-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

/j^ /cyamp;Zj i. */0

NOG EENS DE LOMPEN-QUAESTIE.

In eene dezer dagen verspreide brochure, getiteld: „Observations critiques a 1'occasion d'une brochure sur la variolequot; komt de Heer Lhoest, directeur der Kon. Ned. papierfabriek te Maastricht, op tegen mijne beschouwiug in Economist Jami. 11. omtrent den oorsprong der pokkengevallen die in 1879 en 1880 onder het personeel zjjner fabriek zjjn waargenomen, en wel op oogenblikken dat deze ziekte overigens te Maastricht niet voorkwam.

De Heer Lhoest meent op tweederlei gronden protest te moeten aanteekenen tegen mijne z. i. onjuiste beschouwingen, waarvan hij vreest dat, werden zij niet weersproken, allicht wettelijke bepalingen ten nadeele der papier-industrie het gevolg zouden kunnen zijn. Hij spreekt in de eerste plaats als papierfabriekant maar ook tevens als Staatsburger, omdat hij vreest dat wij in casu op het gebied der aetiologie aan het dwalen zijn geraakt, en dus de ware oorzaken der ziekte voor ons verborgen zullen blijven. Met genoegen nam ik het schrijven van den Heer Lhoest tor hand; zal toch eene zaak juist beoordeeld worden dan moet ze van alle zijden bezien worden; na de hygiënist dus de industrieel, want beider belangen plaatsen dezen niet altijd op het zelfde standpunt bij de beoordeeling derzelfde feiten, dat leert ons de geschiedenis van den dag maar al te vaak. Daarom begroeten wij den Heer Lhoest in deze lompen-quaestie bij voorkeur als kampioen voor de papier-industrie; dat rechtvaardigt reeds in alle opzichten zijn protest. Bovendien neemt de papierfabriekant naar onze bescheiden meening eene positie in die eerder de verdediging van den tegenwoordigen toestand wettigt, dan die van den Staatsburger, daar de ondervinding toch onbetwistbaar leerde dat reeds al te veel burgers het slachtoffer werden der besmetting uitgaande van de oude kleeren en lompen , door den Heer Lhoest in bescherming genomen. Straks zal ik nog een paar serien daarvan, tijdens de

-ocr page 4-

2

cholera- en pokken-epidemie in Nederland geconstateerd, als vervolg op de reeds genoemde gevallen ten beste geven.

Doch ter zake. Uit een groot aantal waarnemingen van buiten-landsche en binnenlandsche collega's in een 25tal Nederlandsche, Fransehe, Engelsche, Duitsche, Noorweegsche en Italiaansche steden, waaruit m. i. het gevaar der besmetting door oude kloeren en lompen bleek, neemt de Heer Lhoest die welke te Maastricht door de H.H. Drs. Du Moulin, Schols, Bachelier en mij zijn geconstateerd , en roept na toetsing van het door ons medegedeelde aan zijne lezing der feiten, o. a. uit: „ n'est il pas regrettable que c'est ainsi qu'on écrit 1'histoire?quot;

Welnu, wjj zullen kort zijn en, ter juiste beoordeeling der bedoelde feiten , de beide lezingen eenvoudig met elkaar vergelijken , aan het oordeel van den lezer overlatende, eerst die betreffende bet in 1879 geconstateerd geval, daarna die der in 1880 onder het personeel der papierfabriek geconstateerde gevallen.

Ik schreef dan op bladz. 34 van „de Economistquot; do navolgende regels:

„Eenige feiten door mij in 1879 en 1880 in Limburg waar-ogenomen en in de jaarverslagen van het Geneeskundig Staats-„toezicht gepubliceerd, sluiten zich wonderwel aan bij de gelijk-„tijdige waarnemingen der genoemde buitenlandsche collega's, en „maken het mij naar mijne bescheidene meening ten pligt, ook „ten onzent daarop nader de aandacht te vestigen. In 1879 werd „te Maastricht door Dr. Du Moulin, op een oogenblik dat sinds „vele maanden in geheel Limburg zich niet één geval van pok-„ziekte had voorgedaan, een geval van pokken geconstateerd bij „een meisje, arbeidende in de Koninklijke papierfabriek aldaar, „en belast met het sorteeren van lompen, afkomstig uit de land-„streek Visé—Luik, alwaar op dat oogenblik vele gevallen van „pokken voorkwamen.quot;

