WETBOEK NAPOLEON;
|
|||||||
INGERIGT VOOR HE$
|
|||||||
KONINGRIJK HOLLAND,
|
|||||||
Ter koninklijke staatsdrukkerij,
|
|||||||
i 8 o p.
|
|||||||
r
|
|||||||
* *
■fr Bililiolh. Rhcn.-Traj. 4?
* Vir. Cl. G. MoU. *
* w
|
|||||||
.
|
|||||||
**
|
|||||||
( 3 )
LODEWIJK NAPOLEON, door de
gratie Gods en de Conftitutïe des Koning- rijks, KONING van HO.LLAND, Connétable van Frankrijk* JL j|et Wetgevend Ligchaam goedgekeurd hebbende de
voordragt, door Ons daartoe gedaan, Hebben Wij befloten en befluiten:
I.
Wordt gearresteerd het Wetboek Napoleon, ingerigt voor
het Koningrijk Holland, hierna volgende: WETBOEK NAPOLEON*
INGERIGT VOOR HET
KONINGRIJK HO LL AND.
|
|||||||
/■•<*&o Vèfafy.M
|
|||||||
I N L E I D I N G.
VAN DE BEKENDMAKING, DE UITWERKSELEN
EN DE TOEPASSING DER WETTEN IN HET
ALGEMEEN.
Art. i.
De wetten hebben hare werking over het geheele grondge- bied vao Holland\ uit krachte der afkondiging van dezelve, door den Koning gedaan > •■'•.-- Zij werken terftond nadat derzelver afkondiging» in iedelt
gedeelte van liet rijk, bekend zal kunnen zijn; A » D«ze
|
|||||||
C 4 )
r
Deze afkondiging zal gehouden wosden bekend te zijn, ia
de (tad, waarin de koninklijke refidemie gevestigd is, één dag, £n in de overige gedeelten van het departement der reii- dentie twee dagen na den dag der afkondiging, en in ieder der overige departementen na verloop van denzelfden termijn, met bijvoeging van zuo vele dagen , als de plaats, waar de afkondi- ging zal gefchiad zijn, van de hoofdplaats van ieder departe- ment verwijderd is, twaalf uren gaans te houden voor éénen dag, en de overfchietende uren voor eenen geheelen dag. Art. 2.
De wetten verbinden alleen voor het toekomende, en hebben
geene terugwerkende kracht. "; Alt. 3. ._ •;.',;.
De wetten van politie en zekerheid zijn verbindende voor
allen, die hun verblijf op het grondgebied van Holland houden. • ..'■ ., ,_:, Onroerende goederen 'van vreemdelingen, zoo wd als van
ingezetenen, zijn onderworpen aan de wetten van dit rijk. üe wetten,^betrelEndè den (laat en betrekking van perfonen,
zijn toepasfelijk op alle Hollanders, ook wanneer zij zich buiten 'slands bevinden. ":;:* Art. 4.
De regter, die weigert regt te fpreken, onder voorwendfel dat
de wet duister of qnvqllec'ig is, »of wel ^at dezelve geheel lr.il- zwijgt, is fchifldig aan. regtsweigeri'tig, en deswegens aanfpra- kelijk. Art. 5.
Wanneer eenig geval voorkomt, het welk bij de wet niet
bepaald is, noch, door de toepasfing van de regelen eener ge- zonde uïtlegkunde, volgens de wet kan worden uitgemaakt, moet in de beiiisiiug van hetzelve gevolgd worden het geen met de billijkheid, en de analogie van 'het vas'tgefteld regt, in gelijkfoortige gevallen, zal bevonden worden meest oveieen- fomitig te* zijn. N <> xa ,;. v. t Geen regter vermag;, bij wege van algemeene dispontie of
reglement, uitfpraak te doen in zaken, die aan zijnebeilisiing onderworpen zijn. Art 7.
Alle bedingen of overeenkomften, 'welke ftrijdig zijn met de
bepalingen: der wette»» die op de publieke orde of goede zedea betrekking hebben, zijn krachteloos. ..ru EERSTE
|
||||
C 5 >
EERSTE BOEK. VAN DE PERSOONLIJKE REGTEN.
|
||||||
EERSTE TITEL.
VAN HET GENOT EN VAN HET VERLIES D~E R'
BURGERLIJKE REGTEN. EERSTE HOOFDSTUK.
VAN HET GENOT DER BURGERLIJKE REGTEN.'
Art. 8.
Alle Hollanders hebben aanfpraak op het genot der burger- lijke regten. Art 9.
Een iegelijk, in Holland uit vreemden geboren, wordt als Hollander gerekend, wanneer lüj, bij zijne meerderjarigheid, zijn domicilie of woonftede rn Holland gevestigd houdt, of wanneer hij, zich in een ander land ophoudende, zijne vaste woon- plaats in Holland, binnen het jaar na zijne meerderjarigheid ^ overbrengt. Art. ie.
Kinderen, uit Hollandfche ouders in een vreemd land ge« boren, zijn Hollanders. Kinderen, in een vreemd land geboren uit een' Hollander,
die zijne betrekking als zoodanig verloren heeft, worden als Hollanders aangemerkt, wanneer zij aan het bepaalde bij* arti- kel 9 voldoen. Art. 11.
Vreemdelingen genieten in Holland dezelfde burgerlijke reg- ten, welke toegeftaan zijn of zullen worden aan Hollanders, ia die landen, waartoe die vreemdelingen behooren. Art. 12. Eeiie vreemde vrouw, met een' Hollander getrouwd zijnde, Volgt de burgerlijke betrekking van haren man. Art. 13.
Een vreemdeling, door den Koning geadmitteerd om in A 3 Hol-
|
||||||
( s )
|
||||||
Holland zijn domicilie te vestigen, heaft het volle genot vaa
alle burgerlijke regten, zoo lang hij zijn domicilie aldaar blijft houden. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HET VERLIES DER BURGERLIJKE REGTEN.
Art. 14.
De regten van Hollander worden verloren: 't0. Door naturalifatie in een ander land;
s». Door het aannemen van eenige publieke functie of pen-
fioen, opgedragen of toegeftaan door het gouvernement vaneen ander land, zonder tot die aanneming door den Koning geautorifeerd te zijn j en 5». Door dit land te verlaten, en zich in een ander land ne-
dertezetcen, met blijkbaar voornemen om zijn beftendig verblijf buiten 'slands te hsuden. Art. 15-
Iemand, zijne betrekking als Hollander verloren hebbende,
kan dezelve ten allen tijde weder verkrijgen, indien hij, na bekomene admisfie van den Koning, in Holland weder terug komt, aldaar zijn vast domicilie vestigt, en bij het gemeente-beftuur zijner verkozen woonplaats eene verklaring aflegt, van zich te onderwerpen aan de wetten van dit rijk 5 afltand doende van Sjlles wat daarmede ftrijdig is. Art. 16.
Eene Hollandfche vrouw, met een' vreemdeling in het huwe-
lijk tredende, volgt den (laat van haren man : indien zij weduwe wordt, krijgt zij de betrekking als Hollandfche terug, mits zij haar vast verblijf in Holland houdt, of daarin, binnen het jaar na het overlijden van haren man, terug keert, en haar domici* lie vestigt. Art. 17.
Het terug bekomen van den (laat van Hollander heeft geene
achteruitwerkende kracht; het geeft aan niemand vroegere voordeelen, dan die, welke voorfpruiten uit regten, aan hem federt dat tijdftip opgekomen. Art. 18.
Een hollander, zonder autorifatie van den Koning, bij eene
vreemde mogendheid militairen dienst genomen hebbende, of lid geworden zijnde van een vreemd militair genootfchap, ver- liest daard»or zijne^betrekking als Hollander; Hij
|
||||||
\
|
||||||
C 7 )
|
|||||||||
Hij zal in Holland niet kunnen terug komen, dan roet toe«
fiemming des Konings, noch zijne betrekking als Hollander wederkrijgen, dan alleen op dezelfde voorwaarde, waarop een vreemdeling den burgerlijken ftaat als Hollander bekomen kan, en behoudens het verder bepaalde in artikel 15, |
|||||||||
TWEEDE TITEL.
VAN DE BESCHEIDEN OP ACTEN VAN DE» A
BURGERLIJKEN STAAT. Art. 19.
Van de geboorten, huwelijken en fterfgevallen zullen ao
ten worden opgemaakt, en openbare registers worden g*» houden. Art. 2®.
Te dien einde zal van iedere geboorte en fterfgeval, binnen
dit rijk voorvallende, als mede van iedere geboorte uit een Hollandfche vader of moeder, en van ieder fterfgeval van een' Hollander, buiten het rijk voorvallende, aangifte moeten wor- den gedaan. De ondertrouw en bevestiging der huwelijken, zoo als die
bij den titel van het huwelijk bepaald is, wordt voor de aan- gifte derzelve gerekend. Art. al.
Bijzondere reglementen bepalen voorts de wijs en den voet
der aangiften, den tijd, wanneer, de plaats ,waar, en de per- fonen , door welke dezelve moeten«gefchieden, de penalkeiten tegen de nalatigen, a's mede de vorm en inrigting der acten en registers, bij de vorige artikelen vermeld. |
|||||||||
DERDE TITEL.
VAN DOMICILIE OF WOONSTEDE.'
Art. 22. Ieder Hollander wordt, en aanzien der uitoefening zijner
burgerlijke regten, geacht zijn domicilie of woonftede te hebben ©p die plaats, waar hij zijn voornaam verblijf gevestigd heeft. A 4 Art. a.&
|
|||||||||
C 8 3
|
||||||
Art. 23.
Iemand kan echter op twee of meerdere, plaatfen domicilie hou- den, doch niet anders dan met betrekking tot zekere door hem uitdrukkelijk bepaalde zaken, welke hij op zoodanige plaats of plaatfen uitftaande heeft. Art- 24.
Hij moet ook, in zulke gevallen, op zoodanige plaats of plaatièn, tot dat einde, uitdrukkelijk domicilie kiezen. Arr. 25.
Een domicilie betrekkelijk eene bepaalde zaak, op zekere plaats gekozen, heeft ten gevolge, dat alle dagvaardingenen exploicten, aan dat domicilie gedaan , mits tot die zaak betrek- king hebbende, van die kracht gehouden worden, als of zij aan het gewoon domicilie gedaan waren. Art. 26.
Het verblijf, voor een' tijd of faizoen, op een buitengoed, wordt voor geen domicilie gehouden. Art. 27.
Iemand zich , ter zake van eene publieke, tijdelijke of her- roepelijke functie, op eene plaats ophoudende, behoudt zijn vorig domicilie., ten zij duidelijk bleek, dat hij zijn tegen- woordig verblijf tot zijne vaste woonplaats verkozen had. Art. 28.
Eene getrouwde vrouw heeft geen ander domicilie, dan dat van haren man. Een minderjarige, onderde magt van ouders of voogden,
volgt het domicilie van üijn vader en moeder of voogden. Een meerderjarige, die zijn perfoon verloren heeft, volgt het
domicilie van zijn' curator. Ingevalle 'er meer dan één voogden of curators ziju , wordt
het domicilie van den eerstbenoemden gevolgd. Art. 29.
Meerderjarige dienstboden, die met bun heer of vrouw on- der hetzelfde dak wonen, volgen het domicilie van hun heer ©f vrouw. Art. 30.
Het fraat aan ieder vrij van domicilie te veranderen. Deze verandering van domicilie gefchiedt door verhuizing van de eene plaats naar de andere, met oogmerk om zijn verblijf al- daar voornamelijk te vestigen. Art. 31.
Het bewijs van het oogmerk , in het vorig artikel vermeld, wordt opgemaakt uit de onühndigheden. |
||||||
VIERDE
|
||||||
C 9 >
|
|||||
VIERDE TITEL,
VAN AFWEZ ENDEN.
J
Art. 32.
Iemand zijne woonplaats verlaten hebbende, zonder orde op
de waarneming zijner zaken te ftellen , trekt de regter zich de zorg voor de belangen van dien afwezenden aan^ door het aanitellen van een' curator over deszelfs onbeheerden boedel. Art. 33.
Het verlaten door iemand van zijne woonplaats , zonder orde
op de waarneming zijner zaken gefield te hebben, wordt opge- maakt uit omftandigheden en daadzaken, waarvan notoirlijk, of door befcheiden en getuigenisfen, is blijkende. Art. 34.
Een afwezende wordt vermoed dood te zijn, wanneer, ge-
durende het verloop van twintig jaren, geene tijding nopens zijn dood of leven is ingekomen. Art. 35.
Deze jaren verloopen zijnde, zijn de vermoedelijke erfgena-
men van den af wezenden, mitsgaders de legatarisfen en fideï- commisfaire of andere verwachters, en wel dezulken, die met het uiteinde van deze twintig jaren als zoodanig bevonden worden, bevoegd om afgifte van den boedel en goederen te vorderen: welke de regter, na onderzoek, of nopens het ver- blijf van den afwezenden nog iets te ontdekken zij, aan hen toeftaat, mits borgen, of andere zekerheid, ten genoegen van den regter,(tellende, voor de wederoplevering, ingeval de af- wezende bij vervolg nog mogt te voorfchijn komen. Art. 36.
Dezeborgtogt of zekerheid duurt zoo lang, tot dat de afwe-
zende, zoo hij nog leven mogt, den ouderdom van vijf- en- zeventig jaren bereikt zoude 'hebben. Art. 37.
Wanneer de afwezen<Je, bet zij vóór of na dien tijd, terug
komt, of zijne aanwezigheid blijkbaar wordt, bekomt hij den boedel en goederen terug in den ftaat, waarin dezelve zich be- vinden , ofwel de prijzen van bet verkochte, of de goederen in welke de ontvangen kooppenningen belegd zijn. ... " Art. 38.
wanneer daarentegen het overlijden van den afwezenden,
en het tijdftip daar van, kennelijk wordt, kan deze restitutie gevorderd worden door die genen, welke op dat tijdftip de •meest geregtigden worden bevonden. A S Art. 39*
|
|||||
C !• 3
|
|||||||
Art. 39.
De vermoedelijke erfgenamen buiten ftaat zijnde om borgen of zekerheid te ftellen, blijft of wordt dé boedel onder cura- tele gefield; doch de vruchten, die daarvan afkomen, wor- den hun jaarlijks uitgekeerd zonder borgtogt. |
|||||||
V IJ F D R TITEL.
VAN HET HUWELIJK.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN TROUWBELOFTEN.
Art. 40.
Allen, die zich kunnen verbinden, en met elkander mogen trouwen, kunnen trouwbeloften aangaan. Art. 41.
Deze verbindtenis moet duidelijk, onbewimpeld, vrij en ongedwongen zijn, en voorts alle die vereischten hebben,wel- ke noodig zijn, om aan toezeggingen eene verbindende kracht te geven. Art, 4a.
Minderjarigen hebben daartoe noodig de goedkeuring van hen, zonder welker toeftemming zij geen huwelijk kunnen aangaan. -Art. 43.
Er mag geen regt worden gedaan dan op trouwbeloften, die van weerskanten erkend zijn , of door fchriftelijk befcheid be- wezen worden, zonder dat eene delatie of deeling van eede in dit ftuk wordt toegelaten. Art. 44.
Het wederzijdfche verzoek om in ondertrouw te worden aan- genomen , wordt voor eene verbindende trouwbelofte gehou- den , zonder dat daartoe eenig verder bewijs noodig is. Art. 45.
Trouwbeloften kunnen aangegaan worden, of zonder tijds- bepaling, of op tijd, mits niet langer dan op twee jaren. Art. 46.
Zij kunneH ook worden aangegaan onder conditiën of voor- waarden , mits dezelve mogelijk, geoorloofd en betamelijk zijn,
|
|||||||
C ii 5
|
||||||
zijn, overeenkomftig de bepalingen, hierna ten aanzien der
verbindtenisfen voorgefchreven. Art. 47.
De kracht van wettig aangegane trouwbeloften is, dat de
een den anderen tot derzelver vervulling kan noodzaken, of terftond, indien zij zuiver zijn aangegaan, of wanneer de bij- gevoegde tijd of voorwaarde veifchenan of vervuld is, indien de verbindtenis zulks medebrengt. Art. 48. Trouwbeloften zijn nietig:
i°. Wanneer minderjarigen dezelve hebben aangegaan zon-
der toeftemniing van hen, wier goedkeuring zij tot het huwelijk noodig hebben: Die toeftemming echter, naderhand gevolgd zijnde,
maakt de trouwbelofte beftaanbaar; •°. Trouwbeloften zijn nietig, wanneer dezelve door een
getr-uwd man of vrouw, ftaande huwelijk, zijn aange- gaan; en 3°. Wanneer zij door vreeze, bedrog of merkelijke dwa-
ling zijn aangegaan. Art. 49.
Iemand zich door trouwbeloften aan twee of meer perfonen hebbende verbonden, zijn alleen de eerfle wettig en de latere nietig, onverminderd de actie tot fchadevergoeding aan den geen', die door de trouwbeloften misleid is. Art 50.
Wanneer op de latere trouwbeloften de voltrekking van het huwelijk gevolgd is, zonder dat de eersiverbondene daarte- gen is opgekomen, verliezen alle andere trouwbeloften daar- door hare kracht. Art. 51.
I rouwbeloften vervallen: i". Door den dood van één van de beide verloofde perfonen; 20. Wanneer of beiden, of een van beiden, na de belofte,
door een ligchamelijk gebrek ter voortteling onbekwaam wordt; 3*. Wanneer meerderjarigen trouwbeloften zonder der ou-
deren toeftemming hebben aangegaan, en de reden van afkeuring, door de ouders ingebragt zijnde,bij den reg- ter wordt goedgekeurd; |
||||||
4°. Wan-
|
||||||
C ia )
4*. Wanneerde voorwaarde, onder welke de trouwbeloften
zijn aangegaan, niet vervuld wordt; en 50. Door wederzijdfche toeftemming ter vernietiging der
trouwbeloften. Art. 52.
Nadat echter de verloofde perionen in ondertrouw zijn aange- nomen, kan zulk eene vernietiging niet gefchiéden, dan bij openlijke verklaring, ten overftaan van den geen', bij wien de aanneming in ondertrouw gedaan is. Art. 53. Trouwbeloften kunnen ook door een van beide de verloof- den , tegen wil en dank van den anderen, herroepen , en daar- door verbroken worden, om alle zoodanige redenen, welke de regter oordeelt, niet uit wispelturigheid voorttefpruiten , maar sevvigtig genoeg te zijn; om ees' van beiden van de vervul- ling der trouwbeloften te ontheffen. Art. 54.
Gefchenken tusfehen verloofden worden gerekend, op hoop van het voorgenomen huwelijk te zijn gedaan. Art. 55.
Zoodra de trouwbeloften verballen, kunnen de gefchenken wederzijds worden terug geëischt. Art. 56.
Doch die door fchuld oorzaak is, dat de trouwbeloften ver- vallen , heeft geen regt om de gefchenken terug te vorderen. TWEEDE HOOFDSTUK.
TAN HUWELIJKSVOORWAARDEN.
Art. 57.
Allen, die een huwelijk mogen aangaan, kunnen ook huwe- lijksvoorwaarden maken. Art. 58.
Minderjarigen, of die onder curatele ftaan, hebben daartoe de to^ltcmming en adfistentie van hunne ouders, voogden of cu- rateuren noodig. Art. 59.
Geene huwelijksvoorwaarden worden voor wettig gehouden, éxn die, welke vóór de voltrekking van het huwelijk, gereg- tcfifk of voor notaris en getuigen, gemaakt zijn. Art, 6a.
Ook zijn alleen van kracht die bepalingen, welke in de huwe- lij ks- |
||||
C 13 )
|
||||||
lijksvoorwaarden uitdrukkelijk gemeld zijn , zonder dat men
daarbij naar andere gefchriften of aanteekeningen vei wijzen mag. Art. 61.
De inventarisfen van aangebragte en buiten gemeenfehap ge- houdene goederen worden, of in de huwelijksvoorwaarden in» gelascht, of naderhand afzonderlijk, en zelfs onder de hand, gemaakt. Art. 62.
Het maken der inventarisfen verzuimd zijnde, vervallen daar- door wel niet de bedingen, bij huwelijksvoorwaarden gemaakt, maar moet de aanbrenging -der goederen door andere bewijzen worden aangetoond. Art. 63.
Bij huwelijksvoorwaarden kan men alle zoodanige bedingen maken, als men goedvindt , mits zij noch met de wetten, noch met den aard des huwelijks ii:rijc?ij> zijn. Art. 64.
De gemeenfehap'. van goederen , gelijk ook die van winst en Verlies, mogen bij huwelijksvoorwaarden zoo wel ingeroepen en bevestigd, als uitgefloten worden. Art. 65. Al wat bij huwelijksvoorwaarden uit de gemeenfehap niet is uitgefloten, blijft in de gemeenfehap. Art. 66. De gemeenfehap van goederen enkel zijnde uitgefloten, blijft de gemeenfehap van winst en verlies. Art. 67. De gemeenfehap van winst en verlies, uitdrukkelijk zijnde bedongen, fluit de gemeenfehap van goederen uit. Art. 68.
Beiden uitdrukkelijk zijnde uitgefloten, blijft echter-de ge- meenfehap van de vruchten,baten en inkomftender aangebragte en naderhand opgekomene goederen. Art. 69. Men kan deze laatstgemelde gemeenfehap bij beding inkorten, door te bepalen, hoe veel elk der echtgenooteu , uit zijne eige- ne inkomften, in de algemeene huishouding zal inbrengen, of dar de kosten der huishouding, en alle de lasten van «et huwe- lijk , uit de goederen van een van beiden, zullen worden ge« dragen. p.. Art< 70.
Bij de huwelijksvoorwaarden kan men ook bedingen, dat de
gemeenfehap van goederen alleen gedeeltelijk zal plaats hebben; men kan dus bepalen, dat eenige van de aangebragte goederen »| gelden buiten de gemeenlehap zullen blijven, of dat opko- nien-
|
||||||
*
|
||||||
C 14 )
|
||||||
mende erfenisfen en legaten niet in de gemeenfcliap zullen
vervallen. Art. 71.
De bepaling, dat de geheele winst alleen voor den eencn,en alle verlies voor den anderen zijn zal, is nietig. Art. 72.
" Eene vrouw kan echter wel bedingen, dat zij een gedeelte van de winst, mits de helft niet te bovengaande, zal genieten, zonder in eenig verlies gehouden te zijn. Art. 73.
Eene vrouw mag ook bedingen, zoo voor zich zelve als voor hare kinderen en andere erfgenamen, dat zij, bij febei- ding des huwelijks, zal hebben de keus, of zij in winst en verlies, ftaande huwelijk gevallen, zal willen deelen, dan of zij begeert hare aangebragte en ftaande huwelijk verkregeno goederen weder naar ?ich te nemen, zonder in de winst te deelen of in het verlies gehouden te zijn. Art. 74.
De gemeenfehap van goederen en van winst en verlies uit- gefloten zijnde, mag de vrouw bedingen, dat zij hare eigene goederen zal beheeren en beftieren,, zonder daarin eenige adfi- ftentie van haren man noodig te hebben. Art. 75-
De aanftaande echtgenooten kunnen, bij huwelijksvoorwaar- den , befchikkingen over hunne wederzijdfche goederen na den dood maken, welke, ten aanzien van derzelver kracht en ge- volgen, gelijk ftaan met befchikkingen, bij uiterftsu wH gemaakt. Art. 76.
De eene echtgenoot mag van den anderen eene douarie be- dingen. Art. 77.
Douariën kunnen niet (trekken tot vermindering der legitime portiën, aan kinderen of ouders , noch van kindsgedeelten aan voorkinderen, wegens de wet, toekomende. Art. 78.
7a] moeten insgelijks aan de voldoening der fchulden vaa den overledenen echtgenoot achterftaan. Art. 79.
De douariën hebben echter den voorrang boven alle erfftel- lingen en makingen bij testament. Art. 80. Geen douarie gaat te niet door het legateren van gelijke of grootere waarde, zonder dat de douarie daarbij uitdrukkelijk is herroepen. Art. 8?.
|
||||||
*
|
||||||
t «5 3'
|
||||||
Art. 81.
Zij wordt ook niet krachteloos door zoodanige benoeming
van den langstlevenden tot erfgenaam, waarbij dezelve tevens keiast is, om de goederen, bij zijn of haar overlijden, of eerder, aan anderen uittekeeren. Art. 82.
De douarie échter vervalt, en blijft ten voordeele van den
gemeenen boedel, wanneer de langstlevende zuiver tot erfge- naam is gefield, ofwel onder voerwaarde, dat het geen van den boedel, op deszelfs overlijden, bevonden zal worden on- verteerd en onvervreemd overtefchieten , als een gemeene boedel tusfchen wederzijdfche erfgenamen zal verdeeld wor- den, en de langstlevende, in het laatfte geval, den boedel on- der die voorwaarde heeft aanvaard. Art. 83.
Ouders, bloedvrienden, en zelfs vreemden kunnen zich bij
de huwelijksvoorwaarden voegen, en zich daarbij, tot het ge- ven van cene huwelijksgift, of het doen van eenige bijdragen tot onderftand des huwelijks, verbinden. Art. 84.
Ouders kunnen bij de huwelijksvoorwaarden afftand doen
van de legitime portie, welke hun, bij kinderloos overlijdea yan een der echtgenooten, zoude toekomen. Art. 85.
Huwelijksvoorwaarden worden krachteloos , wanneer het
huwelijk, waartoe zij betrekkelijk zijn , door den dood van een der verloofden, of uit andere oorzaken , niet voltrokken wordt. Art. 86.
De huwelijksvoorwaarden kunnen, vóór de voltrekking van
het huwelijk, met wederzijdfche toeftemming der aaaftaande echtgenooten, en van de genen wier goedkeuring tot het hu- welijk vereischt wordt, herroepen worden, en kan in fommige daarbij gemaakte bepalingen verandering worden gemaakt; des dat die latere overeenkomst mede geregtelijk of notariaal zal moeten verleden worden. _. , , Art. 87.
Na de voltrekking van het huwelijk, kunnen de huwelijks-
voorwaarden bij overeenkomst op geenerhande wijze herroepen of vernietigd worden. Pa Art. 88.
rifrfo£ ^"w mag echter, ten voordeele van haar mans fchuld-
«+w«L' . n ?om van het K& °P h*re ten huwelijk aan- ÏSTS rVL an,de huwelijk verkregene goederen, als mede &S»KftSSJ2ü e#aal hyP°theek> aan haar, uit krachte der öuwehjtevoQrwaarden , toekomend», Art, ty.
|
||||||
\
|
||||||
< 16* >
|
|||||
Art. 89.
Bij testament mag elk der echtgenooten, voor zoo veel hem of haar betreft, de bedingen, rakende de erfvolging na den dood, bij huwelijksvoorwaarden gemaakt, herroepen en ver- nietigen. Art. 90.
De ecbtaenooten mogen ook, ieder bij zijn temaken testa- ment, de uitgeilotene gemeenfchap van goederen, of van winst en verlies weder inroepen. Art. 91.
Deze inroeping van gemeenfchap is echter niet eerder van kra :ht en waarde, dan wanneer dezelve door één' der echtge- nooten met den dood bekrachtigd wordt; doch heeft in dat geval dezelfde kracht en trevolgen, als of zij van het begin des huwelijks had ftand gegrepen. Art. 92.
Wanneer de herroeping alleen gedeeltelijk of bepaaldelijk ge« fchied is , blijft het overige in volle kracht. Art. 93.
Geene huwelijksvoorwaarden zijn tegen fchuldeifchers of andere derden vaneenige kracht, ten ware dezelve zijn gere- gistreerd. Art. 94.
De registratie, bij het vorig artikel vermeld, moet gedaan worden bij de autoriteit, daartoe door den Koning te benoe- men, ter plaatfe waar de aanftaande echtgenooten woonachtig zijn, of, zoo zij op verfchillende plaatfen wonen , bij die van beider woonplaatfen. Art. 95.
Dezelve moet gedaan worden in een register, waaruit een ieder, ten zijnen koste, een affchrift kan doen ligten. Art. 96.
Men kan de huwelijksvoorwaarden geheel laten registreren, of wel alleen, bij wege van extract, die artikelen, welke men tegen derden wil doen werken; op die geregistreerde artikelen kan men zich dan ook alleen tegen derden beroepen, en op geene der ongeregistreerden. Art. 97.
De registratie , vóór de voltrekking van het huwelijk niet ge- daan zijnde, kan daarna gedaan worden, maar werkt dan al« leen tegen derden van den tijd dier registratie af. Art. 98.
Vreemdelingen, zich met der woon in dit rijk nederzettende! ïiji) mede verpligt, deze registratie van hunne huwelijksvoor- waarden te laten doen, bij de voorfz. gefielde magt, ter hun- Her in dit rijk verkozene woonplaats, |
|||||
C ¥ 3
DERDE HOOFDSTUK.
Van de vereischten des huwelijk». Art. 99.
Jongmans, onder de volle achttien, en jonge dochters, on- der de volle vijftien jaren , mogen geen huwelijk aangaan. Art, ioo.
De Koning verleent nogtans dispenfatie van het gcftatueerde bij het voorgaand artikel ^ wanneer daarvoor zeef dringende en zwaarwigtige redenen aanwezig zijn» Art. iot.
De wederzijdfche toeftemming wordt tot het wezen van het huwelijk vereischt. Art. 102.
Een man kan maar ééne vrouw, en éene vrouw maar éénen Jnan, te gelijker tijd, in huwelijk hebben; Art. J03.
Perfonen, die elkander in de opgaande en nederdalende linie beftaan, het zij door wettige, het zij door onwettige geboorte» óf ook door aanhuwelijken , mogen te zamen niet trouwen. Art; 104;
In de zijdlinie is het huwelijk verboden , tüsfchen broeder en zuster van heelen of halven bedde, het zij door wettige, het zij door onwettige geboorte, hetzij door aanhuwelijken, als Zoodanig aan elkander bsthandew Art. ïofr
Oom en nicht, moei en neef, van heelen of halven bedde, het zij door wettige, het zij door onwettige geboorte, het zij door aanhuwelijken, als zoodanig aan eikanderen beftaande^ mogen niet met elkander trouwen. Art. 106.
De Koning verleent nogtans, daartoe redenen vindende, dis- penfatie van het geihttueerdé bij de beide laatstvoorgaande artikelen, voor zoo verre daarbij eehtverbindtenisfen van nabe- staanden bij aanhuwelijking verboden zijn. Art 107.
Perfonen, die roet elkander in pverfpe! geleefd hebben, mo- gen nimmer te zamen een huwelijk aangaan. Art. iox.
Een voogd of curator, of iemand van des voogds of cura- tors kinderen mag niet trouwen met den <?een, die onder des- zeifs voogdij of curatele (laat, of gedaan heeft, ten zij vooraf door den voogd of curator, ten overflaan van den regter, re- kening en verantwoording zal zijn gedaan. B Art* iop.
|
||||
C rt 3
|
|||||
Art. ioo'j ,
Minderen, zoo wel meerderjarigen als minderjarigen, al il het dat dezelve reeds te voren getrouwd zijn geweest, kunnen, zoo lang hun vader en moeder, of een van beiden in leven zijn* zonder derzelver toeftemming, geen huwelijk aangaan; in geval van verfebil van gevoelens zal de toeftemming van den vader genoegzaam zijn* Art. no.
Indien een der beide ouders overleden ware * of in de on- mogelijkheid om zijnen wil te kennen te geven, zal de toe-4 ftemming van den anderen genoegzaam zijn. Art; ui.
De Koning verkent nogtans, daartoe redenen vindende, dis- penfatie van het geftatueerde bij artikel 109, ingevalle beide dé ouders, of die van beiden, welke nog maar alleen in leven is, «itlandig, of door gebrek aan verflandelijke vermogens in de onmogelijkheid mogten zijn om hunnen wil te kennen te geven. Art. 112.
Ouders, fehoon wegens verkwisting* of om andere redenen, behalve zinneloosheid, onder curatele gefield of gevangen, of geconfineerd zijnde, behouden hetzelfde regt, omtrent het ge- ven hunner toeftemming. Art. 113.
Een onecht kind kan geen huwelijk aangaan, zonder toe* ficmming van de moeder. Art.-114. ,
De ouders kunnen aan hunne minderjarige kinderen hunn»
toeftemming weigeren, zonder dat zij verpligt zijn daarvan «enige redenen te geven. ... < Art. 115.
Kinderen meerderjarig of geëmancipeerd zijnde, mogen de
ouders aan dezelve hunne toeftemming niet weigeren, dan om wettige redenen* welke zij, daartoe opgeroepen zijnde^gehou» *len zijn te kennen te geven. Art, 116.
Óuderlooze, minderjarige kinderen hebben tot het aangaan vart. een huwelijk de toeftemming van hunnen voogd of voogden jjoodig, voor zoo verre dezelve niet enkel met het beheer dec goederen, maar ook met de perfoonlijke opvoeding van den minderjarigen belast zijn. Art. 117.
. De voogden kunhen noeit voldaan met eene enkele weige-* «ng, zenderreden te geven, maar zljn< in alle gevallen ver-» J>ïigt hunne redenen van afkeuring aan de daartoe bevoegde üsaf t V9ertedrage& Aart, ïi#«.
|
|||||
t *.? i
C- -, ■■, ,'<•■■. Art. nS« • 'i -f' ■•••.. >■■;, i
.. Guderlooze, meerderjarige perfonen hebben, tot het aangaan
van een huwelijk, niemands toeftemming noodig * behalve vau hunnen curator, indien zij om lenige reden onder curatele f taan. VIERDE HOOFDSTUK.
VAN ONDERTROUW EN VOLTREKKING DÉS
H D W E L Ij k Si Art. iro. • ;;f . .
Allen, die zich door een huwelijk roet elkander willen v&r?
éenigen, moeten zich vervoegen bij de plaatfelijfce autoriteit* welke daarnlede nader door den Koning zal worden belast, ter piaatfe waar beiden of één van hen woonachtig zijn, en verzoeken in ondertrouw te worden aangenomen. , Art. 120... , ,,.,*. , - ...
Deze aanneming in ondertrouw zal hun worden toegedaan *
mits zij doen blijken van de toeftemming van de genen, wiet goedkeuring, volgens de wet, tot hun huwelijk noodig is. Art. 121. ■■, ... ...j,
Minderjarigen, ouders hebbende, en van derzelver toeftetö*.
ming niet doende blijken, worden afgewezen. . , Art. ,122. . .: . ., •',, . ..»}
, Aan alle, andere perfonen, die toeftemming behoeven, doch
Van dezelve niet doen blijken, wordt wel de aanneming in on-, dertrouw niet dadelijk toegedaan,; maar de daartoe gefteïde au« toriteit doet den perfoon of.de perfonen* wier toeftemming ..de wet vereischt, voor zich ontbieden, om binnen acht, dagen, indien zij in dezelfde plaats wonen, of binnen zoodanigen Jangeren tijd, als wegens de afgelegenheid hunner woon^ plaats gepast,geoordeeld zal worden, hunne redenen van wei- gering, in perfoon, of door een' gemagtigden, of bij gefchrifc, ia te brengen1. ; .--,, •!,.. j -.:,. Art. 123- ■ ■■ . „ . ... •« :'••■. •;
_. Hieraan door de öpgeroepene perfoon of perfonen fcinnea
oen bepaalden tijd niet voldaan zijnde, wordt hun ftilzwijgen gehouden voor eene toeftemming. , ..;,„, ;; , Aft. 124.. ..: .; j .;«,-.' ! ■ .,; ï
, De opgeroepen perfoon of perfonen binnen den bepaalden tijd
de redenen van hunne weigering hebbende opgegeven,.worden! de genen, die zich tot ondertrouw hebben aangeboden,,,daar-" §pj zonder vor» van proces,* in hunne belangen' gehpftrd| ff £ tttiam
|
|||||
X DO )
|
|||||
waarna de daartoe' gefielde autoriteit, denvederzijdfche belan-
gen onderzocht en overwogen hebbende, over de wettigheid der bijgebragte redenen beflist. Art. 125.
In de beoordeeling van de wettigheid der redenen, zoo door
©uders als voogden bijgebrngt, en, naar vereisch der gevallen en omflandigheden, aan de daartoe gefielde autoriteit overgela- ten , is dezelve verpligt zulke redenen toetelaten, welke hem in gemoede voorkomen van dat gewigt te' zijn, dat de geen , die de toeflennning behoeft, door zoodanige huwelijksvei'bind- tenis, zich oogenfchijnlijk in zijn verderf Horten zoude. Art. 126.
De verloofde perfonen in ondertrouw zijnde aangenomen,
moeten daarvan drie openbare afkondigingen worden gedaan, telkens met een tusfchen-verloop ten minfteii van zes dagen. Art. 127.
Die tijd kan echter om dringende redenen, die gaen uitflel
toelaten, verkort worden door den Koning, of door de plaatfe- lijke autoriteit, hier voor vermeld. Art. 128.
Deze afkondigingen moeten gedaan worden op de woonpïaat-
fen der in ondertrouw aangenomene perfonen, als mede daar zij het laatfte jaar gewoond hebben. Art. 129.
Indien het huwelijk niet voltrokken is binnen een jaar na de
laatfte of derde afkondiging, kanTietzelve naderhand niet vol- trokken worden, ten ware 'er op nieuw drie afkondigingen, in voege voormeld, gefchieden. Art. T30.
Wanneer de afkondigingen op alle plaatfen, waar dezelve
gedaan moeten worden, onverhinderd zijn afgeloopen, en daar van bij fchriftelijk bewijs blijkt, zullen de verloofden, ter plaat- fe waar zij, of één van hen, woonachtig zijn , bij de daartoe be- voegde plaatfelijke autoriteit in den huwelijken flaat bevestigd worden. Art. 13T.
Met het verrigten van deze trouw wordt het huwelijk voor
wettig voltrokken gehouden. Art. 13a.
Een der verloofden, na het eindigen dier afkondigingen,
onwillig zijnde om zich te laten trouwen , zal de daartoe bevoegde plaatfelijke autoriteit, op aanzoek of aanklagte van eene der partijen, naar de redenen van die onwilligheid onderzoek doen, en, dezelve bedenkelijk vindende, partijen naar den gewonen weg van regten verwijzen, of, dezelve blijkbaar ongegrond oor- dee*
|
|||||
C ai y
|
|||||
deelende, iemand benoemen, om den onwilligen te vertegen-
woordigen, en alzoo de huwelijksplegtigheid te voltrekken. Art. 133.
Een huwelijk, in een vreemd land aangegaan tusfchen twee
Hollanders, of een Hollander en een vreemdeling, zal in dit rijk voor wettig gehouden worden, wanneer hetzelve naar de huwelijksplegtigheden van dat land voltrokken is, mits zijnde voorafgegaan door de afkondigingen, bij artikel 12Ó, 127 en 128 voorgefchreven, en mits hetzelve huwelijk tegen de wet- ten van Holland niet aanloopt. Art. 134.
Binnen drie maanden na de terugkomst van den Hollander
in het vaderland, moet de acte van het voltrekken des huwe- lijks geregistreerd worden ter fecretarij, of griffie der plaats, alwaar de in het vorig artikel vermelde echtgenooten als daa woonachtig zijn. VIJFDE HOOFDSTUK.
VAN HET STUITEN DER GEBODEN OFHUWE-i
LIJK8-AFKONDIGINGEN.
1 Art. 135.
Het ftaat een ieder vrij om, op grond van vroegere en niet
vervallen trouwbeloften, of van eerder voltrokken huwelijk, denverderen voortgang der huwelijks-afkondigingen te (lui- ten , mits van zijne vermeende trouwbeloften , of van een eer- der voltrokken huwelijk, door fchrifteiijk befcheid, dadelijk kunnende doen blijken. Arr. 136.
Ouders, het zij vader en moeder, of de langstlevende van
beiden, kunnen mede den voortgang van die afkondigingen fluiten in zoodanige gevallen, waarin hunne toellemmiug, in- gevolge artikel 109, 110, 112, 113 en 114, wordt vereischr. Art. 137.
Veorts kunnen voogden over ouderlooze, minderjarige kinde-
ren den voortgang der afkondigingen fluiten, onder 'de bepa- lingen, bij artikel 116 en 117 vastgefteld. Art. 138.
De naaste bloedverwanten van ouderlooze, meerderjarige per- fonen hebben daartoe mede regt, bij zinneloosheid van één der aanftaande echtgenooten, wanneer over denzelven geen curator zoude mogen gefield zijn. B 3 Art. 13^'
|
|||||
C 23 )
Art. 139.
Indien de daartoe bevoegde plaatfelijke autoriteit de redenen van het fluiten der huwelijks ^afkondigingen Verwerpt, zijn de genend die zich tegen den voortgang dezer afkondigingen Verzet'hebben, met uitzonderin'g echter van ouders en bloede verwanten in de opgaande linie, tot vergoeding van kosten, ichaden en interesten gehouden. ': •' • ■'■■ ZESDE HOOFD^TÜI?.
VAN DE GEVOLGEN D.ES HUWELIJKS, TEN AAN-
' ZIEN , ZOO VAN DE PERSONEN', ALS VAN DE ' :' GOEDEREN DER ËCHTGENOOTEN. SEKSTE A F D E E L I N Q,
é/LGEMEENE BEPALINGEN»
's ,; ;, . , ; : '■■ .. '. • ■' . 1. '•
Art. 140.
1 Beide echrgeiiQoten wordea doorliet huwelijk van de ouder- lijke magt en uit de voogdij hunner voogden ontllagen, en, zulks zoo wel met opzigt lot hunne perfonen als tot hunne
„»„j„-„„ . ,' ■ ',: . gwcucitu, '...... <;■■'.
Art. 141.
Een minderjarige weduwenaar of weduwe valt zelfs niet weder "in'de ouderlijke magt of onder voogdij. - •■ Art. 142.
De vrouw volgt de regtbank van haren man. '' . Art. 143.
De man is aan zijne vrouw befcherming, de vrouw aan
iraren man gehodizaairiheid verfchuldigd. '• • ' '! ■ ; ;' Art. 144.'
De vrouw is verpligt om bij haren man te wonen, en den-t
zelven te vöjgen overal, alwaar hij goedvindt zijn verblijf te' Vestigen; •*» de man is verpligt baar te ontvangen, 'en haar, naar mate van zijn vermogen en van zijnen ftand, van alles te verzorgen, wat tot de behoeften des levens noodig is. Art. 145.
Tot de gemeene huishouding is elk verpligt zijne inkomften
en verdienften getrouwelijk intebrengen, ten 'Ware bij dehur WfelijksYoorwaarden daaromtrent eene andere bepaling is ge-- maakt. -->'•- ■«• V« «•--'»• ■••• '**{* ■--•■* •*• W*i -''- ■• -" - ' iEfe-f-Ti Art. 145.
|
||||
I '■ *
|
||||||||
C n 3
Art. 146.
Iemand, ttouwende met een man of vrouw, rnlna±r'3rfga voorkinderen hebbende, is gedurende het huwelijk verpligt tot het mede opvoeden van die voorkinderen, en het mede-r dragen der daarop vallende kosten, voor zoo verre dezelve uit der kinderen eigene goederen niet kunnen gevonden worden. TWEEDE A F D E E L I N Q.
van de: voogd ij van den man. ■*■..'
1 Art. 147.
De man wordt do®r het huwelijk voegd over zijne 1iui&» vrouw. „ Art. 148.
Uit kracht van deze voogdij heeft de man het regt, om i» naam van zijne vrouw voor den regter te verfchijnen; hij is zelfs verpligt haar aldaar te verdedigen , en bevoegd om zi^lks tuiten haar weten, en zelfs tegen haren wil te doen. Art. 149.
Als voogd h?eft hij het bemiijr over de goedeten van zijne vrouw. Art. 150.
_Man en vrouw, het zij in gemeenfchap van goederen, het
zij buiten dezelve, getrouwd zijnde, heeft de man, uit kracht? van deze voogdij, de magt, om alle de roerende en onroeren- de goederen, zoo des gemeenen boedels, als des bijzonderen toedels van de vrouw, te vervreemden of te verpanden; me$ dien verftande nogtans, dat, jndien en voor zoo verre de echt- genooten hujten gemeenfchap van goederen getrouwd zijn,, de man, in geval van vervreemding of verpanding der goederen vagt 4e vrouw, tot vergoeding of redintegratie gehouden is. Art. 151.
Deze magt van den man heeft geen plaats, wanneer de vrouw,
bij huwelijksvoorwaarden, het beftuur, van hare goederen aari zich heeft voorbehouden. Art. 152,
ve vrouw kan, buiten goedkeuring van haren man, geene ej-fenisfen, legaten of donatiën aannemen of verwerpen, ten ware zij, bij onbillijke weigering van den man, daartoe doo? i$n regter bevoegd verklaard, word,t. |
||||||||
Art. 153,
|
||||||||
B, 4
|
||||||||
C H )
|
|||||
Art. 153.
De vrouw heeft, zonder adfiitentie van haren man, geen per? foon om in regten te veifehijnen. Art. 154. *
Dit lijdt uitzondering t i?. Wanneer de vrouw wegens misdaad gevangen, of ge-
dagvaard is om in perfoon te vcrfchijnen 5 fi°. Wanneer de vrouw tegen haren eigen man proces voert 5 en
3°. Wanneer de vrouw als gevolmagtigde van haren man
. ageert. Art. 155.
In deze uitgezonderde gevallen Haat de vrouw gelijk met eene vrouw, die ongetrouwd en meerderjarig is. Art. 156. In andere gevallen, wanneer de man, tegen reden en bil- lijkheid , weigert zijne vrouw voor den regter te adfifteren, of, uit hoofde van afwezendheid, gevangenis of andere ver- hindering, daartoe buiten Haat is, kan zij aan den regter verzoeken bevoegd verklaard te worden, om, zoo lang die verhindering ftand grijpt, haar eigen regt en belang, en zelfs ook de belangen van den gemeenen boedel van haar en haren man, te mogen waarnemen. Art. 157. De vrouw kan, buiten toeftemming van haren man , geene goedereu vervreemden noch verpanden. Art, 158. Zij kan ook door geene handeling of overeenkomst zich, zelve, of haren man, op eenigerhande wijze , verbinden, uitge- zonderd in die handelingen, welke tot de dagelijkfche huishou- ding betrekking hebben. Art J59.
Alle andere handelingen en overeenkomften, door de vrouw, zonder toeftemming van den man, aangegaan, zijn, ten op- zigte van de verbindtenis van de vrouw, nietig en krachteloos, zoo dat noch de man, noch de vrouw, ftaande huwelijk, of 11a fcheiüing van hetzelve, daaruit immer kan worden aange- fproken. Art. 160.
Eene vrouw, met uitdrukkelijk» of ftilzwijgende toeftemming van.
|
|||||
C «5 >
|
|||||
van haren ma», openbare koopmanfchap, nering of ander be-
drijf doende, zijn hare handelingen, buiten denman verrigt, in zaken daartoe betrekkelijk, beftaanbaar, en wanneer zij ia gemeenfchap van goe'deren getrouwd zijn, niet alleen voor haar, maar ook voor den man verbindende. Art. i6i.
Eene vrouw wordt niet gerekend zoodanige openbare koop- manfchap, nering of ander bedrijf te doen, wanneer zij Hechts in den handel vanharen man, door het verkoopen of uitflaan in het klein, werkzaam is, maar dan, als zij eene afzonderlijke koopmanfchap, nering of bedrijf doet. Art. 162.
De vrouw mag echter tot het doen van zoodanige koopman- fchap , nering of"be drijf, buiten toeltemming van haren man, geeue gelden te leen opnemen. Art. 163.
Het (laat den man ten allen tijde vrij, om zijne toeflemming tot het doen van zoodanige koopmanfchap, nering of bedrijf wederom intetrekken, van welke intrekking hij gehouden is, openbare bekendmaking te doen. Art. 164.
De vrouw kan, buiten haren man, geenebetalingen ontvan- gen, noch fchuldeuaren ontdaan, ten ware zij, met uitdruk- kelijke of ftilzwijgende toeltemming van den man, gewoon is gelden te ontvangen, en daarvoor quitantie te geven. Art. 1(5.5.
Hij echter, die met de vrouw, buiten adfiftentie van den man, gecontracteerd heeft, blijft van zijne zijde aanfprakeüjk. Art. 166.
De handelingen van de vrouw, door den man uitdrukkelijk of ftilzwijgende zijnde goedgekeurd, zijn voor beide partijen verbindende. Art. 167.
Indien de vrouw, uit hoofde eener handeling, buiten haren
man aangegaan,eenige overgifte van goederen of betaling van geld geciaan heeft, kan het overgegevene of betaalde door den man worden teruggeëischt. n Art. 168.
ue vrouw zelve zal echter dat vermogen niet hebben, wan-
Beer de man intusfchen overleden is. . . Art. 169.
Indien de vrouw uit gelijken hoofde eenige goederen of gel-
den ontvangen heeft, die in den gemeenen boedel geko- men zijn, en waardoor dus die boedel is gebaat, zal deswe- B 5 geus
|
|||||
( 88 )
gens eene aftfe tot teruggave tegen haar en tegan den man, all
haar in huwelijk hebbende, plaats hebben. Art. 170. Indien eene vrouw, na fcheiding tan het huwelijk, uit hoofde eener handeling, ftaande huwelijk, door haar, buiten haren man, aangegaan, iets betaalt, kan zij hetzelve niet als onverfchuldigd terugeifehen. Art. 171,
De voogdij van den man over de vrouw eindigt: i». Door ontbinding of fcheiding Tan het huwelijk j
s.9. Wanneer dezelve voogdij aan den man door den regter
is ontnomen, en van dit regterlijk befluit openbare af- kondiging is gedaan; en 30. Door contract tusfehen man en vrouw deswegens ge?
floten, door den regter bekrachtigd, en openlijk be? kend gemaakt. DERDE AFDEELING.
VAN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN EN VAN GEMEENSCHAP
VAN WINST EN VERLIES. EERSTE STUK,
YAN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN.
Art 172.
Van het oogenblik der voltrekking van het huwelijk af,
ïijn alle de goederen der echtgenooten, zoo tegenwoordige als toekomende, geene uitgezoncierd, mitsgaders winst en ver-» les, ftaande huwelijk te vallen, tusfehen de echtgenooten gemeen s in zoo verre de gemeenfehap, bij huvyelijksvoo£« waarden, niet geheel of gedeeltelijk is uitgefloten, Art 173. Deze gemeenfehap heeft plaats, niet alleen in het eerfte,
siaar ook in een tweede, derd? en verder volgende huwe- lijken. |
|||||
Arï- !74-
|
|||||
C *? )
Art. 174.
De kleederen en lijffieraden der echtgenooten, zelfs die doojf Iden één aan den ander bij gelegenheid van het huwelijk gege- Ivenzijn, zijn mede gemeen; zoodanig echter, dat, bij ichei- Iding van het huwelijk', elk kaneif'chen, dat hera de zijiierj [op tauxatie worden overgelaten. Art. 175.
Erfenisfen, legaten en donatiën, (taande huwelijk, aan een ider echlgenooten te beurt gevallen, zijn gemeen, zoo verre de :rflater, maker of 'fchenker niet uitdrukkelijk anders heeft ge- boden. Art. 176. *
Goederen, met fideï- commis bezwaard, of in vruchtge-
bruik bezeten, zijn van de gemeenfchap'uitgefloten, behalve Hyoor zoo, veel het genot der vruchten betreft. Art. 177.
Alle de fchulden, welke ieder der echtgenooten , bij het aan- raan des liuwelijks, heelt, of itaande huwelijk maakt, zijn ferneen. Art. 178.
De doodfchulden, na het overlijden vallende, worden niet lit den gemeenen boedel, maar door des overledens erfgena- men alleen gedragen. TWEEDE STUK.
VAN GEMEENSCHAP VAN WINST EN VERLIES.
Arr. 179.
I Schoon de gempenfehap van goederen, bij huwelijksvooru
vaarden, uitdrukkelijk is uitgefloten, heeft echter plaats de
emeenfehap van winst en verlies, ten ware ook deze, bij die
ooi waarden, uitdrukkelijk uitgefloten mogtzijn,
Art. 180.
Elk der echtgenooten deelt in de winden, en draagt in de «vliezen, ieder voor de helft, zoo daaromtrent geene ander* èpaling bij huwelijksvoorwaarden gemaakt is. Art. i§i.
Winften zijn in het gemeen alle vruchten, inkomften en taordcelea, welke of iemands goederen, of zijn vlijt, arbeid ^ vetenfehap, kunst, koophandel, nering, handwerk, ambj 3 dergehjken, Gf ook het geluk hem aanbrengen, en zifne '" "■*" -" ' '" v".....■'■ *'-.'* ....... bc- |
||||
C *8 )
|
||||||
bezittingen vermeerderen: verlies is integendeel al wat iemands
bezittingen vermindert. Art. 182.
Onder winst is echter, in de enkele gemeenfehap van winst
en verlies, niet begrepen al het geen één der echtgenooten, ftaande huwelijk, bij erfenis, legaat of fchenking verkrijgt, zonder onderfcheid, of het van nabeftaanden, of van vreem- den afkomftig zij. Art. 183.
Jaarhjkfche, maandelijkfche, wekehjkfche of foortgelijke
legaten , als mede lijfrenten, worden voor vruchten gerekend en komen in deze gemeenfehap. Art. 184.
Onroerende goederen , ftaande huwelijk aangekocht, en ef-
fecten , ftaande huwelijk belegd of door koop verkregen, zijn gemeen tusfehen echtgenooten, die in gemeenfehap van winst en verlies getrouwd zijn. Art. !85.
Rijzing of daling van de waarde der goederen, aan een der
echtgenooten beheorende, wordt voor geen winst of verlies gerekend. Art. 186.
Verbetering van vaste goederen, door aanwas, aanfpoeling,
vertimmering en dergelijkén, wordt niet onder winst gerekend, maar bevoordeelt alleen den geen, aan wien de vaste goederen in eigendom toebehooren. Art. 187.
Schade of vermindering, door brand, watersnood , affpoeling
©f anderzins veroorzaakt, behoorc niet onder de gemeene ver- liezen , maar komt tot laste van den eigenaar, wiens goederen daardoor befchadigd zijn. Art. 188.
Alle fchulden, waarvan de oorzaak niet reeds vóór het hu-
welijk beftaan heeft, maar die door beiden of een van beide de echtgenooten, ftaande huwelijk, gemaakt zijn, moeten ais ver- liezen tot de gemeenfehap van winst en verlies gebragt wor- den, uitgezonderd het geen een der echtgenooten door mis- daad verbeurt. Arl. 1P9.
Borgtogten of vrijwillige donatiën van één der echtgenooten
feehooren, ingeval van gemeenfehap van winsten verlies, niet tot de gemeene lasten of verliezen. |
||||||
Art. ipo<j I
|
||||||
:
|
|||||
C *9 )
Art. 190.
Het geen de eene echtgenoot, ter kwader trouw, en met blijk- baar op '.et om zich boven den anderen te verrijken, gedaan heeft, moet ingeval als voren, na f'cheiding van het huwelijk, aan den anderen echtgenoot vergoed worden. DERDE STUK.
GEMEENSCHAP , DOOR OVEREENKOMST NIET OPTEHEFFEN.'
Art. 191.
De gemeenfehap van goederen of enkel van winst en ver- lies, eenmaal door de voltrekking des huwelijks ingevoerd zijnde, kan, ftaande huwelijk, door onderlinge overeenkomst tusfehen de echtgenooten niet worden opgeheven. VIERDE STUK.
HOE GEMEENSCHAP EINDIGT.
Art. 192.
De gemeenfehap van goederen , of enkel van winst en ver- lies, eindigt alleen, wanneer het huwelijk door den dood, of door eene echtfeheiding, bij vonnis van den regter bepaald, ontbonden is, of wanneer de echtgenooten, ten overftaan van den regter, van tafel, bed, bijwoning en goederen gefchei- den zijn. Art. 193.
Alle winst en verlies, na fcheiding van het huwelijk voor- vallende, maar waarvan de oorzaak, ftaande huwelijk, is gebo- ren , is nog gemeen en moet gedeeld worden. V IJ F D E STUK.
VAN SCHEIDING VAN DEN GEMEENEN BOEDEI,.
Art. 194.
De gemeenfehap van goederen door den dood geëindigd zijn- de , wordt de gemeene boedel in tweeën gedeeld, en de eene helft aan den langstlevenden echtgenoot, en de wederhelft aan de erfgenamen van den eerrstgeftorvenen uitgekeerd. Z E S-
|
|||||
C 3» 3
|
||||||
2ESDE S'Tük.
Van afrekening wegens winst en verliep.
Art. 195,
De gemeenfcliap van winst en verlies door, den dood geè'rri' Öigd zijnde, neemt de langstlevende echtgenoot zijne eigene goederen naar zich, en rekent met de erfgenamen van der eerstgëftörveneh af. ZEVENDE S f Ü K.
VAN VOORTDURING DER GEMEENSCHAP VAN GÓÉDE-
REN NA DEN DOOD. Art. 1.96. i
Schoon het huwelijk door den dood geëindigd is, blijft
echter de gemeenfcliap van goederen voortduren in deze twee gevallen: - Foor eerst, tusfehen de minderjarige kinderen en erfgena-
men van den eerstftervenden echtgenoot en den langstlevenden, die, tot voogd of voogdesfe van die kinderen zijnde aangefteld, in den gemeenen boedel, als boedelhouder of boedelhouderesfe j blijft zitten, zonder een inventaris van dezelve gemaakt te hebben. ............ Deze gemeenfchap.blijft voortduren, tot den tijd toe, dat
die inventaris gemaakt zal zijn, en heeft ten gevolge, dat alle vermeerderingen, die den boedel na den dood aankomen, voor de helft zijn ten voordeele van die kinderen., doch dat alle ver- minderingen alleen tot laste van den langstlevenden komen. Ten tweeden, tusfehen den langstlevenden echtgenoot en de
erfgenamen van den'eerstftervenden, die door denzelven, na doode van den langstlevenden, tot erfgenamen gqfteld zijn in de helft van al het geen dé langstlevende onverteerd en onver- vreemd zal nalaten. Het gevolg dezer voortdurende gêmeenfchap is,- dat tvjle ver-
meerderingen en verminderingen, die, na doode van den eerst-; ftervenden den boedel aankomen, mede door die erfgenamen genoten en gedragen worden. |
||||||
i:ii
|
||||||
C 3i )
■Si
ZEVENDE HOOFDSTUK.
VAN DISSOLUTIE OF ONTBINDING DES HUWELIJKS.
Art. 197.
Het huwelijk wordt ontbonden door den dood* Art. 198*
Ook wordt het huwelijk ontbonden, wanneer één der echt-
genooten, met medeweien van den anderen, naar buiten 'slands
vertrokken is, doch van deszelfs leven of dood, gedurende
tien jaren, geene de minfte tijding is ingekomen, en, de afwe-
zende, bij openbare citatiën en advertentiën in de nieuwspa-*
pieten, voor den regier ingedaagd, en niet opgekomen zijnde, de
indere echtgenoot tot het aangaan van een nieuw huwelijk ge-
regtigd verklaard, en hetzelve daarna werkelijk voltrokken is,»
Art. 199.
Het huwelijk wordt mede ontbonden door echtfeheiding.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
VAM TWEEDE HUWELIJKEN.
Art. 200.
Een tweede of verder volgend huwelijk kan worden aanga-
gaan , wanner het vorige door den dood of door echtfeheiding Verbroken is. Art. 201.
Het aaagaan van een ander huwelijk wordt ook toegedaan
aan eene vrouw, welker man, en aan een' man, wiens vrouw voor tien jaren, met haar of zijn medeweten, naar buiten 's lands is vertrokken, doch van wiens leven of dood, gedu- rende alle die jaren, geene de mïnfte tijding is ingekomen; mits voldaan zij aan de bepalingen in art. 19Ö , omtrent dit geval j vastgefteld. Art. 202.
Schooft de afwezende echtgenoot naderhand nog mogt terug-
komen , heeft dezelve echter geene aanfpraak op den perfoon des anderen hertrouwden echtgenoots, wiens laatfte huwelijk als wettig blijft ftand houden, en heeft de teruggekomen •chtgenoot mede vrijheid om te mogen hertrouwen. . Art. 203.
Eene vr»W a>g geen tweede huwelijk aangaan, dan na
te**
|
||||
C 32 3
|
||||||
verloop van tien tolle maanden, te rekenen van de ontbieding
van een eerder huwelijk. Art. 204.
Een weduwenaar, minderjarige voorkinderen hebbende, ig
verpligt om, vóór het aangaan van een tweede huwelijk, te zorgen, dat benevens hem een of meer toeziende voogden over zijne voorkinderen door de weeskamer of het geregt, daartoe bevoegd zijnde, worden aangefteUl, als mede om aan de toeziende voogd of voogden, ten overftaan van twee der bloedverwanten , aan dezelve kinderen van de beftorvene zijde tot in den derden graad beftaande, indien 'er zoodanige ter zijner woonplaats aanwezig zijn, te doen verlichting en be- wijs van der voorkinderen moederlijk erfdeel; Art, 205. Eene weduwe verliest, door het aangaan van een volgend
huwelijk, het beheer van de goederen harer minderjarige kin- deren* Art. 2o5»
Zij is daarom verpligt, cm, vóór het aangaan van een ander
huwelijk, te zorgen, dat een of meer voogden over hare minderjarige voorkinderen worden aangefteld, als mede, om aan dezelve voogd of voogden, ten overftaan van twee der bloedverwanten, aan de kinderen van de beftorvene zijde tot in den derden graad beftaande, indien 'er zoodanige ter harer woonplaats aanwezig zijn, te leveren (laat en inventaris van der kinderen goederen ; te doen rekening en verantwoording \'an het beheer daarover, door haar in haren weduwlijken ftaat gehouden; en voorts die goederen aan gemelde voogd of voogden ter beheering overtegeven. Art. 2c?. Een weduweraar of eene weduwe, minderjarige Voorkin-
deren hebbende, mag in ondertrouw niet worden aangeno- men , vóór dat door hem of haar aan de bepalingen van art* 204 en 206 is voldaan. Art, aoS.
Een man of \rrouw, trouwende met eene weduwe of we-
duwenanr, voorkinderen hebbende, zal van dezelven op gee- nerhande wijze, uitgenomen door het invoeren der gemeen- fchap van goederen of van winst en verlies, meerder mogen bevoordeeld worden, dan met een kindsgedeelte, gerekend naar het getal der kinderen en verdere afkomelingen, bij re- prefentatie, die op het overlijden van den hertrouwden vader of moeder in leven bevonden worden. |
||||||
Art. 209.
|
||||||
C 33 )
|
||||||||
Art. 209.
Met geen , tegen dit verbod, door een rweedsfl iflan öf vroüW
meerder dan een kindsgedeelte zonde genoten worden, kart aan dezelven «iet volgen, maar ftrekt ten voordeele van dö voorkinderen* Art. aio.
Dit verbod echte? belet niet, dat het kindsgedeelte Vin ééii
of meer der voorkinderen met fideïcommis bezwaard, of on- der beheering gefield worde, mits de legitime portie, daaiiii begrepen , oriverkort blijve. Art. 211,,
Dit verbod belet insgelijks niet, om aan een tweeden man
of vrouw het vruchtgebruik der nalatenfchap te maken* mits de legitime portie der voorkinderen vrij blijve, enmitsdegoe- deren, na het eindigen van het vruchtgebruik, door dé voor* kinderen vrij en oubezwaard worden genoten. Art» 212» De voorkinderen meerderjarig zijnde, en vtm dit voorregÈ
affland doende, zal dit verbod geen plaats hebben,- als medö niet, indien de voorkinderen vóór den hertrouwden echtga- noot allen mogten overleden zijn, zonder afkomelingen anti* laten. |
||||||||
Z E S B E TITEL.
VAN NULLITEIT OF NIETIGHEID DËS HUVVE*
LIJKS, ECHTSCHEIDING ÈNSEPARATIE. EERSTE HOOFDSTUK:,
VAN NULLITEIT DES HUWELIJKS EN ECHTSCHEIDING).
EERSTE AFDEELÏNQ*
VA» NULLITEIT DES HUWELIJKS*
Art. 2134 Alle huwelijken, aangegaan met perfonen, wien liet hüwe*
lijk in hét geheel verboden is, of wieri de Wet verbiedt met elkander te mogen trouwen, of waarin de plegtigWden , bij dé Wet voorgefchreven , niet zijn in acht genomen, zijn, uit kraclite van de wet, van deo aanbeginne.nietig. e Art, <2i4<
|
||||||||
.
|
||||||||
C 34 )
|
||||||
Art. 214.
Indien 'er echter redenen van billijkheid 'beftaan, waarom
één of ander van zoodanige huwelijke*) zoude behooren (tand te houden, en mitsdien, op grond van dezelve redenen, door de belanghebbenden dispenfatie van de bepaling der wetten , ten aanzien dezer huwelijken, van den Koning verzocht ea verkregen is, zal deze dispenfatie ten gevolge hebben, dat zoodanige huwelijken, welke anders uit hunnen aard nietig en krachteloos zoudei] zijn geweest, door de verkregene dispen- fatie als wettig en behoorlijk voltrokken zullen worden ge-> houden. Art. 215.
Een huwelijk, aangegaan zijnde zonder de vrijetoeftemming
der beide echtgenooten, of van één derzelve, kan door den regter voor nietig verklaard worden, wanneer de echtgenoo- ten , of die geen van ben, wiens toeftemming niet vrij ge- weest is , deze verklaring des regters inroepen. Ingeval van esfentiële dwaling in of omtrent den perfoon,
of wanneer een van beiden door een geheel en al ongeneeslijk en natuurlijk gebrek of ongemak ter vcortteling onbekwaam mogt zijn , kan de nietigheid van het huwelijk alleen door dien geen der echtgenooten, welke in dwaling gebragt of bedro- gen is, ingeroepen worden. Art. 215.
In het geval, bij het vorig artikel vermeld, kan de nietig-
heid van het huwelijk niet meer ingeroepen worden, wanneer 'er eene achtereenvolgende samenwoning der echtgenooten, gedurende zes maanden , federt dien tijd dat de benadeelde echtgenoot het vermogen heeft gehad, om deszelfs regt te dven gelden, of federt de ontdekking der dwaling, heeft plaats gehad. Art. 617.
Indien de reden, waaruit de nietigheid ontftaan is, alleen
bij een van beiden plaats heeft, en de andere opzettelijk bedro- gen en misleid is, moet de fchuldige de daardoor aan den anderen veroorzaakte fchade vergoeden. TWEEDE AFDEEL1NG.
VAN KCHTSCHEIDING..
Art. ai8.
Echtfcheiding mag geen plaats hebben dan om wettige |
||||||
/
|
||||||
C 35 )
■ .
redenen; in het bijzonder is de enkele wederzijdfche overeen-
komst der echtgenooten daartoe ongenoegzaam. Art. 219.
Voor wettige redenen van echtfcheiding worden gehouden ; 10. Overfpel;
.-
co. Kwaadwillige verlating, dat is zoodanige beftendige afwezendheid, welke met oogmerk om nooit bij zijn echtgenoot terug te komen gefchied is; en 3°. Het plegen van zoodanige grove misdaad, we^ke \'er-
wijzing tot lijfftraf, of tot het werken of gevangen zitten 'm een tuchthuis, voor een' zeer langen tijd, van ten minden tien jaren, of tot bannisfement buiten hee rijk, mede voor een' zeer langen t'jd, vin ten minften vijftien jaren, ten gevolge heeft; mits echter in dit ge- val de echtfcheiding gevorderd worde binnen het jaar, na de uitfpraak van het vonnis; na welken tijd om deze reden geene echtfcheiding zal mo?:en plaats heb- ben , ten ware een der echtgenooten zich buiten Europa mogt bevonden hebben. Art. 220.
Die door zijn eigen wangedrag de oorzaak geweest is, dat 'er eene reden tot echtfcheiding aanwezig is, kan van zijnen kant de echtfcheiding geenszins vorderen. Art. 22i«
Uitdrukkelijke of ffilzwijgende vergiffenis der misdaden , welke den grondflag tot echtfcheiding kunnen leggen, doe* hetTegt, om echtfcheiding te vorderen, te rriet. Art. 222.
Indien uit de echtfcheiding proces ontftaat, kan de regier, na een fummier onderzoek van zaken, het zij door aan deft eifcher toeteftaan, om afzonderlijk te mogeu wonen, nee zij door de voogdij van den man optefchorten, het zij door aan de vrouw tot haar noodig onderhoud eene wekelijkfche uitkeeringtoeteleggen, hetzij omtrent de opvoeding der kinde« ren, zoodanige provifionele fchikkingen maken, als hij tot vei- ligheid van den perfoon of van de goederen van één der echtge- nooten , of van de kinderen, in billijkheid noodzakelijk oordeelt» Art. 223.
De echtfcheiding eenmaal bij vonnis bepaald zijnde» kan tusfehen die zelfde perfonen wederom geen huwelijk beflaan. C a Art. 024.
|
|||||
\
|
|||||
C 3* )
|
|||||
Art. 224.
ïleidi gefcheiden perfonen kunnen rost een ander een tweede huwelijk aangaan y onverminderd di bepaling bij artikel 107 vastgefbld. Art. 225.
Zij blijven echter, als ouders, verpligt, om voor de opvoe- ding en het onderhoud der kinderen, uit hun gefcheiden hu- welijk geboren, te zorgen, en wordt de wijze der opvoeding des noods, door den regter bepaald. Art. 226. De boedel wordt tusfehen de gefcheiden echtgenootejj ver- deeld, op dezelfde wijze, als of het huwelijk door den dood ontbonden was. Art. 227.
De voordeden echter, die bij huwelijksvoorwaarden bedon- gen zijn, om eerst na den dood van één der echtgenooten plaats te hebben, als douariën en foortgelijken , worden, ten v aanzien der fchuidige partij, door de echticheiding gehouden voor vervallen. Art. 228.
• Wanneer de onfchuldige perfoon bij de fcheiding der goe- deren zoo veel niet kan bekomen, dat dezelve daaruit naar zijnen ftaat ordentelijk kan bellaan, legt de regter aan den fchuldigen op, om eene zekere fomme, geëvenredigd aan zijn vermogen, op bepaalde tijden, aan den onfchuldigen, tot des- zeifs onderhoud, zoo lang zulks noodig zijn zal, uittekeeren. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN SEPARATIE.
Art. 259.
Separatie of fcheiding van tafel, bed, bijwoning en goede* ren, ontbindt het huwelijk niet, maar fchort alleenlijk deszelfs gevolgen op; blijvende altijd de hoop op wederzijdfche ver- zoening over. Art. 130.
Geene feparatie kan, buiten kennis en bekrachtiging van den regter, worden aaugegaan, noch eenige regterlijke gevolgen hebben. Van alle feparatie var) tafel, bed, bijwoning en goe« deran moet openbare bekendmaking gedaan worden. Art. 231. Op grond der redenen van echtfeheiding , hier v^ren be* paald j
|
|||||
C 37 )
|
|||||
paald, kan men ook enkel eene fcheiding van tafel, bed,x
bijwoning en goederen verzoeken. Art. 232.
Voor wettige redenen van feparatie worden bovendien ge- houden zulke hooggaande en rustverftorende mishandelingen enoneenigheden, tusfehen echtgenooten op den duur plaats hebbende; dat de zamenleving daardoor ondragelijk wordt, en men met reden voor kwade gevolgen beducht is. Art. 233- , .. ,
Eene vrouw, door haren man op eene verregaande wijze da-
delijk mishandeld wordende, mag zich, om verder ongeluk» ontwijken, buiten 's huis naar elders begeven. Art. 234. Zij is echter verpligt bare klagten over die mishandelingen te» fpoedigfte mtebrenjen bij den regter, die, ^wanneer hij, na. een fummier onderzoek, die klagten gegrond bevindt, de vrouw mag toeftaan, gedurende het proces van feparatie, af- zonderlijk te wonen. Art. 235.
De boedel wordt tusfehen de gefepareerde echtgenooten ver- deeld ob gelijke wijze, als bij echtfeheiding plaats heeft, uit- sezonderd dat de voordeden bij huwelijksvoorwaarden bedon- gen, om eerst na den dood van één der echtgenooteH plaats te hebben, blijven ftand houden. Art. 236.
Indien de vrouw uit hare eigene goederen niet ordentelijk kan beftaan,is de man verpligt om eene zekere fomme, geeveu- redigd aan zijn vermogen, op bepaalde tijden aan de vrouw tot haar onderhoud uittekeeren, zoo lang zulks noodig zal zijn. Art. 237. De gefepareerde echtgenooten blijven, als ouders, verpligt, om voorhet onderhoud en de opvoeding hunner kinderen te zorgen; ea wordt de wijze der opvoeding, des noods, door den regier bepaald. Art. 238. .
Omtrent de verdeeling der goederen, het doen van uitkeenng
tot onderhoud aan een der echtgenooten , en omtrent de opvoeding der kindere», kunnen, bij het aangaan der iepara- tie, ten overftaan en onder bekrachtiging van den regter, ai- zOnderlijke bedingen gemaakt worden. Art. 239. Ieder der gefepareerde echtgenooten zal, dadelijk nabetreg- terlijk gewijsde, zijne eigene goederen beheeren, eu de '»*'•» q o een |
|||||
C 34 )
|
||||||
Art. 214.
Indien 'er echter redenen van billijkheid 'beftaan, waarom
één of ander van zoodanige huwelijke.» zoude behooren (land te houden, en mitsdien, op grond van dezelve redenen, door de belanghebbenden dispenfatie van de bepaling der wetten , ten aanzien dezer huwelijken, van den Koning verzocht en verkregen is, zal deze dispenfatie ten gevolge hebben, dat zoodanige huwelijken, welke anders uit hunnen aard nietig en krachteloos zouden, zijn geweest, door de verkregene dispen- fatie als wettig en behoorlijk voltrokken zullen worden ge- houden. Art. 215.
Een huwelijk, aangegaan zijnde zonder de vrije toeflemming
der beide echtgenootcn, of van één derzelve, kan door den regter voor nietig verklaard worden, wanneer de echtgenoo- tcn , of die geen van hen, wiens toeftemming niet vrij ge- weest is, deze verklaring des regters inroepen. Ingeval van esfentiële dwaling in of omtrent den perfoon,
of wanneer een van beiden door een geheel en al ongeneeslijk en natuurlijk gebrek of ongemak ter vcortteling onbekwaam mogt zijn , kan de nietigheid van het huwelijk alleen door dien geen der echtgenooten, welke in dwaling gebragt of bedro- gen is, ingeroepen worden. Art, 21 et.
In het geval, bij het vorig artikel vermeld, kan de nietig-
heid van het huwelijk niet meer ingeroepen worden, wanneer 'er eenc achtereenvolgende zamenwoning der echtgenooten, gedurende zes maanden , federt dien tijd dat de benadeelde echtgenoot het vermogen heeft gehad, om deszelfs regt te d»en geldea, of federt de ontdekking der dwaling, heeft plaat» gehad. Art. 617.
Indien de reden, waaruit de nietigheid ontdaan is, alleen
bij een van beiden plaats heeft, en de andere opzettelijk bedro- gen en misleid is, moet de fchuldige de daardoor aan den anderen veroorzaakte fchade vergoeden. TWEEDE AFDEELING.
TAN XCHTSCHEIDING. .
Art. 218.
Echtfcheiding mag geea plaats hebben dan om wettige re-
|
||||||
/
|
||||||
C 35 )
|
|||||
redenen; in liet bijzonder is de enkele wederzijdfche overeen-
komst der echtgenooten daartoe ongenoegzaam. Art. 2jo.
Voor wettige redenen van echtfcheiding worden gehouden ; i9. Overfpel;
20. Kwaadwillige verlating, dat is zoodanige beftendige
afwezendheid, welke nier. oogmerk om nooit bij zijn . echtgenoot terug te komen gefchied is; en S°. Het plegen van zoodanige grove misdaad, we^ke ver-
wijzing tot lijfftraf, of tot het werken of gevangen zitten 'm een tuchthuis, voor een' zeer langen tijd, van ten miniten tien jaren, of tot bannisfemeut buiten hec rijk, mede voor een' zeer langen t'jd, van ten binden vijftien jaren, ten gevolge heeft; mits echter in dir ge- val de echtfcheiding gevorderd worde binnen het jaar, na de uitfpraak van het vonnis; na welken tijd om deze reden geene echtfebeidins;' zal mo;;en plaats heb- ben , ten ware een der echtgenooten zich buiten Europa mogt bevonden hebben. Art. 220.
Die door zijn eigen wangedrag de oorzaak geweest is, dat 'er eene reden tot echtfcheiding aanwezig is, kan van zijnen kant de echtfcheiding geenszins vorderen. Art. 22i.
Uitdrukkelijke of ftilzwijgende vergiffenis der misdaden , welke den gronchlag tot echtfcheiding kunnen leggen, doe* hetTegt, om echtfcheiding te vorderen, te niet. Art. 222.
Indien uit de echtfcheiding proces ontftaat, kan de regter, na een fummier onderzoek van zaken, het zij door aan den eifcher toeteiiaan, om afzonderlijk te mogen wonen, hec zij door de voogdij van den man optefchorten, het zij door aan de_ vrouw tot haar noodig onderhoud eene wekelijkiche uitkeering toeteleggen, bet zij omtrent de opvoeding der kinde- ren , zoodanige provifionele fchikkingen maken, als hij tot vei- ligheid van den perfoon of van de goederen van e'én der echtge- nooten , of van de kinderen, in billijkheid noodzakelijk oordeelt» Art. 223.
De echtfcheiding eenmaal bij vonnis bepaald zijnde» kan tusfehen die zelfde perfonen wederom geen huwelijk bedaar). C a Art. 224.
';.■''<■ ■ "■' ■ • ■•' ' ' ~'
|
|||||
C 40 )
TWEEDE HOOFDSTUK. |
|||||
HOE DE STAAT VAN WETTIGE KINDEREN
BEWEZEN WQRDT. Alt. 249?
De ftaat van wettige kinderen wordt bewezen door da
Hften van geboorte en de openbare registers. Art. 25a. Bij gebreke van zoodanig bewijsfhik, is het onafgebroken
bezit van den ftaat van wettig kind genoegzaam, Art. 251. Een kind wordt geacht in het bezit van dien (laat te zijn,
wanneer zich zoo vele daadzaken ten zijnen opzigte vereenigen, ais genoegzaam ziin om de betrekking van ouder en kind° en van bloedverwantschap tusfchen hetzelve en het geflacht, waar- toe dat kind beweert te behooren> aanteduiden. De voornaamfte dier daadzaken zijn: dat het feind den naam
van hem , dien hij beweert zijn vader te zijn, fteeds gedragen heeft; Dat de vader het kind als het zijne behandeld, als zoodanig
in deszelfs opvoeding en onderhoud voorzien, en aan hetzelve egn etablisfement bezorgd heeft; Dat het kind in den omgang als zoodanig op den dnuris er*
kend geweest; en Dat hetzelve door de familie mede als zoodanig is erkend
geweest, Art. 552.
Niemand kan eenen anderen ftaat voorwenden , dan dié door
isijn geboortebewijs, en daar, mede overeen/temmend bezit wordt aangeduid: En wederkeerig kan niemand den ftaat contesteren van den /
geen, die in een bezit is, hetwelk met des-zelf's geboortebewijs ©vereenfternt., Art. 453.
Bij gebreke van het bovengemeld bewijs, en aanhoudend
bezit, of indien het kind, het zij onder valfche namen, of ■als geboren Bit een onbekenden vader en moeder, is aangege. ven, kan de ftaat van wettige geboorte belezen worden door getuigen, Dit bewiis wordt echter niet toegelaten dan, wanneer een
begin van bewijs door gefchrift aanwezig is, óf wanneer de prefoffltisQ en indiciën, ontftaa.ndVn.it daaeteaken, welke des-
» tij ds
|
|||||
C 41 )
|
||||||||
tijds reeds ontwijfelbaar waren, gewigtig genoeg zijn om het
bewijs door getuigen toetelaten. Art. 2*4.
Het begin van bewijs door gefchrifte ontfFaat uit familie'-
papieren-, huishoudelijke registers, en aanteekeningen van den vader of moeder , publieke aften en bijzondere gelchriften vaa een' peribon, die in het gefchil betrokken is ^ of daarbij belang hebben zoude, indien hij in leven was. Art. 255. Het contrarie bewijs kan gefchieden op allerlei manieren,
die gefchikt zijn om uittemaken, dat de reclamant het kind niet is van de moeder, die hij voorwendt, of, wanneer de betrekking der moeder mogt bewezen zijn, hetzelve echter het tönd niet is van den man der moeder. Art. 256;
Bij gebreke van het bewijs door aften van geboorte, bezit
of getuigen , kan bovendien, wanneer 'er merkelijke indiciën en prefumtiën voor den ftaat van een kind aanwezig zijn, door den regter, naar aanleiding der omftandigheden, aan den vader en moeder, of andere belanghebbenden worden opgelegd, om hunne ontkentenis, of de goede trouw van dezelve met eede te ftaven; en zal, in geval van weigering, de ftaat', welken het kind inroept, worden gehouden voor bewezen. Art. 257. De aétie van een kind tot reclame van deszelfs ftaat il aan
geene prescriptie onderhevig. Art, 2?8.
Het kind deze actie niet begonnen hebbende, zijn zijne
erfgenamen daartoe niet bevoegd, dan voor zoo verre het kind, gedurende zijne minderjarigheid, of binnen de vijfjaren na zij- ne meerderjarigheid, overleden is. Art. 259.
Deze a&ie door het kind begonnen zijnde, kunnende erfge-
namen dezelve vervolgen, mits het kind daarvan niet uit- drukkelijk afftand heeft gedaan, noch dezelve gedurende drie jaren, ffdert de Jaatfte judiciële acte, onvervolgd gelaten heeft. |
||||||||
G
|
||||||||
DEIl-
|
||||||||
( 4* )
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK.
#
VAN ONECHTE KINDEREN EN VAN
DERZELVER WETTIGING
OF LEGITIMATIE.
■EERSTE AFD RELING.
VAN ONECHTE KINDEREN IN HET ALGEMEEN.
Art. 260.
Kinderen, in onecht geboren, volgen niet den vader, maar alleen de moeder, ten opzigte van Welke zij hetzelfde regt als wettige kinderen genieten. TWEEDE JFDEELING.
VAN ERKENTENIS VAN ONECHTE KIN-
DEREN, EN HET VERDER BEWIJS VAN DERZELVER STAAT. Art. 261.
De erkentenis van onechte kinderen gefchiedt bij «ene authentieke acte, indien dezelve niet reeds bij de acte van ge- boorte gedaan is. Art. 262.
Eene erkentenis, in een verzoekfehrift, bij eenige autoriteit ingediend, gedaan, ftaat met eene erkentenis bij authentieke acte gelijk. Art. 263.
Een onecht kind kan tegen zijn vader geen ander regt, dart alleen tot levensonderhoud, volgens art. 273, inroepen; des- zelfs regt ten aandien van zijne ttioeder wordt, behalve bij art. 260 en S73, bij den titel van erfvolging vastgefteld. Art. 264. De betrekking van een onecht kind tot zijne moeder wordt mede bewezen door een onafgebroken bezit van zijnen ftaat, sis kind van dezelve. Art. 26%.
Geen bewijs van den ftaat van een onecht kind, door ge- tui- |
|||||
C 43 >
|
|||||
iuigenis, wordt toegelaten, dan wanneer een begin van bewijs
door gefchrift aanwezig is. Art. 265.
Wanneer merkelijke indiciën of prefttmtiën voor den (laat
van een onecht kind, ten aanzien zoo van vader als moe- der, aanwezig zijn, kan, behalve in het geval van. kinderen in bloedfchande of overfpel geteeld, door den regter, naar aanleiding der omstandigheden, een eed van zuivering worden opgelegd; en wordt het weigeren , of in gebreke blijven, om denzelven eed afteleggcn, met eene erkentenis van den vader of de moeder gelijk gefield. / Art, 267.
Het bepaalde bij art. 257, 258 en 259 is mede op onechte
kinderen, voor zoo veel derzelver betrekking op hunne moe- der aangaat, toepasfelijk. DERDE AFDEEL1NG.
VAN WETTIGING VAN ONECHTE KINDEREN.
Art. 268.
Legitimatie kan plaats hebben, niet alleen ten behoeve van onechte kinderen, die in leven zijn, maar ook ten aanzien van overleden onechte kinderen , welke descendenten nagelaten hebben; en gefchiedt dezelve in dit geval ten behoeve der descendenten. EERSTE STUK.
VAN WETTIGING DOOR OPGEVOLGD HUWELIJK»
Art 269.
Onechte kinderen , mits niet in bloedfchande of overfpel geteeld, worden door het opgevolgd huwelijk van hunnen va- der en moeder gewettigd, en genieten in allen opzigte de- zelfde regten, als of zij uit dat huwelijk geboren waren. Art. 27a, _ Om zoodanige wettiging te doen plaats hebben, wordt ver- eischt, dat de kinderen, bij de aclevan geboorte, door vader en moeder beide erkend zijn", of, wanneer bij de acte van ge- boorte geene zoodanige erkentenis heeft plaats gehad, dezelve als dan gedaan worde bij de voltrekking of bevestiging van het
|
|||||
( 44 )
het hawclijk» ten overfiaan van den regter, of autoriteit,
bij art. 135 vermeld; en wordt hiervan in de huwelijks- of trouw - afte, en in'de trouwregisters uitdrukkelijke mel- ding gemaakt. |
||||||
TWEEDE STUK.
VAN WETTIGING DOOR BRIEVEN VAN LEGITIMATIE.
Art. 271.
Onechte Tcinderen, niet in bloedfchande of overfpel ge-
teeld , kunnen gewettigd worden door brieven van legitimatie , bij den Koning verleend, ingeval de wettiging door opgevolgd huwelijk, uit hoofde van den dood van vader of moeder, of omdat de moeder federt met een ander getrouwd is, onmoge- lijk, of wegens andere omftandigheden onvoegzaam geworden is. Art. 272. Deze brieven van legitimatie kunnen , ten aanzien der erfvol-
ging, niet werken tot nadeel der wettige kinderen, die ten tijde van het verkenen van die brieven reeds geboren zijn ; gelijk zij ook niet werken in de erfvolging van bloedverwanten van den vader, dan voor zoo verre dezelve daarin hebben toegeftemd. VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERPLIGT1NG TOT ONDERHOUD.
Art. 273.
' De ouders zijn verpligt om hunne kinderen, het zij wettige, het zij gewettigde, het zij zelfs onwettig geborene, van het noodig levensonderhoud te voorzien. Art. 274. Deze verplig'ing houdt op, wanneer de kinderen in ftaatzijn, om voor zich zelven de kost te winnen. Art. 275. Zij houdt insgelijks op , indien de kinderen van elders goede- ren "bezitten, uit welker vruchten hun het noodig onderhoud verfchaft kan worden. Art. 275.
