.m.zA* ■
■ :,x- gt;,v l-'Xr.yZA.- ... - ••- r :. .... - .. , • •-•■ •. ^
'gt;.1' •.quot;. •quot;• .-.. • ■ '• r- . ■ .■ '.' :,r' : -v vquot;.-'; -. '•'' - •'. • - -
vlvP^-r-;v;f~:\, .,; . .. ■;.,,,- • ■ - ^^ ^h-l
:X;. ■/'■■■quot; ■ ''■■■ ' V gt;■. ? ■-
^ i' vr M 1 : v .-A-.;- ., '
..- vV ■ .- ■ ■-gt;amp;. ■■n.,^ '5 ^ ■ ■;. : . ■■ f; quot; ;■ ■.. • ■gt;.. . ^o ;. quot; lt; :xS-
v' ■'quot;quot;, ■ .;quot; ■ quot;'
• . ■ ■
;■•• ; -f. ■.. j ',lt;'. ^-.:■'. • 'y . ^ _•■?.. ■.■■
h-''r -v •. -• : quot; ' '.- ,. ■' . ■ lt;■ _ ■ . ■ . .•...-•
V' : ' ^ ■ ■-■.■ ■
...; .:•, • A, ■ ■ • V ' •-' -•■• . ■- . : •— .....■ ■ W
^ 1' c' v .■ ^ rr ' /- /gt;./ quot;:- •. ■
RAPPORTEN uilgebragt door de gccommiltccrdcn hij de in 1882 gehouden eindexamens der gymnasia, toorajgegaan door een overzigt van den uitslag en den duur dier examens.
Uitslag en duur der examens.
Gymnasium to
Getal candidaten
voor de faculteiten der
Dagen, waarop het examen is gehouden.
OJ 72 fcc
^3 0 0 -3 -O
6D
cd C3
agt; agt;
« o gt;
c3 o
o
o gt;
O
1
4
3 2 8 2 9 2 2
5 2 7 1
4 3
55
allen
2(-) 3
6
allen 8
allen »
»
»
gt;
gt;
2*(') 51
2(lt;)
1
2(6) 13
3 0
's Hertogenbosch Maastricht. Middelburg Zutphen . Arnhem Deveuter . Utrecht. . Nijmegen . Haarlem . 's Gravenhage Schiedam . Rotterdam. Sneek . . Leeuwarden Assen . .
29, 30 .Tun ij, 3,4,5 Jul ij , 7, 8 » 3, 4 » 6, 7 » 10, 11, 12 Julij 28, 29, 30 Junij, 3 , 4 Julij , 7,8 » 28, 29, 30 Junij, 3,4,5 Julij, 6,7,8 » 3,4,5 » 6,7,8 » 10,11,12 Julij.
Totaal
loop van het examen terugtrok. (G) Hieronder 1 extraneus. (7) Zie
2
RAPPORT der gecommitteerden lij de in 188*2 gehouden eindexamens der gymnasia te 's Hertogenbosck, Maastricht en Middelburg.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Bimenland-sche Zaken.
den Haag , Amsteedam , Zutphen , 1 September, 28 Augustus, 29 Augustus 1882.
De ondergeteekenden, bij beschikking van Uwe Excellentie, dd. 14 Junij 1882, n0. 2071', aangewezen als gecommitteerden bij de eindexamens van de gymnasia te 's Hertogenbosch, Maastricht en Middelburg , hebben de eer Uwe Excellentie hunne Toornaamste opmerkingen mede te deelen over het programma van het examen en de wijze, ■waarop het is afgenomen.
Eenparig was hun gevoelen , dat het programma niet behoorlijk aansluit aan het vigerende leerplan en aan overlading en onvolledigheid lijdt.
Het gemis aan behoorlijke aansluiting aan het leerplan blijkt onder anderen uit de vaststelling van verschillende dagen voor liet examen der verschillende candidaten , alsof de bifurcatie nog steeds door de wet en het leerplan was voorgeschreven , doch op ergerlijke wijze uit de regeling der werkzaamheden van den derden dag, waarop in strijd met het leerplan van aanstaande medici en philosophen dezelfde mate van kennis der oude talen wordt gevorderd, als van aanstaande godgeleerden , regtsgeleerden en letterkundigen (vgl. art. 5 van het leerplan van 28 Junij 1878). Dat deze onbillijke eisch tot gemoedelijke ontduiking van de voorschriften van het programma zal leiden, achten zij hoogst
waarschijnlijk.
Ten gevolge van overlading is er geen behoorlijke tijd beschikbaar voor elk onderdeel van het examen, voornamelijk wat betreft het schriftelijk gedeelte op den eersten dag, en worden de candidaten niet in de gelegenheid gesteld rustig hunne gedachten te verzamelen en zonder gejaagdheid hun arbeid te verrigten. Dat het mondeling gedeelte Tan het examen, wanneer een twaalftal candidaten daaraan deelnemen, weinig meer dan eene bloote vertooning zal zijn, zal wel niemand kunnen ontkennen, doch ondergeteekenden achten zich verpligt met nadruk te wijzen op de gevolgen, die uit- dergelijke vertooning bij de beoordeeling vooral van extranei kunnen voortvloeijen. Volgens hun eenparig oordeel behoort het mondeling examen van de extranei en dus van allen hoofdelijk te worden afgenomen. Te Maastricht bleek de tijd voor twee candidaten, waaronder een extraneus, op den Isten en 2den dag, en voor twee candidaten, beiden extranei, op den 1 sten en 3den dag naauwelijks voldoende, hoewel het examen 's morgens om 7.30 a 8 uur aanving, en met de noodige tusschenpoozingen tot ruim 5 uur, ja zelfs op den eersten dag tot 7 uur duurde. En toch was aan geen enkel onderdeel te veel tijd besteed. Het is dan ook zeer
3
te betreuren, dat de wet niet toelaat het schriftelijk gedeelte van het examen ten overstaan van den rector of den conrector te doen afnemen. Werd in dat geval het geleverde werk daarna met de beoordeeling van den examinerenden leeraar vooraf aan de gecommitteerden toegezonden, dan zouden dezen zich reeds vooraf eenig begrip van de ontwikkeling van de candidaten kunnen vormen , hetgeen nu niet het geval is. Dat de duur van het mondeling-examen van het aantal candidaten behoort af te hangen , vereischt na het bovenstaande geen nader betoog.
Door de afwezigheid van de noodige voorschriften over de wijze van inrigting van het examen ontbreekt eenheid en overeenstemming bij deze examens, die toch zeker aan de verschillende gymnasia zoo veel mogelijk op gelijke wijze behooren afgenomen te worden; met andere woorden: het programma is onvolledig.
Bestond er, gelijk te verwachten was, reeds groot verschil in den tijd aan elk onderdeel van het examen gewijd, nog bedenkelijker was het,- dat te Maastricht elk candidaat afzonderlijk, te Middelburg allen te gelijk mondeling werden geëxamineerd. (Te 's Hertogenbosch was slechts één candidaat.)
Ook met de keuze der schrijvers ging men op zeer verschillende wijze te werk. Te 's Hertogenbosch werden alleen zulke stukken ter vertaling uit het Grieksch en Latijn opgegeven , die door den candidaat nog niet behandeld waren ; te Maastricht gaf men uit de gemakkelijke schrijvers stukken, die nog niet, maar uit de moeijelijker schrijvers stukken, die reeds wel behandeld waren; te Middelburg met eene kleine uitzondering uitsluitend die gedeelten der schrijvers, die op het gymnasium door den candidaat waren behandeld.