Deze voorstelling van dit feit is volkomen in overeenstemming met het officieel verslag door mijn ambtgenoot Dr. Dozy daaromtrent opgemaakt. Laten wij hier woordelijk nagaan wat, tengevolge van eigen onderzoek, aangevuld door mededeelingen van Dr. Du Moulin, door Dr. Dozy omtrent het voorkomen van dit geval werd opgeteekend. Wij lezen dan in het bovenbedoeld verslag aan den Geneeskundigen Kaad in de Juli-vergadering van 1879 ter tafel gebracht, waaraan ik mijtie mededeeling heb ontleend , dienaangaande het navolgende :

„Te Maastricht kwam in Februari een pokgeval voor bij eene

-ocr page 5-

3

„vrouw die de lompen in de papierfabriek van den Heer Lhoes „sorteerde. Het bleek dat deze lompen uit Luik afkomstig waren , „alwaar pokgevallen voorkwamen. Aangezien de fabrikant geene „kans zag eene zoo groote massa lompen gedurende eenige uren „op eene temperatuur van 100° te houden, hetwelk toch het beste „middel tor desinfectie zou zijn, verkreeg de adjunct-Inspecteur „dat hij zijn werkvolk zou laten re vaccineeren.quot;

Wanneer wij beide bovenstaande voorstellingen der waargenomen feiten met elkaar vergelijken, dan zien wjj dat, ofschoon de vorm eenigzins uiteenloopt, dat de inhoud van beide mededeelingen nagenoeg dezelfde is.

Slaan wij daarna den blik op hetgeen de Heer Lhoest in zijne „Observations critiquesquot; aangaande deze mededeeling zegt, dan zien wij dat in den grond dor zaak ook door den directeur, al is het ook minder poülirf, in hoofdzaak hetzelfde wordt gezegd, namelijk:

„Nous voulons bien admettre que la nomtnée B ... . dont il s'agit et qui a etó absente de 1'usine pendant une quinzaine de jours au plus, ait eu la variole, bien qu'elle n'en porte guère les traces. Mais ce que nous contestons, e'est qu'on a constaté, ou seulement pu constater qu'elle ait trié des chiffons do Vise ou de Liège, attendu qu'elle n'était ni trieuse ni coupeuse de chiffons, ainsi qu'on peut le verifier par nos livres de 1'époque. En réalité cette ouvrière ótait employee dans un local fort éloigné des trieuses. Les chiffons n'arrivaient dans ce local qu'après avoir passé morceau par morceau par les malus des coupeuses, et avoir subi un triage et un grossier nettoyage; il est possible que la nommée B. ait touché quelques morceaux do chiffons de Liège, dans leur transport vers les chaudières a débouillir, cela n'est toutefois ni prouvé, ni a prouver: de telles preuves étant impossibles.quot;

Do hoofdzaak door Dr. Du Moulin en mijn ambtgenoot medegedeeld , wordt dus hier niet ontkend maar eerder bevestigd. Of de bedoelde B. lompen uitzocht, knipte, verzamelde, in Jen trommel wierp of op eene ander wijze behandelde, verandert naar mijne beschoidene meening, al bitter weinig aan de zaak, evenmin , of ze met de andere gezond gebleven arbeidster welke lompen sorteerde, in hetzelfde lokaal werkte of in een ander. Voegt men daarbij de opmerking, dat in 1879 noch vóór, noch tijdens het optreden der pokziekte bij hot fabriekmeisje, andere pokgevallen te Maastricht voorkwamen — die , ware daarvan den Heer Lhoest maar

