d
rquot;s-
V9
TOT VERANDERING VAN DE GRENS TÜSSCIIEN
EN OP DE DAARBIJ BEHOORENDE
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2975 572 9
TOT VERANDERING VAN DE GRENS TÜSSC11EN
r.N OP DE DA AR HM RKIIOORENnK
Sommige mijner bekende)!, die kennis Jiadrteu yenomeu vau eenifje door mij gemaakte aanmerkingen op het WeUonhcerp lol verandering der grens timchen Amsterdam en Nieuwer-Amstel, opgenomen in de Amsterdamsche Courant vau 12 dezer, hebben mij gevraagd, welke andere grieven ik had tegen de Memorie van Toelichting, buiten en behalve de twee, welke ik in dat schrijven releveerde.
Tijd noch, lust hebbende hen allen schriftelijk of mondeling mijne overige bezwaren mede te deelen, heb ik ze maar laten drukken, wat mij levens in staat stelt ze ook in wijder kring te verspreiden en, naar ik hoop, ingang te doen vinden.
•■••■■ .ït-H
- --„v-
In het jaar 1880 ontwierpen Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland eene wet, die beoogde een gedeelte van het grondgebied van Nieuwer-Amstel met dat van Amsterdam te vereenigen. Het ontwerp werd aan de Raden dei-beide gemeenten ingezonden, de bij art. 1 lil der gemeentewet bedoelde commissieën werden gekozen, en in beide gemeenten, zoowel door den gemeenteraad als door de commissie ad hoe, werden adviezen uitgebragt die alle ongunstig luidden: in Amsterdam was men van meening dat het door Gedeputeerde Staten aan de hoofdstad toegedachte grondgebied onvoldoende was, en men verlangde meer, — in Nieuwer-Amstel daarentegen was men van oordeel, dat de voorgestelde maatregel voor deze gemeente de meest nadeelige gevolgen zou hebben.
Hoewel in het ontwerp bepaald was dat het bedoelde grondgebied met den eersten Januarij 1881 aan Amsterdam zou overgaan en de adviezen — althans die van Nieuwer-Amstel — behoorlijker tijd waren uitgebragt, ging het jaar 1880 voorbij zonder dat iets verder omtrent dat ontwerp werd vernomen. In Pebruarij daarop volgende — zoo blijkt althans nu — werd het in zijn oorspronkelijken vorm door Gedeputeerde Staten aan het Departement van Binnenlandsche Zaken opgezonden, vergezeld van de daarbij volgens art. 132 der Gemeentewet behoorende adviezen. Nadat de stukken aldaar bijna een jaar in de meest rustige rust hadden doorgebragt, meende de Gemeenteraad van Nieuwer-Amstel zich deswegen tot den Minister van Binnenland-
6
selie Zaken te moeten wenden, en deed dit in een schrijven, waarvan de inhoud onwillekeurig herinnert aan den aanhef van Cicero's pleitrede tegen Catilina, en het gevolg was dat de Minister dezer dagen voor den dag kwam met een Wetsontwerp, dat blijkbaar met zekere overijling gesteld is en van veel meer ingrijpende strekking blijkt te zijn dan het oorspronkelijke van Gedeputeerde Staten.
Hoewel het nu meer in mijn plan ligt eenige beschouwingen te leveren over de Memorie van Toelichting, die het Wetsontwerp vergezelt, wil ik toch dat stuk zelf niet geheel onopgemerkt laten voorbijgaan. De indiening daarvan in zijn tegenwoorclii/i'ii vorm komt mij voor in strijd te zijn met wat de Gemeentewet te dien aanzien voorschrijft, gezwegen van liet verzuim, dat men in dat Ontwerp te vergeefs zal zoeken naar bepalingen omtrent de noodige maatregelen ter verkiezing van den nieuwen raad (zie art. '133 der gemeentewet) of omtrent verdeeling der lasten (zie art. 130 dier wet).
Mijn bezwaar ten opzigte van den vorm is dat met het tegemcoordiff Wetsontwerp niets is geschied van wat in artt. 129—quot;132 der Gemeentewet is voorgeschreven: immers het is niet ontworpen door Gedeputeerde Staten; het is in geene dei-betrokkene gemeenten onderworpen aan het oordeel van den Raad of aan dat van de in art. 131 der Gemeentewet bedoelde Commissie, en Gedeputeerde Staten hebben (hf ontwerp niet aan het Departement van Binnenlandsche Zaken ingezonden. Dat dit alles wel was geschied in 1880 met een ontwerp dat van Gedeputeerde Staten — zij het dan ook op instigatie van Amsterdam — uitging, en ook door dat College is gehandhaafd geworden, zelfs na de adviezen van den Amsterdamschen raad en van de Amsterdamsche Commissie kan, mijns erachtens het verzuim ten aanzien van het thans aanhangige Wetsontwerp niet goed maken.
Dat van 1880 toch verschilde in strekking geheel en al van dat van 1882; het eerste bevatte een regeling die voor
7
Nieuwer-Amstel schromelijk nadeelig zou zijn, dat van 1882 —- werd het ooit tot wet verheven — zou onvermijdelijk gevolgen na zich slepen, die toestanden in deze gemeente zouden doen ontstaan die weldra zouden blijken onhoudbaar te zijn. Het tegenwoordige ontwerp gaat oneindig verder dan dat van 1880 ; toen bedoelde men aan de gemeente Nieuwer-Amstel een harer — zij het dan ook meest bevolkte en meest welvarende — uithoeken te ontnemen, tham tast men haar in het hart aan, neemt haar niet alleen drie vierde harer bevolking af, maar bovendien dat gedeelte grondgebied waar hare onmisbaarste openbare gebouwen gelegen zijn (Gemeentehuis enz.) en waar juist al de ambtenaren, die volgens de wet hunne woonplaats binnen de gemeenten moeten hebben, hun in eigendom toekomende huizen bewonen.