De vruchten kunnen echter tot dit onderhoud niet gebruikt worden, dan alleen bijaldien en voor zoo verre de ouder* éaartoe door den regter geautorileerd zullen zijn. Art, 277t
|
||||||
C 45 )
|
|||||||
Art. 277.
Kinderen kunnen hunne ouders niet noodzaken tot het aan hen verichaffen van een etablisfement, of het geven van eea uitzet of huwelijksgoed. Art. 27S.
Kinderen, zoo wel de wettige als gewettigde, en zelfs on- wettig geborene, daartoe vermogend zijnde, zijn wederkeerig verpligt om aan hunne ouders en groot-oüders, tot armoede vervallen zijnde, het noodig onderhoud te bezorgen. V IJ F D E HOOFDSTUK.
|
|||||||
fAN DE OUDERLIJKE MACT.
f' ' \ ■ ■
Art. 279.
Over de perfonen der wettige en gewettigde kinderen hebben beide de ouders, alle die magt en dat gezag , hetwelk de pligt eener behoorlijke opvoeding eu de orde des huisgezins vorde- ren. Art, 280.
Over de perfonea der onwettige kinderen heeft de moeder alleen alle die magt en gezag, bij het voorgaande artikel ver- meld , en geenszins de vader, al ware het ook dat deze bekend mogt zijn. Art. cSi.
Kinderen blijven onder de ouderlijke magt tot derzelver meerderjarigheid of emancipatie. Art. 282.
Zij mogen echter in 's Konings legers of vloten dienst nemen, en dien ten gevolge het ouderlijk huis' verlaten, wanneer zij den vollen ouderdom van achttien jaren hebben bereikt. Art. 283. Dezelve zijn niettemin ten allen tijde aan hunne ouders eer- bied en ontzag verfchuldigd. Art. 284.
De goederen, welke de kinderen in eigendom bezitten of verkrijgen, behooren aan de kinderen zelve toe. Art. 285. Doch, zoo lang zij minderjarig zijn, worden de goederen dbor de ouders als voogden beheerd, ten zij de genen, die de goederen aan de kinderen nagelaten, gemaakt of gefchonken hebben, dergeJver beftuur aan bijzpndeje voogden hebben op- gedragen. Art, 286.
|
|||||||
C 46 )
|
||||||||
Art. 2§6\
In het aangaan van verbind ten isfen met derde perfonen
worden de kinderen, die onder de ouderlijke magt (laan, door den rader, als natuurlijken voogd van die kinderen, geadfifteerd. Onechte kinderen worden geadfifteerd door derzelver moe-
der. Art. a"7.
De moeder eerst overlijdende , behoudt de langstlevende va-
der , zoo omtrent de perfonen als de goederen der kinderen, dezelfde magt, welke beide de ouders, Itaande huwelijk, gehad hebben. Art. 288.
De vader eerst overlijdende, behoudt de langstlevende moe-
der het gezag over de perfonen der kinderen; het beheer van derzelver goederen komt mede aan haar, indien zij tol voog- desfe gefield is, ofwel anders aan de genen , die als voogden tot dat beheer benoemd worden. Et-ne vrouw op het overlijden van haren man zwanger zijn-
de, is op het kind, dat vervolgens door haar ter wereld gebragt wordt, de vorenftaande bepaling mede toepasfelijk. |
||||||||
ACHTSTE TITEL.
|
||||||||
VAN MINDERJARIGHEID EN VOOGDIJ.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN MINDERJARIGHEID.
Art. 289.
Voor minderjarig worden gehouden jongelingen en jonge dochters, die den ouderdom van drie - en - twintig jaren niet hebben vervuld, ten ware zij eerder zijn geëmancipeerd. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN VOOGDIJ.
Art. 290.
Voogdij heeft plaats over de perfoon en goederen van min- derjarigen , of over derzelver goederen alleen. Art. 291.
|
||||||||
C 47 )
Art. 291.
Tot onderfcbeidene gedeelten der voogdj kunnen ook onder- fcbeidene perfonen worden aangefteld, zoo dat de eene de op- voeding, de andere de goederen beftuurt. Art. 252.
Voogden, alleen over goedereu gefield, of wier voogdij zich uit den aard der zake niet verder kan uittrekken dan tot de goederen, hebben geen gezag over de peifonen hunner pupillen. Art. 293.
Voogden zijn of befïurende of toeziende voogden. Art. 294.
In het algemeen mag niemand, die volgens de wet bevoegd is voogd te zijn, zich aan eene voogdij onttrekken, maar kan integendeel tot het aannemen van dezelve genoodzaakt worden» EERSTE AFDEEL1NG.
VAN VOOGD IJ VAN VADER, MOEDER EN AN-
DERE PERSONEN,EN VAN AANSTELLING VAN VOOGDEN BIJ TESTAMENT OF ACTE. Art. 295.
Voogden over der minderjarigen perfonen en goederen wor- den aangefteld door beide of een van beide de ouders, bij- testament of bij eene andere afzonderlijke act*. Art. ai>6.
Zoodanige perfonen, hetzij nabeflaanden, hetzij vreemden, die aan minderjarigen bij erfenis ol legaat iets nalaten , kun- nen mede, bij testament of acte, daarover voogden aanftellen. Art. 297.
Wanneer zoodanige erflaters of gevers gcene voogden be- noemd hebben, komt hec geërfde of gelegateerde onder het beheer van de ouders der minderjarigen , of van de voogden, die over dèrzelver goederen in het algemeen gefteld zijn. Art. 298.
Ten aanzien van de magt of voogdij der langstlevenden van de ouders, over de perfonen en goederen van hunne kinderen, wordt gerefereerd tot het bepaalde bij art, 2S7 en 288. Art. 299.
Een voogd, bij testament of acre aangefteld, kan ook bij eene sadere acte ecnen tweeden voogd adfumeren of bij zich kiezen, sis
|
||||
C 43 )
|
|||||
Slis tlaede furrogeren, om, bij overlijden of ontflag, aan helü
in de voogdij optevolgen, mits tot dat een en ander uitdrukke- lijk aan hem de magt gegeven is» Art. 300*
Indien de minderjarige twee of meer voogden heeft, komt de magt van asfufntie aan die allen gezamenlijk toe, zoo dat de een zulks niet kan doen , dan met medeweten van den ande- ren 5 fnaar furrogatie mag elk voor zich en in zijne plaats doen* T W E E DE A F D E E L I N G»
VAN AANSTELLING VAN VOOGDEN DOOR
DE WEESKAMER OF HET GEREGT, EN
VAN OP PER VOOGD ij.
Art. 3ot.
Geene aanftelling door de weeskamer heeft plaats in die ges vallen , wanneer dezelve is uitgefloten» Art. 302. Vader en moeder, of die gene derzelve, welks voorziening veieischt wordt, bij fterfgevalj afwezendheid of andere toe- vallen , weike hen buiten ttaat ffellen om het opzigt over hun- ne minderjarige kinderen uitteoefenen, omtrent de voogdij over dezelve geene befchikking hebbende gemaakt, worden door de weestrameer, of, waar dezelve nietaanwezig of uitgefloten i£ , door het geregt, ter blaatfe van het fterf huis of domicilie t één of meer voogden, mitsgaders één toeziende voogd, over de minderjarige kinderen aangefteld. Art. 303. . Die genen, welke de ouders, bij ulterften Wil,uitdrukkelijk verboden hebben voogden te zijn , mogen ook door de weeskamer of het geregt niet tot voogden worden aangefleld» Art. 304. Iemand tot voogd aangefteld, doch gedurende den loop dér voogdij daartoe onbevoegd of onbekwaam geworden zijnde, voorziet de weeskamer , of, waar dezelve niet aanwezig of uitgefloten is, het geregt in de voogdij van de minderjarigen» Art. 305, In de aanftelling van voogden, door de weeskamer of het geregt, wordt boven alle anderen de voorrang gegeven aan de moeder of grootmoeder, zoo lang zij tot geen ander huwelijk overgaan, met bijvoeging echter van eenen tweeden voogd, indien het belang der minderjarigen zulks vordert» Art» 306.
|
|||||
C 4* )
|
|||||
Art. 306.
Moeder en grootmoeder ontbrekende , verkiest men den Voogd of voogden uit de naaste bloedverwanten, van vadert of moeders zijde, van den minderjarigen, indien zij daartoe gefchikte perfonen zijn. Art. 307,
De uitfluiting van de weeskamer beneemt niets aan de opper- voogdij van het geregt der plaats, als Welke niet uitgefloten mag worden. Art. 308.
Deze oppervoogdij beftant In het aanflellen of bevestigen de? ♦oogden, in een toe2igt houden over derzelver handelingen, in d"e gebrekigen tot hunnen pligt te brengen, en in de kwalijk handelenden van de voogdij te weren. DERDE AFDEELINGi
VAN TOEZIENDE VOOGDEN, Art. 309'.
Bij iedere voogdij zal één toeziende voogd zijn, welke
wordt benoemd, bet zij bij testament öf andere acte, het zïj bij de weeskamer, of, waar dezelve niet aanwezig of uitgefloten is, bij het geregt, hrti 3ie.
Wannéér bij testarïient of acte geen toeziende voogd be-
noemd is, vervoegen zich de benoemde, of, irt de gevallen bij art. 297* vermeld, de natuurlijke voogden bij de weefkamer; of, dezelve niet aanwezig of uitgefloten zijnde, bij het geregt, ten einde door hetzelve een toeziende voogd zoude kunnen be- floemd worden. De benoemde voogd, zulks verzuimd hebbende $ is tetfeha*
devergoeding aan den minderjarigen gehouden. Art. 3«r. In zoodanige gevallen, wanneer de weeskamer of het geregt
de aanftelling van voogden doet, wordt ter gelijker tijd dooi dezelve de toeziende voogd benoemd; Art; 312. De weeska'riier , öf het geregt, geeft in de benoeming van
ifen' toezienden voogd acht, om in die gevallen, waar geen voogden, van de beide f te weten van de vaderlijke en moedef- lijke) zijden aan den pupil beftaande, aanwezig zijn, tottoezien- den voogd, is het rriogelijk, een' perfooti aanteftèllen, die niet van dezelfde, het zij vaderlijke, het zij moederlijke zijde, als de Voogden zelve aan den minderjarigen befiaat. O Art, 3ijs
|
|||||
X s* )
|
||||||
Arti 313.
De voogdij over een* minderjarigen vacerende,of doorafwe- zendheid verlaten zijnde, treeat de toeziende voogd, uitkracht der wet, geenszins op in de plaats vanden gewezen' vooftd, maar hij is in die gevallen verpligt, omtrent de benoeming van eenen nieuwen voogd werkzaam te zijn; zulks verzuimd heb- fcgnde, is hij gehouden alle fchade, die uit dit verzuim voor cicn minderjarigen zoude kunnen ont(taan,aan denzelven te vergoeden. Art. 314. De toeziende voogd is in het algemeen gehouden de belan- gen van den minderjarigen waartenemen, in alle zoodanige zaken, waarin het eigenbelang van den voogd zelvcn met dat ■van den minderjarigen ftrijdig zoude kunnen zijn. Art. 315. De toeziende voogd moet tegenwoordig zijn bij het maken Tan den inventa-is, die, volgens art. 333 , moet worden gefor- meerd, en toezien dat daarop alles naar behoorengebragt worde. Art. 3:6. Dezelve moet ook den beftnrenden voogd in alle bedenkelijke zaken met zijnen goeden raad bij/taan en behulpzaam zijn. Art. 317. Hij moet een beftendig toezigt houden, dat de perfoon van «tien minderjarigen behoorlijk opgevoed, en zijne goederen wel beftuurd worden. Art. 31P.
Tot dit einde is hij bevoegd om van tijd tot tijd, en ge- houden om, ten minllen eenmaal 's jams, u-an den beftnren- den voogd opening van zaken en verantwoording te vorderen. Are 319. Bevindende dat de zaken niet wel beftuurd worden, moet Jiij tot het herftd daarvan medewerken, en, desnoods, aan de weeskamer, of het geregt daarvan kennis geven, en derzel- ver voorziening verzoeken. Art. 320.
De toeziende voogd is aanfprakelijk wegens zijn verzuim in liet aanwenden van de vereischte toezigt en zorg voor het behoorlijk bewind der befturende voogden. Art. 321. Het bepaalde bij artikel 29a, 294,. 301, 30a, 323, 324, 3*5i S2Ö5 3%7> 323, 34S en 368, en*bij het laatfte lid van art. 381, is mede op toeziende voogden toepasfelijk. Art. 322. Met het einde der voogdij eindigt tevens het werk vanden t#ezienden voogd. |
||||||
o
|
||||||
C 5* )
V t E R D E A F D E E L IN Q. VAN DE REDENEN, DIE VAUT EENE VOOCDIj
VERSCHOONEN» Art. 323,
Van eene voogdij kunnen zich verfchoonen: i°. De perfonen, die zoodanige ambten of bedieningen be*
kleeden, welke hen volihekt verhinderen eene voogdij waar te nemen, of hun billijke redenen geven om zich aan dezelve te kunnen onttrekken ; fi<». Krijgslieden, die in werkelijken land- ofzeedierjstzijn;
30. Die in 'slands dienst buiten het rijk afwezend zijn;
4°. Die niet woonachtig zijn in het kwartier, of gedeelte van
het departement, alwaar de voogdij komt te vallen j 5°. Die den ouderdom van zestig jaren vervuld hebben ;
6°. Die, door groote zwakheid, of aanhoudende ziekte, of
door armoedige omftandigheden, ongefchikt zijn om met den last eener voogdij bezwaard te worden; 70. Die reeds met drie andere voogdijen, curatele en admï-
niftratie daaronder gerekend, bezwaard zijn; en 8*. Die vijf wettige kinderen in leven hebben.
Art. 32/. Indien de reden van verfchooning gedurende den loop det
Voogdij ontftaat, ftaat het aan den voogd eveneens vrij, om» die reden van verfchooning aan de weeskamer, of zoo dia niet aanwezig, of uitgefloten is, aanhetgeregt, vonr te dragen* en zijn ontflag te verzoeken, als mede dat een ander voogdt in zijne plaats benoemd worde; op welk verzoek naar de,om- ftandigheden zal worden gedisponeerd. Art. 325.^ Die zich, op grond van een of meer van gemelde redenen,'
van eene voogdij willen verfchoonen -, moeten, binnen veertien dagen na dat zij kennis van hunne aanftclliog bekomen heb* ben, zich aan de weeskamer of het geregt vervoegen , en aldaar hunne redenen, met de noodige bewiizen, inbrengen; waarop naar bevind van zaken zal worden beflist. Art. 320*. De redenen van verfchooning door de weeskamer of het
geregt verworpen wordende, kan de aangeftelde perfoon daar" van komen in hooger beroep; en wordt inmiddels, in het geval bij het yorig art. vermeld, in de voogdij voorzien. |
||||
C 52 )
V IJ F D E AFDEELING.
WIE GEENE VOOGDEN MOGEN ZIJN, EN
WIE VAN EENE VOOGDIJ MOETEN AF- GEZET WORDEN. /
\r \ • „Art-347./
voogden mogen niet zijn:
i°. Die zelve onder voogdij of cnratele (laan;
20. Vrouwsperfonen, uitgenomen moeder of grootmoeder,
zoo deze laatfte niet hertrouwd zijn; 30. Allen die met de minderjarigen zaken uitftaande hebben,
waarin het belang van de minderjarigen, of van hunnen boedel, aanmerkelijk betrokken is; 4». 'Die, ter zake van misdaad, bij regterlijk gewijsde eerloos
verklaard, of toteene openbare ftraffe verwezen zijn; 50. Een ftkfvader over zijne fliefkinderen; en
6°. Die infolvent geworden zijn en hunne crediteuren niet
hebben voldaan. . Art. 328.
Van eene voogdij moeten afgezet worden: i». Alle de genen , die tot zoodanigen ftaat vervallen, welke
hen van den beginne af aan onbevoegd gemaakt zouden hebben, om voogden te zijn; a°. Die overtuigd worden van ter kwader trouw gehandeld
te hebben; en 30. Die van een zoodanig, in het oog loopend, ongeregeld
en achteloos gedrag zijn, dat de belangen van den minderjarigen hun niet zonder gevaar kunnen blijven toevertrouwd. ZESDE AFDEELING.
VAN DE ADMINISTRATIE, OF HET BESTUUR
DER VOOGDEN. Art. 329.
AH^voogden, het zij bij testament of andere ac"le, het zif
door
|
||||
C 53 )
door de weeskamer of door het geregt aangefleld, zijn ver-
pligt, dadelijk na dat zij van hunne aanftel'ing kennis bekomen hebben, terf weeskamer, of, zoo die niet aanwezig of uitgeflo- ten is, bij het geregt, zich onder eede te verbinden, dat zij de aan hen opgedragene voogdij getrouwelijk en Haar hun beste weten, overeenkomllig de voorfcliriften van de wet, zullen waarnemen. Art. 330.
Wanneer geen toeziende voogd benoemd is, zorgen de voogden, dat dezelve benoeming dadelijk gefchicde, inge- volge het voorfchrift van art. 310. Art. 331.
De voogden zijn verpligt, om, dadelijk na het overlijden , indien de overledene geene afzonderlijke executeurs heeft aan- gefleld, door verzegeling, of andere gepaste- middelen , te zor- gen, dat de boedel in zijn geheel blijve, en niet verminderd worde. Art. 332.
In het doen van die verzegeling moet echter met die be- fcheidenheid worden te werk gegaan , dat daardoor noch aan de weduwe, welke men in den boedel vindt, noch aan de koopmanfehappen, handwerk of neiiug, welke door den overleden' uitgeoefend is, voor zoo verre die nog aangehou- den dient te worden, buiten noodzaak, eenige belemmering of benadeeling wordt toegebragt» Art. 333.
De verzegelde goederen moeten zoodra mogelijk weder wor- den ontzegeld, en een flaat eu inwmaiïs van den geheelen boedel, geregtelijk, notariaal, of onder de hand, opgemaakt en verleden worden. Art. 334.
Van den inventaris moet, binnen acht dagen na het pasfcren van denzelven, een authentiek affchrift ter weeskamer, of, zoo dezelve niet aanwezig of uitgefloten is, aan het geregt over - gebragt, en aldaar met eede geiterkt worden. Art. 335.
Indien naderhand bevonden wordt, dat bij misvatting iets verkeerdelijk op den inventaris gebragt, 'of overgeflagen is, of ook bij vervolg aan de minderjarigen eenige goederen aan- komen, moet zulks bij een ampliatie-inventaris verbeterd of aangevuld wordend Art. 336.
Die ampliatie-inventaris wordt mede bij authentiek affchrift . Qvergebragt en beëedigd, op gelijke wijze, als zalks omtrent den inventaris, is bepaald.. 0 3 Art. 337.
|
||||
C 54 )
Art 337.
De voogden, het zij alleen over de opvoeding van den per» foon, het zij over den peifoon en de goederen aangcfreid, jdjn verpligt om de minderjarigen, naar derzelver (laat, bezit- tingen, en vermogens van geest enligchaam, optevoeden, en , door het opleiden tot een gepast beroep of middel van be- itaan, dezelve tot bekwame leden van den ftaat te vormen. Art. 33S.
Onder hun opzigt gefchiedt die opvoeding bij de moeder, ook na-het aangaan van een tweede huwelijk, ten zij gewig- tige redenen, uit het belang der minderjarigen afgeleid, zulks beletten. Art. 339.
Tot het goed maken van de "kosten dier opvoeding gebrui- ken de voogden de inkomften van der minderjarigen goede- ren, zoo ve^re die daartoe noodig zijn; en, zoo dezelve daar- toe , in weerwil van alle gepaste bezuiniging, niet toereiken, jjelfs een gedeelte van het kapitaal; doch dit laatfte nooit an- ders , dan op autorifatie van de weeskamer of van het geiegt. Aft. 340.
Geene minderjarigen mogen, ter opvoeding , buiten 's lands gezonden worden, dan met tceltemming van het geregt, na verhoor der naaste bloedverwanten van zoodanige minderjari- gen: voogden, welke hunne pupillen op eene buitenlandlche hooge fchool of unjverfiteit zouden willen zenden, zullen bovendien daartoe moeten voorzien zijn van des Konings toe-. ftemming. Art. 341,
De goederen, die bederf of vermindering in waarde onderwor- pen zijn, moeten worden verkochten te gelde gemaakt, gelijk mede de roerende goederen, die geene vruchten geven, en welke de voogd oordeelt, dat in de omftandigheden, waarin zich de pupil bevindt, gemist zouden kunnen worden. Art. 342,
De onroerende goederen moeten behoorlijk worden in fland gehouden , en op de voordedigfte wijze worden verhuurd , zoo veel mogelijk niet langer dan tot des pupils meerderjarigheid. Art. 343.
De infchulden moeten met vlijt worden ingevorderd, en zoo veel mogelijk gezorgd, dat de minderjarigen door wanbetaling van den fchuldenaar geen nadeel lijden. Art. 344.
De telkens inkomende gelden moeten tot afbetaling der fctaildeii, waarmede de boedel bezwaerd is, en tot de op- voeding der pupillen, volgens UK 3-37 , gebruikt, en de oveji-
|
||||
c 55 y
|
||||||
ovejfchieténde gelden belegd worden in landerijen, confli-
tuticn van renten, obligatiën of fondfen op dit koningrijk, alsmede in hypotheken op landerijen; mits in dit laatfte ge- ¥al het pand ten minde een derde meer waarde hebbe, dan da daarop gevestigde hypotheek , ingevolge tauxatie , daarvan door geqiialificeerde perfonen gedaan. Art. 345. De effecten en kostbaarheden, in den boedel gevonden, ge- lijk mede de, ingevolge het vorig artikel, naderhand verkre- gene effeften en bewijzen van eigendom, moeten, met alle de daartoe behoorende befcheiden, ter weeskamer, daar dezelve aanwezig en niet uitgefloten is, overgebragt en bewaard wer* den. Art. 346.
De weeskamer uitgefloten zijnde, blijven èe effeclcn et* kostbaarheden berusten onder de voogden, die verpligt zijn voor derzelver bewaring zorg te dragen, in het bijzonder ook in diervoege, dat de eene voogd daarover buiten den anderenf niet Befchikken kan. Die daarin te veel vertrouwen in zijn* medevoogd ftelt, maakt zich, in geval van fchade, verahtv woordelijk. Art. 347»
In het algemeen moet de voogd , in het beftuurvan der min- derjarigen goederen, den pligt van een goed huisvader betrach- ten. Art. 348.
Hij is gehouden alle fchade, die, door kwalijk te doen, of door natelaten hetgeen had moeten gedaan worden, veroor- zaakt wordt, te vergoeden. Art. 349.
Alle handelingen en verbiudtenisfen, den minderjarigen be- treffende, moeten worden aangegaan door den voogd, in zijne quatTteit,of door den minderjarigen, met zijnen voogd geadfi- fteerd. Art. 350.
De minderjarige wordt daardoor verbonden, en kan daar- uit, ook na zijne meerderjarigheid, worden aangefproken; im- mers zoo lang hij, op grond van aanmerkelijke benadeeüug, geen herflel daartegen verkregen heeft. Art. 351. De handelingen, door den minderjarigen, buiten die adVi- ftentie , aangegaan, zijn nietig. Art. 352.
Dit echter kan uitzondering lijden: |
||||||
T>4 tt. Wan
|
||||||
'S -.
( 5« )
j°. Wanneer dje handelingen door de opgevolgde toeftem*
ming van den voogd bekrachiigd zij ; ft0. Voor zoo verre den minderjarigen door die handelingen
is gebaat, en hij zijnen ftaat vcibcterd heeft; en 3°. Wanneer de minderjarige, mondig gewoiden zijnde,
die handelingen uitdrukkelijk of iHzwijgende be- krachtigt. Art. 353.
Alle regtsgedingen den minderjarigen, het zij als eifcher
het zij als verweerder, betreffende, moeten gevoerd wprden door den voogd in zijne qualiteit, oi' door den minderjarigen, met zijnen voogd geadfiüeerd. Art. 354.
Dit echter kan uitzondering lijden, wanneer de minderjarige, wegens misdaad, gevangen of gedagvaard is om. in peribon %t verfchijnen. Art. 355.
Het ftaat aan geenen voogd vrij, om voor den minderjarigen f en regtsgeding, als aanlegger of verweerder, te voeren , dan na bekomen autorifatie van de weeskamer of van het geregt. Are. 3^6.
De zaak bij vonnis ten nadeele van den minderjarigen be- ffist zijnde, majj de voogd van dat vonnis niet komen in hoor ger beroep, dan na daartoe door het géregtshof, waar die zaak zoude moeten dienen, geaiitorii'eerd te zijn. Art'. 357.
De voogd zonder zoodanige autorifatie een regtsgeding voe- rende, en hetzelve tot nadeel van den minderjarigen uitgewe: zen wordende, is hij gehouden om alle de kosten, daardoor Veroorzaakt, uit zijne eigene bairs te vqldoen, zonder die aan den minderjarigen in rekening te mogen brengen. Art. 353.
Eene koopmanfehap , handwerk of nering, door den over- ledenen gedreven of geoefend, mag door den voogd tot on- derhoud der minderjarigen worden aangehouden, doch niet andeis dan met goedkeuring van de weeskamer of van het geregt; de voogd, zulks doende zonder die goedkeuring, is gehouden, alle fchade, door die aanhouding veroorzaakt, uit zijne eigene beurs aan den minderjarigen te vergoeden. Art. 359.
Een voogd, geraden oordeelende om een gefchil, waarin de minderjarige betrokken is, bij accoord of tiansactie af te doen, of aan de uitfpraak van arhuers te verblijven, is yer- pligt de acte daarvan te pasferen'op autorifatie, 01 onder goedkeuring van de weeskamer of van het geregt. ' ' " Art. 36a.
|
||||||
C 57 )
|
|||||
Art. 360.
Geen voogd mag eene erfenis, den minderjarigen opgeko-
men , aanvaarden of afwijzen, dan na bekomen autorifatie van de weeskamer of van het geregt, welke, het aanvaarden van zoo- danige erfenis geraden oordeelende, de autorifatie daartoe, naar de omftandighedei], verkenen zal, of eenvoudig, of onder de mits van aanvaarding onder benificie van inventaris. Art. 36c
Bijaldien deze erfenis, in den naam van den minderjarigen
afgewezen zijnde, door niemand anders mogt aanvaard zijn. kan dezelve naderhand als nog aanvaard worden. het zij door den voogd, mits daartoe nader door de weeskamer of het geregt geautorifeerd, het zij door den minderjarigen zel- ven, wanneer deze mondig geworden is; doch moet zoodanige erfenis, in beide ge vallen, aanvaard worden in den ftaat, waar- in dezelve zich a's dan bevindt, en zonder eenig regt af aanfpraak, wegens verkoop, of eenige andere daden, welke op eene wettige wijze, inmiddels, en gedurende het vaceren dier nalatenfchap , mogten hebben plaats gehad. Art, 362.
Eene donatie of legaat, aan een' minderjarigen gedaan of
gemaakt, kan door den voogd voor zijnen pupil niet aange- nomen of afgewezen worden, dan met autorifatie van de weeskamer of van het geregt. Art. 363.
Geen voogd mag onroerende goederen, of reële regten, op
onroerende goederen gevestigd, den minderjarigen toebehoo- rende, zonder tocltemming van de weeskamer of van het geregt, vervreemden of vemanden. A-t, 364.
Confhtutiëu van renten, obligatiën of fondfen op dit ko-
ningrijk, of eenige andere mogendheid, hypotheekbrieven, mitsgaders kostbare roerende goederen, van goud en zilyer, edele gelreenten , paarlen, verzamelingen , betreffende' de kunften en wetenfehappen, of van zeldzaamheden, (laan in dit opzigt met onroerende goederen gelijk. Ait. 365.
De weeskamer of het geregt zal, in het verleenen van die
tpeftemming, op het naauwkeurigst toezien, dat die vervreem- ding of verpanding niet anders gedaan worde, dan om drin- gende redenen van noodzakelijkheid, en tot wezenlijke bevor- dering der belangen van den minderjarigen. Art. 366,
Het beleggen van gereede gelden, tot den boedel van den
minderjarigen bshooreude, in effecten op vreemde mogendheden, D $ of
|
|||||
C 58 >
of tor aankoop van onroerende goederen, of op ]iypothe-
ken, behalve die welke in artikel 344 zijn vermeld, oi het be- leggen dier gelden onder borgtogt, is den voogden niet geoor- loofd, dan na bekomen autorifatie van het geregr. ZEVENDE AFDEELING.
VAN HET EINDIGEN DER VOOGD IJ EN HET
DOEN VAN REKENING EN VERANT- WOORDING, j Art. 367.
De voogdij eindigt geheel en al : 1*, Door het overlijden van den minderjarigen;
a*. Wanneer de pupillen den ouderdom van drie-ea-twin-
tig jaren vervuld hebben; en 3*. Door emancipatie.
Art. 368.
Ten aanzien van den voogd, eindigt de voogdij: 3°. Door den dood van den voogd; afl. Door verleend ontflag aan den voogd, om eene wettige
reden, gedurende de voogdij opgekomen; 3°. Door een tweede huwelijk , voor zoo vetl de moeder
en grootmoeder betreft; en 4*. Door eene geregtelijke afzetting van den voogd, en we-
ring van denzelven van de voogdij. Art. 369. Alk voogden, of, bij derzelver overlijden , hunne erfgenamen, zijn tot het doen van rekening en verantwoording verpligt. Art. 370. Die verpligting heeft, plaats gedurende de voogdij : 1°. Aan de weeskamer, of, waar dezelve niet beftaat of
uitgefloten is, aan het geregt, zoo dikwijls deze 1100- «Hg oordeelen verantwoording te vorderen; **• Aan den geen, die, bij overlijden, ontflag, of afzetting
van den voogd, san denzelven inde voogdij opvolgt; en - j». Aan den toezienden voogd, op den voet bij artikel
318 bepaald. Art. 371.
Bijhet het eindigen der voogdij, is de voogd in allen gevalle verpligt aan zijnen gewezen' pupil, of aan deszelfs erfgenamen jeÈenihg en verantwoording te doen. Art. 372. JEene algemeene caiitantie van. den gewezen pupil, of een ac-
|
||||
C 59 )
|
|||||
aecoord over liet géén hem ter zake der voogdij mogt toe-
komen, is onvoldoende, en ontflaac den voogd niet, om nog naderhand tot het doen van rekening en verantwoording té worden aangesproken. Art. 373.
In die rekening moeten alle de posten van den inventaris behoorlijk worden verantwoord. Art. 374.
Ten aanzien vaxi de zoodanige, die niet zijn ingekomen,' moet bij de rekening worden gemeld, en, desnoods, door be- wijzen aangetoond, welke vlijt ten dienopzigte door den voogd is aangewend. Art. 375.
In deze rekening moet in ontvang gebragt worden alles wat ontvangenis, en had behooren ontvangen te worden. Art. 376. In ontvang moeten ook gebragt worden de vergoedingen van alle fchaden, welke de voogd, door ontrouw of verruim, aan den minderjarigen mogt hebben veroorzaakt. Art. 377. Daarentegen wordt in de uitgaaf van deze rekening ge- bragt alles, wat de voogd, ten behoeve en nutte van den minderjarigen, betaald heeft. Art. 378.
Alle posten van betaling moeten door quitantiën bewezen worden; ten ware dezelve van dien aard of geringe waarde zijn, dat men niet gewoon is daarvan quitantie te nemen. Art. 379. In die uitgaaf wordt ook geleden eene redelijke fomme voor falaris van den voogd. Art. 380.
Voor falaris mag een voogd, of, zoo 'er meer voogden zijn, mogen zij te zamen, tot belooning der al^eheele en ge- zamenlijke adminiftratie, berekenen den veerthften penning van de ontvangst, den tachtigften penning van de uitgaaf, en den honderdlten penning van gefeède gelden, die in den boedel gevonden, of die van verkochte goederen of van afgeloste kapitalen voortgekomen zijn. Art. 381.
Voor het genot van dit falaris is de voogd verpligf, het geheele beftuur der voogdij uittevoeren; ten ware buitenge- wone moeite en arbeid in de vereffening des boedels nog bovendien eene belooning voor tijdverzuim en vacatiën billijk vorderen; waarvan dé begrooting, ia geval van verfchil de weeskamer of aan het geiegt wordt overgelaten. Art. 38?.
|
|||||
C 60 )
|
||||||
Art. 3S2.
Zoodra de rekening gefloten is, is de voogd verpligt het
batig (lot van dezelve, benevens alle goederen, bewijzen van eigendom, conftitutiën van renten, effeéten en fondfen, en generaallijk alle baten en profijten, terzake van de voogdij onder hern zijnde, aan den gewezen'pupil, of deszelfs erfge- namen uittekeereu. Art. 383.
Vóór die uitkeering is elk der beurende voogden voor het
geheel aanfprakelijk. Art. 384.
Indien echter het bewind, bij uiterften wil , of door de
weeskamer of door het geregt, tugfehen de voogden verdeeld is, is ieder alleenlijk voor /ijn beftuur verantwoordelijk. Art. 385. De voogd, die onmiddellijk euiigc fchade veroorzaakt heeft,
is tot der/elver vergoeding in de eerfte plaats aanfprakelijk, en de overige voogden niet verder, dan voor het tekort ko- mende, het welk aan den eerstgemelden voogd niet kaa wor- den verhaald. Art. 386.
Voor het gene de voogden , op last of met goedvinden van
de weeskamer, of vau liet geregt, verligt hebben zijn zij ukt aanfprakelijk. Art. 387.
Tegen de weeskamer of het geregt zelve heefc de gewezen
pupil nimmer eerige actie tot fc hadevergoeding, dan alleen in het geval dat zij bediiegelijk, of met eene cnverfchoonlijke Achteloosheid, die met bedrog behoort gelijk gefield te wor- den, gehandeld hebben. Art 388.
De actie van den minderjarigen tegen zijnen voogd, wegens
zaken tot de voogdij betrekkelijk, wordt geprefcribeerd door een tijdverloop van tien jaren, te rekenen van den tijd der meerderjarigheid. |
||||||
NEGENDE TITEL.
VAN EMANCIPATIE OF ONTSLAG UIT DE
MAGT VAN OUDERS OF VOOGDEN. Art. 389.
Minderjarigen worden door hot aangaan van een huwelijk uit de magt hunner ouders of voogden ontflagen. Art. 390»
|
||||||
C 6x )
Art. 300.
Een minderjarige, eenmaal door bet huwelijk uit de magt
van ouders of voogden oniflagen zijnde, en dit huwelijk, aog ltaande den minderjarigen "ouderdom, ontbonden worden- de , vervalt niet weder onder derzelver magr. Art. 391. Minderjarigen worden ook omflagen uit de magt van hunne
ouders of voogden door het verkrijgen van brieven van venia actatis, bij den Koning of van zijnent wege verleend. Art. 392. Jonge lieden, die den ouderdom ?an achttien jaren niet be-
wijzen vervuld te hebben, en niet voorzien zijn van een goed getuigenis van het befhiur hunner woonplaats, nadat hetzelve de ouders of voogden te dier zake gehoord heefc, worden tot het verzoeken der brieven van yenia atatis, in het vorig artikel vermeld, niet toegelaten. Art. 593. Venia atatis ftaat in hare gevolgen gelijk met den vervul-
den ouderdom van drie-en-twintig jaren: dienvolgens beko^ men de genen, die venia actatis verkregen hebben, het vrije beheer en de vulkomene befchikking over hunne goederen; ook van dezulken, waarop een verband tot hunne meerderja- righeid gelegd Was; ten ware duidelijk bleek, dat de erflater daar- mede eenen zekeren bepaalden ouderdom bedoeld hadde. Art. 394. Minderjarige kinderen, met voorweten hunner ouderen,
op zich zei ven wonende, en eenigen handel of trafijk in het öf enbaar oefenende, worden in het aangaan van alle de ver- bindtenisfen, dien handel betreffende, gehouden voor meer- derjarig, en ontflagen van de ouderlijke magt, |
|||||
TIENDE TITEL.
VAN MEERDERJARIGHEID EN VAN CURATELE.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN MEERDERJARIGHEID.
, . . 'Art' 395-
Voor meerderjarigen worden gerekend jonge lieden, die den
♦nderdom van drie-en-twintig jaren vervuld hebben, of eerder zijn geëmancipeerd. TWEE-
|
|||||
< 6z )
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN CURATELE.
Art. 396.
Meerderjarigen, die, wegens ziels- of ligchaams- gebreken , of om andere redenen, niet in itaat zijn om hunne perfonen te feefchermen , of hunne goederen te bellieren, worden gefield onder curatele. , • Art. 397.
Dit gefchiedt door den regter, en wel over het algemeen door den regter der woonplaats, het zij ambtshalve, het zij op verzoek van nabeftaanden of belang hebbenden, het zij eindelijk ten verzoeke van den perfoon zelven, emtrent wel- ken deze voorziening noodig is. Art. 398.
De redenen van eene curatele kunnen van dien aard zijn, dat ook tevens, tot voorkoming van ongelukken of merkelijke ongeregeldheden, een confinement, of opfluiting voor een' tijd, door den regter wordt gedecerneerd. Art. 399. " Die zich bij een verleend confinement of curatele be- zwaard acht, mag daarvan komen in hooger beroep; maar inmiddels moet het verleende confinement of curatele voort* duren. Art* 400»
Onder curatele worden gefield: i°. Zinnelooze, razende of dolle menfchen;
20. Die, wegens doofheid, ftomheid, blindheid, ouder-
dom of aanhoudende ziekte, de curatele begeeren, of daarin toefiemmen; 3*. Verkwisters of doorbrengers van hunne goederen; ea 40. Afwezenden, voor zoo veel hunnen boedel betreft. Art. 401.
Tot curator fielt de regter aan een zoodanig perfoon of perfonen, als hij tot de waarneming der curatele gefchikt oordeelt: zoo geene redenen daartegen zijn, geeft hij den voorrang aan de vrouw, of a^n de nabefiaanden. Art. 40 2. Niemand kan echter genoodzaakt worden, om zich met ^iwaatnemjng van curatelen te belasten, Art. 403.
|
|||||
C «3 3
Art. 403.
Ouders, bij uiterften wil één of meer curateuren over hunne
meerderjarige kinderen, die, wegens ziels- of ligchaams- ge- breken, of door afwezendheid, buiten fiaat zijn om hunne perfonen te befchermen, of hurme goederen te beftieren, be- noemd hebbende, zal daarvan, dadelijk na het overlijden, aan den regter kennis gegeven en bevestiging verzocht wor- den , welke, naar bevind van zaken , door denzelven zal wor* den verleend. Art. 404.
Niemand, behalve de echtgenoot en de nabeftaanden, in de
opgaande of nederdalende linie, van den perlbon, die onder curatele gefield is, is gehouden, langer dan tien jaren deze curatele waar te nemen; na welk tijdverloop de zoodanige zijn ontflag zal kunnen vragen, en een ander ki zijne plaat» zal moeten worden aangefteld. Art. 405.
Van alle curatele moet openbare afkondiging gedaan worden.'
Art. 406. Die geconfineerd, of wier perfoon en goederen onder curatele
gefield zijn, zijn onbevoegd, om zich d®or eenige handelingen te verbinden, op gelijke wijze als zulks ten aanzien van min- derjarigen plaats heeft. Art. 407.
Handelingen of verbindtenisfen van perfonen,wegens gebrek
aan of zwakheid van verftandelijke vermogens,) onder curatele gefteld, vóór de afkondiging der curatele Verrigt en aange- gaan , kunnen vernietigd of gerescindeerd worden, indien de oorzaak van het decerneren der curatele reeds klaarblijkelijk beftond, ten tijde dat dezelve handelingen of verbindtenisfen. werden verrigt of aangegaan. Art. 408.
Na iemands dood kunnen zijne handelingen of verbindteais-
fen in regten niet betwist worden, ter zake van zinneloosheid, dan wanneer vóór zijn overlijden een curatele ©ver zijn perfoon mogt verzocht of verleend zijn; ten ware het bewijs van zin- neloosheid uit de handclftigen of acte der verbindtenis zelve voortvloeit. Art. 409.
De pligt van den geftelden curator beftaat in het maken vaa
inventaris, het gadeflaan van den perfoon onder curatele g«. fteld, en het befturen van zijne goederea, evejn als een voogd zulks omtrent den minderjarigen doet. Art. 410. J)e curator moet acht geven dat de inkomften der goedere»
vaa
|
||||
C *4 )
|
||||||
van perfonen, die onder curatele gefield zijn,mede, voor zoo
verre zulks noodig is, en gefchkden kan, ter 'verzachting Van
hun lot en bevordering van hunne herltelling befleed worden.
Art. 411,
Zijne magt beflaat in het verleenen van adfiflentie zoo in als
buiten regten; mits, in het aanleggen van regtsgedingen, liet aangaan van transactiën, compromisfen, of bedenkelijke ver- bindienisfen, en het vervreemden of verpanden van onroe- rende, en met dezelve ten dien aanzien gelijk gefielde goe* deren, zich voorziende van des regiers autonfatie , op gelijke wijze als een voogd daartoe verpligt is. Art. 412. Wanneer de oorzaken der curatele ophouden, eindigt de*
zelve; doch wordt nier te min door den regter, die de curatele verleend heeft, de opheffing derzelve, mede bij openbare af- kondiging, bekendgemaakt. Art. 413.
De gefielde curator is verpligt, telken jare aan het geregt
rekening en verantwoording van zijn gehouden bewind re doen, als mede, na het eindigen der curatele, eene algemeene rekening en verantwoording te doen aan den genen, wiens curator hij geweest is, of aan deszelfs erfgenamen. Art. 414. Het falaris van curateuren wordt berekend op gelijken voet,
als zulks ten aanzien van voogden plaats heeft. Art. 415.
De ptfgt en magt van eenen curator, die gefield is om in
opgekomen erfenisfén eenen uitlandigen te vertegenwoordi- gen, om eenen onbeheerden boedel, waarvan de erfgenamen onzeker zijn, te bewaren en tot effenheid te brengen, om een'verlaten boedel, die met fchulden beladen is, te behee- ren, en foortgelijke, regelen zich naar den inhoud der aan Jiem opgedragen commisfie, naar de bepalingen van bijzon- dere wetten en reglementen, en verder naar de algemeene voorfchriften, omtrent voogdij en curatele, en, met betrekking tot vacerende erfenisfén , vastgefteld. |
||||||
TWES.
|
||||||
( *5 )
TWEEDE BOEK. VAN DE «AKEN, EN VERSCHILLENDE
WIJZIGINGEN VAN EIGENDOM. E E R S T E T I T E L.
VAN DE VERDEELING DER ZAKEN.
Art. 416.
Alle zaken of goederen worden verdeeld in roerende ea «moerende. EERSTE HOOFDSTUK..
VAN ONROERENDE GOEDEREN.
Art. 417.
Goederen zijn onroerende, of uit hunnen aard, of door hunne bcftemming, of door het onderwerp, waarop zij wor- den toegepast. Art. 41S.
- Landerijen en gebouwen zijn, uit hunnen aard, onroerende goederen. Art. 419.
Voor onroerende goederen worden mede gehouden boö* men en planten, die met hunne wortels in den grond vait zijn, als mede vruchten en veldgewasièu, die nog niet ge- plukt, afgelheden of ingeoogst zijn. Art. 420. « ■
Beesten, door den eigenaar van land aan den pachter of
meijer tot het bearbeiden van het land gegeven, het zij ge- waardeerd of niet, worden voor onroerende goederen ge- houden, zoolang dezelve, uit hoofde dezer o vereenkomst, aaa dat landgoed'verbonden zijd. Art. 421.
Buizen of goten, die tot waterleiding in een huis of ander eri' dienen, zijn onroerende goederen, en makeu een gcdeeke uit van het eri, waartoe zij behooren. Art. 422. Voorwerpen, Welke de eigenaar van een erf daarop ge- plaatst heeft _ ten diende en tot de -bearbeiding van hetzelve , behooren , uit hoofde van hunne btitemmiug, tot onroeren- de goederen; dienyolgende zijn de na gemelde zaken, uit hoofde van derzelver beftemming, onroerende, io dat geval, E \vnn-
|
||||
C « >
|
|||||
wanneer zij door den eigenaar ten diende ên bearbeiding vaa
zijn erf op hetzelve geplaatst zijn , als: De beesten tot de bebouwing gebruikt wordende;
De bouwgereedfchappen;
De duiven der duiventillen of duivenvlugten ;
De konijnen der konijnen-bergen;
De visfcben, die zich in de vijvers bevinden;
De firoo en mest;
De perien, ketels, kuipen, vaten, gereedfchappen, tot eene
fabrijk of trafijk , tot het ontgronden van veenlanden, en dergelijke einden, behoorende; Én eindelijk zoodanige roerende goederen , welke de
eigenaar tot een blijvend gebruik bij zijn erf gevoegd heeft. Art. 423. Al wat aan onroerend goed aard en nagelvast is, wordt
voor een gedeelte van hetzelve, en dus voor onroerend goed gehouden. Beelden worden voor onroerende goederen gehouden, wan-
neer, zij in eene nis, opzettelijk voor dezelve gemaakt, ge- Ï laatst zijn; al ware het dat men zoodanige beelden daaruit onde nemen, zonder dezelve te breken of te beichadigen. Art. 424. Reële actiën op onroerende goederen, vruchtgebruik van
onroerende goederen, ferviruten op, gebouwen en erven, e» dergelijke, zijn onroerend, uithoofde van het onderwerp, waar- op dezelven worden toegepast. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN ROERENDE GOEDEREN.
■; - ■ ' : ■
Art. 425.
Goederen zijn roerende , of uit derzelver aard, of volgen* de bepalingen van de wet. Art. 426.
Roerende goederen uit derzelver aard zijn dezulken, die van de eene plaats naar de andere vervoerd kunnen worden, het zij ze, zich zelve bewegen, het zij ze door eene van buiten aankomende kracht bewogen worden. Art. 427. Door wetduiding zijn voor roerende goederen te houden : i8. Alle perfonele actiën, het zij dezelve betrekkelijk zijn
tot geldfommen, of tot roerende en onroerende goe- dden,:. .._,..: ." \ . *♦. AU
|
|||||
C 6? )
|
||||||||
ji«. Alle reële actiën op roerend goed;
3®. Alle actiën, aandeden, of interesfen in eenige asfocia»
tien, compagniefchappen , ibcieteiten van commer- cie, asf'urantie, navigatie, reederijen, visfcherijen, binnen- of buitenlandfche fondfen, beleeningen , en van alle andere handel, nering, beroep en bedrijf; zelfs wanneer onroerende goederen , tot deze onderneming be« trekkdijk, aan de voornoemde gemeenfchappen toebe- hooren; en 4°. Wijders zijn door wetduiding voor roerende goederen
ie houden alle obligatiën en andere effecten, zoo op het rijk en andere mogendheden, als ten laste van bij- zondere perfonen, al zijn zij ook van acn verband op onroerend goed voorzien. Art. 428.
Bouwftoffen, af komende van de afbraak van eenig gebouw,
of dezulken, die beftemd zijn om eennieuw gebouw te maken, sijn roerende goederen. Dezelve bouwftoffen , tot aanbouw zijnde gebruikt geworden,
houden daardoor op roerende goederen te zijn. Art. 429. De fpreekwijze van roerende goederen wordt in de gemee-
ne zamenleving dikwijls in een' meer engen zin genomen, en worden als dan het gereed geld, infchulden, edele gefteenten koopmanfehappen, en verzamelingen, de kunften en weten- fchappen betreffende, daaronder niet begrepen. Art. 430. Onder de benaming van meubelen is begrepen al het geen
tot gebruik en verfiering der vertrekken van een huis dient, als tapijten, bedden, ftoden, fpiegels , pendules , tafels, porfeleinen, aardewerk, en dergelijken. De fchilderijen, prenten en beelden zijn niet onder meube-
, len begrepen, dan wanneer zij tot verüerhig van een vertrek beftemd zijn, doch niet W2nnter zij eene verzameling moeten uitmaken. Art. 431.
De verkoop, fchenking of making van een huis, met al bet
geen daarin gevonden wordt, is alken betrekkelijk tot de daarin zijnde meubelen, en moet niet worden uitgeftrekt tot gereed geld , of tot infchulden en andere regten, waarvan de papiereu, en belcheidea in dat huis bewaard worden. |
||||||||
IPEÏU
|
||||||||
E a
|
||||||||
C 68 )
|
|||||
DERDE HOOFDSTUK. ■%
VAN DE GOEDEREN, IN B K T R E K K I N C TOT
DERZELVER BEZITTER Sa An. 4^1.
Een ieder heeft de vrije bcfchikking over de goederen, die hem in eigendom toebehooren , onder rie wijzigingen of modifi- catie;), door de wet vastgcfteld: het beftuur e» de vervreem- ding der goederen, welke niet aan bijzondere perfonen behoo- ren , moeten naauvvkeurig ingcrigt worden naar de vormen en regelen, die voor dezelve in het bijzonder bepaald zijn. Art. 433. De wegen, rif- en gangpaden , die tot laste van het rijk zijn, de bevaarbare ftroömcn en rivieren, de itranden van de zee, de havens en reeden, en in het algemeen alle gedeelten van Hollands grond , welke voorgeeneu uitfluitenden eigendom vaibaar zijn, worden onderhoorig geacht aan de publieke do- meinen. Art. 434,
Alle duinen en heiden, voor zoo verre die niet aan anderen in eigendom zijn uitgegeven, behooren aan de publieke do- meinen. Art. 435.
Alle vacerende en verlatene goederen behooren mede tot de publieke domeinen. Art. 436.
De poorten, muren, grachten en wallen van vestingen, of verlterkre lieden en plaatfen, zijn wijders gedeelten der pu- blieke domeinen. Art. 437.
Gemeente goederen zijn dezulken , op wier ïnkomften of eigendom de inwoners van eene of meer gemeenten een wet- tig verkregen regt hebben. Art. 438.
De betrekking tot de goederen, die iemand bezit, befiaatin het regt van eigendom, bezit regt, regt van genot, en in regt van dienstbaarheid of fervrtuutregt. TWEEDE TITEL.
V A N. E I C E N I) O M.
Art 439-
Eigendom is het regt om van tcnige zaak het vrij geaot te heb-
|
|||||
C 69 >
|
||||||
hebben, en daarover naar goedvinden te befchikken ; mits
niet handelende tegen de wetten, noch verkortende het regt van een' derden. Art. 440.
Nïïtnaad kan genoodzaakt worden afftand te doen van zijn'
eigendom, dan terzake van her algemeen belang, en tegen voor- afgaande billijke fchadeleosfteUing. Art. 441. Het regt van eigendom is volkomen of onvolkomen.
Art. 442. Het volkomen regt van eigendom bevat ia zich alles, wat
door eene zaak wordt voortgebragt, als mede al het geen zich daarmede door de natuur of door de kunst vereenigt. Art. 443. Het regt van eigendom is onvolkomen, wanneer het, na ver-
loop van afkeren tijd, of door het vervallen van zekere conditie, ftaat ontbonden te worden, wanneer hst goed met eenig reëel reg' ten behoeve van anderen bezwaard is, of wanneer hetbe- ftaat in eenen blooten eigendom; afgefcheiden van het vrucht- gebruik , het welk aan een ander toekomt. EERSTE HOOFDSTUK.
VAN HET REGT VAN ACCESSIE OP HET GEEN
BOOR DE ZAAK WORDT VOORÏGEBRAGT. Art 444.
Alle vrachten der aarde , het zij door de natuur alleen, of
gepaard met menfchen hulp, voortgebragt; Alle civiele of burgerlijke vruchten;
En eindelijk jongen, die uit iemands beesten worden geba«
ren, behooren door het regt van accesfie aan den eigenaar. Art. 445. Die erfclhet bezit heeft eener zaak, zonder daarvan eige?
naar te zijn, krijgt geen regt op de vruchten, dan wanneer hij de zaak bezit ter goeder trouw; doch, in geval van bezit ter kwader trouw, kan de eigenaar van hem, met de zaak zelve, tevens alle de vruchten terug vorderen. Art. 446. De vruchten eener zaak behooren niet anders aan de»
eigenaar, dan onder den last om de kosten van ploegen, zaaijen , en arbeiden, door een'derden perfoon daaraan verrigt» aan denzclven te vergoeden. E 3 TWE&
|
||||||
■ ■
|
||||||
C 7° )
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HET REOT VAN ACCESSIE, TEN AANZIEN
VAN HET GEEN ZICH MET DE ZAAK VER-
EENIGT, EN MET DEZELVE EEN
GEHEEL UITMAAKT.
Art. 447.
Al wat zich met eene zaak zoodanig vereenigt, dat het met dezelve flechts een enkel geheel uitmaakt, wordt het eigen- dom van den geen, aan wien de principale zaak toebehoort, en zulks achtervolgens de regelen, welke hierna worden be- paald. Art. 448.
De aatrwasfen, welke eene rivier, ongevoelig, en van langza- merhand, aan de aanpalende landen heefc aangefpoeld, komen als een accesfoir aan den eigenaar van die landen. Art. 449. Indien echter het geweld van den ftroom een ftuk van een land aan het land van een ander heeft aangeworpen, op zoo- danige wijze dat dit ftuk te herkennen is, behoudt de eige- naar van dir ftuk den eigendom; onder die bepaling, dat liij gehouden is hetzelve binnen het jaar te reclameren; na verloop van welken tijd hij in zijne reclame niet meer ont- vankelijk is, ten ware de eigenaar van het land, waarmede het ftuk vereenigd is, nog geen bezit van hetzelve geno- men had. Art. 450.
Wanneer twee zaken, aan onderfcheidene eigenaars toebe- hoorende, zoodanig met elkander vereenigd zijn, dat zij een geheel uitmaken, behoort echter bet geheel aan den eige- naar van de principale zaak niet anders, dan onder den last van aan den ander de waarde van de accesfoire zaak te moe- ten vergoeden. Art. 45c.
Voor de principale zaak _ wordt gehouden die gene, waarmede eene andere zaak is vereenigd, en die een beter gebruik, meerder fieraad, aanvulling, of dergelijken, uit de- zelve trekken kan. Art. 452.
Deeigenaar vande accesfoire zaak, die, buiten zijn weten, met de principale zaak van een ander vereenigd is, doch gevoegelijk van dezelve weder kan worden afgefcheiden, is, des goedvindende, bevoegd, om die affcheiding, en de terug- gave van zijne accesfoire zaak, te vorderen. Art. 453.
|
|||||
< n :>
|
||||||
Art. 453'
Indien een kunftenaar, of iemand anders, van eev {"toffe, dia
hem niet toebehoort, eene nieuwe foort van zaak gemaakt heeft, heeft de eigenaar der ftoffe de keus, om die nieuwe foort te reclameren, mi's de kosten der bearbeiding vergoe- dende j of wel die nieuwe foort aan den maker over te raten, *n van hem vergoeding deY gebruikte-ftoft*! te eifchen; zon- der ondeffcheid, of de ftoffe al'dan niet gefchikt is om hare oude gedaante weder te kunnen aannemen. ■ } • - Art. 454. "' Wanneer de ftoffe, die tot het maken van eene nieuwe
zaak gebruikt is, gedeeltelijk aan den maker, en gedeeltelijk aan een ander toebehoort, en niet weder gevoegelijk van elkander kan worden afgefcheiden , ïs die nieuwe zaak tus- fchen beiden in het gemeen, naar evenredigheid van elks aan- deel in de ftoffe, de kosten van bearbeidingt aan de zijde van den maker, daarbij gerekend. Art. 455.
Verfcheidene ftoffen, aan verfchillende eigenaars toebehoo.
rende, onder eikanderen gemengd , en daardoor eene nieuwe foort van zaak gemaakt zijnde , wordt onderfcheid gemaakt, of die ftoffen weder gevoegelijk kunnen.*worden afgefcheiden , en dan is men 'bevoegd de verdeeling te éiföhen, dan wel of die ftofferi niet gevoegelijk affcheidbaar zijri, en dan is de gemaakte nieuwe foort gemeen, naar evenredigheid van de hoeveelheid, hoedanigheid en waarde der ftoffen, aan elk hunner toebehoofende. Art. 456.
Indien de ftoffe, aan een' der eigenaars toebehoorende, die
van den ander in waarde verre overtreft, kan de eigenaar der waardigfte ftoffe de nieuwe gemaakte foort voor zich re- clameren; mits de-waarde van de andere ftoffe vergoedende. Art. 457.
Een van beiden de gemeenfehap, in de vorige artikelen
vermeld, willende doen eindigen, móet het goed ten gemee- nen voordeele in het openbaar verkocht worden. Art. 458. Die eenige ftoffe, aan een ander toebehoorende, buiten
deszelfs weten gebruikt heeft, is niet alleen tot teruggave van die froffe, zDo zij affcheidbaar is, maar ook tot vergoe- ding van kosten, fchaden en interesfen, gehouden. |
||||||
E 4. 1'. DER.-
|
||||||
C 7* )
|
|||||||||
DERDE TITEL.
VAN BEZITE.EGT.
Art. 459.
Die eenige zaak of regt, voor de verkrijging van eigendom
vatbaar zijnde, alhoewel bij zelve niet bewezen is eigenaar te zijn, door zich zelven, of dooreen' ander' in zijnen naam, onder zich heeft of geniet, met oogmerk om die zaak of dat regt te houden, wordt geacht daarvan bezitter te zijn. ::-; Art. 460. Die het oogmerk van eene zaak of regt voor zich te be-
houden niet heeft, wordt niet gehouden in het eigenlijk be- zit derzelve te zijn, offchoon hij de zaak onder zich hebben mogt. . . Art. 461.
Bezit heeft ten gevolge, dat de bezitter voor eigenaar wordt
gehouden , en in het bezit mag blijven, tot dat een ander den eigendom geregtelijk heeft ingewonnen. Art. 462. Bezit, eenmaal verkregen zijnde, wordt behouden door
den enkelen wil om te blijven bezitten, fchoon men de dade- lijke detentie der zaak is kwijt geraakt, mits binnen het jaar de noodige regtsmiddelen gebruikende, om daarin gemahx- tineerd te worden. Art. 463,
De bezitter wordt gerekend het bezit te blijven behouden,
fchoon een ander, met zijne toeftemming, of op zijnen last, het goed gebruikt, of hetzelve onder zich heeft. Art. 464. Met zijnen wil verliest men het bezit door volkomen over-
gifte van de zaak aan een ander, als mede door het bezit te verlaten en weg te werpen. Art. 465.
Niemand mag, zonder regterlijke rusfehenkomst, buiten het
bezit gefield worden. Indien hij, fchoon op grond van een beter regt, op eigen gezag uit het bezit geflooten wordt, moet zulks eerst herfteld worden, eer het onderzoek van dat beter regt in aanfehouw komen kan; mits deze herftelling' binnen het jaar door gepaste regtsmiddelen gevorderd zij. Art. 466. De wijze, waarop bezit door verjaring in volkomen' eigen-
dom overgaat, wordt behandeld bij den titel van pre- f&riptit. VIER>
|
|||||||||
■ .
|
|||||||||
C 73 )
|
|||||
VIERDE TITEL.
VAN VRUCHTGEBRUIK OF L IJ F T 0 O T , VAN GE-
BRUIK, BEWONING, TIENDREGT, REGT VAN OPSTAL, EN CIJN.SREGT. EERSTE HOOFDSTUK.
VAN VRUCHTGEBRUIK OF LIJFT0GT.
Arr. 467.
Vruchtgebruik is het regt om van eens anders goed de vruchten te trekken, als i of men zelf eigenaar daarvan ware; mits zorgende dat de zaak zelve in wezen blijft. Art. 468. Vruchtgebruik wordt verkregen, of door den wil van den eigenaar, of door de wet. Arr. 469.
Vruchtgebruik kan daargefteld worden, of zuiver, of on- der zekere voorwaarden , of voor een' zekeren tijd. Art. 470. Vruchtgebruik kan zoo wel van roerende, als van onroe- rende goederen worden toegedaan. EERSTE AFDEELING.
VAN DE REGTEN VAN DEN
VRUCHTGEBRUIKER. Art. 471.
De vruchtgebruiker is in het algemeen geregtigd, alle de
vruchten te genieten, die van het goed, waarvan hij het vruchtgebruik hoeft,'■voortkomen, het zij de natuurlijke, het zij de burgerlijke, het zij de vruchten van nijverheid. Art. 47?. Natuurlijke vruchten zijn de genen, welke de aarde van
zelf voortbrengt, als mede de producten en de jongen van beesten. Vruchten van nijverheid, die uit den grond getrokken
worden, zijn de genen, welke men door cukuur of landbouw verkrijgt. Art. 473-
Burgerlijke vruchten zijn de huren van gebouwen, van landerijen, en van andere panden; mitsgaders renten en inte- resfen van kapitalen. E 5 Art. 474.
*
|
|||||
C 74 )
|
||||||
Art. 474. ,"
De natuurlijke vrachten en vruchten van nijverheid, die,
hij den aanvang van het vruchtgebruik, nog niet geplukt of afgefoeden zijn;, behooren aan den vruchtgebruiker. De nog niet geplukte of nog niet afgefnedene, bij het
eindigen van het vruchtgebruik, behooren aan den eigenaar; zonder dat deze iets wegens dè kosten van het*bearbeiden ©f zaaijen verpligt is te vergoeden. .-: * Art. 475. De burgerlijke vruchten worden daarentegen gerekend, met
den dag te beginnen en met den dag te eindigen. 1 Art. 476. Van fcheepsportiën worden twéé derden van de tijdelijke
uitdeelingen voor vruchten, en één derde voor hoofdfom gerekend;' waartegen ook weder in de tijdelijke bijlagen jwéé darden, door den vruchtgebruiker, en één derde door den eigenaar, na het eindigen van het vruchtgebruik, gedra- gen moeten worden. v: „*-.-- Art. 417. De opbrengst van uitgeveende en uitgegravene landen, én
van (teen- en zandgroeven, wordt geheel voor hoofdfom ge- rekend, en blijft als zoodanig aan den eigenaar; behoudens aan den vruchtgebruiker het genot der renten, die daarvan afkomen. Art. 478.
Indien vruchtgebruik plaats heeft omtrent zaken, die met
het gebruik te niet gaan, als geld, koren, en dranken, heeft de vruchtgebruiker het regt om dezelve te gebruiken; mits, bij liet eindigen van het vruchtgebruik, eene gelijke hoeveel- heid, hoedanigheid en waarde, of wel den prijs van dezel- ve , terug gevende. Art. 479.
Het vruchtgebruik van eene lijfrent geeft aan den vruchtge-
bruiker, gedurende het vruchtgebruik, het regt om de ver- fchenen renten te beuren, zonder tot eenïge teruggave ver- pligt te zijn. Art. 480.
Vruchtgebruik plaats hebbende omtrent zaken, die, zonder
dadelijk te niet gaan, door het gebruik verflijten, of in waar- de verminderen, geeft aan den vruchtgebruiker het regt, om dezelve te gebruiken tot die einden, waartoe zij gefchikt zijn. Bij het eindigen van het vruchtgebruik, is de vruchtgebrui-
ker verpligt, dezelve terug te geven in den Haar, waarin zij zich bevinden; mits niet door misbruik of kwade trouw van den vruchtgebruiker verlieten of in waarde verminderd zijnde. Art. 481.
|
||||||
)
|
||||||
C 75 )
|
|||||
Art. 481.
Van bosfchen, en ander houtgewas, is het week- en kap-
hout voor den vruchtgebruiker, en zijn de opgaande boomen voor den eigenaar; zoo echter, dat de vruchtgebruiker van de opbrengst van de verkochte opgaande boomen, zoo lang het vruchtgebruik duurt, de renten trekt. De vruchtgebruiker is verpligt, zich, ten aanzien van het
kappen, te gedragen naar de gewoonte en het ftandvastig gebruik der eigenaars,; zöndèf* voor zich of zijne erfgena- men fchadevergoeding te genieten, Wegens het geen hij ge- durende het vruchtgebruik mogt nagelaten hebben op zijn' tijd te kappen. Boomen, welke kunnen getrokken worden uit eene boom-
kweekerij, zonder dezelve te bederven, behooren mede tot het vruchtgebruik; mits de vruchtgebruiker zich omtrent de weder-aanvulling gedrage naar de plaatfelijke gewoonten» Art. 482. Boomen, die gedurende hét vruchtgebruik frerven, en die,
welke bij toeval afbreken of uit den grond gerukt worden, zijn voor den vruchtgebruiker,- welke echter verpligt is ande- re boomen voor dezelve in plaats te zetten. Art. 483. De vruchtgebruiker mng niet alleen het goed zelf gebrui-
ken, en door zijne huisgenooten laten gebruiken, maar hij is ook geregtigd om het genot der vruchten, door verkoop, verhuring, of anderen titel, aan een' derden over te doen; zoo nogtans, dat het regt van vruchtgebruik met den dood van den vruchtgebruiker, die dit genot heeft overgedaan, eindigt. Art. 484.
Het vruchtgebruikfirekt zich ook uit tot den aanwas, waar-
mede de goederen, gedurende het genot des vruchtgebrui- kers , vergroot worden. Art. 485.
De vruchtgebruiker heeft in het algemeen het genot van
alle de regten, die den eigenaar toekomen; als van fervituut, van overgan", en alle anderen, en hij geniet deze regten als de eigenaar zelf. Art. 486.
De vruchtgebruiker heeft tie goederen, waarvan hij het
vruchtgebruik geniet, onder zijne eigene beheering; ten ware daarover een ander tot adminiflrateur is geiteld. Art. 487. De eigenaar is gehouden den vruchtgebruiker het vrucht-
gebruik dei goederen te laten genieten, zonder hem daarin eetü-
|
|||||
C 7* )
|
|||||
cenige belemmeffn» te veroorzaken; alle belet, daarin door
den eigenaar tqegebragt, verpligt hem tot fchadevergoe- ding. Art. 488.
De vruchtgebruiker mag daarentegen, na het eindigen van
het vruchtgebruik , geene fchadevergoeding eifchen voor eenige verbetering, welke hij vermeent gedurende het vrucht- gebruik gemaakt te hebben; al ware de zaak door hem ook wezenlijk in beteren ftaat ge'bragt. Hij öf zijne erfgenamen mogen echter alles , wat 'er door
hem aan 01 op het gebruikte goed gemaakt of gebragt is, wegnemen of doen wegnemen, wanneer alles ongtfehonden ii zijnen vorigen ftaat kan worden herlleld. TWEEDE AFDEELING.
VAN DE VF. HPLIGTINGEN VAN DEN
VRUCHTGEBRUIKER,
Art. 489.
De vruchtgebruiker moet de zaak aanvaarden in den ftaat,
waarin dezelve zich bevindt, en is in het algemeen verpligt, om de goederen, als een goed huisvader, re gebruiken; zorg dragende dat dezelve niet in verval geraken of verloren gaan : alle verzuim, hierin door hem gepleegd, (lelt hem tot vergoe- ding van fchade aanfprakehjk. Art. 490.
Ds vruchtgebruiker, de goederen, waarvan hij her vrucht-
gebruik heeft, onder zijne eigene bëheering hebbende, is gehouden tot het maken van ftaat en inventaris derzclve goe- deren, in tegenwoordigheid van den eigenaar, of na den- zelven daartoe geroepen te hebben, en met uitdrukking van de waarde der goederen, welke door deskundigen begroot moeten worden, en is voorts gehouden tot het (tellen van zekerheid, dat hij de goederen niet anders dan naar behoo- ien gebruiken zal, en dat hij, na het eindigen van het vruchtgebruik, de goederen zelve, of, in het geval hier voren artikel 478 vermeld, de waarde van dezelve aan den eigenaar teruggeven zal; alles, ten ware hij, bij overeenkomst of testa- ment varf de verpligting tot het maken van inventaris, of het (lellen van zekerheid, is viijgcfteld; zullende mede aan de verpligting tot het (lellen van cautie niet onderworpen worden ouders, welke het vruchtgebruik van de goederen hunner kindwen hebben, noch ook iemand, die zijn goed aa*
|
|||||
C 77 >
|
||||||
aan'een ander verkocht of gefchonkfji heeft, onder voorwaar-
de van het vruchtgebruik van dit goed te blijven genieten. Art. 491. De vruchtgebruiker, die, in het geval bij het vorige artikel
vermeld, buiten Haat is de vereischte zekerheid te (lellen, is verpligt te gedoogen, dat de goederen gebragt worden onder eene geregtelijke adininiflratie, tot tijd en wijle hij die zekerheid gefield zal hebben. Art. 492.
Aan d:n vruchtgebruiker kan, in geval van adminiftratie,
door den regter worden toegedaan, om eeu gedeelte van de onroerende goederen, naar bevind van zaken, tot zijn gebruik te mogen onder zich houden; mits daarvoor cautie Hellende, die ook, naar aanleiding der omftandigheden, in eene juratoire cautie zal kunnen bellaan. en voorts ouder den last om de- zelve goederen, bij het eindigen van het vruchtgebruik, weder op te leveren en terug te geven. Art. 493.
De vruchtgebruiker die vertraagt de vereischte zekerheid
te Hellen, verliest echter daardoor de vruchten niet, waa* toe inj geregtigd was; dezelve zijn hem verfchuldigd van het oogenblik af, dat het vruchtgebruik een' aanvang neemt. Art. 49J.. In de bepaling wat al dar» niet onder vruchtgebruik begre«
pen is, en welke lasten voor rekening van den vruchtgebrui- ker komen, moet eerst en vooral worden ingezien, wat daar- omtrent bij de oveieenkomst of uiterflen wil is vastgefteld. Art, 495. De vruchtgebruiker is, voor zoo verre het tegendeel niet
bij overeenkomst pf testament is vastgefteld, verpligt de ge- wone reparatiën tot onderhoud te doen, als mede te vergoe- den de fchade, die, door zijn gepleegd verzuim in het niet doen van deze reparatiën, veroorzaakt zouden mogen zijn. t Buitengewoon zware reparatiën blijven ten laste van. den eigenaar; ten ware dezelve veroorzaakt zijn door verzuim van het gewoon onderhoud, gedurende den tijd van het vtuchtgebruik; in welk geval ook de buitengewoon groote reparatiën ten laste komen van den geen, die het gewoon onderhoud verzuimd beeft. Art. 496.
Buitengewoon grobte reparatiën zijn die. van zware mu-
ren en gewelven, het leggen van nieuwe balken, geheel? daken, en dergelijke; andere reparatiën worden als gewooa onderhoud gerekend. |
||||||
Art. 497.
|
||||||
( 7S )
|
||||||
Art. 497.
Noch de eigenaar, «och de vruchtgebruiker, is gehouden
te herbouwen het geen door ouderdom is ingeflort, of doof een onvermijdelijk onheil vernield is. Art. 498.
De vruchtgebruiker is gehouden, gedurende het vrucht-
gebruik, voor zijne rekening te nemen de jasrlijkfche las- ten , waarmede het goed bezwaard is, en die in het gemee- ne leven als lasten der vruchten worden aangemerkt. [ • Art. 499. De lasten, op den eigendom van het goed, gedurende het
vruchtgebruik, gelegd, worden door den vruchtgebruiker en den eigenaar gedragen, inmaniereals volgt: De eigenaar is verpiigt de betaling dezer lasten te doen,
doch de vruchtgebruiker moet hem de interesten der uitge- fchot ene penningen vergoeden: : Indien de vruchtgebruiker de penningen, tot die betaling be-
noodigd, heefc voorgefchoten, kan hij, bij het eindigen van het vruchtgebruik, de kapitale fomme zelve terug eifchen. Art. 500.
Tot betaling van fcrtulden of lasten, waarmede het goed,
bij den aanvang van eenig bijzonder daarop gefield vruchtge- bruik , bevonden wordt bezwaard te zijn, is dé vruchtgebrui- ker niet gehouden. Het goed daarvoor aangefproken wor- dende, heeft de vruchtgebruiker zijn verhaal op den eige- naar* Art. 501.
Proceskosten over het vruchtgebruik komen tot laste
van den vruchtgebruiker; doch die den eigendom betreffen tot laste van den eigenaar. Art. 502.
. Wanneer, gedurende het vruchtgebruik, door derden eenig? aanfpraak op het regt van den eigenaar word.t gemaakt, of het goed zelve wordt aangetast, is de vruchtgebruiker gehou- den, om daarvan aan den eigenaar kennis te geven; zijnde de vruchtgebruiker, bij gebreke van dien, verantwoordelijk voor de fchade, welke daaruit voor den eigenaar kan ont- ftaan, even als of hij zelf het nadeel had toegebragt. Art. 503.
Die het vruchtgebruik van eenig beest heeft, is, wanneer
hetzelve, buiten zijn toedoen, fterft, niet verpiigt een ander in plaats van het geltorvene terug te geven, noch 'er de waaide van te betalen. |
||||||
Art. 504.
|
||||||
c 79 y
■ ■■'■ " "Art. 504.
In geval van vruchtgebruik van een troep of kudde beesten, is de vruchtgebruiker, wanneer de kudde door fterfte , of ander toeval, buiten deszelfs fchuld, geheel of ten deele verloren gaat, niet verder aan den eigenaar gehouden, dan tot o\er- gifte van de huiden of vellen, of van derzelver waarde. |
||||||||
DERDE AFDEELING.
HOE VRUCHTGEBRUIK EINDIGTj
|
||||||||
Art. 505.
Vruchtgebruik eindigt: i°. Door den dood van den vruchtgebruiker;
20. Wanneer de tijd of voorwaarde, tot of ouder welke het-
zelve toegedaan is, verloopen of vervuld is; 30. Door vermenging, wanneer de bloote eigendom en het
vruchtgebruik zijn gekomen in dezelfde handen; 4°. Door gedanen afftand van den vruchtgebruiker ten
behoeve van den eigenaar; 5°. Door verjaring, wanneer de vruchtgebruiker, gedu-
rende dertig jaren, van zijn regt geen gebruik gemaakt heeft; en 6"?. Door den geheelen ondergang der zaak, waarop het
vruchtgebruik is gevestigd. 1 Art. 506.
Vruchtgebruik, het welk niet aan particulieren of bijzon-
dere perfonen is toegeftaan, duurt niet langer dan dertig jaren. Art. 507.
Vruchtgebruik aan iemand toegeftaan, tot dat een derde zekeren ouderdom zal bereikt hebben, duurt voort tot dat tijdftip, fchoon deze derde vóór den bepaalden tijd mogt overleden zijn. Art. 508.
De verkoop van sene zaak, aan vruchtgebruik onderhevig, maakt
|
||||||||
C 8° )
maalt geene verandering in het regt vr,n den vruchtgebrui-
ker; deze blijft het vruchtgebruik genieten, ten ware hij daarvan uitdrukkelijk afftand moge hebben gedaan. Art. voo. Het goed flechts gedeeltelijk verloren gegaan zijnde, blijft
het vruchtgebiuik ten aanzien van het overgeblevene gedeelte voortduren. Art. 510.
Het goed door herbouwing weder in den vorigen flaat
ïierfteld zijnde, Tierleeft het vruchtgebruik op hetzelve. Art. 51 £. Indien het vruchtgebruik alleen op een gebouw gevestigd
is, en dit gebouw door brand, of andere onheikn vernield wordt, of door ouderdom inltort, heeft de vruchtgebruiker het genot niet van den grond, noch van de bou'wtioffen. Indien het vruchtgebruik gevestigd is op een it.uk goed,
waarvan het gebouw een gedeelte uitmaakte, blijft de vrucht- gebruiker in het genot van den grond en van de bouwftoffen. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN GEBRUIK EN VAN BEWONING.
Art. 512.
De regren van gebruik es van bewoning worden verkre- gen , en verloren, op dezelfde wijze als het vruchtgebruik. Art. 513. Men kan daarvan, even als in geval van vruchtgebruik, geen genot hebben, dan na bevorens zekerheid gefteld, en naat en inventaris gemaakt te hebben. Art. 514. De gebruiker, en hij die het regt van bewoning heeft, zijn verpligtzicii, ten aanzien van het gebruik en de bewoning, te gedragen als goede huisvaders. Art. 515.
De regten van gebruik en van bewoning worden geregeld door den titel of acte, waarbij dezelve zijn toegeftaan, en krijgen, achtervolgen» de in dezelve acte voorkomende bepa- lingen, eene meerdere of mindere uitgeftrektheid. Art. 516. Indien geene bepalingen omtrent de uitgeftrektheid van deze regten gemaakt zijn, worden dezelve geregeld op de volgende wijze: |
|||||
Arr. 517.
|
|||||
C 8r )
Art. 517.
Die het gebruik heeft van eenige zaak, geniet de vruchten van dezelve niet verder, dan zijn eigen nooddruft, en die van zijn huisgezin znlks vorderen. Art. 518.
Ten aanzien van beesten, beeft de bruiker het regt om daarmede zijn werk te doen, en de melk, voor zoo verre zijne behoeften en die van zijn huisgezin vorderen, als mede de mest te gebruiken; doch hij heeft geenszins het genot van de wolle, of de jongen der beesten of van de melk, ■welke hij voor zijne behoeften, en die van zijn gezin niet noodig heeft. Art. 519.
De gebruiker kan zijn regt aan een ander niet afftaan, noch verhuren. Art. 520.
Hij, die het regt van bewoning van een huis heeft, kan hetzelve bewonen met zijn huisgezin, al ware het, dat hij op het tijdftip, waarop hetzelve regt hem werd toegeitaan, niet gehuwd geweest was. Art. 521.
Het regt van bewoning kan niet afgeftaan, noch verhuurd worden. Art. 52a.
Die een huis in bewoning heeft, en hij, die alle de vruch- ten van land, zonder eenige uitzondering, gebruikt, zijn bei- den gehouden de gewone reparatiën tot onderhoud, de beta- ling der lasten en de kosten <ier cultuur of bebouwing, even als een vruchtgebruiker, te dragen. Indien de gebruiker van land alleen een gedeelte der vruch-
ten gebruikt, is hij flechts verpligt in die lasten en kosten te dragen, naar mate van het geen hij geniet. DERDE HOOFDSTUK.
VAN TIENDREGT, REGT VAN OPSTAL, IN
C IJ N S R E G T. EERSTE AFDEELING.
VAN TIENDREGT.
Art, 523.
Tienden zijn, of greve, die van granen en SMtdeT), of F fmal*
|
||||
C 32 )
fmallc^ die v,m gewasfcn en moeskruiderj, of krijtende tien-
den, die van de jongen van allerlei vee geheven worden. Art. 524, De tienden worden gerekend te beftaan in het tiende gedeelte
der vruchten, zoo als die uit de hand vallen, zonder dat de tiendhefFer de beste kiezen, of de tiendpligtige de ilechtite geven mag. Art. 525.
De tiendpligtige mag, vóór de voldoening der tienden,
geene vruchten van het veld vervoeren; hij is dus verpligt den tiendheifer aanzegging te doen, dat zijne tiende fenoof gereed (laat, en dat hij die zal hebben wegtehaleu. Oe tiendheiTer daarvan in gebreke blijvende, doet de tiend-
pligtige, ten overitaan van twee zijner geburen, of van twee andere neutrale perfonen, aanwijzing van de gereed zijrde tienden, laat dezelve voor den tiendhtiffcr op het veld ftaan, en gaat met de inzameling zijner vruchten voort. Art. 526.
De tiendhefTer, is , des begeerende, bevoegd om die tienden ,
die hem opgebragt "moeten worden, voor één of meer jaren aan anderen, hetzij in liet openbaar, hetzij uit de hand, te verkoopen of te verpachten. Art, 527.
Het regt om tienden te heffen wordt verloren: f
iv. Door het vergaan van het goed;
2°. Door vrijwilligen afftand;
30. Door overdiagt aan een ander;
4°. Door vermenging der regten van den tiendhefTer en
;den tiendpligtigen; en 5°. Door ongebruik gedurende dertig jaren.
Art. 528. Het geftatueerde bij deze, af deel ing ztl geei hinder kunnen
toebrengen aan het geen de wet nader, ten aanzien van de tienden, zal bepalen. TWEEDE A F D E E L I N G.
VAN IV E G T' V A N OPSTAL.
Art. 529.
Regt van opllcl is het vermogen , om op eens anders grond één ot' meer gebouwen te mogen Hellen, of heb- ben , en dezelve te mogen gebruiken. Art. 530.
|
||||
C S3 )
|
|||||||
Art. 530.
De eigenaar van den grond vermag, voor zoo verre geene
bijzondere bedingan omtrent het eindigen van het regt van opftal gemaakt zijn, hetzelve regt te doen eindigen, na ver- loop van tien jaren; mits, ten minde twaalf maanden te vo- ren , aan den eigenaar van het gebouw of van de gebouwea daarvan aanzegging doende. Art. 531.
De eigenaar van den grond is, bij het eindigen van den
oplhl, gehouden aan den eigenaar van het gebouw of v;.n de gebouwen te voldoen de waarde vsn dezelvcn , of zo» veel als bedongen is. DERDEAFDEELING.
VAN C IJ N S- OF T IJ N S II E G T.
Art, 532.
Cijns- of tijnsregt, ook wel regt van oud- eigen ge- noemd , is gegrond op eene zekere verbindtenis, liggende op eenig ituk goed, waardoor de eigenaar vaii hetzelve yér- pligt is, jaarlijks eene kleine rente aan den daartoe regt- hebbenden te betalen. Art. 533.
Cijnfen zijn uit derzelver natuur onïosbaar, en kunnen door den cijnspligtigen niet dan met toeltemining van dea cijnshëffer afgekocht worden. Art. 534.
De vervallene of verfchenen cijnfen worden door verloop van dertig jaren geprélcribeerd, doch het regt van cijnshei' üug gaat door geene verjaring te niet. |
|||||||
V IJ F D E TITEL.
VAN SERVITUTEN>OF ER FD I E N S T »A A R- *
HEDEN EN ERFSC HE1DINGEN. EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE MEEN Ef BEPALINGEN.
Ah. 535-
Het regt, waardoor een erf aan een naburig erf, neuij *Uidj hetzij huis, diwiêtbaaT is, woiix/en'ü-uutgenoemd. 'f 2 Art. 53A
|
|||||||
C 84 )
Art. 536.
Servituten of dienstbaarheden worden daargtfteld: i°. Door den wil dts eigenaars; en
2.°. Door de wet.
Art. 537.
_ Alle erven worden geprefumeèrd vrij te zijn; zoo dat elk
eigenaar bevoegd is orn aan alle anderen het mede-gebruik van zijn erf te beletten, ten ware bewezen wordt, dat men daarop een regt van fervituut heeft. Art. 538.
Servituten of dienstbaarheden moeten ftrikt worden uitge-
legd, zoodanig echter, dat die het regt van fervituut heeft, ook gerekend wordt datgene te hebben, zonder het welk hij van het fervituut geen gebruik maken kan; hij dus, die het regt heeft, om water uit eens anders put te halen , heeft ook het regt van toegang tot dien put. Art. 539.
Elk, die het regt van fervituut heeft, moet hetzelve zooda-.
nig gebruiken, dat aan den eigenaar van het dienstbaar erf , daardoor het minst mogelijk nadeel of overlast veroorzaakt worde. Art. 540.
De reparatiën , die noodig zijn om van een fervituut gebruik
te kunnen maken, moeten gedaan worden ten koste van den geen die het fervituut heeft; zijnde de eigenaar van het dienstbaar erf alleen verpligt te gedoogen, dat de noodige reparatiën gedaan worden. Art. 541.
De eigenaar echter van een'muur, daarop een ander, uit
krachte van een fervituut,'gebouwd heeft, is verpligt dien muur op zijne kosten te houden in dien ftaat, dat dezelve het daarop gebouwde dragen kan; hij kan zich nogtans van die verpligtin? ontlasten door den eigendom van den muur aan den geen, die het fervituut heeft, afteftaan. Art. 542. Insgelijks moeten del gebreken, door den eigenaar van net
dienstbaar erf veroorzaakt, door denzelven op zijne kosten herfteld, en ain den ander het behoorlijk genot van zijn fervi- tuut bezorgd worden. Art. 543.
Een fervituut, aan iemand ter bede of tot wederzeggers toe
vergund, kan ten allen tijde worden herroepen en ingetrokken. Art. 544.
Niemand mag bouwen op eenen muur, die aanzijn' buurman
|
||||
( 85 )
|
|||||
ine'gendointoebehoort,ten ware hem , bij wegevan fervituut,
het regt is toegellaan om zulks te mogen doen. Art. 545- Gieu eigenaar is tot het toeftaan van een voortdurend fer-
vituut bevoegd, dan die den volkomen' en onbezwaarden ei- gen lom van zijn erf heeft. Art. 546.
O » goederen, waarvan de één den blooten eigendom, en
een a ider het vruchtgebruik heeft, als mede op goederen, aan verfdeiden eigenaars in gemeenichap toebehoorende. mag geen duurzaam bezwaar van fervituut gelegd worden, dan met al- ler gezamenlijke bewilliging. Art. 547.
Die, als vruchtgebruikers, fiduciaire bezitters of erfpachters ,
een* onvolkomen' of bezwaarden eigendom hebben, mogen gee- ne andere fervituten op het erf leggen, dan dezulken, waar- door het goed geen het minfte nadeel of vermindering onder- gaat , en die met het eindigen van hun onvolkomen regt van eigendom mede een einde nemen. Art. 548.
Eea eigenaar van twee erven, op een derzelve een kenne-
lijk teeken van fervituut hebbende gelegd, en den eigendom dezer erven naderhand hebbende van één gefcheiden, zonder van het fervituut melding te maken, blijft hetzelve fervituut voortduren. Art. 549.
Geene fervituten, door den wil des eigenaars daargefteld,
kunnen eenig gevolg hebben, ten zij dezelve bij den regter van de plaats , waar het goed gelegen is, zijn geregistreerd. Art. 550. Tot het bekomen van een fervituut door verjaring, wordt
de tijd van dertig jaren vereischt. Art. 551.
Een gebouw echter, hetwelk niet door geweld, ter fluik of
tot wederzeggen toe, ter neder gezet en voltrokken is, en ge- durende een jaar onbeklaagd geftaan heeft, is daardoor zoo- danig verjaard, dat de eigenaar van het naast gelegen erf geen regtheeft, om, na verloop van dien tijd, de afbraak of weg- neming van het gebouw te vorderen. Art. 552. Servituten ef dienstbaarheden kunnen te niet gaan:
i°. Door vermenging van den volkomen' eigendom van het
dienstbaar en van het heerfchend erf in denzelfden peifoon; a*. Door uitdrukkelijken afftand;
F 3 3°. Door
|
|||||
I
|
|||||
C 96 )
30. Door het eindigen van vruchtgebruik, fideï-eommls of
erfpacht, 'm de gevallen bij artikel 547 vermeld; 4°. Door het geheel verloren gaan van het heertellend of
dienstbaar erf; gedeeltelijk verloren gegaan'*zijnde, ge- tikt het overgebleven gedeelte de voordedige fervituten, in zoo verre zulks mogelijk is; of eindelijk 5°. Door verjaring, wanneer, gedurende derj tijd van dertig
jaren, van het fervituut geen gebruik is gemaakt. TWEEDE H O O F D S T U K.
