OP HET
Beheer der Rerkelijke Goederen en Fondsen der Hervormde Gemeenten in Nederland, en liet Toezlgt daaroy.
m^i
m
1
fS'' i
■■^■::: ■'
'i' : .i?
ïquot;-:'-„■ im
; :.
m
•
!amp;i
sm-';-'-
■mm
V- quot;V^
mamp;Ém g?«^
v -^p -- .';
f'S?!
m
SU-
'i- : - v quot;
•.■•£vV2/»V I-V
v^; ' quot;■•■;■ 'ï •. •'k ƒquot;
r'5^- • :.U;-
■-,
;:; .- ' ' . •' ïïÖ-^xv^^Mf'quot;'' •gt; quot;'■
-r ■...,. • . .v'ï, : ; , ;. .. ■ r, y; ' . ^ ^
■ :; • s Sfï-te ï'. 1 -■-.■■-•' ■*amp;
r«-- ^anaa^ïs» ; t?»
ü'
:: i ' '
tgp:
ï:
^ mm. i
ivv.' v ■quot;.; ■
c-- ■■••
■ i
, /S'Jö. !'/
J
CONCEPT-REGLEMENT op kei beheer der kerkelijke yoederen en fondsen der Hervormde Gemeenten in Nederland, en het toezigt dunrop.
Artikel ]. Het beheer der kerkelijke goederen en fondsen en de zorg voor de kosten van de eeredienst zijn in iedere gemeente opgedragen aan Kerkvoogden, onder medewerking-van Notabelen en onder toezigt van Provinciale Collegiën en van een Algemeen Collegie.
De Waalsehe gemeenten vormen een bijzonder ressort, met een eigen Collegie van toezigt, dat ten aanzien van zijnen werkkring en zijne bevoegdheid met de Provinciale Collegiën gelijk staat.
VAN HET BEHEER.
Eerste A p d e e l i n g.
Organisatie der gemeenten, ten aanzien van het beheer.
Art. 2. In gemeenten van niet meer dan 150 zielen is één Kerkvoogd, in die van 150 tot 1000 zijn drie, van 1000 tot 5000 vijf, van 5000 tot 15000 zeven, van 15000 tot 25000 negen en in grootere gemeenten voor iedere 25000 zielen daarboven, twee Kerkvoogden meer.
r
1
Het staat echter vrij, bij Plaatselijk Keglement te bepalen, dat er meer Kerkvoogden zullen worden benoemd.
Aut. 3. Het aantal Notabelen zal in iedere gemeente het dubbel zijn van dat van Kerkvoogden.
Art. 4. Tot Kerkvoogden en Notabelen zijn alleen benoembaar stemgeregtigde leden van die gemeente, voor welke de benoeming plaats heeft.
In gemeenten, waar slechts één Kerkvoogd is, kan van deze bepaling, onder goedkeuring van het Provinciaal Col-legie , worden afgeweken.
Bij Plaatselijk Eeglement kan de benoembaarheid van Stemgeregtigden tot Kerkvoogd van eenen census of andere beperkende voorwaarden afhankelijk worden gesteld.
Art. 5. De betrekkingen van Kerkvoogd en Notabele zijn onvereenigbaar; zij zijn zulks evenzeer met eene bezoldigde bediening bij de gemeente.
Art. 6. Dienstdoende predikanten kunnen niet tot Kerkvoogd worden benoemd, tenzij met goedkeuring van het Provinciaal Collegie, wanneer zulks in het belang der kerkelijke administratie wenschelijk wordt geacht.
Art. 7. Kerkvoogden mogen elkander niet nader bestaan dan in den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap; en aan een of meer Notabelen niet nader dan in den derden graad.
Van deze bepaling kan, onder goedkeuring van het Provinciaal Collegie, worden afgeweken.
Opkomende zwagerschap verpligt niet tot aftreding, doch belet eene herbenoeming.
Bij gelijktijdige benoeming van bloed- of aanverwanten in den verboden graad, beslist de meerderheid van uitgebragte stemmen, en waar deze ontbreekt, het lot.
Art. 8. Kerkvoogden worden door Notabelen, Notabelen door de Stemgeregtigde leden der gemeente, voor den tijd van zes jaren benoemd.
Om de twee jaren treedt met den lsten Januarij een derde , of zoo na mogelijk een derde, zoo van Kerkvoogden als van Notabelen, af, volgens daartoe op te maken rooster.
Waar slechts één Kerkvoogd is, zal er na verloop van elke twee jaren eene nieuwe keuze plaats hebben.
Art. 9. Stemgeregtigde leden eener gemeente zijn alle manslldmaten, die onder haar ressort wonen, den ouderdom van 23 jaren bereikt en ten minste een jaar geleden bij den Kerkeraad geloofsbelijdenis hebben afgelegd, of op ingediende attestatie of bewijs van lidmaatschap als lidmaat der gemeente zijn erkend.
Van de stemgeregtigdheid zijn uitgesloten;
a. zij die in het laatste jaar door eenig armbestuur zijn bedeeld geworden;
h. de kerkelijk gecensureerden;
c. die onder curatele staan;
d. die tot eene onteerende straf zijn veroordeeld.
Voorts zal in iedere gemeente de uitoefening van het
stemregt, ter verkiezing van Notabelen, bij Plaatselijk Reglement, van eenen census of van andere beperkende voorwaarden, afhankelijk kunnen worden gesteld.
In gemeenten, waar het aantal der meerderjarige manslidmaten, in verhouding tot de bevolking, zeer gering is, kunnen bij plaatselijk Reglement met hen tot de uitoefening van het stemregt geroepen worden, de meerderjarige mansleden, die, hetzij door betaling in eenen hoofdelijken omslag, hetzij door huur van zitplaatsen of op andere wijze, jaarlijks tot stijving van de inkomsten der gemeente bijdragen.
Art. 10. Aan Kerkvoogden is de leiding van de verkie-
4
zing van Notabelen opgedragen, die ten hunnen overstaan of ten overstaan van eene Commissie uit hun midden plaats heeft.
Zij zorgen dat de lijst der Stemgeregtigden jaarlijks, voor den lsten October, worde opgemaakt of herzien, nadat do gemeenteleden gedurende acht dagen in de gelegenheid zijn gesteld, daarvan kennis te nemen en hunne bezwaren bij Kerkvoogden in te brengen; — alsmede dat dc Stemgeregtigden worden opgeroepen om, uiterlijk vóór den 15110,1 November, de vacaturen te vervullen, die bij Notabelen zijn ot' met 1 Januarij zullen ontstaan.
De beslissingen van Kerkvoogden omtrent de zamenstel-ling der lijst van Stemgeregtigden, zijn nan hooger beroep bij het Provinciaal Collegie onderworpen.
Voor 't overige wordt, wat tot deze verkiezing betrekking heeft, in iedere gemeente bij Plaatselijk Reglement geregeld.
Art. 11. Bij den aanvang van elk jaar verkiezen Notabelen uit hun midden eenen Voorzitter en eenen Secretaris, voor het geval, dat zij zich buiten Kerkvoogden, tot eene vergadering hebben te vereenigen.
Ae,t. 13. Tot aanvulling der plaatsen, die met 1 Januarij bij Kerkvoogden zullen openvallen, worden Notabelen voor den 15del1 December bevorens, en van tusschentijds invallende vacaturen, uiterlijk binnen drie maanden na haar ontstaan, door Kerkvoogden bijeengeroepen.
Waar voor het oogenblik geen Kerkvoogd is, of wanneer Kerkvoogden in gebreke blijven, gesciiiedt die bijeenroeping door den Voorzitter van Notabelen.
Art. 13. De verkiezing heeft plaats onder de leiding van den Voorzitter van Notabelen, buiten tegenwoordigheid van Kerkvoogden.
Van den uitslag der stemming wordt onmiddellijk een proces-verbaal 023gemaakt en afschrift daarvan gezonden aan Kerkvoogden, door wier zorg gemelde uitslag aan de gemeente wordt bekend gemaakt.
Waar voor 't oogenblik geen Kerkvoogd is, geschiedt die bekendmaking van wege den Voorzitter van Notabelen.
Art. 14. Ieder Stemgeregtigde in de gemeente is bevoegd, binnen acht dagen na de in het vorig artikel bedoelde bekendmaking , met opgave zijner bezwaren, tegen de gedane verkiezing bij het Provinciaal Collegie op te komen.
Van die bevoegdheid gebruik makende, geeft hij, binnen denzelfden tijd, daarvan schriftelijk berigt aan Kerkvoogden of aan den Voorzitter van Notabelen.
Bij nietigverklaring der verkiezing wordt ten spoedigste, immers binnen eene maand, nadat het berigt daarvan van het Provinciaal Collegie is ontvangen, tot eene nieuwe keuze overgegaan.
Art. 15. Onmiddellijk nadat de in de eerste alinea van liet vorig artikel vermelde termijn van acht dagen, zonder berigt van verzet, is verstreken, of nadat de gedane keuze door het Provinciaal Collegie is geldig verklaard, geven Kerkvoogden of geeft de Voorzitter van Notabelen aan den verkozene van zijne benoeming kennis.
Binnen acht dagen na die kennisgeving wordt deze dooiden benoemde beantwoord met eene verklaring, of hij de hem opgedragen betrekking al dan niet aanneemt.
Bij gebreke van zulk antwoord wordt de benoemde geacht die betrekking niet te aanvaarden, en wordt mitsdien tot eene nieuwe verkiezing overgegaan.
Art. 16. Van den uitslag der verkiezingen van Kerkvoogden en Notabelen wordt door de eerstgenoemden aan hel Provinciaal Collegie mededceling gedaan.
Art. 17. Waar drie of meer Kerkvoogden zijn, benoemen deze, bij den aanvang van elk jaar, uit hun midden eenen Voorzitter en eenen Secretaris.
De aldus benoemden bekleeden dezelfde betrekkingen in de gecombineerde vergaderingen van Kerkvoogden en Notabelen.
In bijzondere gevallen kan door het Provinciaal Collegie vergunning worden verleend om den Secretaris buiten Kerkvoogden te benoemen.
Art. 18. Bij Plaatselijk Eeglement kan daar, waar drie of meer Kerkvoogden zijn, worden bepaald, dat de Predikant of waar meer predikanten zijn, één hunner door den Kerke-raad aan te wijzen, met adviserende stem, in de vergadering van Kerkvoogden zal kunnen zitting nemen.