Alvorens over te gaan tot bespreking der Memorie van Toelichting volgt hier, ter wille der volledigheid en ten gerieve van hen die het stuk niet bij de hand hebben, het Wetsontwerp zelf.
Art. 1.
Bij de gemeente Amsterdam wordt gevoegd:
1°. het gedeelte der gemeente Nieuwer-Amstel, gelegen beoosten den Amstel, uitmakende de geheele sectie D van de gemeente, welke sectie ten Zuiden begrensd wordt door een deel der Ringvaart van de Diemermeer;
2°. het gedeelte der gemeente Nieuwer-Amstel, gelegen ten Noorden van eene lijn, getrokken uit het oostelijk boord van den Amstel, in het in zuidwestelijke richting verlengde van het noordoostelijk boord van de Ringvaart van de Diemermeer, in dezelfde richting langs dat verlengde den Amstel overstekende tot aan het westelijk boord van den Amstel, dat westelijk boord in noordwestelijke richting volgende tot aan het oostelijk verlengde van het midden eener sloot, zijnde dat
8
midden de zuidelijke scheiding van het perceel sectie C, n0. 117 ).
Van daar steekt die lijn in westelijke richting langs het verlengde van genoemde scheiding de Utrechtsche zijde over en loopt vervolgens in dezelfde richting door het midden van genoemde sloot en haar voortzetting, welk midden de zuidelijke grens vormt van de perceelen sectie C, nos. 858, 857, 547 tot en met 554, steekt altijd nog in westelijke richting langs het verlengde van het midden dier sloot de Boeren-wetering over tot in de oostelijke scheiding van het perceel sectie F, n0. 51, volgt in zuidelijke richting de oostelijke scheiding van genoemd perceel en van de sloot kadastraal bekend onder sectie F, nquot;. 53, tot aan het midden van die sloot. Van daar loopt de lijn eerst in westelijke en daarnaar meer in zuidwestelijke richting langs het midden van diezelfde sloot (F, n0. 5quot;i) tot in het midden van haar westelijke scheiding. Langs het verlengde van het midden van laatstgenoemde sloot sectie F, n0. 53 steekt de lijn in westelijke richting eerst de oostelijke bermsloot over van den Amstelveenschen weg en vervolgens dien weg zelf tot in de oostelijke scheiding van het perceel sectie B, n0. 91. Van daar loopt de lijn in zuidelijke richting langs de westzijde van genoemden Amstelveenschen weg, welke westzijde tevens de oostelijke scheiding uitmaakt van de perceelen sectie F, nos. 91, 90, Sb, 85, 81, 80, 76, 75, 73, 74 en 7Li tot aan het zuidoostelijk punt van laatsgenoemd perceel. Vervolgens loopt de lijn in zuidelijke richting langs de oostzijde van een sloot, perceel sectie B n0. 1121, vervolgens in westelijke richting door het midden van die sloot tot aan de westelijke scheiding van laatstgenoemd perceel, om eerst het midden van de voortzetting dier sloot in westelijke richting — welk midden hier de zuidelijke scheiding vormt van de perceelen sectie B, nos. 72 en 71 — en daarna het in westelijke richting verlengde van dat midden te volgen tot waar de lijn in het midden van den Schinkel de' grens tusschen Sloten en Nieuwer-Amstel snijdt.
9
Het grondgebied, dat aan de gemeente Amsterdam wordt toegevoegd, gaat met 1 Mei iSS'i tot die gemeente over èn blijft behooren tot het 2de kanton van het arrondissement Amsterdam.
De op voornoemd grondgebied gelegen, aan de gemeente Nieuwer-Amstel toebehoorende en voor den openbaren dienst bestemde gebouwen en ongebouwde eigendommen gaan over aan de gemeente Amsterdam, de gebouwen tegen betaling der waarde, te bepalen door drie personen, waarvan er éen wordt benoemd door B. en W. van Nieuwer-Amstel, éen door B. en W. van Amsterdam en de derde door beide besturen, of, bij verschil van gevoelen tusschen dezen, door den kantonrechter.
Het onderwijzend personeel, verbonden aan de op voornoemd grondgebied gelegen openbare scholen blijft in be trekking alsof het zijne aanstelling ontvangen had van het gemeentebestuur van Amsterdam.
Alle kadastrale en andere stukken, uitsluitend het overgaande grondgebied betreflende, worden uitgekeerd aan de gemeente Amsterdam. Het bestuur dezer gemeente heeft ten allen tijde het recht kosteloos inzage te nemen van de archieven der gemeente Nieuwer-Amstel en daaruit afschriften en uittreksels op gemcene kosten te vorderen.
De opcenten op de grondbelasting worden, voor zooveel het aan Amsterdam overgaand grondgebied betreft, over 1882 geheven ten behoeve van Nieuwer-Amstel.
10
Van de zuivere opbrengst dier opcenten wordt 8 I3 aan de gemeente Amsterdam uitgekeerd.
De ingezetenen, gevestigd op het grondgebied, dat tot de gemeente Amsterdam overgaat, worden voor de verkiesbaarheid tot leden van den Raad van 1 Mei 1882 als ingezetenen van Amsterdam beschouwd.
Voor zoover deze personen geplaatst zijn op de te Nieuwer-Amstel opgemaakte kiezerslijsten tot het kiezen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de Provinciale Staten en van den Gemeenteraad, worden zij op 1 Mei 1882 door het bestuur dier gemeente van die lijsten geschrapt. Dit bestuur zendt tevens op vermelden dag uittreksels dei-kiezerslijsten, voor zooveel zij de bedoelde personen betreffen, aan liet bestuur der gemeente Amsterdam, hetwelk die personen, voor zoover zij het voor het kiezerschap in die gemeente gevorderd bedrag in de directe belastingen betalen, zoo spoedig mogelijk plaatst op de kiezerslijsten tot het kiezen van leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, van de Provinciale Staten en van den Gemeenteraad.
