-ocr page 1-
WETBOEK NAPOLEON;
INGERIGT VOOR HE$
KONINGRIJK HOLLAND,
Ter koninklijke staatsdrukkerij,
i 8 o p.
-ocr page 2-
r
*                                *
■fr Bililiolh. Rhcn.-Traj. 4?
*    Vir. Cl. G. MoU. *
*                                         w
.
**
-ocr page 3-
( 3 )
LODEWIJK NAPOLEON, door de
gratie Gods en de Conftitutïe des Koning-
rijks, KONING van HO.LLAND,
Connétable van Frankrijk*
JL j|et Wetgevend Ligchaam goedgekeurd hebbende de
voordragt, door Ons daartoe gedaan,
Hebben Wij befloten en befluiten:
I.
Wordt gearresteerd het Wetboek Napoleon, ingerigt voor
het Koningrijk Holland,
hierna volgende:
WETBOEK NAPOLEON*
INGERIGT VOOR HET
KONINGRIJK HO LL AND.
/■•<*&o Vèfafy.M
I N L E I D I N G.
VAN DE BEKENDMAKING, DE UITWERKSELEN
EN DE TOEPASSING DER WETTEN IN HET
ALGEMEEN.
Art. i.
De wetten hebben hare werking over het geheele grondge-
bied vao Holland\ uit krachte der afkondiging van dezelve,
door den Koning gedaan > •■'•.--
Zij werken terftond nadat derzelver afkondiging» in iedelt
gedeelte van liet rijk, bekend zal kunnen zijn;
A »                                   D«ze
-ocr page 4-
C 4 )
r
Deze afkondiging zal gehouden wosden bekend te zijn, ia
de (tad, waarin de koninklijke refidemie gevestigd is, één
dag, £n in de overige gedeelten van het departement der reii-
dentie twee dagen na den dag der afkondiging, en in ieder der
overige departementen na verloop van denzelfden termijn, met
bijvoeging van zuo vele dagen , als de plaats, waar de afkondi-
ging zal gefchiad zijn, van de hoofdplaats van ieder departe-
ment verwijderd is, twaalf uren gaans te houden voor éénen
dag, en de overfchietende uren voor eenen geheelen dag.
Art. 2.
De wetten verbinden alleen voor het toekomende, en hebben
geene terugwerkende kracht.
"; Alt. 3.                ._               •;.',;.
De wetten van politie en zekerheid zijn verbindende voor
allen, die hun verblijf op het grondgebied van Holland
houden.
                       • ..'■ ., ,_:,
Onroerende goederen 'van vreemdelingen, zoo wd als van
ingezetenen, zijn onderworpen aan de wetten van dit rijk.
üe wetten,^betrelEndè den (laat en betrekking van perfonen,
zijn toepasfelijk op alle Hollanders, ook wanneer zij zich
buiten 'slands bevinden.
":;:*        Art. 4.
De regter, die weigert regt te fpreken, onder voorwendfel dat
de wet duister of qnvqllec'ig is, »of wel ^at dezelve geheel lr.il-
zwijgt, is fchifldig aan. regtsweigeri'tig, en deswegens aanfpra-
kelijk.
Art. 5.
Wanneer eenig geval voorkomt, het welk bij de wet niet
bepaald is, noch, door de toepasfing van de regelen eener ge-
zonde uïtlegkunde, volgens de wet kan worden uitgemaakt,
moet in de beiiisiiug van hetzelve gevolgd worden het geen
met de billijkheid, en de analogie van 'het vas'tgefteld regt, in
gelijkfoortige gevallen, zal bevonden worden meest oveieen-
fomitig te* zijn. N <> xa ,;. v. t
Geen regter vermag;, bij wege van algemeene dispontie of
reglement, uitfpraak te doen in zaken, die aan zijnebeilisiing
onderworpen zijn.
Art 7.
Alle bedingen of overeenkomften, 'welke ftrijdig zijn met de
bepalingen: der wette»» die op de publieke orde of goede zedea
betrekking hebben, zijn krachteloos.
                               ..ru
EERSTE
-ocr page 5-
C 5 >
EERSTE BOEK.
VAN DE PERSOONLIJKE REGTEN.
EERSTE TITEL.
VAN HET GENOT EN VAN HET VERLIES D~E R'
BURGERLIJKE REGTEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN HET GENOT DER BURGERLIJKE REGTEN.'
Art. 8.
Alle Hollanders hebben aanfpraak op het genot der burger-
lijke regten.
Art 9.
Een iegelijk, in Holland uit vreemden geboren, wordt als
Hollander gerekend, wanneer lüj, bij zijne meerderjarigheid, zijn
domicilie of woonftede rn Holland gevestigd houdt, of wanneer
hij, zich in een ander land ophoudende, zijne vaste woon-
plaats in Holland, binnen het jaar na zijne meerderjarigheid ^
overbrengt.
Art. ie.
Kinderen, uit Hollandfche ouders in een vreemd land ge«
boren, zijn Hollanders.
Kinderen, in een vreemd land geboren uit een' Hollander,
die zijne betrekking als zoodanig verloren heeft, worden als
Hollanders aangemerkt, wanneer zij aan het bepaalde bij* arti-
kel 9 voldoen.
Art. 11.
Vreemdelingen genieten in Holland dezelfde burgerlijke reg-
ten, welke toegeftaan zijn of zullen worden aan Hollanders, ia
die landen, waartoe die vreemdelingen behooren.
Art. 12.
Eeiie vreemde vrouw, met een' Hollander getrouwd zijnde,
Volgt de burgerlijke betrekking van haren man.
Art. 13.
Een vreemdeling, door den Koning geadmitteerd om in
A 3                                 Hol-
-ocr page 6-
( s )
Holland zijn domicilie te vestigen, heaft het volle genot vaa
alle burgerlijke regten, zoo lang hij zijn domicilie aldaar blijft
houden.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HET VERLIES DER BURGERLIJKE REGTEN.
Art. 14.
De regten van Hollander worden verloren:
't0. Door naturalifatie in een ander land;
s». Door het aannemen van eenige publieke functie of pen-
fioen, opgedragen of toegeftaan door het gouvernement
vaneen ander land, zonder tot die aanneming door
den Koning geautorifeerd te zijn j en
5». Door dit land te verlaten, en zich in een ander land ne-
dertezetcen, met blijkbaar voornemen om zijn beftendig
verblijf buiten 'slands te hsuden.
Art. 15-
Iemand, zijne betrekking als Hollander verloren hebbende,
kan dezelve ten allen tijde weder verkrijgen, indien hij, na
bekomene admisfie van den Koning, in Holland weder terug komt,
aldaar zijn vast domicilie vestigt, en bij het gemeente-beftuur
zijner verkozen woonplaats eene verklaring aflegt, van zich te
onderwerpen aan de wetten van dit rijk 5 afltand doende van
Sjlles wat daarmede ftrijdig is.
Art. 16.
Eene Hollandfche vrouw, met een' vreemdeling in het huwe-
lijk tredende, volgt den (laat van haren man : indien zij weduwe
wordt, krijgt zij de betrekking als Hollandfche terug, mits zij
haar vast verblijf in Holland houdt, of daarin, binnen het jaar
na het overlijden van haren man, terug keert, en haar domici*
lie vestigt.
Art. 17.
Het terug bekomen van den (laat van Hollander heeft geene
achteruitwerkende kracht; het geeft aan niemand vroegere
voordeelen, dan die, welke voorfpruiten uit regten, aan hem
federt dat tijdftip opgekomen.
Art. 18.
Een hollander, zonder autorifatie van den Koning, bij eene
vreemde mogendheid militairen dienst genomen hebbende, of
lid geworden zijnde van een vreemd militair genootfchap, ver-
liest daard»or zijne^betrekking als Hollander;
Hij
\
-ocr page 7-
C 7 )
Hij zal in Holland niet kunnen terug komen, dan roet toe«
fiemming des Konings, noch zijne betrekking als Hollander
wederkrijgen, dan alleen op dezelfde voorwaarde, waarop
een vreemdeling den burgerlijken ftaat als Hollander bekomen
kan, en behoudens het verder bepaalde in artikel 15,
TWEEDE TITEL.
VAN DE BESCHEIDEN OP ACTEN VAN DE» A
BURGERLIJKEN STAAT.
Art. 19.
Van de geboorten, huwelijken en fterfgevallen zullen ao
ten worden opgemaakt, en openbare registers worden g*»
houden.
Art. 2®.
Te dien einde zal van iedere geboorte en fterfgeval, binnen
dit rijk voorvallende, als mede van iedere geboorte uit een
Hollandfche vader of moeder, en van ieder fterfgeval van een'
Hollander, buiten het rijk voorvallende, aangifte moeten wor-
den gedaan.
De ondertrouw en bevestiging der huwelijken, zoo als die
bij den titel van het huwelijk bepaald is, wordt voor de aan-
gifte derzelve gerekend.
Art. al.
Bijzondere reglementen bepalen voorts de wijs en den voet
der aangiften, den tijd, wanneer, de plaats ,waar, en de per-
fonen , door welke dezelve moeten«gefchieden, de penalkeiten
tegen de nalatigen, a's mede de vorm en inrigting der acten
en registers, bij de vorige artikelen vermeld.
DERDE TITEL.
VAN DOMICILIE OF WOONSTEDE.'
Art. 22.
Ieder Hollander wordt, en aanzien der uitoefening zijner
burgerlijke regten, geacht zijn domicilie of woonftede te hebben
©p die plaats, waar hij zijn voornaam verblijf gevestigd heeft.
A 4                                Art. a.&
-ocr page 8-
C 8 3
Art. 23.
Iemand kan echter op twee of meerdere, plaatfen domicilie hou-
den, doch niet anders dan met betrekking tot zekere door hem
uitdrukkelijk bepaalde zaken, welke hij op zoodanige plaats of
plaatfen uitftaande heeft.
Art- 24.
Hij moet ook, in zulke gevallen, op zoodanige plaats of
plaatièn, tot dat einde, uitdrukkelijk domicilie kiezen.
Arr. 25.
Een domicilie betrekkelijk eene bepaalde zaak, op zekere
plaats gekozen, heeft ten gevolge, dat alle dagvaardingenen
exploicten, aan dat domicilie gedaan , mits tot die zaak betrek-
king hebbende, van die kracht gehouden worden, als of zij
aan het gewoon domicilie gedaan waren.
Art. 26.
Het verblijf, voor een' tijd of faizoen, op een buitengoed,
wordt voor geen domicilie gehouden.
Art. 27.
Iemand zich , ter zake van eene publieke, tijdelijke of her-
roepelijke functie, op eene plaats ophoudende, behoudt zijn
vorig domicilie., ten zij duidelijk bleek, dat hij zijn tegen-
woordig verblijf tot zijne vaste woonplaats verkozen had.
Art. 28.
Eene getrouwde vrouw heeft geen ander domicilie, dan dat
van haren man.
Een minderjarige, onderde magt van ouders of voogden,
volgt het domicilie van üijn vader en moeder of voogden.
Een meerderjarige, die zijn perfoon verloren heeft, volgt het
domicilie van zijn' curator.
Ingevalle 'er meer dan één voogden of curators ziju , wordt
het domicilie van den eerstbenoemden gevolgd.
Art. 29.
Meerderjarige dienstboden, die met bun heer of vrouw on-
der hetzelfde dak wonen, volgen het domicilie van hun heer
©f vrouw.
Art. 30.
Het fraat aan ieder vrij van domicilie te veranderen. Deze
verandering van domicilie gefchiedt door verhuizing van de
eene plaats naar de andere, met oogmerk om zijn verblijf al-
daar voornamelijk te vestigen.
Art. 31.
Het bewijs van het oogmerk , in het vorig artikel vermeld,
wordt opgemaakt uit de onühndigheden.
VIERDE
-ocr page 9-
C 9 >
VIERDE TITEL,
VAN AFWEZ ENDEN.
J
Art. 32.
Iemand zijne woonplaats verlaten hebbende, zonder orde op
de waarneming zijner zaken te ftellen , trekt de regter zich de
zorg voor de belangen van dien afwezenden aan^ door het
aanitellen van een' curator over deszelfs onbeheerden boedel.
Art. 33.
Het verlaten door iemand van zijne woonplaats , zonder orde
op de waarneming zijner zaken gefield te hebben, wordt opge-
maakt uit omftandigheden en daadzaken, waarvan notoirlijk,
of door befcheiden en getuigenisfen, is blijkende.
Art. 34.
Een afwezende wordt vermoed dood te zijn, wanneer, ge-
durende het verloop van twintig jaren, geene tijding nopens
zijn dood of leven is ingekomen.
Art. 35.
Deze jaren verloopen zijnde, zijn de vermoedelijke erfgena-
men van den af wezenden, mitsgaders de legatarisfen en fideï-
commisfaire of andere verwachters, en wel dezulken, die met
het uiteinde van deze twintig jaren als zoodanig bevonden
worden, bevoegd om afgifte van den boedel en goederen te
vorderen: welke de regter, na onderzoek, of nopens het ver-
blijf van den afwezenden nog iets te ontdekken zij, aan hen
toeftaat, mits borgen, of andere zekerheid, ten genoegen van
den regter,(tellende, voor de wederoplevering, ingeval de af-
wezende bij vervolg nog mogt te voorfchijn komen.
Art. 36.
Dezeborgtogt of zekerheid duurt zoo lang, tot dat de afwe-
zende, zoo hij nog leven mogt, den ouderdom van vijf- en-
zeventig jaren bereikt zoude 'hebben.
Art. 37.
Wanneer de afwezen<Je, bet zij vóór of na dien tijd, terug
komt, of zijne aanwezigheid blijkbaar wordt, bekomt hij den
boedel en goederen terug in den ftaat, waarin dezelve zich be-
vinden , ofwel de prijzen van bet verkochte, of de goederen
in welke de ontvangen kooppenningen belegd zijn.
...           "                     Art. 38.
wanneer daarentegen het overlijden van den afwezenden,
en het tijdftip daar van, kennelijk wordt, kan deze restitutie
gevorderd worden door die genen, welke op dat tijdftip de
•meest geregtigden worden bevonden.
A S                             Art. 39*
-ocr page 10-
C !• 3
Art. 39.
De vermoedelijke erfgenamen buiten ftaat zijnde om borgen
of zekerheid te ftellen, blijft of wordt dé boedel onder cura-
tele gefield; doch de vruchten, die daarvan afkomen, wor-
den hun jaarlijks uitgekeerd zonder borgtogt.
V IJ F D R TITEL.
VAN HET HUWELIJK.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN TROUWBELOFTEN.
Art. 40.
Allen, die zich kunnen verbinden, en met elkander mogen
trouwen, kunnen trouwbeloften aangaan.
Art. 41.
Deze verbindtenis moet duidelijk, onbewimpeld, vrij en
ongedwongen zijn, en voorts alle die vereischten hebben,wel-
ke noodig zijn, om aan toezeggingen eene verbindende kracht
te geven.
Art, 4a.
Minderjarigen hebben daartoe noodig de goedkeuring van
hen, zonder welker toeftemming zij geen huwelijk kunnen
aangaan.
-Art. 43.
Er mag geen regt worden gedaan dan op trouwbeloften, die
van weerskanten erkend zijn , of door fchriftelijk befcheid be-
wezen worden, zonder dat eene delatie of deeling van eede in
dit ftuk wordt toegelaten.
Art. 44.
Het wederzijdfche verzoek om in ondertrouw te worden aan-
genomen , wordt voor eene verbindende trouwbelofte gehou-
den , zonder dat daartoe eenig verder bewijs noodig is.
Art. 45.
Trouwbeloften kunnen aangegaan worden, of zonder tijds-
bepaling, of op tijd, mits niet langer dan op twee jaren.
Art. 46.
Zij kunneH ook worden aangegaan onder conditiën of voor-
waarden , mits dezelve mogelijk, geoorloofd en betamelijk
zijn,
-ocr page 11-
C ii 5
zijn, overeenkomftig de bepalingen, hierna ten aanzien der
verbindtenisfen voorgefchreven.
Art. 47.
De kracht van wettig aangegane trouwbeloften is, dat de
een den anderen tot derzelver vervulling kan noodzaken, of
terftond, indien zij zuiver zijn aangegaan, of wanneer de bij-
gevoegde tijd of voorwaarde veifchenan of vervuld is, indien
de verbindtenis zulks medebrengt.
Art. 48.
Trouwbeloften zijn nietig:
i°. Wanneer minderjarigen dezelve hebben aangegaan zon-
der toeftemniing van hen, wier goedkeuring zij tot het
huwelijk noodig hebben:
Die toeftemming echter, naderhand gevolgd zijnde,
maakt de trouwbelofte beftaanbaar;
•°. Trouwbeloften zijn nietig, wanneer dezelve door een
getr-uwd man of vrouw, ftaande huwelijk, zijn aange-
gaan; en
3°. Wanneer zij door vreeze, bedrog of merkelijke dwa-
ling zijn aangegaan.
Art. 49.
Iemand zich door trouwbeloften aan twee of meer perfonen
hebbende verbonden, zijn alleen de eerfle wettig en de latere
nietig, onverminderd de actie tot fchadevergoeding aan
den geen', die door de trouwbeloften misleid is.
Art 50.
Wanneer op de latere trouwbeloften de voltrekking van het
huwelijk gevolgd is, zonder dat de eersiverbondene daarte-
gen is opgekomen, verliezen alle andere trouwbeloften daar-
door hare kracht.
Art. 51.
I rouwbeloften vervallen:
i". Door den dood van één van de beide verloofde perfonen;
20. Wanneer of beiden, of een van beiden, na de belofte,
door een ligchamelijk gebrek ter voortteling onbekwaam
wordt;
3*. Wanneer meerderjarigen trouwbeloften zonder der ou-
deren toeftemming hebben aangegaan, en de reden van
afkeuring, door de ouders ingebragt zijnde,bij den reg-
ter wordt goedgekeurd;
4°. Wan-
-ocr page 12-
C ia )
4*. Wanneerde voorwaarde, onder welke de trouwbeloften
zijn aangegaan, niet vervuld wordt; en
50. Door wederzijdfche toeftemming ter vernietiging der
trouwbeloften.
Art. 52.
Nadat echter de verloofde perionen in ondertrouw zijn aange-
nomen, kan zulk eene vernietiging niet gefchiéden, dan bij
openlijke verklaring, ten overftaan van den geen', bij wien de
aanneming in ondertrouw gedaan is.
Art. 53.
Trouwbeloften kunnen ook door een van beide de verloof-
den , tegen wil en dank van den anderen, herroepen , en daar-
door verbroken worden, om alle zoodanige redenen, welke de
regter oordeelt, niet uit wispelturigheid voorttefpruiten , maar
sevvigtig genoeg te zijn; om ees' van beiden van de vervul-
ling der trouwbeloften te ontheffen.
Art. 54.
Gefchenken tusfehen verloofden worden gerekend, op hoop
van het voorgenomen huwelijk te zijn gedaan.
Art. 55.
Zoodra de trouwbeloften verballen, kunnen de gefchenken
wederzijds worden terug geëischt.
Art. 56.
Doch die door fchuld oorzaak is, dat de trouwbeloften ver-
vallen , heeft geen regt om de gefchenken terug te vorderen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
TAN HUWELIJKSVOORWAARDEN.
Art. 57.
Allen, die een huwelijk mogen aangaan, kunnen ook huwe-
lijksvoorwaarden maken.
Art. 58.
Minderjarigen, of die onder curatele ftaan, hebben daartoe de
to^ltcmming en adfistentie van hunne ouders, voogden of cu-
rateuren noodig.
Art. 59.
Geene huwelijksvoorwaarden worden voor wettig gehouden,
éxn die, welke vóór de voltrekking van het huwelijk, gereg-
tcfifk of voor notaris en getuigen, gemaakt zijn.
Art, 6a.
Ook zijn alleen van kracht die bepalingen, welke in de huwe-
lij ks-
-ocr page 13-
C 13 )
lijksvoorwaarden uitdrukkelijk gemeld zijn , zonder dat men
daarbij naar andere gefchriften of aanteekeningen vei wijzen mag.
Art. 61.
De inventarisfen van aangebragte en buiten gemeenfehap ge-
houdene goederen worden, of in de huwelijksvoorwaarden in»
gelascht, of naderhand afzonderlijk, en zelfs onder de hand,
gemaakt.
Art. 62.
Het maken der inventarisfen verzuimd zijnde, vervallen daar-
door wel niet de bedingen, bij huwelijksvoorwaarden gemaakt,
maar moet de aanbrenging -der goederen door andere bewijzen
worden aangetoond.
Art. 63.
Bij huwelijksvoorwaarden kan men alle zoodanige bedingen
maken, als men goedvindt , mits zij noch met de wetten, noch
met den aard des huwelijks ii:rijc?ij> zijn.
Art. 64.
De gemeenfehap'. van goederen , gelijk ook die van winst en
Verlies, mogen bij huwelijksvoorwaarden zoo wel ingeroepen
en bevestigd, als uitgefloten worden.
Art. 65.
Al wat bij huwelijksvoorwaarden uit de gemeenfehap niet is
uitgefloten, blijft in de gemeenfehap.
Art. 66.
De gemeenfehap van goederen enkel zijnde uitgefloten, blijft
de gemeenfehap van winst en verlies.
Art. 67.
De gemeenfehap van winst en verlies, uitdrukkelijk zijnde
bedongen, fluit de gemeenfehap van goederen uit.
Art. 68.
Beiden uitdrukkelijk zijnde uitgefloten, blijft echter-de ge-
meenfehap van de vruchten,baten en inkomftender aangebragte
en naderhand opgekomene goederen.
Art. 69.
Men kan deze laatstgemelde gemeenfehap bij beding inkorten,
door te bepalen, hoe veel elk der echtgenooteu , uit zijne eige-
ne inkomften, in de algemeene huishouding zal inbrengen, of
dar de kosten der huishouding, en alle de lasten van «et huwe-
lijk , uit de goederen van een van beiden, zullen worden ge«
dragen.
p..                                Art< 70.
Bij de huwelijksvoorwaarden kan men ook bedingen, dat de
gemeenfehap van goederen alleen gedeeltelijk zal plaats hebben;
men kan dus bepalen, dat eenige van de aangebragte goederen
»| gelden buiten de gemeenlehap zullen blijven, of dat opko-
nien-
*
-ocr page 14-
C 14 )
mende erfenisfen en legaten niet in de gemeenfcliap zullen
vervallen.
Art. 71.
De bepaling, dat de geheele winst alleen voor den eencn,en
alle verlies voor den anderen zijn zal, is nietig.
Art. 72.
" Eene vrouw kan echter wel bedingen, dat zij een gedeelte
van de winst, mits de helft niet te bovengaande, zal genieten,
zonder in eenig verlies gehouden te zijn.
Art. 73.
Eene vrouw mag ook bedingen, zoo voor zich zelve als
voor hare kinderen en andere erfgenamen, dat zij, bij febei-
ding des huwelijks, zal hebben de keus, of zij in winst en
verlies, ftaande huwelijk gevallen, zal willen deelen, dan of
zij begeert hare aangebragte en ftaande huwelijk verkregeno
goederen weder naar ?ich te nemen, zonder in de winst te
deelen of in het verlies gehouden te zijn.
Art. 74.
De gemeenfehap van goederen en van winst en verlies uit-
gefloten zijnde, mag de vrouw bedingen, dat zij hare eigene
goederen zal beheeren en beftieren,, zonder daarin eenige adfi-
ftentie van haren man noodig te hebben.
Art. 75-
De aanftaande echtgenooten kunnen, bij huwelijksvoorwaar-
den , befchikkingen over hunne wederzijdfche goederen na den
dood maken, welke, ten aanzien van derzelver kracht en ge-
volgen, gelijk ftaan met befchikkingen, bij uiterftsu wH
gemaakt.
Art. 76.
De eene echtgenoot mag van den anderen eene douarie be-
dingen.
Art. 77.
Douariën kunnen niet (trekken tot vermindering der legitime
portiën, aan kinderen of ouders , noch van kindsgedeelten aan
voorkinderen, wegens de wet, toekomende.
Art. 78.
7a] moeten insgelijks aan de voldoening der fchulden vaa
den overledenen echtgenoot achterftaan.
Art. 79.
De douariën hebben echter den voorrang boven alle erfftel-
lingen en makingen bij testament.
Art. 80.
Geen douarie gaat te niet door het legateren van gelijke of
grootere waarde, zonder dat de douarie daarbij uitdrukkelijk
is herroepen.
Art. 8?.
*
-ocr page 15-
t «5 3'
Art. 81.
Zij wordt ook niet krachteloos door zoodanige benoeming
van den langstlevenden tot erfgenaam, waarbij dezelve tevens
keiast is, om de goederen, bij zijn of haar overlijden, of eerder,
aan anderen uittekeeren.
Art. 82.
De douarie échter vervalt, en blijft ten voordeele van den
gemeenen boedel, wanneer de langstlevende zuiver tot erfge-
naam is gefield, ofwel onder voerwaarde, dat het geen van
den boedel, op deszelfs overlijden, bevonden zal worden on-
verteerd en onvervreemd overtefchieten , als een gemeene
boedel tusfchen wederzijdfche erfgenamen zal verdeeld wor-
den, en de langstlevende, in het laatfte geval, den boedel on-
der die voorwaarde heeft aanvaard.
Art. 83.
Ouders, bloedvrienden, en zelfs vreemden kunnen zich bij
de huwelijksvoorwaarden voegen, en zich daarbij, tot het ge-
ven van cene huwelijksgift, of het doen van eenige bijdragen
tot onderftand des huwelijks, verbinden.
Art. 84.
Ouders kunnen bij de huwelijksvoorwaarden afftand doen
van de legitime portie, welke hun, bij kinderloos overlijdea
yan een der echtgenooten, zoude toekomen.
Art. 85.
Huwelijksvoorwaarden worden krachteloos , wanneer het
huwelijk, waartoe zij betrekkelijk zijn , door den dood van een
der verloofden, of uit andere oorzaken , niet voltrokken wordt.
Art. 86.
De huwelijksvoorwaarden kunnen, vóór de voltrekking van
het huwelijk, met wederzijdfche toeftemming der aaaftaande
echtgenooten, en van de genen wier goedkeuring tot het hu-
welijk vereischt wordt, herroepen worden, en kan in fommige
daarbij gemaakte bepalingen verandering worden gemaakt; des
dat die latere overeenkomst mede geregtelijk of notariaal zal
moeten verleden worden.
_. ,           ,                 Art. 87.
Na de voltrekking van het huwelijk, kunnen de huwelijks-
voorwaarden bij overeenkomst op geenerhande wijze herroepen
of vernietigd worden.
Pa                                Art. 88.
rifrfo£ ^"w mag echter, ten voordeele van haar mans fchuld-
«+w«L' . n ?om van het K& °P h*re ten huwelijk aan-
ÏSTS rVL an,de huwelijk verkregene goederen, als mede
&S»KftSSJ2ü e#aal hyP°theek> aan haar, uit krachte der
öuwehjtevoQrwaarden , toekomend»,
Art, ty.
\
-ocr page 16-
< 16* >
Art. 89.
Bij testament mag elk der echtgenooten, voor zoo veel hem
of haar betreft, de bedingen, rakende de erfvolging na den
dood, bij huwelijksvoorwaarden gemaakt, herroepen en ver-
nietigen.
Art. 90.
De ecbtaenooten mogen ook, ieder bij zijn temaken testa-
ment, de uitgeilotene gemeenfchap van goederen, of van winst
en verlies weder inroepen.
Art. 91.
Deze inroeping van gemeenfchap is echter niet eerder van
kra :ht en waarde, dan wanneer dezelve door één' der echtge-
nooten met den dood bekrachtigd wordt; doch heeft in dat
geval dezelfde kracht en trevolgen, als of zij van het begin
des huwelijks had ftand gegrepen.
Art. 92.
Wanneer de herroeping alleen gedeeltelijk of bepaaldelijk ge«
fchied is , blijft het overige in volle kracht.
Art. 93.
Geene huwelijksvoorwaarden zijn tegen fchuldeifchers of
andere derden vaneenige kracht, ten ware dezelve zijn gere-
gistreerd.
Art. 94.
De registratie, bij het vorig artikel vermeld, moet gedaan
worden bij de autoriteit, daartoe door den Koning te benoe-
men, ter plaatfe waar de aanftaande echtgenooten woonachtig
zijn, of, zoo zij op verfchillende plaatfen wonen , bij die van
beider woonplaatfen.
Art. 95.
Dezelve moet gedaan worden in een register, waaruit een
ieder, ten zijnen koste, een affchrift kan doen ligten.
Art. 96.
Men kan de huwelijksvoorwaarden geheel laten registreren,
of wel alleen, bij wege van extract, die artikelen, welke men
tegen derden wil doen werken; op die geregistreerde artikelen
kan men zich dan ook alleen tegen derden beroepen, en op
geene der ongeregistreerden.
Art. 97.
De registratie , vóór de voltrekking van het huwelijk niet ge-
daan zijnde, kan daarna gedaan worden, maar werkt dan al«
leen tegen derden van den tijd dier registratie af.
Art. 98.
Vreemdelingen, zich met der woon in dit rijk nederzettende!
ïiji) mede verpligt, deze registratie van hunne huwelijksvoor-
waarden te laten doen, bij de voorfz. gefielde magt, ter hun-
Her in dit rijk verkozene woonplaats,
-ocr page 17-
C ¥ 3
DERDE HOOFDSTUK.
Van de vereischten des huwelijk».
Art. 99.
Jongmans, onder de volle achttien, en jonge dochters, on-
der de volle vijftien jaren , mogen geen huwelijk aangaan.
Art, ioo.
De Koning verleent nogtans dispenfatie van het gcftatueerde
bij het voorgaand artikel ^ wanneer daarvoor zeef dringende
en zwaarwigtige redenen aanwezig zijn»
Art. iot.
De wederzijdfche toeftemming wordt tot het wezen van het
huwelijk vereischt.
Art. 102.
Een man kan maar ééne vrouw, en éene vrouw maar éénen
Jnan, te gelijker tijd, in huwelijk hebben;
Art. J03.
Perfonen, die elkander in de opgaande en nederdalende linie
beftaan, het zij door wettige, het zij door onwettige geboorte»
óf ook door aanhuwelijken , mogen te zamen niet trouwen.
Art; 104;
In de zijdlinie is het huwelijk verboden , tüsfchen broeder en
zuster van heelen of halven bedde, het zij door wettige, het
zij door onwettige geboorte, hetzij door aanhuwelijken, als
Zoodanig aan elkander bsthandew
Art. ïofr
Oom en nicht, moei en neef, van heelen of halven bedde,
het zij door wettige, het zij door onwettige geboorte, het zij
door aanhuwelijken, als zoodanig aan eikanderen beftaande^
mogen niet met elkander trouwen.
Art. 106.
De Koning verleent nogtans, daartoe redenen vindende, dis-
penfatie van het geihttueerdé bij de beide laatstvoorgaande
artikelen, voor zoo verre daarbij eehtverbindtenisfen van nabe-
staanden bij aanhuwelijking verboden zijn.
Art 107.
Perfonen, die roet elkander in pverfpe! geleefd hebben, mo-
gen nimmer te zamen een huwelijk aangaan.
Art. iox.
Een voogd of curator, of iemand van des voogds of cura-
tors kinderen mag niet trouwen met den <?een, die onder des-
zeifs voogdij of curatele (laat, of gedaan heeft, ten zij vooraf
door den voogd of curator, ten overflaan van den regter, re-
kening en verantwoording zal zijn gedaan.
B                                  Art* iop.
-ocr page 18-
C rt 3
Art. ioo'j ,
Minderen, zoo wel meerderjarigen als minderjarigen, al il
het dat dezelve reeds te voren getrouwd zijn geweest, kunnen, zoo
lang hun vader en moeder, of een van beiden in leven zijn*
zonder derzelver toeftemming, geen huwelijk aangaan; in geval
van verfebil van gevoelens zal de toeftemming van den vader
genoegzaam zijn*
Art. no.
Indien een der beide ouders overleden ware * of in de on-
mogelijkheid om zijnen wil te kennen te geven, zal de toe-4
ftemming van den anderen genoegzaam zijn.
Art; ui.
De Koning verkent nogtans, daartoe redenen vindende, dis-
penfatie van het geftatueerde bij artikel 109, ingevalle beide dé
ouders, of die van beiden, welke nog maar alleen in leven is,
«itlandig, of door gebrek aan verflandelijke vermogens in de
onmogelijkheid mogten zijn om hunnen wil te kennen te geven.
Art. 112.
Ouders, fehoon wegens verkwisting* of om andere redenen,
behalve zinneloosheid, onder curatele gefield of gevangen, of
geconfineerd zijnde, behouden hetzelfde regt, omtrent het ge-
ven hunner toeftemming.
Art. 113.
Een onecht kind kan geen huwelijk aangaan, zonder toe*
ficmming van de moeder.
Art.-114.                             ,
De ouders kunnen aan hunne minderjarige kinderen hunn»
toeftemming weigeren, zonder dat zij verpligt zijn daarvan
«enige redenen te geven.
...              < Art. 115.
Kinderen meerderjarig of geëmancipeerd zijnde, mogen de
ouders aan dezelve hunne toeftemming niet weigeren, dan om
wettige redenen* welke zij, daartoe opgeroepen zijnde^gehou»
*len zijn te kennen te geven.
Art, 116.
Óuderlooze, minderjarige kinderen hebben tot het aangaan vart.
een huwelijk de toeftemming van hunnen voogd of voogden
jjoodig, voor zoo verre dezelve niet enkel met het beheer dec
goederen, maar ook met de perfoonlijke opvoeding van den
minderjarigen belast zijn.
Art. 117.
. De voogden kunhen noeit voldaan met eene enkele weige-*
«ng, zenderreden te geven, maar zljn< in alle gevallen ver-»
J>ïigt hunne redenen van afkeuring aan de daartoe bevoegde
üsaf t V9ertedrage&
Aart, ïi#«.
-ocr page 19-
t *.? i
C- -, ■■,                    ,'<•■■. Art. nS«                               • 'i -f' ■•••.. >■■;, i
.. Guderlooze, meerderjarige perfonen hebben, tot het aangaan
van een huwelijk, niemands toeftemming noodig * behalve vau
hunnen curator, indien zij om lenige reden onder curatele
f taan.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN ONDERTROUW EN VOLTREKKING DÉS
H D W E L Ij k Si
Art. iro.                          ;;f . .
Allen, die zich door een huwelijk roet elkander willen v&r?
éenigen, moeten zich vervoegen bij de plaatfelijfce autoriteit*
welke daarnlede nader door den Koning zal worden belast,
ter piaatfe waar beiden of één van hen woonachtig zijn, en
verzoeken in ondertrouw te worden aangenomen.
,                               Art. 120... , ,,.,*. , - ...
Deze aanneming in ondertrouw zal hun worden toegedaan *
mits zij doen blijken van de toeftemming van de genen, wiet
goedkeuring, volgens de wet, tot hun huwelijk noodig is.
Art. 121. ■■,                                 ... ...j,
Minderjarigen, ouders hebbende, en van derzelver toeftetö*.
ming niet doende blijken, worden afgewezen.
.          ,              Art. ,122.                      . .: . ., •',, . ..»}
, Aan alle, andere perfonen, die toeftemming behoeven, doch
Van dezelve niet doen blijken, wordt wel de aanneming in on-,
dertrouw niet dadelijk toegedaan,; maar de daartoe gefteïde au«
toriteit doet den perfoon of.de perfonen* wier toeftemming ..de
wet vereischt, voor zich ontbieden, om binnen acht, dagen,
indien zij in dezelfde plaats wonen, of binnen zoodanigen
Jangeren tijd, als wegens de afgelegenheid hunner woon^
plaats gepast,geoordeeld zal worden, hunne redenen van wei-
gering, in perfoon, of door een' gemagtigden, of bij gefchrifc, ia
te brengen1.
;                  .--,, •!,.. j -.:,. Art. 123- ■ ■■ . „ . ... •« :'••■. •;
_. Hieraan door de öpgeroepene perfoon of perfonen fcinnea
oen bepaalden tijd niet voldaan zijnde, wordt hun ftilzwijgen
gehouden voor eene toeftemming. ,
..;,„,      ;; , Aft. 124.. ..:           .;       j .;«,-.' ! ■ .,; ï
, De opgeroepen perfoon of perfonen binnen den bepaalden tijd
de redenen van hunne weigering hebbende opgegeven,.worden!
de genen, die zich tot ondertrouw hebben aangeboden,,,daar-"
§pj zonder vor» van proces,* in hunne belangen' gehpftrd|
ff £                           tttiam
-ocr page 20-
X DO )
waarna de daartoe' gefielde autoriteit, denvederzijdfche belan-
gen onderzocht en overwogen hebbende, over de wettigheid
der bijgebragte redenen beflist.
Art. 125.
In de beoordeeling van de wettigheid der redenen, zoo door
©uders als voogden bijgebrngt, en, naar vereisch der gevallen
en omflandigheden, aan de daartoe gefielde autoriteit overgela-
ten , is dezelve verpligt zulke redenen toetelaten, welke hem
in gemoede voorkomen van dat gewigt te' zijn, dat de geen ,
die de toeflennning behoeft, door zoodanige huwelijksvei'bind-
tenis, zich oogenfchijnlijk in zijn verderf Horten zoude.
Art. 126.
De verloofde perfonen in ondertrouw zijnde aangenomen,
moeten daarvan drie openbare afkondigingen worden gedaan,
telkens met een tusfchen-verloop ten minfteii van zes dagen.
Art. 127.
Die tijd kan echter om dringende redenen, die gaen uitflel
toelaten, verkort worden door den Koning, of door de plaatfe-
lijke autoriteit, hier voor vermeld.
Art. 128.
Deze afkondigingen moeten gedaan worden op de woonpïaat-
fen der in ondertrouw aangenomene perfonen, als mede daar
zij het laatfte jaar gewoond hebben.
Art. 129.
Indien het huwelijk niet voltrokken is binnen een jaar na de
laatfte of derde afkondiging, kanTietzelve naderhand niet vol-
trokken worden, ten ware 'er op nieuw drie afkondigingen, in
voege voormeld, gefchieden.
Art. T30.
Wanneer de afkondigingen op alle plaatfen, waar dezelve
gedaan moeten worden, onverhinderd zijn afgeloopen, en daar
van bij fchriftelijk bewijs blijkt, zullen de verloofden, ter plaat-
fe waar zij, of één van hen, woonachtig zijn , bij de daartoe be-
voegde plaatfelijke autoriteit in den huwelijken flaat bevestigd
worden.
Art. 13T.
Met het verrigten van deze trouw wordt het huwelijk voor
wettig voltrokken gehouden.
Art. 13a.
Een der verloofden, na het eindigen dier afkondigingen,
onwillig zijnde om zich te laten trouwen , zal de daartoe bevoegde
plaatfelijke autoriteit, op aanzoek of aanklagte van eene der
partijen, naar de redenen van die onwilligheid onderzoek doen,
en, dezelve bedenkelijk vindende, partijen naar den gewonen
weg van regten verwijzen, of, dezelve blijkbaar ongegrond oor-
dee*
-ocr page 21-
C ai y
deelende, iemand benoemen, om den onwilligen te vertegen-
woordigen, en alzoo de huwelijksplegtigheid te voltrekken.
Art. 133.
Een huwelijk, in een vreemd land aangegaan tusfchen twee
Hollanders, of een Hollander en een vreemdeling, zal in dit
rijk voor wettig gehouden worden, wanneer hetzelve naar de
huwelijksplegtigheden van dat land voltrokken is, mits zijnde
voorafgegaan door de afkondigingen, bij artikel 12Ó, 127 en
128 voorgefchreven, en mits hetzelve huwelijk tegen de wet-
ten van Holland niet aanloopt.
Art. 134.
Binnen drie maanden na de terugkomst van den Hollander
in het vaderland, moet de acte van het voltrekken des huwe-
lijks geregistreerd worden ter fecretarij, of griffie der plaats,
alwaar de in het vorig artikel vermelde echtgenooten als daa
woonachtig zijn.
VIJFDE HOOFDSTUK.
VAN HET STUITEN DER GEBODEN OFHUWE-i
LIJK8-AFKONDIGINGEN.
1
Art. 135.
Het ftaat een ieder vrij om, op grond van vroegere en niet
vervallen trouwbeloften, of van eerder voltrokken huwelijk,
denverderen voortgang der huwelijks-afkondigingen te (lui-
ten , mits van zijne vermeende trouwbeloften , of van een eer-
der voltrokken huwelijk, door fchrifteiijk befcheid, dadelijk
kunnende doen blijken.
Arr. 136.
Ouders, het zij vader en moeder, of de langstlevende van
beiden, kunnen mede den voortgang van die afkondigingen
fluiten in zoodanige gevallen, waarin hunne toellemmiug, in-
gevolge artikel 109, 110, 112, 113 en 114, wordt vereischr.
Art. 137.
Veorts kunnen voogden over ouderlooze, minderjarige kinde-
ren den voortgang der afkondigingen fluiten, onder 'de bepa-
lingen, bij artikel 116 en 117 vastgefteld.
Art. 138.
De naaste bloedverwanten van ouderlooze, meerderjarige per-
fonen hebben daartoe mede regt, bij zinneloosheid van één der
aanftaande echtgenooten, wanneer over denzelven geen curator
zoude mogen gefield zijn.
B 3                           Art. 13^'
-ocr page 22-
C 23 )
Art. 139.
Indien de daartoe bevoegde plaatfelijke autoriteit de redenen
van het fluiten der huwelijks ^afkondigingen Verwerpt, zijn
de genend die zich tegen den voortgang dezer afkondigingen
Verzet'hebben, met uitzonderin'g echter van ouders en bloede
verwanten in de opgaande linie, tot vergoeding van kosten,
ichaden en interesten gehouden. ': •' • ■'■■
ZESDE HOOFD^TÜI?.
VAN DE GEVOLGEN D.ES HUWELIJKS, TEN AAN-
' ZIEN , ZOO VAN DE PERSONEN', ALS VAN DE
' :' GOEDEREN DER ËCHTGENOOTEN.
SEKSTE A F D E E L I N Q,
é/LGEMEENE BEPALINGEN»
's ,; ;, . , ; :                                              '■■ .. '. • ■' .                                      1. '•
Art. 140.
1 Beide echrgeiiQoten wordea doorliet huwelijk van de ouder-
lijke magt en uit de voogdij hunner voogden ontllagen, en,
zulks zoo wel met opzigt lot hunne perfonen als tot hunne
„»„j„-„„ .                                                                             ,' ■                  ',: .
gwcucitu,             '......                       <;■■'.
Art. 141.
Een minderjarige weduwenaar of weduwe valt zelfs niet
weder "in'de ouderlijke magt of onder voogdij.
            - •■
Art. 142.
De vrouw volgt de regtbank van haren man.
''                 . Art. 143.
De man is aan zijne vrouw befcherming, de vrouw aan
iraren man gehodizaairiheid verfchuldigd. '• • ' '!; ;'
Art. 144.'
De vrouw is verpligt om bij haren man te wonen, en den-t
zelven te vöjgen overal, alwaar hij goedvindt zijn verblijf te'
Vestigen; •*» de man is verpligt baar te ontvangen, 'en haar,
naar mate van zijn vermogen en van zijnen ftand, van alles te
verzorgen, wat tot de behoeften des levens noodig is.
Art. 145.
Tot de gemeene huishouding is elk verpligt zijne inkomften
en verdienften getrouwelijk intebrengen, ten 'Ware bij dehur
WfelijksYoorwaarden daaromtrent eene andere bepaling is ge--
maakt. -->'•- ■«• V« «•--'»• ■••• '**{* ■--•■* •*• W*i -''- ■•              -" - '
iEfe-f-Ti                                                                        Art. 145.
-ocr page 23-
I '■                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                   *
C n 3
Art. 146.
Iemand, ttouwende met een man of vrouw, rnlna±r'3rfga
voorkinderen hebbende, is gedurende het huwelijk verpligt
tot het mede opvoeden van die voorkinderen, en het mede-r
dragen der daarop vallende kosten, voor zoo verre dezelve uit
der kinderen eigene goederen niet kunnen gevonden worden.
TWEEDE A F D E E L I N Q.
van de: voogd ij van den man.
■*■..'
1
Art. 147.
De man wordt do®r het huwelijk voegd over zijne 1iui&»
vrouw.
                                                                             
Art. 148.
Uit kracht van deze voogdij heeft de man het regt, om i»
naam van zijne vrouw voor den regter te verfchijnen; hij is
zelfs verpligt haar aldaar te verdedigen , en bevoegd om zi^lks
tuiten haar weten, en zelfs tegen haren wil te doen.
Art. 149.
Als voogd h?eft hij het bemiijr over de goedeten van zijne
vrouw.
Art. 150.
_Man en vrouw, het zij in gemeenfchap van goederen, het
zij buiten dezelve, getrouwd zijnde, heeft de man, uit kracht?
van deze voogdij, de magt, om alle de roerende en onroeren-
de goederen, zoo des gemeenen boedels, als des bijzonderen
toedels van de vrouw, te vervreemden of te verpanden; me$
dien verftande nogtans, dat, jndien en voor zoo verre de echt-
genooten hujten gemeenfchap van goederen getrouwd zijn,, de
man, in geval van vervreemding of verpanding der goederen vagt
4e vrouw, tot vergoeding of redintegratie gehouden is.
Art. 151.
Deze magt van den man heeft geen plaats, wanneer de vrouw,
bij huwelijksvoorwaarden, het beftuur, van hare goederen aari
zich heeft voorbehouden.
Art. 152,
ve vrouw kan, buiten goedkeuring van haren man, geene
ej-fenisfen, legaten of donatiën aannemen of verwerpen, ten
ware zij, bij onbillijke weigering van den man, daartoe doo?
i$n regter bevoegd verklaard, word,t.
Art. 153,
B, 4
-ocr page 24-
C H )
Art. 153.
De vrouw heeft, zonder adfiitentie van haren man, geen per?
foon om in regten te veifehijnen.
Art. 154. *
Dit lijdt uitzondering t
i?. Wanneer de vrouw wegens misdaad gevangen, of ge-
dagvaard is om in perfoon te vcrfchijnen 5
fi°. Wanneer de vrouw tegen haren eigen man proces voert 5 en
3°. Wanneer de vrouw als gevolmagtigde van haren man
. ageert.
Art. 155.
In deze uitgezonderde gevallen Haat de vrouw gelijk met
eene vrouw, die ongetrouwd en meerderjarig is.
Art. 156.
In andere gevallen, wanneer de man, tegen reden en bil-
lijkheid , weigert zijne vrouw voor den regter te adfifteren,
of, uit hoofde van afwezendheid, gevangenis of andere ver-
hindering, daartoe buiten Haat is, kan zij aan den regter
verzoeken bevoegd verklaard te worden, om, zoo lang
die verhindering ftand grijpt, haar eigen regt en belang, en
zelfs ook de belangen van den gemeenen boedel van haar en
haren man, te mogen waarnemen.
Art. 157.
De vrouw kan, buiten toeftemming van haren man , geene
goedereu vervreemden noch verpanden.
Art, 158.
Zij kan ook door geene handeling of overeenkomst zich,
zelve, of haren man, op eenigerhande wijze , verbinden, uitge-
zonderd in die handelingen, welke tot de dagelijkfche huishou-
ding betrekking hebben.
Art J59.
Alle andere handelingen en overeenkomften, door de vrouw,
zonder toeftemming van den man, aangegaan, zijn, ten op-
zigte van de verbindtenis van de vrouw, nietig en krachteloos,
zoo dat noch de man, noch de vrouw, ftaande huwelijk, of
11a fcheiüing van hetzelve, daaruit immer kan worden aange-
fproken.
Art. 160.
Eene vrouw, met uitdrukkelijk» of ftilzwijgende toeftemming
van.
-ocr page 25-
C «5 >
van haren ma», openbare koopmanfchap, nering of ander be-
drijf doende, zijn hare handelingen, buiten denman verrigt,
in zaken daartoe betrekkelijk, beftaanbaar, en wanneer zij ia
gemeenfchap van goe'deren getrouwd zijn, niet alleen voor
haar, maar ook voor den man verbindende.
Art. i6i.
Eene vrouw wordt niet gerekend zoodanige openbare koop-
manfchap, nering of ander bedrijf te doen, wanneer zij Hechts
in den handel vanharen man, door het verkoopen of uitflaan
in het klein, werkzaam is, maar dan, als zij eene afzonderlijke
koopmanfchap, nering of bedrijf doet.
Art. 162.
De vrouw mag echter tot het doen van zoodanige koopman-
fchap , nering of"be drijf, buiten toeltemming van haren man,
geeue gelden te leen opnemen.
Art. 163.
Het (laat den man ten allen tijde vrij, om zijne toeflemming
tot het doen van zoodanige koopmanfchap, nering of bedrijf
wederom intetrekken, van welke intrekking hij gehouden is,
openbare bekendmaking te doen.
Art. 164.
De vrouw kan, buiten haren man, geenebetalingen ontvan-
gen, noch fchuldeuaren ontdaan, ten ware zij, met uitdruk-
kelijke of ftilzwijgende toeltemming van den man, gewoon
is gelden te ontvangen, en daarvoor quitantie te geven.
Art. 1(5.5.
Hij echter, die met de vrouw, buiten adfiftentie van den man,
gecontracteerd heeft, blijft van zijne zijde aanfprakeüjk.
Art. 166.
De handelingen van de vrouw, door den man uitdrukkelijk
of ftilzwijgende zijnde goedgekeurd, zijn voor beide partijen
verbindende.
Art. 167.
Indien de vrouw, uit hoofde eener handeling, buiten haren
man aangegaan,eenige overgifte van goederen of betaling van
geld geciaan heeft, kan het overgegevene of betaalde door den
man worden teruggeëischt.
n                                 Art. 168.
ue vrouw zelve zal echter dat vermogen niet hebben, wan-
Beer de man intusfchen overleden is.
.                         . Art. 169.
Indien de vrouw uit gelijken hoofde eenige goederen of gel-
den ontvangen heeft, die in den gemeenen boedel geko-
men zijn, en waardoor dus die boedel is gebaat, zal deswe-
B 5                                      geus
-ocr page 26-
( 88 )
gens eene aftfe tot teruggave tegen haar en tegan den man, all
haar in huwelijk hebbende, plaats hebben.
Art. 170.
Indien eene vrouw, na fcheiding tan het huwelijk, uit
hoofde eener handeling, ftaande huwelijk, door haar, buiten
haren man, aangegaan, iets betaalt, kan zij hetzelve niet als
onverfchuldigd terugeifehen.
Art. 171,
De voogdij van den man over de vrouw eindigt:
i». Door ontbinding of fcheiding Tan het huwelijk j
s.9. Wanneer dezelve voogdij aan den man door den regter
is ontnomen, en van dit regterlijk befluit openbare af-
kondiging is gedaan; en
30. Door contract tusfehen man en vrouw deswegens ge?
floten, door den regter bekrachtigd, en openlijk be?
kend gemaakt.
DERDE AFDEELING.
VAN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN EN VAN GEMEENSCHAP
VAN WINST EN VERLIES.
EERSTE STUK,
YAN GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN.
Art 172.
Van het oogenblik der voltrekking van het huwelijk af,
ïijn alle de goederen der echtgenooten, zoo tegenwoordige als
toekomende, geene uitgezoncierd, mitsgaders winst en ver-»
les, ftaande huwelijk te vallen, tusfehen de echtgenooten
gemeen s in zoo verre de gemeenfehap, bij huvyelijksvoo£«
waarden, niet geheel of gedeeltelijk is uitgefloten,
Art 173.
Deze gemeenfehap heeft plaats, niet alleen in het eerfte,
siaar ook in een tweede, derd? en verder volgende huwe-
lijken.
Arï- !74-
-ocr page 27-
C *? )
Art. 174.
De kleederen en lijffieraden der echtgenooten, zelfs die doojf
Iden één aan den ander bij gelegenheid van het huwelijk gege-
Ivenzijn, zijn mede gemeen; zoodanig echter, dat, bij ichei-
Iding van het huwelijk', elk kaneif'chen, dat hera de zijiierj
[op tauxatie worden overgelaten.
Art. 175.
Erfenisfen, legaten en donatiën, (taande huwelijk, aan een
ider echlgenooten te beurt gevallen, zijn gemeen, zoo verre de
:rflater, maker of 'fchenker niet uitdrukkelijk anders heeft ge-
boden.
Art. 176.                                      *
Goederen, met fideï- commis bezwaard, of in vruchtge-
bruik bezeten, zijn van de gemeenfchap'uitgefloten, behalve
Hyoor zoo, veel het genot der vruchten betreft.
Art. 177.
Alle de fchulden, welke ieder der echtgenooten , bij het aan-
raan des liuwelijks, heelt, of itaande huwelijk maakt, zijn
ferneen.
Art. 178.
De doodfchulden, na het overlijden vallende, worden niet
lit den gemeenen boedel, maar door des overledens erfgena-
men alleen gedragen.
TWEEDE STUK.
VAN GEMEENSCHAP VAN WINST EN VERLIES.
Arr. 179.
I Schoon de gempenfehap van goederen, bij huwelijksvooru
vaarden, uitdrukkelijk is uitgefloten, heeft echter plaats de
emeenfehap van winst en verlies, ten ware ook deze, bij die
ooi waarden, uitdrukkelijk uitgefloten mogtzijn,
Art. 180.
Elk der echtgenooten deelt in de winden, en draagt in de
«vliezen, ieder voor de helft, zoo daaromtrent geene ander*
èpaling bij huwelijksvoorwaarden gemaakt is.
Art. i§i.
Winften zijn in het gemeen alle vruchten, inkomften en
taordcelea, welke of iemands goederen, of zijn vlijt, arbeid ^
vetenfehap, kunst, koophandel, nering, handwerk, ambj
3 dergehjken, Gf ook het geluk hem aanbrengen, en zifne
'" "■*" -" ' '" v".....■'■ *'-.'* .......                                                  bc-
-ocr page 28-
C *8 )
bezittingen vermeerderen: verlies is integendeel al wat iemands
bezittingen vermindert.
Art. 182.
Onder winst is echter, in de enkele gemeenfehap van winst
en verlies, niet begrepen al het geen één der echtgenooten,
ftaande huwelijk, bij erfenis, legaat of fchenking verkrijgt,
zonder onderfcheid, of het van nabeftaanden, of van vreem-
den afkomftig zij.
Art. 183.
Jaarhjkfche, maandelijkfche, wekehjkfche of foortgelijke
legaten , als mede lijfrenten, worden voor vruchten gerekend
en komen in deze gemeenfehap.
Art. 184.
Onroerende goederen , ftaande huwelijk aangekocht, en ef-
fecten , ftaande huwelijk belegd of door koop verkregen, zijn
gemeen tusfehen echtgenooten, die in gemeenfehap van winst
en verlies getrouwd zijn.
Art. !85.
Rijzing of daling van de waarde der goederen, aan een der
echtgenooten beheorende, wordt voor geen winst of verlies
gerekend.
Art. 186.
Verbetering van vaste goederen, door aanwas, aanfpoeling,
vertimmering en dergelijkén, wordt niet onder winst gerekend,
maar bevoordeelt alleen den geen, aan wien de vaste goederen
in eigendom toebehooren.
Art. 187.
Schade of vermindering, door brand, watersnood , affpoeling
©f anderzins veroorzaakt, behoorc niet onder de gemeene ver-
liezen , maar komt tot laste van den eigenaar, wiens goederen
daardoor befchadigd zijn.
Art. 188.
Alle fchulden, waarvan de oorzaak niet reeds vóór het hu-
welijk beftaan heeft, maar die door beiden of een van beide
de echtgenooten, ftaande huwelijk, gemaakt zijn, moeten ais ver-
liezen tot de gemeenfehap van winst en verlies gebragt wor-
den, uitgezonderd het geen een der echtgenooten door mis-
daad verbeurt.
Arl. 1P9.
Borgtogten of vrijwillige donatiën van één der echtgenooten
feehooren, ingeval van gemeenfehap van winsten verlies, niet
tot de gemeene lasten of verliezen.
Art. ipo<j I
-ocr page 29-
:
C *9 )
Art. 190.
Het geen de eene echtgenoot, ter kwader trouw, en met blijk-
baar op '.et om zich boven den anderen te verrijken, gedaan
heeft, moet ingeval als voren, na f'cheiding van het huwelijk,
aan den anderen echtgenoot vergoed worden.
DERDE STUK.
GEMEENSCHAP , DOOR OVEREENKOMST NIET OPTEHEFFEN.'
Art. 191.
De gemeenfehap van goederen of enkel van winst en ver-
lies, eenmaal door de voltrekking des huwelijks ingevoerd
zijnde, kan, ftaande huwelijk, door onderlinge overeenkomst
tusfehen de echtgenooten niet worden opgeheven.
VIERDE STUK.
HOE GEMEENSCHAP EINDIGT.
Art. 192.
De gemeenfehap van goederen , of enkel van winst en ver-
lies, eindigt alleen, wanneer het huwelijk door den dood, of
door eene echtfeheiding, bij vonnis van den regter bepaald,
ontbonden is, of wanneer de echtgenooten, ten overftaan van
den regter, van tafel, bed, bijwoning en goederen gefchei-
den zijn.
Art. 193.
Alle winst en verlies, na fcheiding van het huwelijk voor-
vallende, maar waarvan de oorzaak, ftaande huwelijk, is gebo-
ren , is nog gemeen en moet gedeeld worden.
V IJ F D E STUK.
VAN SCHEIDING VAN DEN GEMEENEN BOEDEI,.
Art. 194.
De gemeenfehap van goederen door den dood geëindigd zijn-
de , wordt de gemeene boedel in tweeën gedeeld, en de eene
helft aan den langstlevenden echtgenoot, en de wederhelft aan
de erfgenamen van den eerrstgeftorvenen uitgekeerd.
Z E S-
-ocr page 30-
C 3» 3
2ESDE S'Tük.
Van afrekening wegens winst en verliep.
Art. 195,
De gemeenfcliap van winst en verlies door, den dood geè'rri'
Öigd zijnde, neemt de langstlevende echtgenoot zijne eigene
goederen naar zich, en rekent met de erfgenamen van der
eerstgëftörveneh af.
ZEVENDE S f Ü K.
VAN VOORTDURING DER GEMEENSCHAP VAN GÓÉDE-
REN NA DEN DOOD.
Art. 1.96.                    i
Schoon het huwelijk door den dood geëindigd is, blijft
echter de gemeenfcliap van goederen voortduren in deze twee
gevallen: -
Foor eerst, tusfehen de minderjarige kinderen en erfgena-
men van den eerstftervenden echtgenoot en den langstlevenden,
die, tot voogd of voogdesfe van die kinderen zijnde aangefteld,
in den gemeenen boedel, als boedelhouder of boedelhouderesfe j
blijft zitten, zonder een inventaris van dezelve gemaakt te
hebben.
                                           ............
Deze gemeenfchap.blijft voortduren, tot den tijd toe, dat
die inventaris gemaakt zal zijn, en heeft ten gevolge, dat alle
vermeerderingen, die den boedel na den dood aankomen, voor
de helft zijn ten voordeele van die kinderen., doch dat alle ver-
minderingen alleen tot laste van den langstlevenden komen.
Ten tweeden, tusfehen den langstlevenden echtgenoot en de
erfgenamen van den'eerstftervenden, die door denzelven, na
doode van den langstlevenden, tot erfgenamen gqfteld zijn in
de helft van al het geen dé langstlevende onverteerd en onver-
vreemd zal nalaten.
Het gevolg dezer voortdurende gêmeenfchap is,- dat tvjle ver-
meerderingen en verminderingen, die, na doode van den eerst-;
ftervenden den boedel aankomen, mede door die erfgenamen
genoten en gedragen worden.
i:ii
-ocr page 31-
C 3i )
■Si
ZEVENDE HOOFDSTUK.
VAN DISSOLUTIE OF ONTBINDING DES HUWELIJKS.
Art. 197.
Het huwelijk wordt ontbonden door den dood*
Art. 198*
Ook wordt het huwelijk ontbonden, wanneer één der echt-
genooten, met medeweien van den anderen, naar buiten 'slands
vertrokken is, doch van deszelfs leven of dood, gedurende
tien jaren, geene de minfte tijding is ingekomen, en, de afwe-
zende, bij openbare citatiën en advertentiën in de nieuwspa-*
pieten, voor den regier ingedaagd, en niet opgekomen zijnde, de
indere echtgenoot tot het aangaan van een nieuw huwelijk ge-
regtigd verklaard, en hetzelve daarna werkelijk voltrokken is,»
Art. 199.
Het huwelijk wordt mede ontbonden door echtfeheiding.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
VAM TWEEDE HUWELIJKEN.
Art. 200.
Een tweede of verder volgend huwelijk kan worden aanga-
gaan , wanner het vorige door den dood of door echtfeheiding
Verbroken is.
Art. 201.
Het aaagaan van een ander huwelijk wordt ook toegedaan
aan eene vrouw, welker man, en aan een' man, wiens vrouw
voor tien jaren, met haar of zijn medeweten, naar buiten
's lands is vertrokken, doch van wiens leven of dood, gedu-
rende alle die jaren, geene de mïnfte tijding is ingekomen;
mits voldaan zij aan de bepalingen in art. 19Ö , omtrent dit
geval j vastgefteld.
Art. 202.
Schooft de afwezende echtgenoot naderhand nog mogt terug-
komen , heeft dezelve echter geene aanfpraak op den perfoon
des anderen hertrouwden echtgenoots, wiens laatfte huwelijk
als wettig blijft ftand houden, en heeft de teruggekomen
•chtgenoot mede vrijheid om te mogen hertrouwen.
.                                   Art. 203.
Eene vr»W a>g geen tweede huwelijk aangaan, dan na
te**
-ocr page 32-
C 32 3
verloop van tien tolle maanden, te rekenen van de ontbieding
van een eerder huwelijk.
Art. 204.
Een weduwenaar, minderjarige voorkinderen hebbende, ig
verpligt om, vóór het aangaan van een tweede huwelijk, te
zorgen, dat benevens hem een of meer toeziende voogden
over zijne voorkinderen door de weeskamer of het geregt,
daartoe bevoegd zijnde, worden aangefteUl, als mede om aan
de toeziende voogd of voogden, ten overftaan van twee der
bloedverwanten , aan dezelve kinderen van de beftorvene zijde
tot in den derden graad beftaande, indien 'er zoodanige ter
zijner woonplaats aanwezig zijn, te doen verlichting en be-
wijs van der voorkinderen moederlijk erfdeel;
Art, 205.
Eene weduwe verliest, door het aangaan van een volgend
huwelijk, het beheer van de goederen harer minderjarige kin-
deren*
Art. 2o5»
Zij is daarom verpligt, cm, vóór het aangaan van een ander
huwelijk, te zorgen, dat een of meer voogden over hare
minderjarige voorkinderen worden aangefteld, als mede, om
aan dezelve voogd of voogden, ten overftaan van twee der
bloedverwanten, aan de kinderen van de beftorvene zijde tot
in den derden graad beftaande, indien 'er zoodanige ter harer
woonplaats aanwezig zijn, te leveren (laat en inventaris van
der kinderen goederen ; te doen rekening en verantwoording
\'an het beheer daarover, door haar in haren weduwlijken
ftaat gehouden; en voorts die goederen aan gemelde voogd of
voogden ter beheering overtegeven.
Art. 2c?.
Een weduweraar of eene weduwe, minderjarige Voorkin-
deren hebbende, mag in ondertrouw niet worden aangeno-
men , vóór dat door hem of haar aan de bepalingen van art*
204 en 206 is voldaan.
Art, aoS.
Een man of \rrouw, trouwende met eene weduwe of we-
duwenanr, voorkinderen hebbende, zal van dezelven op gee-
nerhande wijze, uitgenomen door het invoeren der gemeen-
fchap van goederen of van winst en verlies, meerder mogen
bevoordeeld worden, dan met een kindsgedeelte, gerekend
naar het getal der kinderen en verdere afkomelingen, bij re-
prefentatie, die op het overlijden van den hertrouwden vader
of moeder in leven bevonden worden.
Art. 209.
-ocr page 33-
C 33 )
Art. 209.
Met geen , tegen dit verbod, door een rweedsfl iflan öf vroüW
meerder dan een kindsgedeelte zonde genoten worden, kart
aan dezelven «iet volgen, maar ftrekt ten voordeele van dö
voorkinderen*
Art. aio.
Dit verbod echte? belet niet, dat het kindsgedeelte Vin ééii
of meer der voorkinderen met fideïcommis bezwaard, of on-
der beheering gefield worde, mits de legitime portie, daaiiii
begrepen , oriverkort blijve.
Art. 211,,
Dit verbod belet insgelijks niet, om aan een tweeden man
of vrouw het vruchtgebruik der nalatenfchap te maken* mits
de legitime portie der voorkinderen vrij blijve, enmitsdegoe-
deren, na het eindigen van het vruchtgebruik, door dé voor*
kinderen vrij en oubezwaard worden genoten.
Art» 212»
De voorkinderen meerderjarig zijnde, en vtm dit voorregÈ
affland doende, zal dit verbod geen plaats hebben,- als medö
niet, indien de voorkinderen vóór den hertrouwden echtga-
noot allen mogten overleden zijn, zonder afkomelingen anti*
laten.
Z E S B E TITEL.
VAN NULLITEIT OF NIETIGHEID DËS HUVVE*
LIJKS, ECHTSCHEIDING ÈNSEPARATIE.
EERSTE HOOFDSTUK:,
VAN NULLITEIT DES HUWELIJKS EN ECHTSCHEIDING).
EERSTE AFDEELÏNQ*
VA» NULLITEIT DES HUWELIJKS*
Art. 2134
Alle huwelijken, aangegaan met perfonen, wien liet hüwe*
lijk in hét geheel verboden is, of wieri de Wet verbiedt met
elkander te mogen trouwen, of waarin de plegtigWden , bij
Wet voorgefchreven , niet zijn in acht genomen, zijn, uit
kraclite van de wet, van deo aanbeginne.nietig.
e                           Art, <2i4<
.
-ocr page 34-
C 34 )
Art. 214.
Indien 'er echter redenen van billijkheid 'beftaan, waarom
één of ander van zoodanige huwelijke*) zoude behooren (tand
te houden, en mitsdien, op grond van dezelve redenen, door
de belanghebbenden dispenfatie van de bepaling der wetten ,
ten aanzien dezer huwelijken, van den Koning verzocht ea
verkregen is, zal deze dispenfatie ten gevolge hebben, dat
zoodanige huwelijken, welke anders uit hunnen aard nietig en
krachteloos zoudei] zijn geweest, door de verkregene dispen-
fatie als wettig en behoorlijk voltrokken zullen worden ge->
houden.
Art. 215.
Een huwelijk, aangegaan zijnde zonder de vrijetoeftemming
der beide echtgenooten, of van één derzelve, kan door den
regter voor nietig verklaard worden, wanneer de echtgenoo-
ten , of die geen van ben, wiens toeftemming niet vrij ge-
weest is , deze verklaring des regters inroepen.
Ingeval van esfentiële dwaling in of omtrent den perfoon,
of wanneer een van beiden door een geheel en al ongeneeslijk
en natuurlijk gebrek of ongemak ter vcortteling onbekwaam
mogt zijn , kan de nietigheid van het huwelijk alleen door dien
geen der echtgenooten, welke in dwaling gebragt of bedro-
gen is, ingeroepen worden.
Art. 215.
In het geval, bij het vorig artikel vermeld, kan de nietig-
heid van het huwelijk niet meer ingeroepen worden, wanneer
'er eene achtereenvolgende samenwoning der echtgenooten,
gedurende zes maanden , federt dien tijd dat de benadeelde
echtgenoot het vermogen heeft gehad, om deszelfs regt te
dven gelden, of federt de ontdekking der dwaling, heeft plaats
gehad.
Art. 617.
Indien de reden, waaruit de nietigheid ontftaan is, alleen
bij een van beiden plaats heeft, en de andere opzettelijk bedro-
gen en misleid is, moet de fchuldige de daardoor aan den
anderen veroorzaakte fchade vergoeden.
TWEEDE AFDEEL1NG.
VAN KCHTSCHEIDING..
Art. ai8.
Echtfcheiding mag geen plaats hebben dan om wettige
/
-ocr page 35-
C 35 )
■                                                                         .
redenen; in het bijzonder is de enkele wederzijdfche overeen-
komst der echtgenooten daartoe ongenoegzaam.
Art. 219.
Voor wettige redenen van echtfcheiding worden gehouden ;
10. Overfpel;
.-
co. Kwaadwillige verlating, dat is zoodanige beftendige
afwezendheid, welke met oogmerk om nooit bij zijn
echtgenoot terug te komen gefchied is; en
3°. Het plegen van zoodanige grove misdaad, we^ke \'er-
wijzing tot lijfftraf, of tot het werken of gevangen
zitten 'm een tuchthuis, voor een' zeer langen tijd, van
ten minden tien jaren, of tot bannisfement buiten hee
rijk, mede voor een' zeer langen t'jd, vin ten minften
vijftien jaren, ten gevolge heeft; mits echter in dit ge-
val de echtfcheiding gevorderd worde binnen het jaar,
na de uitfpraak van het vonnis; na welken tijd om
deze reden geene echtfcheiding zal mo?:en plaats heb-
ben , ten ware een der echtgenooten zich buiten Europa
mogt bevonden hebben.
Art. 220.
Die door zijn eigen wangedrag de oorzaak geweest is, dat
'er eene reden tot echtfcheiding aanwezig is, kan van zijnen
kant de echtfcheiding geenszins vorderen.
Art. 22i«
Uitdrukkelijke of ffilzwijgende vergiffenis der misdaden ,
welke den grondflag tot echtfcheiding kunnen leggen, doe*
hetTegt, om echtfcheiding te vorderen, te rriet.
Art. 222.
Indien uit de echtfcheiding proces ontftaat, kan de regier,
na een fummier onderzoek van zaken, het zij door aan deft
eifcher toeteftaan, om afzonderlijk te mogeu wonen, nee
zij door de voogdij van den man optefchorten, het zij door
aan de vrouw tot haar noodig onderhoud eene wekelijkfche
uitkeeringtoeteleggen, hetzij omtrent de opvoeding der kinde«
ren, zoodanige provifionele fchikkingen maken, als hij tot vei-
ligheid van den perfoon of van de goederen van één der echtge-
nooten , of van de kinderen, in billijkheid noodzakelijk oordeelt»
Art. 223.
De echtfcheiding eenmaal bij vonnis bepaald zijnde» kan
tusfehen die zelfde perfonen wederom geen huwelijk beflaan.
C a                             Art. 024.
\
-ocr page 36-
C 3* )
Art. 224.
ïleidi gefcheiden perfonen kunnen rost een ander een tweede
huwelijk aangaan y onverminderd di bepaling bij artikel 107
vastgefbld.
Art. 225.
Zij blijven echter, als ouders, verpligt, om voor de opvoe-
ding en het onderhoud der kinderen, uit hun gefcheiden hu-
welijk geboren, te zorgen, en wordt de wijze der opvoeding
des noods, door den regter bepaald.
Art. 226.
De boedel wordt tusfehen de gefcheiden echtgenootejj ver-
deeld, op dezelfde wijze, als of het huwelijk door den dood
ontbonden was.
Art. 227.
De voordeden echter, die bij huwelijksvoorwaarden bedon-
gen zijn, om eerst na den dood van één der echtgenooten
plaats te hebben, als douariën en foortgelijken , worden, ten
v aanzien der fchuidige partij, door de echticheiding gehouden
voor vervallen.
Art. 228.
• Wanneer de onfchuldige perfoon bij de fcheiding der goe-
deren zoo veel niet kan bekomen, dat dezelve daaruit naar
zijnen ftaat ordentelijk kan bellaan, legt de regter aan den
fchuldigen op, om eene zekere fomme, geëvenredigd aan zijn
vermogen, op bepaalde tijden, aan den onfchuldigen, tot des-
zeifs onderhoud, zoo lang zulks noodig zijn zal, uittekeeren.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN SEPARATIE.
Art. 259.
Separatie of fcheiding van tafel, bed, bijwoning en goede*
ren, ontbindt het huwelijk niet, maar fchort alleenlijk deszelfs
gevolgen op; blijvende altijd de hoop op wederzijdfche ver-
zoening over.
Art. 130.
Geene feparatie kan, buiten kennis en bekrachtiging van den
regter, worden aaugegaan, noch eenige regterlijke gevolgen
hebben. Van alle feparatie var) tafel, bed, bijwoning en goe«
deran moet openbare bekendmaking gedaan worden.
Art. 231.
Op grond der redenen van echtfeheiding , hier v^ren be*
paald j
-ocr page 37-
C 37 )
paald, kan men ook enkel eene fcheiding van tafel, bed,x
bijwoning en goederen verzoeken.
Art. 232.
Voor wettige redenen van feparatie worden bovendien ge-
houden zulke hooggaande en rustverftorende mishandelingen
enoneenigheden, tusfehen echtgenooten op den duur plaats
hebbende; dat de zamenleving daardoor ondragelijk wordt,
en men met reden voor kwade gevolgen beducht is.
Art. 233-                     , .. ,
Eene vrouw, door haren man op eene verregaande wijze da-
delijk mishandeld wordende, mag zich, om verder ongeluk»
ontwijken, buiten 's huis naar elders begeven.
Art. 234.
Zij is echter verpligt bare klagten over die mishandelingen te»
fpoedigfte mtebrenjen bij den regter, die, ^wanneer hij, na.
een fummier onderzoek, die klagten gegrond bevindt, de
vrouw mag toeftaan, gedurende het proces van feparatie, af-
zonderlijk te wonen.
Art. 235.
De boedel wordt tusfehen de gefepareerde echtgenooten ver-
deeld ob gelijke wijze, als bij echtfeheiding plaats heeft, uit-
sezonderd dat de voordeden bij huwelijksvoorwaarden bedon-
gen, om eerst na den dood van één der echtgenooteH plaats te
hebben, blijven ftand houden.
Art. 236.
Indien de vrouw uit hare eigene goederen niet ordentelijk
kan beftaan,is de man verpligt om eene zekere fomme, geeveu-
redigd aan zijn vermogen, op bepaalde tijden aan de vrouw
tot haar onderhoud uittekeeren, zoo lang zulks noodig zal zijn.
Art. 237.
De gefepareerde echtgenooten blijven, als ouders, verpligt, om
voorhet onderhoud en de opvoeding hunner kinderen te zorgen;
ea wordt de wijze der opvoeding, des noods, door den regier
bepaald.
Art. 238.                         .
Omtrent de verdeeling der goederen, het doen van uitkeenng
tot onderhoud aan een der echtgenooten , en omtrent de
opvoeding der kindere», kunnen, bij het aangaan der iepara-
tie, ten overftaan en onder bekrachtiging van den regter, ai-
zOnderlijke bedingen gemaakt worden.
Art. 239.
Ieder der gefepareerde echtgenooten zal, dadelijk nabetreg-
terlijk gewijsde, zijne eigene goederen beheeren, eu de
'»*'•»
           q o                                    een
-ocr page 38-
C 34 )
Art. 214.
Indien 'er echter redenen van billijkheid 'beftaan, waarom
één of ander van zoodanige huwelijke.» zoude behooren (land
te houden, en mitsdien, op grond van dezelve redenen, door
de belanghebbenden dispenfatie van de bepaling der wetten ,
ten aanzien dezer huwelijken, van den Koning verzocht en
verkregen is, zal deze dispenfatie ten gevolge hebben, dat
zoodanige huwelijken, welke anders uit hunnen aard nietig en
krachteloos zouden, zijn geweest, door de verkregene dispen-
fatie als wettig en behoorlijk voltrokken zullen worden ge-
houden.
Art. 215.
Een huwelijk, aangegaan zijnde zonder de vrije toeflemming
der beide echtgenootcn, of van één derzelve, kan door den
regter voor nietig verklaard worden, wanneer de echtgenoo-
tcn , of die geen van hen, wiens toeftemming niet vrij ge-
weest is, deze verklaring des regters inroepen.
Ingeval van esfentiële dwaling in of omtrent den perfoon,
of wanneer een van beiden door een geheel en al ongeneeslijk
en natuurlijk gebrek of ongemak ter vcortteling onbekwaam
mogt zijn , kan de nietigheid van het huwelijk alleen door dien
geen der echtgenooten, welke in dwaling gebragt of bedro-
gen is, ingeroepen worden.
Art, 21 et.
In het geval, bij het vorig artikel vermeld, kan de nietig-
heid van het huwelijk niet meer ingeroepen worden, wanneer
'er eenc achtereenvolgende zamenwoning der echtgenooten,
gedurende zes maanden , federt dien tijd dat de benadeelde
echtgenoot het vermogen heeft gehad, om deszelfs regt te
d»en geldea, of federt de ontdekking der dwaling, heeft plaat»
gehad.
Art. 617.
Indien de reden, waaruit de nietigheid ontdaan is, alleen
bij een van beiden plaats heeft, en de andere opzettelijk bedro-
gen en misleid is, moet de fchuldige de daardoor aan den
anderen veroorzaakte fchade vergoeden.
TWEEDE AFDEELING.
TAN XCHTSCHEIDING. .
Art. 218.
Echtfcheiding mag geea plaats hebben dan om wettige
re-
/
-ocr page 39-
C 35 )
redenen; in liet bijzonder is de enkele wederzijdfche overeen-
komst der echtgenooten daartoe ongenoegzaam.
Art. 2jo.
Voor wettige redenen van echtfcheiding worden gehouden ;
i9. Overfpel;
20. Kwaadwillige verlating, dat is zoodanige beftendige
afwezendheid, welke nier. oogmerk om nooit bij zijn
.
         echtgenoot terug te komen gefchied is; en
S°. Het plegen van zoodanige grove misdaad, we^ke ver-
wijzing tot lijfftraf, of tot het werken of gevangen
zitten 'm een tuchthuis, voor een' zeer langen tijd, van
ten miniten tien jaren, of tot bannisfemeut buiten hec
rijk, mede voor een' zeer langen t'jd, van ten binden
vijftien jaren, ten gevolge heeft; mits echter in dir ge-
val de echtfcheiding gevorderd worde binnen het jaar,
na de uitfpraak van het vonnis; na welken tijd om
deze reden geene echtfebeidins;' zal mo;;en plaats heb-
ben , ten ware een der echtgenooten zich buiten Europa
mogt bevonden hebben.
Art. 220.
Die door zijn eigen wangedrag de oorzaak geweest is, dat
'er eene reden tot echtfcheiding aanwezig is, kan van zijnen
kant de echtfcheiding geenszins vorderen.
Art. 22i.
Uitdrukkelijke of ftilzwijgende vergiffenis der misdaden ,
welke den gronchlag tot echtfcheiding kunnen leggen, doe*
hetTegt, om echtfcheiding te vorderen, te niet.
Art. 222.
Indien uit de echtfcheiding proces ontftaat, kan de regter,
na een fummier onderzoek van zaken, het zij door aan den
eifcher toeteiiaan, om afzonderlijk te mogen wonen, hec
zij door de voogdij van den man optefchorten, het zij door
aan de_ vrouw tot haar noodig onderhoud eene wekelijkiche
uitkeering toeteleggen, bet zij omtrent de opvoeding der kinde-
ren , zoodanige provifionele fchikkingen maken, als hij tot vei-
ligheid van den perfoon of van de goederen van e'én der echtge-
nooten , of van de kinderen, in billijkheid noodzakelijk oordeelt»
Art. 223.
De echtfcheiding eenmaal bij vonnis bepaald zijnde» kan
tusfehen die zelfde perfonen wederom geen huwelijk bedaar).
C a                             Art. 224.
';.■''<■                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             ■ "■' ■ • ■•' ' ' ~'
-ocr page 40-
C 40 )
TWEEDE HOOFDSTUK.
HOE DE STAAT VAN WETTIGE KINDEREN
BEWEZEN WQRDT.
Alt. 249?
De ftaat van wettige kinderen wordt bewezen door da
Hften van geboorte en de openbare registers.
Art. 25a.
Bij gebreke van zoodanig bewijsfhik, is het onafgebroken
bezit van den ftaat van wettig kind genoegzaam,
Art. 251.
Een kind wordt geacht in het bezit van dien (laat te zijn,
wanneer zich zoo vele daadzaken ten zijnen opzigte vereenigen,
ais genoegzaam ziin om de betrekking van ouder en kind° en
van bloedverwantschap tusfchen hetzelve en het geflacht, waar-
toe dat kind beweert te behooren> aanteduiden.
De voornaamfte dier daadzaken zijn: dat het feind den naam
van hem , dien hij beweert zijn vader te zijn, fteeds gedragen
heeft;
Dat de vader het kind als het zijne behandeld, als zoodanig
in deszelfs opvoeding en onderhoud voorzien, en aan hetzelve
egn etablisfement bezorgd heeft;
Dat het kind in den omgang als zoodanig op den dnuris er*
kend geweest; en
Dat hetzelve door de familie mede als zoodanig is erkend
geweest,
Art. 552.
Niemand kan eenen anderen ftaat voorwenden , dan dié door
isijn geboortebewijs, en daar, mede overeen/temmend bezit
wordt aangeduid:
En wederkeerig kan niemand den ftaat contesteren van den /
geen, die in een bezit is, hetwelk met des-zelf's geboortebewijs
©vereenfternt.,
Art. 453.
Bij gebreke van het bovengemeld bewijs, en aanhoudend
bezit, of indien het kind, het zij onder valfche namen, of
■als geboren Bit een onbekenden vader en moeder, is aangege.
ven, kan de ftaat van wettige geboorte belezen worden door
getuigen,
Dit bewiis wordt echter niet toegelaten dan, wanneer een
begin van bewijs door gefchrift aanwezig is, óf wanneer de
prefoffltisQ en indiciën, ontftaa.ndVn.it daaeteaken, welke des-
»                                       tij ds
-ocr page 41-
C 41 )
tijds reeds ontwijfelbaar waren, gewigtig genoeg zijn om het
bewijs door getuigen toetelaten.
Art. 2*4.
Het begin van bewijs door gefchrifte ontfFaat uit familie'-
papieren-, huishoudelijke registers, en aanteekeningen van den
vader of moeder , publieke aften en bijzondere gelchriften vaa
een' peribon, die in het gefchil betrokken is ^ of daarbij belang
hebben zoude, indien hij in leven was.
Art. 255.
Het contrarie bewijs kan gefchieden op allerlei manieren,
die gefchikt zijn om uittemaken, dat de reclamant het kind niet
is van de moeder, die hij voorwendt, of, wanneer de betrekking
der moeder mogt bewezen zijn, hetzelve echter het tönd niet
is van den man der moeder.
Art. 256;
Bij gebreke van het bewijs door aften van geboorte, bezit
of getuigen , kan bovendien, wanneer 'er merkelijke indiciën
en prefumtiën voor den ftaat van een kind aanwezig zijn,
door den regter, naar aanleiding der omftandigheden, aan
den vader en moeder, of andere belanghebbenden worden
opgelegd, om hunne ontkentenis, of de goede trouw van dezelve
met eede te ftaven; en zal, in geval van weigering, de ftaat',
welken het kind inroept, worden gehouden voor bewezen.
Art. 257.
De aétie van een kind tot reclame van deszelfs ftaat il aan
geene prescriptie onderhevig.
Art, 2?8.
Het kind deze actie niet begonnen hebbende, zijn zijne
erfgenamen daartoe niet bevoegd, dan voor zoo verre het kind,
gedurende zijne minderjarigheid, of binnen de vijfjaren na zij-
ne meerderjarigheid, overleden is.
Art. 259.
Deze a&ie door het kind begonnen zijnde, kunnende erfge-
namen dezelve vervolgen, mits het kind daarvan niet uit-
drukkelijk afftand heeft gedaan, noch dezelve gedurende drie
jaren, ffdert de Jaatfte judiciële acte, onvervolgd gelaten heeft.
G
DEIl-
-ocr page 42-
( 4* )
DERDE HOOFDSTUK.
#
VAN ONECHTE KINDEREN EN VAN
DERZELVER WETTIGING
OF LEGITIMATIE.
■EERSTE AFD RELING.
VAN ONECHTE KINDEREN IN HET ALGEMEEN.
Art. 260.
Kinderen, in onecht geboren, volgen niet den vader, maar
alleen de moeder, ten opzigte van Welke zij hetzelfde regt als
wettige kinderen genieten.
TWEEDE JFDEELING.
VAN ERKENTENIS VAN ONECHTE KIN-
DEREN, EN HET VERDER BEWIJS
VAN DERZELVER STAAT.
Art. 261.
De erkentenis van onechte kinderen gefchiedt bij «ene
authentieke acte, indien dezelve niet reeds bij de acte van ge-
boorte gedaan is.
Art. 262.
Eene erkentenis, in een verzoekfehrift, bij eenige autoriteit
ingediend, gedaan, ftaat met eene erkentenis bij authentieke
acte gelijk.
Art. 263.
Een onecht kind kan tegen zijn vader geen ander regt, dart
alleen tot levensonderhoud, volgens art. 273, inroepen; des-
zelfs regt ten aandien van zijne ttioeder wordt, behalve bij
art. 260 en S73, bij den titel van erfvolging vastgefteld.
Art. 264.
De betrekking van een onecht kind tot zijne moeder wordt
mede bewezen door een onafgebroken bezit van zijnen ftaat,
sis kind van dezelve.
Art. 26%.
Geen bewijs van den ftaat van een onecht kind, door ge-
tui-
-ocr page 43-
C 43 >
iuigenis, wordt toegelaten, dan wanneer een begin van bewijs
door gefchrift aanwezig is.
Art. 265.
Wanneer merkelijke indiciën of prefttmtiën voor den (laat
van een onecht kind, ten aanzien zoo van vader als moe-
der, aanwezig zijn, kan, behalve in het geval van. kinderen
in bloedfchande of overfpel geteeld, door den regter, naar
aanleiding der omstandigheden, een eed van zuivering worden
opgelegd; en wordt het weigeren , of in gebreke blijven, om
denzelven eed afteleggcn, met eene erkentenis van den vader
of de moeder gelijk gefield.
                 /
Art, 267.
Het bepaalde bij art. 257, 258 en 259 is mede op onechte
kinderen, voor zoo veel derzelver betrekking op hunne moe-
der aangaat, toepasfelijk.
DERDE AFDEEL1NG.
VAN WETTIGING VAN ONECHTE KINDEREN.
Art. 268.
Legitimatie kan plaats hebben, niet alleen ten behoeve van
onechte kinderen, die in leven zijn, maar ook ten aanzien van
overleden onechte kinderen , welke descendenten nagelaten
hebben; en gefchiedt dezelve in dit geval ten behoeve der
descendenten.
EERSTE STUK.
VAN WETTIGING DOOR OPGEVOLGD HUWELIJK»
Art 269.
Onechte kinderen , mits niet in bloedfchande of overfpel
geteeld, worden door het opgevolgd huwelijk van hunnen va-
der en moeder gewettigd, en genieten in allen opzigte de-
zelfde regten, als of zij uit dat huwelijk geboren waren.
Art. 27a,
_ Om zoodanige wettiging te doen plaats hebben, wordt ver-
eischt, dat de kinderen, bij de aclevan geboorte, door vader
en moeder beide erkend zijn", of, wanneer bij de acte van ge-
boorte geene zoodanige erkentenis heeft plaats gehad, dezelve
als dan gedaan worde bij de voltrekking of bevestiging van
het
-ocr page 44-
( 44 )
het hawclijk» ten overfiaan van den regter, of autoriteit,
bij art. 135 vermeld; en wordt hiervan in de huwelijks- of
trouw - afte, en in'de trouwregisters uitdrukkelijke mel-
ding gemaakt.
TWEEDE STUK.
VAN WETTIGING DOOR BRIEVEN VAN LEGITIMATIE.
Art. 271.
Onechte Tcinderen, niet in bloedfchande of overfpel ge-
teeld , kunnen gewettigd worden door brieven van legitimatie ,
bij den Koning verleend, ingeval de wettiging door opgevolgd
huwelijk, uit hoofde van den dood van vader of moeder, of
omdat de moeder federt met een ander getrouwd is, onmoge-
lijk, of wegens andere omftandigheden onvoegzaam geworden is.
Art. 272.
Deze brieven van legitimatie kunnen , ten aanzien der erfvol-
ging, niet werken tot nadeel der wettige kinderen, die ten tijde
van het verkenen van die brieven reeds geboren zijn ; gelijk
zij ook niet werken in de erfvolging van bloedverwanten
van den vader, dan voor zoo verre dezelve daarin hebben
toegeftemd.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERPLIGT1NG TOT ONDERHOUD.
Art. 273.
' De ouders zijn verpligt om hunne kinderen, het zij wettige,
het zij gewettigde, het zij zelfs onwettig geborene, van het
noodig levensonderhoud te voorzien.
Art. 274.
Deze verplig'ing houdt op, wanneer de kinderen in ftaatzijn,
om voor zich zelven de kost te winnen.
Art. 275.
Zij houdt insgelijks op , indien de kinderen van elders goede-
ren "bezitten, uit welker vruchten hun het noodig onderhoud
verfchaft kan worden.
Art. 275.
De vruchten kunnen echter tot dit onderhoud niet gebruikt
worden, dan alleen bijaldien en voor zoo verre de ouder*
éaartoe door den regter geautorileerd zullen zijn.