Art. 19. Kerkvoogden zijn gezamenlijk voor het hun opgedragen beheer verantwoordelijk.
Behoudens deze verantwoordelijkheid, kunnen zij, hetzij uit hun midden, hetzij uit andere meerderjarige manslid-maten van hunne of van eene naburige gemeente, tot wederopzegging benoemen eenen rentmeester, die met de ontvangsten en uitgaven is belast.
Aan zoodanigen rentmeester, buiten Kerkvoogden benoemd, kan door de gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, eene bezoldiging worden toegelegd.
In ieder geval is de rentmeester, die geen Kerkvoogd is, gehouden ten genoegen van Kerkvoogden zekerheid te stellen.
Art. 20. Kerkvoogden mogen, middellijk noch onmiddellijk, deelnemen aan onderhandsche huur of pacht van goederen of inkomsten onder hun beheer, aan leveringen of aannemingen ten behoeve der gemeente of aau het koopen van schuldvorderingen ten haren laste.
Art. 21. De Kerkvoogd, die zich aan ontrouw of verre-
I
gaand pligtverzuim in de waarneming zijner bediening schuldig maakt, kan uit die bediening worden ontzet.
Zoodanige ontzetting heeft niet plaats dan, op voordragt van het Provinciaal Collegie, door het Algemeen Collegie, nadat de betrokken Kerkvoogd door dit laatste is gehoord, althans tot verdediging in de gelegenheid is gesteld.
Van de ontzetting wordt door het Algemeen Collegie, zoo aan den betrokken persoon, als aan het Provinciaal Collegie en aan Kerkvoogden, of, waar deze ontbreken, aan Notabelen van de gemeente, kennis gegeven.
Binnen veertien dagen na ontvangst dier kennisgeving worden Notabelen door de zorg van Kerkvoogden, of, waar deze ontbreken, van den Voorzitter van Notabelen, bijeengeroepen om tot de vervulling der opengevallen plaats over te gaan.
Hij, die van de bediening van Kerkvoogd is ontzet, kan in den loop der vijf eerstvolgende jaren niet tot Kerkvoogd of Notabele worden benoemd.
Het provinciaal Collegie is bevoegd om, hangende het onderzoek, den beklaagden Kerkvoogd in de uitoefening van zijne bediening te schorsen.
Akï. 22. Wanneer Kerkvoogden, en waar deze ontbreken of zich onthouden, de Voorzitter van Notabelen, hetzij in het geval van het vorig artikel, hetzij in eenig ander geval, in gebreke blijven Notabelen tot benoeming van een of meer Kerkvoogden ter bekwamer tijd op te roepen, zal het Provinciaal Collegie hen schriftelijk tot zulke oproeping uit-noodigen; en wordt aan deze uitnoodiging niet voldaan of blijft de oproeping, zonder geldige reden, ter beoordeeling van genoemd Collegie, meer dan vier weken zonder gevolg, zoo geschiedt de benoeming door dat Collegie.
Aut. 23. De Plaatselijke Eeglementen, waarvan in deze afdeeling sprake is, worden, na op voordragt van Kerkvoog-
8
den of Notabelen, in eene gecombineerde vergadering vastgesteld te zijn, ten minste veertien dagen voor de stemge-regtigden ter visie gelegd, en vervolgens aan de goedkeuring van het Provinciaal Collegie onderworpen.
Ieder stemgeregtigd lid der gemeente is bevoegd de bezwaren , die hij tegen de bedoelde Eeglementen hebben mogt, aan het Provinciaal Collegie mede te dealen.
Tweede Afdeeling.
Van den werkkring van Kerkvoogden en Notabelen.
Art. 24. Kerkvoogden voeren het beheer over de kerkelijke goederen en fondsen van de gemeente, voorzien uit de inkomsten in de kosten van de eeredienst en in het onder-iioud van kerken, pastorijen en andere eigendommen.
Voor zoover eenige der gemelde goederen en fondsen, krachtens voldoenden regtstitel, onder het beheer van een ander staan, zien Kerkvoogden toe, dat de belangen der gemeente niet worden verkort.
Meer bepaald is aan hun toezigt aanbevolen het beheer van pastorij- en kosterijgoederen, waar dit, hetzij door hen, die tot de inkomsten zijn geregtigd, hetzij door anderen, wordt gevoerd.
Aut. 25. Kerkvoogden bewaren alle stukken, die tot de kerkelijke goederen en fondsen van hunne gemeente betrekking hebben.
Bij de invoering van dit Reglement maken zij onder medewerking van Notabelen inventarissen van de goederen, fond-Hen , baten, schulden en lasten.
Van de onroerende goederen, waaronder worden begrepen alle zakelijke regtcn in zulke goederen, worden daarbij aan-
t)
geduid de kadastrale indecling en g'rootte, de jaarlijksche vaste of gemiddelde opbrengst, de plaatselijke benaming en ligging , met eene naamvkeurige opgave van de voordcelen en lasten , daaraan verbonden.
Deze inventarissen worden, voor zooveel de pastorij- en kosterijgoederen betreft, na overleg met de tijdelijke gebruikers of beheerders , vastgesteld.
Een afschrift van deze inventarissen, door Kerkvoogden gewaarmerkt, wordt aan het Provinciaal Collegie gezonden, en een ander, voor zooveel de pastorijgoederen betreft, aan den Kerkeraad.
Zoo dikwerf daartoe aanleiding bestaat, worden gemelde inventarissen aangevuld, eu daarvan aan genoemde Collegiën kennis gegeven.
Art. 26. In iedere gemeente wordt jaarlijks eene begrooting opgemaakt van hare inkomsten en uitgaven, loopendc van den lstcn Januarij tot den olstcn December.
Hot ontwerp dier begrooting wordt vóór den lstcquot; October , voorafgaande aan het jaar waartoe zij betrekking heeft, door Kerkvoogden in eene gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, ter tafel gebragt, opdat zij vóór den 1 S'10'1 derzelfde maand door die vergadering worde vastgesteld.
Onmiddellijk na de vaststelling van de begrooting, wordt een afschrift daarvan gedurende ten minste drie dagen voor Stemgeregtigden ter visie gelegd, na voorafgegane aankondiging.
Yóór den lstequot; November daaraanvolgende zenden Kerkvoogden een gelijk afschrift met eene memorie van toelichting aan het Provinciaal Collegie.
Art. 27. Dc begrooting wordt in twee hoofdstukken verdeeld, waarvan het eene bevat de raming der ontvangsten, het andere de vermoedelijke uitgaven.
10
Bij de ontvangsten worden afzonderlijk vermeld :
liet batig slot van de laatstvastgestelde rekening; de opbrengst van kerkelijke goederen en fondsen; de opbrengst van zitplaatsen in de kerken;
de opbrengst van collecten ;
de inkomsten van begrafenissen;
de opbrengst van den hoofdelijken omslag;
afgeloste kapitalen, erfenissen, legaten, schenkingen en andere, hetzij gewone, hetzij buitengewone inkomsten. Van de vermoedelijke uitgaven worden met name genoemd; de kosten van onderhoud der kerkgebouwen;
die van pastorijen en andere kerkelijke eigendommen; de jaarwedden of toelagen aan predikanten;
die van kosters en van andere kerkelijke beambten en bedienden ;
de kosten van de eeredienst;
de belastingen;
de kosten van verzekering;
de klassikale kosten;
geldbeleggingen;
renten en aflossingen van geldleeningen;
de noodzakelijke beroepingskosten; en
andere, hetzij gewone, hetzij onvoorziene uitgaven.
Art. 28. Indien de gewone inkomsten niet voldoende zijn our de uitgaven te dekken, kan het ontbrekende gevonden worden door eenen hoofdelijken omslag.
Zoodanige omslag kan echter niet plaats hebben, dan krachtens een besluit van de gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, waarbij de grondslagen, naar welke hij zal geheven worden, de tijd, gedurende welken de heffing zal plaats hebben, en de wijze van invordering, zijn vastgesteld.
Aan de gemeenteleden wordt gelegenheid gegeven om van
11
(lat besluit kennis te nemen, en ieder van hen kan, binnen eene maand nadat die gelegenheid is geopend, bij het Provinciale Collegie in verzet komen, mits hij Kerkvoogden tegelijk daarvan verwittige.
Het Provinciaal Collegie beslist, na verhoor van Kerkvoogden en Notabelen, door goed- of afkeuring van het besluit.
Art. 29. Het cohier van den omslag wordt mede in eene gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, op voordragt van de eerstgenoemden, opgemaakt en na aankondiging gedurende acht dagen voor de gemeente ter visie gelegd.
Bezwaren, omtrent het cohier ingebragt, wordt door Kerkvoogden en Notabelen en in hooger beroep door het Provinciaal Collegie beslist.
Art. 30. Kerkvoogden doen jaarlijks aan Notabelen rekening en verantwoording van hun beheer.
Deze rekening en verantwoording wordt vóór den eersten Mei van het volgende jaar ingediend, en in den loop dier maand opgenomen en vastgesteld in eene vergadering van Notabelen, door hunnen Voorzitter daartoe bijeengeroepen, waarbij Kerkvoogden alleen tot het geven van inlichtingen kunnen tegenwoordig zijn.
Arï. 31. De uitgaven door Kerkvoogden in rekening ge-bragt, worden slechts geleden tot het bedrag, waartoe zij bij de begrooting zijn toegestaan, ten zij blijke van een tot wijziging der begrooting genomen en aan het Provinciaal Collegie medegedeeld besluit van Kerkvoogden en Notabelen.
Arï. 32. Nadat de rekening door Notabelen is vastgesteld, ligt zij gedurende veertien dagen ter inzage van de gemeenteleden, op tijden plaats bij openbare afkondiging aangewezen.
Binnen dezelfde veertien dagen zenden Kerkvoogden een afschrift der rekening met eene memorie van toelichting aan het Provinciaal Collegie.
Art. 33. Ieder stemgeregtigd lid der gemeente is bevoegd; de bezwaren, die hij tegen de begrooting of tegen de rekening en verantwoording van Kerkvoogden mogt hebben, aan het Provinciaal Collegie mede te deelen, dat, na Kerkvoogden en Notabelen te hebben gehoord, zal beslissen.