De beoordeeling van het werk der candidaten geschiedde evenzoo aan de drie gymnasia op zeer verschillende wijze. Te's Hertogenbosch werd de waarde door de leeraren geschat en aangeduid door één der cijfers 1—10, zoo als gebruikelijk is bij de eindexamens der hoogere burgerscholen , te Maastricht geschiedde hetzelfde met behulp der cijfers 1—6, terwijl te Middelburg alleen de totaalindruk van het examen tot maatstaf van beoordeeling strekte.
Wat de zaak nog bedenkelijker maakte was het feit, dat in enkele gevallen de examinerende leeraar het geleverde werk niet als zoodanig beschouwde , maar in verband met den aanleg en met vroegere praesta-tien van den candidaat, waardoor werk, wat op zich zelf geheel onvoldoende was, als zeer voldoende werd genoteerd. Dat nu bij het mjlt;ïoordeel in twijfelachtige gevallen met een en ander rekening wordt gehouden , moge welligt geen afkeuring verdienen, dergelijke factoren bij de beoordeeling van ieder onderdeel van het examen te laten gelden, zoude dit laatste tot een tamelijk willekeurig bedrijf maken.
Het komt ondergeteekenden allerwenschelijkst voor, dat een veel uitvoeriger programma van het eindexamen, dan in het Koninklijk besluit van 21 Junij 1881 {Staatsblad n0. 69) is opgenomen , worde vastgesteld, opdat een eind kome aan de willekeurige inrigting dier examens aan de verschillende gymnasia en eenheid gebragt worde in eene zaak, die
4
zonder onbillijklieid voor de candidate!! en zonder schade voor het universitair ouderwijs niet aan uiteeuloopende opvatting mag1 worden prijs gegeven.
Eenparig betreuren ondergeteekenden, dat de wet op het hooger onderwijs den werkkring van gecommitteerden zoo gebrekkig omschrijft, dat het dezen bezwaarlijk wordt hunne taak zoo uit te voeren, als in het belang der zaak wenschelijk zou zijn. De invloed, dien zij op den gang van het examen huuneti uitoefenen, beteeken t zelfs in het gunstigste geval al zeer weinig en staat volstrekt niet in evenredigheid met de verantwoordelijkheid, die op hen rust.
Bestond omtrent het bovenstaande volkomen eenparigheid van gevoelen , dit geldt niet van de moeijelijke vraag, hoe de opleiding van aanstaande medici en philosophen behoort te zijn en wat dien ten gevolge hun eindexamen moet omvatten.
Een van hen wenschte, dat voor hen het examen in de klassieke talen verligt zou worden , en dat hun daarentegen examen zou worden afgenomen in de natuur-en scheikunde en natuurlijke historie, waarvan de elementaire kennis toch niet mag ontbreken bij jongelieden r die do universiteiten bezoeken met het doel, om zich aan de beoefening der natuurwetenschappen te wijden. Bovendien acht hij het wenschelijk, dat het examen in de wiskunde aangevuld worde met analytische meetkunde , terwijl het examen in sphaerische trigonometrie als van geen belang kon weggelaten worden.
Dit gevoelen werd door de beide andere gecommitteerden niet geheel gedeeld. Zij achten een examen in de natuurwetenschappen, zoo als die thans aan de gymnasia worden onderwezen, onnoodig, omdat aanstaande medici en philosophen juist deze lessen met veel belangstelling volgen , en voorloopig zelfs verkeerd, daar in dat geval bet leerplan uitdrukkelijk behoorde voor te schrijven , wat van elk dier vakken moet onderwezen worden , iets wat hoogst bedenke1 ijk moet geacht worden , zoo lang dienaangaande onder de leeraren zelf zoo veel verschil van opvatting bestaat. Beiden achten het wenschelijk hierin geen examen af te nemen , ook al moge een enkele extraneus zonder eenige elementaire kennis der natuurwetenschappen tot de lessen aan de universiteit worden toegelaten, doch meenen, dat men dit laatste eenigzins kan voorkomen, indien een paar der wiskundige vraagstukken zoo werden ingerigt, dat eenige kennis van de gronden der natuurkunde bij de oplossing noodig was. Tegen de aanvulling van het programma met de leer der vlakke coördinaten bestond van hunne zijde geen bedenking indien het leerplan aangaande den omvang van dit vak duidelijker voorschriften gaf.
Van uitbreiding van het onderwijs in de natuurwetenschappen verwachten zij geen heil. Volgens hun gevoelen is het niet mogelijk een leerplan van een gymnasium met zeijarigen cursus zóó in te rigten, dat aanstaande medici en philosophen , behalve eene degelijke klassieke opleiding, zulk onderwijs in de natuurwetenschappen ontvangen, dat zij daarop aan de universiteit kunnen voorthouwen. Dat ware mogelijk
3
geweest, indien men niet den zevenjarigen cursus in een zesjarigen had veranderd, om geen hard woord te gebruiken. Thans kunnen twee gecommitteerden den wensch niet onderdrukken, dat na voorafgaande wetswijziging aan de bedoelde leerlingen de gelegenheid worde gegeven , ira het vijfde studiejaar tot de utiiversita're lessen te worden toegelatei;, na aan het gymnasium voldoend letterkun lig en wiskundig onderwijs te hebben ontvangen ea met de ieginsclm der natuurwetenschappen vertrouwd te zijn geraakt. Ken van hen was echter vau oordeel, dat ook voor deze leerlingen de opleiding op klassieken grondslag zes jaren behoorde te duren.
Een der gecommitteerden achtte de vertaling van een niet te moeije-lijk stuk Nederlandsch in het Grieksch in plaats van art, 3 , of opheffing daarvan wenschelijk. Een ander meende het eerste ten sterkste te moeten afkeuren, omdat dergelijk voorschrift nadeeligen invloed zou uitoefenen op het onderwijs in het Grieksch in de zesde klasse, dat tijns inziens uitsluitend moet gewijd worden aan de behandeling der meesterstukken in die taal, waarbij wel geen bruikbaar leeraar het letterkundig gedeelte onbesproken zal laten , al schrijft het leerplan geen systematische behandeling der letterkundige geschiedenis voor.
Een der gecommitteerden achtte het wenschelijk, dat de candidaten mondeling in het Fransch , Hoogduitsch en Engelsch ronden worden geëxamineerd. Een ander deelde dit gevoelen niet, daar hii daarvan verzwaring, zij het dan ook zonder opeet, van het examen vreesde en bovendien in eene schriftelijke vertaling het voordeel zag, dat de examinator niet in staat is de behulpzame band te bieden, eene verzoeking, waaraan medelijdende examinatoren al te weinig weerstand bieden.
Wat de wijze, waarop bet examen werd afgenomen, betreft, meenen ondergeteekenden alleen te mogen constateren , dat niet alle examinatoren de kunst van examineren in den eigenlijken zin des woords verstaan, daar somtijds het examen eenigermate op eene les geleek. Vooral bij het examineren van extraneï zou onhandigheid van den examinator hoogst gevaarlijk voor den candidaat kunnen worden en zouden gecommitteerden in zulke gevallen in de grootste moeijelijkheid geraken, daar hun de bevoegdheid niet wordt gegeven zich door eigen ondervraging van de mate van kennis en ontwikkeling van den candidaat te vergewissen.