Art, 277t
-ocr page 45-
C 45 )
Art. 277.
Kinderen kunnen hunne ouders niet noodzaken tot het aan
hen verichaffen van een etablisfement, of het geven van eea
uitzet of huwelijksgoed.
Art. 27S.
Kinderen, zoo wel de wettige als gewettigde, en zelfs on-
wettig geborene, daartoe vermogend zijnde, zijn wederkeerig
verpligt om aan hunne ouders en groot-oüders, tot armoede
vervallen zijnde, het noodig onderhoud te bezorgen.
V IJ F D E HOOFDSTUK.
fAN DE OUDERLIJKE MACT.
f' ' \ ■ ■
Art. 279.
Over de perfonen der wettige en gewettigde kinderen hebben
beide de ouders, alle die magt en dat gezag , hetwelk de pligt
eener behoorlijke opvoeding eu de orde des huisgezins vorde-
ren.
Art, 280.
Over de perfonea der onwettige kinderen heeft de moeder
alleen alle die magt en gezag, bij het voorgaande artikel ver-
meld , en geenszins de vader, al ware het ook dat deze bekend
mogt zijn.
Art. cSi.
Kinderen blijven onder de ouderlijke magt tot derzelver
meerderjarigheid of emancipatie.
Art. 282.
Zij mogen echter in 's Konings legers of vloten dienst nemen,
en dien ten gevolge het ouderlijk huis' verlaten, wanneer zij
den vollen ouderdom van achttien jaren hebben bereikt.
Art. 283.
Dezelve zijn niettemin ten allen tijde aan hunne ouders eer-
bied en ontzag verfchuldigd.
Art. 284.
De goederen, welke de kinderen in eigendom bezitten of
verkrijgen, behooren aan de kinderen zelve toe.
Art. 285.
Doch, zoo lang zij minderjarig zijn, worden de goederen
dbor de ouders als voogden beheerd, ten zij de genen, die de
goederen aan de kinderen nagelaten, gemaakt of gefchonken
hebben, dergeJver beftuur aan bijzpndeje voogden hebben op-
gedragen.
Art, 286.
-ocr page 46-
C 46 )
Art. 2§6\
In het aangaan van verbind ten isfen met derde perfonen
worden de kinderen, die onder de ouderlijke magt (laan, door
den rader, als natuurlijken voogd van die kinderen, geadfifteerd.
Onechte kinderen worden geadfifteerd door derzelver moe-
der.
Art. a"7.
De moeder eerst overlijdende , behoudt de langstlevende va-
der , zoo omtrent de perfonen als de goederen der kinderen,
dezelfde magt, welke beide de ouders, Itaande huwelijk, gehad
hebben.
Art. 288.
De vader eerst overlijdende, behoudt de langstlevende moe-
der het gezag over de perfonen der kinderen; het beheer van
derzelver goederen komt mede aan haar, indien zij tol voog-
desfe gefield is, ofwel anders aan de genen , die als voogden
tot dat beheer benoemd worden.
Et-ne vrouw op het overlijden van haren man zwanger zijn-
de, is op het kind, dat vervolgens door haar ter wereld gebragt
wordt, de vorenftaande bepaling mede toepasfelijk.
ACHTSTE TITEL.
VAN MINDERJARIGHEID EN VOOGDIJ.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN MINDERJARIGHEID.
Art. 289.
Voor minderjarig worden gehouden jongelingen en jonge
dochters, die den ouderdom van drie - en - twintig jaren niet
hebben vervuld, ten ware zij eerder zijn geëmancipeerd.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN VOOGDIJ.
Art. 290.
Voogdij heeft plaats over de perfoon en goederen van min-
derjarigen , of over derzelver goederen alleen.
Art. 291.
-ocr page 47-
C 47 )
Art. 291.
Tot onderfcbeidene gedeelten der voogdj kunnen ook onder-
fcbeidene perfonen worden aangefteld, zoo dat de eene de op-
voeding, de andere de goederen beftuurt.
Art. 252.
Voogden, alleen over goedereu gefield, of wier voogdij
zich uit den aard der zake niet verder kan uittrekken dan
tot de goederen, hebben geen gezag over de peifonen hunner
pupillen.
Art. 293.
Voogden zijn of befïurende of toeziende voogden.
Art. 294.
In het algemeen mag niemand, die volgens de wet bevoegd
is voogd te zijn, zich aan eene voogdij onttrekken, maar kan
integendeel tot het aannemen van dezelve genoodzaakt worden»
EERSTE AFDEEL1NG.
VAN VOOGD IJ VAN VADER, MOEDER EN AN-
DERE PERSONEN,EN VAN AANSTELLING
VAN VOOGDEN BIJ TESTAMENT OF
ACTE.
Art. 295.
Voogden over der minderjarigen perfonen en goederen wor-
den aangefteld door beide of een van beide de ouders, bij-
testament of bij eene andere afzonderlijke act*.
Art. ai>6.
Zoodanige perfonen, hetzij nabeflaanden, hetzij vreemden,
die aan minderjarigen bij erfenis ol legaat iets nalaten , kun-
nen mede, bij testament of acte, daarover voogden aanftellen.
Art. 297.
Wanneer zoodanige erflaters of gevers gcene voogden be-
noemd hebben, komt hec geërfde of gelegateerde onder het
beheer van de ouders der minderjarigen , of van de voogden,
die over dèrzelver goederen in het algemeen gefteld zijn.
Art. 298.
Ten aanzien van de magt of voogdij der langstlevenden van
de ouders, over de perfonen en goederen van hunne kinderen,
wordt gerefereerd tot het bepaalde bij art, 2S7 en 288.
Art. 299.
Een voogd, bij testament of acre aangefteld, kan ook bij eene
sadere acte ecnen tweeden voogd adfumeren of bij zich kiezen,
sis
-ocr page 48-
C 43 )
Slis tlaede furrogeren, om, bij overlijden of ontflag, aan helü
in de voogdij optevolgen, mits tot dat een en ander uitdrukke-
lijk aan hem de magt gegeven is»
Art. 300*
Indien de minderjarige twee of meer voogden heeft, komt
de magt van asfufntie aan die allen gezamenlijk toe, zoo dat
de een zulks niet kan doen , dan met medeweten van den ande-
ren 5 fnaar furrogatie mag elk voor zich en in zijne plaats doen*
T W E E DE A F D E E L I N
VAN AANSTELLING VAN VOOGDEN DOOR
DE WEESKAMER OF HET GEREGT, EN
VAN OP PER VOOGD ij.
Art. 3ot.
Geene aanftelling door de weeskamer heeft plaats in die ges
vallen , wanneer dezelve is uitgefloten»
Art. 302.
Vader en moeder, of die gene derzelve, welks voorziening
veieischt wordt, bij fterfgevalj afwezendheid of andere toe-
vallen , weike hen buiten ttaat ffellen om het opzigt over hun-
ne minderjarige kinderen uitteoefenen, omtrent de voogdij over
dezelve geene befchikking hebbende gemaakt, worden door
de weestrameer, of, waar dezelve nietaanwezig of uitgefloten
i£ , door het geregt, ter blaatfe van het fterf huis of domicilie t
één
of meer voogden, mitsgaders één toeziende voogd, over
de minderjarige kinderen aangefteld.
Art. 303. .
Die genen, welke de ouders, bij ulterften Wil,uitdrukkelijk
verboden hebben voogden te zijn , mogen ook door de
weeskamer of het geregt niet tot voogden worden aangefleld»
Art. 304.
Iemand tot voogd aangefteld, doch gedurende den loop dér
voogdij daartoe onbevoegd of onbekwaam geworden zijnde,
voorziet de weeskamer , of, waar dezelve niet aanwezig of
uitgefloten is, het geregt in de voogdij van de minderjarigen»
Art. 305,
In de aanftelling van voogden, door de weeskamer of het
geregt, wordt boven alle anderen de voorrang gegeven aan
de moeder of grootmoeder, zoo lang zij tot geen ander
huwelijk overgaan, met bijvoeging echter van eenen tweeden
voogd, indien het belang der minderjarigen zulks vordert»
Art» 306.
-ocr page 49-
C 4* )
Art. 306.
Moeder en grootmoeder ontbrekende , verkiest men den
Voogd of voogden uit de naaste bloedverwanten, van vadert
of moeders zijde, van den minderjarigen, indien zij daartoe
gefchikte perfonen zijn.
Art. 307,
De uitfluiting van de weeskamer beneemt niets aan de opper-
voogdij van het geregt der plaats, als Welke niet uitgefloten
mag worden.
Art. 308.
Deze oppervoogdij beftant In het aanflellen of bevestigen de?
♦oogden, in een toe2igt houden over derzelver handelingen,
in d"e gebrekigen tot hunnen pligt te brengen, en in de kwalijk
handelenden van de voogdij te weren.
DERDE AFDEELINGi
VAN TOEZIENDE VOOGDEN,
Art. 309'.
Bij iedere voogdij zal één toeziende voogd zijn, welke
wordt benoemd, bet zij bij testament öf andere acte, het zïj bij
de weeskamer, of, waar dezelve niet aanwezig of uitgefloten
is, bij het geregt,
hrti 3ie.
Wannéér bij testarïient of acte geen toeziende voogd be-
noemd is, vervoegen zich de benoemde, of, irt de gevallen bij
art. 297* vermeld, de natuurlijke voogden bij de weefkamer;
of, dezelve niet aanwezig of uitgefloten zijnde, bij het geregt,
ten einde door hetzelve een toeziende voogd zoude kunnen be-
floemd worden.
De benoemde voogd, zulks verzuimd hebbende $ is tetfeha*
devergoeding aan den minderjarigen gehouden.
Art. 3«r.
In zoodanige gevallen, wanneer de weeskamer of het geregt
de aanftelling van voogden doet, wordt ter gelijker tijd dooi
dezelve de toeziende voogd benoemd;
Art; 312.
De weeska'riier , öf het geregt, geeft in de benoeming van
ifen' toezienden voogd acht, om in die gevallen, waar geen
voogden, van de beide f te weten van de vaderlijke en moedef-
lijke) zijden aan den pupil beftaande, aanwezig zijn, tottoezien-
den voogd, is het rriogelijk, een' perfooti aanteftèllen, die niet van
dezelfde, het zij vaderlijke, het zij moederlijke zijde, als de
Voogden zelve aan den minderjarigen befiaat.
O                             Art, 3ijs
-ocr page 50-
X s* )
Arti 313.
De voogdij over een* minderjarigen vacerende,of doorafwe-
zendheid verlaten zijnde, treeat de toeziende voogd, uitkracht
der wet, geenszins op in de plaats vanden gewezen' vooftd,
maar hij is in die gevallen verpligt, omtrent de benoeming van
eenen nieuwen voogd werkzaam te zijn; zulks verzuimd heb-
fcgnde, is hij gehouden alle fchade, die uit dit verzuim voor cicn
minderjarigen zoude kunnen ont(taan,aan denzelven te vergoeden.
Art. 314.
De toeziende voogd is in het algemeen gehouden de belan-
gen van den minderjarigen waartenemen, in alle zoodanige
zaken, waarin het eigenbelang van den voogd zelvcn met dat
■van den minderjarigen ftrijdig zoude kunnen zijn.
Art. 315.
De toeziende voogd moet tegenwoordig zijn bij het maken
Tan den inventa-is, die, volgens art. 333 , moet worden gefor-
meerd, en toezien dat daarop alles naar behoorengebragt worde.
Art. 3:6.
Dezelve moet ook den beftnrenden voogd in alle bedenkelijke
zaken met zijnen goeden raad bij/taan en behulpzaam zijn.
Art. 317.
Hij moet een beftendig toezigt houden, dat de perfoon van
«tien minderjarigen behoorlijk opgevoed, en zijne goederen wel
beftuurd worden.
Art. 31P.
Tot dit einde is hij bevoegd om van tijd tot tijd, en ge-
houden om, ten minllen eenmaal 's jams, u-an den beftnren-
den voogd opening van zaken en verantwoording te vorderen.
Are 319.
Bevindende dat de zaken niet wel beftuurd worden, moet
Jiij tot het herftd daarvan medewerken, en, desnoods, aan de
weeskamer, of het geregt daarvan kennis geven, en derzel-
ver voorziening verzoeken.
Art. 320.
De toeziende voogd is aanfprakelijk wegens zijn verzuim in
liet aanwenden van de vereischte toezigt en zorg voor het
behoorlijk bewind der befturende voogden.
Art. 321.
Het bepaalde bij artikel 29a, 294,. 301, 30a, 323, 324,
3*5i S5 3%7> 323, 34S en 368, en*bij het laatfte lid van
art. 381, is mede op toeziende voogden toepasfelijk.
Art. 322.
Met het einde der voogdij eindigt tevens het werk vanden
t#ezienden voogd.
o
-ocr page 51-
C 5* )
V t E R D E A F D E E L IN Q.
VAN DE REDENEN, DIE VAUT EENE VOOCDIj
VERSCHOONEN»
Art. 323,
Van eene voogdij kunnen zich verfchoonen:
i°. De perfonen, die zoodanige ambten of bedieningen be*
kleeden, welke hen volihekt verhinderen eene voogdij
waar te nemen, of hun billijke redenen geven om zich
aan dezelve te kunnen onttrekken ;
fi<». Krijgslieden, die in werkelijken land- ofzeedierjstzijn;
30. Die in 'slands dienst buiten het rijk afwezend zijn;
4°. Die niet woonachtig zijn in het kwartier, of gedeelte van
het departement, alwaar de voogdij komt te vallen j
5°. Die den ouderdom van zestig jaren vervuld hebben ;
6°. Die, door groote zwakheid, of aanhoudende ziekte, of
door armoedige omftandigheden, ongefchikt zijn om
met den last eener voogdij bezwaard te worden;
70. Die reeds met drie andere voogdijen, curatele en admï-
niftratie daaronder gerekend, bezwaard zijn; en
8*. Die vijf wettige kinderen in leven hebben.
Art. 32/.
Indien de reden van verfchooning gedurende den loop det
Voogdij ontftaat, ftaat het aan den voogd eveneens vrij, om»
die reden van verfchooning aan de weeskamer, of zoo dia
niet aanwezig, of uitgefloten is, aanhetgeregt, vonr te dragen*
en zijn ontflag te verzoeken, als mede dat een ander voogdt
in zijne plaats benoemd worde; op welk verzoek naar de,om-
ftandigheden zal worden gedisponeerd.
Art. 325.^
Die zich, op grond van een of meer van gemelde redenen,'
van eene voogdij willen verfchoonen -, moeten, binnen veertien
dagen na dat zij kennis van hunne aanftclliog bekomen heb*
ben, zich aan de weeskamer of het geregt vervoegen , en aldaar
hunne redenen, met de noodige bewiizen, inbrengen; waarop
naar bevind van zaken zal worden beflist.
Art. 320*.
De redenen van verfchooning door de weeskamer of het
geregt verworpen wordende, kan de aangeftelde perfoon daar"
van komen in hooger beroep; en wordt inmiddels, in het
geval bij het yorig art. vermeld, in de voogdij voorzien.
-ocr page 52-
C 52 )
V IJ F D E AFDEELING.
WIE GEENE VOOGDEN MOGEN ZIJN, EN
WIE VAN EENE VOOGDIJ MOETEN AF-
GEZET WORDEN.
/
\r \                 • „Art-347./
voogden mogen niet zijn:
i°. Die zelve onder voogdij of cnratele (laan;
20. Vrouwsperfonen, uitgenomen moeder of grootmoeder,
zoo deze laatfte niet hertrouwd zijn;
30. Allen die met de minderjarigen zaken uitftaande hebben,
waarin het belang van de minderjarigen, of van hunnen
boedel, aanmerkelijk betrokken is;
4». 'Die, ter zake van misdaad, bij regterlijk gewijsde eerloos
verklaard, of toteene openbare ftraffe verwezen zijn;
50. Een ftkfvader over zijne fliefkinderen; en
6°. Die infolvent geworden zijn en hunne crediteuren niet
hebben voldaan.
. Art. 328.
Van eene voogdij moeten afgezet worden:
i». Alle de genen , die tot zoodanigen ftaat vervallen, welke
hen van den beginne af aan onbevoegd gemaakt zouden
hebben, om voogden te zijn;
a°. Die overtuigd worden van ter kwader trouw gehandeld
te hebben; en
30. Die van een zoodanig, in het oog loopend, ongeregeld
en achteloos gedrag zijn, dat de belangen van den
minderjarigen hun niet zonder gevaar kunnen blijven
toevertrouwd.
ZESDE AFDEELING.
VAN DE ADMINISTRATIE, OF HET BESTUUR
DER VOOGDEN.
Art. 329.
AH^voogden, het zij bij testament of andere ac"le, het zif
door
-ocr page 53-
C 53 )
door de weeskamer of door het geregt aangefleld, zijn ver-
pligt, dadelijk na dat zij van hunne aanftel'ing kennis bekomen
hebben, terf weeskamer, of, zoo die niet aanwezig of uitgeflo-
ten is, bij het geregt, zich onder eede te verbinden, dat zij de
aan hen opgedragene voogdij getrouwelijk en Haar hun beste
weten, overeenkomllig de voorfcliriften van de wet, zullen
waarnemen.
Art. 330.
Wanneer geen toeziende voogd benoemd is, zorgen de
voogden, dat dezelve benoeming dadelijk gefchicde, inge-
volge het voorfchrift van art. 310.
Art. 331.
De voogden zijn verpligt, om, dadelijk na het overlijden ,
indien de overledene geene afzonderlijke executeurs heeft aan-
gefleld, door verzegeling, of andere gepaste- middelen , te zor-
gen, dat de boedel in zijn geheel blijve, en niet verminderd
worde.
Art. 332.
In het doen van die verzegeling moet echter met die be-
fcheidenheid worden te werk gegaan , dat daardoor noch
aan de weduwe, welke men in den boedel vindt, noch aan
de koopmanfehappen, handwerk of neiiug, welke door den
overleden' uitgeoefend is, voor zoo verre die nog aangehou-
den dient te worden, buiten noodzaak, eenige belemmering of
benadeeling wordt toegebragt»
Art. 333.
De verzegelde goederen moeten zoodra mogelijk weder wor-
den ontzegeld, en een flaat eu inwmaiïs van den geheelen
boedel, geregtelijk, notariaal, of onder de hand, opgemaakt en
verleden worden.
Art. 334.
Van den inventaris moet, binnen acht dagen na het pasfcren
van denzelven, een authentiek affchrift ter weeskamer, of, zoo
dezelve niet aanwezig of uitgefloten is, aan het geregt over -
gebragt, en aldaar met eede geiterkt worden.
Art. 335.
Indien naderhand bevonden wordt, dat bij misvatting iets
verkeerdelijk op den inventaris gebragt, 'of overgeflagen is, of
ook bij vervolg aan de minderjarigen eenige goederen aan-
komen, moet zulks bij een ampliatie-inventaris verbeterd of
aangevuld wordend
Art. 336.
Die ampliatie-inventaris wordt mede bij authentiek affchrift
. Qvergebragt en beëedigd, op gelijke wijze, als zalks omtrent
den inventaris, is bepaald..
0 3                            Art. 337.
-ocr page 54-
C 54 )
Art 337.
De voogden, het zij alleen over de opvoeding van den per»
foon, het zij over den peifoon en de goederen aangcfreid,
jdjn verpligt om de minderjarigen, naar derzelver (laat, bezit-
tingen, en vermogens van geest enligchaam, optevoeden, en ,
door het opleiden tot een gepast beroep of middel van be-
itaan, dezelve tot bekwame leden van den ftaat te vormen.
Art. 33S.
Onder hun opzigt gefchiedt die opvoeding bij de moeder,
ook na-het aangaan van een tweede huwelijk, ten zij gewig-
tige redenen, uit het belang der minderjarigen afgeleid, zulks
beletten.
Art. 339.
Tot het goed maken van de "kosten dier opvoeding gebrui-
ken de voogden de inkomften van der minderjarigen goede-
ren, zoo ve^re die daartoe noodig zijn; en, zoo dezelve daar-
toe , in weerwil van alle gepaste bezuiniging, niet toereiken,
jjelfs een gedeelte van het kapitaal; doch dit laatfte nooit an-
ders , dan op autorifatie van de weeskamer of van het geiegt.
Aft. 340.
Geene minderjarigen mogen, ter opvoeding , buiten 's lands
gezonden worden, dan met tceltemming van het geregt, na
verhoor der naaste bloedverwanten van zoodanige minderjari-
gen: voogden, welke hunne pupillen op eene buitenlandlche
hooge fchool of unjverfiteit zouden willen zenden, zullen
bovendien daartoe moeten voorzien zijn van des Konings toe-.
ftemming.
Art. 341,
De goederen, die bederf of vermindering in waarde onderwor-
pen zijn, moeten worden verkochten te gelde gemaakt, gelijk
mede de roerende goederen, die geene vruchten geven, en welke
de voogd oordeelt, dat in de omftandigheden, waarin zich de
pupil bevindt, gemist zouden kunnen worden.
Art. 342,
De onroerende goederen moeten behoorlijk worden in fland
gehouden , en op de voordedigfte wijze worden verhuurd , zoo
veel mogelijk niet langer dan tot des pupils meerderjarigheid.
Art. 343.
De infchulden moeten met vlijt worden ingevorderd, en zoo
veel mogelijk gezorgd, dat de minderjarigen door wanbetaling
van den fchuldenaar geen nadeel lijden.
Art. 344.
De telkens inkomende gelden moeten tot afbetaling der
fctaildeii, waarmede de boedel bezwaerd is, en tot de op-
voeding der pupillen, volgens UK 3-37 , gebruikt, en de
oveji-
-ocr page 55-
c 55 y
ovejfchieténde gelden belegd worden in landerijen, confli-
tuticn van renten, obligatiën of fondfen op dit koningrijk,
alsmede in hypotheken op landerijen; mits in dit laatfte ge-
¥al het pand ten minde een derde meer waarde hebbe, dan da
daarop gevestigde hypotheek , ingevolge tauxatie , daarvan
door geqiialificeerde perfonen gedaan.
Art. 345.
De effecten en kostbaarheden, in den boedel gevonden, ge-
lijk mede de, ingevolge het vorig artikel, naderhand verkre-
gene effeften en bewijzen van eigendom, moeten, met alle de
daartoe behoorende befcheiden, ter weeskamer, daar dezelve
aanwezig en niet uitgefloten is, overgebragt en bewaard wer*
den.
Art. 346.
De weeskamer uitgefloten zijnde, blijven èe effeclcn et*
kostbaarheden berusten onder de voogden, die verpligt zijn
voor derzelver bewaring zorg te dragen, in het bijzonder ook
in diervoege, dat de eene voogd daarover buiten den anderenf
niet Befchikken kan. Die daarin te veel vertrouwen in zijn*
medevoogd ftelt, maakt zich, in geval van fchade, verahtv
woordelijk.
Art. 347»
In het algemeen moet de voogd , in het beftuurvan der min-
derjarigen goederen, den pligt van een goed huisvader betrach-
ten.
Art. 348.
Hij is gehouden alle fchade, die, door kwalijk te doen, of
door natelaten hetgeen had moeten gedaan worden, veroor-
zaakt wordt, te vergoeden.
Art. 349.
Alle handelingen en verbiudtenisfen, den minderjarigen be-
treffende, moeten worden aangegaan door den voogd, in zijne
quatTteit,of door den minderjarigen, met zijnen voogd geadfi-
fteerd.
Art. 350.
De minderjarige wordt daardoor verbonden, en kan daar-
uit, ook na zijne meerderjarigheid, worden aangefproken; im-
mers zoo lang hij, op grond van aanmerkelijke benadeeüug,
geen herflel daartegen verkregen heeft.
Art. 351.
De handelingen, door den minderjarigen, buiten die adVi-
ftentie , aangegaan, zijn nietig.
Art. 352.
Dit echter kan uitzondering lijden:
T>4                           tt. Wan
-ocr page 56-
'S -.
( 5« )
j°. Wanneer dje handelingen door de opgevolgde toeftem*
ming van den voogd bekrachiigd zij ;
ft0. Voor zoo verre den minderjarigen door die handelingen
is gebaat, en hij zijnen ftaat vcibcterd heeft; en
3°. Wanneer de minderjarige, mondig gewoiden zijnde,
die handelingen uitdrukkelijk of iHzwijgende be-
krachtigt.
Art. 353.
Alle regtsgedingen den minderjarigen, het zij als eifcher
het zij als verweerder, betreffende, moeten gevoerd wprden
door den voogd in zijne qualiteit, oi' door den minderjarigen,
met zijnen voogd geadfiüeerd.
Art. 354.
Dit echter kan uitzondering lijden, wanneer de minderjarige,
wegens misdaad, gevangen of gedagvaard is om. in peribon
%t verfchijnen.
Art. 355.
Het ftaat aan geenen voogd vrij, om voor den minderjarigen
f en regtsgeding, als aanlegger of verweerder, te voeren , dan na
bekomen autorifatie van de weeskamer of van het geregt.
Are. 3^6.
De zaak bij vonnis ten nadeele van den minderjarigen be-
ffist zijnde, majj de voogd van dat vonnis niet komen in hoor
ger beroep, dan na daartoe door het géregtshof, waar die
zaak zoude moeten dienen, geaiitorii'eerd te zijn.
Art'. 357.
De voogd zonder zoodanige autorifatie een regtsgeding voe-
rende, en hetzelve tot nadeel van den minderjarigen uitgewe:
zen wordende, is hij gehouden om alle de kosten, daardoor
Veroorzaakt, uit zijne eigene bairs te vqldoen, zonder die
aan den minderjarigen in rekening te mogen brengen.
Art. 353.
Eene koopmanfehap , handwerk of nering, door den over-
ledenen gedreven of geoefend, mag door den voogd tot on-
derhoud der minderjarigen worden aangehouden, doch niet
andeis dan met goedkeuring van de weeskamer of van het
geregt; de voogd, zulks doende zonder die goedkeuring, is
gehouden, alle fchade, door die aanhouding veroorzaakt, uit
zijne eigene beurs aan den minderjarigen te vergoeden.
Art. 359.
Een voogd, geraden oordeelende om een gefchil, waarin
de minderjarige betrokken is, bij accoord of tiansactie af te
doen, of aan de uitfpraak van arhuers te verblijven, is yer-
pligt de acte daarvan te pasferen'op autorifatie, 01 onder
goedkeuring van de weeskamer of van het geregt.
' ' "                                                                Art. 36a.
-ocr page 57-
C 57 )
Art. 360.
Geen voogd mag eene erfenis, den minderjarigen opgeko-
men , aanvaarden of afwijzen, dan na bekomen autorifatie van
de weeskamer of van het geregt, welke, het aanvaarden van zoo-
danige erfenis geraden oordeelende, de autorifatie daartoe, naar
de omftandighedei], verkenen zal, of eenvoudig, of onder
de mits van aanvaarding onder benificie van inventaris.
Art. 36c
Bijaldien deze erfenis, in den naam van den minderjarigen
afgewezen zijnde, door niemand anders mogt aanvaard zijn.
kan dezelve naderhand als nog aanvaard worden. het zij
door den voogd, mits daartoe nader door de weeskamer of
het geregt geautorifeerd, het zij door den minderjarigen zel-
ven, wanneer deze mondig geworden is; doch moet zoodanige
erfenis, in beide ge vallen, aanvaard worden in den ftaat, waar-
in dezelve zich a's dan bevindt, en zonder eenig regt af
aanfpraak, wegens verkoop, of eenige andere daden, welke
op eene wettige wijze, inmiddels, en gedurende het vaceren
dier nalatenfchap , mogten hebben plaats gehad.
Art, 362.
Eene donatie of legaat, aan een' minderjarigen gedaan of
gemaakt, kan door den voogd voor zijnen pupil niet aange-
nomen of afgewezen worden, dan met autorifatie van de
weeskamer of van het geregt.
Art. 363.
Geen voogd mag onroerende goederen, of reële regten, op
onroerende goederen gevestigd, den minderjarigen toebehoo-
rende, zonder tocltemming van de weeskamer of van het
geregt, vervreemden of vemanden.
A-t, 364.
Confhtutiëu van renten, obligatiën of fondfen op dit ko-
ningrijk, of eenige andere mogendheid, hypotheekbrieven,
mitsgaders kostbare roerende goederen, van goud en zilyer,
edele gelreenten , paarlen, verzamelingen , betreffende' de
kunften en wetenfehappen, of van zeldzaamheden, (laan in
dit opzigt met onroerende goederen gelijk.
Ait. 365.
De weeskamer of het geregt zal, in het verleenen van die
tpeftemming, op het naauwkeurigst toezien, dat die vervreem-
ding of verpanding niet anders gedaan worde, dan om drin-
gende redenen van noodzakelijkheid, en tot wezenlijke bevor-
dering der belangen van den minderjarigen.
Art. 366,
Het beleggen van gereede gelden, tot den boedel van den
minderjarigen bshooreude, in effecten op vreemde mogendheden,
D $                                   of
-ocr page 58-
C 58 >
of tor aankoop van onroerende goederen, of op ]iypothe-
ken, behalve die welke in artikel 344 zijn vermeld, oi het be-
leggen dier gelden onder borgtogt, is den voogden niet geoor-
loofd, dan na bekomen autorifatie van het geregr.
ZEVENDE AFDEELING.
VAN HET EINDIGEN DER VOOGD IJ EN HET
DOEN VAN REKENING EN VERANT-
WOORDING,
                                         j
Art. 367.
De voogdij eindigt geheel en al :
1*, Door het overlijden van den minderjarigen;
a*. Wanneer de pupillen den ouderdom van drie-ea-twin-
tig jaren vervuld hebben; en
3*. Door emancipatie.
Art. 368.
Ten aanzien van den voogd, eindigt de voogdij:
3°. Door den dood van den voogd;
afl. Door verleend ontflag aan den voogd, om eene wettige
reden, gedurende de voogdij opgekomen;
3°. Door een tweede huwelijk , voor zoo vetl de moeder
en grootmoeder betreft; en
4*. Door eene geregtelijke afzetting van den voogd, en we-
ring van denzelven van de voogdij.
Art. 369.
Alk voogden, of, bij derzelver overlijden , hunne erfgenamen,
zijn tot het doen van rekening en verantwoording verpligt.
Art. 370.
Die verpligting heeft, plaats gedurende de voogdij :
1°. Aan de weeskamer, of, waar dezelve niet beftaat of
uitgefloten is, aan het geregt, zoo dikwijls deze 1100-
«Hg oordeelen verantwoording te vorderen;
**• Aan den geen, die, bij overlijden, ontflag, of afzetting
van den voogd, san denzelven inde voogdij opvolgt; en
- j». Aan den toezienden voogd, op den voet bij artikel
318 bepaald.
Art. 371.
Bijhet het eindigen der voogdij, is de voogd in allen gevalle
verpligt aan zijnen gewezen' pupil, of aan deszelfs erfgenamen
jeÈenihg en verantwoording te doen.
Art. 372.
JEene algemeene caiitantie van. den gewezen pupil, of een
ac-
-ocr page 59-
C 59 )
aecoord over liet géén hem ter zake der voogdij mogt toe-
komen, is onvoldoende, en ontflaac den voogd niet, om nog
naderhand tot het doen van rekening en verantwoording té
worden aangesproken.
Art. 373.
In die rekening moeten alle de posten van den inventaris
behoorlijk worden verantwoord.
Art. 374.
Ten aanzien vaxi de zoodanige, die niet zijn ingekomen,'
moet bij de rekening worden gemeld, en, desnoods, door be-
wijzen aangetoond, welke vlijt ten dienopzigte door den voogd
is aangewend.
Art. 375.
In deze rekening moet in ontvang gebragt worden alles wat
ontvangenis, en had behooren ontvangen te worden.
Art. 376.
In ontvang moeten ook gebragt worden de vergoedingen
van alle fchaden, welke de voogd, door ontrouw of verruim,
aan den minderjarigen mogt hebben veroorzaakt.
Art. 377.
Daarentegen wordt in de uitgaaf van deze rekening ge-
bragt alles, wat de voogd, ten behoeve en nutte van den
minderjarigen, betaald heeft.
Art. 378.
Alle posten van betaling moeten door quitantiën bewezen
worden; ten ware dezelve van dien aard of geringe waarde
zijn, dat men niet gewoon is daarvan quitantie te nemen.
Art. 379.
In die uitgaaf wordt ook geleden eene redelijke fomme voor
falaris van den voogd.
Art. 380.
Voor falaris mag een voogd, of, zoo 'er meer voogden
zijn, mogen zij te zamen, tot belooning der al^eheele en ge-
zamenlijke adminiftratie, berekenen den veerthften penning van
de ontvangst, den tachtigften penning van de uitgaaf, en
den honderdlten penning van gefeède gelden, die in den boedel
gevonden, of die van verkochte goederen of van afgeloste
kapitalen voortgekomen zijn.
Art. 381.
Voor het genot van dit falaris is de voogd verpligf, het
geheele beftuur der voogdij uittevoeren; ten ware buitenge-
wone moeite en arbeid in de vereffening des boedels nog
bovendien eene belooning voor tijdverzuim en vacatiën billijk
vorderen; waarvan dé begrooting, ia geval van verfchil
de weeskamer of aan het geiegt wordt overgelaten.
Art. 38?.
-ocr page 60-
C 60 )
Art. 3S2.
Zoodra de rekening gefloten is, is de voogd verpligt het
batig (lot van dezelve, benevens alle goederen, bewijzen van
eigendom, conftitutiën van renten, effeéten en fondfen, en
generaallijk alle baten en profijten, terzake van de voogdij
onder hern zijnde, aan den gewezen'pupil, of deszelfs erfge-
namen uittekeereu.
Art. 383.
Vóór die uitkeering is elk der beurende voogden voor het
geheel aanfprakelijk.
Art. 384.
Indien echter het bewind, bij uiterften wil , of door de
weeskamer of door het geregt, tugfehen de voogden verdeeld
is, is ieder alleenlijk voor /ijn beftuur verantwoordelijk.
Art. 385.
De voogd, die onmiddellijk euiigc fchade veroorzaakt heeft,
is tot der/elver vergoeding in de eerfte plaats aanfprakelijk,
en de overige voogden niet verder, dan voor het tekort ko-
mende, het welk aan den eerstgemelden voogd niet kaa wor-
den verhaald.
Art. 386.
Voor het gene de voogden , op last of met goedvinden van
de weeskamer, of vau liet geregt, verligt hebben zijn zij
ukt aanfprakelijk.
Art. 387.
Tegen de weeskamer of het geregt zelve heefc de gewezen
pupil nimmer eerige actie tot fc hadevergoeding, dan alleen in
het geval dat zij bediiegelijk, of met eene cnverfchoonlijke
Achteloosheid, die met bedrog behoort gelijk gefield te wor-
den, gehandeld hebben.
Art 388.
De actie van den minderjarigen tegen zijnen voogd, wegens
zaken tot de voogdij betrekkelijk, wordt geprefcribeerd door
een tijdverloop van tien jaren, te rekenen van den tijd der
meerderjarigheid.
NEGENDE TITEL.
VAN EMANCIPATIE OF ONTSLAG UIT DE
MAGT VAN OUDERS OF VOOGDEN.
Art. 389.
Minderjarigen worden door hot aangaan van een huwelijk
uit de magt hunner ouders of voogden ontflagen.
Art. 390»
-ocr page 61-
C 6x )
Art. 300.
Een minderjarige, eenmaal door bet huwelijk uit de magt
van ouders of voogden oniflagen zijnde, en dit huwelijk,
aog ltaande den minderjarigen "ouderdom, ontbonden worden-
de , vervalt niet weder onder derzelver magr.
Art. 391.
Minderjarigen worden ook omflagen uit de magt van hunne
ouders of voogden door het verkrijgen van brieven van venia
actatis
, bij den Koning of van zijnent wege verleend.
Art. 392.
Jonge lieden, die den ouderdom ?an achttien jaren niet be-
wijzen vervuld te hebben, en niet voorzien zijn van een
goed getuigenis van het befhiur hunner woonplaats, nadat
hetzelve de ouders of voogden te dier zake gehoord heefc,
worden tot het verzoeken der brieven van yenia atatis, in
het vorig artikel vermeld, niet toegelaten.
Art. 593.
Venia atatis ftaat in hare gevolgen gelijk met den vervul-
den ouderdom van drie-en-twintig jaren: dienvolgens beko^
men de genen, die venia actatis verkregen hebben, het vrije
beheer en de vulkomene befchikking over hunne goederen;
ook van dezulken, waarop een verband tot hunne meerderja-
righeid gelegd Was; ten ware duidelijk bleek, dat de erflater daar-
mede eenen zekeren bepaalden ouderdom bedoeld hadde.
Art. 394.
Minderjarige kinderen, met voorweten hunner ouderen,
op zich zei ven wonende, en eenigen handel of trafijk in het
öf enbaar oefenende, worden in het aangaan van alle de ver-
bindtenisfen, dien handel betreffende, gehouden voor meer-
derjarig, en ontflagen van de ouderlijke magt,
TIENDE TITEL.
VAN MEERDERJARIGHEID EN VAN CURATELE.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN MEERDERJARIGHEID.
, . .           'Art' 395-
Voor meerderjarigen worden gerekend jonge lieden, die den
♦nderdom van drie-en-twintig jaren vervuld hebben, of eerder
zijn geëmancipeerd.
TWEE-
-ocr page 62-
< 6z )
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN CURATELE.
Art. 396.
Meerderjarigen, die, wegens ziels- of ligchaams- gebreken ,
of om andere redenen, niet in itaat zijn om hunne perfonen te
feefchermen , of hunne goederen te bellieren, worden gefield
onder curatele. ,
• Art. 397.
Dit gefchiedt door den regter, en wel over het algemeen
door den regter der woonplaats, het zij ambtshalve, het zij
op verzoek van nabeftaanden of belang hebbenden, het zij
eindelijk ten verzoeke van den perfoon zelven, emtrent wel-
ken deze voorziening noodig is.
Art. 398.
De redenen van eene curatele kunnen van dien aard zijn,
dat ook tevens, tot voorkoming van ongelukken of merkelijke
ongeregeldheden, een confinement, of opfluiting voor een'
tijd, door den regter wordt gedecerneerd.
Art. 399. "
Die zich bij een verleend confinement of curatele be-
zwaard acht, mag daarvan komen in hooger beroep; maar
inmiddels moet het verleende confinement of curatele voort*
duren.
Art* 400»
Onder curatele worden gefield:
i°. Zinnelooze, razende of dolle menfchen;
20. Die, wegens doofheid, ftomheid, blindheid, ouder-
dom of aanhoudende ziekte, de curatele begeeren, of
daarin toefiemmen;
3*. Verkwisters of doorbrengers van hunne goederen; ea
40. Afwezenden, voor zoo veel hunnen boedel betreft.
Art. 401.
Tot curator fielt de regter aan een zoodanig perfoon of
perfonen, als hij tot de waarneming der curatele gefchikt
oordeelt: zoo geene redenen daartegen zijn, geeft hij den
voorrang aan de vrouw, of a^n de nabefiaanden.
Art. 40 2.
Niemand kan echter genoodzaakt worden, om zich met
^iwaatnemjng van curatelen te belasten,
Art. 403.
-ocr page 63-
C «3 3
Art. 403.
Ouders, bij uiterften wil één of meer curateuren over hunne
meerderjarige kinderen, die, wegens ziels- of ligchaams- ge-
breken, of door afwezendheid, buiten fiaat zijn om hunne
perfonen te befchermen, of hurme goederen te beftieren, be-
noemd hebbende, zal daarvan, dadelijk na het overlijden,
aan den regter kennis gegeven en bevestiging verzocht wor-
den , welke, naar bevind van zaken , door denzelven zal wor*
den verleend.
Art. 404.
Niemand, behalve de echtgenoot en de nabeftaanden, in de
opgaande of nederdalende linie, van den perlbon, die onder
curatele gefield is, is gehouden, langer dan tien jaren deze
curatele waar te nemen; na welk tijdverloop de zoodanige
zijn ontflag zal kunnen vragen, en een ander ki zijne plaat»
zal moeten worden aangefteld.
Art. 405.
Van alle curatele moet openbare afkondiging gedaan worden.'
Art. 406.
Die geconfineerd, of wier perfoon en goederen onder curatele
gefield zijn, zijn onbevoegd, om zich d®or eenige handelingen
te verbinden, op gelijke wijze als zulks ten aanzien van min-
derjarigen plaats heeft.
Art. 407.
Handelingen of verbindtenisfen van perfonen,wegens gebrek
aan of zwakheid van verftandelijke vermogens,) onder curatele
gefteld, vóór de afkondiging der curatele Verrigt en aange-
gaan , kunnen vernietigd of gerescindeerd worden, indien de
oorzaak van het decerneren der curatele reeds klaarblijkelijk
beftond, ten tijde dat dezelve handelingen of verbindtenisfen.
werden verrigt of aangegaan.
Art. 408.
Na iemands dood kunnen zijne handelingen of verbindteais-
fen in regten niet betwist worden, ter zake van zinneloosheid,
dan wanneer vóór zijn overlijden een curatele ©ver zijn perfoon
mogt verzocht of verleend zijn; ten ware het bewijs van zin-
neloosheid uit de handclftigen of acte der verbindtenis zelve
voortvloeit.
Art. 409.
De pligt van den geftelden curator beftaat in het maken vaa
inventaris, het gadeflaan van den perfoon onder curatele g«.
fteld, en het befturen van zijne goederea, evejn als een voogd
zulks omtrent den minderjarigen doet.
Art. 410.
J)e curator moet acht geven dat de inkomften der goedere»
vaa
-ocr page 64-
C *4 )
van perfonen, die onder curatele gefield zijn,mede, voor zoo
verre zulks noodig is, en gefchkden kan, ter 'verzachting Van
hun lot en bevordering van hunne herltelling befleed worden.
Art. 411,
Zijne magt beflaat in het verleenen van adfiflentie zoo in als
buiten regten; mits, in het aanleggen van regtsgedingen, liet
aangaan van transactiën, compromisfen, of bedenkelijke ver-
bindienisfen, en het vervreemden of verpanden van onroe-
rende, en met dezelve ten dien aanzien gelijk gefielde goe*
deren, zich voorziende van des regiers autonfatie , op gelijke
wijze als een voogd daartoe verpligt is.
Art. 412.
Wanneer de oorzaken der curatele ophouden, eindigt de*
zelve; doch wordt nier te min door den regter, die de curatele
verleend heeft, de opheffing derzelve, mede bij openbare af-
kondiging, bekendgemaakt.
Art. 413.
De gefielde curator is verpligt, telken jare aan het geregt
rekening en verantwoording van zijn gehouden bewind re
doen, als mede, na het eindigen der curatele, eene algemeene
rekening en verantwoording te doen aan den genen, wiens
curator hij geweest is, of aan deszelfs erfgenamen.
Art. 414.
Het falaris van curateuren wordt berekend op gelijken voet,
als zulks ten aanzien van voogden plaats heeft.
Art. 415.
De ptfgt en magt van eenen curator, die gefield is om in
opgekomen erfenisfén eenen uitlandigen te vertegenwoordi-
gen, om eenen onbeheerden boedel, waarvan de erfgenamen
onzeker zijn, te bewaren en tot effenheid te brengen, om
een'verlaten boedel, die met fchulden beladen is, te behee-
ren, en foortgelijke, regelen zich naar den inhoud der aan
Jiem opgedragen commisfie, naar de bepalingen van bijzon-
dere wetten en reglementen, en verder naar de algemeene
voorfchriften, omtrent voogdij en curatele, en, met betrekking
tot vacerende erfenisfén , vastgefteld.
TWES.
-ocr page 65-
( *5 )
TWEEDE BOEK.
VAN DE «AKEN, EN VERSCHILLENDE
WIJZIGINGEN VAN EIGENDOM.
E E R S T E T I T E L.
VAN DE VERDEELING DER ZAKEN.
Art. 416.
Alle zaken of goederen worden verdeeld in roerende ea
«moerende.
EERSTE HOOFDSTUK..
VAN ONROERENDE GOEDEREN.
Art. 417.
Goederen zijn onroerende, of uit hunnen aard, of door
hunne bcftemming, of door het onderwerp, waarop zij wor-
den toegepast.
Art. 41S.
- Landerijen en gebouwen zijn, uit hunnen aard, onroerende
goederen.
Art. 419.
Voor onroerende goederen worden mede gehouden boö*
men en planten, die met hunne wortels in den grond vait
zijn, als mede vruchten en veldgewasièu, die nog niet ge-
plukt, afgelheden of ingeoogst zijn.
Art. 420.                   « ■
Beesten, door den eigenaar van land aan den pachter of
meijer tot het bearbeiden van het land gegeven, het zij ge-
waardeerd of niet, worden voor onroerende goederen ge-
houden, zoolang dezelve, uit hoofde dezer o vereenkomst, aaa
dat landgoed'verbonden zijd.
Art. 421.
Buizen of goten, die tot waterleiding in een huis of ander
eri' dienen, zijn onroerende goederen, en makeu een gcdeeke
uit van het eri, waartoe zij behooren.
Art. 422.
Voorwerpen, Welke de eigenaar van een erf daarop ge-
plaatst heeft _ ten diende en tot de -bearbeiding van hetzelve ,
behooren , uit hoofde van hunne btitemmiug, tot onroeren-
de goederen; dienyolgende zijn de na gemelde zaken, uit
hoofde van derzelver beftemming, onroerende, io dat geval,
E                                    \vnn-
-ocr page 66-
C « >
wanneer zij door den eigenaar ten diende ên bearbeiding vaa
zijn erf op hetzelve geplaatst zijn , als:
De beesten tot de bebouwing gebruikt wordende;
De bouwgereedfchappen;
De duiven der duiventillen of duivenvlugten ;
De konijnen der konijnen-bergen;
De visfcben, die zich in de vijvers bevinden;
De firoo en mest;
De perien, ketels, kuipen, vaten, gereedfchappen, tot eene
fabrijk of trafijk , tot het ontgronden van veenlanden, en
dergelijke einden, behoorende;
Én eindelijk zoodanige roerende goederen , welke de
eigenaar tot een blijvend gebruik bij zijn erf gevoegd heeft.
Art. 423.
Al wat aan onroerend goed aard en nagelvast is, wordt
voor een gedeelte van hetzelve, en dus voor onroerend goed
gehouden.
Beelden worden voor onroerende goederen gehouden, wan-
neer, zij in eene nis, opzettelijk voor dezelve gemaakt, ge-
Ï laatst zijn; al ware het dat men zoodanige beelden daaruit
onde nemen, zonder dezelve te breken of te beichadigen.
Art. 424.
Reële actiën op onroerende goederen, vruchtgebruik van
onroerende goederen, ferviruten op, gebouwen en erven, e»
dergelijke, zijn onroerend, uithoofde van het onderwerp, waar-
op dezelven worden toegepast.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN ROERENDE GOEDEREN.
■;                                                                                                                           - ■                                                                                                                                                                                                                                                '                                                                                                                                                                                                                                                                    :
Art. 425.
Goederen zijn roerende , of uit derzelver aard, of volgen*
de bepalingen van de wet.
Art. 426.
Roerende goederen uit derzelver aard zijn dezulken, die van
de eene plaats naar de andere vervoerd kunnen worden, het
zij ze, zich zelve bewegen, het zij ze door eene van buiten
aankomende kracht bewogen worden.
Art. 427.
Door wetduiding zijn voor roerende goederen te houden :
i8. Alle perfonele actiën, het zij dezelve betrekkelijk zijn
tot geldfommen, of tot roerende en onroerende goe-
dden,:. .._,..:
." \         .                                                           *♦. AU
-ocr page 67-
C 6? )
ji«. Alle reële actiën op roerend goed;
3®. Alle actiën, aandeden, of interesfen in eenige asfocia»
tien, compagniefchappen , ibcieteiten van commer-
cie, asf'urantie, navigatie, reederijen, visfcherijen,
binnen- of buitenlandfche fondfen, beleeningen , en van
alle andere handel, nering, beroep en bedrijf; zelfs
wanneer onroerende goederen , tot deze onderneming be«
trekkdijk, aan de voornoemde gemeenfchappen toebe-
hooren; en
4°. Wijders zijn door wetduiding voor roerende goederen
ie houden alle obligatiën en andere effecten, zoo op het
rijk en andere mogendheden, als ten laste van bij-
zondere perfonen, al zijn zij ook van acn verband op
onroerend goed voorzien.
Art. 428.
Bouwftoffen, af komende van de afbraak van eenig gebouw,
of dezulken, die beftemd zijn om eennieuw gebouw te maken,
sijn roerende goederen.
Dezelve bouwftoffen , tot aanbouw zijnde gebruikt geworden,
houden daardoor op roerende goederen te zijn.
Art. 429.
De fpreekwijze van roerende goederen wordt in de gemee-
ne zamenleving dikwijls in een' meer engen zin genomen, en
worden als dan het gereed geld, infchulden, edele gefteenten
koopmanfehappen, en verzamelingen, de kunften en weten-
fchappen betreffende, daaronder niet begrepen.
Art. 430.
Onder de benaming van meubelen is begrepen al het geen
tot gebruik en verfiering der vertrekken van een huis dient,
als tapijten, bedden, ftoden, fpiegels , pendules , tafels,
porfeleinen, aardewerk, en dergelijken.
De fchilderijen, prenten en beelden zijn niet onder meube-
, len begrepen, dan wanneer zij tot verüerhig van een vertrek
beftemd zijn, doch niet W2nnter zij eene verzameling moeten
uitmaken.
Art. 431.
De verkoop, fchenking of making van een huis, met al bet
geen daarin gevonden wordt, is alken betrekkelijk tot de
daarin zijnde meubelen, en moet niet worden uitgeftrekt tot
gereed geld , of tot infchulden en andere regten, waarvan de
papiereu, en belcheidea in dat huis bewaard worden.
IPEÏU
E a
-ocr page 68-
C 68 )
DERDE HOOFDSTUK. ■%
VAN DE GOEDEREN, IN B K T R E K K I N C TOT
DERZELVER BEZITTER Sa
An. 4^1.
Een ieder heeft de vrije bcfchikking over de goederen, die
hem in eigendom toebehooren , onder rie wijzigingen of modifi-
catie;), door de wet vastgcfteld: het beftuur e» de vervreem-
ding der goederen, welke niet aan bijzondere perfonen behoo-
ren , moeten naauvvkeurig ingcrigt worden naar de vormen en
regelen, die voor dezelve in het bijzonder bepaald zijn.
Art. 433.
De wegen, rif- en gangpaden , die tot laste van het rijk
zijn, de bevaarbare ftroömcn en rivieren, de itranden van de
zee, de havens en reeden, en in het algemeen alle gedeelten
van Hollands grond , welke voorgeeneu uitfluitenden eigendom
vaibaar zijn, worden onderhoorig geacht aan de publieke do-
meinen.
Art. 434,
Alle duinen en heiden, voor zoo verre die niet aan anderen
in eigendom zijn uitgegeven, behooren aan de publieke do-
meinen.
Art. 435.
Alle vacerende en verlatene goederen behooren mede tot de
publieke domeinen.
Art. 436.
De poorten, muren, grachten en wallen van vestingen, of
verlterkre lieden en plaatfen, zijn wijders gedeelten der pu-
blieke domeinen.
Art. 437.
Gemeente goederen zijn dezulken , op wier ïnkomften of
eigendom de inwoners van eene of meer gemeenten een wet-
tig verkregen regt hebben.
Art. 438.
De betrekking tot de goederen, die iemand bezit, befiaatin
het regt van eigendom, bezit regt, regt van genot, en in regt
van dienstbaarheid of fervrtuutregt.
TWEEDE TITEL.
V A N. E I C E N I) O M.
Art 439-
Eigendom is het regt om van tcnige zaak het vrij geaot te
heb-
-ocr page 69-
C 69 >
hebben, en daarover naar goedvinden te befchikken ; mits
niet handelende tegen de wetten, noch verkortende het regt
van een' derden.
Art. 440.
Nïïtnaad kan genoodzaakt worden afftand te doen van zijn'
eigendom, dan terzake van her algemeen belang, en tegen voor-
afgaande billijke fchadeleosfteUing.
Art. 441.
Het regt van eigendom is volkomen of onvolkomen.
Art. 442.
Het volkomen regt van eigendom bevat ia zich alles, wat
door eene zaak wordt voortgebragt, als mede al het geen zich
daarmede door de natuur of door de kunst vereenigt.
Art. 443.
Het regt van eigendom is onvolkomen, wanneer het, na ver-
loop van afkeren tijd, of door het vervallen van zekere conditie,
ftaat ontbonden te worden, wanneer hst goed met eenig reëel
reg' ten behoeve van anderen bezwaard is, of wanneer hetbe-
ftaat in eenen blooten eigendom; afgefcheiden van het vrucht-
gebruik , het welk aan een ander toekomt.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN HET REGT VAN ACCESSIE OP HET GEEN
BOOR DE ZAAK WORDT VOORÏGEBRAGT.
Art 444.
Alle vrachten der aarde , het zij door de natuur alleen, of
gepaard met menfchen hulp, voortgebragt;
Alle civiele of burgerlijke vruchten;
En eindelijk jongen, die uit iemands beesten worden geba«
ren, behooren door het regt van accesfie aan den eigenaar.
Art. 445.
Die erfclhet bezit heeft eener zaak, zonder daarvan eige?
naar te zijn, krijgt geen regt op de vruchten, dan wanneer
hij de zaak bezit ter goeder trouw; doch, in geval van bezit
ter kwader trouw, kan de eigenaar van hem, met de zaak
zelve, tevens alle de vruchten terug vorderen.
Art. 446.
De vruchten eener zaak behooren niet anders aan de»
eigenaar, dan onder den last om de kosten van ploegen,
zaaijen , en arbeiden, door een'derden perfoon daaraan verrigt»
aan denzclven te vergoeden.
E 3                              TWE&
■ ■
-ocr page 70-
C 7° )
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HET REOT VAN ACCESSIE, TEN AANZIEN
VAN HET GEEN ZICH MET DE ZAAK VER-
EENIGT, EN MET DEZELVE EEN
GEHEEL UITMAAKT.
Art. 447.
Al wat zich met eene zaak zoodanig vereenigt, dat het met
dezelve flechts een enkel geheel uitmaakt, wordt het eigen-
dom van den geen, aan wien de principale zaak toebehoort,
en zulks achtervolgens de regelen, welke hierna worden be-
paald.
Art. 448.
De aatrwasfen, welke eene rivier, ongevoelig, en van langza-
merhand, aan de aanpalende landen heefc aangefpoeld, komen
als een accesfoir aan den eigenaar van die landen.
Art. 449.
Indien echter het geweld van den ftroom een ftuk van een
land aan het land van een ander heeft aangeworpen, op zoo-
danige wijze dat dit ftuk te herkennen is, behoudt de eige-
naar van dir ftuk den eigendom; onder die bepaling, dat
liij gehouden is hetzelve binnen het jaar te reclameren; na
verloop van welken tijd hij in zijne reclame niet meer ont-
vankelijk is, ten ware de eigenaar van het land, waarmede
het ftuk vereenigd is, nog geen bezit van hetzelve geno-
men had.
Art. 450.
Wanneer twee zaken, aan onderfcheidene eigenaars toebe-
hoorende, zoodanig met elkander vereenigd zijn, dat zij
een geheel uitmaken, behoort echter bet geheel aan den eige-
naar van de principale zaak niet anders, dan onder den last
van aan den ander de waarde van de accesfoire zaak te moe-
ten vergoeden.
Art. 45c.
Voor de principale zaak _ wordt gehouden die gene,
waarmede eene andere zaak is vereenigd, en die een beter
gebruik, meerder fieraad, aanvulling, of dergelijken, uit de-
zelve trekken kan.
Art. 452.
Deeigenaar vande accesfoire zaak, die, buiten zijn weten,
met de principale zaak van een ander vereenigd is, doch
gevoegelijk van dezelve weder kan worden afgefcheiden, is,
des goedvindende, bevoegd, om die affcheiding, en de terug-
gave van zijne accesfoire zaak, te vorderen.
Art. 453.
-ocr page 71-
< n :>
Art. 453'
Indien een kunftenaar, of iemand anders, van eev {"toffe, dia
hem niet toebehoort, eene nieuwe foort van zaak gemaakt
heeft, heeft de eigenaar der ftoffe de keus, om die nieuwe
foort te reclameren, mi's de kosten der bearbeiding vergoe-
dende j of wel die nieuwe foort aan den maker over te raten,
*n van hem vergoeding deY gebruikte-ftoft*! te eifchen; zon-
der ondeffcheid, of de ftoffe al'dan niet gefchikt is om hare
oude gedaante weder te kunnen aannemen.
■ } • -
          Art. 454. "'
Wanneer de ftoffe, die tot het maken van eene nieuwe
zaak gebruikt is, gedeeltelijk aan den maker, en gedeeltelijk
aan een ander toebehoort, en niet weder gevoegelijk van
elkander kan worden afgefcheiden , ïs die nieuwe zaak tus-
fchen beiden in het gemeen, naar evenredigheid van elks aan-
deel in de ftoffe, de kosten van bearbeidingt aan de zijde van
den maker, daarbij gerekend.
Art. 455.
Verfcheidene ftoffen, aan verfchillende eigenaars toebehoo.
rende, onder eikanderen gemengd , en daardoor eene nieuwe
foort van zaak gemaakt zijnde , wordt onderfcheid gemaakt,
of die ftoffen weder gevoegelijk kunnen.*worden afgefcheiden ,
en dan is men 'bevoegd de verdeeling te éiföhen, dan wel of
die ftofferi niet gevoegelijk affcheidbaar zijri, en dan is de
gemaakte nieuwe foort gemeen, naar evenredigheid van de
hoeveelheid, hoedanigheid en waarde der ftoffen, aan elk
hunner toebehoofende.
Art. 456.
Indien de ftoffe, aan een' der eigenaars toebehoorende, die
van den ander in waarde verre overtreft, kan de eigenaar der
waardigfte ftoffe de nieuwe gemaakte foort voor zich re-
clameren; mits de-waarde van de andere ftoffe vergoedende.
Art. 457.
Een van beiden de gemeenfehap, in de vorige artikelen
vermeld, willende doen eindigen, móet het goed ten gemee-
nen voordeele in het openbaar verkocht worden.
Art. 458.
Die eenige ftoffe, aan een ander toebehoorende, buiten
deszelfs weten gebruikt heeft, is niet alleen tot teruggave
van die froffe, zDo zij affcheidbaar is, maar ook tot vergoe-
ding van kosten, fchaden en interesfen, gehouden.
E 4. 1'.                       DER.-
-ocr page 72-
C 7* )
DERDE TITEL.
VAN BEZITE.EGT.
Art. 459.
Die eenige zaak of regt, voor de verkrijging van eigendom
vatbaar zijnde, alhoewel bij zelve niet bewezen is eigenaar
te zijn, door zich zelven, of dooreen' ander' in zijnen naam,
onder zich heeft of geniet, met oogmerk om die zaak of dat
regt te houden, wordt geacht daarvan bezitter te zijn.
::-; Art. 460.
Die het oogmerk van eene zaak of regt voor zich te be-
houden niet heeft, wordt niet gehouden in het eigenlijk be-
zit derzelve te zijn, offchoon hij de zaak onder zich hebben
mogt.
. .                                Art. 461.
Bezit heeft ten gevolge, dat de bezitter voor eigenaar wordt
gehouden , en in het bezit mag blijven, tot dat een ander den
eigendom geregtelijk heeft ingewonnen.
Art. 462.
Bezit, eenmaal verkregen zijnde, wordt behouden door
den enkelen wil om te blijven bezitten, fchoon men de dade-
lijke detentie der zaak is kwijt geraakt, mits binnen het jaar
de noodige regtsmiddelen gebruikende, om daarin gemahx-
tineerd te worden.
Art. 463,
De bezitter wordt gerekend het bezit te blijven behouden,
fchoon een ander, met zijne toeftemming, of op zijnen last, het
goed gebruikt, of hetzelve onder zich heeft.
Art. 464.
Met zijnen wil verliest men het bezit door volkomen over-
gifte van de zaak aan een ander, als mede door het bezit te
verlaten en weg te werpen.
Art. 465.
Niemand mag, zonder regterlijke rusfehenkomst, buiten het
bezit gefield worden. Indien hij, fchoon op grond van een
beter regt, op eigen gezag uit het bezit geflooten wordt,
moet zulks eerst herfteld worden, eer het onderzoek van dat beter
regt in aanfehouw komen kan; mits deze herftelling' binnen
het jaar door gepaste regtsmiddelen gevorderd zij.
Art. 466.
De wijze, waarop bezit door verjaring in volkomen' eigen-
dom overgaat, wordt behandeld bij den titel van pre-
f&riptit.
VIER>
.
-ocr page 73-
C 73 )
VIERDE TITEL.
VAN VRUCHTGEBRUIK OF L IJ F T 0 O T , VAN GE-
BRUIK, BEWONING, TIENDREGT, REGT VAN
OPSTAL, EN CIJN.SREGT.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN VRUCHTGEBRUIK OF LIJFT0GT.
Arr. 467.
Vruchtgebruik is het regt om van eens anders goed de
vruchten te trekken, als i of men zelf eigenaar daarvan
ware; mits zorgende dat de zaak zelve in wezen blijft.
Art. 468.
Vruchtgebruik wordt verkregen, of door den wil van
den eigenaar, of door de wet.
Arr. 469.
Vruchtgebruik kan daargefteld worden, of zuiver, of on-
der zekere voorwaarden , of voor een' zekeren tijd.
Art. 470.
Vruchtgebruik kan zoo wel van roerende, als van onroe-
rende goederen worden toegedaan.
EERSTE AFDEELING.
VAN DE REGTEN VAN DEN
VRUCHTGEBRUIKER.
Art. 471.
De vruchtgebruiker is in het algemeen geregtigd, alle de
vruchten te genieten, die van het goed, waarvan hij het
vruchtgebruik hoeft,'■voortkomen, het zij de natuurlijke, het
zij de burgerlijke, het zij de vruchten van nijverheid.
Art. 47?.
Natuurlijke vruchten zijn de genen, welke de aarde van
zelf voortbrengt, als mede de producten en de jongen van
beesten.
Vruchten van nijverheid, die uit den grond getrokken
worden, zijn de genen, welke men door cukuur of landbouw
verkrijgt.
Art. 473-
Burgerlijke vruchten zijn de huren van gebouwen, van
landerijen, en van andere panden; mitsgaders renten en inte-
resfen van kapitalen.
E 5                           Art. 474.
*
-ocr page 74-
C 74 )
Art. 474. ,"
De natuurlijke vrachten en vruchten van nijverheid, die,
hij den aanvang van het vruchtgebruik, nog niet geplukt of
afgefoeden zijn;, behooren aan den vruchtgebruiker.
De nog niet geplukte of nog niet afgefnedene, bij het
eindigen van het vruchtgebruik, behooren aan den eigenaar;
zonder dat deze iets wegens dè kosten van het*bearbeiden
©f zaaijen verpligt is te vergoeden.
.-: *
                Art. 475.
De burgerlijke vruchten worden daarentegen gerekend, met
den dag te beginnen en met den dag te eindigen.
1
               Art. 476.
Van fcheepsportiën worden twéé derden van de tijdelijke
uitdeelingen voor vruchten, en één derde voor hoofdfom
gerekend;' waartegen ook weder in de tijdelijke bijlagen
jwéé darden, door den vruchtgebruiker, en één derde door
den eigenaar, na het eindigen van het vruchtgebruik, gedra-
gen moeten worden.
v:
                       „*-.-- Art. 417.
De opbrengst van uitgeveende en uitgegravene landen, én
van (teen- en zandgroeven, wordt geheel voor hoofdfom ge-
rekend, en blijft als zoodanig aan den eigenaar; behoudens
aan den vruchtgebruiker het genot der renten, die daarvan
afkomen.
Art. 478.
Indien vruchtgebruik plaats heeft omtrent zaken, die met
het gebruik te niet gaan, als geld, koren, en dranken, heeft
de vruchtgebruiker het regt om dezelve te gebruiken; mits,
bij liet eindigen van het vruchtgebruik, eene gelijke hoeveel-
heid, hoedanigheid en waarde, of wel den prijs van dezel-
ve , terug gevende.
Art. 479.
Het vruchtgebruik van eene lijfrent geeft aan den vruchtge-
bruiker, gedurende het vruchtgebruik, het regt om de ver-
fchenen renten te beuren, zonder tot eenïge teruggave ver-
pligt te zijn.
Art. 480.
Vruchtgebruik plaats hebbende omtrent zaken, die, zonder
dadelijk te niet gaan, door het gebruik verflijten, of in waar-
de verminderen, geeft aan den vruchtgebruiker het regt, om
dezelve te gebruiken tot die einden, waartoe zij gefchikt zijn.
Bij het eindigen van het vruchtgebruik, is de vruchtgebrui-
ker verpligt, dezelve terug te geven in den Haar, waarin zij
zich bevinden; mits niet door misbruik of kwade trouw van
den vruchtgebruiker verlieten of in waarde verminderd zijnde.
Art. 481.
)
-ocr page 75-
C 75 )
Art. 481.
Van bosfchen, en ander houtgewas, is het week- en kap-
hout voor den vruchtgebruiker, en zijn de opgaande boomen
voor den eigenaar; zoo echter, dat de vruchtgebruiker van
de opbrengst van de verkochte opgaande boomen, zoo lang
het vruchtgebruik duurt, de renten trekt.
De vruchtgebruiker is verpligt, zich, ten aanzien van het
kappen, te gedragen naar de gewoonte en het ftandvastig
gebruik der eigenaars,; zöndèf* voor zich of zijne erfgena-
men fchadevergoeding te genieten, Wegens het geen hij ge-
durende het vruchtgebruik mogt nagelaten hebben op zijn'
tijd te kappen.
Boomen, welke kunnen getrokken worden uit eene boom-
kweekerij, zonder dezelve te bederven, behooren mede tot
het vruchtgebruik; mits de vruchtgebruiker zich omtrent de
weder-aanvulling gedrage naar de plaatfelijke gewoonten»
Art. 482.
Boomen, die gedurende hét vruchtgebruik frerven, en die,
welke bij toeval afbreken of uit den grond gerukt worden,
zijn voor den vruchtgebruiker,- welke echter verpligt is ande-
re boomen voor dezelve in plaats te zetten.
Art. 483.
De vruchtgebruiker mng niet alleen het goed zelf gebrui-
ken, en door zijne huisgenooten laten gebruiken, maar hij is
ook geregtigd om het genot der vruchten, door verkoop,
verhuring, of anderen titel, aan een' derden over te doen;
zoo nogtans, dat het regt van vruchtgebruik met den dood
van den vruchtgebruiker, die dit genot heeft overgedaan,
eindigt.
Art. 484.
Het vruchtgebruikfirekt zich ook uit tot den aanwas, waar-
mede de goederen, gedurende het genot des vruchtgebrui-
kers , vergroot worden.
Art. 485.
De vruchtgebruiker heeft in het algemeen het genot van
alle de regten, die den eigenaar toekomen; als van fervituut,
van overgan", en alle anderen, en hij geniet deze regten als
de eigenaar zelf.
Art. 486.
De vruchtgebruiker heeft tie goederen, waarvan hij het
vruchtgebruik geniet, onder zijne eigene beheering; ten
ware daarover een ander tot adminiflrateur is geiteld.
Art. 487.
De eigenaar is gehouden den vruchtgebruiker het vrucht-
gebruik dei goederen te laten genieten, zonder hem daarin
eetü-
-ocr page 76-
C 7* )
cenige belemmeffn» te veroorzaken; alle belet, daarin door
den eigenaar tqegebragt, verpligt hem tot fchadevergoe-
ding.
Art. 488.
De vruchtgebruiker mag daarentegen, na het eindigen van
het vruchtgebruik , geene fchadevergoeding eifchen voor
eenige verbetering, welke hij vermeent gedurende het vrucht-
gebruik gemaakt te hebben; al ware de zaak door hem ook
wezenlijk in beteren ftaat ge'bragt.
Hij öf zijne erfgenamen mogen echter alles , wat 'er door
hem aan 01 op het gebruikte goed gemaakt of gebragt is,
wegnemen of doen wegnemen, wanneer alles ongtfehonden
ii zijnen vorigen ftaat kan worden herlleld.
TWEEDE AFDEELING.
VAN DE VF. HPLIGTINGEN VAN DEN
VRUCHTGEBRUIKER,
Art. 489.
De vruchtgebruiker moet de zaak aanvaarden in den ftaat,
waarin dezelve zich bevindt, en is in het algemeen verpligt,
om de goederen, als een goed huisvader, re gebruiken; zorg
dragende dat dezelve niet in verval geraken of verloren gaan :
alle verzuim, hierin door hem gepleegd, (lelt hem tot vergoe-
ding van fchade aanfprakehjk.
Art. 490.
Ds vruchtgebruiker, de goederen, waarvan hij her vrucht-
gebruik heeft, onder zijne eigene bëheering hebbende, is
gehouden tot het maken van ftaat en inventaris derzclve goe-
deren, in tegenwoordigheid van den eigenaar, of na den-
zelven daartoe geroepen te hebben, en met uitdrukking van
de waarde der goederen, welke door deskundigen begroot
moeten worden, en is voorts gehouden tot het (tellen van
zekerheid, dat hij de goederen niet anders dan naar behoo-
ien gebruiken zal, en dat hij, na het eindigen van het
vruchtgebruik, de goederen zelve, of, in het geval hier voren
artikel 478 vermeld, de waarde van dezelve aan den eigenaar
teruggeven zal; alles, ten ware hij, bij overeenkomst of testa-
ment varf de verpligting tot het maken van inventaris, of
het (lellen van zekerheid, is viijgcfteld; zullende mede aan
de verpligting tot het (lellen van cautie niet onderworpen
worden ouders, welke het vruchtgebruik van de goederen
hunner kindwen hebben, noch ook iemand, die zijn goed
aa*
-ocr page 77-
C 77 >
aan'een ander verkocht of gefchonkfji heeft, onder voorwaar-
de van het vruchtgebruik van dit goed te blijven genieten.
Art. 491.
De vruchtgebruiker, die, in het geval bij het vorige artikel
vermeld, buiten Haat is de vereischte zekerheid te (lellen,
is verpligt te gedoogen, dat de goederen gebragt worden
onder eene geregtelijke adininiflratie, tot tijd en wijle hij die
zekerheid gefield zal hebben.
Art. 492.
Aan d:n vruchtgebruiker kan, in geval van adminiftratie,
door den regter worden toegedaan, om eeu gedeelte van de
onroerende goederen, naar bevind van zaken, tot zijn gebruik
te mogen onder zich houden; mits daarvoor cautie Hellende,
die ook, naar aanleiding der omftandigheden, in eene juratoire
cautie zal kunnen bellaan. en voorts ouder den last om de-
zelve goederen, bij het eindigen van het vruchtgebruik, weder
op te leveren en terug te geven.
Art. 493.
De vruchtgebruiker die vertraagt de vereischte zekerheid
te Hellen, verliest echter daardoor de vruchten niet, waa*
toe inj geregtigd was; dezelve zijn hem verfchuldigd van het
oogenblik af, dat het vruchtgebruik een' aanvang neemt.
Art. 49J..
In de bepaling wat al dar» niet onder vruchtgebruik begre«
pen is, en welke lasten voor rekening van den vruchtgebrui-
ker komen, moet eerst en vooral worden ingezien, wat daar-
omtrent bij de oveieenkomst of uiterflen wil is vastgefteld.
Art, 495.
De vruchtgebruiker is, voor zoo verre het tegendeel niet
bij overeenkomst pf testament is vastgefteld, verpligt de ge-
wone reparatiën tot onderhoud te doen, als mede te vergoe-
den de fchade, die, door zijn gepleegd verzuim in het niet
doen van deze reparatiën, veroorzaakt zouden mogen zijn.
t Buitengewoon zware reparatiën blijven ten laste van. den
eigenaar; ten ware dezelve veroorzaakt zijn door verzuim
van het gewoon onderhoud, gedurende den tijd van het
vtuchtgebruik; in welk geval ook de buitengewoon groote
reparatiën ten laste komen van den geen, die het gewoon
onderhoud verzuimd beeft.
Art. 496.
Buitengewoon grobte reparatiën zijn die. van zware mu-
ren en gewelven, het leggen van nieuwe balken, geheel?
daken, en dergelijke; andere reparatiën worden als gewooa
onderhoud gerekend.
Art. 497.
-ocr page 78-
( 7S )
Art. 497.
Noch de eigenaar, «och de vruchtgebruiker, is gehouden
te herbouwen het geen door ouderdom is ingeflort, of doof
een onvermijdelijk onheil vernield is.
Art. 498.
De vruchtgebruiker is gehouden, gedurende het vrucht-
gebruik, voor zijne rekening te nemen de jasrlijkfche las-
ten , waarmede het goed bezwaard is, en die in het gemee-
ne leven als lasten der vruchten worden aangemerkt.
[
                                   Art. 499.
De lasten, op den eigendom van het goed, gedurende het
vruchtgebruik, gelegd, worden door den vruchtgebruiker en
den eigenaar gedragen, inmaniereals volgt:
De eigenaar is verpiigt de betaling dezer lasten te doen,
doch de vruchtgebruiker moet hem de interesten der uitge-
fchot ene penningen vergoeden: :
Indien de vruchtgebruiker de penningen, tot die betaling be-
noodigd, heefc voorgefchoten, kan hij, bij het eindigen
van het vruchtgebruik, de kapitale fomme zelve terug
eifchen.
Art. 500.
Tot betaling van fcrtulden of lasten, waarmede het goed,
bij den aanvang van eenig bijzonder daarop gefield vruchtge-
bruik , bevonden wordt bezwaard te zijn, is dé vruchtgebrui-
ker niet gehouden. Het goed daarvoor aangefproken wor-
dende, heeft de vruchtgebruiker zijn verhaal op den eige-
naar*
Art. 501.
Proceskosten over het vruchtgebruik komen tot laste
van den vruchtgebruiker; doch die den eigendom betreffen
tot laste van den eigenaar.
Art. 502.
. Wanneer, gedurende het vruchtgebruik, door derden eenig?
aanfpraak op het regt van den eigenaar word.t gemaakt, of
het goed zelve wordt aangetast, is de vruchtgebruiker gehou-
den, om daarvan aan den eigenaar kennis te geven; zijnde
de vruchtgebruiker, bij gebreke van dien, verantwoordelijk
voor de fchade, welke daaruit voor den eigenaar kan ont-
ftaan, even als of hij zelf het nadeel had toegebragt.
Art. 503.
Die het vruchtgebruik van eenig beest heeft, is, wanneer
hetzelve, buiten zijn toedoen, fterft, niet verpiigt een ander
in plaats van het geltorvene terug te geven, noch 'er de
waaide van te betalen.
Art. 504.
-ocr page 79-
c 79 y
■ ■■'■ " "Art. 504.
In geval van vruchtgebruik van een troep of kudde beesten, is
de vruchtgebruiker, wanneer de kudde door fterfte , of ander
toeval, buiten deszelfs fchuld, geheel of ten deele verloren
gaat, niet verder aan den eigenaar gehouden, dan tot o\er-
gifte van de huiden of vellen, of van derzelver waarde.
DERDE AFDEELING.
HOE VRUCHTGEBRUIK EINDIGTj
Art. 505.
Vruchtgebruik eindigt:
i°. Door den dood van den vruchtgebruiker;
20. Wanneer de tijd of voorwaarde, tot of ouder welke het-
zelve toegedaan is, verloopen of vervuld is;
30. Door vermenging, wanneer de bloote eigendom en het
vruchtgebruik zijn gekomen in dezelfde handen;
4°. Door gedanen afftand van den vruchtgebruiker ten
behoeve van den eigenaar;
5°. Door verjaring, wanneer de vruchtgebruiker, gedu-
rende dertig jaren, van zijn regt geen gebruik gemaakt
heeft; en
6"?. Door den geheelen ondergang der zaak, waarop het
vruchtgebruik is gevestigd.
1                              Art. 506.
Vruchtgebruik, het welk niet aan particulieren of bijzon-
dere perfonen is toegeftaan, duurt niet langer dan dertig
jaren.
Art. 507.
Vruchtgebruik aan iemand toegeftaan, tot dat een derde
zekeren ouderdom zal bereikt hebben, duurt voort tot dat
tijdftip, fchoon deze derde vóór den bepaalden tijd mogt
overleden zijn.
Art. 508.
De verkoop van sene zaak, aan vruchtgebruik onderhevig,
maakt
-ocr page 80-
C 8° )
maalt geene verandering in het regt vr,n den vruchtgebrui-
ker; deze blijft het vruchtgebruik genieten, ten ware hij
daarvan uitdrukkelijk afftand moge hebben gedaan.
Art. voo.
Het goed flechts gedeeltelijk verloren gegaan zijnde, blijft
het vruchtgebiuik ten aanzien van het overgeblevene gedeelte
voortduren.
Art. 510.
Het goed door herbouwing weder in den vorigen flaat
ïierfteld zijnde, Tierleeft het vruchtgebruik op hetzelve.
Art. 51 £.
Indien het vruchtgebruik alleen op een gebouw gevestigd
is, en dit gebouw door brand, of andere onheikn vernield
wordt, of door ouderdom inltort, heeft de vruchtgebruiker
het genot niet van den grond, noch van de bou'wtioffen.
Indien het vruchtgebruik gevestigd is op een it.uk goed,
waarvan het gebouw een gedeelte uitmaakte, blijft de vrucht-
gebruiker in het genot van den grond en van de bouwftoffen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN GEBRUIK EN VAN BEWONING.
Art. 512.
De regren van gebruik es van bewoning worden verkre-
gen , en verloren, op dezelfde wijze als het vruchtgebruik.
Art. 513.
Men kan daarvan, even als in geval van vruchtgebruik,
geen genot hebben, dan na bevorens zekerheid gefteld, en
naat en inventaris gemaakt te hebben.
Art. 514.
De gebruiker, en hij die het regt van bewoning heeft, zijn
verpligtzicii, ten aanzien van het gebruik en de bewoning, te
gedragen als goede huisvaders.
Art. 515.
De regten van gebruik en van bewoning worden geregeld
door den titel of acte, waarbij dezelve zijn toegeftaan, en
krijgen, achtervolgen» de in dezelve acte voorkomende bepa-
lingen, eene meerdere of mindere uitgeftrektheid.
Art. 516.
Indien geene bepalingen omtrent de uitgeftrektheid van
deze regten gemaakt zijn, worden dezelve geregeld op de
volgende wijze:
Arr. 517.
-ocr page 81-
C 8r )
Art. 517.
Die het gebruik heeft van eenige zaak, geniet de vruchten
van dezelve niet verder, dan zijn eigen nooddruft, en die van
zijn huisgezin znlks vorderen.
Art. 518.
Ten aanzien van beesten, beeft de bruiker het regt om
daarmede zijn werk te doen, en de melk, voor zoo verre
zijne behoeften en die van zijn huisgezin vorderen, als mede
de mest te gebruiken; doch hij heeft geenszins het genot
van de wolle, of de jongen der beesten of van de melk,
■welke hij voor zijne behoeften, en die van zijn gezin niet
noodig heeft.
Art. 519.
De gebruiker kan zijn regt aan een ander niet afftaan,
noch verhuren.
Art. 520.
Hij, die het regt van bewoning van een huis heeft, kan
hetzelve bewonen met zijn huisgezin, al ware het, dat hij
op het tijdftip, waarop hetzelve regt hem werd toegeitaan,
niet gehuwd geweest was.
Art. 521.
Het regt van bewoning kan niet afgeftaan, noch verhuurd
worden.
Art. 52a.
Die een huis in bewoning heeft, en hij, die alle de vruch-
ten van land, zonder eenige uitzondering, gebruikt, zijn bei-
den gehouden de gewone reparatiën tot onderhoud, de beta-
ling der lasten en de kosten <ier cultuur of bebouwing, even
als een vruchtgebruiker, te dragen.
Indien de gebruiker van land alleen een gedeelte der vruch-
ten gebruikt, is hij flechts verpligt in die lasten en kosten
te dragen, naar mate van het geen hij geniet.
DERDE HOOFDSTUK.
VAN TIENDREGT, REGT VAN OPSTAL, IN
C IJ N S R E G T.
EERSTE AFDEELING.
VAN TIENDREGT.
Art, 523.
Tienden zijn, of greve, die van granen en SMtdeT), of
F                                   fmal*
-ocr page 82-
C 32 )
fmallc^ die v,m gewasfcn en moeskruiderj, of krijtende tien-
den, die van de jongen van allerlei vee geheven worden.
Art. 524,
De tienden worden gerekend te beftaan in het tiende gedeelte
der vruchten, zoo als die uit de hand vallen, zonder dat de
tiendhefFer de beste kiezen, of de tiendpligtige de ilechtite
geven mag.
Art. 525.
De tiendpligtige mag, vóór de voldoening der tienden,
geene vruchten van het veld vervoeren; hij is dus verpligt
den tiendheifer aanzegging te doen, dat zijne tiende fenoof
gereed (laat, en dat hij die zal hebben wegtehaleu.
Oe tiendheiTer daarvan in gebreke blijvende, doet de tiend-
pligtige, ten overitaan van twee zijner geburen, of van twee
andere neutrale perfonen, aanwijzing van de gereed zijrde
tienden, laat dezelve voor den tiendhtiffcr op het veld ftaan,
en gaat met de inzameling zijner vruchten voort.
Art. 526.
De tiendhefTer, is , des begeerende, bevoegd om die tienden ,
die hem opgebragt "moeten worden, voor één of meer jaren
aan anderen, hetzij in liet openbaar, hetzij uit de hand, te
verkoopen of te verpachten.
Art, 527.
Het regt om tienden te heffen wordt verloren: f
iv. Door het vergaan van het goed;
2°. Door vrijwilligen afftand;
30. Door overdiagt aan een ander;
4°. Door vermenging der regten van den tiendhefTer en
;den tiendpligtigen; en
5°. Door ongebruik gedurende dertig jaren.
Art. 528.
Het geftatueerde bij deze, af deel ing ztl geei hinder kunnen
toebrengen aan het geen de wet nader, ten aanzien van de
tienden, zal bepalen.
TWEEDE A F D E E L I N G.
VAN IV E G T' V A N OPSTAL.
Art. 529.
Regt van opllcl is het vermogen , om op eens anders
grond één ot' meer gebouwen te mogen Hellen, of heb-
ben , en dezelve te mogen gebruiken.
Art. 530.
-ocr page 83-
C S3 )
Art. 530.
De eigenaar van den grond vermag, voor zoo verre geene
bijzondere bedingan omtrent het eindigen van het regt van
opftal gemaakt zijn, hetzelve regt te doen eindigen, na ver-
loop van tien jaren; mits, ten minde twaalf maanden te vo-
ren , aan den eigenaar van het gebouw of van de gebouwea
daarvan aanzegging doende.
Art. 531.
De eigenaar van den grond is, bij het eindigen van den
oplhl, gehouden aan den eigenaar van het gebouw of v;.n
de gebouwen te voldoen de waarde vsn dezelvcn , of zo»
veel als bedongen is.
DERDEAFDEELING.
VAN C IJ N S- OF T IJ N S II E G T.
Art, 532.
Cijns- of tijnsregt, ook wel regt van oud- eigen ge-
noemd , is gegrond op eene zekere verbindtenis, liggende
op eenig ituk goed, waardoor de eigenaar vaii hetzelve yér-
pligt is, jaarlijks eene kleine rente aan den daartoe regt-
hebbenden te betalen.
Art. 533.
Cijnfen zijn uit derzelver natuur onïosbaar, en kunnen
door den cijnspligtigen niet dan met toeltemining van dea
cijnshëffer afgekocht worden.
Art. 534.
De vervallene of verfchenen cijnfen worden door verloop
van dertig jaren geprélcribeerd, doch het regt van cijnshei'
üug gaat door geene verjaring te niet.
V IJ F D E TITEL.
VAN SERVITUTEN>OF ER FD I E N S T »A A R- *
HEDEN EN ERFSC HE1DINGEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE MEEN Ef BEPALINGEN.
Ah. 535-
Het regt, waardoor een erf aan een naburig erf, neuij
*Uidj hetzij huis, diwiêtbaaT is, woiix/en'ü-uutgenoemd.
'f 2                             Art. 53A
-ocr page 84-
C 84 )
Art. 536.
Servituten of dienstbaarheden worden daargtfteld:
i°. Door den wil dts eigenaars; en
2.°. Door de wet.
Art. 537.
_ Alle erven worden geprefumeèrd vrij te zijn; zoo dat elk
eigenaar bevoegd is orn aan alle anderen het mede-gebruik
van zijn erf te beletten, ten ware bewezen wordt, dat men
daarop een regt van fervituut heeft.
Art. 538.
Servituten of dienstbaarheden moeten ftrikt worden uitge-
legd, zoodanig echter, dat die het regt van fervituut heeft,
ook gerekend wordt datgene te hebben, zonder het welk
hij van het fervituut geen gebruik maken kan; hij dus, die
het regt heeft, om water uit eens anders put te halen , heeft
ook het regt van toegang tot dien put.
Art. 539.
Elk, die het regt van fervituut heeft, moet hetzelve zooda-.
nig gebruiken, dat aan den eigenaar van het dienstbaar erf ,
daardoor het minst mogelijk nadeel of overlast veroorzaakt
worde.
Art. 540.
De reparatiën , die noodig zijn om van een fervituut gebruik
te kunnen maken, moeten gedaan worden ten koste van
den geen die het fervituut heeft; zijnde de eigenaar van het
dienstbaar erf alleen verpligt te gedoogen, dat de noodige
reparatiën gedaan worden.
Art. 541.
De eigenaar echter van een'muur, daarop een ander, uit
krachte van een fervituut,'gebouwd heeft, is verpligt dien
muur op zijne kosten te houden in dien ftaat, dat dezelve
het daarop gebouwde dragen kan; hij kan zich nogtans van
die verpligtin? ontlasten door den eigendom van den muur aan
den geen, die het fervituut heeft, afteftaan.
Art. 542.
Insgelijks moeten del gebreken, door den eigenaar van net
dienstbaar erf veroorzaakt, door denzelven op zijne kosten
herfteld, en ain den ander het behoorlijk genot van zijn fervi-
tuut bezorgd worden.
Art. 543.
Een fervituut, aan iemand ter bede of tot wederzeggers toe
vergund, kan ten allen tijde worden herroepen en ingetrokken.
Art. 544.
Niemand mag bouwen op eenen muur, die aanzijn' buurman
-ocr page 85-
( 85 )
ine'gendointoebehoort,ten ware hem , bij wegevan fervituut,
het regt is toegellaan om zulks te mogen doen.
Art. 545-
Gieu eigenaar is tot het toeftaan van een voortdurend fer-
vituut bevoegd, dan die den volkomen' en onbezwaarden ei-
gen lom van zijn erf heeft.
Art. 546.
O » goederen, waarvan de één den blooten eigendom, en
een a ider het vruchtgebruik heeft, als mede op goederen, aan
verfdeiden eigenaars in gemeenichap toebehoorende. mag geen
duurzaam bezwaar van fervituut gelegd worden, dan met al-
ler gezamenlijke bewilliging.
Art. 547.
Die, als vruchtgebruikers, fiduciaire bezitters of erfpachters ,
een* onvolkomen' of bezwaarden eigendom hebben, mogen gee-
ne andere fervituten op het erf leggen, dan dezulken, waar-
door het goed geen het minfte nadeel of vermindering onder-
gaat , en die met het eindigen van hun onvolkomen regt van
eigendom mede een einde nemen.
Art. 548.
Eea eigenaar van twee erven, op een derzelve een kenne-
lijk teeken van fervituut hebbende gelegd, en den eigendom
dezer erven naderhand hebbende van één gefcheiden, zonder
van het fervituut melding te maken, blijft hetzelve fervituut
voortduren.
Art. 549.
Geene fervituten, door den wil des eigenaars daargefteld,
kunnen eenig gevolg hebben, ten zij dezelve bij den regter
van de plaats , waar het goed gelegen is, zijn geregistreerd.
Art. 550.
Tot het bekomen van een fervituut door verjaring, wordt
de tijd van dertig jaren vereischt.
Art. 551.
Een gebouw echter, hetwelk niet door geweld, ter fluik of
tot wederzeggen toe, ter neder gezet en voltrokken is, en ge-
durende een jaar onbeklaagd geftaan heeft, is daardoor zoo-
danig verjaard, dat de eigenaar van het naast gelegen erf geen
regtheeft, om, na verloop van dien tijd, de afbraak of weg-
neming van het gebouw te vorderen.
Art. 552.
Servituten ef dienstbaarheden kunnen te niet gaan:
i°. Door vermenging van den volkomen' eigendom van het
dienstbaar en van het heerfchend erf in denzelfden peifoon;
a*. Door uitdrukkelijken afftand;
F 3                             3°. Door
-ocr page 86-
I
C 96 )
30. Door het eindigen van vruchtgebruik, fideï-eommls of
erfpacht, 'm de gevallen bij artikel 547 vermeld;
4°. Door het geheel verloren gaan van het heertellend of
dienstbaar erf; gedeeltelijk verloren gegaan'*zijnde, ge-
tikt het overgebleven gedeelte de voordedige fervituten,
in zoo verre zulks mogelijk is; of eindelijk
5°. Door verjaring, wanneer, gedurende derj tijd van dertig
jaren, van het fervituut geen gebruik is gemaakt.