VAN ERFSCHEIDINGEN.
■Art. 553.
Alle muren , ter halver grond gelreld, en alleen tot affluiting
en aflcheiding, der erven dienende, zonder dat a in een vnit beide kanren gebouwen (taan , noch blijken zijn dat 'er eenige gedaan hebben, worden gerekend gemeen te zijn. Art. <54. Alle muren, dienende tot onderlleuning' van gebouwen, die
alleen aan den eenen kant (ban, zonder dat aan ihn anderen kant gebouwen of blijken van gewezen gebouwen gevonden Worden, worden veronderfteld toetebehooren aan den geen, wiens gebouw zij onderlteuncn. j Art. fÉf*.
Aïle muren tusfehen huizen , die, door wederzijdfche inbaj-
Icing, innnkering, het mettelen van fchoorileenen enz., tot een gemeen gebruik dienen, worden gerekend gemeen te zijn, duch niet verder of hooger, dan het gemeen gebruik zich uit- flrekt. Art. 556".
De gemeenfehap aan eenen muur ge^rt aan elk der geburrtt
het regt om 'er tegen aan te bouwen, alsmede om, tot op de hel't v,mdedik.re van den muur, balken en ander hout, tot zijn voorgenomen gjbouw behoorende , daarin te plaatfen en te li> ten rusten. Arf. 557.
Men mag tegen een' gemeencn of tegen eens anders muur
geene ovens, fornuizen, fee-reten, zinkputten, riolen, mest- hoopen, of andere gevaarlijke of fctiadeüjke dingen plaatfen, zonder of eene tusfcherfruiuite opentelaten, of den muur op die plaatste verdikken: alles zoo en in dier voege , als zulks bij dere- gfementen van politie of bij rlaatfclijke gebruiken bepaald zil zim. Art. 558.
|
|||||
( 87 )
|
|||||
Art. 558.
Elk der naastbelendende gebaren mag ook, ten zijnen kos- te , den gemeenen muur hooger optrekken, met of zonder het oogmerk om 'er tegen aantebouwen; mits in allen gevalle de muur fterk genoeg zij om die verhooging te dragen, of wel vooraf van zijne zijde verdikt wordende; in alles mede zoo ea in dier vo^ge, als bij de reglementen van politie of bij plaat- felijke gebruiken zal bepaald zijn* Arr. 559. Dit. opgetrokken gedeelte van den gemeenen muur behoort in eigendom aan den genen, die hetzelve opgetrokken heeft, zijnde deze verpligt de kosten van het daarvoor beuoodigd on- derhoud alleen te dragen. Art. 560.
De buurman, die niet gedragen heeft in de kosten der ver- hooging van den gemeenen muur, kan echter hit regt van ge- meenfchap tot het opgetrokken gedeelte verkrijgen, wanneer hij de helft der kosten en de helft der waarde van den grond, die.tot verdikking van den muur mogt upodig geweest zijn , betaalt. Art. 561.
Elk der naastbelendende geburen is verpligt, om inde kos. ten der reparatie, of zelfs der geheele herbouwing van den gemeenen muur zijn aandeel te dragen. Art. 562. De floot, die de erven van twee geburen van elkander fcheidt, wordt gerekend voor bet geheel toctebehooren aan den genen, op wiens laad de fpecie, bij het uitgraven der floot, geworpen is. Art. 563.
De floot is tujfchen beiden gemeen, en elks land wordt gerekend ter halver floot te komen, wanneer de uitgegravene Ipecie is geworpen aan beide zijden, of niet blijkt, aan welke van beide zijden dezelve geworpen is. . Art. 564. •Heggen, heiningen of ftaketfels, tot affcheiding of affluiting; van twee erven dienende, worden, zoo geene waarfchiji.lijke redenen het tegendeel aanduiden , gehouden voor gemeen. De eigenaars van die erven dragen, elk voor de helft, de kostenvan het noodig onderhoud, en genieten, elk voor de helft, het hout, het welk van het fnoeijen der heggen afkomt, en de vruchten, die 'er aan groeijen mogten. Art. 565. Niemand mag zijne balken of ankers leggen en vastankeren F 4. in |
|||||
^
|
||||||
C «8 )
fh het gebouw, of in den muur van zijn' buurman, ten zij
hij daartoe, bij wege van fervituut, het -regt bekomen heeft. Dit fervituut geeft wel het regt om de vergane balken en
ankers te mogen vernieuwen., maar niet om derzelver geta! te vermeerdereu, of de plaatfing te veranderen. Art. 566. Niemand heeft, zonder fervituut, het regt om zijn gebouw,
of zijne balken over zijns buurmans erf te laten heenfchleten ; integendeel, in het bouwen buiten zijn paslood gaande, is hij gehouden, om het geen verder uitfteeit intetrekkea. Art. 567. Alle muren, flaketfels en andere gebouwen, die, door
ouderdom en bouwvalligheid , buiten nee pasïeod geraakt zijnde, over eens anders erf been hangen, moeten op de eerfte klagten worden ingetrokken. Art. 5Ö3.
De takken en wortels van de boomen, die over eens anders
grond heen hangen, mogen door den eigenaar van dien grond worden afgehouwen en ingekort; ingeval hij van dit regr geen gebruik maakt, kan hij zich de overhangende vruchten toe- eigenen. Art. 569.
De regten van naastbelendende of naburige erven worden
ook, behalve door de bepalingen in de wet vervat, geregeld door de reglementen van orde en politie. DERDE HOOFDSTUK.
VAN DROP OF WATERLOOP.
Art. 570.
Elk moet zijn eigen hemelwater, dat van zijn dak valt, gelijk mede al het overtollige water, dat hij op zijn erf heeft, berden, of op en over ziju erf heen leiden, zonder dat hij zelfs eene goot buiten zijn' muur over den grond van zijn' buurman leggen mag; ten ware hem het fervituut is toegedaan, om het hemelwater van zijn dak te laten vallen, en het over- tollige water te laten loopen op- en over het erf van zijn' buur- man; welke laatfle dan venpligt is, om voor dien drop of waterloop eene genoegzame ruimte op zijn erf te laten. |
||||||
VIERDE
|
||||||
C 89 )
|
|||||
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN VENSTERS, VAN LICHT OF GEZIGT OP
OF OVER HET EK F VAN DEN BUURMAN. Art. 571.
Niemand mag, dan alleen uit hoofde van een verkragen
fervituut , venfters hebben , opcnflaande over het erf van zijnen buurman. Art. 572.
Het ftaat aan elk' eigenaar van een erf vrij, om , door het
maken van een gebouw, of door het planten van boomen, aan zijnen buurman te beletten, op of over zijn erf te zien; ten ware zijn buurman,ten behoeve van deszelfs erf, het fervituut vaa vrij licht of vrij gezigt verkregen heeft. V Ij F DE II O O F D S T ö K.
VAN OVERGANG EN UITWEG.
Art. 573.
Niemand heeft, buiten een daartoe verkregen fervituut, het regt, om over eens anders land te voet te gaan, ofte paard te rijden, of met paarden en wagens te rijden, of om beesten over eens anders land te drijven. Art. 574. De eigenaar van een ftuk land, het welk tusfchen andere landen zoodanig ligt ingefloten, dat hetzelve geenen toegang heeft tot den gemeenen weg of vaart, is bevoegd, om van de eigenaars der naastgelegene landen te vorderen, dat zij hem een'uitweg, ten dienfte van zijn erf, aanwijzen; zijnde hij echter verpligt tot cene vergoeding , geëvenredigd naar de fchade, die daardoor zoude kunnen veroorzaakt worden. Art. 575. Deze uitweg moet gemeenlijk genomen worden aan de zijde , waar de toegang van dit ftuk land tot den gemeenen weg of vaart de kortfte is. Art. 576.
Echter moet dezelve altijd bepaald worden tot de plaats, daar die toegang het minite nadeel kan toebrengen aan het land, waarover die uitweg is verleend. Art. 577. Het regt tot fchadevergoeding, in artikel 574 vermeld , door verjaring zijnde te niet gegaan, blijft niet te min de uitweg voortduren. F5 ZESDE
|
|||||
( 9° )
|
|||||
ZESDE HOOFDSTUK.
VAN VERDERE SERVITUTEN.
Art. 578.
Elk moet zijn vuilnis op zijn' eigen grond bergen, en zich
■daarvan ontdoen op zulk eene wijze, dat *de erven zijner nageburen daardoor geen' den minden overlast lijden; ten ware hem het fervituut is toegefraan, om een riool te hebben, lig- gende in of door zijns buurmans grond, of daarop uitkomende. Art. 579.
, Secreten en riolen, tusfehen twee geburen gemeen, geruimd of geledigd moetende worden, is elk hunner beurtelings ver- pligt, te gedongen, dat de ruiming voor beider gezamenlijke feesten gefchiede, en dan in het eene, dan wederom in het andere huis plaats hcbbe. Indien niet blijkt, in welk huis de ruiming het laatfre ge-
fchiedzij, wordt de beurt door het lot beflist; aües, ten ware een der huizen, op grond van een toegedaan fervituut, den last van het ruimen alleen dragen moest. Art. 580.
Niemand heeft regt om water, met eene pomp, door eene
pijp, te trekken uit den, put of bak van een' ander, om water te halen uit eens anders put of regenbak, om zijne onreinig- heden te lozen door het riool van een' ander', om zijn over- föllig water over eens anders grond te laten loopen, of om door eens anders water ta varen, of in eens anders water zijne beesten te drenken; om deu rook van zijn' vuurhaard te laten gaan door den fchoorfteen van een' ander', en meer ioortgelijke zaken , waardoor het eene erf aan het ander dienstbaar is, dan die daartoe een fervituut verkregen heeft. «■■£26335
DERDE BOEK.
TAN VERSCHILLENDE WIJZEN EN TITELS,
OP EN UIT KRACHTE VAN WELKE
EIGENDOM VERKREGEN WORDT.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 581.
Wettige titels, uit krachte van welke eigendom overgaat, zijn: erf volging, bevoordeeting bij testament, en verbindt enisfen. Art. 585.
Eigendom kan mede verkregen worden door accrsfie, of door verjaring. Art. 583.
|
|||||
c m > }\
Art. 583.
Goederen, die geen' eigenaar hebben, behooren aanden fiaar. Air. 584.
'Er beftaan zaleen, welke niemand toebehooren, en waarvan het gebruik aan allen gemeen is; het genot van dezelve wordt door de wetten van politie geregeld. Art. 585. ?
Het geen de jagt, visfcherij en vogelarij betreft, regelt zich
mede naar bijzondere wetten. Art. 586. •
Een verborgen fchat , welken men op zijn' eigen' grond ontdekt, komt geheel aan den geert', die dfnzelven gevonden heeft; doch op eens anders grond gevonden, komt dezelve voor de helft aan den vinder, en voor de wederhelft aan den eigenaar van den grond. Zulk een fchat is al wat verborgen of begraven is, waaraan
niemand zijn eigendom kan bewijzen, en hetgeen alleen bij toeval ontdekt of gevonden wordt. Art. 5S7.
Al wttt het ftrandregt, en de regten op in zee geworpene en door de zee wederom opgegevene goedereu betreft, wordt door bijzondere wetten bepaald. Hetzelfde heeft plaats ten aanzien van verlorene goederen,
waarvan de eigenaar zich niet opdoet. Art. 588.
De meest gewone manier, om eigendom te doen overgaan, is traditie of levering. Enkele verdragen en overeenkomften geven weleen perfoneel
regt om levering te eifchen, maar zonder levering gaat de eigendom niet over. Art. 589.
Om levering beftaanbaar te duen zijn, is het noodig: i°. Dat zij gedaan worde door den eigenaar van het goed ,
cf door een' ander' met zijne toeftemming;
2°. Dat de transportant bevoegd zij om zich te verlinien, en eten eigendom te vervreemden;
3°. F)at zij gedaan worde op grond van eenigen titel, ge> fchikt om eigendom over te dragen; en
4°, Dat zij gedaan worde met het blijkbaar oogmerk, om den eigendom te doen overgaan.
Art. S£0.
De levering van roerend goed gefchielt door overgifte ^an de
|
||||
C 9* )
|
|||||||
«Jc eene hand m de andere, of ook wel, te# bekorting , door
de overgave der lleutels van de kamer, het pakhuis'of ander pbouw, waar het goed zich bevindt. Art. 591.
De eigendom van onroerend goed gaat over door het doen
van opdragt van hetzelve , voor de autoriteit, welke daar- mede nader door den Koning zal belast worden, ter plaatfe waar het goed gelegen is. Art. 592.
Levering van onligcbamelijke zaken, die enkel in een regt
beltaan, gefchiedt door cesfie van actte, en volmagt aan titft getransporteerden, om dat regt en die acrie ten zijnen voordeele te vervolgen, zoo wel tegen den fchulder.aar, als vp de panden en borgen, ter verzekering van de ichuld gelteld. Levering van zoodanige regten of onligchamelijke zaken,
waarvan ürels of befcheiden aanwezig zijn, die aan toonder ■ houden, of niet op naam gefield zijn, gefchiedt door de een- voudige overgifte der titels of befcheiden. Art. 593.
De cesfie van aftie, bij het tc-rite gedeelte van het voor-
gaande artikel vermeld, heeft, ten aanzien van den fchulde- i;aar, geen kracht noch gevolg, dan van het oogenblik, dat zij aan denzelven bij uilinuarie kenbaar is gemaakt. Art. 594.
Alle exceptiën, welke men tegen den vorigen eigenaar
wade hebben kunnen doen gelden, kunnen ook tegen den gei.cn, die de aftie verkrijgt, ingeroepen worden. Art. 595.
De bepaling van het voorgaande artikel is op de regten of
setiün, waarvan titels, of befcheiden aanwezig zijn, die aan toonder houden, of niet op naam gelteld zijn , niet toepasfelijk. Ten aanzien van wisfels en andere brieven, die in den han-
del omloopen, wordt gerefereerd tot het geen bij de wetten, bewenende de commercie, wordt bepaald. |
|||||||
EERSTE TITEL.
VAN ERFVOLGING.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE M EENE BEPALINGEN.
Art. 596.
Indien twee of meer perfonen, waarvan de een tot des an- ders |
|||||||
( 93 )
|
|||||
ders fuccesfie geroepen is, door eenig ongeval te gelijk zij i
verongelukt, en niet kan worden nagegaan, wie van hen eersr, geftorven is, wordt, naar aanleiding der omltandigheden, of', daar de omltandigheden niets beflislen kunnen, naar de kracht der jaren, of van de kunne der alzoo overledene perfonen , opgemaakt, wie van heR geprefumeerd moet worden den an- deren overleefd te hebben. Art. 597.
Indien deze alzoo te gelijk verongelukte perfonen nog geen
vijftien jaren bereikt hadden, wordt de oudÜe van hen geacht de langstlevende geweest te zijn. Ieder hunner meer dan zes- tig jaren oud zijnde , wordt de jongde voor den langstlevenden gehouden. Wanneer eenigen jonger dan vijftien , en de anderen ouder dm
zestig jaren zijn, wordende eerften geacht de laatften overleefd te hebben. Art. 598.
Indien de te zamen verongelukte perfonen de volle vijftien
jaren bereikt hebben , doch beneden de zestig jaren oud zijn, en voorts van gelijke jaren zijn, of niet meer dan één jaar van elkander in ouderdom verfchillen, worden altijd de mannen geacht de langstlevenden geweest te zijn. Indien zij van dezelfde kunne zijn, wordt de prefumtie, dat
de fuccesfie overeenkomltig dea gewonen loop der natuur zou- de hebben plaats gehad, toegelaten, en dienvolgende gepre- fumeerd de jongfte den oud'ten overleefd te hebben. De bij dit en het vorige artikel niet fpeciaal uitgedrukte re-
vallen worden belust volgens de regelen, bij artikel 596bepaald. Art. 599. Tot erfvolging wordt volftrekt vereischt, dat de erfvo'get
in wezen zij , op het oogenblik dat de fucce-sfie opkomt. Dienvolgende is tot de erfvolging onbekwaam de geen, waar-
van de moeder nog niet zwangef'is, gelijk mede het kind, dat niet in dien ftaat ter wereld komt, dat hetzelve kan leven. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN ERFVOLGIN9 E IJ TESTAMENT.
EERSTE AFDEELING.
WIE TESTAMENT MOGE NM AKEN.
Art. 600.
<Seene minderjarigen mogen testamant maken, clan alleen in het
|
|||||
C H )
|
||||||
het geval, wanneer zij, door huwelijk, of verkregen brieven
van venia <eiatis, geëmancipeerd zijn. Art. 601.
Getrouwde vrouwen hebben daartoe de bewilliging en den bijftand harer mans niet noodig. Art. 602.
Krankzinnige of zinnelooze menfehen mogen geen testament maken, noch hun te voren gemaakt testament herroepen. , Art. 603. Ook ftaat zulks niet vrij aan ijlhoofdige of zwakhoofdige
menfehen, ten ware zij bij tusfehenpoozen hun veritand magtig zijn, in welk geval zij dit echter niet mogen doen, dan met voorkennis en toeltemming van den regter. Art. 604.
Die om verkwisting hunner goederen onder curatele gefield z'jn, mogen geen testament maken, noch hunne te voren ge- maakte testamenten herroepen, dan met hunnen curator gead- ïisteerd, en na vooraf verkregen toeftemming van den regter. Art. 605.
Stommen en dooven zijn tot het maken van testamenten on- bevoegd , ten ware zij in ftaat zijn om , by gefchrift, of door verftaanbare teekenen, hunnen wil te kennen te geven. Art. 606.
Aan vreemdelingen, tehuis behoorende in die landen, al- waar het aan ingezetenen van dit rijk vrijftaat over hunne na- latenfchap bij testament te befchikktn, is zulks ook hier te lande geoorloofd: mits, voor zoo veel den vorm betreft, het voórfchrift van de wetten van dit land in acht nemende. Art. 607.
Alle testamenten, wettig gemaakt door dezulken, die daartoe- bevoegd waren, doch naderhand onbevoegd geworden zijn, blijven in kracht. Art. 608. 1
Daarentegen Wijven alle testamenten van hen, die daartoe onbevoegd waren, krachteloos, ook dan wanneer zij nader- hand, bevoegd geworden zijnde, komen te overlijden, zonder zoodanige testamenten, ten overftaan van den regter, te heb- ben bekrachtigd. |
||||||
TIF E E-
|
||||||
C 95 O
|
|||||
TWEEDE AFDEEL1NG.
WIE, UIT KRACHTE VAN TESTAMENT, VOOR-
DEEL MOGEN GENIETEN. Art. 609.
Allen , wien de wet zulks niet uitdrukkelijk verbiedt, mogen , uit krachte van een testament, voordeel genieten. Art. 610. Steden, dorpen, godsdienstgemeenfehappen , armenkasfert , gasthuizen, weeshuizen, en andere geoorloofde gemeenfehap- pen of gedichten mogen, uit kracht van een testament, geenc onroerende goederen verkrijgen , of uit dezelve eenig voordeel genieten, dan na daartoe bekomen uitdrukkelijk coufeut van tien Koning. Art. 611.
överfpelers of overfpeelfters, van welker misdaad door een regterlijk gewijsde blijkt, zijn onbevoegd om uit elkanders testament eenig voordeel te genieten. Art. 6(a.
Dit zelfde heeft plaats ten aanzien van dezulken, die met elkander bloedfchande gepleegd hebbene Art. 613.
Een vader, wettige en onwettige kinderen nalatende, mag aan ieder der onwettige kinderen geen meer vootdeel befp re- ken , dan de helft van het geen door ieder der wettige kinde- ren, of, indien dezelve ongelijke deelen genieten, door dien geen' van hen, welke het kleinite deel heeft, wordt genoten. indien aan de onwettige kinderen,of aan één van hen mgür
gemaakt mogt zijn, wordt dit hun afgetrokken, en onder de wettige kinderen gelijkelijk verdeeld, Art 614. Een man of vrouw, in het huwelijk tredende met eene we- duwe of een' weduwenaar, voorkinderen hebbende, mag door dezelve, bij testament, met niets meer dan met een kindsge- deelte bevoordeeld worden, op den voet van het geen bij ar~ tikel 208, 209, 210, 211 en 212 is bepaald. Art. 615. Die een' ander' het leven benouien heeft, mag, uit krachte. vau deszelfs testament, geen voordeel genieten. Art. 616. Die iemand tot het maken of herroepen van een testament gedwongen, of het maken of herroepen van hetzelve belet heeft, wordt gehouden voor onwaardig otn te genieten het voor-
|
|||||
( 96 )
|
||||||
voordeel, waartoe die dwang of dat belet gelegenheid, gege»
ven heeft. Art. 617. *
Die eens anders befloten testament heeft gefchreven, aJs me- de de geregtsleden , fecretarisfen, notarisfen en getuigen, ten wier oveiuaan een open testament gemaafct is, of derzelve* vrouwen of kinderen, mogen, uit krachte van zoodanig tes- tament , geen voordeel genieten, noch daarbij tot executeurs , voogden of adminiltrateurs benoemd worden. Art. 618. Geene vreemdelingen mogen bij testament door een' Hollan- der bevoordeeld worden, dan alleen wanneer , in het omge- keerde geval, de Hollander bij testament van den vreemdeling voordeel zoude hebben kunnen genieten. Art. 619. Het voordeel, hetwelk aan onbevoegde perfonen bij testa- ment befprolcen is, vervalt aan den geen', die aan hen bij testament is gefubltitueerd; doch geene fubftitutie bij testa- ment gefchied zijnde, wordt ondcrfchcid gemaakt, of vol- gens de bepalingen van artikel 664, 667, 668 en 773 regt van aanwas plaats heeft, dan niet; komende, ingeval geen regt yan aanwas plaats heeft, dit voordeel, indien het een legaat is, aan den geen', die met de uitkeering belast is, maar indien het eene geheele of gedeeltelijke erfftelling is, altijd aan da erfgenamen bij verfterf. DERDE AFDEEELING
VANDEN VORM DER TESTAMENTEN.
Art. 620.
Geene testamenten zijn beftaanbaar, ten zij, bijaldien en voor zoo verre dezelve gemaakt zijn , met in achtneming van den vorm, welken de wet voorfchrijft. Art. 621. De vorm en de naam der testamenten zijn volkomen de- zelfde, het zij die eene erfftelling, het zij die alleen legaten en bijzondere befchikkingen omtrent de fuccesfie behelzen. Art. 622.
f Geen testament kan bii monde, in tegenwoordigheid van getuigen, worden gepasl'eerd, of in een onderhandsch ge- fchrift door den maker, fcnoon in tegenwoordigheid van ge- tuigen onderteekend, worden vervat. Art. 623. Dit laatfte lijdt echter eenige uitzondering , wanneer de tes-
|
||||||
•"-
|
||||||
C W )
testateür bij zijn testament aan zich uitdrukkelijk heeft vo6f*
behouden de magt, om bij een onderhandsch gefchrift, door hem of een' ander' gefchreven, en door hem onderteekend $ legaten of andere bijzondere befchikkingen te maken; wor- dende dusdapig gefchrift <, het zij in tegenwoordigheid van getuigen, het zij zonder dezelve, onderteekendi, van gelijke kracht en waarde gehouden, als of het in het testament «lve was ingelascht. Art* 624*
Het ftaat echter niet vrij * om bij zulk ëen önderharidscli
igefchrifc eenige veranderingen temaken omtrent de erffteliingjk noch ook, om daarbij fideïcommisfen daar te (lellen; al hst; welk in dit geval voor krachteloos wordt gehouden. Art. 625* Geen testament kan beftaan, ten ware hetzelve voor twee
leden j en den fecretaris van het geregt van des testateurs woonplaats, of van eenige andere plaats binnen, dit rijk, of voor een' notaris en twee getuigen j mede zonder onderfeheidl van plaats, gemaakt zij. • ■ , De acie, bij artikel 623 vernield, als een gedeelte vaji
het testament befchouvvd wordende, is niettemin volkorrier^ krachtig* Art. 6264
De fecretaris wordt j bij ziekte * afwezertdheid of andere vef*
hindering, door eeg lid uit het geregt vervangen. Art. 627.
Als leden van het geregt, feeretarisferf, notarisferi en gé*
tuigen, mogen over testamenten niet Haan de mans, vaders* zoons, broeders of oomënj vari heelen of halven bedde* van den testateür, het zij door wettige j het zij door onWèt-. tige geboorte, het zij door aanhuwelijken, aan denzelver* beftaande. Art. 628.
Bij een notarieel testament worden niet, als getuigen j toege-
laten de eigene of aangehuwde zoons, of de klerken def notarisfen* voor dewelke het testament gepasfeerd wordt*- Art. 629. '- «'■-■ r ,,
De getuigen rnoetefi zijn mansperfonen * hunne zinneii
magtig^ kunnende lezen en fchrijven, boven de achttien jaren oud, en onderdanen des Konings. / Art. 6'3ö, -
De testateür fnoet aan de leden van het geregt off aan dan
notaris en de getuigen bekend zijn. Ingeval de testateür aan de leden van het geregt, of aan
den notaris, niet bekend is, Moeten, drie aan hen bekende (5 gtf-
|
||||
( 98 )
|
|||||||
getuigen verzekeren, dat de testateur die geen fS, welken hij
2ieh noemt; wanrvan als dan in het testament melding ge- maakt moet worden. Art. 631.
Testamenten kunnen, ter keuze van de makers , of open , ©f
befloten, gemaakt worden. Art. 6$i.
Die niet lezen kunnen, alsmede die noch fpreken, nock
fchrijven kunnen, mogen geen befloten testament maken. Art. 633.
De epene testamenten moeten geheel in het protocol van het
geregt, of van den notaris worden ingefchreven, en bij het pasferen door den testateur, en allen, die daarover geftaan heb- ben, worden onderteekend. Art. 634.
De testateur, verklarende niet te kunnen fchrijven, kan vol-
ftaan met zijne onderteekening door het ftellen van een merk te doen; en moet daarvan in het testament melding worden gemaakt. Art. 635.
Waaneer de testateur, door blindheid, beroerte, of uiteeni-
ge andere oorzaak, buiten ftaat is om zijne naamteekening, of zelfs een merk te ftellen, moet daarvan mede in het testament welding worden gemaakt; en is in dat geval het testament, zonder onderteekening van den testateur, beftaanbaar; mits hetzelve alsdan, ten overftaan van drie leden uit het geregt, &n den fècretaris, of voor een notaris en drie getuigen, ge- pasfeerd worde. Art. 62,6.
De testateuj* zijn testament, bij monde, duidelijk aan de ge-
regtsleden en den fècretaris, of aan den notaris en de getui- gen opgegeven hebbende, om dadelijk en zonder interruptie ontworpen en gepasleeidte worden, doch, gedurende dit ont- werpen of pasferen, komende te overlijden, en dus niet kun- nende teekenen, geldt evenwel deze dispofitie, op eene ver- klaring van de geregtsleden en den fècretaris, op den eed in den aanvang hunner bedieningen gedaan, of op eene verklaring ■van den notaris en de getuigen, aan wie de gemelde opgave gedaan was; moetende de verklaring in het laatstgemelde ge- val door de getuigen, met aflegging van eede, en. door den notaris, op den eed bij den aanvang zijner bediening gedaan, ten overftaan van den regier, worden bevestigd. Art. 637. Eed Gefloten testament kan door den testateur «elven, of door
een' ander', mits daarbij niet bevoordeeld zijnde, gefchreven WOE«
|
|||||||
•
|
|||||||
"•* _
|
|||||||
C 99 )
worden; doch in beide gevallen moet hetzelve door den testa-
teur worden onderteekend. Art. 63R.
De testateur moet vervolgens dit gefchreven testament, be-
nevens een dubbeld, beide door hem onderteekend, en ieder in een' omflag gevouwen , overleveren aan twee leden en den fecretaris van het geregt, of aan een' notaris en twee getui- gen, met verklaring, dat in hetzelve zijn testament begrt- pen is. Art. 639.
In geval de testateur zijn fpraakvermogen mogt misfen,moet
hij deze verklaring in gefchrift doen, in tegenwoordigheid van twee leden van het geregt, en den fecrerjris, of van notaris en getuigen. Art. 640.
De omflagen worden ieder met een koord of draad kruUe-
lings toegebonden, en met de cachetten van het geregt, of van den notaris en getuigen, alsmede met het cachet van den testateur gefloten en verzegeld. Art. 641.
Buiten op elk van die omflagen wordt gefield eene acte vans
i'uperfcriptie, behelzende eene verklaring van den testateur, dat daarin zijn testament begrepen is; en wordt dezelve door den testateur, en de genen, die 'er over geftaan hebben, oa- derteekend. Art. 642.
Een van deze alzoo gefuperfcribeerde omflagen wordt aan.
den testateur uitgegeven, en de andere moet ten protocolle vaat het geregt, of van den notaris blijven berusten. Art. 643. Niemand is van het ftipt in acht nemen dezer vereischtet»
ontheven, dan alleen dezulken, die zich in den krijg of op zee bevinden, of uit hoofde van de pest, of andere algemee» heerfchende, befmettelijke ziekte, niet in de gelegenheid zijn om dezelve te kunnen in acht nemen: derzelver testamenten, fchoon zonder deze bepaalde formaliteiten gemaakt, zijn be« ftaanbaar, mits flechts van des testateurs verklaarden wilovefl» tuigend blijke. Art. 644.
De testamenten, in het voorgaande artikel vermeld, zijn niet
langer van kracht, dan zes maanden nadat de oorzaken, op grond van welke zoodanige gepriviligeerde testamenten, wo'fdea toegelaten, zullen hebben opgehouden, en de testateur in de gelegenheid zal geweest zjjn, om op eene gewone wrjz» t? testeren. G a Art. 645,
|
||||
( ioo y
|
|||||
Art. 645.
Na het afiterveii van iemand, die een befloten testament heeft
nagelaten, moet de omflag, die aan den testateur is uitgege- ven, aan twee leden van bet geregt en den fecretaris, of aan een' notaris en twee getuigen worden overgegeven, om geo- pend te worden. Art. 646.
De leden van het geregt, en de fecretaris, of de notaris en
getuigen moeten den aan hen ter opening gegeven' omflag met de draden en de daarop ftaande cachetten naauwkeurig on- derzoeken, en vervolgens den omflag openen, en moet van dit een en ander dadelijk eene acte worden opgemaakt, die, met woordelijke inlasfching van het geheele testament, ten protocolle gebragt, en zoo door hem, die den omflag heeft overgegeven, als door de genen, die over de opening geftaan hebben, onderteekend wordt. Art. 647.
De aan den testateur afgegeven omflag , bïjdeszelfs affterven,
niet gevonden wordende, kan elk daarbij belanghebbende vor- deren , dat de onder het geregt of onder den notaris gebleven omflag geopend worde; hetwelk dan op gelijke wijze gefchiedt. Art. 648. Dit zelfde kan elk daarbij belanghebbende vorderen, al is
het dat de aan den testateur afgegeren omflag, na deszelfs af- fterven , gevonden en geopend is. Art. 64$. In geval van verfchil, moet het exemplaar, hetwelk onder
het geregt of onder den notaris berustende gebleven is, gevolgd worden. Art. 650.
Van alle geprotocolleerde testamenten mogen, na het over-
lijden van den testateur, affchriften of gedeeltelijke uitfrekfels door de belanghebbanden worden gevorderd. Art. 651.
Voor belanghebbenden worden gehouden, die, uit kracht van
zulk een testament, iets moeten genieten, die door den testa- teur bij een vorig testament zijn bïgunftigd geweest, of die, "bij verfterf, zijne geheele of gedeeltelijke erfgenamen geweest zouden zijn. Art. 652.
.Die zich verbeeldt bij een testament begunftigd te zijn, kan
ter zijner gerastftefling vorderen, dat dit testament aan het geregt vertoond, en door hetzelve onderzoek gedaan worde, of hij daarbij beguuftigd is , dan niet; en moet hem van deze bevinding esn dEcÉaratoir wórde» uitgegeven. Art 653.
|
|||||
( tot y
|
|||||
„ ' ' ' r ATt' 6M'
Twee of meer perfonen mogen hun testament niet te zatnen
in eene en dezelfde a&e maken. Art. 654.
Alle testamenten, door vreemdelingen op eenige plaats bui-
ten dit rijk gemaakt, overeenkomftig den vorm aldaar vereischt wordende, zijn ook ten aanzien van goederen binnen dit rijk gelegen, beftaanbaar en van kracht. Art. 655. Alle testamenten, door ingezetenen van dk rijk op eenige
andere plaats buiten dit rijk gemaakt, overeen kornltig den vorm aldaar vereischt wordende, zijn ook hier te lande van waarde. Art. 656. Daarentegen zijn alle testamenten, door ingezetenen of vreemp
delingen gemaakt buiten dit rijk, zonder dgn vorm aldaar ver- eischt wordende behoorlijk in acht te nemen, ook alhier on- beftaanbaar en krachteloos; al ware het zelfs , dat de hier ïe lande gevorderde vorm daarbij gevolgd was. 'VIERDE AFDEEL1NG.
VAN INSTITUTlëN OF ERFSTELLINGEN.
Art. 657,
Elk, die het regt heeft om over zijne natelaten goederen hij testament te befchikken, mag tot erfgenaam (lellen dien hij goedvindt, behalve alleen dezulken, die, uit kracht van testa- ment geen voordeel genieten mogen. Art. 658. Het is onverfchillig, met Welke woorden de erfftelling ge- daan worde-, mits bet duidelijk blijke, dat de testateur van de erfenis, of een gedeelte van dezelve heeft willen befchikken, en wien hij bedoeld heeft, dat hem daarin zoude opvolgen. Art. 659. Het is niet volftrekt noodig, dat de testateur zijnen erfge- naam bij deszelfs naam noemt, mits hij flechts, door omfehrij- ving, of door eenige andere aanwijzing, ontwijfelbaar te ken- nen geeft, welke perfoon door hem bedoeld is,. Art. 660. Geene vergisfing of dwaliig in des erfgenaams voor- of toe- naam, woonplaats, hantering, of in eenige andere opzigtcn, hindert de erf (telling; mits flechts duidelijk blijke, wien de testateur erfgenaam heeft willen maken. Art. 661. ©e erfgenaam moet in het testament zelve genoemd worden, G 3 zoa- |
|||||
zonder dat men te dien opzigte mag verwijzen tot eenig ander
gefchrift, veel min de benoeming aan de verkiezing van een* ander' overlaten. Art. 662.
Indien iemand zijn naaste bloed tot erfgenaam beeft gefield ,
worden daardoor verdaan die genen, welke bij verfterf zijne ejfgenamen zijn zouden; ten ware duidelijk bleeki dat de tes- tateur het anders gemeend had. Art. 663.
Men kan een' erfgenaam ftellen voor het geheel, of voor een
fedeelte, ook verfcheiden erfgenamen te zamen voor het ge-
ëêl, of voor zulk een gedeelte als men goedvindt. Art. 664.
Verfcheiden perfonen te zamen, zonder uitdrukking van dee- len , tot erfgenamen gefteld zijnde, en een of meer van hen ontbrekende, genieten de overblijven den tezamen, door aar- was, ook dat gedeelte, hetwelk de ontbrekenden, zoo zij erf- genamen geweest waren, genomen zouden hebben. Art. 665. Die, met uitdrukking van deelen , tot erfgenamen zijn gefteld, genieten nooit meer dan hun gedeelte, en moeten in dat geval <de deelen der ontbrekende erfgenamen, of die deelen, waar- over de lestateur niet befchikt heeft, aan de erfgenamen bij verfterf vervallen. Art. 666.
Eene bepaling van deelen, niet afzonderlijk, maar bij za- menvoeging, bijvoorbeeld ieder voor de Aelfttttaat gelijk met «ene uitdrukking van deelen zelve, en fluit dus allen aanwas uit. Art. 667.
' Eene erfftelling in gelijke deelen wordt gehouden voor eene «rfftelüng zonder uitdrukking van deelen, en brengt dus het ontbrekende deel, bij aanwas, over op de overige geroepene erfgenamen. Art. 668.
Voorts moet in de beoordeeling, of regtvan aanwas al dan rnïet plaats heeft, de waarfchijnlijke meening van den testateur de beflisfing regelen. Art, 669.
Eene toewijzing van meer deelen, dan het geheel bevat, ferengt etne vermindering naar evenredigheid te weeg. Art. 670.
Die, ineen zeker fiuk goed, of in eene bepaalde fomme , tot erfgenaam gefteld zijn, worden gehouden voor legatarisfen, ea genieten door aanwas aeoit meer dan hun gemaakt is. Art. 671.
|
||||
C *®3 )
Art. 671.
Wanneer iemand in het vruchtgebruik, doch niemand in den eigendom tot erfgenaam gelteld is, komt de eigendom aan de erfgenamen bij verderf. Art. 67a.
Eene erfftelling kan zuiver, of onder zekere voorwaarden, gelijk mede ondereene tijdsbepaling, en met andere bijvoegin* gen, gedaan worden. Art. 673.
De voorwaarden der erfftelling moeten betrekkelijk zijn tot eene zaak , die nog niet gebeurd is, die mogelijk is in de uit- voering , en niet ftrijdig is met de wetten van dit rijk, of met de goede zeden. Art. 674.
Alle onmogelijke en met de wet of goede zeden ftrijdige voorwaarden worden gehouden voor niet gefchreven; en wordt de erfftelling, in zoodanig geval, gerekend zuiver gefchied te zijn. Art. 675.
Voor onmogelijke worden gehouden die voorwaarden, wel- ker nakoming, of uit haren aard en bij alle menfchen, of al- leen in den perfoon van den erfgenaam, enmogelijk is. Art. 676. Voor onmogelijke worden gehouden zulke voorwaarden, die zoo duister of verward zijn voorgefteld, dat men niet weten kan, wat de testateur daarmede bedoeld heeft, of zoo onge- rijmd zijn, dat zij in gezonde herfenen niet behooren te vallen. Art. 677. Alle voorwaarden, die uit eenen godsdienftigen haat voort- fpruiten, of iemand in de vrije keuze van zijnen godsdieaat belemmeren, zijn verboden. ■•-.',•■ Art. 678.
Zijn mede verboden alle voorwaarden, waardoor iemand
gebragt wordt in de verpligting, om, zoo hij de erfenis ge- Bieten en behouden wil, ongetrouwd te büjven. Art. 679. Dit is echter niet toepasfelijk op het geval, dat iemand tot erfgenaam gelteld is onder voorwaarde, mits hij met zékere perfoon of perfonen niet trouwe; of dat de eene echtgenost den anderen tot erfgenaam fielt, of aan denzelven eenig voor- deel maakt tzw lang hij wedwwenaar, of zij weduve zal klie- ven. Art. 680.
Al wie, onder eene geoorloofde voorwaarde, tot erfgenaam ge- field is, «o het in zijne magt heeft om die te volbrengen, G 4 meet
|
||||
k m y
|
|||||
ïnoej: daaraan voldoen, vóór dat hij tot het aanvaarden deier-
feriis geregtigd is, Art. 68r.
Voorwaarden , die gedeeltelijk in de magt van den erfge*' naam, gedeeltelijk in de magt van een' ander' zijn, worden ge^ houden voor vervuld , wanneer de bevoordeelde niet is in ge- breke gebleven in het geen in zijne magt is, noch van zijne ?ijde de voorwaarde heeft tegengewerkt. Art. 6S2. Die tot erfgenaam gefield is, onder eene voorwaarde, welke jiïet van hem, maar van het geval afhangt, moet den tijd der vervulling afwachten, vóór dat hij de erfenis genieten kan. Art. 683. Wanneer iemand, onder verfcheiden te zamen gevoegde voorwaarden, tot erfgenaam gefield is, moeten dezelve alle vervuld zijn, eer hij tot de erfenis kan worden toegelaten; aiiaar wanneer de voorwaarden alternatif gefield zijn, is het genoeg dat eeHe van dezelve plaats hebbe. Art. 684. Zoo lang de voorwaarde onvervuld is, moet de erfenis blijven onder adminiflratie van den geen, dien de testateur bij zijn testament daartoe benoemd beeft, of, geen adminiftrnteur benoemd zijnde, onder de beheering van de weeskamer, ter plaatfe van het fterfhuis, of, zeo de weeskamer uitgefloten tis , onder de adminiflratie van eenen cnrator, door het geregt ter dier plaatfe aanteftellen. Art. 685.
De gefielde erfgenaam, vóór de vervulling der voorwaarde komende te fterven, brengt het regt tot de erfenis niet op zijn* erfgenaam over. Art. 68ó.
Alle voorwaarde, die reeds bij het leven van den testateur •hare vervulling heeft bekomen, wordt voor vervallen gehou- den , even als of de erfflelling zuiver gefchied was. Art. 687. Eene voorwaard» van iets niet te zullen doen, is geoorloofd; 'fn kan de erfgenaam de erfenis terflond aanvaarden, zoodra hij, ten behoeve van den aan hem gtfubftitueerden erfgenaam, of van des testateurs erfgenamen bij verflerf, voldoende ze- kerheid gefield heeft voor de overgave der erfenis, met de vruchten van dezelve, indien hij tegen de gefielde voorwaarde fcwam te handelen; ten ware de testateur hem uitdrukkelijk fan het Hellen dier zekerheid had vrijgefteld, Art. 688. ' gejf tijdsbepaling, hij eene erfifolJing zijnde gevoegd, kan |
|||||
V
|
|||||
C ™5 f
•f tot een' zekeren of tot een' onzekeren tijd betrekkelijk
zijn. Art. 689.
Een zekere tijd is, die zoodanig bepaald is, dat men weet,
niet alleen dat, maar ook wanneer hij zal verfchijnen: Eenonzekere daarentegen, waarvan men nier weet, wanneef
hij zal verfchijnen, en zelfs, of hij immer zal plaats hebben. Art. 690, Het geen op, of na een' tijd, die zeker en bepaald komen
moet, gelijk in het voorgaande artikel ftaat uitgedrukt, is nagelaten, kan wel niet vóór den bepaalden tijd genoten wor- den, en blijft dus zoo lang onder adminiftratiè, maar gaat echter, bij het overlijden van den bevoordeelden vóór den verfchijndag, op zijnen erfgenaam over. Art. 691. De bijvoeging van eene tijdsbepaling, waaromtrent het on-
zeker is, of, en wanneer dezelve verfchijnen zal, ftaat gelijk met eene voorwaarde, en wanneer dus de bevoordeelde vóór dien tijd komt te fterven, gaat het nagejatene niet op zijnen erfgenaam over, Art. 692.
De erfftelling tot eenen bepaalden tijd heeft ten gevolge, dat
de erfgenaam aanftonds bij het overlijden van den testateur de erfenis krijgt, de vruchten daarvan tot dien tijd geniet, en, vóór den afloop van dien tijd ftervende, zijn règt aan zijne erfgenamen overdraagt; doch met het bezwaar, om de erfenis op den bepaalden tijd over te geven aan de door den testateur gefubftitueerde perfonen, of aan de genen, welke op dien tijd des testateurs erfgenamen bij verderf zijn zullen; tot zekerheid van welke overgave borg gefteld moet worden, zoo detestateu? den erfgenaam daarvan niet heeft vrijgefteld. Art. 693. De bijvoeging eener beweegreden, het zij die waar, het zij
die valsch is, doet niets tot de beftaanbaarheid of onbeftaan- baarheid der erfftelling; ten ware het bewijsbaar is, dat de testateur de erfftelling niet gedaan zoude hebben, indien bij geweten had, dat die beweegreden valsch was. Art. 6»., Het geen tot een zeker doeleinde is nagelaten, komt terftond
den erfgenaam toe ; mits zekerheid gefttld worde van hét oogmerk te zullen vervullen ; hetzelve niet vervuld wordende, vervalt de erftlelling. Art. 695.
Ouders zijn verpligt aan hunne kinderen, en kinderen,
«onder nafcroost ftervende, zijn verpligt aan fcnnne oöders, G 5 dat
|
|||||
/
|
|||||
dat gedeelte der nalatenfchap te maken, het welk men gewoon
is de legitime portie te noemen. Ar.. 696.
De hoeveelheid der legitime portie is voor de kinderen altijd de helft, en voor de ouders altijd een derde van het geen zij bij verfterf geërfd zouden hebben. Art. 697. Door kinderen moeten verftaan worden niet alleen die van den eerden graad, maar ook, bij gebreke van dezelve, hunne afkomelingen, bij plaatsvervulling. Art. 698. Ook zijn daaronder begrepen de kinderen, die, na het maken van het testament, en zelfs na het overlijden van den testateur, geboren worden. Art. 699.
Door kinderen worden echter, ten aanzien van den vader, alleea verftaan de wettige en gewettigde, doch ten aanzien van de moe- der ook de onechte, en verdere af komelingen, daaruit geboren. Art. 700. Grootouders zijn echter niet verpligt om aan de onwettige kinderen van hunne dochter, en de verdere" af komelingen, daaruit gefproten, de legitime portie natelaten. Art. 701. Door ouders, voor zoo verre zij mede-erfgenamen voor de legitime zijn, moeten alleen verftaan worden ouders van den eerften graad, doch geen grootouders, of verderen van de opgaande linie , aan welke door de kindskinderen nimmer eene legitime portie behoeft te worden nagelaten. Art. 702. Alle bezwaren en bijvoegingen van voorwaarde en tijd, di» het vrij genot der legitime portie verminderen, zijn nietig. Art. 703. Kinderen en ouders, zoo zeer bezwaard zijnde met fideï- commisfen of legaten, of andere lasten, dat zij minder dan hunne legitime portie zouden genieten, mogen, naar evenre- digheid van die lasten, zoo veel aftrekken, dat zij in hunne legitime portie onbenadeeld blijven. Art. 704. Het wordt voor geen bezwaar gehouden, indien bij testa- pent bepaald is: I*. Dat de legithne portie ïh geld, of in zekere bepaalde
vastigheden of effecten, zal worden voldaan, mits de legitime maar ten vollen genoten worde; en *•« Dat, om het beloop der legithce portie te bepalen, de
goe«
|
|||||
( i°7 )
|
|||||
goederen van den boedel niet zullen behoeven openlijk
verkocht te worden, maar dat men zal kunnen voldaan met dezelve door deskundige en bevoegde perfonen* door de belanghebbenden, en, des noods, door den regter te benoemen, te doen waarderen. Art. 705. Het ftant aan ouders en grootouders vrij", om aan hunne kinderen of kindskinderen het geheel of een gedeelte der erfe- nis, onder eenige bezwaren, verbanden of bepalingen, nate- laten; mits aan derzelver vrije keuze overlatende, of zij dat nagelafene onder de bijgevoegde bezwaren willen aannemen, dan of ze de zuivere legitime portie, zonder eenig bezwaar, genieten willen. Art. 706.
Het (laat zelfs aan ouders en grootouders vrij, om aan zoodanigen hunner kinderen of kindskinderen, aan wie, om verkwisting , verregaand wangedrag , of andere gewigtige redenen, het vrije beheer over hunne goederen niet kan wor- den toevertrouwd, ten nutte en beste van dezelve kinderen, de beheering en vrije befchikking over de legitime portie te verbieden; mits de reden daarvan worde uitgedrukt, en, in geval van verfchil, als billijk en voldoende door den regter worde goedgekeurd. Art. 707.
De legitime portie wordt berekend volgens het geen, na aftrek der fchulden, blijkt, de zuivere nalatenfchap van de» overledenen te zijn. Art. 708.
. De boedel moet worden genomen, zoo als die was bij het overlijden van den testateur; des echter, dat de toevallig: vermeerderingen of verminderingen des boedels, of de meerdere of mindere waarde der effeclen en andere goederen, na des testateurs dood voorvallende, tot den dag der fcheiding toe, daarbij, of daar afgerekend worden. Art. 709. Al wat aan collatie of inbreng in den boedel onderhevig is, wordt op de legitime toegerekend en gekort. Art. 710. Het geen een erfgenaam in de legitime, bij wege van fidej- commis, of voorrang van geboorte, of familie-betrekking, of uit eenige andere oorzaak, buiten de befchikking van üed testateur, geniet, wordt op de legitime niet toegerekend. Art. 71 r. Legaten, door den testateur aan den erfgenaam in de legiti- me, bij hetzelfde, of bij een eerder of later testament, genwakt, ko-
|
|||||
( io8 )
tomen almede niet in toerekening, uitgenomen voor zoo verre
zoude mogen blijken, dat de testateurhet tegendeel gewild had. Art. 712.
Indien de testateur aan den erfg&naam in de legitime minder gemaakt heeft, dan zijne legitime volgens de wet bedraagt, moet het te kort komende worden aangevuld en uitgekeerd.. Art. 713.
Meerderjarige kinderen, als erfgenamen in de legitime hunner •uders, mitsgaders de ouders, als erfgenamen in de legitime hunner kinderen, zonder nakroost dervende, mogen van de legitime afftand doen, zoo wel bij het leven als na den dood Tan den geen, wiens erfgenamen in de legitime zij zouden moeten zijn. Art. 71 '1.
Zoodanige afftand is alleen verbindende voor de meerderjarige kinderen zelve, idoch geenszins voor hunne afkomelingen, wanneer deze, in geval van vóóroverlijden der ouders, bij plaatsvervulling optreden; en zulks,het zij die afftammelingen erfgenamen van hunne vóóroverledene ouders zijn, of niet. Art. 715.
Kinderen, die lagen op het leven hunner ouders hebben gelegd, of dezelve op eene merkelijke wijze door dadelijkbeden hebben mishandeld, mogen door de ouders, met bijvoeging der redenen van dien, worden onterfd; mits dezelve redenen sa den dood der testateuren, in geval van verfchil, door den regter onderzocht, en het aanwezen derzelve bij gewijsde uitgemaakt worde. Art. 716.
De onterving onwettig bevonden, of de kinderen of ouders ftilzwijgende voorbij gegaan zijnde, worden de onterfden of voorbijgegane gehouden voor ergenamen in de legitime portie j blijvende het testament verder in volle kracht. V IJ F D E AFDEELING.
VAN SUBSTIT-VTlêW OF ONDER-
ERFSTELLINGEN. Art. 717.
Het ftaat aan eenen testateur vrij, om aan zijnen benoemden erfgenaam, indien deze geen erfgenaam wordt, een of meer erfgenamen te fubftituëren of in de plaats te ftellen. Art. 718. De testateur kan aan den eerften erfgenaam een' tweeden, aan den tweeden een' derden, en^oo vervolgens, fubftituëren. Art. 719.
|
||||
( ïöp )
|
|||||
Art. 719.
Hij kan ookvarfcheiden aan één', ook één' aan veffcheiden» ook de genoemde erfgenamen aan eikanderen onderling f f'ubftituëren. Art. 720.
In alle deze gevallen geniet de gefubftitueerde het erfdeel van den eerften erfgenaam, wanneer deze hetzelve niet wil, of door vóóroverlijden of onbevoegdheid niet kan genieten; en zulks onder alle de bepalingen, lasten en bezwaren, waaraan de geflelde erfgenaam onderworpen zoude zijn geweest. Art. 721. Wanneer aan eenen genoemden erfgenaam iemand gefubflï- tueerd is, en aan dezen weder een ander, wordt de laatft* gerekend ook aan den genoemden erfgenaam gefubftitueerd te zijn, ingeval de eerde gefubftitueerde de erfenis niet kan, noch wil genieten. Art. 722.
Verfcheiden perfonen voor ongelijke deelen tot erfgenaam gefield, en wederkeerig aan elkander gefubftitueerd zijnde, wordt het aandeel van een' der ontbrekende erfgenamen door de gefubftitueerden niet voor gelijke deelen genoten, maar in evenredigheid van het deel, waarin elk hunner tot erfgenaam gefield is. Art. 723.
Eene fubftitutie, gedaan in het geval dat de gefielde perfoon geen erfgenaam kan zijn, worde ook gerekend gedaan te zijn in het geval, dat hij geen erfgenaam vil zijn, en zoo ook omgekeerd. Art. 724.
Rcne fubftitutie, gedaan in geval van vóóroverlijden, bevat ook in zich alle andere gevallen, in welke de erfenis op den geltelden erfgenaam niet komt, noch kan kernen. Art. 725. Een gefubftitueerde, ingeval de nog te verwekken kinderen van den testateur vó<5r denzelven mogten overleden zijn, wordt mede gehouden gefubftitueerd te zijn, al ware het dat de testateur geene kinderen verwekt had. Art. 726I Iemand, bij fideïcommis, aan den geflelden erfgenaam gefub- ftitueerd zijnde, is ook tot erfenis geregtigd, al ware het, dat de gefielde erfgenaam de erfenis niet kondc, noch wilde verkrijgen. Art. 727.
Het vastgeftelde bij artikel 722, 723, 734, 725 en 726 beeft
|
|||||
C "o )
|
|||||
heeft geen plaats, indien het tegendeel blijkt door den testateur
gewild te zijn. Arr. 728.
Subftitutie vervalt?, indien de gefielde perfoon des testateurs erfgenaam geworden te, als mede door den dood van den gefubltitueerden vóór den testateur. Art. 729.
De dood van den geftelden erfgenaam na den testateur , dbcb vóór de aanvaarding der erfenis, geeft geen regt aan den ge- fubltitueerden , indien de overledene erfgenaam tot de aanvaar- ding bevoegd was geweest, en zijne erfgenamen tot de aan- vaarding genegen rnogten zijn. ZESDE A F D E E L I N G.
VAN FIDEÏCOMMISSEN OF ERFSTELLINGEN
OVEU DE HAND. Art. 730.
Er beftaat een fideïcommis, wanneer een testateur bij zijn testament bepaalt, dat de geheele erfenis, of een gedeelte van dezelve, of een bijzonder ftuk goed, of ecne zekere forome gelds, door den bevoordeelden wederom aan een' ander' zal worden uitgekeerd of overgegeven. Art. 731. Alle zaken, die door den testateur onder de levenden ver- vreemd kunnen worden, kunnen ook met fideïcommis worden bezwaard. Art. 732.
Zaken, die alleen onder zekere bepalingen kunnen vervreemd worden, kunnen niet anders, dan behoudens die zelfde bepa- lingen , met fideïcommis worden bezwaard. Art. 733. Het ftaat vrij, om het goed, aan den erfgenaam zelven in eigendom toebehoorende, met fideïcommis te bezwaren. Art. 734. Het is onverfchillig, met welke woorden, of gebiedende of verzoekende, of andere aanduidingen, het zij tot de bezwaar- de perfonen gerigt, het zij tot de bezwaarde goederen be- trekkelijk , de erfgenaam met fideïcommis belast wordt. A«. 735. Het is echter volurekt noodzakelijk, dat eea verband van fideïcommis met zekere en duidelijke, en niet met twijfelach- tige en dubbelzinnige bewoordingen worde aangeduid. |
|||||
( I" )
|
|||||
Fideïcomraisfen moeten bewezea zijn, en worden niet ge-
prefumeerd. Art. 736
Een ftilzwijgend fideïcommis kan echter plaats hebben in het geval, dat twee of meer benoemde erfgenamen, met een uitdrukkelijk fideïcommis ten voordeele van een' derden, bij het overlijden van den langstlevenden van hen, bezwaard xijn; naardien deze erfgenamen ook gerekend worden met een ftilzwijgend fideïcommis onderling aan elkander verbonden *e zijn. Art. 737.
De woorden, kinderen , kindskinderen , nakomelingen , thedverwanten of nabefiaanden, beteekenen alleen de zoo- daiiigen , die wettig geboren of gewettigd zijn, ten zij ontwij- felbaar anders gewild is. Art. 738.
Het woord , kinderen, bevat ook kindskinderen en verdere af ko-- melingen; ten ware het tegendeel bleek duidelijk gewild te zija. Art. 739. Het geftatueerde in het vorig artikel zal echter alleen plaats hebben in zoodanige gevallen, waarin het voor de kindskin- deren en verdere af komelingen voordeelig is, aan het woord kinderen deze meer uitgeftrekte keteekenis toetekennen. Art. 740. Twee erfgenamen, in het geval wanneer zij beiden zonder kindereu komen te overlijden, met fideïcommis bezwaard zijn- de, zoo heeft geen fideïcommis plaats, wanneer de eene erf- genaam met en de andere zonder kiuderen is overleden. Art! 741. Een fideïcommis, waarbij de testateur zijne kinderen, of verdere af komelingen heeft bezwaard, bevat altijd in zich de flilzwijgende voorwaarde : indien de bezwaarde zonder Vettige afkomelingen zal overleden zijn. Art. 74a. Met fideïcommis kunnen bezwaard worden allen, die bij het testament met eene erfenis , erfdeel of legaat bevoordeeld zijn , al waren zij anderzins erfgenamen bij veriterf. Art. 743. Ook zij, die, uit krachte vaneen fideïcommis, in het tweede lid eenig goed beuren, kunnen wederom belast worden ? het- zelve aan een' ander' in het derde lid uittekeeren. Art. -744- Geene fideïcommisfen zijn echter verder geoorloofd of be- gaanbaar, dan tot de derde Revolutie van het goed. Art. 74$.
|
|||||
C MS )
|
|||||
niii V40«
Een enkel verbod van"vervreemding, zonder uittedrukken tea
wiens behoeve het gefchiedt, heeft geene verbindende kracht, maar zoodra het gedaan wordt ten voordeele van een' ander', bevaf het een fideïcommis ten voordeele van dien anderen, bij het overlijden van den bezwaarden erfgenaam* Art. 746. De woorden, naaste bloed of naaste van het geflacht of fa*
tnilie, en dergelijken, beteekenen de erfgenamen bij verfterf*, ook bij plaatsvervulling; ten zij het tegendeel uitdrukkelijk gewild is. Art. 747.
Door naaste bloed verftaat men die genen, welke * ten tijde
van het overgaan van het fideïcommis, de naaste vrienden zijn van den laatften bezitter, ten zij blijkt, dat de testateur de naaste aan hem zelven beftaande bedoeld heeft. Art. 748. Fideïcommis heeft ten gevolge, dat de bezwaarde erfge-
naam verpligt is, aan de geroepene of verwachters eenen in- ventaris of (laat van de bezwaarde goederen te leveren, als mede zekerheid te Hellen voor de bewaring, het behoorlijk ge- bruik , en de weder oplevering van die goederen, ten ware de testateur hem van die vcrpligting heeft vrijgefteld. Art. 749.
■■■ Ook houdt de verpligting van zekerheid te flellen op, wan- jieer vader of moeder met fideïcommis op hunne kinderen en verdere af komelingen bezwaard zijn, ten zij de festateur het tegendeel gewild heeft. Art. 750.
De met fideïcomrtiis bezwaarde erfgenaam, die buiten flaat
is de vereischte zekerheid re Rellen, is verpligt te gedoogen,* «lat de goederen gebragt worden onder eene geregtelijke admi- nistratie, tot tijd en wijle hij die zekerheid zal gefield hebben. Art. 751. Alle fideïcommisfaire verbaaden op vaste goederen, binnen
dk rijk gelegen, moeten, binnen zes maanden na des testateur9 overlijden, bij het geregt van de plaats, waar dezelve gelegen zijn, worden geregistreerd. Art. 752.
De bezwaarde erfgenamen zijn verpligt te zorgen, dat de
registratie, bij het vorig artikel vermeld, gefchiede; en wordt aan den fideïcommisfairen verwachter mede vrijgelaten dezel- ve registratie te laten doen. De bezwaarde erfgenaam, verzuimd hebbende aan zijne ver'"
pli^ting tot registratie te voldoen, is tot fchjadevergdeding aan de
|
|||||
C "3 )
|
|||||
de belanghebbenden verbonden; onverminderd de verdere pe-
aaiiteiten, op dit verzuim bij de wetten van politie bepaald.
Art. 753.
De verpligting tot het dellen van zekerheid, en het does,
van registratie ' houdt op, ten aanzien van die goederen j omtrent welke de testateur het volkomen regt van veryrecM» diug aan den bezwaarden erfgenaam heeft toegedaan. - Art. 754. De bezwaarde erfgenaam gebruikt het bezwaarde goed zoo»
danig, als een goed huisvader zulks zoude doen, en .tra-af daarin, als mede ten aanzien zijner verpligting tot het dra.- gen van kosten en lasten, en het doen van reparatiën, gelijk met een' vruchtgebruiker. Art, 755.
Goederen, met fïdeïcomrois bezwaard, mogen, na vooraf
bekomen autorifatie van denregter, vervreemd worden, in ge.- val van gegronde vrees voor het bederf der goederen, als me- de tot betaling der fchulden, door den reitanur gemaakt ^en. ter voldoening van legaten, en eindelijk t<>t goedmak** g van. buitengewone kosten, tot inftandhouding der overigebeawaarr de goederen. Art. 756".
Verleende magt tot vervreemding en vertering, met last
om alleen het geen bij overlijden van den bezwaarden erfge- jiaam nogoveiig zijn zal uittekeeren, geeft regt om alles te vervreemden en te verteren, zonder dat de verwachter *ulkg mag verhinderen. Art. 757.
Deze magt geeft echter geen regt tot wegfehenken, of het
doen van eigendunkelijke vervreemding, blijkbaar ingèrigt ota den verwachter te benadeelen. Art. 758.
De bezwaarde goederen moeten aan den daartoe geregtigdeu
opvolger, op den tijd door den restateur bepaald, of, zoo deze dien tijd niet bepaald heeft, bij het overlijden van den bezwaarden erfgenaarn, overgegeven worden. Art. 759. De inkomften van eene met fideïcommis be^waaHe nslaten-
fchap of erfdeel worden tot den dag van des 'r. starèurs óverHfden toe Vóór kapitaal gerekend, en zijn mede onder het verband begrepen. Art. 760,
De verdere inkomften van het bezwaarde goed, van des tes.»
tatqurs (terfdag af, worden gerekend voor vruchten ? en w.or. den genoten door den bezwaarden erfgenaam, \ H A/ff &
|
|||||
C 1*4 )
|
|||||
Art. 761.
Alïë aftrek, door den bezwaarden erf genaam, van het be-
zwaarde goed, onder welken naam of titel zulks ook zoude mogen zijn, is verboden, behalve voor zoo verre dezelve tot fuppletie van de legitime portie van kindere of ouders nood- zakelijk is. Art. 762.
Buitengewone onkosten aan het bezwaarde goed, boven dé
kosten van het gewoon onderhoud, tot behoud van hetzelve gedaan , moeten aan den bezwaarden erfgenaam worden vergoed. Arr. 763.
De bezwaarde erfgenaam mag, na het eindigen van het
fideïcommis , geene fc'hadevergöeding eifcheri, wegens eeqj* ge verbetering, welke hij vermeent gedurende het fideïcom- mis gemaakt te hebben, al ware de zaak ook wezenlijk door hem in beteren (laat gebragt. Hij of zijne erfgenamen mogen echter alles, wat door hen op of aan het fideïcommisfair goed gemaakt, of daarop gebragt is, wegnemen of doen wegne- men , wanneer alles ongefchonclen in zijnen vorigen ftaat kau worden herlteld. Arti 764.,
■ Huisraad, kleederen en dergelijke zaken, aan.verflijting on- derhevig , kunnen door den bezwaarden erfgenaam zoodanig worden overgegeven, als zij ten tijde der uitkeering bevonden worden, zonder dat des wegens eenige vergoeding kan worden gevorderd. Art. 765.
Indien fideïcommis plaats heeft omtrent zaken, die met het
gebruik te niet gaan, als geld, koren, en dranken, heeft de met fideïcommis bezwaarde erfgenaam het regt, om dezel- ve te gebruiken, mits bij het eindigen van het fideïcommis «ene gelijke hoeveelheid, hoedanigheid en waarde, of wel den prijs van dezelve terug gevende. Art. 766.
Fideï - commis gaat te niet:
l°. Door het vergaan van de geheele zaak , of van het
goed, hetwelk met fideïcommis bezwaard is, buiten toedoen van den bezwaarden erfgenaam; maar een ge- deeltelijk vergaan vernietigt het fideïcommis alleen voor liet vergane gedeelte; £,•. Door het overlijden van den fideïcommisjairen. verwach-
ter vöór den testateur, of vóór den bezwaarden erfge- naam, of vóór de vervulling der voorwaarde , of vóór épa bijgevoegden onzekeren tijd 1 * 3°. Door |
|||||
C **5 )
|
|||||
g«. 'Door het ontbreken der bijgevoegde voorwaarde»,, On-
der welke het fideïcommisis nagelaten; en 4'. Door een door den Koning redeend ontflag van M*i*
comtnis. Art. 767. o
Geene convexe of verandering van fideicotnmisfair goed irt
een ander foort van goed kan plaats hebben, dan bij ijitdfHk- kelijke vergunning van de,n Koning. ^.Art. 768. Door het vóór-overlijden van den bezwaarden erfgenaam vóór den testateur, of door het niet kunnen of niet willen . beuren van denzelven, verliest het fideïcoromis niet zijne ge« heele uitwerking, maar gaat als dan onmiddellijk op den ver- wachter over. ZEPENDE AFDEÉLING.
VAN LEGATEN OF MAKlNGÈN.
Art. 767.
Een legaat van noodzakelijk onderhoud mag gemaakt Wor-
den aan dezulken, die anders geen voordeel uit kracht vïS ^ testament genieten mogen. (Art. 770.
Hij, aan wien de geh/eele naiatenfchapjvan deri overlede-
nen, of een gedeelte van .dezelve, is gemaakt, hoé zeef ook. deze making bij wijze varr legaat zonde mógen ^ffchied zijn,, is geen legataris, maar erfgenaam, en aan alle verpligtirigert der erfgenamen verbonden, terwijl in tegendeel hij, die wel; tst erfgenaam is geiltld, maar alleen voor eene zekere zaak,,, geen erfgenaam, maar legataris is. Art. 771. Omtrent de bewoordingen in het maken'van legaten, als-
mede de aanwijzing van den perfoon, en dwaling in den nnarriu van den legataris, heeft hetzelfde plaaes, hetwelk nopens de erfïïellingen bij artikel 658 , 659 en 660 is Vastgeffeld. Art. 773. Meeriegatarisfen, zonder bepaling van dCeTen, tot dezelfda
zaak geroepen zijnde, is ieder hunner geregrigd tot een gelijk gedeelte, naar het getal derperfonen; ten zij blijke, dat da testateur eene andere verdeeling bedoeld heeft'. -Art' 773-
Omtrent het regt van aanwas, onder meer legataris'fe'n, asn wie iets gezamenlijk gemaakt is, moeten dezelfde vöorfchrif- ten gevolgd worden, dïe t?n aanzien' van" eTffMïmg'irf sm'fcel Ha t . 664,
|
|||||
C ntf >,
|
|||||
664, het eerfte lid van artikel 66$ , en in artikel 666, 667 en
668, vermeld zijn. Art. 774.
Met legaten kunnen belast worden niet alleen de erfgenamen,
die bij testament gefield of bij verfterf geroepen zijn, maar ook de aan hen gelubftitueerden, zelfs de legatarisfen. Art. 775. Geen legaat kan gefield worden aan de willekeur van den
erfgenaam, of andere belaste perfonen, noch van een' derden ; doch de begrooting van het gelegateerde kan wel aan de befchei- denheid en het redelijk oordeel van den belasten peribon wor- den overgelaten, of gemaakt worden onder eene voorwaar- de , die van de daad van een' derden afhangt. Art. 776. Geen rtgt komt uit legaten toe aan hen, aan wie de tes-
tateur niec heeft kunnen denken; een legaat dienvolgende, door den testateur aan zijne huisvrouw gemaakt, is" nader- hand, wanneer deze komt te overlijden, niet verfchuldigd aan des testateurs tweede huisvrouw. Art. 777. Allerlei zaken, die vervreemdbaar zijn, kunnen gelegateerd
worden. Art. 778.
Indien een testateur aan iemand in het algemeen legateert
zekere foort van goederen, gelijk als zijne meubelen, zijne boeken, worden daardoor verftaan de goederen, welke van die foort, bij des testateurs osrerlijcjen, in zijne nalatenfchap gevonden worden. Art. 779..
Geene dwaling omtrent de benoemde of aangeduide zaak
verhindert het legaat, indien maar de meening van den tes- tateur duidelijk blijkt; doch dwaling niet in den eigen naam , maar jn den naam van het geilacht, als koe voor _.paar,cl, maakt den wil onveïftaanbaar, en daardoor krachteloos. Art. 780. Legaten van zaken van een zeker gfflacht, als paarden,
fchapen en dergelijke, zijn befhanbaar; mits de uitdrukking Biet zoo ruim en "onbepaald zij, dat men des testateurs be- doeling .met goene waarschijnlijkheid kan nagaan. Art. 781. Een ftuk goed, of eene zaak in het algemeen, uit een,
geflacht, hetwelk genoegzaam bepaald is, om de bedoeling te kunnen begrijpen, zonder uitdrukking van waarde, en zonder dat de testateur iets zoodanigs heeft nagelaten, gele- gateerd zijnde, moet de erfgenaam hgtzelve van elders beko- men, |
|||||
c tï7. y
|
|||||
mtn, en het fiaat aan hem , om te geven een ftnk van zulke
waarde als hij goedvindt, mits niet het flechtfte gevende. Art. 782. Eene zaak, of een ftuk goed, uit een gedacht, of uit eene
veel begrijpende foort van zaken, welke de testateur heeft nagelaten, gemaakt zijnde, itaat de keus op gelijke wijze aan den erfgenaam, ten z\'y die keus uitdrukkelijk aan den legataris gegeven is. Art. 783.
Eene veel begrijpende zaak als een enkel geheel gemaakt
zijnde, gelijk eene kudde fchapen, en dergelijke, is dat geheel , of wat daarvan overig is, verfchuldigd, al was 'ar ook maar één fchaap, of ander ftuk goed, meer overig- Art. 784. Een legaat van verbruikbare zaken in het algemeen, gelijk
koren, wijn, olie, fuiker en dergelijken, zonder bepaling van de foort en hoeveelheid, is krachteloos, ten zij de tes- tateur zoodanige zaken heeft nagelaten , waarop hij geacht kan worden gezien te hebben. Art. 785.
Indien zoodanige verbruikbare zaken gelegateerd zijn met
uitdrukking van maat of hoeveelheid, maar niet van de bij- zondere foort, moet die maat of hoeveelheid worden gege- ven uit zoodanige foort, als de erfgenaam goedvindt, mits niet het minite gevende. Art. 780".
Een legaat van eene hoeveelheid, uit eene nagelatene foort
van verbruikbare zaken, verpligt den erfgenaam tot het vol- doen van die hoeveelheid, of, indien 'er bij het overlijden minder gevonden wordt, als dan tot het voldoen van het geen uit die foort is nagelaten. Art. 787.
Eene hoeveelheid vruchten voor eens van zekeren akker of
boomgaard gelegateerd zijnde", is niet meer verfchuldigd dan die akker of boomgaard in eens heeft opgeleverd. » Art. 788. Doch eefie jaarlijkfche hoeveelheid vruchten van eenij
goed gemaakt zijnde, moet die hoeveelheid jaarlijks worden voldaan, al waren 'er ook op het aangewezen goed minder vruchten ingeoogst; ten zij de testateur het anders bepaald had. Art. 789.
Die tweemaal dezelfde zaak, fomme of hoeveelheid, het zij op verfchiilende plaatfèn van hetzelfde testament, het zij bij afzonderlijke testamenten, aan een en denzelfden perfoon H 3 &)
|
|||||
C »8 )
|
|||||
gelegateerd beeft, wordt geacht zulks maar eenmaal te heb-
ben willen maken; ten zij fiit de woorden de wil blijke, van zulks mee/ dan eens te hebben willen nalaten. Att. 790. Een huwelijksgoed of uitzet, aan iemand, zonder bepaling
der hoeveelheid, gelegateerd zijnde, moet begroot worden iiasr mate van het vermogen van den testateur, en den ftaat van den legataris. In geval van verfchil ftaat die begrooting aan de beoordeeling van den regier. Art. 791. Een legaat van huwelijksgoed, of huwelijksgift bevat in
z,ich de ftilzvvijgende, opfchonende voorwaarde, als da lega- taris komt te truwwcn. Art. 79a,
De testateur mag legateren niet alleen het geenriem zelven,
maar ook het geen óm erfgenaam toebehoort, of aan den* zelven verfchuldigd is. A-t. 793.
Aan niemand kan gelegateerd worden bet goed, hetwelk, ten tijde van des testateurs overlijden, het eigen goed is van «den legataris, ten zij in het legaat eepig voordeel voor den legataris gelegen is. Aan iemand derhalve gelegateerd wor- dende het huis, hetwelk den legataris reeds in eigendom toe- behoort, doch waarvan de koopprijs nog onvoldaan is. of waarop eene hypotheek gevestigd is, is de erfgenaam verpligt dien koopprijs, of die hypothecaire fehuld te betalen, en aan den legataris den volkomen' en onbezwaardtn eigendom ■te bezorgen. Art. 794.
Niemand mag bij legaat fpeciaal befchikken over iets , het» welk noch aan den testateur, noch aan den erfgenaam, of anderen bevoordeelden pérfoon, maar aan eenen vreemden toebehoort ; hoedanig legaat voor krachteloos wordt ge- houden. •'.: . •' „ Art. 795.
Een legaat van een fr.uk goed, hetwelk de testateur met een ander in gemeenschap heeft, bepaalt zich alleen tot des testateurs aandeel in dat goed. Art. 796.
Het gelegateerde goed , met eenige reële lasten, verbanden , renten, cijnfen en dergeluken, of met eene nog loopende huur bezwaard zijnde, gaat aan den legataris over, met die zelfde bezwaren, waarmede dat goed door d^n testateur be- zeten was geweest, en de erfgenaam voKlaat mes het gcle- *:»ti ":. ■■ .!. . ga- |
|||||
C *>9 )
^ateerde goed over te geven zoo als het is, zónder dft rri|
gehouden is voor eenige vrijwaring van hetzelve inteftaan. , Art. 797. De legataris van een goed, aan een' derden in vruchtge- bruik toekomende, moet te vrede zijn met den blooten eigen- dom , zoo lang loet vruchtgebruik duurt. Art. 798. Alle veranderingen, verbeteringen en vermeerderingen, aan het gelegateerde goed, na het maken van het legaat, voor- gevallen , komen ter bate of fchade van den legataris, aan wien he't gelegateerde wordt uitgekeerd , in dien ftaat, waarin het zich bij des testateurs affterven bevindt. Art. 709. Aan den legataris volgt ook al het geen als een accesfoir van het gelegateerde goed behoort aangemerkt te worden. Art. 800. Aan den legataris volgt echter niet dat geen, hetwelk da testaieur, ter vergrooting van het ftuk goed, naderhand daar- bij aangekocht of verkregen mogt hebben, al ware het daaraaa grenzende; ten zij de testateur anders bevolen had. Art. 801. Wanneer blootelijk de vruchten of inkomften zijn gelega» teerd, zonder dat het woord •vruchtgebruik of gebruik in het Ustament is gebezigd, moet het goed blijven onder beheering van den erfgenaam, die verpligt is, om de vruchten of inkom- iten aan den legataris uittekeeren. Art. 802.
De tesrateur mag aan zijnen fchuidenaar eenig uitftel van de fchuld, of wel al dat geen legateren, hetwelk deze aan hen* icluüdig is. Art. 803.
Kwijtfchelding, aan een' of fommige fchuldenaars, die ieder voor liet geheel verbonden zijn, gelegateerd zijnde, heeft ten gevolge, dat de overige fchuldenaars verbonden blijven; ech- ter niet verder dan voor zoo veel de geheele fchuld, na aftrek van het aandeel, hetwelk de legataris, in geval van onderlinge verdeeling der fchuld, daarin zoudfi geleden hebben,bedraagt. Aft. 804. Een legaat van uitftel van betaling eener fchuld, die op ith teresfen loopt, fchort intusfchen den loop der interesfen op, zoo lang de tijd van dit gelegateerde uitftel duurt; doch na dien tijd zijn dezelve, bij wanbetaling, wederom verfchuldigd 5 ten zij de testateur anders geboden heeft. Art. 805. Aan iemand dat geen, wat hij den testateur fcjkuldig i$, ge- H 4 Is-
|
|||||
* ?
|
|||||
C Jft© )
|
||||||
jegateerd zijnde, is hetzelve legaat, wanneer de legataris niets-
aan den, testateur verfchuldigd is, nietig en van onwaarde; al had ook de testateur eene zekere hoeveelheid uitgedrukt. Art. 806.
Een legaat van het geen de testateur zelve aan den legataris ïs vérfchul !igd is nietig; ten zij 'er, vanwege de plaats, wij- ze , voorwaarde, of tijd, eenig voordeel in het legaat is op» ^.floten. Art. 807.
gen legaat, aan een' fchuldeifcber gemaakt, wordt niét ge- rekend gemaakt te zijn in voldoening van de fchnld; noch een lega?.'-. aan dienstboden gemaakt, in voldoening van de ver* Ichuldigde huur. , Art. 808.
In legaten van roerende goederen, inboedel, meubelen ,fiuis~ raad, goud en zilver, en andere zaken, komt in de Cerflé plaats de uitgedrukte wil van den testateur, of deszelfs meest waaifchij lijka bedoeling in aanfebouw. Art. 809.
Een legaat van roerende goederen bevat in zich alle roerende goederen , dk ligchamelijk zijn, maar geene onligchamelijke, noch gereed geld, noch edele gefteenten, noch koopmanfehap- jSes, noch verzamelingen, de kunften en wetenfehappen be- treffende; en wordt mitsdien de bepaling van roerende goede- len zoo als dezelve bij artikel 429 voorkomt, ten dezen aan- zien gevolgd. Art 810.
Èén legaat van inboedel, of van huisraad, of van meube- len wordt geacht van een en denzelfden omvang en beteeke- ïiis tè zijn, en bevat in zich alle die zaken , welke bij artikel 430 zijn opgenoemd. Art. 8ri.
Onder eéti legaat van goud en zilver wordt verdaan al het gewerkt en ongewerkt goud en zilver, met uitzondering echter ■yan geld. van gedenkpenningen, en van goud en zilver tot lijfdragt behoorende. Art. 812.
Éeri legaat van ///'f"sioebehoorenoï lijfdragt begrijptin zich al het geen tot kleeding of verfjering van het ligchaam dient; dus feok he' daartoe betrekkelijk goud en zilver, juweeieu,paaiïen, llgrölogiën ë.i verdere kleiooodiëri. Art. 813.
Oridêf èeh legaat van klecdercn zijn geene kleinoodiën, éh Shder een legaat van kleinoodiën geene kleedereh begrepen. |
||||||
Art. 8* 14*
|
||||||
c *** y
Art. 814.
E-en legaat van cent boerderij met zijn tocbehooren behelst het vee, de paarden, de vruchten, zoo de nog te velde ftaan- de als de reeds ingezamelde, doch deze alleen voor zoo verre zij tot het bedrijf der boerderij z-elve, of tot voeding van de daartoe behoorende paarden, en het vee benoodigd zijn f voorts de rijtuigen en gereedfchappen , tot het bedrijf der boer- derij beitemd, maar geene meubelen of huisraad. Art. 815. Indien van twee zaken de eene of de andere gelegateerd is, hééft de legataris de keuze, welke van beide hij begeert. Art. 816. Een legataris, de keuze hebbende,is verpligt die keuze nit- tebrengen binnen den tijd door den testateur bepaald; of, gcene bepaling gemaakt zijnde, binnen den tijd van veertien dagen na bekomen kennis van het legaat; de legataris daarvan in gebreke blijvende , gaat de keus over op den erfgenaam. Art. 817.
De legataris, na den testateur, doch vóór het uitbrengen der keuze, overlijdende, gaat het regt van keuze op zijnen erfge- naam over. Art. 818.
Wanneer de keus aan verfcheiden perfonen ftaat, en rif- zelve bet daaromtrent oneens zijn, moet het lot beflisfen. Art. 819. Een derde, aan wien de keus gefield was, niet willende of niet kunnende kiezen , fielt de regter daartoe iemand aan. Art. 820. Een legaat van onderhoud bevat in zich de verpligting, om teritond na het overlijden van den testateur alles te verzorgen * wat noodig is tot kleeding, voeding en huisvesting, ook ge- neesmiddelen, in geval van ziekte; en zulks alles volgens de bepaling van den testateur, of anderzins naar den ftaat van den legataris en het vermogen van den belasten perfoon. Art. 821. Indien de testateur gewoon was een bepaald onderhoud aan den legataris te geven, wordt hij verflaan die zelfde begroo- ting gewild te hebben. Art. 822.
Onderhoud, zonder tijdsbepaling gemaakt, duurt, zoo lang de legataris leeft, en onderhoud noodig heeft. Art. 823. * De last van onderhoud gaat op den erfgenaam van den be-
ïasten perfoon over; ten zij deze Hechts vruchtgebruiker was Van het goed, waaruit hij onderhoud moet verzorgen. H $ Ait, 814,
|
||||
C i*j >
|
|||||
Aft. 824.
Een legaat van kost begrijpt alleen fpijs en draak, maar gee-
oe kleederen of inwoning. Art. 825.
Eene jaarlijkfche, maandelijkfche of wekelijkfche uitkeering,
inkomst of voordeel, befprok:n zijnde, zonder bepaling, wan- neer en op welke wijze de voldoening moet gefchieden, kan de eerlte voldoening geëischt worden dadelijk op den dag van des testareurs overlijden, en zoo vervolgens op den eerlten dag van ieder ja«r, maand of weekm tot dei» dag van het overlij- den van den legataris toe. Art. 826",
Eene jaarlijkfche, maandelijkfche of wekelijkfche uitkeerirrg,
rente of inkomst, niet aan particulieren, maar aan eene cor- poratie of moreel perfoon, gelegateerd zijnde , duurt niet lan- ger dan den tijd van dertig achtereenvolgende jaren. Art. 827. Legaten, aan de armen, zonder eenige verdere of andere
bepalingen, gemaakt,worden gerekend gemaakt te zijn aan de gezamenlijke armen van des testateurs woonplaats , zonder önderfcheid van godsdienst, naar evenredigheid van het getal der door iedere armen-inrigting bedeelde perfonen. Art. 828. De bepalingen, omtrent de erfftellingen in artikel 672, 673,
674, 675, 676, 677, 678, 679, 680, 681, 682, 683, 684, <58J,j<586, 6%7, 688, 689-, 690, 6pi, 692, 693 en 69j., ge- maakt, zijn ook toepasfeiifk op legaten van gelijken aard. Art. 829. Zuivere legaten van bijzondere en bepaalde zaken , die den
testateur in eigendom toebehooren , als mede legaten van fchuldbevrijding, hebben ten gevolge, dat de eigendom van het gelegateerde, bij het aflterven van den testateur, teritond. op dep legataris overgaat. Art. 83».
Doch, in zuivere legaten van eenige zaken in het gemeen,
of uit een gedacht, foort of getal, of van geldfommen, van, infchulden, van keuze van eenig goed, het welk den testateur zelven niet toebehoort; van vruchtgebruik of lijftogt, van gebruik , van bewoning, van onderhoud, van jaarlijkfche inkomfren, wordt het regt tot het gelegateerde wel teritond bij het overlijden van den testateur verkregen, maar de eigendom gaat op den legataris niet over, dan door overgifte of levering. Art. 831. Een zuiver legaat moet door den erfgenaam aan den legataris,
terftondj of ten minfte. binnen den tijd van eene maand na des tes'
|
|||||
testateurs overlijden, voldaan worden; ten zij de testateur een*
korter' of langer' tijd bepaald had, of de aard der zaak een langer uitftel vorderde, en zulks, op gedaan verzoek van clen belanghebbenden, door den regter was toegeftaan. Art. 832. Met het gelegateerde moeten tevens uitgekeerd worden de
vruchten, renten of intercsfen daarvan, in zuivere legaten, na des testateurs dood, en in voorwaardelijke legaten, na de vervulling der voorwaarden geprovenieerd; en, wanneer do gelegateerde zaken geene vruchten,renten of interesfen opleve- ren , is de erfgenaam gehouden tot fchadevergoeding, van den dag af, dat hij omtrent de uitkeering in verzuim is geweest. Art. 833. De eigendom van een legaat, op voorwaarde of met bij-
voeging van eene onzekere tijdsbepaling gemaakt, gaat op den legataris niet over vóór de vervulling der voorwaarden, of vóór dat de tijd, welke als eene voorwaarde aangemerkt wordt, aanwezig is. Art. 834.
De bijvoeging eener zekere tijdsbepaling heeft ten gevolge,
dat, fchoon het regt door den legataris verkregen wordt met
,tlen dag van des testateurs overlijden , echter de vordering
van het legaat, met de vruchten, renten of interesfen van
dien, tot aan de vervulling van dien tijd wordt uitgefteld.
ACHTSTE AFDEELING.
|
||||||
HOE TESTAMENTEN TE NIET GAAN.
Art. 835.
Een testament kan, noch geheel, noch gedeeltelijk, her- roepen worden, dan door een later testament, of door eene acte, voor het geregt , of notaris en getuigen gepasfeerd, waarbij de testateur verklaart van wil veranderd te zijn. Befchikking echter, ingevolge de vrijlating in artikel 623
vermeid, bij acte, uit kraehte der claujule refervateir , ge- mankt, kan ook bij dezelve, of eene gelijkfoortige onder- handfche aéle, herroepen worden. Art. 836. Niemand is tot het herroepen van zijn testament bevoegd, «Jan die het regt heeft om testament te maken. Art. 837. '
Latere testamenten , waarbij niet klaar en duidelijk herroepen
wordt het geen bij vorige testamenten was gemaakt, Vestigen la'
|
||||||
C **4 3
|
|||||
alleen het gemaakte bij die eerdere testamenteni, in zo& vette
als de eerfte dispofitie met de laatfle niet overeentebrengen is, of dat dezelve geheel tegen elkander ftrijden. Art. 838. Eene algemeene herroeping van alle voorgaande testamenten
is genoegzaam, om alle te voren gemaakte testamenten te vernietigen, zonder dat het noodig is het testament, het welk men herroept, uitdrukkelijk en in het bijzonder te noemen; alware het zelfs, dat de testateur daarbij verklaard had, de roagt van herroeping nimmer te willen gebruiken, of dezelve aan de herhaling van eenige uitgedachte woorden, of van eene fpreuk verbonden had. Art. 839.
