bevattende de 'Wertaling en Verklaring vax veel DUIZCTVDE^ Vreemde Woorden, j^aarvan de kennis voor den Ambtenaar, Koopman, Fabrikant, Kunstenaar, Dagbladlezer,
enz. van dagelijkscue behoefte 19.
Tiende Druk. Opnieuw nagezien en aanmerkelijk vermeerderd.
Tom ^an het \ 'c haast j in in nde m '.re vn ■ modt enig t \ laald, i leerden oen. C Hier «tj ven, ter en spre toone li die vre
Toen de Uitgevers mij de herziening en verbetering het bekende WOORDENTOLK.!E opdroegen, stond \ i haast verlegeni want wat zou er nog le verbeteren in in een werkje, waaraan KRAMERS voor de ne-; nde maal de hand gelegd had! Doch de taal is in ire vreemde vormen mede aan de wisseling van tijd mode onderworpen. En zoo wordt de beteekenis van enig uithetihsch woord gewijzigd of soms nader be-1 taald, terwijl andere hun burgerrecht buiten den qe-leerden kring uitstrekken of als nieuwe komen opda-oen. Op een en ander is lij deze herziening gelet. Uier zijn de beteekenissen met meer juistheid opgegeven, terwijl elders nieuwe of minder bekende woorden en spreekwijzen, die hoe langer zoo meer tot de gewone litteratuur doordrongen, eene plaats ronden. Tot die vreemde Spreekwijzen behooren vooral die, welke
VOORBERICHT
IV
aan het Latijn ontleend gijn. Alleen ten behoeve van hen, voor wie de beteekenis verklaard werd, is de klemtoon door een qccent aangewezen ; de goede Latinisten gelieve zich dus aan zulk eene profanatie der edele taal niet te ergeren! Ten slotte zij hier nog vermeld, dat het woordentolk je thans ook de ver-klaring der gewone Jtaliaansche muziektermen bevat.
Terwijl deze quot;verkortequot; woordentolk aldus met de eischen van den tijd en de behoefte van het beschaafd Publiek gelijken tred houdt, zullen de geleerden in Kramers groeten künstwoordentolk en in zijn Technologisch Woordenboek in vier Talen, zeker al datgene vinden, wat in dit werkje geenszins tehuis behoort.
adi- — •di'',c,1quot;.«quot;n. b«vocgeUjk oaamwooij.
— , bi woord,
afö. = afgekort.
a|»- = afkorting.
= algemeen.
bet. = beteekenis; beteekent.
b. y. = by voorbeeld.
d. i. = dat ia.
e. a. = en andere.
eiff* = eigen lük.
eDamp;' = Engelscb.
enz. = en zoo voort.
fam. = familiaar; gemeenzaam.
ï8'* — figuurlijk; oneigenlijk,
ir. = Franscb.
gl. = gulden.
^r- = GriekHcb.
= Hoogduitscb.
ï112* = inzonderheid.
iron. = ironisch, boertend.
J1, = Italiaansch.
lat. = Latijn.
N. = Noord.
ned. = Nederlandach.
O. = Oost.
o. a. = onder anderen.
= namelyk.
P'* =: plur.jli». meervoud.
S = Ec,lgt;I,lair. bij 't volk thuis bthoownd.
i,' = ^ortu?''e8ch.
^ = roomsch-katholiek (e).
* — Roomsch-Katholieken.
rom. = Romeinscb.
russ. = Russisch.
sing. =; •ingularis, enkelvoud.
8P* = Spaansch.
v. = Van-
W. = West.
Z. = Zuid.
z* = zie.
z. aid = Zie aldaar.
TIKNDK DRUK.
Het tceken = beduidt: gelijk aan, gelijkstaande met, tooveel als.
Het korte streepje {-) moet somwylen het eerste gedeelte van het onmiddellijk voorafgaande woord, soms ook het laatste gedeelte van een volgend woord vervangen, (b. v. overladen, -stelpen, lees: overstelpen; toon- of klankleer, lees: toonleer). — Dat hetzelfde teeken, waar het tusschen twee woorden staat (h. v. te-goed), de samenkoppeling dier woorden aanduidt, hehoeft wel niet gezegd te worden.
De komma-punt (;1 strekt ter afscheiding van de verschillende of gewijzigde hetcekenissen van een en hetzelfde woord.
De woorden aan 't hoofd van ieder artikel beginnen óf met eene kapitale, óf met eene klrine letter. Door de eerste worden de zelfstandige naamwoorden, ook de van eigennamen afgeleide bijvoegelijke naamwoorden aangeduid; al de andere woordensoorten hebben een kleine aanvangsletter.
Het woord, dat aan 't hoofd van een art staat, wordt, bü herhaling daarvan in dezelfde alinea, vaak uitgedrukt door de eerste letter met een punt daarachter.
Krijgt zoodanig herhaald woord eene buigingsletter {hier doorgaans de e 1 achter zich, dan geschiedt die herhaling dikwijls door de voorletter gevolgd door een hyphen en
de buigingsletter (b. v. apostolisch.......; a-e kamer,
lees: apoi»tolische kamer.)
I a, (fr. è) voor, tegen, om (b. v. de meter a 1 gl., tegen T - ~ in het j881quot;* [lgl.de meter).
A. a. C. (of Ch.) anno ante Christum, bet (in bet)
jaar voor Christus.
A. C. — anno ChriMti. in 't jaar van Christus, d. i. na Christus* geboorte. (geboorte.
A. C. (Ch.) n. ante Christum uatum, voor Christus A. D. — anno Domini, in 't jaar onzts Heeren. A. IW. — anno niundi, in 't jaar der wereld; (ook:
— artium magister, meester der vrije kunsteu. a. m. (op het adres van brieven) — amica manu,i'met vriendenhand.
A. amp; O. — alpha amp; omega (eerste en laatste letter van t gr. alphabeth), begin en einde, eerste en laatste, ab, van
Ahalienatie, vervreemding, overgang van eigendom, abaliënccren, vervreemding; afkeerig of afvallig maken. Abandón, afstand, overgave; recht van afstand; hulpe-
looze toestand.
Abandóno, gelaten (in de muz.)
abandon nee ren. verlaten, laten varen, opgeven.
A bas! naar beneden ! er onder! weg met! I Abat-jour, keldervenster, vallicht, koekkoek; (ook:) sierlijk uitgesneden papier over den ballon v. een lamplicht. Abattoir, slachthuis, slachtplaats.
! abattü, neerslachtig, moedeloos; afgemat.
Abba, vader. (abdij of prove heeft.
Abbé, abt; wereldgeestelijke in Frankrijk, die nog geene Abbreviatie, verkorting, afkorting, (inz. van een woord). Abbreviatuur, verkorting, z. Abbreviatie. Abbreviëeren, verkorten, afkorten, (inz. een woord).
^ Abcés of Abscés, gezwel, ettergezwel, etterbuil.
AbderSseeren, beuzeltaal, zottenklap uitslaan, beuzelen. Abderieten, inwoners van de oude gr.-stad Abilera, wegens hunne onnoozelheid vermaard; vandaar in 't algemeen :) onnoozele menscben, stumperds, sukkels.
Abderitiseh, onnoozel. zot, ongerijmd, belachelijk. Abdicatie, vrijwillige nederlegging van een waardigheid;
vrywillige afstand van. een recht. (opgeven,
abdiceercn, abdiqueeren, afstand doen; zijne aanspraak ab hoe ct ab hae, in 't wild, in 't honderd, zonder
orde of regel, van den os op den ezel.
abhorreeren, verafschuwen, een afgrijzen hebben. Abhorréntie, Abhorrescéntie, afschuw, afgrijzen, abimeeren, te gronde richten, in een afgrond storten.
nb intentato, zonder uiterste-wilsbeschikking of testa-abjéct, laag, verachtelijk, laaghartig. (ment.
Abjéctic, wegwerping, laaghartigheid, zelfverlaging. Abjudicaiie. gerechteli,jke ontzegging.
abjudiceercn, gerechtelijk ontzeggen.
AbjurAtie, afzwering.
abjureeren, afzweren, met een eed loochenen.
Ablativu». Ablatief, zesde naamval (nemer, derver). Ablutie, wassching, reiniging, enz., die dóór dezen en genen godsdienst wordt voorgeschreven, handwassching. Abnegamp;tie, verloochening; weigering, ontzegging. abn6rm.abnormaaI,tegenden régel; gebrekkig, misvormd. Abnormiteit. afwijking van den regel; misvormdheid. aboloeren, afschaffen, opheffen (b. v. wetten).
Abolitie. opheffing, afschaffing.
AboiitoniHt. afschaffer, inzonderheid iemand, die de afschaffing der slavemy begeert of voorstaat.
abominabel, afschuwelijk, verfoeielijk.
Abominatie, verfoeiing; verwensching. abomineeren.verfoeien, vervloeken, eenen afschuw hebben, abundant, Abundantie, enz., zie abundant, enz. Abonnement, voorafbestelling, inteekening.
abonneer en (xieb), inteekenen, vooruitbestellen. Abonnent, inteekenaar.
Abordage. aanlanding; entering; het aanspreken, abordeeren. aanlanden ; enteren; aanspreken.
Aborigine*, oorspronkelyke of eerste bewoners v. een land. aborteeren. eene miskraam krijgen, te vroegtijdig bevallen. Abortus, ontijdige bevalling, miskraam; (in rechten):
abortuw procuratio. opzettelijke vruchtafdrijving, about-heeren. een mondgesprek houden.
Aboucbement, mondeling onderhoud.
tk bout. op het uiterste; radeloos; A bout portant.
van zeer nabij (b. v. op iemand schieten).
ab o\o. van het begin af.
Abraeadabra. niets beteekenende, zinledige taal; too-verwoord, als amulet op een driehoekig briefje geschreven. Abregé, uittreksel, korte inhoud.
abregeeren, verkorten, kort samenvatten.
abréviêeren. z. abb—.
AbrogAtie, afschaffing, opheffing, b. v. van eene wet door '
eene latere, die de voorgaande te niet doet. abrogeeren. afschaffen, buiten werking stellen. (reid. abrupt, afgebroken, onsamenhangend; plotseling, onvoorbe-abruteeren. abrutisseeren. verdierlyken, tot een heest
maken, geheel verstompen.
Abrüptie. afbreking; het plotseling zwijgen in de muziek. Abaces, z. Abee».
absent, afwezig; verstrooid van gedachten.
abaenteeren (zich), zich verwijderen.
Absenten, afwezigen. ....
Absentie, afwezigheid; verstrooidheid van gedachten.
Absinth, alsem, alsrmdrank.
absolument, volstrekt, gebiedend, noodzakelijk. Abctolutie, vryspreking van zonden. (zagvoering.
Abttolutisme, willekeurige heerschappü, onbeperkte ge-Abttolu(iH(, aanhanger der onbeperkte alleenheerschappij, absoluut, volstrekt; op zich zeiven; onbepaald, onafhankelijk ; onvoorwaardelijk.
Absoluutheid, onbeperktheid, onbepaaldheid, absolveeren, vrijspreken, de absolutie geven; voleinden, absorbeeren, inzuigen, opslorpen, verzwelgen. Absorptie, inzuiging, opslorping.
ahstineeren (xich), zich onthouden.
abstinent, onthoudzaam, matig.
Abstinentie, onthouding, inz. van spijs en drauk. Abstinentie-dagen, vastendagen. (dacht,
abstract, afgetrokken ; op zich zelf beschouwd: enkel ge-Abstractie, afzondering; verstrooidheid van gedachten, abstraheeren, afzonderen, aftrekken; uit eene zaak iets abiiurd. ongerijmd, zot, onverstandif?, onnoozel. (atieiden. Absurditeit, ongeremdheid, strijdigheid met de rede, onzin, Abuis, vergissing, misrekening. (bespottelykheid.
abundant, rijkelijk, overvloedig.
Abundantie, overvloed, rykdom.
abundeeren? overvloeien, overvloed hebben.
ab uno discqe ommen, uit een enkele moogt gij de overige leeren kennen.
abuseeren. misbruik maken; misleiden; zich abuseeren,
zich vergissen.
abusief, per abuis, bij vergissing; bedrieglijk, a. c. anno curente, in den loop van het jaar, anni
currentis, van ^t loopend jaar.
Academie, hoogere oefenschool voor een of ander vak of faculteit; gezelschap van geleerden, van kunstenaars, (ook, maar minder goed, voor:) Loogeschcol. universiteit. Acajou, mahoniehout.
accarezzé%-ole, streelend, vleiend.
accableeren, overladen, -stelpen, bezwaren, nederdrukkeo. Accablement. neerslachtigheid; hartzeer.
accedeeren, bijvallen; toestemmen.
accelereeren, bespoedigen, versnellen, verhaasten. Accént, de toon en nadruk op lettergreep en woord, klemtoon ; een toonteeken op eene letter; gewestelijke of plaatselijke uitspraak, tongval.
Accentuatie, toonaanduiding, klemlegging; plaatsen der Accépt, z. Acceptatie. (toonteekens.
acceptabel, aannemelijk, aanneembaar.
Acceptant, degene, die een op hem getrokken wissel
door zyne naamteekening goedkeurt.
Acceptatie, aanneming. (Men verstaat daaronder de hand-teekening eens koopmans onder eenen wissel, met het woord geaccepteerd; het is eene formeele verklaring, dat men dien op den vervaltijd zal betalen.}
accepteeren, aannemen; met z\jne naamteekening voor geldig en goed erkennen. (woord.
Accéptie. aanneming; aangenomen beteekenis van een Accë*, toegang, vergunning, inz. de toestemming tot verkeer over een meisje; aanval (b. v. van eene koorts.) ccccaiwibel, toegankelijk, genaakbaar.
Accèssic, aanwas, vermeerdering, toeneming; (ook:) toestemming, toetreding (b. v. tot een verdrag).
Accf HHiHt, iemand, die onbezoldigd wordt aangesteld met het uitzicht om eene hoogere plaats met bezoldiging te Accèasit, de tweede prijs, bijprijs. (verkrijgen.
accénMoir. bijkomend, toegevoegd, b^behoorend. Accessóriën, bijbehoorende zaken, aanhangsels. acciaccAto, onstuimig.
Accident, toeval, voorval; (ook:) lichamelijk ongemak, accidenteel, toevallig.
Accidéaitiën, toevallige ambtsvoordeelen, buitenkansjes. Accident! musicali. bijtonen (in de muz.)
Accijns of Accijii. waren-impost, verbruiksbelasting. AcclamAtie, toejuiching, luide goedkeuring; bij acclamatie aannemen, zijne goedkeuring in vergaderingen met gejuich, handgeklap, getrappel, eenparig uitbrengen, zoodat de opneming der bijzondere stemmen onnoodig Acclimat4tie, gewenning aan ^ klimaat. (wordt,
acclimatiseeren, aan eene vreemde plaats, hemelstreek
of klimaat gewennen, inheemsch maken.
accludeeren, aan-, bü- en insluiten.
Acclusnm, ingesloten of bijgaand stuk, bijlage. Accolade, omhelzing; ridderslag; haakjes ter verbinding
van woorden of regels of wtl van noten. Accommodatie, schikking ; toegevendheid; inschikkelijkheid. A. van het oog, vormverandering der ooglens, waardoor het oog, om duidelijk te zien, zich accommodeert of schikt naar den afstand der voorwerpen, •ccommodeeren (zich), een vergelijk treffen, met zijne schuldeischers eene overeenkomst, schikking Jn der minne treffen; accommodeeren, in orde brengen, opmaken. Accommodoment, inrichting, toerichting; schikking, vergf lijk, inz.. van een koopman met zijne schuldeischers. aceompagneeren, vergezellen, begeleiden; den zang met muzuk begeleiden, medespelen. {speelt of zingt.
Accompagnement, begeleiding, wat men met een ander Accompliitsement, vervulling, voltrekking.
Accoord, verdrag, vergelijk; overeenstemming, welluidende samenklank van speeltuigen. (overeenstemmen, accordeeren, een vergelijk treffen; toestaan, bewilligen, accostahel, genaakbaar, handelbaar.
accosteeren, op zijde komen ; aanspreken. Accouchemént, bevalling, verlossing.
Accoucheur, vroedmeester ; Accoucheuse, vroedvrouw, accoupleeren, paren, samenvoegen, koppelen, «ccrediteeren, in vertrouwen brengen, krediet verschaffen.
Iemand door aanbeveling by eenen derde vertrouwen doen schenken; een geaccrcilitcerd gezant is zulk een, die zich by een vreemd hof aan den vorst heeft doen voorstellen en deze zyne kredietbrieven overhandigd heeft. Accres, Accrcscéntic, aanwas, toeneming. accreciNeercn, aanwassen, toenemen; aanbesterven. Accueil, onthaal, ontvangst, bejegening.
accueillcereu, ontvangen, onthalen; verwelkomen. Accumulatie, aangroeiing, ophooping, opeenstapeling, accumuleeren. optenhoopen, samenhoopen.
accuraat, nauwkeurig, stipt, juist. (liefde tot orde.
Accuratèssc, nauwkeurigheid, stiptheid, zorgvuldigheid; accu»abcl, beschuldigbaar, te beschuldigen.
AccusAtie, beschuldiging, aanklacht. Igder).
Accusativus, Accusatief, vierde naamval (voorwerp, accuseeren, beschuldigen, aanklagen ; bericht geven Ivan de ontvangst eens briefs, enz.). (lykheid.
Acérbiteit, wrangheid; bitterheid, hardheid, onvritnde-achalandeeren, beklant maken, klanten of koopers lokken, ik charge, ten laste, getuigen; A— tegengetuigen. achéminsercn. den weg banen; in gang brengen, acheveeren, afmaken, voltooien: volmaken. Achilfes-hiel, eene kwetsbare |gt;laats.
achromatisch, kleurloos, ongekleurd (van kgkglazen). Acoliet, altaardienaar; volgeling, aanhanger. •X condition, op voorwaarde.
Aconiet, wolfswortel.
A cónto, op rekening, in vermindering.
A cónto nnóvo, op nieuwe rekening.
amp; cósti, aldaar, op uwe plaats, ten uwent, in uwe stad. amp; couvert, beschut. (gen.
acquireeren, verkrijgen, zich eigen maken, in bezit krü* Acquisitie, verwerving; verworven eigendom.
Acquit, kwijting, quitantie,ontvangbewijs(bij wissels wordt het gewoonlijk op de keerzijde geschreven, en b; teekent dat men de in den wissel staande som ontvangen heeft); eerste stoot, uitstoot; plaats waar de gemaakte biljartbal wordt gezet. (geven, acquitceren, verrichten, tot stand brengen; quitantie Acre^ een ''•) hectare lands (in Eng. en Amer.). acroamatisch, hoorbaar ; op de rede gegrond ; moeielijk te verstaan; acroamatische leervorm, samen hangende voordracht, waarbij de leeiling sh chts luistert; geheim. Acrobaten, koordedansers; acrobalische kunsten,
koordedanserskunsten; halsbrekende toeren.
Acte, handeling, bedrijf van een tooneelspel ; bewijsstuk in rechten; stuk, door een notaris opgesteld of door dc burgerlijke overheid afgegeven.
Acteur, tooneelspeler, tooneeliist.
Actie, bewijs van aandeel, van inschrijving; handeling; (by den krijgsman:! een gevecht; (in rechtszaken:) eene aanklacht, rechtsvordering.
actief, werkzaam, bedrijvig; in dienst ; actieve handel uitvoerhandel eener natie met eipen voortbrengselen; actieve schulden, uitstaande schulden, vorderingen. Actief, werkelyb of baar vermogen (na aftrek van alle
schulden), z. Activa.
«cti labrc» jucündi, na gedaan werk is het goed rusten. Actinnnair of Actionist, actiehandelaar, houder van eene
of meer actiën; geldschieter op actiën.
Activa, uitstaande schulden of vorderingen, het te goed;
eigen vermogen, geld, waren, vaste panden, activeeren, in werkzaamheid, in gang brengen. Activiteit, werkzaamheid, bedrijvigheid ; leven, vuur. Actrice, tooneelapeelster.
Actualiteit, tegenwoordige toestand, het thans bestaande,
de werkelijkheid, wezenlijkheid.
actueel, werkelijk, tegenwoordig; dienstdoend.
nctum, gedaan, verhandeld; actum ut supra (A. U.S.)
gedaan als boven (gezegd is).
Acupunctuur, naaldsteek (by heelmeesters).
Acustick, gehoorleer; toon- of klankleer.
acuut, scherp, spits, snijdend.
ad acta ie^cen, by de acten leggen, d. i. voor afgedaan
houden, ter zijde leggen.
adagio, (in de muzielc:) langzaam, gematigd, zacht. adagiKsimo. zeer langzaam.
adapteeren, aanpassen, sluitend maken.
a dato, van heden af, van de dagteekening af. ad captiim vulgi, op het begripsvermogen van het volk ad decrétum, volgens besluit, op bevel. (berekend,
addecrcn, bijeen- of samensmelten.
ad depósitum, in bewaring (geven of nemen), addiceeren, gerechtelijk toekennen.
Addictic, toezegging, toekenning, toe wij 7. ine.
ad dies vitae, levenslang, voor 't gansche leven. Additie, bijvoeging; samentelling.
Adépt, goudmaker, wonderman; ingewijde in eene geheime wetenschap of kunst. (gebruik,
a deux mains, voor beide handen (ingericht) tot dubbel adhereeren, aankleven, aanhangen ; toestemmen, byvallen. Adhèsie, aanklevingskracht; toestemming, toetreding, goedkeuring; (in de staatkunde:) het erkennen en huldigen van een nieuwen meester.
ad hoe (negotium), tot die zaak, daartoe ; de commissie ad hoe, de tot die zaak benoemde commissie; ad hoe antwoorden, reehtstreelcs, bepaald antwoorden, ad hominem, op den man aan, zonder omwegen; ad hominem disputeeren, de tegenpartij met zyn eigen wapen bestrijden; handgemeen worden.
ad honores, eershalve, gratis.
adieu ! vaarwel I God zy met u I ad infinitum, in het oneindige.
ad interim, voorloopig, voorshands, tot nader orde.
a ditto, van denzelfden dag. (bezorgt.
Adjudant, medehelper, officier, die de dienstuestellingen Adjudicatic, gerechtelijke toewijzing.
adjudiccoren, gerechtelijk toekennen, toewijzen. Adjunct, helper, toegevoegde ambtgenoot.
adjungcercn, toevoegen (b. v. een helper).
ad libitum, naar welgeyallen of goedvinden, ad littcram, letterlijk, volgens de letter.
ad majorcm Dei gloriam, tot meerdere eer van God. ad mandatum, naar bevel en verordening.
ad manus, bij of voor de hand, ter hand. (voogd, regent. Administrateur, Administrator, beheerder, bestuurder. Administratie, beheer, waarneming; het beheer en de bewaking van het staatsvermogen; de handhaving der bestaande wetten en verordeningen.
administrecren, beheeren, waarnemen, voor een ander
eene zaak besturen.
Admiraal, vlootvoogd, opperbevelhebber der oorlogsvloot, admirahel, bewonderenswaardig.
Admiraliteit, zeeraad, college, dat het opperste toezicht
over het gehcele zeewezen van een Staat voert. Admirateur, bewonderaar; aanbidder, diep vereerder. Admiratie, bewondering; verwondering.
admireeren, bewonderen.
admissibel, aannemelijk, ontvankelijk, toe te laten. Admissie, toelating, vergunning.
Admitteeren, toelaten; den toegang vergunnen, admoneeren, herinneren, vermanen, waarschuwen. Admonitie, herinnering, waarschuwing.
ad nótam nemen, opmerken, in gedachten houden. Adonis, schoon en behaagziek jongeling, koket heertje, adoniseeren (zich), zich tot een Adonis maken, zich
opschikken, optooien.
adopteeren, als kind aannemen; (ook in 't alg.:) aannemen, b. v. eene meening.
Adoptie, aanneming als kind.
adorabel, aanbiddenswaardig; hoogst beminnelijk. Adorateur, aanbidder; vereerder, minnaar.
Adoratie, aanbidding; huldiging.
adoreeren, aanbidden, hartstochtelijk liefhebben, adosseeren, schuins opwerpen, hellend maken; (bij krijgslieden;) den rug (van een leger) dekken of beveiligen, adouceeren, adoucisseeren, verzachten, verzoeten,
stillen, lenigen.
Adotscissement, verzachting, leniging; opbeuring, ad patres gaan, tot de vaderen gaan, sterven; ad—
zenden, (locden.
ad perpétuam rei memóriam, tot eeuwige gedachtenis, ad pias causas of ad pios usus. tot vrome, liefdadige
oogmerken of bedoelingen.
ad rem, ter zake, gepast, behoorlijk, dienstig.
Adrès, aanwijzing waar te bezorgen; uitwendig opschrift
9
van brieven, pakketten, enz.; (in politieken zin:) een plechtig 'chryven aan een bepaald persoon, aan een of ander college, staatslichaam, enz., om daarmede züne gevoelens of begrippen open te leggen; expédier amp; I'a-drcsse beteekent: door de bemiddeling van eenen derde koopmansgoederen verzen len.
Adresboek, almanak met aanwijzing van de woonplaatsen
der bedrijvige en andere personen.
Adrèskantoor, inrichting, door welke men huizen huren en verhuren, dienstbode bekomen, geld aanvragen of aanbieden kan, enz.
Adressant, indiener van een betoog of verzoekschrift. Adresse, vaardigheid; opschrift van een brief, verzoekschrift, aanwijzing van naam of woonplaats, adresseeren. aan iemand richten; het adres op brieven,
enz., schreven; aanbevelen.
adrét, (gevormd van't fr. adroit), geschikt, handig, vlug. adrogeercn, een volwassen persoon als kind aannemen. Adspiraut, Z. Aspirant.
adstringeeren, aanhalen, samentrekken.
Adstringéntia of adstringeerende middelen, samentrekkende middelen of artsenijen.
ad summam, in ^t geheel, in summa.
ad summum, op zijn hoogst, ten uiterste,
Aduiamp;tie, vleienj, pluimstrijkery, flikflooier^. Adulteratie, echtbreuk; vervalsching.
adui tereer en, echtbreken; vervalschen.
ad ültimum, ten laatste, ten slotte, eindelek.
ad ünum, tot den laatste toe.
ad üsum, volgens gebruik, ten gebruike.
advenant (naar), naar verhouding, naar omstandigheden;
advenant, hupsch, voorkomend.
Advent, de laatste vier weken vóór Kerstmis. AdversAriën, aanteekeningen van allerlei, memorieboek, ad verteeren, bekend maken, berichten door de dagbladen. Adverténtie, bekendmaking in de nieuwspapieren. Advies, (fr. Avis) raad, raadgeving; bericht, naricht, adviseeren, aviseeren, raad geven; bericht geven. Advocaat, verdediger voor het gerecht, pleitbezorger, advoceeren, tot zich roepen; in rechten dienen, ad vóeem, by het woord inl. op te zoeken, na te slaan). iGgide, schild; beschutting.
segnimatiseh, raadselachtig, duister,
yColus, de god der winden; de wind.
sequaal, gelijk, evenredig.
iEquamp;tie, vergelijking.
jfSquAtor, evenacbtslijn, evenaar, linie.
A?quiiiber of Equilibrium, evenwicht. iEquinóetium, dag- en nachtevening,
^Equivalent, vergoeding van gelijke waarde; datgene wat
tegen iets anders opweegt; schadeloosstelling.
iEra, tijdrekening, jaartelling.
iErarium, schat, schatkamer, 's lands kas.
sere perénnius, duurzamer dau metaal.
Aërolith, luchtsteen.
Aerometer, luchtmeter.
Arrometrie, de luchtmeetkunst.
Aëronaut, luchtreiziger.
Aëro«i(aat, luchtbol; (ook:) windbuil.
Aërostiek, de luchtvaartkunst. (smaak.
^CMthetiek, schoonheidsleer, leer van het gevoel en den sesthétiHch, s.naakvol, schoon, volgens de regelen der kunst, afcopiëeren, — copiëeren, afschryven, naschryven. affabel, spraakzaam ; vriendelijk, minzaam.
Aflabiliteit. spraakzaamheid; minzaamheid, innemendheid. Affaire, zaak, aangelegenheid; voorval; gevecht.
Affect, gemoedsaandoening, hartstocht, vuur, warmte. Affectatie, gemaaktheid, schyngcvoeligheid.
affecteereu, voorgeven, den schyn aannemen; zich gemaakt of gekunsteld gedragen. (inz. eene ziekelijke. Affectie, genegenheid, gunst; elke indruk op het lichaam, affectueus, hartelijk, vriendschappelijk, innemend. Affiche, aangeplakt bericht; toegevoegd blad tot naricht, aiflchecren, afUgeeren, aanplakken, aanslaan, overal
bekend maken; fig. met iets te koop loopen.
Affilicatie, aanneming als kind; (ook:) aanneming als lid van een genootschap of orde (zonder de gebruikelyke formaliteiten.) (aannemen.
afDliëeren, vereenigen, verbroederen; als kind, als ordeslid affineeren, verfijnen, zuiveren, louteren.
Affiniteit, verwantschap, maagschap.
Affirmatie, bevestiging, bekrachtiging.
Afiirmeeren, bevestigen, bekrachtigen, beamen.
AfHxa. aanhangsels, toevoegsels.
Afflictie, droefenis, hartzeer, lyden.
affligeeren, bedroeven, neerslachtig maken.
affineeren, toevlof-ien, toestroomen.
affrettando of affrettóso, gezwind (in de muz.) affren». verschrikkelijk, ongehoord, afgrijselyk, akelig, affrioleeren, aanlokken, verlekkeren ; door mooie praatjes
verschalken.
Affrónt, beleediging, openlijke hoon.
affronteeren, braveeren, trotseeren; hoonen, beleedigen. Affuit, onderstel van 't grof geschut; rolpaard ischeepsaffuit). a fortióri. met meer reden, meer grond.
aeaceeren. tergen, aanhitsen; verliefd maken.
Agapen, liefdemaaltijden bij de eerste Christenen. Ageeren, handelen, verrichten; voorstellen als tooneelspe-ler; tegen iemand ageeren, hem gerechtelijk aanklagen. Age guod agis, houd voet bij stuk.
Agénda, kerkboek, waarin al de ceremoniën en formulie-
11
mtl atoQTi aar*O*Ir*»nlt;1 Hi*. /11* Kil li 11 nTlo
amDisverncnungea ueoueawaar ie nemen; aameenen-boekje, zakboekje.
Agent, zaakwaarnemer, gevolmachtigde; Agent van po-
licie, gerechtsdienaar, diender.
aggiuMtamente, zeer nauwkeurig te spelen (in de muz) Agglomeratie, uitwendige aanzetting (als tot een bal
of kluwen); samenbooping.
Aggravatie, verswaring (b. v. van eene straf), aggraveeren, verzwaren, strafwaardiger maken. Aggregaat, ophooping, samenvatting van veel gelijksoortige dingen. (opnemen, aggregeeren, toevoegen, bijvoegen, in eene vereeniging AggrcMnie, aanval.
aggresnief, aanvallender wijze.
Agiliteit, vlugheid, behendigheid, vaardigheid.
A'gio, opgeld, meerdere waarde eener muntsoort boven
de andere, of van het bankgeld boven het kasgeld. Agiotage, handel met actiën, staatsschuldbrieven en andere papieren van waarde; kunstgrepen in den effectenhandel om de prijzen te doen rijzen of dalen, agiotoeren, met opgeld opwisselen ; woekerhandel drijven. Agioteur, geldwisselaar; woekeraar met wissels; actiehandelaar. (der gemoederen. AgltAtie, onrust, gemoedsbeweging, gisting of spanning Agitator, volksmenner, opruier.
agiteeren, aandoen, verontrusten; tot iets prikkelen of
aansporen, in gisting of spanning brengen.
AgnAten, naaste bloedverwanten van vaderszijde. Agnitie, erkenning (b. v. van een wissel».
agnoncecren, erkennen, voor geldig verklaren.
Agnuai Deï, Lam Gods; een gebed der R. K. en een gc-deelce der mis; gewijde wassen medaille met een lam en vaantje aan de eene en een heilige aan de andere zyde. Agonie, doodstrijd, benauwdheid.
agonitteeren, met den dood worstelen, op sterven liggen, a govérno, z. per governo.
Agrafe, haakje, spang, gesp.
agrariAehe wetten, akkerwetten bij de Romeinen (ook
bij de eerste Fransche revolutie voorgeslagen.) agreAhel. aangenaam, behaagelijk ; aannemelijk. (staan, agreëeren, gunstig aannemen, zich laten welgevallen, toe-Agremént, bevalligheid; kleedersieraad, garneersel. Agricultuur, landbouw, akkerbouw. (landbouwer.
Agronocim, Agronomist, wetenschappelijk gevormd Aide, hulp, bijstand; helper, handlanger.
aimabel, beminnelijk, lieftallig, innemend.
Air, gelaat; voorkomen, uiterlijk; houding; zich air»
geven, zich voornaam, grootsch aanstellen.
Aine. gemak; welbehagen, schik; op zijn a. zijn, op züu gemak zyn; er warmpjes inzitten, het goed kunnen stellen.
A jour, doorzichtig, getralied, opengewerkt; (in het boekhouden:) tot op den loopenden dag in 't grootboek gebracht.
ajourneeren, eene zaak tot een anderen dag verschuiven of voor onbepaalden tijd uitstellen; verdagen. Ajournemént. uitstel toe een bepaalden dag. A la bonne heure ï het zij ZOO! goed !
tt la fran^aiae, op zün Frauscb.
A la lettre, naar de letter, letterlijk.
Alambiek, distilleerkolf.
la mode. naar de mode, naar hedcndaagsoh gebruik. Alamp;rm, oploop, woest getier; ontsteltenis, schrik, alarmeeren, schrik aanjagen; opschudding maken. Alarmiitt, alarmmaker; oploopstichter; schrikverspreider, H la téte, aan het hoofd, aan de spits.
tk la volée, ter vlucht, in 't wild, onbezonnen. Albatros, de stormvogel (tusschen de keerkringen en aan de Kaap».
Albino». Witlingen, Kakkerlakken, witte Negers of Mooren. Al'bion, Grootbrittauje, het Britsche rijk.
Al'bum. gedenkboek, vriendenrol.
Alcalde. Aleamp;de, dorpsrechter in Spanje. ('t water. Alearréxa. zeer poreuze waterkruik ter koelhouding van Alchimie, goudmakerij, de steen der wijzen.
Alchimist, goudmaker.
Al'cobol, beste wimgeest, hoogstgezuiverde wijngeest, al córso, naar den wisselkoers.
Al'derman, oudste; Engelsch stedelijk overheidspersoon, naam der gildehoofden, die gezamenlijk den lord-mayor l burgemeester van Londen) kiezen.
Ale, Engelsch opgehopt bier, eel.
alea jacta est. de teerling is geworpen.
Alécto. eene der 3 Furiën.
alért, wakker, vlug, levendig, handig.
Alexandrijnen, Alexandrijnscbe verzen, dichtregels van 12 en 13 lettergrepen, doorgaans uit 6 jambische al frésco. z. Fresco. (voeten bestaande.
Al'gebra, letterrekenlng, stelkunst; dat is algebra voor
mij, daarvan versta ik niets.
algebraïsch, stelkunstig.
Alguacil, gerechtsdienaar in Spanje.
Alias, anders, bovendien 'b. v. geheeten).
Alibi, elders ; zijn alibi bewijzen, betcekent in rechten, dat de beschuldigde of verdachie 't bewijs levert, dat hü op het oogenblik van het gepleegde feit op eene andere plaats dan die des misdrijfs was.
aliënabel, vervreemdbaar ; verkoopbaar.
Aliënatie, vervreemding, verkoop, verpanding; |in de staatkunde • i afstand van grondgebied, van rechten, enz.; (ook : i verstandsverbijstering.
Alien bill, vreemdelingenwet, de door het Engelsch parlement in 1G93 uitgevaardigde wet, volgens welke de vreemdelingen onder streng toezicht gesteld worden, aliëneeren, vervreemden, overdragen, verpanden, aligneeren, naar eene richtingsiyn, op eene r\) plaatsen.
Alignemènt. richting volgens een rechte lyn ; richtsnoer. Alimentatie, verpleging, onderhoud, voeding, alimentceren, onderhouden, verplegen. (regel.
» linea. van de lyn af. Alinea, hegin van' een nieuwen Xl kali, loogzout.
Alkali»atie, loogzoutbereiding.
alkamp;lisch, loogzoutachtig, loogzout bevattend.
Alkoof, z. Alkóve.
Alkoran, wet-, geloofsboek der Mohammedanen, de koran. Alkóve, Alkoof, slaapvertrekje, afgesloten plaats in eene
kamer tot plaatsing van een ledikant; nis.
Alla breve, op korte wijze.
Alla camera, m den kamertoon, — stijl.
Alla dirittn, volgens de toonschaal.
Allah, naam van God bij de Mohammedanen.
Allamente, onvoorbereid, voor de vuist.
Allarm, z. Alarm.
Allée, laan, wandelweg tusschen twee ryen boomen. Allegatic, aanhaling, verwijzing; vermelding.
Allege, lichter, hulpboot; (ook:) = Tender (z. a.). allegeeren. aanhak n (b. v. cene schriftuurplaats); zich beroepen op, verwyzen naar. (spraak.
Alleicorie, zinnebeeldige, verbloemd'? voorstelling, beeld-allogóriitch, zinnebeeldig, verbloemd, oneigenlijk, allegrétto, eenigszins vlug en levendig (te spelen). allegris»imo, zoo vlug mogelijk (te spelen).
allégro, vroolijk, vlug, levendig (te spelen); allégro Ai molti, zeer levendig; — con moto. gezwind; — con •pirito, met vuur ; — moderato, matig vlug ; — non tanto, niet zeer gezwind.
allez ! ga heen ! ga uw gang! och kom !
Alliage, metaalmengsel, legeering; toevoegsel of alliëersel. Alliamp;ntie, verbond, verbintenis, bondgenootschap, alliceren, verbinden; vermengen, samensmelten, legeeren. Alliëersel. toevoegsel, metaal mot een edeler vermengd. Alligatie, samenstelling, vermenging van verschillende
metalen; het toevoegsel.
alligeeren, vermengen, legeeren. (kardinalen.
Allocutie, aanspraak, inz. van den paus aan de vergaderde alTadiaal, erfvrij, onleenroerig, vrij van leencijns. Allódium, of allodiaal goed, ten eigen, vrij erfgoed,
dat men vervreemden mag.
Alloi, z. Allooi.
Allónge, verlengstuk. Allonge-pruik, staartpruik, allongecren, verlengen, uitrekken, langer maken.
allónn ♦ laten we gaan! voorwaarts \ komaan!
Allooi, het gehalte der muntspeciën ; de hoeveelheid van
gt-ringer metaal met een beter gemengd.
Allopaath, voorstander der allopathie; andersdenkende. Allopathie, geneesmethode, naar welke men door de geneesmiddelen zulke uitwerkingen zoekt voort te brengen, welke tegenover de ziekteverschijnselen staan.
Allótria, bijzaken; vreemdsoortige bezigheden; (ook :) onrechtmatigheid, schelmerijen.
all' ottava, in den achtsten toon, octaafsgewijs. allonabel, geldig, toe te staan.
alloueercn, billijken, toestaan, inwilligen.
alludeeren, toespelen, stekelige zinspelingen maken, alluuieercn, aansteken, ontsteken, doen ontbranden, all. unisono, in -samenklank.
Allu»ic, toespeling, zinspeling, wenk.
alluviaal, aangespoeld, aangeslibd, opgespeeld.
Alluvic, op- of aanspoeling, aanslibbing.
Allüviegt;recht, recht der oeverbewoners om zich het aangeslibde land toe te eigenen. [Siteitenl. alma mAtcr, eerwaardige moeder (eernaam voor univer-Al'manak, tijdwijzer, dagwyzer, kalender; jaarboekje, al nrórco, naar het markgLwicht der munten, dat is, naar
hare eigenlijke metanlwaarde.
al numero, naar het getal. (in ledigen t^jd.
» loiair, op zijn (hun, haar) gemak, zender overhaasting, Al pa ka, bergschap (der Andes, in Z. Amerikk) met voortreffelijke wol.
al p'iri of pari, (bij kooplieden:) van gelijke waarde, gelijk, zonder opgeld, zonder aftrek of verlies.
al péso, ür'.ar het gewicht.
al pézzo, stuksgewijze, bij het stuk.
Al'phahet, de letters in volgorde, het ABC. alpliabétitfch, naar volgorde der letters.
Alpha ct oinega. de eerste en de laatste letter van het
gr. alphabet; het begin en het einde.
Al riverso., omgekeerd.
AI «e^no, van het teeken af.
Alt, tweede zangstem, hooge middelstem.
al tempo, volgens tijdmaat (in de muz.).
alterabel, veranderlijk; aan bederf onderhevig. Alteratie, verandering, verslimmering; ontsteltenis, schrik, alterato, veranderd (in de muz.).
alterceren, veranderen (veelal ten kwade); verschrikken, ontroeren, ontstellen. (gestrektste volmacht.
Al'ter t'jjo, ander, tweede ik, plaatsbekleeder met de uit-Alterualiw. afwisseling, verandering.
Alternatief, gedwongen keus tusschen twee moeiclijke
of bezwarende omstandigheden, moeielijke tweestrijd, alternatief, beurtelings, afwisselend. (nemen,
alterneeren, afwisselen, omwisselen, bij beurten waar-al'terum tantum, het dubbele, nog eens zooveel. Altésse, Hoogheid, Doorluchtigheid (als titel). Altimeter, hoogtemeter (werktuig).
Altist, altzanger vgl. Alt).
Alumnaat, Alünmeum, kweek- en kostschool. Alvaria, (in Portugal:) de koninklijke besluiten, die slechts voor één jaar kracht hebben en door den minister gecontrasigneerd moeten worden.
Amalgamp;ma, mengsel van een of ander metaal en kwik ;
mengsel; mengelmoes.
amalgameomn, innerlijk met kwik verbinden ; vermengen. Amanucnsi», handlanger; schry ver, klt-rk.
Amaril, smergel (zware en harde metallische steen tot
polijsten en slijpen van metalen, glas, enz.), atmasseeron, verzamelen, opgaren, samenhoopen. Amateur, —trice, liefheboer, -ster, kunstvriend, -in. Amazone, strijdbare vrouw, heldin, damesrijkleed. Ambastt^tde, gezantschap. AmbaNHadenr, gezant. Ambe, twee uitgekomen nommers van de vyf in zekere Amber, z. Ambra. (loterijen,
arabiëeren, streven, staan (b. v. naar een post). ' ambigeeren. aarzelen, weifelen, besluiteloos zijn. ambigu, dubbelzinnig. Ambigu, maal, waarbij allerlei warme en koude gerechten, fruit en gebak te gdyk worden opgedischt. Ambiguïteit, dubbelzinnigheid. Ambitie, eergevoel, eerzucht, eergierigheid.
amóitiëu», eerzuchtig, eergierig.
Ambitioucereu, eerzuchtig naar iets streven, (gewend. Ambra, grauwe, harsige stof, als liefelijk reukwerk aan-Ambrnnia. godenspijs.
Ambulance, ziekenwagen, veld-lazaret, veldhospitaal, ambulant, heen en weer loopend, rondtrekkend, ambuleeren, heen- en weergaan, rondtrekken, zwerven. Ameiinramp;tie, verbetering, verfraaiing.
amelioreeren, verbeteren, veredelen.
Amen. het zü zoo! het geschiede 1 (schuldbelijdenis. Amèndc, geldboete; Amende honorable, openbare amendeeren, verbeteren, wijzigen; wijzigingen voorstellen. Amendement, verbetering, inz. voorslag ter verandering
of wijziging van een wetsontwerp.
ameneeren, aanbrengen, aanvoeren ; te weeg brengen. Améniteit, minzaamheid, liefelijkheid, aanvalligheid. Amerij, een oogenblik, ommezien (het woord is eene
samentrekking van Ave Marij, Ave Maria, z. aid.), a merveille. opperbest, voortreffelijk, wonderschoon. A mlt;'ta, ter helfte. voor de helfi.
ameubleeren, met huisraad voorzien.
Ameublement, huisraad, stoffeering.
Ami, vriend. — Amie, vriendin.
Amiant. z. Asbest.
amicaal of amicabel, vriendschappelijk.
Amice, vriend; Amicissime, beste vriend (beideals
toespraak of als opschrift in hrieven).
Amicitia. vriendschap.
Amicus Plato, sed magis amica vérltas, ik ben een
vriend van Plato, maar nog meer van de waarheid. Amiraal, z. Admiraal; (ook :) zeildoeksche slagput.f om
water te hijschen bü 't schoon-schip-maken. Ammoniak, vluchtig loogzout.
Ammunitie, z. Munitie.
A'mnestie, het vergeven en vergeten van gedane beleedi-gingen, kwijtschelding van straf. (Zoo wordt by opstand soms aan een geheel land amnestie geschonken, ornaat de straf naar dc strengheid der wet niet uitvoerbaar zou zyu). a'mnestiëérpn, vergiffenis schenken, de straf kwijtschel-A'mor, de liefdegod, Venus' zoon. (den.
Amortisatie^ on^eidig-verklaring b. v. van verloren pa-
Sieren van waarde; inz. rente-uitdelging, vernietiging er openbare schuld door geregelde aflossingen, ieren van waarde; inz. rente-uitdelging, vernietiging er openbare schuld door geregelde aflossingen, amortiseeren, een document voor ongeldig verklaren; een leen cünsvrij maken ; aan de doode hand verkoopen ; door aflossing uitdelgen (inz. de staatsschuld).
Amotie. verwijdering, opruiming, slechting, slooping,
ontzetting (van een ambt).
Amourette, voorbijgaande minnarij of minnehandel, amoureu.», verliefd.
amour» maken, vrijen.
amoveoren. ontzetten (b. v. van een post); sloopen,
slechten, afbreken, wegruimen.
amovibel. afzetbaar.
Amovibiliteit, afzetbaarheid.
ampel of Ample, wijdloopig, breedvoerig, in bijzonder-heden (b. v. vertellen). (koudbloedig longdier.
Amphibie, dier, dat op 't land en in 't water kan leven, Amphion. naam, soms aan een groot toonkunstenaar gegeven (naar een beroemd lierspeler der oudheid). Amphitheater, halfronde schouwplaats met schuins op-
loopende zitplaatsen tegenover het tooneel. Amphitryon, mild gastheer of onthaler; horendrager. Ampliamp;tie, uitbreiding; duplicaat dat men van eene rekening, enz. geeft; verdaging van een rechtsgeding. AmplifieAtie, uiteenzetting, ontwikkeling ; vergrooting. amplissimus, Hoogaanzienlijk, Hoogedel (titel vnn een
aartspriester; ook eeretitel aan universiteiten). AmputAtie, de afzetting van een lichaamsdeel, amputeeren, een lid of lichaamsdeel afzetten.
Amulét. gewaand voorbehoedmiddel des bijgeloofs tegen
ziekte, tooverij en gevaren.
amu»4nt, vermakelijk, onderhoudend, tydkortend. amusceren, vermaken, verlustigen, aangenaam bezig hou-Amuxement, vermaak, uitspanning, tijdkorting. (den. Anabaptist, wederdooper.
Anachoreet, kluizenaar, spelonk- of boschbewoner. Anachronisme, fout in de tijdrekening bij de opgave
van gebeurtenissen, tijdverplaatsing.
Anagram, letterkeer, letterwisseling, wisselwoord (b. v.
neger, regen ; kurk, kruk; rekel, kerelj.
Analécten, leesvruchten, bloemlezing, uittreksels van hot gelezcne. (eenstemming.
Analogie, overeenkomst, overeenstemming, inz. taalovcr-aiialoog, overeenstemmend, overeenkomst hebbende. Analr'se, Analysis, ontleding; entbinding, oplCBiing.
TIKKDH DBÜK.
9
■nalyseeren, ontleden; oplossen, ontbinden. analy'tii»ch, ontledend; oplossend, ontbindend.
Anarchie regeeringloosbeid, wettelooze toestand. Anarchisten, sulken, die door omverwerping van alle ' gezag en orde in den Staat regeeringloosheid zoeken te weeg te brengen, onruststokers, woelgeesten. Anathema, vervloeking; banvloek, kerkban, anathematiiteeren, vervloeken ; in den kerkban doen. Anatocisme, ergerlijke woeker, rentewoeker, woeker-in-terest, rente van rente, (ook:) conversie der renten in Anatomie, ontleedkunst; snijkamer. (kapitaal,
anatómisch, ontleedkundig.
anatomiHeerc», ontleden, inz. het menscbelijk lichaam. Anatomist, ontleedkundige.
Anciënniteit, voorrang naar den dienstouderdom, opvolging naar de dienstjaren.
Ancien regime, de oude heerschappü of staatsvorm, die
door eene revolutie of h-rvormirg vernietigd is. andante, niette schielijk, gematigd (te spelen), andantino, eenigszins langzaam.
Androphaaf;, menscheneter. (aardig voorval.
Anecdóte. kleine, korte geschiedenis, historische trek, Anemoscoop, windwijzer, weerhaan.
Anerie, ezelachtigheid, ezelsstreek, groote domheid, anseliek, rngelachtig, hemelsch, allerbekoorlijkst. Anglaise. Engelsche dans; vrouw of meisje uit Engeland. Anglicomanie, = Anglomanie.
AniclicaanHch, Engelsch ; do A-e Kerk, de Engelscha bisschoppelijke kerk. (Engelsch maken,
anglisecren, kortstaarten (een paard) op Engelsche wijze; Anglomaan, voorstander, nailper van al wat Engelsch is. Anglomanie, voorliefde tot Engeland en zijne staatsregeling, wetten, zeden, enz., zotte zucht voor al 't Engelsche. A'ngnis latet in herba, er zit een adder onder het gras. angulair, hoekig.
animalisch, dierlijk.
animaliseeren. in dierlijke stof veranderen, verdierlijken. Animalismc, de dierlijke levensverri hting.
Animétie, bezieling.
animeeren, bezielen, opwekken, aanmoedigen. Animisme, stelsel, waarin de ziel als beginsel van het verstand en van het organisch leven tevens aangenomen Animositeit, vijandelijkheid, verbittering. (wordt.
Annstlcn, jaarboeken, geschiedboek.
AnnAten. jaargelden, datgene wat van de inkomsten der eerste jaren van een geestelijk ambt inde pauselijke schatkist moet gestort worden ; jaarmissen in de r. k. Kerk. annex, aanhangend, bijbehoorend, verbonden.
Annéxa, aanhangsels, bijlagen. Annéxie, aanhechting, anncxeeren, aanhangen ; verbinden, bijvoegen, annihileeren, vernietigen, voor nietig verklaren. Annivorsaire, verjaardag; jaarlijksche gedenkdag.
Annónee, bericht, aankondiging.
annonceeren, aankondigen, berichten ; aandienen. Annotatie, aan-, optcekcning.
annoteeren, aan-, opteekenen, aanmerkingen schrijven., aunueel, jaarlijksch ; jaarlijks.
Annuïteiten, jaarrenten; jaarlyksche aflossing der renten van een kapitaal, te gelijk met een gedeelte van dat kapitaal.
annullcercn, vernietigen; afschaffen.
Annunciatie, aankondiging; inz. Maria-boodschap. Annus girAiiae, gunstjaar voor weduwen en weezen van bezoldigde ambtenaren, inz. het dienstjaar, dat na bet overlijden van een predikant ten voordeele van de weduwe door de ringbroeders wordt waargenomen. Anomalie, onregelmatigheid, afwijking van den regel, anouiem, naamloos, ongenoemd.
Anonimiteit, naamsverzwyging {het ongenoemd-blijven). AnónvmiiH, een ongenoemde.
onorgani«eh, onbewerktuigd; onbezield.
anormaal, onregelmatig, van den regel afwijkend. Antagouittme, tegenwerking, bestriding, vijandschap. Antagoniitt, tegenwerker, vijand, partij.
antcfedfcren, voorafgaan ; den' voorrang hebben. Antecedéut, vroeger gebeurde zaak, voorafgaand geval, lemanc!.-* antecedénten. iemands vroegere verrichtingen, denk- en handelwijze, iemands verloopen leven. Aiitecésnor, voorganger.
autedateerun, op vroegere 'dagteekening stellen. Antediiuvfónun, wie vóór den zondvloed geleefd hebben. Anthologie, bloemlezing, verzameling van kleine gedichten of opstellen.
Anthropogenic, de wording, het ontstaan van den mensch. Anthropologic, natuurleer van den geest en het lichaam
''cr menschen, mens quot;hkunde.
Anthropophaag, menscheneter.
Anthropophobic, menschcnschuwheid.
anti (Grieksch voorzetsel;, tegen.
Anti-ari»tocraat, tegenstander van de heerschappij des adels, der grooten. (Hpreekhamer.
Antichambre, voorkamer in de huizen der grooten; antichambrceren. vaak zijne opwachting bij de grooten
maken ; lang wacbten eer men toegelaten wordt. An'tichrist, tegen-Christus, bestrijder v. het christendom. Anticipatie, het vooruitnemen ; beschikking bij voorraad;
vooruitbetaling ; het by voorraad verstrekte of genotene. anticipecrcn. vooruitnemen; vooruitgenieten; vooruitbc-
schikken (b. v. over de staatsinkomsten), anticonstitutioneel, met de grondwet strijdig. Anticritiek, weerlegging eener (boek-)beoordeeling. Antidotum, tegengif, behoedmiddel tegen vergiftiging, antiek, oud, ouderwetsch, in den smaak of trant der Ouden, anti-ministcricel, tegen de ministers of het ministerie.
nntimonarchaal, tegen de monarchie; republikeinsch. Antimónium. spiesglas, spiesglans. (van de natie,
antinationaul, strijdig met de belangen, met den geest Antinomie, strijdigheid van (twee) wetten met elkander; Antipathie, natuurlyke afkeer. (onwettighe'd.
Anlïpóden, tegenvoeters; lig. wederstrevers.
Antiqua, eene der hoofdsoorten van drukletters, romein. AntiquAille», kleine oudheden van weinig waarde; oude
vodden, rommel.
Antiquamp;rius, oudheidkenner; handelaar in oudheden,
met oude boeken.
Antiquiteit, oudheid. Antiquiteiten, oudheden, voorwerpen, gebruiken, zeden, enz. der Ouden, antirepublikeiuftch, wie of wat tegen de republiek is. Antirevolutie, tegenomwenteling.
antirevolutionnair, tegenstander der omwenteling en
hare gevolgen; wat de omwenteling wederstreeft. Antiroyalist, vijand van 't koningschap.
anti royalistisch, tegen het koningschap.
antisociaal, ongezellig, onmaatschappeltfk, in strijd mot
de burgerlijke orde.
Antithese, tegenstelling.
apaiseeren, stillen, bevredigen, doen bedaren.
Apanage, jaarwedde van niet regeerende vorstelijke personen, prinsen-lij ftocht.
A. P. anni prassentis, van het loopend jaar. anni
prsetériti, van het verschenen jaar.
ap4rt, ter zijde, voor zichzelven, afzonderlijk. Apartemént, vertrek, bijzondere woonkamer ; afdeeling inz. van een aanzienlijk huis; ook het heimelijk gemak. Apathie, gevoelloosheid; onverschilligheid.
Ap- en dependentie, al het aan- en bybehoorende. Aper^u, kort overzicht, hoofdinhoud; ontwerp, schets. Aphélium, verste afstand eener planeet van de zon. Aphorismen, korte spreuken, stellingen, voorschriften,
regels, enz., zonder schijnbaren samenhang.
Aplómb, loodrechte stand ; vastheid van handeling, van
karafeter, van gedrag. , « , . T ,
Apocalrp'sis. openbaring; de Openbaring van Johannes. A poco a poco, zoetjes aan, niet op eens.
apocrief, verdicht, ondergeschoven, geen onvoorwaardelijk
geloof verdienend, verdacht, niet geloofwaardig. Apocriefen, of apocriefe boeken, door de Kerk niet als echt erkende bübelschriften. ...
apodictisch, bewijzend, onwederlegbaar; apodictisch
bewijs, volkomen klaar en voldingend bewijs. A point, van pas; om niet (in 't biljartspel); ook eene uitdrukking, die de juiste ontvangst en uitgaaf eener reke-Apoplexie, beroerte, geraaktheid. (ning aanuuidt.
Apostaat, afvallige, geloofsverzaker, partüverloochenaar. Apóstel. geloofsbode, naam van Jesus' jongeren; voortplanter en verdediger van eene leer, van een stelsel of
gevoelen; (ook:) boegstuk, verlengstuk van den steven voor den boegspriet.
n poetcrióri, van achteren, aan de ervaring ontleend. Apoittil, Apostille. kantteekening, naschrift. apo*tólii«cht van de apostelen komend; a-e kamer, beheerders van 's pausen inkomsten; te Rome; a-e •toel, het pauselijk hof.
Apostrophe, afkappingsteeken ('), aanduiding van eene of meer weggelaten letters ; (ook :) toespraak ; scherpe vermaning, hard verwijt.
Apotheek, artaenijwinkel.
Apotheose, vergoding, het plaatsen in den rang der goden. AppuraAt. toestel, toerusting.
apparënt, oogenschijnlijk, duidelyk ; waarscbyniyk. Apparéntie, uitwendig voorkomen; (ook :) waarschijnljjk-Appartement, z. Apartement. I held.
Appél, oproeping, verzamelsein voor de soldaten ; beroep, inz. op hooger rechtbank ; vernieuwde inzet bij het spel, om andermaal in dezelfde partü te mogen meespelen, appellabel, bevoegrd om voor hooger rechtbank getrokken
te worden, geschikt voor appellatie.
Appellant, in appèl gekomene, iemand die zijne zaak
voor hooger gerechtshof wenscht behandeld te zien. AppellAtie, beroep op hooger rechtbank.
appelleeren, zich van de uitspraak eener lagere rechtbank tot die van eene hoogere wenden; opnieuw inzetten (by Appendix, aanhangsel, toevoegsel. [verloren spel).
Apperceptie, opvatting; waarneming; zelfbewustzijn. Appertinéntiën, bijbeboorende zaken, toebehooren. Appeténtie, natuurdrift, geslachtsdrift; lust, begeerte. Appetijt, Appetit, eetlust, honger, trek.
appetisitant, lustopwekkend, gaandemakend, graagmakend. applanecren, gelijk maken, effenen; in orde brengen, applaudisseeren, toejuichen, grooten bijval door handgeklap tc kennen geven. (klap. Applaudissemént, Applaus, goedkeuring met handge-applicabel, applicatief, toepasselijk, van toepassing. Applicatie, toepassir.'rijver, inspanning, leervlijt; toediening van uitwendige geneesmiddelen ; verband. Applieatuur, vngerzetting (bij't instrument-bespelen), applicccren, op-, aanleggen; aanwenden (inz. een middel);
toepassen ; asich a., zich toeleggen, bevlijtigen.
Appoint, pasmunt, kleinere munt tot volmaking eener grootcre; (bij kooplieden:) som, die op *t geheel bedrag eener rekening te kort komt, saldo; (ook :) eene remise, uit vele kleine wissels bestaande.
appointeeren, bezoldigen; de partijen bescheiden; eene
rekening met de boeken vergelyken.
Appointement, bezoldiging; rechtsbescheid. apporteeren, aanbrengen, halen; apport! zoek op I Appositie, oplegging, aanhechting (b.v. der zegels); (in de •praakkunst:) by stelling, ophelderend byvuegsel.
arpreclëeren, Z. apprctiëorea.
apprehendceren, vatten, gevangen nemen; duchten,
vreezen, schromen.
Apprehénaie. gevangenneming; bezorgdheid, vrees,
schroom; begripsvermogen.
appréhensicf, bezorgd, vreesachtig uit inbeelding, appreteeren, toeben idt-n, gereedmaken, inz. waren toe-
richten, laken glanzen, weefsels pappen, enz. appretlëeren of appreciëcrcn, schatten, waardeeren. Appretuur, toebereiding; glanzing van stoffen; datgene,
wat tot het appreteeren der weefsels dient, pap. Approbatie, goedkeuring; vergunning.
approbeereu, goedkeuren, billijken.
approchceren, naderen ; (ook:) loopgraven maken. Approches, aannaderingswerken (om bij eene belegerde
stad of vesting te komen), loopgraven, approfondeeren, doorgronden; grondig onderzoeken, appropriëeren, behoorlijk inrichten ; in overeenstemming brengen met, gepast of geschikt maken voor; toeëige-nen. (voorzien,
approviandeeren, approvia»ioneercn, van proviand ApproximAtie, raming, begrooting.
approximatief, bij raming, benaderend, geraamd, appuyocren, drukken ; ondersteunen; aandringen op. a prima vista, op het eerste gezicht, van het blad weg
(spelen); op zicht (te betalen).
a priori, van voren, vooruit, niet op ervaring berustend, a proportion, naar evenredigheid.
a propós, van pas, juist ter snede, - ter rechter tijd, gelegen ; eer ik 't vergeet, wat ik wilde zeggen, zeg eens! hij raakte van zijn apropos, hij dwaalde van z\)n onderwerp af, raakte van zyn stuk.
Aquicduct, Aquedüc, waterleiding.
aquamarijn, zeegroen. Aquamarijn, zeegroene edelsteen, beril; zeegroene verf of kleur.
Aquarél, teekening met waterverf.
Aquarium, kunstmatige waterkom voor levende dieren en planten. Aquarius, de Waterman (sterrenbeeld des dierenriems).
A'qua Tofiana, zeer langzaam doodend giftwater. A. quatre mains, voor of met .vier handen (te bespe-amp; quattro mani, voor vier handen. [len.
4 quatro vori, voor vier stemmen.
Aquavita, afgetrokken en verzoete brandewijn. Aquedüc, Z. aquwduct. (gen.
A'quila non capit muscas. een arend vangt geen vlie-Arabésken, Arabische sieraden aan huizen, meubelen,
enz.; versierd loofwerk; bouwsieraden.
Araeometer, dichtheids- en zwaartemeter voor vloeistoffen, vochtmeter, vochtweger, melk-, wijn-, zuurweger, enz. Arak, rijstbrandewijn.
* ravir, verrukkelijk, ■choon, overheerlijk.
Arbiter, scheidsman, scheidsrechter.
Arbitrage, raming, benadering:; beslissing door scheidsrechters ; I by kooplieden :) vergelijking der koersen en speciën van Terschillende plaatsen.
arbitrair, willekeurig, eigenmachtig, naar goeddunken.
arbitreeren, geld of wisselkoersen berekenen.
Arbitrium, de meening, beslissing van den scluidsman.
Arcade, boogvormige opening, booggewelf, verwelfde boog; overwelfde gang tusschen zuilen.
Arcadincli, herderlijk, landelijk; boersch; onschuldig.
ArcAnara, geheimenis, geheim geneesmiddel.
Arcbaisme, verouderde uitdrukking, verouderd woord.
Archeologie, oudheidkunde, kennis van de kunstgewrochten der Ouden.
Archeoloog, oudheidkenner.
Archief, bewaarplaats van schriftelijke oorkonden, ac-ten, enz.; verzameling van zulke stukken.
Ar'chipel, Archipélagui», eilandenzee.
Architéet, bouwmeester.
Architectonisch, bouwkunstig, overeenkomstig de regelen der bouwkunst.
Architectuur, bouwkunst.
Architramp;af, onderste gedeelte der kroonlijst of kornis ; onder- of bind balk.
Archivarius, bewaarder of opzichter van een archief.
arctisch, noordsch, noordelijk.
A're, eenheid der vlakte of landmaten in het metrieke stelsel, vierk. Ned. roede = 100 vlerk, meters of ellen.
A regret, met weerzin of tegenzin, ongaarne.
Aréometer, liever Arafometer iz. aid.).
Areópagui», oud gerechtshof te Athene ; (fig.) vergadering van wyzen, geleerden.
tk re voir, tot weerziens.
Arpamp;ndsche lampen, lampen met eene holle rolvormige pit en eene glazen buis rondom de vlam.
Argentaan, kunstzilver, nieuw zilver (mengsel van koper, zink, ijzer en nikkel).
Argonauten. Grieksche zeehelden, die het gulden vlifs gingen veroveren.
Argument, bewijsgrond.
Argumentatie, bewijsvoering, betcog.
argumenteeren. betoogen, bewijzen, bewijsvoeren.
Arguméntum ad hominem, algemeen begrijpelijk, voor ieaer duidelijk bewijs.
a aifiid ntipup waakzame oogen.
Vnn7* AAnf» r\f
voer ééne stem of partij.
_____ .._T______Arianisme of de leer van
Arius i4deeeuw), die Jesus' godheid loochende. AriAdne (de draad of het kluwen van), het middel om uit een netelige omstandigheid te geraken, of om een ingewikkeld vraagstuk op te lossen.
A'rie», de Ram (sterrenbeeld des dierenriems).
23
Arion, toonkunstenaar van veel invloed op zgne hoorders. Arist^rch, streng, maar billijk beoordeelaar. Aristocraat, voorstander, lid van de aristocratie. Aristocratie, heerschappy der adellijken of voornaaen, regeering der edelsten ; (ook:) de gezamenlijke grooten. aristocratisch, wat tot de aristocratie behoort. Aristocratiitmn, gehechtheid aan de adelheerschappü. Aristo-democratiu, adel- en volksregeering. Arithmética, rekenkunde. Arithmëticu», rekenkundige, arithmétisch, rekenkunstig ; rekenkundig.
Armada, uitgerust leger, krijgsvloot, inz. de zoogenaamde
onoverwinnelijke Spaansche vloot van 1588.
Armatuur, bewapening; wapenrusting; (ook:) de yzeren banden, het beslag, waardoor de deelen eener machine enz. samengehouden worden.
Armee, krijgsleger, leger, heir.
Armee-corps, legerafdeeling, die zelfstandig handelt en
waartoe troepen van alle wapens behooren.
armeeren, wapenen, uitrusten, toerusten.
Armida, eene bij uitstek schoone en verleidelijke vrouw. Arminianen, z. Remonstranten,
Armoriaal. wapenboek, boek met geslachtwapens. Aróma, geur, geurstof der planten en kruiden, aromatisch, kruidig, specerijachtig, geurig, aromatlseercn, kruidig, geurig maken.
Arpcggiata, passage voor de hoep.
Arpeggiato, afgebroken toon.
Arpeggiatura, reeks van afgebroken tonen.
Arpeggio, het afbreken der torn
arracheeren, uitrukken, losrukken, afrukken, wegscheu-Arrak, z. Arak. (ren.
arrangeeren, in orde brengen, rangschikken ; eene schikking maken, bijleggen. (schikking. Arrangement, rangschikking; inrichting; vergelijk. Arrest, verzekerde bewaring, inhechtenisneming; beslaglegging ; z. ook Arrêt.
Arrestant, aangehouden persoon, gevangene.
Arrestatie, aanhouding, gevangenneming; beslaglegging, arresteeren, aanhouden, vastzetten; beslag leggen; vaststellen, bekrachtigen (b.v. raadsbesluiten, notulen, enz.). Arrèt, ook Arrest, -echterlijke uitspraak, vonnis. Arrière-pensée, een voorbehoud in gedachten (reservd-tio men talis), dat een Jezuïet volgens zijne ordens-regelen bij het afleggen van een eed mag hebben; geheim voorbehoud, bijoogmerk.
«rrivceren, aankomen ; gebeuren.
Arrivement, aankomst.
arrogant, verwaand, laatdunkend, aanmatigend. Arrogantie, aanmatiging, verwaandheid, laatdunkendheid, arrokitleeren, afronden ; in samenhang brengen. Arrondissement, afronding; onderafdeeling van eene provincie, van een departement.
Arrowroot, zetmeel van den Indiaanschen pijlwortel. Arsenaal, tuighuis, wapeniragazijn.
Arsenicum, Arsénik, een enkelvoudig metaal van hoogst vergiftigende eigenschap; eene zijner verbindingen, het Araenigzuur of wit arsenicum-oxyde, draagt in de wandeling den naam van rottenkruit.
Artériën, slagaderen, polsaderen.
Artéaische putten, geboorde welputten, die het water
uit eene diepliggende waterader opbrengen, articuleeron, duidelijk de woorden uitspreken; iet» van lid tot lid ontwikkelen of uiteenzetten. (lidwoord. Artikel, lid, stuk, afdeeling, hoofdpunt; handelswaar; artificieel, kunstmatig, kunstig.
Artillerie, grof geschut; geschutkunde ; legerafdeeling^ die *t geschut bedient. Artillerie-park, reserve der artillerie.
Artillerist, soldaat, die het grof geschut bedient.
Artist, kunstenaar. Artiste, kunstenares.
artistiek, artistisch, tot de kunst behoorend; naar de
regelt of eiscben der kunst; kunstlievend.
Asa foetida, duivelsdrek (harsig sap eener Perzische plant), a salvo, onbeschadigd (op vrachtbrieven).
Asbést, vezelsteen, (in net vuur onverbrandbaar), ook
steenvlas, bergglas, amiant geheeten.
Asceet, vrome; fijnvrome.
Ascendenten, verwanten in opklimmende lijn. Ascénsie, opstijging, klimming; hemelvaart. (ten.
ascétisch, fijn vroom; a-e schriften, stichtelyke schrif-Asiel, toevluchtsoord, vrijplaats; bewaarschool ; gesticht
ter verpleging van hulpbehoevenden.
A'sinus Asinum fricat, de eene ezel prijst den ander. Asmodéus, Asmodée, Asmódi, vorst der demons ; hugt;-
welyksduivel; koningsslang in 'Japan.
Aspéct, aanblik, voorkomen; voorteeken; uitzicht in de toekomst. A-en, verschillende standen der planeten on-A'speriteit. ruwheid, scherpte, hardheid. (derling.
Aspérsie, besprenging, besprenkeling (vooralmet wijwater). Asphamp;lt, jodenlijm, jodenpek, berg- of steenhars. Asphyxie, hoogste graad van onmacht, schijndood, asphyxiëeren, schijndood worden of zijn; doen stikken. Aspirónt, dinger maar eenen post, eenen graad, enz.), aspireeren. naar iets streven; met aanademing uitspreken. Assa foetida, z. Asa foetida.
assaisonneeren, toebereiden, kruiden, sausen,peperen, enz. Assaut, aanval, bestorming; soort van schermoefening. Assemblee, bijeenkomst; voornaam gezelschap, assenteeren, toestemmen, goedkeuren, bijval schenken, assermentceren, beëedigen.
Assértie, bewering^ het beweerde. (teraad, enz.
Asséssor, bijzitter in eéne rechtbank, in eenen gemeen-assez, genoeg.
assidü, aanhoudend vlijtig, volhardend, onverpoosd.
Asslénto-compaKnie, maatschappij tot slavenhandel. AsHiéttc, tafel bord, kleine schotel; fig. gemoedsstemming; hij im ni«t in zijn gewone amtiette, hij mist Ztyn gewone kalmte, bezadigbeid, opgerukndheid.
Assignatie, «chriftelijke aanwijzing op betaling, assigneeren, eene aanwijzing op betaling geven. Assimilatie, vereenzelviging.
assimileeren, vereenzelvigen; in voedingsstof veranderen. Assises, openlijke rechtszittingen; hof van a. (cour d'assises) hof van lijfstraffelijke rechtszitting {in Frank-assisteeren, helpen, bijstaan. [rijk).
Assistent, helper, hulp; toegevoegd persoon. Assisténtie, hulp, bijstand ; onderstand.
Associatie, vereeniging, maatschap, vennootschap. Associé, deelhebber; handelsgenoot, vennoot, compagnon, associëerén (zich), zich vereeniglt;-n; in een handelsgenootschap treden, eene vennootschap aangaan, assorteercn, naar soorten uitzoeken (sorteeren); zich
a., zich met verscheidenheid van waren wel voorzien. Assortiment, warenvoorraad; toestel, volledige verzameling van bij elkander passende dingen, z. Sortiment. Assümtie. Maria-hemelvaart; sterfdag van een heilige. Assuradeur, verzekeraar, waarborger tegen schade van
brand, van hagelslag, van zee, enz.
assuramp;nt, stout, vermetel, aanmatigend. (In het dagelyk-sche leven hoort men het vaak verbasterd tot astrdnt). Assurantie, verzekering, waarborging tegen schade; stoutheid, driestheid, zelfvertrouwen; brutaalheid, assureeren, verzekeren, waarborgen tegen schade. Asteroïden, kleine planeten tusschen Mars en Jupiter. Asth'ma, aamborstigheid, borstbenauwdheid. asthmamp;tisch, aamborstig, kortademig.
AstraaMamp, sterre- of glanslamp (zonder schaduw). Astraea. de godin der gerechtigheid.
Astrolabium, graadboog, sterren- of poolshoogtemeter. Astrologie, sterrenwichelarij, voorzegknnde uit de sterren. Astrologist, Astroloog, sterrenwichelaar.
Astronomie, sterrenkunde.
Astronomist, sterrenkundige.
Astroscoop, sterrenkijker, -scopie, sterrenkijkerskunst. Atelier, werkplaats, inz. eens kunstenaars.
Athanasie. onsterfelijkheid.
Atheïsme, Atheïstcrij. godverzaking, godloochening. Atheïst, godloochenaar, godverzaker.
atheïstisch, godverzakend, godloochenend. (onderwijs. Athenaeum, doorluchtige school of inrichting van hooger Athleet, kampvechter, worstelaar (bij de oude Grieken);
zeer zwaar gebouwd en sterk man.
Atlantisch, tot het Atlas-gebergte beboorend (vandaar
Atlantische zee); reusachtig, groot en sterk.
At'las, hooge berg in Afrika; verzameling van landkaarten ; zware zijden atof; eerste halswervel, draaier.
Atmosfeer, dampkring (die den aardbol omgeeft), atmosférische drukkiug, die drukking, welke de dampkring op de lichamen uitoefent.
Atóme, z. Atoom.
Atonie. verslapping, ontspanning, zwakte des lichaams. Atoom, Atóme, lichamelijk bestanddeeltje der stof (als
volstrekt ondeelbaar gedacht): zonnestofje.
amp; tout prlx, tot eiken prijs, het koste wat het wil. atrabilair. atrabileuH, zwartgallig; (lig.) ijzegrimmig. a tre, voor drie stemmen; — voei of parti, driestem-Atrociteit, afschuwelijkheid, ijselijkheid. (mig.
Attaché, de aan een gezantschap of legatie toegevoegde,
onbezoldigde leerling-diplomaat.
attacheeren, aankleven ; zeer genegen zijn; lief krijgen. Attachemént, verkleefdheid, gehechtheid, genegenheid. Attaque, aanval.
attaqueeren, aantasten, aanvallen, aangrijpen, attendeeren, acht geven, opmerken, letten op.
attènt, opmerkzaam, oplettend.
Attentaat, inbreuk on de rechten eens anderen, aanranding, gewelddadigheid; beproefde, maar mislukte aan-attenteeren, een aanslag maken. (slag.
Attentie, opmerkzaamheid, oplettendheid, aandacht, attenueeren, verzwakken.
Attéat, Attestatie, getuigschrift.
attesteeren. getuigen, verklaren, bekrachtigen.
Attisch, met den goeden smaak der bewoners van Attica (de Atheners) overeenstemmend, smaakvol, vernuftig; Attisch xout. fijne 8cherta; vernuftige taal, geestigheid. Attitude, lichaamshouding, hchaamsstand.
Attórney, (in Engeland: ) gemachtigde; procureur. Attramp;ctie, aantrekking; aantrekkingskracht.
Attraits, bekoorlijkheden, aanlokselen.
Attrape. valstrik, misleiding ; op A. spelen, iemand in
de val zoeken te krijgen, hem willen beet hebben, attrapeeren, betrappen, beet hebben; misleiden, attrihueeren, toeëigenen; toeschrijven; wijten. Attribuut, zinnebeeldig kenteeken, onderscheidingsteeken
(b. v. de knots is een attribuut van Hercules), attroupeeren, te hoop loopen, samenscholen. Attroupement, oploop, samenscholing, volkshoop. Aubamp;de, ochtendbegroeting met muziek of zang. au contraire, integendeel.
au courant, in den loop (b. v. der maand); tegen den loopenden prijs; au courant zijn, met den tijd en züne nieuwste verschijnsels gelijken tred houden; (ook:) den samenhang eener zaak begrijpen, op de hoogte zijn. Auc'tie, openbare verkoopiner, veiling.
auctioneeren, aan den meestbiedende verkoopen, veilen. Audamp;ces (of audéntes) fortiina juvat, die waagt, wint. AudiAtur et Altera pars» men hoore ook de andere
Andiéntie, gehoorTerleening; toegang; rechtszitting. avai
Auditeur, toehoorder; raad en bijzitter in gerechtshoven; tei
a. militair, openbaar aanklager bij een krügsraad. Ava
Auditorium, gehoor, gezamenlijke toehoorders, gehoorzaal. Ava
au fait, ter zake; au f. zijn, ergens van weten, op de ava
hoogte zyn, in een geheim ingewijd zün. ava
au fond, in den grond, in 't wezen der zaak, wel ingezien. afi
Aügias-atal, zeer moeielijk en onaangenaam, ja schier on- Avi
doenlijk, onmogelijk werk. Av«
augmenteoren. vermeerderen, bijvoegen, verhoogen. K
Aula, open zaal, groote vergaderzaal op universiteiten. ave
au pair = al pari (Z. aid.). a \
au porteur, aan den brenger, den toonder. Av
Aureool, licht- of straalkrans om 't hoofd der heiligen. Av
Auróra, godin des dageraads; het morgenrood. Av
Au«cultant, hoorder, toehoorder, inz. jong rechtsgeleerde, Av
die de rechtszittingen tot zyne vorming bewoont. Av
a uso. amp; usance, naar wisselgebruik, op gewoon zicht. ^ ■gt;
Auspiciën, voorteekens; bescherming, toezicht. avi
Austeriteit, strengheid, strafheid, stugge ernst. av:
austraal, zuidelijk. (ryksch is. av
Austriomanie, blinde gehechtheid aan al wat Oosten- a
Autarchic, zelfheerschappij, zelfbeheersching. Ai
aut Caesar aut nihil, öf Cffisaröfambteloos burger (zün). A
Auteur, schrijver van een boek; bewerker, oorzaak. 1
Authenticiteit, echtheid, geloofwaardigheid. ai
authenthiek, geloofwaardig, echt; in rechten geldig. A
Auto-biographie, eigen-levensbeschr^ving. A
Autocraat, zelfheerscher, eigenmachtig vorst. A
Autocratie, zelfheerscbappü, onbeperkte heerschappij. a-
Anto-da-fé. geloofs- of halsgericht, ketterverbranding bü A
Autodidactus, zelfoefenaar, iemand, die alleen door zelf- ^
Autograaf, copiëer-machine, zelfschrijver; (ook:) eigen- A handig schrift.
autographisch, eigenhandig geschreven. Jt Automaat, kunstige machine, in welke alles zich van zelf schijnt te hewegen ; dom mensch, die, zonder eigen geest-
of wilskracht, als eene machine handelt, stroo-pop. /
automatisch, zich van zelf bewegend ; werktuigelijk, on- /
willekeurig, als een automaat of machine.
Autonomie, het recht om zich zeiven wetten te geven.
Autorisatie, volmacht, wettelijke goedkeuring.
autoriseeren, machtigen, volmacht geven.
Autoriteit, erkende geloofwaardigheid; gezag, gestelde
macht; getuigenis (uit schriften).
Autoty'pe, eerste of oorspronkelijke afdruk; zelfafdruk.
auxiliaire troepen, hulptroepen.
Av4l, wisselborgtocht.
Avance, winst; voorschot; Tooruitbe' .'.ling ; a-s maken,
de eerste schreden (b. v. tot eene verzoening) doen.
avanceeren, voorwaarts gaan, vooruitkomen; voorschieten ; bevorderen; bevorderd worden.
Avaneemént, bevordering, standsverhooging.
A vantage, voordeel, winst ; overhand.
avuntagecren, bevoordeelen. avantageu», voordeelig. avant la terre, vóór hot onderschrift; eerste en beste
afdrukken van koperen platen.
Avnrie, Averij, z. Haverij.
Ave I9laria, Wees-gegroet-'Maria; klein gebed der r. k.
Kerk (z. Amerij).
avenant, minzaam, innemend, z. advenant.
a verbis ad verbera, van woorden tot slagen.
Avér». voor- of beeldzijde van een muntstuk of penning. Avér»io, afkeer, tegenzin, walging.
AvertisMement, bericht, kennisgeving: waarschuwing. Aviditeit, begeerigheid, gretigheid ; belastheid. Avi*, aviseeren. z. adv—.
A vista, op zicht, op vertoonin^,- des wissels (te betalen), avitailleeren, van levensmiddelen voorzien, proviandeeren. aviveeren, verlevendigen; helderder, glanziger maken, avoceeren, afroepen, terugroepen.
a voce «ola, voor eene stem alleen.
Avoir-du-poid», het handelspond in Engeland = 0,4536 ik vol d't.i»eau. in vogelvlucht; als uit de lucht (b. v.
geteekend); (ook:) hemelsbreed, in rechte lijn. avontureeren, avonturen, wagen, op het spel zetten. Avonturen, lotgevallen, z. ook avontureeren. Avonturier, gelukzoeker ; waaghals.
Avontuur, zonderling voorval, gewaagde onderneming, avorteeren, z. abortecren.
Avoué, pleitbezorger, z. Procureur.
avoueeren, bekennen, erkennen. [drinken).
A vous, aan u (bü het spel); op uwe gezondheid (bij het A vue, op zicht (betaalbaar).
Axióma,axiooni,onloochenbare grondstelling, onomstoote-lijke en klaarblijkelijke, geen bewijs vorderende waarheid. A'zimuth, boog van den horizon, begrepen tusschen den meridiaan eener plaats en een of anderen verticaal- of hoogte-cirkel, toppuntshoek.
Azótum. stikstof, stiklucht, stikgas.
29
Azuur, hemelsblauw; (in de heraldiek:) blauw.
D., Be., Beo. = banco, (z. a.). B. L.. = Benévoke JLector. (z. a.).
B. M. beatae memoriae, zaligen gedachtenis.
Bto..= bruto. (z. a.).
Baar, nog onbevaren matroos, nieuweling aan boord.
B4bel, Baby Ion, verwarring, warboel; (ook:) uitschot.
Babicbe, klein ruigharig hondje, schoothondje.
Babillage. gesnap, gekal, gebabbel, gekakel.
Baccalaureus, gelauwerde; iemand, die de naaste academische waardigheid vóór ^den doctorsgraad heeft verkregen.
Bacchanalicn,Bacchus-feeston; drinkgelagen, zuippartijen.
Bacchanten en Paccbantinnen, dronken dwepers en dweepsters; tierende lichtmissen.
baccbAnticcb, dronken, door den drank bezeten, tierend.
Baccbua, de god van den wijn, van de dronkaards; (ook:) de wijn zelf; een groot wijndrinker.
BackAvoo(l»mcn, de blanke bewoners en bebouwers der backwoods (achterwouden) in 't verre Westen der Vereenigde Staten van N. Amerika.
Baculatic, afrossing met den stok (baculus).
Badinage, kortswijl, scherts, grap, schalkerij.
badineeren, kortswijlen, schertsen, boerten; stoeien.
Bagage, het gezamenlijke reisgoed; passagiersgoed; veld-, krygs- en legertuig; slecht volk, gespuis.
Bagatél, kleinigheid, nietigheid, armzaligheid, vodderij.
Bagijncn, z. Begijnen.
Bagno, gevangenis der galeislaven; galeistraf (in Con-stantinopel); badhuis.
Baguette, roedje, gardje; laadstok ; tooverroede.
Bain-marie, warm-waterbad, vat, (pot, bak i met heet water, waarin men een ander vat ter verwarming, uitdamping, enz. plaatst.
Baine-raain, handkus als huldiging ; nèderigc dienstbe-tuiging, plichtpleging.
Baiftsc, het dalen der staatspapieren; A la baisac t«pe-culeeren, op de daling der effecten handelsplannen
Bajert, zooveel als Cbao» (z. aid.). (maken.
Bajonet, geweerdolk.
Bal, danspartij, dansgezelcchap. Bal masqué, gemaskerd bal. Kal paré, pronk- of prachtbal, staatsiebal. Bal cbampétre, landelijk bal, bal in een tuin, in de open
Balance, Z. Balanw. (lucht.
Balancé, danspas, waarbij men zich van den eenen voet op den anderen in evenwicht houdt of balanceert.
balanceeren, zweven, het evenwicht houden; weifelen, besluiteloos zijn ; eene rekening afsluiten.
Balans, evenwicht ; weegschalen, elk werktuig, waarmede men 't gewicht der lichamen bepaalt ; (bij kooplieden:) slotrekening, afsluiting der rekeningen of handelsboeken.
Balcón, uitstek of buitentred vóór aan den buitengevel
BAldaquin, troonhemel; draaghemel. (van een huis.
Balein, vischbeen.
Baljuw, landrechter, drost, schout.
Ballade, verhalend gedicht over eene avontuurlijke 3e-
Ballët, tooneeldans, opera met dans. (beurtenis.
Ballistiek, werpleer, werpkunde.
Ballon, luchtbol.
Ballot^e, Balloteering, het stem uitbrengen door middel van zwarte en witte balletjes of boontjes, door briefjes, enz.
balloteeren. met balletjes, boontjes, enz. stemmen.
Balneotherapie, genezing door middel van baden.
Balustrade, eene op kleine kolommen of stalen rustende leuning, hekwerk.
Bamboehüde», onnatuurlijke schilderijen, wonderlyke gedrochten, laaggrappige voorstellingen.
Bambóehe, hanssop ; draadpop; dwerg, dreumis.
bambocheeren, zwieren, rinkelrooien.
Ban, Bannu» of Banus, Slavonisch heer, oude rijkswaardigheid in Hongarije, Croatië, enz.
banaal, aan dwang onderworpen ; voor ieder gereed, veil; alledaagscb, gemeen, plat, afgezaagd.
Banaliteit, rechtsban, dwanggerechtigheid; alledaagscb, gemeen, afgezaagd gezegde.
Banco, bankgeld, muntvoet, waarnaar het geld bij de bank berekend wordt; banco intaeceeren, meer in banco op zich laten schrijven, dan men te vorderen heeft; bauco-conto, boek, dat een koopman tot afrekening met eene bank hout.
Bandage, chirurgisch verband, windsel, breukband.
Bandagist, breukbandmaker; (ook:) breukmeester.
bandeeren, spannen, in spanning brengen; in spanning zijn.
Bandelier of Bandoulière, schouderriem, draagband der soldaten: sabelkoppel, patroontaschkoppel.
Bandiet, landlooper, straatroover, sluipmoordenaar.
B6nianen, onderhandelaars en tolken in Indië, die tot de handelskaste bebooren. (watteerde z^de.
Banians, Chineesche of Oost-Indische slaaprokken van ge-
Banier, vaandel, vendel, standaard, veldteeken.
Banjerheer (verbastering van baanderheer), groot heer; pronker.
Bank-actiën, bewijsstukken van de aandeelen, die iemand in eene bank heeft. Bank-actionnnir, bank-actionist, houder van zulke bewijsstukken. (bak.
Banket, (Banquet), groot, prachtig gastmaal ; zeker ge-
Bankier. wisselaar, wisselkoopman, geldhandelaar; (ook;) bankhouder bij kansspelen.
Bankroet, staking der betalingen en handelsverrichtingen van een koopman of handelshuis, wegens een (wezenlek of geveinsd) onvermogen om zijne schulden te betalen. (Bü geveinsd onvermogen noemt men 't een frauduleus bankroet).
Bank-valüta, bankgeld als louter verdichte of gefingeerde rekenmunt.
Bannaat, het onder een ban of banus staande staatsie-bied, inz. de landstreek in Hongarije, aan gene zyde der Theiss.
Bannisaemeut, verbanning, uitbanning; ballingschap.
Biiknnu», z. Ban.
Banqneroute, Z. Bankroet.
Bauquét, Z. Banket.
banquetteeren, smullen, brassen; een groot feestmaal
Bamp;nu», z. Ban. (houden.
baptiseeren, doopen.
Baptist, de dooper, doopende; doopsgezinde.
Barak, Baroque, veld- of legerhut, soldatenhut; (ook:) slecht, bouwvallig huis, krot, nest.
baratteeren, waren tegen andere omzetten, verruilen; ook:) op tyd koopen en terstond beneden den koopprijs verkoopen.
Baratterie, warenvervalsching; bedrog der schippers met de koopmanswaren; elk feit ter benadeeling der reeders of assuradeurs.
BarAtto, warenomzetting, ruilhandel.
Barbaar, (bij Grieken en Romeinen:) ieder buitenlander; (byons:) een ongevoelig, wreed mensch, woesteling.
Barbarésken, de Barbarijsche of Noord-Afrikaansche landen ; de bewoners daarvan.
Barbarisme, fout tegen de zuiverheid der taal, taalver-valsching, wantaal, vreemde woordvorming.
barbouilleeren, bezoedelen; kladschilderen; stotteren.
Barcbént of Parcbént, wollen stof met linnen ketting.
Barden, priesters, zangers, dichters der oude Duitschers.
Barége. wollen, niet gekeperde stof voor shawls.
Barét, muts der r. k. geestelyken; riddermuts; doctorshoed.
Barge, nieuwe soort van volksschuit in Nederland, ook Bamp;rgie, Bórgie geheeten.
Barkan, z. Berean.
Barkan, f. de groote boot van een zeeschip.
BAriton, z. BAryton.
barok, scheef, vreemd, wonderlijk, belachelijk.
Barometer, luchtzwaartemeter, weerglas.
Barón, vrijheer. Baroné», vrijvrouwe.
Baronét, Eugelsch edelman, die *t midden houdt tusschen den pair of rijksbaron en den knight of ridder.
Baronie, vrijheerlükheid. , , ,
Barouchet, licht rytuig met twee wielen, halve koets.
Barqucrölle, pleizierschuitje zonder mast; (ook;) gezang der visschers en gondeliers in Italië.
Barricade, versperring, straatversperring.
barricadeeren, versperren,straatverschansingen opwerpen.
Barrière, slagboom, hek ; grensweer, grensvesting.
B4ryton, hooge basstem, diepe tenorstem; hy, die zulk eene stem heeft.
B«»amp;r, z. Bazaar.
Basalt, grauw® rotssteen.
Bascule, tegenwicht; wip, zweugel; zekere weegtoestel.
Basoule-atelael, het weifelen in de grondstellingen der staatkunde; het dienstbewijzen op hoop van wederdienst.
baseeren, grondvesten, den grond leggen.
Basilica, -lick, stiftskerk, domkerk, katbedrale kerk.
Ba«ilicum, koningskruid ; ettermakende zalf.
Baai», grondslag, grondvlakte, zuilvoet, voetstuk; hoofdbestanddeel van een scheikundig praeparaat.
Bas-relief, half verheven beeldhouwwerk of gietwerk.
Bassa, /. Pasja.
Bassésse. laagheid, gemeene denkwijze.
Bassin, bekken, kom ; veilige ankerplaats in eene haven.
Bassist, basspeler, basxanger.
Basso continuo, generale bas; — repieno, aanvullingsbas ; — violoncello, basviool.
Bissón, baspijp, blaasbas, fagot.
Basta, genoeg 1 halt 1 (ook, in sommige kaartspelen;) de naam van klaveren-aas, de derde in rang.
Bastaard, Basterd, onecht, buiten 't huwelijk geboren kind; dier of plant, uit tweeërlei soort ontstaan ; een fijne wolstof.
Bastille, voormalige staatsgevangenis te Parijs {in 1789
Bastiön, bolwerk eener vesting. Cvernield).
Bastonnade, stokslagen, afrossing; slagen op de voetzolen (Turksche strafi.
bastonneeren, stokslagen uitdeden; afrossen, afranselen.
Bataille, Batalje, slag, veldslag, gevecht.
Bataljon, afdeelmg van een regiment voetvolk. [ding).
Bamp;tbometer, zeediepte-meter (werktuig van Nederl. vin-
Bathos. het diepe, verhevene; (nu:) het lage, platte en kruipende in schrijf-, dicht- en spreektrant.
Batist, fijnste linnensoort, kamerdoek. (afrossen.
batonneeren, met den stok (baton) schermen of vechten;
Batonnist, vechter of schermer met den baton of stok.
Batterij, geschutwal, schietschans; het geschut zelve ; geschutlaag aan boord ; rij fiesschen tot electrische proeven ; de metaalzuil bij het galvanisme.
Battologie, ijdel geklap, noodelooze omhaal van woorden.
BavArd, snapper, wauwelaar, zwetser.
bavardeeren. wauwelen, klappeien.
Bazaar, Oostersche overdekte marktplaats; (bü ons:) warenmagazijn, groote winkels en verkoopplaatsen.
BeatiCcütie, zaligspreking.
beau, schoon; Beau-móndv, de beschaafde deftige stand; beau sexc, het schoone geslacht.
Beauté, schoonheid; schoone vrouw, schoon meisje.
Bèdlam, naam van .een groot hospitaal voor krankziniti* gen, te Londen. Bedlamiet, gek, dolleman.
Bedoeïenen, rondzwervende, roofzuchtige Arabieren.
Bèéfsteak, snelgebraden rundvleeschlappen (by ons doorgaans biefstuk geheeten). (sapajoe.
