O
GEBEDEN EN OVERWEGINGEN
VOOR DE
VAN DEN
EREMYT.
iTi f® n Fï m ifi) gt;'% ra ÏS R ^ /ï\ ^ P1* ijö
EEEMYT.
PATROON DEK PAROCHIALE KERK
TE
IlcmtSicm (Né löca'Sacl»).
—ylt;L)oo(K^'~
Bijzonder aangeroepen
tegen besmettelijke ziekten, voornamelijk onder het vee.
A I- B ERTS.
GULPEN,
T Jï It. D a IJ K K E R IJ VAN M.
l)c H. GERIACÜS is een bijzondere Patroon tegen alle besmettelijke ziekten, voornamelijk onder het vee.
Om editor met groot vertrouwen tijdelijke gunsten van God te kunnen verlangen, is eerst en vooral noodig, dat we trachten ons met God te verzoenen eu de banden der zonden te verbreken. We hebben daarom deze Noveen zóó iugerigt dat de verschillende Overwegingen ons de deugden des Heiligen voorstellen, en tot krachtige besluiten aansporen om van leven te veranderen, indien we hem onder somraige opzigtcn niet hadden nagevolgd.
Moge, onder Gods bijzonderen zegen, dit eerste eindo bereikt norden; en we twijfelen niet of de goede God zal, ook over dc tijdelijke en stoffelijke belangen van alle vereerders des II, GERIACÜS, ruimschoots zijnen zegen uitstorten.
VOOK IEDEBEN DAG DEK NOVEEN.
VOORBEREIDING S-GKBEI)EN.
Kom, heilige Geest, vervul de harten uwer geloovigen en ontsteek in hen het vuur uwer liefde.
ÏÏ. Zend uwen Geest uit en ze zullen geschapen worden.
Rj. Én gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen.
LATEN WIJ BIDDEN.
God, die de harten der geloovigen door het licht van den II. Geest onderwezen hebt, geef ons dat we in dienzelfden Geest de ware wijsheid bezitten, en ons altijd over zijne vertroosting verblijden. Door Christus onzen Heer. Amen.
NEGEN AAMIOEPNGEN TOT DEN IL GERLACUS.
1. H. Gerlacus, ware boetvaardige, die ü na een zondig leven opregt niet God verzoend hebt; wij bidden U. verkrijg ons de genade om de zonde uit geheel ons hart te verfoeijen, en een nieuw leven, een leven van boetvaardigheid te beginnen.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
Gerlacus, 't is reeds lang genoeg,
Dat Üij de wereld eert.
Keer, keer terug (zóó sprak hem God) Ge; lacugt; was bekeerd.
2. H. Gerlacus, voortdurende pelgrim op deze wereld, die in den geest des gelools Uw geheel leven als eene vreemdelingschap beschouwd hebt; wij bidden U, verkrijg ons de genade om, door datzelfde gelool bezield, ons nooit aan de zondige wereld en hare schijngoederen te hechten.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
Gerlacus, die den pelgrimstaf
Zich onafscheidlijk paart. Beschouwt, door het gelool bezield, Als vreeindling zich op aard.
3. H. Gerlacus, Eremyt van Houthem, die in de eenzaamheid, verwijderd van alle gevaren der zonde, geleefd hebt; wij bidden U, verkrijg ons de genade van nooit vrijwillig eene gelegenheid der zonde te zoeken.
Onze Vader. — Wees gegroet, — Glorie zij den Vader.
Gerlacus vreest: omdat hij ziet
Zijn vijand steeds bereid,
Jlij vreest de wereld en haar pracht En leeft in eenzaamheid.
4. H. Gerlacus, moedig soldaat van Jezas Christus, die ook in de eenzaamheid be- , koord altijd door de kracht des gebeds hebt overwonnen; wij bidden U, verkrijg ons de genade om bij alle aanzoekingen des duivels, zonder verwijl, onze toevlugt tot het gebed te nemen.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
Maar zie Gerlacus' eenzaamheid lielet den duivel niet.
Hij vindt hem ook in 't hol eens booms Gerlacus bidt____hij vliedt!
5. 11. Gerlacus, Martelaar, niet alleen door uwe strenge boetvaardigheid, maar ook door het geduldig verdragen aller vervolgingen; wij bidden U, verkrijg ons de genade om onzen evennaaste opregt te beminnen en het ons aangedane ongelijk van harte te vergeven.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
De duivel zoekt een nieuwe list: quot;ij hitst nu menschen aan;
Gerlacus echter lijdt, vergeeft Al :t onregt hem gedaan.
G. H. Gerlacus, ware Apostel van Jezus Christus, door den zielenijver die U verslond; Gij, die zoo vele ongdukkigen van
de hel bevrijd hebt; wij bidden ü, vérkrijg ons de genade van door een godvruchtig leven onzen evennaaste te stichten en alzoo zielen voor Jezus Christus te winnen.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
Gerlacus blijft niet onbekend,
Zijn voorbeeld en zijn woord
Brengt menigeen tot God terug,
Door ;t zoet der deugd bekoord.
7. H. Gerlacus, groot vereerder der allerheiligste Maagd Maria; Gij, die door hare magtige voorspraak tot zoo hoogen trap van volmaaktheid gestegen zijt; wij bidden U, verkrijg ons de genade van steeds eene teedere devotie tot Maria, de onbevlekte Moeder-maagd, in onze harten te koesteren.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
't Scheen wonder hoe Gerlacus deugd Steeds hooger zich verhief;
Maar och! ;t was niet zoo groot geheim; „Hij had Maria lief.quot;
8. H. Gerlacus, om uwe verhevene deugden gekroond in den Hemel, om uwe niag-tige voorspraak vereerd en aangeroepen op aarde; wij bidden U, verkrijg ons een groot vertrouwen op uwen bijstand en eene diepe
- 9 —
ootmoedigheid: wel overtuigd, dkt alleen hij, die zich met U vernedert op aarde, met U kan verheven worden in den Hemel.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
Gerlacus scheidt van 't aardsche stof, En rust in Jezus schoot;
En zie, de pelgrim aan zijn graf Schept leven uit zijn dood.
9. 11. Gerlacus, Wonderdoener vóór en na uwen dood; Gij, die geen' noodlijdende onverhoord laat; wij bidden U, bescherm ons naar ziel en ligchaam, in al onze tijdelijke en eeuwige belangen.
Onze Vader. — Wees gegroet. — Glorie zij den Vader.
Gerlacus, die in quot;t sterflijk lijf.
Reeds was door wond'ren groot.
Hij werkt in 's Hemels rijk verplaatst. Nog wond'ren na zijn dood.
Bid voor ons, H. Gerlacus!
Kt. Opdat wij waardig worden der beloften van Christus.
Laten wij bidden.
God, die den H. Gerlacus,uwen Eremyt, door de hardheid eener gestrenge boete en den roem van mirakelen verheerlijkt hebt; geef ons, uwen dienaren, dat wij, door zijne verdiensten en bescherming met uwe
— 10 —
Majesteit verzoend, de regtvaardige straffe» uwer verontwaardiging, hier en hiernamaals, barmhartiglijk mogen ontkomen. Door Christus onzen lieer. Amen.
Hierna verrigt men de bijzondere oefeningen voor lederen dag der Noveen*
VAN DEN H. GEKLACUS.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
God, Vader des hemels, ontferm U onzer.
God, Zoon, Verlosser der wereld, ontferm
U onzer.