De burgemeester van Amsterdam doet een uittreksel der aldus aangevulde kiezerslijsten, voor zooveel zij bedoelde personen betreffen, aanplakken en op de secretarie der gemeente voor een ieder nederleggen, en zorgt dat van dit een en ander openbare kennisgeving geschiedt.
Met den dag dezer kennisgeving zijn en blijven deze lijsten van kracht, behoudens de wijzigingen daarin ten gevolge van rechterlijke uitspraken of bij herziening te brengen.
Art. 8.
Degenen der op het aan Amsterdam overgaand grondgebied gevestigde ingezetenen, die voor de eerstvolgende lichting dei-nationale militie zijn ingeschreven, worden op de registers dei-gemeente Amsterdam overgeschreven.
Gelijke overschrijving geschiedt ten aanzien der ingezetenen die tot de schutterij behooren.
Art. !).
De notarissen ter standplaats Nieuwer-Amstel, wier woonplaats, kantoor en verblijf bij het in werking treden dezer wet gevestigd zijn in het gedeelte der gemeente Nieuwer-Amstel, dat tot de gemeente Amsterdam overgaat, mogen des verkiezende hun woonplaats, kantoor en verblijf gevestigd blijven houden in het bij de gemeente Amsterdam gevoegd gebied.
Deze wet treedt in werking met den dag barer afkondiging.
Tlt;!n gevolge van de voortdurende, toeneming der bevolking van Amsterdam, van den druk der plaatselijke belastingen en van den hoogen linnrprijs der woningen, vestigt, zich meer en meer aan den Znidwi ;s tel ij ken. Zuidelijken en Zuidoostelijken zoom der Gemeente op liet gebied van Nieuwer-Amstel eene stedelijke bevolking. Die bevolking behartigt van daar uit de belangen, welke zij te Amsterdam heeft en geniet voor een goed deel hetgeen deze gemeente ten nutte van haar ingezetenen doet. Is reeds op dien grond toevoeging van de bedoelde gedeelten van Nieuwer-Amstel aan Amsterdam billijk te achten, nog andere gewiehtige redenen van algemeen belang maken die toevoeging zeer wensehelijk.
13
Het beweeren van den Minister ten dezen opzigte gaat — het cijfer der bevolking van Nieuwer-Amstel in aanmerking genomen — slechts in geringe mate op, en dan nog wel alleen ten aanzien van den Overtoom en van de ten N.-W. daarvan gelegen paden in den Stads- of Gasthuispolder, doch die toestand dagteekent reeds van voor meer dan een eeuw en is geen verschijnsel der laatste jaren. Op de andere gedeelten van Nieuwer-Amstel, met uitzondering van hel half dozijn huizen in de Pieter Corneliszoon-Hooftstraat en van een twaalftal in de verlengde Vondelstraat, is dit of in het geheel niet, of slechts in uiterst geringe mate toepasselijk. Aan den Westelijken oever van den Amstel of zoogenaamde ütrecht-sche Zijde, zijn slechts twee hoofden van gezinnen te vinden voor wie 's Minister billijkheidsargument eenigermate zou kunnen gelden; — daartegenover staat een zeker aantal Amster-damsche burgers die van uit hunne gemeente de industrieele belangen behartigen die zij in Nieuwer-Amstel hebben. Dat de druk der plaatselijke belastingen in Amsterdam, en misschien nog meer de vorm waaronder die geheven zijn, tijdens en na het fungeren van den heer Van T i e n h o v e n als Wethouder v. d. Finantiën, vele der gegoede ingezetenen uit Amsterdam verdreven heeft, valt niet te ontkennen, wèl dat de exodus zich voornamelijk naar Nieuwer-Amstel zou hebben ge-rigt. Het onoordeelkundige doordrijven der Amsterdamsche Inkomstenbelasting is vooral ten goede gekomen aan Gooien Eemland, getuigen de gansche zwermen Amsterdamsche beursmannen die dagelijks van daar op de hoofdstad neerstrijken. Van de Zaanstreek geldt dit in ruime, van Haarlem en om-
14
MEMORIE VAN TOELICHTING. (Vervolg).
1m de eerste plaats levert de toestand van de bedoelde gedeelten van Nieuwer-Anistel dreigend gevaar op, niet alleen voor de gezondheid van haar bewoners zelf, maar ook voor den algemeenen gezondheidstoestand van Amsterdam.
Voor bestrating, aanleg van riolen en afloop van water, werd in de nieuw-bebouwde gedeelten van Nieuwer-Amstel zoo goed als niets gedaan. Ten aanzien van het bonwen heerscht daar de meestmogelijke willekeur. De gevolgen zijn niet uitgebleven en de ondergeteekende kon zich bij het door hem ingesteld plaatselijk onderzoek overtuigen, dat de voorstelling door Amsterdam en door de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van den staat van zaken in de bedoelde gedeelten gegeven, inderdaad niet overdreven is. Bleef de toestand zooals hij nu is, het ware te vreezen dat, de bedoelde wijken bij het ontstaan van eenige besmettelijke ziekte, een gevaarlijk brandpunt van besmetting zouden vormen. De inspecteur voor liet geneeskundig Staatstoezicht in Noord-Holland zegt omtrent dit punt het volgende:
■15
streken, Weesp. Diemen enz. in geringere, doch steeds toenemende mate.
Een algemeen belang is dan ook bij de toevoeging dei-bedoelde gedeelten van Nieuwer-Amstel aan Amsterdam niet gemoeid, uitsluitend een plaatselijk, Amsterdamsch, belang.