TWEEDE H O O F D S T U K.
VAN ERFSCHEIDINGEN.
■Art. 553.
Alle muren , ter halver grond gelreld, en alleen tot affluiting
en aflcheiding, der erven dienende, zonder dat a in een vnit
beide kanren gebouwen (taan , noch blijken zijn dat 'er eenige
gedaan hebben, worden gerekend gemeen te zijn.
Art. <54.
Alle muren, dienende tot onderlleuning' van gebouwen, die
alleen aan den eenen kant (ban, zonder dat aan ihn anderen
kant gebouwen of blijken van gewezen gebouwen gevonden
Worden, worden veronderfteld toetebehooren aan den geen,
wiens gebouw zij onderlteuncn. j
Art. fÉf*.
Aïle muren tusfehen huizen , die, door wederzijdfche inbaj-
Icing, innnkering, het mettelen van fchoorileenen enz., tot
een gemeen gebruik dienen, worden gerekend gemeen te zijn,
duch niet verder of hooger, dan het gemeen gebruik zich uit-
flrekt.
Art. 556".
De gemeenfehap aan eenen muur ge^rt aan elk der geburrtt
het regt om 'er tegen aan te bouwen, alsmede om, tot op de
hel't v,mdedik.re van den muur, balken en ander hout, tot zijn
voorgenomen gjbouw behoorende , daarin te plaatfen en te li>
ten rusten.
Arf. 557.
Men mag tegen een' gemeencn of tegen eens anders muur
geene ovens, fornuizen, fee-reten, zinkputten, riolen, mest-
hoopen, of andere gevaarlijke of fctiadeüjke dingen plaatfen,
zonder of eene tusfcherfruiuite opentelaten, of den muur op die
plaatste verdikken: alles zoo en in dier voege , als zulks bij dere-
gfementen van politie of bij rlaatfclijke gebruiken bepaald zil zim.
Art. 558.
-ocr page 87-
( 87 )
Art. 558.
Elk der naastbelendende gebaren mag ook, ten zijnen kos-
te , den gemeenen muur hooger optrekken, met of zonder het
oogmerk om 'er tegen aantebouwen; mits in allen gevalle de
muur fterk genoeg zij om die verhooging te dragen, of wel
vooraf van zijne zijde verdikt wordende; in alles mede zoo ea
in dier vo^ge, als bij de reglementen van politie of bij plaat-
felijke gebruiken zal bepaald zijn*
Arr. 559.
Dit. opgetrokken gedeelte van den gemeenen muur behoort
in eigendom aan den genen, die hetzelve opgetrokken heeft,
zijnde deze verpligt de kosten van het daarvoor beuoodigd on-
derhoud alleen te dragen.
Art. 560.
De buurman, die niet gedragen heeft in de kosten der ver-
hooging van den gemeenen muur, kan echter hit regt van ge-
meenfchap tot het opgetrokken gedeelte verkrijgen, wanneer
hij de helft der kosten en de helft der waarde van den grond,
die.tot verdikking van den muur mogt upodig geweest zijn ,
betaalt.
Art. 561.
Elk der naastbelendende geburen is verpligt, om inde kos.
ten der reparatie, of zelfs der geheele herbouwing van den
gemeenen muur zijn aandeel te dragen.
Art. 562.
De floot, die de erven van twee geburen van elkander
fcheidt, wordt gerekend voor bet geheel toctebehooren aan
den genen, op wiens laad de fpecie, bij het uitgraven der
floot, geworpen is.
Art. 563.
De floot is tujfchen beiden gemeen, en elks land wordt
gerekend ter halver floot te komen, wanneer de uitgegravene
Ipecie is geworpen aan beide zijden, of niet blijkt, aan welke
van beide zijden dezelve geworpen is.
. Art. 564.
•Heggen, heiningen of ftaketfels, tot affcheiding of affluiting;
van twee erven dienende, worden, zoo geene waarfchiji.lijke
redenen het tegendeel aanduiden , gehouden voor gemeen.
De eigenaars van die erven dragen, elk voor de helft, de
kostenvan het noodig onderhoud, en genieten, elk voor de
helft, het hout, het welk van het fnoeijen der heggen afkomt,
en de vruchten, die 'er aan groeijen mogten.
Art. 565.
Niemand mag zijne balken of ankers leggen en vastankeren
F 4.
                                            in
-ocr page 88-
^
C «8 )
fh het gebouw, of in den muur van zijn' buurman, ten zij
hij daartoe, bij wege van fervituut, het -regt bekomen heeft.
Dit fervituut geeft wel het regt om de vergane balken en
ankers te mogen vernieuwen., maar niet om derzelver geta!
te vermeerdereu, of de plaatfing te veranderen.
Art. 566.
Niemand heeft, zonder fervituut, het regt om zijn gebouw,
of zijne balken over zijns buurmans erf te laten heenfchleten ;
integendeel, in het bouwen buiten zijn paslood gaande, is
hij gehouden, om het geen verder uitfteeit intetrekkea.
Art. 567.
Alle muren, flaketfels en andere gebouwen, die, door
ouderdom en bouwvalligheid , buiten nee pasïeod geraakt
zijnde, over eens anders erf been hangen, moeten op de eerfte
klagten worden ingetrokken.
Art. 5Ö3.
De takken en wortels van de boomen, die over eens anders
grond heen hangen, mogen door den eigenaar van dien grond
worden afgehouwen en ingekort; ingeval hij van dit regr geen
gebruik maakt, kan hij zich de overhangende vruchten toe-
eigenen.
Art. 569.
De regten van naastbelendende of naburige erven worden
ook, behalve door de bepalingen in de wet vervat, geregeld
door de reglementen van orde en politie.
DERDE HOOFDSTUK.
VAN DROP OF WATERLOOP.
Art. 570.
Elk moet zijn eigen hemelwater, dat van zijn dak valt,
gelijk mede al het overtollige water, dat hij op zijn erf heeft,
berden, of op en over ziju erf heen leiden, zonder dat hij
zelfs eene goot buiten zijn' muur over den grond van zijn'
buurman leggen mag; ten ware hem het fervituut is toegedaan,
om het hemelwater van zijn dak te laten vallen, en het over-
tollige water te laten loopen op- en over het erf van zijn' buur-
man; welke laatfle dan venpligt is, om voor dien drop of
waterloop eene genoegzame ruimte op zijn erf te laten.
VIERDE
-ocr page 89-
C 89 )
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN VENSTERS, VAN LICHT OF GEZIGT OP
OF OVER HET EK F VAN DEN BUURMAN.
Art. 571.
Niemand mag, dan alleen uit hoofde van een verkragen
fervituut , venfters hebben , opcnflaande over het erf van
zijnen buurman.
Art. 572.
Het ftaat aan elk' eigenaar van een erf vrij, om , door het
maken van een gebouw, of door het planten van boomen, aan
zijnen buurman te beletten, op of over zijn erf te zien; ten
ware zijn buurman,ten behoeve van deszelfs erf, het fervituut
vaa vrij licht of vrij gezigt verkregen heeft.
V Ij F DE II O O F D S T ö K.
VAN OVERGANG EN UITWEG.
Art. 573.
Niemand heeft, buiten een daartoe verkregen fervituut,
het regt, om over eens anders land te voet te gaan, ofte
paard te rijden, of met paarden en wagens te rijden, of om
beesten over eens anders land te drijven.
Art. 574.
De eigenaar van een ftuk land, het welk tusfchen andere
landen zoodanig ligt ingefloten, dat hetzelve geenen toegang
heeft tot den gemeenen weg of vaart, is bevoegd, om van
de eigenaars der naastgelegene landen te vorderen, dat zij hem
een'uitweg, ten dienfte van zijn erf, aanwijzen; zijnde hij
echter verpligt tot cene vergoeding , geëvenredigd naar de
fchade, die daardoor zoude kunnen veroorzaakt worden.
Art. 575.
Deze uitweg moet gemeenlijk genomen worden aan de zijde ,
waar de toegang van dit ftuk land tot den gemeenen weg of
vaart de kortfte is.
Art. 576.
Echter moet dezelve altijd bepaald worden tot de plaats,
daar die toegang het minite nadeel kan toebrengen aan het
land, waarover die uitweg is verleend.
Art. 577.
Het regt tot fchadevergoeding, in artikel 574 vermeld , door
verjaring zijnde te niet gegaan, blijft niet te min de uitweg
voortduren.
F5                             ZESDE
-ocr page 90-
( 9° )
ZESDE HOOFDSTUK.
VAN VERDERE SERVITUTEN.
Art. 578.
Elk moet zijn vuilnis op zijn' eigen grond bergen, en zich
■daarvan ontdoen op zulk eene wijze, dat *de erven zijner
nageburen daardoor geen' den minden overlast lijden; ten ware
hem het fervituut is toegefraan, om een riool te hebben, lig-
gende in of door zijns buurmans grond, of daarop uitkomende.
Art. 579.
, Secreten en riolen, tusfehen twee geburen gemeen, geruimd
of geledigd moetende worden, is elk hunner beurtelings ver-
pligt, te gedongen, dat de ruiming voor beider gezamenlijke
feesten gefchiede, en dan in het eene, dan wederom in het
andere huis plaats hcbbe.
Indien niet blijkt, in welk huis de ruiming het laatfre ge-
fchiedzij, wordt de beurt door het lot beflist; aües, ten ware
een der huizen, op grond van een toegedaan fervituut, den
last van het ruimen alleen dragen moest.
Art. 580.
Niemand heeft regt om water, met eene pomp, door eene
pijp, te trekken uit den, put of bak van een' ander, om water
te halen uit eens anders put of regenbak, om zijne onreinig-
heden te lozen door het riool van een' ander', om zijn over-
föllig water over eens anders grond te laten loopen, of om
door eens anders water ta varen, of in eens anders water
zijne beesten te drenken; om deu rook van zijn' vuurhaard
te laten gaan door den fchoorfteen van een' ander', en meer
ioortgelijke zaken , waardoor het eene erf aan het ander
dienstbaar is, dan die daartoe een fervituut verkregen heeft.
«■■£26335
DERDE BOEK.
TAN VERSCHILLENDE WIJZEN EN TITELS,
OP EN UIT KRACHTE VAN WELKE
EIGENDOM VERKREGEN WORDT.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 581.
Wettige titels, uit krachte van welke eigendom overgaat, zijn:
erf volging, bevoordeeting bij testament, en verbindt enisfen.
Art. 585.
Eigendom kan mede verkregen worden door accrsfie, of
door verjaring.
Art. 583.
-ocr page 91-
c m >                     }\
Art. 583.
Goederen, die geen' eigenaar hebben, behooren aanden fiaar.
Air. 584.
'Er beftaan zaleen, welke niemand toebehooren, en waarvan
het gebruik aan allen gemeen is; het genot van dezelve wordt
door de wetten van politie geregeld.
Art. 585.                    ?
Het geen de jagt, visfcherij en vogelarij betreft, regelt zich
mede naar bijzondere wetten.
Art. 586. •
Een verborgen fchat , welken men op zijn' eigen' grond
ontdekt, komt geheel aan den geert', die dfnzelven gevonden
heeft; doch op eens anders grond gevonden, komt dezelve
voor de helft aan den vinder, en voor de wederhelft aan
den eigenaar van den grond.
Zulk een fchat is al wat verborgen of begraven is, waaraan
niemand zijn eigendom kan bewijzen, en hetgeen alleen bij
toeval ontdekt of gevonden wordt.
Art. 5S7.
Al wttt het ftrandregt, en de regten op in zee geworpene
en door de zee wederom opgegevene goedereu betreft, wordt
door bijzondere wetten bepaald.
Hetzelfde heeft plaats ten aanzien van verlorene goederen,
waarvan de eigenaar zich niet opdoet.
Art. 588.
De meest gewone manier, om eigendom te doen overgaan,
is traditie of levering.
Enkele verdragen en overeenkomften geven weleen perfoneel
regt om levering te eifchen, maar zonder levering gaat de
eigendom niet over.
Art. 589.
Om levering beftaanbaar te duen zijn, is het noodig:
i°. Dat zij gedaan worde door den eigenaar van het goed ,
cf door een' ander' met zijne toeftemming;
2°. Dat de transportant bevoegd zij om zich te verlinien,
en eten eigendom te vervreemden;
3°. F)at zij gedaan worde op grond van eenigen titel, ge>
fchikt om eigendom over te dragen; en
4°, Dat zij gedaan worde met het blijkbaar oogmerk, om
den eigendom te doen overgaan.
Art. S£0.
De levering van roerend goed gefchielt door overgifte ^an
de
-ocr page 92-
C 9* )
«Jc eene hand m de andere, of ook wel, te# bekorting , door
de overgave der lleutels van de kamer, het pakhuis'of ander
pbouw, waar het goed zich bevindt.
Art. 591.
De eigendom van onroerend goed gaat over door het doen
van opdragt van hetzelve , voor de autoriteit, welke daar-
mede nader door den Koning zal belast worden, ter plaatfe
waar het goed gelegen is.
Art. 592.
Levering van onligcbamelijke zaken, die enkel in een regt
beltaan, gefchiedt door cesfie van actte, en volmagt aan
titft getransporteerden, om dat regt en die acrie ten zijnen
voordeele te vervolgen, zoo wel tegen den fchulder.aar, als
vp de panden en borgen, ter verzekering van de ichuld gelteld.
Levering van zoodanige regten of onligchamelijke zaken,
waarvan ürels of befcheiden aanwezig zijn, die aan toonder
■ houden, of niet op naam gefield zijn, gefchiedt door de een-
voudige overgifte der titels of befcheiden.
Art. 593.
De cesfie van aftie, bij het tc-rite gedeelte van het voor-
gaande artikel vermeld, heeft, ten aanzien van den fchulde-
i;aar, geen kracht noch gevolg, dan van het oogenblik, dat
zij aan denzelven bij uilinuarie kenbaar is gemaakt.
Art. 594.
Alle exceptiën, welke men tegen den vorigen eigenaar
wade hebben kunnen doen gelden, kunnen ook tegen den
gei.cn, die de aftie verkrijgt, ingeroepen worden.
Art. 595.
De bepaling van het voorgaande artikel is op de regten of
setiün, waarvan titels, of befcheiden aanwezig zijn, die aan
toonder houden, of niet op naam gelteld zijn , niet toepasfelijk.
Ten aanzien van wisfels en andere brieven, die in den han-
del omloopen, wordt gerefereerd tot het geen bij de wetten,
bewenende de commercie, wordt bepaald.
EERSTE TITEL.
VAN ERFVOLGING.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE M EENE BEPALINGEN.
Art. 596.
Indien twee of meer perfonen, waarvan de een tot des an-
ders
-ocr page 93-
( 93 )
ders fuccesfie geroepen is, door eenig ongeval te gelijk zij i
verongelukt, en niet kan worden nagegaan, wie van hen eersr,
geftorven is, wordt, naar aanleiding der omltandigheden, of',
daar de omltandigheden niets beflislen kunnen, naar de kracht
der jaren, of van de kunne der alzoo overledene perfonen ,
opgemaakt, wie van heR geprefumeerd moet worden den an-
deren overleefd te hebben.
Art. 597.
Indien deze alzoo te gelijk verongelukte perfonen nog geen
vijftien jaren bereikt hadden, wordt de oudÜe van hen geacht
de langstlevende geweest te zijn. Ieder hunner meer dan zes-
tig jaren oud zijnde , wordt de jongde voor den langstlevenden
gehouden.
Wanneer eenigen jonger dan vijftien , en de anderen ouder dm
zestig jaren zijn, wordende eerften geacht de laatften overleefd
te hebben.
Art. 598.
Indien de te zamen verongelukte perfonen de volle vijftien
jaren bereikt hebben , doch beneden de zestig jaren oud zijn,
en voorts van gelijke jaren zijn, of niet meer dan één jaar van
elkander in ouderdom verfchillen, worden altijd de mannen
geacht de langstlevenden geweest te zijn.
Indien zij van dezelfde kunne zijn, wordt de prefumtie, dat
de fuccesfie overeenkomltig dea gewonen loop der natuur zou-
de hebben plaats gehad, toegelaten, en dienvolgende gepre-
fumeerd de jongfte den oud'ten overleefd te hebben.
De bij dit en het vorige artikel niet fpeciaal uitgedrukte re-
vallen worden belust volgens de regelen, bij artikel 596bepaald.
Art. 599.
Tot erfvolging wordt volftrekt vereischt, dat de erfvo'get
in wezen zij , op het oogenblik dat de fucce-sfie opkomt.
Dienvolgende is tot de erfvolging onbekwaam de geen, waar-
van de moeder nog niet zwangef'is, gelijk mede het kind,
dat niet in dien ftaat ter wereld komt, dat hetzelve kan leven.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN ERFVOLGIN9 E IJ TESTAMENT.
EERSTE AFDEELING.
WIE TESTAMENT MOGE NM AKEN.
Art. 600.
<Seene minderjarigen mogen testamant maken, clan alleen in
het
-ocr page 94-
C H )
het geval, wanneer zij, door huwelijk, of verkregen brieven
van venia <eiatis, geëmancipeerd zijn.
Art. 601.
Getrouwde vrouwen hebben daartoe de bewilliging en den
bijftand harer mans niet noodig.
Art. 602.
Krankzinnige of zinnelooze menfehen mogen geen testament
maken, noch hun te voren gemaakt testament herroepen.
,
                              Art. 603.
Ook ftaat zulks niet vrij aan ijlhoofdige of zwakhoofdige
menfehen, ten ware zij bij tusfehenpoozen hun veritand magtig
zijn, in welk geval zij dit echter niet mogen doen, dan met
voorkennis en toeltemming van den regter.
Art. 604.
Die om verkwisting hunner goederen onder curatele gefield
z'jn, mogen geen testament maken, noch hunne te voren ge-
maakte testamenten herroepen, dan met hunnen curator gead-
ïisteerd, en na vooraf verkregen toeftemming van den regter.
Art. 605.
Stommen en dooven zijn tot het maken van testamenten on-
bevoegd , ten ware zij in ftaat zijn om , by gefchrift, of door
verftaanbare teekenen, hunnen wil te kennen te geven.
Art. 606.
Aan vreemdelingen, tehuis behoorende in die landen, al-
waar het aan ingezetenen van dit rijk vrijftaat over hunne na-
latenfchap bij testament te befchikktn, is zulks ook hier te
lande geoorloofd: mits, voor zoo veel den vorm betreft, het
voórfchrift van de wetten van dit land in acht nemende.
Art. 607.
Alle testamenten, wettig gemaakt door dezulken, die daartoe-
bevoegd waren, doch naderhand onbevoegd geworden zijn,
blijven in kracht.
Art. 608. 1
Daarentegen Wijven alle testamenten van hen, die daartoe
onbevoegd waren, krachteloos, ook dan wanneer zij nader-
hand, bevoegd geworden zijnde, komen te overlijden, zonder
zoodanige testamenten, ten overftaan van den regter, te heb-
ben bekrachtigd.
TIF E E-
-ocr page 95-
C 95 O
TWEEDE AFDEEL1NG.
WIE, UIT KRACHTE VAN TESTAMENT, VOOR-
DEEL MOGEN GENIETEN.
Art. 609.
Allen , wien de wet zulks niet uitdrukkelijk verbiedt, mogen ,
uit krachte van een testament, voordeel genieten.
Art. 610.
Steden, dorpen, godsdienstgemeenfehappen , armenkasfert ,
gasthuizen, weeshuizen, en andere geoorloofde gemeenfehap-
pen of gedichten mogen, uit kracht van een testament, geenc
onroerende goederen verkrijgen , of uit dezelve eenig voordeel
genieten, dan na daartoe bekomen uitdrukkelijk coufeut van
tien Koning.
Art. 611.
överfpelers of overfpeelfters, van welker misdaad door een
regterlijk gewijsde blijkt, zijn onbevoegd om uit elkanders
testament eenig voordeel te genieten.
Art. 6(a.
Dit zelfde heeft plaats ten aanzien van dezulken, die met
elkander bloedfchande gepleegd hebbene
Art. 613.
Een vader, wettige en onwettige kinderen nalatende, mag
aan ieder der onwettige kinderen geen meer vootdeel befp re-
ken , dan de helft van het geen door ieder der wettige kinde-
ren, of, indien dezelve ongelijke deelen genieten, door dien
geen' van hen, welke het kleinite deel heeft, wordt genoten.
indien aan de onwettige kinderen,of aan één van hen mgür
gemaakt mogt zijn, wordt dit hun afgetrokken, en onder de
wettige kinderen gelijkelijk verdeeld,
Art 614.
Een man of vrouw, in het huwelijk tredende met eene we-
duwe of een' weduwenaar, voorkinderen hebbende, mag door
dezelve, bij testament, met niets meer dan met een kindsge-
deelte bevoordeeld worden, op den voet van het geen bij ar~
tikel 208, 209, 210, 211 en 212 is bepaald.
Art. 615.
Die een' ander' het leven benouien heeft, mag, uit krachte.
vau deszelfs testament, geen voordeel genieten.
Art. 616.
Die iemand tot het maken of herroepen van een testament
gedwongen, of het maken of herroepen van hetzelve belet
heeft, wordt gehouden voor onwaardig otn te genieten het
voor-
-ocr page 96-
( 96 )
voordeel, waartoe die dwang of dat belet gelegenheid, gege»
ven heeft.
Art. 617. *
Die eens anders befloten testament heeft gefchreven, aJs me-
de de geregtsleden , fecretarisfen, notarisfen en getuigen, ten
wier oveiuaan een open testament gemaafct is, of derzelve*
vrouwen of kinderen, mogen, uit krachte van zoodanig tes-
tament , geen voordeel genieten, noch daarbij tot executeurs ,
voogden of adminiltrateurs benoemd worden.
Art. 618.
Geene vreemdelingen mogen bij testament door een' Hollan-
der bevoordeeld worden, dan alleen wanneer , in het omge-
keerde geval, de Hollander bij testament van den vreemdeling
voordeel zoude hebben kunnen genieten.
Art. 619.
Het voordeel, hetwelk aan onbevoegde perfonen bij testa-
ment befprolcen is, vervalt aan den geen', die aan hen bij
testament is gefubltitueerd; doch geene fubftitutie bij testa-
ment gefchied zijnde, wordt ondcrfchcid gemaakt, of vol-
gens de bepalingen van artikel 664, 667, 668 en 773 regt
van aanwas plaats heeft, dan niet; komende, ingeval geen
regt yan aanwas plaats heeft, dit voordeel, indien het een legaat
is, aan den geen', die met de uitkeering belast is, maar indien
het eene geheele of gedeeltelijke erfftelling is, altijd aan da
erfgenamen bij verfterf.
DERDE AFDEEELING
VANDEN VORM DER TESTAMENTEN.
Art. 620.
Geene testamenten zijn beftaanbaar, ten zij, bijaldien en
voor zoo verre dezelve gemaakt zijn , met in achtneming van
den vorm, welken de wet voorfchrijft.
Art. 621.
De vorm en de naam der testamenten zijn volkomen de-
zelfde, het zij die eene erfftelling, het zij die alleen legaten
en bijzondere befchikkingen omtrent de fuccesfie behelzen.
Art. 622.
f Geen testament kan bii monde, in tegenwoordigheid van
getuigen, worden gepasl'eerd, of in een onderhandsch ge-
fchrift door den maker, fcnoon in tegenwoordigheid van ge-
tuigen onderteekend, worden vervat.
Art. 623.
Dit laatfte lijdt echter eenige uitzondering , wanneer de
tes-
•"-
-ocr page 97-
C W )
testateür bij zijn testament aan zich uitdrukkelijk heeft vo6f*
behouden de magt, om bij een onderhandsch gefchrift, door
hem of een' ander' gefchreven, en door hem onderteekend $
legaten of andere bijzondere befchikkingen te maken; wor-
dende dusdapig gefchrift <, het zij in tegenwoordigheid van
getuigen, het zij zonder dezelve, onderteekendi, van gelijke
kracht en waarde gehouden, als of het in het testament
«lve was ingelascht.
Art* 624*
Het ftaat echter niet vrij * om bij zulk ëen önderharidscli
igefchrifc eenige veranderingen temaken omtrent de erffteliingjk
noch ook, om daarbij fideïcommisfen daar te (lellen; al hst;
welk in dit geval voor krachteloos wordt gehouden.
Art. 625*
Geen testament kan beftaan, ten ware hetzelve voor twee
leden j en den fecretaris van het geregt van des testateurs
woonplaats, of van eenige andere plaats binnen, dit rijk, of
voor een' notaris en twee getuigen j mede zonder onderfeheidl
van plaats, gemaakt zij.
                                           • ■ ,
De acie, bij artikel 623 vernield, als een gedeelte vaji
het testament befchouvvd wordende, is niettemin volkorrier^
krachtig*
Art. 6264
De fecretaris wordt j bij ziekte * afwezertdheid of andere vef*
hindering, door eeg lid uit het geregt vervangen.
Art. 627.
Als leden van het geregt, feeretarisferf, notarisferi en gé*
tuigen, mogen over testamenten niet Haan de mans, vaders*
zoons, broeders of oomënj vari heelen of halven bedde*
van den testateür, het zij door wettige j het zij door onWèt-.
tige geboorte, het zij door aanhuwelijken, aan denzelver*
beftaande.
Art. 628.
Bij een notarieel testament worden niet, als getuigen j toege-
laten de eigene of aangehuwde zoons, of de klerken def
notarisfen* voor dewelke het testament gepasfeerd wordt*-
Art. 629. '-              «'■-■                   r ,,
De getuigen rnoetefi zijn mansperfonen * hunne zinneii
magtig^ kunnende lezen en fchrijven, boven de achttien
jaren oud, en onderdanen des Konings.
                   /
Art. 6'3ö, -
De testateür fnoet aan de leden van het geregt off aan dan
notaris en de getuigen bekend zijn.
Ingeval de testateür aan de leden van het geregt, of aan
den notaris, niet bekend is, Moeten, drie aan hen bekende
(5                                       gtf-
-ocr page 98-
( 98 )
getuigen verzekeren, dat de testateur die geen fS, welken hij
2ieh noemt; wanrvan als dan in het testament melding ge-
maakt moet worden.
Art. 631.
Testamenten kunnen, ter keuze van de makers , of open , ©f
befloten, gemaakt worden.
Art. 6$i.
Die niet lezen kunnen, alsmede die noch fpreken, nock
fchrijven kunnen, mogen geen befloten testament maken.
Art. 633.
De epene testamenten moeten geheel in het protocol van het
geregt, of van den notaris worden ingefchreven, en bij het
pasferen door den testateur, en allen, die daarover geftaan heb-
ben, worden onderteekend.
Art. 634.
De testateur, verklarende niet te kunnen fchrijven, kan vol-
ftaan met zijne onderteekening door het ftellen van een merk
te doen; en moet daarvan in het testament melding worden
gemaakt.
Art. 635.
Waaneer de testateur, door blindheid, beroerte, of uiteeni-
ge andere oorzaak, buiten ftaat is om zijne naamteekening, of
zelfs een merk te ftellen, moet daarvan mede in het testament
welding worden gemaakt; en is in dat geval het testament,
zonder onderteekening van den testateur, beftaanbaar; mits
hetzelve alsdan, ten overftaan van drie leden uit het geregt,
&n den fècretaris, of voor een notaris en drie getuigen, ge-
pasfeerd worde.
Art. 62,6.
De testateuj* zijn testament, bij monde, duidelijk aan de ge-
regtsleden en den fècretaris, of aan den notaris en de getui-
gen opgegeven hebbende, om dadelijk en zonder interruptie
ontworpen en gepasleeidte worden, doch, gedurende dit ont-
werpen of pasferen, komende te overlijden, en dus niet kun-
nende teekenen, geldt evenwel deze dispofitie, op eene ver-
klaring van de geregtsleden en den fècretaris, op den eed in
den aanvang hunner bedieningen gedaan, of op eene verklaring
■van den notaris en de getuigen, aan wie de gemelde opgave
gedaan was; moetende de verklaring in het laatstgemelde ge-
val door de getuigen, met aflegging van eede, en. door den
notaris, op den eed bij den aanvang zijner bediening gedaan,
ten overftaan van den regier, worden bevestigd.
Art. 637.
Eed Gefloten testament kan door den testateur «elven, of door
een' ander', mits daarbij niet bevoordeeld zijnde, gefchreven
WOE«
"•* _
-ocr page 99-
C 99 )
worden; doch in beide gevallen moet hetzelve door den testa-
teur worden onderteekend.
Art. 63R.
De testateur moet vervolgens dit gefchreven testament, be-
nevens een dubbeld, beide door hem onderteekend, en ieder
in een' omflag gevouwen , overleveren aan twee leden en den
fecretaris van het geregt, of aan een' notaris en twee getui-
gen, met verklaring, dat in hetzelve zijn testament begrt-
pen is.
Art. 639.
In geval de testateur zijn fpraakvermogen mogt misfen,moet
hij deze verklaring in gefchrift doen, in tegenwoordigheid van
twee leden van het geregt, en den fecrerjris, of van notaris
en getuigen.
Art. 640.
De omflagen worden ieder met een koord of draad kruUe-
lings toegebonden, en met de cachetten van het geregt, of
van den notaris en getuigen, alsmede met het cachet van den
testateur gefloten en verzegeld.
Art. 641.
Buiten op elk van die omflagen wordt gefield eene acte vans
i'uperfcriptie, behelzende eene verklaring van den testateur,
dat daarin zijn testament begrepen is; en wordt dezelve door
den testateur, en de genen, die 'er over geftaan hebben, oa-
derteekend.
Art. 642.
Een van deze alzoo gefuperfcribeerde omflagen wordt aan.
den testateur uitgegeven, en de andere moet ten protocolle vaat
het geregt, of van den notaris blijven berusten.
Art. 643.
Niemand is van het ftipt in acht nemen dezer vereischtet»
ontheven, dan alleen dezulken, die zich in den krijg of op
zee bevinden, of uit hoofde van de pest, of andere algemee»
heerfchende, befmettelijke ziekte, niet in de gelegenheid zijn
om dezelve te kunnen in acht nemen: derzelver testamenten,
fchoon zonder deze bepaalde formaliteiten gemaakt, zijn be«
ftaanbaar, mits flechts van des testateurs verklaarden wilovefl»
tuigend blijke.
Art. 644.
De testamenten, in het voorgaande artikel vermeld, zijn niet
langer van kracht, dan zes maanden nadat de oorzaken, op
grond van welke zoodanige gepriviligeerde testamenten, wo'fdea
toegelaten, zullen hebben opgehouden, en de testateur in de
gelegenheid zal geweest zjjn, om op eene gewone wrjz» t?
testeren.
G a                             Art. 645,
-ocr page 100-
( ioo y
Art. 645.
Na het afiterveii van iemand, die een befloten testament heeft
nagelaten, moet de omflag, die aan den testateur is uitgege-
ven, aan twee leden van bet geregt en den fecretaris, of aan
een' notaris en twee getuigen worden overgegeven, om geo-
pend te worden.
Art. 646.
De leden van het geregt, en de fecretaris, of de notaris en
getuigen moeten den aan hen ter opening gegeven' omflag
met de draden en de daarop ftaande cachetten naauwkeurig on-
derzoeken, en vervolgens den omflag openen, en moet van
dit een en ander dadelijk eene acte worden opgemaakt, die,
met woordelijke inlasfching van het geheele testament, ten
protocolle gebragt, en zoo door hem, die den omflag heeft
overgegeven, als door de genen, die over de opening geftaan
hebben, onderteekend wordt.
Art. 647.
De aan den testateur afgegeven omflag , bïjdeszelfs affterven,
niet gevonden wordende, kan elk daarbij belanghebbende vor-
deren , dat de onder het geregt of onder den notaris gebleven
omflag geopend worde; hetwelk dan op gelijke wijze gefchiedt.
Art. 648.
Dit zelfde kan elk daarbij belanghebbende vorderen, al is
het dat de aan den testateur afgegeren omflag, na deszelfs af-
fterven , gevonden en geopend is.
Art. 64$.
In geval van verfchil, moet het exemplaar, hetwelk onder
het geregt of onder den notaris berustende gebleven is, gevolgd
worden.
Art. 650.
Van alle geprotocolleerde testamenten mogen, na het over-
lijden van den testateur, affchriften of gedeeltelijke uitfrekfels
door de belanghebbanden worden gevorderd.
Art. 651.
Voor belanghebbenden worden gehouden, die, uit kracht van
zulk een testament, iets moeten genieten, die door den testa-
teur bij een vorig testament zijn bïgunftigd geweest, of die,
"bij verfterf, zijne geheele of gedeeltelijke erfgenamen geweest
zouden zijn.
Art. 652.
.Die zich verbeeldt bij een testament begunftigd te zijn, kan
ter zijner gerastftefling vorderen, dat dit testament aan het
geregt vertoond, en door hetzelve onderzoek gedaan worde,
of hij daarbij beguuftigd is , dan niet; en moet hem van deze
bevinding esn dEcÉaratoir wórde» uitgegeven.
Art 653.
-ocr page 101-
( tot y
      ' ' '          r        ATt' 6M'
Twee of meer perfonen mogen hun testament niet te zatnen
in eene en dezelfde a&e maken.
Art. 654.
Alle testamenten, door vreemdelingen op eenige plaats bui-
ten dit rijk gemaakt, overeenkomftig den vorm aldaar vereischt
wordende, zijn ook ten aanzien van goederen binnen dit rijk
gelegen, beftaanbaar en van kracht.
Art. 655.
Alle testamenten, door ingezetenen van dk rijk op eenige
andere plaats buiten dit rijk gemaakt, overeen kornltig den vorm
aldaar vereischt wordende, zijn ook hier te lande van waarde.
Art. 656.
Daarentegen zijn alle testamenten, door ingezetenen of vreemp
delingen gemaakt buiten dit rijk, zonder dgn vorm aldaar ver-
eischt wordende behoorlijk in acht te nemen, ook alhier on-
beftaanbaar en krachteloos; al ware het zelfs , dat de hier ïe
lande gevorderde vorm daarbij gevolgd was.
'VIERDE AFDEEL1NG.
VAN INSTITUTlëN OF ERFSTELLINGEN.
Art. 657,
Elk, die het regt heeft om over zijne natelaten goederen
hij testament te befchikken, mag tot erfgenaam (lellen dien hij
goedvindt, behalve alleen dezulken, die, uit kracht van testa-
ment geen voordeel genieten mogen.
Art. 658.
Het is onverfchillig, met Welke woorden de erfftelling ge-
daan worde-, mits bet duidelijk blijke, dat de testateur van de
erfenis, of een gedeelte van dezelve heeft willen befchikken,
en wien hij bedoeld heeft, dat hem daarin zoude opvolgen.
Art. 659.
Het is niet volftrekt noodig, dat de testateur zijnen erfge-
naam bij deszelfs naam noemt, mits hij flechts, door omfehrij-
ving, of door eenige andere aanwijzing, ontwijfelbaar te ken-
nen geeft, welke perfoon door hem bedoeld is,.
Art. 660.
Geene vergisfing of dwaliig in des erfgenaams voor- of toe-
naam, woonplaats, hantering, of in eenige andere opzigtcn,
hindert de erf (telling; mits flechts duidelijk blijke, wien de
testateur erfgenaam heeft willen maken.
Art. 661.
©e erfgenaam moet in het testament zelve genoemd worden,
G 3
                                    zoa-
-ocr page 102-
zonder dat men te dien opzigte mag verwijzen tot eenig ander
gefchrift, veel min de benoeming aan de verkiezing van een*
ander' overlaten.
Art. 662.
Indien iemand zijn naaste bloed tot erfgenaam beeft gefield ,
worden daardoor verdaan die genen, welke bij verfterf zijne
ejfgenamen zijn zouden; ten ware duidelijk bleeki dat de tes-
tateur het anders gemeend had.
Art. 663.
Men kan een' erfgenaam ftellen voor het geheel, of voor een
fedeelte, ook verfcheiden erfgenamen te zamen voor het ge-
ëêl, of voor zulk een gedeelte als men goedvindt.
Art. 664.
Verfcheiden perfonen te zamen, zonder uitdrukking van dee-
len , tot erfgenamen gefteld zijnde, en een of meer van hen
ontbrekende, genieten de overblijven den tezamen, door aar-
was, ook dat gedeelte, hetwelk de ontbrekenden, zoo zij erf-
genamen geweest waren, genomen zouden hebben.
Art. 665.
Die, met uitdrukking van deelen , tot erfgenamen zijn gefteld,
genieten nooit meer dan hun gedeelte, en moeten in dat geval
<de deelen der ontbrekende erfgenamen, of die deelen, waar-
over de lestateur niet befchikt heeft, aan de erfgenamen bij
verfterf vervallen.
Art. 666.
Eene bepaling van deelen, niet afzonderlijk, maar bij za-
menvoeging, bijvoorbeeld ieder voor de Aelfttttaat gelijk met
«ene uitdrukking van deelen zelve, en fluit dus allen aanwas
uit.
Art. 667.
'
Eene erfftelling in gelijke deelen wordt gehouden voor eene
«rfftelüng zonder uitdrukking van deelen, en brengt dus het
ontbrekende deel, bij aanwas, over op de overige geroepene
erfgenamen.
Art. 668.
Voorts moet in de beoordeeling, of regtvan aanwas al dan
rnïet plaats heeft, de waarfchijnlijke meening van den testateur
de beflisfing regelen.
Art, 669.
Eene toewijzing van meer deelen, dan het geheel bevat,
ferengt etne vermindering naar evenredigheid te weeg.
Art. 670.
Die, ineen zeker fiuk goed, of in eene bepaalde fomme , tot
erfgenaam gefteld zijn, worden gehouden voor legatarisfen, ea
genieten door aanwas aeoit meer dan hun gemaakt is.
Art. 671.
-ocr page 103-
C *®3 )
Art. 671.
Wanneer iemand in het vruchtgebruik, doch niemand in
den eigendom tot erfgenaam gelteld is, komt de eigendom
aan de erfgenamen bij verderf.
Art. 67a.
Eene erfftelling kan zuiver, of onder zekere voorwaarden,
gelijk mede ondereene tijdsbepaling, en met andere bijvoegin*
gen, gedaan worden.
Art. 673.
De voorwaarden der erfftelling moeten betrekkelijk zijn tot
eene zaak , die nog niet gebeurd is, die mogelijk is in de uit-
voering , en niet ftrijdig is met de wetten van dit rijk, of met
de goede zeden.
Art. 674.
Alle onmogelijke en met de wet of goede zeden ftrijdige
voorwaarden worden gehouden voor niet gefchreven; en wordt
de erfftelling, in zoodanig geval, gerekend zuiver gefchied te
zijn.
Art. 675.
Voor onmogelijke worden gehouden die voorwaarden, wel-
ker nakoming, of uit haren aard en bij alle menfchen, of al-
leen in den perfoon van den erfgenaam, enmogelijk is.
Art. 676.
Voor onmogelijke worden gehouden zulke voorwaarden, die
zoo duister of verward zijn voorgefteld, dat men niet weten
kan, wat de testateur daarmede bedoeld heeft, of zoo onge-
rijmd zijn, dat zij in gezonde herfenen niet behooren te vallen.
Art. 677.
Alle voorwaarden, die uit eenen godsdienftigen haat voort-
fpruiten, of iemand in de vrije keuze van zijnen godsdieaat
belemmeren, zijn verboden.
■•-.',•■                     Art. 678.
Zijn mede verboden alle voorwaarden, waardoor iemand
gebragt wordt in de verpligting, om, zoo hij de erfenis ge-
Bieten en behouden wil, ongetrouwd te büjven.
Art. 679.
Dit is echter niet toepasfelijk op het geval, dat iemand tot
erfgenaam gelteld is onder voorwaarde, mits hij met zékere
perfoon of perfonen niet trouwe;
of dat de eene echtgenost
den anderen tot erfgenaam fielt, of aan denzelven eenig voor-
deel maakt tzw lang hij wedwwenaar, of zij weduve zal klie-
ven.
Art. 680.
Al wie, onder eene geoorloofde voorwaarde, tot erfgenaam ge-
field is, «o het in zijne magt heeft om die te volbrengen,
G 4                                     meet
-ocr page 104-
k m y
ïnoej: daaraan voldoen, vóór dat hij tot het aanvaarden deier-
feriis geregtigd is,
Art. 68r.
Voorwaarden , die gedeeltelijk in de magt van den erfge*'
naam, gedeeltelijk in de magt van een' ander' zijn, worden ge^
houden voor vervuld , wanneer de bevoordeelde niet is in ge-
breke gebleven in het geen in zijne magt is, noch van zijne
?ijde de voorwaarde heeft tegengewerkt.
Art. 6S2.
Die tot erfgenaam gefield is, onder eene voorwaarde, welke
jiïet van hem, maar van het geval afhangt, moet den tijd
der vervulling afwachten, vóór dat hij de erfenis genieten kan.
Art. 683.
Wanneer iemand, onder verfcheiden te zamen gevoegde
voorwaarden, tot erfgenaam gefield is, moeten dezelve alle
vervuld zijn, eer hij tot de erfenis kan worden toegelaten;
aiiaar wanneer de voorwaarden alternatif gefield zijn, is het
genoeg dat eeHe van dezelve plaats hebbe.
Art. 684.
Zoo lang de voorwaarde onvervuld is, moet de erfenis
blijven onder adminiflratie van den geen, dien de testateur bij
zijn testament daartoe benoemd beeft, of, geen adminiftrnteur
benoemd zijnde, onder de beheering van de weeskamer, ter
plaatfe van het fterfhuis, of, zeo de weeskamer uitgefloten
tis , onder de adminiflratie van eenen cnrator, door het geregt
ter dier plaatfe aanteftellen.
Art. 685.
De gefielde erfgenaam, vóór de vervulling der voorwaarde
komende te fterven, brengt het regt tot de erfenis niet op zijn*
erfgenaam over.
Art. 68ó.
Alle voorwaarde, die reeds bij het leven van den testateur
•hare vervulling heeft bekomen, wordt voor vervallen gehou-
den , even als of de erfflelling zuiver gefchied was.
Art. 687.
Eene voorwaard» van iets niet te zullen doen, is geoorloofd;
'fn kan de erfgenaam de erfenis terflond aanvaarden, zoodra
hij, ten behoeve van den aan hem gtfubftitueerden erfgenaam,
of van des testateurs erfgenamen bij verflerf, voldoende ze-
kerheid gefield heeft voor de overgave der erfenis, met de
vruchten van dezelve, indien hij tegen de gefielde voorwaarde
fcwam te handelen; ten ware de testateur hem uitdrukkelijk
fan het Hellen dier zekerheid had vrijgefteld,
Art. 688. '
gejf tijdsbepaling, hij eene erfifolJing zijnde gevoegd, kan
-ocr page 105-
V
C ™5 f
•f tot een' zekeren of tot een' onzekeren tijd betrekkelijk
zijn.
Art. 689.
Een zekere tijd is, die zoodanig bepaald is, dat men weet,
niet alleen dat, maar ook wanneer hij zal verfchijnen:
Eenonzekere daarentegen, waarvan men nier weet, wanneef
hij zal verfchijnen, en zelfs, of hij immer zal plaats hebben.
Art. 690,
Het geen op, of na een' tijd, die zeker en bepaald komen
moet, gelijk in het voorgaande artikel ftaat uitgedrukt, is
nagelaten, kan wel niet vóór den bepaalden tijd genoten wor-
den, en blijft dus zoo lang onder adminiftratiè, maar gaat
echter, bij het overlijden van den bevoordeelden vóór den
verfchijndag, op zijnen erfgenaam over.
Art. 691.
De bijvoeging van eene tijdsbepaling, waaromtrent het on-
zeker is, of, en wanneer dezelve verfchijnen zal, ftaat gelijk
met eene voorwaarde, en wanneer dus de bevoordeelde vóór
dien tijd komt te fterven, gaat het nagejatene niet op zijnen
erfgenaam over,
Art. 692.
De erfftelling tot eenen bepaalden tijd heeft ten gevolge, dat
de erfgenaam aanftonds bij het overlijden van den testateur de
erfenis krijgt, de vruchten daarvan tot dien tijd geniet, en,
vóór den afloop van dien tijd ftervende, zijn règt aan zijne
erfgenamen overdraagt; doch met het bezwaar, om de erfenis
op den bepaalden tijd over te geven aan de door den testateur
gefubftitueerde perfonen, of aan de genen, welke op dien tijd
des testateurs erfgenamen bij verderf zijn zullen; tot zekerheid
van welke overgave borg gefteld moet worden, zoo detestateu?
den erfgenaam daarvan niet heeft vrijgefteld.
Art. 693.
De bijvoeging eener beweegreden, het zij die waar, het zij
die valsch is, doet niets tot de beftaanbaarheid of onbeftaan-
baarheid der erfftelling; ten ware het bewijsbaar is, dat de
testateur de erfftelling niet gedaan zoude hebben, indien bij
geweten had, dat die beweegreden valsch was.
Art. 6».,
Het geen tot een zeker doeleinde is nagelaten, komt terftond
den erfgenaam toe ; mits zekerheid gefttld worde van hét
oogmerk te zullen vervullen ; hetzelve niet vervuld wordende,
vervalt de erftlelling.
Art. 695.
Ouders zijn verpligt aan hunne kinderen, en kinderen,
«onder nafcroost ftervende, zijn verpligt aan fcnnne oöders,
G 5                                       dat
-ocr page 106-
/
dat gedeelte der nalatenfchap te maken, het welk men gewoon
is de legitime portie te noemen.
Ar.. 696.
De hoeveelheid der legitime portie is voor de kinderen altijd
de helft, en voor de ouders altijd een derde van het geen zij
bij verfterf geërfd zouden hebben.
Art. 697.
Door kinderen moeten verftaan worden niet alleen die van
den eerden graad, maar ook, bij gebreke van dezelve, hunne
afkomelingen, bij plaatsvervulling.
Art. 698.
Ook zijn daaronder begrepen de kinderen, die, na het
maken van het testament, en zelfs na het overlijden van den
testateur, geboren worden.
Art. 699.
Door kinderen worden echter, ten aanzien van den vader, alleea
verftaan de wettige en gewettigde, doch ten aanzien van de moe-
der ook de onechte, en verdere af komelingen, daaruit geboren.
Art. 700.
Grootouders zijn echter niet verpligt om aan de onwettige
kinderen van hunne dochter, en de verdere" af komelingen,
daaruit gefproten, de legitime portie natelaten.
Art. 701.
Door ouders, voor zoo verre zij mede-erfgenamen voor de
legitime zijn, moeten alleen verftaan worden ouders van den
eerften graad, doch geen grootouders, of verderen van de
opgaande linie , aan welke door de kindskinderen nimmer
eene legitime portie behoeft te worden nagelaten.
Art. 702.
Alle bezwaren en bijvoegingen van voorwaarde en tijd, di»
het vrij genot der legitime portie verminderen, zijn nietig.
Art. 703.
Kinderen en ouders, zoo zeer bezwaard zijnde met fideï-
commisfen of legaten, of andere lasten, dat zij minder dan
hunne legitime portie zouden genieten, mogen, naar evenre-
digheid van die lasten, zoo veel aftrekken, dat zij in hunne
legitime portie onbenadeeld blijven.
Art. 704.
Het wordt voor geen bezwaar gehouden, indien bij testa-
pent bepaald is:
I*. Dat de legithne portie ïh geld, of in zekere bepaalde
vastigheden of effecten, zal worden voldaan, mits de
legitime maar ten vollen genoten worde; en
*•« Dat, om het beloop der legithce portie te bepalen, de
goe«
-ocr page 107-
( i°7 )
goederen van den boedel niet zullen behoeven openlijk
verkocht te worden, maar dat men zal kunnen voldaan
met dezelve door deskundige en bevoegde perfonen*
door de belanghebbenden, en, des noods, door den
regter te benoemen, te doen waarderen.
Art. 705.
Het ftant aan ouders en grootouders vrij", om aan hunne
kinderen of kindskinderen het geheel of een gedeelte der erfe-
nis, onder eenige bezwaren, verbanden of bepalingen, nate-
laten; mits aan derzelver vrije keuze overlatende, of zij dat
nagelafene onder de bijgevoegde bezwaren willen aannemen,
dan of ze de zuivere legitime portie, zonder eenig bezwaar,
genieten willen.
Art. 706.
Het (laat zelfs aan ouders en grootouders vrij, om aan
zoodanigen hunner kinderen of kindskinderen, aan wie, om
verkwisting , verregaand wangedrag , of andere gewigtige
redenen, het vrije beheer over hunne goederen niet kan wor-
den toevertrouwd, ten nutte en beste van dezelve kinderen,
de beheering en vrije befchikking over de legitime portie te
verbieden; mits de reden daarvan worde uitgedrukt, en, in
geval van verfchil, als billijk en voldoende door den regter
worde goedgekeurd.
Art. 707.
De legitime portie wordt berekend volgens het geen, na
aftrek der fchulden, blijkt, de zuivere nalatenfchap van de»
overledenen te zijn.
Art. 708.
. De boedel moet worden genomen, zoo als die was bij het
overlijden van den testateur; des echter, dat de toevallig:
vermeerderingen of verminderingen des boedels, of de meerdere
of mindere waarde der effeclen en andere goederen, na des
testateurs dood voorvallende, tot den dag der fcheiding toe,
daarbij, of daar afgerekend worden.
Art. 709.
Al wat aan collatie of inbreng in den boedel onderhevig
is, wordt op de legitime toegerekend en gekort.
Art. 710.
Het geen een erfgenaam in de legitime, bij wege van fidej-
commis, of voorrang van geboorte, of familie-betrekking,
of uit eenige andere oorzaak, buiten de befchikking van üed
testateur, geniet, wordt op de legitime niet toegerekend.
Art. 71 r.
Legaten, door den testateur aan den erfgenaam in de legiti-
me, bij hetzelfde, of bij een eerder of later testament, genwakt,
ko-
-ocr page 108-
( io8 )
tomen almede niet in toerekening, uitgenomen voor zoo verre
zoude mogen blijken, dat de testateurhet tegendeel gewild had.
Art. 712.
Indien de testateur aan den erfg&naam in de legitime minder
gemaakt heeft, dan zijne legitime volgens de wet bedraagt,
moet het te kort komende worden aangevuld en uitgekeerd..
Art. 713.
Meerderjarige kinderen, als erfgenamen in de legitime hunner
•uders, mitsgaders de ouders, als erfgenamen in de legitime
hunner kinderen, zonder nakroost dervende, mogen van de
legitime afftand doen, zoo wel bij het leven als na den dood
Tan den geen, wiens erfgenamen in de legitime zij zouden
moeten zijn.
Art. 71 '1.
Zoodanige afftand is alleen verbindende voor de meerderjarige
kinderen zelve, idoch geenszins voor hunne afkomelingen,
wanneer deze, in geval van vóóroverlijden der ouders, bij
plaatsvervulling optreden; en zulks,het zij die afftammelingen
erfgenamen van hunne vóóroverledene ouders zijn, of niet.
Art. 715.
Kinderen, die lagen op het leven hunner ouders hebben
gelegd, of dezelve op eene merkelijke wijze door dadelijkbeden
hebben mishandeld, mogen door de ouders, met bijvoeging
der redenen van dien, worden onterfd; mits dezelve redenen
sa den dood der testateuren, in geval van verfchil, door den
regter onderzocht, en het aanwezen derzelve bij gewijsde
uitgemaakt worde.
Art. 716.
De onterving onwettig bevonden, of de kinderen of ouders
ftilzwijgende voorbij gegaan zijnde, worden de onterfden of
voorbijgegane gehouden voor ergenamen in de legitime portie j
blijvende het testament verder in volle kracht.
V IJ F D E AFDEELING.
VAN SUBSTIT-VTlêW OF ONDER-
ERFSTELLINGEN.
Art. 717.
Het ftaat aan eenen testateur vrij, om aan zijnen benoemden
erfgenaam, indien deze geen erfgenaam wordt, een of meer
erfgenamen te fubftituëren of in de plaats te ftellen.
Art. 718.
De testateur kan aan den eerften erfgenaam een' tweeden,
aan den tweeden een' derden, en^oo vervolgens, fubftituëren.
Art. 719.
-ocr page 109-
( ïöp )
Art. 719.
Hij kan ookvarfcheiden aan één', ook één' aan veffcheiden»
ook de genoemde erfgenamen aan eikanderen onderling f
f'ubftituëren.
Art. 720.
In alle deze gevallen geniet de gefubftitueerde het erfdeel van
den eerften erfgenaam, wanneer deze hetzelve niet wil, of
door vóóroverlijden of onbevoegdheid niet kan genieten; en
zulks onder alle de bepalingen, lasten en bezwaren, waaraan
de geflelde erfgenaam onderworpen zoude zijn geweest.
Art. 721.
Wanneer aan eenen genoemden erfgenaam iemand gefubflï-
tueerd is, en aan dezen weder een ander, wordt de laatft*
gerekend ook aan den genoemden erfgenaam gefubftitueerd te
zijn, ingeval de eerde gefubftitueerde de erfenis niet kan,
noch wil genieten.
Art. 722.
Verfcheiden perfonen voor ongelijke deelen tot erfgenaam
gefield, en wederkeerig aan elkander gefubftitueerd zijnde,
wordt het aandeel van een' der ontbrekende erfgenamen door
de gefubftitueerden niet voor gelijke deelen genoten, maar in
evenredigheid van het deel, waarin elk hunner tot erfgenaam
gefield is.
Art. 723.
Eene fubftitutie, gedaan in het geval dat de gefielde perfoon
geen erfgenaam kan zijn, worde ook gerekend gedaan te zijn
in het geval, dat hij geen erfgenaam vil zijn, en zoo ook
omgekeerd.
Art. 724.
Rcne fubftitutie, gedaan in geval van vóóroverlijden, bevat
ook in zich alle andere gevallen, in welke de erfenis op den
geltelden erfgenaam niet komt, noch kan kernen.
Art. 725.
Een gefubftitueerde, ingeval de nog te verwekken kinderen
van den testateur vó<5r denzelven mogten overleden zijn,
wordt mede gehouden gefubftitueerd te zijn, al ware het dat
de testateur geene kinderen verwekt had.
Art. 726I
Iemand, bij fideïcommis, aan den geflelden erfgenaam gefub-
ftitueerd zijnde, is ook tot erfenis geregtigd, al ware het,
dat de gefielde erfgenaam de erfenis niet kondc, noch wilde
verkrijgen.
Art. 727.
Het vastgeftelde bij artikel 722, 723, 734, 725 en 726
beeft
-ocr page 110-
C "o )
heeft geen plaats, indien het tegendeel blijkt door den testateur
gewild te zijn.
Arr. 728.
Subftitutie vervalt?, indien de gefielde perfoon des testateurs
erfgenaam geworden te, als mede door den dood van den
gefubltitueerden vóór den testateur.
Art. 729.
De dood van den geftelden erfgenaam na den testateur ,
dbcb vóór de aanvaarding der erfenis, geeft geen regt aan den ge-
fubltitueerden , indien de overledene erfgenaam tot de aanvaar-
ding bevoegd was geweest, en zijne erfgenamen tot de aan-
vaarding genegen rnogten zijn.
ZESDE A F D E E L I N G.
VAN FIDEÏCOMMISSEN OF ERFSTELLINGEN
OVEU DE HAND.
Art. 730.
Er beftaat een fideïcommis, wanneer een testateur bij zijn
testament bepaalt, dat de geheele erfenis, of een gedeelte van
dezelve, of een bijzonder ftuk goed, of ecne zekere forome
gelds, door den bevoordeelden wederom aan een' ander' zal
worden uitgekeerd of overgegeven.
Art. 731.
Alle zaken, die door den testateur onder de levenden ver-
vreemd kunnen worden, kunnen ook met fideïcommis worden
bezwaard.
Art. 732.
Zaken, die alleen onder zekere bepalingen kunnen vervreemd
worden, kunnen niet anders, dan behoudens die zelfde bepa-
lingen , met fideïcommis worden bezwaard.
Art. 733.
Het ftaat vrij, om het goed, aan den erfgenaam zelven in
eigendom toebehoorende, met fideïcommis te bezwaren.
Art. 734.
Het is onverfchillig, met welke woorden, of gebiedende of
verzoekende, of andere aanduidingen, het zij tot de bezwaar-
de perfonen gerigt, het zij tot de bezwaarde goederen be-
trekkelijk , de erfgenaam met fideïcommis belast wordt.
A«. 735.
Het is echter volurekt noodzakelijk, dat eea verband van
fideïcommis met zekere en duidelijke, en niet met twijfelach-
tige en dubbelzinnige bewoordingen worde aangeduid.
-ocr page 111-
( I" )
Fideïcomraisfen moeten bewezea zijn, en worden niet ge-
prefumeerd.
Art. 736
Een ftilzwijgend fideïcommis kan echter plaats hebben in
het geval, dat twee of meer benoemde erfgenamen, met een
uitdrukkelijk fideïcommis ten voordeele van een' derden, bij
het overlijden van den langstlevenden van hen, bezwaard
xijn; naardien deze erfgenamen ook gerekend worden met een
ftilzwijgend fideïcommis onderling aan elkander verbonden
*e zijn.
Art. 737.
De woorden, kinderen , kindskinderen , nakomelingen ,
thedverwanten of nabefiaanden, beteekenen alleen de zoo-
daiiigen , die wettig geboren of gewettigd zijn, ten zij ontwij-
felbaar anders gewild is.
Art. 738.
Het woord , kinderen, bevat ook kindskinderen en verdere af ko--
melingen; ten ware het tegendeel bleek duidelijk gewild te zija.
Art. 739.
Het geftatueerde in het vorig artikel zal echter alleen plaats
hebben in zoodanige gevallen, waarin het voor de kindskin-
deren en verdere af komelingen voordeelig is, aan het woord
kinderen deze meer uitgeftrekte keteekenis toetekennen.
Art. 740.
Twee erfgenamen, in het geval wanneer zij beiden zonder
kindereu komen te overlijden, met fideïcommis bezwaard zijn-
de, zoo heeft geen fideïcommis plaats, wanneer de eene erf-
genaam met en de andere zonder kiuderen is overleden.
Art! 741.
Een fideïcommis, waarbij de testateur zijne kinderen, of
verdere af komelingen heeft bezwaard, bevat altijd in zich
de flilzwijgende voorwaarde : indien de bezwaarde zonder
Vettige afkomelingen zal overleden zijn.
Art. 74a.
Met fideïcommis kunnen bezwaard worden allen, die bij het
testament met eene erfenis , erfdeel of legaat bevoordeeld zijn ,
al waren zij anderzins erfgenamen bij veriterf.
Art. 743.
Ook zij, die, uit krachte vaneen fideïcommis, in het tweede
lid eenig goed beuren, kunnen wederom belast worden ? het-
zelve aan een' ander' in het derde lid uittekeeren.
Art. -744-
Geene fideïcommisfen zijn echter verder geoorloofd of be-
gaanbaar, dan tot de derde Revolutie van het goed.
Art. 74$.
-ocr page 112-
C MS )
niii V40«
Een enkel verbod van"vervreemding, zonder uittedrukken tea
wiens behoeve het gefchiedt, heeft geene verbindende kracht,
maar zoodra het gedaan wordt ten voordeele van een' ander',
bevaf het een fideïcommis ten voordeele van dien anderen,
bij het overlijden van den bezwaarden erfgenaam*
Art. 746.
De woorden, naaste bloed of naaste van het geflacht of fa*
tnilie,
en dergelijken, beteekenen de erfgenamen bij verfterf*,
ook bij plaatsvervulling; ten zij het tegendeel uitdrukkelijk
gewild is.
Art. 747.
Door naaste bloed verftaat men die genen, welke * ten tijde
van het overgaan van het fideïcommis, de naaste vrienden
zijn van den laatften bezitter, ten zij blijkt, dat de testateur
de naaste aan hem zelven beftaande bedoeld heeft.
Art. 748.
Fideïcommis heeft ten gevolge, dat de bezwaarde erfge-
naam verpligt is, aan de geroepene of verwachters eenen in-
ventaris of (laat van de bezwaarde goederen te leveren, als
mede zekerheid te Hellen voor de bewaring, het behoorlijk ge-
bruik , en de weder oplevering van die goederen, ten ware de
testateur hem van die vcrpligting heeft vrijgefteld.
Art. 749.
■■■ Ook houdt de verpligting van zekerheid te flellen op, wan-
jieer vader of moeder met fideïcommis op hunne kinderen en
verdere af komelingen bezwaard zijn, ten zij de festateur het
tegendeel gewild heeft.
Art. 750.
De met fideïcomrtiis bezwaarde erfgenaam, die buiten flaat
is de vereischte zekerheid re Rellen, is verpligt te gedoogen,*
«lat de goederen gebragt worden onder eene geregtelijke admi-
nistratie, tot tijd en wijle hij die zekerheid zal gefield hebben.
Art. 751.
Alle fideïcommisfaire verbaaden op vaste goederen, binnen
dk rijk gelegen, moeten, binnen zes maanden na des testateur9
overlijden, bij het geregt van de plaats, waar dezelve gelegen
zijn, worden geregistreerd.
Art. 752.
De bezwaarde erfgenamen zijn verpligt te zorgen, dat de
registratie, bij het vorig artikel vermeld, gefchiede; en wordt
aan den fideïcommisfairen verwachter mede vrijgelaten dezel-
ve registratie te laten doen.
De bezwaarde erfgenaam, verzuimd hebbende aan zijne ver'"
pli^ting tot registratie te voldoen, is tot fchjadevergdeding aan
de
-ocr page 113-
C "3 )
de belanghebbenden verbonden; onverminderd de verdere pe-
aaiiteiten, op dit verzuim bij de wetten van politie bepaald.
Art. 753.
De verpligting tot het dellen van zekerheid, en het does,
van registratie ' houdt op, ten aanzien van die goederen j
omtrent welke de testateur het volkomen regt van veryrecM»
diug aan den bezwaarden erfgenaam heeft toegedaan. -
Art. 754.
De bezwaarde erfgenaam gebruikt het bezwaarde goed zoo»
danig, als een goed huisvader zulks zoude doen, en .tra-af
daarin, als mede ten aanzien zijner verpligting tot het dra.-
gen van kosten en lasten, en het doen van reparatiën, gelijk
met een' vruchtgebruiker.
Art, 755.
Goederen, met fïdeïcomrois bezwaard, mogen, na vooraf
bekomen autorifatie van denregter, vervreemd worden, in ge.-
val van gegronde vrees voor het bederf der goederen, als me-
de tot betaling der fchulden, door den reitanur gemaakt ^en.
ter voldoening van legaten, en eindelijk t<>t goedmak** g van.
buitengewone kosten, tot inftandhouding der overigebeawaarr
de goederen.
Art. 756".
Verleende magt tot vervreemding en vertering, met last
om alleen het geen bij overlijden van den bezwaarden erfge-
jiaam nogoveiig zijn zal uittekeeren, geeft regt om alles te
vervreemden en te verteren, zonder dat de verwachter *ulkg
mag verhinderen.
Art. 757.
Deze magt geeft echter geen regt tot wegfehenken, of het
doen van eigendunkelijke vervreemding, blijkbaar ingèrigt ota
den verwachter te benadeelen.
Art. 758.
De bezwaarde goederen moeten aan den daartoe geregtigdeu
opvolger, op den tijd door den restateur bepaald, of, zoo
deze dien tijd niet bepaald heeft, bij het overlijden van den
bezwaarden erfgenaarn, overgegeven worden.
Art. 759.
De inkomften van eene met fideïcommis be^waaHe nslaten-
fchap of erfdeel worden tot den dag van des 'r. starèurs óverHfden
toe Vóór kapitaal gerekend, en zijn mede onder het verband
begrepen.
Art. 760,
De verdere inkomften van het bezwaarde goed, van des tes.»
tatqurs (terfdag af, worden gerekend voor vruchten ? en w.or.
den genoten door den bezwaarden erfgenaam,
                        \
H                          A/ff &
-ocr page 114-
C 1*4 )
Art. 761.
Alïë aftrek, door den bezwaarden erf genaam, van het be-
zwaarde goed, onder welken naam of titel zulks ook zoude
mogen zijn, is verboden, behalve voor zoo verre dezelve tot
fuppletie van de legitime portie van kindere of ouders nood-
zakelijk is.
Art. 762.
Buitengewone onkosten aan het bezwaarde goed, boven dé
kosten van het gewoon onderhoud, tot behoud van hetzelve
gedaan , moeten aan den bezwaarden erfgenaam worden vergoed.
Arr. 763.
De bezwaarde erfgenaam mag, na het eindigen van het
fideïcommis , geene fc'hadevergöeding eifcheri, wegens eeqj*
ge verbetering, welke hij vermeent gedurende het fideïcom-
mis gemaakt te hebben, al ware de zaak ook wezenlijk door
hem in beteren (laat gebragt. Hij of zijne erfgenamen mogen
echter alles, wat door hen op of aan het fideïcommisfair goed
gemaakt, of daarop gebragt is, wegnemen of doen wegne-
men , wanneer alles ongefchonclen in zijnen vorigen ftaat kau
worden herlteld.
Arti 764.,
Huisraad, kleederen en dergelijke zaken, aan.verflijting on-
derhevig , kunnen door den bezwaarden erfgenaam zoodanig
worden overgegeven, als zij ten tijde der uitkeering bevonden
worden, zonder dat des wegens eenige vergoeding kan worden
gevorderd.
Art. 765.
Indien fideïcommis plaats heeft omtrent zaken, die met het
gebruik te niet gaan, als geld, koren, en dranken, heeft
de met fideïcommis bezwaarde erfgenaam het regt, om dezel-
ve te gebruiken, mits bij het eindigen van het fideïcommis
«ene gelijke hoeveelheid, hoedanigheid en waarde, of wel den
prijs van dezelve terug gevende.
Art. 766.
Fideï - commis gaat te niet:
l°. Door het vergaan van de geheele zaak , of van het
goed, hetwelk met fideïcommis bezwaard is, buiten
toedoen van den bezwaarden erfgenaam; maar een ge-
deeltelijk vergaan vernietigt het fideïcommis alleen voor
liet vergane gedeelte;
£,•. Door het overlijden van den fideïcommisjairen. verwach-
ter vöór den testateur, of vóór den bezwaarden erfge-
naam, of vóór de vervulling der voorwaarde , of vóór
épa bijgevoegden onzekeren tijd 1
*                                                           3°. Door
-ocr page 115-
C **5 )
g«. 'Door het ontbreken der bijgevoegde voorwaarde»,, On-
der welke het fideïcommisis nagelaten; en
4'. Door een door den Koning redeend ontflag van M*i*
comtnis.
Art. 767.                                     o
Geene convexe of verandering van fideicotnmisfair goed irt
een ander foort van goed kan plaats hebben, dan bij ijitdfHk-
kelijke vergunning van de,n Koning.
^.Art. 768.
Door het vóór-overlijden van den bezwaarden erfgenaam
vóór den testateur, of door het niet kunnen of niet willen .
beuren van denzelven, verliest het fideïcoromis niet zijne ge«
heele uitwerking, maar gaat als dan onmiddellijk op den ver-
wachter over.
ZEPENDE AFDEÉLING.
VAN LEGATEN OF MAKlNGÈN.
Art. 767.
Een legaat van noodzakelijk onderhoud mag gemaakt Wor-
den aan dezulken, die anders geen voordeel uit kracht vïS ^
testament genieten mogen.
(Art. 770.
Hij, aan wien de geh/eele naiatenfchapjvan deri overlede-
nen, of een gedeelte van .dezelve, is gemaakt, hoé zeef ook.
deze making bij wijze varr legaat zonde mógen ^ffchied zijn,,
is geen legataris, maar erfgenaam, en aan alle verpligtirigert
der erfgenamen verbonden, terwijl in tegendeel hij, die wel;
tst erfgenaam is geiltld, maar alleen voor eene zekere zaak,,,
geen erfgenaam, maar legataris is.
Art. 771.
Omtrent de bewoordingen in het maken'van legaten, als-
mede de aanwijzing van den perfoon, en dwaling in den nnarriu
van den legataris, heeft hetzelfde plaaes, hetwelk nopens de
erfïïellingen bij artikel 658 , 659 en 660 is Vastgeffeld.
Art. 773.
Meeriegatarisfen, zonder bepaling van dCeTen, tot dezelfda
zaak geroepen zijnde, is ieder hunner geregrigd tot een gelijk
gedeelte, naar het getal derperfonen; ten zij blijke, dat da
testateur eene andere verdeeling bedoeld heeft'.
-Art' 773-
Omtrent het regt van aanwas, onder meer legataris'fe'n, asn
wie iets gezamenlijk gemaakt is, moeten dezelfde vöorfchrif-
ten gevolgd worden, dïe t?n aanzien' van" eTffMïmg'irf sm'fcel
Ha                    t .         664,
-ocr page 116-
C ntf >,
664, het eerfte lid van artikel 66$ , en in artikel 666, 667 en
668, vermeld zijn.
Art. 774.
Met legaten kunnen belast worden niet alleen de erfgenamen,
die bij testament gefield of bij verfterf geroepen zijn, maar
ook de aan hen gelubftitueerden, zelfs de legatarisfen.
Art. 775.
Geen legaat kan gefield worden aan de willekeur van den
erfgenaam, of andere belaste perfonen, noch van een' derden ;
doch de begrooting van het gelegateerde kan wel aan de befchei-
denheid en het redelijk oordeel van den belasten peribon wor-
den overgelaten, of gemaakt worden onder eene voorwaar-
de , die van de daad van een' derden afhangt.
Art. 776.
Geen rtgt komt uit legaten toe aan hen, aan wie de tes-
tateur niec heeft kunnen denken; een legaat dienvolgende,
door den testateur aan zijne huisvrouw gemaakt, is" nader-
hand, wanneer deze komt te overlijden, niet verfchuldigd
aan des testateurs tweede huisvrouw.
Art. 777.
Allerlei zaken, die vervreemdbaar zijn, kunnen gelegateerd
worden.
Art. 778.
Indien een testateur aan iemand in het algemeen legateert
zekere foort van goederen, gelijk als zijne meubelen, zijne
boeken
, worden daardoor verftaan de goederen, welke van
die foort, bij des testateurs osrerlijcjen, in zijne nalatenfchap
gevonden worden.
Art. 779..
Geene dwaling omtrent de benoemde of aangeduide zaak
verhindert het legaat, indien maar de meening van den tes-
tateur duidelijk blijkt; doch dwaling niet in den eigen naam ,
maar jn den naam van het geilacht, als koe voor _.paar,cl,
maakt den wil onveïftaanbaar, en daardoor krachteloos.
Art. 780.
Legaten van zaken van een zeker gfflacht, als paarden,
fchapen en dergelijke, zijn befhanbaar; mits de uitdrukking
Biet zoo ruim en "onbepaald zij, dat men des testateurs be-
doeling .met goene waarschijnlijkheid kan nagaan.
Art. 781.
Een ftuk goed, of eene zaak in het algemeen, uit een,
geflacht, hetwelk genoegzaam bepaald is, om de bedoeling
te kunnen begrijpen, zonder uitdrukking van waarde, en
zonder dat de testateur iets zoodanigs heeft nagelaten, gele-
gateerd zijnde, moet de erfgenaam hgtzelve van elders beko-
men,
-ocr page 117-
c tï7. y
mtn, en het fiaat aan hem , om te geven een ftnk van zulke
waarde als hij goedvindt, mits niet het flechtfte gevende.
Art. 782.
Eene zaak, of een ftuk goed, uit een gedacht, of uit eene
veel begrijpende foort van zaken, welke de testateur heeft
nagelaten, gemaakt zijnde, itaat de keus op gelijke wijze
aan den erfgenaam, ten z\'y die keus uitdrukkelijk aan den
legataris gegeven is.
Art. 783.
Eene veel begrijpende zaak als een enkel geheel gemaakt
zijnde, gelijk eene kudde fchapen, en dergelijke, is dat
geheel , of wat daarvan overig is, verfchuldigd, al was 'ar
ook maar één fchaap, of ander ftuk goed, meer overig-
Art. 784.
Een legaat van verbruikbare zaken in het algemeen, gelijk
koren, wijn, olie, fuiker en dergelijken, zonder bepaling
van de foort en hoeveelheid, is krachteloos, ten zij de tes-
tateur zoodanige zaken heeft nagelaten , waarop hij geacht
kan worden gezien te hebben.
Art. 785.
Indien zoodanige verbruikbare zaken gelegateerd zijn met
uitdrukking van maat of hoeveelheid, maar niet van de bij-
zondere foort, moet die maat of hoeveelheid worden gege-
ven uit zoodanige foort, als de erfgenaam goedvindt, mits
niet het minite gevende.
Art. 780".
Een legaat van eene hoeveelheid, uit eene nagelatene foort
van verbruikbare zaken, verpligt den erfgenaam tot het vol-
doen van die hoeveelheid, of, indien 'er bij het overlijden
minder gevonden wordt, als dan tot het voldoen van het
geen uit die foort is nagelaten.
Art. 787.
Eene hoeveelheid vruchten voor eens van zekeren akker of
boomgaard gelegateerd zijnde", is niet meer verfchuldigd dan
die akker of boomgaard in eens heeft opgeleverd.
»
                    Art. 788.
Doch eefie jaarlijkfche hoeveelheid vruchten van eenij
goed gemaakt zijnde, moet die hoeveelheid jaarlijks worden
voldaan, al waren 'er ook op het aangewezen goed minder
vruchten ingeoogst; ten zij de testateur het anders bepaald
had.
Art. 789.
Die tweemaal dezelfde zaak, fomme of hoeveelheid, het
zij op verfchiilende plaatfèn van hetzelfde testament, het zij
bij afzonderlijke testamenten, aan een en denzelfden perfoon
H 3                                    &)
-ocr page 118-
C »8 )
gelegateerd beeft, wordt geacht zulks maar eenmaal te heb-
ben willen maken; ten zij fiit de woorden de wil blijke, van
zulks mee/ dan eens te hebben willen nalaten.
Att. 790.
Een huwelijksgoed of uitzet, aan iemand, zonder bepaling
der hoeveelheid, gelegateerd zijnde, moet begroot worden
iiasr mate van het vermogen van den testateur, en den ftaat
van den legataris. In geval van verfchil ftaat die begrooting
aan de beoordeeling van den regier.
Art. 791.
Een legaat van huwelijksgoed, of huwelijksgift bevat in
z,ich de ftilzvvijgende, opfchonende voorwaarde, als da lega-
taris komt te truwwcn.
Art. 79a,
De testateur mag legateren niet alleen het geenriem zelven,
maar ook het geen óm erfgenaam toebehoort, of aan den*
zelven verfchuldigd is.
A-t. 793.
Aan niemand kan gelegateerd worden bet goed, hetwelk,
ten tijde van des testateurs overlijden, het eigen goed is van
«den legataris, ten zij in het legaat eepig voordeel voor den
legataris gelegen is. Aan iemand derhalve gelegateerd wor-
dende het huis, hetwelk den legataris reeds in eigendom toe-
behoort, doch waarvan de koopprijs nog onvoldaan is. of
waarop eene hypotheek gevestigd is, is de erfgenaam verpligt
dien koopprijs, of die hypothecaire fehuld te betalen, en
aan den legataris den volkomen' en onbezwaardtn eigendom
■te bezorgen.
Art. 794.
Niemand mag bij legaat fpeciaal befchikken over iets , het»
welk noch aan den testateur, noch aan den erfgenaam, of
anderen bevoordeelden pérfoon, maar aan eenen vreemden
toebehoort ; hoedanig legaat voor krachteloos wordt ge-
houden.
         •'.: . •' „
Art. 795.
Een legaat van een fr.uk goed, hetwelk de testateur met
een ander in gemeenschap heeft, bepaalt zich alleen tot des
testateurs aandeel in dat goed.
Art. 796.
Het gelegateerde goed , met eenige reële lasten, verbanden ,
renten, cijnfen en dergeluken, of met eene nog loopende
huur bezwaard zijnde, gaat aan den legataris over, met die
zelfde bezwaren, waarmede dat goed door d^n testateur be-
zeten was geweest, en de erfgenaam voKlaat mes het gcle-
*:»ti                                                                                                                                     ":. ■■ .!. . ga-
-ocr page 119-
C *>9 )
^ateerde goed over te geven zoo als het is, zónder dft rri|
gehouden is voor eenige vrijwaring van hetzelve inteftaan. ,
Art. 797.
De legataris van een goed, aan een' derden in vruchtge-
bruik toekomende, moet te vrede zijn met den blooten eigen-
dom , zoo lang loet vruchtgebruik duurt.
Art. 798.
Alle veranderingen, verbeteringen en vermeerderingen, aan
het gelegateerde goed, na het maken van het legaat, voor-
gevallen , komen ter bate of fchade van den legataris, aan
wien he't gelegateerde wordt uitgekeerd , in dien ftaat, waarin
het zich bij des testateurs affterven bevindt.
Art. 709.
Aan den legataris volgt ook al het geen als een accesfoir van
het gelegateerde goed behoort aangemerkt te worden.
Art. 800.
Aan den legataris volgt echter niet dat geen, hetwelk da
testaieur, ter vergrooting van het ftuk goed, naderhand daar-
bij aangekocht of verkregen mogt hebben, al ware het daaraaa
grenzende; ten zij de testateur anders bevolen had.
Art. 801.
Wanneer blootelijk de vruchten of inkomften zijn gelega»
teerd, zonder dat het woord •vruchtgebruik of gebruik in het
Ustament is gebezigd, moet het goed blijven onder beheering
van den erfgenaam, die verpligt is, om de vruchten of inkom-
iten aan den legataris uittekeeren.
Art. 802.
De tesrateur mag aan zijnen fchuidenaar eenig uitftel van de
fchuld, of wel al dat geen legateren, hetwelk deze aan hen*
icluüdig is.
Art. 803.
Kwijtfchelding, aan een' of fommige fchuldenaars, die ieder
voor liet geheel verbonden zijn, gelegateerd zijnde, heeft ten
gevolge, dat de overige fchuldenaars verbonden blijven; ech-
ter niet verder dan voor zoo veel de geheele fchuld, na aftrek
van het aandeel, hetwelk de legataris, in geval van onderlinge
verdeeling der fchuld, daarin zoudfi geleden hebben,bedraagt.
Aft. 804.
Een legaat van uitftel van betaling eener fchuld, die op ith
teresfen loopt, fchort intusfchen den loop der interesfen op,
zoo lang de tijd van dit gelegateerde uitftel duurt; doch na
dien tijd zijn dezelve, bij wanbetaling, wederom verfchuldigd 5
ten zij de testateur anders geboden heeft.
Art. 805.
Aan iemand dat geen, wat hij den testateur fcjkuldig i$, ge-
H 4                                      Is-
* ?
-ocr page 120-
C Jft© )
jegateerd zijnde, is hetzelve legaat, wanneer de legataris niets-
aan den, testateur verfchuldigd is, nietig en van onwaarde; al
had ook de testateur eene zekere hoeveelheid uitgedrukt.
Art. 806.
Een legaat van het geen de testateur zelve aan den legataris
ïs vérfchul !igd is nietig; ten zij 'er, vanwege de plaats, wij-
ze , voorwaarde, of tijd, eenig voordeel in het legaat is op»
^.floten.
Art. 807.
gen legaat, aan een' fchuldeifcber gemaakt, wordt niét ge-
rekend gemaakt te zijn in voldoening van de fchnld; noch een
lega?.'-. aan dienstboden gemaakt, in voldoening van de ver*
Ichuldigde huur.
, Art. 808.
In legaten van roerende goederen, inboedel, meubelen ,fiuis~
raad, goud
en zilver, en andere zaken, komt in de Cerflé
plaats de uitgedrukte wil van den testateur, of deszelfs meest
waaifchij lijka bedoeling in aanfebouw.
Art. 809.
Een legaat van roerende goederen bevat in zich alle roerende
goederen , dk ligchamelijk zijn, maar geene onligchamelijke,
noch gereed geld, noch edele gefteenten, noch koopmanfehap-
jSes, noch verzamelingen, de kunften en wetenfehappen be-
treffende; en wordt mitsdien de bepaling van roerende goede-
len zoo als dezelve bij artikel 429 voorkomt, ten dezen aan-
zien gevolgd.
Art 810.
Èén legaat van inboedel, of van huisraad, of van meube-
len
wordt geacht van een en denzelfden omvang en beteeke-
ïiis tè zijn, en bevat in zich alle die zaken , welke bij artikel
430 zijn opgenoemd.
Art. 8ri.
Onder eéti legaat van goud en zilver wordt verdaan al het
gewerkt en ongewerkt goud en zilver, met uitzondering echter
■yan geld. van gedenkpenningen, en van goud en zilver tot
lijfdragt behoorende.
Art. 812.
Éeri legaat van ///'f"sioebehoorenoï lijfdragt begrijptin zich al
het geen tot kleeding of verfjering van het ligchaam dient; dus
feok he' daartoe betrekkelijk goud en zilver, juweeieu,paaiïen,
llgrölogiën ë.i verdere kleiooodiëri.
Art. 813.
Oridêf èeh legaat van klecdercn zijn geene kleinoodiën, éh
Shder een legaat van kleinoodiën geene kleedereh begrepen.
Art. 8* 14*
-ocr page 121-
c *** y
Art. 814.
E-en legaat van cent boerderij met zijn tocbehooren behelst
het vee, de paarden, de vruchten, zoo de nog te velde ftaan-
de als de reeds ingezamelde, doch deze alleen voor zoo verre
zij tot het bedrijf der boerderij z-elve, of tot voeding van de
daartoe behoorende paarden, en het vee benoodigd zijn f
voorts de rijtuigen en gereedfchappen , tot het bedrijf der boer-
derij beitemd, maar geene meubelen of huisraad.
Art. 815.
Indien van twee zaken de eene of de andere gelegateerd is,
hééft de legataris de keuze, welke van beide hij begeert.
Art. 816.
Een legataris, de keuze hebbende,is verpligt die keuze nit-
tebrengen binnen den tijd door den testateur bepaald; of,
gcene bepaling gemaakt zijnde, binnen den tijd van veertien
dagen na bekomen kennis van het legaat; de legataris daarvan
in gebreke blijvende , gaat de keus over op den erfgenaam.
Art. 817.
De legataris, na den testateur, doch vóór het uitbrengen der
keuze, overlijdende, gaat het regt van keuze op zijnen erfge-
naam over.
Art. 818.
Wanneer de keus aan verfcheiden perfonen ftaat, en rif-
zelve bet daaromtrent oneens zijn, moet het lot beflisfen.
Art. 819.
Een derde, aan wien de keus gefield was, niet willende of
niet kunnende kiezen , fielt de regter daartoe iemand aan.
Art. 820.
Een legaat van onderhoud bevat in zich de verpligting, om
teritond na het overlijden van den testateur alles te verzorgen *
wat noodig is tot kleeding, voeding en huisvesting, ook ge-
neesmiddelen, in geval van ziekte; en zulks alles volgens de
bepaling van den testateur, of anderzins naar den ftaat van
den legataris en het vermogen van den belasten perfoon.
Art. 821.
Indien de testateur gewoon was een bepaald onderhoud aan
den legataris te geven, wordt hij verflaan die zelfde begroo-
ting gewild te hebben.
Art. 822.
Onderhoud, zonder tijdsbepaling gemaakt, duurt, zoo lang
de legataris leeft, en onderhoud noodig heeft.
Art. 823.
          *
De last van onderhoud gaat op den erfgenaam van den be-
ïasten perfoon over; ten zij deze Hechts vruchtgebruiker was
Van het goed, waaruit hij onderhoud moet verzorgen.
H $                              Ait, 814,
-ocr page 122-
C i*j >
Aft. 824.
Een legaat van kost begrijpt alleen fpijs en draak, maar gee-
oe kleederen of inwoning.
Art. 825.
Eene jaarlijkfche, maandelijkfche of wekelijkfche uitkeering,
inkomst of voordeel, befprok:n zijnde, zonder bepaling, wan-
neer en op welke wijze de voldoening moet gefchieden, kan de
eerlte voldoening geëischt worden dadelijk op den dag van des
testareurs overlijden, en zoo vervolgens op den eerlten dag
van ieder ja«r, maand of weekm tot dei» dag van het overlij-
den van den legataris toe.
Art. 826",
Eene jaarlijkfche, maandelijkfche of wekelijkfche uitkeerirrg,
rente of inkomst, niet aan particulieren, maar aan eene cor-
poratie of moreel perfoon, gelegateerd zijnde , duurt niet lan-
ger dan den tijd van dertig achtereenvolgende jaren.
Art. 827.
Legaten, aan de armen, zonder eenige verdere of andere
bepalingen, gemaakt,worden gerekend gemaakt te zijn aan de
gezamenlijke armen van des testateurs woonplaats , zonder
önderfcheid van godsdienst, naar evenredigheid van het getal
der door iedere armen-inrigting bedeelde perfonen.
Art. 828.
De bepalingen, omtrent de erfftellingen in artikel 672, 673,
674, 675, 676, 677, 678, 679, 680, 681, 682, 683, 684,
<58J,j<586, 6%7, 688, 689-, 690, 6pi, 692, 693 en 69j., ge-
maakt, zijn ook toepasfeiifk op legaten van gelijken aard.
Art. 829.
Zuivere legaten van bijzondere en bepaalde zaken , die den
testateur in eigendom toebehooren , als mede legaten van
fchuldbevrijding, hebben ten gevolge, dat de eigendom van
het gelegateerde, bij het aflterven van den testateur, teritond.
op dep legataris overgaat.
Art. 83».
Doch, in zuivere legaten van eenige zaken in het gemeen,
of uit een gedacht, foort of getal, of van geldfommen, van,
infchulden, van keuze van eenig goed, het welk den testateur
zelven niet toebehoort; van vruchtgebruik of lijftogt, van
gebruik , van bewoning, van onderhoud, van jaarlijkfche
inkomfren, wordt het regt tot het gelegateerde wel teritond bij
het overlijden van den testateur verkregen, maar de eigendom
gaat op den legataris niet over, dan door overgifte of levering.
Art. 831.
Een zuiver legaat moet door den erfgenaam aan den legataris,
terftondj of ten minfte. binnen den tijd van eene maand na des
tes'
-ocr page 123-
testateurs overlijden, voldaan worden; ten zij de testateur een*
korter' of langer' tijd bepaald had, of de aard der zaak een
langer uitftel vorderde, en zulks, op gedaan verzoek van
clen belanghebbenden, door den regter was toegeftaan.
Art. 832.
Met het gelegateerde moeten tevens uitgekeerd worden de
vruchten, renten of intercsfen daarvan, in zuivere legaten,
na des testateurs dood, en in voorwaardelijke legaten, na de
vervulling der voorwaarden geprovenieerd; en, wanneer do
gelegateerde zaken geene vruchten,renten of interesfen opleve-
ren , is de erfgenaam gehouden tot fchadevergoeding, van den
dag af, dat hij omtrent de uitkeering in verzuim is geweest.
Art. 833.
De eigendom van een legaat, op voorwaarde of met bij-
voeging van eene onzekere tijdsbepaling gemaakt, gaat op
den legataris niet over vóór de vervulling der voorwaarden,
of vóór dat de tijd, welke als eene voorwaarde aangemerkt
wordt, aanwezig is.
Art. 834.
De bijvoeging eener zekere tijdsbepaling heeft ten gevolge,
dat, fchoon het regt door den legataris verkregen wordt met
,tlen dag van des testateurs overlijden , echter de vordering
van het legaat, met de vruchten, renten of interesfen van
dien, tot aan de vervulling van dien tijd wordt uitgefteld.
ACHTSTE AFDEELING.
HOE TESTAMENTEN TE NIET GAAN.
Art. 835.
Een testament kan, noch geheel, noch gedeeltelijk, her-
roepen worden, dan door een later testament, of door eene
acte, voor het geregt , of notaris en getuigen gepasfeerd,
waarbij de testateur verklaart van wil veranderd te zijn.
Befchikking echter, ingevolge de vrijlating in artikel 623
vermeid, bij acte, uit kraehte der claujule refervateir , ge-
mankt, kan ook bij dezelve, of eene gelijkfoortige onder-
handfche aéle, herroepen worden.
Art. 836.
Niemand is tot het herroepen van zijn testament bevoegd,
«Jan die het regt heeft om testament te maken.
Art. 837.                                            '
Latere testamenten , waarbij niet klaar en duidelijk herroepen
wordt het geen bij vorige testamenten was gemaakt, Vestigen
la'
-ocr page 124-
C **4 3
alleen het gemaakte bij die eerdere testamenteni, in zo& vette
als de eerfte dispofitie met de laatfle niet overeentebrengen is,
of dat dezelve geheel tegen elkander ftrijden.
Art. 838.
Eene algemeene herroeping van alle voorgaande testamenten
is genoegzaam, om alle te voren gemaakte testamenten te
vernietigen, zonder dat het noodig is het testament, het welk
men herroept, uitdrukkelijk en in het bijzonder te noemen;
alware het zelfs, dat de testateur daarbij verklaard had, de
roagt van herroeping nimmer te willen gebruiken, of dezelve
aan de herhaling van eenige uitgedachte woorden, of van eene
fpreuk verbonden had.
Art. 839.
Wanneer de testateur het gelegateerde goed, geheel of ge-
deeltelijk, en zelfs bij verkoop met regt van wederinkoop k of
ruiling, heeft vervreemd, is daarvan het gevolg, dat het
legaat geacht wordt, voor zoo verre het vervreemde berreft,
ftüzwijgende herroepen te zijn; ook dan, wanneer die latere
vervreemding vernietigd, en het goed weder in de magt des
testateui's gekomen mogt zijn.