Een der gecommitteerden meent echter, dat ook in dezen oefening kunst zal baren, eene optimistische beschouwing, die echter niet algemeen wordt gedeeld, daar het onloochenbaar is, dat vaak uitstekende leeraren ten eenenmale de gave missen om hun eigen leerlingen, laat staan dus extranei, te examineren.
Aan het einde van hun versiag gekomen , rekenen de ondergetee • kenden het zich tot een aangenamen pligt Uwe Excellentie hunnen dank te betuigen voor het vertrouwen, dat blijkens de vereerende opdragt in hen is gesteld.
De gecommitteerden xoornoemd,
J. G. van Eyken.
J. Wuijtjee.
jgt; g. oeaueu.
RAPPORT der gecommitteerden hij de in 1882 gehouden eindexamens der gymnasia te Zutphen, Arnhem en Deventer.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Utrecht, 21 September 1882.
Wij hebben de eer, Uwe Excellentie te doen toekomen de navolgende opmerkingen , door ons gemaakt in onze hoedanigheid van gecommitteerden der Regering bij de eindexamens der gymnasia te Zutphen ,
Arnhem en Deventer, aldaar gehouden in de mnand Julij 11.
1°. Het is ons wenschelijk voorgekomen, dat in 't vervolg het schriftelijk overleg ter vaststelling der uren van 't examen enz., voorafgaande aan dat examen zelf, plaats hebbe niet, zooals nu is geschied, tussclien de rectoren der gymnasia en den eersten gecommitteerde , maar tussclien de rectoren der gymnasia en den inspecteur der gymnasia. Door deze verandering zou ongetwijfeld eene aanmerkelijke vereenvoudiging worden verkregen en de eenparigheid met betrekking tot de wijze van afnemen der examina worden bevorderd.
2°. Naar onze meening is de invloed der gecommitteerden op het examen te gering, indien zij niet aan eene uitdrukkelijke magtiging der regering de bevoegdheid ontleenen, om onderwerpen of stukken uit de vroeger behandelde schrijvers op te geven of zeiven vragen te doen.
3U. Het stelsel om eiken leerling afzonderlijk mondeling.te examineren , op de drie plaatsen, door ons bezocht, in praktijk gebragt,
geeft, dunkt ons, aanleiding tot tijdverlies en verhindert eene behoorlijke vergelijking van de kennis der verschillende adspiranten. Niets belet, ten minste drie :i vier candidaten voor het mondeling examen over een Grieksch of Latijnsch schrijver, de historie, de wiskunde, gezamenlijk te nemen. Deed men dit, dan zou men tevens aan hen , die geëxamineerd worden , de gelegenheid verschaffen , bij het vertalen en verklaren der auteurs bewijzen te geven van hun kennis van den inhoud dier auteurs, van de geschiedenis der letterkunde, de oude historie , de mythologie, de oude geographic, enz., hoedanige bewijzen nu veelal schaars zijn geleverd. Daarenboven geeft het besluit van 21 Junij 1881 {Staatsblad u°. 69) aanleiding tot deze onregelmatigheid,
dat een even langen tijd aan het onderzoek wordt gewijd , hetzij het getal der examinandi groot of klein is.
4°. Evenzeer schijnt, overeenkomstig ons gevoelen, af te keuren ,
dat het schriftelijk examen wordt afgenomen in een gedeelte der uren ,
waarin dan niets anders geschiedt. Wij geven in overweging, dat dit schriftelijk examen óf vooraf plaats grijpe op de manier, zooals bijv.
bij de eindexamens der hoogere burgerscholen gebeurt, óf dat er althans voor gezorgd worJe, dat te gelijk met het schriftelijk examen van eenige der candidaten sommige andere mondeling worden ondervraagd. v
5°. Vermits de vlugheid in 't vertalen » ad aperturamquot; over 'tge- lt; heel is gebleken niet groot te zijn , wat ten deele te wijten was aan gebrek aan woordenkennis, zouden wij van oordeel zijn, dat dergelijk vertalen voortaan moest beperkt worden tot de meer gemakkelijke
7
auteurs. En daarbij achten wij het noodzakelijk, dat als vaste regel bij het vertalen » ad aperturam quot; g-elde, dat den leerlingen , aleer zij tot het mondeling vertalen overgaan, vergund worde, ophelderingen of inlichtingen te vragen over de woorden of zegswijzen, die zij niet of niet regt verstaan. Zoo alleen kunnen zij in staat worden gesteld,een of meer zinsneden zonder haperen in hunne moedertaal voor te dragen en mede bedacht te zijn op den eisch, om, zoo al geen sierlijk, dan toch een dragelijk Nederlandsch voor den dag te brengen.
0°. In plaats vt.n het » vertalen uit het Grieksch in het Nederlandschquot;, hetgeen geheel overbodig schijnt, voorgeschreven in art. 3, sub 1, bladz. 2, van het besluit van den 21 Junij 1881 (Staatsblad li0. 69), stellen wij voor te bepalen , dat een thema worde opgegeven, uit het Nederlau Jsch in het Grieksch over te brengen. Deze vordering zou, naar onze meening, meer blijken kunnen geven van de kennis, die de adspiranten bezitten van de gronden der Grieksche taal. Bovendien zou gezegde vordering geheel in overeenstemming zijn met hetgeen wordt gevergd in art. 5, bladz. 3, van 't zooeven genoemd besluit.
7°. In verband met hetgeen boven is opgemerkt sub n0. 3 , tegen 't eind, rekenen wij ons verpligt, er de aandacht Uwer Excellentie op te vestigen , dat de uitvoering, gegeven aan 't voorschrift van art. 4 , sub 5 , bladz. 3 , van 't aangehaalde besluit, in dien zin is geschied, dat slechts is gevraagd naar 'tgeen daar onder «bepaaldelijkquot; voorkomt, alzoo slechts naar het overzigt der staatsregeling van ons land sinds 1747 en naar de nieuwe historie sedert den vrede van Utrecht, genoemd in 't besluit van 29 Junij 1878 {Staatsblad n0. 98), art. 4, g. Wij houden dit voor een misverstand en zouden denken , dat althans de oude geschiedenis van Griekenland en van Rome niet mag achterwege blijven. Zoo iets, dan zal het examen toch zeker den waarborg behooren te geven , dat zij , die worden toegelaten, te huis zijn op het terrein der zaken van de Grieksche en de Romeinsche oudheid. Welligt zou aan 't geen hier door ons wordt verlangd kunnen worden te gemoet gekomen, indien het meermalen aangevoerde besluit {Staatsblad n0. 69), in dien zin werd gewijzigd, dat men het aantal der rubrieken van Grieksche en Latijnsche schrijvers, epische poezy, dramatische poezy, enz., eenigermate verminderde.
8''. Met betrekking tot art. 7, sub 2, bladz. 4, van 't besluit van 21 Junij 1881, achten wij het verkieslijk, in plaats van hetgeen daar wordt gelezen te bepalen, dat het examen geheel of gedeeltelijk mondeling worde afgenomen. En over 't geheel is het ons voorgekomen , dat het gansche examen in de wiskunde in degelijkheid zou winnen , indien er, des noods ten koste van eenig schriftelijk werk, meer tijd werd besteed aan het mondeling onderzoek.
