f.
DOOR
]1,id der Staten van die Provincie, enz.
SNELPERSDRUK VAN J. CAMPEN TE SNEEK.
/5
slOOquot; /
DOOR
^ID DER ^TATEN VAN DIE PROVINCIE. ENZ.
SNELPERSDRUK VAN J. CAMPEN TE SNEEK.
BIBLIOTHEEK TER j RUKSUNiV ■ iT |
E I N
i
De storm Tan 30 op 31 Januari 1877, vrocsclijk als hij was, is nog in levendige lioriunering. De ontzettende ramp in Friesland, de doorbraken in Groningen met al hare treurige gevolgen, en al, wat overigens in Nederland door dien storm veroorzaakt is, zullen in ons vaderland die herinnering in lengte van dagen bewaren.
Jaren na dezen zal nog de moeder aan haar kind vertollen. hoe het in dien nacht zijn vader verloor, hoe ontzettend hare angste was en hoe haar kommervol voorgevoel bewaarheid werd. Kinderen, die aan hun familienaam dien van „Posthumusquot; (na 's vaders dood geboren) zouden mogen toevoegen, zullen op rijpen leeftijd het verhaal van dien verschrikkelijken nadag en nacht aan hun kroost overbrengen en gewagen van de rampspoedige gevolgen van den orkaan, die toen heerschte.
Het bleeke licht der door ijlende wolken gestadig omfloerste maan bescheen een schouwspel,'bij welks betrachting den Christen het gebed op de lippen kwam: „Heer, behoed „ons, wij vergaanquot;; en, stemde zijn gezin op den dagenden morgen in met het lied dos .lofs, hoorde men toen der vromen tent weêrgalmen „van hulp en heil ons aangebrachtquot;, eerst nadat bekend werd, hoe inzonderheid Friesland was gespaard, klonk daar te voller de dankbare psalm, die meldt van Gods rechtehand met groote kracht.
En toch, hoe getrouw de dagbladen een verslag gaven van hetgeen gebeurd was, en waarvoor men, hoe dreigend het gevaar ook geweest mogt zijn, bewaard was gebleven, de hoe-
4
grootheid van 't gevaar, waarin Friesland toen heeft verkeerd, is niet bekend geweest, vóór en aleer dc Staten hebben kunnen kennis nemen van 't rapport, hnn deswege door hunne G edeputeerden gedaan.
Dat rapport heeft èn dat College zelf èn den Staten van Friesland geleerd aan welk eene, alle beschrijving teboven-gaande ramp Friesland toen nauwelijks, en als door een wonder, is ontkomen.
Immers, hoe treurig de ramp met de stoomboot „Willem IIIquot; op het Heegermcer is geweest, hoe jammerlijke gevolgen partiëele doorbraken van zeeweringen in Groningen hebben gehad, hoeveel treurigs er OA'erigens door den stonn is veroorzaakt, ik veroorloof my de ernstige vraag: Wat is dat alles, vergeleken bij de onafzienbare reeks van nooden en dooden, die verbonden geweest zouden zijn aan het bezwijken van Frieslands zeedijken, een bezwijken, dat zekerlijk gevolgd zoude zijn, wanneer de stonn op 30/31 Januari slechts twee uren langer had geduurd!
Het rapport van Gedeputeerde Staten heeft het geweste-t el ijk bestuur opgeschrikt uit zijne gerustheid over den toestand en de toekomst van Friesland, en de vrees, desaan-gaande door enkele van zijne Leden reeds bevorens gekoesterd, ten volle gerechtvaardigd.
Een tweedaagsche beraadslaging in der Staten vergadering van Mei 1877 naar aanleiding van dat rapport en van voorstellen, daaraan verbonden, draagt daarvan een onmiskenbaar blijk.
Hun, die lezen 'i blad, waarbij wordt uitgegeven een zakelijk verslag van hot in de Statenvergadering behandelde, zal dit niet onbekend zijn, maar, dewijl ik meen, dat een onderwerp, dat men voor Friesland het allerbelangrijkste op stoffelijk gebied noemen mag, in geen geval te veel in 't openbaar gebracht en behandeld kan worden, acht ik my verplicht een zwakke poging te wagen, om door liet schrijven van 't nu volgende die openbaarheid te bevorderen. Ik wensch
ö
Nederland en zijne Regering, maar inzonderheid Friesland cn mijne mede-inwoners naar vermogen intelichten over don gevaarvollen toestand, waarin 't Noordelijk deel van het vaderland, waarin ons kostbaar gewest heeft verkeerd, waarin het nog verkeert en waarin het zal blijven verkeeren. Ik wensch aantegeven wat gedaan i s om dien toestand te voorkomen, wat gedaan zal worden om dien toestand te verbeteren, wat gedaan moet worden om dien toestand zooveel mogelijk opteheffen.
Mijne Lezers, vooral de Friezen, gelieven deze bladzijden te beschouwen als een waarschuwende stem, naar ik hoop, tijdig verheven. Schrikt zij op uit gerustheid, dat zij mcde-werke om in dezen handen uit de mouwen en aan den ploeg te doen slaan. Bij een ieder in zijn kring. Bij Leden van de gewestelijke regering in het beramen en uitvoeren van buitengewone werken. Bij waterschapsbesturen, om met in-spanning van alle krachten hunne dijken zeewerende te maken. Bij inwoners van Friesland en verdere belangstellenden in quot;t voortdurend bestaan van dat gewest, hetzij hoog of laag geplaatst in maatschappelijken stand, om door het vormen van een publieke opinie en door adressen, een uitvloeisel van deze, de onderscheiden, bij de zaak betrokken besturen aantemoedigen en te steunen in, desnoodig op te wekken tot het streven naar de meest mogelijke veiligheid voor overstrooming door de zee; in één woord, om alzoo door alle middelen, die wet en plicht aan de hand jreven, die veiligheid te bevorderen.
In welken toestand heeft Friesland verkeerd ?
Laat mij het woord geven aan het officiOele bescheid van Gedeputeerde Staten van dit gewest.
Vooraf eene herinnering.
6
Dadelijk na don storm van 30/31 Januari kwam het gcruclit dat Frieslands zeedijken vreesclijk liadden geleden, een gerucht dat bevestigd werd door verschillende conranthorigten.
Zeer spoedig werd bekend dat Gedeputeerde Staten van Friesland coimnissiën uit hun midden hadden afëevaardiffd,
O O '
om de geteisterde zeeweringen van 't gewest met eigen oogen optenemen. Doze Commission, bijgestaan door don provincialen hoofd-ingenieur, voldoden met oene toewijding, waarvoor zij aanspraak hebben op clou dank der provincie, aan die opdracht, en gaven bij missive van den 13™ April 1877 aan de Staten van Friesland rapport van hunne bevinding.
Uit dit rapport bleek, dat zij van Nittershoek tot het Roode klif, dat is langs de gehoele Noordzijde en Westzijde van Friesland, met voorbijgaan alleen van die punten, waarvan bekend was dat de dijken, enz. niet of betrekkelijk weinig hadden geleden, den toestand hadden opgenomen.
Hun bevinden leverde de bouwstoffen voor evengenoomd rapport. Wij lezen daar:
„Op den hoek bij don afslnitdam van hot Reitdiep te IS'it-„tershoek was een vrij belangrijk gat in don dijk van Visvliet c. a. geslagen, en de oude dijk was aan de binnon-„zijde zóó door den overslag van water ingokolkt, en had „daardoor zóóveel geleden, dat eene spoedige doorbraak te „wachten stond; de dijk van Kollumerland c. a. was op vele „plaatsen erg geteisterd, — en over do dijken van beide waterschappen was zóóveel water gestroomd, dat hot Nieuw-„kruisland ongeveer één meter hoog er mode bedekt was.
„De dijk van Oostdongeradeel hooft, vooral bij Ezuma-„zijl, inzeer gevaarvol ion toestand verkeerd. Even als bij die „van Visvliet c. a. had er aan de binnenzijde afslag en in-„kolking plaats, tevens gepaard mot afschniving, zoodat de „dijk ten deele op den daarachter loopenden kunstweg was „gezet. Mot voel inspanning en krachtsontwikkeling der ook „uit Anjuni toostroomendo bovolkiug gehikte hot hier eone „doorbraak te voorkomen.
„Do Nieuwe Bildtdijk heeft krachtigen weerstand aan de „golven moeten bieden, maar was bij eenig langer aanhouden „van den stormvloed ongetwijfeld spoedig bezweken. Over „een goed deel der lengte was de dijk gescheurd, er hadden „hoogstbelangrijke afschuivingen aan de binnenzijde plaats. „Over een afstand van 120 meter was de helft van den dijk „van af het midden der kruin ongeveer loodrecht afgescho-„ven en in de nabijgelegen dijkvaart gestort, zoodat de buiten-„docering, door niets aan de achterzijde gesteund en aan de „voorzijde ten deele uitgeslagen, het geweld der zee heeft „moeten weerstaan. Zeer waarschijnlijk heeft deze afschui-„ving dan ook plaats gevonden nadat het hoogste van den „vloed was geweken.
„Aan de Vijfdeelen zeedijken binnendijks was het „nieuwe verhoogde en verzwaarde dijkvak bij Koehool zeer „gehavend.
„Tn gevaarlijker toestand heeft echter verkeerd een gedeelte „onde dijk tusschen Roptazijl en Harlingen, waar, over „eene lengte van pl. m. 160 meter, de dijk aan de buiten-„docering erg was geteisterd. Op ééne plaats was de dijk „aan do buitenzijde, ter hoogte van pl. m. 2,50 a 3 meter „en over eene breedte van ongeveer 6 meter, tot omstreeks „twee derde van de kruin loodrecht afgeslagen, zoodat ook „op dit punt hij langeren dunr of herhaling van storm en „vloed weinig of geen weerstand meer aan de kracht der „zee had kunnen worden geboden.
„Ook de dijk te Hindeloopen had veel te verduren. Ook „daar werd hij zeer gehavend en beschadigd, en had er een „niet onbelangrijke overstorting van water plaats, zoodat ook „op dit punt de vrees voor dijkbreuk zeer gegrond scheen.quot;
Zeer terecht en gansch niet overdreven luidt het daarom dan ook:
„T)o zeeweringen hebben dan ook op onderscheidene plaatsen niet alleen belangrijk geleden, maar op sommige punten „zooals; Visvliet. Gekkesklooster, Kollumerland c. a.,
„OOSTDONGEKADEEL bij EzEMAZIJL, liet NlEUW-BlEDT, tllS-
„schcn Roptazije en Hareingen en achter Hindeloopen hadden stonji en vloed ongetwijfeld geen 2 uren langer kun-„nen aanhouden of andermaal terugkomen, zonder dat doorbraken gevolgd waren.quot;
Storm en vloed hadden ongetwijfeld geen 2 uren langer kunnen aanhouden of andermaal terugkomen, zonder dat doorbraken gevolgd waren.
De ligging van Friesland U dooreen laag. Uitgenomen enkele punten, als in Gaastereand en in het Zuid- en Noord-Oostelijk deel van 't gewest, alsmede een doel van het terrein van sommige steden, is die ligging soms onder, soms op 't zomerpeil, terwijl overigens de hoogere gronden van een weinig hoven zomerpeil gaan rijzen meest tot beneden een meter daarbij, en het Noordwestelijk deel van Friesland de meter met eenige decimeters, maar niet met een volle meter te bovengaat.
Gewoon volzee is:
aan de Noordzijde van Friesland van Munnekezljlen naar Roptazije afwisselende tusschen 1,70 en 1.20 meter, gemiddeld alzoo 1,45 meter boven zomerpeil;
aan de Westkant van Hareingen naar Stavoren 1,28 tot 0,84 meter, gemiddeld alzoo 1.06 meter boven zomerpeil;
aan de Zuidkant van Stavoren naar Schoterzijl 0,84 tot 0,41 meter, gemiddeld dus 0,625 meter boven zomerpeil.
Op grond van deze gegevens mag worden aangenomen, dat gewoon volzee om Frieslands kusten blijft beneden alleen do hoogste streken van Gaastereand en 't Zuid- en Noordoostelijk deel van Friesland en een deel van 't terrein van sommige steden, gelijk staat overigens met de hoogste gronden van 't gewest en de lagere met zeven tot vijftien decimeter overtreft.
Bij den storm van 80/31 Januari 187'ï klom het zeewater aan de sluizen van Friesland boven gewoon volzee: Munnekezijlen 3,20 meter,
6
t) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
gemiddeld dus ecu stand vau 2,51 meter boven volzee.
Dat water werd op den dijk aiingedreveu gedurende negen uren met eene kracht van 21. klimmende tot 52 kilogram drukking per meter een kracht. die in den storm overging tot een drukking van 130 kilogram.
üenk ouder deze omstandigheden een doorbraak op zes ver-scliillende punten, een doorbraak, midden in den winter en die in weinige uren Frieslands bodem bijna geheel vijfentwintig tot veertig decimeter hoog met zeewater kon bedekken!
Wie beschrijft de ramp. daardoor te veroorzaken ( Ik waag mij aan geen schets. Mijne pen is niet machtig, mijne verbeelding niet sterk genoeg, om maar eenigzins en bij benadering den toestand van onze ruim driemaal honderdduizend inwoners aan te geven, den toestand ook van hunne woningen, hunne have, hun goed.
Welke zouden de gevolgen zijn voor de laag gelegen gedeelten van naburige gewesten!
Bij ouden van dagen wordt het ontzettende. wat op een doorbraak onder pas genoemde omstandigheden volgen zou, in gedachten getemperd door de herinnering aan 1825 , maar, wie waarborgt na een doorbraak wind en woèr als toenmaals ?