Art. 840.
Een legaat vervalt, als het gelegateerde goed, bij het leven
Tan den testateur, te niet gegaan is:
Hetzelfde heeft ook plaats, wanneer het gelegateerde goed
na zijn' dood is te niet gegaan, zonder toedoen of fchuld van
den erfgenaam , fchoon deze mogt verzuimd hebben dat goed
op zijnen tijd aan den legataris mttekeeren; indien maar, zoo
wanneer dat goed tijdig was uitgekeerd geweest, hetzelve bij
den legataris eveneens zoude te niet gegaan zijn.
Art. 841.
Het kapitaal van eenen gelegateerden fchuldbrief of obligatie,
het zij de legataris zelf, iiet zij een derde daarvan de fchulde-
naar was, aan den testateur bij zijn leven geheel of gedeeltelijk
zijnde afgelost, wordt het legaat, ten aanzien van het geen
afgelost is, voor vernietigd gehouden.
Art. S42.
Gelegateerde voordeden, die aan den perfoon zelren van den
legataris verknocht zijn, als vruchtgebruik, gebruik, bewo-
ning, onderhoud en dergelijke, vervallen met den dood van
den legataris, en gaan nimmer op deszelfs erfgenaam over.
Art. 843.
Alle testamentaire befchikkingen zijn vervallen, als de daarbij
bevoordeelden vóór den testateur komen te overlijdea.
Art. 844.
Alle testamentaire befchikkingen, gemaakronder eene voor-
waarde,
-ocr page 125-
C 1*5 }
waarde, afhankelijk vaneene onzekere gebeurtenis, van zoo*
danigen aard, dat de testateur gerekend moet worden aan het
al of niet voorvallen dier gebeurtenis het gemaakte verbonden
te hebben, vervallen mede, wanneer de bevoordeelden vóór
de vervulling der voorwaarden overleden zijn.
Art. S45.
Wanneer de voorwaarde, volgens den wil des testateurs,
alleen de uitvoering van de befchikking opfchort, heeft de
erfgenaam of legataris niettemin, dadelijk na den dood des
testateurs, een verkregen regt op het goed j welk regt op zijn'
erfgenaam overgaat.
Art. 846.
Eene testamentaire befchikking vervalt, wanneer de erfge-
naam, of legataris weigert de erfenis of het legaat te aanvaard-
den , of daartoe onbevoegd is.
Art. 847.
Schoon het niet kunnen, of niet willen genieten van den
benoemden erfgenaam de erfftelling heeft doen vervallen,
blijft echter het overige van het testament van waarde; en
moeten dus de legaten en verdere befchikkingen, daarbij
gemaakt, door den erfgenaam bij verïterf worden uitge-
keerd.
Art. 848.
Warneer iemand, ongehuwd zijnde, een testament maakt,
en naderhand, trouwende, wettige kinderen verwekt, doet-
de geboorte dezer kinderen, mits hunnen vader overlevende ,
dit testament geheel vervallen.
DERDE HOOFDSTUK.
VAN EKJVüLCIKfi BIJ VERSTERF.
EERSTE AFDEELING.
ALCEMEENE BEPALINGEN.
Art. 849.
Tot erfvolging bij verderf worden geroepen de kinderen en
descendenten van den overledenen, en deszelfs nabeftaanden
in de opgaande en in de zijdlinie, naar de orde en bepalin-
gen , welke hierna vastgeileld worden.
Art. 850.
Erfvolging bij verfterf heeft plaats, wanneer, of voor het
geheel, of voor een gedaeelte , van eens oveiledens nalaten-
fchap geene erfvolging uit kracht van, testament fland grijpt,
het
-ocr page 126-
C ni 3
iet zij nimmer een testament gemaakt, ofwel gemaakt, maaf
onbeftaanbaar of vervallen is-
Art. 851.
Eènigen der nabeftaanden onwillig of onbekwaam zijnde om
te erven, komt derzelver aandeel op de anderen, die nevens
hen, of na hen, tot de erfenis getegtigd zijn.
Art. 852.
Tot de erfvolging bij verderf worden alleen geroepen bloed'
verwanten
van den overledenen, en zulks zonder onderfcheid
van mannelijke of vrouwelijke kunne, noch of dezelve door
eenen man of door eene vrouw aan den overledenen beftaan ,-
maar niet die denzelven alleen beftaan in zwagerfchap.
Art. 853.
Elke nalatenfchap, opgekomen aan bloedverwanten, in de
opgaande of in de zijdlinie aan den overledenen beftaande,
wordt, onverminderd het bepaalde in de gevallen bij artikel
S68 en 869 voorkomende, in twee gelijke deelen verdeeld ,
het eene gedeelte voor de nabeftaanden van vaders zijde, het
andere voor die van moeders zijde.
Bloedverwanten, alleen van de moeders of vaders zijde
heftaande, worden niet uitgefloten door de genen, die van
beide zijden beftaan, maar zij erven alleen in hunne linie,
behoudens het geen hier 11a bij art. 874 wordt vastgefteld.
Zij, die van beide zijden beftaan, erven iu de beide lijnen.
'Er heeft geene devoltstie of verval van de eene linie in dé
andere plaats, dan wanneer in een van de beide lijnen geene
adfcendenten of collaterakn, die bij verderf fuccederen klin-
ken, gevonden worden.
Art. 854.
Deze verdeeling tusfchen de vaderlijke en moederlijke lij-
nen gemaakt zijnde, heeft 'er geene nadere verdealing tus-
fthen de verfchillende takken plaats, maar de in iedere linie
opgekomene helft der nalatenfchap behoort aan. den erfge-
aaam of erfgenamen van den naasten graad^ behoudens het
geen omtrent plaatsvervulling hierna wordt bepaald.
Art. 855.
De betrekking der bloedverwantschap wordt berekend naar
het getal der generatiën.
Iedere generatie maakt eer,7 graad uit.
Art. 856.
De opvolging van graden maakt de linie: men noemt eene
regte Unie de opvolging van graden tusfchen perfonen, die
de een van den anderen afftammen,- zijdlinie de opvolging
van graden tusfchen de perfonen, die niet van elkander af*
ftammen, maar eenen gemeenen ftamvader hebben.
-ocr page 127-
< ia? )
De regte linie wordt onderfcheiden in de regt nedergaands
en regt opgaande liniën.
De eerfte maakt het verband tusfchen den ftamvader, en
die van hem afftammen; de laatfte verbindt een' perfopn
met die genen, van welke hij afftamt.
Art. 857.
In de regte linie wordt de regel in acht genomen, dat 'er
tHsfchen de perfonen zoo vele graden zijn, ais 'er genera:t'ën
beftaan; derhalve ftaat een kind, met betrekking tot zijnen
vader, in den eerften graad; een kindskind in den tweeden,
en, wederkterig, een vader tot zijn kind mede in den eerften,
en een grootvader tot zijn kindskind mede in den tweeden
graad.
Art. 858.
In de zijdlinie worden de graden gerekend naar de gene-
ratiën, van den eenen bloedverwant af naar boven, tot'den
gemeenen ftamvader, welke echter niet medegeteld wordt,
toe, en van deze aF weder naar beneden, tot aan den an-
deren bloedverwant; twee broeders beftaan derhalve elkan-
der in den tweeden graad, oom en neefin den derden, volle
neven in den vierden graad, en zoo vervolgens.
Art. 859.
Niemand kan als erfgenaam bij verfterf optreden, zoo lang
eene andere erfvolging, uit hoofde van testament, moge-
lijk is.
TWEEDE AFDEEL1NG.
VAN REPRESENTATIE OF PLAATSVERVULLING.
Art. 860.
Reprefentatie is eene ficlie van de wet, ten gevolge- heb-
bende dat de plaatsvervuller in de plaats, in den graait, en
in de regten optreedt van den geen', wien hij vacteien,-
woordigt.
Art. 861.
Reprefentatie heeft in de regte nedergaande linie tot in. Bet
oneindige plaats, en wórdt toegelaten, niet alleen wanneer
'er kinderen van den overledenen, en afkomelifgen van^yóórr
overledene kinderen van denzelven, te zamen, aaij.ive.zig
zijn, maar ook, wanneer, bij vóór-overlijden van alle des
«verledens kinderen, afkomelingen van dezelve, het:'u\ m
gelijke, het zij in verlchiüende graden aan elkander bejjtaau-
«ie, ia wezen zijn.
Art. 8fe,
-ocr page 128-
V
( ta8 )
Art. 862. *
Ileprefentatie heeft geene plaats ten behoeve van nabedaaa-
den in de opgaande linie9 gaande de naasteen ieder der twee
lijnen altijd vóór de genen, die verder ia graad zijn,
Art. 863.
In de zijdlinie wordt reprefentatie toegedaan aan kinderen
en verdere afkomelingen van des overledens broeders of
zusters, het zij dezelve te zamen met hunne oomen ea
jnoeijen erven, het zij , bij vóór-overlijden van alle des
.©verledens broeders eu zusters, de erfenis overgaat op der-
zelver afkomelingen, in gelijke of ongelijke graden aaa
elkander bellaande.
Art. 864. .
In alle gevallen, waarin reprefentatie plaats heeft, ge-
fchiedt de verdeeling der erfenis bij daken; indien 'er in den-
zelfden Haak verfcheidene takken zijn, worden deze takken
wederom ftaaksgewijze in verdere onderdeden gedeeld, ea
in die takken of Haken, waarin geene nadere plaatsvervul-
ling plaats heefc, gefchiedt da verdeeliiig der erfenis bij
hoofden.
Art. 865.
Reprefentatie heeft geene plaats ten aanzien van perfonen, die
neg in leven zijn. — Men kan iemand reprefenteren, wiens
iioedel men niet heeft willen aanvaarden,
DERDE AFDEELING.
VAN ERFVOEGING BIJ VERSTERF IN DE
NEDERGAANDE EINIE.
Art. 866.
Kinderen, zoo wel gewettigde als wettig geborene, en
^erzelver afkomelingen, erven bij verderf, met uitftuitïng van
alle andere bloedverwanten, van hunne ouders of grootouders,
of verdere bloedverwanten in de opgaande linie, zonder onder-
fcheid van fekfe of eerstgeboorte, en zonder ouderfcheid of zij
uit hetzelfde huwelijk, of uit onderfcheidene huwelijken zijn
voortgefproten.
Waaneer zij, in den eerden graad, en uit eigen' hoofde, op.
treden, erven zij bij hoofden en voor gelijke dcelen; doch
wanneer allen , Qf een gedeelte van hen, bij plaats'\ ervulling ?
optreden, erven zij bij daken
Het bepaalde bij artikel 272, met opzigt tot bij brieven van
legUjpajie gewettigde kinderen, blijft niettemin in volle kracht.
-ocr page 129-
t
C ™9 >
V l E R D E AFDEELING.
VAN ERFVOLGINO E IJ VERSTERF IN DE
OPGAANDE UNIE.
Art. $67.
Vader en moeder, beiden in k-ven zijnde ', erven in gelijke
deelen van hun kind, indien hetzelve zonder al'komelingen
overleden is.
Art. 863.
De langstlevende vader of moeder erft alleen de geheele na-
latenfchap van zijn kind, hetwelk, zonder afkomelingen,
en zonder broeders en zusters, of afkomelingen van dezelve
natelaten, overleden is.
Art. 869.
Iemand zonder kinderen of verdere descendenten overleden
zijnde, en Hechts een' zijner ouders, het zij vader of moeder,
benevens broeders of zusters, of nakomelingen van dezelve,
nalaretr'e, wordt zijn boedel in twee gelijke deelen verdeeld,
van welke het eme gedeelte door den overblijwenden vader of
moeder, en het andere gedeelte door de broeders of zusters,
of derzelver nakomelingen geë<fd wordt.
Art. 870.
Indien de overledene noch vader, noch moeder, noch afko-
melingen, noch broeders, noch zusters, of descendenten van
dezelve, nagelaten heeft, wordt zijne nalatenfchap in twee
deelen verdeeld, waarvan de eene helft komt aan de bloed-
verwanten in de opgaande Jinie van vaders zijde en de andeie
helft aan die van moeders zijde:
De naaste in graad in de opgaande linie verkrijgt de helft,
aan zijne linie toekomende, met uitfluiting van alle anderen:
Adfcendenten van gelijken graad erven bij hoofden.
Art. 871.
Bloedverwanten in de opgaande linie fuccederen, bij uitflui-
ting van alle anderen, in dat gene, hetwelk door hen aan
hunne zonder nakomelingen overledene kinderen, of verdere
descendenten gegeven is, indien de gegevene zaken in natura
nog in de nalatenfchap aanwezig zijn ; doch dezelve verkocht,
en^ de koopprijs daarvoor nog nier betaald zijnde, fuccederea
zij ia het regt tot den verfchuldigden koopprijs.
I                          VIJFDE
-ocr page 130-
( i3° )
V IJ FD £ AFDEELIN G.
VAN ERFVOLGING BIJ VERSTERF IN DE
Z'JDLINIE.
Art. 872.
Bij vóóroverlijden vnn vader en moeder van iemand, die
zonder nakomelingen overleden is, worden deszelfs broedeis,
zusters, of derzelver nakomelingen tot de nalatenfchap ge-
roepen, met uillluiting van alle andere bloedverwanten,. zoo
in de opgaande als zijdlijneii; üij erven of uit eigen' hoofde,
of bij plaatsvervulling, ep de wijze, welke bij de tweede
afdeeiing van dit kapittel bepaald wordt.
Art. 873.
Indien de langstlevende vader of moeder van iemand, Mie
zo ider nakomelingen geitorven is,' denzelven overleeft, wor-
den zijne broeders, zusters, of derzelver afkomelingen bij
pl.utsvervuliing, alleen tot de helft der nalatenfchap geroepen.
•Art. 874.
De verdeeling van de helft, de broeders of zusters , volgens
de bepaling van het vorig artikel, toekomende, gefchiedt bij
geljke deelen, indien zij allen van hetzelfde bed zijn; doch,
indien zij uit onderscheidene' huwelijken voortgefproten zijn,
wordt hetgeen zij erven in twee gelijke deelen tusfehen de vader-
lijke en moederlijke lijnen van den overledenen gedeeld.
Zij, die van beide kanten aan den overledenen beftaan, hebben
hun aandeel in de beide lijnen; doch die enkel van vaders of
moeders zijde aan den overledenen beftaan, worden alleen ieder
jn zijne lijn toegelaten. Indien 'er geene andere dan broeders of
zusters, die Hechts in eene en dezelfde linie aan den overlede-
nen bellaan, aanwezig zijn, worden dezen, met uitlluiring
van alle de bloedverwanten van de andere linie, tot de geheele
nalatenfchap geroepen.
Art. 875.
Bij gebreke van broeders of zusters, of derzelver riakome-
lingen, en bij gebreke van adfeenuehten in de eene lijn, komt
de nalatenfchap voor de helft aan de in leven zijnde adfeenden-
ten in de andere lijn, en voor de wederhelft aan de naaste
bloedverwanten van de eerstgemelde lijn.
Indien collatfralen van denzelfden graad te zamen erven,
deelen dezelve bij hoofden.
Art. 876.
Bloedverwanten, verder dan in den twaalfden graad aan den
overledenen beliaande, erven niet bij verderf.
Wanneer ia eene der lijnen bloedverwanten , die, volgens de
wet?
-ocr page 131-
C 131 )
wet, bij verfterf kunnen erven, ontbreken, devolveert de na-
latenfchap aan de bloedverwanten van de andere linie.
ZESDE AFDEELING.
VAN ONREGELMATIGE ERFVOLGING BIJ
VERSTERF.
Art. 877.
Onechte kinderen zijn wel erfgenamen bij verfterf van de
moeder, het zij alleen, het zij te gelijk met de wettige kinde-
ren , die de* moeder mogt nalaten, maar niet van de moeder-
lijke bloedverwanten, noch ook van den vader, of vaderlijke
vrienden.
                         ... , .
Art. 878.
Onechte kinderen, vóór derzelver moeder overleden zijnde,
worden in de nalatenfchap; hunner moeder vertegenwoordigd
door derzelver kinderen ,of verdere afnomelingen \ doch dezo
reprefentatie ftrekt zich tof de nalatenfchap der moederlijke
vrk-nden van de onechte kinderen, noch tot de nalatenfchap-.
pen van den vader of vaderlijke vrienden der onechte kinderen,
niet uit.,
Art. 879.
Onechte kinderen zonder kinderen of verdere nakomelingerï
overlijdende, erft derzelver moeder, en, bijvóóroverlijden van
de moeder, de broeders of zusters der onechte kinderen, of
derzelver nakomelingen bij plaatsvervulling; doch alle verdere
moederlijke vrienden zijn uitgefloten.
Art. 880. «
Indien de overledene geene blpedverwanten nalaat, die, vol-
gens de wet, bij verfterf kunnen erven, devclveert de nalaten-
fchap bïj verfterf op den langstlevenden der echtgenooten; ten
ware het huwelijk door echtfeheiding te voren vernietigd moge
geweest zijn.
Art. 881.
Bij ontbreken van een' 'overblijvenden echtgenoot, vervalt de
nalatenfchap aan het rijk.
■■'■■-                                                                                                                                   !                                                                       f'.
VIERDE HOOFDSTUK,
VAN EXECUTEURS EN ADMINISTRATEURS.
Art. 88a.
Een ieder kan, het zij bij testament, het zij bij andere afte,"
een of meer perfunen magtigen tot het ter uitveer brengen van
I 2                                      aija
-ocr page 132-
( 133 )
zijn testament, of tot het beredderen ?an zijnen boedel, aan welke
perfonen men den naam van executeurs of boedelredders geeft.
Art. 883.
Die geeneverbinitenisfen kunnen aangaan, kunnen ook geen
executeurs zijn.
Art. 884.
Eene getrouwde vrouw kan geen executeurfebap aannemen ,
dan niet toeftemming van haren man; doch, indien 'er tusfehen
haar en haren man geene genieenfchap van goederen plaats
heeft, kan zij, indien haar man zijne toeftemming weigert,
ook door den regter tot het aanvaarden van het executeur-
fel] ap geautorifeerd worden.
Art. 885.
Minderjarigen, en die onder curatele ftaan, kunnen geen
executeurs zijn; zelfs niet met toeftemming van hunne voog-
den of curateuren.
Art. 885.
Executeurs, niet bij" testament, maar bij" andere afte wor-
dende aangefteld, kunnen deze aclen, het zij geregtelijk het
zij voor notaris en getuigen, het zij" onder de hand , gemaakt
worden.
Art. 8S7.
De erfgenaam, en verdere belanghebbenden moeten zich
de executeurs , door den erflater benoemd , laten welgevallen:
Zoo deze echter blijkbaar verdachte perfonen zijn mogcen,
of, ftaande het executeurfchap, ter kwader trouw handelen, ftaat
het aan hen vrij, dezelve van de boedelredding te weren.
Art. 888.
Meer dan één executeur door den erflater benoemd zijnde,
en het getal der door den erflater benoemde executeurs, door
overlijden, of anderzins, onvoltallig geworden zijnde, worden ,
ingeval daarin binnen den tijd van veertien dagen, door
eene adfumtie van den vorigen executeur of executeurs, waar
dezelve adfumtie plaats mag hebben, niet is voorzien, door
den regter andere executeurs in de plaats der ontbrekende aan-
gefteld.
Art. 889.
Geen executeur is bevoegd om een ander bij zich te adfume-
ren, of na zijn' dood in zijne plaats te furrogeren, ten zij hem
daartoe de magt door den testateur uitdrukkelijk gegeven is.
Art. 890,
Verfcheidene executeurs benoemd zijnde, mag een van hun
geen ander adfumeren, dan met toeftemming zijner mede-exe-
cuteuren.
Art. $91..
-ocr page 133-
C J33 )
• Art. 891.
Niemand is verpligt het executeurfchap aantenemen , _ ten
ware hij' tevens, door erfftelling,legaat, of anderzins, bij" bet
testament bevoordeeld zij*; van welk voordeel ;bij, voor het
executeurfchap bedankende, verftoken wordt.
Art- 892.
Executeurs zijn in het algemeen verpligt, des overledens uiter.
flen wil ter uitvoer te brengen.
Art. 893.
Zij zijn in het bijzonder verpligt, om dadelijk jhet meest
kostbare van den boedel te doen verzegelen, en die middelen
te werk te Hellen, waardoor alle vermindering des boedel»
voorgekomen wordt.
Art. 894.
Zij moeten verder de begrafenis van het lijk van den overle-
denen bezorgen, op zoodanige wijze, als met deszelfs Haat,
waardigheid, en waarfchijnlijk vermogen overeenkomt.
Art. 895.
Zoodra de begrafenis is afgeloopen, zijn de executeurs vet>
pligt, de verzegelde goederen van den boedel te ontzegden,
en, volgens opgave ondereede, vari de genen, die zij in den
boedel vinden, een' ftaat en inventaris van denzelven te ma-
ken ; moetende zij zich, ten aanzien van den ftaat en inventaris,
verder gedragen naar het geen bij art. 333 en 335 is bepaald.
Art. 896.
Executeurs zijn verpligt de erfgenamen, des begeerende, bij
het maken van den inventaris toetelaten, alsmede aan dezel-
ve , des begeerende, kopij van den inventaris, en onderrig-
ting nopens den ftaat des boedels te geven, zonder hen, ech-
ter tot eenige medebeheering toetelaten,
Indien , buiten de executeurs, afzanderlijke voogden over de
minderjarige erfgenamen zijn aangefteld, wordt aan dezelve al-
tijd terftond eene authentieke kopij van den inventaris geleverd,
om, volgens het bepaalde bij art 334 611336, ter weeskamer, o£
bij het geregt te worden overgebragt; gefchiedende echter in
dat geval geene bijzondere beëediging door de voogden.
Art. 897.
De verpligting der executeurs tot het maken van inventaris
heeft plaats, het zij de erfgenaam verklaart de erfenis te aan-
vaarden, het zij hij verkiest, om zich nopens die aanvaarding
eenigen tijd te beraden.
Art. 898.
Wanneer de erfgenaam de erfenis verwerpt, vervalt daar-
door het executeurfchap.
Art. 899.
De erfenis door den erfgenaam aanvaard zijnde, is de execu-
I 3                                      *ÜI
»,
-ocr page 134-
C 134 )
teur verpligt voort te gaan met het „tot efïenheid brengen des
boedels , door de voldoening der infchulden te vorderen , het
verfchuldigde te betalen , en de legaten uittekeeren.
Art. 900.
Indien de daartoe benoodip'e penningen niet voorhanden
zijn, is de executeur, tot het vinden van die penningen, be-
voegd, om de roerende goederen en de effecten des boedels,
en, des noods, ook de vaste goederen, doch de laatstgemelde
niet anders dan met toellemmitig der erfgenamen, of op auto-
lïfatie van den regter, in het openbaar te verknopen en te gel-
detemaken; alles, ten ware de erfgenamen nv>greii goedvinden,
om het noodig voorfchot van penningen te doen.
Art. 901.
Geen onderhandfche verkoop van de goederen des boedels
mag gefchieden, dan met toeftemming van de erfgenamen, ten
ware de erflater anders bevolen mogt hebben.
Art. 002.
Executeurs zijn echter niet bevoegd, om de goederen des
boedels te vefkoopen, ten einde denzelven in ttaat vnn fchei-
ding en deeling te brengen, dan voor zoo verre de erfgenamen
zich nopens de verdeeling der goederen zelve niet kunnen ver-
ftaan, en de verdeeling nogtaiis, zonder eene overeenkomst
der 'erfgenamen , of verkoop van goedeun, uit den aard der
zaak onmogelijk zijn mogt.
Art. 903.
Executeurs zijn gehouden, uit; rlijk binnen het jaar na des
erflaters overlijden, aan de erfgenamen rekeningen verantwoor-
ding van hunne beheering te doen, ten ware aan hen, uit
hoofde- der omflagtigbeid van den boedel, door de erfgenamen ,
of door den regter, een bepaald uitltel mogt vergund zijn.
Art. 904.
Met opzigt tot de rekening en verantwoording, zijn execu-
teurs verpügt zich te gedragen naar het geen, ten dien aan-
dien , aan voogden is voorgefchreven , bij art. 569, 372,
3731 374, 375, 37Ó, $77l 37» en 379.
Art., 905.
Voor falaris mag een executeur, of, zoo 'er meer executeurs
zijn, mogen zij te zamen, rot belooning van hun geheel en
gezamenlijk bewind, zoo veel berekenen, als ten aanzien van
voogden bepaald is bij art'. 380.
Art. 906.
Een executeur mag febter geen falaris berekenen, indien hem
dóór den tèstateur bepaaldelijk voor de moeite van zijn exe-
cuteurfchap eene zekere fomme, bij wijze van legaat, of an-
derzins , is toegewezen, waarmede hij zich dan, in plaats
yan falaris, moet te vrede houden.
Art. 907.
-ocr page 135-
C ï35 )
■ . ■ ■ . Art. 907.
De inventaris en rekening van alle misflagen gezuiverd e*
gelloten zijnde, is de executeur verpligt, om alle de goederen
en effecten des boedels, benevens het (lot zdrier rekening,
opteleveren , om tusfehen de erfgenamen feefcheidên en ver-
deeld te worden; in het maken van welke fcheiding hij de erf-
genamen moet adfisteren.
Art. 908.
De boedelfcheidihg tot ftand gebrngt zijnde, wordt, tegen
behoorKjke a&e van quitantie en ontfiag, door de erfjenamen
ten behoeve van den executeur te pasferen, aan elk van hen
deszelfs aandeel in dé nalatenfchap afgegeven ; uitgenomen
voor zoo verre de testateur gewild heeft, dat het aandeel van
een of meer der erfgenamen, uit hoofde van een daarop ge-
legd verband, of om andere redenen, onder administratie blij-
ven zoude; het zij de executeur zelf die administrateur zij,
het zij een derde buiten hem.
Art. 909.
De bereddering eener nalatenfchap gefchiedt ter plaatfe,waar
de overledene het laatst gewoond heeft:
De regter dezer plaats is ook competent in alle zaken, de
nalatenfchap betreffende.
         .
Art. 910.
Een administrateur, is gehouden, om de door hem overge-
nornene goederen en effeften te beheeren, en de daarvan af-
komende vruchten aan de geregtigden uittekeerens
Zijne magt, verantwoordelijkheid en falaris ftaan gelijk*
met die der voogden en curatoren.
Art. 911*
Een administrateur (laat onder het onmiddellijk oppertoezïgt
van den regter, die ten allen tijde bevoegd is, om, zonder
vorm van proces, van hem verantwoording zijner administra-
tie en vertooning der geadministreerd wordende goederen eij
effeften te eifchen; mitsgaders, bevindende dat hij ter kwa-
der trouw of met eene onverfchooniijke (lordigheid gehandeld
heeft, hem ter vergoeding der toegebragte fchade te noodza-
ken , en voor het vervolg van de administratie te weren; zijn-
de voorts een administrateur verpligt, alle jaren aan den regter
rekening en verantwoording van zijn gehouden bewind te doen,
als mede, na het eindigen der administratie, eene algemeen©
rekening en verantwoording te doen aan den geen', wiens goe-
deren hij geadministreerd heeft, of aan degenen, die alsdan tot
dezelve goederen zullen geregtigd zijn.
Art. 91a.
Be post van executeur en administrateur eindigt met hunnes
I 4                                     dood,
-ocr page 136-
C 13$ )
dood, en gaat niet over op hunne erfgenamen; onverminderd
eclner derzelver verantwoordelijkheid voor de verrigtingen
van den overleden' executeur of administrateur.
V IJ F D E HOOFDSTUK.
VAN HET AANVAARDEN EN REPUDIÖREN OF VER-
WERPEN EENER ERFENIS OF LEGAAT.
EERSTE AFDEELING'
VAN HET AANVAARDEN EENER ERFENIS OF LEGAAT.
Art. 913.
Eene erfenis kan, of zuiver én eenvoudig, of onder benefi-
cie van inventaris, aanvaard worden.
Art. 914.
Niemand is verpügt eene hem opgekoniene erfenis te aan-
vaarden.
Art. 915.
Eene getrouwde vrouw kan geene erfenis aanvaarden, dan
met toefïtemmir/g van haren man, of op autorifatie van den reg-
ter, volgens het vastgellelde in-art. 152.
Erfenisfen, aan minderjarigen of aan perfonen, die onder cu-
ratele liaan, opgekomen, kunnen niet anders aanvaard wor-
den, dan met inachtneming van het geen dien aangaande bij
de titels van minderjarigheid en voogdij', en van meerder-
jarigheid
en curatele bepaald is.
Art. 916.
De gevolgen van het aanvaarden eener erfenis worden gere-
kend te beginnen van den dag af, dat dezelve aan iemand op-
gekomen is.
Art. 917.
De aanvaarding kan uitdrukkelijk of ftilzwijgende gefchie-
den:
Zij gefchiedt uitdrukkelijk, wanneer men in eenig authen-
tiek of onderhandsch gefchrift den titel of qualiteit van erfge-
naam aanneemt: zij gefchiedt ftilzwijgende, wanneer de erf-
genaam eene daad verrigt, waartoe hij alleen in qualiteit van
erfgenaam bevoegd was, en dewelke zijne meening, om de
erfenis te aanvaarden, noodwendig aan den dag legt.
Art. 918.
rroTifionele befchikk ingen omtrent het beredden van een
lijk,
-ocr page 137-
C 137 >
lijk, het bezorgen der begrafenis, de beheering en bewaring
der goederen , worden voor geene daden van fhlzwijgende
aanvaarding gereken.!, ten ware men daarbij den titel of qua-
liteit van erfgenaam mogt aangenomen hebben.
Art. 919.
Een mede-erfgenaam, die zijn regt op eene mlatenfchap bij
donatie, verkoop of transport, aan een' vreemden, aan zij-
nen mede-erfgenaam, of aan een van dezelven, oveigeeft,
wordt geacht de erfenis (tilzwijgende aanvaard te hebben.
Het zelfde heeft plaats:
i°. In geval van renunciatie ten behoeve van een of meerder
mede-erfgenamen, al ware het dat dezelve renuntiatie
om niet, en zonder eenig voordeel daartegen te genie-
ten , plaats had; en
a.".. Iu geval van renuntiatie van een' der mede-erfgenamen,
ten behoeve van aile zijne mede-erfgenamen, zonder
iemand hunner uittezonderen , wanneer hij daarvoor
eenen uitkoop geniet.
Art. 920.
Iemand, aan wi;n eene erfenis opgekomen is, overleden
zijnde, zonder dezelve, het zij uitdrukkelijk, het zij itilzwij-
gende, aanvaard of.verworpen te hebben, gaat deszelfs regt
tot aanvaarding of verwerping op zijne erfgenamen over.
Art 9a i.
Indien deze erfgenamen oneens zijn over het al of niet
aanvaarden der erfenis, moet dezelve aanvaard worden on-
der beneficie van inventaris.
Art. 912.
Een meerderjarige, eene erfenis uitdrukkelijk of (ti!zwijgend
aanvaard hebbende, kan tegen deze zijne eigen daad niet op- -
komen, ten ware de aanvaarding mogt gelchied zijrt ten ge-
volge van een tegen hem gepleegd bedrog.
Hij kan zulks mede niet doen onder voorwendfel van lefie
of verkorting, behalve alteen in het geval, dat een testament
mogt te voorfchijn gebragt worden, hetwelk aan hem te vo-
ren onbekend was, en ten gevolge van welk testament de aan-
vaarding des boedels tot zijne fchade zoude uitloopen.
Art. 923.
Het gevolg der aanvaarding van eene erfenis is , dat de
erfgenaam voor het geheel, of voordat gedeelte, waarvoor hij »
erfgenaam is, treedt in alle de regten van den overledenen,
dia door deszelfs afllerven niet zijn te niet gegaan.
Arr. 924.
De erfgenamen verpligten zich door de aanvaarding ook, ieder
naar evenredigheid van zijn aandeel, tot de voldoening der
legaten en andere lasten, hun door den testateur opgelegd.
I 5                              Art. 925,
-ocr page 138-
C 138 )
Art. 925.
Legaten kunnen mede of aanvaard of verworpsn worden.
Art. 926.
Op de aanvaarding van legaten is toepasfelijk het vastgeüel-
de bij artikel 915, 919 en 920.
Art. 927.
Indien de erfgenamen van een' legataris oneens zijn over de
aanvaarding ot' verwerping van een legaat, kunnen de genen
van hen, die daartoe genegen zijn, hetzelve aanvaarden voor
hunne bijzondere rekening.
TWEEDE. AFDEEL1NG.
VAN HET REPUDlëREN OF VERWERPEN
E ENER ERFENIS OF LEGAAT.
Art. 928.
Het verwerpen eener erfenis moet, bij uitdrukkelijke afte,
voor den rcgter , of notaris en getuigen , gtfchieden , en
wordt niet uit de omttandigheden afgeleid.
Art. 929.
Die eene erfenis verwerpt, wordt gerekend nimmer erfge-
naam geweest te zijn.
Art. 930.
De verworpene erfenis of erfdeel devolveert op de gefubfti-
tueerden, en, bij ontbreken van dezelve, op de medeërfgenar
men, of op de erfgenamen ab intestato, volgens de onder-
fcheidingen en bepalingen, bij artikel 664 , 665, 666, 667 en
668 vastgefteld.
Art. 931.
Men kan nimmer iemand reprefenteren in eene erfenis, dia
hij verworpen heeft.
Hij, die de erfenis verworpen heeft, alleen in zijn' graad
erfgenaam zijnde, of alle zijne medeërfgenamen met hem de
erfenis verwerpende, devolveert de erfenis op de kinderen,
die als dan uit eigen' hoofde, en bij gelijke deeleu, naar het
getal der perfonen, erven.
Art. 932,
De bevoegdheid, om eene erfenis te aanvaarden of te repu-
diëren , wordt verloren door een tijdverloop van twkitig
jaren.
Art. 933.
Zoo lang 'er geene verjaring van het regt van aanvaarding
aan iemand, die eene erfenis gerepudieerd heeft, kan tegenge-
worpen worden, behoudt hij de bevoegdheid om dezelve als
nog
;
-ocr page 139-
C i39r )
nog te aanvaarden, ten ware de erfenis reeds door andere erf-
genamen' mogt aanvaard zijn; onverminderd nogtans het regt,
het welk een derde op de goederen der naiatenfchap intusfchent
mogt verkregen hebben, het zij door verjaring, hetzij door
wettige handelingen met den curator, die de beheering van de
vacerende erfenis gehad heeft.
Art. 934.
Erfgenamen, die eenig goed van de naiatenfchap mogtert
weggemaakt of verzwegen hebben, verliezen de bevoegdheid
om de erfenis te verwerpen : zij worde», niettegenltaande
hunne repudiatie, geacht dezelve zuiver en eenvoudig aan-
vaard te hebben.
Art. 935.
Een verworpen legaat blijft bij den geen', die met de uit-
keering door den testnteur belast was; met inachtneming
nogtans van het geen omtrent het regt van aanwas onder meer
legatarisfen, aan wie iets gezamenlijk gemaakt is, bij art. 775
wordt bepaald.
Art. 936.
De verwerping van een legaat kan gefebieden op allerleie
wijzen, die in ftaat zijn iemands meening uittedrukken.
Art. 937.
Niemand kan, bij plaatsvervulling, voor een' legataris, die
een legaat verworpen heeft, optreden.
DERDE AFDEELING.
VAN BERAAD EN VAN BENEFICIE VAN INVENTARIS.
Art. 938.
Alle erfgenamen , zoo geftelae als gefubftitueerde, en brj
verderf geroepene , mogen zich beraden, of zij de erfenis
zuiver, of onder beneficie van inventaris, aanvaarden, of de-
zelve verwerpen willen.
Art. 939.
Legatarisfen hebben ook het regt, om zich te beraden om-
trent het aannemen of verwerpen van het aan hen befproken
legaat.
Art. 940.
Die zich van het regt van beraad bedienen wil, brengt daar-
van, zoodra hij van de aan hem te beurt gevallene erfenis
of legaat kennis bekomen heeft, eene acte uit voor den regter
va» de plaats, waar de overledene het laatst gewoond heeft.
Art. 94 r.
-ocr page 140-
C ï4<5 )
Art. 941.
Dit regt van beraad duurt den tijd van drie maanden, gere-
kend van het uitbrengen van gemelde afte, doch langer niet;
ten ware door den regter, om bijzondere en gevvigtige rede-
nen , eenige verlenging van dien tijd werd toegeflaan.
Art. 942.
De erfgenaam is verpligt, om, gedurende den tijd van be-
raad , een' ftaat en inventaris des boedels te maken , voor de
bewaring der goederen , daartoe behoorende, zorg te dragen, en
de gelden of goederen, aan dta boedel verfchuldigd, te ont-
vangen; doch het ltaat hem niet vrij, goederen te vervreem-
den, of betalingen en foortgelijke daden te doen; het plegen
daarvan heeft ten gevolge, dat hij geacht wordt de erfeni*
zuiver en eenvoudig aanvaard te hebben.
Art. 943-
Indien, uithoofde.dat eenige goedere» aan bederf onder-
worpen zijn, of niet zonder nadeel bewaard kunnen worden,
een verkoop noodig is, of dat eenige dringende betaling moet
gefchieden, die volftrekt geen uitflel lijden kan, moet tot het
doen van dien verkoop of betaling vooraf eene autorifarie van
den regter verzocht en verkregen worden.
Art. 944.
Zoo lang de tijd van beraad voor den erfgenaam loopt ,
kunnen zij, die iets van den boedel te vorderen htbben, den-
zelven niet met executiën bemoeijelijken, maar zij zijn ver-
pligt aftewachten den tijd, dat de aanvaarding of verwerping
der nalatenfchap". door den erfgenaam gedaan is, onverminderd
echter zoodanige middelen van voorziening, als de regter, op
verzoek van de belanghebbenden, en tot derzelver zekerheid,
noodig oordeelen zal daarteflellen.
Art. 945.
Met het eindigen van den tijd van beraad is de erfgenaam
verpligt, zich, bij eene acte voor den regter der plaats , waar
het fterf huis gevallen is, te verklaren, of hij de erfenis aan-
vaardt, het zij zuiver en eenvoudig, het zij onder het vragen
van beneficie van inventaris, dan of hij dezelve verwerpt.
Van het uitbrengen dezer acte in gebreke blijvende, wordt
hij gerekend de erfenis zuiver aanvaard te hebben.
Art. 946.
Indiende erfgenaam verklaart den boedel, onder beneficie van
inventaris, te aanvaarden, vervoegt hij zich, binnen acht dagen
na het uitbrengen der evengemelde acte, bij request, aan het
geregt van de plaats, waar de overledene het laatst gewoond
heeft, en verzoekt, dat hem mag worden toegeflaan, om den
boedel onder beneficie van inventaris se aanvaarden.
Art. 947.
r
-ocr page 141-
C '41 )
Art. 947.
Omtrent dit verzoek wordt door den fegter zoodanig gehan-
deld , als bij de wet op de manier van procederen is bepaald.
Art. 948.
In geen geval, echter, kan de aanvaardiging onder beneficie
van inventaris aan den erfgenaam toegedaan worden, ten zij
hij onder eede verklaart, dat de inventaris nair zijne beste
kennis in alle opregtheid gemaakt is, dat hij niets ter kwader
trouw omtrent den boedel gedaan of gehandeld heeft, en dat
hij verder ook in alles ter goeder trouw handelen zal, zonder
den boedel op eenigerhande wijze te verkorten; in hef bijzon-
der ook, dat hij, zoo 'er zich nader iets ten voordeele van
den boedel in'ogt opdoen, zulks in den boedel zal brengen ea
verantwoorden.
Art. 949.
De erfgenaam, die eene nalatcnfchap aanvaard heeft onder
beneficie van inventaris, is gehouden zekerheid te ftellen voor
het beloop van denzelven boedel, en voor zijne getrouwe be-
heering van denzdven.
Art. 950.
Redenen van weigering van het verzoek om aanvaarding
onder beneficie van inventaris zijn;
ie. Wanneer door de fchuldeifchers of legatarisfen blijk-
baar kan worden aangetoond, dat de ftaat des boedels
niet onzeker, maar buiten tegenfpraak infolvent is;
a». Wanneer de erfgenaam zoodanige daden pleegt, waar-
door hij geacht moet worden de erfenis reeds zuiver aan-
vaard te hebben;
3°. Wanneer hem kan worden aangetoond, dat hij ia de
opgave des boedels, of in deszelfs beheering, geduren*
de het beraad, ter kwader trouw gehandeld heeft; en .
a". Wanneer onder verfcheideh erfgenamen één of meer
gevonden worden,die den boedel zuiver willen aanvaar-
den, of wanneer de erfgenamen bij verderf, of ook
bloedverwanten van eenen verderen graad daartoe ver^
klaren bereid te zijn.
Art. 951.
Indien de erfgenaam buiten ftaat is om de vereischte zeker-
heid te ftellen, of eenige wettige redenen voorhanden zijn,
waarom aan hem alleen de beheering des boedels niet behoort
te worden overgelaten", ftaat het aan den regter,om hem tot die
behecring één' of meer boedelredders toetevoegen.
Art. 952.
De erfgenaam, die onder beneficie van inventaris aanvaard
heeft, zoo wel als de aau hem. toegevoegde boedelredders,
(laan
-ocr page 142-
C *4* )
ftaan onder het oppertoe?igt van het geregt, hetwelk verpligt
is, om niet "alleen van tijd tot tijd opening en verantwoording
van de vorderingen in de vereffening des boedels aan zich te
doen geven, maar ook, des noods, voorzieningen te doen, dat
die vereffening binnen een' bepaalden tijd afloope en ten einde
gebragt worde.
Art. 953.
Het gevolg van een verleend beneficie van inventaris is:
i». Dat de boedelfchulden-en legaten niet verder behoeven
te worden uitgekeerd, dan het vermogen des boedels
toereikende is;
a°. Dat de fchuldvorderingen, welke de erfgenaam ten las-
te van den boedel heeft, door zoodanige aanvaarding
niet worden gehouden voor vernietigd, maar dat hij
daarmede, even zoo wel als andere fchuldeifchers, in
\ den boedel komt;
3°. Dat de erfgenaam de noodige onkosten van besrafenis,
en de kosten, op bet verkrijgen van het beneficie, en
op de beredding des boedels gevallen, in decerlte plaats,
en vóór alle andere fchuidew, van den boedel aftrekt;
4°. Dat de fchulden moeien voldaan worden volgens de
orde van preferentie, bij de wet vastgefteld, en, voor zoo
verre zij niet geprefereerd zijn, ponds-pondsgelijke ; en
5°. Dat e?rst alle de fchulden des boedels moeten afbe-
taald zijn, eer de uhkeering der legaten in aanmerldng
komen kan.
Art. 954.
De fchuldeifchers van den boedel, die zich niet 'opgedaan
hebben, dan nadat de rekening gefloten en de boedel afgedaan
is, hebben geen verder verhaal dan op den erfgenaam;enzuïks
alleen , voor zoo vevre dezelve eenig batig flot heeft overgehou-
den, en voorts op de iegaïarisfen, en dus'niet op de overige
fchuldeifchers. Zij verliezen zelfs de bevoegdheid, om den
erfgenaam en legafaiisfen aantefpreken, door een tijdverloop
van drie jaren, te beginnen van den dag dat de rekening opge-
nomen en gefloten is.
PIERDE A F D E E L I N G.
VAN VACERENDE ERFENISSEN.
Art. 955.
iWanneer eene erfenis komt te vallen, waartoe zich geene
erf-
-ocr page 143-
( H3 )
erfgenamen of boedelredders opdoen of gevonden worden, bes
noemt de regter van de plaats, waar de overledene het laatst
gewoond heeft, een' curator over dezelve.
Art. 956.
De gemelde curator is verpligt, ftaat en inventaris van de
goederen des boedels te maken, en den boedel zoo en in dier
voege tot eiFenheid te brengen, als aan executeurs voorgefchre-
ven is.
Art. 957-
Dien onverminderd ftelt de curator alle middelen in het werk,
ten einde te ontdekken, of'er erfgenamen aanwezig of te vin-
den zijn.
Art. 958.
- Wanneer zich erfgenamen «opdoen, en derzelver regt gecon-
ftateerd is, zijn zij bevoegd, dadelijk de beheering des boedels
overteuemeu van den curator, die wegens zijne gehoudeae di-
rectie aan hen verantwoordelijk is.
Art. 959.
In alle gevallen, wanneer geene erfgenamen, die, of uit kracht
van testament, of bij verfterf, zouden kunnen erven, aanwe-
zig zijn , of hebben kunnen ontdekt worden, vervalt de nala-
tenfchap, ingevolge artikel 435, aan den ftaat, aan welken
alsdan de curator of andere bewindhebbende verpligt is reke-
ning en verantwoording te doen, en de gezuiverde nalatenfchap
overtegeven.
Art. 960.
De gemelde curator is bevoegd om voor falaris zoo veel ia
rekening te brengen, als aan yoogden wordt toegeftaan.
ZESDE HOOFDSTUK.
VAN BOEDELSCHEIDING EN VAN COLLATIE
OF INBRENG»
BERST E AF DEELING.
VAN BOEDELSCHEIDING.
Art. 961.
Niemand kan gedwongen woeden ora eene nalatenfchap ohi
verdeeld te houden, en boedelfcheiding kan altijd worden ge-
vorderd , niettegenstaande eenig daarmede ftrijdig verbod of
svereenkomst aanwezig zoude mogen zijn.
Men
-ocr page 144-
C 144 )
Men ka» echter, bij overeenkomst, de boedclfcheïding voor,
een' bepaalden tijd opfchorten, mits niet langer dan voor vijf
jaren; kunnende niettemin de overeenkomst" daarna worden
vernieuwd.
Art. 962.
Een of meer erfgenamen afwezend zijnde, moet derzelver
tegenwoordigheid of volmagt tot het doen der boedelfcheidhig,
worden afgewacht, ten ware hun verblijf onbekend is, of zij
zoo verre afzijn, dat de fcheiding daarnaar niet kan worden
uitgefteld; in welk geval door den regter een curator wordt
benoemd, om den afwezenden in het doen der fcheiding te
vertegenwoordigen, zijn toebedeeld aandeel overtenemen, en
tan zijnen behoeve te befturern
Art. 963.
Het ftaat aan den erflater vrij, oin de wijze vati fcheiding en
verdeeling des boedels tusfchen zijne erfgenamen bij testament
te regelen; en moet deszelfs voorfchrift door de.erfgenamen
ftiptelijk worden nagekomen, al ware het ook dat hetzelve
bleek eenige ongelijkheid in zich te bevatten.
Art. 964.
Omtotboedelfcheidingte geraken , is hetnoodig, om, indien
onder de erfgenamen een of meer minderjarige, afwezende, of
toezigt behoevende perfonen gevonden worden, vooraf een'
ftaat en inventaris van den boedel te maken.
Het maken van dezen ftaat en inventaris mag, ingeval 'er
meerderjarigen of afwezenden, of toezigt behoevenden in den
boedel geïnteresfeerd zijn , door dentestateur niet kwijtgefchol-
ten of verboden worden.
Art. 965.
De erfgenamen, allen meerderjarig, en hun eigen meester zijn-
de, mogen, indien zij zulks eenparig goedvinden, den boedel
onder elkander veideekn, zonder vooraf daartoe eenen inven-
taris te maken.
Art. 966.
Des ©verledens boedel met den boedel van een' ander' door
gemeenfehap vermengd zijnde, moet eene afzondering van die
beide boedels gefchieden, alvorens boedelfcheiding onder des
o verledens erfgenamen plaats kan hebben.
Art. 967.
Indien tusfchen den overleden' en deszelfs nagelaten echtge-
noot gemeenfehap van goederen heeft plaats gehad, wordt de
gemeene boedel naar het voorfchrift, in artikel 194 vervat,
verdeeld.
Art. 968.
De gemeenfehap zoo van goederen, als van winst en ver-
lies ,
-ocr page 145-
C 145 )
Hei, bij htiwelijks-voorwaardeu zijnde uitgefloteii, hèeÉLmr^fi
eene afzondering plaats, doch zoodanig, dat de doordevrou#
aangebragte, of ltaande huwelijk verkregene goederen, voóc
zooverre die nog aanwezig zijn, den boedel van de vrouw,
en de overige den boedei van den man uitmaken.
Art. 959.
Voor zoo verre eenige van de goederen van de vrouw ver-
vreemd en niet meer aanwezig zijn, en de vrouw niet uit
krachte van eenig bijzonder beding, bij huwelijks-voorwaar-
den gemaakt, zelve de administratie dezer goederen heeft ge-
had , heeft zij of hare erfgenamen regt tot het bekomen van
redintcgratie, overeehkorrifti^ dè bepalingen, bij art. 150 eni|t
gemaakt. '
                          t,
.-....■          .,., . Art. 970.. .... |,,,.         , ,,*
De gerrieenfchap van goederen wel uitgefloten, doch die vari
winst en verlies gebleven zijnde, beftaat de gemelde afzonde-
ring daarin, dat eerst en vooraf, uit vergelijking van het géeri
door elk ten huwelijk is aangebragt, en (taande Huwelijk ver-
kregen , rö'et den tegenwoordigen ilaat van den gerneënen boe-
del, de berekening worde opgemaakt, hoe. veel 'er (taande hu-
welijk is overgewonnen of achteruitgeteerd:
Dit overgewonnen of achteruitgeteerde moet, als winst of
verlies, gelijkelijk gedeeld worden; eii alsdan maakt e-.k> aan-
gebragte goed, vermeerderd met de halve winst, of vermin-
derd met_ het halve verlies, het aandeel uit > hetwelk aan iedec
hunner uit dert gemeeneïi boedel toekomt.
-Art. 971. . , ■ . .
Zoo lang de boedel,: die met des bverledens boécM genleërt
èn onverdeeld is, niet afgezonderd is geworden, zijn dé erf-
genamen of executeurs, door den overledenen benoemd, niet
anders gevoegd tot de béheering van dien gerneënen boedel,
<ian met concurrestie van de belanghebbenden in dan boedel,
die met den hunnen vermengd is..
Art. 972.                . , ( ,
In de affcheiding van eenen gemèeflen boedel kan door deii
man, of zijne erfgenamen gevorderd worden, dat san hem'
of hen, na gedane begroeting,^ worden toegedeeld de mans5
kleederen, benevens het goud, zilver en kleinoodiën, tot des'
jfatfns lijfdragt behoorende.' Gelijk regt komt ook toe aan de
vrouw, of hare erfgenamen, ten aanzien van dè vröuwsklee-
deren en fieradi*».
Art. 973.
, De langstlevende echtgenoot kan insgelijks vorderen, 3ai
San hem, volgens begrootihff, celaten worde de bibliotheek
•'K                                      bé.
/
-ocr page 146-
( 146 )
benevens de inltrumenren en gereedfchappen, tot zijn beroep,
'ambacht of kunst, behoorende.
Att. 974.
» Boedelfcheiding wordt onder de erfgenamen gedaan door
Verdeeling van het geen deelbaar is, of door het eene goed te-
gen het andere te (lellen, of door overneming op begrooting,
of door eenïge andere onderlinge fehikking, of deor het lot.
Art- 975- , . ,
Vóór alle fcheiding en deeling geniet ieder erfgenaam vooraf
het geen hij als fchuldeifcher te vorderen heeft, alsmede dat
geen, hetwelk de testateur aan hem blijkbaar boven zijne erf-
portie heeft gelegateerd.
Art. 976.
Bij de verdeeling moet, zoo veel mogelijk, vermijd worden,
rdat de nalatenfchap in al te geringe deélen gefplitst, en de
"daartoe behoorende landerijen al te zeer van een gefcheiden
'worden, en, zoo veel mogelijk , worden gezorgd, dat ieder erf-
"deel eene gelijke hoeveelheid roerende en onroerende goederen,
regten en infchulden, van denzelfden aard en waarde, bevat.
Art. 977.
Onder de goederen, waaromtrent boedelfcheidingplaats heeft,
worden niet gerekend dezulke, die wel in den boedel gevon-
den zijn, doch waarvan de eigendom aan anderen behoort, of
die door den overleden' met last van fideïcommis bezeten,
en inet zijnen dood op anderen vervallen zijn.
Art. 978.
De vruchten, huren, interesfen en andere inkomften, vóór
of na des testateurs overlijden vervallen, moeten mede in de
verdeeling komen.
Art. -0jg.
Onroerende goederen, die niet gemakkelijk verdeeld kunnen
Worden, moeten in het openbaar worden verkocht, ten zij de
erflater bij testament, oftle erfgenamen bij overeenkomst, hier-
omtrent eene andere fehikking hadden bepaald.
Art. 980. f
Ten aanzien van den regter, voor denwelken de a&ie tot
boedelfcheiding , en de verfchillen over dezelve, moeten
worden gebragt en behandeld, wordt tot artikel 909 ge-
refereerd.
Art. 981.-
Het regt van boedelfcheiding te eifchen wordt door geerai
verjaring verloren.
Art. 982.
De papieren en bewijzen van eigendom, tot eenige toegêv
dee}*
-ocr page 147-
C H? )
deelde goederen betrekkelijk» worden overgegeven aan der]
geen', wien die goederen toegedeeld zijn»
'
                                      Art. 98^.
De algemeene boedelpapieren blijven in bewaring bij den
geen', dien de meerderheid der erfgenamen daartoe verkiest,
of, geene bepaling der .meerderheid kunnende uitgebragt
worden, bij .den geen', dien de regter óórdeelt daartoe de
meest gefcbikte perfoon te zijn; behoudens aan elk der be-
langhebbenden het vermogen , om ten allen tijde daarvan l
ten zijnen koste, vifie en affchriftert te vorderen.
TWEEDE A F D E É L I N G.
VAN COLLATIE ÓF t N & k E N &
Art. 984. .>.,...-
Ieder, erfgenaam is verpligt om in den boedel intebrengen £
of in zijn aandeel te laten toefcheiden, hetgeen hij aan deri
testateur fchuldig was, hetgeen hij uit den boedel op reke;
ning'genótenj of wegens vruchten en inkomften ontvangen
heelt, en hetgeen hij tot vergoeding van fchadej door heiri
aan den boedel toegebragt, fchuldig mogt zijn.
Kinderen, én verdere af komelingen, bij plaatsvervulling;
zijn daarbeneveus gehouden, om in den boedel van .hunne
ouders of grootouders , aan wie zij bij testament of bij ver-
fterf opvolgen, en, al wate het alleen in de legitime portie^
bij collatie intebrengen hetgeen zij van hen, in derzelver
leven, ook uit anderen hoofde dan in het vorig artikel ver-J
meld is, genoten hebben; en zulks overeenkomftig de bepa*
üngen, bij artikel 990 en 991 gemaakt, ten einde daardoor
eene billijke gelijkheid onder de kinderen bevorderd worde.
Art. 986.
; Af komelingen, bij plaatsvervulling ervende, zijn tot. den
inbreng van hetgeen hunne ouders genoten hebben verpligt»
al was het zelfs, dat zij geene erfgenamen van hunne oudere
geworden waren.
Art. 987.                  :,„ ......',
Tot dien inbreng zijn echter deze af komelingen, voor zoo
teel het genotene ddor hunne ouders betreft, niet gehouden,'
wanneer zij niet bij reprefentatie van hunnen overledenen
♦ader of moeder tot dé erfenis komen, maar door, hunne.
grootouders, mét voorbijgaan van hunnen riog levenden1 vader
« Moeder,: tot erfgenamen gefield zijn; -
                    , , . ,.,,
ni                      Art. &*;
-ocr page 148-
C H3 )
Art. 988.
In de fcheiding van den gemeenen boedel tusfchen den
langstlevenden der ouders, en de kinderen, als erfgenamen'
van den geffcorven' vader, of moeder, als mede in het geval9
dat de langstlevende, benevens de kinderen, tot erfgenaam
gefield is , wordt door de kinderen ten voordeele van den
langstlevenden geen inbreng gedaan, maar alleen ten voor-
deele van de andere kinderen of kindskinderen.
Art. 989.
Wanneer verfcheiden kinderen of kindskinderen den boedel
van een' hunner ouders of voorouders aanvaarden onder be-
neficie van inventaris, heefc de inbreng wel plaats ten aan-
zien van de kinderen of kindskinderen, maar niet ten voor-
deele van de i'cliuldeifchers.
Art. 990.
In de bepaling, wat aan inbreng onderworpen of daarvan
bevrijd is, moet in de eerfte plaats geraadpleegd en gevolgd
worden hetgeen de testateur daaromtrent verklaard heeft te
willen.
Art. 991.
Geene bepaling daarvan door den testateur gemaakt zijnde,
wordt geacht aan inbreng onderworpen te zijn:
iö. Alles wat tot het beginnen, bevorderen of verkrijgen
van eenig beroep, koophandel, nering, fabrijk , handwerk
of andere kosnvinning, van welken aard ook, is me-
degegeven of verftrekt ;
2.°. Hetgeen ten huwelijk is medegegeven , of naderhand
tot onderftand der huishouding verftrekt is;
3». Al hetgeen door de ouders als borg, of anderzins, we-
geps fchuiden of misdaad der kinderen, betaald is; en
40. Gefchenken, door de ouders, uit loutere gunst of
milddadigheid, aan de fondeien gedaan.
Art. 99a.
Van inbreng zijn bevrijd:
1°. Bruilofcskosten, kleederen, kleinoodien en fieradiën, ter-
gelegenheid van der kinderen huwelijk gegeven; im-
mers voor zoo verre de laatstgemelde, uit hoofde van
derzelver aanmerkelijke waarde, niet als een gedeelte
van het huwelijksgoed behooren aangemerkt te worden;
s<\ De
- :                               l\ ■                                              .■'''.
-ocr page 149-
'
( 149 )
fl<>. De gewone kosten van onderhoud en opvoeding;
3°. De kosten, tot het aanleeren van eenige koopmanfchap,
kunst, handwerk of ambacht bedeed, als mede de
kosten van lludie, het aankoopen van de noodige boe-
ken daaronder begrepen; en
40* Gefchenken door de ouders, tot belooning van ged&ne
dienüen , aan de kinderen gedaan.
Art. 993.
De inbreng gefchiedt alleen in den boedel, van wien het
genotene is afgekomen.
Art. 994.
De inbreng wordt gedaan door het genotene weder in den
boedel te brengen, of door zoo veel minder dan de anderen
te genieten.
Art, $9$.
Die eene zekere fomme gelds heeft genoten, is gehouden
eene gelijke fomme intebrongen; doch die goederen genoten
heeft, kan volftaan met den inbreng van de waarde, welke
die goederen ten tijde van de gifte hadden.
Art 996.
De verpligting tot het doen van inbreng houdtop:
i°. Wanneer de kinderen of kindskinderen, het zij door ont-
erving, het zij door het verwerpen der erfenis, geene
erfgenamen van hunne ouders of grootouders worden;
a*. Wanneer de inbreng hooger komt dan het erfdeel be-
loopt; als weSk nueniere voor vervallen .wordt gete-
kend, en niet behoeft ingebragt te worden;
30. Indien de kfnderen of kindskinderen daarvan door de
ouders of grootouders bij testament of anderzins, zijn
vrijgeiteld, voor zoo verre de legitime portie der overi-
ge kinderen daardoor niet benadeeld wordt; en
4*. Indien de kinderen of verdere afkomelingeu elkander
bij overeenkomst vóór of na des testateurs overlijden
gemaakt, van het doen van inbreng vrijgeikld
hebben.
Door het bepaalde bij de twee eerfte gedeelten van dit
artikel, wordt echter de erfgenaam van de betaling van bet
geen hij meerder dan zijne erfportie aan den errhter fchuidig
was, en van de vergoeding der febade, die door hem aan
den b.oedel zoude mogen lo.gcbrngt zijn, niet vrijgerteld.
& 3 ,J                   DERDE
1
-ocr page 150-
C 15? }
s;
p E R D E A F D E E E l N Q-.
VAN Dï BETALING DER. SCHULDEN.
Art. 997.
De erfgenaam, die de erfenis zuiver en eenvoudig aanvaard
beeft, is verpligt om alle de fchulden des boedels ten volle.
te betalen. *
- Art. 998.
Gedeeltelijke erfgenamen voldoen, ieder voor zijn aandeel,
4e fchulden des boedels.
Art. <)<$$.
Een der erfgenamen, bij fcheiding, met het betalen van
eenige fchuld des boedels belast zijnde, is gehouden zijne
irjede'erfgemjmen daarvan te bevrijden ; doch de fchuldeifcner
behoudt de keuze, of hij den belasten erfgenaam' alleen,
of wel de gezamenlijke erfgenamen tot betaling aanfpre-
ken wil.
Art. 1000.
Godshuizen, weeshuizen, diakonign en andere armen-in»
rigcingen, mitsgaders weesmeesters, mogen eene erfenis aan-
vaarden, zonder in de fchulden verder gehouden te zijn dan
de boedel toereikt, en ftaan mitsdien in dit opzigt gelijk met
de genen, die een' boedel onder beneficie van inventaris aan-
vaarden.
Art. 1001.
Dezelve zijn echter gehouden inventaris te maken, en aan
de belanghebbenden rekening en veranuvoording te doen.
Art. 1002.
De fchuldeifchers van eenen boedel, en de legatarisfen
hebben 'm alle gevallen, zonder uitzondering, de bevoegd-
heid om affcheiriiïig van deii boedel des overledenen van dien
ysn den erfgenaam te eifchen.
Art. 1003.
Dit regt kan echter niet uitgeoefend worden, wanneer men
den erfgenaam in zijn particulier als fchuldenaar beeft aange-
nomen, en daardoor met betrekking tot den overledenen 'efine
novatie van fchuld heeft aangegaan.
' Art. 1004.
Het regt om affcheidiag des boedels te vorderen wordt,
door verloop van d/ie jaren geprefcribeerd.
Art. 1005.
De particuliere fchuldeifchers van den erfgenaam kunnen
geene zoodanige feparatie des boedels vorderen.
VIER.-
-ocr page 151-
C 151 )
VIERDE AFDEELING.
VAN DE GEV0LGEN VAN BOEDELSCHEI-
DING, EN VAN VRIJWARING VAN
HET AANBEDEELDE.
Art. 1006.
De erfgenamen zijn verpligt, offchoon dit ook niet bij de
fcheiding bedongen ware, om voor de vrijwaring van het
aan een ieder toebedeelde inteftaan.
Art. 1007.
Wanneer eenige infchulden des boedels aan een' der erfge-
namen toegedeeld zijn, kan die erfgenaam de betaling van
den fchuldenaar eifchen, zonder daartoe eenige verdere over-
dragt of cesfie van a^ie van zijne mede-erfgenamen nooclig te
hebben.
Art. 1008.
Gemaakte boedelfcheidingen hebben eene verbindende kracht
Onder de erfgenamen.
V IJ F D E AFDEELING.
VAN VERNIETIGING OF RESClSSIE VAN
AANGEGANE BOEDELSCHEIDING.
Art, 1009.
Boedelfcheiding kan worden te niet gedaan ter zake van ge*
weid of bedrog.
Art. ioio»
Eene regtmatige dwaling, waardoor eene benadeeling van
meer dan een vierde van iemands erfdeel door de fcheiding
veroorzaakt is, eene vergisfing in de berekening der aandec-
len of optellingen, de ontdekking dat men bij de fcheiding
iemand als mede-erfgenaam heeft toegelaten, die geen erfge-
naam was, of dat men verzuimd heeft een' wezenlijken erf-
genaam roede te rekenen, zijn wettige gronden tot rescisüe
óf tenietdoening van de aangegane fcheiding, en tot eene ge-
heele herrtelling , of wel tot eene verbetering van het toege-
bragte nadeel, naar mate van de omftandigheden.
Art. ion.
Tegen de waardering der goederen, welker Verdeeling ver-
volgens door het k)t geschied is, valt geene'herlteliing..
K 4                              TWEE*
-ocr page 152-
C rff» )
TWEEDE T* I T E L.
VAN CONTRACTEN OF CONVENTIONELE
VEKBINDTENISSEK IN HET ALGEMEEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
VOORAFGAANDE BEPALINGEN.
Alt. 1011.
Een contract is eene overeenkomst, waardoor een of meer
»eiionen zich aan een of meer andere perfonen verbinden, om
ie:s te gevtn, te doen, of niet te doen.
Art. ioig.
Een contract is bilateraal of tweezijdig, wanneer de con-
tractanten zich wederkeerig aan elkander verbinden.
Art. iq 14*'
Hetzelve is unilateraal sf eenzijdig, wanneer een of meer
perfonen zich aan een of meer anderen verbinden, zonder dat
de laatstgeinelden van hunnen kant tot iets gehouden zijn.
Art. iot>
Hetzelve is commutatief, vergeldend of vervvisfelend, wan-
neer ieder der contracterende partijen zich verbindt om eene
zaak te doen of te geven, welke b.efchouwd wordt als een
equivalent van het geen voor hem gedaan, of aan hem gege-
ven wordt.
' Wanneer het equivalent voor ieder der contracterende par-
tijen befiaat in de kans van winst of verlies, van eene onze-
kere gebeurtenis afhangende, is deze veibindtenis een katu-
contractl
,'"'
■ ■            ".                                 Art. joi6.
Een contract iijt weldadigheid is , wanneer eene der partijen
aan de andere geheel en aJ om niet een zeker voordeel of voor-
legt doet toekomen.
Art. 1017.
Een contract, uit onereufen titel aangegaan, is zoodanig een,
het welk ieder der partijen onder de vérpligting brengt, om iets
^e geven of te doen.
Art. 1018.
Alle contraften, behalve in de gevallen, waaromtrent de
wet op eene andere wijze befchikt heeft, kunnen zoo wel
mondeling als fchriftelijk worden aangegaan, en het gefchrift
behoort nimmer tot het wezen der contracten, dan alleen in
het geval van een uitdrukkelijk beding, dat het eontraft niet
voer
T
-ocr page 153-
ypor voltrokken zal worden gehouden, dan na'fhet pasferen
éener fchriftelijke afte.
Art. 1019.
Ingeval het beding, bij het flet van het voorgaand artikel
yermeld, plaats heeft, (laat het aan elk der contracterende par-
tijen vrij, om, zoo lang het gefchrift niet voltrokken is, van
het contract door berouw terug te komen.
Dit moet echter niet worden uitgeftrekt tot het geval, wan-
neer men enkel was üfgefproken, om het verhandelde flechts
tot beter geheugenis en bewijs in gefchrift te doen vervatten.
Art. 1020.
Alle contracten , het zij dezelve eene bepaalde benaming
hebben, het zij dezelve onder geeue bijzondere benaming be-
kend zijn, hebben hunne algemecne regels, welke het onder-
werp van dezen titel uitmaken.
De bijzondere regels, ten aanzien van bepaalde contraeten,
worden opgegeven bij de titels, in welke van elk derzelve ge-
handeld wordt.
De bepalingen, die tot handelingen der commercie in het
bijzonder betrekkelijk zijn, worden bij de commerciële wetten
vastgeiteld.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DE WEZENLIJKE VEREISCHTEN DER OVEREENKOMSTEN.'
Art. 1021.
Tot de beftaanbaarheid van alle overeeukomflen behooren
yier wezenlijke vereischten:
De toeftemming van den geen', die zich verbindt;
Deszelfs bekwaamheid om-, te kunnen contra&eren;
Een zeker onderwerp, hetwelk de doffe der verbiad-
tenis uitmaakt; en
Eene wettige oorzaak van verbindtenis.
EERSTE AFDEELING.
VAN TOESTEMMING.
Art. 1022.
Geene toeftemming is vim waarde, wanneer dezelve dooi.
dwaling of bedrog is verkregen , of door vrees of onregtvaar-
dig geweld is afgeperst.
Art. 1023.
Dwaling maakt geene overeenkomst nietig, dan wanneer men
gedwaald heeft in het wezen der zaak, die het onderwerp der
overeenkomst uitmaakt;
K 5                                  Dw*.
-ocr page 154-
■- >
C Ï54 )
f
Dwaling maakt mede geene overeenkomst nietig, wanneer
men alleenlijk gedwaald heeft in* den perfoon, met wien men
meende te handelen-, ten zij de overeenkomst voornamelijk uit
aanmerking van dezen perfoon is aangegaan.
Art. 1024.
Onregtvaardig geweld, gepleegd tegen den geen', die eene
vetbindtenis aangaat, maakt de overeenkomst nietig, ook
dan, wanneer hetzelve gepleegd is door een' derden, ten wiens
behoeve de overeenkomst niet gemaakt is.
Art. 1025.
Onregtvaardig geweld heeft plaats, wanneer hetzelve van
zoodanigen aardis, dat het redelijker wijze moet geoordeeld
worden op iemand indruk te maken, en hem te mogen doen
vreezen, dat hij zijn' perfoon of goederen aan een merkelijk
en dadelijk nadeel blootftellen zoude: \
In het beoordeelen daarvan moet op de jaren, de kunne en
den ftaat der perfonen, acht gegeven worden.
Art. 1026.
Onregtvaardig geweld maakt eene overeenkomst nietig, als
hetzelve gepleegd is niet alleen tegen een' der contractanten ,
maar ook tegen deszelfs echtgenoot, kinderen of ouders.
Art. 1027. '
De vrees, alleen uit eerbied jegens ouders of grootouders
voortkomende, is uit haar zelve, en zonder eenig bijkomend
onregtvaardig geweld, tot vernietiging der overeenkomst col-
voldoende.
Art. 1028.
Tegen een contract kan, op grond van onregtvaardig ge-
weld , niet opgekomen worden, indien , na het ophouden van
het geweld, het contract is goedgekeurd , het zij uitdrukke-
lijk, "het zij ftilzwijgende, het zij omdat men .den tijd tot
telief, door de wet bepaald , heeft laten voorbijgaan.
Art. 1029.
Bedrog levert een' grond op tot vernietiging der overeen-
komst , wanneer de kunstgrepen , door een' der contractanten
gebezigd, van dien aard zijn, dat het baarblijkelijk is, dat
de ander, zonder zoodanige kunstgrepen, niet gecontracteerd
zoude hebben:
Bedrog wordt niet geprefumeerd, maar moet bewezen, wor-
den.
Art. 1030.
Overeenkomften, door dwaling, onregtvaardig geweld of be-
drog aangegaan, zijn niet van zelf nietig, maar moeten bij
vonnis van den regter, na een volledig onderzoek, vernietigd
of gerefcindeerd worden. -
Art. 1031.
-ocr page 155-
C 155 )
Art., 1031.
f.enadeeling <, ponder dat vao eenen bedriegelijken toelsg
blijkt, vern'etigt geene overeenkomst, dan alleen in fommiga
gevallen, en ten-aanzien van zekere perfonen; zoo als hierna,
bij de behandeling van relief, is vastgeïïeld.
Art. 1032.
Tn het algemeen kan men zich niet verbinden, noch iets be-
dingen , op zijn' eigen naam, dan voor zich zelven.
Art. 1033.
Niettemin kan men zich voor een' derden fterk maken of
inftaan , en beloven, dat dezelve iets zal geven of dqen : in-
geval die derde weigert het beloofde na te tornen, is de be-;
lover tot fchadeloosilelling gehouden.
Art. 1034.                  " "
Men kan ook ten behoeve van een' derden iets bedingen,'
wanneer eene overeenkomst , welke men voo,r zich zelven
maakt, of eene gift, die men aan een' ander' doet, zulk eene
voorwaarde of beding in zich bevat:
Zoodra die derde verklaard heeft van liet beding te willen
gebruik maken, is hetzelve onherroepelijk.
'
                                  ' Art. 10 35.
Men wordt altijd geacht bedongen te hebben voor zjeh
zelven, en voor zijne erfgenamen of regt yèrkrijgenden, mits-
gaders ten laste van den belover en zijne erfgenamen of regt
vérkrRgenden 5 ten ware het tegendeel uitdrukkelijk bepaald
is, of uit deii aard der overeenkomst voortvloeit.
TWEEDE A F D E E L I N G,
VAN DE BEKWAAMHEID DER CONTRACTERENDE PARTIJEN.
Artr 10.36,
Een ieder is bevoegd om contra&en aantegaan, ten zij de
Wet hem daartoe onbekwaam verklaart.
Art. 1037.
Onbekwaam om te contracteren zijn;
Minderjarigen;
Die onder curatele gefteld zijn;
Getrouwde vrouwen, behalve in de" gevallen bij de
'wet uitdrukkelijk uitgezonderd;
En in het algemeen alle zulke 'perfonen, aan we!ke
de wet het aangaan van zekere handelingen, of het
contracteren in zekere bepaalde omftandigheden , ver-
biedt. ■ • • '' ' ■■■■-■-'.■■ -'
Art. 1038-
-ocr page 156-
C i5* )
Art. 1038.
r Perfonen, bevoegd om te contracteren, kunnen van hunne
zijde niet weigeren hunne verbindtenis geftand te doen, uit hoof-
de dat de geen, met wien zij gecontracteerd hebben, min-
derjarig is, onder curatele ftaat, of eene getrouwde vrouw is.
Art. 1039.
Het voorgeven van een' minderjarigen, bij het aangaan eener
verbindtenis zeggende meerderjarig te zijn , geeft aan dezelve
verbindtenis geenerlei kracht.
Art. 1040.
Een minderjarige, koophandel drijvende, of eenig beroep
of nering exercerende, wordt bekwaam om te contracteren ge-
houden, in zaken, zijn'handel, beroep of nering betref-
fende.
Art. 1041.
Die zich verbindt ten nadeele zijner fchuldeifchers, opeen'
tijd dat hij weet infolvent te zijn, of door dezelve verbindte-
nis infolvent te zullen worden, wordt voor onbekwaam om te
contracteren, of om eenigeu eigendoml overtedragen, gehou-
den ; en worden alle zoodanige contracten of overdragten van
eigendom voor nietig gehouden, wanneer de geen, met wel-
ken iemand in nadeel zijner fchuldeifchers gehandeld heeft,
van dit nadeel of fraude mede bewustheid heeft gehad.
Indien de geen, met welken iemand in nadeel zijner credi-
teuren heeft gehandeld,_ geene bewustheid van het nadeel of
fraude heeft gehad, zijn dezelve contracten en overdragten
alleen in zoo verre nietig, als dezelve om niet, of uit een'
lucrativen titel, zijn gefchied.
DERDE A F D E E L 1 N G.
VAN HET ONDERWERP DER OVEREEN-
KOMSTEN.
Art. 104a.
Alk contracten hebben tot onderwerp eene zaak, welke men
zich verpligt te geven, te doen of niet te doen.
Art. 1043.
Het enkel genot of het enkel bezit van eene zaak kan, zoo
wel als de zaak 'zelve, het onderwerp van het contract uit-
maken.
Art. 1044.
Zaken, die van den handel der menfehen zijn uitgefloten,
kunnen het onderwerp eener overeenkomst niet zijn.
Art. 1045.
-ocr page 157-
( »57 )
Art. 1045.
De verbindtenis moet eene zaak tot onderwerp hebben, wel-
ke ten minfte ten aanzien van hare foort bepaald zij.
Het getal of de maat der zaken kan onbekend zijn, mits
hetzelve naderhand kan worden bepaald en uitgemaakt.
Art. 1046.
Toekom tlige zaken kunnen het onderwerp eener verbindte-
nis uitmaken.
Men kan echter geen' afftand doen van nog niet opgekomene
erfvolgingen, noch daarover eenig beding aangaan; zelfs
niet met toeftemming van den geen', over wiens nalatenfchap
gehandeld wordt.
Het bepaalde bij artikel 84, aia en 713, is echter onder
dit verbod van afftand niet begrepen.
PIERDE A F D E E L I N^Gt
VAN DE OORZAAK DER V E RB IN D.T E H I SSEN.
Art. 1047.
Eene verbindtenis, zonder oorzaak, of uit eene valfche oor-
zaak , of uit eene ongeoorloofde oorzaak aangegaan, is krach-
teloos.
Art. 1048.
Eene overeenkomst is niettemin krachtig, waarvan de oor-
zaak wel beltaat, maar niet bij het contract is uitgedrukt.
Art. 1049.
Eene ongeoorloofde oorzaak is, die bij de wet verboden *
©f met de goede zeden, of met de maatfchappelijke orde ftrij*
dig is.
DERDE HOOFDSTUK.
VAN DE GEVOLGEN DER VE RB IN D TENI S SBN.
EERSTE AF D E E L 1 N G.
ALGE M EENE BEPALINGEN.
Art. 1050..
Alle wettiglijk aangegane overeenkomften ftrekken aan de
contracterende partijen tot eene wet:
Zij
                             ' \
-ocr page 158-
C 158 )
Zij ikunnen niet herroepen worden, dan met wederzijdfche
toeftemming, of om wettige redenen:
In de nakoming derzelve moet ter goeder trouwe worden te
werk gegaan.
Art. 1051.
Overeenkom (ren zijn niet alleen verbindende ten aanzien van
het geen bij dezelve uitdrukkelijk is bedongen, maar ook van
het geen, naar den aard van dezelve overêenkomfren, door
de billijkheid, het gebruik of de wet gevorderd wordt.
TWEEDE AFDEELING.
VAN VÈRBINDTENISSEN OM IETS TE GEVE Ni
Art. 1052.
De vérbindtenis om iets te geven bevat in zich de verplig-
tiag, om liet geed te leveren, en voor het behoud van hetzel-
ve te zorgen tot de levering toe, als mede om , bij nalatigheid,
de kosten, fchaden en interesfen aan den 1'chuldeifcher te
Vergoeden.
Art. 10^3;
Be.verpligting om voor het behoud van het goed te waken;
het zij de overeenkomst alleen ten voordeele van een, of wel
van beide de contracterende partijen, gemaakt is, brengt me-
de , dat men voor dat goed als een oplettend huisvader zorge
dragen moet.
Aan deze verpligting wordt in fómmige contracten eene nog
grootere, en in fommige andere eene mindere uitgebreidheid
gegeven»,volgens de bijzondere bepalingen, die hiervan bij de
behandeling van deze bedoelde contracten worden vastgeüeld*
Art. 1054.
De geen,, die verpligt is voor liet behoud van het góéd te
waken, is niet aahfprakeiijk voor fchadejdie door onvoorziene
onheilen, of door onvermijdelijk geweld, buiten zijne fchuld ,
veroorzaakt is, ten ware hij bet gevaar van die onheilen oj*
zich heeft genomen, of het onheil als een gevolg van nalatig-
heid moet gerekend worden.
Art. 1055.
Voor nalatig wordt gehouden die het goed niet levert op;
den tijd, bij de overeenkomst bepaald, of die i wanneer geen tijd
bepaald is, van de levering in gebreke blijft, nadat hij tot
het doen derzelve is aangemaand*
bffa
-ocr page 159-
)
C i59 )
DERDE A F D E E L IN G.
VAN VERBINDTENISSEN, OM IETS TE VER-
RIGTEN, OF NIET TE VERR.IQTEN.
?
Art. 1056.
Eene daad kan,zoo wel als eene zaak, het onderwerp éeriet
verbindtenis zijn, mits die daad noch onmogelijk, noch on-
geoorloofd, noch onbepaald zij, en mits de geen, ten wiens
behoeve de verbindtenis wordt aangegaan, belang hebbe bij
het al of niet verrigten van die daad, zoodanig dat dit belang
op eene zekere waarde begroot kan worden.
Art. 1057.
Die zich bij overeenkomst verbonden heeft om iets te doeri,
en daarvan nalatig of in gebreke blijft, is gehouden tot ver-
goeding der kosten, fchaden en interesfen, die hij door zijne
nalatigheid of verzuim veroorzaakt.
Art. 1058.
Die zich verbonden heeft iets niet te doen, het geen hij
echter heeft gedaan, is daardoor gehouden tot vergoeding
van kosten, fchaden en interesfen, voortfpruitende uit het
nadeel door die daad veroorzaakt, aan den geen', ten wiens
behoeve hij zich verbonden had, om die daad niet te doen.
Art. 1059.
De fchuldeifchêr heeft ook het regt, om de vernietiging
van het geeii, tegenftrijdig aan de overeenkomst j is gemaakt,
te vorderen, en hij kan zelfs geautorifeerd worden om het
gemaakte af te doen breken, ten koste van den fchuldenaar,
zonder zijn regt tot vergoeding van kosten, fchaden en inte-
resfen, indien dezelve plaats mogten hebben, daardoor té
verkorten, behoudens het geen bij artikel 551 is bepaald.
PIERDE A F D E E L I N G.
VAN KOSTEN, SCHADEN EN INTERESSEN*
Art. 1060.
Kosten, fchaden en interesfen zijn in het algemeen het geen
een' fchuldeifchêr toekomt voor het verlies, hetwelk dezelve
heeft geleden, en voor de winst, welke hij heeft moeten
derven; behoudens de uitzonderingen en Wijzigingen, welke
hierna worden vermeld.
Art. 1061.
Kosten, fchaden en interesfen zijn dan alleen verfchuldigd,
wan-
-ocr page 160-
C i^ 3
Wanneer de fchuldenaar verzuimt of in gebreke blijft, zijfi£
verbindtenis natekomen.
Art. 1062.
Geene kosten, fchaden en interesfen zijn verfchuldigd, indien
de fchuldenaar, door onvermijdelijk geweld, of bij toeval,
buiten zijne fchuld of verzuim, belet is iets te geven , of eene
daad te verrigten, waartoe hij verpligt was geweest, of genood-
zaakt is geworden iets te doen, hetwelk hem verboden was.
Art. 1063.
Een fchuldenaar, die niet met kwaad opzet oorzaak heeft
gegeven, dat de verbindtenis niet ter uitvoer is gebragt, ié
alleen gehouden tot vergoeding van die kosten, fchaden en
interesfen, welke voorzien zijn of voorzien hadden kunnen
worden, ten tijde van het aangaan van het contrad.
Art. 1064.
Maar zelfs in dat geval, wanneer bet Met nakomen van de
overeenkomst een gevolg is van het kwaad opzet va*i den
fchuldenaar, kunnen de kosten, fchaden en interesfen, met
betrekking tot het verlies, hetwelk de fehuldeifcher geled'-n
beeft, of de winst, welke hij heeft moeten derven, niet anders
berekend worden, dan voor zoo verre dezelve een onmiddelijk
en dadelijk gevolg zijn van het niet nakomen der overeenkomst.
Art. 1065.
Indien bij overeenkomst bedongen ié, dat de gene, die in
gebreke blijft de verbindtenis natekomen, eene zekere fomme
Zal betalen, tot vergoeding van kosten, fchaden en interesfen,
kan aan de andere' partij geene grootere öf mindere fomnie
dan de bedongene worden toegewezen.
Art. 1066.
In verbindtenisfen, die alleen betrekkelijk zijn tot de beta-
ling van eene zekere geldfomme, wordt alleen eene vergoeding
van renten of interesfen, en geene andere berekening van"
kosten, fchaden of interesfen toegeftaan.
Art. 1067.
Interesfen van interesfen mogen, bij wanbetaling van de-
zelve , noch bedongen, noch buiten beding gevorderd worden*.
V IJ F D E A F D E E L 1 N G.
VXN DE UITLEGGING DER OVEREENKOMSTEN.
Art. 1068.
Men moet in de overeenkomften veeleer nagaan, welke d8
gemeenc bedoeling der contracterende perfoncn geweest is,
dan zich biudau aan deu letterlijken zin der -.veerden.
Art. iscjo.
■'....■','                                                                                                                   . ;
-ocr page 161-
( 1*1 )
Art. 1060.
Wanneer een beding voor tvveederleijen zin vatbaar is,rnioet
ihen het veeleer opvstten in dien zin, waarin het eenge
uitwerking hebben kan , dan in dien, waariu het zulks
niet kan nebben.
Art. 1070.
Woorden in een contract, die voor tweederleijen zin vatbaar
zijn, moeten verflaan worden in dien zin, die met den aard
van het contract het meest overeenkomt.
Art. 1071.
Het geen in een contract twijfelachtig is, wordt uitgelegd
door het geen gebruikelijk is in het land, waar het contract
is aangegaan.
Art. 107a.
Gebruikelijke claufulen , ia' een contract , moeten geacht
worden daaronder begrepen te zijn, fclioon dezelve in het
contract niet liaan uitgedrukt.
Art. 1073.
Alle bedingen in een contract moeten in derzelver verband
genomen, en het eene door het andere uitgelegd worden; ea
ieder van dezelve moet in den zin worden opgevat, weikeu
het geheel beloop der overeenkomst medebrengt.
Art. 1.074.
In geval van twijfelachtigheid, moet een beding uitgelegd
worden tegen den geen', die iets bedongen heeft, en ten voor-
deele van hem, die zich verbonden heeft.
Arr. 1075.
Eene overeenkomst, fchoon in algemeene uitdrukkingen
aangegaan, bevat echter alleen die zaken, waaromtrent het
blijkt, dat partijen zich voorgefteld hebbeu te contracteren.
Art. 1076.
Wanneer men in een contract een geval heeft uitgedrukt,
tot een voorbeeld en om twijfeling weg te nemen, wordt men
niet geacht , daardoor de verbindende kracht, welke de
overeenkomst ook in de niet uitgedrukte gevallen heeft,
hebben willen inkorten en beperken.
• *
ZESDE AF DE E L I N G.
VAN DE GEVOLGEN DER OVEREENKOMSTEN
TEN AANZIEN VAN DERDEN.
Art. 1077.
Alk overe'enkomften worden geacht aangegaan te zijn ten
iehoeve der eontracterende partijen:
L                                       »*
-ocr page 162-
C i<fe )
Dezelve kunnen het regt van een' derden niet verkorten,
noch aan denzelven eenig voordeel aanbrengen, behalve in
de gevallen bij artikel 1034 vermeld.
Art. 1078.
Niet te mui kunnen, in geval van bankbreuk, de gezamen-
lijke fchuldeifchers, of de vertegenwoordigers van de masfa,
alle de regten van den fchuldenaar uitoefenen, en in zijne
plaats ageren ; uitgezonderd zoodanige regten en zaken, die
bij uitlluiting zijn' perfoon betreffen.
Art. 1079.
■ Zij kunnen ook, zoo in hun eigen naam, en ieder afzon-
derlijk, als op den voet in het vorig artikel vermeld, opko-
men tegen de daden, welke hun fchuldenaar, ter verkorting
van hun regt, gedaan heeft.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN
VERBINDTENISSEN.
EERSTE AFDEELING.
VAN CONDITIONELE OF VOORWAARDELIJKE
VERBINDTENISSEN.
Art. 1080.
Esne verbindtenis is conditioneel, wanneer men dezelve
doet afhangen van eene reeds gebeurde, doch aan de con-
traftanien onbekende zaak, of van eene toekomftige of onzekere
gebeurtenis; het zij die enkel toevallig is, het zij die van de
magt-van 'eene van beide de contracterende partijen, of ook
van den wil van een' derden, afhangt.
Art. 1081.
Elke voorwaarde, dieiets inhoudt, dat onmogelijk, met de
goede zeden (irijdig, of door de wet verboden is, is nietig,
en maakt de overeenkomst, welke men daarvan heeft doen
afhangen, van onwaard,e.
Art. 1082.
De voorwaarde, om iets niet te doen, het welk onmogelijk
is, maakt de overeenkomst, onder die voorwaarde aangegaan,
niet van onwaarde.
Art. 1083.
Eene verbindtenis is nietig, wanneer die aangegaan is onder
eene voorwaarde , enkel afhangende van den wil van den
geiien, die zich aan den anderen verbindt,
Art, 1084.
-ocr page 163-
Art. 1084.
Alle voorwaarden moeten vervuld worden op zoodanige
wijze, als de contracterende partijen geoordeeld moeten
wordeu bedoeld te hebben.
Art. 1085.
Wanneer eene verbindtenis aangegaan is onder voorwaarde%
dat zekere gebeurtenis binnen een' bepaalden tijd zal voorvallen ,
wordt de voorwaarde gehouden te ontbreken, als de tijd veï-
loopen is, zonder dat die gebeurtenis heeft plaats gehad.
Bijaldien de tijd niet bepaald is, kan de voorwaarde altijd
vervuld worden , en dezelve wordt niet gerekend te ontbreken ,
dan wanneer het zéker is, dat de gebeurtenis geen plaats
zal hebben.
Art. 1086.
Eene verbindtenis aangegaan zijnde onder de voorwaarde,
mits zekere zaak binnen een' bepaalden tijd niet gebeure,
wordt de voorwaarde gehouden voor vervuld, wanneer de
tijd verloopen is, zonder dat de bedoelde zaak gebeurd is*
of wanneer het, voor het verloop des tijds, zeker is dat zij
niet gebeuren zal:
Geen tijd bepaald zijnde, is de voorwaarde niet vervuld,
eer het zeker is dat de bedoelde zaak niet zal gebeuren.
Art. 108?.
De voorwaarde wordt gehouden voor vervuld, wanneer de
fchuldenaar, die zich onder dezelve verbonden heeft, zelf en
opzettelijk de oorzaak is, dat zij niet is vervuld geworden.
Art. 1088.
Wanneer eene verbindtenis onder meer dan eene voorwaarde
is aangegaan, is het noodig dat die allen vervuld worden.
Art. 1089.
