervult zich 's werelds barensnood.
Schift goed en kwaad zich, vreugd en lijden
En 't eeuwig leven van den dood !
Eens klieft de wraakbazuin de wolken,
En, bij het angstgeschrei der volken,
Galmt luider steeds haar schrikbaar uitgehaalde toon l Daar stort het zonlicht van zijn troon !
Daar verwarren Zich do starren.
Zwicht de natuur !
Grijpt het vuur Om des aardrijks krakende assen;
De oceaan huilt in zijn plassen !
Aller elementen kracht Vecht in vlammen ! Lit den nacht Spuwt de brand, met vonkenloover. Bliksemstraal en slatj te voor!
Kolt bergen over,
Afgrond door !
Totdat 't eerste rotsgesteente,
't Diep gebeente,
Van de wereld, dondrend kraakt.
En in laaije vlammen blaakt!
Maar wie redt uit dit vuur ? —
Wie, als straks, zonder krachten.
405
DE LAATSTE ZONDAG
w eer de eerste baijert drijft,
en 'I Scheppingswoord blijft wachten;
Wie dan, wie spreekt hem toe ? —
Gij, mijn onzigtbre God, dien 'k knielend hulde doe.
Wie dan zal niet vergaan in d'afgrond? — Wie herrijst?
Yloeit uit, vloeit uit, mijn dankbre zangen !
Zij zullen 't leven weêr, voor immer weer, erlangen.
De heilige Augustiuus sprak eertijds deze zoo sc'ioone, zijn. hart zoo waardige woorden : „ Mijn Zaligmaker is altijd schoon, „ in welken toestand hij zich ook bevinde : hij is schoon in „ den Hemel, en schoon op de aarde ; hij is schoon in den schoot „zijns Vaders, en schoon op de armen zijner Moeder; hij is „schoon in zijue wonderen, on schoon onder de geeselslagen ; j, hij is schoon op het kruis, en schoon in het graf; hij is altijd „mijn Zaligmaker, en in mijne oogen altijd onvergelijklijk „ schoon. quot; Dat zijn ook de gevoelens van den waren geloovige, ten opzigte zijner Godsdienst. Zij is altijd groot in zijne oogen, z\j heeft voor hem altijd eene verrukkende schoonheid ; zij is schoon op het Kapitool, gezeten op den troon dos Cesars, en schoon ook wanneer zij genoodzaakt is, in de Katakomben schuil te gaan; zij is schoon, wanneer de koningen het stof harer voeten komen kussen, en het zich tot eene eer rekenen, haar te dienen, en schoon ook wanneer zij voor hunne vervolgingen vlugt; zij is schoon in hare vergulde tempels, en schoon ook op den bemosten rotssteen, die haar tot altaar dient. De Hemel, die altijd zijne oogen op haar gevestigd houdt, is verrukt over hare schoonheid en beveelt zijnen Profeet, haren lof te zingen, met deze woorden : wat zijn uwe tenten schoon, o hraëi, en welk volk kan met u xoorden gelijk gesteld!
Wonderlijke inrigting d -r Chri«tlijke godsdienst! Voor haar üijn alle tijden het jaargetij der glorie! In den vrede, zeg-: een kerkvader, versieren de goede werken harer kinderen haar met «en lieflijk wit, en gedurende de vervolging, verwt het bloed harer martelaren haar met schittereud purperrood : zoo ontbreekt
406
VAX HET KERKXIJK JA.Alt.
het haar nooit aan leliën of rozen; op het hemelsch slagveld levert de vrede zoowel als de oorlog bloemen op, om de soldaten van Jesus Christus er meê te kroonen.
Ziedaar, wat wij weten van de lotgevallen des Christendoms; het verledene verzekert ons de toekomst. Gedurende achttien eeuwen heeft het alles zien instorten, alles zien vergaan. De hechtste instellingen zijn verdwenen; de tijd, die over de steden heenging, beeft ze in gehuchten of wildernissen veranderd; de omwentelingen hebben de grootste rjjken onder den voet gehaald, en hunne puinhoopeu verstrooid : het Christendom-al-leéu is staande gebleven, en al die dooden hebben, toen zij in het graf nederdaalden en zonder hoop op terugkeer van het schouwtooneel dezer wereld verdwenen, aan het Christendom dezen roemvollen groet toegeroepen : wij gaan voorbij, wy sterven, maar gij leeft, gij blijft altijd dezelfde en uwe jaren eindigen niet ! Zoo zullen alle geslachten het Christendom groeten. Het Christendom, van den hemel gezonden, om het menschlijk geslacht te verlichten, te troosten en gelukkig te maken, zal de aarde eerst verlaten, nadat het den laatsten mensch de oogeu zal hebben gesloten. Dau eerst zal het ten hemel stijgen , te midden der hemelsche liederen, te midden van den lofzang der eeuwigheid, dien de kouinklijke Profeet op aarde had begonnen : „ de wereld ging voorbij, maar gij duurt lunger dan de wereld : gij duurt eeuwig, dewijl gij de Waarheid zijt en dewijl de Waar-heid eeuwig is. Veritas Domini ma nel in ceternum.quot;
107
Bladz.