Wanneer de testateur het gelegateerde goed, geheel of ge-
deeltelijk, en zelfs bij verkoop met regt van wederinkoop k of ruiling, heeft vervreemd, is daarvan het gevolg, dat het legaat geacht wordt, voor zoo verre het vervreemde berreft, ftüzwijgende herroepen te zijn; ook dan, wanneer die latere vervreemding vernietigd, en het goed weder in de magt des testateui's gekomen mogt zijn. Art. 840.
Een legaat vervalt, als het gelegateerde goed, bij het leven
Tan den testateur, te niet gegaan is: Hetzelfde heeft ook plaats, wanneer het gelegateerde goed
na zijn' dood is te niet gegaan, zonder toedoen of fchuld van den erfgenaam , fchoon deze mogt verzuimd hebben dat goed op zijnen tijd aan den legataris mttekeeren; indien maar, zoo wanneer dat goed tijdig was uitgekeerd geweest, hetzelve bij den legataris eveneens zoude te niet gegaan zijn. Art. 841. Het kapitaal van eenen gelegateerden fchuldbrief of obligatie,
het zij de legataris zelf, iiet zij een derde daarvan de fchulde- naar was, aan den testateur bij zijn leven geheel of gedeeltelijk zijnde afgelost, wordt het legaat, ten aanzien van het geen afgelost is, voor vernietigd gehouden. Art. S42. Gelegateerde voordeden, die aan den perfoon zelren van den
legataris verknocht zijn, als vruchtgebruik, gebruik, bewo- ning, onderhoud en dergelijke, vervallen met den dood van den legataris, en gaan nimmer op deszelfs erfgenaam over. Art. 843. Alle testamentaire befchikkingen zijn vervallen, als de daarbij
bevoordeelden vóór den testateur komen te overlijdea. Art. 844. Alle testamentaire befchikkingen, gemaakronder eene voor-
waarde, |
|||||
C 1*5 }
waarde, afhankelijk vaneene onzekere gebeurtenis, van zoo*
danigen aard, dat de testateur gerekend moet worden aan het al of niet voorvallen dier gebeurtenis het gemaakte verbonden te hebben, vervallen mede, wanneer de bevoordeelden vóór de vervulling der voorwaarden overleden zijn. Art. S45. Wanneer de voorwaarde, volgens den wil des testateurs,
alleen de uitvoering van de befchikking opfchort, heeft de erfgenaam of legataris niettemin, dadelijk na den dood des testateurs, een verkregen regt op het goed j welk regt op zijn' erfgenaam overgaat. Art. 846.
Eene testamentaire befchikking vervalt, wanneer de erfge-
naam, of legataris weigert de erfenis of het legaat te aanvaard- den , of daartoe onbevoegd is. Art. 847.
Schoon het niet kunnen, of niet willen genieten van den
benoemden erfgenaam de erfftelling heeft doen vervallen, blijft echter het overige van het testament van waarde; en moeten dus de legaten en verdere befchikkingen, daarbij gemaakt, door den erfgenaam bij verïterf worden uitge- keerd. Art. 848.
Warneer iemand, ongehuwd zijnde, een testament maakt,
en naderhand, trouwende, wettige kinderen verwekt, doet- de geboorte dezer kinderen, mits hunnen vader overlevende , dit testament geheel vervallen. DERDE HOOFDSTUK.
VAN EKJVüLCIKfi BIJ VERSTERF.
EERSTE AFDEELING.
ALCEMEENE BEPALINGEN.
Art. 849.
Tot erfvolging bij verderf worden geroepen de kinderen en descendenten van den overledenen, en deszelfs nabeftaanden in de opgaande en in de zijdlinie, naar de orde en bepalin- gen , welke hierna vastgeileld worden. Art. 850. Erfvolging bij verfterf heeft plaats, wanneer, of voor het geheel, of voor een gedaeelte , van eens oveiledens nalaten- fchap geene erfvolging uit kracht van, testament fland grijpt, het
|
||||
C ni 3
|
|||||
iet zij nimmer een testament gemaakt, ofwel gemaakt, maaf
onbeftaanbaar of vervallen is- Art. 851.
Eènigen der nabeftaanden onwillig of onbekwaam zijnde om
te erven, komt derzelver aandeel op de anderen, die nevens hen, of na hen, tot de erfenis getegtigd zijn. Art. 852. Tot de erfvolging bij verderf worden alleen geroepen bloed'
verwanten van den overledenen, en zulks zonder onderfcheid van mannelijke of vrouwelijke kunne, noch of dezelve door eenen man of door eene vrouw aan den overledenen beftaan ,- maar niet die denzelven alleen beftaan in zwagerfchap. Art. 853. Elke nalatenfchap, opgekomen aan bloedverwanten, in de
opgaande of in de zijdlinie aan den overledenen beftaande, wordt, onverminderd het bepaalde in de gevallen bij artikel S68 en 869 voorkomende, in twee gelijke deelen verdeeld , het eene gedeelte voor de nabeftaanden van vaders zijde, het andere voor die van moeders zijde. Bloedverwanten, alleen van de moeders of vaders zijde
heftaande, worden niet uitgefloten door de genen, die van beide zijden beftaan, maar zij erven alleen in hunne linie, behoudens het geen hier 11a bij art. 874 wordt vastgefteld. Zij, die van beide zijden beftaan, erven iu de beide lijnen.
'Er heeft geene devoltstie of verval van de eene linie in dé
andere plaats, dan wanneer in een van de beide lijnen geene adfcendenten of collaterakn, die bij verderf fuccederen klin- ken, gevonden worden. Art. 854.
Deze verdeeling tusfchen de vaderlijke en moederlijke lij-
nen gemaakt zijnde, heeft 'er geene nadere verdealing tus- fthen de verfchillende takken plaats, maar de in iedere linie opgekomene helft der nalatenfchap behoort aan. den erfge- aaam of erfgenamen van den naasten graad^ behoudens het geen omtrent plaatsvervulling hierna wordt bepaald. Art. 855.
De betrekking der bloedverwantschap wordt berekend naar
het getal der generatiën. Iedere generatie maakt eer,7 graad uit.
Art. 856. De opvolging van graden maakt de linie: men noemt eene
regte Unie de opvolging van graden tusfchen perfonen, die de een van den anderen afftammen,- zijdlinie de opvolging van graden tusfchen de perfonen, die niet van elkander af* ftammen, maar eenen gemeenen ftamvader hebben. |
|||||
< ia? )
|
|||||
De regte linie wordt onderfcheiden in de regt nedergaands
en regt opgaande liniën. De eerfte maakt het verband tusfchen den ftamvader, en
die van hem afftammen; de laatfte verbindt een' perfopn met die genen, van welke hij afftamt. Art. 857. In de regte linie wordt de regel in acht genomen, dat 'er
tHsfchen de perfonen zoo vele graden zijn, ais 'er genera:t'ën beftaan; derhalve ftaat een kind, met betrekking tot zijnen vader, in den eerften graad; een kindskind in den tweeden, en, wederkterig, een vader tot zijn kind mede in den eerften, en een grootvader tot zijn kindskind mede in den tweeden graad. Art. 858.
In de zijdlinie worden de graden gerekend naar de gene-
ratiën, van den eenen bloedverwant af naar boven, tot'den gemeenen ftamvader, welke echter niet medegeteld wordt, toe, en van deze aF weder naar beneden, tot aan den an- deren bloedverwant; twee broeders beftaan derhalve elkan- der in den tweeden graad, oom en neefin den derden, volle neven in den vierden graad, en zoo vervolgens. Art. 859. Niemand kan als erfgenaam bij verfterf optreden, zoo lang
eene andere erfvolging, uit hoofde van testament, moge- lijk is. TWEEDE AFDEEL1NG.
VAN REPRESENTATIE OF PLAATSVERVULLING.
Art. 860.
Reprefentatie is eene ficlie van de wet, ten gevolge- heb-
bende dat de plaatsvervuller in de plaats, in den graait, en in de regten optreedt van den geen', wien hij vacteien,- woordigt. Art. 861.
Reprefentatie heeft in de regte nedergaande linie tot in. Bet
oneindige plaats, en wórdt toegelaten, niet alleen wanneer 'er kinderen van den overledenen, en afkomelifgen van^yóórr overledene kinderen van denzelven, te zamen, aaij.ive.zig zijn, maar ook, wanneer, bij vóór-overlijden van alle des «verledens kinderen, afkomelingen van dezelve, het:'u\ m gelijke, het zij in verlchiüende graden aan elkander bejjtaau- «ie, ia wezen zijn. Art. 8fe,
|
|||||
V
|
|||||
( ta8 )
Art. 862. *
Ileprefentatie heeft geene plaats ten behoeve van nabedaaa- • den in de opgaande linie9 gaande de naasteen ieder der twee lijnen altijd vóór de genen, die verder ia graad zijn, Art. 863. In de zijdlinie wordt reprefentatie toegedaan aan kinderen en verdere afkomelingen van des overledens broeders of zusters, het zij dezelve te zamen met hunne oomen ea jnoeijen erven, het zij , bij vóór-overlijden van alle des .©verledens broeders eu zusters, de erfenis overgaat op der- zelver afkomelingen, in gelijke of ongelijke graden aaa elkander bellaande. Art. 864. .
In alle gevallen, waarin reprefentatie plaats heeft, ge- fchiedt de verdeeling der erfenis bij daken; indien 'er in den- zelfden Haak verfcheidene takken zijn, worden deze takken wederom ftaaksgewijze in verdere onderdeden gedeeld, ea in die takken of Haken, waarin geene nadere plaatsvervul- ling plaats heefc, gefchiedt da verdeeliiig der erfenis bij hoofden. Art. 865.
Reprefentatie heeft geene plaats ten aanzien van perfonen, die neg in leven zijn. — Men kan iemand reprefenteren, wiens iioedel men niet heeft willen aanvaarden, DERDE AFDEELING.
VAN ERFVOEGING BIJ VERSTERF IN DE
NEDERGAANDE EINIE. Art. 866.
Kinderen, zoo wel gewettigde als wettig geborene, en
^erzelver afkomelingen, erven bij verderf, met uitftuitïng van alle andere bloedverwanten, van hunne ouders of grootouders, of verdere bloedverwanten in de opgaande linie, zonder onder- fcheid van fekfe of eerstgeboorte, en zonder ouderfcheid of zij uit hetzelfde huwelijk, of uit onderfcheidene huwelijken zijn voortgefproten. Waaneer zij, in den eerden graad, en uit eigen' hoofde, op.
treden, erven zij bij hoofden en voor gelijke dcelen; doch wanneer allen , Qf een gedeelte van hen, bij plaats'\ ervulling ? optreden, erven zij bij daken Het bepaalde bij artikel 272, met opzigt tot bij brieven van
legUjpajie gewettigde kinderen, blijft niettemin in volle kracht. |
|||||
t
|
||||||
C ™9 >
V l E R D E AFDEELING.
VAN ERFVOLGINO E IJ VERSTERF IN DE
OPGAANDE UNIE. Art. $67.
Vader en moeder, beiden in k-ven zijnde ', erven in gelijke
deelen van hun kind, indien hetzelve zonder al'komelingen overleden is. Art. 863.
De langstlevende vader of moeder erft alleen de geheele na-
latenfchap van zijn kind, hetwelk, zonder afkomelingen, en zonder broeders en zusters, of afkomelingen van dezelve natelaten, overleden is. Art. 869.
Iemand zonder kinderen of verdere descendenten overleden
zijnde, en Hechts een' zijner ouders, het zij vader of moeder, benevens broeders of zusters, of nakomelingen van dezelve, nalaretr'e, wordt zijn boedel in twee gelijke deelen verdeeld, van welke het eme gedeelte door den overblijwenden vader of moeder, en het andere gedeelte door de broeders of zusters, of derzelver nakomelingen geë<fd wordt. Art. 870. Indien de overledene noch vader, noch moeder, noch afko-
melingen, noch broeders, noch zusters, of descendenten van dezelve, nagelaten heeft, wordt zijne nalatenfchap in twee deelen verdeeld, waarvan de eene helft komt aan de bloed- verwanten in de opgaande Jinie van vaders zijde en de andeie helft aan die van moeders zijde: De naaste in graad in de opgaande linie verkrijgt de helft,
aan zijne linie toekomende, met uitfluiting van alle anderen: Adfcendenten van gelijken graad erven bij hoofden.
Art. 871. Bloedverwanten in de opgaande linie fuccederen, bij uitflui-
ting van alle anderen, in dat gene, hetwelk door hen aan hunne zonder nakomelingen overledene kinderen, of verdere descendenten gegeven is, indien de gegevene zaken in natura nog in de nalatenfchap aanwezig zijn ; doch dezelve verkocht, en^ de koopprijs daarvoor nog nier betaald zijnde, fuccederea zij ia het regt tot den verfchuldigden koopprijs. |
||||||
I VIJFDE
|
||||||
( i3° )
|
|||||
V IJ FD £ AFDEELIN G.
VAN ERFVOLGING BIJ VERSTERF IN DE
Z'JDLINIE. Art. 872.
Bij vóóroverlijden vnn vader en moeder van iemand, die
zonder nakomelingen overleden is, worden deszelfs broedeis, zusters, of derzelver nakomelingen tot de nalatenfchap ge- roepen, met uillluiting van alle andere bloedverwanten,. zoo in de opgaande als zijdlijneii; üij erven of uit eigen' hoofde, of bij plaatsvervulling, ep de wijze, welke bij de tweede afdeeiing van dit kapittel bepaald wordt. Art. 873. Indien de langstlevende vader of moeder van iemand, Mie
zo ider nakomelingen geitorven is,' denzelven overleeft, wor- den zijne broeders, zusters, of derzelver afkomelingen bij pl.utsvervuliing, alleen tot de helft der nalatenfchap geroepen. •Art. 874.
De verdeeling van de helft, de broeders of zusters , volgens
de bepaling van het vorig artikel, toekomende, gefchiedt bij geljke deelen, indien zij allen van hetzelfde bed zijn; doch, indien zij uit onderscheidene' huwelijken voortgefproten zijn, wordt hetgeen zij erven in twee gelijke deelen tusfehen de vader- lijke en moederlijke lijnen van den overledenen gedeeld. Zij, die van beide kanten aan den overledenen beftaan, hebben
hun aandeel in de beide lijnen; doch die enkel van vaders of moeders zijde aan den overledenen beftaan, worden alleen ieder jn zijne lijn toegelaten. Indien 'er geene andere dan broeders of zusters, die Hechts in eene en dezelfde linie aan den overlede- nen bellaan, aanwezig zijn, worden dezen, met uitlluiring van alle de bloedverwanten van de andere linie, tot de geheele nalatenfchap geroepen. Art. 875.
Bij gebreke van broeders of zusters, of derzelver riakome-
lingen, en bij gebreke van adfeenuehten in de eene lijn, komt de nalatenfchap voor de helft aan de in leven zijnde adfeenden- ten in de andere lijn, en voor de wederhelft aan de naaste bloedverwanten van de eerstgemelde lijn. Indien collatfralen van denzelfden graad te zamen erven,
deelen dezelve bij hoofden. Art. 876.
Bloedverwanten, verder dan in den twaalfden graad aan den
overledenen beliaande, erven niet bij verderf. Wanneer ia eene der lijnen bloedverwanten , die, volgens de
wet?
|
|||||
C 131 )
|
|||||
wet, bij verfterf kunnen erven, ontbreken, devolveert de na-
latenfchap aan de bloedverwanten van de andere linie. ZESDE AFDEELING.
VAN ONREGELMATIGE ERFVOLGING BIJ
VERSTERF. Art. 877.
Onechte kinderen zijn wel erfgenamen bij verfterf van de
moeder, het zij alleen, het zij te gelijk met de wettige kinde- ren , die de* moeder mogt nalaten, maar niet van de moeder- lijke bloedverwanten, noch ook van den vader, of vaderlijke vrienden. ... , . Art. 878.
Onechte kinderen, vóór derzelver moeder overleden zijnde,
worden in de nalatenfchap; hunner moeder vertegenwoordigd door derzelver kinderen ,of verdere afnomelingen \ doch dezo reprefentatie ftrekt zich tof de nalatenfchap der moederlijke vrk-nden van de onechte kinderen, noch tot de nalatenfchap-. pen van den vader of vaderlijke vrienden der onechte kinderen, niet uit., Art. 879.
Onechte kinderen zonder kinderen of verdere nakomelingerï
overlijdende, erft derzelver moeder, en, bijvóóroverlijden van de moeder, de broeders of zusters der onechte kinderen, of derzelver nakomelingen bij plaatsvervulling; doch alle verdere moederlijke vrienden zijn uitgefloten. Art. 880. « Indien de overledene geene blpedverwanten nalaat, die, vol-
gens de wet, bij verfterf kunnen erven, devclveert de nalaten- fchap bïj verfterf op den langstlevenden der echtgenooten; ten ware het huwelijk door echtfeheiding te voren vernietigd moge geweest zijn. Art. 881.
Bij ontbreken van een' 'overblijvenden echtgenoot, vervalt de
nalatenfchap aan het rijk. ■■'■■- ! f'.
VIERDE HOOFDSTUK,
VAN EXECUTEURS EN ADMINISTRATEURS.
Art. 88a.
Een ieder kan, het zij bij testament, het zij bij andere afte," een of meer perfunen magtigen tot het ter uitveer brengen van I 2 aija
|
|||||
( 133 )
|
||||||
zijn testament, of tot het beredderen ?an zijnen boedel, aan welke
perfonen men den naam van executeurs of boedelredders geeft.
Art. 883.
Die geeneverbinitenisfen kunnen aangaan, kunnen ook geen
executeurs zijn. Art. 884.
Eene getrouwde vrouw kan geen executeurfebap aannemen ,
dan niet toeftemming van haren man; doch, indien 'er tusfehen haar en haren man geene genieenfchap van goederen plaats heeft, kan zij, indien haar man zijne toeftemming weigert, ook door den regter tot het aanvaarden van het executeur- fel] ap geautorifeerd worden. Art. 885.
Minderjarigen, en die onder curatele ftaan, kunnen geen
executeurs zijn; zelfs niet met toeftemming van hunne voog- den of curateuren. Art. 885.
Executeurs, niet bij" testament, maar bij" andere afte wor-
dende aangefteld, kunnen deze aclen, het zij geregtelijk het zij voor notaris en getuigen, het zij" onder de hand , gemaakt worden. Art. 8S7.
De erfgenaam, en verdere belanghebbenden moeten zich
de executeurs , door den erflater benoemd , laten welgevallen: Zoo deze echter blijkbaar verdachte perfonen zijn mogcen,
of, ftaande het executeurfchap, ter kwader trouw handelen, ftaat het aan hen vrij, dezelve van de boedelredding te weren. Art. 888. Meer dan één executeur door den erflater benoemd zijnde,
en het getal der door den erflater benoemde executeurs, door overlijden, of anderzins, onvoltallig geworden zijnde, worden , ingeval daarin binnen den tijd van veertien dagen, door eene adfumtie van den vorigen executeur of executeurs, waar dezelve adfumtie plaats mag hebben, niet is voorzien, door den regter andere executeurs in de plaats der ontbrekende aan- gefteld. Art. 889.
Geen executeur is bevoegd om een ander bij zich te adfume-
ren, of na zijn' dood in zijne plaats te furrogeren, ten zij hem daartoe de magt door den testateur uitdrukkelijk gegeven is. Art. 890, Verfcheidene executeurs benoemd zijnde, mag een van hun
geen ander adfumeren, dan met toeftemming zijner mede-exe- cuteuren. |
||||||
Art. $91..
|
||||||
C J33 )
|
||||||
• Art. 891.
Niemand is verpligt het executeurfchap aantenemen , _ ten ware hij' tevens, door erfftelling,legaat, of anderzins, bij" bet testament bevoordeeld zij*; van welk voordeel ;bij, voor het executeurfchap bedankende, verftoken wordt. Art- 892. Executeurs zijn in het algemeen verpligt, des overledens uiter. flen wil ter uitvoer te brengen. Art. 893.
Zij zijn in het bijzonder verpligt, om dadelijk jhet meest kostbare van den boedel te doen verzegelen, en die middelen te werk te Hellen, waardoor alle vermindering des boedel» voorgekomen wordt. Art. 894.
Zij moeten verder de begrafenis van het lijk van den overle- denen bezorgen, op zoodanige wijze, als met deszelfs Haat, waardigheid, en waarfchijnlijk vermogen overeenkomt. Art. 895. Zoodra de begrafenis is afgeloopen, zijn de executeurs vet> pligt, de verzegelde goederen van den boedel te ontzegden, en, volgens opgave ondereede, vari de genen, die zij in den boedel vinden, een' ftaat en inventaris van denzelven te ma- ken ; moetende zij zich, ten aanzien van den ftaat en inventaris, verder gedragen naar het geen bij art. 333 en 335 is bepaald. Art. 896. Executeurs zijn verpligt de erfgenamen, des begeerende, bij het maken van den inventaris toetelaten, alsmede aan dezel- ve , des begeerende, kopij van den inventaris, en onderrig- ting nopens den ftaat des boedels te geven, zonder hen, ech- ter tot eenige medebeheering toetelaten, Indien , buiten de executeurs, afzanderlijke voogden over de
minderjarige erfgenamen zijn aangefteld, wordt aan dezelve al- tijd terftond eene authentieke kopij van den inventaris geleverd, om, volgens het bepaalde bij art 334 611336, ter weeskamer, o£ bij het geregt te worden overgebragt; gefchiedende echter in dat geval geene bijzondere beëediging door de voogden. Art. 897. De verpligting der executeurs tot het maken van inventaris heeft plaats, het zij de erfgenaam verklaart de erfenis te aan- vaarden, het zij hij verkiest, om zich nopens die aanvaarding eenigen tijd te beraden. Art. 898.
Wanneer de erfgenaam de erfenis verwerpt, vervalt daar- door het executeurfchap. Art. 899.
De erfenis door den erfgenaam aanvaard zijnde, is de execu- I 3 *ÜI
|
||||||
»,
|
||||||
C 134 )
|
|||||
teur verpligt voort te gaan met het „tot efïenheid brengen des
boedels , door de voldoening der infchulden te vorderen , het verfchuldigde te betalen , en de legaten uittekeeren. Art. 900.
Indien de daartoe benoodip'e penningen niet voorhanden
zijn, is de executeur, tot het vinden van die penningen, be- voegd, om de roerende goederen en de effecten des boedels, en, des noods, ook de vaste goederen, doch de laatstgemelde niet anders dan met toellemmitig der erfgenamen, of op auto- lïfatie van den regter, in het openbaar te verknopen en te gel- detemaken; alles, ten ware de erfgenamen nv>greii goedvinden, om het noodig voorfchot van penningen te doen. Art. 901. Geen onderhandfche verkoop van de goederen des boedels
mag gefchieden, dan met toeftemming van de erfgenamen, ten ware de erflater anders bevolen mogt hebben. Art. 002.
Executeurs zijn echter niet bevoegd, om de goederen des
boedels te vefkoopen, ten einde denzelven in ttaat vnn fchei- ding en deeling te brengen, dan voor zoo verre de erfgenamen zich nopens de verdeeling der goederen zelve niet kunnen ver- ftaan, en de verdeeling nogtaiis, zonder eene overeenkomst der 'erfgenamen , of verkoop van goedeun, uit den aard der zaak onmogelijk zijn mogt. Art. 903.
Executeurs zijn gehouden, uit; rlijk binnen het jaar na des
erflaters overlijden, aan de erfgenamen rekeningen verantwoor- ding van hunne beheering te doen, ten ware aan hen, uit hoofde- der omflagtigbeid van den boedel, door de erfgenamen , of door den regter, een bepaald uitltel mogt vergund zijn. Art. 904. Met opzigt tot de rekening en verantwoording, zijn execu-
teurs verpügt zich te gedragen naar het geen, ten dien aan- dien , aan voogden is voorgefchreven , bij art. 569, 372, 3731 374, 375, 37Ó, $77l 37» en 379.
Art., 905. Voor falaris mag een executeur, of, zoo 'er meer executeurs zijn, mogen zij te zamen, rot belooning van hun geheel en gezamenlijk bewind, zoo veel berekenen, als ten aanzien van voogden bepaald is bij art'. 380. Art. 906.
Een executeur mag febter geen falaris berekenen, indien hem dóór den tèstateur bepaaldelijk voor de moeite van zijn exe- cuteurfchap eene zekere fomme, bij wijze van legaat, of an- derzins , is toegewezen, waarmede hij zich dan, in plaats yan falaris, moet te vrede houden. Art. 907.
|
|||||
C ï35 )
|
|||||
■ . ■ ■ . Art. 907.
De inventaris en rekening van alle misflagen gezuiverd e* gelloten zijnde, is de executeur verpligt, om alle de goederen en effecten des boedels, benevens het (lot zdrier rekening, opteleveren , om tusfehen de erfgenamen feefcheidên en ver- deeld te worden; in het maken van welke fcheiding hij de erf- genamen moet adfisteren. Art. 908.
De boedelfcheidihg tot ftand gebrngt zijnde, wordt, tegen behoorKjke a&e van quitantie en ontfiag, door de erfjenamen ten behoeve van den executeur te pasferen, aan elk van hen deszelfs aandeel in dé nalatenfchap afgegeven ; uitgenomen voor zoo verre de testateur gewild heeft, dat het aandeel van een of meer der erfgenamen, uit hoofde van een daarop ge- legd verband, of om andere redenen, onder administratie blij- ven zoude; het zij de executeur zelf die administrateur zij, het zij een derde buiten hem. Art. 909.
De bereddering eener nalatenfchap gefchiedt ter plaatfe,waar de overledene het laatst gewoond heeft: De regter dezer plaats is ook competent in alle zaken, de
nalatenfchap betreffende. . Art. 910.
Een administrateur, is gehouden, om de door hem overge- nornene goederen en effeften te beheeren, en de daarvan af- komende vruchten aan de geregtigden uittekeerens Zijne magt, verantwoordelijkheid en falaris ftaan gelijk*
met die der voogden en curatoren. Art. 911* Een administrateur (laat onder het onmiddellijk oppertoezïgt van den regter, die ten allen tijde bevoegd is, om, zonder vorm van proces, van hem verantwoording zijner administra- tie en vertooning der geadministreerd wordende goederen eij effeften te eifchen; mitsgaders, bevindende dat hij ter kwa- der trouw of met eene onverfchooniijke (lordigheid gehandeld heeft, hem ter vergoeding der toegebragte fchade te noodza- ken , en voor het vervolg van de administratie te weren; zijn- de voorts een administrateur verpligt, alle jaren aan den regter rekening en verantwoording van zijn gehouden bewind te doen, als mede, na het eindigen der administratie, eene algemeen© rekening en verantwoording te doen aan den geen', wiens goe- deren hij geadministreerd heeft, of aan degenen, die alsdan tot dezelve goederen zullen geregtigd zijn. Art. 91a. Be post van executeur en administrateur eindigt met hunnes I 4 dood,
|
|||||
C 13$ )
|
|||||
dood, en gaat niet over op hunne erfgenamen; onverminderd
eclner derzelver verantwoordelijkheid voor de verrigtingen van den overleden' executeur of administrateur. V IJ F D E HOOFDSTUK.
VAN HET AANVAARDEN EN REPUDIÖREN OF VER-
WERPEN EENER ERFENIS OF LEGAAT. EERSTE AFDEELING'
VAN HET AANVAARDEN EENER ERFENIS OF LEGAAT.
Art. 913.
Eene erfenis kan, of zuiver én eenvoudig, of onder benefi- cie van inventaris, aanvaard worden. Art. 914. Niemand is verpügt eene hem opgekoniene erfenis te aan- vaarden. Art. 915.
Eene getrouwde vrouw kan geene erfenis aanvaarden, dan met toefïtemmir/g van haren man, of op autorifatie van den reg- ter, volgens het vastgellelde in-art. 152. Erfenisfen, aan minderjarigen of aan perfonen, die onder cu-
ratele liaan, opgekomen, kunnen niet anders aanvaard wor- den, dan met inachtneming van het geen dien aangaande bij de titels van minderjarigheid en voogdij', en van meerder- jarigheid en curatele bepaald is. Art. 916.
De gevolgen van het aanvaarden eener erfenis worden gere- kend te beginnen van den dag af, dat dezelve aan iemand op- gekomen is. Art. 917.
De aanvaarding kan uitdrukkelijk of ftilzwijgende gefchie- den: Zij gefchiedt uitdrukkelijk, wanneer men in eenig authen-
tiek of onderhandsch gefchrift den titel of qualiteit van erfge- naam aanneemt: zij gefchiedt ftilzwijgende, wanneer de erf- genaam eene daad verrigt, waartoe hij alleen in qualiteit van erfgenaam bevoegd was, en dewelke zijne meening, om de erfenis te aanvaarden, noodwendig aan den dag legt. Art. 918. rroTifionele befchikk ingen omtrent het beredden van een lijk,
|
|||||
C 137 >
|
|||||
lijk, het bezorgen der begrafenis, de beheering en bewaring
der goederen , worden voor geene daden van fhlzwijgende aanvaarding gereken.!, ten ware men daarbij den titel of qua- liteit van erfgenaam mogt aangenomen hebben. Art. 919. Een mede-erfgenaam, die zijn regt op eene mlatenfchap bij
donatie, verkoop of transport, aan een' vreemden, aan zij- nen mede-erfgenaam, of aan een van dezelven, oveigeeft, wordt geacht de erfenis (tilzwijgende aanvaard te hebben. Het zelfde heeft plaats:
i°. In geval van renunciatie ten behoeve van een of meerder
mede-erfgenamen, al ware het dat dezelve renuntiatie om niet, en zonder eenig voordeel daartegen te genie- ten , plaats had; en a.".. Iu geval van renuntiatie van een' der mede-erfgenamen,
ten behoeve van aile zijne mede-erfgenamen, zonder iemand hunner uittezonderen , wanneer hij daarvoor eenen uitkoop geniet. Art. 920.
Iemand, aan wi;n eene erfenis opgekomen is, overleden zijnde, zonder dezelve, het zij uitdrukkelijk, het zij itilzwij- gende, aanvaard of.verworpen te hebben, gaat deszelfs regt tot aanvaarding of verwerping op zijne erfgenamen over. Art 9a i. Indien deze erfgenamen oneens zijn over het al of niet aanvaarden der erfenis, moet dezelve aanvaard worden on- der beneficie van inventaris. Art. 912.
Een meerderjarige, eene erfenis uitdrukkelijk of (ti!zwijgend aanvaard hebbende, kan tegen deze zijne eigen daad niet op- - komen, ten ware de aanvaarding mogt gelchied zijrt ten ge- volge van een tegen hem gepleegd bedrog. Hij kan zulks mede niet doen onder voorwendfel van lefie
of verkorting, behalve alteen in het geval, dat een testament mogt te voorfchijn gebragt worden, hetwelk aan hem te vo- ren onbekend was, en ten gevolge van welk testament de aan- vaarding des boedels tot zijne fchade zoude uitloopen. Art. 923.
Het gevolg der aanvaarding van eene erfenis is , dat de erfgenaam voor het geheel, of voordat gedeelte, waarvoor hij » erfgenaam is, treedt in alle de regten van den overledenen, dia door deszelfs afllerven niet zijn te niet gegaan. Arr. 924.
De erfgenamen verpligten zich door de aanvaarding ook, ieder naar evenredigheid van zijn aandeel, tot de voldoening der legaten en andere lasten, hun door den testateur opgelegd. I 5 Art. 925,
|
|||||
C 138 )
Art. 925.
Legaten kunnen mede of aanvaard of verworpsn worden. Art. 926.
Op de aanvaarding van legaten is toepasfelijk het vastgeüel- de bij artikel 915, 919 en 920. Art. 927.
Indien de erfgenamen van een' legataris oneens zijn over de aanvaarding ot' verwerping van een legaat, kunnen de genen van hen, die daartoe genegen zijn, hetzelve aanvaarden voor hunne bijzondere rekening. TWEEDE. AFDEEL1NG.
VAN HET REPUDlëREN OF VERWERPEN
E ENER ERFENIS OF LEGAAT. Art. 928.
Het verwerpen eener erfenis moet, bij uitdrukkelijke afte, voor den rcgter , of notaris en getuigen , gtfchieden , en wordt niet uit de omttandigheden afgeleid. Art. 929. Die eene erfenis verwerpt, wordt gerekend nimmer erfge- naam geweest te zijn. Art. 930.
De verworpene erfenis of erfdeel devolveert op de gefubfti- tueerden, en, bij ontbreken van dezelve, op de medeërfgenar men, of op de erfgenamen ab intestato, volgens de onder- fcheidingen en bepalingen, bij artikel 664 , 665, 666, 667 en 668 vastgefteld. Art. 931.
Men kan nimmer iemand reprefenteren in eene erfenis, dia hij verworpen heeft. Hij, die de erfenis verworpen heeft, alleen in zijn' graad
erfgenaam zijnde, of alle zijne medeërfgenamen met hem de erfenis verwerpende, devolveert de erfenis op de kinderen, die als dan uit eigen' hoofde, en bij gelijke deeleu, naar het getal der perfonen, erven. Art. 932,
De bevoegdheid, om eene erfenis te aanvaarden of te repu- diëren , wordt verloren door een tijdverloop van twkitig jaren. Art. 933.
Zoo lang 'er geene verjaring van het regt van aanvaarding aan iemand, die eene erfenis gerepudieerd heeft, kan tegenge- worpen worden, behoudt hij de bevoegdheid om dezelve als nog
|
|||||
;
|
|||||
C i39r )
|
||||||
nog te aanvaarden, ten ware de erfenis reeds door andere erf-
genamen' mogt aanvaard zijn; onverminderd nogtans het regt, het welk een derde op de goederen der naiatenfchap intusfchent mogt verkregen hebben, het zij door verjaring, hetzij door wettige handelingen met den curator, die de beheering van de vacerende erfenis gehad heeft. Art. 934.
Erfgenamen, die eenig goed van de naiatenfchap mogtert
weggemaakt of verzwegen hebben, verliezen de bevoegdheid om de erfenis te verwerpen : zij worde», niettegenltaande hunne repudiatie, geacht dezelve zuiver en eenvoudig aan- vaard te hebben. Art. 935.
Een verworpen legaat blijft bij den geen', die met de uit-
keering door den testnteur belast was; met inachtneming nogtans van het geen omtrent het regt van aanwas onder meer legatarisfen, aan wie iets gezamenlijk gemaakt is, bij art. 775 wordt bepaald. Art. 936.
De verwerping van een legaat kan gefebieden op allerleie
wijzen, die in ftaat zijn iemands meening uittedrukken. Art. 937. Niemand kan, bij plaatsvervulling, voor een' legataris, die
een legaat verworpen heeft, optreden. DERDE AFDEELING.
VAN BERAAD EN VAN BENEFICIE VAN INVENTARIS.
Art. 938.
Alle erfgenamen , zoo geftelae als gefubftitueerde, en brj verderf geroepene , mogen zich beraden, of zij de erfenis zuiver, of onder beneficie van inventaris, aanvaarden, of de- zelve verwerpen willen. Art. 939.
Legatarisfen hebben ook het regt, om zich te beraden om- trent het aannemen of verwerpen van het aan hen befproken legaat. Art. 940.
Die zich van het regt van beraad bedienen wil, brengt daar- van, zoodra hij van de aan hem te beurt gevallene erfenis of legaat kennis bekomen heeft, eene acte uit voor den regter va» de plaats, waar de overledene het laatst gewoond heeft. |
||||||
Art. 94 r.
|
||||||
C ï4<5 )
|
||||||
Art. 941.
Dit regt van beraad duurt den tijd van drie maanden, gere-
kend van het uitbrengen van gemelde afte, doch langer niet; ten ware door den regter, om bijzondere en gevvigtige rede- nen , eenige verlenging van dien tijd werd toegeflaan. Art. 942. De erfgenaam is verpligt, om, gedurende den tijd van be-
raad , een' ftaat en inventaris des boedels te maken , voor de bewaring der goederen , daartoe behoorende, zorg te dragen, en de gelden of goederen, aan dta boedel verfchuldigd, te ont- vangen; doch het ltaat hem niet vrij, goederen te vervreem- den, of betalingen en foortgelijke daden te doen; het plegen daarvan heeft ten gevolge, dat hij geacht wordt de erfeni* zuiver en eenvoudig aanvaard te hebben. Art. 943- Indien, uithoofde.dat eenige goedere» aan bederf onder-
worpen zijn, of niet zonder nadeel bewaard kunnen worden, een verkoop noodig is, of dat eenige dringende betaling moet gefchieden, die volftrekt geen uitflel lijden kan, moet tot het doen van dien verkoop of betaling vooraf eene autorifarie van den regter verzocht en verkregen worden. Art. 944. Zoo lang de tijd van beraad voor den erfgenaam loopt ,
kunnen zij, die iets van den boedel te vorderen htbben, den- zelven niet met executiën bemoeijelijken, maar zij zijn ver- pligt aftewachten den tijd, dat de aanvaarding of verwerping der nalatenfchap". door den erfgenaam gedaan is, onverminderd echter zoodanige middelen van voorziening, als de regter, op verzoek van de belanghebbenden, en tot derzelver zekerheid, noodig oordeelen zal daarteflellen. Art. 945. Met het eindigen van den tijd van beraad is de erfgenaam
verpligt, zich, bij eene acte voor den regter der plaats , waar het fterf huis gevallen is, te verklaren, of hij de erfenis aan- vaardt, het zij zuiver en eenvoudig, het zij onder het vragen van beneficie van inventaris, dan of hij dezelve verwerpt. Van het uitbrengen dezer acte in gebreke blijvende, wordt
hij gerekend de erfenis zuiver aanvaard te hebben. Art. 946. Indiende erfgenaam verklaart den boedel, onder beneficie van
inventaris, te aanvaarden, vervoegt hij zich, binnen acht dagen na het uitbrengen der evengemelde acte, bij request, aan het geregt van de plaats, waar de overledene het laatst gewoond heeft, en verzoekt, dat hem mag worden toegeflaan, om den boedel onder beneficie van inventaris se aanvaarden. Art. 947.
|
||||||
r
|
||||||
C '41 )
|
|||||
Art. 947.
Omtrent dit verzoek wordt door den fegter zoodanig gehan-
deld , als bij de wet op de manier van procederen is bepaald. Art. 948. In geen geval, echter, kan de aanvaardiging onder beneficie
van inventaris aan den erfgenaam toegedaan worden, ten zij hij onder eede verklaart, dat de inventaris nair zijne beste kennis in alle opregtheid gemaakt is, dat hij niets ter kwader trouw omtrent den boedel gedaan of gehandeld heeft, en dat hij verder ook in alles ter goeder trouw handelen zal, zonder den boedel op eenigerhande wijze te verkorten; in hef bijzon- der ook, dat hij, zoo 'er zich nader iets ten voordeele van den boedel in'ogt opdoen, zulks in den boedel zal brengen ea verantwoorden. Art. 949.
De erfgenaam, die eene nalatcnfchap aanvaard heeft onder
beneficie van inventaris, is gehouden zekerheid te ftellen voor het beloop van denzelven boedel, en voor zijne getrouwe be- heering van denzdven. Art. 950.
Redenen van weigering van het verzoek om aanvaarding
onder beneficie van inventaris zijn; ie. Wanneer door de fchuldeifchers of legatarisfen blijk-
baar kan worden aangetoond, dat de ftaat des boedels niet onzeker, maar buiten tegenfpraak infolvent is; a». Wanneer de erfgenaam zoodanige daden pleegt, waar-
door hij geacht moet worden de erfenis reeds zuiver aan- vaard te hebben; 3°. Wanneer hem kan worden aangetoond, dat hij ia de
opgave des boedels, of in deszelfs beheering, geduren* de het beraad, ter kwader trouw gehandeld heeft; en . a". Wanneer onder verfcheideh erfgenamen één of meer
gevonden worden,die den boedel zuiver willen aanvaar- den, of wanneer de erfgenamen bij verderf, of ook bloedverwanten van eenen verderen graad daartoe ver^ klaren bereid te zijn. Art. 951.
Indien de erfgenaam buiten ftaat is om de vereischte zeker- heid te ftellen, of eenige wettige redenen voorhanden zijn, waarom aan hem alleen de beheering des boedels niet behoort te worden overgelaten", ftaat het aan den regter,om hem tot die behecring één' of meer boedelredders toetevoegen. Art. 952. De erfgenaam, die onder beneficie van inventaris aanvaard heeft, zoo wel als de aau hem. toegevoegde boedelredders, (laan
|
|||||
C *4* )
ftaan onder het oppertoe?igt van het geregt, hetwelk verpligt
is, om niet "alleen van tijd tot tijd opening en verantwoording van de vorderingen in de vereffening des boedels aan zich te doen geven, maar ook, des noods, voorzieningen te doen, dat die vereffening binnen een' bepaalden tijd afloope en ten einde gebragt worde. Art. 953.
Het gevolg van een verleend beneficie van inventaris is: i». Dat de boedelfchulden-en legaten niet verder behoeven
te worden uitgekeerd, dan het vermogen des boedels toereikende is; a°. Dat de fchuldvorderingen, welke de erfgenaam ten las-
te van den boedel heeft, door zoodanige aanvaarding niet worden gehouden voor vernietigd, maar dat hij daarmede, even zoo wel als andere fchuldeifchers, in \ den boedel komt; 3°. Dat de erfgenaam de noodige onkosten van besrafenis,
en de kosten, op bet verkrijgen van het beneficie, en op de beredding des boedels gevallen, in decerlte plaats, en vóór alle andere fchuidew, van den boedel aftrekt; 4°. Dat de fchulden moeien voldaan worden volgens de
orde van preferentie, bij de wet vastgefteld, en, voor zoo verre zij niet geprefereerd zijn, ponds-pondsgelijke ; en 5°. Dat e?rst alle de fchulden des boedels moeten afbe-
taald zijn, eer de uhkeering der legaten in aanmerldng komen kan. Art. 954.
De fchuldeifchers van den boedel, die zich niet 'opgedaan hebben, dan nadat de rekening gefloten en de boedel afgedaan is, hebben geen verder verhaal dan op den erfgenaam;enzuïks alleen , voor zoo vevre dezelve eenig batig flot heeft overgehou- den, en voorts op de iegaïarisfen, en dus'niet op de overige fchuldeifchers. Zij verliezen zelfs de bevoegdheid, om den erfgenaam en legafaiisfen aantefpreken, door een tijdverloop van drie jaren, te beginnen van den dag dat de rekening opge- nomen en gefloten is. PIERDE A F D E E L I N G.
VAN VACERENDE ERFENISSEN.
Art. 955.
iWanneer eene erfenis komt te vallen, waartoe zich geene erf-
|
||||
( H3 )
|
||||||
erfgenamen of boedelredders opdoen of gevonden worden, bes
noemt de regter van de plaats, waar de overledene het laatst gewoond heeft, een' curator over dezelve. Art. 956. De gemelde curator is verpligt, ftaat en inventaris van de goederen des boedels te maken, en den boedel zoo en in dier voege tot eiFenheid te brengen, als aan executeurs voorgefchre- ven is. Art. 957-
Dien onverminderd ftelt de curator alle middelen in het werk, ten einde te ontdekken, of'er erfgenamen aanwezig of te vin- den zijn. Art. 958.
- Wanneer zich erfgenamen «opdoen, en derzelver regt gecon- ftateerd is, zijn zij bevoegd, dadelijk de beheering des boedels overteuemeu van den curator, die wegens zijne gehoudeae di- rectie aan hen verantwoordelijk is. Art. 959. In alle gevallen, wanneer geene erfgenamen, die, of uit kracht van testament, of bij verfterf, zouden kunnen erven, aanwe- zig zijn , of hebben kunnen ontdekt worden, vervalt de nala- tenfchap, ingevolge artikel 435, aan den ftaat, aan welken alsdan de curator of andere bewindhebbende verpligt is reke- ning en verantwoording te doen, en de gezuiverde nalatenfchap overtegeven. Art. 960.
De gemelde curator is bevoegd om voor falaris zoo veel ia rekening te brengen, als aan yoogden wordt toegeftaan. ZESDE HOOFDSTUK.
VAN BOEDELSCHEIDING EN VAN COLLATIE
OF INBRENG» BERST E AF DEELING.
VAN BOEDELSCHEIDING.
Art. 961.
Niemand kan gedwongen woeden ora eene nalatenfchap ohi verdeeld te houden, en boedelfcheiding kan altijd worden ge- vorderd , niettegenstaande eenig daarmede ftrijdig verbod of svereenkomst aanwezig zoude mogen zijn. |
||||||
Men
|
||||||
C 144 )
|
|||||
Men ka» echter, bij overeenkomst, de boedclfcheïding voor,
een' bepaalden tijd opfchorten, mits niet langer dan voor vijf jaren; kunnende niettemin de overeenkomst" daarna worden vernieuwd. Art. 962.
Een of meer erfgenamen afwezend zijnde, moet derzelver
tegenwoordigheid of volmagt tot het doen der boedelfcheidhig, worden afgewacht, ten ware hun verblijf onbekend is, of zij zoo verre afzijn, dat de fcheiding daarnaar niet kan worden uitgefteld; in welk geval door den regter een curator wordt benoemd, om den afwezenden in het doen der fcheiding te vertegenwoordigen, zijn toebedeeld aandeel overtenemen, en tan zijnen behoeve te befturern Art. 963.
Het ftaat aan den erflater vrij, oin de wijze vati fcheiding en
verdeeling des boedels tusfchen zijne erfgenamen bij testament te regelen; en moet deszelfs voorfchrift door de.erfgenamen ftiptelijk worden nagekomen, al ware het ook dat hetzelve bleek eenige ongelijkheid in zich te bevatten. Art. 964. Omtotboedelfcheidingte geraken , is hetnoodig, om, indien
onder de erfgenamen een of meer minderjarige, afwezende, of toezigt behoevende perfonen gevonden worden, vooraf een' ftaat en inventaris van den boedel te maken. Het maken van dezen ftaat en inventaris mag, ingeval 'er
meerderjarigen of afwezenden, of toezigt behoevenden in den boedel geïnteresfeerd zijn , door dentestateur niet kwijtgefchol- ten of verboden worden. Art. 965.
De erfgenamen, allen meerderjarig, en hun eigen meester zijn-
de, mogen, indien zij zulks eenparig goedvinden, den boedel onder elkander veideekn, zonder vooraf daartoe eenen inven- taris te maken. Art. 966.
Des ©verledens boedel met den boedel van een' ander' door
gemeenfehap vermengd zijnde, moet eene afzondering van die beide boedels gefchieden, alvorens boedelfcheiding onder des o verledens erfgenamen plaats kan hebben. Art. 967. Indien tusfchen den overleden' en deszelfs nagelaten echtge-
noot gemeenfehap van goederen heeft plaats gehad, wordt de gemeene boedel naar het voorfchrift, in artikel 194 vervat, verdeeld. Art. 968.
De gemeenfehap zoo van goederen, als van winst en ver-
lies , |
|||||
C 145 )
Hei, bij htiwelijks-voorwaardeu zijnde uitgefloteii, hèeÉLmr^fi
eene afzondering plaats, doch zoodanig, dat de doordevrou# aangebragte, of ltaande huwelijk verkregene goederen, voóc zooverre die nog aanwezig zijn, den boedel van de vrouw, en de overige den boedei van den man uitmaken. Art. 959. Voor zoo verre eenige van de goederen van de vrouw ver-
vreemd en niet meer aanwezig zijn, en de vrouw niet uit krachte van eenig bijzonder beding, bij huwelijks-voorwaar- den gemaakt, zelve de administratie dezer goederen heeft ge- had , heeft zij of hare erfgenamen regt tot het bekomen van redintcgratie, overeehkorrifti^ dè bepalingen, bij art. 150 eni|t gemaakt. ' t, .-....■ .,., . Art. 970.. .... |,,,. , ,,*
De gerrieenfchap van goederen wel uitgefloten, doch die vari
winst en verlies gebleven zijnde, beftaat de gemelde afzonde- ring daarin, dat eerst en vooraf, uit vergelijking van het géeri door elk ten huwelijk is aangebragt, en (taande Huwelijk ver- kregen , rö'et den tegenwoordigen ilaat van den gerneënen boe- del, de berekening worde opgemaakt, hoe. veel 'er (taande hu- welijk is overgewonnen of achteruitgeteerd: Dit overgewonnen of achteruitgeteerde moet, als winst of
verlies, gelijkelijk gedeeld worden; eii alsdan maakt e-.k> aan- gebragte goed, vermeerderd met de halve winst, of vermin- derd met_ het halve verlies, het aandeel uit > hetwelk aan iedec hunner uit dert gemeeneïi boedel toekomt. -Art. 971. . , ■ . .
Zoo lang de boedel,: die met des bverledens boécM genleërt
èn onverdeeld is, niet afgezonderd is geworden, zijn dé erf- genamen of executeurs, door den overledenen benoemd, niet anders gevoegd tot de béheering van dien gerneënen boedel, <ian met concurrestie van de belanghebbenden in dan boedel, die met den hunnen vermengd is.. Art. 972. . , ( ,
In de affcheiding van eenen gemèeflen boedel kan door deii
man, of zijne erfgenamen gevorderd worden, dat san hem' of hen, na gedane begroeting,^ worden toegedeeld de mans5 kleederen, benevens het goud, zilver en kleinoodiën, tot des' jfatfns lijfdragt behoorende.' Gelijk regt komt ook toe aan de vrouw, of hare erfgenamen, ten aanzien van dè vröuwsklee- deren en fieradi*». Art. 973.
, De langstlevende echtgenoot kan insgelijks vorderen, 3ai
San hem, volgens begrootihff, celaten worde de bibliotheek
•'K bé.
|
|||||
/
|
|||||
( 146 )
benevens de inltrumenren en gereedfchappen, tot zijn beroep,
'ambacht of kunst, behoorende. Att. 974.
» Boedelfcheiding wordt onder de erfgenamen gedaan door Verdeeling van het geen deelbaar is, of door het eene goed te- gen het andere te (lellen, of door overneming op begrooting, of door eenïge andere onderlinge fehikking, of deor het lot. Art- 975- , . ,
Vóór alle fcheiding en deeling geniet ieder erfgenaam vooraf het geen hij als fchuldeifcher te vorderen heeft, alsmede dat geen, hetwelk de testateur aan hem blijkbaar boven zijne erf- portie heeft gelegateerd. Art. 976.
Bij de verdeeling moet, zoo veel mogelijk, vermijd worden, rdat de nalatenfchap in al te geringe deélen gefplitst, en de "daartoe behoorende landerijen al te zeer van een gefcheiden 'worden, en, zoo veel mogelijk , worden gezorgd, dat ieder erf- "deel eene gelijke hoeveelheid roerende en onroerende goederen, regten en infchulden, van denzelfden aard en waarde, bevat. Art. 977.
Onder de goederen, waaromtrent boedelfcheidingplaats heeft, worden niet gerekend dezulke, die wel in den boedel gevon- den zijn, doch waarvan de eigendom aan anderen behoort, of die door den overleden' met last van fideïcommis bezeten, en inet zijnen dood op anderen vervallen zijn. Art. 978. De vruchten, huren, interesfen en andere inkomften, vóór of na des testateurs overlijden vervallen, moeten mede in de verdeeling komen.
Art. -0jg.
Onroerende goederen, die niet gemakkelijk verdeeld kunnen Worden, moeten in het openbaar worden verkocht, ten zij de erflater bij testament, oftle erfgenamen bij overeenkomst, hier- omtrent eene andere fehikking hadden bepaald. Art. 980. f Ten aanzien van den regter, voor denwelken de a&ie tot boedelfcheiding , en de verfchillen over dezelve, moeten worden gebragt en behandeld, wordt tot artikel 909 ge- refereerd. Art. 981.-
Het regt van boedelfcheiding te eifchen wordt door geerai verjaring verloren. Art. 982.
De papieren en bewijzen van eigendom, tot eenige toegêv dee}*
|
||||
C H? )
|
|||||
deelde goederen betrekkelijk» worden overgegeven aan der]
geen', wien die goederen toegedeeld zijn» ' Art. 98^. De algemeene boedelpapieren blijven in bewaring bij den
geen', dien de meerderheid der erfgenamen daartoe verkiest, of, geene bepaling der .meerderheid kunnende uitgebragt worden, bij .den geen', dien de regter óórdeelt daartoe de meest gefcbikte perfoon te zijn; behoudens aan elk der be- langhebbenden het vermogen , om ten allen tijde daarvan l ten zijnen koste, vifie en affchriftert te vorderen. TWEEDE A F D E É L I N G.
VAN COLLATIE ÓF t N & k E N &
Art. 984. .>.,...-
Ieder, erfgenaam is verpligt om in den boedel intebrengen £ of in zijn aandeel te laten toefcheiden, hetgeen hij aan deri testateur fchuldig was, hetgeen hij uit den boedel op reke; ning'genótenj of wegens vruchten en inkomften ontvangen heelt, en hetgeen hij tot vergoeding van fchadej door heiri aan den boedel toegebragt, fchuldig mogt zijn. Kinderen, én verdere af komelingen, bij plaatsvervulling;
zijn daarbeneveus gehouden, om in den boedel van .hunne ouders of grootouders , aan wie zij bij testament of bij ver- fterf opvolgen, en, al wate het alleen in de legitime portie^ bij collatie intebrengen hetgeen zij van hen, in derzelver leven, ook uit anderen hoofde dan in het vorig artikel ver-J meld is, genoten hebben; en zulks overeenkomftig de bepa* üngen, bij artikel 990 en 991 gemaakt, ten einde daardoor eene billijke gelijkheid onder de kinderen bevorderd worde. Art. 986.
; Af komelingen, bij plaatsvervulling ervende, zijn tot. den inbreng van hetgeen hunne ouders genoten hebben verpligt» al was het zelfs, dat zij geene erfgenamen van hunne oudere geworden waren. Art. 987. :,„ ......',
Tot dien inbreng zijn echter deze af komelingen, voor zoo
teel het genotene ddor hunne ouders betreft, niet gehouden,' wanneer zij niet bij reprefentatie van hunnen overledenen ♦ader of moeder tot dé erfenis komen, maar door, hunne. grootouders, mét voorbijgaan van hunnen riog levenden1 vader « Moeder,: tot erfgenamen gefield zijn; - , , . ,.,, ni Art. &*;
|
|||||
C H3 )
Art. 988.
In de fcheiding van den gemeenen boedel tusfchen den langstlevenden der ouders, en de kinderen, als erfgenamen' van den geffcorven' vader, of moeder, als mede in het geval9 dat de langstlevende, benevens de kinderen, tot erfgenaam gefield is , wordt door de kinderen ten voordeele van den langstlevenden geen inbreng gedaan, maar alleen ten voor- deele van de andere kinderen of kindskinderen. Art. 989.
Wanneer verfcheiden kinderen of kindskinderen den boedel van een' hunner ouders of voorouders aanvaarden onder be- neficie van inventaris, heefc de inbreng wel plaats ten aan- zien van de kinderen of kindskinderen, maar niet ten voor- deele van de i'cliuldeifchers. Art. 990.
In de bepaling, wat aan inbreng onderworpen of daarvan bevrijd is, moet in de eerfte plaats geraadpleegd en gevolgd worden hetgeen de testateur daaromtrent verklaard heeft te willen. Art. 991.
Geene bepaling daarvan door den testateur gemaakt zijnde, wordt geacht aan inbreng onderworpen te zijn: iö. Alles wat tot het beginnen, bevorderen of verkrijgen
van eenig beroep, koophandel, nering, fabrijk , handwerk of andere kosnvinning, van welken aard ook, is me- degegeven of verftrekt ; 2.°. Hetgeen ten huwelijk is medegegeven , of naderhand
tot onderftand der huishouding verftrekt is; 3». Al hetgeen door de ouders als borg, of anderzins, we-
geps fchuiden of misdaad der kinderen, betaald is; en 40. Gefchenken, door de ouders, uit loutere gunst of
milddadigheid, aan de fondeien gedaan. Art. 99a.
Van inbreng zijn bevrijd: 1°. Bruilofcskosten, kleederen, kleinoodien en fieradiën, ter-
gelegenheid van der kinderen huwelijk gegeven; im- mers voor zoo verre de laatstgemelde, uit hoofde van derzelver aanmerkelijke waarde, niet als een gedeelte van het huwelijksgoed behooren aangemerkt te worden; s<\ De
- : l\ ■ .■'''.
|
||||||
'
|
|||||
( 149 )
fl<>. De gewone kosten van onderhoud en opvoeding;
3°. De kosten, tot het aanleeren van eenige koopmanfchap,
kunst, handwerk of ambacht bedeed, als mede de kosten van lludie, het aankoopen van de noodige boe- ken daaronder begrepen; en 40* Gefchenken door de ouders, tot belooning van ged&ne
dienüen , aan de kinderen gedaan. Art. 993.
De inbreng gefchiedt alleen in den boedel, van wien het genotene is afgekomen. Art. 994.
De inbreng wordt gedaan door het genotene weder in den boedel te brengen, of door zoo veel minder dan de anderen te genieten. Art, $9$.
Die eene zekere fomme gelds heeft genoten, is gehouden eene gelijke fomme intebrongen; doch die goederen genoten heeft, kan volftaan met den inbreng van de waarde, welke die goederen ten tijde van de gifte hadden. Art 996. De verpligting tot het doen van inbreng houdtop: i°. Wanneer de kinderen of kindskinderen, het zij door ont-
erving, het zij door het verwerpen der erfenis, geene erfgenamen van hunne ouders of grootouders worden; a*. Wanneer de inbreng hooger komt dan het erfdeel be-
loopt; als weSk nueniere voor vervallen .wordt gete- kend, en niet behoeft ingebragt te worden; 30. Indien de kfnderen of kindskinderen daarvan door de
ouders of grootouders bij testament of anderzins, zijn vrijgeiteld, voor zoo verre de legitime portie der overi- ge kinderen daardoor niet benadeeld wordt; en 4*. Indien de kinderen of verdere afkomelingeu elkander
bij overeenkomst vóór of na des testateurs overlijden gemaakt, van het doen van inbreng vrijgeikld hebben. Door het bepaalde bij de twee eerfte gedeelten van dit
artikel, wordt echter de erfgenaam van de betaling van bet geen hij meerder dan zijne erfportie aan den errhter fchuidig was, en van de vergoeding der febade, die door hem aan den b.oedel zoude mogen lo.gcbrngt zijn, niet vrijgerteld. & 3 ,J DERDE
1
|
|||||
C 15? }
|
||||||||
s;
|
||||||||
p E R D E A F D E E E l N Q-.
VAN Dï BETALING DER. SCHULDEN.
Art. 997.
De erfgenaam, die de erfenis zuiver en eenvoudig aanvaard beeft, is verpligt om alle de fchulden des boedels ten volle. te betalen. * - Art. 998.
Gedeeltelijke erfgenamen voldoen, ieder voor zijn aandeel, 4e fchulden des boedels. Art. <)<$$.
Een der erfgenamen, bij fcheiding, met het betalen van eenige fchuld des boedels belast zijnde, is gehouden zijne irjede'erfgemjmen daarvan te bevrijden ; doch de fchuldeifcner behoudt de keuze, of hij den belasten erfgenaam' alleen, of wel de gezamenlijke erfgenamen tot betaling aanfpre- ken wil. Art. 1000.
Godshuizen, weeshuizen, diakonign en andere armen-in» rigcingen, mitsgaders weesmeesters, mogen eene erfenis aan- vaarden, zonder in de fchulden verder gehouden te zijn dan de boedel toereikt, en ftaan mitsdien in dit opzigt gelijk met de genen, die een' boedel onder beneficie van inventaris aan- vaarden. Art. 1001.
Dezelve zijn echter gehouden inventaris te maken, en aan de belanghebbenden rekening en veranuvoording te doen. Art. 1002. De fchuldeifchers van eenen boedel, en de legatarisfen hebben 'm alle gevallen, zonder uitzondering, de bevoegd- heid om affcheiriiïig van deii boedel des overledenen van dien ysn den erfgenaam te eifchen. Art. 1003.
Dit regt kan echter niet uitgeoefend worden, wanneer men den erfgenaam in zijn particulier als fchuldenaar beeft aange- nomen, en daardoor met betrekking tot den overledenen 'efine novatie van fchuld heeft aangegaan. ' Art. 1004. Het regt om affcheidiag des boedels te vorderen wordt, door verloop van d/ie jaren geprefcribeerd. Art. 1005. De particuliere fchuldeifchers van den erfgenaam kunnen geene zoodanige feparatie des boedels vorderen. |
||||||||
VIER.-
|
||||||||
C 151 )
|
||||||
VIERDE AFDEELING.
VAN DE GEV0LGEN VAN BOEDELSCHEI-
DING, EN VAN VRIJWARING VAN HET AANBEDEELDE. Art. 1006.
De erfgenamen zijn verpligt, offchoon dit ook niet bij de fcheiding bedongen ware, om voor de vrijwaring van het aan een ieder toebedeelde inteftaan. Art. 1007. Wanneer eenige infchulden des boedels aan een' der erfge- namen toegedeeld zijn, kan die erfgenaam de betaling van den fchuldenaar eifchen, zonder daartoe eenige verdere over- dragt of cesfie van a^ie van zijne mede-erfgenamen nooclig te hebben. Art. 1008.
Gemaakte boedelfcheidingen hebben eene verbindende kracht Onder de erfgenamen. V IJ F D E AFDEELING.
VAN VERNIETIGING OF RESClSSIE VAN
AANGEGANE BOEDELSCHEIDING. Art, 1009.
Boedelfcheiding kan worden te niet gedaan ter zake van ge*
weid of bedrog. Art. ioio»
Eene regtmatige dwaling, waardoor eene benadeeling van
meer dan een vierde van iemands erfdeel door de fcheiding veroorzaakt is, eene vergisfing in de berekening der aandec- len of optellingen, de ontdekking dat men bij de fcheiding iemand als mede-erfgenaam heeft toegelaten, die geen erfge- naam was, of dat men verzuimd heeft een' wezenlijken erf- genaam roede te rekenen, zijn wettige gronden tot rescisüe óf tenietdoening van de aangegane fcheiding, en tot eene ge- heele herrtelling , of wel tot eene verbetering van het toege- bragte nadeel, naar mate van de omftandigheden. Art. ion. Tegen de waardering der goederen, welker Verdeeling ver-
volgens door het k)t geschied is, valt geene'herlteliing.. |
||||||
K 4 TWEE*
|
||||||
•
|
||||||
C rff» )
TWEEDE T* I T E L.
VAN CONTRACTEN OF CONVENTIONELE
VEKBINDTENISSEK IN HET ALGEMEEN. EERSTE HOOFDSTUK.
VOORAFGAANDE BEPALINGEN.
Alt. 1011. Een contract is eene overeenkomst, waardoor een of meer
»eiionen zich aan een of meer andere perfonen verbinden, om ie:s te gevtn, te doen, of niet te doen. Art. ioig. Een contract is bilateraal of tweezijdig, wanneer de con-
tractanten zich wederkeerig aan elkander verbinden. Art. iq 14*' Hetzelve is unilateraal sf eenzijdig, wanneer een of meer
perfonen zich aan een of meer anderen verbinden, zonder dat de laatstgeinelden van hunnen kant tot iets gehouden zijn. Art. iot> Hetzelve is commutatief, vergeldend of vervvisfelend, wan-
neer ieder der contracterende partijen zich verbindt om eene zaak te doen of te geven, welke b.efchouwd wordt als een equivalent van het geen voor hem gedaan, of aan hem gege- ven wordt. ' Wanneer het equivalent voor ieder der contracterende par-
tijen befiaat in de kans van winst of verlies, van eene onze- kere gebeurtenis afhangende, is deze veibindtenis een katu- contractl ,'"' ■ ■ ". Art. joi6. Een contract iijt weldadigheid is , wanneer eene der partijen
aan de andere geheel en aJ om niet een zeker voordeel of voor- legt doet toekomen. Art. 1017.
Een contract, uit onereufen titel aangegaan, is zoodanig een,
het welk ieder der partijen onder de vérpligting brengt, om iets ^e geven of te doen. Art. 1018.
Alle contraften, behalve in de gevallen, waaromtrent de
wet op eene andere wijze befchikt heeft, kunnen zoo wel mondeling als fchriftelijk worden aangegaan, en het gefchrift behoort nimmer tot het wezen der contracten, dan alleen in het geval van een uitdrukkelijk beding, dat het eontraft niet voer
|
||||||
T
|
||||||
ypor voltrokken zal worden gehouden, dan na'fhet pasferen
éener fchriftelijke afte. Art. 1019.
Ingeval het beding, bij het flet van het voorgaand artikel
yermeld, plaats heeft, (laat het aan elk der contracterende par- tijen vrij, om, zoo lang het gefchrift niet voltrokken is, van het contract door berouw terug te komen. Dit moet echter niet worden uitgeftrekt tot het geval, wan-
neer men enkel was üfgefproken, om het verhandelde flechts tot beter geheugenis en bewijs in gefchrift te doen vervatten. Art. 1020. Alle contracten , het zij dezelve eene bepaalde benaming
hebben, het zij dezelve onder geeue bijzondere benaming be- kend zijn, hebben hunne algemecne regels, welke het onder- werp van dezen titel uitmaken. De bijzondere regels, ten aanzien van bepaalde contraeten,
worden opgegeven bij de titels, in welke van elk derzelve ge- handeld wordt. De bepalingen, die tot handelingen der commercie in het
bijzonder betrekkelijk zijn, worden bij de commerciële wetten vastgeiteld. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DE WEZENLIJKE VEREISCHTEN DER OVEREENKOMSTEN.'
Art. 1021.
Tot de beftaanbaarheid van alle overeeukomflen behooren yier wezenlijke vereischten: De toeftemming van den geen', die zich verbindt;
Deszelfs bekwaamheid om-, te kunnen contra&eren; Een zeker onderwerp, hetwelk de doffe der verbiad- tenis uitmaakt; en
Eene wettige oorzaak van verbindtenis. EERSTE AFDEELING.
VAN TOESTEMMING.
Art. 1022.
Geene toeftemming is vim waarde, wanneer dezelve dooi. dwaling of bedrog is verkregen , of door vrees of onregtvaar- dig geweld is afgeperst. Art. 1023.
Dwaling maakt geene overeenkomst nietig, dan wanneer men gedwaald heeft in het wezen der zaak, die het onderwerp der overeenkomst uitmaakt; K 5 Dw*.
|
||||
■- >
C Ï54 )
f
Dwaling maakt mede geene overeenkomst nietig, wanneer
men alleenlijk gedwaald heeft in* den perfoon, met wien men meende te handelen-, ten zij de overeenkomst voornamelijk uit aanmerking van dezen perfoon is aangegaan. Art. 1024. Onregtvaardig geweld, gepleegd tegen den geen', die eene vetbindtenis aangaat, maakt de overeenkomst nietig, ook dan, wanneer hetzelve gepleegd is door een' derden, ten wiens behoeve de overeenkomst niet gemaakt is. Art. 1025. Onregtvaardig geweld heeft plaats, wanneer hetzelve van zoodanigen aardis, dat het redelijker wijze moet geoordeeld worden op iemand indruk te maken, en hem te mogen doen vreezen, dat hij zijn' perfoon of goederen aan een merkelijk en dadelijk nadeel blootftellen zoude: \ In het beoordeelen daarvan moet op de jaren, de kunne en
den ftaat der perfonen, acht gegeven worden. Art. 1026. Onregtvaardig geweld maakt eene overeenkomst nietig, als hetzelve gepleegd is niet alleen tegen een' der contractanten , maar ook tegen deszelfs echtgenoot, kinderen of ouders. Art. 1027. ' De vrees, alleen uit eerbied jegens ouders of grootouders voortkomende, is uit haar zelve, en zonder eenig bijkomend onregtvaardig geweld, tot vernietiging der overeenkomst col- voldoende. Art. 1028.
Tegen een contract kan, op grond van onregtvaardig ge- weld , niet opgekomen worden, indien , na het ophouden van het geweld, het contract is goedgekeurd , het zij uitdrukke- lijk, "het zij ftilzwijgende, het zij omdat men .den tijd tot telief, door de wet bepaald , heeft laten voorbijgaan. Art. 1029. Bedrog levert een' grond op tot vernietiging der overeen- komst , wanneer de kunstgrepen , door een' der contractanten gebezigd, van dien aard zijn, dat het baarblijkelijk is, dat de ander, zonder zoodanige kunstgrepen, niet gecontracteerd zoude hebben: Bedrog wordt niet geprefumeerd, maar moet bewezen, wor-
den. Art. 1030.
Overeenkomften, door dwaling, onregtvaardig geweld of be- drog aangegaan, zijn niet van zelf nietig, maar moeten bij vonnis van den regter, na een volledig onderzoek, vernietigd of gerefcindeerd worden. - Art. 1031.
|
||||
C 155 )
|
|||||
Art., 1031.
f.enadeeling <, ponder dat vao eenen bedriegelijken toelsg
blijkt, vern'etigt geene overeenkomst, dan alleen in fommiga gevallen, en ten-aanzien van zekere perfonen; zoo als hierna, bij de behandeling van relief, is vastgeïïeld. Art. 1032. Tn het algemeen kan men zich niet verbinden, noch iets be-
dingen , op zijn' eigen naam, dan voor zich zelven. Art. 1033. Niettemin kan men zich voor een' derden fterk maken of
inftaan , en beloven, dat dezelve iets zal geven of dqen : in- geval die derde weigert het beloofde na te tornen, is de be-; lover tot fchadeloosilelling gehouden. Art. 1034. " "
Men kan ook ten behoeve van een' derden iets bedingen,'
wanneer eene overeenkomst , welke men voo,r zich zelven maakt, of eene gift, die men aan een' ander' doet, zulk eene voorwaarde of beding in zich bevat: Zoodra die derde verklaard heeft van liet beding te willen
gebruik maken, is hetzelve onherroepelijk. ' ' Art. 10 35. Men wordt altijd geacht bedongen te hebben voor zjeh
zelven, en voor zijne erfgenamen of regt yèrkrijgenden, mits- gaders ten laste van den belover en zijne erfgenamen of regt vérkrRgenden 5 ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald is, of uit deii aard der overeenkomst voortvloeit. TWEEDE A F D E E L I N G,
VAN DE BEKWAAMHEID DER CONTRACTERENDE PARTIJEN.
Artr 10.36,
Een ieder is bevoegd om contra&en aantegaan, ten zij de Wet hem daartoe onbekwaam verklaart. Art. 1037. Onbekwaam om te contracteren zijn; Minderjarigen; Die onder curatele gefteld zijn;
Getrouwde vrouwen, behalve in de" gevallen bij de 'wet uitdrukkelijk uitgezonderd;
En in het algemeen alle zulke 'perfonen, aan we!ke de wet het aangaan van zekere handelingen, of het contracteren in zekere bepaalde omftandigheden , ver- biedt. ■ • • '' ' ■■■■-■-'.■■ -' Art. 1038-
|
|||||
C i5* )
|
|||||
Art. 1038.
r Perfonen, bevoegd om te contracteren, kunnen van hunne zijde niet weigeren hunne verbindtenis geftand te doen, uit hoof- de dat de geen, met wien zij gecontracteerd hebben, min- derjarig is, onder curatele ftaat, of eene getrouwde vrouw is. Art. 1039. Het voorgeven van een' minderjarigen, bij het aangaan eener
verbindtenis zeggende meerderjarig te zijn , geeft aan dezelve verbindtenis geenerlei kracht. Art. 1040.
Een minderjarige, koophandel drijvende, of eenig beroep
of nering exercerende, wordt bekwaam om te contracteren ge- houden, in zaken, zijn'handel, beroep of nering betref- fende. Art. 1041.
Die zich verbindt ten nadeele zijner fchuldeifchers, opeen'
tijd dat hij weet infolvent te zijn, of door dezelve verbindte- nis infolvent te zullen worden, wordt voor onbekwaam om te contracteren, of om eenigeu eigendoml overtedragen, gehou- den ; en worden alle zoodanige contracten of overdragten van eigendom voor nietig gehouden, wanneer de geen, met wel- ken iemand in nadeel zijner fchuldeifchers gehandeld heeft, van dit nadeel of fraude mede bewustheid heeft gehad. Indien de geen, met welken iemand in nadeel zijner credi-
teuren heeft gehandeld,_ geene bewustheid van het nadeel of fraude heeft gehad, zijn dezelve contracten en overdragten alleen in zoo verre nietig, als dezelve om niet, of uit een' lucrativen titel, zijn gefchied. DERDE A F D E E L 1 N G.
VAN HET ONDERWERP DER OVEREEN-
KOMSTEN. Art. 104a.
Alk contracten hebben tot onderwerp eene zaak, welke men zich verpligt te geven, te doen of niet te doen. Art. 1043. Het enkel genot of het enkel bezit van eene zaak kan, zoo wel als de zaak 'zelve, het onderwerp van het contract uit- maken. Art. 1044.
Zaken, die van den handel der menfehen zijn uitgefloten, kunnen het onderwerp eener overeenkomst niet zijn. Art. 1045.
|
|||||
( »57 )
|
||||||
Art. 1045.
De verbindtenis moet eene zaak tot onderwerp hebben, wel-
ke ten minfte ten aanzien van hare foort bepaald zij. Het getal of de maat der zaken kan onbekend zijn, mits
hetzelve naderhand kan worden bepaald en uitgemaakt. Art. 1046. Toekom tlige zaken kunnen het onderwerp eener verbindte-
nis uitmaken. Men kan echter geen' afftand doen van nog niet opgekomene
erfvolgingen, noch daarover eenig beding aangaan; zelfs niet met toeftemming van den geen', over wiens nalatenfchap gehandeld wordt. Het bepaalde bij artikel 84, aia en 713, is echter onder
dit verbod van afftand niet begrepen. PIERDE A F D E E L I N^Gt
VAN DE OORZAAK DER V E RB IN D.T E H I SSEN.
Art. 1047.
Eene verbindtenis, zonder oorzaak, of uit eene valfche oor- zaak , of uit eene ongeoorloofde oorzaak aangegaan, is krach- teloos. Art. 1048.
Eene overeenkomst is niettemin krachtig, waarvan de oor- zaak wel beltaat, maar niet bij het contract is uitgedrukt. Art. 1049. Eene ongeoorloofde oorzaak is, die bij de wet verboden * ©f met de goede zeden, of met de maatfchappelijke orde ftrij* dig is. DERDE HOOFDSTUK.
VAN DE GEVOLGEN DER VE RB IN D TENI S SBN.
EERSTE AF D E E L 1 N G.
ALGE M EENE BEPALINGEN.
Art. 1050..
Alle wettiglijk aangegane overeenkomften ftrekken aan de contracterende partijen tot eene wet: Zij
|
||||||
■ ' \
|
||||||
C 158 )
Zij ikunnen niet herroepen worden, dan met wederzijdfche
toeftemming, of om wettige redenen: In de nakoming derzelve moet ter goeder trouwe worden te
werk gegaan. Art. 1051.
Overeenkom (ren zijn niet alleen verbindende ten aanzien van
het geen bij dezelve uitdrukkelijk is bedongen, maar ook van het geen, naar den aard van dezelve overêenkomfren, door de billijkheid, het gebruik of de wet gevorderd wordt. TWEEDE AFDEELING.
VAN VÈRBINDTENISSEN OM IETS TE GEVE Ni
Art. 1052.
De vérbindtenis om iets te geven bevat in zich de verplig-
tiag, om liet geed te leveren, en voor het behoud van hetzel- ve te zorgen tot de levering toe, als mede om , bij nalatigheid, de kosten, fchaden en interesfen aan den 1'chuldeifcher te Vergoeden. Art. 10^3;
Be.verpligting om voor het behoud van het goed te waken;
het zij de overeenkomst alleen ten voordeele van een, of wel van beide de contracterende partijen, gemaakt is, brengt me- de , dat men voor dat goed als een oplettend huisvader zorge dragen moet. Aan deze verpligting wordt in fómmige contracten eene nog
grootere, en in fommige andere eene mindere uitgebreidheid
gegeven»,volgens de bijzondere bepalingen, die hiervan bij de
behandeling van deze bedoelde contracten worden vastgeüeld*
Art. 1054.
De geen,, die verpligt is voor liet behoud van het góéd te
waken, is niet aahfprakeiijk voor fchadejdie door onvoorziene onheilen, of door onvermijdelijk geweld, buiten zijne fchuld , veroorzaakt is, ten ware hij bet gevaar van die onheilen oj* zich heeft genomen, of het onheil als een gevolg van nalatig- heid moet gerekend worden. Art. 1055.
Voor nalatig wordt gehouden die het goed niet levert op;
den tijd, bij de overeenkomst bepaald, of die i wanneer geen tijd bepaald is, van de levering in gebreke blijft, nadat hij tot het doen derzelve is aangemaand* |
|||||
bffa
|
|||||
)
|
|||||
C i59 )
DERDE A F D E E L IN G.
VAN VERBINDTENISSEN, OM IETS TE VER-
RIGTEN, OF NIET TE VERR.IQTEN. ?
Art. 1056.
Eene daad kan,zoo wel als eene zaak, het onderwerp éeriet
verbindtenis zijn, mits die daad noch onmogelijk, noch on- geoorloofd, noch onbepaald zij, en mits de geen, ten wiens behoeve de verbindtenis wordt aangegaan, belang hebbe bij het al of niet verrigten van die daad, zoodanig dat dit belang op eene zekere waarde begroot kan worden. Art. 1057. Die zich bij overeenkomst verbonden heeft om iets te doeri,
en daarvan nalatig of in gebreke blijft, is gehouden tot ver- goeding der kosten, fchaden en interesfen, die hij door zijne nalatigheid of verzuim veroorzaakt. Art. 1058. Die zich verbonden heeft iets niet te doen, het geen hij
echter heeft gedaan, is daardoor gehouden tot vergoeding van kosten, fchaden en interesfen, voortfpruitende uit het nadeel door die daad veroorzaakt, aan den geen', ten wiens behoeve hij zich verbonden had, om die daad niet te doen. Art. 1059. De fchuldeifchêr heeft ook het regt, om de vernietiging
van het geeii, tegenftrijdig aan de overeenkomst j is gemaakt, te vorderen, en hij kan zelfs geautorifeerd worden om het gemaakte af te doen breken, ten koste van den fchuldenaar, zonder zijn regt tot vergoeding van kosten, fchaden en inte- resfen, indien dezelve plaats mogten hebben, daardoor té verkorten, behoudens het geen bij artikel 551 is bepaald. PIERDE A F D E E L I N G.
VAN KOSTEN, SCHADEN EN INTERESSEN*
Art. 1060.
Kosten, fchaden en interesfen zijn in het algemeen het geen een' fchuldeifchêr toekomt voor het verlies, hetwelk dezelve heeft geleden, en voor de winst, welke hij heeft moeten derven; behoudens de uitzonderingen en Wijzigingen, welke hierna worden vermeld. Art. 1061.
Kosten, fchaden en interesfen zijn dan alleen verfchuldigd, wan-
|
|||||
C i^ 3
|
|||||
Wanneer de fchuldenaar verzuimt of in gebreke blijft, zijfi£
verbindtenis natekomen. Art. 1062.
Geene kosten, fchaden en interesfen zijn verfchuldigd, indien
de fchuldenaar, door onvermijdelijk geweld, of bij toeval, buiten zijne fchuld of verzuim, belet is iets te geven , of eene daad te verrigten, waartoe hij verpligt was geweest, of genood- zaakt is geworden iets te doen, hetwelk hem verboden was. Art. 1063. Een fchuldenaar, die niet met kwaad opzet oorzaak heeft
gegeven, dat de verbindtenis niet ter uitvoer is gebragt, ié alleen gehouden tot vergoeding van die kosten, fchaden en interesfen, welke voorzien zijn of voorzien hadden kunnen worden, ten tijde van het aangaan van het contrad. Art. 1064. Maar zelfs in dat geval, wanneer bet Met nakomen van de
overeenkomst een gevolg is van het kwaad opzet va*i den fchuldenaar, kunnen de kosten, fchaden en interesfen, met betrekking tot het verlies, hetwelk de fehuldeifcher geled'-n beeft, of de winst, welke hij heeft moeten derven, niet anders berekend worden, dan voor zoo verre dezelve een onmiddelijk en dadelijk gevolg zijn van het niet nakomen der overeenkomst. Art. 1065. Indien bij overeenkomst bedongen ié, dat de gene, die in
gebreke blijft de verbindtenis natekomen, eene zekere fomme Zal betalen, tot vergoeding van kosten, fchaden en interesfen, kan aan de andere' partij geene grootere öf mindere fomnie dan de bedongene worden toegewezen. Art. 1066. In verbindtenisfen, die alleen betrekkelijk zijn tot de beta-
ling van eene zekere geldfomme, wordt alleen eene vergoeding van renten of interesfen, en geene andere berekening van" kosten, fchaden of interesfen toegeftaan. Art. 1067. Interesfen van interesfen mogen, bij wanbetaling van de-
zelve , noch bedongen, noch buiten beding gevorderd worden*. V IJ F D E A F D E E L 1 N G.
VXN DE UITLEGGING DER OVEREENKOMSTEN.
Art. 1068.
Men moet in de overeenkomften veeleer nagaan, welke d8 gemeenc bedoeling der contracterende perfoncn geweest is, dan zich biudau aan deu letterlijken zin der -.veerden. Art. iscjo.
■'....■',' . ;
|
|||||
( 1*1 )
|
|||||
Art. 1060.
Wanneer een beding voor tvveederleijen zin vatbaar is,rnioet ihen het veeleer opvstten in dien zin, waarin het eenge uitwerking hebben kan , dan in dien, waariu het zulks niet kan nebben. Art. 1070.
Woorden in een contract, die voor tweederleijen zin vatbaar zijn, moeten verflaan worden in dien zin, die met den aard van het contract het meest overeenkomt. Art. 1071. Het geen in een contract twijfelachtig is, wordt uitgelegd door het geen gebruikelijk is in het land, waar het contract is aangegaan. Art. 107a.
Gebruikelijke claufulen , ia' een contract , moeten geacht worden daaronder begrepen te zijn, fclioon dezelve in het contract niet liaan uitgedrukt. Art. 1073.
Alle bedingen in een contract moeten in derzelver verband genomen, en het eene door het andere uitgelegd worden; ea ieder van dezelve moet in den zin worden opgevat, weikeu het geheel beloop der overeenkomst medebrengt. Art. 1.074. In geval van twijfelachtigheid, moet een beding uitgelegd worden tegen den geen', die iets bedongen heeft, en ten voor- deele van hem, die zich verbonden heeft. Arr. 1075. Eene overeenkomst, fchoon in algemeene uitdrukkingen aangegaan, bevat echter alleen die zaken, waaromtrent het blijkt, dat partijen zich voorgefteld hebbeu te contracteren. Art. 1076. Wanneer men in een contract een geval heeft uitgedrukt, tot een voorbeeld en om twijfeling weg te nemen, wordt men niet geacht , daardoor de verbindende kracht, welke de overeenkomst ook in de niet uitgedrukte gevallen heeft, të hebben willen inkorten en beperken. • *
ZESDE AF DE E L I N G.
VAN DE GEVOLGEN DER OVEREENKOMSTEN
TEN AANZIEN VAN DERDEN. Art. 1077.
Alk overe'enkomften worden geacht aangegaan te zijn ten iehoeve der eontracterende partijen: L »*
|
|||||
C i<fe )
|
|||||
Dezelve kunnen het regt van een' derden niet verkorten,
noch aan denzelven eenig voordeel aanbrengen, behalve in de gevallen bij artikel 1034 vermeld. Art. 1078. Niet te mui kunnen, in geval van bankbreuk, de gezamen- lijke fchuldeifchers, of de vertegenwoordigers van de masfa, alle de regten van den fchuldenaar uitoefenen, en in zijne plaats ageren ; uitgezonderd zoodanige regten en zaken, die bij uitlluiting zijn' perfoon betreffen. Art. 1079. ■ Zij kunnen ook, zoo in hun eigen naam, en ieder afzon- derlijk, als op den voet in het vorig artikel vermeld, opko- men tegen de daden, welke hun fchuldenaar, ter verkorting van hun regt, gedaan heeft. VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN
VERBINDTENISSEN. EERSTE AFDEELING.
VAN CONDITIONELE OF VOORWAARDELIJKE
VERBINDTENISSEN. Art. 1080.
Esne verbindtenis is conditioneel, wanneer men dezelve doet afhangen van eene reeds gebeurde, doch aan de con- traftanien onbekende zaak, of van eene toekomftige of onzekere gebeurtenis; het zij die enkel toevallig is, het zij die van de magt-van 'eene van beide de contracterende partijen, of ook van den wil van een' derden, afhangt. Art. 1081. Elke voorwaarde, dieiets inhoudt, dat onmogelijk, met de goede zeden (irijdig, of door de wet verboden is, is nietig, en maakt de overeenkomst, welke men daarvan heeft doen afhangen, van onwaard,e. Art. 1082.
De voorwaarde, om iets niet te doen, het welk onmogelijk is, maakt de overeenkomst, onder die voorwaarde aangegaan, niet van onwaarde. Art. 1083.
Eene verbindtenis is nietig, wanneer die aangegaan is onder eene voorwaarde , enkel afhangende van den wil van den geiien, die zich aan den anderen verbindt, Art, 1084.
|
|||||
Art. 1084.
Alle voorwaarden moeten vervuld worden op zoodanige
wijze, als de contracterende partijen geoordeeld moeten wordeu bedoeld te hebben. Art. 1085.
Wanneer eene verbindtenis aangegaan is onder voorwaarde%
dat zekere gebeurtenis binnen een' bepaalden tijd zal voorvallen , wordt de voorwaarde gehouden te ontbreken, als de tijd veï- loopen is, zonder dat die gebeurtenis heeft plaats gehad. Bijaldien de tijd niet bepaald is, kan de voorwaarde altijd
vervuld worden , en dezelve wordt niet gerekend te ontbreken , dan wanneer het zéker is, dat de gebeurtenis geen plaats zal hebben. Art. 1086.
Eene verbindtenis aangegaan zijnde onder de voorwaarde,
mits zekere zaak binnen een' bepaalden tijd niet gebeure, wordt de voorwaarde gehouden voor vervuld, wanneer de tijd verloopen is, zonder dat de bedoelde zaak gebeurd is* of wanneer het, voor het verloop des tijds, zeker is dat zij niet gebeuren zal: Geen tijd bepaald zijnde, is de voorwaarde niet vervuld,
eer het zeker is dat de bedoelde zaak niet zal gebeuren. Art. 108?. De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, wanneer de
fchuldenaar, die zich onder dezelve verbonden heeft, zelf en opzettelijk de oorzaak is, dat zij niet is vervuld geworden. Art. 1088. Wanneer eene verbindtenis onder meer dan eene voorwaarde
is aangegaan, is het noodig dat die allen vervuld worden. Art. 1089. De voorwaarde, vervuld zijnde, werkt achteruit, tot den
tijd dat de overeenkomst is aangegaan; indien dus de fchuld-* eifcher vóór de vervulling der voorwaarde geitorven is, gaat zijn regt over op" zijn' erfgenaam. Art. 1090. De fchuldeifcher kan vóór de vervulling der voorwaarde die
middelen in het werk ftellen, Welke het behoud van zijn regt noodzakelijk maakt. Art. 1091.