-ocr page 6-

1

iets uit de omgeving vau B. bekend, zeker wel ter sprake zouden gebracht zijn — bedenkt men daarbij de krachtige toepassing der middelen om 't gevaar van besmetting uit de lompen to voorkomen door algemeene revaccinatie van het personeel der fabriek enz., alles vrijwillig door den Heer Lhoest ondernomen, dan behoeven wij hier niets meer bij te voegen , en laten omtrent de waarde van het verschil tusschen „le fait constató et le fait possible'' gerust het oordeel aan den lezer over, al kunnen wij niet als „corpus delictiquot; een lomp met het wapen van Luik of Visé gemerkt, vol micrococci, uit de door B. behandelde lompen aantoonen.

quot;Verder schrijft de Heer Lhoest dat ik zoude gezegd hebben „En „1880 alors que la variole regnait en Belgique et nullement dans „le Limbourg, deux nouveaux cas furent constatés, respectivi-„ment par les docteurs Schols en Bachelier, parmi les trieuses „de la même fabrique. Une d'elles, qui avait trié des chiffons en „grande partie Beiges, succomba. Enfin le surveillant des trieuses „de chiffons lui-même fut atteint, et traité par le doeteur Schols. „Aucun des denx trieuses n'avait été revaccinée l'annóe precó-„dente, ces trieuses ne faisant pas encore partie du personnel de „la Papéterie.quot;

Die vrije vertaling acht ik minder gelukkig geslaagd, ik ben daarom verplicht nog even te herhalen wat ik op bladz. 34 neerschreef :

„In 1880 toen de pokken in verschillende Belgische gemeenten „epidemisch hebben gewoed , werd 21 Juni door Dr. Bachelier te „Maastricht, terwijl aldaar noch in do omstreken gevallen van „pokziekte voorkwamen, andermaal een geval van pokken bij een „arbeidster uit dezelfde fabriek geconstateerd, die lompen had „behandeld, welke voor een groot deel uit het besmette Belgie „waren ingevoerd.

„Den 25 Juni werd wederom, ditmaal door Dr. Schols, een geval „waargenomen bij een sorteerster, die op hetzelfde lokaal als de „eerst aangetaste, aan dezelfde balen werkzaam was geweest, „terwijl eindelijk den 3 Juli door dienzelfden geneeskundige de „opzichter van het lompenmagazijn derzelfde fabriek als poklijder „onder behandeling genomen werd. Een der sorteersters bezweek „aan de pokken. Beide meisjes waren nog geen jaar in dienst „van den fabrikant, en dus — daar sinds hare opname geen „algemeene revaccinatie had plaats gehad — niet als de andere „arbeidsters ten vorigen jare gerevaccineerd, toen in 1880 het „beschreven pokkengeval bij een der sorteersters werd geconstateerd.quot;

-ocr page 7-

5

Zooals de lezer merkt, zeide ik volstrekt niet dat er tijdens het eerste weder optreden dor pokziekte in 1880 onder het personeel der Konk. JJed. papierfabriek nergens in Lirabarg pokziekte voorkwam; integendeel op bladz. 32 wijs ik er zelfs op, dafc er van afl Jan. 1880—1 Aug. 1881 in Limburg negentien gevallen van pokziekte zich hadden voorgedaan, waarvan in de maanden Juni en Juli 1880, toen de ziekte achtereenvolgens 3 personen werkzaam aan de fabriek van den Heer Lhoest aantastte, 3 te Maastricht, 2 te Herten, 1 te Roermond en 1 te Maasniel. Behalve deze gevallen echter, op 21 en 25 Juni en o Juli door Dr. Schols en Dr. Bachelier behandeld, kwamen er toen noch te Maastricht, noch in de omstreken dezer stad gevallen van pokziekte voor.

quot;Wat nu betreft de bijzaken, nevens dit vaststaand feit in mijn opstel medegedeeld, deze zjjn ontleend aan de mededeelingen der geneeskundigen zelve. Ze zijn overigens van zeer weinig invloed op de eindconclusie; of toch de beide aangetastte meisjes reeds voor 1879 tot het personeel der fabriek behoorden, of wel in 1880 aangenomen werden en dus al of niet bij de algemeens revaccinatie in 1879 op nieuw geënt waren, doet bij do beoordeeling van de al of niet besmetteiyke kracht der lompen niets af. Daaruit toch zoude alleen blijken,] dat vaccinatie en revaccinatie alleen geen voldoende waarborgen geven tegen het gevaar van besmetting der lompen, maar volstrekt niet dat de meisjes niet door de lompen besmet werden.