Lofzang Creator alme siderum, door Br. Wap. . 5
Overweging. Bass en Weiss.........6
Simt Nicolaas. Waar „ de Tijd.quot;.......8
Lofzang Iste Confessor, door Br. Wap .... 12
Overweging. II. Petrus Chrysologv.s.......12
onbevlekte ontvangenis van maria......14
Lofzang Virgo virginum pree cl ara, van Z. E. den
Kardinaal von Geissel, door Smiefs......25
Overweging. H. Bernardns..........28
Quatertempeuü ag en...........28
Lofzang. Br. Wap............36
Overweging. Z. B. Hoogw. Van Vree......42
Lofzang Stabat Mater speciosa, van Fra Jacopone,
door Br. Wap.............51
De H. H. Onnoozele Kinderen. Walsh.....54
Lofzang. Vondel.............60
Overweging. Vrij naar HirseJier........61
— 410 —
Overweging. Walsh............69
Deiekoningenfjsest............70
Lofzang Crudelis Herodes, door Br. Wap ... 76
Het feest van den zoeten Kaam Jesus.....78
Lofzang. F oir ter s.............82
Lofzang. De gewijde Kaars, door Smiets . . . 91
Overweging. Colmar, Bisschop van Mainz.....96
De Vaste...............99
Lofzang. Audi, benigne Conditor, door Br. Wap. 108
Overweging. II. Leo............109
Lofzang. Uitvaartgroet der Griekscli-Katliolijke Kerk. l it lietGrickseli der YII. eeuw, door Br. Wap, 119
Overweging. Vrij naar Gaume........132
Sint Jozef. Nouhuys...........126
Lofzang. Te, Joseph, celebrent, door Br. Wap. 133
Overweging. Bom Guéranger.........134
Teest dek, zeven Weeën van Mama......136
Lofzang Stabat Mater dolorosa, door Br. Wap. . 140
Overweging. H. Bernardvs.........142
Lofzang Salve mundi salutare, van den H. Ber-
nardns, door Br. Wap..........148
Overweging. Bossuet............150
Lofzang quot;Vexilla Eegis prodeunt, door Br. Wap . 165 Overweging. Croissef...........166
— 411 —
Goede doxdeiidag............167
Lofzang Pange, lingua, door Dr. Wap.....188
Overweging. Z. Em. Kardinaal van DiepenbroeJc. . .190
Goede vrijdag. Van der Ploeg........193
Lofzang. Het Lijdenslied der Pifferari van Rome,
door SmieU..............190
Overweging. Van der Horst.........199
Goede zaturcag.............200
Lofzang Ex uit et, van den H. Angmtinus, door Br.
Wap................211
Overweging. Z. Em. Kardinaal Giraivd......218
Lofzang, door Dr. IVap..........228
Beloken paschen............333
Lofzang Ad regias Agni dapes, door Dr. Wap. . 235
Maeia-boodschap............239
Lofzang. Romance van Lopez de Vega, door Smiets . 245
Overweging. H. Avgustinus.........249
Lofzang. Het „ Omni diequot; van den H. Casimirus, door
Schoofs...............253
Overweging. 11. Bernardus..........257
Lofzang. Vondel.............262
Overweging. Nouhuys...........264
Lofzang. De processie op de kruisdagen . . . .268
Overweging Gaime............270
— 412 —
Lofzang Salutis liumanse sat or, door Dr. Wap . . 274
Overweging. H. Aujnstinns.........275
Lofzang Yeni Creator Spiritus, door Dr. Wap. . 286
Overweging. Haakman...........287
Het feest deu heilige drievuldigheid.....290
Lofzang. Vondel.............295
Overweging. Thomas a Kempis........296
H. Sakrambntsdag............298
Lofzang Lauda, Si on, door Dr. Wap.....304
Overweging. Bode............306
Feest tan het heilig hart van .tesus.....309
Akte van Toewijding aan liet H. Hart van Jesns . .316
Lofzang. Jesn, du leis memoria, door Dr. Wap. . 819
Overweging. Alexander Prins van Hohenlohe . . . 325
Sint petrus en paulus..........32G
Lofzang. Stalpaert van der Wiele.......329
Overweging. Br oere............331
De tbn-hemel-opneming van maria......334
Lofzang. Van der Floecj..........338
Overweging. Van der Horst.........341
Engelen-bewaarders...........343
Lofzang Custodes hominum psallimus angelos,
door Dr. Wap.............347
Overweging. li. B mar dus.........348
M aria-geboorte.............350
Lofzang Ave, maris stella, door Dr. Wap. . . 353
Overweging. H. Bernardus.........354
Kruisverheffing............356
Overweging. Buttler...........359
— 413 —
Allerheiligendag. Van der Ploeg.......361
Lofzang P1 a c a r e, C h r i s t e, s e r v u 1 i s, door Br.
Wap................369
Overweging. Fr entrap...........-370
De gedachtenis van alle overledenen.....3 72
Lofzang Dies irse, door J)r. Wap . . . . . .377 Overweging. Het graf der Ouders, door Jaitt. . . . 380 De H. WiLLiBiioiiDUS, Aartsbisschop, Apostel
der Nederlanden. Hessen elt........383
Lofzang. Bede aan den H. Willibrordus. Van der Ploeg. 387
Overweging. Van Meel...........388
Lofzang Ccelestis urbs, Jerusalem, door Br. Wap. 397
Overweging. Kaudt............398
De laatste zondag van het kerklijk jaar . . . 403 Lofzang. De jongste dag. Broere en Van der Ploeg. 405 Overweging. Polge............406