Hangende de voorwaarde, is de zaak, die het onderwerp
der overeenkomst uitmaakt, voor rifico van den fchuldenaar, die zich voorwaardelijk tot de levering verbonden heeft: De zaak inmiddels vergaande , buiten toedoen van den
fchuldenaar, is de verbindtenis te niet; L a De-
|
||||
Dezelve inmiddels verergerd zijnde, buiten toedoen van dea
fchuldenaar, heeft de fchuldeifcher de keus, of om de ver- bindtenis te verbreken, of om de zxik te eifchen in dien ftaat, als zij zich bevindt, zonder eenige vermindering van den uitgeloofden prijs; doch verergerd zijnde door toedoen van den fchuldenaar, heeft de fchuldeifcher het regt, of om de verbindtenis te verbreken, of om de Kaak te eifchen ia dien ftaat , als zij zich bevindt, tevens met vergoeding van kosten, fchaden en interesfen. Art. 109a.
Eene verbindtenis, aangegaan ondereene opfehorten Ie voor-
waarde, is zoodanige, welke afhangt van eene toekomftige en onzekere gebeurtenis $ of van eene reeds gebeurde, doen aan de contractanten onbekende zaak: In het eerde geval heeft de verbindtenis geen kracht, dan
nadat de gebeurtenis wezenlijk plaats heeft: In het laaide geval is de verbindtenis niet meer onzeker,
maar uitgemaakt, en werkt van den dag af, dat dezelve aangegaan is. Art. ico 3.
Eene voorwaarde is ontbindende, wanneer zij na hare
vervulling de verbindtenis do t ophouden, en de z-.iken weder brengt in vorigen ftand, even als of 'er geene verbindtenis fceflaan had: Deze voorwaarde fchort de nakoming der verbindten's niet
op, maar zij verpligt alleen den fchuldenaar, on> het ontvan- gene terug te geven, in het ge--al dat de bij de voorwaarde bedoelde gebeurtenis plaats heeft. Art. 1094. Eene ontbindende voorwaarde wordt altijd veronderfteld,
in een bilateraal of wederkeerig coutracr, plaats tegrijpea, en zijne uitwerktHg te hebben in dat geval, dat een der con- tracterende partijen aan de verbindtenis niet mogt voldoen: h) dit geval echter wordt het contract niet gehouden v^n
zelf ontbonden te zijn, maar de geen. ten wiens behoeve de verbindtenis niet nagtkomen is, heeft de keus, of om den anderen toj: nakoming der overeenkomst te noodzaken, indien zulks mogelijk is, of om de ontbinding van het contract te eifchen, met vergoeding van kosten , fchaden en interesfen. " De'ontbinding moet in regten geëischt worden; doch.de
regter kan in dat geval aan den verweerder, naar gelang der ©milandigheden, eenig uitltel verlecuea. |
|||||
TWE E-
|
|||||
)
|
|||||
C 165 3
TWEEDE AFDEEL1N&.
VAN VERBINDTENISSEN MET OF ZONDER
TIJDSBEPALING. Art. 1095.
Tijdsbepaling verfchilt van eene voorwaarde daarin, dat de «ersrgemelde de verbindtenis niet opfchort, maar 'erflec'us de uitvoering van verfchuift. Art. ioctf.
Eene verbindtenis, zonder bijvoeging van tijd van voldoening:, zijiuie aangegaan, kan de fchuldeifcher dadelijk de voldoening vorderen. Art. 1097.
Het g?en alleen op tijd verfchuldigd is kan "niet geëischt worden , vdór dat debepaa'de tijd verfchenen is; bet geen vroe- ger betaald is kan echter niet terug geëischt worden. Art. 1098. De tijdsbepaling wordt altijd veronderfteld bij eene overeen- komst gevoegd te zijn ten voordeele van den fchuldenaar, ten ware uit den aard der bepaling zelve, of uit de otnftandighe- den blijkt, dat de tijdsbepaling ook ten voordeele van den fchuldeifcher gefchied is. Art. 1099.
Een fchuldenaar kan het beneficie eener bijgevoegde tijdsbe- paling niet meer inroepen, wanneer hij bankbreukig gewordea is, of warneer door zijn toedoen de door hem, volgens con- tract, voor de voldoening der fchuld, geftelde zekerheid verminderd is. DERDE AFDEELING.
van verbindtenissen met bijvoeging
van plaats. Art rioo.
Wanneer de overeenkomst inhoudt eene zekere plaats, waar «Ie voldoening zal moeten gefchieden, kan de fchuldeifcher den feti uidenaar even min verpligten , om elders dan op de be- paalde plaats te betalen, als de fchuldenaar den fchuldeifcher zoude kunnen verpligten, om de voldoening elders te ontvangen, Art. hoi. Indien echter de fchuldenaar m gebreke is gebleven , om het verfchuldigde ter bepaalde plaatfe te voldoen, kan hij daartoe •®k elders door den fchuldeifcher aangefproken worden; en "L g zulk«
|
|||||
C 166 )
■■■■■.■ y i ■
zulks niet alleen tot voldoening van het verfchuldigde zelve,
maar 'ook tot vergoeding van bet geen 'er den fchuldeifcher aan gelegeu is geweest, om het verfcïmldigde ter bepaalde plaat- fe voldaan te hebben. VIERDE AFDEELING.
VAN ALTERNATIVE VE R B I ND T E NIS S E N.
Art. 1102.
In alternative verbindtenisfen wordt de fchuldenaar bevrijd door de voldoening van ééne der beide zaken, welke in de ver- bindtenis vervat zijn. Art, 1103.
De keus behoort aan den fchuldenaar, zoo dezelve niet uit- drukkelijk aan den fchuldeifcher is toegeftaan. Art. 1104.
De fchuldenaar kan uit de beloofde zaken wel ééne verkie- zen, welke hij leveren wil, maar hij mag niet leveren een gedeelte, van de ééne en een gedeelte van de andere, zoo min als de fchuldeifcher, wanneer aan dezen de keus gelaten is, «en gedeelte van de eene en een gedeelte van de andere zaak iian vorderen. Art. 1105.
Eene verbindtenis wordt gehouden zuiver en eenvoudig te zijn, fchoen dezelve op eene alternative wijze mogt zijn aan- gegaan , indien eene van de twee beloofde zaken geen onder- werp van de verbindtenis heeft kunnen zijn. Art. 1106.
Eene alternative verbindtenis wordt mede voor eene zuivere en eenvoudige verbindtenis gehouden, indien ééne der twee beloofde zaken, al ware het door toedoen van den fchuldenaar, vergaan is, en niet geleverd kan worden. De fchuldenaar kan in dit geval rietvplftaan, met de waarde
tier vergane zaak in derzclver plaatfe aantebieden. Indien de beide zaken vergaan zijn, en de fchuldenaar de
oorzaak is van het vergaan van ééne derzelve, moet hij de waarde betalen van die zaak, welke het laatst te niet gegaan is» Art. 1107.
Indien, in de gevallen bij het voorgaande artikel vermeld, bij overeenkomst, de keus aan den fchuldeifcher gelaten is, en Hechts ééne der zaken alleen vergaan is , buiten toedoen van den fchuldenaar, moet de fchuldeifcher de zaak, die over- gebleven is, hebben, doch, als de fchuldenaar tot het verlies mogt. oorzaak gegeven hebben ,heeft de fchuldeifcher de keus, |
||||
om dezaak, die overgebleven is, ofwel de Waarde van de zaak,
die vergaan is, te vorderen: doch, indien beide de zaken ver-' gaan zijn, en de fclnildenaar de oorzaak is van het vergaan" van beiden, of van ééne der beide zaken, moet hij de waarde van de eene of de andere zaak voldoen, ter keuze van den fchuldeifcher.' Art. 1108.
Beide de beloofde zaken, zonder toedoen van den fchulde- naar, en eer hij in de levering nalatig was, vergaan zijnde, is de verbindtenis vervallen, overeenkomftig het bepaalde bij artikel 1223. Art. 1109.
__ Dezelfde grondbeginfelen zijn toepasfelijk op de gevallen, dat meer dan twee zaken in eene alternative verbindtenis zijn vervat. F IJ F 'D E AFDEELING.
VAN SOLIDAIRE VE R BIND TE NISS E N.
Art. II10. Eene folidaire verbindtenis heeft tusfchen verfcbeidenfchuld-
eifchers plaats, wanneer uitdrukkelijk bedongen is, dat ieder van hen het regt heeft om de voldoening der geheele fchuld te eifchen, en wanneer de voldoening, aan één' van hen ge- daan, den fclnildenaar bevrijdt, offchoon ook de verbindtenis uit haren aard tusfchen verfchillende fchuldeifchers Verdeel- baar zijn moge. Art. uu.
Het ftaat aan de keuze van den fchuldenaar, om den een'of
ander' der folidaire fchuldeifchers te voldoen, zoo lang hij niet door één' van hen tot voldoening in regten is aange- fproken: Kwijtfchelding echter, door één' der folidaire fchuldeifchers
gedaan, bevrijdt den fchuldenaar niet verder, dan voor het aandeel van den fchuldeifcher, die de fchuld kwijtgefcholden heeft. Art. 1112.
Alle daden, waardoor verjaring ten aanzien van een' der
folidaire fchuldeifchers gefluit wordt, flrekken ook tot voor-' deel der verdere fchuldeifchers. '•';'. Art." 1113.
Solidaire verbindtenis van de zijde der fchuldenaren heeft
plaats, wanneer zij allen verpligt zijn tot verri^ting van eene ent dezelfde zaak j des dat elk van hen voor het geheel ter voldoe- ' L 4 ahg
|
||||
C 168 )
Hing kan aangefproken worden, en dat de voldoening, door
één' van hen gedaan, de overige fchuldenaars ten aanzien van den fchuldeifcher bevrijdt. Art. 1114.
Eene folidaire verbindtenis kan aangegaan worden, fchoon de fchuldenaars zich op onderfcheidene wijzen verbinden; bij voorbeeld de één zuiver, de ander onder voorwaarden; de één dadelijk, en de ander op tijd. Art. 1115.
Eene folidaire verbindtenis wordt niet geprefumeerd; dezel- ve moet uitdrukkelijk bedongen worden : Van dezen regel zijn alleen uitgezonderd de gevallen, waar-
in eene verbindtenis van zelf, uit krachte van eene bepaling der wet, voor folidair gehouden wordt. Art. 1116.
De fchuldeifcher eener folidaire verbindtenis kan zich ver- voegen san den genen der fchuldenaren, welken hij verkiest, zonder dat deze hem het voorregt van fchuldiplitfing tegen- werpen kan. Art. 1117.
De fchuldeifcher, éés' der folidaire fchuldenaren in regten aangefproken hebbende, kan niet te min ook tegen de overigen .zijn regt doen gelden. f Art. 1118.
Indiende verfchuldigde zaak, door toedoen van een' of meer der folidaire fchuldenaren of gedurende de nalatigheid van één of meerderzelve, vergaan is. zijn demedefchuldenaars niet ont- flagen van hunne verpligting tot het voldoen van de waarde der «aak, doch zijn dezelve niet gehouden tot vergoeding van kosten, febaden en interesfen. De fchuldeifcher kan tteüe vergoeding van kosten, fchaden
en interesfen verhalen, zoo wel op de fchuldenaren, door wier toedoen de «aak Vergaan is, als op de genen, die in de voldoening nalatig zijn geweest. Art. 1119.
Eene behoorlijke infinnatie, aan dén' der folidaire fchulde- naven gedaan, ftuit de verjaging ten aanzien van alle de overigen. Art. nao.
Een der folidaire fchuldenaren door zoodanige infinuatie in .den ftaat van nalatigheid gebragt zijnde, loopen de interesfen riet fltchts tegen hem, maar ook tegen zijne medefchuldenaars. Art. 1121.
Een folidair medefchuldenaar, in'egten aangefproken zijnde,
kan zich bedienen van alle exceprive middelen van verdediging,
die uit den aard der rerbindteuisfen vooitlpi uiten; zoo wel die
' '* . hej»
|
|||||
*
|
|||||
C ^9 >
|
|||||
hem perfoonHjk eigen, als die welke aan alls rnedefcliuldenaren
gemeen zijn: Hij l:an zich echter geenszins bedienen van zoodanige excep-
tiëm, die e^kel aan de peifonen van fommigeu der andere mede* fehuldenaars eigen zijn. Art. 1122.
Wanneer een der fchxildenaars eenige erfgenaam wordt vaa
den fchuldeifcher, of wanneer een fchuldeilcher eeuige erfge- naam wordt van één' der fchuldenaren , doet deze vermenging de folidaire "fchuld niet vervallen, dan alleen voor zoo veel k-t aandeel en de portie van dea fchuldenaar of fchuldeifcher berreft. Art. 1123.
De fchuldeifcher, in de verdeeling der fchuld, ten aanzien
van één' der folidaire fchuldenaren, toegeft mJ hebbende, be- houdt zijne folidaire actie tegen de overigen; doch onder af- trek van het aandeel v«in dien fchuldenaar, welken hij van de folidaire verbindtenis ontflagen heeft. Art. 1124.
Een fchuldeifcher, die het aandeel van één' der fchuldenaren
afzonderlijk ontvangen heeft, zonder bij zijne gegevene qui- tantie zijne regten in het algemeen, of op de folidaire fchuld, voorbehouden te hebben, ziet niet af van zijn regt op de foli- daire fchuld, dan alleen met betrekking tot dezen fchuldenaar. Een fchuldeifcher wordt niet geacht van zijn folidair regt, ten
behoeve van een'fchuldenaar, afgezien te hebben, wanneer hij van denzelvan eene gelijke fornme ontvangt, als zijn aandeel in de fchuld bedraagt, indien de gegevene quitantie niet met zoo vele woorden inhoudt, dat het verftrekte voor het aandeel van den fchuldenaar ontvangen is: Ook wordt de fchuldeifcher niet geacht van zijn folidair regt,
te hebben afgezien, wanneer hij één' der tnedefchulderïareneca- voudig tot voldoening van zijn aandeel in regten aanfpreekt, 200 lang deze fchuldenaar in den eisch niet heeft toegeltemd, of daarop geene icgterlijke conderonatie gevolgd is. Art. 1125.
Een fchuldeifcher, die het aan irel van één' der medefehiil-
denaren in de vervallene renten of interesfèn van de fchuld afzonderlijk, en zonder voorbehouding, ontvangt, verliest, met opzigt tot dezen fchuldenaar, het folidaire regt niet, dan voor 7,00 veel de veri'chenen renten en interesfèn betreft, en behoudt dus zijn regt, ten aanzien der renten en interesfèn, welke nog niet veifchenen zijn, 200 wel als ten aanzien van het kapitaal; ten ware de Iver voren gemelde afzonderlijke vol- doenii.g gedurende den lijd van tien achtereeavolgende jaren »ogt hebben plaats gehad. Art. 112$.
|
|||||
/
Art. uz6.
Eene verbindtenis, fchoon folidair zijnde, is nogtans uit1
haren aard msjfchen de fcnnldenaren deelbaar, en zijn de fchuldenaren onder elkander, ieder voor zijn aandeel en portie in dezelve gehouden. ' Art. 1x27.
De medefchuldenaar van eene folidaire verbindtenis , de ge-
heele fchuld voldaan hebbende, kan van de overige niet meer terug vorderen, dan het aandeel en de portie van ieder hunner bedraagt. Wanneer een der medefcbuJdenaren infolvent geworden is
wordt het verlies, door zijne iniolventie veroorzaakt, bij om' flag verdeeld tusfchen de overige folvente medefchuldenaren en den genen, die de geheele fchuld voldaan heeft. Art. 1128.
Ingeval de fchuldeifclier van de folidaire aftie, ten aanzien
van één' der fchuldenaren, affhunï gedaan heeft, en één of meer van de overige medefchuldenaren infolvent worden, wordt het aandeel der infolraiten bij omflag verdeeld tusfchen alle de fchuldenaren; wordende daarvan niet uitgezonderd de genen welke bevorens door den fchuldeifclier van de folidaire verbind- tenis ontflagen waren. Art. 1129.
Indien de zaak, waarvoor verfcheiden' perfonen zich als
medefchuldenaren verbonden hebben, flechts één van hen al- leen aanging, zijn ze allen wel ieder voor het geheel aan den ichuldeifcher verbonden, maar onder elkander worden zij be- fchouwdals borgen voor den géén', wien de zaak eigenlijk al- leen aanging, en moeten door denzelven dienvolgende fchade- loos gefteld worden. ZESDE AFDEELING.
VAN DEELBARE EN ONDEELBARE VERBIND- 1
T E N I S S E N. Art. 1130.
Eene verbindtenis is deelbaar of ondeelbaar, naar mate dezelve ten onderwerp heeft, of eene zaak, die in haar levering, of eene daad, die in de uitvoering, al of niet vatbaar is voor verdeeling - het zij dezelve ligchamclijk of onligchamelijk zij. Art. 1131.
Eene verbindtenis wordt voor ondeelbaar gehouden, offchoon de zaak of de daad , welke zij tot onderwerp heeft', uit haren aard deelbaar zij, indien de natuur der verbindtenis dezelve niet vatbaar maakt voor eene gedeeltelijke uitvoering. Art. 113a
|
||||
C W )
*
Art. ii 32.
Het folidaire eener verbindtcnis geeft aan dezelve geenszins
het kenmerk van ondeelbaarheid. Art. 1133.
In deelbare verbindfenisfen is elk erfgenaam van den fchulde-
naar niet" verder aanfprakelijk, dan voor het aandeel, waarvoor hij erfgenaam is, en elk hunner kan voldaan met zijn aandeel te voldoen, al is het zelfs dat de originele fchuldenaar zich voor het geheel verbonden had. Art. 1134.
. In ondeelbare veibindtenisfen, daarentegen, is elk fchulde- naar in allen gevalle voor het geheel aanfprakelijk, ook zelfs dan, wanneer hij zich niet voor het geheel verbonden heeft; en elk der erfgenamen van den fchuldeifcher kan de ondeel- bare zaak voor het geheel van den fchuldenaar vorderen, ge- lijk ook wederkeerig van elk der erfgenamen van den fchulde- naar de geheele zaalfr geëischt kan worden, onverminderd der- zelver onderling verhaal op elkander. ZEVENDE AFDEEL1NG.
VAN VERBINDTENISSEN MET BEDING VAN
PENALITEIT. J
_ Art. 1135..
Een beding van penaliteit is zoodanige voorwaarde, waar- bij iemand, tot zekerheid van de uitkomst eener overeenkomst, zich, in geval van nalatigheid, tot eene bepaalde vergoeding of boete verbindt. Art. 1136,
De nietigheid der principale verbindtenis maakt ook het be- ding van penaliteit nietig. Doch de nietigheid van het beding van penaliteit maakt geens-
zins de hoofdverbindtenis nietig. Art. 1137*
De fchuldeifcher kan, in plaats van de bedongene penali- teit , in geval van nalatigheid, te vorderen, de nakoming der principale verbindtenis van den fchuldenaar eifchen. Art. 1138.
Het beding van penaliteit {trekt in plaats van vergoeding van kosten, fchaden en interesfen, welke de fchuldeifcher heeft en lijdt door het achterblijven der voldoening van de principale verbindtenis. De fchuldeifcher kan de voldoening der principale verbind-
tenis en de voldoening der penaliteit niet te zamen en beiden te
|
||||
C *7« )
|
|||||
te geluk vorderen, ten zij de penaüteit enkel op d vertrt-
ging of het dilai der voldoe ling van de hoofd verbin di nis ge- field was Art. ii 39.
Eene penaüteit wordt niet verbeurd, ten zij de geen die zich
tot leveren, tot aanvaarden of tot vcrigten van iets verbon- den heeft, in de nakoming dier verbindtenis nalatig en in ge- breke is, en zulks, bet zij de verbindtenis op tijd, ot zonder tijdsbepaling, is aangegaan. Art. n40.
De penaüteit kan door den regter gematigd worden, wan-
neer de principale verbindtenis gedeeltelijk vervuld is. Art. 114c.
Wanneer deoorfbronkelijke verbindtenis, met beding van pe-
naüteit aangegaan, eene ondeelbare zaak ten ondeiwerp heeft, is de penaüteit verfchuldigd door de overtreding van édn' der erfgenamen van den fchuldenaar, en zij kan gevorderd wor- den , het zij voor het geheel van den geen', die tegen de ver- bindtenis gehandeld heeft, of van elk der mede erfgenamen voor zijn aandeel en portie; behoudens derzelver verhaal op den peen', die oorzaak gegeven heeft dat de penaüteit ver- beurd is. Art. 1142.
Wanneer de oorfpronkelijke verbindtenis, met beding van
penaüteit aangegaan, deelbaar is, wordt de penaüteit alleen geleden door den genen der erfgenamen van den fchuldenaar, welke tegen die verbindtenis handelt, en alleen voor zoo veel zijn aandeel in de hoofdverbindtenis betreft, zond-r dat 'er eenige actie tegen de genen, die de verbindtenis nagekome» hebben, beftaat. Bijzondere bedingen kunnen niét te min in het geüatueerde
bij dit artikel fomtijds uitzonderingen te wege brengen. VIJFDE HOOFDSTUK.
OF WELKE WIJZE VER BIND T'E N I SSE N TE
WIET GAAN. Art. 1143.
Verbindtenisfen g*an te niet: Door betaling; Door novatie of fchnldvernieuwing;
Door vrijwillige kwijtfchelding van fchuldj D^or compenfatie; Deer confofie of fchuldvermeng?üg; Door
|
|||||
C »?3 ) *
Door het vergaan van de verfchuldigde zaak;
Door vernietiging of rescisfie;
Door de werking eener ontbindende voorwaarde, waarvan
in het vorige hoofdftuk gehandeld wordt; Door accoorden met de meerderheid der fchuldeifchers, te
dien effecte, dat de minderheid verpligt is de-meerderheid te volgen, in boedels, welke onder geregtelijk toezigt gelteld zijn, naar het voorfchrifr der wet, op de manier van procede- ren aangegaan, of door den Koning geapprobeerd; en Door de prefcriptie of verjaring, welke het onderwerp van.
«enen afzonderlijken titel uitmaakt. £ E AST E AFDEELING.
VAN BÊTALINC.
EERSTE STUK.
{
VAN BETALING IN HET ALGEMEEN.
V
Art. 1144.
Alle betaling veronderftelt eeue fchuld.
Het geen onver'chuldigd betaald is , kan teniggeè'isclr worden.
De terugvordering wordt niet toegelaten, wanneer men vrij-
willig voldaan heeft aan nikel natuurlijke verpjigrii gen, tot welker voldoening men anderzins, volgens de burgerlijke wet, «iet bad kunnen gedwongen worden. Art. U45.
Elk een is bevoegd om eene fchuld afcedoen, mits hij daar-
bij belang heeft, zoo als een medefchuldenaar of een borg. Eene fchuld kan zelfs afgedaan worden door een' derden,
die daarbij geen belang heeft, mits deze handelt in naam en tot kwijting van den fchuldenaar, of, indien hij in zijn' eigen «aam handelt, zonder cesfie van aftie van den fchuldeifcher tegen den fchuldenaar te nemen. Art. 1146". __
Eene verbindtenis, welke beftaat in iets te doen, Mn niet
gekweten worden door een' derden, tegen wil en dank vanden fchuldeifcher, indien deze 'er belang bij heeft, dat de daad door den fchuldenaar zelven verrigt wordt. Art, 1147.
Gm betaling van waarde"te doen zijn, moet men eigenaar
zijn van de zaak, die in betaling jjese ven wordt, en bevoegd •m dezelve te vervreemden: Dit
|
|||||
t
|
|||||
C 174 )
|
|||||
Dit is echter niet'toepasfelijk op betalingen, die gedaan wof*
den met gereed geld, of met zaken, welke door het gebruik te niet gaan; kunnende de zoodanige niet teruggevorderd wor- den van den fchuldeifcher , die het in voldoening gegevene ter goeder trouw verbruikt heeft, offchoon die betaling ge- fchied zij door iemand, die van het gegevene geen eigenaar was, noch bevoegdheid had om hetzelve te vervreemden. Art. 1148.
Betaling moet gedaan worden aan den fchuldeifcher, of aan
iemand, die volmagt van hem heeft, of die door den regter of door de wet geautorifeerd is, om voor denzelven te ontvangen. Betaling aan een ander en onbevoegd perfoon gedaan is alleen
van waarde, wanneer de fchuldeifcher dezelve goedkeurt, of daarbij bevoordeeld is. Art. 1149.
Betaling, ter goeder trouw, gedaan aan iemand, die in het
bezit is der infchuld, is van waarde, fchoon deze naderhand door den waren eigenaar uit dat bezit gefloten wordt. Art. 1150.
Betaling, aan een' fchuldeifcher gedaan, is niet van waar-
de , indien deze onbevoegd is om dezelve te ontvangen; ten zij de fchuldenaar bewijst, dat het betaalde tot voordeel van den fchüdeifcher geftrekt heeft. Art. 1151.
Betaling, door den fchuldenaar aan den fchuldeifcher ge
daan, in weerwil van een arrest of interdictie, is niet van waarde ten aanzien van de arrestanten of interdicenten, dewel- ke ïn dit geval den fchuldenaar, naar aanleiding van hunregt, kunnen noodzaken, om op nieuw te betalen; behoudens in dit geval alleen des fchuldenaars verhaal op den fchuldei- fcher. Art. 1152.
Geen fchuldenaar kan zijn' fchuldeifcher verpligten om iets
anders in betaling aantenemen, dan het geen hij hem verfchul- digd is, offchoon het aangebodene van gelijke of zelfs van meerdere waarde was. Art. 1153.
Geen fchuldeifcher kan verpligt worden, om de betaling van
eene fchuld bij gedeelten te ontvangen, zelfs niet wanneer de fchuld deelbaar is. Art. 1154.
De fchuldenaar van eene zekere bepaalde zaak kan volfhan,
met dezelve overtegeven in dien ftaat, waarin zij zich ten tijde der overgifte bevondt, mits de verminderingen, welke dezelve OH*
|
|||||
C 175 )
ondergaan mogt hebben, niet veroorzaakt zijn door zijn
toedoen of verzuim, of door de fchuld van den genen, voor wien hij verantwoordelijk is, of nadat hij in het doen der overgifte nalatig gebleven was. Art. 1155.
Indien de verfchuldigde zaak alleenlijk ten aanzien van hare
foort bepaald is, is de fchuldenaar niet verpligt om het beste in betaling te geven, maar bij kan ook niet volftaan met het ilechtfte te geven. Art. 1156.
Betaling moet gedaan worden op de plaats, bij de overeen-
komst bepaald. Geene bepaling gemaakt zijnde, moet de voldoening, ten
aanzien van eene zekere en bepaalde zaak, gefchieden terplaat- fe, waar dezelve zich bevond, toen de overeenkomst gefloten werd, en alle andere voldoening of betaling ter woonftede van den fchuldenaar, m^t uitzondering van de gevallen, waarin de wet zulks anders bepaalt. Art. 1157.
De kosten, op betaling vallende, komen tot laste van den
fchuldenaar. Art. 1158.
Indien eene infchuld aan een' ander' is overgedragen, en
aan den fchuldenaar van die overdragt kennis is gegeven, moet de betaling gefchieden aan den geen', aan wien de infchuld is overgedragen, en kan, om van waarde te zijn, niet meer aaa den vorigen fchuldeifcher gedaan worden. TWEEDE STUK.
VAN BETALING MET SURROGATIE.
Art. 1159.
Een derde perfoon, voor den fchuldenaar het verfchuldigde voldoende, kan daardoor in de regten van den fchuldeifcher gefurrogeerd worden. Art. 1160.
Deze furrogatie gefchiedt, of bij overeenkomst, of uitkrach- te van de wet. Art. Hó*?.
Zij gefchiedt bij overeenkomst: if. Wanneer de fchuldeifcher, de voldoening van een*
derden perfoon ontvangende, deuzelven furrogeert in |
||||||||
«■
|
||||||||
C >?ö )
de regten, actiën, preferentiën, of hypotheken, Welke
hij tot laste van den fchuldenaar heeft: Deze furrogatie moet uitdrukkelijk en gelijktijdig met
de voldoening gefchieden; en 2*. Wanneer de fchuldenaar eene fomme gelds opneemt,
ten einde zijne fchuld daarmede te voldoen, en tevens den geldfchieter in des fchuldeifchers regten te furro- geren: Om deze furrogatie van waarde te doen zijn, moet in
de acte uitgedrukt worden, dat de geldopneming ge- fchiedt tot voldoening van het V(.rfcluildigde, en 'er moet blijken, dat de betaling aan den originelen fchuld- eifcher met de ten dien einde door den nieuwen geld- fehieter voorgefchutene penningen gedaan is: Deze furrogatie kan gefebieden, zonder dat de fchuld-
eifcher zijne toeftemaimg daartoe geeft. Arf. nöi.
Uit krachte van de wet heelt furrogatie plaats: i». Ten behoeve van den geen', die, zelf fchuldeifcher
zijnde, een'ander' fchuld ifcher, dewelke, uit hoofde van beterregt of hypoiheek, aan hem preferent is, vol- doet; a°. Ten behoeve van den geen', die-, eenig onroerend goed
door koop bekomende, dn prijs daarvan befteedt tot betaling der fchuldeifchers, aan welke hetzelfde goed door hypotheek verbonden was; 5». Ten behoeve van den geen', die, met anderen, of
voor andereu , tot voldoening van eene fchuld gehouden zijnde, belang heeft om dezelve afte- doen; en 4°. Ten behoeve van een' erfgenaam, die, eene erfenis
onder benefice van inventaris aanvaard hebbende, de fchulden der nalatenfchap met zijn eigen geid voldaan heeft. Art. 1163.
Surrogatie, bij de voorgaande artikelen bepaald, heeft zoo tTei plaats ten aanzien van de borgen ,"als van de prii cipale fchrldenaars: Zij kan den fchuldeifcher in zija regt niet verkoren, wan- |
||||
y ■ I
c m ),
«eer hij flechts gedeeltelijk voldaan is: zijnde hij in dit geval
zelf bevoegd zijn regt, ten nan/ien van het te kort kooiende* lu'tteoeferen, bij voorkeur boven den genen, van wien hij eene gedeeltelijke voldoening bekomen heeft. i
DERDE STUK.
WAAR GEOANE BETALING OP TOE- Of
AFGEREKEND WORDT. Art. ii 64.
De fchuïdenaar van verfcheiden fehuiden heaft het verffiö* gen, om bij het doen der betaling zich te verklaren, tot vol* doening van welke dier fehuiden hij de betaalde fomme wil doen vefftrekken. Art. 1165.
De fchuïdenaar van eene fchuld, die op interesfen of renten loopt, kan, zonder de toefteraming van den lchuldeifcher, de betaling, welkehij.doet, niet tot aflosfing van het kapitaal * bij voorkeur boven de interesfen of renten, doen verltrekkent Gstétritslijke betaling op het kapitaal en de interesfen gedaan zijnde, wordt gerekend in de eerile plaats tot voldoening det verfchuldigde interesfen gefchied te zijn. Art 1166.
De fchuïdenaar van verfcheiden 1'chulden, eene quitantie aart- genomen hebbende, waarbij de lchuldeifcher verklaard heeft» dat het bij liem ontvangene tot voldoening van éénejier fehui- den in hec bijzonder veritrekt, kan niet meer vorderen dat da betaling genteend Wordt in voldoening van eene andere fchuUt gefchied te zijn, tenzij 'er, van de zijde vanden fchuldeifchcf t bedrog of list mogt hebben plaats gehad. Art, 1167.
Indien de quitantie niet inhoudt, tot voldoening van Wells fchuld de betaling gefchied is, moet de betaling gerekend wor* den gedaan te zijn in voldoening van die fchuld, welke de fchuïdenaar onder de te gelijk vervallene fehuiden destifds hec meest belang had te voldoen; doch, indien c-e fchuïdenaar daar* hij geen bijzonder belang mogt hebben , Wordt de betaling geacht gefchied te zijn in voldoening derfchüld, die vervallen. Was, boven de m<g niet vervalienc, offciioon deze eelte min-* der bezwarende zijn mogt dan de andere. Lidien de fchukiea van gelijken aard zijn, moet de toerekening op de oudfte ge* «aan worden, doch alles gelijk (taande, geicniedt de toere- kening op elke fchuld in evenredigheid, W VIER,
|
||||
■1
|
|||||
( 178 )
VIERDE STUK.
i
VAN AA NB 03 VAN B E'T A L I N G E N C 0 N-
S1GN AT IE. Arr. ii 68.
Wanneer de Ichnkleifcher de voldoening weigert te ontvan-
gen, kan de fchuluesaar volltaan m-t hem dadelijk het ver- fcbuldigde aantebkden, en, bij weigering van den fchuldet- fcher om hetzelve aantenemen, het aangebodene in configna- tie te brengen: Zoodanig aanbod, gevolg! van eer.e conlignatie van het aan-
gebodene, bevrijdt den fch uiden aar, en (trekt ten zijnen op- zigte tot voldoening, mits hetzelve op eene wttiige wijze ge- fdiiedis; blijvende het alsdan in conlignatie gebragte voor rekening van den fchuldeifcher. Art. i 169.
Om zoodanig reëel aanbod van waarde te doen zijn, wordt
vereischt: l*. Dat hetzelve gefchiede aan een' fchuldeifcher, die be-
kwaam is te ontvangen , of aan den geen', die volmagt heeft om voor hem te ontvangen; a°. Dat hetzelve gefchiede door een'perfoon, die bevoegd
is om te voldoen; 3«. Dat het aanbod gefchiede van de geheele verfchuldigda
fonsine, met de verfchenen renten of interesten, bene- vens de kosten, indien dezelve tot effenheid zijn ge- brigt, of, indien dezelve nog niet tot elfenheid zijn gc- brigt, met bijvoeging van eene fomme ia plaats van de- zelve; behoudens nadere aanvulling, indien zulks noo- dig bevonden mogt vvorder ; 4'. Dat de termijn verfchenen is; indien namelijk het be-
ding , om op termijnen te betalen , ten faveure des fchuldeifchers gemaakt is; 5*. Dat de voorwaarde, op welke de fchuld is aangegaan»
vervuld zij; i°. Dat
|
|||||
C *79 >
60. Dat het aanbod gefchiede ter pfaatfe, op welke men ia
overeengekomen, of', indien daaromsrent geene bijzon- dere overeenkomst mogt gemaakt zijn, aan den per- foon vanden fchuldeifcher, of ter zijner woonftede; e» 7°. Dat het aanbod door een publiek en tot dergelijke ac«
te gequalificeerd perfoon gefchied zij. .,, , 1
Art. 1170.
Om confignatie van waarde te doen zijn, wordt de autori- fatie van den regter niet vereischt; zijnde het genoegzaam1: i°. Dat dezelve voorafgegaan zij van eene infimiatie, bij
welke aan den fchuldeifcher kennis gegeven is van de plaats, den dag en het uur, waar en wanneer het aan- gebodene in bewaring zal gefield worden; e°. Dat de fchuldenaar zich van het aangebodene ontdaan
hebbe, door hetzelve ter plaatfe, door de wet, of den regter tot het ontvangen van geconfigneerde za- ken bepaald, in bewaring te brengen, benevens de in- teresfen tot den dag der confignatie toe, met de kos- ten , ingevolge de bij artikel n6p daaromtrent ge- maakte bepaling; 30. D.it door een publiek en daartoe bevoegd perfoon eene
fchriftelijke acïe worde opgemaakt, wegens den aard der aangebodene zaken, des fchuldeifchers weigering om dezelve te ontvangen, of wegens deszelft noncom- paririe ter plaatfe tot de confignatie bcitemd, en ein- delijk wegens de confignatie zelve; en 4°. Dat, bijaldien de fchuldeifcher niet gecompareerd is»
de acte van confignatie aan hem ge'Minueerd worde» met fommatie, om de in confignatie gegevene zaak naar zich te nemen. Art. 1171.
De kosten, op zoodanig aanbod en opgevolgne confignatie vallende, komen ten laste van den fchuldeifcher, indien de- zelve wettig is gefchied. Art. 117a.
_ Zoo lang de fchuldeifcher het geconfigneerde goed niet mat 2ich genomea heeft, kan de fchuldenaar hetzelve terug* M a «««
|
||||
( 180 )
uemen doch in dat geval worden zijne medefchuldenaren of
borgen niet bevrijd. Art. ii73,
Wanneer de fchuldenaar een ftgterlijk gewijsde, waarbi|
zijn aanbod en de confignatie goed en van waarde zijn ver- klaard, bekomen heeft, kan hij, zelfs met toefternming van den fchuldeifcher, het in confignatie gebragte goed niet meer terugnemen , in nadeel zijner medefchuldenaren of borgen. • Art. 1174.
De fchuldeircher, die toegedaan heeft, dat de fchuldenaar
het geconfigneerde goed terugneemt, na dat de confignatie bij een regte; lijk gewijsde verklaard was vau waarde te zijn, kan, ter voldoewing vau de fchuld, het regt van preferentie of hypotheek tegen den fchuldenaar , noch ook zijn regt tegen de borgen, welke voor die fchuld verbonden waren, niet meer uitoefenen. Hij kan nogtans voor het vervolg weder een nieuw hypo-
theek van den fchuldenaar bedingen. Art. 1175.
Ingeval het verfchuldigde in onroerend goed beftaat, en de
fchuldeifcher in gebreke blijft om hetzelve te ontvangen , moet de fchuldenaar, ten einde zich te bevrijden, aan den fchuld- eifcher ter zijner woonfted-e wettiglijk doen kennis geven van den dag en het uur, waarop het transport gefchieden zal, met fommatie aan den fchuldeifcher om- het transport te ontvangen: Indien de fchuldeifcher niet verfchijnt, wordt daarvan door
den regter proces-verbaal gehouden, en het goed ftaat ten riii- co van den fchuldeifcher. VIJFDE STU .K.
VAN CESSIE OF BOEDEL-A FSTANB.
Art. 1176.
Ces/leis de afftand, welken een fchuldenaar, ten behoeve zij- ner fchuldeifchers, van alle zijne goederen doet, wanneer bij zich buiten ftaat bevindt om zijne fchulden te betalen;*; Art. IF77-
Zoodanige afftandkan, met uitzondering van het geval in artikel 11 Ra vermeld, niet anders gefchieden dan met toeltem* ming van den regter. Art- 1178.
Om tot het doea van eesfie te kunnen worden toegelaten, U
|
||||
Is het noodig dat een fchulde'haar in de goede trow zij en
SriivenVal ** Mken ™ gdcdene «4elukk« rij toe te |
|||||||||||
■ fclirijven
meÏÏlnitï,!'efrïege-iïk en ter'kwader trouw handelen , of door
Sfll?Sefvfrkw.lsu"g? °P een' tijd, dat zij konden nagaan fcEte volf,fJn', °f te Zfen, gerake"' 0m hun"e fch^
en b idH0eÜl,I,ttai b0!,dcl uitgePut' en «ichiwtfcbul.
cesfie nkfroe^ttr ' 'T*" "^ t0t het doen van
ffei?hSP™an00kge£-,erleifVO,ghebben' met betrekking tot
feriis? ' " ietDand' ter zake van misdaad, verval- ~ Art. xiSo
«mr« •ve';zocllt wordende, Helt de regter dadelijk een' cu-
ratoraanin den boedel van den genen, die de cesfie verzoekt. TT . , Art. n8r.
alle neSg Van vfTleende ^ »» <>« de fchuldenaar van
2n t«r ï vervolgingen zijner fchuldeifchers bevrijd wordt, Sn w~£ y5dsre/^doening der fchuldén gehouden is * vol^fTJ T boedel toereikende is, ten ware hij bij ver- volg tot beter fortuin mogt geraken. p Art. n 8a.
aJ^iZ ,,UV^e' die met haren man in gemeenfchap van goe-
de (Vh,fwr0Td §£Weest is ' heeft het"St> o™ ^'ch van alle Sorï- •,d«ge?eenen boec]e}s, ook van die genen, waar- Er tlZuCh^ha"derhu*e,iJk met haren man, door medeteeke- ning verbonden heeft, te ontdaan, wanneer zij, vóór de be- E? ï?, K-Iijk Vani,are" man' eene R^gtVlijke afte uit-
Zit* 'n f ,'J ?'jVa_n den §ef,l-'e,en gemeenen boedel afftand voS'ziTte^biln ^ ^"^ ktoedeKa dMrvan **
n r i u Art' Il83*
v,n • C u en,?.,deweIke «ne weduwe bereids vóór het aangaan
EïbE £?*kgeW'r0f dieziJ' llaai]de haar huwelijkfS
fchuldén MPZTW heCft gemaakt ' ziJ"n echter onder ^ ïïeoen imSC V001'gaande artikel vermeld, niet ba. |
|||||||||||
g
|
|||||||||||
ZESDE STUK.
|
|||||||||||
VAN ATTERMINATIE OF UITSTEL VAN
BETALING. w voldoening van aingegane verbindtenisfen wordt fomwif*
Mj let
|
|||||||||||
C 18» )
len voor een' rijd opgefchort, wsnneerdoor denregfer aaneen*
fchuldenaar atterminatie of uicfttl vim betaling, onder borg- togt, verleend wordt, Art. ii 85.
De regter nogtans verleent geen uitftel van betaling, dan: 1°. Met toeftemming van de meerderheid der fchuldei-
fchers; 2°. Voor een' bepaalden tijd, uiterlijk van drie jaren ; en
3*. Onder voldoenden borgtogt van perforen of goederen ,
buiten den boedel van den fchuldenaar. Art. 1186'. Attcrminade heeft geenerlei gevoig tegen betaling van 's lands
en plaaifelijke belastingen, Van gelden tot levensonderhoud dienende ,
Van den koopprijs van goederen, in openbare veiling ge-
kocht, , Van huren van landen, huizen en dienstboden, en van het
verfchiildigde voop noodvvendigheden , door bakkers y'vieesch- hcir.vers, en dergclijken, tot levensonderhoud van den fchul- denaar en zijn huisgezin, geleverd. TWEEDE AFDEELING.
VAN NOVATIE.
Art. 1187.
Novatie of fchuldvernieuwing wordt op driederlei wijze te weeg gebragt ; i°. Wanneer een fchuldenaar. ten behoeve van zijnen
fchuldeifclier, eene nieuwe fchuidverbindtenis aangaat, welke in de plaats gefield wordt van de oude , die daar- door vernietigd wordt; s». Wanneer een nieuwe fchuldenaar gefield wordt in
plaats van den ouden, die, niet zijre toeftemming, door den fchuldeifclier Van zijne verbindtenis ontflagen wordt j en , = 30. Wan-
|
||||
C 183 )
39. Wanneer een nieuwe fchuldeifcher, ten gevolge van
eeue nieuwe overeenkomst, in de plaats geileld wordt van den vorigen.en defchuldenaar, ten aanzien van de- zes , van zijne verbindtenis wordt ontflagen. Art. ü88.
Novatiekan alleen plaats hebben tusfchen perf^nen, die be- kwaam zijn otn met elkander te contracteren. Art. 1189.
Novatie wordt niet vero:.i4er.fMd, maar de uitdrukkelijk verklaarde wil wordt tot ckzelve vereischt. Art. iïoo-
Delegatie, waarbij een fchuldenaar aan zijnen fchuldeifcher èenen adderen fchuldenaar geeft, die zich ten behoeve van den fchuldeifcher verbindt, brengt geene novatie te weeg; ten zij de fchuldeifcher zijne meening otn den fchuldenaar, die de delegatie gedaan heeft, van deszelfs verbinatenis te ontilaan, uitdrukkelijk heeft te kennen gegeven. t Art. iicjj. Een fchuldeifcher zijnen fchuldenaar, die een' ander' gede-
legeerd heeft, van dcszslfs verbindtenis ontflagen hebbende, heeft geen verhaal op denzelven, ingeval de gedelegeerde fchuldenaar infolvent wordt; ten ivare de fchuldeifcher zulks uitdrukkelijk mogt hebben voorbehouden, of dat de gedele- geerde fchuldenaar, ten tijde der delegatie, bereids in het openbaar als infolvent bekend, of baukbreukig ware ge- wees r. Art. 1192.
Enkele aanwijzing, door den Ichuldenaar gedaan, vaneen* perfoon, die voor hem betalen moet, brengt geene novatie te weeg. Dit is ook toepasf lijk op de enkele aanwijzing, door den
fchuldeifcher gedaan, van een' perfoon, die voor hem moet ontvangen. Art. 1193.
1 Het regt van preferentie en hypotheek, aan eene oudefchuld .verbonden, gaat niet over op de nieuwe, die in derzelver plaats gefield is, ten zij de fchuldeifcher zuiks uitdrukkelijk ' mogt voorbehouden hebben. Art. 1 f94.
Wanneer novatie wordt te weeg gi brast door ec.nen nieu- wen fchuldenaar in de plaats van den vorige 11, te (lellen, gaat het primitïve regt van preferentie en hypotheek, aan de in- fchuld verkn cht, niet over op de goederen van den niea- Wen lcautdeiiaar. M 4 Aft. ups
'■ ! ■
|
||||
C 184 )
|
|||||
Art. I195-
Novatie, tusfchen een* fchuldeifcher, en één der folidaire
of voor het geheel verbondene fchuldenaren gemaakt wor- dende, kan het regt van preferentie en hypotheek, aan de oude fchuld verknocht, niet voorbehouden worden, dan alleen op de goederen van den geen', die de nieuwe fchuld* verbindtenis aangaat. Art. 1196.
Door novatie, tusfchen een' fchuldeifcher en één' der foli-
daire fchuldenaren gemaakt, worden de medefchuldenaren van hunne verbindtenis ontflagen. Novatie, ten aanzien van den piincipalen fchuldenaar te
weeggebragt, ontflaat de borgen van hunne verbindtenis. Indien echter de fchuldeifcher de toetreding van de mede-
fchuldenaren in het eerfte geval, of die van de borgen in hut tweede, gevorderd heeft, en de medefchuidenaars of de bor- gen weigeren tot de nieuwe fchikking toetetreden, blijft de oude ichuldverbindtenis vooitdurau. DERDE AFDEELING.
VAN KWIJTSCHELDING VAN SCHULD.
Art. 1197.
Kwijtfcheldipg van fchuld gefchiedt of uitdrukkelijk, of ftilzwijgende. Art. 1198.
De vrijwillige teruggave eenet originele, onderhanlfche fchuldbekentenis, door een' fchuldeifcher aan een' fchulde- naar gedaan, is een bewijs van kwijtfch'elding of bevrijding der fchuld. Art. 1199.
De vrijwillige teruggave van üe grosfe of uitgegevene acte eener geregtelijke of notarieel gepasfeerde fchuldbekentenis levert een veimoeden op, dat de fchuld kwijtgefcholden of voldaan is; welk vermoeden voor waarheid wordt gehouden, 200 lang het tegendeel niet is bewezen. Art. 1200.
De teruggave van eene originele , onderhandfche fchuldbe- Isentenis. of van de grosfe eener fchuldbekentenis, aan een' der folidaire fchuldenaren sredaan, heeft gelijk gevolg ten yoordeele van deszelfs med^fcbi'ldenaren. Art. 1201,
KwUtfchelding of ontflag, uuuruKkeHjk aan één' der foli- daire |
|||||
C 185 )
|
||||||
daire fchuldenaren toegedaan, bevrijdt alle de overige, ten
ware de fchul ïeifcher zij'! regt tegen de medefchuldenarea uitdrukkelijk mogt hebben voorinhouden: In dit laatlte geval kan de fchul Ïeifcher de vo loening der
fchuld niet verder vordeieu, dtiti onder aftrek van het aan- deel van den geen', aan vvien hij de fchuld kwijtgefcholden heeft. Art. 1202.
De teruggave der zaken, welke voor eene fchuld zijn te
pand of tot zekerheid gegeven, is niet genoegzaam om eene kwijtfchelding van fchuld te doen vermoeden. Art. 1203.
Kwijtfchelding pf ontflag, uitdrukkelijk aan een' principalen
fchuldenaar gedaan of toegeftaan, ontflaat ook de borgen van hunne verbindtenis.; doch kwijtfchelding of ontflag aan den borg gedaan of toegeftaan zijnde, wordt de principale fchuldenaar daardoor niet bevrijd. Aan een' der borgen kwijtfchelding gedaan zijnde, worden
de overige daardoor niet bevrijd. Art. 1204.
Het geen een fchuldeifcber van een' borg, tot afdoening van
zijnen borgtogt, ontvangen heeft, moet gerekend worden in mindering van de fchuld beta.ihl te zijn, en moet tot ontlas- ting zoo van den principalen fehuldeuaar , als van de overige "borgen, vefftrekken. Art. 1205.
Eene transactie over eene fchuld aangegaan, volgens wel-
ke door den fchuldenaar tot afdoen der fchulden iets gege- ven , behouden of beloofd wordt, bevat eene itilzwijgende kwijtfchelding van het geen meerder, dan het bij transactie bedongene, verfchuldigd mogt zijn. Art. i:o5.
Niemand dan een fchukleifcher, het vermogen hebbende
om over zijne goederen te befchikken, of de geen, die door hem in het bijzonder daartoe geuiagtigd is, kan kwijtfchel- ding van fchuld doen. Art. 1207.
Een algemeen gemagtigde, een\ voogd, een cutator of een
adminiftrateur , hebban alleen de magt om te belturen, en niet om wegtegeyeh; zij kunnen dus in naam vau den geen', .wiens goed zij befturen, geeue kwijtfcheldiug doen. |
||||||
M £ FIER-
|
||||||
C 186 )
|
|||||
VI E R D E AFDEELING.
VAN COMPENSATIE,
Art. 1208.
Twee perionen wederkeerig elkanders fchuldenaars zijnde, beeft instellen dezelve compenfatie plaats, door welke com- penfatie de wederzijdfclie fchulden, op de wijze en in de ge- vallen hierna vermeld, vernietigd worden. Art. 1209.
Compenfatie heeft plaats uit kracht van de wet, zelfs bui- ten weten der fchuldenaars, en de fchulden vernietigen elkan- der op het oogefiblik, dat zij te gelijk beitaaii ten beloope van het wederkeerig bedragen van dezelve. Art. ia 10,
Compenfatie heeft alleenlijk plaats tusfclien fchulden, die beide of gereed geld, of g;lijke foort van zaken tot onder- Werp hebben, en wederzijds liquide en vervallen zijn. Art. 1211.
Infolventie of uitftel van betaling verhindert geene com- penfatie. Art. i2ia.
Compenfatie heeft plaats in aile foorten van fchulden, zonder onderfcheid uit welke oorzaak dezelve voorifpruiten, uitgezonderd: t°. Tegen den geen', die iets terugvordert, waarvan hij
vvederregtelijk ontzet is; **". Tegen den geen' die iets terugvordert, hetwelk hij
in bewaring, of ten bruikleen gegeven heeft; en 3°. Tegen het verfchuldigdc ter zake van alimentatie, het-
welk verklaard is niet arrestabel te zijn. Art. 1213,
Een borg kan in compenfatie brengen het geen de fchuld- eifclier a:n den principalen fchuldenaar veifchuldigd is; maar de principale fchuldenaar kan niet compenferen met het geen de fchukkifcher aan den borg fchuldig is, Een folidaire fchuldenaar kan niet in compenfatie brengen
het geen de fclnildetfcher aan zijn' medefehuldeimr fchul- dig is. • . Art. 1214.
|
|||||
C ï87 )
Art. 1214.
Aan ecnen fchukleifcher, die de fchuld door cesfie van
adtie verkregen heeft, en daarvan aan den fchuldenaar de ver- eischte kennisgeving heeft gedaan, kan in compenfatie ge- bragt worden het geen de ocripfonkelijke fchuldeifcher nan den fchuldenaar, vóór het doen der kennisgeving, fchuldig was, teu ware de fchuldenaar in de zuivere" overdragt der geheels fchuld aan eenen nieuwen fchuldeifcher had toegeftemd. Art. 1215.
Warneer de wederzijdfche fchulden niet op dezelfde plaats
betaalbaar zijn, kan de compenfatie niet anders te flade ko- men dan met vergoeding van de kosten der overmaking.. Art. 1216.
Wanneer een fchuldenaar onderfchcidene fchulden heeft, die
allen aan compenfatie onderworpen zijn, worden in het doen der compenfatie gevolgd de regels, bij artikel 1x67 vastge- fteld. Art. 1217.
Geene compenfatie heeft plaats ten nadeele van het veikre-
gene reet van derden; men kan dus in geene compenfatie brereen fchulden, welke men, na een gedaan arrest, of nadat des fchulikifcbeis boedel onder beheering, ten behoeve van deszelfs crediteuren, geraakt is, teu laste van denzelven ver- kregen heeft, noch ook tegen zijne eigene infchuld compen- feren dat geen, het welk men aan den boedel van zijnen fchuldenaar, na gedaan arrest, of nadat de boedel onderde voorzeide beheering is gebragt, fchuldig geworden is. Geene compenfatie wordt ook toegelaten, dewelke ftrijdig
is niet het geen bij artikel 1041, ten aanzien van verbindte- nisfen of aliënatiën , die iemand in fraude zijner crediteuren gemaakt of gedaan heeft, is vastgefteld. Art. 1218.
Het gevolg van compenfaiie is ook, dat het geen voor da
fchuld tot pand gegeven, of tot zekerheid gefield is, zoo wel ais de borgen, door dezelve onrflagen worden. Art. 1219.
Die eenmaal eene fchuld betaald heeft, welke hij door
compenfatie had kunnen vereffenen, kan, met opzigt tot zij- ne hiehuld of pretentie, omtrent welke hij geen gebruik van de compenfatie gemaakt heeft, zich in nadeel van derden niet bedienen van de privilegiën en hypotheken, die daaraan ver- bonden zijn; ten zij hij niet geweten had eene contn-preten- fie te hebben, met welke hij zijne fchuld konde compenfe- ren, en wettige redenen dezer ignorantie konde aanvoeren. |
|||||
VIJFDE,
|
|||||
\
|
|||||||
C 1S8 )
V IJ F D E AFDEELING.
VAN CONFUSIE OP S C HUL D V E R ME N G I N G.
Art. 1220.
Corifufie of fchuldvermenging heeft plaats, wanneer en
Voor zoo verre de betrekking van fchuldeifcher en fchulde- naar zich in denzelfden perfoon vereenigt. Door confufie of fchuldvermenging wordt de fchuldvorde-
ring, zoo wel als de fchuld, vernietigd. Art. laai.
Schuldvermenging, in den perfoon van den principalen fchul-
denaar plaats hebbende, ltrekt ook tot ontflag van de borgen. Schuldvermenging, in den perfoon van den borg plaats
hebbende, vernietigt geenszins de principale ferbrndtenis. Schnldvermengiug, in den perfoon van den fchuldeifcher
plaats hebbende, ltrekt niet verder tot voordeel van zijne ïblidaire medefchuldenaars, dan voor het aandeel in de fchuld, waarvoor hij zelf fchuldenaar geworden is. Art. 12 92.
Wanneer eene nalatenfchap OBder beneficie van inventaris
aanvaard, of een erfgenaam met den last van fideïcommis be« zwaard is, brengt zulks geene fshuld vermenging te weeg. ZESDE AFDEELING.
|
|||||||
VAN HET VERGAAN DER VERSCHULDIGDE ZAAK.
Art. 1223.
Wanneer de verfchuidïgde zaak, die het bepaald onder-
werp eener verbitidtenis uitmaakt, vergaat, buiten den han- del der menfchen geraakt, of.verloren gegaan is, zoo dat men van de plaats, waar dezelve zich bevindt, volftrekt on- kundig is, vervalt de verbitidtenis, mits de zaak vergaan of verloren zij zonder toedoen van den fchuldenaar, en vóór dat hij in du levering van her. verfchnldigde aalaiig gebleven is Doch ook zelfs wanneer de fchuldenaar nalatig gebleven
is, vervalt de verbitidtenis, indien de verfchnldigde zaak, zoo zij den fchuldeifcher gelevtrd was, even zeer zoude ver- gaan zijn geweest, ten ware de fchuldenaar op zich mogt ge- homen hebbeu voor onvermijdelijke toevallen inteitaan. De
|
|||||||
/
|
|||||
C 189 )
De fchuldenaar, zich op een onvermijdelijk toeval beroe-
pende, is verpligt hetzelve te bewijzen. Het vergaan of verlies van goed, hetwelk geftolen is,
ontflaat in geen geval den ontvreemder van de verpligting om de Waarde te vergoeden. Art. 1224.
De verfchul^igde zaak btaiten toedoen van den fchuldenaar
vergaan, buiten den handel der menicben gerankt, of verlo- ren zijnde, is de fchuldennar verpligt, aan zijnen fchuld- eifcher te cederen alk regt en actie tot fchadeloosftelling , welke hij te dier zake hebben mogt. ZEVENDE AFDEELING.
VAN VERNIETIGING OF RESCISSIE VAN
AANGEGANE OVEREENKOMSTEN. Art. 1225.
Vernietiging öfrescisfie van aangegane overeenkomften kan,
gedurende den tüd van tien jaren, verzocht worden, in alle die gevallen, in welke geen korter tijd door de wet bepaald wordt: Jn geval van onregtvaardig geweld, begint die tijd te loo-
penvan den dag, waarop hetzelve opgehouden heeft; in geval van dwaling of bedrog, van den dag dat dezelve ontdekt zijn, en ten aanzien van getrouwde vrouwen, van den dag dat het huwelijk ontbonden is: Met betrekking tot handelingen van dezulken, die onder
curatele gefield zijn, begint die tijd te loopen van den dag dat de curatele is opgeheven; En met betrekking tot die van minderjarigen, van den dag
hunner meerderjarigheid. Art. 1226.
Een minderjarige, iemand, die onder curatele ftaat, en eene
getrouwde vrouw, zijn, uithoofde van merkelijke benadee- ling, reievabel tegen verbindtenisfen, door darze'lver voogd, curator of man, in hunnen naam, of door hen met adfiftenti» van dezelve, aangegaan. Art. 1207.
Een minderjarige, iemand , die onder curatele ftaat, en eene
getrouwde vrouw, zijn echter niet reievabel, uit hoofde var* merkelijke benadeeling, wanneer dezelve duor eene toevallige, en onvoorziene, of onvermijdelijke gebeurtenis veroorzaakt iSi Art. 1228-
ïen minderjarige, iemand die oijdar curatele ftaat, en eene
ge-
|
|||||
getrouwde vrouw, kunnen mede niet gereleveerd worden tegen
verbindtenisfen, gedurende de voogdij of curatele, of (taande huwelijk, in maniere bij artikel 1226 vermeld, aangegaan, wanneer zij dezelve verbindtenisien, na hec eindigen der voog- dij of curatele, of na de ontbinding des huwelijks, hebbeu geratificeerd eu bevestigd. Art. 11229.
Meerderjarigen kunnen, uit ht»ofde van merkelijke benadee- 3ing, tegen aangegane verbindtenisfen geen relief bekomen, dan in de gevallen, en onder de bepalingen, uitdrukkelijk bij de wet vastgeiteld. ZESDE HOOFDSTUK.
HOE VERBINDTENISSEN EN DE VOLDOENING
DERZELVE WORDEN B E W E 2 E N. Art. 1230.
Hij, die zich op cene verbindtenis beroept, moekhet beftaan
van dezelve bewijzen; En wederkeerig moet hij, die voorgeeft van eene verbindtenis
ontflagen of bevrijd te zijn, bewijzen dat hij voldaan heeft, of dat de verbindtenis uit anderen hoofde is te niet gegaan., Art. 1231.
De regelen nopens bewijs door gefchrift, door getuigen ,
door prtfumtiën , door bekentenis of confesfic, en door den eed, worden voorgefchreven in de hierna volgende afdeelingen. EERSTE AFDEEL1NG.
VAN 15 E W IJ S DOOR GESCHRIFT.
EERSTE. S. TUK.
VAN OPENBARE EN AUTENTIEKE
TITELS OF BESCHEIDEN. Art. 1232.
Openbare titels of befcheiden zijn: i 1". De registers , verbalen en relaten , welke openbare
autoriteiten of ambtenaren yrrpligt zijn van hunne
handelingen of ambtsverrigtingen te houden; -*». De autcntickc aften, bij artikel 1235 vermeld; en
3®. De
|
||||
( Ipl )
3». De opgaven van plaatfelijke onderzoekingen of infpec-
tiè'n, vergelijkingen van fchrift, en dergelijketi, door der zaak kundige «et) daartoe door bevoegde autoriteiten gecommitteerde perfonen uitgebragt. Art. 1233.
Eene autenticke acte is de zoodanige, welke met de ver-
eischte folemniteiten gepasfeerd is voor de openbare autoritei- ten en publieke ambtenaren, die daartoe, ter plaatfe waar de acte gepasfeerd wordt, bevoegd zijn. Art. 1234.
Eene acte, welke, uit hoofde van onbevoegdheid of onbs-
kwaamheid der openbare autoriteiten of publieke ambtenaren , voor welke dezelve gepasfeerd is , of uit hoofde van een gebrek in den vorm, niet voor auterstick gehouden wordt, heeft nogtans gelijke kracht met een onderhandsch gefchrift,, hetwelk door de partijen geteekend is. Art. 1235.
De registers, verbalen en relafen van handelingen en ambts-
verrigtingen, en de opgave van der zaak kundige en d»or bevoegde autoriteitea gecommitteerde perfonen,bij artikel f232 vermeld, worden voor volkomen bewijs gehouden, ten zij het onbeftaanbare van dezelve, en het tegendeel van het geen daaruit zoude moeten bewezen worden, klaarblijkelijk werd aangetoond. Ten aanzien der boeken van makelaars, worden de regels
der commerciële wetten of gebruiken gevolgd. Art. 1236.
De registers, verbalen en relafen, door openbare autoriteiten
of ambtenaren van hunne handelingen of ambtsverrigtingen gehouden, kunnen nogtans tegen den geen', met den welken zij" eenige overeenkomst hebben aangegaan, geen bewijs van deze overeenkomst ©pleveren. Arr. 1237.
Openbare registers en boeken, waarin autentieke of onder»
handfche reten geregistreerd of overgeboekt worden , [trekken , onverminderd het bepaalde bij artikel 1254, alleen tot bewijs van de gedane regtlfratie of overboeking. Art. 1238
Eene autentieke acte levert, ten aanzien van de contracterende
partijen, en derzelver erfgenamen of regtverkrijgenden, een volledig bewijs op van de overeenkomst, welke daarbij aan- gegaan is. Wanneer echter eene zoodanige acte van val?chbeid wordt
befchuldigd, en bepaaldelijk daarover een expres gcfchil |
||||
C 19» )
gemoveerd en voor den regter gebrast is,wordt de uitvoering
der overeenkomst tot na He beflisfing opgefchort; maar, indien het grfchil over de echtheid of valschheid. der acte flechts een incident van eens andere principale zaak uitmaakt, ihat het aan den regrer viij, om de nakoming der overeenkomst, ïn de qoestieufe acte vervat, naar gelang der omdandigheden, provifioneel optefchorten. Art. 1239,
Eene acte, het zij op eene autentieke wijze, het zij ondef
de hand, aangegaan, levert, ten aanzien van de partijen, een volledig bewijs op, zelfs omtrent dat gene, hetwelk daarbij als een bloot te kermen geven voorkomt, mits het te kennen gegevene in een dadelijk verband llaat met de verbindtenis of befenikking, welks bij de acre gemaakt is. Indien het geen daarbij als een bloot te kennengeven voor-
komt geene betrekking heeft op de verbitidtenis of befchikking zelve, kan hetzelve alleen dienen tot een begin van bewijs. Arr. 124©.
Bijzondere bepalingen , doorfommige der contractanten, nog
rader on, lerling, en bij eene afzonderlijke acte gemaakt, heb- ben geen gevolg ten nadeele van die genen der contractanten, welke aan zoodanige afzonderlijke artikelen van overeenkomst geen deel genomen hebben. TWEEDE STUK.
VAN ONDERHANDSCH GESCHRIFT.
Art. 1241.
Een ondtrhandschgefchrift, hetwelk door den geen', tegen wien men zich daarop beroept, erkeid is, of door de wet voor erkend gehouden wordt, levert, ten aanzien der onder* tcekenaars , eu hunne erfgenamen of regtverkrijgenden, een volledig bewijs op, even als eene authentieke a«te. Art. 1443-
Hij, tegen wien men z.en op een onderhandsch gefchrift beroept, is verpligt zijn gefchrift of naamteekening bepaalde- lijk te erkennen, of te ontkennen, doch zijne erfgenamen of regtverkrijgendei' kunnen voldaan met te, ver klaren, dit zij het i'chrift of de naamteekening van hunnen auteur niet kennen. Art. 1943*
Ingeval iemand zijn frhrift et' handteekening ontkent, en ingeval zijne erfgenamen of regtverkrijgenden verklaren, het I'chrift of de handteekening niet te kennen, moet de verificatie daarvan in regten geiehieden. Art. 1244»
|
||||
C 193 )
Art. 1244.
Onderhandfche aften, welke wederkeerige verblndtenisfen
behelzen , hebben geene kracht, ten zij daarvan zoo vele oorfpronkelijke aften zijn opgemaakt, als 'er partijen zijn, die ieder een afzonderlijk belang hebben: Wanneer meer perfonen hetzelfde belang hebben, is eene
©orfpronkelijke acte vobr hen voldoende: Bij elke afte moet melding gemaakt worden van het getal
der oorfpronkelijke aften, waarbij de verbindtenisfen aange- gaan zijn: Niettemin kan hij, die, van zijne zijde, van de bij eeneafte
aangegane verbindtenis genot gehad heeft,zich op het verzuim der vermelding van het aantal der oorfpronkelijke aften, waarbij de wederkeerige verbindtenisfen aangegaan zijn, niet beroepen. Art. 1245.
Een onderhnndsch briefje of belofte, waarbij iemand zich
aaneen' ander' verbindt, om aandenzelven eene fomme gelds, of eene zaak , welke op eene bepaalde waaide kan gefield worden, te geven, moet geheel en al gefchreven worden met de hand van den geen', die het briefje of de belofte óndertee- kend heeft, of ten minde moet daaronder , behalve de naam» teekening, met de hand des onderteekenaars gefciireven wor- den : goed ef goedgekeurd voer zoo veel; moetende de fomme of begrooting der te gevene zaak, waarvoor het briefje goed of goedgekeurd wordt, niet in cijfers, maar voluit gefchreven worden: Van deze bepaling zijn uitgezonderd de kooplieden, ea
dezulken die niet fchrijven kunnen. Art. 1246.
"Wanneer de fom, welke bij de afte zelve vermeld is, ver-
fchilt van die, welke bij het daaronder ftaande bon of bewijs van goedkeuring is uitgedrukt, wordt de verbindtenis gerekend aangegaan te zijn voor de fom die de minfle is; zelfs dan, wanneer de afte, mitsgaders de bon of blijk van goedkeuring, geheel en al gefchreven is met de hand van den geen', die zich daarbij verbonden heeft, ten zij men bewijzen kan, ia welk gedeelte de fout of het abuis begaan is. Art. 1247.
De boeken en registers der kooplieden leveren tegen perfo-
nen , die geen kooplieden zijn, geen bewijs op van de gele- verde waren, daarbij aangeteekend; onverminderd het geen hierna omtrent bewijs door middel van den eed gezegd wordt. Art. 1248.
Boeken en registers van kooplieden leveren bewijs op tegen ben zelven; doch hij, die zich van het geen daarbij aangetee- \ JN kend |
||||
C 194 }
|
|||||
kend ftnat tegen hen bedienen wil, mag hetzelve niet fblitfm,
noch daarvan dat gedeelte afzonderen, het geeu hij meent dat ten zijnen nadeele (trekken zoude. Art. 1249.
Registers en papieren, particuliere aanteekeningen bevatten- de , leveren geen bewijs op ten vöordeele van den geen', die dezelve gefchreven heeft, doch dezelve leveren ten nadeele van den fchrijver bewijs op: io. In alle die gevallen , wanneer dezelve bepaaldelijk
melding van eene ontvangene voldoening maken; en g?. Wanneer dezelve uitdrukkelijk melding maken, dat de
aanteekening gedaan is , ten, einde het gebrek aan bewijs, ten vöordeele van den geen',ten wiens behoeve zij eene verbiudtenis aanduiden, te Tuppleren. Art. is.^o.
Het fchrift, door een' fchuldeifcher aan den voet of ter
zijde van, of achter op oorfpronkelijke ftukken en befcheiden, welke altijd, in deszelfs bezit gebleven zijn, gefield, levert, wanneer hetzelve tot bevrijding van den fchuldenaar ftrekt, een volledig bewijs op , offchoon hetzelve niet gedateerd noch geteekend is: Hetzelfde heeft plaats ten aanzien van het fchrift, hetwelk
een fchuldeifcher achter op, of ter zijde, of aan den voet van het duplicaat van eene fchuldbekentenjs of quitantie heeft ge- field , mits hetzelve duplicaat in handen van den fchuldenaar zij. DERDE STUK.
VAN KERFSTOKKEN.
Art. 1251.
Kerfïlokken leveren een bewijs op tusfehen perfonen, die gewoon zijn om de leverantiën, welke zij in het klein hebben gedaan en ontvangen, door middel van dezelve te doen blijken. V |I Ei R D 1 STUK.
VAN KOPIJEN VAN OORSPRONKELIJKE
TITELS OF BESCHEIDEN. Art. 125a.
Kopijen leveren, wanneer de oorfpronkelijke titel of acte aan-
|
|||||
C 195 )
aanwezig is, geen bewijs op van het geen vervat is in den titel
of acte, waarvan de vertooning altijd kan gevorderd worden. Art. 1253.
Wanneer de oorfpronkelijke titels niet aanwezig zijn, leveren de kopijen bewijs op* met inachtneming van de navolgende bepalingen: i°. De grosfen of eerst uitgegevene aften leveren, inet op-
xigt tot authentieke aften, waarvan de minuten _en pro- tocollen door de openbare autoriteiten of nötarisfen bewaard worden, een gelijk bewijs op met de minuut. Ook leveren een gelijk bewijs met de originele aften op alle kopijen, welke op regterlijk gezag, de partijen daarbij tegenwoordig, of daartoe behoorlijk geroepen zijnde, gemaakt zijn, of omtrent dezulken, welke ge- maakt zijn in tegenwoordigheid der partijen, en met tierzelver wëderzijdfche goedkeuring; s°. De kopijen j welke, zonder tiisfchenkomst van het regter-
lijk gezag, of zonder de toeftemming der partijen, eri na de uitgifte der grosfen, naar de minuut of het oor- fpronkelijke (luk gemaakt zijn door publieke ambte- naren of magten, bij welke de minuten bewaard worden, liunnen , ingeval de originelen verloren geraakt zijn, bewijs opleveren, als zij van ouden datum zijn; 2ij worden geacht van ouden datum te zijn, wanneer
zij Ouder zijn dan. dertig jaren; Doch wanneer zij minder dan dertig jaren oud zijn ^
kunnen zij alleen tot een begin van bewijs door ge- ichrifce verftrekken; 3°. Wanneer de kopijen* die naar de minuut eener afte
gemaakt zijn, niet zijn vervaardigd door den notaris of regter, voor wien de acte gepasfeerd is, noch door de publieke autoriteit, die; bij overlijden of afftand van den notaris, met de bewaring van dészelfs proto- collen belast is, kunnen dezelve, hoe oud ook van datum, nimmer anders, dan tot een begin van bewijs door gefchiïfte verftrekken; en . ■ y '
4°. De kopijen van kopijen kunnen, naar 'gelang der om-
ftandiglieden, als eenvoudige aanduidingen befchouwd wórden. Art. 1254.
De registratie of overfchrijving van aften in de openbare N a 1 rt-
|
||||
„-.,.-----------------------------_„:„-----------_—
|
|||||||
>
registers kan niet dan tot een begin van bewijs door gefchrifte
verftrekken, en daartoe zelfs is het noodig : i°. Dat het zeker is dat alle de minuten van den notaris of
het geregt, over dat jaar, waarin de geregistreerde acte blijkt gepasfeerd te zijn, verloren zijn geraakt, of dat bewezen wordt dat de minuut van deze acte door een bijzonder toeval verloren is gegaan; en s.o. Dat geene grosfen of authentieke kopijen, volgens het
eerite lid van het naast voorgaande artikel opgemaakt, voorhanden zijn. Beide deze omftandigheden zamenloopende, en het bewijs
door getuigen toegelaten wordende, moeten de genen, die als getuigen over de acte gedaan hebben, deswegens, indiea zij nog in leven zijn, gehoord worden. |
|||||||
VIJFDE STUK.
VAN SCHRIFTELIJKE E R KEN TEN IS S E N EK
CONFIRMATiëN. Art. 1255.
Wanneer iemand fchriftelijk erkent eene acte gepasfeerd ti
hebben , doet dit gefchrift de verpligting tot het vertoonen vat de ooifpronkelijke acte geenszins ophouden, ten zij hart inhoud daarbij bepaaldelijk opgegeven wordt; hebbende hei geen daarin meerder of anders dan in den oorfpronkelijken tite voorkomt, geen gevolg hoegenaamd. Art. 1256.
De afte, waarbij eene verbintenis, tegen welke verniel!
ging of recisfie verzocht worden kan, bevestigd of bekracrr tigd wordt, is niet van waarde, ten zij daarin de hoofdzake- lijke inhoud der verbindtenis, als mede de reden, waarvan vö nietiging of recisfie gevraagd zoude kunnen worden, en he oogmerk om het gebrek, waarop het verzoek van vernietigd! of rescisfie gefundeerd zoude kunnen worden, te verbeteren; vermeld worden: De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nakoming, J
den vorm en ten tijde door de wet vereischt, gedaan, wor» gerekend voor een' afftand der bulpmiddekn en exceptïëtii VV«2>
|
|||||||
'- " '^
|
|||||||
( W )
waarvan men anderzins tegen eene acle had hunnen gebruik
maken, onverminderd het regt van derden. Art, 1257. Een donateur kan door geene confirmatie de gebreken eener
fchenking of donatie, die nietig in den vorm is, verbeteren , maar isverpligt om eene nieuwe donatie, in wettigen en behoor- lijken vorm, daarteitellen. Art. 1258.
Wanneer nogtans de erfgenamen of regt verkrijgenden van
den donateur de door dcnzelven gedane fchenking bevestigen of vrijwillig nakomen, worden deze bevestiging, bekrachti- ging of vrijwillige nakoming, gehouden voor eenen afftandvan de "bevoegdheid, om zich tegen de donatie op gebreken in de vorm, of op eenige andere exceptiën, te beroepen. TWEEDE. AFDEELING.
VAN BEWIJS DOOR. GETUIGEN.
Art. ia.59.
Van alle zaken, de fom of de waarde van honderd- en- vijf-
tig guldens te bovengaande, moet, zelfs vrijwillige bewaarne- mingen niet uitgezonderd, eene authentieke of onderhandfche aéte worden gemaakt, en wordt geen bewijs hoegenaamd door getuigen toegelaten van het geen boven of tegen den inhoud der acte gevorderd wordt, of van het geen men beweert, voor , ten tijde, en na het maken der acl:e, gezegd te zijn; zelfs dan niet, wanneer over eene fora of waarde, honderd- en- vijftig guldens of daarenboven bedragende, waarvan men verkozeL heeft een fchriftelijk bewijs te maken , gehandeld wordt. Alles onverminderd het bepaalde bij de wetten, de commercie
betreffende. Art. 1260.
Wanneer, behalve het kapitaal, ook interesfen gevorderd
worden, en dezelve, met het kapitaal vereenigd, de fom van honderd-en- vijftig guldens te boven gaan, is de regel, bij bet laatst voorgaande artikel vastgefteld, hierop mede toepas- felijk. Art. 1261.
Iemand eene vordering, de honderd- en- vijftig guldens te
boven gaande, gedaan hebbende, kan niet meer tot het bewijs door_ getuigen toegelaten worden, al ware het dat hij zijne, primitive vordering tot die fom verminderde. Art. 1262.
Het bewijs door getuigen wordt, zelfs in geval van eene vor-
N 3 de.
|
|||||||
. A.. ...
|
|||||||
■
|
|||||||
c ^ y
|
|||||
dering, welke houdïid- en- vijftig'^guldens of daar beneden
bedraagt, niet toegelaten, wanneer uitgemaakt is dat de gevor- derde fom het overfchot of een gedeelte eener grootere inlchuld is, welke niet bij gefchrift bewezen wordt. Art. 1263.
Indien iemand bij dezelfde inftantie verfcheiden vorderingen
doet, voor welke hij geen' fchrifrelijken titel heeft, en die te zarhen gevoegd meer dan de fom van honderd- en- vijftig gul- dens bedragen, wordt het bewijs door getuigen niet toegela- ten, zelfs niet wanneer hij beweert dat de fchulden uit ver- fchiüende oorzaken gefproten, en op verfchillende tijden ge- maakt zijn ; ten ware het regt van vordering, door erfvolging, donatie, als anderzins, van verfchillende pcrfonen afkomftig mogt zijn. Arr, 1264-
Alle vorderingen, uit kracht van welken titel ook, die door
gefchrift niet volledig bewezen worden, moeten Hij een' en denzelfden eisch worden gedaan ; zijnde de fchuldeifcher daarna in zijne audere vorderingen, van welke geen fchriftelijk bewijs aanwezig is, niet ontvankelijk. Art. 1265.
De hier voren gemelde bepalingen lijden uitzondering, wan-
neer een begin van bewijs door gefchrift aanwezig is: .Men noemt een begin van bewijs door gefchrift alle fchrifte-
lijke aften, die voortgekomen zijn van den genen, tegen wien eene vordering gedaan wordt, of van den genen, dien hij ver- tegenwoordigt, en welke de geallegecrde zaak waarschijnlijk maken. Art. 1266*
. Ook lijden de opgegevene regelen uitzondering, wanneer een
fchuldeifcher buiten iïaat geweest is, om zich een fchriftelijk bewijs der verbindtenis, weiketen zijnen behoeve aangegaan |s, te bezorgen. Deze tweede uitzondering is toepasfelijk:
i°. Op verbindtenisfen, die uit "quafi- contracten, en uit
delicten en quaff delicten ontdaan; 20. Öp bewaargeving uit noodzaak, bij gelegenheid van
brand , inftorting van gebouwen, oproer of fchipbreuk, en op bewaargeving, welke door reizigers, in de herber- gen waar zij hun verblijf houden, gedaan wordt; alles naar gelang der qualiteit van den perfoon, en de om- ftandighêdcn der zaak; |
|||||
C 199 )
|
|||||
3°. Op de vtrbindtenisfen, welke bij onvoorziene toevallen,
waarbij men gtene lehriftehjke v;cte heeft kunnen, maken aangegaan zijn; en 4°. Ingeval een fchuldeifcher den titel, welke hem tot fchrif-
lehjk bewijs dienen moest, ten gevolge van ren toeval, dat onvoorzien is, en van hooger hand komt. verloren heeft. Art. liCj.
In de gevallen, waarin het bewijs door getuigen niet is uitge- uo en, most hetzelve, om volkomen te zijn, beftaan in eene ovieenltenuncnde en beëedigde verklaring van ten miniten tw e onbefprokene en bevoegde peribnen, van hetgeen zij zei,e gezien, gehoord, en ondervonden hebben. Art. 12Ó8.
Onbevoegde getuigen zijn: Allen, die doorcenig ziels- of ligchaams-gebrek verhinderd
warden, om van de zaak goede wetenfcbap te hebben, of dn hunne wetenfcbap niet op eene ontwijfelbare wijze kun- nen te kennen geven; Alle perfonen, welke beneden de achttien jaren oud zijn; Alle meineedigen, eerloozen, of die zich tot het geven van getuigenis hebben laten omkoopen, of eenige belooning nebben ontvangen of doen toezeggen; Allen, die tot de perfonen, "voor of tegen welke het ge-
tuigenis dienen moet, in zoodanige betrekking (laan, dat zij met als onpartijdig kunnen befchouwd worden, als daar zijn cchtgenooten, bloedverwanten en nabeftaanden, voogden, curateuren en pupillen, onderling, peifoonlijke vijanden, en gebroodde bedienden; Allen, die bij de zaak regtfireeks of zijdelings belang
Jitfbben; en Allen, die in dezelfde zaak eene der partijen als practizijns
bedienen af bediend hebben. . , ■. . Art. 1269. Het getuigenis van perfonen, welker onbevoegdheid niet
volftrekt, maar enkel betrekkelijk is, kan evenwel door den regter, in zaken die niet wel voor ander bewijs vatbaar zijn, en naar aanleiding der omfhndigheden, zoo veel of weinig in aanfchouw worden genomen, als hij,'na eene onzijdige overweging van de geheele toedragt der zaak, in gemoede oordeelt te behooren. Art. Ï270.
In het algemeen, is elk gehouden om, daartoe geroepen 2'jnde, getuigenis der waarheid te geven. .. ' N 4 Art. 1271,
|
|||||
<
|
||||||
Ar. 1271.
Van de verpligting tot het geven van getuigenis der waar»
heid worden vrijgefteld: Allen, die volftrekt onbevoegde getuigen zijn;
Bloedverwanten en nabeflaanden, in de op- en nedergaan-
de linie, echtgenooten, broeders of zusters , en dcrzelver kinderen, voogden, curateuren en pupillen, in zaken ra- kende zoodanige perfonen, tot welke zij in eene der ga- genoemde betrekkingen ftaan; / Allen, die bij de zaak regtftreelcs, of een aanmerkelijk zij*
delingsch belang hebben; en Allen, die in dezelve zaak eene der partijen als practizijns
bedienen of bediend hebben. Art. 127a.
Wanneer een getuige door den dood is verhinderd gewor-
den, zijne, onder prefentatie van eede, afgelegde verkla- ring te beëedigen, zal de regter op dezelve zoodanig regard kunnen (laan, als hij, naar gelang der omftandigheden, zai bevinden te behooren. Art- 1273.
In het algemeen moet de regter met de meeste naauwkeu-
righeid nagaan, of ook de getuigen eenige beweegredenen hebben, om de zaak op deze of gene wijze voortedragen, en moet voorts uit de levenswijze, de zeden , den ftand der getuigen, hunne wijze van voordragt, en alle andere omftan- tiigheden, derzelver geloofwaardigheid beoordeelen. DERDE A F D E E L I N G.
VAN PRESUMTIEN OF VERMOEDE». Art. 1274.
Prefu-ntiën zijn gevolgtrekkingen, welke de wet of ,de regter uit eene bekende tot eene onbekende zaak afleidt. EERSTE STUK.
VAN WETTELIJKE PRESUMTIEN.
Art. 1275.
Wettelijke prefumtle is een zoodanig vermoeden, hetwelk door eene fpeciale wet met zekere handelingen, daden ©f ©inihndighedcn verbonden wordt. De zoodanige zijn: . A 1*. De
|
||||||
1
|
||||||
C 201 }
|
|||||
l*. De handelingen , welke, uit hoofde van haren aard ea
hoedanigheid, geprefumeerd worden in fraude van de wet te zijn, en daarom door dezelve nietig en van onwaarde verklaard worden; E°. De getallen, in welke de wet verklaart, dat de eigen-
dom of bevrijding uit zekere bepaalde oinitandigheden wordt afgeleid; §*?. Het gezag; hetwelk de wet aan een regterlijk gewijsde
geeft; en , §.*. De kracht, welke de wet aan de erkentenis van één©
der partijen, of aan deszelfs eed toekent. , '^; '
Art. ia7ö.
Het gezag van een regterlijk gewijsde werkt niet, dan ten
aanzien van dat geen, hetwelk Het onderwerp van het regts- geding heeft uitgemaakt: Om daaruit eenig gevolg afteleiden, is het noodig, dat de
zaak, welke geëischt wordt, dezelfde is; dat de eisch op dezelfde fchuldoorzaak berust, en tusfchen dezelfde partijen , en over en weder in dezelfde qualireiien, behandelt wordt. Art. i£>77,
Eene wettelijke preftimtïe ontflaat den geen', in wiens
voordeel dezelve is, van alle bewijs. Geen bewijs wordt tegen eene wettelijke prefumtie toege-
laten, ingeval de wet, op grond van zoodanige prefumtie, zekere bepaalde handelingen nietig verklaart, of den regtsin- gang op dezelve weigert, ten zij de wet 'zelve het tegenbe- wijs mogt vrijgelaten hebben, en onverminderd hetgeen om- trent den geregtelijken eed en judiciële confesfie bepaald wordt. TWEEDE STUK.
TAN PRESUMTIEN, DIE NIET DOOR DE WET
DAARGESTELD WORDEN. Art. 1278.
Prefumticn, die niet door de wet worden daargeiteld , wor- den overgelaten aan het verlicht oordeel en doorzigt van den regter, welke geene andere in aanfehouw moet nemen, N 5 dan
|
|||||
C 2{7$ ^
dan die gewigtjg,' naauwkeurig, l-epaald en eenfkmmig zijn;
en zulks nog alleenlijk in die gevallen, waarin de wet het bewijs door getuigen toelaat; ten ware tegen eene handeling, uit hoofde van kwade trouw of bediog, werd opgekomen. VIERDE 4FDEEL1NG-.
VAN CONFESSIE OF BEKENTENIS.
Art. 1279,
Eene confesfie of bekentenis is of judicied of extra-ju-
dicied. Art. 1280.
Op eene extra-judiciële bekentenis, die alleen met woorden
gefchied is, kan men zich niet beroepen in zaken, in welke geen bewijs door getuigen toegelaten wordt. Art. 15.81.
Judiciële confesfie is eene bekentenis, welke de partij, of
zijn fpeciaal gemagtigde voor den regter aflegt: Zij levert een volledig bewijs op tegen den geen', die de-
zelve afgelegd heeft , doch zij mag niet in zijn nadeel gefplitst. worden: Judiciële confesfie mag niet herroepen worden, ten zij mep
bewijst, dezelve ten gevolge van eene onkunde of dwaling omtrent daden of omftandigheden gedaan te hebben: fJ) mag niet herroepen worden onder voorwendfel van eene
onkunde of dwaling omtrent het regt, V'IJ F D E A F D E E L 1 N G,
VAN DEN EED,
Art. 1282,
De judiciële eed is van tweederlei aard ,* .je. Die, welke door de eene partij van de andere gevergd
wordt, om daaraaa de befiisfing der zaak overtelaten, en decifoir of bejlisfcnd genoemd wordt; en a°. Die, welke dcor den regter aan eene der beide partijen,
ambtshalve, wordt opgelegd. b EER-
|
||||
( a°3 )
|
|||||
EERSTE STUK.
