Wa Z - f
|
|||
DE ERVAREN
KOETZIER.
OFTE
VERVOLG VAN DE VOLMAAKTE
PR1NCELTKE
HOEF-SMIDT,
PAARDE-KOOPER
STAL-MEESTER.
LEERENDE
De Kunft van Mennen; de kenniffe der Reituigen, zo wel als van de Paarden, en wat omtrent het ten en ander dienden waargenomen te wor- den : nevens nog eenige aanmerkingen en beproefde hulp middelen tegens de Gebreeken en Ziektens der ; Paarden , voomamelyk die door het Beflaan konnen weg ge-
nomen worden. Ten Dienfte van de Liefhebbers van het PA ARDE-RYD EN
E N D E
H ARD-DRAVERY.
Uitgegeeven volgens het Handfchrift ven
Een Ervaren Liefhebber. Te AMSTERDAM,
By STEVEN van ESVELDT,
IndeBeurs-tteegby den Dam, 17J2,
|
||||
VOORREDEN.
)
DE groote luft, waar meede ons
Werkje Genaamt D e • V o l- M AA KT E PrINCELYKE H O E F-
Smidt,Paardekoper enStal-
Mees ter, in 't algemeen ontfan- gen, en de goedkeuring dien het zelve, van alle Kenders, heeft weg- gedragen , Spoorden my aan, het ver- volg daar van, onder, den Ty tel van de Ervaren Koetzier Leeren- de de Kunfl van Mennen 5 de kennijfe der Reituygen , zo wel als van de Paarden, en wat omtrent het een en ander dien- den waargenomen te worden &c. mede aan de Liefhebbers van de Eedele kunfl:, van het Paarden-ryden ende Harddrave^ ry, door den druk, mede te deelen, A % ten |
||||
TOORRE DEN.
ten einde aan de gedane belofte, in
het eerfte fiukje te voldoen. Wy ge- dragen ons aan derzelver Voorreden, zonder het gezegde te herhaalen j al- leen zo voegen wydaar by, aangaan- de de Order die hier in waargeno- men is. In het Eerfte Hoofdftuk word gehart^
deld van de Deugden of Ondeugden* Volmaaktheden of te Onvolmaakthe- den van een Koetzier; van de noor dige Stal Gereedfchappen 5 wat de plicht van een goed Koetzier vereifcht en waar hy al op letten moet &c. In het fwéeie - Hoofdftuk, word ge-
handeld van de kennhlè der Reituy- gen, en wat daar omtrent moet waar- genomen worden, &c, In het Derde Hoofdftuk, word ge-
handeld van alles wat omtrent de Tuygen, liet Brydelen en Infpannen der
|
||||
VOORR EDE K
der Paarden moet waar genomen wor-
den. Het Vierde Hoofdfiuk, handeld van
het Mennen der Paarden, en beftie- ren der Reituygen. > In het Fyfde Hoofdfiuk, vind men
een vervolg van de kenniflê der Deug- den , Gebreeken en Ziektens der Paarden, &c In het Zesde Hoofdfiuk, worden
nog veele heilzame hulpmiddelen ter geneezing van de gebreken der Paar- den j voornamelyk die door het be- flaan konnen geholpen worden, op- gegeeven, dewy 1 het beftek, in het eerlte ftukje, daar veel te klein toe was.
- ' ■ , • '.
Ik twyffel niet, of dit Vervolg,
zal nog ruim zo aangenaam zyn,aan
de Liefhebbers, als het Eerfie Stukje
geweeft is $ en ik kan my daar van
A 3 ver.
|
|||||
■"■«ju H
|
|||||
I
VOORREDEN. vcrzeekerd houden , indien het de
waarheid is, dat de Nuttigheid, en het gebrek, iets met gretigheid kan doen ©ntfangen $ want Schoon wel hier en daar, zelfs in ons Eerfie ftuk, iets ge- zegd word van de hoedanigheden van een Koetzier, of Liefhebber van het mennen der Paarden, en watzynpligt mede brengt, zo weet ik niet dat men ooit, in onze Moeder-taal, een uitvoerige verhandeling, van de plicht van een Koetzier &c. en van de kera- niflè der Reituygen, ten minfte niet van het beflaan der Paarden gezien heeft 5 en het geen in de Voorgaande Werken gevonden word voldoet niet om een Koetzier of Liefhebber vol- komen bequaam te maaken, ten ein- de met kunft en bevalligheid Paar- den te mennen, en Reituygen wel te befheren$ en de onkunde in een van beiden fteld niet alleen den Per- zoon zelve, maar alie die met hem °P
|
|||||||
-'M.
|
|||||||
...,-:.
|
|||||||
VOORREDEN,
op het Reituyg gezeten zyn, blood
aan de droevigfte Ongelukken» waar door meenig een de Dood hééft ge- vonden , ter plaatze alwaar hy ïi^t vermaak zogt: dog die dit Vervoló met aandagtLeeft» en zigze4vendaar in, zo wel als in h$t Eerftejtuk, oef- fent, kan aiet geruftheid deel aan die Eedele en Vermaa&elyke Öefféning neemen * eene Oeflèning die al zo vermakelyk, nuttig en Algemeen is, als men een zoude konnen opnoemen, dog daar meer onkundigen als kundi- gen in gevonden worden. Wy zyn wederom met ons Hand-
fchrift voornamelyk te raade gegaan j daar wy des te meer toe genoodzaakt wierden, dewyl wy bevonden dat de meefle Menfchen, weinig luft betoon- den om de geheime van hunne kunft of beroep te openbaaren, anders had- den wy graag verder met dezelve te A 4 raa- |
|||||
t
|
|||||
VOORREDE Ni
taaden gegaan, maar nu heeft , dit
beroemde Handfchrift, met de groo- te ervatendheid van een oud Liefheb- ber dit gebrek vervuldt. Waarde Leezers, ontfangt dan dit
fraaye dog kort bondig Fervolg, we- derom met luft, en gebruik het ren tiwen nutte. Vaart wel. |
||||||||
■:.* ■ .■-_..
|
||||||||
DE
|
||||||||
DE ËRVAR E Nf
KOETZIER
OFTE
VERVOLG
VAN DE VOLMAAKTE n
PRINCELTKE ?
HOEF.SMIDT,
PAARDE-KOOPER
E N
STAL-MEESTER.
INLEIDING. |
||||||
j£ m onze navolgende verhande-
ling wel te begrypen, zo moet men weeten ; dat wy door het woord Koetzier, 't geen op den Tytel, en in 't vervolg ge- bruikt word, niet alleen verftaan, zoda- nige Knegts} dewelke gemeenlyk tót het A J be- |
||||||
INLEIDING.
beftieren der Koetzen gebruikt worden,
en waar van deeze benaming ontleent word; maar wy verftaan daar door ook zodanige Knegts,meerder en minder zoort, die andere Reituigen beftieren, als Wa- gens, Faëtons, Chaizen, Sleen &c. Ook zodanige Heeren en Liefhebbers, die zelf veel ty ds groot vermaak vinden, in het Mennen der Paarden en het beftie- ren van deeze en geene Reituigen. Ein- delyk verftaan wy daar ook door, zo- danige bedienden van voorname Hee- ren , wien het opzicht over de Stallen, Paarden en Reituigen is toevertrouwt; want die alle behoorden volmaakte ken- nifle hier van te hebben. Een recht geaard Liefhebber, zal
dan niet qualyk neemen, ziende, hoe dat hy door die algemeene benaming van Koetzier, met mindere Perzoonen, als eenigzints gelyk gefteld word; want dit zoude zo dwaas zyn , als of een Generaal quaad wierd om dat men hem een braaf Soldaat noemden. Het is waar, een Koetzier is eigent-
lyk iemant die op de Bok van een Koets zittende, de Paarden Mend en het
|
||||
INLEIDING.
het Reituyg beftierd , dog om dat eea
Koetz, een der voornaamfte Reituygen iss zo voeren de beflierders van ande- re Reituygen, met eenig Recht , die zelve Eernaam, al Mennen zy een Wagen of Kar; want de uitvinding van Koetzen is nog zo oud niet; en de eerfte, daar ik van gefchreven vind , wierd gemaakt voor Hendrik de Vier- de, Koning van Vrankryk, die den 14 May 1610, door den Godvergeeten Ravaillac Vermoord wierd, zo dat men, honderd en Vyftig Jaaren geleden, nog niet wift wat eèn Koetz was j zelfs wierden dezelve toen zo eenvoudig ge- maakt , dat ze eerder na een Wagen , als na de tegenwoordige Koetzen gele- ken, In de eerfte Monarchyen vind men reeds van veelerhande Reituygen gewag gemaakt, dog die weinig gelykeniflê had- den met de geenen dewelke tegenwoor- dig in gebruik zyn, maar het beftieren derzelver, en het Mennen der Paarden is altoos als een Eedele en vermakely- ke Oeffening aangezien, gelyk niet al- leen in de Olympifche en andere Spe- len gefchieden, maar veele Vorften, heb-
|
||||||
INLEIDING.
Iiebben het zelve tot hunne uitfpanning
geoeffend. Aldus leeft men van den Roomfchen Keizer Nero, dat hy zo goed een Koetzier als Toneel - Speelder "was; en andere Princen, na hem, heb- ben het niet beneden hunne waardigheid geacht, met het Mennen der Paarden, en beftieren van deeze en geene Rei- tuygen, zig beezig te houden, niet al- leen in Voorlede tyden, maar zelfs he- dendaags: En de meeften Jongen Hee- ren, van rang en aanzien vinden thans hun grootfte vermaak, in het Mennen van Paarden, en het beftieren van Ca- leflèn , Phaetons , Wagens , Chaifen , JSarre-Sleden &c. Ja, men vind onder dezelve, die daar zo bedreven in zyn, dat zy voor de befte Koetzier , in dat geval niet behoeven te wyken, voor- namelyk, als het op Harddraven aan- komt } zynde dit tegenwoordig zo ge- meen, dat het van Grooten en kleinen geoeffend word. Het zitten op de Bok, en het Men-
nen van een Koetz met vier of zes Paarden is zelfs zulk een lage zaak niet als zommige wel denken 3 want men |
||||
INLEIDING.
vind veele Jongen Lords in Engeland,
die daar in groot vermaak Scheppen; zelfs de bediening van Koetzier, vaa deeze of geenen Koning, Vorfl: 8cc. is een zeer eerlyke en aanzienelyke zaak, om dat het leven Van zodanig een groot Heer , aan de voorzigtigheid en kenniffe van zyn Koetzier word toevertrouwt; zelfs heeft men in Spanje een Koetzier des Konings gezien, die teffens Grande van Spanje was j Want die goede Monarch , veelagting voor zynKoetzier hebbende,uk hoofde van zyne getrouwheid,voorzigtigheid,deugden ken- niffe in die kunft, en ziende dat die braaven Man, in een harde Plas regen de Koetz bloots-hoofds beftierden, beval hem dat hy zig zoude dekken, waar door hy hem tot de rang van Grande van Spanje verhief, welke Heeren in tegenwoordigheid des Konings, alleen zig mogen dekken, waar- om het alleen in Spanje gebruikglyk is, de Koetzier des Konings, met ontblooten hoofde, op de Bok of zitplaats van de Koetz te zien zitten. Deeze Kunft is dan niet veragtelyk, en
word inhetalgemeengeoeffend,maar van weinige recht gekend;en om een ieder daar toe bequaam te maaken gaan wy over tot het: 'EER- |
||||
14 ' -De Ervaren Koetzier &c*
|
|||||
EERSTE HOOFDSTUK.
Van de Deugden of ondeugden, volmaaktheden
ofte Onvolmaaktheden van een Koetzier ($c. van de noodige Stal gereedfchappen\ wat de plicht van een goed Koetzier mede hrengt^ waar hy al op letten moet, en andere zaaken meer. WY zullen beginnen met de Deugden
van een goed Koetzier, en wat daar omtrent itaat aan te merken. Het beroep van Koetzier,hetzy heer of knegt; dat is, van alle die zig vermeeten Paarden te mennen, en Rei- tuigen te beftieren, vereifcht veel voorzigtig- heid, beleyd en naauwkeurigheid; want het leven en de gezondheid van alle dewelke ia zodanig een Reituyg zitten, Vertrouwt men ia zyne handen, waarom yeele menfchen met re- den bevreeft zyn, als zy de Koetzier of Voer- man niet kennen; en geen wonder, als men gade» flaat, hoe veel droevige ongelukken door de miflagen van veel jonge onbedrevenen Koet- siers, dronke Voerlieden; onbezonne, onver- duldige. Vloekende en Schreeuwende Losbollen niet nu en dan komen voor te vallen; bevinden zy zig ergens in 't naauw, of ia een ftaat van }gevaar, verre van daar dat zy zulks met be-
eid en voorzigtigheid zouden zien te ontwy- ken, ofte zig daar uit te redden, zo zyn zy daar toe te driftig, en willen niet dulden dat, ictt hen zal beletten ofte hinderlyk zyn; en zy
|
|||||
De Ervaren Koetzier (3c. i $
zy zouden door naauwtens, en voorby andere
Reituigen wel heen willen vliegen, gelyk mea hooren kan aan hünraazeu, vloeken, Schelden, zomtyds met uitbraking van Gods lafteringen, waar door dikmaals, alle die in het Reituig zit- ten , in het uiterfte gevaar geftort worden; want door die onvoorzigtigheid gebeurd dik- maals, dat een Rad &c, hier ofte daar tegen» aanftoot, en het Reituig om verre geworpen word , dat de Strengen of iets anders komeii te breeken, en dat de Paarden door het geraas, en onvoorzigtig mennen, het Gebit op de tan- den neemen, en aan 't holle geraaken: duszict men zelden ofte nooit eenig groot ongeluk ge- fchieden, of het zelve is aan de onkunde, 't quade beleid en de onvoorzigtigheid van den. Koetzier of Voerman toe te fenry ven. De algemeene deugden van een Koetzier,die
hy niet alleen mag ontbeeren , maar dewelke hy in volmaaktheid moet bezitten zyn, het ge- duld, de zagtmoedigheid, en matigheid; want bezit hy deeze deugden niet, zo kan hy nooit geen volmaakt Koetzier worden; en is hy een Knegt, zo verdiend hy aanftonds te worden weggehagd; en is het een Heer, men zoude dwaas zyn, het leven aan hem te vertrouwen: dog al bezat iemant alle deeze goede hoedanig- heden , zo zouden dezelve egter nog niet vol- doende zyn om hem een volmaakt Koetzier, Mender of Voerman te doen worden, dewyl tot dit beroep nog veel meerder zaaken behooren, daar hy niet onkundig van mag zyn; maar be- zit hy deeze gezegde goede Eigenfchappen, zo kan hy tot de gewenfehte volmaaktheid ge- raa-
|
||||||
lö DeErvarenKoetzier&c:
|
|||||
raaken, door zig in dezelve te laaten onder-
wyzen : En om in deeze kunft uittemunten, zo word daar toe een lange Leerlingfchap en zeer groote ondervinding vereifcht, waarom dezelve veel moeijelyker te keren is als de meefte men- fchen zig verbeelden. . Ik weet wel, dat men tegenwoordig zo naauw- keurig hier omtrent, niet altoos te werk gaat i Jioe meenigeen Jongeling, na dat hy mogelyk twee ofte driemalen met iemant gereden heeft, durft ftoutmoedig op een Chaife of Faëton flap- pen , om dezelve te beftieren; en waaren de Huur-knolleu, door Ouderdom, of fterk wer- Jcen, niet bezadigder en voorzigtiger geworden als de Voerman, de meeften zoude, als eertyds Faëton, door het Vuur van hun eige reuke- ïooze drift, uit het Reituig Geblixemt worden: En wat de Knegts aangaan ; hoe meenig een Jonge, die maar eenige Maanden in een Stal fediend heeft, durft niet na de bediening van
Loetzier (taan , voornamelyk, indien hy eeni- en tyd een Kar of Wagen gevoerd heeft; want eeft hy acht dagen op een Huur-koets geze- ten , zo meend hy alreeds een Fenix te zyn ; en de Heeren, welke een Knegt konnen kry- gen, die reets twee ofte drie Jaaren voor Koet- zier gediend heeft, meenen zeer geruft en wel te vreeden te moeten zyn;dog of zodanig een, om die reeden, een goed Koetzier is of niet, daar van moet de gevaarlyke bevinding het vonnis vellen. Een Boer e Jongen, onder de Paarden als op-
gevoed ; die tien of twaalf Jaaren op een Kar «f Boere Wagen gereden heeft, en dan als Stal- knegt,
|
|||||
Bé Ervaren Keetzier, Bc. 77
köegt, 'eenen geruimen tyd , onder een goed
en ervaren Koetzier gediend heeft, kan dan Zelf een regt goed Koetzier worden^ om dat hy eerft een volmaakte Stal-knegt en Voor-ryder geworden is; want dit zyn de hoodige begin- zelen om een braaf Koetzier te worden: Heeft1 hy dan eenige Jaaren een Koetz met twee Paarden, en naderhand met vier Paarden ge- voerd, zo mag men hem een Koetz met zes, of een Reituig met drie Paarden, ( het moeije- Jykfte van allen) toevertrouwen:- Deeze zyn de beften, en moeten geprefereerd Worden boven menfehen , die tot hun twintigfte Jaar nooit met Paarden hebben omgegaan, en zig dan voor Stalknegts verhuuren , daar zelden iets goeds van word. Veele maaken onderfcheid van wat Landaard'
een Koetzier is dien zy huuren willen ; en fchoon men goede van allerhande Landen vind, zo hebben ervarene Liefhebbers in 't algemeen aangemerkt; dat de Duitfchers redelyke goede kennifle van Paarden hebben, en zeer goede zorge daar voor dragen , fchoon wat ruuw in de behandeling zynde ; ook worden aan de Hoven , en by veele Grooten, Duitfers daar toe gebruikt; want een Duitfer, met een paar groote knevels, ftaat fraay op een Koetz; en is in de mode. Een Zwitzer, is zelderl een goed Koetzier, of Voorryder, maar wel een goede Stalknegt. De Franlen zyn te driftig tot Koet- ziers : De Engelfen te wild , en veeltyds te brutaal tot die bediening: Een Hollander is in llaat om een goed Koetzier te worden ;dog on- üe Natie Jieeit dat gebrek, ten nrwften zy wor- - - ,, B den |
||||
18 JDe Ervaren Kottzïer, öV<
den daar mede bcfchuldigt, dat zy de Paarden,
door dezelve te hard te doen loopen, te ftèrjc aantallen : JMaar de Vlamingen en Brabanders hebben de roem van volmaakte Koetziers uit te, leveren , om dat zy van natuure bezadigd, werkzaam en van een goed oordeel zyn; daar ook veel toe doedt, dat zy van Jongs af aan met zwaare Reituigen en zwaare wegen om- faan, 't geen hen de Paarden doedt ontzien,
og daarom zyn zy niet goed in het voeren van ligte Reituigen, daar een Hollander, bo- ven alle Natiën, in uitmunt: Dog, gelyk wy zeiden, daar zyn goede van alle Natiën, daar- om moet men niet zo zeer zien op het Land al-» waar iemant is gebooren, als wel op de plaats daar hy opgevoed, gewoond en geleerd is, en of hy reets blyken heeft gegeeven van een goed gedrag, van zorgdragendheid, werkzaamheid en zachtzinnigheid. "Wat de Ouderdom van een goed Koetzier
aangaat, dezelve behoorden niet Jonger te zyn als vyf en twintig of dertig Jaaren; want voor dien tyd kan hy geen genoegzame kenniffeea ondervinding van het noodige bekomen heb- ben : Ook moet hy niet boven de zeftig Jaaren oud zyn; dewyl het gezigt als dan gemeenlyk te fterk vervald,dog't geen een goed Koetzier niet kan ontbëeren, zonder zyn Heer en Mee- fter aan veele gevaren, voornamelyk by avond, en in donker weer,bloot te fteüen: Een Koet- zier diend ook welgemaakt van Leeft en niet te kortte weezen; want,een welgemaakt Mans«> perzoon, maakt een fchoone parade op een Koetzj dog de keuniffe, en de opgenoemde goede
|
||||
De Ervaren Koetzier, öV. 19
{goede hoedanigheden van Hert en Geeft; een
ange ervarenheid, gepaard met een zekere onbefchroomde handigheid, zyn boven alles te: waardeeren. Van de bequaamheid, kennifTe en handigheid
van een Koetzier, konnen de Paarden beft zel- ven oordeelen; want van het oogenblik dat een- Koetzier &c, het Ley-zeel opvat , weetenzy' al, ofzy met een bequaam Mart/te doen 'heb-1 ben of niet: daarom, als men een Koetzier moet uitkiezen zo zal een kenner, in zy'ne te* genwoordigheid, hem op de bok, of op een Reituig doen klimmen , en voqrtryden ; doet' hy dit onbefchroomt en vlug, 'en vat hy het Ley-zeel met bevalligheid op, gaande zitten' zonder veel omflag te maaken, zo zal men zien' dat de Paarden vol keven, en nogtans zo ge- hoorzaam zullen zyn, als ofzy hem al lange gekend hadden: "Zo gydan na hem vërnëemd, en bevind , dat hy He yereifchte deugden en hoedanigheden bezit, en dat hy^van/jongs af? by de Paarden is opgevoed, zo mag men het geruft met hem wagen; dog een goed Koet- zier, moet met befcheidetitheid en bekëftherd/ behandeld worden, en'word , by1 alk' fatzoen^ delyke menfehen, verre boven eeri Lyïldiegt,;' en byna egaal met een Kamer-dienaar getrac teerd. Nu moeten wy fpreeken van de Ondeugden'
van een Koetzier, en wat daar omtrent ftaat aan te merken. Eert Koetzier kan tweederlei ondeugden, ,
ofte liever onvolmaaktheden hebben, teti aarf- zienvra zyne maaier van mennen, en het geen B ï daar |
