VAN
AAN DE VOLKSVEtfTEjKENWOORDIGERS
y
/o!o
2'
HAFFMANS
,1 L. BRIJERS -
UTRECHT —
- 1883
VAN
MET INLEIDEND SCHRIJVEN
AAN DE VOLKSVERTEGENWOORDIGERS Jhr. Mr. C. J. C. H. VAN NISPEN TOT SEVENAER
EN
Mr. J. H. L. HAFFMANS
UTRECHT J. L. BEIJERS — 1883
Een ander gebrek is een volslagen gebrek aan energie.
VAN NISPEN.
Men vecht om kleinigheden, terwijl de vijand voor de poorten is.
HAFFMANS.
Sloomdruk van van Boekiiovkn, UtrccliL
Den Hoeren VAN NISPEN en HAFFMANS.
VOI.KSVEUTEGILN'WOORDIGERS
te
i I a art,hm , S December lS8i
Mijne 1 leer en!
De overmoed om, tredend uit het afgebakend perk van letterkundige werkzaamheid, mij op het onbegrensd gebied der volksbelangen te bewegen, wortelt in verontwaardiging.
In de zitting van de Tweede Kamer, dd. 5 Dec. 1882, hebt Gij, beiden, mijne heeren, mijne verontwaardiging ten deele vertolkt, zoodat de klove tusschen uwe beginselen en de mijne, anders ondempbaar, een korte poos overbrugd werd door een gemeenschappelijk vaderlandsch gevoel.
Op dien grond meen ik als staatsburger, U, volksvertegenwoordigers, de hierbij gaande versregelen beleefdelijk te mogen aanbieden.
4
Heb ik gefaald? — de mantel uwer liefde bedekke mijne tekortkoming!
Slaat dien ook, bid ik U, over enkele, in uwen Katholieken gedachtenkring niet passende regelen!
Nog dit worde mij vergund op te merken : een woord van den heer Haffmans, eertijds door hem in 's lands vergaderzaal geuit, heeft tusschen Dollard en Schelde wieken aangeschoten. Meermalen is liet naar anderer, ook naar mijn gevoelen op de ergerlijkste wijze misbruikt. Mogen thans mv beider gezegden , als motto gebezigd, dezelfde vlucht nemen, en verre van beschimping degelijke behartiging vinden!
Met verschuldigde gevoelens van hoogachting, heb ik de eer te zijn, mijne heeren.
Uw Dw.
Smit Kleine.
Ga, jonge grijsaard, om wiens lokken
De straalkrans blinkt der eerlijkheid, U wuiven hermelijnen vlokken,
U klinken blijde, Nieuwjaarsklokken;
Ik volg U niet, mijn ziele schreit. De klachten, die 'kzoo lang moest smoren Sylvester, mag 'k U niet doen hooren.
Sylvester, 1
Machtig als een kloeke ceder,
Glorierijk wil ik U zien;
Jong en krachtig, lier en teder. Dwingend Clios strenge veder U haar dankbren cijns te biên !
Maar ik vinde U, neêrgesiagen. Morrende over hittre dagen.
Hior ills porsoonsverbeeldicg vau den tijd.
O
Ga, laat mij peinzen als die treuren,
Eerwaarde! stoor mijn weemoed niet, 't Verleden zwijmt in sombre kleuren, De Toekomst opent hare deuren,
Maar zweeft in droevig-zwart verschiet; Mijn ziele is bitter; zij versmacht En hijgt naar licht in dezen nacht!
Neen, spoed niet henen, droeve zuster, Die ik blijmoedig heb gekend;
Ook U, verbrijzelde van harte.
Breng ik het krachtigste cement,
Stort uit uw leed en wees geruster,
Stort uit den kelk der bitterheid! Wie balsemt zachter uwe smarte Dan de ongerepte majesteit Van hem, die sinds ontelbre jaren. Met stalen heugnis, eeuw aan eeuw, 't Oneindig lijden moest bewaren,
Voor wien 'took smelt als lentesneeuw?!
O, heilig en rechtvaardig Vorst,
gedoog
Dat ik mijn moegezwoegde borst, en 't oog
/
Waarin nog tranen wellen,
niet langer kwelle. Wat baat de jammer? — Heldentoon Is thans te zwijgen als de doon.
Neen spreek, ik hoor,
ik troost LI tevens.