9°. Ten slotte verklaren wij, dat bovenstaande opmerkingen geens-v zins de strekking hebben, een afkeurend oordeel uit te brengen over
^ den gang van 't eindexamen in zijn geheel in de drie door ons be
zochte steden, noch over de wijze waarop de leeraren zich vau hunne moeijelijke taak hebben gekweten.
8
Met het inzenden dezer opmerkingen, deels betrekking hebbende op het programma van 't examen zelf, deels op de wijze, waarop hel werd afgenomen, meenen wij aan de bedoeling Uwer Excellentie te hebben voldaan.
De gecommitteerden der Regering, ten overstaan van wie zijn afgenomen de eindexamina der gymnasien te Zutphen, Arnhem en Deventer,
J. A. wljnne.
H. van Herwerden.
RAPPORT der gecommitteerden lij de in 1882 gehouden eindexamens der gymnasia te Utrecht, Nijmegen en Haarlem.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Na ons van de taak, ons door Uwe Excellentie opgedragen, om bij de eindexamens der gymnasien te Utrecht, Nijmegen en Haarlem de Regering te vertegenwoordigen, te hebben gekweten, hebben wij de eer U van den uitslag dier examens kennis te geven.
Te Utrecht werden acht leerlingen der hoogste klasse geëxamineerd.
Bovendien had zich iemand, die zich elders had trachten te bekwamen , aan het examen onderworpen ; deze echter zag in den loop van liet examen zelf in , dat hij gansch niet zou slagen en trok zich terug. quot;Van de acht leerlingen van liet gymnasium waren drie bestemd voor de studie der geneeskunde of der wis- eH natuurkunde.
Alzoo heeft het examen te Utrecht drie dagen geduurd.
Bij dit examen bleken al de camlidaten zulke vorderingen in alle vakken gemaakt te hebben, dat er geen de minste twijfel overbleef of zij verdienden allen tot de universiteit bevorderd te worden.
Aan het examen te Nijmegen onderwierpen zich twee cancidaten, beiden leerlingen van het gymnasium, bestemd voor de regtsgeleerde studiën.
Dus kon het examen in twee dagen afloopen.
Beiden beantwoordden aan den eisch; een van hen gaf blijken van buitengewonen aanleg en kunde.
Ook te Haarlem werden slechts twee jongelieden, leerlingen van bet gymnasium, bestemd voor de regtsgeleerde studiën , geëxamineerd. Zij kweten zich almede van hunne taak op eene wijze, die geer.en
9
twijfel omtrent hunne bekwaamheid om tot de universiteit bevorderd Ie worden , overliet.
In het algemeen kunnen wij van de geëxamineerden getuigen , dat zij op de hoogte stonden van die studenten , welke op het afleggen van het propaedeutisch examen tot de regtsgeleerde faculteit werüen toegelaten.
In al de drie steden zijn wij door de leeraren met de grootst mogelijke voorkomendheid ontvangen.
Verre daarvandaan, dat zij zekere vrees zouden verraden hebben, dat de ^geccmmitteerden zich iets buiten hunne bevoegdheid zouden veroorloven, noodigden de examinatoren ons menigmaal uit aan de examinandi vragen te doen. Van dit aanbod hebben wij niet noodig geoordeeld gebruik te maken.
Om Uwe vergunning niet ongebruikt te laten voegen wij hier eene opmerking bij betreffende het programma van het examen.
Het komt ons wenschelijk voor:
1°. dat de verdeeling tusschen het schriftelijk en het mondeling werk over den eersten en den volgenden, hetzij 2den hetzij 3den dag, aan den rector worde overgelaten. In het programma is de eerste dag met schriftelijk werk al te zeer overladen; dien ten gevolge kan lig-telijk voor sommige onderdeelen te weinig tijd beschikbaar worden gesteld ;
2°. dat de candidaten die voor de geneeskunde of voor de wis- en natuurkunde bestemd zijn , voor de Grieksche taal zouden mogen volstaan met het examen, op den eersten dag door hen afgelegd;
3°. de derde gecommitteerde wil de vraag, of het gymnasium , zoo als het naar de wet is ingerigt, de geschiktste wijze aanbiedt tot opleiding van aanstaande medici of wis- en natuurkundigen , hier niet ter sprake brengen , daar hij zou vreezen daarmede het aan gecommitteerden verstrekt mandaat te overschrijden; wel meent hij te mogen wijzen op de wenschelijkheid om , behalve de hierboven sub 2 voorgestelde wijziging in het reglement voor de eindexamens , nog voor te stellen (gelijk hij gelooft dat ook van elders is geschied), dat in art 7, sub 2, van het Koninklijk besluit van 21 Junij 1881 (^catóé/a^n0 69), in plaats van de bolvormige trigonometrie, genoemd worden de beginselen der vlakke coördinatenleer.
Ongetwijfeld is bepaaldelijk voor aanstaande medici dit onderdeel van den wiskundigen cursus van grooter belang dan het eerstgenoemde.
W. G. Brill.
A. Koenen.
C. P. Burger.
10
RAPPORT der gecommitteerden bij de in 1882 gehouden eind. examens der gymnasia te s Gravenhage, Schiedam en Rotterdam.
Aan Zijne Excellentie den Minister nan Binnenlandsche Zaken.
Rotterdam, 8 Julij 1882.
De door de Regering gecommltteerJeu voor de eindexamens der gymnasien te 's Gravenhage, Schiedam en Rotterdam hebben hunne taak volbragt. Ten gevolge van de ondervinding hierbij opgedaan, en na gehouden bespreking daarover , meenen zij Uwe aandacht op een paar punten te moeten vestigen, en hebben zij de eer, daartoe de volgende vragen te stellen :
1°. Zoude het, ter bevordering van gemeen overleg, en ter wegneming van bezwaren, wenschelijk zijn, vooraf een onderhoud te doen plaats hebben tusschen gecommitteerden en den rector en leeraren, of althans den rector, om de manier en de onderwerpen van het examen te bespreken ?
2°. Zoude het, voor den geregelden loop van het examen, voorliet niet met werk overladen der candidaten, en voor eene meer geschikte beoordeeling van het schriftelijk werk door leeraren en gecommitteerden , bevorderlijk kunnen zijn, dit schriftelijk werk eenigen tijd vooruit te doen vervaardigen, zoo als zulks ook voor de eindexamens der hoogere burgerscholen plaats heeft ? De wijze, hoe dit het best geschieden zoude, is langs verschillende wegen te bereiken.
Bij beide voorafgaande vragen verschilden telkens een der gecommitteerden in gevoelen met de beide anderen ; bij de volgende punten waren zij daarentegen van hetzelfde gevoelen:
3°. Zij zouden wenschen, dat, na afloop van het examen , in eene gemeenschappelijke vergadering van leeraren en gecommitteerden, de voorzitter — vóór tot de stemming over te gaan — eerst door elk der aanwezigen een gemotiveerd oordeel over eiken candidaat doe uitspreken , waarna gelegenheid gegeven kan worden tot discussie. Eerst daarna wenschen zij, dat de voorzitter vooreerst aan de leeraren, dan aan de gecommitteerden hunne stem over de toelating van iederen candidaat afzonderlijk afvrage.