Art. 34. Wanneer het Provinciaal Collegie het ter beoor-deeling van de begrooting of rekening noodig acht, kan het van Kerkvoogden en Notabelen inlichting en overlegging van bescheiden vragen en, indien na onderzoek blijkt dat de belangen der gemeente bij het opmaken der begrooting of bij het vaststellen der rekening zijn miskend of in gevaar gebragt, of wél dat de voorschriften van dit Reglement daarbij niet zijn in acht genomen, kan het de betrokken begrooting of rekening ambtshalve afkeuren.
Als zoodanige afkeuring plaats heeft, zijn Kerkvoogden in het eerste geval verpligt, binnen veertien dagen nadat zij daarvan kennis dragen, eene nieuwe begrooting aan Notabelen voor te leggen, en in het tweede geval zijn zij door het vaststellen van de rekening door Notabelen ten aanzien van de gemeente niet ontlast.
Art. 35. De zorg voor de kerkgebouwen, bij de gemeente in gebruik, is aan Kerkvoogden opgedragen.
Omtrent de regeling van dat gebruik verstaan zij zich met den Kerkeraad.
Art. 36. Organisten, kosters en andere kerkelijke beambten , met uitzondering van voorlezers , voorzangers en gods-dienst-ondervvijzers, worden door Kerkvoogden benoemd, van
13
instruction voorzien, geschorst cn ontslagen, den Kerkeraad gehoord.
De jaarwedden of andere belooningen aan kerkelijke beambten , die niet ter benoeming staan van Kerkvoogden, uit de kas der gemeente te betalen, worden, na overleg met den Kerkeraad, door Kerkvoogden en Notabelen in eene gecombineerde vergadering vastgesteld.
Art. 37. Kerkvoogden vertegenwoordigen de gemeente bij alle handelingen, de kerkelijke goederen cn fondsen of de kosten van de eercdienst betreffende.
Zoodra die handelingen echter de perken van het gewoon beheer te buiten gaan, doen zij deswege een voorstel aan de gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, en gedragen zich naar de besluiten in die vergadering gevallen.
Tot conservatoire maatregelen, geschikt om de zaken in haar geheel te houden, zijn Kerkvoogden inmiddels bevoegd.
Tot de besluiten, waaarbij de medewerking van Notabelen wordt gevorderd, behooren die tot het onderhands verhuren van onroerende goederen en tot onderhandsche aanbesteding van werken of leveringen, wanneer de aannemingsprijs meer dan drie honderd gulden beloopt.
Art. 38. Aan de goedkeuring van het Provinciaal Collegie zijn onderworpen de besluiten der gecombineerde vergadering van Kerkvoogden cn Notabelen, tot:
a. het opnemen van gelden;
1. het vervreemden, bezwaren of verpanden van onroerende goederen of van inschrijvingen op het Grootboek;
c. het aanvaarden van schenkingen, erfenissen of legaten, waaraan lasten verbonden zijn;
(l. het voeren van regtsgedingen, behalve tot invordering van kerkelijke belasting, van huurpenningen, interessen, renten of andere dergelijke inkomsten;
14
ft. het aangaan eener dading, van een compromis of het berusten in eene regtsvordering.
Het Provinciaal Collegie beslist uiterlijk binnen twee maanden op de aanvrage tot goedkeuring van de in dit artikel vermelde besluiten.
Art. 89. De gelden der gemeente mogen, zonder mag-tiging van het Provinciaal Collegie, niet anders worden belegd, dan door aankoop van onroerende goederen, van inschrijvingen op een der Grootboeken van de Nederlandsche Nationale Schuld, of bij uitleening onder eerste hypothecair verband op goederen, welker waarde het bedrag der leening ten minste met een derde overtreft.
Aut. 40. Kerkvoogden, die zich veroorloven tot eene der handelingen in de artikelen 37 en 38 vermeld, zonder de vereischtc goedkeuring te hebben verkregen, over te gaan, of de gelden der gemeente anders dan op den voet, bij artikel 39 aangewezen, te beleggen, blijven daarvoor persoonlijk aansprakelijk.
Aut. 41. Wanneer er tusschen Kerkvoogden, Notabelen en Stemgeregtigden in eene gemeente, omtrent de toepassing van dit of van de Plaatselijke Reglementen, geschil ontstaat, beslist het Provinciaal Collegie, daartoe verzocht.
Aut. 43. De werkzaamheden bij dit hoofdstuk aan de Provinciale Collegiën opgedragen, worden door het Collegie van toezigt voor de Waalsche gemeenten verrigt, wanneer zij betreffen het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van
eene dezer gemeenten.
15
TWEEDE HOOFDSTUK. VAN HET TOEZIGT.
EEUSTE ApüEELINO.
Van de Provinciale Collegiëri.
Art. 43. In elke provincie is een Provinciaal Collegie van toezigt op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten.
De Kerkelijke Administratiën der Waalsche gemeenten in alle provinciën staan onder het toezigt van een bijzonder Collegie.
Ieder dier Collegiën bestaat uit zeven leden.
Art. 44. Een lid van elk Provinciaal Kerkbestuur, uit zijn midden daartoe afgevaardigd, is regtens lid van het Provinciaal Collegie; evenzoo een lid der Commissie tot de zaken der Waalsche kerken.
De overige leden worden verkozen door afgevaardigden uit de gecombineerde vergaderingen van Kerkvoogden en Notabelen in het ressort.
De gemeenten, welke niet meer dan 1000 zielen tellen, worden bij die verkiezing door één, die van 1000 tot en met 5000 door twee, van 5000 tot en met 15000 door drie, van 15000 tot en met 25000 door vier, en in grootere gemeenten voor elke 5000 zielen meer, door nog een afgevaardigde vertegenwoordigd.
Aet. 45. Wanneer in een Provinciaal Collegie eene of meer plaatsen te vervullen zijn, geeft dat Collegie daarvan kennis aan de Kerkvoogden en Notabelen in zijn ressort, en roept te gelijk de door deze te benoemen afgevaardigden op om zich in de hoofdplaats van hun klassikaal ressort, op
16
bepaalden tijd en in een aangewezen locaal, tc vereenigen, om aldaar, onder de leiding van een lid van genoemd Col-legie, hoofdelijk hunne stemmen uit te brengen.
Aut. 46. Alvorens tot de stemming over te gaan, benoemen de aanwezige afgevaardigden twee uit hun midden om het lid van het Collegie, dat met de leiding is belast, als stcm-opnemers bij te staan en met hem van de te houden stem ming een proces-verbaal op te maken.
Aut. 47. De stemming heeft plaats met ongeteekende biljetten , tc verzamelen in eene gesloten bus, die onmiddelijk , nadat de aanwezige afgevaardigden in de gelegenheid zijn geweest hunne stemmen uit te brengen, in hun bijzijn wordt geopend; terwijl de stembilletten, nadat de uitslag der stemming is opgemaakt, in een verzegeld paket worden gesloten.
Dat paket wordt, met het proces-verbaal, aan het Provinciaal Collegie overgebragt of verzonden om aldaar te worden bewaard.
Aut. 48. Indien een of meer der afgevaardigden vermee-nen, dat de stemming niet regelmatig heeft plaats gehad, kunnen zij van hunne bezwaren daaromtrent aanteekening in liet proces-verbaal vorderen, en zal het Provinciaal Collegie, na behoorlijk onderzoek, zoodra mogelijk uitspraak doen en, des noodig, eene nieuwe stemming uitschrijven.
Abt. 49. Wanneer processen-verbaal van al de klassisgewijze stemmingen bij het Provinciaal Collegie zijn ingekomen, en in orde bevonden, wordt de algemeene uitkomst daarvan door dat Collegie opgemaakt, en ter kennis van Kerkvoogden en Notabelen in elke gemeente van de provincie gebragt, met opgave van het aantal stemmen , dat is uitgebragt op ieder der benoemden, alsmede op hen die, wanneer geene volstrekte
17
meerderheid is verkregen, in dubbel getal van de te vervullen plaatsen, daaraan 't meest nabij zijn gekomen.
In het laatste geval wordt er te gelijk eene herstemming tussclien de alzoo aangewezen personen uitgeschreven, die op dezelfde wijze als de eerste stemming zal plaats hebben.
Art. 50. Voor het Provinciaal Collegie in Limburg worden de afgevaardigden te Maastricht opgeroepen, en voor het Collegie van toezigt voor de Waalsche gemeenten, op eene plaats door dit Collegie aan te wijzen, om, zooveel mogelijk met inachtneming van dezelfde voorschriften, de leden van dat Collegie te benoemen.
Art. 51. Behoudens dc bepaling van artikel 44, Ist1-' alinea, worden de leden van ieder Provinciaal Collegie en van het Collegie van toezigt voor de Waalsche gemeenten , verkozen uit dc stemgeregtigde leden der gemeenten in zijn ressort.
Het lidmaatschap is onvereenigbaar met dc betrekking van Kerkvoogd of van Notabele.
Art. 52. De in het voorgaande artikel bedoelde leden, worden benoemd voor den tijd van zes jaren.
Bij het einde van elke twee jaren, met den eersten Jan-uanj, treedt een derde, dier leden af.
De verkiezingen ter vervulling dier vacaturen hebben plaats vóór den lsteu October bevorens.
Tusschentijds ingevallen vacaturen kunnen te gelijk met de periodieke worden vervuld, ten ware het getal der leden tot minder dan vijf mogt zijn gedaald.
Art. 53. Ieder Collegie verkiest bij den aanvang van elke twee jaren uit zijn midden eenen Voorzitter, alsmede uit of buiten zijne leden eenen Secretaris.
18
Aan den Secretaris wordt, uit daartoe beschikbare fondsen , een honorarium toegelegd.
Art. 54. Ieder Provinciaal Collegie lioudt zijne vergaderingen in de hoofdplaats der provincie, ten minste eens in de drie maanden, en voorts zoo dikwijls de Voorzitter het noodig oordeelt, of drie leden hem daaromtrent schriftelijk een voorstel doen.
Het Collegie van toezigt voor de Waalsche gemeenten vergadert ter plaatse, door zijnen Voorzitter te bepalen, ten minste eenmaal 's jaars.
Aut. 55. De wijze hoe spoedeischende zaken tusschentijds zullen worden afgedaan, wordt door ieder Collegie bij zijn Reglement van orde geregeld.
Art. 56. Door de zorg van den Secretaris van ieder Collegie, worden de inventarissen van de goederen en fondsen bij de gemeenten, in artikel 25 vermeld, verzameld, in orde gehouden en zooveel mogelijk bijgewerkt.