||||
%o Pe Ervaren Koetzier, (3c*
daar betrekking toe heeft: De onvoorzigtig-,
beid, of het gebrek van een gezond oordeel is een der voornaamftej want indien hy geen gezond oordeel bezit, zo loopt hy gevaar van zig ligtelyk in gevaaren en moeijelykheden te wikkelen, daar niet dan met moeite en perykel is uittekomen, waar door niet zelden gebeurd, dat de Paarden bedurven, het Reituig gebro- ken of gefchonden, en de menfchen , die in het zelve zitten , gewond worden, ofte het leeven verliezen. Het is een ontegenfprekelyke grondftelling,
dat geen Dronkaard, een gezond oordeel kan bezitten; want al bezat iemant nog zo veele gaaven der Natuur, zo word al het goede door de dronkenfehap verwoed: Zo dan de waarheid, 5s, dat een dronkaard nergens goed toe is, zo is altoos ontegenzeggelyk, dat een dronkaard nergens minder toe deugd als tot Koetzier; want die Ondeugd fteld Menfchen, Paarden en Reituigen bloot aan duizenden van onbefchryfc. felyke ongelukken. Daar zyn zulke heethoofdige Koetziers, die
dwaas genoeg zyn van quaad op de Paerden te worden, wanneer zy, om hunne dwaaze pas- fie te voldoen, die arme, dog Ëedele beelten ilaan , rukken , en daar op vloeken &c, waar door de Paarden, verfchrikt zynde, nog min- der in flaat zyn, om te doen wat men van haar begeerd als te vooren: Indien diergelyke Koet- ziers, Menners en Voerluiden geliefden te be- denken, dat zy redelyker behoorden te wezen als de beeften wien zy regeeren willen , zo zou- den zy zo onreedelyfc niet handelen; ca daar- |
|||||
V
|
|||||
De Ervaren Koetzier, &c 21
om zyn diergelyke Koetziers &c, meerder te
befchuldigen als de Paarden, tegens welke zy zulk een geraas maaken: Waaren die menfchen overtuigd, dat alle de daaden van een reedelyk fchepzel, door een gezond oordeel beftierd be- hoorden te worden, zy zouden de beeiten niet handelen als of zy huns gelyke waren, gclyk zy doen, als zy de Paarden befchuldigen, dat zy met voordagt ongehoorzaam, dat zy quaad- aardig zyn , en diergelyke befchuldiging'en meer, welke gemeenlyk aan die beeften gegee- ;ven worden,fchoon de fchuld van niet gehoor- zaam of koppig te wezen meerder ten latten van hunnen beltierder, als van de Paarden be- hoorden te komen: Het kan zyn dat een Paard, 't geen een geruimen tyd, onder diergelyke handen geweeft is, vry onhandelbaar is gewor- den, dog dat is de fchuld niet van het beeft, maar van zyn beeftachtige beltierder; want een Paard't geen van jongs af aan onder de handen van een goed Koetzier is geweeft, zal nooit ongehoorzaam of koppig wezen, zo men hen met beleid en verftand regeerd; zelfs heb ik Paarden gezien , die de boosheid zelve fche- nen, dog onder de handen van een bequaam Man zo mak als Lammeren waren. Eenige Koetziers, flaan de Paarden alle 00-
genblikken, zonder reeden, als ofzy daar ver- maak in vinden , doende zulks om hunne eige^ ne quaadaardigheid te voldoen; en meu doet onvoorzigtig van zulke menfchen in zyn dienft te neemen; waiat niet alleen, dat zodanig een haatelykê inborft tegen de menfchlievendheid ftrydig is, 20 doet het veel quaad aan de Paar- B j den; |
||||
22 De Ervaren Koetzier, &c
den ; om dat dit liaan de beeften voor uit doedt
fpringen; en de Koetzier hen ftyf ophouden- de , eu daar door in de bek rukkende, zo be- derft dit de bek der Paarden, en zy worden daar door niet alleen fterk vermoeidt, maar aan veele ongemakken en ziektens bloot gefield: Bovendien, zo zyn diergelyke Koetziers ge- meenlyk flegte Kerels. Het gemeenfte gebrek vaneen Koetzier is,
dat hy een te ligte of te zwaare hand heeft; het is waar, dit gebrek is in hen, in een zee- ker opzigt, verfchoonbaar, om dat zy zelden voor Voorryder gediend, of de kunft van te Paard te ryden geleerd hebben; want daar door leerd men de mond van een Paard te behande- len gelyk het behoord; dog daar is niets moei- jelykers te bedenken dan, om over deeze ftof- fe, fchriftelyk, goede LefTen te geeven. Dit is de reeden waarom eenige voorname Heeren en kenders, die genoegen in hunne Koetziers fcheppen , dezelve by een piqueur beftellen, om hen in de kun(l van het te Paard ryden te onderrigten, gelyk ik aan verfcheide Hoven gezien heb; en voor dien tyd dorften zy haar befte Paarden aan dezelve niet vertrouwen: Dit ïs in ons Vaderland geheel buiten gebruik, maar het is zeer gemeen in Duitsland; waarom een zeeker groot Heer in Holland, zodanig een Koetzier heeft verkooren , die met deszelvs weergaloze fchoone Paarden, die enkel uit vuur fchynen te zamen gefteld te zyn , zo gemakke- lyk en aardig weet om te gaau, dat het een vermaak is het zelve aan te zien; ook behan- deld hy dezelva, en zy gehoorzamen hem al fpe-
|
||||
De Ervaren Koetzier, Oc. 23
|
|||||
fpelende als of het zyne Kinderen waren; dog
dit is niet te verwonderen, als men de be- 3uaamheidvan den Koetzier betragt, en weet,
at die Paarden zelve in deRyfchoolgedreflfeerd zyn; want zodanige Paarden zyn veel makker, en maaken een veel fchooner parade als ande- ren. Om de groote aangelegendheid, zo zullen wy
deeze Itofte wat breedvoeriger behandelen, en onderzoeken wat het te zeggen is, een goede hand van mennen, en dezelve niet te zyraar of te ligt te hebben. Men zegt dat ïemant een goede hand van
Mennen , en dezelve niet te zwaar of te ligt heeft, wanneer hy zyne Paarden met een fpe- lend, en niet met een ftrak nog met een los Ley-zeel mend: Om dit te verftaan, zo moet men de uitwerking, dewelke het gebid op de bek,en kieuwen vaneen Paard maakt, vergele- ken by een fluk yzer dat op de hand gedrukt word: Indien het laatfte, zonder tuffchenpozing gedrukt word, zo zal het gevoeligheid veroor. zaken, en de hand zal eiudelyk geheel verdooft en de plaats alwaar die drukking gefchied, zal ongevoelig worden; maar drukt men de hand met dat yzer, met getladige tuffchenpozingen, zo zyn liet als zo veele flagen die men daar door,op de hand ontfangt, waar dooreerft groo- te pyn, en naderhand eene dqofheïd, verhar- ding en ongevoeligheid ontftaat; Is de Per- zoon,, wiens hand gedrukt word, fterker dan hy die hem drukt , en zocTct hy het yzer, vaft te houden, zo zal den Lyder het hem uit de hand rukken; dit is een fchets van de uit- B 4 wcr- |
|||||
2,4 £>e Ervaren Koetzier, &c.
werking die een al te zwaare hand in het Men^
neu heeft op de beken kieuwen van een Paard, waar door dezelve verdooft, verhard en ongeT voelig gemaakt worden: Maar indien hy , die het yzer vaft houd, uw hand, met reedelyke tuffchenpozing, van tyd tot tyd niet te fterk drukt, en dan Wederom wat los laat, zo zal, in die tuffchen tyd, door de wederkeerende doorltraling , de plaats altoos even gevoelig blyven, zo dat men altoos de zelve pyn, ger drukt wordende, zal gevoelen, die men de eer- ftemaal ondervonden heeft: En dit is een Schets van iemand die een zagte en ligte hand in het Mennen heeft; want door de geduurig weder- keerende doorftraaling, blyft de bek en kieu- wen , even zagt en gevoelig, gelyk dezelve van natuure zyn. Men vind Koetziersen Menners van Paarden,
die de hand zeer ligt hebben, en geen de minfte fteun aan de Paarden geeven, laatende het Ley- zeel los hangen, waar door de Paarden, als E- zels met hangende koppen loopen; dog dit be- let niet , dat de bekken daar door bedurven worden; want wil men hen agter uit doen dyn- zen, of fchielyk doen om wenden, waar toe men dikmaals verpligt is, zo trekken zy het Ley- zeel ftyf na hun toe, en rukken de Paarden fterk in de Bek; en om de Paarden fchielyk te doen gehoorzamen, zo worden die rukken ge- duurig herhaald; dog door al dit rukken en trekken worden de Paarden hard en ongevoe- lig in de Mond, en men kan zoodanige Paar- den in 't eind niet anders, dan door nikken er» wek*
|
||||
De Ervaren Koetzier, &c. 2£
trekken doen gehoorzamen, om dat zy daar aan
gewend zyn. De Koetziers, dewelke een zwaare en har-
de hand hebben bederven de Bekken der Paarden altoos,om dat zy de Ley-zeels altoos ftrak gefpan- nen en ftyfhouden, waar door de Bek en kieuwen verdooft en eindelyk ongevoelig moeten worden: zydit bevindende klagen, dat de mondftukken niet goed maar te zagt zyn, wanneer men hoe lan- ger hoe zwaarder mondftukken gebruikt,'t geen He bekken nog al meer en meerder bederft, tot- dat de Paarden, al doedt men dezelve nog zul- ke wreede mondftukken aan, eindelyk geen on- derfcheid zouden gevoelen of die van yzer dan of ze van hout gemaakt waaren; en de vrucht van die quaade behandeling van diergelyke Koetziers is dan gemeenelyk, dat de Paarden, nergens meer na luyfteren willende, doen wat hen goed dunkt; dan gaat men aan 'tflaan en fchreeuwen waar door de Paaiden, die men nu niet ophou- den kan, verfchrikt, aan 't hollen geiaaken , dikmaals tot dat ze dood neder vallen, en zy de Koetzier zo wel als de Meefter, de quade be- handeling onnozel, dog gevoelig, betaald zet- ten. Het geen eigentlylteen goede en zagte hand
genaamd word, beftaat in het houden van de Ley-zeelen brydel,en het Mennen op een zag- te, vriendelyke en fpelende wyze, waar door )de Paarden gevoelen dat ze gebreideld zyn , zonder dat het hen pyn verwekt als zy de hals gebogen en de Kop regt houden: dit geeft aan een Paard niet alleen een fchoone parade ; en de mond behoud altoos een en dezelve gevoe» B S lig. |
||||
•z5 ,De Ervaren Koetzier, &c.
|
|||||
Jigheid, om.dat men met een fpelende hand,
nu en dan een weinigje bot vierd , en dan we- derom iets ftyver houdt, zonder ooit te ruk- ren in de bekken ;,want dit rukken, al gefchied het,niet hard, moet een Paard, dat zagt van Bek is, doen ftiiftaan, daar die fyne en fpelen- de beweeging, de Haarden, Couragie en vuur in het loopen geeft j dat de zelve aandagtig maakt en gehoorzaam doedt luilleren na de beveelen van hunnen beftierder; en ftaan zy Rille dan fpelen zy met de mondftukken: Dog ik her- haal het nog eens: die zagte beweging en fpe- lingin het mennen, moet zo zagt en Streelend gefchicden dat de Paarden het maar even ge- voelen. Dit is eigentlyk die konfligen zagtheid valt
hand, waar door de Paarden zo mak en gedwee als Lammeren worden, zonder het vuur uitte, bluffen. Paarden, dewelke gewoon zyn op deeze wyze behandeld te worden, gehoorza- men met vermaak, zonder liaan of fchreeu- wen : wil men ze doen agter uit dynzen, de minfte beweging van de hand, die het ley-zeel iets meerder als na gewoonte doedt fpannen, zal hen agter uit doen gaan; de minde draay ran de hand doet hen uithaalen; en een draay , die maar een weinigje fterker is zal hen doen omkeeren. Het ftaat zeeker fraay te zien, dat zulke
fchoone, grooie, fterke en vuurige beeftenvan Natuure zo vriendelyk en zagtmoedig gehoor- zamen , op een zoet bevel van hunnen Meefter, zo dat een byllander het naauwelyks gewaar word: Integendeel, moet een kenner en Liefhebber |
|||||
De Ervaren Koetzier, (3c. 27
zig ergeren te zien hoe een lompe Koetzier,
om de Paarden agter uit te doen clynzen, of om te doen keeren, legt te rukken en te trekkea dat hy byna agter over of op zyde valdt. Eeu geoeflend Koetzier, die van natuure zodanig cene zoete en zagte hand in 't Mennen heeft, neemt niet alleen veel minder moeiten als een ander, maar maakt dat zyn Meefter zo geruft in zyn Reituig kan zitten, als of hy te huisop een ftoel zat; want al zyn die Paarden in hua volle loop, de minfte beweging van de hand van hun beftierder , doed hen zagter loopen, of, ziet hy eenig gevaar, hy kan ze doen ftille- ftaany of het gevaar ontwyken, zonder de min- fte vreeze, dat ze het gebit op de tanden nee- men, en aan het hollen zullen gaan. Ik heb Koetziers en zelfs Liefhebbers ge-
vonden die zeiden, dat zy daar door bekoord waren; en dat zy graag myn raad in dit geval wilden opvolgen, maar dat zy zulks ondoen- lyk bevonden; want dat die zwaare hand van Mennen hen natuurlyk was. Ik weet wel dat het vrymoejelyk valdt, en dat 'er veel naaukeu- righeid en oplettendheid vereifcht word, om zig die gutde middelmaat aan te wennen; dog ik weetookwel, dat iemaut, dewelke met op- lettendheid daar van werk maakt, van dag tot dag beeter en beeter Koetzier of Menner zal worden, 't geen ontegenfpreekelyk is. Alle Koetziers, alle Liefhebbers, en alle die
Paarden houden of gebruiken, hebben hier by een groot belang; en zullen uit het gezegde genoeg befluiteiï konnen, dat men, zouder het bovenltaande geen goed Koetzier kan zyn : Dog
|
||||
■28 De Ervaren Koetzier, (jjc.
Dog dit is nog niet genoeg daar toe, waarom
wy nu moeten Spreeken, van het geen ver-* der daar toe behoord. Een goed Koetzier &c., moet een volmaak-
te kennifle hebben van alle de Stal gereed- fchappen. Het eerde daar een goed Koetzier voor
zorgdt, is, dat zyn Stal wel voorzien is van goede Roskammen; (men maakt goede in Hol- land ; dog de Engelfchen worden gemeenlyk voor de beften gereekend ) borftels van wilde zwyns- hairen gemaakt, zagte fchuijers; hoorne kam- men; een Spotige, en een ftomp zweet mes: Deeze gereedfchappen konnen zes maanden goed blyven, maar langer moet men niet be- geeren dat een Koetzier die zal gebruyken. Om een Paard wel te havenen, zo moet de
Roskam, en borftel van wilde zwynshair goed en droog zyn, waarom men die des Winters op een drooge plaats moet leggen: ook moet men altoos eeu kleine dunne vyl by der haird heb- ben om de tanden van de Roskam van tyd tot tyd daar mede te fcherpen, en de roeft daar af doen, 't geen de Roskammen zeer onder- worpen zyn , door de vuyle vogtige ftoffen welke van het hair daar aan blyft hangen; en het is onmogelyk een'Paard wel te havenen met een Roskam welkers tanden niet zuiver en fchoon zyn. • De zoo genaamde fchuyer of (toffer moet ge-
maakt worden van "wolle draden,die Herken wel in een gedraait zyn; en die mede altyd fchoon en droog moeten gehouden worden; wat de overige gereedfchappen aangaan , als Bezems, Paar-
|
||||
De Ervaren Koetzier > £3c. v},
T?aarde - dekken , een fchaar , hamer, fchop,
kruiwagen en diergelyke zaaleen, als mede wat; tot het voeren der Paarden noodig is, daar van zullen wy , als al te bekende zaakeu zynde, niet fpreeken; maar tot de plicht van den Stal- knegt kortelyk overgaan. Dit is des te noodzakelyker, om dat veele
Koetziers te gelyk Stalknegts zyn; en wat daar toe behoord moeten waarneemen: Dog dewyl wy gedeeltelyk,in het Eerfte Stuk daar van ge- handeld hebben ; zo zullen wy het gezegde niet herhaalen, maar het noodige daar by voe- gen. Wanneer een Stalknegt of Koetzier moet
maaken in de Stal te zyn» om zyne Paarden te bezorgen &c. AI is 'er een byzondere Stalknegt, zo moet
een Koetzier daar nooit te veel vertrouwen op Hellen, maar maaken dat hy in Perzoon daar by tegenwoordig is , en niet toeftaaa dat een Stalknegt des Zomers voor vierendesWiuters, Toor vyf uuren of half zes, in de Stal de Paar- den komt ftooren, ten waare by extraordinaire voorvallen; want een Paard flaapt gemeenlyk het geruite en verkwikkelykfte, van elf uuren des avonds, tot vyf uuren des morgens; dog des Winters ruft hy gemeenlyk een weinig langer als des Zomers; en zo men een Paard te dikmaals in zyn ruft ftoort, zo zoude dit na- deelig aan zyne gezondheid konnen wezen: Daar zyn Koetziers en Stalknegts die zeer
Iuy en langzaam met het bezorgen der Paarden omgaan , 't geen afgekeurd word ; want een half uur voor ieder Paard is voldoende : Ook kaïi
|
||||
3 o De Ervaren Koetzier, &c-
Jcan men zulks op alleplaatzen doen, mits dat
de Paarden niet aan de Reegen of Zonnefchyn bloot gefield worden. Door het bezorgen van een Paard , word ei-
gentlyk verftaan, het zelve te Roskammen, dé Maanen te kammen, af te ftoffen &c. Want bevind men dat het Paard eenigongemak heeft, daar de Koetzier alle morgen in Perzoon na moet zien, zo moet hy de Hoeffmidt daar aan- ftouds byroepen, dewyl veele zaaken, in den beginne, ligtelyjc herfteld worden, die nader- band anders groote gevolgen konnen na zig flee- pen. Wat in de Stal gedaan moet worden,eer men
de Paarden bezorgt: daar omtrent diend; dat men in de Stal komende aanftonds het oude Hooy, van des avonds te vooren, fchoon weg moet doen waar na men het Paard aanftonds, zyn gewoonlyk Voeder van de Haver, inde fchoongemaakteKrebbe, voordiend: Hierom- trent word veeltyds mis getaft; want zommige Knpgts voeren de Paarden niet, dan na dat zy dezelve geroskamt, bezorgd, en de Stalïchoon gemaakt hebben, 't geen qualyk gedaan is; want indien hy eertt gevoedert word zo zal hy beeter en op zyn gemak eeten. Zo dra het Paard zyn Haver opgegeeten
heeft, en niet eerder, ten zy in grooteu haaft, (Want men moet een Paard met vreeden laaten eeten, zonder hem te ftooren, dewyl hy dan niet alleen fmakelyker eeten zal, maar het zal hem dan ook beeter bekomen ) zo neemt men het befte en fchoonfte ftroo van onder de krib weg, en bewaard het zelve om des nachts we- |
||||
De Ervaren Koetzier,«£3c. $ tf
derom onder de Paarden te ftrooijen: dan doet;
men de mift en het overige ftroo weg, en men veegd de Stal fchoon uk* Van het Roskammen hebben wy reets ge-
fproken, daarom voegen wy alleen koitelyk: hier by: als de Paarden gegeeten hebbeu eu de Stal fchoon 'gemaakt is, zo doedt men de Paar- den een ligt gebid aan, en leid ze, in fchoon wcêr , buiten de Stal in een fchaduwachtige plaats, maar is het guur weer, men laat ze in de Stal blyven: dan neemt men: wat zagt te zaamen gedraait ftroo en men veegd de Paar- den , over. het geheele lichaam ,daar fchoon me- de af: dit gedaan zynde , zo begind men te Ê Roskammen , gelyk wy in het eerfte ftukje geleerd hebben. Na dat men dezelve wel geroskamd heeft,
zo veegd men het Paard met de fchuijer fchoon af, beginnende van het hoofd tot aan de (taart, om het hair glad neder te doen leggen: dan fpbruikt men de borftel en men boriteld het
aard, regens het hair op, beginnende van de ftaart tot aan. het hoofd, waar na men met de fchuijer van het hoofd tot aan de ftaart, het hair wederom glad doedt leggen, en dit moet driemaalen herhaald worden: Eindelyk neemt men de Mane-kam in deRegter, en een nat- gemaakte fponge in de Linkerhand; en na dat men alvoorens de hals met de fponge fchoon f «naakt, en de hairea van de Maanen by el-
anderen heeft gedaan, zo geeft men met de natte fponge, eea- ftreek over de Maanen, waar op men de kam daar doorhaald; want men tu&% nooit
|
||||
3Z De Ervaren Koetzier, £$V."