Beélzebub, opperduivel; {ook:) zekere ges taart e aap*
ü**ï ook Bey, heer, titel Tan zekere Turksche beambten. Béglerbeir, beer der beeren, opperatadbouder van een
^root landscbap in Turkije.
Begijnon, geestelijke zusters zonder ordensregel, die ge-
zamenlijk op een bof je leven.
Behemoth, een reusachtig dier (olifant of nijlpaard). Bel-esprit, fraaie geest, zinrijk, vernuftig menscb. Bélial, hellevorst. Belialit-kind, deugniet, doorslecht menscb.
Bellande, een plat, in 't Noorden gebruikelijk zeilschip. B«llea lettres, Belletrie, de fraaie letteren, schoone
wetenschappen, letterkunde.
Belletrist, kenner en vriend der schoone wetenschappen, helletristiseh, wat tot de fraaie letteren behoort. Bcllevue, Belvedère, schoonzicht, huis of plaats met béne, goed. (een schoon uitzicht.
Benedictie, zegenspreking, priesterlijke zegen, benedijen, zegenen, prijzen, zalig spreken.
Beneficie, weldaad; geestelijke standplaats met fondsen-komen ; een uit gunst verleend ambt: onder benefit cie van inventaris, onder voorrecht van boedelbeschrijving; Beneficie*repre»entAtie, voorstelling van een tooneelstuk ten voordeele van een tooneelspeler (die dan de Benificiant beet).
beneficiêeren, eene weldaad of gunst bewezen. Benévole léctor, (B. L.) welwillende lezer. Benevolèntie, welwillendheid.
BeneéüUch of Indisch vuur, mengsel van zwavel, salpeter, enz., dat eene buitengemeen heldere, witte, sterke vlam afgeeft.
Bercan, van geitenhaar en wol gemaakte stof, barkan. Berceau, wieg; bakermat; pnëel; overdekt tuinpad;
booggang, gewelfboog. (wenkapsel.
Bergère, herderin; gemakkelijke ruststoel; zeker vrou-Bergie, Z. Barge.
Berfine, lichte reiswagen, dien men kan openslaan. Besógne, bezigheid, drukte, lastig werk; (in de staats-
taal:i raadpleging van ministers en booge ambtenaren, besogneeren, arbeiden; beraadslagen.
Bestialiteit, dierlijkheid, beestachtigheid.
Béte, beest, domkop; béte worden, zijn spel verliezen, Bétise, domheid, domme streek. (beest worden.
Beton, soort van weeke metselspecie uit waterkalk en
kiezelzand, die zelfs onder water steenhard wordt. Bevne, verxiening, feil uit onachtzaamheid, abuis. Bey, titel der vorsten van Tunis en Tripoli; (in 't algemeen :) beer.
Biais, schuine reep, als sieraad op vrouwenkleederen. Bi*nco (blamp;nco) krediet, verlof tot bet trekken eener som op zekeren tijd, onder voorwaarde van de zyde des trekkers, de traites vóór den vervaltijd te dekken. Bibliograaf, boekbescbrijver; geleerde boekenkenner.
Bibliographie, boekbeschrijTing.
Bibliomaan, ijverig boekverzamelaar, boekengek. Bibliomanie, hartstochtelijke liefhebberij voor boeken. BibliotbecAri», opziener eener boekerij.
Bibliotheek, boekverzameling, boekerij.
Biblistiek, bijbelkunde.
Bicamerisme, het staatastelsel met twee Kamers. Bichón, klein langharig hondje, leeuwtje.
Bieoncaaf, aan weerszijden holrond, dubbelholrond. Biconvex, aan weerszijden bolrond, dubbelbolrond. Bigamie, dubbele echt, tweewijverij, tweemannerij. bigarreeren, bontkleurig, veelvervig maken.
bigót, schijnheilig, bijgeloovig, domvroom.
Bigotterie, schijnheiligheid, vrome huichelarij, geloofs-
blindheid, domvroomheid.
Bijou, kleinood, kostbaarheid, juweel; puikstuk. Bijouterie, allerlei meer of minder kostbare voorwerpen
tot opschik, galanteriewaren.
bilateraal contrAct, wederzijdsch verbindend verdrag. Bilboquét, vangertje, balvanger (een kinderspeeltuig);
duikelaartje ; lichtzinnig mensch, spring-in-'t veld. biljardeeren, twee ballen te gelijk voortstooten; (ook:) donzelfden bal tweemaal in eenen stoot met de queue Biljart, baltafel. (raken.
Biljet, briefje.
Biljetteeriug, inlegering door middel van biljetten van inkwartiering. (zaak.
Biljoen, kopergeld; slechte zilvermunt; verwerpelijke Bill, (in Engeland:) voorslag, ontwerp tot eene nieuwe Billet doux, B. d'amour, minnebriefje. (wet.
Billioea, duizendmaal duizend millioen; (bij de Fran-
schen :) Billion, duizend millioen.
Binocle, kijkglas voor beide oogen, tooneelkijker. Biograaf, levensbeschrijver.
Biograpbie, levensbeschrijving.
Biologie, levensleer, levenskunde, natuurbeschrijving der levende wezens; ook geeft men dien naam aan de voor eenige jaren zoo veel geruchtmakende, geheimzinnige kunstbewerking op den mensch, waarbij de wilskracht en de zintuigen van den eenen mensch, zoo 't schijnt, geheel onder beheer gesteld worden van den verrichter ^dier kunstbewerking: den Bioloog of Biologist, biologiaeeren, iemand de kunstbewerking der biologie
doen ondergaan, hem van alle wilskracht berooven. Biometrie, berekening van den levensduur. Biquadraat, dubbel vierkant, 4de macht eener grootheid, bis, tweemaal, nog eens.
bi» dat, qui cito dat, die haastig geeft, geeft dubbel. Bisam, = Muscus lt;z. aid.).
Bisbille, geschil, oneenigheid, gehaspel, gekijf.
Biscuit, beschuit, tweebak ; (ook:) onverglaasd porselein; halfgare stukken bij het kalkbranden.
Bismuth, roodachtig: wit, zeer bros metaal, spiegeltin,
ascbtin, parelwit.
Biaon, buffelos.
Biati-r. roetzwart roetbruin (tot graveeren en tot was-
schen van teekeningen).
Biutouri. krom insnüdingsmes der heelmeesters.
Bivouac, nachtwacht onder den blooten hemel, bivouaqueeren, in de open lucht don nacht doorbrengen, zonder tenten légeren.
bizar, zonderling, wonderlijk, grillig, eigenzinnig. «7»
Bizarrerie, ongeremd, zot gedrag, grilligheid.
blamamp;bel, berispenswaardig, laakbaar.
BlAme, blaam, schimp, kwade naam, eerschennis.
blameeren, in kwaden naam brengen, belasteren.
blanco, krediet, z. bianco. In blanco onderteekenen geschiedt zóó, dat men eene ruimte tot latere invulling onbeschreven laat.
blandeeren, naar den mond praten, flikflooien, (macht. Blanket of Blanquèt, Blanc-»eing, oningevulde vol-Biawé, door overmatig zingenot uitgeput, geblaseerd.
Blasón, Blazoen, wapenschild, veldteeken; (ook:) de
wapenkunde of kennis der geslachtwapens.
blaitphemecren. God lasteren, godslasterlijk spreken. Blaspbemie, lastering, godslastering ; majesteitshoon.
Blazoen, z. Ellason. (leedigen.
blenueeren, wonden, kwetsen; beschadigen, krenken, be-Blesnuur, wond, kwetsuur.
Blokküde, blokkeeren. z. Bloqu—.
blond, lichtkleurig, lichtgeel (van het haar) .
Blondin. Blondine, een jongeling, een meisje met lichtkleurig hoofdhaar.
Bloquade, Blokkeering, insluiting omsingeling van
eene haven, van eene vesting.
Bloqué, een rechtuit en met forschen stoot te maken of
gemaakte bal (op het biljart).
bloqueeren, af-, insluiten, de toegangen eener plaats met troepen of schepen omsingelen; cenen biljartbal met forachen stoot maken of in den zak werpen.
Blouse, kiel, voermaAskiel; ruim geplooid dameskleed ;
(ook :) de biljartzak.
Blunder, fout, misgresp, domme zet, bok. O
Bóa. de konings- of reuzenslang; (ook :) lange damespels. Bodinerie of Bodemerij, geldleening op schepen. Boekanier, z. Boucanier.
Boernoes, Bournoua, Arabische mantel van witte wollen stof met eene kap ; soort van nieuwerwetsche vrouwen-Bohea of Bobea-tbee, thceboei, zwarte thee. (mantel. BobémicnH, in Frankrijk wat wij Heidens noemen, z.
Zigeuners. (sche landen.
Bojaar, adellijk grondbezitter, vrijheer in vele Slavoni-Bokaal, groote drinkbeker, hansebeker.
boksen, vuistvechten op de Enarelsche manier.
Bokser, Ëngelsch vuistvechter.
Bolero, Spaansche volksdans, met castagnetten begeleid. Bolus, Lemnische aarde zegelaarde; artsenij balletje, slik
brok; zeker gebakje.
bombardeeren, met bommen beschieten ; beschieten; bij
iemand onstuimig aandringen.
Bombardement, beschieting met bommen of holle werp-
kogels ; beschieting.
Bombardier, bommenwerper; kanonnier.
Bombast, woordenpraal, brommende uitdrukkingen, hoogdravende, gezwollen, maar vaamp;k zinledige voordracht, bon. goed; een bon, aanwyzing op betaling, bewijs van ontvang; van levering, enz.; bon jour! goeden dagl goeden morgen! bon soir! goeden avond! bon voyage! goede reis! (der trouw.
Bóna, goederen, vermogen, bezitting; bona fide, te goe-bona véuia. met welwillende toestemming.
Bonbón, suikergoed, snoepgoed, lekkers.
bón gré mal gré, goed- of kwaadschiks, willens of onwillens, tegen wil en dank.
Bonbeur, geluk; gelukkig voorval; buitenkansje; par
bonbeur, bij geluk.
Bonhomie, natuurlijke goedhartigheid; gulle eenvoudigheid ; onnoozelbeid.
Bonbomme, goed en eenvoudig menseh, goede ziel; on-
noozele hals, goede sukkel, sul.
Bonificatie, vergoeding, schadevergoeding.
bonificeeren, vergoeden, schadeloosstellen.
Boniteit, goedheid, deugdelijkheid, degelijkheid. Bon mót, geestige zet, kwinkslag.
Bónne, kindertoezienster, kindermeid, gouvernante, die
niet met het onderwijs der kinderen belast is. Bonnefooi, verbastering van bonne foi, goede trouw;
op de bonne fooi, in goed vertrouwen, op goed geluk Bon sens, gezond verstand. (af.
Bon ton, goede, beschaafde gezelschapstoon, wereldtoon. Bon-vivünt, vroolijke broeder, losbol, doorbrenger. Bónze, Japansch en Chineesch priester.
Bórax, boraxKure soda, de natuurlek voorkomende verbinding van het boraxzuur met soda, vaak als smeltmiddel voor de metalen gebezigd.
Bordeel, huis der ontucht, hoerhuis.
Bordereau, Borderéi, speciebriefje, l\jgt;t der geldsoorten, waarmede men betaalt op handelsplaatsen, alwaar verschillende vreemde munten gangbaar zyn; uittreksel uit eene rekening.
borduren, bloem- of loofwerk in een weefsel naaien, boreaal, noordelijk. (stikken,
bbrneerrn, begrenzen, beperken (z. geborneerd). Bornssomanie, overdreven zucht, blinde voorliefde voor al wat Pruisisch is. (figuren vervaardigen,
bos secren, uit gips, was of andere weeke stof verheven
bosseleeren, gedreven werk in goud, iilver, enz. maken. Bóston, eene naar het whist gelijkend kaartspel. Botanicus, Z. Botanist.
Botanie, plantenkunde, kruidkunde.
botAniseh, plantkundig, kruidkundig; batamp;nisoho tuin,
plantentuin, kruidtuin.
hotamp;aiseeren, planten of kruiden zoeken.
Botanist, plantenkenner, kruidkundige.
Bottelier, hofmeester (op schepen); keldermeester, boucaneeren, vleesch naar Indiaansche manier rookeu. Boueanier, Amerikaansche roofjager, buffeljager; ook =
Flibustier (z. aid.).
Bouche close ! mondje dicht! gezwegen ! Bouche, que vcax-tu (woordelijk: mond, wat wut ge ?) allerlei lekkere spüs.
boudeeren, pruilen, granen; mompelen, pruttelen;
(iemand) wreTelig behandelen.
Boudoir, dames-vertrekje of -kabinetje.
Bouffante, pofkleed, bolstaand kleed; lange en dikke
manshalsdoek, soort van overdas.
Bouffón, windbuil; nar, grappenmaker, komiek.
Bougre (hoogst onwelvoeglijk woord) schoft, rekel. Bouillants. warme vlceschpastijtjes.
Bouilli, gekookt rundvleescn.
Bouillon, krachtig vleeschnat; samengerold goud- of zilverdraad ; opbolling aan vrouwenkleeren.
Boulctten, balletjes van fijn gehakt vleesch.
Boulevdrd, bolwerk; walweg, als wandelplaats aangc-bouleverseeren, het onderste boven keeren. (legd.
Bouquét. bloemruiker; kruidige geur van den wijn. Bouqninist, boekenkramer, Kooper tn verkooptr van oude boeken. (orgelregister.
Bourdón. brombas, diepste bassnaar; het 16- of 32voets Bourgeoisie, de burgerij, in tegenoverstelling van den adel. Bournous, z. Boernoes.
Boutade, vreemde gril, snelle, wonderlijke inval. Bouteille, flesch, bottel.
Boutique, winkel; kraam; (ook wel:) boel, warboel,
santenkraam (of santenboutiek), sitsenwinkél.
Bowl, Bowle, kom, drinkschaal, ponskom. Braban^ónne, het Belgisch patriottisch lied van 1830. Bracelétten, armbanden.
Bracbygraaf, snelschrijver door middel van verkortingen, braeonneeren. wilddieverij plegen, stroopen, op verboden
grond jagen. Braeonnier, wilddief, strooper. brageeren. den pronker langs straat spelen. Brabminen, priesters der Hindoes (naar hunnen oppergod Brahma). (schreeuwen, brailleeren, luidruchtig, veel en ten onpas spreken, Bramamp;rbas, grootspreker, windbuil, snoever. BrAndpiket, soldaten, met de handhaving der orde by brand belast; wachthoudend «chip btf eene vloot.
braa-deMus, bras-dessoas. arm in arm, gearmd. Brasselettcn, hetzelfde als Braceletten (z. aid.). Bravade, opgeblazenheid, snorkerij, snoevende uitdaging, braveeren, trotseeren, tarten; hoonen.
bravissimo ! opperbest! uitmuntend ! heerlijk I Br4vo, moedig strijder; gehuurd sluipmoordenaar in Italië, bravó ! braaf! goed zoo! ferm!
Bravour-Aria( meesterzang, aria voor een meesterlik Bravoure, dapperheid, onverschrokkenheid. (zanger. Bretaillenr, snoeshaan, opsnyder, vechtersbaas.
Brève, pauselijk schrijven aan vorsten of staten.
Brevét, open geschrift, waarbij iemand eene gunst, een titel, een pensioen, enz. wordt toegestaan; uitvindingspatent, octrooi.
breveteeren, zulk een octrooi verleenen.
Breviatunr, verkorting, kort begrip.
Brevier of Breviarium, Latynsch gebedenboek der r. k.
geestelijkheid.
brèvi manu, kort en goed, zonder omstandigheden. Bricóle, terugsprong, terugstuiting van den bal tegen den
band op het biljart.
bricoleeren, door afstuiting van den band een bal maken; (ook:) slinksche wegen gaan, oneerlijk handelen. Brigade, legerafdeeling uit eenige regimenten bestaande. Brigadier, (-weleer:) aanvoerder eener brigade ; (thans bü de ruiterij:) de krügsman, wiens rang met dien van korporaal bij 't voetvolk overeenkomt.
Brigantijn, galeivormig schip met laag boord.
brigeeren, door kuiperijen, door gunst of medewerking van anderen zoeken te verkrijgen; najagen, met driu naar iets staan.
Briilant, geslepen edelgesteente, de diamant, inz. als deze zoodanig is geslepen, dat zijn bovendeel een vlak (tafel) heeft, dat door vele vlakken is omringd.
brillont, schitterend, voortreffelijk; 'i i» brillant, of 't ia brille, 't is heerlijk, schitterend schoon, uitmuntend. Brilleeren, blinken, prijken ; uitmunten. (man.
Brit, inboorling van Brittanje, van Engeland, Engelsch-Brocade, Brocaat. zijden stof met goud of zilver gebor-Brocbe, borst- of doekspeld der dames. (duurd.
brocbeeren, innaaien (boeken). (omvang.
Brochure, vlugschrift, gelegenheidsgeschrift van weinig Broeder «lonathan, Z. Jonathan.
Brontophobie, vrees of bangheid voor 't onweder. Brouhaha, woest geschreeuw, wild gejuich. (ken.
brouilleeren, oneenig maken, verwarren, onrust verwek-Brouillón, ontwerp tot een opstel, klad; planteekeniug. brunét, bruinharig, donkerharig.
Brunétte, vrouw of meisje met bruine, donkere haren, bruak, -que, norsch, barsch; oploopend.
bruaqueeren, onheusch bejegenen, toesnauwen. Bruaquerie, norsche, barsche bejegening; beleediging.
hrataal, beestachtig:; onbeschoft, onbeschaamd, brululineeren. onbeschoft bejegenen.
Brutaliieit, lomp gedrag, onbeschoftheid, -woeste drift, brüto, brutto, ruw ; 't ged icht der handelswaar met haar inpaksel samen; bruto«bedrag, het beloop zonder aftrek der onkosten.
Bucepbaal, lievelingspaard; staatsiepaard (eigenlijk het
paard Tan Alexander den Grootel.
Budget, staats1 of gemeente-rekening, raming der waarschijnlijke ontvangsten en uitgaven.
Buffet, schenktafel, aanrechttafel, tafelkas.
Buil. domme streek of zet ; John Buil, spotnaam voor
een Engelschman.
Bülle (bulla), pauselijk mandaat of voorschrift, wet. Bulletin, dagbericht; legerbericht; dagorder.
Bureau, schrijftafel; schrijfvertrek, kamer voor de ambtsbezigheden, kantoor, (beambten. Bureaucratie, willekeurige heerschappij van ministers en Bureaulist, beambte, schryver op een bureau.
Bureel, kantoor of bureau van administratie,
burlesk, -que. koddig, kluchtig, belachelyk, burscbikóa, (in Duitschland:) studentikoos, op zyn studentsch.
Buste, borstbeeld (hoofd, schouders en borst).
But, doel, oogmerk, wit, voornemen.
Buvetie. gelagkamertje; vrlendenkransjc.
Byzantijners, geschiedschrijvers en ook munten van het Byzantijnsche (Grieksche) keizerrijk.
C, als Bomeinsch getalmerk beteekent 100,
c. a. = cum annexis, met het hybehoorende.
ca. = circa, ongeveer, omtrentj rondom. (dat is.
c. a. d. = e'est A dire, dat is'tc zeggen, dat wil zeggen.
Co. of Comp = compagnie (z. aid.).
c. s. = cum suis, met de zynen.
Ct. = courant (z. aid.), ook cent en centime, (Ptedcrl.
en Fransche kopermunt).
Ctr. = centenaar (z. aid.).
Cabaal, geheim verbond, samenspanning, geheime aanleg tegen iemand, geheime, sluwe tegenwerking.
Om menigvuldige verwijzingen te voorkomen, zü hier aangemerkt, dat men de woorden, die niet onder deze letter te vinden zijn, onder K. moet zoeken.
«•abaleeren, arglistige, bedekte aanslagen of plannen maken, samenspannen.
CabAne, hut, stulp; scheepskooi, stuurmansvertrekje.
Cabaa, biezen vij^enkorfje; platte biezen vrouwentasch.
Cabbala, mondeling voortgeplante leer der Joden, geheimleer, geheime wisheid.
Cabotage, kustvaart, kusthandel.
«aboteeren. kusthandel drijven.
Cabrét, Cabrétlcer, jonge-geitenleer (inz. voor handschoenen).
Cabriolèt, licht rütuig met een paard en twee wielen; voorste zitplaats in diligences.
cacbë, geheim, verborgen; caché houden, verbergen, geheim houden.
cacbeeren, verbergen, verhelen ; geheim houden.
Cacbelót, potviscb, kazelot (de walvisch, in wiens kop inz. het zoogenaamde walschot [spermaceti] gevonden wordt».
Cacbemar, Cachemir-sjaals, zeer fijne en zachte wollen weefsels, van de hareu der Cachemir-geit vervaardigd.
Cacbe.néz, (eigenlijk : m usbedekker, neusverberger) hoogr winterdas of halsdoek, die 't beneden-gelaat bedekt.
Cacbét. zegelstempel; briefsluiter, signet.
cacheteeren, met een signet dicht maken, verzegelen.
Cachot, diepe, duistere kerker.
Cachoterie, geheime samenspraak over nietigheden.
CachAtte, tabakspijp zonder hieltje.
Cachou, Japansche aarde, (samentrekkend, maagsterkend aftreksel uit de pinang-noot), katsjoe. (Amerika.
Cacique, stamhoofd by de Indiaansche volkeren in Z.
Cacosraphie, het schrijven tegen de spel- en taalregels; vevzumeling van gebrekkige opstellen (ter verbetering voor de scholieren).
Cadaster, openbaar register van den staat der onroerende goederen, om daarop de belasting op de eigendommen te gronden, schattingsregister.
Cadaatraal. wat tot het cadaster behoort.
Cadastreeren, in het schattingsregister inschrijvrn.
Uiv /innri lichaam ; kreng, aas.
:ine vriendschapsgedachtenis ; kun-Cadénce,quot; gelijke 'gang of maat in het dansen, zingen;
nette, juiste stemval bij het redevoeren.
cadcnceeren, een volzin afronden of welluidend maken. Cader, z. Cadre.
Cadèt, jongere zoon; jong mensch, die voor den krijgsstand wordt opgeleid op eene militaire school.
C4dre, Ujst, omgevende rand ; plan van een werk; (by de
militairen:) de stam der regimenten.
cadreeren. vierkant maken ; passen, voegen.
cadüc, bouwvallig, vervallen; broos, vergankelijk; oud en
zwak, krukkend.
Caduciteit, vervallen toestand, bouwvalligheid; gebrek-
ki^e, zwakke ouderdom, afgeleefdheid; de Terralbaar-heid van eene erfenis of een legaat.
Capsnur, verssnede, stemrust bij het lezen van een vers
na een zeker getal lettergrepen.
Caeteria paribas, onder gelijke omstandigheden. Cahier, schrijfboekje, boekje papier.
fa ira ! dat zal gaan !
CaissóB, kistwagen, legerkist, proviandwagen; kruitwagen;
kistje onder den bok van een rijtuig.
cajóleeren, liefkoozen, flikflooien.
Calamiteit, algemeene nood, ellende; ongeluk, landplaag, eaiamiteu», ellendig, rampspoedig: in nood verkeerend. Calando, dalend, wegsmeltend (in demuz.).
Calamp;nge, bekeuring, aanhaling (van smokkelwaren), calangeeren, beboeten, bekeuren, aanhalen.
CalcinAtie, verkalking.
calcineoren, verkalken; gloeien, door gloeiing oxydee-
ren of met de zuurstof verbinden.
Caicül of Calculatie, berekening, rekening, calouleeren, berekenen, uitrekenen.
Calder4ri, ketellappers, naam van een Reheim politiek
genootschap in Italic, dat zyn zetel te Napels had. Calèche, z. Kalis.
ralefalteren, allerlei aan de hand hebben.
Caleffcetor, kamerstoker; verwarmingstoestel ter bereiding van spijzen, ter verwarming van baden, enz.; (ook :) een oorblazer.
Caleidoscoop, schoonheidskijker.
Calembourg. geestige woord- of naamsnel'ng.
Calénden, eerste dag der maand (by de Romeinen). Calénder, tijdwijzer, liist der dagen van *tjaar, almanak. Calicó, Calicót. fijne boomwol, katoenstof.
calineeren, liefkoozen; vertroetelen.
Calligraaf, schoonschrijver.
Cailisraphie, schoon schrijfkunst.
Callilogie, kunst van fraaispreken, welsprekendheid. Calliope, de muze van het heldendicht.
calmeeren, stillen, bevredigen, doen bedaren.
Calo di pèso, te-kort op het vereischtc gewicht. Calomél, zoet kwik, zoutzuur eerste kwikoxyde. Calorifère, warmtegeleider, verwarmingstoestel, groote kachel, die door buizen de warmte in vele deelen van een gebouw brengt.
Calorimeter, warmtemeter.
Calótte. priestermutsje, kruinkapje; kardinaalswaardigheid ; deksel over de onrust van een horloge. Calottinooratie, priester- of papenbeerschappij. calqueeren, doorteekenen, natrekken (b. v. door middel
van een met olie doortrokken papier).
Calumet, vredepijp bij de Amerikaansche wilden. Calumnie, laster, achterklap.
ealnmniêeren, valsch beschuldigen, smaden, lasteren.
calumniën», lasterlijk, eerroovend.
Calvamp;rië, Calvarie-berg, hoofdschedelplaats, kruisheu-vel, elke hoogte, waarop een kruis is opgericht en wer-waarts men in den vastentijd ter bedevaart gaat; altaarstuk, dat den kruisheuvel van Jesus Christus voorstelt. Calvinisme, het geloof der gereformeerden, gewijzigd
naar de leer van Calvijn,
Calvinist, belijder der leer van Calvijn, gereformeerde. CamAche-dienst, krijgsdienst in vredestijd, garnizoens-Camfcchen, knoop- of overkousen, slobkousen. (dienst. Camarade, _ z. Kameraad.
Camaraderie, kameraadschap; (meestal:) spitsbroederschap, samenheuling tot een laakbaar oogmerk, bent, kliek (vgl. clique).
Camarilla, engere geheime (kabinets-)raad van een monarch, elke vereeniging of klub van hovelingen, die invloed op de staatszaken en den wil des vorsten uitoefent. Cambiaal recht, wisselrecht.
«rambiëeren, wisselzaken drijven.
Cambio, wissel, wisselbrief.
Cambrai, Camp;mbrick, kamerdoek, batist.
Camée, gesneden edelgesteente, waarvan het verheven werk eene andere kleur heeft dan de grond. (Vertoont de steen slechts twee kleuren, dan heet hij eamaïen). Camera, kamer. C. lüeida, heldere kamer. C. obscnra,
donkere kamer (optisch werktuig tot teekenen). Camertklia, leer van de staathuishoudkunde; wetenschappen, die over het beheer der vorstelijke inkomsten han-Cameralist, staathuishoudkundige. (delen.
Cameralistiek, staathuishoudkunde, inz. wat het finan-
tie-wezen aangaat.
Camisade, onverhoedsche aanval of overrompeling des
nachts of des ochtends zeer vroeg.
Campagne, landgoed; veldtocht (z. ook Mampanje). Campecren, in het veld legeren, hetzij in oorlog of tot
wapenoefening.
Canaille, gemeen volk, gepeupel, janhagel, fcrauw, janrap
en zijn maat, gespuis ; slecht, gemeen vrouwspersoon. Canaillens, schelmachtig, schandalie, nietswaardig. Canapé, lange leuningzetel, ruststoel, kussenbank. Canard, (eigenlijk: eend) fopperij, knol, dien men voor
een citroen verkoopt.
eancelleeren, in hek- of traliewerk besluiten ; tralies-
ge wij ze doorschrappen. ,
Cancer, de Kreeft (sterrenbeeld des Dierenriems). Candalaber, arm- of kroonluchter, kroonkandeiaar. eandeeren, met suiker overstrooien; in suiker konfijten. Candidaat, ambtzoeker; ieder, die zijn examen heeft afgelegd en bevoegd is naar eene aanstelling te dingen. Candidatuur, het staan of dingen naar een ambt of
waardigheid; optreding als candidaat.
Canef ou, vestvormige halsdoek der vrouwen.
ranneleeren, groeven, met groeven of ribbetjes voorzien.
Canneluren, gootsgewyze groefjes op suilen of pilasters.
Cannetille (doorgaans Cantille), spiraalvormig samen-gedraaid goud- en zilverdraad.
canitibaalach, wild, woest, wreed, bloeddorstig.
CannibAlen, naam van de bewoners der Caribische en andere eilanden, menscbeneters; wilde, wreedaardige menscben.
Canoe- C4not, schuitje van boomschors of van een nit-geholden boomstam, Indiaansch bootje.
CAnon, regel, wet, richtsnoer; formulier bij de r. k. mia; geloofsregel; ketting-, beurtzang; zekere drukletter.
Canónicus, domheer, kanunnik.
canoniek, volgens kerkelyke wetten ; op kerkelijk gezag. Canonieke boeken, bijbelboeken, door de kath. kerk beschouwd, als door God ingegeven. Canoniek recht, r. k. kerkrecht.
Canonisatie, heiligverklaring.
canoniaeqrcn, heiligverklaren, iemand in de rij der heiligen opnemen.
Cantaiot-p, de knobbel- of wratmeloen.
Cantate, plechtstatig zanggedicht (inz. tot kerkgebruik); naam van den 4den Zondag na Pascben).
Canth.quot; riden, Spaansche-vhegen.
Cantiile, I. C3annetille.
Cantine, veldflesch ; reiskelder ; marketentsterskraam ; verkoopplaats van ververschingen in een kamp, of in werk- en verbeterhuizen.
Canto, gezang; — fermo, rustige, reciteerende zangwijze; — figurato, kunstmatig, gemaakt gezang.
Cantor, zanger, voorzanger.
Cantórea anaént humórea, zangers houden van vochten (d. i. drinken gaarne).
Caoutchouc, veerkrachtige gom of hars, gom-elastiek.
capAbel, bekwaam, in staat tot iets ; vatbaar, geschikt.
Capaciteit, inboudsgrootte; vatbaarheid, geschiktheid, bekwaamheid. __ _ (vaatstelsel.
capillaire buizen, haarhuizen. Capillair.atelaei, haar-
Capillariteit, haarbuiskracht; aantrekking op haarbui-zenafstand.
Capitaine, hoofdman, kapitein, bevelhebber van eene' compagnie, ook van een schip.
Capitatic. hoofdschatting, aanslag naar bet aantal hoofden in ellf gezin, hoofdelijke omslag, personeel.
Capitólium, citadel in het oude Rome; (ook schertien-derwijs voort ) hoofd, breinkast.
Capitulatie, vergelijk, verdrag, overeenkomst tusscben de belegeraars en de bezetting eener plaats wegens de overgave.
«pit uleeren, een verdrag aangaan, omtrent de overgave eener plaats handelen, rich op verdrag overgeven.
Capóte, vrouwenregenmantel; zekere diepe dameshoed.
Capóle anglAièe, foedraal of scheede de vene-
riscne besmetting.
Capriccioiin, naar believen (iu de muz.).
Caprice, gril, luim, eigenzinnigheid.
«rapriciêns, eigenzinnig, vol luimen, koppig. Capricoruu», de Steenbok (sterrenbeeld des Dierenrieui»). Capriólen, bokkeiprongen ; luchtsprongen ; gekke streken. Captatie, het bejagen van een oogmerk, inz. door sluwe imddelen. Captatio ben«volén(ii«, bede om een toegevend gehoor, om eene gunstige beoordeeling, gunst-bejag, het zoete-broodjes-bakken.
Camp;ptie, verstrikking; tegenstribbeling; captir maken,
aanmerkingen maken, uitvluchten of geschil zoeken, captief, gevangen, kri.igsgevangen en tot slaaf gemaakt, c-aptiëu», sluw, arglistig, verstrikkend.
captiverren, gevangen nemen; de gunst winnen, boeien. CJaptiviteit, gevangenschap. Captuur. vangst, buit. Capuchon, kap, mantelkap ; karpoetsmuts.
Capucijnen of Capucijners, kapmonniken, Franciskaner monniken van den strengsten ordesregel; (ook;) eene zekere soort van erwten.
Capucine, tabakspijp zonder hieltje.
C4ipudan-pa»ja, groot-admiraal der Turksche vloot. Capót, hoofd; camp;pu(«mortuum, doodekop (wat bü het
distilleeren als dood overschot op den grond blijft). Caquét, gesnap, gewauwel, gekakel.
caqueteeren, snappen, kakelen, wauwelen.
CarabA* [ÏVlarkie» van], iemand, die door de blinde fortuin groote rijkdommen heeft verworven en daarop zich veel Iaat voorstaan.
Caraoóle, snelle zwenking van een ruiter, omdraaiing
van een paard in heele of halve kringen.
Caramp;fe, z. Karaf. (den speelbal.
Carambolage, het raken van meer dan één bal met Carambólr, de roode bal op het biljart; het spel met één rooden en twee witte ballen ; ook z. v. a. caram-hulage. (raken,
caramholeeren. meer dan één bal met den speelbal Caramboline, de gele biljartbal ; ook: het spel met 5
ballen (bij verkorting carol ine geheeten).
Caramél, bruine suikerkandij, gerstesuiker ; bruine gelei
uit rund- en kalfsvleesch.
Caravélle, Z. Karveel.
Carbonade, op kolen geroost vleesch aan dunne schijven. Carbonari, kolenbranders; i ook:) benaming der leden van een geheim politiek genootschap in Italië ter oprichting van een vrijstaat; vurige vryheidsgezinden. Carboni«4tie. verkoling. — carboniseeren. verkolen. Carcamp;sse, z. Kar ka».
«•are»»ant, liefkoozend, streelend.
Carésse, liefkoozing; gevlei.
careaHeeren, liefkoozen, troetelen, vleien.
C4rga, z. Cargaison.
Cargadoor of CArgo, scheepsmakelaar, scheepsbeTrach-ter; koopman op een koopvaardijschip, die den verkoop der goederen bezorgt. Supercargo, opperste onder meer zulke cargadoors.
Cargaiaón, ook C4rga, scheepslading, vracht-, verkoopgoederen ; ook de factuur dier lading.
Cargo, z. Cargadoor. (afbeelding.
Cancatuur, spotprent, lachwekkende overdrijving in de
Carillón, klokkenspel.
Carlisten» aanhangers van Don Carlos in Spanje; ook (weleer) van Karei X in Frankrijk,
Carmagnóle, Franse li patriottisch volkslied met dans, van 1790; volbloed-jakobijn.
Carmelieien, monniken van de orde Onzer Lieve-Vrouw van den berg Carmel in den Libanon. Carmelieten-wator, melissewater, water van vrouwekruid (dat in de Carmelieten-kloosters bereid wordt).
Carmen^dc, verbastering van Carbonade.
Carnevamp;l, de week vóór de 40daagsche vasten ; vasten- of wintervermaken; vastenavondsvreugd.
Carniv6ren, vleeschetende dieren.
Carógne, ondeugende, lastige vrouw; oude heks, feeks.
Carofien, goudmunt ter waarde van 11 amp; 13 gulden.
Caroline, z. Caramboline.
Carotte, gele peen; ook tabaksrol die men tot snuiftabak raspt.
Caronsaél, z. Carrousel.
carpeeren, berispen, bedillen ; iets beter willen weten.
Carré, vierkant; vierhoekige slagorde.
Carreau, ruit, scheef vierkant met gelijke zijden; ruiten op de speelkaarten.
carreleeren, met vierkante tegels bevloeren.
Carrelèt, vierkant liniaaltje.
Carrière, loopbaan : levensloop; ambtsbediening, diensttijd ; renbaan ; volle ren van een paard. Zijne carrière eindigen, sterven. C. maken, goed in de wereld vooruitkomen, fortuin maken.
Carrière-attaque, stormaanval der ruiterij.
Carróaae, koets-, pracht- of staatsiewagen.
Carrousel, plechtig ridderspel; het ringsteken op houten paarden, de mallemolen.
Carta binnea, volmachts-brief.
€'4rte, kaart; spijskaart in logementen.
CArte blAnebe, een blad papier, enkel met eene handtee-kening voorzien: (ook :) onbepaalde volmacht, vry spel.
carteeren, in een omtrek of teekening brengen.
Cartón, modelblad, modelteekening, schets voor schilders, tapijtwerkers, enz.; verbeterbladj z. Karton.
Cartouche, randversiering, sierlijke lijst of zoom; loofwerk of bijsieraden van schilder- of beeldwerk; schiet-patroon; kardoes; (ook:) doortrapte gauwdief.
Caryatid», lastdragers, vrouwelyke beelden als schoor-
luilen of pilasters.
Caaa, hut, huisje. (huisjas.
CasA^ue, korte reis- of r^rok. Caaaquin, korte overjas. Cascade, kleine waterval.
Caaoo, scheepsromp (bij het kaartspel:) het koopen der noodige kaarten, wanneer de speler, de beide zwarte azen hebbende, zich op een bloot toeval verlaat. Casemat, z. Kazemat.
Caaimir, lichte gekeperde wollen stof, soort van half laken. Casino, besloten gezelschap, waar men tegen een jaar-lijksche bedrage in geld vergadert om te lezen, te praten, te spelen, enz.; de vergaderplaats daarvan. Casquét, ijzeren helm, stormhoed; pet, muts ; hij kreeg
op zijn caaqnet. hij kreeg klappen, slaag, ransel. Caasa, kas, geldkas; geldvoorraad, inz. gereede geldvoorraad van een handelshuis; per caaaa, tegen gereed geld. Cas*4tie, vernietiging, uitdelging; ambts- of dienstont-zetting. (lager kan vernietigen.
CassAtiegt;hof, oppergerechtshof, dat de uitspraak van een CasaAve, brood van den wortel des manioks.
eaaaeeren, vernietigen, voor ongeldig verklaren; uit een post zetten; een soldaat caaseeren, hem afdanken en wegjagen (doch in dezen zin wordt het woord in Frankrijk niet maer gebruikt).
Caaaerólc, z. Kastrol; (ook:) 'lepel om het glas te
schuimen in de glasblazerijen.
Caasétte, kistje, koffertje; geldkistje; bijzondere schat des koni6gs. [geraffineerd).
CasaonAde, keukensuiker, ruwe suiker (slechts eenmaal Caatagnétten, handklappers, klaphouten, duimkleppers. Caste, volksafdeeling, erfelijke familiestam in Indië. Caatèl, burg, vesting; voor- en achterdek op een schip. Caatellaan, burchtvoogd, kastelein.
CastigAtie, tuchtiging. Castigeeren, tuchtigen. Caatraat, ontmande, gesnedene; Italiaansche sopraanzan-Castratie, ontmanning. (ger.
caatreeren, ontmannen; verminken.
C*atrum dolóri», treurtooneel, catafalk of praalbed voor
vorstelyke lijken.
Caau, bij geval, toevallig. Caau quo, in het gegeven geval. Caaualiame, stelsel waarbij men een bloot toeval als oorsprong en regeling van alle dingen aanneemt. Ca analist, die het casualisme aanneemt.
Casnaliteit, toevalligheid.
oasneel, toevallig, bij gelegenheid; onzeker.
Casnist, beslisser van gewetenszaken.
Casuïstiek, de leer of kunst om gewetensvragen op te lossen, gewetensleer. (oorlog.
C4sns, geval, voorval; toeval; naamval; — belli, reden tot Catacómben, onderaardsche gewelfde begraafplaatsen; bewaarplaats der doodsbeenderen te Parijs.
Calt;afiklk, stelling waarop de lijkkist rust (in de Kath. Kerk), of waardoor een lyk wordt Toor-• of tentoongesteld.
Catalécteu, verzamelde fragmenten uit oade werken.
«•atalèctiMch, in fragmenten, onvolledig.
Catikloga*» t'atalóoa, lijst of register van voorwerpon ;
inz. van boeken bij den verkoop.
Catapult, oorlogswerptui^ der Ouden.
«■atarrhaal, zinkingachtig, uil verkoudheid voortvloeiend ;
cutarrhale koort*. zinkingkoorts.
Catastrophe, ontknooping, inz. onralukkige afloop, droevige fortuinswending; groot onheil, volksramp, «atechétisoh, vraagsgewijs, in den vorm van een gesprek. Catechisant, leerling, die ter catechisatie gaat. Catechiitamp;tie, vraagónderricht, inz. godsdienstonderwijs;
leeruur in de godsdienst, leering.
«•atechiseeren, al vragend onderwijs geven of ontvangen,
inz. in de godsdienstleer.
Catechiamus, vragenboek, onderwijs door vragen en antwoorden, inz. in de gelooftleer.
cateeren, doek persen, aan het doek den persglans geven. Categorie, algemeen begrip waaronder eenr zaak gedacht wordt; verstands- of denkvorm ; bepaalde klasse of vak, indeeling.
categóriach, onvoorwaardelijk, stellig bepaald, zonder omwegen; categóriache imperativaa, onvoorwaardelijk gebod der rede, wet der zedelijkheid.
Cathéder, leer- of redenaarsgestoelte, spreekgestoelte. Cathedpaal, hoofdkerk, domkerk, munster.
Cathèter, buis van zilver of buigbaar hars, tot aftapping van 't water, of van de urine uit de blaas. (valt.
Cathétua, loodlijn, die op een andere l^n of op een vlak Catholicisnie, catkollek, etc., z. kath—.
Catoptriek, leer van de terugkaatsing der lichtstralen. Cauaa, grond, oorzaak; rechtszaak.
eaucaal, oorzakelük, redegevend. (kende zaak.
Cause célèbre, beroemd rechtsgeding; veel geruchtma-Causerie. gepraat, gekeuvel, gekout.
CauterisAtie, het uit- of doodbranden; het zetten eener
fontenel en de daardoor voortgebrachte werking, canteriaeeren, branden, uit- of doodbranden.
CAutle. borgtocht, onderpand.
eautioneeren, burg blijven, zich tot borg stellen. CavalcAdc, staatsierit, prachtige optocht te paard ; schitterende ruiteroptocht; pleizierrit in gezelschap. Cavalerie, ruiterij. — Cavalerist, krijgsruiter. Cavalier, ruiter ; begeleider eener dame; (in den vestingbouw) eene kat, katbatterij.
Cavatine, kort zangstukje, aria.
caveeren, borg blijven, goedspreken; *ich eaveereu,
op zyne hoede zijn.
Cavént, borg, goedspreker.
Cavitoit, holte, holligheid.
Cédant arma iógae, de militaire macht onderwerpe
zich aan het staatsgezag.
ccdoeren, afstaan, afstand doen, overlaten ; zwichten. Cédel, Ceel, hriffje, lijstje; (ook;) bewijsstuk (h.v. dood-
ceel, bewijs van overlijden).
Céde majori, wijk voor uw meerdere.
Cedént, afstanddoener.
Cedille, tieken in den vorm eencr omgekeerde c, dat onder de c geüet wordt (9), om die vóór a, o en u als eene scherpe s te doen uitspreken.
Ceintuur, gordel, lendeband; lijst, insluitinsr. (ken.
Celebratie, viering, celebreeren. vieren, plechtig geden-Celebriteit, vermaardheid; beroemde naam; vermaard persoon, schitterend talent; feestelijkheid, plechtigheid. Ceieriteit, snelheid, vlugheid, spoed, gezwindheid. Celibaat, ongehuwde staat.
Celibatair, ongehuwd levend man, vrygezel, oude vrijer, cellulair, in cellen, vakken, kamertjes afgedeeld; «ellulairo gevangenis, zulk eene, waarin de gevangenen elk afzonderlijk in een cel of vertrekje worden opgesloten. Cemènt, bindmiddel, metselkalk, mortel, tras. Ccmentamp;tie, Cementeering,het gloeien van eeu lichaam in gesloten vaten tusschen een andere tot poeder (Cc-menteerpoeder) gebrachte zelfstandigheid, cementeeren. door metselkalk verbinden ; gloeien, bran-Cenobiet, kloosterbroeder, kloosterling. (den, louteren. Cenotikphium, ledig praalgraf, grafteeken. (rispen,
censeeren. beoordeelen, oordeelkundig onderzoeken; be-Cénsor, (bü de Romeinen:) regeeringspersoon, belast . met de handhaving der goede zeden en openbare orde; bcoordeelaar, inz. van in 't licht te geven geschriften, z. Cennuur.
ren.Hurabel, wraakbaar, verwerpelijk, berispelijk; (weleer
ook:) cijnsbaar, schatplichtig.
eensureeren, ongunstig beoordeelen, berispen, wraken ;
disciplinaire straffen toepassen (inz. in de Kath. Kerk), Census, cijns, belasting; volkstelling; vermogen-opgave; het verbinden der werkzame bemoeiing eens burgers met de belangen van den Staat aan eeu zeker fortuin of vermogen, aan eene zekere belastingsom, schatting naar inkomst of vermogen.
Censuur, meening of oordeel over eene zaak, inz. over uit te geven boeken, boekengericht van wege den paus of van wejie een Staat, in welken geen drukpersvrijheid bestaat; disciplinaire straf (inz. in de K. Hiërarchie). Cent. Centum, honderd. Cent, het honderdste gedeelte van den Nederl. gulden, ook van den Amerikaanschen dollar, pro cent, of per cent, ten honderd. Centaurus, fabelachtig monster, half mensch, half paard,
paardmensch.
Centenaar, gewicht van 100 tot 110 of 112 pond.
4
Centrsimale rekening, honderddeelige rekening.
Ccnti, (als Toorvocgsel by namen van maten en gewichten), het honderdste deel, b. v. centimeter, honderdste deel der el, Nederlandsche duim.
Centiare, vierkante el.
Centigram, wichtje.
Centiliter, vingerhoed.
Centime, honderdste gedeelte van den franc. Centimeter, duim (honderdste deel eener el).
centraal, tot het middelpunt of het midden behoorend; vandaar b. v. Centraal-Amci-iku, Middel-Amcrika; centraal bcMtuur, het van (^cn middelpunt uitgaande bestuur ; centraal punt, middelpunt.
CentraliMatie, samentrekking in éón punt, vereeniging van de macht der regeering in één middelpunt, in eene hoofdstad, enz. (trekken, centraliseeren, in één middelpunt vereenigen, samen-Centrifugaal, middelpuntschuwend. — centripetaal, mid
delpuntzoekend.
Centrum, middelpunt, punt van vereeniging; (in politieken zin:) het midden van de vergaderzaal der gedeputeerden, alwaar gewoonlijk de aanhangers der regeering en de ministers hunne plaatsen hebben; (ook:) de gematigde partij, die het midden houdt tusschen de linker- of de oppositiepartij en de rechter-partij of die der regcering, des kabinets. centupleeren. verhonderdvoudigen.
CcrberiiH, naam van den driehoofdigen hond, die den ingang van den Tartarus of de hel bewaakte ; norsche portier of deurwachter.
Ceremonie, gebruik van wellevendheid, hof- of kerkgebruik ; plechtigheid.
Cercmoniëel, het bepaald gebruik of gevorderde bij plechtigheden. feesten, enz.
Ceremoniemeester, regelaar der ceremoniën ten hove,
bij maaltijden, enz.
cercmonicus, vol plichtplegingen, laslig beleefd.
Cêrc«. godin des landbouws en der veldvruchten; (ook:) eene planeet; Ceres* en llaccliuM, ifig.) het koren en den wijn. (door krijgstroepen,
cernecrcn. insluiten, omringen, b. v. icne belegerde stad Certe-partie. Z. Cliertu-parti|.
Certilicaut, getuigschrift, bewijs. (geven,
certificeeren, verzekeren, bevestigen; een getuigschrift Cervelant, sterk gekruide en gekookte vleescliworst;
(somtijds ook:) zult, hoofdkaas, houfdvleessh. ceitMeercn, ophouden, een einde nemen; vervallen. Cêlt;«Mie, afstand, afstanddoening, overlating van een richt
of eene zaak aan een ander.
cêteri» paribus, voor 't overige alles gelijk staande, onder overigens gelijke, omstandigheden.
Chagrin, verdriet, kommer, leed ; (ook :) segrijn (r. aid.). chagrinceren, bedroeven, kwellen, krenken.
Chaine, keten; (in de danskunst:) kettingdans; rij (b. t.
van uitgezette posten).
Chaine, stoel; licht rijtuig met twee wielen, sjees. Chalcograaf, plaatsnijder, kopergraveur. Chalcographie, plaatsnijkunst, graveerkunst op koper. Chaleuré»», heet, vurig van aard, vol vuur, ^locd of leven. Chdtmbre, kamer. Chambre ardente heette in Frank-ryk het gerechtshof, waar ketters en giftmengers gevon-nisd werden, en dat gewoonlijk den vuurdood tegen hen uitsprak. Chambre ^arnie, gemeubeleerde kamer. Champètre, landelijk, wat tot het land behoort. Bal champötre, landelijk bal, danspartü in een tuin, iu de open lucht. Garde ckamp^tre, z. onder Garde. Champignon, kampernoelje, paddenstoel; (lig.) iemand
die snel en onverwachts fortuin maakt.
Chance, kans, mogelykheid van gelukken of mislukken. Change, ruil, verwisseling.
ehanheant, veranderlyk ; met een weerschijn, changeeren. veranderen, verwisselen, verruilen ; verschieten (van kleuren).
ChaniMin, liedje, zangstukje; praatje, sprookje. Chan-
«on» ! praatjes voor den vaak !
Chaos, warrel- of mengelklomp. bajert; (fig.) warboel. Chapeau. hoed; damesgeleider (in Frankrijk is deze laatste beteekenis niet geldig; men zegt daarvoor cavalier). Chapeau ba», den hoed in de hand; blootshoofds, onderdanig.
chaperoneeren, cliaproneeren. een jonge dame tot geleider en beschermer strekken.
Chapitre, hoofdstuk; onderwerp des gespreks. (zijden. Char-sk-h:'tnc», open bankwagen, met zitplaatsen langs de Charade, lettergreep-raadsel. (z. lt;k charge.
Charge, eerepost, ambt; last, vracht; aanval; losbranding ; Chargé d'aflaire», zaakgelastigde.
ehargeeren, belasten, beladen; gelasten; laden (kanonnen, geweren); aanvallen (inz. van de rniterü gezegd); bezwaren (een beschuldigde ; overdrijven.
Charivari, ketel- of kattenmuziek; oorverdoovend getier. Charlatan, kwakzalver; windbuil, (geschreeuw, standje. Charlatanerie, kwakzalverij ; pocherij, windbrekerij. charmant, bekoorlijk, innemend, allerliefst, charmeeren, verrukken, bekoren, betooveren. Charnnw-bnot, (fig.) overgang tot een ander leven, dood. Charpie, pluksel, uitgerafeld linnen.
Charta-magnn, de groote oorkonde of vrijheidsoorkonde, cene merkwaardige grondwet der Engelschen, die nog tegenwoordig door hen als het palladium hunner nationale vrijheid vereerd wordt.
Charte-partie, z. Cherte-partij.
Charter of Charte, oorkonde; grondwet of constitutie. Charti»ten, naam van de medeleden der volkspartij in Engeland, die een algemeen kiesrecht, uitsluiting der
leden van het Lagerhuis van alle «taatsambttn, jaarlijk-sche nieuwe verkiezingen, afschaffing van deu census, enz. zo®ken door te dry ven. (Sicilië; z. Scylla.
Charyb'di*, gevaarlyke draaikolk tusschen Calabrie en Champ;sete, jacht; (in de muziek:) klein jachtstuk.
Chassé, zijwaartsche pas, waarmede eene colonne op en neer gedanst wordt. (neer dansen.
chaMseeren, voortdrijven, wegjagen; de colonne op en Chasseur, jager. Ch. A cheval, jager te paard. Chatouille, geld-, juweelkistje; privaatkast van den vorst. Chauttaée, straatweg, steenweg, kunststraat. chausMceren, (zich) schoeien, kousen en schoenen, schoenen of laarzen aantrekken; (ook:) een weg in eene kunststraat veranderen, plaveien, bestraten. Chnuviuismc, overdreven vaderlandsliefde en krijgshaftigheid. (behept is. Chauvinist, die met zotte vaderlandsliefde en krijgslust Check, aanwyzing op een kassier ter betaling, kassiersbriefje; (ook:l zeker geruit weefsel.
Chef, hoofd, opperhoofd, aanvoerder, overste. Chef-d'oeuvre, meesterstuk.
Chemicaliën, chemische toebereidingen.
Chéiuieus. scheikundige.
Chemie, scheikunde, leer van de bestanddeelen en de
eigt nschappen der lichamen.
chémisch, scheikundig. (doek- of borstspeld.
Chemisette, halfhemd; kraaghemdje. Chemisét-speld. Chemist, scheikundige.
Chenille, rupsvormig boordsel van tfuweelzyde.
Cher, waard, lief; mon cher, ma chère, mijn waarde, Chersonnésus, schiereiland. (mijne beminde.
Chérte-partij, vrachtbrief, acte van overeenkomst ^tusschen den vervrachter en de bevrachters opgemaakt. Chérah, Cherubijn, hemelgeest van den 2dcn rang,
vuur- of vlambode.
Cheval, paard ; Cheval de hataille, strijdpaard ; (ook:)
iemands lievelingsonderwerp.
Chevalier, ridder; Chevalier d'industrie, fortuinzoeker, rondreizend, doorslepen bedrieger, oplichter.
Chic, gemakkelijke, vlugge en krachtige behandeling van *t penseel; geschiktheid, slag, kneep; twier, laatste mode. Chicane, rechts verdraaiing; haarklooverij; uitvlucht, chicanccren, pleitatreken of rechtsverdraaiingen gebruiken ; vitten, haarklooTen, het iemand lastig maken. Chicaneur, pleitziek mensch; haarkloover, lastig schepsel. chifTonnoeren. kreuken, frommelen, verkreuken; verontrusten, plagen; onbetamelijk aantasten. Chiffonnière, ladekas, hooge latafel.
Chiifrc, schriftteeken ; cijfer; willekeurig teckeu in plaats
van den naam ; cijferschrift, geheimschrift.
Chignon, nekhaar, -bundel of -vlecht.
Chijl, Chijm, z. Chylus, Chymus.
Chiliéde, duizendtal (inz. van jare )
Chimaera of Chimère, inbeelding, hersenschim ; ongeremd verdichtsel.
chimscrisch of chimeriek, ingebeeld, hersenschimmig, chineeren, vlammig weven, bewerken; ifechineerde «tof-fen, gevlamde, met vlammige patronen geweefde stoffen. Chinine, Z. Quinine.
Chirologie, handenspraak, vingerspraak.
Chiromantie, waarzeggerij uit de lijnen der hand. Chirurg, Chirurgijn, wondheeler, heelmeester. Chirurgie, heelkunde, wondheelkunst.
Chloor, Chlorine, oververzuurd zoutzuur.
Chloorkalk, verbinding van de chloor met kalk. Chloroform, chloorverbinding, die bet, gevoel gebeel verdooft en alzoo den lijder bij operatiën voor pijn bewaart, chloroformiaeerrn, door chloroform een staat van volslagen gevoelsverdooving »e weeg brengen. ehoiais»e«ren, kiezen, uitkiezen, uitzoeken.
Cholera of Cholera mörbuM. Aziatische braakloop, eholeriek, eholériseh, galzuchtig; driftig, opvliegend. Cholerine, goedaardige soort of lichte graad van cholera, ehoquant, aanstootelijk, hinderlijk, beleedigend. ehoqueeren, aanstoot, ergernis geven; aanstootelijk zijn,
tegen de borst stuiten.
Chorograaf, land-, oordbeschrijver.
Chorographie, beschrijving van landen of oorden. Chose, zaak, ding; grap; choaes maken, potsen uitvoeren ; e'eat une autro ehose, dat 's wat anders. Chose wordt fam. ook gebruikt voor alles, waarvan men den naam niet weet of niet noemen wil, b. v. Monsieur chose, mijnbeer dinga ; Uladame.... chose, mevrouw.... hoe heet ze ook ?
Chosesmakor, potsenmaker, grappenmaker.
ChouAns, aanhangers der Bourbons in vt westen van
Frankrijk, ten tijde der Fransche revolutie van 1789. Chrestomathie, uittreksel uit vele boeken, bloemlezing
inz. uit proza-schrijvers.
Christologie, leer van of omtrent Christus. Chrómameter, steminstrument voor piano1». Chromatiek, kunst der kleurmenging.
chromatisch, gekleurd; in verschillende op elkander volgende halve tonen opgaand en afdalend. Chromolithographie (ook Eiithochromic), kunst om met olieverf op steen te schilderen en bet geschilderde op doek af te drukken, kleurensteendruk.
Chronique scandaleuse, schandgescbiedenis, kletspraatjes van eene stad, een doru, enz.
chronische ziekten, langdurige, sleepende ziekten. Chronogram, jaartalvers, getal- of tijdspreuk, waarin de letters M, D, C, L, X, V en I, als romeinscbe talletters beschouwd, by samentelling een jaartal geven. Chronologie, tijdrekenkunde, tijdleer.
54chronologisoh—Ciroumsoriptie.
chronolügisch. tijdrekenkundig, naar tijdsvolgorde. Chronoloog, tijdrekenkundige.
Chronometer, tijdmeter, zeehorloge.
Chryaoot, een naar goud gelijkend metaalmengsel.
rhut ! stil! zwijg!
Chy'luH, Chijl, melksap, liet vocht, dat geduiende de spijsvertering door de melkvaten der darmen wordt op-Chymie, z. Chemie. _ (geslorpt.
Chy'mu», Chijm. spijssap, de brij in de maag, uit de
gebruikte spijzen bereid.
Cibórium. hostiekelk bij den R. Kath. eeredienst.
Cicero, (fig.) zeer welsprekend man, voortreffelijk redenaar; (ook:) denaam eener druklettersoort (tusschen dessendiaan en augustijn).
Cicerone, wegwijzer of leidsman der vreemdelingen. Cichorei, surrogaat der koffie (verbasterd in suiker ij). Ciciahéo, damesgeleider, vertrouwde vriend en gezelschaphouder eener gehuwde Italinansche vrouw.
Cid, heer, opperhoofd, bijnaam van den Spaanschen krijgsheld der llde eeuw Don Rodrigo Diaz, graaf van Bivar. Cider, appeldrank, ooftwijn.
ci-devan«, eertijds, w^len; de ci-devant» in Frankrijk, de personen uit voormaals adellijke en vorstelijke familicn. Cigarette, sigaartje; zelfgemaakt tabaksrolletje in papier ;
damessigaartje. (stroopapier.
Cigarrito», papiersigaren; tabaksrolletjes in fijn ryst-Cigarro, Spaansche naam van de sigaar of het tabaksrolletje om te rooken.
Cijfer, getalmerk ; schriftteeken, schrift, dat inzonderheid door diplomatische agenten in de berichten aan hunne hoven, en omgekeerd, gebruikt wordt.
Cijna, schatting, belasting.
Cilinder, rol, rolrond lichaam, besloten tusschen twee
gelijke en evenwijdige cirkelvlakken.
cilindrisch, cilindriek, rolvormig; kokervormig. Cimhaal. klankbekken; orgelregister van samenstem-
mende klokjesquot;.
cinq premier* of cing premières, (in H omberspel :)
de 5 eerste slagen van den sans-prcndre-speler.
Cipier, gevangenbewaarder; opzichter eener gevangenis, circa, omtrent, ongeveer; rondom.
CircasMiénne, fijn gekeperde wollen stof, halflaken. Circe, verleidelijke boeleerster.
circulair, kringvormig, roodachtig.
Circulaire, rondgaande brief, of hetzelfde gericht aan
ieder der belanghebbenden gezonden.
Circulamp;tie, kringloop, bv. van het bloed, vau het geld, enz. circuleeren, in omloop zyn.
Circumferéntie, omvang, omtrek.
Circumlocütie, omschrijving met woorden. Circumscriptie, omschrijving, insluiting binnen bepaalde grsnzen; omschrijving met woorden; ronding der rede.
Circnmspéctie, omzichtigheid, behoedzaamheid. CircumatAntie, omstandigheid.
••ircuimttantiëel. omstandig;, in 't breede, breedvoerig. Circus, ronde schouwplaats; strijd-, renbaan.
Cirkel, in zich zelve terugkeerende kromme lijn, die overal denzelfdcn afstand van een middelpunt houdt; vink, door zulk eene regelmatige kromme lijn ingesloten. Cirque olympique, rijbaan voor kunstrijders, paardenspel, ei», aan deze z^ue.
ei»alpijn«ch, aan deze zijde de Alpen.
ciseleeren, met de graveerstift werken.
ci«leitharm«ch, aan deze zijde der Leitha. cispadaansch. aan deze zijde van den Po. ciarhenaaLiBch, aan deze zijde van den Rijn.
Cistèrne. waterbak, regenput.
Citaat, aangehaalde plaats uit een geschrift.
Citadel, burcht, kleine vesting bij eene stad, stadsvesting. Citatie, aanhaling, z. Citaat; dagvaarding voor 't gerecht, citato lóco, ter aangehaalde plaats.
citceren, aanhalen, b. v. een bock, eene schriftuurplaats;
voor het gerecht dagen; dagvaarden.
Citer, snarenspeeltuig der oude Grieken.
cito. met spoed ; citisitiine, in allerijl, allerspoedigst. Citoyén, burger.
City, stad, inz. de oude stad van Londen.
Ciudamp;d, stad (in Spanje), inz. stad van den eersten rang
(in tegenstelling met villa).
civiel, burgerlijk, den burger of burgerstand betreffend ; burgerlijk, in tegenoverstelling met militair; beleeid ; billijk in pms; civiele lijst, de hofhoudingskosten of -behoeften, de som, die de regent uit de staatsinkomsten voor zich, zijn gezin en zyn hof trekt.
Civilisatie, beschaving, verfijning der zeden, civiliseeren, beschaven, verlichten.
Civiliteit, beschaafde manieren, hoffelijkheid, clabamleeren, keffen, blaffen ; kijven, geweld maken
over kleinigheden.
Clairét, lichte, bleekroode wijn, bleekerd. Clair-vovance, helderziendheid, helderziende toestand,
inz. aan* den magnetischen slaap toegeschreven, clair-voyamp;nt, helderziend, inz. als gevolg van den magnetischen slaap aangenomen. Een Clair-voyant, eene C!air*voyante, iemand (man of vrouw), die gezegd wordt in den magnetischen slaap met gesloten oogen en slapend helderder en meer tc zien dan anderen, die wakker zijn met open oogen.
clandestien, heimelijk, naar de wet verboden. Claqueur, gehuurde toejuicher in schouwburgen. claKsicaal, volgens klassen, in klassen verdeeld.
dassiek, clamp;ssisch, voorbeeldig, tot model dienend, voor-treffel\)k; dassieke schrijvcrs, Classieken. modelschrijvers, degelijke schrijvers, die steeds als voorbeeld
kunnen dienen. ClaMieken, classieke achriften. boeken van blijvende waarde, vormingsboeken voor de lee-ClaMificatie, rangschikking ra klassen. (renden,
r.lasitificeeren, afdeelen, in klassen rangschikken. Clausa, cel, kluis, woning eens kluizenaars.
Clausule, toevoegsel tot een voorschrift, een contract, inz. zulk een, waardoor byzondere punten beperkt of uitgebreid worden; beding, voorbehoud, bepaling. ClaTCH, toetsen, klavieren van een snaren-instrument. Claviatuur, het geheel der toetsen, toetsenbord.
Clamp;vi«, sleutel; notensleutel, het teeken, dat den toon der
noten aanduidt; z. Ciave».
Cleméntie. zachtmoedigheid, goedertierenheid.
ClereMie, Clerczy, Clerus, de geestelijkheid; de bi»-Hchoppelijke derexy. de oud-roomsche geestelgkheid, de zoogenaamde Jansenisten.
clericaal, geestelijk, priesterlijk. Clericalen, aanhangers der geestelijkheid.
Cléricu», geestelijke,
clicheeren, afkloppen, afgieten, afstampen (een vorm of matrijs in gesmolten en afgekoeld metaal, om er zoo den afdruk van te krijgen). De langs dezen weg verkregen afdruk heet Cliché.
Cliënt, beschermeling, by, die de hulp van eeneu pleitbezorger heeft aangenomen. (temperatuur. Clima. klimaat, aard-, of luchtstreek, luchtgesteldheid, Cliuiek. de practische geneeskunde of de medische behandeling van bedlegerige zieken; inz. het onderwijs aan 't ziekbed.
Cliuisch, bedlegerig, ziek, krank; wat bedlegerige Ziehen betreft ; clinische le», geneeskundige les bij 't ziekbed. diniaehe ■chool (Clinicum), zulk eene school, waar men de ziekten op ue zieken zeiven leert kennen. Ciiuiwt, leeraar der geneeskunde aan het ziekbed. Cliuquamp;at, klatergoud.
Clio, de muze der geschiedenis.
Clique, samenheuling ; spitsbroederschap ; verbintenis tot
een slecht oogmerk, bent, rot.
Cloak, mantel.
Clown, hansworst, grappenmaker.
Club, besloten gezelschap. — Clubbist, lid eener club. CoActie, dwang; gewelddadige aanranding.
coactief, dwingend, gewelddadig.
coadjutor, helper, ambtshelper en toekomstig opvolger, coaguleeren. stollen, stremmen.
Coak of Cóke, verkoolde of ontzwavelde steenkolen, eoaliaeeren, verbinden, vereenigen, een verbond aangaan. Coalitie, verbond, vereeniging van velen tot verwering of aantasting van eenen derde. (Zij onderscheidt zich van alliantie, doordat zij eigenlijk de verbinding van twee tot dusverre tegenovergestelde partijen beoogt). Cookgne (Pays de cocagne),luilekkerland. Cocagne-
mast (ItlAt d« cocagne), klimmast, klauterpaal (met prijzen aan z^n top).
Coctarile, hoed- of mutsstrik, band, lint of roos van bepaalde kleur als partij- of nationaal teeken.
Cochenille, Amenkaansche schildluis, die eene scharlakenverf oplevert; die scharlakenverf zelve, karmijn. Cuehón, zwijn, varken; (lig.) hoogst onzindelyk mensch. Cochonnerie, zwijnerij ; vuile taal.
Coeón, tonnetje of pop des zijdeworms.
Cncu, horendrager, man eener ontrouwe vrouw,
Cöde, Cwdex, wetboek; oud handschrift. Code IVapo-leon, het door Napoleon I. tot stand gebrachte wetboek, het beroemdste en volkomeuste van allen. Code civil, burgerlyk wetboek. Code pénal, wetboek van strafrecht.
Codicil, aanhangsel of toevoegsel' tot een testament. Codille, dubbele inzet of boete bü het omberspel, wanneer de speler minder slagen haalt dan de tegenspelers ; (ook wel voor:) geruïneerd, bedorven.
coërceerende middelen, dwangmiddelen ooërcitief, bedwingend.
Coeur, hart; harten op de speelkaarten.
Cógito ergo sum, ik denk dus ben (besta) ik.
Cognac, soort vanquot; Franschen brandewijn.
Cognaten, aanverwanten door vrouwelijke afstamming. Cognitie, kennisneming, onderzoek.
Cognossement, Connossemént, ook Connaissemént,
zeevrachtbrief, ladings- of vrachtbrief des schippers. Coha;réntie, Kracht van cohie'sie, samenhang, kracht waardoor de samenstellende deeltjes der lichamen worden Cohorte, krijgsbende, schaar, rot. (büeen gehouden.
coifTeeren, kappen. Coiffeur, kapper. Coiffure, kapsel, coïonneeren (verbasterd tot koejonneeren), smadelijk
bejegenen, als een hondsvot behandelen.
coionnado, scheld-, smaadwoord, smadelijke behandeling
verbasterd tot koejenatie).
Coke, z. Coak.
Col, hals; strop- of gespdas.
Col de barbe, baard onder de kin.
Colére, toorn, gramschap.
coleriek, oploopend, haastig, driftig, opvliegend. Coliséum of Colosséum, Coliséo, benaming van groote prachtgebouwen tot openbaar vermaak in groote steden (naar een praalgebouw in 'tonde Rome).
Collaborator, medebewerker.
collaboreeren, gemeenschappelijk werken, mede-arbeiden, collateraal, zijdelings; collaterale erfgenamen, ervende zijverwanten; collatèrale successie, erfenis, die aan een zijverwant des gestorvenen overgaat.
CollAtie, vergelijking van geschriften; (ook:) het recht om eenen post, inzonderheid eene predikants- of onderwijzersplaats, te begeven.
57
Gollatión, ververschings-, verfriaschingsmaal ; maaltijd
van koud vleeach, fruit, gebak, enz.
collationeeren, boeken, schriften, rekeningen, enz. met
elkander vergeleken.
Collator, begever van eenig ambt, inz. eene predikants-
of onderwijzersplaats, bezitter van het collatie-recht, collè, dicht tegen den band liggend (in 't biljartspel). Colleetamp;neum, schriftelijke verzameling van verscheidene plaatsen uit boeken of geschriften.
Collectant, inzamelaar van giften.
Collecte, inzameling van giften, belastingen, enz., het ingezamelde geld zelf; ui grifte van de loten der staatsloterij ; (ook: ( zeker gebi a in de mis.
collcctecren, inzamelen, ophalen voor de armen of noodlijdenden. (loterijloten. Collecteur, de door het rijk aangestelde verkooper van Colléctie. verzameling, aa .tal, menigte.
collectief, verzamelend, snmenvattend; gemeenschappelijk;
c. elant, verzamelglas (ter versterking v. een brandglas^. Collega, ambtgenoot; meilileeraar.
Collége, gezelschap of verei niging van ambtgenooteu ; elk tot een bepaald doel verrenigd gezelschap; (ook:) de vergaderplaats zelve; de lossen der professoren aan de academiën en atheneeën.
collegiaal, (als adv.) coISo^iamp;liter, ambtsbroedcrl^k (b. v. leven, handelen); in vergadering van al de ambtsbroeders. c. recht, (in de protestantsche Kerk : ) het recht om zich zelve te constitueercn.
Collét, rijbuis, ruitervest. kolder. (bale.2, enz.
Cólli, verzendingsgereedschappen, als kisten, vaten, fusten, eollideeren, samentreffen, tegen elkander werken, botsen. Collier, halssnoer, halsband, halsketen.
Collisie, hotsing; het tcgen-clkander-druisen van wetten,
plichten, enz.; beklemdheid, nood.
Collocatie, plaatsing, stelling; rangregeling der schuld-CollocMtie, z. Colloquium. (eiachers.
Collodion, Collódium, chirurgische kleefstof, door oplossing van ^t schietkatoen verkregen; zij wordt ook in de photographic gebruikt.
Colloquium, Collocütie, samenspraak; mondeling voor-loopig onderzoek naar de bekwaamheden van de protestantsche geestelijken.
colombien, duivenhalskleurig (purperrood en blauw). Colonamp;de, zuilenreeks of -rü : op zuilen rustend gebouw. Colonne, zuil, pilaar, kolom ; lange strydhende. Colophónium, vioolbars, spiegelhars, terpentijnhars. Colorateur, versiering van het gezang, roulades, coloreeren, kleuren, met verven dekken.
ColÓMUB, z. Kolos.
Colportage, marskramer ij, het rondventen, colporteeren, waren rondventen.
Colporteur, marskramer, straatkoopman, rondventer.
Colümbium, z. Tantalum.
ComhattAnten, stryders; vccliteude partijen.
Cümbibo, drinkebroer, mededrinkcr.
Combinatie, verbinding;, samenstelling van velerlei dingen, van voorstellingen, begrippen, enz,; koppeling, paring, vergelijking en berekening van verschillende zaken. Combinatie-leer, wetenschap vnn de wetten der samenstelling van eenige gegeven dingen. Combinatie-slot, kunstig slot, dat alleen kan geopend worden door zekere beweeglijke deelen met elkander in verband te brengen, combineeren, (eig. paarsgewijze verbinden) vereenigen,
samenstellen; vergelijken en berekenen.
combieeren, vallen, dempen; overladen ; opeenhoopen. combustibel, brandbaar, wat vuur kun vatten. Combustibilen, brandstoffen.
Combustie, verbranding; (ook:) brandschade; (fig.) opschudding, gisting, groote wanorde.
come prima of soitra, in het voorgaande tempo, comestibel, eetbaar; —en, eetwaren.
Comestibiliteit, eetbaarheid.
Comfort, gemak, welbehagen, tevredenheid, comfortable, behaaglijk, genoeglijk, gemakkelijk. Cómicun, blijspeldichter; tooneelspeler voor grappige rol-comique, Z. komiek. (len, komiek.
Comitaat, geleide, gevolg; kreits in Hongarije.
Comité, verzameling van beraadslagende personen of g e-committeerden; vereeniging van eenige leden uit eene vergadering tot onderzoek van eene of andere zaak. Commandant, bevelhebber, inz. eener stad of vesting, commandeeren, bevelen, bevel voeren; het omliggende
(net geschut) bestrijken; (ook:) bestellen. Commandement, bevel, gebod; macht van gebieden. Commandeur, bevelhebber ; opperste eem r ridderorde,
of ridder uit de hoogere ordeklassen.
Commanditair, medelid van eene commandite. Commandite, vennootschap, waarbij eenige deelhebbers het geld schieten, terwijl een of meer anderen (associé» gérants of compiémsntaires) de werkzaamheden verrichten; (ook:) bij handel, door een handelshuis in eene andere plaats opgericht.
Commando, bevel, hoogste macht, recht om te bevelen, comme il faut, zooals ^t behoort, in orde, voorbeeldig, commemorabel, gedenkwaardig.
CommemorAtie, aandenken, herinnering; (ook:) aanroeping der heiligen in 't gebed.
commendamp;bel, prijselijk, loffcUjk.
Commensaal, duchgenoot, kostganger.
Commentair, verklaring, uitlegging, opheldering. CommentAtor, uitlegger, verklaarder.
commenteeren. verklaren, van uitleggingen voorzien. Commerage, geklets, oude-wijvenpraat, atadspraatjes. Commérce, zeker kaartspel, waarbij men kaarten ruilt.
Commerce, Comméroie, handel, koophandel; (ook: ) vommerceeren, handel drijven. (omgang, Terkeer.
commercieel, wat tot den handel behoort.
Commére, peetmoe, doophefster; babbelaarster, klappei. CommettAnt, lastgever, volmachtgever.
Commie*, ambtenaar aan een ministerie (hooger in rang
dan een klerk), z. Kommie*.
Commiuatie, bedreiging.
Commiseratie, ontferming, erbarmen, medeleden. Commissariaat, het ambt van commissaris. Commissaris, gelastigde, volmachthebbende; (ook:) een bezorger, aanteckenaar der brieven, goederen, enz. aan de veren; bestuurder van eene sociëteit, club, enz.; C. des konings, hoofd van het binnenlandsch bestuur eener provincie in Nederland.
Commissie, last, taak; bestelling, boodschnp; de personen die in last hebben, zekere zaak gemeenschappelijk uit te voeren, te onderzoeken; (ook: ) hetgeen een koopman voor de bezorging eener zaak aan zijnen lastgever in rekening brengt. Commissie-boek, bestelboek, waarin de bestellingen of commissiën bü kooplieden worden op-
feteekend.eteekend. Commissie-goed, waren, boeken, die een oopman, een boekhandelaar voor rekening des eigenaars verkoopt. Commissie-handel, de handelstak, die voor namelijk bestaat in 't bezorgen van zaken voor rekening van anderen tegen geëvenredigde percenten. Commissionnair, lasthebbende, zaakvoerder, gevolmachtigde, vooral in bijzondere gevallen; de persoon, die voor een handelshuis koopt of verkoopt. Commis-voyagear, reizend handelsbediende, eommitteerenJastgeverJasthebber, gecommitteerde. Commóde, latafel, ladekast; gemakkelijk. Commoditcit, gemak, gemakkelijkheid; goede gelegenheid;
(ook :) bestekamer, geheim gemak, sekreet. Commodités. allerlei kleinigheden tot gemak in een huishouden ; (ook: ) geheim gemak, bestekamer, sekreet. Commodóre, bevelvoerder over een escader of smaldeel. Cómmoners, studenten van den tweeden rang op En-
gelache universiteiten.
Cómmons, medeleden van het Lagerhuis in Engeland. Commotie, beweging, gemoedsbeweging, ontsteltenis; (bij
geneesheeren: ) schudding, b. v. van de hersenen, commün, gemeen, laag ; gemeenschappelijk.
Commune, gemeente.
Communiant, Communicant, hoogtijd houder, avond-
maal ganger.
communicabel, mededeelbaar.
Communicatie, mededeeling; gemeenschap, verbinding, communicatief, mededeelzaam, gewoon of geneigd zich
mede te deelen.
communiceeren, mededeelen ; in verband staan; (ook:) ten hoogtijd, ten avondmaal gaan.
Comniünie, gemeeusrhappelük bezit oflev.en; het Avoud-
maal. communiëeren, ten ATon 'maal gaan. CommaniMme, het stelsel der gemeenschap van goederen en der afschaffing van 't eigendomsrecht. Communist, aanhanger van het communisme. Communiteit, gemeenschappelijk bezit; gemeenschappc-
lyke deelneming.
Commutatie, verruiling, verwisseling, b. v. van straf, compact, vast of dicht ineengedrongen, in een kort bc-stek gebracht.
Compact, Compikctum, vergelijk, verdrag, overeenkomst. Compagnie, gezelschap, vereeniging; handelsgezelschap,
vennootschap; afdeelins: soldaten onder eenen kapitein. Compagnón, gezel; deelhebber, medearbeider; handelsgenoot, vennoot.
Comparitie, vergelijking.
comparatief, vergelijken der wijs; (ook': ) de vergelyken-
de trap lt;in de taalkunde).
compareeren, vergelijken ; verscbynen, inz. voor het ge-Comparent, de verschijnende partij in rechten. (recht. Comparitie, verschoning voor het gerecht; opkomst, bijeenkomst ter beraadslaging.
Compartiménten, regelmatig afgedeelde vakken. Compascuum, gemeenschappelijke weide.
Compassie, medelijden.
compatibel, vereenigbaar, samenpassend. Compatibiliteit, gesteldheid van twee of meer dingen, waardoor zy voor samenvoeging vatbaar zyn, geschiktheid tot samenvoeging, vereenigbaar.
Compatriot, medelandschman.
compeileeren, dwingen, noodzaken, dryven. compendiëus, kort, ineengedrongen, samengevat. Compendium, kort begrip eener wetenschap ; leerboek,
handleiding, leiddraad.
Compensatie, vergoeding ; vereffening. (opwegen,
compenseeren, vergoeden; vereffenen; tegen elkander Compêr», peetoom; vroolijkc snaak; helper, handlanger, competeeren, rechtmatig toekomen; betamen; mededingen, competent, bevoegd, gerechtigd, geldig.
Competent, bevoegd mededinger naar een ambt. Competentie, bevoegdheid; mededinging, recht om te spreken ; toekomend deel ; rechtmatig of bevoegd oordeel. Compiacevole, behaaglijk, bevallig.
Compilatie, het uit allerlei schrijvers bijeengebrachte,
het samengevoegde, verzamelwerk.
Compilator, verzamelaar van stukken uit verschillende
werken tot een nieuw geheel.
compileeren, samenbrengen, hetgeen in andere boeken
staat tot een nieuw geheel vereenigen.
Complaisamp;nce, gedienstigheid, vriendelijk en voorkomend
gedrag, bereidwilligheid.
complaisant, dienstvaardig, bereidwillig, voorkomend.
Complaisant, dienstvaardig mensch ; Godendienaar, complect, volledig, voltallig:; ongescliondcn. Complement, aanvulsel.
complementair, aanvullend, vol makend, completeeren, aanvullen, tot ten geheel brengen, complex, samengesteld, ingewikkeld.
compléxic, lichaamsgesteldheid; gemoedstoestand; gelaatskleur, uitzicht.
Complicatie, iugewikkeldhei I, verwikkeling, samenloop
van verscheidene dingen vau verschillenden aard. compliceeren. verwikkelen, verwarren; gecompliceerde miltdaden, zulko, bij welke verschillende soorten van misdaden te gelijk gepleegd ïijn, b.v. diefstal met moord. Complices, medeplichtigen, medeschuldigen. Compliciteit, medeplichtigheid.
Complimént, beleeAlheidsbetuiging, groet; iets vleiends,
verplichtends; woordenlof, plichtpleging, complimenteeren, begroeten, verwelkomen, complimenteun, vol complimenten of plichtplegingen, componeeren, samenstellen, vereenigen; een muziekstuk
vervaardigen, toondichten.
Componist, toonzetter, toondichter.
Comportement, gedrag, leefwijze.
Compositeur, samensteller; letterzetter.
Compositie, menging, samenstelling; metaalmengsel; ordening eener schilderij; toonzetting; minnelijk verdrag. Compute, Compót, gestoofde en met suiker ingemaakte Comprehónttie, bevattingskracht, begrip. (vruchten, comprè*, vast, samengedrukt, dicht ineen.
Comprésse, Comprés, samengevouwen doekje b. v, op ComprcNsible, samendrukbaar. (eene wond.
Comprénsie, samendrukking, persing, verdichting, b. v.
der lucht. Compréssic-pomp. perspomp. Compressief, samendrukkend, samenpersend, comprimeeren, samendrukken; in toom houden. Compromis, minnelijke schikking, beslissing van een handelsgeschil door zelfgekozen scheidslieden; beroep op het oordeel van een scheidsrechter, of de wettelijk vergunde overeenkomst van twistende personen, om zich naar dc uitspraak van een scheidsrechter te gedragen, comprumitteeren. (iemand) in het spel, in dc beslommering trekken, in eene zaak verwikkelen ; aan gevaar of onaangenaamheden blootstellen.
Comptabel, verantwoordelijk, rekenplichtig. Cnmptabiliteit, verantwoordelijkheid, rekenplichtigheid. Cnmptant, (kontant), gereed, baar geld.
Comptoir, kantoor, schrijfkamer, werkvertrek eens koop-
mans, bankiers, enz.
Comptorist, kantoorbediende, klerk, boekhouder. Compülsie, aandrijving, drang, dwang.
Compntatie, overslag, berekening.
computeeren, een overslag maken, uitrekenen.
Cómte graaf. Coratéase, gravin.
cou allegrezza, met vroolijkheid.
con amóre, met liefde, met luat of ingenomenheid.
concaaf, hol, holrond (zooals de binnenvlakte van een
horloge-glas).
Concatenatie, aaneenschakeling.
Concaviteit, holheid, holrondheid, ronde uitholling, concodeeren, toestaan, bewilligen.
concédo. ik stem toe, het zij zoo !
Concentratie, vereeniging in één punt; verdichtine of versterking van eene vloeistof; vereeniging van al 't gezag in handen van één of van weinige personen, concentreeren, op het middelpunt samenloopen; in een
brandpunt verzamelen; dichter maken, versterken. conccntri*ch, met een gemeenschappelijk middelpunt. Concèpt, schriftelijk ontwerp, ruwe schets; (ook:) begrip, denkbeeld ; uit zijn concept gebracht worden, in den loop zijner gedachten gestoord worden.
Concéiitie, ontvangenis, bevruchting; bevatting, begrip,
gedachte; korte samenvatting van een geschrift. Concépt-papier, slecht schrijfpapier voor schetsen, enz. concerneeren, betreffen, aangaan.
Concèrt. toonspel, eenparig spél van verscheidene toonkunstenaars op verschillende instrumenten.
Concertiftt, concertzanger, -speler.
«•oncerteeren, wedijveren; op een concert medespelen. Conct-rtmeester, bestuurder van een gezelschap toonkunstenaars.
Conc黫ie, bewilliging, verlof van de overheid om eene
burgerlijke zaak te drijven, een weg aan te leggen, enz. concc»sioneeren, goedkeuren, bewilligen (van wege de regeering).
Concétti, schijnbaar geestige invallen of zetten ; valsche,
overdrevene figuren, klatergoud der rede.
concevabel, begrijpelijk.
Conchy'liën, schaaldieren, schelpdieren.
Conciërge, bewaker van een kasteel, van een huis, iuz. van eene gevangenis (cipier), huisbewaarder of -bewaarster; (tegenwoordig ook ; ) deurbewaker, -bewaakster, portier, portierster.
Conciergcrrie, burchtvoogdij ; ambt en woning van eenen burchtvocgd; gevangenis; cipierswoning; naam eener gevangenis te Parijs.
conciliabel, voor bijlegging of verzoening geschikt. Conciliatie. hereeniging, verzoening.
Concilie, Concilium, vergadering, inz. kerkvergadering;
(ook : ) hare besluiten, en de plaats, waar' zij gehouden eoncilit'eren, verzoenen, bemiddelen. (wordt,
eoncipiëeren, opstellen, ontwerpen maken, nedcrschrijven ;
ontvangen, zwanger worden.
Concipiënt, ontwerper, opsteller.
concin, passend, afgemeten, sierlijk.
63
eoncinniteit, welluidende samenhang (in de redek.)» conoi», bondig, beknopt, kort samengevat.
Conciaie, bondigheid, beknoptheid.
Conclave, gesloten vertrek, waarin de kardinalen een nieuwen paus kiezen; de vergadering zelve ter verkiezing van een nieuwen paus. (Zij heeft plaats in *t Va-ticaan te Rome, 12 dagen na den dood van den laatsten paus, en geen der leden mag het paleis verlaten, alvorens een nieuwe paus gekozen is).
voncludeeren, besluiten, eene gevolgtrekking maken. Couclusic, besluit, gevolgtrekking, slotsom. Concordaat, verdrag, overeenkomst, inz. van wereldlijke vorsten met den paus, in zaken van godsdienst en concordant, overeenstemmend. (Kerk.
Concordantie, overt.enstemming, alphabetische lijst der in de heilige Schrift vervatte woorden en spreuken, met ' aanwijzing van de plaats, waar zij staan, concordecren, overeenstemmen.
Concórdia, eendracht, overeenstemming.
Concours, samenloop; het streven van velen naar écn ambt, met onderzoek naar hunne geschiktheid; samenkomst der schuldeischers ter deeling van het vermogen des faillieten schuldenaars ; wedstrijd.
concreet, vereenigd; geronnen, gestold ; een concreet begrip is zulk een, dat de eigenschap met het voorwerp vereenigd bevat (in tegenstelling met a b ■ tr a c t); concreet getal, benoemd getal.
Concremént. samengroeisel, vast lichaam in mensch of
dier, ontstaan door de stremming eener vloeistof. Concubine, bywuf, bijslaap, büzit.
concurreeren, mededingen, wedyveren.
Concurrent, mededinger.
Concurréntie. wedyver, mededinging; inz. het wedijveren van fabrikanten, kooplieden, enz. in de hoeveelheid, de hoedanigheid en den prijs hunner waren.
Concuctkie, botsing; geldafpersing, knevelarij, condébitor. medeschuldenaar.
Condemnatio, veroordeeling, afkeuring.
condemneeren, veroordeelen ; afkeuren.
Condensator, verdichter, zeker werktuig in de natuurkunde tot vereeniging der verstrooide electrieke stof. conden»cercn.verdichten,samendringen in kleinere ruimte. Condeacendéntie, inwilliging, toegeeilükheid. Condiacipel, medescholier. (post; stand.
Conditie, voorwaarde; toestand; voorslag; bediening, conditioneel, voorwaardelijk.
conditioneeren, bedingen; de behoorlyke gesteldheid of deugdel^kheid geven ; dit boek ia wel geconditioneerd, is nog in goeden sta..t.
conditio aine qua non, onvermijdelyke voorwaarde, con dolcezza, liefelijk.
Condoléantie of Condoléntie, rouwbeklag.
condoleeren, deelneming in een verlies betuigen, con dolore, weemoedig, met smart.
Conduct, begeleiding, geleide.
Conducteur, geleider; de persoon, die op de diligences, stoombooteo, spoorwagens, enz. voor het gemak en de veiligheid van personen en goederen zorgt.
Conductor, pachter, huurder; geleider, inz. geleidei der
electriciteit aan flcctriseermachines.
Conduite, gedrag; opzicht, leiding.
con esspresaione, vol uitdrukkingen.
Confectie, vervaardiging; gereedmaking op den koop,
inz. van kleedingstukken.
Confederatie, verbond, bondgenootschap van twee of meer staten, óm tegenover ééne of meer vreemde mogendheden slechts één staat te vormen en gemeenschappelijk daartegen te handelen, terwijl ieder der verbondene staten inwendig zyne onafbankelykheid behoudt, confedereeren, verbinden, een verbond aangaan.
Confer, confératur, men vergelyke.
Conferéntie, samenkomst en beraadslaging over zaken, confereeren. vergelijken, beraadslagen. (geloofspartij, Confèfieie, belijdenis, bekentenis, inz. geloofsbelijdenis-Confcaeionamp;riu», biechtvader.
Confessioneel, de geloofsbelijdenis betreffend. Conftance, vertrouwen.
Confident. Conllè, vertrouweling, boezemvriend. Confidéntie, vertrouwen; vertrouwelijke mededeeling. confidentieel, vertrouwelijk, gul.
con fidücia, met vertrouwen.
oenfiëeren, vertrouwen, toevertrouwen.
confineeren, aangrenzen ; grenswacht houden; gevangen setten, huisarrest geven. (bepaalde plaats.
Confinement, huis- of stads-arrest; verbanning aan eene Confirm An dus, de jonge christen, die als medelid der christelijke Kerk is aangenomen en ingezegend, vormkind. Confirmatie, bevestiging; inwijding of opneming onder de leden der Kerk (bij de Protestanten); het sacrament des vormsels (b\i de R. Katholieken).
confirmatief, bekrachtigend, bevestigend.
confirraeercn. bevestigen, bekrachtigen; bet sacrament des vormsels toedienen. (worden,
confiscabel, wat aangeslagen of verbeurd verklaard kan Cnufiscamp;tie. verbeurdverklaring, inbeslagneming van goederen, ten voordeele van de schatkist.
Confiscur, suikerbakker, banketbakker. (aanhalen,
confisqueeren, gerechtelijk intrekken; verbeurd verklarenj confiteor, ik beken, belijd.
Confiture^, met suiker ingemaakte dingen, b.v. vruchten. Confiturier, banketbakker.
Conflict, botsing, strijd, werking en tegenwerking. Confluéntie, samenvloeiing.
confórm, overeenstemmend, in orde, gelijkvormig.
conforiiiecreu, gelykvormig maken; overeenkomen, over eenstemmen. (Kerk in Engeland*
ConformiMten, aanhangers der heerschende bisschoppelijke Conformiteit, gelijkvormigheid, overeenstemming. «*onfortable, z. «•omfortabic.
C«»ul,ratcr, medebroeder, ambtgenoot.
Conf.-ontatie, tegenelkander- of tegenoverstelling ter ver-gelijking; vergelijking of tegenoverstelling der getuigen, «•onfronteeren, vergeleken (getuigen) tegenover elkan-confundeeren. verwisselen, verwarren. (der hooren. ConfutAtie, wederlegging.
«•onfutecren, wederleggen.
c-onfuu», verward, verlegen, verbluft.
CouiïiMic, verwarring, verlegenheid, beschaamdheid. Congé, ontslag, afscheid.
Congediöercn, afscheid geven, wegzenden.
CongéMtie, aandrang, tegennatuurlijke ophooping, b. v.
van het bloed naar het hoofd.
Conglobatie, samenballing; opeenhooping van bewijzen. Conglomeraat, samenhooping van verschillende bestand-••ongloinereeren, samenhoopen, pakken. (deelen.
con gratia, met bevalligheid.
Congratulatie, gelukwensch.
«•ongratüleeren, gelukwenschen. (broe«lerschap.
Congregatie, vergadering, inz. geestelyke vereeniging of eongregceren, verzamelen; verbroederen.
CongrëM, samenkomst, vereeniging tot gemeenschappelijke beraadslaging (tusschen vorsten of bunne gezanten, tns-schen geleerden en letterkundigen, enz.
eongruént, overeenstemmend, gelijkvormig. (heid.-
Congruentie, overeenstemming, gelijk- en gelijkvormig-Congruïteit, overeenstemming, volkomene gelijkheid, cóniscb, kegelvormig.
«•on impvtu, met hevigheid.
«■onjeetureeren, vermoeden, raden, gissen.
conjugaal, echtelijk.
Conjugatie, vervoeging (der werkwoorden), conjugeerun. vervoeRen, tydvoegen; verbinden. (ren. Conjunctie, verbinding ; voegwoord ; samenstand van ater-«•onjuncti» viribu», met vereenigde krachten. CoujunvtivuM, aanvoegende wijs (der werkwoorden). Conjuncturen, samentreffende omstandigheden, die groo-tere levendigheid of ook eene stremming in de zaken te weeg brengen; (ook wel:) de tijdsomstandigheden. Coujur4tie, samenzwering.
conjureereu, samenzweren, eene samenzwering maken, con moto, met beving, aandoening Connaii**ement, z. CognoMcment.
Connetablc. (weleer) de opperryksmaarschalk en veldheer
der kroou in Frankrijk.
Connéxie, samenhang, verbinding. Conuéxiën, verbindingen ; invloedrijke kenniasen of betrekkingen.
i
Conniveeren - Consigneeren. 67
conniveeren, door de vingers zien, oogluiken. «ronnivAndu, met oogluiking, oogluikend.
Connivéntie oogluiking, toegevendheid; mudeplichtiglieid
door toelating van een kwaad, dat men kon beletten. C'onuoKttement, z. Cognoi»iieineut.
Conquest, Conquète, verovering.