De voorwaarde, vervuld zijnde, werkt achteruit, tot den
tijd dat de overeenkomst is aangegaan; indien dus de fchuld-*
eifcher vóór de vervulling der voorwaarde geitorven is, gaat
zijn regt over op" zijn' erfgenaam.
Art. 1090.
De fchuldeifcher kan vóór de vervulling der voorwaarde die
middelen in het werk ftellen, Welke het behoud van zijn regt
noodzakelijk maakt.
Art. 1091.
Hangende de voorwaarde, is de zaak, die het onderwerp
der overeenkomst uitmaakt, voor rifico van den fchuldenaar,
die zich voorwaardelijk tot de levering verbonden heeft:
De zaak inmiddels vergaande , buiten toedoen van den
fchuldenaar, is de verbindtenis te niet;
L a                                    De-
-ocr page 164-
Dezelve inmiddels verergerd zijnde, buiten toedoen van dea
fchuldenaar, heeft de fchuldeifcher de keus, of om de ver-
bindtenis te verbreken, of om de zxik te eifchen in dien ftaat,
als zij zich bevindt, zonder eenige vermindering van den
uitgeloofden prijs; doch verergerd zijnde door toedoen van
den fchuldenaar, heeft de fchuldeifcher het regt, of om de
verbindtenis te verbreken, of om de Kaak te eifchen ia dien
ftaat , als zij zich bevindt, tevens met vergoeding van
kosten, fchaden en interesfen.
Art. 109a.
Eene verbindtenis, aangegaan ondereene opfehorten Ie voor-
waarde, is zoodanige, welke afhangt van eene toekomftige
en onzekere gebeurtenis $ of van eene reeds gebeurde, doen
aan de contractanten onbekende zaak:
In het eerde geval heeft de verbindtenis geen kracht, dan
nadat de gebeurtenis wezenlijk plaats heeft:
In het laaide geval is de verbindtenis niet meer onzeker,
maar uitgemaakt, en werkt van den dag af, dat dezelve
aangegaan is.
Art. ico 3.
Eene voorwaarde is ontbindende, wanneer zij na hare
vervulling de verbindtenis do t ophouden, en de z-.iken weder
brengt in vorigen ftand, even als of 'er geene verbindtenis
fceflaan had:
Deze voorwaarde fchort de nakoming der verbindten's niet
op, maar zij verpligt alleen den fchuldenaar, on> het ontvan-
gene terug te geven, in het ge--al dat de bij de voorwaarde
bedoelde gebeurtenis plaats heeft.
Art. 1094.
Eene ontbindende voorwaarde wordt altijd veronderfteld,
in een bilateraal of wederkeerig coutracr, plaats tegrijpea, en
zijne uitwerktHg te hebben in dat geval, dat een der con-
tracterende partijen aan de verbindtenis niet mogt voldoen:
h) dit geval echter wordt het contract niet gehouden v^n
zelf ontbonden te zijn, maar de geen. ten wiens behoeve de
verbindtenis niet nagtkomen is, heeft de keus, of om den
anderen toj: nakoming der overeenkomst te noodzaken, indien
zulks mogelijk is, of om de ontbinding van het contract te
eifchen, met vergoeding van kosten , fchaden en interesfen. "
De'ontbinding moet in regten geëischt worden; doch.de
regter kan in dat geval aan den verweerder, naar gelang der
©milandigheden, eenig uitltel verlecuea.
TWE E-
-ocr page 165-
)
C 165 3
TWEEDE AFDEEL1N&.
VAN VERBINDTENISSEN MET OF ZONDER
TIJDSBEPALING.
Art. 1095.
Tijdsbepaling verfchilt van eene voorwaarde daarin, dat de
«ersrgemelde de verbindtenis niet opfchort, maar 'erflec'us de
uitvoering van verfchuift.
Art. ioctf.
Eene verbindtenis, zonder bijvoeging van tijd van voldoening:,
zijiuie aangegaan, kan de fchuldeifcher dadelijk de voldoening
vorderen.
Art. 1097.
Het g?en alleen op tijd verfchuldigd is kan "niet geëischt
worden , vdór dat debepaa'de tijd verfchenen is; bet geen vroe-
ger betaald is kan echter niet terug geëischt worden.
Art. 1098.
De tijdsbepaling wordt altijd veronderfteld bij eene overeen-
komst gevoegd te zijn ten voordeele van den fchuldenaar, ten
ware uit den aard der bepaling zelve, of uit de otnftandighe-
den blijkt, dat de tijdsbepaling ook ten voordeele van den
fchuldeifcher gefchied is.
Art. 1099.
Een fchuldenaar kan het beneficie eener bijgevoegde tijdsbe-
paling niet meer inroepen, wanneer hij bankbreukig gewordea
is, of warneer door zijn toedoen de door hem, volgens con-
tract, voor de voldoening der fchuld, geftelde zekerheid
verminderd is.
DERDE AFDEELING.
van verbindtenissen met bijvoeging
van plaats.
Art rioo.
Wanneer de overeenkomst inhoudt eene zekere plaats, waar
«Ie voldoening zal moeten gefchieden, kan de fchuldeifcher
den feti uidenaar even min verpligten , om elders dan op de be-
paalde plaats te betalen, als de fchuldenaar den fchuldeifcher
zoude kunnen verpligten, om de voldoening elders te ontvangen,
Art. hoi.
Indien echter de fchuldenaar m gebreke is gebleven , om het
verfchuldigde ter bepaalde plaatfe te voldoen, kan hij daartoe
•®k elders door den fchuldeifcher aangefproken worden; en
"L g                                  zulk«
-ocr page 166-
C 166 )
■■■■■.■ y                                                                                                                                                                                                                                                   i ■
zulks niet alleen tot voldoening van het verfchuldigde zelve,
maar 'ook tot vergoeding van bet geen 'er den fchuldeifcher
aan gelegeu is geweest, om het verfcïmldigde ter bepaalde plaat-
fe voldaan te hebben.
VIERDE AFDEELING.
VAN ALTERNATIVE VE R B I ND T E NIS S E N.
Art. 1102.
In alternative verbindtenisfen wordt de fchuldenaar bevrijd
door de voldoening van ééne der beide zaken, welke in de ver-
bindtenis vervat zijn.
Art, 1103.
De keus behoort aan den fchuldenaar, zoo dezelve niet uit-
drukkelijk aan den fchuldeifcher is toegeftaan.
Art. 1104.
De fchuldenaar kan uit de beloofde zaken wel ééne verkie-
zen, welke hij leveren wil, maar hij mag niet leveren een
gedeelte, van de ééne en een gedeelte van de andere, zoo min
als de fchuldeifcher, wanneer aan dezen de keus gelaten is,
«en gedeelte van de eene en een gedeelte van de andere zaak
iian vorderen.
Art. 1105.
Eene verbindtenis wordt gehouden zuiver en eenvoudig te
zijn, fchoen dezelve op eene alternative wijze mogt zijn aan-
gegaan , indien eene van de twee beloofde zaken geen onder-
werp van de verbindtenis heeft kunnen zijn.
Art. 1106.
Eene alternative verbindtenis wordt mede voor eene zuivere
en eenvoudige verbindtenis gehouden, indien ééne der twee
beloofde zaken, al ware het door toedoen van den fchuldenaar,
vergaan is, en niet geleverd kan worden.
De fchuldenaar kan in dit geval rietvplftaan, met de waarde
tier vergane zaak in derzclver plaatfe aantebieden.
Indien de beide zaken vergaan zijn, en de fchuldenaar de
oorzaak is van het vergaan van ééne derzelve, moet hij de
waarde betalen van die zaak, welke het laatst te niet gegaan is»
Art. 1107.
Indien, in de gevallen bij het voorgaande artikel vermeld,
bij overeenkomst, de keus aan den fchuldeifcher gelaten is,
en Hechts ééne der zaken alleen vergaan is , buiten toedoen
van den fchuldenaar, moet de fchuldeifcher de zaak, die over-
gebleven is, hebben, doch, als de fchuldenaar tot het verlies
mogt. oorzaak gegeven hebben ,heeft de fchuldeifcher de keus,
-ocr page 167-
om dezaak, die overgebleven is, ofwel de Waarde van de zaak,
die vergaan is, te vorderen: doch, indien beide de zaken ver-'
gaan zijn, en de fclnildenaar de oorzaak is van het vergaan"
van beiden, of van ééne der beide zaken, moet hij de waarde
van de eene of de andere zaak voldoen, ter keuze van den
fchuldeifcher.'
Art. 1108.
Beide de beloofde zaken, zonder toedoen van den fchulde-
naar, en eer hij in de levering nalatig was, vergaan zijnde, is
de verbindtenis vervallen, overeenkomftig het bepaalde bij
artikel 1223.
Art. 1109.
__ Dezelfde grondbeginfelen zijn toepasfelijk op de gevallen,
dat meer dan twee zaken in eene alternative verbindtenis zijn
vervat.
F IJ F 'D E AFDEELING.
VAN SOLIDAIRE VE R BIND TE NISS E N.
Art. II10.
Eene folidaire verbindtenis heeft tusfchen verfcbeidenfchuld-
eifchers plaats, wanneer uitdrukkelijk bedongen is, dat ieder
van hen het regt heeft om de voldoening der geheele fchuld te
eifchen, en wanneer de voldoening, aan één' van hen ge-
daan, den fclnildenaar bevrijdt, offchoon ook de verbindtenis
uit haren aard tusfchen verfchillende fchuldeifchers Verdeel-
baar zijn moge.
Art. uu.
Het ftaat aan de keuze van den fchuldenaar, om den een'of
ander' der folidaire fchuldeifchers te voldoen, zoo lang hij
niet door één' van hen tot voldoening in regten is aange-
fproken:
Kwijtfchelding echter, door één' der folidaire fchuldeifchers
gedaan, bevrijdt den fchuldenaar niet verder, dan voor het
aandeel van den fchuldeifcher, die de fchuld kwijtgefcholden
heeft.
Art. 1112.
Alle daden, waardoor verjaring ten aanzien van een' der
folidaire fchuldeifchers gefluit wordt, flrekken ook tot voor-'
deel der verdere fchuldeifchers.
                       '•';'.
Art." 1113.
Solidaire verbindtenis van de zijde der fchuldenaren heeft
plaats, wanneer zij allen verpligt zijn tot verri^ting van eene ent
dezelfde zaak j des dat elk van hen voor het geheel ter voldoe- '
L 4                                 ahg
-ocr page 168-
C 168 )
Hing kan aangefproken worden, en dat de voldoening, door
één' van hen gedaan, de overige fchuldenaars ten aanzien van
den fchuldeifcher bevrijdt.
Art. 1114.
Eene folidaire verbindtenis kan aangegaan worden, fchoon
de fchuldenaars zich op onderfcheidene wijzen verbinden; bij
voorbeeld de één zuiver, de ander onder voorwaarden; de één
dadelijk, en de ander op tijd.
Art. 1115.
Eene folidaire verbindtenis wordt niet geprefumeerd; dezel-
ve moet uitdrukkelijk bedongen worden :
Van dezen regel zijn alleen uitgezonderd de gevallen, waar-
in eene verbindtenis van zelf, uit krachte van eene bepaling
der wet, voor folidair gehouden wordt.
Art. 1116.
De fchuldeifcher eener folidaire verbindtenis kan zich ver-
voegen san den genen der fchuldenaren, welken hij verkiest,
zonder dat deze hem het voorregt van fchuldiplitfing tegen-
werpen kan.
Art. 1117.
De fchuldeifcher, éés' der folidaire fchuldenaren in regten
aangefproken hebbende, kan niet te min ook tegen de overigen
.zijn regt doen gelden.
                              f
Art. 1118.
Indiende verfchuldigde zaak, door toedoen van een' of meer
der folidaire fchuldenaren of gedurende de nalatigheid van één
of meerderzelve, vergaan is. zijn demedefchuldenaars niet ont-
flagen van hunne verpligting tot het voldoen van de waarde der
«aak, doch zijn dezelve niet gehouden tot vergoeding van kosten,
febaden en interesfen.
De fchuldeifcher kan tteüe vergoeding van kosten, fchaden
en interesfen verhalen, zoo wel op de fchuldenaren, door
wier toedoen de «aak Vergaan is, als op de genen, die in de
voldoening nalatig zijn geweest.
Art. 1119.
Eene behoorlijke infinnatie, aan dén' der folidaire fchulde-
naven gedaan, ftuit de verjaging ten aanzien van alle de overigen.
Art. nao.
Een der folidaire fchuldenaren door zoodanige infinuatie in
.den ftaat van nalatigheid gebragt zijnde, loopen de interesfen
riet fltchts tegen hem, maar ook tegen zijne medefchuldenaars.
Art. 1121.
Een folidair medefchuldenaar, in'egten aangefproken zijnde,
kan zich bedienen van alle exceprive middelen van verdediging,
die uit den aard der rerbindteuisfen vooitlpi uiten; zoo wel die
' '* .                                                           hej»
*
-ocr page 169-
C ^9 >
hem perfoonHjk eigen, als die welke aan alls rnedefcliuldenaren
gemeen zijn:
Hij l:an zich echter geenszins bedienen van zoodanige excep-
tiëm, die e^kel aan de peifonen van fommigeu der andere mede*
fehuldenaars eigen zijn.
Art. 1122.
Wanneer een der fchxildenaars eenige erfgenaam wordt vaa
den fchuldeifcher, of wanneer een fchuldeilcher eeuige erfge-
naam wordt van één' der fchuldenaren , doet deze vermenging
de folidaire "fchuld niet vervallen, dan alleen voor zoo veel
k-t aandeel en de portie van dea fchuldenaar of fchuldeifcher
berreft.
Art. 1123.
De fchuldeifcher, in de verdeeling der fchuld, ten aanzien
van één' der folidaire fchuldenaren, toegeft mJ hebbende, be-
houdt zijne folidaire actie tegen de overigen; doch onder af-
trek van het aandeel v«in dien fchuldenaar, welken hij van de
folidaire verbindtenis ontflagen heeft.
Art. 1124.
Een fchuldeifcher, die het aandeel van één' der fchuldenaren
afzonderlijk ontvangen heeft, zonder bij zijne gegevene qui-
tantie zijne regten in het algemeen, of op de folidaire fchuld,
voorbehouden te hebben, ziet niet af van zijn regt op de foli-
daire fchuld, dan alleen met betrekking tot dezen fchuldenaar.
Een fchuldeifcher wordt niet geacht van zijn folidair regt, ten
behoeve van een'fchuldenaar, afgezien te hebben, wanneer hij
van denzelvan eene gelijke fornme ontvangt, als zijn aandeel in
de fchuld bedraagt, indien de gegevene quitantie niet met zoo
vele woorden inhoudt, dat het verftrekte voor het aandeel
van den fchuldenaar
ontvangen is:
Ook wordt de fchuldeifcher niet geacht van zijn folidair regt,
te hebben afgezien, wanneer hij één' der tnedefchulderïareneca-
voudig tot voldoening van zijn aandeel in regten aanfpreekt,
200 lang deze fchuldenaar in den eisch niet heeft toegeltemd,
of daarop geene icgterlijke conderonatie gevolgd is.
Art. 1125.
Een fchuldeifcher, die het aan irel van één' der medefehiil-
denaren in de vervallene renten of interesfèn van de fchuld
afzonderlijk, en zonder voorbehouding, ontvangt, verliest,
met opzigt tot dezen fchuldenaar, het folidaire regt niet, dan
voor 7,00 veel de veri'chenen renten en interesfèn betreft, en
behoudt dus zijn regt, ten aanzien der renten en interesfèn,
welke nog niet veifchenen zijn, 200 wel als ten aanzien van
het kapitaal; ten ware de Iver voren gemelde afzonderlijke vol-
doenii.g gedurende den lijd van tien achtereeavolgende jaren
»ogt hebben plaats gehad.
Art. 112$.
-ocr page 170-
/
Art. uz6.
Eene verbindtenis, fchoon folidair zijnde, is nogtans uit1
haren aard msjfchen de fcnnldenaren deelbaar, en zijn de
fchuldenaren onder elkander, ieder voor zijn aandeel en portie
in dezelve gehouden.
                                                          '
Art. 1x27.
De medefchuldenaar van eene folidaire verbindtenis , de ge-
heele fchuld voldaan hebbende, kan van de overige niet meer
terug vorderen, dan het aandeel en de portie van ieder hunner
bedraagt.
Wanneer een der medefcbuJdenaren infolvent geworden is
wordt het verlies, door zijne iniolventie veroorzaakt, bij om'
flag verdeeld tusfchen de overige folvente medefchuldenaren
en den genen, die de geheele fchuld voldaan heeft.
Art. 1128.
Ingeval de fchuldeifclier van de folidaire aftie, ten aanzien
van één' der fchuldenaren, affhunï gedaan heeft, en één of meer
van de overige medefchuldenaren infolvent worden, wordt het
aandeel der infolraiten bij omflag verdeeld tusfchen alle de
fchuldenaren; wordende daarvan niet uitgezonderd de genen
welke bevorens door den fchuldeifclier van de folidaire verbind-
tenis ontflagen waren.
Art. 1129.
Indien de zaak, waarvoor verfcheiden' perfonen zich als
medefchuldenaren verbonden hebben, flechts één van hen al-
leen aanging, zijn ze allen wel ieder voor het geheel aan den
ichuldeifcher verbonden, maar onder elkander worden zij be-
fchouwdals borgen voor den géén', wien de zaak eigenlijk al-
leen aanging, en moeten door denzelven dienvolgende fchade-
loos gefteld worden.
ZESDE AFDEELING.
VAN DEELBARE EN ONDEELBARE VERBIND- 1
T E N I S S E N.
Art. 1130.
Eene verbindtenis is deelbaar of ondeelbaar, naar mate dezelve
ten onderwerp heeft, of eene zaak, die in haar levering, of eene
daad, die in de uitvoering, al of niet vatbaar is voor verdeeling -
het zij dezelve ligchamclijk of onligchamelijk zij.
Art. 1131.
Eene verbindtenis wordt voor ondeelbaar gehouden, offchoon
de zaak of de daad , welke zij tot onderwerp heeft', uit haren
aard deelbaar zij, indien de natuur der verbindtenis dezelve niet
vatbaar maakt voor eene gedeeltelijke uitvoering.
Art. 113a
-ocr page 171-
C W )
*
Art. ii 32.
Het folidaire eener verbindtcnis geeft aan dezelve geenszins
het kenmerk van ondeelbaarheid.
Art. 1133.
In deelbare verbindfenisfen is elk erfgenaam van den fchulde-
naar niet" verder aanfprakelijk, dan voor het aandeel, waarvoor
hij erfgenaam is, en elk hunner kan voldaan met zijn aandeel
te voldoen, al is het zelfs dat de originele fchuldenaar zich
voor het geheel verbonden had.
Art. 1134.
. In ondeelbare veibindtenisfen, daarentegen, is elk fchulde-
naar in allen gevalle voor het geheel aanfprakelijk, ook zelfs
dan, wanneer hij zich niet voor het geheel verbonden heeft;
en elk der erfgenamen van den fchuldeifcher kan de ondeel-
bare zaak voor het geheel van den fchuldenaar vorderen, ge-
lijk ook wederkeerig van elk der erfgenamen van den fchulde-
naar de geheele zaalfr geëischt kan worden, onverminderd der-
zelver onderling verhaal op elkander.
ZEVENDE AFDEEL1NG.
VAN VERBINDTENISSEN MET BEDING VAN
PENALITEIT.                                  J
_ Art. 1135..
Een beding van penaliteit is zoodanige voorwaarde, waar-
bij iemand, tot zekerheid van de uitkomst eener overeenkomst,
zich, in geval van nalatigheid, tot eene bepaalde vergoeding
of boete verbindt.
Art. 1136,
De nietigheid der principale verbindtenis maakt ook het be-
ding van penaliteit nietig.
Doch de nietigheid van het beding van penaliteit maakt geens-
zins de hoofdverbindtenis nietig.
Art. 1137*
De fchuldeifcher kan, in plaats van de bedongene penali-
teit , in geval van nalatigheid, te vorderen, de nakoming der
principale verbindtenis van den fchuldenaar eifchen.
Art. 1138.
Het beding van penaliteit {trekt in plaats van vergoeding van
kosten, fchaden en interesfen, welke de fchuldeifcher heeft
en lijdt door het achterblijven der voldoening van de principale
verbindtenis.
De fchuldeifcher kan de voldoening der principale verbind-
tenis en de voldoening der penaliteit niet te zamen en beiden
te
-ocr page 172-
C *7« )
te geluk vorderen, ten zij de penaüteit enkel op d vertrt-
ging of het dilai der voldoe ling van de hoofd verbin di nis ge-
field was
Art. ii 39.
Eene penaüteit wordt niet verbeurd, ten zij de geen die zich
tot leveren, tot aanvaarden of tot vcrigten van iets verbon-
den heeft, in de nakoming dier verbindtenis nalatig en in ge-
breke is, en zulks, bet zij de verbindtenis op tijd, ot zonder
tijdsbepaling, is aangegaan.
Art. n40.
De penaüteit kan door den regter gematigd worden, wan-
neer de principale verbindtenis gedeeltelijk vervuld is.
Art. 114c.
Wanneer deoorfbronkelijke verbindtenis, met beding van pe-
naüteit aangegaan, eene ondeelbare zaak ten ondeiwerp heeft,
is de penaüteit verfchuldigd door de overtreding van édn' der
erfgenamen van den fchuldenaar, en zij kan gevorderd wor-
den , het zij voor het geheel van den geen', die tegen de ver-
bindtenis gehandeld heeft, of van elk der mede erfgenamen
voor zijn aandeel en portie; behoudens derzelver verhaal op
den peen', die oorzaak gegeven heeft dat de penaüteit ver-
beurd is.
Art. 1142.
Wanneer de oorfpronkelijke verbindtenis, met beding van
penaüteit aangegaan, deelbaar is, wordt de penaüteit alleen
geleden door den genen der erfgenamen van den fchuldenaar,
welke tegen die verbindtenis handelt, en alleen voor zoo veel
zijn aandeel in de hoofdverbindtenis betreft, zond-r dat 'er
eenige actie tegen de genen, die de verbindtenis nagekome»
hebben, beftaat.
Bijzondere bedingen kunnen niét te min in het geüatueerde
bij dit artikel fomtijds uitzonderingen te wege brengen.
VIJFDE HOOFDSTUK.
OF WELKE WIJZE VER BIND T'E N I SSE N TE
WIET GAAN.
Art. 1143.
Verbindtenisfen g*an te niet:
Door betaling;
Door novatie of fchnldvernieuwing;
Door vrijwillige kwijtfchelding van fchuldj
D^or compenfatie;
Deer confofie of fchuldvermeng?üg;
Door
-ocr page 173-
C »?3 ) *
Door het vergaan van de verfchuldigde zaak;
Door vernietiging of rescisfie;
Door de werking eener ontbindende voorwaarde, waarvan
in het vorige hoofdftuk gehandeld wordt;
Door accoorden met de meerderheid der fchuldeifchers, te
dien effecte, dat de minderheid verpligt is de-meerderheid te
volgen, in boedels, welke onder geregtelijk toezigt gelteld
zijn, naar het voorfchrifr der wet, op de manier van procede-
ren aangegaan, of door den Koning geapprobeerd; en
Door de prefcriptie of verjaring, welke het onderwerp van.
«enen afzonderlijken titel uitmaakt.
£ E AST E AFDEELING.
VAN BÊTALINC.
EERSTE STUK.
{
VAN BETALING IN HET ALGEMEEN.
V
Art. 1144.
Alle betaling veronderftelt eeue fchuld.
Het geen onver'chuldigd betaald is , kan teniggeè'isclr worden.
De terugvordering wordt niet toegelaten, wanneer men vrij-
willig voldaan heeft aan nikel natuurlijke verpjigrii gen, tot
welker voldoening men anderzins, volgens de burgerlijke wet,
«iet bad kunnen gedwongen worden.
Art. U45.
Elk een is bevoegd om eene fchuld afcedoen, mits hij daar-
bij belang heeft, zoo als een medefchuldenaar of een borg.
Eene fchuld kan zelfs afgedaan worden door een' derden,
die daarbij geen belang heeft, mits deze handelt in naam en tot
kwijting van den fchuldenaar, of, indien hij in zijn' eigen
«aam handelt, zonder cesfie van aftie van den fchuldeifcher
tegen den fchuldenaar te nemen.
Art. 1146". __
Eene verbindtenis, welke beftaat in iets te doen, Mn niet
gekweten worden door een' derden, tegen wil en dank vanden
fchuldeifcher, indien deze 'er belang bij heeft, dat de daad
door den fchuldenaar zelven verrigt wordt.
Art, 1147.
Gm betaling van waarde"te doen zijn, moet men eigenaar
zijn van de zaak, die in betaling jjese ven wordt, en bevoegd
•m dezelve te vervreemden:
Dit
t
-ocr page 174-
C 174 )
Dit is echter niet'toepasfelijk op betalingen, die gedaan wof*
den met gereed geld, of met zaken, welke door het gebruik
te niet gaan; kunnende de zoodanige niet teruggevorderd wor-
den van den fchuldeifcher , die het in voldoening gegevene
ter goeder trouw verbruikt heeft, offchoon die betaling ge-
fchied zij door iemand, die van het gegevene geen eigenaar
was, noch bevoegdheid had om hetzelve te vervreemden.
Art. 1148.
Betaling moet gedaan worden aan den fchuldeifcher, of aan
iemand, die volmagt van hem heeft, of die door den regter of
door de wet geautorifeerd is, om voor denzelven te ontvangen.
Betaling aan een ander en onbevoegd perfoon gedaan is alleen
van waarde, wanneer de fchuldeifcher dezelve goedkeurt, of
daarbij bevoordeeld is.
Art. 1149.
Betaling, ter goeder trouw, gedaan aan iemand, die in het
bezit is der infchuld, is van waarde, fchoon deze naderhand
door den waren eigenaar uit dat bezit gefloten wordt.
Art. 1150.
Betaling, aan een' fchuldeifcher gedaan, is niet van waar-
de , indien deze onbevoegd is om dezelve te ontvangen; ten
zij de fchuldenaar bewijst, dat het betaalde tot voordeel van den
fchüdeifcher geftrekt heeft.
Art. 1151.
Betaling, door den fchuldenaar aan den fchuldeifcher ge
daan, in weerwil van een arrest of interdictie, is niet van
waarde ten aanzien van de arrestanten of interdicenten, dewel-
ke ïn dit geval den fchuldenaar, naar aanleiding van hunregt,
kunnen noodzaken, om op nieuw te betalen; behoudens in
dit geval alleen des fchuldenaars verhaal op den fchuldei-
fcher.
Art. 1152.
Geen fchuldenaar kan zijn' fchuldeifcher verpligten om iets
anders in betaling aantenemen, dan het geen hij hem verfchul-
digd is, offchoon het aangebodene van gelijke of zelfs van
meerdere waarde was.
Art. 1153.
Geen fchuldeifcher kan verpligt worden, om de betaling van
eene fchuld bij gedeelten te ontvangen, zelfs niet wanneer de
fchuld deelbaar is.
Art. 1154.
De fchuldenaar van eene zekere bepaalde zaak kan volfhan,
met dezelve overtegeven in dien ftaat, waarin zij zich ten tijde
der overgifte bevondt, mits de verminderingen, welke dezelve
OH*
-ocr page 175-
C 175 )
ondergaan mogt hebben, niet veroorzaakt zijn door zijn
toedoen of verzuim, of door de fchuld van den genen, voor
wien hij verantwoordelijk is, of nadat hij in het doen der
overgifte nalatig gebleven was.
Art. 1155.
Indien de verfchuldigde zaak alleenlijk ten aanzien van hare
foort bepaald is, is de fchuldenaar niet verpligt om het beste
in betaling te geven, maar bij kan ook niet volftaan met het
ilechtfte te geven.
Art. 1156.
Betaling moet gedaan worden op de plaats, bij de overeen-
komst bepaald.
Geene bepaling gemaakt zijnde, moet de voldoening, ten
aanzien van eene zekere en bepaalde zaak, gefchieden terplaat-
fe, waar dezelve zich bevond, toen de overeenkomst gefloten
werd, en alle andere voldoening of betaling ter woonftede van
den fchuldenaar, m^t uitzondering van de gevallen, waarin de
wet zulks anders bepaalt.
Art. 1157.
De kosten, op betaling vallende, komen tot laste van den
fchuldenaar.
Art. 1158.
Indien eene infchuld aan een' ander' is overgedragen, en
aan den fchuldenaar van die overdragt kennis is gegeven, moet
de betaling gefchieden aan den geen', aan wien de infchuld is
overgedragen, en kan, om van waarde te zijn, niet meer aaa
den vorigen fchuldeifcher gedaan worden.
TWEEDE STUK.
VAN BETALING MET SURROGATIE.
Art. 1159.
Een derde perfoon, voor den fchuldenaar het verfchuldigde
voldoende, kan daardoor in de regten van den fchuldeifcher
gefurrogeerd worden.
Art. 1160.
Deze furrogatie gefchiedt, of bij overeenkomst, of uitkrach-
te van de wet.
Art. Hó*?.
Zij gefchiedt bij overeenkomst:
if. Wanneer de fchuldeifcher, de voldoening van een*
derden perfoon ontvangende, deuzelven furrogeert in
«■
-ocr page 176-
C >?ö )
de regten, actiën, preferentiën, of hypotheken, Welke
hij tot laste van den fchuldenaar heeft:
Deze furrogatie moet uitdrukkelijk en gelijktijdig met
de voldoening gefchieden; en
2*. Wanneer de fchuldenaar eene fomme gelds opneemt,
ten einde zijne fchuld daarmede te voldoen, en tevens
den geldfchieter in des fchuldeifchers regten te furro-
geren:
Om deze furrogatie van waarde te doen zijn, moet in
de acte uitgedrukt worden, dat de geldopneming ge-
fchiedt tot voldoening van het V(.rfcluildigde, en 'er
moet blijken, dat de betaling aan den originelen fchuld-
eifcher met de ten dien einde door den nieuwen geld-
fehieter voorgefchutene penningen gedaan is:
Deze furrogatie kan gefebieden, zonder dat de fchuld-
eifcher zijne toeftemaimg daartoe geeft.
Arf. nöi.
Uit krachte van de wet heelt furrogatie plaats:
i». Ten behoeve van den geen', die, zelf fchuldeifcher
zijnde, een'ander' fchuld ifcher, dewelke, uit hoofde
van beterregt of hypoiheek, aan hem preferent is, vol-
doet;
a°. Ten behoeve van den geen', die-, eenig onroerend goed
door koop bekomende, dn prijs daarvan befteedt tot
betaling der fchuldeifchers, aan welke hetzelfde goed
door hypotheek verbonden was;
5». Ten behoeve van den geen', die, met anderen, of
voor andereu , tot voldoening van eene fchuld
gehouden zijnde, belang heeft om dezelve afte-
doen; en
4°. Ten behoeve van een' erfgenaam, die, eene erfenis
onder benefice van inventaris aanvaard hebbende, de
fchulden der nalatenfchap met zijn eigen geid voldaan
heeft.
Art. 1163.
Surrogatie, bij de voorgaande artikelen bepaald, heeft zoo
tTei plaats ten aanzien van de borgen ,"als van de prii cipale
fchrldenaars:
Zij kan den fchuldeifcher in zija regt niet verkoren, wan-
-ocr page 177-
y                                                                                                                ■                                                                  I
c m ),
«eer hij flechts gedeeltelijk voldaan is: zijnde hij in dit geval
zelf bevoegd zijn regt, ten nan/ien van het te kort kooiende*
lu'tteoeferen, bij voorkeur boven den genen, van wien hij
eene gedeeltelijke voldoening bekomen heeft.
i
DERDE STUK.
WAAR GEOANE BETALING OP TOE- Of
AFGEREKEND WORDT.
Art. ii 64.
De fchuïdenaar van verfcheiden fehuiden heaft het verffiö*
gen, om bij het doen der betaling zich te verklaren, tot vol*
doening van welke dier fehuiden hij de betaalde fomme wil
doen vefftrekken.
Art. 1165.
De fchuïdenaar van eene fchuld, die op interesfen of renten
loopt, kan, zonder de toefteraming van den lchuldeifcher,
de betaling, welkehij.doet, niet tot aflosfing van het kapitaal *
bij voorkeur boven de interesfen of renten, doen verltrekkent
Gstétritslijke betaling op het kapitaal en de interesfen gedaan
zijnde, wordt gerekend in de eerile plaats tot voldoening det
verfchuldigde interesfen gefchied te zijn.
Art 1166.
De fchuïdenaar van verfcheiden 1'chulden, eene quitantie aart-
genomen hebbende, waarbij de lchuldeifcher verklaard heeft»
dat het bij liem ontvangene tot voldoening van éénejier fehui-
den in hec bijzonder veritrekt, kan niet meer vorderen dat da
betaling genteend Wordt in voldoening van eene andere fchuUt
gefchied te zijn, tenzij 'er, van de zijde vanden fchuldeifchcf t
bedrog of list mogt hebben plaats gehad.
Art, 1167.
Indien de quitantie niet inhoudt, tot voldoening van Wells
fchuld de betaling gefchied is, moet de betaling gerekend wor*
den gedaan te zijn in voldoening van die fchuld, welke de
fchuïdenaar onder de te gelijk vervallene fehuiden destifds hec
meest belang had te voldoen; doch, indien c-e fchuïdenaar daar*
hij geen bijzonder belang mogt hebben , Wordt de betaling
geacht gefchied te zijn in voldoening derfchüld, die vervallen.
Was, boven de m<g niet vervalienc, offciioon deze eelte min-*
der bezwarende zijn mogt dan de andere. Lidien de fchukiea
van gelijken aard zijn, moet de toerekening op de oudfte ge*
«aan worden, doch alles gelijk (taande, geicniedt de toere-
kening op elke fchuld in evenredigheid,
W                           VIER,
-ocr page 178-
■1
( 178 )
VIERDE STUK.
i
VAN AA NB 03 VAN B E'T A L I N G E N C 0 N-
S1GN AT IE.
Arr. ii 68.
Wanneer de Ichnkleifcher de voldoening weigert te ontvan-
gen, kan de fchuluesaar volltaan m-t hem dadelijk het ver-
fcbuldigde aantebkden, en, bij weigering van den fchuldet-
fcher om hetzelve aantenemen, het aangebodene in configna-
tie te brengen:
Zoodanig aanbod, gevolg! van eer.e conlignatie van het aan-
gebodene, bevrijdt den fch uiden aar, en (trekt ten zijnen op-
zigte tot voldoening, mits hetzelve op eene wttiige wijze ge-
fdiiedis; blijvende het alsdan in conlignatie gebragte voor
rekening van den fchuldeifcher.
Art. i 169.
Om zoodanig reëel aanbod van waarde te doen zijn, wordt
vereischt:
l*. Dat hetzelve gefchiede aan een' fchuldeifcher, die be-
kwaam is te ontvangen , of aan den geen', die volmagt
heeft om voor hem te ontvangen;
a°. Dat hetzelve gefchiede door een'perfoon, die bevoegd
is om te voldoen;
3«. Dat het aanbod gefchiede van de geheele verfchuldigda
fonsine, met de verfchenen renten of interesten, bene-
vens de kosten, indien dezelve tot effenheid zijn ge-
brigt, of, indien dezelve nog niet tot elfenheid zijn gc-
brigt, met bijvoeging van eene fomme ia plaats van de-
zelve; behoudens nadere aanvulling, indien zulks noo-
dig bevonden mogt vvorder ;
4'. Dat de termijn verfchenen is; indien namelijk het be-
ding , om op termijnen te betalen , ten faveure des
fchuldeifchers gemaakt is;
5*. Dat de voorwaarde, op welke de fchuld is aangegaan»
vervuld zij;
i°. Dat
-ocr page 179-
C *79 >
60. Dat het aanbod gefchiede ter pfaatfe, op welke men ia
overeengekomen, of', indien daaromsrent geene bijzon-
dere overeenkomst mogt gemaakt zijn, aan den per-
foon vanden fchuldeifcher, of ter zijner woonftede; e»
7°. Dat het aanbod door een publiek en tot dergelijke ac«
te gequalificeerd perfoon gefchied zij.
.,, , 1
Art. 1170.
Om confignatie van waarde te doen zijn, wordt de autori-
fatie van den regter niet vereischt; zijnde het genoegzaam1:
i°. Dat dezelve voorafgegaan zij van eene infimiatie, bij
welke aan den fchuldeifcher kennis gegeven is van de
plaats, den dag en het uur, waar en wanneer het aan-
gebodene in bewaring zal gefield worden;
e°. Dat de fchuldenaar zich van het aangebodene ontdaan
hebbe, door hetzelve ter plaatfe, door de wet, of
den regter tot het ontvangen van geconfigneerde za-
ken bepaald, in bewaring te brengen, benevens de in-
teresfen tot den dag der confignatie toe, met de kos-
ten , ingevolge de bij artikel n6p daaromtrent ge-
maakte bepaling;
30. D.it door een publiek en daartoe bevoegd perfoon eene
fchriftelijke acïe worde opgemaakt, wegens den aard
der aangebodene zaken, des fchuldeifchers weigering
om dezelve te ontvangen, of wegens deszelft noncom-
paririe ter plaatfe tot de confignatie bcitemd, en ein-
delijk wegens de confignatie zelve; en
4°. Dat, bijaldien de fchuldeifcher niet gecompareerd is»
de acte van confignatie aan hem ge'Minueerd worde»
met fommatie, om de in confignatie gegevene zaak naar
zich te nemen.
Art. 1171.
De kosten, op zoodanig aanbod en opgevolgne confignatie
vallende, komen ten laste van den fchuldeifcher, indien de-
zelve wettig is gefchied.
Art. 117a.
_ Zoo lang de fchuldeifcher het geconfigneerde goed niet mat
2ich genomea heeft, kan de fchuldenaar hetzelve terug*
M a                                   «««
-ocr page 180-
( 180 )
uemen doch in dat geval worden zijne medefchuldenaren of
borgen niet bevrijd.
Art. ii73,
Wanneer de fchuldenaar een ftgterlijk gewijsde, waarbi|
zijn aanbod en de confignatie goed en van waarde zijn ver-
klaard, bekomen heeft, kan hij, zelfs met toefternming van
den fchuldeifcher, het in confignatie gebragte goed niet meer
terugnemen , in nadeel zijner medefchuldenaren of borgen. •
Art. 1174.
De fchuldeircher, die toegedaan heeft, dat de fchuldenaar
het geconfigneerde goed terugneemt, na dat de confignatie bij
een regte; lijk gewijsde verklaard was vau waarde te zijn, kan,
ter voldoewing vau de fchuld, het regt van preferentie of
hypotheek tegen den fchuldenaar , noch ook zijn regt tegen
de borgen, welke voor die fchuld verbonden waren, niet
meer uitoefenen.
Hij kan nogtans voor het vervolg weder een nieuw hypo-
theek van den fchuldenaar bedingen.
Art. 1175.
Ingeval het verfchuldigde in onroerend goed beftaat, en de
fchuldeifcher in gebreke blijft om hetzelve te ontvangen , moet
de fchuldenaar, ten einde zich te bevrijden, aan den fchuld-
eifcher ter zijner woonfted-e wettiglijk doen kennis geven van
den dag en het uur, waarop het transport gefchieden zal, met
fommatie aan den fchuldeifcher om- het transport te ontvangen:
Indien de fchuldeifcher niet verfchijnt, wordt daarvan door
den regter proces-verbaal gehouden, en het goed ftaat ten riii-
co van den fchuldeifcher.
VIJFDE STU .K.
VAN CESSIE OF BOEDEL-A FSTANB.
Art. 1176.
Ces/leis de afftand, welken een fchuldenaar, ten behoeve zij-
ner fchuldeifchers, van alle zijne goederen doet, wanneer bij
zich buiten ftaat bevindt om zijne fchulden te betalen;*;
Art. IF77-
Zoodanige afftandkan, met uitzondering van het geval in
artikel 11 Ra vermeld, niet anders gefchieden dan met toeltem*
ming van den regter.
Art- 1178.
Om tot het doea van eesfie te kunnen worden toegelaten,
U
-ocr page 181-
Is het noodig dat een fchulde'haar in de goede trow zij en
SriivenVal ** Mken gdcdene «4elukk« rij toe te
■ fclirijven
meÏÏlnitï,!'efrïege-iïk en ter'kwader trouw handelen , of door
Sfll?Sefvfrkw.lsu"g? °P een' tijd, dat zij konden nagaan
fcEte volf,fJn', °f te Zfen, gerake"' 0m hun"e fch^
en b idH0eÜl,I,ttai b0!,dcl uitgePut' en «ichiwtfcbul.
cesfie nkfroe^ttr ' 'T*" "^ t0t het doen van
ffei?hSPan00kge£-,erleifVO,ghebben' met betrekking tot
feriis? '
          " ietDand' ter zake van misdaad, verval-
~                              Art. xiSo
«mr« •ve';zocllt wordende, Helt de regter dadelijk een' cu-
ratoraanin den boedel van den genen, die de cesfie verzoekt.
TT . ,                         Art. n8r.
alle neSg Van vfTleende ^ »» <>« de fchuldenaar van
2n t«r ï vervolgingen zijner fchuldeifchers bevrijd wordt,
Sn w~£ y5dsre/^doening der fchuldén gehouden is *
vol^fTJ T boedel toereikende is, ten ware hij bij ver-
volg tot beter fortuin mogt geraken.
p                                Art. n 8a.
aJ^iZ ,,UV^e' die met haren man in gemeenfchap van goe-
de (Vh,fwr0Td §£Weest is ' heeft het"St> o™ ^'ch van alle
Sorï- •,d«ge?eenen boec]e}s, ook van die genen, waar-
Er tlZuCh^ha"derhu*e,iJk met haren man, door medeteeke-
ning verbonden heeft, te ontdaan, wanneer zij, vóór de be-
E? ï?, K-Iijk Vani,are" man' eene R^gtVlijke afte uit-
Zit* 'n f ,'J ?'jVa_n den §ef,l-'e,en gemeenen boedel afftand
voS'ziTte^biln ^ ^"^ ktoedeKa dMrvan **
n r i u                     Art' Il83*
v,n • C u en,?.,deweIke «ne weduwe bereids vóór het aangaan
EïbE £?*kgeW'r0f dieziJ' llaai]de haar huwelijkfS
fchuldén MPZTW heCft gemaakt ' ziJ"n echter onder ^
ïïeoen
                  imSC V001'gaande artikel vermeld, niet ba.
g
ZESDE STUK.
VAN ATTERMINATIE OF UITSTEL VAN
BETALING.
w voldoening van aingegane verbindtenisfen wordt fomwif*
Mj                              let
-ocr page 182-
C 18» )
len voor een' rijd opgefchort, wsnneerdoor denregfer aaneen*
fchuldenaar atterminatie of uicfttl vim betaling, onder borg-
togt, verleend wordt,
Art. ii 85.
De regter nogtans verleent geen uitftel van betaling, dan:
1°. Met toeftemming van de meerderheid der fchuldei-
fchers;
2°. Voor een' bepaalden tijd, uiterlijk van drie jaren ; en
3*. Onder voldoenden borgtogt van perforen of goederen ,
buiten den boedel van den fchuldenaar.
Art. 1186'.
Attcrminade heeft geenerlei gevoig tegen betaling van 's lands
en plaaifelijke belastingen,
Van gelden tot levensonderhoud dienende ,
Van den koopprijs van goederen, in openbare veiling ge-
kocht, ,
Van huren van landen, huizen en dienstboden, en van het
verfchiildigde voop noodvvendigheden , door bakkers y'vieesch-
hcir.vers, en dergclijken, tot levensonderhoud van den fchul-
denaar en zijn huisgezin, geleverd.
TWEEDE AFDEELING.
VAN NOVATIE.
Art. 1187.
Novatie of fchuldvernieuwing wordt op driederlei wijze te
weeg gebragt ;
i°. Wanneer een fchuldenaar. ten behoeve van zijnen
fchuldeifclier, eene nieuwe fchuidverbindtenis aangaat,
welke in de plaats gefield wordt van de oude , die daar-
door vernietigd wordt;
s». Wanneer een nieuwe fchuldenaar gefield wordt in
plaats van den ouden, die, niet zijre toeftemming,
door den fchuldeifclier Van zijne verbindtenis ontflagen
wordt j en
                                                     , =
30. Wan-
-ocr page 183-
C 183 )
39. Wanneer een nieuwe fchuldeifcher, ten gevolge van
eeue nieuwe overeenkomst, in de plaats geileld wordt
van den vorigen.en defchuldenaar, ten aanzien van de-
zes , van zijne verbindtenis wordt ontflagen.
Art. ü88.
Novatiekan alleen plaats hebben tusfchen perf^nen, die be-
kwaam zijn otn met elkander te contracteren.
Art. 1189.
Novatie wordt niet vero:.i4er.fMd, maar de uitdrukkelijk
verklaarde wil wordt tot ckzelve vereischt.
Art. iïoo-
Delegatie, waarbij een fchuldenaar aan zijnen fchuldeifcher
èenen adderen fchuldenaar geeft, die zich ten behoeve van
den fchuldeifcher verbindt, brengt geene novatie te weeg; ten
zij de fchuldeifcher zijne meening otn den fchuldenaar, die de
delegatie gedaan heeft, van deszelfs verbinatenis te ontilaan,
uitdrukkelijk heeft te kennen gegeven.
t
                           Art. iicjj.
Een fchuldeifcher zijnen fchuldenaar, die een' ander' gede-
legeerd heeft, van dcszslfs verbindtenis ontflagen hebbende,
heeft geen verhaal op denzelven, ingeval de gedelegeerde
fchuldenaar infolvent wordt; ten ivare de fchuldeifcher zulks
uitdrukkelijk mogt hebben voorbehouden, of dat de gedele-
geerde fchuldenaar, ten tijde der delegatie, bereids in het
openbaar als infolvent bekend, of baukbreukig ware ge-
wees r.
Art. 1192.
Enkele aanwijzing, door den Ichuldenaar gedaan, vaneen*
perfoon, die voor hem betalen moet, brengt geene novatie
te weeg.
Dit is ook toepasf lijk op de enkele aanwijzing, door den
fchuldeifcher gedaan, van een' perfoon, die voor hem moet
ontvangen.
Art. 1193.
1 Het regt van preferentie en hypotheek, aan eene oudefchuld
.verbonden, gaat niet over op de nieuwe, die in derzelver
plaats gefield is, ten zij de fchuldeifcher zuiks uitdrukkelijk '
mogt voorbehouden hebben.
Art. 1 f94.
Wanneer novatie wordt te weeg gi brast door ec.nen nieu-
wen fchuldenaar in de plaats van den vorige 11, te (lellen, gaat
het primitïve regt van preferentie en hypotheek, aan de in-
fchuld verkn cht, niet over op de goederen van den niea-
Wen lcautdeiiaar.
M 4                         Aft. ups
'■                                  !                                                                                                                                                                   
-ocr page 184-
C 184 )
Art. I195-
Novatie, tusfchen een* fchuldeifcher, en één der folidaire
of voor het geheel verbondene fchuldenaren gemaakt wor-
dende, kan het regt van preferentie en hypotheek, aan de
oude fchuld verknocht, niet voorbehouden worden, dan
alleen op de goederen van den geen', die de nieuwe fchuld*
verbindtenis aangaat.
Art. 1196.
Door novatie, tusfchen een' fchuldeifcher en één' der foli-
daire fchuldenaren gemaakt, worden de medefchuldenaren
van hunne verbindtenis ontflagen.
Novatie, ten aanzien van den piincipalen fchuldenaar te
weeggebragt, ontflaat de borgen van hunne verbindtenis.
Indien echter de fchuldeifcher de toetreding van de mede-
fchuldenaren in het eerfte geval, of die van de borgen in hut
tweede, gevorderd heeft, en de medefchuidenaars of de bor-
gen weigeren tot de nieuwe fchikking toetetreden, blijft de
oude ichuldverbindtenis vooitdurau.
DERDE AFDEELING.
VAN KWIJTSCHELDING VAN SCHULD.
Art. 1197.
Kwijtfcheldipg van fchuld gefchiedt of uitdrukkelijk, of
ftilzwijgende.
Art. 1198.
De vrijwillige teruggave eenet originele, onderhanlfche
fchuldbekentenis, door een' fchuldeifcher aan een' fchulde-
naar gedaan, is een bewijs van kwijtfch'elding of bevrijding
der fchuld.
Art. 1199.
De vrijwillige teruggave van üe grosfe of uitgegevene acte
eener geregtelijke of notarieel gepasfeerde fchuldbekentenis
levert een veimoeden op, dat de fchuld kwijtgefcholden of
voldaan is; welk vermoeden voor waarheid wordt gehouden,
200 lang het tegendeel niet is bewezen.
Art. 1200.
De teruggave van eene originele , onderhandfche fchuldbe-
Isentenis. of van de grosfe eener fchuldbekentenis, aan een'
der folidaire fchuldenaren sredaan, heeft gelijk gevolg ten
yoordeele van deszelfs med^fcbi'ldenaren.
Art. 1201,
KwUtfchelding of ontflag, uuuruKkeHjk aan één' der foli-
daire
-ocr page 185-
C 185 )
daire fchuldenaren toegedaan, bevrijdt alle de overige, ten
ware de fchul ïeifcher zij'! regt tegen de medefchuldenarea
uitdrukkelijk mogt hebben voorinhouden:
In dit laatlte geval kan de fchul Ïeifcher de vo loening der
fchuld niet verder vordeieu, dtiti onder aftrek van het aan-
deel van den geen', aan vvien hij de fchuld kwijtgefcholden
heeft.
Art. 1202.
De teruggave der zaken, welke voor eene fchuld zijn te
pand of tot zekerheid gegeven, is niet genoegzaam om eene
kwijtfchelding van fchuld te doen vermoeden.
Art. 1203.
Kwijtfchelding pf ontflag, uitdrukkelijk aan een' principalen
fchuldenaar gedaan of toegeftaan, ontflaat ook de borgen
van hunne verbindtenis.; doch kwijtfchelding of ontflag aan
den borg gedaan of toegeftaan zijnde, wordt de principale
fchuldenaar daardoor niet bevrijd.
Aan een' der borgen kwijtfchelding gedaan zijnde, worden
de overige daardoor niet bevrijd.
Art. 1204.
Het geen een fchuldeifcber van een' borg, tot afdoening van
zijnen borgtogt, ontvangen heeft, moet gerekend worden in
mindering van de fchuld beta.ihl te zijn, en moet tot ontlas-
ting zoo van den principalen fehuldeuaar , als van de overige
"borgen, vefftrekken.
Art. 1205.
Eene transactie over eene fchuld aangegaan, volgens wel-
ke door den fchuldenaar tot afdoen der fchulden iets gege-
ven , behouden of beloofd wordt, bevat eene itilzwijgende
kwijtfchelding van het geen meerder, dan het bij transactie
bedongene, verfchuldigd mogt zijn.
Art. i:o5.
Niemand dan een fchukleifcher, het vermogen hebbende
om over zijne goederen te befchikken, of de geen, die door
hem in het bijzonder daartoe geuiagtigd is, kan kwijtfchel-
ding van fchuld doen.
Art. 1207.
Een algemeen gemagtigde, een\ voogd, een cutator of een
adminiftrateur , hebban alleen de magt om te belturen, en
niet om wegtegeyeh; zij kunnen dus in naam vau den geen',
.wiens goed zij befturen, geeue kwijtfcheldiug doen.
M £                        FIER-
-ocr page 186-
C 186 )
VI E R D E AFDEELING.
VAN COMPENSATIE,
Art. 1208.
Twee perionen wederkeerig elkanders fchuldenaars zijnde,
beeft instellen dezelve compenfatie plaats, door welke com-
penfatie de wederzijdfclie fchulden, op de wijze en in de ge-
vallen hierna vermeld, vernietigd worden.
Art. 1209.
Compenfatie heeft plaats uit kracht van de wet, zelfs bui-
ten weten der fchuldenaars, en de fchulden vernietigen elkan-
der op het oogefiblik, dat zij te gelijk beitaaii ten beloope van
het wederkeerig bedragen van dezelve.
Art. ia 10,
Compenfatie heeft alleenlijk plaats tusfclien fchulden, die
beide of gereed geld, of g;lijke foort van zaken tot onder-
Werp hebben, en wederzijds liquide en vervallen zijn.
Art. 1211.
Infolventie of uitftel van betaling verhindert geene com-
penfatie.
Art. i2ia.
Compenfatie heeft plaats in aile foorten van fchulden,
zonder onderfcheid uit welke oorzaak dezelve voorifpruiten,
uitgezonderd:
t°. Tegen den geen', die iets terugvordert, waarvan hij
vvederregtelijk ontzet is;
**". Tegen den geen' die iets terugvordert, hetwelk hij
in bewaring, of ten bruikleen gegeven heeft; en
3°. Tegen het verfchuldigdc ter zake van alimentatie, het-
welk verklaard is niet arrestabel te zijn.
Art. 1213,
Een borg kan in compenfatie brengen het geen de fchuld-
eifclier a:n den principalen fchuldenaar veifchuldigd is; maar
de principale fchuldenaar kan niet compenferen met het geen
de fchukkifcher aan den borg fchuldig is,
Een folidaire fchuldenaar kan niet in compenfatie brengen
het geen de fclnildetfcher aan zijn' medefehuldeimr fchul-
dig is.
                                 • .
Art. 1214.
-ocr page 187-
C ï87 )
Art. 1214.
Aan ecnen fchukleifcher, die de fchuld door cesfie van
adtie verkregen heeft, en daarvan aan den fchuldenaar de ver-
eischte kennisgeving heeft gedaan, kan in compenfatie ge-
bragt worden het geen de ocripfonkelijke fchuldeifcher nan den
fchuldenaar, vóór het doen der kennisgeving, fchuldig was,
teu ware de fchuldenaar in de zuivere" overdragt der geheels
fchuld aan eenen nieuwen fchuldeifcher had toegeftemd.
Art. 1215.
Warneer de wederzijdfche fchulden niet op dezelfde plaats
betaalbaar zijn, kan de compenfatie niet anders te flade ko-
men dan met vergoeding van de kosten der overmaking..
Art. 1216.
Wanneer een fchuldenaar onderfchcidene fchulden heeft, die
allen aan compenfatie onderworpen zijn, worden in het doen
der compenfatie gevolgd de regels, bij artikel 1x67 vastge-
fteld.
Art. 1217.
Geene compenfatie heeft plaats ten nadeele van het veikre-
gene reet van derden; men kan dus in geene compenfatie
brereen fchulden, welke men, na een gedaan arrest, of nadat
des fchulikifcbeis boedel onder beheering, ten behoeve van
deszelfs crediteuren, geraakt is, teu laste van denzelven ver-
kregen heeft, noch ook tegen zijne eigene infchuld compen-
feren dat geen, het welk men aan den boedel van zijnen
fchuldenaar, na gedaan arrest, of nadat de boedel onderde
voorzeide beheering is gebragt, fchuldig geworden is.
Geene compenfatie wordt ook toegelaten, dewelke ftrijdig
is niet het geen bij artikel 1041, ten aanzien van verbindte-
nisfen of aliënatiën , die iemand in fraude zijner crediteuren
gemaakt of gedaan heeft, is vastgefteld.
Art. 1218.
Het gevolg van compenfaiie is ook, dat het geen voor da
fchuld tot pand gegeven, of tot zekerheid gefield is, zoo wel
ais de borgen, door dezelve onrflagen worden.
Art. 1219.
Die eenmaal eene fchuld betaald heeft, welke hij door
compenfatie had kunnen vereffenen, kan, met opzigt tot zij-
ne hiehuld of pretentie, omtrent welke hij geen gebruik van
de compenfatie gemaakt heeft, zich in nadeel van derden niet
bedienen van de privilegiën en hypotheken, die daaraan ver-
bonden zijn; ten zij hij niet geweten had eene contn-preten-
fie te hebben, met welke hij zijne fchuld konde compenfe-
ren, en wettige redenen dezer ignorantie konde aanvoeren.
VIJFDE,
-ocr page 188-
\
C 1S8 )
V IJ F D E AFDEELING.
VAN CONFUSIE OP S C HUL D V E R ME N G I N G.
Art. 1220.
Corifufie of fchuldvermenging heeft plaats, wanneer en
Voor zoo verre de betrekking van fchuldeifcher en fchulde-
naar zich in denzelfden perfoon vereenigt.
Door confufie of fchuldvermenging wordt de fchuldvorde-
ring, zoo wel als de fchuld, vernietigd.
Art. laai.
Schuldvermenging, in den perfoon van den principalen fchul-
denaar plaats hebbende, ltrekt ook tot ontflag van de
borgen.
Schuldvermenging, in den perfoon van den borg plaats
hebbende, vernietigt geenszins de principale ferbrndtenis.
Schnldvermengiug, in den perfoon van den fchuldeifcher
plaats hebbende, ltrekt niet verder tot voordeel van zijne
ïblidaire medefchuldenaars, dan voor het aandeel in de
fchuld, waarvoor hij zelf fchuldenaar geworden is.
Art. 12 92.
Wanneer eene nalatenfchap OBder beneficie van inventaris
aanvaard, of een erfgenaam met den last van fideïcommis be«
zwaard is, brengt zulks geene fshuld vermenging te weeg.
ZESDE AFDEELING.
VAN HET VERGAAN DER VERSCHULDIGDE ZAAK.
Art. 1223.
Wanneer de verfchuidïgde zaak, die het bepaald onder-
werp eener verbitidtenis uitmaakt, vergaat, buiten den han-
del der menfchen geraakt, of.verloren gegaan is, zoo dat
men van de plaats, waar dezelve zich bevindt, volftrekt on-
kundig is, vervalt de verbitidtenis, mits de zaak vergaan of
verloren zij zonder toedoen van den fchuldenaar, en vóór dat
hij in du levering van her. verfchnldigde aalaiig gebleven is
Doch ook zelfs wanneer de fchuldenaar nalatig gebleven
is, vervalt de verbitidtenis, indien de verfchnldigde zaak,
zoo zij den fchuldeifcher gelevtrd was, even zeer zoude ver-
gaan zijn geweest, ten ware de fchuldenaar op zich mogt ge-
homen hebbeu voor onvermijdelijke toevallen inteitaan.
De
-ocr page 189-
/
C 189 )
De fchuldenaar, zich op een onvermijdelijk toeval beroe-
pende, is verpligt hetzelve te bewijzen.
Het vergaan of verlies van goed, hetwelk geftolen is,
ontflaat in geen geval den ontvreemder van de verpligting om
de Waarde te vergoeden.
Art. 1224.
De verfchul^igde zaak btaiten toedoen van den fchuldenaar
vergaan, buiten den handel der menicben gerankt, of verlo-
ren zijnde, is de fchuldennar verpligt, aan zijnen fchuld-
eifcher te cederen alk regt en actie tot fchadeloosftelling ,
welke hij te dier zake hebben mogt.
ZEVENDE AFDEELING.
VAN VERNIETIGING OF RESCISSIE VAN
AANGEGANE OVEREENKOMSTEN.
Art. 1225.
Vernietiging öfrescisfie van aangegane overeenkomften kan,
gedurende den tüd van tien jaren, verzocht worden, in alle die
gevallen, in welke geen korter tijd door de wet bepaald wordt:
Jn geval van onregtvaardig geweld, begint die tijd te loo-
penvan den dag, waarop hetzelve opgehouden heeft; in geval
van dwaling of bedrog, van den dag dat dezelve ontdekt
zijn, en ten aanzien van getrouwde vrouwen, van den dag
dat het huwelijk ontbonden is:
Met betrekking tot handelingen van dezulken, die onder
curatele gefield zijn, begint die tijd te loopen van den dag
dat de curatele is opgeheven;
En met betrekking tot die van minderjarigen, van den dag
hunner meerderjarigheid.
Art. 1226.
Een minderjarige, iemand, die onder curatele ftaat, en eene
getrouwde vrouw, zijn, uithoofde van merkelijke benadee-
ling, reievabel tegen verbindtenisfen, door darze'lver voogd,
curator of man, in hunnen naam, of door hen met adfiftenti»
van dezelve, aangegaan.
Art. 1207.
Een minderjarige, iemand , die onder curatele ftaat, en eene
getrouwde vrouw, zijn echter niet reievabel, uit hoofde var*
merkelijke benadeeling, wanneer dezelve duor eene toevallige,
en onvoorziene, of onvermijdelijke gebeurtenis veroorzaakt iSi
Art. 1228-
ïen minderjarige, iemand die oijdar curatele ftaat, en eene
ge-
-ocr page 190-
getrouwde vrouw, kunnen mede niet gereleveerd worden tegen
verbindtenisfen, gedurende de voogdij of curatele, of (taande
huwelijk, in maniere bij artikel 1226 vermeld, aangegaan,
wanneer zij dezelve verbindtenisien, na hec eindigen der voog-
dij of curatele, of na de ontbinding des huwelijks, hebbeu
geratificeerd eu bevestigd.
Art. 11229.
Meerderjarigen kunnen, uit ht»ofde van merkelijke benadee-
3ing, tegen aangegane verbindtenisfen geen relief bekomen,
dan in de gevallen, en onder de bepalingen, uitdrukkelijk
bij de wet vastgeiteld.
ZESDE HOOFDSTUK.
HOE VERBINDTENISSEN EN DE VOLDOENING
DERZELVE WORDEN B E W E 2 E N.
Art. 1230.
Hij, die zich op cene verbindtenis beroept, moekhet beftaan
van dezelve bewijzen;
En wederkeerig moet hij, die voorgeeft van eene verbindtenis
ontflagen of bevrijd te zijn, bewijzen dat hij voldaan heeft,
of dat de verbindtenis uit anderen hoofde is te niet gegaan.,
Art. 1231.
De regelen nopens bewijs door gefchrift, door getuigen ,
door prtfumtiën , door bekentenis of confesfic, en door den
eed, worden voorgefchreven in de hierna volgende afdeelingen.
EERSTE AFDEEL1NG.
VAN 15 E W IJ S DOOR GESCHRIFT.
EERSTE. S. TUK.
VAN OPENBARE EN AUTENTIEKE
TITELS OF BESCHEIDEN.
Art. 1232.
Openbare titels of befcheiden zijn:
i                     1". De registers , verbalen en relaten , welke openbare
autoriteiten of ambtenaren yrrpligt zijn van hunne
handelingen of ambtsverrigtingen te houden;
-*». De autcntickc aften, bij artikel 1235 vermeld; en
3®. De
-ocr page 191-
( Ipl )
3». De opgaven van plaatfelijke onderzoekingen of infpec-
tiè'n, vergelijkingen van fchrift, en dergelijketi, door
der zaak kundige «et) daartoe door bevoegde autoriteiten
gecommitteerde perfonen uitgebragt.
Art. 1233.
Eene autenticke acte is de zoodanige, welke met de ver-
eischte folemniteiten gepasfeerd is voor de openbare autoritei-
ten en publieke ambtenaren, die daartoe, ter plaatfe waar de
acte gepasfeerd wordt, bevoegd zijn.
Art. 1234.
Eene acte, welke, uit hoofde van onbevoegdheid of onbs-
kwaamheid der openbare autoriteiten of publieke ambtenaren ,
voor welke dezelve gepasfeerd is , of uit hoofde van een
gebrek in den vorm, niet voor auterstick gehouden wordt,
heeft nogtans gelijke kracht met een onderhandsch gefchrift,,
hetwelk door de partijen geteekend is.
Art. 1235.
De registers, verbalen en relafen van handelingen en ambts-
verrigtingen, en de opgave van der zaak kundige en d»or
bevoegde autoriteitea gecommitteerde perfonen,bij artikel f232
vermeld, worden voor volkomen bewijs gehouden, ten zij
het onbeftaanbare van dezelve, en het tegendeel van het geen
daaruit zoude moeten bewezen worden, klaarblijkelijk werd
aangetoond.
Ten aanzien der boeken van makelaars, worden de regels
der commerciële wetten of gebruiken gevolgd.
Art. 1236.
De registers, verbalen en relafen, door openbare autoriteiten
of ambtenaren van hunne handelingen of ambtsverrigtingen
gehouden, kunnen nogtans tegen den geen', met den welken
zij" eenige overeenkomst hebben aangegaan, geen bewijs van
deze overeenkomst ©pleveren.
Arr. 1237.
Openbare registers en boeken, waarin autentieke of onder»
handfche reten geregistreerd of overgeboekt worden , [trekken ,
onverminderd het bepaalde bij artikel 1254, alleen tot bewijs
van de gedane regtlfratie of overboeking.
Art. 1238
Eene autentieke acte levert, ten aanzien van de contracterende
partijen, en derzelver erfgenamen of regtverkrijgenden, een
volledig bewijs op van de overeenkomst, welke daarbij aan-
gegaan is.
Wanneer echter eene zoodanige acte van val?chbeid wordt
befchuldigd, en bepaaldelijk daarover een expres gcfchil
-ocr page 192-
C 19» )
gemoveerd en voor den regter gebrast is,wordt de uitvoering
der overeenkomst tot na He beflisfing opgefchort; maar, indien
het grfchil over de echtheid of valschheid. der acte flechts
een incident van eens andere principale zaak uitmaakt, ihat
het aan den regrer viij, om de nakoming der overeenkomst,
ïn de qoestieufe acte vervat, naar gelang der omdandigheden,
provifioneel optefchorten.
Art. 1239,
Eene acte, het zij op eene autentieke wijze, het zij ondef
de hand, aangegaan, levert, ten aanzien van de partijen, een
volledig bewijs op, zelfs omtrent dat gene, hetwelk daarbij
als een bloot te kermen geven voorkomt, mits het te kennen
gegevene in een dadelijk verband llaat met de verbindtenis
of befenikking, welks bij de acre gemaakt is.
Indien het geen daarbij als een bloot te kennengeven voor-
komt geene betrekking heeft op de verbitidtenis of befchikking
zelve, kan hetzelve alleen dienen tot een begin van bewijs.
Arr. 124©.
Bijzondere bepalingen , doorfommige der contractanten, nog
rader on, lerling, en bij eene afzonderlijke acte gemaakt, heb-
ben geen gevolg ten nadeele van die genen der contractanten,
welke aan zoodanige afzonderlijke artikelen van overeenkomst
geen deel genomen hebben.
TWEEDE STUK.
VAN ONDERHANDSCH GESCHRIFT.
Art. 1241.
Een ondtrhandschgefchrift, hetwelk door den geen', tegen
wien men zich daarop beroept, erkeid is, of door de wet
voor erkend gehouden wordt, levert, ten aanzien der onder*
tcekenaars , eu hunne erfgenamen of regtverkrijgenden, een
volledig bewijs op, even als eene authentieke a«te.
Art. 1443-
Hij, tegen wien men z.en op een onderhandsch gefchrift
beroept, is verpligt zijn gefchrift of naamteekening bepaalde-
lijk te erkennen, of te ontkennen, doch zijne erfgenamen of
regtverkrijgendei' kunnen voldaan met te, ver klaren, dit zij het
i'chrift of de naamteekening van hunnen auteur niet kennen.
Art. 1943*
Ingeval iemand zijn frhrift et' handteekening ontkent, en
ingeval zijne erfgenamen of regtverkrijgenden verklaren, het
I'chrift of de handteekening niet te kennen, moet de verificatie
daarvan in regten geiehieden.
Art. 1244»
-ocr page 193-
C 193 )
Art. 1244.
Onderhandfche aften, welke wederkeerige verblndtenisfen
behelzen , hebben geene kracht, ten zij daarvan zoo vele
oorfpronkelijke aften zijn opgemaakt, als 'er partijen zijn,
die ieder een afzonderlijk belang hebben:
Wanneer meer perfonen hetzelfde belang hebben, is eene
©orfpronkelijke acte vobr hen voldoende:
Bij elke afte moet melding gemaakt worden van het getal
der oorfpronkelijke aften, waarbij de verbindtenisfen aange-
gaan zijn:
Niettemin kan hij, die, van zijne zijde, van de bij eeneafte
aangegane verbindtenis genot gehad heeft,zich op het verzuim
der vermelding van het aantal der oorfpronkelijke aften, waarbij
de wederkeerige verbindtenisfen aangegaan zijn, niet beroepen.
Art. 1245.
Een onderhnndsch briefje of belofte, waarbij iemand zich
aaneen' ander' verbindt, om aandenzelven eene fomme gelds,
of eene zaak , welke op eene bepaalde waaide kan gefield
worden, te geven, moet geheel en al gefchreven worden met
de hand van den geen', die het briefje of de belofte óndertee-
kend heeft, of ten minde moet daaronder , behalve de naam»
teekening, met de hand des onderteekenaars gefciireven wor-
den : goed ef goedgekeurd voer zoo veel; moetende de fomme
of begrooting der te gevene zaak, waarvoor het briefje goed
of goedgekeurd wordt
, niet in cijfers, maar voluit gefchreven
worden:
Van deze bepaling zijn uitgezonderd de kooplieden, ea
dezulken die niet fchrijven kunnen.
Art. 1246.
"Wanneer de fom, welke bij de afte zelve vermeld is, ver-
fchilt van die, welke bij het daaronder ftaande bon of bewijs
van goedkeuring is uitgedrukt, wordt de verbindtenis gerekend
aangegaan te zijn voor de fom die de minfle is; zelfs dan,
wanneer de afte, mitsgaders de bon of blijk van goedkeuring,
geheel en al gefchreven is met de hand van den geen', die
zich daarbij verbonden heeft, ten zij men bewijzen kan, ia
welk gedeelte de fout of het abuis begaan is.
Art. 1247.
De boeken en registers der kooplieden leveren tegen perfo-
nen , die geen kooplieden zijn, geen bewijs op van de gele-
verde waren, daarbij aangeteekend; onverminderd het geen
hierna omtrent bewijs door middel van den eed gezegd wordt.
Art. 1248.
Boeken en registers van kooplieden leveren bewijs op tegen
ben zelven; doch hij, die zich van het geen daarbij aangetee-
\
                                     JN                                            kend
-ocr page 194-
C 194 }
kend ftnat tegen hen bedienen wil, mag hetzelve niet fblitfm,
noch daarvan dat gedeelte afzonderen, het geeu hij meent
dat ten zijnen nadeele (trekken zoude.
Art. 1249.
Registers en papieren, particuliere aanteekeningen bevatten-
de , leveren geen bewijs op ten vöordeele van den geen', die
dezelve gefchreven heeft, doch dezelve leveren ten nadeele
van den fchrijver bewijs op:
io. In alle die gevallen , wanneer dezelve bepaaldelijk
melding van eene ontvangene voldoening maken; en
g?. Wanneer dezelve uitdrukkelijk melding maken, dat de
aanteekening gedaan is , ten, einde het gebrek aan
bewijs, ten vöordeele van den geen',ten wiens behoeve
zij eene verbiudtenis aanduiden, te Tuppleren.
Art. is.^o.
Het fchrift, door een' fchuldeifcher aan den voet of ter
zijde van, of achter op oorfpronkelijke ftukken en befcheiden,
welke altijd, in deszelfs bezit gebleven zijn, gefield, levert,
wanneer hetzelve tot bevrijding van den fchuldenaar ftrekt,
een volledig bewijs op , offchoon hetzelve niet gedateerd
noch geteekend is:
Hetzelfde heeft plaats ten aanzien van het fchrift, hetwelk
een fchuldeifcher achter op, of ter zijde, of aan den voet van
het duplicaat van eene fchuldbekentenjs of quitantie heeft ge-
field , mits hetzelve duplicaat in handen van den fchuldenaar zij.
DERDE STUK.
VAN KERFSTOKKEN.
Art. 1251.
Kerfïlokken leveren een bewijs op tusfehen perfonen, die
gewoon zijn om de leverantiën, welke zij in het klein hebben
gedaan en ontvangen, door middel van dezelve te doen blijken.
V |I Ei R D 1 STUK.
VAN KOPIJEN VAN OORSPRONKELIJKE
TITELS OF BESCHEIDEN.
Art. 125a.
Kopijen leveren, wanneer de oorfpronkelijke titel of acte
aan-
-ocr page 195-
C 195 )
aanwezig is, geen bewijs op van het geen vervat is in den titel
of acte, waarvan de vertooning altijd kan gevorderd worden.
Art. 1253.
Wanneer de oorfpronkelijke titels niet aanwezig zijn, leveren
de kopijen bewijs op* met inachtneming van de navolgende
bepalingen:
i°. De grosfen of eerst uitgegevene aften leveren, inet op-
xigt tot authentieke aften, waarvan de minuten _en pro-
tocollen door de openbare autoriteiten of nötarisfen
bewaard worden, een gelijk bewijs op met de minuut.
Ook leveren een gelijk bewijs met de originele aften op
alle kopijen, welke op regterlijk gezag, de partijen
daarbij tegenwoordig, of daartoe behoorlijk geroepen
zijnde, gemaakt zijn, of omtrent dezulken, welke ge-
maakt zijn in tegenwoordigheid der partijen, en met
tierzelver wëderzijdfche goedkeuring;
s°. De kopijen j welke, zonder tiisfchenkomst van het regter-
lijk gezag, of zonder de toeftemming der partijen, eri
na de uitgifte der grosfen, naar de minuut of het oor-
fpronkelijke (luk gemaakt zijn door publieke ambte-
naren of magten, bij welke de minuten bewaard worden,
liunnen , ingeval de originelen verloren geraakt zijn,
bewijs opleveren, als zij van ouden datum zijn;
2ij worden geacht van ouden datum te zijn, wanneer
zij Ouder zijn dan. dertig jaren;
Doch wanneer zij minder dan dertig jaren oud zijn ^
kunnen zij alleen tot een begin van bewijs door ge-
ichrifce verftrekken;
3°. Wanneer de kopijen* die naar de minuut eener afte
gemaakt zijn, niet zijn vervaardigd door den notaris
of regter, voor wien de acte gepasfeerd is, noch door
de publieke autoriteit, die; bij overlijden of afftand
van den notaris, met de bewaring van dészelfs proto-
collen belast is, kunnen dezelve, hoe oud ook van
datum, nimmer anders, dan tot een begin van bewijs
door gefchiïfte verftrekken; en
. ■ y '
4°. De kopijen van kopijen kunnen, naar 'gelang der om-
ftandiglieden, als eenvoudige aanduidingen befchouwd
wórden.
Art. 1254.
De registratie of overfchrijving van aften in de openbare
N a 1                                 rt-
-ocr page 196-
„-.,.-----------------------------_„:„-----------_—
>
registers kan niet dan tot een begin van bewijs door gefchrifte
verftrekken, en daartoe zelfs is het noodig :
i°. Dat het zeker is dat alle de minuten van den notaris of
het geregt, over dat jaar, waarin de geregistreerde acte
blijkt gepasfeerd te zijn, verloren zijn geraakt, of dat
bewezen wordt dat de minuut van deze acte door een
bijzonder toeval verloren is gegaan; en
s.o. Dat geene grosfen of authentieke kopijen, volgens het
eerite lid van het naast voorgaande artikel opgemaakt,
voorhanden zijn.
Beide deze omftandigheden zamenloopende, en het bewijs
door getuigen toegelaten wordende, moeten de genen, die
als getuigen over de acte gedaan hebben, deswegens, indiea
zij nog in leven zijn, gehoord worden.
VIJFDE STUK.
VAN SCHRIFTELIJKE E R KEN TEN IS S E N EK
CONFIRMATiëN.
Art. 1255.
Wanneer iemand fchriftelijk erkent eene acte gepasfeerd ti
hebben , doet dit gefchrift de verpligting tot het vertoonen vat
de ooifpronkelijke acte geenszins ophouden, ten zij hart
inhoud daarbij bepaaldelijk opgegeven wordt; hebbende hei
geen daarin meerder of anders dan in den oorfpronkelijken tite
voorkomt, geen gevolg hoegenaamd.
Art. 1256.
De afte, waarbij eene verbintenis, tegen welke verniel!
ging of recisfie verzocht worden kan, bevestigd of bekracrr
tigd wordt, is niet van waarde, ten zij daarin de hoofdzake-
lijke inhoud der verbindtenis, als mede de reden, waarvan vö
nietiging of recisfie gevraagd zoude kunnen worden, en he
oogmerk om het gebrek, waarop het verzoek van vernietigd!
of rescisfie gefundeerd zoude kunnen worden, te verbeteren;
vermeld worden:
De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nakoming, J
den vorm en ten tijde door de wet vereischt, gedaan, wor»
gerekend voor een' afftand der bulpmiddekn en exceptïëtii
VV«2>
'-                                " '^
-ocr page 197-
( W )
waarvan men anderzins tegen eene acle had hunnen gebruik
maken, onverminderd het regt van derden.
Art, 1257.
Een donateur kan door geene confirmatie de gebreken eener
fchenking of donatie, die nietig in den vorm is, verbeteren ,
maar isverpligt om eene nieuwe donatie, in wettigen en behoor-
lijken vorm, daarteitellen.
Art. 1258.
Wanneer nogtans de erfgenamen of regt verkrijgenden van
den donateur de door dcnzelven gedane fchenking bevestigen
of vrijwillig nakomen, worden deze bevestiging, bekrachti-
ging of vrijwillige nakoming, gehouden voor eenen afftandvan
de "bevoegdheid, om zich tegen de donatie op gebreken in de
vorm, of op eenige andere exceptiën, te beroepen.
TWEEDE. AFDEELING.
VAN BEWIJS DOOR. GETUIGEN.
Art. ia.59.
Van alle zaken, de fom of de waarde van honderd- en- vijf-
tig guldens te bovengaande, moet, zelfs vrijwillige bewaarne-
mingen niet uitgezonderd, eene authentieke of onderhandfche
aéte worden gemaakt, en wordt geen bewijs hoegenaamd door
getuigen toegelaten van het geen boven of tegen den inhoud
der acte gevorderd wordt, of van het geen men beweert, voor ,
ten tijde, en na het maken der acl:e, gezegd te zijn; zelfs dan
niet, wanneer over eene fora of waarde, honderd- en- vijftig
guldens of daarenboven bedragende, waarvan men verkozeL
heeft een fchriftelijk bewijs te maken , gehandeld wordt.
Alles onverminderd het bepaalde bij de wetten, de commercie
betreffende.
Art. 1260.
Wanneer, behalve het kapitaal, ook interesfen gevorderd
worden, en dezelve, met het kapitaal vereenigd, de fom van
honderd-en- vijftig guldens te boven gaan, is de regel, bij
bet laatst voorgaande artikel vastgefteld, hierop mede toepas-
felijk.
Art. 1261.
Iemand eene vordering, de honderd- en- vijftig guldens te
boven gaande, gedaan hebbende, kan niet meer tot het bewijs
door_ getuigen toegelaten worden, al ware het dat hij zijne,
primitive vordering tot die fom verminderde.
Art. 1262.
Het bewijs door getuigen wordt, zelfs in geval van eene vor-
N 3                                     de.
. A.. ...
-ocr page 198-
c ^ y
dering, welke houdïid- en- vijftig'^guldens of daar beneden
bedraagt, niet toegelaten, wanneer uitgemaakt is dat de gevor-
derde fom het overfchot of een gedeelte eener grootere inlchuld
is, welke niet bij gefchrift bewezen wordt.
Art. 1263.
Indien iemand bij dezelfde inftantie verfcheiden vorderingen
doet, voor welke hij geen' fchrifrelijken titel heeft, en die te
zarhen gevoegd meer dan de fom van honderd- en- vijftig gul-
dens bedragen, wordt het bewijs door getuigen niet toegela-
ten, zelfs niet wanneer hij beweert dat de fchulden uit ver-
fchiüende oorzaken gefproten, en op verfchillende tijden ge-
maakt zijn ; ten ware het regt van vordering, door erfvolging,
donatie, als anderzins, van verfchillende pcrfonen afkomftig
mogt zijn.
Arr, 1264-
Alle vorderingen, uit kracht van welken titel ook, die door
gefchrift niet volledig bewezen worden, moeten Hij een' en
denzelfden eisch worden gedaan ; zijnde de fchuldeifcher
daarna in zijne audere vorderingen, van welke geen fchriftelijk
bewijs aanwezig is, niet ontvankelijk.
Art. 1265.
De hier voren gemelde bepalingen lijden uitzondering, wan-
neer een begin van bewijs door gefchrift aanwezig is:
.Men noemt een begin van bewijs door gefchrift alle fchrifte-
lijke aften, die voortgekomen zijn van den genen, tegen wien
eene vordering gedaan wordt, of van den genen, dien hij ver-
tegenwoordigt, en welke de geallegecrde zaak waarschijnlijk
maken.
Art. 1266*
. Ook lijden de opgegevene regelen uitzondering, wanneer een
fchuldeifcher buiten iïaat geweest is, om zich een fchriftelijk
bewijs der verbindtenis, weiketen zijnen behoeve aangegaan
|s, te bezorgen.
Deze tweede uitzondering is toepasfelijk:
i°. Op verbindtenisfen, die uit "quafi- contracten, en uit
delicten en quaff delicten ontdaan;
20. Öp bewaargeving uit noodzaak, bij gelegenheid van
brand , inftorting van gebouwen, oproer of fchipbreuk,
en op bewaargeving, welke door reizigers, in de herber-
gen waar zij hun verblijf houden, gedaan wordt; alles
naar gelang der qualiteit van den perfoon, en de om-
ftandighêdcn der zaak;
-ocr page 199-
C 199 )
3°. Op de vtrbindtenisfen, welke bij onvoorziene toevallen,
waarbij men gtene lehriftehjke v;cte heeft kunnen, maken
aangegaan zijn; en
4°. Ingeval een fchuldeifcher den titel, welke hem tot fchrif-
lehjk bewijs dienen moest, ten gevolge van ren toeval,
dat onvoorzien is, en van hooger hand komt. verloren
heeft.
Art. liCj.
In de gevallen, waarin het bewijs door getuigen niet is uitge-
uo en, most hetzelve, om volkomen te zijn, beftaan in eene
ovieenltenuncnde en beëedigde verklaring van ten miniten
tw e onbefprokene en bevoegde peribnen, van hetgeen zij
zei,e gezien, gehoord, en ondervonden hebben.
Art. 12Ó8.
Onbevoegde getuigen zijn:
Allen, die doorcenig ziels- of ligchaams-gebrek verhinderd
warden, om van de zaak goede wetenfcbap te hebben, of
dn hunne wetenfcbap niet op eene ontwijfelbare wijze kun-
nen te kennen geven;
Alle perfonen, welke beneden de achttien jaren oud zijn;
Alle meineedigen, eerloozen, of die zich tot het geven
van getuigenis hebben laten omkoopen, of eenige belooning
nebben ontvangen of doen toezeggen;
Allen, die tot de perfonen, "voor of tegen welke het ge-
tuigenis dienen moet, in zoodanige betrekking (laan, dat zij
met als onpartijdig kunnen befchouwd worden, als daar zijn
cchtgenooten, bloedverwanten en nabeftaanden, voogden,
curateuren en pupillen, onderling, peifoonlijke vijanden,
en gebroodde bedienden;
Allen, die bij de zaak regtfireeks of zijdelings belang
Jitfbben; en
Allen, die in dezelfde zaak eene der partijen als practizijns
bedienen af bediend hebben. . , ■.
.                        Art. 1269.
Het getuigenis van perfonen, welker onbevoegdheid niet
volftrekt, maar enkel betrekkelijk is, kan evenwel door den
regter, in zaken die niet wel voor ander bewijs vatbaar zijn,
en naar aanleiding der omfhndigheden, zoo veel of weinig
in aanfchouw worden genomen, als hij,'na eene onzijdige
overweging van de geheele toedragt der zaak, in gemoede
oordeelt te behooren.
Art. Ï270.
In het algemeen, is elk gehouden om, daartoe geroepen
2'jnde, getuigenis der waarheid te geven. .. '
N 4                            Art. 1271,
-ocr page 200-
<
Ar. 1271.
Van de verpligting tot het geven van getuigenis der waar»
heid worden vrijgefteld:
Allen, die volftrekt onbevoegde getuigen zijn;
Bloedverwanten en nabeflaanden, in de op- en nedergaan-
de linie, echtgenooten, broeders of zusters , en dcrzelver
kinderen, voogden, curateuren en pupillen, in zaken ra-
kende zoodanige perfonen, tot welke zij in eene der ga-
genoemde betrekkingen ftaan;
                                  /
Allen, die bij de zaak regtftreelcs, of een aanmerkelijk zij*
delingsch belang hebben; en
Allen, die in dezelve zaak eene der partijen als practizijns
bedienen of bediend hebben.
Art. 127a.
Wanneer een getuige door den dood is verhinderd gewor-
den, zijne, onder prefentatie van eede, afgelegde verkla-
ring te beëedigen, zal de regter op dezelve zoodanig regard
kunnen (laan, als hij, naar gelang der omftandigheden, zai
bevinden te behooren.
Art- 1273.
In het algemeen moet de regter met de meeste naauwkeu-
righeid nagaan, of ook de getuigen eenige beweegredenen
hebben, om de zaak op deze of gene wijze voortedragen, en
moet voorts uit de levenswijze, de zeden , den ftand der
getuigen, hunne wijze van voordragt, en alle andere omftan-
tiigheden, derzelver geloofwaardigheid beoordeelen.
DERDE A F D E E L I N G.
VAN PRESUMTIEN OF VERMOEDE».
Art. 1274.
Prefu-ntiën zijn gevolgtrekkingen, welke de wet of ,de
regter uit eene bekende tot eene onbekende zaak afleidt.
EERSTE STUK.
VAN WETTELIJKE PRESUMTIEN.
Art. 1275.
Wettelijke prefumtle is een zoodanig vermoeden, hetwelk
door eene fpeciale wet met zekere handelingen, daden ©f
©inihndighedcn verbonden wordt.
De zoodanige zijn: .
A 1*. De
1
-ocr page 201-
C 201 }
l*. De handelingen , welke, uit hoofde van haren aard ea
hoedanigheid, geprefumeerd worden in fraude van de
wet te zijn, en daarom door dezelve nietig en van
onwaarde verklaard worden;
E°. De getallen, in welke de wet verklaart, dat de eigen-
dom of bevrijding uit zekere bepaalde oinitandigheden
wordt afgeleid;
§*?. Het gezag; hetwelk de wet aan een regterlijk gewijsde
geeft; en ,
§.*. De kracht, welke de wet aan de erkentenis van één©
der partijen, of aan deszelfs eed toekent.
,              '^;                                   '
Art. ia7ö.
Het gezag van een regterlijk gewijsde werkt niet, dan ten
aanzien van dat geen, hetwelk Het onderwerp van het regts-
geding heeft uitgemaakt:
Om daaruit eenig gevolg afteleiden, is het noodig, dat de
zaak, welke geëischt wordt, dezelfde is; dat de eisch op
dezelfde fchuldoorzaak berust, en tusfchen dezelfde partijen ,
en over en weder in dezelfde qualireiien, behandelt wordt.
Art. i£>77,
Eene wettelijke preftimtïe ontflaat den geen', in wiens
voordeel dezelve is, van alle bewijs.
Geen bewijs wordt tegen eene wettelijke prefumtie toege-
laten, ingeval de wet, op grond van zoodanige prefumtie,
zekere bepaalde handelingen nietig verklaart, of den regtsin-
gang op dezelve weigert, ten zij de wet 'zelve het tegenbe-
wijs mogt vrijgelaten hebben, en onverminderd hetgeen om-
trent den geregtelijken eed en judiciële confesfie bepaald
wordt.
TWEEDE STUK.
TAN PRESUMTIEN, DIE NIET DOOR DE WET
DAARGESTELD WORDEN.
Art. 1278.
Prefumticn, die niet door de wet worden daargeiteld , wor-
den overgelaten aan het verlicht oordeel en doorzigt van
den regter, welke geene andere in aanfehouw moet nemen,
N 5                                   dan
-ocr page 202-
C 2{7$ ^
dan die gewigtjg,' naauwkeurig, l-epaald en eenfkmmig zijn;
en zulks nog alleenlijk in die gevallen, waarin de wet het
bewijs door getuigen toelaat; ten ware tegen eene handeling,
uit hoofde van kwade trouw of bediog, werd opgekomen.
VIERDE 4FDEEL1NG-.
VAN CONFESSIE OF BEKENTENIS.
Art. 1279,
Eene confesfie of bekentenis is of judicied of extra-ju-
dicied.
Art. 1280.
Op eene extra-judiciële bekentenis, die alleen met woorden
gefchied is, kan men zich niet beroepen in zaken, in welke
geen bewijs door getuigen toegelaten wordt.
Art. 15.81.
Judiciële confesfie is eene bekentenis, welke de partij, of
zijn fpeciaal gemagtigde voor den regter aflegt:
Zij levert een volledig bewijs op tegen den geen', die de-
zelve afgelegd heeft , doch zij mag niet in zijn nadeel gefplitst.
worden:
Judiciële confesfie mag niet herroepen worden, ten zij mep
bewijst, dezelve ten gevolge van eene onkunde of dwaling
omtrent daden of omftandigheden gedaan te hebben:
fJ) mag niet herroepen worden onder voorwendfel van eene
onkunde of dwaling omtrent het regt,
V'IJ F D E A F D E E L 1 N G,
VAN DEN EED,
Art. 1282,
De judiciële eed is van tweederlei aard ,*
.je. Die, welke door de eene partij van de andere gevergd
wordt, om daaraaa de befiisfing der zaak overtelaten,
en decifoir of bejlisfcnd genoemd wordt; en
a°. Die, welke dcor den regter aan eene der beide partijen,
ambtshalve, wordt opgelegd.
b                                                                                   EER-
-ocr page 203-
( a°3 )
EERSTE STUK.