VAN DEN BESLISSEN DE N EED.
Art. 1283.
Pelatte van den beflisfenden of decifoiren eed kan , over welke foort van gefchillen dit ook zijn moge, gedaan worden. Art. 1284.
Deze eed kan niet gevergd worden dan omtrent eene daad, welke perfoonlijk verrigt is, door den geen' aan wiens eed de bellisling wordt overgelaten. Art. 128*.
Dezelve kan in iederen ftaat van het proces gevergd worden zelfs dan, wanneer geenerlei begin van bewijs, het zij voor den eisen, het zij voor de exceptie of verdediging, voorhanden is. Art. 1286.
Indien hij, aan wiens eed de bellisling van eene zaak over- gelaten is, weigert den gevergden eert aantenemen en afteleg- gen, of de zaak wederkeerig te laten aan den eed der weder- partij , moet aan hem, of, ingeval dat de wederpartij, aan wiens eed de beflisfing der zaak wederkeerig overgelaten 'is, weigert denzelven aantenemen of afteleggen, moet aan dezen deszelfs eisch of' exceptie ontzegd, of dezelve met betrekking tot zijne gedane verdediging in het ongelijk gefield worden. Art. 1287.
Wanneer de daad, omtrent welke de eed gevergd wordt, niet de daad is van beide partijen, maar zuiver perfonee] is aan dien geen', aan wiens eed de beflisfing wordt overgelaten, mag die beflisfing niet wederkeerig aan den eed der wederpartij gelaten worden. Art. 1288.
Wanneer hij, van wien de beflisfende eed is gevergd, of hij, aan wiens eed de bellisling wederkeerig is overgelaten, den eed aangenomen en afgelegd heeft, wordt aan de tegenpartij niet toegelaten, de valschheid van dezen eed te beweren. Art. 1289.
Die den beflisfenden eed van zijne wederpartij gevergd, of de beflisfing aan den eed van zijne wederpartij wederkeerig overgelaten heeft, kan zijn aanbod niet weder intrekken, zoo- dra de wederpartij verklaard heeft, bereid te zijn dien eed af- teleggen. Art. 1290.
De eed afgelegd zijnde, levert zulks geen bewijs op, dan alleen ten voordeele of naieele van den geen'. die denzelven ge-
|
|||||
£ 2©4 )
gevergd of overgelaten heeft, en van deszelfs erfgenamen en
regt verkrijgenden: * Nogtans wordt een fchuldenaar, aan wiens eed de beflisfing
door een* der folidaire fchuldeifchers is overgelaten, door het aannemen en afleggen van denzelven niet verder bevrijd, dan voor het aandeel van dien fchuldeil'cher: De gevergde of opgedragen eed door een' principalen
fchuldenaar aangenomen en afgelegd zijnde, worden daardoor ook de borgen bevrijd: * Dezelve eed, aan één' der folidaire fchuldenaren gevergd of
opgedragen, en door hem afgelegd zijnde, bevrijdt ook zijne inedefchuldenaars: De eed, aan den borggever gevergd of opgedragen, en door
denzelven afgelegd, Itrekt ook ten voordeele van den princi- palen debiteur: In deze twee laatfte gevallen echter ftrekt de eed van een'
folidairen medefchuldenaar, of van een' borg niet ten voor- deele van de mcdefchuklenaars of van den principalen fchulde- naar, dan wanneer die eed omtrent de fchuld zelve, en niet omtrent het beltaan der folidariteit, of van den borgtogt, ge- vergd of opgedragen is. TWEEDE STUK.
VAN DEN EED, DIE DOOR DEN REGTER
AMBTSHALVE WORDT OPGELEGD. Art. 1291.
De regter is bevoegd, om aan ééne der partijen een' eed op- teleggen , het zij om daarvan de beflisfing der zaak te doen af- hangen, het zij om daardoor de hoegrootheid der te vallene condemnatie te bepalen. Art. 1292.
De regter mag echter den eed, het zij met opzigt tet den eisch , of tot de exceptie of verdediging, ambtshalve, niet «pleggen, dan onder de twee navolgende bepalingen: i°. Dat de eisch, exceptie of verdediging niet volledig be-
wezen zjj; en *o. Dat dezelye niet ten eenenmale onbewezen zij:
|
||||
C £°5 )
|
|||||
Buiten deze twee gevallen, moet de regter den eisen zuiver
en eenveudig toewijzen of ontzeggen. Art. 1293.
Wanneer de regter aan ééne der partijen den eed ambtshalve
opgelegd heeft, mag deze de beflisfing der zaak niet wederkeerig aan den eed der wederpartij overlaten. Art. 1294.
De eed tot bepaling der waarde of begrooting van degeëisch-<
te zaak mag dan alleen door den regter opgelegd worden , wanneer het niet mogelijk is om die waarde op eene andere wijze te berekenen: Üe regter moet zelfs, ingeval hij een' eed tot bepaling der
waarde of begrooting vaneene geëischte zaak oplegt, eene ze- kere bepaalde fom als een maximum vastftelleH , tot het beloop van welke de eifcher op zijn' eed zal geloofd worden. ALGEMEENE BEPALING OMTRENT HET
B E W IJ S. Art. 1295.
De algemeene regelen nopens het bewijs door gefchrift, door getuigen, door preftimtiën, door bekentenis of confesfie, en door den eed, in dit zesde hoofdtruk voorgefchreven, zijn toepasfelijk op alle burgerlijke handelingen, met uitzondering alleen van de zoodanige, welke op eene bijzondere wijze moe- ten bewezen worden, of waaromtrent, achtervolgens het geen dienaangaande meer bijzonder, bij de behandeling van elk dier onderwerpen, in dit wetboek is bepaald en vastgefteld, fora- mige foorten van bewijs niet worden toegelaten. DERDE TITEL.
VAN VERBINDTENISSEN BUITEN OVER-
EENKOMST. Art. 1295.
Zekere verbindtenisfen. ontdaan zonder eenige voorafgegane overeenkomst, noch van de zijde van den geen', die zich ver- bindt, noch van de zijde van den geen', ten wiens behoeve de verbindtenis gefchiedt: Sommige derzelve worden alleenlijk daargcfteld uit krachtc
van de wet; andere vloeijen voort uit eene peifuneie daad van den geen', die daardoor verbonden wordt: De
|
|||||
( SOU" ) .
, . . ' . ( De eerfte zijn zóodanigèvérbindtenisfen^ welke tegen iemands
wil aangegaan worden, als tusfchen naburige eigenaars, of de vcrbindtenisfen van voogden en andere administrateurs, welke de htm opgedragen Voogdij of administratie niet weigeren lumnen: De laatfte, voortvloeiende uit de perfoncle daad van den
geen', die daardoor verbonden wordt, ontlhan of uit quafi- contracten, of uit delicten of quaü-delicten, en maken :het onderwepp van dezen titel uir. EERSTE HOOFDSTUK,
i ■ï ' VAN QÜASI-CONTRACTF.8.
Art. 1297.
Qua/i-contracten zijn iemands loutere vrijwillige daden, waaruit eene verbindtenis ontiïaat, ten... behoeve van een' der- den . en (bmtijds eene wederkeerige verbindtenis van beide partijen. Art. 129".
Wanrieer rneir' vrijwillig eens anders zaak, met of zonder deszelfs weten, waarneemt en verrigt, verbindt men zich daar- door ililzwijgende, om-met die beheering voort te gaan, en dezelve te volbrengen, tot dat de eigenaar in (laat is om in die zaak zelve te voorzien; dusdanig een moet zich ook met al dat geen belasten, hetwelk tot die zaak betrekkelijk is. Hij onderwerpt zich aan alle de verpligtingen, welke hij
zoude moeten hebben nagekomen, indien hij bjj eene uitdruk- kelijke lastgeviug was gemagtigd geweest. Arr. 1:99.
Hij is verpligt met die beheering voort te gaan, Zelfs dan, wanneer de eigenaar komt té overlijden, vóór dat de zaak ten einde gebragt is, en zelfs tot tijd en wijle de erfgenaam daar- omtrent zelf voorziening doen kan.; Arr. 1300.
Hij is gehouden omtrent die beheering de pligten van cm goed huisvader te vervullen; niettemin kan de regter de kos- ten, fchaden en interésfen, die door de fchuld of nalatigheid Van zoodanig iemand mogten veroorzaakt zijn, modereren ^ naar gelang der omftandigheden, welke denzelven tot die be* heering bewogen, hebben^ Art. 1301.
De geen, wiens belangen door een' ander' behoorlijk zijn waargenomen, is verpligt, om de verbindtenisfen, door den onderwinder in zijn' naam aangegaan, te vervullen, denzelven i'cha-
|
||||
C 207 )
|
|||||
fdladeloös te houden wegens alle perfoaele, door hem aange-
gane verbindtenisfen, en aan denzelven zijne nuttige of nood- zakelijke uitfchotten terug te geven. Art. 1302.
Die, bij vergisfing of met zijn weten, iets ontvangt, het
welk hem niet verfchuldigd is, is verpligt om hetzelve terug te geven aan den geen', vanwien hijhetonverfchuldigd ontvangen heeft. Art. 1303.
Wanneer iemand, die bij vergisfing meent de fchuldenaar te
2Ïjn, eene wezenlijk beftaande fchuld heeft voldaan, heeft dezelve het regt om het betaalde van den fchuldeiicher terug te vorderen: Niettemin houdt dit regt op, wanneer de fchuldeifcher de
fcbuldbekentenis ten gevoige van die betaling vernietigd heeft; behoudens in dat geval het verbaal van den geen', die betaald heeft, op den wezenlijken fchuldenaar. Art. 1304.
Wanneer aan de zijde van den geen', die de betaling ont-
vangen heeft, kwade trouw heeft plaats gehad, is "dezelve gehouden tot teruggave, zoo van het kapitaal, als van de in- teresfen of vruchten, gerekend federt den dag der voldoening. Art. 1305.
Indien het onverfchuldigd ontvangene een onroerend, of
roerend ligcbamelijk goed is, is hij, die hetzelve ontvangen heeft, verpligt, dat 'goed in natura, indien hetzelve nog in wezen is , of de waarde daarvan , indien het door zijn toedoen vergaan of verminderd is, terug te geven. Hij is zelfs aanfprakelijk voor toevallig verlies, indien hij
het goed ter kwader trouw ontvangen heeft. Art. 1306.
Die iets, hetwelk onverfchuldigd is, ter goeder trouw
ontvangen en hetzelve verkocht heeft, behoeft niets anders dan den koopprijs terug te geven. Art. 1307.
Hij, aan wien eene zaak is teruggegeven, moet zelfs aan
den geen', die de zaak ter kwader trouw bezeten heeft, die noodzakelijke en nuttige uitgaven vergoeden, welke tot behoud der zaak gedaan zijn. Art. 1308.
Minderjarigen, iets onverfchuldigd ontvangen hebbende,
zijn alleen tot de teruggave gehouden, voor zoo verre zij door die ontvangst verrijkt zijn. Art. 1309.
Eene verbiniltenis uit guafi-contract heeft ook plaats ms-
fchen"
|
|||||
C *o8 )
fchen de genen , die , zonder voorafgaande overeenkomst^
eenige zaak gemeenfchappclijk buitten. • Art. 1310.
De regten en verpligtingen der deelgenooten ftaan over, bet algemeen gelijk met die gene, welke uic kracht van focieteit ftand grijpen. Art. 1311.
Ieder deelgenoot mag nogtatis over zijn aandeel befchikkert naar welgevallen, ook door hetzelve aan een' ander' te ver- vreemden. Art. 1312.
Ieder deelgenoot beeft bet regt, om ten allen tijde fcheiding van deze gemeenfchap te vorderen. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DELICTEN OF Q U AS I-D E L I C T E N.
Art. 1313.
Alle daden, hoedanig en van welken aard ook, waardoor aan een' ander' i'chade toegebragt wórdt, (rellen den geen', door wiens fchuld of verzuim de fchuld veroorzaakt is, "in de verpligting om dezelve te vergoeden. Art. 1314.
Een ieder is dienvolgende verantwoordelijk, niet alleen voor de fchade, welke hij door zijne daad, maar ook voor die, welke hij door zijne nalatigheid of onvoorzigtigbeid veroorzaakt heeft. Art. 1315.
Men is niet alleen verantwoordelijk voor de fchade, welke men door zijn eigen daad veroorzaakt, maar ook voor die, wel- ke veroorzaakt wordt door de daad van peifonen, voor welke men aanfprakclijk is, of door zaken, welke men onder zija ©pzigt of beheering heeft. , Derhalve zijn aanfprakelijk: De vader, en bij deszelfs overlijden de moeder, voor hun-
ne minderjarige kinderen, die bij hen inwonen; De meesters voor hunne dienstboden, en de genen, welke zij
in hun werk hebben; De onderwijzers en werkbazen voor hunne leerlingen en
kweekelingen, gedurende den tijd dat dezelve onder hun toe- zigt ftaan: Deze verantwoordelijkheid heeft geen plaats, wanneer de va-
der, de moeder, de meester, de onderwijzers of werkbaren kunnen bewijzen, dat zij de daad, voor welke zij aanfprake- lijk zouden zijn, niet hebben kunnen beletten. > ~' Art. 1316.
. 'i
|
|||||
/
|
|||||
-r-»."«W
■ i
|
||||||
C 209 )
Art. 1316.
De eigenaar van een beest, of de geen, dia hetzelve in zijn* dienst heeft, is verantwoordelijk voor de fchade door hei beest veroorzaakt; het zij hetzelve dadelijk onder zijn opzigc of be- waring, dan wel verdwaald, ontfnapt of doorgegaan zij, voor zoo, verre hij door zijne fchuld of nalatigheid daartoe aanlei- ding heeft gegeven. Art. 1317.
De-eigenaar van een gebouw is verantwoordelijk voor da fcbade, veroorzaakt door de geheele of gedeeltelijke infloiting van het gebouw, indien hetzelve door gebrek aan behoorlijk onderhoud te weeg is gebragt. Art. 1318.
Een doodflag, moedwillig of door fchuld of onvoorzigtig- heid 'gepleegd, verpligt den doodflager om aan de weduwe of kinderen, die door des nedergeflagenen arbeid plegen onder- houden te worden , te doen vergoeding van fcharie en winst- derving, welke vergoeding door denregter, naar gelang van. perfonen en ©mfrandigheden, zal moeten begroot worden. Art. 1319.
Tot deze vergoeding zijn gehouden allen , die aan den dood- flag mede handdadig geweest zijn, fchoon men niet juist kaa aantoonen, wie van hen den doodflag heeft toegebragt, - Art. 1320.
Kwetfing, of verminking aan eenig deel van het ligchna'n- geeft aan den gewonden het regt oin te vorderen vergoeding van het meesterloon, en van de fchade en winstderving daar- door aan hem toegebragt, de pijn en fnert en ontbering van het ligchaam daaronder gerekend, het geen door den regter, naar gelang van den perfoon en de omitandigheden „ begrouc wordt. Die door eene verzameling van verfcheiden perfonen gewond
is, en niet bepaaldelijk kan aanwijzen den geen' die hem da wonde toegebragc heeft, is geregtigd om vergoeding ie vragen van allen, welke tot de verzameling behoord hebben. Art. ijst.
Doodflag of kwetfing uit noodweer, of bij onvermijdelijk toeval, geven geen regt om vergoeding te vorderen. Art. 1322.
Die door woorden, gefchriften of dadelijkheden iemands eer beleedigt, is, bfhalve tot het vergoeden van fcbade. ook ge* houden, de injurie of aangedanen hoon honorabel te beteren. Art. 1323.
De verpligting tot betering van 'eer rust mede niet alleen op den dader 4«r injurie, maar ook pp degenen, die de uitvoe- Q riiij
|
||||||
C *io )
|
|||||||
ring der injurie hebben aangeraden of bevolen, of in eeniger-
hande opzigte daartoe behulpzaam geweest zijn. Art. 1324*
Het regt om betering van eer te vorderen komt toe, niet al-
leen aan den geen', die regelregt beleedigdis, maar ook aan die genen, die zich door de aangedane injurie zijdelings voor be- leedigd kunnen houden; bij voorbeeld: De vader van eenen minderjarigen zoon, de man van eene
getrouwde vrouw, wanneer aan dien zoon of die vrouw eene injurie is aangedaan. Art. 1225'
Nooit heeft de actie tot betering der injurie plaats, ten zij
dezelve aangedaan is met oogmerk om te beleedigen; dit oog- merk wordt bewezen of uit den aard der daad zelven, diegee- ne andere uitlegging gedoogt % of uit de omltandigheden, wel- ke de daad vergezeld hebben. Art. 1326.
Betering van injurie beftaat daarin, dat de injuriant aan den
beleedigden in het openbaar voor den regter verzoekt om ver- giffenis, met verklaring, dat hij berouw heeft van het gebeur- de, en belooft en aanneemt, zich voortaan daarvan te zullen wachten, en eindelijk verklaart, dat hij den geïnjurieerdeti houdt voor een' mau van eer, op wiens gedrag hij niets te zeggen weet; kunnende nogtans de regter, naar den aard en meerdere of mindere kwaadaardigheid der aangedane beleed'i- ging, de uitdrukkingen en de wijze, op welke de betering ge- fchieden moet, zoodanige andere rigting geven, als hij oor- deelt te behooren. Art. "1327.
De waarheid der gedane verwijting, mits behoorlijk bewe-
zen zijnde, verfchoont wel van de recantatie, of verklaring, dat men den beleedigden houdt voor een' man van eer, op wiens gedrag men niets te zeggen weet, doch verfchoont niet van de ve;dere berering der injurie, die met een blijkbaar oog- merk om te beleedigen gefchied is. Art. 1328.
De actie tot betering der injurie eindigt:
|
|||||||
1». Door den dood van den beleediger;
20. Door gedane kwijtfchelding, hetzij uitdrukkelijk, bij
aangegaan verdrag of transactie, het zij ftilzwijgende, door het plegen van zulke daden, die met hét voorne- men om betering van eer te vorderen niet kunnen wor- den overeengebragt; •; , ; i'.Door
|
|||||||
C 2X1 >
3', Door het geven van gepaste en behoorlijke voldoening
door den beleediger aan den beleedigden, het zij uit eige- ne beweging, het zij nadat de beleedigde verklaard heeft, zich de iujurie aantetrekken; en 4°. Door verloop van een jaar, te rekenen van den dag af
dat de injurie gepleegd is, indien de actie tot b-tering niet binnen dien tijd met der daad is geïnftitueerd ge- worden. |
||||||||
VIERDE TITEL.
TAN HET HUWELIJKS-CONTRACT EN H%
WEDERZIJDSCHE REGTEN DE*
ECHTGENOOTEN.
Art. 13*9.
De bepalingen, het huwelijks - contract en de wederzijdfche regten der echtgenooten betreffende, zijn behandeld bij dea titel van het huwelijk. |
||||||||
F V} F D. E TITEL.
VAN DONATIE OF SCHENKING.
Art. 133e.
Donatie is eene handeling, waarbij iemand uit milddadigheid iets onherroepelijk afïïaat, ten behoeve van een' ander', die het gefchonkene aanneemt. Art. 1331.
Om donatiën te kunnen doen of aannemen, is het noodig, dat de donateur het vrije beheer van zijne goederen, en liet vermogen om te contracteren heeft; als mede dat den donata- ris door de wet niet verboden wordt de fchenking aantenemen. Art. 1332.
Voogden of curareuren mogen, in hunne qualkeit, geena donatie doen. Art. 1333.
Echtelieden mogen aan elkander geene donatie doen. Alle gefi rouleerde donatiën, onder welke beuamiug of titöt ö a im
|
||||||||
£ 412 )
|
||||||
dezelve ook■gefchieden, alsmede n^le donatiên , welke door tus-
fchenkomst van incermeaiaire perfonen plaats hebben, zijn nul en van onwaarde. Art. 1334.
Voor donatiên d®or tusfchenkomst van intermediaire peifo-
nen worden gehourfen dezulke, welke dooreen' der echtge- nooten aan het kind of de kinderen van den anderen echt ge- noot, in een vorig huwelijk verwekt, gedaan worden; als» mede die, welke gedaan worden door een'der echtgenooten aan de ouders van den anderen echtgenoot, dewelke ten tijde der donatie de vermoedelijke erfgenaam van deze zijne ouders wa>; en deze handeling wordt ook dan zelfs voor eene dona- tie öoor tusfchenkomst van een intermediair perfoon gehouden, wanneer de bedoelde echtgenoot zijne ouders niet overleefd mop hebben. Art. 1335. s
Donatiên, tusfehen echtelieden regelregt en riet gefimuleerd
g-daan, en ftaande huwelijk niet herroepen zijnde, worden door den dood van den donateur, mits de donataris als dan nog in leven is, bekrachtigd, evenals of zij van den begin- nen af deugdelijk en wettig geweest waren. Zij "worden gehouden voor herroepen, wanneer echtfebei-
ding plaats heefr, en wanneer de donateur het gefchonkene vervreemd, of bij testament aan een ander gemaakt heeft. Ait, 1336.
Donatiên kunnen alleen bevatten goederen, die de donateur
dadelijk bezit; indien de donatie ook toekomftige goederen bevat, is dezelve ten dien opzigte krachteloos. Art. 1337.
Geene s<3s van donatie van roerende goederen is van waar-
de , ten ware die goederen zijn getauxeerd, en de ftaat of in- ventaris dier getauxeerde goederen door den donateur en dona- taris, of die voor denzelren de donatie aanneemt, geteekend en aan de acte van donatie geannexeerd zij. Art, 1338.
■Donatiên Tan onroerende goederen, of van daaruit voorko- mende vuordeelen, mogen niet gedaan worden-ten behoeve van lieden, dorpen, godsdienst-gmieenfcbappen, armen-inrig- tingen, godshuizen, weeshuizen, en andere geoorloofde ge- meenfeiappen of gedichten, dan alken na bekomene autorifa- tiü van den Koning. Ar-. 1339.
AHe aften van donatie, onder de hand gepasfeerd, zijn
ki'ach;eloos. 1 ' |
||||||
Art. W»
|
||||||
C 2I3 )
|
|||||
Art. 1340.
Geene donatie is van waarde, of zij moet door den donata- ris , of door iemand tot dat einde bijzonderlijk door hem »c>- magtigd, worden aangenomen; zonder ondetfehdd, of die aanneming gedaan wordt bij de acte zelve, of bij eene poste- rieure acte, mits deze mede niet onder de hand gcpasfcerd zij. Art. 1341.
Donatiën, eenmaal wettig gedaan zijnde, zijn onherroepe- lijk, en de donataris heeft, uit krachte van dezelve, eene perfonele actie tegen den donateur, om hem door levering of overdragt in het bezit van den eigendom van het gedonateerde te Hellen. Art. 1342.
De bepaling van onherroepelijkheid, bij het naastvoorgaand amkel vastgelteld , lijdt echter uitzondering, wanneer.de voor- waarden, onder welke de donatie gedaan is, niet vervuld zijp; alsmede in geval van ondankbaarheid van den donataris, en in het geval, dat aan den donateur naderhand kinderen geboren, of onechte kinderen door denzelven gelegitimeerd zijn. Art. 1343.
Bijaldien eene donatie herroepen wordt wegens het onver- vuld blijven der bedongene voorwaarden, moet het gefchon- kene aan den donateur teruggegeven worden, vrij van alle bis- ten en hypotheken, waarmede de donataris dat goed rrtogt bezwaard hebben, en oefent de donateur tegen derden, die het gefchonken goed, wanneer hetzelve onroerend is, ouder zich hebben, hetzelfde regt uit, her geen hij tegen den donataris zelven zoude hebben kunnen doen gelden. Aft. 1 "44.
Geene donatie kan, uit hoofde van ondankbaarheid, wor- den herroepen, dan in de navolgende gevallen: i9. Indien de donataris lagen gelegd heeft op het lev b van
den donateur; s°. Indien hij zich teaen dan donateur aan meikelijke mis*
. ' handelingen fchuldig gemaakt heeft; en 3». Indien hij den donateur levens-onderhoud geweigerd
heeft. Art. 1345.
Donatie wordt, uit hoofde van het onvervuld blijven cener bedongene voorwaarde, of van ondankbaarheid, nimmer van zelve voor herroepen gehouden, maar moet de herroeping uit- drukkelijk en binnen den bij de wet bepaalden tijd gefchieden- • O 3 Art. iy.6.
|
|||||
( «14 )
|
||||||
Art. 134(5.
De herroeping wegens ondankbaarheid moet gedaan worde» binnen 'sjaars, gerekend van den dag, dat de daad, welke door den donateur aan den donataris te laste gelegd wordt, gefchied is, of ter kennisfe van den donateur gekomen is. De aclie tot herroeping kan niet ganftitueerd worden door
den donateur, tegen de erfgenamen van den donataris, noch door de erfgenamen van den donateur, tegen den donataris zel- ven, ten ware in het laatfte geval de aftie bij het leven vaa den donateur reeds aanhangig was, of wel dat hij overleden mogt zijn binnen het jaar, waarin de daad bedreven was. Art. 1347.
Vervreemding van het gefchonkene, door den donataris ge- daan, en hypotheken, en andere reële lasten, waarmede hij hetzelve mogt bezwaard hebben, blijven van waarde, niette- genltaïnde herroeping ter zake van ondankbaarheid; blijvende niettemin de donataris gehouden, de waarde van het vervreem- de of bezwaarde terug te geven, berekend naar den tijd, waar- op die herroeping gedaan is, met de vruchten van dien, va» «len dag der herroeping af. Art. 1348.
Hnwelijksgiften kunnen niet herroepen worden uit hoofde van ondankbaarheid. Art. 1340.
Wanneer de donateur, ten tijde 'der donatie, geene kinderen «f andere descendenten in leven hebbende, aan hem nader- hand, het zij bij zijn leven, of zelfs na zijnen dood, een kind geboren wordt, of dat bij zijn leven een door hem in onecht verwekt kind gelegitimeerd is, wordt de bevorens gedane do- natie door de wet zelve herroepen; en zulks hoedanig ook de ■waarde der donatie zij, en onder welke benaming of titel de- zelve moge zijn gefchied; zelfs al ware de donatie mutueel of tot eenige belooning gefchied; of al ware dezelve in eene hu- welijksgift beftaande, zoo maar dezelve huwelijksgift door andere peifonen dan ouders en grootouders, aan de echtge- nooten, of deor den eenen echtgenoot aan den anderen ge- daan if. Art. 1350.
De herroeping heeft zelfs dan" plaats, wanneer de huis- vrouw van den donateur of donatrice bereids zwanger was, ten tijde toen de donatie gefchied is. Art. 1351.
De donatie wordt ook dan zdfs herroepen, wanneer de donataris, in het bezit van het goed zijnde, daarin door den donateur na de geboorte of legitimatie van het kind gelaten mogt
|
||||||
r
|
||||||
C 215 )
|
||||||
mogtzijn; doch de donataris is niet verpligtde door hem, geno-
tene vruchten terug te geven, dan van den dag af, dat de geboorte of de legitimatie van het kind hem, bij behoorlijke acte van infinuatie, kennelijk zal zijn gemaakt; doch na dien dag vermag hij dezelve ook nimmer voor zich te behou- den, al ware het dat de sctie tot teruggave van het gefchon- kene eerst iia die kennisgeving ge'ïnftkueerd was. Art. 1352.
De goederen, gefchonken bij eene donatie, welke door de
wet zelve herroepen wordt, keeren terug naar den donateur, vrij van alle lasten en hypotheken, waarmede de donataris dezelve mogthebben bezwaard, en kunnen zelfs op geenerlei wijze verbonden blijven tot zekerheid van het huwelijksgoed van de vrouw van den donataris; bet geen ook dan piaats hetft, wanneer de donatie ter begunftiging van het huwelijk van den donataris gedaan , en in de huwelijksvoorwaarde geïn- fereerd is. Art. 1353.
Donatiën, in dier voege herroepen, kunnen niet herleven
en op nieuw van kracht worden door den dood van het kind van den donateur, noch door eenige daad van bevestiging, en, indiende donateur het gefchonkene weder aan denzelf- den donataris geven wil, het zij vóór of na den dood van het kind , uit hoofde van wiens geboorte, of legitimatie, de her- roeping gefchied was, kan hij zulks niet anders doen dan bij eene nieuwe donatie. Art- 1354-,
Alle bedingen of overeenkom ften, waarbij een donateur van de-herroeping eener donatie, uit hoofde van geboorte of legi- timatie van kinderen, dewelke daarna plaats zoude mogen hebben, heeft afgezien, zijn van onwaarde, en kunnen geen gevolg hebben. / _ . . . Art« *355«
De. donataris, zijne erfgenamen of regt verkrijgenden, of
andere perfonen, die het gefchonkene onder zich hebben, kun- nen geene prefcriptie aanvoeren, om eene donatie van kracht te doen zijn, waarran de herroeping plaats heeft uit hoofde van geboorte of legitimatie van kinderen, dan na een bezit van dertig jaren, die niet beginnen te loopen, dan van den geboorte ■ dag van des donateurs laatfte kind af; en zulks be- houdens het geen ten aanzien van interruptie bij de wet wordt bepaald. |
||||||
9 4 ZZ$'
|
||||||
C 216 )
ZESDE TITEL; VAN KOOP EN VERKOOP.
EERSTE HOOFDSTü K.
VAN DEN AARD EN VEHEISCHTEN VAN KOOP
EN VERKOOP. Art. 1356.
Een contract van koop en verkoop is eene overeenkomst, waarbij de een zich verbindt om iets te leracn, en de ande- re om hetzelve te betalen. Art. 1357.
Koop wordt gehouden voor voltrokken, zoodra de kooper en verkooper het over het goed en den koopprijs met elkander eens zijn, fchoon het gekochte nog niet geleverd ,. noch de koopprijs betaald is. "* Art. 1358.
Koop kan gefchteden, of zuiveren eenvoudig, of onder eene, hetzij opfchortende, hetzij ontbindende voorsvaarde. Koop kan ook van twee of meer zaken alternatief gefchieden. De gevolgen van koop en verkoop regelen zich in alle^^eze gevallen naar de algemeens grondbeginselen der contraélen. Art. 1359.
Voltrokken koop heeft ten gevolge, dat het verkochte goed, roerend of onroerend, van dien tijd af, (laat ten bate eo fcha- de van den kooper, ten zij anders ware bedongen. Art. 13^0.
De vei kooper is echter verpligt, tot de levering toe voor de bewaring van het verkochte te zorgen; hierin verzuim plegende, Itelt hij zich tot fchadevergocding aanfprakelijk. Art. 1361.
Wanneer eenig goed bij getal, maat of gewigt verkocht is , en niet bij het ftuk of bij den hoop, blijft hetzelve voor reke- ning van den verkeoper, totdat de toetelling, toemeting of toevveging, heefc plaats gehad. " Art. 1362.
Een verkoop, aangegaan op dien voet, dat het verkochte
alvorens zal worden geproefd, of tegen een gegeven monfter vergeleken, wordt niet gehouden voor voltrokken, zoo lang de pioeving of vergelijking niet gedaan, en het goed voldoen. <ie bevonden is. Art. 1363.
|
||||
( "7 )
Ajt. 1363.
Iets verkocht zijnde op dien voet, dat alvorens daarvan de
proef zal worden genomen, wordt die koop gerekend onder eene opfchortende voorwaarde aangegaan te zij». Art. 1364.
Iemand iets belovende te koópen of te verkoopen , wordt
de belofte voor eenen dadelijke koop of verkoop gehouden, wanneer namelijk beide partijen over het goed en den koop- prijs het met elkander eens zijn. Art. 1365.
Wanneer de belofte tot koop en verkoop gepaard is gegaan
met eenige handgift of godspenning, (laat het aan elk der contracterende partijen vrij, zoodanige belofte imetrekken: Wanneer die geen, die de handgift gegeven heeft, de belofte
intrekt ,verliest hij zijne handgift, en wanneer de belofte in- getrokken wordt door hem , die de handgift ontvangen heeft, is dezelve verpligt.het dubbeld daarvan terug ie geven. Art. 1366.
De koopprijs moet zeker en door de contracterende partijen
bepaald zijn, eer dat de koop voor voltrokken kan gehouden worden. Art. 1367.
De bepaling van den koopprijs kan echter aan de witfpraak
van een' derden gelaten worden: Ingeval die derde weigert, of buiten ftaat is, om uitfpraak
te doen, wordt de koop gehouden als niet gefchied. Art. 1368.
De kosten van den koop en van de levering of overdragt Zijn
voor rekening van den kooper en verkooper, beiden ieder voor cfe helft, ten zij bij overeenkomst daaromtrent eeuige andere bepaling gemaakt is. TWEEDE HOOFDSTUK.
WIE KOOPEN EN VERKOOPEN MOGEN.
Art. 1 j6o.
Allen, wien de wet zulks met verbiedt, kunnen koopen en verkoopen. Art. 1370.
Tusfcben echtelieden kan geen koop acch verkoop befiaan, dan in de hier navolgende gevallen: i°. Wanneer een der echtgenooten, na geregtelijke ecbr-
O 5 fchei-
|
||||
C «« )
fcheiding, aan den anderen echtgenoot goederen af-
ftaat, tot voldoening van, het geen, waarop dezelve aanfpraak heeft; en 2*. Wanneer de afftand van goederen, door den rnan aan
de vroi'w, {taande huwelijk, uit eene wettige oorzaak gefcaiedt, gelijk als tot redintegratie van vervreemde goederen, of het wederbeleggen van penningen /wanneer omtrent die goederen of penningen geene geraeenfchap . tusfchen hen plaats grijpt j behoudens echter in beide gevallen het regt van de erfgenamen der contracterende panijen, bijaldien 'er indireft voordeel voor ééne van dezelve in gelegen mogt zijn. Art. i37r. Voogden mogen geetae goederen hunner pupillen koopen , gemagti^den geene koopers worden van goederen , die zij ge- last zijn te verkoopen, administrateurs van goederen van ge- me'nten of van publieke geftichten mogen geene goederen konper , die aan hunne verzorging zijn toebetrouwd. Publieke ambtenaren mogen geene nationak goederen koopen, waarvan de verkoop onder hun opzigt gefchiedt : Het vorenftaande verbod Is ook toepasfelijk op inkoopen,
dewelke niet door de voogden, gemagtigden, administrateurs en publieke ambtenaren, in perfoon, maar door tusfchenko* mende of intermediaire perfonen gefchieden. Art. 1372.
Geen leden, griffiers of fecretarisfen van geregten, of der- gelijke beambten, geen exploicleurs, praclizijns of notaris- ten, mogen eenige procesfen-, regten of aétiën koopen, en door cesfie aan zich doen overdragen, waarover gefchil aan- hangig is, of waarfcbijnlijk aanhangig zal worden, voor de ger. gten, van welke zij leden of ministers zijn, of waarvoor zij postuleren, of onder het regtsgebied van welke zij behoo- ren; alles op pene van nulliteit en vaa aan de belanghebben- den de kosten, fchaden en interesfen te moeten vergoeden, DERDE HOOFDSTUK.
WAT VERKOOPBAAR. IS.
Art. 1373.
Alles, wft ann den handel der nienfchen is onderworpen, is verkoopbaar, wanneer geene bijzondere wetten de vervreem- ding van hetzelve verbieden. Art. 1374.
|
||||
( oï9 )
|
|||||
Art. 1374.
Verkoop van eens anders goed is nietig.
De veikooper is, ingeval de kooper niet geweten heeft dat
het verkochte aan een' ander' toebehoorde, tot vergoeding van kosten, fchaden en interesfen aan denzelven gehouden. Art. 1375.
Het regt tot eene erfenis van een' nog levend' perfoon mag,
zelfs met zijne toeltemming, niet verkocht worden. Art. 1376.
Indien de verkochte zaak, ten tijde der verkooping, geheel
is vergaan, is de verkoop krachteloos: Bijaldien dezelve Hechts gedeeltelijk vergaan is, (laat het
aan den kowper, om of den koop te laten varen, of om het overgebleven gedeelte te vorderen, tegen voldoening van zoo- danigen prijs, als waarop het door deskundigen, in evenre- digheid van dea voor het geheel uitgeloofden koopprijs, be- groot wordt. VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DK PLI6TEN DES VERKOOPER».
EERSTE A F D E E L I N G.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1377.
©e verkooper is gehouden duidelijk uittedrukken, waartoe hij zich verbindt. Alle duistere of dubbelzinnige bedingen worden ten nadeele
van den verkooper uitgelegd. Art. 1378.
Be hoofdverpligtingen van den verkooper zijn levering e» vrijwaring van de door hem verkochte zaak, > TWEEDE AFDEELING.
VAM LEVERING.
Art. I^fO.
Levering ie de overdragt der verkochte zaak, waardoor de-
ielve komt in de magt en in het bezit van den kooper. Art. 1380.
1 . *■■.-•■
|
|||||
/
|
||||||||
C 220 )
|
||||||||
Art. 1380.
De levering van onroerend goed gefeliiedt door opdragt,vol- gens het geen in art. 591 is bepaald, v Art. 1381.
De levering van roerend goed gefchiedt door overgifte , zoo en in dier voege als bij art. 590 is vastgcfteld. Art. 13S2.
De levering van onligcbamelijke zaken, die enkel in eenregt beilaan, heeft plaats ingevolge het bepaalde bij art. 592. Art. 1383.
Ten aanzien van de plaats, waar de levering moet gefchie- den , moet gevolgd worden de bepaling, vervat in art. 1156. Art. 1384.
Wanneer de verkooper, door zijn toedoen of verzuim alleen, oorzaak is dat het verkochte op den door partijen bepaalden tijd niet geleverd wordt, heeft de kooper de keuze, of hij den koop wil vernietigd hebben, of dat hij in het bezit van het gekochte wil gefield worden. Art. 13S5.
In alle gevallen moet de verkooper de kosten, fcbaden en interesfên dragen, bijaldien de kooper eenig nadeel lijdt, om- dat het goed niet op den bepaalden tijd geleverd is. Art. 1386.
De verkooper is rot de leyering van het verkochte niet ge- houden, indien de kooper daarvan den prijs niet betanld, en de verkooper hem geen uitflel van betaling heeft toegedaan. — Alt. 1387. Even min is hij tot de levering gehouden, al ware het, dat
hij eenig uitflel van betaling verleend had, indien de kooper •na den verkoop infolvent mogt-geworden, of buiten crediet mogt geraakt zijn, en de verkooper overzulks gevaar lootten mogt, om den prijs van het verkochte te verliezen; ten zij de kooper hem borg voor de betaling op den bepaalden tijd (lelde. Art. 1388.
Het verkochte moet geleverd worden in dien flaat, waarin hetzelve zich op het oogenbiik van den verkoop bevindt. Van dien dag af behooren alle de vruchten aan den
kooper. Art. 1389.
De kooper is verpligt het verkochte, met al deszelfs ge- volg , mitsgaders al dat gene, hetwelk tot het aanhoudend gebruik van hetzelve behoort, ie leveren. Art. 1390.
Hij is gehouden het verkochte 'm deszelfs geheelen om- vang, |
||||||||
( »■« )
|
|||||
vang, zoo als het bij het koop-contraét. uitgedrukt wordt,
te leveren, onder de hier navolgende modificatiën. Art. 1391.
Indien de verkoop van eenig onroerend goed gefchied is
met uitdrukking van deszelfs uitgeftrektheid, grootte of in- houd, tegen bepaling van een' zekeren prijs voor de maat, is de verkooper verpligt aan den kooper, zulks begeerende, zoodanige quantiteit te leveren, als bij het contract uitge- drukt (laat; doch, indien hem zulks onmogelijk is, of de kooper zulks niet vordert, is hij verpligt zich met eene evenredige vermindering van den prijs te vergenoegen. Art. 1392.
Indien in het geval, bij het vorige artikel vermeld,het ver-
kochte in deszelfs geheelen omvang, daarentegen, meur behelzen mogt, dan bij ket koopcontract uitgedrukt is, heeft de kooper de keuze, om den prijs in evenredigheid te vernoe- gen, of om den koop te laten varen, ingeval het meerdere tfeftaat in een twintigfte gedeelte, boven net geheel, bij den koop vermeld. Art. 1393.
In alle andere gevallen,
Het zij de verkoop van eene zekere en bepaajde zaak ge-
fchied is, Het zij dezelve afgefcheiden en afzonderlijke gceder^ii ten
onderwerp heeft, Het zij dezelve begint met de opgaaf der maa?, of met de
befchrijvkig van het onderwerp, gevolgd door de opgaaf der maat, Geeft de uitdrukking van de maat aan den vei kooper geen
regt, om wegens overmaat eene evemedige vermeerdering van prijs te vorderen, noch aan den kooper, om, wegens ondermaat, eene evenredige vermindering te eifchen, ten ware het verfchil tusfehen de wezenlijke maat van het ver- kochte, en die, welke bij den koop uitgedrukt is, een twin- tigfte gedeelte te veel, of een twintigfte gedeelte te weinig, berekend naar de waarde der totaliteit van de verkochte za- ken, bedraagt; ten zij het^tegendeel hier van mogt bedon- gen zijn. Art. 1394.
Ingeval de kooper, volgens het voorgaande artikel, toteene
evenredige vermeerdering van prijs, wegens overmaat, mogt gehouden zijn, beeft hij de keuze, of om van den koop afte- zien, of om die vermeerdering van prijs te betalen, en zulks met de interesten van dien, voor zoo verre hij het gebruik van het verkochte gehad heeft. Art. 1395.
|
|||||
\
|
||||||||
Art. 1395.
Wanneer de kooper regt heeft ooi van den koop aftezien, is
de verkooper verpligt, hem, behalve den prijs, zoo hij dien ©ntvangen heeft, terug te geven de kosten, op den koop gevallen. Art. 1396.
De actie tot evenredige vermeerdering of aanvulling van
den prijs moet door den veikooper, en die tot vermindering van den prijs, of tot vernietiging van het koop-contract, door den kobper, geïnftitueerd worden binnen bet jaar, te rekenen van den dag, waar»p de koop aangegaan is; op pene van daarna van dit regt verdoken te zijn. Art. 1397.
Wanneer twee flukken goed bij hetzelfde contract, en voor
ééa en denzelfden prijs verkocht zijn, met opgave van de hoegrootheid van elk, en bevonden wordt, dat het eene meer en het andere minder in zich bevat, wordt dit verfchil door middel van compenfarie vereffend, en de actie, het zij tot aanvulling, het zij tot vermindering van den prijs, heeft vervolgens geen plaats, dan met inachtneming der hier vo- ren gemaakte bepalingen. £ £ R D JE AFDEEL1NG.
VAN V R IJ W A X. I N G.
Art. 1398.
De vrijwaring, waartoe de'verkooper aan den kooper ge- houden is, heeft hare betrekking tot twee onderwerpen, waarvan het eeifte is de rustige en vredige posfsfie der ver- kochte zaak, en het andere de verborgen gebreken van de- zelve, of de zoodanige, die den grond tot vernietiging van den koop, of vermindering van den koopprijs, kunnen ople- Tereu. EERSTE STUK.
|
||||||||
{ TAN VRIJWARING INGEVAL VAN EVICTIB»
Art. 1399.
Hoezeer bij den verkoop geen beding omtrent de vrij- waring gemaakt zij, is de verkooper van regtswege verpligt, dea
|
||||||||
•■,■•.■. J.
..... ■ ■....... ■ - |
||||||||
. C *23 )
den kooper te vrijen en te waren tegen alle op- en aau-
fpraak, die gemaakt wordt op het geheel, of een eedeete van het verkochte, uit hoofde van eigendom, fervituten pand, huur of andere lasten, waarmede het verkochte goed zoude mogen zu*n bezwaard, en die bij den verkoop ver- n ... Art. 1400.
Door bijzondere overeenkomften kunnen partijen deze ver.
pligting uitbreiden of inkorten, zij kunnen zelfs in dier voe- ge overeenkomen, dat de verkooper tot geene vriwarinr *i het geheel gehouden zal zijn. ë vrijwaring _._, Art. 1401.
üffchoon partijen bij overeenkomst bepaald hebben dat
de verkooper met verpligt zal zijn tot eenige vrijwarinï blijft hij niettemin gehouden het verkochte goed te vrijen fn te waren tegen zoodanige op- en aanfpraak, welke ui "eS ft do°rh'm «Iven vérrigt, voortfpruitj'en alle overeen- komst, dewelke deze laatfte vrijwaring zoude uitiluiten, is - Art. 1402.
Wanneer bedongen is dat geene vrijwaring plaats zal heb-
den'bL ^ V-erk°°per n°gtanS' in geval van ev&, gehouden
In llTrfjS V6rUg te geveni ten zii' de k°oper ten tilde van den koop het gevaar van evidie voorzien heeft of'Ie. zijnen pencule en riüco het goed gekocht heeft. -irV ... Aït' J4°3'
Wanneer vrijwaring beloofd, of dienaangaande nipt, „„
paald is heeft de kooper, in geval van evicfe, rL?2 van oen verkooper terug te vorderen: * an i°. Den koopprijsj
a°. De vruchten ingeval hij verpligt is dezelve aan de»
evenaar, die hem geëvinceerd heeft, te later.volgen; 3°. De kosten zoo op de vordering van vri.Varins; a!s
op de evidie gevallen j en J s' als 4°. gelijk de kosten, (chaden en fnteresfen, als mede
de kosten op den koop en verkoop gevallen. Wanneer de verkechte ^ak^ntijdeder eviélie,bevord;a
|
||||||
wordt
|
||||||
; 1
|
||||||
C 224 )
|
|||||
wordt in waarde verminderd of aanmerkelijk vervallen te
zijn, het zij door de zorgeloosheid van den kooper, het zij door onvermijdelijke toevallen, is de verkooper niettemin verpügt den geheelen koopprijs terug te geven. Art. 1405.
Doch , indien de kooper voordeel genoten heeft van het geen
door hem aan de waarde van het verkochte verminderd is, heeft de verkooper regt, om van den koopprijs zoo veel terug te houden, als dat voordeel bedraagt. Art. 1406.
Indien het verkochte, ten tijde der eviclie, bevonden wordt
in waarde toegenomen te hebben, alware het dat deze ver- betering zelfs zonder toedoen van den kooper heeft plaats gehad, is de verkooper gehouden aan den kooper nog zno veel meerder te betalen, als de gekochte, doch geëvinceerde zaak boven den koepptijs waard is. Art. 1407.
De verkooper is gehouden aan den kooper terug te geven, of
te zorgen dat door den geen', die de eviclie doet, aandenzelven terug gegeven wordt, het geen de kooper wegens reparatiën en nuttige verbeteringen aan het gekochte uitgefchoten heeft. Art. 1408.
Indien de verkooper eens anders goed, ter kwader trouw, mogt
verkocht hebben, is hij verpligt aan den kooper terug te geven alle de door denzelven aan het goed gemaakte kosten, zelfs die gene, dewelke enkel tot agrement of genoegen itrekken. Art. 1409.
Indien de kooper flechts van een gedeelte van het gekochte
geëvinceerd wordt, en dit gedeelte, met betrekking tot het geheel, van zoo veel belang is, dat hij den koop, zonder dat gedeelte, niet aangegaan zoude hebben, kan hij het contracl: van koop doen vernietigen. Art. 1410.
Wanneer, in geval van eviftie van een gedeelte van het ver-
kochte goed, de koop niet wordt vernietigd, wordt aan den kooper de waarde van dat gedeelte, waarvan hij geëvinceerd is, terug gegeven, volgens begrootiog naar de waarde van den tijd der eviclie gemaakt, en niet naar evenredigheid van den geheelen koopprijs, het zij het verkochte goed in waarde vermeerderd of verminderd zij. Art. 1411.
Indien een verkocht (luk goed met verborgene en den kooper
niet bekend gemaakte fervituten mogt bezwaard bevonden worden, en dezelve van zoodanig belang waren, dat de kooper niet zoude kunnen geacht worde» den koop te hebben willen aan-
|
|||||
C 225 )
|
|||||
aangaan, indien hij van dit bezwaar tennis gedragen had,
kan hij de verbreking van den koop ejfchen, ten ware hij verkiezen moge zich met eetffe fcHadeloosfteÜing te Vergenoegen. . Art. 1412. ,. , . ■.'■■:.'., Alle andere verfchiilen over het vergoeden van kosten,
Ichaden en interesten, ten behoeve vaa den kooper, wegens het niet nakomen van het koop-contracl,'moeten beflist worden^ volgens ds regelei), voorkom >ude in den titel van contrit&en <ƒ conventionele v'&rbir.diiemsfcn. in het algemeen. Art. 1413. . /.......
. De vrijwarin'g ter zake van eviclie houdt op, Wanneer de
kooper bij een gewijsde,-van hetwelk geen hooger beroep valt, in cas van eviéti: geeondemueerd is , zonder dat dezelve vooraf zijn' verkooper tot vrijwaring heeft opgeroepen, indien de Iaatfle bewijst, dat 'er.genoegzame middelen van verdedi- ging voorhanden Zouden geweest zijn, om den eisen, in cas van evic'tie, te doeri ontzeggen. ? W Ê E D' E S T U K.
IA N V R Ij W A R IN G WEGENS.'GEBREK AAN
DE VERKOCHTE ZAiï. j.« : ... > ;. •.., Art. 1414-, .,;.,....,-, ..•,-.,.:,,
De verkooper is verpiigt. tor vrijwaring wegens verborgene gebreken * die het goed ongefchikt maken rot het gebruik, waartoe het gedessineerd is, of die dat gebruik .zoodanig ver- minderen, dat, de kooper, dtic gebreken,, gekend ,hebbende,' het góéd, of in het.geheel niet, of althans niet dan voet een' minderen prijs, gekocht zoude hebben. . ,.-.. . / . .Art;' 1415/ ,...,.,..,: ,.:-,
j Dé verkopper is ongebonden in te ftqan vóór zigtbare ge-
breken , welke de' kooper, Ii^id kunnen opmerken". Art., 1416. , ,,, , ,-.
De verkooper is zelfs verpiigt ia.te iïaan voor verborgene
gebreken, waarvan hij zelf onkundig was, ten ware.hij be? dongen had, wegens dit gevd niet tot vrijwaring aanfprakelijlc te zullen zijn'. ,......,• , Af'r. 1417. .... '.-._.'.' ,." ';,
, In de gevallen, bi) artikel 1414 en 14t/J vermeld, heeft de.
kooper de keuze, of om het gekochte terug te geven en den Koopprijs wederom te nemen, of om het gekochte te honden tegen een' verminderden prijs, volgens •ene begrooting bij deskundigen te naton*'- ■■ K At.' tfiéL
|
|||||
ff
|
||||||||||
( 226 ),
Ju Art. 14T8.
Bijaldien de verkooper de verborgene gebreken gekend heeft,
ïs hij niet alleen gehouden tot terjggave van den ontvangen* koqpprijs, maar ook tot vergoeding van kosten, Ichaden en interesten. Art. J419.
IndïSn de verkooper de gebreken van de zaak niet geweten heeft, is hij niet verder gehouden dan toe teruggaaf van den koopprijs, en de kosten op deir koip gevallen. V, Art. 1420. Indien eene verkochte zaak, welke gebreken heeft, vergaan
is ten gevolge van hare fleclite gelleldheid, moet de verkooper het verlies lijden, en is yerpligt aan den kopper den koopprijs terug te geven, en zoodanige vergociing te doen, als inde beide laatstgemelde artikelen is vastgelteld: Maar een verlies, bij toeval geibhkd, blijft voor rekenhjg
van den kooper. 1 J- Art. 14:1.
De kooper is verpHgt zijne actie ter zake van verborgene
gebreken, welke den grond tot vernietiging ran den koop of vermindering van den koopprijs opleveren, zoo fpoedig te inltituëren, als de aard der gebieken,.en bet plaatfelijkgebmik omtrent koop en veikoop , vereifchen. Art. 1422.
\ Deze actie heeft geen plaats ia veikoopingen bij geregtelijke executie.
|
||||||||||
VIJFDE HOOFDSTUK.
VAN DE PLIGTEN VAN DEN KOOPER.
|
||||||||||
Art. 1425.
De voorname pligt van den kooper beftaat in het betalen van den koopprijs, ten tijde en terplaatfe, bij het aangaan van den koop bepaald. Art. 1404.
Wanneer dienaangaande, bij het aangaan van den koop , niets bepaald is, is de kooper verpligt, die betaling te doen ten tijde en plaatfe, waar de levering gefchieden moet. Art. 1425.
De kooper is verpligt interesfen van den koopprijs te betaten tot aan clc voldoening toe, in de drie navolgende gevallen: Indien zulks bij het koop.contract bedongeu is:
,...-., * In- |
||||||||||
. .' __ _ ........-----........-___. ...
|
||||||||||
C **7 )
Indien liet verkochte aan hem vruchten of inkomften ople-
vert; Indien de kooper in het doen van betaliag nalatig gebleven
is; wordende bij veor nalatig gehouden, wanneer hij niet vol- doet op den tijd, tot betaling bepaald, of waaneer hij, indien geen vaste tijd van betaling bepaald is, tot betaling gefoin- meerd, en door die (ömmatie in verzuim geiteld is: in het laatfte geval beginnen de fnteresfen te loopen; of vati
den bepaaltijd bij het koop-contract bepaald , of van den dag; waarop de aanneming tot betaling heeft plaats gehad; Art. 1426.
Wanneer de kooper in het bezit van het gekochte door eehë
hypothecaire actie, of door eene actie in cas van eigendom, geftoerd wordt, of gegronde redenen van vrees voor ftoornis heeft j (laat het hem vrij, de betaling van den koopprijs opte- fchorten, tot dat de verkooper dit bezwaar heeft doen op- houden; ten ware dezelve verkiezen mogt, cautie ten behoeve van den kooper te ftellen, of ten ware 'er bedongen mogt zijn; dat de kooper, niettegenftaande de ftoornis, de kooppennin- gen betalen zal. Art; 1427,
Irolien de kooper in gebreke blijft den koopprijs te betalen >
heeft de verkooper het regt om de verbreking van hét koop- contract te vorderen. Art. 1428.
Wanneer 'er gevaar is, dat de verkooper van onroerende
goederen hel verkochte en den koopprijs beiden te gelijk zal verliezen, verbreekt de regter den koop en verkoop dadelijk: Indien dit gevaar niet beftaat, kan de rcgter aan den kooper,
naar gelang der omlhndigheden, eenig langer of korter uiiftel verleenen; de tijd Van het uitftel verloopen zijnde, zonder dar' de kooper betaald heeft, wtirdt de koop eii verkoop door deri regter vernietigd. Art. 1429.
Wanneer bij den verkoop van onroerende goederen bë- dongëtt is, dat het contract, bij gebreke van betaling der kooppenningen op een' bepaalden tijd, van zalf voor ver- nietigd zal gehouden worden, kan de kooper niet te min ui het:verloop van dien tijd betalen, zoo hij niet door eeue fom- iriatie in verzuim mogt geiteld zijn; doch deze fommatië ge- fchied zijnde, kan zelfde regtef aan den kööper geen uitftel van betaliag toeftaan. Art. 143a.
In geval van verkoop van ter confümtie g'efchiktë en anöefe
pa m
|
||||
C **S )
|
|||||
losfe waren en kcopmanfcliappen, worrt, na dat de tijd,
vóór de afhaling van het verkochte bepaald, véiloopM is, de verkoop van zelf, en zonder fomaiarie, ten prufijie van den verkooper, voor vernietigd gerekend. ZESDE HOOFDSTUK.
i
VAN HET TE NIET GAAN VAN K O 9 P
EN VERKOOP. . ■ .:■'.■:* \
Art. 1431.
Behalve om de hier voren opgenoemde redenen van nulliteit, of tot verbreking van koop en verkoop, en de gene, welke ep alle overeenkomsten in het algemeen toepasfelijk zijn, kan zooda- nige overeenkomst ook te niet gaan, zoo in het geval, dat de verkooper de bevoegdheid heeft om het verkochte weder in te koopen, als uit hoofde van den al te geringen koopprijs, in evenredigheid van de waaide der.zaak. EERSTE AFDEEL1NG.
VAN HET VERMOGEN OM HET VERKOCHTE
WEDER INTEKOOPEN. Art. 1432.
De bevoegdheid om het verkochte weder te mogen inkoo- pen ontftaat uit een beding, waarbij' de verkooper ?an zich voorbehoudt bet regt, om het verkochte terug te mogen ne- men , tegen teruggave zoo van de kooppenningen , als van de kosten, waarvan gehandeld wordt bij'artikel 1445. Art. 1433.
Men kan zoodanig beding voor niet langer aangaan dan voor vijfjaren; indien hetzelve voor een' langer* tijd aange- gaan is, wordt die tijd tot de bepaalde vijfjaren ingekort. Art. 1434.
De bepaling van den tijd moet ftrikt worden opgevat, en vermag door den regier niet verlengd worden. Art. 1435.
De kooper blijft onherroepelijk eigenaar van het gekochte, wanneer de verkooper verzuimd heeft, zijn regt tot weder-in» fcoopen van hetzelve binnen den bepaalden tijd te doen "gelden, i * v~ , |
|||||
Arf. 1436".
Het verzuim om binnen den bepaalden tijd zijn regt ta doen
gelden loopt ten nadeele van een iegelijk, zelfs van een' min- derjarigen , behoudens zijn verhaal tegen den geen' , dien zulks aangaat, als naar regten. Art. 1447.
Die, met het beding van het verkochte weder te mogen in-
koopen, verkocht heeft, kan zijn regt ook tegen een' tweeden kooper doen gelden, al ware het dat van dit beding bij hat tweede koop-contract geen gewag mogt zijn gemaakt. Art. 1438,
Die gekocht heeft onder conditie, dat de verkooper het ge-
kochte weder zoude mogen inkoopen, treedt niettemin in alk de regten vau den verkooper, en kan verjaring bekomen, zoo wel tegen den eigenaar, als tegen de genen, die eenig regt op hypotheek op het verkochte goed zouden mogen willen pre- tenderen. Art. 1439.
Wanneer hij, die onder zoodanig beding van een gedeelte
van een onverdeeld erf kooper geworden is, vervolgens het geheel, bijeenen openbaren verkoop, die door de overige deel- genooten, ten sinde het gemeenfchappelijk erf te kunnen ver- deden , tegi-11 hem was ingeroepen, inkoopt, kan hij den ver- kooper noodzaken om hei gaheel van bem overtenemen, inge- val deze van het regt, hem door beding gegeven, gebruik ma- ken wil. Art. 1440.
Wanneer verfcheiden perfonen een ftuk goed of erf, hun in
het gemeen toekomende, te zamen en bij een en hetzelfde con- tract verkocht hebben, kan ieder van hen het regt, om het verkochte weder te mogen inkoopen, lldchis voor zoo veel deen gelden, als zijn gedeelte bedraagt. Art. 1441.
Hetzelfde heeft ook plaats, wanneer iemand, die alleen een
erf verkocht heeft, verfcheiden erfgenamen heeft nagelaten : Ieder van deze erfgenamen kan van het gemelde regt niet
verder gebruik maken, dan voor zoo veel zijn aandeel in de nalatenfchap bedraagt. Art. 144a.
In het geval nogtans, bij de twee voorgaande artikelen ver-
meld, kan de kooper vorderen, dat alle de medeverkoopers en mede-erfgenamen zich met den anderen voegen, ten einde het onderling over den weder-inkoop van het geheele ftuk goed te kunnen eens worden; en wordt, wanneer dezelve zich ten üeq opzigte niet verftaan kunnen, de geen, die afzonderlijk de V 3 aftie
|
||||
( «3° )
|
||||||
afiie tot weder-inkoop pudernpmen heeft, door den regter af-,
gewezen. Art. 1443.
Indien de verkoop van een (tuk goed, aan verfebeiden per-
fonen toebehoorende, niet door allen gezamenlijk, en van het ggheeie fluk goed , gefchied is, maar ieder van dezelve afzon- derlijk dat gedeelte verkocht heeft, hetwelk hem daarin toe- kwam , kunnen zij het regt van het verkochte weder te m^gen iiikoopen, elk afzonderlijk, en ten aanzien van zijn gedeelte doen gelden, * £11 de kooper kan den g:en', d'c op deze wijze van zijn
regt gebruik maakt, rnet noodzaken om het geheel van hem pv*r te nemen. ' > Art. 1444.
Indien de kooper verfebeiden erfgenamen nalaat, kan van
het regt om het verkochte weder te mogen iwkoopen,, tegen, ieder van dezelve niet verder gebruik gemaakt worden, dan yoor zoo^yeel zijn aandeel betreft, ingeval de boedel nog niet gefcheiden is, of higeval het verkochte onder de erfgenamen is verdeeld: Maar, indien de boedel van den kooper gefcheiden, en hef;
yerkochte aan een' van de erfgenamen in zijne erfportie geheel is aanbedeeld, kan de verkooper dat regt voor het geheel te- gen den geen', aan wien het verkochte aanbedeeld is, doen gelden. Art. 1445.
De verkooper,die van het bening, om het verkochte weder
te mogen inkoopen, gebruik maakt, is niet alleen verpligtden koopprijs terug te geven, ro«ar raok alle de kosten, op, en ter zake van den koop en verkoop gevallen, mitsgaders de Noodzakelijke kosten van ondarboud, en die genen, waardoor; het verkochte in waarde vermeerderd is, ten beloope van deze vermeerdering, te vergoeden, en hij kan niet weder in het bezit van het weder ingekochte treden, dan nadat hij aan deze verpïigtingen voldaan heeft; wanneer de verkooper, ten gevolge van het beding vat» weder-inkoop, het verkochte te- rug-bekomt, moet hetzelve vrij an onbezwaard van alle Jasten en hypotheken, door den kooper daarop gelegd, weder aan hem overgaan; zijnde hij niet te min gehouden de contracten yar» huur, welke de kooper ter goeder trouwe rnogt aangegaan hebben, geftand te doen. |
||||||
1
|
||||||
TWEEDE AFDEELING'
VAN RE SCI SS IR VAN VEPK.O0P TER ZAKE VAN
LES1E OF BENADEELING. Art. 1446.
Indien de verko4per van onroerend goed voor meer dan ze- ven twaalfde gedeelten in den koopprijs verkort is, heeft hij het regt om rescisfie van den aangcganen koop , bij wege van relief, te vorderen, en kan zelfs dan van dit regt gebruik ma- ken , wanneer hij bij het contract van de bevoe#<*heid, om zoodanig relief te vragen, uitdrukkelijk afftand gedaan, en verklaard mogt hebben, eene meerdere waarde gegeven daa ontvangen te hebben. Art. 1447.
Om te weten of eene verkorting van meer dan zeven twaalf- de gedeelten plaats heeft, moet het verkochte getauxeerd wor- den , naar de waarde, die hetzelve op het tijdftip van den ver- koop had. Art. 1448.
Na verloop van twee jaren, te rekenen van den dag van den verkoop af, wordt geen relief meer verleend. Die tijd blijft zelfs loopen ten nadeele van getrouwde vrouwen, van afwezendeo, van de genen, die onder curatele (laan, en van minderjarigen , hun regt tot het vragen van relief van een' meerderjarigen ontleenend?. Ook loopt dezelve voort gedu- rende den tijd, bij het bedingen van weder • inkoop bepaald. " Art. 1449.
" Het bewijs van verkorting kan niet als voldoende worden befchouwd, ten -/.'ij de aangevoerd^ daadzaken of omftandig- hedéh genoegzaam uitgemaakt, en gewigtig genoeg zijn ora de leüe of benadeeling daaruit afteleiden. Art. 1450.
Zoodanig bewijs kan niet anders beffaan, dan in rapport van drie der zaak kundige perfonen, dewelke gehouden zija flechtseene acte van bevinding, des noods bij meerderheid van Hemmen, gemeenfchappelijk uittebrengen. Art. 1451.
Wanneer de gevoelens van de experten verdeeld zijn, moet het rapport t iettemin de beweegredenen behelzen; zonder dat het echter geoorloofd zij, daarbij te kennen te geven, va» welk gevoelen ieder der experten geweest is. Art. 1452.
De drie experten worden door den regrer ambrshajtve be^ noemd, ten zij partijen zkh omtrant de benoeming van alle ' drie gezamenlijk verslaan hebben. ,, • P 4 Art. 1453,
I
|
||||
,C f39 )
Art. 145-.
Ingeval de resc'sfie van den verkoop toegewezen is, f?a >t
het ter keuze van' de» kooper,om het gekochte: tegen den koop- prijs terug re geven, of orn het gekochte te behouden', door het geen aan den juisten prijs ontbreekt. te fupplerertj onder aftrek van een tiende gedeelte van den geheelen koopprijs: Een derde bezitter heeft herzeJfr'.e regt, onverminderd zijn,
regt tot vrijwaring't'egèn zijn' verkooper. Aft. 1454.
Indien de kooper het verkochte, tnet fuppletie van den prijs,
in voege als hij liet voigarÜKel bepaald 'is, verkiest te behou- den, is hij verpijgt imercsfeh van hef fuppleme. t te betalen, fed'ert.den dag, waarop de vordering tot rescisfie gedaan is'. Indien bij liever verkiest het gekochte terug te geven en den
koopprijs weder te bekomen, geeft hij ook de vruchten terug , van den dag sf dat de vordering gefchied is. v Dé'interesïèn van den door henï betaalden koopprijs worden hem daarentegen vergoed fedeft den dag van öéizeive'r vorde- ring, of federt den dag.der betaling van den koopprijs, ten zij hij inmiddels vruchten van het goed mogt genoten heb- ber.. - .-..,■■:,: Art. 1455.
Ten voordeele van den keoper heeft nimmer rescisfie, ter
Zakt van benadeeling, plaats. Art. 1456.
Dezelve heeft mede geen plaats in openbare verkoopingen.
Art. I45£. De bepalingen in de naast voorgaande afdeeh'ng vervat,
met betrekking rot -'de gevallen dat verfcheiden perfonen, of gezamenlijk, of ieder afzonderiifk, verkocht hebben, of dat de kooper of verkoor er verfcheiden erfgenamen nagelaten heb- ben, zijn mede op de acfie in cais van rescisiie toepasïelijk. ZEVENDE HOOFDSTUK.
VAN OPENBAREN VERKOOP VAN IN HET GE-
MEEN ZIJNDE GOEDEREN. ; ', Art. 1458.
Ingeval eene zaak, die aan verfcheiden perfonen in het
gemeen toebehoort,.niet gemakkei ijk en zonder verlies verdeeld kan worden, of ingeval 'er bij eene verdeeling van gemeene goederen fommige zijn, deweike niet of niet gevoegelijk voor verdeeling vatbaar zijn, moeten dezelve in het openbaar ver- kocht, en de; kooppenningen onder de gezamenlijke eigenaars verdeeld worden. . . . ;- f ■ -■ •- ,,,/< ••' .....• Art. 1459*
|
||||
. j,,.-» , ...r....------
|
|||||||||||||
C 233 )
Art. 1459.
De wijze en formaliteiten, op welke eene openbare verkoo» ping gefcbieden moet, worden bepaald bij bijzondere wetten, reglementen of gebruiken. ACHTSTE HOOFDSTUK.
VAN DEN VERKOOP VAN EENE INSCHULD,
ERFENIS, EN ANDERE ONUGCHA.ME- EIJKE ZAKEN. Art. 1460. %
Ten aanzien van de wij^e, op welke de levering ecner ver-
kochte infchuld of actie gefchiedt, wordt gerefereerd tot art. 5pi — 1382, |
|||||||||||||
'.
|
|||||||||||||
Art. 1461, " f
De verkoop of cesfie van aene infchuld bevat al dat gene,
wat een accesfoir der infchuld uitmaakt, als borgtogt, privi- , i lègie en hypotheek. f
Art. 1462. i
Die eene inrchuld of ander pnligchamelijk regt verkoopt, is
|
|||||||||||||
verpligt inteftaan voor het aanwezen derzelve, ten tijde van
|
*■
|
||||||||||||
d£ ovérdragt, offchoon de verkoop of cesfie zonder beding;
van vrijwaring gefchied zij. Art. 1463. f
Hij is voor de folventie van den fchuldenaar niet verantwoor-
delijk, ten zij hij zich daartoe verbonden heeft; in welk geval h echter zijne garantie zich niet verder uitïlrekt, dan ten beloo- f pe van den prijs, welken hij voor het verkochte ontvangen ) heeft. I Art. 1464. L
Ingeval hij zich voor de folventie van den fchuldenaar garant
gefield heeft, wordt die belofte niet anders verftaan dan van de tegenwoordige folventie, en ftrekt zich niet uit tot bet toe- komftige, ten ware de geen, aan wien de ovérdragt gefchied \ is, zulks uitdrukkelijk mogt bedongen hebben. /
Art. 1465.
Die eene erfenis verkoopt zonder opgaaf der objecle/J, waar- uit dezelve beftaat, is alleen tot vrijwaring zijner qualiteit vaa' \ erfgenaam gehouden. 't Art. 1465. i, j
Indien hij de vruchten van eenig ftuk goed reeds genoten, (
•f het bedragen van eenige infchuld, tot die erfenis behooren- 'f
de, ontvangen, ©f eenige goederen uit dezelve verkocht mogt {
hebben, is hij gehouden dat alles aan den kooper te vergoe- L v ■ p
P 5 dea, S
|
|||||||||||||
C 234 >
den, ten ware hij, bij het aangaan van den verkoop, hetzel/e
uitdrukkelijk aan zich behouden had. Art. 1467.
De kooper is van zijne zijde verpligt aan den verkooper te'
vergoeden het geen deze wegens fchulden en Jasten der nala- tenfehap betaald heeft, en hém al dat gene te betalen, het- welk hij van de erfenis als fchuldeifcher te vorderen heeft, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn. Art. 1468.
Wanneer een litigieus regt aan een' ander' overgedragen is ,
kan de geen, tegen wien het twisigeding aanhangig is, zich daarvan afmaken door aan den cesfionaris terug te geven den prijs, welken dezelve voor de cesfie van actie betaald heeft, met de kosten, daarop, en te dier zake, bij hem gehad en ge- leden, en met de interesfen» gerekend van den dag, waarop de prijs der cesfie is voldaan. Art. 1469.
Een regt wordt voor litigieus gehouden, zoodia 'er proces
over de gegrondheid van hetzelve aanhangig is. Art. 1470.
Het vastgeftelde bij art. 146S houdt op :
i°# Ingeval de cesfie ann een' mede-erfgenaam of mede-eige-
naar van het overgedragen regt gedaan is; a°. Wanneer dezel/e aan f en' fchuldeifcher, in voldoe-
ning van het geen men hein fchuldig is, gedaan is; en 30, Wanneer dezelve gedaan is aan Hen bezittfr van het
fhik goedjlea aanzien-vaa hetwelk het twistgeding be- flaat. |
|||||||
ZEVENDE TITEL.
|
|||||||
VAN RUILING»'-'
Art. 1471.
Ruiling is een contract, waarbij partijen aan elkander we* «ïerkeerig eene zaak in de plaats van eene andere geven. Art. 1472.
Ruiling wordt gehouden voor voltrokken, zoedra partijen om-
|
|||||||
c 235 i
«mtrent de zaken, die geruild zullen worden, overeengeko»
men zijn. Art. 1473.
Wanneer de eene partij de zaak, welke hem in ruiling ge-
geven wordt, reeds ontvangen heeft, en naderhand bewijst dat de andere partij geen eigenaar van dez-elve was, kan hi| niet genoodzaakt worden tot levering van de zaak, welke hij beloofd bad daartegen te zullen ruilen, maar hij kan vclftaaiï met de zaak, welke hij ontvangen heeft, terug 'te geven. Art. 1474.
De partij, aan welke de zaak, die hij in ruiling ontvangen
heeft, geëvinceerd is, heeft de keuze, om vergoeding van kos- ten , fchaden en interesfen, of de teruggave der door hem ge« gevene zaak te vorderen. Art. 1475.
Tegen een contract van ruiling wordt geen relief, uit hoof-
de van kfie of benadeeliug, toegelaten. Arr. 1476.
Alle andere regelen, ten aanzien van koop en verkoop voor-
gefchreven, zijn mede op ruiling toepasfelijk. |
||||||
ACHTSTE TITEL.
VAN HUUR EN VERHURING, E R F P A C H TS R E G T
EN R.EGT VAN BEKLEMMING. EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE MEE NE BEFALINGEN.
Art. 1477.
'Er beftaan tweederlei foorten van contracten van-hunr ea Verhuring, als: Huur van zaken; en
Huur van dienjlen. Art. 1478.
Een contract van huur en verhuring van zaken ig eene over- eenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt, 01a de andere het genot te doen hebben van eene zaak, gedurende een' be- paalden tijd, ea voor eenen bepaalden prijs, dewelke de an- dere daarentegen aanneemt te betalen» Art. 1479
|
||||||
C 236 )
..u> 4 Art. 1479.
Een CöntrÉct van huur en verhuring van dienfien is eerre
overeenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt, om voor de andere iets, tegen betaling van een msfchen hen bepaald loon, te verrigten. Art. 1480,
Huur en Verhuring komt in haren aard overeen met koop en
yeskoop; en de daaromtrent voorvallende verfchiiicn moeten beoordeeld worden naar het geen bij den titel van koop en ver- ktop vastgefteld is, voor zoo verre de wet des wegens geene bijzondere bepaling opgeeft. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HUUR EN VERHURING VAN ZAKEN.
Art. 1481, , Men kan allerlei fuorten va» goederen, zoo roerende als 011-
roértnde, verhuren. EERSTE AFDEELING.
VAN HUUR EN VERHURING VAN HUIZEN
EN LANDEN IN HET ALGEMEEN. Art. 1482.
Huur en verhuring kan, of bij gdehrift, of bij monde, wor- den aangegaan. Art. 1483.
De huurder heeft het regt, otn het gehuurde, het zij geheel of gedeeltelijk, weder aan een' ander' te verhuren, tenware hem de bevoegdheid daartoe bij het contract, het zij voor het" geheel of ten deele, mogt benomen zijn. Art. 1484.
De verhuurder is, uit den aard van het contract, en zonder 3at daartoe eenig bijzonder beding noodig is, gehouden: x0» De verhuurde zaak aan den huurder te leveren;
*». Die zaak te onderhouden in zoodanigen ftaat, dat de-
zelve dienen kan tot het gebruik, waartoe zij verhuurd is; en $". Den
|
||||
C 237 )
|
||||||
3°, Den huurder het volkomen en ongeftoord genot vaa
dezelve te doen hebben, zoo lang de huur duim. Art. 1485.
De verhuurder is verpligt de zaak in goeden ftaat van onder-
houd te leveren, en daaraan, zoo lang de huur duurt, alle die reparatiën te doen, welke noodzakelijk zijn; met uitzonde- ring nogtans van de gene, die, volgens de wee of overeen- komst, ten laste van den huurder komen. Art. 1486.
Indien de verhuurde zaak gedurende den huurtijd, bij toe-
val, geheel en al vergaan is, vervalt het contiadt van zelf; indien de zaak Hechts ten deele vergaan is, kan de huurder, naar gelang der oniflandigheden, Of eene vermindering van dea hunrpiijs, of de vernietiging van de huur zelve, vurderen^ doefi hij kan in geen dier beide gevallen aanfpraak op fchade- vergoeding maken. Art. 1487.
De verhuurder mag, gedurende den huurtijd, geene andere'
gedaante of inrigting aan de verhuurde zaak geven, Arr. 1488.
Indien de verhuurde zaak, gedurende den huurtijd, drin-
gende reparatiën, weike niet tot na het eindigen vanden huurtijS kunnen uitgefteld worden, vordert, is de huurder verpligt te gedoogen dat dezelve daaraan gedaan worden, offciioon hij daardoor eenig ongemak lijdt, en, gedurende den tijd die tot de reparatie hefteed wordt, van het gebruik van een gedeeltef van het verhuurde verdoken zijn mogt: Doch, zoo bet doen dier reparatiën langer dan veertig
dagen duurt, wordt de huurprijs verminderd in evenredig- heid van het gehuurde, waarvan de huurder is verdoken ge- weest : Indien de reparatiën van zoodanigen aard zijn, dat daardoor
het gehuurde, het geen ter bewoning van den huurder en zijtï huisgezin dienen moet, onbewoonbaar wordt, kau dezelve dé' huur doen verbreken. Art. 1480.
Wanneer de huurder in het genot zijner huur verhinderd
wordt, zonder dar de geen, die deze verhindering toebreggty eenig legt of actie op het verhuurde goed zelve voorwendt te hebben, is de verhuurder niet gehouden den huurder tegeu" deze verhindering te vrijwaren. Art. 1490.
Indien deze verhindering daarentegen gefchiedt uit hoofde val
«en rrgt of atialpraak, fcetw«!K de geep, die de verhiudering |
||||||
■ . y :.,'..■ ■ / ■ - ; ;
|
||||||
C 238 )
toebrengt, op den eigendom van het goed voorwendtte hete-
ïen, kan de huurder eene aan de tóegebragte verhindering evenredige vermindering van den huurprijs vorderen; mits hij vaa de ftoornis en verhindering wettelijke aanzegging aan don verhuurder gedaan heeft. Art. 149 i.
Indien zij, die den huurder in het ©ngeiïoord bezit van het fehuurda feitelijk hebben geturbeerd, eenig rcgt op dat goed
eweren te hebben, of indien de huurder door hen geregtelijk gedagvaard wordt, ten einde gecondemneerd te worden om het gehuurde, het zij geheel of ten deele, te ontruimen, of de uitoefening van eenig femttmt op hetzelve te gedoogen* moet de huurder den verhuurder tot vrijwaring oproepen, en op zijn verzoek van de inftantie ontflagen worden, mits noe- Hieude den verhuurder, van wien hij zijn bezit ontleent. Art. 1492.
<De huurder is voornamelijk verpligt: jp. Om het gehuurde te gebruiken als een goed huisvader 4
en overeenkomftig de beftemmihg, welke daaraan bij liet aangaan van de huur gegeven is, of daaraan, indien 'er geen expres beding is, naar aanleiding der omftan- digheden, behoort gegeven te worden; dn a°. Om de bedongene huurpenningen op den bepaalden tijd
te betalen. Art. 1493.
Indien de huurder het gehuurde tot een ander einde gebruikt, dan waartoe hetzelve bij het aangaan van de huur beflemd was, •f op eene wijze van hetzelve gebruik maakt, uit welke voor den verhuurder fchadc zou kunnen ontibaan, kan deze, al- mede naar aanleiding der ornltandigheden, .ie huur doen ver- nietigen. Art. 1494.
Wanneer bij het aangaan van ae huur eene befchrijving van ieu ftaat van het verhuurde gemaakt is, is de huurder fehoui den hetzelve in dien itaat weder opteleveren, waarin hij het volgens de befchrijving aanvaard heeft; met uitzondering ech- ter van het geen, door ouderdom of toevallen van hooger hand, vergaan, of in waarde verminderd is. Art. 1495.
Wanneer bij het aangaan van de huur zoodanige befchrijving niet gsmaakt is , worde de huurder veronderiield het gehuurde in goeden ftaat, ten aanzien van dat onderhoud, hetwelk vol- gens de wet ten laste van den huurder korat9 aanvaard te heb- ben | |
||||
C *& )
|
|||||
ben; en is hij verpligt hetzelve in dien (laat weder Qvertele»
veren, ten ware hij het tegendeel bewij-st. Art. 1496.
De huurder is aanfprakeh'jk voor de fchaden en verliezen,
aan het gehuurde gedurende den huurtijd toegekomen, ten wa- re hij bewyst dat zulks buiten zijne fchuld gefchied is. Art. 1497.
De huurder is verantwoordelijk voor brand, ten ware hij
bewijst dat de brand door een onvoorzien onheil, of door toeval van liooger hand, of door een gebrek in de conftructie van het gebouw, of door het vuur van een naburig huis ver- . eorzaakt is. Art. 1498.
Wannear een gebouw aan verlcheidene huurders verruimd
is, zijn deze allen, ingeval van brand, voor het geheel verant- woordelijk , ten ware zij bewijzen, dat de brand in de wo- ning van een van hen ontdaan is; in welk geval deze alleen verantwoordelijk is, of ten ware dat eenige van dezelve bewij- zen , dat de brand niet bij hen heeft kunnen ontdaan; in wej& geval deze van alle verantwoordelijkheid bevrijd zijn. Art. 1499.
De huurder is verantwoordelijk voorde fchade en verliezen,
door zijne huisgenooten, of de genen, aaa wie hij de huur mogt overgedaan hebben, aan het gehuurde toegebïtgt. Art. 1500.
De huurder mag, bij ontruiming van het gehuurde goed,
weder afbreken en naar zich nemen al hetgeen hij daaraan, op zijne eigen kosten, heeft doen maken; mits zulks gedaa» worde zonder befchadigijig van het goed. Art. 1501.
De huur mondeling aangegaan zijnde, kan geen van de par-
tijen dezelve oogenblikkelijk doen ophouden, maar is hij, die de buur wil doen eindigen, verpligt, dezelve aan den aadei* zoo lang te voren optezeggen, als het plaatfelijk gebruik me- debrengt. Art. 1502.
De huur, fchriftelrjk aangegaan zijnde, houdt bij bet ein-
digen van den bepaalden huurtijd van zelf op, zonder dat eene voorafgaande opzegging noadig zij, ten *ij het tegen- deel bedongen zij. Art. 1503.
Wanneer de huurder bij het eindigen van eene huur, van
welke een fchrifteljjk contract aanwezig is, zonder dat bij hetzelve eene opzegging is bedongen, in het bezit van het gelumrde blijft, en daarin door den verhuurder gelaten wordt, ont-
|
|||||
< 240 )
©ntfriat daardoor,eene nieuwe huur, waarvan het gevolg bij
bet artikel, betreffende mondelinge huur eri verhuring, is ge- regeld. Art. ^04.
Wanneer dé eene partij aan de andere de huur opgezegd heeft, wordt dezelve, oftchoon de huurder in het bezit van het gebuurde mogt gebleven zijn, niet geacht ftikwijgende - te zijn vernieuwd. Art. 1505*
In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen vermeld i ■ zijn de borgen, welke voor de nakoming van het huur-cou- traét, mogten gefield zijn, niet aanfprakelijk voor de verplig» tiugen, die uit de verlenging der huur ontftaan. Arr. isoói
Het contract van huur gaat te niet, wanneer de verhuurde zsak vergaat, en wanneer de verhuurder en huurder refpectï- velijk iri gebreke blijven van aan derzelver verbmdteiiisfen té voldoes. Art. 1507.
Het contracl van huur en verhuring wordt door den dood van den verhuurder öf huurder niet vernietigd. / Art. 1508;
Wa-meer de verhuurder het verhuurde verkoopt, kan dé' kooper den huurder niet noodzaken om het gekochte te ont- ruimen, waaneer deze van een behoorlijk huur-contract voor» zien is 4 ten Ware de verhuurder het reg-t om den huurder, in t>;eval van verkoop, het gehuurde door den kooper te kun- nen doen ontruimen, bij het contracl: uitdrukkelijk had voor- behouden* . *fc I5°9'«
Wanneer partijen bij het aangaan van de huur overeen-
gekomen zijn, dat de kooper, in geval van verkoop, den huuider het verhuurde zoude kunnen doen ontruimen, doch daarbij geen beding gemaakt is omtrent de kosten, fchade eir' jfrteresfen, is de verhuurder gehouden dezelve aan den huur- der te vergoeden op den voet, bij de navolgende artikelen' tastgefteld. Art. 1510.
indien het verkochte befïaat in een huis, of in een gedeelde
ian h r?elve, of in een' winkel, betaalt de verhuurder aan «Hen huurder, die het verhuurde ontruimen moet, voor kos- ten, fchade en interesfen, zoo veel als de huurprijs be- draagt, fedurende den tijd, welke, volgens plaatfelijk gë-• feruik, tusfehen de opzegging der, h^uf <$ de dadelijke ónt« ïöiifting verloof ea moét. Abt, i$u>
|
|||||
/
|
|||||
?, C Ut >
. ' ■ Art. 1511.
indien Bet verkochte belhiat in landen, betaalt de verhuur-
der aan den huurder, rot fchadeloosfleïling, zoo ve 1 als een derde gedeelte, van de huurpenningen, gedurende den rijd welken de huur nog loopen moest, bedraagt. Art. 1512.
, Indien het verkochte beftaat in fabrpen, trr.fi/kcn of art*
dere (lichtingen, die een groot uitfehot van penningen-vor*.
deren, wordt de iehadeloosilelling door der zaak kun.iigen
geregeld;
Art. 15131
Bovendien is de kooper, die, uit krachte van het bepaalde
bij een huur-contract, gebruik wil ruiken van de bevoegd- heid om den huurder het gekochte te doen ontruimen, ge* houden, den huurder van huSzeif zco lan* te voren te waar- fchuwen, als het plaatfeiijk gebruik medebrengt; en moet den huurder van landen ten minden een jaar te voren waaf- fehuwen. Art. 1514.
De huurders kunnen niet eerder genoodzaakt worden om
het verkochte te Ontruimen, dan nadat de hier voren ge- melde kosten, fchade en interesten aan hen door den Ver- huurder, of door den nieuwen eigenaar betaald zijn. Arr. 1515.
Die eenig verhuurd goed koopt, onder beding dat de ver-:
kooper heUclve binnen ten' bepaalden tijd v.vrier vermag in- tekoopèn, kan van de bevoegdheid, om den huurder heg verkochte te doen outruipien, jreen gebruik maken, dan na'i dat, de tijd van het beding verflreken zijnde, hij onherroe- pelijk eigeüaar van het gekochte geworden is. TWEEDE A 'F D E Ë L I N G.
VAN HUUR VAN ÜUI2EN IN HET BIJ KON DER.
Art. 1516,
De huurder is verpligt borg te fleL'en vnor de voldoëri'ttig der huurpenningen, ten ware hij kan aantoonen tene ge;joeg- zame waarde aan meubelen, tot zekerheid van den verhuur- der, in het huis gebragt te hebben. Art.-1517.
Een tweede huurder is j ten aanzien van den eigeraar, ge- houden tot het beloop van den huurprijs, welken'bj, ep het öogenblik van eene geregtclijke aanfprsak , aan den eerfren Q huur»
|
|||||
X
|
|||||
C 242 >
|
|||||
huurder fchuldig kan zijn , zonder dat het hem vrijflaat zich
te beroepen op betalingen vóór den verfchijndag, of bij voor- betaling, gedaan: Betalinaen , door den tweeden huurder, het zij uit krachte
van een in hax huur - contract uLgedrukt beding, het zij ten gevolge van plaatfeüike gebruiken, gedaan, worden niet ge. acht vóór den verfchijndag, of bij voorbetaling, gedaan te zijn.. Art. 1518.