nooit geene Maanen kammen zonder dezelye"
alvorens nat te maaken. Dit gedaan zynde, zo word het tyd om de i
voeten der Paarden naauwkeurig te examinee- rcn; dog het is niet genoeg te onderzoeken, of de yzers wel vaft leggen, en of 'er geen na- gels uit zyn; maar men moet naauwkeurig toe zien, of de punten der nagels, die-op de voet zyn om geklonken, niet afgebroken zyn; want dit zo zynde zo loopt een Paard gevaar, op de weg, of als men daar niet op denkt, zyn yzer te verliezen. Jndien men bevind dat 'er drek of vuiligheid
in de hielen zit , zo moet men het met wat flroo daar uit doen: Men fmeerd de.kroon van de voet, eer men het hair der pooten walt met de nat gemaakte fponge , dewelke men geduu- rig in een emmer met vers Water doopt. De ; ftaart fteekt men dagelyks,zo verre zulks doen- lyk is, in een emmer met Water , dog men kamt ze zelden, en zo men zulks doen wil, \ moet men op de volgende wyze daar mede te werk gaan, dog alleen twee of driemaal yder Jvlaand, en niet meerder. Om de Maanen en de Staart te kammen moet
men een kam met zeer wyde tanden gebrui- . ken, zelvs moet men zeer omzigtig daar mede te werk gaan, voornamelyk met de [taart, die men door het uittrekken van het hair ligt be- dervt: Om dit voor te komen doedt men dit by gedeeltens, dat men om de hand wind, en ftyf houd als men kamt: als de geheele ftaart aldus gekamt is moet men dezelve te zaajnen geno-, men,
|
||||
.... ..!iji.w.ii!i! . . ......■»*"'" im ii i n "}' '
|
|||||
JDe Ervaren Koetzier, (3c. 33
wen, eens ofte tweemalen doorkammen, indien
dezelve zeer zwaar en dik is; dog men moet altoos J eerft aan het einde beginnen , en zo na boven toe voortgaan. Het is zeer fraai, ea een eer voor de Koet-
zier, indien hy de (taarten wel weet te bewa- reu; enhebbenzy geenfchoone{taarten, zo moet hy zyn belt doen om dezelve te doen groeijen, daar veel moeiten en oplettendheid aan valt is. De meelte jonge Koetspaarden hebben fchoone Staarten, maar zy behouden die niét lang, zo zy onder handen van Koetziers vallen die geen verftand hebben om dezelve wel te behande- len , daar nogtans veel aan gelegen is: Als men de ftaart om de tiende dag kamt zo is het ge- noeg i en alle nieuwe maanen, moet men de toppen van het hair, omtrent een duim breed afinyden , anders fplyt het hair, en wil niet groeijen. Men moet ook zorg dragen dat 'er geen gebrooke ,of gèfpleetene tanden in de kam Zyn, waar door ander» veel hair word uitge- trokken ; ook fmeerd"' men de kam met Oly van Olyven , om die gcmakkèlyker door te doen gaan. . , Wat het op vlegtcu der ftaarten aangaat, het
zelve gefchied op allerhande wyzen, zo als de Koetzier goedvind; maar een verltandig Koet- zier zal zulks altoos by wyze van een Hair- beurs doen; 't geen een fchoone parade maakt. en een teeken is dat de ftaarten 1'choon en dik zyn; ook is dit de befte wyze om de ftaarten te conferveren ; daar het vlegten op zyn Turks, of gelyk de Kroaten doen , het hair bederft. Des Zomers hegtea yeelen, onder aan de liaart- C riem, |
|||||
54 De Ervaren Koetzier, C&.
rieffl, een breed ftuk leder, om te belettenf dat
de gevlogte {taarten, door het fterk flingercn, niet in de tongen der gefpen komen te haaken; 't geen niet goed is. Men moet alle acht of veertien dagen de
maanen en het hoofd-hair fcheeren: Die dit wil doen moet eerft zyne nagels ter degen korten; ■want veele Paarden zyn zo kittelachtig en de- licaat van vel dat zy de hardigheid der nagels niet konnen verdragen , als men hen, by de ooren vat om ze vaft te houden. Men fcheerd het Hoofd-hair der jonge Paar-
den gemeenlyk de eerfteraaal wanneer zy eerft beflagen worden; en om dezelve te doen ftü Haan, doet men hen een Duits montftuk aan, of men zet hen iets op de neus, het geen ik niet goed keur, maar beeter oordeel, met ge- duld en zagtmoedigheid hier in te werk te gaan; zonder aanftonds tot dwang den toevlugt te neemen : Het gaat met de Paarden gelyk met de menfchen; beiden willen met zagtheid behandeld worden om van dezelve veel dienft te trekken; en word een Paard, van jongs af aan met zagtmoedigheid behandeld, zo zal hy altoos mak en handelbaar zyn en blyven: Vind men zomtyds Paarden die men quaadaardig en onhandelbaar noemt, zo weeft verzeekerd dat dit beeft, in zyne jeugd, in brutale handen is gevallen. Daar is een geheim om de Maanen en ftaart
wel te doen groeijen,'t geen veele Paarde-koo- |
|||||||||
I
|
ers, of niet weeteti, of verborgen tragten te
|
||||||||
ouden, dog het welke wy ru aan de Lief-
hebbers zullen mede deelcn. Veeleo
|
|||||||||
De Ervaren Koetzier, (3c 3 f
Veelen fteeken ten diea einde, de (taart, tot
het einde toe, in een Emmer met Water, en houden dezelve daar een tyd lang in om die week te doen worden ; dog dit deugd niet: Want die al te groote verfrifling maakt het Hair waterachtig , en doet het zelve rotten; ten minfte zo word het hair daar door zo tee- der, dat een weinig warmte liet doed verdroo- gen en by meenigte uitvallen ; 't geen dierhal- ven niet goed is. Wil men de Maanen of de ftaart fecuur doen
groeijen , zo neemt een Emmer Rivier, floot» of Fontyn-Water, ( want Put-water is daar te fchraal toe:) Dit Water giet men in een yzere pot, waar in men doedt, twee of drie hand volle Note-bladeren, twee hand vollen gepelde Lcly- bollen, vyf of zes witte Uijen f èn een pond gemeene Honich, dit laat men te zaamen een vierde verkooken, waar na men dit kook- zel laat koud worden, na dat het een uur lang toegedekt heeft liaan uittrekken: giet het dan in een aarde pot; Ligt de ftaart op.,eti fteekfc dezelve tot het einde toe in dat fcoökzel, en laat het een half quartier daar in fteeken: Dit herhaald men twee of te driemaalen ieder week, des avonds, even voor dat men het Paard voe- der geeft. Daar zyn twee voorname oorzaken die het
Hair van de Maanen eö ftaart doen uitvallen: Het eerfte is de fchurft; en de tweede het te dikmaals en quaalyk kammen; dog van het tweede hebben wy reets gefproken, fin van het eerfte zal op zyn plaats gehandeld worden. Om met verltand de pooten der Paarden, en
C 2 het |
||||
jö Dë Ervaren Koetzier, ($c.
het hair der voeten, d at over de hoeven hangt,
te befcheeren, zo moet men aldus daar mede te werk gaan: Eerft neemt men een goed ge- deelte van het dikke hair de,r hielen weg, waar in anders veel ftof en vuiligheid blyft zitten: Ten tweeden zo is het ten uiterfte nootzake- lyk, van tyd tot tyd de pooten te fcheeren; want ruige pooten /aan een Paard ftaat lelyk, ■waarom men de ruige hairen moet fcheeren of uittrekken: Men befcheerd dezelve van boven na onderen, volgens de legging van het hair, gelyk de Hairfnyders gewoon zyn te doen; en dan kan zulks zo fraai gefchicden, dat men niet Zien kan dat de fchaar daar aan geweeft is. Wat het hair van de hiel belangd, dat moet
•anen puntig knippen, en mag maar vier of vyf duimen aan de punt lang bly ven: Het hair van de kroon der voeten , mag niet lang over, de Sioeven heen hangen, maar moet even daar op 3comen i Dit maakt een fraaije vertooning aan de pooten en voeten; en zo dezelve dan wel feeflagen zyn, zo bedekt het de feilen, en ilaat fraay boven dien. Dit gedaan zynde, zo doopt men defponge
In een emmer met fchoon Water, en men wafcht het Paard daar mede over het geheele iyf, zonder iets over te flaan; en dan droogt men het met de fchoone fchuijer wederom droog af; Als men de beenen zal walTchen, zo moet men die nogmaals Examineeren, en Zien of de hoeven niet befnoeid behoorden te worden, om dat ze over de yzers heen groei- den , 't geen niet goed is > dewyl 2,e dan ligt fplytea ea fcjjüferen. |
||||
De Ervaren Koetzier, &c. 37
Het is ook niet goed voor de pooten, een
Paard te dikmaals in het Wed te doen gaan, voornamelyk niet als het bezweet is, maar het is beeter , op Stal komende , de pooten met Put-water af te waffchen, en des anderen daags na het Paarde-wed te zenden; dog altoos voor Zonnen opgang, of als de Zon begind onder te gaan; dog men moet de Paarden niet te lang daar in Jaaten blyyen, behalven in de Maanden July en^Auguftus, wanneer men die zomtyds een quartier uurs daar in laat wandelen, om da't het Paarde-wed hen dan tot een bad ver- ftrekt. Wat het voederen der Paarden aangaat, het
zelve herhaalen wy niet; maar voegen daar by; fchoon Haver en Hooy het gezondfte voedzel der Paarden is^_zo word het ongezond als hec Paard daar te veel van eet: Wil men de Paarden in een goede ftaat behouden, zo moet het zoort van voeder, zo wel als de hoeveelheid bepaald worden na de natuurlyke gefteldheid van ieder Paard, en de gebreken dewelke men daar aan ontdekt: Om die reeden moet een Koetzier weeten , dat Tarwe Stroo het Herte van een Paard verfterkt en hem lang doet leeven, waar- om het zeer goed is,van dit gekapt of gefnede ftroo, wat onder het Voeder te doen. In het voederen moet men agt geeven, of de
Paarden reets vet zyn, dan of men ze vet zoekt te maaken: Of ze langzaam of gulzig; of ze alleen dan of ze te zaamen eeten; of men ma- gere dan of men delicate Paarden voor heeft; van yder zoort zullen wy het noodige opgee- ven. C 3 Zya
|
||||
5$ De Ervaren Koetzier, {$&
Zyn de Paarden vet, zo doet men beft de-
zelve , des morgens met gefnede Tarwe ftroo te voederen, en hen dan te laaten ftaan tot tien of elf uuren toe, wanneer men yder Paard om- trent negen of tien ponden Hooy geeft; en des middags geeft men yder een maat Haver; Daar zyn Koetziers, die de Paarden doen drinken, voor dat zy dezelven, des middags, hun Voe- der geeven ; 't geen ik goedkeur , indien de Paarden des morgens gelopen of gewerkt heb- ben ; anders heeft de ondervinding geleerd, dat het drinken na het eeten maakt dat zy meerder nut van hun voeder hebben. Zoekt men de Paarden vet te maaken, zo
geeft men hen aanftonds te drinken even na dat ze gevoederd zyn ; ook voedert men de Paarden des avonds, als dan , veel fterker als des morgens: Niet dat men hen daarom meer- der voeder yder dag, als na gewoonte, moet teeven, maar men geeft hen des morgens een erde of vierde minder als na gewoonte ; des middags Iaat men de portie, zo groot blyven, als op andere tyden ; maar des avonds geeft men hen een derde of vierde meerder als men fewoon is: Dog ik zoude niemant raaden zyne
aarden te vet te maaken, dewyl het gevaarlyk is dezelve veel te doen werken of loopen; want zet men hen v/at fterk aan, zy worden bedurven, 'en fterven als zy niet met voorzig- tigheid behandeld worden: Ook zyn vette Paarden niet goed op Reize, of zy moeten ender handen van een verftandig en ervaren Koetzier zyn. Een Paard, door Hooy vet gemaakt, bezit een
|
||||
De Ervaren Koetzier, ($c. 39
een ongezond , zagt en fponfieus vet, dat in
het loopen of werken ligtelyk fmelt; en deeze Paarden zweeten, op de minlte fatigue gewel- dig, en zyn aan veele quaalen onderworpen. Haver met Tarwe flroo maakt een gezond en hard vet, en maakt de Paarden fris en vigou- reus; zy zullen weinig zweeten al moeten zy fterk loopen; zy hebben een goede azem, en zyn aan veel minder quaalen onderworpen. Eet een Paard langzaam , zo moet men de
punten der tanden, door de Hoeffmidt laaten afvylen; want een Paard kaauwt met moeiten, als de tanden niet egaal zyn, daar wel op gelet moet worden. Is een Paard gulzig in 't eeten, zo moet men
hem alleen voeren, ten waare men hem met een ander Paard liet eeten dat alzo gulzig was als hy. Deeze Paarden zyn meeft altoos vetter als anderen; ook ziet men gemeenlyk met ver- maak dat een Paard wel wil eeten; dog de zo- danige loopen altoos gevaar van dampig te wor- den , en zyn goed om te werken, maar niet om hard te loopen. Daar zyn verfcheide oorzaaken, waar door
een gulzig Paard, dampig word; namelyk,als het zo veel eet als het lult; dat het te veel werkt, boven zyne kragt; dat het te veel Hooy eet; dat het te lang ftil ftaat, en dat hy oud word. Maar een Paard dat na behoo- ren gevoed en in een matige beweging ge- houden word zal nooit dampig worden: Men moet een Paard nooit te veel drinken, nog te veel Hooy geeven, want beiden is ongezond', want een Paard dat niet te veel Hooy eet zal C 4 veel |
||||
4<3 De Ervaren Koetzier, (3c
Teel luchtiger ea vroolyker loopen, als anderen,
die daar door lui en zwaarmoedig worden: Ziet men dan, dat een Paard wat dampig word, zo moet men hem aanftonds een vierde part min- der Hooy geeven als van te vooren: Vermeer- derd de dampigheid, men verminderd het Hooy tot op de helft; en blyft de dampigheid aan- houden , zo ontrekt men hem het Hooy geheel en al. Het is dwaasheid, de dampigheid door werken te willen verdryven , volgens veeier verbeelding ; want fterk werken vermeerderd dezelve. Eet yder Paard alleen, zo moet men hem zo
veel geeven als hem goed is, en meerder niet; maar voederd men twee Paarden te gelyk, en zyn ze niet even graag in 't eeten, zo moet men met geduld daar by bly ven (taan, om zorg te dragen, dat yder zyn portie krygt, anders kon- nen zy nooit egaal loopen. Heeft men Paarden die zeer vies en delicaat
ïn het eeten zyn, zo doedt men befl: dezelve te verkoopen; want van diergelyke Paarden heeft men zelden veel dienft te wagten, dog heeft men daar liefde voor, om dat zy fchoon, mak en gewillig zyn,zo moet men dezelve wat me- nageren , en nooit te fterk aantallen ; want Paarden die delicaat in het eeten zyn, zyn niet bequaarn om fterk te werken of veel en hard te loopen: Dog men moet zien, of dit gebrek in 't eeten niet te verhelpen is; namelyk, of de tanden niet te puntig ofte onegaal zyn, waar van wy reets gefprooken hebben: Andere heb- ben een zeekere uitwas, als wild yleefch, on- der de tong, niet ongelyk de tong van ees Kar-
|
||||
De Ervaren Koetzier, (3c 41
|
|||||
Karper, en zo rood als een kars: Dit moet men
door. de Hoeffmidt met de fchaar laaten weg- neemen , want dit hinderd de Paarden in 't drinken,waaroto de zodanige veel gequeldzyn met ontftekingen in de keef, in de borft en in de lever: Als men dit bevind, zo moet men hen met kaf in plaats van Haver voederen, en geeven hen goed Hooy en veel Water, dat daar goed toe is. Het is goed delicate Paarden by andere te
zetten die gulzig of graag in 'teetenzyn ,want dat wakkerd de eetensluft; dog men moet de- zelve by zonder voederen; ook moet men het befte voor hen uitzoeken, en maar weinig te gelyk geeven , om dat zy daar ligtelyk een weerzin in krygen; ook moet men van tydtot tyd verandering in het voederen maaken; en geeven hen eerit Hooy en dan ftroo,en op een andere tyd, eerft ftroo en dan Hooy &c. Als zy ftil aan de kribbe ftaan, zo doet men dezel- ve zomtyds een üiaffel, of ligt gebit in de bek, om daar op te fpelen; want daar door fchiet het vogt uit het hoofd na de mond; en door die kitteling wakkerd den appetyt; ca willen zy evenwel niet eeten, zo neemt geftoote knof- look met zout gemengdt, daar men verjuis of wat Wynazyn en een weinigje Schoorfteenroet ondermengd; dit onder malkanderen geftooten, en in een linne doekje gedaan zynde, zo wind men het zelve om het mondftuk, en laat het Paard daar op kaauwen, 't geen hem hongerig en vet zal maaken. Daar zyn Paarden, die aanftonds afvallen,en
mager worden als men hen maar iets meerder
C 5 als
|
|||||
42 De Ervaren Koetzier t &r.
als na gewoonte doedt werken ofte loopen:
Aan de zodanigen doet het Hooy eeten geen quaad; en men mag hen wel een goede por- tie Haver onder het gekapte ftroo geeven: Die paarden zyn en blyven mager om dat ze van een droog temperament zyn; en om dat ze het Herte, de Long, en de Milt; en voorna- mentlyk de Lever heet van natuure hebben. Het is beft, aan diergelyke Paarden, weinig ltroo , veel Haver, en Hooy dat op vogtige laage Landen gewaffen is, te geeven ; ook is het goed, de Haver, met Zeemel van Tarwe te mengen, en hen die nat gemaakt, als een flobbering, te geeven j en dat drie maaien daags te herhaalen, zo lang men 't goed vind. Staan diergelyke Paarden een lange Reize te
doen, waar door zy verhit zullen worden en fterk ftaan te zweeten; zo geeft men hen in de Zoomer des morgens tot een prefervatief; een goede quantiteit, zo veel als zy willen eeten, Tarwe-zeemelen in Put-water, dat des avonds te vooren geput is, wel ter degen nat gemaakt; maar des Winters doedt men beft nieuw geput "Water daar toe te gebruiken. Het gewoone Voeder, voor een Koetspaard,
of van een Paard, dat voor een zwaar Reituig loopt, is een Schepel Haver daags, dat men in drie deelen verdeelt, om het des avonds, des morgens, en des middags te voeren; dog, ge- lyk wy zeiden, men geeft een derde portie des middags, maar des avonds wat meer als des morgens; ook geeft men Paarden, als zy ver- moeit zyn, wat meerder Haver als op andere tyden:
|
||||
-,-** - —_—,. <—<*-|| | ■ L. | )Q|p J| -
|
|||||
De Ervaren Koetzier, (3c- 45
tyden: Tien ponden Hooy en 20 veel ftroo is
genoeg voor twee Paarden, daags. Een goed Koetzier, zal zyne Paarden, eer
hy die voederd, fchoon afveegen: Vind hy dat het Hooy ftofachtig is, hy zal het eerft uit- fchudden, of de Haver wannen: Men mena- geerd de Haver en het Hooy > maar het ftroo niet, dat de Paarden luchtig, fterk, vigoureus en vet maakt, en boven dien tot een goede bedding diendt. Ook moet een braaf Koetzier zorg draagen,
de fpinrag en fpinnekoppen uit de Stal weg te doen; want dat ongedierte kruipt in het Hooy , en valt zomtyds in de Haver; en het is gevaar- lyk als een Paard die in 't lyf krygt, daar dik- maals de dood, ten minfte een gevaarlyke ziek- te op volgd : Men kan dit gewaar worden; want zo dra hy een fpinnekop in de bek gehad heeft wil hy niet meerder eeten nog drinken, ' om dat hem alles bitter en onfmakelyk voor- komt : Dan maakt men een mengzel van knof- look en zout onder een geftooten en met azyn gemengd, daar men hem de bek mede wryff, drie dagen agter een, des avonds en des mor- gens •, en geduurende dien tyd geeft men hem niets als Tarwe-zeemel te eeten. Een volmaakt Koetzier moet ook verftand
van de Haver, het ftroo en Hooy hebbeu, en weeten wat zoorten dat beft voor zyne Paar- den zyn. Zwaare gezonde Voerhaver is de befte, dog
men moet ze geduurig omfchoppen , anders word ze heet, en verlieft zyne natuurlykc warmte, en vochtigheid; en eindelyk begind |
|||||
44 JD<? Ervaren Koetzier t {$c.
ze bitter, Hinkend, en zwart te worden; ook
is htt niet goed otirype, of al te nieuwe Ha- ver, die niet uitgezweet is, te gebruiken, 't geen nadeelig voor de gezondheid der Paar- den is. Tarwe-ftroo is het befte van allen, indien de
Tarwe, voor dat ze gefneden wierd, niet te- gen de grond heeft gelegen; want dan deugd ze niet om Paarden te voederen : Het goede Tarwe ftroo moet blank, kort en onlangs ge- dorfcht zyn. Yder ftrootje moet zyn Koorn- air hebben, 't geen ten bewyze ftrekt, dat het ftroo in goede Aarde, die niet te fterk gemeft ■was, gegroeit is. Men kan ligtelyk zien, of liet ftroo op ligt en mager, dan of het op goed Land gegroeid is; want het eevfte is zwart en lang; maar het andere blanken kort; dat het beft is; maar de Mcft maakt ongezond ftroo. Men moet dan zorg dragen goed ftroo te heb- ben , en de Paarden daar niet te weinig van te geeven; want veel ftroo en weinig Hooy te eeten, is zeer gezond voor de Paarden. Alle Landen brengen geen goed Hooy voort;
en aan de kenniffe daar van is veel gelegen. Geen Hooy kan goed zyn, indien het niet op zyn tyd gefneden, omgekeerd, gedroogd, op hoopen gezeten te huis gehaald is; bovendien zo kan het Hooy niet goed zyn als het gras niet deugd. De Boeren bederven dikmaals een heele kamp Hooy , door een Mefthoop op 't Veld te leggen; want het Gras, dat daar om- trent groeid, en in 't Hooijen onder het andere vermengd word , maakt dat alles een muffe finaak en reuk heeft. Indien het gras te onryp |
||||
De Ervaren Koetzier, ££<?. 4?