VAN DEN BESLISSEN DE N EED.
Art. 1283.
Pelatte van den beflisfenden of decifoiren eed kan , over
welke foort van gefchillen dit ook zijn moge, gedaan worden.
Art. 1284.
Deze eed kan niet gevergd worden dan omtrent eene daad,
welke perfoonlijk verrigt is, door den geen' aan wiens eed de
bellisling wordt overgelaten.
Art. 128*.
Dezelve kan in iederen ftaat van het proces gevergd worden
zelfs dan, wanneer geenerlei begin van bewijs, het zij voor den
eisen, het zij voor de exceptie of verdediging, voorhanden is.
Art. 1286.
Indien hij, aan wiens eed de bellisling van eene zaak over-
gelaten is, weigert den gevergden eert aantenemen en afteleg-
gen, of de zaak wederkeerig te laten aan den eed der weder-
partij , moet aan hem, of, ingeval dat de wederpartij, aan
wiens eed de beflisfing der zaak wederkeerig overgelaten 'is,
weigert denzelven aantenemen of afteleggen, moet aan dezen
deszelfs eisch of' exceptie ontzegd, of dezelve met betrekking
tot zijne gedane verdediging in het ongelijk gefield worden.
Art. 1287.
Wanneer de daad, omtrent welke de eed gevergd wordt,
niet de daad is van beide partijen, maar zuiver perfonee] is aan
dien geen', aan wiens eed de beflisfing wordt overgelaten,
mag die beflisfing niet wederkeerig aan den eed der wederpartij
gelaten worden.
Art. 1288.
Wanneer hij, van wien de beflisfende eed is gevergd, of
hij, aan wiens eed de bellisling wederkeerig is overgelaten, den
eed aangenomen en afgelegd heeft, wordt aan de tegenpartij
niet toegelaten, de valschheid van dezen eed te beweren.
Art. 1289.
Die den beflisfenden eed van zijne wederpartij gevergd, of
de beflisfing aan den eed van zijne wederpartij wederkeerig
overgelaten heeft, kan zijn aanbod niet weder intrekken, zoo-
dra de wederpartij verklaard heeft, bereid te zijn dien eed af-
teleggen.
Art. 1290.
De eed afgelegd zijnde, levert zulks geen bewijs op, dan
alleen ten voordeele of naieele van den geen'. die denzelven
ge-
-ocr page 204-
£ 2©4 )
gevergd of overgelaten heeft, en van deszelfs erfgenamen en
regt verkrijgenden:
                             *
Nogtans wordt een fchuldenaar, aan wiens eed de beflisfing
door een* der folidaire fchuldeifchers is overgelaten, door het
aannemen en afleggen van denzelven niet verder bevrijd, dan
voor het aandeel van dien fchuldeil'cher:
De gevergde of opgedragen eed door een' principalen
fchuldenaar aangenomen en afgelegd zijnde, worden daardoor
ook de borgen bevrijd:
* Dezelve eed, aan één' der folidaire fchuldenaren gevergd of
opgedragen, en door hem afgelegd zijnde, bevrijdt ook zijne
inedefchuldenaars:
De eed, aan den borggever gevergd of opgedragen, en door
denzelven afgelegd, Itrekt ook ten voordeele van den princi-
palen debiteur:
In deze twee laatfte gevallen echter ftrekt de eed van een'
folidairen medefchuldenaar, of van een' borg niet ten voor-
deele van de mcdefchuklenaars of van den principalen fchulde-
naar, dan wanneer die eed omtrent de fchuld zelve, en niet
omtrent het beltaan der folidariteit, of van den borgtogt, ge-
vergd of opgedragen is.
TWEEDE STUK.
VAN DEN EED, DIE DOOR DEN REGTER
AMBTSHALVE WORDT OPGELEGD.
Art. 1291.
De regter is bevoegd, om aan ééne der partijen een' eed op-
teleggen , het zij om daarvan de beflisfing der zaak te doen af-
hangen, het zij om daardoor de hoegrootheid der te vallene
condemnatie te bepalen.
Art. 1292.
De regter mag echter den eed, het zij met opzigt tet den
eisch , of tot de exceptie of verdediging, ambtshalve, niet
«pleggen, dan onder de twee navolgende bepalingen:
i°. Dat de eisch, exceptie of verdediging niet volledig be-
wezen zjj; en
*o. Dat dezelye niet ten eenenmale onbewezen zij:
-ocr page 205-
C £°5 )
Buiten deze twee gevallen, moet de regter den eisen zuiver
en eenveudig toewijzen of ontzeggen.
Art. 1293.
Wanneer de regter aan ééne der partijen den eed ambtshalve
opgelegd heeft, mag deze de beflisfing der zaak niet wederkeerig
aan den eed der wederpartij overlaten.
Art. 1294.
De eed tot bepaling der waarde of begrooting van degeëisch-<
te zaak mag dan alleen door den regter opgelegd worden ,
wanneer het niet mogelijk is om die waarde op eene andere
wijze te berekenen:
Üe regter moet zelfs, ingeval hij een' eed tot bepaling der
waarde of begrooting vaneene geëischte zaak oplegt, eene ze-
kere bepaalde fom als een maximum vastftelleH , tot het beloop
van welke de eifcher op zijn' eed zal geloofd worden.
ALGEMEENE BEPALING OMTRENT HET
B E W IJ S.
Art. 1295.
De algemeene regelen nopens het bewijs door gefchrift, door
getuigen, door preftimtiën, door bekentenis of confesfie, en
door den eed, in dit zesde hoofdtruk voorgefchreven, zijn
toepasfelijk op alle burgerlijke handelingen, met uitzondering
alleen van de zoodanige, welke op eene bijzondere wijze moe-
ten bewezen worden, of waaromtrent, achtervolgens het geen
dienaangaande meer bijzonder, bij de behandeling van elk dier
onderwerpen, in dit wetboek is bepaald en vastgefteld, fora-
mige foorten van bewijs niet worden toegelaten.
DERDE TITEL.
VAN VERBINDTENISSEN BUITEN OVER-
EENKOMST.
Art. 1295.
Zekere verbindtenisfen. ontdaan zonder eenige voorafgegane
overeenkomst, noch van de zijde van den geen', die zich ver-
bindt, noch van de zijde van den geen', ten wiens behoeve
de verbindtenis gefchiedt:
Sommige derzelve worden alleenlijk daargcfteld uit krachtc
van de wet; andere vloeijen voort uit eene peifuneie daad van
den geen', die daardoor verbonden wordt:
De
-ocr page 206-
( SOU" ) .
,         . .                      '               . (
De eerfte zijn zóodanigèvérbindtenisfen^ welke tegen iemands
wil aangegaan worden, als tusfchen naburige eigenaars, of de
vcrbindtenisfen van voogden en andere administrateurs, welke
de htm opgedragen Voogdij of administratie niet weigeren
lumnen:
De laatfte, voortvloeiende uit de perfoncle daad van den
geen', die daardoor verbonden wordt, ontlhan of uit quafi-
contracten, of uit delicten of quaü-delicten, en maken :het
onderwepp van dezen titel uir.
EERSTE HOOFDSTUK,
i
■ï '                        VAN QÜASI-CONTRACTF.8.
Art. 1297.
Qua/i-contracten zijn iemands loutere vrijwillige daden,
waaruit eene verbindtenis ontiïaat, ten... behoeve van een' der-
den . en (bmtijds eene wederkeerige verbindtenis van beide
partijen.
Art. 129".
Wanrieer rneir' vrijwillig eens anders zaak, met of zonder
deszelfs weten, waarneemt en verrigt, verbindt men zich daar-
door ililzwijgende, om-met die beheering voort te gaan, en
dezelve te volbrengen, tot dat de eigenaar in (laat is om in
die zaak zelve te voorzien; dusdanig een moet zich ook met
al dat geen belasten, hetwelk tot die zaak betrekkelijk is.
Hij onderwerpt zich aan alle de verpligtingen, welke hij
zoude moeten hebben nagekomen, indien hij bjj eene uitdruk-
kelijke lastgeviug was gemagtigd geweest.
Arr. 1:99.
Hij is verpligt met die beheering voort te gaan, Zelfs dan,
wanneer de eigenaar komt té overlijden, vóór dat de zaak ten
einde gebragt is, en zelfs tot tijd en wijle de erfgenaam daar-
omtrent zelf voorziening doen kan.;
Arr. 1300.
Hij is gehouden omtrent die beheering de pligten van cm
goed huisvader te vervullen; niettemin kan de regter de kos-
ten, fchaden en interésfen, die door de fchuld of nalatigheid
Van zoodanig iemand mogten veroorzaakt zijn, modereren ^
naar gelang der omftandigheden, welke denzelven tot die be*
heering bewogen, hebben^
Art. 1301.
De geen, wiens belangen door een' ander' behoorlijk zijn
waargenomen, is verpligt, om de verbindtenisfen, door den
onderwinder in zijn' naam aangegaan, te vervullen, denzelven
i'cha-
-ocr page 207-
C 207 )
fdladeloös te houden wegens alle perfoaele, door hem aange-
gane verbindtenisfen, en aan denzelven zijne nuttige of nood-
zakelijke uitfchotten terug te geven.
Art. 1302.
Die, bij vergisfing of met zijn weten, iets ontvangt, het
welk hem niet verfchuldigd is, is verpligt om hetzelve terug te
geven aan den geen', vanwien hijhetonverfchuldigd ontvangen
heeft.
Art. 1303.
Wanneer iemand, die bij vergisfing meent de fchuldenaar te
2Ïjn, eene wezenlijk beftaande fchuld heeft voldaan, heeft
dezelve het regt om het betaalde van den fchuldeiicher terug
te vorderen:
Niettemin houdt dit regt op, wanneer de fchuldeifcher de
fcbuldbekentenis ten gevoige van die betaling vernietigd heeft;
behoudens in dat geval het verbaal van den geen', die betaald
heeft, op den wezenlijken fchuldenaar.
Art. 1304.
Wanneer aan de zijde van den geen', die de betaling ont-
vangen heeft, kwade trouw heeft plaats gehad, is "dezelve
gehouden tot teruggave, zoo van het kapitaal, als van de in-
teresfen of vruchten, gerekend federt den dag der voldoening.
Art. 1305.
Indien het onverfchuldigd ontvangene een onroerend, of
roerend ligcbamelijk goed is, is hij, die hetzelve ontvangen
heeft, verpligt, dat 'goed in natura, indien hetzelve nog in
wezen is , of de waarde daarvan , indien het door zijn
toedoen vergaan of verminderd is, terug te geven.
Hij is zelfs aanfprakelijk voor toevallig verlies, indien hij
het goed ter kwader trouw ontvangen heeft.
Art. 1306.
Die iets, hetwelk onverfchuldigd is, ter goeder trouw
ontvangen en hetzelve verkocht heeft, behoeft niets anders
dan den koopprijs terug te geven.
Art. 1307.
Hij, aan wien eene zaak is teruggegeven, moet zelfs aan
den geen', die de zaak ter kwader trouw bezeten heeft, die
noodzakelijke en nuttige uitgaven vergoeden, welke tot behoud
der zaak gedaan zijn.
Art. 1308.
Minderjarigen, iets onverfchuldigd ontvangen hebbende,
zijn alleen tot de teruggave gehouden, voor zoo verre zij
door die ontvangst verrijkt zijn.
Art. 1309.
Eene verbiniltenis uit guafi-contract heeft ook plaats ms-
fchen"
-ocr page 208-
C *o8 )
fchen de genen , die , zonder voorafgaande overeenkomst^
eenige zaak gemeenfchappclijk buitten. •
Art. 1310.
De regten en verpligtingen der deelgenooten ftaan over, bet
algemeen gelijk met die gene, welke uic kracht van focieteit
ftand grijpen.
Art. 1311.
Ieder deelgenoot mag nogtatis over zijn aandeel befchikkert
naar welgevallen, ook door hetzelve aan een' ander' te ver-
vreemden.
Art. 1312.
Ieder deelgenoot beeft bet regt, om ten allen tijde fcheiding
van deze gemeenfchap te vorderen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DELICTEN OF Q U AS I-D E L I C T E N.
Art. 1313.
Alle daden, hoedanig en van welken aard ook, waardoor
aan een' ander' i'chade toegebragt wórdt, (rellen den geen',
door wiens fchuld of verzuim de fchuld veroorzaakt is, "in de
verpligting om dezelve te vergoeden.
Art. 1314.
Een ieder is dienvolgende verantwoordelijk, niet alleen voor de
fchade, welke hij door zijne daad, maar ook voor die, welke hij
door zijne nalatigheid of onvoorzigtigbeid veroorzaakt heeft.
Art. 1315.
Men is niet alleen verantwoordelijk voor de fchade, welke
men door zijn eigen daad veroorzaakt, maar ook voor die, wel-
ke veroorzaakt wordt door de daad van peifonen, voor welke
men aanfprakclijk is, of door zaken, welke men onder zija
©pzigt of beheering heeft.
, Derhalve zijn aanfprakelijk:
De vader, en bij deszelfs overlijden de moeder, voor hun-
ne minderjarige kinderen, die bij hen inwonen;
De meesters voor hunne dienstboden, en de genen, welke zij
in hun werk hebben;
De onderwijzers en werkbazen voor hunne leerlingen en
kweekelingen, gedurende den tijd dat dezelve onder hun toe-
zigt ftaan:
Deze verantwoordelijkheid heeft geen plaats, wanneer de va-
der, de moeder, de meester, de onderwijzers of werkbaren
kunnen bewijzen, dat zij de daad, voor welke zij aanfprake-
lijk zouden zijn, niet hebben kunnen beletten.
              > ~'
Art. 1316.
. 'i
/
-ocr page 209-
-r-»."«W»T '""l"» . ■■ -.......----- ■■■       -,:-------—-
■ i
C 209 )
Art. 1316.
De eigenaar van een beest, of de geen, dia hetzelve in zijn*
dienst heeft, is verantwoordelijk voor de fchade door hei beest
veroorzaakt; het zij hetzelve dadelijk onder zijn opzigc of be-
waring, dan wel verdwaald, ontfnapt of doorgegaan zij, voor
zoo, verre hij door zijne fchuld of nalatigheid daartoe aanlei-
ding heeft gegeven.
Art. 1317.
De-eigenaar van een gebouw is verantwoordelijk voor da
fcbade, veroorzaakt door de geheele of gedeeltelijke infloiting
van het gebouw, indien hetzelve door gebrek aan behoorlijk
onderhoud te weeg is gebragt.
Art. 1318.
Een doodflag, moedwillig of door fchuld of onvoorzigtig-
heid 'gepleegd, verpligt den doodflager om aan de weduwe of
kinderen, die door des nedergeflagenen arbeid plegen onder-
houden te worden , te doen vergoeding van fcharie en winst-
derving, welke vergoeding door denregter, naar gelang van.
perfonen en ©mfrandigheden, zal moeten begroot worden.
Art. 1319.
Tot deze vergoeding zijn gehouden allen , die aan den dood-
flag mede handdadig geweest zijn, fchoon men niet juist kaa
aantoonen, wie van hen den doodflag heeft toegebragt, -
Art. 1320.
Kwetfing, of verminking aan eenig deel van het ligchna'n-
geeft aan den gewonden het regt oin te vorderen vergoeding
van het meesterloon, en van de fchade en winstderving daar-
door aan hem toegebragt, de pijn en fnert en ontbering van
het ligchaam daaronder gerekend, het geen door den regter,
naar gelang van den perfoon en de omitandigheden „ begrouc
wordt.
Die door eene verzameling van verfcheiden perfonen gewond
is, en niet bepaaldelijk kan aanwijzen den geen' die hem da
wonde toegebragc heeft, is geregtigd om vergoeding ie vragen
van allen, welke tot de verzameling behoord hebben.
Art. ijst.
Doodflag of kwetfing uit noodweer, of bij onvermijdelijk
toeval, geven geen regt om vergoeding te vorderen.
Art. 1322.
Die door woorden, gefchriften of dadelijkheden iemands eer
beleedigt, is, bfhalve tot het vergoeden van fcbade. ook ge*
houden, de injurie of aangedanen hoon honorabel te beteren.
Art. 1323.
De verpligting tot betering van 'eer rust mede niet alleen op
den dader 4«r injurie, maar ook pp degenen, die de uitvoe-
Q                                     riiij
-ocr page 210-
C *io )
ring der injurie hebben aangeraden of bevolen, of in eeniger-
hande opzigte daartoe behulpzaam geweest zijn.
Art. 1324*
Het regt om betering van eer te vorderen komt toe, niet al-
leen aan den geen', die regelregt beleedigdis, maar ook aan die
genen, die zich door de aangedane injurie zijdelings voor be-
leedigd kunnen houden; bij voorbeeld:
De vader van eenen minderjarigen zoon, de man van eene
getrouwde vrouw, wanneer aan dien zoon of die vrouw eene
injurie is aangedaan.
Art. 1225'
Nooit heeft de actie tot betering der injurie plaats, ten zij
dezelve aangedaan is met oogmerk om te beleedigen; dit oog-
merk wordt bewezen of uit den aard der daad zelven, diegee-
ne andere uitlegging gedoogt % of uit de omltandigheden, wel-
ke de daad vergezeld hebben.
Art. 1326.
Betering van injurie beftaat daarin, dat de injuriant aan den
beleedigden in het openbaar voor den regter verzoekt om ver-
giffenis, met verklaring, dat hij berouw heeft van het gebeur-
de, en belooft en aanneemt, zich voortaan daarvan te zullen
wachten, en eindelijk verklaart, dat hij den geïnjurieerdeti
houdt voor een' mau van eer, op wiens gedrag hij niets te
zeggen weet; kunnende nogtans de regter, naar den aard en
meerdere of mindere kwaadaardigheid der aangedane beleed'i-
ging, de uitdrukkingen en de wijze, op welke de betering ge-
fchieden moet, zoodanige andere rigting geven, als hij oor-
deelt te behooren.
Art. "1327.
De waarheid der gedane verwijting, mits behoorlijk bewe-
zen zijnde, verfchoont wel van de recantatie, of verklaring,
dat men den beleedigden houdt voor een' man van eer, op
wiens gedrag men niets te zeggen weet, doch verfchoont niet
van de ve;dere berering der injurie, die met een blijkbaar oog-
merk om te beleedigen gefchied is.
Art. 1328.
De actie tot betering der injurie eindigt:
1». Door den dood van den beleediger;
20. Door gedane kwijtfchelding, hetzij uitdrukkelijk, bij
aangegaan verdrag of transactie, het zij ftilzwijgende,
door het plegen van zulke daden, die met hét voorne-
men om betering van eer te vorderen niet kunnen wor-
den overeengebragt;
          •; ,         ;
i'.Door
-ocr page 211-
C 2X1 >
3', Door het geven van gepaste en behoorlijke voldoening
door den beleediger aan den beleedigden, het zij uit eige-
ne beweging, het zij nadat de beleedigde verklaard
heeft, zich de iujurie aantetrekken; en
4°. Door verloop van een jaar, te rekenen van den dag af
dat de injurie gepleegd is, indien de actie tot b-tering
niet binnen dien tijd met der daad is geïnftitueerd ge-
worden.
VIERDE TITEL.
TAN HET HUWELIJKS-CONTRACT EN H%
WEDERZIJDSCHE REGTEN DE*
ECHTGENOOTEN.
Art. 13*9.
De bepalingen, het huwelijks - contract en de wederzijdfche
regten der echtgenooten betreffende, zijn behandeld bij dea
titel van het huwelijk.
F V} F D. E TITEL.
VAN DONATIE OF SCHENKING.
Art. 133e.
Donatie is eene handeling, waarbij iemand uit milddadigheid
iets onherroepelijk afïïaat, ten behoeve van een' ander', die het
gefchonkene aanneemt.
Art. 1331.
Om donatiën te kunnen doen of aannemen, is het noodig,
dat de donateur het vrije beheer van zijne goederen, en liet
vermogen om te contracteren heeft; als mede dat den donata-
ris door de wet niet verboden wordt de fchenking aantenemen.
Art. 1332.
Voogden of curareuren mogen, in hunne qualkeit, geena
donatie doen.
Art. 1333.
Echtelieden mogen aan elkander geene donatie doen.
Alle gefi rouleerde donatiën, onder welke beuamiug of titöt
ö a                                     im
-ocr page 212-
£ 412 )
dezelve ook■gefchieden, alsmede n^le donatiên , welke door tus-
fchenkomst van incermeaiaire perfonen plaats hebben, zijn nul
en van onwaarde.
Art. 1334.
Voor donatiên d®or tusfchenkomst van intermediaire peifo-
nen worden gehourfen dezulke, welke dooreen' der echtge-
nooten aan het kind of de kinderen van den anderen echt ge-
noot, in een vorig huwelijk verwekt, gedaan worden; als»
mede die, welke gedaan worden door een'der echtgenooten
aan de ouders van den anderen echtgenoot, dewelke ten tijde
der donatie de vermoedelijke erfgenaam van deze zijne ouders
wa>; en deze handeling wordt ook dan zelfs voor eene dona-
tie öoor tusfchenkomst van een intermediair perfoon gehouden,
wanneer de bedoelde echtgenoot zijne ouders niet overleefd
mop hebben.
Art. 1335. s
Donatiên, tusfehen echtelieden regelregt en riet gefimuleerd
g-daan, en ftaande huwelijk niet herroepen zijnde, worden
door den dood van den donateur, mits de donataris als dan
nog in leven is, bekrachtigd, evenals of zij van den begin-
nen af deugdelijk en wettig geweest waren.
Zij "worden gehouden voor herroepen, wanneer echtfebei-
ding plaats heefr, en wanneer de donateur het gefchonkene
vervreemd, of bij testament aan een ander gemaakt heeft.
Ait, 1336.
Donatiên kunnen alleen bevatten goederen, die de donateur
dadelijk bezit; indien de donatie ook toekomftige goederen
bevat, is dezelve ten dien opzigte krachteloos.
Art. 1337.
Geene s<3s van donatie van roerende goederen is van waar-
de , ten ware die goederen zijn getauxeerd, en de ftaat of in-
ventaris dier getauxeerde goederen door den donateur en dona-
taris, of die voor denzelren de donatie aanneemt, geteekend
en aan de acte van donatie geannexeerd zij.
Art, 1338.
■Donatiên Tan onroerende goederen, of van daaruit voorko-
mende vuordeelen, mogen niet gedaan worden-ten behoeve van
lieden, dorpen, godsdienst-gmieenfcbappen, armen-inrig-
tingen, godshuizen, weeshuizen, en andere geoorloofde ge-
meenfeiappen of gedichten, dan alken na bekomene autorifa-
tiü van den Koning.
Ar-. 1339.
AHe aften van donatie, onder de hand gepasfeerd, zijn
ki'ach;eloos. 1 '
Art. W»
-ocr page 213-
C 2I3 )
Art. 1340.
Geene donatie is van waarde, of zij moet door den donata-
ris , of door iemand tot dat einde bijzonderlijk door hem »c>-
magtigd, worden aangenomen; zonder ondetfehdd, of die
aanneming gedaan wordt bij de acte zelve, of bij eene poste-
rieure acte, mits deze mede niet onder de hand gcpasfcerd zij.
Art. 1341.
Donatiën, eenmaal wettig gedaan zijnde, zijn onherroepe-
lijk, en de donataris heeft, uit krachte van dezelve, eene
perfonele actie tegen den donateur, om hem door levering of
overdragt in het bezit van den eigendom van het gedonateerde
te Hellen.
Art. 1342.
De bepaling van onherroepelijkheid, bij het naastvoorgaand
amkel vastgelteld , lijdt echter uitzondering, wanneer.de voor-
waarden, onder welke de donatie gedaan is, niet vervuld zijp;
alsmede in geval van ondankbaarheid van den donataris, en in
het geval, dat aan den donateur naderhand kinderen geboren,
of onechte kinderen door denzelven gelegitimeerd zijn.
Art. 1343.
Bijaldien eene donatie herroepen wordt wegens het onver-
vuld blijven der bedongene voorwaarden, moet het gefchon-
kene aan den donateur teruggegeven worden, vrij van alle bis-
ten en hypotheken, waarmede de donataris dat goed rrtogt
bezwaard hebben, en oefent de donateur tegen derden, die het
gefchonken goed, wanneer hetzelve onroerend is, ouder zich
hebben, hetzelfde regt uit, her geen hij tegen den donataris
zelven zoude hebben kunnen doen gelden.
Aft. 1 "44.
Geene donatie kan, uit hoofde van ondankbaarheid, wor-
den herroepen, dan in de navolgende gevallen:
i9. Indien de donataris lagen gelegd heeft op het lev b van
den donateur;
s°. Indien hij zich teaen dan donateur aan meikelijke mis*
. ' handelingen fchuldig gemaakt heeft; en
3». Indien hij den donateur levens-onderhoud geweigerd
heeft.
Art. 1345.
Donatie wordt, uit hoofde van het onvervuld blijven cener
bedongene voorwaarde, of van ondankbaarheid, nimmer van
zelve voor herroepen gehouden, maar moet de herroeping uit-
drukkelijk en binnen den bij de wet bepaalden tijd gefchieden- •
O 3                             Art. iy.6.
-ocr page 214-
( «14 )
Art. 134(5.
De herroeping wegens ondankbaarheid moet gedaan worde»
binnen 'sjaars, gerekend van den dag, dat de daad, welke
door den donateur aan den donataris te laste gelegd wordt,
gefchied is, of ter kennisfe van den donateur gekomen is.
De aclie tot herroeping kan niet ganftitueerd worden door
den donateur, tegen de erfgenamen van den donataris, noch
door de erfgenamen van den donateur, tegen den donataris zel-
ven, ten ware in het laatfte geval de aftie bij het leven vaa
den donateur reeds aanhangig was, of wel dat hij overleden
mogt zijn binnen het jaar, waarin de daad bedreven was.
Art. 1347.
Vervreemding van het gefchonkene, door den donataris ge-
daan, en hypotheken, en andere reële lasten, waarmede hij
hetzelve mogt bezwaard hebben, blijven van waarde, niette-
genltaïnde herroeping ter zake van ondankbaarheid; blijvende
niettemin de donataris gehouden, de waarde van het vervreem-
de of bezwaarde terug te geven, berekend naar den tijd, waar-
op die herroeping gedaan is, met de vruchten van dien, va»
«len dag der herroeping af.
Art. 1348.
Hnwelijksgiften kunnen niet herroepen worden uit hoofde
van ondankbaarheid.
Art. 1340.
Wanneer de donateur, ten tijde 'der donatie, geene kinderen
«f andere descendenten in leven hebbende, aan hem nader-
hand, het zij bij zijn leven, of zelfs na zijnen dood, een kind
geboren wordt, of dat bij zijn leven een door hem in onecht
verwekt kind gelegitimeerd is, wordt de bevorens gedane do-
natie door de wet zelve herroepen; en zulks hoedanig ook de
■waarde der donatie zij, en onder welke benaming of titel de-
zelve moge zijn gefchied; zelfs al ware de donatie mutueel of
tot eenige belooning gefchied; of al ware dezelve in eene hu-
welijksgift beftaande, zoo maar dezelve huwelijksgift door
andere peifonen dan ouders en grootouders, aan de echtge-
nooten, of deor den eenen echtgenoot aan den anderen ge-
daan if.
Art. 1350.
De herroeping heeft zelfs dan" plaats, wanneer de huis-
vrouw van den donateur of donatrice bereids zwanger was,
ten tijde toen de donatie gefchied is.
Art. 1351.
De donatie wordt ook dan zdfs herroepen, wanneer de
donataris, in het bezit van het goed zijnde, daarin door den
donateur na de geboorte of legitimatie van het kind gelaten
mogt
r
-ocr page 215-
C 215 )
mogtzijn; doch de donataris is niet verpligtde door hem, geno-
tene vruchten terug te geven, dan van den dag af, dat de
geboorte of de legitimatie van het kind hem, bij behoorlijke
acte van infinuatie, kennelijk zal zijn gemaakt; doch na
dien dag vermag hij dezelve ook nimmer voor zich te behou-
den, al ware het dat de sctie tot teruggave van het gefchon-
kene eerst iia die kennisgeving ge'ïnftkueerd was.
Art. 1352.
De goederen, gefchonken bij eene donatie, welke door de
wet zelve herroepen wordt, keeren terug naar den donateur,
vrij van alle lasten en hypotheken, waarmede de donataris
dezelve mogthebben bezwaard, en kunnen zelfs op geenerlei
wijze verbonden blijven tot zekerheid van het huwelijksgoed
van de vrouw van den donataris; bet geen ook dan piaats
hetft, wanneer de donatie ter begunftiging van het huwelijk
van den donataris gedaan , en in de huwelijksvoorwaarde geïn-
fereerd is.
Art. 1353.
Donatiën, in dier voege herroepen, kunnen niet herleven
en op nieuw van kracht worden door den dood van het kind
van den donateur, noch door eenige daad van bevestiging,
en, indiende donateur het gefchonkene weder aan denzelf-
den donataris geven wil, het zij vóór of na den dood van het
kind , uit hoofde van wiens geboorte, of legitimatie, de her-
roeping gefchied was, kan hij zulks niet anders doen dan bij
eene nieuwe donatie.
Art- 1354-,
Alle bedingen of overeenkom ften, waarbij een donateur van
de-herroeping eener donatie, uit hoofde van geboorte of legi-
timatie van kinderen, dewelke daarna plaats zoude mogen
hebben, heeft afgezien, zijn van onwaarde, en kunnen geen
gevolg hebben.
/ _ .            . .            Art« *355«
De. donataris, zijne erfgenamen of regt verkrijgenden, of
andere perfonen, die het gefchonkene onder zich hebben, kun-
nen geene prefcriptie aanvoeren, om eene donatie van kracht
te doen zijn, waarran de herroeping plaats heeft uit hoofde
van geboorte of legitimatie van kinderen, dan na een bezit
van dertig jaren, die niet beginnen te loopen, dan van den
geboorte ■ dag van des donateurs laatfte kind af; en zulks be-
houdens het geen ten aanzien van interruptie bij de wet wordt
bepaald.
9 4                                    ZZ$'
-ocr page 216-
C 216 )
ZESDE TITEL;
VAN KOOP EN VERKOOP.
EERSTE HOOFDSTü K.
VAN DEN AARD EN VEHEISCHTEN VAN KOOP
EN VERKOOP.
Art. 1356.
Een contract van koop en verkoop is eene overeenkomst,
waarbij de een zich verbindt om iets te leracn, en de ande-
re om hetzelve te betalen.
Art. 1357.
Koop wordt gehouden voor voltrokken, zoodra de kooper
en verkooper het over het goed en den koopprijs met elkander
eens zijn, fchoon het gekochte nog niet geleverd ,. noch de
koopprijs betaald is.
                                                     "*
Art. 1358.
Koop kan gefchteden, of zuiveren eenvoudig, of onder eene,
hetzij opfchortende, hetzij ontbindende voorsvaarde.
Koop kan ook van twee of meer zaken alternatief gefchieden.
De gevolgen van koop en verkoop regelen zich in alle^^eze
gevallen naar de algemeens grondbeginselen der contraélen.
Art. 1359.
Voltrokken koop heeft ten gevolge, dat het verkochte goed,
roerend of onroerend, van dien tijd af, (laat ten bate eo fcha-
de van den kooper, ten zij anders ware bedongen.
Art. 13^0.
De vei kooper is echter verpligt, tot de levering toe voor
de bewaring van het verkochte te zorgen; hierin verzuim
plegende, Itelt hij zich tot fchadevergocding aanfprakelijk.
Art. 1361.
Wanneer eenig goed bij getal, maat of gewigt verkocht is ,
en niet bij het ftuk of bij den hoop, blijft hetzelve voor reke-
ning van den verkeoper, totdat de toetelling, toemeting of
toevveging, heefc plaats gehad.
"                 Art. 1362.
Een verkoop, aangegaan op dien voet, dat het verkochte
alvorens zal worden geproefd, of tegen een gegeven monfter
vergeleken, wordt niet gehouden voor voltrokken, zoo lang
de pioeving of vergelijking niet gedaan, en het goed voldoen.
<ie bevonden is.
Art. 1363.
-ocr page 217-
( "7 )
Ajt. 1363.
Iets verkocht zijnde op dien voet, dat alvorens daarvan de
proef zal worden genomen, wordt die koop gerekend onder
eene opfchortende voorwaarde aangegaan te zij».
Art. 1364.
Iemand iets belovende te koópen of te verkoopen , wordt
de belofte voor eenen dadelijke koop of verkoop gehouden,
wanneer namelijk beide partijen over het goed en den koop-
prijs het met elkander eens zijn.
Art. 1365.
Wanneer de belofte tot koop en verkoop gepaard is gegaan
met eenige handgift of godspenning, (laat het aan elk der
contracterende partijen vrij, zoodanige belofte imetrekken:
Wanneer die geen, die de handgift gegeven heeft, de belofte
intrekt ,verliest hij zijne handgift, en wanneer de belofte in-
getrokken wordt door hem , die de handgift ontvangen heeft,
is dezelve verpligt.het dubbeld daarvan terug ie geven.
Art. 1366.
De koopprijs moet zeker en door de contracterende partijen
bepaald zijn, eer dat de koop voor voltrokken kan gehouden
worden.
Art. 1367.
De bepaling van den koopprijs kan echter aan de witfpraak
van een' derden gelaten worden:
Ingeval die derde weigert, of buiten ftaat is, om uitfpraak
te doen, wordt de koop gehouden als niet gefchied.
Art. 1368.
De kosten van den koop en van de levering of overdragt Zijn
voor rekening van den kooper en verkooper, beiden ieder voor
cfe helft, ten zij bij overeenkomst daaromtrent eeuige andere
bepaling gemaakt is.
TWEEDE HOOFDSTUK.
WIE KOOPEN EN VERKOOPEN MOGEN.
Art. 1 j6o.
Allen, wien de wet zulks met verbiedt, kunnen koopen
en verkoopen.
Art. 1370.
Tusfcben echtelieden kan geen koop acch verkoop befiaan,
dan in de hier navolgende gevallen:
i°. Wanneer een der echtgenooten, na geregtelijke ecbr-
O 5                                     fchei-
-ocr page 218-
C «« )
fcheiding, aan den anderen echtgenoot goederen af-
ftaat, tot voldoening van, het geen, waarop dezelve
aanfpraak heeft; en
2*. Wanneer de afftand van goederen, door den rnan aan
de vroi'w, {taande huwelijk, uit eene wettige oorzaak
gefcaiedt, gelijk als tot redintegratie van vervreemde
goederen, of het wederbeleggen van penningen /wanneer
omtrent die goederen of penningen geene geraeenfchap
. tusfchen hen plaats grijpt j behoudens echter in beide
gevallen het regt van de erfgenamen der contracterende
panijen, bijaldien 'er indireft voordeel voor ééne van
dezelve in gelegen mogt zijn.
Art. i37r.
Voogden mogen geetae goederen hunner pupillen koopen ,
gemagti^den geene koopers worden van goederen , die zij ge-
last zijn te verkoopen, administrateurs van goederen van ge-
me'nten of van publieke geftichten mogen geene goederen
konper , die aan hunne verzorging zijn toebetrouwd. Publieke
ambtenaren mogen geene nationak goederen koopen, waarvan
de verkoop onder hun opzigt gefchiedt :
Het vorenftaande verbod Is ook toepasfelijk op inkoopen,
dewelke niet door de voogden, gemagtigden, administrateurs
en publieke ambtenaren, in perfoon, maar door tusfchenko*
mende of intermediaire perfonen gefchieden.
Art. 1372.
Geen leden, griffiers of fecretarisfen van geregten, of der-
gelijke beambten, geen exploicleurs, praclizijns of notaris-
ten, mogen eenige procesfen-, regten of aétiën koopen, en
door cesfie aan zich doen overdragen, waarover gefchil aan-
hangig is, of waarfcbijnlijk aanhangig zal worden, voor de
ger. gten, van welke zij leden of ministers zijn, of waarvoor
zij postuleren, of onder het regtsgebied van welke zij behoo-
ren; alles op pene van nulliteit en vaa aan de belanghebben-
den de kosten, fchaden en interesfen te moeten vergoeden,
DERDE HOOFDSTUK.
WAT VERKOOPBAAR. IS.
Art. 1373.
Alles, wft ann den handel der nienfchen is onderworpen, is
verkoopbaar, wanneer geene bijzondere wetten de vervreem-
ding van hetzelve verbieden.
Art. 1374.
-ocr page 219-
( oï9 )
Art. 1374.
Verkoop van eens anders goed is nietig.
De veikooper is, ingeval de kooper niet geweten heeft dat
het verkochte aan een' ander' toebehoorde, tot vergoeding van
kosten, fchaden en interesfen aan denzelven gehouden.
Art. 1375.
Het regt tot eene erfenis van een' nog levend' perfoon mag,
zelfs met zijne toeltemming, niet verkocht worden.
Art. 1376.
Indien de verkochte zaak, ten tijde der verkooping, geheel
is vergaan, is de verkoop krachteloos:
Bijaldien dezelve Hechts gedeeltelijk vergaan is, (laat het
aan den kowper, om of den koop te laten varen, of om het
overgebleven gedeelte te vorderen, tegen voldoening van zoo-
danigen prijs, als waarop het door deskundigen, in evenre-
digheid van dea voor het geheel uitgeloofden koopprijs, be-
groot wordt.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DK PLI6TEN DES VERKOOPER».
EERSTE A F D E E L I N G.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1377.
©e verkooper is gehouden duidelijk uittedrukken, waartoe
hij zich verbindt.
Alle duistere of dubbelzinnige bedingen worden ten nadeele
van den verkooper uitgelegd.
Art. 1378.
Be hoofdverpligtingen van den verkooper zijn levering
vrijwaring van de door hem verkochte zaak, >
TWEEDE AFDEELING.
VAM LEVERING.
Art. I^fO.
Levering ie de overdragt der verkochte zaak, waardoor de-
ielve komt in de magt en in het bezit van den kooper.
Art. 1380.
1 .                                      *■■.-•■
-ocr page 220-
/
C 220 )
Art. 1380.
De levering van onroerend goed gefeliiedt door opdragt,vol-
gens het geen in art. 591 is bepaald, v
Art. 1381.
De levering van roerend goed gefchiedt door overgifte , zoo
en in dier voege als bij art. 590 is vastgcfteld.
Art. 13S2.
De levering van onligcbamelijke zaken, die enkel in eenregt
beilaan, heeft plaats ingevolge het bepaalde bij art. 592.
Art. 1383.
Ten aanzien van de plaats, waar de levering moet gefchie-
den , moet gevolgd worden de bepaling, vervat in art. 1156.
Art. 1384.
Wanneer de verkooper, door zijn toedoen of verzuim alleen,
oorzaak is dat het verkochte op den door partijen bepaalden
tijd niet geleverd wordt, heeft de kooper de keuze, of hij den
koop wil vernietigd hebben, of dat hij in het bezit van het
gekochte wil gefield worden.
Art. 13S5.
In alle gevallen moet de verkooper de kosten, fcbaden en
interesfên dragen, bijaldien de kooper eenig nadeel lijdt, om-
dat het goed niet op den bepaalden tijd geleverd is.
Art. 1386.
De verkooper is rot de leyering van het verkochte niet ge-
houden, indien de kooper daarvan den prijs niet betanld, en
de verkooper hem geen uitflel van betaling heeft toegedaan.
                                Alt. 1387.
Even min is hij tot de levering gehouden, al ware het, dat
hij eenig uitflel van betaling verleend had, indien de kooper
•na den verkoop infolvent mogt-geworden, of buiten crediet
mogt geraakt zijn, en de verkooper overzulks gevaar lootten
mogt, om den prijs van het verkochte te verliezen; ten zij de
kooper hem borg voor de betaling op den bepaalden tijd
(lelde.
Art. 1388.
Het verkochte moet geleverd worden in dien flaat, waarin
hetzelve zich op het oogenbiik van den verkoop bevindt.
Van dien dag af behooren alle de vruchten aan den
kooper.
Art. 1389.
De kooper is verpligt het verkochte, met al deszelfs ge-
volg , mitsgaders al dat gene, hetwelk tot het aanhoudend
gebruik van hetzelve behoort, ie leveren.
Art. 1390.
Hij is gehouden het verkochte 'm deszelfs geheelen om-
vang,
-ocr page 221-
( »■« )
vang, zoo als het bij het koop-contraét. uitgedrukt wordt,
te leveren, onder de hier navolgende modificatiën.
Art. 1391.
Indien de verkoop van eenig onroerend goed gefchied is
met uitdrukking van deszelfs uitgeftrektheid, grootte of in-
houd, tegen bepaling van een' zekeren prijs voor de maat,
is de verkooper verpligt aan den kooper, zulks begeerende,
zoodanige quantiteit te leveren, als bij het contract uitge-
drukt (laat; doch, indien hem zulks onmogelijk is, of de
kooper zulks niet vordert, is hij verpligt zich met eene
evenredige vermindering van den prijs te vergenoegen.
Art. 1392.
Indien in het geval, bij het vorige artikel vermeld,het ver-
kochte in deszelfs geheelen omvang, daarentegen, meur
behelzen mogt, dan bij ket koopcontract uitgedrukt is, heeft
de kooper de keuze, om den prijs in evenredigheid te vernoe-
gen, of om den koop te laten varen, ingeval het meerdere
tfeftaat in een twintigfte gedeelte, boven net geheel, bij den
koop vermeld.
Art. 1393.
In alle andere gevallen,
Het zij de verkoop van eene zekere en bepaajde zaak ge-
fchied is,
Het zij dezelve afgefcheiden en afzonderlijke gceder^ii ten
onderwerp heeft,
Het zij dezelve begint met de opgaaf der maa?, of met de
befchrijvkig van het onderwerp, gevolgd door de opgaaf der
maat,
Geeft de uitdrukking van de maat aan den vei kooper geen
regt, om wegens overmaat eene evemedige vermeerdering
van prijs te vorderen, noch aan den kooper, om, wegens
ondermaat, eene evenredige vermindering te eifchen, ten
ware het verfchil tusfehen de wezenlijke maat van het ver-
kochte, en die, welke bij den koop uitgedrukt is, een twin-
tigfte gedeelte te veel, of een twintigfte gedeelte te weinig,
berekend naar de waarde der totaliteit van de verkochte za-
ken, bedraagt; ten zij het^tegendeel hier van mogt bedon-
gen zijn.
Art. 1394.
Ingeval de kooper, volgens het voorgaande artikel, toteene
evenredige vermeerdering van prijs, wegens overmaat, mogt
gehouden zijn, beeft hij de keuze, of om van den koop afte-
zien, of om die vermeerdering van prijs te betalen, en zulks
met de interesten van dien, voor zoo verre hij het gebruik
van het verkochte gehad heeft.
Art. 1395.
-ocr page 222-
\
Art. 1395.
Wanneer de kooper regt heeft ooi van den koop aftezien, is
de verkooper verpligt, hem, behalve den prijs, zoo hij dien
©ntvangen heeft, terug te geven de kosten, op den koop
gevallen.
Art. 1396.
De actie tot evenredige vermeerdering of aanvulling van
den prijs moet door den veikooper, en die tot vermindering
van den prijs, of tot vernietiging van het koop-contract,
door den kobper, geïnftitueerd worden binnen bet jaar, te
rekenen van den dag, waar»p de koop aangegaan is; op pene
van daarna van dit regt verdoken te zijn.
Art. 1397.
Wanneer twee flukken goed bij hetzelfde contract, en voor
ééa en denzelfden prijs verkocht zijn, met opgave van de
hoegrootheid van elk, en bevonden wordt, dat het eene
meer en het andere minder in zich bevat, wordt dit verfchil
door middel van compenfarie vereffend, en de actie, het zij
tot aanvulling, het zij tot vermindering van den prijs, heeft
vervolgens geen plaats, dan met inachtneming der hier vo-
ren gemaakte bepalingen.
£ £ R D JE AFDEEL1NG.
VAN V R IJ W A X. I N G.
Art. 1398.
De vrijwaring, waartoe de'verkooper aan den kooper ge-
houden is, heeft hare betrekking tot twee onderwerpen,
waarvan het eeifte is de rustige en vredige posfsfie der ver-
kochte zaak, en het andere de verborgen gebreken van de-
zelve, of de zoodanige, die den grond tot vernietiging van
den koop, of vermindering van den koopprijs, kunnen ople-
Tereu.
EERSTE STUK.
{ TAN VRIJWARING INGEVAL VAN EVICTIB»
Art. 1399.
Hoezeer bij den verkoop geen beding omtrent de vrij-
waring gemaakt zij, is de verkooper van regtswege verpligt,
dea
•■,■•.■.                                                                                                                                                                J.
..... ■ ■....... ■ -
-ocr page 223-
. C *23 )
den kooper te vrijen en te waren tegen alle op- en aau-
fpraak, die gemaakt wordt op het geheel, of een eedeete
van het verkochte, uit hoofde van eigendom, fervituten
pand, huur of andere lasten, waarmede het verkochte goed
zoude mogen zu*n bezwaard, en die bij den verkoop ver-
n ...                     Art. 1400.
Door bijzondere overeenkomften kunnen partijen deze ver.
pligting uitbreiden of inkorten, zij kunnen zelfs in dier voe-
ge overeenkomen, dat de verkooper tot geene vriwarinr
*i het geheel gehouden zal zijn.
                 ë         vrijwaring
_._,                           Art. 1401.
üffchoon partijen bij overeenkomst bepaald hebben dat
de verkooper met verpligt zal zijn tot eenige vrijwarinï
blijft hij niettemin gehouden het verkochte goed te vrijen fn
te waren tegen zoodanige op- en aanfpraak, welke ui "eS
ft do°rh'm «Iven vérrigt, voortfpruitj'en alle overeen-
komst, dewelke deze laatfte vrijwaring zoude uitiluiten, is
-                                Art. 1402.
Wanneer bedongen is dat geene vrijwaring plaats zal heb-
den'bL ^ V-erk°°per n°gtanS' in geval van ev&, gehouden
In llT
rfjS V6rUg te geveni ten zii' de k°oper ten tilde
van den koop het gevaar van evidie voorzien heeft of'Ie.
zijnen pencule en riüco het goed gekocht heeft.
-irV                 ...          Aït' J4°3'
Wanneer vrijwaring beloofd, of dienaangaande nipt, „„
paald is heeft de kooper, in geval van evicfe, rL?2 van
oen verkooper terug te vorderen:
                           *         an
i°. Den koopprijsj
a°. De vruchten ingeval hij verpligt is dezelve aan de»
evenaar, die hem geëvinceerd heeft, te later.volgen;
3°. De kosten zoo op de vordering van vri.Varins; a!s
op de evidie gevallen j en
                       J s' als
4°. gelijk de kosten, (chaden en fnteresfen, als mede
de kosten op den koop en verkoop gevallen.
Wanneer de verkechte ^ak^ntijdeder eviélie,bevord;a
wordt
; 1
-ocr page 224-
C 224 )
wordt in waarde verminderd of aanmerkelijk vervallen te
zijn, het zij door de zorgeloosheid van den kooper, het zij
door onvermijdelijke toevallen, is de verkooper niettemin
verpügt den geheelen koopprijs terug te geven.
Art. 1405.
Doch , indien de kooper voordeel genoten heeft van het geen
door hem aan de waarde van het verkochte verminderd is,
heeft de verkooper regt, om van den koopprijs zoo veel terug
te houden, als dat voordeel bedraagt.
Art. 1406.
Indien het verkochte, ten tijde der eviclie, bevonden wordt
in waarde toegenomen te hebben, alware het dat deze ver-
betering zelfs zonder toedoen van den kooper heeft plaats
gehad, is de verkooper gehouden aan den kooper nog zno
veel meerder te betalen, als de gekochte, doch geëvinceerde
zaak boven den koepptijs waard is.
Art. 1407.
De verkooper is gehouden aan den kooper terug te geven, of
te zorgen dat door den geen', die de eviclie doet, aandenzelven
terug gegeven wordt, het geen de kooper wegens reparatiën
en nuttige verbeteringen aan het gekochte uitgefchoten heeft.
Art. 1408.
Indien de verkooper eens anders goed, ter kwader trouw, mogt
verkocht hebben, is hij verpligt aan den kooper terug te geven
alle de door denzelven aan het goed gemaakte kosten, zelfs
die gene, dewelke enkel tot agrement of genoegen itrekken.
Art. 1409.
Indien de kooper flechts van een gedeelte van het gekochte
geëvinceerd wordt, en dit gedeelte, met betrekking tot het
geheel, van zoo veel belang is, dat hij den koop, zonder dat
gedeelte, niet aangegaan zoude hebben, kan hij het contracl:
van koop doen vernietigen.
Art. 1410.
Wanneer, in geval van eviftie van een gedeelte van het ver-
kochte goed, de koop niet wordt vernietigd, wordt aan den
kooper de waarde van dat gedeelte, waarvan hij geëvinceerd
is, terug gegeven, volgens begrootiog naar de waarde van
den tijd der eviclie gemaakt, en niet naar evenredigheid van
den geheelen koopprijs, het zij het verkochte goed in waarde
vermeerderd of verminderd zij.
Art. 1411.
Indien een verkocht (luk goed met verborgene en den kooper
niet bekend gemaakte fervituten mogt bezwaard bevonden
worden, en dezelve van zoodanig belang waren, dat de kooper
niet zoude kunnen geacht worde» den koop te hebben willen
aan-
-ocr page 225-
C 225 )
aangaan, indien hij van dit bezwaar tennis gedragen had,
kan hij de verbreking van den koop ejfchen, ten ware hij
verkiezen moge zich met eetffe fcHadeloosfteÜing te Vergenoegen.
. Art. 1412. ,. , .                 ■.'■■:.'.,
Alle andere verfchiilen over het vergoeden van kosten,
Ichaden en interesten, ten behoeve vaa den kooper, wegens
het niet nakomen van het koop-contracl,'moeten beflist worden^
volgens ds regelei), voorkom >ude in den titel van contrit&en
conventionele v'&rbir.diiemsfcn. in het algemeen.
Art. 1413.            . /.......
. De vrijwarin'g ter zake van eviclie houdt op, Wanneer de
kooper bij een gewijsde,-van hetwelk geen hooger beroep
valt, in cas van eviéti: geeondemueerd is , zonder dat dezelve
vooraf zijn' verkooper tot vrijwaring heeft opgeroepen, indien
de Iaatfle bewijst, dat 'er.genoegzame middelen van verdedi-
ging voorhanden Zouden geweest zijn, om den eisen, in cas
van evic'tie, te doeri ontzeggen.
? W Ê E D' E S T U K.
IA N V R Ij W A R IN G WEGENS.'GEBREK AAN
DE
VERKOCHTE ZAiï.
j.« : ... > ;. •.., Art. 1414-, .,;.,....,-, ..•,-.,.:,,
De verkooper is verpiigt. tor vrijwaring wegens verborgene
gebreken * die het goed ongefchikt maken rot het gebruik,
waartoe het gedessineerd is, of die dat gebruik .zoodanig ver-
minderen, dat, de kooper, dtic gebreken,, gekend ,hebbende,'
het góéd, of in het.geheel niet, of althans niet dan voet een'
minderen prijs, gekocht zoude hebben.
. ,.-..            . / . .Art;' 1415/ ,...,.,..,: ,.:-,
j Dé verkopper is ongebonden in te ftqan vóór zigtbare ge-
breken , welke de' kooper, Ii^id kunnen opmerken".
Art., 1416. ,             ,,, , ,-.
De verkooper is zelfs verpiigt ia.te iïaan voor verborgene
gebreken, waarvan hij zelf onkundig was, ten ware.hij be?
dongen had, wegens dit gevd niet tot vrijwaring aanfprakelijlc
te zullen zijn'.
,......,• , Af'r. 1417. .... '.-._.'.' ,." ';,
, In de gevallen, bi) artikel 1414 en 14t/J vermeld, heeft de.
kooper de keuze, of om het gekochte terug te geven en den
Koopprijs wederom te nemen, of om het gekochte te honden
tegen een' verminderden prijs, volgens •ene begrooting bij
deskundigen te naton*'-          ■■
K                      At.' tfiéL
-ocr page 226-
ff
( 226 ),
Ju                                          Art. 14T8.
Bijaldien de verkooper de verborgene gebreken gekend heeft,
ïs hij niet alleen gehouden tot terjggave van den ontvangen*
koqpprijs, maar ook tot vergoeding van kosten, Ichaden en
interesten.
Art. J419.
IndïSn de verkooper de gebreken van de zaak niet geweten
heeft, is hij niet verder gehouden dan toe teruggaaf van den
koopprijs, en de kosten op deir koip gevallen.
V,
                                            Art. 1420.
Indien eene verkochte zaak, welke gebreken heeft, vergaan
is ten gevolge van hare fleclite gelleldheid, moet de verkooper
het verlies lijden, en is yerpligt aan den kopper den koopprijs
terug te geven, en zoodanige vergociing te doen, als inde
beide laatstgemelde artikelen is vastgelteld:
Maar een verlies, bij toeval geibhkd, blijft voor rekenhjg
van den kooper.
                                          1
J-                                            Art. 14:1.
De kooper is verpHgt zijne actie ter zake van verborgene
gebreken, welke den grond tot vernietiging ran den koop of
vermindering van den koopprijs opleveren, zoo fpoedig te
inltituëren, als de aard der gebieken,.en bet plaatfelijkgebmik
omtrent koop en veikoop , vereifchen.
Art. 1422.
\
          Deze actie heeft geen plaats ia veikoopingen bij geregtelijke
executie.
VIJFDE HOOFDSTUK.
VAN DE PLIGTEN VAN DEN KOOPER.
Art. 1425.
De voorname pligt van den kooper beftaat in het betalen
van den koopprijs, ten tijde en terplaatfe, bij het aangaan
van den koop bepaald.
Art. 1404.
Wanneer dienaangaande, bij het aangaan van den koop , niets
bepaald is, is de kooper verpligt, die betaling te doen ten
tijde en plaatfe, waar de levering gefchieden moet.
Art. 1425.
De kooper is verpligt interesfen van den koopprijs te betaten
tot aan clc voldoening toe, in de drie navolgende gevallen:
Indien zulks bij het koop.contract bedongeu is:
,...-.,                                 *                                         In-
. .'        __ _     ........-----........-___. ...
-ocr page 227-
C **7 )
Indien liet verkochte aan hem vruchten of inkomften ople-
vert;
Indien de kooper in het doen van betaliag nalatig gebleven
is; wordende bij veor nalatig gehouden, wanneer hij niet vol-
doet op den tijd, tot betaling bepaald, of waaneer hij, indien
geen vaste tijd van betaling bepaald is, tot betaling gefoin-
meerd, en door die (ömmatie in verzuim geiteld is:
in het laatfte geval beginnen de fnteresfen te loopen; of vati
den bepaaltijd bij het koop-contract bepaald , of van den dag;
waarop de aanneming tot betaling heeft plaats gehad;
Art. 1426.
Wanneer de kooper in het bezit van het gekochte door eehë
hypothecaire actie, of door eene actie in cas van eigendom,
geftoerd wordt, of gegronde redenen van vrees voor ftoornis
heeft j (laat het hem vrij, de betaling van den koopprijs opte-
fchorten, tot dat de verkooper dit bezwaar heeft doen op-
houden; ten ware dezelve verkiezen mogt, cautie ten behoeve
van den kooper te ftellen, of ten ware 'er bedongen mogt zijn;
dat de kooper, niettegenftaande de ftoornis, de kooppennin-
gen betalen zal.
Art; 1427,
Irolien de kooper in gebreke blijft den koopprijs te betalen >
heeft de verkooper het regt om de verbreking van hét koop-
contract te vorderen.
Art. 1428.
Wanneer 'er gevaar is, dat de verkooper van onroerende
goederen hel verkochte en den koopprijs beiden te gelijk zal
verliezen, verbreekt de regter den koop en verkoop dadelijk:
Indien dit gevaar niet beftaat, kan de rcgter aan den kooper,
naar gelang der omlhndigheden, eenig langer of korter uiiftel
verleenen; de tijd Van het uitftel verloopen zijnde, zonder dar'
de kooper betaald heeft, wtirdt de koop eii verkoop door deri
regter vernietigd.
Art. 1429.
Wanneer bij den verkoop van onroerende goederen bë-
dongëtt is, dat het contract, bij gebreke van betaling
der kooppenningen op een' bepaalden tijd, van zalf voor ver-
nietigd zal gehouden worden, kan de kooper niet te min ui
het:verloop van dien tijd betalen, zoo hij niet door eeue fom-
iriatie in verzuim mogt geiteld zijn; doch deze fommatië ge-
fchied zijnde, kan zelfde regtef aan den kööper geen uitftel
van betaliag toeftaan.
Art. 143a.
In geval van verkoop van ter confümtie g'efchiktë en anöefe
pa                           m
-ocr page 228-
C **S )
losfe waren en kcopmanfcliappen, worrt, na dat de tijd,
vóór de afhaling van het verkochte bepaald, véiloopM is, de
verkoop van zelf, en zonder fomaiarie, ten prufijie van den
verkooper, voor vernietigd gerekend.
ZESDE HOOFDSTUK.
i
VAN HET TE NIET GAAN VAN K O 9 P
EN VERKOOP.
.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                          .:■'.■:* \
Art. 1431.
Behalve om de hier voren opgenoemde redenen van nulliteit, of
tot verbreking van koop en verkoop, en de gene, welke ep alle
overeenkomsten in het algemeen toepasfelijk zijn, kan zooda-
nige overeenkomst ook te niet gaan, zoo in het geval, dat de
verkooper de bevoegdheid heeft om het verkochte weder in te
koopen, als uit hoofde van den al te geringen koopprijs, in
evenredigheid van de waaide der.zaak.
EERSTE AFDEEL1NG.
VAN HET VERMOGEN OM HET VERKOCHTE
WEDER INTEKOOPEN.
Art. 1432.
De bevoegdheid om het verkochte weder te mogen inkoo-
pen ontftaat uit een beding, waarbij' de verkooper ?an zich
voorbehoudt bet regt, om het verkochte terug te mogen ne-
men , tegen teruggave zoo van de kooppenningen , als van de
kosten, waarvan gehandeld wordt bij'artikel 1445.
Art. 1433.
Men kan zoodanig beding voor niet langer aangaan dan
voor vijfjaren; indien hetzelve voor een' langer* tijd aange-
gaan is, wordt die tijd tot de bepaalde vijfjaren ingekort.
Art. 1434.
De bepaling van den tijd moet ftrikt worden opgevat, en
vermag door den regier niet verlengd worden.
Art. 1435.
De kooper blijft onherroepelijk eigenaar van het gekochte,
wanneer de verkooper verzuimd heeft, zijn regt tot weder-in»
fcoopen van hetzelve binnen den bepaalden tijd te doen "gelden,
i                               *                       v~ ,
-ocr page 229-
Arf. 1436".
Het verzuim om binnen den bepaalden tijd zijn regt ta doen
gelden loopt ten nadeele van een iegelijk, zelfs van een' min-
derjarigen , behoudens zijn verhaal tegen den geen' , dien zulks
aangaat, als naar regten.
Art. 1447.
Die, met het beding van het verkochte weder te mogen in-
koopen, verkocht heeft, kan zijn regt ook tegen een' tweeden
kooper doen gelden, al ware het dat van dit beding bij hat
tweede koop-contract geen gewag mogt zijn gemaakt.
Art. 1438,
Die gekocht heeft onder conditie, dat de verkooper het ge-
kochte weder zoude mogen inkoopen, treedt niettemin in alk
de regten vau den verkooper, en kan verjaring bekomen, zoo
wel tegen den eigenaar, als tegen de genen, die eenig regt op
hypotheek op het verkochte goed zouden mogen willen pre-
tenderen.
Art. 1439.
Wanneer hij, die onder zoodanig beding van een gedeelte
van een onverdeeld erf kooper geworden is, vervolgens het
geheel, bijeenen openbaren verkoop, die door de overige deel-
genooten, ten sinde het gemeenfchappelijk erf te kunnen ver-
deden , tegi-11 hem was ingeroepen, inkoopt, kan hij den ver-
kooper noodzaken om hei gaheel van bem overtenemen, inge-
val deze van het regt, hem door beding gegeven, gebruik ma-
ken wil.
Art. 1440.
Wanneer verfcheiden perfonen een ftuk goed of erf, hun in
het gemeen toekomende, te zamen en bij een en hetzelfde con-
tract verkocht hebben, kan ieder van hen het regt, om het
verkochte weder te mogen inkoopen, lldchis voor zoo veel
deen gelden, als zijn gedeelte bedraagt.
Art. 1441.
Hetzelfde heeft ook plaats, wanneer iemand, die alleen een
erf verkocht heeft, verfcheiden erfgenamen heeft nagelaten :
Ieder van deze erfgenamen kan van het gemelde regt niet
verder gebruik maken, dan voor zoo veel zijn aandeel in de
nalatenfchap bedraagt.
Art. 144a.
In het geval nogtans, bij de twee voorgaande artikelen ver-
meld, kan de kooper vorderen, dat alle de medeverkoopers en
mede-erfgenamen zich met den anderen voegen, ten einde het
onderling over den weder-inkoop van het geheele ftuk goed te
kunnen eens worden; en wordt, wanneer dezelve zich ten
üeq opzigte niet verftaan kunnen, de geen, die afzonderlijk de
V 3                                aftie
-ocr page 230-
( «3° )
afiie tot weder-inkoop pudernpmen heeft, door den regter af-,
gewezen.
Art. 1443.
Indien de verkoop van een (tuk goed, aan verfebeiden per-
fonen toebehoorende, niet door allen gezamenlijk, en van het
ggheeie fluk goed , gefchied is, maar ieder van dezelve afzon-
derlijk dat gedeelte verkocht heeft, hetwelk hem daarin toe-
kwam , kunnen zij het regt van het verkochte weder te m^gen
iiikoopen, elk afzonderlijk, en ten aanzien van zijn gedeelte
doen gelden, *
£11 de kooper kan den g:en', d'c op deze wijze van zijn
regt gebruik maakt, rnet noodzaken om het geheel van hem
pv*r te nemen. ' >
Art. 1444.
Indien de kooper verfebeiden erfgenamen nalaat, kan van
het regt om het verkochte weder te mogen iwkoopen,, tegen,
ieder van dezelve niet verder gebruik gemaakt worden, dan
yoor zoo^yeel zijn aandeel betreft, ingeval de boedel nog niet
gefcheiden is, of higeval het verkochte onder de erfgenamen
is verdeeld:
Maar, indien de boedel van den kooper gefcheiden, en hef;
yerkochte aan een' van de erfgenamen in zijne erfportie geheel
is aanbedeeld, kan de verkooper dat regt voor het geheel te-
gen den geen', aan wien het verkochte aanbedeeld is, doen
gelden.
Art. 1445.
De verkooper,die van het bening, om het verkochte weder
te mogen inkoopen, gebruik maakt, is niet alleen verpligtden
koopprijs terug te geven, ro«ar raok alle de kosten, op, en
ter zake van den koop en verkoop gevallen, mitsgaders de
Noodzakelijke kosten van ondarboud, en die genen, waardoor;
het verkochte in waarde vermeerderd is, ten beloope van deze
vermeerdering, te vergoeden, en hij kan niet weder in het
bezit van het weder ingekochte treden, dan nadat hij aan
deze verpïigtingen voldaan heeft; wanneer de verkooper, ten
gevolge van het beding vat» weder-inkoop, het verkochte te-
rug-bekomt, moet hetzelve vrij an onbezwaard van alle Jasten
en hypotheken, door den kooper daarop gelegd, weder aan
hem overgaan; zijnde hij niet te min gehouden de contracten
yar» huur, welke de kooper ter goeder trouwe rnogt aangegaan
hebben, geftand te doen.
1
-ocr page 231-
TWEEDE AFDEELING'
VAN RE SCI SS IR VAN VEPK.O0P TER ZAKE VAN
LES1E OF BENADEELING.
Art. 1446.
Indien de verko4per van onroerend goed voor meer dan ze-
ven twaalfde gedeelten in den koopprijs verkort is, heeft hij
het regt om rescisfie van den aangcganen koop , bij wege van
relief, te vorderen, en kan zelfs dan van dit regt gebruik ma-
ken , wanneer hij bij het contract van de bevoe#<*heid, om
zoodanig relief te vragen, uitdrukkelijk afftand gedaan, en
verklaard mogt hebben, eene meerdere waarde gegeven daa
ontvangen te hebben.
Art. 1447.
Om te weten of eene verkorting van meer dan zeven twaalf-
de gedeelten plaats heeft, moet het verkochte getauxeerd wor-
den , naar de waarde, die hetzelve op het tijdftip van den ver-
koop had.
Art. 1448.
Na verloop van twee jaren, te rekenen van den dag van
den verkoop af, wordt geen relief meer verleend. Die tijd
blijft zelfs loopen ten nadeele van getrouwde vrouwen, van
afwezendeo, van de genen, die onder curatele (laan, en van
minderjarigen , hun regt tot het vragen van relief van een'
meerderjarigen ontleenend?. Ook loopt dezelve voort gedu-
rende den tijd, bij het bedingen van weder • inkoop bepaald.
" Art. 1449.
" Het bewijs van verkorting kan niet als voldoende worden
befchouwd, ten -/.'ij de aangevoerd^ daadzaken of omftandig-
hedéh genoegzaam uitgemaakt, en gewigtig genoeg zijn ora
de leüe of benadeeling daaruit afteleiden.
Art. 1450.
Zoodanig bewijs kan niet anders beffaan, dan in rapport
van drie der zaak kundige perfonen, dewelke gehouden zija
flechtseene acte van bevinding, des noods bij meerderheid van
Hemmen, gemeenfchappelijk uittebrengen.
Art. 1451.
Wanneer de gevoelens van de experten verdeeld zijn, moet
het rapport t iettemin de beweegredenen behelzen; zonder dat
het echter geoorloofd zij, daarbij te kennen te geven, va»
welk gevoelen ieder der experten geweest is.
Art. 1452.
De drie experten worden door den regrer ambrshajtve be^
noemd, ten zij partijen zkh omtrant de benoeming van alle '
drie gezamenlijk verslaan hebben.
                                       ,, •
P 4                            Art. 1453,
I
-ocr page 232-
,C f39 )
Art. 145-.
Ingeval de resc'sfie van den verkoop toegewezen is, f?a >t
het ter keuze van' de» kooper,om het gekochte: tegen den koop-
prijs terug re geven, of orn het gekochte te behouden', door
het geen aan den juisten prijs ontbreekt. te fupplerertj onder
aftrek van een tiende gedeelte van den geheelen koopprijs:
Een derde bezitter heeft herzeJfr'.e regt, onverminderd zijn,
regt tot vrijwaring't'egèn zijn' verkooper.
Aft. 1454.
Indien de kooper het verkochte, tnet fuppletie van den prijs,
in voege als hij liet voigarÜKel bepaald 'is, verkiest te behou-
den, is hij verpijgt imercsfeh van hef fuppleme. t te betalen,
fed'ert.den dag, waarop de vordering tot rescisfie gedaan is'.
Indien bij liever verkiest het gekochte terug te geven en den
koopprijs weder te bekomen, geeft hij ook de vruchten terug ,
van den dag sf dat de vordering gefchied is.
v Dé'interesïèn van den door henï betaalden koopprijs worden
hem daarentegen vergoed fedeft den dag van öéizeive'r vorde-
ring, of federt den dag.der betaling van den koopprijs, ten
zij hij inmiddels vruchten van het goed mogt genoten heb-
ber.. -
         .-..,■■:,:
Art. 1455.
Ten voordeele van den keoper heeft nimmer rescisfie, ter
Zakt van benadeeling, plaats.
Art. 1456.
Dezelve heeft mede geen plaats in openbare verkoopingen.
Art. I45£.
De bepalingen in de naast voorgaande afdeeh'ng vervat,
met betrekking rot -'de gevallen dat verfcheiden perfonen, of
gezamenlijk, of ieder afzonderiifk, verkocht hebben, of dat
de kooper of verkoor er verfcheiden erfgenamen nagelaten heb-
ben, zijn mede op de acfie in cais van rescisiie toepasïelijk.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
VAN OPENBAREN VERKOOP VAN IN HET GE-
MEEN ZIJNDE GOEDEREN. ;
',                        Art. 1458.
Ingeval eene zaak, die aan verfcheiden perfonen in het
gemeen toebehoort,.niet gemakkei ijk en zonder verlies verdeeld
kan worden, of ingeval 'er bij eene verdeeling van gemeene
goederen fommige zijn, deweike niet of niet gevoegelijk voor
verdeeling vatbaar zijn, moeten dezelve in het openbaar ver-
kocht, en de; kooppenningen onder de gezamenlijke eigenaars
verdeeld worden. . . . ;- f ■ -■ •- ,,,/<
••' .....•                                                 Art. 1459*
-ocr page 233-
. j,,.-» , ...r....------, »...,. r-.m^u,^,r1^,—~,_.
C 233 )
Art. 1459.
De wijze en formaliteiten, op welke eene openbare verkoo»
ping gefcbieden moet, worden bepaald bij bijzondere wetten,
reglementen of gebruiken.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
VAN DEN VERKOOP VAN EENE INSCHULD,
ERFENIS, EN ANDERE ONUGCHA.ME-
EIJKE ZAKEN.
Art. 1460.         %
Ten aanzien van de wij^e, op welke de levering ecner ver-
kochte infchuld of actie gefchiedt, wordt gerefereerd tot art.
5pi — 1382,
'.
Art. 1461,                                               "           f
De verkoop of cesfie van aene infchuld bevat al dat gene,
wat een accesfoir der infchuld uitmaakt, als borgtogt, privi- ,
               i
lègie en hypotheek.                                                                                      f
Art. 1462.                                                           i
Die eene inrchuld of ander pnligchamelijk regt verkoopt, is
verpligt inteftaan voor het aanwezen derzelve, ten tijde van
*■
d£ ovérdragt, offchoon de verkoop of cesfie zonder beding;
van vrijwaring gefchied zij.
Art. 1463.                                                          f
Hij is voor de folventie van den fchuldenaar niet verantwoor-
delijk, ten zij hij zich daartoe verbonden heeft; in welk geval
                   h
echter zijne garantie zich niet verder uitïlrekt, dan ten beloo-
                   f
pe van den prijs, welken hij voor het verkochte ontvangen
                   )
heeft. I
Art. 1464.                                                           L
Ingeval hij zich voor de folventie van den fchuldenaar garant
gefield heeft, wordt die belofte niet anders verftaan dan van
de tegenwoordige folventie, en ftrekt zich niet uit tot bet toe-
komftige, ten ware de geen, aan wien de ovérdragt gefchied
                   \
is, zulks uitdrukkelijk mogt bedongen hebben.                                           /
Art. 1465.
Die eene erfenis verkoopt zonder opgaaf der objecle/J, waar-
uit dezelve beftaat, is alleen tot vrijwaring zijner qualiteit vaa'
                 \
erfgenaam gehouden.
                                                                                    't
Art. 1465.                                                   i, j
Indien hij de vruchten van eenig ftuk goed reeds genoten,                  (
•f het bedragen van eenige infchuld, tot die erfenis behooren-                 'f
de, ontvangen, ©f eenige goederen uit dezelve verkocht mogt                 {
hebben, is hij gehouden dat alles aan den kooper te vergoe- L v ■          p
P 5                                    dea,                S
-ocr page 234-
C 234 >
den, ten ware hij, bij het aangaan van den verkoop, hetzel/e
uitdrukkelijk aan zich behouden had.
Art. 1467.
De kooper is van zijne zijde verpligt aan den verkooper te'
vergoeden het geen deze wegens fchulden en Jasten der nala-
tenfehap betaald heeft, en hém al dat gene te betalen, het-
welk hij van de erfenis als fchuldeifcher te vorderen heeft,
ten ware het tegendeel mogt bedongen zijn.
Art. 1468.
Wanneer een litigieus regt aan een' ander' overgedragen is ,
kan de geen, tegen wien het twisigeding aanhangig is, zich
daarvan afmaken door aan den cesfionaris terug te geven den
prijs, welken dezelve voor de cesfie van actie betaald heeft,
met de kosten, daarop, en te dier zake, bij hem gehad en ge-
leden, en met de interesfen» gerekend van den dag, waarop
de prijs der cesfie is voldaan.
Art. 1469.
Een regt wordt voor litigieus gehouden, zoodia 'er proces
over de gegrondheid van hetzelve aanhangig is.
Art. 1470.
Het vastgeftelde bij art. 146S houdt op :
# Ingeval de cesfie ann een' mede-erfgenaam of mede-eige-
naar van het overgedragen regt gedaan is;
a°. Wanneer dezel/e aan f en' fchuldeifcher, in voldoe-
ning van het geen men hein fchuldig is, gedaan is; en
30, Wanneer dezelve gedaan is aan Hen bezittfr van het
fhik goedjlea aanzien-vaa hetwelk het twistgeding be-
flaat.
ZEVENDE TITEL.
VAN RUILING»'-'
Art. 1471.
Ruiling is een contract, waarbij partijen aan elkander we*
«ïerkeerig eene zaak in de plaats van eene andere geven.
Art. 1472.
Ruiling wordt gehouden voor voltrokken, zoedra partijen
om-
-ocr page 235-
c 235 i
«mtrent de zaken, die geruild zullen worden, overeengeko»
men zijn.
Art. 1473.
Wanneer de eene partij de zaak, welke hem in ruiling ge-
geven wordt, reeds ontvangen heeft, en naderhand bewijst
dat de andere partij geen eigenaar van dez-elve was, kan hi|
niet genoodzaakt worden tot levering van de zaak, welke hij
beloofd bad daartegen te zullen ruilen, maar hij kan vclftaaiï
met de zaak, welke hij ontvangen heeft, terug 'te geven.
Art. 1474.
De partij, aan welke de zaak, die hij in ruiling ontvangen
heeft, geëvinceerd is, heeft de keuze, om vergoeding van kos-
ten , fchaden en interesfen, of de teruggave der door hem ge«
gevene zaak te vorderen.
Art. 1475.
Tegen een contract van ruiling wordt geen relief, uit hoof-
de van kfie of benadeeliug, toegelaten.
Arr. 1476.
Alle andere regelen, ten aanzien van koop en verkoop voor-
gefchreven, zijn mede op ruiling toepasfelijk.
ACHTSTE TITEL.
VAN HUUR EN VERHURING, E R F P A C H TS R E G T
EN R.EGT VAN BEKLEMMING.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE MEE NE BEFALINGEN.
Art. 1477.
'Er beftaan tweederlei foorten van contracten van-hunr ea
Verhuring, als:
Huur van zaken; en
Huur van dienjlen.
Art. 1478.
Een contract van huur en verhuring van zaken ig eene over-
eenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt, 01a de andere
het genot te doen hebben van eene zaak, gedurende een' be-
paalden tijd, ea voor eenen bepaalden prijs, dewelke de an-
dere daarentegen aanneemt te betalen»
Art. 1479
-ocr page 236-
C 236 )
..u>                          4 Art. 1479.
Een CöntrÉct van huur en verhuring van dienfien is eerre
overeenkomst, waarbij de eene partij zich verbindt, om voor
de andere iets, tegen betaling van een msfchen hen bepaald
loon, te verrigten.
Art. 1480,
Huur en Verhuring komt in haren aard overeen met koop en
yeskoop; en de daaromtrent voorvallende verfchiiicn moeten
beoordeeld worden naar het geen bij den titel van koop en ver-
ktop
vastgefteld is, voor zoo verre de wet des wegens geene
bijzondere bepaling opgeeft.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HUUR EN VERHURING VAN ZAKEN.
Art. 1481,
, Men kan allerlei fuorten va» goederen, zoo roerende als 011-
roértnde, verhuren.
EERSTE AFDEELING.
VAN HUUR EN VERHURING VAN HUIZEN
EN LANDEN IN HET ALGEMEEN.
Art. 1482.
Huur en verhuring kan, of bij gdehrift, of bij monde, wor-
den aangegaan.
Art. 1483.
De huurder heeft het regt, otn het gehuurde, het zij geheel
of gedeeltelijk, weder aan een' ander' te verhuren, tenware
hem de bevoegdheid daartoe bij het contract, het zij voor het"
geheel of ten deele, mogt benomen zijn.
Art. 1484.
De verhuurder is, uit den aard van het contract, en zonder
3at daartoe eenig bijzonder beding noodig is, gehouden:
x0» De verhuurde zaak aan den huurder te leveren;
*». Die zaak te onderhouden in zoodanigen ftaat, dat de-
zelve dienen kan tot het gebruik, waartoe zij verhuurd
is; en
$". Den
-ocr page 237-
C 237 )
3°, Den huurder het volkomen en ongeftoord genot vaa
dezelve te doen hebben, zoo lang de huur duim.
Art. 1485.
De verhuurder is verpligt de zaak in goeden ftaat van onder-
houd te leveren, en daaraan, zoo lang de huur duurt, alle
die reparatiën te doen, welke noodzakelijk zijn; met uitzonde-
ring nogtans van de gene, die, volgens de wee of overeen-
komst, ten laste van den huurder komen.
Art. 1486.
Indien de verhuurde zaak gedurende den huurtijd, bij toe-
val, geheel en al vergaan is, vervalt het contiadt van zelf;
indien de zaak Hechts ten deele vergaan is, kan de huurder,
naar gelang der oniflandigheden, Of eene vermindering van dea
hunrpiijs, of de vernietiging van de huur zelve, vurderen^
doefi hij kan in geen dier beide gevallen aanfpraak op fchade-
vergoeding maken.
Art. 1487.
De verhuurder mag, gedurende den huurtijd, geene andere'
gedaante of inrigting aan de verhuurde zaak geven,
Arr. 1488.
Indien de verhuurde zaak, gedurende den huurtijd, drin-
gende reparatiën, weike niet tot na het eindigen vanden huurtijS
kunnen uitgefteld worden, vordert, is de huurder verpligt te
gedoogen dat dezelve daaraan gedaan worden, offciioon hij
daardoor eenig ongemak lijdt, en, gedurende den tijd die tot
de reparatie hefteed wordt, van het gebruik van een gedeeltef
van het verhuurde verdoken zijn mogt:
Doch, zoo bet doen dier reparatiën langer dan veertig
dagen duurt, wordt de huurprijs verminderd in evenredig-
heid van het gehuurde, waarvan de huurder is verdoken ge-
weest :
Indien de reparatiën van zoodanigen aard zijn, dat daardoor
het gehuurde, het geen ter bewoning van den huurder en zijtï
huisgezin dienen moet, onbewoonbaar wordt, kau dezelve dé'
huur doen verbreken.
Art. 1480.
Wanneer de huurder in het genot zijner huur verhinderd
wordt, zonder dar de geen, die deze verhindering toebreggty
eenig legt of actie op het verhuurde goed zelve voorwendt te
hebben, is de verhuurder niet gehouden den huurder tegeu"
deze verhindering te vrijwaren.
Art. 1490.
Indien deze verhindering daarentegen gefchiedt uit hoofde val
«en rrgt of atialpraak, fcetw«!K de geep, die de verhiudering
■ .                                                                                   y :.,'..■ ■                                                  / ■ - ;                                                                                                                                                                    ;
-ocr page 238-
C 238 )
toebrengt, op den eigendom van het goed voorwendtte hete-
ïen, kan de huurder eene aan de tóegebragte verhindering
evenredige vermindering van den huurprijs vorderen; mits hij
vaa de ftoornis en verhindering wettelijke aanzegging aan don
verhuurder gedaan heeft.
Art. 149 i.
Indien zij, die den huurder in het ©ngeiïoord bezit van het
fehuurda feitelijk hebben geturbeerd, eenig rcgt op dat goed
eweren te hebben, of indien de huurder door hen geregtelijk
gedagvaard wordt, ten einde gecondemneerd te worden om
het gehuurde, het zij geheel of ten deele, te ontruimen, of
de uitoefening van eenig femttmt op hetzelve te gedoogen*
moet de huurder den verhuurder tot vrijwaring oproepen, en
op zijn verzoek van de inftantie ontflagen worden, mits noe-
Hieude den verhuurder, van wien hij zijn bezit ontleent.
Art. 1492.
<De huurder is voornamelijk verpligt:
jp. Om het gehuurde te gebruiken als een goed huisvader 4
en overeenkomftig de beftemmihg, welke daaraan bij
liet aangaan van de huur gegeven is, of daaraan, indien
'er geen expres beding is, naar aanleiding der omftan-
digheden, behoort gegeven te worden; dn
a°. Om de bedongene huurpenningen op den bepaalden tijd
te betalen.
Art. 1493.
Indien de huurder het gehuurde tot een ander einde gebruikt,
dan waartoe hetzelve bij het aangaan van de huur beflemd was,
•f op eene wijze van hetzelve gebruik maakt, uit welke voor
den verhuurder fchadc zou kunnen ontibaan, kan deze, al-
mede naar aanleiding der ornltandigheden, .ie huur doen ver-
nietigen.
Art. 1494.
Wanneer bij het aangaan van ae huur eene befchrijving van
ieu ftaat van het verhuurde gemaakt is, is de huurder fehoui
den hetzelve in dien itaat weder opteleveren, waarin hij het
volgens de befchrijving aanvaard heeft; met uitzondering ech-
ter van het geen, door ouderdom of toevallen van hooger hand,
vergaan, of in waarde verminderd is.
Art. 1495.
Wanneer bij het aangaan van de huur zoodanige befchrijving
niet gsmaakt is , worde de huurder veronderiield het gehuurde
in goeden ftaat, ten aanzien van dat onderhoud, hetwelk vol-
gens de wet ten laste van den huurder korat9 aanvaard te heb-
ben |
-ocr page 239-
C *& )
ben; en is hij verpligt hetzelve in dien (laat weder Qvertele»
veren, ten ware hij het tegendeel bewij-st.
Art. 1496.
De huurder is aanfprakeh'jk voor de fchaden en verliezen,
aan het gehuurde gedurende den huurtijd toegekomen, ten wa-
re hij bewyst dat zulks buiten zijne fchuld gefchied is.
Art. 1497.
De huurder is verantwoordelijk voor brand, ten ware hij
bewijst dat de brand door een onvoorzien onheil, of door
toeval van liooger hand, of door een gebrek in de conftructie
van het gebouw, of door het vuur van een naburig huis ver- .
eorzaakt is.
Art. 1498.
Wannear een gebouw aan verlcheidene huurders verruimd
is, zijn deze allen, ingeval van brand, voor het geheel verant-
woordelijk , ten ware zij bewijzen, dat de brand in de wo-
ning van een van hen ontdaan is; in welk geval deze alleen
verantwoordelijk is, of ten ware dat eenige van dezelve bewij-
zen , dat de brand niet bij hen heeft kunnen ontdaan; in wej&
geval deze van alle verantwoordelijkheid bevrijd zijn.
Art. 1499.
De huurder is verantwoordelijk voorde fchade en verliezen,
door zijne huisgenooten, of de genen, aaa wie hij de huur
mogt overgedaan hebben, aan het gehuurde toegebïtgt.
Art. 1500.
De huurder mag, bij ontruiming van het gehuurde goed,
weder afbreken en naar zich nemen al hetgeen hij daaraan,
op zijne eigen kosten, heeft doen maken; mits zulks gedaa»
worde zonder befchadigijig van het goed.
Art. 1501.
De huur mondeling aangegaan zijnde, kan geen van de par-
tijen dezelve oogenblikkelijk doen ophouden, maar is hij, die
de buur wil doen eindigen, verpligt, dezelve aan den aadei*
zoo lang te voren optezeggen, als het plaatfelijk gebruik me-
debrengt.
Art. 1502.
De huur, fchriftelrjk aangegaan zijnde, houdt bij bet ein-
digen van den bepaalden huurtijd van zelf op, zonder dat
eene voorafgaande opzegging noadig zij, ten *ij het tegen-
deel bedongen zij.
Art. 1503.
Wanneer de huurder bij het eindigen van eene huur, van
welke een fchrifteljjk contract aanwezig is, zonder dat bij
hetzelve eene opzegging is bedongen, in het bezit van het
gelumrde blijft, en daarin door den verhuurder gelaten wordt,
ont-
-ocr page 240-
< 240 )
©ntfriat daardoor,eene nieuwe huur, waarvan het gevolg bij
bet artikel, betreffende mondelinge huur eri verhuring, is ge-
regeld.
Art. ^04.
Wanneer dé eene partij aan de andere de huur opgezegd
heeft, wordt dezelve, oftchoon de huurder in het bezit van
het gebuurde mogt gebleven zijn, niet geacht ftikwijgende
- te zijn vernieuwd.
Art. 1505*
In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen vermeld i ■
zijn de borgen, welke voor de nakoming van het huur-cou-
traét, mogten gefield zijn, niet aanfprakelijk voor de verplig»
tiugen, die uit de verlenging der huur ontftaan.
Arr. isoói
Het contract van huur gaat te niet, wanneer de verhuurde
zsak vergaat, en wanneer de verhuurder en huurder refpectï-
velijk iri gebreke blijven van aan derzelver verbmdteiiisfen té
voldoes.
Art. 1507.
Het contracl van huur en verhuring wordt door den dood
van den verhuurder öf huurder niet vernietigd. /
Art. 1508;
Wa-meer de verhuurder het verhuurde verkoopt, kan dé'
kooper den huurder niet noodzaken om het gekochte te ont-
ruimen, waaneer deze van een behoorlijk huur-contract voor»
zien is 4 ten Ware de verhuurder het reg-t om den huurder,
in t>;eval van verkoop, het gehuurde door den kooper te kun-
nen doen ontruimen, bij het contracl: uitdrukkelijk had voor-
behouden*
. *fc I5°9'«
Wanneer partijen bij het aangaan van de huur overeen-
gekomen zijn, dat de kooper, in geval van verkoop, den
huuider het verhuurde zoude kunnen doen ontruimen, doch
daarbij geen beding gemaakt is omtrent de kosten, fchade eir'
jfrteresfen, is de verhuurder gehouden dezelve aan den huur-
der te vergoeden op den voet, bij de navolgende artikelen'
tastgefteld.
Art. 1510.
indien het verkochte befïaat in een huis, of in een gedeelde
ian h r?elve, of in een' winkel, betaalt de verhuurder aan
«Hen huurder, die het verhuurde ontruimen moet, voor kos-
ten, fchade en interesfen, zoo veel als de huurprijs be-
draagt, fedurende den tijd, welke, volgens plaatfelijk gë-•
feruik, tusfehen de opzegging der, h^uf <$ de dadelijke ónt«
ïöiifting verloof ea moét.
Abt, i$u>
/
-ocr page 241-
?,                    C Ut >
. ' ■                                     Art. 1511.
indien Bet verkochte belhiat in landen, betaalt de verhuur-
der aan den huurder, rot fchadeloosfleïling, zoo ve 1 als
een derde gedeelte, van de huurpenningen, gedurende den
rijd welken de huur nog loopen moest, bedraagt.
Art. 1512.
, Indien het verkochte beftaat in fabrpen, trr.fi/kcn of art*
dere (lichtingen, die een groot uitfehot van penningen-vor*.
deren, wordt de iehadeloosilelling door der zaak kun.iigen
geregeld;
Art. 15131
Bovendien is de kooper, die, uit krachte van het bepaalde
bij een huur-contract, gebruik wil ruiken van de bevoegd-
heid om den huurder het gekochte te doen ontruimen, ge*
houden, den huurder van huSzeif zco lan* te voren te waar-
fchuwen, als het plaatfeiijk gebruik medebrengt; en moet
den huurder van landen ten minden een jaar te voren waaf-
fehuwen.
Art. 1514.
De huurders kunnen niet eerder genoodzaakt worden om
het verkochte te Ontruimen, dan nadat de hier voren ge-
melde kosten, fchade en interesten aan hen door den Ver-
huurder, of door den nieuwen eigenaar betaald zijn.
Arr. 1515.
Die eenig verhuurd goed koopt, onder beding dat de ver-:
kooper heUclve binnen ten' bepaalden tijd v.vrier vermag in-
tekoopèn, kan van de bevoegdheid, om den huurder heg
verkochte te doen outruipien, jreen gebruik maken, dan na'i
dat, de tijd van het beding verflreken zijnde, hij onherroe-
pelijk eigeüaar van het gekochte geworden is.
TWEEDE A 'F D E Ë L I N G.
VAN HUUR VAN ÜUI2EN IN HET BIJ KON DER.
Art. 1516,
De huurder is verpligt borg te fleL'en vnor de voldoëri'ttig
der huurpenningen, ten ware hij kan aantoonen tene ge;joeg-
zame waarde aan meubelen, tot zekerheid van den verhuur-
der, in het huis gebragt te hebben.
Art.-1517.
Een tweede huurder is j ten aanzien van den eigeraar, ge-
houden tot het beloop van den huurprijs, welken'bj, ep het
öogenblik van eene geregtclijke aanfprsak , aan den eerfren
Q                                      huur»
X
-ocr page 242-
C 242 >
huurder fchuldig kan zijn , zonder dat het hem vrijflaat zich
te beroepen op betalingen vóór den verfchijndag, of bij voor-
betaling, gedaan:
Betalinaen , door den tweeden huurder, het zij uit krachte
van een in hax huur - contract uLgedrukt beding, het zij ten
gevolge van plaatfeüike gebruiken, gedaan, worden niet ge.
acht vóór den verfchijndag, of bij voorbetaling, gedaan te
zijn..