4°. Zonder in eenige beoordeeling van het examenprogramma hier te willen treden , wenschen zij toch uwe aandacht beleefdelijk daarop te vestigen, dat in het programma voor de aanstaande genees- en natuurkundigen de natuurkunde, scheikunde lt;n natuurlijke geschiedenisgeheel ontbreken ; zoude het wenschelijk kunnen gerekend worden, dat deze vakken bij het examenprogramma opgenomen werden, met do bepaling, dat telkens vóór het examen door den rector en den voorzitter der gecommitteerden één uit die drie vakken als examenvak worde gekozen.
11
Onze ondervinding heeft ons? tot de overtuiging- g-ebragt, dat de eindexamens voor gecommitteerden nuttig kunnen werken, en dat ze alligt hier of daar een gunstigen invloed uitoefenen kunnen op de inrigting en methode van het onderwijs, enz.
Bij alle examens is de tijd, voor het examineren in de verschillende vakken en de voort'zetting der examens vastgesteld, zoowel als de gelegenheid den gecommitteerden gegeven ter kennisname van de vorderingen der candidate!), hun genoegzaam voorgekomen , om zich een voldoend oordeel daaromtrent te verschaffen.
De gecommitteerden enz.
Bierens de Haan.
Engelbregt.
RAPPORT der gecommitteerden bij de in 1882 gehouden eindexamens der gymnasia te Sneek, Leeuwarden en Assen.
Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken.
Groningen, Julij 1882.
Gaarne voldoen de ondergeteekenden, gecommitteerden bij de gymnasiale eindexamina te Sneek, Leeuwarden en Assen, aan de uit-noodiging van Uwe Excellentie, om de opmerkingen , waartoe het programma vau genoemd examen , alsmede de wijze waarop het afgenomen is, hen aanleiding mogt gegeven hebben, meè te rleelen.
Bovenal heeft het hunne aandacht getroffen , dat de tij l, die voor het schriftelijk examen beschikbaar kan worden gesteld , veel te kort was. Herhaaldelijk is het gebeurd, dat het schriftelijk werk door candidaten ingeleverd, onvoldoende was, maar dat het niet mogelijk was te beslissen of de onkunde van den candidaat, dan wel de geringheid van den tijd de oorzaak was van het onvoldoende zijn van dat werk. Het behoeft geen betoog, dat onder dergelijke omstandigheden liet schriftelijk examen veel van zijne beteekenis verliest.
De ondergeteekenden zouden evenwel aarzelen Uwe Excellentie aan te bevelen den duur van het examen te verlengen; wel ligt zouden de bezwaren van zoodanige verlenging nog grooter zijn dan die waarop zoo even gewezen werd. Doch naar hunne bescheiden meening ligt een andere weg open. Waarom zou niet voor het schriftelijk gedeelte dezer eindexamina dezelfde regeling getroffen kunnen worden, als reeds sinds een aantal jaren bij de eindexamina der hoogere burgerscholen bestaat, en welke vastgesteld is in de artt. 11—17 van het Koninklijk besluit van 10 Maart 1870 {Staatsblad n0. 49)? Welke bedenkingen ook tegen de eindexamina der hoogere burgerscholen in het midden zijn gebragt, nimmer betroffen die, voor zoover aan de ondergeteekenden bekend is, de regeling van het schriftelijk gedeelte. En h. i. verzet zich niets er tegen om cene soortgelijke regeling bij
de gymnasia in te voeren. Het spreekt van zelf, dat dan — even als de commissie voor de eindexamina der hoogere burgerscholen niet tegenwoordig is bij het schriftelijk gedeelte — de gecommitteerden niet aanwezig zouden behoeven te zijn, terwijl de candidaten dat schriftelijk werk maken. Mogt men tegenwerpen dat de wet wil, dat het geheele examen ten overstaan van gecommitteerden plaats heeft, dan zou daartegen ingebragt kunnen worden , dat een veel grooter bezwaar dan aan de wet op het middelbaar onderwijs ontleend zou moeten worden, die bepaalt dat het geheele eindexamen der hoogere burgerscholen niet slechts ten overstaan van maar door eene commissie wordt afgenomen, terwijl de leden dier commissie geen ander aandeel in het schriftelijk examen hebben, dan dat het buiten hunne tegenwoordigheid gemaakte werk, hun ter beoordeeling wordt toegezonden.
Behalve dat door deze regeling aan het schriftelijk examen het ge-wigt zou gehecht kunnen worden, dat het bij leder goed georganiseerd examen behoort te hebben, meenen de ondergeteekenden, dat andere niet onbelangrijke voordeelen daarvan het gevolg zouden zijn.
Want tegelijkertijd zou aan ten ander bezwaar te gemoet gekomen kunnen worden , dat namelijk de tegenwoordige regeling veel te ver-moeijend is voor de candidaten. Zeer te regt bepaalt het reglement voor de eindexamina der hoogere burgerscholen , dat het mondeling examen voor geen candidaat langer dan 3 uren daags mug duren. De tegenwoordige regeling der gymnasiale eindexamina maakt het noodzake'ijk, dat de candidaten 5 a (i uren daags met mondeling of schriftelijk examen worden bezig gehouden. Meermalen was dan ook in den namiddag vermoeidheid bij de candidaten te bespeuren.
Bij de hier aanbevolen regeling zou het mondeling examen vau lederen candidaat in 2 dagen kunnen afloopen en gemakkelijk zou er voor gezorgd kunnen worden, dat er in die dagen niet te veel van hen gevergd werd.
Voorts zou het minst aangename deel van de taak der gecommitteerden — het aanwezig zijn bij het schriftelijk examen — vervallen en hunne aanwezigheid in de gymnasia aanzienlijk bekort worden.
Het zij den ondergeteekenden vergund nog op een tweetal punten, betreffende de regeling van het examen, de aandacht van Uwe Excellentie te vestigen.
Tot bekorting der aanwezigheid van de gecommitteerden, zonder dat daarbij de degelijkheid van het examen schade zou behoeven te lijden, zoude kunnen strekken , dat het mondeling examen voor de beide afdeelingen A en B vereenigd werd waar het geheel dezelfde vakken betreft — alleen voor de Romeinsche antiquiteiten en voor sommige deelen der wiskunde zouden de beide afdeelingen gesplitst behooren te blijven.
Eindelijk nog zou het, huns inziens , aanbeveling verdienen , dat bepaald werd, dat van niet meer dan 4 candidaten gelijktijdig mondeling examen werd afgcnoinen.
jSiets zou evenwel beletten dat in twee dagen 2 of misschien zelfs
3 dcrgi'lijke viertallen goëxamineorfl werden. Tiet liier besprokene le-treft meer de organisatie van liet examen, dan wel de lijst der vakken waarover het examen, naar de eischen van het Koninklijk besluit, moet loopen.
Ten opzigte van dit laatste meenen de ondergeteekenden kort te kunnen zijn. Zij deelen het gevoelen van hen, die meenen , dat het examen voor aanstaande studenten in de geneeskunde en in de quot;wis-en natuurkunde aanmerkelijk vereen vond igl moet worden wat het Latijn en Griekseh uetreft eu uitgebreid in de rigting der natuurkundige vakken.