Reparatiën ann winkelkasten, en losfe blinden, tot fluiting van winkels gefchikt, als mede repnratiën van venflerglazen, zoo binnen V huis als buiten hetzelve, komen voor rekening van den huurder, en is de verhuurder dien volgende tot deze reparatiën niet gthonden. Art. 1519.
De huurder is pchter tot de reparasiën, bij het vorig artikel vermeid, niet geluuden , wanneer dezelve door ouderdom van het gehuurde goed, of door onvermijdelijke toevallen van ïiooger hand, veroorzaakt worden. Art. 1520.
Eene huur van meubelen, om een geheel huis,, woning, winkel of kamers, daarmede re meubeleren, wordt gerekend voor 700 lang aangegaan te zijn, als de huizen, woningen, winkels of kamers, volgens plaatfelijk gebruik, doorgaans verhuurd worden. Art. 1521.
De huur van kamers of appartementen wordt geacht voor één jaar aangegaan te zijn, wanneer dezelve aangegaan is tegen zoo veel in het jaar: Bij de maand, wanneer dezelve aangegaan is tegen zoo
veel in de maand: Bij de week, wanneer dezelve aangegaan is tegen zoo veel
voor elke week. Indien niet blijkt, dat de huur regen zoo veel in het jaar,
in de mannd of in de week, aangegaan is, wordt dezelve geacht volgens plaatfelijk gebruik te zijn aangegaan. Art. 1522.
Wanneer de huurder van een huis of kamers, na het eindi- fen van den bij fchriftelijk contract bepaalden huurtijd, in
et bezit van het gehuurde blijft, en daarin door den ver- huurder gelaten wordt, wordt hij gerekend in het bezit te blijden op de vorige condinën, voor den tijd bij plaatfelijk gebruik bepaald, en kan het gehuurde niet verlaten , noch uit hetzelve verdreven worden, dan na gedane tijdelijke op- zegging , ingevolge het gebruik van de plaats* Art. J523.
|
|||||
C 243 )
|
|||||
Art. 1523.
Ingeval de huur door de fchuld van den huurder tfi llfóf
gaat, s deze gehouden tot betaling van den huurprijs, gedu- rende den tijd, die tot wederverlitiiïng noodig is 5 onverminderd zijne verpJigting tot vergoeding van de kosten, fchade en in^ teresfen, welke uit deszelfs misbruik van het gehuurde hebbes kunnen ontitaan. Art. 1524.
De verhuurder kan de huur niet doen eindigen door te vtf*
klaren, dat hij het verhuurde huis zelf wil betrekken, ten ware het tegendeel bedongen is< Art. i5a5- , . .
Indien bij het huur-contract aan den verhuurder de bevoegd*
heid gelaten is, om het gehuurde, des goedvindende, zelf té kunnen betrekken, is hij niet te min verpligt de huur vooraf * op den tijd bij plaatfelijk gebiuik bepaald, op te zeggen* DERDE AFDEELtNGt
JTAN HUUR VAN LANDEN IN HET fl Ij ZONDE BU
Art. 15*6*.
Die eenig land huurt, onder beding vafi de daarvan afkö-»
mende vruchten met deu verhuurder te zullen deeJeri , mag het gehuurde niet weder aan een' ander' verhuren noch afftaan, ten ware hem de bevoegdheid daartoe door den verhuurder uitdrukkelijk verleend zij. Art. 152/.
In geval van overtreding van de zijde van den huurder, heefï
de verhuurder het regt om het verhuurde weder aan zich te nemen, en is de huurder gehouden tot vergoeding der kosten, fchade en interesfen, welke uit het niet nakomen der aangs* gane verbindtenis voortvloeijen. Art. 1528*
Indien bij het huur-contract. eene grootefe of kïeindër'ê lift*
geftrektheid aan.de landen toegekend wordt, dan dezelve we* zenlijk bevatten, geeft zulks geen aanleiding tor vermeerdering of vermindering der huurpenningen, dan alleen in de gevallen, en volgens de bepalingen, in den titel van koop en verkoop voor- komende. Art. 1529.
Indien de huurder vart eene boerderij * fflet defóeiver SankJO
rige landen, dezelve niet behoorlijk van beesten en noodzake» lijke bouwgereedfehappen voorziet, of de bebouwing vao |
|||||
C 244 )
|
|||||
dezelve verwaarloost, en zich ten dien opzigte niet als een goed"
huisvader gedraagt, of indien hij het gehuurde tot een ander einde gebruikt, dan waartoe hetzelve beftemd was, of indien hij in het algemeen de bedingen, bq het aangaan van de huur gemaakt, niet nakomt, en uit^dit ^en of ander voor den ver- huurder ichade ontftaat, is deze, naar gelang der omllandig- heden, bevoegd om de huur te doen verbreken. In geval van verbreking öev huur, tengevolge van eene daad
van den huurder, is deze gehouden tot vergoeding van kos- ten, fchade eu'iuteresfeii, zoo als bij artikel 1527 gezegd is. Art. 1530.
Ieder huurder van land ks verpligt de vruchten en producten,
van hetzelve in de fchuren en op de piaatfen te bergen, welke daartoe beltemd zijn. Art. 1531.
De huurder van land is, op pene van vergoeding van kos-
ten, fchade en interesfen, verpligt, den eigenaar ten fpoe- diglte kennis te geven van alle aanmatigingen en ufuvpatiën, welke ten aanzien van hetzeke land mogien gepleegd worden. Art. 153a.
Indien de huur voor verfcheiden jaren aangegaan is, en>ge-
durende den huurtijd de geheele of de halve ooast van een jaar door onvermijdelijke toevallen verloren gaat, heeft de huurder liet regt, om e me vermindering der verfclnildigde huurpennin- gen te vordceu, ten wave hij door d^ii voorcfeeligen uo^st \fin vorke jaren fchadeloOs gclteld zij: Indien hij niet fchadeloos ge'leld is, kan de begrooting van
de vermindering der huurpenningen niet gemaakt worden, dan ra het eindigen van alle de huuriaren, op welken lijd eene compenfatie van atte dezelve*huinjaren.plaats heeft: De regter kan niettemin den huurder loefiaau, om provifio-
reel een gedeelte der huurpenningen, naar mate van het gele. den verlies, intehouden. • Art. 1533.
Indien de huur maar voor een jaar aangegaan en de oogst
geheel, of ien mmfte voor de helft, verloren is, wordt aan den huurder eene geëvenredigde korting van de huurpenning gen toegedaan; doch, wanneer het verliesminckr dan de helft bedraagt, heeft de huurder geene aanfptaak op eenige korting. Art. 1534.
De huurder kan geenerhande korting erlangen , wanneer het
veilies der vruchten plaats heeft, nadat dezelve van den grond afgefcheideu zijn, ten ware bij het huur-conti act een zeker gedeelte van den oogst in natura voor den veihuurder bedoiiT gen zij; als wanneer de verhuurder zijn aandeel in de fchada dra-
|
|||||
C 245 )
|
|||||
dragen moet, mits de/huurder met de levering van des ver-
huurders aandeel niet in verzuim geweest is : De huurder kan evenmin eene korting vorderen, wanneer
de oorzaak der fchade ten tijde van het aangaan der huur be- reids beitond en bekend was. Art. 15-5.
De huurder kan, hij een uitdrukkelijk beding, voor onvermij-
delijke toevallen aanfprakelijk gefield worden. Art. 1536.
Zoodanig beding wordt echter alleen verftann gemaakt te
zijn, ren aanzien van gewone, onvoorziene toevallen, als: Van hagel, onweder, vorst, florraen ©f fiortregens , doch
geenszins ten aanzien van buitengewone, onvoorziene toevallen, als van verwoestingen des ooriogs, of overftroomnig, waar- aan het land niet gewoonlijk onderworpen is, ten ware de huurder zich ook voor deze laatlte aaniprakclijk mogt gefield hebben. Art. T537.
Huur van land, mondeling aangegaan, wordt gerekend aan-
gegaan te zijn voor zoodanig tijdvak, als de- huurder modijj lie'efr om alle de vruchten van het gehuurde goed intezamelen: Dus wordt de huur van een (luk wei- of bouwland, boom-
gaard en andere gronden, waarvan de vruchten binnen den Joop van een jaar ingezameld worden, geacht voor een jaar aangegaan te zijp. Oe huur van land, gefchikt tot de teelt van vruchten of ge-
w.'ufen, waartoe meer dan één faizoen noodig is, wordt ge- rekend voor zoo vele jaren aangegaan te zijn, als 'er fa-izoenerf benoodigd zijn. " Art. 1538.
Landhtiur, hoezeer mondeling aangegaan, houdt van zelf
op bij het eindigen van het tijdperk, waarover dezelve, vol- gens het vorig artikel, geacht wordt aangegaan te zijn, * Art, 1539.
Indien de huurder, na het eindigen van den bij fchnfteliik
contract aangeganen huurtijd, in het bezit van het gehuurde blijft, en daann .gelaten wordt, ontflaat 'er eene nieuwe huur» waarvan het gevolg bepaald is bij artikel 1537. Art. 154c.
De huurder, wiens huur geëindigd is, is verpligt aan den
geen', die h-m opvolgt, en deze ook op ziire beurt aan den volgenden huurder, al dat geen tepresteren, het welk, tot gc- rijf, bij de bebouwing voor het volgend jaar, door hst plaat- felijk gebruik bepaald is, Q 3 Ait, 1541,
|
|||||
C Hó >
Art. 1541.
De huurder, wiens huur geè'inaigd is, is ook gehouden har, ftroo en de mest van den laatften tij i, indien hij dezelve bij het ingaan van zijne huur mede alzou ontvangen heeft f achter Je laten; en zelfs in dat geval, wanneer de huurder, bij het aangaan zijner huur, de ftroo en roest niet mogt ontvangen fcebben, kan de eigenaar dezelve, bij het eindigen der huur, fejj faiuatie aan zich behouden, PERDE HOOFDSTUK,
VAN HUUR VAN DIENSTEN.
Art. 154.2.
Ds huur van dienden bepaalt zich voornamelijk tot drie /bonen: 1?. De huur van dienstboden;
%*. Die van voerlieden en fchippers, perfonen of goederen
overbrengende; en 1 «9. Die van aannemers en ambachtslieden.
Ë E R S T E JFDEEL1NG.
VAN HUUR VAN DIENSTBODEN.
Alt. 1543. Men kan zich, als dienstbode, niet dan vooreen tijd of voor
«ene bepaalde zaak verbinden. Art. 1544.
De meester wordt op zijn woord geloofd ten aanzien van
De hoeveelheid van het bedongen loon;
Van de betaling der huur van het verfchenen jaar;
Frj van de betalingen op rekening der huur van het loopetiet
jaar, TWEEDE AFDEELING,
ÏAfJ VOERLIEDEN EN SCHIPPERS,
Art. 1545.
Schippers eri voerlieden zijn verpiigt de" aan hen toever- trouwd? |
||||
C *47 %
trouwde goederen te bewaren en daarvoor zorge te drigaia»
even als herbergiers, waarvan gehandeld wordt bij den titel van bewaarneming en feqtiestratie. Art. 15^6.
Zij zijn niet alleen verantwoordelijk voor de goederen, wel-
ke zij reeds in hun vaartuig of op hun rijtuig geladen hebben, maar ook voor die gene, welke aan hen befteid en onder hunne beheering ter bezorging gegeven zijn. Art. 1547.
Zij zijn verantwoordelijk voor het verlies van de hun aan-
vertrouwde goederen, en de fchade daaraan gekomen, ten waTe zij bewijzen dat dezelve door een onvermijdelijk onheil of toeval van hooger hand verloren of befcfiadigd zijn. Art. 1548
Aannemers van post- en vrachtwagens, beurtfchepen era
fchuitenveren, zijn verpligt registers te houden van alle de gelden, goederen, pakketten en brieven, waarvan zij de be- zorging op zich nemen. Art; 1549.
De aannemers en commisfarisfen van posterijen, wagen*
en fchuitenveren, en de fchippers en voerlieden, zijn ook verpligt zich te gedragen naar de bijzondere reglementen, tea dezen opzigte gemaakt. DERDE AFDEEL1NG.
i
VAN AANNEMERS EN AMBACHTSLIEDEN.
Art. 1550.
Wanneer men iemand eenig werk te maken geeft, kan men overeenkomen, dat hij alleen zijne arbeid of industrie, of wel dat hij ook de ftoffe leveren zal. Art. T55r.
Wanneer de ambachtsman de (toffe leveren moet, en het werk, hetwelk hem is opgedragen, op de eene of andere wijze, vóór dat de levering gefchied is, vergaat, komt de fdiade voor zijne rekening, ten ware de geen, die het werk befteid heeft, nalatig geweest is om hetzelve te ontvangen. Art. 1552.
Ingeval de ambachtsman alleen zijn' arbeid of industrie, en niet de ftoffe, levert, en het werk vergaat, is hij niet aan- fprakelijk, ten zij het vergaan der zaak door zijne fchuld i$ veroorzaakt. Art. f53.
Wanneer het werk, in het geval bij het voorgaande art. vermeld, buiten eenig pligtverzuim van de zijde van den ambachtsman, Q 4 — véér
|
||||
v66t, dat de levering gefchied is, en zonder dat hij, die bet
>ve-k befield Ijceff, jislarig geweest is om hetzelve op te nemen en goed te keuren, verjraat, heeft de ambachtsman.geen aait- jpraak op zijn Joon, ten ware 'de zaak vergaan zij door een gebrek in de ftoife jselve* , ,.:, • ~ * Art. J554. 1 ;, ,
* Wanneer werk bij het (luk of bij de, maat bearbeid wordt, icah hetzelve bij gedeelten opgenomen en goedgekeurd worden j Worden !e, ingeval de aaiibeOede> telkens den weikman , naar g ven redigeert, van ,h.:t geen hij afgewerkt .heeft, betaalt-, alle «'ie'Rukken cfgedccjten voor opgenomen en goedgekeurd ge/- houden, welke betaald zijn. Art. 1555- , _*,.
Indien het freüen en leveren van een gebouw in eens £f, en
voor een' bepaalden prijs, is aangenomen, blijft de architect e.11 aannemer van hetzelve, gedurende den tijd van tien jaren, verantwoordelijk voor alle fchade, die, ten gevolge van dege» "br'ek'kige couftructïe van het werk, of uithoofde van de onbe- kwaamheid vsn deh grond, waarop hetzelve gebouwd is, Ver? gor^aakt wordt. . Art. 1556.
Wanneer een architect of aannemer op zich genomen heeft,
t?en 'g:bouw volgeus een met den eigenaar van den grond be- raamd en vastgelleld bedekte maken, is hij niet bevoegd eene puitenrekening, terzake van vermeerdering' der dagloonen, of raateualen j of van veranderingen en bijvoegfelen, die njet in liet beftek begrepen zijn, te formeren, zöó 'hij tot die veran- deringen, vermeerderingen of bijvoegfelen ,niet fchriftelijk is geautorifeerd, en nopens, den prijs derzelye met den eigenaar is oyereeügikonien,. .,*" , ■ , Art. 1557.
De aanbefteder kan, de? goedvindende, de aanbefteding op-
jEcggeo, oflcd;oon het werk reeds begonnen zy; mits hij den aannemer, wegens deszelfs gemaakte kosten, arbeid en winst* derving, fchadeloc* fteile. Art. 155S. j .
r-hiur van dienden wordt verbroken door den dood van den.
Ambachtsman, vanden aannemer of van rlen architect, elk Vftór zoo veel hst a^n hem opgedragen^,betreft. Art, 1559. '
Docji de aanbeftedet is vcrpTUc aan den boedel van d«
periohen, i;i bet vorig artikel vermeld, de waarde der reeds gedane dienden, of der in gereedheid gebragte materialen, ingeval dit een en ander voldoende bevonden wordt, naar pue van den bjj hef contract U,epa2Ü4eii prijs, te betalen. ^ Art. i$6<?<
|
||||
.-—"■-----------------
|
|||||||||||||
C H9 )
.4 *
Art. i$6o.
■ • De aannemer is verantwoordelijk voor de perfonen, die hij te werk fielt. Art. i§6ï,
Timmerlieden, mctfelaars en andere ambachtslieden, die tot liet zetten vtn een gebouw, of tot eenig ander werk door ■den aannemer van hetzelve gebruikt worden, hebben geene aanfn.aak op den geen', voor wicn zoodanig werk gemaakt weidt, dan alleen ten beloope van het geen deze nog aan den aannemer fcbuldig is, ten tijde dat dezelve ambachtslieden hun;:? actie inftituëren. Art. i$6z.
Timmerlieden, rnetfelaars, fmids, en andere ambachtslie- den, die zelve onmiddclijk en voer een'bepaalden prijs een werk op zich nemen, zijn aan de regelen, in deze afdeeling voorkomende, onderworpen, eu zijn aannemers ieder in zij» |
|||||||||||||
werk
|
?
|
||||||||||||
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN EPvFPACHTSREG T EN REOT VAN
BEKLEMMING. |
|||||||||||||
J
|
|||||||||||||
Art. 1563.
Erfpachtsregt geeft aan den 'erfpachter het erfelijk genot
van eens anders onroerend goed, zoo lang aan de voorwaar-^ de, om eene jaarlijkfche pacht aarf den eigenaar te betalen, voldaan wordt. Art. 1564.
* Erfpacht vergund zijnde, moet de opdragt, even als van eigendom van onroerende goederen , gefchieden ten overftaan van ,"den regter der plaats, waar het goed gelegen is. A't 1565.
Da erfpachter is verpligt de fchattingen en lasten, op het
goed liggende, te voldoen, hetzelve in behoorlijken fiaat te onderhouden, en de kosten van de reparatiën te dragen, als mecie te vergoeden de fchade, die door zijn gepleegd ver- zi'im in het niec doen van die reparatiën veroorzaakt zoude mogen zijn. Art. i$6x».
Noch de eigenaar, noch de erfpachter, is gehouden te
herbouwen het geen door ouderdom is ingefiort, of door; een buitengewoon , onvennïj lelijk onheil vernield is. Q 5 Art. 1557
|
|||||||||||||
C 250 )
Art. 1567.
Bij het eindigen van het erfpachtsregt:, moet het goed aaa <Ln e'genaar worden terug gegeven, met de verbeteringen, daaraan door den erfj.ach.tcr geiisan, zonder desvvegens eenige vergoeding te kunnen eifchen. Art. 1568.
De erfpachter heeft het vermogen om, zonder toefremuiing van den eigenaar, zijn regt te kunnen verpanden, verknopen, of op eenige ardere wijze te vervreemden; hij mag ook het goed met fèrviruteii bezwaren, voor zoo verre hij daaraan erfpacht heeft, en dus onverminderd het regt van den eige- naar. Art. 1569.
Bij overlijden van den erfpschtei, gaat deszelfs regt over op zijne e fge.jamen. Art. 1570.
Zoo dikwijls riet erfpachtsregt, door vervreemding of erfvol- ging overgaat, is de verkrijger gehouden, aan den eigenaar, tot erkentenis van eigendom, eene dubbele pacht te betalen. Art. 1571.
Kwijtfchelding of vermindering van pacht kan door den erfpachter gevorderd worden, wanneer het goed door over- ftrüoming of vijan Jelijken i.ival ge'ieel onbruikbaar wordt. * Art. 1572.
Wanneer bet goed ten aanzien van deszelfs continuële op- brengst zoodanig vermindert, dut de erfpacht en het genot van het goed niet aan elkander gtëvenredigd zijn, moet aan den erfpachter eene gecvemedigde vermindering van pacht toe- gedaan worden. ATf. T573.
Deze vermindering houdt echter op, zoodra de oorzaak $ waarom dezelve is toegeilaan, niet meer aanwezig is. .Art. 1574.
Wanbetaling der pacht, gedurende twee volle achtereenvol- gende ja"en, geefe aan den eigenaar het regt om de erfpacht dadelijk te doen eindigen. . . Art. 157'.
Beklemming heeft plaats, wanneer aan ïemrnd landerijen
in erfelijke huur worden uitgegeven, met beding dat daar- voor jaa iijks een bepaalie huurprijs worde betaald, de ichat- tirgen en lasten, op het land liggende, door den huurder worden voldaan, en alle zes jaren het contract door een be- paald gefchenk worde vernieuwd; blijvende de eigendom van fcft land aan den verhuurder. Art. x$7i,
|
||||
C 251 )
Art. 1575,
De verdere regten omtrent beklemming worden door plaat- felijke reglementen of gebruiken geregeld.^ |
|||||||
N E G E N D E T I T E L.
VAN CONTRACT VAN SOCIËTEIT.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE M EENE BEPALINGEN.
Art. 1577.
Contract van focieteit is eene overeenkomst, waarbij twee of meer perfonen zich veroinden, om ieis in gfemeeifchap te brengen, met oogmerk om de winst, die daardoor oritftaat, onder elkander te deelen. Art. 1578.
Alle focieteiten moeten eene geoorloofde zaak ten onderwerp, en het gemeenfchappelijk belang der partijen ten oogmerk heb- ben. | Elk der geasfocieerden moet of geld, of andere goederen,
cf zijne vlijt of arbeid, tot de focieteit aanbrengen. Art. 1579.
Alle contracten van focieteit moeten bij göfcbrifte aangegaan worden, wanneer de zaken, welke zij:feo onderwerp hebben, eene waarde van meer dan honderd en vijftig guldens bedra- gen Men kan zich op geene getuigen beroepen, ren bewijze van
iets, hetwelk met den inhoud der fehriftelijke aéle ftrjfdlg*, of in dezelve niei vervat is, of van gezegden, welke vdór, ten tijde, of na bet aangaan dier acte zouden hébben plaats ge- bad; al was het ook dat het zaxen waren 'an eene mindere fomme, of mindere waarde, dan van honderd en vijftig gul- dens, |
|||||||
TWEE-
|
|||||||
C ?5* )
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN
S O Cl E 'ï Kt TEN. Art. 1580.
Sociëteiten zijn, of algemeene, of bijzondere. EERSTE A F I) E E L l N G.
VAN ALGEMEENE SOCIËTEITEN.
Art 1581.
ATgcmeene fociereiten worden in twee foorten onderfchei- den, te weten: focietetten van alle tegenwoordige goedetgn , tti algemeene focieteit van winst. Arr. 1582.
In cene algemeene focieteit vap goederen zijn begrepen alle roerende en onroerende goederen, welke de geasfocieerden, bij het aangaan der focieteit, bezitten, alsmede het voordeel, hetwelk zij daarvan genieten kunnen: . De geasfocieerden kunnen daar cro'c in begrijpen alle andere
foorten van winst; doch de goederen, welke hun bij vervolg, door erfenisfen, donatiën of legaten, rookten opkomen, zijn in deze focieteit niet verder begrepen, dan voor 200 veel het gerot van dezelve betreft. Alle bedingen, {trekkende om den eieendom van JnarsrgemeN
de goederen mede in de-focieteit te brengen, zijn verboden, behalve tnsfehen echtgenooten, overeenkomftig het geen des* wegens ten hunnen opzigte is bepaald. Art. 1583.
Eene algemeene focieteit van winst bevat in 2ich al dat geen, hetwelk de geasfocieerden , het zij door derzelver vlijt of ar- beid, het zij uit hoofde der voortbrergiclen, vruchten uf in- komften hunner bijzondere roerende of onroerende goederen , kunnen verkrijgen. Art. 1584
De eenvoudige overeenkomst eener algemeene focieteit, zon. der eenige verdere bepaling aangegaan, behelst niet anders dan de algemeene focieteit van winst. |
||||||
TWEE-
3
|
||||||
< 253 )
|
|||||
TWEEDE AFDEELINQ.
VAN B IJ ZONDERE SOCIËTEITEN.
Art. 1585.
In ecne bijzondere focieteit zijn alken zekere bepaalde za- ken, of het gebruik van dezelve, of de vruchten, die daarvan afkomen, begrepen. Art. 1586.
Ëen contract, waarbif verfcheiden perfonen zich , het zij rot eene bepaalde onderneming, het zij tot uitoefening van eenig bedrijf of beroep, vereenigen, maakt mede eene bijzondere focieteit uit. DERDE HOOFDSTUK.
VAN VEKBJNDTENISSEN VAN DE GEASSO-
CIEERDEN, ZOO ONDERLING ALS WET BETREKKING TOT DERDEN. EERSTE A F D E E L I N G.
VAN DE ONDERLINGE VERPLIGTINGEN DER,
GEASSOCIEERDEN. Art. 1^,7.
De focieteit neemt haren aanvang op het oogenblik dat het contract aangegaan is, tca ware deswegens bij hetaelve eene andere bepaling gemaakt zij. Art. 1588.
Indien bij overeenkomst niet bepaald is, voor hos lang de focieteit is aangegaan, wordt dezelve geacht voor het geheels' leven der geassocieerden aangegaan te zijn, behoudens het geen bij artikel 16*13 wordt vasttje'teld; doch, wanneer de fyy deteit eene zaak of handeling, welke Hechts voor ecu' bepaal- den tijd duurt, betreft, wordt zij gerekend, voor zoo lang als die zaak of handeling duurt, aangegaan te zijn. Arr. 1589. ' '
Ieder der geasfocieerden kan dt>ör de focieteit aangefproken
worden voor het gene hij beloofd heeft in dezelve intcbiengen:
Indien het itigebragte beltaat in eene bepaalde zaak, en de
focieteit daarvan geëvinceerd wordt, is de geasfuciea-de, die
het-
|
|||||
C 254 }
|
|||||
hetselve ingebragt Heeft, gehouden de focieteit deswegens te
wijwaren, p gelijke wijze, als een verkooper omtrent den kouper verpligt is te doen. Art. Ï590.
De geasfocieerde, die eene fotnoie gelds in de focieteit moest
inbrengen, en zulks niet gedaan heeft, wordt door deze zijne nalatigheid debiteur van de focieteit, voor de interesfen der fom, te rekenen van den dag, waarop dezelve had moeten verftrekt worden : J )it heeft ook plaats met betrekking tot gelden, welke een
drr geasfocieerden uit de kas der focieteit genomen heeft, te rekenen van uen dag af, waarop hij dezelve tot zijn bijzonder gebruik heeft aangewend; behoudens daarenboven eene ver- goeding van kusten, fchaden en interesfen, wanneer daartoe termen aanwezig zijn. Art. i5or.
De geasfocieerden, die zich verbonden hebben om hunne
vlijt en a.beid in de focieteit aantebrengen,. zijn aan dezelve rekenfehap verfchuldigd van alle de winden, welke zif door zoodanige f'ort van handelingen, als waaromtrent de focieteit aangegaan is, verkregen hebben. Arf. 1592.
Wanneer een der geasfocieerden in z'jn particulier eene fom
van iemand te vorderen heeft., die mede eene fom vcfchuldigd is aan de focieteit, nrnet de betaling, welke hij ontvangt, ge- rekend worden op de infchuld van de focieteit, en die van hem ze[vcn, in evenredigheid van de beide pretenü'ën, gefchied te zijn; al ware het, dat hij bij de quitantie alles in mindering of voldoening van zijne bijzondere infchuld gebragt had: Maar, indien hij de geheelc betaling bij de quitantie gebragt
heeft in mindering of voldoening der infchuld van de focieteit, moet dit beding nagekomen worden. Art. 1593.
Wanneer een der geasfocieerden zijn geheel aandeel in de
gsmeene infchuld der focieteit ontvangen heeft, en de fchulde- naar vervolgens infolvent wordt, is-hij verpligt het ontvangene in de focieteits- kas intebrengen, zelfs al had hij bijzonderlijk voor zijn aandeel quitantie gegeven. Art. 1594.
Ieder geasfocieerde is ten behoeve der focieteit aanfprakelijk
wegens febade, aan dezelve door zijne fchuld toegebragt, zon- der daaregen iri compenfatie te kunnen brengen de winlïen, welke hij door zijne vlijt en arbeid in andere zaken aan dezelve bezorgd heeft. Art. i$9S'
|
|||||
( =55 )
Art. ic9S-
Indien de, zaken, waarvan alken liet genot in de focieteit ('s ingebragt, van dien aard zijn, dat dezelve niet door het ge- bruik te niet gaan, zijn dezelve voor rifico van den geasfo- cieerden , die daarvan eigenaar is; doch, indien de zaken door het gebruik te niet gaan, of, door dezelve te houden, in. waarde verminderen, of wanneer dezel e tot verkoup be- ftemdziin, of' volgens eene begrootiog der waarde bij i o ven »a "is in de focieteit zijn ingebragt, zijn zij voor rilico van de fj- cieteif. Indien de ingebragte zaak op eene bepaalde waarde gefchat
is, kan de geasf icieerde , die dezelve ingebragt heeft, nooit meerder terug vorderen dan de waarde, waarop die zaak ge- fchat is. Art. 1596".
De focieteit is ten behoeve van elk der geasfocieerden aan- fprakelijk, niet alleen ter zake van voor dezelve uitgelchotene gei.ieu, maar ook wegens handelingen ter goeder trouw voor dezelve aangegaan, en wegens de rifico, waarmede die hande- lingen uit den aard der zake gepaard gaan. Art. 1597.
Wanneer het aandeel van elk der geasfocieerden in de wins- ten en verliezen bij het contract van de focieteit niet is be- paald, is elfcs aandeel geëvenredigd aan hetgeen hij in de focieteit heeft ingebragt; en wordt het aandeel van den geen', d;e niets dan ziine vlijt en arbeid heeft aangebragt, gerekend gelijk te liaan met het aandeel van den geasfocieerden , die het minst in de focieteit ingebragt beeft. Art. 159 f'.
Indien de bepaling der deelen van elk der geasfocieerden in winsten en verliezen aan bet oordeel van een' van dezelve, of van een' derden, bij beding, is overgelaten, moeten de geasfocieerden zich aan die bepaling onderwerpen, ten ware dezelve met de billijkheid blijkbaar ftriidig mogt zijn. In geen geval echter kannen eenige klagten ter dezer zake
meer toegelaten worden, nadat drie maanden verloopen zijn, federt de regeling der deeltal ter kennisfe van den geen', die vermeent benadeeld te zijn, gekomen is; gelijk mede gee ie klagten toegelaten worden , wanneer van zijn' kant de gemaakt© bepaling is begonnen nagekomen re worden. Art. 1599.
Het beding, dat een der geasfocieerden alle de winsten heb^ ben zal, is nietig: Hetzelfde heeft plaats met opzigt tot eene overeenkomst, . . : vuk |
||||
C *56 )
Volgens welke de gelden of goederen, die door een' of meer*
der geasfocieerden zijn ingebragt, vrij zouden --gij» örn inde verliezen te helpen dragen» Art. 1600.
Een der geasfocieerden, bij een bijzonder beding van bet con-
tract met de beheering der zake"n van de focieteit belast zijn- de, is bevoegd om, zelfs iu wtêiwil van de overige gcasf'o- cieerdin, al dat gene te verrigten, wat tot de heheeiing dier zaken betrekking heeft , mm daarin ter goeder trouwe te werk gaande: Zoodanige magt kan, zoo lang de foCietek duurt, niet dbn
cm wettige redenen herroepen worden; doch, indien dezelve! uiet bij het contract, maar bij eene latere acte, na dato van het aangaan der focieteit, is opgedragen, is zij, even als eene! eenvoudige lastgeving, herroepelijk. Art. ïtf'oi.
Wanneer fömmige der geasfocieerden met de bcheering der'
zaken van de focieteit belast zijn, zonder bepaling oer bijzon- dere werkzaamheden van elk derzeiven , of zonder bedbg dat ric een niets buiten weten en toeftemftiing van den anderen! zal mogen verrigteu, is ieder van hen afzonderlijk tot alle handelingen, die bcheerins betreffende, bevoegd; Art. 1601.
Wanneer bij het contract bedongen is, dat de een der admi-
nifetrerénde compagnons niets buiren weten en toeltemming van den andcien zal kunnen verrigten, vermag de een, bij afwe- zendheid van den anderen, niet dan uit kraebte van eene nieuwe overeenkomst te handelen; en dit mag ook zelfs dan niet ge- leideden , wanneer de afwezende buiten ilaat zijn moge om aan de beheeriug der zaken van de focieteit deel te nemen. ürf. 1603.
Bij gebrek van bijzondere bedingen, aangaande de wijze der
beheering van de zaken dei focieteit, moeten de volgende re- gelen in Echt genomen worden: i°. De geasfocieerden worden verend erileld aan elkander
Wederkeerig de magt van betieering te hebben gegeven; zijnde mitsdien de handelingen van elk van ben, ook ten aanzien van de aandeden der overige geasfocieer- den, verbindende, offchoon deze daarin riet mogten tofgefremd hebben; behoudens het regtvande lantften, of van een' van dezelven, om zich tegen de aangegane handeling te verzetten, zoo lang die nog niet gtlloten is. &% Elk der geasfocieerden kan de *aken, aan de focieteit
toe.-
|
||||
-"-■-•----------- WPK.'«*!»!'•
|
|||||||||
|
|||||||||
( 257 )
toelelnorende , gebruiken tot zoodanige _efnlen, als
waartoe dezelve beflemd zijn, mits hij zich van de- . .zelve niet bediene tegen het interest van de fbcieteic, «n hij de mede-geasfocieerden daardoor niet verbindere om van dezelve, volgens hun regt, mede gebruik te • . ,' maken. , 3°. Elk der geasfocieerden kan de mede - geasfoc'eerden
verpligten, om met hem de kosten te doen, welke tot in ftand houden der aan de focieteit toebehoorende za- ken benoodigd zijn; en ■ f
4°. Geen der geasfocieerden mag, zonder toeflemming van
de uiede-geasfocieerden f eenige nieuwigheden invoeren , ten aanzien van vaste goederen, van de focieteit depen- derende, zelfs niet al beweerde hij, dat die iiinovatiën voor de focieteit nuttig waren. . ■, , Art. 1504.
De geasfccieerde, die met de beheering der zake» van de
focieteit niet belast is, mag zelfs de roerende goederen, die van de focieteit dependcren, niet vervreemden, noch onder eenig verband brengen, e Art, 1605.
Elk der geasfocieerden kan, voor zoo veel zijn aandeel be-
treft, zonder toeftetnming van de mede-geasfocieerden, een' derden als deelhebber in dat aandeel aannemen; doch hij kan denzelven, zonder zoodanige toefternming, niet tot medelid in de focieteit toelaten; al ware het «lat hij met de beheering der zaken van dezelve belast mest zijn. TWEEDE A F D E E L I N G.
VAN DE VERBINDTENÏSSEN DER GEASSOCIEER-
DEN TEN AANZIEN VAN DERDEN. ;• ' ■ "' ' ' ' 5 .- • v:,M ,~> '**
Art/ióoö.
« ïn .andere focieteiten;dan die .van commercie, heeft geene verbindtenis van ieder der compagnons, in folidum of voor het geheel, voor de fchulden der focieteit plaats: Ook kan een der geasfocieerden zijne mede - compagnons
niet verbinden, ten zij hem daartoe de raagt door dezelve is opgedragen, ", •mg.^tfl , R iflgx -,-. -cv ïir, (Art. ffBjg
■ ■ ■ 1 |
|||||||||
Art. 1607.
De geasfocieerden kunnen door den fchuldeifcher, met wies
zij gecontracteerd hebben, aangefproken worden, ieder voor gelijke fomme en aandeel; al is het dat het aandeel in de fo- cieteit van den eenen minder dan dat van den anderen be- draagt ; ten zij derzelver verpligting bij het contracteren de- zer fchuld uitdrukkelijk, in evenredigheid van het aandeel van elk der geasfocieerden, bepaald zij. Art. 1608.
Eene handeling, aangegaan met bijvoeging, dat zulks v»of
rekening van de focieteit gefchied is , verbindt alleen den mede geasfocieerden, welke de handeling in dier voege gefloten heeft, doch niet de overige, ten ware deze hem gemagtigd "hadden, of de zaak tot voordeel van de focieteit verftrekt had. VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE WIJZE, WAAROP
EENE SOCIËTEIT EINDIGT. a .■■....
Art. 1609.
Sociëteit eindigt: i". Door afloop van den tijd, voor welken dezelve aange
gaan is; a°. Door de vernietiging der zaak, of de voltrekking def
handeling, die het onderwerp der focieteit uitmaakt» 3». Door afftand of opzegging van één' of meer der geas-
focieerden; 4°. Door den dood van een' der geasfocieerden 5 en
5°. Wanneer één der geasfocieerden zijn' perfoon verliest*
of infolvent wordt. Art. 161 o.
De verlenging van eene focieteit, die voor eenen bepaalden tijd aangegaan was , kan niet anders bewezen worden dan dóór een fchriftelijk contract, in denzelfden vorm, als het ori- gineel contract van compagniefchap, aangegaan. Art. 1611.
|
||||
K &$9 )
Art. ión.
■ Wanneer èeh der geasfocieerden aangenomen heeft den ei-
gendom Van eene zaak in gëmeenfchap te brengen, en dezel- ve zaak, voordat zulks gefchied is, Vergaat, eindigt daardoor de focieteit, ten aanzien van alle de geasfocieerden 5 Zij eindigt ook in alle gevallen door het vergaan van de
Zaak, waarvan alleen het genot in gëmeenfchap is gebragt, doch waarvan de eigendom bij den geasfocieerden, aan wiea dezelve zaak toebehoorde , gebleken is: Maar^ de focieteit wordt niet verbroken door het vergaan?
van de zaak, waarvan de eigendom reeds in dezelve was in* gebragt. Art. 161a.
Wanneer tij het aangaan van eene focieteit bedongen is, cTst dezelve, na rioödé van een' der geasfocieerden, met deszelft erfgenaam zal worden gecontinueerd, of wanneer bedongen is, dat de focieteit alleen door de overgeblevene mede geas- focieerden ouderling voortgezet zal worden, moeten deze be- dingen worden nagekomen ^ doch heeft de] erfgenaam m' het laatfte geval geene andere aanfpraak, dan op de verdetling en afdoening der zaken van de focieteit, zoo als dezelve zich ten tijde van het overlijden van den erflater bevindt, maar. heeft geene flanfpraak op eenige verdere regten, dan alleen die, welke noodzakelijke gevolgen zijn van. handelingen, die bereids plaats gehad hebben vóór het overlijden van den geasfocieerden, vilt wien hij zijn regt ontleent. Art. 1615.
Eene focieteit kan niet door deri wil van fleèhts één1 der geasfocieerden gedjsfolveerd worden , dan alleen'ingeval de focieteit voorgeeft' bepaalden tijd iöaangegaan; kunnende in dit bedoelde geval een der compagnons' dezelve doen eindigerf ' door eene opzegging, aan alle de mede-geasfocieerden gedaan $ ftiits zulks ter goeder trouw en niet ontijdig gefchiede. Art. 1614.
De opzegging gefèhiedt niet ter goeder tronw, warneer de« zelve door één' der geasfocieerden gedaan wordt,' met oog- merk om zich eenig voordeel alleen toeteëigenen,: het welk de geasfocieerden zich hadden voorgefteld, ten behoeve van d« focieteit te genieten.' Zij gefc'uedt ontijdig, wanneer de zaken met meer in haaf
geheel zijn, en het belang der geasfocieerden vordert, dat d« cheiding uitgefteld worde. Art. x6i$.
In focieteiten, vtfor eenen bepaalden tijd aangegaan, krtrt i$n der geasfocieerdea dei'; hciding niet vorderen, vóór dat de JA i tijd*
|
||||
tijd verïïreken is; ten ware daartoe wettige redenen mogten
aanwezig zijn; zoo als wanneer de mede -geasfocieerde aan zijne verpligtingen te kort komt, of doof eene aanhoudende ongefleldheid buiten ftaat geraakt is, om de zaken'van de focieteit waar te nemen, en dergelijke redenen meer, van wel- ke de gegrondheid en hetgewigt aan de beflis/ïng des regters wordt overgelaten», , -. . Art. -1616.
De regelen omtrent de nalatenfchappen, en de verpligtin- gen, welke daaruit voor de mede - erfgenamen ontftaan» zijn ook op de verdeelingen tusfchen geasfocieerden toepasfelijk. |
||||||||||
BEPALING'BETREKKELIJE DE SOCIËTEITEN
VAN COMMERCIE. Art. 1617.
Het bepaalde bij dezen titel is niet op focieteiten van com- mercie toepasfelijk, dan alleen met betrekking tot die pun- ten , dewelke niets bevatten , bet geen tege# de commerciële wetten en gebruiken ftrijdig is. |
||||||||||
TIENDE TITEL,
|
||||||||||
VAN t J'E W I N'W
, j ' . ;. ;, ~- V ">; ■ V '- ■* • .!
.. Art. t6i8.
'Er beftaan tWee foorten van leming :
Die van zaken, welke men gebruiken kan, zonder dat de-
zelve te niet gaan; En die van zaken, welke door het gebruik, het welk men
daarvan maakt, vergaan: ( De eerfte noemt men bruiklecning of commodaat;
De laatfte wordt verbruikleening of eenvoudig leening ge-
naamd. |
||||||||||
EERSTE
|
||||||||||
EERSTE HOOFDS T U K.
, VA3^ BRUIKLEENING OF C OMM O DA.AT. JE E R ST E A F D E E L I NQ. ' ' ' ■ -■■■ •" f ik-, ■',..','.- ■ ■■ .'■" . ' .
VANDEN AARD V AN B R U I KLE E N I NG.
|
|||||||
r
|
|||||||
Art. 1619. '•
Bfuikleemng is eencontrafl, waarbij iemand eene zaak aan
'een. ander ten gebruik geeft ^onder voorwaarde dat deze dezel* ve, na daarvan gebruik .gemaakt te hebben, zal teruggeven. Art 1620.
De aard van bruikleening brengt mede, dat dezelve om niet gedaan worde.. Art. iöaii
1 De uitleener blijft eigenaar van de geleende zaak. \ Art. 1622.
Al wat niet van den handel der menfehen is uitgefloten of door het gebruik niet vergaat, kan het onderwerp dezer over- eenkomst Bijïtë : Art. 1623.
De verbindtenisfen, die uit dit contracl voorspraken eaan over op de erfgenamen, zoo van den uitleener, als van den geen' die ter ken ontvangt: , - Indien echter de uitleening niet anders gedaan is dan Bi»
aanmerking van den perfoon, die ter leen ontvangt hebben ril ne erfgenamen geen regt, om het gekende g©ed verder tP feil; ven gebruiken. V ■' J" TWEEDE A F D E E LI NO.
VAN DE VERPLIGTINGEN VAN DEN GEEN'
DIE IETS TER BRUIKLEEN ONTVANGT.' i
Art. 1624.
Die iets ter leen ontvangt, is gehouden, als een goed huisva- der, te zorgenvoorde bewaring en inftandhouding der geleen- Hij mag van dezelve geen ander gebruik maken dan het
welk de aard der zaak mede brengt, of bij de overeenkomst R 3 bepaald
|
|||||||
bepaald is5 alles op pene van vergoeding van kosten, fchade
euinieresfen, indien daartoe termen aanwezig zijn. Art. 1625.
Indien hij de ter leen ontvangene zaak tot een ander einde, oF gedurende een' langei' tijd, cïan bij de overeenkomst ber •paald was, gebruikt, is hij voor het verlies derzelve, al had <üt verlies ook door èen blopt toeval plaats, aaniprakelijk. Art. 1626,
Wanneer de geleende zaak vergaan is door een toeval, waar- voor men dezelve door bet gebruik van zijne eigene zaak had lumnen bewaren, of1 wanneer men, beide de zaken niet te ge- 3ijk kunnende behouden, zijn eigen goed boven/het geleende Alen voorrang heeft gegeven, omftaat hierdoor eene verplig- «iiig om de vergane zaak te vergoeden. Art. 1607.
Indien bij de terleehgeving de zaak is getaxeerd, is hij, die dezelve ter leen ontvangen heeft, voor het verlies daarvan, ook dan wanneer zulks door een onvermiidejijk tqeval mogt veroorzaakt zijn, aaijfprakelijk, ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn. Art. t#s>8. ..■> .: ! - <
Indien de geleende zaak door dat gebruik, waarvoor de-
zelve ter leen ontvangen is, buiten toedoen van den gebrui- ker , in waarde vermindert, is deze wegens die verminde- ring niet aanfprakelijk. Art. 1620,
Die eene zaak ter leen ontvangen heeft, kan dezelve niet in compehfatie brengen, tegen hetgeen de uitleener aan hem, fchuldig is. , Jlrt. 1630.
Die iets ter leen ontvangen heeft, kan de onkosten, welke hij, om de zaak te kunnen gebruiken, gemaakt heeft, niet van den uitleener terug vorderen. Art. 1631.
Wanneer verfcheiden perfonen dezelfde zaak gezamenlijk ji bruikleen ontvangen hebben, is ieder hunner daarvoor, ten behoeve yan dgn ujtleener, voor het geheel aanfrra- • keiijk. |
|||||
MfiBp
|
|||||
C *& )
DERDE AFDEÊLING. j •
VAN DE VE RPLIGTINGEN VAN OEN
UITLEENER. {" '•" * - ■:.■',-
Art. 16312.
De, uitleener kan de geleende zaak niet terusr eifchen, dan
na verloop van den tijd bij de overeenkomst bepaald, of, geene tijdsbepaling gemaakt zijnde, nadat dezelve gediend heeft tot het gebruik, waartoe z\\ uitgeleend was. Art. 1633.
Indien de uitleener echter inmiddels, of vóór dat het ge-
bruik der zaak geëindigd is, dezelve om dringende en on- verwacht opkomende redenen zelf benoodigd heeft, kan de regter den gean', die de.zaak ontvangen heeft, naar mate vau de omftandigheden, noodzaken, om dezelve aan den uitlee- ner terug te geven. Art. 1634.
Wanneer hij, die eene zaak ter leen ontvangen heeft, ge-
durende het bruikleen, tot inftandhouding van dezelve, eeni- ge buitengewone, noodzakelijke onkosten heeft moeten ma- ken, dewelke geen uitltel konden lijden, en waarvan hij bui- ten de mogelijkheid was den uitleener vooraf te verwittigen, is deze gehouden hem de gemaakte onkosten te vergoeden. Art. 1635.
Indien de ter leen gegevene zaak zoodanige gebreken heeft,
dat daardoor aan den geen', die zich van dezelve bedient, nadeel zou kunnen worden toegebragt, is de uitleener, wan- neer hij die gebreken gekend, en daarvan niet gewaarfchuwd heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk. TWEEDE HOOFDSTUK:.
VAN VERBRUIKLEENING OF EENVOUDIG*
LEI N ING.. EERSTE A F D E E L l N G.
VAN DEN AARD DER VERBR UI KLE E N ING.,',.
■ ■ ~~' - « • . *,
Art. 1636. Ftriruikhtning -is ecne overeenkomst, *djgef» welke
R 4 ie-
|
||||
( ^ i
iemand aan een' ander' za^en, die door het geWuitt -te roet
gaai', afgeeft, onder voorwaarde omgeven zooveel, en van gelijke itóï ren qualjteit, terug te geven. ■ • kav , Art. 1637. Door verbruikleening wordt hij, die eene zaak ter leen ont- vangt, eigenaar van dezelvej en wanneer die zaak, op wel- ke • wijze ook, vergaat, komt dit verlies voor zijne reke- ****' « \ , 0 " ' UB-J ■ ' I -
; . Art. 1638. ,
.De fehiild, uit leening van g?ld voortspruitende, is niet!
anders dan van de' geldfom, die geleend is, zonder bepalirfg van dedpecie:- -. ' . . . . , Indien 'er vermeerdering of vermindering der waarde. Van
de geldfpecie ontftaat, vóór dat de Jtijd der voldoening ver- enenen, is,, moet de fchuldenaar defom» dté aan hem ge- leend , is, voldoen in zoodanige fpecje , als te.ft tijde der vol- doening gmgbaar is, en volgens den geld'koers of,uitwendige waarde, die dezelve op dat tijdftip heeft. Art. 1639.
,pè bepaling.,..vervat in .het voorgaand artikel, vervalt, wan- reeï'4e leeiung in, ftaven goud, zilver of ander metaal, gé- ■ ïqldeti is. . _ .,,"'....,' . . , , . Art, 1640.
'»'. Wanneer ,ftaven of koopwaren ier leen, zijn gegeven , is
de fchuldenaar, het zij dezelve in waarde vermeerdtrd of verminderd. :zijn, altijd gehouden eene gelijke hoeveelheid Van dezeffde qualiteit terug te geven , en kan ook nimmer tot iets meerder genoodzaakt worden. . ' T W E E D, E A F D E EL VN QM&
jlu t . e o u j a o^„lo.
VAN DE VERPLIGTINGEN DES UITLEENËRS.
Art.,1641.
In verbruikleening is "de" uitleener gehouden tot dezelfde Terantwoordelijkheid, welke bij artikel 1635, ten aanzien van bruikleen, -bepaald is' & Art. 1642.
Ds.iütkener kan liet ter leen gegevene niet, terug eifelsen, ^nu nadat"de tijd, bij"de overeenkomst bepaald, verbre- ken is. Art. 1Ö43.
' Geerte tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de regter, naar -J: > n. * ëe'
|
|||
gelang der omftandigheden, aan de'ti geen', die de zaak ter
leen ontvangen heeft, eenig uitftel töeftaari. , Art. 1644. Wanneer men overeengekomen is dat hij, c8e eene- zaak
of geldfomme ter leea ontvangen heeft, sdezelve teruggeven, zal, wanneer hij daartoe in üaat zal zijn, kan de rcgter, naar gelang der omftandigheden, den tijd. der- teruggave bepalen. '■• tjrsj DERDE A F D E E L IN G.
|
|||||||
. • }iÓ i'fl < '■' ■!
|
|||||||
VAN DE j VERPLIGTIN GEN VAN DEN GEEN,
DIE IETS TER LEEN ONTVANGT. <■-., J ' '
Art. ï'645. '. ,
Die iets ter leen ontvangt, is verpligt hetzelve ©p eert'
bepaalden tijd, en in gelijke hoeveelheid én qualiteit, terug te geven. ( Art. 1646- Daartoe buiten ftaat zijnde, is hij verpligt tot betaling Van
de waarde van het ter leen gegevene; in de berekening van welke waarde de tijd en plaats, waarde teruggaaf, volgend overeenkomst, had moeten gefchieden, in aanfchouw moet worden genqmen. . 1 *«,,-< Indien die tijd en plaats bij de overeenkomst niet bepaald,
zijn, most de betaling gefchieden overëenkomitig dert prijs 1 welken de zaak, ten tijde en ter plaatfe, waar de le&ning ge« fchied is,. heeft gehad. Art. 1647.'
Wanneer hij, die iets ter leen ontvangt, hetzelve, of de
waarde van dien, ten tijde bij de overeenkomst bepaald, niet teruggeeft, is hij gehouden daarvan federt dien tijd interes- fért te betalen. ' • DERDE HOOFDSTUK.
* •
ljf/ VAN TJER LEENGEVEN OP INTERESSEN.
... !' • ■ .■ >
Art. 1648.
In verbruikleening , het zij van geld of van koopwaren,
of van andere handelbare zaken, ftaat het vrij daarvoor in-
tere sfen te bedingen. \ > • ■ R $ Art. 1649,
|
|||||||
-■~T
|
|||||
C sft |
Aft. 1649.
Wanneer hij, die eene zaak ter leen ontvangt,' daarvan
interesfen betaald heeft, zonder dat dezelve bedongen waren, kan hij dezelve niet terug vorderen, noch in vermindering der hoofdfom doen ftrekken. Art, 1650.
Interesfen zijn verfchuldigd, of uit krachte van de wet, of
ten gevolge van eene overeenkomst: Het bedrag der legale interesfen wordt door bijzondere
wetten bepaald: - v: .' De conventionele interesfen kunnen de legale te bovengaan,
ïn alle gevallen, waar de wet zulks niet verbiedt: tiet bedrag der conventionele interesfen moet fchriftelijk
worden bepaald. > r : o : - \ ': . ... Art. 1651,
Quitantie voor de hoofdfom, zonder voorbehouding van
interesfen, gegeven zijnde, wordt vermoedt dat de interesfen betaald zijn, en wordt de fchuldenaar daardoor, dienvolgen- de, bevrijd. Art. 1652.
Het ftaat ook vrij interesfen te bedingen van eene hoofd-
fom, welke de uitleener aanneemt, nimmer van den geen', die dezelve ontvangt, terug te zullen eifchen. Deze handeling wordt confiitutic van rïnten genaamd.
Art. 1653. Zoodanige conftitutie van renten kan op tweederlei wijzen
gefchieden, het zij perpetueel, het zij op het lijf of voor het léven. ,
Art. 1654,
Eene perpetuêle rente is uit haren aard aan den "afkoop on-
derworpen. - Partijen kunnen alleen overeenkomen, dat de afkoop niet
gefchieden zal, dan na verloop van eenen zekeren tijd, wel- ke niet langer dan tien jaren mag gefield worden , of dat de- zelve niet gefchieden zal, dan nadat de renthefFer zoo lang te voren van den afkoop zal verwittigd zijn, als tusfchen partijen vastgefteld is. Art. 1655,
De fchuldenaar van perpetuêle renten kan tot afkoop Vfcn
dezelve genoodzaakt worden: i°. Indien hij gedurende twee jaren in de nakoming zijner
verbindtenis nalatig gebleven is; en s.°. Indien hij aan den geldfchieter de bij overeenkomst
beloofde zekerheid verzuimt re bezorgen. • Art. 165Ó.
|
|||||
Indien de fchuldenaar infolvent wordt, kan ook de losfinf
der hoofdfom, van welke de perpetuële renten betaald moe- üsjflIworden, gêvoi?derd worden; " ' .: Art. 1657. De regelen, aangaande derenten voor het leven of lijfrenten ,
piti vervaten den titel van kans ■ contracten. |
|||||
E L F U E , Tr,i- TEL
vSTAN BE WAARNEMING EN S E Q ÜE S T R A Tl Xi
EERSTE HOOFDSTUK.
v. ' *-D V. ■ -X"" *c ". S A *// J ■' V r : »1 -,* I "■ ; . v
VAN BEWAARNEMING IN HET ALGEMEEN»
, EN DE VERSCHILLENDE SpORTEN , VAN DEZELVE.
Aft. 1658.
Bewaarneming, ïn het algemeen, is eene daad, waarbij men eene zaak, aan een' ander' toebehoorende, aanneemt» pnder voorwaarde van dezelve te bewaren, eu in natura terug ;e geven. Art. 1659.
Bewaarneming is tweederlei; eigenlijk gezegde bvsnarnt* ming en Jequestratic. TWEEDE HOOFDSTUK
TAN EIGENLIJK GEZEGDE BE W A A R N E filINOt
E E R S T E A F D E E L I N G.
VAN DEN AARD EN HET WEZEN DER BE-
,. WAARNEMING.
Art. 1660.
Het contraft van eigenlijk gezegde bewaarneming brengt Uit zijn' aard mede, dat hetzelve o» niet worde aangegaan. " Art. i6o~r.
|
|||||
Art. 1661,
Dit contrïec kan niet dan met betrekking tot roerende goe- deren aangegaan worden. ,".,;•;.. ., ,, , | .•*■ •«. Mi <j .■.-■■ .^Art. ,1662* • !■•';..'•., ■
Ook wordt hetzelve niet vpor voltrekken gehou#en, dföi,
nadat de zaak door wezenlijke of véronderftelde'overgifte aan ^Oibtwaarnemer overgegaan is.. •;■..-.• a • - / ; - :Aj De veronderltejde pyergiftejs voldoende, wapneer. de-be-;
waarnemer de zaak reeds uit eeni^en anderen hoofde in bezit heeft, en men hem dezelve onder den titel van bewaarnc- ming laat behouden. 1 q ~ t Art. 1663. "n - <a - »*-
Eigenlijk" gezegde bewaarneming gefèhiedt vrijwillig of uit noodzaak. ,n;ï- ::■ astjrojfc KH i viiMsur^ w && WAV
T\W E E D E AFDEELING.
.7: U T R CI-'l O Ö Ei 51 T ■. 3 3 3
VAN VRIJWILLIGE BEWAARNEMINGl
♦*ï a-st w .;. o j a t 3» tt i K.1 w:: ; " ; ft *« a a h « 7
- . t,Art. 1664. r Vrijwillige bewfcarneming wordt te vvége'gëbragli'door de
wederkeerige toeftamrrifn| van!détf géén', die iets in bewaring
geeft, en den geen', die hetzelve ontvangt.
Art. 166$
!■■'"Vrijwillige bewaargeving kan over het algemeen niet anders gefchieden ilandö'^r den eigenaar, of door een? ander', met deszelfs- uitdrukkelijke Of - lalzwijgénde toeltcmrning. Art. 1666. uj*.
/ "Vrijwillige beWaarneming jnoet tïbor eene fchriftelijke over-
Wliköirtst'b&wezên^órdenj. het bewHjs-daarvan door -getuigen wordt niet toegelaten, ten aanzien eener .waarde, welke hon« derd en vijftig guldens'te boven gaat. ;i u T z-'q.-'ï Art.-«067. ^ ü a a v 'i\
"Wanneer de bewanrneming van eene zaak,*boven de hon-
df rd.e.n,;yflf|ig gu^dgns in waarde bedragende, niet „bewezen wórdt door eene fchriftelijke everéenkomst, wordt hij, die "als be^aawemer wordt aangefprokei^, '©p, zijn woord ge- loofd , zoo omtrent de bewaarneming zelve, als omtrent het in bewtting genopien. goed, en de teruggaye van hetzelve. ** 'T""1-' K ' -V'T 'Art: 1668. *** ' Vrijwillige bewaarneming kan alleen plaats hebben tusfchea
perfonen, die bekwaam zijn om met elkander te contracteren. Wanneer echter iemand, bekwaam zijnde om te con-
trafteien, iets in bewaring genomen heeft-van een' perfoon,
die nietj'bekwaam was, is hij aan alle de verpligtingen van
, ,. eenes
|
||||
eeneri Wezenlijke» bewaarnemer onderworpen, en kafl ter
dier zake door den voogd óf curator van den geen', dis da zaak in bewaring gegeven heeft, aangefproken worden. $ . Aft. 1669. ...
Doch indien de bewaargeving door een' bevoegd' perfaojfc gedaan is aan iemand, die niet bekwaam waste contracteren, heeft de bewaargever geen verder regt, dan tot reclame van de in bewaring genomen zaak, zoo lang dezelve nog bij der* bewaarnemer berust, of, wanneer de gedeponeerde zaak nie% bij den bewaarnemer berust, als dan tot vergoeding van de- zelve, voor zoo ver de bewaarnemer daardoor gebaat is^ DERDE A F D E E L I N Q.
m"> ■; -. , ,., .:.......■ ,. ., ,-.
VAN DE VERFLIGTINGEN VAN »EJH
BEWAAHNEMEJt. ■ • -u i».*a •■ . ■ •!•«' • ;• • ■■ »»i
Art. 1670.
De bewaarnemer is verpügt de hem toevertrouwde zaak met dezelfde zorg te bewaren, als hij omtrent zijne eigenen zaken gewoon is te doen. Art. 1671.
De bepaling van het voorgaand artikel wordt mat meerdere Ikengheid toegepast: >i!
i°. Indien de bewaarnemer zich «elf tot de bewaarneming, heeft aangeboden; a°. Indien hij eenig loon veor de bewaring bedongen heeft;
3". Indien de bewaargeving eeniglijk om zijnent wil gedaaa
is; en 4". Indien uitdrukkelijk bedongen is, dat hij voor alle
foort van verzuim aanfprakelijk zoude zijn. " . ' Art. 1672.
De bewaarnemer is in geen geval aanfprakelijk wegens
fchaden, door toevallen van hooger hand veroorzaakt, ten ware hy in de teruggave der in bewaring genomene zaak nalatig geweest was. Art. 1673.
De bewaarnemer is onbevoegd om, zonder uitdrukkelijke of geprefumeerde toeftemtning van den bewaargeyer, van de in bewaring genomene zaak gebruik te maken.' Aft. 1674»'
|
|||
Art; 1674. !>
titt ftaat San den b'ewaarnemér niet vrij te onderzoeken, •frelke zaken hem in bewaring zijn gegeven, indien hem de- zelve in een gefloten kistj of koffer^ of itf een' verzegelden ömilag, zijn toevertrouwd. Art; 1675. »,.,, »;,
De bewaarnemer is gehouden, dezelfde zaak j welke hij in
Bewaring ontvangen heeft, terug te geven, en kan met de teruggave van eene gelijkfoortige zaak niet volftaan. " In bewaarneming van geld moet mitsdien dat zelfde geld ïn iiatura teruggegeven worden, het zij de fpecie inmiddels in ■tvaardei vermeerderd of verminderd zijn mogt. •Art. 1676. De bewaarnemer kan volftaan met het goed terug, tè geverf in dien (laat, waarin hetzelve zich, ten tijde der teruggave,- bevindt, en de verminderingen, daaraan, buiten zijne fchuld , toegekomen, zijn voor rekening van den bewaargever. Art. 1677.
;: Be bewaarnemer, wien het toevertrouwde goed van. hooger hand ontnomen is, ea die daarvan de waarde, of fets anders in de plaats ontvangen heeft^ is verpligt dit Ontvangene terug te geven* •.-,.: -■ : .■-• h ; Art; 1678. De erfgenaam van den bewaarnemer, dié eenig goed, het
welk hij niet wist dat ter bewaring ontvangen was , ter goeder trouwe verkocht heeft, is niet verder gehouden dan om den koopprijs overtegeven, of, indien hij denzelven nog niet ontvangen heeft, zijne actie tegen den kooper te cederen.- Art. 1679. '.- ■
Indien de in bewaring genomene zaak vruchten opgeleverd" heeft, die door den bewaarnemer genoten zijn, is hij verpligt dezelve mede terug te geven 5 doch tot betaling van interesiètf van eene aan hem toevertrouwde fotnme geïds is hijp niet ge- hottden, ten zij hij in de teruggave derzelve nalatig is geweest. Art. 16&0. e- xcw
De bewaarnemer moet de in bewaring genomene zaak
niet teruggeven, dan aan den geen*, die hem dezelve heeft toevertrouwd, of aan den geen*, op wiens naam de bewaar- geving gefchied is, of aan den geen', die hem tot het terug ontvangen van dezelve aangewezen is*. Art. 16S1. ., . ...
De bewaarnemer kan van den bewaargever geen bewijs vOr«
«leren, dat deze eigenaar van het in bewaring genomen goed is.
Indien hij echter ontdekt dat het in bewaring genomen goed
gefloten is, en aan wien hetzelve in eigendom toebehoort, is hij*
ver-
|
|||||
•
|
|||||
vefpÜgt den eigenaar kennis te geven, dat deze zaak bïj hem
gedeponeerd is; met fommatie om die, binnen een* bepaalden! en daartoe gefchikten tijd, als zijn eigendom te reclameren! Indien de eigenaar verzuimt de reclame te doen, is de
bewaarnemer bevoegd de zaak aan den geen', van wien hij dezelire ontvangen heeft, terug te geven, en is van allé verdere aanfpraak ontflagen. Art. 1682.
In geval van overlijden van den bewaargever, kan de
in bewaring genomene zaak niet dan aan zijneii erfgenaam teruggegeven worden: ? Indien hij verfcheidene erfgenamen heeft, moet dezelve aan
elk van hen terug gegeven worden, naarmate van ieders aandeel en portie; doch , indien de zaak ondeelbaar is, moetende erfge- namen zich onderling over de overneming van dezelve verftaan* ' Art. 1Ó83.
Wanneer de geen ^ die eene zaak in bewaring gegeven heeft $
van ftaat veranderd is, bij voorbeeld, wanneer eene vrouw, die haar eigen meester was, op het tijdftip dat zij de bewaargeving deed, naderhand getrouwd is, en onder de voogdij van den man is gekomen» of Wanneer een meerderjarige* nadat de bewaargeving gefchied is* onder curatele is gefield, kan, i« deze, en andere gevallen van gelijke natuur, de gedeponeerde zaak niet teruggegeven worden, dan aan den geen' , die de adminiflratie van des^bewaargevers goederen heeft» Art. 1684.
Indien de bewaargeving door een' voogd, man Of admini*
jtrateur , in deszelfs qualiteit, gedaan is , en die qualiteit inmiddels heeft opgehouden, kan het in bewaring genomene ftiet teruggegeven worden, dan aan den perfoon* die door den rrian» voogd of adminiftrateur, ten tijde der bewaarge* ving, vertegenwoordigd werd. Art. 1685.
Indien bij de overeenkomst bepaald is, waar ter plaatfe de
teruggave gtfchieden moet, is de bewaarnemer verpligt zich dien overeenkomftig te gedragen; de kosten, daarop valküde, komen voor rekening van dsn bewaargever. Art. t686.
Geene bepaling omtrent de plaats der teruggave gemaakt
zijnde, moet dezelve gefchieden ter plaatfe, waar de bewaaï* geving gefchied is. Art. 1687. . 1
De in bewaring genomene zaak moet aan den bewaargever
teruggegeven worden, zoodra deze zulks vordert, al wr.rehet dat bij de overeenkomst eene bepaling omtrent den tijd ('er |
||||
I
|
||||||
C *;» 5
teruggave'gemaakt was; ten zij een derde die zaak onder den
bewaarnemer gearrefteerd, of tegen de teruggave en verplaat- fing van dezelve een geregtelijk verbod mogt gedaan hebben. . Art. 1688. Ken bewaarnemer, die zich aan ontrouw heeft fchuldig ge- maakt, wordt tot het beneficie van boedel -afftand niet toege- laten. ,,; Art. 1689.
- -Alle de verpligtingen van den bewaarnemer houden op, wanneer hij ontdekt, en bewijzen kan, dat het in bewaring genomen goed hem zelven in eigendom toebehoort. VIERDE AFDEELING.
VAN DE VERPLIGTINGEN VAN DÊN BEi "
'WAARGEVER. - Art.' 1690. "
De bewaargever is gehouden aan den bewaarnemer te ver-
goeden alle.de kosten , door denzelven, tot inftatidhouding van Set in'bewaring gegeven goed, gedaan, en denzelven fchade- loos te (tellen wegens alle verliezen, welke hij door de bewaar- neming mogt geleden hebben. Art. 1691.
De bewaarnemer is geregtigd om het in bewaring gegeven
goed zoo lang onder zich te houden, tot dat de voldoening va¥i het geen hem ter zake der bewaarneming toekomt, ge- fchied is. V IJ F D E AFDEELING.
VAN BEWAARNEMING UIT NOODZAAK.
* -• Art. 169*. • •
P.ewaarneming uit noodzaak heeft plaats in geval van on-
heil; als van brand, inftorting van een gebouw, plundering, -fchipbreuk, of ander onvoorzien en onvermijdelijk toeval. 1 *:,:r.vsJ *. j j Art. 16931 Het bewijs door getuigen wordt in noodzakelijke bewaarne-
ming toegelaten, zelfs dan, warneer de zaak, die beweerd "wordt in bewaring genomen te zijn, de ^vaarde va,n honderd .ed vijftig guldens te boven gaat, ,-?r Art. ïfyü
|
||||||
... < --V
|
||||||
C vi )
|
||||||
Art. 1694.
Vsor het overige zijn alle de hier voren gemelde opgegevene regelen op noodzakelijke bewaring mede toepasfelijk. Art, 1695.
Herbergiers of logementhouders zijn, even als bewaarne- mers, verantwoordelijk voer de goederen, door reizigers, die zich bij hen ophouden, aangehragt. De bewaarneming van die foort van goederen wordt gehou-
den voor eene noodzakelijke bewaarneming. Art. 1696.
Zij zijn verantwoordelijk wegens diefftal of b'.fchadiging der goederen van de reizigers j hetzij de diefftal of befchadiging van die goederen door hunne bedienden of geëuiplojjeerden, of door gaande eii komende vreemdelingen begaan of toege- bragt zijn. Art. 1697.
Doch zij zijn niet verantwoordelijk voor diefftallen, gewa- penderhand, of op eene andere zeer gewelddadige wijze ge« pleegd. Art. 1698.
Omtrent de verantwoordelijkheid van fchippers, voerlieden, aannemers van post- en vrachtwagens, beurtfchepen en fchui- tenveren, is gehandeld in art. 1546, 1547, 1548 en 1549. DERDE HOOFDSTUK.
VANSEQUESTRATIE.
EERSTE AFDEELING.
VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN
SEQUESTRATIE. Art. 1699.
ScquestratU wordt daargefteld, of door overeenkomst, of door regterlijk bevel. |
||||||
TWEE-
|
||||||
C «74 )
\
TWEEDE AFDEELING.
VAN SEQUESTRATIE BIJ OVEREENKOMST.
Art. 1700. |
|||||||||||
of
|
|||||||||||
Scquestratie bij overeenkomst heeft plaats, wanneer een of
mevr perfonen eeue zaak, waarover gefchil is, in handen (tel- len van een' derden, die van zijne zijde aanneemt, dezelve, nadat het gefchil is uitgemaakt, terug te geven aan den geen', die daartoe geregrigd zal bevonden worden. Art. i7or.
Hel is niet noodig dat deze fequestratïe om niet gefchiede. Art. 1702.
Wanneer de fequestratïe om niet is, wordt dezelve onder- worpen aan de regelen, omtrent eigenlijk gezegde bewaarne- ming vastgeftcld; behoudens de hier navoigtnde uitzondering. Art. 1703.
De fequestratïe kan niet alleen ten aanzien van roerende, maar ook van onroerende goederen plaats hebben. Art. 1704.
De bewaarnemer kan, ingeval van feqitestratie, van de bewaring niet ontflagen worden, vóór dat het gefchil is uitge- maakt , ten zij met toeftemmiiig van alle de daarbij belang- hebbende partijen, of om eene wettig geoordeelde reden. DERDE AFDEELING.
VAN GEREGTELIJKE SEQUESTRATIE.
|
|||||||||||
•« Art. 1705.
Scqtiestratie bij regterlijk. bevel kan onder anderen plaatsheb- ben , ten aanzien: 1?. Van goederen eens fchuldenaars, welke gearresteerd
zijn; ft». Van onroerend of van roerend goed, over welks eigen-
dom of bezit tusl'chen twee oi' meer partijen gefchil is ontftaan; en 3°. Van zaken, welke een fchulderaar ter zijner bevrijding
aanbiedt. Art i7o5.
|
|||||||||||
'".-■',■■'-'
\ .C *75 )
Art. 1706.
' De aanftelling van een' fequester van gearresteerde goederen brengt tusfchen denzclven en den arrestant wederkeerige ver- pligtingen te wege. ■ De fequester is verpligt het gearresteerde, als een goed huis-
vader , te bewaren en gade te flaan; hij is gehouden, wanneef daartoe termen zijn, hetzelve overtegeven, om ter voldoening van den arrestant verkocht te worden, of is verpligt, in geval van ontflag van arrest, hetïdve terug te geven aan de partij 3 tegen welke het arrest gerigt is. De arrestant is daarentegen verpligt, hel bij de wet be«
paald falaris aan den fequester te betalen» Art. 1707.
Geregtelrjke fequestratie wordt opgedragen of aati een' pet'
foon, omtrent welken de belanghebbende partijen onderling zijn overeengekomen, of aan een' peribon, die daartoe doof den regter ambtshalve benoemd wordt. In beide gevallen is zoodanige perfoon aan dezelfde ver»
pligtingen onderworpen, welke aan een? fequesier bij overeet!» komst, ingeval van vrijwillige feques'ratie, opgelegd zijn. |
||||||
TÏVAALFBE TITEL.
VAN KAN S- e ONTR.AG TER.
Art. 1708.
Een kans-contract is eene wederzijdfche overeenkomst ,
waarvan de uitkomfien, met betrekking tot winst en verlies, het zij voor alle de partijen, het zij voor eenige of fomrrdga van dezelve, van eene onzekere gebeurtenis afhangen. Zoodanige zijn:
Het contract van asfurantie, bodemerij, fpel en wedding»
fchap, en het contraft van lijfrenten. De twee eerften worden door de zeeregtett gewijzigd.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN SPEL EN WEDDINGSCHAP*
Arl. 1709.
De wet ftaat geene actie toe ter zake van eêne fcfmld , uït liet fpel of uit eeae weddingfehap voortgefproteiu" $ & Aff. 1710.
|
||||||
f.
C *7* )
Art. 1710.
Onder deze bepaling zijn echter niet begrepen die fpelen,
welke gcfchikt zijn om het ligchaam te oefenen en vaardig te maken, als bet fchennen, wedloopen, en dergelijke : Niettemin ftaat het aan den regter vrij, een' eisch te dier
zake te ontzeggen, wanneer hem de fom onmatig voorkomt. Art 1711.
In geen geval echter kan de geen, die het verlorene vrijwil-
lig betaald heeft, hetzelve terugvorderen, ten ware de winst door kwade trouw, bedrog, of afperfing mogt verkregen en genoten zjin. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN CONTRACT VAN LIJFRENTEN.
EERSTE AFDEELING.
VAN DE VEREISCHTEN VAN LIJFRENTEN.
Art. 1712.
Lijfrente kan bij onereufen titel verkregen worden; gelijk als tegen betaling van eene zekere fomme gelds, of tegen atltand van een roerend goed, dat geldswaarde heeft, of eindelijk te- gen oveidragt van eenig onroerend goed. Art. 1713.
Zij kan ook geheel om niet, het zij bij fchenking of bij tes- tament , gevestigd worden; doch zulks moet als dan gefchie- den op de wijze, welke de wet voorfchrijft. Art. 1714.
Lijfrente is nietig , indien- zij ten behoeve van den perfoon , die onbekwaam is om iets te ontvangen, gevestigd is. Art. 1715.
Eene lijfrente kan gevestigd worden, het zij op het lijf van den geldgever, het zij op het lijf van een' derden, offchoon deze geen regt heeft om het genot van dezelve te hebben. Art. 1716.
Zij kan op één of meer lijven gevestigd worden. Art. 1717.
Zij kan ten behoeve van een' derden, gevestigd worden, of- fchoon een ander den prijs derzelve voldoet: Hoe zeer eene lijfrente in dit laatfte geval het aanzien eener • fchen-
|
|||||
4
|
|||||
C *77 )
|
|||||
fchenking heefr, wordt echter, met opzigttot den vorm , niet
gevorderd het geen tot het doen van fchenking vereischt wordt. Art. 1718.
Een contract van lijfrente, op het lijf van iem-and gevestigd,
die ten tijde van het aangaan van hetzelve reeds dood was, is nietig, en heeft geen gevolg. Art, 1719.
Hetzelfde heeft plaats ten aanzien van een contract van lijf-
rente, gevestigd op het lijf van iemand, die bij het aangaan van het contract aangevallen was door eene ziekte, aan welke hij binnen twintig dagen na de dagteekening van het contract overleden is. *' .' Art. 1720.
Eene lijfrente kan tot zoodanig raontant gefield worden,
als de contracterende partijen goedvinden te bepalen. TWEEDE AFDEELING.
VAN DE GEVOLGEN VAN LIJFRENTE, TEN
AANZIEN VAN DE PARTIJEN, DIE GECON- TRACTEERD HEBBEN. Art. 1721.
De geen, ten wiens behoeve eene lijfrente, tegen betaling
van zekeren prijs, gevestigd is, kan de vernietiging van het contract vorderen , indien de fchuldenaar in gebreke blijft om hem de bedongene zekerheid te bezorgen. Art. 175a.
Wanbetaling der verfchenen lijfrente geeft den remheffer
geen regt, om aflosfing van de hoofdfom, of teruggave van hst door hem daarvoor afgedane goed te vorderen; hij heeft al- leen het regt om den perfoon en goederen van zijnen fchulde- naar voor de achterftallige renten aantelpreken en te execute- ren. Art. 1723.
De fchuldenaar kan zich van de betaling eener lijfrente niet
ontflaan door de aflosfing van de hoofdfomme aantebieden, en van de terugvordering der reeds betaalde rencen afrtand te doen; hij is integendeel gehouden met de betaling der lijfren- te voorttegaan, zoo lang de perfoon of perfonen, op wier lijf dezelve gevestigd is, in leven zijn; hoe oud dezelve ook mo- gen worden, en hoe bezwarend de nakoming dezer verbindte- nis ook voor hem zijn moge. S 3 Art. 1724.
|
|||||
C *?* )
Art. 1724.
De betalinsr van eere lijfrente moet niet verder gefchieden
dan naar evenredigheid van de dagen, welke de renthtffér ge- let f cl heeft. Indien echter bedongen is, dat de betaling vooruit gefchie-
den zal, heeft de rentheffer van den dag af, op welken een ter- mijn heeft moeten betaald worden, een volkomen regt tot dc- ïtlve. Art. 1725. ,;
Het beding dat eene lijfrente niet arrestabel zijn zal, is onbe«
ftganbaar, ten ware dezelve om niet mogt gevestigd zijn. Art. 1726.
De betaling van eene lijfrente kan niet gevorderd worden,
dan wanneer de rentheffer van zijn leven, of van dat van den peifcon, op wiens lijf dezelve gevestigd is, doet blijken. |
||||||
DERTIENDE TITEL.
•■ y- • f- ... *'.■'!. ■
VAN MANDAAT OF LASTGEVING.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN DEN AARD EN DEN VORM VAN LAST-
GEVING. r r Art. 1727.
Mandaat of lastgeving is eene handeling, bij welke iemand
»an een' ander' last geeft* "om eene zaak vóór hem en in zij- nen naam te verrigten: 1 Dit contract wordt niet voltrokken, dan door de aanneming
van den gemagtigcten. Art. 1728.
Lastgevinq kan, of bij publieke acte, of bij een onder-
handsch gefchiïft, zelfs door middel van een' brief, gefchie- d,OT \ lastgeving kan ook bij monde gedaan worden, maar het bewijs door getuigen wordt ten aanzien derzelve niet toegela- ten, dan oveieenkomlHg het bepaalde bij den titel van con* tracten ef conventionele verbindtenisfen in het algemeen. De aanneming van een' last of nsandaat kan ook ftilzwijgen-
c[e gefchieden, en afeekid worden uit de executie, die de last- hebber aan het mandaat gegeven heeft. , , Art. 1729.
|
||||||
( *79 )
Art. 1729
Lastgeving gefchiedt uit haren aard om niet, ten zij het tegendeel bedongen is. Art. 1730.
Lastgeving is of algemeen en tot alle zaken, of bijzonder en Hechts tot ééne zaak, of tot zekere bepaalde zaken betrek- kelijk. Art. 1731.
Eene lastgeving, in algemeene bewoordingen vervat, wordt geacht alleen tot daden van adminiftratie betrekkelijk te zijn. Om goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwa-
ren, of andere dergelijke daden te verrigten, wordt een uit- drukkelijk mandaat veieischt. Art. 1732.
- Een mandataris of lasthebber mag niets verrigten, waardoor hij cè bepalingen van het mandaat zoude te buiten gaan. De magt om een gefchil bij transactie aftedoen fluit geens-
zins het vermogen in, om de bellisfing van bet gefchil aan dé uitfpraak van een' derden bij compromis overtelaten Art- "733- , ,.,
Die aan eene getrouwde vrouw of aan een' minderjarigen
het beheer van eenigen handel opdraagt, is door derzelver handelingen, ten aanzien van derden, even zeer verbonden, als of hij een' man of een' meerderjarigen aangelteld had. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN BE VERPLIGTINGEN VAN DEN MAN-
DATARIS OF LASTHEBBER. Art. 1734.
Een lasthebber is gehouden tot de volbrenging vaneden aan- genomen last, zoolang hij van denzelven niet ontheven is, en is verantwoordelijk voor de kosten, fchade en interesf.n, welke door het niet uitvoeren van dien last zouden kunnen on:fiaan: Ook is bijgehouden, de zaak, waarmede hij, ten tijde van
het overlijden van den lastgever, een' aanvang hadt gemaakt, ten einde te brengen, indien uit het niet afdoen van dezelve nadeel zou kunnen ontllaan. Art. 1735.
Een lasthebber is in de uitvoering van. den last, niet alleen wegens kwaad opzet, maar ook wegens fchuld of verzuim, S 4 Ter-
|
||||
( fi8o )
|
|||||
verantwoord-'lijk; nogtans wordt deze verantwoordelijkheid we.
geus fcliuld of verzuim minder flreng genomen, ten aanzien van den geen', die een' last om niet op zich genomen heeft, dan van den geen', die daarvoor loon ontvangt. Art, 1736.,
Elk lasthebber is gehouden rekenfehap van zijn verrigte te
geven, en aan den la.1 tgeververantwoording te doen van alles, wat hii uit krachte van het mandaat ontvangen heeft; al ware het dat het ontvangene aan den lastgever niet verfchuldigd wogt zijn geweest. Art. 1737.
Een gemagtigde is verantwoordelijk voor den geen', dien hij
in zijne werkzaamheden fubflirueert: i". wanneer hij de magt van fubftitU'ie niet bekomen heeft; a°. wanneer, hemdiemagt zonder aanduiding van een' bepaald' perfoan gegeven zijnde, hij iemand aan zich gefubfiitueerd beeft, die blijkbaar onbe- kwaam of infolyent was. In alle gevallen kan de lastgever onmiddelijk den gefubftitueerden tot verantwoording aanfpre- ken. Art. 1738.
Wanneer verfcheiden perfonen bij eene en dezelfde lastgeving
gemagtigd zijn, heeft ten hunnen aanzien geene folidaire ver- bindrenis plaats, dan voor zoo verre zulks uitdrukkelijk be- paald is. Art. 1730.
Een lasthebber is verpligt interesfen te betalen van de fom-
me, welke hij tot zijn eigen gebruik aangewend heeft, van den dag af, waarop hij dezelve tot zijn gebruik genomen heeft, en van de fomme, die hij aan den lastgever tot flot van reke- ning nitkeeren moet;, van den dag af dat hij daarvan in ver- zuim is. Art. 174O.
Een lasthebber, die aan de partij, met welke hij handelt,
den inhoud van zijnen"last ten vollen heeft bekend gemaakt, is niet aanfprakelijk ten aanzien van het geen boven zijnen last gefchied is, ten ware hij zich in dit opzigt perfoonlijk ver- bonden mogt hebben, DERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERPLIGTINGEN VAN DËN LAST-
GEVER. Art 174 t -
De lastgever is verpligt de verbindtenisfen, door den Iflst-
heb-
|
|||||
( «8i )
hebber, overeenkomftig den gegeven' last, aangegaan, nate-
komen , doch hij is niet gehouden tot het geen bovendien mogt gecontracteerd zijn, dan voor zoo verre hij hetzelve uitdruk- kelijk of ftilzwijgende bekrachtigd heeft. Art. 1742.
De lastgever is verpligt den lasthebber te vergoeden alle de
uitfchotten en kosten, welke deze in de uitvoering van den last heeft moeten doen en maken, alsmede aan, denzelveu zijn leon te betalen, indien 'er loon bedongen mogt zijn: Van deze verpligting wordt de lastgever, wanneer door den
mandataris geene fout begaan is , die aan hem geïmputeerd kan worden, niet ontheven, doordien de zaak zoude mogen mis- lukt zijn; gelijk de lastgever ook geene vermindering van het beloop der kosten en uitfchotten mag vorderen, al ware het dat dezelve minder hadden kunnen zijn. ■■< ■-. . Arr. 1743.
De lastgever is ook gehouden den lasthebber fchadeloos te
ftellen wegens de verliezen, welke deze in de uitvoering van den gegevenen last mogt geleden hebben, zoo dezelve door geene onvoorzigtigheid, die 'aan den mandataris geïmputeerd kan worden, veroorzaakt zijn. Art. 1744.
De lastgever is aan den lasthebber, wegens deszelfs uit-
fchotten, interesfen verfchuldigd , van den dag af, waarop deze aantoont die uitfchotten gedaan te hebben. Art. 1745.
Wanneer de lasthebber door onderfcheiden perfonen tot
eene gemeene zaak isgeconftitueerd,is elk van hen in folidum , of voor het geheel, aan den lasthebber voor de gevolgen van het gegeven mandaat aanfprakelijk. VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE WIJZEN,
WAAROP LASTGEVING EINDIGT» Art. 1746.
Lastgeving eindigt: Door herroeping van het mandaat; Door opzegging van hetzelve door den lasthebber; Door den dood of infolventie, het zij van den lastgever., her. zij van den mandataris; En eindelijk wanneer een van beiden onder curatele gefield
wordt. S 5 Art. 1747.
•
|
||||
C 2§2 )
|
||||||
Art. 1747.
Een lastgever kan zijn' gegeven' last intrekken wanneer hem zulks goed' dunkt, en den gemagtigden, daartoe termen zijnde, noodzaken, de acle of'het bewijs, hetwelk deze van den gegeven' last in handen heeft, terug te geven. Au'. 1748.
De herroeping alleen aan den lasthebber kenbaar gemaakt zijnde, kan zulks het regt van derden, die,daarvan onkundig zijnde , naderhand nog met den lasthebber gecontracteerd hebben, niet verkorten; -behoudens het verhaal van den last- gever óp den gemagtigden." , Art. 1749.
'Be aanfleüing van eénen hieuwen mandataris, tot het ver- rïgten van dezelfde handeling, heeft gelijke kracht met eene herroeping van den eerften mandataris, en werkt, met opzigt tot denzelven, van den dag af, dat deze nieuwe aanftelliiig aan hem kenbaar is gemaakt. Art. 1750.
Een gemagtigde kan Het mandaat opzeggen , door van zijne opzegging aan den lastgever kennis te geven: Indien deze opzegging echter tot nadeel van den lastgever
ftrekken mogt, is de mandataris niettemin gehouden denzelven desvvegens Ichadeloös te flellen ; ten ware hij buiten flaat zijn mogt, om den last verder te volbrengen , zonder daardoor zelf aanmerkelijke fchade te lijden. Art. 1751.
Indien een lasthebber onbewutt is van den dood vsn den kstgever, of van het befiaan van ééne der oorzaken , die het mandaat doen eindigen, is hetgeen hij in die onwetendheid verrigt heeft van waarde. Art. 1752.
In de vorengemelde gevallen moeten de verbindtenisfen, door den lasthebber aangegaan, nagekomen worden, ten aan- zien van derden, die in de goede trouw zijn... Art. 1753. J
Bij overli den van den lasthebber zijn zijne erfgenamen ver» pligc daarvan aan den lastgever kennis te geven, en inmiddels, naar vereisch der omftandigheden, zoodanige voorziening te doen, als het belang van den lastgever medebrengt. |
||||||
VEER-
|
||||||
C *«y )
|
|||||
■■■ VEERTIENDE TITEL.
VAN BORGTOGT.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN DEN AARD EN STREKKING
VAN BORGTOGT. Art. 1754.