Omtrent het gewicht der tegenwerping van den heer Lhoest, dat de verdachte lompen door de arbeidsters behandeld niet voor een groot deel maar voor een klein deel uit Bolgie afkomstig waren moeten wij den lezer zelve laten beslissen, terwijl de bemerking dat de laatstaangetaste geen opzichter der lompen-magazijnen, maar „employé supérieurquot; der fabriek is, in zoo verre ook weinig tot de zaak afdoet, daar uit do mij toegezonden staat van aangifte der besmettelijke iziekte blijkt, dat de Heer Lhoest, als hij zegt dat deze opzichter misschien in geen maanden in de lompen-sorteerzalen was geweest, niet volledig was ingelicht, daar hij er wel was geweest, al was die zaal dan ook niet zijn dagelijksch verblijf.

Vit het boven medegedeelde blijkt dus, dat in 1879 en 1880 viermaal achtereenvolyens personen behoorende lot het personeel der papierfabriek van den heer Lhoest, icelke personen lompen hadden behandeld of wel het lokaal waar de lompen worden gesorteerd, hadden bezocht, door de pokziekte toerden aangetast, op oogenblikken dat te Maastricht

-ocr page 8-

6

(jeen andere gevallen van pokziekle voorkwamen, en dat de behandelde lompen ten deele kwanten uit Bdjie, alwaar in 1879 en 1880 in verscheidene gemeenten de pokziekle ei/idemisch optrad.

De conclusie laat ik aan den lezer over.

Wat nu betreft de statistiek door den Heer Lhoest opgemaakt, waaruit schijnt te moeten blijken dat het lompen sorteeren een zeer gezonde bezigheid is, dat is naar mijne bescheidene meening voor iemand die maar een greintje begrip van statistiek heeft, ook niet veel zaaks.

Had de Heer Lhoest bij het vermelden der pokkengevallen in het Rijk, Limburg en Maastricht ook 1871 en 1872 buiten zijn staatje gelaten, hij had met nog grooter letters de cijfers „éloquents d'eux mêmesquot; kunnen drukken, want dan was er in Maastricht, gedurende het door den Heer Lhoest dan aangegeven tijdperk, niemand anders aan pokziekte gestorven als zijn lompenmeisje.

In allen geval had de Heer Lhoest bij het opmaken van zijn staatje, tot 1865, het jaar der wording onzer nieuwe geneeskundige statistiek moeten teruggaan. Dan zelfs het jaar 1865 nog buiten spel latende, in welk jaar alleen te Maastricht 49 personen aan de pokziekte stierven, had hij reeds in plaats van 2 p. m. jaarlijks, 7 p. m. sterfgevallen aan de pokziekte te Maastricht gevonden.

Hij had dan het volgend staatje kunnen opmaken: STERFTE.

IN MAASTRICHT.

IN HET KIJK.

IN LIMBURG.

Totaal Pokken Totaal Pokken.

Totaal.

1865

96435

»

5594

«

730

49

-1860

108529

1413

5813

215

1065

16

■1867

91209

542

5049

30

808

1

1868

96514

143

5094

8

760

2

-1869

89157

50

5136

11

719

»

1870

93066

706

5440

1

834

»

1871

106978

15787

5221

-172

878

16

1872

94594

3731

5804

201

702

2

1873

89285

351

5177

4

772

»

1874

85069

-130

4707

1

721

»

1875

96834

195

5238

»

809

»

1876

90186

113

5185

1

805

»

1877

86289

26

4609

»

662

»

1878

90735

11

5381

»

865

»

1879

90024

8

5022

»

920

»

1880

95282

79

5776

1

832

1

186G. Cholera heerscht te Maastricht epidemisch.