Onjuiste en overdrevene voorstelling, die bewijst hoe weinig nut de Minister getrokken heeft van zijn plaatselijk onderzoek. I 0. Bestrating en/,, in de «/'«««--bebouwde gedeelten van Xieuwer-Amstel. — Op den voorgrond dient gesteld, dat — wat de Minister niet schijnt te weten — de voornaamste openbare wegen niet het publiek-regtelijk eigendom der gemeente zijn. Alleen de Overtoomsche weg maakt hierop eene uitzondering, doch daar deze, volgens een van jaren herwaarts dagteekenen-de overeenkomst met Amsterdam, door deze laatste gemeente tegen eene vergoeding van ƒ'242.35 per jaar moet worden onderhouden, — een bedrag dat jaarlijks leukweg door de hoofdstad wordt opgestreken, ofschoon zij sedert het vierde eener eeuw niets aan de bestrating heeft ten koste gelegd, — kan men van den slechten toestand dier bestrating Nieuwer-Amstel geen grief maken. Dat voor riooleering en afloop van water zoo goed als niet» gedaan zou zijn, is even overdreven als de bewering zijn zou dat ten dien aanzien alles pour le mieux was. Trouwens dit is in Amsterdam ook niet altijd het geval geweest. Heeft de Minister bijv. nooit iets gehoord van den jaren lang geduurd hebbenden schandelijken toestand der slooten van het Schapen-burgerpad 'r' of van het doorbreken van het boven peil liggend riool in de Vondelstraat, of van het onderloopen der huizen in de Pieter C'orneliszoon Hooftstraat ? En hoeveel in die gemeente nog te doen valt zou de Minister
I
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vervolg).
„De ongunstige algemeene sterfteverhouding en itic der gestorvenen iiau koortsen, maar bepaaldelijk de feitelijke toestand van Nienwer-Amstel, die onvoldoende afvoer van water en van vuil aanwijst, hoofdzakelijk m de bebouwde gedeelten, die in de onmiddellijke nabijheid van Amsterdam zijn gelegen, toonen genoegzaam aan, dat krachtig doortastende maatregelen tot afdoende verbetering zoowel iu het belang van de bevolking van Nienwer-Amstel zelve als voor de bevolking van het aangrenzende Amsterdam uit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk zijn.quot;
kunnen leeren uit een bezoek aan het Oetgenspad aan de Weesperzijde, aan de paden in den Stads- of Gasthuis polder en aan de sloppen, steegen, gangen enz. in de digtst bevolkte deelen der hoofdstad.
2°. Sterfteverhonding.
STAAT gel rok kon uit do janiiijksolio Vorslagon der Prev. Noord-IIolliin(l.
Totale sterfte per 1000 Inwoners. Aan besmettelijke ziekten ])ei' 1000 Inwoners. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
neeskundigen gedurende de laatste vijf of zes jaren weinig of niet voorgekomen, en hebben haar epidemisch karakter van vroegere jaren verloren, hetgene vermoedelijk, voor zooverre den Binnendijkschen Buitenveldertsehen polder betreft, het gevolg is van betere bemaling.
En, gesteld dat de toestand inderdaad zoo zorgwekkend was als de Inspecteur v. h. Geneeskundig Staatstoezigt dien beschrijft, en dat krachtig doortastende maatregelen tot afdoende verbetering werkelijk noodig waren, dan zijn die zeker
18
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vervolg).
Op de belangen ilev openbare orde is evenmin «elet: de nieuwe straten worden aangelegd zonder eeuig plan van aanleg; zij zijn bijna alle veel te smal en sommigen zijn zelfs, omdat aan liet aangeven eener rooilijn niet gedacht werd, op de eene plaats nog veel smaller dan op de andere.
i 9
niet te verwachten van eene toevoeging van Nieuwer-Arastel's onmiddellijk aan Amsterdam grenzende gedeelten aan laatstgenoemde gemeente. Amsterdam heeft voor zijne buitenwijken altijd bijzonder slecht zorg gedragen, en afdoende verbetering zou zeker eerder te verwachten zijn van Nieuwer-Amstel mits deze gemeente haar tegenwoordig grondgebied behoude. Nieuwer-Amstel toch verheugt zich sedert eenige jaren in een toenemenden financiëelen bloei, terwijl Amsterdam door het steeds opdrijven der oude en uitvinden van nieuwe belastingen, en door leening op leening te hoo-pen een van jaar tot jaar meer zorgwekkenden toestand te gemoet gaat.
Wolk algemeen belang is er mede gemoeid of men zich in die gedeelten eener gemeente waar zulks niet strikt noodzakelijk is, al of niet aan een rooilijn houdt? Ik weet het wel, in Amsterdam heeft men voor regte lijnen, in de laatste jaren een bijzondere voorliefde betoond, en daaraan heeft men dan ook de schilderachtige straten tusschen het Vondelpark en den Amsteklijk te danken. Maar dat ontbreken van een rooilijn in Nieuwer-Amstel, is slechts van toepassing op één weg, namelijk de voormalige Schageliaan nabij de Wetering, en daar kon ten gevolge van bijzondere omstandigheden, de Gemeente, wilde zij zich niet vergrijpen aan de regten van anderen, de onregelmatigheid in den rooilijn niet voorkomen. Doch ik herhaal welk publiek gezondheidsbelang is er bij het al of niet aangeven van een rooilijn gemoeid? Zijn bijv. de villa's te Bussum of die op liet Bolwerk te Haarlem minder gezond ter bewoning dan de volgens een liniaal op polderpeil gebouwde huizen in deVossius-straat te Amsterdam? Ten overvloede bewijzen de artikelen der Nieuwer-Amstelsche Verordening of Bouwreglement dat
20
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vkiivoi.g).
lie 7.or? voor de openbare veiligheid laat veel te wenschen over; het spreekt van zelf, dat Nieuwer-Amstel met. zijne vijf veldwachters daarin niet naar behooreu kan voorzien, en het kan dns niet bevreemden, dat Amstei dam klaagt over de handhaving der politie in het Vondelspark en aan de Over-tuomsche schutsluis. Hoe het met dc zorg voor de scheepvaart door deze sluis gesteld is, blijkt duidelijk uit de bij de stukken overgelegde nota van 's Koning» Commissaris in Noord-lïolland.
21
ile bewering alsof in die gemeente de grootste willekeur zou heerschen ten eenenmale ongegrond is.