Die zich tot borg voor eene verbindtenis fielt, onderwerpt zich, ten behoeve van den fchuldeifcher. om aan die verbindte- nis te voldoen, indien de fchtÜdenaHi zelf daaraan niet voldoet. Art, 1755-
Geen borgtogt kan bcftaan, 01 'er moet eene beftaanbare hoofdverbindrenis van etnen principalen fchuidenaar zijn: Men kan zich echter ook dan tntborg voor eene verbindtenis
ftellen, wanneer dezelve, uit hoofde van eene omftandighaid , enkel don perfoon van den principaal betreiFende, als nietigkan. gehouden worden; bij voorbeeld in geval van minderjarigheid. Art. 1756.
Een borg kan zich tot niets meerder, noch onder meer bezwarende voorwaarden verbinden, dan waartoe de principale fchukleiaar verbonden is: Borgtogt kan echter aangegaan worden alleen voor een
gedeelte der fchuld, en onder minder bezwarende voorwaar- den : : Een borgtogt, voor meerder dan de fchuld , of onder meer
bezwarende voorwaarden aangegaan, is niet geheel van on- waarde, snaar bepaalt zich nVctas tot dat-geen, hetwelk ia de principale verbindtenis is begrepen. • to Art. 175?.' * Men kan zich tot borg ftcllen, zonder daartoe door den geen*, voor wi&n Meri zich Verbindt, gelast te zijn, en zelfs buiten zijn weten '• „Ook kan men zich tot borg fielten niet alleen voor den prin-
cipalen debiteur, maar ook voor deszelfs reeds■geik-lden borg. Art. 1758.
Een borgtogt wordt niet geprel'urneerd, maar moet uit- drukkelijk aangegaan worden, en kan niet verder ui'ge- ftrekt worden, dan de bepalingen, onder welke zij is aange- gaan, medebrengen. Art. 1759.
Een onbepaalde borgtogt voor eene principale fchuld (trekt zicb.
|
|||||
C *U )
|
|||||
zich mede uit to* alle accesfoiren van dezelre ; zelfs ook tot
de kosten van de invordering der principale fchuld, het zij dezelve vóór. of na dat de borg tot voldoening is aangemaand geworden, gemaakt zijn. Art. 1760.
De verbindtenis van den borg gaat op des zelfs erfgenamen
over. Art. 1761. . c
Wanneer een fchuldenaar verpligr is, borg te ftellen, moet bij
daartoe iemand voordellen, btkwaam om zich te verbinden, genoegzaam gegoed om den borgtogt te kunnen voldoen, en zijne woonplaats hebbende binnen het departement waarin de plaats, op welke de borg gefield moet worden, gelegen is. Art. 176a.
De gegoedheid van zoodanigen borg wordt beoordeeld naar
de waarde der vaste goedéren,Welke hij in eigendom bezit, behalve in het ftuk van koophandel, of wanneer de fchuld van geringe waarde is ; komende echter in dezen geene vaste goederen in aanfehouw, die litigieus zijn, of waarvan de uitwinning , uit hoofde van derzelver afgelegenheid, te inoeijelijk zijn zoude. Art. 1763.
Wanneer een borg, door den fchuldeifcher, het zij vrij-
willig of op regterlijke uitfpraak, aangenomen, naderhand infolvent wordt, moet 'er een ander borg gefield worden. Deze regel lijdt echter uitzondering, wanneer de borgtogt
niet gefield is dan ten gevolge eener overeenkomst, waarbij de fchuldeifcher een' zeker' bepaald' perfoon tot borg gevor- derd heeft. TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HET GEVOLG VAN BORGTOGT.
EERSTE AFBEELING.
VAN HET GEVOLG VAN BORGTOGT TUSSCHEN
DEN SCHÜLDEISCHER EN DEN B O R S. Art. 1764.
Geen borg is verpligt een' fchuldeifcher te voldoen, dan wanneer de principale fchuldenaar deswegens in gebreke ge- bleven is, welke laatlle eerst in zijne goederen moet uitge- wonnen worden; ten ware de borg van het voorregt van .... Hjt. " /
|
|||||
C 285 )
|
|||||
uitwinning afftand gedaan mogt hebben, of wel dat hij ne-
vens den principalen fchuldenaar eene fulidaire verbindienis mogt hebben aangegaan, in welk geval zijne verbindtenis zich regelt achtervolgens de bepalingen, die met opzigt tot folidaire verbindtenisfen zijn vastgefteld. Art. 1765.
De fchuldeifcher is echter niet verpligt den principalen "chuldenaar eerst uittewinnen, dan wanneer de borg, tot voldoening aangemaand wordende, zulks vordert. Art. 1766.
Wanneer verfcbeiden perfonen zich tot borgen gefield heb- >en voor denzelfden fchuldenaar en voor dezelfde fchuld, 's ieder van hen aanfprakelijk voor de geheele fchuld. Art. 1767.
Niettemin is elk van hen, zoo hij geen' afftand gedaan leeft van het beneficie van fchuldfplitfing, bevoegd te vor- leren dat de fchuldeifcher zijne aélie tusfchen de gezamen- ijke borgen verdeele, en van ieder Hechts zijn gedeelte 'ordere. Voor zoo verre, ten tijde der fchuldfplitfing, ouder de
lorgen infolveuten worden gevonden, zijn de genen, die olvent zijn, verpligt, ieder voor hun aandeel, het door leze infolvemiën ontbrekende gedeelte mede te helpen dra- len; maar zij kunnen niet meer aangefproken worden, uit loofde van infolventiën, dewelke, wanneer de fchuldeifcher, a dato van de gedane fchuldfplitfing, nalatig is om een of leer der borgen wegens hun aandeel in regten aantefpreken n te executeren, vervolgeus ontftaan. TWEEDE JFDEELING.
A N HET GEVOLG VAN BORGTOGT TÜSSCHEN
DEN SCHULDENAAR EN DEN BORG. Art. 1768.
De borg, den fchuldeifcher voldaan hebbende, heeft zijn erhaal op den principalen fchuldenaar, het zij de borgtogt al f niet met deszelfs medeweten gefield is. Dit verhaal bepaalt zich niet alleen tot de hoofdfom, laar heeft ook plaats omtrent de interesfen en kosten; doch ■n aanzien der kosïen, dewelke van de zijde van den borg emaakt zijn, niet verder dan nadat hij aan den principalen fchul-
|
|||||
i.
|
|||||
C *8S )
fchuldenaar had kennis gegeven, dat hij tot de voldoening
in rekten was aangefproken. De borg heeft ook verhaal op den principalen fchuldenaar
tot vergoeding van kosten, fchade en interesfcn, indien tot dezelve termen aanwezig zijn. Art. 17(39.
De borg, die de fchuld betaald heeft, treedt in al het
regt, hetwelk de fchuldeifcher tegen den fchuldenaar had. Art. 1770.
Iemand, zich tot borg gefield hebbende voor verfcheiden
principale folidaire fch uiden aars, heeft op elk van hen voor het geheel zijn verhaal, wegens hetgeen hij als borg betaald heeft. ; . Art. 1771.
Een borg, den fchuldeifcher betaald hebbende, en daarvan
geene kennis aan den principalen fchuldenaar hebbende gege- ven, heeft op den laatlten geen verhaal, wanneer deze ir zijne onwetendheid ten tweedenmale heeft betaald; maar lii heeft alleen regt om het betaalde van den fchuldeifcher teni{ te vorderen. Wanneer de borg voldaan heeft, zonder te zijn aangefpro
ken, en zonder den principalen fchuldenaar vooraf kennis te hebben gegeven, heeft hij geen verhaal op denzelven, inge val de fchuldenaar, ten tijde der betaling, gronden zeudi gehad hebben om de fchuldvordering te doen ontzeggen; onverminderd nogtans zijne actie tot terugvordering tegen de: fchuldeifcher. Art. 1772.
Een borg kan, zelfs vóór dat hij betaling gedaan heeft,
tegen den fchuldenaar ageren, om dadelijk door denzelves fchadeloos geileld-te worden, in de navolgende gevallen: i°. Wanneer hij in regten tot betaling vervolgd wordt;
a9. Wanneer de fchuldenaar infolvent geworden , of h
verval van zaken geraakt is; 3°. Wanneer de fchuldenaar zich verbonden heefc, m
aan den borg binnen een' bepaalden tijd het ont(l:«| van zijnen borgtogt te bezorgen; 4°. Wanneer de termijn, op welken de fchuld betaalbaa
gefteld was, verfchenen is; en 50. Na verloop van tien jaren, indien de principale f
|
|||||
C t87 )
i
bindtenis geen' preciefen vervaltijd heefr; ten ware de
principale vèrbindtenis , zoo als bij vtorbee'd eene voogdij, niet van zo jdanigen aard zij, dat dezelve vóór het aanwezig zijn van eenen zekeren L epaalden tijd kan eindigen. DERDE jtFDEELIN-Gi
r :' V'..,.,. . " *' ! -" ■ ■> ''
VAN HET GEVOLG VAN BORGTOGT ME?
BETRE KlCIIjyjl TO T DE M E D EB ORG E N. Art. 1773.
Verfcheiden perfonen zich voor eenen fchnldenaar , en
Voor dezelfde fchuld, tot borgen gefteld hebbende, tn een van hen het geheele verfciiuldigde aan den fchuldcifcher betalende, heeft deze zij • verhaal op zijne medeborgen, om ieder hun aandeel in liet betaalde aan hem te vergoeden: Doch dit verbaal heeft dan alleen plaats, wanneer deze borg
betaald heeft in een der gevallen, in het vorig artikel vermeld* DERDE HOOFDSTUK.
VAN HET TE NIET GAAN VAN BORGTOGT;
Art. 1774.
De verpligting, uit borgtogt oniitaande, gaat te niet door derelfde oorzaken, als waardoor andere verbindteinsf-n een einde nemen. Art. 1775.
Wanneer de principale fchnldenaar van dei borg, of weder» keerig de borg van den principalen fchuldemiar erfgenaam wordt, en daardoor eene fcbuldvermengins wordt te Wt;eg gebragt, wordt echter de actie van den fchuldeifcher tegen den geen', die zich tot borg van den borg gefield heeft, daar> door niet vernietigd. Art. 1776.
De borg kan zich tegen den fchuldeifcher van alle zoodani- ge middelen van verdediging bedienen, als den principalen fchnldenaar toekomen en inherent aan de fchuld zijn: Doch bij ken ?ich niet van zoodanige middelen van verde-
diging bedienen, -die, louter perfoneel zijnde, aileen den per- foon des ichuldcnaars betreffen. Art. 1777.
De verpligting van den borg houdt ©p, wanneer door toe- doen |
||||||
C a88 )
|
|||||||||
doen van den fchuldeifcher te weeg gebragt is,. dat de borg
in alle de regten van den fchuldeifcher tegen den fchuldenaar niet kan gefurrogeerd worden. Art. 1778.
De borg wordt ook van zijne verpligting on'flagen, wanneer
de fchuldeifcher vrijwillig eenig onroerend of ander goed in betaling van de principale fcbuld aangenomen heeft; zelfs dan, wanneer de fchuldeifcher daarvan nadeihand geëvinceerd mogt worden. Art. 1779. '
Eene eenvoudige verlenging van den t«IWifn van betaling, door
den fchuldeifcher aan den principalen fchuldenaar toegedaan, ontflaat geenszins den borg, dewelke in dat geval regt heeft den Fchuldenaar te vervolgen, om hem tot betaling te noodzaken. VIERDE HOOFDSTUK.
|
|||||||||
VAN LEGALEN EN JUDIClèLEN BORGTOGT.
Art. 1780.
Wanneer iemand, uit kracht van de wet, of van een regter- lijk gewijsde, verpligt is borg te ftellen, 'moet de aangebode- ne borg alle de vereischten hebben welke bij artikel 1761 en 1762 voorkomen. Art. 1781.
Aan hem, die geen' borg vinden kan, wordt toegelaten, om, in plaats van dezqive,eene voldoende reëele cautie te ftellen. Art. 1782.
Een judiciële borg kan vooraf geene uitwinning van den principalen fchuldenaar vorderen. " Are. 1783.
Die zich eenvoudig tot borg van een' judiciëlen borg ge- field heeft, kan de voorafgaande uitwinning, noch van dea principalen fchuldenaar, noch van deszelfs borg, vorderen. |
|||||||||
r f} F TIENDE TITEL.
VAN TRANSACTlëNOF ACCOORDEN.
Art. 1784.
Tramadtie is eene overeenkomst, waarbij partijen een reeds aan*
|
|||||||||
öahriahgig gefchil ten einde brengen j of een te voren gefcfiü
Voorkomen. Dit contract moet fchrifrélijk aangegaan worden.
Art. 1785. Om te tranfigeren moet men de bevoegdheid hebben ont
over de onderwerpen± in de transactie begrepen, te kunnen befchikken. Een voogd of curator kan voor een' minderjarigen , of
iemand die onder curatele ftaat, geene transactie aangaan, dan overeenkomftig het bepaalde bij artikel 359 en 411. Ook mag een voogd met een'minderjarigen, nadat dezelve
meerderjarig geworden is , geene transactie aangaan , waardoor hij het doen van rekening en-verantwoording zoude ontwij- ken, achtervolgens het geentedkn aanzien bij art. 372 is vast-' gefield. ■ Gemeentebefturen én administrateuren van openbare gedich-
ten kunnen geene transactiën aangaan, dan op uitdrukkelijke autorifatie van den Koning. Art. 17864
Particuliere perfonen mogen tranfigeren wegens verbindte-
ïiisfen, uit misdaad ontliaande: Zoodanige accoorden verhinderen geenszins de actie van deri
publieken aanklager. Art. 1787.
Men mag eene transactie aangaan $ friet bijvoeging van eentt
penaliieit ten aanzien van den geen'j die het aceoord niet nakomt. Art. 1788;
Transactiën ftrekken zich niet verder Uit dan het onderwerp*
Over liet welk getranfigeenl wordt; de afitand van alle regt,- actie enpretenfie, daarbij gedaan, moet alleen verdaan wor- den betrekkelijk te zijn tot Ket verfxhil, hetwelk aanleiding tot de transactie gegeven heeft. Art. 1789,
Transactiën maketi alleen een einde aan die Vet fchilleri, weI->
ke daarin begrepen zijn 5 het zij partijen derzelver oogmerk in bijzondere of algemeene uitdrukkingen hebben te kennen gegeven, hetzij dit oogmerk, als een noodwendig gevolg, uit het geen bij het aceoord te kennen gegeven is moet worden afgeleide Art. 1790. •,
Iemand over eenig regt, hetwelk hem* uit eigen* hoofde toe-
komt, eene transactie aangaande, en vervolgens in een derge- Mik regt aan een' ander' opvolgende, is, toet betrekking tot T bet
|
||||
C 290 )
|
|||||
het nieuw befcomm rcgt, aan de bevorens aangegane trans-
actie niet veibüiulet!. Art, 1791.
Eene transactie, door een'der belangliebbendenaangegaan,
is niet verbindende voor de medebelanghebbenden, en kan door d.zelv'e niet in hun voordeel ingeroepen worden. Att. 1792.
Traisactlën hebben tusfehen de genen, die dezelve hebben
aangegaan , de kracht van een gewijsde: Tegen dezelve kan, op grond van dwaling in het regt, of
van lefie of benadeeling, niet worden opgekomen. Art. 1793.
Niettemin kan van eene transactie vernietiging of rescisfie
verleend worden , wanneer men in den perfoon of omtrent het onderwerp van het gefchil gedwaald heeft: Ook kan de transactie vernietigd of gerescindeerd worden
in aiie gevallen, als 'er bedrog of geweld heeft plaats gehad. Art. 1794.
Ook kan relief tegen eene aangegane transactie verleend
worden, wanneer dezelve aangegaan is op grond van (lukken, die nietig waren, ten zij die nietigheid zelve het punt van vetfehü uitmaakte. Art. 1795.
Eene transactie is ten (-enenmale nietig, wanneer'de ftukken,
op grond vau welke dezelve is aangegaan, naderhand biijkeu valsch te zijn. Art. 1796.
Transactie, aangegaan over eene zaak , die bereids bij een
vonnis van den regter, dat in kracht van gewijsde gegaan is, en van hetwelk partijen, of een van hen, geen kennis had- den , befiist was, is nietig: Indien echter vaifhet vonnis hooger beroep zou kunnen val-
len , is de transactie van kracht. Art. 1797.
Wanneer partijen in het algemeen over alle zaken, welke
zij met elkander uitftaande mogten hebben, getranfigeerd hebben, leveren de naderhand gevonden en destijds onbeken- de ftukken, daartoe betrekkelijk, geen' grond op tot relief, ten ware die ftukken door een' van hen waren achtergehouden: Doch de transactie is nietig, indien, dezelve over een enkel
onderwerp aangegaan zijnde, door naderband gevondene ftukken uitgemaakt wordt 5 dat eene der partijen geen het minfte regt had. Art. 1798.
Eene fout in het rekenen, bij de transactie begaan zijnde,
meet herfteld en verbeterd wolden. ZES-
|
|||||
C 2£l )
ZESTIENDE TITEL.
VAN PERSONEEL ARREST IN CIVJELE 2AKEN*
Art. 17519.
De perfoon van een'' fchuldenaa'r is, zoo wel als zljné goe-*
deren, voor de nakoming van zijne verpligtingen aansprakelijk. Art. 180©.
De verfchillende foorten van perfonele arresten en gijzelin*
gen in civiele zaken, de tijd en wijs, waarop de,;el/e iii de on- dericheidene gevallen worden te werk gelegd, derzelver gevol- gen en uitwerking, mitsgaders alles, wat verder daartoe be- trekking heeft, wordt bij de wet op de manier van procederen behandeld. |
||||||
ZEVENTIENDE TITEL.
VAN REGT VAN PAND OF HYPOTHEEK.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN PANDREOT UIT O VE RE E NK OMS Ti
Art, iSói.
In alle perfonele verbindtenisfen zijn de goederen, zoo föë-
fende als onroerende, tegenwoordige en toekomende, Vari eenen fchuldenaar, aan zijne fchuldeifehers verbanden, zoo dat deze de nakoming van die verbindtenisfen, na verkregen vonnis, daaraan verhalen kunnen; maar om aan eenen fchuld- eifcher boven andere medefchuldeifchers op des fchuldenaars geheelen boedel, of eenig goed van denzeiven een regt van voorrang toetekennen, is het nooiig, dat zulks bij overeen- komst bedongen of door de wet vergund zij. Art. I802.
Om zulk en' voorrang uit kracht van overeenkomst te heb-
ben , moet daarbij bedongen worden het regt van pand; het- welk , zoo het op onroerende goederen gevestigd is , hypotheek genoemd wordt. Art.- 1803*
Alle goederen, die v'ervreemdbaaf zijn, kunnen ook bij
overeenkomst verpand worden, zonder önderfcheid of dezelve zijn roerende of onroerende * ligchameliike of onligchameüjke!, mits voor zoo veel de roerende goederen betreft * de feg'teri T k M
|
||||||
'
|
|||||
C 2p2 )
der opcnbars leenbanken niet benadeeld worden: op gearreS*
teerde goederen, het zij in of buiten executie, kan geen paiad- regt ten behoeve van iemand, in nadeel van het regt van den arrestant, gevestigd worden. Art. 1804.
Verpanding van eens anders goed, buiten weten en toeftem- Biing van den eigenaar, of,van een gemeen goed verder dan voor des verpandeis aandeel, is krachteloos voor zoo veel den verpander betreft, doch ten aanzien van derden, ten wier be- hoeve de verpanding gedaan is. dan alleen, wanneer zij ge- weten hebben, of na een behoorlijk onderzoek hadden kun- nen weten, dat het verpande eens anders goed was. Art. 1805.
Fen bijzonder goed tot pand gefield zijnde, zijn ook alle de vrachten, daarvan voortkomende, mitsgaders alle aanvvas- fen, waardoor het goed vergroot of in waarde vermeerderd wordt, onder de verpanding begrepen. Art. 1806.
Het goed, buiten toedoen van den verpander, in waarde Ver- mindercde, is dezelve niet gehouden om voor die verminder- de waarde furplus te geven, ten zij dit uitdrukkelijk bedon- gen is. Art. 1807.
Onder eene algemeene verpanding, het zij bij overeenkomst bedongen, het zij door de wet gegeven, zijn alle des fchul- denaars goederen, zoo tegenwoordige als toekomende, begre- pen, met uitzondering van dezulken , welke hij met den last van fideïcommis bezit, of die daarin volgens de wet niet kun- nen zijn vervat. Art. 1808.
Wanneer twee of meer boedels door huwelijk, erfenis, of op eenige andere wijze, vermengd worden, en een of meer van die boedels, vóór dat de vermenging heeft plaats gehad, door een algemeen hypotheek verbonden waren, wordt dat pandregt daardoor ftilzwijgende uitgeftrekt tot alle de goederen, die nu tot de gezamenlijke vermengde boedels behooren. . | Art. 1809. Om regt van hypotheek op eenig bijzonder onroerend goed
kracht te doen hebben, is het noodig dat de acte van hypo- thekatie verleden worde voor de plaatfelijke autoriteit, welke daarmede nader door den Koning zal worden belast, ter plaat- fe waar het goed gelegen is. Art. 1810. '
Geen algemeen veiband, uit krachte van overeenkomst, kan ten aanzien van des l'chuldenaars onroerende goederen wer- ken, |
|||||
C 2<)3 )
|
|||||
ken , ten zij de acte daarvan voor het geregt van des fchulde-
naars woonplaats verleden, of voor notaris en getuigen verle- den, en bij dat geregt geregistreerd zij: van den dag dezer re- giftratie gaat het pandregt in, met het gevolg dat alle des fchuldenaars roerende en onroerende goederen, welke hij bin- nen dit rijk liggende heeft, onder het algemeen verband be- grepen zijn. Art. i8it.
Verpanding van roerende goederen kan gedaan werden bij
acte, voor notaris en getuigen, of ook onder de hand verle- den; zij heeft echter geene kracht tegen derde perfonen buiten den fchuldenaar, ten ware het verpande goed aan den ichuld- eifcher is ter hand gefield, het zij door eigenlijk gezegde overgifte, het zij door bekorting, door overlevering van neu- tels van een pakhuis, en dergelijke, met het blijkbaar oog- merk van verpanding gedaan. Art. 1812.
Onroerend goed, door hypotheek in het bijzonder verbon-
den, kan -door den fchuldenaar wel verkocht of op eenige an- dere wijze vervreemd, of nader aan eenen anderen fchuldei- fcher verpand worden, maar gaat aan den derden bezitter of pandhouder niet over, dan met den last van het daarop geves- tigde hypotheek, en onverminderd het regt van den eerden pandhouder op dat goed. Art. 1813.
Onroerend goed, door een algemeen hypotheek verbonden »
en door den fchuldenaar vervreemd zijnde, gaat met geen ver- band van hypotheek aan den derden bezitter over; ten ware deze van dat algemeen verband geweten beeft, of door eene bijzonderlij ke gedane registratie bij de daartoe bevoegde auto- riteit, ter plaatie waar dat goed gelegen is, zulks heeft kun- nen weten. Art. 1814.
Pandregt kan bij overeenkomst toegedaan worden tot meer-
dere verzekering van allerlei foorten van fchulden, zelfs die op tijd of onder eenige voorwaarde gemaakt zijn , uitgenomen alleen de zoodanige, waarop de wet verbiedt regt te doen. Art. 1815.
Alle bijzondere bedingen kunnen bij de overeenkomst van
verpanding gevoegd en moeten door de contracterende partijen nagekomen worden ; mits zij, noch met de wet. noch met de goede trouw, aoch met den aard van het pandregt, llrijdig zijn. Art. 1816.
Pandregt, met bezit gepaard, geeft aan den pandhouder het,
T 3 ver-
|
|||||
C *94 )
vermozen om de vruchten, renten of andere inlcomften van
het onderpand te ontvangen en onder zich te houden, om te- gen zijne fchu) ivordering, en de daarvan bedongene interes» fen te verrekenen. Art. 1817.
Zelfs kan de pandhouder bedingen, dat hij, in plaats van
jntert-fen te trekken, tot de afnetaling zijner fchuld het ver- pande goed gebruiken, of dé vruchten daarvan genieten zal; mits dar genot üe wettige maat van interesfen niet merkelijk te buiten i;aat. Art. 1818.
Het is niet geoorloofd te bedingen, dat, bij wanbetaling
van de fchuld, het verpande goed, tot voldoening der fchuld, zal -/ervaiien aan den fchuldeifcher. Art i8ig.
Indien de fcbuldenaar het venehuldigde aan den fchaldei-
fcher ter bepaaldèr tijd niet betaalt, heeft de fchuldeifcher het vermogen om het verpande goed te verkoopen, en uit den kooppiijs zich zelven te voldoen. Art. 1820.
Geen fchuldeifcher mag dien verkoop doen, dan uit kracht
van een vonnis, van dan regter, waardoor hij tegen den fchul- denaar overwonnen regt verkrijgr, en waarbij het pand voor de fchnld verbonden en executabel verklaard wordt, en mits in het doen van dienverkoop den gewonen vorm van executie in acht nemende. Art. i8ïi.
Men mag echter b^j de acte van verpanding van roerend goed
bedingen, dat de fchuldeifcher het regt zal hebben, om, bij wanbetaling, zonder eenige voorafgaande procedures, het pand in het openbaar re verkoopen; onaangezien dit beding, is het echter noodig , dat de fchuldeifcher van zijn' piaatfelijken regter eene autorifatie ter verkoop verkrijg , waarop de fchul- denaaf vooraf in zijne belangen fimmierlijk wordt gehoord. Art, 1822.
Pandregt gaat te niet en wordt ontbonden:
i°. Wanneer de fchuld , waarvoor het pand flrekketl
moest, geen befïaan heeft bekomen, het zij dat de pandhouder de gelden of goedereu, tot welker verze- kering hem het pand gegeven is, niet bezorgd heeft, hetzji'a1. hij niet voldaan heeft aan de voorwaarde, onder welkt hij het pandregt verkregen had ; &% Wanneer ds fchuldeifcher bij contfaft, erfvolging,
of
|
||||
( 295 )
of op eenige andere wijze, eigenaar van het verpande
goed wordt; 3°. Wanneer de hoofdfehuld door betaling, novatie,
compenfatie,. kwijtfchelding of fchuldvermenging , of op eenige andere wijze, gekweten is; # 4°, Wanneer wel de hoofdfehuld blijft beftaan, maar het
•pandregt vernietigd wordt,-• het zij om dat het verpande goed geheel vergaat, hetzij omdat de fchuldeifeher het pand ontllaat , of uitdrukkelijk, door daarvan met najne afftand te dotn, of itilzwijgende, door het ver- pande goed aan den fchuldenaar, behoudens zijn per- ibrieel regt van vordering, terug te-geven, of door in de vervreemding van het verpande goed door den fchul- denaar uitdrukkelijk toe te Hemmen, zonder zich de gevolgen van zijn pandregt voor fe-behouden;. 5°. Wanneer het regt van onvolkemen'of tijdelijken eigen-
dom of genot, hat welk de pandgever aan het verpan- de goed had , heeft opgehouden en ten einde geloo- penis"; 6". Door het verloop van den tijd, tot welken zich de
verpanding bij de overeenkomst bepaalde; en •7°. Wan»eer een derde bezitter den eigendom van het ver-
pande goed door verjaring verkregen heeft. Art. 1823. Het pandregt op eene der voorgemelde wijzen ontbonden zijnde, heeft de fchuldenaar eene actie tegen den fchuldeifeher, tot teruggave van het verpande goed, tevens met de vruchten en aankomften van hetzelve, en tot vergoeding van alle fchade, die door des fchuldeifchers toedoen aan het goed is overge- komen. Art. 1824.
Wederkeerig heeft de fchuldeifeher tegen den fchuldenaar eene actie-tot vergoeding van noodzakelijke kosten, door hem tot inltandhouding van het goed uitgefchoten, en tot vergoeding van de fchade, die , ter gelegenheid van de verpanding, door des fchuldenaars kwade trouw of nalatigheid bij den fchuld- eifeher geleden zoude mogen zijn. Art. 1825.
Een fchuldeifeher, die niet alleen eene hypothecaire fchuld , fnaar ook bovendien nog eene perfonele fchuld, zonder verze- il 4 k* |
||||
kering, ten laste van denzeJfden fchuldenaar heeft,is tot terug»
gave van het pand, fchoon de hypothecaire fchuld gekweten is, niet gehouden, zoo lang de perfonele fchuld nog niet is afgedaan, Waarvoor hij op het verpande goed regt van rerentie heeft: Dit regt van retentie werkt echter niet tegen andere fchiildei-
fchers , en geeft geene preferentie, zoodra de boedel infolvent is. Art. 1826.
De fehuldeifcher heeft, uit hoofde van het reëel regt, het
welk hem zijn pand geeft, eene aftie tegen eiken beznter van het verpande goed, om hetzelve met de vruchten en aankom- ften aan hem overteleveren. Art. 1827.
# R oerende goederen echter, die niet in het bezit van den fehuld- eifcher , aan wien dezelve verpand waren, gebleven zijn, en, waarvan eenderde, ter goeder trouw eu bij onereufen titel, in jiet bezit is, hebben ten nadeele van dezelve geen pands gevolg. TWEEDE HOOFDSTUK,
va'n pandregt uit de wet,
Art. 3838,
De wet zelve, buiten overeenkomst, geeft aan verfcheiden fchiildeifchers een regt van pand, het zij op des fchuldenaars, geheelen boedel, het zij op eenige bijzondere goederen vaa denzelven, welk regt ook legaal verband genaamd wordt. Art. 1829.
Op des fchuldenaars geheelen boedel verleent de wet {til- zwijgend pandregt : I?, Aan den (laat op de goederen van deszelfs ontvangers,
gaarders en andere adminiltratenrs, die eenig beheer va» 's lands penningen gehad hebben, mitsgaders op de •; ■■ goederen van cfcrzelver borgen, voor de aanzuivering van alle zoodanige.gelden, als zij in die betrekking aan den. {laat fchuldig zijn: Gelijk regt hebhen ook de Heden ed dorpen op de
goederen van hunne ontvangers, als mede de daarbij belanghebbenden op die van de hëftuurders der kerken- goederen of arrnenkasfenj ; aP, Aan den (laat op de goederen van hen, die eenige lastert
of impofitiën fchuldig zijn; s?„ Aan allen, die eenige impofitiën betaald hebben op de goe-*
. d,eren der genen-, vooj welke zij dezelve hebben ujr- |
||||
C .m )
|
|||||
gefehofen; doch niet langer dan gedurende een jaar,
gerekend van den dag af dat zij die uitfchotten hebben gedaan; 4°, Aan getrouwde vrouwen, die roet uitfluiting der ge-
meenfchap van goederen en van winst- en verlies ge- trouwd zijn, of van de door haar bedsngene keuze, om in winst en verlies te deelen, afftand gedaan heb- ben; mitsgaders ook, aan de kinderen of andere erfge- namen van die vrouwen, op den boedel van den man, tot het terug bekomen of bekomen'van red integratie van hare ten huwelijk aangebragte en ftaande huwelijk ver- kregene goederen, die door den m?n zijn vervreemd geworden; en . . g*>. Aan minderjarigen op de goederen van hunne voogden ,
of van de genen die zich als voogden over hen hebben, gedragen, het zij ouders, bloedverwanten of vreemde perfouen zijnde; alsmede aan de genen , die onder cu- ratele ftaan,op de goederen van hunne curateuren, voor de behoorlijke verantwoording, en oplevering van het geen zij, ter zake van de voogdij of curatele, fchuldig zijn, Het legaal verband van getrouwde vrouwen, minder-
jarigen , ef de genen, die onder curatele liaan , begint van het oogenblik af dat het huwelijk voltrokken is, of dat de voogdij of curatele een' aanvang genomen heeftt Art, 1830.
Qp een zeker gedeelte, of op bijzondere goedereu, geeft de wet regt van legaal verband; i°. Aan legatarisftn, tot zekerheid van de uitkeering, der
gemaakte legaten, op de goederen tot des testateurs na- latenfchap behoorende, doch niet op de goederen van : de erfgenamen; a°. Aan verhuurders van huizen of landen, op alle roerende
goederen, die op den bodem gevonden worden, en bo- vendien , ten aanzien der landen, op de vruchten, die daarop wasfen, Dit regt blijft voortduren, hoezeer deze goederen,
bujten toeftemming van den verhuurder van den bodem,
vervoerd zijn, mits de verhuurder die goederen binnen
yeertien dagen na de vervoering achterhale, en bij wege
'f 5 var»
|
|||||
C *98 )
Van' arrest reclamere j onverminderd nogtans her. geen
met betrekking tot het regtvan derden bij art. 1827 is bepaald: Niet alleen des huurders eigene goederen, maar ook
die aan een'ander'toebehooren, en op den bodem ge- vonden worden, zijn aan den verhuurder ftilzwijgende verbonden, mits de laatstgemelde daarop gebragt zijn, om aldaar tot gebruik, genot of profijt van den huurder te blijven, en niet om aldaar flechts voor eenen korten tijd te zijn, als bij voorbeeld goederen, in pand of be- waring gegeven, en foortgelijke: De goederen van den geen', die de huur van eenen
huurder-overneemt, zijn niet alleen aan zijnen verhuur- der, maar ook aan den eerften verhuurder of eigenaar, door de wet, verbonden; met die bepaling nogcans, dat de goederen van hem, die enkel een gedeelte, bij voorbeeld eenekamer,van een' huurder overneemt, mits die goederen niet verder of anders dan door den twee- den huurder gebruikt zijn, aan den eigenaar niet voor de huur van het geheele huis, maar alleen iu evenredig- heid van bet door den tweeden huurder overgenomen gedeelte verbonden zijn; 3". Aan metfelaars, timmerlieden en andere ambachtslieden,
die tot reparatie, maar niet die tot verbetering, of ver- üeringvan een gebouw, bouwlloffeii.geleverd of arbeid verrigt hebben, gedurende den tijd van vijf jaren na- dat de reparatiën gedaan zijn : Wat onder reparatie of melioratie begrepen is, moet,
in geval van verfchil, door der zaak kundige perfonen, bij den regter te benoemen, beoordeeld worden; 4°, Aan heffers *an erfpachten, tiende», cijnfen en foort-
gelijke reële belastingen , (op het goed , w.aavan die lasten geheven worden; en 5'. Aan den dijkring of waard , voor de onkosten van dij-
ken , dammen, molens, fluizen, wateringen en dergdij- kcn. Art. 1331.
Het dcen van arrest op eenig goed geeft, noch legaal ver- band, noch preferentie, uitgezonderd de arresten, die in execu- tie gedaan worden: Deze hebben ten gevolge, dat het goed door dat arrest geacht
wordt uit den boedel uittegaan. en dat de arrestant, mits zijne executie op dat goïd, volgens liet voorfchrift der wet, voort- zet-
|
|||||||
.-
|
|||||||
( 299 )
zè^ënd?, op het bsloop van hetzelve voor dat geen , waar-
voor hij executeert, geprefereerd is voor ailen, aan wie dat goed te voren niet bijzonderlijk, door overeenkomst, of door de wet, verbonden was. Art. 1832.
Behalve de legale verbanden, die de wet aan fommigen ver- leent, geeft zij ook aan eenige fchuldeifchers een privilegie, om, fchoon zonder regt van onderpand, op het algemeene bedragen van den boedel geprefereerd te zijn. Hiertoe be- hooren : *<■■■■
1°. De kosten, op de executie van gearresteerd goed, of op
de beretiding van eenen infolventen boedel gevallen; a°. De kosten van de begrafenis van het lijk van den over-
ledenen fch uidenaar, het zij die uit den boedel zilven genomen, of door een' ander' voorgefchoten zijn: Het beloop van die kosten aan öm (laat des boedels
niet geëvenredigd zijnde, ftaat het aan den regter dezel- ve te matigen; 30. De kosten der laatfte ziekte van den overledenen, na-
dat dezelve door der zaak kundigen zullen getauxeerd zijn; i 40. De loonen van dienstbare perfonen over het laatfte jaar,
en het geen aan dezelve over het loopende jaar ver- fciiuldigd is; en 5°. De leveranticn, tot levensbehoeften aan den fchuldenaar
en zijn huisgezin gedaan; te weten gedurende de laatfti zes maanden döö'r winkeliers, of dezulken die in het klein verkoopen. als bakkers, kruideniers, vleeschhou. wers en lbortgelijken, en gedurende het laatfte jaar door kostfchoolhouders en grosliers. Art. 1833.
Allen,die eenig goed van een' ander'onder zich hebben ge-
kregen, om daaraan eenigen arbeid te verrigten, hebben op dat goed regt van retentie, tot zoo lang zij van de kosten en arbeidsloonen, aan dat goed befteed, voldaan zijn. -: Art. 1834. Gelijk regt hebben ook de herbergiers, voerlieden en fchippers,
op de ingebragte of in- ofopgeladene goederen der genen, wie zij geherbergd of wier perfonen of goederen zij vervoerd hebben, tot
|
||||
( 3®o )
|
||||||
tot zoo lange zij wegens de gemaakte verteringen, het voer-
of vrachtloon, en accesfoire uitfchotterf betaald zijn. Art. 1835.
< Het gevolg van dit regt van retentie is ook, dat de fchuld- eifcher, in geval van des fchuldenaars infolventie, voor zijn achterwezen op het zuiver proveniie van dat goed geprefereerd is; welkpyovenue tot dat einde afzonderlijk moet gehouden worden. Art. 1836.
Retentie van ëenig goed , hetwelk men van zijne fchulde- naars onder zich heeft, kan echter nooit beweerd worden op grond of tot verzekering van fchuldvorderingen, die tot dat goed in geen onmiddellijk verband ftaan. Art. 1837.
Door de bepalingen van dit wetboek wordt geene innovatie gemaakt ten aanzien van het geen bij de wetten van koophan- del , omtrent zeefchepen , en de regten, welke daarop toepas» feiijk zijn, wordt vastgefteld. DERDE HOOFDSTUK.
VAN REGT VAN PREFERENTIE.
Art. 1838.
Wanneer ïn een' infolventen boedel goederen gevonden wor- den, aan een' ander' in eigendom toebehoorende, woiden de- zelve aan den eigenaar, wanneer hij die goederen reclameert, teruggegeven. _ Art. 1839.
Zoo lang de koopprijs van gekochte en geleverde meubelen niet betaald is, en die meubelen in natura in eenen infolven- ten boedel voorhanden zijn, heeft de verkooper regt van re- clame op dezelve; onverminderd nogtans het legaal verband, aan verhuurders van huizen of landen toegekend: Door het bij dit artikel bepaalde wordt geene verandering
gemaakt in de wetten en gebruiken der commercie omtrent de xeclamen. Art. 1S40.
In het ïegelen der preferentie worden eerst en vooraf gefteld zij, die eenige roerende goederen tot pand onder zich hebben , of aan welke het regt van retentie bij de wet is toegekend, op het zuiver prove-nue van dezelve goederen, door den curator jn den boedel te verkoopen, |
||||||
Art. 1841.
|
||||||
-~u
|
||||||
C 301 3
Art. 1841.
Na deze volgen de gepriviligeerde fchuldeifchers, in artikel 183a opgegeven, en op deze laatstgemelden de houders van bijzondere verbanden, op eenïge, hetfzij roerende, het zij on- roerende goederen door de wet, of op onroerende goederen door overeenkomst gevestigd-, ieder op het zuiver provenue van het aan hem bijzoaderlijk verbonden goed. Art. 1842.
Voor zoo verre die verbanden op onroerend goed gevestigd zijn, zijn de nog onvoldane, algemeene en plaatfelijke lasten, de erfpachten en andere grondregten, op dat goed gevestigd , mitsgaders de noodzakelijke reparatiën, boven de houders van die verbanden geprefereerd. Art. 1843.
Onder meerdere bijzondere verbanden, op hetzelfde goed gevestigd, gaat het oudfte voor; voor ouder verband wordt gehouden, hetwelk Hechts één dag, één uur,of zelfs nog kor- teren tijd vóór het andere verleden is; onder meerdere , op denzelfden dag gevestigde verbanden heudt men, in geval van twijfeling, voor ouder verband dat geen, hetwelk het eerst in het protocol van het geregt geregistreerd is. Art. 1844.
Op de bijzondere verbanden , volgen de algemeene legale
velbanden , aan den ftaat, aan vrouwen en aan minderjarigen ,
of de genen , die onder curatele gefield zijn, door de wet 10e-
geftaan, mitsgaders de algemeene verbanden uit overeenkomst,,
Art. 1845.
Dit lijdt echter deze drie bepalingen: i". Dat algemeene, legale verbanden, die ouder zijn dan-
bijzondere verbanden uit overeenkomst, boven die bij» zondere verbanden geprefereerd zijn; 2°. > Dat kustingbrieven, dïft is die uit onbetaalde en op het
verkochte goed geblevene kooppenningen voortfpruiten 9 op het provenue van dat goed geprefereerd zijn, boven alle oudere algemeene, legale óf conventionele verban-* den; en •
3°. Dat jongere bijzondere verbanden, bij overeenkomst
gevestigd, preferentie hebben boven oudera algemeene verbanden uit kracht van overeenkomst, ten ware dé houder van het jonger bijzonder verband geweten heeft^ dat het goed met een algemeen verband bezwaard was, of dat hij door e-ene bijzonderlijk gedane registratie bij het
|
||||||
■ .... . .
|
||||||
C 302 )
het geregt van de plaats, waar dat goed gelegen is,
zulks heeft kunnen weten. Art. 1846.
Buiten deze drie uitzonderingen , komen alle algemeene ver- banden, bet zij uit de wet, hef zij uit overeenkomst-voort- spruitende, elk naar hunne tijds-orde, zóó, dat het oudfle al- tijd vóór het jongere gaat. Art. 1847.
Kosten van executie zijn, even als andere proceskosten * concurrent, en hebben geene preferentie, dan door het duen van arrest in extcutie op eenig goed van den boedel, en het verkrijgen daardoor van een wettelijk verband op hetzelve, vol- gers liet geen in artikel 1831 is vastgefteld. Art. 1848.
Na de afbetaling der geprefereerde fchuldeifchers, komen allede concurrente fchuldeifchers, zonder eeuige tijds-orde, op het overfchot ponds ponds gelijke, dat is ieder voor gelijke percenten, naarmate van de hoegrootheid van elks fchuldvor- dering. ACHTTIENDE TITEL.
VAN HET ARRES TEREN VAN GOEDEREN.
Art. 1849.
De veifcbillende foorten van arresten op goederen, de tijd en wijs, waarop dezelve in de ondeifcheidene gevallen wor- den té werk gelegd, derzelver gevolgen én -uitwerking, mits- gaders alles, wat verder daartoe betrekking heeft, wordt bij de wet op <*e manier van procederen behandeld. NEGENTIENDE TITEL.
VAN PRESCRIPTIE OF VERJARING.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGEMEENE BEPALINGEN,
Art. 1850.
trefcriptie of verjaring is een middel om , door het verloop van eenen zekeren 'bepaalden tijd, en onder zekere bij de wet vast»
|
||||
C s°3 )
vasfgeftelde vereiscbten, iets te verkrijgen 5 of van eene ver-
piigung bevrijd te werden. Art. 1851.
Men kan geen' afftand doen van eene prefcriptie, van welke de rijd no * niet is vervuld, doch wel daarna. Art. 1852.
Aiïland van eene prefcriptie is,of uitdrukkelijk, of ftilzwi)- gendc : Stilzwijgende afftand wordt afgeleid uit het plegen van eene
daad , welke doet veioaderftcllen, dat men van zijn verkregen regt afziet. Art. 1853.
Niemand kan van verkregen preicriptie afftand doen, dan die bevoegd is om te vervreemden. Art. 1854.
Wanneer men zich op verkregene prefcriptie niet beroept, mogen de regters het regt, daaruit outftaande, niet ambtshal- ve in aanfehouw nemen. Art. 1855.
Men kan zich in iederen ftaat van een proces, zelfs in ap- pèl, op preicriptie beroepen, ten ware uit de omftandigheden mogt kunnen worden opgemaakt, dat de partij, welke het regt van prefciiptie niet heeft doen gelden, van hetzelve afftand heeft gedaan. Art. 1856.
Afftand van prefcriptie , door iemand in fraude van zijne fchuldeifchers gedaan, is nietig. Art. 1857.
De eigendom van zaken, welke van den handel der men- fchen zijn uitgefloten, kan door prefcriptie iiiet verkregen worden. Art. 1858.
Tèn aanzien van het rijk, mitsgaders van fteden en dor- pen en publieke gedichten, heeft prefcriptie op dezelfde wijze plaats, als ten aanzien van bijzondere perfonen, en zij kunnen zich ook daarop, even als dezelve, beroepen, TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN BEZIT IN BETREKKING TOT PRESCRIPTIE?
Art. 1859.
Om den volkomen' eigendom van eene zaak door prefcrip- tie te verkrijgen, moet men daarvan het bezit hebben, zoo als hetzelve bij artikel 459 befchreven wordt; moetende dit be-
|
|||||
. ~_
|
|||||
C 304 5
"bezit Wijders aanhoudend, onafgebroken, niet gewelddadigij'
tioeh heimelijk; noch dubbelzinnig, en onder den titel van eigenaar zijn. Art. 1860.
Men wordt altijd verönderfteld voor zich zelven en alS
eigenaar te bezitten, tenware bewezen wordt, dat men zijn bezit voor of in naam van een' ander' aangevangen heeft. Art. 1861.
Wanneer men zijn bezit Voor een' ander' aangevangen heeft,
wordt men altijd geacht voor een' ander' te bezitten, ten zij het tegendeel bewezen wordt. Art. 186a.
Zaken, die enkel facultatif zijn, en blootelijk bij gedoogert
Of vergunning gefchieden, kunnen geen' grond voor bezit of prefcriptie opleveren. Art 1863.
Ook kunnen daden van geweld geen bezit daarftellen4
door hetwelk prefcriptie kan te weeg gebragt worden. Het eigenlijke bezit begint niet, dan nadat het geweld een
einde genomen heeft. Art. 1864.
Indien de tegenwoordige bezitter bewijst, dat hij ook
Oudtijds het bezit gehad heeft, wordt hij verönderfteld hetzelve gedurende den tijd, die tusichen beiden verloopen is, mede gehad te hebben , behoudens het bewijs van het te- gendeel. Art. 1865.
Om den tot prefcriptie vereischten tijd te vervullen, kan
men bij zijn eigen bezit dat van den vorigen bezitter * Van wien men de zaak verkregen heeft, voegen, hoedanig men ook aan denzelven,~ het zij bij algemeenen titel of bijzonde- ren , het zij bij onereufen of bij lucrativen titel, is gefuc- cedeerd. DERDE HOOFDSTUK.
VïSN DE OORZAKEN DIE DE PRESCRIPTIE
VERHINDEREN, Art. 1866. ►
De genen, die voor of in naam van een4 ander' bezitten, kunnen nimmer den eigendom bij prefcriptie verkrijgen, door welk tijdsverloop zulks ook zoude mogen wezen. Dus kunnen een huurder, bewaarnemer, vruchtgebruiker, en
|
||||
C 305 )
en die eerie zaak precario of ter bede onder zich hebben,
dien eigenderh derzelve nimmer bij prefcriptie bekomen. Art. 18674
Ook heeft prefcriptie geerj plaats ten behoeve der erfgenamen van de genen , die eene zaak, bij één der in het voorgaande artikel vermelde titels, onder zich hadden; Art. 1868.
Echter kan prefcriptie ten behoeve van de perfonen, bij de twee vorige artikelen vermeld, plaats hebben, wanneer de titel, op grond van welken zij de zaak onder zich hebben, veranderd is, het zij uit eene oorzaak, die van een' derden afkomt-, het zij ten gevolge van dat zij het regt van den eigenaar betwist hebben. Art. 1869.
Prefcriptie kan plaats hebben ten behoeve van de genen,
aan wie huurders, bewaarhemers, en dezulken , die eeiie zaak
recario of ter bede bezitten, dezelve zaak bij een' titel, uit
rachte van welken eigendom verkregen kan worden, hebben
overgedragen.
Art. 1870.
Men kan tegen den titel aan, op welken men iets bezit, geen regt van prefcriptie bekomen, in dien zin namelijk, dat men zelf geene verandering ten behoeve van zich zelven kan maken in de oorzaak en het beginfel, waaruit men zijn bezit verkregen heeft. Art. 1871.
Doch men kan wel regt van prefcriptie tegen zijn eigen' titel in dien zin verkrijgen, dat men door prefcriptie de be- vrijding bekomt van eene verbindtenis, dewelke men zelf aangegaan heeft. .
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE OORZAKEN, DIE DE PRESCRIPTIE
INTERRUMPEREN, OF DIE DEZELVE . s OPSCHORTEN. EERSTE AFDEELING.
YAN DE OORZAKEN^ DIE DE PRESCR.IPTIE,
INTERRUMPER EN. * '. * *■ ' ft
AtXi 1872.
Interruptie van prefcriptie is, of natuurlijk, of dezelve is civiel 9Ï burgerlijk. V Art. 1873.
|
||||||
'
|
|||||
Art. 1873. • ''% :T"
Natuurlijke interruptie heeft plaats, \vanjietf ciebezitter,
gedurende meer dan een jaar, het zij door den ouden eigenaar , het zij cbor een' derden, van het genqt :de.r zaak-ris ontzet geweest. Art. 1S74. . e • 1 J ■ ': ■
Eene infinuatie, eene regterlijke dagvaarding, een arresf,
geëxploiteerd aan deu genen, dien men beletten wil prefcriptie te verkrijgen, doen eene civiele interruptie outltaau. Art. 1S75.
Zelfs wordt prefcriptie door eene dagvaarding voor den on-
bevoegden regter geïnterrumpeerd. Arr. 1876. :'«'
Doch wordt prefcriptie niet geacht geïnterrumpeerd te zijn:
, Wanneer de infinuatie, dagvaarding, of arrest nietig is, uit hooide van een gebrek in den vorm; Wanneer de eilcher af ft and doet van zijnen eisch;
Wanneer hij de inftamie laat te niet loopeii,
Of waaneer de gedane eisen ontzegd wordt.
Art. 1877 Prefcriptie wordt geïnterrumpeerd, wanneer een fchuldenaar
of bezitter eene erkentenis uitoreigt van hetregt van den geen , tegen wien de prefcriptie liep. Art. 1878.
De infinuatie, dagvaarding of arrest, volgens het bepaalde
bij de vorige artikelen, aan een' der fchuldenaars, dewelke, ieder in folidum, of voor het geheel, verbonden zijn, geëx- ploiteerd, of door denzelven uitgebragte erkentenis inter- rumpeert de prefcriptie tegen alle de andere f riidaire fchulde» naars, en zelfs tegen derzelver erfgenamen : Doch door zoodanige infinuatie, dagvaarding of arrest, aan
een' der erfgenamen van een' folidaiien fchuldenaar geëxploic- reerd, of door de uitgebragte erkentenis van denzelven, wordt de prefcriptie niet gefluit, met betrekking tot de andere erfge- namen, ztifs niet in geval van eenige hypothecaire fchuld,ten ware de verbiudt-'r.is Ondeelbaar y.iju uiogt» Door ceze infinuatie, dagvaarding, arrest of erkentenis,
wordt de prefcriptie , met betrekking tot de andere mede- fehulrienaren, niet verder gunterrumpeerd, dan voor aoo veel het aandeel va:i dezen erfgenaam betreft. Om de prefcriptie geheel te interrumperen, ten aanzien der
andere medcfcijuldenaren, moet de infinuatie, dagvaarding of arrest aan alle de erfgenamen van den overledenen geëxploi- teerd worden, of de erkentenis door alle dezelve worden uit- gebragt. :- li-51sn 1 & t . ..... Art 1879-
|
|||||
Art. iti?<f.
De infinuatie, dagvaarding of arrest, aan den principalen fchuldenaar geëxpioicteerd, of 'de'sze fs uitgebragtè erken renis interrumpeert ook de prefcriptie met betrekling tot den borg. T ff E. EDE A F D E E L IN G.
VAN DE OORZAKFN, DIE DE PRESCRIPTIE
OPSCHORTEN. Art 1880. • .'-.„ ,
Prefcriptie loopt tégen elk en eên ieg'l'jk, behalve die genen ,
ten wier behoeve de wet eene ui zondering maakt. ' Art. imu Prefcriptie loopt niet tegen minderjarigen, en dezulken,die onder curatele (taan, onverminderd het yastgeftelde bij artikel 1905, en de uitzondering der andere,bij de wet bepaalde ge- vallen. Art. 1R8&; l
Prefcriptie heeft geen plaats tusfehen echrgenooten onder- IinS- ., . 1.
j#ti ■,•>' ' . •.:. Art. .1883. si
Prefcriptie loopt tegen eene getrouwde vrouw, ook dan
Wanneer zij buiten gemeenlchap van goederen gehuwd is, en de man de heheerhig harer goederen heeft, behoudens haar verhaal op den man..-.., ... ■■ . - - " -• Art. 1884.
Prefcriptie loopt niet:
Met betrekking tot eene infehukr, welke van eene voorwaarde
afhangt, zoo Jarig die. voorwaarde niét vervuld is; Mét betrekking tot eene actie tot vrij *arir,g, zoo lang'er
geene evictie plaats heeft; . . „ Met betrekking tot eene infchuld. welke.op eenen preciefen
dag vervalt, zoo lang die dag niet verfchenen *is. Art. 1885.
Prefcriptie loopt niet tegen een'erf genaam, die de nalaten-
febap onder beneficie van inventaris aanvaardt, met betrekking tot de infchulden, welke hij van die nalatenfchap te vorderen heefr; Doch zij loopt tegen eene vacerende nalatenfchap, offchooa
dezelve van geenen curator voorzien is. Art. 1886..
Ook loopt prefcriptie gedurende den tijd, welke door de wet,
bij den titel van erfvolging, tot het maken van inventaris, en het nemen van beraad toegeftaan is. Va . VIJF-
|
||||
( 308 )
V IJ F D E HOOFDSTUK. |
||||||||
VANDEN VEREISCHTEN TIJDTOT
PRESCRIPTIE. * EERSTE A F D E E L I N G.
-" • '■'
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1887.
Prefcriptie wordt bij dagen, en niet bij uren gerekend. Art. 1888.
Er beftaat prefcriptie, zoodra de laatfte dag derzelve ten einde geloopen is. TWEEDE A F D E E L I N G.
VAN DERTIGJARIGE PRESCRIPTIE.
Art, 1889.
Alle aétiën , zoo reële als perfonele , worden geprefcri-
beerd door een tijdverloop van dertig jaren: De geen, die zich op deze prefcriptie beroept, is niet gehouden
zijnen titel aantetoonen, en tegen hem wordt geene verdediging toegelaten, dewelke uit zijne kwade trouw zoude ontleend worden. Art. 1890.
De fchmldenaar van eene rente kan, na verloop van acht-en-
twintig jaren na de dagteekening van den laatften titel of ren- tebrief, genoodzaakt worden aan zijnen fchuldeifcher, of die deszelfs regt verkregen hebben, ten zijnen koste eenen nieu- wen titel te leveren. , : Art. 1891.
De regelen van prefcriptie, ten aanzien van andere onder-
werpen, dan die bij den titel van prefcriptie of verjaring ver- meld zijn, worden bij de titels, in weke dezelve onderwer- pen afzonderlijk behandeld worden, voorgefchreyeH. |
||||||||
, Ut
|
||||||||
Ui-ju
|
||||||||
( 3^ 5
DE R.D E A F D E E L I N G.
VAN ÖE TIEN- OF TWINTIGJARIGE
P R E S C R l P T I E, Art. 1892.
Die eenlg onreerend goed ter goeder trouw, en ep grond
van eenen wettigen titel bezit, bekomt daarvan den eigen- dom, bij prefcriptie, door verloop van tien jaren., indien de wezenlijke eigenaar binnen hetzelfde departement, binnen h?t- Welk het goed gelegen is, woont, en door verloop van twin- tig jaren, indien de laatstgenoemde buiten hetzelfda departe- ment woonachtig is, , Art. 1893.
Indien de wezenlijke eigenaar zijne woonplaats op ondep-
fcheidene tijden binnen en buiten dat departement gehad heeft, moeten , in de berekening van den vereischten tijd tot prefcriptie, bij de jaren, welke aan de tien jare,n inwoning binnen dat de- partement ontbreken, gevoegd worden zoo vele van de jaren zijner afwezendheid, als het dubbel van het op de tien jaren te kort komende bedraagt. Art. 1894..
Een titel, die uit hoofde van een gebrek in den vorm nietig is t
kan niet tot grondflag van eene tien- of twintigjarige prefcrip. tie ftrekken. Art. 1S95.
De goede trouw wordt altijd veronderfteld, en de geen, die
zich op kwade beroept, is verpligt dezelve te bewijzen. Art, 1S96.
Het is voldoende, wanneer, ten tijde dat de zaak verkregen
is, de goede trouw aanwezig was. Art. 1897,
Na afloop van tien jaren, zijn architecten en aannemers ont-
flagen van de vrijwaring van werken, welke zij belltmrd ea gemaakt hebben. VIERDE JFDEELING.
VAN «ENIGE BIJZONDERE P RE S C R IPTI EN.
Art. 1898.
De actie »an meesters en onderwijzers in kunsten en wetem- fehappen, di« oaderwijs bij de les geven, wegens derzelv.r lesfen, V 3 Die
|
|||||
/
|
|||||
C 310 )
|
|||||
Die van herbergiers en tafjlhouders, wegens logement en
kost, En die van arbeiders en daglooners, wegens dagloonenen
verdien ('tien, Worden geprefcribeerd door verloop van twee jaren, in-
gaande met het einde van de maand, waarin de lesfen gegeven , het logement en de kost verflxekt', en de. dienften bewezen zijn. Art. 1899.
De actie van gereésheeren,. chirurgijns en apothekers, we-
gens dienften en leverantiè'n , Die vari exploicteurs en boden, wegens het'falaris voor
exploicten en volbragte cêmmisfien, Die van winkeliers, wégerts Verkochte goederen aan perfo-
nen , die geen winkeliers zijn , Die van kostfchoolhoudersi, wegens het kost- enfchoolgeld
voor dérzelver leerlingen, en van andere meesters, wegens het loon van het onderwijs. En die van dienstboden,wegens dérzelver huur, j
Worden geprefcibeerd door het verloop van twee jaren,
ingaande met het einde yari het jaar, waarin de dienften bewe- zen, dé léverantiën gedaan, de exploicten en cöthmisfiën vol- bragt, het onderwijs gegeverj ? de kost verftrekr/, en de huur vertellenen is. ... Art. 1900.
De actie van practizijns, tot Voldoening van dérzelver ver-
fchotten en falaris, wordt geprefcribeerd door verloop van twee jaren, ingaande mef den dag, waarop het,proces is uit- gewezen 01 de partijen vereenigH zijn, of waarop het emplooi van of de procuratie op dezelve perfbnen heeft opgehouden. Ten aanzien van onafgedane zaken, kunnen zij geene vol-
doening wegens verfchotten en falaris, die meer .dan vijfjaren- dagteekenen, vordefen. Art< 1901. • ,. , ...
De prefcriptie heeft in de hier voren gemelde gevallen plaats,,
offchoon 'er eene continuatie' van leverantiën ^dienften, on- derwijs en werkzaamheden plaats gehad heeft. Art. 19,02.
Nograns kunnen zij, aan welke de preferfptiën, die in deze
afdeeling vervat zijn , worden tegengeworpen, den eed defe- reren aan de gérfen,die dezelve tegenwerpen,ten éïnde te ver- klaren of de zaak waarlijk is betaald geworden. De eed kan gedefereerd worden aan de weduwen en erfge-
namen , of aan de voogden over deze laatften, indien dezelve minderjarig zijn, ten einde te verklaren, of zij «iet weten dat «ie zaak verfchuldigd is. Art. 1903,
|
|||||
C 3" >
|
|||||
• . :> r >rV»c*Arrjj 1903.-
De regters en praCtizijrss zijn wegens de afgifte der fluklbn, na verloop van vijf jaren nadat het pioces uitgewezen is, niet meer aanfprakelijk. Ook kunnen de exploicteurs en boden na verloop van twee
jaren, nadat zij de aan hun opgedragene commisliën uitge- voerd, of exploicten gedaan hebben, wegens de uitlevering der papieren niet meer aangefprokeu worde». • r: ,-Art. 1904,;'■■;>'■ fj
Verfchenen renten, het /.ij perpetuële of lijfrenten,. , . jjjj
Verfchenen penfioenen, tot alimentatie {trekkende, Huurpenningen van huizen eu lauden, Interesfen van opgenomen penningen, en in het algemeen al wat bij het jaar» of bij. kortere termijnen, betqalbaar is. Worden geprefènbeérd'rroor 'ferforVp Van Vtf^menl Art. 1905.Ji- i •' '"•"
De prefcriptiën, waarvan bij de artikelen van deze afdee-
ling gehandeld wordt, ïoopen tégen mrtiderjanger', en de ge.
nen, die onder curatele' ftaaü, behoudens derzèlver verhaal op
de voogden en curateuren. ** uit
Art. 1906".
Met betrekking-tot roelende goederen, geldt het bezit voor een' volkomen' titel: Niettemin kan de geen, dieeene zaak verloren heeft, of
aan wien dezelve ontvreemd is, die zaak gedurende drie ja- ren , ingaande met den dag van het verlies of de ontvreem- ding , ais zijn eigendom reclameren, bij wien hij dezelve ook vinden moge; behoudens het verhaal van den houder tegen den geen', van wien hij dezelve zaak bekomen heeft. Art. 1907.
Indien de tegenwoordige bezitter van de ontvreemde of ver- lorene zaak dezelve op eene kermis of openbare markt, of op eene publieke verkooping, of van een'koopman, die zooda- nig foort van zaken verkoopt, gekocht heeft, kan de oor» fpronkelijke eigenaar de teruggave daarvan niet bekomen, dan met vergoeding van den prijs, welken de kooper voor dezelve hefteed heeft. Art. 1908.
De prefcriptiën,welke op het tijdftip der publicatie van het wetboek begonnen waren, moeten overeenkomftig de oude wetten geregeld worden: Niettemin zullen de prefcriptiën, welke op bet voornoemde
rijdftip begonnen waren, doch tot welker vervulling, volgens dé oude wetten, nog meer dan dertig jaren, te rekenen van V 4 de
|
|||||
C 31* >
de gemelde publicatie, gevorderd werden, door den nu inge.
voerden termijn van dertig jaren afloopen. |
||||||||||||
II-
Het tegenwoordig befluit zal worden gepubliceerd en in
het bulletin der wetten geMereerd. |
||||||||||||
III.
|
||||||||||||
Onze minister van juftitie eu politie is belast met de executie
van het tegenwoordig beflui£. *" ■ t <*■■ 't Gegeven in bet koninklijk paleis te Amfterdam, den 24ften van
fprokkelraaand van het jaar 1809, en van onze regering he; vierde. L O D E W IJ K,
|
||||||||||||
Da minister van juftitie
en politie, S. F. VAN EfAANEK.
|
||||||||||||
*
|
||||||||||||
*E'
|
||||||||||||
R E G I S T ER
, f V.' .■ • •• - ■ .'■■■
OP HET
• ■" .' .'• - - **\'* ■.-<■■*- *'#*** ■
WETBOEK NAPOLEON,
|
|||||||||||||
<\ ■ ,f.
|
|||||||||||||
tNGERRGT VOOR HET
|
|||||||||||||
KONINGRIJK HOLLAND.
|
|||||||||||||
4
|
|||||||||||||
■ l
|
|||||||||||||
■ ■*■■■-.' ""''. .! $
..,-,■: ■-.:.., 't „■ .ty.' ^> **": , . ' ■■ ' ;-. -
]'N L E I Dl N G.
Pan de bekendmaking, de uitwerkfelen en de teepas/ing
der wetten in het algemeen . . . * ... Art. n E E R S T E B O E K,
VAN DE PERSOONLIJKE REGTEN. i/„
TITEL i. Van het genot en van het verlies der bar*
gerlijke regten. HOOFDST. i. Van het genot' der burgerlijke regten. 8.
HOOFDST. 2. Van het verlies der burgerlijke regten. 14.
TITEL 2. Van de befcheiden of acten van den bur-
gerlijken flaat . . . • . • • . . lp. TITEL 3. Van domicilie of wtonfleds . . »,.. ,2a.
TITEL 4. Van afwezenden . 1 ... . . ."' t 3*«
TITEL ft Van bet huwelijk.
HOOFDST. 1. Van trouwbeloften . . . . . . 40.
HOOFDST. a, Van huwelijksvoorwaarden ... 57.
HOOFDST. 3. Van 4e vereischten des hmtlijks . $$•
HOOFDST.
|
|||||||||||||
*■
|
|||||||||||||
11 «... ...:. . t --'
Art.
HOOFDST. 4. Van ondertrouw en voltrekking des huwe^jtsrjs ,«i'9......up,
HOOFDST. 5. Van het fluiten der geboden . t . 135.
HOOFDST. 6. Van de gevolgen des huwelijks, ten V" C\ **■*" 1 f *<*>fri*n z&> van de perfsnen als van .
c Yi \J vJ rfe gocde/en der echtgenooten. AFD. 1. Algemeene bepalingen . .... 145.
AFD. 2. J'tf/i de voogdij van den man . . . 147.
AFD. 3. Van gemeenfchap van goederen en van
gemeenfchap van winst en verlies. STUK 1. Van gemeenfchap van goederen. . 172.
* STUK a.: Van gemeenfchapvanwimt en verlies. 179.
STUK 3. Gemeenfchap door overeenkomst niet
opteheffen ........191.
STUK 4. Hoe gemeenfchap eindigt . . . . J92.
STUK 5. Van fcheiding van den gemsenen
boedel « . . ". .} .' . | . . 194.
STUK 6. Van afrekening wegens winst en
■• ■ • , verlies ■. . •■ r ■ * . . vjSvi, . i 195» . i'STUK-7r Van. voortduring* der "gemeenfchap
van goederen na den dood . . . 196.
HOOEDST. -7. Van disfolutie of ontbinding des
huwelijks ......... 197,
HOOFDST. 8. Van tweede huwelijken . V. . 200.
TITEL 6. Van nulliteit of nietigheid des -huwelijks, •
ccntjchciaing en Jcparatie.- HOOFDST. 1. Van nulliteit des huwelijks onacht*
fcheiding. ",.,. , Van nutHteit des huwelijks « . . ..' a-13-.i
_AFD.iL. Van echt fcheiding...... . 2181
HOOFDST. 2. Van feparatie . . - . .,. . 229.
TITËll 7. Van de betrekking tusfehen ouders en
■ ' ' kinderen." HOOFDST. 1. Van wettige kinderen ;. '.; . . sp.1
HOOFDST^ 2. Ha'e de (tam vmn wettige kinderen
. . . bswtzen Wërdt . . . »= «*v-:* ^49. - ; . ■•■ mN ;: HOOFDS*.
|
|||
■y.fi; .■■•■■? i;
m
,. Art.
HOOFDST. 3. Van onechte kindenen en van der-zeU ver wettiging of legitimatie.
AFD. t. Van onechte- kinderen in het algemeen.- aöo;
AFD. 2. Van erkentenis van onechte kinderen,
en het verder bewijs van derzelver jlaat. 261.
AFD. 3. Van wettiging van onechte kinderen . a68»
STUK 1. Van wettiging door opgevolgd hu-
wehjk . . . . » . . . . 209.
STUK'2.' /?W wettiging door brieven' van Ie-
gitimatie . . . . . . ... 271.
HOOFDST. 4. 7^« öfe vcrpligiing tot onderhoud. 273.
HOOFDST. 5. f«A «ft ouderlijke ■magr* ;;.•'."'/279.
TITEL 8. Vanntïnderjarighetd'én. vanvoogdij.
HOQFDST. \. Van, minderjarigheid. . . ,.., ...,289.
HOOFDST. 2.^ Van voogdij. *. • *»** .... 290.
-(fFjD. r. ^tf« vmgdij van vader , moeder en
■ andere 'perfonetr , f <;»• v«« aan/lelling
... v«« .voogden bij testament 0f acte . "295? AFD. 2. Va>n aanftelUng van voogden door der-p
wc.eskflitfcr of het geregt, <wr> v#« o/>- pervoogdij . .«, ^ #i ■.,,„. . . . 301. ,AFD. 3. Van fyeXiende voogden ... . 4 399.
AFD, 4. /^ö« »'# redenen, die van eene voogdij
verfchoonen . . . . . . . ., ,, 323.
. AFD* 5. Wie, geen voegden mogen zijn, en wie
van (ene voogdij moeten afge&et worden, 327.
AFD. 6. Van de adminijhaiic of het beftuur der
voogdin"'. . '. ... '."' •. . «ij®»
AFD. 7. Van het eindigen der voogdij,• en van
het doen van rekening en verantwoording. 367.
TITEL 9. Van 'emancipatie of ontjlag uit de magt
van ouders t/f voegden .'■ v"; . . . 389.
TITEL 10. Van meerderjarigheid'en van"curatele-.
HOOFDST. 1. Van meerderjarigheid .... . S95»
HOOFDST. 2. Van curatele . . VJ .m . . . 39*'
: ~,:J, .r , ■ .' f,\
TWEE-
|
||||
TWEEDE BOEK,
1 !^N DE ZAKEN EN DE VERSCHILLENDE
WIJZIGINGEN VAN EIGENDOM. . f>.* At-- ;" ;..■."- •, .-.'■■*> Art,
TITEL i. /^» <& verdeeling der zaken ... 416. HOOFDST. 1. Van onroerende goederen , . . 417.
HOOFDST. 2. ^i?» roerende goederen .... 425,
HOOFDST. 3. Van de goederen, in betrekking tot
derzelvcr bezitters ...... 432.
TITEL 2. Van eigendom . . ... . . . .439,
HOOFDST. 1. Van het regt van accesfie op het geen
door de zaak wordt voortgebragt . 444.
HOOFDST. 2. Van het regt van acces fie, ten aan-
• . zien van hef geen zich met de zaak ■ I vereenigt, en met dezelve een gehe&l uitmaakt..........447. TITEL 3- V»» bezitregt........459,
TITEL 4. Van vruchtgebruik of lijftogt, van ge-
bruik , bewoning, tiendregt, regt van opftal en eijnsregt. HOOFDST. 1. Vim vruchtgebruik of lijftogt ', .467.
AFD. 1. Van de regten van den vruchtgebruiker, 471.
AFD. a. Van de verpligtingen van den vrucht-
gebruiker...... . , ••■-. 489. AFD. 3. Hoe vruchtgebruik eindigt . f . , 505.
HOOFDST. 2. Van gebruik en van bewoning . . 51a,
HOOFDST. 3, Van tiendregt, regt van cpflal en
eijnsregt. AFD. 1, Van tiendregt , . , . . . . . 523,.
AFD. 3. F<*n regt van opftal , . . . . . 529,
AFD. 3. Van cijns- of tijnsregt.....532,
TITEL 5. Van fervituHn of erfdienstbaarheden,
en trffcheidingen. *
HOOFDST. 1. Algemeene bepalingen . , . . 535.
HOOFDST.
|
|||
Art.
HOOFDST. 2; Van erffcheidingen . ■ . ... ; 553.
HOOFDST. 3. Van drop of waterloop .... 57a.
HOOFDST. 4. Van vensters, van licht of gezïgt
op of over het erf van den buurman. 57r.
HOOFDST. 5. Van overgang en uitweg , . . 573.
HOOFDST. 6. Van verdere fervituten . . . . 578,
DERDE BOEK.
|
||||||||||
van verschillende wijze en titels,
op en uit krachte van welke
eigend om verkregen wordt.
Art;
■Algemeene bepalingen ...;». 58*. TITEL 1. Van erfvolging,
HOOFDST. 1. Algemeene bepalingen . . . • 596.
HOOFDST. 2. Van erfvolging bij testament.
AFD. 1. Wie testament mogen maken . . • 60a.
AFD. 2. Wie uit kracht van testament voordeel
mogen genieten ......*. 6of.
AFD. 3. Van denvorm der testamenten . . . 620.
AFD. 4. Van inflitutiSn of erfftcltingen . . 657.
AFD. 5. Van fubftitutiên of onder-erf ftellingen . 717.
AFD. 6. Van fideïcommifen, of er/rftellingen over
de hand .......... 730.'
AFD. 7. Van legaten of makingen .... 769.
AFD. 8. Hoe testamenten te niet gaan . . . 834.
HOOFDST. 3. Van erfvolging bij verfterfr AFD. 1. Algemeene bepalingen ...... 849.
AFD. 2. Van reprefentatie of plaatsvervulling. 860.
AFD. 3. Van erfvolging bij verfterf in de neder- gaande linie ......... 866.
AFD. 4. Van erfvlging bij verfterf in de op-
gaande linie . ....... 867. AFD.
|
||||||||||
__
|
||||||||||
Art.
AFD. 5. Van erfvolging bij ver fier f in de ' , zijdlime ......... . 872, AFD. 6. Van onregelmatige erfvolging bij ver-
,Pcrf^,y v ..... 'J .. . 877.
.HOOFDST. 4. Van executeurs en adminiflrateurs. 882. ' JHOOFDSTl 5. Van het aanvaarden, en repudiêren
*-* * * * of verwerpen eencr erfenis of legaat. AFD. 1. Van het aanvaarden cener erfenis of
legaat........... 0I3.
AFD. 2. Van het repudiêren of verwerpen cener
erfenis of legaat.......9-2S.
AFD. 3. Van beraad en van beneficie van in-
ventaris . . . . . .' . . . . 938. AFD. 4. Van vacerende erfenis f en . . . . 955.
rHQOFDST. 6. Van boedelfchelding en van collatie
of inbreng. AFDi 1. Van boedelfcheiding......961.
., JlFD. 2. Van collatie of inbreng . . . , . 984.
AFD. 3. Van de betaling der fchulden . . . gpj,
AFD. 4. Van de gevolgen van boedelfcheiding,
en van vrijwaring van het aanbedeelde. 1006.
AFD. 5. Van vernietiging of rescisfiè van aan-
' ëe§ane boldeljchcidifig......1009.
TITEL a. * Van contracten of conventionele ver*
• » èindtehisfen in het algemeen. ■ HOOFDST'. 1. Voorafgaande bepalingen* ." . . icia.
HOOFDST. 2. Van de .wezenlijke yereischlen der
»r ... overeenkomfien • . .... . , 1021. AFD.- 1.' Van iocflcmming . . . . . . , . 1022.
AFD; 2. Van de bekwaamheid der contract e-
', rende panijen .' . . . . . . . 1036,
<v .'AFD, 3» Van het onderwerp der overeenkomsten. 1042,
z.AFD. 4.. Van de-oorzaak der verbindtenisfen . 1047.
HOuFDST. 3. Van de gevolgen der verÜindte?iis-
jcn.. AFD. 1. Algemeene bepalingen . .'.... 1050*
AFD. 2. Van verbindtcnisfen om iets tegeven . 1052.
-'- ■ afd:
|
||||
Art.
.idFD. %.. Fan verbindtenisfen ,&n iets tt vert$g±.\~ _,, ten of niet te verrigten . . . .- .1056,
j • iAID. 4. Fan' koste», fchaden en interes/en . 1.060.
AFD. 5. Fan-de uitlegging der overeenkofnftm^ 10Ê8.
iffi?. 6. 'Filw <& gevolgen der overeenkomflen,
*c« 'aanzien van derden v * .j .f'..VM077.
HOOFDST. 4. Frf« */e verfckillende, foonten >vtni
... verbindtenisfen* '■■■■'■ ^
:AFD. 1. 7^« conditionele of voorwaardelijke
verbindtenisfen . . . . . ... iolla,
AFD. 2. ^»s verbindtenisfen met of zonder
tijdsbepaling..........I°95»
AFD. 3. ^ï« verbindtenisfen met bijvoeging
van plaats , .,;»........1100.
AFD. 4. Fan alternative verbindtenisfen . . . 1102.
^W). 5. ^»« folidaire verbindtenisfen . . . mo.
AFD. 6. Fan deelbare en ondeelbare verbind-
tenisfen . ......... 113», AFD. 7. ^rtfw verbindtenisfen met beding van
'penalitdt....., . . . . n 35,
HOOFDST. '5. O/) Wtf/ib wi/*« verbindtenisfen te
• niet gaan........ . 1143.
AFD. t. FSfi betaling.
STUK 1. faw betaling in het algemeen . . 1144.
STUK a. Fan betaling met furrogatit . . 1159.'
STUK %. Wm.r gedane betaling op toe- of
afgerekend wordt...... 1164.
"STUK 4. Fan aanbod van betaling en con- ,'
jrghthit.........t£6&.
STUK 5. Fan ces/ie of boedelsfftand . . . 1*76".
STUK 6. Fan atte.rminatie of uitjld van be-
taling..........1184. AFD. 2. Fan-tiovatie . . . . . * . . .1187.
AFD. 3. Fan kwijtfehetding van fchul.d . j . ;l|g?.
AFD. 4. Fan compen/atie . . . ... . > 1208.
AFD. 5. Fan aonjujk of fejhuliv er menging . . 1220.
|
|||||||||
•i \ \ i
|
|||||||||
AFD.
|
|||||||||
4^
|
|||||||||
Vin
.;/. Art.
AFD*6. Fan het vef gaan der verfchuldtgde zaak. 1223.
AFD. 7. Van vernietiging of rescisjie van aan- .
gegane overeenkomften ...... 1225.
. HOOFDST. 6. Hoe verbindtenisfen en de voldoe-
ning derzelve worden bewezen . 1230. •- AFD. 1. Fan bewijs door gefchrift.
STUK 1. Fan openbare en authentieke titels
ofbefcheideri........1232.
STUK 2. Fan onderhandsch gefchrift . . . 1241.
".■'■* STUK 3. Fan kerfftokken.......1251»
STUK 4. Fan kopijen van oorfpronkelijke titels
of befcheiden ....... 1252.
STUK 5. Fan fchriftelijke erkentenisfen en
confirmatiên ......•• 1255'
AFD. 2. Fan bewijs door getuigen .... 1259.
AFD. 3. Fan prefumtiën of vermoedens ... 1274.
STUK 1. Van wettelijke prefumtiën . . . 1275.
STUK 2. Fan prefumtiën, die niet door de wet
daar gefield worden...... 1278.
AFD. 4. Fan confesfte of bekentenis .... 1279.
AFD. 5. Fan den eed...... . . . 1282.
STUK 1. Ffn den beflisfenden eed .... 1283.
STUK 2. Fan den eed, die door den regter
ambtshalve wordt opgelegd . . . 1291.
STUK 3. Algemeene bepaling omtrent het be-
wijs........... 1295. TITEL 3. Fanverbindtenisfenbuiten overeenkomst. 1296.
HOOFDST. 1. Fan quafte- contracten .... 1297. HOOFDST. 2. Fan delicten of quafie-delicten . 1313, TITEL 4. Fan het huwelijks - contract , en de
weder zijd fche regt en der cchtgcnooten . 1329.
TITEL 5» Fan donatie of fchenking ..... 133°»
k XITEL 6. Fan koop en verkoop. HOOFDSTV 1. Fan den aard en vereischten van
koop en verkoop . ......I35<*.
HOOFDST, 2. Wie koopen en verhopen mogen . 1369.
HOOFDST.
|
||||
I3t,
Am
HOOFDST. 3. tVst verkoopbaar is.....1373, HOOFDST. 4. Van de pligten der verkoopers.
AFD. 1. . Igemecne bepalingen . . . . . 1 137?»
4. AFD. 2. Van levering ...*.... 1379. AFD. 3. Van vrijwaring ....*... 1398*
STUK 1. Van vrijwaring, ingeval van eviêtie. 1399.
STUK s. Van vrijwaring, wegens gebrek aan
de verkochte zaak ...... 1414e
HOOFDST. 5. Van de pligten van den. kocper . . 1423.
HOOFDST. 6. Van het te niet gaan van koop en
verkoop......... 1431.
AFD. 1. Van het vermogtn om het verkochte
weder intekoopen...... . 1432e
AFD. 2. Van rescisfie van verkoop, ter,zak*
van lejie of benadeeling .... 1440*'
HOOFDST.- 7. Van openbaren verkoop van in het
gemeen zijnde goederen .... 1458»
HOOFDST. 8. Van den verkoop van esneinfchuld,
erfenis en andere onligchamelijke zaken .......... 1460. TITEL 7' Van ruiting . '. . » . t . . » 1471,
TITEL 8. Van huur en verhuring, erfpacht sregt
en regt van beklemming. HOOFDST. i. Algtrneer.e bepalingen . , . . . 1477*
HOOFDST. 2. Van huur en verhuring van zaken. 1481*
AFD, 1. Van huur en verhuring van huizen
en landen in het algemeen .... 1485*
AFD. 2. Van huur van hulzen in het bijzonder. 1516.
AFD. 3. Van huur van landen in het bijzonder. 1526*
HOOFDST. 3. Van huur van dimflen .... 1542.
AFD. 1. Van huur van dienstboden . . . * J513-
AFD. 2. Van voerlieden en jchippers .... 1545.
AFD, 3."Van aannemers en ambachtslieden . . 1550*
HOOFDST. 4. Van erfpacktaregt. en regt van
beklemming ....... . 1563,
TITEL .
|
||||
Art.
TITEL 9. Van contract van fochteït. HOOFDST. 1. Algemtene, bepalingen .... 1577.
HOOFDST. 2. Van de verfchilkncle foorten van
focieteiten........15$»»
AFT), 1. Van algemeene focieteiten . . . . 1581.
AFD. 2. Van bijzondere focieteiten .... 1585.
HOOFDST. 3. Van de verbindtenisfen van de
geasfocieerden , zoo onderling als met betrekking tot dei den. AFD. 1. Van de onderlinge verpligtingen der
.1 geasfocieerden........1587. AFD. 2. Van de verbindtenisfen der geasfocieer-
den ten aanzien van derden . . . i<j©5» HOOFDST. 4. Van de verfchillende vijzen, waar-
op eenc focieteit eindigt .... 1 Cop. Bepaling betrekkelijk de focieteiten
van commercie . . . . . '. 1617.
TITEL 10. Van leening.........iéiS.
HOOFDST. 1. Van hruikkening of commodaat.
AFD. 1. Van den aard van bruiklecning . .1619.
AFD. '2. Van de verpligtingen van den geen'',
die iets ter bruikleen ontvangt . . . 1624,
AFD. 3. Van de verpligtingen van den uitlcener. 1632.
HOOFDST. 2. Van verbruikkening of eenvoudige
leening. AFD. 1. Van den aard der verbruikkening . 1636.
AFD. 2. Van de -verpligtingen des vitleentrs <. 1641.
AFD. 3. Van de vcrpligtingenvan den-geerf die
iets ter ken ontvangt . . . . . 161.5.
HOOFDST. 3. Van ter leen geven op interesfen '. 1648.
TITEL 11. Van bewaarneming en fequestratie.
HOOFDST. 1. Van béwaarneming in het alge-
meen, en de verj'chilknde forten van dezelve....... . 1658, HOOFDST. 2. Van eigenlijk gezegde bev>aarne-
ming. AFD.
|
||||
XI
AFD. i. 'Van êcn aard en hit wezen der 'be-
waar neming . . .......x66a» yf/<"D. 2. Van vrijwillige bewaar neming . . . 1Ó64.
AFD,. 3. Fi/w de verpligtingen van den bevaar-
nemer.........« 1670»
^i\D. 4. Van de verpligtingen van den bewaar*
gever........... 1690.
AFD. 5. Van de bewaarneming uit noodzaak . 1692.
HOOFDST. 3. Van Jequestratic. AFD. 1. Van de verfchïllende foorten van fe-
questratie.......... !^99«
AFD. 2. Van fcquestratie bij overeenkomst . . 1700-
AFD. 3. Van de geregtelijkc fequestratie . li i?35«
TITEL 12. Van kans-contracten...... 1708.
HOOFDST. 1. Van [pel en weddingfehap . . . I7cp.
HOOFDST. 2'. Van contracten van lijfrenten. AFD. 1. Van de vcreischten van lijfrenten . . 1712.
AFD. 2. Van de gevolgen van lijfrenten, ten
aanzien van de partijen, die gecon- tracteerd hebben.......1721. TITEL 13. Van mandaat of lastgeving.
HOOFDST. 1. Van den aard en den vorm van
lastgevitig........172?»
FIOOFDST. 2. Van de verpligtingen van den
mandataris ef lasthebber . . . 1734.
HOOFDST. 3. Van de verpligtingen van den
'lastgever ......... I741.
HOOFDST, 4. Van de verfchilknde wijze, waarop
last geving eindigt ...... 1745.
TITEL 14. Van borgtogt.
HOOFDST. 1. Van den aard en flrckking vdn
borgtogt......... 1754.
HOOFDST. 5, Van het gevelg van borgtogt.
AFD. 1. Van het gevolg var. borgtogt tusfehen
den fchuldeifcher en den burg . . . 176$.
AFD, s. Van het gevolg van borgtogt, tusfehen
den fchuldcnaar enden borg . . . 1763.'
AFD.
1 ■ ■ '< ■
|
|||
XII
Art*
AFD. 3. Varr het gevolg van borgtogt, met betrekking tot de medeborgen . . , 17734
HOOFDST. 3. Van het te niet gaan van borgtogt. 1774»
HOOFDSF. 4. Van legalên en judiciëlen borgtogt. 1780.
TITEL 15» Van transactiën ef accoorden . . . 1784.
TITEL iö-* Van perfoneel arrest in civiele zaken. 1799»
TITEL 17■ Van regt van pand of hypotheek.
HOOFDS F. '. Van pandregt uit overeenkomst . 1801.'
HOOFDST. 2. 'Van pandregt uit de wet . . , 182.8.
HOOFDST. 3. Van regt van preferentie . . . 1838.
TITEL 18. Van het arresteren van goederen . • 1849.
TITEL 19. Van prefcriptie of verjaring.
HOOFDST. 1. Algemeene bepalingen «■ . . . 1850.
HOOFDST. 2. Van bezit in betrekking tot pre-
fcriptie ........ 1859, HOOFDST. 3. Van de oorzaken, die ds prefcriptie
verhinderen........ 1866.
HOOFDST. 4. Van de oorzaken, die de prefcriptie
interrumperen , of die dezelve op- fchorlen, AFD. 1. Van de oorzaken, die de prefcriptie in-
terrumperen ......... 1S7S. AFD. 2. Van etc oorzaken, die de prefcriptie
opfehorten. . . . ., . . . . . 1880.
HOOFDST. 5, Van den vereischten tijd tot prefcriptie.
AFD. 1. Algemeene bepalingen ...... 1887.
AFD. 2. Van de dertigjarige prefcriptie . .1889.
AFD. q. Van de tien- en twintigjarigeprifcriptie. 1P92.
AFD. 4. Van eenigc bijzondere prefcriptiên . 181$.
|
||||||||
hf
|
||||||||
'mii
|
||||||||