of te ryp gemaaid is •, indien het Hooy te lang
gelegen heeft zonder keerea; indien het lang nat op 't Veld gelegen heeft, of dat het ver- broeid is, en zyn kleur verlooren heeft, zo is het maar goed voor Koeijen , dog niet voor Paarden. Het Hooy, dat op moeraffige of Landen die
des Winters altoos onder Water liaan, gewon- nen is, deugd niet voor Koets-paerden of Hard- dravers ; want diergelyk Hooy doedt fterk zweeten, en maakt een week en fponsachtig vet en vleefch: Het Hooy, dat op matige hoo- ge Landen gewonnen is., zo het een groene weerfchyn, en een goede fmaak en reuk heeft, om dat het Land niet gemeft was, is verre het belle. Rechte Liefhebbers zoeken na Hooy dat,
grys van kleur is; en zien met opmerking wat kruiden daar onder vermengd zyn: Want wit- te , kleine, roode, geele of gryze klaver ; al- lerhande kleine kruiden die na de eerfte uit- fpruitzels van Tarwe gelyken ; wilde Thym, Kervel, lange Weegbreè , Ridderfpooren , en veele zoorten van diergelyke Kruiden, welker* namen men niet behoefd te kennen, zyn goed onder 't Hooy, dewyl ze het zelve een goede fmaak en reuk geeven. De Koetziers; die altoos Hooy , en nooit
Gras voeren, behooren aan hunne Meefters te raaden, van tweeder lei Hooy op te doen: na- jnelyk Hooy van hooge, en Hooy van laager Landen: Want Hooy van hooge Landen is wel gevoed van
blad en bloem; Kort eu voedzaam, groenach- txg,
|
||||
4<S He Ervaren Koetzier t Ge,
tig, van goede lucht en ter degen droog. Het
is beft diergelyk Hooy te roeren in de Maan- den, O&ober, November, December, Janua- ry, February, Maart en April: Maar geduu- rende de vyf Zomer-maanden, als May, Juny, July, Auguftus en September, is 't beft Hooy te voeren 't geen op laager Landen gewonnen is, om dat het andere, te droog van natuure, in de warmte, voor de Paarden is: Maar die des Zomers Gras geeven, moeten altoos Hooy van hooge Landen opdoen ; want diergelyk Hooy, maakt dik , kort, glad, blinkend en zagt Hair , van de kleur als Fluweel, 't geen zeer fchoon ftaat; ook maakt het een fchoon, rond en welgevoed lichaam, met vaft vleefch en goed vet. Hooy van Iaage Landen , die nooit onder
Water ftaan, kan goed zyn, voornamelyk, in- dien het op hoogen kanten, en Kadyken, aan Rivieren en zoete Wateren gewonnen is; maar het Hooy van natte moeraflige Landen, moet men nooit aan Paerden geeven, want is onge- zond: Egter doen eenige zulk Hooy op, om de goed koop, zeggende dat het veel verrriffender ïs als het andere, waarom zulks des Zomers , gelyk wy zeiden, kan toegeftemd worden , maar niet des Winters; ook zullen de Paarden, die altoos zulk Hooy eeten, lang en ruig van hair vallen. Daar is nog een derde zoort van Hooy,'t
geen booven alles de Kroon fpand; namelyk, *t Klaver-Hooy, en is zeer goed voor de Paar- den , met verftand en befcheidenheid gebruikt zynde: Het verwarmd; ea indien het wel ge- won- |
|||||
♦
|
|||||
De Ervaren Koetzier, &c. 47
bonnen is, zo zyn de Paarden daar zeer verzot
op; zelvs maakt bet de Paarden, in een korten Sd, vet, en geeft fchoon en blinkend hair:
og dit Hooy is alleen goed om daar mede, in de Maanden December, January en February, de Paarden te voederen, dewyl het zeer ver- warmd geduurende de koude; maar het word reets zo droog, in Maart, dat de Paarden, in- dien 't niet geweekt is, dit Hooy niet konnea eeten. Indien de Paarden gezond vet en wel gefield
zyn, zo heeft men dit Hooy niet noodig;maar indien de Paarden, tegen de Winter, mager, of afgemat door een Veldtogt, op ftal komen, zo doedt men dezelve laaten en purgeeren, en dan geeft men hen, drie of vier maanden agter een, van dit Hooy te eeten, dat dezelve op een extraordinaire wyze herfteld; dog., gelyk wy zeiden, men moet hier omtrent met voorzig- tigheid te werk gaan, om dat het de Paarden, door te veel eeten, te zeer zoude vejhitten. Nu moeten wy, met een woordje fpreeken
van het overige Voeder, 't geen maar by toe- val, of nu en dan, aan de Paerden gegeevert word; als daar is de Zeemelen, Garft, de Tar- we , Paardeboonen , gefneede Boon-ftroo of Tarwe-ftroo, &c. De Zeemelen is het eigentlyke voedzel voor
Zieke Paarden, als zynde zeer verfriffende ea ligt om te verteeren ; dog daarom geeft men het ook wel, by zeekere gelegendheden, aaa gezonde Paarden ; want een flobbering vaa Zeemelen, Haver en wat Boonen, op de rei- zc aan de Paarden gegeevea, is niet te ver- agten:
|
||||
4$ X)e Ervaren Koetzier, &>
agten: Zo lang men een Paard met Zeemelea
alleen voerd, zal het weinig in ftaat zyn om te werken, dewyl zyne kragten daar door af- neemen; dog, daarom is het goed voor Paar- den die ftil ftaan en niet werken , om dat ze ziekelykzyn; want fchoon de kragt daar door verminderd, zo verkoeld daardoor het bloed, en 't herfteld de gezondheid, dewyl men een Paard, dat alleen Zeemelen eet, een zoort van vaften doedt houden : Ook is het goed, voor magere Paarden, die men met Haver voederd, indien men hen, des avonds, twee mantjes vol nat gemaakt, met wat Haver daar onder, te ceten geeft. Groen gefnede Garft , is een voedzaam en
zeer verfriffeiid voedzel voor de Paarden; en het is zeer goed, de Paarden, die verhit en mager zyn, een tyd lang, met wat Haver 'er onder, daaar mede te voederen. De Zomer- garft, die men in Maart zaaid, is in May goed om gefneden te worden; maar de Winter-garft is goed om in April daar toe te gebruiken. Daar zyn Lief hebbers, die Jaarlyks,een Maand of zes weken lang, ih het Voorjaar , dit aan hunne Paarden geeven, dog de meeften maken het nat, na dat het gefneeden is : Men geeft ook wel gedoifte Garft, in plaats van Haver, om dat ze zo heet niet is; dog dit gefchied xneeft uit gebrek , ook is de groene gefnede Garft veel beeter. De Tarwe is veel te heet voor de Paarden; en
men behoorde daar nooit gebruik van te maa- ken, of het moeft in tyd van noodt zyn, de- wyl het in ftaat is om het lichaam van een Paard
|
||||
De Ervareh' Koet zie f t &c 49
Paard in Vuur en vlam te zetten,en véele- quaa-
len te verwekken, voornamelyk,de bevanging en de Vaarnen: Daar zyn nogtans gevallen wan - neer men de Tarwe met nut kan gebruiken,in- dien men met verftand daar mede te werk gaat; indien men aan Paarden, die naauw van darmen zyn, des morgens wat Tarwe onder het gelhe- de ftroo voor diend, met veel Hooy , eer men ze doedt drinken, zo kan het dienen, om het ingevalle lichaam te herftelleujdog dan was het nog beeter , half-uitgedorlt , gefneden Tarwe Graan te voederen; dog dan moeten die Paar- den fterk werken, en anders deugd het niet. De Boonen zyn wel zo heet niet als de Tar-
we , maar egter ook zeer verhittend j egter mag men van tyd tot tyd wel een weinig daar van aan Paarden geeven die fterk moeten werken; dog alleen voor een tyd, wanneer men tot het gewoone Voeder, Hooy, Haver en ftroo moet wederkeeren : De ondervinding heeft geleerd, dat Paarden,
die zeer fterk moeten werken, ongemeen veel nut hebben, van het gefneede Boonftroo: Ten dien einde neemt men de fchooven zo als die Tan- 't veld komen , ongedorft, en men fnyd dezelve in de bak, met boonen en al,behalven het onderfte, dat te hard is: Hier doen eeuige wat Haver onder; en dit .voedzel verfterkt de Paarden uitneemend: Egter zo is het beft,voor Koetspaarden , of Paarden, dewelke tot ver- maak gehouden worden, gefnede Tarwe-ftroo met Haver en Hooy te gebruiken. • Het Gras en Klaver, dat men in 't Voorjaar
en in de Zomer aan de Paa/deu geeft, diendt
D om
|
||||
$o De Ervaren Koetzier, (Bc*
om dezelve te verfriffen, en te purgeeren: Dit
ïs zeer noodig ten opzigte van jonge Paarden, en Paarden die zeer verhit door het fterk wer- ken zyn; en diergelyke Paarden , dewelke nooit in de weiden gaan, moet men op ftal, Gras te eeten geeven. Dog het gras is goed voor verfcheide ziektens, maar nadeelig voor fpattige en Vaarnagtige Paarden. Als men de Paarden, in 't Voorjaar op de
Stal Gras te eeten wil geeven, om daar dooie deeze of geene quaal te geneezen, zo zyn zom- jnige gewoon, de Paarden de eerfte acht da- gen , niet te Roskammen nog fchoon te maken, veel minder de bedding van ftroo, van onder «Ie Paarden, des morgens, weg te doen, ha- tende de Paarden aldus op de Meft en Vuilig- heid leggen flaapen, dewyl men meent dat'dit gezond voor de Paarden is: Dog anderen keu- ren dit af, als nutteloos zynde, fchoon ik dit met een goeden uitflag, omtrent Paarden die zwak en ongezond waren, werkftellig heb ge- maakt. Het is een ftantvaftig gebruik, 't geen goed
bevonden is, de Paarden, als zy begonnen heb- ben Gras te eeten, aanftonds te doen Laaten : Anderen doen dezelve daags te vooren Laaten , eer zy Gras beginnen te ceten, 't geen beide goed kan zyn. Het Gras moet des morgens gemaaid worden
•terwyl 'er de Dauw nog oplegd, dewyl dit de Paarden des te beeter doedt purgeeren: Ook moet men de Paarden niet te veel Gras te ge- lyk voordienen , wanneer zy dan veel graager als anders zullen eeten, > 4 In- |
||||
De Ervaren Koetzier, (3c $&
Indien een Pèard ïnagér is, zo moet men
hem, als hy Gras eet, tweemaalen daags, met natgemaakte Zeemelen veeren; maar indien het Paard vet is, zo is eens daags genoeg: Dogde- wyl het Gras eeten, de Paarden zeekerlykflap maakt, zo moet men een Paard, daar men. dan dieuft van wil trekken, onder die natgemaakte Zeemelen, twee oneen Foye eTAntimonie (waar van wy, in 't eerfte ftukje. breedvoerig heb- ben gefproken) ingeeven ; want dit belet de tanden van ftomp te worden, gelyk anders veel- tyds, door het Gras eeten gefchied: Dit dood ook de Wurmen,die door het Gras eeten voort- geteeld worden: Ook is het goed voor de be-t vanging, daar de Paarden, in deezen tyd,veel aan onderheevig zyn, dog die, indien men dit middel gebruikt,nooit gevaarlykis; want door een eenige Laating kan het als dan geneezett worden, zonder de Paarden het Gras eeten te onthouden: Ook moet een Koetzier zorg dra- gen, de Paarden, als zy Gras eeten, warm te houden, dewyl het Gras een verkouwender Voedzel als het Hooy is. Wat het drinken der Paarden aangaat, daar
van hebben wy breedvoerig in bet eerde {tukje gefproken; waarom wy alleen hier byvoegen; dat men boven alles zorg moet dragen, de Paar- den altoos een en het zelve zoort van Water,te drinken te geeven: dat is, men moet Put-wa- ter geeven aan die geenen die Put-water ge- woon zyn te drinken; en Regen-water aan die genen dewelke Regenwater gewoon zyn, te ge- bruiken; want een groot onderfcheid var» Wa,- ter, geeft ook een groote verandering in het D 2 liclw |
||||
52 De Ervaren Koetzier, (3c*
lichaam van een Paard ; en is men op de ïeize
daar toe genootzaakt, zo moet het Water ten minde niet brak, en verfch zyn: En daar me- de gaan wy over tot het II. HOOFDSTUK.
Van de kennijjê der Ry'tuigen, en wat daar
omtrent moet •waargenomen 'morden. DE Ry tuigen kan men in verfcheide zoor-
ten onderfcheiden , als Koetzen , Ber- lynen, Polt-chaizen &c. Wagens die op Rie- men hangen, als overdekte en opene Faë- tons, Spiegel-wagens en Halve Wagens. Wa- gens die op geene Riemen hangen; als Speel- wagens en Voermans- wagens. Chaizen ; zo opeae als Kap-chaizen. Boere-wagens en Kar- ren. Toefleen, Openfleen en Narrefleen: Waar van wy, yder in 't byzonder ,met een woord- je iets zullen zeggen. Onze intentie alhier is geenziuts om vari
alle de zoorten van Koetzen , Berlynen &c. hi 't byzonder te handelen; ofte aan te toonen-, welke het gemakkelykfte of prachtigfte voor een Hof, Stad of Reiz-koetz is ; en wat de fraaiheid daar van uitmaakt, dewyl dit meer het beroep van een Koetze of Wagenmaker j als van een Koetzier &c. raakt; maar wy moeten daar van alleen lpreeken, voor zo verre den gebruiker daar kenniffe van moet hebben, om die wel te behandelen. Het geen, dat men in deezeii wel moet ver-
ftaan,
|
||||
De Ervaren Koetzier•, (3c 53
ftaaa, is, een Koetz of Berlyn, wel op zyne
Riemen te hangen; dat is, zorg te dragen dat hy wel in zyn evenwigt hangdt, aan de eene zyde niet lager als aan de andere; en van agte- ren niet lager als van vooren: Het is waar, ee- nige willen dat hunne Koetzen agter over zul- len hangen, als voor hen gemakkelyker vallen- de; dog die Heeren gelieven te bedenken, dat hunne Paarden daar tien malen meerder onge- mak door komen te lyden; en dat een Koetz reets een zwaar Rytuig genoeg is, zonder dat men het zelve, zonder nootzaak, nog zwaar- der en ongemakkelyker voor de Paarden be- hoefd te maaken: Ook moet men bedenken dat de Paarden met de uitterlle moeite een Koetz moeten trekken > die te veel op de diffelboom overhangt. Om een Koetzwei te hangen, dat het ge-
makkelyk voor de Paarden is, en dat hy tef- fens een bevallige zwier heeft, zo moet men zorg dragen,dat de voorde wielen zo hoog zyn als het eenigzints mogelyk is; want dat geeft veel gemak aan de Paarden: Ook mag een Koetz niet hooger als zes of zeeven duimen boven de boomen hangen ; bovendien zo moet hy zo itrak in zyn evenwigt hangen, dat hy niet heen " en weder flingerd, nog voor nog agter over kan vallen; maar dat de Koetzaltoos iu zynvoorige ftaat blyft hangen , het zy 'er twee ofte vier mentenen in zitten, en of men voor of agter uit reid. Wagens die op Riemen hangen , als Faë-
tons, Spiegel-wagens en Halve wagens, zyn zo zwaar niet als de Koetzen, om dat deze D 3 hoo* |
||||
54 De Ervaren Koetzier y (3c
hooger van Voorwielen zyn; anders heeft men
Spiegel-wagens, die in zwaarte voor geen Koetz behoeven te wyken: Het voornaam$e, dat een Koetzier daar omtrent in aanmerking moet nee- ïneu, is, dat dezelve (Irak genoeg, in even- wigt hangt, zonder aan de eene of andere zyde o\rer te hellen, en zonder dat ze te veel na voo- ren of na agtere hangen ; dewyl dit evenwigt een groote gratie aan een Rytuig geeft, en het zelve gemakkelyk voor de Paarden maakt. Wagens die op geene Riemen hangen, als
Speel-wagens en Voermans-wagens , zyn voor Heereti weinig in gebruik ; als alleen kleine ligte Zomer Speelwageutjes; want zwaare o- pene Wagens, behooren tot de Boere wagens. Deeze Wagens vallen, al zyn ze zwaar,onge- lyk gemakkelyker voor de Paarden als of ze op Riemen hingen , dog in tegendeel veel onge- makkelyker voor de menfchen , fchoon een klein Speelwagentje , niet ouvermakelyk in zandige wegen is. Chaizen,zo opene als Kap-Chaizen; Dezel-
ve zyn by ons zeer in gebruik. De hoogde en ligtite Chaizetijzyn het gemakkelykfte voorde Paarden en Hard-dravers; dog teffens het ge- vaarlykfte: Men moet zorg dragen, dat dezel- ve niet te veel voor of agter uit hangen, of op zyde vallen, of heen en weder flingeren; en indien men eenige zwaarte in de bak van de Chaize legt, zo moet men de bak zo veel ag- ter uit fpannen, dat men daar door het verloo- ren Evenwigt herfteld; anders valdt het zeer laitig voor de Paarden. Kap-Chaizen, hoe zeer dezelve ook in 't gebruik ©ogen weien,iseea onge-
|
||||
#m#>
|
|||||
J)e Ervaren Koetzier, (3c. y?
ongemeen zwaar en moeijelyk Rytuig voor de
Paarden, niet alleen als men tegens de Wind ooryd, wanneer de Wind daar in blyft hangen, 't geen zelvs moeijelyk voor de menfehen valdt; maar dit is voornamelyk toe te fchryven aan de- moeiielvkheid om een Kap-Charze, in zyn e- venwigt te hangen, dat hy niet meer na agte- •ren als na voren drukt; dog het is de pligtvan een Wagenmaker daar in te voorzien, gelyk hy ook doen moet, ten opzichte van een Koet$ ïo?fleen,Openfleen en Narre-fleen:Omtrent
de eerfte ftaat aan te merken, dat dezelve niet veel agter over moeten hangen , dewyl dit moeiielyk voor het Paard zoude vallen. De Openfleen zyn na het gebruik gefchikt, zo wel als de Narre-fleen; dog de laatlte moeten cier- lyk, ligt dog Kerk zyn. Van andere Rytuigen fpreeken wy met, de-
wyl die alle tot de bovenltaande foorten gebragt konnen worden. . .
Dat het de plicht van een Koetzier is zorg te
dragen dat zyne Rytuigen zindelyk en net zyn, fprtekt van zelve; als meda dat dezelve ten dien einde geftoft , gewaffchen en fchoonge- maakt moeten worden; dog alk tyden zyn tot al- les niet even gunftig: want het vochtige Weer is goed: en droog, heet Weer is ^uaad om de Leeren en Riemen fchoon te maaken : Men moet dezelve ook met geen nieuw Lywaatwry- ven, maar met een (tuk zwarte baay of ftoffe, van een hand breed, dat men van tyd tot tyd in wat Lynzaat-oly doopt, vet ofte mager, na dat het Leer , of de Riemen droog zyn , en. D 4 vettig- |
|||||
$6 De Ervaren Koetzier, &c.
•vettigheid noodig hebben: dog het zal moge»
lyk niet onnodig zyn alhier met een woordje te erinneren, dat men het Leer en de Riemen, eer men dezelve met Oly inwryft , ter deeg moet afftoffen en fchoonmaken ; waut anders wryft men de vuiligheid in 't Leer, dat des zelvs glans beneemd , het hart, borderig maakt en doet barden. Koetziers, die net op hunne zaakenzyn,ge-
bruiken tot het fchoonmaken hunner Rytui- gen: Ken zachte wolle lap, om de grove flyk, na dat men die na vermogen afgefpoeld 'heeft, van het Schilderwerk fchoon af te doen; dog men mag wel een boender gebruiken om het onderlte fchoon te maaken , mits men zorg draagt van daar niet mede op het fyne Schil- derwerk ofte vergu'dfel te raaken , dat door die fcherpte befchadigt word ; en een natge- maakte fponge i» daar veel bequamer toe; ook diend een zagte langhairige fchuijer beft om het bekleedzel van een Rytuig fchoon te ma- ken: Dog indien een Koetz &c. met Fluweel bekleed is, zo mag men het met geen fchuijer aflloffen; dewyl de fchuijer de Zyde uit het Fluweel haald, en egter niet in (laat is om de vuiligheid en Poeder der Pruiken weg te nee- men; maar men neemt ten dien einde een lap Sergie, dat alles na zig neemt. Indien 'er des Winters op de kap of't verhe-
melfel van een Koetz of ander Reituig, fneeuw gevallen is, zo moet een Koetzier zorg dragen dat de Sneeuw daar niet lang op blyft leggen, want, het geen wonderlyk fchynd ? de fneeuw terbrand het Leer. ;■ - '< Des
|
||||
De Ervaren Koetzier, &c. 57
Des Zomers doet de brandende Zonne, zo
wel als het (tof, veel quaad aan het Leer; want het eerde trekt 'er de vettigheid uitjen de (tof hegt zig valt, en formeerd een foort van mas- tic, die in 't Leer dringt en het zelve wit maakt, zo dat men niet dan met veel moeiten het kan herftellen; dog fchoon dit meer een Sadelmaker als wel een Koetzier raakt, zo is het goed dat de laatfte weet, hoe hy in diergelyke gevallen te werk moet gaan. Men doet de Koetz &c. heel verre agter over
hellen, om over al met de handen gemakkelyk by te konnen komen; dan neemt de Stalknegt een bofch Rogge-ltroo dat hy aan brand (teejtt, en digt over het Leer laat gaan , terwyl de Koetzier zorg draagd om de vonken weg te doen, en na maate dat het Leer Wtsrm word, zo moet hy het zelve met een lap (terk wry- ven,waar door al het ingedrongen (tof en vui- ligheid, uit het Leer zal gaan : wanneer het Leer dan geheel fchoon is,zo ueemd de doek met Lynzaat-oly, gelyk gezegt is, en men maakt het Leer behoorlyk vet. Caar na maakt men een dun mengzel van zwart met een wei- nigje gom, dat men over het Leer,als de Oly daar in getrokken en het zelve droog is, daar dunnetjes over ttrykt , en laat het aldus twee dageu lang zitten,en dan met een doek (terk gewreven , zo word het Leer zo fchoon en glansryk als of 't nieuw was. Wy behoeven alhier niet by te voegen, dat men de fpykert- jes met een doek fchoon moet afdoen , dewyl zulks van zelve fpreekt; dog dewyl hier om- trent nog al iets valt aan te merken» zo zeg- D j- gen |
||||
^8 De Ervzren Koetzkr i &<;.
gen wy alleen. Ieder maal dat een Koetz of
Rytuig fchoon gemaakt wordt , zo moet de Koetzier met een zagt borfteltje alle de fpykert- jes fchuins en dwars, van het ftof zuiveren,en dan met een dpek afwryven; welk borfteltje en doek nergens auders toe gebruikt moeteu wor- den. Zo de fpykertjes jterguld zyn, moet men die weinig wryven, want hoe meer men die wryfc, hoe zwarter die worden, zelvs gaat 'er het Goud ligt af; zyn zy vuil,zo fchuijerdmen die zagjes af, en men loopt die met een zagte doek eens over, en dat is genoeg: Zyn ze vol modder, zo beftrykt men die des avonds met Lyn-oly en Iaat het intrekken, dan borftelt men die en wryfc ze des morgens zagjes af, zo zyn ze fchoon en glansryk. De Glazen maakt men met een doek fchoon
die nergens anders toe diend gebruikt te wor- den : Zyn dezelve zeer vuil, zo neemt Spaanfcli- wit of blanketzel de groote van een Notemu- fcaat in water gefmolten, en maakt ze met een fponge fchoou : Andere gebruiken daar toe Brandewyn, anderen wederom Spaanfche Snuif of Blaauwfel; dog men moet de glazen altoos met een fchoone doek droog afveegen. Boven alles moet men voorzigtig te werk gaan
in het fchoonmaken van het iraaije Schilder- werk, als van veel waardye zynde; en egterzo moet het dikwils fchoon gemaakt worden, de- wyl de ftof en vuiligheid daar veel nadeel aan zoude doen. Het gefchilderde hout moet men voorzigtig afwaflchen, en met een fyne natge- maakte fponge afdroogen; zit 'er veel gedroog • 4e drek op, men maakt die met de fponge nat zon-
|
||||
De Ervaren Koetzier y Os. 59
zonde* te wryven, en dan veegd men het af met
een zagt Penceel , voor al het gefnede Lyft* werk; en naderhand droogt men alles met een zagte doek af, dog het Verguldfel moet men niet afdrogen maar laten opdrogen; en het Schil- derwerk moet men van tyd tot tyd een weinig- je Oly geeven om de kleuren op te haaien, dog dit doedt men niet in heet en ftoffig Weer, maar in het Voor- en Na-jaar. Het Leer van een Rytuig dat dagelyks gebruikt word, moet alle agt dagen, en de Auchen alle dagen ge- fmeert worden, want dit belet het verflyten, en geeft een groot gemak aan de Paarden, III. HOOFDSTUK.