«•onquireeren, bijeenzoeken, met vlijt nasporen. (siön. Cunréetor, 2de leeraar op latyufclie scholen en gymna-Consan^uïniteit, bloedverwantschap, maagschap. Consciëntie, geweten, gewisse; inwendige overtuiging,
zelfbewustzijn ; gemoedelijkheid.
conscientiëu», nauwgezet, gemoedelijk.
conscribeeren, opschrijven, lichten voor den krijgsdienst. Conscripl, dienstplichiige, loteling.
Conscriptie, opschryving, loting voor den krijgsdienst. Conscrit, z Conscript.
Consecratie, inzegening, inz. van het brood en den wyn
bij het heilig avondmaal, bij het misoffer, consecreeren, wijden, inzegenen.
consecutief, naar den tijd op elkander volgend; cronse-cutieve werking, nawerking, latere werking al:; gevolg der voorgaande.
Conseil, raad, raadgeving; (ook:) raad, raadsvergadering. Consent, toestemmiiig; vergunningsbriefje, consenteeren, toestemmen, goedkeuren, inwilligen. Consentement, Consentecring, toestemming, goedkeuring, inwilliging.
con sentimento, met gevoel.
consequent, aan zich zeiven gelijk blijvend; (ook:) noodwendig uit het voorgaand volgend.
Consequéntie, gevolgtrekking; het getrouwblijven aan
zyne oeginselen.
Consérf, kruidensuiker, geneesmiddel van met suiker toe-b«reide saprijke planten en kruiden; met suiker ingemaakte vruchten.
Conservatie, bewaring, behoud.
Conservatieven, stüfhoofdige aanhangers van het oude. Conservatorium, hoogere muziekschool.
conserveeren, bewaren, in acht nemen, beschutten, considerabel, aanmerkelijk, gewichtig, aanzienlijk. Considerans, beweegreden, inleidende opmerkingen, die
een besluit, eene wet enz. voorafgaan.
Consideratie, overweging; inschikkelükheid; hoogachting; aanzien. C. gebruiken, inschikkelijk zyn. considereeren, overwegen, in aanmerking nemen, in 't
oog houden, behartigen; hoogachten.
Consignatie, toezending eener hoeveelheid koopwaren tot
verkoop voor rekening des toezenders.
Consigne, loswoord, parool; aanteekenbook der vrachtgoederen en geleidbrieven.
consigneeren, ter bewaring gerechtelijk nederleggen; waren ten verkoop toezenden; een schildwacht consi-
gneci'en, hem het Toorschrift van zijnen pc.it modedee-len ; aoldaten in de kazerne copsigneeren, hun TCF-bieden de kazerne te verlaten.
conMiliëeren, beraadslagen; raadgeven, raden. Con»iliuni, raad; beraadslaging; raadsbesluit; raadsvergadering; abeundi, raad om te vertrekken, wegzending van eene hoogeschool. (staan,
eunsiateeren, bestaan, duurzaam zün, stand houden, vast «•onsistént. dicht, stevig, vast; duurzaam, blijvend. Consiaténtie, lijvigheid van vloeistoffen; vastheid van samenhang, dichtheid. ' (de kerkekamer. Conaistórie, kerkeraad, hoogere geestelijke overheid,(ook :) ConsolAtie, troost, vertroosting.
Console, wand- of pilaartafeltje, spiegeltafeltje. consoleeren, troosten; opbeuren.
oonaolideeren. vast en duurzaam maken ; fondsen aanwijzen om de betaling (b. v. van openbare fondsen of renten) te dekken.
Cónaoiii, geconsolideerde schulden.of fondsen, gedekte of belegde schulden, en de staatspapieren die be-Consommamp;tie, z. ConMummatie. (treffende.
Consommé, zeer krachtig vleeschnat, sterke bouillon, eonsommeeren, voltooien, voleinden.
consonant, eenstemmig, eensluidend.
Consonant, medeklinker.
consoneeren, welluidend samenklinken.
Consorten, medestanders, deelnemers.
Consórtium, deelgenootschap; vereeniging.
Conspiratie, samenzwering.
vonspireeren, samenzweren.
Con spirito, met geest, — vuur. (in Engeland.
Constabel, gerechtelijk politie-dienaar en rustbewaarder «onstAnt, bestendig, volhardend; erkend; heerschend; ze-Constamp;ntie, standvastigheid. (ker, gewis,
constateeren, vaststellen, klaar bewijzen, staven, eonsteeren, bestaan; blijken, algemeen bekend ïijn. Constellatie, samenstelling van verscheidene sterren tot sterrenbeelden; onderlinge stand der sterren en haren vermeenden invloed op 'smenschen lotgevallen; sterren-Consternatie, ontsteltenis, verslagenheid. (beeld,
consterneeren, doen ontstellen, verbaasd staan, constipesren, verstoppen, hardlijvig maken. Constipatie, verstopping, hardlijvigheid.
constituëeren, vaststellen, verordenen; de vergadering faeeft xich geconstitueerd, heeft zich voor wettig en voltallig verklaard. (grondwet.
Constitutie, vaststelling; verordening; staatsregeling, constitutioneel, grondwettelijk.
Constrictie, samentrekking, beperking.
constringeeren, samentrekken, beperken.
constringent, constringeerend, samentrekkend. Constructeur, bouwmeester, inz. scheepsbouwmeester.
Constructie, samenstelling, bouworde; woordschikking, conatrueeren, oprichten, samenstellen, vervaardigen ; ophouwen ; (in de taalkunde;) de woordvoeging omwikkelen. Constupratie, verkrachting, onteering, schending, constnpreeren, verkrachten, onteeren.
Cónsnl, agent, gevolmachtigde eener regeering aan eene hui-tenlandsche handelsplaats, die met de waarneming en handhaving van de handelsbelangen zijner natie is belast. ' Consulaat, ambt en waardigheid eens consuls, consulair, den consul betreffende; consulaire waardigheid, waardigheid van consul.
consuleeren, om raad vragen, raadplegen.
Consulént, rechtsgeleerde raadgever.
Consult, Consultatie, beraadslaging, raadpleging. Consultant, raadgever; raadvrager.
Consultatie, z. Consult.
consulteeren. beraadslagen; raadplegen.
Consultum, besluit, raadsbesluit.
Consumable, verbruikbaar ; gezamenlijke levensmiddelen. Consumatie, verbruik, z. Consumtie.
Consument, verbruiker, verteerder.
consumeeren, verteren, verbruiken.
Consumtie. Consumptie, verbruik van de noodwendigheden des levens; (ook:) de tering, uittering, (hoeften. consumtieve middelen, belastingen op de levensbe-Contact, aanraking, samenkomst van twee lichamen. Contógie, besmetting, pest.
contagiëus. besmettelijk.
Contant, z. Comptant.
Contemplatie, bsschouwing, bespiegeling, contemplatief, beschouwend, bespiegelend, contemporair, gelijktijdig. (van geest.
ContonAnce, houding; bedaardheid of tegenwoordigheid contènt, tevreden, vergenoegd.
contenteeren, bevredigen, tevredenstellen, vergenoegen. Contentement, tevredenheid, voldoening, voldaanheid. Conténten, (in zeesteden :) de lijsten der met de schepen
aangekomen waren.
Conténtie, inspanning; twist, strijd, oncenigheid. contentieus, strijdzuchtig, twistziek, kyfachtig. Contestatie, twist, oneenigheid, gekijf.
contesteeren. bestrijden, betwisten.
Contéxt, redeverbinding, samenhang der gedachten. Contextuur, verbinding, samenkoppeling.
Continént, vasteland.
continentaal, wat tot Let vasteland behoort; continentaal stelsel, afsluiting van het vasteland voor de Engel-schen door Napoleon I.
Continëntie, matiging, onthouding.
Contingènt, verschuldigd aandeel of bijdrage in troepen,
in oorlogslasten, enz.
Continuatie, voortduring, voortzetting.
continurel, voortdurend, onophoudelijk.
continnoeren, voortzetten; voortduren.
Coatinnïteit, samenhang der deelen, onafgebroken duur. Conto, rekening; a conto, op rekening. Conto is ook de ruimte, die de rekening van een handelsvriend in het grootboek beslaat; conto corrcnte, rekening-cou-rant of loopende rekening; conto di tempo, rekening op t^d; conto finto, gefingeerde rekening; conto a méta. voor halve rekening; conto «aldo, voldane rekening ; conto «ejparamp;to, afzonderlijke rekening. Contorsie, verdraaiing, geweldige onwillekeurige beweging contra, tegen. (der leden.
Contraband, ei^z., z. Contrchande, enz.
Cóntrahoek, tegenboek, het boek, waarin de contróïe der rekeningen wordt gehouden; (ook:) boek, waarin de uitgetrokken loten der staatsloterij staan opgeteekend. Contract, verdrag, overeenkomst, verbintenis ; speelmerk, contract, samengetrokken, verlamd, lam, verstijfd. Contractant, contract- of verdragsluiter. (hecren.
contracteeren, een verdrag aangaan; (ook:) = contra-Contractie, samentrekking.
Contractuur, samentrekking, verlamming, contradiceeren, tegenspreken.
Contradicént, tegenspreker, weerpartij, bestrijder. Contradictie, tegenspraak ; tegenstrijdigheid, contradictoir, tegensprekend, strijdig, tegenstrijdig. Contradictor. = Contradicént.
ContrafAct, Contrafactie, namaaksel; nadruk, contralieoren, samentrekken; (ook:) = contracteeren Contrahcnt, = Contractant.
Contra-imlicans, Contra-indicatie, tegenaanwijzing. contraire, contrarie, tegenovergesteld; ongunstig, ramp-Contraire, tegendeel; au —, integendeel. (gpoedig.
ContrapoM, tegenpost (in koopmansboeken). Contrapunt, kunst om onderscheidene stemmen regelmatig met elkander te verbinden; kunst der stemafwisse-Contra-Remonstranten, z. Remonstranten. (ling. Contraria, tegenstrijdige dingen ; tegenstellingen, contsarie, z. contraire.
contrariêeren, dwarsboomen, tegenwerken.
contra ralionem, tegen de rede, strijdig met het gezond Contra-nignatuur, mede-onderteekening. (verstand.
contraaiKiieeren, ambtshalve mede-onderteekenen. (In Staten, waar verantwoordelijke ministers zijn, moeten alle door den vorst in 's lands aangelegenheden uitgevaardigde bevelen en verordeningen door den minister, tot wiens departement of werkkring zij behooren, ge-contraitignecrd worden).
Contrast, tegenstelling, hoogst verschil van tegenover
elkaar gestelde voorwerpen, het afsteken, contrasteeren, tegen elkander sterk afsteken. Contra-tonen, diepste bastonen onder de groote C.
contra veniëeren—Controvérse 71
«•ontraveniëeren. strijdig met wet of verdrag handelen, Coniraveniënt, Contravênter, overtreder, (overtreden. Contraveniéntic, Contravéntie, overtreding, inbreuk. Cnntra-vi«i(c, tegenbezoek. (NB. De Franschen gebruiken dit woord in dezen niet; zij zeggen daarvoor visite contre, tegen. [i éciproque).
Contre-a4miraal, scbout-bij-nacbt. (den.
eontre-balanccercn. opwegen tegen, in evenwicht hou-Contrebamlc. smokkelwaar, sluikgoederen l welke men contra bannum, d. i. tegen een verbod, of met ontduiking der daarop gelegde rechten, in- of uitvoert). Contrebandicr, sluikhandelaar, smokkelaar.
Contrebast groote basviool.
ContrcbaMMiwt. bespeler van de groote basviool. Cóntrebiljet, tegenbriefje, tegenbewijs, eontrecarreercn, tegenwerken, dwarsboomen. Cnntre-coeur (é), met tegenzin, ongaarne. Coutrc-coup, tegenstoot, terugslag; ongeluk, ramp, tegenspoed, wederwaardigheid.
Contredan», wissel- of rijendans met 4—S paren. Contrei (fr. Contrcc), landstreek, landschap, oord ; omatreek, omtrek.
oontremamlecrpu, tegenbevel geven, afzeggen. Contremarque, tegenteeken; tweede kaartje in schouwburgen, enz., dat men na afgifte van liet eerste ontvangt om weder binnen gelaten te worden,
ContremarHch, rugwaartscbe tocht.
Contreminc, tegenmijn; (fig.) tegenlist, tegenwerking, contremineeren, tegenwerken, pogen te verijdelen, te-Contrc-ordre, tegenbevel. (genlist gebruiken.
Contre-rovolïitio, tegenomwenteling, omverwerping eener
nieuwe constitutie ter herstelling van de oude. ContrcNcarp, helling van de vestinggracht af naar het
veld toe; (ook wel:) de bedekte weg en het glacis. ContrcHignaal, tegenteeken.
oontro«i{;nalecrcn, een tegenteeken geven. Contretemp», ontijdig voorval, wederwaardigheid, onyer-Contrevnuiëeren, overtreden. {wachte_ verhindering, contrc-visite, tegenbezoek, z. Contra-viwitc. «■ontribuabel. schatplichtig, belastingschuldig. Contribuikbelcn, schatplichtigen. belastingschuldigen, «•ontribuecren, bijdragen, medewerken; belasting betalen. Contribuent, bijdrager; schatplichtige.
Contributie, gemeenschappelijke bijdrage; oorlogslasten,
brandschatting.
Controle, toe-, opzicht; tegenrekening, dubbelrcgiater. controleeren, tegenrekening of toezicht houden. Controleur, roeziener, ambtenaar bola«t met het toezicht met het li .uden van het tegenbook der belastingkantoren, enz.; (ook:) tegenspreker, vitter.
Controverse, geleerde stryd, twistzaak, inz, over het punt van godsdienst.
controverseereB, stryden, twisten, twistschriften wisselen.
Controveraist, Controvcr(i»t, bestrijder, inz. redetwister over geloofszaken, twistschrijTer.
ContubernAlea, samenwoners, kamergenooten. Contumacie. weerspannigheid, ongehoorzaamheid aan gerechtelijke bevelen; (ook:) de proeftyd wegens aanstekelijke ziekten, gezondheidsproef; in contumaciam Ycroordeolm, wegens niet-verschijnen voor 't gerecht of by verstek veroordeelen.
contumüx, weerspannig om in rechten te verschijnen. Contnrbatie, verwarring, ontzetting.
Conturbatie, in verwarring brengen, ontstellen.
ContuHie, kneuzing, bluts, lichte wond.
Convalencént, een genezende, herstellende, iemand, die
aan de beterhand is.
Convalcacéntie, herstelling, genezing, beterschap. Con variazioni, met afwisseling.
convenabel, passend, welvoeglijk, betamend. convcniceren, overeenkomen; aanstaan, passen ; gelegen
komen; betamen, welvoeglijk zijn.
Conveniéntie, Convcnance. overeenkomst; gepastheid. Convént, samenkomst, vergadering; volks- of rijksvergadering ; vergadering der kloostermonniken; het klooster Conventie, overeenkomst, verdrag. (zelf.
Convëntie-munt, (hd. Conventions münze), de zilvermunt, die ten gevolge van de overeenkomst der Duit-sche rijksstenden sinds 1750 naar den Weener-muntvoet is geslagen; vandaar ook: Conventie-daalder, (hd. Convention»«tbaler), ongeveer = 2*/5 gl. Conventikel, geheime samenkomst, inz. voor religie-aaken. conventioneel, waaromtrent men overeengekomen is, wat louter op gewoonte en allengs plaats hebbende overeenkomst berust, gebruikelijk.
convcr^eeren, toenaderen, tot elkander neigen, samen-loopen (van lijnen bij verlenging); steeds kleiner worden (van de achtereenvolgende termen eener oneindige reeks), convergent, elkander naderend, samenloopend (van lijnen, stralen); (fig.) overeenstemmend.
Conversatie, gesprek, omgang. Conversatie-taal, de
taal van het dagelijksch verkeer, de omgangstaal. Conversatións-Léxicon, woordenboek der samenleving. Conversatórium, kamer, zaal of vereeniging tot gezellig onderhoud ; praatgezelschap.
converseercn, een onderhoud (met elkander) hebben;
omgaan, omgang hebben, verkeeren.
Conversie, omstempeling der munten, verandering van de renten der staatsschuld; verwisseling van de oude schuldbrieven tegen nieuwe; (ook:) bekeering.
converteeren, verwisselen; bekeeren.
convéx, bolrond, gewelfd (als de buitenvlakte van een horloge-glas), lensvormig; convex-concaaf, bol aan de
eene en hol aan de andere zijde; coBVexo-convex, aam beide zijden bol, biconvex.
Convexiteit, bolrondheid, lensvormigbeid.
Convictie, overtuiging.
Convive, gast, genoodigde.
Convocatie, samenroeping, oproeping.
convoceeren, samenroepen.
Conyooi, convooi, begeleiding, krijgsgeleide, wagens met
krijgsvoorraad; goederentrein.
convoyeeren, begeleiden, vergezellen ter bescherming. Convulsie, stuiptrekking, stuip.
convusief, stuiptrekkend, krampachtig.
CortpcrAtie, medewerking, inz. vereeniging van personen, die zich door onderlinge oprichting van eigen winkels goedkoopere levensbehoeften trachten te verschaffen. Cottperator, medewerker, helper.
coA|*ereeren medewerken, helpen. [Kopij).
Copie, afschrift; nagevolgde teekening of schilderij, z. Copieboek, koopmansboek, waarin de afschriften der
brieven, wissels, enz. zijn te vinden.
copiëeren, afschrijven; nateekenen ; navormen.
copieus, rijkelijk, overvloedig, in menigte voorbanden. Copiïst, Cupittt, af-, na-, overschrijver; nateekenaar. Copioniteif, overvloedigheid, menigte; (ook:) wijdloopig-Copulatie, verbinding, koppeling, paring. (beid.
copulatief, vereenigend, koppelend, verbindend, copuleeren, verbinden, paren, koppelen ; (ook:) enten. Cop'y-hólder*. de cijns- of erfpachters in Engeland, coquét, behaagziek, verliefdmakend.
Coquétte, behaagziek vrouwspersoon; aanlokster. coquetteeren, verliefd maken zonder van zins te zijn de
opgewekte liefde te beantwoorden; behaagziek zijn. Coquetterie, laakbare behaagzucht, minnaarsjacht. Coquin, schelm, schoft, schurk, fielt, hondsvot.
córam pópulo, ten aanhooren of aanschouwen des volks,
in het openbaar.
cordaat, hartelijk, rond, oprecht; kloek, wakker, cordiaal, hartelijk, vertrouwelijk; hartsterkend. Cordialiteit, hartelijkheid, vertrouwelijkheid, rondheid. Cordón, snoer; hoedeband; grensbezetting, verweerlinie, hetzij tot verhoeding van den sluikhandel of tot verhindering der uitbreiding van besmettelijke ziekten. Corduaan, corduaan, Spaansch leder uit geitenvellen. Cornac., leider, oppasser van een olifant.
Cornet, kromhoorn (z. onder Kornet). Cornet amp; piston*, koperen klephoorn, kromhoorn met kleppen. Corniche, Z. Kornis.
Coroiiarium, toevoegsel, bijvoegi
Córoner, (eig. kroonbeambte) in Engeland.
Corporatie, gezamenlijke leden van een gezelschap; gild, corporeel, lichamelijk, aan den lijve.
Corps, lichaam ; vereeniging van vele personen onder hoofd; legerafdeeling, heirbende. (z. Corpus.) Corp» lt;le gard»-, wachthuis, hoofdwacht, (te Amsterdam ) korte-gaard. Corp» de resérve, spaarbende, noodcorps, legercorps, dat eerst in geval van nood ten strijde wordt geroepen. Corps diplomatique, gezamenlijke gezanten aan een hof.
corpulént, zwaarlyvig, gezet, dik.
Corpulentie, zwaarlijvigheid, dikheid.
Corpus, lichaam ; het gezamenlijke, geheel; gezelschap, collegie; dikte eener druklettersoort, kegel ; drukletter, waarmee het eerst het corpus juris werd gedrukt, gar-mond (tusschen dessidiaan en gaillard). Corpus delicti, voorwerp, waaraan of waarmede eene misdaad is begaan. C. jüris, boek, waarin alle Romeinsche wetten verzameld zijn, het wetboek van het Romeinsche recht, door keizer Julianus in de 6de eeuw bijeengebracht, correamp;le obligatie, verplichting, vordering, die verscheidene personen evenzeer aangaat en uit dezelfde oorzaak corréct, zuiver, nauwkeurig, vfij van fouten, (voortspruit. Corrèctheid, juistheid, zuiverheid van taal, van druk,
van teekening, enz.
Correctie, verbetering; (ook:) kastijding, tuchtiging.
C..huis. verbeterhuis.
correctioneel, wat tot verbetering moet en kan dienen ; correctioneele stralTen, niet-onteerende straften voor lichtere misdrijven, om den dader te verbeteren. Corréctor, verbeteraar, inz. van drukproeven. (tu^al. Corrcgidoor, stadsrechter, politie-rechter in Spanje en Por-Correlatie, wederzijdsahe of wissel-betrekking, correlatief, wederzijds betrekkelijk.
Correspondènt, handelsvriend, die met een anderen in
briefwisseling staat, berichtgever voor dagbladen, enz. Correspondëntic, briefwisseling; het van den correspondent ontvangen bericht; (ook:| onderling verband, correiipondceren, briefwisseling houden; in verband
staan, overeenkomen, gemeenschap hebben.
Corridor, smalle bedekte gang tusschen twee rijen kamers, corrigeeren, verbeteren, van fouten zuiveren, herstellen ;
berispen, straffen.
corrigenda, te verbeteren fouten.
corrodeeren. bijten, uit- of wegbijten, invreten. Corrósie. uitbijting ; oplossing door bijtmiddelen, corrosief, bijtend, invretend, wegvretend.
corrupt, bedorven, vervalscht; slecht, zedeloos; omgekocht. Corruptie, bederf, bedorvenheid; omkooping, verleiding ; vervalsching.
Corsnar, Corsaire. kaperkapitein, zeeroover, niet-gepri-vileglëerde, d. i. niet door de regeering van een Staat uitgezonden kaper; kaperschip.
Corsét, rijglijf, keurslijf, keurs.
Córso, koers, loopende prys van het geld of van de wis-
sela: (ook:) de renbaan; al corno, naar den tegenwoordig loopenden prijs van bet geld of de wissels.
Córte», de plechtige vergadering der Staten met den koning, vertegenwoordigers der natie in Spanje en Portugal. Corvée, leendienst; (bij de krijgslieden:) zekere werkzaamheden, die beurtelings door de manschappen eener compagnie verricht worden; verdrietig, ondankbaar werk, Corvétte, z. Korvet. (karwei.
Corydón, arme herder ; beklagenswaardig mensch. Corjphée, koor- of rei-aanvoerder bij de Ouden ; secte-of partijhoofd, volksmenner, raddraaier; (ook:) wie in zijn vak, in kunst of wetenschap bijzonder uitmunt. Cosmetiek, verfraaiingskunst; leer der schoonheidsmiddelen ; (ook :) schoonheidsmiddel, middel ter verfraaiing van de huid, ook van de haren (blankttsel, reukwater, welriekenc.j zeep, pommade).
CósmiAch, de wereld of het heelal betreffend. Cofimogonio, leer der wereldschepping.
Cosmographie, wereldbeschryving.
CoHmologie, wereldleer.
Coamopoiiet of Cosmopolitaan. wereldburger, hü die de
gansche wereld als zijn vaderland beschouwt. Comnopolitisnie, wereldburgerschap.
Cosmorama, wereldschilderij, soort van panorama.
eóHti, aldaar ; a costi, in uwe stad, aan uwe markt. coMumeeren, volgens het t^dsgebruik kleeden, inrichten ; in een costuum steken.
CoMtnum. het naar den tyd gebruikelijke in gewoonten, kleeding, modes, enz., inz. kleederdracht, gewaad, pak; nmbtskleeding, plechtgewaad; tooneelkleeding. Coteeren. teekenen, merken (met letters of cijfers); pa-Cotelét, ribbestuk; geroost ribbetje. (gineeren.
Coterie, kransje; besloten gezelschap, babbelkluh ; bent, kliek.
Cotillón, Fransche gezelschapsdans; (ook:) onderrok. Cotisatie, overslag, aandeelsbepalintf. (bijdragen,
cotisecren, schatten wat ieder zal betalen ; zijn aandeel couelie ! zwijg ! stil! koes ! lejf stil !
coueheeren, doen liggen; te bed liggen; naar bed gaan;
(ook :) nederschrijven, opteekenen, te boek stellen, coujonneeren, z. coïonneeren.
Coulage, lekkage; verlies aan vloeistoffen door uitvloeiing (inz. bij 't vervoer). (dienstig, coulant, vloeiend; vlot, zonder haperen; toegevend, ge-Coulant. (verschuifbaar 1 kleinood aan vrouwen-halssnoeren; sluitring, sluitkoordje van een parapluïe of parasol. Couiè, sleeppas in het dansen.
Couleur, kleur, verf; troefkleur; (fig.) voorwendsel; schüngrend. C. de püce, vlookleur. z. Kermew. C. de roae, eipj. rozekleur ; (fig.) de beste verstandhouding, zoo lief en mooi als men 't wc-nschen kan. Coulisse, beweegbare wand op het tooneel, scherm.
Connti, kanton, graafschap.
Conp, slag:, stoot, schok, bons, bof, bots, houw, hak, steek, snede, schot, klap, schop, trap, veejf, worp, gooi, greep, trek, beet, teug, enz. ; C. de main, handgreep; overrompeling, verrassin?. C. d'etat, staatsstreek, staatsgreep, buitengewone, meestal gewelddadige, stoute handeling of maatregel, die eene gewichtige, twijfelachtige zaak van staat op eens beslist. C. de force, daad van geweld. C. de maltre, meesterlijke daad, zet, slag, voortreffelijk schot, enz. C. d'oeil, blik, aanblik, oogopslag ; snel overzicht; amp; c. perdu, in het blinde. Coup de théAtre, z. Theater-coup.
coupabel, schuldig, strafwaardig.
Coupé, zekere danspas, waarbij de knie gebogen wordt,
buigpas; rijtuigafdeeling.
coupceren ,afsnijden; kortstaarten; afnemen |dekaarten), troef inleggen, bannen; (fig.) beletten, verhinderen, voorkomen.
Coupeur, afsnijder; kleermaker, die het sneden of knippen der stof tot taak heeft, sngder.
coupéz ! (bü het kaartspel:) neem af!
coupleeren, paren, koppelen.
Couplet, een der gelijkregelige afdeelingen van een gedicht, inz. van een lied. (vgl. Stanze en Strophe). Coupon, lap, snipper; rentebriefje bij de obligatiën. Cour, hof; opwachting bij vorsten. C. maken, naar
iemands gunst streven. C. d'asaiaea, z. Assiacs. Courage, moed, dapperheid, courage ! moed gevat! moed courageeren. moed geven, opwekken. (gehouden!
courageun, moedig, manhaftig.
couramment, vaardig, vlug, vlot, met gemak.
courAnt, loopend, gangbaar, geldig; courante achul-den, kleine loopende schulden, zonder zekerheid of onderpand ; courante waren, licht verkoopbare waren; au courant zijn, met den tijd en zijne nieuwste verschijnsels voortgaan of geleken tred houden; den samenhang eener zaak begrijpen.
Courant, gangbare grove zilvermunt; nieuwsblad. Courantier, courantdrukker, -uitgever; —ombrenger. Courbétte, korte hoogsprong van 't paard.
Courrier, z. Koerier.
Coura, z. Koers.
Court, gerechtshof (in Engel.).
Courtage, makelaarsloon.
Courtaud, paard met kortgesneden ooren en staart.
Courtier, makelaar; tusscbenpersoon.
Courtine, middelwal of gordijn tusschen twee bolwerken,
waardoor de zijden of flanken vereenigd worden. Conrtiaan, hoveling; vleier. CourtiaAne, vrouw van ongeregelde zeden, voorname boeleerster. (ken.
courtiaceren, uit baatzucht vleien ; (iemand) zijn hof ma-Courtoiaie, hoffelijkheid, beleefdheid, inz. jegens vrouwen.
court* jour», kort zicht, korte termijn, spoedier verschonende vervaldag (van wissels).
Cousin, neef, zoon van iemands oom of tante. Couteline, soort van blauwe of witte grove katoenen stof uit Indië.
«route que coüte. het koste wat het wil, tot eiken prijs, couteu», kostbaar, duur of hoog in prys.
Coutume, gewoonte, hebbelijkheid.
Couvert, omslag, inz. brievenomslag; tafelgereedschap Couverture, deksel ; omslag. (voor één persoon,
crackeercn, spuwen, uitwerpen.
Crauerie, dolle streek, uitzinnig gedrag.
Craniologie, schedelleer.
Crapule, liederlijkheid, vuige zwelgerij; verachtelijk gepeupel, janhagel, grauw ; liederlijk volk.
crapuleu», liederlijk, dierlik, beestachtig, laag uitspattend; dronken, zat.
Craqueur, windmaker, pochhans, snorker, windbuil. Craa, dik, grof; ruw, grof-zinnelijk.
Crastinatie, het verschuiven tot morgen.
Cramp;ter, groote drinkschaal; trechter van een vulkaan. Crate», klein misvormd mensch, gedrocht, misbak. Cravamp;te, manshalsdoek, das.
Crayón, teekenstift, pijpje teekenkrijt; potlood; griffel;
met crayon gemaakte teekening; schets, eerste ontwerp, crayonneeren, met crayon teekenen, schetsen, ontwerpen. Crednce, vertrouwen, krediet; schuldvordering, uitstaande Creaneier, schuldvorderaar, schuldeischer. (schuld.
Creatuur, schepsel; gunsteling, afhangeling of werktuig
van een groote; gering of gemeen persoon.
Crèche, krib; voerbak, bewaarschool voor zuigelingen, voor
zeer jonge kinderen.
Crcdeutlklen, geloofsbrieven.
crédit, aanzien, handelsvertrouwen; de rechterzyde in het
grootboek des koopmans. (vgl. Krediet).
crediteeren. vertrouwen schenken, borgen; op iemands
credit (creditzijde) boeken, (z. krediteeren). Crediteur, schuldeischer.
Crédo, (eig. ik geloof) de geloofsbelijdenis, het geloof. Creduliteit, lichtgeloovigheid.
crecereu, scheppen, voortbrengen ; benoemen, aanstellen;
instellen ; stichten, oprichten. (den zalm.
Crftme, room; het beste van eene zaak, het neusje van Crémar tirtari, Cremortart, room van wijnsteen, over-
wijnsteenzure potasch.
creneleeren, kerven, uittanden; met schietgaten of kan-
teelen voorzien; aan munten een kartelrand geven. Creool, afstammeling der Europeanen, in Amerika geboren. Creosót, olieachtig en sterk bijtend vocht, uit rook en koolteer getrokken, bijzonder geschikt om vleesch tegen bederf te hoeden ; (ook:) als middel tegen tandpyn gebruikt.
Creosoteeren, door bevocbtigiog met creosoot verduurzamen (het hout).
Crêpe, krip, krulfloers.
crepeeren, ellendig omkomen; ergeren, verdrieten. Crepitatie, kraking, knettering, knappering.
creMeéndo, toenemend, in sterkte van toon stijgend, allengs uit den zachten in een sterken toon overgaand, eretiniauie, staat, toestand der cretins.
Cretin» of Cretinen, kropmenschen, menschen, die zich door zwakheid van geest en wanstaltigheid des lichaams onderscheiden (meest in Zwitserland, Savoye, Piemont). creveeren, bersten, splijten, scheuren.
Crimen, misdaad; (in juristischen zin:) elke handeling, waardoor een ander aan zyn vermogen of aan lijf en leven benadeeld wordt. C. lie'sa* majestikti«, misdaad van gekwetste majesteit, eene misdaad tegen den persoon des vorsten, staatsmisdaad, hoogverraad.
crimineel, misdadig, lijfstraffelijk; c. recht, strafrecht;
c. vonni*, lijfstraffelijk (onteerend) vonnis, crimineeren, beschuldigen ; inz. valsch aanklagen. Crinoline, vrouwen-onderrok, die door stalen veeren trechtervormig wijduit gehouden wordt.
Crisi», beslissende wending eener zaak, keerpunt in eene
ziekte; bedenkelijke staat der omstandigheden. Criepi'itie. krulling, kronkeling, samenkrimping. Crispinikde, geschenk op eens anders kosten gegeven. Critérium, merkteeken, onderscheidingsteeken; maatstaf
ter beslissing van deze of gene zaak.
Criticamp;Mter, onbeduidend recensent, muggenzifter. Criticoinanie, buitensporige bedilzucht.
Criticn», kunstrechter, recensent, boekbeoordeelaar; (ook:)
vitter, hekelaar, bediller.
Critiek, beoordeeling, toetsing, oordeelvelling, kunstbe-oordeeling; kunstrechterschap; beneden critiek, alle beoordeeling onwaard, uitgemaakt slecht.
critiek, critiach, de crisis aanduidend of betreffend ;
wat tot de critiek behoort, kunstrechterlük (z. kritiek). critiMeeren, streng beoordeelen; vittten, hekelen. Crte'Hu*, schatrijk man (naar een zeer rijk koning van
Lydië). . . . ,
croiwceren. kruisen, overkruis plaatsen; zich croiMceren, elkander kruisen (van lijnen, wegen, enz.; die elkander snijden, van twee personen, twee brieven, enz., die denzelfden weg in tegengestelde richting afleggen).
Crop», groote tabaksvaten In N.-Amerika.
Croqwantc, knapkoek, knaptaartje.
Croquet, dunne en harde peperkoek.
CroquiH, -.vluchtig outwerp of schets (b. v. van eene schilderij, een landschap, enz.).
Croup, z. Kroep.
Croupfcde, luchtsprong (van het paard) met ingetrokken kruis en achterbeenen.
Croupier, medestander van den houder eener speelbank;
heimelijke of ongenoemde deelhebber in eene zaak. croyabel, geloofbaar.
Criivilix. kruisbeeld, beeld van Christus aan het kruis. Cruditvit, rauwheid, ouverteerbaarbeid; iets onverteerbaars in de maag ; (lig.) grofheid, onwelvoeglijkheid, cruél, wreed, onmenscbelijk, barbaarsch.
CniMado, Portugeescbe en Spaanscbe munt: in Portugal doet de zilveren 1 gl. 20 ets., de gouden 3 gl. GO ets. en meer; in Spanje geldt de gouden van 2 gl. 10 ets. tot 2 Cruittacéen, schaaldieren. (gl. 70 ets.
CrustAtie, omkorsting.
C'ubiiH, teerling, dobbelsteenvormig lichaam.
Cuique (ku-ique of kuique) «'uuni, ieder het züne. Cuir^tt. z. Kurast.
Cuir d« laine, zeer sterke gekeperde wollen stof. CuiMse-madame, naam eener langwerpige perensoort. Culbutc, buiteling, tuimeling, \al over 't hoofd, culhuteeren, buitelen ; in 't verderf storten ; (ook:) overhoop werpen.
Cul-de-Paris, opvulsel om de dameskleedjes van achteren te doen uitstaan.
Cul-de-nAc, straat zonder uitgang, zak, keerweer. culinair, wat tot de keuken behoort.
Culminatie, grootste hoogte, doorgang der sterren door den meridiaan. Culminatie-punt, hoogste standpunt (eener ster); hoogste graad van macht, aanzien, enz. eulmineeren, door den meridiaan gaan ; de grootste
hoogte of het toppuut bereiken.
Culüt, nestkuiken; laatst geboren kind; jongst aangeno-men lid ; schoteltje onder den smeltkroes in den oven ; zwart aanzetsel in 't onderste van een lang berookten pÜpekop.
Culótte, broek, korte broek ; zwart of vlammig doorgerookt ondergedeelte van een pijpekop.
Culpa, schuld; in culpa, strafbaar; méa culpa, (door)
mijne schuld.
Culpabiliteit, strafbaarheid.
eulpeeren, beschuldigen.
Cultivateur, landbouwer, boer.
cultiveeren, bouwen, aanbouwen, aankweeken ; beschaven ; oefenen, beoefenen.
Cültu», openbare eeredienst.
Cultuur, aanbouw, veldbouw; beschaving, veredeling, oefening van den geest, van de vermogens van verstand en hart.
fum, met ; cum Déo, met God ; cum grano Mali»,
met verstand, met oordeel; cum vénia, met verlof. Cumulatie, ophooping, opeenstapeling.
cumuleeren. ophoopen ; verscheidene ambten te gelijk bekleeden en de daaraan verbondene voordeelen trekken. CunctAtie, het talmen, dralen, toeven.
cupelleeren, louteren, zuiveren, in de cupel of kapel af-Cupiditeit, begeerlijkheid. 'driven.
Cupido, de minnegod, Amor.
eurabel, geneeslijk, heelbaar.
Cura^Ao, likeur uit oranje-appelen.
Curateele, voogdij, ambt van een curator.
CurAtor, voogd, toeziener op iemand, die zijne eigen zaken niet kan beheercn ; boedelredder; (ook:) scbcol-voogd, toeziener eener inrichting van honger onderwijs, oureeren, genezen, herstellen, beter maken.
Ciirie (RooniHche), de pauselyke regeering, het hof van den paus, alle pauselijke beambten en gerechtshoven in kerkelyke zaken.
curieus,nieuwsgierig ; zeldzaam; aardig; dat is curieus !
dat is wat vreemds, - wat moois !
Curiositeit, nieuwsgierigheid; merkwaardigheid ; iets Cursief, schuinschc drukletter. (vreemds.
Cür sus, loop; leergang, lessenreeks over een bepaald vak. Custos, opzichter, bewaker, koster, kerkwachter; (ook:) bladwachter, steekwoord, eerste woord eener volgende bladzijde aan den voet der vorige geplaatst (nu bijna buiten gebruik).
Cyciometrie, kring-, cirkelmeting.
Cycloop, reusachtig knecht Tan Vulcdnus, met één rond oog in 't midden van 't voorhoofd; (lig.) éénoog; woesteling.
CvclorAma, rondomzicht, schilderij, die den aanschouwer een geheelen horizon, of ook de achtereenvolgende gebeurtenissen van een zeker tydvak te zien geeft. Cy'clus, kring, tijdkring, zeker aantal jaren, na verloop
van welke dezelfde verschijnsels weder plaats hebben. Cynauthropie, hondswoede, hondsdolheid bü menschen, Cy'nicus, schaamteloos, zedeloos mensch. lt; watervrees, cyniek, cy'nisch, hondsch ; onbeschaamd, onwelvoeglijk,
vuil; ontuchtig, zwijnachtig.
Cynisme, onwelvoeglijk of schaamteloos gedrag. Cyuolyssa, hondsdolheid.
Cynorexie, hondshonger, wolfshonger, hongerwoede. Cynosure, de kleine Beer, poolster; richtsnoer, leiddraad. Czakó, hooge soldatenhoed, veldmuts, sjako.
Czapka, de vierkante muts der Foolsche Uhlanen, ook
hier en elders bü sommige cavallerie-corpsen ingevoerd. Czar of Czaar, voormalige titel des Russischen keizers. Czaréwitsch, zoon des Russischen keizers, grootvorst. Czaréwna. dochter des Russischen keiznrs, grootvorstin. Czechcn, naam der Bohemers, een Slavonische volksstam.
■gt;, als Romcinscli getalmerk = 500; ook afkorting van lion en Dom, van Doctor (Dr.) cn Doniinu» ( Dm.). D. C. = ila capo (z. aid.).
«I. fl. = tie dato, Z. dato.
M. «I. U. — «loctor jiiru» utrliiflt|iiu, doctor in de beide rechten. (en hoogsten God.
D. O. ül. = Deo optimo maxinio, aan den besten cTahorci, eerst, aanvankelijk ; terstond, dadelijk.
«la capo (tl. c.), nog eens herhaald, van voren af. «raccord, eens V. zin, overeenstemmend; toegestemd! goed ! Dactvlion, handladder voor piano-onderricht, waarbij de vingers door ringen gestoken worden, die door stalen vee-ren verbonden zijn.
DactTliothcck, kabinet van gesneden ring- of zegelstee-nen; (ook;) verzameling van afdrukken of afgietsels daarvan ; ring of juweelkistje.
Daetylol«gt;gie, vingerspraak; vingerrekenkunst, «licdaliftch, kunstig, schrander uitgedacht; moeielijk te
ontwarren, zeer ingewikkeld.
D:ciiion, geest; kwelgeest, booze geest.
«l:«gt;móniMeh, door een boozen geest bezeten; van geheimzinnige' werking, van toovernchtige kracht. Da{;iivrr(e)oty'pe, lichtbeeld (nanr de uitvinding van Da-
guerre voortgebracht).
«lsi{;ii«;rr(«)otTpcercn, afbeeldsels door de enkele inwerking van het zonnelicht op eene chemisch toebereide metaalplaat voortbrengen.
Da£ult;gt;r(re)otypie, de kunst om lichtbeelden op bereide
metalen platen voort te brengen (z. I'lioto^raphic). Dalmatica, misgewaad, priesterlijk overkleed. [halen), dal Mégno. (in de muziek:) van het teeken af (nl. tcher-Daltoniamc, kleurenblindheid.
«lainaHc«gt;eren. vlammig etsen (inz. degens en sabels);
Üzer- of staalwerk met goud of zilver inleggen.
Damast, zijden, wollen of linnen atof, diè met bloemen
en sieraden is doorweven.
Dame. vrouw van eenigen rang, fatsoenlijke vrouw of maagd; koningin, dame of vrouw in het schaak- en kaartspel, de dam in het damspel. Dninef» «Ic la hall», l'arijsche vischvrouwen; marktwijven Damcf* «iu «le-mi-mondc, fatsqenlijk uitziende lichtekooien. Dame «riionneur, eeredame aan het hof, staatdame. Dani«r «Iu palaif*. hofdame. Dam'.1! «!«• «rompacnie, gezel-Damnsatie, verdoemenis; veroord eel ing. (schapsjuffer, «laninecrcu. verdoemen ; veroordeelcn.
DAinttc'oo (Wet zvvaar«l va*), een altijd dreigend groot gevaar te midden des voorspo^ds.
81
Danaïden (het vat der) vullen. Daaaidenlt;^verk
doen, een yergeefachen zwaren arbeid verrichten llandin, ounoozel mensch, zotskap.
Blandy, modegek, saletjonker, kwast; spotnaam der En-
gelichen in Amerik-.
dangereus, gevaarlijk.
Danno, verlies, schade.
Ilanweur. danser. Dansen se, danseres.
Dante», speelmerken, of rekenpenningen.
Darwiniftme, leer dat alle levende wezens in het planten- en dierenrijk, en daaronder de mensch, zich traps-gewii/,e uit de vormelooze stof of chaos tot hun tegen-woord igen staat ontwikkeld hehhen ; — aldus genaamd naar den Eng. phj-sioloog Darwin, die thans de grootste apostel dier leer is.
Darwiniitt, aanhanger van het Darwinisme.
Data. gegevens ; daadzaken.
datceren. dagtcekenen, tijd en plaats (van een opstel) aangeven ; van zekeren datum af gerekend moeten worden. Dativuit, Datief, derde naamval (ontvanger, gever).
daio. hedi n ; a dato en de dato, van den dag der on-
derttekening of der opstelling af.
DAtum, tijd- en plaatsaanduiding, dagteekening.
Dauphin, voormalige titel des kroonprinsen van Frankrijk. Danphine, zijne gemalin.
E^aTHM Mum non. Oédipus, ik ben geen meester in het oplossen van raadsels.
audita, van hooren zeggen.
tlehalleeren, ontpakken, uitpakken.
Dehallotage, Delmlloteering. afkeurende stemming, deballotecren, bij stemming afkeuren.
Dehandade, het wanordelijk uileenloopen der soldaten ;
A la débandade, in de grootste wanorde, debandeeren, zich verstrooien, uit elkander loopen; ontspannen, slap wordm. (gen. debankveren, dehanqueeren, de speelbank doen sprin-Debarcadére, aanlegplaats; los- en laadplaats voor dc waggons op spoorwegen. (hout. Debardago. ontlading van een vaartuig, inr. ontlading van di'-barqueeren» landen ; ontschepen, lossen, debarrancueren, losmaken, ontwarren; bevrijden, ontslaan, debarricadeeren, de barricades of straatversperringen wegruimen.
debattceren, het voor en tegen eener zaak bespreken. Debatten, woordenv. isselingen, beredeneering eener zaak. Digt;bauehe, uitspatting, ongebondenheid.
Dfbauchant, Debauché, losbol, lichtmis, doorbrenger, dcbaitcheeren. lichtmissen, liederlijk leven ; verleiden. Dèbut (pl. débent), hij is schuldig; (als subst.) de schuld, hetgeen betaald moet worden; (by kooplieden:) dc linkeraüde van 't grootboek. Debént, schuldenaar, debiel, zwak. machteloos.
82
nebiet, aftrek, vertier van waren.
Uehiliteit, zwakte, krachteloosheid; verstandszwakte.
Debitant, warenafzetter, siyter, verkooper in 't klein ;
verkooper van loterijbriefjes voor den collecteur, debiteercn, afzetten, verkoopen, afleveren ; op het debet of de debetzijde brengen, als schuld boeken ; nieuwtje» d.. nieuwtjes verspreiden, uitstrooien.
Debiteur, Débitor. schuldenaar. Igt;ébitum, schuld, «iebloqueeren, ontzetten, de blokkade opheffen, de bonne grAce, vrijwillig, goedwillig, zonder tegenzin;
met bevalligheid, aardig. (uitspatten,
debordeeren, buitan de oevers treden ; (fig.) te ver gaan, debotteeren, de laarzen uittrekken.
Deboucbé, uitweg uit een nauwen pas of engte; de weg
of het middel om waren af te zetten, vertierweg. debouebeeren, de verstopping, versperring wegnemen ;
ontkurken ; uit eene engte, een bergpas oprukken. Deboure, (doorgaans:) De!gt;our«é, uitschot, voorschot
betaling voor eens anders rekening.
deboumeeren, uitschieten, voorschieten; uitbetalen, debraiileeren, den boezem te bloot dragen.
Debris, puinhoop, wrak ; overblijfsels.
debrouilleeren, ontwarren, in ordo brengen, ophelderrn. dcbusquecren, uit een voordeelige stelling verdrijven (den
vijand); den voet lichten.
Debül, aanvang; eerste optreding van een tooneelspeler;
eerste pleidooi eens advocaats, enz.
Debutant, wie het eerste proefstuk zijner bekwaamheid
geeft (op een tooneel, enz.); beginner, nieuweling, debuteeren, aanvangen, voor 't eerst optreden of zich laten hoóren; zyne eerste rol als tooneelspeler vervullen, dcca-, (vóór de namen van metrieke maten en gewichten:)
tiental, tien (z. decagramme, decaliter, enz.I Decadéntie, trapsgewys verval, afneming, achteruitgang. Décagrammc, tien wichtjes = 1 Nederlandsch lood. deealeeren, in gewicht afnemen door uitdrogen, lekken, enz. Deealitcr, tien kannen of koppen = 1 ned. schepel. decalqueerrn,een weerdruk, omdruk of tegenafdruk maken. Dcciimeron, verzameling van muziekstukken, die in af-
deelingen van tien stukken worden uitgegeven. Deeaméter, tien meters of ned. ellen = 1 roede, decampeeren, opbreken, aftrekken, zich wegpakken, deeanteeren, afzingen; eene bezonken vloeistof langzaam Deoapitatie, onthoofding. (afgieten,
decapiteeren, onthoofden.
Decarbonisatie, ontkoling. bevrijding van koolstof, decarboniseeren, van koolstof ontdoen, ontkolen. Deoaatère, tien kubieke meters of ellen.
decateeren, decatineeren, (aan het laken) den pers-
glans ontnemen en het krimpvrij maken.
decedeeron, weggaan, wijken ; ( flg.) overlijden, deeeleeron, ontdekken, openbaren, aan quot;quot;t licht brengen.
decennaal, tienjarig, tien jaren durend.
Decénnium, tiental jaren.
decént, welvoepjelijk, gepast, fatsoenlijk; eerbaar. Decéntie, welvoegelijkheid, betamelijkheid, zedigheid. Ilecéptie, bedrog, misleiding.
decerneeren, toewijzen, toekennen (inz. prijzen, belooningen); (in richten:) eischen, vorderen (deze of gene UecéMKie, heengang, het aftreden. [straf),
llccharge, ontlading; ontlasting, vrijspreking van eene schuld; losbranding van vuurmonden, salvo; ontploffing. Oetuigcn ik décharge, getuigen, die ter ontlasting of of *t voordeel van een beschuldigde spreken, dechargeercn, uit-, afladen, lossen; kwijtschelden, ontlasten, ontheffen, uitdelgen; losbranden, afvuren, dceliausftceren, de voetbekleeding afleggen, ontschoeien ; een (aud d., hem (vóór het uittrekken) van het tand-vleesch ontblooten.
deehifTrceren, ontcijferen, oplossen, ontraadselen.
dcci- (als voorvoegsel bij namen van maten en gewichten», het tiende deel. (z. Ileciare, Ileeigramme, llecili-ter, enz.).
Itaeiare, een tiende are of vierkante ned. roede, decideeren, beslissrn, eene uitspraak dopn ; besluiten ;
r.ich d., tot een besluit komen.
Ilecigramme, een tiende wichtje = 1 korrel.
lleeiliter, een tiende kop of kan = I maatje.
decimaal, tiendeeli}?; decimale breuk, tiendeelige breuk, deeimahel, tiendplichtig.
Uecimatie, vertiending; heffing der tienden; tiendrecht;
loting om den tienden man.
Ilécime, de tiende toon van den grondtoon afgerekend. Ilecime, tiende gedeelte van den franc.
decimecren, loten om den tienden man, zoodat van elke tien één gestraft wordt (hetwelk by voorkomende muiterij en oproer van een geheel corps somtijd'? plaats heeft); ook in 'talg.: sterk dunnen, aanmerkelijk verminderen (nl. de bevolking, gelijk bij pestziekte, cholera, enz.).
Ilecimóter, een tiende meter of el = 1 palm. decipiëeren, misleiden, bedriegen.
Ueci •ie, beslissing, besluit; rechterlijke uitspraak, decisief, beslissend, stellig.
Ilecistêre, een tiende stère of wisse of kubieke el. DeelamAtie, kunstmatige mondelinge voordracht, de kunst om schoon te lezen of voor te dragen; (ook;) gezwollen voordracht, woordenpraal.
IVclamator, kunstmatig spreker; (ook:) hoogdravend redenaar. (dracht.
Iluelamatórium, redenaarsoefening, kunstmatige voor-deelameeren, kunstmatig voordragen, met smaak en uitdrukking iets mondeling voordragen ; (ook : ) uitvaren, krachtig lostrekken tegen...
Oedarètie, Terklaring, bekendmaking:; aangifte van koopwaren of goederen aan tolkantoren, enz.; het bewijs dier aangifte ; (ook wel:) liefdesverklaring.
■declaration (d'amour), liefdesverklaring, «leclarccren, verklaren, zyn besluit openbaar maken •
waren of goederen by het kantoor aangeven. Ueclinatie, afwijking, inz. der magneetnaald; woordbuiging (in de spraakkunst); (fig.) afwijzing van een verzoek; bet in-minacbting-brengeu.
declinceren, van de band wijzen; een woord verbuigen • (flg.) in minachting brengen, verkleinen. 0 . *
Decóct, dccóctum, afkooksel (inz. van kruiden), krui-Itccoctie, afkoking. (dendrank.
Uccollatic, onthalzing, onthoofding.
•Iccolleeren, onthalzen, ontboLfden. (bloot dragen.
«Iccolletcervn (zich), den hals en de schouders te ver tlceoloreeren, ontkleuren ; verschieten, verbleeken. dccomponeereu, uit elkander nemen, ontleden, ontmen-
gen, de bestanddeelcn vaneenscheiden.
tlecompteeren, aftrekken, korten, in mindering brengen, de concert, eeaparig, met gemeen overleg, met weder-
zijdscb goedvinden en medewerking.
deconcerteereu, verlegen maken, van zyn stuk brengen-
(een voornemen) verijdelen; dwarsboomen. Deconfiture, volkomen nederlaag ; volslagen onvermogen
om te betalen.
de congruo, naar billijkheid.
decontenanceeren,in de war brengen, bedremmeld maken. Uecorateur, tooneelscbilder, tooneelversierder. Decoratie, versiering, tooneelversiering ; ordeteeken. decoreeren, versieren, met een ordelint beschenken- oen
gedecoreerde, iemand die een ordelint, eerekruis draagt. Deeórnm, het welvoeglyke, gebruikelykc; het decorum
bewaren, zyn fatsoen houden.
decoupeeren, in stukken snijden; getand maken ; voorsnijden (aan tafel).
decourageereii, ontmoedigen; den lust benemen. Meconrt, korting op eene rekening of factuur.
Decreet, besluit, rechts- of raadsbesluit; verordening der overheid.
Decrepitamp;tie, kneltering van sommige zouten op het vuur. decrepiteeren, knetteren, aan stukken knappen, met eeii
pof uiteenspringen (gelijk keukenzout op het vuur). Decrepitude, afgeleefdheid; bouwvalligheid, verval, deerescéndo, afnemend, allengs van den sterken tot den
zachten toon overgaand.
Decrescéntie, afneming, vermindering.
Decretalen, pauselijke besluiten op kerkelijke vraagstukken, door bisschoppen geopperd.
decrcteeren, gerechtelijk besluiten, vaststellen ; bevelen, decrotteeren, reinigen, schoonmaken, poetsen. Decrotteur, schoenpoetser.
I
«leeupleeren, vertienvoudigen, tienmaal nemen, dedaigneeren, versmaden, verachten, niet verwaardigen, dedaigneu», smadelijk hoonend, geringachtend. Dedamp;liach, z. Dsedalisch.
Rédicatie, opdracht, toewijding.
dedommaseeren, schadeloos stellen, de schade vergoeden. DedommagemeBt, sobadeloos^telling, schadevergoeding, deduceeren, afleiden, bewijzen ; verklaren, openleggen, liedüctie, aftrekking, aftrek van eene som; grondige uiteenzetting, bewijsvoering.
de fActo, werkelijk, volgens de werkelijkheid, metterdaad;
eigenmachtig, zonder verdere omstandigheden, defailleeren, in gebreke blijven, den gestelden termijn verzuimen.
Defalc4tie, afmaaiing; het vooraf-korten, het aftrekken
(van de som), korting.
defameereu, liever diflameeren (z. aid.).
De.faut, gebrek ; het niet verschijnen voor 't gerecht; vandaar : een vonnis bij defaut.
defavorabol, ongunstig; afkeerig.
Ueféct. gebrek, feil, maiigel, te-koi t.
deféct, onvolledig, onvoltallig; beschadigd.
defecteeren, fouten of gebreken opzoeken en verbeteren, defectief, gebrekkig, onvolledig, beschadigd, defendeeren, verdedigen. ,
Defènsie, verdediging, tegenweer; verdedigingsschrift, defensief, verdedigenderwvjs; beschermend; defensieve
alliikntie, verbond van wederzijdsche verdediging. Ilefènsor, verdediger.
defereeren, aanbrengen, aangeven ; een eed opleggen ;
den voorrang toekennen; toegeven.
Deferènt, aangever, aanbrenger ; afvorderaar van een eed. Ueferéntie, inschikkelijkheid, gehoorzaamheid uit achting en ontzag.
Defi, uitdaging, tarting; veetebnef.
Defiance, mistrouwan, wantrouwen.
deficiënt, ontbrekend. Deficiëntie, gebrek, ontstentenis. Déficit, te-kort (b. v. op eene rekening).
defiëeren, wantrouwen, mistrouwen ; tarten, uitdagen,
het hoofd bieden.
Defiguramp;tie, misvorming, verminking.
defignreeren, misvormen, verminken.
Défilé, nauwe pas, engte; holle weg.
defileeren, in smalle gelederen, met klein front optrekken, uit eene engte trekken. (bepalen, defineeren. beter definiëcren, verklaren, nauwkeurig Definitie, juiste bepaling, duidelijke omschrijving, definitief, afdoend, beslissend, onherroepelijk ; d. irac-
taat, slotverdrag.
Deflagramp;tie, het uitbranden, reinigen door het vuur. deflecteeren, afWenden; afwijken, inz. van lichtstralen. Defloramp;tie, het uitbranden, reinigen door het vuur.
deflecteeren, afwenden ; afwijken, iuz. van lichtstralen. UeCorótic, ontbloeming; schending, verkrachting; ontmaagding.
«lefloreeren, onteeren, schenden,verkrachten ; ontmaagden, defórm, wanstaltig, misvormd.
deformeercn, misvormen, mismakcn, verminkrn. Ueformiteit, mismaaktheid, wanstaltigheid.
Defraudant. belastingontduiker, smokkelaar. Ikefraud^tie, sluikhandel, verborgen bedrog, defraudeeren, smokkelen, het land te kort doen door
de in- of uitgaande rechten te ontduiken.
defrayecren, vrijhouden, iemands vertering, reiskosten, enz. betalen.
defricheeren, ontginnen, braakland bebouwbaar maken, de front, van voren. (de Turken.
Défterdar, grootschatmeester, minister van financiën bij degagé, gcdegageerd, vrij, ongedwongen, vrijmoedig, degagoeren. ontslaan, vrij of los maken.
degarnecren, het boordsel, belegsel of versiersel afnemen ; het huisraad wegnemen; (eene vesting) van m-m-schap, geschut, enz. ontblooten.
Degoncrdtie, ontaarding; verbastering.
degenereeren, ontaarden, slechter worden, verwilderen. Degoüt, walging^ afkeer, tegenzin.
dégoutant, walglijk, afkeerwekkend ; onuitstaanbaar, «legouteeren, tegenzin, afkeer inboezemen; walgen, ergeren.
•Ie grace! ei lieve! wat ik u bidden mag! met uw verlof! nogradamp;tie, verlaging, ontzetting van een post. degra:leerent verlagen, van ambt of waardigheid ontzetten,
een lageren rang geven.
de gravi causa, om gewichtige reden(en).
deguiseeren, vermommen, verkleeden, onkenbaar maken;
verbergen, verbloemen. (valt niet te twisten,
de gÜMtibu» non est dlsjmténdum, over den smaak Dehórs, buitenzijde; uiterlijke welvoeglijkheid. DehortAtie, ontrading, afrading.
deificeeren, vergoden.
Dei gratia, door Gods Kenade (vóór vorstelijke titels), de indüatria, met overleg, — opzet; met vlijt.
Deïsme, geloof aan het bestaan van een God, zonder
eene openbaring te erkennen.
Deist, godbelijder, die aan geene openbaring gelooft, dejeuneeren, ontbijten.
Dejeunèr, Dejeunè, ontbüt. Dejeuner A ia fourchette.
vorkontbijt, koud voormiddageten. D. dinatoire. (liever: D.-diner), midddagontbijt, groot ontbijt, dat de plaats van middagmaal moet vervangen.
de jure, van rechtswege.
del., afkorting van doIlnedTit (z. dat woord), delabreeren, aan stukken scheuren; bederven, ontredderen, onbruikbaar maken.
Uelatie, heimelijke aanklacht, aanbrenging bij de overheid, verklikking.
llelator. aanbrenger, verklikker.
del crédere, op trouw en geloof, op krediet ; borgtocht
bij verkoop van goederen, bij wisselbaken.
délc, delg uit; dclcutur, men delge uit, neme weg |nl.
letters en woorden op drukproeven, b\j verkorting dr.). Delectatic, verlustiging, uitspanning, verkwikking, delectecreu, vermaken, verheugen, verlustigen. Deleguat, afgevaardigde.
Delegatie, afvaardiging; overwijzing eener schuld, delegeeren, afzenden, afvaardigen; overdragen, overwyzen
(b. v.^ een recht, eene schuld).
llelenimcnt, verzachtingsmiddel; liefkoozing. deletéri»eh, doodend, vergiftigend, verwoestend, deliberandum: ad d. nemen, in overweging nemen. Uelibcratie. beraadslaging, overweging.
delibcrecren, beraadslagen, overleggen.
Ileliberato, vastberaden.
delicaat, teeder; weekelyk ; kiesch; welsmakend; (ook:)
denkelijk, netelig, moeielvjk, hachelijk.
Helieato, teeder, zacht roerend.
Ilelicaté«ne, teederheid; lekkernij, lekkerbeetje ; netheid,
sierlijkheid; vertroeteldheid; kieschheid, heuschheid. Delice, geneugte, vermaak, lust, genot, wellust. deiiciSua, kostelijk, overheerlijk, bekoorlijk, hoogst aangenaam of aanvallig ; zeer lekker.
Igt;olict of Delictum, wanbedrijf, euveldaad.
Ilelimitamp;tie, grensbepaling.
delimitceren, afgrenzen, de grenzen bepalen, llelineatie, teekening, schets, plan, grondteekening. delinca vit, (afgekort del.) hij heeft het geteekend. Delinquent, overtreder, boosdoener; arme zondaar, deliquescent, vervloeiend, wegsmeltend.
Delir^tie of Delirium, waanzin, geestverwarring. Delirium tremens, zuipers-waanzin, dronkaards-beroerte, delirejeron, ylen, raaskallen.
Blelirium, z. Deliratie.
delivrecrcn, bevrijden, verlossen.
tlclogceren. verdrijven, uit de woning verjagen; verhuizen, deloyaal, onredelijk; woordbreukig, . niet rechtschapen. Delta, naam van de grieksche D ( ), en daarom ook van het land aan de monden der rivieren, als zij in 2 of meer armen verdeeld in zee vallen, inz. het eiland, door de Nijlmonden aan de Middellandsche Zee gevormd, dcludeeren, bespotten, voor den gek houden.
Delusie, bespotting ; bedotting, misleiding.
Demagogie, volksleiding; (het streven naar) heerschappij,
eene volkspartij ; volksverleiding.
demagóginch, volksleidend; volksverleidend; als demagoog. Demagoog, volksleider, aanvoerder eener volkspartij ; (ook wel:) oproerstoker, stokebrand, opruier.
llemamlatie, opdracht, last.
ilumandeeren, toevertrouwen, opdragen ; (ook ;) vragen, (lemantelccren, ontmantelen, de werken een vesting slechten.
Ilemarcatle, begrenzing, afpaling. D«niarcatie*lijii,
grenslijn, scheidslinie. U.-troepen, grenstroepen. Ilomarches, maatregelen. DemarchcM maken, stappen doen, pogingen aanwenden, maatregelen nemen, ilemasqueeren, ontmaskeren, de mom afnemen.
Hemöló, kleine twist, kibbelpartij ; haspelarij. «Icmëleéren, ontwarren, verwarde zaken uiteendoen, ophelderen.
demembreeren. de leden van een lichaam vaneenschoi-
den, van elkander scheuren; verbrokkelen, llemombrcment, verdeeling, verbrokkeling. «Icménageeren, verhuizen.
lleménce, b»ter Uemcntie, krankzinnigheid, «icmenceren (ziek), hevige, wilde gebaren maken, nementi, logenstraffing ; zich een dementi geven.
zich tegenspreken, zijn woord terugnemen of niet houden. lgt;emcrént, een verdienstelijk persoon.
demeublceren, het huisraad wegnemen, ontruimen, demi, half; ^ demi, ten halve. Demi-fortune, rijtuig met één paard, éénspan. Blemi-meswre, halve, gebrekkige maatregel. Demi-monde, half-fatsoenlijke stand, waarbij 't met eerbaarheid en goede zeden zoo nauw niet genomen wordt (z. onder dame). Demi-relief, half verheven werk. Demi-rond, halve cirkel, halfrond. DemiHiiic, vriendelijkheid jegens geringeren, bescheidenheid ; (ook:) afdanking, ontslag uit een ambt (voor dit laatste beter Dimimtie).
Dcmi-teinte. halfschaduw (bij plaatsnijders); middelkleur,
halve tint (bij schilders).
Demi-tour, halve wending, half links of half rechts. Demi-volte, halve zwenking. (wapening.
Demobilisatie, terugbrenging op den voet van vrede, ont-demobiliseeren, ontwapenen, op den voet van vrede stellen ; roerende goederen voor onroerend verklaren. Democraat, aanhanger der volksregeering, vrijburger. Democratie, volksregeering, republiek met regenten door
en uit het volk gekozen.
Democratittme, zucht tot, — gehechtheid aan de volksregeering. (hoorend. democratisch, vrijburgerlijk, tot de volksregeering be-Domocriet, iemand, die de wereld van. hare lachwekkende zijde beschouwt.; vriend van gezellige vreugde. Demoisélle, juffrouw, jongedochter.
demoliëeren. slechten, sloopen. afbreken.
Demolitie, Demoliseering, slooping, omverwerping. Démon, z. Daemon.
Demon etisatie, het buiten-omloop-brengen, buiten-koers-stellen van munten of papiergeld.
ltemon«tr4tie, bewijs, betoog; houding van aanval, dreigende houding; het openbaren van een zeker oogmerk of gevoelen door volksbewegingen, optochten bij fakkellicht, kattenmuziek, adrespeo, enz.
demonstratief, aanwijzend; bewijzend, OTertuigend; bondig, demonstreereii, betoogen, voor oogen leggen, demonteeren. uit den zadel lichten; weerloos, onbruikbaar
maken; uit elkander nemen (een werktuig, machine), liemoralisatie, zedenverbastering, ontaarding der zeden, demoralimeeren, onzedelyk maken, bederven, de mórtui* nil nisi béne, van de dooden moet men
niets dan goed spreken demoveeren, wegruimen ; afzetten.
denationaliseren, van dra volksaard berooven. denaturaliseeren. | iemand) het burgerrecht onttrekken, denatureeren. ontaarden, verbasteren.
Dendrographie, —logie, beschrijving der hoornen, boom-De neg4tie, loochening, ontkenning. (kunde,
denegeeren, loochenen, ontkennen. (goeden naam.
Uenigr4tie, zwartmaking, belastering, schending van den Uenominétie, het noemen of aanduiden door een gepas-ten naam, benaming, naam. (nis, enz.),
denomineeren, by name noemen (inz. in eeu acte, von-denonceeren = denunciëeren (z. aid.).
de nóvo, opnieuw.
Densiteit, dichtheid, vastheid.
Dentist, tandmeester.
Dentitie, het tandenkrijgen.
Denudatie, ontblooting.
Dennnciant, aangever, aanbrenger (bij 't gerecht). Denunciamp;tie, aangifte, aanwysing, verklikkerij. denunciëeren, bij het gerecht aangeven, aanbrengen. Deo gratias, God (zy) dank.
deopteeren. kiezen, bij eene verkiezing zijne stem of
meening uitspreken.
depaqneteeren, uitpakken.
Departement, ambts- of werkkring, vak, bedrijf, beheer ; bevoegdheid; naam der verschillende afdelingen van de staatszaken, onder de ministers verdeeld, zooals Departement van oorlog, van Justitie, enz.; landsafdee-ling, gewest; afdeeling van eene maatschappij, b. v. van *t Nut van 't Algemeen.
departementaal^ wat de departementen betreft. Departitie, verdeeling.
depasseeren, voorbijgaan, te boven gaan ; overschreden,
te buiten gaan, (b. v. z\jne orders).
Depêche, brief, boodschap, die spoed vereischt, ambtsbericht; verordening der regecring en bericht aan deze, staatsbrief; telegraphlsch bericht, telegram depêcheeren, snel afvaardigen; bespoedigen, verhaasten. Depeculaat. DepecuiAtie, kasdiefstal, diefstal aan de kaa gepleegd.
dependeeren, afhangen, afhankelijk i^n.
dependent, afhankelijk.
Uependéntie, afhankelijkheid.
Depènae, uitgave (inz. noodelooze), onkosten, vertering, depeneeeren, uitgeven, verteren ; verkwisten, depeupleeren, ontvolken.
Depilatie. ontharing; kaalheid.
Depit, spijt, ergernis, hartzeer, wrevel, wrok. deplttceeren, verplaatsen; misplaatsen ; verdrijven, afzetten, een post ontnemen.
Oeplaiair, verdriet, misnoegen.
de plano, met gemak, zonder moeite.
Deplantamp;tie, verplanting, verzetting.
deplantseren, verplanten, verzetten.
deplorabel, betreurenswaard, jammerlijk.
deploreeren, betreuren, beschreien, bejammeren, deployeeren, ontvouwen, uiteenslaan; (fig.) aan den dag leggen, tentoon spreiden; (bij de troepen) ontwikkelen. Deplogt; eer-pa», snelpas bü de ontwikkeling van een je-gloten troep. (rechtelyk getuigen,
deponeeren, nederleggen, in bewaring geven ; (ook:; ge-Ueponënt, in-bewaring-gever; (ook:) getuige. DepopuliUie, ontvolking; afneming der bevolking. Deportatie, uitbanning, vervoering naar eene strafkolonie, deporteeren, verbannen, naar een bepaald oord als ballingplaats brengen ; gedeporteerde, balling. Depositair, Depo»itAria, bewaarder, vertrouwd persoon,
by wien iets ter bewaring wordt nedergelegd. Depositie, afzetting; nederlegging ter bewaring ; (ook :)
getuigenis, getuigeverklaring.
Depo«ite-hank, bewaarbank, die kapitalen tegen matige
interesten in bewaring neemt.
Depö»ituin, het aanvertrouwde goed.
depoawedeeren, uit het bezit stooten.
Depot, het ter bewaring gegeven goed ; de bewaarplaats stapel- of verzamelplaats van koopmansgoed, magazyn; (bij de militairen:) de aanvullingsmanschapnen; het aanvullingsmagazijn, de bewaarplaats van allerlei krygsbe-hoeften, enz.; (ook:) bezinksel, afzetsel in vochten. DepAt-houder, verkooper uit een hem toevertrouwden
warenvoorraad voor rekening des eigenaars. Depravamp;tie, bederf, verslimmering.
Depreciatie, enz., z. Deprotiatie, enz. (beid.
Depréssie, onderdrukking, nederdrnkking; (flg.) bedrukt-Deprettoti», waar de verlaging, geringschatting, depretiëeren, vernederen, te gering schatten.
Depri, (by een belastingkantoor) schrifteiyk opgave der
waren, die men buitenslands verkoopt of doorvoert, deprimeeren. onderdrukken nederdrukken. Deprivatie, berooving, ontzetting.
depriveerea, berooven.
Depntfctie, afvaardiging, bezending; de afgevaardigden.
Deputamp;tu», z. Gedeputeerde.
deputeeren, afvaardigen ; afzenden.
deracineeren, ontwortelen, uitroeien.
derailleeren, uit het spoor loopcn, ontsporen, deraisonnabel, onredelijk. (deelen.
«lernisonneeren, onverstandig spreken ; ongerijmd oor-derangeeren, in wanorde brengen; storen, ongelegen ko-■Icrangement, stoornis wanorde. (men.
derideeren, uitlachen, bespotten.
de rigueur zijn, volstrekt noodzakelijk, stipt in acht
te nemen zijn.
Derivétie, afleiding, afstamming.
deriveeren, afleiden ; afstammen.
Deriftie, bespotting, het belachen, uitlachen, derobceren, ontvreemden, heimelyk wegnemen. Ilerogamp;tie, afbreuk; drenking, inbreuk ; afschaffing, derogeeren, afbreuk doen, benadeelen ; inbreuk maken ; opheffen.
üeroute, verwarde, onordelijke vlucht, nederlaag.
Dérvi» of Derviach, arme Mohammedaansche klooster-«lesabuseeren, uit de dwaling helpen. (monnik,
desaecordeeren, niet stemmen; niet overeenstemmen, desagreabel, onaangenaam.
de «aison, van pas, ter snede, te juister tijd. desalliëeren (zich), beneden zyn stand trouwen. deBsappointeeren, teleurstellen.
Deaapprobatie, afkeuring.
deaapprobeeren of deaapproaveeren, afkeuren. Deaappropriatie, afstand van eigendom, bezitverzaking. deaarmeereu, ontwapenen.
deaasaorteeren, samenbehoorende dingen vaneenschei-
den, allerlei ondereenmengen DeaAater. rampspoed, onheu, slag, groote wederwaardig-deaaatreua, rampspoedig. (held.
Deaavantage, verlies, schade, nadeel.
desavantageua, nadeelig ; ongunstig.
'Déaaveu, ontkenning, loochening.
deaavoueeren, loochenen; herroepen, niet erkennen. Deaeendénten, afstammelingen.
Deacendéntie, afstamming, nakomelingschap.
Deacènaie, ncderdaling, afdaling; ondergang, deaeribeeren, beschrijven.
Oeacriptie. beschrijving.
tleacriptief, beschrijvend.
nesemballage, ontpakking, uitpakking, deaemballeeren, uitpakken, ontpakken (koopmanswaren), deaembarqueeren, weder ontschepen.
deaennuyeeren, de verveling verdrijven, opvroolijken. deaerteeren. wegloo;,en, heimelijk zijn vaandel verlaten zich wegpakken. (vijand ; afvallige.
Deaerteur, overlooper, weglooper; overlooper naar den Desértie, het ovorloopen naar den vyand; het heimelijk
wegloopen van zgn vaandel; verlating (inz. van een der echtgenooten).
Deservieten, het loon eens zaakvoerders of pleitbezorgers. De»habillé, ochtendgewaad, huisgewaad.
«leshonnét, onwelvoeglijk, onfatsoenlijk, onkiesch. Deshunneur, oneer, schande.
deshanorabel, begeerenswaard.
Desideratum, Desideraat, vereischte ; gaping. Designamp;tie, bestemming; beteekening; voorloopige benoeming.
designeeren, bestemmen, beteekenen, aanwijzen; iemand
tot iets bij voorraad benoemen.
Desinfeeteeren, van smetstof zuiveren, ontsmetten, desinféetie, reiniging van smetstof, ontsmetting, desirahei, wenachenswaard, wenschelijk.
desireus, begeerig.
«lesisteeren, afstaan, aflaten (van iets); ophouden, opgeven, laten varen, afzien.
desobediëeren, ongehoorzaam zijn.
Désobligeanee, onvriendclykbeid, ongedienstigheid. tlcsobligeante, smal rijtuig voor één persoon.
desolaat, verlaten, woest; treurig, troosteloos; ellendig;
desolate boedel, onbeheerde boedel.
desolant, bedroevend; lastig, hoogst vervelend. Desolatie, verwoesting ; groote droefheid, troosteloosheid, desoleeren, verwachten; bedroeven, krenken.
Desörder, wanorde ; buitensporigheid, zedeloosheid. Desorganisatie, ontbinding, ontaarding; ontstemming, desorganiseeren, ontbinden; in wanorde brengen, beroeren, ontstemmen, tweedracht zaaien, desoriënteeren, van den rechten weg afleiden, het spoor
bijster maken; in de war brengen; verlegen maken. Desoxydatic of Dettoxygenatie, bevrijding of berooving
van zuurstof, ontzuring.
deHoxvdeeren of desoxygeneuren, van zuurstof beroo-
ven, de zuurstof wegnemen, uitdrijven.
Despéct, verachting, smaad, minachting.
despecteeren, verachten, smaden, gering schatten, desperaat, wanhopig ; radeloos, vertwijfeld.
Desperdtie, wanhoop, radeloosheid, vertwijfeling, despereeren, wanhopen, vertwijfelen, radeloos zijn. Despoliatie, berooving, plundering,
Desponsatie, ondertrouw, plechtige verloving.
Despoot, willekeurig vorst, zelfheerscher, dwingeland. Despotie, willekeurige heerschapp.ij (rannisch.
despotiek, desputiscli, willekeurig cn eigenmachtig, ti-Despotisme, eigendunkelijke heerschappij, dwingelandij. Dessein, voornemen, oogmerk, opzet; onf.werp, schets. Dessendiaan, druklettersoort tusschen mediaan en gar-Dessért, nagerecht, laatste tafelgerecht. (mond.
Desservant, beter deservant, waarnemend geesteliike. Dessin, teekening, schets, ontwerp; patroon, model.
DestiaAtie, bestemming, plaats der bestemming:, dostineeren, bestemmen; verordenen, beschikken, destitaeeren, afzetten, van post of ambt ontzetten. Destitütie, afzetting, ontzetting:, ontslag.
Ifte ntructie, verwoesting, vernieling.
destructief, vernielend, verwoestend.
destrueeren, vernielen, omverhalen, nederrnkken. desuniSeren, oneens maken, verdeden.
detacheeren, afzonderen en afzenden; losmaken. Detachement, afgezonden troep of commando soldaten. Detail, pl. Detail*, het bijzonderre, omstandige van iets, büomstandigbeden, bijzonderheden, kleinigheden. Ea d., omstandig, uitvoerig, haarfijn (b. v. vertellen);'in 't klein, by *t stuk, b'j de el, maat, enx. (verkoopen). Detailhandel, kleinhandel, kramerij.
detailleeren. uiteenzetten, omstandig verhalen ofbeschrij-Detéotie. ontdekking, blootlegging.
de té fabula narrator, gij zijt de man dezer historie,
dat geldt — betreft u.
deteneeren, v. detineeren.
Detèntie, opsluiting, hechtenis.
Deténtie.huie, gevangenhuis.
DeteriorAtie. verergerde toestand eener zaak, verval, determinabel, bepaalbaar
DeterminiUie, bepaling ; beschikking ; besluit, determinatief, bepalend.
determineeren, bepalen, vaststellen ; besluiten ; beschikken ; (ook:) overhalen, overreden.
Determinisme, leer der voorbeschikking.
deterreeren, opgraven, ■ opdelven ; (fig.) opsporen, uit-
vorschen ; (ook :) afschrikken.
detentabel, 'verfoeielük, gruwelijk.
deteateeren, verfoeien; verwenschen.
detineeren, tegenhouden, gevangenhouden.
Detonatie, het valschzingen; de ontploffing.
detoneeren, valsch zingen ; ontploffen.
detorqueeren, verdraaien, een anderen, jcewrongen zin geven; afwenden, afwerpen (b. v. de schuld op een ander). Detour, omweg, bocht; (fig.) uitvlucht, voorwendsel, draaierij. (veranderen, afleiden, doen afwijken,
detonrneeren, afwenden, doen afdwalen ; van richting Detract, wat er van een buitenlands gaand vermogen
wordt afgetrokken.
Detracteur, lasteraar, kwaadspreker, achterklapper. Detractie, aftrek, afkorting; (ook:) eerroof, laster, detraheeren, aftrekken, afkorten ; (ook:) belasteren. Detré*«e, nood, angst, verlegenheid.
detrimenteua, schadelijk, nadeelig.
detrompeeren, de dwaling benemen, uit den droom helpen, detroneeren. onttronen.
détto. (beter, maar minder in gebruik dan dita), hetzelfde, het vroeger genoemde; desgelijks, evekzeer.
détur, het worde gegeren.
Déusex mAchina, letterlek: God uit de itooneel-lmachine, d. i*. de onverwachte Terschijning van e«n persoon, die aan een ingewikkelde zaak een gelukkige wending Reeft. Dsuterogamie, tweede echt. (vtyfde boek.
DeuteronAmium, tweede wetgeving, naam van Moze8, devaliseeren, plunderen, uitschudden.
DevalvAtio. verlaging van de waarde eener munt; het ongangbaar maken eensr munt; (ook:) het versterf van een goed of recht. (verminderen,
devalveersn, (munten) buiten koers stellen, in waarde devanceeren, vooruitgaan, voorbijstreven.
Devastatie, verwoesting, vernieling.
devasieeren, verwoesten, vernielen, omkeeren. developpeeren, ontwikkelen, ophelderen, ■leveloppement, ontwikkeling.
de vèrbis ad vérbera, van woorden tot slagen, de vérbo ad vérbum, van woord tot woord, dovesteeren, ontkleeden ; van de priesterlijke bekleeding
of bisschoppelijke beleening beroovca.
DeveMtituur, berooving, intrekking dier waardigheid. DeviAtie, afwijking (eens licbaams van zijne baan), afdwaling, verzeiling.
deviëeren, van den rechten weg afwijken; verzeilen. Devieit. zinspreuk, gedenk-, lijfspreuk; (ook:) een wissel
op eene buitenlandscbe wisselplaats.
Devolutie, overgang, versterf van een goed of recht, devolveeren, (eig.^ afrollen; op een ander vervallen of overerven. (vroom, schijnheilig,
devoot, vroom, godvruchtig; ootmoedig; (ook wel:) fijn-devorceren. verslinden, doorzwelgen.
Devóten, de vromen ; de fijnen, overrechtzinnigen. Devotie, vroomheid, godvruchtigheid-, eerbied; »ook:) volkomen overgave van zich zeiven, innige gehechtheid (fr. Dévouement). (schreven.
Dexio{;raphi«cli, van de linker- naar de rr.chterhand ge-Dexteriteit, behendigheid, handigheid, vaardigheid. Dextrine, gomachtige stof in 't hulsel van ieder zetmeel-
bolletje; (ook : l eene stroop uit aardappelen.
Dey, (cis:, zendeling ter oproeping tot den heiligen oorlog i oude titel der heheerachers van Algiers (later in dien van Pasja veranderd).
Diable, DiAbolus. de duivel.
diabólineli. duivelsch, duivelachtig.
diaboliseeren. razen en tieren ; beduivelen.
Diaconie, kerkelijk armbestuur; de gezamenlijke armvt r-
zorgers of diakenen. Diaconu», z. Diaken. Diadeem, koninklijke wrong of voorhoofdsband; kroon;
zeker vrouwelijk haartooisel.
Diagnóae. Diagnosis, onderscheiding, inz. der ziekten naar bare kenteekenen. (dwars.
Diagonaal, hoekpuntslijn; diagonaal, overhoeksch, over
Diaken, (Diaconus) kerkelijk armverzorger.
Dialéct, tongval. — Dialécticus, geleerde redetwister. Dialectiek, verstandsleer, denkkunst; wetenschappelijke
twist- of disputeerkunst.
dialogisch, bij w^ze van samenspraak.
dialogiseeren, in den gesprekvorm inkleedcn.
Dialoog, samenspraak, onderhoud, gesprek.
Diamant, hardste, dichtste, doorzichtigste, schitterendste en kostbaarste edelsteen ; de kleinste der drukletter-Diaméter, middellijn, doorsnede. (soorten.
Diana, de jachtgodin, maangodin ; zilver.
diantre ! drommels ! duivels ! voor den drommel I Diapason, stemvork.
Diapalm, bekende zalf uit het halfglazige eerste lood-
oxyde, olijfolie en water bereid.
diaphaan, doorschijnend.
Diaphragma, middelrif, middelschot.
Dtorium, dagboek, koopmans-kladboek.
Diarrhoea, Diarrhée, buikloop, loslijvigheid. Diatonische ladder of schaal, de voor het toonstelsel
aangegeven klankladder.
Diatribe, geleerde uiteenzetting, schoolsche verhandeling ;
inz. bittere, hevige critiek ; hekelschrift.
Dictaat, het ter naschryving voorgezegd stuk.
Dictamp;tor, opperst regeeringspersoon in het oude Rome ;
onbepaald gezaghebber in dagen van staatsgevaar. dictatoriaal, dictatórisch, gebiedend, eigenmachtig. .Dictatuur, waardigheid van dictator.
dicteereu, in de pen geven, voorzeggen ter naschrijving;
(ook:) opleggen, toewijzen, b. v. eene straf. .
Dictie, bijzondere wijze van uitdrukking, van voordracht;
(ook :) bijzondere schrijftrant, stijl.
Dictionnaire, woordenboek. D. de poche, D. porta-
tif, zakwoordenboek.
ilictum. factum, gezegd, gedaan.
Didactiek, leer-, onderwijskunst.
didactisch, leerend, onderrichtend ; d. gedicht, leerdicht. Dieet, levensregeling, gezondheidsverzorging, maathouding
in alles ; inz. eetregel ; ziekenkost.
Dies, dag. Dies diëm dócet, de eene dag is de leermeester van den anderen ; diëm pérdidi, dien dag heb ik verwaarloosd; Diës natalis, geboortedag; stichtingsdag.
Dien, God ; Dieu et mon droit. God en mijn recht. difTamant, lasterlijk, eerroovend.
Diffamatie, eerroof; smaadrede.
DifTamator, lasteraar, eerroover.
diffameeren, belasteren, beschenden, eerrooven. differeeren, verschillen; uitstellen, verschuiven. DifTcrênd, klein geschil, oneenigheid ; betwiste zaak. difTerént, verschillend, onderscheiden, ongelijk. Diffcréntie. onderscheid, verschil. Differentie-handel.
handel met effecten, waarby deze niet geleverd worden, maar alleen de gerezen of gedaalde waarde daarvan ontvangen of vergoed wordt.
OifleHie, loochening, ontkenning. UifTctiaic-eed, loochening van een feit onder eede ; inz. eed, waarbij men de echtheid van een handschrift of onderteekening ontkent, «lifliciel, moeielijk, lastig; knorrig; wonderlijk. Diflicultnit, zwarigheid, moeieiykheid, bedenkelijkheid. Uifliculteercn, zwarigheid maken, bedenkingen opperen. difTórm, wanstaltig, mismaakt.
diflbrnieeren, misvormen.
DiiTormiteit, wanstaltigheid, misvormdbeid.
Ulffüaie, wijdloopigheid (in spreken en schryven). difTuu», wijdloopig, verstrooid.
nigamie, tweede echt.
digereeren,verteren (het voedsel); verkroppen (een lioou).
Digéntie, spijsvertering, verduwing.
quot;•Kf stief, middel, dat de spysvertering bevordert.
Digitamp;li*, het vingerhoedskruid. (waardigheid.
Dignitamp;ria, bezitter van een eerambt of eene geestelijke
Digniteit, waardigheid, hoog aanzien; eerambt.
Dignu» est intrare, hij is waardig om binnen te treden.
OigrêM«ie. afwijking, uitstap of omweg; buitensporigheid.
Dii majórum gentium, de oppergoden.
Oii minórum (;éatiuni, de ondergeschikte goden.
Uilapidamp;tie, verkwisting, verspilling.
Uilapideeren, doorbrengen, verkwisten, verspillen.
Diiatamp;tie. uitzettfng, uitbreiding.
Dil^tie, verschuiving, uitstel, termyn.
Uilémma, dubbele sluitrede; keus lusschen twee onaan-
gename dingen; netelige toestand.
Dilettant, kunstliefhebber, kunstvriend.
Diligence, naarstigheid, vlijt; (ook:) snel-of postwagen. Diligent, naarstig, vlijtig, yverig. Iemand d. verklaren, verklaren, dat iemand dc hem opgedragen taak, ofschoon hij die nog te voltooien heeft, niet heeft v. r-waarloosd.
Diligêntie, zorgvuldigheid, vlijt, opmerkzaamheid. Dilüdium, tusschenspel (op het tooneel).
Diménsie, afmeting eens lichaams naar lengte, breedte
en dikte (de 3 dimensirn .
diminuëeren, verminderen.
diminuendo, allengsverminderend.
Diminütie, vermindering, aftrek van eene som. Diminutief, verkleinwoord.
Dimissie, ontslag,. afdanking, afscheid (vgl. Demissie), dimitteerren, ontslaan, afscheid geven, wegzenden. Dinanderie, allerlei geelkoperwaren (naar de Belgische
stad D i n a n t zoo geheeten).
dinatoire, Z. op Dejeuner.
Dinér of Diné, middagmaal, middageten.
dineeren, middagmalen, bet middagmaal gebruiken.
7
Diocese of diocees, bisschoppelijk gebied, kerspel. Uiocesaan, wie tot eene diocees behoort; de bisschop of
de prelaat daarvan.
Diópter, kijkspleet. vizier aan mathematische werktuigen. Dioptriek, doorzichtkunde; leer der lichtstraalbreking:. Diorama, rond doorschynend kunsttafereel.
Diphthong, tweeklank (b. v. ou, ui).
Diploma, oorkonde; benoemings- of aanstellingsbrief. Diplomaat, staatsman, die de onderlinge betrekkingen en
wederz^dsche belangen der staten en vorsten kent. Diplomatie, kunst der staatsonderhandelingen, gezantschapskunst ; (fig.) sluwheid, geslepenheid. Diplomatiek, oorkondenleer of -kennis.
diplomatisch, —iek, volgens oorkonden; tot het ge-zantschapswerk of de staatsonderhandelingen behoorend. diréct, rechttoe, rechtstreeks, onmiddelbaar; directe belastingen, de belastingen op den grond, het beroep, enz. Directeur, bestuurder, eerste opzichter.
Diréctie, opzicht, bestuur, oppertoezicht, regeering; richting, strekking.
Directorium, opperst staatsbewind, inzonderheid dat, hetwelk tijdens de Fransche revolutie door de staatsregeling van 23 Sept. 1795 ingesteld en door Bonaparte op 9 November 1799 weder ontbonden werd.
Directrice, bestuurster, oppertoezienster.
Dirigeeren, besturen, schikken, inrichten.
dirimecren. uiteenzetten ; beslissend ejndigen. Disbórso, voorschot, uitleg.
discalceren, afnemen in gewicht, lichter worden. Discamp;nt, de hoogste stem, eerste zangstem, sopraan. Discernemént, onderscheiding; welwikkend oordeel, oordeel des onderscheids.
discerneeren, onderscheiden ; beoordeelen; erkennen. Discipel, leerling, scholier.
disciplinair, de tucht betreffend.
Discipline, tucht en orde, school- en krijgstucht; leer,
wetenschap of kunst.
disciplineeren, aan tucht en orde gewennen. Discoloramp;tie, de verkleuring, bet- verschieten, discontAbele of disconteerbare wissels, wissels, die op zoodanige te goeder faam staande huizen getrokken zijn, dat men niet aan hunne behoorlijke betaling mag twijfelen, disconteeren, eenen wissel, die nog niet vervallen is, vóór den vervaltijd met aftrek van zekere percenten tegen gereede betaling koopen of verkoopen.
discontent, ontevreden, misnoegd.
discontinueeren, ophouden, niet voortzetten, staken. Discontinuïteit, gebrek aan samenhang, gaping. Disconto, aftrek der renten, percentsgewijze korting, bij
betaling van nog niet verschenen wissels, disconveniëeren, niet overeenstemmen, van een ander gevoelen zijn.
disconveniënt—Dispensatór... 99
disconveniënt, ongepast; niet overeenstemmend. Di*cord4ntie, wanklank, wanluidendheid; oneensgezindheid, misverstand, twist.
«liscordeeren, oneens zijn; kwalijk bij elkander passen. UiscArdia, tweespalt, tweedracht.
discoureeren, een gesprek voeren.
Uiacoureeren, een gesprek voeren.
IliRcour», gesprek, ónderhoud, redevoering, voorlezing. Uiscrediet, gebrek aan krediet, kwade naam discrcditeeren, van achting of vertrouwen berooven, in
kwaden reuk brengen.
discreet, bescheiden, bedachtzaam; stilzwijgend, geheimhoudend ; in zich zeiven onderscheiden of gedeeld. Discrépantie, verschil, tegenstrijdigheid; misverstand. Iliscrétie, bescheidenheid, kieschheiJ; stilzwijgendheid ; wijze terughouding; wil, goed vinden; grootmoedigheid, genade en ongenade; — Uiscrétie-da^eu (respijtdagen) worden bij wissels die dagen genoemd, welke na den vervaldag eens wissels beginnen en welke eerst moeten verloopen zijn, alvorens de houder betaling mag vorderen.
Discrimen, onderscheid; gevaar.
discriminabei, onderscheidbaar.
Diacriminsïtie, onderscheiding; onderscheid. Discuipamp;tie, rechtvaardiging, ontschuldiging. dinculpeeren, ontschuldigen, rechtvaardigen.
diacamtief, gespreksgewijze, bij manier van spreken. Iliacuiisie, uiteenzetting, rijp onderzoek door gedachten-
wisseling, wetenschappelijke of politieke geschilvoering, dikcuteeren of dii*c.utiëeren, nauwkeurig bespreken, (eene
zaak) door woordenwisseling wikken en wegen. Uisfiguratie, misvorming.
DiwgrAce, IHagramp;tie, ongenade.
disgraciccren, (iemand | zijne gunst onttrekken, diggraciëua, onaangenaam, verdrietig, leelijk, stuitend. Disharmonie, wanklank, wangeluid; oneenigheid, twist, disharmoniüeren, oneenig zijn, niet bijeenpasaen. dishonorabei, onteerend, schandelijk.
Disjectie, uiteenwerping, verstrooiing.
Disjunctie, afzondering, scheiding.
disjunctief, afzonderend, scheidend; elkander uitsluitend. Dislocatie, ontwrichting van een lid.
Dismcmbramp;tic, verbrokkeling, verdeeling van bijeenbe-
hoorende goederen of gronden.
dismembreereu, verdeelen, verbrokkelen; ontleden, disparaat, ongelijkslachtig, ongelijksoortig, niet bij elkander passend, ongerijmd, tegenstrijdig.
dispendiëns, kostbaar, duur, met groote kosten gepaard. Dispensatie, vrijspreking, vrijstelling van het opvolgen
eens algemeenen regels of eener bijzondere verplichting. Dispensatórium, receptenboek, apothekersboek (pharma-copoea).
«lispeuiteeren, uitdeelen ; vrijstellen, ontheffen (van eene
verplichting); artsenijen bereiden en uitgeven, diitpergeeren, verstrooien; dispéntie, verstrooiing, «lispliceeren, misvallen, mishagen.
Ui«ponént, beschikker, gevolmachtigd zaakgelastigde, disponeeren, ontwerpen, indeelen; beschikken, beheeren. dioponibel, beschikbaar, ter beschikking staande. UiwpoNitie. schikking, inrichting, plan; beschikking, gebod ; lichamelijke aanleg; gemoedsstemming; neiging, geschiktheid ; testament.