Ten slotte veroorloven de ondergeteekerden zich enkele opmerkingen te maken betreffende de wijze waarop de examens, die zij bijwoonden, zijn afgenomen.
Bij het schriftelijk vertalen uit het Griekseh in het Nederlandsch trok het de aandacht, dat over het algemeen de opgegeven stukken voor de candidaten te moeijelijk waren.
Ten opzigte der mondelinge vertaling van moeijelijker Griekseh proza en poëzy en Latijnsche poëzy werd bij de 3 eindexamina als regel aangenomen , dat alleen gedurende den cursus gelezen stukken ter vertaling zouden worden voorgelegd.
De toepassing van dezen regel leverde eenige moeijelijkheid op bij een candidaat, die geen gymnasium bezocht had en slechts eene zeer geringe hoeveelheid Grieksche dramatische poëzy gelezen had.
Aan twee gymnasia is, in overleg met de leeraren, voor die candidaten , die in eenig vak een bijzonder onvoldoend examen hadden afgelegd, door de ondergeteekenden in dat vak een nader onderzoek ingesteld. In 2 van de 3 gevallen heeft dat nader examen een voor den candidaat gunstig gevolg gehad.
Eindelijk zij het den ondergeteekenden vergund op eene omstandigheid te wijzen, die wel niet direct met het eindexamen in verband staat, maar hun bij deze gelegenheid ter oorei. kwam.
Op een der gymnasia, die zij bezochten, zouden, naar zij vernamen, leerlingen toegelaten worden , die uitsluitend de lessen zouden bij-wonen in de vakken, waarover het eindexamen loopt. De lessen in de aardrijkskunde eu in de natuurwetenschappen zouden dus door die leerlingen niet bijgewoond worden. Zij meenen dat in de toelating van dergelijke » toehoorders quot; een ernstig gevaar voor den bloei der gymnasia gelegen is en zouden het zeer toejuichen, indien het volgen van het gymnasiale leerplan in zijn geheel verpligtend kon worden gesteld.
De gecommitteerden bij de gymnasiale eindexamina te Sneeh , Leeuwarden en Assen , T. J. Halbertsma. H. E. Moltzer.
■
■
■
■
VERSLAG DER COMMISSIE, in 1882 heiast met het afnemen van het examen ter verkrijging van een getuigschrift van be-kivaamheid voor de studie aan eene universiteit, bedoeld in art. 12 der wet van 28 April 1876 (Staatsblad n0. 102). (1)
Aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zalen.
's Gravenhage , 29 September 1882.
De commissie voor het afnemen van het examen voorbeschreven in art. 12 der wet op het hooger onderwijs , benoemd bij Koninklijk besluit van den 13don Mei 1882, n0. 17, heeft de eer ïlwe Excellentie het verslüg van dat examen aan te bieden , aangevuld met de opmerkingen , waartoe het examen en het programma de commissie hebben aanleiding gegeven.
Ter behoorlijke verdeeling en voorbereiding harer werkzaamheden heeft de commissie zich in eene voorloopige bijeenkomst gesplitst in vijf sub-commissiën, elk bestaande uit twee of drie leden. Deze sub-commissien namen ieder het examen op zich in eene der vijf afdeelin-gen, waartoe de onderdeelcn van het examen-programma werden gegroepeerd;
1°. voor Grieksche taal en letterkunde ;
2°. voor Latijnsche taal en letterkunde en Romeinsche antiquiteiten;
3°. voor Nederlandsche taal en geschiedenis;
4°. voor Franschc , Engelsche en Hoogduitsche taal;
5quot;. voor wiskunde.
(1) Voor het examen hadden zich aangemeld 10 candidaten. Twee daarvan hebben zich teruggetrokken en één is niet opgekomen , zoo dat het examen is afgelegd door 7 personen, en wel door allen te-verkrijging van een getuigschrift voor de faculteiten der godgeleerdheid, regtsgeleerdheid en letteren en wijsbegeerte. Twee van dezen ontvingen het verlangde getuigschrift en vijf werden afgewezen. Het examen werd afgenomen te 's Gravenhage, den 17den en den 18den Julij, en bovendien voor enkele candidaten, krachtens art. 2, alin. 3, vaii het Koninklijk besluit van 21 Junij 1881 {Staatsblad nJ. 09), den 19deu daaraanvolgende.
2
Zij bestonden uit de volgende leden:
voor afdeeling 1, de heeren: A. H. G. P. van den Es en E. Mehler; voor afdeeling' 2 , de heeren : J. L. Sirks, IT. Mulder en F. J. L. Krümer; voor afdeeling- 3, de heeren: \V. Everts, F. J. L. Khlmor en F. G. Slothouwer;
voor afdeeling 4, de heeren; J. H. Kramers en K. ten Bruggencate ; voor afdeeling 5 , de heeren: H. P. J. Stenfert Kroese en G. Mensinga. Bij gebrek aan eenig voorschrift omtrent den duur van het examen ih elk der onderdeeleu, is door deze sub-commissien allereerst beraadslaagd over den tijd, dien zij daarvoor zouden noodig hebben. Zij hebben daarbij niet uit het oog verloren, dat de beschikbare tijd in geen geval groot kon zijn en dus een minimum-duur moest vastgesteld worden.
Voor de in art. 3 van het Koninklijk besluit van den 21sten Junij 1881 genoemde onderdeeleu , werd de duur van het schriftelijk examen bepaald op:
1°. het vertalen uit het Grieksch in het Nederlaudsch : een half uur ; 2°. het opstel in het Nederlandsch : anderhalf uur; 3°. de stelkunde; een uur;
4°. de meetkunde : een uur;
5°. het vertalen uit het Fransch, Duitsch en Engelsch in het Nederlandsch: anderhalf uur.
Voor de in art. 4 vermelde onderdeeleu van het mondeling examen werd een duur aangenomen van:
1®. het vertalen van eenvoudig Attisch proza: vijftien minuten; 2°. het vertalen van Grieksche epische poezy: vijftien minuten; 3°. het vertalen van Latijnsch proza: vijftien minuten; 4°. het vertalen van gemakkelijke Latijnsche poezy: vijftien minuten; 5°. de geschiedenis: een half uur.
Voor de in art. 5 genoemde schriftelijke vertaling uit het Nederlandsch in het Latijn werd gesteld: een uur.
Voor de onderdeeleu van het mondeling examen in art. 6 voorgeschreven werd vastgesteld:
1°. het vertalen van moeijelijker Attisch proza: twintig minuten; 2°. het vertalen van Grieksche dramatische poëzy twintig minuten; 3quot;. het vertalen van moeijelijker Latijnsche poëzy: een half uur; 4°. de Romeinsche antiquiteiten: een half uur;
5°. de wiskunde, omschreven in art. 3, anderhalf uur.
Voor de onderdeeleu van het schriftelijk examen, bedoeld in art. 7., werd aangenomen een duur van:
1°. het vertalen uit het Nederlandsch in het Latijn: een uur; 2°. de reken-, stel- en meetkunde: twee uren.
Voorde onderdeeleu van het mondeling examen, in art. 8 omschreven , werd bepaald:
1quot;. hot vertalen van moeijelijker Attisch proza: twintig- minuten;
2°. het vertalen van Grieksche dramatische poezy: twintig1 minuten;
3°. het vertalen van moeijelijker Latijnsche poezy: een half uur.