Aut. 57. Indien eene gemeente mogt te niet of zoodanig terug gaan, dat hare goederen en fondsen als buiten wettig beheer kunnen worden beschouwd, geeft het betrokken Collegie daarvan kennis aan het Algemeen Collegie, dat alsdan in dat beheer voorziet en beschikkingen maakt, die strekken kunnen om gemelde goederen en fondsen bij voortduring, althans zoo na mogelijk, aan hunne bestemming te doen beantwoorden.
Tweede A P D E E L I N G.
J'an het Algemeen Collegie.
Aut. 58. Het Algemeen Collegie van toezigt op het beheer der kerkelijke goederen en fondsen bij de Hervormde gemeenten bestaat uit vijftien leden.
19
Door elk Provinciaal Collegie en door het Collegie van toezigt voor de Waalschc gemeenten, wordt een lid uit hun midden benoemd.
Deze benoeming geschiedt voor den tijd van drie jaren.
Een derde der aldus benoemde leden treedt jaarlijks met den lsten Januarij, volgens daartoe op te maken rooster, af.
De vervulling der plaatsen, door zulk aftreden open te vallen, heeft bij voorraad plaats in de laatstvoorafgaande vergadering van het betrokken Collegie, die van andere vacaturen in de eerste vergadering na haar ontstaan.
Verder worden door de Algemeene Synode drie leden uit haar midden aangewezen.
Art. 59. Het Algemeen Collegie kiest bij den aanvang van elk jaar, uit zijn midden eenen Voorzitter en eenen Onder-Voorzitter, alsmede uit of buiten zijne leden, eonen Secretaris en des noodig eenen Thesaurier.
Aan den Secretaris en aan den Thesaurier, wordt uit de daartoe beschikbare fondsen , een honorarium toegelegd, door het Collegie vast te stellen.
Art 00. De gewone vergaderingen van het Algemeen Collegie worden tweemaal 'sjaars, in het voor- en najaar, te 's Gravenhage gehouden.
De tijd dier vergaderingen wordt door den voorzitter nader bepaald.
Indien deze het noodig oordeelt, of vijf leden geven hem schriftelijk van hun verlangen kennis. wordt er eene buitengewone vergadering belegd.
Art. 61. In de vergaderingen van het Algemeen Collegie wordt geen besluit genomen, tenzij in tegenwoordigheid van meer dan de helft der leden.
Art. 62. De wijze, waarop in de afdoening van spoedeischendc
20
zaken, buiten den tijd der vergaderingen, zal worden voorzien, wordt bij reglement van orde bepaald.
Akt. 63. Het Algemeen Collegie waakt voor de belangen der Hervormde gemeenten, ten aanzien van hare kerkelijke u-oederen en fondsen, en van andere middelen om in de kosten
o '
der eeredienst te voorzien, en tracht die v oor te staan, waar het pas heeft.
Het neemt in hooger beroep kennis van alle beslissingen van de Provinciale Collegiën en van het Collegie van toezigt voor de Waalsche gemeenten, waar belanghebbenden dit vorderen.
Bij zoodanig beroep kan het lid, dat voor het betrokken Collegie zitting heeft, inlichtingen geven, maar niet bij de stemming tegenwoordig zijn, veel minder daaraan deelnemen.
Geldt het de ontzetting van een of meer Kerkvoogden, zoo onthoudt het lid door het Collegie benoemd, van hetwelk de voordragt is uitgegaan, zich eveneens van alle medewerking tot de te nemen beslissing.
Art. 64. Wanneer het Algemeen Collegie oordeelt, dat dit Reglement wijziging of aanvulling noodig heeft, zal het daartoe een besluit ontwerpen, en dit ontwerp, met de noodige toelichting, aan de Provinciale Collegiën en aan het Collegie van toezigt voor de Waalsche gemeenten doen geworden, met uitnoodiging om Kerkvoogden en Notabelen bij de gemeenten in hun ressort, daarop te hooren, en om voorts, onder mededeeling van den zakelijken inhoud der aldus ingewonnen berigten, het Algemeen Collegie binnen eenen door dit laatste te bepalen termijn van ten minste drie maanden, met hunne eigene beschouwingen bekend te maken.
Wanneer deze termijn verstreken is, zal het Algemeen Collegia, na kennis te hebben genomen van de ontvangen adviezen, het oorspronkelijk ontwerp, tenzij het mogt worden ingetrokken, zooveel noodig wijzigen of aanvullen, om ver-
31
volgens dat ontwerp in beraadslaging en ter beslissing te brengen in eene vergadering, bestaande uit de gewone leden van het Collegie, versterkt door een Stemgeregtigde uit elke provincie, en uit de Waalsche gemeenten, te kiezen door Afgevaardigden van de vergaderingen van Kerkvoogden en Notabelen, op de wijze bij artikel 44 en volgende van dit Eeglement bepaald.
Akt. 65. De Voorzitter, Onder-Voorzitter en de Secretaris van het Algemeen Collegie vervullen dezelfde betrekkingen in het aldus versterkt Collegie.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 66. De leden van de in dit Reglement genoemde Col-legiën, genieten geen honorarium, dan voor zoover dit hiervoor is bepaald.
De vergoeding van reis-, verblijf- en bureaukosten bij de Provinciale Collegicn en bij het Algemeen Collegie wordt geregeld.
Art. 67. Verlies van het radikaal tot eene der naar dit Reglement opgedragen kerkelijke betrekkingen, heeft aftreding ten gevolge.
Art. 68. Bij de benoeming ter vervulling eener tusschen-tijds ingevallen vacature, treedt de nieuw benoemde, ook ten aanzien van den tijd van aftreding, in de plaats van zijnen voorganger.
Art. 69. Aan elk Collegie, krachtens dit Reglement za-mengesteld, wordt overgelaten, den gang zijner werkzaamheden bij een Reglement van orde te bepalen.
Art. 70. Tot het nemen van een besluit zaken betref-
fende, wordt cene volstrekte meerderheid van stemmen vereischt.
Bij staking van stemmen beslist de stem van den Voorzitter.
Aiit. 71. Stemming over personen geschiedt bij besloten en ongeteekende billetten.
Levert eene eerste stemming geene volstrekte meerderheid op, zoo heeft er eene nieuwe vrije stemming plaats.
Is ook bij deze geene volstrekte meerderheid verkregen, zoo wordt er herstemd tusschen de twee personen, die de meeste stemmen hebben bekomen.
Verkregen onderscheidene personen het grootste aantal stemmen, zoo geschiedt de herstemming tusschen deze allen.
Heeft het grootste getal stemmen zich op een persoon vereenigd, terwijl het daarop volgend getal door twee of meer is verkregen, zoo wordt bij eene tusschenstemming uitgemaakt, wie van de laatsten in de herstemming zal deelen.
Indien bij eene herstemming de stemmen staken beslist het lot.
Bij het Plaatselijk Reglement, regelende de verkiezing van Notabelen, kan van deze bepalingen worden afgeweken.
Aet. 72. De uitvoering van een besluit, waarvan belanghebbenden in hooger beroep zijn gekomen, wordt geschorst, tot dat op dit beroep zal zijn beslist.
Art. 73. De afkondigingen en bekendmakingen, waarvan in dit Reglement sprake is, geschieden des Zondags in of aan de kerkgebouwen.
Aiit. 74. Dit Reglement treedt in werking op den
Abt. 75. .De Kerkvoogden en Notabelen, benoemd naar de voorschriften van het besluit ter voorloopige organisatie van de Nederlandsclie Hervormde Kerk aangaande het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van hare gemeenten en het toezigt daarop, vastgesteld den 12den October 1868, blijven bij het in werking treden van dit Eegleinent in functie, voor zoover zij de overige bepalingen van dat besluit hebben nageleefd.
Evenzoo de Provinciale Collegiën en het Algemeen Collegie van toezigt-, krachtens hetzelfde besluit daargesteld.
Akï. 76. Binnen zes maanden na het tijdstip bij art. 74 bepaald, maken de dan fungerende Kerkvoogden en Notabelen, ieder voor zich, eenen rooster van aftreding op, in dier voege, dat bij hen eene eerste aftreding plaats hebbc den l5ten Januarij daaraanvolgende, en dat het ledental dier Collegiën alsdan tevens in overeenstemming worde gebragt met de bepalingen van dit Reglement en van het Plaatselijk Reglement.
Akï. 77. Op denzelfden voet als in het vorig artikel ten aanzien van Kerkvoogden en Notabelen is bepaald, wordt de aftreding der leden van de Provinciale Collegiën en van liet Algemeen Collegie van toezigt, binnen zes maanden na het in werking treden van dit Reglement geregeld, en zal de eerste aftreding bij die Collegiën mede op den lstequot; Jannarij daaraanvolgende plaats hebben.
Art. 78. Aan de fungerende Kerkvoogden en Provinciale Collegiën van toezigt is de zorg opgdragen, dat ter bekwamer tijd, naar de voorschriften van dit Reglement, in de vacaturen, door de eerste aftreding te ontstaan, worde voorzien.
Akt. 79. In gemeenten, waar aan het organiek besluit
24
van 12 Octobcr 186S geen of geen volledig gevolg is gegeven, doch die zich aan de bij dit Reglement vastgestelde organisatie wenschen aan te sluiten, worden Notabelen en Kerkvoogden, met inachtneming van de voorschriften van dit Reglement benoemd, en geven Kerkvoogden, zoodra zij deze benoeming hebben aanvaard, van gemelde aansluiting kennis aan het Provinciaal Collegie van toezigt, waaronder zij ressorteren.
Apt. 80. Het Collegie van toezigt op de kerkelijke admi-uistratiën bij de Waalsche gemeenten wordt, onmiddellijk nadat deze zich tot aansluiting bereid hebben verklaard, naar de voorschriften van dit Reglement benoemd en treedt alsdan, na kennisgeving aan het Algemeen Collegie, in functie.
lt;6
MEMORIE van toelichting tothet Concept-Reglement op het heheer der JcerJcelijke goederen en fonduen der Hervormde Gemeenten in Nederland, en het toezigt daarop, vastgesteld door het Algemeen Collegie van toezigt in zijne vergadering van den 7dcquot; Februarij 1870.