God, H. Geest, ontferm U onzer. H. Drievuldigheid, een God, ontf. U onzer. H. Maria, hid voor ons.
H. Maria, zonder zonde ontvangen, | H. Maria, móeder en beschermster van
den H. Gerlacus,
H. Gerlacus,
Jgestrenge boeteling,
g jvoortdurende ])e]grim,
§ jgodvreezende Eremyt,
Ü moedig soldaat van Je^us Christus, O jilartelaar, door uw geduld in quot;t lijden. Apostel, door uwen ijver voor de zaligheid der zielen.
— 11 —
H. Gerlacus, groot vereerder van de allerh. 31aagd Maria, bid voor ons.
vader der armen,
troost der bedrukten,
hulp voor allen, die in nood verkeeren, patroon tegen besmettelijke ziekten, toevlugt der stervenden,
verwekker der dooden,
schrik der duivelen,
sieraad van het land van Valkenburg, onze magtige beschermer.
Wees ons genadig, spaar ons, Heer. Wees ons genadig, verhoor ons, lieer. Van alle kwaad,
Van alle zonden.
Van dc magt des duivels,
Van pest, oorlog en hongersnood, Van alle ziekten des ligchaams.
Van alle besmettelijke ziekten onder het vee.
Van bliksem, hagelslag en onweder, Van den eeuwigen dood.
Door de verdiensten en voorspraak van
den H. Gerlacus,
Door zijn levend geloof.
Door zijn kinderlijk vertrouwen.
Door zijne vurige liefde.
Door zijnen ijver voor de bekeering dei-
zondaars.
Door zijnen onvermoeiden arbeid,
Door de zeldzame verscheidenheid zijner
mirakelen,
In den dag des oordeels,
O
- 12 -
Dat Gij ons een waarachtig leedwezen over onze zonden willet geven, wij bidden U, verhoor ons.
Dat Gij het vuur der goddelijke liefdel
in onze harten willet ontsteken, ^ Dat Gij ons deelachtig willet maken aan
de verdiensten van den H. Gerlacus, ^ Dat Gij de devotie tot den H. Gerlacus g;
overid willet bevorderen, 2
Dat Gij ten allen tijde zijn graf willet ^
verheerlijken,
Dat Gij aan allen, die tot den H. Gerla- ^ cus hunne toevlugt nemen, gezondheid ^ willet schenken naar ziel en ligchaam, 5 Dat Gij alle vereerders en dienaars van -r den H. Gerlacus met Uwe zegeningen o willet overladen, 15°
Dat Gij Ugewaardiget ons te verhooren,i
Christus, hoor ons.
Christus, verhoor ons.
Heer, ontferm U onzer.
Christus, ontferm U onzer.
Heer, ontferm U onzer.
Onze Yader. — Wees gegroet.
■y. Bid voor ons, H. Gerlacus.
R,. Opdat wij waardig worden der beloften van Christus.
Laten wij bidden.
God, die den H. Gerlacus, uwen Eremyt, door de hardheid eener gestrenge boete en den roem van mirakelen verheerlijkt hebt;
— 13 -
geef ons uwen dienaren, dat wij , door zijne' verdiensten en bescherming met uwe Sfa-jesteit verzoend, de regtvaardige straften uwer verontwaardiging, hier en hiernamaals barmhartiglijk mogen ontkomen. Door Christus onzen lieer. Amen.
Slüitgebed.
O God, die uwe Heiligen in den Hemel verheerlijkt en ze ons tot voorsprekers hebt gegeven; wij bidden U, door de magtige voorspraak van den H. Gerlacus, ter wiens eer we deze noveen houden, bevrijd ons van alle gevaren naar ziel en ligchaam, en verleen ons de gunsten, welke wij door deze devotie van uwe goedertierenheid verzoeken. Door Christus onzen Heer. Amen.
CVO'VT:gt;,»_;
EERSTE DAG.
Niemand is zóó diep gevallen, geen zondaar zóó groot, of hij kan opstaan uit zijne ellende, als hij slechts aan de inspraken van God wil gehoorzamen en medewerken met de genade van bekeering. Die genade wordt nooit geweigerd aan hen, die er om bidden waul bij den lieer is barmharticjheid en overvloedifje verlossing. (Ps. CXXIX, 7.)
De II. Gerlacus was niet altijd heilig; — hij was zelfs gedurende langen tijd een groot zondaar. Zie hier, hoe God in zijne oneindige barmhartigheid hem wist terug te roepen van den weg des verderfs. Op zekeren dag, dat hij zich in een steekspel (*)
(*) Het steekspel was eene •n-apenoefening onder ia ridders; de edelen hielden die bij hunne voornaamsto feesten. Het plein waarop zulke gevechten plaats grepen •was omgeven door eene groote menigte van toeschouwers , die den overwinnaar hunnen lof toezwaaiden. — Gerlacus was Ritmeester.... Tan adellijke ouders ge-horen, nam hij aan zulke spelen deel en was dikwijls overwinnaar. Schoon van ligchaamsbouw, behendig in het hanteren der wapenen, kwam hom niets te kort, wat den ridder schijnt uit te maken. Het steekspel waarvan hier spraak is had plaats in het stadje Qulich.
roemzuchtig tot den strijd voorbereidde. komt eensklaps een bode en meldt hem, dat zijne vrouw, die hij zoo hartelijk liet
had, hem door den dood was ontrukt____
Daar zinkt de gespierde arm van Gerlacus 7 reeds tot den aanval opgeheven, omnagtig
neder____ hi j, die zich niets anders had
voorgesteld dan een zegepralenden terug-togt, — dan overladen te worden voor het oog der wereld met eer en glorie, — hij ijlt huiswaarts het hart vol rouw en do oogen gevuld met tranen ....
Die tranen — ja, ze waren tranen eener natuurlijke droefheid; maar Gerlacus, die de roepstem der goddelijke barmhartigheid niet onbeantwoord liet, Gerlacus wist ze door zijne medewerking te veranderen in tranen van ware boetvaardigheid, welke slechts met het einde zijns levens zouden ophouden te vloeijen. .,0 ijdelheid!quot; riep hij uit, „van al wat de wereld groot noemt „en verheven! Neen, o wereld, U zal ik
voortaan niet meer dienen; God alleen is „bestendig: Hij zal mijn meester zijn in „ dit leven en mijn erfdeel in eeuwigheid!quot;
Gerlacus was bekeerd. Hij hield niet op zijne zonden te beweenen. Geene kastijding was streng genoeg om het verlangen te bevredigen, waardoor hij aan God's regtvaar-digheid wilde voldoen. De Paus Eugenius KI had hem als boete opgelegd om zeven jaren te dienen in het hospitaal der arme zieken te Jeruzalem; d^r gekomen achtte
- 16 -
hij zich zelfs onwaardig de zieken op te passen; —hij vroeg als eene gunst de zwijnen te mogen hoeden. Niet genoeg; als hem eenig lijden trof, dan beschouwde hij het, in den geest van boetvaardigheid, als eene straf zijner zonden en verdroeg het geduldig. Eens hoedde hij volgens gewoonte de varkens; hij ging barrevoets en had het ongeluk in een' scherpen doorn te trappen; die wonde nu was niet spoedig geheeld, ze veroorzaakte hem groote pijnen, — ja, hij moest dien ten gevolge zijn geheel leven mank gaan; Gerlacus nogtans, verre van zich te beklagen, dankte God voor zoo vaderlijke bestraffing en verdroeg het met liefde, ter boeting eener misdaad in zijne jeugd gepleegd; hij had namelijk, in gramschap ontstoken, niet dienzclfden voet zijne moeder geschopt. —
Na zeven jaren in zijn vaderland teruggekeerd sliep hij in eeii' hollen boom, op eene harde mat over een' hoop steenen gespreid; — droeg voortdurend een scherp haren kleed; — vastte dagelijks; — at voor zijne nooddruft niets anders dan eene beto broods van gerst met asch vermengd; — dronk slechts water om zijoen dorst te les-schen —
Zulk leven, waartoe hij zich door gelofte verbonden had, leidde hij tot op een' hoo-gen ouderdom: — hij was dan ook God aangenaam en stierf heilig.