Art. 1518.
Reparatiën ann winkelkasten, en losfe blinden, tot fluiting
van winkels gefchikt, als mede repnratiën van venflerglazen,
zoo binnen V huis als buiten hetzelve, komen voor rekening
van den huurder, en is de verhuurder dien volgende tot deze
reparatiën niet gthonden.
Art. 1519.
De huurder is pchter tot de reparasiën, bij het vorig artikel
vermeid, niet geluuden , wanneer dezelve door ouderdom
van het gehuurde goed, of door onvermijdelijke toevallen van
ïiooger hand, veroorzaakt worden.
Art. 1520.
Eene huur van meubelen, om een geheel huis,, woning,
winkel of kamers, daarmede re meubeleren, wordt gerekend
voor 700 lang aangegaan te zijn, als de huizen, woningen,
winkels of kamers, volgens plaatfelijk gebruik, doorgaans
verhuurd worden.
Art. 1521.
De huur van kamers of appartementen wordt geacht voor
één jaar aangegaan te zijn, wanneer dezelve aangegaan is
tegen zoo veel in het jaar:
Bij de maand, wanneer dezelve aangegaan is tegen zoo
veel in de maand:
Bij de week, wanneer dezelve aangegaan is tegen zoo veel
voor elke week.
Indien niet blijkt, dat de huur regen zoo veel in het jaar,
in de mannd of in de week, aangegaan is, wordt dezelve
geacht volgens plaatfelijk gebruik te zijn aangegaan.
Art. 1522.
Wanneer de huurder van een huis of kamers, na het eindi-
fen van den bij fchriftelijk contract bepaalden huurtijd, in
et bezit van het gehuurde blijft, en daarin door den ver-
huurder gelaten wordt, wordt hij gerekend in het bezit te
blijden op de vorige condinën, voor den tijd bij plaatfelijk
gebruik bepaald, en kan het gehuurde niet verlaten , noch
uit hetzelve verdreven worden, dan na gedane tijdelijke op-
zegging , ingevolge het gebruik van de plaats*
Art. J523.
-ocr page 243-
C 243 )
Art. 1523.
Ingeval de huur door de fchuld van den huurder tfi llfóf
gaat, s deze gehouden tot betaling van den huurprijs, gedu-
rende den tijd, die tot wederverlitiiïng noodig is 5 onverminderd
zijne verpJigting tot vergoeding van de kosten, fchade en in^
teresfen, welke uit deszelfs misbruik van het gehuurde hebbes
kunnen ontitaan.
Art. 1524.
De verhuurder kan de huur niet doen eindigen door te vtf*
klaren, dat hij het verhuurde huis zelf wil betrekken, ten
ware het tegendeel bedongen is<
Art. i5a5-               ,         .          .
Indien bij het huur-contract aan den verhuurder de bevoegd*
heid gelaten is, om het gehuurde, des goedvindende, zelf
kunnen betrekken, is hij niet te min verpligt de huur vooraf *
op den tijd bij plaatfelijk gebiuik bepaald, op te zeggen*
DERDE AFDEELtNGt
JTAN HUUR VAN LANDEN IN HET fl Ij ZONDE BU
Art. 15*6*.
Die eenig land huurt, onder beding vafi de daarvan afkö-»
mende vruchten met deu verhuurder te zullen deeJeri , mag
het gehuurde niet weder aan een' ander' verhuren noch afftaan,
ten ware hem de bevoegdheid daartoe door den verhuurder
uitdrukkelijk verleend zij.
Art. 152/.
In geval van overtreding van de zijde van den huurder, heefï
de verhuurder het regt om het verhuurde weder aan zich te
nemen, en is de huurder gehouden tot vergoeding der kosten,
fchade en interesfen, welke uit het niet nakomen der aangs*
gane verbindtenis voortvloeijen.
Art. 1528*
Indien bij het huur-contract. eene grootefe of kïeindër'ê lift*
geftrektheid aan.de landen toegekend wordt, dan dezelve we*
zenlijk bevatten, geeft zulks geen aanleiding tor vermeerdering
of vermindering der huurpenningen, dan alleen in de gevallen,
en volgens de bepalingen, in den titel van koop en verkoop voor-
komende.
Art. 1529.
Indien de huurder vart eene boerderij * fflet defóeiver SankJO
rige landen, dezelve niet behoorlijk van beesten en noodzake»
lijke bouwgereedfehappen voorziet, of de bebouwing vao
-ocr page 244-
C 244 )
dezelve verwaarloost, en zich ten dien opzigte niet als een goed"
huisvader gedraagt, of indien hij het gehuurde tot een ander
einde gebruikt, dan waartoe hetzelve beftemd was, of indien
hij in het algemeen de bedingen, bq het aangaan van de huur
gemaakt, niet nakomt, en uit^dit ^en of ander voor den ver-
huurder ichade ontftaat, is deze, naar gelang der omllandig-
heden, bevoegd om de huur te doen verbreken.
In geval van verbreking öev huur, tengevolge van eene daad
van den huurder, is deze gehouden tot vergoeding van kos-
ten, fchade eu'iuteresfeii, zoo als bij artikel 1527 gezegd is.
Art. 1530.
Ieder huurder van land ks verpligt de vruchten en producten,
van hetzelve in de fchuren en op de piaatfen te bergen, welke
daartoe beltemd zijn.
Art. 1531.
De huurder van land is, op pene van vergoeding van kos-
ten, fchade en interesfen, verpligt, den eigenaar ten fpoe-
diglte kennis te geven van alle aanmatigingen en ufuvpatiën,
welke ten aanzien van hetzeke land mogien gepleegd worden.
Art. 153a.
Indien de huur voor verfcheiden jaren aangegaan is, en>ge-
durende den huurtijd de geheele of de halve ooast van een jaar
door onvermijdelijke toevallen verloren gaat, heeft de huurder
liet regt, om e me vermindering der verfclnildigde huurpennin-
gen te vordceu, ten wave hij door d^ii voorcfeeligen uo^st
\fin vorke jaren fchadeloOs gclteld zij:
Indien hij niet fchadeloos ge'leld is, kan de begrooting van
de vermindering der huurpenningen niet gemaakt worden, dan
ra het eindigen van alle de huuriaren, op welken lijd eene
compenfatie van atte dezelve*huinjaren.plaats heeft:
De regter kan niettemin den huurder loefiaau, om provifio-
reel een gedeelte der huurpenningen, naar mate van het gele.
den verlies, intehouden.
• Art. 1533.
Indien de huur maar voor een jaar aangegaan en de oogst
geheel, of ien mmfte voor de helft, verloren is, wordt aan
den huurder eene geëvenredigde korting van de huurpenning
gen toegedaan; doch, wanneer het verliesminckr dan de helft
bedraagt, heeft de huurder geene aanfptaak op eenige korting.
Art. 1534.
De huurder kan geenerhande korting erlangen , wanneer het
veilies der vruchten plaats heeft, nadat dezelve van den grond
afgefcheideu zijn, ten ware bij het huur-conti act een zeker
gedeelte van den oogst in natura voor den veihuurder bedoiiT
gen zij; als wanneer de verhuurder zijn aandeel in de fchada
dra-
-ocr page 245-
C 245 )
dragen moet, mits de/huurder met de levering van des ver-
huurders aandeel niet in verzuim geweest is :
De huurder kan evenmin eene korting vorderen, wanneer
de oorzaak der fchade ten tijde van het aangaan der huur be-
reids beitond en bekend was.
Art. 15-5.
De huurder kan, hij een uitdrukkelijk beding, voor onvermij-
delijke toevallen aanfprakelijk gefield worden.
Art. 1536.
Zoodanig beding wordt echter alleen verftann gemaakt te
zijn, ren aanzien van gewone, onvoorziene toevallen, als:
Van hagel, onweder, vorst, florraen ©f fiortregens , doch
geenszins ten aanzien van buitengewone, onvoorziene toevallen,
als van verwoestingen des ooriogs, of overftroomnig, waar-
aan het land niet gewoonlijk onderworpen is, ten ware de
huurder zich ook voor deze laatlte aaniprakclijk mogt gefield
hebben.
Art. T537.
Huur van land, mondeling aangegaan, wordt gerekend aan-
gegaan te zijn voor zoodanig tijdvak, als de- huurder modijj
lie'efr om alle de vruchten van het gehuurde goed intezamelen:
Dus wordt de huur van een (luk wei- of bouwland, boom-
gaard en andere gronden, waarvan de vruchten binnen den
Joop van een jaar ingezameld worden, geacht voor een jaar
aangegaan te zijp.
Oe huur van land, gefchikt tot de teelt van vruchten of ge-
w.'ufen, waartoe meer dan één faizoen noodig is, wordt ge-
rekend voor zoo vele jaren aangegaan te zijn, als 'er fa-izoenerf
benoodigd zijn. "
Art. 1538.
Landhtiur, hoezeer mondeling aangegaan, houdt van zelf
op bij het eindigen van het tijdperk, waarover dezelve, vol-
gens het vorig artikel, geacht wordt aangegaan te zijn, *
Art, 1539.
Indien de huurder, na het eindigen van den bij fchnfteliik
contract aangeganen huurtijd, in het bezit van het gehuurde
blijft, en daann .gelaten wordt, ontflaat 'er eene nieuwe huur»
waarvan het gevolg bepaald is bij artikel 1537.
Art. 154c.
De huurder, wiens huur geëindigd is, is verpligt aan den
geen', die h-m opvolgt, en deze ook op ziire beurt aan den
volgenden huurder, al dat geen tepresteren, het welk, tot gc-
rijf, bij de bebouwing voor het volgend jaar, door hst plaat-
felijk gebruik bepaald is,
Q 3                               Ait, 1541,
-ocr page 246-
C >
Art. 1541.
De huurder, wiens huur geè'inaigd is, is ook gehouden har,
ftroo en de mest van den laatften tij i, indien hij dezelve bij
het ingaan van zijne huur mede alzou ontvangen heeft f achter
Je laten; en zelfs in dat geval, wanneer de huurder, bij het
aangaan zijner huur, de ftroo en roest niet mogt ontvangen
fcebben, kan de eigenaar dezelve, bij het eindigen der huur,
fejj faiuatie aan zich behouden,
PERDE HOOFDSTUK,
VAN HUUR VAN DIENSTEN.
Art. 154.2.
Ds huur van dienden bepaalt zich voornamelijk tot drie
/bonen:
1?. De huur van dienstboden;
%*. Die van voerlieden en fchippers, perfonen of goederen
overbrengende; en
                           1
«9. Die van aannemers en ambachtslieden.
Ë E R S T E JFDEEL1NG.
VAN HUUR VAN DIENSTBODEN.
Alt. 1543.
Men kan zich, als dienstbode, niet dan vooreen tijd of voor
«ene bepaalde zaak verbinden.
Art. 1544.
De meester wordt op zijn woord geloofd ten aanzien van
De hoeveelheid van het bedongen loon;
Van de betaling der huur van het verfchenen jaar;
Frj van de betalingen op rekening der huur van het loopetiet
jaar,
TWEEDE AFDEELING,
ÏAfJ VOERLIEDEN EN SCHIPPERS,
Art. 1545.
Schippers eri voerlieden zijn verpiigt de" aan hen toever-
trouwd?
-ocr page 247-
C *47 %
trouwde goederen te bewaren en daarvoor zorge te drigaia»
even als herbergiers, waarvan gehandeld wordt bij den titel
van bewaarneming en feqtiestratie.
Art. 15^6.
Zij zijn niet alleen verantwoordelijk voor de goederen, wel-
ke zij reeds in hun vaartuig of op hun rijtuig geladen hebben,
maar ook voor die gene, welke aan hen befteid en onder
hunne beheering ter bezorging gegeven zijn.
Art. 1547.
Zij zijn verantwoordelijk voor het verlies van de hun aan-
vertrouwde goederen, en de fchade daaraan gekomen, ten
waTe zij bewijzen dat dezelve door een onvermijdelijk onheil
of toeval van hooger hand verloren of befcfiadigd zijn.
Art. 1548
Aannemers van post- en vrachtwagens, beurtfchepen era
fchuitenveren, zijn verpligt registers te houden van alle de
gelden, goederen, pakketten en brieven, waarvan zij de be-
zorging op zich nemen.
Art; 1549.
De aannemers en commisfarisfen van posterijen, wagen*
en fchuitenveren, en de fchippers en voerlieden, zijn ook
verpligt zich te gedragen naar de bijzondere reglementen, tea
dezen opzigte gemaakt.
DERDE AFDEEL1NG.
i
VAN AANNEMERS EN AMBACHTSLIEDEN.
Art. 1550.
Wanneer men iemand eenig werk te maken geeft, kan men
overeenkomen, dat hij alleen zijne arbeid of industrie, of wel
dat hij ook de ftoffe leveren zal.
Art. T55r.
Wanneer de ambachtsman de (toffe leveren moet, en het
werk, hetwelk hem is opgedragen, op de eene of andere
wijze, vóór dat de levering gefchied is, vergaat, komt de
fdiade voor zijne rekening, ten ware de geen, die het werk
befteid heeft, nalatig geweest is om hetzelve te ontvangen.
Art. 1552.
Ingeval de ambachtsman alleen zijn' arbeid of industrie, en
niet de ftoffe, levert, en het werk vergaat, is hij niet aan-
fprakelijk, ten zij het vergaan der zaak door zijne fchuld i$
veroorzaakt.
Art. f53.
Wanneer het werk, in het geval bij het voorgaande art. vermeld,
buiten eenig pligtverzuim van de zijde van den ambachtsman,
Q 4                               véér
-ocr page 248-
v66t, dat de levering gefchied is, en zonder dat hij, die bet
>ve-k befield Ijceff, jislarig geweest is om hetzelve op te nemen
en goed te keuren, verjraat, heeft de ambachtsman.geen aait-
jpraak op zijn Joon, ten ware 'de zaak vergaan zij door een
gebrek in de ftoife jselve*
                       , ,.:, • ~ *
Art. J554. 1 ;, ,
* Wanneer werk bij het (luk of bij de, maat bearbeid wordt,
icah hetzelve bij gedeelten opgenomen en goedgekeurd worden j
Worden !e, ingeval de aaiibeOede> telkens den weikman , naar
g ven redigeert, van ,h.:t geen hij afgewerkt .heeft, betaalt-, alle
«'ie'Rukken cfgedccjten voor opgenomen en goedgekeurd ge/-
houden, welke betaald zijn.
Art. 1555- , _*,.
Indien het freüen en leveren van een gebouw in eens £f, en
voor een' bepaalden prijs, is aangenomen, blijft de architect
e.11 aannemer van hetzelve, gedurende den tijd van tien jaren,
verantwoordelijk voor alle fchade, die, ten gevolge van dege»
"br'ek'kige couftructïe van het werk, of uithoofde van de onbe-
kwaamheid vsn deh grond, waarop hetzelve gebouwd is, Ver?
gor^aakt wordt. .
Art. 1556.
Wanneer een architect of aannemer op zich genomen heeft,
t?en 'g:bouw volgeus een met den eigenaar van den grond be-
raamd en vastgelleld bedekte maken, is hij niet bevoegd eene
puitenrekening, terzake van vermeerdering' der dagloonen, of
raateualen j of van veranderingen en bijvoegfelen, die njet in
liet beftek begrepen zijn, te formeren, zöó 'hij tot die veran-
deringen, vermeerderingen of bijvoegfelen ,niet fchriftelijk is
geautorifeerd, en nopens, den prijs derzelye met den eigenaar
is oyereeügikonien,. .,*"
             , ■ ,
Art. 1557.
De aanbefteder kan, de? goedvindende, de aanbefteding op-
jEcggeo, oflcd;oon het werk reeds begonnen zy; mits hij den
aannemer, wegens deszelfs gemaakte kosten, arbeid en winst*
derving, fchadeloc* fteile.
Art. 155S. j .
r-hiur van dienden wordt verbroken door den dood van den.
Ambachtsman, vanden aannemer of van rlen architect, elk
Vftór zoo veel hst a^n hem opgedragen^,betreft.
Art, 1559. '
Docji de aanbeftedet is vcrpTUc aan den boedel van d«
periohen, i;i bet vorig artikel vermeld, de waarde der reeds
gedane dienden, of der in gereedheid gebragte materialen,
ingeval dit een en ander voldoende bevonden wordt, naar
pue van den bjj hef contract U,epa2Ü4eii prijs, te betalen.
^                                      Art. i$6<?<
-ocr page 249-
.-—"■-----------------
C H9 )
.4                                              *
Art. i$6o.
• De aannemer is verantwoordelijk voor de perfonen, die hij
te werk fielt.
Art. i§6ï,
Timmerlieden, mctfelaars en andere ambachtslieden, die
tot liet zetten vtn een gebouw, of tot eenig ander werk door
■den aannemer van hetzelve gebruikt worden, hebben geene
aanfn.aak op den geen', voor wicn zoodanig werk gemaakt
weidt, dan alleen ten beloope van het geen deze nog aan den
aannemer fcbuldig is, ten tijde dat dezelve ambachtslieden
hun;:? actie inftituëren.
Art. i$6z.
Timmerlieden, rnetfelaars, fmids, en andere ambachtslie-
den, die zelve onmiddclijk en voer een'bepaalden prijs een
werk op zich nemen, zijn aan de regelen, in deze afdeeling
voorkomende, onderworpen, eu zijn aannemers ieder in zij»
werk
?
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN EPvFPACHTSREG T EN REOT VAN
BEKLEMMING.
J
Art. 1563.
Erfpachtsregt geeft aan den 'erfpachter het erfelijk genot
van eens anders onroerend goed, zoo lang aan de voorwaar-^
de, om eene jaarlijkfche pacht aarf den eigenaar te betalen,
voldaan wordt.
Art. 1564.
* Erfpacht vergund zijnde, moet de opdragt, even als van
eigendom van onroerende goederen , gefchieden ten overftaan
van ,"den regter der plaats, waar het goed gelegen is.
A't 1565.
Da erfpachter is verpligt de fchattingen en lasten, op het
goed liggende, te voldoen, hetzelve in behoorlijken fiaat te
onderhouden, en de kosten van de reparatiën te dragen, als
mecie te vergoeden de fchade, die door zijn gepleegd ver-
zi'im in het niec doen van die reparatiën veroorzaakt zoude
mogen zijn.
Art. i$6x».
Noch de eigenaar, noch de erfpachter, is gehouden te
herbouwen het geen door ouderdom is ingefiort, of door;
een buitengewoon , onvennïj lelijk onheil vernield is.
Q 5                           Art. 1557
-ocr page 250-
C 250 )
Art. 1567.
Bij het eindigen van het erfpachtsregt:, moet het goed aaa
<Ln e'genaar worden terug gegeven, met de verbeteringen,
daaraan door den erfj.ach.tcr geiisan, zonder desvvegens eenige
vergoeding te kunnen eifchen.
Art. 1568.
De erfpachter heeft het vermogen om, zonder toefremuiing
van den eigenaar, zijn regt te kunnen verpanden, verknopen,
of op eenige ardere wijze te vervreemden; hij mag ook het
goed met fèrviruteii bezwaren, voor zoo verre hij daaraan
erfpacht heeft, en dus onverminderd het regt van den eige-
naar.
Art. 1569.
Bij overlijden van den erfpschtei, gaat deszelfs regt over op
zijne e fge.jamen.
Art. 1570.
Zoo dikwijls riet erfpachtsregt, door vervreemding of erfvol-
ging overgaat, is de verkrijger gehouden, aan den eigenaar,
tot erkentenis van eigendom, eene dubbele pacht te betalen.
Art. 1571.
Kwijtfchelding of vermindering van pacht kan door den
erfpachter gevorderd worden, wanneer het goed door over-
ftrüoming of vijan Jelijken i.ival ge'ieel onbruikbaar wordt. *
Art. 1572.
Wanneer bet goed ten aanzien van deszelfs continuële op-
brengst zoodanig vermindert, dut de erfpacht en het genot
van het goed niet aan elkander gtëvenredigd zijn, moet aan
den erfpachter eene gecvemedigde vermindering van pacht toe-
gedaan worden.
ATf. T573.
Deze vermindering houdt echter op, zoodra de oorzaak $
waarom dezelve is toegeilaan, niet meer aanwezig is.
.Art. 1574.
Wanbetaling der pacht, gedurende twee volle achtereenvol-
gende ja"en, geefe aan den eigenaar het regt om de erfpacht
dadelijk te doen eindigen.
. .                        Art. 157'.
Beklemming heeft plaats, wanneer aan ïemrnd landerijen
in erfelijke huur worden uitgegeven, met beding dat daar-
voor jaa iijks een bepaalie huurprijs worde betaald, de ichat-
tirgen en lasten, op het land liggende, door den huurder
worden voldaan, en alle zes jaren het contract door een be-
paald gefchenk worde vernieuwd; blijvende de eigendom van
fcft land aan den verhuurder.
Art. x$7i,
-ocr page 251-
C 251 )
Art. 1575,
De verdere regten omtrent beklemming worden door plaat-
felijke reglementen of gebruiken geregeld.^
N E G E N D E T I T E L.
VAN CONTRACT VAN SOCIËTEIT.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGE M EENE BEPALINGEN.
Art. 1577.
Contract van focieteit is eene overeenkomst, waarbij twee
of meer perfonen zich veroinden, om ieis in gfemeeifchap te
brengen, met oogmerk om de winst, die daardoor oritftaat,
onder elkander te deelen.
Art. 1578.
Alle focieteiten moeten eene geoorloofde zaak ten onderwerp,
en het gemeenfchappelijk belang der partijen ten oogmerk heb-
ben.
                       |
Elk der geasfocieerden moet of geld, of andere goederen,
cf zijne vlijt of arbeid, tot de focieteit aanbrengen.
Art. 1579.
Alle contracten van focieteit moeten bij göfcbrifte aangegaan
worden, wanneer de zaken, welke zij:feo onderwerp hebben,
eene waarde van meer dan honderd en vijftig guldens bedra-
gen
Men kan zich op geene getuigen beroepen, ren bewijze van
iets, hetwelk met den inhoud der fehriftelijke aéle ftrjfdlg*, of
in dezelve niei vervat is, of van gezegden, welke vdór, ten
tijde, of na bet aangaan dier acte zouden hébben plaats ge-
bad; al was het ook dat het zaxen waren 'an eene mindere
fomme, of mindere waarde, dan van honderd en vijftig gul-
dens,
TWEE-
-ocr page 252-
C ?5* )
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN
S O Cl E Kt TEN.
Art. 1580.
Sociëteiten zijn, of algemeene, of bijzondere.
EERSTE A F I) E E L l N G.
VAN ALGEMEENE SOCIËTEITEN.
Art 1581.
ATgcmeene fociereiten worden in twee foorten onderfchei-
den, te weten: focietetten van alle tegenwoordige goedetgn ,
tti algemeene focieteit van winst.
Arr. 1582.
In cene algemeene focieteit vap goederen zijn begrepen alle
roerende en onroerende goederen, welke de geasfocieerden,
bij het aangaan der focieteit, bezitten, alsmede het voordeel,
hetwelk zij daarvan genieten kunnen:
. De geasfocieerden kunnen daar cro'c in begrijpen alle andere
foorten van winst; doch de goederen, welke hun bij vervolg,
door erfenisfen, donatiën of legaten, rookten opkomen, zijn
in deze focieteit niet verder begrepen, dan voor 200 veel het
gerot van dezelve betreft.
Alle bedingen, {trekkende om den eieendom van JnarsrgemeN
de goederen mede in de-focieteit te brengen, zijn verboden,
behalve tnsfehen echtgenooten, overeenkomftig het geen des*
wegens ten hunnen opzigte is bepaald.
Art. 1583.
Eene algemeene focieteit van winst bevat in 2ich al dat geen,
hetwelk de geasfocieerden , het zij door derzelver vlijt of ar-
beid, het zij uit hoofde der voortbrergiclen, vruchten uf in-
komften hunner bijzondere roerende of onroerende goederen ,
kunnen verkrijgen.
Art. 1584
De eenvoudige overeenkomst eener algemeene focieteit, zon.
der eenige verdere bepaling aangegaan, behelst niet anders
dan de algemeene focieteit van winst.
TWEE-
3
-ocr page 253-
< 253 )
TWEEDE AFDEELINQ.
VAN B IJ ZONDERE SOCIËTEITEN.
Art. 1585.
In ecne bijzondere focieteit zijn alken zekere bepaalde za-
ken, of het gebruik van dezelve, of de vruchten, die daarvan
afkomen, begrepen.
Art. 1586.
Ëen contract, waarbif verfcheiden perfonen zich , het zij rot
eene bepaalde onderneming, het zij tot uitoefening van eenig
bedrijf of beroep, vereenigen, maakt mede eene bijzondere
focieteit uit.
DERDE HOOFDSTUK.
VAN VEKBJNDTENISSEN VAN DE GEASSO-
CIEERDEN, ZOO ONDERLING ALS WET
BETREKKING TOT DERDEN.
EERSTE A F D E E L I N G.
VAN DE ONDERLINGE VERPLIGTINGEN DER,
GEASSOCIEERDEN.
Art. 1^,7.
De focieteit neemt haren aanvang op het oogenblik dat het
contract aangegaan is, tca ware deswegens bij hetaelve eene
andere bepaling gemaakt zij.
Art. 1588.
Indien bij overeenkomst niet bepaald is, voor hos lang de
focieteit is aangegaan, wordt dezelve geacht voor het geheels'
leven der geassocieerden aangegaan te zijn, behoudens het
geen bij artikel 16*13 wordt vasttje'teld; doch, wanneer de fyy
deteit eene zaak of handeling, welke Hechts voor ecu' bepaal-
den tijd duurt, betreft, wordt zij gerekend, voor zoo lang als
die zaak of handeling duurt, aangegaan te zijn.
Arr. 1589.             ' '
Ieder der geasfocieerden kan dt>ör de focieteit aangefproken
worden voor het gene hij beloofd heeft in dezelve intcbiengen:
Indien het itigebragte beltaat in eene bepaalde zaak, en de
focieteit daarvan geëvinceerd wordt, is de geasfuciea-de, die
het-
-ocr page 254-
C 254 }
hetselve ingebragt Heeft, gehouden de focieteit deswegens te
wijwaren, p gelijke wijze, als een verkooper omtrent den
kouper verpligt is te doen.
Art. Ï590.
De geasfocieerde, die eene fotnoie gelds in de focieteit moest
inbrengen, en zulks niet gedaan heeft, wordt door deze zijne
nalatigheid debiteur van de focieteit, voor de interesfen der
fom, te rekenen van den dag, waarop dezelve had moeten
verftrekt worden :
J )it heeft ook plaats met betrekking tot gelden, welke een
drr geasfocieerden uit de kas der focieteit genomen heeft, te
rekenen van uen dag af, waarop hij dezelve tot zijn bijzonder
gebruik heeft aangewend; behoudens daarenboven eene ver-
goeding van kusten, fchaden en interesfen, wanneer daartoe
termen aanwezig zijn.
Art. i5or.
De geasfocieerden, die zich verbonden hebben om hunne
vlijt en a.beid in de focieteit aantebrengen,. zijn aan dezelve
rekenfehap verfchuldigd van alle de winden, welke zif door
zoodanige f'ort van handelingen, als waaromtrent de focieteit
aangegaan is, verkregen hebben.
Arf. 1592.
Wanneer een der geasfocieerden in z'jn particulier eene fom
van iemand te vorderen heeft., die mede eene fom vcfchuldigd
is aan de focieteit, nrnet de betaling, welke hij ontvangt, ge-
rekend worden op de infchuld van de focieteit, en die van hem
ze[vcn, in evenredigheid van de beide pretenü'ën, gefchied te
zijn; al ware het, dat hij bij de quitantie alles in mindering
of voldoening van zijne bijzondere infchuld gebragt had:
Maar, indien hij de geheelc betaling bij de quitantie gebragt
heeft in mindering of voldoening der infchuld van de focieteit,
moet dit beding nagekomen worden.
Art. 1593.
Wanneer een der geasfocieerden zijn geheel aandeel in de
gsmeene infchuld der focieteit ontvangen heeft, en de fchulde-
naar vervolgens infolvent wordt, is-hij verpligt het ontvangene
in de focieteits- kas intebrengen, zelfs al had hij bijzonderlijk
voor zijn aandeel quitantie gegeven.
Art. 1594.
Ieder geasfocieerde is ten behoeve der focieteit aanfprakelijk
wegens febade, aan dezelve door zijne fchuld toegebragt, zon-
der daaregen iri compenfatie te kunnen brengen de winlïen,
welke hij door zijne vlijt en arbeid in andere zaken aan dezelve
bezorgd heeft.
Art. i$9S'
-ocr page 255-
( =55 )
Art. ic9S-
Indien de, zaken, waarvan alken liet genot in de focieteit ('s
ingebragt, van dien aard zijn, dat dezelve niet door het ge-
bruik te niet gaan, zijn dezelve voor rifico van den geasfo-
cieerden , die daarvan eigenaar is; doch, indien de zaken door
het gebruik te niet gaan, of, door dezelve te houden, in.
waarde verminderen, of wanneer dezel e tot verkoup be-
ftemdziin, of' volgens eene begrootiog der waarde bij i o ven »a "is
in de focieteit zijn ingebragt, zijn zij voor rilico van de fj-
cieteif.
Indien de ingebragte zaak op eene bepaalde waarde gefchat
is, kan de geasf icieerde , die dezelve ingebragt heeft, nooit
meerder terug vorderen dan de waarde, waarop die zaak ge-
fchat is.
Art. 1596".
De focieteit is ten behoeve van elk der geasfocieerden aan-
fprakelijk, niet alleen ter zake van voor dezelve uitgelchotene
gei.ieu, maar ook wegens handelingen ter goeder trouw voor
dezelve aangegaan, en wegens de rifico, waarmede die hande-
lingen uit den aard der zake gepaard gaan.
Art. 1597.
Wanneer het aandeel van elk der geasfocieerden in de wins-
ten en verliezen bij het contract van de focieteit niet is be-
paald, is elfcs aandeel geëvenredigd aan hetgeen hij in de
focieteit heeft ingebragt; en wordt het aandeel van den geen',
d;e niets dan ziine vlijt en arbeid heeft aangebragt, gerekend
gelijk te liaan met het aandeel van den geasfocieerden , die het
minst in de focieteit ingebragt beeft.
Art. 159 f'.
Indien de bepaling der deelen van elk der geasfocieerden
in winsten en verliezen aan bet oordeel van een' van dezelve,
of van een' derden, bij beding, is overgelaten, moeten de
geasfocieerden zich aan die bepaling onderwerpen, ten ware
dezelve met de billijkheid blijkbaar ftriidig mogt zijn.
In geen geval echter kannen eenige klagten ter dezer zake
meer toegelaten worden, nadat drie maanden verloopen zijn,
federt de regeling der deeltal ter kennisfe van den geen', die
vermeent benadeeld te zijn, gekomen is; gelijk mede gee ie
klagten toegelaten worden , wanneer van zijn' kant de gemaakt©
bepaling is begonnen nagekomen re worden.
Art. 1599.
Het beding, dat een der geasfocieerden alle de winsten heb^
ben zal, is nietig:
Hetzelfde heeft plaats met opzigt tot eene overeenkomst,
.
                                                    . :                 vuk
-ocr page 256-
C *56 )
Volgens welke de gelden of goederen, die door een' of meer*
der geasfocieerden zijn ingebragt, vrij zouden --gij» örn inde
verliezen te helpen dragen»
Art. 1600.
Een der geasfocieerden, bij een bijzonder beding van bet con-
tract met de beheering der zake"n van de focieteit belast zijn-
de, is bevoegd om, zelfs iu wtêiwil van de overige gcasf'o-
cieerdin, al dat gene te verrigten, wat tot de heheeiing dier
zaken betrekking heeft , mm daarin ter goeder trouwe te
werk gaande:
Zoodanige magt kan, zoo lang de foCietek duurt, niet dbn
cm wettige redenen herroepen worden; doch, indien dezelve!
uiet bij het contract, maar bij eene latere acte, na dato van
het aangaan der focieteit, is opgedragen, is zij, even als eene!
eenvoudige lastgeving, herroepelijk.
Art. ïtf'oi.
Wanneer fömmige der geasfocieerden met de bcheering der'
zaken van de focieteit belast zijn, zonder bepaling oer bijzon-
dere werkzaamheden van elk derzeiven , of zonder bedbg dat
ric een niets buiten weten en toeftemftiing van den anderen!
zal mogen verrigteu, is ieder van hen afzonderlijk tot alle
handelingen, die bcheerins betreffende, bevoegd;
Art. 1601.
Wanneer bij het contract bedongen is, dat de een der admi-
nifetrerénde compagnons niets buiren weten en toeltemming van
den andcien zal kunnen verrigten, vermag de een, bij afwe-
zendheid van den anderen, niet dan uit kraebte van eene nieuwe
overeenkomst te handelen; en dit mag ook zelfs dan niet ge-
leideden , wanneer de afwezende buiten ilaat zijn moge om
aan de beheeriug der zaken van de focieteit deel te nemen.
ürf. 1603.
Bij gebrek van bijzondere bedingen, aangaande de wijze der
beheering van de zaken dei focieteit, moeten de volgende re-
gelen in Echt genomen worden:
i°. De geasfocieerden worden verend erileld aan elkander
Wederkeerig de magt van betieering te hebben gegeven;
zijnde mitsdien de handelingen van elk van ben, ook
ten aanzien van de aandeden der overige geasfocieer-
den, verbindende, offchoon deze daarin riet mogten
tofgefremd hebben; behoudens het regtvande lantften,
of van een' van dezelven, om zich tegen de aangegane
handeling te verzetten, zoo lang die nog niet gtlloten is.
&% Elk der geasfocieerden kan de *aken, aan de focieteit
toe.-
-ocr page 257-
-"-■-•----------- WPK.'«*!»!'•
.*jWM. .«■j^u*!i»?~ff^
( 257 )
toelelnorende , gebruiken tot zoodanige _efnlen, als
waartoe dezelve beflemd zijn, mits hij zich van de-
. .zelve niet bediene tegen het interest van de fbcieteic,
«n hij de mede-geasfocieerden daardoor niet verbindere
om van dezelve, volgens hun regt, mede gebruik te
• . ,' maken. ,
3°. Elk der geasfocieerden kan de mede - geasfoc'eerden
verpligten, om met hem de kosten te doen, welke tot
in ftand houden der aan de focieteit toebehoorende za-
ken benoodigd zijn; en
■ f
4°. Geen der geasfocieerden mag, zonder toeflemming van
de uiede-geasfocieerden f eenige nieuwigheden invoeren ,
ten aanzien van vaste goederen, van de focieteit depen-
derende, zelfs niet al beweerde hij, dat die iiinovatiën
voor de focieteit nuttig waren.
             . ■, ,
Art. 1504.
De geasfccieerde, die met de beheering der zake» van de
focieteit niet belast is, mag zelfs de roerende goederen, die
van de focieteit dependcren, niet vervreemden, noch onder
eenig verband brengen, e
Art, 1605.
Elk der geasfocieerden kan, voor zoo veel zijn aandeel be-
treft, zonder toeftetnming van de mede-geasfocieerden, een'
derden als deelhebber in dat aandeel aannemen; doch hij kan
denzelven, zonder zoodanige toefternming, niet tot medelid
in de focieteit toelaten; al ware het «lat hij met de beheering
der zaken van dezelve belast mest zijn.
TWEEDE A F D E E L I N G.
VAN DE VERBINDTENÏSSEN DER GEASSOCIEER-
DEN TEN AANZIEN VAN DERDEN.
;• ' ■ "'             ' ' ' 5 .- •               v:,M ,~> '**
Art/ióoö.
« ïn .andere focieteiten;dan die .van commercie, heeft geene
verbindtenis van ieder der compagnons, in folidum of voor
het geheel, voor de fchulden der focieteit plaats:
Ook kan een der geasfocieerden zijne mede - compagnons
niet verbinden, ten zij hem daartoe de raagt door dezelve is
opgedragen,
                                         ",
•mg.^tfl , R iflgx -,-. -cv ïir, (Art. ffBjg
■ ■ ■ 1
-ocr page 258-
Art. 1607.
De geasfocieerden kunnen door den fchuldeifcher, met wies
zij gecontracteerd hebben, aangefproken worden, ieder voor
gelijke fomme en aandeel; al is het dat het aandeel in de fo-
cieteit van den eenen minder dan dat van den anderen be-
draagt ; ten zij derzelver verpligting bij het contracteren de-
zer fchuld uitdrukkelijk, in evenredigheid van het aandeel
van elk der geasfocieerden, bepaald zij.
Art. 1608.
Eene handeling, aangegaan met bijvoeging, dat zulks v»of
rekening van de focieteit gefchied is , verbindt alleen den
mede geasfocieerden, welke de handeling in dier voege gefloten
heeft, doch niet de overige, ten ware deze hem gemagtigd
"hadden, of de zaak tot voordeel van de focieteit verftrekt
had.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE WIJZE, WAAROP
EENE SOCIËTEIT EINDIGT.
a                                                                                                                                                              .■■....
Art. 1609.
Sociëteit eindigt:
i". Door afloop van den tijd, voor welken dezelve aange
gaan is;
a°. Door de vernietiging der zaak, of de voltrekking def
handeling, die het onderwerp der focieteit uitmaakt»
3». Door afftand of opzegging van één' of meer der geas-
focieerden;
4°. Door den dood van een' der geasfocieerden 5 en
5°. Wanneer één der geasfocieerden zijn' perfoon verliest*
of infolvent wordt.
Art. 161 o.
De verlenging van eene focieteit, die voor eenen bepaalden
tijd aangegaan was , kan niet anders bewezen worden dan
dóór een fchriftelijk contract, in denzelfden vorm, als het ori-
gineel contract van compagniefchap, aangegaan.
Art. 1611.
-ocr page 259-
K &$9 )
Art. ión.
■ Wanneer èeh der geasfocieerden aangenomen heeft den ei-
gendom Van eene zaak in gëmeenfchap te brengen, en dezel-
ve zaak, voordat zulks gefchied is, Vergaat, eindigt daardoor
de focieteit, ten aanzien van alle de geasfocieerden 5
Zij eindigt ook in alle gevallen door het vergaan van de
Zaak, waarvan alleen het genot in gëmeenfchap is gebragt,
doch waarvan de eigendom bij den geasfocieerden, aan wiea
dezelve zaak toebehoorde , gebleken is:
Maar^ de focieteit wordt niet verbroken door het vergaan?
van de zaak, waarvan de eigendom reeds in dezelve was in*
gebragt.
Art. 161a.
Wanneer tij het aangaan van eene focieteit bedongen is, cTst
dezelve, na rioödé van een' der geasfocieerden, met deszelft
erfgenaam zal worden gecontinueerd, of wanneer bedongen
is, dat de focieteit alleen door de overgeblevene mede geas-
focieerden ouderling voortgezet zal worden, moeten deze be-
dingen worden nagekomen ^ doch heeft de] erfgenaam m' het
laatfte geval geene andere aanfpraak, dan op de verdetling en
afdoening der zaken van de focieteit, zoo als dezelve zich ten
tijde van het overlijden van den erflater bevindt, maar. heeft geene
flanfpraak op eenige verdere regten, dan alleen die, welke
noodzakelijke gevolgen zijn van. handelingen, die bereids plaats
gehad hebben vóór het overlijden van den geasfocieerden, vilt
wien hij zijn regt ontleent.
Art. 1615.
Eene focieteit kan niet door deri wil van fleèhts één1 der
geasfocieerden gedjsfolveerd worden , dan alleen'ingeval de
focieteit voorgeeft' bepaalden tijd iöaangegaan; kunnende in
dit bedoelde geval een der compagnons' dezelve doen eindigerf '
door eene opzegging, aan alle de mede-geasfocieerden gedaan $
ftiits zulks ter goeder trouw en niet ontijdig gefchiede.
Art. 1614.
De opzegging gefèhiedt niet ter goeder tronw, warneer de«
zelve door één' der geasfocieerden gedaan wordt,' met oog-
merk om zich eenig voordeel alleen toeteëigenen,: het welk de
geasfocieerden zich hadden voorgefteld, ten behoeve van d«
focieteit te genieten.'
Zij gefc'uedt ontijdig, wanneer de zaken met meer in haaf
geheel zijn, en het belang der geasfocieerden vordert, dat d«
cheiding uitgefteld worde.
Art. x6i$.
In focieteiten, vtfor eenen bepaalden tijd aangegaan, krtrt
i$n der geasfocieerdea dei'; hciding niet vorderen, vóór dat de
JA i                                         tijd*
-ocr page 260-
tijd verïïreken is; ten ware daartoe wettige redenen mogten
aanwezig zijn; zoo als wanneer de mede -geasfocieerde aan
zijne verpligtingen te kort komt, of doof eene aanhoudende
ongefleldheid buiten ftaat geraakt is, om de zaken'van de
focieteit waar te nemen, en dergelijke redenen meer, van wel-
ke de gegrondheid en hetgewigt aan de beflis/ïng des regters
wordt overgelaten»,
                                           , -. .
Art. -1616.
De regelen omtrent de nalatenfchappen, en de verpligtin-
gen, welke daaruit voor de mede - erfgenamen ontftaan» zijn
ook op de verdeelingen tusfchen geasfocieerden toepasfelijk.
BEPALING'BETREKKELIJE DE SOCIËTEITEN
VAN COMMERCIE.
Art. 1617.
Het bepaalde bij dezen titel is niet op focieteiten van com-
mercie toepasfelijk, dan alleen met betrekking tot die pun-
ten , dewelke niets bevatten , bet geen tege# de commerciële
wetten en gebruiken ftrijdig is.
TIENDE TITEL,
VAN t J'E W I N'W
, j ' . ;. ;, ~- V ">; ■ V '- ■*              • .!
.. Art. t6i8.
'Er beftaan tWee foorten van leming :
Die van zaken, welke men gebruiken kan, zonder dat de-
zelve te niet gaan;
En die van zaken, welke door het gebruik, het welk men
daarvan maakt, vergaan:
                                 (
De eerfte noemt men bruiklecning of commodaat;
De laatfte wordt verbruikleening of eenvoudig leening ge-
naamd.
EERSTE
-ocr page 261-
EERSTE HOOFDS T U K.
, VA3^ BRUIKLEENING OF C OMM O DA.AT.
JE E R ST E A F D E E L I NQ.
' ' ' ■ -■■■ •"                                                                      f ik-,                                       ■',..','.-                                                ■■ .'■" . ' .
VANDEN AARD V AN B R U I KLE E N I NG.
r
Art. 1619.                                             '•
Bfuikleemng is eencontrafl, waarbij iemand eene zaak aan
'een. ander ten gebruik geeft ^onder voorwaarde dat deze dezel*
ve, na daarvan gebruik .gemaakt te hebben, zal teruggeven.
Art 1620.
De aard van bruikleening brengt mede, dat dezelve om niet
gedaan worde..
Art. iöaii
1 De uitleener blijft eigenaar van de geleende zaak. \
Art. 1622.
Al wat niet van den handel der menfehen is uitgefloten of
door het gebruik niet vergaat, kan het onderwerp dezer over-
eenkomst Bijïtë :
Art. 1623.
De verbindtenisfen, die uit dit contracl voorspraken eaan
over op de erfgenamen, zoo van den uitleener, als van den
geen' die ter ken ontvangt: , -
Indien echter de uitleening niet anders gedaan is dan Bi»
aanmerking van den perfoon, die ter leen ontvangt hebben ril
ne erfgenamen geen regt, om het gekende g©ed verder tP feil;
ven gebruiken.
         V ■'                                               J"
TWEEDE A F D E E LI NO.
VAN DE VERPLIGTINGEN VAN DEN GEEN'
DIE IETS TER BRUIKLEEN ONTVANGT.'
i
Art. 1624.
Die iets ter leen ontvangt, is gehouden, als een goed huisva-
der, te zorgenvoorde bewaring en inftandhouding der geleen-
Hij mag van dezelve geen ander gebruik maken dan het
welk de aard der zaak mede brengt, of bij de overeenkomst
R 3                             bepaald
-ocr page 262-
bepaald is5 alles op pene van vergoeding van kosten, fchade
euinieresfen, indien daartoe termen aanwezig zijn.
Art. 1625.
Indien hij de ter leen ontvangene zaak tot een ander einde,
oF gedurende een' langei' tijd, cïan bij de overeenkomst ber
•paald was, gebruikt, is hij voor het verlies derzelve, al had
<üt verlies ook door èen blopt toeval plaats, aaniprakelijk.
Art. 1626,
Wanneer de geleende zaak vergaan is door een toeval, waar-
voor men dezelve door bet gebruik van zijne eigene zaak had
lumnen bewaren, of1 wanneer men, beide de zaken niet te ge-
3ijk kunnende behouden, zijn eigen goed boven/het geleende
Alen voorrang heeft gegeven, omftaat hierdoor eene verplig-
«iiig om de vergane zaak te vergoeden.
Art. 1607.
Indien bij de terleehgeving de zaak is getaxeerd, is hij, die
dezelve ter leen ontvangen heeft, voor het verlies daarvan,
ook dan wanneer zulks door een onvermiidejijk tqeval mogt
veroorzaakt zijn, aaijfprakelijk, ten ware het tegendeel mogt
bedongen zijn.
Art. t#s>8.             ..■> .: ! - <
Indien de geleende zaak door dat gebruik, waarvoor de-
zelve ter leen ontvangen is, buiten toedoen van den gebrui-
ker , in waarde vermindert, is deze wegens die verminde-
ring niet aanfprakelijk.
Art. 1620,
Die eene zaak ter leen ontvangen heeft, kan dezelve niet
in compehfatie brengen, tegen hetgeen de uitleener aan hem,
fchuldig is.
                             ,
Jlrt. 1630.
Die iets ter leen ontvangen heeft, kan de onkosten, welke
hij, om de zaak te kunnen gebruiken, gemaakt heeft, niet
van den uitleener terug vorderen.
Art. 1631.
Wanneer verfcheiden perfonen dezelfde zaak gezamenlijk
ji bruikleen ontvangen hebben, is ieder hunner daarvoor,
ten behoeve yan dgn ujtleener, voor het geheel aanfrra-
• keiijk.
MfiBp
-ocr page 263-
C *& )
DERDE AFDEÊLING.
j •
VAN DE VE RPLIGTINGEN VAN OEN
UITLEENER.
{" '•" * -                                                                                                        ■:.■',-
Art. 16312.
De, uitleener kan de geleende zaak niet terusr eifchen, dan
na verloop van den tijd bij de overeenkomst bepaald, of,
geene tijdsbepaling gemaakt zijnde, nadat dezelve gediend
heeft tot het gebruik, waartoe z\\ uitgeleend was.
Art. 1633.
Indien de uitleener echter inmiddels, of vóór dat het ge-
bruik der zaak geëindigd is, dezelve om dringende en on-
verwacht opkomende redenen zelf benoodigd heeft, kan de
regter den gean', die de.zaak ontvangen heeft, naar mate vau
de omftandigheden, noodzaken, om dezelve aan den uitlee-
ner terug te geven.
Art. 1634.
Wanneer hij, die eene zaak ter leen ontvangen heeft, ge-
durende het bruikleen, tot inftandhouding van dezelve, eeni-
ge buitengewone, noodzakelijke onkosten heeft moeten ma-
ken, dewelke geen uitltel konden lijden, en waarvan hij bui-
ten de mogelijkheid was den uitleener vooraf te verwittigen,
is deze gehouden hem de gemaakte onkosten te vergoeden.
Art. 1635.
Indien de ter leen gegevene zaak zoodanige gebreken heeft,
dat daardoor aan den geen', die zich van dezelve bedient,
nadeel zou kunnen worden toegebragt, is de uitleener, wan-
neer hij die gebreken gekend, en daarvan niet gewaarfchuwd
heeft, voor de gevolgen verantwoordelijk.
TWEEDE HOOFDSTUK:.
VAN VERBRUIKLEENING OF EENVOUDIG*
LEI N ING..
EERSTE A F D E E L l N G.
VAN DEN AARD DER VERBR UI KLE E N ING.,',.
■ ■ ~~' -                                                                                                                                                                                                                                                                                    « • . *,
Art. 1636.
Ftriruikhtning -is ecne overeenkomst,   *djgef» welke
R 4                                       ie-
-ocr page 264-
( ^ i
iemand aan een' ander' za^en, die door het geWuitt -te roet
gaai', afgeeft, onder voorwaarde omgeven zooveel, en van
gelijke itóï ren qualjteit, terug te geven. ■ • kav
, Art. 1637.
Door verbruikleening wordt hij, die eene zaak ter leen ont-
vangt, eigenaar van dezelvej en wanneer die zaak, op wel-
ke • wijze ook, vergaat, komt dit verlies voor zijne reke-
****' «                                  \           , 0 "           ' UB-J ■          ' I -
; .                     Art. 1638. ,
.De fehiild, uit leening van g?ld voortspruitende, is niet!
anders dan van de' geldfom, die geleend is, zonder bepalirfg
van dedpecie:-
                                -. ' . . . . ,
Indien 'er vermeerdering of vermindering der waarde. Van
de geldfpecie ontftaat, vóór dat de Jtijd der voldoening ver-
enenen, is,, moet de fchuldenaar defom» dté aan hem ge-
leend , is, voldoen in zoodanige fpecje , als te.ft tijde der vol-
doening gmgbaar is, en volgens den geld'koers of,uitwendige
waarde, die dezelve op dat tijdftip heeft.
Art. 1639.
,pè bepaling.,..vervat in .het voorgaand artikel, vervalt, wan-
reeï'4e leeiung in, ftaven goud, zilver of ander metaal, gé-
■ ïqldeti is. . _
                                      .,,"'....,'
. . , ,             . Art, 1640.
'»'. Wanneer ,ftaven of koopwaren ier leen, zijn gegeven , is
de fchuldenaar, het zij dezelve in waarde vermeerdtrd of
verminderd. :zijn, altijd gehouden eene gelijke hoeveelheid
Van dezeffde qualiteit terug te geven , en kan ook nimmer tot
iets meerder genoodzaakt worden.
             . '
T W E E D, E A F D E EL VN QM&
jlu t . e o u j a o^„lo.
VAN DE VERPLIGTINGEN DES UITLEENËRS.
Art.,1641.
In verbruikleening is "de" uitleener gehouden tot dezelfde
Terantwoordelijkheid, welke bij artikel 1635, ten aanzien
van bruikleen, -bepaald is'
                                        &
Art. 1642.
Ds.iütkener kan liet ter leen gegevene niet, terug eifelsen,
^nu nadat"de tijd, bij"de overeenkomst bepaald, verbre-
ken is.
Art. 1Ö43.
' Geerte tijdsbepaling gemaakt zijnde, kan de regter, naar
-J:                                       > n.              *                        ëe'
-ocr page 265-
gelang der omftandigheden, aan de'ti geen', die de zaak ter
leen ontvangen heeft, eenig uitftel töeftaari.
,
                  Art. 1644.
Wanneer men overeengekomen is dat hij, c8e eene- zaak
of geldfomme ter leea ontvangen heeft, sdezelve teruggeven,
zal, wanneer hij daartoe in üaat zal zijn, kan de rcgter,
naar gelang der omftandigheden, den tijd. der- teruggave
bepalen.
                                                                '■• tjrsj
DERDE A F D E E L IN G.
. •           }iÓ                    i'fl < '■' ■!
VAN DE j VERPLIGTIN GEN VAN DEN GEEN,
DIE IETS TER LEEN ONTVANGT.
<■-., J ' '
Art. ï'645. '. ,
Die iets ter leen ontvangt, is verpligt hetzelve ©p eert'
bepaalden tijd, en in gelijke hoeveelheid én qualiteit, terug
te geven.
(
                                  Art. 1646-
Daartoe buiten ftaat zijnde, is hij verpligt tot betaling Van
de waarde van het ter leen gegevene; in de berekening van
welke waarde de tijd en plaats, waarde teruggaaf, volgend
overeenkomst, had moeten gefchieden, in aanfchouw moet
worden genqmen.
                                 . 1 *«,,-<
Indien die tijd en plaats bij de overeenkomst niet bepaald,
zijn, most de betaling gefchieden overëenkomitig dert prijs 1
welken de zaak, ten tijde en ter plaatfe, waar de le&ning ge«
fchied is,. heeft gehad.
Art. 1647.'
Wanneer hij, die iets ter leen ontvangt, hetzelve, of de
waarde van dien, ten tijde bij de overeenkomst bepaald, niet
teruggeeft, is hij gehouden daarvan federt dien tijd interes-
fért te betalen.
         ' •
DERDE HOOFDSTUK.
*                                                                •
ljf/ VAN TJER LEENGEVEN OP INTERESSEN.
... !' •                                   ■ .■ >
Art. 1648.
In verbruikleening , het zij van geld of van   koopwaren,
of van andere handelbare zaken, ftaat het vrij  daarvoor in-
tere sfen te bedingen. \
                                  > • ■
R $                         Art. 1649,
-ocr page 266-
-■~T
C sft |
Aft. 1649.
Wanneer hij, die eene zaak ter leen ontvangt,' daarvan
interesfen betaald heeft, zonder dat dezelve bedongen waren,
kan hij dezelve niet terug vorderen, noch in vermindering
der hoofdfom doen ftrekken.
Art, 1650.
Interesfen zijn verfchuldigd, of uit krachte van de wet, of
ten gevolge van eene overeenkomst:
Het bedrag der legale interesfen wordt door bijzondere
wetten bepaald:
                - v:           .'
De conventionele interesfen kunnen de legale te bovengaan,
ïn alle gevallen, waar de wet zulks niet verbiedt:
tiet bedrag der conventionele interesfen moet fchriftelijk
worden bepaald. > r : o
                 : - \ ': . ...
Art. 1651,
Quitantie voor de hoofdfom, zonder voorbehouding van
interesfen, gegeven zijnde, wordt vermoedt dat de interesfen
betaald zijn, en wordt de fchuldenaar daardoor, dienvolgen-
de, bevrijd.
Art. 1652.
Het ftaat ook vrij interesfen te bedingen van eene hoofd-
fom, welke de uitleener aanneemt, nimmer van den geen',
die dezelve ontvangt, terug te zullen eifchen.
Deze handeling wordt confiitutic van rïnten genaamd.
Art. 1653.
Zoodanige conftitutie van renten kan op tweederlei wijzen
gefchieden, het zij perpetueel, het zij op het lijf of voor het
léven.            ,
Art. 1654,
Eene perpetuêle rente is uit haren aard aan den "afkoop on-
derworpen.
                  -
Partijen kunnen alleen overeenkomen, dat de afkoop niet
gefchieden zal, dan na verloop van eenen zekeren tijd, wel-
ke niet langer dan tien jaren mag gefield worden , of dat de-
zelve niet gefchieden zal, dan nadat de renthefFer zoo lang
te voren van den afkoop zal verwittigd zijn, als tusfchen
partijen vastgefteld is.
Art. 1655,
De fchuldenaar van perpetuêle renten kan tot afkoop Vfcn
dezelve genoodzaakt worden:
i°. Indien hij gedurende twee jaren in de nakoming zijner
verbindtenis nalatig gebleven is; en
s.°. Indien hij aan den geldfchieter de bij overeenkomst
beloofde zekerheid verzuimt re bezorgen.
                                  Art. 165Ó.
-ocr page 267-
Indien de fchuldenaar infolvent wordt, kan ook de losfinf
der hoofdfom, van welke de perpetuële renten betaald moe-
üsjflIworden, gêvoi?derd worden;
" ' .:
                       Art. 1657.
De regelen, aangaande derenten voor het leven of lijfrenten ,
piti vervaten den titel van kans ■ contracten.
E L F U E , Tr,i- TEL
vSTAN BE WAARNEMING EN S E Q ÜE S T R A Tl Xi
EERSTE HOOFDSTUK.
v. ' *-D V. ■ -X"" *c ". S A *// J ■' V r : »1 -,* I "■              ; . v
VAN BEWAARNEMING IN HET ALGEMEEN»
,
            EN DE VERSCHILLENDE SpORTEN
,                           VAN DEZELVE.
Aft. 1658.
Bewaarneming, ïn het algemeen, is eene daad, waarbij
men eene zaak, aan een' ander' toebehoorende, aanneemt»
pnder voorwaarde van dezelve te bewaren, eu in natura terug
;e geven.
Art. 1659.
Bewaarneming is tweederlei; eigenlijk gezegde bvsnarnt*
ming
en Jequestratic.
TWEEDE HOOFDSTUK
TAN EIGENLIJK GEZEGDE BE W A A R N E filINOt
E E R S T E A F D E E L I N G.
VAN DEN AARD EN HET WEZEN DER BE-
,. WAARNEMING.
Art. 1660.
Het contraft van eigenlijk gezegde bewaarneming brengt
Uit zijn' aard mede, dat hetzelve o» niet worde aangegaan.
" Art. i6o~r.
-ocr page 268-
Art. 1661,
Dit contrïec kan niet dan met betrekking tot roerende goe-
deren aangegaan worden.
             ,".,;•;..                ., ,, , |
.•*■ •«. Mi <j .■.-■■ .^Art. ,1662* •                   !■•';..'•., ■
Ook wordt hetzelve niet vpor voltrekken gehou#en, dföi,
nadat de zaak door wezenlijke of véronderftelde'overgifte aan
^Oibtwaarnemer overgegaan is.. •;■..-.• a
• -           / ; - :Aj
De veronderltejde pyergiftejs voldoende, wapneer. de-be-;
waarnemer de zaak reeds uit eeni^en anderen hoofde in bezit
heeft, en men hem dezelve onder den titel van bewaarnc-
ming laat behouden.
1 q ~ t Art. 1663. "n - <a - »*-
Eigenlijk" gezegde bewaarneming gefèhiedt vrijwillig of uit
noodzaak.
,n;ï- ::■ astjrojfc KH i viiMsur^ w && WAV
T\W E E D E AFDEELING.
.7: U T R CI-'l O Ö Ei 51 T ■. 3 3 3
VAN VRIJWILLIGE BEWAARNEMINGl
♦*ï a-st w .;. o j a t 3» tt i K.1 w:: ; " ; ft *« a a h « 7
- . t,Art. 1664.
r Vrijwillige bewfcarneming wordt te vvége'gëbragli'door de
wederkeerige toeftamrrifn| van!détf géén', die iets in bewaring
geeft, en den geen', die hetzelve ontvangt.
Art. 166$
!■■'"Vrijwillige bewaargeving kan over het algemeen niet anders
gefchieden ilandö'^r den eigenaar, of door een? ander', met
deszelfs- uitdrukkelijke Of - lalzwijgénde toeltcmrning.
Art. 1666.                         uj*.
/ "Vrijwillige beWaarneming jnoet tïbor eene fchriftelijke over-
Wliköirtst'b&wezên^órdenj. het bewHjs-daarvan door -getuigen
wordt niet toegelaten, ten aanzien eener .waarde, welke hon«
derd en vijftig guldens'te boven gaat.
;i u T z-'q.-'ï Art.-«067. ^ ü a a v 'i\
"Wanneer de bewanrneming van eene zaak,*boven de hon-
df rd.e.n,;yflf|ig gu^dgns in waarde bedragende, niet „bewezen
wórdt door eene fchriftelijke everéenkomst, wordt hij, die
"als be^aawemer wordt aangefprokei^, '©p, zijn woord ge-
loofd , zoo omtrent de bewaarneming zelve, als omtrent het
in bewtting genopien. goed, en de teruggaye van hetzelve.
** 'T""1-' K ' -V'T 'Art: 1668. *** '
Vrijwillige bewaarneming kan alleen plaats hebben tusfchea
perfonen, die bekwaam zijn om met elkander te contracteren.
Wanneer echter iemand, bekwaam zijnde om te con-
trafteien, iets in bewaring genomen heeft-van een' perfoon,
die nietj'bekwaam was, is hij aan alle de verpligtingen van
, ,.                                                                            eenes
-ocr page 269-
eeneri Wezenlijke» bewaarnemer onderworpen, en kafl ter
dier zake door den voogd óf curator van den geen', dis da
zaak in bewaring gegeven heeft, aangefproken worden.
         $
. Aft. 1669. ...
Doch indien de bewaargeving door een' bevoegd' perfaojfc
gedaan is aan iemand, die niet bekwaam waste contracteren,
heeft de bewaargever geen verder regt, dan tot reclame van
de in bewaring genomen zaak, zoo lang dezelve nog bij der*
bewaarnemer berust, of, wanneer de gedeponeerde zaak nie%
bij den bewaarnemer berust, als dan tot vergoeding van de-
zelve, voor zoo ver de bewaarnemer daardoor gebaat is^
DERDE A F D E E L I N Q.
m"> ■; -.                                                          , ,., .:.......■                                            ,.                                                   ., ,-.
VAN DE VERFLIGTINGEN VAN »EJH
BEWAAHNEMEJt.
■ • -u i».*a •■                                    . ■ •!•«' •                         ;• • ■■ »»i
Art. 1670.
De bewaarnemer is verpügt de hem toevertrouwde zaak
met dezelfde zorg te bewaren, als hij omtrent zijne eigenen
zaken gewoon is te doen.
Art. 1671.
De bepaling van het voorgaand artikel wordt mat meerdere
Ikengheid toegepast:
>i!
i°. Indien de bewaarnemer zich «elf tot de bewaarneming,
heeft aangeboden;
a°. Indien hij eenig loon veor de bewaring bedongen heeft;
3". Indien de bewaargeving eeniglijk om zijnent wil gedaaa
is; en
4". Indien uitdrukkelijk bedongen is, dat hij voor alle
foort van verzuim aanfprakelijk zoude zijn.
" . '                                   Art. 1672.
De bewaarnemer is in geen geval aanfprakelijk wegens
fchaden, door toevallen van hooger hand veroorzaakt, ten
ware hy in de teruggave der in bewaring genomene zaak
nalatig geweest was.
Art. 1673.
De bewaarnemer is onbevoegd om, zonder uitdrukkelijke
of geprefumeerde toeftemtning van den bewaargeyer, van de
in bewaring genomene zaak gebruik te maken.'
Aft. 1674»'
-ocr page 270-
Art; 1674. !>
titt ftaat San den b'ewaarnemér niet vrij te onderzoeken,
•frelke zaken hem in bewaring zijn gegeven, indien hem de-
zelve in een gefloten kistj of koffer^ of itf een' verzegelden
ömilag, zijn toevertrouwd.
Art; 1675. »,.,,           »;,
De bewaarnemer is gehouden, dezelfde zaak j welke hij in
Bewaring ontvangen heeft, terug te geven, en kan met de
teruggave van eene gelijkfoortige zaak niet volftaan.
" In bewaarneming van geld moet mitsdien dat zelfde geld ïn
iiatura teruggegeven worden, het zij de fpecie inmiddels in
■tvaardei vermeerderd of verminderd zijn mogt.
•Art. 1676.
De bewaarnemer kan volftaan met het goed terug, tè geverf
in dien (laat, waarin hetzelve zich, ten tijde der teruggave,-
bevindt, en de verminderingen, daaraan, buiten zijne fchuld ,
toegekomen, zijn voor rekening van den bewaargever.
Art. 1677.
;: Be bewaarnemer, wien het toevertrouwde goed van.
hooger hand ontnomen is, ea die daarvan de waarde, of
fets anders in de plaats ontvangen heeft^ is verpligt dit
Ontvangene terug te geven*
•.-,.:
          -■ : .■-• h ; Art; 1678.
De erfgenaam van den bewaarnemer, dié eenig goed, het
welk hij niet wist dat ter bewaring ontvangen was , ter
goeder trouwe verkocht heeft, is niet verder gehouden dan
om den koopprijs overtegeven, of, indien hij denzelven nog
niet ontvangen heeft, zijne actie tegen den kooper te cederen.-
Art. 1679. '.- ■
Indien de in bewaring genomene zaak vruchten opgeleverd"
heeft, die door den bewaarnemer genoten zijn, is hij verpligt
dezelve mede terug te geven 5 doch tot betaling van interesiètf
van eene aan hem toevertrouwde fotnme geïds is hijp niet ge-
hottden, ten zij hij in de teruggave derzelve nalatig is geweest.
Art. 16&0.                  e- xcw
De bewaarnemer moet de in bewaring genomene zaak
niet teruggeven, dan aan den geen*, die hem dezelve heeft
toevertrouwd, of aan den geen*, op wiens naam de bewaar-
geving gefchied is, of aan den geen', die hem tot het terug
ontvangen van dezelve aangewezen is*.
Art. 16S1.                ., . ...
De bewaarnemer kan van den bewaargever geen bewijs vOr«
«leren, dat deze eigenaar van het in bewaring genomen goed is.
Indien hij echter ontdekt dat het in bewaring genomen goed
gefloten is, en aan wien hetzelve in eigendom toebehoort, is hij*
ver-
-ocr page 271-
vefpÜgt den eigenaar kennis te geven, dat deze zaak bïj hem
gedeponeerd is; met fommatie om die, binnen een* bepaalden!
en daartoe gefchikten tijd, als zijn eigendom te reclameren!
Indien de eigenaar verzuimt de reclame te doen, is de
bewaarnemer bevoegd de zaak aan den geen', van wien
hij dezelire ontvangen heeft, terug te geven, en is van allé
verdere aanfpraak ontflagen.
Art. 1682.
In geval van overlijden van den bewaargever, kan de
in bewaring genomene zaak niet dan aan zijneii erfgenaam
teruggegeven worden:
              ?
Indien hij verfcheidene erfgenamen heeft, moet dezelve aan
elk van hen terug gegeven worden, naarmate van ieders aandeel
en portie; doch , indien de zaak ondeelbaar is, moetende erfge-
namen zich onderling over de overneming van dezelve verftaan* '
Art. 1Ó83.
Wanneer de geen ^ die eene zaak in bewaring gegeven heeft $
van ftaat veranderd is, bij voorbeeld, wanneer eene vrouw, die
haar eigen meester was, op het tijdftip dat zij de bewaargeving
deed, naderhand getrouwd is, en onder de voogdij van den
man is gekomen» of Wanneer een meerderjarige* nadat de
bewaargeving gefchied is* onder curatele is gefield, kan, i«
deze, en andere gevallen van gelijke natuur, de gedeponeerde
zaak niet teruggegeven worden, dan aan den geen' , die de
adminiflratie van des^bewaargevers goederen heeft»
Art. 1684.
Indien de bewaargeving door een' voogd, man Of admini*
jtrateur , in deszelfs qualiteit, gedaan is , en die qualiteit
inmiddels heeft opgehouden, kan het in bewaring genomene
ftiet teruggegeven worden, dan aan den perfoon* die door
den rrian» voogd of adminiftrateur, ten tijde der bewaarge*
ving, vertegenwoordigd werd.
Art. 1685.
Indien bij de overeenkomst bepaald is, waar ter plaatfe de
teruggave gtfchieden moet, is de bewaarnemer verpligt zich
dien overeenkomftig te gedragen; de kosten, daarop valküde,
komen voor rekening van dsn bewaargever.
Art. t686.
Geene bepaling omtrent de plaats der teruggave gemaakt
zijnde, moet dezelve gefchieden ter plaatfe, waar de bewaaï*
geving gefchied is.
Art. 1687.                                      . 1
De in bewaring genomene zaak moet aan den bewaargever
teruggegeven worden, zoodra deze zulks vordert, al wr.rehet
dat bij de overeenkomst eene bepaling omtrent den tijd ('er
-ocr page 272-
I
C *;» 5
teruggave'gemaakt was; ten zij een derde die zaak onder den
bewaarnemer gearrefteerd, of tegen de teruggave en verplaat-
fing van dezelve een geregtelijk verbod mogt gedaan hebben.
. Art. 1688.
Ken bewaarnemer, die zich aan ontrouw heeft fchuldig ge-
maakt, wordt tot het beneficie van boedel -afftand niet toege-
laten.
                                                                               ,,;
Art. 1689.
- -Alle de verpligtingen van den bewaarnemer houden op,
wanneer hij ontdekt, en bewijzen kan, dat het in bewaring
genomen goed hem zelven in eigendom toebehoort.
VIERDE AFDEELING.
VAN DE VERPLIGTINGEN VAN DÊN BEi "
'WAARGEVER.
-                              Art.' 1690. "
De bewaargever is gehouden aan den bewaarnemer te ver-
goeden alle.de kosten , door denzelven, tot inftatidhouding van
Set in'bewaring gegeven goed, gedaan, en denzelven fchade-
loos te (tellen wegens alle verliezen, welke hij door de bewaar-
neming mogt geleden hebben.
Art. 1691.
De bewaarnemer is geregtigd om het in bewaring gegeven
goed zoo lang onder zich te houden, tot dat de voldoening
va¥i het geen hem ter zake der bewaarneming toekomt, ge-
fchied is.
V IJ F D E AFDEELING.
VAN BEWAARNEMING UIT NOODZAAK.
* -•                                 Art. 169*. • •
P.ewaarneming uit noodzaak heeft plaats in geval van on-
heil; als van brand, inftorting van een gebouw, plundering,
-fchipbreuk, of ander onvoorzien en onvermijdelijk toeval. 1
*:,:r.vsJ *. j j
                    Art. 16931
Het bewijs door getuigen wordt in noodzakelijke bewaarne-
ming toegelaten, zelfs dan, warneer de zaak, die beweerd
"wordt in bewaring genomen te zijn, de ^vaarde va,n honderd
.ed vijftig guldens te boven gaat,
,-?r                                                                        Art. ïfyü
... <                          --V
-ocr page 273-
C vi )
Art. 1694.
Vsor het overige zijn alle de hier voren gemelde opgegevene
regelen op noodzakelijke bewaring mede toepasfelijk.
Art, 1695.
Herbergiers of logementhouders zijn, even als bewaarne-
mers, verantwoordelijk voer de goederen, door reizigers, die
zich bij hen ophouden, aangehragt.
De bewaarneming van die foort van goederen wordt gehou-
den voor eene noodzakelijke bewaarneming.
Art. 1696.
Zij zijn verantwoordelijk wegens diefftal of b'.fchadiging der
goederen van de reizigers j hetzij de diefftal of befchadiging
van die goederen door hunne bedienden of geëuiplojjeerden,
of door gaande eii komende vreemdelingen begaan of toege-
bragt zijn.
Art. 1697.
Doch zij zijn niet verantwoordelijk voor diefftallen, gewa-
penderhand, of op eene andere zeer gewelddadige wijze ge«
pleegd.
Art. 1698.
Omtrent de verantwoordelijkheid van fchippers, voerlieden,
aannemers van post- en vrachtwagens, beurtfchepen en fchui-
tenveren, is gehandeld in art. 1546, 1547, 1548 en 1549.
DERDE HOOFDSTUK.
VANSEQUESTRATIE.
EERSTE AFDEELING.
VAN DE VERSCHILLENDE SOORTEN VAN
SEQUESTRATIE.
Art. 1699.
ScquestratU wordt daargefteld, of door overeenkomst, of
door regterlijk bevel.
TWEE-
-ocr page 274-
C «74 )
\
TWEEDE AFDEELING.
VAN SEQUESTRATIE BIJ OVEREENKOMST.
Art. 1700.
of
Scquestratie bij overeenkomst heeft plaats, wanneer een of
mevr perfonen eeue zaak, waarover gefchil is, in handen (tel-
len van een' derden, die van zijne zijde aanneemt, dezelve,
nadat het gefchil is uitgemaakt, terug te geven aan den geen',
die daartoe geregrigd zal bevonden worden.
Art. i7or.
Hel is niet noodig dat deze fequestratïe om niet gefchiede.
Art. 1702.
Wanneer de fequestratïe om niet is, wordt dezelve onder-
worpen aan de regelen, omtrent eigenlijk gezegde bewaarne-
ming vastgeftcld; behoudens de hier navoigtnde uitzondering.
Art. 1703.
De fequestratïe kan niet alleen ten aanzien van roerende,
maar ook van onroerende goederen plaats hebben.
Art. 1704.
De bewaarnemer kan, ingeval van feqitestratie, van de
bewaring niet ontflagen worden, vóór dat het gefchil is uitge-
maakt , ten zij met toeftemmiiig van alle de daarbij belang-
hebbende partijen, of om eene wettig geoordeelde reden.
DERDE AFDEELING.
VAN GEREGTELIJKE SEQUESTRATIE.
•« Art. 1705.
Scqtiestratie bij regterlijk. bevel kan onder anderen plaatsheb-
ben , ten aanzien:
1?. Van goederen eens fchuldenaars, welke gearresteerd
zijn;
ft». Van onroerend of van roerend goed, over welks eigen-
dom of bezit tusl'chen twee oi' meer partijen gefchil is
ontftaan; en
3°. Van zaken, welke een fchulderaar ter zijner bevrijding
aanbiedt.
Art i7o5.
-ocr page 275-
'".-■',■■'-'
\
.C *75 )
Art. 1706.
' De aanftelling van een' fequester van gearresteerde goederen
brengt tusfchen denzclven en den arrestant wederkeerige ver-
pligtingen te wege.
■ De fequester is verpligt het gearresteerde, als een goed huis-
vader , te bewaren en gade te flaan; hij is gehouden, wanneef
daartoe termen zijn, hetzelve overtegeven, om ter voldoening
van den arrestant verkocht te worden, of is verpligt, in geval
van ontflag van arrest, hetïdve terug te geven aan de partij 3
tegen welke het arrest gerigt is.
De arrestant is daarentegen verpligt, hel bij de wet be«
paald falaris aan den fequester te betalen»
Art. 1707.
Geregtelrjke fequestratie wordt opgedragen of aati een' pet'
foon, omtrent welken de belanghebbende partijen onderling
zijn overeengekomen, of aan een' peribon, die daartoe doof
den regter ambtshalve benoemd wordt.
In beide gevallen is zoodanige perfoon aan dezelfde ver»
pligtingen onderworpen, welke aan een? fequesier bij overeet!»
komst, ingeval van vrijwillige feques'ratie, opgelegd zijn.
TÏVAALFBE TITEL.
VAN KAN S- e ONTR.AG TER.
Art. 1708.
Een kans-contract is eene wederzijdfche overeenkomst ,
waarvan de uitkomfien, met betrekking tot winst en verlies,
het zij voor alle de partijen, het zij voor eenige of fomrrdga
van dezelve, van eene onzekere gebeurtenis afhangen.
Zoodanige zijn:
Het contract van asfurantie, bodemerij, fpel en wedding»
fchap, en het contraft van lijfrenten.
De twee eerften worden door de zeeregtett gewijzigd.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN SPEL EN WEDDINGSCHAP*
Arl. 1709.
De wet ftaat geene actie toe ter zake van eêne fcfmld , uït
liet fpel of uit eeae weddingfehap voortgefproteiu"
$ &                          Aff. 1710.
-ocr page 276-
f.
C *7* )
Art. 1710.
Onder deze bepaling zijn echter niet begrepen die fpelen,
welke gcfchikt zijn om het ligchaam te oefenen en vaardig te
maken, als bet fchennen, wedloopen, en dergelijke :
Niettemin ftaat het aan den regter vrij, een' eisch te dier
zake te ontzeggen, wanneer hem de fom onmatig voorkomt.
Art 1711.
In geen geval echter kan de geen, die het verlorene vrijwil-
lig betaald heeft, hetzelve terugvorderen, ten ware de winst
door kwade trouw, bedrog, of afperfing mogt verkregen en
genoten zjin.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN CONTRACT VAN LIJFRENTEN.
EERSTE AFDEELING.
VAN DE VEREISCHTEN VAN LIJFRENTEN.
Art. 1712.
Lijfrente kan bij onereufen titel verkregen worden; gelijk
als tegen betaling van eene zekere fomme gelds, of tegen atltand
van een roerend goed, dat geldswaarde heeft, of eindelijk te-
gen oveidragt van eenig onroerend goed.
Art. 1713.
Zij kan ook geheel om niet, het zij bij fchenking of bij tes-
tament , gevestigd worden; doch zulks moet als dan gefchie-
den op de wijze, welke de wet voorfchrijft.
Art. 1714.
Lijfrente is nietig , indien- zij ten behoeve van den perfoon ,
die onbekwaam is om iets te ontvangen, gevestigd is.
Art. 1715.
Eene lijfrente kan gevestigd worden, het zij op het lijf van
den geldgever, het zij op het lijf van een' derden, offchoon
deze geen regt heeft om het genot van dezelve te hebben.
Art. 1716.
Zij kan op één of meer lijven gevestigd worden.
Art. 1717.
Zij kan ten behoeve van een' derden, gevestigd worden, of-
fchoon een ander den prijs derzelve voldoet:
Hoe zeer eene lijfrente in dit laatfte geval het aanzien eener
• fchen-
4
-ocr page 277-
C *77 )
fchenking heefr, wordt echter, met opzigttot den vorm , niet
gevorderd het geen tot het doen van fchenking vereischt wordt.
Art. 1718.
Een contract van lijfrente, op het lijf van iem-and gevestigd,
die ten tijde van het aangaan van hetzelve reeds dood was, is
nietig, en heeft geen gevolg.
Art, 1719.
Hetzelfde heeft plaats ten aanzien van een contract van lijf-
rente, gevestigd op het lijf van iemand, die bij het aangaan
van het contract aangevallen was door eene ziekte, aan welke
hij binnen twintig dagen na de dagteekening van het contract
overleden is.
*' .' Art. 1720.
Eene lijfrente kan tot zoodanig raontant gefield worden,
als de contracterende partijen goedvinden te bepalen.
TWEEDE AFDEELING.
VAN DE GEVOLGEN VAN LIJFRENTE, TEN
AANZIEN VAN DE PARTIJEN, DIE GECON-
TRACTEERD HEBBEN.
Art. 1721.
De geen, ten wiens behoeve eene lijfrente, tegen betaling
van zekeren prijs, gevestigd is, kan de vernietiging van het
contract vorderen , indien de fchuldenaar in gebreke blijft om
hem de bedongene zekerheid te bezorgen.
Art. 175a.
Wanbetaling der verfchenen lijfrente geeft den remheffer
geen regt, om aflosfing van de hoofdfom, of teruggave van hst
door hem daarvoor afgedane goed te vorderen; hij heeft al-
leen het regt om den perfoon en goederen van zijnen fchulde-
naar voor de achterftallige renten aantelpreken en te execute-
ren.
Art. 1723.
De fchuldenaar kan zich van de betaling eener lijfrente niet
ontflaan door de aflosfing van de hoofdfomme aantebieden, en
van de terugvordering der reeds betaalde rencen afrtand te
doen; hij is integendeel gehouden met de betaling der lijfren-
te voorttegaan, zoo lang de perfoon of perfonen, op wier lijf
dezelve gevestigd is, in leven zijn; hoe oud dezelve ook mo-
gen worden, en hoe bezwarend de nakoming dezer verbindte-
nis ook voor hem zijn moge.
S 3                            Art. 1724.
-ocr page 278-
C *?* )
Art. 1724.
De betalinsr van eere lijfrente moet niet verder gefchieden
dan naar evenredigheid van de dagen, welke de renthtffér ge-
let f cl heeft.
Indien echter bedongen is, dat de betaling vooruit gefchie-
den zal, heeft de rentheffer van den dag af, op welken een ter-
mijn heeft moeten betaald worden, een volkomen regt tot dc-
ïtlve.
Art. 1725.                                      ,;
Het beding dat eene lijfrente niet arrestabel zijn zal, is onbe«
ftganbaar, ten ware dezelve om niet mogt gevestigd zijn.
Art. 1726.
De betaling van eene lijfrente kan niet gevorderd worden,
dan wanneer de rentheffer van zijn leven, of van dat van den
peifcon, op wiens lijf dezelve gevestigd is, doet blijken.
DERTIENDE TITEL.
•■ y- • f- ...                                                            *'.■'!.
VAN MANDAAT OF LASTGEVING.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN DEN AARD EN DEN VORM VAN LAST-
GEVING.
          r r
Art. 1727.
Mandaat of lastgeving is eene handeling, bij welke iemand
»an een' ander' last geeft* "om eene zaak vóór hem en in zij-
nen naam te verrigten: 1
Dit contract wordt niet voltrokken, dan door de aanneming
van den gemagtigcten.
Art. 1728.
Lastgevinq kan, of bij publieke acte, of bij een onder-
handsch gefchiïft, zelfs door middel van een' brief, gefchie-
d,OT \ lastgeving kan ook bij monde gedaan worden, maar het
bewijs door getuigen wordt ten aanzien derzelve niet toegela-
ten, dan oveieenkomlHg het bepaalde bij den titel van con*
tracten ef conventionele verbindtenisfen in het algemeen.
De aanneming van een' last of nsandaat kan ook ftilzwijgen-
c[e gefchieden, en afeekid worden uit de executie, die de last-
hebber aan het mandaat gegeven heeft.
, ,                                                                       Art. 1729.
-ocr page 279-
( *79 )
Art. 1729
Lastgeving gefchiedt uit haren aard om niet, ten zij het
tegendeel bedongen is.
Art. 1730.
Lastgeving is of algemeen en tot alle zaken, of bijzonder
en Hechts tot ééne zaak, of tot zekere bepaalde zaken betrek-
kelijk.
Art. 1731.
Eene lastgeving, in algemeene bewoordingen vervat, wordt
geacht alleen tot daden van adminiftratie betrekkelijk te zijn.
Om goederen te vervreemden of met hypotheek te bezwa-
ren, of andere dergelijke daden te verrigten, wordt een uit-
drukkelijk mandaat veieischt.
Art. 1732.
- Een mandataris of lasthebber mag niets verrigten, waardoor
hij bepalingen van het mandaat zoude te buiten gaan.
De magt om een gefchil bij transactie aftedoen fluit geens-
zins het vermogen in, om de bellisfing van bet gefchil aan dé
uitfpraak van een' derden bij compromis overtelaten
Art- "733-                            , ,.,
Die aan eene getrouwde vrouw of aan een' minderjarigen
het beheer van eenigen handel opdraagt, is door derzelver
handelingen, ten aanzien van derden, even zeer verbonden,
als of hij een' man of een' meerderjarigen aangelteld had.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN BE VERPLIGTINGEN VAN DEN MAN-
DATARIS OF LASTHEBBER.
Art. 1734.
Een lasthebber is gehouden tot de volbrenging vaneden aan-
genomen last, zoolang hij van denzelven niet ontheven is,
en is verantwoordelijk voor de kosten, fchade en interesf.n,
welke door het niet uitvoeren van dien last zouden kunnen
on:fiaan:
Ook is bijgehouden, de zaak, waarmede hij, ten tijde van
het overlijden van den lastgever, een' aanvang hadt gemaakt,
ten einde te brengen, indien uit het niet afdoen van dezelve
nadeel zou kunnen ontllaan.
Art. 1735.
Een lasthebber is in de uitvoering van. den last, niet alleen
wegens kwaad opzet, maar ook wegens fchuld of verzuim,
S 4                                   Ter-
-ocr page 280-
( fi8o )
verantwoord-'lijk; nogtans wordt deze verantwoordelijkheid we.
geus fcliuld of verzuim minder flreng genomen, ten aanzien
van den geen', die een' last om niet op zich genomen heeft,
dan van den geen', die daarvoor loon ontvangt.
Art, 1736.,
Elk lasthebber is gehouden rekenfehap van zijn verrigte te
geven, en aan den la.1 tgeververantwoording te doen van alles,
wat hii uit krachte van het mandaat ontvangen heeft; al ware
het dat het ontvangene aan den lastgever niet verfchuldigd
wogt zijn geweest.
Art. 1737.
Een gemagtigde is verantwoordelijk voor den geen', dien hij
in zijne werkzaamheden fubflirueert: i". wanneer hij de magt
van fubftitU'ie niet bekomen heeft; a°. wanneer, hemdiemagt
zonder aanduiding van een' bepaald' perfoan gegeven zijnde,
hij iemand aan zich gefubfiitueerd beeft, die blijkbaar onbe-
kwaam of infolyent was. In alle gevallen kan de lastgever
onmiddelijk den gefubftitueerden tot verantwoording aanfpre-
ken.
Art. 1738.
Wanneer verfcheiden perfonen bij eene en dezelfde lastgeving
gemagtigd zijn, heeft ten hunnen aanzien geene folidaire ver-
bindrenis plaats, dan voor zoo verre zulks uitdrukkelijk be-
paald is.
Art. 1730.
Een lasthebber is verpligt interesfen te betalen van de fom-
me, welke hij tot zijn eigen gebruik aangewend heeft, van
den dag af, waarop hij dezelve tot zijn gebruik genomen heeft,
en van de fomme, die hij aan den lastgever tot flot van reke-
ning nitkeeren moet;, van den dag af dat hij daarvan in ver-
zuim is.
Art. 174O.
Een lasthebber, die aan de partij, met welke hij handelt,
den inhoud van zijnen"last ten vollen heeft bekend gemaakt,
is niet aanfprakelijk ten aanzien van het geen boven zijnen last
gefchied is, ten ware hij zich in dit opzigt perfoonlijk ver-
bonden mogt hebben,
DERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERPLIGTINGEN VAN DËN LAST-
GEVER.
Art 174 t -
De lastgever is verpligt de verbindtenisfen, door den Iflst-
heb-
-ocr page 281-
( «8i )
hebber, overeenkomftig den gegeven' last, aangegaan, nate-
komen , doch hij is niet gehouden tot het geen bovendien mogt
gecontracteerd zijn, dan voor zoo verre hij hetzelve uitdruk-
kelijk of ftilzwijgende bekrachtigd heeft.
Art. 1742.
De lastgever is verpligt den lasthebber te vergoeden alle de
uitfchotten en kosten, welke deze in de uitvoering van den
last heeft moeten doen en maken, alsmede aan, denzelveu zijn
leon te betalen, indien 'er loon bedongen mogt zijn:
Van deze verpligting wordt de lastgever, wanneer door den
mandataris geene fout begaan is , die aan hem geïmputeerd kan
worden, niet ontheven, doordien de zaak zoude mogen mis-
lukt zijn; gelijk de lastgever ook geene vermindering van het
beloop der kosten en uitfchotten mag vorderen, al ware het
dat dezelve minder hadden kunnen zijn.
                        ■■< ■-. .
Arr. 1743.
De lastgever is ook gehouden den lasthebber fchadeloos te
ftellen wegens de verliezen, welke deze in de uitvoering van
den gegevenen last mogt geleden hebben, zoo dezelve door
geene onvoorzigtigheid, die 'aan den mandataris geïmputeerd
kan worden, veroorzaakt zijn.
Art. 1744.
De lastgever is aan den lasthebber, wegens deszelfs uit-
fchotten, interesfen verfchuldigd , van den dag af, waarop
deze aantoont die uitfchotten gedaan te hebben.
Art. 1745.
Wanneer de lasthebber door onderfcheiden perfonen tot
eene gemeene zaak isgeconftitueerd,is elk van hen in folidum ,
of voor het geheel, aan den lasthebber voor de gevolgen van
het gegeven mandaat aanfprakelijk.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE VERSCHILLENDE WIJZEN,
WAAROP LASTGEVING EINDIGT»
Art. 1746.
Lastgeving eindigt:
Door herroeping van het mandaat;
Door opzegging van hetzelve door den lasthebber;
Door den dood of infolventie, het zij van den lastgever.,
her. zij van den mandataris;
En eindelijk wanneer een van beiden onder curatele gefield
wordt.
S 5                             Art. 1747.
-ocr page 282-
C 2§2 )
Art. 1747.
Een lastgever kan zijn' gegeven' last intrekken wanneer
hem zulks goed' dunkt, en den gemagtigden, daartoe termen
zijnde, noodzaken, de acle of'het bewijs, hetwelk deze
van den gegeven' last in handen heeft, terug te geven.
Au'. 1748.
De herroeping alleen aan den lasthebber kenbaar gemaakt
zijnde, kan zulks het regt van derden, die,daarvan onkundig
zijnde , naderhand nog met den lasthebber gecontracteerd
hebben, niet verkorten; -behoudens het verhaal van den last-
gever óp den gemagtigden."
                           ,
Art. 1749.
'Be aanfleüing van eénen hieuwen mandataris, tot het ver-
rïgten van dezelfde handeling, heeft gelijke kracht met eene
herroeping van den eerften mandataris, en werkt, met opzigt
tot denzelven, van den dag af, dat deze nieuwe aanftelliiig
aan hem kenbaar is gemaakt.
Art. 1750.
Een gemagtigde kan Het mandaat opzeggen , door van
zijne opzegging aan den lastgever kennis te geven:
Indien deze opzegging echter tot nadeel van den lastgever
ftrekken mogt, is de mandataris niettemin gehouden denzelven
desvvegens Ichadeloös te flellen ; ten ware hij buiten flaat zijn
mogt, om den last verder te volbrengen , zonder daardoor
zelf aanmerkelijke fchade te lijden.
Art. 1751.
Indien een lasthebber onbewutt is van den dood vsn den
kstgever, of van het befiaan van ééne der oorzaken , die het
mandaat doen eindigen, is hetgeen hij in die onwetendheid
verrigt heeft van waarde.
Art. 1752.
In de vorengemelde gevallen moeten de verbindtenisfen,
door den lasthebber aangegaan, nagekomen worden, ten aan-
zien van derden, die in de goede trouw zijn...
Art. 1753. J
Bij overli den van den lasthebber zijn zijne erfgenamen ver»
pligc daarvan aan den lastgever kennis te geven, en inmiddels,
naar vereisch der omftandigheden, zoodanige voorziening te
doen, als het belang van den lastgever medebrengt.