Alweder eene even ongemotiveerde als valsclie betichting. Had de Minister ook over dit punt zijn collega van Justitie geraadpleegd, hij zou zeker zich wel tweemaal bedacht hebben alvorens deze paragraaf in zijne Memorie van Toelichting in te lasschen. Niet op liet yi'tal doch op het yehalle komt het aan, en in de laatste maanden is het voorwaar ten duidelijkste gebleken dat dit in Nieuwer-Amstel niets te wenschen overlaat. Kan men hetzelfde van hot klagende Amsterdam getuigen? Neen! want daar is — loffelijke uitzonderingen daargelaten — het tegendeel het geval; dit blijkt bij elke gelegenheid dat van de kunstmatig georganiseerde organisatie — die alleen op het papier voldoet — moet worden afgeweken. Ook ten dien opzigte zou het tot stand komen der Wet de met afscheiding bedreigde 14 a 15000 Nieuwer-Amstelaren in een slechteren toestand brengen.
Daar bij het vermelden der klagten van Amsterdam over de tekortkomingen der Nieuwer-Amstelsche veldwachters in het Vondelpark, niet gemeld wordt waarin die tekortkomingen zouden bestaan, is het niet wel doenlijk die te weerleggen; en wat aangaat de klagten over den toestand bij de Over-toomsche Schutsluis, moet men zich verwonderen dat de Minister, na al wat in het laatste jaar over dit onderwerp is geschreven, nu nog niet weet dat de schuld van dien toestand niet aan Nicuwer-Amstel moet geweten worden. Klagen is zeer gemakkelijk — maar waar het op aankomt is of de klagten gegrond zijn. Dit te onderzoeken schijnt de Minister niet noodig geacht te hebben.
20
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vervolg).
lie zorj; voor de openbare veiligheid laat veel te wenschen over; het spreekt van zelf, dat Nieuwer-Amstel niet zijne vijf veldwachters daarin niet niuLl' hehooren kan voorzien, en het kan dns niet bevreemden, dat Amsterdam klaagt over de handhaving der politie in het Vondelspark en aan de Over-toomsehe schutsluis. Hoe het met de zorg voor de scheepvaart door deze slnis gesteld is, blijkt duidelijk uit de bij de stukken overgelegde nota vau 's Konings Commissaris in Noord-lïollaud.
21
de bewering alsof in die gemeente de grootste willekeur zou heersehen ten eenenmale ongegrond is.
Alweder eene even ongemotiveerde als valsclie betichting. Had de Minister ook over dit punt zijn collega van Justitie geraadpleegd, hij zou zeker zich wel tweemaal bedacht hebben alvorens deze paragraaf in zijne Memorie van Toelichting in te lasschen. Niet op het yctnl doch op het gehalte komt het aan, en in de laatste maanden is het voorwaar ten duidelijkste gebleken dat dit in Nieuwer-Amstel niets te wenschen overlaat. Kan men hetzelfde van het klagende Amsterdam getuigen? Neen! want daar is — loffelijke uitzonderingen daargelaten - het tegendeel het geval; dit blijkt bij elke gelegenheid dat van de kunstmatig georganiseerde organisatie — die alleen op het papier voldoet — moet worden afgeweken. Ook ten dien opzigte zou het tot stand komen der Wet de met afscheiding bedreigde 14 a 150ÜÜ Nieuwer-Amstelaren in een slechteren toestand brengen.
Daar bij het vermelden der klagten van Amsterdam over de tekortkomingen der Nieuwer-Amstelsche veldwachters in het Vondelpark, niet gemeld wordt waarin die tekortkomingen zouden bestaan, is het niet wel doenlijk die te weerleggen; en wat aangaat de klagten over den toestand bij de Over-toomsche Schutsluis, moet men zich verwonderen dat de Minister, na al wat in het laatste jaar over dit onderwerp is geschreven, nu nog niet weet dat de schuld van dien toestand niet aan Nieuwer-Amstel moet geweten worden. Klagen is zeer gemakkelijk — maar waar het op aankomt is of de klagten gegrond zijn. Dit te onderzoeken schijnt de Minister niet noodig geacht te hebben.
'22
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vervolg).
Ten opzichte van deze gedeelten van Nieuwer-Amstel zijn dus en in het belang der openbare gezondheid èn in het belang der orde en veiligheid ai-doende maatregelen onvermijdelijk. Nieuwer-Ainstel nis plattelands-gemeente, is daartoe echter niet bij machte, en het eenig middel tot verbetering is te vinden in toevoeging van de bedoelde gedeelten van Nieuwer-Amstel aan Amsterdam.
Hoezeer de ondergeteekende niet ontkent, dat in eenc zoo ingrijpende verandering van den historischen toestand eenig bezwaar is gelegen, heeft hij gemeend zich daarom aan het bevorderen eener grensverandering niet te mogen onttrekken.
Welk grondgebied behoort in deze toevoeging begrepen te worden r
23
Daai' 's Ministers praemissen onjuist zijn gaat ook zijn conclusie mank. Maar alware de toestand in Nieuwer-Amstel zoo als die in de Memorie van Toelichting wordt beschreven, dan zou nog van eene toevoeging der geïncrimineerde gedeelten aan Amsterdam, geene verbetering te wachten zijn. De Am-sterdamsche financiën toch verkeeren in geen bloeijenden toestand, en schijnen zelfs niet te veroorloven de meest noodzakelijke verbeteringen op het tegenwoordig grondgebied dier gemeente tot stand te brengen; hoeveel minder zal zulks nog het geval zijn, indien Amsterdam belast werd met de zorg verbeteringen aan te brengen op eene oppervlakte nieuw grondgebied, zoo uitgebreid als het thans aan Amsterdam toegedachte gedeelte van Nieuwer-Amstel! en waar de toestand zoo ellendig is als die door den Minister en het klagende Amsterdam wordt uitgekreten.