1867. Vaccinatie en re-vaccinatie op gooote schaal stuitte de ziekte.

1879 en 1880. Roodvonk en diphtheritis heerschen j|te Maastricht epidemisch.

-ocr page 9-

In het tijdperk 1866—1870, (dus 1865 in welk jaar de pokziekte te Maastricht hevig heersehte buiten rekening latende), heeft Limburg, op N. en Z.-Holland na, het grootste aantal ingezetenen aan pokziekte verloren nl. 264, terwijl in N.-Brabant slechts 1S2 , in Friesland 115, en in al de overige provinciën minder dan 100, in Drenthe zelfs slechts 5 personen aan pokziekts stierven.

Maar, vraag ik in gemoede, wat zegt nu deze statistiek? mijns inziens niet veel anders dan dat daarbij veel afhangt van het cijfers groepeeren. Zoude ze toch iets beteekenen , dan zo;ide men niet slechts van de ziekten van het personeel dat de lompen sorteert, maar ook van dat wat ze verzamelt en oplegt, een statistiek moeten maken, bovendien niet alleen van de pokken maar van alle besmettelijke ziekten zoude dergelijk statistiek, van af het jaar ] 865, het geboortejaar der nieuwere Geneeskundige statistiek in Nederland, tot heden moeten worden geraadpleegd, want tegen geen besmettelijke ziekte kan men zich gemakkelijker hoeden als tegen de pokken door de vaccinatie, die in Limburg geen tegenstand ondervindt, terwijl de fabriekarbeiders van den Heer Lhoest alle gerevaccineerd worden. Dan ook zoude men bij het opmaken der statistiek betreffende de sterfte aan pokziekte, ook eene statistiek der vaccinatie en revaccinatie moeten kunnen raadplegen; eindelijk zoude men niet alleen het aantal der sterfgevallen door besmettelijke ziekten veroorzaakt ^ maar ook het aantal der ziektegevallen, van af 1865 tot heden geconstateerd , voor oogen moeten hebben: verreweg het grootst aantal patienten toch herstelt, zoo om slechts een paar te noemen, werden b. v. in Limburg in 1871 niet minder dan 741 personen door de pokziekte aangetast, waarvan echter slechts 172 stierven. Ook zoude nog rekening gehouden moeten worden met de middelen door de bevoegde autoriteiten in het werk gesteld om de ziekte te fnuiken, en op welk tijdstip dit is geschied. Zoo was b. v. blijkens de mede-deeling van den toenmaligen adjunct-Inspecteur, spoedige afzondering der lijders in de barakken in 1871 oorzaak dat de ziekte tc Maastricht zich niet verder uitbreidde. Hadde de Heer Lhoest in 1879 en 1880 niet zelf zoo krachtig en ingrijpend gehandeld, om, telkens als de ziekte onder zijn volk optrad, in overleg met de geneeskundigen door afzondering, ontsmetting, luchtverver-sching, vaccinatie en revaccinatie, en andere voorbehoedende maatregelen de ziekte bij de geboorte te verstikken, zijne statistiek der pokkensterfte zoude naar alle waarschijnlijkheid niet zoo betrekkelijk gunstige cijfers voor Maastricht aanwijzen.

-ocr page 10-

8

De heer Llioest zegt verder, sprekende over de observatiën der buitenlandsche collega's, dat wij beter doen, de feiten rondom ons heen ■waargenomen te bespreken, dan wel deze waarnemingen ver af te zoeken. Naar onze meening belet het een het ander niet, maar. .. volgen wjj zijn raad. Dientengevolge verwijs ik den lezer naar de in 1872 en 1875 door het Departement van Bin-nenlandsche Zaken uitgegeven verslagen omtrent de Cholera-epidemie in Nederland in 186G—1867 en omtrent de pokkenepidemie in Nederland in 1870—1873, waarvan de gegevens door onze Nederlandsehe collega's werden bijeengebracht en uit welke verslagen maar al te vaak blijkt hoe groote rol de kleeren en lompen afkomstig van besmettelijke zieken spelen, bij de verspreiding der verschillende besmettelijke ziekten. Behalve verschillende der reeds in mijn eerste opstel vermelde gevallen, waar lompen en lompen-kooplieden, oude kleeren, oud beddegoed enz. als oorzaak der verbreiding van de pokziekte werd aangemerkt, kan de lezer zich daar overtuigen dat hot optreden der pokken-epidemie 1S70—1873 in verschillende plaatsen zijn ontstaan te danken had aan gebrekkige ontsmetting der voorwerpen afkomstig van besmettelijke lijders, en aan de rondwandeling en het transport van besmette kleederen en lompen.