De bron, waar hij zijn water haalde
is de nogthans bestaande „wonberbare bron van St. Gerlach.quot;
Bidden we God dikwijls, maar vooral gedurende de Noveen, eii op liet feest van den H. Gerlacus, om den waren geest van boetvaardigheid en voor de bekeering der arme zondaars. —
Gebed.
II. Gerlacus. door God op eene gansch bijzondere -wijze met den geest van boetvaardigheid versierd; Gij. die uw liïdiaani, op het voorbeeld van den grooten Apostel, hebt gekastijd en tot slavernij gebragt; Gij, die altijd niet droefheid over uwe zonden vervuld waart, en door uw vermorzeld en A'ernederd hart den Heer uwen God hebt behaagd; o magtige beschermer, verkrijg ons de genade van onze zonden wel te kennen, hunne boosheid in te zien, en er een opregt en bovennatuurlijk berouw over te gevoelen. — Bid voor ons en voor allen om dien waren geest van boetvaardigheid: — maar vooral, o groote H. Gerlacus, bid voer de arme zondaars, dat ze zich opregt, met God verzoenen mogen — opdat wij allen eenmaal, met ü, Jezus en Maria aanschouwen in den Hemel , door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
TWEEDE DAG.
UK 11. GEKLACUS, PELGRIM,
De regtvaardige leeft uit het geloof {Rom, 1. 17.), dat wil zeggen, hij verrigt zijne ■werken overeenkomstig de beginselen zijner H. Godsdienst, omdat hij wel gt;veet dat het geloof zonder de werken een dood geloof 'is (Jac. II. 20.), dat een dood geloof niet heilig maakt, want zóó ook gelooven de duivels (Jac. II. 19.), zóó ook gelooven velen, die God belijdend met den mond hem verloochenen door hunne daden. (Tit. I. 16.)
Geheel anders deed Gerlacus na zijne bekeering. Ilij beschouwde, zoo als het geloof hem leerde, deze aarde ais eene ballingschap, als een vreemd land; de hemel, zóó dacht hij, de hemel is mijn vaderland: de dagen mijner vreemdelingschap zullen vervliegen even als die mijner vaderen.— Bij was daarvan zoo diep overtuigd, dat hi j als 't ware geene vaste woonplaats meer had op deze wereld. Hij was pelgrim van den dag zijner bekeering af
Naauwelijks had hij de ijdelheid der wereld begrepen en het besluit gemaakt voortaan zijnen God te dienen, of hij verlaat
- 1'J -
?,ijn vaderland, doet bedevaarten naaf velschillende heilige plaatsen en komt eindelijk ook te Rome. Daar, in die heilige stad, werpt hij zich bij liet graf der Apostelen Petrus en Paulus op de knieën; — bidt onder een vloed van tranen; —■ begeeft zich dan, door de genade gesterkt, tot den Paus en vraagt niet al de grootmoedigheid eener opregt boetvaardige ziel, eene boete ge-evenredigd aan do grootheid zijner zonden. Reeds vroeger hebben we vermeld hoe hem eene pelgrimsreize naar Jeruzalem werd opgelegd. Maar ook na die zeven jaren namen zijne bedevaarten geen einde. In zijn vaderland teruggekeerd betrok hij een' hollen boom (zijn koninklijk paleis, zoo als hij het noemde) omvai^daar iederen nacht, ruim (5en uur ver, de relikwiën van den H. Servatius als pelgrim te gaan vereeren: de Zaturdag, die hierop eene uitzondering maakte, was aan eene andere bedevaart, ter eere van Maria, gewijd. Geen wonder dan, dat Gerlacus de PcUjrhn hij uitnemendheid genoemd wordt. Dat die bedevaarten ook aan God behaagden werd hem nog bij zijn leven duidelijk. Te Ment/ leefde op dienzelfden tijd eene heilige met name Hiklegardis — Ze was door hare heiligheid beroemd, vooral om de openbaringen die God haar deed en de vertrouwelijke gesprokken, die ze dagelijks had met haren bruidegom Jezus Christus. Op zekeren dag had deze heilige eene visioen: Zij zag de»
ïlr-er Jezus Christus als koning der kofiln-gen, «|) een' troon van Majesteit, omringd van de Heiligen, allen volgens hunnen rang in verschillende groepen geschaard. Als nu Hildegardis deze legioenen van hetliemelsch leger één voor één beschouwde, bemerkte zij in het koor en onder de banier der belijders een' schitterenden zetel, verrijkt met edelgesteenten van de grootste verscheidenheid. Verwonderd over de schoonheid en meer nog over het ledig staan van dien éénen stoel, wendde zij zich tot haren Jezus. ..Die heerlijke troonquot; sprak deze, „ is bestemd voor den belijder Gerlacus, die nu nog leeft en dagelijks de relikwiën „van den H. Servatius bezoekt.quot; — Hildegardis zond, met de bekendmaking dezer uitstekende genade, de kroon, welke zij bij hare inkleeding van den Aartsbisschop ontvangen had, aan Gerlacus ten geschenke: ze mogt hem een teeken zijn van de heerlijke kroon, die hem wachtte in den Hemel.
O zeker, voor hem, die als vreemdling leeft op aarde, is eene wooniplaats bestemd in het rijk des hemels.
Bidden we den H. Gerlacus om dien waren «reest des gelool's, vaardoor we ons leven inrigten volgens de beginselen onzer FT. Godsdienst en ons hart aftrekken van de goederen en vermaken dezer wereld.
- 21 —
H. Gerlacus, die, door een levend geloof bezield, met den H. aartsvader Jacob uw leven op aarde beschouwd hebt als de dagen uwer vreemdelingschap: — Gij, die den weg des Hemels bewandeld hebt, door de fakkel des geloofs verlicht; — Gij, die op nieuw door uw voorbeeld bevestigd hebt, dat de Heiligen door het r/eloof' koningrijken overwonnen, de phgten van geregtig-heid en deugd volbragten. en de vervulling hekwamen der eeuwige beloften (Ilebr. XI. 33); — Wij bidden Ü, o magtige Beschermer, verkrijg ons de genade van uit datzelfde gelooi' te leven; — van nimmer onze harten te hechten aan de vergankelijke wereld; — van al onze werken zóó te doen, flat ze ons loon in den Hemel vermeerderen, opdat we daar eenmaal, met ü, Jezus en Maria mogen aanschouwen, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
DERDE DAG.
DK H. GERLAC®, ERKMY'f.
Die het gevaar hewiiif, sol er in fm* koiHcn (EccI' IV. 27.)