De verandering in den historischen toestand is veel ingrijpender dan de Minister schijnt te beselfen, en het bezwaar dat er in gelegen is, zeer groot; men gaat eene talrijke speciaal plattelands-bevolking zeer oneigenaardig tot stedelingen maken, hen in de uitoefening van hunne bedrijven bemoeijelijken, tengevolge van de in Amsterdam geldende verordeningen die voor eene stedelijke bevolking misschien noodig of nuttig zijn-maar voor eene plattelandsbevolking niet deugen, en laat hen bovendien nog in de hooge lasten dragen die het gevolg zijn van gemeente-uitgaven, waarvan de bewoners der overige gedeelten van Amsterdam genot hebben, doch die aan de bewoners der buitenbuurten nooit ten goede kunnen komen.
Indien de theorie des Ministers, die neerkomt op de leer
24
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vekvolg).
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland achtten aanvankelijk eene toevoeging van grondgebied aan de zuidwestelijke zijde voldoende. Daardoor zonden onder anderen het Vondelpark en de bebouwingen langs den Overtoom en langs de Kostverlorenvaart bij Amsterdam worden gebracht. Bij het door dc gemeentewet voorgeschreven onderzoek van een in dien zin opgemaakt wetsontwerp werd intusschen van de zijde van Amsterdam het onvoldoende van deze toevoeging betoogd en het verlangen geuit, dat in de grensverandering ook begrepen zou worden het gedeelte van Nienwer-Amstel, ten zuiden en ten zuidoosten van eerstgenoemde gemeente gelegen. In hnn advies van '2 Februari jl. zeggen Gedeputeerde Staten ten aanzien van dit verlangen;
„ liij het opmaken van het ontwerp hebben wij gemeend ons te moeten bepalen tot hetgeen wij coor het ooyeub/il- dringend noodig achten, wijzigingen die later blijken mochten noodig te zijn, aan de toekomst overlatende.
„Wij willen echter wel aannemen, dat verdere wijzigingen in den geest van hetgeen door Amsterdam wordl verlangd, in de toekomst, misschien reeds in eene niet ver verwijderde toekomst, even noodig zal zijn. Bepaaldelijk in de buurten ter wederzijde van den Ainstel hebben reeds veranderidgen plaats, die er reeds op wijzen, dat een deel der bevolking van Amsterdam daarheen wordt gedrongen.
„De vraag, welke zieh naar aanleiding hiervan voordoet is, oi' men bi.i verandering van gemeentegrenzen, deze moet regelen zooals op een bepaald oogenblik noodzakelijk wordt geacht, en hierin opnieuw verandering moet brengen telkens wanneer zich weder de behoefte daaraan doet gevoelen, dan wel ot' het beter is, dat bij een wet, waarbij de grenzen van gemeenten worden veranderd, niet alleen in de op een. bepaald oogenblik bestaande behoefte worde voorzien, maar ook in behoeften, waarvan 't op goede gronden te verwachten is, dat zij zich na korten tijd zullen doen gevoelen.quot;
Omtrent de beantwoording der hier gestelde vraag is naar het inzien var den ondergeteekende geen twijfel mogelijk, liet schijnt duidelijk dat, bij elk.' wettelijke regeling, gelet moet worden niet alleen op de bestaande behoeften, maar ook op die, waarvan met goeden grond te verwachten is, dat zij zich binnen korten tijd zullen doen gevoelen. Bepaalde men zich tot de door Gedeputeerde Staten ontworpen grensverandering, de aanleg van nieuwe woningen zou geschieden op die gedeelten, welke daarin niet begrepen zijn, en men zou spoedig daarin denzelfden betreurenswaardigen toestand zien ontstaan, die nu reeds op verschillende plaatsen aanwezig is. Een grensverandering, die strekt om zoodanigen staat van zaken te voorkomen, mag nog wel zoo noodig ge-
K ANTTEEKEN I NG EN (Vervolg).
^Beter er mede verlegen dan er om verlegenquot; bestemd is oin opgang te maken, waar moet het dan heen met de plattelandsgemeenten die aan de groote steden grenzen? Geen enkele is dan meer veilig, en de Kamer zou spoedig overladen worden met wetsontwerpen tot g.'ensverandering. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, gelijk men ziet, huldigden die leer dan ook niet; zij dienden een ontwerp in zooals zij dachten dat noodzakelijk was, en naar mijn gevoelen was dat ontwerp het eenige dat aan de goedkeuring der Kamer had mogen worden onderworpen. De Minister evenwel oordeelt anders en ziet in een reeds misschien niet ver verwijderde toekomst — er is iets quasi plegtigs in zulke nietszeggende vage tijdsbepalingen — de mogelijkheid ontstaan dat zich behoeften zullen doen gevoelen tot eene verdere uitbreiding, dan Gedeputeerde Staten op dit oogenblik noodzakelijk achten. En met zulke argumenten meent de Minister een maatregel te kunnen regtvaardigen die eene welvarende gemeente geheel met ondergang bedreigt, en tal harer ingezetenen, die toch evenzeer staatsburgers zijn, wier belang de Minister geroepen is te be-hartisren. ten srrofste benadeelt.
20
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vervolg).
acht worden als ecu die ten doel heeft om verbetering daarvan mogelijk te maken. Daarenboven kan de ondergeteekende niet inzien, dat tnssehen den toestand aan de beide zijden van den Amstel en dien aan den Overtoom eenig verschil is.
Wil men thans de zaak voorgoed regelen, dan is het grondgebied van Nieuwer-Amstel, hetwelk Amsterdam aan de Zuidwestelijke, Zuidelijke en Zuidoostelijke zijde omzoomt, aan deze gemeente toe te voegen. De breedte van dien zoom is voor de Zuidwestelijke en Zuidoostelijke zijden van zelf aangewezen, ten Zuidwesten door de Kost verloren vaart en den Schinkel, ten Zuidoosten door de Ringvaart van de Diemermeer. Ten Zuiden heeft de ondergeteekende. na rijp beraad, gemeend, overeenkomstig 't verlangen van Amsterdam, die grens zoo te moeten trekken, dat het ontworpen kanaal tnssehen Amstel en Schinkel met de daarbij behoorende sluizen binnen de grenzen dezer gemeente komen te liggen. Is dit kanaal aangelegd, dan zjiI Amsterdam met deze grensregeling ook als waterechap hare natuurlijke grenzen bezitten.