Bij artikel 24) van het Besluit van den ISquot;!quot;1' October 1868, is aan het Algemeen Collegie, dat daarbij in het leven werd geroepen , opgedragen een nieuw Reglement op 'net beheer der goederen en fondsen van de Hervormde gemeenten in Nederland, te ontwerpen, ouder bepaling dat de Provinciale Collegiën op de vrucht van dien arbeid zullen worden gehoord, en dat gedacht ontwerp vervolgens aan de goedkeuring van eene door buitengewone leden verdubbelde vergadering zal worden onderworpen.
Doordrongen niet alleen van het gewigt der zaak, maar ook van de wenschelijkheid dat deze zoodra en zoo goed mogelijk worde tot stand gebragt, heeft dat Algemeen Collegie onmidde-lijk na zijn optreden, de hand aan het werk gelegd, en tevens goedgevonden te bepalen dat alle kerkelijke administration, die zich aan de voorloopige organisatie hebben aangesloten, zullen worden in de gelegenheid gesteld, hare bedenkingen, door tus-schenkomst van de Provinciale Collegiën, ter zijner kennis te brengen, — en zoo wordt dan het nevensgaand Concept Reglement als 't ware der geheele Nederlandsche Hervormde kerk ter beoordeeling aangeboden, onder billijke verwachting, dat het, zooveel noodig verbeterd, aan een harer groote belangen, aan het behoud en aan een geregeld beheer van de goederen en fondsen aan hare eeredienst toegewijd, bevorderlijk zal mogen zijn.
Ten aanzien van de hoofdbeginselen, die bij de zamenatelling
van dat Concept zouden worden in acht genomen, heeft het Col-legie zich bij zijne circulaire van 5 October des vorigen jaars ondubbelzinnig verklaard, en het durft vertrouwen, dat allen die bij de zaak belang hebben, zullen moeten erkennen, dat de vrijheid en de zelfstandigheid der gemeenten zijn geëerbiedigd , zooveel zulks met orde en met eene gemeenschappelijke regeling bestaanbaar is, — dat met name ruime gelegenheid is gegeven om aan plaatselijke omstandigheden en gewoonten ragt te doen wedervaren , — dat eindelijk een in 't algemeen onmisbaar toezigt, tot wat om misbruiken voor te komen, streng noodzakelijk moet worden geacht , is beperkt.
Hoe en waarom deze denkbeelden zoo en niet anders werden uitgewerkt, moge blijken bij eene beschouwing en korte toelichting der deelen, en zooveel noodig van de artikelen.
Het Concept vangt aan met een kort begrip van de voorgenomen organisatie, waaromtrent alleen valt op te merken, dat er geene aanleiding is gevonden om van eene bestaande en sinds jaren beproefde inrigting van beheer en toezigt af te wijken, tenzij ten opzigte van de Waalsche gemeenten.
Slechts in enkele provinciën werd door die gemeenten tot dus ver het gezag der Provinciale Collegien van toezigt erkend.
Er schijnt in dit oogenblik uitzigt te bestaan, dat zij zich, ten aanzien van het beheer, aan de Nederlandsche Hervormde kerk ziilleu aansluiten ; immers van de gelegenheid haar door het Besluit van 13 October 186S aangeboden, om door een harer leden in het Algemeen Collegie zitting te nemen, is door de Commissie tot de zaken der Waalsche kerken gebruik gemaakt; en het behoef; niet verzwegen te worden, gedacht Collegie stelt op zulke aarsluiting prijs. Maar de Waalsche gemeenten verkecren in menig opzigt in eenen exceptionelen toestand; zij hebben hare eigenaardige zelfstandigheid, en het is uit dien hoofde wenschelijk voorgekomen, haar, behoudens de verpligting om voor 't overige het te arresteren Reglement na te leven, een eigen, als 't wave huishoudelijk Collegie van toezigt te gunnen, dat ten aanzien van werkkring en bevoegdheid, met de Provinciale Collegien op eene lijn zal staan.
27
Du artikelen 42, 50, 51, 54, 57 en 80 van het Concept, vinden hierin, gehsel of gedeeltelijk, reden van bestaan. Het laatste brengt mede, dat de instelling van de verwachte toetreding afhankelijk blijft.
Het eerste hoofdstuk, tevens het belangrijkste deel van het Concept, heeft in de eerste plaats ten onderwerp de organisatie der Collegiën van beheer in de gemeenten.
Het was eene gewigtige vraag, of men zich bij de regeling van dit punt niet tot enkele hoofdtrekken zou kunnen bepalen, aan de gemeenten overlatende, die met inachtneming van plaatselijke omstandigheden uit te werken; en voorzeker, ware dit raadzaam bevonden, het Collegie had gaarne dien weg ingeslagen; maar zonder zekere eenheid van fundamentele vormen is eene gemeenschappelijke organisatie naauwelijks denkbaar; en er zijn beginselen, die niet kunnen worden losgelaten , zonder den regtstoestand der kerkelijke administratiën in gevaar te brengen.
Daarenboven, de stelling schijnt niet gewaagd, onder de ruim vijftien honderd gemeenten , waaruit de Nederlandsche Hervormde Kerk bestaat, zullen er betrekkelijk niet weinig zijn, waar men, of van de beperktheid der fondsen, of uit andere oorzaak, geene aanleiding, immers minder lust zal vinden, om de kerkelijke administratie aan bepaalde voorschriften te binden, en toch ook voor zulke kan het van belang wezen, dat het beheer harer kerkelijke goederen behoorlijk zij geregeld.
In één woord , er was overvloedige reden om het concept zoodanig in te rigten, dat het des noods als voldoende kon worden beschouwd, maar tevens ruime bevoegdheid te geven, om het, met behoud van beginselen, door plaatselijke reglementen aan tc vullen of te wijzigen.
Omtrent een enkel punt slechts zal zulke aanvulling in iedere gemeente onmisbaar zijn, met name omtrent de wijze, waarop Notabelen door stemgeregtigden zullen verkozen worden, omdat plaatselijke omstandigheden daarbij zoo zeer in aanmerking komen, dat het haast ondoenlijk is, ten dien aanzien overal bruikbare bepalingen vast te stellen; terwijl de regeling van dat punt, van den anderen kant, weinig bezwaar kan opleveren, daar iu
i
38
de ijroote meerderheid der gemeenten een Reglement op de ver kiezing van kerkeraadsleden en op de benoeming van Predikanten tot leiddraad kan strekken.
Van vrijheid tot wijziging zal blijken, wanneer de bijzondere bepalingen der afdeeling worden nagegaan, en zulks al dadelijk bij de artikelen 2 en 3.
Het personeel van kerkvoogden en notabelen dient in verhouding te staan tot den omvang der kerkelijke administratie, en voor dezen is bezwaarlijk een algemeenen maatstaf te vinden , tenzij in het zielental der gemeenten.
Alzoo zijn ten dien aanzien overgenomen de bepalingen van het besluit van 12 October 18fi8, die van dat denkbeeld uitgaande , zoo ver bekend , tot geene bedenkingen aanleiding hebben gegeven, — met dien verstande, dat het getal van notabelen steeds het dubbel zal moeten zijn van dat van kerkvoogden, opdat de laatsten in de gecombineerde vergaderingen , waar de gewigtigste zaken behandeld worden, geen te groot overwigt zouden hebben. Zijn er eehter bijzondere omstandigheden, die een grooter personeel van kerkvoogden wenschelijk maken, bij plaatselijk reglement kan in deze behoeften worden voorzien; — ui zoo is het cijfer voor elke gemeente bij het concept aangegeven, met der daad niet anders dan een minimum, waarvan de omschrijving voor in kleine gemeenten, zelfs aanbeveling verdient, omdat alleen de bezorgdheid, dat in zulke gemeenten niet altijd geschikte personen te vinden zijn, heeft geleid tot het besluit, dat. het beheer des noods aan één kerkvoogd moet kunnen worden opgedragen.
[n dezelfde bezorgdheid ligt de oorzaak, dat bij de artikelen 4 en 7 vrijheid is gegeven om, onder goedkeuring van het Provinciaal Collegie, af te wijken van de anders zeer wenschelijke bepalingen, dat kerkvoogden moeten zijn stemgeregtigde leden van de gemeente, welker belangen zij hebben te behartigen, — dat zij noch elkander, noch aan notabelen, in nauwen graad van bloedverwantschap of zwagerschap mogen bestaan.
Gelijk zoo even ter loops is opgemerkt, zullen kerkvoogden de regten der gemeente, ten aanzien van hare uitwendige belangen, tegen een ieder kunnen handhaven, zij moeten zich op een in regten geldig mandaat kunnen beroepen; en het is over-
bekend, dat niet allen liet eens zijn omtrent het antwoord op de vraag, door wie zoodanig mandaat kan en moet worden verleend. Het Collegia heeft echter niet geaarzeld de voorkeur te geven en vast te houden aan het stelsel, bij de voorloopige organisatie aangenomen, dat is, alleen aan de raanslidtnaten, die den ouderdom van 33 jaren hebben bereikt, behoudens enkele uitzonderingen die geene toelichting behoeven, het stemregt toe te kennen, vooreerst omdat her, gevoelen door de meerderheid dier lidmaten uitgesproken, als de zuiverste uitdrukking van den wil der gemeente schijnt te moeten worden beschouwd, ten andere, omdat het van gewigt is te achten, dat er ten aanzien van de wijze, waarop deze wil zich zal openbaren, in zaken van beheer en van bestuur overeenstemming zal bestaan.
Intusschen, men zou het te vergeels ontkennen, ook aan dat stolsel, zonder onderscheid toegepast, zijn soms bezwaren verbonden. Al is het getal niet overgroot, er zijn gemeenten, waar het cijfer der lidmaten zoo gering is of tot dat dergenen, die geene belijdenis des geloofs hebben afgelegd, in zoo ongunstige verhouding staat, dat de eerste nauwelijks de vertegenwoordigers van allen kunnen genoemd worden; en men heeft gemeend voor zoodanig exceptioneel geval bevoegdheid te moeten verleenen om, onder goedkeuring van het Provinciaal Collegie , de meerderjarige mansleden, die de kerkelijke administratie geregeld door hunne bijdragen steunen, tot de uitoefening van het stemregt, dat is, tot deelneming aan de verkiezing van notabelen toe te laten. Maar van den anderen kant verdient het niet minder overwe^inquot;
O S
dat, met name in groote gemeenten, het aantal der-meerderjarige manslidmaten zoo aanzienlijk, en de band tusschen velen van dezen en de uitwendige kerkelijke belangen zoo los of toevallis kan zijn, dat eene deelneming van allen aan het verkiezingswerk aan niet onbelangrijke praetische moeijelijkheden onderhevig is, en tegelijk voor goede keuze geenzins den meesten waarborg oplevert. Van daar, dat om ook in dit bezwaar te gemoet te komen , bij art. 9 van het concept al verder is bepaald, dat de uitoefening van het stemregt, bij plaatselijk Reglement, vaneenen census, dat is, van de betaling eener zekere som in kerkelijke belasting of van andere beperkende voorwaarden afhankelijk kan worden gesteld.