Van alles wat omtrent de Tuigen, het Irei-
delen en infyannen der Paarden moet waar- genomen worden. AAngaande de Breidels der Koetzpaarden
&c. ftaat aan te merken, dat 'er genoeg- zaam geen onderfcheid is ttuTchen dezelve en die der Rypaarden: daar is alleen eenig onder- fcheid in hetxHoofdftuk,die altoos van dezelve ftoffe en Verwe met de Tuigen moet zyn, dat geen plaats^ heeft omtrent de Rypaarden, zelvs gebruiken eenige van onze jonge" Lieden, Hooft- ftellen voor de Chaize Paarden, die niet by de Tuigen voegen, dog het word in 't algemeen ils onvoeglyk afgekeurd. Zomtyds voegd men de onderkeel eo de onderbaard te zaamen onder het ondertte kakebeen, met een yzere ring: Men
|
||||
tfo ï>e Ervaren Koetzier t &c.
Men voegd Oogftukken aan het Hooftflel, tea
einde te beletten dat het Paard niet ter zyden uitziet en door eenig voorwerp verfchrikt, of ran zyn werk afgetrokken word ; want een Paard loopt het gemakkelykfl: als hy vlak voor uit kykt: Bovendien,zo kan men boven op het hoofd zodanige cieraaden, en aan de ooren quas- ten of ftrikken vaft maken, als men goedvind. Een breidel beftaat in drie voornaame ftuk-
ken. i. Het gebid, dat gefchikt is om tegen de kieuwen te fteunen een duim boven de haak en niet hooger. 2. De Kinketen, dewelke diend om het gebid vaft te houden en te onderfteu- nen, en die gehegt aan de haaken, een foort van een wip uitmaaken, waar door de kin van het Paard en de kieuwen, meer of minder pyn komen te lyden, na mate dat de Koetzier het Lei-zeel fterk of zagt houd, om door dit mid- del een Paard te doen gehoorzamen: 3. De haaken, waar door die knelling by wyze van de handboomen gefchied. Eertyds gebruikten men veelerhande foorten
van mondftukken , na de gefteldheid van de bekken der Paarden; dog de ondervinding heeft geleerd , dat men met driederhande zoorten volftaan kan, zagt of harder na mate van de zagtheid der monden, daar men naauw agt op moet geeven, als mede, dat het monftuk niet •te lang nog te kort is, daar veel aan gelegen legt. De Snaffel of ligt Engelfch mondftuk word
nooit alszomtyds omtrent Rypaarden gebruikt, die dan zeer zagt van bek moeten zyn. JMen heeft ook gefchakelde aiondftukken,
i die |
||||
Be Ervaren Koetzier &c. 6 &
die alleen in de Stallen gebruikt worden, om een
Paard te doen fchuimbekken, en de herffenen te ontlaften; hem het eeten te beletten, om beeter honger te krygen of de maag te herftel- len. Daar zyn drie zoorten van Halffters die tot
de Paarden gebruikt worden ; te weeten, de halffter van touw, van Riemen of die van Leer; dog men gebruikt de twee eerfte zelden anders dan in de Paarde queekeryen, maar de derde word voor Ry en Koetzpaarden gebruikt. Als men een Paard zal optoomen moet men
zo lang wagten dat hy zyn bek leeg gegeeten heeft: Dan neemt men de breidel en men legt de Leifel dwars over den arm heen, houdende het bovenfte van 't Hoofdftuk om hoog met de Regterhand, en het mondftuk houdt men vafc met de Linkerhand: dan fteekt men de vinger in de bek van het Paard, en het mondftuk daar tegen aanhoudende zo doed men die in de bek met de Linkerhand: Dit gedaan zynde zo doec de Koetzier,hem het bovenfte van het Hoofd- ftuk over de ooren heen, beginnende met het regter oor eerft, en dan het linker oor: dan neemt men de toupet, of het bofch hair voor aan'de kop, en trekt die onder de Riemen van daan, zo dat het hair los hangd , 't geen anders ongemak aan 't Paard zoude veroorza- ken : Dan doet men de kinketen en onderfte riem vaft, zo wel als de Riem onder de Keel; dog een Koetzier moet altoos naauwkeurig toe- zien , dat het mondftuk wel zit en paft, de- wyl daar ten uiterfte veel aan gelegen is. Men moet ook zorg dragen dat de Kinketen
mee*r-
|
||||
6t De Ervaren Koetzier t ($c.
|
|||||
meerder of minder fpand, na1 maate dat het
Paard hard ofte zagt van mond is; als mede, dat de ooglappen hooger of lager gefteld moe- ten worden, na maate men bevind , dat een Paard ter zyden of agter uit gewoon is te ky- ken, om zulks te beletten , dewyl daar door veele ongemakken ontftaan. De Tuigen der Koetzpaarden , en die der
Paarden dewelke voor Chaizen en andere plei- zier Rytuigen gebruikt worden , worden van zwart, rood, en wit Leer &c. gemaakt, cierlyk geborduurt zynde; dog de gemeene van enkel zwart Leer; de befte worden vercierd met ver- guld koper, ook wel koper alleen, dog men ebruikt tegenwoordig lang zo veel koper aan e Tuigen niet als voorheen. Het Is onnodig alhier omftandig te befchryven hoc een goed Tuig gefteld moet zyn, dewyl dit in 't byzon- der de Zadelmakers raakt; maar een Koetzier moet toezien dat het Tuig goed en fterk i3, en wel op het Paard paft* By het infpannen voor bet Rytuig moet men
voornamdyk zorg dragen, dat de Paarden óf het Paard niet te digt aan, ofte verre van het Rytuig loopt; dat het eene Paard, indien het driftiger is als het ander, wat fterker of korter opgetoomt word, om gelyk te loopen; en als denaarden ingefpannen zyn, moet men dezel- ve fchoon af bordelen, de Maanen en het hair van 't voorhoofd kammen en met een fpongie nat maaken, en de hoeven met vet en zwartzel beftryken, 't geen fraay ftaat. k Een Koetzier of Liefhebber op het Rytuig klimmende om voort te ryden, moet de Leifel met
|
|||||
De Ervaren Kmzier, (3c* £3
met de Linkerhand vatten, de zweep in de
Regterhand houden, en zo op 't Reituig frap- pen , om aanfronds Meefter van zyne Paarden te wezen. Hy moet regt op gaan zitten, met de borft voor uit, en de handen niet te hoog nog te laag houden, 't geen miflelyk ftaat: de eene koord van het Leifel moet aan de eene zyde van de middelfte vinger, en, het andere aan de andere zyde van die zelve vinger, van de Linkerhand uitkomen, en binnen in de haud moet men de Leifel kruifelings valt houden; met de Regterhand houd men de Zweep, dié lynregt over de linkerhand heen legt, zonder het uiterfte van de Zweep te hoog ofte laag te houden; ook moet de Regterhand digt by de Linkerhand zyn, om by occafie dienlt te kon- nen doen, dan ryd men veilig en cierlyk. Een Koetzier, of wie het ook zyn mag, wan-
neer hy mend, moet nooit zyn hoed afdoen om iemant te groeten; want indien 'er, in diea tuffchen tyd, iets voorviel, zo zoude hy niet in ftaat zyn om zyne Paarden te beftieren: Een Koetzier of Knegt die mend moet niemant groeten; maar een Heer die in Perfoon mend, groet met de Zweep, dien hy met het boven- fte einde keert en laat daalen na de zyde van die geenen welke hy groeten wil. Vind men goed een van de Paarden een flag
met de Zweep te geeven, zo moet men hem nooit van agteren op de billen flaan, maar op de buitenfte zyden na vooren na de borft toe; toen moet ook nooit flaan zonder nootzaak, nog leggen te tikken, maar als het nootzakelyk is, geeft men bem een flag die wel gevoeld word, 't geen
|
||||
04 De Ervaren Koetzier, (#;.
't geen een Paard in ontzag houdt , daar het
zagt flaan en tikken, de Paarden maar tegen het liaan verhard maakt , en dan doedt het flaan geen nut, ten tyde van nootzakelykheid: Mea moet dan met de Paarden gelyk met de Kinde- ren doen, en die nooit flaan dan wanneer zy ftraf verdiend hebben, dog dan moet men zulks niet nalaaten, maar met ernlt doen; want het geduurig flaan maakt halfterrig, en het niet flaan op zyn tyd onachtzaam. Nooit moet men klappen met de Zweep als
men voort wil ryden , maar men begind zagjes aan, om te zien hoe men de Leifel moet hou- den om de Paarden gelyk te doen trekken; ten dien einde,zo houd men de Paarden wat op,en zet hen wat aan, of men geeft een klap met de zweep in de lugt, zonder de Paarden te raaken, 't geen veroorzaaken zal dat zyzichin een goed poituur zullen ftellen , waar na, men de Leifel wat laat fchieten, en dan zullen de Paarden ge- makkelyk, vlug, vol vuur en cierlyk loopen, dog men moet de Leifel ten minften zo firak altoos houden, dat men meefter blyft om de Paarden met de linkerhand te konnen doen ge- hoorzamen ; want de Zweep en Regterhand diend maar tot behulp en in tyd van nood. |
|||||
IV.
|
|||||
Be Ervaren Koetzier, (0k 6$
IV. HOOFDSTUK,
Van het Mennen der Paarden, en *t bejiie-
ren der Rytuigen. IN de Stad moet men niet te hafd, nog tedigt
aan de Huizen Ryden dewyl daar veele on- gevallen door ontltaan konnen; vooral moet men fcagjes iyden als men een hoek omflaan zal,de- wyl wy niet weeten wat beletzelen ons voor- komen zullen; ook moet men nooit hard door gooten &c. reiden, dewyl de Affchen door die itooten ligt fcheuren: dog het Haat fraai een brug vlug op te ryden, maar boven op de brug gekomen zynde moet men de Paarden wat op- houden , zonder van de draf af te raaken, en dan op een bedaarde wyze, de Paarden voor 't vallen wat onderfteunende ; de brug afryden; ook moet men uiet hard ryden, en de Paarden behoorlyke fteunzel voor het flruikelengeeven, als de ftraaten glad zyn, of bedekt met fneeuw leggen. Wanneer men een Rytuig op ftraat ontmoet,
zo moeten zy beiden een weinigje na de Rech- terhand uithalen, om aldus den een den andere aan de linkerzyde te laaten paffeeren; dog als men een Prins ontmoet, zo moet men ftilltaan tot dat zyn Koetz gepaffeerd is; maar buiten de Stad moet yder op zyn beurt na de Regterhand uithalen voor het Rytuig dat hem ontmoet, en van een gelyke rang is. Twee wielen moeten, wykeu voor vier wielen, een Paard voor twee E Paajc- |
||||
66 De Ervaren Koetzier, (3c.
Paarden, twee Paarden voor drie, en drie Paar-
den voor vier Paarden ; een Kar voor een Chai - fe ; een wagen voor een Koetzen alleRytuigen voor een Poftwagen: tien geladen Hooywagen behoeft niet geheel uit hetlpoor te haaien, maar moet blyven ftilftaan; dan heeft men niets te zeggen. Die van een Stad afryd moet uithalen, indien hem een diergelyk Rytuig ontmoet, maar is hy de helft van de weg gepaffeerd, zo moet den andere uithaalen: Dit is maar redelyk j want de Paarden die na een Stad toegaan, wor- den onderfteld vermoeider te zyn dan die van de Stal, of van een Stad afkomen, maar indien de weg zeer fmal is, zo moeten zy beiden uit- halen , yder de Regterhand kiezende; ook moet men verre genoeg uithalen , om malkanderen niet te raaken, waar door anders ligt ongemak- ken ontdaan. Niet alleen een Koetzier, maar ieder verftan-
dig Liefhebber zal nooit op een Rytuig flap- pen, voor dat hy, die mennen zal; want aan hem is de zorge bevolen , eerft naauwkeurig de Paarden zo wel als het Rytuig bezigtigd heeft, en bevonden dat alles in een goede ordre is; waar na, hy onderzoek zal doen, of de bak van het Rytuig voorzien is met een hamer, eenige fpykers en een goed deel fterk touw, of'er iets onder de weg Kwam te breeken, ten einde als dan niet in verlegendheid te geraken, dewyl de ongevallen niet altoos komen op tyden en ter plaatze dat ze door anderen konnen herfleld worden. De grootfte zorge van een Koetzier, Voer-
man ofte Liefhebber , als hy eene reize zal doen,
|
||||||
De Ervaren Koetzier, ($c. 6j
doen, is te overwegen of de weg,dien hy dien
dag moet afleggen, verre is ofte niet; of de weg goed is, en wat het meefte genoegen aan hec gezelfchap zoude konnen geeveu. Is de weg verre, hy moet de pleifter plaatzen zo zoeken te regelen, dat hy die volbrengt zonder zyne Paarden te veel af te matten: Dit kan gefchie- deu als men om de twee uuren rydens een half uur pleifterd en langer niet, en dat men op de weg niet te hard maar zo geftadig als mogelyk is ryd, want die geftadigheid fpoed veel weg zonder de Paarden tevermoeijen,voornamelyk: indien men in den beginne zagt aan ryd, en zagjes ryd als men na.by de pleifter plaats komt, want de Paarden op den adem zynde vallen dan aanftonds aan 't eeten; en het is beft kort onder wegen, en wat langer op de middag te pleifteren, en vroeg te komen ter plaatzen daar de Paarden dien nagt bly ven zullen; want een uur ruftens des nachts is nuttiger voor de Paarden als drie uuren ruftens onder wegen. Wy zeggen met recht dat men geftadig moet
ryden , en zorg dragon , dat het eene Paard teen meerder werk doet als het andere; want
aar is niets 't geen de Paarden meerder nadeel doet, dan dat men dezelve, al is het maar voor een korte poos, buiten haar kragt doet loopen, en drie maaien zo lang dezelve te laaten ftappen als zy hard gelopen hebben,zal de Paarden niet tot hun verhaal doen komen, zo dat men aldus de Paarden vermoeid en teffens den tyd onnut ver- lieft; dog die geftadigheid moet geregeld zyn na de goedheid of quaadheid van den weg, om dat men geftadig ryd zo men de Paarden op E 2 een |
||||
68 De Ervaren Koetzier, GV.
een harde goede weg ordentelyk doet door-
draven , op een zandige weg zagt 'er ryd en in het gulle zand laat (tappen, want dan werken zy eenparig, dewyl het ontegenzeggelyk is,dat een half uur in het gulle zand te draven de Paarden meerder zal vermoeijen, dan of men hen drie uuren lang op een harde weg zulks had laten doen. Als men een goede weg heeft, voornamelyk
indien die wat zanderig is, moet men wat meer bot aan de Paarden vieren als anders om dezel- ve gemak toe te brengen en nog meerder als zy in het gulle zand zyn ; maar op een harde, een klei of ftraat weg moet men de Paarden eenige fteunzel geeven , dat het dreunen in de borft eenigzints belet; ook hebben de Paarden dan Jigter nood van ftruikelen, wanneer men hen aanftonds kan te hulpe komen, en dan ryd men verftaudig en vöorzigtig. Op flegte wegen, die vol gaten zyn, moet
men de Paarden nog meerder fteunzel geeven, en is men verpligt groote of modderige en vol water leggende gaten te paffeeren, men moet daar niet vlug en regt in ryden, want dit doet de Paarden ligt ftruikelen en het Rytuig bree- ken of omvallen, maar men ryd dan zagjesdaar in als overdwars, en zo dra de voorfte wielen daar in gekomen zyn, zo doed men de Paarden een weinig draaijen om daar uit te komen, en op deeze wyze paffeerd men veeltyds groote en gevaarlyke gaten, zonder gevaar, en zonder dat zy die op het Rytuig zitten zulks byna ge- waar worden. Daar is niets nodigers, dan zorge te dragen,
dat
|
||||
De Ervaren Koetzier, &c. 69
|
|||||
dat de Paarden, voor het zelve Rytuig gefpan-
nen, egaal van groote,vau fterkte, van draf en vol van vuur zyn, dewyl het anders een droe- vig en moeijelyk mennen geeft want is het eene Paard fterker als het andere , men is ver- pligt het zwakke alle oogenblikken op te hou- den, en het andere voort te dry ven, het geen beide zeer vermoeid, en het fterke moet noot- wendig het zwakke bederven; zo ook, indien het eene Paard lui en het andere vol vuur is, zo zal het eerde het laatfte ruineren laat men doen wat men wil. Een verftandig Koetzier of Lief hebber, in-
dien hy genootzaakt is met zulke onegale Paar- den te ryden zal de noodige voorzorgen daar toe gebruiken , door byzotidere mondftukken na de toeftaud der Paarden te gebruiken: dog men moet gade flaan dat vuurige Paarden meeft altoos met zagtheid en voorzigtigheid behan- deld moeten worden; men moet zodanig een Paard wat langer infpannen als hy die nevens hem loopt, om hem meer fpelens te geeven. Daar zyn Paarden die men lui noemt zonder
het te zyn; de reeden is, om dat ze zeer dun van vel op defchouwders zyn , 't geen hen pyn veroorzaakt; indien men dit bemerkt,zo moet men daar zorg voor dragen, en hen wat korter infpannen, en maken dat zy met een verhee- vene borft lopen, dan zullen zy gemakkelyker en ftouter doortrekken. Ziet men dat het eene Paard fterker trekt als
het andere, zo doet men de Kinketen vau dat
willige Paard een fchakel digter toe, eri men
geeft het andere meerder vryheid, 't geen hea
E 3 ge-
|
|||||
70 De Ervaren Koetzier, (3t.
gelyk zal doen werken: Een goed Paard fteurit
en trekt op zyn gebid als hy fterk trekken moet; maar als de vragt ligt is, zo zal hy van zelven minder force ofkragt doen. Men kan aanftonds bemerken dat het eene
Paard fterker als het andere is, indien men be- vind dat het zwaarder aan de hand en harder van bek is; en her vald moeijelyk met diergelyke Paarden egaal te ryden , want een zwak Paard, dat met een fterk Paard te gelyk moet werken zal altoos veel lyden, zo wel op de ftal als op de weg; want het zwakke zei altoos langzamer als het fterkc eeten. De heete Zomerdagen zyn zeer fchadelyk
voor de Paarden, voornamelyk indieu men lan- ge enmoeijelyke reize als dan doen moet; waar- om men hen in heet weer niet fterk mag aan- fpooren: Zo dra men ziet dat het zweet door het hair begint door te breeken,moet men hen veertig of vyftig paffen laaten ftappen, dan is de benaauwtheid over, en zy geraken wederom op haar adem: In dien tyd mag men nooit meer- der als een quartier uurs op een vollen draf doorryden, wanneer men de Paarden wederom op haar adem laat komen. Ook moet men in heet weer, wat korter en
meerder pleifteren als in koud weer; op Stal komende laat men hen, buiten de togt, met een geflote Stal, ongedekt ftaan,of men bedekt hen in den beginne met een ligt dekkleed,"' dat men kort daar na weg doet om hen verfriffing te gunnen; ook zet men hen nat gemaakt Gra« voor, 't geen de mond van het ftof zuiverd en vcrfrift, en hen met graagte doet eetco; maar des
|
||||
DeErvaren Koetzier, &c. ft
des Winters , of in koud weer laat men be-
zweete Paarden nooit ongedekt ftaan uit vreezc dat ze bevangen zouden worden. Aangaande het drinken en voederen der Paar-
den op de weg, daar van hebben wy, in het eerfte deel breedvoerig genoeg gehaudeld, zo dat wy alhier daar alleen byvoegen; indien men in heet weer vind dat het water zeer koud is, zo moet men wat Zeemel daar onder mengen, of een hand vol Hooy daar in fteeken, om de raauwheid van het water te breeken, en de Paaiden niet te fchielyk te doen drinken; ook is goed dan de Paarden een beflag van Haver en Zeemel te geeven, dog niet te veel, want een Paard moet zyn Voeder altoos met fmaak op eeten, waarom men de Paarden nooit te veel te gelyk moet geeven. Schoon wy reets gehandeld hebben, hoe men
de Paarden moet behandelen zo op de weg,, als wanneer zy op de Stal komen,zo moet men eg- ter aanmerken, dat veele koftbaare fchoone Paarden, voornamelyk indien zy vet zyn, na het doen van een zware reize, door onkunde, verlooren gaan, waarom wy, tot ïlot van dit Hoofdftuk, hier by zullen voegen , tweeder- hande wyzen, hoedanig men, in diergelyke ge- vallen, te werk moet gaan, om zodanige Paar- den te behouden, 't geen alle Liefhebbers aan- genaam moet wezen. Wanneer men zwaare vette Paarden, op een
lange reizc, in heet weer, te veel ge vergt en overreden heeft ; en men voor de bevanging bedugt is, of dat dezelve zullen fterven , zo moet men beginnen met het zweet door een 1 E 4 ftomp |