Zoo werd o. a. nog te Breda in November 1870 en te Utrecht in Maart 1880 en Januari 1871 het optreden der pokziekte veroorzaakt door personen die linnengoed, van besmettelijke lijders afkomstig, gewasschen hadden. Op een andere bladzijde draagt daarvan de schuld het beddegoed van een aan pokken overleden persoon, dat zonder eenige voorzorgsmaatregel met eene passa-giersboot van de eene gemeente naar de andere werd vervoerd.

Het optreden der pokken te Alkmaar en te Ohó en Laak werd aan besmette kleederen, uit 's Hage en Belgie afkomstig; te Utrecht in 1878 aan besmette dekens, afkomstig van in 1872 aan-getastte lijders, toegeschreven. Al de in het verslag genoemde gevallen van besmetting door oude kleeren enz. aan te halen zoude ons te ver voeren; als voorbeeld hoe sprekend de geobserveerde feiten zijn, slechts een paar gevallen, ontleend aan de geschiedenis der epidemie te Muiden en te Tilburg:

„In December 1870 had een ingezetene van Muiden een zijner „dochters, die te 's Hage aan pokken leed, bezocht, hare begrafenis „bijgewoond, en hare kleederen medegenomen. Zijne overige 3 „dochters die met hem te Muiden woonden, namen de kleeding-„stukken in gebruik, werden alle aangetast, en stierven in

-ocr page 11-

9

„Januari 1871. Daarmede was tc Muiden eene epidemie ingeleid, „die er 50 menschen heeft weggerukt.

„Tilburg, dat heviger geteisterd was, scheeii in Augustus en „September 1873 geheel vrij van pokken. Het beddegoed met toe-„behooren van den laatsten (in Juni overleden) pokzieke was ont-„eigeud en vernietigd, maar de kleeren en eenig huisraad waren „in een ander huis op een zolder geborgen; na 2 maanden hield „eene vrouw zich op dien zolder onledig met het uitzoeken van „eenige goederen die zij verlangde te koopen, en weinige dagen „later werd deze vrouw door pokken aangetast.quot;

Slaan wij nu nog een oogenblik vluchtig den blik op het verslag omtrent de cholera-epidemie in Nederland, dan vinden wjj nog sprekender feiten omtrent de overbrenging van deze ziekte door kleederen, beddegoed en lompen.

Het verslag wemelt er letterlijk van. Zoo werd een lompenkoopman van St. Oedenrode, door pokken aangetast op een kar naar Schijndel getransporteerd, de aanleidendo oorzaak dat achtereenvolgens 15 personen te Schijndel worden aangetast. Zoo word de cholera te Tilburg ingevoerd door een oudkleerkoop, met opgekochte kleederen komende uit Amsterdam. Zoo word ook het eerste geval van cholera te Druten waargenomen bij oen kramer in vodden en beenderen. Zoo vinden wij verder in dat verslag o. a. dat te Heus-den, Oudenbosch, Hindeloopen, Nieuwsbrug, Leeuwarden en 's Bosch cholera werd ingevoerd of voortgeplant door het ter hand nemen of wasschen van lakens, dekens, oude kleeren enz. terwijl omtrent het voorkomen der ziekte te Eotterdam wordt opgemerkt, dat daar o. a. vooral ook een groot aantal waschvrouwen werd aangetast. Maar waarom verder te gaan ? Ik geloof dat do treurige tijdingen van besmetting in mijn vorig opstel en hier genoemd, daarmede inbegrepen de quaestieuse gevallen te Maastricht, reeds moer dan genoeg mijn vrees voor oude kleeren en lompen afkomstig van besmettelijke lijders zullen wettigen, en dat elk onbevooroordeeld lezer zal moeten toestemmen, dat het wenschelijk is dat meer voorzorgen bij het verzamelen, opleggen, vervoeren en sorteeren der lompen worden aangewend dan tot heden is geschied.