6
Dadelijk na don storm van 30/31 Jamiari kwam het gerucht dat Frieslands zeedijken vreeselijk haddon geleden, een gerucht dat bevestigd werd door Tersehillonde conrantberigteu.
Zeer spoedig word bekend dat Gedeputeerde Staten van Friesland coimnissiën uit hnn midden hadden afgevaardigd, om de geteisterde zeeweringen van 't gewest met eigen oogen optenemon. Deze Commission, bijgestaan door den provincialen hoofd-ingenienr, voldeden met eene toewijding, waarvoor zij aanspraak hebben op den dank der provincie, aan dio opdracht, en gaven bij missive van den 13™ April 1877 aan de Staten van Friesland rapport van hunne bevinding.
Uit dit rapport bleek, dat zij van Nittershoek tot het Eoode klif, dat is langs de geheele Noordzijde en Westzijde van Friesland, met voorbijgaan alleen van die pnnton, waarvan bekend was dat de dijken, enz. niet of betrekkelijk weinig hadden geleden, den toestand hadden opgenomen.
Hnn bevinden leverde de bouwstoffen voor evengenoemd rapport. Wij lezen daar:
„Op den hoek bij den afslnitdam van het Reitdiep te Nrr-„ïershoek was een vrij belangrijk gat in den dijk van Visvliet c, a. geslagen, en de oude dijk was aan de binnen-„zijde zóó door den overslag van water ingekolkt, en had „daardoor zóóveel geleden, dat eene spoedige doorbraak te „wachten stond; de dijk van Kollumeeland c. a. was op vele „plaatsen erg geteisterd, — en over de dijken van beide waterschappen was zóóveel water gestroomd, dat het Nieuw-„kruisland ongeveer één meter hoog er mede bedekt was.
„De dijk van Oostdongeradeel heeft, vooral bij Ezuma-„zijl, iu zeer gevaarvollen toestand verkeerd. Even als bij die „van Visvliet c. a. had er aan de binnenzijde afslag en in-„kolking plaats, tevens gepaard met afschuiving, zoodat de „dijk ten deelo op den daarachter loopenden kunstweg was „gezet. Mot voel inspanning en krachtsontwikkeling dor ook „uit Anjum toestroomendo bevolking gehikte hot hier eene „doorbraak te voorkomen.
I
„T)c Nieuwe Bildtdijk heeft krachtigen weerstand aan de „golven moeten bieden, maar was bij eenig langer aanhouden „van den stormvloed ongetwijfeld spoedig bezweken. Over „een goed deel der lengte was de dijk gescheurd, er hadden „hoogstbelangryke afschuivingen aan de binnenzijde plaats. „Over een afstand van 120 meter was de helft van den dijk „van af het midden der kruin ongeveer loodrecht afgescho-„ven en in de nabijgelegen dijkvaart gestort, zoodat de buiten-„docering, door niets aan de achterzijde gesteund en aan de „voorzijde teu deele uitgeslagen, het geweld der zee heeft „moeten weerstaan. Zeer waarschijnlijk heeft deze afschui-„ving dan ook plaats gevonden nadat het hoogste van den „vloed was geweken.
„Aan de Vijfdeelen zeedijken binnendijks was het „nieuwe verhoogde en verzwaarde dijkvak bij Koeiiool zeer „gehavend.
„Tn gevaarlijker toestand heeft echter verkeerd een gedeelte „oude dijk tusschen Eoptazijl en Haelingen, waar, over „eene lengte van pl. m. 160 meter, de dijk aan de buiten-„docering erg was geteisterd. Op ééne plaats was de dijk „aan do buitenzijde, ter hoogte van pl. m. 2,50 a 3 meter „en over eene breedte van ongeveer 6 meter, tot omstreeks „twee derde van de kruin loodrecht afgeslagen, zoodat ook „op dit punt bij langeren duur of herhaling van storm en „vloed weinig of geen weerstand meer aan de kracht der „zee had kunnen worden geboden.
„Ook de dijk te Hindeloopen had veel te verduren. Ook „daar werd hij zeer gehavend en beschadigd, en had er een „niet onbelangrijke overstorting van water plaats, zoodat ook „op dit punt de vrees voor dijkbreuk zeer gegrond scheen.quot;
Zeer terecht en gansch niet overdreven luidt het daarom dan ook :
„I)o zeeweringen hebben dan ook op onderscheidene plaatsen niet alleen belangrijk geleden, maar op sommige punten „zooals: Visvliet, Gekkeskloostek, Kollumekland c. a.,
„OOSTDONGEKADEEL bij EZUMAZI.JL, liet NlEUW-BlLDÏ, tllS-
„schen Roptazijl eu Harlingen en achter Hindeloopen had-,deu stom en vloed ongetwijfeld geen 2 uren langer knn-„nen aanhouden of andermaal terugkomen, zonder dat doorbraken gevolgd waren.quot;
Storm en vloed hadden ongetwijfeld geen 2 uren langer kunnen aanhouden of andermaal terugkomen, zonder dat doorbraken gevolgd waren.
De ligging van Friesland is dooreen laag. Uitgenomen enkele punten, als in Gaasterland en in het Zuid- en Noord-Oostelijk deel van 't gewest, alsmede een deel van hot terrein van sommige steden, is die ligging soms onder, soms op 't zomerpeil, terwijl overigens de hoogere gronden van een weinig boven zomerpeil gaan rijzen meest tot beneden een meter daarbij, en het Noordwestelijk deel van Friesland de meter met eeuige decimeters, maar niet met een volle nieter te bovengaat.
Gewoon volzee is:
aan de Noordzijde van Friesland van Munnekezijlen naar Roptazijl afwisselende tusschen 1,70 en 1,20 meter, gemiddeld alzoo 1,45 meter boven zomerpeil;
aan de Westkant van Harlingen naar Stavoren 1,28 tot 0,84 meter, gemiddeld alzoo 1.06 meter boven zomerpeil;
aan de Zuidkant van Stavoren naar Schoterzijl 0,84 tot 0,41 meter, gemiddeld dus 0,625 meter boven zomerpeil.
Op grond van deze gegevens mag worden aangenomen, dat gewoon volzee om Frieslands kusten blijft beneden alleen da hoogste streken van Gaasterland en 't Zuid- en Noordoostelijk deel van Friesland en een deel van 't terrein van sommige steden, gelijk staat overigens met de hoogste gronden van 't gewest en de lagere met zeven tot vijftien decimeter overtreft.
Bij den storm van 30/31 Januari 1877 klom het zeewater aan de sluizen van Friesland boven gewoon volzee: Munnekezijlen 3,20 meter,
iS'lEüWKZIJLEN |
3,10 |
meter, |
EzUMAZUL |
2,90 |
V |
Nieuw Bildï |
2.00 |
V |
Oud Bildt |
2,40 |
.. |
Harungen |
2,28 | |
Makkum |
2.10 |
fy |
quot;WoEKUM |
2,25 |
v |
Hixdeloopen |
2,10 |
V |
MOLKWEEUME UZ IJ Ij |
2.18 |
„ |
Stavoren |
2.10 | |
Tacozijl |
2,39 |
V |
Lemmer |
2,67 |
V |
Schoterzijl |
1,82 |
v ; |
gemiddeld dus ecu stand van 2,51 meter boven volzee.
Dat water werd op deu dijk aangedreven gedurende negen uren met eene kracht van 27. klimmende tot 52 kilogram drukking per meter een kracht. die in den storm overging tot een drukking van 130 kilogram.
Denk onder deze omstandigheden een doorbraak op zes verschillende punten, een doorbraak, midden in den winter en die in weinige uren Fkieslands bodem bijna geheel vijfentwintig tot veertig decimeter hoog met zeewater kon bedekken!
Wie beschrijft de ramp, daardoor te veroorzaken! Ik waag mij aan geen schets. Mijne pen is niet machtig. mijne verbeelding niet sterk genoeg, om maar eenigzins en bij benadering den toestand van onze ruim driemaal honderdduizend inwoners aan te geven, den toestand ook van hunne woningen, hunne have, hun goed.
Welke zouden de gevolgen zijn voor de laag gelegen gedeelten van naburige gewesten!
Bij ouden van dagen wordt het ontzettende. wat op een doorbraak onder pas genoemde omstandigheden volgen zon, in gedachten getemperd door de herinnering aan 1825 . maar, wie waarborgt na een doorbraak wind en weêr als toenmaals ?
10
Reken liever met het weder en den wind van Februari en Maart, gevolgd op den orkaan van 30/31 Januari, en ik leg U de vraag voor: Zou de ramp van 1825 te vergelijken zijn geweest met die, welke ongetwijfeld gevolgd zou zijn, wanneer do stom nog twee uren langer had geduurd?
Ik twijfel geen oogenblik, of mijne lezers zullen met mij een beslist ontkennend antwoord op die vraag geven. Zij zullen 't met mij eens ziju, dat, was in Januari 1877 Friesland overstroomd door de zee, de gevolgen onberekenbaar erger zouden zijn geweest dan in 1825.
De gedachte daaraan doet mij huivereu. Hoeveel menscheu-levens verloren, hoeveel lichamen geknakt, hoeveel tonnen, ja millioenen schats vernietigd, in één woord, hoeveel verwoesting, het woord genomen in zijn krachtigste beteeke-nis, teweeggebragt!
In de discussie ter vergadering der Staten van Friesland, dd. 2 Mei 1877, is gezegd dat, bij doorbraak in Januari bevorens, de toestand van üostdongeradeel nog erger zou zijn geweest dan bij den watervloed van 1570. Hier sta de herinnering aan dien vloed. Het was 1 November 1570. I)e „allerheiligenvloedquot;. Hij bracht „ontzettende verwoestingenquot; teweeg. „Alleen in Haklingerland kwamen 79(5 menschen „om; in de omstreken van Dokkum 5200.quot;
Nederland, inzonderheid Friesland heeft God mogen danken voor het wonder der bewaring.
Naburige gewesten hebben hunne bede- en dankdagen. Eerbiedwaardige gewoonte, van de vaderen overgenomen! Friesland heeft ze niet. en, hoewel veel meer bedreigd door gevaren dan Drenthe en Overijssel, hoewel niet minder dan die gewesten afhankelijk van Hooger zegen, schijnt er gee-ne algemeeue behoefte bestaan te hebben of te bestaan, om den Albehoeder en den Alzegenaar te gedenken.
Friesland is jaren lang uitermate gezegend. God in zijne genade heeft het bizonder beweldadigd. Hij heeft het
11
door „koorden der liefdequot; tut zich willen trekken. Heeft Friesland aan die aanmaning gehoor gegeren?
Ik antwoord niet, maar, te oordeelen naar de teekenen der tijden, kan ik niet onderdrukken do vrees, dat, indien immer, dan andere wegen liet gewest en zijne bewoners zullen moeten voeren tot de erkeimiug; de Heer regeert.
Friesland is gespaard, en wordt nog gespaard.
Nog gespaard. Want nog verkeert het gewest in gevaar. Met „andermaalquot; kunnen „storm en vloed terugkomenquot;, of „ongetwijfeld volgen doorbraken.quot;
De zeeweringen zijn verzwakt, en mogen al sommige — ik wil, schoon ik zulks naar aanleiding van de discussie in de Statenvergadering moet betwijfelen, liefst veronderstellen alle — dijksbesturen met kracht overgegaan zijn en nog overgaan tot herstelling, er is in uren meer verzwakking der zeeweringen gekomen dan in maanden te herstellen zal zijn.
Met iederen maanstond zijn er twee springvloeden. Die van 14 en 28 Februari, gevolgd op den storm, waren merkwaardig. Terwijl het eenige dagen bevorens er toe stond, dat het wederom gevaarvol zou worden, was er op die datums weinig wind. Den 9™, 10™ en 11equot; Februari woei het sterk uit 't Zuidwesten, Westen en Noordwesten, zelfs tot 100 kilogram op de meter 2, en 14 Februari was het bijna stil. Den 35quot;quot;, 2Gequot; en 27equot; Februari was er uit dezelfde richtingen harde wind, zelfs tot 53 kilogram op de meter -, en 28 Februari was de sterkste doorgaande druk nog geen 11 kilogram.
Maar wat waarborg, dat storm en vloed uiet andermaal zullen terugkomen ?
Eu dan? Gesteld het gunstigste, alle dijksbesturen hebben de verzwakte weringen hersteld, en dat herstelde is reeds even krachtig als het bevestigde, dat niet of weinig geleden had, dan zijn nog de weringen van Friesland niet berekend tegen de kracht van wind en golven. De ondervinding leerde zulks.
12
Wat is in dozen het geval?
In dou regel neineu de herfst- en winterstormen hniin' aanvang nit het Zuiden en Zuidwesten: na eenigen tijd gewoed te hehhen schiet de wind nit naar het Westen en Noordwesten. Dan zet de wind door, of hij gaat liggen. In 't laatste geval volgt meestal met nieuwe of volle maan een krimper naar quot;t Zuiden of Zuidwesten en herhaling van het zoo even beschrevene, 't Zij de wind doorzet, 't zij hij gaat liggen om in te krimpen, steeds dient die wind om de vloeden voor Fkies-lands kusten op te voeren. Hoe vaker zich de loop van 't Zuiden door 't Zuidwesten en Westen naar 't Noordwesten herhaalt, en een krinper volgt, die, niet alleen mogelijk en waarschijnlijk, maar bijna zeker, wederom denzelfden loop maakt, hoe hooger de vloeden gaan. Niet zelden wordt het weêr na herhaalde windinkrimping heviger. Die hevigheid in verband met vloed brengt gevaar.
Ik zeg, in verband met vloed, want juist die windsveran-dering, telkens wederom, bevordert een Imogen vloed. Een blik op de kaart is genoeg om dit beweren te staven.