||||
72 De Ervaren Koetzier t ÖV.
ftomp mes van de huit fchoon af te doen; ook
moet men aanftonds de pooten van zodanige Paarden afwafTchen, en wel wryven, gelyk men het geheele lichaam mede fchoon afveegd, waar na, men die Paarden een half uur lang zoetjes laat wandelen, eerft wat harder, en allengskens hoe zagter, om hen wel op den adem te doen komen: Dit gedaan zynde, zo neemt ruim een pintje roode Wyn die Iaauw is gemaakt, waar in men twee Notemufcaten rafpt, 't geen men yder Paard in de keel giet: Daar na neemt men twee pinten goede Azyn, waar in men twee handen vol zout doet,en met ditmengfelwryft men de pooten der Paarden tot dat ze Jcoudzyn geworden: Bovendien, ('t geen een zaak vau het uiterfte belang is om de bevanging voor te komen ) zo giet men kookende Lauwrier-oly onder in de pooten; of, als men die niet heeft, Oly van Nooten, of Raap-oly, en daar boven op doet men heete aflche, en men bekleed de voeten en pooten met werk of met vlafch: dan zet men het Paard op flal, wel toegedekt zyn- de, en men geeft hen een goede bedding van flroo, wanneer het Paard kort daaraan zal be- ginnen te piffen, en dan is hy behouden, en de vreeze voor ongeval is geheel verdwenen, zo dat men zyne reize des anderen daags kan ver- volgen; het is zeer goed en zomtyds nootza- kelyk hem des avonds te vooren een klifteer te Jaaten zetten, fchoon anderen zulks des mor- gens doen, waar na, men hem met een goede ilobbering voedert en dan infpandt; dog eerft moet men zorge dragen dat het mondftuk ter degen tan het Jchuim gezuiverd is. Men
|
||||
De Ervaren Koetzier, &c. 73
Men kan ook op de navolgende wyze, met
diergelyke Paarden te werk gaan: Indien de- zelve niet vuil nog beflikt, maar ten uiterfte gefatigeert zyn, zo walt meu de pooten met een vogtige beezem, dog men moet de Aarde niet raaken , om de pooten der Paarden niet vuil te maaken. Als men alle de vier pooten aldus heeft gewaffen , en de ftof daar wel af ge- weekt is, zo fpoeld men de pooten fchoon af. Hebben de Paatden langen lterk, vooruamelyk op een fteenweg geloopen, zo maakt men een mengzel van een glas Brandewyn ,zo veelWyn. azyn en een halve pint pis, waar mede men de pooten van- ouder tot boven ter degen wryft; dog men moet tegen het hair op wryven, om het mengzel des te beeter in de zenuwen te doeu trekken ; ook moet men de voorite pooten langer wryven als de agterfte,dewyl het gevaar aldaar grooter is; en hoe meer Brandewyn men in dit mengzel doet van hoe grooter nut het zal zyn, dog dit mengzel moet men op het vuur niet warm maaken, dewyl de geelten van de Brandewyn daar door zouden vervliegen; en wanneer de Paarden wederom zullen ingefpan- nen worden ,zo kan men dit met groot nut her- halen. Na dat de pooten wel gewaffchen zyn, onderzoekt men of 'er niets aan hapert, (gelyk wy zulks voorheen gezegt hebben) dan leid men het Paard in de (tal, en men wryft hem met wat Itroo fchoon af,waar na, men hem Voeder geeft; of zo hy qualyk gefteld is, zo handeld men gelyk wy zo even gezegt hebben. Mogelyk zal het niet onaangenaam zyn, dat
ik, by deeze gelegentheid een beproefd ge-i E S hcim |
||||
*]% Be Ervaren Koetzier, (3c
heim aan de Liefhebbers mede deel, om de
voorpooten der Paarden, daar het zeer op aan- komt, te confcrveeren: Ten dien einde, gelyk wy geleerd hebben, zo bekleed men de hoe- ven van ondere en booven met milt of flyk» dog het geheim beïtaat hier in, dat men dit bekleedzel van tyd tot tyd met water befproeid en nat maakt, om de voorpooten op een vog- tige voet te doen ruften : Dat dit puik is, fpreekt van zelve, want de agter pooten zyn meelt altoos goed; waarom? om dat de natte inifl:, waar op die altoos in de fiat ftaan, de- zelve bewaard; en aldus genieten de voorpoo- ten het zelve voordeel; want dan 'zal de zool altoos vogtig en de hoev leenig bly ven; dog de Koemift, dewelke eenige daar toe gebruiken, kan dit niet doen , en fchoon de zooien der voeten daar door goed blyven, zo bederft en verbrand dit de hoorn of de boeve. 'Het is waar, veele Paardekopers gebruiken ten dien einde klei, ofte potaarde,maar als men ditmaar een of twee malen overflaat, zo verdroogt de hoeve aanftonds, 't geen niet gefchied, als men hier toe nat gemaakte Paardemift gebruikt, ge- lyk wy gezegt hebben; en by aldien de hoeve van de voorpoot voetzel ontbreekt, zo beftrykt men dezelve met de gewoane zalve, dog men moet die zalve wel twee vingeren breed boven de kroon op de voet ftryken, dan zal het vaa nut zyn. |
|||||
V.
|
|||||
De Ervaren Koetzier > &c 75
V. H CfO F D S T U K.
Vervolg van de kenniffe der deugden, gelre-
ken en Ziektens der Paarden. OM het gezegde in het eerfte ftukje niet te
herhaalen, zal ik op geeven wat men hier omtrent behoord te doen als men voorneemens ïs, Koetzpaarden'of anderen te koopen; want meu kan hier omtrent niet te voorzigtig zyn om niet bedrogen te worden, want het bedrog fchynt in onze dagen een natuurlykeeigenfehap van de Paarde Negotie geworden te zyn. Wil men een Paard koopen, zo neemdnaauw-
keurig acht op alles wat wy in het voorgaande ftukje gezegt hebben; ten dien einde, zo moet gy het wel examineeren, op (tal (taande , en agt geeven of hy dan eens op de eene, en dan wederom op de andere poot ruft, of dat hy een van de voorfte pooten uitfteekt, welk laatfte een teken van zwakheid ofte van eenig onge- mak is: Daar na, examineert men de oogen ea alle de deelen van het lichaam, gelyk wy daar van breedvoerig genoeg gefproken hebben: Men ligt hem de pooten op, en men flaat met eenig yzer op de nagels om te zien of hy ligt te befhan is; dan of hy de poot na zig trek!: als men daar op (laaf. Dan laat men hem buiten de ftal (tappen en draven, om te zien of hy ook kreupel ïs; en laat men hem wat Haver geevea om te zien of hy greetig eet ofte niet. Schoon men over dit alles volkomen voldaaa
was,
|
||||
"f5 JDe Ervaren Koetzier, (3c*
was, zo zoude het nogtans onvoorzigtig zyn,
zodanig een Paard te koopen , voor dat men het voor een Koetz ofte Wagen beproefd had: Men laat dan de Paarden infpannen en men doet dezelve zoetjes draavcn, wel examinerende of hy wel draaft; of de Paarden wel gelyk trek- ken; of de een niet korter flappen doet als de andere; of de eene niet lui en de andere niet meerder vuur bezit; dog bevind men dat het eene Paard een weinigje trager als het andere is, zo is daar zo veel uiet aan verbeurd , want een goed Koetzier kan daar zorge voor dragen: Men ziet niet alleen of de Paarden even hoog zyn, maar ook of zy de kop even hoog in 't loopen dragen , en of zy even eens gemerkt zyn, dat voor Koetzpaarden nootzakelyk is: Eindelyk doet men hen met het Rytuig te rugge gaan om te zien of zy waarlyk zagt en goed van bek zyn ofte niet: en by aldien zy geen gebrek aan de pooten hebben, zo mag men ze koopen, en anders niet. Om dit onderzoek wel te doen, moet men
de manier van 't loopen der Koetz en Chaife Paarden wel verftaau; als de draf, de tel, de galop, en de gebrooke tred. De draf is het voornaamfte in dit geval, de-
wyl zy daar toe gedeftineerd zyn; hier omdoet men dezelve, wanneer men ze examineert, aan de hand draaven, waarom wy daar eerft van moeten fpreeken. Als men een Paard aan de hand doet draven, zo moet men gade liaan of hy onbelemmert en moedig draaft ofte niet; cjat is te zeggen ,of het agterfle het voorite wel weg werpt; of hy ega»l en vlug draaft; of het Paard,
|
||||
De Ervaren Koetzier, £5'c. 77
Paard, ia het draven, het hoofd hoog, en de
rug regt houdt; dat is, of hy niet heen en we- der fchud en het gat te veel uit fteekt, dat eea teeken van zwakheid is. Als men de draf van vooren wel geè'xamineert
heeft, zo gaat men agter het Paard ftaan, en beziet of hy de voorfte pooteu, in het draaven, niet ter zyden uitflaat; en hy draaft niet goed indien men bevind dat de pooten niet altoos ia een en dezelve linie blyven ; maar hy draaft wel, indien de agterfte pooten, onder het draa- ven , de voorfte pooten geheel bedekken, zo dat men de voorfte pooten van agteren niet zien kan. De pas, is de Iangzaamfte en bezadigde wy-
ze vau loopen van een Paard, en die om de- zelve reeden het minfte een Paard vermoeid; en komt veel te pas in Koetz en Chaife Paarden, voornamelyk in zandige wegen, wanneer het fraay te zien is dat de Paarden vlug door ftappen. Eeti Paard moet zagt ftappen, zonder zyne
pooten te fterk tegen de Aarde te flaan, en zonder de fchouwders te fterk te bewegen; hy moet egter een verzekerde en vafte tred heb- ben of anders kan het geen fterk Paard zyn : Om regt dienft van een Paard te hebben, moet hy gewoon zyn groote ftappen té doen, zo dat hy veel vorderd zonder veel beweging met zyn lichaam te maaken , houdende de kop verhe- ven en blyvende altoos in de zelve geltalte; hy moet de pooten niet te hoog optillen; want diergelyke Paarden worden ligt moede en krygen veele ongemakken aan de pooten: Een Paard moet de pooteu egter hoog genoeg op- tillen, |
||||
, yB De Ervaren Koetzier, (ie.
tillen , of het is een teken van traagheid en
dat hy ligt druikeld: Ook moet het agterde het voorde gedeelte wel volgen; dat is, dat de agterde poot in dezelve plaatz moet komen. te Haan daar de voorde gedaan heeft en niet verder, 't geen een teeken van zwakheid in de lendenen zoude wezen: Zy moeten de voorde pooten niet over eikanderen flaan, of aanflaanj en dryken, 't geen zeer onzienlyk daat, en de Paarden kreupel maakt. De verdubbelde pas, is een pas die veel rad-
der is als de gemeene; onderdellende een fnel- der beweging van de pooten der Paarden; men kan zulks aan de Paarden doen doen als men zulks noodig oordeeld om hen als levendiger te maa- ken, wanneer zy een geruimen tyd in het gulle zand gedapt hebben, en zy op een weinig har- der weg gekomen zyn; of dat men de Paarden, om hén te verfriffen wat laat wandelen en be- ryden. Schoon men nooit geen Koetzof Chaife Paard
moet laten galopperen, zo zullen wy egter de regelen daar van op geeven, dewyl zulks noo- dig is als men een Paard grondig wil examinee- xen. ten Paard moet ligt en gemakkelyk loo- Een zonder de pooten te hoog van vooren op te
effen; want dit is een teken dat de Paarden met veel moeiten en ongemak galopperen, om dat de fchouwders met het overige niet over- eendemt. Een Paard moet zig altoos in een fchoone gedalte houden, het hoofd om hoog en het agterde omlaag,zo dat men nu het voor- de en dan het agterde niet ziet ruden, het geen men noemt te loopen in twee tyden ; maar alle vier
,.. .. .
|
||||
De Ervaren Koetzier t (3 c 79
|
|||||
vier de pooten moeten, gelyk men zegt,altoos
ia de lugt zyn. De Paarden dewelke te groote fchoften heb-
ben konnen geen hand galop doen, maar ga- lopperen te hard, om dat zy de kniefchyvea niet buigen en de pooten onder zig vat!: Hellen konnen, 't geen een teeken van ftyf heid en van een flegten adem is. De tel is by na egaal in fnelheid met den draf;
die aan eenige Paarden natuurlyk , maar ge- dwongen aan anderen is; dat is, dat men de tel aan anderen moet leeren: Indien de tel natuur- lyk is, zo heeft zy veel bevalligheid, want zy geeft zo veel beweging niet als den draf, en fpoed alzo veel weg; zy is ook valter als die aan de Paarden moet geleerd worden; want de laatfte veroorzaakt eene beweging dewelke niet zeer aangenaam isj dog de Paarden , die van natuure een tel loopen, hebben zelden breede fchouwders en zyn beft voor Rypaarden. Als men een Paard zal koopen moet men ook
wel toezien, en onderzoeken of de tong van het Paard niet te dik ofte lang is, daar zelden om gedagt word. Als een Paard dunne en geen groote kakebeenen en nogtans een groote ge- lpleetene bek heeft, zo is het een teeken dat hy hard van bek moet zyn. Daar zyn ook Paarden die een dikke en zeer lange tong heb- ben, dien zy ligtelyk, onder het werken, uit de mond laaten hangen, 't geen zeer mifielyk ftaat en niet goed is,voornamelyk in heet weer; want de ftof op de tong gaande zitten en die droog maakende, belet de ademhaling; en als dezelve in de keel vliegd zo kan daar uit veel quaad
|
|||||
8o De Ervaren Koetzier c ($c.
quaad outftaan , zo dat diergelyke Paarden ligc
een Long-quaal krygen,indien men ze lang zon- der drinken laat blyven; het bette middel daar tegen is, dat men de tong zo verre affnyd als dezelve buiten de ondertte lip uititeekt. Daar zyu kenders, dewelke by hei oog net
weeten te zeggen hoe groot ofte hoog een iJaard is; dog om zulks met zeekerheid te weeten zo moet men het meeten, door middel van de ke- ten of van de galg: de keten word het meefte gebruikt, om dat men die mede kan neemen , maar het meeten door middel van een galg is het allerzekerfte. De keeten beftaat uit verfcheide dunne fcha-
kels die aan een gevoegd zyn, zes voeten lang, die yder voet gemerkt zyn, zelvs met duimen, halve en quart duimen, van de vierde tot de zesde duim incluis; en onder aan de keten is een ftuk loot vaft gemaakt, om de keten regt uit te doen ftaan: Wanneer men nu daar mede een Paard wil meeten , zo laat men dit ftuk loot vallen op de grond van het onderfte der hoef van de voorpoot af, en men doet de ke- ten lang de fchouwder paffeeren tot op de punt van de fchoft, en dan telt men van on- der op, tot dat punt toe, zo veele voeten en duimeu, 't geen de hoogte van 't Paard is; dog die maat is dan niet ten uitcfte naauwkeurig, dewyl het veel kan geeven of de fchouwders uitfteken ofte niet; en ik heb Paarden gezien dewelke, volgens de maat van de galg, even hoog waren dog die, volgens de maat van de keten vry wat verfcheelden, om dat het eene Paard dikker en gevoeder van fchouwderen was als
|
||||
be Ervaren Ésetzier^ (0c. &i
'all het andere; 't geen wel een en een halVé
'duim iu de inaat kan géeveri. Een galg , om de Paarden te nieeten, be-
ftaat uit drie te zamen geveegde latten ; hy moet zes voeten hoog en aan een der zydej even als de keten gemaakt zyn; als het Paard daar diider ftaat laat men het bovenfte gedeelte van die galg tot op de punt van de (fchöft bak- ken , en meii ziet dan zeer correct höe hdog het Paard is.. Een Chaife- paard moet vyf voeten ten min-
■ftcn; een Koetz-paaird iets hooger; een groot Koetz-paard vyf voeten, vyf of zes duimen hetig zyn, want dit is een groot Paard ; een gemeóti Paard is niet hooger als vier Voeten j agt of negen duimen: Een dubbel veulen is omtrent vier voeten hoog ; daar zyn Paartje* van maar drie voeten en drie duimen hoog, maar zy zyn raar voor Inlandfche Paarden; ook zyu dezelve van weinig nuttigheid j dog men vind in tegendeel Hitlandfche eri Yslaudfcha Paardjes, dié zeer klein zyn, eti daar meti eg- ter veel dienft van trekt. Daar zyn weinig Paarden dewelke niet eenig
gebrek hebben ; want een volmaakt Paard is van een zeer groote Waarde; dog fchoön men om decze reeden het een óf ander gebrek moet overzien, zö móét egter een Liefhebber noeit geen Paard kóopen dat iets aan de voorpööteo manqueerdt; daarom moét men dezelve mt3ü*W- keurigfr. examineejen ; dog weinige weetèri hóe zy hier omtrent handelen móeten', 't ge.en.wy moeten op geevén. Men moet de hand óver dë ToortidoteB hee'ri'
F ftry- |
||||||
$2 De Ervaren Keetzier, &c.
ftryken; en met de duim en voorfte vinger vat
men de zenuw dewelke van de buiging der knie tot de hoef toe loopt; dan geeft men acht of die zenuw groot, fterk en los van de been- pyp is; of men in het voelen vanboven tot be- ueden niet eenige hardigheid aan de vingers gewaar word , en of men daar omtrent geeo bewcegbaare Hymagtige knobbels ontdekt ; want zo men iets diergelyk3 ontdekt zo is het ten quaad teeken; en een kender zal diergelykc Paarden nooit koopen. Dit is niet genoeg, maar men diend de quaa-
len der pooten grondig te kennen, wil men niet bedrogen worden, en dienft van zyne Paardea bebbeu: En fchoon wy hier van, in het voo- rige itukje gefproken hebben , zo vind ik noodig hier kortelyk by te voegen. .De knobbels maakt dat men een Paard af-
keurd; dog de Paardekoopers weeten, om de- zelve voor een tyd te verbergen, die platte drukken ; daarom moet men examineeren en naauwkeurig toezien, of het hair niet hier of daar plat gedrukt is , en dit bevindende zo weeft verzekerd dat men: u zoekt te bedrie- gen. Men moet ook geen Paard koopen dat bik-
kels aan de knien heeft; dog het valt moeije- lyk .dit te ontdekken, dewyl de knie en die kleine beenen een en dezelve zaak fchynen te wezen; en niet dan alleen waare kenders koa- nen hier van gezond oordeelen. De wennen zyn.óok quaalyk te kennen: daar
zyrï driederhande zoorten van wennen; de en- kele wen dewelke alleen aan het been zit ,zon- dcr
|
|||||
WVSJ"*"^-—»-
|
|||||
De Ervaren Koetzier t &c. 8£
der aan de zenuw te raaken, en die doet het
minfte quaad: Ten tweede zo heeft men getak- te wennen, die met eeld na buiten groeid en ook wel binnen in de knie zitten, en dat is zeer kwaad v maar de wen dewelke geheel in dé knie zit is het gevaarlyklte van allen, en maakt een Paard kreupel dat het nooit te geneezeü is, waarom diergélyke Paarden weinig waardig zyn. De klooven; dat zyn de kenen in de knie-
boógen der Paarden, bederven derzelver poo- ten, en maken de/xlve ftyf, pynlyk en kreu- pel , voornamelyk als het verouderd is; en de zo genaamde gekroonde klootjes, in de pooten der Paarden, beftaan uit een verzameling van quaade vogten die verhard zyn, en ten biyke. rerftrekken dat de pooten niet deugen. De F ormen, dat zyn de gezwellen agter aan
de pooten der Paarden; deezeHyu zeer geyaar- lyk , en maaken in korten tyd een Paard zo kreupel dat het niet te herftellen is: Dit zyn eigeiltlyk harde en kalkagtige gezwellen, de- welke op de hiel groeijen. Indien een Paard ftil ftaat, en dan cip het ee-
ne', en nu op de audere poot ruit, tooud klaar- lyk dat Zyne pooten niet goed zyn; dog dit kan of door dartelheid of dóór vermoeidheid ge- fchieden, maar men kan hét aanftonds bemer- ken ; en.zet hyeen zyner pooten met be- fchroomdheid neder zo is het een klaar .bewys dat het niet; regt is; en diergélyke Paarden moeten geen. Lief hebbers köopeü,rriaar Bóereni om het Land te beploègen. Paarden die dikke, vette, vleezige beeneri
F 2 heb- |
||||
84 De Ervaren Koetzier r Z3c-
hebben dienen niet voor Liefhebbers, maar zyw
beeter voor fleepers. Een draal van de voet die te klein of te droog.is, deugd niet, de volvoe- tigheid is mede zee» quaad; voornamelyk in Koetzpaarden dis op- de Iteenen gebruikt moe- ten worden r en, het ks- belt die niet te koopea. VI. HOOF DSTUK.