Ui»prop6rt:e, wanverhouding, onevenredigheid. Disputant of lli*putAtur. twistredevoerder.
Itisput^tie, geleerde twistrede, redestrijd.
«Iinputeeren, wetenschappelijk woordentwisten, ten openbaar twistgesprek honden.
Uispuut, woordenstrijd, krakeel, kibbelarij.
Di»»qui»itie, onderzoek, navorsching. (beveling.
Diarecommendatie, ongunstig getuigenis, slechte aan-DisregArd, geringschatting.
Uifirenommée of Oinreputatie. kwade naam, slechte
faam, oneer, schande.
UiM»ati»factic, ontevredenheid. (opening.
Uicmtecatie, DiNséctie, ontleding van een lichaam l^k-lli»Heniinatie, uitzaaiing ; verbreiding (van een gerucht). dis«emiiieeren. uitzaaien, uitstrooien; verbreiden b. v. een gerucht.
liisséniiie. verscheidenheid van meeningen, twist. nisMünterN, andersdenkenden; in Engeland alle Protestanten, die niet tot. de episcopale Kerk bebooren, niet-conformisten.
flittMentiëeren, van andere meening zijn, afwijken. WiMentiment.tegenovergesteld gevoelen, strijdige meening. l)i«HertAtie, geleerde verhandeling, strijdschrift, academisch proefschrift.
di«»ertcercn of disitereereu, grondig en geleerd over iets redeneeren.
UisMidénten. andersdenkenden, afwijkende geloofsgenoo-ten, weleer de algemeene benaming der Lutherse hen. Gereformeerden en Grieken in Polen, of alle van de R. K. Kerk afwijkende partijen; somtijds ook de liberale Katholieken in Duitschland.
Disaimilariteit, ongelijkheid, ongelijksoortigheid. DUaimulatie, veinzerij.
disiiimuieeren, veinzen, zich vermornmen.
Iliciwipatie, verkwisting, dwaze vertering.
dissipeeren, verkwisten, verspillen, doorbrengen. Dissociatie, ontbinding van een genootschap of gezelschap. Dissolubiliteit, oplosbaarheid, smeltbaarheid. ISissoliïtie, oplossing, ontbinding; opheffing, dissoiveeren. oplossen; opheffen, doen uiteengaan, dissonant, wanklinkend, ontstemd.
Dissonant, wanklank ; valsche toon.
DissonAnti*, wanklank ; misverstand, oneenigheid. disaoneeren, kwalijk luiden; niet overeenstemmen. diii»uadeeren, afraden, uit he( hoofd praten.
Dissuasie, out-, afrading.
Dintantie, (fr. Distance), afstand, verte.
Distillateur, Distilleerder, brander, sterkendrankstoker. Distillatie, het overhalen, stoken j doorzijpeling. Distilleerderij, branderij, stokerij.
distilleeren .overhalen, stoken ; doorzijgen, doorz^pelen. distinct, onderscheiden ; duidelijk, verstaanbaar. Distinctie, onderscheiding door eer, aanzien, enz. distinctief, onderscheidend, kenbaar makend, distingeeren, onderscheiden, den voorrang geven, distinto, duidelijk, helder.
distorqueeren, verdraaien, verrekken.
Distorsie, verdraaiing ; onvolkomene ontwrichting. Distractie, afgetrokkenheid, verstrooidheid van gedachten, distrait, verstrooid, verward, onopmerkzaam, afgetrokken, distribueeren, uitdeelen, verdeelen, ronddeelen. Distributie, verdeeling, uitdeeling; rangschikking. D.-
kantoor, hulppostkantoor (op een dorp).
distributief, verdeelend, uitdeelend.
District, landstreek, rechtsgebied, departements-afdeeling. Disturbatie, stoornis, verwarring.
disturbeeren, storen, hinderen, belemmeren. Dithyramben, verzen, liederen ter eere van Bacchus;
vurig lied in ongeregelde versmaat.
Dito, vinger; dito, z. detto.
Diurnalist of diurniat, dagloonschrijver; dagboekhouder;
dagbladschrijver.
divagatie, omzwerving; divageeren, omzwerven. Divan, hoogste staatscollegie by de Ottomansche Portc, turksche staatsraad; lage sofa met tapijten en kussens, divergeeren, afwijken, een verschillende richting nemen,
uit elkander loopen.
divergeerend of divergent, uiteenloopend.
divérs, onderscheiden, menigerlei.
Diversie, afleiding, andere wending.
diversifiëeren, afwisselen, verscheidenheid aanbrengen. Diversiteit, verscheidenheid, menigvuldigheid, diverteeren, verlustigt-n, vermaken.
Divertimento, aangenaam en vroolijk zangstuk, divertissant, vermakelijk, tijdkortend.
Divertissement, verlustiging, uitspanning.
Dividend, evenredig aandeel in de winst van eiken be
langhebbende bij actie-maatschappüen, banken, enz. divideeren, deelen, verdeelen.
divide ut imperes of et impera, verdeel (de partijen)
en heersch l er over).
divin, goddelijk, overheerlijk.
Divinatie, het waarzeggen; voorgevoel.
divineeren, raden; voorgevoelen ; waarzeggen.
divinibel, deelbaar.
Divisibiliteit. deelbaarheid.
Ilivinie, deeling, in-, verdeeling; {in de rekenkunde )
deeling; ( bij 't leger;) g^-oote legerafdceling. Diviaórium, verdeelschijf (der horlogemakers); houten nijpertje aan 't visorium of den kopijhouder des letter-Divórce, scheiding, echtscheiding. (zetters,
divorceeren, scheiden, het huwelijk doen ontbinden. Divulgatie, ruchtbaarmaking.
divulgeeren, ruchtbaar maken, vrbreiden, uitstrooien, dixi. ik heb gezegd.
1). «1. U. doctor juris utriüaque, doctor in beide rechten. [gebezigd),
do, eerste toon in 't octaaf (thans veelal in plaats van nt doceeren, leeren, onderwijzen.
Ilocënt, leermeester, leeraar.
dociel, leerzaam, vatbaar; gedwee, handelaar. Dociliteit, leerzaamheid, vatbaarheid; gedweeheid. Docimasic, toetsing, inz. der metalen.
Docimastiek. toetskunst, essayeerkunst.
Itóctoi*, leeraar, hoogste academische graad; inz. een geneesheer, arts (dokter). (gezaghebbend, doctoraal, doctors-, den doctor betreffend; (ook:) deftig; Doctoraat, waardigheid of graad van doctor. Doctorandus, wie naar den doctorsgraad staat, doctoreeren, doctor worden ; de geneeskunst uitoefenen. Doctrina, geleerdheid, leer, wetenschap.
Doctrinairen, politieke partü onder de Icatste koningen in Frankrijk, die het midden houdt tusschen de liberalen en de royalisten, voorstander van het representatif, landsbestuur.
Document, oorkonde, schriftelijk bewijsstuk.
Dóge, hertog, titel van het voormalige hoofd der regeering
te Venetië en Genua.
Dogma, leerstelling, geloofsartikel.
Dogmatiek, stelselmatige kennis van de geloofsleer, dogmatiek, dogmatisch, leerstelling, leermatig, in den
onderwijstoon. /
dogmatiseeren, leerstellingen, geloofsartikelen voordragen ; op beslissenden toon spreken ; zonder bevoegdheid ergens over mee spreken.
Dogmatologie, leer der geloofsstellingen.
Dokter, titel van een geneesheer; z. doctor.
dólce. lietelijk, zoetvloeiend, zacht. Dólce far niente. Doleantie, bezwaar, klacht. (het zoete niets-doen.
doleeren, zijne bezwaren inbrengen, inz. over te hoogen
aanslag in de belastingen.
dolénte. klagend, weemoedig.
Dolfijn, walvischachtig zoogdier, waartoe onder anderen
de bruinvisch behoort.
Dóllar, daalder in Noord-Amerika, geldende ruim twee en een halve gulden; hij is verdeeld in 100 cents.
Dóllman of Dóliman, huzaren-wambuis. Dollmetacher, tolk, vertolker.
doloróso, con Ooióre, smartelijk, treurig.
Dom, z. Don.
Dom, Domkerk, hoofdkerk van een aartsbisschop, bisschop of kapittel ; kerk met een koepeldak; koepelvormig dak.
Domein, erf, kroon- of kamergoed, eigendom van den
vorst (kroondomein) of van den staat (rijksdomein). lt;lome»tieeer«n, verhuislijken, tnm of tot huisdier maken. Domestieken, dienstboden, huisbedienden.
Domicilie, woning of verblijfplaats; d. kiezen, plaats en woning opgeven, waar men te bespreken, te dagvaarden is.
flomicilieeren, woonachtig zijn ; een wiasel domici-
liëeren, een wissel, die betaalbaar is op eene plaats, waar geen wisselhandel is of waar de acceptant geene fondsen heeft, ter betaling op eene wisselplaats aanwijzen; de wissel zelf heet dan gedomicilieerde wibsel. dominant, heerschend, de overhand hebbende. Dominatie. heerschappij, overmacht, geweld.
Dóminé, Manheer, titel, waarmede men in Nederland de
protestantsche geestelijken aanspreekt; predikant, domineeren, heerschen, beheerschen, gebieden; den b^as spelen ; overzien, bestreken, beheerschen, beschieten kunnen ; (ook wel;) domino spelen.
dominiaal, tot het domein behoorende.
Dominium, vrije eigendom, heerschappij-Dómino, (eig. heer) momgewaad; vermomd persoon; (ook:) bekend spel met zoogenaamde steenen; winnende zet in dat spel.
Dominoterie, handel in gemarmerd en ander gekleurd
papier, in behangsel, enz.
Dóminus, heer, hoofd des huizes; predikantstitel. Don (Spaansch), Dom (Portugeescb), beer, eeretitel der
mannen, steeds gevolgd door den voornaam.
Dóna (Spaansch), Donna (Portug.), eeretitel der vrouwen. Donateur, Donatrice, hij of zij, die schenkt, vermaakt of vrijwillige bijdragen tot instandhouding van een genootschap heeft.
Donatie, schenking, overgave.
dó nee éri» félix, multo* numerabis amicos, zoolang
het u welgaat, zult ge veel vrienden tellen. Don gratuit, vrijwillige gift of opbrengst.
Donna, z. Dona.
Don Quichóte, dolend ridder, zot avonturier. Donquichotiame. malle zucht naar avonturen.
Dónum. gave, gift, geschenk.
dóppio, dubbel; — mnvimënto, dubbele beweging, doreeren, vergulden ; (fig.) bemantelen, vergoelijken. Doroloterie, allerlei band- en lintwaren en franjes van garen en zijde.
103
doraaal,^ wat tot den rug betrekking heeft; dorsale
discipline, ruggetucht, geeseling.
dórso, keerzijde (van een wissel).
Dorüre, verguldsel.
Dósis, gift, inz. artsenijgift; aandeel, hoeveelheid, donseeren, hellend, glooiend maken.
Dossecring, helling, plooiing van een wal, oever, enz. Dototie, Doteering, begiftiging, schenking, inz. mede-
gift, uitzet, bruidschat.
doteeren, een uitzet of bruidschat medegeven. Douairière, aanzienlijke weduwe, weduwe die een we-
duwgoed of lijftocht bezit . Oouairie.
Douane, tol; tolhuis, tolkantoor (waar de in- en uitgaande rechten betaald worden).
Douanier, tolbeambte.
doubleeren, verdubbelen ; met voering voorzien; overhalen, door overhalen maken (een bal op het biljart). Doubleering, dubbeling, verdubbeling.
Doublét, een dubbel voorhanden stuk; worp met dobbel-steenen, waarbij men twee azen, twee tweeën; enz. werpt. Doublón, dubbele pistool, Spaansche goudmunt, doucemént! zoetjes ! zacht wat ! bedaard aan ! doueereus, zoetachtig, flauwzoet; overvrienoelijk, zoetsappig, gemaakt beleefd.
Douceur, zoetheid; zachtheid, aanminnigheid, liefelijkheid ; (ook;) geschenk; drinkgeld, fooi.
Douche, drop, sproei-, stort- of gietbad.
doulonrcus, smartelijk, pijnlijk, droevig.
douteus, twijfelachtig, onzeker. (Men zegt meestal dn* biëus).
Drachme, munt der oude Grieken; ook een apothekersgewicht, gelijk aan 3,845 grammes of wichtjes. Dragoman, Drogman, tolk, onderhandelaar bij de Turken. Dragon4de,dwangbekeering door militair geweld; elke door militaire overmacht uitgevoerde maatregel der regeering. Drainage, Draineering, drooglegging van landerijen
door onderaardsche buizen (Drains).
Draineeren, droogleggen. (chine.
Draisine of Velocipède, snellooper, loopwielen, loopma-Drama, tooneelspel.
Dramatiek, Dramutische kunst, tooneelkunst. dramatisch, tooneelkunstig, tooneelmatig.
Dramaturgie, deleer of wetenschap van alles, wat tot de
tooneeldichtkunst en tot de tooneelspeelkunst behoort. Dramolet, klein tooneelspel.
Drap, laken. Drap de dame», dameslaken, fijn half-la-ken. Drap d'argent, zilverlaken, zilverstof. Drap d'or, goudlaken, goudstof; (ook:) eene appelsoort, drapeeren, met laken of doek behangen, met draperie of
ruim geplooide kleeding omhangen.
Draperie, Drapeering, voorstelling van de kleeding der geschilderde of gebeitelde figuren ; plooiing der gewaden,
der stoffen, waarmede ledekanten, glasramen, enz. versierd en bekleed zün.
drastiMh. snel en krachtig werkend, hevig ingrijpend ; drastische middelen, DrAstica, sterk afvoerende middelen of medicijnen. (ste lectuur. Drawing-room, gezelschapskamer of -zaal met de nieuw-dresseeren, africhten, oefenen, bekwaam maken. Dresneering, Dressuur, africhting, drilling.
Dritta, Droite, de rechterhand.
Drogman = Dragoman (z. aid.).
Droguet. wollen stof met doorgaans garen inslajï-Dromedaris, kameel met één bult.
Droschke, licht, open rijtuig op lage wielen. Drosométer, Drososcoop, dauwmeter.
Drost, Dróssaard, voormalig officier van justitie, hoofdofficier; in N.Duitschland, schout, landvoogd (landdrost); in Hannover; ambt en titel van de presidenten der 6 landdrosteien of gouvernementen Druïden, priesters der oude Celten in Gallië, enz. DryAtle, boom- of woudnimf in de mythologie. Dschamie, Dzjami. groot turksch bedehuis, moskee. Dualisme, leer der twee eeuwige wezens of beginselen, van welke het eene al het goed en het andere al het kwaad in de wereld voortbrengt; | ook :) de leer, volgens welke eenige uitverkorenen zalig, al de overige verdoemd worden.
Dualist, aanhanger van het dualisme.
dubieus, twijfelachtig, onzeker.
DubitAtie, twijfeling, onzekerheid.
dubiteeren, twijfelen.
Due d'Alven, Z. Dukdalven.
duetiel, rekbaar; taai, smeedbaar.
Ductiliteit,'taaiheid, rekbaarheid, smeedbaarheid.
Duél, tweegevecht.
duellceren, een tweegevecht houden.
Duellist, wie een tweegevecht aangaat; vechter van beroep. Duena, bejaarde opzichtster over jonge juffers,
Duét. —to, dubbelzang, gezang voor '2 stemmen ; tweespel. Duivekater, naam van zeker tarwebrood op sommige plaatsen, ook van een koek, die men elkaar op feestdagen placht te zenden; kermisgift, dienstbodenfooi; ook de duivel, het booze wezen.
du jour zijn, aan de orde van den dag zyn; aan de
beurt zijn, met de dienstzaken van den dag belast zijn. Dukaat, wijdverspreide goudmunt, ter innerlijke waarde
van ongeveer 5 gl. 60 ct.
Dukdalven, zware aaneengeklonken palen in het water
ter vastlegging van de schepen.
dulcifieeren, verzoeten, zoet maken.
dülces reminiscitur Argos, hij herinnert zich het zoete Argos (het lieve vaderland). [Quichote).
Dulcinéa, beminde, liefje (eig. de beminde gt;an Don
Düo, dubbelstuk, dubbelspel, muziekstuk voor 2 personen, duodccimaal (systeem), twaalfdeelig (stelsel). Duodecimo, boekformaat, waarbij het vel in twaalf gedeelten verdeeld wordt en 24 bladzijden op een vel ko-Dupe, bedrogene; bloed, sukkel. [men (120).
dapeeren, bedriegen, misleiden, beet hebben.
Dupejrie, bedriegerij, fopperü ; (ook:) afzetter^. Duplicaat, iets dubbels, dubbel afschrift van eene acte,
eene quitantie, eene wissel, enz.
dupliceercn, een tweede antwoord geven; op de repliek antwoorden. (valschneid.
Duplieiteit, dubbelheid; dubbelhartigheid,onoprechtheid. Dupliek, tweede verweerschrift, tegenantwoord op eene dupleeren, verdubbelen. (repliek,
durabel, duurzaam, blyvend, sterk.
Durabiliteit, duurzaamheid^ bestendigheid.
Dura lex, sed lex, wel is de wet hard, maar het is
nu eenmaal de wet.
Duümviraat, tweemanschap, 2 te gelijk regcerende personen (Dinmvira).
Dyarchie, dubbelheerschappij, regeering van twee vorsten
op denzelfden troon, zooals in 't oude Sparta. Dynamiek, Dynamica, leer der bewegende krachten, krachtenleer.
dynamiek, dynamisch, veel vermogen uitoefenend, zelf-krachtig, vrijwerkend; de krachtenleer betreffend; dy-namiache electriciteit, z. onder Electriciteit. Dynamometer, kracht-, zwaartemeter.
DynAst, machthebber, heerscher, heer des lands. Dynastie, volgrü van regeerende vorsten uit hetzelfde
geslacht, regeerende vorsten-familie.
Dyscrasle, slechte vochtmenging, bloedbederf. Dysenterie, persloop, roode loop.
Dyspepsie, slechte of moeielijke spüsverteering.
E. beteekent Eminéntie, Excellèntic (z. die woorden). E. UI. beteekent rdelmogende, vroeger de titel der Ge-
nerale-Staten.
e. o. beteekent ex officio (z. dat woord). Esq. beteekent Esqeire (z. aid.).
etc. beteekent et cetera, en zoo voort.
Earl, graaf (Engelsche titel).
Eau, water. Eau des carmes, melissen- of karmelietenwater. Eau de Cológne, Keulsch water, een be-
kend reukwater. Eau d«* lavande, lavendelwater. Eau de mille fleur», duizendbloemenwater. Eau de la reine, koninginnewater (verbasterd tot Iedere in). Ebauche, schets, ontwerp ; eerste proeve.
ebaucheeren, schetsen, vluchtig ontwerpen.
Ebenist, kunstwerker in ebbenhout ; schrijnwerker, eblouisseeren, verblinden; verbazen, verbluffen. * ebranleeren, doen waggelen ; (fig.) besluiteloos maken. Ebullitie, opwelling, opborreling (eener vloeistof door de
hitte), het koken; uitslag van blaartjes op de huid. Ecarté, zeker kaartspel tusschen 2 personen met 32 kaarten.
enarteeren, verwijderen; verstrooien; eene of meer kaarten ter zijde leggen, om daarvoor andere te ontvangen, écce, zie ; écce hömo ! ziedaar den mensch ! aanschouw, den mensch! zie, welk een mensch! een Ecco homo, beeld des Heilands met doornen gekroond.
Ecclesia, de Kerk. eccletoiAiitifich, kerkelijk, echampeeren, door licht en schaduw als van den grond
los maken of doen uitkomen (bij schilders).
Echange. wissel, ruiling.
cchangeeren, ruilen, wisselen; uitwisselen, verwisselen. Echantillón. staaltje, proef, monster. [graveurs)
Echappéde, ontsnapte fout, overijling; valsche snede (by echappeeren, wegloopen, ontsnappen, ontvluchten. Echappement, ontsnapping, ontvluchting; (in uurwerken :) haakrad, schakclrad, cilinderrad (in uurwerken); de onrust met hare spiraalveer.
Echarpe, sjerp, lijfgordel; ambts- of eeregordel. echaulTeeren, verhitten, toornig worden.
Echeance, vervaltijd eens wissels.
Echéc. schaak ; stoot, slag, schade; cn echec houden,
dèn vijand in de klem,, in werkeloosheid houden. Echclle, toonladder; handel- en stapelplaats in de Levant. echelouNgewijH, laddervormig, sportsgewijs, d. i. in kleine op elkander volgende troepen-afdeelingen (b. v. Echo, weerklank, klankterugkaatsing. [oprukken).
eclairciMceren, helder maken; ophelderen, inlichten. Eclaireur, veldontdekker of -verkenner, scherpschutter. Ecl4t, glans; opzien, gedruisch; èclat maken, opzien,
opschudding baren.
eclatant, schitterend; opzienbarend, wereldkundig, eclateeren, ruchtbaar worden, aan den dag komen. Eclecticisme, schiftende wijsbegeerte.
Eclécticusj schiftend wijsgeer, die uit alle stelsels overneemt wat hem goéd voorkomt.
Eciéctisch, uitkiezend, schiftend, onderzoekend. E quot; ^ hemellichaam door een
(voeten maken.
eclipseeren, verduisteren; fig. verdwijnen, zich uit de Ecliptica, zonneweg, dierenriem.
Eclóge, herderszang, veldlied, landelijk gedicht, idylle.
Ecatkae, geestvervoering:, opgewondenheid, verrukking. ecAtaaiëeren. verrukken in verrukking brengen; geëc-wtasiëerd of en eci»tase zijn, in verrukking, buiten zich zeiven zijn.
Economie, huishoudkunde; landhuishoudkunde; spaarzaamheid ; (ook: | doelmatige inrichting.
eeoAómisch, huishoudkundig; huishoudelyk, zuinig. Economist, staathuishoudkundige.
Econoom, spaarzaam mensch.
ecorcheeren, villen, afstroopen; een onredelijken prys
vorderen, overvragen, snijden; radbraken (eene taal). Ecossaii^e, schotsche dans.
ecoutez! hoor(t) eens! luister(t)!
ecraseeren, verpletteren, verbryzelen, vernietigen. Ecritoire, schrnfbak met inkt, pennen, lak, ouwels, enz. Ecu, Fransche daalder of kroon.
Ecumeur, schuimer, schuimlooper, pannelikker; zeeroo-
ver, vrijbuiter, zeeschuimer.
Ed'da, (eigenlek stammoeder), het godsdienstboek dei-oude Scandinavische volken van Germaansche afkomst. ^ éde, bibe, lude! eet, drink, speel! Q. f! pp E'den, paradijs, lusthof; vreugdegenot.
Edict, landsverordening, vorstelijk bevelschrift.
edict Ale citatie, gerechtelyke openbare dagvaarding.^^ Editeur, uitgever (van boekwerkent.
Editie, uitgave, druk (van een boek); ook gerechtelijke
voorlegging en mededeeiing.
Educatie, opvoeding.
e(x) duóbis mamp;ii», minimum eligere opnrtet (eli-géndum c»t), van twee kwade dingen moet men het minste kiezen.
Eféndi. turksch staatsdienaar, rechtsgeleerde; Rei» [re-is] efendi, de turksche rijkskanselier en minister van bui-tenlandsche zaken.
efTaceeren. uitwisschen, uitvegen ; doorhalen; (fig.) zich e., zich uit nederigheid terugtrekken; (bij 't schermen;) aan *t lichaam zoo weinig voorvlakte als mogelijk geven. Effect, uitwerking, gevolg; (ook:) staatspapier, landsschuld-
brief; z. effecten.
effaceeren, uitwisschen, uitvegen, doorhalen.
effareeren, doen ontstellen, virbluft maken.
Effecten, goederen, vermogen, have; wissels; (ook:)
staatseffecten, staatsschuldbrieven.
effectief, werkelijk, wezenlijk, waarlijk; tie effectieve sterkte van oen leger, de werkelijk onder de wapens staande of dienstdoende manschappen.
Effectief, werkelijk aanwezixe hoeveelheid (van geld ''nz.,
van dienstdoende manschappen).
effectueeren, uitvoereif, volvoeren; verwezenlijken. Effeminatie, verwijfdheid, verweekel^king. effemineeren, verwijfd of weekelyk maken, verwennen. Efficaciteit, krachtwerking:; werkzaamheid, nadruk, kracht.
Effiqies—Eléetro-magnet .. 100
Effigies, beeltenis ; in —, in beeltenis.
effleureeren, de oppervlakte licht aanraken ; oppervlakkig, als ter loops behandelen, licht overheen loopeu. eflbrcecren (zich), zich beijveren, inspannen.
Effort, poging, inspanning, moeite, het streven, effrayeeren, verschrikken, angst en vrees aanjagen. Eflronterie. onbeschaamdheid, driestheid.
egaal, gelijk; eenerlei, onverschillig, om 't even. egaleeren, gelijken, passen.
Egaliitatie, vereffening, gelijkmaking.
cgaiiaeeren, vereffenen, gelijk maken.
Egaliteit, (fr. Egalité) gelijkheid. (beid.
Egard, aanzien, achting; inschikkelijkheid, voorkomen-égo, ik. Egoiittne, zelfzucht, baatzuchtige denkwijs. Egoïst, zelfzuchtige persoon, eigenbelangzoeker. egoiMtiMch, zelfzuchtig, eigenbatig, eigenbelangzoekend, oh hién ! welaan 1 welnu !
Eidograaf, beeldteekenaar (eene copiëer-machine). Ejaculatie, uitspuiting, uitwerping; (fig.) schietgebed. Ejalet, turksch stadhouderschap.
ejüHdcni, van dezelfde (maand, dag, enz.).
ejusdem farinas van hetzelfde slag, — soort. ElahorAtie. uitwerking, afwerking, zorgvuldige bearbeiding en volmaking van een werk.
Elaiométer, oliemeter (werktuig).
elanceeren, snel voorwaarts bewegen, toeschieten ; ge-clanceerd, slank, dunlijvig (van paarden, enz.); rank en mager, langlendig (van menschen); hoog en dunstam-mig (van boomen).
Elasticiteit, veerkracht, span- of springkracht.
elastiek, elamp;stisch, veerkrachtig.
Elastiekje, rekbaar bandje (aan handschoenen, enz.). Eldoramp;do. fabelachtig goudland, luilekkerland.
Electie, keus, verkiezing, keur. Electie-recht, kiesge-
rechtigdbeid. •
Eléctor, fr. E'lecteur, kiezer, keurvorst.
Electoraat, de waardigheid van keurvorst, (ook:) van
kiezer; het keurvorstendom.
Electriciteit, barnsteenkracht, bliksem- of wrijfvuurkracht, trilkracht. positieve en negative E., of plus-en minus-E.. • E._ en — E.), glas-electriciteit en hars-electriciteit. statische en dynamische E., de electrieke vloeistof in rust en in beweging.
electriek, eléctrisch, electriciteit bezittende, bliksemend, clectriseeren, electriciteit opwekken of mededeelen; (ook:)
onverwachts schokken, vroolijk verrassen, aanvuren. Elcctriseermachine, wrijfvuurwerktuig ter opwekking
en mededeeling van electriciteit.
Eléctro-magnétischc telegraaf, eene uitvinding van onzen tyd, door welke langs metaaldraad op eene verbazend snelle wijze berichten worden overgebracht. Eléctro-magnetisme, de in nieuweren tijd ontdekte sa-
menhang van de electrische en magnetische, verachynse-len, en de leer van de wederzijdsche werking van de electriciteit en het magnetisme op elkander. Electrometer, electriciteitmeter.
Klectrometor, electriciteitopwekker.
elegant, sierlijk, smaakvol, aanvallig.
Elegant, modegek, pronker.
ElegAntio. sierlijkheid, netheid, aanvalligheid.
Elegie, klaaglied, treurdicht.
elégisch, treurig, klagend, weemoedig.
Element, hoofd- of grondstof, grondbestanddeel ; middel-stof, waarin het dier leeft; (ook:) werk, werkkring, sfeer, de plaats of de zaak, die iemand het best lijkt, die hij H meest bemint; hij i» in zijn e., hij is recht iu zijn nopjes, voelt zich thuis, staat waar hy wezen wil, doet wat hem 't liefst ia.
elementair, grondstoffelijk ; de eerste gronden of beginselen betreffende: elementaire weholen, lagere scholen. Eleménten, (in H gemeene leven:) lucht, water, vuur en aarde; (in de wetenschap:) de enkelvoudige, niet ont-leadbarc beatanddeelen der stof; (ook:) de eerste gronden eener wetanachap.
Elevamp;tie, verheffing, verhooging; hoogte, verhevenheid. Eléve, kweekeling, leerling.
eleveereil, verheffen, verhoogen ; (ook:) opvoeden, op-kweeken, grootbrengen. Het proteat e., een geprotea-teerden wiaael met de eerate post laten terugloopen. Elfen, kleine rondzwervende (goede of booze) geesten uit de Noordsche mythologie, aardgeesten. (woord,
elideeren, uitlaten, wegwerpen, b. v. eene letter uit een eligeeren, uitkiezen, uitlezen.
eligibel, kiesbaar, verkiesbaar.
Eliminatie, uitdrijving, uitwerping ; inz. (in de algebra:) het verdrijven van eene in onderacheidune vergelijkingen voorkomende grootheid; (ook :) doorschrapping, elimineeren, uitwerpen, verdreven, vgl. eliminatie. Elisie, wegwerping, uitlating (b. v. eener letter).
Elite, keur, kern, uitgelezen gedeelte van iets.
Elixir, aftreksel, geneesdrank, veraterkingamiddel.
Ellip* of Ellipuie, langwerpig rond, kegelsnede-lijn;
weglating van een of meer woorden in een zin. elliptisch, langwerpig rond; bij wijze van uitlating. Elóge, lofrede, lofspraak, lofschrift.
Elm»- of Elmusvuur (Sint-), lichtglans, electrisch verschijnsel in de gedaante van vlammetjes aan hooge en spitse eloquent, welbespraakt, welsprekend. (voorwerpen.
Eloquéntie, welsprekendheid.
Elucidamp;tie, toelichting, opheldering; inlichting, eludeercn. ontwijken, ontduiken; verydelen, misleiden. Elüaie. verijdeling ; uitvlucht, misleiding, streek.
Eluaief, verijdelend, ontwijkend.
Elysium of eIy*oe»che (liever: elysisehe) velden, het
land der zaligen, de hemel der Ouden; verrukkelyk verbluf, ely'zisch, elyzcesch, bekoorlik, heerlijk, genotrijk. El'zevier», naam van zeer achoone voortbrengselen der
drukpers, zijnde grootendeels classieke werken.
Email, smeltglas, brandverf, glazuur.
emailleeren, met email overdekken, brandschilderen. Emanatie, uitvloeiing, onzichtbare uitstrooming. Emanatie-stelsel, —systeem^ leer van de uitvloeiing of het ontstaan aller dingen uit een enkel of grondwezen. Emancipatie, vrijlating, ontslag, vr^verklaring (van slaven, lijfeigenen); toekenning van gelijke rechten en aanspraken ; mondig- of meerderjarig-verklaring, handlichting, ontheffing van vroeger bestaande beperkingen, emancipeeren, vry maken van lijfeigenschap, enz. ontheffen, van burgerlijke of kerkelijke beperkingen ontslaan; zich emancipeeren, zich van belemmeringen bevrijden; zich te veel veroorloven. (uitgaan,
emaneeren, uitvloeien, uitgaan; afkomstig zijn ; doen Emballage, Emballeering. in-, verpakking, omwikkeling, al wat tot inpakken dient; pak- of bindloon, emballeeren, inpakken, omwikkelen.
Embarcadère, aanlegplaats, hoofd, steiger; plaats, waar de spoortreinen passagiers en goederen opnemen en afzetten (ook débarcadère gcheeten), station.
Embargo, beslag of arrest op schepen of koopmansgoed,
havenversperring.
embarilleeren, in fust of vaten pakken, embarqueeren, inschepen, laden.
Embarquement, inscheping:; het scheepgaan. Embarras, verwarring, verlegenheid; belemmering, embarrasseeren, in verlegenheid brengen, hinderen. Embleem, m. Embléma, zinnebeeld.
emblematisch, zinnebeeldig.
Embonpoint, lijvigheid, gezetheid, gevuldheid des lichaams. Embouchure, mond van eene rivier, van een kanon, enz.; mondstuk, blaasgat van eene Huit, enz.; een goede e. hebben, een blaasinstrument wel aanzetten, en zuiver bespelen of blazen.
embonrseeren, in de beurs of den zak steken, zakken, embraseeren, in brand steken, in vlam zetten, embrasseeren, omarmen, omhelzen.
embrocheeren, aan 't spit steken; (fig.) aan den degen
rijgen, doorsteken.
embrouilleeren, in de war brengen, verward maken. Em'bryo, dier- of menschenkiem wordende lichaams-Emendamp;tie, verbetering, inz. van geschriften. (vrucht, emendeeren, verbeteren, te recht brengen.
Emeritaat, ambtsrust met pensioen.
Emèritus, uitgediend, rustend ambtenaar, rustend predikant met behoud der jaarwedde.
Eméticum, braakmiddel.
Emente» oploop, dreigende volksbeweging.
EmierAnt, Emigrè, uitgewekene, z^n vaderland ontvluchtend of ontvlucht persoon.
Emigratie, uitwüking, verlating van het vaderland, emigreeren, het land verlaten, uitwijken.
«minéut, uitstekend, voortreffelijk, uitmuntend. Eminénte, verhevenheid; titel der kardinalen.
Emier', arahisch vorst, krygshevelhebber en stadhouder. Emissaire, eene heimelijk uitgezondene, kondschapper, spion.
Emnia{;a»inage, berging, bewaring of het opslaan in
een pakhuis of magazijn.
emmagaiiiueercii, in een magaz^n of pakhuis opslaan, emmuubleeren, van huisraad of meubelen voorzien. Em me uli lenient, van huisraad of meubelen voorzien. Emolument, bijinkomsten, buitenkansjes.
Emotie, gemoedsbeweging; (ook:) volksgisting. Emouchétte, vliegennet over paarden.
Emoveren, wegruimen ; verdrijven ; ter zijde stellen, empailleeren, in stroo wikkelen; met stroo opvullen, empaleeren, spietsen ; een paal insteken, empaqueteeren, inpakken, omwikkelen.
Empèehement. verhindering, hindernis, beletsel. EmphaMe, nadruk, klem in lezen en spreken ; ophef. emphatiMch, nadrukkelijk, krachtvol; met ophef, empiêteeren, afbreuk doen, iets afnemen (b. v. aan iemands grond); inbreuk maken (b. v. op iemands recht).
Empiricus, ervaringsman, inz. een arts, die zijne kennis
alleen aan de ondervinding ontleent.
Empirie, ervaringsleer, ervaring.
empirineh, volgens de ervaring; empiriache wetenschappen. zulke, die hoofdzakelijk op waarneming berusten, zooals geschiedenis, natuurkunde, enz. Empirisme, eene enket op ondervinding gegronde kennis, het nemen van de ervaring tot eenig richtsnoer. Empiétte, koop, inkoop (van min belangrijke voorwerpen);
empiettes maken, inkoopen.
Emploi. ambt, dienst, aanstelling, plaats, employeeren, aanwenden, aanstellen, verzorgen; Geëmployeerde, Employé, aangestelde, beambte, ambtenaar. [klavier), emplumeeren, van veeren of pennen voorzien (b. v. een empocheeren, in den zak steken, zakken.
emporium, handelstad, stapelplaats ; markt, emporteeren (zich), zich driftig maken, uitvaren, empresseeren (xich), zich beijveren, haasten. (beid. Empressement. ijver.dienstijver, werkzaamheid, bedrijvig-Emprünt, leening. E. forcé, gedwongen leening. empyréïsch, hemelsch.
Empyréum, verblijfi-laats der zaligen.
Emulatie, naijver, wedijver. — emuleeren, wedijveren. Emülsie, plantcnmelk, zaadmelk, amandelmelk, enz.
Enaks-kinderen—enforceer... 113
Enaks-kinderen, mensohen van reusachtige gestalte, reuen avant ! voorwaarts ! (zen. en blane, I by kooplieden:) oningevuld, opengelaten, in blanco.
en bloc, bij den hoop, bij den roes, ongeteld, ongewogen,
voetstoots (iets koopen of verkoopen).
encadreeren. in eene lijst zetten; insluiten, omvatten, encanaillceren (asich), zich met verachtelijke menschen
gemeenzaam maken.
Encauntiek, schilderwerk met inbranding der kleuren, enchaineeren, met elkander verbinden, aaneenschakelen, enchanteeren, betooveren, verrukken, bekoren. Ench(e)iridion, handboek, -je; dolk.
Enclave, door vreemd gebied ingesloten land, omsloten grond. (overladen (b. v. een schip),
encombrecren, versperren (met puin, rytuiden, enz. ; Encombrement, versperring (door puin, enz.), verstopping ; belemmering, verhindering.
en comparaison, in vergelijking.
encóre ! nog eens! nogmaals!
en corps, gezamenlijk.
cncoura^eeren, aanmoedigen, aanwakkeren. Encouragement, aanmoediging, opwekking. Encyclopedie, kort begrip van alle kunsten en wetenschappen ; algemeen zaakwoordenboek.
encyclopédittcli, algemeen wetenschappelijk.
Endómie, heerschende volks- of landsxiekte.
endémiNch, inheemscb, plaatselijk, inz. van ziekten, en depöt, in bewaring; ten verkoop toebetrouwd. en deshabillé, in huisgewaad, in ochtendkleeding. en detail, in 'tklein (verkoopen); in bijzonderheden (verhalen). ( een ander. EndoMnAnt, (Indossant), overdrager v.iti een wissel op Endossement, (Indossement of Indösso', het overdragen van een wissel op een ander, door dien wissel aan de keerzijde over te teekenen.
endosseeren, (indosseeren), een wissel door een opschrift aan zijne keerzijde aan een ander overdragen. Energie, hooge graad van werkkracht, nadruk, klem. enérgiscb, krachtdadig, nadrukkclyk.
enerveeren, ontzenuwen, verzwakken, uitmergelen, en face, van voren; vlak, tegenover.
en familie, in den kring des huisgezins, der familie. Enfcnts perdiiN, vooropgeplaatste, aan het grootste gevaar blootgestelde manschappen ; waaghalzen, en faveur, ten gunste, — believen van.
cnfileeren, een draad insteken ; aanrijgen (b. v. koralen);
verstrikken, inwikkelen ; overlangs met kanon bestrijken, enfin, eindelijk, ten slotte, in 't kort.
enfonceeren. in den grond draven; den bodem inslaan
openloopen (b. v. eene deur, poort); verzinken, cnferceeren, versterken, sterker maken.
8
cn frónt, van voren, vooraan, op den voorgrond; vlak tegenover. (lokkend, cngageant, verplichtend; innemend; aantrekkelijk, uit-«ngageeren, verpanden, tot pand geven; verbinden, verplichten ; uitnoodigen, aansporen, bewegen, in dienst nemen; xich e., zich tot iets veroinden; in dienst treden ; zyne hand toezeggen.
Engagement, verbintenis; dienst aangenomen plicht;
verloving, verkeering, minnarij, vryagc.
en .^ala, in feestgewaad, in 't beste pak.
en grande tenue, in 't beste pak, in feestgewaad ; in
parade-uniform, in groot tenu.
enigmatisch, raadselachtig, dubbelzinnig.
en losangc, ruitvormig.
eninmineeren, met kleuren afzetten of dekken, en maitre, meesterlik ; (ook:) meesterachtig, en mai«»e,
in menigte, en miniature, in het klein.
ennuyant, vervelend.
ennnyeeren, vervelen; lastig worden.
en onlre, in orde.
enorm, overmatig, ontzettend, verbazend; afschuwelijk. Enormiteit, buitemnatigheid. gedrochtelijke grootte;
snoodheid, allerschandelijkste daad, ongehoord iets. en particulier, in H b\izonder; afzonderlek; (ook:) als particulier, cn pauwant, in 't voorbijgaan; vluchtig, ter loops, cn peine, in verlegenheid, cn privé, als particulier. en profil, van ter zyde gezien.
en quatrc, in (of aan) vieren; zich voor iemand en quatre ntcllcn. al het mogelijke voor iemand doen, iemands verdediging opnemen.
Enquête, gerechtelijk onderzoek in burgerlijke zaken, cnragcercn. razend worden, vertoornen.
cn regard, ten opzichte; uit achting ; ook op de nevens-
staande bladzijde, er naast.
cn retard, ten achteren, achterlijk, in gebreke, en retraite, op pensioen gesteld.
entAlccrcn, op de rol schrijven; aanwerven. Enrolcering. inschryviug tot den krijgsdienst, en roturier. burserlyk, als burgervolkje, gemeen. Enaémhle. het gezamenlijke, alles bijeen ; het geheel.
E.gt;»tukUcn, de meor dan vierstemmige zangstukken en Muite, achter elkander. (der opera's,
en MuspcMM, in twijfel, in 't onzeker, besluiteloos, (men. Entablement, rollaag en architraaf, fries cn kornis te za-entameeren, aanvangen, op de baan brengen, b. v. eene
onderhandeling; aanknoopen (een gesprek); aansnijden, entassecren. opeenhoopen, opeenstapelen.
Entente, zin, beteekenis (van een woord, een gezegde); verstandhouding. Entente cordiale, hartelijke, goede verstandhouding (inz. in de staatkunde).
entêteeren (xich), zich in 't hoofd zetten, eigenzinnig op iets staan.
«nthuHiamp;smeeren, ontvlammen, in gloed zetten. Enthusiaam*'. Reestverrukking:, ontvlamde verbeelding,
verrukking, geestdrift, dweperij.
Enthu»iamp;»t, hartstocLtelijk bewonderaar of ij veraar;
mcnsch vol geestdrift, dweper; bruisend hoofd. Entomologie, insectenkunde, kerfdicrenleer. Entomoloog, insectenkundi^e, kerfdierenkenner. ontf»ureoren, omgeven, omringen, insluiten.
en tout, in alles, alles samengenomen.
en tont ca», in elk geval, wat er ook gebeure. En-tout-ea» (antoekd), groote parasol, die desnoods ook als pa-rapluïe kan dienst doen.
en train, in gang, in vollen gang, druk bezig, entraineeren, meesleepen, wegvoeren.
Entre-deux, middelstuk, tusschenwand; (ook als bijwoord ); tusscbenbeide, middelmatig.
Entree, ingang, toegang ; intreegeld; voorgerecht. Entree-biljet, toegangkaartje.
Entremet*. tusschengereebt, tusschenschotel.
entre nou», tusscben ons, in vertrouwen Entrepot, pakhuis, magazijn ; stapelplaats, entrepreneeren, ondernemen.
Entrepreneur, ondernemer; aannemer.
Entrepriite, onderneming.
Entretiol, tusschenverdieping; insteekkamertje. entreteneeren. onderhouden, verzorgen, onderhoud ver-Entretenue. bijzit, gekamerd meisje. (schaffen.
EntreVI-.e, samenkomst, bijeenkomst; gesprek, onderhoud. Entree ! treed binnen ; ga voor!
Enumeratie. optelling, opsomming. (berekenen,
enumereoren, opsommen, stuk voor stuk opnoemen ; enunceeren. enunciëeren, uitdrukken, verklaren ; ver-kondigen.
Enunciamp;tie, vermelding, gewa^making; verklaring, be-kendmakin:;, verkondiging; (ook:) uitspraak, voordracht, en vein*; zijn, opgewekt, gunstig gestemd tot dit of dat
werk zijn, recht op zijn draf zijn.
Enveloppe, omslag, omhulsel.
enveloppeeren. omwikkelen, omhulliu, inwikkelen. Envér«*. keerzijde, verkeerde zijde ; linkerzijde. Envirónn, omstreken, omgelegen land.
en vogue, in zwang, in de mode, in trek, gewild. Envoyé, afgevaardigde, gezant van den tweeden rang. eo ipno, juist daardoor, vanzelf. •
Epacten, (lat. êpacta) inlaschdagen ; mnansouderdom
bij 't begin des jaars.
Epargne, zuinigheid ; spaarpenning.
Epaulement, verschansing van opgeworpen aarde, zandzakken, schanskorven, enz.
Epaulet, —te, schouderbelegsel eens krijgsmins. ephemeer, ephemêriHcli, (^éndaags; kortstondig, voorbijgaand. Epliemeeren, diertjes, die é^n dag leven.
Ephemeriden, astronomische jaarboeken of tafels; dagbladen, tijdscbrifleu.
Epicedion, treurzang bij een lyk.
Epicier, kruidenier, specerij-koopman.
Epicüri de grége pórca», een zw^n uit de kudde
van Epicurus ; laag verzinnelijkt persoon. epiciiri«ch, zinnelijk, aan zingenot verslaafd, wellustig. Epicurimno, de neiging tct zinnelijkheid en wellust. Epicurist, zinnelijk menscb, wellusteling; lekkerbek. Epidemie, lands- of stadsziekte; ook eene van buiten aangekomene, voor een zekeren tijd heerschende, aan het land niet eigene ziekte.
epidemisch, heerschend, rondgaand (van ziekten). Epigram, op-, bijschrift; korte zinrijke spreuk; inz.
puntdicht, kort hekeldicht.
episrammatisch. op de wyze van een epigram, kort en
zinr^k; scherp, stekelig.
Epilepsie, vallende ziekte.
Epiloog, narede, slotrede, nawoord; naspel.
cpinens, moeielijk, netelig.
episch, tot het heldendicht behoorend; e. poënie, heldenpoëzie, de verhalende dichtsoort.
epescopaal, bisschoppelijk.
Episcopaat, bisdom-, waardigheid eens bisschops EpiscopAlen, aanhangers der bisschoppelijke Kerk in Engeland.
Episcopophohie, vrees voor de invoering der bisschoppen. Episode, tusschenrede, ingelascht verhaal, tusschenzang. EpispAsticum. trekpleister, trekmiddel.
epiitpantisch. blaartrekkend ; de ettering bevorderend. Epifttel, brief, zendbrief; strafpredikate.
Epithalamion, bruiloftslied.
EpitAphium, grafschrift; grafsteen, tombe.
Epitheot, (fr. Epithète, gr. Epitheton) bijvoegelijk
woord, toenaam.
Epitome, kort uittreksel of begrip.
Epi xoAtic, veeziekte, —peat.
Epopee = Epos.
Epoque, tijdstip, tljdsnede, gedenktijd. Epoque maken, zich zeiven of zijn tijd merkwaardig maken; groot opzien verwekken; elks aandacht trekken.
E'poN, heldendicht.
epou van tabel, ontzettend, verschrikkelijk ; ijselijk. eprouveei ;*n, op de proef stellen; ondervinden, ervaren. Epuratie, reiniging, zuivering, loutering.
epureercR. reinigen, zuiveren, louteren.
Equatie, Equator, Equinoctium, enz., z. .Eq—. Equiiiber, evenwicht
Equilihrist, koorddanser, lichaamstoeren-maker. Equipage, reistocstel of bedien len, paarden, rijtuigen, enz.
krijgsuitrusting van een officier; scheepsbemanning. Équipement, uitrusting, inz. van een schip.
equipeeren, uitrusten, toerusten; bemannen.
Rquitdiie, het paardrijden ; de rijkunst.
equivóque, dubbelzinnig;, voor meer dan ééne uitlegging
vatbaar; twijfelachtig.
Equivoqne, dubbelzinnigheid ; bedekte onzedelijke taal,
wulpsche woordspeling.
E'rato, de muze der minnezangen.
E'rebuit, onderwereld, doodenrijk, hol.
Erectie, oprichting; opbouwing, bouw; het overeind staan. Eremiet, z. Heremiet.
érgo, dus, derhalve, gevolgclijk.
ergotecren, over elkr kleinigheid twisten, haarkloven, erigeeren, oprichten, grondvesten, stichten.
Erinnyen, wraakgodinnen. Furiën.
E'ris. twist; de twistgodin; —tiaeh, twistziek. Erfctiek, strijd- of twistkunst.
E'ro», de god der liefde, Amor. (nedichten.
erótisch, de liefde betreffend; erotische gcdichten, min-
errare humuuum e«t, dwalen is menschelijk.
Erratum, fout, zetfout (meerv. Errata).
Erreur, dwaling, vergissing, fout, abuis.
E'rror non est imputamp;bilis, eene dwaling is niet toe-
Eructatie, oprisping (der maag). (rekenbaar.
eructeeren, oprispen.
Eruditie, geleerdheid.
Eruptie, uitbarsting, b. v. van een vulkaan.
Escadre, Eskader, vlootafdeeling, smaldeel.
Escadron, ruiterschaar, compagnie ruiterij. eMcaladeeren, met stormladders beklimmen, escamoteeren, goochelkunstjes doen; uit den zak rollen,
wegmoffelen, kapen.
Eseapad^, valache sprong van een paard; (fig.) onover-
legde, moedwillige streek, guitenstreek, valsche kuur. Escarpisis, lichte schoenen, dansschoenen.
Esconaal, beter, maar minder gebruikelijk dan Eseu-
riaal (z. aid.).
Escórte, bedekking, geleide, beschermend gevolg, escorte eren, begeleiden, onder bedekking of bescherming
uitgeleide doen.
Escouamp;de, afdeeling soldaten onder een korporaal. Escroe, fielt, oplichter.
Escroquerie, fielterij, aftroggeling.
Esculaap, de god der geneeskunst; geneesheer. Escuriaal, Spaansch koninklijk lus .slot bij Madrid. E'sito-waren, uitvoèrwaren.
EskAder, zie Escadre.
esotérisch, enkel voor ingewijden; wetenschappelijk. Espadón, houwdegen ; tweesnijdend slagzwaard, espadonneeren, met den houwdegen vechten. Espagnóle, Spaansche dans; Spaansche vrouw of meisje. Espagnolétte, fijne wollen stof; fijn satijn ; (ook:) draai-roede tot deur of venstersluiting:; spanjolet.
Eupalier. latwerk of staketsel ; leiboom, waaierboom. Kitplaiiade, vrye, vlakke plaats vóór groote gebouwen
en vestingen, wandel-, exerceerplein.
Kiipreüsivo, vol uitdrukking.
K«tprit. geest, vernuft, scherpzinnigheid, verstand; wezenlijkst bestanddeel, fijnst product der distillatie; al-gemeene denkwijze, volksgeest (esprit puhlic). Etiuuire, schilddrager; (weleer:) titel van een engelsch edelman; nu ook van ieder fatsoenlijk burger, zooveel als Weledel lieer (doorgaans achter den naam door Kitq. uitgedrukt).
Eftwaai, proef, proefneming, toets; staal; prceve (zedige
naam, dien een schrijver vaak aan zijn werk geeft), «sanaycereii, beproeven, toetsen (het gehalte).
Katsayeur. beproever, toetser.
Wmhviik, Enséntie, (fr. Eswence) het wezen, de kracht, het geestrijke uit vruchten, kruiden, enz., geest, spiritus. e«H«ntiéel, wezenlijk, hoofdzakelijk; volstrekt noodwendig; het Essentiëele, het wezenlijke, de hoofdzaak, de ziel. de kern van iets.
K»taféUe, rijdende postbode; koerier, reubode. EMtamcnto, de rijks- of statenvergadering; pl. Km la nu- n-tos, de beide Kamers der volksvertegenwoordiging in Spanje. (wordt.
E»taminét, herberg, bierhuis, koffiehuis waar gerookt estimabel, achtenswaardig, lofwaardig.
schatting, waardeering; raming, begrooting. Etttime. achting, hoogaching, gegist bestek op ztc. eNtimeeren. hoogachten; schatten, waardeeren; begrooten. eMt mo«lu» in rebus, er is in alles eene maat, een midden, alles heeft zün« maat en grens.
Kittrade, verhoogde plaats in een vertrek, optred. EMtrapade, wipgalg ; straf der wipgalg ; wipsprong, wip-zwaai der kunstspringers; gelijktijdig steigeren en uitslaan der paarden; zijsprong bokkesprong van een paard om zijn ruiter af te werpen ; fig. kleine uitspatting. ci»trapi4;ereii, verminken ; kreupel —, stram maken. Etabli«»cment. vestiging (van een handelshuis, enz.);
grondlegging; nederzetting; inrichting; gesticht. etabliHwceren, grondvesten, vestigen; oprichten ; zich
etabliwueeren, zich nederzetten, vestigen.
Etage, verdieping van een gebouw; Ie bel étage, de
eerste verdieping. , . ,
Étagère, nieuwerwetsch stuk huisraad, bestaande uit boven elkander geplaatste plankjes, om daarop sieraden of voorwerpen van dagelijksch gebruik te zetten.
Etalage, het uitkramen van waren; tentoonstelling; ver-
toonmaking; uitgestalde waren.
«•taleeren, uiteenleggen, uitspreiden; ten toon stellen. Etamp;pe, stapelplaats ; proviandmagazijn voor doortrekkende troepen; marschproviand; plaats van overnachting; nachtkwartier.
Etót, staat, gesteldheid ; lijst; overzicht; regimtnts-staf;
Ktat-major, generale staf.
et caeteru of cétera« en zoo voort.
«teruiaeeren, vereeuwigen.
Ether, bovenlucht; fijne doorzichtige vloeistof, van sterken reuk en smaak.
ethérisch. tot den ether hehoorend ; hemelsch.
Ethiek. E'thica, zedelecr, deugdenleer.
Ethno»raphie. volkenbeschrijving.
Ethologie, verhandeling over zeden en gewoonten. Etiquette, aanhechtbriefje; prijsbriefje, aangehecht strookje papier; hofgebruik ; voorschrift der welvoegelijkheid ; zeilen gewoonten en gebruiken aan hoven.
Etourderie, onbezonnenheid, domme streek.
Etourdi, onbezonnen knaap of mensch, wildzang. Etude, studie; oefeningstuk.
Etui. koker, foedraal, scheede.
Etymolotfie, woordvorsching, woordafleiding. etvmológiMch. wat de woordafleiding betreft, afleidkundig. Etymoloog, EtymologiHt. woordatleidkundige. Eucharistie, gewijde hostie Avond-, Nachtmaal. Eudiometer, luchtgehaltemeter, luchtzuiverheidsmeter. Euergeet, weldoener.
Eumeuiden, plaaggeesten, wraakgodinnen. Furiën.
eumórchisch. welgevormd.
Eunomie, welgeordende staatsinrichting.
Eunuch, gesnedene, ontmande, inz. als vrouwenopziener
in een harem.
Eupathie, welbevinden, genoeglijke stemming; (ook:)
geduld, moed in lijden.
Euphemiame, verzachtende, verschoonende uitdrukking. euphemiMtisch. verschoonend, verzachtend, verbloemend. Euphonic, welluidendheid ; —inch, welluidend, welklin-Eutèrne, de muze van het fluitspel. (kend.
Eutópia, vaak verkeerdelyk gebruikt voor Utopia (z. aid.). Evacuamp;tic, ontruiming, ontleding, ontlasting, evacueereu, ontruimen, ledigen, ontlasten.
cvagecre.-, schatten, waardeeren.
Evaluatie, schatting, waardeering, aanslag; bepaling dei-
muntwaarde naar gewicht en gehalte, koersbepaling. Evangelie, blijde tijding; het nieuwe Testament ; (flg.)
onbetwijfelbare waarheid.
Evangelisatie, evangelieprediking ; bekeering tot de pro-
testantsche Kerk.
evangelisch, met het evangelie of Jesus' leer overeenstemmend, christelijk; (ook:) protestantsch; (fig.) ontwijfelbaar. (gelie-verkondiger. Evangelist, een der vier evangelleschrijvers; (ook:) evan-Evaporatie, ver-, uit, -afdamping; uitwaseming, «vaporeuren. ver-, af-, uitdampen; uitwasemen ; ecu geëvapsreerd munsch, iemand vol wonderlijke grillen en inbeeldingen.
-119
Evasie, ontwijking; uitvlucht, voorwendsel.
Événement, uitkomst, afloop; voorval, iaz. gewichtige gebeurtenis.
Eventualiteit, mogelyk geval, gebeurlijkheid, eventueel (lat. eventuAliter), als de gelegenheid zich opdoet, in voorkomend geval, mogelijk, gebeurlijk ; even-tueele profijten, mogelijke, onzekere, niet te bepalen voordeden of winsten. (wollestof.
Ev'erlast, (eng. Everla«tin|;), lichte maar zeer sterke evertueeren (zich), groote pogingen doen, alle krachten
te werk stellen, zijn best doen.
Evictie, borgtocht; gerechtelijke uitwinning.
evident, handtastelijk, klaarblijkelijk, zonneklaar. Evii!éntio, handtastelijkheid, klaarblijkelijkheid, evinceeren, overtuigen, bewezen, staven; borgtocht stellen ; van 't bezit ontzetten, uitwinnen.
eviteeren, vermijden, ontwaken, ontgaan.
Evolutie, ontwikkeling; zwenking (van troepen); bewegingen eener vloot op zee, zee-manoeuvre.
ex, uit. (Bij naamwoorilen, die daarmede samengesteld zijn, beteekent het gewoonlyk :) gewezen, voormalig, b. v. ex-minister, voormalig minister.
ex abrüpto, plotseling, onverwacht.
exAct^ stipt, nauwkeurig, juist.
Exactitude, nauwkeurigheid, stiptheid.
ex Aequo et bóno, naar bulükheid.
Exageramp;tie, Exaggergtie, overdriving, vergrooting. exagereeren, exaggereeren, overdrijven, vergrooten. ExaltAdos, naam der uiterste linkerzyde of der overspannen (democratische) politieke partij in Spanje. Exaltatie, gemoeds-, geestvervoering; opgewondenheid,
overspanning; overdrijving.
exalteeren, overprikkelen, hartstochtelijk opwekken, overspannen ; verrukken ; overdrijven. [heden. Examp;men, onderzoek, ondervraging (inz. naar bewaam-Examinandua, wie een examen ondergaat. Examinator, onderzoeker, ondervrager.
examineeren, onderzoeken; nauwkeurig bescho-iwen. exanimeeren, ontzielen; ontmoedigen, beangstigen, ex Animo, van harte; met opzet.
Exarticulamp;tie, ontwrichting.
Exasperamp;tie, verbittering; verheffing (eener periodische
ziekte); kwaadwillige vergrooting.
Exaudi, naam van den zondag vóór Pinksteren, ex beneplamp;cito, naar welgevallen.
ex cépite, uit het hoofd; op grond.
ex cathedra, van den preekstoel of H spreekgestoelte af (b. v. beslissen), d. i. een pauslijke machtspreuk doen, op meesterachtigen toon.
excedéeren, overschrijden, te ver gaan, te buiten gaan. Excedent, overschot, teveel; onruststoker.
excellent, voortreffelijk, heerlijk, uitmuntend.
Exeelléntie, voortreffelijkheid: (ook :) titel van ministers en andere hoogste staatsbeambten.
excelleeren, uitmunten, uitblinken, tich onderscheiden. Excentriciteit, uitmiddelpuntigheid; (fig.) zonderlingheid, afwijking van het middelpunt; eigenzinnigheid, dweperij ; zotte streek.
excentriek, excéntrisch, uitmiddelpuntig; dwepend, overspannen; wonderlik, grillig, van 't gewone afwijkend. Excentriek, uitmiddelpuntige schijf, kolderschijf (die in de stoommachines de stoomzuigerstang met de bakschuif heta en weer voert); (ook:) de toestul aan een spoor-winsel om de wagens van spoor te doen veranderen. Excéptie, uitzondering; (in rechten:) tegenwerping, tegenspraak, verwering, verweerschrift des beklaagden. exceptioneel,eene uitzondering bevattend, bij uitzondering, excerpeeren, uittrekken (uit geschriften).
Excèrpt, uittreksel (uit een geschrift).
Excé», overtreding van de gewone grenzen, buitensporigheid; overdaad, overmaat; gewelddadigheid.
excessief, buitensporig, overdreven, uitermate, buitengemeen, overgroot, overdadig, overzwaar, enz.
Exchequer, koninklijke schatkamer, reken- of finantie-
kamer (in Engeland). Exchequer-bill, schatkistbiljet, excipiéeren, uitzonderen; tegenwerpingen maken. Excitamp;tie, opwekking, aansporing, aanvuring, ophitsing, exciteeren, opwekken, aanzetten, gaande maken, aanprikkelen, aanvuren ; doen ontstaan, verwekken. Exclamatie, uitroep, uitroeping, geschreeuw, exclameeren, uitroepen, een uitroep doen. excludeeren, uitsluiten, afzonderen.
Exclusie, uitsluiting, buitensluiting, wering.
exclusief, uitsluitend : bijzonder; uitsluitenderwijs. Excommunicatie, kerkban, uitsluiting van de kerkgemeente, van de kerkelijke gemeenschap, excommuniceercn, in den kerkban doen.
Excrement, uitwerpsel, inz. afgang, stoelgang, ontlasting, excüdit, (...) heeft (het) gegraveerd.
ExculpAtie, ontschuldiging, vrijspreking.
exculpeeren, buiten schuld stellen, ontschuldigen. Excursie, uitstapje, pleiziertochtje; strooptocht op 's vij-
ands bodem; flg. uitweiding Excuus, Excuse, verontschuldiging ; uitvlucht, excusabel, verschoonbaar.
Excusamp;tie, hetzelfde als Excuus (z. aid.).
excusecren, verontschuldigen, verachoonen.
execrabel, afschuwelijk, afgrijselijk, vloekwaardig. Execramp;tie, afgrijzen; voorwerp van afgrijzen, uitvaagsel; afschuwelijkheid, gruwel, vloek ; E-s, verwenschingen, vervloekingen.
Executant, uitvoerder.
exccuteeren, uitvoeren, voltrekken; door rechtadwang noodzaken ; te recht stellen (op 't schavot).
Executeur, uitvoerder van een vonnis, van een laatsten wil. Executie, uitvoering, voltrekking van een vonnis; openbare terechtstelling van een misdadiger, gerechtelijke uitwinning van een schuldenaar.
executief, voltrekkend, uitvoerend.
Exegeet, schriftverklaarder.
Exegése, verklaring, bijbelverklaring.
Exégi mouuméntum, ik heb een gedenkteeken opgericht ; — acre perénuiu». duurzamer dan metaal. Exempel, voorbeeld; voorschrift; model.
Exemplaar, afdruk, ieder enkel gelijkvormig stuk vaa
gelijksoortige voorwerpen.
exemplair, voorbeeldig; waarscbuwend.
Exómpla nunt odiüsa, voorbeelden zijn, hatelijk (niet
te ontkennen).
Exémpli gramp;tia of cAiisa, bij voorbeeld.
Exémtie of Exémptie, vrijstelling, ontheffing van een
bezwaar, van een algemeenen plicht.
Exequatur, voltrekkiogsbevel; vorstelijke bekrachtiging eener pauselijke bulle; erkenuing van een Handelsconsul door de regeering des lands.
ex'crceeren, oefenen, inz. in den wapenhandel; uitoefenen, drijven; uitoefenen, begaan.
Exercitie, oefening, inz. wapenoefening.
Exértie, inspanning, poging.
Exhalamp;tie, uitdamping, uitwaseming.
cxherideereu, onterven, van 't erfrecht uitsluiten. Exhibitie, vertooning, voorlegging, openlegging, indiening, openbare vertooning, tentoonstelling.
Exhortatie, vermaning ; aansporing, opwekking. Exhorteereu, vermanen; aanzetten, opwekken. Exhumatie. opgraving (van Ujken).
Exigéutie, behoefte, dringend geval; naar exigentie van
zaken, naar de gang van zaken vorderen zal. exigeeren, vorderen, eischen.
Exiguïtait. geringheid, onbeduidendheid, armhartigheid.
Exil, Exilium. verbanning, verbanningsplaats.
uxileereu, verbannen.
eximeeren, bevrüden, vrijstellen.
Exiüténtie, bestaan, werkelijkheid.
exivteeren, bestaan, zyn ; kunnen leven.
éxit, hij gaat heen, treedt af (van het tooneel).
ex impróviso, onverhoeds, onverwachts.
ex jure, van rechtswege.
exlex, buiten de wet, vogelvrij.
ex mera gratia, uit loutere genade.
Exmissie, gerechtelijke uitzetting, uitdrijving.
ex more, volgens gebruik.
ex nihilo nihil fit, uit niets komt niets voort. E'xodus, uitgang,uittocht (naam van Mozes' tweede boek), ex officio, rit plicht, van ambtswege, ambtshalve, exorbitant, buitenmatig, overdreven, buitensporig.
Exorcisme, duivelbezwering-; geestenverbanning. Exorcist, duivelbezweerder; geestenbanner.
Exordium, begin, inleiding, aanhef eener rede. cxotérisch, voor on ingewijden; onder de algemeene bevatting vallend, volksmatig, gewoon, alledaagsch.
ex«gt;tisch. buitenlandach, uitheemsch (zooals exotische Expansihiliteit. uitzetbaarheid. [planten).
Expansie, uitzetting (b. v. der lucht door de wnrmte). expansief, uitzettend; expansieve kracht, uitzettend vermogen. (landig gaan.
expatrieeren. uit het vaderland verdrijven ; xich e., uit-Expectant, (beter ware ExMpcclant) een wachtende, uitziende (b. v. naar een post).
Expcctoramp;tie, uithoesting, fiuimenlozing; (fig.) ontboezeming, gemoedsuitstorting.
expectoreeren. uithoesten, slijm of fluimen uitwerpen ; (tig.) zijn hart uitstorten of ontlasten, zijn gemoed lucht geven.
expedieeren, verzenden; (flg.) van kant maken. Expediënt, uitweg, hulp-, redmiddel; (ook:) afzender, met de afzending belaste ambtenaar; uitvaardiger; hulp-schrijver.
expediet, expeditief. spoedig, vlug ; voortvarend. Expediteur, afzender, verzender; goederenverzender, bevrachter, vrachtondernemer.
Expeditie, zaakafdoening; spoed in de uitvoering, voortvarendheid ; af-, toe-, overzending; vervoer- of vrachtonderneming; (ook;) tocht, reis, inz. krijgstocht, krijgb-onderneming; (ook:) afzending van waren; reis-, krijgstocht; gerechtelijke uitvaardiging of het afschrift van eene rechtshandeling. E. bureau, kantoor eener vracht-expendeeren, uitbetalen, bekostigen. (onderneming.
Expénsen, uitgaven, inz. techtskosten.
expensief, duur, met zware uitgaven verbonden. Experiéntia est optima rcrum magistra, de ondervinding is de beste leermeester.
Experiëntie. ervaring, ondervinding.
Experiment, proefneming, kunstproef.
experimentaal, proefondervindelijk.
experimenteeren, beproeven, de proef nemen.
Expërt, zaakkundige, deskundige; gezworene.
Expertise, het onderzoek door zaakkundige personen. Exptatie, verzoening, boete, genoegdoening.
expiëeren, boeten, door boetedoening verzoenen. Expiiatie, vervreemding van gedeelten eener nalatenschap ; berooving eener nog ongedeelde erfenis. Expiratie, uitademing, dood ; termijnsverioop, vervaltijd, expireeren, sterven; vervallen, ten einde loopen. Explanütie, uitlegging, opheldering, verklaring, explaneeren, uitleggen, verklaren.
expleëeren, aanvullen, volledig maken.
Explétie, aanvulling.
expletief, aanvullend, vol makend.
Expletivum,aanvullingswoord, stopwoord (pl. Expletiva). explicabel, voor uitlegging vatbaar, verklaarbaar. Explicamp;tie, uitlegging, verklaring.
expliccerenof expliqueeren, ontvouwen, uiteenzetten, explicite, duidelijk ; uitdrukker,.;k.
Exploit, Exploot, daad, heldendaad; beteekening eener
dagvaarding of andere recbtsacte.
Exploitatie, ontginning, bebouwing (vanakkers); delving (van mijnen, ertsen), enz.; het ten-nutte-maken, het partij-trekken (b. v. van iemands onkunde, lichtgeloovig-heid, enz.); het in-werking-brengen of aan den gang houden (b. v. van een spoorweglijn); (ook:) het voorwerp der exploitatie.
cxploiteeren, ontginnen (b. v. eene mijn); eene dagvaarding of andere acte beteekenen; ongeoorloofde voordee-len trekken, zich op niet betamelijke wijze ten nutte maken (b. v. een bediening of post, de onnoozelheid of nieuwsgierigheid des volks, enz.).
Exploiteur, ontginner; voordeelbejager; deurwaarder. Exploot, z. Exploit.
Exploramp;tie, uitvorsching, «uitpluizing.
exploreeren, uitvorschen, nauwkeurig onderzoeken. Explosie, uit- of losbarsting, knal, schok.
exponeoren, blootstellen : blootleggen, uitleggen, ophelderen ; zich e., zich blootstellen.
Exponént, aanwijzer, machtsaanwijzer (eener grqotheid). Exportamp;tie, uitvoer, goederenuitvoer; (ook wel:) uitzetting (van iemand) over de grenzen.
exporteereu, uitvoeren (goederen); jook wel:) uitzetten,
buiten de grenzen brengen (personen).
Evpórten, uitgaande waren.
Exposamp;nt, tentoonsteller, inzender (van een of ander
voorwerp) op eene tentoonstelling.
exposeeron, ten toon stellen, vertoonen; op eene tentoonstelling inzenden ; blootstellen, wagen, in de waagschaal stellen; blootleggen, uiteenzetten, verklaren, ontwikkelen.
Expositie, tentoonstelling; uiteenzetting, ontvouwing, ex post, ex pout facto, naderhand, na gebeurde daad,
als het te laat is.
expostuleeren, vorderen, eischen; zijn beklag doen, bezwaren inbrengen; ter verantwoording oproepen.
expres, uitdrukkelyk; met opzet, voorbedachtelijk. Expresse, bijzondere bod3, opzettelijk gezonden bood-Expréssie, uitdrukking. (schapper.
expressief, vol uitdrukking; nadrukkelijk; veelzeggend, exprimeeren, uitdrukken, uitpersen; (fig.) uitdrukken,
te kennen geven.
Exprobramp;tie, verwijt, berisping, wraking.
exprobeeren, verwijten, scherp berispen, doorhalen, voor ae voeten werpen, in 't aangezicht smijten.
ex profésso, beroepshalve, van ambtswege; opzettelijk. Expropriamp;tie, onteigening, uitkoop.
ex propriis, uit eigen middelen. -exproprieerea, onteigenen.
Expugnditie, verovering, bestorming.
expugnecren, veroveren, door strijd of bestorming winnen. Expulsie, gewelddadige uitdrijving; afvoering, afdrijving, expulsief, afdrijvend, afvoerend (nl. middel).
exquis, oxquisiet, uitgelezen, voortreffelijk, keurig, ex speciikli gratia, met bijzondere gunst of genade ; —
mandAto, op bijzonder bevel.
exspecteeren, exspireeren, zie op exp—. Exspoliatie, plundering, berooving.
exspoliëeren, uitplunderen, berooven.
Exstirpatie, uitroeiing, uitdelging; (bij chirurgijns:)
uitpeilen, uitsarden.
exstirpeeren, uitroeien, verdelgen, ontwortelen ; (bij
heelmeesters :) uitpeilen; uitsnijden.
Extamp;se, z. Ecstase.
ex témpore, voor de vuist, onvoorbereid, extemporeeren, voor de vuist of onvoorbereid spreken,
dichten, zingen, spelen, enz.
cxtendecrcn. uitstrekken ; uitbreiden, vergrooten. Exténsie, uitbreiding; omvang, uitgestrektheid, extensief, volgens de uitgestrektheid ; omvattend. Extcnuatie, verdunning; krachtvermindering, vermagering, kwijning, uittering; (ook:) verzachting (b. v. eener misdaad).
extenueeren, verdunnen; uitmergelen, krachteloos maken; (ook:) verschoonen, verzachten (een misdrijf), exterieur, uiterlijk, uitwendig; buitenlandsch.
Exterieur, het uiterlijke, de buitenzijde, het uitwendige;
het buitenland.
Extermin^tie. uitroeiing, verdelging.
extermineeren, uitroeien; verdelgen, vernietigen. Externen, niet in 't gesticht of de school gehuisveste
leerlingen, buitenwonende scholieren.
exterritoriaal, buiten 't gebied van een land gelegen. Exterritorialiteit, bevoegdheid van gezanten en hun gevolg om in de vreemde steden, waar zij geaccrediteerd zijn, naar de wetten van hun eigen land te leven, en tevens hunne vrijstelling van alle persoonlijke lasten. Extinctie, uitblussching; uitdelging ; het uitsterven (van een geslacht); afkoeling van heete steenen met koud water.
extingeeren, uitblusschen; verdelgen, vernietigen, afschaffen, opheffen ; (ook:) te niet gaan, uitsterven. Extirpatie, enz., Z. Exstirpatie, enz.
extorqueeren, afpersen, afawingen.
ExtArsie, afpersing; verkrijging door gewelddadigheid, extra, buiten; buitengewoon, bijzonder; extra-fijn, zeer fijn. Extra-blad, bijblad, extra murss, buiten de
(stads-)muren ; buitenshuis. Extra-post, buitengewone of eigen post.
Extract, uittreksel (uit boeken, kruiden, enz.). Etréctie, uittrekking; afkomst; persoon van extractie, iemand van goede afkomst.
extraheeren, uittrekken; een uittreksel maken; lichten,
b. v. een vonnis.
Extrait = Extract.
extraordinair, buitengemeen, ongewoon.
extravagant, buitensporig, overdreven, ongerijmd. Extravagantie, buitensporigheid; ongerijmdheid, oxtravageeren, buiten de maat of deu regel gaan, uitspatten; onzin spreken, raaskallen.
Extravasaat, uitgetreden bloed of lichaamsvocht. Extravasamp;tie, uittreding van bloed of andere vochten uit hunne vaten.
extravaseeren, uit de eigen vaten vloeien, uittreden. Extréme, het uiterste, hoogste ; de top, hoogste graad. Extrémen, overdrijvingen; twee tegenovergestelde zaken of begrippen ; les extrëmes se touchent. de uitersten raken elkander, de strijdigste dingen gaan soms gepaard. Extremiteit, uiterste, einde, eindpunt; uiterste verlegenheid, hoogst gevaar ; laatste toevlucht; Extremiteiten, uiteinden, inz. de uiterste ledematen.
Extuheratie, gezwel, buil ; uitwas.
cxtiibcrceren, opzwellen, oploopen.
extumesceeren, opzwellen.
Extnmescéntic opzwelling, opzetting (b. v. van een been). exuberant, overvloedig, onnoodig; te rijkelijk, weelderig. Exuberantie, oimoodige overvloed ; overtolligheid, kwistigheid (b. v. van woorden, beelden).
Exulant, balling.
cxuleeren, verbannen.
Exultamp;tie. vreugdegehuppel, gejuich, groote blijdschap, ex tinguo ieónem, aan den klauw kent men den leeuw, ex vóto, naar wensch; ten gevolge eener gelofte; ex voto's, zinnebeeldige voorwerpen (b. v. een zilveren armpje of beentje), die de Geloovigen in de kerk voor het beeld van een heilige ophangen, aan wiens voorspraak zü het behoud van een arm of been meenen verschuldigd te zyn.
f. = fac. maak ; of = factum, gedaan, of = fiat, het geschiede, toegestaan.
f. of fee. = feeit, liij heeft het gemaakt.
f. of 11. = (Inrins, fïort'nen, guidons.
f. of fol. of fo. = füliiim, fólio. blad.
Fr0, = fólio réeto, op de recht r- of voorbladzijde. f0i'0, = fólio vér«to, op de keer..ijde van 't blad. ff. = feeérunt. zij hebben het gemaakt; (of in de muziek) = fortiMHimo.zcer sterk, zoo sterk mogelijk (ook ITf). f. i. = fiat inHertio, het worde (hier) ingevoegd, fr. = franc(s), of franco (z. die woorden).
Fóbel, verdichte vertelling; sprookje; leugen, fabrieeeren. vervaardigen, maken, voortbrengen Fabriek, werkplaats, werkinrichting.
Fabrikaat, de vervaardigde wanr, het kunstvoortbrengsel. Fabrikage, stadsbouwmeestersc.hap, wat daartoe behoort. Fabrikant, bezitter, bestuurder erncr fabriek ; vervaardiger in 't groot van voorwerpen, die door fabrieken geleverd worden.
Fabrikatie, verv.iardiging; bewerking der waren. fabuleuN. fabelachtig; onwaarschijnlijk; ongerijmd. Fa^amp;de, gevel van een gebouw, inz. voorgevel. Fa»-»-, gezicht, aangezicht; voorzyde (cener vesting, enz.);
faelt;; maken, de spits bieden, stand houden.
Faeêtte. ruitsgewijs geslepen vlakken aan edelsteenen, enz. facbeu», verdrietig, spijtig, ergerlijk; droevig.
faciaai, het gezicht of gelaat betreffend.
Fóeie, gelaat, aangezicht.
faciei, gemakkelijk ; (ook:) gedienstig, inschikkelijk, facilitceren, gemakkelijk maken.
Faciliteit, gemak, gemakkelijkheid; (ook:) inschikkelijkheid, groote toegevendheid.
Facit, som, bedrag, uitkomst.
Fa^ón, manier; vorm, fatsoen; maakloon; fayon «Ie parlcr, manier van zeggen, zegmanier; «tann fa^on, zonder complimenten; een nans-facon, een plomperd, lomperd, vlegel.
fa^onneeren, vormen, de vereischte gedaante geven. Fa^ón», plichtplegingen, om.sIag (z. Facon). (ning. Fac-Himil»-. schrift-evenbeeld, afdruk eener handteeke-Facta. daadzaken, het gebeurde (sing. Factum).
Factie, partij, aanhang; kuiperij, kabaal, samenrotting. facticuw, oproerig, muitziek, onrustig. (persoon.
Factionnaire, schildwacht, wachthoudende, dienstdoende ft»cti»cb, feitelijk, werkelijk, waar door feiten bewezen. Factoor. Factor, opzichter, zaakvoerder, boekhouder
brievenbesteller; vermenigvuldiger.
Factorie, Factorij, post en woning van een factoor, Nederlandsch handelskantoor in een vreemd werelddeel F.-handel, commissie-handel (z. aid.).
Factotum, een doe-al, alles in alles, albcdril.
Factum, voorval, feit, het gebeurde.
Factuur, koop-, inkoop- en verkooprekening, lijst der afgeleverde goederen met hare prijzen.
-127
facultatief, bevoegd makend, bevoegdheid gevend; naar goedvinden, naar kenze.
Faculteit, natuurgave, aanleg, geschiktheid; eene der hoofdafdeelingen van de gezamenlyke hoofdwetenschappen (godgeleerdheid, geneeskunde, rechtsgeleerdheid, wijsbegeerte en letteren); de gezamenlijke tot eene dier hoofdwetenschappen behoorende hoogleeraars (b. v de me-diache faculteit).
Fadaise. beuzelarij, nietigheid wisjewasje, beuzelpraat.
ftide, laf, smakeloos; zouteloos, onbevallig, geesteloos.
Fasce», Fece». droesem, heffe, moêr; drek, uitwerpselen.
Fa{cót, bouten blaasinstrument met diepen toon, baspyp.
Fagottist, fagotblazer.
failleeren, failliet zijn, ophouden te betalen, zich buiten staat tot betaling verklaren.
Faillissemént, Faillite, betalingsonmacht, niet-bedrie-gelijk bankroet.
Faineant, ledigloopen; roi —, stroopop-koning.
Fait, gebeurde zaak, voorval, feit; au fait zijn, nauwkeurig verstaan, wel kenneii, op de hoogte zijn; F. accompli, volbrachte daad, gedane zaak.
Fakier, een arme; (in Turkije:) oen boetedoend kluizenaar, die van aalmoezen leeft en zich zeiven kastydt.
Falbala, ruim geplooid boordsel aan vrouwenkleederen, aan gordijnen, enz.
Falcóna, veldslang, soort van voormalig grof geschut ; Falconét, kleine veldslang.
Fallacia, bedrog; bedrieglijke sluitrede; F. Aptica, gezichtsbedrog, oogmisleiding.
Famp;lsa, vervalscbingen, in«. schriftvervalschingen.
FaUaria. Falsamp;riua, vervalscher, inz. schriftvervalscber.
Falaét, Fau'set, d« alt- of discantstem, die de vrouwenstem nabootst en door de persing der luchtpijp wordt voortgebracht, fausset-stem. Falsettist, Faussettist, wie met zulk eene stem zingt.
Falsiteit, valschheid, onwaarheid.
Falaum, vervalsching; opzettelijk bedrog.
Fanka, godin des roems; gerucht, mare, goede of kwade faam; — vólat, er loopt een gerucht, het gerucht loopt (dat).
fameua, vermaard, wereldkundig, berucht; uitstekend, uitermate, zeer.
familiair, gemeenzaam, vertrouwelijk.
familiariseeren (zich), zich gemeenzaam maken; zich te veel vrijheid veroorloven.
Familiariteit, vertrouwelijkheid, gemeenzame omgang.
Familie, verwantschap; stam, geslacht; gezin; afkomst.
Famulus, dienaar, inz. helper, handlanger van een geleerde, van een professor aan hoogcscholen.
Fanarióten, Grieksche, meestal rijke familiën te Con-■tantinopél.
Fanamp;ticua, Fanatiek, dweper, geestdr^ver.
fanatiek, dweepziek, geestdrijvend; vol zotte inbeeldingen. Fanatisme, dweperij, inz. geloofsdweperj).
Fancy, inbeelding; inval, luim; F.-artikelen, modewaren, weelde-voorwerpen.
Fandango, Spaansche volksdans iu s/4 maat, met begeleiding van castagnetten.
Fanfare, trompetstuk, vroolijk jachtatuk; trompetgeschal
by 't inbouwen der ruiterij.
Fanfaróu, windbuil, pocber, snoever, blaaskaak. FanfaronnAde, Fanfaronnerie, pocbery, grootspraak. Fanfreluche, strikken en wikken, snorrepypen. Fanta(i)»ie, Fantasmagórie, enz., z. ph—.
Farce, vulsel (voor spijzen); (ook:) kluchtspel; grappig
nastukje ; klucht, snake rij.
farceeren, met vulsel stoppen; gefarceerde (niet geforceerde) anoek, met vulsel toebereide snoek. Farceur, potsenmaker, spotvogel ; hansworst.
fardeeren, blanketten; opsmukken ; bemantelen. Faribólen, sprookjes, zotheden, praatjes voor den vaak. Farien, Farien-suiker, meelsuiker, keukensuiker. Farm, pachthoeve; —er, pachter.
Far niénte, het niets-doen, het ledig-zün (z. dolce). Faro, Faro-bier, krachtig Brussclsch bier. z. Pharao. Fascinatie, betoovering, verblinding, verrukking, fascineeren. betooveren; verblinden) verrukken; boeien. Fascines, rijshout, takkebossen b\j waterwerken, bij vestinggrachten, enz.
Fas et. nefas, recht en onrecht.
FAshion, mode; goede toon, fatsoenlykheid. fashionable, naar de mode; naar de wereld, fatsoenlijk.
Een F., een man naar de wereld ; modegek, fat. FAsti,^ (fr. Fastest jaarboeken; tijdboeken; feestkalender, fastidiëus, langwijlig, verdrietig, vervelend; walglijk, fastnens, pralend, pronkend; hoogdravend; hoovaardig. Fat, ingebeelde zot, gekje, pronkertje, modepop, fat, ftittig, fatterig, eek, ingebeeld, laf, kwasterig, fataal, noodlottig, verderfelijk, heilloos; ongelukkig. Fatalisme, noodlotsleer, het geloof aan de leer van een
onvermijdelijk noodlot.
Fatalist, aanhanger van dat geloof, van die leer. Fataliteit, onvermijdelyk noodlot; rampspoed, onheil. F4ta-morg4na, luchtspiegeling (zeker gezichtsbedrog), fatigant, vermoeiend; langwijlig, vervelend. [akker), fatigeeren, vermoeien; lastig vallen; uitmergelen (een Fatigue, vermoeienis, afmatting.
FatuSteit, onverstand, zotheid, ongerijmdheid.
Fatum, noodlot; lot, bestemming.
Faubourg, voorstad.
faufileeren, rijgen; fig. licb f., kennissen aanknoopen,
zich door list en vleierij indringen.
Fauna, dierenbeschrijving van een bijzonder land. Faunen, veld- of boschgoden; fig. wulpsche perionen.
9
Fausse-qucue. onzuivere stoot op het biljart. _ Faussef, z. Falaet. Faussettist. Z. Falcettist. Faute. fout. F. d'argeut, uit gebrek aan geld. F.-
«le mieux, bij gebrek van beter.
Fauteuil, armstoel, leuningstoel.
fautief, feilend, onnauwkeurig; met fouten, gebrekkig, faux, valsch, onwaar; verkeerd; onecht; verdicht. Faux,
vervalsching, schrift-, muntvervalsching.
Faux-fuyant, uitvlucht, valsch voorwendsel.
Faux-pa», misstap, feil, flater.
Faux.titre, de verkorte titel van een boek op het blad, dat den eigenlijken titel voorafgaat (bij verbastering Fransche titel, in plaats van voorhandsche titel, geheeten).
Faveur, gunst, begunstiging; welwillendheid. F.-dageu, (fr. «Inur» de faveur) respijt-dagen, nazicht-dagen, wissel-uitstel.
favorabel, gunstig, genegen, voordeelig.
Favoriet, gunsteling, lieveling. ^ favoriet, geliefkoosd, liefst. Favoriet-«pij», Favor iet-wal», enz. de lieve-lingsspijs, geliefdste wals, enz.
Favorieten, (fr. Favori»), bakkebaarden.
Favorite, de gekeerde kleur der kaart, de beste, favorineeren, begunstigen, genegen zijn.
Fax et tuba, fakkel en trompet; hoofdpersoon, belhamel. Fayenre, half- porselein, fijn platteel- of aardewerk. Fécea, z. Fsece».
féeit, afgekort fee. of f., (...) heeft het gemaakt, fecundeeren, bevruchten, vruchtbaar maken. Fecuuditeit, vruchtbaarheid. (lisme.
federaal, het verbond betreffende; f. «ysteem-Federa-federaliseeren, een verbond sluiten, in een bondgenootschap vercenigen.
Federalisme, verbondstelsel; zucht tot verbondsluiten. federalitttiach, federatief, bondgenootschappelijk, bond-schappelük.
Federalist, voorstander, lid van een bondgenootschap.
Federatie, verbond, bondgenootschap.
Fee, toovernimf en waarzegster met beperkte macht; .(fig.)
schrandere, betooverend schoone vrouw of maagd. Felicitatie, gelukwensch, heilwensch, zegenwenscb. feliciteer en, gelukwenschen.
Fellah», landbouwdrijvende Arabieren, inz. in Egypte. Felloplastiek, z. Fhelloplastiek.
Féllow, gezel, makker; ambtgenoot, medelid van een
academie of collegie, student in Engeland.
Felock of Felouqne, klein sloepvormig snelschip met
twee masten (in de Middellandsche zee).
Felonie, leenplichtschending; trouwbreuk jegens de wettige overheid; (in Engeland:) iedere doodmisdaad, femininus, vrouwelijk. Femininum, vrouwelijk woord; feminini géneri», van het vrouwelijk geslacht.
Fenik*. z. Phenix.
Feodaul, z. Feudaal.
Fériën, vrye dagen, rustdagen, feestdagen.
Ferlêt, boekdrukkers- en papiermakers-werktuig in den vorm eener T, om papier op te hangen en af te nemen, ferm, vast, standvastig, mannelijk; (ook:) goed! opperbest !
Ferman (minder goed Firman), schriftelijk bevel des sultans, verlofbrief of patent, pas; aanstelling, handelspas in O. Indië.
Fermènt, gest- of gistmiddel, geststof.
Fermentatie, gisting; (fig.) volkswoeling, gisting, fermenteeren, gisten, in gisting geraken (ook fig.). Fermeteit, (fr. Fermeté) standvastigheid, kloekheid. Fermoir, sluithaak, slot (inz. aan een boek, een bijbel). Fermoor, steekbeitel.
Ferociteit, wildheid, woestheid; onmenschelijkheid. fertiel, vruchtbaar; winstgevend.
fertiliseeren, vruchtbaar maken; vruchten doen dragen. Fertiliteit, vruchtbaarheid, weligheid.
Fentijn, (fr. Festin) feest; gastmaal, eeremaal.
festina lénte, haast u langzaam (handel met overleg). Festiviteit, feestelijkheid, vreugdefeest; plechtigheid. Festoen, (fr. Feston) loof- of lofwerk van bloemen en vruchten.
festonneeren, met bloem- en loofwerk versieren.
Fète, feest, feestviering; gastmaal; verjaar-, naamdag, fèteeren, feestelijk onthalen; vleien.
Fetisch, (fr. Fetiche) zinnelijk Voorwerp van afgodische vereering (bij de Negers); toovermiddel. (werpen.
Fetis(ch|me, Fetischdienst, de vereering van zulke voor-feudaal, leenroerig; het leenstelsel betreffende, leen—. feudaal systeem. Feudalisme, hot leenstelsel.
Feuille, blad. F. d'annonces, advertentieblad. F. de
route, marschaanwijzer, reiswijzer (voor soldaten), feuilleteeren. doorbladeien, nazien.
Feuilleton, blaadje; afdeeling van een dagblad, aan de critiek der letterkundige werken, aan novellen, enz. gewijd.
Fe«, de roode wollen muts, die sedert 1826 iu plaats van den tulband als militaire dracht in Turkije ingevoerd is. Fi4cre, huurkoets; tweespan; (ook;) huurkoetsier.
ftot, het geschiede! bewilligd 1 toegestaan! fiat justitia et pèreat mündns, de gerechtigheid moet haren loop hebben, al zou de wereld er bij vergaan.
Fiasco, flesch. F. maken, niet slagen, mislukken ;
vallen (van een tooneelstuk). [bij 't spel).
Fiche, speelmerk, v i s c h j e, beentje (als betaalmiddel Fichu, driehoekig vrouwenhalsdoekje.
Fictie, verdichting; verdichtsel; voorwendsel, onwaarheid, fictief, verzonnen, verdicht, ingebeeld.
Fidamp;lgo, adellijke van lager rang (in Portugal).
fideel, getrouw; vertrouwelijk ; (ook:) opgeruimd, lustig. FidéïcommU, erfmaking, waardoor den erfgenaam alleen Uet vruchtgebruik, niet het recht van vervraemding van zekere goederen wordt toegestaan; of een goed, dat niet verkocht mag worden, maar bij eene familie moet blijven. Fideliteit, trouw, trouwhartigheid; vroolijke luim. Fidibus, papierstrookje om den tabak aan te steken. Fiducie, vertrouwen; berusting.
fiér, fier, stout, trctsch; vermetel.
Figaro, sluw onderhandelaar en koppelaar in liefdeszaken. Figurant, wie op het tooneel of elders een stomme rol
vervult, wie enkel figuur maakt.
figuratief, wat de figuur, het zinnebeeld van iets voorstelt, ligureeren. afbeelden; figuur maken; voor figurant di«nen. Figuur, gedaante, beeld, prentje; danstoer; voorkomen;
F. maken, eene groote rol spelen, opzien baren, figuurlijk, zinnebeeld, oneigenlijk.
FilagrAm, de koperen draadletters of figuren van den pa-piervorm, welker afdruk in 't papier zichtbaar is; watermerk.
fileeren, spinnen; (in 't kaartspel:) eene kaart wegmoffelen; de kaarten langzaam een voor een openleggen; (ook.) afzakken, afdruipen. (binders.
Fileet, metalen figuurlijntje (bij letterzetters en boek-filiaal, kinderlijk, dochterlijk. Filinal-kerk, bijkerk. Fi-
liaal-handel, bijhandelshuis.
Filiamp;tie,'. kindschap; kinderlyke afhankelijkheid; gehoorzaamheid der kloostergeestelijken aan hunne overheid, (z. ook Afilliatie). (draad.
Filigraan, fijn, doorluchtig werk van goud- eu zilver-Filou, listige bedrieger, schurk, fielt.
Filter of Filtrum, doorzijgmiddel, zijgdoek, z. Philtrum. Filtreer-machine, Filtreertoestel, Filtreer, werktuig
tot zuivering enz. van het water.
filtreeren, doorzijgen, kleinzen, klenzen.
Filtrum, z. Filter.
finaal, wat om te eindigen, te sluiten dient; volkomen;
geheel en al; eindelijk, ten slotte.
FinAle, einde, besluit, slotstuk.
financieel, de geldzaken betreffende; geldelijk, geldswaarde.
Financiën, Financie(*), geldmiddelen. Financies zoeken, allerlei middelen in 't werk stellen om aan geld te komen. (schieter, geldman.
Financier, rentmeester; verstandig geldbeheerder; geld-Fine. einde; doel, oogmerk; ter f. van rapport, ten
einde daarop bericht of verslag uit te brennen.
fineeren, scheiden (b. v. het goud van het zilver) = af-fineeren.
Finesse, sluwheid, list, loosheid, geslepenheid, fingeeren, verdichten, voorgeven; gefingeerde munten, niet werkelijk bestaande munten, naar welke men
rekent (b. v. ponden vlaamsch); gefingeerde rekening, vermoedelijke, bij raming opgemaakte rekening.
Finin, einde. F. corónat opn», bet einde kroont bet Finite, afsluiting der rekening. (werk.
Fint, veinzerij, list, streek, verscbalking; scbermlist; fijne
berst in 't spiegelglas.