Ik ten minste ben daarvan ten volle overtuigd , en al moge de Heer Lhoest of welke andere papierfabriekanten ook, mij nog zoo vele „deceptions amèresquot; voorspellen, of beschuldigen van „cxagcrer of établir des theories sur des faits mal observes, avec un zèle, digne d'une bonne cause,quot; en dergelijke en meer , hij ga in vredes

-ocr page 12-

10

naam zijn gang, ik zal don mijnen gaan, on, zoo als ik dat heden deed, waar ik ineen op hot duistere gebied van de aotiologio der besmettelijke ziekten eenig licht te zien, dit, waar ik het noodzakelijk acht, kenbaar maken , on naar mijne beste overtuiging de middelen aangeven die ik in hot bolang dor openbare hygiène wenschelijk acht, ook al mogten die, waar hot niet anders kan , nu en dan in strijd zijn mot hot belang van oenigen tak van industrie.

Maar tevens zal ik trachten zoo eenvoudig mogelijke maatregelen aan te geven, overtuigd dat praktische uitvoerbaarheid on eenvoud steeds de eerste voreisehton moeten zijn van hygiènischo maatregelen, zullen die algemeene toepassing vinden. Ik meen dat ook in mijn vorig opstel gedaan te hebben, en heb juist daarom duidelijk omschreven wat ik om de besmetting van oude kleeren en lompen te keeren noodzakelijk achtte, waaruit duidelijk blijkt, dat vooral en in do eerste plaats mijn doelwit is door algemeene en krachtige ontsmetting der kleederon afkomstig van besmettelijke lijders deze hun smettend vermogen te ontnemen. Daarom vraag ik internationale regeling der ontsmetting en , om in Nederland slechts lompen toe te laten uit landen, waar behoorlijk voor ontsmetting der besmette kleederen wordt zorg gedragen. Mochtcn lompen uit gevaarlijke oorden komen, waar geen ontsmetting wordt toegepast en vaak besmettelijke ziekten heerschen, b. v. Algiers, Egypte, Tunis enz. dan zouden deze, alvorens bij ons ingevoerd te worden, ontsmet moeten worden. Maar is dat te veel geeiseht ? Mij dunkt het is in de gegeven omstandigheden een bescheiden eisch, daar men het recht had te vragen zo geheel te weeren. Verder wensch ik oprichting van ontsmettingsovens voorzien van voldoend ontwikkeld personeel om do ontsmetting der kleederon en voorwerpen afkomstig van besmettelijke lijders lege artis te kunnen verrichten; daar kan de Heer Lhoest, en niemand dan alleen misschien de gemeente fiscus en de groefbidders, iets tegen hebben , dunkt me. De Minister van Oorlog althans en verschillende gemeentebesturen waren dan ook zoo welwillend aan dezen mijnen wensch, reeds voor ruim een jaar door mij uitgesproken, gevolg te geven.

En wat nu betreft de voorzorgen die ik wenschelijk acht bij het verzamelen, opleggen, transport en sorteeren van lompen, deze zijn, dunkt mij, evenmin drukkend ; laten wij ze hier nogmaals woordelijk van bladz. 47 afschrijven:

1°. dat de aanleg der lompenmagazijnen in de bebouwde kom der gemeente verboden worde ■

-ocr page 13-

11

'2.quot;. dat het vervoer der lompen niet anders moge plaats hebben dan in goed gesloten zakken met een vochtig zeil gedekt;

3quot;. dat slechts in ruime, luchtige en goed geventileerde, door het geneeskundig staatstoezicht daartoe geschikt geoordeelde lokalen, lompen gesorteerd mogen worden.