Grooter bezwaar leverde de bepaling van de stof, die voor het examen zou worden gekozen. Te vergeefs zocht de commissie ook te dezen opzigte naar een voorschrift, en voornamelijk naar eene bepaling-, die beslist, of den candidaten stukken moeten voorgelegd worden , die zij hebben gelezen, of zulke, die zij nooit ouder de oogen hebben gehad. Na rijpe overweging is besloten voor het examen in moeijelijker Grieksch en Latijn, in art. 6, u°. 1, 2 en 3 vermeld, zoowel ongelezen als gelezen stukken te kiezen, doch overigens uitsluitend ongelezen stukken. Door een dergelijk besluit kon echter niet het gemis worden vergoed van eene vaste bepaling. Tot het verkrijgen van gelijkheid in de verschillen le eindexamens der gymnasia en van deze met het staatsexamen, is naar de meening der commissie de regeling èn van deze zaak èn van den duur van het examen in de onderdeelen onontbeerlijk.
Eene even groote moeijelijkheid rees bij de bespreking van een reglement van orde; ook hiervoor ontbraken alle gegevens. De commissie heeft toen besloten de proef te nemen met een reglement, opzettelijk ontworpen na onderzoek van eenige reglementen, die bij eindexamens van gymnasia gebruikt waren. Dat onderzoek heeft haar geleerd, dat allerlei geheel uiteenloopende beginselen en stelsels werden toegepast, en zij is tot de overtuiging gekomen, dat tot ver betering van uit gebrek een van Regeringswege voorgeschreven reglement onmisbaar is.
Eene vaste, gelijkmatige regeling van de combinatie der vakken tot afdeelingen , die noodzakelijk is om de verschillende vakken naar hunne betrekkelijke waarde te schatten, kan alleen verkregen worden als zij in het examen-programma wordt voorgeschreven. De wijze van taxatie, de praedicaten, die kunnen toegekend, de bepaling van het minimum, dat voor elk onderdeel en voor elke afdeeliug zal worden vereischt, de omschrijving van de voorwaarden kortom, waaraan moet voldaan worden om te worden toegelaten , dat alles behoort naar het oordeel der commissie tot eene volledige en bruikbare regeling van. het eind- en het staatsexamen , en van dat alles bevat het Koninklijk besluit, houdende nadere bepalingen ten aanzien van het eindexamen der gymnasia, niets. Zoolang de keuze aan de examinandi vrij blijft tusschen de eindexamens der verschillende gymrasia, en tusschen deze en het staatsexamen, is een volledig en streng voorschrift de eenige waarborg tegen groote ongelijkheid en al de gevolgen daarvan.
Het examen is volgens de bepalingen van art. 1 van het Koninklijk besluit dd. 21 Junij 1881 , afgenomen op twee dagen, met verlenging tot drie, volgons art. 2, alinea3, van hetzelfde besluit, Dairdoor zijn de candidaten den eersten dag onderworpen geweest aan een examen dat duurde vau des morgens half negen tot des namiddags vijf uur
4
vijftien minuien, met eene pauze van slechts één uur, dat is dus bijna acht uren; den tweeden dag- van des morgens half negen tot des namiddags half vijf, weder met slechts één uur pauze, zoo verdeeld dat de candidaten ieder gedurende bijna vijf uren zijn ondervraagd. Op den derden dag zonden de candidaten voor het tweede getuigschrift gedurende zeven ii acht uren moeten geëxamineerd zijn geworden.
De commissie acht zich verpligt er ernstig op te wijzen , dat een dergelijk examen voor de candidaten veel te afmattend is en dat art. 1 van het Koninklijk besluit dringend wijziging vordert. Te meer vindt zij vrijheid om den wensch naar eene dergelijke wijziging uit te drukken , omdat de overlading zamenhangt met de splitsing van de candidaten in twee categorien , die in art. 2 van het Koninklijk besluit is ingeslopen , niettegenstaande noch de wet noch het leerplan der gymnasia eene zoodanige scheiding kent. Tot aan het einde van het viorde studiejaar volgen alle leerlingen der gymnasia hetzelfde onderwijs in alle vakken, en in het vijfde en zesde is dit eveneens het geval, met uitzondering van een paar onJerdeelen , waarvan art. 5 van het leerplan vrijstelling toelaat. Met het stelsel van tweeledig onderwijs op de gymnasia is alzoo in de wet gebroken, en de commissie is daarom van oordeel dat, zoolang de beginselen van art. 7 der wet op het hooger onderwijs en van het leerplan bij Koninklijk besluii van 29 Junij 1878 {Staalshlad n0. 98), vastgesteld, worden gehandhaafd , één eindexamen aan de gymnasia en daarnaast één staatsexamen voor alle candidaten behoort te worden voorgeschreven, waarbij de candidaten voor het eerste en respectivelijk het tweede getuigschrift ■worden vrijgesteld van die vakken , waarin aan dezulken geen verpligt onderwijs wordt gegeven in het vijfde en zesde studiejaar der gymnasia.
Te dezer plaatse acht evenwel de commissie het haar pligt ook harerzijds te wijzen op den nadeeligen toestand , waarin, volgens de thans van kracht zijnde bepalingen, de candidaten die het getuigschrift verlangen voor de faculteiten der geneeskunde en der wis- en natuurkunde, zijn geplaatst. Met uitzondering van slechts één der leden oordeelt zij eenparig den zesjarigen cursus der gymnasia ongeschikt voor de opleiding der aanstaande studenten in de medicijnen en in de wis-en natuurkunde, vooral der laatsten, en zij meent den wensch niet te mogen onderdrukken dat, zij het zelfs door wijziging der wet op het hooger onderwijs, in deze eene verandering worde gebragt.
Mogt deze wensch niet kunnen vervuld worden, of althans niet spoedig, dan zou zij ten minste duidelijk wenschen uitgedrukt te zien , dat de candidaten voor de genoemde studiën niet alleen werden vrijgesteld van het examen in Romeinscbe antiquiteiten , maar dat ook van hen niet zou geëischt worden de vaardigheid in het vertalen noch de ruimere woordenkennis, die verkregen kunnen worden door de in het leerplan der gymnasia bedoelde cursorische lectuur. Zulks toch zou de billijkheid vorderen; zooals de eischen voor de oude talen in
5
art. 8 van liet Koninklijk besluit van 21 Junij 1881 zijn gesteld, strijden zij met de bepaling1 van art. 5 h van het leerplan.
Met den omvang van het examen , zooals die in het Koninklijk besluit is aangegeven, kan de commissie zich over het algemeen vereenigen , en hare wenschen te dezen opzigte zouden zich bepalen tot enkele wijzigingen ter aanvulling of verduidelijking.
Het examen heeft ongunstige resultaten gegeven. De meeste candidate]! waren onvoldoende voorbereid; sommigen hadden niet alles bestudeerd, wat volgens het Koninklijk besluit vereischt wordt, anderen hadden zich blijkbaar er op toegelegd om aan de eischeu te voldoen, maar toonden slechts eene oppervlakkige kennis te bezitten.