Fiool, glazen flescn met wijden buik, kogelflescb; (ook:)
eene soort van stormpotten met bandgranaten gevuld. Fioritüra, versiering (in de muz.)
Firma, handelsnaam; bedrijfnaam; bandteekening van een bandelsbuis; onder de firma, beteekent ook wel onder het voorwendsel of voorgevén. F. geven, een bediende volmacht geven om in naam des principaals te iirmaeren, d. i. te onderteekenen.
Firmament, uitspansel, sterrenhemel.
Firman, z. Fèrman. (landsrechteiscber.
Fiscaal, openbaar eischer, inz. in zake van den fiscus, fiscaal, wat den fiscus of den fiscaal betreft.
Fiscus, staatsvermogen, staatskas; boetekas; (ook:) de gezamenlijke ambtenaren, aan wie de inning der belastingen is opgedragen. (Falset (z. aid.} Fistel, püpzweer; (ook:) gedwongen hooge keelstem, = Fit*, Normandisch woord, dat zoon, inz. onechte zoon beduidt en in samenstelling met Engelsche namen voorkomt, b. v. Fitz-James, Fitz-^Villiam, enz. (fixe, fix (fr. fixe), vast, bepaald, blijvend; fixe idéé, z. Idéé FixAtie, Fixeering, vaststelling, bepaling, bestendiging, fixeeren, vasthechten; vaststellen: strak aanzien. Fixum, bet vaste inkomen, het zeker bestaanmiddel. Flacón, fiescbje, inz. reukfleschje.
Flagellanten, geeselmonniken, geeselbroeders in de XlIIe eeuw (thans naam eener leekenbroederschap van zulke godsdienstdwepers in Frankrijk).
Flagellatie, geeseling.
Flageolét, fijn- of hoogfluit.
flagorneeren, laag en aanhoudend vleien, flikflooien, flagrant, brandend; duidelijk in 't oog vallend, openbaar;
pas gebeurd; en flagrant délit, op heeter daad (betrapt), flambeeren, vlammen; over de vlam afzengen. flaneeren, ledig rondslenteren zonder doel of oogmerk. Flanel, lichte lijnwaadachtige wollen stof.
Flaneur, rondslenteraar, straatslijper, lanterfanter, gaper. Flank, zijde; zijvlakte, strijklinie van een vestingwerk;
legervleugel. (toesmijten,
flankeeren, van terzijde bestrijken of dekken; (ook:) Flankeur = Eclaireur, Tirailleur (z. aid.), flatteeren, vleien; zijn hof maken; ook wèlstaan, voor-
deelig uitkomen (inz. van kleeding of sieraden). Flatterie, vleierij. — Flatteur, vleier.
flatteus, vleiend, liefkoozend, streelend.
fléhile, schreiend, klaaglijk.
Flégma, = (beter Phlégma), slijm, slijmig vocht in U
bloed; slümig uitwerpsel, fluim: (fig.) natuurlijke ongevoeligheid, lauwheid, onverachilligheid.
flegmatiek, fleemAtisch (beter Phlegmatiek, enr.), slijmerig, slijmbloedig; (flg.) koudbloedig, ongevoelig, onaandoenlijk, onTerschillig, lauw; f. mensch (lat. phlef;-mktiou»), slijmbloedige, koudvochtige, een voor aandoeningen weinig vatbaar mensch.
fletriaseeren, doen verwelken; (fig.) schenden, schandvlekken, onteeren, bezwalken, belasteren.
Fletrianeur, verwelking (fig.) bezwalking, hoon, smaad. Fleur, bloem; bloei, bloeitijd. (brandmerk.
Flcnrét, schermdegen, floret; (ook:) vlokzijde. Fleurétten, (eig. bloempjes), zoete woordjes, vleierijen. FleariMt, Florist, bloemenvriend; bloemkweeker; kunstbloemen maker; bloemschilder.
flexibel, buigzaam, gedwee; (in de spraakkunst:} voor
verbuiging vatbaar.
Flexibiliteit, buigzaamheid, innigheid.
Flexie, Flexuur, buiging; woordbuiging.
Flibustier, zeeroover, vrijbuiter {in Amerika). Flintglas, zeer wit en helder kiezelglas (voor kijkers). Flóra, de bloemgodin; al de in een land inheemsche
planten; de lijst, de beschrijving daarvan.
Floreen, Florijn, gulden.
floreeren, bloeien, in welstand zyn.
florittaaiit, bloeiend, voorspoedig.
Florist, z. Fleurist.
flottant, drijvend, zwerend, dobberend.
flotteeren, drijven, dobberen; onzeker zijn, weifelen. Flottille, kleine vloot, smaldeel.
Fluctuatie, weifeling, wankelmoedigheid.
fluctueeren, dobberen, weifelen, besluiteloos lijn. Flüxie, vloeiing, vloed; buikloop.
Fócu», brandpunt; afgezonderde schouwburgplaats. Fcccundeeren. Foccunditeit, z. Fee—.
F«ederatie, enz., z. Fed—, enz.
Foedraal, scheede, koker, overtreksel.
Foetus, vrucht in de baarmoeder.
Foi, geloof, trouw, woord; de bonne foi, te goeder trouw, oprecht; ma foi! par ma foi! op mijne eer! waarachtig 1
Foliant, boek in folio (waarbij bet vel slechts eens wordt
gevouwen en vier bladzijden heeft).
Folie, dwaasheid, zotheid, zinneloosheid.
Fólio. op die bladzijde; boek in folio, boek in 't formaat, waarbij het vel papier slechts eenmaal wordt gevouwen en 4 bladzijden heeft ; —recto, op de rechter-xijde van het blad; —verso, op de volgende of keerzijde van bet blad: gek in folio, zeer groote gek.
folieeren, de bladen van een boek met cijfers teekenen. Fólium, blad.
FomentAtie, stoving, verwarming door warme omslagen.
fomenteeren, warme pappen of omslagen aanwenden;
(fig.) aanstoken (haat, twist enz.), in gisting brengen. Fonctionuair, ambtenaar., beambte.
Fond, grond; ü fond, grondig; au fond, wel ingezien. FondementjFondAtie, fondneren, z. Fundament, enz. Fond», de ter beschikking staande gelden; kapitaal, hoofd- of grondvermogen; (ook:) waren- of goederen voorraad; gezamenlijke werken, waarvan een uitgever 't kopierecht heeft. Fondsen, publieke fondsen, staatsschuldbrieven, effecten.
FontAnge, voormalig hoog dameskapsel.
Fontenel, kleine kunstzweer tot afleiding van schade-
lijke vochten, dracht.
Force, kracht, sterkte, geweld, macht. F. majeure, overmacht.
forceeren. dwingen, noodzaken; overweldigen; openbreken; (ook wel verkeerdelijk voor:) farceeren (z. aid.). Formaat, grootte of vorm (inz. van een boek), formaliseeren, de uiterlijke vormen en regels in acht nemen; xich f., zijn misnoegen over iets uiten, iets kwalük nemen, zich beleedigd toonen.
Formalist, iemand, die zich geheel aan uitwendige vormen, aan formaliteiten houdt.
Formaliteit, door 't zebruik vastgestelde ▼orm, al wat
de regels der welvoegelijkheid voorschrijven.
Formamp;tie. vorming, gedaantegeving, schepping.
formeel, vormelijk, volgens den vorm; uitdrukkelijk, formeeren, vormen; voortbrengen.
formidabel, vreesclijk, geducht, ontzaglijk.
Formule, voor bijzondere gevallen voorgeschreven of door 't gebruik ingevoerde woorden, wendingen en spreekwijzen, xegswijze, uitdrukking; vaste regel; rekenvoorschrift. Formulier, door 't gebruik ingevoerde regel, woordelijk
voorschrift van eenig opstel, voorbeeld, model. Formulist, vriend van formulen of van formulieren. Forncer-, z. Fnrnier.
Fort, Forterès, kleine vesting, schans.
forte, sterk (te spelen).
Forte-piAno, zwaar- en zachtklinkend speeltuig, hamerklavier, doorgaans enkel piano geheeten.
ForrificAtie, vestingwerk; bevestigingskunst, fortificeeren, fortifiëeren, versterken; verschansen, fortissimo, zeer sterk, allersterkst (te spelen).
Fortüna, de geluksgodin. Fortuin, z. Fortune. Fortune, Fortuin, kans ; lotgeval, wedervaren; inz. gelukkig voorval, geluk, buitenkansje (fortuintje), (ook:) vermogen, bezittingen.
Fórum, markt, plein: (ook:) gerechtshof, rechterstoel, fossiel, uit den grond gedolven (inz. van voorwereldlijke overblijfsels; versteend. Fossielen, delfstoffen; versteeningen, versteende organische overblijfsels uit de voorwereld.
Foadre, bliksem, blikgpmstraal, donderslag, foudrojeeren, {reweldig beschieten; neerdonderen; raxen
en tieren, schelden en vloeken.
Foulérd, Indische bonte zyden stof, inz. zijden zakdoek. Foule, menigte, volkshoop ! het gros der mcnschen. Fourage, voeder, inz. paardevoeder.
fouragecren, voeder of levensmiddelen opsporen en balen. Fourbe, schurk, bedrieger, fielt.
Fourberie, bedriegery,quot;schurkerij, fielterjj.
Fourgón, IPKerwagen voor bagage, pakwagen.
Fourier, onderofficier, brlast met het houden der monsterrol, met de fourage enz. eener compagnie, veld- of krygsscbrliver.
fnurmilleeren, wemelen, krioelen (als mieren), fournerrcn, voorzien; verschaffen, bezorgen, leveren; met fijn hout beleggen of inleggen ; een lot (in de staatsloterü) f., een huurlot door byhetaling geldig maken voor een volgende klasse.
Fournissement, inleg (van ieder deelhebber), aandeel,
storting; bübetalirg; aanzuivering.
Fournitunr. levering, leverantie; het afleveren; benoo-digde voorraad; (ook:) verschot van kleermakers en naaisters.
Foyér, haard; brandpunt; (in schouwburgen:) verwarmingskamer, verzamelzaal tusschen en na de vertooning. Fr«, afkorting van het it. Irate (vóór den naam van gewone monniken), broeder, ordebroeder (b. v. fra Barto-Fraok, z. Frak. [loméo).
Framp;etie, breking; breuk, (deel vaneen geheel); (ook:)
zich afzonderend deel eener politieke partij.
Fractuur, breuk, beenbreuk; zekere Duitsche drukletter, fragiel, breekbaar, bros j vergankelijk; broos, wrak. Fragiliteit, breekbaarheid, broshrid ; broosheid, bouwvalligheid, wrakheid, wankelbaarheid.
Fragmént, brok, stuk; gedeeltelik overblijfsel van oude geschriften.
fragment^iriach, stuksgewijs, by fragmenten of stukken.
Frak, mansrok, met lange achterpanden.
Franc, zilvermunt als standpenning, inz. in 't Franschc
en Belgische muntstelsel, ongeveer = 471/2 cent. Fr;in\-ai»e, Fransche vrouw ; Fransche dans. (wimpeld. franchement, vrijmoedig, ronduit, rondborstig, onbe-Franchise, openhartigheid, rondborstigheid. Franci«c4nen, minderbroeders, minorieten (monniken
der orde van Franciscus van Assisi, in de 13de eeuw), franciseeren, verfranschen, tot Franschman maken; eene Franschen vorm geven (b. v. aan een woord); de Fran-schen nakpen. (metselarij.
Franc-mavon, vrijmetselaar. Franc-ma^onnerie, vrij-frkHco, vrij, portvrij, pestvrij. (borstig.
Frank, z. Franc; (als adj.) vrij; ongedwongen, rond-frankeeren, de port vooruit betalen, vrachtvri) maken.
frappant, treffend, sprekend; gelijkend; bevreemdend, verrassend.
frappcernn, treffen, bevreemden, indruk maken.
Frater, broeder, inz. orde- of kloosterbroeder. fraterni»oeren, broederschap maken, zich verbroederen. Fraternilt;ei(, broederschap, verbroedering.
FraudAtie, oplichting;, bedriegery, benadeeling.
Fraude, bedrog, bedriegerij ; sluikhandel, overtreding, frandeeren. bedriegen ; sluiken : bedrieglijk benadeelen. fraudulent, frauduleun, bedrieglijk; f. bankroet,
schelmachtig, onteerend bankroet.
Fray, ordebroeder, monnik.
fredonneeren, trillers maken, slepen in 't dingen. Fregat, licht, snelzeilend oorlogschip, met één dek en minder dan 65 stukken. (heid.
Frene»ie, verstandsverbijstering met woede, razernij, dol-frenetiek, razend, krankzinnig, verwoed.
frequent, menigvuldig; druk, sterk (bezocht). Frequentatie, vaak herhaald bezoek ; verkeer, omgang. Frequentativum, werkwoord, dat een herhaald doen
uitdrukt, herhalingswoord (b. v. klapperen). frequenteeren. vlijtig bezoeken, vaak bywonen. Frequentie, menigvuldigheid, herhaalde wederkeeriug. fresco, (in de muziek:) vroolijk, levendig; al freaeo schilderen, op verschen natten kalk schilderen; Frésco-•childerkunat. het schilderen opquot; verskhen, natten kalk. Fréule, jonkvrouw, adellijke ongehuwde dame.
Friand, lekkerbek, snoeper, smulbroer.
Friandise, snoepzucht; lekkernij, snoeperij, lekkerbeetje. Fricandeau, gelardeerd en gesmoord stuk kalfsvleesch. Fricawsé, gefruit en gestoofd 'gerecht van vleesch, visch,
moeskruiden, eieren enz.
fricaHaeeren, stukjes of reepen vleesch opstoven, fruiten;
(ook:) neersabelen, in dc pan hakken.
Frictie, wryving.
Fripón, schurk, spitsboef, guit, deugniet, bedrieger. Friponnerie, guiterij, schurkerij, boevenstuk.
friaeoren, het haar krnllen, — opmaken.
Friseerijxer, krulijzer der kappers.
Friseur, kapper.
Friskét, raam der handdrukpers (waardoor hetgeen wit
moet blijven niet bezoedeld wordt).
Frisuur, kapsel, haartooi; het noppen van wolstof. Frituur, bruinbakken (van boter, vet, enz.).
frivóle. nietig, onbeduidend, lichtzinnig.
Frivoliteit, beuzelarü; kleingeestigheid; moedwil, lichtzinnigheid.
Frönde, eig. slinger; (van daar :) een politieke party (de Frondeurs) in Frankrijk in de 17de eeuw, zoo ge-heeten, omdat zn het parlement bad vergeleken by kinderen, die met den slinger spelen.
Front, voorhoofd ; voorzijde, voorgevel j eerste gelid; f.
maken, het hoofd of de spits bieden, pal staan; f. Frontieren, grenzen. («laan, vertoon maken.
Frontierplaats, grensplaats.
frotteeren, wry ven, glad maken, poetsen.
fructifiëeren, vrucht dragen.
Fructuamp;rin*, vruchtbruiker.
frugaal, matig, matigheid; spaarzaam, zuinig; eenvoudig. Frugalitsit, spaarzaamheid ; genoegzaamheid, frustreeren, te leur stellen, verijdelen.
Fueros, vrijheden en voorrechten van zekere Spaansche
provinciën, ini. van de Baskische.
Fuga, veelstemmig muziekstuk in afwisselende tonen, die
elkander schenen te ontvluchten.
fugitief, voortvluchtig. Fugiiief, voortvluchtige.
fugit irreparAbile tempus, de (verloren) tijd vliedt onherroepelijk heen. (dood.
fuit, (Mj, zü, het) is er geweest, 't is weg; (hij, zij) is FulgunUie, het bliksemen, weerlichten; het blikkeren
van goud en zilver in den smeltkroes.
fulnaineeren, uitvaren, schelden, razen, vloeken. Fumigamp;tie, berooking; rook- of dampbad.
Funambulist, koord(e)danser.
Functie, ambtsverrichting, bediening, post.
Fundament, grondslag. Fundementen, grondslagen, aanvangsgronden, eerste beginselen, grondbeginselen. Fundamentaal, Fundamei teel, de eerste gronden aangaande, wezenlek, oorspronkelijk; gewichtigst, voornaamst ; fundamenteele wetten, grondwetten. Fundatie, grondlegging, stichting, inz. uit vermaakte fondsen.
fundeeren, gronden, stichten; gefundeerde schuld, eene
op bepaalde inkomsten aangewezen staatsschuld. Fundcering = Fundament.
funést, verderfelijk, heilloos, noodlottig.
fungeeren, ambtsverrichtingen doen, dienst doen. fungéus, sponsachtig.
Fureur, (lat. Furor), woede, razerny; hevige begeerte. Furie, eene der 3 Furiën of wraakgodinnen; (fig.) wraakgodin, boosaardig wijf, helleveeg ; woede.
furieus, woedend, uitzinnig, dol. (b^val inoogsten.
Furor, z. Fureur, Furóre maken, luiden of grooten furtief, heimelyk, diefachtig steelsgewgs.
Fuselier (beter Fusilier), (z. aid.).
Fusie, smelting; gieting; het gietsel, metaal- of ertsgietsel; (fig.) de samensmelting van partijen, van stelsels, van verschillende klassen der maatschappij. Fusionist, hij die het stelsel van ineensmelting aankleeft, fusileeren, doodschieten (als krijgsstraf).
Fusilier, snaphaandrager, gewoon soldaat Fust. Fustage, vaatwerk.
Füstie, aftrek van beschadigde waren. [woord).
Fustic, kind van eenen Blanke bij eene Mustie (z. dat
futiel, nietig, nietswaardig, voddig, armzalig.
Futiliteit, nietigheid, armzaligheid.
Futurum, toekomst; toekomende t^d (in de spraakkunst).
GI. = gulden.
g. m. of (;!, m. of glor. mem. = gloriosa: memoriae,
roemrijker gedachtenis.
Gr. m. (op recepten) = grosso modo (z. aid.).
Gabamp;re, Gabar ra, klein, plat roeischip (tot in- en uitladen); nachtschip tot het visiteeren der in-en uitgaande schepen; lichter.
Gabël, (weleer:) elke indirecte belasting of impost; in Frankrijk), de zouthelasting ; (ook:) zoutmagazijn; tol-
Gadsteel, staal voor vijlen, messen, enz. (hek.
Gagaat. zwarte barnsteen; pekkool. _ (liefdepand.
Gamp;ge, onderpand; dienstloon, soldij (gagie); G,il'amour,
gagné, gewonnen.
GaillArd, vroolyke broeder of broer, rare snaak.
Gala, groot feest, inz. hoffeest; hofstaatsie; feestgewaad, staatsiekleed; Gala-dagen, staatsie-dagen (waarop de hovelingen in staatsiekleederen moeten verschijnen).
Galactométer, melkmeter, werktuig om ^t gehalte of de vervalsching der melk te bepalen.
Galamp;nt, verliefde minnaar, vrijer.
galant, hoffelijk, welgemanierd, beleefd ; voorkomend, gedienstig (inz. jegens dames); verliefd, minziek; smaakvol (b. v. gekleed); galante ziekte, venuskwaal.
Galanterie, hoffelijk gedrag; voorkomendheid (jeeens vrouwen); (ook:) minnehandel, bocleering, en (by verregaand misbruik van 't woord (ook:) venuskwaal, galante ziekte. Galanterieën, Galanterie-waren, waren tot tooi en opschik, goederen, die men in een galanteriewinkel verkoopt.
Galanthomme, fijn beschaafd man, man naar de wereld; (Homme galant, saletjonker, vrouwenbehager).
Galantine, tusschengerecht van gespekt hoendervleesch.
Galantisme, sch\jnkunde, oppervlakkig wetenschap.
Galeas, Galjé», groote galei, groot zeil- en roeischip.
Galei, breed roeischip, dat gemeenlijk door misdadigers (Galeialaven, Galeiroeier»), wordt voortgeroeid.
Galerij, overdekte gang in een gebouw; schilderij- of kunstzaal; mijngang; de bovenste rü open plaatsen' in schouwburgen; de toeschouwers aldaar.
Galimatias, Gallimatbias, wartaal, onzin, brabbeltaal.
Galj*«, z. Galeamp;s.
Oaljoen, Spaansch koopvaardij- en oorlogschip.
Oallégo, Galliciër, bewoner der provincie Gallicië in Spanje; (ook:) de naam van den warmen, zoelen wind.
Gallicaansche Kerk. naam der R. K. Kerk in Frankrijk.
GalliciBme. Fransch taaleigen.
Caamp;llië, het land der Galliërs (Frankrijk).
Gallimathias, z. Galimatia*.
Gallionisme, onverschilligheid in zake van godsdienst.
Gallismus, de schedelleer van Dr. Gall. (Fransch is.
Gallomaan, hartstochtelijk bewonderaar van al wat
Gallomanie, overdreven zucht voor al wat Fransch is.
Gallon. Engelsche inhoudsmaat = 4,54346 liter.
Galmei, koolzuur zinkoxyde, kalamijn.
Galón, goud* of zilverboordsel.
galonneeren, met goud* of zilverboordsel beleggen.
Galop, springloop, snelrit (van paarden); springdans.
Galoppade, Engelsche springdans.
galoppeeren, in galop ryden ofloopen; een galop dansen.
Galopin. loopjongen; boodschaplooper; keukenjongen.
galvaniaeeren. een lichaam in een galvanischen (dier-lijk-electrischen) toestand brengen, metaalprikkels aanwenden of beproeven.
GaWaniiinie, de door Galvani (in 1791, te Bologna) ontdekte metaalprikkel op snieren en zenuwen, dierlijke electriciteit of aanrakings-electriciteit.
Galvanogt;magneti»me — EIectro«magneti*me.
Galvanoplastiek, de door den Duitscher M. H. Jacobi (in 1879) gevonden kunst om metallieke afdrukken of vormen van eenig voorwerp langs den galvanischen weg te verkrijgen.
GambAde, luchtsprong, bokkesprong.
Gamba, Gambe, knieviool, basviool, die men met de knieën vasthoudt, violoncel.
Gambiet, Gambit, (in 't schaakspel;) misleidende zet met een pion van den raadsheer, den Gambietlooper.
Gamin, loopjongen, keukenjongen; Farijsche straatjongen.
Gamme, toonladder, toonschaal.
gane! laat mij den slag (in 't omberspel).
ganeeren, den slag laten loopen (in 't omberspel).
Ganymeed, Jupiter's schenker en lieveling; (fig.) zeer schoon jongeling; (soms ook:l schandjongen.
garanceeren, met meekrap verven, krappen.
Garancine, meekrap-verfstof.
garandeeren, z. garanteeren.
GarAnt, borg, waarborg; borgstelling.
Siranteeren, garandeeren,iranteeren, garandeeren, borg blijven ; goed spreken, aramp;ntie, waarborg, borgstelling, borgtocht, vrijwaring.
Gar^ón, knaap, ongehuwd man; oppasser, bediende in een koffihuis, logement, enz., (bij ons vaak:) Jan.
G*rde, wacht; wachter; uitgelezen manschap als afzonderlijke legerafdeeling. G. dn córp», lijfwacht, uitge-
lezen corps ter persoonlijke beschutting. G.-eham-pfttre. veldwachter. G.-cha«se, ft.-pêche, koddebeier, gurdeeren, bewaken, behoeden, behouden ; gardez*voiis!
wacht u ! pas op !
Oamp;rde-nationale, burgerwacht, schutterij, landweer. Garde-r6be, kleermaker, kleerkast; kleedervoorraad. Gardiaan, opperste, prior van een klooster. Gar», Fransche naam der stationsgebouwen op spoorwegen. Garmond, druklettersoort tusschen dessendiaan engaljard. quot;arneeren, van H noodige voorzien; omzoomen, beleggen ; van oplegsels voorzien; voeren ; stoffeeren. Garneering;, z. Garnituur.
earni. gemeubileerd. ^belastingschuldigen.
Garnisair, soldaat als dwanginlegering bij achterstallige Garnituur, Garneering, omzetsel, belegsel; versiering; toebehooren, volledig stel van byeen behoorende dingen; (keukenterm).
Garnizoen, (fr. Garnison) krijgsbezetting, lig-of standplaats der soldaten.
Carotteeren, knevelen, sterk binden.
Ga», elke onzichtbare, blijvend veerkrachtige vloeistof,
elke luchtsoort, die van de dampkringslucht verschilt. Gascögner, grootspreker, praalhans.
GasconnAde, pralerij, erge grootspraak, snoever^. Gasmeter, z. Gazometer.
gastreeren. gavtereeren, een gastmaal geven; smulpartij houden; ook gastrollen geven, op een vreemd tooneel als actuur optreden.
Gastriloog, buikspreker. Gastrilogie, buiksprekerij. ga*tri»ch, wat het onderlijf, den buik, de maag aangaat. Gostronomie, verfijnde kookkunst; lekkerbekkerij. Gastronoom, kunstkok, fijne kok; lekkerbek.
gauche, linksch, scheef; onkundig, ongeschikt. Gaucherie, linkschheid, onbeholpen gedrag, lompheid, gaudeamus (igitur) ! laten we (dus) vroolijk zijn! Gaudium, vreugde, verlustiging, pret.
gaufreeren, met een heet yzer figuren op stoffen drukken, stoffen wateren. (muziek. Gavótte, vroolijke Fransche dans; de daarbij behoorende Gaz, beter Gas.
gazeeren, met gaas of floers overtrekken, omsluieren. Gazètte. nieuwsblad, courant, krant.
Gazometer, luchtmeter; groote ontvangbak voor 't brandbare gas in de gasfabriek ; (ook:) het kastje, door hetwelk de hoeveelheid gebruikt gas wordt aangegeven, kortweg de meter genoemd.
Gazon, graszode; grasperk. (maken,
gazonneeren, met graszoden beleggen; tot een grasperk geabimeerd, bedorven, ten gronde gericht. 1).
1) Woorden met het voorvoegsel ge, die hier niet ge-
geabonneerd, ingeteekend ; vooruitbetaald, geaccepteerd, aangenomen.
geaccordeerd, toegestaan ; in schikking getreden, geaccuseerd, beschuldigd; beticht.
geacharneerd, verwoed, verbitterd ; verzot, sterk gezet op. geacheveerd, voltooid, geëindigd; volkomen, uitmuntend in zijne soort. ^ (men kind.
geadopteerd kind, als eigen zoon of dochter aangeno-geaffaireerd, druk, bedrijvig, veel omhanden hebbende, geaflecteerd, gemaakt, gekunsteld, niet natuurlijk. Geaflideerdc, vertrouwd persoon, vertrouweling. Geagcregeerde, Geaggreëerde, toegevoegd ambtenaar, die den patroon mag vervangen en in zijne plaats teekent. gealiëncerd, in 't verstand gekrenkt, krankzinnig; een
Gealiënecrde, een krankzinnige.
gcalimenteerd, verzord, verpleegd, onderhouden; een Gealimenteerde, iemand, die op kosten eener gemeen-Gealliëerden, bondgenooten. (te wordt onderhouden, gealtereerd, ontroerd, ontsteld; bedorven, verminkt, geamendeerd, verbeterd; (van wetten) door amendementen (z. aid.) gewyzigd of verbeterd, geamncstiëerd, in de amnestie (z. aid.) begrepen, geamoveerd, ontzet (b. v. van een post) ; gesloopt, geslecht, weggeruimd.
geangliseerd, op de Engelsche w^jze gekortstaart, geanimeerd, opgewekt, aangevuurd, bemoedigd; vroo-lijk, druk.
gearticuleerd, geleid; duidelijk en bepaald uitgesproken, geasphyxiëerd, door schijndood getroffen, in doodson-
macht gevallen.
geaspireerd, met aanademing uitgesproken, geassorteerd, voorzien van alles, wat tot een winkel, een handelstak behoort. (verzekerd,
geassureerd, tegen schade (van brand, hagelslag, enz.) geautoriseerd, van volmacht voorzien, gevolmachtigd, geavanceerd, vooruitgeplaatst; gevorderd; bevorderd, gebadineerd, geschertst ; daar is niet mee gebadineerd, dat is gemeend, dat is ernst.
gebalanceerd, in evenwicht gehouden, wederzijdsch opgewogen; afgesloten {van eene rekening).
gebaseerd, gegrond op, op een of anderen grondslag rustend; uwe hcsohuldiging is niet gebaseerd, steunt op geen gronden, is uit de lucht gegrepen. Gebenedijde, gezegende, gezaligde, zaliggesprokene (van de maagd Maria gezegd).
vonden worden, zoeke men op het woord zelf, b. v. geaccrediteerd op accrediteeren, gecontrasigneerd op contrasigneeren, gedeporteerd op deporteeren, geëlanceerd op elanceeren, geprononceerd op pro-nonceeren, enz. ,
geblameerd, belasterd; gelasterd, onteerd, in kwaden
naam gebracht.
geblaseerd, uitgeput, door overmatig zingenot ontzenuwd, geblesseerd, gekwetst; geraakt, gekrenkt, beleedigd. de-
blesseerde, gewonde, gekwetste.
geblokkeerd, ingesloten, omsingeld (van eenc belegerde
vesting of stad).
geborneerd, begmwd, beperkt; bekrompen, kleingeestig, gebosseleerd, gedreven, met verheven figuren bewerkt
(van goud- of zilverwerk).
gebrillanteerd, met diamanten omzet.
gebrouilleerd, ondereengemengd, verward; oneens, in
onmin levend.
geeacbeerd, verborgen, bedekt, geheim.
geealangeert', aangehaald, beboet.
gecalqueerd, doorgeteekend ; nagetrokken.
geeampeerd, gelegerd, te veld liggend.
gecasseerd, afgezet (uit post of bediening); uitgemergeld, uitgeput door zingenot. (betooverd. gecbarmeerd, bekoord, ingenomen, opgetogen, verrukt, gecbausseerd, met kousen en schoenen (oflaarzen) aan. gecblneerd, z. cbineeren.
geciteerd, gedagvaard.
geciviliseerd, beschaafd, welgemanierd. Oecoalisecrden, verbondenen, bondgenooten. gecombineerd, samengesteld, vergeleken en berekend; de gecombineerde armee, het uit troepen van verschillende natiën samengesteld leger. Gecommitteerden, afgevaardigden, lasthebbenden, gevolmachtigden.
gecompliceerd, ingewikkeld; z. compliceeren. Kecompromittcerd,blootgegeven aan schande, schade, enz. geconcessionneerd, bewilligd, ingeruimd, toegestaan idoor de regeering). (waard,
geconditionneerd, wel of kwalijk in zijn toestand be-Oeconfedereerden, z. Qecoaliseerden. geconfisqueerd, verbeurd verklaard.
geconserveerd, bewaard, onderhouden. Geconsolideerden, fondsen of schulden, voor welker
rentebedrag zekere staatsinkomsten zyn aangewezen, geconstateerd, gestaafd, bekrachtigd.
geconsterneerd, ontsteld, onthutst, verbaasd, geconstipeerd, hardlijvig, verstopt.
geconstitueerd, t. constitueeren.
geconsulteerd, geraadpleegd.
geconsumeerd, verteerd, opgebruikt.
geconsummeerd, voltooid, voltrokken.
gecontinueerd, voortgezet, vervolgd.
gecontrariëerd, gedwarsboomd, tegengewerkt, gecorrigeerd, verbeterd.
gecostumeerd, naar den tijd gekleed of ingericht, gecreëerd» geachapen; benoemd, verkozen ; opgericht.
144 gecultiveerd—gedisoredit..
gecultiveerd, aangekweekt; beschaafd.
gedamasceerd, met gcud of zilver ingelegd (staalwerk); uit staalreepen van verschillende hardheid aaneeuse-smeed en daardoor gevlamd gemaakt; vlammig geëtst (degenklingen); met ingeweven bloemen of andere figuren, gedebaueheerd, verliederlijkt.
gedebordeerd, uit de oevers getreden ; een g. meusch,
een uitspattend, liederlijk mensch.
gedecideerd, besloten, vastberaden, stout, gedecolleteerd, met blooten hals en boezem, gedecontenanceerd, bedremmeld, verward, gedecoreerd, met een ordelint versierd.
gedecreteerd, vastgesteld, besloten.
gedegageerd, ongedwongen, los, vrijmoedig, gedegradeerd, verlaagd, van ambt of waardigheid ontzet, gedelabreerd, vervallen, bouwvallig; gehavend. Gedelegeerdeu, afgevaardigden; aangewezen schuldenaars; rechters, die ter beoordeeling van eene zaak bijzonder zyn aangewezen.
gedelibereerd, overwogen, in overweging genomen, gedepécheerd, afgezonden. (tijde gedaan,
gedeplaceerd, misplaatst; kwalijk aangebracht; ten on-gedeponeerd, neergelegd; in bewaring gegeven. Oedeporteerde, gebannene en naar een bepaald oord gedepraveurd, verdorven. (weggevoerde.
Gedeputeerde, afgevaardigde des volks, lid eener kamer van volksvertegenwoordigers, gelijk die in een bepaalde monarchie bestaan ; gedeputeerde, afgevaardigde ; g. Staten.
gederangeerd, in de war (van verstand, van fortuin), gedeaabueerd = gedetrompeerd.
gedesigneerd, voorloopig benoemd, erkend, aangewezen. gedeUilluaioneerd, uit de begoocheling gebracht, beter gedesinterenseerd, belangeloos. (ingelicht.
gede»oeuvreerd, werkeloos, ledig.
gedesoleerd, verwoest; troosteloos.
gedeaorganiseerd, verbroken van samenhang, ontbonden,
in wanorde gebracht.
gedesoriënteerd, het spoor bijster, in de War, onzeker, gedeetineerd, bestemd. [(van troepen),
gedetacheerd, losgemaakt; afgezonderd en uitgezonden gedetailleerd, omstandig, breedvoerig, in bijzonderheden, gedetermineerd, besloten, bepaald; vastberaden, onverschrokken, stout, koen. (bete^ ingelicht, gedetrompeerd, uit den droom of de dwaling geholpen, gedeveloppeerd. ontwikkeld.
gedevolveerd, door 't recht van devolutie of door aanbe-valling verkregen, aanbevallen. (gebracht,
gedirigeerd, bestuurd, geregeld; gericht, ib dè richting gedisciplineerd, aan goede tucht geWend. gediscrediteerd, te kwaden faam staande, z. by disciplineeren.
gediscutiëerd-geformalis... 145
gediscutiëerd, overwogen, nauwkeurig onderzocht, wel
gewikt en gewogen.
gedispenseerd, vrijgesteld, ontheven, verschoond, gedisperaeerd, verstrooid, verspreid. (humeurd.
gedisponeerd, beschikt, betrokken ; wel of kwalijk ge-gedisproportioneerd, in slechte verhouding, onevenredig, gedisputeerd, getwist; bestreden.
gedistilleerd, overgehaald ; gedistilleerde wateren, sterke dranken. (zeer fatsoenlek,
gedistingeerd, onderscheiden; aanzienlijk, voornaam, gediverteerd, vermaakt, verlustigd,
gedivideerd, gedeeld, verdeeld.
gedomicilieerd, gehuisvest, woonachtig, een bepaalde
woonplaats hebbende (z. ook op domiciliëeren). gedoteerd, begiftigd ; van zekere inkomsten voorzien, gedresseerd, afgericht (van dieren); gedrild, goed geoefend (van soldaten). (geleid, gedupeerd, bedrogen, gefopt, beet genomen, bij den neus gcëchappeerd, ontsnapt, ontkomen ; ontgaan, ontvallen. geëchaufTcerd, verhit, warm geworden; driftig, boos. geëlanceerd, hoog en dunstammig; slank, rank en mager van gestalte.
geëmancipeerd, vrijgelaten, vrijverklaard, uit slavernij
of lijfeigenschap ontslagen.
geëmigreerd, uitgeweken, naar een ander land verhuisd, geëmployeerd, gebezigd, gebruikt. Geëmployeerde,
beambte, inz. van minder rang.
geëmporteerd, oploopend, driftig.
geëmpresseerd, haast hebbende, druk bezig, geëngageerd, verbonden, verplicht, gehouden; zij is g.,
zij veriieert, vrijt, is verloofd.
geëvaporeerd, vol grillen en inbeeldingen.
geëxalteerd, opgewonden, overspannen. Geëxaltcerden,
zij, die tot eene overspannen politieke party behooren. geëxecuteerd, uitgevoerd, volbracht; door rechtsdwang-
middelen genoodzaakt; te recht gesteld.
Geëxilecrde, gebanncne, banneling, balling, geëxpidiëerd, verzonden, uitgevaardigd; naar de andere
wereld geholpen.
geëxpireerd, ontzield; afgeloopen, vervallen.
gefarceerd, opgevuld, met vulsel (farce, hakvleesch,
kruiderijen, enz.) volgestopt en toebereid.
gefatigeerd, vermoeid, mat; (fig.) van een veel bewogen
leven. z. Fatigeeren.
gefigureerd, met figuren, gebloemd (van stoffen), gefingeerd, enkel gedacht, niet werkelijk voorhanden ; g—e munten, zulke munten, naar welke wel gerekend wordt, maar die niet werkelijk bestaan ; g-e rekening, geraamde, vermoedelyke rekening, (conto finto). geforceerd, gedwongen ; opgevuld (in deze beteekenis deugt het woord niet; het moet zijn gefarceerd (z. aid.), geformaliseerd, stijf aan vormen gchecht.
10
gefortuneerd, vermogend, rijk.
gehanteerd, met handschoenen aan.
gegeneerd, belemmerd.
gegradueerd, met eene academische waardigheid hekleed. gehazardeerd, gewaagd, gevaarlijk, vermetel, gehebêteerd, geheel stompzinnig geworden, verstompt, Gehénna, de hel, de helsche poel. (dom gemaakt,
gehonoreerd, vereerd, aangenomen en betaald (v. wissels), geillimiteerd, onbeperkt, onbegrensd
geïllustreerd, met platen, vignetten, enz. opgeluisterd;
opgehelderd, toegelicht ; beroemd gemaakt, geïmpejgneerd zijn, verplicht of verantwoordelijk zijn. geïmpliceerd, mede in betrokken, verwikkeld, goïncenseerd, bewierookt.
geïncrimineerd, voor misdadig of strafbaar gehouden; het geïncrimineerde artikel, woord, enz., dat, waarop de beschuldiging van het te laste gelegde feit berust, waarin de overtreding vervat is.
geïndigneerd, verontwaardigd, boos.
geïndisciplineerd, zonder tucht; niet geoefend, geïndisponeerd, ongenegen ; ontstemd, onpasselijk, geintereaseerd, bij betrokken: zelfzuchtig, wingierig. geïsoleerd, op zich zelf staande, van alles afgezonderd. Gelatine, geleistof.
Gelatineus. geleiachtig.
Gelei, slijmig verdikt vocht, gestremd of gestold aap van
dier- of plantstoffen, dril.
gemarineerd, in gekruide pekelsaus (marinade) ingemaakt ; (ook:) door zeewater bedorven.
gemaskeerd, bedekt, onzichtbaar.
gemaskerd, met een mom of masker, verkleed, vermomd, gemêleerd, vermengd; doorgeschud ; bemoeid.
Gémini, de Tweelingen (sterrenbeeld des dierenriem»). Gemmen, edelgesteenten, inz. gesneden steenen, ring-gemodereerd, gematigd. (steenen.
gênant, belemmerend, bezwarend, lastig, hinderlijk. Gendarme, gewapend, landruiter; politie-soldaat.
Gêne, dwang, belemmering.
Genealogie, geslachtrekenkunde, stamboom. (ter.
genealógisch. geslachtrekenkundig, als een geslachtregis-Genealoog, Genealogist, geslachtkundige; stamboommaker.
gèneeren (zich), zich dwang aandoen, zich eenig ongemak opleggen of getroosten; zich aan den dwang der beleefdheidsvormen onderwerpen; gêneer je niet, doe of je thuis waart.
genegotiëerd. onderhandeld; verhandeld, omgezet; aangegaan, gesloten (b. v. van eene leening).
Generaal, veldheer, heirvoerder.
generaal, algemeen; (in samenstellingen;) opper- of hoofd-, enz., b. v generaal-conto, hoofdberekening; generale kaart, de kaart van een geheel werelddeel;
generale staf, de hooge bevelvoerende officieren van CïeneraliMtie, algemeenmaking. (een regement.
OeneraliMsimu», opperveldheer.
Oeneraliteit, algemeenheid; gezameniyke heirvoerders;
algemeen e Staten.
Generatie, teling, gcslachtsvoortplanting; menschenge-
slacht; de gelijktijdig levende menschen.
genereeren, telen, verwekken, voortbrengen.
genereus, edelmoedig, grootmoedig, mild.
genérisch, generiek, tot het geslacht behoorende; ge-
neriselt onderscheid, geslachts-onderscheid. Generositeit, edelmoedigheid, onbaatzuchtigheid, mildheid, milddadigheid.
Génesis, ontstaan, wording; naam van Mozes' eerste
boek, scheppingsgeschiedenis.
Genét, Spaansch paardje, klepper; kleine, wel geëvenre-digde hengst.
geniaal, scheppend, vindingrijk, vernuftig, vol genie. Genialiteit, oorspronkelijke geestkracht, verstandsgave ;
vindingskracht.
Genie (het), natuurlijke aanleg, aangeboren schranderheid, oorspronkelijkheid, vindingrijke, scheppende geest; (ook:) lust, behagen, trek, zin. De genie, de ingenieurs- of krijgsbouwkunst.
Genitaliën, teeldeelpn, gcslachtsdeelen.
Genitivus, Genitief, tweede naamval, (bezitter, teler). Génins, beschermgeest, schutsengel ; de geest eener zaak. Genre, geslacht, soort; manier, trant, stijl. Genreschilderij, voorstelling vau een tooneel uit het dage-lijksch leven, volkstaferaal.
Gensdamp;rme, z. Gendarme.
Gentielen, (bij christenschrijvers:) heidenen.
gentil, aardig, lief; wellevend, hupsch-Gentilhomme, edelman, adellijk persoon.
GentillésNe, aardigheid, vriendelijkheid; hupschheid, wellevendheid ; bevalligheid.
Gentleman (meerv. Gentlemen), heer, man van opvoeding of stand, fatsoenlijk man.
Géntry, (in Engeland :) de lagere of kleine adel. Genufléxie, kniebuiging. (zuiver, rein.
genuien, aangeboren; echt, onvervalscht, onvermengd, Genuïniteit, echtheid, onvervalschtheid.
Genus, (pl. Génera) geslacht (zoo in de natuur als in de spraakkunst); soort ; génus irritabiln vatum, het kitteloorig dichtervolk.
geoccupeerd, druk, met bezigheden overladen. Geoüesie, kunst der land- of veldverdeeling, aardmeting, landmeting.
Geognosie, Geognostielc, kennis van de samenstelling
der vaste aardkorst, bergkunde.
GeognAst, aardlagenkenner, bergkunde.
Geogonie, Geogenie, aardvorming.
Geograaf, aardrijksbeschrijver, aardrijkskundige. Geographie, aardrijksbeschrijving, aardrijkskunde, geogréphisch, aardrijksbeschrijvend, aardrijkskundig. Geologie, aardlcer, leer van de wording der aarde. Geometrie, aardmeting ; meetkunde.
Georama. aardtafereel, tafereel, dat naar alle zijden een
overzicht van de aarde geeft.
georganiseerd, naar den eisch ingericht, bewerktuigd. Geottcoop, aardbeschouwer.
geparenteerd, vermaagschap:).
geparfumeerd, geurig, van geuren doortrokken, geparodieerd, op bespottelijke wijze nagebootst, gepassioneerd, hoogst ingenomen met, zeer verzot op. gepetrifiêerd, versteend.
gepiqneerd, gebelgd, beleedigd.
gepolitoerd, geglanst, gepolijst. (aantrekken,
geporteerd voor iemand zijn, zich iemands zaak sterk geposeerd, gezeten; gezet; bedaard, bezadigd, geponsseerd, voortgedreven, voortgeholpen, gppremediteerd, te voren bedacht, opzettelijk, gepreoccupeerd, vooringenomen.
geprescribeenl, verjaard, aanbevallen, verstorven, gepresseerd zijn, geen tijd hebben, haast hebben, geprolongeerd, verlengd, de betaling tot een lateren dag uitgesteld.
gepromoveerd, bevorderd, tot den doctorsgraad verheven, geproportioneerd, geëvenredigd, naar juiste verhouding, geprotecteerd, beschermd, begunstigd.
geprotesteerd, met protest teruggezonden (van wissels); tegen eene kwetsing of benadeeling van zijn recht wettelijk opgekomen.
gequalificeerd, bevoegd, door de bevoegde macht aangesteld ; g.-e diefstal, diefstal, die met verzwarende omstandigheden gepaard gaat.
grraflineerd, gelouterd, verfijnd; doorkneed, doortrapt, geramasseerd, kloek en sterk, vierkant, gespierd. Gerant, zaakvoerder ; verantwoordelijk uitgever of eerste
redacteur van een dagblad of tijdschrift, gerechercheerd, uitgezocht, keurig; allerzorgvuldigst afgewerkt.
gerecommandeerd, aanbevolen ; g.-e brief, aanbevolen brief, van welken de afzender zich een ontvangbewijs door de postdirectie laat uitreiken.
gereeren, besturen; zich g., zich gedragen; zich uitgeven voor iets.
Gereformeerden, hervormden, aanhangers en. volgelingen der leer van Zwinglius en Calvyn. geremplaceerd, in eens anders plaats getreden, inz. in
den krijgsdienst gerenommeerd, befaamd, vermaard ; berucht, gereserveerd, voorbehouden.
geresolveerd, besloten, koen, moedig, van kort beraad.
geretireerd, ingetogen, eenzaam, op zich zeiven levend, gereüsseerd, gelukt, geslaagd.
Germaansch, van Duitschen oorsprong, of stam, Oud-
duitscli, Duitsch.
Gernrónie, het land der Germanen, Duitschland. Oermanisme, Hoogduitsch taaleigen ; afkeurenswaarde navolging van een Hoogduitsch woord of gezegde (b. v. voorradi-r, hd. vorrathig, d. i. in voorraad, voorhanden; dat is mij opgevallen, hd. das ist mir auf-gefallen, d. i. dat heeft mijne aandacht getrokken, heeft mij bevreemd, enz., enz.).
Germanist, kenner en leeraar van het Duitsche recht van de Duitsche taal en geschiedenis. ,
Germinatie, kieming, uitspruiting, kiemtijd, germineeren, ontkiemen, uitspruiten.
geroutineerd, geoefend, bedreven, vlug, doorkneed, gesaississeerd, getroffen, door iets aangegrepen worden (b. v. schrik, enz.). (lijkend,
gesatineerd, als satijn bewerkt, naar satijn of atlas ge-gesignaleerd, geseind, door teekens bericht; door persoonsbeschrijving kenbaar gemaakt; uitgemunt, gesitueerd, gelegen; in een zekeren toestand zich bevindend.
gesorteerd, in soorten bijeengevoegd; van al het ver-
ei sch te wel voorzien, (b. v. zulk een winkel), gestationneerd, aangesteld ; geplaatst, gelegen.
Gesten, gebaren, lichaamshoudingen, handbewegingen. Gesticulatie, handbeweging in ft algemeen, gebarenspel
bij het spreken of redevoeren.
Gestie, verrichting, bestuur, beheervoering. gestipuleerd, vastgesteld, afgesproken, bepaald, gestomaeheerd, geërgerd, boos. [(kwik),
gesublimeerd, (bij chemisten) in de hoogte gedreven gesubordineerd, ondergeschikt, onderdanig, getiëreeerd, tot op een derde teruggebracht, getraineerd, getalmd ; op de lange baan geschoven, getravailleerd, afgemat, gekweld.
getravesteerd, belachelijk ingekleed.
gotroubleerd, niet wel bij 't hoofd.
Geus, bedelaar, scheldnaam der Protestanten ; kleine vlag van de boegspriet; gieteling. prismatische yzer-massa, gelyk die onmiddellijk uit den smeltoven in het zand gegoten wordt.
gevaccineerd, ingeënt met koepokstof.
geverseerd, geoefend, bedreven, ervaren.
Giaur, ongeloovige (verachtelijke benaming van alle niet.
Mohammedanen bij de Turken).
Gienje, z. Guinee. (te boot van ü^rblik.
Gig, eenspannige open gaffelwagen met twee wielen; lich-gigantésk, gigamp;ntisch, reusachtig.
Gingang, Gingham, Oost-Indische katoenen stof, soms met schors gemengd.
Ginseng, wortel van kruidigen smaak en zenuwprikke-
lende kracht (in China zeer hoog geacht).
Gióvine Kalia, het jonge Italië (naam van de politieke partij, die de éïnheid van Italië beoogde en tot stand bracht).
Gipsy, pi. Gipsies, bij de Engelschen wat wij Heidens
noemen, z. Zigeuners.
Girandole, veelarmige staande luchter of kandelaar ;
vuurrad, vuurzon bij vuurwerken.
gireeren, een wissel aan een ander overdragen.
Giro, omloop, geldsomloop; het overdragen (endossee-ren) van een wissel op een ander; vergaderplaats der kooplieden tot afdoening van zaken.
Girobank, overscbrijvings- of aanwijzingsbank, bij welke geldsommen door enkel aan- en afschrijven van den een op den ander worden overgedragen.
Girondisten, Girondijnen, aanhangers der Gironde, d. i. de gematigde republikeinsche partij in de Fransche revolutie van 1789.
Gitaar, speeltuig met 6 tot 10 snaren, die met de vingers getokkeld worden.
GitAnos, in Spanje de naam der Heidens, z. Zigeuners. Glacé, ijs, kunstmatig bereid ijs (als verfrisschende lek-glaeeeren, blinkend maken, glanzen. [kerny).
Glacé-handschoenen, geglansde handschoenen.
Glacis, veldborstwering der buiten-vestingwerken. Gladiator, zwaardvechter bij de Oud-Romeinsche schouw-gïanduleus, klierachtig, klierig. (spelen,
glazeeren, glazuren, verglazen, met glazuur bedekken. Glazuur, verglaasd, glasstofbedekking.
Glétscher, ijsveld in de hooge alpendalen.
Glissamp;de, uitglijding (van den voet); afgUjding van de degenkling (bij het schermen); sleep- of glijpas (bij het dansen (ook pas glissé geheeten).
globaal, over ¥t geheel genomen, by wijze van overslag
of raming, begrootenderwijze.
Globe, kogel, bol; kunstmatige aard- of hemelbol, globuleus, kogelvormig, bolvormig.
Glória, Glörie, roem, heerlijkheid; straalkrans; Gloria
In excélsis Géo, eere zij God in de hoogte glorieus, roemrijk, heerlik; ook grootsprekend. Glorificatie, verheerlijking.
glorificeeren, verheerlijken. (glossen.
Glossamp;rium, alphabetisch gerangschikte verzameling van Glosse, duister, verklaring behoevend woord; uitlegging, verklaring, kantteekening, inz. afkeurende, hekelende aanmerking. (ken.
glosseeren, aanmerkingen, inz. afkeurende, op iets ma-Gluten, lijmstof, kleefstof, plantenlijm.
glutineus, kleverig en lijmig. (sneden.
Glyphiek, Glyptiek, kunst om in steen of metaal te Glyphographie, nieuw uitgevonden manier om koper-
platen tot de beteekening en den galvaniachen afdruk Glypten. gesnedene steenen. (voor te bereiden,
Glyptotheek, verzameling van gesneden steenen, ook in
't alg. van beeldhouwwerk ; kabinet daarvan.
Gnómen, aard- of berggeesten ; (ook;» leer-, zinspreuken, gnómiach. in spreuken vervat, spreukvormig.
Gnómon, styl des zonnewijzers; astronomische wijzer. Gnósia. (gewaande) openbaring; — diepere kennis der
christelijke leer.
Gnostieken, geheimkenners, godswijzen (dwepers). Gnóatisch. geheimkundig (dweepziek in godsd.). Gobelin», Fransche tapijten met ingewerkte figuren. God-lt;lana, God verdo(e)m,me (Engelsch vloekwoord). Godivean. pasteitje van gehakt vleesch. worstpasteitje. G»d «ave the king;. God behoede den koning (aanvangswoorden van 't bekende Engelsche volkslied).
Goelétte, klein schip van 50—100 ton, schooncr.
Gójim, niet-Joden (Heidenen en Christenen).
Góliath, reus, reusachtig mensch.
Gom-elaatiek, veerkrachtige gom, vederhars, caoutchouc. Góndel, plat en overdekt vaartuig in Venetië. Gondelier, gondelschipper.
Gong, Gonggon, soort van tam-tam of handtrommel der
Indiërs, die bij 't zingen met een stok geslagen wordt. Goniometer, hoekmeter (werktuig).
Goniometrie, hoekmeetkunst.
Gordiaanaehe knoop, onoplosbare knoop, hoogst ingewikkelde zaak, schijnbaar onverwinnelijke zwarigheid. Gorgónen, drie vrouwelijke monsters (uit de mythologie) met slangenharen, ontzettende tanden en metalen klauwen, wier aanblik deed versteenen. (rend. gorKftniach, vreeselijk, monsterachtig; in steen verande-Gothinch, den Gothen eigen, hun behoorende; ouderwetsch,
oud vaderlijk, oudduitscb.
Gouache, het schilderen met waterverf, waarin een weinig gom is opgelost.
Goulard-water, verkoelend en opdrogend loodwater. Goulü, vraat, gulzigaard, slokop.
Gout, smaak.
gonteeren, proeven, smaken; mogen lijden; goedkeuren. Gouvernante, landvoogdes; kinderopvoedster (in een gezin).
Gouvernement, regeering, staatsbeheer; gezamenlijke staatsbestuurders ; (ook :) bureaux van een provinciaal bestuur; gebouw waarin dit zyne zittingen houdt, gouverneeren, besturen, bebeersehen, regeeren. Gouverneur, bestuurder eener provincie; (in Nederland nu commissaris des konings geheeten); landvoogd; huisopvoeder en leermeester.
govórno, bericht, naricht, richtsnoer.
Grace, aardigheid; genade; minzaamheid, bevalligheid, gr a cie (z. Gratie).
{gracieus, bevallig, liefelijk, innemend, minzaam. Gradatie, trapsgewijze opklimming of vooruitgang, gradeeren, louteren, veredelen, tot een hoogertn graad
van deugdelijkheid brengen.
Gradeerkuis, Iekwerk,verdamping8hui8 (voor 't zoutwater), gradueel, trapsgewijze, bü opklimming.
gradueer en, naar graden of trappen afdeelen; een academische waardigheid toedeelen.
Graecisme. Grieksch taaleigen.
Graecomanie, overdreven zucht voor al wat Grieksch is. Grammaire, Grammatica, spraakleer, spraakkunst, erammaticaal, de spraakleer betreffende, taalkundig. Grammkticus, spraakkunstenaar, taalkundige; Grammatici cèrtant, de taalkundigen (de geleerden) twisten (er over), — zijn het niet eens.
Gramme, wichtje (gewichtseenheid in Frankrijk), duizendste deel van een kilo of Nederlandsch pond. Granaat, gering rood edelgesteente; (ook;) een met kruit
tevulde werp- of springkogel; vrucht des granaatbooms ; e boom zelf.evulde werp- of springkogel; vrucht des granaatbooms ; e boom zelf.
Griknde*, de grooten, hoogadellijken in Spanje.
Grand merci, grooten dank, wel verplicht. Grand-seigneur, groot, trotsch heer; de sultan.
E'andiëua, grandioso,'andiëua, grandioso, grootsch, verheven, majestueus, rand-teint, echte of blijvende kleuren (op lakens, enz.), in tegenstelling met petit-teint, onechte, niet blijvende, licht verschietende kleuren.
Graniet, kernsteen, korrelsteen (zeer harde steensoort). Granuleer-machine, korrelmachine, werktuig ter vervaardiging van metaalkorrels.
Graphiek, (lat. gramp;pkica) schrijf-, teeken-, schilderkunst; (ook:) diplomatische schrijf- of schriftkennis. Grapkiet, potlooderts, zwart teekenkrijt.
grapkisch, schriftelijk, door schrijfteekens of door figuren voorgesteld, beschrijvend, teekenend.
graaseeren, woeden, heerschen (van ziekten).
gramp;tias (tiki ago) ! (ik zeg u) dank! ik dank ut graticnleeren, overtraliën, z. craticnleeren ?
Gramp;tie, genade;; gunst; bevalligheid. De 3 Gratiën, de
3 bevalligheden (Aglamp;ja, Thamp;lia, Euphrósyne).
gratiëus, z. het betere graciëns. (ding.
Gratificamp;tie, gunstgeschenk; vereering; toelage; vergoe gratificecren, genade schenken; vereeren; vergoeden, gratis, om niet, kosteloos.
gratuit, vrijwillig; Don gratuit, overplichte gift. Gramp;tulant, gelukwenscher.
Gratulamp;tie, gelukwensch, heilwensch.
gratuleeren, gelukwenscben.
GravAmen, (pi. gravAmina), bezwaar, zwarigheid, graveeren, door insnijding in metaal, hout, marmer, edelsteenen, afbeelden of voorstellen, kunstig griffelen; (ook wel:) bezwaren.
Graveur, kunstsnijder (vgl. graveeren).
Gravitamp;tie, zwaartekracht, werking van de eigene zwaarte eens lichaama. (aangenomen waardigheid.
Graviteit, zwaarte ; deftigheid ; 8t\}ve plechtstatigheid. Gravure, bet kunstsnijden; de graveerkunst; gegraveerde
plaat; afdruk daarvan, plaat, koper-, staalplaat. Grazioso, innemend, heitallig, bevallig. Gregoriaauach, door paus Gregorius XIII 'ingevoerd, Grcgoriaanach jaar, het jaar, zooals het in zijn tüdduur onder paus Gregorius verbeterd en vastgesteld is (in onderscheiding van 't Juliaansche jaar). G-e kalender, de almanak, de tijdrekening volgens de onder paus Gregorius XIII, ingevoerde verbeterde tijdrekening. Grenadier, keursoldaat der infanterie.
Griblétte, op den rooster gebraden varkenslapjes.
Griep, z. Grippe.
Grifu, gerechtsschrijfkamer, burean der rechtsakten; ter
g. dsponeeren, (fig.) op de lange baan schuiven. Griflier, gerechlaschrijvar, opzichter van 't gemeentearchief.
Grillage, rasterwerk, traliewerk, hekwerk, grimasseeren, gezichten trekken, grijnzen, leelijke gebaren maken.
Grimamp;ssen, leelijke gebaren, grijnzen, fratsen.
Griphen, raadsels, charaden, logogryphen en dergelijke vernuflsspelen. (koudheid, griep.
Grippe, epidemische aanstekende longaandoening of -ver-GrUétte, meisje van geringe afkomst en betwijfelbare
zeden, coquet naaistertje of dienstmeisje te Parijs. Grison, ontvlambaar gas in de kolenmijnen.
Groep, samenstelling van vele voorwerpen tot een geheel;
hoop, volkshoop.
groepeeren, bijeenplaatsen, tot een geheel verzamelen. Grog, drank van water, rum (of brandewijn, jenever enz.)
en suiker. (te bevestigen.
Gromatiek, kunst om eene legerplaats neer te slaan en Groom, bediende, rijknecht, palfrenier.
Groa, twaalf dozijn; groote hoop, menigte. Gros-aventuur-contract, zeehandelsverdrag tusschen
een koopman en een schipper.
Gros de Naples, zware zijden stof uit Napels. Gro» de Tours, sterke zijden stof, die veel in de ïransche stad Tours gemaakt wordt.
Gróshandel, handel in 't groot. (stuk.
Grosse, eerste afschrift van een oorspronkelijk notarieel grosseeren, eene grosse maken; (ook:) vergrooten; overdreven ; grootspreken.
Grossier, Grossist, koopman in 't groot.
grosso modo, ten ruwste, ongeveer; grof gestooten of
gesneden (op recepten afgekort gr. m.).
Grot, hol, kunsthol, schelpspelonk.
grotésk, wonderlik, grillig, zeer zonderling.
Grotè«kea, onnatuurlijke, wonderlijke figuren; vreemd* ■oortig beeldwerk van menschen- en dierengestalten, met loof, en bloemwerk schijnbaar regelloos verbonden. Gruyère, Gruyère-kaas, groene, sterk riekende, zeer
gezochte Zwitsersche kaas.
Guamp;no, (ook Huano), vogelmest. mestaarde der vogelzwermen inz. op de Zuidzee-eilanaen, aan de Feruaansche Gueridón, soort van hooge kandelaar, knaap. (kust. Guerilla». Spaansche licht gewapende, ongeregelde troepen in de gebergten.
sueule, (in de heraldiek), rood, de roode kleur.
Guide, gids, wegwijzer; nchtman by 't exerceeren. ?uillocheercii. met dooreengevlochten lijnen versieren. Guillotine, valbui (onthoofdingswerktuig), guillotineeren, onthoofden door de valbijl. [(z.ald.). Guinee, Guinje. Engelsche goudmunt 21 Eng. shillings Guipure, verheven borduurwerk; bestikking eener teeke-
ning met goud- en zilverdraad.
Guirlande, bloemkrans, bloemslinger.
Gummi, plantenslijm, slijmhars, gom; G. elAsticam. elastieke gom, gomelastiek, vederhars, caoutchouc. G. guttse, gittegom, geelhars.
Gustu», smaak; de güstibus non est disputandnm,
over den smaak valt niet te twisten.
GuttA-pércha, veerkrachtige gom uit een Indische boom, van welke men tegenwoordig eene menigte voorwerpen vervaardigt. (keelletter,
gutturaal, tot de keel behoorende; gutturale letter, Gyges (ring van), het middel om zich onzichtbaar te
maken, al zyne wenschen vervuld te zien.
GvrnnAsium, geleerde school, latijnsche school, op welke de jongelieden tot de universiteit voorbereid en ook in de moderne talen onderwezen worden.
Gymnastiek, leer of kunst der lichaamsoefeningen, gymnastisch, de gymnastiek betreffend; lichaam- of
krachtoefenend.
Gymnopóden, barrevoeters (monniken). Gymnosophisten, Indische wqzen of w^sgeeren, die
meest naakt gingen en zich alle genoegens ontzeiden. Gynaecoeratie, vrouwenregeering, —heerschappij. Gynsekomaan, vrouwengek.
Gyromamp;ntie, waarzeggerij uit getrokken kringen of cirkels, Gyrovaag, rondtrekkend bedelaar, landlooper; bedelmonnik. _
H. H., verkorting van Hare Hoogheid. H. M.» verk. van Hare Majesteit.
HH. MM., verk. van Hunne Majesteiten.
H. S., verk. van Heilige Schrift.
Hamp;beas-corpu*-acte, de engelsche acte van 1679, volgens welke een in hechtenis genomen persoon binnen 24 uren voor zyn bevoegden rechter moet staan (nu ook in an-dere constitutioneele en republikeinsche staten ingevoerd). habému» confitèntem réum, wij hebben een schuldige, die bekent.
habiel. bekwaam, vaardig, handig.
Habijt, kleeding, dracht, gewaad.
Habiliteit, geschiktheid, bekwaamheid, handigheid, habiliteeren (zicb), zich geschikt, bekwaam maken; van
zijne bevoegdheid doen blaken.
babitabel. bewoonbaar.
Habitant, bewoner, inwoner.
Habitamp;tio, woning; woonrecht.
habiteeren, bewonen. (sel.
Habitude, hebbelijkheid, aangenomen gewoonte, aanwend-Habituè. gewoon bezoeker, vaste klant (b. v. van een
koffiehuis, van een schouwburg).
habitueel, tot gewoonte geworden, hebbelijk; uit gewoonte, meestal vertrouwd.
Hacbe, Hachi», gehakt vleesch, gehakt.
Haciënda, hoeve ; —dero, pachter.
Hse—, Z. He—.
Hagiograaf. Hagioloog, levensbeschrijver der heiligen. Hagiosrapbin, Hagiologie, beschrijving, levensbeschrg-
ving der neiligen, heiligenleer.
Hagiolatrie. vereering der heiligen.
Haiduk, z. Heidnk.
Hal, Halle. overdekte markplaats voor dingen van eerste noodzakelijkheid; Isomtijds:) woning, zaal; Dame* de la halle. vischwijven, marktvrouwen, uitstalsters, enz.; Taal de la halle, taal van de vischmarkt, gemeene taal. Haligraphie, beschrijving der zoutwerken.
Hallelujah! loof den Heer! geloofd zij God ! Hallucinatie, verwardheid, zinsverbijstering, droomerij ;
oogbedrog; geestverschijning.
halt! houd stil! niet verder! sta! Halt, rusthouding, stilstand; (ook:) tusschen-spoorwegstalion zonder stationsgebouw, waar de trein een oogenblik ophoudt om reizigers af te laten en op te nemen.
halveeren, in 2 helften deelen, half doordoen. Hamachromie, de kunst om met verschillende kleuren
te gelijk te drukken.
Hannibal ante porta*, eig. Hannibal is voor de poorten (van Rome)- het water is aan de lippen, 't gevaar is allerdreigendst.
Hamp;n«a. HAn*e. handelsverbond der steden, die zich sedert 1241 aan Hamburg, Bremen en Lübeck aansloten, en daarom Han*e*teden genoemd werden. han*e*ti*ch, verbonden, tot de Hansa behoorend.
Hanaebcker, groote beker of berkemeier, die in eens
moest geledigd worden.
Ilappelourde, valüch edelgesteente; Toorwerp van fraai
voorkomen, maar zonder innerlijke waarde. Iiarangeereu, redevoeren ; plechtig aanspreken, harawiieeren, vermoeien, afmatten, uitputten; afjagen. Iiarceleeren, plagen, tergen, gedurig overvallen. Hardiésae, stoutheid, koenheid, vrypoatigheid. hardimént, stout, vrijmoedig, onbeschaamd.
Harem, vrouwenverblyf in de woning der Muzelmannen,
inz. dat der vrouwen van den Grooten-Heer. llarmüttan, stikwind, zeer verderfelyke heete wind, inz.
aan de Afrikaansche kust.
Harmonica, welluidendheidsleer: een door Franklin uitgevonden speeltuig, uit glasklokken op een rol bestaande; bekend speeltuig, waarbij de eene hand de toetsen bespeelt, terwijl de andere den blaasbalg in beweging houdt, h a n.d - harmonica.
Harmonie, overeenstemming, samenklank, klankineen-smelting; eensgezindheid, overeenstemming van neiging, enz. (schappelijk leven,
harmoniëeren, harmoniseeren, eendrachtig, vriend-harmóniaieh, liefelijk samenklinkend; overeenstemmend, eendrachtig.
HArnas, metalen borst- en rugbekleeding, pantser, atrydrok. H4rpagon, Harpax, gierigaard, vrek.
Harpij, afschuwelijk vrouwspersoon, gemeen roof- en hebzuchtig wezen.
Harpókrates, de god der stilzwijgendheid.
HasArd, z. Hazard.
Hatelétten, aan sneetjes gebraden spyzen.
Hatereaux, gebraden leverschijfjes.
Hati-sjerif, Hatajerif, soort van kabinetsorder des Turk-
schen keizers, die onmiddellyk moet volbracht worden. Hausse, het rijzen der staatspapieren ; d la hausse speen-leeren, handelsplannen op het reizen der papieren maken. Hautbois, Hóbo, hoogfluit.
Haute-levée, adellijk, voornaam gezelschap.
Haut-goüt, fijne, adellijke smaak; piquante of sterk gekruide spijs.
Haverij, zeeschade, welke schepen op hunne reis beloopen Hazard, Hasamp;rd, geval, toeval, kans ; waagstuk, hazardeeren, wagen, op het spel zetten.
hazardeus, hachelijk, gewaagd, gevaarlijk.
Hazardspel, kans- of waagspel (waarby niet de bekwaamheid des spelers, maar alleen de fortuin kan beslissen), hear! hoort! luistert! (in 't Engelsche parlement, bij een merkwaardige uitdrukking des sprekers). [blad),
hebdomadair, wekelyksch verschijnend, b.v. een nieuws-hebraiseeren, Hebreeuwsch studeeren.
Hebraïsme, Hebreeuwsch taaleigen.
Hecatómbe, offerande van 100 dieren.
Hectare, 100 yierkante roeden.
héktiach, teringachtig, uitgeteerd.
héeto, lala voorvoegsel van namen van namen en gewichten), honderdmaal, b. v.: Hectogram, 100 wichtjes, 1 ons. Hectoliter, 100 kannen of koppen, 1 vat of mud. Hcctométer, 100 meters of 10 roeden.
Hectostère. 100 kubieke meters.
Hédfichra, Hégira, aanvang der mohammedaansche jaartelling (15 Juli 622).
Hegemonie, legeraanvoering; opperheerschappij van een
grooten Staat over verscbeidene kleinere.
Hégira, z. Hednchra.
Heidiik. lichtgewapend infanterist in Hongarije; lijftrawant, dienaar in Hongaarsche dracht.
Hèlicon, woonplaats der zanggodinnen, muzenberg. Heliographie, beschrijving der zon; (ook;) = Photo-Helioiatrie, aanbidding der zon, zonnedienst. (typie. Hciioneoop, zonnekijker, zonneglas.
Heliotroop, zonnebloem.
Helléboru». nieswortel, nieskruid.
Hellénen, Oud-Grieken, bewoners van Hellas of Griekenland.
Helleni»t, kenner der Ond-Grieksche taal; voorstander vriend der Grieken. (Turkije en Azië.
Hellespont, zeeëngte der Dardanellen, tusschen Europeesch Heloten, Spartaansche slaven.
Helvetië, Zwitserland, Helvetisch, Zwitserscb. Hemisfeer, halve bol, halfrond van aarde of hemel. Hemistiehe, helft van een alexandrijnschen versregel. Hemorrhoïden, aanbeien, gulden ader. (Frankrijk.
Henriade, Voltaire's heldendicht op Hendrik IV van Honri-quAtre. kort kneveltje of haarbosje aan de onderlip. Horacliet, iemand, die het leven van zijn onvoordeelige,
betreurenswaardige zijde beschouwt; huilebalk. Heraldiek, wapenkunde, wapenleer.
Heraut, wapenbode, krijgsgezant.
Herbarium, kruidenboek; verzameling van gedroogde planten. (verzamelen,
herbariseeren of horltoriseeren, kruiden zoeken en Herbarist, Herborist, Hcrbarius, kruiden- of planten-
kenner ; kruidenzoeker, kruidenhandelaar.
Hèrcules, Oud-Grieksche held ; zeer sterke, fiksch gespierde man.
Hercules-pilaren, twee bergen aan weerszijden van de straat van Gibraltar. (uiterst moeiclijk.
Horcnliscb, heldhaftig, groot van kracht en moed ; (ook:) hereditair, erfelijk.
Heremiet, kluizenaar, woestijnbewoner.
Heresie, ketterij, afwijking van de (r. k.) kerkleer. Hérmamlad. broederschap ; Santa-Hermandad, heilige broederschap, een inquisitie-gericht of tribunaal in Spanje. Hermaphrodiet, wie beide geslachten, of liever, die eene
uiterlijke misvorming: der teeldcelen heeft; bloem met meeldraad en stampertje.
Hermelijn, pelswerk van de noordsche witte wezel. Hermeneutiek, uitlegkunde, inz. des babels, hermétisch gesloten, luchtdicht toegemaakt. Hermitage, kluis; (ook:) fijne wijn van den Bhöne. Heroën, halfgoden, vergode helden der Oudheid, heróïsch, heroïek, heldhaftig, hooghartig; grootsch; heroïsche poëzie, heldendicht.
Heroïsme, heldenmoed, heldhaftigheid.
Herpetologiu, natuurbeschrijving der kruipende dieren,
of in 't algemeen der kraakbeenderen.
Hesitatie, aarzeling, weifeling, het dralen.
Hesperië, het westelyke land (Spanje, Italië). (ster. Hésperus, de avond; de avondstreek, het westen; avond-Hetserie, politieke verbintenis der nieuwe Grieken tegen de Turken. (vreemden-heerschappij.
Heterarchie, overheersching van vreemde mogendheden, heterodox, dwaalleerig, onrechtzinnig, kettersch. heterogeen, ongelükaoortig, vreemdaardig, tegenovergesteld, vijandig.
Heterograaf, invoerder van nieuwigheden in de aangenomen spelling of schryfwyze.
Hétman. aanvoerder eener kozakkenbende.
heuréka! ik heb het gevonden 1 de zwarigheid is opge-Hcuristiek, uitvindingskunst. : lost.
heuristische methode, ontwikkelende leerwijze, die de.n
leerling aanspoort om zelf de leerstellingen te vinden. Hexameter, zesvoetig vers.
Hiatus, wanklank door 't opeenstuiten van twee klinkers
voortgebracht; gaping, gebrek aan samenhang. Hihérnia, Ierland.
hihridisch schepiel, basterd; hihriditicli woord, men. gelwoord, uit twee talen samengesteld (b. v, luchtballon).
Hie et nunc, hier en op dit oogenblik.
hic jacet, hier ligt (begraven).
Hidalgo, adellijken van lageren rang in Spanje.
Hiep, schertsgewijze verk. van hypochondur.
Hiërarch, aanhanger der priesterheerschapp; aartspriester (in de Grieksche kerkl.
Hiërarchie, priesterheerschappij; rangorde der elkaar ondergeschikte geestelijke machten ; kerkelijke regeerings-vorm. (vorm.
Hiërocratie, priesterheerschappij; kerkelijke regeerings-Hiëroglie'fen, of Hiërogly'phen. (sing. Hiëroglief of Hiëroglyphe) beeldschrift by de oude Egyptenaren, (ook in 't alg.:gt; ieder slecht, onleesbaar schrift, hiërogly'phisch, zinnebeeldig; raadselachtig.
Hilariteit, vroolijkheid, opgeruimdheid. Hildehrandi«tme, het gansche pauselijke stelsel der priesterheerschappij sedert Gregorius VII (Hildebrand).
Hinc illeo laerymse, (eijf.: vandaar die tranen); daar zit
de knoop, daar wrinzt de schoen !
Happiamp;den, standbeelden van vrouwen te paard. HappiArch, paardentemmer; stalmeester, (kruidenwijn. Hippocra», met kruider^en en suiker gemengde wijn, Hippocratici, geneesheeren, die den beroemden Grièk-
Bchen arts Hippócratea tot voorbeeld nemen. üippocrAtisch gezicht, bet gelaat van een stervende, llippocréne, bengstebron, dichterbron.
Hippodroom, de renbaan.
Hippogrjph, het gevleugelde paard der dichters. Hippopótamua, rivierpaard, nijlpaard.
Hinpania, Spanje.
Hi»tiodromie, scheepvaartkunst, zeilkunst.
Historicus, Historiograaf, geschiedkundige, —schrijver. Histórie, geschiedenis, gebeurtenis.
historisch, geschiedkundig, naar de geschiedenis.
Hóbo, z. Hautbois.
Hócns-pócus. goochelarü, oogmisleiding. (heid.
hoe ópus, hic l4F»or, daar zit de knoop, - de moeielijk-hódië mihi, eras tibif heden aan mü, morgen u. Hodometer, wegmeter, pasteller.
hoera ! juich- of jubelkreet hoezee !
hologrAphisch, eigenhandig geschreven.
Hológraphum, eigenhandig geschreven oorkonde, inz.
zulk een testament.
Holm, klein eiland ; waard ; heuvel; scheepswerf. Homiletiek, predikkunst. sprekendheid.
Homileet, kanselredenaar; leeraar der kerkelijke wei-Homilie, kanselvoordracht; bijbeloefening.
Homme d'affaires, zaakwaarnemer; huishofmeester. Hommc de fortune, gelukskind, fortuinlyk mensch. Homme de lettres, geletterde.
Hoknueopathie, homoeopAtische methode, geneeswijze (van Dr. Hahnemann), bestaande ie 't aanwenden van zoodanige middelen tejjen eene kwaal, welke bij een gezonden mensch juist die kwaal verwekken zouden, b. v. purgeer-middelen tegen buiktaop.
homogeen, gelijksoortig, van eenerlei natuur in ieder
deel van dezelfde gesteldheid of vermenging. Homologatie, gerechtelijke bekrachtiging vau een stuk ; gerechtelijke toestemming of volmacht tot voltrekking eener handeling.
homologeeren, rechtsgeldig, van kracht maken, homoloog, overeenstemmend, gelijkluidend (in zin), hómoniem, gelijknamig; gelijkluidend (in klank), bonnet, eerlijk; welvoeglijk ; welwillend.
Honneur, eer ; de honneurs waarnemen, de behoorlijke eer bewijzen (b. v. aan zijne gasten). Honneur-dagen = respijtdagen (z. dat woord). (in H hart. honni soit qui mal y pense, wie erg denkt, vaart erg honorabel, eervol; eerbaar; deftig.
Honorair, den titel man een ambt, zonder de bezoldiging
hebbende ; honorair lid, eerelid.
Honorarium, eereloon ; betaling aan achryvera. geneea-
beeren enz. Toor hunne diensten.
honoreeren, eeren; het eereloon geven; een wi«ael ho-noreeren, hem aannemen en op den vervaltyd betalen, honóris causa, eershalre, als eereblijk.
honteus, beschaamd, verlegen ; schandelijk, onbetamelijk. Hoplotheek. wapenkamer.
Hóra, uur; Hora eat, het iatyd, het uur is veratreken (by promotie-examens); Hora;, zang- en biduren in klooaters. Hóren, tijdgodinnen, uurgeleidatera.
Horizón, Horizont, gezichteinder; kim; (fig.) begrip,
verstandsbevatting (b. v. dat gaat boven mijn horizon), horizontaai, waterpas, evenwijdig aan 't vlak des ge-Horloge, uurwerk, klok. (zichteinders.
Horoscoop, uuraanwyzer of tafel der dag- en nachtlengten; planeetlezer, lotvoorspeller; (ook:) de voorspelling Horreur, afschuw, afgrijzen; gruwel. (zelve,
horribel, ijselyk, vreeselijk, vervaarlijk.
hors de saison, ten onpas, ten ontijde.
Hors d'ccuvre, bijwerk (dat niet tot den oorapronkelij-ken aanleg behoort); iets overtolligs, ontbeerlyks; (ook:) bijgerecht (bij of na de soep).
Horticultuur, tuinbouw, tuinierskunst.
Hortologie, tuinkunde.
Hortoloog, tuinkundige, tuinvriend.
Hortus, tuin; —botanicus, kruidtuin.
hosi4nnah t of hosiknnah! Heer, help hem I hij leve I Hospes, gast; gastheer, waard.
Hospice, z. Hospitium.
Hóspitaal, ziekenhuis, gasthuis.
Hospitaliteit, gastvrijheid, herbergzaamheid.
HospÉtium, Hosp'ce, herberg, inz. een klein klooster of
ordeshuis, ter herberging van doorreizenden.
Hóspodar, heer, titel der vorsten in Moldavië en quot;Wallachije. Hóstie, offerdier; (in de r. k. Kerk:) misbrood; gewij. hostiel, vijandig. (de—, het hoogwaardige.
Hostiliteit, vijandelijkheid.
Hotél, groot heerenhuis; aanzienlijk logement.
Houri. eeuwig jonge en schoone maagd in Mohammed4* paradijs ; (fig.) hoogst bekoorlijk meisje, aanminnige vrouw. House of commons, huis der gemeenten, lagerhuis in
Engeland. House of Sords (peers), hoogerhuis. lluano. z. Guano. (Frankrijk.
Hugenooten, voormalige spotnaam der Gereformeerden in humaan, menschelijk, menschlievend, goedwillig. Humaniora, Humaniteitsntudien, humanistische studiën, voorafgaande studiën, de schoone kunsten en wetenschappen, die den menach tot mcnsch vormen; inz. de oude classieke talen en de oud-Grieksche en Latyn-sche litteratuur, taal- of schoolgeleerdheid.
humanUeereu. vnenschelijk makeu, veredelen. Humaniteit, measchdom ; menscblievendbeiJ, menschen-
liefde, minzaamheid.
Humbug, bluf. pocherij ; bedrog.
Humeur, gemoedsstemming, luim.
Humiditeit, vochtigheid, nat.
humiliant, vernederend.
Humiliatie, vernedering beschaming:.
humiliceren, vernederen, verootmoedigen.
Humiliteit, nederigheid, onderdanigheid.
Humor, vocht; schertsende luim; zonderlinge, luimige
wijze van voorstelling.
humorale pathologie, ziekteleer, waarb\| de oorzaken van alle ziekten in de lichaamsvochten moeten gezo:ht worden.
Humorist, luimig, geestig, schertsend schrijver, huomristiseh, luimig, vol humor, geestig schertsend. Humus, mestaarde, damaarde, teelaarde.
Huuebeddeu of Hünaebedden, grafsteden uit rotsblokken samengesteld en tot den heidenschen voortijd beboerend.
hurluberlü, onbezonnen, plomp verloren, over hol en bol. hurra! huturn ! hoera! (leeraar Johannes Huss.
Hussieten, aanhangers van den Boheemschen godsdienst-Huzaar, (eig.:) hongaarsch ruiter; licht gewapend en
licht gekleed ruiter.
Hyacint, geelroode edelsteen ; bekend bolgewas met
schoone, welriekende bloemen.
Hyaden, de regensterren ; beek- of vijvernimfen. Hyaiurgie, Hyalurgica, glasmakerskunst.
Hydraat, waterverbinding (in de scheikunde). Hy'depark, diergaarde en wandelplein te Londen.
Hydra, waterslang, veelhoofdig monster.
Hydraulieus, waterbouwkundige.
Hydrauliek, leer van de beweging eu den druk der vloeistoffen ; waterleidingskunst.
Hydriatiek, watergeneeskunde.
Hydrodynamiek, leer der waterkracht.
Hydrograaf, kenner en beschrijver der wateren. Hydrographie, waterbesclmjving naar lengte, breedte enz. hydrograuhisehe kaarten, zeekaarten.
Hydrologie, waterleer (in chemisch opzicht). H-vdrométer, watermeter, waterbalans,
Hydrophóbie, watervrees, hondsdolheid.
Hydropisie, Hydropsie, waterzucht.. (vloeistoffen.
Hydrostatiek, leer van het evenwicht der druipbare Hj droteehniek, waterbouwkunst.
Hygiëne, gezondheidsleer.
Hygrométer. Hygroscoop, werktuig ter waarneming
van de vochtigheid der lucht.
Hy'men, de huwelijksgod; het huwelijk; mnagdevlies. Hymenéën, bruiloftsliederen; bruiloftsfeesten,
Hymne, Ilymnu*, lofzang, feestlied.
hy'per, {in aamenstelling :) over, overdreven.
ilyperbóle, overdrijving, bovenmatige voorstelling van hyperböliach, overaryvend. (iets, grootspraak,
hyperboliseeren, met overdrijving spreken, voordragen of schrijven, overdrijven. (den; zonderlingen.
Uyperboréën, volkeren der koude luchtstreek in H Noor-Hypercultuur, overbeschaving.
hyperbolisch, overdreven ; overdrijvend, vergrootend. Hyperbool, overdrijving, grootspraak. (aartsvitter.
Hypercriticus, al te streng recensent of beoordeelaar; Hyphen, koppelteeken (-).
hypochóuder, zwaarmoedig; vol grillen en kuren. Hypéchondrie, miltzucht, zwaarmoedigheid. Hypochondrist, miltzuchtige, zwaarmoedige.
Hypocriet, huichelaar, schijnheilige, pilaarbijter. Hypocrisie, huichelarij, schijnheiligheid.
hypocritisch, huichelachtig, geveinsd, valsch. (hoek.
llypotenüse, grootste zyde van een rechthoekigen drie-hypothecaire crediteuren, schuldeischers op vast pand. Hypotheek, gerechtelijk beschreven onderpand van onroerende goederen, verpandbrief. (ling. Hypothese, aangenomen stelling of meening, onderstel-hypothétisch, ondersteld, aangenomen.
Hysop, Z. Europeesche plant, vaak tegen elijmige borstziekten aangewend. (In bijbeltaal: de kleinste plant). Hysterie, vrijsterziekte, moederkwaal.
hystérische toevallen, ziekelijke toevallen, die in de vrouwelijke bewerktuiging hun grond hebben en met de hypochondrische kwalen bij de mannen overeenkomen, h^steron-próteron, hysteropróton, het achterste voor.
ib. of ibid. = ibidem (z. aid.).
ICtvs = jurisconsultus, rechtsgeleerde.
ib. of ibid. = ibidem (z. aid.), id. = idem, z. aid. I. H. (S., de 3 eerste letters van 't met grieksche kapitalen geschreven woord Jesus
doorgaans verkeerdelijk verklaard als de 3 eerste letters der woorden in hoe salus, hierin (ligt) de zaligheid, of van Jesus hominum SalvAtor, Jesus, de Heiland der menschen, of van «lesus hortAtor Sunctórnm, Jesus. de vermaner der heiligen.
I. TV. R. 1. = Jleau» TVazarénus Rex JudaeórDm,
Jezus van Nazareth, koning: der Joden.
i. p. i. beteekent in pArtibn» infidélium (z. aid.) it. = item, insgelijka, verder, ook, nog.
Iberië, Spanje amp; Portugal, het Portugeesche schiereiland, ibidem, te zelfder plaatse, aldaar.
1'bi», de nylreiger wegens zijn verdelgen van schadelijk dierte (by de oude Egyptenaren als eene godheid vereerde (ia Egypte. Ichneumon, pharaonsrat, spoor- of speurrat, spoorwezel Ichuographie, grondteekening of plan van een gebouw. Ichor, wond-, bloedwater; dunne, invretende eter. Ichtyologie, kennis van de visschen, viachkunde. IchthyophAgen, vischeters.
Iconograaf, beeldbeschrijver; portretschilder. Iconociaat, beeldstormer ; —ie, beeldstorming. Icouolatrie, beeldendienst, beeldenvereering. Iconologie, beeldenspraak; verklaring der zinnebeelden
cn oude gedenkteekens.
Iconomanie. overdreven zucht voor beelden en schilderijen ; onverstandige vereering van heiligenbeelden. Ideaal, model beeld, voorstell. der volkomenheid; ('roombeeld. ideaal, ideamp;liatisch, enkel gedacht ;00k voorbeeldelijk, als
volkomen gedacht; ideale munt, gefingeerde munt. Idealiteit, de hoogste volkomenheid.
idealinceren, tot hoogste voorbeeld maken, boven de wezenlijkheid verheffen, op het hoogst veredelen. Idealisme, wijsgeerig stelsel, dat de gedachte als beginsel onzer kennis of tevens als beginsel van het zijn beschouwt ; — stelsel dat alleen de gedachte van het Ik als werkelijk bestaande aanneemt en aan de lichamelijke wereld slechts een schijnbestaan toekent. Het streven naar het ideale (in de letterkunde enz.).
Idealist, aanhanger van het Idealisme.
Idéu, voorstelling, begrip; gedachte, denkbeeld; inval;
ontwerp, plan. I. fixe, bijblijvend dwaalbegrip eens idem, dezelfde, hetzelfde. (zielskranken.
Idemivt, jabroer. _ * (gelijkvormig,
identiek, idéntiach, eenzelvig, gelijkgeldend; gelijk en Identiteit, eenzelvigheid, volkomen overeenstemming. Ideologie, begripsleer, wetenschap v de gronden der kennis. Idioom, landspraak; tongval; spraakeigen, taaleigen. Idioot, onwetende domkop; sukkel; stompzinnige. Idiotisme, gewestelijke uitdrukking; stompzinnigheid. Idóle, afgodsbeeld, afgod.
idololamp;ter, afgodisch ; buitensporig beminnend. Idololatrie, afgodendienst, afgoderij, beeldendienst. Idyl'le, landelijk gedicht, herdersdicht.
idyl'lisch, landelijk, eenvoudig en onschuldig.
ignóbel, onedel, slecht, gemeen, laag.
Ignominie, smaad, schande; beschimping.
igaominiëu», smadelijk, schandelijk, ontaerenu.
Ignorant, onwetende, onkundige.
Ignorantie, onwetendheid, domheid.
ignorecren, niet weten; niet willen weten.
iüseHibel, onkwetsbaar; onschendbaar.
illegaal, onwettelijk, onregelmatig:, wederrechtelijk. Illegaliteit, onwettigheid, onrechtmatigheid.
illegibol, onleesbaar.
illegitiem, onwettelijk, onecht, buiten echt verwekt. IIlegitimiteit, onrechtmatigheid ; onechtheid.
illiberaai, onedel, enghartig, bekrompen, onvrijzinnig. IliiberaliMine, onvrijzinnigheid.
illieite, ongeoorloofd, verboden.
illiquide, onvereflend, b. v. eene rekening.
illndeeren. voor den gek houden, misleiden; hoonen. Illuiiiinatie, feestelijke verlichting.
illtimineeren, verlichten ; kleuren.
Illiutie, begoocheling, zinsbedrog, hersenschim. Illustratie, opheldering; glans, roem (b. v. eener familie); opluistering van een boek door platen of afbeeldingen; (ook:) plaatwerk.
illustre, voortreffelijk, uitstekend, doorluchtig, illustreereai, in 't licht stellen; verheerlijken ; versieren, opluisteren (b. v. boeken met platen). (meend.
imaginair, denkbeeldig, hersenschimmig, ingebeeld, ver-ImaginAtie. inbeelding; verbeeldingskracht, imagineeren. uitdenken, zich voorstellen; zich inbeelden. I'man of l'man, turksch priester, hoofd eener moskee, imbeciel, stompzinnig, onnoozel, van bekrompen verstand. Imbeciliteit, ver3tancl3zwaktt', onnoozelheid.
imi tabel, navolgbaar, namaakbaar.
Imitatie, navolging ; het nagevolgde, de copie. imiteeren. navolgen, nabootsen, naapen.
immaeulébel, onbevlckkelijk.
immanent, inwonend, aanklevend, innerlijk bijblijvend. Immaterialiteit, onstoffelijkheid (der ziel), immaterieel, onlichamelijk, onstoffelijk, geestig. Immetrieulatie, inschrijving, inlijving, immatriculeeren, inschrijven in een register (b. v. op
hoogescholen', inlijven. •
Immaturiteit, onrijpheid; ontijdige ouderdom. (derde, immediaat, onmiddellijk, zonder tusschenkomst van een immediatiueeren, onmiddelbaar, onafkiankelijk maken, immemorabel, ongedenkwaardi^.
immemoriaal, buiten geheugenis.
Immensiteit, onmetelijkheid ; oneindigheid. imiuen»urabel, onmeetbaar.
Immemturabiliteit, onmeetbaarheid.
Immérsie, indooping, indompeling, onderdrukking. Immigrant, landverhuizer, met betrekking tot het lami, waar hij zich nederzet (Met betrekking tot het land, dat hij verlaat, heet hij Emigrant).
imminent, nakend, dreigend, boven 't hoofd hangend.
ImmiAiMe, gerechtelijke toewijzing, inbezitstelling, immoliiel. onbeweeglijk, vast; onverzetteliik. Immobiliën, immnbiiair cigentlom, Immobilair, onroerende goederen (b. v. landerijen, gebouwen (. Immobiliteit, onbeweeglijkheid.
i mm ode raat, onmatig, overdreven ; onbescheiden, immodest, oneerbaar, onwelvoeglijk, onzedig.
immoraal, onzedelijk, teglt;?n de zedewet. immortaliseeren, onsterfelijk maken.
Immoraliteit, onzedelijkheid.
3mraortaliteit, onsterfelijkheid.
■ mmortél, onsterfelijk, immortelle, stroobloem. Immuniteit, bevryding van openbare belastingen, immutabel, onveranderlijk. Immutabiliteit. onveran-imparaat. onbereid, niet klaar. (derlijkheid.
impardonnabel, onvergeeflijk.
imparfait, z. impcrfêet.
Iinpariteit. ongelijkheid, verschillendheil.
Impartiaat, onpartijdig, rechtvaardig.
Impartialiteit, onpartüdighrid.
impasMihel, ongevoelig, onvatbaar voor lijden. Impaiuühiltteit. onvatbaarheid voor lijden.
impatibel. onlijdelijk, onverdraaglijk.
impatroneeren (y.ieb), zich tot heer stellen. Impediment, hinderpaal, belemmering; vertraging, impenetrabel, ondoorgrondelijk.
impeniter.t, onboetvaardig, verstokt.
Impeniténtie, onboetvaardigheid, verstoktheid. Impénmen, onkosten, uitgaven.
Imperatief, gebiedende wijs der werkwoorden ; (als bij-
vocgelijk woord:) gebiedend, bevelenderwijze. Imperator, opperbevelhebber van een leger, opperveldheer; oppersebieder, keizer.
imperatóriweb, gebiedend ; keizerlijk.
imperceptibel, onbemerkbaar. (maakt,
imperféet, imparfait, onvoleindigd, gebrekkig, onvol-Imperféetie, onvolkomenheid, gebrek, onvolmaaktheid. Imperfeetion,onvolmaakt verleden tyd (der werkwoorden). imporforabel, niet te doorboren. (lichaamsdeel.
ImperforAtie. geslotenheid van een van nature geopend imperiaal, keizerlijk; i.-papier, i.-folio, papier van het
grootste formaat.
Impériale, het met zitplaatsen voorziene bovendeel van
eene reiskoets of diligence; keizerskroon (bloem), imperiêu», gebiedend; heerschzuchtig, uit de hoogte. Impêrinm, opperheerschappij, oppermacht, impermainent, onbestendig, veranderlijk. Impermaméntie, onbestendigheid, veranderlijkheid, impermeabel, ondoordringbaar, waterdicht, impermutabel, onveranderlijk.