30
Nadat straks de aandacht is gevestigd op de noodzakelijkheid, dat de wijze, hoe de verkiezing van notabelen door stemgereg-tigden zal plaats hebben, in iedere gemeente naar omstandigheden worde geregeld, schijnen de artikelen van het concept, welke of tot die verkiezing, óf tot de keuze van kerkvoogden door notabelen betrekking hebben, geene toelichting te behoeven, of het raogt zijn, dat het onnoodig is geoordeeld, uit onderscheidene provinciale reglementen de bepalingen over te nemen, dat een of meer leden van den kerkeraad regtens in het collegie van kerkvoogden zitting zullen nemen, of dat allen in kleine gemeenten, waar slechts een kerkvoogd is, als notabelen zullen fungeren. Het gaat toch niet aan, het lidmaatschap van den kerkeraad als een waarborg van uitnemende geschiktheid tot behartiging van de stoffelijke belangen der gemeente te beschouwen; en bij gebreke van dien, hebben de gedachte bepalingen, vermits de kerkeraadsleden, even als alle andere meerderjarige manslidmaten, tot notabelen verkiesbaar zijn, geene reden van bestaan.
Van veel beter strekking, vooral uit een practisch oogpunt, is daarentegen eeno andere bepaling, die in eenige der genoemde reglementen wordt aangetroffen, naar welke, althans in gemeenten die meer dan een kerkvoogd hebben, aan den predikant of een der predikanten, door den kerkeraad aan te wijzen, het ragt toekomt om met adviserende stem, aan de beraadslagingen va;i kerkvoogden deel te nemen. Het behoeft geen betoog, dat in do uitoefening van dat regt een krachtig middel kan gevonden worden, om eene gewenschte zamenwerking te bevorderen, en het is alleen naar aanleiding van de overweging, dat zulke zamenwerking niet mag worden opgedrongen, en dat de gemeenten best zelve kunnen beoordeelen, of daarvan, naar plaatselijke omstandigheden, iets goeds te verwachten is, dat het Algemeen Collegie, bij art. 18 van het Concept, van deze zaak heeft melding gemaakt, doch de beslissing aan eene plaatselijke verordening heeft overgelaten.
De aanvaarding der betrekking van kerkvoogd heeft uit den aard der zaak verantwoordelijkheid jegens de gemeente teu gevolge, en waar drie of meer kerkvoogden zijn, moet deze verantwoordelijkheid gemeenschappelijk zijn, vooreerst, omdat het niet mogelijk is, de handelingen van zulk collegie aan eeno dagelijkscho
31
oontróle te onderwerpen, ten andere, omdat volkomen vrijheid dient gegeven te worden, en bij de artikelen 17, 19 en 70 van het Concept werkelijk gegeven is, om de te verrigten werkzaamheden naar goedvinden te verdeelen, en daarbij onderling alle waarborgen te eischen, die noodig worden geacht.
Alleen in het geval dat de kerkelijke administratie van zooveel omvang is, dat kerkvoogden de hulp van eenen, doorgaans bezoldigden, rentmeester buiten hun collegie, meenen noodig te hebben, schijnt het wenschelijk, dat zij zich niet met een persoonlijk vertrouwen kunnen tevreden stellen, maar dat het stellen van zekerheid door dien rentmeester verpligtend worde gemaakt, opdat men niet gedwongen worde op onschuldigen te verhalen de schade, door een ander te weeg gebragt.
Onafhankelijk voorts van de verpligting tot vergoeding van belangrijk geldelijk nadeel, welke zich in eene burgerlijke regtsvor-dering oplost, dient er, hoe zeldzaam zulks moge voorkomen, een middel te zijn, om den Kerkvoogd, die zich aan ontrouw verregaand pligtverzuim schuldig maakt, in dit kwaad te stuiten, dat is, uit zijne bediening te verwijderen; en het zou eene ver keerd geplaatste consequentie mogen genoemd worden, de beslissing daaromtrent, hetzij aan Notabeien, hetzij aan stemgereg-tigden, van welke zoodanige Kerkvoogd middelijk of onmiddelijk zijn mandaat ontleent, over te laten, om de eenvoudige reden, dat het oordeel van beide ligt door vooringenomenheid in een of anderen zin kan misleid worden.
Voor den beklaagde zoowel als voor de betrokken gemeente is het derhalve te verkiezen, dat elders naar een onpartijdig regter worde omgezien, en nu het Staatsgezag zich heeft teruggetrokken, zal men ten dien aanzien bezwaarlijk betere waarborgen vinden, dan bij het Algemeen Collegie van toezigt, dat uit afgevaardigden der kerkelijke administratiën, uit alle oorden des vaderlands, is zamengesteld.
Art. 20 van het Concept stelt dus voor, de regtspraak ten deze aan genoemd Collegie op te dragen, doch niet eerder, dan nadat het Provinciaal Collegie, door eene voordragt tot ontzetting te doen, zijne overtuiging zal hebben uitgesproken, dat daartoe termen bestaan, en ook dan niet, dan nadat den beklaagde tot verdediging gelegenheid is aangeboden.
Dat de ontzetting, nltlians gedurende eenigen tijd, onbekwaamheid om aan het beheer deel te nemen, ten gevolge moet hebben, is even zoo natuurlijk, als dat aan de Provinciale Colle-giën de bevoegdheid moet worden toegekend, om, waar het belang der kerkelijke administratie zulks eischt, den van ontrouw verdachten Kerkvoogd voorloopig in zijne bediening te schorsen.
AVanneer in het Coliegie van Kerkvoogden eene plaats is opengevallen, moet deze, naar den inhoud van de artikelen 12 en 20 binnen bepaalden tijd vervuld worden, en de opvolging dier voorschriften mag niet van willekeur, hetzij van Kerkvoogden, hetzij van Notabelen afhankelijk blijven. Van daar, dat bij artikel 21 aan het Provinciaal Coliegie de verpligting is opgelegd, om zooveel mogelijk daaraan de hand te houden, maar tevens het regt is verleend om, in geval van blijkbaren onwil, zelf tot de benoeming over te gaan.
Het laatste artikel van deze afdeeling regelt eindelijk de wijze, waarop de plaatselijke reglementen, waarvan daarbij sprake is, zullen worden in het leven geroepen. Hoezeer de stemgeregtig-den, als vertegenwoordigers der gemeente in den ruimsten zin, geschikt kunnen worden geacht om bij eene verkiezing van Notabelen goede keuzen te doen, mag men betwijfelen, of het evenzeer tot hunne roeping behoort, als wetgevers op te treden, en zeker zou het bediscussieren van een reglement in zoo talrijke vergadering, vooral in eenigzins aanzienlijke gemeenten, een groot bezwaar opleveren.
Om dan zoo veel mogelijk aan alle redelijke eischen te voldoen, wenscht het Algemeen Coliegie bepaald te zien, dat de ten deze bedoelde plaatselijke verordeningen, naar aanleiding eener voordragt, hetzij van Notabelen, hetzij van Kerkvoogden, in eene gecombineerde vergadering zullen worden vastgesteld, onder verpligting van aan stemgeregtigden gedurende veertien dagen gelegenheid te gevn, om daarvan inzage te nemen, en hunne bezwaren aan het Provinciaal Coliegie mede te deelen, — en dat in 'eder geval de goedkeuring van dit Coliegie onmisbaar zal zijn, om de gedachte verordeningen verbindend te doen worden.
33
De tweede afdeeling van het eerste hoofdstuk betreft den werkkring van Kerkvoogden en Notabelen, dat is, het eigenlijk beheer en de verdere bemoeijingen hun opgedragen.
üit een practisch oogpunt is zij de belangrijkste, maar de toelichting zal betrekkelijk kort kunnen zijn, vooral omdat haar inhoud in vele opzigten overeenstemt met dien der Provinciale Reglementen.
Als algemeene opmerking dient op den voorgrond te staan, dat even als bij die Reglementen van de stelling is uitgegaan, dat alle daden van gewoon beheer zijn van de competentie en komen voor rekening van Kerkvoogden, die deswege, voor zoover de finantieele belangen daarin betrokken zijn, verantwoording schuldig zijn aan Notabelen; en dat deze dien ten gevolge, behalve tot het aanhooren en goed- of afkeuren van die verantwoording, slechts tot medewerking geroepen worden wanneer de begrooting moet worden opgemaakt, wanneer aan de gemeenteambtenaren lasten zullen worden opgelegd, of wanneer iets te verrigten valt dat de perken van het gewoon beheer te buiten gaat.
Een ander niet minder gewigtig punt is, dat men bij de regeling van het toezigt, door de Provinciale Collegiën uit te oefenen, niet alleen noodeloozen omslag heeft vermeden, maar dat toezigt inderdaad zoo naauw mogelijk heeft beperkt, door, althans in zaken van gewoon beheer, genoemde Collegiën slechts dan te doen tusschen beide komen, wanneer de handelingen of besluiten van Kerkvoogden of van Kerkvoogden en Notabelen , tot klagten van wege gemeenteleden aanleiding geven, of wanneer de belangen der gemeente zoo blijkbaar zijn miskend, dat zulke tusschen-komst volstrekt noodzakelijk moet worden geacht.