Zuide-, Zuidweste-en Westewinden brengen het water in de Noordzee hooger, en dit zelfde water gaat met Noordwestewinden door de Zniderzeegaten zich opzetten voor Frieslands kusten. Telkens na inkrimping en uitschot meerder , en. zoodra valt niet de hoogste vloed zameu met storm uit het Noordwesten, of er is voor de Friesche weringen te vreezen.
Te vreezen. Nu reeds meer dan vroeger.
Waarom? Omdat het gevaar veel vroeger aanwezig is dan voor dezen.
In 1825 had't weken gestormd op bovenomschreven wijze; de weringen boden weerstand, maar eindelijk ten leste kwam er doorbraak.
In 1803 hielden Frieslands dijken 't met vreeselijke vloeden dagen lang uit. eer er gedachte kwam aan gevaar. De vloeden rezen jawel veel sneller dan in 1825 en later, maar
18
toch niot zóó snel, dat de hevigste wind Juist zauionviol met den meest te duchten vloed.
En nu? Er is slechts eenige uren storm, en de vloed had dadelijk de hoogte, op hhulz. 8 en 9 aangegeven, bereikt, eone hoogte, die aan de Westzijde van Friesland eenigzins lager was dan de hoogste vloed in 1825, maar aan de Noordzijde dien overtrof, eene hoogte, aan de Noordzijde te boven gaande 5 van do hoogste standen in 186%, en aan de Westzijde die te Harungen overtreffende, en overigens dooreen daarbij komende.
Juist dit is dreigend voor Friesland, dat de vloeden zoo snel hunne maximumhoogte bereiken. De storm voert heden het water ontzaggelijk spoedig tot een noodpeil op, en dit maakt de zaak gevaarlijk.
Op de vraag, van waar dit verschijnsel, heb ik reeds meer dan één antwoord ontvangen, maar de oorzaak met zekerheid aangeven durf ik niet. Het meest waarschijnlijk komt mij voor, dat de gaten tusschen de eilanden, waardoor niet Noordwesten wind water in de Zuiderzee gevoerd wordt, zijn verdiept. Meer dan éénmaal is mij zulks verzekerd, en is dit waar, dan is 't gevolg van die verdieping vermeerderde gelegenheid voor wateraanvoer. Straks vind ik nog aanleiding hierop terug te komen, en, omdat de bespreking van de oorzaken niet regtstreeks in verband staat met 't doel van dit schrijven, wil ik mij niet in gissingen desaangaande wagen. Ik heb de aandacht gevestigd op het verschijnsel, dat de vloeden aan Frieslands kust veel sneller dan vroeger eene onrustbarende hoogte bereiken. Een onderzoek naar de oorzaak hiervan moet ik anderen overlaten; hij, die deze met zekerheid weet aan Ie geven, doet het gewest en het land een dienst. Voor mijn doel is 't genoeg het feit te constateren en, als gevolg van dit feit, de waarheid: Friesland verkeert in gevaar.
En dit gevaar zal niet ■verminderen , hoogstwaarschijnlijk grooter worden.
14
Niet Tenniuderen. zoolang men de oorzaak ran de snelle rijzing der vloeden niet weet. zoolang men daarom niet poogt die oorzaak weg te nemen, eilieve, waardoor zon liet gevaar verminderen ?
Ik heb hooren beweren, dat hevige stormen om oen groot getal jaren zich weêr voordoen, en, was dit zoo, dan zon Friesland /,00 lang veilig zijn.
Maar ik vrees, dat, wanneer ik bij hen, die dit beweren, eens eene assurantie voor Friesland tegen zeegevaar wilde sluiten, waarbij de premie verlaagd werd, omdat er nu in een groot getal jaren geene stormen zullen komen, zij wel eenige zwarigheid zouden maken zoodanige polis te teekenen.
In ernst, er dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van jaarlijks terngkeerende stormen, en dan zullen misschien door dezeltde oorzaak, die den vloed in de laatste jaren versnelde, de vloeden nog sneller aankomen.
Waarom niet? Maar er is meer.
Ik bezigde zooeven het woord „misschien.quot; Aanleiding heb ik om zekerder te spreken door het volgende.
In de maand April 18 lt;quot;7 werd door de Hooge Regeering bij de Tweede Kamer ingedioml een wetsontwerp, betreffende de bedijking en droogmaking van liet Zuidelijk deel der Zuiderzee.
Aan de memorie van toelichting van dit wetsontwerp ontleen ik het onderstaande:
„Bij de behandeling van het wetsontwerp tot het toestaan „der gelden voor het nader onderzoek, is in de Eerste Kamer „der Staten-Generaal de vrees geopperd, dat de Friesche zee-„dijken meer dan thans zouden zijn blootgesteld.
„In die vrees wordt door de geraadpleegde technici niet „gedeeld. De plas der Zuiderzee na de indijking kleiner wor-„dende, zal daarin ook minder zeewater worden aangevoerd, „zoowel in gewone omstandigheden als bij stormweder. De „vloedgolven, die achter elkander de kom vullen, zullen zich „veel minder ver in het binnenland uitstrekken, en iedere
15
„eb tusscheu de vloeden zal een grooter deel dan thans van „hot ingedrongen water weder naar de Noordzee terug knnncn „voeren.
„Do kom kleiner wordende, zullen Ijovendien de af-on op-„waaijing, die zooveel invloed op de hoogte der vloeden heb--ben, geringer zijn dan thans.
„De vloedon znllen na do afsluiting vroeger hunne niaxi-„mumhoogte boroikon dan thans , maar men vindt geeue re-„don to ouderstolloii, dat die hoogte na de afsluiting groo-„ter worden zal.
„Hoezeer het geopperde bezwaar dus min gegrond schijnt, „heelt do Staats-commissie in haar rapport. § 59, gewezen op „hot wenscholijke der digting van hot Eijorlandscho gat, waar-„in zij oen tegemootkoming zag aan de gevreesde nadoelen „der afsluiting van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, zoo-„dat zij eenparig van oordooi was, dat, indien do concessie „verleend werd. do Staat ter gernststelling dor belanghebbon-„don de bedoelde digting voor Rijks-rekening moest uitvoe-„ren. De Regering is genegen dien wenk te volgen.
„In elk geval zal door die digting, waarvan de kosten op „ƒ 4,4:00,000 zijn begroot, de hoeveelheid zeewater, die in „do Zuiderzee biiinontreodt, noodwendig worden verminderd, „zoodat het werk tot vermindering van het gevaar voor do „zeeweringen in hot overblijvende gedeelte der Zuiderzoo zal „strekken.quot;
Vóór de indiening van evengenoonid wetsontwerp zijn, naar aanleiding van een schrijven van den Raad van den Waterstaat, dd. 16 October 186b, do dijksbesturon van Friesland uitge-noodigd hun gevoelen over de bedijking en droogmaking van het Zuidelijk gedeelte van de Zuiderzee kenbaar te maken.
De dijksbesturon hebben dit gedaan.
Zij allen oordeelden ongunstig over dit plan. Z ij alle n v rees d e n d e g e v o 1 g o n.
Wilt Gro eeno proeve?
Hot bestuur van hot waterschap Hemelumer Oldephaert
16
on Nooudwolde schreef dd. 17 November 1SG6 aan (lt;e-deputecrde Staten van Fkiesland:
„Bij Uw lioslnit. g-enomen Maandag den 22en der vorige ^inaand onder no. 32 nitgenoodigd om aan Uwe Vergadering „te berichten van onze beschouwingen omtrent het plan tot „droogmaking van een gedeelte der Zuiderzee volgens het „ontwerp van den Hoofdingenieur van den Waterstaat, J. „A. Beijerinck. hebben wij de eer. ter voldoening aan die uit-„noodiging, U mede te deelen, dat o. i. eene afsluiting der „Zuiderzee van Exkiu izkx over Urk naar de Ketel, zeei- na-„deelig zou zijn voor de Overijsselsche en Friesche dijken, „omdat bij stormen uit het westen en noordwesten, die van „cenigen duur zijn, het water, dat anders eerst dooi* de dij-„ken tusschen Amsterdam en Harderwijk gestuit wordt, „in dit geval reeds door bedoelde afsluiting zou worden be-„let verder doortedringeu. en alzoo noodwendig, niet alleen aan „den gepiojecteerden afsluitdijk , maar ook aan de dijken langs „de Overijsselsche en Friesche kusten veel hooger zou klim-„men dan thans het geval is, en het gevaar van overstroo-„ming voor beide provinciën zeer zou vermeerderen.quot;
„AVij vertrouwen echter, dat andere Besturen van Waterschap-„pen, langs de Friesche kust gelegen, over dit punt althans „eenstemmig met ons zullen denken d a t eene ai s 1 u i t in g „der Zuiderzee zoo beperkt als de heer Beije-,rinck voorstelt, zeer zou zijn ten nadeele onzer „met zooveel moeite en kosten aan de zee ont-„ w o e k e r d e provincie.
Niet minder afkeurend is het advies van de Besturen dei-Waterschappen: de Zeven Grietenij en en de Stad Sloten, Vijf deelen zeedijken Buitendijks, Won-se rad eels Zuiderzeedijken en anderen.
In gelijken geest adviseerden de gemeentebesturen van He-MELUMEK OlDEPHAEUT CU NOORDWOLDE 011 Vail HlXDELOOPEN.
Uitgezonderd het gemeentebestuur van Stavoren , en dan nog alleen „voor z o o veel die g o m e e n t e betreftquot;, is er
geen bestuur, rechtstreeks betrokken bij bet plan, dat daarover gunstig oordeelde.
Gedeputeerde Staten van Friesland hebben do rapporten der dijksbesturen, behelzende bezwaren tegen liet plan, opgezonden, en de Eegering heeft die bezwaren kenbaar gemaakt aan de Staatscommissie, don 4 Mei 1870 benoemd tot beoordeeling van het ontwerp tot droogmaking, indijking en in culture brengen van de Zuiderzee. Die Staatscommissie heeft 21 April 1873 deswege rapport uitgebracht, waaruit te vernemen is, dat het gevoelen der dijksbesturen omtrent den hoogeren waterstand opzettelijk is nagegaan, en de Commissie concludeert, dat het gevaar, zoo al niet hersenschimmig, toch miniem is tegenover de groote voordeden van het werk.
Dat rapport zegt verder, dat de Overijsselsche kusten in veel ongunstiger toestand zullen komen te verkeeren dan de Friesche, en dat, als de ondervinding leert, dat de dijken van Overijssel en Friesland versterking behoeven, het Rijk tot die versterking het zijne bijdragen moet.
Voor een oogenblik laat ik de conclusie der Staatscommissie staan, maar ik veroorloof mij de vraag : Wie heeft gelijk ? De Waterschapsbesturen in Friesland met hunne practische bezwaren, of de Staatscommissie in hare conclusie, berustende op theoretische gronden.
Neem eens aan, de Staatscommissie; maar waarom dan door diezelfde Commissie getwijfeld aan het zeewerend vermogen der dijken van Friesland en Overijssel ? Mij dunkt, de bezwaren van onze waterschapsbesturen, de Commissie moge ze in vergelijking niet de groote voordeelen van het werk miniem noemen, ze wegen haar toch zoo zwaar, dat ze zelve aan de ondervinding, die zal worden opgedaan, gaat twijfelen.
Eerst ondervinding. Maar dat kan eene dure worden. Mij dunkt, aan dien proef mag ons kostbaar gewest, noch Overijssel worden gewaagd. Twijfelt reeds nu die Staatscommissie aan de betrouwbaarheid van Frieslands weringen, stemt ze toe dat Overijssels kusten in slechter conditie zul-
2
18
lcn komen in geval van indijking der Zuiderzee, denk aan Kuinbk en Blankenham in 1825, en Uwe verbeelding heeft ndni spel.
Zoodanige ondervinding mag niet Avorden opgedaan; ze moet worden voorkomen.
Aan de nitvoering van een plan van indijking van 't zuidelijk deel der Zuiderzee moet vooraf gaan de beveiliging van die gewesten, welke door de nitvoering bedreigd kunnen worden.
Kunnen worden? Neen, zullen worden. Ik kom meer bepaald tot het boven aangehaalde uit de memorie van toelichting, gevoegd bij het bewuste wetsontwerp.
De geraadpleegde technici zijn van gevoelen, dat door de voorgenomen indijking de vloeden niet hooger zullen gaan. Zij verklaren daarvoor geen vrees te hebben.
Niettegenstaande aangenomen kan worden, dat er heden zooveel verschil in de getijen bestaat, dat te Amsterdam eb is als te Enkhuizen de vloed opkomt, een doorslaand bewijs voor een kenteringspunt in 't water tusschen evengenoemde plaatsen, neemt de Regering aan dat de afdijking van dit kenteringspunt geen invloed op de vloeden zal uitoefenen. Ik betwijfel dit zeer, maar niet alleen ik, ook de Regering zelve.
Wat blijkt ? Het water, zoo luidt de memorie van toelichting, dat door de gaten tusschen de eilanden uit de Noordzee in de Zuiderzee vloeit, zal, bij verkleining van de plas der Zuiderzee, daarom niet hooger gaan. Wat nood dus!
En toch, onmiddelijk daarop geeft de Regering een middel aan de hand, om den schijnbaren nood, niet gevreesd door haar, maar alleen door van wege hersenschimmen verbijsterden, te voorkomen. Als die nood denkbeeldig is, waarom dan het voorstel, om 41 tonnen gouds te besteden om die verbijsterden gerust te stellen? En dat wil de Regering doen.