Dat is eene waarheid, die, ware ze niet opgeteekend in de 11. Schrift, reeds door de natuurlijke rede zou blijken. De mensch, die niet zijne door dagelijksche ondervinding gekende zwakheid, zich roekeloos waagt in de gelegenheid van zonde, hij sterft den dood der ziel, dat is onvermijdelijk: men werpt geen steen in 't water zonder dat hij nat worde; en stroo, geworpen in 't vuur, moet natuurlijk verbranden.
— De H. Gerlacus had dit begrepen.
Zoodra hij zijne boete in Jeruzalem
volbragt had en naar Rome was teruggekeerd, vroeg hij den Paus Adrianus IV, om eenen regel voor het overige zijns levens; maar, zóó luidde zijn verzoek — eenen regel voor eenquot; Erernyt. llij was vol vrees wederom in zij re zonden terug-te vallen, indien hij de gelegenheid niet vermeed, en verlangde daarom in de eenzaamheid te leven. Wat hij vroeg werd hein vergund: de Paus gaf hem eene Bulle, welke de goedkeuring zijner geloften en eenen levensregel inhield. (1)
Waai' iloze Bnlle thans Tjernst, zoowel als de kroon hem door illldegardis geschonken, is onbekend. Men weet nogtans uit de verschillende levens des Heiligen, dat hij vele geloften gedaan had. — Hiertoe hehooren onder anderen: de gelofte van armoede, waardoor hij slechts bestierder zijner goederen hleef om die aan de armen, de kerken en andere godvruchtige instellingen uit te deelen; — de gelofte van een' voortdurenden vaste; — van nooit wijn of vleeach te nutten; — enz.
— AUcrwaurschijulijkat ook de gelofte vau gehoorzaam-
— 23 —
Na den pau;.elijken zegen ontvangen te liebben keerde Gerlacus naar zijn vaderland terug. Duiir, op een stuk land dat hem toebehoorde, stond een oude eiken hoorn, -vvelks stam een buitengemeen groo-ten omtrek had. Hij deed dien eik uithollen en er eene groote menigte steenen in werpen: ziedaar zijne woning! Eene mat over die steenen uitgespreid zal hem tot zit- en rustplaats dienen. — »0 Eenzaamheid! » mogen wij hier uitroepen met den H. Hieronymus, » O Eenzaamheid, waarin God zich vertrouwelijk met de zijnen onderhoudt!» Daar, op die mat geknield, was Gerlacus biddend en overwegend; van daar stierde hij iederen dag duizend en duizend maal zijne verlangens ten hemel; dat harde bed besproeide hij met zijne tranen; dat bed deed hij, als een andere David, baden in de wateren zijner droefheid; want de wonden, die hij zijner ziel geslagen had in de dagen der jeugd , maakten zijne oo,«ren tot twee onuitputbare bronnen.
Nimmer, zóó dacht hij, nimmer keer ik nog terug in de wereld... Ach, God!., dilar had ik IJ verloren!____
Ter plaatse, waar de eik van Gerlacus stond, staat nu de Kerk van Houthem, een dorp, dat in de wandeling, naar den naam des Heiligen, gewoonlijk St Gerlach genoemd wordt. —
heid, volgens zijnen regel, aan den bischop zijner woonplaats met de gelofte van zuiverheid. —
- 24
Vlu^ten we op het voorbeeld van Gei'-lacus de gelegenheid van zonde en bidden we liem om de genade van ons nooit vrijwillig daarin te begeven.
O Groote H. Gerlacus, als ik bedenk hoe Gij, met zooveel genaden en voorregten door God verrijkt, nog steeds vol vrees bleeft voor uwe eigene zwakheid; hoe Gij rle wereld gevlugt hebt om, in afzondering en buiten de gelegenheden van zonde, uwen God te dienen; ach! dan word ik beschaamd, van bij zoo langdurige en droevige ondervinding, nog altijd zoo onbezorgd te zijn om de gelegenheden te vermijden. II. Gerlacus, wees Gij mijn voorspreker, mijn beschermer. Zie, ik verlang vurig nimmer meer mijnen God (foor eene doodzonde te vergrammen; maar, helaas! ik ben in duizend gevaren; gelegenheden omringen mij van alle kanten; de geheele. wereld is vol van boosheden, en God riep mij niet, zooals U, tot het leven der eenzaamheid. Help mij dus, magtige beschermer, en verkrijg mij de genade om ten minste nooit vrijwillig het gevaar te zoeken, verkrijg mij kracht en sterkte om daar, waar ik het niet vermijden kan, staande te blijven in de genade, om alzoo eenmaal Jezus en Maria, met U, te danken en te loven door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
- 25 -
DE H. GEELACUS, SOLDAAT VAX JEZUS CHRISTUS.
W 'erk (strijd) als een c/ocd soldaat van Christus Jezus (II. Tim. 11. 3.) Zóó schreef de groote Apostel Pauius aan Timotheus en in hem aan alle Christenen; want voor allen is het waar, dat het leven des rnen-schen op aarde een strijd is (Job VIL I.) Een soldaat, die de wapenen niet opneemt als men zijn vaderland wil overweldigen, is een lafaard; een schildwacht, die niet waakt, terwijl de vijand uit wraakzucht over eene bekomen nederlaag in de nabijheid blijft rondzwerven, moet een verrader heeten; evenzoo is het niet den Christen, die de wapens niet gebruikt in de bekoringen, in den strijd met satan; die niet waakt en bidt om zich te behoeden tegen de onverwachte aanvallen van eenquot; vijand, welke altijd rondloopt zoekende wien hij kan verslinden.
Gerlacus achtte zich clan ook niet veilig hoewel hij de wereld en hare gevaren had verlaten, liij wist maar al te wel, dat de duivel zich wreken zou, dat voor dien geest der duisternis geene plaats ontoegan-
— 2G —
kelijk is, dat hem duizend middelen ten v
dienste staan, dat hij in sluwheid en list e
den niensch ver overtreft. En inderdaad h
Gerlacus werd dikwijls en hevig bekoord. i
Hoe troostend voor ons te vernemen hoe s
zelfs een heilige bekoord werd; hoe troos- s
tend nog eens te hooren, dat bekoringen t
geene zonden zijn zoolang men er niet in toestemt; dat ze middelen zijn ter zaligheid, ja, noodzakelijke middelen omdat niemand gekroond zal worden, tenzij hij wettifi li ebbe e/estreden.
Gerlacus alzoo was ook in zijne afzondering niet vrij van bekoringen; bij den eersten aanval nogtans ontdekte en versloeg hij zijnen vijand. De verleidendste voorstellingen, wélke Satan hem voor den geest riep, waren niet in staat hem te bewegen zijne eenzaamheid te verlaten. Hij bad, hij klampte zich vast aan het koperen kruis, dat hij altijd met zich droeg; en door de kracht van dat wapen en zijn gebed wist hij alle aanvallen te verijdelen. (^) quot;t Bleef hier bij niet. Nu eens vertoonde zicli de duivel in de afgrijsselijkste gedaante om hem schrik aan te jagen, — dan weer verstoorde hij hem in quot;t gebed, of belette hem de nachtelijke rust door gedruisch
•
van allerlei aard. Soms hoorde Gerlacus een troep gewapende manschappen zijnen boom belegeren; — dan weer werd hij in t midden des nachts gewekt door de stemmen van dieven, die hij duidelijk hoorde spreken en beraadslagen, hoe ze toch in de cel van dien kluizenaar zouden komen.