Allereerst was dit het geval met Grieksche en Latijnsche taal. De schriftelijke vertaling uit het Grieksch in het Nederlandsch, waarvoor een stuk gekozen was uit de Anabasis van Arrianus, toonde dat zelfs eenvoudige woorden sommigen onbekend waren. Het mondeling examen in gemakkelijk Attisch proza , uit de redevoeringen van Lysias gekozen , en in epische poezy, gaf wel is waar gunstiger uitkomsten , maar, ofschoon de candidaten vrij wel begrepen wat hun werd voorgelegd, was hun kennis van het episch dialect, en bij sommigen ook van de gewone taalvormen, gebrekkig. Bij het examen in moeijelijker proza, uit Plato, en in dramatische poezy, uit Sophocles en Eurypides gekozen , bleek reeds spoedig, dat de meesten slechts een enkel stuk, één zelfs slechts een paar honderd regels van een der als modellen genoemde auteurs hadden gelezen, en dat de kennis van syntaxis en metriek te wenschen overliet.
Bij het Latijn was de kennis der grammatica, zoowel bij het schriftelijk als het mondeling examen , gering , vaak naauwelijks voldoende tot toelating op de vijfde klasse van een gymnasium. Dit bleek vooral bij de vertaling uit het Nederlandsch in het Latijn. Het vertalen uit het Latijn in het Nederlandsch, waartoe Livius, Virgilius en Horatius werden voorgelegd, toonde weinig vaardigheid, niettegenstaande de gekozen stukken geene bijzondere moeijelijkheden bevatten, en den candidaten steeds tien of vijftien minuten tijd werd toegestaan om de te vertalen stukken in te zien , gelijk ook bij het Grieksch geschiedde. Van inzigt in de zamenstelling der woorden was weinig te bespeuren, en de kennis van prosodie en metriek ontbrak bij de meesten bijna geheel.
Met de Romeinsche antiquiteiten en in het bijzonder met de staatsinstellingen der Romeinen, waarvan de commissie de kennis volstrekt noodig acht, bleken de candidaten met ééne enkele uitzondering zeer weinig bekend te zijn ; sommigen hadden er zelfs niet het minste begrip van. Men had blijkbaar dit vak veel te ligt geteld, en niet bedacht, dat op de gymnasia gewoonlijk wel is waar slechts één uur wekelijks in de zesde klasse daaraan uitsluitend wordt gewijd, maar bovendien het onderwijs in het Latijn en in de Romeinsche geschiedenis de gelegenheid bieden dit vak te behandelen.
Het Nederlamlscli opstel g-af geene aanleiding tot bijzondere opmerkingen. De opgegeven onderwerpen vielen geheel buiten het gebied der wetenschap en waren zoo gekozen , dat alleen geoefendheid in het gebruik der moedertaal kon geconstateerd worden. Over het algemeen toonden de candidaten daarin genoegzame vaardigheid , en hadden zij duidelijk , vrij volledig, sommigen zelfs sierlijk, huu onderwerp behandeld ; slechts bij één candidaat waren taal en stijl onbeholpen.
Voor Fransch , Engelsch en Duitsch waren gemakkelijke stukken gekozen uit een of ander tijdschrift. Met voordacht had men zich tot eenvoudig proza bepaald, omdat men meer wilde letten op logisch denken en helder weergeven dan op kennis van vreemde woorden of buitengewone zinwendingen. De vertalingen uit het Fransch waren meerendeels voldoende, die uit het Duitsch waren minder goed , van die uit het Engelsch was het gehalte het minst.
De kennis der geschiedenis was bij de groote meerderheid der candidaten zeer gering, bij een paar zelfs ver beneden het peil, dat billijkerwijze als minimum mogt gesteld worden. Men had zich bepaald tot de behandeling van het tijdvak dat volgens het leerplan der gymnasia in de zesde klasse wordt besproken , en sommigen hadden zich daardoor geen rekenschap gegeven van zaken en gebeurtenissen die in vroegere toestanden haren oorsprong hebben. Zoo waren de candidaten bijV. met de staatsregeling van Nederland tijdens de Republiek niet genoeg bekend. Duidelijk bleek het, dat verscheiden candidaten van de vroegere tijdperken der geschiedenis hoegenaamd niets wisten, van de negentiende eeuw zeer weinig, en van de achttiende eeuw slechts eenige feiten en jaartallen hadden gememoriseerd.
Het examen in de wiskunde leverde eenigzins beter resultaten. Bij de stelkunde was over het algemeen meer reden tot tevredenheid dan bij de meetkunde ; in deze was het schriftelijk werk van de meesten onvoldoende. Gebrek aan oefening in het oplossen van vraagstukken bij voldoende kennis van theorie is hiervan ongetwijfeld de oorzaak Het omgekeerde was het geval bij de stelkunde.
Als haar oordeel over het gansquot;he examen meent de commissie te moeten verklaren , dat het gehalte van de kennis der afgewezen jongelui veel lager was, dan mogt worden verwacht bij een examen, dat geheel of gedeeltelijk in de plaats treedt van het vroegere pro-paedeutisch examen aan de universiteit.
Ten slotte meent de commissie niet te mogen verhelen, dat zij de wetsbepaling, die voor leerlingen van gymnasia en voor extranei een gelijk examen voorschrijft, betreurt. Zoolang het aan extranei vrijstaat om deel te nemen aan de eindexamens der gymnasia, is dit voorzeker onvermijdelijk, maar het staatsexamen zal in deze omstandigheden ook geeue goede vruchten opleveren. Dan alleen zou dit mogelijk zijn, wanneer het staatsexamen uitsluitend voorgeschreven was voor hen, die geeue gymnasiale opleiding hadden genoten, eu wanneer het een
7
eigen programma bezat, dat dezelfde waarborgen leverde voor behoorlijke voorstudie als de overgangsexamens aan de gymnasia. Daardoor zou het onmogelijk gemaakt zijn , dat men zich den een of anderen auteur of het een of ander onderdeel van een vak trachtte eigen te maken, zonder de kennis te bezitten , die op de lagere klassen van een gymnasium verkregen wordt. Door wetsbepalingen behoorden vooral zij geweerd te worden, die van eene vierde of vijfde klasse van een gymnasium pogen door het staatsexamen bij geluk den toegang tot de universiteit te verkrijgen. Slechts één der leden had tegen deze zienswijze bezwaar. Hij wenschte, dat het voorregt om deel te nemen aan de eindexamens der gymnasia althans behouden bleef voor de leerlingen van regelmatig iugerigte bijzondere gymnasia.
Wenschelijk zou het naar de meening der commissie zijn, dat door wijziging van sommige bepalingen der wet op het hooger onderwijs en van het leerplan der gymnasia, de genoemde bezwaren, en in de eerste plaats dat betreffende de opleiding der aanstaande studenten in de geneeskunde en de wis- en natuurkunde, werden opgeheven, en dat eene geheele omwerking van het programma voor het eind- en het staatsexamen deze beter en billijker regelde.
Aan het eind van hare taak gekomen, gevoelt de commissie zich gedrongen Uwe Excellentie haren dank te betuigen voor het vertrouwen dat Uwe Excellentie in hare leden heeft gesteld.
De commissie voornoemd, J. G. van Eyken , Voorzitter , F. J. L. Keümer, Secretaris.
I V ■ ■ ' ■
■
: ' ■ ' ; ' j
.
.
■
■
—J
'
.
_
_