„Hoezeer het geopperde bezwaarquot; (dat namelijk de hoogte der vloeden na de afsluiting grooter zal worden) „dus min
19
„gegrond schijntquot;, zoo lees ik in de memorie van toelichting, „heeft de Staatscommissie in haar rapport, § 59, gewezen op „het wenschelijkc der digting van het Eijciiandsche gat, „waarin zij eene tegemoetkoming zag aan de gevreesde nadee-„len der afsluiting van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, „zoodat zij eenparig van oordeel was, dat, indien de concessie „verleend werd, de Staat ter geruststelling der belanghebbenden de bedoelde digting voor Rijksrekening moest uitvoeren. „De Regering is genegen dien wenk te volgen.
„In elk geval zal door die digting, waarvan de kosten op „ƒ 4,400,000 zijn begroot, de hoeveelheid zeewater, die in de „Zuiderzee binnentreedt, noodwendig worden verminderd, zoo-„dat hot werk tot vermindering van het gevaar voor de zee-„weringen in het overblijvende gedeelte der Zuiderzee zal „strekken.quot;
Wat is dit anders dan wat ik zoo even mij vermeette te beweren ? De Regering neemt eene houding aan, alsof ze het gevaar niet vreesde, en terzelfder tijd stelt zij een werk voor om dit gevaar, dat niet gevreesd wordt, te voorkomen of te verminderen. Mijn betoog; Friesland zal worden bedreigd, vindt den krachtigsten steun in het voorstel der Regering aangaande de digting van het Eijerlandsche gat.
Maar er is nog iets. Het belangrijkste van alles. Vergun mij dat ik Uwe aandacht ten deze nog daarop vestig.
Nadat door de deskundigen getracht is te betoogen, dat de vloeden na de indijking niet hooger zullen komen, stellen zij ééne zaak vast, en deze is: „De vloeden zullen na de afsluiting vroeger himno maximumhoogte bereiken dan thans.quot;
De vloeden zullen na de afsluiting vroeger hunne maximumhoogte bereiken dan thans.
Neem in aanmerking wat ik bladz. 12 en 13 hiervoor schreef. Het gevaar voor doorbraak, zoo schreef ik daar, is veel groo-ter dan vroeger, omdat nu reeds de vloed zooveel sneller een noodpeil bereikt. In 1825 na weken storm. In 1863
20
na dagen storm. In Jannari 1877 na enkele uren storm.
En dan, n:\ de afslniting-'?
Ik herhaal de vraag: en dan, ua de afsluiting?
Nog vroeger zullen de vloeden, hun maximumhoogte bereiken dan thans. Denk daarbij storm, niet gedurende uren, maar, zoo als ze in ieder bar saizoen kunnen voorkomen, gedurende dagen, en dit op weringen, die nu geen twee uren meer weerstand hadden kunnen bieden aan de zee. Laat de weringen hersteld zijn in goeden toestand, wat zullen ze nog tegen de volle kracht van vloed en storm, een volle kracht, die spoedig haar vernielend verinogen zal toonen.
Misschien laad ik de beschuldiging op mij, dat ik de toekomst te donker schilder, het gevaar te dreigend voorstel. Ik acht mij echter verplicht mijn gevoelen te zeggen, overtuigd als ik ben, met dit zeggen niets anders te bedoelen dan het welzijn A'an Friesland en hare omgeving.
Ik heb willen beschrijven in welk gevaar Friesland heeft verkeerd, nog verkeert en zal blijven verkeeren. Ik hoop daarin eenigzins geslaagd te zijn, en wensch nu over te gaan tot het tweede gedeelte van mijn vlugschrift.
Het tweede gedeelte, waarin ik zal trachten aantegeven ;
Wat gedaan i s om dien gevaarvollen toestand te voorkomen;
Wat gedaan zal worden om dien toestand te verbeteren;
Wat gedaan moet worden om dien toestand (zooveel mogelijk) opteheffen.
Wat is gedaan, om den gevaarvollen toestand, waarin Friesland verkeert, te voorkomen?
Ter beantwoording van die vraag bepaal ik mij tot de jaren, sedert welke bestaat het „llegicment op het verleenen „van bijdragen uit de Provinciale fondsen tot de kosten van
21
„Ijuiteng'ewono \crbetoiinlt;gt;' dor Zeeweringen in de provincie „Friesland.quot;
Dat reglement word door do Staten vastgesteld deu 2equot; Maart 1864, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 20equot; April 1804, no. 69, en geplaatst in het provinciaal blad van Friesland, no. 58, den zesden Mei daaraanvolgende.
„Buitengewone verbetering der zeeweringen.quot; Van onderbond der zeeweringen en verbetering daardoor aangebragt, zou ik kunnen zwijgen, ware quot;t niet dat eene vergelijking van de daarvoor aangewende sonmien niet die, besteed voor buitengewone verbeteringen, zeer leerrijk schijnt.
Toen evengenoemd reglement werd aangenomen, was bij het gewestelijk besiunr de overtuiging, dat buitengewone verbetering der zeeweringen ter voorkoming van gevaar noodzakelijk was. Die verbetering is sedert 1865 aangebracht. Hoe en in welke mate? Wij zullen zien.
Het is mij bekend, dat subsidie van wege de provincie aan waterschappen door den regel wordt verstrekt uit de begrooting van het jaar, volgende opdat, waarin tot die subsidie is besloten; somtijds uit de begrooting van het eigen jaar, waarin de subsidie wordt toegestaan; met groote werken daarentegen weer later. Van daar, dat de cijfers even mank kunnen gaan, maar dit maaktalzoo over eenige jaren geen verschil.
Door de oiulcrscheidenc water- Dooi' do proviiicio werd gesubsi-terschappen werd besteed voor de diëerd voor Imitensewone werken: gewestelijke weringen:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Transpt. ƒ 2,255,(gt;H6,83 Transpt. /' 2s7.921,45 |
22
Transpt: ƒ 2,252,686,83 1873 „ 301,932,44 1874 „ 292,145,363 1875 „ 246,357,56® | ƒ 3,096,122,20 |
|
Meest wordt voor buitengewone verbetering Va subsidie verleend. Enkele malen, in den beginne vooral, is 't 20 en 30 % geweest, maar, wanneer in aanmerking wordt genomen, dat de gemeente Hindeloopen voor de weringen ten haren laste 90o/o subsidie ontvangt, is de veronderstelling niet te gewaagd dat liet middencijfer der subsidie zoo nagenoeg Va zal zijn geweest.
Als wij bovenstaande cijfers in ronde getallen nemen, dan is in twaalf jaren ruim drie millioen aangewend tot onderhoud en verbetering der zeeweringen. Daarvoor subsidieerde de provincie bijna een half millioen. Is dit halve millioen een derde van hetgeen is aangewend voor buitengewone verbetering der zeeweringen, dan is hiervoor besteed anderhalf millioen, dus zoo nagenoeg de helft van al de kosten.
28
Ik besluit op grond dezor redenering, dat, zoowel voor gewoon onderhoud als voor buitengewone verbetering der gewestelijke weringen, in twaalf jaren respectievelijk is aangewend één en een half, zamen alzoo drie millioen gulden.
Aan het „Reglement op het verleenen van bijdragen uit „de provinciale fondsen tot de kosten van buitengewone ver-„betering der zeeweringen in de provincie Frieslandquot; gaat vooraf: „In aanmerking nemende, dat de gewestelijke zeeweringen versterking en verzwaring noodig hebben.quot;
Artikel 2 luidt: „Als buitengewone werken worden aange-„ nomen do zoodanige, waarbij:
„a. aan de dijken eene kapitale verhooging of verzwaring „ter verkrijging van een sterker profil en alzoo van „betere waterkeering wordt gegeven; „b. de bestaande paalwerken door steenglooijingen of kap-
„werken worden vervangen;
„c. dijkvakken worden verlegd, om daardoor aan de ge-
„heele dijk eene betere rigting te geven;
„u. rijzen-, palen- of steenen hoofden vóór de dijken wor-„ don aangelegd, hetzij ter aanwinning van voorstrand, „hetzij om door stroomafleiding verdieping langs de „dijken te verminderen of te voorkomen,
„het een en het ander in zoodanige mate en omvang, dat die „werken moeten leiden tot aanmerkelijke bevordering van de „veiligheid van het gewest.quot;
Onderzoeken wij wat voor de zoo straks genoemde anderhalf millioen gulden overeenkomstig dit artikel is gedaan. Ik wensch bij dat onderzoek te letten op een „staat, houdende op-„gave van door de provincie verleende subsidie voor de ver-„betering van zeeweringen, naar aanleiding van liet besluit „der Staten van 2 Maart 1864, goedgekeurd bij koninklijk „besluit dd. 20 April 1 SG-l, no. 00 (provinciaal blad no. 58 „van 1864)quot;, een staat, afkomstig van den Heer S. J. Ver-maes, hoofdingenieur van den provincialen waterstaat van
24
Friosland, en die dus allezins betrouwbaar dient te worden geacht. Uit dien staat blijkt dat tien waterscliaps-besturen die subsidie licbbon genoten. Daaronder zijn twee, die beden niet worden genoemd onder de „dijks-en polderbesturenquot;, welke uitmaken de „zeedyks-contributiën.quot; Het zijn do gemeente Hindeloopen en de Huitebuurster kadijken c. a. Hfnde-loopen wordt gesubsidieerd als gemeente en de Huitebuurster kaduken zijn sedert 1873 opgenomen in de Zeven Grietenijen en Stad Sloten.
De gewestelijke zeeweringen worden lieden beheerd door drieentwintig dijks- en polderbesturen, terwijl de zeesluis te Stavoren massaal is.
Van die drieëntwintig besturen zijn sedert het in werking treden van meergemeld reglement alzoo acht besturen gesubsidieerd.
Moet dit tot de conclusie leiden, dat de andere vijftien waterschappen gecne buitengewone verbeteringen hebben aangebracht'? Hoe ook, zij hebben geene subsidie genoten. Van tweeën één: of hunne werken hebben niet kunnen voldoen aan de eischen, in artikel 2 gesteld, of zij zijn uitgevoerd zonder provinciale subsidie. Het eerste geval zou treurig zijn, het andere geval geen blijk geven van behartiging der belangen van de onderhoudplichtigen in de respectieve waterschappen. Die onderhoudplichtigen hadden minder kunneu betalen, of het waterschapsbestuur had meer kunnen uitvoeren.
Mogelijk zijn hunne zeewerende werken niet meer voor verbetering vatbaar? Misschien zijn ze zoo perfect in orde, dat het geld, daarvoor opgebracht, kan worden opgelegd of aangewend voor andere doeleinden, zelfs voor staatsonderwijs ? Is bij het stellen van de considerans op meergenoemd reglement: „In aanmerking nemende, dat de gewestelijke zeeweringen „versterking en verzwaring noodig hebbenquot;, mogelijk niet gedacht aan die vijftien coutribntiën en deze onverdiend iets krenkends gezegd ?
Heden geven wij geen antwoord op deze vragen, en laten wij liet onderzoek, tot zoodanig antwoord vereischt, voorloopig rusten, maar, opdat wij daarop nader kunnen toragkomen, zal ik hier de namon van die dijks- en polderbesturen afschrijven. Ze zijn;
Visvliet en Gerkesklooster,
KoLLUMERLAND en ISf ie ij wk ktj is ij a nd,
Anjumer en Ljoessenserpolüer, Engwierumerpolder,
Oost- en Westdongeradeei.,
Westdonge r aueel,
Ternaarderpolder,
Oosterpolder te Holwerd,
Westerpolder te Holwerd,
Ferwerderad e e l ,
Noorderleegpolder,
Bildtpollen,
Oud-Bildt,
workumer nieuwland, 011
Oude Lindedijk.
l)e acht watorschapshesturen, die subsidie hebben genoten, zijn;
oostdongerad e el,
Nieuw-Bildt,
vljfdeelen zeedijken ]!innendi.iks,
vljfdeelen Zekdijken uuitendijks,
wonseradeels zuiderzeedijken,
Hemelumer Oldepilert c. a. Zeedijken,
wijmiiritseradeel c. a. zeedijken, 011
Zeven Grietenijen en Stad Sloten.
Zien wij welke verbeteringen deze besturen hebben aange-
26
quot;bracht, vallende in de termen oni naar boven aangegeven artikel 2 te worden gesubsidieerd.
oosïdongeradeel.
In 1865 is dit contribntiebestuur gesubsidieerd met ƒ 823,54, denkelijk voor eenig, zeker niet belangrijk „verzwaren van dijken.quot;
In 1866 genoot dit bestuur ƒ 3400, — subsidie, zijnde 20% van ƒ IIOOO,—, aangewend om do zeedijken der contributie over eene lengte van 385 meter te verboogen en te verzwaren.
Sedert 186 schijnt het dijksbestuur geene buitengewone werken te hebben uitgevoerd; althans daarvoor is geene subsidie genoten.
nieuw-bildt.
In 1865 is aan dit waterschap verleend eene subsidie van f 1597,74 ', wat gestrekt zal hebben ter bevordering van „herstellen vau paalwerk, kistvullingen, aardwerk, bezoding, „enz.quot; Het blijkt niet, dat overigens of later van wege dit waterschap ter verbetering dor zeeweringen werken zija uitgevoerd, die vallen in de termen voor subsidie.
vljedeelen zeedijken binnendijks.
Deze contributie heeft van af 1865 jaarlijks subsidie genoten. Afwisselend meer en minder. J a a r 1 ij k s zijn dus buitengewone verbeteringen aangebracht. De subsidie was het laagst in 1871, ƒ 6337,03, het hoogst in 1876, / 21,992,33; maar hiervan was in April 1877 f 20,500 nog niet uitbetaald, en is gelijke som aangebracht op den subsidie-staat over 1877. Zie ik wel, dan is daar 2 x / 20,500 het V» gedeelte van
27
het kolossale werk, in 1875 voorgenomen om in 1876 te worden uitgevoerd, en waarop ik aanstonds zal wijzen. Do contributie geniet, met inbegrip van die sommen, sedert 18G5 eene gezamenlijke subsidie van f 146.985.225.