Van daar, dat de jaarlijksche begrootingen en rekeningen, door Kerkvoogden en Notabelen vastgesteld, naaf den inhoud van de artikelen 23 en 31 van het Concept wel, bij afschrift, aan het Provinciaal Collegie moeten worden medegedeeld, doch naar den regel geene goedkeuring behoeven; dat Kerkvoogden en Notabelen, indien de gewone inkomsten niet voldoende zijn om de uitgaven te dekken , eenen hoofdelijken omslag kunnen uitschrijven , op zoodanigen grondslag als zij geraden oordeelen, eu noch daarvan, noch van het door hen opgemaakt kohier, volgens de artikelen 27 eu 28 aan genoemd Collegie verantwoording schul-
34
dig zijn, tenzij de belanghebbenden tegen een of ander in verzet komen; — dat eindelijk bij artikel 36 aan de beslissing der gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen is overgelaten , of er tot onderhandsche verhuring van onroerende goederen , of tot onderhandsche aanbesteding van werken of leverantiën, die de waarde van ƒ300 te boven gaan, aanleiding bestaat, immers voor zoover Kerkvoogden bij zulke overeenkomsten niet persoonlijk betrokken zijn, wat bij het volgend artikel onvoorwaardelijk is verboden.
Het is voor de gemeenten van het meeste belang, dat de goederen of fondsen, aan de eeeredienst geaffecteerd, behoorlijk zijn beschreven, en om het bestaan en de aanvulling dier beschrijvingen beter te verzekeren, wordt bij artikel 24 aan Kerkvoogden de verpligting opgelegd, onmiddellijk na de invoering van het Reglement, van gemelde goederen en fondsen, onder medewerking van Notabelen, inventarissen op temaken, afschriften van deze aan het Provinciaal Collegie toe te zenden, en van alle veranderingen aanteekening te houden, alsmede aan genoemd Collegie kennis te geven.
Hetzelfde geldt ten aanzien van de pastorie- en kosterijgoederen, aan welker behoud der gemeente middelijk even zeer gelegen is, en die uit dien hoofde mede bij artikel 33 aan het toezigt van Kerkvoogden bijzonder zijn aanbevolen.
De roeping van Kerkvoogden bepaalt zich voorts niet tot daden van gewoon beheer; zij zijn tevens de vertegenwoordigers der gemeente bij andere regtshandelingen, de kerkelijke goederen en fondsen betreffende; doch daar deze niet alleen aan hun goedvinden kunnnen worden overgelaten, moeten zij daartoe gemagtigd worden bij een besluit van de gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen, bij welke vergadering alzoo het regt van beschikking over gemelde goederen berust, behoudens goedkeuring door het Provinciaal Collegie in de gevallen bij art. 38 van het Concept aangewezen, dat is daar, waar een overijld of niet veel doordacht besluit tot merkelijke schade voor de gemeente zou kunnen strekken.
Het schijnt onnoodig die gevallen nader te bespreken, maar wel verdient het opmerking, dat bij het volgend artikel ten regel is gesteld, dat de fondsen der gemeente , even als die van andere
35
personen en instellingen, die buiten staat zijn zelve hunne belangen waar te nemen, in onroerende goederen, inschrijving op een der grootboeken van de nationale schuld of onder voldoend hypo-thekair verband, zullen worden belegd, doch dat het wenschelijk is geacht, dat van dien regel, met goedvinden van het Provinciaal Collegie, zal kunnen worden afgeweken, indien het welbegrepen belang der gemeente daardoor wordt bevorderd.
Het beheer en het toezigt staan uit den aard der zaak in zoo naauw verband, dat de regeling van het eerste die van het andere in zich sluit. Zoo kon vooral de eerste afdeeling van het tweede hoofdstuk, dat over de Provinciale Collegiën handelt, niet veel anders dan organieke bepalingen, rakende de zamenstelling dier Collegiën, bevatten.
Bij de adstructie dezer bepalingen komt in aanmerking dat men geene reden heeft gevonden om, naar het voorbeeld van het besluit van 13 October 1868, in overeenstemming met de vroegere Reglementen, de Provinciale Collegiën in Noord-Brabant en Gelderland uit een grooter aantal leden te doen bestaan dan die in de overige provinciën, wier ressort, ten aanzien van zijne uitgebreidheid, bij dat van de eerstgenoemde moge achterstaan, maar voor sommige althans, in tal van gemeenten en van zielen, ver de overhand heeft, — en dat alzoo wordt voorgesteld de sterkte van ieder Collegie op zeven te bepalen.
Niet minder voorts dan bij het beheer, is bij het toezigt goede verstandhouding en des noods zamenwerking met de Collegiën van het Kerkelijk bestuur wenschelijk, en van daar dat men, in verband met de evengemelde wijziging, wenscht, dat althans een lid van het Provinciaal Kerkbestuur, daartoe afgevaardigd, in ieder Provinciaal Collegie van toezigt zal zitting nemen.
De belangrijkste vraag echter, die ten deze te beslissen valt, is hoe de zes overige leden, die aan het vertrouwen der Kerkelijke Administration in het ressort hun mandaat moeten ontlee-nen, zullen worden benoemd. Het systema bij de voorloopige organisatie aangenomen, naar hetwelk de afgevaardigden van die administratiën in de hoofdplaatsen der provincie worden bijeengeroepen, om aldaar hunne stemmen uit te brengen, heeft zijne
36
eigenaardige bezwaren, niet alleen om de kosten daaraan verbonden , maar inzonderheid omdat het te voorzien is, dat vooral kleine, eenigzins afgelegen, gemeenten, hetzij om die kosten te vermijden, hetzij omdat tegen de reis wordt opgezien, zich niet zelden aan het verkiezingswerk zullen onttrekken.
Van den anderen kant is het noodzakelijk, dat alle betrokken kerkelijke administraticn zooveel mogelijk tot elke keuze medewerken, opdat er geene vertegenwoordiging van locale belangen, met personele consideration vermengd, ontsta, gelijk zoo ligt het geval zou zijn, wanneer de provincie in kiesdistricten mogt worden verdeeld, die ieder een of meer leden hadden te benoemen. Om dan aan de eene zoowel als aan de andere dier bedenkingen te gemoet te komen, wordt bij het Concept een middenweg ingeslagen , door getrouw te blijven aan het stelsel dat de verkiezingen door en voor de geheele provincie moeten plaats hebben, maar tevens te bepalen, dat de stemmen in iedere hoofdplaats van een Classicaal ressort zullen worden uitgebragt, en dat daarna door het Provinciaal Collegie de algemeene uitslag zal worden opgemaakt, zoo als dit in artikel 44 en volgende is aangegeven.
Al kan het toezigt op de kerkelijke administratiën, binnen de grenzen bij het Concept aangenomen, met volkomen vertrouwen aan de Provinciale Collegiën worden opgedragen, het schijnt wen-schelijk, deels om eenheid te bevorderen, deels om tegen onverhoopte misslagen gewaarborgd te zijn, dat er een hooger gezag worde in 't leven geroepen, dat des noods op verzoek der belanghebbenden, in hooger beroep uitspraak doet.
Wanneer het voorts gelukken mag, zoo niet alle, dan toch de groote meerderheid der Hervormde gemeenten, ten aanzien van hare stoffelijke belangen , onder eerbiediging harer zelfstandigheid , tot eenen bond te vereenigen, kan het nnttig wezen, dat deze bond een middenpunt, eenen vertegenwoordiger hebbe, die uit hooger standpunt voor dezelfde belangen waakt, en zich deze, waar het noodig is, met al de kracht, welke hij aan het gewigt der zaak en aan het aantal zijner committenten ontleent, kan aantrekken.
Eindelijk, wanneer het lleglement, thans in behandeling, nadat de Provinciale Collegiën en de Kerkvoogdijen daarop zijn gehoord,
37
gewijzigd en verbeterd, door eene dubbele vergadering van het Algemeen Collegie zal zijn vastgesteld, mag men verwachten dat het aan redelijke eischen zal voldoen; maar van leemten en gebreken zal het vermoedelijk niet vrij zijn, veel minder in alle behoeften der toekomst voorzien. Er dient dus eene centrale instelling te zijn, welke op dit een en ander heeft te letten, en met de magt is toegerust, om wanneer de omstandigheden zulks vorderen, onder de noodige waarborgen, het ontbrekende aan te vullen, voor onbruikbare voorschriften andere in de plaats te stellen.
En vermits het nu bij ondervinding gebleken is, dat een Algemeen Collegie van toezigt, zoo als bij Koninklijk besluit van 9 Februarij 1866 werd in het leven geroepen, en bij de voorloopige organisatie met eenigzins uitgebreider volmagt in stand gehouden, niet slechts aan dit alles kan beantwoorden, maar tevens in hooge mate het vertrouwen der gemeenten mogt verwerven, heeft men gemeend zoodanig Collegie, naar dezelfde grondslagen, in eene definitieve organisatie te moeten opnemen.
Tot die grondslagen behoort, dat gedacht Collegie zal zijn zamengesteld uit vijftien leden, dat is, uit een afgevaardigde uit elk Provinciaal Collegie, het Collegie van toezigt op de kerkelijke administration bij de Waalsche gemeenten daaronder begrepen, benevens drie leden van de Algemeene Synode.
Werd er prijs gesteld op eene goede verstandhouding en zamen-werking tusschen de Provinciale Collegiën van toezigt en kerkbestuur, niet minder gold dit ten aanzien der beide Algemeene Collegiën van toezigt en bestuur. Mogt, bij het verschil van gevoelen , wat betreft het aandeel in die medewerking, aan de Synode toete-kennen, het Algemeen Collegie niet den wensch van de meerderheid der gemeenten hebben uitgedrukt, dan zij de beslissing van dit punt gaarne aan hare dubbele vertegenwoordiging overgelaten.
Wanneer het Algemeen Collegie echter wetgevende magt zal uitoefenen, is het stelsel van verdubbeling, bij afwijking van artikel 24 der voorloopige organisatie, niet op genoemde gecommitteerden van de Synode toegepast, om aan de buitengewone leden, van wege de gemeenten te kiezen, grooteren invloed voor te behouden.
Voor 't overige zal het tot toelichting van de tweede afdeeling
38
van het tweede hoofdstuk voldoende zijn, de aandacht nog te vestigen op het laatste artikel dier afdeeling, waarbij aan het Algemeen Collegie de verpligting wordt opgelegd, te voorzien in de administratie van goederen en fondsen, die door de opheffing of door den teruggang eener gemeente, buiten beheer mogten geraken, alsmede door gepaste maatregelen te zorgen, dat die goederen zooveel mogelijk aan hunne bestemming blijven beantwoorden. Het kan de bedoeling niet zijn, zich door dat voorschrift aan te matigen eene beslissing over den eigendom van gedachte goederen, welke behoort tot de bevoegdheid van den burgerlijken regter; maar de voorbeelden zijn niet zeldzaam, dat het verval eener gemeente verduistering harer bezittingen ten gevolge heeft gehad, en daargelaten de vraag, wie in dat geval als benadeelde moet worden beschouwd, is het voegzaam en pligtmatig niet alleen daartegen te waken, maar tevens te zorgen , dat de Kerk in liet bezit blijve, tot dat een ander van beter regt zal hebben doen blijken.