VEER-
-ocr page 283-
C *«y )
■■■ VEERTIENDE TITEL.
VAN BORGTOGT.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN DEN AARD EN STREKKING
VAN BORGTOGT.
Art. 1754.
Die zich tot borg voor eene verbindtenis fielt, onderwerpt
zich, ten behoeve van den fchuldeifcher. om aan die verbindte-
nis te voldoen, indien de fchtÜdenaHi zelf daaraan niet voldoet.
Art, 1755-
Geen borgtogt kan bcftaan, 01 'er moet eene beftaanbare
hoofdverbindrenis van etnen principalen fchuidenaar zijn:
Men kan zich echter ook dan tntborg voor eene verbindtenis
ftellen, wanneer dezelve, uit hoofde van eene omftandighaid ,
enkel don perfoon van den principaal betreiFende, als nietigkan.
gehouden worden; bij voorbeeld in geval van minderjarigheid.
Art. 1756.
Een borg kan zich tot niets meerder, noch onder meer
bezwarende voorwaarden verbinden, dan waartoe de principale
fchukleiaar verbonden is:
Borgtogt kan echter aangegaan worden alleen voor een
gedeelte der fchuld, en onder minder bezwarende voorwaar-
den : :
Een borgtogt, voor meerder dan de fchuld , of onder meer
bezwarende voorwaarden aangegaan, is niet geheel van on-
waarde, snaar bepaalt zich nVctas tot dat-geen, hetwelk ia
de principale verbindtenis is begrepen.
• to Art. 175?.' *
Men kan zich tot borg ftcllen, zonder daartoe door den
geen*, voor wi&n Meri zich Verbindt, gelast te zijn, en zelfs
buiten zijn weten '•
„Ook kan men zich tot borg fielten niet alleen voor den prin-
cipalen debiteur, maar ook voor deszelfs reeds■geik-lden borg.
Art. 1758.
Een borgtogt wordt niet geprel'urneerd, maar moet uit-
drukkelijk aangegaan worden, en kan niet verder ui'ge-
ftrekt worden, dan de bepalingen, onder welke zij is aange-
gaan, medebrengen.
Art. 1759.
Een onbepaalde borgtogt voor eene principale fchuld (trekt
zicb.
-ocr page 284-
C *U )
zich mede uit to* alle accesfoiren van dezelre ; zelfs ook tot
de kosten van de invordering der principale fchuld, het zij
dezelve vóór. of na dat de borg tot voldoening is aangemaand
geworden, gemaakt zijn.
Art. 1760.
De verbindtenis van den borg gaat op des zelfs erfgenamen
over.
Art. 1761. . c
Wanneer een fchuldenaar verpligr is, borg te ftellen, moet bij
daartoe iemand voordellen, btkwaam om zich te verbinden,
genoegzaam gegoed om den borgtogt te kunnen voldoen, en zijne
woonplaats hebbende binnen het departement waarin de plaats,
op welke de borg gefield moet worden, gelegen is.
Art. 176a.
De gegoedheid van zoodanigen borg wordt beoordeeld naar
de waarde der vaste goedéren,Welke hij in eigendom bezit,
behalve in het ftuk van koophandel, of wanneer de fchuld
van geringe waarde is ; komende echter in dezen geene vaste
goederen in aanfehouw, die litigieus zijn, of waarvan de
uitwinning , uit hoofde van derzelver afgelegenheid, te
inoeijelijk zijn zoude.
Art. 1763.
Wanneer een borg, door den fchuldeifcher, het zij vrij-
willig of op regterlijke uitfpraak, aangenomen, naderhand
infolvent wordt, moet 'er een ander borg gefield worden.
Deze regel lijdt echter uitzondering, wanneer de borgtogt
niet gefield is dan ten gevolge eener overeenkomst, waarbij
de fchuldeifcher een' zeker' bepaald' perfoon tot borg gevor-
derd heeft.
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN HET GEVOLG VAN BORGTOGT.
EERSTE AFBEELING.
VAN HET GEVOLG VAN BORGTOGT TUSSCHEN
DEN SCHÜLDEISCHER EN DEN B O R S.
Art. 1764.
Geen borg is verpligt een' fchuldeifcher te voldoen, dan
wanneer de principale fchuldenaar deswegens in gebreke ge-
bleven is, welke laatlle eerst in zijne goederen moet uitge-
wonnen worden; ten ware de borg van het voorregt van
....                                                                                          Hjt.
" /
-ocr page 285-
C 285 )
uitwinning afftand gedaan mogt hebben, of wel dat hij ne-
vens den principalen fchuldenaar eene fulidaire verbindienis
mogt hebben aangegaan, in welk geval zijne verbindtenis
zich regelt achtervolgens de bepalingen, die met opzigt tot
folidaire verbindtenisfen zijn vastgefteld.
Art. 1765.
De fchuldeifcher is echter niet verpligt den principalen
"chuldenaar eerst uittewinnen, dan wanneer de borg, tot
voldoening aangemaand wordende, zulks vordert.
Art. 1766.
Wanneer verfcbeiden perfonen zich tot borgen gefield heb-
>en voor denzelfden fchuldenaar en voor dezelfde fchuld,
's ieder van hen aanfprakelijk voor de geheele fchuld.
Art. 1767.
Niettemin is elk van hen, zoo hij geen' afftand gedaan
leeft van het beneficie van fchuldfplitfing, bevoegd te vor-
leren dat de fchuldeifcher zijne aélie tusfchen de gezamen-
ijke borgen verdeele, en van ieder Hechts zijn gedeelte
'ordere.
Voor zoo verre, ten tijde der fchuldfplitfing, ouder de
lorgen infolveuten worden gevonden, zijn de genen, die
olvent zijn, verpligt, ieder voor hun aandeel, het door
leze infolvemiën ontbrekende gedeelte mede te helpen dra-
len; maar zij kunnen niet meer aangefproken worden, uit
loofde van infolventiën, dewelke, wanneer de fchuldeifcher,
a dato van de gedane fchuldfplitfing, nalatig is om een of
leer der borgen wegens hun aandeel in regten aantefpreken
n te executeren, vervolgeus ontftaan.
TWEEDE JFDEELING.
A N HET GEVOLG VAN BORGTOGT TÜSSCHEN
DEN SCHULDENAAR EN DEN BORG.
Art. 1768.
De borg, den fchuldeifcher voldaan hebbende, heeft zijn
erhaal op den principalen fchuldenaar, het zij de borgtogt al
f niet met deszelfs medeweten gefield is.
Dit verhaal bepaalt zich niet alleen tot de hoofdfom,
laar heeft ook plaats omtrent de interesfen en kosten; doch
■n aanzien der kosïen, dewelke van de zijde van den borg
emaakt zijn, niet verder dan nadat hij aan den principalen
fchul-
-ocr page 286-
i.
C *8S )
fchuldenaar had kennis gegeven, dat hij tot de voldoening
in rekten was aangefproken.
De borg heeft ook verhaal op den principalen fchuldenaar
tot vergoeding van kosten, fchade en interesfcn, indien tot
dezelve termen aanwezig zijn.
Art. 17(39.
De borg, die de fchuld betaald heeft, treedt in al het
regt, hetwelk de fchuldeifcher tegen den fchuldenaar had.
Art. 1770.
Iemand, zich tot borg gefield hebbende voor verfcheiden
principale folidaire fch uiden aars, heeft op elk van hen voor
het geheel zijn verhaal, wegens hetgeen hij als borg betaald
heeft.
                                                               ; .
Art. 1771.
Een borg, den fchuldeifcher betaald hebbende, en daarvan
geene kennis aan den principalen fchuldenaar hebbende gege-
ven, heeft op den laatlten geen verhaal, wanneer deze ir
zijne onwetendheid ten tweedenmale heeft betaald; maar lii
heeft alleen regt om het betaalde van den fchuldeifcher teni{
te vorderen.
Wanneer de borg voldaan heeft, zonder te zijn aangefpro
ken, en zonder den principalen fchuldenaar vooraf kennis te
hebben gegeven, heeft hij geen verhaal op denzelven, inge
val de fchuldenaar, ten tijde der betaling, gronden zeudi
gehad hebben om de fchuldvordering te doen ontzeggen;
onverminderd nogtans zijne actie tot terugvordering tegen de:
fchuldeifcher.
Art. 1772.
Een borg kan, zelfs vóór dat hij betaling gedaan heeft,
tegen den fchuldenaar ageren, om dadelijk door denzelves
fchadeloos geileld-te worden, in de navolgende gevallen:
i°. Wanneer hij in regten tot betaling vervolgd wordt;
a9. Wanneer de fchuldenaar infolvent geworden , of h
verval van zaken geraakt is;
3°. Wanneer de fchuldenaar zich verbonden heefc, m
aan den borg binnen een' bepaalden tijd het ont(l:«|
van zijnen borgtogt te bezorgen;
4°. Wanneer de termijn, op welken de fchuld betaalbaa
gefteld was, verfchenen is; en
50. Na verloop van tien jaren, indien de principale f
-ocr page 287-
C t87 )
i
bindtenis geen' preciefen vervaltijd heefr; ten ware de
principale vèrbindtenis , zoo als bij vtorbee'd eene
voogdij, niet van zo jdanigen aard zij, dat dezelve
vóór het aanwezig zijn van eenen zekeren L epaalden tijd
kan eindigen.
DERDE jtFDEELIN-Gi
r :'         V'..,.,. . "              *' !        -" ■ ■> ''
VAN HET GEVOLG VAN BORGTOGT ME?
BETRE KlCIIjyjl TO T DE M E D EB ORG E N.
Art. 1773.
Verfcheiden perfonen zich voor eenen fchnldenaar , en
Voor dezelfde fchuld, tot borgen gefteld hebbende, tn een
van hen het geheele verfciiuldigde aan den fchuldcifcher
betalende, heeft deze zij • verhaal op zijne medeborgen, om ieder
hun aandeel in liet betaalde aan hem te vergoeden:
Doch dit verbaal heeft dan alleen plaats, wanneer deze borg
betaald heeft in een der gevallen, in het vorig artikel vermeld*
DERDE HOOFDSTUK.
VAN HET TE NIET GAAN VAN BORGTOGT;
Art. 1774.
De verpligting, uit borgtogt oniitaande, gaat te niet door
derelfde oorzaken, als waardoor andere verbindteinsf-n een
einde nemen.
Art. 1775.
Wanneer de principale fchnldenaar van dei borg, of weder»
keerig de borg van den principalen fchuldemiar erfgenaam
wordt, en daardoor eene fcbuldvermengins wordt te Wt;eg
gebragt, wordt echter de actie van den fchuldeifcher tegen
den geen', die zich tot borg van den borg gefield heeft, daar>
door niet vernietigd.
Art. 1776.
De borg kan zich tegen den fchuldeifcher van alle zoodani-
ge middelen van verdediging bedienen, als den principalen
fchnldenaar toekomen en inherent aan de fchuld zijn:
Doch bij ken ?ich niet van zoodanige middelen van verde-
diging bedienen, -die, louter perfoneel zijnde, aileen den per-
foon des ichuldcnaars betreffen.
Art. 1777.
De verpligting van den borg houdt ©p, wanneer door toe-
doen
-ocr page 288-
C a88 )
doen van den fchuldeifcher te weeg gebragt is,. dat de borg
in alle de regten van den fchuldeifcher tegen den fchuldenaar
niet kan gefurrogeerd worden.
Art. 1778.
De borg wordt ook van zijne verpligting on'flagen, wanneer
de fchuldeifcher vrijwillig eenig onroerend of ander goed in
betaling van de principale fcbuld aangenomen heeft; zelfs dan,
wanneer de fchuldeifcher daarvan nadeihand geëvinceerd mogt
worden.
Art. 1779. '
Eene eenvoudige verlenging van den t«IWifn van betaling, door
den fchuldeifcher aan den principalen fchuldenaar toegedaan,
ontflaat geenszins den borg, dewelke in dat geval regt heeft den
Fchuldenaar te vervolgen, om hem tot betaling te noodzaken.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN LEGALEN EN JUDIClèLEN BORGTOGT.
Art. 1780.
Wanneer iemand, uit kracht van de wet, of van een regter-
lijk gewijsde, verpligt is borg te ftellen, 'moet de aangebode-
ne borg alle de vereischten hebben welke bij artikel 1761 en
1762 voorkomen.
Art. 1781.
Aan hem, die geen' borg vinden kan, wordt toegelaten, om,
in plaats van dezqive,eene voldoende reëele cautie te ftellen.
Art. 1782.
Een judiciële borg kan vooraf geene uitwinning van den
principalen fchuldenaar vorderen.
" Are. 1783.
Die zich eenvoudig tot borg van een' judiciëlen borg ge-
field heeft, kan de voorafgaande uitwinning, noch van dea
principalen fchuldenaar, noch van deszelfs borg, vorderen.
r f} F TIENDE TITEL.
VAN TRANSACTlëNOF ACCOORDEN.
Art. 1784.
Tramadtie is eene overeenkomst, waarbij partijen een reeds
aan*
-ocr page 289-
öahriahgig gefchil ten einde brengen j of een te voren gefcfiü
Voorkomen.
Dit contract moet fchrifrélijk aangegaan worden.
Art. 1785.
Om te tranfigeren moet men de bevoegdheid hebben ont
over de onderwerpen± in de transactie begrepen, te kunnen
befchikken.
Een voogd of curator kan voor een' minderjarigen , of
iemand die onder curatele ftaat, geene transactie aangaan,
dan overeenkomftig het bepaalde bij artikel 359 en 411.
Ook mag een voogd met een'minderjarigen, nadat dezelve
meerderjarig geworden is , geene transactie aangaan , waardoor
hij het doen van rekening en-verantwoording zoude ontwij-
ken, achtervolgens het geentedkn aanzien bij art. 372 is vast-'
gefield.
■ Gemeentebefturen én administrateuren van openbare gedich-
ten kunnen geene transactiën aangaan, dan op uitdrukkelijke
autorifatie van den Koning.
Art. 17864
Particuliere perfonen mogen tranfigeren wegens verbindte-
ïiisfen, uit misdaad ontliaande:
Zoodanige accoorden verhinderen geenszins de actie van deri
publieken aanklager.
Art. 1787.
Men mag eene transactie aangaan $ friet bijvoeging van eentt
penaliieit ten aanzien van den geen'j die het aceoord niet
nakomt.
Art. 1788;
Transactiën ftrekken zich niet verder Uit dan het onderwerp*
Over liet welk getranfigeenl wordt; de afitand van alle regt,-
actie enpretenfie, daarbij gedaan, moet alleen verdaan wor-
den betrekkelijk te zijn tot Ket verfxhil, hetwelk aanleiding
tot de transactie gegeven heeft.
Art. 1789,
Transactiën maketi alleen een einde aan die Vet fchilleri, weI->
ke daarin begrepen zijn 5 het zij partijen derzelver oogmerk
in bijzondere of algemeene uitdrukkingen hebben te kennen
gegeven, hetzij dit oogmerk, als een noodwendig gevolg, uit
het geen bij het aceoord te kennen gegeven is moet worden
afgeleide
Art. 1790. •,
Iemand over eenig regt, hetwelk hem* uit eigen* hoofde toe-
komt, eene transactie aangaande, en vervolgens in een derge-
Mik regt aan een' ander' opvolgende, is, toet betrekking tot
T                                           bet
-ocr page 290-
C 290 )
het nieuw befcomm rcgt, aan de bevorens aangegane trans-
actie niet veibüiulet!.
Art, 1791.
Eene transactie, door een'der belangliebbendenaangegaan,
is niet verbindende voor de medebelanghebbenden, en kan
door d.zelv'e niet in hun voordeel ingeroepen worden.
Att. 1792.
Traisactlën hebben tusfehen de genen, die dezelve hebben
aangegaan , de kracht van een gewijsde:
Tegen dezelve kan, op grond van dwaling in het regt, of
van lefie of benadeeling, niet worden opgekomen.
Art. 1793.
Niettemin kan van eene transactie vernietiging of rescisfie
verleend worden , wanneer men in den perfoon of omtrent het
onderwerp van het gefchil gedwaald heeft:
Ook kan de transactie vernietigd of gerescindeerd worden
in aiie gevallen, als 'er bedrog of geweld heeft plaats gehad.
Art. 1794.
Ook kan relief tegen eene aangegane transactie verleend
worden, wanneer dezelve aangegaan is op grond van (lukken,
die nietig waren, ten zij die nietigheid zelve het punt van
vetfehü uitmaakte.
Art. 1795.
Eene transactie is ten (-enenmale nietig, wanneer'de ftukken,
op grond vau welke dezelve is aangegaan, naderhand biijkeu
valsch te zijn.
Art. 1796.
Transactie, aangegaan over eene zaak , die bereids bij een
vonnis van den regter, dat in kracht van gewijsde gegaan is,
en van hetwelk partijen, of een van hen, geen kennis had-
den , befiist was, is nietig:
Indien echter vaifhet vonnis hooger beroep zou kunnen val-
len , is de transactie van kracht.
Art. 1797.
Wanneer partijen in het algemeen over alle zaken, welke
zij met elkander uitftaande mogten hebben, getranfigeerd
hebben, leveren de naderhand gevonden en destijds onbeken-
de ftukken, daartoe betrekkelijk, geen' grond op tot relief,
ten ware die ftukken door een' van hen waren achtergehouden:
Doch de transactie is nietig, indien, dezelve over een enkel
onderwerp aangegaan zijnde, door naderband gevondene ftukken
uitgemaakt wordt 5 dat eene der partijen geen het minfte regt had.
Art. 1798.
Eene fout in het rekenen, bij de transactie begaan zijnde,
meet herfteld en verbeterd wolden.
ZES-
-ocr page 291-
C 2£l )
ZESTIENDE TITEL.
VAN PERSONEEL ARREST IN CIVJELE 2AKEN*
Art. 17519.
De perfoon van een'' fchuldenaa'r is, zoo wel als zljné goe-*
deren, voor de nakoming van zijne verpligtingen aansprakelijk.
Art. 180©.
De verfchillende foorten van perfonele arresten en gijzelin*
gen in civiele zaken, de tijd en wijs, waarop de,;el/e iii de on-
dericheidene gevallen worden te werk gelegd, derzelver gevol-
gen en uitwerking, mitsgaders alles, wat verder daartoe be-
trekking heeft, wordt bij de wet op de manier van procederen
behandeld.
ZEVENTIENDE TITEL.
VAN REGT VAN PAND OF HYPOTHEEK.
EERSTE HOOFDSTUK.
VAN PANDREOT UIT O VE RE E NK OMS Ti
Art, iSói.
In alle perfonele verbindtenisfen zijn de goederen, zoo föë-
fende als onroerende, tegenwoordige en toekomende, Vari
eenen fchuldenaar, aan zijne fchuldeifehers verbanden, zoo
dat deze de nakoming van die verbindtenisfen, na verkregen
vonnis, daaraan verhalen kunnen; maar om aan eenen fchuld-
eifcher boven andere medefchuldeifchers op des fchuldenaars
geheelen boedel, of eenig goed van denzeiven een regt van
voorrang toetekennen, is het nooiig, dat zulks bij overeen-
komst bedongen of door de wet vergund zij.
Art. I802.
Om zulk en' voorrang uit kracht van overeenkomst te heb-
ben , moet daarbij bedongen worden het regt van pand; het-
welk , zoo het op onroerende goederen gevestigd is , hypotheek
genoemd wordt.
Art.- 1803*
Alle goederen, die v'ervreemdbaaf zijn, kunnen ook bij
overeenkomst verpand worden, zonder önderfcheid of dezelve
zijn roerende of onroerende * ligchameliike of onligchameüjke!,
mits voor zoo veel de roerende goederen betreft * de feg'teri
T k                                     M
-ocr page 292-
'
C 2p2 )
der opcnbars leenbanken niet benadeeld worden: op gearreS*
teerde goederen, het zij in of buiten executie, kan geen paiad-
regt ten behoeve van iemand, in nadeel van het regt van den
arrestant, gevestigd worden.
Art. 1804.
Verpanding van eens anders goed, buiten weten en toeftem-
Biing van den eigenaar, of,van een gemeen goed verder dan
voor des verpandeis aandeel, is krachteloos voor zoo veel den
verpander betreft, doch ten aanzien van derden, ten wier be-
hoeve de verpanding gedaan is. dan alleen, wanneer zij ge-
weten hebben, of na een behoorlijk onderzoek hadden kun-
nen weten, dat het verpande eens anders goed was.
Art. 1805.
Fen bijzonder goed tot pand gefield zijnde, zijn ook alle
de vrachten, daarvan voortkomende, mitsgaders alle aanvvas-
fen, waardoor het goed vergroot of in waarde vermeerderd
wordt, onder de verpanding begrepen.
Art. 1806.
Het goed, buiten toedoen van den verpander, in waarde Ver-
mindercde, is dezelve niet gehouden om voor die verminder-
de waarde furplus te geven, ten zij dit uitdrukkelijk bedon-
gen is.
Art. 1807.
Onder eene algemeene verpanding, het zij bij overeenkomst
bedongen, het zij door de wet gegeven, zijn alle des fchul-
denaars goederen, zoo tegenwoordige als toekomende, begre-
pen, met uitzondering van dezulken , welke hij met den last
van fideïcommis bezit, of die daarin volgens de wet niet kun-
nen zijn vervat.
Art. 1808.
Wanneer twee of meer boedels door huwelijk, erfenis, of
op eenige andere wijze, vermengd worden, en een of meer
van die boedels, vóór dat de vermenging heeft plaats gehad,
door een algemeen hypotheek verbonden waren, wordt dat
pandregt daardoor ftilzwijgende uitgeftrekt tot alle de goederen,
die nu tot de gezamenlijke vermengde boedels behooren.
. |
                                 Art. 1809.
Om regt van hypotheek op eenig bijzonder onroerend goed
kracht te doen hebben, is het noodig dat de acte van hypo-
thekatie verleden worde voor de plaatfelijke autoriteit, welke
daarmede nader door den Koning zal worden belast, ter plaat-
fe waar het goed gelegen is.
Art. 1810. '
Geen algemeen veiband, uit krachte van overeenkomst, kan
ten aanzien van des l'chuldenaars onroerende goederen wer-
ken,
-ocr page 293-
C 2<)3 )
ken , ten zij de acte daarvan voor het geregt van des fchulde-
naars woonplaats verleden, of voor notaris en getuigen verle-
den, en bij dat geregt geregistreerd zij: van den dag dezer re-
giftratie gaat het pandregt in, met het gevolg dat alle des
fchuldenaars roerende en onroerende goederen, welke hij bin-
nen dit rijk liggende heeft, onder het algemeen verband be-
grepen zijn.
Art. i8it.
Verpanding van roerende goederen kan gedaan werden bij
acte, voor notaris en getuigen, of ook onder de hand verle-
den; zij heeft echter geene kracht tegen derde perfonen buiten
den fchuldenaar, ten ware het verpande goed aan den ichuld-
eifcher is ter hand gefield, het zij door eigenlijk gezegde
overgifte, het zij door bekorting, door overlevering van neu-
tels van een pakhuis, en dergelijke, met het blijkbaar oog-
merk van verpanding gedaan.
Art. 1812.
Onroerend goed, door hypotheek in het bijzonder verbon-
den, kan -door den fchuldenaar wel verkocht of op eenige an-
dere wijze vervreemd, of nader aan eenen anderen fchuldei-
fcher verpand worden, maar gaat aan den derden bezitter of
pandhouder niet over, dan met den last van het daarop geves-
tigde hypotheek, en onverminderd het regt van den eerden
pandhouder op dat goed.
Art. 1813.
Onroerend goed, door een algemeen hypotheek verbonden »
en door den fchuldenaar vervreemd zijnde, gaat met geen ver-
band van hypotheek aan den derden bezitter over; ten ware
deze van dat algemeen verband geweten beeft, of door eene
bijzonderlij ke gedane registratie bij de daartoe bevoegde auto-
riteit, ter plaatie waar dat goed gelegen is, zulks heeft kun-
nen weten.
Art. 1814.
Pandregt kan bij overeenkomst toegedaan worden tot meer-
dere verzekering van allerlei foorten van fchulden, zelfs die
op tijd of onder eenige voorwaarde gemaakt zijn , uitgenomen
alleen de zoodanige, waarop de wet verbiedt regt te doen.
Art. 1815.
Alle bijzondere bedingen kunnen bij de overeenkomst van
verpanding gevoegd en moeten door de contracterende partijen
nagekomen worden ; mits zij, noch met de wet. noch met de
goede trouw, aoch met den aard van het pandregt, llrijdig
zijn.
Art. 1816.
Pandregt, met bezit gepaard, geeft aan den pandhouder het,
T 3                                   ver-
-ocr page 294-
C *94 )
vermozen om de vruchten, renten of andere inlcomften van
het onderpand te ontvangen en onder zich te houden, om te-
gen zijne fchu) ivordering, en de daarvan bedongene interes»
fen te verrekenen.
Art. 1817.
Zelfs kan de pandhouder bedingen, dat hij, in plaats van
jntert-fen te trekken, tot de afnetaling zijner fchuld het ver-
pande goed gebruiken, of dé vruchten daarvan genieten zal;
mits dar genot üe wettige maat van interesfen niet merkelijk
te buiten i;aat.
Art. 1818.
Het is niet geoorloofd te bedingen, dat, bij wanbetaling
van de fchuld, het verpande goed, tot voldoening der fchuld,
zal -/ervaiien aan den fchuldeifcher.
Art i8ig.
Indien de fcbuldenaar het venehuldigde aan den fchaldei-
fcher ter bepaaldèr tijd niet betaalt, heeft de fchuldeifcher het
vermogen om het verpande goed te verkoopen, en uit den
kooppiijs zich zelven te voldoen.
Art. 1820.
Geen fchuldeifcher mag dien verkoop doen, dan uit kracht
van een vonnis, van dan regter, waardoor hij tegen den fchul-
denaar overwonnen regt verkrijgr, en waarbij het pand voor
de fchnld verbonden en executabel verklaard wordt, en mits
in het doen van dienverkoop den gewonen vorm van executie in
acht nemende.
Art. i8ïi.
Men mag echter b^j de acte van verpanding van roerend goed
bedingen, dat de fchuldeifcher het regt zal hebben, om, bij
wanbetaling, zonder eenige voorafgaande procedures, het pand
in het openbaar re verkoopen; onaangezien dit beding, is het
echter noodig , dat de fchuldeifcher van zijn' piaatfelijken
regter eene autorifatie ter verkoop verkrijg , waarop de fchul-
denaaf vooraf in zijne belangen fimmierlijk wordt gehoord.
Art, 1822.
Pandregt gaat te niet en wordt ontbonden:
i°. Wanneer de fchuld , waarvoor het pand flrekketl
moest, geen befïaan heeft bekomen, het zij dat de
pandhouder de gelden of goedereu, tot welker verze-
kering hem het pand gegeven is, niet bezorgd heeft,
hetzji'a1. hij niet voldaan heeft aan de voorwaarde,
onder welkt hij het pandregt verkregen had ;
&% Wanneer ds fchuldeifcher bij contfaft, erfvolging,
of
-ocr page 295-
( 295 )
of op eenige andere wijze, eigenaar van het verpande
goed wordt;
3°. Wanneer de hoofdfehuld door betaling, novatie,
compenfatie,. kwijtfchelding of fchuldvermenging , of
op eenige andere wijze, gekweten is;
# 4°, Wanneer wel de hoofdfehuld blijft beftaan, maar het
•pandregt vernietigd wordt,-• het zij om dat het verpande
goed geheel vergaat, hetzij omdat de fchuldeifeher het
pand ontllaat , of uitdrukkelijk, door daarvan met
najne afftand te dotn, of itilzwijgende, door het ver-
pande goed aan den fchuldenaar, behoudens zijn per-
ibrieel regt van vordering, terug te-geven, of door in
de vervreemding van het verpande goed door den fchul-
denaar uitdrukkelijk toe te Hemmen, zonder zich de
gevolgen van zijn pandregt voor fe-behouden;.
5°. Wanneer het regt van onvolkemen'of tijdelijken eigen-
dom of genot, hat welk de pandgever aan het verpan-
de goed had , heeft opgehouden en ten einde geloo-
penis";
6". Door het verloop van den tijd, tot welken zich de
verpanding bij de overeenkomst bepaalde; en
•7°. Wan»eer een derde bezitter den eigendom van het ver-
pande goed door verjaring verkregen heeft.
Art. 1823.
Het pandregt op eene der voorgemelde wijzen ontbonden
zijnde, heeft de fchuldenaar eene actie tegen den fchuldeifeher,
tot teruggave van het verpande goed, tevens met de vruchten
en aankomften van hetzelve, en tot vergoeding van alle fchade,
die door des fchuldeifchers toedoen aan het goed is overge-
komen.
Art. 1824.
Wederkeerig heeft de fchuldeifeher tegen den fchuldenaar
eene actie-tot vergoeding van noodzakelijke kosten, door hem
tot inltandhouding van het goed uitgefchoten, en tot vergoeding
van de fchade, die , ter gelegenheid van de verpanding, door
des fchuldenaars kwade trouw of nalatigheid bij den fchuld-
eifeher geleden zoude mogen zijn.
Art. 1825.
Een fchuldeifeher, die niet alleen eene hypothecaire fchuld ,
fnaar ook bovendien nog eene perfonele fchuld, zonder verze-
il 4
                                    k*
-ocr page 296-
kering, ten laste van denzeJfden fchuldenaar heeft,is tot terug»
gave van het pand, fchoon de hypothecaire fchuld gekweten is,
niet gehouden, zoo lang de perfonele fchuld nog niet is afgedaan,
Waarvoor hij op het verpande goed regt van rerentie heeft:
Dit regt van retentie werkt echter niet tegen andere fchiildei-
fchers , en geeft geene preferentie, zoodra de boedel infolvent is.
Art. 1826.
De fehuldeifcher heeft, uit hoofde van het reëel regt, het
welk hem zijn pand geeft, eene aftie tegen eiken beznter van
het verpande goed, om hetzelve met de vruchten en aankom-
ften aan hem overteleveren.
Art. 1827.
# R oerende goederen echter, die niet in het bezit van den fehuld-
eifcher , aan wien dezelve verpand waren, gebleven zijn, en,
waarvan eenderde, ter goeder trouw eu bij onereufen titel, in
jiet bezit is, hebben ten nadeele van dezelve geen pands gevolg.
TWEEDE HOOFDSTUK,
va'n pandregt uit de wet,
Art. 3838,
De wet zelve, buiten overeenkomst, geeft aan verfcheiden
fchiildeifchers een regt van pand, het zij op des fchuldenaars,
geheelen boedel, het zij op eenige bijzondere goederen vaa
denzelven, welk regt ook legaal verband genaamd wordt.
Art. 1829.
Op des fchuldenaars geheelen boedel verleent de wet {til-
zwijgend pandregt :
I?, Aan den (laat op de goederen van deszelfs ontvangers,
gaarders en andere adminiltratenrs, die eenig beheer va»
's lands penningen gehad hebben, mitsgaders op de
•; ■■ goederen van cfcrzelver borgen, voor de aanzuivering van
alle zoodanige.gelden, als zij in die betrekking aan den.
{laat fchuldig zijn:
Gelijk regt hebhen ook de Heden ed dorpen op de
goederen van hunne ontvangers, als mede de daarbij
belanghebbenden op die van de hëftuurders der kerken-
goederen of arrnenkasfenj
; aP, Aan den (laat op de goederen van hen, die eenige lastert
of impofitiën fchuldig zijn;
s?„ Aan allen, die eenige impofitiën betaald hebben op de goe-*
. d,eren der genen-, vooj welke zij dezelve hebben ujr-
-ocr page 297-
C .m )
gefehofen; doch niet langer dan gedurende een jaar,
gerekend van den dag af dat zij die uitfchotten hebben
gedaan;
4°, Aan getrouwde vrouwen, die roet uitfluiting der ge-
meenfchap van goederen en van winst- en verlies ge-
trouwd zijn, of van de door haar bedsngene keuze,
om in winst en verlies te deelen, afftand gedaan heb-
ben; mitsgaders ook, aan de kinderen of andere erfge-
namen van die vrouwen, op den boedel van den man,
tot het terug bekomen of bekomen'van red integratie van
hare ten huwelijk aangebragte en ftaande huwelijk ver-
kregene goederen, die door den m?n zijn vervreemd
geworden; en
                                    .            .
g*>. Aan minderjarigen op de goederen van hunne voogden ,
of van de genen die zich als voogden over hen hebben,
gedragen, het zij ouders, bloedverwanten of vreemde
perfouen zijnde; alsmede aan de genen , die onder cu-
ratele ftaan,op de goederen van hunne curateuren, voor
de behoorlijke verantwoording, en oplevering van het
geen zij, ter zake van de voogdij of curatele, fchuldig
zijn,
Het legaal verband van getrouwde vrouwen, minder-
jarigen , ef de genen, die onder curatele liaan , begint
van het oogenblik af dat het huwelijk voltrokken is, of
dat de voogdij of curatele een' aanvang genomen heeftt
Art, 1830.
Qp een zeker gedeelte, of op bijzondere goedereu, geeft de
wet regt van legaal verband;
i°. Aan legatarisftn, tot zekerheid van de uitkeering, der
gemaakte legaten, op de goederen tot des testateurs na-
latenfchap behoorende, doch niet op de goederen van
: de erfgenamen;
a°. Aan verhuurders van huizen of landen, op alle roerende
goederen, die op den bodem gevonden worden, en bo-
vendien , ten aanzien der landen, op de vruchten, die
daarop wasfen,
Dit regt blijft voortduren, hoezeer deze goederen,
bujten toeftemming van den verhuurder van den bodem,
vervoerd zijn, mits de verhuurder die goederen binnen
yeertien dagen na de vervoering achterhale, en bij wege
'f 5                                    var»
-ocr page 298-
C *98 )
Van' arrest reclamere j onverminderd nogtans her. geen
met betrekking tot het regtvan derden bij art. 1827 is
bepaald:
Niet alleen des huurders eigene goederen, maar ook
die aan een'ander'toebehooren, en op den bodem ge-
vonden worden, zijn aan den verhuurder ftilzwijgende
verbonden, mits de laatstgemelde daarop gebragt zijn,
om aldaar tot gebruik, genot of profijt van den huurder
te blijven, en niet om aldaar flechts voor eenen korten
tijd te zijn, als bij voorbeeld goederen, in pand of be-
waring gegeven, en foortgelijke:
De goederen van den geen', die de huur van eenen
huurder-overneemt, zijn niet alleen aan zijnen verhuur-
der, maar ook aan den eerften verhuurder of eigenaar,
door de wet, verbonden; met die bepaling nogcans,
dat de goederen van hem, die enkel een gedeelte, bij
voorbeeld eenekamer,van een' huurder overneemt, mits
die goederen niet verder of anders dan door den twee-
den huurder gebruikt zijn, aan den eigenaar niet voor
de huur van het geheele huis, maar alleen iu evenredig-
heid van bet door den tweeden huurder overgenomen
gedeelte verbonden zijn;
3". Aan metfelaars, timmerlieden en andere ambachtslieden,
die tot reparatie, maar niet die tot verbetering, of ver-
üeringvan een gebouw, bouwlloffeii.geleverd of arbeid
verrigt hebben, gedurende den tijd van vijf jaren na-
dat de reparatiën gedaan zijn :
Wat onder reparatie of melioratie begrepen is, moet,
in geval van verfchil, door der zaak kundige perfonen,
bij den regter te benoemen, beoordeeld worden;
4°, Aan heffers *an erfpachten, tiende», cijnfen en foort-
gelijke reële belastingen , (op het goed , w.aavan die
lasten geheven worden; en
5'. Aan den dijkring of waard , voor de onkosten van dij-
ken , dammen, molens, fluizen, wateringen en dergdij-
kcn.
Art. 1331.
Het dcen van arrest op eenig goed geeft, noch legaal ver-
band, noch preferentie, uitgezonderd de arresten, die in execu-
tie gedaan worden:
Deze hebben ten gevolge, dat het goed door dat arrest geacht
wordt uit den boedel uittegaan. en dat de arrestant, mits zijne
executie op dat goïd, volgens liet voorfchrift der wet, voort-
zet-
.-
-ocr page 299-
( 299 )
zè^ënd?, op het bsloop van hetzelve voor dat geen , waar-
voor hij executeert, geprefereerd is voor ailen, aan wie dat
goed te voren niet bijzonderlijk, door overeenkomst, of door
de wet, verbonden was.
Art. 1832.
Behalve de legale verbanden, die de wet aan fommigen ver-
leent, geeft zij ook aan eenige fchuldeifchers een privilegie,
om, fchoon zonder regt van onderpand, op het algemeene
bedragen van den boedel geprefereerd te zijn. Hiertoe be-
hooren :
*<■■■■
1°. De kosten, op de executie van gearresteerd goed, of op
de beretiding van eenen infolventen boedel gevallen;
a°. De kosten van de begrafenis van het lijk van den over-
ledenen fch uidenaar, het zij die uit den boedel zilven
genomen, of door een' ander' voorgefchoten zijn:
Het beloop van die kosten aan öm (laat des boedels
niet geëvenredigd zijnde, ftaat het aan den regter dezel-
ve te matigen;
30. De kosten der laatfte ziekte van den overledenen, na-
dat dezelve door der zaak kundigen zullen getauxeerd
zijn;
                                                  i
40. De loonen van dienstbare perfonen over het laatfte jaar,
en het geen aan dezelve over het loopende jaar ver-
fciiuldigd is; en
5°. De leveranticn, tot levensbehoeften aan den fchuldenaar
en zijn huisgezin gedaan; te weten gedurende de laatfti
zes maanden döö'r winkeliers, of dezulken die in het
klein verkoopen. als bakkers, kruideniers, vleeschhou.
wers en lbortgelijken, en gedurende het laatfte jaar door
kostfchoolhouders en grosliers.
Art. 1833.
Allen,die eenig goed van een' ander'onder zich hebben ge-
kregen, om daaraan eenigen arbeid te verrigten, hebben op
dat goed regt van retentie, tot zoo lang zij van de kosten en
arbeidsloonen, aan dat goed befteed, voldaan zijn.
-:
                                  Art. 1834.
Gelijk regt hebben ook de herbergiers, voerlieden en fchippers,
op de ingebragte of in- ofopgeladene goederen der genen, wie zij
geherbergd of wier perfonen of goederen zij vervoerd hebben,
tot
-ocr page 300-
( 3®o )
tot zoo lange zij wegens de gemaakte verteringen, het voer-
of vrachtloon, en accesfoire uitfchotterf betaald zijn.
Art. 1835.
< Het gevolg van dit regt van retentie is ook, dat de fchuld-
eifcher, in geval van des fchuldenaars infolventie, voor zijn
achterwezen op het zuiver proveniie van dat goed geprefereerd
is; welkpyovenue tot dat einde afzonderlijk moet gehouden
worden.
Art. 1836.
Retentie van ëenig goed , hetwelk men van zijne fchulde-
naars onder zich heeft, kan echter nooit beweerd worden op
grond of tot verzekering van fchuldvorderingen, die tot dat
goed in geen onmiddellijk verband ftaan.
Art. 1837.
Door de bepalingen van dit wetboek wordt geene innovatie
gemaakt ten aanzien van het geen bij de wetten van koophan-
del , omtrent zeefchepen , en de regten, welke daarop toepas»
feiijk zijn, wordt vastgefteld.
DERDE HOOFDSTUK.
VAN REGT VAN PREFERENTIE.
Art. 1838.
Wanneer ïn een' infolventen boedel goederen gevonden wor-
den, aan een' ander' in eigendom toebehoorende, woiden de-
zelve aan den eigenaar, wanneer hij die goederen reclameert,
teruggegeven.
         _
Art. 1839.
Zoo lang de koopprijs van gekochte en geleverde meubelen
niet betaald is, en die meubelen in natura in eenen infolven-
ten boedel voorhanden zijn, heeft de verkooper regt van re-
clame op dezelve; onverminderd nogtans het legaal verband,
aan verhuurders van huizen of landen toegekend:
Door het bij dit artikel bepaalde wordt geene verandering
gemaakt in de wetten en gebruiken der commercie omtrent de
xeclamen.
Art. 1S40.
In het ïegelen der preferentie worden eerst en vooraf gefteld
zij, die eenige roerende goederen tot pand onder zich hebben ,
of aan welke het regt van retentie bij de wet is toegekend, op
het zuiver prove-nue van dezelve goederen, door den curator
jn den boedel te verkoopen,
Art. 1841.
-ocr page 301-
-~u
C 301 3
Art. 1841.
Na deze volgen de gepriviligeerde fchuldeifchers, in artikel
183a opgegeven, en op deze laatstgemelden de houders van
bijzondere verbanden, op eenïge, hetfzij roerende, het zij on-
roerende goederen door de wet, of op onroerende goederen
door overeenkomst gevestigd-, ieder op het zuiver provenue
van het aan hem bijzoaderlijk verbonden goed.
Art. 1842.
Voor zoo verre die verbanden op onroerend goed gevestigd
zijn, zijn de nog onvoldane, algemeene en plaatfelijke lasten,
de erfpachten en andere grondregten, op dat goed gevestigd ,
mitsgaders de noodzakelijke reparatiën, boven de houders van
die verbanden geprefereerd.
Art. 1843.
Onder meerdere bijzondere verbanden, op hetzelfde goed
gevestigd, gaat het oudfte voor; voor ouder verband wordt
gehouden, hetwelk Hechts één dag, één uur,of zelfs nog kor-
teren tijd vóór het andere verleden is; onder meerdere , op
denzelfden dag gevestigde verbanden heudt men, in geval van
twijfeling, voor ouder verband dat geen, hetwelk het eerst
in het protocol van het geregt geregistreerd is.
Art. 1844.
Op de bijzondere verbanden , volgen de algemeene legale
velbanden , aan den ftaat, aan vrouwen en aan minderjarigen ,
of de genen , die onder curatele gefield zijn, door de wet 10e-
geftaan, mitsgaders de algemeene verbanden uit overeenkomst,,
Art. 1845.
Dit lijdt echter deze drie bepalingen:
i". Dat algemeene, legale verbanden, die ouder zijn dan-
bijzondere verbanden uit overeenkomst, boven die bij»
zondere verbanden geprefereerd zijn;
2°. > Dat kustingbrieven, dïft is die uit onbetaalde en op het
verkochte goed geblevene kooppenningen voortfpruiten 9
op het provenue van dat goed geprefereerd zijn, boven
alle oudere algemeene, legale óf conventionele verban-*
den; en
3°. Dat jongere bijzondere verbanden, bij overeenkomst
gevestigd, preferentie hebben boven oudera algemeene
verbanden uit kracht van overeenkomst, ten ware dé
houder van het jonger bijzonder verband geweten heeft^
dat het goed met een algemeen verband bezwaard was,
of dat hij door e-ene bijzonderlijk gedane registratie bij
het
■ .... . .
-ocr page 302-
C 302 )
het geregt van de plaats, waar dat goed gelegen is,
zulks heeft kunnen weten.
Art. 1846.
Buiten deze drie uitzonderingen , komen alle algemeene ver-
banden, bet zij uit de wet, hef zij uit overeenkomst-voort-
spruitende, elk naar hunne tijds-orde, zóó, dat het oudfle al-
tijd vóór het jongere gaat.
Art. 1847.
Kosten van executie zijn, even als andere proceskosten *
concurrent, en hebben geene preferentie, dan door het duen
van arrest in extcutie op eenig goed van den boedel, en het
verkrijgen daardoor van een wettelijk verband op hetzelve, vol-
gers liet geen in artikel 1831 is vastgefteld.
Art. 1848.
Na de afbetaling der geprefereerde fchuldeifchers, komen
allede concurrente fchuldeifchers, zonder eeuige tijds-orde,
op het overfchot ponds ponds gelijke, dat is ieder voor gelijke
percenten, naarmate van de hoegrootheid van elks fchuldvor-
dering.
ACHTTIENDE TITEL.
VAN HET ARRES TEREN VAN GOEDEREN.
Art. 1849.
De veifcbillende foorten van arresten op goederen, de tijd
en wijs, waarop dezelve in de ondeifcheidene gevallen wor-
den té werk gelegd, derzelver gevolgen én -uitwerking, mits-
gaders alles, wat verder daartoe betrekking heeft, wordt bij de
wet op <*e manier van procederen behandeld.
NEGENTIENDE TITEL.
VAN PRESCRIPTIE OF VERJARING.
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGEMEENE BEPALINGEN,
Art. 1850.
trefcriptie of verjaring is een middel om , door het verloop
van eenen zekeren 'bepaalden tijd, en onder zekere bij de wet
vast»
-ocr page 303-
C s°3 )
vasfgeftelde vereiscbten, iets te verkrijgen 5 of van eene ver-
piigung bevrijd te werden.
Art. 1851.
Men kan geen' afftand doen van eene prefcriptie, van welke
de rijd no * niet is vervuld, doch wel daarna.
Art. 1852.
Aiïland van eene prefcriptie is,of uitdrukkelijk, of ftilzwi)-
gendc :
Stilzwijgende afftand wordt afgeleid uit het plegen van eene
daad , welke doet veioaderftcllen, dat men van zijn verkregen
regt afziet.
Art. 1853.
Niemand kan van verkregen preicriptie afftand doen, dan die
bevoegd is om te vervreemden.
Art. 1854.
Wanneer men zich op verkregene prefcriptie niet beroept,
mogen de regters het regt, daaruit outftaande, niet ambtshal-
ve in aanfehouw nemen.
Art. 1855.
Men kan zich in iederen ftaat van een proces, zelfs in ap-
pèl, op preicriptie beroepen, ten ware uit de omftandigheden
mogt kunnen worden opgemaakt, dat de partij, welke het regt
van prefciiptie niet heeft doen gelden, van hetzelve afftand
heeft gedaan.
Art. 1856.
Afftand van prefcriptie , door iemand in fraude van zijne
fchuldeifchers gedaan, is nietig.
Art. 1857.
De eigendom van zaken, welke van den handel der men-
fchen zijn uitgefloten, kan door prefcriptie iiiet verkregen
worden.
Art. 1858.
Tèn aanzien van het rijk, mitsgaders van fteden en dor-
pen en publieke gedichten, heeft prefcriptie op dezelfde
wijze plaats, als ten aanzien van bijzondere perfonen, en
zij kunnen zich ook daarop, even als dezelve, beroepen,
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN BEZIT IN BETREKKING TOT PRESCRIPTIE?
Art. 1859.
Om den volkomen' eigendom van eene zaak door prefcrip-
tie te verkrijgen, moet men daarvan het bezit hebben, zoo
als hetzelve bij artikel 459 befchreven wordt; moetende dit
be-
. ~_
-ocr page 304-
C 304 5
"bezit Wijders aanhoudend, onafgebroken, niet gewelddadigij'
tioeh heimelijk; noch dubbelzinnig, en onder den titel van
eigenaar zijn.
Art. 1860.
Men wordt altijd verönderfteld voor zich zelven en alS
eigenaar te bezitten, tenware bewezen wordt, dat men zijn
bezit voor of in naam van een' ander' aangevangen heeft.
Art. 1861.
Wanneer men zijn bezit Voor een' ander' aangevangen heeft,
wordt men altijd geacht voor een' ander' te bezitten, ten zij
het tegendeel bewezen wordt.
Art. 186a.
Zaken, die enkel facultatif zijn, en blootelijk bij gedoogert
Of vergunning gefchieden, kunnen geen' grond voor bezit of
prefcriptie opleveren.
Art 1863.
Ook kunnen daden van geweld geen bezit daarftellen4
door hetwelk prefcriptie kan te weeg gebragt worden.
Het eigenlijke bezit begint niet, dan nadat het geweld een
einde genomen heeft.
Art. 1864.
Indien de tegenwoordige bezitter bewijst, dat hij ook
Oudtijds het bezit gehad heeft, wordt hij verönderfteld
hetzelve gedurende den tijd, die tusichen beiden verloopen
is, mede gehad te hebben , behoudens het bewijs van het te-
gendeel.
Art. 1865.
Om den tot prefcriptie vereischten tijd te vervullen, kan
men bij zijn eigen bezit dat van den vorigen bezitter * Van
wien men de zaak verkregen heeft, voegen, hoedanig men
ook aan denzelven,~ het zij bij algemeenen titel of bijzonde-
ren , het zij bij onereufen of bij lucrativen titel, is gefuc-
cedeerd.
DERDE HOOFDSTUK.
VïSN DE OORZAKEN DIE DE PRESCRIPTIE
VERHINDEREN,
Art. 1866. ►
De genen, die voor of in naam van een4 ander' bezitten,
kunnen nimmer den eigendom bij prefcriptie verkrijgen, door
welk tijdsverloop zulks ook zoude mogen wezen.
Dus kunnen een huurder, bewaarnemer, vruchtgebruiker,
en
-ocr page 305-
C 305 )
en die eerie zaak precario of ter bede onder zich hebben,
dien eigenderh derzelve nimmer bij prefcriptie bekomen.
Art. 18674
Ook heeft prefcriptie geerj plaats ten behoeve der erfgenamen
van de genen , die eene zaak, bij één der in het voorgaande
artikel vermelde titels, onder zich hadden;
Art. 1868.
Echter kan prefcriptie ten behoeve van de perfonen, bij de
twee vorige artikelen vermeld, plaats hebben, wanneer de
titel, op grond van welken zij de zaak onder zich hebben,
veranderd is, het zij uit eene oorzaak, die van een' derden
afkomt-, het zij ten gevolge van dat zij het regt van den
eigenaar betwist hebben.
Art. 1869.
Prefcriptie kan plaats hebben ten behoeve van de genen,
aan wie huurders, bewaarhemers, en dezulken , die eeiie zaak
recario of ter bede bezitten, dezelve zaak bij een' titel, uit
rachte van welken eigendom verkregen kan worden, hebben
overgedragen.
Art. 1870.
Men kan tegen den titel aan, op welken men iets bezit,
geen regt van prefcriptie bekomen, in dien zin namelijk, dat
men zelf geene verandering ten behoeve van zich zelven kan
maken in de oorzaak en het beginfel, waaruit men zijn bezit
verkregen heeft.
Art. 1871.
Doch men kan wel regt van prefcriptie tegen zijn eigen'
titel in dien zin verkrijgen, dat men door prefcriptie de be-
vrijding bekomt van eene verbindtenis, dewelke men zelf
aangegaan heeft.
.
VIERDE HOOFDSTUK.
VAN DE OORZAKEN, DIE DE PRESCRIPTIE
INTERRUMPEREN, OF DIE DEZELVE . s
OPSCHORTEN.
EERSTE AFDEELING.
YAN DE OORZAKEN^ DIE DE PRESCR.IPTIE,
INTERRUMPER EN.
* '. * *■                                                                                                                                                                                                                                                                               ' ft
AtXi 1872.
Interruptie van prefcriptie is, of natuurlijk, of dezelve is
civiel burgerlijk.
V                          Art. 1873.
-ocr page 306-
'
Art. 1873. • ''% :T"
Natuurlijke interruptie heeft plaats, \vanjietf ciebezitter,
gedurende meer dan een jaar, het zij door den ouden eigenaar ,
het zij cbor een' derden, van het genqt :de.r zaak-ris ontzet
geweest.
Art. 1S74. . e             • 1 J ■ ':
Eene infinuatie, eene regterlijke dagvaarding, een arresf,
geëxploiteerd aan deu genen, dien men beletten wil prefcriptie
te verkrijgen, doen eene civiele interruptie outltaau.
Art. 1S75.
Zelfs wordt prefcriptie door eene dagvaarding voor den on-
bevoegden regter geïnterrumpeerd.
Arr. 1876. :'«'
Doch wordt prefcriptie niet geacht geïnterrumpeerd te zijn:
, Wanneer de infinuatie, dagvaarding, of arrest nietig is, uit
hooide van een gebrek in den vorm;
Wanneer de eilcher af ft and doet van zijnen eisch;
Wanneer hij de inftamie laat te niet loopeii,
Of waaneer de gedane eisen ontzegd wordt.
Art. 1877
Prefcriptie wordt geïnterrumpeerd, wanneer een fchuldenaar
of bezitter eene erkentenis uitoreigt van hetregt van den geen ,
tegen wien de prefcriptie liep.
Art. 1878.
De infinuatie, dagvaarding of arrest, volgens het bepaalde
bij de vorige artikelen, aan een' der fchuldenaars, dewelke,
ieder in folidum, of voor het geheel, verbonden zijn, geëx-
ploiteerd, of door denzelven uitgebragte erkentenis inter-
rumpeert de prefcriptie tegen alle de andere f riidaire fchulde»
naars, en zelfs tegen derzelver erfgenamen :
Doch door zoodanige infinuatie, dagvaarding of arrest, aan
een' der erfgenamen van een' folidaiien fchuldenaar geëxploic-
reerd, of door de uitgebragte erkentenis van denzelven, wordt
de prefcriptie niet gefluit, met betrekking tot de andere erfge-
namen, ztifs niet in geval van eenige hypothecaire fchuld,ten
ware de verbiudt-'r.is Ondeelbaar y.iju uiogt»
Door ceze infinuatie, dagvaarding, arrest of erkentenis,
wordt de prefcriptie , met betrekking tot de andere mede-
fehulrienaren, niet verder gunterrumpeerd, dan voor aoo veel
het aandeel va:i dezen erfgenaam betreft.
Om de prefcriptie geheel te interrumperen, ten aanzien der
andere medcfcijuldenaren, moet de infinuatie, dagvaarding of
arrest aan alle de erfgenamen van den overledenen geëxploi-
teerd worden, of de erkentenis door alle dezelve worden uit-
gebragt.
                                        :- li-51sn                1 & t .
.....                                                                      Art 1879-
-ocr page 307-
Art. iti?<f.
De infinuatie, dagvaarding of arrest, aan den principalen
fchuldenaar geëxpioicteerd, of 'de'sze fs uitgebragtè erken renis
interrumpeert ook de prefcriptie met betrekling tot den borg.
T ff E. EDE A F D E E L IN G.
VAN DE OORZAKFN, DIE DE PRESCRIPTIE
OPSCHORTEN.
Art 1880.                               • .'-.„ ,
Prefcriptie loopt tégen elk en eên ieg'l'jk, behalve die genen ,
ten wier behoeve de wet eene ui zondering maakt.
' Art. imu
Prefcriptie loopt niet tegen minderjarigen, en dezulken,die
onder curatele (taan, onverminderd het yastgeftelde bij artikel
1905, en de uitzondering der andere,bij de wet bepaalde ge-
vallen.
Art. 1R8&; l
Prefcriptie heeft geen plaats tusfehen echrgenooten onder-
IinS-                                   ., . 1.
j#ti ■,•>' ' . •.:. Art. .1883. si
Prefcriptie loopt tegen eene getrouwde vrouw, ook dan
Wanneer zij buiten gemeenlchap van goederen gehuwd is, en
de man de heheerhig harer goederen heeft, behoudens haar
verhaal op den man..-.., ... ■■ . - - " -•
Art. 1884.
Prefcriptie loopt niet:
Met betrekking tot eene infehukr, welke van eene voorwaarde
afhangt, zoo Jarig die. voorwaarde niét vervuld is;
Mét betrekking tot eene actie tot vrij *arir,g, zoo lang'er
geene evictie plaats heeft; . . „
Met betrekking tot eene infchuld. welke.op eenen preciefen
dag vervalt, zoo lang die dag niet verfchenen *is.
Art. 1885.
Prefcriptie loopt niet tegen een'erf genaam, die de nalaten-
febap onder beneficie van inventaris aanvaardt, met betrekking
tot de infchulden, welke hij van die nalatenfchap te vorderen
heefr;
Doch zij loopt tegen eene vacerende nalatenfchap, offchooa
dezelve van geenen curator voorzien is.
Art. 1886..
Ook loopt prefcriptie gedurende den tijd, welke door de wet,
bij den titel van erfvolging, tot het maken van inventaris, en
het nemen van beraad toegeftaan is.
Va                .              VIJF-
-ocr page 308-
( 308 )
V IJ F D E HOOFDSTUK.
VANDEN VEREISCHTEN TIJDTOT
PRESCRIPTIE.
             *
EERSTE A F D E E L I N G.
-" • '■'
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1887.
Prefcriptie wordt bij dagen, en niet bij uren gerekend.
Art. 1888.
Er beftaat prefcriptie, zoodra de laatfte dag derzelve ten
einde geloopen is.
TWEEDE A F D E E L I N G.
VAN DERTIGJARIGE PRESCRIPTIE.
Art, 1889.
Alle aétiën , zoo reële als perfonele , worden geprefcri-
beerd door een tijdverloop van dertig jaren:
De geen, die zich op deze prefcriptie beroept, is niet gehouden
zijnen titel aantetoonen, en tegen hem wordt geene verdediging
toegelaten, dewelke uit zijne kwade trouw zoude ontleend
worden.
Art. 1890.
De fchmldenaar van eene rente kan, na verloop van acht-en-
twintig jaren na de dagteekening van den laatften titel of ren-
tebrief, genoodzaakt worden aan zijnen fchuldeifcher, of die
deszelfs regt verkregen hebben, ten zijnen koste eenen nieu-
wen titel te leveren.
           ,         :
Art. 1891.
De regelen van prefcriptie, ten aanzien van andere onder-
werpen, dan die bij den titel van prefcriptie of verjaring ver-
meld zijn, worden bij de titels, in weke dezelve onderwer-
pen afzonderlijk behandeld worden, voorgefchreyeH.
, Ut
Ui-ju
-ocr page 309-
( 3^ 5
DE R.D E A F D E E L I N G.
VAN ÖE TIEN- OF TWINTIGJARIGE
P R E S C R l P T I E,
Art. 1892.
Die eenlg onreerend goed ter goeder trouw, en ep grond
van eenen wettigen titel bezit, bekomt daarvan den eigen-
dom, bij prefcriptie, door verloop van tien jaren., indien de
wezenlijke eigenaar binnen hetzelfde departement, binnen h?t-
Welk het goed gelegen is, woont, en door verloop van twin-
tig jaren, indien de laatstgenoemde buiten hetzelfda departe-
ment woonachtig is,
,                        Art. 1893.
Indien de wezenlijke eigenaar zijne woonplaats op ondep-
fcheidene tijden binnen en buiten dat departement gehad heeft,
moeten , in de berekening van den vereischten tijd tot prefcriptie,
bij de jaren, welke aan de tien jare,n inwoning binnen dat de-
partement ontbreken, gevoegd worden zoo vele van de jaren
zijner afwezendheid, als het dubbel van het op de tien jaren
te kort komende bedraagt.
Art. 1894..
Een titel, die uit hoofde van een gebrek in den vorm nietig is t
kan niet tot grondflag van eene tien- of twintigjarige prefcrip.
tie ftrekken.
Art. 1S95.
De goede trouw wordt altijd veronderfteld, en de geen, die
zich op kwade beroept, is verpligt dezelve te bewijzen.
Art, 1S96.
Het is voldoende, wanneer, ten tijde dat de zaak verkregen
is, de goede trouw aanwezig was.
Art. 1897,
Na afloop van tien jaren, zijn architecten en aannemers ont-
flagen van de vrijwaring van werken, welke zij belltmrd ea
gemaakt hebben.
VIERDE JFDEELING.
VAN «ENIGE BIJZONDERE P RE S C R IPTI EN.
Art. 1898.
De actie »an meesters en onderwijzers in kunsten en wetem-
fehappen, di« oaderwijs bij de les geven, wegens derzelv.r
lesfen,
V 3                                      Die
/
-ocr page 310-
C 310 )
Die van herbergiers en tafjlhouders, wegens logement en
kost,
En die van arbeiders en daglooners, wegens dagloonenen
verdien ('tien,
Worden geprefcribeerd door verloop van twee jaren, in-
gaande met het einde van de maand, waarin de lesfen gegeven ,
het logement en de kost verflxekt', en de. dienften bewezen zijn.
Art. 1899.
De actie van gereésheeren,. chirurgijns en apothekers, we-
gens dienften en leverantiè'n ,
Die vari exploicteurs en boden, wegens het'falaris voor
exploicten en volbragte cêmmisfien,
Die van winkeliers, wégerts Verkochte goederen aan perfo-
nen , die geen winkeliers zijn ,
Die van kostfchoolhoudersi, wegens het kost- enfchoolgeld
voor dérzelver leerlingen, en van andere meesters, wegens het
loon van het onderwijs.
En die van dienstboden,wegens dérzelver huur, j
Worden geprefcibeerd door het verloop van twee jaren,
ingaande met het einde yari het jaar, waarin de dienften bewe-
zen, dé léverantiën gedaan, de exploicten en cöthmisfiën vol-
bragt, het onderwijs gegeverj ? de kost verftrekr/, en de huur
vertellenen is.
                                    ...
Art. 1900.
De actie van practizijns, tot Voldoening van dérzelver ver-
fchotten en falaris, wordt geprefcribeerd door verloop van
twee jaren, ingaande mef den dag, waarop het,proces is uit-
gewezen 01 de partijen vereenigH zijn, of waarop het emplooi
van of de procuratie op dezelve perfbnen heeft opgehouden.
Ten aanzien van onafgedane zaken, kunnen zij geene vol-
doening wegens verfchotten en falaris, die meer .dan vijfjaren-
dagteekenen, vordefen.
Art< 1901.           • ,. , ...
De prefcriptie heeft in de hier voren gemelde gevallen plaats,,
offchoon 'er eene continuatie' van leverantiën ^dienften, on-
derwijs en werkzaamheden plaats gehad heeft.
Art. 19,02.
Nograns kunnen zij, aan welke de preferfptiën, die in deze
afdeeling vervat zijn , worden tegengeworpen, den eed defe-
reren aan de gérfen,die dezelve tegenwerpen,ten éïnde te ver-
klaren of de zaak waarlijk is betaald geworden.
De eed kan gedefereerd worden aan de weduwen en erfge-
namen , of aan de voogden over deze laatften, indien dezelve
minderjarig zijn, ten einde te verklaren, of zij «iet weten dat
«ie zaak verfchuldigd is.
Art. 1903,
-ocr page 311-
C 3" >
• . :> r >rV»c*Arrjj 1903.-
De regters en praCtizijrss zijn wegens de afgifte der fluklbn,
na verloop van vijf jaren nadat het pioces uitgewezen is,
niet meer aanfprakelijk.
Ook kunnen de exploicteurs en boden na verloop van twee
jaren, nadat zij de aan hun opgedragene commisliën uitge-
voerd, of exploicten gedaan hebben, wegens de uitlevering
der papieren niet meer aangefprokeu worde».
• r: ,-Art. 1904,;'■■;>'■                            fj
Verfchenen renten, het /.ij perpetuële of lijfrenten,. , . jjjj
Verfchenen penfioenen, tot alimentatie {trekkende,
Huurpenningen van huizen eu lauden,
Interesfen van opgenomen penningen, en in het algemeen
al wat bij het jaar» of bij. kortere termijnen, betqalbaar is.
Worden geprefènbeérd'rroor 'ferforVp Van Vtf^menl
Art. 1905.Ji- i •' '"•"
De prefcriptiën, waarvan bij de artikelen van deze afdee-
ling gehandeld wordt, ïoopen tégen mrtiderjanger', en de ge.
nen, die onder curatele' ftaaü, behoudens derzèlver verhaal op
de voogden en curateuren.                                              ** uit
Art. 1906".
Met betrekking-tot roelende goederen, geldt het bezit voor
een' volkomen' titel:
Niettemin kan de geen, dieeene zaak verloren heeft, of
aan wien dezelve ontvreemd is, die zaak gedurende drie ja-
ren , ingaande met den dag van het verlies of de ontvreem-
ding , ais zijn eigendom reclameren, bij wien hij dezelve ook
vinden moge; behoudens het verhaal van den houder tegen
den geen', van wien hij dezelve zaak bekomen heeft.
Art. 1907.
Indien de tegenwoordige bezitter van de ontvreemde of ver-
lorene zaak dezelve op eene kermis of openbare markt, of op
eene publieke verkooping, of van een'koopman, die zooda-
nig foort van zaken verkoopt, gekocht heeft, kan de oor»
fpronkelijke eigenaar de teruggave daarvan niet bekomen, dan
met vergoeding van den prijs, welken de kooper voor dezelve
hefteed heeft.
Art. 1908.
De prefcriptiën,welke op het tijdftip der publicatie van het
wetboek begonnen waren, moeten overeenkomftig de oude
wetten geregeld worden:
Niettemin zullen de prefcriptiën, welke op bet voornoemde
rijdftip begonnen waren, doch tot welker vervulling, volgens
dé oude wetten, nog meer dan dertig jaren, te rekenen van
V 4                                         de
-ocr page 312-
C 31* >
de gemelde publicatie, gevorderd werden, door den nu inge.
voerden termijn van dertig jaren afloopen.
II-
Het tegenwoordig befluit zal worden gepubliceerd en in
het bulletin der wetten geMereerd.
III.
Onze minister van juftitie eu politie is belast met de executie
van het tegenwoordig beflui£.
*" ■                                                                         t <*■■                                                                                                                               't
Gegeven in bet koninklijk paleis te Amfterdam, den 24ften van
fprokkelraaand van het jaar 1809, en van onze regering he;
vierde.
L O D E W IJ K,
Da minister van juftitie
en politie,
S. F. VAN EfAANEK.
*
*E'
-ocr page 313-
R E G I S T ER
, f                                  V.'                                                                     .■ • •• -                               ■ .'■■■
OP HET
• ■"                                                                                 .' .'• - -                           **\'*                                                                    ■.-<■■*- *'#*** ■
WETBOEK NAPOLEON,
<\        ■ ,f.
tNGERRGT VOOR HET
KONINGRIJK HOLLAND.
4
■ l » ■ ■
■*■■■-.'                                                                                                               ""''. .! $
..,-,■:                        ■-.:..,                                't „■ .ty.' ^>                             **":                                   , . ' ■■ ' ;-. -
]'N L E I Dl N G.
Pan de bekendmaking, de uitwerkfelen en de teepas/ing
der wetten in het algemeen .
. . * ... Art. n
E E R S T E B O E K,
VAN DE PERSOONLIJKE REGTEN. i/„
TITEL i. Van het genot en van het verlies der bar*
gerlijke regten.
HOOFDST. i. Van het genot' der burgerlijke regten. 8.
HOOFDST. 2. Van het verlies der burgerlijke regten. 14.
TITEL 2. Van de befcheiden of acten van den bur-
gerlijken flaat
. . . • . • • . . lp.
TITEL 3. Van domicilie of wtonfleds . . »,.. ,2a.
TITEL 4. Van afwezenden . 1 ... . . ."' t 3*«
TITEL ft Van bet huwelijk.
HOOFDST. 1. Van trouwbeloften . . . . . . 40.
HOOFDST. a, Van huwelijksvoorwaarden ... 57.
HOOFDST. 3. Van 4e vereischten des hmtlijks . $$•
HOOFDST.
*■
-ocr page 314-
11                  «... ...:. . t --'
Art.
HOOFDST. 4. Van ondertrouw en voltrekking des
huwe^jtsrjs ,«i'9......up,
HOOFDST. 5. Van het fluiten der geboden . t . 135.
HOOFDST. 6. Van de gevolgen des huwelijks, ten
V" C\ **■*" 1 f *<*>fri*n z&> van de perfsnen als van .
c Yi \J vJ
          rfe gocde/en der echtgenooten.
AFD. 1. Algemeene bepalingen . .... 145.
AFD. 2. J'tf/i de voogdij van den man . . . 147.
AFD. 3. Van gemeenfchap van goederen en van
gemeenfchap van winst en verlies.
STUK 1. Van gemeenfchap van goederen. . 172.
* STUK a.: Van gemeenfchapvanwimt en verlies. 179.
STUK 3. Gemeenfchap door overeenkomst niet
opteheffen ........191.
STUK 4. Hoe gemeenfchap eindigt . . . . J92.
STUK 5. Van fcheiding van den gemsenen
boedel « . . ". .} .' . | . . 194.
STUK 6. Van afrekening wegens winst en
■• ■ •            , verlies ■. . •■ r ■ * . . vjSvi, . i 195»
. i'STUK-7r Van. voortduring* der "gemeenfchap
van goederen na den dood . . . 196.
HOOEDST. -7. Van disfolutie of ontbinding des
huwelijks ......... 197,
HOOFDST. 8. Van tweede huwelijken . V. . 200.
TITEL 6. Van nulliteit of nietigheid des -huwelijks,
ccntjchciaing en Jcparatie.-
HOOFDST. 1. Van nulliteit des huwelijks onacht*
fcheiding.
                                ",.,. ,
Van nutHteit des huwelijks « . . ..' a-13-.i
_AFD.iL. Van echt fcheiding...... . 2181
HOOFDST. 2. Van feparatie . . - . .,. . 229.
TITËll 7. Van de betrekking tusfehen ouders en
■ ' ' kinderen."
HOOFDST. 1. Van wettige kinderen ;. '.; . . sp.1
HOOFDST^ 2. Ha'e de (tam vmn wettige kinderen
. . .
          bswtzen Wërdt . . . »= «*v-:* ^49.
- ; . ■•■                                              mN ;: HOOFDS*.
-ocr page 315-
■y.fi;                                                    .■■•■■?                                                                                                    i;
m
,. Art.
HOOFDST. 3. Van onechte kindenen en van der-zeU
ver wettiging of legitimatie.
AFD. t. Van onechte- kinderen in het algemeen.- aöo;
AFD. 2. Van erkentenis van onechte kinderen,
en het verder bewijs van derzelver jlaat. 261.
AFD. 3. Van wettiging van onechte kinderen . a68»
STUK 1. Van wettiging door opgevolgd hu-
wehjk . . . . » . . . . 209.
STUK'2.' /?W wettiging door brieven' van Ie-
gitimatie . . . . . . ... 271.
HOOFDST. 4. 7^« öfe vcrpligiing tot onderhoud. 273.
HOOFDST. 5. f«A «ft ouderlijke ■magr* ;;.•'."'/279.
TITEL 8. Vanntïnderjarighetd'én. vanvoogdij.
HOQFDST. \. Van, minderjarigheid. . . ,.., ...,289.
HOOFDST. 2.^ Van voogdij. *. • *»** .... 290.
-(fFjD. r. ^tf« vmgdij van vader , moeder en
■ andere 'perfonetr , f <;»• v«« aan/lelling
... v«« .voogden bij testament 0f acte . "295?
AFD. 2. Va>n aanftelUng van voogden door der-p
wc.eskflitfcr of het geregt
, <wr> v#« o/>-
pervoogdij . .«, ^ #i ■.,,„. . . . 301.
,AFD. 3. Van fyeXiende voogden ... . 4 399.
AFD, 4. /^ö« »'# redenen, die van eene voogdij
verfchoonen . . . . . . . ., ,, 323.
. AFD* 5. Wie, geen voegden mogen zijn, en wie
van (ene voogdij moeten afge&et worden, 327.
AFD. 6. Van de adminijhaiic of het beftuur der
voogdin"'. . '. ... '."' •. . «ij®»
AFD. 7. Van het eindigen der voogdij,• en van
het doen van rekening en verantwoording. 367.
TITEL 9. Van 'emancipatie of ontjlag uit de magt
van ouders t/f voegden .'■ v"; . . . 389.
TITEL 10. Van meerderjarigheid'en van"curatele-.
HOOFDST. 1. Van meerderjarigheid .... . S95»
HOOFDST. 2. Van curatele . . VJ .m . . . 39*'
: ~,:J, .r , ■ .'                f,\
TWEE-
-ocr page 316-
TWEEDE BOEK,
1 !^N DE ZAKEN EN DE VERSCHILLENDE
WIJZIGINGEN VAN EIGENDOM.
. f>.* At--                                 ;" ;..■."- •,
.-.'■■*> Art,
TITEL i. /^» <& verdeeling der zaken ... 416.
HOOFDST. 1. Van onroerende goederen , . . 417.
HOOFDST. 2. ^i?» roerende goederen .... 425,
HOOFDST. 3. Van de goederen, in betrekking tot
derzelvcr bezitters ...... 432.
TITEL 2. Van eigendom . . ... . . . .439,
HOOFDST. 1. Van het regt van accesfie op het geen
door de zaak wordt voortgebragt . 444.
HOOFDST. 2. Van het regt van acces fie, ten aan-
• . zien van hef geen zich met de zaak ■ I
vereenigt, en met dezelve een gehe&l
uitmaakt
..........447.
TITEL 3- V»» bezitregt........459,
TITEL 4. Van vruchtgebruik of lijftogt, van ge-
bruik
, bewoning, tiendregt, regt van
opftal en eijnsregt.
HOOFDST. 1. Vim vruchtgebruik of lijftogt ', .467.
AFD. 1. Van de regten van den vruchtgebruiker, 471.
AFD. a. Van de verpligtingen van den vrucht-
gebruiker
......
. , ••■-. 489.
AFD. 3. Hoe vruchtgebruik eindigt . f . , 505.
HOOFDST. 2. Van gebruik en van bewoning . . 51a,
HOOFDST. 3, Van tiendregt, regt van cpflal en
eijnsregt.
AFD. 1, Van tiendregt , . , . . . . . 523,.
AFD. 3. F<*n regt van opftal , . . . . . 529,
AFD. 3. Van cijns- of tijnsregt.....532,
TITEL 5. Van fervituHn of erfdienstbaarheden,
en trffcheidingen.                                          *
HOOFDST. 1. Algemeene bepalingen . , . . 535.
HOOFDST.
-ocr page 317-
Art.
HOOFDST. 2; Van erffcheidingen . ■ . ... ; 553.
HOOFDST. 3. Van drop of waterloop .... 57a.
HOOFDST. 4. Van vensters, van licht of gezïgt
op of over het erf van den buurman. 57r.
HOOFDST. 5. Van overgang en uitweg , . . 573.
HOOFDST. 6. Van verdere fervituten . . . . 578,
DERDE BOEK.
van verschillende wijze en titels,
op en uit krachte van welke
eigend om verkregen wordt.
Art;
■Algemeene bepalingen ...;». 58*.
TITEL 1. Van erfvolging,
HOOFDST. 1. Algemeene bepalingen . . . • 596.
HOOFDST. 2. Van erfvolging bij testament.
AFD. 1. Wie testament mogen maken . . • 60a.
AFD. 2. Wie uit kracht van testament voordeel
mogen genieten ......*. 6of.
AFD. 3. Van denvorm der testamenten . . . 620.
AFD. 4. Van inflitutiSn of erfftcltingen . . 657.
AFD. 5. Van fubftitutiên of onder-erf ftellingen . 717.
AFD. 6. Van fideïcommifen, of er/rftellingen over
de hand .......... 730.'
AFD. 7. Van legaten of makingen ....   769.
AFD. 8. Hoe testamenten te niet gaan . . .   834.
HOOFDST. 3. Van erfvolging bij verfterfr
AFD. 1. Algemeene bepalingen ......   849.
AFD. 2. Van reprefentatie of plaatsvervulling.    860.
AFD. 3. Van erfvolging bij verfterf in de neder-
gaande linie .........   866.
AFD. 4. Van erfvlging bij verfterf in de op-
gaande linie
. ....... 867.
AFD.
__
-ocr page 318-
Art.
AFD. 5. Van erfvolging bij ver fier f in de
'
,
                zijdlime ......... . 872,
AFD. 6. Van onregelmatige erfvolging bij ver-
,Pcrf^,y v ..... 'J .. . 877.
.HOOFDST. 4. Van executeurs en adminiflrateurs. 882.
' JHOOFDSTl 5. Van het aanvaarden, en repudiêren
*-* * * * of verwerpen eencr erfenis of legaat.
AFD. 1. Van het aanvaarden cener erfenis of
legaat........... 0I3.
AFD. 2. Van het repudiêren of verwerpen cener
erfenis of legaat.......9-2S.
AFD. 3. Van beraad en van beneficie van in-
ventaris
. . . . . .' . . . . 938.
AFD. 4. Van vacerende erfenis f en . . . . 955.
rHQOFDST. 6. Van boedelfchelding en van collatie
of inbreng.
AFDi 1. Van boedelfcheiding......961.
., JlFD. 2. Van collatie of inbreng . . . , . 984.
AFD. 3. Van de betaling der fchulden . . . gpj,
AFD. 4. Van de gevolgen van boedelfcheiding,
en van vrijwaring van het aanbedeelde. 1006.
AFD. 5. Van vernietiging of rescisfiè van aan-
' ëe§ane boldeljchcidifig......1009.
TITEL a. * Van contracten of conventionele ver*
• » èindtehisfen in het algemeen.
■ HOOFDST'. 1. Voorafgaande bepalingen* ." . . icia.
HOOFDST. 2. Van de .wezenlijke yereischlen der
»r ... overeenkomfien • . .... . , 1021.
AFD.- 1.' Van iocflcmming . . . . . . , . 1022.
AFD; 2. Van de bekwaamheid der contract e-
', rende panijen .' . . . . . . . 1036,
<v .'AFD, Van het onderwerp der overeenkomsten. 1042,
z.AFD. 4.. Van de-oorzaak der verbindtenisfen . 1047.
HOuFDST. 3. Van de gevolgen der verÜindte?iis-
jcn..
AFD. 1. Algemeene bepalingen . .'.... 1050*
AFD. 2. Van verbindtcnisfen om iets tegeven . 1052.
-'- ■                                                                             afd:
-ocr page 319-
Art.
.idFD. %.. Fan verbindtenisfen ,&n iets tt vert$g±.\~
_,, ten of niet te verrigten . . . .- .1056,
j • iAID. 4. Fan' koste», fchaden en interes/en . 1.060.
AFD. 5. Fan-de uitlegging der overeenkofnftm^ 10Ê8.
iffi?. 6. 'Filw <& gevolgen der overeenkomflen,
*c« 'aanzien van derden v * .j .f'..VM077.
HOOFDST. 4. Frf« */e verfckillende, foonten >vtni
... verbindtenisfen* '■■■■'■ ^
:AFD. 1. 7^« conditionele of voorwaardelijke
verbindtenisfen . . . . . ... iolla,
AFD. 2. ^»s verbindtenisfen met of zonder
tijdsbepaling..........I°95»
AFD. 3. ^ï« verbindtenisfen met bijvoeging
van plaats , .,;»........1100.
AFD. 4. Fan alternative verbindtenisfen . . . 1102.
^W). 5. ^»« folidaire verbindtenisfen . . . mo.
AFD. 6. Fan deelbare en ondeelbare verbind-
tenisfen
. ......... 113»,
AFD. 7. ^rtfw verbindtenisfen met beding van
'penalitdt....., . . . . n 35,
HOOFDST. '5. O/) Wtf/ib wi/*« verbindtenisfen te
• niet gaan........ . 1143.
AFD. t. FSfi betaling.
STUK 1. faw betaling in het algemeen . . 1144.
STUK a. Fan betaling met furrogatit . . 1159.'
STUK %. Wm.r gedane betaling op toe- of
afgerekend wordt...... 1164.
"STUK 4. Fan aanbod van betaling en con- ,'
jrghthit.........t£6&.
STUK 5. Fan ces/ie of boedelsfftand . . . 1*76".
STUK 6. Fan atte.rminatie of uitjld van be-
taling
..........1184.
AFD. 2. Fan-tiovatie . . . . . * . . .1187.
AFD. 3. Fan kwijtfehetding van fchul.d . j . ;l|g?.
AFD. 4. Fan compen/atie . . . ... . > 1208.
AFD. 5. Fan aonjujk of fejhuliv er menging . . 1220.
•i \ \ i
AFD.
4^
-ocr page 320-
Vin
.;/.                                                                                     Art.
AFD*6. Fan het vef gaan der verfchuldtgde zaak. 1223.
AFD. 7. Van vernietiging of rescisjie van aan- .
gegane overeenkomften ...... 1225.
. HOOFDST. 6. Hoe verbindtenisfen en de voldoe-
ning derzelve worden bewezen
. 1230.
•- AFD. 1. Fan bewijs door gefchrift.
STUK 1. Fan openbare en authentieke titels
ofbefcheideri........1232.
STUK 2. Fan onderhandsch gefchrift . . . 1241.
".■'■* STUK 3. Fan kerfftokken.......1251»
STUK 4. Fan kopijen van oorfpronkelijke titels
of befcheiden ....... 1252.
STUK 5. Fan fchriftelijke erkentenisfen en
confirmatiên ......•• 1255'
AFD. 2. Fan bewijs door getuigen .... 1259.
AFD. 3. Fan prefumtiën of vermoedens ... 1274.
STUK 1. Van wettelijke prefumtiën . . . 1275.
STUK 2. Fan prefumtiën, die niet door de wet
daar gefield worden...... 1278.
AFD. 4. Fan confesfte of bekentenis .... 1279.
AFD. 5. Fan den eed...... . . . 1282.
STUK 1. Ffn den beflisfenden eed .... 1283.
STUK 2. Fan den eed, die door den regter
ambtshalve wordt opgelegd . . . 1291.
STUK 3. Algemeene bepaling omtrent het be-
wijs
........... 1295.
TITEL 3. Fanverbindtenisfenbuiten overeenkomst. 1296.
HOOFDST. 1. Fan quafte- contracten .... 1297.
HOOFDST. 2. Fan delicten of quafie-delicten . 1313,
TITEL 4. Fan het huwelijks - contract , en de
weder zijd fche regt en der cchtgcnooten . 1329.
TITEL 5» Fan donatie of fchenking ..... 133°»
k XITEL 6. Fan koop en verkoop.
HOOFDSTV 1. Fan den aard en vereischten van
koop en verkoop . ......I35<*.
HOOFDST, 2. Wie koopen en verhopen mogen . 1369.
HOOFDST.
-ocr page 321-
I3t,
Am
HOOFDST. 3. tVst verkoopbaar is.....1373,
HOOFDST. 4. Van de pligten der verkoopers.
AFD. 1. . Igemecne bepalingen . . . . . 1 137?»
4. AFD. 2. Van levering ...*.... 1379.
AFD. 3. Van vrijwaring ....*... 1398*
STUK 1. Van vrijwaring, ingeval van eviêtie. 1399.
STUK s. Van vrijwaring, wegens gebrek aan
de verkochte zaak ...... 1414e
HOOFDST. 5. Van de pligten van den. kocper . . 1423.
HOOFDST. 6. Van het te niet gaan van koop en
verkoop......... 1431.
AFD. 1. Van het vermogtn om het verkochte
weder intekoopen...... . 1432e
AFD. 2. Van rescisfie van verkoop, ter,zak*
van lejie of benadeeling .... 1440*'
HOOFDST.- 7. Van openbaren verkoop van in het
gemeen zijnde goederen .... 1458»
HOOFDST. 8. Van den verkoop van esneinfchuld,
erfenis en andere onligchamelijke
zaken
.......... 1460.
TITEL 7' Van ruiting . '. . » . t . . » 1471,
TITEL 8. Van huur en verhuring, erfpacht sregt
en regt van beklemming.
HOOFDST. i. Algtrneer.e bepalingen . , . . . 1477*
HOOFDST. 2. Van huur en verhuring van zaken. 1481*
AFD, 1. Van huur en verhuring van huizen
en landen in het algemeen .... 1485*
AFD. 2. Van huur van hulzen in het bijzonder.   1516.
AFD. 3. Van huur van landen in het bijzonder.  1526*
HOOFDST. 3. Van huur van dimflen ....   1542.
AFD. 1. Van huur van dienstboden . . . *   J513-
AFD. 2. Van voerlieden en jchippers ....   1545.
AFD, 3."Van aannemers en ambachtslieden . .   1550*
HOOFDST. 4. Van erfpacktaregt. en regt van
beklemming ....... . 1563,
TITEL .
-ocr page 322-
Art.
TITEL 9. Van contract van fochteït.
HOOFDST. 1. Algemtene, bepalingen .... 1577.
HOOFDST. 2. Van de verfchilkncle foorten van
focieteiten........15$»»
AFT), 1. Van algemeene focieteiten . . . . 1581.
AFD. 2. Van bijzondere focieteiten .... 1585.
HOOFDST. 3. Van de verbindtenisfen van de
geasfocieerden
, zoo onderling als
met betrekking tot dei den.
AFD. 1. Van de onderlinge verpligtingen der
.1
                         geasfocieerden........1587.
AFD. 2. Van de verbindtenisfen der geasfocieer-
den ten aanzien van derden . . .
i<j©5»
HOOFDST. 4. Van de verfchillende vijzen, waar-
op eenc focieteit eindigt
.... 1 Cop.
Bepaling betrekkelijk de focieteiten
van commercie . . . . . '. 1617.
TITEL 10. Van leening.........iéiS.
HOOFDST. 1. Van hruikkening of commodaat.
AFD. 1. Van den aard van bruiklecning . .1619.
AFD. '2. Van de verpligtingen van den geen'',
die iets ter bruikleen ontvangt . . . 1624,
AFD. 3. Van de verpligtingen van den uitlcener. 1632.
HOOFDST. 2. Van verbruikkening of eenvoudige
leening.
AFD. 1. Van den aard der verbruikkening . 1636.
AFD. 2. Van de -verpligtingen des vitleentrs <. 1641.
AFD. 3. Van de vcrpligtingenvan den-geerf die
iets ter ken ontvangt . . . . . 161.5.
HOOFDST. 3. Van ter leen geven op interesfen '. 1648.
TITEL 11. Van bewaarneming en fequestratie.
HOOFDST. 1. Van béwaarneming in het alge-
meen, en de verj'chilknde forten
van dezelve
....... . 1658,
HOOFDST. 2. Van eigenlijk gezegde bev>aarne-
ming.
AFD.
-ocr page 323-
XI
AFD. i. 'Van êcn aard en hit wezen der 'be-
waar neming . .
.......x66a»
yf/<"D. 2. Van vrijwillige bewaar neming . . . 1Ó64.
AFD,. 3. Fi/w de verpligtingen van den bevaar-
nemer.........« 1670»
^i\D. 4. Van de verpligtingen van den bewaar*
gever...........   1690.
AFD. 5. Van de bewaarneming uit noodzaak .   1692.
HOOFDST. 3. Van Jequestratic.
AFD. 1. Van de verfchïllende foorten van fe-
questratie..........   !^99«
AFD. 2. Van fcquestratie bij overeenkomst . .   1700-
AFD. 3. Van de geregtelijkc fequestratie . li   i?35«
TITEL 12. Van kans-contracten......   1708.
HOOFDST. 1. Van [pel en weddingfehap . . .   I7cp.
HOOFDST. 2'. Van contracten van lijfrenten.
AFD. 1. Van de vcreischten van lijfrenten . .   1712.
AFD. 2. Van de gevolgen van lijfrenten, ten
aanzien van de partijen, die gecon-
tracteerd hebben
.......1721.
TITEL 13. Van mandaat of lastgeving.
HOOFDST. 1. Van den aard en den vorm van
lastgevitig........172?»
FIOOFDST. 2. Van de verpligtingen van den
mandataris ef lasthebber . . . 1734.
HOOFDST. 3. Van de verpligtingen van den
'lastgever ......... I741.
HOOFDST, 4. Van de verfchilknde wijze, waarop
last geving eindigt ...... 1745.
TITEL 14. Van borgtogt.
HOOFDST. 1. Van den aard en flrckking vdn
borgtogt......... 1754.
HOOFDST. 5, Van het gevelg van borgtogt.
AFD. 1. Van het gevolg var. borgtogt tusfehen
den fchuldeifcher en den burg . . . 176$.
AFD, s. Van het gevolg van borgtogt, tusfehen
den fchuldcnaar enden borg . . . 1763.'
AFD.
1 ■ ■ '<                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             
-ocr page 324-
XII
Art*
AFD. 3. Varr het gevolg van borgtogt, met
betrekking tot de medeborgen . . , 17734
HOOFDST. 3. Van het te niet gaan van borgtogt.   1774»
HOOFDSF. 4. Van legalên en judiciëlen borgtogt.   1780.
TITEL 15» Van transactiën ef accoorden . . .   1784.
TITEL iö-* Van perfoneel arrest in civiele zaken.   1799»
TITEL 17■ Van regt van pand of hypotheek.
HOOFDS F. '. Van pandregt uit overeenkomst .    1801.'
HOOFDST. 2. 'Van pandregt uit de wet . . ,    182.8.
HOOFDST. 3. Van regt van preferentie . . .   1838.
TITEL 18. Van het arresteren van goederen . •   1849.
TITEL 19. Van prefcriptie of verjaring.
HOOFDST. 1. Algemeene bepalingen «■ . . .   1850.
HOOFDST. 2. Van bezit in betrekking tot pre-
fcriptie
........
        1859,
HOOFDST. 3. Van de oorzaken, die ds prefcriptie
verhinderen........ 1866.
HOOFDST. 4. Van de oorzaken, die de prefcriptie
interrumperen , of die dezelve op-
fchorlen,
AFD. 1. Van de oorzaken, die de prefcriptie in-
terrumperen
......... 1S7S.
AFD. 2. Van etc oorzaken, die de prefcriptie
opfehorten. . . . ., . . . . . 1880.
HOOFDST. 5, Van den vereischten tijd tot prefcriptie.
AFD. 1. Algemeene bepalingen ...... 1887.
AFD. 2. Van de dertigjarige prefcriptie . .1889.
AFD. q. Van de tien- en twintigjarigeprifcriptie. 1P92.
AFD. 4. Van eenigc bijzondere prefcriptiên . 181$.
hf
'mii