In 1864 bracht deze contributie buitengewone verbetering harer zeeweringen tot stand. Daaronder is zeker te verstaan een „aanleg van steenen voeting.quot;
In 1865 zette zij dien aanleg van steenen voeting voort. Zoo ook in 1866; zij verving 203 meter paalwerk door eene steenglooijing, met verzwaring en verhooging van den nevens-liggenden zeedijk.
In 1867 werd 100 meter steenglooijing, hoog 3,30 meter boven volzee, aangelegd, en in verband daarmede de dijk over die lengte verzwaard en verhoogd tot 5 meter boven volzee.
In 1868 werd wederom 100 meter op evengenoemde wijze verbeterd.
In 1869 op nieuw 139 nieter.
In 1870 voortzetting van dit werk over eene lengte van 100 meter.
In 1871 werd voor bescherm werken langs de buitenlanden te Dijkshoek ter lengte van 179.03 meter f 19.311.10 besteed. In 1872 dit werk continuerende, voor 215 meter f 25.270,—. In 1873 word dit werk voortgezet en voltooid door aanleg van 30S meter schermwerk voor ; 37.303,09'. Bovendien verving deze contributie een kisthoofd, lang 66 meter, door een steenen dito, met genot van subsidie, die in 1874 werd uitbetaald.
In 1874 volvoerde zij eene dijksverzwaring met balsteen-glooijing over 150 meter. In 1875 dijksverzwaring van 100 meter, en balsteenglooijing van 180 meter.
Dit is geschied. Inmiddels de contributie verflauwt niet in haar prijzenswaardigen ijver voor de beveiliging van 't gewest. Bij de uitvoering der plannen, steeds plannen voor de toekomst. In 1875 beraamt zij om in 1876 435 meter paalregel te ver-
28
vangen door steenglooijing, gepaard met dijksverzwaring en verhooging rot ö.öO meter boven volzee. Eene raming van J 123.000 schrikt haar niet af. De provincie hewilligt in '/j subsidie ad ,/'41.000.
VIJFDEELEN ZEEDIJKEN liUITENDI.IKS.
Deze contributie genoot in de jaren 1860, 1870, 1873 en 1876 gezamenlijk ƒ 42.790.10'' subsidie voor buitengewone verbetering barer weringen, en heeft voor 1877 toezegging van f 9720.24.
In 1805 werd met een deel der evengenoemde subsidie uitgevoerd eene verhooging van den dijk tot 4 meter boven volzee ter lengte van 354 meter en eenige verzwaring.
In 1870 werd aangelegd 92 nieter steenglooijing, en de dijk daarnevens verzwaard en verhoogd tot 4 meter boven volzee.
In 1873 werd G87 meter zeedijk verhoogd en verzwaard, en had nevens eene andere verzwaring van den dijk, lang 200 meter, een aanleg van steenglooijing plaats.
In 1870 werden twee vakken paalwerk, zamen lang 159.1 meter, vervangen door steenglooijing.
Voor 1877 is besloten uittevoeren liet aanleggen van 99.8 meter steenglooijing met verzwaring van den zeedijk.
WONSERADEELS ZUIDERZEEDIJKEN.
Deze contributie heeft tweemaal subsidie genoten, eenmaal in 18(55 en andermaal in 1873, gezamenlijk ten bedrage van / 2.981.13'.
In eerstgenoemd jaar is hare zeedijk over 2.885 meter verhoogd en verzwaard, welke verbetering over die uitgestrektheid, in aanmerking genomen de subsidie ad ,/ 1G18.80, niet groot zal zijn geweest. Zoo ook niet de andere in 1873,
29
waardoor voor/4161.—, mot genot van '/3 provinciale snb-sidio, do zeedijk tiissclum Ga ast en het Worlanner tolhek over eeno lengte van 2,515 nieter werd verhoogd, verzwaard of aangevuld.
In datzelfde jaar is, zonder bijdrage van do provincie, '740 meter dijk verhoogd en verzwaard voor/' 1864.0!), en overigens schijnt er geon bnitengewone verbetering te zijn bevorderd.
HeJIELUJIEK OLDEl'HyERT C. a. ZEEUI.IICEX
Deze contributie heeft van af 1SG6 jaarlijks subsidie genoten. Hoewel minder kostbaar in hare buitengewone verbeteringen, is deze contributie niet minder ijverig dan de straks genoemde, Vijfdeelen zeedijken binnendijks. Terwijl de laatste reeds dadelijk in 1S64/5 is begonnen subsidie ter verbetering aantevragen, ving Hejielumek Oldeph.ert c. a. daanneê een jaar later aan, doch had bevorens voor eigen rekening reeds belangrijke verbeteringen tot stand gebracht. Zij genoot tot 1876 gezamenlijk eene subsidie van / 58.157,2Orgt;. en heeft voor 1877 een toezegging van / 16047.76.
Met deze gewestelijke subsidie voerde zij de navolgende werken uit:
In 1866 verving zij 150 meter paalwerk door eene steen-glooijing, en verhoogde en verzwaarde ze den daarnevens liggenden dijk.
Aansluitende aan deze verbetering werd in 1867 wederom eene lengte van 150 meter paalwerk in de waterdijken benoorden Stavoren vervangen door steenglooijing, en de dijk tevens verhoogd en verzwaard. Aan de steenglooijing werd eene hoogte gegeven van 3.60 nieter, en aan de dijkskruin die van 3.85 meter boven volzee.
Wederom aansluitende aan ovengenoemde verbeteringen, werd in 1868, over eene lengte van 175 meter, paalwerk
80
door steenglooijing vervangen, eu verhooging en verzwaring van den dijk aangebracht, alles op de hoogte als vorig jaar.
Met de vervanging van nog 50 meter paalwerk door steenglooijing, op de afmeting als voren, en verhooging en verzwaring van den dijk daarnaast tot 4.75 meter boven volzee voltooide deze contributie in 1869 een werk, reeds begonnen vóór de invoering van het reglement op het verleenen van bijdragen uit de provinciale fondsen tot de kosten van buitengewone verbetering der zeeweringen in de provincie Friesland.
Het verslag van den toestand der provincie over 1S68 vermeldt ter eere van dit dyksbestnur, dat, met den evengenoemden aanleg van 50 meter, al het paalwerk dezer contributie, ter gezamenlijke lengte van 995 meter, door steenglooijing vervangen zal zijn, waardoor denkelijk te verstaan, al het paalwerk dezer contributie in de straks genoemde waterdijken benoorden Stavoren.
Immers in 1870 had er op nienw eene vervanging van 118.50 meter paalwerk door steenglooijing mot dijksverzwa-ring, maar nu achter Stavoren, plaats. Dit werk werd in 1871 met 100.8 meter voortgezet, en daarbenevens ter wederzijden van het hek, scheidende de Fenne- en Utingera-deelsdi.jk, 112,1 meter paalwerk vervangen door steenglooijing met verhooging en verzwaring des dijks.
In 1872 werd, in aansluiting aan het werk ten zuiden van Stavoren, wederom 85.75 meter steenglooijing aangelegd met verhooging en verzwaring van den zeedijk tot 4,60 meter boven volzee. In voortdurende verhooging en verzwaring van den dijk tot 4.60 meter boven volzee, met 75,10 meter lengte vervanging van paalwerk door steenglooijing, is in 1873 voorzien. Zoo ook in 1874 over 126,10 meter. In 1875 is dit werk in aansluiting voortgezet ter lengte van 210,80 meter.
Voor 1876 werd Vs subsidie van wege de provincie ge-
31
geven voor de voortzetting van dit werk ter lengte van 192.6 meter.
De bovenvemelde toezegging van subsidie ad ƒ 16.047.76 over 1S77 moet strekken om 356 meter lengte paalwerk aan de Utingeradeelsdijk tusschen Stavoren en het Klif te vervangen door 343 meter steenglooijing.
Uit alles blijkt luit streven der contributie Hemelumer Ol-depiiiert c. a. zeedijken, om stelselmatig hare weringen in waterkeerenden toestand te brengen, en in waardering van hetgeen door liet bestuur dier contributie is gedaan wensch ik bij niemand achter te blijven. Waardering verdient dit bestuur, al was 't alleen voor een aanleg van steenglooijing ter lengte van bijna de helft zijner dyken, van bijna een derde van alle de werken der contributie, waaronder een deel massaal met andere besturen.
WlJMBRITSERADEELS C. a. ZEEDIJKEN.
Deze contributie werkte blijkens de verleende subsidie minder regelmatig en aanhoudend, en voerde ook op verre na zooveel niet uit als de hiervoor genoemde. In 1865, 1866, 1867 en 1868 genoot zij jaarlijks eene subsidie, loopende van /2730.— tot 3704.40. Dan volgen vyf jaren, waarin niets buitengewoons is daargesteld. In 1874 vangt zij wederom aan met een buitengewoon werk. In 1875 doet zij deswege weinig, om in 1876 en 1877 wederom tot rusten over te gaan.
Gedurende de evengenoemde zes jaren, dat die contributie buitengewone verbeteringen barer zeeweringen uitvoerde, genoot zij eene gezamenlijke subsidie van / 32.78S,123. De even-genoemde verbeteringen zijn de volgende :
Met eene subsidie van / 2730,— legde de contributie in 1865 eene balsteenglooijing aan.
In 1866 werd het paalwerk langs de noord westzijde van
82
de stad Hindeloopen ter lengte van 167.5 meter door eene steenglooijiiig vervangen. De daarnevens liggende en aan de gemeente Hindeloopen in onderhond bohoorende dijk is bij die gelegenheid verhoogd on verzwaard voor eene som van ƒ 2.332, waarvan door do provincie 90% is gehoed.
In 1867 werd in de zeewering, genaamd de Waterdijken, tusschen Molkweeumerzijl en Stavoren, eene lengte van 170 meter paalwerk door steenglooijiiig vervangen, aansluitende aan die, in 1856 vervaardigd, en aan den Zonne-wielsdijk. Haar werd eene huogte gegeven van 3.60 meter boven volzee, terwijl in verband daarmede de dijk werd verzwaard en verhoogd tot 4.50 meter boven volzee.
In 1868 had ter vervanging van paalwerk, in de zeewering evengenoemd, aanleg plaats van eene balsteenglooijiug ter lengte van 163,90 en ter hoogte van 3.60 meter boven volzee, loopende van het Baggermanshoofd westwaarts in aansluiting met de in 1865 aangelegde steenglooijiiig. In verband daarmcê werd de dijk tot 4.50 meter boven volzee verhoogd en verzwaard.
Eerst in 1874 hervat de contributie het werk tot buitengewone verbetering. Het bij het Koode klif aan haar be-hoorende dijkvak, lang 375 meter, werd tot 4.50 meter boven volzee verzwaard, en onder eene helling van 33/i op 1 met bazalt- en balsteenglooijiug tot 3,20 meter boven volzee verdedigd. Tevens werd aanbesteed en uitgevoerd het leggen van 200 meter steenen beer benoorden Schuilenburg, aansluitende aan het aldaar bestaande werk. Voor deze laatste werken genoot zij ƒ 19.297 subsidie, waarvan / 17,797 in 1874 en ƒ 1500,— in 1875. Het weinige, in 1875 ter verbetering-gedaan, was alzoo het restant van vorig jaar.
Zeven Grietenijen en Stad Sloten.
Deze contributie erlangde in de jaren 1865, 1868. 1869,
1871 en 1876 gezamenlyk ƒ 198.993.653 subsidie, en kreeg daarenboven toezegging van / 111.068.80, die in drie jaren, waarselaijnlijk 1877, 1878 en 1879 zal worden uitbetaald.
Een renteloos voorschot, door de provincie ten bedrage van ƒ 76.141.025 verleend bij besluiten der Staten van 15 November I860 en 10 April 1861, heeft, met eene bijdrage van het Rijk ten gelijken bedrage, gestrekt om te herstellen de schade, door den paalworm aan de weringen dezer contributie aangebracht.
Van het renteloos voorschot ad ƒ 76.141.023 werd in de jaren 1872, 1873, 1874, 1875, 1876 en 1877 afgelost ƒ 30.141.025, terwijl het restant, zoo mogelijk eenigzins sneller dan tot heden, zal worden terugbetaald.
Met de evengenoemde subsidie bracht de contributie de navolgende verbeteringen tot stand.
By besluit der Staten van 21 Mei 1863, no. 6, werd toegestaan een derde gedeelte subsidie van de kosten van werken, die inliet „Verslag van den toestand dor provincie in 1864quot; worden aangeduid als het „verhoogen en verzwaren van den „zeedijk, het leggen van een bazalt kap werk, kist- en aarde-„werkquot;, welke werken gezamenlijk gekost hebben/ 290.940.36 '', en waarin de provincie in 1865 heeft gedragen /86.200,—.
In 1868 hadden plaats de verhooging en verzwaring van den zeedijk ten oosten van de Lemmer over de lengte van 360 meter, met eene aansluiting oostwaarts van 90 en westwaarts van 100 meter. Het dijkvak verkreeg de hoogte van 4.50 meter boven volzee met 1 meter kruin, eene buitenvalling van 10 en binnen valling van 3 op 1, terwijl daaraan tevens een geregeld beloop werd gegeven.
In 1869 werd uitgevoerd het werk van het verhoogen en verzwaren van den zeedijk ten westen van de Lemmer en oostwaarts van de Teroelsïerkolk, met den aanleg eener steenglooijing over 850 nieter lengte. Aan den dijk is daarbij
3
T
84
de hoogte gegeven van 4.50 meter en aan de steenglooijing die van 3.50 nieter boven volzee.