— In één woord: niets bleef onbeproefd.
— Gerlacus bleef getrouw: hij heeft nog veertien jaren gestreden; — maar ook veertien jaren beeft hij nog overwonnen.
Vergeten we nooit te bidden in de bekoring, maar te bidden zonder verwijl. Hij die bidt, zegt de H. Alphonsus de Liguori, overwint; hij die niet bidt, loopt groot gevaar van te bezwijken. —
H. Gerlacus, man naar Gods hart, die een afschuw hadt voor de geringste zonde; Gij, die altijd zoo goed gebruik gemaakt hebt van de genade des gebeds; Gij, die volgens het voorschrift van den Zaligmaker gewaakt hebt en gebeden om niet te vallen in de bekoring; — Groote H. Gerlacus, zie mij hier voor uwe voeten neergeknield: ach, het is mij leed uit den grond mijns harten, de genade van te bidden, die God mij altijd gegeven heeft, zoo slecht te hebben gebruikt. — Voortaan, o H. Patroon, zal ik bidden in de bekoring: bij de eerste
— 28 —
zondige gedachte zul ik de H. H. iiameii
van Jezus, Maria, Jozef aanroepen, — jk di zal niet ophouden te bidden, tot dat mijn ai vijand beschaamd zal vlugten. — Wees v Gij daartoe mijne hulp; maak, dat ik ge- b tróuw blijve — om eenmaal Jezus en n Maria, met U te aanschouwen — met ü v te danken en te beminnen door alle eeuwen v der eeuwen. Amen. — o ______a
A
DE H. GEELACUS, MABTELAAB DOOK ZIJN ]
Braaqt de een des einders Jasten (Gal. VI. 2.)' zegt de Apostel Paulus en hij vraagt niet te veel van Christenen tot wie Jezus in het H. Evangelie zegt: ik zeg U ... doet loei aein die U haten (Matth. V. 44.) Een Christen moet vergeven en van harte vergeven: hoe zou hij anders durven bidden: vergeef ons onze schulden gelijl' wij vergeven onzen schuldenaren?
Óok Gerlac'us had vijanden; trouwens waar is de deugd die niet vervolgd werd? Zou ze zelfs kunnen bestaan met dat woord van Paulus: aUen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus zullen vervolging lijden? (II. T'iu. III. 12.)
Tofiti de duivel z.alt;j dat hem niets baatte? dat al zijne hindoriagen ontdekt, zijne aanvallen verijdeld werden, wilde hij zich van een laatste middel bedienen, dat hem bijna altijd en overal gelukt. Hij hitste menschen aan tegen Gerlacus, en die vervolging was des te pijnlijker, des te gevaarlijker, omdat ze den schijn had van opregtheid, omdat ze uitging van personen van aanzien en gezag.
Er was te Meersen, een klein half uur van zijne woning, een klooster, welks monniken met hunnen proost, de levenswijze van Gerlacus niet konden goedkeuren. Dat leven scheen hun al te zonderling, ze meenden, dat die man zich door bedrog van den duivel liet misleiden, dat liet veel beter ware indien hij zich in hun klooster kwam aanbieden om daar volgens den regel en onder de gehoorzaamheid te leven, quot;tls natuurlijk, dat Gerlacus, wiens levenswijze door den Paus was goedgekeurd, die zich bovendien verbonden had door verscheidene geloften, welke niet strookten met het onderhouden van dien regel, op hun herhaald aandringen bleef weigeren — en, wat niet min natuurlijk is, meer en meer hunnen haat moest ondervinden. — Het kwam zoo ver, dat ze den H. man aanklaagden bij Norbeiius. destijds bisschop van Luik. en hem op eene lage wijze val-schelijk beschuldigden. Nu is het zeker, dat niets met meer billijkheid onzen toorn
— ;50 —
ontsteekt dan de ondeugd, die zich langen tijd onder den schijn van deugd wist te verbergen. Zoo ging het. ook Norbertus. — Zonder achterdocht omtrent deze kloosterlingen gelooft hij aan hunnen laster en begeeft zich onmiddelijk ter plaatse. — Eéne der beschuldigingen hield in, dat Gerlacus, in weerwil zijner gelofte van armoede, geld bezat in eigendom en het in zijn' boom bewaarde, onder de steenen waarop hij rustte. - Norbertus beval dien boom om te hakken.. De oude pelgrim zag het met betraande oogen; — voortaan dus zou hem die boom niet meer tot woonplaats dienen. — Zonder te morren, kalm en gerust liet hij alles onderzoeken— men zoekt, — men h'erzoekt, — alles vergeefs; — men vindt geen geld. Ieder steen was een nieuw bewijs van de uitstekende en edele heiligheid van Gerlacus. De Bisschop was zigtbaar ontroerd: hij drukt Gerlacus aan zijn hart, liefkoost hem zoo als een vader zijn geliefd kind doen zou.. Hij onttrekt hem aan den proost van Meersen en geeft hem voortaan den abt van Rodes fRolduc) tot bestierder van zijn geweten. Hij doet hem uit de planken van den af-gezaagden boom twee hutten bouwen, — waarvan de eene als woning, de andere als bidplaats dienen zou. Hij schonk hem het voorregt om daar de H. Mis_ te laten lezen en andere godsdier.st-oefeningen te doen verrigten.
- 31 -
Zóó zegevierde Gerlacus over zijne vijanden. Deze evenwel gingen voort hem te vervolgen... Gerlacus van zijnen kant ging voort te vergeven en te vergeten uit liefde tot Jezus Christus, wiens martelaar hij^ om zijn geduld, mag genoemd worden.—
Bidden we den H. Gerlacus om altijd te volgen die schoone les van Jezus Christus: Bemint uwe vijanden, doet welaan die V haten. e?i bidt voor hen, die U vervolgen en belasteren. (Matth. V. 44.)
Groote H. Gerlacus, rlio met zooveel Heide en geduld zoovele beleedigingen en vervolgingen verduurd hebt; Gij, die zoo wel hebt begrepen, dat het den Christen betaamt te vergeven uit liefde tot Jezus, die voor zijne vijanden op liet kruis bad; Gij, die op eene wonderdadige wijze door den H. Servatius werd bijgestaan in uw sterfuur, omdat Gij de verlatenheid, waarin de menschen U lieten zoo geduldig wist te verdragen; Groote Beschermer,verkrijg ons de genade nooit haat te voeden in oiis hart, het ons aangedaan ongelijk van harte te vergeven, onzen evennaaste opregt te beminnen om zoo, na God in onzen even-mensch te hebben lief gehad op aarde. Hem eenmaal met U te loven in den Hemel, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. —
- 32 -•
DE H. GEELACUS, APOSTEL DOOR ZIJNEN ZIELENIJVER.