Met mij hoort U een heilig koor Chariten des gezonden levens,
Die nimmer deinzen voor mijn staf, Een drietal kindren, die me omzweven, In wier gemoed uw klacht zal leven,
Of haar de beitel had gedreven In 't marmer van een heldengraf.
Komt hier getrouwen! open oogen En open harten zijn uw deel,
Gij haat, gij overwint den logen.
En snoert hem in uw dwanggareel. Nu lieflijken, neigt gunstig 'toor En zinu't dan 'tmorgenlied haar voor!
O O
Eerwaarde! Gij, zusters, zijn lijfgezellinnen. De dag mijner hoop zonk in tastbaren nacht, 't Onridderlijk woord, zie ik veld om mij winnen, De onwaardige sluwheid haar weefselen spinnen,
Waarbij de spitsvondigheid grijnzende lacht, En nederzijgt de Ad laar der eerlijke kracht!
■H*
Wat wekt thans nog geestdrift? nog heilige tranen?
— Een leening? — 't Schandaal naar het jongste bericht?
— Een kijkspel met poppen? — Twee kempende hanen?
— Vermolming en dwarsheid op bloeiende banen? 1
- Gebouwen door Leo's vrij metslaars gesticht: Oud-kerklijk Mysterie, voor Geuzen gedicht?! —
— Een krant met onfeilbare, hooge percenten? —
— Negotie in boeken met geldloterij? —
— Een «tramweg» met premie en met dividenten ? -
— Een Billitonquaestie van centen en renten? —
— Een lezing? — een feestdronk in 'n maatschappij?
— Een nieuw manifest van de kiesclerezij ? —
- Een aanspraak van Dominé Dezen of Genen? —
— Manoeuvres in 'tvuur? — of «Mamzellen Miljoen»?
— Een nieuwe Nana, met gravures verschenen? —
— Ontkentnis van Heldt, waar de helden bij weenen? —
— Een beursspeculatie in thee of katoen? —
Een jacht o|) fazanten, de duiven ten zoen? —
Trein ontsporing bij Veeuondaal
— Ecu nieuwe Professor?.... bij stroomen geleerden Waarin wij verzinken in 'tlage moeras,
Die hoog ende hooger, dra hooglijkst begeerden,
Die 't budget van land en van steden vermeerden, En opvoeders werden zelfs eer nog 't kompas Van manlijken leeftijd hun koersrichter was !
•if # #
— Een nieuwe verbrokkling van hoog-liberalen ? —
— Van laag-liberalen een eeuwig verbond ? — Mij walgen die bonden, die banden niet stalen Tot krachtige cirkels met gloeiende stralen,
Die Gij, Zon der Eendracht, als zegeoffer zondt Aan 't kloeke bewind dat regeerkunst verstondt!
Hervormer, wiens wilskracht een morgen deed gloren. Karaktervol leider, onbuigbaar als staal,
Hoogleeraar, als Wetgever-Staatsman herboren. Bewindsman, in wien wij een Richter verloren. Rechtschapen als Falck, — o, beheerschte uwe taal Nog éénmaal de pleitzieke Binnenhofzaal!
Wat wekt thans nog vuur in het land der Bataven, Nu Keizei' Rijksdaalder almachtig regeert,
Nu de arme Javaan en Maleijer als slaven Den mond van de Hollandsche stiefmoeder laven.
10
Die, steeds onverzadigd, nog altoos begeert,
Als had zij van woekraars haar honger geleerd?! —
Nu troepen soldaten in Atjehsche streken Bestookt zijn door benden op moorden belust, Een staatsman van vrede, van vrede moet spreken.
Wijl 't hem uit rapport en schriftuur is gebleken:
Hersteld — (op 't papier) — zijn de vrede en de rust. Al werd ook de toorts van den krijg nooit gebluscht! ? —
Om U schreit mijn ziel, ja, om U, Insulinde! Uw jammerprofeet sprak op manlijken toon,
Hij sprak tot uw Keizer, tot wie U beminden,
Zijn stift heeft gesidderd en al uwe vrinden Verhieven hun stemmen en riepen: «hoe schoon!»
Hij was maar een Schrijver, miskenning.....zijn oon!
En thans komt een ander 1 wien de Oostersche zonne Niet schroeiend verdorde het edel gemoed,
«Stelt wachters» — zoo zegt hij — «en waakt bij de bronne «Of weldra verstopt zij, tot modder geronnen,
«Gewaakt dus, gewerkt dus, of eer gij 't vermoedt, «Ontborrelt vergif haar, besmettend uw bloed!»