Hier dient vermeld, dat het waterschap Huitebuukster kadijken, later vereenigd met de contributie Zeven Grietenijen en Stad Slotkn, in 1870 voltooide, met % subsidie van de provincie, een balsteenen kapwerk, lang 850 meter.
In 1871 werd voortgezet en voltooid het vervangen van verouderd paalwerk, over eene lengte van 460 meter beoosten Lemmer, door kapwerk.
In 1876 is subsidie verleend voor de volgende werken:
a. verhooging en verzwaring van den zeedijk over 1350 meter tusschen Tacozijl en de Slaperdijk;
b. het aanleggen van een kapwerk lang 150 meter tot afsluiting van het open vak bij de Teroelsterkolk ;
c. het verhoogen en verzwaren van den Zuid-Fenster-dijk lang 1986 meter met aansluitingen, lang 52 en 70 meter.
De bovenvermelde toezegging ad/ 111.068.80, uit te betalen in drie jaren, strekt om, in vereeniging met het Bijk, dat ƒ 110.000,— subsidieert, te bevorderen de vervanging van de tegenwoordige oeverdefensie door een nieuwe oeverlijn, over het Lemsteriiop aan te leggen over eene lengte van 5.500 meter door middel van kapwerk.
Ook het dijksbestunr dezer contributie mag aanspraak maken op waardering van haren arbeid in 't belang der veiligheid van Friesland.
Jaarlijks zeggen Oedeputoerdo Staten eenigzins gevarieerd, dat uit den door dit college overgelegden staat van uitgevoerde werken en daarvoor bestede sommen blijkt, „dat bij „voortduring door het meerendeel van de besturen der onderscheiden contributiën wederom groote sommen zijn besteed „tot verbetering en versterking der zeeweringen, en dat zij „alzoo in hunn' loffelijken ijver en bolangstellende werkzaam-„heid niet verflauwen.quot;
85
Met die betuiging stem ik o zoo gaarne in. En toch, hoe ijverig en belangstellend het meerendeel der waterschapsbesturen werken, die werkzaamheid moge belangrijk zijn, ze is op verre na niet voldoende geweest om Friesland behoorlijk in veiligheid te brengen.
Even dor als de opsomming van hetgeen gedaan is door do onderscheiden contributiën was voor mij, even dor zal de lectuur daarvan zijn voor den goedgunstigen lezer. Ik vrees bijna hem te vermoeijen of zijn tegenzin optewekken door langer hierbij stiltestaan. Doch cene eenigzins nauwkeurige beschouwing van het aangelegen onderwerp noodzaakt my nog een weinig aandacht te vragen voor het volgende.
Frieslands zeeweringen hebben eene lengte van nagenoeg 150.000 meter.
Ruim een derde van deze uitgestrektheid staat onder het beheer van de vo1gende dijks- en polderbesturen: Visvliet en Gerkesklooster, Kollumerland en Nieuwkruisland, Oostdongeradeel, Anjumer en Lioessenserpolder, Eng-wierumer polder. Oost- eu Wkstdoxgeradeel, Wesïdon-
geradeel, ïernaarderpolder, oosterpolder te Hol-
werd , Westerpolder te Hol werd , Ferwerderadeel, Noorderleegpolder, Bildtpollen en Oud-Bildt.
Niet een van van deze besturen, uitgezonderd alleen Oostdongeradeel voor een klein bedrag in 1865 en 1866, heeft, sedert het in werking treden van het reglement op het ver-leenen van bijdragen uit de provinciale fondsen tot de kosten van buitengewone verbetering der zeeweringen in de provincie Friesland, eene bijdrage genoten, en ten hunnen opzigte stelde ik bladz. 24 hiervoor eenige vragen, waarbij ik niet onduidelijk mijne bevreemding hierover te kennen gaf.
Ik antwoordde toen niet, maar behield mij dat antwoord voor. Ik zal heden ook niet antwoorden op de vraag, of hunne zeeweringen voor geen verbetering vatbaar en zoo perfect in orde zijn, dat het geld. daarvoor opgebracht, öf op-
3G
gelegd öf voor andere doeleinden aangewend kan worden. Dat antwoord is reeds gegeven. Dat antwoord gaf do storm van 30 Januari 1877 onder ontroerende teekenen, en met vreese-lijk schrift grifte de zee dat antwoord iu die weringen.
De weringen Visvliet-U kukeskloostek, Kollumeuland c, a., üostdongeradeel bij Ezumazijl waren toen ongetwijfeld doorgebroken, hadden stormen v 1 ood nog 2 nnr langer geduurd, of zullen doorbreken, als deze andermaal terugkomen.
Ik laat dit spatieeren, om alle aandacht hierop te vestigen.
Ik maak geene acte van beschuldiging op, maar laat het oordeel aan mijne lezers.
Zijn deze dijksbesturen onaangenaam verrast door de werking der elementen, de ondervinding, door hen opgedaan, zij hunne leermeesteres voor de mijns inziens dreigende toekomst, en strekke het gewest, hun en 's Rijks regering tot prikkel om alle krachten intespannen, ten einde te voorkomen wat heden nog dreigt.
Friesland is in Gods hand, maar die hand heeft het gewest en het ryk jaren lang zoo zeer beweldadigd, dat niet-inspannen van alle krachten „God verzoekenquot; zou zijn. De toestand dwingt. De nood is opgelegd. De reveille hoeft geklonken.
De waterschappen Nieuw Bildt, Vijfdeelen zeedijken
binnendijks, vljfdeelen zeedijken buitendijks, wonsera-
deels Zuiderzeedijken, Workumer Nieuvvland, Hemelu-
mer öldephiert C. A. zeedijken, wijmis ritserad eels c. a.
zeedijken, Zeven Grietenijen en Stad Sloten en Oude Lindedijk omvatten de andore 2/3 gedeelten van Fries-lands zeeweringen.
Het Workumer Nieuwland en de Oude Lindedijk genoten geen subsidie tor buitengewone verbetering hunner zeeweringen.
Hot eerste waterschap verwerkte in de jaren 1864: toten
87
met 1S75 / 40.070.745, of jaarlijks dooreen/ 3839.23, on zeer conservatief luidt liet steeds stereotiep in het verslag van den toestand der provincie, dat die som is aangewend öf tot herstellen of tot vernieuwen van „paal- en kistwerken.quot;
De Oude Lindkdijk wendde over evengenoemde twaalf jaren /731.11 aan voor eenige beschoeijing of verzwaring van den dijk en voor gewoon onderhond.
De overige zeven contributiën werkten met meerderen of minderen ijver aan de verbetering van de gewestelijke weringen.
Resumeer ik over welk eene uitgestrektheid die verbeteringen zijn of heden worden aangebracht, dan blijkt uit de jaarlij ksche verslagen, die ik raadpleegde, en waaraan het vorenstaande is ontleend, dat, zelfs met inbegrip van de minbelang-rijke verbeteringen aan Wonsera deels Zuiderzeedijken en van wat nog onder handen is, die uitgestrektheid nog geen 30.000 meter bedraagt, dat is nog geen één derde van de ge heel e lengte dezer contributiën, nog geen één vijfde deel van Frieslands zeedijken.
Onder het wanne debat ter vergadering der Staten van Friesland gevoerd — zitting van den 2n Mei 1877 — maakte ik, mijne rekening baserende op geldsommen, reeds besteed en nog aan te wenden, de opmerking, dat, als do waterschapsbesturen met denzolfden ijver als tot heden voort-werkten tot het daarstellen van bazaltglooyingen, er nog nagenoeg 30 jaren meê heen zouden gaan. oer Friesland behoorlijk beveiligd mocht heeten.
Na gezet onderzoek desaangaande, een onderzoek, welks resultaten ik zooeven gaf, blijkt me dat die opmerking in het debat niet overdreven is, neen, zelfs nog te optimistisch, getoetst aan de werkelijkheid.
De werkelijkheid. In de met 1S77 verloopou dertien jaren zal nog geen V- deel van Frieslands zeedijken zoodanig verbeterd zijn, dat het gewest behoorlijk beschermd mag heeten tegen zeegevaar. Nog geen één vijfde deel. In alle
38
kalmte de vraag: Wat staat in klimmend perykel bij sneller aankomende vloeden voor Friesland te dncliten?
Ik antwoord niet. Wederom, dat antwoord is reeds gegeven. Dat antwoord gaf de storm van 30 Januari 1877. De dijksbestnren van Nieuw-Bildt en van Wijmisritskradeels c. a. Zeedijken, beide in do laatste dertien jaren min of meer werkzaam geweest ter verbetering hunner weringen, hebben dit antwoord te dier gelegenheid op schrikwekkende wijze vernomen.
En tusschen Koptazijl en Harlingen, èn achter Hinde-loopen waren ongetwijfeld doorbraken gevolgd, hadden storm en vloed toenmaals nog 2 uren aangehouden, of waren ze andermaal teruggeko-m e n. Dat antwoord behelst eene profetie voor de toekomst, een ernstig waarschuwende stem voor 't heden en de toekomst beide.
Ik nam mij voor te zeggen, wat gedaan i s, om den gevaarvollen toestand, waarin Friesland verkeert, te voorkomen. Ik heb getracht dit zoo kort en zaakrijk mogelijk te doen, en hoop ook daarin eenigzins te zijn geslaagd.
De ondervinding heeft intusschen geleerd, dat het gevaar niet is voorkomen, en zij zal, vrees ik, leeren, dat het én door natuurlijke oorzaken èn door de voorgenomen indijking van een deel der Zuiderzee nog vermeerderen zal.
De overtuiging is algemeen gevestigd, dat er iets buitengewoons moet worden gedaan om in den gcvaarvollen toestand, waarin Friesland verkeert, verbetering te brengen. Die overtuiging heeft het gewestelijk bestuur gedrongen des-aangaande besluiten te nemen. Laat ons nu zien wat gedaan zal worden om dien toestand te verbeteren.
Wat gedaan zal worden om dien toestand te verbeteren.
89
Dit is overwogen in de buitengewone vergadering der Staten van Friesland in April en Mei 1877.
Met eene activiteit, der zake waardig, hebben Gedeputeerde Statén van dit gewest zich, onmiddelijk na den storm van 80/81 Januari, zooals vroeger reeds is gezegd, door persoou-lijk onderzoek op de hoogte gesteld, om te kunnen beoordec-len wat gedaan moest worden. Aan den provincialen hoofdingenieur werd daarna de uitnoodiging gericht oin dat College „te willen opgeven de kosten, vereischt om de zeeweringen „in een, naar zijn oordeel, voldoenden toestand te brengen, „en wel, gesplitst in aardwerk, in steenglooijing of in ande-„re onmisbare werken.quot;
Voorloopig voorbijgaande eene correspondentie, tusschen evengenoemden ambtenaar en het College te dier zake gevoerd, had de uitnoodiging ten gevolge, dat Gedeputeerde Staten ontvingen eene globale raming van kosten van de werken, vermeld in eene door den hoofdingenieur overgelegde bijlage.
De op die bijlage aangegeven werken waren niet alle werken, welke noodig zouden zijn voor de beveiliging van 't gewest tegen zeegevaar, maar alléén de zoodanige, waarvoor, naar het oordeel van Gedeputeerde Staten, meerder hulp dan langs den gebruikelijk reglementairen weg aan de waterschappen moest worden verleend.
Immers in de vergadering van dit College „toch werd met „eenparige stemmen als beginsel aangenomen, dat de meerdere hulp in de kosten wegens betere beveiliging en verdediging van onze provinciequot; (Friesland) „tegen het geweld „der zee zich niet moest uitstrekken tot alle werken, maar „dat daartoe alleen in aanmerking behoorden te komen ver-„hooging en verzwaring van de zeedijken (het aardwerk), zoo-„mede de aanleg van steenen hoofden op de meest onmisba-„re plaatsen, tot behoud of ter aanwinning van voorgrond.
„Indienquot; — zoo schrijven Gedeputeerde Staten — „voor die „werken, mede door het Rijk. krachtig te hulp werd gekomen,
40
„en do verhooging en verzwaring der zeeweringen naar een „vast stelsel, houdende aanwijzing van het profil der dijken, „enz., met bepaling zooveel mogelijk van den tijd van nitvoe-„ring, plaats vond, zou de veiligheid der provinciequot; (Friesland), „die bij eiken zeer hoogen vloed öf aan „d'eene öf aan d'andere zijde, naar gelang van „den wind, zeer wordt bedreigd (1), in groote ma-„te mate worden verzekerd.quot;
Die bijlage dus behelst niet alle werken, vereischt om de zeeweringen in een voldoenden toestand te brengen, maar alleen die, waarvoor aan de waterschappen, naar hot oordeel van Gedeputeerde Staten, meerdere hulp dan gewoon moet worden verstrekt.
Uit dat oogpunt moet die bijlage worden beschouwd. En dan vermeet ik mij niet, daarop een enkele aanmerking te maken, maar wensch nu alreeds niet te verheden, dat het door Gedeputeerde Staten niet eenparige stemmen aangenomen beginsel niet het mijne is.
Terwijl ik straks nader wensch terugtekomen op dit verschil, bepaal ik mij voor 't oogenblik alleen bij de meer gemelde bijlage en de globale raming van kosten der daarin genoemde werken.
Reeds in 1718 werd door de Staten van Friesland uitgesproken „dat het wel noodig zou wezen, dat de dijken eene „hoogte hadden van 16 a 18 voeten boven een ordinaris getij.quot;
De hoofdingenieur nam bij zijne raming aan tot grondslag, „dat de dijk Visvliet—Gekkesklooster, lang 200 meter, „sluitende bij Nitteeshoek aan den afsluitdijk van het Reit-„diep, eene hoogte zal erlangen van 5 meter boven volzee; die „van Kollumerland c. a. bij de aansluiting aan dien van Visvliet van 5 meter en vervolgens van 4,50 meter; die van „Oostdongeradeel eene hoogte vau 4,50 meter by de aan-
llc spatieer
41
„sluiting aan Kollumerland, om voorts te verloopen op 4.20 „meterquot;.