Van de zijde van Xieuwer-Ainstel zijn tegen de grensveraudering vele bezwaren ingebracht. De ondergeteekende meent, dat deze bezwaren niet afdoende zijn, wanneer msn ze beschouwt uit het oogpunt van t algemeen belang.
De weinig zakelijke beschouwingen, vervat in het advies der commissie uit Nieuwer-Ainstel, zal de ondergeteekende hier niet bespreken. Hij meent zich te kunnen bepalen tot een korte wederlegging van het meer bezadigd advies van den raad dier gemeente.
Het Amstel-Schinkelkanaal is een der ,/grootsche werkenquot; te wier behoeve Amsterdam in 1874 eene leening sloot waarbij het een schuld van 21 millioen aanging. Van die leening is al sedert lang niet veel over en het Kanaal bestaat alleen nog slechts op het papier. Ik geloof dan ook niet dat iemand nog in ernst langer aan dat kanaal dacht, totdat de Minister het tot veler verbazing weer eens voor den dag haalde, ditmaal om het als natuurlijke grens voor Amsterdam aan de Tweede Kamer te vertoonen. Zooal.s men zich wellicht herinnert was het indertijd als scheepvaart-kanaal door den Heer I. t!os-schalk gewogen maar te ligt bevonden, en, nu onlangs door het Dagelijkseh Bestuur der hoofdstad verklaard is, dat een verlegging van de Amstel-schutsluis onnoodig is, verviel ook zijn raiion-cCctre als waterververschings-kanaal. Edoch, is het niet vermakelijk te zien hoe een nog niet gegraven kanaal, waarvan het zeer onwaarschijnlijk is of het ooit zal worden uitgevoerd of dat er gelden voor zullen worden toegestaan, dienst kan doen als natuurlijke grens!
De Minister volgt hier de welbekende taktiek van lieden wien het aan goede argumenten tot weerlegging van die hunner tegenstanders ontbreekt. De Commissie kon in 1880 niet weten met welke Memorie van Toelichting de Minister in 1882 voor den dag zou komen, üij het vroeger door Gedeputeerde Staten ontworpen wetsvoorstel was geen stuk van dien aard gevoegd, en bijgevolg wist de Commissie evenmin als do Gemeenteraad van Nieuwer-Amstel waarom het nuttig geacht werd — zoo luidde de considerans van het Ontwerp van 1880 — een gedeelte van Nieuwer-Amstel af te scheiden. Ware het dier Commissie gegeven geweest over het tesrenwoordise Ontwern. benevens over 's Ministers
28
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vervolg).
Daarin wortll geklaagd, dat de greiisverandcriiig in de gemcontekas een belangrijk tekort zon doen onlstaan, omdat liet bij Anislerdain te voegen grondgebied meer tot de gemeentekas bijdraagt dan het aan uitgaven vordert. J)it laatste is intnssehen het gevolg van de omstandigheden, düt de gemeente niet behoorlijk zorgt voor de belangen der ingezetenen van dat gedeelte. Deed zij dat wel, er is geen twijfel, of de uitgaven zonden veel meer bedragen dan de opbrengst der belastingen op dit grondgebied door de gemeente geheven.
20
K A. NTT E EKE NI NGEN ( Ve rvg lg) .
daarbij behoorende Memorie van Toelichting een gevoelen uit. te brengen, de Minister kan verzekerd zijn dat liet niet aan zakelijke beschouwingen zou hebben ontbroken. Maar is het fair jtUnj om in 188'2 in zake het /.egènwoordij/e Ontwerp, adviezen te citeren en te denigreren, die in 1880 uitgebragt zijn over een wetsvoorstel dat hemelsbreed verschilde met dat waarover de Kamer thans zal hebben te beslissen? [k zou niet gaarne daarop een toestemmend antwoord geven.
Ernst of kortswijl ? zou men haast vragen na kennis genomen te hebben van 's Ministers antwoord op dit, door den Nieuwer-Amstelschen raad aangevoerde, bezwaar tegen de afscheiding. Is de Minister inderdaad zoo weinig bekend met den toestand der gemeenten — groote en kleine, stedelijke en plattelandsche — om niet te weten dat in alle gemeenten sommige gedeelten gevonden worden, die uitsluitend of in overwegende mate door gegoede ingezetenen worden bewoond, en anderen wier bevolking grootendeels of bijna geheel bestaat uit ingezetenen die minder niet aardsche goederen bedeeld zijn? Weet de Minister dan niet dat zij die tot de gegoede klassen behooren, grootendeels voorzien in de vele uitgaven die de gemeenten hebben te doen, in het direct belang der minder gegoede klassen? Wat zou er bijv. — zoo het veroorloofd is groote zaken bij kleine te vergelijken — van de Amsterdamsche geldmiddelen worden, indien men voorstelde en doordreef aan die gemeente de Heeren- en Keizersgrachten te ontnemen en haar alleen de Jordaan, het Noordsche Bosch, de Leijdsche Huurt, den Jodenhoek enz. te laten? En zou, indien Amsterdam dan beweerde dat het daardoor grovelijk werd benadeeld en aantoonde dat de bijdragen die de bewoners der Heeren- en Keizersgrachten aan de gemeentelijke schatkist leverden, onmisbaar waren om te voor-
30
MEMORIE VAN TOELICHTING (Vkuvolg).
Voorts zegt tie raad, dat de grensveraiideriiig niet zal zijn in liet belang der ingezetenen, die daardoor tot Amsterdam zullen overgaan, omdat zij meer belasting zouden te betalen hebben. Maar vooreerst is het niet meer dan billijk, dat zij in de Amsterdamsehe belastingen bijdragen, terwijl zij immers het genot hebben van de openbare werken en inrielitiiigeu dier gemeente, en in de tweede plaats zal de toevoeging van het terrein, dat zij bewonen, bij Amsterdam hun de zekerheid geven, dat aan den treurigen toestand, waarin zij verkeeren, spoedig een einde worde gemaakt.