ImperftonAlia. onpersoonlijke werkwoorden, impersoneel, onpersoonlijk.
impertinent, onvoegeliik ; onbeschaamd, onbeschoft. Impertinéntie, onbekoorlijkheid, onbeschoftheid, imperturbahel, onverstoorbaar, altijd gelijkmoedig. Impetrant, aanzoeker, eischer voor 't gerecht impetreeren, afbidden; door aandrang bekomen, impetuens, onstuimig, hevie.
Impetuositeit, onstuimigheid, drift, hevigheid. Impiëteit, goddeloosheid, snoodheid.
Implicatie, verwikkeling.
impliceeren, verwikkelen, in eene zaak betrekken, impliciet, mede in betrokken, van zelf onder begrepen. ImpIorAnt, aanzoeker, hulpvrager; klager.
imploreeren, om hulp smeeken, aanzoeken, impoenitent, Impoeniténtie, Z. impenit.
impoli, ongepolijst, ruw ; onbeleefd, ongemanierd. Impolitéase, onwellevendheid, grofheid.
impolitiek, onstaatkundig.
impondérabel, onweegbaar.
Imponderabilen, onweegbare dingen (b. v. licht), imponeeren. opleggen (b. v. het zwygen); opzien wekken ; eerbied inboezemen, indruk maken.
impopulair, bü het volk niet bemind; te hoog voor ^t volk. Impopulariteit, volksongunst; te geleerde voordracht. Impórt, invoer. Impórten, invoerwaren.
importabel, invoerbaar, geoorloofd in te voeren, important, gewichtig, belanjryk, van aanbelang. Importantie, belangrijkheid; invloed, aanzien. Importamp;tie, goederen-invoer.
importeeren, invoeren ; iets beteekenpn, van belang zijn. importuneeren, lastig vallen; ongelegen komen. Importuniteit, ongelegenheid, overlast.
imposant, ontzaginboezemend, nadrukkelijk, impoaeereu, opleggen; ontzag inboezemen.
impoMibel, onmogelijk.
Impossibiliteit, onmogelijkheid. (accijns.
Im'post, Impót, plaatselijke verbruiksbelasting, warengt; impostceren, belasten.
Impót, Z. Impost.
impótent, onvermogend, onmacht ; lam. (beid.
impotentie, onmacht; mannelijk onvermogen; onbevorgd-impraeticabel, onuitvoerbaar, ondoenlijk.
Imprecatie. verwensching, vervloeking, vloek, impreacriptibel, onverjaarbaar (in rechten). (l^kheid. Iinpressibiliteit, vatbaarheid voor indrukken, ontvanke-imprésiiie, opdrukking; indruk, invloed.
impre»»ief, indrukmakend.
imprimatur, het worde afgedrukt; het Impr—, het
verlof tot den druk.
imprimeeran, indrukken, inscherpen; drukken, improbabel, onwaarschijnlijk; —blliteit, onwaarschijn-improbAnt, niet bewqxend. (lykheid.
Improbamp;tie, misbillijking, afkeuring.
imp robeeren -Incapaeitelt. 167
improbeeren, afkeuren, wraken, misbillijken. Improbiteit, oneerlijkheid, slechtheid.
■mprodncief, niet voortbrengend, onvruchtbaar, improfitabel, onvoordeelisj, niet opbrengend. Impromptu, z. la-promptu.
Impropnüteit, oneigenlijkheid.
Improvident ie, gebrekkige voorzorg, onvoorzichtigheid. Improvisamp;tie, voor de vuist gemaakt dichtstuk, onvoorbereide redevoering.
Im pro visitor, onvoorbereid spreker of dichter, improviseeren, voor de vuist dichten of redevoeren, imprudent, onvoorzichtig; —tie, onvoorzichtigheid, impudent^ onbeschaamd, schaamteloos.
Impudéntie, onbeschaamdheid, schaamteloosheid, ■mpugnamp;tie, bestrijding, beveebting, wederstreving. Impuls. ImpüUie, aandrift, drang, beweeggrond, prikkel,
aansporing, eerste stoot.
Impuniteit, straffeloosheid ; het uitblijven der straf, imputabel, toerekenbaar.
Impntamp;tic, toerekening, telastlegging.
■ mputeoren, toerekenen, te last leggen, toeschreven, ■mpuriteit, onzuiverheid, onreinheid.
impuur, onzuiver, onrein.
inahordabel, ontoegankelijk, ongenaakbaar, in abstramp;cto, in 'talgemeen; op zich zelf beschouwd. inaccesNibel, ontoegankelijk.
inaccuraat, onnauwkeurig, slordig.
inactief, werkeloos, ledig, in rust; buiten dienst. Inactiviteit, onbedry vigheid, rust.
Inadasquaat, ongeluk, niet passend.
Inadverténtie, onachtzaamheid, verzien, abuis, inaliënabel, onvervreemdbaar.
inalterabel, onveranderlijk , onverderfelijk.
innmovibel, onafzetbaar; onherroepelijk.
Inaniteit, nietigheid, ijdelheid.
Inanitie, krachteloosheid, uitgeputheid (b.v. door vasten), inappellabei, onbevoegd tot, ongeschikt voor hooger be-inattent, onoplettend, onachtzaam. (roep.
Inatténtie, onoplettendheid, nalatigheid.
inaugurale disaertatic, geleerde verhandeling, te schrijven of geschreven door hem, die een academischen graad wil verkrijgen. (inwijding.
Inauguratie, plechtige bevestiging in eene waardigheid, Inauguratie.geschrift, inwijdings-geschrift. inaugureeren, plechtig inwijden, bevestigen.
in biAnco, in bl4nco, wit, onbeschreven, oningevuld, in bonis, goed bij kas; gegoed.
Inca, titel der oude koningen en prinsen van Peru. incalculabel, onberekenbaar.
in cAlculo, in de berekening, in getal.
incapabel, onbekwaam, ongeschikt.
Incapaciteit, onbekwaamheid, ongeschiktheid.
IncMrccramp;tie, inkerringr, opsluiting, gevangenzettinsr. mrarnaat, Tlepschkleurigr, hooff-rozerood.
Incarnatie, vlresch-, menschwording van Christna. inca*»eerlt;gt;n, geld ontvangen, innen; omlijsten.
in cA«a, (verkeerd:) In c*»uin, in peval.
in cau^a. in de rechtszaak.
Inconaatin, bewierooking in de R. Kath. Kerk. ■ ncenweoren, bewierooken.
incestuea». bloedschendig.
Incé«(us. bloedschande.
Incident. Incidéntio. voorval, bükomcnde zaak, toeval.
Inripif-nt. aanvanger, beginner.
incipicercn, beginnen, aanvangen.
incitahei, prikkelbaar; —hiliteit, prikkelbaarLeid.
IncitAtie, aanzetting.
incit««ren, aandrijven.
Incivilileit. onbeleefdheid.
Incisie, insnijding, snede.
inclement, onmeedoogend, onbarmhartig:.
Inclementie, onmeedoojjendheid, onbarmhartighei i.
IncHnÉtic, neiicing, helling; geneigdheid, liefde.
inclineeren. hellen; neiging tot iets hebben.
inelndeeren. insluiten, in zich bevatten.
IncliiMie. insluiting.
incluaief of inclusive, insluitend, medegenkend. Incósnito, onbekendheid, naams- of standsverberging. incMgnito, onbekend, onder vreemden naam.
incoherent, onsamenhangend.
Incoheeréntie, gebrek aan samenhang.
incombuntihel, onverbrandbaar.
incomestibel, oneetbaar.
incommenaurabel. onmeetbaar, zonder gemeene maat. incommodeeren, lastig zyn of vallen, verontrusten. Incommoditeit, ongemak, last, ongelegenheid, incommunicabcl, onmededeelbaar.
incommunicatief. onmededeelzaam; niet geschikt voor of
niet geneigd tot mededeelintr. achterhoudend, incommutahci, onveranderlyk, niet verwisselbaar, incomparabel, onvergelijkeliik.
incompatibel, onvereenigbaar, niet overeen te brengen. Incompatibiiiteit, onvereenigbaarbeid.
incompensabel, onvergoedbaar, niet te vergoeden, incompetent, onbevoegd ; onsreldig.
Incompetentie, onbevoegdheid, ongeldigheid, incompleet, onvoltallig, onvolledig, defect, incompresnibel, onsamenpprsbaar.
■ nconcevabel, onbegrijpelijk. (zoenbaar.
inconciliabel. onvereenigbaar, niet te vereffenen; onver-in concréto. in een bepaald geval, in werkelijkheid, inconfórm, niet overeenstemmend, ongepast incongruént, niet overeenstemmend, ongepast, onvoegzaam.
Ineongruïfcit. onpepaathoid, ongerijmdheid, onhebbelijkheid; misslag; (tegen de taal).
inconaeqiiént, aan zich zelven ongelijk, zich zeiven tegensprekend, zich niet gel^ik blijvend.
InconMeqnéntie, strijdigheid met eigen beginselen, het gebrek aan overeenstemming in de woorden of daden van een mensch met zijne eigene grondstellinjren. • nconniderabel. onbeduidend, onbelangrijk. InconsiderAntie. onbedachtzaamheid. (verband,
inconsistentie, onvastheid, gebrek aan samenhang of incon»lt;ant, onbestendig, onstandvastig, veranderlijk, in constant!, op het oogenblik, oogehblikkelijk. InconntAntie, onbestendigheid, veranderlijkheid, inconstitutioneel, tegen de grondwet, ongrondwettig, incontestabel, onbetwistbaar.
incontinent!, dadelijk, op staanden voet, onverwijld. Incontinentie, gebrek aan onthoudingsgave.
in continuo onafgebroken ; — contrario. integendeel, incontribnabel, niet schatplichtig, onbelastbaar, in contumaciam, bij verstek. (righeid, ongemak.
Inconvenient of lncon%-eniéntie. omrelegenheid, zwa-IncorporAtie, inlijving, opneming in een genootschap, in córpore. gezamenlijk.
incorporeeren. inleven, opemen.
incorrect, onnauwkeurig, gebrekkig.
incorruptibel. onverderfelyk. (trek, ongezocht,
incourant, niet gangbaar, niet verkoopbaar, zonder af-incredibei, ongeloofelyk. Incredibiliteit, ongeloofelijk-Incredulitoit, ongeloovigheid, twijfelzucht. iheid.
incrimineeren. van misdaad beschuldigen ; als strafbaar
beschouwen en vervolgen of ten toon stellen, incroyable, ongeloofelijk; een Incroyabie, een modegek, modeheertje, kwast, fat.
Incrustatie, Incrusteering, overkorsting; het inleggen of overtrekken met steen, marmer, staal, enz.; (ook :) zulk ingelegd werk. (dekken; inleggen.
incruAteeren, met eene steen- of kalkachtige korst over-Inculcatie. inscherping, inprenting.
in culpa sr.ijn, schuldig of strafbaar zijn. (rispelijk.
inculpabel. niet te beschuldigen; onbestrafbaar; onbe-InculpAtic. beschuldiging, aanklacht.
inculpceren. beschuldigen, te last leggen, inculqueeren, inprenten, inscherpen.
Incunabelen, eerste beeinselen, inz. de eerstelingen der
boekdrukkunst, de eerste gedrukte boeken.
incurabel. ongenceslük, onheelbaar ■ n cüria, op het raadhuis, voor het gerecht.
Incnrie. onachtzaamheid, nalatigheid, zorgeloosheid. Incursie, vijandelijke inval, strooptocht.
Indèbitura, eene betaling, uit dwaling of zonder verplichting geschied.
indecént, onbetamelijk, oneerbaar.
lailecèntie, onwelvoegelijkheid, onbetamelijkheid, indeclinabel, onverbuigbaar (in de taalkunde). Indeeórnm, onwelvoegelykheid, misslag tegen den goeden
toon der samenleTing.
indefenaibel, onverdedigbaar.
inde irae, vandaar de baat indelebiel, onuitwischbaar.
indelicaat, onkiescb, niet fijngevoelig, ruw. Indemnisatie, scbadeloosstelling.
indemniaeeren, scbadelooistellen.
Indemniteit, scbadeloosbeid; scbadevergoeding. indemonatrabei, onbewijsbaar, onverklaarbaar, independént, onafhankelijk, zelfstandig.
Independénten, Protestantsche secte in Engeland, onaf-bankelijken van de bisschoppelijk kerkelijke heerschappij. Independént ie, onafhankelijkheid.
in depöaito, in bewaring.
indeatrnetibel, onverwoestbaar, onvernietigbaar, indeterminabei, onbepaalbaar.
Indeterminisme, leer van de onbeperkte wilsvrijheid. In'dex, register, inhoudsopgave, bladwijzer; lijst der boeken, die door de R. K. Kerk verboden zyn (Index ii-hrórum prohibitörum).
IndicAtie, aanwijzing; verdenkingsgrond.
Indicativns, aantoonende wijs der werkwoorden, indiceeren, z. indiqueeren.
Indiciën, kenteekens, gronden tot vermoeden.
Indiénne, fijn gedrukt katoen, sits.
indiflerént, onverschillig, lauwgeloovig. Indifferentisme, onverschilligheid, lauwheid (inz. in iddigént, behoeftig, arm. [godsd.).
Indigéntie, behoeftigheid, armoede.
Indigéstie, onverteerbaarheid, kwade maag.
IndignAtie, verontwaardiging, misnoegen.
indigneeren, met verontwaardiging vervullen. Indigniteit, onwaardigheid, beleediging.
indiqueeren, aanwijzen, aanduiden.
indirèct, middellijk, niet rechtstreeks; indirècte belastingen, zulke, die niet rechtstreeks den persoon opgelegd, maar door middel van een op zekere waren enz. gelegden cijns geheven worden. (wennen,
indisciplinabel, onhandig; niet aan tucht of orde te ge-Indiscipline, gebrek aan tucht.
indiscreet, onbescheiden, niet geheimhoudend. Indiscretie, onbescheidenheid, praatzucht, indispensabel, volstrekt noodzakelijk, onmisbaar, indisponecren, boos maken, in kwade luim brengen, indisponibel, onbeschikbaar.
Indispositie, onpasselijkheid; kwade luim, verdrietigheid, indispntabel, onbetwistbaar.
indissolübel, onoplosbaar; onverbrekelijk.
indistinct, onduidelijk, verward; onbepaald.
IndiTidu, ondeelbaar geheel, afzonderlijk, op zich zelf
beschouwd wezen, persoon.
Individualiteit, persoonlijkheid, eigenaardigheid. Individueel, afzonderlijk, aan een enkel voorwerp eigen,
elk voor zich zeiven, persoonlijk.
indiviüihel, ondeelbaar.
indociel, onleerzaam ; ongedwee, onhandelbaar. Indociliteit, oaleerzaamheid; stugheid, onhandelbaarheid, indolent, onverschillig, lusteloos, zorgeloos, traag. Indolénlie, onverschilligheid, zorgeloosheid, traagheid, in dorso, op de keerzyde (b. v. des wissels).
Indossant, Indassement, indosseeren, z. End—. in dübio, in twyfel, in twijfelachtig geval.
indubitabel, ontwijfelbaar, uitgemaakt.
inducoeren, overreden, bepraten, misleiden ; afleiden, besluiten, gevolgtrekkingen maken.
Inductie, aanleiding; gevolgtrekking, besluit van het bijzondere tot het algemeene ; door inductie bewijzen, door eene reeks van voorbeelden of feiten bewijzen. Indulgéntie. toegevendheid, verschooning, strafontheffing. Indult, vergund uitstel van betaling, r e s p ü t; kerkelijke vergunning, vrijbrief.
in duodécimo, In 't boekformaat van 24 bladzijden per vel. in duplo, dubbel, in twee eensluidende geschriften. Industrie, kunstbedrijvigheid, kunstvlijt, nijverheid ; beroepsvak, bedrijf, ban teer ing ; werkzaamheid, bedrijvig-helo. (z. chevalier d'industrie).
industrieel, werkzaam, nijver; de nijverheid of een bijzonderen nijverheidstak betreffend. Industriëelen, uitoefenaars van kunst, handwerk of bedrijf, fabrikanten. Industrie-school, bedrljfs- of handwerksschool, industrious, bedrijvig, vindingrijk, In kunst, handwerk of bedrijf ervaren. Jdig.
ineffectief, zonder kracht, zonder uitwerking, onwerkda-in eiT igie, z. Effigies.
inegaal, ongelijk, veranderlijk; oneffen.
IneK^iteit* ongelijkheid, oneffenheid.
inelegant, onsierlijk, onbevallig, smakeloos; ongemanierd, inelegibei, niet verkiesbaar.
Ineptie, zotheid, ongerijmdheid, onnoozelheld.
Inertie, traagheid, vadzlgheld ; onvermogen.
inessentiëel, niet tot het wezen behoorend, onwezenlijk, inevident, onduidelijk, niet klaarblijkelijk.
inevitabel, onvermijdelijk, niet te ontgaan.
inexact, onnauwkeurig, onjuist.
inexcuftahel, onverschoonlijk.
inexigibei, onvorderbaar, niet te eischen.
inexorabel, onverbiddelijk.
Inexperiéntie, onervarenheid, gebrek aan ondervinding, inexplienbel. onuitlegbaar, onverklaarbaar.
inexplorabel, onnavorschbaar.
inexpressibel, onuitsprekelijk.
IncxprcHiiihles, in Engeland de modenaam voor broek, inexpugnahel, niet inneembaar, onbedwingbaar, in exténAO, volledig, uitvoerig, in zijn geheel, in extréme», in extrémi* (inomèntiii), in de laatste
oogenblikken des levens, op sterven liggende.
infaam, eerloos, geschandvlekt.
in facto, door de daad zelve, inderdaad, werkelijk, infaii)Uibel, onfeilbaar.
infa(i)Ilibiliteit. onfeilbaarheid lb. -r. van den paus, die volgens het begrip der Katholieken, in zijne uitspraken in zake van geloof en zeden, niet kan dwalen), infam^nt, infamcercnd. onteerend. eerrooveud. infamie, eerloosheid, laagheid, schurkerij.
Infamatic, eerloosmaking. — verklaring.
Inftknt, Bnfante, koninklijke prins, — prinses in Spanje, en Portugal.
Infanterie, voetvolk, voetknechten, soldaten te voet. Infanteriitt, soldaat te voet.
infutigabel, onvermoeid; onverdroten. (beelding.
■nfatuAtie. verdwaaadheid, zotte waan; bclachelyke in-
infavorabei, onvoordeelig, ongunstig.
in favórem, ter gunste, ten voordeele.
inféet. aangestoken, besmet, verpest.
infeeteeren, infieiëeren, besmetten, aansteken.
Infectie, aansteking, verpesting.
infereeren, inbrengen ; opdragen; gevolg trekken.
Inferiënren, minderen, ondergeschikten.
Inferioriteit, ondergeschikte staat; geringer waarde; het
achterstaan bij anderen.
infernaal, helsch, duivelsch, afschuwelijk.
infertiel, onvruchtbaar.
infesteeren, vijandig aanvallen ; onveilig maken, inflciêeren, z. infecteeren.
infidcel, ontrouw, trouweloos.
Infideliteit, ontrouw; ongeloof.
in fidem, ter bevestiging, ter waarmerking.
Inflltriktic. inzijging, intrekking {eener vloeistof), infiniet. oneindig, onbegrensd.
Infiniteit, oneindigheid.
Infinitivus, onbepaalde wijs der werkwoorden.
infi-m, zwak, krachteloos, gebrekkelijk, krukkend, infirmatiof, ontkrachtend, ongeldig makend.
Infirmerie, ziekenhuis, inz. voor soldaten.
Infirmiteit. krachteloosheid, gebrekkelijkheid. in flagrAntie (nl. facto of delicto), op heetcr daad. InflammAtie. ontsteking, ontstokenheid, brand, inflammeeren, ontvlammen; tergen, verbitteren. InflAtie. opzetting var. 't lijf door winden.
inflecteeren. binnenwaarts buigen, ombuigen, veranderen, inflexibel, onbuigzaam, hardnekkig.
inflexibiliteit, onbuigzaamheid, onverbiddelijkheid. Infléxie, buiging of afwijking der lichtstralen.
Inflictic, oplegging van eene straf.
in flóribu», in bloei, in welstand, in volle glorie, influoereu, invloed hebben.
■uiluenceer«gt;ii, invloed hebben; overhalen.
luiluéatie, invloed, werking op een ander voorwerp, lufliténaa, vloeikoorts, landverkoudheid, griep.
■n fólio, in 't boekformaat van 2 bladen of 4 bladzijden iu ioriua, in behoorlijken vorm. ^ per vel.
Hufornrótie, onderrichting; onderzoek; berichtgeving, inl'oruieeren (zich), onderzoek doen, bericht inwinnen. BufrArtie, schending van, inbreuk op (b. v. een verdrag), in foro, voor het gerecht; in fraudvm, om te bedriegen. (met weinig menscben. infrequent, niet veel bezocht, eenzaam, stil, zonder of infruetueuM, onvruchtbaar, weinig of geen vrucht opleverend ; vruchteloos, vergeefs.
Inlnwie. in- of opgieting. Infuwie-dierlje* of Infutto-riën, kleine, voor het oog niet zichtbare diertjes in in futurum, in ^t vervolg, voortaan. (vloeistolten.
infuuM. aangeboren, ingeschapen.
Ingenieur, vesting- of krijgsbouwkundige. I. van den waterstaat, bouwkundig opzichter over watereu, dy-ken, bruggen.
ingenieuM, scherpzinnig, vindingrijk, vernuftig. Ingénium, natuurlijke aanleg, aangeboren verstandsvermogen. (stigheid. Ingenuïteit, ongekunsteldheid, openhartigheid, rondbor-ingereeren, inbrengen; zich ingereorcn, zich onbevoegd met iets laten.
in gratiam. ten gunste, ten behoeve.
fngê»tie, inbrenging van voedsel in 't lichaam.
in globe, bij den hoop, over het geheel, ingrainniatieaal, ontaalkundig.
Ingrediënten, bestanddeelen, inmengselen.
IngroHMatie, inschrijving in het hypotheken-boek. ingroMHeereti, in het grondpaud- of hypotlieken-bot-k Inhabilitcit, onbekwaamheid. (schryven.
iubabitabel, onbewoonbaar. (neu.
Inhabitamp;tie, inwoning, bewoning; —teeren. in-, bewo-inbaereeren. aankleven, aanhangen; volharden. Inhalatie, inademing, inzuiging.
iaibibeeren, verhinderen, beletten, verbieden.
Inhibitie, rechterlijk verbod om voort tc gaan.
in hoe ca»u, iu dit geval.
in honórem, ter eere. uit achting.
inhoMpitaal, ongastvrij, onherbergzaam.
Inhospitaliteit, ongastvrijheid.
inhumaan, cnmenschelijk, wreed ; onbeschaafd, inimaginabel, ondenkbaar, onbedeukelük, onbegrijpelijk, in humaniuribu», in de schoone wett-uschappen (b. v.
bedreven). _ (licvendheid.
Inbumaniti-it, onmenschelijkheid, wreedheid, onmensch-
Inhamamp;tie, beaarding, begraving.
in hypóthesi. in de onderstelling.
inimitobvi, onnavolgbaar.
in integrum (restiiueeren), ongeschonden, volkomen
in den vorigen toestand teruggeven of herstellen, in ipso término, op den vastgestelden dag.
Iniqniteit, onbillijkheid, hardheid.
Initia, (lat. pi. initium, etc.), aanvangsgronden. Initiaal-ietter», aanvangletters, groote beginletters. Initiamp;tie, inwijding.
Initiatief, Initiative, inleiding, opening; de eerste voorslag of voordracht, het recht tot eerste voordracht bij beraadslagingen over een onderwerp.
initiêcren, inleiden ; inwyden.
Injéctie. inwerping, inspuiting.
In ju nctie, uitdrukkelijk bevel.
Injürie, eerkrenking, beleediging; scheldwoord. Procés
van iajnrie, rechtsgeding wegens eerroof, injnriëeren, beleedigen, hoonen; schelden.
ininriëu», eerroovend, lasterlijk, smadelijk, inkwartieren, soldaten (bij de burgers) inlegeren, in lóco, op de plaats zelve, ter behoorlijke plaats. — mamp;rgine, op den rand, op den kant (eens blads). — medio, in het midden. — mora, nalatig, ten achteren, achterstallig. — natüra, in natuurleken toestand; (ook:) in voortbrengselen der natuur. — naturAlibus, geheel naakt, ongekleed. — obscuro, in het duister, in het verborgen.
innocent, onschuldig; onnoozel, verstandeloos. Innocéntie, onschuld, eenvoudigheid; onnoozelheid. innominabel, onnoemelijk, onnoembaar. (God.
In nómine, in d»n naam; in n. Déi, in den naam van Innovamp;tie, nieuwigheid, verandering.
innoveeren, nieuwigheden invoeren.
innumerabel, ontelbaar.
Inobediéntie, ongehoorzaamheid.
inobligaat, onverplicht, onverbonden.
Inobservdkntie, achteloosheid, het niet-nakomen. in oct4vo, in 't boekformaat van 8 bladen of Iti bladzij-Inoculamp;«ie, inenting. (den per vel.
inocnieeren, inenten. (lÜk«
inoffensief, niet beleedigend, onaanstootelijk; onschade-in optima fórma, in den besten vorm, volkomen, in originele, in het oorspronkelijke schnft, in handschrift, in pamp;ce, in vrede.
in paréntbesi, tusschen haakjes; tusschenbeiden. in pitrtibua inGdélium, afgekort i. p. i. in ^t gebied
of land der ongeloovigen, d. i. der niet R. K. in perpètuam (réi) memAriam, tot eeuwig aandenken (der zaak).
in pétto, in het hart, in den zin; in gereedheid of in voorraad; achterwege (houden).
in plano, in geheele of ongevouwen vellen papier.
in pléno, in volle vergadering.
in pócnlis, onder het drinken, onder een glas.
in pontiGcamp;libus, in priesterlijke ambtskleeding; in
feestooi, in ambtsgewaad.
in prómptu, in gereedheid; snel opgevatte zinrijke gedachte, net voor de vuist gemaakte (h. v. een versje), het onvoorbereid geleverde.
in pnri» naturamp;iibua, moedernaakt.
in qniestie, (het voorwerp) waarvan gesproken wordt,
waarvan nu sprake is; (de zaak) in geschil, in quamp;ntum de jure, voor zoover de rechten het veroorloven, zoover de rechtsverhouding eener zaak betreft, in quamp;rto, in 't boekformaat van 4 bladen, of S bladzij-inqnieteeren, verontrusten. (den op het vel.
Inqnirent, gerechtelijke ondervrager.
inqnireeren, navorschen, onderzoeken ; verhooren. Inquisiteur, ondervrager ; geloofs- of ketterrechter. Inquisitie, lijfstraffelijk onderzoek; geloofsonderzoek ; het
voormalig kettergericht in Spanje.
inrotuieeren, de acten nommeren en samenhechten. in saldo blijven, nog schuldig blijven.
Insalnbriteit, ongezondheid (eener plaats).
Inaanie, krankzinnigheid, waanzin.
insatiabel, onverzadelijk.
inscribeeren, inschrijven, boeken; toewijden.
Inscripte, inschrijving, in- of opschrift.
incrustabel, onnavorschbaar, ondoorgrondelijk.
Inséct, gekorven diertje: ongedierte.
Insecuriteit, onzekerheid. (zijden per vel.
in sedécimo, in h«t boekformaat van 16 bladen of 32 blad-insensibel, ongevoelig; onmerkbaar.
inseparaat, ongescheiden, vereenigd.
inseparabel, onafscheidelijk.
Inseraat, Insértnm, het ingelaschte; de bekendmaking
in nieuwspapieren; bijlage, naschrift.
insereeren, inlasschen.
Insértie. inlassching; Insértie-kosten, kosten der plaatsing tb. v. eener advertentie).
Insèrtum, z. Inseraat.
insidiêus, arglistig, verraderlijk, belagend.
Insignien, kenteekens; inz. eere- of rangteekens (z.
Rijks-insigniën).
Insimnlamp;tie, meer of minder ongegronde beschuldiging. Insinuatie, indringing; geheime mededeeling eener meening; bedekte, zijdelingsche toespeling; gerechtelijke inlevering, kennisgeving.
insinueeren, heimelijk inblazen; bedektequot;' zinspelingen maken; gerechtelijk ter hand stellen; zich i., zich in iemands gunst dringen.
insisteeren, op iets staan, aandringen.
insoeiabel, ongezallig; niet goed btfeenkomend.
insolent, onbeschaamd, lomp, onbeschoft.
Inaoléntie, grofheid, lompheid, onbeschoftheid, ia MÓlitlum, allen voor één en ééu voor allen (b. v. borg
blijven), hoofdelijk voor *t geheel aansprakelijk, iusolubel, onoplosbaar.
Insolvent, onvermogend om te betalen.
IiiMui véntie, betalin^sonmacht, onvermogen om zich van
zijne schulden te kwüten.
Inituniuie, alupelooshcid.
in »pe, in dc hoop, in de verwachting, iu 't verschiet, iu Mpécie, in klinkende munt. ( nemen, nazien,
inttpecteeren, iiiMpieiveren, bezichtigen, in oogenschouw Eni»pevlt;eur. opziener; onderzoeker.
Inapéctie, bezichtiging oogenschouw; monstering, iuspiciëcren, z. ini*pecteercn.
lutipirhtie, (bij theol.:) goddelijke ingeving; bezieling. iuMpirceren. inblazen, inboezemen, aunvuren, bezielen, in NpiritualihuM, in geestelijke zaken.
inotahiel, onbestendig, onveranderlijk.
liiMtubiliteit, onbestendigheid. (waardigheid.
Installatie, iusteUing. bevestiging in een poat, eene installeoren, in een ambt of waardigheid bevestigen, instamp;ntclijk, dringend, met aandrang.
Instantie, dringend verzoek; gerechtshof, rechtbank, b. v. ter eerste i.. bij de eerste óf lagere rechtbank, by de rechtbank van eersten aanleg; ab iuatimtia absolvee-ren, den beklaagde ontslaan van den plicht om zich op eene tegen hem ingebrachte aanklacht te verdedigen, in statu quo. in den vorigen, aanwezigen, tegeuwoor
digen toestand, zooals de zaak tot hiertoe stond. Instauratie, wederoprichting, hernieuwing, herstelling, instaurceren, weder oprichten, herstellen.
insteeren, op iets aandringen, blijven staan.
Instigatie, aansporing, aanhitsing, opruiing.
instigeeren, aandrijven, aanhitsen, opruien.
Instiuet, natuurdrift, ingeschapen neiging; kunstdrift, instinetmatig, onwillekeurig, als hij natuurdrift, institueeren, instellen, stichten ; onderrichten. Instituteur, insteller; leermeester, hoofd van een instituut. Institutie, staats- of burgerlijke instelling.
Inutituut, instelling; opvoedingsgesticht, kostschool. Instructie, onderwijs ; voorschrift van te houden gedrag, dienstvoorschrift; voorbereiding ecner rechtszaak tot be-instructief, leerrijk, onderwijzend (handeling.
Instructor, leermeester.
instrueeren, onderwazen, onderrichten, een voorschrift of eene gedragslijn geven; een procés i., eene rechtszaak ter behandeling voorbereiden, inleiden.
Instrument, werktuig, inz. tooukunstwerktuig. speeltuig;
(ook:) wondheelers-werktuig; oorkonde, bewijsschrift, instrumentaal, als middel of werktuig dienend; met behulp van werktuigen verricht; instrumentale mu-
Instrumentist—intercipiëer... 177
xiek, zulke, die met speeltuigen wordt uitgeToerd. Instrnmentiat, beoefenaar van één of meer speeltuigen,
instrumentbespeler.
Inaubordinamp;tie, weerspannigheid, verzet tegen de verplichte gehoorzaamheid, inz. verzet tegen de krygstucht, tegen de militaire ondergeschiktheid.
in substamp;ntie, in hoofdzaak.
insubstauticol, onwezenlyk, niet werkelijk, insufficient, inNulIUant, ontoereikend.
. insulair, de eilanden betreffend.
Inault, Innultatie, beleedigende aanranding, hoon. intulteeren, beleedigen, beschimpen, hoonen.
in ■umma, in 't geheel, samengenomen.
insupportabel, onverdraaglijk.
inaurgeeren, opstaan, oproerig worden tegen de regeering. Insurgénten. opstandelingen, rebellen.
insurmontabel, onoverkomelijk.
Insurréctie, opstand.
'in snspènsu, in twijfel; onuitgemaakt, hangend, intabuleeren, boeken, inschrijven; omranden, op e«ne _ lijst zetttcn; inleggen.
intact, onaangerakt, onverzeerd, rein, ongerept, integraal, op zich zelf bestaande, een geheel uitmakende. Integralen, soort van Nederlandsche staatsschuldbrieven, integreercn, volledig maken; integreerend deel, wezenlijk tot het geheel behoorend, onmisbaar deel. Integriteit, ongeschonden toestand, volledigheid; rechtschapenheid, onomkoopbaarheid.
intellectueel, verstandelijk, geestelijk, schrander; wat
op het kenvermogen betrekking heeft.
intelligent, verstandig, schrander.
Intelligéntie, verstand, doorzicht; bericht, tyding. intelligibel, verstaanbaar, begrijpelijk, klaar, intempestief, ontijdig, niet passend, verkeerd aangebracht. Intendant, eerste opziener, bestuurder; rentmeester, intendeeren, op iets letten, beoogen, vanzins of willens Inténaiie, inspanning. (zijn.
Intensiteit, innerlijke kracht, sterkte, werkzaamheid, intenteeren, iets bedoelen of voorbereiden (tegen iemand). Inténtic, oogmerk, bedoeling, aanslag. 4» intentioneeren, bedoelen, ten oogmerk hebben.
inter, tusschen, onder ; gedurende; — nos, onder ons. Intercalamp;tie, inlassching.
inter canem et lupum, tusschen licht en donker, intercaleeren, inlasschen.
interccdeeren. in 't midden treden, bemiddelen. Intercedént, bemiddelaar, voorspraak.
intercepteeren, onderscheppen, opvangen.
Intercèptie, onderschepping, opvanging (van de lichtstralen, van 't geluid. — van een brief).
Intercessie, bemiddeling, voorspraak, tusschenkomst. intercipiëeren, z. intercepteeren.
12
178 interdioeeren—Interpellatie.
i nterdiceeren, verbieden (inz. het beheer Tan 't eigen vermogpn).
Interdict, rechterlijk Terbod; groote pauselijke kerkban waarbij de toediening der sacramenten, het opdragen der Mis enz. wordt Terboden.
Interdictie, ontzegging. Terbod.
interessant, belangrijk, aanlokkend, onderhoudend (doorgaans verward met geïnterreaseerd. baatzuchtig), intereaseeren, tot deelnemer maken; iemands deelneming opwekken, hem innemen, roeren; zich voor iemand i., aan z^n lot deelnemen, Toor hem in de bres springen. In'terest, deelneming; gewin; rente Tan een kapitaal. Interferentie, inmenging, tnsschenkomst; wederzijdsche
werking der lichtstralen op elkander by hun samentreffen, interfoliëeren, met wit papier doorschieten (een boek). Interiëur, bet inwendige, binnenste.
In'terim, tusschentyd tnsschenbehandeling; ad interim,
Toorloopig, Toorshands, tot nader order, tijdelijk, interlineair, tusscben de regels geschreven of gedrukt. Interlinie, ruimte tusscben 2 regels.
intcrlinieeren, met interlinien zetten; tusscben de regels schrijven.
Interlocntie of Interlocutoir, tusschenspraak, bijoordeel wegens eene bijzaak van een proces.
Interlocutor, tusscben spreker, gesprekToerder. Interludium, tusschenspel.
In termed i»ir, tusschenkomst, bemiddeling. Intermédium. tyd tusscben 2 Tervaldagen of termijnen. IntermèKzo, tusschenspel; tusschenvoorstelling. in término, op den bepaalden dag of termijn. Intermissie, uitblijving, net nalaten; tusschentijd. intermitteerend, uitblijvend, tusschenpoozend. internationaal, tusscben de natiën of volkeren onderling (bestaande of heerschende).
Internationale. Tereeniging of bond van werklieden uit verschillende landen, met het doel door ouderlingen bijstand elkanders lot te verbeteren en inz. om bun meesters tot loonsverhooginr te noodzaken^ Roode Inter-j i nationale, de socialistische volkspartij, die —zoonoo-) ' lt; dig met de gewelddadigste omTerwerpinar der maatschap-i ' ' peUike orde — eene Tolslagen geliikstelling Tan heer en knecht in de lasten en lusten des leTens beoogt; Zwarte ■) 0 1 Internationale, die Ultramontanen, die aangehitst door ' f ( sommige dweepzieke geestelijken, zich door middel eener . . raitC-Tolksheweglng Tan het staatsgezag zouden willen meester maken.
Internuntius, gezant, dien de paus aan buitenlandsche kleine hoven of bij republieken houdt; (ook:) Oosten-r^jksche gezant bij de Porte.
interpa«seeren, doornaaien, stikken.
Interpellatie, tusscbenrede, afbreking; bestriding van een bezit, gerechtelijke opeisching; de aanTraag of uit-
interpelleeren—Intoxicatie. 179
noodiging van een Tolksverteftenwoordiger aan de regce-ring of aan den voorzitter der wetgevende vergadering, om aangaande een of ander punt inlichting te geven, interpelleeren, in de rede vallen, om opheldering of inlichting vragen.
inter pócula, onder een glaasje, bij eene flesch. Interpolatie, inlassching van enkele woorden of zinnen in een handschrift; schriftverTalsching; inschuiving van een of meer termen in eene getallenreeks, interpoleeren, inlasschen, tusschenvoegen. (aanbieden, interponeeren, tusschenplaatsen; zich tot bemiddelaar Interpoaitie, tusschenkomst, bemiddeling.
Interpretatie, uitlegging, verklaring.
interpreteeren, uitleggen ; overzetten, vertolken. Interpunctie, plaatsing der schrijf- en zinkteekens. Interrégnnm, tusschenregeering.
Interrogate, vraag, ondervraging.
InterrogAtief, vragend, ondervragend, vraagsgewijze, interrumpeeren, staken, afbreken; in de rede vallen ;
hinderen, storen.
Interruptie, afbreking, staking; stoornis.
Interséetie, doorsnyding, kruising; snijpunt, doorsnede, inter «pem et nietum, tusschen hoop en vrees. (zig. Intertrópisch, tusschen de keerkringen liggend of aanwe-Intervamp;l, tusschenruimte ; tusschentijd ; tusschenvoorval;
gaping; afstand van den eenen toon tot den anderen, interveniüeren, tusschenbeiden treden, bemiddelen. Interventie, tusschenkomst, bemiddeling.
Intervérsie, het onderslaan of verduisteren van gelden, intnrverteeren, onderslaan, geld heimelijk achterhouden. Intestaat, een zonder testament gestorvene; Intestaat erfgenaam, zulk een, die geen testament noodig heeft om erfgenaam te zijn. (te maken,
intestabel, onbevoegd of onbekwaam om een testament Int(h)ronisatie, troonsbestijging, troonsaanvaarding; plechtige instelling van een bisschop, van een paus. int(li)roni«eercn, ten troon verheffen; een bisschop plechtstatig in zyn ambt stellen.
intiem, innig vertrouwd, nauw verbonden, innig. IntimAtie. gerechtelijke aanzegging.
intimideeren, bevreesd maken, schrik aanjagen. Intimiteit, innigheid, vertrouwelijkheid.
Intitülatie, betiteling; titel van een boek. (schrijven, intituleercn, betitelen; eenen titel geven of hoven-intolerabel, onverdraaglijk, onuitstaanbaar.
intolerant, onverdraagzaam tegenover andersdenkenden. Intolérantie, onverdraagzaamheid, inz. in zake van godsdienst. Iging. IntonAtie, toonaangeving, aanhefflng ; toon- of stembui-iatoneeren, aanheffen, den toon aangeven.
in totum, in 't geheel, in alles. (maken.
Intoxicamp;tie, vergiftiging; zinsbedwelming ; het dronken •
intra, binnen, inwendiur, enz. —muros, binnen de muren . intractAbel, onhandelbaar, onbnigzaam.
lutrade, inleiding, voorspel. Intraden, staatsinkomsten, intransitief, niet onvergankelijk, onzijdig: (werkwoord). Intrepiditeit, onversaagdheid, onverschrokkenheid. Intricaat, ingewikkeld, verward, moeielijk.
intrigant, arglistig, vol listen en streken.
Intrigant, vriend van kuiperijen, arglistig mensch. Intrige, verwikkeling; knoop; listige, heimelijke streek,
kuiperen. Intriges, streken, omwegen, draaierijen, intrigeeren, met slinksche streken omgaan, kuiperijen in triplo, in drievoudig afschrift. maken,
introdneeeren, inleiden, ingang verschafTcn. Introductie, inleiding, invoering.
Introduziono, inleiding van een muziekstuk. Introversie, inwaarts-, binnenwaartskeering. intrudeeren, instooten, inschuiven ; zich i., zich in- of opdringen.
Intrusie, indringing, insluiping (b. v. in een post). Intuitie. innerlijke aanschouwing, onmiddellijk bewustzijn, intuïtief, innerlijk aanschouwend, onmiddellijk gewaar-Inundatie, everstrooming. (wordend,
inundeeren, overstroomen; onder water zetten.
inutiel, onnut, nutteloos, vergeefsch, vruchteloos. Invaleur, onwaarde, waardeloosheid.
invalide, onvermogend, krachteloos, onbruikbaar. Envaliden, krijgslieden tot verderen dienst onbekwaam, invariabel, onveranderlijk.
InvAsie, vijandelijke inval, strooptocht.
In vective, beleedigende rede, scheld-, schimpwoord, invénit (verkort inv.), (...) heeft het gevonden. Inventaris, lijst van voorbanden voorwerpen in een huis,
vaartuig, enz., boedelbeschrijving.
InventarinAtie, boedelbeschrijving ; het inventaris-maken;
het op den inventaris-brengen.
inveutariseeren, boedelbeschrijven.
inventeeren, uitvinden, verzinnen.
Invéntie, uitvinding; verdichtsel; kunstgreep.
in verba magistri, bij H woord des mccitcrs (zweren). Inversie, woorden verzetting, omkeering.
inverteeren. omkeeren, verplaatsen.
Invcstigatie, opsporing, navorsching, onderzoek, iuvestigeeren, opnporen, uitvorschen, doorgronden. Investituur, plechtige inzetting in eene waardigheid, beleening.
invetereeron, verouderen, inwortelen; geïnvetercerde
kwaal, ingewortelde kwaal.
invidiëus, nijdig, wangunstig.
invincibel, onverwinnclijk, onbedwingbaar.
in vino véritus, in den wijn (ligt) d2 waarheid; dronken menschen zeggen de waarheid.
inviolabel, onschendbaar, onverbrekelijk.
Inviolabiliteit—-Isomérisch. 181
Inviolabiliteit, onschendbaarheid.
in-viaibel, onzichtbaar.
InvitAtie, uitnoodi^ing.
inviteeren, uitnoodigen, te ^ast vragen.
Invocamp;tie, aanroeping;, afsmeeking.
in voce, op het woord, op dat woord. (vatten,
involveereu. inwikkelen, verwikkelen; mede in zich be-invuinerabel, onkwetsbaar
ió! hoezee! io vivat! bekend aanvangswoord €n daarom
ook de benaming van een studentenlied.
ipecacuanha, Amerikaan^cbe braakwortel; Indiaanscbe of Braziliaansche purgeerwortel {wortel eener soort van violierboom.
ip*o féeto, door de daad zelve, uit kracht der daad. ip«o jüre, door het recht zelf, van zelf, van rechtsweffe. Iraacibiliteit. prikkelbaarheid, geneigdheid tot toorn, irenisch, vredestichtend, bemiddelend.
I'ris. regenboog; regenboogvlies in het oog.
Ironie, spotrede, fijne spot, bedekte scberts, die, onder het masker van trouwhartige quot;eenvoudigheid of onwetendheid, gebreken en dwaasheden ten toon stelt en belachelijk maakt.
irónisch, spottend, schak, lijn schertsend, irraisonnable, onredeiyk, onbillijk.
irrationeel, met de rede strydig; niet juist berekenbaar, irreeusabel. onverwerpelijk.
irreduc,-ductibel, onherleidbaar; niet in te brengen (breuk).
irrefutabei, onweerlegbaar, onweersprekelijk. Irreguiariteit, onregelmatigheid, wanorde.
irregulier, onregelmatig, van de wereld afwijkeud. irrelevant, onbeduidend, niet tot de zaak behoorend. irreligiëus. ongeloovig, ongodsdienstig.
irremediabel. onherstelbanr, niet te verhelpen, ■ rremonittrabel, niet wederlegbaar.
irreparabel, onherstelbaar, onvergoedbaar.
irresiatibel, onwederstaanbaar.
■rresoluut, besluiteloos, weifelend, aarzelend, irreverent, oneerbiedig oneerbiedigheid.
irrevocabel, onherroepelijk. (land.
Irrigatie, bewatering, bevloeiing, vloeiing (van een wei-irrigeeren, bewateren; vloeien, (een weiland) door kleine
waterstroompj es bevochtigen.
Irritabiliteit, prikkcll aarheid.
Irritatie, prikkeling; verbittering irriteeren, verbitteren, boos maken, tergen.
Irrüptie, inval, overval.
i*abel, inabelkleurig, bruinachtig geel, lichtgeel, la'lam, de Mohammedaansche godsdienst, het iMlamisnie laolAtie, ofzondering.
iaoleeren, afzonderen, op zich zelf plaatsen.
isomérisch, gelijkdeelig, gelijk verdeeld ; isomérische
lichamen, zulke lichamen, die by gelijke chemische samenstelling toch verschillende eigenschappen hebben, ■■omórphiaoh, van dezelfde gedaante.
l»thmu«, landengte, iuz. die van de Corinthe in Griekenland ; de daar gevierde openbare kampspelen werden deswege Isthmische spelen geheeten.
Italieken, cursief letten.
item, insgelijks, evenzoo, verder.
ita e*t, zoo is het, zoo staat het.
Iteratie, herhaling, hervatting.
iteratief, herhalend, hervattend.
Itiner4rium, reisboek, reisbeschrijving.
Ixion (het rad van), eene altijddurende marteling.
J. C. = Jesus Christus.
■ICtu* = Jurisconsultus (z. aid.)
J. H. S. en J. UI. B. J. z. onder I.
J. U, D. = juris utriüsque dóetor (z. aid.).
Jahót, borststrook, hemdstrook.
jacént, liggend; (ook;) onbeheerd (van goederen).
Jacobijnen, leden of vrienden van het volksgenootschap der razende vrijheidsdwepers, dat gedurende de frsnsche revolutie van 1789 ontstond en zijne zittingen hield in het voormalige Jacob ij ne n-klooster te Parijs.
Jocobijner'inuts, roode muts, die door de aanhangers van het Jacobinisme werd gedragen. (liefde.
Jacobinisme, vrijheidsdweperij, dolzinnige vr^heids-
•laeonnét, Oost-Indisch, meestal glad mouselien.
Jacquard-machine, «lacquardsche weefstoel, en door Jacquard van Lyon uitgevonden weefstoel, tot het sneller en gemakkelijker weven van züden stoffen.
jacta est alea, de teerling (of het lot) is geworpen.
JactAntie, grootspraak, snorkerij. (pralerij.
JactAtle, het onrustig woelen des kranken; snoeverij.
Jaloesie, ijzerzucht; minnenijd, jaloerschheid, jaloezij.
Jaloesieën, venster-zonneschermen.
Jalon, afsteekpaal; richtvaantje; bak ens tok.
jalonneercn, met bakenstokken afsteken, afbakenen.
Jalousie de métier; beroepsnijp, broodnqd.
Jambus, Jambe, versvoet van ééne korte en déne lange lettergreep,
Janitsaar, soldaat der in 1826 door sultan Mahmoed on-
feheven bvoorrechte klasse van soldaten, die weleer de em van het Turksche voetvolk uitmaakten.eheven bvoorrechte klasse van soldaten, die weleer de em van het Turksche voetvolk uitmaakten.
«lanseniaten, sectenaam, door de R. K. Kerk gegeven aan
de Roomachen der Oude of Bisschoppelijke Glerezie. «laquenótta, soor van Oost-Indisch mouselien.
«largón, onbeschaafde taal, kromtaal, koeterwaalsch. janpeeren, (de snede van een boek) als jaspis beschilderen of besprenkelen.
Jatagamp;n, yatagan, korte Turksche degen of sabel.
«lean potaee, hanssop, hansworst.
Jehóvah, de Eeuwige, Onveranderlijke, God.
•Ie no aaiii quoi, een zeker iets, dat men geen naam weet te geven.
Jenny-machine, Engelsche machine, voor 't katoenspinnen, zoo genoemd naar Jenny, de vrouw des uitvinders Jeremiade, klaaglied, jammerklacht. (Arkwright.
«letón, leg, of rekenpenning, speel-, pacbtpenning. Jeu, spel; scherts; (ook:) eene verbastering van jus (z. ald.).l
Jezuïet, lid der R. K. monniken-orde, door Loyola in 1521 onder den naam van Oezelschap of Sociteit van Jesus gesticht, door paus Clemens XVI, in 1773 opgeheven, maar in 1814 door paus Pius VII, hersteld; (in oneig. en (verachtelüken zin;) schijnheilig bedrieger, doortrapt intrigant, vroomachijnend booswicht.
Jezuïetiseh, naar de leer der Jezuïeten; (fig.) sch^n-
heilig, onoprecht, valsch.
JeznïetUme, Loyola's leer, het werken in den geest
der Jezuïeten; (fig ) valschheid, onoprechtheid.
Jóbber, (in Engeland:) makelaartje, beunhaas; (in N.
Amerika:) groothandelaar.
Jóbs-bode. Jób«*po»t, ongeluksbode, treurige tijding; Jóbs-gedold, zeer groot, taai geduld.
Jóekskey, rijknecht, voorrijder ; pikeur, j 6 k e i; staljongen.
Jóen». scherts, grap, kortsw^L
John Büll, spotnaam van den grooten hoop des Engel-
schen volks ; onbeschaafd mensch.
Jokei, z. Jockey.
Joli, lief, netjes, mooi, hupsch, aardig.
Jonathan, Broeder Jonathan, schertsende naam voor
de bewoners der Noord-Amerikaansciie vrijstaten. Jongleur, goochelaar: potsenmaker.
Jonk, Chineesch koopvaardij- en oorlogsschip.
Joséph, soort van dun Fransch papier; filtreerpapier ;
vrouwenoverrok : knisch, eerbaar jongeling. Jozef.
Jóta, de Orieksche letter 1 (de kleinste van het Gr. al-phab., van daar :) geen jota, niets, niet het allergeringste. JoniBsAnee, genot, genieting ; vruchtgebruik. jouiMeeren, genieten. (op- en afvalspel.
Joujou, kinderspeelgoed; inz. het vroeger in zwang znnde Jonr, dag; dn jour of de jour zijn, den dagdienst hebben, aan de dienstbeurt zijn; jours de grace, respijtdagen (z. aid.).
Journaal, dagboek ; dagblad, tijdschrift. «fournalUeeren, in het dagboek schryven. •lournalisme ef «lournalifttiek, het tüdschriftwezen, het achrüven van tijdschriften, de gezamenlijke periodieke pars van een land.
Journalist, dagbladschrijver, redacteur eener courant, joviaal, blygeestig, lustig, opgeruimd.
Jovialiteit, olygeestigheid, blijmoedigheid.
Jozef Z. Joseph.
Jubel, gejuich en juichen : z. jubileeren.
Jubelaeum, Jubelé, jubelfeest, jubeljaar.
Jubilaris, jubelvierder, feestvierder.
jubileeren, jubelen, juichen ; zijne 50- of SSjarige echt-vereeniging of ambtsbediening vieren; gouden of zilveren bruiloft houden.
Juebt, z. Ju ft.
Judaïsme jodendom.
Judas, verrader. Judaskus, verraderlyke kus. Judashaar, rood, roodachtig, vossig haar.
judassen, onder *t masker van vriendsehap, bedriegen of
verraden, gtniepig mishandelen.
Judicatuur, het rechtsambt.
judiceeren, vonnis vellen, vonnissen, beslissen. Jndieiëel, gerechtelijk, rechterlijk.
judiciêus, oordeelkundig, verstandig, wel overlegd. JudicAtie, beoordeeling, beslissing.
Juft, (beter dan Jueht) sterkriekend Russisch leder, jugeeren, oordeelen ; beoordeel en ; vonnissen.
Junctie, vereeniging, verbinding.
Junctuur, verbinding ; toestand, tijdsgewricht.
Junior, de jongere.
Jüno, Jupiterszuster en gemalin; (fig.) fiere, trotsche
vrouw; (ook :) de naam eener planeet.
Jonónisch, naar Juno gelijkend; (fi.) trotsch, majestueus Junta, vergadering, staatsraad in Spanje en Portugal; volkscomité.
Jupijn, Jüpiter, oppergod, dondergod; (ook:) denaam
eener planeet.
Jïira, de rechten, de rechtswetenschap.
Jnramént, eed, eedzwering; vloek. Juramentum purgatorium, zuiveringaeed;assertorium, bevestigingseed. Juaratórium, bezworen belofte ; (ook:) belofte in plaats van eed.
Juré, gezworene, lid eener jury. (rechtelijk.
Juridiek, Juridisch, overeenkomstig de rechtsleer, ge-Jürisconsültus, rechtsgeleerde.
Jurisdictie, rechtshandeling: rechtsmacht, rechtsgebied. Jurisprudéntie, rechtsgeleerdheid.
juristisch, de rechtsgeleerdheid betreffend, rechtskundig, Jüris utriüsque dóctor, doctor der beide rechten (het
burgerlijke en kerkelijke), afgekort J. U. D.
Jury, rechbank van gezworenen, zulk eene inrichting by
de rechtbank, waardoor aan de straffende macht alle willekeur en de mngelykheid om onrechtvaardig te zijn wordt ontnomen, daar een crimineel beschuldigde alleen door beëedigde medeburgers in vereen iging met de rech-teriyke staatsambtenaren kan veroordeeld worden. Juryman, (pl. Jury-men) gezworene, lid eener jury. Ju», recht; Jus talionis, recht van wedervergelding, van weerwraak.
Jus, krachtig vleeschnat, (vaak zjeu genoemd).
just, justemént, juist, nauwkeurig, precies, net zoo,
billijk, rechtvaardig.
justeeren, juist maken, vereffenen ; ijken, echt maken. Ju s(egt;milieu, juiste midden ; spotnaam voor de gematigde politieke partij in Frankrijk.
Justiflcamp;tic, rechtvaardiging; verantwoording, justificeeren, rechtvaardigen ; verantwoorden, justitiabel, aan zekere rechtbank of rechter onderworpen. Justitie, gerechtigheid; rechtspleging; gerecht; rechtbank ; vierschaar.
JuvAntia, versterkingsmiddelen.
juxta, nabij, dichtbij, daarneven, daarnaast. Jüxta-positie, naast-elkander-plaatsing ; toeneming (eens lichaams) door uitwendige aanzetting.
K. M. = keizerlijke of koninklijke Majesteit.
Kamp;aba, Mohommed's bedehuis te Mekka.
Kabilen, Kaby'leu, talrijkste volkstam in Noord-Afrika
na de Arabieren.
Kabinét, vertrekje, arbeidsvertrek ; vorstenkamer, geheime kamer; ministerverceniging; de vorst met zijnen staatsraad ; de regf ering in hare betrekking tof, het buitenland ; verzameling van natuur» of kunstvoortbrengselen ; hooge, breede ladekast Kabinéts-order, verordening, die onmiddellijk van den vorst uitgaat.
Kabinétstuk, voorwerp uit een cabinet kunst- of nat.
historjg; iets zeldzaams in zijne soort.
Kadét, Kadétje, wittebroodje (doortraans van 21/« cent) Kamp;di, rechter, rechtsgeleerde bij de Mahommedanen. Kaffar, belasting, die de christen-kooplieden, in Turkije
(•) Wat onder deze leter niet te vinden ia, zoeke men onder C.
moeten betalen, wanneer zij waren van Aleppo naar Syrië zenden.
Kaffer*, negerstam in Zuid-Afrika.
Kaftan, lange en wijde overrok, turksche eerekleed. Kajapoet-olie, kostbare etherische olie uit de bladeren van den kajapoetboom in O. Indië. (gaai.
Kakatoe, kakketoe, oostindiscbe bosch- of grot-pape-Kakodemon, een booze geest.
Kakophonle, (veber caco-) wanklank, wangeluid. Kalamijn, Kalamijnsteen, z. Galmei.
Halander, mangel; (ook :) korenworm.
Kalandreeren, mangelen, glad maken, glanzen.
Kalës, lichte, open wagen.
KAli, zoutkruid; plantenloogzout. potasch.
Kaliber, bepaalde maat; maatstaf der doorsnede, inz. van kononskogels; innerlijke wijdte van een stuk geschut; (ook:( gesteldheid, deugdelijkheid, eener waar, gehalte. Kfclieff, Khamp;lief, de sultan als stadhouder van Mohammed. Kalifaat, waardigheid van kalief; het ryk van Mohammed's opvoljcers.
Kalium = Potassium, (z. aid.).
Kalpak, Hongaarsche huzarenmuts ; Turksche pelsmuts. Kaméleon, kleine hagedis, waarvan men weleer geloofde dat zij de kleur kon aannemen van de voorwerpen, op welke zij zich plaatste; (van daar:) een mensch die vaak van partij, van meening verandert, naarmate zijn belang het vordert. ) waaiend.
Kameleóntisch, wuft, veranderlik, met alle winden kamelot, stof van kemelen- of geitenhaar.
Kameraad, makker, metgezel, medewerkman, dienst- of
wapenbroeder, enz.
Kamizool, kort onderkleed ter bedekking van 't bovenlijf, borst-, hemdrok, vest.
Kamp, legerplaats ; veldlegering. (trekken
Kampeeren, gelegerd z\jn, te veld liggen, het kamp be-Kampemènt, legerplaats; veldlegering; oefeningskamp. Kampanje, bovenste achterdeel van een schip; z. ook
Campagne.
Kampioen, kampvechter, strijder, held.
Kanaal, gegraven waterleiding; ook zeeëngte; uit een goed kanaal iets weten beteekent, dat men het nieuws uit een geloofwaardigen mond, uit eene goede bron heeft.
Kanalizatie, aanlegging van kanalen; b«vaarbaarmaking
van een rivier.
kanalizeeren, van kanalen voorzien, kanalen aanleggen;
eene rivier bevaarbaar maken.
Kanaster, korf of mand van gespleten riet, ter tabakverzending; (vandaar) kerftabak, de beste soort rooktabak; (ook:) zakvormig voorwerp uit dierenhuiden, ter wa-renverzending in Indlë; tinnen kist, waarin de thee uit China wordt verzonden.
Kandeel, kraamvrouwen drank uit kaneel, suiker enz.
Kanefas, voering Unpen.
Hanón, een stuk ^rof geschut, (z. ook Camp;non).
Hanonade, beschieting met kanonnen, kanonvuur.
Kanonneerboot, geschutboot.
kanonneeren, mut kanon varen of beschieten.
Kanonnier, geschutsoldaat.
Kanxbilict, soort van Nederlandsche staatspapieren.
KAn»el,' spreekgestoelte, preekstoel.
Kanselarij, gerechtskamer, waar de gerechtelijke stukken uitgevaardigd worden, waar openbare papieren, oorkonden, enz. van algemeen belang bewaard worden.
Kanselier, opperste eener kanselarij, uitvaardiger der openlijke geschriften; (van daar: Rijkakanselier, Staatskanselier.
Kantaloep, knobbel- of wratmeloen.
Kanton, afdeeling van een arrondissement of distrikt.
kantonnaal, tot het kanton behoorend ; kantonsgewijze
Kantonnemeut, inlegering, kwartier.
kantonneeren, de troepen in bijeengelegen dorpen en steden verdeelen en inlegeren; de kantons-kwartieren doen betrekken. (oogmerken.
Kanül, pijpje of buisje der heelmeesters tot verschillende
Kaolin, porseleinaarde.
Kapél, bijkerkje, bedehuis; vereeniging van toonkunstenaars; gesloten volstemmig gezelschap van muzikanten bij een vorst.
Kapelaan, geestelijke, die eene kapel bedient; hulppriester, hulpgeestelijke.
Kapëlmeester, opperste eener muzikanten-vereeniging.
Kapitaal, hoofdgeld, grond- of hoofdvermogen, geldsom.
Kapitaal, hoofdzakelijk : voorttreffelijk, bijzonder schoon kapitale letters, hoofdletters, groote beginletters ; ka-pitAle misdaad, zulk eene, waarop de doodstraf staat.
Kapitaliseering, berekening van net kapitaal naar de rente.
Kapitalist, wie veel kapitalen bezit, geldsommen op rente, zet, rentenier, vermogend man.
Kapiteel, bovenst gedeelte van eene zuil.
Kapitein, hoofdman, aanvoerder van eene compagnie ; gezagvoerder van een vaartuig.
Kapitool, z. Capitólium.
Kamp;pittel, hoofdstuk ; onderwerp van een gesprek.
kapittelen, iemand de wet lezen, scherp doorhalen.
Kapoeres, kapóres, dood; weg, verloren ; k. gaan. ver derven, te gronde gaan.
kapot, gebroken, aan stukken; verslagen, ontsteld; dood; k. maken, (in 't kaartspel:) alle slagen halen.
Kapot, regenmantel met eene kap; soldaten-overja's mijn-werkerskap.
Karabijn, schietgeweer der ruiter^}. (flesch.
Kar Af, (bij samentrekking Kraf) tafelflessch, kristallen
Karamp;kter, schriftteeken, teeken, letter, lettersoort ; het eigenaardige, kenmerkende eener zaak ; gemoedsgesteldheid, geaardheid, denkwyze: eerestand, waardigheid; goede naam.
karakteriseeren, al de teekens eener zaak bepalen, kenmerken ; (:) ook betitelen.
karakteristiek, eigenaardig, kenmerkend, het Karak-teristieke. het eigenaardige, kenschetsende.
Karavaan, handelstocht, reistrein in het Oosten.
Haravaanthee, fijne theesoort uit China, die ons over Rusland wordt aangevoerd.
HaraTamp;lla«, Turksche fregatten. (treinen.
Karav4iiMerai (I.), herberg, verblijf voor Oostersche reis-
Karbats, z. karwats.
Karbonkel, hoogroode robijnsteen.
Kardemom, paradijskorrels, het zaad van een aan de gember verwant gewas.
kardinaal, hoofdzakelijk, eerst, vootnaamst; het kardinale punt,^ het hoofdpunt, het gewichtigste by eene zaak ; kardinale deugden, hoofddeugden.
KarkAs, dierengeraamte; romp ; met zijde omwond en koperdraad; langwerpige bom vol handgranatan; (fig.) zeer mager mensch.
Karmijn, kostbare hoogroode verf, z. Kermes.
Karmozijn, hoogrood.
Karónje, Z. Carógne.
KarAs, koets, pracht-rijtuig, staatiewagen.
Karpét, los vloerkleed, grof gestreept pakdoek;
Kartel, .vergelijk tot uitlevering ; schriftelijke uitdaging tot een tweegevecht.
Kartétsen, kleine kogels; eene ilaarmede gevulde patroon voor kanonnen.
Karthuizer, monnik der door St. Bruno gestichte orde.
Karton, bordpapier; bordpapieren band om een boek ; bordpapieren doos (voor mutsen, linten, enz.).
kartonneoren, in bordpapier binden, een lichte band om
Kartouw, groot, kort en dik kanon. (een boek maken.
Karveel (Caravelle), snelzeilend schip in Spanje en Portugal; Fransch haringscheepje; Turksch oorlogscheep-
Karwats, zweep van gevlochten lederen riemen. (je.
Kasjoe, z. Cavhou.
Kastoorhoed, kostoren hoed, hoed van beverhaar.
Kastrol, komvormige koperen stoof- of braadpan zonder voet met een steel.
Katèrne, eenige bladen (eig. vier) papier, ineengeschoven of samengenaaid.
Kathéten, de beide zyden om den rechten hoek van een rechthoekigen driehoek.
Katholicisme, (beter Catholieisme), het katholiek geloof, de geest en strekking, waardoor de Kath. Kerk zich in hare leer, verrichtingen en ceremoniën tan andere Christelijke Kerken onderscheidt.
katholiek, algemeen, algemeen geloovig, der Roomsche
Kerk toegedaan.
Katholieken, algemeen geloovigen, aanhangers der Kath. Kerk, sedert het Vaticaansche Concilie (in 1870) scherp Terdeeld in Ultramontanen (zie verder dat woord), die zich streng aan 's pausen hevelen in geloofs- en staats-leer houden; en in liberale Katholieken of oud-Katholieken (ook wel Neocathólici, nieuw-Katholieken genaamd), die zich op het gebied van Kerk en Staat meer vrijheid in denken en streven voorbehouden, en alzoo naar de Bisschoppelijke Clerezie (hijgen. Jansenisten), ofwel tot het Protestantisme overhellen ; z. Rongeanisme.
Katsjoe, z. Cachou.
Kauris of Couri», schelpmunt, porselcinschelpjes, die door vele Indische volksstammen cn Negers als munt gebruikt worden.
kauscher, z. koscher.
Kavalje, oud paard; elk oud, rompslompig ding. Kaveling, deel, partij, verkoopafdeeling.
Kaviaar, ingezouten steurkuit.
Kazemat, bomvrü gewelf of kluis onder de vestingwallen,
walgewelf, kanonkelder.
Kazérue, gemeenschappelijke soldatenwoning, kazerneeren, in kazernen huisvesten.
Kazemier, z. Casirair.
Kéllner, bediende in logementen en herbergen. Jan. Kermes, Kermesheziën, scharlakenbeziën, purperkorrels, scharlakenluize (in Z. Europa), welker besvormige maskers ingezameld en tot verschillende roode kleuren, inz. tot karmijnrood en couleur de puce gebruikt worden. KhAlif. z. Kalief.
Khan, Tartarenvorst; herberg in 't Oosten.
Kibitke, Russisch rytuig met 4 wielen.
Kilogram of bij verkorting Kilo, 1000 grammes of wichtjes, Nederlandsch pond. (mudden. Kiloliter, 1000 litres, kannen of koppen, 10 vaten of Kilometer, 1000 meters of Ned. ellen, 1 mijl.
Kilostère, 1000 kubieke ellen.
Kina, koortsbast (van den kinaboom in Z. Amerika. Kings-hench, hooger gerechtshof in Londen; (ook:) eene
gevangenis voor schuldenaars.
Kiósk, (bij de Mooren :) soort van koffiehuis met fraai
uitzicht; (bij ons:) in Oostersche smaak gebouwd. Klarnét, schclfluit (bekend blaasinstrument). Klarinettist, klarinetblazer.
Klasse, orde, afdeeling, indceling van personen of zaken,
vak; schoolafdeeling ; school.
klasseeren, in klassen verdeelen ; schikken ; schiften. Klerk, schrijver, kantoorschrijver.
Kliek, z. Clique.
Klimaat = Clima.
Klinkét, klink, poortdeurtje.
Klisteer, darminspuiting, lavement.
KnAater, z. Kanaster.
Knight, ridder in Engeland.
Knoet, de Russische straf met eene uit harde juftriemen bestaande zweep; die zweep zelve; (ook:) bovenlander, mof; lomperd.
Kobalt, vrij zwaar, moeielijk smeltbaar metaal. Kobaltblauw, schoone hemelsblauwe verfstof.
Kobold, aard- of bergmannetje, berggeest, koejonneeren, beter eojonneeren (z. aid.).
Koelies, Hindoes uit eene der laagste kasten, die tegen woordig bü menigte als landbouwers naar de Neder-landsche en Britsche koloniën trekken.
Koemiss, bedwelmende drank uit paardemclk.
Koerier, renbode, staatsbode te paard.
Koers, loop, inz. geldsomloop ; gangbaarheid eener muntsoort ; loopende prijs (b. v, van wissels, geld, enz.); loop, richting van een schip; (fig.) den k. kwijt xijn, in zijne redeneering verward raken.
Koeterwaalscb, gebroken Neder- of Hoogduitsch. Kohier, aanslagregister der belasting.
Koliek, Kolijk. darm- of buikkramp, buikpijn.
Knlóm, zuil, pilaar; Kolommen van Hércules =
Hercules-pilaren (z. aid.).
Kolonél, hoofdofficier, die een regiment onder zich heeft;
(ook:) druklettersoort tusschen brevier en nonpareil. Koloniaal, de koloniën betreffend ; koloniale waren,
waren uit de koloniën, inz. uit Oost-Indië.
Koloniaal, soldaat behoorende toe de troepen in de koloniën. (ting. Kolónie, nederzetting; volkplanting; overzeesche bezit-Kolonist'itie, aanlegging, vestiging eener kolonie ; nederzetting in een ander oord.
koloniseeren, eene kolonie of volkplanting aanleggen. Kolonist, planter, aanbouwer, burger eener kolonie. Koloriet, kleurmenging, kleurschakeering, kleurenhar-monie. (loriet.
Kolorist, bekwaam kleurschakeerder, meester in 't ko-Kolós, (lat. Colóssus) reuzenbeeld; reuzenzuil; reuzen-kolossaal, reusachtig, ontzettend groot. (gevaarte.
Kombui*, scheepskeuken.
Komediant, tooneelspeler.
Komédie, bijspel; (ook wel voor:) schouwburg, tooneel. Komeet, staartster.
komiek, kómisch, grappig, verlustigend, lachwekkend. Komiek, tooneelspeler voor grappige rollen.
komisch, Z. komiek.
Kommies, ondergeschikt ambtenaar bü de belastingen, die tegen 't smokkelen of het belasting-onduiken moet waken (vgl. Commies).
Kommicsbrood, soldatenbrood.
Kompaan, verbastering Tan Compagnon (z. aid.) Kompamp;a, windroos, magneetkastje. (hoop, bende.
Komplot, samenspanning, verbintenis tot een slecht doel; komplottooren, samenrotten, een komplot maken, konterfeiten, afbeelden, uitschilderen.
Konterfeitsel, afbeeldsel, portret.
Konvooi, begeleiding, bedekking door gewapende macht. Konvooi «briefje, geleidbriefje. (Amsterdam.
Konvooiloope», afgevers der uit- en invoerbiljetten te Koomenii, winkel, waar allerlei soort van waren in 't
klein te bekomen zyn, kruidenierswinkeltje.
Koor. rondedans, reidans; veelstemmig, vol gezang; afgezonderde plaats in kerken voor de zangers.
Kopèke, russische kopermunt, honderdste roebel.
Kopij, handschrift, waarnaar de zetter werkt(vgl. Copie). Kopijrecht, uitsluitend recht om een boekwerk of ge-
sennft in 't licht te geven.
Koraal, zangwijze, naar welke de godsdienst-gezangen bij den openbaren eeredienst door de gebeele gemeente of enkel door het koor gezongen worden, koorzang. Koraliat, Korist, koorzanger ; koorleerling.
Kóran. z. Alkoran.
Korbeel, uitstekende steen, waarop een balk rust. Korist, z. Koralist.
Kornét, vlaggejonker, vaandrig (bij de ruiterij); (ook:) neepjesmuts (kornetmuts); (ook:) kromme horen, kromme Kornettist, kornetblazer, kornetspeler. (fluit.
Kornis, kroonlijst, lijstwerk, lijstkrans. (terie.
Korporaal, rotaanvoerder van 10 a 15 man bij de infan-Korsét, Z. Corset.
KartA|{e a= Courtage (z. aid.).
Kortegaard (verbastering van Corps de garde), wachthuis ; stads-gevangenis, inz, te Amsterdam. (fregat. Korvet, landsoorlogsvaartuig, dat in rang volgt op een kóscher, kauscher, (volgens Joodscbegodsdienstwetten :)
geoorloofd, rein, zuiver, bruikbaar, passend, geschikt. KrambAmboeli, met suiker gebrande rum of brandewijn. Krediet, geloof, vertrouwen, aanzien, goede naam als stipt
betaler; gegeven tijd van betaling.
Kredietbrief, brief van borgtocht, van aanbeveling, krediteeren, op vertrouwen geven, borgen ; (bij kooplieden:) Z. ereiliteeren.
krek, platte samentrekking van correct (z. aid.). KremetArt, verbastering van Crciuor tartari (z. aid,). Krémlin, vesting; keizerlijk paleis te Moskou. Kreosoot z. Creosot.
Kreutzer, Duitsche munt, 608te gl. (3 kreutzer = 5 ct.). Kris, getande, vaak vergiftigde dolk (in Indië).
Kristal, regelmatig gevormd en doorschijnend lichaam uit het mineraalriik. (ook oritiek.
kritiek, hachelijk, bedenkelijk, zorgelijk, gevaarlijk ; vgl. Kroep, vliezige keel-, luchtpijpontsteking.
Kroniek, tijdboek, tydgeschiedenis, opsommiDsr der voornaamste gebeurtenissen naar volgorde van tijd.
kubiek, kubietch, teerling- of dobbelsteenvormig; ka* biek-el, eene maat, die eene el lang hoog en breed is; kubiek-wortel, de derde machtswortel uit een getal.
Kubus, teerling.
Kuhreiben, Kühreigen, volksgezang der Alpenherders (in het Fransch Ranz dea vacbee).
KurAs, pantser, borstharnas.
Kurassier, geharnast of gepantserd ruiter.
Kurkuma, geelwortel, Indische saffraan.
Kuur, genezing, behandeling eener ziekte; (vandaar; badkuur, bronkuur, waterkuur, genezing door 't gebruiken van baden, door het drinken van bronwater, door in- of uitwendig gebruik van koud water).
Kwaker, aanhanger der door Georee Fox gestichte christelijke secte, lid van het gezelschap der Vrienden.
Kwart, vierde gedeelte; vierde maat.
Kwartaal, vierendeeljaars; ontvangst of uitgaaf van 3 maanden.
Kwarteeren, goud en zilver in de verhouding van 1 tot 3 samensmelten, om het dan te scheiden door de quart (z. Kwarteering).
Kwarteering (ook de kwart geheeten), scheiding des gouds van het zilver door salpeterzuur (sterkwater), wanneer de verhouding der beide metalen als 1 tot 3 is.
Kwartier, vierde van een geheel; wapenveld; zool- of hielleder; vierde van een geheel; wapenveld; zool- of hielleder j tijd der wacht tot op de aflossing; stadswijk ; grondgebied der stad ; inlegering, herberging der soldaten, nachtverblüf, overnachting; sparing van het leven, genade, lüfsbehoud (b. v. om kwartier bidden, om lijfsgenade smceken).
Kwartiermeester, militair of burgerlijk inlegeraar; (ook:) stuurmansmaat, opziener der scheepswachten.
Kwartijn, boekformaat, waarbij het vel 4 bladen of 8 bladzijden heeft; een in quarto (4°).
Kwartje, verkleinwoord van kwart (z. aid.); inz. ned. zilvermunt ter waarde van 1/4 gulden of 25 centen.
Kwarts, zuiver kiezel, gedegen oxyde van silicium, berg-of rotskristal. (Rusland.
Kwas, Kwass, gegiste drank voor den gemeenen man in
Kwassie, Kwassiebout, bitterhout, bitterwortel ofbit-terbast (van den kwassicboom in Suriname, enz.).
Ky'rie eléison. Heer, erbarm U (onzer), driemaal herhaalde aanroep van den priester onder de mis en als koorzang bü den aanvang der mis.
lé, als Romeinsch getal x= 50.
!• **• = loco allegato of I. c. = loco citato, ter aangehaalde plaats.
Ia. S. = lóco •ieilli. in plaats van zegel; (ook:) lec-
tóri nalutem, den lezer zy heil 1 1«. »t. = Liivre sterling, pond sterling.
liamp;bdanam, z. Ladanuin.
Eiabcur, zwaar werk; paarden van labeur, werkpaarden. Labiale letter», lipletters (b, p, m, f, v, w). Laboramp;nt, arbeider, inr. scheikundige; bereider van art-
senij waren en chemische producten.
Laboratórium. chemische werkplaats; stookhuis, laborecren, arbeiden ; sukkelen; aan eene ziekte labo-
reeren, daarmede behept zijn, daaraan lijden, laboriens, arbeidzaam, bedrijvig; moeielijk.
Labyrinth, doolhof; i fig.) verwarde, duistere zaak. Lacët, rijgsnoer, rygveter.
lacbeeren, los maken, vieren; (fig.) toegeven.
L.ack of L.ak. gefingeerde rekenmunt in O. Indië = 100,000
ropijen of 120,000 gl.
lacóniscb, kort en bondig, kernspreukig, pittig. Laeonisme. zinrijke kortheid en bondigheid.
Lacrvinse Christi, Christus-tranen, fijne wyn, die aan
den voet van den Vesuvius wast.
Lactatie, voeding met melk; zooging.
Lacune, gaping, open vak ; uitlating.
Lamp;danum, geneeskrachtige, welriekende gomhars.
LAdy, voorname Engelsche vrouw, dame.
Isrdeeren, beschadigen, benadeelen.
Loctamp;roy naam van den 4dcn Zondag in de vasten. Laetitia, vroolljkheid ; verlustiging.
I^go, ^meer, landzee.
Lamp;gtbing, wetgevend lichaam der Noorweegsche rijksvergadering of storthing.
lagrimóBo, weenend, schreiend, jammerend.
Lagunien, ondiepe strandmeeren en moerassen, inz. langs
de Adriatische zee.
Laird, Schotsch edelman, landeigenaar.
Laisuer-aller, natuurlijke ongedwongenheid van gedrag, van schrijfwijze; zekere achteloosheid, die sommigen personen niet kwaiyk staat.
Lak, z. Lack.
Lakéi, looper, lyfknecht, voetknecht.
IA, IA, zoozoo, middelmatig, (ook:) traag. Lamp;ma, Tibetaansch priester, opperpriester.
LAma of Ll4ma, Feruaansch schaap.
13
Lambri», Lainbriseerïn^, beschot als muurbeklceding,
paneelwerk; pleisterzolderiug.
lamentabel, erbarmelijk, beklagenswaard.
Lamentatie, weeklacht, klaaglied.
lamentoho, klagend, in klaagtoon.
lamenteeren, weeklagen, jammeren, kermen.
LAmimH, Oost-Indische of Ohineesche zijden stof. Lampet, kan of waterkruik, waschvat.
Lampióu, lampje, illumineer-lampje of -glaasje, lanceeren, werpen ; slingeren; afschieten.
Langueur, matheid, ontspannenheid, kwijning; smachtend verlangen.
Liancét, laatvlijm, tweesnijdend wondheeleramesje. Lande», heigronden, heiden, steppen.
Lan|;Age, taal; spraak, wijze van spreken.
Lankier, speerruiter, lansdrager.
Lamiquenét, zeker oud kansspel.
Lanturlu. zeker kaartspel, het lanterluien.
Laodicéêr, lauw, onverschillig mensch. Lapidair-«ehrift, in steen geschreven letters; l.-ntijl, de stül der grafschriften, gedenkteekencn, enz. ; die kort en kernachtig moet zyn).
Ijapidamp;tie, steeniging.
lapideeren, steenigen.
l.apÏM infernali», helsche steen.
Lappaliën, vodderijen, prullen, nesten.
Lapsu*. val; fout; L. calamp;mi, schrijffout; L. linKu:e. spreekfout, het verspreken; L. memoriae, geheugenfout, misslag door vergeten.
Larboartl, bakboord, linkerzijde van 't schip. {ken.
lardeeren, beapekken, met spekreepjes opvullen of beste-Laren, huiselijke beschermgoden.
larghetto, een tempo tusschen largo en lento.
largo, langzaam; — aitMai, — di molto. zeer langzaam ;
— ma non troppo, niet al te langzaam.
Lamp;rifari, gewauwel, onbeduidende taal.
larmoyant, weenend en jammerend, in tranen wegsmeltend, Lamp;rve, het insect vóór zijne ontwikkeling, pop; ook
masker, mom.
Larynx, het strottenhoofd.
Lasc4ren, indische matrozen of kanonniers, in dienst van de Eng. compagnie; soldaten des keizers van Ceylon, lascief, ontuchtig, hoogst wellustig, geil.
latént, verborgen, heimelijk; (ook;) gebonden; latente warmte, warmte, die nog niet door verbranden vrij geworden, maar nog aan de stof gebonden is, gebonden warmte. (verwanten,
lateraal, ter zijde, zijdelings; laterale verwanten, zij-Lateraan, het paleis van den paus te Rome naast de Johanniskerk, de zetel van de regeering derR. K. Kerk. latereeren, bij rijen samentellen.
Latijnzeil, driehoekig zeil, emmerzeil.
Latiniteit, de Latijnscbe taal of taalkunde.
Latitude, geographische breedte.
Latitudinairen, zedeleeraars, die als 't ware eeu ruim geweten hebben, en het alzoo met recht, zedelijkheid en godsdienst zoo nauw niet nemen.
Latoen, geel koper, messing.
Latomie, steengroeve ; vrijmetselarij.
LAtoma*, stienhouwer ; vrijmetselaar.
Latu», zijde, bladzijde, bladzijden-bedrag.
laudtkhel, loffelijk, prijzenswaard.
Laudanum, slaapwekkend, pijnstillend middel; iemand
laudanum geven, hem bovenmate prijzen, laudeeren, prijzen, loven.
Laude», lofzangen inde R. K. Kerk. (lofte, belofte. Laudum, uitspraak van een scheidsrechter; (ook:) ge-Laureaat, gelauwerde, bekroond dichter.
Lau» Uéo, God lof; (ook:) schuldrekening, maanbrief. Lamp;va, stoffen, die in vurig vloeienden staat uit de vulkanen worden geworpen en bij afkoeling tot steen verhar-Lavemént, darmbespuiting, klisteer. (den.
laveeren, wasschen (eene teekening); bij tegenwind zig-zagsgewijze opzeilen; (ook:) dralen, behoedzaam voortgaan i uitvluchten zoeken; geven en nemen, bchipperen. Lavéndel, welriekend tuingewas, uit welks bloemen men Lavendelwater, Laven delolie en Lavendel-ge e s t bereidt. [berg).
Lavine, Lawine, sneeuwval, sneeuwstorting (van een Lavi», gewasschen teekening.
Lawine, z. Lavine. (gebonden,
lax. wijd; los, slap; niet streng in de zedenleer; on-Laxan», Laxatief, buikzuiverend middel. (lasten,
laxeeren, afvoeren, de ontlasting bevorderen, afgaan, ont-Laxiame, de zucht om de minst gestrange zedeleer toe te passen.
Laxiat, voorstander van de minst gestrenge zedc'nleer. Lazaret, kranken- of ziekenhuis, pesthuis.
LazarAni, straatgepeupel, bedelaars in Napels en op Sicilië. 14tzaru«. melaatsch, besmet met LAzarij of Likzarua-
zeer: arm ala Lazaru», straatarm.
lazuur, hemelsblauw, hoogblauw.
Lazuur. Lazuur^teen, blauwsteen, kopertrts van een
schoone, hoogblauwe kleur.
Lazzo, vernuftige zet, gevat antwoord, kwinkslag. Lèading article, vooropgaand, eerste of voornaamste artikel of opstel in een dagblad; leading articles, gangbare waren.
Léetie, voorlezing ; leeruur, leertaak.
Léctor, voorlezer; bijleeraar op hooge scholen en gym-nasiën ; Lector benévolc, Lectüri benévolo, welwillende lezer, aan den welwillenden lezer.
Lectoraat, post van lector.
Lectuur, het lezen ; de belezenheid; geschrift, boek.
Libra, de quot;Weegschaal (sterrenbeeld des dierenriems).
Ijibrairo. boekverkooper. l^ibrnirin, boekwinkel.
libro, vrij; I. arbitre, vrije wil.
Eiibry, boekverzameling, Btadsboekerij.
Liicéntia (z. Ijicéntie) ; Ij. poëtica, h, poëtArum. ,
dichterlijke vryheid.
Licentiaat, een toegelatene, bevoegde, iemand, die de bevoegdheid heeft verworven om doctor te worden en zijne wetenschap uit te oefenen en te onderwijlen.
Licéntie, verlof, volmacht, vrijheid; bewijs van vergunning, patent; ook ongebondenheid, onbeschaamdheid, uitspatting.
licentiëeren. de vergunning of bevoegdheid geven; ontslaan, afdanken, uit de dienst zenden.
Licitum,- veroorloofde zaak.
Lictor, bijlbundeldrager (in 't oude Rome).
liëeren, verbinden, vereenigen.
Lieue, Fransche mijl.
Lieutenant, Luitenant, plaatsbekkeder, officier, die in rang op den kapitein volgt.
Ligamént, band, verband, zwachtel, windsel; (bij lettergieters ) koppelletter (ff. li, fl, ffi, ffl).
Ligatuur, verbinding of rekking der noten van de eene maat in de andere ; verband, laatverhand ; het verbinden of verbandleggen; onderbinding van eene ader of een uitwas; de daartoe dienende draad; band van een boek; koppelletter (z. Ligament).
ligeeren, verbinden, vermengen, vercenigen.
Ligniet, bruinkool, aardharsig vergaan hout, naar steenkool gelijkende brandstof.
LigoriAnen, Ligoristen (of Redemptoriaten), eene naar die der Jezuïten gelijkende orde, door Alfonso de Ligorio in 1732 in Italië gesticht en in alle landen verspreid (uit Pruisen onlangs verdreven).
Ligne. verbond; eedgenootschap; samenspanning.
Liguialen, Ligiaten, verbondenen, eedgenooten.
Ligüatcr. een gewas, dat vaak tot heggen wordt gebruikt, mondhout, keelkruid.
Likeur, fijne brandewiin, gekruid brandewijn, gebrand water, geestrijke drank.
lila», lilaa, lichtblauwe, roodachtige kleur.
Liliput. fabelachtig land, welks bewoners (de Liliput-tera) zoo groot als een vinder zijn.
Limbua, zoom, strook; afgezonderde plaats bij de hel voor ongedoopt gestorven kinderen (naar de meening van enkele R. K. godgel).
Limiet, grens, scheipaal; hoogste bod, waartoe men gemachtigd is; grens van krediet.
LimitAtie, beperking, begrenzing.
limiteeren, begrenzen, nauwkeurig bepalen, voorschrijven.
LimonAde, citroenwater met suiker; Limonade A la glacé, ijs-limonade.
Liinea, lijn. Ijineaal, werktuig om lijnen te trekken, lineair, lijnTormig.
l^ineaménten. gelaatstrekken, handlijnen.
IjinguiMt, taalkenner, taalgeleerde.
Eainie, streep, lijn; evennachtslijn; in slagorde staande
troepen ; staand leger ; geslachtreeks.
linieeren, lijnen trekken.
Klt;inieschip, grootste soort van oorlogschip. Ejinietroepen, geregelde staande troepen.
laniment, vloeibare zalf of smeermiddel.
Elt;ión. leeuw, overdreven modehcertje. gemaakt toongever. Ijionne, gevierde vrouw uit de groote wereld. Kiiplappcn, afstammelingen van Europeanen en inboorlingen op de eilanden Java en Sumatra.
liquet, het blijkt, het is duidelijk of klaar.
l^iqueur, z. jLikeur.
Ijiquidatie, vereffening, afrekening.
liquide, vloeibaar, helder; bewezen, uitgemaakt, liquifleeren, klaar maken, bewijzen ; in orde brengen ;
afbetalen, vereffenen.
Liquiditeit, vloeibaarheid; klaarheid.
Litanie, smeekgebed of -gezang in de R. K. Kerk; (fig.)
langwijlige klacht.
Liter, kan of kop (10 maatjes).
Litera, enz., z. Littera, enz.
Lithochromie, z. Chromolitographie.
Lithogüef. gravure op steen; graveur op steen. Lithoglyphiek, kunst om op steen te graveeren. Lithograaf, steenschrijver, steenteekenaar; steendrukker. Lithngraphie, steenschrijfkunst, steenteekenkunst; steendrukkunst. (drukken, lithographiëcren. op steen schreven of teekenen; steen-IithogrApliiftch, de steenschrijfkunst of de steendrukkunst betreffend, door steendrukkunst voortgebracht. Lithotomie, de steensnijding, operatie van den steen. LithotomiMt, steensnijder, steenoperateur.
litigiêua. betwistbaar, pleitziek.
Litispendéntie, tijd, gedurende welken een proces hangend is.
Litoraal, Litorale, Littoraal. kustland, inz. het aan Oostenryk behoorend kustland langs de Adriatische zee, het gebied van Triöst.
litteraal, letterlijk.
litterair, letterkundig, wetenschappelijk.
Litterator, (fr. Littèrateur) letterkundige. Litteratuur, gezamenlijke schriftelijke voortbrengselen
van den geest; letterkunde.
Litteromanie, overdreven schrijfzucht.
Liturg, kerkdienaar.
Liturgie, kerkgebruik, kerkenorde; kerkformulier, liturgisch, naar kerkgebruik, volgens het kerkvoorschrift. Livraisón, levering, aflevering.
Uvre, als Fransche rekenmunt = de franc; als Engel-
jiche Jllvre sterling L. st.) = 12 (fl.
Livrei, dienstkleeding, kennelijke bediendendracht. Livrét, boekje, aanteekenbocbje ; zakboekje.
LlAma, z. Eiama (2de art.)lt;
Igt;l4no«, de ver uitgestrekte Zuid-Amerikaanscbe vlakten,
die meest zonder boomen en heuvelen zjjn.
Lloyd, Lloyd's, zeevaartmaatschappij ; vergaderplaats van de scheeps- en assurantie-makelaars der Londensche beurs; kofBehuis van Lloyd; ook in Oostennjk is zulk eene instelling, en wel te Triest; Lloyd'» lijst, nieuwsblad voor handel en scheepvaart te Londen.
IocmI, plaatselijk, tot eene plaats behoorend; locale kleur, eigenaardige en natuurlijke kleur van een voorwerp in eene schilderü.
Locaal, ruimte, begrensde ruimte, zaal, kamer, gebouw,
plaatsgesteldheid.
Localiteit, plaatsgesteldheid; plaatsruimte, plaats.
loco allegato of 1. citAto, ter aangehaalde plaats, locomobiel, plaatsveranderend, vrij beweeglijk; — verplaatsbare, draagbare stoommachine.
Locomótie. plaatsverandering, voortbeweging. Locomotief, stoomwagen, stoomtrekker.
lóco sigilli, (L. S.) in plaats van zegel.
Lócu» communis, (pl. Loei communes) gemeenplaats,
dikwijls gebruikte uitdrukking, alledaagsch gezegde. Locütie, uitdrukking, spreekmanier.
Loderein, verbastering van 1'eau de la reine (z. Eau). Loep, z. Lonp.
Loeris, onnoozele, of wie ziehals zoodanig houdt, ploert. Logarithmen, verhoudingsgetallen, kunstgetallen ter verkorting van de vermenigvuldigingen, deelingen, macht-verheffingen en worteltrekkingen.
Lége, cel, kijkvertrekje, schouwburgcel; vergaderzaal der vrijmetselaars; (ook;) de gezamenlijke leden van zulk eene loge.
Logé, Logèe, hij of zü, die ten huize van een ander
als gast verblijf houdt.
logeabel, bewoonbaar, wel ter bewoning ingericht, logeeren, huisvesten, wonen; als gast zijn verblijf houden ; herbergen.
Lógement, woning; herberg, nachtverblijf voor reizigers. Lógiea, denkleer, denkkunst, redeneerkunst. (pen.
Logies, huizing, nachtverbl\)f, matrozenverblijf op sche-lógisch, redeneerkunstig, op redeneerkunde gegrond. Logogrief, woordraadsel, letterraadsel.
Lógos, woord, rede ; overlevering; denkvermogen. Lokét, afdeeling van een kastje, vakje, hokje.
Lokétkas, kas met vakken.
Lómbard, Lómmerd, bank van leening, pandhuis, longaniem, lankmoedig.
Longanimiteit, lankmoedigheid.
llt;oneitüdef lenffte, geo^raphiache lengte.
longitudinaal, de lengte betreffend; in de lengte richting. Loquacitelt, praatzucht, snapachtigheid.
Lord, titel des hoogen adela in Engeland, zitting- en stemhebbende in het Hoogerhuis. (van Ierland. Lord lieutenant, titel des stadhoqders of onderkoningi Lord-major, eerste burgemeester Tan Londen, lorgneeren, begluren ; door oogglazen bekaken. Lorgnet, tuurglas, zakkijkertje, tooneelkijker. (vormig. LoaAnge, ruit, scheefhoekig vierkant; en lo»ange, ruit-Lótto, Lóttospel, nommer- of getallenloteru.
LonAngo, lof, lofspraak, loftuiting.
Loni* d'or, Fransche goudmunt, de nieuwe = 9 gl. 62
ct.; de dubbele (na 17861 = 22 gl. 80 ct.
Loup, Loupe, handvergrootglas.
Louvre, het oude koninklijk paleis te Farüs. Loxodroom, lijn van den schuinschen koers van een schip, loyaal, rechtmatig, echt, getrouw, rond en eerlijk. Loyaliteit. Loyauteit, getrouwheid, verknochtheid; recht-achapenheid; plichtmatigheid, gehoorzaamheid aan de Luhriciteit, grove zinnelijkheid. (wet.
lubrick, geil, zeer wellustig, ontuchtig.