Het is een yetrouw woord cn aller aanneming waardig, dat Christus Jezus in de ivereld gekomen is, om de zondaars zalig te maken: waarvan ik de eerste, ben. Maar juist daarom is aan mij barmhartigheid gedaan, opdat in mij. den voornaamste, Christus Jezus cd zijne lang-moedigheid betoonen zou tot een voorbeeld dergenen, die in hem gelooven zullen ten eeuwigen leven. (I. Tim. 1.15.16.) Zóó sprak de Apostel Paulus — zóó mogt Gerlacus spreken. Inderdaad éénmaal bekeerd — was het vuur der liefde in liem zoo groot, dat de vlam naar buiten sloeg, dat hij anderen daardoor zocht te ontsteken. Hen, die van den weg der zaligheid waren afgedwaald terug te voeren, anderen tot volharding in de deugd aan te sporen, ziedaar al zijn verlangen. God gaf daartoe zijnen dienaar ruimschoots de gelegenheid. Het leven van Gerlacus bleef niet onbekend: zeer velen, sommigen uit nieuwsgierigheid, anderen uit waren godsdienstzin, kwamen den Heilige bezoeken en zochten gelegenheid zich
met liem te onderhouden. Dooi' God oj» cene bijzondere wijze verlicht, wist Ger-lacus voor alle standen en met de grootste bescheidenheid de waarheid te verkondigen. Hij berispte edelen en krijgslieden, tnannen en vrouwen, jongelingen en jonge dochters, ja, zelfs priesters, indien hun leven niet overeenkwam met de heiligheid van hunnen staat. Die prediking van Ger-lacus, ondersteund door zoo iieilig voorbeeld, moest de schoonste vruchten dragen. Hij was dan ook, gelijk zijne levensgeschiedenis zegt, voor velen, die in de duisternis der zonde leefden, eene fakkel om den weg naar den Hemel terug te vinden. Dat God behagen schiep in dien ijver van Gerlacus blijkt juist niet alleen uit de bekeeringen, welke hij bewerkte: ook ontelbare wonderen, die zijne predikatie vergezelden, waren daarvan een zigtbaar bewijs. Zoo sprak hij eens over de ijdelheid der jongelieden, en zie één zijner toehoorders werd door de ^genade Gods dermate ge-trollen, dat liij zijn hoofd aan Gerlacus kwam aanbieden: „want,quot; zóó zeide hij, ., zijne haren waren hem een voorwerp van „ ijdelheid, waarvan hij zich gaarne door ., Gerlacus zeiven ontdaan zag.quot; De dienaar Gods knipte hem volgens zijn verlangen het haar — en, o wonder! dat haar behieid onveranderlijk denzelfdeu vorm. zonder nog aan te groeijen, tot op den hoogsteu ouderdom.
_ 34 -
Trachten we altijd dour een godvruchtig leven te stichten — en alzoo zielen te vinnen voor den hemel; maar vooral nemen ■\ve ons vast voor van nooit door ergernis zielen aan Jezus Christus te ontrooven.
O God, ik verheug mij over de groote genade, welke Gij den H. Gerlacus toHieil der zielen geschonken hebt. Ook mij, o Heer, hadt Gij de genade verleend zielen voor U te redden, — als ik slechts volgens uwe inspraken een godvruchtig en stichtend leven geleid had. Maar, helaas! verre van mijn' evenmensch te stichten; hoe dikwijls heb ik hem niet geergerd!'.'. ... Hoe dikwijls heb ik aan uw Goddelijk hart zielen ontrukt, die Gij door uw dierbaar bloed verlost hadt!? .... Ik ben er bedroefd over,
o mijn .Jezus____Ik zal mij bekeeren. Ik
wil zielen redden.... Maar dat kan ik niet uit mij zeiven: geel'mij derhalve uwe genade.'— Ik bid er U om, o lieve Jezus, door de voorspraak van den II. Gerlacus, en van alle uitverkorenen, die door hem zijn gered geworden. Amen.
— 35 —
ZEVENDE DAG.
DE H. «EliLACUS, VEREEEDKR VAN MARIA.
Als Jezus zijne moeder zag en den leer-Unci—(Zlt;en hij lief had. zeide hij tot zijne moeder: Vrouwe t ziedaar uw zoon. Daarop zeide hij tot den leerling: ziedaar uwe moeder! (Joês XIX. 2G. 27.). Met die woorden maakte Jezus ons allen kinderen van Maria. O dat verstond Gerlacus! — Hij begreep met alle heiligen dat de devotie tot Maria een onderpand is der zaligheid; dat niemand, die Maria eert, zal verloren gaan. —
Een priester uit Heinsberg, die met den II. Gerlacus geleefd had, was een groot lie-■vvonderaar zijner deugden. Hij verhaalde, dat hij, nog jongeling en in Maastricht ter school zijnde, dikwijls de kerk van den H. Servatius bezocht om Gerlacus te zien; dat hij zich zóó digt mogelijk bij den Heilige plaatste, om te vernemen hoe dan Gerlacus toch wel bad en zich zoo vele genaden van den Hemel wist af te trekken. Deze nu getuigde nooit iets anders uit zijnen mond te hebben vernomen dan die warme verzuchtingen: Heer, ontferm U onzer; Christus, ontferm U onzer; Heer, ontferm l onzer; Onze Vader. — Wees ficfiroet Maria. — Duidelijk bewijs, dal
— Ü6 —
Gevlacus nooit het gebed des Heeren sprak zonder zijne Moeder Maria te groeten: of met andere woorden, dat hij, zooals alle heiligen, den zoeten naam van Jesus onafscheidelijk paarde met den schoonen naam van Maria, Zijn geheel leven was dus een onafgebroken kinderlijk verkeer met Maria, ziiue lieve Moeder.
Nog een ander bewijs van zijne liefde tot Maria, is de bedevaart, die hij des Zatur-dags ter harer eere ondernam. De opgaande zon vond hem op dien dag, zoo wel des zomers als des winters, reeds op verren afstand van zijn verblijf, — op weg naar Aken. Voorzien van zijn' pelgrimstal' begaf hij zich naar de heilige en alom bekende kapel, door Karei den Groote gebouwd, door Paus Leo toegewijd aan de glorierijke, onbevlekte Maagd en Moeder (iods Maria. — Daar bad hij met een kinderlijk hart, Maria dankend Voor zoo vele gunsten en genaden, die hij zonder ophouden iederen dag van haar ontving. Als we daarbij bedenken, dat hij die bedevaart gedurende veertien jaren volhield , dat noch koude noch hitte hem een enkel maal kon terug houden, ja. dat hij die reis van ruim drie uren te voet aflegde, hoewel die wonde aan zijn' voet hem het gaan zeer lastig maakte — mogen we dan niet uitroepen; waarlijk, Gerlacus was een buitengewone dienaar van Maria'. — Geen wonder dan ook, dat hij zoo groot heilige geworden is.
37 —
Besluit.
Ons besluit zij dus gemaakt: dagelijks zullen we Maria aanroepen; — maar vooral des Zaturdags zullen we iets ter harer eere, hoe weinig dan ook^ standvastig ver-rigten.
Gebed.
H. Gerlacus, ik verheug mij innig, dat Gij U in den Hemel verblijden moogt in liet gezelschap der allerh. Maagd Maria, die U zoozeer bemind heeft en bevoorregt op aarde. Terwijl (iij haar nu bedankt en met vreugde rle glorie aanschouwt, waarmede God haar bekleed heeft, bid ik U, mij in hare magtige voorspraak aan te bevelen. 13id haar, dat ze mij bescherme, hoe ellendig ik ook ben.
O H. Patroon, wend U tot die goddelijke moeder, die alles kan; en wijl ze de toe-vlugt der zondaars is, zeg haar, dat ik een zondaar ben en de grootste van allen; — Zeg haar, dat zij mij voortaan om uwentwille met een oog van barmhartigheid beschouwe; dat zij mijn toevlugt zij in de bekoringen, mijn bijstand in het uur des doods. Zeg haar, dat ik mijne eeuwige zaligheid verwacht door hare bemiddeling. Groote Beschermer, gelijk zij mijne voorspraak is bij Jezus haar kind, wees Gij ook mijne voorspraak bij haar zijne Moeder;
3
— 38 —
■vvant Jezus en Maria verlang ik eenmaal, metU, te aanschouwen in den Hemel, door alle eeuwfin der eeuwen. Amen.