4quot;. dat bjj het verleenen van concessieu tot oprichting van papierfabrieken worde bepaald, dat aldaar enkel gevaccineerde en op tijd gerevaccineerde sorteersters en sorteerders van lompen mogen werkzaam zijn; dat door de sorteersters daarbij een in de fabriek blijvend kleed moet worden gedragen, terwijl buiten de zaal cenc gelegenheid tot reiniging van handen en aangezicht behoort te zijn.

Nu vraag ik in gemoede: wettigen die voorstellen de beschuldiging, dat ik behoor tot hen die het er op toeleggen do papierindustrie den dood te doen, of deze te „entraver par des mesures vexatoires?quot; Ook ik acht de „cote civilisateurquot; van de papierindustrie hoog, en erken gaarne dat de sociale waarde door haar aan de gevreesde vuile, waardelooze lompen gegeven voor deze industrie sympathie moet wekken, maar de openbare gezondheid die ik bij de tegenwoordige gebrekkige regeling van het ontsmetten , ophalen, opleggen, vervoeren en sorteeren van lompen, bedreigd acht, heeft naar mijne bescheiden rneening, evenzeer hare eischen en rechten. Ik acht daarom reglementeering of herziening der daaromtrent bestaande reglementen en verordeningen bepaald noodzakelijk.

Ik gaf daartoe de middelen aan, die ik het beste dacht. Ik neem daarvan vooralsnog niets terug, maar meen ten laatste er nog vooral op te moeten wijzen, dat het bij de beoordeeling der quaestie vooral zaak is, deze in haar geheel te beschouwen, en dus niet slechts bij de ten opzichte der papierfabrieken gewenschte maatregelen van voorzorg stil te staan, maar vooral ook de aandacht te wijden aan het gevaar, dat door den oud kleerkoop en van uit de lompen-magazijnen dreigt.

Opdat dit niet uit het oog verloren worde, herhaal ik daarom hier tot slot van mijn antwoord, wat ik op bladz. 43 van mijn eerste opstel zeide: „De verschillende zeer uiteenloopende omgeving waarin de lompen verkeeren , op de lange baan die zij afleggen alvorens in den trommel der papierfabrieken rondgewenteld te worden; de verschillende soorten van stations waar zij verzameld, opgelegd of gesorteerd worden, eischen alle bijzondere voorzorgen.

„Worden die genomen, dan wordt het kwaad een zegen, en

-ocr page 14-

12

oefent de ■papier-industrie, waardoor de lompen-afvoer verzekerd wordt, een onbetwistbaar gunsHgen invloed uit op de openbare gezondheid. Zeer zeker toch moet voor een groot deel de omvang welke in vroegere eeuwen de besmettelijke ziekten namen, aan het omzwerven der besmette kleeren en lompen, met producten der huiduitscheiding en bakterien bezwangerd, worden toegeschreven; welke omzwerving thans, door de waarde welke de lompen voor de papier-ndustrie vorkregen hebben, korter duurt dan voorheen.

„De minste voddenraper is , mits hij in staat gesteld wordt zijn laak rationeel en onder de noodige voorzorgen te volbrengen, in deze uit een hygiënisch oogpunt van onbetaalbaar nut, daar hij het verdachte gevreesde vuil geregeld helpt afvoeren naar den trommel der papierfabriek.

„Zijn de lompen slechts eenmaal daarin neergeworpen, dan is het gevaar voorbij, want zeker bestaat er geen beter middel — tenzij het vuur — om dit verdachte vuil af te voeren. Het komt er dus vooral op aan om, bij het ophalen, verzamelen , opleggen, vervoeren en sorleeren der lompen, doeltreffende maatregelen van voorzorg te nemen , even goed als dat bij den afvoer van faecalien , meststoffen en ander vuil behoort te geschieden.quot;

Maastricht, 20 Pebruarij 1882. Rüysch.

-ocr page 15-
-ocr page 16-