C. E. van Kcs tor on. Reisindruk vau Java modogebracht.
11
Wat zal men verrichten? Wat zal men bewerken?
Ik sidder en huivring verbleekt mijn gelaat.
De helden der landzaal, de helden der kerken. De helden der burgers, de ridders, de sterken,
Zij allen, die wachters van 't Recht in den Staat?
«Tentoonstellen» 'tOostersche staatsiegewaad! —
^
Mijn ridders! mijn ridders, o, zegt, waar zij blijven?! Van Swieten, Verspijck, van der Heyden vooral Getuigt of de lust om maar altoos te schrijven. Te spreken, te twisten, te vitten, te «drijven»
Ooit goeds heeft gewrocht en ooit goeds scheppen zal?! Helpt Gij mij aan mannen in zulk een vei val!»
'tIs tijd, meer dan tijd, nu een bent bureaucraten Zoo driest hun besluiten den volke vertoont.
Ontzenuwd ter dood, wellicht strafbaar-verwaten 's Lands gelden verdeelt tusschen hoofd-diplomaten,
Maar do eer van mijn naam nu op Borneo hoont, En dan in Egypte die wandaad bekroont!
Geen kracht maar verslapping, geen leven maar kwijnin Doemt op uit spelonken der Bureaucratie,
Waar kloekheid verstikt wordt door vunze ondermijning. En sluwe gedweeheid als hoogste verschijning,
hi
Bekrompenheid rondspookt als grootste genie,
Hartgrondig gevloekt dan, gij Bureaucratie! 1
# # #
Hartgrondig gevloekt, want uw maat zwol ten boorde , (Waar toeft, groote Goden! uw Herakles toch ?)2Toen niets uw verfoeilijke dommelzucht stoorde,
Geen prikkel van plicht of van ijver u spoorde,
Toen de Adder verging in.....uw modderig zog!...
In naam der bemanning vervloek ik U nog!
Kindren, te vroeg weggenomen
Van mijn trouwen moederschoot; Mannen, te wreed omgekomen,
Zóo lang worstlend met den dood, — U de stroomen heete tranen,
Die mijn volk om U vergoot. U de „Driekleurquot;, in wier banen Rouwend schuldbesef TJ sloot.
Het ijzoreu not of', wil men, het, rif der bureaucratie; don levoudon en noodwendigon doelen !ieb ik eertijds hulde gcbracht. {„Vuurwerkquot;, novollo in 187!) door den „Spectatorquot; opgenomen.)
- Totdusver traden enkele Ministers als Herakles op. Zij bezemden werkelijk, maar de rioliting waarin zij liet deden, kan aan bedenking onderhevig zijn. Wil men inderdaad schoonmaken, dan worde niet van onderen naar boven, maar van hoven naar onderen gebezemd.
De Wuftheid bracht U zóóveel lijden, De Valschheid pleisterde Uwe smart, De Tweedracht baarde onmanlijk strijden; Zoo Hauw sloeg nooit 't Bataafsche hart!
Rechtvaardigheid. Moegestreden,
moegeleden Schutsvrouw van Oud-Hollands Faam, Hoor Uw zustren smeekgebeden Staamlen voor Uw dierbren naam : «Dat ontluisterd
noch verduisterd, «Noch tot recht doen onbekwaam , «U ten hoon van gansch Europe «Wroeging om 't Verleden slope.
«Diep Berouw bindt krachten saam!»
Droeve vrouwe,
wier vertrouwen Door uw Zonen werd misbruikt, Zie opnieuw de heemlen blauwen — En een wouderhof ontluikt!
Plooi bij 'tnieuwe morgenkrieken, Plooi ter rappe vlucht uw wieken! Arbeidskracht wordt nooit gefnuikt.
14
Ga dan henen,
over steenen . Over doornen trede uw voet, Zalig zij die tranen weenen, Kiemen van een frisschen moed: Moed die 'tonrecht durft belijden In mijn pantser voort zal strijden Tot, hem zege of' dood begroet!
7 Dcc. '82.
Bij J. L. BEIJERS te Utrecht ziet het licht:
van
DOOR
F. SMIT KLEINE.
Post 8vo. - Prijs in linnen / 1.50; in half kalfsleer / 2.50.
van
door
F. SMIT KLEINE.
Post 8vo. — Prijs / 1.—.