ACHTSTE DAG. '
UK H. GERLACüS, GEKROOND IN DEN HEMEL.
Wat iemand zaait, dat zal hij ook maai jen. Die in zijn vlccsch zaait, zal uit het vlccsch verderf inoogsten; maar die in den geest zaait, zal uit den geest inoogsten het eeuwig leven. (Gal. VI. 8.). 't Is'waar, het kost in den geest te zaai-jen, want daartoe moet het ligchaam gekastijd worden. Maar wat is dan toch dat lijden? Het lijden des tegenwoordigen tijds is niet te waarderen tegen de heerlijkheid die in ons geopenbaard zal worden (Rom. VIII. 18.); — en desniettemin diezelfde onze spoedig voorbijgaande, lig te verdrukking werkt in ons een bovenmatig, zeer uitnemend, eeuwig geivigt van heerlijkheid. (11 Cor. IV. 17.)
Hoe lang ook, hoe kommervol het leven van onzen Heilige geweest was, toch moeten we 't kort noemen als we denken aan de eindelooze eeuwigheid van geluk, die daarop volgde. Gerlacus. ging nu sterven.
— 39 -
Maar eerst nog moest een groot wonder zijne laatste levensdagen voor het oog dor mensclien verheerlijken, 't was Passie-Zon-dag. De priester, die voor Gerlacus de II. Mis gelezen had — ging frisch water scheppen aan de gewone bron, en bragt het den zieke. Hoe stond hij echter verbaasd, als Gerlacus eenigzins misnoegd den beker op den grond uitstorte en zich beklaagde, dat men hem wijn te drinken ga(
in plaats van water____ De priester, die
het of aan den smaak des zieken of aan ijlhoofdigheid toeschreef — ging andermaal naar de bron: hetzelfde verschijnsel! —
„Hoe nu,quot; zegt Gerlacus, „in geen veer-,, tien jaren heb ik anderen drank geproefd ,, dan water — en op het laatst mijns levens „zou ik wijn drinken? mijne gelofte bre-„ken? en dat op Passie-Zondag?quot; Dit zeggende staat hij op, gaat met wankelende schreden zelf naar de bron, schept water, brengt den beker aan zijne lippen; „O God!quot; roept hij uit — zinkt dan op (te knieën, heft dankend het oog ten hemel — en drinkt den wijn, dien God hem ter verfrissching uit het water gewrocht had. — Was dat wonder niet een teeken voor Gerlacus, hoe weldra de tranen zijner boetvaardigheid zouden veranderd worden in dien kostbaren wijn van liefde, die zoo als de II. Bernardus zegt, eene geheele eeuwigheid de uitverkorenen des ilernels zal drenken?
Eenige maanden later, den 5 Jamiarij
— 40 —
van het jaar 1170, overviel hem oen lijden jon; zwaarder dan al de smarten zijns ligchaams. zijn Hij lag stervend op zijne harde legerstede, wei hij voelde het beslissend oogenblik naderen Gei en had zoo gaarne een priester gezien, die al 1 hein konde bijstaan in dat laatste uur. — me Nu was de priester die hem gewoonlijk de vei hu. Sacramenten toediende, afwezig; om Nj( naar den abt van Rodes zijn' gewonen die biechtvader te gaan was er geen tijd meer: zej men ging dus, op verzoek van Gerlacus, de
naar Meersen, opdat iemand uit het klooster op
aldaar, hem de laatste HH. Sacramenten Ee
zou komen toedienen. Die hulp werd hem zij
een' anderen als zijn' bestierder benoemd had. — Hoogst bedroevend was die toestand voor den afgeleefden pelgrim: maar God verliet zijnen dienaar niet: Gerlacus ge-voelde een' inwendigen troost, die hem het 111
grootst vertrouwen inboezemde en met eene slt;
stervende stem sprak hij: „ik weet in wien „ik geloofd heb en ik lioop dat hij, wien „ ik mijne dienst wijdde, mij niet zal ver-„ laten in dit laatste uur mijns levens; want „ hij zal gedenken den arbeid en de moeite. ^
_ die ik mi j uit liefde tot hem getroost heb.quot; 1
Naauwelijks had hij met een levend geloof |
deze woorden gezegd, of zie: een eerbiedwaardig grijsaard, met een kleed zoo wit ^ 5 als sneeuw bedekt, voorafgegaan door een'
- 41 —
en jongeling van uitstekende schoonheid, treedt
is. zijne cel binnen. Beiden groeten de aan-
le, wezigen: — dan rigt de grijsaard zich tot.
on Gerlacus, troost hem — voorziet hem van
lie al de HIT. Sacramenten der stervenden en met een laatsten groet aan de omstaanders
le verlaat hij met zijnen dienaar de plaats,
in Niemand heeft nog ooit dien grijsaard of
;n dien jongeling weergezien. — Het Brevier
r; zegt ons, dat hij niemand anders was dan
5, de H. Servatius, door Gerlacus met zooveel
ir opoffering gedurende zijn leven vereerd,
in Eenige oogenblikken daarna gaf Gerlacus
n zijne schoone ziel in de handen van zijnen
n Schepper weder, om den zetel, die voor
)t hem bereid was in den hemel, voor eene
j) gansche eeuwigheid te gaan bezitten.
|| Besluit.
i Vragen we den 11. Gerlacus al onze wer
ken te verrigten met het oog op den He-t mei — opdat ze in ons sterfuur mogen
3 schitteren als parelen aan de kroon onzer
i eeuwigheid.
t O II. Gerlacus I zóó zijn dan Uwe gebeden
verhoord. Uwe verlangens vervuld! Gij zijt verlost uit de ballingschap dezer wereld — Gij zijt in de plaats der eeuwige rust! — Daar, in dat lieve Vaderland, verlangt Gij - niet meer naar het einde van uw leven, omdat Ge een leven bezit, dat ten volle en
- 42 —
voor eeinvin- uw hart zal verzadigen; cort itiaa
loven, dat l niets meer te verlangen over- God
laat. Ik verheug mij over uw g-eiulc, o zrlfi
groote beschermer, en ik dank God, dat iklc
hij li met zooveel heerlijkheid gekroond dat
heelt; doch, oil. Gerlacus, vergeet ons nu atat
nü-'t; •— wij zijn nog in dit dal van tranen; gc.Ot
wij weten, dat we niets zullen maaijen dan dat
wat we gezaaid zullen hebben: — helaas! X.
wij zijn zoo onverstandig! wij vergeten dat Joz
dit leven een zaaitijd is voor den oogst der leei
eeuwigheid. — Verkrijg ons derhalve de aar
groote genade van altijd aan ons laatste te
einde te denken; nooit den Hemel uit het uit
oog te verliezen, opdat we er eens, met U, volt;
Jezus en Maria mogen loven en beminnen doi
door alle eeuwen der eeuwen. Amen. rei
Ui
------kh
hi
G
DE 11. GERLACUS , WONDERDOENER. J(
Overweging.