Van verfcheide heilzame Hulpmiddelen ter
geneezing van de quaalen der Paarden, •voornamelyk die door het be/laan konnen geholpen •worden., NAdemaal", door middel van het beflaan,
vcele qüalen ontdaan- of weg genomen konnen worden, zo duok-c ons van de uiterde nuttigheid te zyn, dat vry de Liefhebbers en "Koetziers grondig ondeFwyzen in de kond van het beflaan der Paarde», dewyl daar weinig of niets in druk van uitgekomen is. Omtrent de Hoeiyzers daat aan te merken,
dat dezelve van goei yzer gemaakt en niet te zwaar moeten zyn; ten waare de Paarden de pootcn tt hoog opligten , dan beflaat men hen wel iets zwaarders als anders, om dit te belet- ten. De Nagel* moeten mede niet te dik nog te
plomp en van goed taay yzer zyn, zo dat zy de hoeven niet bederven en ook niet ligt fprin- gen; want dikke nagels konnen veel quaadver- oorzaaken; dog egter zo moeten de nagels na de zwaarte der Paarden, en de gedcldheid der poo-
|
||||
De Ervaren Koetzier, Bc. Sj
|
|||||
pooten gefchikt zyn j maar de dunftc in yder
foort zyn de befte. Ik behoef alhier niet by te voegen, dat men
ten tyde dat de fueeuw legt, en wanneer het glad bevroren is,ysoagels onder de voetenhegt om de Paarden te doen vaft ftaan;ook doet men Kalkoenen onder de yzers van die Paarden de- welke lterk trekken moeten. Als een Paard beQagen zal worden , moet
men poot voor poot opheffen en' in 4c travaillc met voorzigtigheid vaft maken, om het touw te laatea fchieten als het Paard dreigd te val- len , of dat hyte veel flaat. Na dat de Smidtde zool fchoon gemaakt en afgeftoken heeft zo ziet hy of het yzer onder de voet paft ofte niet, om het anders te verhelpen: Als het yzer paft, zo hegt men het zelve met twee nagels alleen, en daa is het goed ( fchoon zulks niet altoos ge- daan word) dat men de poot los maakt om op de aarde te doen ruften om te zien of het yzer al- dus volkomen wel legt; zo neen, dan kan men zulks verhelpen, maar legt het wel zo ligt men de voet wederom op, en vaft gemaak zynde, zo gaat hy voort met het inflaan der overige Nagels: men (laat die in den beginne zagjes daar in, terwyl een Knegt met de nyptang, van buiten tegen de Hoef aandrukt, ter plaat- ze daar de nagel ingeftagen word, tot dat de nagel door de Hoef heen is, wanneer hy die fterk, tot het einde toe doordryft: Het was ook te wenfchen (fchoon weinig Paardefmedcn zulks doen) dat men de punten der nagels, eer die ingeftagen worden, met fmeer beftreek, om die te gemakkelyker, zonder de Hoef te ° F 3 doeo |
|||||
$6 Be Ervaren Koetzier, ($&
doen fplyten, daar door te doen gaan, daar de
Koetzier na zien moet: Als alle de nagels iu- fedreven zyn, zo dat de punten aan de buiten-
ant van de Hoef uitfteken , zo moeten die punten met de hamer; ter degen omgeklonken worden, met de punten om laag , zo dat die in de Hoef ftéek'en om het uitfpringen der nagels voor te komen: ten miniten zo moeten alle de nog uitftekende nagels met de nyptang wel worden afgebroken en het overige plat geklopt worden, tot dat 'er geen fcherpte bui- ten op de Hoef te vinden is, waarom het goed is de Hoeve, zo verre die boven de nagels uit- tteekt, met een rafp glad af te veilen : Regte kenders willen zelvs, dat mende Hoef, rond- om ieder nagel wat affteekt , om de nagel zo veel te dieper in te dryven, voor al de pun- ten : Hier door word zorge gedragen dat het Paard zig nooit komt te kwetzen , want hoe ouder de yzers worden , hoe meer de nagels, en zo ook de punten, zig opheffen. Veele Pa3rdefmeden leggen de yzers gloei-
iend of ten ininften zeer heet op de zooien der roeten; daar zy twee voordeelen by yiudea; om te maaketi dat het yzer over al egaal draagt; en om de moeiten te vermyden dewelke hy anders zoude moeten doen om dè voet volko- men gelyk af te fteeken : dog een verftandig Koetzier moet zyne Paarden te liefhebben om die aan het gemak van een Smid op te offeren; trant die heete yzers doen veel quaad , en. terteeren de natuuriyke vochtigheid van de Hoef, die daar door droog , ftyr, bros en be- dorven word. Dit niet alleen , maar het ge- beurd |
||||
De Ervaren Koetzier t &c. 87
beurd meenigmaal, dat die al te heete en gloei-
jende yzers de voetzolen fchroeijen en bran- den , het geen het Paard op een gevaarlyke wyze kreupel kan maaken; zelvs heb ik meer dan een braaf Paard gezien dat daar door ver- moord is. Maar wil men Weeten, hoe een verftandig
Hoef- ünidt in deezen behoorden te werk te gaan. Hy moet het gloei jende of "heete yzer, niet tegen de voet aahpaflen, maar voor een oogeabiik het zelve , op een zeekere afftand van de voet, vaft ho.üden,dan zullen de uitfte- kende onegaliteiten daar door getekend en aan- getoond worden, welke de Smidt alsdan kan weg fteeken, dan zal de Hoef geen fchade ly- den. Ook behoorden een Koetzier, eenige nagten
eer hy denkt zyne Paarden te zullen laten be- llaan , gelyk wy geleerd hebben , de Hoeven der voorpoten met nat gemaakte-Paardemift te be- kleden om de Hoeven leenig, te maaken; zelvs Zoude bet niet quaad zyn dat dit twee of drie nagten yder week gefchieden, 't geen de voor-' pooten zoude conferveeren, en een Paard zeer gemakkelyk om wel te beflaan doen zyn. Jten Smidt moet toezien dat het yzer nooit
op de zool, maar alleen op de hoorn ruft, en wel aan alle zyden een halve duim breedte; want de dikte van de hoorn is niet meer altoos als een duim. Indien het yzer de zool raakt, zo moet het Paard nootzakelyk kreupel zyn; dog als men het yzer aftrekt, zo kan men zelvs aan het yzer ontdekken of het de zool geraakt heeft of niet, want dat gedeelte dat op de zool F 4 ge- |
||||
88 X>e Ervaren Koetzier, (3c
|
|||||
geruft heeft moet gladder en bliukender zyn al»
het overige : Daar zyn nogtans gevallen dat jnen de zool het yzer doet dragen , dog dan moet het volkomen gelyk dragen, wanneer een Paard niet ligt kreupel zal worden: Ook be- hoorden men de vooryzers altoos zo hol te leg- fen dat men een mes tuifchen het yzer kan oorfteken, 't geen zeer goed \s. Ju het afiteken der Hoeven moet men zorge dragen van nooit de pielen te openen o/te quet- zen , dewyl dit de vpet geweldig verfwakt; want de hoorn a,ldus geen genoegzame fteunzel behoudende, zo fchiet het yzer te veel na de ltraal van de voet toe, en maakt dat de hiel gekneld word. Het voorfte vau de voorvoeten, en de hiel
van de agterfte, is het gemeen zeggen van de Hoeffmeden; om dit zeggen wel te begrypen moet men weeten, dat de hoorn van de voor- roeten het dikfte voor aan is, wordende na agteren toe hoe langer hoe dunder,en eindelvk word die zo. dun dat men daar geen nagel ïn- llaan durft, uit vrecze va.» dan de voet-ader of het leven te zullen raaken; in tegendeel is de hoorn , aan de agtervoeten het dikfte aan de hielen, en het duafte vau vooren; waarom de vooryzers van vooren,, en de agteryzers van agteren moeten genageld worden : En nade- maal het binnen quartier altoos zwakker van hoorn is als het buitenfte , zo moeten de na- gels aldaar zo hoog niet geflagen worden; ook: moet de eene nagel niet hoog en de andere niet laag ftaan, maar alle gelyk, dewyl het an-, ders broddel werk is. . ' "" ; 'V'1 • ' De
|
|||||
\
|
|||||
De Ervaren Koetzier, ($& 89 §
De voorpunten der yzers zyn maar omleg-
gingen , dewyl de Smidt van vooren het yzer Wat omflaat, om het des te vafter te doen leg- gen. De Kalkoenen agter aan de yzers zyn eigent-
lyk yzere hielen; ecnige maaken dezelve een duim in 't vierkant, dog die zyn niet te pry- Zen; maar die krom op de wyze van de oor van een Haas gemaakt worden zyn de befte, dog zy moeten niet te hoog zyn: Dit is haar voomaarafte gebrek ; want, indien dezelve te hoog zyn zo ftaan de hieleu van een Paard hoogcr als die natuurlyker wyze zoude ftaan, waar door hy reet moeite moet gaan; want de zenuw word daar door verkort, het geen kreu- pelheid veroorzaakt; dog om op het ys of glad- de fueeuw te loopen moetea.die wat hoogcr zyn als anders; want indien een Paard te plat beflagen is, zo moet hy het agterfte opligten om met het voorfte gedeelte der voet hec gleijen te beletten , dac hem zeer vermoeidt; ïndiergelyke gevallen is, het niet quajd het voorfte van de voeten wat verre af té fteeken, om het agterfte te doen op ryzen: Hier ftaat aan te merken dat Paarden , dewelke in ge- ploegd Land of het gulle zand moeten loopen en werken, geen Kalkoenen noodig hebben. . Aangaande het beflaan ftaat verder te no- teeren ; dat men nooit te lang daar mede moét wagteij ; want, kan het zyn , zo behoorden men dien dag , dat hy beflagen is het Paard te laaten ftil ftaan e» ruften ; want daar zyti Paarden die altoos myden als zy eerft befla- gen zyn; en des andcrensdaags, eer men dc- F 5 zelve |
|||||
po De Ervaren Koetzier, 0c.
zelve infpand, moet men hen eerft eens doen
draven, om te zien of zy niet kreupel zyn. Als een Paard voor de eerfte. maal beflagen
word, zo moet zulks door een ervaren en bc- quaam Hoeffmidt in Perfoon gefchieden; want de gedaante der voeten, dien zy daar door ver- krygen blyvt altoos, ten minde zo valt het moeijelyk die naderhand te verbeeteren. _ Wat de tyd van het beflaan aangaat; het is
niet nöodig (gelyk eenige Liefhebbers doen) pra daar mede tot de wallende Maan te wag- ten, dewyl men een Paard dat goede voeten heeft ten allen tyden mag beflaan; want veele Hoeven waffcheu maar al te fterk; daar moet dan maar zorge gedragen worden, dat de Paar- den wel beflagen worden als zy het noodig hebben, en dat men een verftandig en ervaren Hoeffmidt daar toe gebruikt ; dog even dan moet een Koetzier daar hy blyven (taan, en naauwkeurig op alles agt geeven , want een botmuil van een Knegt kan de befte voeten be- derven: Nooit heeft men zo veele klagten over de voeten der Paarden vernomen als tegenwoor- dig;, de reeden is klaar, om dat het thans een algemeen gebruik.is de glocijende yzers tegéns de voeten te drukken om die gelyk te branden, gelyk men dagelyks ziet doen, het geen (wy herhalen het nogmaals) de voeten in de grond bederft. ■ '■ Wy voorzien genoeg, dat de Paardefmidts,
hier over, geweldig tegéns ons zullen uitvaren, dewyl het hen veel meerder moeite koft een Paard'té beflaan, gelyk wy gezegt hebben, gan te doen gelyk ay dagelyks gewoon zyn; I dog |
||||
De Ervaren Keetzier, &c. 91
|
|||||
dog alle kenders zullen oas moeten toeftaan,
dat het quaad voor de voeten is, om dat de Hoeven daar door zo hard en droog als hout worden, want het vuur trekt het voetzel uit de Hoef en maakt de hoorn bros: Ook zoude de klagten der Hoef-fmidts in deezen onredelyk zyn; dewyl zy betaald worden om een Paard wel te beuaan, en niet om het te bederven. Dog het is geen groote kunft, een Paard te
befiaan dat in allen deelen goede Voeten en Hoeven heeft; waarom wy daar niet meer- der van zeggen, maar verder aantonen, waai: voor men bezorgd moet zyn, indien iets aan dezelve haperd. De volvoetigheid is., eigentlyk, dat de hie-
■ len van een Paard te naauw zyn en puntig ein- digen, zo dat zy malkanderen, als raaken, zyn. de .naauwer na de ftraal als na om hoog na, bet hair; en .die feil maakt een Paard kreupel. Om een volvoetig Paard te befiaan',, moet
men zo veel van de Hoeve bewaren, als. men eenigzints kan, en men beflaat hem, mett een expres daar toe gemaakt yzer,zo dat indien het mogelyk is, moet het quartier in 't midden, op de yzere hiel rulten, en het overige mag de zool niet raaken ,ten minlte zo is zulks goed en te wenfehen; maar, dewyl dit niet altoos kan zyn,zo is het beft de zool fterk te laaten; want als het yzer 'er dan aanraakt zo zal het geen qqaad doen» De gelegde yzers moeiten juiit de rondheid van de voet tot aan de hielen, gelyk aan de zool volgen, wanneer de hiel na buiten zal zetten na maate dat hy^groeid, en dit is 'c geen men zoekt: Ondcrtuflchcc. beltrykt men, |
|||||
pz De Ervaren Koetzier, (§c.
de voeten met fmeerfel en men bekleed ze dej
nachts met natte mift; zo dra het Paard is be- flageu laat men het Paard ruften tot dat de roet daaraan gewoon is, eu dan heeft hy geen noodt van kreupel te zullen worden. Wanneer de rolvoetigheid zo erg is dat ze
hier na niet luiftert zo ontbloot men de zool van de hoorn,die men met ftroop befmeert,en vier dagen daar na ontzoolt men het Paard , dat altoos hetgereedftc en befte is. uitgedaan zyndc zo opend men de ftraal met een incifimes tot aan de hielen , zonder aan de kleine voet te raaken , dan brand men drie ofte vier ftraaien een duim vau elkandereu van de hiel af tot een derde van de quarticr van boven tot be- neden : dan fmeed men een breed yzer dat een duim breeder is als de quartieren , en dat in groote met de voet overeenftemt: Als men dit yzer aandoet , zo fteekt men een veer in de fpleet van de hiel, dat in Terpentyn en een weiuigje Lauwrier-ply is nat gemaakt: op de- zelve wyze verbind" men de zool, en men drukt die veer fterk op de hiel; waar na men de voeteu vau buiten geheel met Paardezalf be- fmeerd om de hoef te doen waffchen. De zool zal dan aangroeijen en het ydele van de vcr- wydering vullen, zy zal de quartieren onder- fteunen, en de hielen ophouden , en de voet zal door het groeijen een gedaante aanneemen dewelke hy moet hebben. Om een plat voet te beflaan die zig begint
uit te zetten, zo fteekt men de voet wat ar,en inen fmeet een'yzer met regte zyden, van het eerfte of. tweede gat van het voorfte gedeelte; men
|
||||
ï)e Ervaren Koetzier, &e. $■§
men flaat de vier laatfte nagels der quartieren
na de hiel toe, maar even in. Een diergelyk gefmeed yzer zal de form van de quartierea niet volgen. Als- het yzer vaft is gemaakt zo rafpt al het uitftekende hoorn van de quartie- ren rondom af, zo wel als- Van vooren,; dan beftrykt men de voeten van onderen met ge- fmolte kaarsfmeer. Als het Paard beflagen is laat meti bet twee, drie, ja vyf en zes dagen ftaan zonder te werken; en dan bcflaat men hem voo«aan altoos op deeze wyze, tot dat de voet, door dit middel, een fchoone gedaante heeft aangenomen, gelyk zeekerlyk geichicden zal. Gevulde voeten worden zelden genezen in-
dien een Paard oud is; maar is het jong, zo moet men in 't beflaan zo weinig van d? Hoef weg neemen als mogelyk is, en tragtea dtoor de ge- zegde middelen de hoorn te döea groeijen, ook legt men de yzers f iin èiêrgelyke gevallen, wat hol, dog zo dat ze gelyk dragen. Het ttrytee» eter Paarden is voornamelyk aan
•net oo*zaaken toe te fchryven: i. Om dat de Eaarden het werken nog niet gewoon zyn;' i. Om dat ze de pooten iu het loopen niet goed, opligten: 3. Om dat ze quaalyk ot niet in tyds beflagen zyn, zo dat de punten der nagels uit^i ttefcea: 4 Door vermoeidheid. Indien een Paard ftrykt om dat het nog niet;
gewoon ïs te werken, zo moet men hem wat ontzien, en langzamer hand tot het werken ge- wennen, err de yzers leggen dat ze het ftryké» beletten zo veel mogelyk is-, In-
|
||||
94 De Ervaren Koetzier, ($c.
Indien een Paard zyne pooten in 't looped
|
|||||||||
3
|
uaalyk opligt, en daar door. flrykt, zo vald
|
||||||||
aar weinig hulp omtrent, dan dat men zulks,
door het leggen der yzers, eenigzints tragt te voorkomen. Zo een Paard door vermoeidheid drykt, zd
is de befte weg hem een tyd lang te laaten rus- ten, en wel te Voederen: Ook is het al te ge- meen en te bekend aan alle de Hoeffmids, hoe men de yzers moet leggen > na de wyze hoe een Paard ftrykt, om zulks na vermogen te voorkomen, dan dat Wy ons daar mede zouden ophouden; te meer, daar ons beftek zulks niet toelaat* Daar is, na myn gedagten,niets hatelykersj
dan te zien dat een'Paard, onder het loopen, geduurig aanflaat; en fchoon zulks in (Voer. mans Paarden nog eenigzints te dulden zoude zyn , zo is het onverdragelyk in Koetz , en Chaife-paarden, of in Paarden die tot vermaak gehouden worden, waarom men alle mogelyke pogingen behoorden aan te wenden om; zulks voor te komen; dog dan moet men eerft wee- ten waar ia het eigeutlyk beftaat. Eigentlyk zegt men dat een Paard aanflaat,
wanneer hy met zyne agterfte pooten in het loopen, de voorde pooten komt te raakeu, eu aldus de agterfte Hoeven tegen de voorde Hoe- ren aanflaat, 't geen een hatelyk geklap ver- oorzaakt. Dit gefcbied op tweederhahde wy- zen. Het eene Paard flaat met de agterfte Hoef,,
tegen het yzer of onderfte der voorde Hoef aan:
|
|||||||||
De Ervaren Koettier^ ($c. $$
aan: Andere flaan boven op de yzers, enzom*
tyds zo fterk , dat de yzers van de voorpoo- ten los worden, en in 't loopen afvallen. Dit quaad ontftaat veeltyds uit eene zwak-
heid in de lendenen van een Paard; of om dat het Paard geheel bedurven is: Aangaande de Rypaarden, zo is dit dikmaals aan den Ruiter toe te fchry ven, die het Paard geen fteanfel ge- noeg geeft, maar hem als een Ezel laat loopen, zonder hem van tyd tot tyd aan te fpooren en als levendig te houden. Indien dit aanflaan aan het Paard te wyten
is, en hy tegen de hielen van de voorvoeten met de agterfte hoeven aanflaat, zo moet men de voorpooten met korter yzers beflaan, en de hoe- ven der agterfte pooten voor aan zo veel doenlyk affteeken, om meer fpatie te-geeven. Slaat hy van onderen tegen het yzer van de
roorpooten aan, zo heb ik ondervonden, dat men mag doen wat men wil, dat alles weinig of nies helpt, waarom een waar Lief hebber diergelyke Paarden niet moet koopen: De reeden daar vart is klaar; want het aanflaan is een-teken dat de zenuwen der beenen zwak zyn, of ïtyf van voo* reu, zo dat zy de voorpooten niet fpoedig ge- noeg konnen opligten,om plaats voor deagter» f te pooten te maaken ; daarom ziet men dat veele van die Paarden niet aauflaan als men zagjesryd; maar geduurig aanflaan als men doordraaft: Paarden die hoog op de pooten zyn,voorname- lyk in de Jeugd, zyn veel daar aan onderwor- pen ; fchoon eenige ouder geworden zynde dan niet meer aanflaan,om dat defenuwendanfter- kcr geworden zyn: Dog men moet de voor- poo-
|
||||
p6 De Ervaren Koetzier, (ie
pooten van diergelyke Paarden geduurig exas
mineeren, want zy zeer ligtelyk hunne yzers verliezen. Een regt Liefhebber, indien hy een verftan-
dig Knegt of Koetzier heeft, zal altoos liever jonge als oude Paarden koopen , en dezelve eerft laatcn dreffeeren , voor dat hy daar gebruik tan maakt: Om hier omtrent na wenfeh te (lagen, Zö
komt het op de beginzelen aan, die van de be- quaamheid van een Koetzier afhangen. Is hy zagtzinnig en voorzigtig; heeft hy een goede en vafte hand, zo zullen zyne Paarden zagt en gehoorzaam zyn> zo lang die onder Zyne be- Ituuring blyven; maar men zal gaasw onderfcheid zien, Zo dra zy onder quaade handen vallen ,• ■waarom een Heer, zonder gewigtige redenen i indien hy een goed Keetzier heelt $ niet ligt dezelve moet laaten gaan. Zo dra men jonge Paarden gekogt heeft, moet
men ze ftrannen voor een ligt wagentje dat wel gefineerd is; de Koetzier, die mennen zal, moet niet beneden, maar boven op gaan zitten om veilig te zyn voer het agter uitftaan der Paar- den : Hy moet een rysjs van vyf a zes voeten lang in de hand hebben om het een of ander Paard een Aagje te kunnen geeven zonder geluid te maaken of dat het andere Paard zulki noord. De Koetzier moet iemant hebben om hem te
helpen, indien de Paarden in den beginne wei- feren, gelyk dikmaals gefchied; deeze tweede
erfoon maakt een touw vaft aan de breidel vau het aau de handfe Paard van een voet of twee lang;
|
||||
De Ervaren Koetzier,' (Bc £7
lang: Hy moet op zyde, dog een wéinig voor
de Paarden heen gaan, ten einde haar luft tegee- ven om hem te volgen, en gewillig te maaken in het gehoorzamen: Tot deeze exercitie kielt men een ruime plaats uit, die men voor de eerfte maal, niet meer dan twee of drie maaien rond ryd; en gaat dit goed -, zo tragt men hen een pas of twee rnét het Rytuig te rug te doen gaan: Dit gedaan zynde zo is het genoeg ,'en men ftreeld de Paar- den , en geeft ze goede woorden, ten teeken dat men van dezelve voldaan is. De.? anderendaags geeft men hen dezelve les op
nieuw; dog men moet dezelve precautien, gelyk de eerfte dag gebruiken ; dog men ryd wat langer als de eerftemaal; en zomen hen de eerftemaal § twee paffen te rugge heeft doen gaan, zo doet men hen nu vier paffen doen: Dit moet men vier dagen agtereen doenjZonder over te liaan, om de Paar- den daar aan te gewennen: Dan word het cy dom hen voör een zwaarder Rytuig te fpannen om hen tot trekken te gewennen, dog alles moet met zoetheid en zagtzinnigheid gefchieden. Eer wy hier affcheiden, ftaat ons aan te mer-
ken , hoe verfcheide Liefhebbers klagen, dat zy, onder de meenigvuldige Voorfchriften, tot ge- neezing van de Wurm-ziekte der Paarden, nog nooit geen' Hulpmiddel hebben gevonden dat lü dit geval Probatum was: Het is ook de waarheid ; fchoon deeze quaal niet zeer gevaarlyk en van niet veel belang fchynd te wezen, dat egter veele quaalen en ziekten der Paarden, voornamelyk, de Ineefte quynende ziekteus, daaraan zyn roe te fchryven; en dat alle bekende en in 't gemeen. G ge- |
||||
jp8 De Ervaren Koetzier, &<r.