Ten behoeve van de op het overgaand grondgebied gevestigde notarissen is, na overleg met den minister van justitie, eene overgangsbepaling in het wetsontwerp opgenomen.
De overige bepalingen van dit ontwerp schijnen geen toeliehting te behoeven
De minister van binnenlandsehe zaken, S I X.
31
zien in de behoeften der bevolking van den Jordaan enz., de Minister ook durven antwoorden : ,/Dit beweren bewijst dat //gij, Amsterdamseh gemeentebestuur, niet behoorlijk zorgt „voor de belangen der bewoners van Heeren- en Keizersgrach-,/ten, want indien ge dat wel deedt, zouden de uitgaven ten ,/behoeve der bewoners van die grachten veel meer bedragen „dan het totaal der som, die zij aan directe plaatselijke belasting, aan gemeente-opeenten op de verschillende rijkshe-„lastingen, aan straatgeld en wat dies meer zij, betalen.quot;
Welke billijkheid is er in gelegen dat tal van warmoeziers, veehouders, bloemisten, boomkweekers, boerenarbeiders, eigenaars en werklieden van in Nieuwer-Amstel gevestigde fabrieken en industrieën, particulieren, die geen van alle regtstreeksche Amsterdamsche belangen hebben, gedwongen worden in de drukkende Amsterdamsche belastingen bij te dragen, en zich te onderwerpen aan Amsterdamsche verordeningen, die opgesteld zijn met het oog op eene uitsluitend stedeiijke bevolking ? En van welke openbare werken en inrigtingen der hoofdstad hebben de ingezetenen van andere gemeenten in het algemeen, en die van Nieuwer Amstel in het bijzonder, genot, waarvoor ze niet hun goede geld otteren ?
Dat de overgangsbepaling ten behoeve der notarissen, een gevolg is van overleg met den Minister van Justitie, zou men, ook zonder dat de Minister van Binnenlandsche Zaken dit verklaart, alligt hebben gegist; bij niemand zou het toch zijn opgekomen een zoo billijke maatregel aan het initiatief van den Heer Six alleen toe te schrijven. Zij worden nu daardoor in staat gesteld de belangen, die zij in Nieuwer-Amstel hebben, van uit de hoofdstad te behartigen zonder in de belastingen van Nieuwer-Amstel bij te dragen.
32
Tk heb bier weinig meer bij te voegen.
Dat de Minister bij het door hem ingesteld plaatselijk onderzoek te Meuwer-Amstel, gekeken heeft door brilleglazen, die te voren op het Amsterdamsche stadhuis waren geslepen en gekleurd, zal aan ieder onpartijdig lezer der Memorie van Toelichting wel zijn opgevallen.
Nu het sterftecijfer in het algemeen, en dat der overledenen aan besmettelijke ziekten in het bijzonder, de beweering van den Inspecteur voor hut geneeskundig staatstoezicht logenstraft, vervalt daarmede ook het argument dat het Wetsvoorstel zou zijn in liet algemeen gi'zondhei'Jshdamp;ng.
In werkelijkheid is er dan ook in deze geen ander belang in het spel dan een uitsluitend Amsterdamsch iicldcl.ijk belang, en er is iets vermakelijks in de bezorgdheid van Amsterdam voor den gezondheidstoestand zijner ingezetenen, die bedreigd zouden worden door den toestand in Nieuwer-Amstel, indien men nagaat dat in de hoofdstad sedert tal van jaren erkend is, dat de gasthuizen dringende verbetering behoeven, en dat men om in die verbetering te voorzien, tot heden nog niets anders gedaan heeft dan praten over den bouw eener nieuwe ziekeninrigting, en twisten over de plaats waar die zal worden gevestigd. Terwijl de Amsterdamsche gemeenteraad daarover delibereert, sterven inmiddels de verpleegden in de bestaande gasthuizen.
Inderdaad komt de geheele zaak dan ook hierop neder; tengevolge van het onoordeelkundig beheer der geldmiddelen — telkenjare bij de begrootmgs-discussiën kan men uit den mond der patres conacrlpti de klagten hooren dat Amsterdam boven zijne middelen heeft geleefd — is de financiëele toestand dei-hoofdstad dan ook verre van rooskleurig. In het geldelijke bestaat de grootste vooruitgang aldaar in het van jaar tot jaar toenemen van het bedrag der oninbare posten der plaatselijke directe belasting, en ieder jaar wordt het verschil tusschen den werkelijken opbrengst en het geraamde bedrag aanzienlijker.
33
En nu schijnt het wel alsof het met Amsterdam gaat als het zoo vaak blijkt dat het geval met particulieren is wier zaken niet voor den wind gaan: in plaats van de teering naar de nering te zetten en verbetering in de bestaande orde van zaken te brengen wil men allerlei nieuwe ondernemingen op touw zetten, in de hoop dat het toeval zal doen wat de finan-cie-kunst niet vermocht.
Zou de Tweede Kamer, die het geheele volk en niet alleen de Amsterdamsche belangen vertegenwoordigt, verantwoord zijn, indien zij medewerkte Amsterdam in staat te stellen een proef' te nemen, waarvan het voor allen — behalve zoo het schijnt voor den Minister van Binnenlandsche Zaken en voor Amsterdam zelf — duidelijk is dat teleurstelling het gevolg moet zijn, waardoor een welvarende gemeente ten ondergang wordt gedoemd en het grootste deel harer ingezetenen opge ofierd aan chimérique belangen waarmede zij niets uitstaanr hebben ?
Het is te hopen voor beide gemeenten dat de Kamer deze vraag een ontkennend antwoord zal geven.
Nieincer-Ainitel Januarij '1R82.
Stoomdrukkerij van lloelolfzen amp; llülincr, Anisterikm