„Van daar langs de noordzijde tot en met het Oud Bildt' acht de provinciale hoofd-ingenienr „eene hoogte van 4,20 „nieter, behoudens een zeer enkel punt, voldoende, terwijl van „af de Vijfdeeleis binnendijks langs de verdere noord- en „langs de westkant der provincie tot het Roode Klif, en „van daar langs de zuidzijde van het gewest tot de Over-„ijsselsche grenzen eene hoogte van 4,50 meter hoven volzee „door hem als noodig wordt aangegeven.quot;
De verhoogde en verzwaarde zeedijken van Visvliet -Ger-keskloostek zouden langs het huitenheloop nog beschermd worden door eene steenglooijing. Een steenenhoofd, lang 300 meter, op de Noordoosthoek van de Engwierumerpolder, een steenen hoofd bij Wartnawiel (contributie Oostdongeradeel) lang 300 meter, en verlenging van het Statenhoofd (contributie Oud-Bildt) met 400 meter werden mede in de raming opgenomen.
Die raming bedroeg:
voor dijksverhoogiug en verzwaring ƒ 2.087.277.— en voor aanleg van steenen hoofden - 139.000.—
Zamen alzoo ƒ 2.226.277.—.
Naar het oordeel van Gedeputeerde Staten „bestaan er al-„le redenen van billijkheid, dat, met het oog vooral ook op „het algemeen rijksbelang, van wege do Hooge Regering in „deze kosten voor een deel worde bijgedragen. Onmogelijk „toch kunnen vele der waterschappen dien last dragen, die een „gevolg zal worden van deze kapitale verbeteringen, zij het „ook dat do provincie hun voor één derde in de kosten te-„gemoetkome.quot; Dat College acht het alzoo noodig, „dat, „alvorens een vast planquot; door de Staten „worde vastgesteld, „der Hooge Regering worde verzocht, zich bereid te willen „verklaren tot het toekennen van eene bijdrage van één der-„de in de kosten voor de aangegeven verhooging en ver-
42
„zwaring der zeedijken en van de vereischte steenen lioofden.quot;
„Mogt de Kegering, die in 1863 de vraag aan den Heer „Commissaris des Konings rigtte, of de Staten genegen zengden wezen eene buitengewone bijdrage toetekennen ter voor-„ziening in de meest bedreigde gedeelten van de zeewering Tan „Haelingen tot de Overysselsclie grenzen, doch waaraan de „Staten toen niet konden voldoen, omdat zij eene voorzie-„ning ook van de noordelijke en oostelijke zeeweringen evenzeer van provinciaal belang rekenden als de westelijke en „zuidelijke, — mogt de Regering thans de provincie voor „alle zeeweringen op de aangegeven wijze wenschente hulp „te komen, wij vleijen ons dat binnen weinige jaren de tegenwoordige toestand zal hebben plaats gemaakt voor eenen, „waarbij Friesland gerekend mag worden voldoende tegen „zeegevaar beveiligd te zijn.quot;
De meening der Gedeputeerde Staten over het „voldoe n-„de tegen zeegevaar beveiligdquot; deel ik niet; daarop wensch ik nader terugtekomeu. Intusschen hier nog de inlassching van het volgende, door dat College ook aan de Staten geadviseerd:
„Voor deze zoo hoogst belangrijke verbetering zouden de „waterschappen, de provincie en het Rijk ieder dus 'A bijdragen, terwijl voor die waterschappen, van welke het mogt „blijken, dat zij nog te veel zouden worden bezwaard, de bijdrage der provincie, naar luid van de laatste woorden van „art. 4, le lid, van het provinciaal reglement (provinciaal „blad no. 58 van 1864) alsnog zou kunnen worden verhoogd.quot;
Gedeputeerde Staten stellen aan het slot van hun advies aan de Staten voor:
„le. De noodzakelijkheid uittespreken van eene verhoo-„ging en verzwaring van de om onze provincie gelegen zeedijken, en tot het aanleggen van steenen hoofden, waar de-„ze ter behoud van voorstrand of tot bekomiug er van niet gebist kunnen worden.
43
„2e. Onze vergadering optedragen zich namens uwe ver-„gadering te wenden tot de Hooge Regering, met verzoek zich „bereid te willen verklaren, tot de kosten voor de werken in „le bedoeld eene subsidie van éénderde te willen verleenen.quot;
Dit voorstel is onderzocht door eene Commissie uit de Staten, en dat onderzoek leidde haar tot de conclusie, de Staten voortestellen te besluiten, om. met behoud van 't eerste onderdeel van 't voorstel, in plaats van het tweede onderdeel aantenemen, dat die werken zouden worden uitgevoerd „buiten „bezwaar van de waterschappen, de helft van de kosten te „nomen voor rekening der provincie en de wederhelft der kos-„ten te vragen van het Eijk.quot;
Na eene levendige beraadslaging, waarover nader, werd het oorspronkelijk voorstel van Gedeputeerde Staten, in hoofdzaak ongewijzigd, aangenomen.
Neemt de Hooge Regering nu voor hare rekening een derde gedeelte der kosten van het werk, in het eerste deel van het bij besluit eonigzins gewijzigd voorstel van Gedeputeerde Staten aangegeven, nu omschreven als eene „verhooging en verzwaring „van de om deze provinciequot; (Friesland) „gelegen zeedijkenen tot „het aanleggen van enkele steenen hoofden ter behoud van „voorstrand ol tot bekoming daarvanquot;, dan kan een „vast „planquot; deswege door de Staten worden „vastgesteldquot;.
Ik wil aannemen, alles loopt los. Zoowel het Rijk als de provincie vinden dat plan goed, de waterschapsbesturen zijn genegen dit plan met alle kracht uittevoereu, die uitvoering geschiedt zoo spoedig mogelijk, ja zelfs nog binnen S jaren, een termijn daarvoor geraamd door Ged. Staten. Ik wil dat alles eens aannemen.
Dan zou, volgens Gedeputeerde Staten, Friesland voldoende tegen zeegevaar beveiligd zijn. Een zeer gewenschte toestand. Niemand, die dezen liever zou willen dan ik. Maar juist, omdat ik dien toestand wensch, wil ik zoo zeker mogelijk gaan. En van daar, dat ik mijn twijfel niet verheelde; van
44
daar, dat ik eene poging deed om de meest mogelijke veiligheid voor 't gewest te verkrijgen; van daar dat ik 't bij die poging niet laat blijven, maar door dit geschrift — misschien nog ook op andere wijze — dat streven naar het veiligste voor Friesland wensch voorttezetten.
Men rangschikke mij deswege vrij onder de malcontenten. Liever ben ik ontevreden met eene gebrekkige zeewering en dan werkzaam in 't aangezicht van 't gevaar, zij het ook met meer ijver dan men welgeplaatst acht in 't koele en (naar sommigen) onaandoenlijke Noorden, dan later, als er een ramp ontstaat, in de overtuiging: Ook Gij waart voor dezen als de Laodiceërs, heet noch koud.
Daarom stelde ik en stel ik mij heden op nieuw de vraag: Is Friesland na 't uitvoeren der voorgenomen werken voldoende beveiligd tegen zeegevaar?
Het antwoord op die vraag, een antwoord, dat ik wensch te staven, zal zich aansluiten aan wat ik ten slotte zou trachten aan te geven, namelijk: Wat gedaan moet worden om den gevaarvollen toestand, waarin Friesland verkeert, zooveel mogelijk op te heffen. (1)
Is Friesland na het uitvoeren der voorgenomen werken voldoende beveiligd tegen zeegevaar?
Dat „mag gerekend wordenquot;, zeggen Gedeputeerde Staten op bladz. 7 van hun advies aan de Provinciale Staten dd. 13 April 1877.
Ik maakte geen melding van de werken, waartoe in de zomer-zitting van 1877 der Staten subsidie is verleend. De door de con-tributiën Oostdongeradeel, Hemelumer Oldephaert c. a. zeedijken, Wijm-britseradecl c. a. zeedijken en Kollumerland en Nieuwkruisland met die subsidie aan te brengen verbetering zijn of onderdeelen van bet plan tot dijks-verhooging en verzwaring, boven besproken, of partiëele voortzetting van bet door twee dier waterschappen aangevangen werk der steenglooijing.
45
En op bladz. S van hetzelfde advies lees ik, dat de provincie, krachtens het reeds meermalen aangehaalde reglement, dan nog voortdurend zal moeten verleenen „zeer belangrijke subsidieii wegens don aanleg van steenglooi-„jingen en andere werken.quot;
Hoe te rijmen, voldoende (en ik leg allen klem op dit woord), voldoende beveiligd tegen zeegevaar, en dan nog steeds aanlog van steenglooijingen ?
Van tweeën een: öf het gewest wordt door de voorgenomen werken voldoende beveiligd tegen zeegevaar, en dan is verder aanleg van steenglooijingen onnoodig, öf, is verdere aanleg van steenglooijingen noodig, dan is het gewest, zoo lang die glooijingen niet zijn aangelegd, onvoldoende beveiligd. Daar is geen middenweg. Men mag plakken en plooijen, zoo als men wil; allerlei gelegenheids- en nnttig-heidspolitiek aanwenden — de beraadslaging in de Statenvergadering is desaangaande leerrijk —, het dilemma is gesteld.
Of voldoende öf onvoldoende.
De provincie „dient verder wegens aanleg van steenglooijingen en andere werken zeer belangrijke snb-„sicliën te verleenenquot;, zoo schrijven Gedeputeerde Staten. Ergo, door de voorgenomen werken is Friesland nog niet voldoende tegen zeegevaar beveiligd.
De Commissie van Rapporteurs over het voorstel van Gedeputeerde Staten is het met evengenoemd College eens, dat alleen voor aardewerk en voor enkele steenen hoofden meerdere hulp dan gewoon aan de waterschappen moet worden verstrekt. Zij wacht zich intusschen wel om te zeggen, dat de provincie door de uitvoering van die werken voldoende tegen zeegevaar beveiligd zal zijn.
Met alleen negatief, maar zelfs zeer positief zegt zij het tegendeel. In haar rapport staat:
„Volgens de mededeeling van Gedeputeerde Staten zonden „de kosten van alle werken, die, naar het oordeel van don
46
„hoofdingenieur, worden vereischt, om de zeeweringen in een „voldoende nquot; — let wel s.v.p., voldoenden — „toestand te „brengen, bedragen ruim G1/2 millioen. Daaruit volgt, dat „indien de conclusie van dit rapportquot; — namelijk om de voorgenomen werken uittevoeren buiten bezwaar van do waterschappen — „door U, mijne Heeren, tot besluit wordt verheden, voor de waterschappen nog veel te doen overblijft, eu „dat deze, gesteund door de provincie volgens het bestaande „reglement, 4,/i a 4Va millioen gulden aan steenglooijingen „en andere onmisbare werken zullen moeten te koste leggen.quot;
Duidelijk genoeg voorwaar. Ook bij 't debat bleek de Commissie van Rapporteurs „niet zoo ver van het gevoelen „van den Heer Oppedijk verwijderdquot; te zijn.
„Die zich aangordt, beroeme zich niet, als die zich los-„maakt.quot; Ik wensch dit wijze woord van Omri's zoon niet te vergeten, maar toch, ik meen in dezeti tegenover Gedeputeerde Staten mij te kunnen „losmaken.quot;
In de Statenvergadering behoefde ik mij voor de noodzakelijkheid der steenglooijingen eigenlijk niet „aantegorden.quot; Die noodzakelijkheid is daar niet eenmaal bestreden, maaide aardewerken werden in de eerste plaats als strikt vereischt geacht. Ik had en heb daar niets tegen, maar, mijns erach-tens, mag men na de opgedane ervaring niet ter halverwege blijven staan.
Omwille van de kortheid van den tyd tusschen het onderzoek naar den toestand der zeeweringen en de vergadering der Staten, was het den hoofdingenieur niet mogelijk juiste opgaven te doen; dus slechts in beginsel kon tot dit of dat werk, enkel globaal geraamd, worden besloten.
De hoofdingenieur achtte voor de „meest krachtige beschar-„ming tegen zeegevaarquot;, globaal geraamd, oorspronkelijk eene uitgaaf van f 6.500.000.— noodig, en voor die som kon, volgens een daarbij ingeleverden staat, tevens steenglooijing om het gewest worden aangelegd. Gedeputeerde Staten wenschen
47
een gewijzigdeu staat, die alleen betrekking heeft op aardewerk. De hoofdingenieur zendt dien in, en Gedeputeerde Staten verklaren, niet gesteund door hot gezag van den ge-raadpleegden deskundige, die werken voor voldoende.
Wat de hoofdingenieur noodig achtte voor de „meest „krachtige bescherming tegen zeegevaarquot;, wordt voor één derde deel door Gedeputeerde Staten als vereischt beschouwd, en voor dat één derde deel zullen, als de Hooge Regeering zich vercenigen kan met het besluit der Staten, de waterschappen worden geholpen mot % subsidie van Rijk en provincie.
Twee derde gedeelten der werken en der kosten, noodig geacht voor de „meest krachtige bescherming tegen zeege-„vaarquot;, zullen worden overgelaten aan de waterschappen, die daarvoor, volgens het reglement, subsidie van 't gewest kunnen aanvragen.