Lucifer, lichtaanbrenger, morgenster, vorst der duisternis; (ook:) wrijfzwavelstokje, wryfvuurhoutje. lucratief, winstbelovend, winstaanbrengend.
Lucrum, winst; lucri causa, uit winstbejag.
Lüctor et emérgo, ik worstel en kom boven, ik ontworstel mij aan de baren (wapenomschrift op de vroegere Zeeuwiche duiten, op sommige, die nog als rariteit gezocht worden, uit schimp verandert in Luctor et ementor, ik worstel en bezwük).
Lucubr4tie, nachtwerk, nachtstudie. (ken.
lucubreoren, des nachts werken of studeeren, nachtbra-Lucullisch, weelderig, overdadig (als Lucullus). Luddieten, vernielers der machines (zoo geheeten naar
hunnen aanvoerder Ludd in Engeland).
LudiCcAtie. bespotting, fopperij.
ludificeeren, bespotten, beet hebben, foppen. Ludimagiater, schoolmeester.
luguber, treurig, somber, jammerlyk, naar.
Luitenant, z. Lieutenant. (verstand.
Lümen mündi, licht der wereld, wereldverlichter, groot lumineu*, lichtend, helder, klaar, duidelijk.
lunair, lunamp;riacb, de maan betreffende.
lunatiek, maanziek; eigenzinnig, grillig.
Lunétte, oogglas, bril; ooglap der paarden; brilschans, lunifórm, halvemaanvormig.
Lupus in fAbnla, als men van den duivel spreekt, is hy niet ver meer af (ziet men zyn staart, zyne horens, rammelen zijne pooten j.
Luster, z. Lustrum. (zige fraaie stof.
Lustre, glans, pracht; kroon kandelaar; (ook:) zekere glan-
I^üstrum, tijdruimte van 5 jaren.
lateeren. met kleefdeeg bestrijken en luchtdicht maken.
liUtHin. kleefdeeg:.
LuxAiie. verrekklnjc, verstuikinR.
E.üxe, weelde, overdaad, prachtliefde; overvloed.
luxeeren, verrekken.
luxuriêun, weelderig:, overvloedig; ontuchtig.
Ijycéum, geleerde «chool, hooger gj-mnasiura.
L.ycoparlium, wolfsklauw (eene mossoort). Semen ly-copodii, poeder van wolfsklauw, heksenmeel.
lijmpha, waterachtige stof in het bloed.
Ei^-nx, los (scherpziend verscheurend dier). Lyux-ongen, scherpziende ooren.
1 jrisch, tot de lier behoorende; lyriach dichter, lierdichter. jcevoeldicbter; lyrische poëzie, dichtsoort, welker inhoud de gewaarwordingen en hartstochtelijke gemoedstoestanden des dichters uitdrukt (hymne, dithyrambe, ode, cantate, enz.).
dolheid, hondsdolheid.
M. als romeintch getal 1000.
BI' (vóór Schotsche namen) == mac, zoon van.. .
M. L. = Mamp;{;i*ter artium liberAlium (z. aid.).
m. e. = mio cónto (z. aid.).
UI. D. = Mcdieina; Doctor (Z. aid.).
üllle = HlademoiHclie. Mejufvrouw.
m. m. = matAti» mutAndi» (z. aid.).
Aline = MadAme, Mevrouw.
Hlr = Monsieur, Master, Mijnheer; Meester ; als academische graad, b. v. Mr. in de rechten, rechtsgeleerde, advocaat.
Mr* = !tles«ieur«, Mijnheeren, Mijne heeren; (ook:) Mistrei»*, Mevrouw.
MS = manuscript; ftlSS = manuscripten.
Maarschalk, eig. paardeknecht, stalknecht; oppertoeziener over den hof- en krijgsstaat; stafdrager, opziener bij openbare plechtigheden, inzonderheid een vorstelijke hofmeester; veldmaarschalk, opperveldheer.
Mac. zoon (vóór Schotsche namen), afgekort M'.
macadamiseeren, (een wegl met klein gestooten granietkiezel of kalksteen bedekken (naar de handelwijze van den Amerikaan Mac Adam).
MAcaróni. (it. Macchoroni. pl.), meelrecpen, deegdraden (geliefde volksspü» in Italië).
macaroniache verzon, koddige verssoort, waarbij men de woorden der eene taal naar de rejfela der andere lt;inz. de Latünscke) verliuigt |b. v. het bekende: non omnes sunt kokki, lóngos qui drAyerc méssos, 't zijn al geen koks, die lange messen dragen).
Illacchiavelli»me, staatsleer van Macchlavel; sluwe,
arglistige staatkunde.
Macedoine, uit velerlei groenten of vruchten samengestelde spus; (fig.) letterkundig allerlei.
MacerAtie. weeking, inbüting; (ook :) uitmergeling, afmatting, lichaamskwelling.
maeereeren, laten weeken; ook:) afmatten, kwellen, machinaal, werktuigelijk; onnadenkend, volgens sleur. IllachinAtie, kuiperij, weefsel van sluw berekende plannen. Machine, kunstwerktuig; fig.) kunstgreep, list. machineerou, iets kwaads bedenken, sluwe plannen op
het touw zetten, kuiperijen maken.
Machinerie, vervaardiging van machines; inrichting van machines,^werking, ineenvalling barer deelen ; (ook : ) = Machinatie. (chine.
Machinimt, kunstwerktuigmaker; bestuurder van de ma-Mackarihoe, de beste soort van kanaster. MAckintofth, waterdichte overjas of mantel.
Ma^ón, metselaar; vrijmetselaar.
Ma^onnerie, vrijmetselarij.
ma^onniek. de vrijmetselarij betreffend. (heidsleer.
Macrobiotiek, kunst om het leven te verlengen, gezond-Macrologie, wydloopig gesnap, woordekraam.
macte animo! houd (goeden) moed 1 Macuba, fijne soort van snuiftabak.
Maculatuur, misdruk.
Madame, Mevrouw. Mademoi«éllu. Mejuffrouw. Madónna, (eig. mijne vrouw) de heilige Maagd, Onze-Lieve-Vrouw.
Madrn», stof uit zijde en katoen, doek van Madras. Madrigal, klein zinrijk lyrisch gedicht.
Maeamp;nder, kromming, bocht.
maeandrinch. kronkelend, slingerend (als de vermaarde
stroom Mseander).
Msecéna», vriend en beschermer van kunst en wetenschap. Mteónide». bijnaam van Homerus (naar Maeonië, landschap in Lydië, dat men mede voor zijn vaderland houdt), maeatóso, plechtig verheven, met waardigheid.
Maéstro. meester, leermeester, muziekmeester.
ma foi! op mijne eer! waarachtig! voorwaar!
Magaxijn, pakhuis, voorraadhuis; groote winkel ; tijdschrift voor een bepaald vak. (dige zondares. Magdaléna, berouwhebbende lichtzinnige vrouw, boetvaar-Magie, tooverkunst, tooverij.
Mamp;giër, Oostersch geleerde, inz. sterrenkundige.
mAgiwch, tooverkrachtig, betooverend.
Magister, meester, leermeester, Inz. Magister Artium
liberamp;Iinm, (UI. A. li,), meester der Trije kunsten. Rfag;i*trmat, overheidsambt; stadsregeerin^. ItlaKistrateur, overheidsambt, waardigheid van regesrings-
lid; het openbaar gezag.
Magna, charta, z. Charta magna.
Magneat, rijksgroote ; oud-adellijke in Hongarije en Polen. Magnaniem, grootmoedig, verheven.
Magnanimiteit, grootmoedigheid, zielsgrootheid. Magneet, ijzersteen, zielsteen (die üzerhoudende lichamen aan-, tot zich trekt).
Magneetnaald, met den magneet bestreken naald, die
vry draaiend, zich naar de noordpool richt, magnètiach, aantrekkend, met magneetkracht begaafd. Magnetiseur, hij, die door het (dierlijk) magnetisme genezing zoekt te bewerken. (van
Magnetisme, magnetische kracht en de toepassing daar-Magnifieat, naam van Maria's lofzang in de R. K. Kerk. Magnificéntie, pracht, heerlijkheid.
Magnifiek, prachtig, luisterr^k. kostbaar. Magniloquéntie, grootspraak, hoogdravendheid. Mag^Aren, oorspronkelijke naam der Hongaren. Mahagónie- of Mahónie-hout, fijn. bruinrood, zeer hard hout van den Mahagónie - boom op de W. Indische eilanden en in Z. Amerika.
MahrAtten, Indisch volk op het schiereiland aan deze
zyde van den Ganges. *
Maidan, renbaan, inz. die te Constantinopel.
Mail, valies; radende post, brievenpost, inz. de post, die de brieven naar en uit Indiö overvoert, de landmail, overlandmail.
Main, hand; main mor te, eig. doode hand; onvervreemdbare grondeigendom.
mainteneeren. handhaven, in stand houden; kameren, eene bijzit houden ; je maitiendrai, ik zal handhaven. Maire, gemeente-hoofa, burgemeester.
Mairie, ambt, waardiggeid van maire ■, gemeentehuis. Maïs, turksche tarwe, turksch koren.
Maltre, meester, heer, gebieder; baas.
Maltréase, meesteres ; vrouw des huizes; matres, bijzit maltriaeeren, den meester spelen, beheerschen. Majesteit, waardigheid, hoogheid, heerltykhcid, titel der
gekroonde hoofden en hunne gémalinnen.
majestueus, heerlijk, koninklijk, prachtig, verheven. Majoor, opperwachtmeester, bataillons-hoofd. officier in
de rang tusschen kapitein en kolonel.
m*|or, grootere ; oudste van 2 broeders (senior), majoraat, voorrecht des oudsten eener familie. Majorenniteit, meerderjarigheid, mondigheid. Majoriteit, meerderheid (der stemmen).
Maladrésse, onhandigheid, lompheid.
Malaise, ongemak, onbehaaglijke toestand. malgt;*-propós, ten ontijde, ongelegen.
IMalaria, de door moeraslucht in Italië, vooral In Rome's omstreken, verwekte koorts.
malaxeeren, week lenig maken (b. v, harde stoffen in Hlalbroek, z. Marlborough. (olie),
malcontéut, ontevreden. Malcontènten, misnoegden. Maledictie, vloek, verwensching; (ook:) achterklap. Malentondü, misverstand, misvatting.
Malfa^on, misstand, wat leelgk staat.
malgr^, ongaarne, onvrijwillig, ondanks, in weerwil van. Malhenr, ongeluk, rampspoed.
malhonnét, onbeleefd, onbetamelijk; slecht.
Malie», boosheid, arglistigheid; schalke streek, malicieus, boosaardig, verraderlijk ; moedwillig.
Mamp;lle, valies; post, brievenpost.
malleamp;bel, hamerbaar, smeedbaar.
malprópre, onzindelijk, morsig. (tezor-rldder.
Maltéser, inwoner van het eiland Malta; ook = Mal-maltraiteeren, mishandelen. (alleen.
Malum, malo proximum, een ongeluk komt zelden Malvcillance, kwaadwilligheid, kwalijkgezindheid. malveillant, kwalijkgezind.
Malversatie, ontrouwe waarneming van een post. malverseercn, zijnen post niet «erlijk waarnemen, gel-
den onderslaan of verdonkerenmanen.
Mama, moeder, liron.) deftige lijvige vrouw.
Mamelük, Mammeluk, een uit christen-ouders geboren, in den mahammedaansehen godsdienst opgebrachte slaaf-en l\jfwachter van den Egyptischen sultan; afvallige, ge-loofsverzaker, renegaat. (aelle. Mejuffrouw.
Mammezél of Mamzël, samentrekking van Maddemoi-Mammon, geldgod, aardsche goederen en rijkdommen. Mémmouth, ontzaglik landdier uit de voorwereld. Mamzël, z. Mammezel. [chester).
Manchéster, katoenfluweel (naar de Engelsche stad Man-Manchétten, bandlubben. Manchetten-koort«. kruit-
koorts, soldatenlafheid. Manchetten hebben, bang. Mancipamp;tic. overgaaf eener zaak als eigendom. {zijn. MAnco, gebrek, tekort bij koopwaren.
Mandaat, bevel, last, volmacht, lastbrief.
Mandarijn, ieder staatsbeambte in China.
Mandat Aria», lasthebber, gevolmachtigde, zaakvoerder. Mandamp;tor, Mandaat, last-, volmachtgever. Mandemënt, meer vermanende dan gebiedende bepaling
of beschikking, herderlyke brief.
Manége, rijschool, rijkunst; listige handelwijze.
Manen, zielen der afgestorvenen, schimmen der overledenen.
Maneuvrc, Maneuvreeren, z. Manoeuvre, manoeu-vreeren.
Mangaan, bruinsteen-metaal (zeer bros en moeiel^k te
smelten metaal).
maniamp;bel, handelaar, lenig ; (fig.) gezeglijk.
Manichseer, ketter in den eerste christen-kerk ; (ook wel
iron, voor:) een onstuimig maner.
Mlaiiie, zucht, overdreven neiging; verstandverbijstering. Manier, handelwijs, levenswijs; kunstgreep; gemaaktheid. Manifést, openlyke bekendmaking, verklaring van een vorst of een staat over eene staatsaangelegenheid, een staatsschrijven; look:) verdedigingsgeschriften Manifestatie, bekendmaking; opening of blootlegging van een voornemen, openbare vertooning om opzien te baren, indruk te maken.
manifenteereu, openbaren, bekend maken, kond doen. Manilla, tabak van ''t Fhilippijnache eiland Manilla. Manille, 2de troef in het omber-spel, quadrille-spel 'en
soortgelijke kaartspelen.
Honiók. broodwortel, cassave.
Manipulamp;tie, kunstmatige behandeling of aanwending
der noodige handgrepen; betasting.
manipnleeren. behandelen, betasten, bestreken. Mannequin, ledepop ; onzelfstandig mensch. Mannequinage, beeldhouwwerk aan gebouwen. Manceuvre, handeling, handgreep ; kunstmatige besturing van ef-n schip, van krijgsvolk ; krijgsoefening; slinksche wegen, listen en lagen. (maatregelen nemen,
manoeuvreeren, oefeningen houden (bij vloten, legers); Manquenméni, gebrek, nalatigheid fout, verzien, manqueeren, feilen, te kort komen, in gebreke blijven,
nalaten; zijne betalingen staken, failliet zijn.
Mantille, vrouwenmanteltje.
Manuaal, handboek, dagboek; toetsenrij.
Manudüetie, handleiding, aanwijzing.
Manufacturen, hand-, kunstvoortbrengsels, inz. vau zijde, katoen, linnen, wol. Manufacturier, wie zulke voorwerpen maakt, verkoopt.
Manufactuur, werkplaats, waar hand- of kunstvoort
brengselen in menigte vervaardigd worden. Manumi««ie. vrijlating van een slaaf of lijfeigene.
munu propria, met eigen hand (geschreven). Manuscript, (M. S.). handschrift, geschreven boek. Mskppe, omslag; teeken- of brieventasch. (wenborsten. Mappemonde, wereldkaart; (iron.) groote, volle vrou-mappeeren, landkaarten teekenen.
Maraboet, mohammedaansch priester eener moskee. Maraboe-vederen, schoone, donsachtige veêren tot sieraad op dameshoeden.
Marasquin, Maraskino, fijne brandewijn, getrokken op
fijn gestooten pitten van zure kersen.
Maraudeur, z. Marodeur.
March^nd, koopman, handelaar.
■narchandeeren, handel drijven ; dingen; ook dralen. marche«ren. te roet gaan, op soldatenwijs oprukken. Marehése, in Italië markgraaf of = het Fransche Marquis.
Hlamp;rcipein, (gewoonlijk Marsepein) «uikerbroodje ; gebak HarechAl, maarschalk. (uit amandelen en suiker.
Mareehauaiié, veiligheidswacht te paard, rijdende veldwachter, policie-ruiter.
ftlarémmen, ongezondene moerassige oorden in Italië, raargiiiale aanmerkingen, randaanmerkingen. marginecren, met een witten rand voorzien, omranden;
op den raad aanteekenen.
Hlariamp;ge huwelijk; heer en vrouw (in 't kaartspel). Marinade, gekruide pekelsaus tot inmaking van spijzen ;
de daarin gelegde spys zelve.
Marine, zeewezen; zeemaebt.
marineeren, in marinade inleggen of inmaken. Marinier, zeesoldaat.
Marionetten, draad- of ledepuppen ; poppenspel.
maritaal, mannelijk, wat den man toekomt.
Mark, merkteeken; grens; gewichtseenheid voor goud,
zilver en edelgesteenten.
markeeren, z. murqueeren.
Marketénter, Marketenster, zoetelaar, zoetelaarster, (die aan de soldaten ververscbingen verkoopt, veld- of legerkraamster.)
Markeur, (Marquenr), teller bi) ,t biljart; oppasser. Markies, (Marqni»), Markiezin, (Marquise), in Frankrijk en Engeland de titel van den tweeden adellijken rang.
Marlborough, beroemd Fransch volkslied op den grooten Engelschen veldheer van dien naam; de marschwys van dat lied (doorgaans samengetrokken tot M a 1 b r o e k). Marli, licht gaasachtig weefsel, halfzijden stof. Marmelade, gesuikerd verdikt vrnchtensap, ooftmoes. Moróde, plundering, stroopparty.
marodeeren, heimelijk plunderend rondzwerven. Marodeur, achterblijver, landlooper, plunderaar. Marokijn, gekleurd bokken of geitenleder.
marquant, in 't oog vallend, uitstekend.
Mdrque, merk, herinneringsteeken ; speelmerk, marqueeren. merken, stempelen; op- of aanschreven. Marquis, z. Markies, Marquise, z. Markies; look:) linnen zonnescherm; linnen overdekking eener offleiers-tent ; dames-parasol, die naar welgevallen rechtop of schuins kan opgezet worden; soort van groote, smake-Marronen, groote, edele kastanjes. (lyke peer.
Marrons, groote, ronde haarkrullen als vrouwentooi. Mars, de krijgsgod; eene der planten; (fig.) de oorlog; marsch! voorwaarts ! voort 1 weg! (het ijzer.
Marsch, krijgs- of legeroptocLt; dagreis te voet. Marschland, laag gelegen moerassig en vet land. MArsehroute, reisweg, richting van den tocht. Marseillaise, Fransch patriotisch krijgslied van 1792. Marsepein, z. Mareipein.
martiaal, krijgshaftig, strijdbaar.
Mamp;rylaud. bekende tabakssoort uit de geljjknamige landstreek der Vereenigde Staten.
Mascarón, groteske kop aan fonteinen, deuren enz.
aaasculinum, mannelijk, Muaculinum. mannelijk geslacht Her naamwoorden ; masculini géncris, van het mannelijk geslacht.
Maakoramp;de, gemaskerd bal, mommendans.
Masker, (fr. Misque) mom, momaangezicht; vermond persoon; Toorwendsel, uitvlucht.
!Vla»keeren, bedekken, verbergen, het uitzicht benemen ; (flg.) bewimpelen, bemantelen, verbloemen.
Maskeron, eene masker voordoen, vermommen, verklee-den.
Mla«»a, hoop, menigte; stofklomp; het geheel, alles bijeengenomen ; (ook:) gezamenlyke boedel van iemand, die failliet of bankroet is (Massa concurrens); (in de negertaal:) meester.
MassAcre, gruwelmoord, neder sabeling, bloedbad.
massacreeren, nederhouwen, afmaken, een bloedbad aanrichten.
masseeren, het lichaam na het bad op Oostersche wijze wrijven, drukken, kneden, enz.; wie dit verricht heet
Masseur.
Massief, (van gebouwen) sterk, vast, uit muurwerk bestaande ; (van metalen:) dicht, vol, niet hol; (van menschen :) grof, ruw, onbehouwen, plomp..
MAster, heer. Manheer; meester, baas; quot;bestuurder, hoofd, opzichter; eigenaar, kapitein van een koopvaar-dijschip; leermeester, schoolmeester; (ook, als beleefd-heidstitel:) Mynheer, (afgekort Mr.); jongehecrj (z.
Masticamp;tie, het kauwen. [Messieurs).
Mastik, zekere gom ; stopverf; kleefdeeg.
Mastodon, ondergegane diersoort der voorwereld.
MastuprAtie, Masturbatie, zelfbevlekking.
Masürka, Poolsche nationale dans in 8 maat.
Matador, doodslager, stierendooder in Spanje ; uitstekend man, eerste baas; een der hoogste troeven in 't kaartspel.
Matelote, matrozenkost; spijs van tot ragout gekookte visch met zout, peper, uien, wijn, etc.
MAter, moeder; moederkerk; (ook:) moerschroef.
Materialen, het Materiaal, Materiëel, de ruwe stof tot eenig werk, bouwstoffen; bestanddeelen; het Materiëel, het geschut.
Materialisme, stelsel, uat alles als stofltelyk beschouwt en een geestelijk bestaan ontkent.
Materialist, aanhanger van 't materialisme van de stelling; al wat bestaat is stof: (in Duitschland ook:) handelaar in kruiderijen, specerijen.
Materialiteit, stoffelijkheid, eigenschap der stof.
Matérie, stof, grondstof; onderwerp; (ook:) etter.
materiëel, lichamelijk, stoffelijk; wezenlek, zakelijk (z.
ook onder Materialen.
Materniteit, moederschap.
niathemAticu«, wiskunstenaar, meetkundige. Mathematiek, wiskunde, nauwkeurige wetenschappen, mathomamp;tisch. wiskunstig; overtuigend, uitgemaakt, ftlathési», = Mathematiek.
Matinee, morgentijd, Toormiddng, voormiddag-bijeenkomst;
M.^ mu»icale, muziekpartij in den voormiddag. Matines, (bij de R. K.) vroegmetten matineu*. vroeg opstaand, gewoon aan vroeg-opstf.an. Matréx, kleinkinderschoolhoudster; bijzit, liefje, (mai-tresae). (van den stempel ontstaan.
Matrij», metaalmoeder, koperen vorm, door het inslaan Matrimónium, echt, huwelijk ; huwelijksleven. Matróne, Rom. dame, deftige bedaagde vrouw, matteeren, mat. dof maken, wit koken.
Maturiteit, rapheid, volwassenheid.
Mausoléum, praalgraf eeretombe.
Mavor», de krijgsyod. Mars. I meening.
Maxime, grondstelling, grondregel; leerspreuk; bepaalde Maximum, het hoogste, grootste ; de hoogste prijs. Mayor, burgemeester (z. Lord-mnyor).
Mazétte, slecht paard, knol; slechte speler, kruk. mca culpa, mijne schuld, door mün toedoen. Meamp;ntler, meantirisch, z. Marauder, mpeamlrisch. Mechanica, z. Mechaniek.
Mechamp;nicu», werktuigkundige; handwerksman. Mechaniek, bewegingsleer; werktuigkunde; inrichting,
samenstelling der machines.
mechanisch, werktui^kunstig; handwerkmatig; zonder
nadenken (b. v. iets verrichten).
Machanisme, inwendige samenstelling van een werktuig,
drijfwerk ; bewerktuiging.
Medaille, gedenkpenning ; cerepenning.
Meilaillón, groote gedenkpenning; lijstje, ring om er schilderstukjes, portretten, naamcijfers, enz. in te plaatsen.
mediaan, middelgroot, middelmatig (inz. van papier). Mediaan, druklettersoort tusschen augustijn en dessendi-aan; duhhele M.. lettersoort tusschen dubbele augus-tjjn en dubbele dessendiaan.
mediair, middelst in 't midden zijnde.
Mediair, bemiddeling, tusschenkomst.
Mediatenr, middelpersoon, bemiddelaar, scheidsman. Mediatic, bemiddeling, tusschenkomst ; voorspraak, mediatief, bemiddelend.
mediatiMoureu, middelbaar maken, een vroeger onmid-delbarm souvere.ineu vorst in een middelbaren of af-hankelijken veranderen.
meiliatórisch, bemiddelend, door bemiddeling verzoenend. Medicament, artsenij, geneesmiddel.
Medicijn, geneesmiddel. Medicijnen, artsenijkunde, geneeskunde.
14
medicinaal, geneeskundig ; geneeskrachtig ; tot de artse-
nijen behoorende.
Medicinae Dóctor, Z. Médicua.
medicinecrcn, artsenij innemen.
Médiou»t MedicinseDrtctor, (!tl. D.), geneesheer, médio, in medio, in 't midden; m. «lunii. in ^t midden mediocre, middelmatig. (van Juni, half Juni.
Mediocriteit, middelmatigheid, juiste midden, middelweg, médisch, tot de geneeskunde hchoorend.
üladitütie, overpeinzing, he^piegeling.
mediteeron, bepeinzen, wikken en wegen; stille gebeden
of vrome bespiegelingen houden.
mediterraan, middelandsch.
Médium, middel; middelstof; hulpmiddel; persoon (gew. vrouwspersoon), die beweert (door somnambulisme) als bemiddelaarster op te treden tusschen haar medemenschen en de geesten der afgestorvenen, om alzoo eene gedachtewisseling te houden, z. Spiritist.
Medusahoofd, hoofd van Medusa (eene der drie Gorgo-
nen, z, aid.); fig. afgrijselijk, schrikbarend voorwerp. Meeting, vergadering, bijeenkomst. (boosaardig wijf.
Megéra, naam van eene der 8 Furiën, helsche furie ; (fig.) Melancholie, swaarmoedigbeid, droefgeestiirheid. (dig. melancholiek, of melanchóliitch, zwartgallig, zwaarmoe-MelAnge, mengsel; mengelwerk.
MelAsae, suikersap, suikerstroop. (woordenstrijd.
MMée, strijdgewoel, handgemeenschap ; (ook:) heftige m«leeren, mengen, vermengen ; zich met iet» m., zich
met iets bemoeien.
Melioriitie, verbetering meliorceren, verbeteren. Mêle», suikerbrood; (Melissuiker) halföjne broodsuiker
(minder dan raffinade).
Mcliiise, bijenkruid, honigbloem, citroenkruid.
Melodie, zangwys, toongang; welluidendheid, melodiëna, melódisch, welluidend, zoetklinken;!, liefelijk zangerig.
Melodrama, tooneelspel, bij intervallen begeleid door muziek, en waarbij dan de woorden enkel gesproken, niet gezongen worden.
Melomanie, overdreven zucht voor de toonkunst. Melotypie, notendrnk door middel van letters. Melpomene, de muze van het treurspel.
Membramp;nen, teedcre huiden, vliezen._
memento ! gedenk ! mcmêntu, móri, — gedenk te sterven. Memento, herinnering, gedachtenisteekcn. Mémoire. Z. Memérie.
memorabel, gedenkwaardig.
Memorandum, heiinneringsboek, gedenkboek. Memoriaal, herinneringsgtschrift; verzoekschrift, ingeleverd stuk; aanteeken- of herinneringsboek der kooplieden (waaruit de posten van 't journaal worden opge-maakt).
Memórie (fr. WIémoire) nadenken; geheugen, her inn e-rings vermogen; herinnerings- of gedenkschrift; schriftelijke ontvouwing, openlegging.
memoriëeren, memorineeren, van huiten leeren. Menamp;ge, huishouding ; spaarzaamheid, hnishoudelijkheid; gemeenschap van disch en woning; (ook:) soldatenspijs; Menage-ketel», spijsketels der soldaten.
menageeren, ontzien, met verschooning behandelen; huishoudelijk met iets te werk gaan; zich m., zich matigen, zich in acht nemen.
Menagerie, diergaarde ; (ook ;) beestenspel.
manageua, huishoudelijk, spaarzaam ; met omzichtigheid. Menéchmen, volmaakt op elkaar gelijkende tweelingbroeders, evenbeelden. (ken. Menèe, heimelijke list, sluwe kunstgreep, kwade praktij-Menestreel, dienaar en begeleider der vroegere troaba-dours.
Ménie, rood loodoxyde, als verfstof gebruikt, loodvermil-
joen, loodcinnaber.
Meniscus, maanglaa, maan (glas dat op de eene zyde bol
en op de andere hol geslepen is,)
Mennoniet, (pop) Menist, doopsgezinde; Menistenbruiloft, (iron.) ruiming van eene sekreetput; Menisten-streek, fijne, vrome list; Menisten-waarheid, halve waarheid.
Ménsis, maand; ejusdem ménsis, van de zelfde maand. Menstruatie, maandelijksche zuivering der vrouwen,
maandstonden (Menstrua, Menses).
menstrueeren, de maandstonden krijgen of hebben. Mensurabiliteit, meetbaarheid.
Mensuur, maat; tijdmaat; de afgemecen afstand tusschen
de beide strijdenden (bij een tweegevecht).
meutaal, in den geest, in de gedachte, innerlijk.
Mèntie, vermelding; gewag.
mentioneeren, vermelden, gedenken, aanvoeren. Mentor, leidsman en raadgever; bejaard en wijs opvoeder
van een jong mensch.
Menü, tafellijst. spijslijst, opgave van 't geen er by een
maaltijd achtervolgens op den disch zal koraen. Menuét, langzame, afgemeten, statige dans. (lucht.
Mephitis, stiklucht, door koolzuur enz. verontreinigde Mepbitisch. stinkond, verstikkend, stiklucht bevattend. Meprise, misvatting, dwaling, misverstand, abuis, mercantiel, mercanticcl. den handel betreflfend. mercennir, loon-, baatzuchtig, eigenbatig ; veil. Mercenair, huurling, loonbediende ; daglooner.
merci ! dank ! heb dank ! dankje 1
Mercuriamp;liën, mcrcuriamp;le, middelen, kwikmiddelen,
artsenijen met kwik.
Mercürius. afg; Mercuur, de koopgod, tevens god der
dieven en bode der goden ; zekere planeet; kwik. Meridiaan, middagcirkel; hoogste graad, top.
I
meridionaal, zuidel^k.
Mèrino*, spaansche schapen met zeer fijne wol; (ook:)
gekeperde stof van kamwol.
merveilieuw, wonderbaarlijk ; onvergelijkelijk. Me»alliAn«e, ongeluk huwelijk, wanvcrhintenis. mesaliit'eren (zich), een ongelijk huwelijk aangaan, beneden zijn stand trouwen.
ftlesmerisme, dierlik magnetisme.
Mesquinerie, vrekkigheid, bekrompenheid.
meaaa (di) voce. (Fr.), miao de voix, het langzaam
aanzwellen of afnemen vau een toon bi) het xingcn. üleMagerie, bijzondere inrichting tot vervoer van reizigers en goederen, inz. in Frankrijk en België; bureau of kantoor van zoodanigen dienst.
Mesaalina, schaamtelooze. wulpsche vorstin of vrouw. MessiAde, Klopstock'» heldendicht op den Messias, ülessias, gezalfde, verwachte Verlosser.
Ifle»«ieur*, (pl. van 't fr. Monaieur, ook bij de Engel-schen in gebruik en dan bij afk. geschreven BIe»»r».) Mijnheeren, Mijne Heeren.
Mestiezen, afstammelingen van Europeanen en Indianen
(Amerikanen), kleurlingen.
mesuramp;bel, meetbaar.
Mesure, maat; maatregel, voorzorg.
^■etachronisme = Anachronisme.
Metalliek, metaalachtig.
Metal Heken, staatsschuldbrieven, die op metaal, op zilver
luiden, die in zilver en niet in papier aflosbaar zijn. Metallisatie, metaalvorming, het ontstaan der eersten, metéllisch, metaal of erts bevattende.
Metallurgie, wetenschap der metaalsmelterijen: schei-kuost der ertsen ; (in 't alg.) mijn- of bergwerkkunde. Metamorphose, gedaanteverwisseling, metarmorphoseeren, van gedaante veranderen, herscheppen.
Metaphoor, gelijkenis, beeld, figuurlijke uitdrukking, metaphórisch, zinnebeeldig, overdrachtelijk, figuurlijk. Metaphysiek, Metanhysica, bovennatuurkunde. Metempsychose, zielsverhuizing.
Meteoor, luchtverschijnsel, luchtteeken.
Meteorologie, leer der luchtverschijnselen, weerkunde. Meteoroloog, weerbeschouwer, waarnemer of kenner der
luchtverschijnselen.
Meteoroscoop, werktuig om de lengten en breedten van
de plaatsen op aarde te bepalen; (ook:) weerwijzer. Meter, z. Gaxometer.
Méter, (fr. Métre) el. grondslag van 't metrieke stelsel der maten en gewichten (= een tienmillioenste deel van 't noordelijke meridiaan-quadrant des aardbols), de (nieuwe) el in Frankrijk, België, Nederland. Saksen, Griekenland. enz. (en thans in alle beschaafde landen). Methóde, wijze of manier, handelwijze ; leerwijze.
Methodiek, voordrachtsleer. ontwikkeling of voorstelling
der leerwyze; (ook:) Methodologie geheeten. methodisch, planmatig, geregeld, ordelik.
Methodisten, dwepende christen-sectie in Engeland. Methodologie, z. Methodiek.
Metier, handwerk, hanteering; vak; weefstoel, getouw. Métre, z. Meter.
Metriek, leer, kennis van den versbouw.
metriek, métrisch, wat tot den meter behoort; (ook:)
in verzen, in gebonden styl.
Metronome, zangmaat-meter.
MetropMe, Metropoli», eig. moederstad ; hoofdstad, zetel van een aartsbisschop; wereldstad zeer groote stad, die als 't ware eene wereld op zich zelve uitmaakt. Metropolitaan, Metropoliet, aartsbisschop, metropolitaausch, aartsbisschoppelijk.
Metroseoop, moederspiegel.
Metrotomie, keizersnede (onnatuurlijke verlossing). Métrum, maat, versmaat.
Meubelen, huisraad; roerende have,
meuh(i)leeren, met huisraad voorzien mèum et tüum, het myn en dijn; de eigenbaat. Miasma, smetstof, in de lucht verspreide ziektestof. Micamp;do, titel van den geestelijken keizer van Japan (onder wiens gezag ook de t a i k o e n of wereldlijke keizer staat).
Microcósme, de wereld in 't klein ; (fig.) de mensch. Micrometer, werktuig om klein* voorwerpen, of afstan-Microscoop, vergrootglas. (den te meten,
microscópinch, alleen door vergrootglazen zichtbaar. Midas, ryke domkop, dom beoordeelaar ; Midias-ooren,
lange ooren, ezelsooren.
Midshipman, kadet, of jongste zeeofficier op de Engelsche vloot (pi. Midshipmen). iking.
Migramp;tie, verhuizing van volken, landverhuizing, uittrek-Mijter, (lat. Mitra) bisschopsmuts. Mijterstad, bisschopszetel, inz. Utrecht.
Mikmak, list. streek, kuiperü ; ook feil, gebrek. Milicien, soldaat der loting of lichting, militie-soldaat. Militair, soldaat; krijgsmansstand.
militair, wat tot het krijgswezen betrekking heeft; mi-litaire académie, school voor de vorming van officieren, militairemént, op soldatenwijs ; (fig.) stipt, ordelijk. Militie, krijgswezen; landmacht, inz. de manschappen der
jaarlijksche lichtingen door 't lot.
Millefólium, duizendblad, achilleskruid (zter heilzaam,
in 't wild groeiend kruid).
Milleporen, puntkoralen (voortbrengsel der poliepen). Milliard, duizend millioen.
Milli*sse, duizend milliarden.
Milligram, duizendste van een wichtje.
Milliliter, duizendste van een liter
Milliméter, streep, duizendste van een meter.
Milord, liever Mylord (z. aid.).
Mil réis of Mille reis, Portugeesche rekenmunt = 1000 reis of realen (z. Reaal) = 2 gl. 85 ct.
Mimen, gebarenspelers: gebaren.
Mimicus, meester in t gebarenmaken.
Mimiek of mimische kunst, gebarenkunst, gebarenleer; gebarenspel.
mimisch, tot de gebarenkunst beboorende.
Mimoloog, navolger, nabootser, naiper, naprater.
Mimosa, zinkruid ; kruidje-roer-mij-met.
Minarét, moskee-toren. (manieren.
Minauderie, gemaakte behaagzucht, nufft-rij; gemaakte
Mine, gelaat, uitzicht ; onderaardscbe gang, myn, bergwerk ; kruitmijn, springkuil; heimelijke aanslag.
Mineraal, delfstof, bergstof, erts, levenloos 'onbewerktuigd ) natuurvoortbrengsel.
mineraal, ertshoudend; dulfstoffelijk; mineramp;le wateren, zulke wateren of bronnen, waarin eene of andere delfstof is opgelost, (fezondheidsbronnen.
Mineralogie, bergstofkunde, leer van de onbewerktuigde natuurlichamen.
Mineraloog, delfstofkundigo, erts- of steenkenner.
mineeren, ondermanen; kruitmijnen aanleggen.
Minérva, godin der wijsheid, ook des oorlogs (Pallas).
Minerv4l, leergeld, schoolgeld; inz. op de Latynsche scholen, honorarium.
Mines maken, den schijn van iets aannemen ; gezichten trekken.
Mineur, mijnwerker, bergwerker, ertsgraver.
Miniatuur, portret of schilderstuk in 't klein. M.-schilderkunst, klein- of fijn-schilderkunst met gomwaterverven.
Miniè-buks, soort van buksen, die met geringe lading zeer ver dragen (naar den Franschen generaal Miniél.
Minimen (lat. Minimi), minste of geringste broeders (een zeer strenge monniken-orde), in de 15de eeuw door Franciscus van Paula gesticht, daarom ook Pauliner of Paulaner monniken en (in Napels) Paolotti geheeten. (prijs.
Minimum, het kleinste, minste, laagst bedrag, laagste
Minister, dienaar; hoogste staatsambtenaar, hoofd van eene der afdeelingen of departementen van het staatsbestuur. M.-residént, gezant van minder rang, zaakgelastigde van een staat of vorst.
Ministérie, dienst; staatsbeheer; bijzondere afdeeling of departement van bestuur onder oen minister; gezamenlijke geestelijkheid; openbaar m., (O. M.), openbare aanklager of eischer bij eene rechtbank.
ministerieel, ambtshalve; al wat van een minister of van het ministerie uitgaat; het ministerie of de ministers aanhangend.
ministreeren—mitrailleeren. 245
ministreeren, den kerkdienst verrichten of helpen vcrrich-Minor, jongere; minderterm eenersluitrede. (ten.
Minoraat, erfopvoljfingsrecht der jongeren. Minurenniteit, minderjarigheid, onmondigheid. Minorieten, minderbroeders = Franciskunen (z. aid.). Minoriteit, minderheid; stemmenminderheid. Minotauru», fabelmonster, half mensch half stier, minua, min ; een minus, een tekort.
minuteeren, ontwerpen, ten papiere brengen, de minuut
eener acte opstellen.
minutieus, kleingeestig, haarfijn, onbeduidend.
Minuut, GOste deel van een uur, van een graad.
Minuut. Minüte, eerste schriftelijk opstel, klad; het origineel van eene openbare acte, van een contract, enz. mio cónto (m. c.), mijne rekening.
Mirabellen, kleine roodachtig bruine of gele roode pruimen. (kend.
miraculeus, wonderbaar, wonderdadig, verbazingwek-Mirailsch, het hemelvaartfeest van Mohammed.
Miramp;kel. wonder, wonderwerk, iets wonderbaarlijks. Mis, de R. K. Avondmaalsviering, de wüding der hostie; (ook;) de jaarmarkt, inz. te Leipzig, te Frankfort a/Men te Brunswjjk (van daar Mis goed. Mis war en. Mis catal ogus, enz.).
Misanthroop, menschenhater, ongezellig mensch. Misauthropie, menschenhaat, menschenschuwhcid. misanthrópisch, menachenachuw, terugstootend. Miscellanea, gemengde opstellen, mengelingen, allerlei. Mise, inzet, inleg bü spel, loter^, enz.
mUeramp;bel, ellendig, armzalig, jammerlijk.
Misère, ellende, nood; het spel, waarbij mon opzettelijk
niet een enkelen slag haalt.
Miserére, (d. i. erbarm u) Lat. aanhef van den Listen psalm als boetezang in de R. K. Kerk; (ook:) darmjicht, darmkronkel, besloten koliek ; het drekbraken. Missricórde, goedertierenheid, ontferming, genade. Miskrediet, kwade naam, gedaald vertrouwen. Misogame, huwelijkshater.
Misogynie, vrouwenhaat.
Miss, mejuffrouw.
Missaal, misboek; groote druklettersoort, tusschen dubbele canon en groote canon of sabon.
Missie, zending, bekeeringsgenootschap; last. Missionaris, zendeling, heidenbekeerder.
Missive, zendbrief, brief, boodschap.
Mistress (Mrs.), mevrouw, meesteres, gebiedster. Mitigamp;tie, verzachting, verlichting.
mitigeeren. verzachten, matigen, bevredigen.
Mitra, de bisschopsmuts of hoed; met de m. beklee-
den, tot bisschop verheffen.
Mitraille, kleine ijzerwaren ; gekapt ijzer of lood, schroot, mitrailleeren, met ichroot schieten; doodschieten.
mitteeren, zenden, afzenden ; wegzenden, afscheid geven. Mixtuur, mengsel; artsenijmengsel ; (ook:) een orgelregister van veel kleine püpen op édn clavis of toets. Itlnèmoniek, lUnêmotechniek, lierinnerings- of geheugenkunst.
]Vlneinb»riie, godin der herinnering, moeder der 9 muzen, mobiel, beweeglijk; marsch- of tochtvaardig.
Mobilair, beweeglijke have, gezamenlijk roerend goed, meubelen. l stellen,
mobiliweeren, mobiel maken, in marschvaardigen staat Mobiliteit, beweeglijkheid, vluchtigheid, onbestendigheid. Móde, wijze, tijdsgebruik, veranderlik gebruik, dat van
den smaak en de grilligheid afhangt.
Modél, voorbeeld, monster, voorschrift.
medelleeren, boetseeren, navormen, in 't klein voorstellen; een model maken.
moderaat, gematigd; billik.
Moderamp;do», gematigden, eene politieke partij in Spanje. ModerantiMiue, matigingsstelsel, gematigd regeeringsstel-sel, grondstellingen en gezindheden van matiging en zachtzinnigheid in staatszaken.
Moderamp;tie, gematigdheid, bezadigdheid.
Moderateur, Moderator, leider, bestuurder, matiger
der beweging 'aan machines), (z. ook Regulateur). Moderateur-lamp, lamp, die zelve den aanvoer der olie
b\j de pit regelt.
modereereu, matigen, verzachten; beperken.
modérn, bedendaagsch, nieuwerwetsch.
moderniseeren, naar den nieuwen smaak of stijl inrichten, modést, zedig, eerbaar, bescheiden.
Modentie, zedigheid, eerbaarheid, schaamte.
modiek, gering; (ook:) matig in prys, goedkoop. Modificatie, wijziging, verandering, beperking, modificeereu, vorm of gedaante geven; wijzigen, beperken, verzachten.
módiscb, naar de mode, naar 't gebruik van den dag. Modi*t. modemaker, modehandelaar; Modi»te, modemaakster, modehandelaarater, modekoopvrouw.
Módul. Módulu», maat, maatstaf; gietvorm ; munt-Modulamp;tie, stembuiging, toonleiding. (maat.
Módu», wijze, manier; veranderlijke vorm van het werkwoord. (heerscher van Eindostan. Mógol of Mogul, titel der voormalige Mongoolsche be-Mobammedaanscbe godsdienst, z. Islam,
Moiré, Moor, soort van gewaterde of gevlamde zijdestof. moiré, gewaterd, met gevlamd voorkomen.
Moitié, helft; wederhelft, gade, echtgenoot; ook tafelbuur; mededanser; dischgenoot; M. maken, winst en verlies met iemand deelen.
Moka, Mokba- of Mokka-koffie. Arabische koffie, moleculaire kracht, de aan moleculen eigen kracht om elkaar aan te trekken en af te stooten.
Moleculen, zeer kleine deeltjes of bolletjes der stof (die men zich echter niet als ondeelbaar denkt, Tjrl. atomen); bloedbolletjes; (ook:) zaadvochtdiertjes, bolletjes, kogeltjes.
molést, lastig. Riolestütie, overlast, ongelegenheid, mnlevteeren, bezwaren, overlast aandoen, kwellen. Mólla, (in Turkije:) de opperrechter van eene stad of
van een geheel district, wetverklaarder.
iMollusken, weekdieren.
Móloch, een afgod der Moabieten en Ammonieten, wien
zij menscben, inz. kinderen, offerden.
Mol, Multon, zachte, dikke woUen stof.
Momént, oogenblik, tijdpunt; beweeggrond; hoofdomstandigheid, hoofdpunt.
momentanvel, oogenblikkelijk, ras voorbijgaand. Mómu», god der satire; bespotter, hekelaar. Monachivme, monnikendom, monnikerij.
Monaden, eenheden, ondeelbare stofbestanddeelen; (ook :)
puntdiertjes (infusiediertjes).
Monarch, alleenheerscher, zelfbeerscher.
monarchaal, alleenheerschend; der monarchie toegedaan. Monarchie, alleenbeerscbappü, zulk een regeeringsvorm, waarbij de opperste macht m den staat aan een enkelen
Eersoon is toevertrouwd. Zij is o n b e p a a 1 d, als de oogste staatsmacht, namelijk de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht, in de handen van den monarch vereenigd is; of bepaald (constitutioneel), als de monarch de oppermacht met de vertegenwoordigers van het volk deelt.ersoon is toevertrouwd. Zij is o n b e p a a 1 d, als de oogste staatsmacht, namelijk de wetgevende, rechterlijke en uitvoerende macht, in de handen van den monarch vereenigd is; of bepaald (constitutioneel), als de monarch de oppermacht met de vertegenwoordigers van het volk deelt.
Mondaniteit, wereldsgezindheid, ijdelheid.
mon Dieu, mijn God ! goede hemel!
moueeren, herinneren, vermanen, waarschuwen. Moniteur, herinneraar, vermaner; schoolhelper in Frankrijk en België; het officiëele dagblad in Frankrijk. Monitie, herinnering, vermaning; wenk, waarschuwing. Monitor, herinneraar, vermaner; leerling, die met het onderricht van een zeker getal medescholieren belast is. Monocraat, alleenheerscher.
Monocratie, alleenheerschappij.
Monodrama = Melodrama (z. aid.).
Monogamie, enkelvoudige, niet herhaalde echt. Monogram, ineengevlochten aanvangletters van een
naam; elke eenvoudige omtrek bij de Ouden. Monographic, verhandeling over een enkel of bijzonder voorwerp.
Monoliet, een kunstvoorwerp uit één blok of steen, b.v.
zulk eene zuil.
Monoloog, alleenspraak, zelfgesprek.
Monomaan, lijder aan een idee fixe(z. aid.). Monomanie, soort van waanzinnigheid, die zich slechts aan een enkel voorwerp houdt en daaruit voedsel put, vaststaand denkbeeld als zielsziekte.
Monopólie, alleenhandel, uitsluitend recht om een be-
dryf of handel in den Staat alleen te dry ven. monopolisecran, tot den alléénhandel beperken; den
alleenhandel of een monopolie drjjven.
Mono*yllAbe, éénlettergrepig woord.
Monothcismc, het geloof aan één God.
Monotonie, eentonigheid, eenvormigheid.
monotoon, eentonig, vervelend.
Monseigneur, doorluchtige heer, hoogedele, titel van hooge geestelijken (vroeger ook van niet-regeerende vorsten) in Frankrijk.
Monsieur, Manheer.
Mónster, z. Monstrum.
Monstrans, de prachtige zonvormige hostie-vaas, of -kelk. manntreu», z. monstrueu».
Monstróaiteit, Monstruositeit, misvorming, wanstaltigheid, gedrochtelijkheld.
monstrueus, monstreus, gedrochtelijk, wanschapen. Mónstrum, Móuster, gedrocht, wanschepsel, al het on-
natuurlykc en zeldzame in zijne soort.
Mantagnsikrd, bergbewoner.
Montamp;nen, bergbewoners, berglieden.
MonUmt, bedrag, beloop (b. v. eener rekening), monteeren, stijgen; opwekken, opwinden, bezielen; klee-den (soldaten); bemannen (een schip); van een getuigd paard voorzien, goed bereden maken (een ruiter); de verschillende deelen van een voorwerp, inz. van «ene machine vereenigen, ineenzetten; zetten, in eene kas vatten (edelgesteenten); bijzetten (de verfkuip). Monteering, Montuur, militaire dienstkleeding. Montgoliière, luchtballon (naar de uitvinders de gebroeders Montgolfier).
Montisten, renteniers, die hun geld alleen op onroerende goederen uitzetten.
Montuur, z. Monteering, ook het dier, dat men berydt, rijdier ; al wat tot invulling, opmaking, toerusting van een voorwsrp dient.
Monument, gedenkteeken, gedenkzuil.
moquant, bespottend, hoonend, schertsend.
Móra, zeker italiaansch raadspel met de vingers.
Móra, vertoef, verwijl, vertraging; in mora zijn, nalatig, in gebreke, achterstallig zijn. (z. ook Perieulum). Moraal, zeden-, plichten- en deugdenleer.
Moraliteit, zedelijkheid, het zedelyk goede.
Moralist, zedeleeraar, schryver over de zeden.
morbeus. ziekelijk, door ziekte voortgebracht.
morbleu! verduiveld 1 drommels !
mordAnt, bijtend, scherp, schamper.
Mordant, een bijtmiddel.
móre conanèto of móre sólito, naar gewoonte, naar
de gebruikelijke wijze.
móre majórum, naar oud of voorvaderlyk gebruik.
Móres, zeden, gebruiken; iemand more» leeren, hem
te recht zetten, tot zyn plicht brengen.
morgauAtiech huwelijk, huwelijk met de linkerhand, waarbij een vorstelijk of hoogadeliyk persoon zich met iemand van lagere geboorte in den echt begeeft en aan deze eene zoogenaamde RforganAtica, morgengave, uitzet, terwül de kinderen uit zulk een huwelijk alleen den naam en het vermogen der moeder erven.
Morgue. iin ParijB:) de plaats van tentoonstelling der drenkelingen; (ook:) hoogmoedig, verwaand gezicht, trotsche ernst. {in N. Frankrijk.
Morlaix, dicht, sterk huislinnen (van de stadMorlaix Morocómium, Morodómium, krankzinnigengesticht. MoroaUeit, gemelijkheid, kwade luim.
Morpheus, god des slaaps; de slaap.
Morphine, Morphium. opiumzuur (sterk vergift). Morphographie, vormbeschrijving, beschrijving der na-
natuurlichamen volgens hunne gedaanten.
Mors, de dood ; morsdood, ontwijfelbaar dood.
Mort, een doode ; i in 't omberspel:) de vierde, voor *t
oogeublik stilzittende speler, de strooman. Mortadéllen, kleine metworsten (deels varkens-, deels Mortaliteit, sterfelijkheid; sterfte. [rundvleesch).
Mortier, groote vijzel; bommenwerper, bomketel. mortifiAnt, krenkend, beschamend, vernederend. Mortificatie, dooding ; tuchtiging ; beschaming, mortificeeren, dooden; kasteden, het lichaam kwellen; krenken, leed doen (b.v. door eene weigering, berisping, enz.); murw, malsch maken (het vlcesch).
mórtuüs, dood. Mórtnüs. eene doode.
MoscovAde. ruwe, ongeraffineerde suiker.
Moskee. Mohamtnedaanache tempel, bedehuis. Moskieten, biitvliegen, steekmuggen in Indië, enz. Móslem, (pl. Moslemum) aanhanger van Mohammed,
rechtgeloovige. Mohammedaan.
Mótie, beweging; voordracht, voorslag, inz. in de kamers
der volksvertegenwoordigers.
Motief, beweeggrond, prikkel, spoorslag.
motiveeren, met redenen omkleeden, staven.
M6tto, zinspreuk, kernspreuk als opschrift.
mótu próprio, uit eigen beweging of aandrift. MouchArd, kondschapper, verklikker, politiespion. Mousse, scheepsjongen, kajuitwachter.
Mousselien, neteldoek.
mousseeren, schuimen, opbruisen.
mousseux, schuimend (b. v. als champagae-wijn). Moussón = Passaatwind (z. aid.).
Moustache, knevel, snonebaard Mouvemént, beweging, opstand.
moveeren, bewegen, in beweging zetten.
Mozaïek, Muzief-wcrk, ingelegd werk, steen- of glasschilderwerk.
MazHtsme, de mozaïsche of joodsclie godsdienst. IMozaïftt, maker van mozaïek of ingelegd werk.
Mnézzin, uitroeper der biduren Tan de minarets.
Mufti, rechtspreker; turksch opperpriester en rechter. IMulfct. menachensoort uit zwarten (negers) en blanken. I!lulelt;jenny, muildier-jenuy (z. «lonny], zoo geheeten, omdat ze uit de verbinding van twee andere machines (de Jenny- en de watcrmachine) bestaat en dus als 't ware eeu basterd, gelijk het muildier is.
MultiplicAtio, vermenigvuldiging; vermeerdering, multipliceeren, vermenigvuldigen.
ülaltipliciteit, menigvuldigheid, veelvuldigheid, menigte. Mumie, Mummie, gebalsemd en gedroogd l^k.
Münilu» vult décipi, de wereld wil bedrogen worden, municipaal, de gemeente- of de stadsregeerin^ betreffend. Muuicipaliteit, gemeenteraad, gemeentebestuur; raadhuis;
grondgebied onder 't gezag van een gemeenteraad. Munificéutie, milddadigheid, mildheid.
Muuiiie, krijgsvoorraad, schietbehoefte.
Munster, stichtkerk, domkerk.
murmureeren, morren, ontevreden zyn en klageu. Muacadijn, saletjonker, modegek, fat. (eigen,
musculair, de spieren (muskelen) betreffend, daaraan munouleu*, gespierd, sterk van spieren, vleezig. Muséum, muzentempel, kunstkabinet.
muaiceeren, kunsttonen voortbrengen, spelen.
Musicus, toonkunstenaar.
Muskét, vuurroer (voormalig soldatengeweer). Musketier, geweerdrager, voetsoldaat.
Mustie, dochter van een Blanke by cene Mulattin, mutabel, veranderlijk, onbestendig.
Mutabiliteit, veranderlijkheid, onbestendigheid. Mutatie, verandering.
mutatis mutAndis (m.m.), met de noodige veranderingen. Mutilamp;tie, verminking ; mutileeren, verminken, mutineeren, aan 't muiten slaan, oproerig worden, mutueel, wederzijdsch, over en weer.
Muzelman, rechtgeloovige, volgeling van Mohammed. Muzen, zanggodinnen; schoone kunsten en wetenschappen. Muzenzoon, student, academie-burger.
muzief goud, schilderstfoud, valsch schelpgoud. Muzief-werk, z. Mozaïek.
muzief zilver, valsch zilver, wit tin met bismuth en kwik. Muziek, toonkunst ; het op tonen gezette stuk. muzikaal, toonkunstig; welklinkend. (ziekcorps.
Muzikant, speelman; lid van een militaire kapel of mu-Mylady, titel der vrouwen van lords en baronets. Mevrouw. Mylord, eeretitel van den hoogen adel in Engeland. Myopie, kortzichtigheid, byziendheid.
Myriamp;de. tienduizendtal; ontelbare menigte. Myriagramp;mme, 10.000 grammes of 10 ponden. Myrialiter, 10,000 liters of 100 vaten of mudden.
Mjriamèter, 10,000 meters of 10 Ned. mijlen. Mjria*lt;ère, 10,000 kubieke ellen of meters.
Mystèrle, geheimenis, vprborgenheid; geheimleer, myitteriëu», geheimzinnig, raadselachtig.
Myaticismo, geloof in eene verborgen gemeenschap tus-schcn God en den mensch; stelsel van geheimzinnige schriftuurverklaring; neiging tot het wondergeloof of de geheime wetenschap.
mytitiek, geheimzinnig, verborgen, duister.
MyatificAtie, misleiding der lichtgeloovigen, foppery, myittifivaeren, op fijn verzonnen wys beet nemen. Mytho, volksoverlevering, sage, verdichting.
mythiach, verdicht, fabelachtig.
Mythologie, godenleer, fabelleer, fabelachtii;. ■nythológiach, de godenleer betreffende, fabelgeschiedenis. Itly'thoa bf My'thua, hetzelfde als Nlythe.
IV. = X'ooril.
IV0. — TV'umero. nommer.
TV'. B. = nóta béne, let wel; (ook:) noorderbreedte. IV. TV. = iiómeii néacio. ik weet den naam niet ; (ook:)
notétur nomen, men lette op den naam. TV'. S. = naschrift; (of wel:) nieuwe stijl; lin 'tFransch
ook;) TVotre Seigneur, onze Eker (Jesus). TV. X. = nóvum (eatuméntum, nieuw testament.
TVto, = nétto, zuiver.
TV4bob, (weleer:) stadhouder, bevelvoerder in O. Indië ;
(ook:) een in Indië ryk geworden en prachtig levend naearnat, helderrood, in H oranjegeel vallende. (man. Namp;dir. voetpunt, laastste punt aan den hemel, beneden paal van een hemelhorizon (tegenover het zenith, z. ald.l. (gen, argeloos, onschuldig,
naïef, natuurlek, ongekunsteld, trouwhartig, ongedwon-TVaïveteit. natuurlijke openhartigheid, beminnelijke eenvoudigheid en onschuld, ongedwongen aardigheid. TVajAde, water- of riviernimf. (ten verrichten.
TVAmaz, het gebed der Turken, dat zij 5maal daags moe-TVankinét, eene naar nanking gelijkende, maar fijnete stof. Nanking, Chineesche geelachtige katoenen stof. TVaphtha, bergbHlsem, vloeibare witte, brandbare en sterk riekende aardolie. (20 francs.
TVapAleon of TVapóleon d'or, Fransche goudmunt = Napoleoniden, nakomelingen of ook zijverwanten van Napoleon.
IVapoleonist, aanhanger van Napoleon. (jongeling:
TVarcissus, een beeldschoon, met zich zelrcn ingenomen narcotisch raiddel, slaapwekkend, bedwelmend middel. TVarrAtie, vertelling, verhaal.
nasaal, den neus betreffend; nasaal geluid, neusgeluid;
nasale letter, neusletter. (geboren kind.
Nasciturus, het kind in den moederschoot, het nog onnataal, de geboorte betreffend of daartoe behoorend. TVamp;tie, volk, de landsinboorlingen, in zooverre zü oorsprong en taal gemeen hebben.
natier, aangeboren; geboortig, afkomstig.
nationaal, wat eener natie eigen is, volksmatig; nationale industrie, volkskunstvlijt, volksfabrickwezen. nationaliseeren, in eene natie als lid opnemen ; tot een
voorwerp der gansche natie of nationaal maken. IVationaliteit, volkseigenaardigheid, -karakter.
TVativiteit, het geboorte-uur; het lot, dat, naar het aloude bijgeloof, den mensch volgens den stand der sterren by zijne geboorte reeds te wachten staat en hem voorspeld wordt (z. Horoskoop).
Natron, IVatrum, vuurbestendig mineraal loogzout. Natura, natuur. (natuur.
TVaturaliên, natuurvoortbrengselen, zeldzaamheden der naturaliseeron, zooveel als nationaliseeren ; ook aan eene vreemde luchtstreek gewennen (planten); in eene taal opnemen (vreemde woorden).
Naturalisme, natuurgeloof, natuurlijke godsdienst, die alles toeschrijft aan de natuur als eerste beginsel in tegenstelling met een gcopenbaarden godsdienst. Naturalist, natunrbelijder, verwerper der openbaring;
natuurmensch, niet kunstmatig gevormd mensch. TVaumachie, scheepsstrijd, zeeslag, inz. spiegelgevecht te Nauscoop, scheepsverreküker. (water,
nauseëus, walglyk.
Nautiek, scheepswezen; scheepvaartkunst.
nautisch, tot het scheepswezen behoorend, dat betreffend, navaal, wat tot het scheepswezen, de scheepvaart behoort, navigabel, bevaarbaar, zeilbaar.
Navigatie, scheepvaart; (ook:) stuurmanskunst. Navig4tie-acte, de scheepvaartwet, die in Engeland in 1650 onder Cromwell uitgevaardigd en in 1850 opgehe-Navigatie-school, zeevaartschool. (ven is.
NavIgAtor, zeeman, schipper, varensgezel.
nebuleus. nevelig, mistig ; (fi*.) verward ; gemelijk, necessaire, noodig, noodzakelijk.
Nécessaire, reiskistje, reistasch.
Necessiteit, noodzakelijkheid.
nee plus ultra, Z. non plus ultra.
Necroloeie, doodenbeschrijving, doodenbericht, levensgeschiedenis van een overledene.
Necroloog, doodeubeschrijver; levensbeschrijving eens pas gestorvenen; doodenlyst.
TVecromantie, geeatenbezwerinp, geestenbanniag.
IVectar, godendrank; uitstekend lekkere drank.
TVegAtie, ontkenning, loochening. (citeH.
negatief, ontkennend; negatieve electriciteit, z. Electri-uegeeren, ontkennen, loochenen ; afslaan.
TVegléctie, verwnarloozing, verzuim.
TVegligé, huiakleedij, ochtendkleed.
negligeercn, veronachtzamen niet achten. (digheid Negligéntie, nalatigheid, onachtzaamheid, verzuim, slor-negotiabel, verhandelbaar, omzetbaar.
TVegotiant, groothandelaar.
TVegoti4(ie, handelsbedrijf; verhandeling van een nog niet vervallen wissel; (in staatszaken :) onderhandeling, be-middelaarswerk; het sluiten eener leening.
quot;Negótie, handel, koopmanschap, handelsverkeer, jaegotiëeren, onderhandelen; handel drijven; tot stand
brengen, bewerken.
ülegrophaag, voorstander van den neger-slavenhandel. TVegróphilua, negervriend, by, die de vrijheid der negerslaven wenscht.
IVémesi», godin der wrekende gerechtigheid; verdelging. Neologisme, zucht tot nieuwe woordvorming in de taal;
nieuw woord of in nieuwen zin gebezigd woord. Neoloog. invoerder, voorstander van nieuwigheden in de
taal of hare beteekenis.
TVeophiet, nieuweling, nieuwbekeerde.
IVephralgie, nier- of lendepyn.
TV'epoti»me, neefschap, bloedverwantschap; begunstiging en verryking van bloedverwanten door hooggeplaatste personen, met achterstelling van derden.
IVeptunisten, aanhangers van het l\'eptuni«me. d. i. de meaning, dat de aarde hare tegenwoordige gedaante door de werking van het water heeft verkregen (vgl. Vulkaniaten.
TVeptünua, de god der zee; (ook:) eene planeet, dc verst
van de zon verwyderde onder de thans bekende planeten. Néro, dwingeland, wreedaard; tiran (naar den Romein-
schen keizer Nero).
nerven», zenuwachtig; gespierd; de zenuwen betreffende. Nérvus probdndi, bewijsgrond, hoofdbewysgrond. Nestor, schrander, eerwaardig grijsaard; oudste onder zijns gelyken.
ne sütor supra (of ultra) crêpidam, schoenmaker, houd u bij uwe leest. (afgetrokkene.
nétto, zuiver, zonder verderen aftrek, na aftrek van al het neuter, onzijdig. Neutrum, onzijdig geslacht (der naamwoorden); nentrius generis, van 't onzijdig geslacht, neutraal, onzijdig, partylcos.
Neutralisatie, onzijdigmaking, veronzydiging. neutraliseeren, onzydig maken; de verbinding vnn het
eene voorwerp met het andere verhinderen. Neutraliteit, onzijdigheid, onpartijdigheid.
Néwgate, de groote crimineele gevangenis te Londen, niftbel, ontkenbaar, loochenbaar.
TViaiaerie, onnoozelheid, domme streek.
iV'ieotiAna, tabak; de tabaksplant.
TViéce, nicht, broeders of zusters dochter. (sel vullen, niëlleeron, in metaal gravceren en de groeven met zwart-TVigromftiitie. zwarte kunst, tooverij ; Bchatgraverij. nihil, nil, niets; nihil (fiti «ine causa, mets geschiedt zonder oorzaak; Migilist, een nietsgeloovende; nieteling, onbruikbaar lid der maatschappü-Nikkel, grauwachtig zilverwit, sterk blinkend metaal. Nikker, de duivel; in N. Duitsland ook de beul.
nil, z. nihil.
Nimhus, straalkroon, lichtkrans om het hoofd der heiligen; glans, luister, die een groot heer omgeeft.
Nimf, half- of onder-godin (in de mythologie); (ook:)
lichtzinnig, veil meisje.
Ninaing, Nin»i-wortel, beroemde geneeskrachtige wortel (in China en Japan).
Nitrogéninm, stikstof.
Niveau, waterpas ; waterspiegel; hoogte waarop een vocht staat; nivelleer-werktuig. (gelijk maken,
nivelleeren, waterpas-maken ; met bet waterpas afmeten; Nizam, titel van den vorst in 't xuidelijk gedeelte van
Voor-Indië, in Golconda (de Nizam van Dekan). Noachiden, afstammelingen van Noach.
nóhel. edel, edelmoedig; voortreffelijk, voornaam, adellijk. Nübili, adellijken.
Nobiliteit, edelheid, beroemdheid; adel, ridderschap. Nobili'ty, de hooge adel in Engeland.
Noblésse, adeldom, adelstand, ridderschap. Noctambulisme, Noctambulamp;tie, het slaap- of nacht-Noctamhulu*, slaapwandelaar. (wandelen.
Nocturno, nachtmuziek, nachtserenade.
Noedela, soort van Duitsch deeg uit meel en eieren bereid, dat naar vermicelli gelakt.
nólen* vólen», goed- of kwaadschiks, met of tegen zin. Nóli me tAngerc, kruidje-roer-mij-niet.
Nomamp;den, herdervolken, rondzwervende volken. nom^diMch, rondtrekkend, zonder vast verblijf, nomadineeren, zwervend rondtrekken.
Nomenclatuur, naamlyst, naamregister,
nominaal, den naam betreffend; naar den naam ; in naam ; nominale waarde, waarde van staatspapier of geld, zooals dat hg de uitgifte door een Staat is bepaald. Nominatie, benoeming, benoemings-recht.
Nominativu*, Nominatief, eerste aanval.
Nominator, benoemer ; no min et-ren. benoemen. NoabceeptAtie, niet-aanneming, weigering der aanneming van een wissel.
Nonactiviteit, toestand van een officier, die niet in wer-keljjken dienst is en verminderde soldü trekt.
TVonohalünco, nalatigheid, achteloosheid.
nonchalant, nalatig, achteloos.
TVonconformiitten, z. DisHonters.
TVonen», onding, onbestaanbaar iets. (bleven,
^lonintervéntie, d« nict-tusschenksmst, het onzydig-A'on (of nee) plu* ültra, eig. niet verder; het on-
overtreffelüke; het toppunt, de kroon, de grens.
Hlnnin* (of Vernier), _ graadverdeeler, mathematisch :eer kleine deelen te verdee-
Hen.
wonaenii. onzin, aom treanaa.
non tropo, niet te zeer; non tanto, niet te veel. TVónvalenr, onwaarde, onzekere achterstand, oninvorderbare schuld, oninbare post.
TVorm, TVorma, regel, voorschrift, richtsnoer.
normaal, voorschriftmatig, naar den regel, tot richtsnoer. TVormaal-schnul, modelschool.
TVormalitelt, regelmatige, behoorlijke gesteldheid, ^loaoeómium, IVoaodócliium, ziekenhuis, hospitaal. IVoatalgie, IVostomanie, heimwee. (mend.
noatAlgiach, het heimwee betreffend of daaruit voortko-iWóta, noot, teeken, aanmerking; kleine rekening, notabel, merkwaardig, aanzienlijk, voornaam, ^lotitbelen of TVotabiliteiten, aanzienlijkste, voornaamste burgers.
nóta béne, [TV. B.], let wel, geef acht I IVotariaat, bet ambt van notaris.
notarieel, het notarisschap betreffend; door een notaris
opgemaakt, z. Notaris.
TVotAria, aangesteld en beëedigd persoon, die zekere gerechtelijke handelingen (testamenten, volmachten, protesten, enz.) voltrekt en daarvan eene notariëele acte of geloofwaardige oorkonde opmaakt.
noteeren, opteekenen, boeken ; aanmerken.
ÜVótie, verstandsbegrip, denkbeeld.
TVotificamp;tie, bekendmaking, aankondiging.
notifleeeren, kond doen, melden, ter kennis brengen. Notitie, kennis ; aanteekening, opgaaf, naricht; notitie van iets nemen, zich iets aantrekken, het zijner óp-merking waardig keuren.
notórisch, notoir, openbaar, wereldkundig.
IVotoriteit, openbaarheid, wereldkundigheid. TVotre-UAme, Onze-Lieve-Vrouw, Maria; de groote kathedrale kerk te Parijs.
Nótnlen, aanteekeningen; schriftelijk verslag van het in
eene vergadering behandelde.
IVouveauté*, nieuwigheden, mode-voorwerpen. TVovateur, vinder, invoerder van nieuwigheden. (haal. IVonvélle, Novélle, nieuwigheid; klein romantisch ver-TVouvelliiit, TVovelliat, schrijver van novellen, nieuwtjes
kramer; dagbladschrijver.
Novice, nieuweling, (inz. in kloosters) proelleerling. Noviciaat, proefjaar, proeftijd; nieuwelingichap.
15
TVoviteit, nieuwheid, het nieuwe, iets nieuws en vreemds. lV'u4nc«. scbaduwinjf, kleurmenging, onmerkbare ineen-
smelting, schakeering, tint.
nuanceeron, schaduwen, schakeeren.
IVuditcit, naaktheid, ontblootlieid.
IVullificamp;tie, vernietiging, opheffing.
nullififeeren, te niet doen, ophefifen, voor nul en nietig
verklaren i geringschatten.
Utullitoit. nietigheid, ongeldigheid.
numerair, naar 't getal; nuniuraire waarde, waarde, waarvoor eene munt overal ontvangen en uitgegeven Numerair, bet bare, in omloop z^ndv geld. (wordt, numereeren, met cijfers teekenen, nommeren ; tellen, humeri, naam van Mozes' vierde boek, dat de volkstelling der Israëlieten bevat.
numerieL, door getallen uit te drukktn; namcrieke
waarde, getalwaarde, waarde volgens getallen, numeroteeren, benommeren, met cijfers teekenen. Numismatiek, munt- of penningkunde.
TVuiiciatie, aanzegging, aankondiging; aanklacht. Nünciu». TV'untiuit. gezant van deu paus.
nuptiaal, wat den bruiloftsdag, het huwelijk aangaat. IVntritie. voeding.
nutritief, voedend, voedzaam. (mingenot.
TVymphomanie, vrouwelijke ontembare zucht naar 't
O. = Oost.
O' (voor lersche persoonsnamen zooveel als Mac in Schotland, Fitz in Engeland) zoon^van (b. v. O'Con-nol. O'Meara, enz.).
O. Hl. = openbaar ministerie (z. Ministerie).
O. S. = oude stijl.
O. T. = Oude Testament.
0/o = per cent, ten honderd.
Oa»e, vruchtbare streek te midden der zanlwoestiju.
obduceeren, lijken openen en bezichtigen.
Ohdüctie, gerechtelijke lijkschouwing.
Obedièntie, gehoorzaamheid; dienstplicht, vooral in kloosters ; (ook: gt; kloosterlijke geleibrief Voor reizende ordesgeestelijken.
obedii'-eren, gehoorzamen.
Obelisk, spitszuil, gedenkzuil.
Okesiteit. dikte en vetheid des lichaams.
Obiït, (hij of zij) is gestorven, overleden.
•Ocjéct, voorwerp, zaa'.; of persoon der beschjuwing.
226
objecteeren—Opstipamp;tie. 227
objecteoren, objiciëeren, tegenwerpingen maken. Objéctie. tegenwerping, bedenking, tegenspraak, objectief, voorwerpelyk, buiten zich waargenomen, werkelijk bestaand; o. glaa, voorwerpglas, bet naar 't voor-werp gerichte glas in een ktyker.
Objectiviteit, voorwerpelijkheid ; uiterlijkheid, gesteldheid eener buiten ons liggende zaak.
objiciëeren, z. objecteoren.
Oblaat, gewijd avondmaalsbrood; ouwel, gewijde hostie. Oblie, soort van dunne wafel.
oblig-aat, hoofdstemmig, in eene volstemmige muziek tot
de hoofdstem behoorende en die steeds begeleidende. Obligamp;tie, verplichting, gehoudenheid ; schuldbekentenis,
landschuldbrief.
obligatoir, obligatóriscb, verplichtend.
obligé! verplicht! bedankt! ik dank u !
obligeant, dienstwillig, verplichtend, beleefd, obligeeren, verplichten, dienst bewijzen; noodzaken. Obliquiteit, scheefheid, scheeve richting ; arglistigheid oblittereeren, uitwuschen, uitdelgen (letters).
O'bolutt, Obool, Oud-Grieksche pasmunt, penning, obovaal, omgekeerd eivormig.
Obréptie, verwerving door list of misleiding.
obsceen, oneerbaar, wulpsch, ontuchtig.
Obsceniteit, ontuchtigheid, wulpsche, onkuische gesprek-Obncurant, duisterling, vijand der verlichting, domperridder.
Obscurantiame, dc verduisteringszncht, bet streven om door alle mogelijke middelen het zelfdenken en den voortgang der verlichting te sluiten, het volk in omwetend-heid te houden. (heid.
Obscuriteit, duisterheid; onverstaanbaarheid; vergetel-obscnur. donker; onbekend, onberoemd, door niemand opgemerkt.
obsecreeren, bezweren, smeeken, dringend verzoeken, obsedeeren, met beden bestormen, lastig vallen, obsequieu», overdreven hoffel^k, evergedienstig. ObséquSum, amicus, Veritas ódiutn pamp;rit. toegeeflijkheid baart vrienden, maar de waarheid wekt haat. observabel, opmerkenswaardig, merkwaardig. Observantie, gebruik, doorgaande regel; kloosterregel. Observatie, inachtneming; waarneming, bespieding. Observatorium, sterrentoren, sterrenwacht, observeeren, gadeslaan, bespieden, waarnemen. Obsignamp;tie, verzegeling, bezegeling, bekrachtiging, obsoleet, verouderd, uit het gebruik geraakt; versleten, Obstamp;kel, hindernis, tegenstand, belemmering, obsteeren, tegenstaan, hinderlijk zyn.
opstètriscb, verloskundig.
obstinaat, hardnekkig, onverzettelijk; volhardend. Obstinamp;tie, hardnekkigheid, koppigheid.
Opstipètie, hardlijvigheid, verstopping.
Obstructie, Terhindering; hardlyvigheid.
obutrueeren, belemmeren; Terstoppen, hardlijvig maken, obtineeren, obteneeren, verkregen, bekomen; de over-
hand behouden, winnen.
obtuu«, stomp ; bot, zwakhoofdig.
obviëereu, voorkomen, maatregelen (tegen iets) nemen. Occasie, gelegenheid, geschikte tijd, tijdsgelegenheid, occasióncel, bij occamp;»ie, te gelegener ttyd.
Occident, het westen, avondland.
occidentaal, westelijk.
Occult, verborgen, geheim, heimelijk.
Occupatie, bezitneming, bezetting; bezigheid, occupeeren, innemen, bezetten; bezig houden, occurreeren plaats grepen, voorvallen.
Occurèntie, voorval.
Oceaan, wereldzee; (fig.) groote menigte.
oceanisch, tot de wereldzee, of tot de eilandenwereld
der Zuiderzee behoorend.
Ocblocraat, aanvoerder of beheerscher van 't gepeupel. Ochlocratie, gepenpel-heerschappij (eene ontaarding der democratie).
Octaaf. 8ste toon van den aangenomen grondtoon; omvang van 8 tonen.
Gctónt, 88te cirkel, hoogtemeter (astronomischwerktuig). Octavo, boekformaat van 8 bladen of 16 bladzijden per vel.
Octodécimo, boekformaat van 18 bladen of 3G bladzijden octogonaal, oetogonisch, achthoekig. (per vel.
octogoon, achthoek.
Octrooi, uitsluitend recht tot het drijven vau zekeren handel; tot het vervaardigen, in- of uitvoeren van zekere waren; (ook :) stads- of gemeentebelasting op eetwaren, octrooieeren, een octrooi verleenen ; geoctrooieerde, constitutie, staatsregeling of grondwet, die als geschenk van den monarsch uit vorstelijke machtvolkomenheid verleend wordt.
oculair, het oog betreffend ; oog-, oogen- o. glas, oogglas, het naar 't oog gerichte glas in een kijker ; ocu-laire in«péctie. oogenscbouw. bezichtiging.
oculeeren, griffelen, in 't schild enten of oogen. Oculist, oogarts, oogmeester.
Odalisken, beter Odaliken, slavinnen der vrouwen in
den harem, Circassische of Georgische schoonen. O'de, hooglied, verheven lierdicht.
Odéon, Odéum, zang- en leeszaal; muziek- en concertzaal : bij de Ouden); (ook:) lierdichtverzameling. Odeur, geur, reuk ; Odeurs, welriekende zaken.
odieus, hatelijk, onuitstaanbaar, ergerlijk, ódi profamp;num vulgus, ik haat het oningewijde gemeen;
weg met dat domme scrauw, het onbeschofte Janhagel 1 Odontalgic, tandpijn, kiespjjn. (rig.
oporaat, het welriekende, geur; odortut, welriekend, geu-
CEconomie, enz., z. Eeon—.
CE'dipus, gelukkig: of bedreven oplosser van raadsels,
scherpzinnig, helderziend man.
ofTendeeren, beleedigen, kwetsen ; aantasten.
OfTénsici, aanval; beleediging.
ofTenaief, aanvallend ; aantastenderwijze.
Offerande, offer.
OfTérte, aanbod, aanbieding, voorslag.
OIFertArium, offergeld ; offerboek ; gebed vóór de opheffing der gewade hostie onder de mis ; (ook :) het gezang bij deze ceremonie.
Officiant, disnaar, dienstdoende persoon, inz. dienstdoende
firiester.iriester. Officianten, ondergeschikte ambtenaren; mis-ezende priesters. (Inquisitie.
Officie, ambt, post, dienst, bediening; heilig Officie = officieel, van ambtswege; geloofwaardig, echt; een officieel dagblad is zulk een, dat onder de firma of onder de bescherming der regeering verschijnt en als haamp;r orgaan beschouwd wordt.
Officier, ieder krijgsman, die den graad van luitenant of
hooger persoon bekleedt.
offici£ns. gedienstig, wilvaardig, wellevend.
officinaal, in de apotheek voorhanden; geneeskrachtig,
heelend. Officinamp;lia, apothekerswaren, artsenijen, offreeren. aanbieden, opdragen, offeren.
Oligarchie, regeering van weinigen (eene ontaarding der ólim, voorheen, eertijds, voormaals; [aristocratie).
Olla podrida, lievelingsspijs der Spanjaards, bestaande uit allerlei fijn gesneden en sterk gekruid vleesch; (ook :) pot met allerlei (welriekende bloemea en kruiden; (fig.) mengelmoes, allerlei, poespas.
OlynhpiAde, (bij de oude Grieken:) tijdruimte van4 jaren. Olym'pisch, hemelsch; Olympiache spelen, plechtige openbare volksspelen en strijdoefeningen in het oude Griekenland, die elke 4 jaren gehouden werden. Olym'pu», berg in ThessaUë, de godenzetel, hemel. OmbrAge, schaduw; (fig.) verdenking, argwaan, ombraneeren, schaduw geven, belommersn, beschaduwen; (fig.) overschaduwen, in de schaduw stellen, verdonkeren, verkleinen; (ook:) argwaan geven, achterdocht wekken. [(I'bombre). Ombre, lommer; schim; (ook:) een bekend kaartspel Omelet, eier-pannekoek, struif O'men, voorteeken ; ominea», onheilspellend.
Omissie, uitlating, verzuim ; abuis ; Opzonden, zonden
uit nalatigheid begaan.
omitteeren, nalaten; uitlaten, weglaten, overslaan. O'mne prineipinm grAve, alle beginselen zijn moeielijk Om'nibus, (eig. voor allen) noot rijtuig, dat sommige steden of hare naaste omstreken in bepaalde richtingen doorloopt en waarin iedereen tegen een matigen prijs plaats kan nemen.
Omnipotentie, alvermogen, almacht.
Onanie, zelfbevlekking:. Onanist, zelfbevlekker.
Oncle, oom, vaders of moeders broeder.
Ondulatie, golving, golfsgewijze beweging, schommeling.
O'nera, lasten onereus, drukkend, lastig, bezwarend.
Onomatopoeia, klanknabootsing. Onomatopoeéticon,
klanknabootsend woord.
Ontologie, leer der wezens, der algemeene eigenschappen
der dingen (een gedeelte der bovennatuurkunde), ontramponeerd, beschadigd, bedorven, gebroken.
O'nyx, nagelsteen (een edelgesteente).
Opaal, melkblauw, bijna doorschtynend edelgesteente. O'pera, zangspel, toonkunstig tooneelspel; Opera bnlFa, kluchtig:, zangspel ; O'pera Ȏria, ernstige, troote opera. Oper4lt;ie, onderneming, verrichting ; handelwijs ; kunstbewerking der heelmeesters ; beweging der krijgstroepen; OperAtie-lijn, richting, waarin de troepenbeweging plaats heeft.
Operateur, opereerend heelmeester, inz. breuk-, steen-snijder; (ook :) belhamel, roervink.
Siereeren,iereeren, werken, bewerken; als heelmeester eene perette, kicin zangspel. (kunstbewerking uitvoeren. Ophthalmiatrie, oogheelkunde.
O ph thai mie, oogziektie, uitwendige oogontsteking. O piat, slaapmiddel, pijnstillend middel.
opmeeren, stemmen, zijne meening of zijn gevoelen uiten, opiniater, hardnekkig, onbuigzaam, koppig, halsstarrig, opiniatreeren (iich(, zich halsstarrig verzetten, eigenzinnig op iets blijven staan.
Opinie, meening, gevoelen; schatting, waan.
O'pium, heulsap, gedroogd slaapbollensap, verhard melksap der nog groene maankoppen in 'tOosten. Opodéldok, vloeibare jichtzalf.
Opplétie, overvulling, overlading der maag.
opponeeren, tegenspreken, bestrijden, zich verzetten. Oppénent, tegenpartij, tegenspreker, bestrijder. Opportuniteit, geschikte tijd of gelegenheid.
Oppositie, tegenstand; tegenpartij, partij verzet, oppositief, tegenovergesteld.
Oppressie, onderdrukking.
oppressief, onderdrukkend, verdrukkend.
opprimeeren, onderdrukken.
Opprobr4tie beschimping, hoon; leelijk verwijt, optatief, wenschend, een wensch bevattend of uitdruk-opteeren, kiezen, verkiezen; wenschen.
Op 'tie, vrije keus; kiesrecht. (het zien.
Optiek, Op'tiea, gezichtkunde, leer van het licht en Optinróten, voornaamsten, ^ aanzienlijken.
Optimatie = Aristocratie.
Optimisme, leer, waarbij de bestaande wereld als de best mogelijke beschouwd wordt; zucht om alles van de rooskleurige zijde t« zien.
Optimist, beleider van de leer der beste wereld; iemand,
die alles van de scboone zijde beschouwt cn verklaart, óptisch, geziebtknndig; optische illusie, gezichtsbedrog:.
opulént, zeer r\jk en vermogend.
Opuléntie, groote rijkdom, aanzienlijk vermogen.
oraal, momlclintt.
óra ot labüra, bid en werk.
oraculeus, godspraakachtig, als een orakel, geheimvol.
raadselachtig, duister.
orageus, ontstuimig, stormachtig, woelig.
Orakel, godspraak ; (fig.) algemeen raadgerer. vraagbaak OrangoAde, oranjewater.
Orangisten, aanhangers van het buis van Oranje in Nederland ; (ook:) de politieke partü der lersche Protestanten (Orangemen).
Orangó-étang, woud- of boschmensch (zekere groote aap). Oranjerie, verzameling van citroen- cn oranjeboomen ;
(ook:) broeikas voor uitheemsche planken.
Oratie, redevoering. Orator, redenaar.
oratórisch, op redenaarstrnnt.
Oratorium, gccstelyk zangstuk : bidvertrek, bede huis. orbiculair, kringvorming, rond, ringvormig.
Orehést. z. Orkest. (rijk.
Oreus, de onderwereld (der mythologie), het schimmen. OrdAliën, godsorrdeelen, vuur- en waterproeven (in dc
middeleeuwen gebruikelijk).
Orde, stand, genootschap ; eeretecken.
ordinair, gewoon, gebruikelijk ; gemeen, gering. Ordinarius (professor), gewoon bezoldigd hoogleeraar;
(ook ; | de bisschop van het diocees.
OrdinAtie, wijding tot den priesterstand.
ordineeren, tot priester inwijden.
Ordonnans, diensknecht, soldaat, die zich voortdurend by em berelvoerenden officier moet bevinden, om diens bevelen uit te voeren Ordonnantie, regeling, schikking, inrichting, aanleg (b. v. van eene schilderij ; verordening, voorschrift diens wacht bij hoogere officieren.
ordonneeren, bevelen, verordenen.
Ordre, orde, regelmaat; bvel, last, gebod, order. (gen. oreeren, eene redevoering houden; als redenaar voordra-orémus, laten wy bidden; 't is daar oremus, 't is
er naar, jammerlijk, enz. gesteld.
Orgaan, zintuig, spraakwerktuig; stem (b. v. van een zanger en tooneelspeler) ; (fig.) spreker optreder, woordvoerder, (zoo heet b. v. een minister het orgaan van den vorst, eene courant het orgaan van het ministerie, of van de revolutionnairen, of van de reactionnairen, enz.) organiek, orgAnisch, met organen of werktuigen voorzien, bewerktuigd, levend, bezield.
Organisatie, bewerktuiging, inwendige levenwekkende
inrichting; organiHeeren, met organen roorzien; Tor-men mrichten.
Organisme, organische bouw, samenhang der leden Tan
een geheel; het buizen- en vatenstelsel.
Organist, orgelspeler. (amandelmelk.
Orgeamp;de (minder goed Orsade), gerstedrank, koeldrank; Orgiën, drinkgelagen, nachtelijke zwelgpariijen.
Oriént, het Oosten, Morgenland.
oriëntaal, Oosterseh. Morgenlandsch.
Oriëntalist, kenner der Oostersche talen.
oriënteeren. (zich), zich met de ligging en verhoudingen eener plaats bekend te makrn ; zich in den vereischten toestand plaatsen ; nauwkeurige berichten inwinnen, Oriffómme, rijksvaan der oude Franken.
Originaliteit, oorspronkelijkheid, eigenaardigheid. Origine, oorsprong, oorzaak, bron.
origineel, oorspronkelijk, aangeboren, eigenaardig. Origineel, oorspronkelijke of eerste stuk, geschrift of afdruk ; oorspronkelijke geest; ook een zonderling, rare Orkaan, hevige storm, snelste stormwind. (smaak.
Orkést, speel- en zangplaats der toonkunstenaars in concerten en in den schouwburg; (ook:) de gezamenlijke muzikanten en zangers zeiven.
Or'lcan, schoone geelroods verfstof.
Or'leans, wollig weefsel voor dameskleeding.
Ornaat, ambtstooi, priesterlijk plechtgewaad. Ornamént, Ornement, sieraad, versiersel,
orneeren, versieren, tooien. (vogelen.
Ornithologie, vogelkunde, natuurlijke geschiedenis der Ornitholoog, vogelkenner, vogelbeschrvjver.
Orographie, gebergtebeschrüving.
Or'pheus, beroemd Grieksch zanger en lierspeler ; (fig.)
uitstekend toonkunstenaar.
Orsamp;dc, beter Orgeade (z. aid.)
Orseille, verfmos (dat ter bereiding van eene schoon e
roode verfstof en van het lakmoes dient). Orthohiotiek, de kunst om wèl te leven.
orthodox, rechtzinnig, strenggeloovig, oudgeloovig. Orthodoxie, rechtzinnighoidj vasthouden aan de kerkleer. Orthodoxograaf, rechtzinnig, rechtgeloovig schrijver. Orthoëpie, leer van de rechte nitspraAk.
Orthographie. de kunst om wel of juist te schijven. OrthogrAphisch, spelkunstig, naar de spelregelen. Orthologie, kunst van zich wel uit te drukken. orthopsei1isch*institunt, inrichting, waar scheefgegroeide
ledematen weder verholpen worden.
Ortolaan, de tuinmeerle of korenvink in Z. Europa, die
als eene uitstekende lekkernij verzonden wordt, Oryc'tognosie, Oryc'tologio, zooveel als Mineralogie. O sAncta simplicltas, o heilige eenvoud I Oscillamp;tie, slingering, schommeling.
Osmannisch rijk, het Turkschc keizerrijk.
oatensibel, ostensief, aanschouwelijk, handtastelijk
pralend, vertoonmakend.
Ostentatie, tentoonstellinr vertoonmaking ; praalzucht, ostenteeren, ten toon stellen, vertoon naken, prijken. Osteologie, leer van de beenderen.
Ostèrin. herberg, logement in Italië.
Ostracisme, schervengericht, waardoor de Athener»
hunne te machtige burgers verbanden.
Otal^ie, oorpijn.
otalgische middelen of Otalgiea, middelen tegen oor-o témpora, o mores, o tijden, o zeden! (pijn.
O'tiam cum diKnitAte, deftige rust.
Ottomamp;ne. Turksch rustbed, lage sofa. Ot,toman(ni)sche Pórte, het Turksche keizerlijke hof. OntrAge, grove, smadelijke beleedigring.
outragéant, outrageus, smadelijk, hoonend. outrageeren, beschimpen, grof of gevoelig beleedigen. outreercn, overdrijven ; tot het uiterste brengen.
ouvert, open, geopend; openhartig, vrijmoedig ; openlijk, openbaar. (dingsstuk.
Ouverture, opening; aanvang; aanvangsmuziek, inlei-ovaai, eirond, langwerpig rond.
OvAtie, kleine zegevierende intocht bij de oude Romeinen. OverlAnd-mail, de post, die de brieven grootendeels over
land, uit Indië naar Londen, en vice versa, brengt. OvipAren, eierleggende dieren. (stof.
Oxyd4tie, verzuring, verkalking het verbinden met zunr-Oxy'de, zuurstofverbinding, metaalkalk.
oxydeeren, oxrgeneeren, met zuurstof verbinden. Oxygenium, de zuurstof, het hoofdbestanddeel der levenslucht.
P. of Pag. = pagina, bladzijde.
p. a. (op adressen :) 2= par ami, met vriend.
p. c. (op adressen:) = par couvért, onder omslag
(ook :) per cènt, ten honderd.
p. f. v. (op visitekaartjes:) = pour faire visite, om bezoek af te leggen.
p. m. = pro mille, per duizend.^
p. p. = precmissis, prsemitténdis (z, premissis). p. p. c. (op visitekaastjes : = pour prendre congé, om
ancheid te nemen.
P. 8. = post-scriptum, naschrift.
Paaiement, klein geld, pasmunt tot yolmaking: eencr geldsom ; gedeeltelijke afdoening ccner geldschuld.
Paap, vader, weleer een eernaam der tree»telijken, later een verachtelijk scheldwoord voor de R. K.
P4cha, z. Panja.
Pachydérmen, dikhuiden, dieren met dikke huid (b. v. olifanten, zwijnen, enz.).
Pacificale, ieder voorwerp ter bewaring van heilige of gewade zaken (b. v. de hostievaas of kelk hg de R. K.
Pacificatie, bevrediging •, vredesonderhandeling ; vrede-stichting.
Paciffc4tor, vredestichter, bemiddelaar.
pacificecren, bevredigen, oneenigheden bijleggen.
Paciseéntcu, of paci»ceeren«le partijen, verzoenende partijen, vredesluiters.
Paeketboat, postschip, pakketboot.
Packfong;, z. Pakfong.
Pacotille, vrygot d = Poatage |z. aid.)
Pact, PActam, (pi. Pacta), verdrag, overeeukomst; (ook:) verbond.
pacteeren, b^ verdrag of overeenkomst bepalen; grpac-tnerde constitutie, staatsregeling of grondwet, vastgesteld in overeenstemming met 's lands vertegenwoordiging (vgl. geoctrooieerde constitutie, onder octrooieeren.
PArfan, som van 1000 millioen ropijen te Surate.
Paddr, (in O. Indië:) ryst in haar hulsel; spotnaam der Ieren in Engeland en N. Amerika.
PadisjAh. heer der koningen, titel, dien de Turksche keizer ontvangt, en dien de Porte aan de keizers van Rusland en Oostenrijk geeft.
Pasamp;n, loflied op den Griekschen God Apollo; loflied, jubellied.
Psedagogiek, opvoedingsleer, opvoedingskunst.
Pcedagógisch, opvoedkundig, tot de opvoeding behoorende.
Pwdagoog, kinderleidsman, kinderopvoeder.
Psederastle, onnatuurlijke mannenontucht.
Pseonie, pinksterroos, koningsroos.
Paganisme, heidendom.
PAge, edelknaap, hofjonker; (ook:) bladzijde.
PAgina, (verkort p. of pag.), bladzijde; bladzijdental.
Pigineeren,igineeren, de bladz^aen met volgnommers teekenen. agode, afgodstempel; pop met beweegbaar hooid, afgodsbeeld ; (ook:) eene Indische goudmunt.