Onder den titel van Algemeene en Overgangsbepalingen zijn aan het Concept onderscheidene artikelen toegevoegd, die deels eenigs onmisbare voorschriften van orde bevatten, deels den tijd en de wijze regelen, waarop het Eeglement, gearresteerd zijnde, zal worden in werking gebragt. Het schijnt onnoodig daarbij lang stil te staan. Slechts enkele korte opmerkingen mogen niet achterwege blijven.
Bij het besluit van 12 October 1868 werd de bestaande toestand voorloopig gehandhaafd ten aanzien van hen, die gewoon waren, met beroep op eenen anderen titel, dan de eigenlijk kerkelijke verordeningen, aan het beheer der goederen en fondsen van de gemeenten deel te nemen, of daarop invloed uit te oefenen. Bij eene definitieve organisatie kan van zulke handhaving geen sprake wezen, want zij zou in zich sluiten eene erkenning van regten, die niet zelden zeer betwistbaar zijn, en bij gevolg de betrokken gemeenten beperken in hare bevoegdheid om daartegen op te komen, dat is, te vorderen of af te wachten eene beslissing van het eenig competent gezag, den burgerlijken regter.
Er wordt uit dien hoofde in het Concept, zoo min van Floreen-
39
pligtigen, als van Opperkerkmeesters of iets van dien aard, melding gemaakt.
Valt aan dat Concept het voorregt ten deel, dat het zonder al te groote veranderingen wordt gearresteerd, dan zal de inrigting van beheer en toezigt met wat in dit oogenblik bestaat, zooveel overeenkomst hebben, dat het niet volstrekt noodzakelijk schijnt, onmiddelijk alle Collegiën te ontbinden en te vernieuwen, en tot dat einde al den omslag, aan het verkiezingsvverk verbonden, in het leven te roepen.
Van daar, dat bij artikel 75 is voorgesteld, de bedoelde Collegiën voorloopig in functie te doen blijven en de geheele invoering van het Reglement, ten aanzien van hun personeel, tot den tijd, voor de eerste aftredingen bepaald, te verschuiven, waaruit nog het voordeel zal ontstaan, dat de Plaatselijke Reglementen, die op de zamenstelling van dat personeel van invloed mogten kunnen zijn, tegen dien tijd zullen kunnen zijn vastgesteld en goedgekeurd.
Eindelijk, ofschoon het Algemeen Collegie zijn mandaat ontleent aan de gemeenten die zich aan de voorloopige organisatie met woord en daad hebben aangesloten, en slechts met de buitengewone leden, door de afgevaardigden dier gemeenten benoemd, in nader overleg zal kunnen treden, is toch het doel dat het Reglement, dat aan dat overleg zijn bestaan zal te danken hebben, zooveel mogelijk worde de rigtsnoer van het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van alle Hervormde gemeenten in Nederland. Alzoo moet ook aan haar, die tot dusver nog niet zijn toegetreden, de gelegenheid worden aangeboden, om alsnog aan de vereeniging deel te nemen, en artikel 79 van het Concept vordert daartoe niet anders dan eene ondubbelzinnige adhaesie.
Is het noodig hierbij te voegen, dat het Algemeen Collegie, ten volle overtuigd dat de Nederlandsche Hervormde kerk, nadat de steun, dien zij aan het Staatsgezag plagt te ontleenen, geheel is weggevallen, niet 't minst op het gebied der stoffelijke belangen, meer dan ooit aan inwendige kracht, dat is, aan eenheid en welwillende zamenwerking, behoefte heeft, zonder op iets anders te letten, vurig wenscht dat de arbeid, dien het met liefde en uit ware belangstelling heeft ondernomen , ook in dien zin, onder Gods zegen, met eene goede uitkomst worde bekroond.
38
van het tweede hoofdstuk voldoende zijn, de aandacht nog te vestigen op het laatste artikel dier afdeeling, waarbij aan het Algemeen Collegie de verpligting wordt opgelegd, te voorzien in de administratie van goederen en fondsen, die door de opheffing of door den teruggang eener gemeente, buiten beheer mogten geraken, alsmede door gepaste maatregelen te zorgen, dat die goederen zooveel mogelijk aan hunne bestemming blijven beantwoorden. Het kan de bedoeling niet zijn, zich door dat voorschrift aan te matigen eene beslissing over den eigendom van gedachte goederen, welke behoort tot de bevoegdheid van den burgerlijken regter; maar de voorbeelden zijn niet zeldzaam, dat het verval eener gemeente verduistering barer bezittingen ten gevolge heeft gehad, en daargelaten de vraag, wie in dat geval als benadeelde moet worden beschouwd, is het voegzaam en pligtmatig niet alleen daartegen te waken, maar tevens te zorgen , dat de Kerk in het bezit blijve, tot dat een ander van beter regt zal hebben doen blijken.
Onder den titel van Algemeene en Overgangsbepalingen zijn aan het Concept onderscheidene artikelen toegevoegd, die deels eenige onmisbare voorschriften van orde bevatten, deels den tijd en de wijze regelen, waarop het Eeglement, gearresteerd zijnde, zal worden in werking gebragt. Het schijnt onnoodig daarbij lang stil te staan. Slechts enkele korte opmerkingen mogen niet achterwege blijven.
Bij het besluit van 12 October 1868 werd de bestaande toestand voorloopig gehandhaafd ten aanzien van hen, die gewoon waren, met beroep op eenen anderen titel, dan de eigenlijk kerkelijke verordeningen, aan het beheer der goederen en fondsen van de gemeenten deel te nemen, of daarop invloed uit te oefenen. Bij eene definitieve organisatie kan van zulke handhaving geen sprake wezen, want zij zou in zich sluiten eene erkenning van regten, die niet zelden zeer betwistbaar zijn, en bij gevolg de betrokken gemeenten beperken in hare bevoegdheid om daartegen op te komen, dat is, te vorderen of af te wachten eene beslissing van het eenig competent gezag, den burgerlijken regter.
Er wordt uit dien hoofde in het Concept, zoo min van Floreen-
39
pligtigen, als van Opperkerkmeesters of iets van dien aard, melding gemaakt.
Valt aan dat Concept het voorregt ten deel, dat het zonder al te groote veranderingen wordt gearresteerd, dan zal de inrigting van beheer en toezigt met wat in dit oogenblik bestaat, zooveel overeenkomst hebben, dat het niet volstrekt noodzakelijk schijnt, onmiddelijk alle Collegicn te ontbinden en te vernieuwen, en tot dat einde al den omslag, aan het verkiezingswerk verbonden, in het leven te roepen.
Van daar, dat bij artikel 75 is voorgesteld, de bedoelde Col-legiën voorloopig in functie te doen blijven en de geheele invoering van het Reglement, ten aanzien van hun personeel, tot den tijd, voor de eerste aftredingen bepaald, te verschuiven, waaruit nog het voordeel zal ontstaan, dat de Plaatselijke Reglementen, die op de zamenstelling van dat personeel van invloed mogten kunnen zijn, tegen dien tijd zullen kunnen zijn vastgesteld en goedgekeurd.
Eindelijk, ofschoon het Algemeen Collegia zijn mandaat ontleent aan de gemeenten die zich aan de voorloopige organisatie met woord en daad hebben aangesloten, en slechts met de buitengewone leden, door de afgevaardigden dier gemeenten benoemd, in nader overleg zal kunnen treden, is toch het doel dat het Reglement, dat aan dat overleg zijn bestaan zal te danken hebben, zooveel mogelijk worde de rigtsnoer van het beheer der kerkelijke goederen en fondsen van alle Hervormde gemeenten in Nederland. Alzoo moet ook aan haar, die tot dusver nog niet zijn toegetreden, de gelegenheid worden aangeboden, om alsnog aan de vereeniging deel te nemen, en artikel 79 van het Concept vordert daartoe niet anders dan eene ondubbelzinnige adhaesie.
Is het noodig hierbij te voegen, dat het Algemeen Collegie, ten volle overtuigd dat de Nederlandsche Hervormde kerk, nadat de steun, dien zij aan het Staatsgezag plagt te ontleenen, geheel is weggevallen, niet 't minst op het gebied der stoffelijke belangen, meer dan ooit aan inwendige kracht, dat is, aan eenheid en welwillende zamenwerking, behoefte heeft, zonder op iels anders te letten, vurig wenscht dat de arbeid, dien het met liefde en uit ware belangstelling heeft ondernomen , ook in dien zin, onder Gods zegen, met eene goede uitkomst worde bekroond.
. . -. • - ■ •;■ • - --. - • - M
:-.M
.. -r •- ' - .. . , .-v , ■ ,: ■■ ■ ■• ■; . j
' - - ' -v^- i -' '■ -. ■■ ;vV :V-, ■..: .'i
I ■ ■ . -. 4
'■■,■ ■ ■ ^ '■-.■■■ f vKlt; w ■■ •'- ' - • - - : ' ■ : \ |
, •:• . ■■ • i ■ . .. i
; ■■ ■ /- \,. : ■: vw-
mflÊsÊÊÊm l ■
üamp;m:
SS
■-■' ■ i ■ ^;. .
l^pSï 1 ^
'
■. ■ ■ • ■ ■-'4 ■ ' '-d
. -sM
- ' . .
' -gt;5.. .■ ••■.'' ' quot; ^■■; • • ■ v-^. / 1 - V'^: D. ■■' ■ • ■' -vi
mm
:^5%f
■.'it;/;
-OjV- ■-'•
rSS®
fM.
'VfSs 'f
••■gt; '.'s' V
't-A*
| ||||||||||||||||||||
-'.'• t •quot;iquot;.-' '■ ■■ |
. . ^ V ■ / v ^ ^ ' 'J, 4.
quot; ■ '■ '- • -'■■ ; •'
ia® ■ - ■' ■ m
■ ■■ ■ ■ ■■ -1 ■ V V '■■quot;'■ . ..
:;r'w'v':,; ^ M
•' ':? V' yjfi''quot;:'
: ^ -■■■ 1-.
- v' 1 jyi
■ V ■: . .gt;■ , - ' ■ ■■• ■ - J