Als do Goddelijke Zaligmaker behalve de
Apostelen nog twee eu zeventig leerlingen g
uitgezonden had om het Evangelie te pre- v
diken, keerden ze opgetogen van blijdschap ü
terug, en verhaalden hoe ze niet alleen gt;■
zieken en kranken in zijnen naam genazen '
- 43 -
r' ma.'ir ook duivels uitwierpen; en zip. de Goddelijke Zaligmaker verheugde zich ter-
0 zelf der ure in den Heiligen Geest en zei de: lt ik loof U. Vader, Heer van hemel en aarde! 'f dat gij deze dingen voor wijzen en vcr-a atandigen verborgen en ze aan kiemen ? geopenbaard hebt; ja, Vader! (ik loof U)
1 dat het II alzoo beha gelijk is geweest (Luc.
■ X. 21). Die magt van wonderen, welke t Jezus in zijn sterfelijk leven aan zijne
leerlingen gal', schonk hij alle eeuwen door aan zijne heiligen, ol om mij van zij nawoord ' te bedienen „aan zijne kleinen.quot; — Eén nu
■ uit dat getal was Gerlacus : zijn leven, vooral de veertien laatste jaren, die hij doorbragt in het land van Valkenburg, waren eene aaneenschakeling van mirakelen. Hij genas door een enkel woord, door een klein gebed, door het koperen kruis dat hij met zich droeg, alle soort van ziekten onder menschen en vee; doch zijne mirakelen zouden niet ophouden met zijn leven. God wilde dien menschenvriend ook na zijnquot; dood verheerlijken. Tot op den dag van heden zag men wonderen in de orde der natuur en der genade op zijne magtige voorspraak gewrocht.
Gerlacus was in zijne eigen kapel begraven, in eene houten liist, vervaardigd van zijngeliefkoosden boom; men had hem op zijn eigen verzoek zeer diep in den grond gelegd. Korten tijd na zijne begrafenis bemerkte men, dat de aarde rondom
— 44 —
lipt gr.uf begon open te scheuren: — men zag verschillende grove spleten.— Verwonderd over zoo vreemdsoortig verschijnsel — gaat men elkander te rade — en besluit alles op nieuw aan te vullen. — Te vergeefs.... de grond gaapte op nieuw, tot men op zekeren morgen het ligehaam des heiligen zonder iemands toedoen boven den grond verheven zag. Het hem zoo dierbare koperen kruis lag op zijne borst — en het gedeelte van zijn boetekleed, dat onder het kruis gelegen had, was onbedorven. Zoodra dit wonder bekend werd kwamen duizenden van pelgrims tot het graf van Gerlacus; — zieken van allerlei aard bekwamen hunne genezing, kreupelen kregen het gebruik hunner voeten, blinden het gezigt terug — in é(5n woord hier begon eene reeks van mirakelen, waarmede men gemakkelijk een boekdeel zou kunnen vullen. — Ecu der oudste schrijvers van het leven des Heiligen telt de mirakelen op die reeds in de eerste dagen plaats hadden. Hij zegt onder anderen, dat er dertig dooden verwekt, drie vrouwen van de pijn in het barensuur verlost, twee blinden ziende werden; drie kreupelen, zegt hij verder, bekwamen den gang, zes werden van de vallende ziekte, drie van Je tandpijn genezen.
Ontelbaar zijn zij die van koortsen bevrijd werden. — Men leest ook dat reeds in die eerste dagen vijf dieren van verschillende piekten genezen werden. De Parochie-kerk
4
- 45 -
van Houthem roept eenige dier mirakelen door hare muurschildering in het geheugen der pelgrims terug.
Vernieuwen we ons vertrouwen op den magtigen bijstand van den H. Gerlacus.— Bidden we hem ook om tijdelijke gunsten; doch laten we nooit na hem de eeuwige belangen onzer ziel aan te bevelen.
Gebed.
Groote Wonderdoener, H. Gerlacus, mijne Noveen is nu ten einde; ik heb daarbij uwe deugden overwogen, uwe voorregten bewonderd. Wat blijft mij nu over als nog eens uwen bijstand in te roepen. Blijf altijd onze beschermer — de beschermer van alles wat ons dierbaar is: we bevelen U al onze bezittingen — onze akkers en ons vee — behoed ons voor alle tijdelijke onheilen: maar boven alles bevelen we U de belangen onzer ziel — maak dat onze namen met den uwen ingeschreven zijn in het boek des levens — dan zullen wij eens deelen in uw geluk — en met U Jezus en Maria beminnen door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
- 46 —
dat men ieder en dar/, maar vooral op het ^
Feest van den h. gerlacus hij zijn graf vcrl
kan verruiten. mijr
vooi
[I. Gerlacus, zie mij hier op de plaats, eevr
waar uwe IT. Gebeenten rusten. Deze plaats in 1
is heilig en boezemt mij den diepsten eer- gchi
bied in tegelijk met het grootste vertrouwen. lot1
Hier, o groote Beschermheilige, hier stond dan
de boom, die zoo langen tijd getuige was in ]
van uw gebed, van uwe tranen, van uwe Ma
boetvaardigheid; — hier stond de kapel, zen
waar Ge zoo dikwijls de 1111. Sacramenten een ontvingt; — hier hebt Gij zooveel bedroefden getroost, zooveel zondaars bekeerd,
zooveel wonderen gewerkt; — hier gaaft Gij na een heilig leven uwe ziel rein van o zonde en versierd met genade in de handen van uwen Schepper weder; — hier werd uw ligcbaam volgens uw needrig verzoek diep onder de aarde begraven; — G( hier kwam datzelfde ligcbaam zoo wonder- hc baar uit den grond te voorschijn; — hier v£ werden, op het gebed der bedroefde pel- er grims, dooden verwekt tot het leven; — 1. ïiier bekwamen kreupelen den gang, blinden het gezigt, duizenden zieken de gezondheid 7? weder. — Hier bij dit heilig graf neerge- E knield en vol vertrouwen op uwe magtige
— 47 —
voorspraak, bid ik U om genaden en zegeningen. — H. Gerlacus verkrijg mij een waarachtig leedwezen over mijne zonden en eene opregte bekeering. — Maak, dat ik nooit meer mijnen God door de zonde verlieze. — Sta mij bij in alle oogenblikken mijns levens — in alle omstandigheden, in voor- en tegenspoed, — in tijdelijke en eeuwige belangen. — Bescherm mij vooral in het uur van mijnen dood, op dat verschrikkelijk oogenblik, waarop mijn eeuwig lot beslist zal worden. — H. Gerlacus, Avees dan vooral mijne hulp, leid Gij zelf mij in het rijk des Hemels om daar Jezus en Maria met U te danken, te loyen, te prijzen, te beminnen, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.
KORT GEBED
om alle besmettelijke zichten onder het vee af te Icecren.
Ant. Als gij de stem van den Heer uwen God zult hooren en zijne geboden onderhouden, dan zal gezegend zijn de vrucht van uw vee, de kudden uwer runderen en de stallen uwer schapen. (Deut. xxvin. 1. 4.)
Bid voor ons, II. Gerlacus!
Er. Opdat wij waardig worden der beloften van Christus.
— 48 -
$117
Almagtige God, die den menschelijken arbeid door de onredelijke dieren verligt, wij bidden U ootmoediglijk, door de voorspraak van den H. Gerlacus, laat niet verloren gaan, wat den mensch moet dienen tot voedsel. Door Christus onzen lieer. Amen.