Overgelaten aan de waterschappen. Met uitzondering van de ijverige besturen, hier voor genoemd, acht ik, geen bestuur te na gesproken, dit gewaagd. Acht ik, dit niet te wagen zal zijn.
Hoor wat een lid van Gedeputeerde Staten vertelt (zie verslag Prov. Staten van Friesland Buitengewone zitting 1877, bladz. 36): „Spreker is er bij geweest dat een dijksbestuur ter „vergadering van het College kwam, en zijn voornemen te ken-„nen gaf om den dijk 1.50 meter te verhoogen; maar, toen „de zon weêr scheen en het gras begon te groeijen, toen „was 25 centimeter verhooging genoeg. Zoo zijn sommige „besturen van waterschappen.quot;
Ik herinner aan wat ik hiervoor bladz. 24 tot 38 heb gezegd. Nog geen één vijfde deel van Frieslands zeeweringen heeft, blijkens de recapitulatie van de gegevens in de verslagen der provincie, steenglooijing. Met al den ijver, door sommige dijksbesturen ontwikkeld, maar ook met al de werkeloosheid van anderen, in betrekking tot buitengewone, door
48
den loop der dingen noodzakelijk geworden verbeteringen, is liet in dertien jaar zoover gekomen.
Het „vrede! vrede!quot; tot voor oen jaar is sedert 30 Januari 1877 vervangen door „gevaar! gevaar!quot; Toen, Gedeputeerde Staten erkennen liet, zijn de oogen opengegaan voor den werkelijken toestand. Werkelijken toestand; gebrekkige weringen, klimmend gevaar bij vloed en storm. Gedeputeerde Staten verzwijgen liet eerste niet, constateren het gevaar. Mijn lezer zij gewaarschuwd voor steeds vermeerderend gevaar.
Ik zal niet treden in eene uitgebreide herinnering aan de beraadslaging van 2 en 3 Mei 1877. gevoerd in do Statenvergadering van Friesland.
Genoeg dat het voorstel,
de noodzakelijkheid uittespreken van:
a. eene verhooging en verzwaring van de om do provincie gelegen zeedijken, meteen aanleg van voldoende steenglooijing, waar die vereischt wordt;
b. de daarstelling van steenen hoofden, waar deze ter behoud van voorstrand of tot bekoming daarvan niet gemist kunnen worden;
later vervangen door;
de noodzakelijkheid uittespreken van een verhooging en verzwaring van de om onze provincie gelegen zeedijken en tot het aanleggen van werken, waar deze öf tor behoud van die dijken en het voorstrand öf tot bekoming van dat laatste vereischt worden,
genoeg, dat dit voorstel niet mogt verwerven Je stemmen van de helft der leden plus één, maar slechts van een derde der aanwezigen, en alzoo viel.
Het voorstel overkwam den leden misschien wat onverwacht, het was misschien te liberaal of te radicaal; „gisterquot;, zoo sprak
49
de Rapporteur der Commissie aan den morgen van 3 Mei 1877, — „gister is de Heer Oppedijk door liet doen van zijn voor-„stel als het ware en, om het zoo eens te noemen, met do „deur in huis gevallen.quot;
Gedachtig aan het duitsche „einmal ist keinmalquot;, zoude ik met mijn voorstel, zij 't dan op eenigzins andere wijs, kunnen terugkomen; maar, vóór ik in overweging neem zulks te doen, wensch ik de hooge belangrijkheid der zaak aan 't oordeel van 't publiek te onderwerpen, om daarna, waaraan ik niet twijfel, van die zijde steun te ontvangen.
De ervaring van onze bekwaamste en meest werkzame zee-dijksbesturen, de ondervinding, opgedaan gedurende storm en vloed, het voorbeeld van andere gewesten (Noord-Holland), vrijwaring voor den paalworm, het advies van den hoofdingenieur van Friesland, de eigen opinie der Commissie van Rapporteurs, zelfs van Gedeputeerde Staten van Friesland, het niet-bestrijden of weerspreken van mijn gevoelen ten deze in de Statenvergadering, alles pleit voor, niet alléén, maar bevestigt do noodzakelijkheid van steouglooijing.
Zal de veiligheid van Friesland zooveel mogelijk verzekerd zijn, dan moet het gewest met een doorgaande, stelselmatig aangelegde steen-glooijing worden omringd. Die stelling, ik meen, zij zal geene bestrijding vinden.
Er is alleen verschil over de wijze, waarop dit werk, noodzakelijk voor Frieslands veiligheid, tot stand zal komen.
Of eene zaak van zooveel aanbelang over te laten aan de waterschappen, die met de dijksverhooging en verzwaring aireede niet weinig te doen zullen krijgen, öf die belangrijke zaak, vertegenwoordigende een kostenbedrag van 4 4 Va milli-oen mede op te nemen onder de werken, waarvan de Staten van Friesland do noodzakelijkheid uitspreken, en waarvoor zij subsidie bij de hooge Regeering aanvragen.
4
50
Mij dunkt,
noch de overwegingen:
het plan is te groot,
het ontwerpen daarvan duurt te lang,
aardewerk is eerst noodig,
zoo maar „steenglooijingen, waar die vereischt wordenquot; is te onbepaald,
het voorstel is taalkundig niet onberispelijk,
en toch, 't is niet voor verbetering vatbaar,
de logica is veronachtzaamd,
noch kwalen, als;
groote neiging tot geloof in de waterschappen, vertrouwen, dat het nu voor eenige jaren zal hebben uitgestormd,
slaperigheid, haar grond vindende in struisvogelpolitiek, noch dit, noch dat mag weerhouden, dat hetgeen wel vereischt wordt geschiede.
Meen niet, waarde Lezer, dat ik die overwegingen en kwalen zoo maar willekeurig te boek stel. Zij zijn er geweest; zij zijn (ik zal mij eenigzins sterker uitdrukken) mede do oorzaak geweest, waarom niet reeds in beginsel tot steenglooi-jing is besloten, besloten op dezelfde wijs, als aangaande de aardwerken is geschied; misschien zijn die overwegingen en die kwalen er nog.
Intusschen scherts naar aaleiding van 't jongste verleden op zij, en in ernst gevraagd: Wat moet?
En is er geen verschil, dat voor de veiligheid van Friesland eene voldoende steenglooijing vereischt wordt, dan moet z ij a a n g e 1 e g d.
Aangelegd zoo spoedig en stelselmatig mogelijk.
Hoe kan dat anders geschieden dan met hulp van rijk en provincie beide? Ik zie er anders geen kans op.
Do waterschappen, behalve met gewoon onderhoud barer werken, nu belast met één derde der kosten van de buitengewone werken ad/ 2.22(5,277.—. zullen deze op zijn spoe-
51
digst uitvoeren in zes jaren. Dan doen de waterschappen voor buitengewone verbetering evenveel als in de laatst ver-loopen jaren. Gedeputeerde Staten stellen, met bet oog op de vele werken, waartoe besloten is aangaande den binnen-landschen waterstaat, dat tijdperk op aebt jaren.
Welke van die twee ook als tijdperk van uitvoering wordt aangenomen, mag steenglooijing om Friesland daarnaar wachten ?
Daarnaar wachten ? Gesteld, er is bevorens geen ramp gebeurd, moet dan de provincie daarna nog een halve eeuw in gevaar verkeeren? Moet steenglooijing, nu nog slechts voor '/s deel der weringen gelegd, steenglooijing, strikt noo-dig voor de veiligheid van 't gewest, worden bevorderd op de gebruikelijke wijze, en niet anders?
Bovendien, bij den druk, dieu de waterschappen reeds krijgen door dit betrekkelijk klein plan van dijksverhooging en verzwaring, is het niet te verwachten, dat zij met kracht zullen ingaan op een nieuw plan, dat daarenboven hun driemil-lioen moet kosten.
Ik houd mij zeer gaarne overtuigd, dat de besturen, inzonderheid nu, niet zullen „verflauwen in hun loffelijken ijver „en werkzaamheidquot;; maar ik mag geen overdreven verwachtingen koesteren, vooral niet als deze in verband staan met het grootste stoffelijk belang van een kostbaar gewest. Ik behoef nog niet eens te denken aan de dijksbesturen, die de zorgen afschudden op het zien van zonlicht en groeijend gras.
Ik wil rekenen met de gezindheid der beste waterschapsbesturen en dan vragen: Mag het kolossale werk van 4% a 4'/2 millioen, dat geschieden moet voor Frieslands veiligheid, aan deze worden overgelaten, uittevoercn met gewone subsidie op gewone wijze ?
Zonder aarzelen zeg en herhaal ik: Neen, dat mag niet.
De Regering was in 1863 niet ongenegen het gewest en de dijksbesturen tegemoettekomen in de kosten voor een deel van Frieslands weringen. Nu het bekend is, hoe onvoldoende
52
die weringen zijn, mag redelijkerwijs hare hulp voor afdoende maatregelen worden gevraagd, afdoende voor zoover het in men-schelyk vermogen is. Afdoende vooral met het oog op de voor Friesland en Overijssel gevaarlijke voorstellen aangaande de Zuiderzee.
Na do opgedane ervaring, met een immer dreigender toekomst, moeten de waterschappen ook tot een stelselmatigen aanleg van steenglooijing worden geholpen, geholpen zóó, dat mogelijk gemaakt wordt eene uitvoering met die snelheid, welke noodig is mot het oog op den toestand en de toekomst. Èn het Rijk in 't algemeen belang, èn de provincie in haar eigen helang moeten krachtig bijspringen.
Ijverige waterschappen vinden in die krachtige hulp een spoorslag tot inspanning van alle vermogens, minder ijverigen een drang om de pas genoemde na te streven, de flauwsten een voelbaren prikkel tot de meest ernstige plichtsbetrachting.
Werken zoo Rijk, Gewest en Zeedijksbesturen zamen, dan is er verwachting, dat Friesland en de aangrenzende gewesten onder 's Heeren zegen bewaard blijven voor de grootste stoffelijke ramp, die die provinciën kan treffen; maar, mijns inziens, ook dan alléén.
Anders ?
Mijn antwoord ligt in voorgaand betoog.
En nu nog dit.
Het wetsontwerp betreffende de bedijking eu droogmaking v;ui het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee, boven reeds met een enkel woord besproken, is bij de Tweede Kamer ingediend.
Naar aanleiding van eene motie van mij, zoude liet al of niet in overweging nemen van ecu voorstel, door don Heer A. Buma betreffende geheele droogmaking en afsluiting der Zuiderzee in do Staten van Friesland gedaan, nader worden behandeld, wanneer dit wetsontwerp bekend was. Dit is ge-
53
schied in de vergadering der Staten van Friesland van 4 Juli 1877. Beslotenis om dat voorstel terugtezendenaan Gedeputeerde Staten van Friesland, ter inwinning van liet advies van den provincialen hoofdingenieur.
Friesland's toestand is geschetst en voor 't oogenblik, èn bij uitvoering van het evengenoemde plan der Hooge Eegt-ring.
Aangegeven is wat de waterschapsbesturen verrigtten om Friesland te beveiligen, wat gedaan zal worden om in den gevaarvollen toestand, waarin Friesland verkeert, verbetering aan te brengen; ten slotte wees ik aan, wat gedaan moet worden om dien gevaarvollen toestand zooveel mogelijk op te heffen.
Ik richt mét al den ernst, dien liet onderwerp verdient, dit woord aan mijne land- en gewestgenooten, inzonderheid aan do onderscheiden Besturen, bij de zaak betrokken.
Misschien verwonderen sommigen er zich over, dat iemand, die de christelyk-historische beginselen belijdt, een onderworp als het behandelde te berde brengt. De belijders dier beginselen toch worden wel eens verdacht zich nergens anders meê te bemoeijen dan met afgetrokken begrippen en on-derwijskibbelarijen, op zijn hoogst gewaardeerd zich te bemoeijen met organiseren en populariseren van sectarische scholen. De velen, die my kennen, zullen dat niet doen, en aan hen, die zich dan toch nog verwonderen, de betuiging, dat, mijns erachtens, die beginselen juist eischen even hartelijke belangstelling in algemeen en in anderer belang als in het eigene. Geen onderwerp, waarbij algemeene of anderer belangen betrokken zijn, mag den belijder van evengenoemde beginselen onverschillig laten. In dat opzicht is „alles het „zijnequot;; voorts „dient elkander.quot; Minuten, die ik niet dan noode kon ontwoekeren, zijn in dezen aan dat dienen besteed.
Plichtbesef en belangstelling in het mij innig dierbare
54
Friesland en zijne omgeving dreef mij tot werkzaamheid naar vermogen. Zij zij en blijke niet te vergeefs!
Een iegelijk dan in zijn kring of in zijn betrekking doe in dezen wat zijne band vindt te doen.
Aan het adres der Friezen: Toont niet ontaard te zijn van die stoere vaderen, die met een ijzeren volharding ons plekske aan de zee ontwoekerden; die niet bogen voor een kleintje, en onder welke er waren, die, als „macht door „rechtquot; scheen op te gaan in „macht door geweldquot;, op den eisch van knielen niet anders hadden te antwoorden dan: „Knibbelje?; wij knibbel je allinne foar Grod.quot;
Gy houdt Uw oude taal in waarde. Gij huldigt de gedachtenis der mannen, die daarvoor werkzaam waren. My wel. Maar denk daarbij aan Uw zinrijk spreekwoord: „'t is „mei sizzen nettodwaen1' De naam Stanfries, in eere verworven, hij blijve, en welverdiend, Uw deel. Uwe nuttige werkzaamheid, onder anderen ten deze, geve daarvoor bewijs.
Het bestaan en het welzijn van een kostbaar gewest en zijne inwoners, zelfs van een goed deel van ons geliefd land en volk, is er bij betrokken.
Waakt! Bidt en werkt!