gebruikte Hulpmiddelen daar tegen, van-weinig
effect bevonden worden; 't geen de reeden is, dap wy in 't E erft e Stukje hier omtrent weiuig Hulp- middelen hebben voorgefchreven, dewyl wy geen lult hadden, of nog niet hebben, den Be- minden Leezer met zaaken op te houden die niet op de Proef goed bevonden zyn. Het ergfte is ■, men weet niet altoos, of het wel
de Wurm is; nog waar aan men deeze of geene quynende en uitteerende Ziekte moet tqefchryr . ven, fchoon de grond-quaal, van diergelyke Ziekr tens, meelt altoos de Wurm is: In diergelyke ge- vallen raad ik ieder,een,zig met geen Lapzalve- ryen op te houden, maar aanftonds hun toevlugt te neemen tot de Foi d'Antimoine, waar van wy, ïn 't Eerjïe Stukje breedvoerig gefproken heb- ben, en waar door diergelyke Ziektens,zo de- zelve niet op een buitengewoone wyze hard- nekkig zyn, grondig geneezen worden; want dit Hulpmiddel is in't byzonder een groot ge- heim tegens de Wurm: Dog is de Wurmziekte zo zwaar, dat het daar na niet wil luifteren, zo heeft men niet anders te doen, dan zodanig een Paard, drie dagen agter een, dertien Quikpillen drie maaien daags, in te geeven, wanneer men. de vierden dag bevinden zal, dat alle de Wur- men in 't Lichaam gedood zyn; en neemt men dan zyn toevlugt tot de Foi d'Jnttmowe, zo zal het Paard binnen weinig dagen fris zyn , enby uitnemendheid in welgefteldheid toeneemea. Ja al is het niet zeeker dat de quaal de Wurm is, zo begind maar met de Ffi d'Antimoine, als een algemeen Areanum. a 'Indien
|
||||
JDe Ervaren Koetzier, (3c 99
Indien ons beftek het toeliet, wy zouden nog
veel meer hier byvoegen, fchoon het gezegde voldoende is om een waar Liefhebber eö ter'» ftandig Koetzier, in de kenniffe van deeze Ee- dele'Oeffening, volgens onzen wenfch, te doetl ♦/erkrygen een goed |
||||||||
EINDE.
|
||||||||
Qi KORtÉ
|
||||||||
KORTEN INHOUD
D ER
HOOFDSTUKKEN.
INLEIDING.
T\E btteekeniffe van het Woord Koetzier ver-r
•*""^ klaard; wanneer de Koetzen zyn uitgevon- den : Het mennen der Paarden is een Bedek Oef. . fening. Dat de bediening van Koetzier geen ver~ achtelyke zaak is. Pag. 9 I. HOOFDSTUK.
Van de Deugden of Ondeugden^ volmaaktheden of
onvolmaaktheden van een Koetzier ©V. Van, de noodige Stalgereedfchappen ; wat de plicht van een goed Koetzier mede brengdt; waar hy al of letten moet, en andere zaaken meer, 14
Van de Deugden van een goed Koetzier, en wat
daar omtrent /laat aan te merken. IJ" Vdn de Ondeugden -van een Koetzier, en ivat daar
omtrent fiaat aan te merken. 19 Van ten ztvaare en Ugte hand van mennen. ïz
Van de noodige Stalgereedfchappen , en wat daar
omtrent fiaat aan. te merken. 28 Wanneer een Stalknegt of Koetzier in de Stal moet
zyn om zyne Paarden te bezorgen. 29 Van het geen in de Stal gedaan moet worden. 30
Van het Rosktmmn en fsboon meeken der Paar-
den, 31 |
||||
KORTEN INHOUD.
Van het naauwkeurig examineeren der Voeten
•wat hier omtrent gemeenlyk vergeeten word. 32
Van het Kammen der Maanen en Staarten, en wat daar omtrent flaat aan te merken. 3 2 Van het bewaar en der Staarten. 33
Van het opvlegten der Staarten. 33
Van het fcheertn der Maanen en het Hoofdhair.
34
Geheim om het hair der Maanen, en van de Jlaart wel te doen groeijen. 34
Van de oorzaaken die de Maanen en het Hair van
de Staart doen uitvallen. 35
Van het befcheeren der pooten, en wat daar tot
behoord. 3 f
Van het dryven der Paarden in 't Paar de-wed.
37
Van het Voederen der Paarden, wat nog verder daar omtrent flaat waar te neemen. 37
Van het voederen der vette Vaarden. 37
Van het voederen der Vaarden die men vet zoekt te
maken. 3 7
Van het Voederen der Paarden die langzaam eeten.
39
Van het voederen der Paarden die gulzig eeten, 39
Van de dampigheid} die de gulzige Paarden veel
onderhevig zyn. 39
Van het votderen der Paarden die vies en delicaat
in 't eeten zyn. 40
Remedie, om de Paarden graag te doen eeten. 41
Van het behandelen der Paarden die ligt afvallen en mager worden. 41
Van het prefervatif, dat men de Paarden geeft
die een zwaare reize ftaan te doen. 42
Van de quantittit van het Voeder, 42
G 3 Van
|
||||
KORTEN INHO U D.
|
|||||
Van de zindelykheid van ten Koetzier in 't Voede-
ren der Paarden. 43 Remedie, als een Paard, een Spinnekop in de bek heeft gekregen. 43 Van de kenniffe der Haver. 43 Van het Stroo, wat het befte is* 44 Van de kenniffe van het Hooy. 44 Van Paarden die altoos Hooy en nooit Gras ee- ten. 44 Van Hooy dat op hooge Landen gewonnen is. 4 j Van Hooy, dat op laage Landen gegroeid is. 46 Van 't Klaver-Hooy, 46 Van 't overige Voeder, ah Zeemelen, Garft, Tar- we, Paarde-boonen, &c. 47 Van het Gras en Klaver , dat men des Zomers, in de plaats van Hooy, aan de Paar den geeft. 50 Van het drinken dtr Paarden. 51 II. HOOFDSTUK.
Van de kenniffe der Rytuigen, en wat daar omtrent
moet waargenomen worden. 52 Van de verfchillende foorten van Rytuigen. 52
Van de Koetzen , Berlynen , Poft-Chaizen, ÖV. 52
Van de Wagens dewelke op Riemen hangen; als overdekte en opene Faëtons, Spiegel-wagens em Halve-wagens. 53 Van Wagens, die op geene Riemen hangen , als
Spetl-wagens, en Voermans-wagens. , 54 Van Chaizen, zo opene als Kap-Chaizen. ƒ4 Van Boere-wagens en Karren. 54
Van ToeJJeen, Opevfletn en Narre-Jleen. jfj
Van den tyd dat de Rytuigen moeten fchoon ge-
maakt worden, 55 Van hit geen men daar toe gebruikt. 56 Van
|
|||||
korten^inöoüd;
Vanbetgeen hier omtrent valdt aan te merken. J7
Fan de vtyze om 't Leer der Rytuigen te herfteU len. 57 Van het Schoonmaken der Spykertjest &c. 58
Fan de Glazen. 58 Van bet Fyne Schilderwerk. j8
III. HOOFDSTUK.
Van alles -wat omtrent de Tuigen, het breidelen
en inspannen der Paarden moet waargenomen •worden. 5-9 Van de breidels der Koetzpaarden, ©V. 59
Van de mondftuhken. 60
Van het optoomen der Paarden. 61
Van de Kinkeeten 61
Van de Tuigen. 61
Van het infpannen. 61
Van het opklimmen van iemant die mennen zal. 61
Van het houden der Leis en Zweep. 63 Van het groeten door hem die mend. 63
Van het flaan der Paarden. 63
Van het Voortryden. 64
IV. HOOFDSTUK.
Van het mennen der Paarden en leftieren der Ry-
tuigen, 6y Van de wyze hoe men in de Stad moet ryden. 6$ Van het Ontmoeten op ftraat van een ander Ry~ tuig. 65" Van het uithalen op de weg. 6$ Van de voorzorgen dewelke gebruikt moeten worden als men n» huiten *«l ryden. 66 G 4 Van |
||||
KO R T EN: IN H O; U D*
Van het reguleren der Pltifierplaatzen, en hardof
ragt ryden. 67 Van het geftadig ryden. 6j
Van het doordraven, zoetjes ryden en flappen by
beurten. 68 Van het ryden op een goede dog eenigzints zandige
■weg. 68 Van het ryden pp gtille Zand wegen. 68
Van het ryden op een harde Klei- of Straat-weg.
68
Va» hit ryden op flegte wegen die vol gaten zyn.
68
Van het paffeeren van groote gaaten. 68
Van het gelyk mennen der Paarden. 69
Van de noodige voorzorgen om de Paarden egaal te
doen trekken. 69 Van Paarden die men lui noemd zonder hel te zyn.
69
Van 't geen men doen moet als het eene Paard ft er-
ker trekt als het andere. 69 Van de tekenen of het eene Paard fterker als V an-
dere is. 70 Van het ryden in hete Zomer-dagen. Jo,
Van het Pleiflertn in heet weer. 70
Van het dekken der Paarden zo in heet als in koud
weer. yi Van het voederen en drinken der Paarden op den
weg. 71 Van de wyzen hoe men fchoone vette Paar den moet
behandelen, die van een zwaare reize des avonds zeer gefatigeerd zyn, en daar men egter verder mede voort moet. Jl ff* een nog andere ■wyzs.. 73
. . Van
|
||||
FORTEN INHOUD.
|
|||||
Van een beproefd geheim om de voorpooten der
Paarden te conferveren. 73 V. HOOFDSTUK.
Vervolg van de kenniffe der Deugden, gebreken tn
Ziektens der Paarden, 7jt Van 't geen men doen moet^ als men een Paard
•wil kopen, om niet bedrogen te -worden, 75 Van het examineeren van een Paard. J$
Van het beproeven van een Paard voor- een Ry-
x tuig. 76 Van de onderfcheidt wyze van kopen. 76
an de Draf van voor te examineren. 7$
Van agteren te zien hoe een Paard draaft. 77
Van de pas. 77 Van de -wyze hoe een Paard moet flappen. 77
Van de verdubbelde f as, 78
Van het galopperen. 78
Van een Handgalop. < 79
Van de Tel. 79
Van het onderzoek, of de tong van een Paard niet
tt dik of te lang is. 79 Van de groote van een Paard. 80
Van de wyze hoe een Paard door de keeten te met-
ten. 80 Vat de vsyze om de hoogte van een Paard door mid- del van de galg te meeten. 81 Van de hoogte van een Chaife-paard. 8% Van de hoogte van een Koetzpaard. 81 Van de hoogte van een gemeen Paard. 81 Van de hoogte van een dubbeld Veulen of klein Paardje. 81 Va* de hoogte van de alkrkleinflt Paarden, 81 |
|||||
KORTE Kf I NtfOÜ &
|
|||||
Van de gebreken die overzien konnen vierden of/i
:T:«üf. 81
Van de wyzen hoe men de pooten der Paarden
naauwkeurig kan examineren. 8l
Van de grondige kennijje der quaalen die de pooten
onderworpen zyn, 8z
Van de knobbels. 82
Van de bikkels aan dl knien, 81
"Van de Wennen. 82.
Van de K hoven. 83
Va» de Formen. 83
Van de tvyzen hoe door het ft aan der Paarden van
de goedheid der pooten te oordeelen. 83
Van dikke, vette en vleezige beenen. 83
Van volvoetige Paarden. 84
VI. HOOFDSTUK.
Van verfcheide Heilzame Hulpmiddelen ter genee-
. zing van de quaalen der Paarden , voorname* lyk, die door het beflaan konnen geholpen wor- den. 84 Van de Kunfl om een Paard wel te beflaan. 84 Van de Hoef-yzers in 't algemeen. 84 Van de Nagels. 84 Van de Ts-nagels. 8f Van de tvyzen hoe men in 't beflaan te werk gaat, 8s
Van het gloeijend aanpaffen der yzers, waar door
veele Paarden bedorven worden. 86 Van de wyze > hoe een verflandig Hoef-fmidt, in
deezen behoord te werk te gaan. ' 87 Van de wyze om de Voorpooten te bereiden als die
kejlagen moeten worden- 8j Van
|
|||||
. KORTEN INHOUÖ.
Van het leggen der Tzers. 87
Van het af ft eken der Hoeven. 88
Van een gemeen fpreekwyze der Hoeffmids, 88
Van het nagelen der Tzers. 88
Van de Veorpunten der Tzers. 89
Van de Kalkoenen. 89
Van de tyd als een Paard beflagen voord, 89
Van het bejlaan voor de eer ft e maal. 90
Van het bejlaan der goede Voeten. 9a
Van de onredelyke klagten der Htef-Smids. 90
Van de -wyze hoe een Paard te bejlaan dat geen goede voeten heeft. 91
Van de Volvoetigheid. 91
Van de wyze hoe een volvoetig Paard te bejlaan» Van de wyze om de volvoetigheid te geneezen. 92
Van de wyze om een plat voet te bejlaan. 92 Van de wyze om gefnede voeten, te bejlaan. 9J
Van de wyze om Paarden die Jiryken te bejlaan. 93
Van de wyze om Paarden die aanjlaan te beflapn* 94
Van ie wyze om°jonge Paarden te bejlaan. 9J
V#n de wyze om de Wurmen te Cureer en. 97
|
|||||
By
|
|||||
By den DRUKKER dezes ïs
gedrukt.
|
|||||||
Pe Volmaakte Princelyke Hoeffmidt, Paarde-
i koper en Stalmeelter ; Leerende hoe men de Fraaiheid , Deugden , Gebreken en On- deugden in 't Algemeen Grondig zal leeren jcennen; wat omtrent de Fraaiheid, Deug- den en Gebreken van een Paard in 't byzon- der ftaat aan te merken. Van de wyze hoe men een Paard moet behandelen; en wat middelen men moet aanwenden, om de Ziek- tens, Qualen en Gebreken der Paarden weg te nemen en te gencezen. Ten diende van de Liefhebbers van het Paarden Ryden eu de Hard-dravery. Uitgegeeven volgens het Handfchrift van een Ervaren Liefhebber, 8vo. De Boekzaal der Juffers, gefchreven door
een Vrouw van Aanzien , «uitgegeven door Ridder R'tchard $teek, uit het Engels ver- taald, 8vo. 3 deeleu. Pe Boekzaal der Heeren, dienende tot een ver-
volg op de Boekzaal der Juffers, inhouden- de Regelen voor het Gedrag in alle gedeel- ten? van het leven, befchreven door den Rid- der Rt'cbtrd Stiek) in 8vo. Ppft Comptoir van Cupido en Mercurius, uit-
leverende veelerlei Voorfchriften van Brie- ven |
|||||||
i
|
|||||||
ven uit beroemde Schry veren, in verfchei-
de Taaien getrokken, en tot algemeen nut in alle Voorvallen en Gelegenheden by een Verzamelt, door Jacobus de jongh , Junior. Waar by gevoegt is een bundel Brieven tot de Negotie en Koophandel betrekkelyk5 in 8vo. Der Vrouwen , Vryfteren en Kinderen Dok-
ter , voorfchryyende voortreffelyke Onkoft- baare en doorgaans beproefde Middelen, om van der Jeugd af aan tot een uitnemende Schoonheid te geraken, en dezelve tot in den Ouderdom te behouden, en teöens de Heü- zaamfte Huis- en Genees-Middelen ter we- ring zo wel, als Genezing van alle toeval, len en Kwalen der Vrouwen, Vryfteren en Kinderen. Befchreven door een Voornaam Medicyn - Meefter en Lyf Dokter aan een der Hoven in Duitsland , en ten nutte van de Schone Sexe , ia 't Nederduitfch ver- taald, in 8vo. De Geheele Plicht des Menfchen, volgens de
Wet der Nature en der Burgerftaat, in 't Latyn Befchreven , door den Heer Samusl Puffendorf, in zyn Leven Hoog Leeraar van de Wet der Naturelsn die der Volkeren, ia de Hoge Schole tot Heidelberg, naderhand Geheim-Raad en Hiftorie - Schryver van de Iaatft Overleden Koningen van Zweden en Pruifien, 8vo. Eerfte Onderwys in de Chriftclyke Waarheid,
opgeftclt voor de Jeugd te Jidam, Agter aan
|
||||||
aan zyn gevoegd korte vraagjes voor jonge
Kinderen , door Petrus van Hoeks , zesde druk , uitgegeven volgens Approbatie van de E. Claffis van Amjierdam. 8vo. Geheim der Wynen Ontdekt, om ten dieafte
der Wynkopers alle Blaauwe, Roffe, Lange Verwaaide en onzuivere Wynen binnen kor- ten tyd zonder Mangel fchoon te maken, als mede een volkomen onderrichting om Eau des Carmes, Aqua vitce, Peft en Wind-water, en veel andere zoorten van Fyne Wateren te Diftilleren , door een naauwkeurige onder- vinding beproeft en goed bevonden, 8vo. Aanhangzel tot het Geheim der Wynen ont-
dekt, bevattende een groot getal Recepten en Voorfchriften tot het toebereiden en dis- tilleeren van Fyne Wateren, het maken van verfcheide Medicinale Wynen en Welrie- kende Oliën, en het inleggen en Confyten van veelerlei Kruiden, Vruchten en Worte- len , zo wel ter voldoening van den fmaak, als ter Genezing van diverle Kwalen en ge- breken , door een naauwkeurige ondervin- ding en beproeving goed bevonden. 8vo. De Hiftorie of Gevallen vati Jofeph Andrieflènj
Broeder van Pamela,en zyn Vriend den Heer Abraham Adams, gefchreeven in navolging Vau Cervantes, Schryver van Don Quichot, door Henry Fielding, Schildknaap, verrykt met een Brief van eenEngelfe aaneenFranfe Dame , ter opheldering van veele Zaaken in dit Werk vervat, en tot een Sleutel van 't zelve:
|
||||
, telve; na den derden druk uit het Engcll
,, vertaalt, met platen, 2 deelen, $vo, Pe Gevallen van David Simple, bevattende
een verhaal zyner reizen door de Steeden Londen en Weftmjnfter , zoekende na een ' Waar Vriend. Befchreeven door een Dame,
2 deelen, verrykt met een Voorreeden van den Heer Henry Fielding, Schildknaap, Schryver van de Hiftorie of Gevallen van Jofeph AndrieiTen, Broeder van Pamela enz. na. den verbeeterden tweeden Druk uit het Engelfch vertaalt, 8vo. Blyfpelen van den Heer Lodewyk Holberg,
Affeffor Confift. & .Profeflbr Publ. in de Ko- ninglyke Univerfiteit te Koppenhagen, uit _ het Hoogduitfch vertaalt, 8vo.
Vergeleken Gefchichten en Daden , van vér-
fcheiden zo Oofterfche als Indiefche grote Helden en beroemde Mannen, naar het voer- beeld van Plutarchus, door den Baron Lode- wyk Holberg, AiTeflör Confift. & Profeflbr Publ. in de rtoninglyke Univerfiteit te €«>p« penhagen , uit het Hoogduitfch vertaalt, 8vo» De Deenfche Speöator, of Zedekundige Ver-
togen van den Baron Lodewyk Holberg, AfTefior Confift. & Profeffor Publ. in de Ko- ninglyke Univerfiteit te Coppenhagen , uit het Hoogduitfch vertaalt, twee deelen, 8vo. |
|||||
Kfto-
|
|||||
i 'Hlftorïe tan den jegenwoordigen geëindigdeii
Oorlog in Vlaanderen en Braband, van zyn eerde begin in den Jare 1743. tot deszelfs einde door den Vrede van Aken in den Jaré . 1748. waarin zo wel alle de Belegeringen, j "Veldflagen , Veroveringen en andere Krygs- bedryven te Velde j als de merkwaardigfte Gebeurtenilïen gedurende dien tyd tot de Feeftviering van den Vrede binnen de Repu- bliek voorgevallen , beknopt en onpartydig befchreven, en met echte Relafen en andere . authentieke bewysftukken geftaaft worden, verrykt met een Kaart van Vlaanderen en Braband-met de aanwyzing van de Marfchen en Campementen der Franfchen en de voor- 1 gevallen Veldflagen, door J. D. J. in 8vo. Godvruchtige en Proefkundige befchouwin-
gen, van de Wetten en Werken der Natuur, • ter betoog van Gods Almagt, Wysheid, en : Goedheid, uit de werken van veeie beroem- ' de Mannen; en in 't byzonder uit de Natuur- - kundige zamenfpraken van den Geleerden ï Vader Regnault, te zamengeftelt, opgehel- dert, en tot verheerlykinge van God, en v . overtuiging der Atheïften , Deïften en an- dere dwaalgeeften aangedrongen , door een
Liefhebber der Natuurlainde, verciert met veertig Kopere platen, in 8vo. |
||||