PaiilAsee, stroozak, bultzak ; (ook:) hansworst.
Ptiile-geeltiile-geel of Pailie, stroogeel, bleekgeel.
aillèUee, loovertjes, schilfertjes.
Pair, gelijke, iemand van gelijken rang; lid van hit hoo-gerhuis in Engeland (z. Peer); (vroeger ;) lid der eerste kamer in Frankrük.
paisible, vreedzaam, rustig, vredelievend.
PAjA», PaljAs, hansworst (verbasterd van Paillasse).
Pajcmént, z. Paaiement.
FAkfong, wit koper (Chineeach metaalmengsel).
Pakket, pakje, bundel; (ook :) pakketboot.
Paladijn, ridder uit het Kevolj? van Karol den Groote;
dapper en hoffelijk held ; dolend ridder. (der Ouden. Palseographie, kennis van de schrijfkunst en het schrift Palaeologie. oudheidkennis.
Palseon(ololt;;i«s kennis der fossiele Toorwereld. Pal«e»tina, Paleotina, het beloofde land, Kanaamp;n. Palankijn. Palanquin, Oostindisch draagbed, draagstoel Palatijn, Palatinu*. paltsgraaf, onderkoning van Hou-Palatine, pelskraag, damesbalsbekleeding. (garije.
Palatinaat, paltsgraafschap, de Pais.
Palatinua = Palatijn.
Palefrenier. Palfrenlér, stalknecht.
Pkleeren.kleeren. opschikken, optooien.
Ale», godin der herders, der veeteelt en des landbouws. Palestina, z. Palientina.
Palèt, kaatsplankje; (ook:) verfbordje der schilders; «Ie
mannen van 't palet, de schilders.
Paletót, soort van mans-overrok.
Palfrenièr, Z. Palefrenier.
Póli, de heilige taal van Achter-Indiö.
Palificatie, inheiing van palen.
Pali kóren, (eig. dpppere mannen); vrüwilligers by de nieuwe Grieken, die onder de leiding van een kapitein stroop, en rooftochten tegen den vijand deden. Palingene»ie, wedergeboorte, herstelling.
Palinodie, gezangherhaling; herroeping van lastertaal. Palinürus, Palinnur, stuurman; (flg.) evaren staatsman aan 't roer van den Staat (af-, insluiten.
PalisMadeeren,alisMadeeren, met schanspalen voorzien, met paalwerk 'alisadden, schanspalen ; bopm of paalheg. PalliMómler-hout of Palixander-hont, (niet Poly»
•ander), purperhout, violethout uit Guyana.
Pallódinm, Pallasbeeld, beschermend voorwerp, beschuttend heiligdom ; beschermgod.
Pólla», Grieksche naam van M i n e r v a.
Pólla«. lang slagzwaard der ruiterij.
Palliótie. bemanteling, bewimpeling, verzachting. Palliatief, verzacbtingsmiddel voor een tijd lang; hulp
voor het oogenblik.
palliëeren, bemantelen, bewimpelen.
Póllium, mantri, bissclxopsmantel bij de wyding. Pólma, Christi, kruis- of wonderboom.
pólnóbel, tastbaar, handtastelyk ; (flg.) duidelijk, zonneklaar.
Palpabiliteit, tastbaarheid, (fig.) zonneklaarheid. palpoeren, zacht aanraken, betasten, streelen. palpebraal, tot de oogleden behoorend.
Palpitótie, het kloppen, de hartklopping, polsslag.
Pamflét, vlugschrift (meest in verachtclijken zin), los blad, blauwboekje, schotschrift.
Pamflettiat, vlug-, smaadschriftscbrijver.
Pampas, groote grasvlakten in Z. Amerika.
Pampalmoes, de Oost-Indische oranjeappel, met een aardbeziesmaak en zoo groot als een hoofd.
Pan, de veld- en herdersgod.
Panacéa. Panacee, algemeen genees- of wondermiddel.
Panamp;che, vederbos, helmbos, pluimbos.
Pan4de, broodsoep, bouillon met geraspt brood.
Pancamp;rte. tarief van alle rechten ; omslag, in tweeën gevouwen bordpapier tot berging van papieren.
Panchréstum, al- of vcfibelpend geneesmiddel.
Pancrateaie. alheerschappij, allecnig bezit.
Pancramp;tium, algemeene wedstrijd ; machine ter opheldering van de leer omtrent kracht en tijdsuitsparing.
Pandécten, alles omvattende boeken ; samenvatting ef kort begrip van 't romeinsche recht.
pandèmUche ziekten, algemeene volksziekte.
Pandoer, Hongaarsch voetsoldaat. Pandoeren, zeker kaartspel.
Pandóra, schoon meisje uit de mythologie, dat al de menschelyke rampen, in eene doos besloten, bij zich droeg, zü opende die doos uit nieuwsgierigheid en terstond verspreidden zich allerlei rampen over de aarde, terwijl alleen de hoop op den bodem der doos overbleef; Pandora'» doo», bron van alle kwaad.
Paneel, houten beschot, waadbekleeding; dunne plank achter een spiegel of fchilderij ; dunne plank waarop eene schilderij is gemaald.
Panegy'rien», plechtige lofrede, lofdicht.
Panharmónieon, muziekinstrument, dat vele blaasinstrumenten vereenigt.
Panhellènion, opperste staatsraad bü de nieuwe Grieken.
Paniek, z. Panische achrik.
pAniach, vreeswekkend; pAniache schrik, plotselinge algemeene, maar onnoodige, ongegronde schrik of ontsteltenis.
Panorama, albeschouwing, zondtafereel, overzicht van een geheel oord, een gansche stad, in welker middelpunt de aanschouwer staat.
Panaflnit, herdersfluit; zevenmondig riet.
Panalaviame, het streven van alle Slavonische volksstammen, om zich door politieke banden nauw te verbinden en 't bewustzijn hunner nationaliteit wakker te houden.
Panaophie, alwijsheid; waan van alles te weten,
PantAlon, hansworst; lange wijde broek.
Pantalonnéde. pantalons- of hansworstendans; (fig.) geveinsde betuiging van vreugde of smart, veinzerij
PantheEame, stelsel dergenen, di« God ais vereenzelvigd
met het heelal en de universiteit of algemeenheid der wezens als de godheid beschouwen.
Pantheïst, aanhanger van het pantheïsme.
Pantheón. een aan alle goden gewijde tempel; (flg.) eeretempel voor de overledene groote en beroemde man-
Pautocratie, alleenheerschappij. (nen.
Pantograaf. werktuig tot nateekenen en verkleinen der omtrekken, teekenaap.
Pantomime, miemeu- en gebaren-spel, gebarensprask,
Pantomimiek, gebarenkunde, kunst der gebarenspraak.
pantomimisch, door gebaren uitgedrukt.
Pantomimist, uitvoerder van 't gebarenspel.
Panurgie, arglistige boosheid, geslepenheid, doortraptheid.
Panurgisch, sluw, doorslepen, doortrapt, arglistig.
Paolotti, z. ftlinimen.
PapA, vader; paus.
papaal, pauselijk; papaal «ysteem, stelsel der pause* lyke opperheerschappij in de Kerk.
papabel, bevoegd om tot paus verkoren te worden.
PapagAno-fluit = PAni*fluit (z. aid.).
Papaver, maankop, slaapbol.
Papier-Jloneph, z. «loateph (le bet.). Papier-maché,
Ïestampt papier, papierdeeg voor doozen, kistjes en al-ei kantoorwerk.estampt papier, papierdeeg voor doozen, kistjes en al-ei kantoorwerk. Papier méeaniqne, Papier-sann-fia, machinaal papier, papier zonder einde.
Papillötten, papierreepen of rolletjes om het haar ter krulling op te rollen.
Papiniaanvehe pot. sluitpot, luchtdicht sluitende ijzeren pot, door 1' a p i n uitgevonden.
Papisme, pausdom ; pausgezindheid.
Papist, pausgezinde, aanhanger van den paus.
Papisterij, blinde gehechtheid aan den paus.
eipistiech,ipistiech, pausgezind; (ook : I domroomsch.
ftpoeas, PApoes, zwarte bewoners van Nieuw-Guinea.
Papolatrie, overdreven verkleefdheid aan den paus, paus-aanbidding.
Papy'ru», oud-Egyptisch papier, bereid uit den Papyrusstruik of de papierplant.
Paquét, z. Pakket.
par, (fr.) door, uit, met, bij, tot, enz.
par, (lat.) gelijk. Par, paar, koppel.
paraat, gereed, bereid, vaardig; parate executie, dadelijke uitwinning.
Parabel, gelijkenis, gelijkenisrede.
parabóliseh, bijwijze van gelijkenis; (ook:) de gedaante eener kegelsnede hebbende.
Eraboliseeren,raboliseeren, door gelijkenissen spreken.
irabool, kegelsnede, die parallel loopt met eene zijde des kogels.
par accident, bij toeval, toevallig ; bij ongeluk.
Ear accórd,ar accórd, door vergelijk, bij overeenkomst, 'arachute, daal-, valscherm aan den luchtbol.
Paracleet, raadgever, trooster, bemiddelaar.
KtraclétiBch,traclétiBch, Tertrocstend, troostrijk, helpend.
itrAde, vertooning, pronk-, praalvertoon ; feestelijke wapenschouw; afwering van een stoot of houw.
Parade-bed, staatsie- of pronkbed.
paradeeren, prijken, pronken; ter monstering staan; lich in 't beste pak laten zien.
Paradigma, voorbeeld, model, monster.
Paradiji*, (volgens den bijbel:) de woonplaats van 't eerste menscbenpaar vóór den val, en ook die der zaligen na dit leven; lusthof; hoogst genoeglijk verblijf; (iron.) bovenste galerij in den schouwburg.
Piradoxaal,iradoxaal, strijdig met de heerschende meening. aradox, zonderling gevoelen.
Paradoxie, zonderlingheid in gevoelen of denkwijs; zucht voor 't wonderspreukige.
Paragraaf, afdeeling in een geschrift (§).
Paralipómena, de boeken der Kronieken in den bübel.
parallel, vergelijking, tegenover-elkander-plaatsing ; eene lyn of een vlak, op gelijkblijvenden afstand van eene andere lün of een ander vlak ; verbinding tusschen twee loopgraven.
Parallelepipedum, langwerpige teerling.
Parallèllogram. vierzijdig vlak met evenwydige en gelijke tegenoverstaande zijden.
paralogiseeren, verkeerde gevolgtrekkingen maken.
faralyeeeren,aralyeeeren, verlammen; krachteloos maken.
'arAlyvin, verlamming, geraaktheid, beroerte. (vig.
etralystiech,tralystiech, lam, verlamd; aan eene beroerte onderhe-aranimf, bruidgeleider, bruidjonker, speelgenoot; ceremoniemeester bij bruiloften; geleider van den candidaat.
Parapèt, borstwering van een wal.
ParAphe. naamtrek, pennetrek onder de naamteekening; inz. verkorte naamteekening; (ook:) stempel, waarmee de handteekening wordt opgedrukt.
parapheeren, met de handteekening voorzien ; zijn merk of naamtrek onder iets zetten.
Paraphramp;ae, omschrijvende overzetting, ophelderende om-
Earaphraseeren,araphraseeren, omschrijven, verklaren. (schrijving. 'araphrAet, omschrijver.
paraphramp;i*ti»ch, omschrijvend, verklarend.
Parapluie, Paraplu, draagbaar regenscherm.
Parai*6l, draagbaar zonnescherm. (denaar.
Paramp;te-executie, dadelijke uitwinning van een «chul-
Paratonnérre, bliksemafleider.
Pir avAnee,ir avAnee, als of bij wijze van voorschot.
araviet, pannelikker, schuimlooper; woekerplant; woe-
kerdiertje.
parasitisch, tafelschuimend, schuimloopend; als een woekerplant of woekerdiertje.
Paravènt, windscherm of -schut, spaansche wand.
parbleu ! te drommel I sakkerloot I
Sar bricóle,ar bricóle, door op den band (der biljart) te apelcn. 'arcèlle, deeltje; klein gedeelte lands, perceel, parcelleeren, roedoren of lander^en verbrokkelen of atuksgewvjs verkooppn. (leven.
PArccn, scbikgodinnen, bestuursters van *t menscaelijk par complaii*amp;nce, uit wellevendheid.
par couvcrt (verkort p. c.), onder omslag (op brieven), par «lépit, uit spüt.
Cir Dieu ! bijir Dieu ! bij God I
ardón, vergiffenis, genade, strafopheffing; pardon! pardonnèz, vergeef mij neen.
pardonnabel, vergeeflijk, verschoonbaar. (gers zien.
pardonneeren, vergeven, kw^t schelden, door de vin-
Earceren,arceren, een houw of steek afweren; tooien, opschik-'areménten, versierselen, tooi, opschik. (ken.
ParentA{;e, maagschap, verwantschap, familie. ParénthoitiH, Parcuthiitiit, tasschenzin, inlasschiug; het teeken der tusschenstelling ( ) of [ ] ; in parénthesi, ingesloten, tuaschen haakjes gezet; in 't voorbijgaan. Pare»gt;eu*e, soort van damesmuts; oorkussen op eene sopba; licht sluitend lijfje, door dames in plaats van ^t coraet gedragen.
par et impar, even en oneven.
par «xémple (verkort p. e.), bij voorbeeld.
Er ex pré»,r ex pré», door een opzettelyken bode.
trfait-amour, volmaakte liefde (zekere fijne brandewijn).
far force,ar force, gewelddadig, met geweld.
'arforce-jaclit, dryf- of klopjacht, jacht met brakken. Parfum, aangename geur of lucht; reukwerk.
Èarfiimeeren,arfiimeeren, welriekend maken.
'arfumerie-waren, welriekende waren, reukwerk. Parfumeur, handelaar in reukwerken.
par grace, bij genade, door gunst.
par husard, toevallig, hg toeval.
par honneur, eerahalve.
pari of al p4ri, gelijk, van gelijke waarde of gehalte ;
zonder opgeld en verlies, z. au pair.
Pari, weadenschap.
Paria, PAriah, een Hindoe uit de laagste kaste of volksklasse in ludië; een uitgeworpenr.
puriëeren, wedden.
Pariach marmer, wit marmer van 't eiland Paros. PariitieBne, volkslied te Parijs, gedurende de revolutie van 1830; (ook:) parel, zeer kleine drukletter tusschen nonparel en robijn (ook Sédanoise geheeten). Pariteit, gelijkheid, reehtsgelijkheid.
Park. omtuTnd. woud, diergaarde; wandelbosch, open-Parkét. z. Parquet. (bare wandeltuin.
parlando, pariante, meer sprekend dan zingend.
Carleeren,arleeren, spreken, praten.
'arlemènt, rijksraad, rijks vergadering, vergaderde volksvertegenwoordigers der beide Kamers in Engeland.
Parlementair, afgevaardigd en onschendbaar onderhandelaar in oorlog.
parlementair, tot de vergadering der volksvertegenwoordigers of rijksstanden behoorend; fig. hoffelijk, parlementeeren, onderhandelen, inz. voorspellen doen en aanhooren om eene plaats over te geven; in schikking komen.
par malheur, bij ongeluk.
Krmiknt, fier, prat, deftig.rmiknt, fier, prat, deftig.
trmexaan. eene in Parma gemaakte kaassoort. ParnA*. Parna«Mu«. berg der zanggodinnen of mazen ;
het gebied der dichtknnst.
Parn4«ein. armverzorger bij de hedendaagsche Joden, par occasion, by gelegenheid.
par nóbile fratrum, (iron.) een loffelijk broederpaar;
een paar vreemde snaken, of lustige drinkebroers. ParochiAncn, kerspelbewoners, Isuen der kerkgemeente. Parochie, kerspel, kerkgemeente. (of gedicht.
Parodie, spotachtige nabootsing van een ernstig stuk parodieeren, spottend of schertsend nabootsen.
Paróle, woord, belofte, eerewoord; wachtwoord, paswoord, leus, herkenningswoord; P. d'honneur, woord van eer.
paroniem, stamverwant, van dezelfde afstamming, nar órdre, op bevel, op last.
Paroxisme, versterkte aanval, koortsaanval; hoogste
graad van smart, kommer, enz.
par pistolét, (op het biljart:) uit de losse hand gestoo-ten, zonder d« hand of de queue op het biljart te leggen, door een prikstoot.
par préféronce, by voorkeur.
Parquet, afgezonderde ruimte in gerechtszalen ; afdeeling met gescheiden zitplaatsen in de schouwburgen; ingelegde vloer; ingelegd werk; (ook:) omstandigheid of toestand (b. v. in het zeggen; hy is in een moeielijk parquet).
parqueteeren, inleggen (een vloer).
par raillerie, uit scherts.
par rtuio, evenveel, gelijke verhouding.
Pir renommèe,ir renommèe, by gerucht, by naam. (moord,
arricidium, vader- of moedermoord, bloedverwanten-Pamimónie, ParcimAnie, spaarzaamheid, karigheid. Part. deel, aandeel; Parten, streken, poetsen; kuren, grillen; iemand p. spelen, iemand leelijk beet heb-partHgeeren, deelen, elk zyn aandeel geven. (ben.
Birteeren,irteeren, deelen, afdeelen, indeezen.
artérre. verdieping, gelijkvloers ; tuin- of bloembed ; bak (gedeelte der schouwburgzalen gelijkvloers); (iron.) een parterre maken, een val doen, den grond kussen. Parte«, deelen ; dselhebbers; p. genitale*, teeldeelen;
p. nosteriore», lichaamsdeel waarop men zit, achterste. PArtheon, Minerva's tempel op den burg te Athenen.
Ertiaal.rtiaal. deelswijze; afzonderlijk; partijdig, eenzijdig, irtialiteit, partijdigheid Participant, deelnemer, deelhebber, deelgenoot. Participatie, deelneming, deelachtigheid.
participeeren, aandeel nemen of hebben, medegenictcn. particulariseeren, op zich zeiven plaatsen of beschouwen ; omstandig vertellen.
Particularisme, zelfzuchtige meening of handeling (b.
v. die der Joden, dat Jehova alleen hun God is). Particulariteiten, bijzondere, nadere omstandigheden, particulier, b^zonder, afzonderlijk; omstandig. Particulier, ambteloos levend persoon, privaat persoon,
eenvoudig burger.
Partie, partij; deel, stuk, onbepaalde hoeveelheid; gezelschap , uitstapje; een geheel spel, b. v. eene partie biljart, verbintenis of huwelük; schuldpost; afzonderlek uitgeschreven stem in de muziek; aanhang, zijde; parti blanche, op het biljart; eenvoudig spel tus-schen 2 personen met 2 ballen.
partieel, deelswyze ; gedeeltelyk ; enkel.
Partisan, aanhanger partijger, vrijbuiter.
PartinAne. soort lans, spies.
Partitie, deeling, indeeling.
Partituur, alstemmig muziekstuk.
Partner, deelhebber, handelsgenoot; mededanser of -speler, dans- of speelgenoot.
partout, overal; (ook : gt; volstrekt.
partüriunt mónte», nacétur ridiculu» mun, de bergen zyn in barensnood, en er zal een bespottelyke muis ter wereld komen.
Parure, opschik, tooi ; pronkgewaad.
Parvenu, icelukskind, heer van gisteren, iemand, die niet door verdienste, maar door de fortuin uit een lagen in een hoogen stand verplaatst is.
Pa«, schrede, tred ; danstred; nauwe doortocht (bergpas);
vrijbrief, geleibrief, reisbrief.
Pa* de charge, stormpas met geveld geweer. Paatigraphie, algemeen voor ieder verstaanbaar schrift. Pamp;ivja, Pdcha, ook BA«gt;«a, Turksch stadhouder. Paskwil, schotschrift, lasterschrift (zonder naam des
schryvers); iets bespottelijks, zots.
PaaquillAnt, schotschriftschrijver, eerroover.
PA»poort, verlofbrief, vrijgeleidebrief, reisbrief. pa«tporteeron, een paspoort geven, met een paspoort wegzenden.
Paaaaat, PasNaatwind, naam der bestendige winden, die tusschen de keerkringen in bepaalde jaargetijden geregeld waaien.
passabel, draaglijk, lijdelijk, middelmatig.
Pasaamp;ge, doortocht, doorvaart, doorgang, doormarsch, overvaart; heen- eu weergang, het doortrekken van men-schen en rijtuigen door eene plaats; (ook;) plaats, uit-
drukking, volzin uit een geschrift; plaats, gedeeltt van een muziekstuk, dichtstuk, enz.
PAasagier, reiziger op een vervoermiddel, doortrekker. pAMagierm = pitsjarem (z. aid.).
PaMamp;nt, doorreizende, voorbijgaande.
PaM*to, van of in de verledene of laatstvoorgaaude maand. Pamp;iise, (in de schermkunst:) uitval, sprong.
passé, voorbij, boven; p.-dix, boven 10 (dobbelspel), passeeren, voorbij- of doorreizen, doorgaan, doorvaren, enz.; overschrijden, te boven gaan; voorvallen, gebeuren; bewilligd of aangenomen worden; door den beugel kunnen, aangaan; doorbrengen, verdrijven (dentijd); voor iets p., voor iets gehouden worden, gelden. Passeménten, snoeren, tressen, boordsel. Passogt;partout, hoofdsleutel, looper, keizer; horlogesleuteltje met verscheidene stiften van verschillende wijdte. Passe-pórt, z. Paspoort.
Passe-témps, tijdverdrijf.
passibel, lijdelijk; gevoelig.
Passlbiliteit, lijdzaamheid; gevoeligheid.
PAssie, hartstocht, liefde; liefhebberij, zucht, drift; het lijden, inz. het laatste lijden van Jesus; (vandaar:) de Passie-werk, de lijdensweek (vóór Faschen); Passiepreek, lijdenspreek.
Passief, het debet, verschuldigde.
passief, ladend, lijdelijk, onwerkzaam; passieve handel, de handel met ingevoerde producten; passieve schulden, schulden, die men te betalen heeft; passieve tegenstand, tegenstand zonder dadelijke verde-Passiva = passieve schulden (z. aid.). (diging.
Passiviteit, lijdelijke toestand.
Pastel, verfstift, schilderstift van gedroogd verfdeeg. Pastél-schilderen, het schilderen met droge verven, pastens, deegachtig, vettig, week, zacht.
Pastieljes, Pastilles, balletjes uit meel, vruchtsap en suiker, borstplaatjes ; reukballetjes ; reukkaarsjes, (ter. Pastoor, herder, geestelijke zielverzorger, gemeente-pries-pastoraal, herderlijk; landelijk ; zielverzorgend. Pastoraat, ambt van een predikant of pastoor. Pastoramp;le, herdersdicht, landelijke tooneclvertooning. Pastorie, Pastorii, de woning van een geestelijke, van
«en pastoor, predilcant.
Pat, toestand des konings in ^t schaakspel, waarbij hij, niet in 't schaak staande, gespeeld moet worden, en dit niet kan, zonder zich zeiven in 't schaak te zetten. Pataramp;ile, onleesbare pennetrek, gekrabbel, onduidelijke
handteekening.
Patént, open brief der overheid; acte eener aanstelling; jaarlijksch vergunningsbewijs ter uitoefening van een beroep ; vrijbrief, waarbij aan iemand zekere voordeden of voorrechten worden toegestaan (octrooi).
patént, (pop.) naar behooren, naar eisch, goed, ferm.
patenteeren, een patent uitreiken.
Fatént-waren, zulke waren, die onder genot van een of ander voorrecht vervaardigd worden.
Pamp;ter, vader ; kerkvader; ordesgeestelijke.
PAterbler, krachtig bier voor de oppersten in de kloosters; (vandaar ook:) het Patersvaatje.
Piternél,iternél, vaderlijk.
nterniteit, vaderschap; vaderlijke waardigheid.
Paternóster, het Onze-Yader; rozenkrans der R. K., bidsnoer ; (ook:) handboei; ketting zonder eind.
Paternóaterwerk, zekere putmachine.
pathétiseh, hartstochtelijk, vol gevoel; roerend; nadruk-kelijk, vol kracht en waardigheid.
Pathologie, ziekteleer, ziektekunde.
pathologisch, tot de ziekteleer hehoorend.
PAthos, hartstochtelijke verhevenheid, hartroerende uitdrukking, nadruk ; gezwollenheid.
Patience, Z. Patientie.
Patiënt, lijder, kranke, zieke.
Patiéatia vicit ómnia, geduld overwint alles.
Patiéntie, (fr. Patiénce), geduld; ook zeker kaartspel.
Patisserie, pasteigebak ; banket.
Patois, bedorven landspraak, boeren8praak,koeterwaal8ch.
Ptktres, vaders; kerkouders ; eernaam der oud-Romein-sche raadsheeren; z. ad.
P4tria, vaderland ; pro pt'itria, voor 't vaderland.
Patriarch, oud vader, stamvader, aartsvader, familiehoofd; opperbisschop, inz. in de Grleksche Kerk.
patriarchaal, aartsvaderlijk; hoogst eerwaardig.
Patriciër, adellijk burger in het oude Rome en in de voormalige Duitsche rykssteden ; (in 't elg.) ieder aan-zienlijke, groote.
patricisch, adellek; raadsheerlijk; voornaam.
Patrijs, oorspronkelijke vorm of stempel (waaruit in de lettergieterijen de matriis ontstaat).
patrimoniaal, tot het vaderlek erfgoed hehoorend, geërfd, aangestamd.
Patrimónium, vaderlijk erfgoed, aangeërfd vermogen. P. Pétri, het erfdeel van Petrus, het gebied van Rome.
Patriomanie, overdreven zncht voor 't vaderland.
Patriot, vaderlandsvriend, volksvriend.
Ïatriótisch,atriótisch, vaderlandlievend, staatsburgerlijk, 'atriotismc, vaderlandsliefde, burgerzin.
Patrocindtie, bescherming, verdediging.
Cttrocineerén,ttrocineerén, beschermen, in bescherming nemen, atrones, beschermster; schutsheilige; vrouw des patroons of meesters.
Patronaat, beschermheerschap, waardigheid van schutsheer, van schutsvrouw.
Patroon, beschermer, verdediger; beschermheilige; heer, mtester, baas; koopvaardijkapitein, schipper (ook wel voor:) man, kerel, vent (als onzijdig woord:) (b. v.
een vr ooi ijk patroon); vomij monster, model, voorbeeld, teekening; (als vrouwelijk woord:) benoodigde hoeveelheid tot een schot, vervat in een houten, papieren of blikken koker.
Patroontaseh, soldatentasch voor de patronen. Patrouille, soldaten loopwacht, wachtronde, patrouilleeren, de loopwacht, de wachtronde doen. Pauken, keteltrommen.
Pauliner, of Paulaner monniken, z. Minimen.
Pauper, arm Pauperteit, armoede.
Pauperisme, armwezen; toestand der armoede; leer van
de verarming, have oorzaken en geneesmiddelen.
Paus, opperhoofd der R. K. Kerk.
Pause, rust; rustpunt; stilstand; rusttoeken. pauseeren, ophouden, rusten; eene poos zwijgen, pavaneeren (zich), pronken, als een pauw daarheen Pavedét, postduif, brievenduif. (stappen.
Paviljoen, (fr. Pavilion), tentdek; tentbed; by-of zijgebouw, vleugel aan een paleis, hotel, enz.; zomer-, buiten- of tuinhuisje; (ook:) elke vaan met de nationale kleuren, inz. vlag, scheepsvlag.
Pax, vrede; P. vobiscum! vrede zij met Uliedenl P.
intrAntibus! vrede zg met de binnentredenden I Peccabiliteit, zondigheid.
Peceadille, kleine zonde, vergeeflijke fout.
Peccatum, vergrijp, misslag, zonde.
Peccamp;vi, ik heb gezondigd, — eene fout begaan, pecceeren, feilen, zich vergrijpen, zondigen.
Peeco. Péeco-thee, fijne Chineesche theesoort. Pectorale, borststuk ; borstlap der joodsche priesters. Peculaat, kasbesteling, het onderslaan van 's lands gelden, staatsdiefstal.
Pecunia, geld; vermogen. (baar, gereed,
pecuniair, pecuniëel, geld betreffend; in geld bestaande. Pedaal, voetklavier, voetregister.
Pedaalharp, harp met een voetklavier.
Pedagofriek, pedagoginch. Pedagoog, Z. Predag—. Pedant, schoolvos, waanwijze, opgeblazen schijnweter. pedant, ped£ntisch. schoolvossig, waanwijs; smakeloos,
kleingeestig, bekrompen.
Pedanterie, schoolvossery, verwaandheid; belachelijke neiging om alles te verachten, behalve wat men zelf kent en uitoefent. [rechtbanken.
Pedel, voetknecht ; dienaar, bode (op hoogescholen, bij Pedestal. Z. Piëdestal.
Peer, iemand van gelijken rang, talent, kunde, enz.; En-gelsch edelman, groot beer, lord ; tesenwoordig is het woord beperkt tot de leden van 't Hoogerhuis, en tot Schotsche en lersche edelen, die, na door 't volk geko-zeu te zyn, zitting in U parlement kunnen nemen, lid van den hoogen adel in Engeland ivgl. Pair). Pégasus, muzen- of dichteren-ros, fabelachtig gevleugeld
Saard;aard; P. bestijgen of berijden, gedichten maken, ichten.
Peine, moeite, onrust, verlegenheid, angst, nood; straf.
PejerAtie, meineed, valsche eed.
PejorAtie, verergering, verslimmering.
Pelagoscoop, zeediepte-kijker.
p^le-mèle. door elkander, gemengd, verward, overhoop.
Pelerine, pelgrimskleed; vrouwenmantel of -kraag; de beroemde groote parel der ex-koningin van Spanje.
Pelikaan, kropgans; snaveltang der wondheelcrs ; soort van verouderd geschut ; glazen distilleervat.
Pelisse, pels, pelsrok; lange, met bont gevoerde vrouwenoverjas, pelies.
Peloton, rot, afdeeling voetvolk, gewoonlijk van 20—80 soldaten; Pelotonsvuur, waarbij in zulke kleine afdce-lingen wordt gevuurd.
Penaal, |fr. pénallt;, de straf betreffend, lijfstraffelijk; Code pénal, z. Code.
Penaliteit, strafbepaling, straf, bestraffing.
Penamp;nt, muurstijl; tusschenmuur.
Penaten, huis- en beschermgoden der Romeinen ; (ook zooveel als) eigen huis en baard.
PenchAnt, neiging, zucht, voorliefde tot iets.
Pedant, tegenstuk, tegenbeeld, zijstuk, tegenhanger.
Pendule, slinger; hangklok, slingeruurwerk; (ook:) staand uurwerk.
Penélope, eene om huwelykstrouw en huiael^ke kunstwerkzaamheid beroemde vrouw (naar de gade van Ulysses).
fenetrabel,enetrabel, doordringbaar ; uitvorschen.
'enetrabiliteit, doordringbaarheid.
penetrant, doordringend ; scherpzinnig.
Penetratie, doorgronding, inzicht, scherpzinnigheid.
penetreeren, doordringen, indringen; inzien, doorgronden, uitvorschen.
penibel, moeielük, bezwaarlijk; lastig, pijnlijk.
Penitent, boeteling, berouwhebbende.
Peniténtie, berouw, boetedoening, boete; straf, pijn, marteling.
Pennaal, (in de [Duitsche] studententaal:) een nieuw aangekomene, een groen.
Pènny. (pi. pence), Engclsche penning = 5 centen.
pensief, peinzend, nadenkend, zwaarmoedig.
Pension, eerewedde, rustgeld, jaargeld, persioen; kosthuis ; kostschool, opvoedingshuis, ook Pensionaat ge-
Pensionaire, kostganger; kostleerling. (heeten.
Pensionaris, (weleer:) raadgevend advocaat bjj de stedelijke regeeringen onder de republiek der Vereenigde Nederlanden; Raadpension4ris, (voorheen:) de opperste staatsdienaar der Algemeene Staten; van 1805—1806 titel van het opperhoofd der Bataafsche republiek.
pensioneeren, (iemand) een pensioen. Jaarwedde geven.
Pènsum, taak, de aan een acholier opgelegde taak.
Pentagoon, vijfhoek.
Pentameter, Tijfvoetig Ters.
Pentarchie, regeering van 5 machthebbers; opperheerschappij der vijf Europeesche groote mogendheden. Pentateuch(uagt;), de vijf boeken van Mozes. Penultième, Penültima, op een na de laatste, voor.
laatste ; voorlaatste lettergreep van een woord. Penurie, drukkend gebrek ; groote behoefte. (school. Pepiniëre, boom- of plantenkweekerij ; kweek- of vorm-per, door, doorheen, wegens, voor, bij, uit. per accidena, by toeval, toevallig.
per accord, bij schikking, bij accoord.
per acquit, voor quitantie, voldaan, betaald.
PerActie, voleinding.
perageeren, voleindigen, volbrengen ; be-, afhandelen, per ambAge», met omwegen, met draaierijen, per angueta ad augüitta, door het Ujden tot het verblijden.
per Espera ad amp;«tra, door hobbelige wegen (bereikt men) de sterren, door lijden tot verblijden.
ter ca«»a, met gereed geld (te betalen), contant.er ca«»a, met gereed geld (te betalen), contant.
'erceol, Z. Parcelle.
per cent (afg. pet. of 0/0), ten honderd.
Percepteur, ontvanger der belastingen, accijnsen, tollen.
Eerceptibel,erceptibel, bemerkbaar, waarneembaar.
'erceptibiliteit, waarneembaarheid.
Percéptie, ontvangst, inzameling, heffing; waarneming,
voorstelling met bewustzijn.
percipiëeren, ontvangen, innen; vatten, doorgronden, per content, tegen baar of gereed geld.
per conto, op of door rekening.
per of pamp;r couvert (p. c.), onder omslag (op brieven). Percueeie, stoot, slag, schok; botsing van twee lichamen ; P.-geweer, zulk een, dat niet door haan en pan, Tnftiir door een hamer, die op een busje of slaghoedje met knalpoeder slaat, wordt afgeschoten; P.-sIot, slag-slot, hamerslot.
percuteeren, kloppen, stooten ; een geneeskundig onderzoek (b. v. van de borst) door percussie of aanklopping in 't werk stellen.
Perditie, eeuwige verdosmenis.
pordü, verloren.
pèraat! üij verga! hij stervel weg met heml PeregrinAtie, omzwerving, oponthoud in een vreemd land. peregrinceron, in vreemde oorden leven, zwerven; ter
bedevaart gaan.
Perèmptie, (eig. vernietiging, dooding); verjaring, on-
geldigwording (in rechten); ^eindbescheid, peremptóriech, peremtórinch, een strijd opheffend,
beslissend; eens voor altijd, zonder verder uitstel, perenneerende planten, zulke, die het geheele jaar voortduren, overblijvende gewassen.
per expressum—Permeabilit... 247
per expressum, door een afzonderleken bode.
per fa» et nefas, door recht en onrecht, door alle mogelijke middelen.
perféct, volkomen, volmaakt, voltooid; uitmuntend! perfectibel, volmaakbaar.
Pcrfeetibilitet, volmaakbaarheid.
Perféctie, voleindig, volkomenheid, volmaaktheid.
Ïerfectioneeren,erfectioneeren, volkomener maken.
'erfectum, (ia de taalkunde:) volmaakt verledene tijd. perfide, trouweloos, verraderlik.
Perfidie, trouweloo»heid, trouwbreuk.
Perforamp;tie, doorboring.
perforeeren, doorboren.
Perf(amént, PerScamént, dun schr^fleder. per eovérno, tot naricht, tot richtsnoer.
Pencópe, afdeeling uit de evangeliën en brieven der apostelen, bestemd om op zon- en feestdagen voorgelezen en verklaard te worden.
periculeus, gevaarlijk, hachelyk.
Perieulum, Perijkel, gevaar ; waagstuk; Periculum in móra, gevaar bij talmen of toeven, dringend gevaar. Perihélinm, grootste nab^heid ecner planeet b« de zon. perinde ac cadAver, als een lijk, leuse der jezuïeten, om de blinde gehoorzaamheid aan te duiden, die de orde van hare leden vraagt.
per indiréctnm, door tusschenkomst van een derde. Perinéum, middelvleesch, bilnaad.
Perióde, tijdruimte, tijdvak; volzin.
Periodiciteit, terugkeer in zekere tijdruimten, periodiek, peri6disch, op zekere tijden regelmatig wederkeerend; afwisselend, voorbijgaand; periodieke pers, periodieke schriften, ^tijdschriften (maandschriften, journalen, enz.); periodieke winden, wisselwinden, op gezette tijden waaiende winden.
Peripatèticus, aanhanger der leer van Aristoteles;
(ook:) liefhebber van wandelen.
Peripherie, omtrek, cirkelomtrek; omvang, gebied. PeriphrAse, omschrijving.
perissabel, vergankelijk, broos.
Ceristaltissh,eristaltissh, wormsgewijze (zooals de darmbeweging), 'eristv'le, zuilengang, open plaats met zuilen omgeven, perjurious, meineedig.
Periurium, meineed, valsche eed.
Perlastratie, nauwkeurige beschouwing.
perlustreeren, doorsnuffelen, nauwkeurig doorzien, per majóra (v^ta), door meerderheid van stemmen, permaneeren, voortduren, verblijven.
Ïermanént,ermanént, voortdurend, blijvend, onafgebroken, 'ermanéntie, het voortdurend aanblijven (b. v. eener wetgevende of uitvoerende vergadering).
permeahel, doordringbaar.
Permeahiliteit, doordringbaarheid.
per mille (verk. p. m.)* per of van de duizend.
Permis, Tcrlofbriefje, geleidbriefje; (ook;) verkorting van w'il ent permis, als geoorloofd ia, zooveel als : ik vraag (bij 't omberspel, quadrille-spel, enz.).
Permissie, verlof, vergunning.
pormitteeren, vergunnen, toestaan, veroorloven. Permutatie, verwisseling, verplaatsing, omzetting, permuteeron, verwisselen, omzetten, verplaatsen, pernieiëus, schadelijk, verderfelijk.
per occiksie, bij gelegenheid.
Peroratie, slotrede; openbare redevoering, oefeningsrede, peroreeren, eene rede besluiten ; eene redevoering honden, per pódes, te voet; per pedes apontulórum, te voet
(als de apostelen).
Perpendiculair, loodlijn, verticale lijn.
perpendiculair, loodrecht, in 't lood, rechtstandig perpetueel, altijddurend, levenslang, aanhoudend, pei-pctueeren, voortdurend onderhouden of voortzetten, vereeuwigen, altijd doen voortgaan ; op de lange baan Perpetuïteit, onafgebroken voortduring. (schuiven.
Perpetuum móbile, een voortdurend zich zelf bewegend voorwerp.
Pirpléx,irpléx, onthutst, verlegen, bedremmeld.
erplexiteit, besluiteloosheid, verwardheid, onthutstheid, per procura of per procurationem, door of bij volmacht, door een gevolmachtigde, een plaatsbekleeder, zaakwaarnemer, enz., bij volmachtiging.
perquireeren, onderzoeken, uitvorschen.
Perquisitie, onderzoek, nasporing, huiszoeking, per s4ldo, als te goed, als overschot van de vorige rekening, by slot van rekening.
perscribeeren, opteekenen; overschrijven.
per sé, op zich zelf, van zelf, uit zyn aard. persecuteeren, vervolgen, tot stand brengen, uitvoeren;
gerechtelijk vervolgen, benauwen.
Persecütie, gerechtelijke vervolging, nazetting. per sedes, door den stoelgang,
persequeeren = persecuteeren (z. aid.).
PerseverA ntie, volharding, standvastigheid.
perse vereeren, volharden, volhouden. Iwijn.
Persico, op perzikpitten getrokken en verzoete brande-Persienne, fijn Perzisch sits; buitenzonnescherm van
schuins in een raam gezette boutstrooken.
Persiflage, hoonende plagerij; fijne bespotting, bespottende lof, fopperij. (den, foppen, persiflecrén, fijn belachelijk maken, voor den gek hou-persiwteeren, volharden, op iets bleven staan. Persistèntie, volharding; eigenzinnigheid.
persolveeren, geheel afbetalen.
PersonAge, persoon, inz. belangrijk, aanzienlijk persoon; rol, die iemand op het tooneel te spelen heeft; (ook :) zonderling mensch.
personal)seeren, persoonlijkheden zeggen, op den man
aan spreken, beleedigingen uiten.
Personaliteit, persoonlijkheid, eigenschap van een persoon ; Personaliteiten, persoonlijkheden, persoonlijke heleedigingen, aanrandingen, zinspelingen.
personeel, persoonlijk, in eigen persoon, zelf; perso-neele crediteur, wie voor zijne schuldrordering geen onderpand heeft.
Personeel, of personeele belasting, zulke, die men niet voor zijn grondeigendom, maar voor zijn persoon, zijn amht of beroep, zijne woning, zijne consumptie doet betalen, hoofdgeld. Personeel, (ook:) aantal
Eersonen, waaruit een collegie, bureau, werkplaats, enz. estaat.ersonen, waaruit een collegie, bureau, werkplaats, enz. estaat.
PersonifleAtie, voorstelling eener zaak als persoon, per-
soons verbeeld in g.
personificeeren, verpersoonlijken, persoonlijk maken, 1c-venlooze zaken sprekend invoeren en als handelende personen voorstellen.
Perspectief, verrekijker ; vergezicht; vergezicht-schilder-of teekenkunst; doorzichtkunde ; uitzicht in de toekomst. Perspicaciteit, scherpzinnigheid, scherpe, heldere blik. Perspiratie, onmerkbare uitwaseming.
per stirpes, naar de stammen (b. v. erven), persnadeeren, overreden, overtuigen; wijsmaken ; overhalen, bepraten.
Persuasie, overreding, overtuiging.
persuasif, overtuigend, overredend.
per tertium, door een derden persoon.
Pertinaciteit, hardnekkigheid, verstoktheid, pertineeren, op iets betrekking hebben, daartoe behoo-ren, dat betreffen. (den eisch.
Ïertinént,ertinént, tot de zaak behoorend, doelmatig, juist, naar 'ertinentiën, het toebehooren, de bijstukken. Perturbatie, storing, ontsteltenis, wanorde, perturbeeren, storen, verontrusten, verwarren. Peruviaansche bant, kinabast.
Perversie, verandering ten kwade, verslimmering, verderf. Perversiteit, verdorvenheid, slechtheid.
pervertceren, verdraaien, vervalschen, ten kwade veranderen ; verleiden.
per viam, langs den weg, door middel van.
per vóta majóra, bij Btemmenmeerderheid.
Scsamp;nt,csamp;nt, zwaar, wichtig ; btzwaarlijk.
'éso, gewicht, zwaarte, last.
Pessimisme, de leer, dat de wereld door en door slecht is; zucht om van alles slechts de zwarte zijde te zien. Pessimist, aanhanger of verdediger van het pessimisme, iemand die alles ten kwade uitlegt en van de zwarte zijde beschouwt.
Bistifereeren, verpesten.istifereeren, verpesten.
estiléntie, pestziekte, besmettelijk ziekte.
pestilentiëel, pestaardig; verpestend, aanstekend; hoogst
schadelik of gevaarlek.
PetArde, springbus, poortbreker; klapbus, zwermer. Petént, aanzoeker ; vr^er.
Peterolie, Z, Petröleam.
petilleeren, knetteren, knapperen, kraken; (van wijn)
parelen, fonkelen, schuimen.
petill4nt, paarlend, schuimend, opbruisend; (fig.) vurig, levendig; fonkelend.
Setit,etit, klein, gering, kort, onbeduidend.
'etitie, verzoek, verzoekschrift, smeekschrift. Petitionnair, smeekende, degene, die een verzoek bij hoo-
ger gezag indient.
petitioneeren, een verzoekschrift indienen, aanzoeken. Petitio principii, het aanvoeren van iets als bewijsgrond,
dat zelf eerst oewezen moet worden.
Petit-maltre, pronkertje, modegek, windbuil. Petrefttcten, Petreficatiën, versteeningen. Petrificamp;tie, versteening, verandering in steen.
Cstrificeerea,strificeerea, versteenen, in steen veranderen.
etróleum, steenolie, berg- of aardolie, peterolie.
Pétto, borst, boezem, binnenste; in petto hebben of houden, in 't hart hebben, bij zich behouden, verzwijgen.
Eitul4nt,itul4nt, dartel, moedwillig, balddadig, lichtzinnig. etul4ntie, moedwil, dartelheid, lichtvaardigheid, pen amp; pen, langzamerhand, allengs, van lieverlede, peupleeren, bevolken.
Ïent-Citre,ent-Citre, misschien, wellicht.
'hsenomeen, Z. Phenomeen.
Phaëton, zoon des zonnegods, berucht door val gt; hooge, lichte, onbedekte wagen ; open rijtuig met een zonnedak.
Phalanatére, de algemeene werkinrichting, zooals zij
door den Franschen socialist Fourier werd ingesteld. Phalanx, gesloten krijgsbende, dicht opgesloten, met een carrë te vergelijken troep soldaten (van 4, 8 tot 16 duizend man); keurbende.
pliantaaeeren, met zijne gedachten rondzwerven, zich aan levendige voorstellingen overgeven, in gedachten dwepen, in ziekte raaskallen. Ijlen; (ook: ) voor de vuist of naar zün gevoel en zijne invallen een instrument bespelen.
Phantasie, inbeelding, verbeeldingskracht, verdichtingsvermogen; hersenschim, droombeeld; gril, luim, kuur : (ook:) kunstvoortbrengsel, waarbij de kunstenaar enkel zijn scheppende verbeelding, geen model of bepaalde kunstregels gevolgd heeft.
Phantaamagorie, geestenbezwering, schijn too ver ij. Phantamp;at, dweper, grillig mensch. (mal.
phantAetiach, op inbeelding berustend, dwepend, grillig, Phantoom, gewrocht dar inbeeldingikracht, droomschrik-becld, spook, geest.
PbArao, F4ro, zeker bankapel of kazardspel met kaarten.
PbarUcër, (eigealijk een afgezonderde), sebynheilige,
Ehariséïsch,hariséïsch, huichelachtig, schijnheilig. (pilaarbijter, 'harmaceut. artsenijbereider, apotheker.
Pharmaceutiek, kunst der artsenybereiding.
Eharmaceutisch.harmaceutisch. artsenijkundig, de artsenij betreffend, 'harmacie = Pharmaceutiek (Z. aid.).
Pharmacopcea, kunst of leer der artsenybereiding; verzameling van voorschriften ter artsenij bereiding, apothekershandboek, -receptenboek.
Pharmacopóla, artsenijverkooper.
Ph4ru», vuurtoren, vuurbaak, zeevuur, kustlicht.
PhAsen, lichtgestalten, schijngestalten, inz. van de maan; afwisseling van gedaante, van tooncel, van lot.
Phebe beter Phcehe. de maan.
Phébu» beter Phoebus, zonnegod; (fig.) de zon; hoogdravende spreek- of schrijftrant.
Phelloplastiek, de kunst om allerlei figuren uit kurk te snyden, het beeldsnijden uit kurk.
Phënix beter Phoenix, fabelachtige vogel, die zich door zelf verbranding weder verjongt; (van daar:) iets zeldzaams, voortreffelijks, onvergankelijks.
Phènix'gezelschap, naam eener maatschappij van brandwaarborg in Engeland (omdat zij nieuwe gebouwen uit hare asch doet opryzen).
Pheuomeen, verschijnsel, inz. natuur-, luchtverschijnsel; zonderling voorval, vreemde gebeurtenis.
PhiladelpbJe, broeder- of naastenliefde.
Philanthroop, menschenvriend.
Philantbropie, menschenliefde.
pbilanthrópisch, menschlievend, minzaam, liefderijk.
thilharmónisch,hilharmónisch, de toonkunst beminnend.
'bilhellénen, Grieken-vrienden.
Philippica, hevige strafrede; krachtige redevoering, waarin iemand ten toon gesteld, ontmaskerd, doorgehaald wordt (naar de redevoeringen van Demosthenes tegen Philippus van Macedonië).
Philiater. de Duitsche benaming voor ons Philistyn ; (ook:) ieder niet-student; mensch van platburgerlijke denkwys, ploert. (schap
Philologio, taalliefde: taal- en oudheidkunde, taalweten-
Pbiloloog, taalvriend, taal- en oudheidkundige.
Pbiioméle, zangvriendin: nachtegaal. (voeding.
Philoptedie, liefde voor kinderen; zucht voor hunne op-
Pbilopaediach, kinderlievend; der opvoeding toegedaan.
Pbilosoof. wijsgeer, verstanda( of w^jsbeidsleeraar.
Pbilosophtoter, sch^jnwijsgeer, waanwijze.
philoaopbeeren, over de hoogste voorwerpen nadenken ; wijsgeerig eene stof behandelen ; de oorzaken der dingen opsporen.
Pbiiosopbie, wijsbegeerte, wisheids- of waarheidsleer.
philosophisch, wijigeerig, ventands-wetenschappelyk.
Philosophiat, achijnwijie, waanwijze, ralsche philosoof. Philtrum, liefde- of tooverdrank om liefde op te wekken. Phiool, buikvormie glazen vat.
Phlebotoom, laatlancet, laatvlijm, anpppor.
i^hlegma, phlegm^tiAch, z. flejj—, flegmAtisch. Phoebus, Phoenix, enz., z. Phe
Phonetiame, afbeelding der klanken, ideeënvoorstelling
door klankvoorstelling.
phonetiach, ph6ni»ch, den klank betreffend, klinkend;
phonisch gewelf, klankgewelf. (acustiek.
PhonieL, kunst der klank7ereeniging, volgens de leer der Pho«phore»cénlt;ie, bet van zelf lichtgeven in het duister lals eigenschap van vele lichamen), phosphoreacoeren, in het duister van zelf licht geven. PhttaphoruH. Phó«phor, (eig. lichtbrenger); de morgensterreen kleurlooze, ontvlambare, vergiftige, in het duister lichtende en in de lucht naar knoflook riekende stof, die men eerst uit urine, maar nu meest uit beenderen verkrijgt.
Photograaf, Photographist, lichtbeeldenmaker. Photographie, kunst om lichtbeelden voort te brengen, hetzü op metalen platen (daguerrotypie), hetzij op, papier (t albo 17 pie); (ook;) lichtbeeld. Pkototechniek, verlichtingskunst.
Photometer, —scoop, lichtmeter.
Phototy'pe, lichtbeeld, door de daguerreotype voortge-Phrase, spreekwijze, uitdrukking. (bracht.
Phraseologie, verzameling van spreekwijzen.
Phrenesie, waanzinnigheid, verstandsverbystering. phrenetisch, —iek, waanzinnig.
Phrenologie, hersenleer; verstands- of gemoedsleer. phry'gische muts, roode muts van büzonderen vorm,
als zinnebeeld der vr^heid.
Phthy'sis, tering, uittering.
Phylaetérion, wachtpost, schutswacht; behoedmiddel of amulet; naam van een hedendaagsche Proteatantsche ver eeniging, die de fnuiking van den R. K. invloed ten doel heeft.
Phy'lax, wachter, beschutter (inz. als hondenaam). Phy'sica, natuurleer, natuurkunde, natuurwetenschap. Phy'sicus, natuurkundige.
physiek, physisch, natuurkundig; natuurlek; lichamelijk, dierlik; (ook:) volstrekt, zonneklaar (b. v. dat is physiek onmogelijk).
Physiocratie, kracht der natuur; kennis der natuurwetten en krachtea.
Physiocramp;tisch systeem, dat stelsel in de staatshuishoudkunde, volgens hetwelk de hoogste bloei van den landbouw de gewichtigste bron van 's volks rijkdom is. Physiognomonie, de kunst om iemands karakter en neigingen uit de gelaatsbescbouwing te leeren kennen. Physiognomie, gelaat, voorkomen; z. Physiognomonie.
Physiognomist, gelaatkundige.
Physiologic, leer van de natuurlijke gesteldheid en werkzaamheid der bezielde lichamen.
Phyaiolooe« natuur-of lichaamsondcrzoeker ; kenner der menschelijk-dierlyke natuur.
Physionomie, Physionomist, z. PhyMiogn—.
Ehh.y'sisch, z. phyaiek.
'hytograaf. plantenbeschrüver.
Phytographie, plantenbeschrijving.
Phytologie, plantenkunde.
Phytotomie, plantenontleedkunde.
pi» desidèria, pia vota, vrome wenschen (waarvan de vervulling niet waarschünlijk is).
Pianino, verticale of opstaande piano.
Pianiat, piano-speler.
PiAno, Piano-fort ook Forte-piamp;no, hamerklavier.
piano, zacht (te spelen); pianianimo. zeer zacht.
PiAsten, afstammelingen der eerste Poolsche koningsfamilie, die sedert hunnen stamvader Piast van de 9de eeuw tot 1386 heerschten.
Pia»t«r. rekenmunt van verscheidene landen : in Italië 2 gl. 25 tot 2 gl. 35 ct.; in Spanje ongeveer 2 gl. 60 ct.; in Turkije eerst ruim 1 gl. 80 ct., later quot;ól/a ct., sedert 1856 niet meer dan 12 ct.
Piamp;zAa, plaats, plein, markplein in Italië.
Picanterie, verbastering van Picoterie.
Pic-nic, Z. Pikeniek.
Picoterie, stekelachtige rede, hekeling.
Pictoraanie, overdreven zucht voor schilderijen.
Pictura, schilderkunst; schilderwerk.
Piëce, stuk, geldstuk; los blad ; kamertje, vertrek.
Ptédental, Pédeatal, voetstuk van ecne zuil, van een standbeeld, enz.
Pierrót, de onnoozele, altijd gefopte, vaak afgeroste hansworst van 't Fransche tooneel.
Piëteit, vroomheid, kinderlijke liefde, vooral jegens overledenen, of ook jegens voorouderlijke zeden en gewoonten.
PiëtiNme, z. Piëtiaterij.
Piëtist, fijnvrome, fijnmari, pilaarbijter.
Piëtisterij, Piëtisme, fijnvroomheid, kwezelarij.
piëns. vroom, godvruchtig.
Pigment, kleurstof, verfstof, verf, kleur, klanketsel.
PignorAtie, verpanding; pignoreeren, verpanden. .
Pik, z. onder Piqne.
Pikeniek, gemeenschappelijke maaltijd, waar Pikant, stekend, prikkelend, puntig, stekelig, treffend. Pikanterie, wangunst, nyd, beroepsjaloezie, broodnijd
(z. ook Picanterie).
Pikè, katoenen stof, welker weefsel gestikt schijnt.
P'keercn,'keercn, steken, prikkelen, bcleedigen, krenken.
ikét, veldwacht, legerwacht; bekend kaartspel tusichen 2 personen, piketten, het genoemde kaartspel spelen.
Pikeur, jager te paard; voorrijder ; paardenafrichter;
(ook.) meisjes* of vrouwenjager.
Pikol, handelsgewicht op Java, Madras, China, enz. ge-U)k aan 125 oude ponden, doorgaans on 60 kilo gerekend. PilAsler, vierkante pilaar, kantige zuil.
tileus, harig, behaard.ileus, harig, behaard.
'iloot. stuurman; loods, loodsman,
filositeit,ilositeit, harigheid, behaardheid.
'imènt. Jamaïca-peper; specerij-mengsel.
Pinacotheek, schilderij verzameling, kunstkabinet,
Pinta, soort van sloep met 6 riemen (een kleine galei, naar v. Lennep's Zeemans-Woordeboek) ; lang en smal postschip ; spiegelschip.
Pinchbeck, goud nabootsend metaalmengsel, geel koper. Pindu», muzenberg, berg der zanggodinnen.
Einxit,inxit, hij heeft (het) geschilderd. (dambord,
•iön, boer of looper in 't schaakspel; schijf op het Pionnier, schansgraver (sappeur, mineur of pontonnier). Piqne, heimelijke haat, bedekte nijd ; piek, spies; schoppen (op de speelkaarten); een pique (pik) op iemand hebben, het op iemand geladen hebben.
Pique*niqne, z. Pikeniek.
Piraat, zeeroover, Piraterie, zeerooverij.
Pirouéttc, draaisprong (bü dansen en paardrijden), pirouetteeren, eene cirkelzwenking maken, zich op een
hiel geheel omdraaien.
pis aller, (het) ergste geval.
pisang, paradijs- of Adams-vijgeboom (in Azië, Afrika
en quot;W. Indië.)
Pisces, de Visschen (sterrenbeeld des dierenriems). Piscicultuur, kunsematige vischteelt.
Pisé, gestampte aarde tot bouwen, stamoaarde. PissasphAlt, bergteer, bergpik.
PistAcho, groene amandel; pimpernoot, klappernoot. Pisten, pomp, zuiger; stempel ; het stifje, de koker voor
de slaghoedjes der geweren.
Pistool, goudmunt van verscheidene landen, ter waarde van 9'/a amp; 10 gulden ; (ook:) bekend vuurwapen, dat met ééne hand wordt afgeschoten.
Pitsjaar (van 't Eng. pitch-yard, uitgestoken steng), witte seinvlag om de passagiers o!f de sloep aan boord Pitsjaren, voor één dag aan wal gaan. (te roepen,
pittorésk, schilderachtig, schoon, bekoorlijk.
piu, meer, — adagio, wat langzamer; — forte, wat sterker ; — piano, wat lichter; — presto, of stretto, nog sneller.
tlacamp;bel, verzoenlijk, vredelievend.lacamp;bel, verzoenlijk, vredelievend.
'lacabiliteit, verzoenlijkheid.
Placénta, moederkoek, nageboorte.
filceeren. plaatsen ; uiteenzetten ; beleggen.lceeren. plaatsen ; uiteenzetten ; beleggen.
acet, Placétum, koninklijke toestemming, inwilliging der landiregeering, inz. tot bekendmaking en uitvoering
van pauselijke verordeningen ; (ook :) kort Terzoekschrift; stoeltje zonder leuning.
flAcet,lAcet, het behaagt, wordt toegestaan, — goedgekeurd, 'luciditeit, zachtmoedigheid, gelatenheid.
Plafónd, kamerzoldering, gipszoldering; dekstuk ; dekschilderstuk.
tlafonneeren,lafonneeren, de zoldering eener kamer bekleeden. 'lagiaat, menschenroof; boekenplundering, onrechtmatige toeëigening van eens anders letterarbeid. PlagiAriua, Plagiamp;tor, menschenroover ; boekenplunde
raar, letterdief.
Plaid, geruite wollen mantel der Bergschotten, plaidseren, pleiten; een rechtsgeding voeren.
Pl*inte, klacht.
plai»Ant, vermakelijk, grappig, zonderling, plaisantccren, kortswylen, schertsen, gekscheren. Plaiaantcric, scherts, kortswijl, boerterij; P. amp; part,
scherts te zijde.
Plaiair, Pleizier, vermaak, verlustiging.
plail.il ? wat belieft u? wat zegt gy ^ (ook euphemis-
tiich gezigd voor:) geheim gemak, sekreet (p la tie). Plakkaat, openbaar afgekondigd en aangeplakte kennisgeving van de regeering.
Plan, vlakte ; ontwerp ; platte grond, grondteekening. Planchét, balein in een corset of rijglijf, planconcaaf, vlakhol. Planconcaaf-glas, glas dat aan de eene zijde plat en aan de andere hol-gcbogcn is;
Slanconvex,lanconvex, vlakhol. Planconvex-glaai, glas dat aan e eene zijde plat aan de andere holgebogen is. planoeren, effenen, gelijk of glad maken ; drukpapier lijmen, het door met aluin gekookt lynwater (Planeer-water) halen. Planeerhamer, plethamer der gouden kopersmeden.
Planeet, donkere hemelbol, die haar licht van de zon ontvangt, om welke zij zich in eene meer of minder elliptische baan beweegt; ook dwaalster geheeten, wegens de schijnbare onregelmatigheid barer beweging. Planetarium, lijst der planeten ; kunstwerktuig, dat den
loop der planeten om de zon voorstelt,
Planiglóbe, z. Planisfeer.
Planimetrie, vlaktemeetkunst.
Planisfeer, afbeelding van een halfrond des aard- of he-
melbols op een plat vlak, wereldkaart, hemelkaart. Plnntége, beplanting, plantsoen ; streek lands door de Europeanen in Oost- en West-Indië met tabak, katoen, rijst, suikerriet, enz. beplant.
planteeren, planten stellen, zetten.
plaqueeren, = plateeren.
pla«ma, beeldwerk, beeld
plastiek, plastische kunst, boetseerkunst in gips, leem, was enz.; lichamelijk vormende kunst, ook de beeldhouwkunst en beeldgieterij omvattende.
pléatlsch, lichamelijk vormend, gedaantegevead, boetsee-
rend; scheppend.
PI4»tograaf, Bchriftvervalscher.
Plastographie. nagebootst schrift; schriftvervalsching. Plateau, bergvlakte, verheven vlakke plaats ; tafelplank ; theeblad; draaischijf (op spoorwegen); groote schaal (van een weegbrug of weegtoestel).
Platgt;b4nde, smal tuinbed langs een heining of muur of
om een bloemstuk, rabat.
Platéd, Pleed, met goud- of zilverplaatjes overtrokken
metaal geplateerd metaal.
Plate-fórmc, plat huisdak, plat op een huis ; geschut-bedding op eene hoogte; opgehoogde, vlakke plaats met vrij uitzicht, terras.
platoeren, piatteeren, ook plaqueeren, met goud- of
zilverblaadjes vergulden of verzilveren.
Platie, z. Plait-ll.
Platina, wit goud (het zwaarste metaal).
Platitude, gemeene uitdrukking ; platheid, gemeenheid,
Platmenage, tafelstel met velerlei klein vaatwerk voor
zout, peper, mosterd, olie, azyn, enz.
Platómach, wat Flato of zijne leer betreft; bovenzinnelijk ; Platonische liefde, louter geestelyke, van al het zinnelüke ontdane liefde; Platónioche republiek, voorbeeld eener volkomene staatsinrichting, gelijk Plato die ontwierp. _ (beid beminnen,
platoniseeren. Plato navolgen, vry van alle zinnelijk-PlatoniKine, leer en stelsel van Plato.
platteoren, z. plateeren. (waarschijnlijk,
plausibel, toejuichenswaard ; aannemelijk, geloofwaardig. Plausibiliteit, waarschijnlijkheid, aannemelijkheid. Plebèjer, burger, niet-adellijke in het oude Rome ; de
burgerlyke, gemeene man.
plebéjiscb, onadellijk ; tot het gros des volks behoorend;
aan het gepeupel eigen, gemeen.
Plebisciet, Plebiscitum, volksbesluit.
Plobocrutie, volksregeering (liever ochlocratie). Plebs, de volksklasse, gemeene man.
Pleet, Z. Plated,
PleiAden, hrt zevengesternte; (fig) beroemd zevental. Pleidooi, Pleit, verdedigingsrede van een advocaat. Plein-pouvoir, Plenipotèntie, volle macht, onbepaald
gezag ; schrifteiyke volmacht.
Pleit, Z, Pleidooi.
Plenipotenttoris, gevolmachtigd gezant of minister. Plenipotentie, Z. Plein-pouvoir.
Plénum, gezamenlijkheid ; volle vergadering. Pleonamp;sme, woordenovervloed, bijeenplaatsing van ge-lijkbeduidende woorden of uitdrukkingen, hetzelfde met andere woorden zeggend.
pleonastisch, overtollig, overladen met gelijkbeteekenen-de woorden of uitdrukkingen.
Elethórivch,lethórivch, volbloedij?, OTerr^jk aan vocbten.
kleure«ic. Pleuris, z. Pleuriti*.
M'leureuse. treur- of rouwband, rouwfloers, zwarte rouwrand aan papier.
Pleuritin, Pleure»i«, borstvliesontsteking; droge hoest
of kuch met koorts; zijdesteek, züdewee, pleuris. Pli. vorm, plooi.
Pfica polónica, Foolache vlecht (haarziekte).
pllcerun, vouwen, buigen; (fig.) deinzen, wykeu.
Plomb, Plombe, lood, plombeerlood, zegellood, plombecren, met lood stempelen, verzegelen ; met lood aanvullen of volgieten (holle tanden). (ken.
plongeercn, indompelen, doen zinken; duiken, onderdui-ployuercii, buigen, plooien, samenvouwen.
Pluche, wolfluweel, halffluweel.
Pluralis, meervoud.
Pluraliteit, meerderheid ; de meeste stemmen, plu», meer; en, geteld bij, vermeerderd met (t); een Plus, een overschot, te-veel, meerder bedrag ; plus-mi-nu», meer of minder, ongeveer.
Plusmakerii, overdreven vermeerdering der staatsinkomsten tot nadeel der onderdanen; geldsnoeiery. Pluaqunmperfëctum. meer dan volmaakt verleden tijd. Plüto, de hellegod, koning der onderwereld. Plutocratie, geldheerschappy, heerschappü der ryken. Plutonist, aanhanger van het stelsel, dat de vorming der aardkorst aan de werking van 't ondernardsche vuur of aan de vulkanen toeschrijft.
Pliitus, de geldgod, god des rijkdoms.
Pluviometer, werktuig om de hoeveelheid gevallen regen te bepalen.
Pneumatiek, luchtbewegingsleer ; ook geestenleer, pneumatiitch, tot de leer van de drukking en beweging der lucht behoorend, luchtaardig; tot de geestenkunde betrekking hebbend; (ook:) het ademen betreffend; pneumAtisehe machine, luchtpomp.
Pneumonie Pneumonitis, longziekte, longontsteking. Pocaal. z. Bokaal.
Pochétte. zakje ; kleine vrouwenzak. Pócket-dictionavv, zakwoordenboek.
poco, weinig; — allegro, een weinig vroolijk; — forte, eenigszins sterk ; — lento, wat langzaam ; — piano, eenigszina zwak.
PAculum, beker; poculceren, bekeren, lustig drinken. Podagra, voeteuvel, voetjicht, (pop.) pootje.
podagreus, met de voetjicht behept.
Padagrist. voetjichtlyder.
Podding, Z. Pudding.
PodestA, Podestaat, machthebber; landvoogd ; stadsrechter. of burgemeester in Italië.
Poëet, dichter.
Poëma, dichtstuk, gedicht.
17
Poe'na, straf, boete.
(nnaal,nnaal, de straf of boete _ betreffend (z. penaal). *oeniténtie, z. Penitentie.
PoëtAster, pruldichter, rijmelaar, verzensmid.
poétiMch, dichterlijk; in versmaat.
Btëtisecren,tëtisecren, dichten, verzen maken.
oêzic, Poëzij. de dichtkunst, het dichten ; dichterlek gevoel; dichtmaat; gedicht, dichtstuk.
point, niets ; deux amp; point, twee om niets.
point, punt; stiek, «toot; oog op dobbelstcenen, op kaarten; P. «Thonneur, punt van eer. eergevoel; P: de vue, gezichtspunt, oogpunt; doel, wit.
pointeereu, stippelen, besprenkelen ; richten (geschut) ; bedoelen, op 't oog hebben; mikken; toonen, wyzen ; |in hazardspelen:) op eene kaart zetten, wagen. Pointeur, kaartbezetter ; geschutrichter.
pointilieeren, bestippelen ; met puntjes graveeren of teekenen; (oek:) beuzelen, zich met nietigheilen ophouden haarklooven, kibbelen, hakketeeren ; stekelige zetten geven. izelingen.
Pointiilerie, muggenzifterij, vitlust, kibbelary over beu-
C»lair,»lair, de pool betreffend; tegenovergesteld.
olariteit, neiging van vrij zwevende magneten naar de magnetische polen der aarde.
Polemiek, twistleer, pennestnjd; verdediging van zyn geloof, zijne inzichten, meeningen, enz. tegen andersdenkenden.
polèmisch, twistend; polcinische «chriften, twistschriften, inz. in zake van geloof, enz.
polemiaeeren, wetenschappelijk twisten.
Polemist, geleerde redetwistvoerder, wetenschappelijk strijder.
Polen»oncoop, krijgsverrekijker; walkijker; operakyker. poli. glad gemaakt, gepolijst ; poli of poliet, beschaafd.
welgemanierd; sierlijk: look:) listig.
Polichinel, hansworst, grappenmaker.
Poliep, veelvoet, plantdier of dierplant; (ook:) vleesch-
uitwas in of aan het menscheiyk lichaam.
Poli», verzekering- of assurantie-bewys (Polis van a»-Poliason, guit, deugniet, straatjongen. [surAntie).
PoliaHonnerie, guiterij, jongensstreek, straatschenderij.-Politonse, hoffelijkheid, welgemannierdheid, toon der groote wereld. (slepen mensch, oolijkerd.
Politicus, staatkundige, staatsman; schrander, gevat, ge Politie, handhaving der openbare orde en veiligheid der personen en eigendommen ; gezamenlijke personen, welke voor die handhaving waken ; staats- of staatsorde, volkstucht. Politie-inspecteur, toeziener over de plaatse-l^ke agenten van politie of dienders; boven hem in rang staat de Politie-commissaris, die zelf weder ondergeschikt is aan *t hoofd der plaatselijke politie, nl. den burgemeester.
Politick, staatswetenschap, staatkunde; wereldkennis; geslepenheid.
politiek, staatkundig, tot de staatkunde hehoorend, staats-
burgerlijk; (ook:) schrander, doorslepen, sluw. politiseeren. over staatszaken spreken ; den staatsman
uithangen, tinnegieten.
Politoer, Polituur, glanzing; glans; glansmiddel, smeersel waarmee men politoert; fig. (ook:) = politc»»e.
Ptlitoercn,tlitoercn, door een wrijfmiddel glanzig maken.
ólka, naam van een hekenden Poolschen dans. Pollicitamp;tie, eenzijdige helofte, gelofte.
Pollutie, bevlekking, zelfbevlekking.
Polonaise, Poolsche dans ; zekere vrouwenmantel. Poltrón, bloodaard, lafaard.
Poltronnerie, lafhartigheid, bangheid.
Poly archie, Policratie, heerschappij van velen. Polychromie, veelkleurigheid; chroini*ch, veelkleurig. Polycamie, veelvoudige echt, veslmannerij, vcelwyverij. Polyglotte, een in vele talen geschreven boek. Polygoon, veelhoek.
Polygraaf, veelschrijver.
S'olyhistor, veelweter.
Polyhymnia, de muze voor gezang en welsprekendheid, polymórphiach, veelvormig, van velerlei gedaante. Polyphaag, veeleter, veelvraat. (tingen.
Polytechniek, leer der kunsten en industriëele verrich-polytechninch, vele kunsten en wetenschappen omvattend ; polytechnische school, hoogere beroeps- of ambachtsschool.
Polytheïsme, veelgodendom, vereering van vele goden. Polytheïst, aanhanger van het polytheïsme. Pommamp;de, haarzalf; lippenzalf.
pommadeeren, met pomade bestreken, zalven. PommerAns, oranjeappel; (ten onzent ook:) elastiek dopje of stooteinde aan de biljart-queue (in 't Fransch procédé geheeten).
Pomologie, ooftkunde, leer van de vruchten. Pomológisch, ooftkundig, de ooftkunde betretTend. Pomoloog, ooftkenner, ooftkundige.
Pora6na, ooft- of tuingodin ; beschrijving der tuinvruch-Pompadour, brei- of modezakje der vrouwen. (ten.
pompeus, prachtig, pronkend, met praalvertooning (pom-
pe) ; hooffdravend.
Pompernikkel, grof, zwart Westphaalsch brood. Pompier, pompmeester; brandspuitgast.
Pompón, wollen kuif op de soldaten-shako; zijden ge-ponceau, hoogrood. (weer-overtreksel.
Ponceeren, met puimsteen afwi ijven of glad maken; doorstuiven, doorgeprikte teekeningen, omtrekken, lijnen met houtskoolstof sponzen.
ponctucel, stipt, atiptelijk, nauwkeurig.
pondorAhel, weegbaar.
Ponderabillën, weegbare lichamen.
Ponderabilitcit, weerbaarheid. (waardig,
pondureua, zwaar, wichtig; nadrukkelijk ; de overweging Pondorositeit, zwaarwichtigheid.
Pond Stérling, (afg. : L.. »t.), Engelsche gefingeerde munt
ongeveer gelijk 12 gulden.
Pond Vlaamsch, (afg.: P. vl,), Nederlandsche gefingeerde munt, gelijk 6 gulden.
Ponjaard, korte Spaansche dolk.
Pony, klein Eng. rijpaard.
Pónnv, rekenmunt in Bengalen, Calcutta, Surate. Pon»,' Z. Punch.
Pon« a»inórungt;, ezelsbrug, verlichtingsmiddel voor min-
kundigon, onwetenden, zwakken.
Pont. brug; (ook:) veerschuit voor paarden en r^tuigen. Póntifox, priester ; opperpriester, bisschop ; P. maxi-mu«, priestervorst, paus. (l\jk.
pontificaal, priesterlijk ; hoogepriesterlijk ; bisschoppe-Pontificaal, Pontificamp;lc, bisschoppelijk plichtenboek; pauselijk of bisschoppelijk plechtgewaad ; (fig. en fam.) het beste pak.
Pontificaal, opperpriesterschap, pauselijke waardigheid. Pónto, (fr. Poute) 4de troef in 't omberspel, quadrillespel, enz. (in 't rood, hartenaas of ruitenaas ; in 't zwart: schoppenheer of klaverenheer.
Ponton, bruggeschuit, vlakke koperen schuitjes voor de
schipbruggen (Pontonbruggen).
Pontonnier, schipbrugmaker, soldaat met het slaan der
schipbruggen belast.
Pool, aapunt des aardbols, des hemelbol»; (in de natuurkunde:) punten of plaatsen, die de zetel van tejeenover-gestelde krachten of eigenschappen zijn (b. v. de polen des mngneets, der kolom van Volta, enz.); trekpunt des magneet».
Pópe, priester der Grieksche Kerk in Rusland (als eng. Poperjr, papisterij. [woord :) paus.
populair, volksmatig:; algemeen nuttig, verstaanbaar; bij
het volk bemind, volksbelievend, gemeenzaam, populariaoeren. algemeen bevaitelijk, verstaanbaar of nuttig maken; zich, p.; zich bij bet volk bemind maken. Populariteit, algemeene verstaanbaarheid, nuttigheid; volksbelieving, genaakbaarheid, minzaamheid jegens ge-ringeren ; volksgunst, volksliefde.
Populamp;tie, bevolking, volksmenigte.
populeut», volkrijk, sterk bevolkt.
poreu», met zeer kleine tusschenruimten of openingen,
sponsachtig. Poreunheid, z. Poreu«iteil.
Porfier, purpersteen.
Póriên, Póren, openingen of kleine tusschenruimten der
lichamen, zweetgaatjes.
PoroMiteit, Poreunheid, eigenschap der poreuse lichamen. sponsachtigheid.
Port, haven, zeehaven; toevluchtsoord; ook vrachtgeld,
hriefgeld ; ook, afg. voor portwijn).
Portaal, hoofdingang van eene kerk of ander groot gebouw ; ruimten voor den gang hij de deur.
portabel, portamp;tiof, draagbaar.
Portage, (ook Pacotille;, vrijlast, vrijpakkage, die de bemanning van een schip met zich mag voeren; (ook:) draaggeld, daagloon. (schieten,
portent (a bout), van zeer nabij, b. v. op een voorwerp Portaten, lijsten der dageljjks in de zeehavens aankomende waren en der ontvangers daarvan.
partatief. z. portabel.
Porte-a»«sèttc. schotelring. (toilet.
Portc-bouquet, bloemkorfje of schaaltje op het dames-Porte-britiëe, vouwdeur, gebroken, door (wier éénehelft bij 't openen op de andere slaat; vleugeldeur, dubbel openslaande deur l.
Porie-erajón, potlood of stifthouder, teekenpen. Portèe. dracht, bereik, inhoud, vermogen,
Porte-épée, draagband voor een zijdgeweer, degenriem. Portefeuille, brieventasch; (ook :) het ambt van staatsminister.
Porte-lettren, zakbrieventasch; omslag of koker voor papieren, die men eeu chef ter teekening moet voor leggen.
Porte-monnaic, geldtaschje, beugeltaschje voor zakgeld. Pórtcr, sterk Engelsch bier.
porteeren (zich voor iemand), voor iemand in de bres
springen, zijne zaak verdedigen.
Porteur, drager, brenger; houder van een wissel. Portie, deel, aandeel; erfdeel; mondgedeelte, spijsgift. Portier, deurwachter, poortbewaarder ; iook:) rijtuigdeur Portique, zuilengang, gewelfde of overdekte gang ter wandelplaats of samt nkomsten. gaiery.
Porto, vracht-, voer- of draagloon; brievengeld ; porto franco, franc de port of portvrij, postvrij, franco. Pórto-frAnco; vrijhaven; Pórto-rico, rijke haven, naam van een West-Inditch eiland en van den rooktabdk, die van daar komt.
Portrait, Portret, beeltenis (inz. van een mensch), door penseel, Ueken- f graveerstift of door de photographic voortgebracht; (fig.) levendige, juiste voorstelling of beschrijving van een persoon.
portraiteeren. portretteeren, een portret maken. Portraiteur, Portraitist, schilder van portretten. Portrét. enz.. Portrait, enz. (póaito.
poité, gezet; ernstig, bedachtzaam, bedaard; (ook:) = Politic, stelling, ligging, stand; gesteldheid, toestand ; voetenplaatsing by het dansen; positie-kanonnen, zwaar geschut.
po»itief, vastgesteld, aangenomen; stellig, vast, gewis; positief recht, het vastgestelde recht (in tegenstelling
261
met het. natuurrecht) ; positieve electriciteit, i. Elec-triciteit.
Positief, eerste trap, stellende trap (in de taalkunde) ; het onbetwistbare; (ook:) kamerorgel, voororgel, klein
(----' ... -- quot; quot; f
lt;----- ... -- quot; * |
po«ito, ondersteld, gesteld of aangenomen. (stalte.
Posituur, stelling, stand of houding des lichaams, ge-
Piatnedeeren,iatnedeeren, be/.itten in eigendom hebben.
us«é*«ie, bezit, bezittfng, have.
PtsHeMsief, het bezit betreffend ; bezitting aanwijzend, tsHeMsief, het bezit betreffend ; bezitting aanwijzend, oasésnor, bezitter, eigenaar.
po«»ibei, mogelijk, doenbaar.
Pusaibiliteit, mogelükheid, uitroerbaarheid.
na, later dan.
owtamént, Po«temènt, voetstuk ; onderstel. (len. po»tdatoeren, later dagteekenen ; later den datum invul Póstdircetenr, bestuurder van het postkantoor, posteeren, plaatsen, stellen, op een bepaalden post stellen ; eene plaats aanwezen ; zich p., post vatten.
Póste rent Ante, op de post te blijven (om afgehaald te ponterieur, jonger, nieuwer, later. [worden).
Posterieur, (fr.), Posterióra (lat. pl.) = Partes pos-
teriores, z. onder Partes.
posterióri (a), van aehteren, uit de ervaring genomen. PoHterioriteit. het later-zijn, later-komen, jonger-zijn. Posteriteit, nakomelingschap.
post féstuna, na het feest, te laat, achteraan.
post hoe, ergo propter hoc, daarna, en derhalve daarom, of: wat op elkar der volgt, volgt ook uit eikander (een valsche stelregel).
Pöstlmmus, Pósthuraa, nakomende, na 's vaders dood geboren zoon of dochter; Opera posthuma, (lat.). OEuvrcs posthumes. (fr.), na des schryvers dood verschenen werken, nagelaten werken.
postiche, later bijKekomen ; nagemaakt valsch.
Postille, predikboek ; kantteekening, randverklaring. Postillon, postknecht, postryder.
Postlüdium, naspel.
pust nübila lux, of post nubila Phlt;ebus, na de nevelen het licht; na regen komt zonneschijn. postnumerAndo. nabetalend.
postuumereeren, nabetalen.
postponceren, achterstellen, verschuiven.
Postpositie, achterstelling, achteraanplaatsing. Post-scriptum, Postscript (P. S.), naschrift. Postulaat, vereischte, zonder bewys aan te nemen stelling; verordering, opgave.
262
Postulant, aanzoeker om een post, eene bediening, enz. postuleeren, vorderen, als voorwaarde voorop stellen ;
(naar iets dingen.
Postuur = Posituur.
PotAge, soep vleeschsoep met allerlei gjoenten, sneden
brood, ryst, enz.; mlddagkost.
Pot-au-feu, vleesch met bouillon en groenten (geliefkoosd'' spijs bij den Franschen burgerstand) ; het noodige vleesch voor den pot-au-feu. (taalbasis der potasch. Potasnium, potaschmetaai (de door Davy ontdekte me-pntcnt, vermogend, machtig.
Potnntaat, machthebber, gekroond hoofd.
Poténtie, macht, vermogen, gezag.
Potérna, sluippoort in eene vesting, uitvalpoort. Potestaat, (lat. potesta») kracht, macht, vermogen ; titel van eea voormalig regent van Friesland. Pot-pourri, gemengde spijs, hutspot, poespas; mengelmoes. allegaartje ; (fig.) een uit vele stukken samengesteld muziekstuk. [(ook ;) kruit, buskruit, Poudre, poeder of poeier, fijn meelpoeier, haarpoeier; Poutlrètte, mestpoeder, tot stof geworden mcnschcndrek,
die men als meststof gebruikt.
Poule, biljartspel om een inzet; potspel.
Poundaso. pondcijns (een Eugelsch tolgeld van alle uit
gaande waren).
pour, om, voor, tot; p. acquiet, voor ontvangst, als bewijs van ontvangst, voldaan.
Pourhoire, drinkgeld, fooi.
pour faire visite, om een bezoek af te leggen.
pour la bonne bonche, voor lekkerbekken ; als ieta
welsmakcnds.
Pour-pnrler, woordenwisseling, gesprek, praatje.
pour passrr le temps, tot tijdverdrijf. (nemen,
pour pendre congé, (afg. p. p. c.) om afscheid te Poursuite, vervolging, najaging ; doorzetting, poursuiveeren, vervolgen, najagen ; aan- of volhouden, pousseeren, stooten, voortdrijven ; doorzetten ; bevorderen; voorthelpeu ; zich p., door eigen kracht en inspanning tot fortuin geraken.
Pouvoir, macht, kracht, vermogen; bewind,
póver, arm, armzalig, jammerlijk.
practicamp;bcl, uitvoerbaar, doenbaar; aanwendbaar, doelmatig, bruikbaar.
Practicus, iemand die ervaren is in de toepassig zijner
wetenschap, ervaren geneesheer, advocaat, enz. Praciijk, uitoefening; uitvoering; toepassing van de
kunstregels of de theorie op het dagelyksch gebruik practisch, uitoefenend, werkdadig, op de uitoefening gegrond: van dadelijk nut, van toepassing op het dagelijks leven; p. verstand, het verstand als wetgever voor den wil.
PrAdo, wandelweg, lusthof; groote diergaarde bij Madrid, pree of (fr.) pré, voor, vooraan, vooruit: het p. of pré hebben, den voorrang, de voorkeur hebben.
IVB. de met pr» samengestelde woorden xijn hier met pro gedrukt.
pragmatiek, pragmAtiarh, aanwendbaar ; algemeen nuttig:, leerzaam, leerryke oplossing gevend ; pragmatiache geachiediichrijving, leerrijke voorstelling der gescbie-nenis. waarbij de gebeurtenissen in baren eigenlijken samenhang, vooral uit een politiek ootrpunt, worden voorgesteld ; pragmatieke sanctie, algemeen nuttige landsverordening; agemeene wet tot openbare welvaart. Prairie, weide, dreef; het natuurlijke, met welig gras
bewassen land in 't binnenland van N. Amerika. Praktijk, handelwijs ; overleg ; beroepswerkzaamheden, cliënten van een advocaat, procureur, notaris ; patiënten van een dokter chirurgijn, enz. Praktijken, ongeoorloofde kunstgrepen, listige streken, draaierijen. Praktinatie, nadenken, overpeinzing, overleg. praktiMceren, uitoefenen, zaken doen, inz. als geneesheer, advocaat, enz.; (ook:) bedenken, verzinnen ; peinzen, praktitteerend. uitoefenend,werkelijk; bedenkend,peinzend. Praktiziin, uitoefenend of praktiseerend gsneesheer, advocaat, inz. procureur, zaakwaarnemer.
Prater, openbare wandeling of lustbosch by Weenen. Praxi» = Practijk.
Preadamicten, mmschen, die ondersteld worden vóór
Adam beleeft te hebben.
Preadvies, voorloopig uitgesproken gevoelen of raad. prealabel, voorloopisr, voorafgaand. (woorden.
Preambiale, voorrede, inleiding; omweg; omhaal van preambuleeron, eene voorrede of inleiding vooruitzenden, vooraf omwegen of veel omhaal maken.
Prébende, prove, kerkelijke verzorging, jaarlükscb inkomen van eene geestelijke stichting, lijfrente.
precair, onzeker, ongewis, twijfelachtig, afhankelijk. Precautie, voorzorg ; voorzichtigheid.
precautioneel. voorzorgen gebruikend ; voorzichtig, prccaveeren, verhoeden, v«orzien, zich in acht nemen.
Ïrecedeercn,recedeercn, voorgaan, voorafgaan, den voorrang hebben, 'recedéntie. voorrang, voortred.
Precépt, z. Prcceptum.
Precéptor. leeraar, leermeester, onderwijzer. Preceptoraat, leeraarsambt, leermeestersplaats. preceptoreeren, schoolmeesteren, den leermeester spelen. Precéptum, Prcccpt, voorschrift, regel, richtsnoer, gebod, precies, nauwkeurig, juist, stipt,
precieus, kostbaar, kostelijk; gemaakt, gedwongen. Prècieuse. vrouw of meisje vol gemaaktheid en daardoor
belachelyk, nuf, nufje.
precipiceren, vooruitnemen ; voorschriften geven. Precipitaat. nedc-rslag, nederplofsel, bezinksel. Precipitamp;tic, afstorting; overijling, jacht; nederplofflng. prccipitAto, met overhaasting.
precipitceren, overijlen, voorwaarts snellen, overhaast
handelen; (bij chemisten:) nederploffen, bezinken. Prccis, kort begrip, zakelijke inhoud, hoofdinhoud.
preciseeren, bepatUd en duidelijk opgeven, uitdrukken ;
xich p., zich juister, bep.ialder uitdrukken of verklaren. Precisie, juistheid, stiptheid ; bondige kortheid van uitdrukking. _ (vallen verklaren, precludcoren, uitsluiten; voor altijd afwijzen, voor ver-preclusief. uitsluitend, ten volle afwijzend.
Precociteit, vroegrijpheid, ontijdige rijpheid. Preconisatie, lofverheffing, overdreven lof praak ; pauselijke bevoegdverklaring voor een bisdom, preconiseeron. hoog verheffen, buitenmate roemen, ophemelen ; voor bevoegd (tot bisschop) verklaren. Precurseur, voorlooper, voorbode.
Predecessor, voorganger (in een ambt). Predeliberatie, voorloopige beraadslaging, predelihereeren, vooraf overleggen, vooruit overwegen. Predestinatie, voorbeschikking, Gods genadekeus, predestineeren, vooraf bepalen, voorbeschikken. Predeterminati», voorafgaand besluit, predetermineeren, vooraf bepalen.
Predicant, datgene wat van eene zaak gezegd wordt, eigenschap van een onderwerp; eer- of ambtsnaam, titel (vóór den naam).
Predicaméut, toekenniugsbegrip, eigenschap, prediceeren, voorzeggen, voorspellen; toekennen. Predictie, voorspelling, waarzetrging.
Predikant, protestantsch godsdienstleeraar.
Predilectie. voorliefde, vooringenomenheid. predispon«*eren, voorbereiden, vooraf beschikken, inrichten ; vooraf genegen of ontvankelijk maken. predispo*Mtie, voorloopige aanstalte; voorbeschikthrid,
aanleg, b. v. tot eene ziekte.
Prednminatie, overheersching, opperheerschappij, predomineercH, heerschen, de overhand of het overwicht hebben, het hoogste gezag hebben.
treëminent,reëminent, uitstekend; voortreffelijk, uitmuntend, 'reëminentie, voorrang, voortreffelijkheid.
freëxisteeren,reëxisteeren, vooraf of vroeger bestaan.
'reëxistentie, vóóraanwezigheid.
Prefatie, (fr.) Preface, voorrede, inleiding, voorbericht. Prefect, stadhouder, landvoogd.
Préfectuur, stadhouderschap, landvoogdij.
preferabel of preferent, verkieslijk, de voorkeur verdienend, den voorrang toekomend.
prefereeren, voortrekken, hooger achten, den voorrang
de voorkeur geven.
Preferéntie, (fr.) Préférence, voorkeur, voorrang; bij
preferentie, bi) voorkeur, liefst.
Prefix, voorvoegsel (in detaalk.).
pregnant, (eig.i zwanger ; zinrijk, vol denkbeelden. Prejudice, voorbeslissing ; vooroordeel; nadeel, afbreuk, prejudiciëeren, voorloopig oordeelen of beslissen; be-Préjugé, vooroordeel. (nadeelen ; schadelijk zijn.
Prelaat, voornaam geestelijke, pauselijk hofgeestelyke bisschop of gemijterde abt (niet alleen in de R. K. Kerk, maar ook in de Protcstantsche landen, Engeland, Zweden en Denemarken.
preleveeren, vooraf nemen, vóór de deeling wegnemen, preliminair, inleidend, voorloopig, den weg banend. Preliminairen, inleidingen, voorloopige punten van
overeenkomst, inz. by een te sluiten vrede, preludeeren, een voorspel maken ; inleiden, voorbereiden. Prelüdiura, of (fr.) Prélude, voorspel; (flg.) voorteeken, voorlooper.
Prematuriteit, vroegrijpheid ; ontydigheid. Premeditatie, voorafgaande overlegging.
premediteeren, vooraf bedenken of overleggen. Premicea, eerstelingen.
Prémie, prijs, eerelcon ; assurantie- of verzekeringsprys ; bywinst, byprys, die in loterijen aan zekere nommers toevalt. «
premier, eerst, voornaamst; p. de«»u«, eerste sopraanzanger, Premier, de eerste, voornaamste, het hoofd; de eerste minister. Premiers, Premières, de 5 eerste trekken in sommige kaartspelen.
PrémUse, voorafgaande of vooropgeplaatste stellingen
eener sluitrede, om daaruit een gevolg trekken, prémissi» premitténdi* (afg. p. p.) voorop te plaatsen
wat vooropgeplaatst moet worden.
Prenenr, nemer of verkooper van een wissel, prenumerkndo, door vooruitbetaling.
Prenumeramp;tie, vooruitbetaling. [eener courant),
prenumereeren, vooruit betalen (b. v. het abbonnemrnt PreoccupAtie. voorinneming, vooraf bezetting; voorbegrip, vooroordeel, vooringenomenheid ; afgetrokkenheid, preoecupeeren, vooraf bezetten of innemen; vooroor -
deelen inboezemen, voorinnemen; afgetrokken maken. PreordinAtie, voorbeschikking.
Preparaat, toebereide zaak, bereide artseny, enz. ; inz.
kunstmatig toebereid lichaamsdeel.
Prepar^ndu*, wie zich voorbereidt (b.v. tot een examen). Preparétie, voor of toebereiding, aanstalte. prepareeren, voorbereiden, klaarmaken, toerichten. Preponderamp;ntie, overwicht, meerderheid.
prepnneeren, vooraan plaatsen. (zetsel.
Prepositie, vooropplaatsing; (in de taalkunde : voor-Prepoténtie, overmacht, hoogere macht.
Prerogatief, voorkeur, voorrecht.
Presbyopie, verzichtigheid (van oude lieden). Présbvter, oudste aanzienlyk (niet priesterlijk) kerkbe-
ambtè, ouderling; (ook :) priester.
PresbTteriamp;nen, Protestanten in Engeland, die geenen bisschop erkennen, maar de Kerk alleen door p r s b y-ters of oudsten geregeerd willen hebben, rechtzinnigen. Preacicntie, voorweten, voorkennis.
presoribeoren—Presuppos... 267
pre«cribeeren, voorschrgyen, verordenen; (in rechten:)
voor verjaard of vervallen erkennen, verjaren, prescriptibel, verjaarbaar.
Prescriptie, voorschrift verordening; verjaring, verlies van een recht, dewyl men niet ten behoorlyke tüde daarvan heeft gebruik gemaakt; de verkrijging van een recht door zulk een verzuim van een ander.
Presence, z. Presentie.
Présens, tegenwoordige tyd (in de spraakkunst), present, tegenwoordig, aanwezig ; ten geschenke. Presént, geschenk, gift, gave.
presentabel, vertoonbaar, wat aangeboden kan worden. PresentAnt, vertoonder van een wissel; voorsteller tot
een post of ambt.
Presentamp;tie, indiening, vertooning (b. v. van een wiissel;
recht van voorstelling tot een ambt; aanbod, presenteeren, voorhouden, aanbieden; indienen. Presèntie, (fr.V Présénce, tegenwoordigheid, bgzün ; (pop.) veel p. hebben, zwaarlijvig, dikbuikig zijn. Preséntie-lijst, Inst der aanwezigen.
PreservAtie, bewaring; voorkoming, voorbehoeding. Preservatief, behoedmiddel.
preserveeren, behoeden, bewaren, beschutten.
Preses, z. President.
presideeren. voorzitten; net hoofd zün.
President, Preses, voorzitter.
Eresidiaal,residiaal, tot de waardigheid van voorzitter behoorend. 'residium, voorzitterschap ; oppertoezicht.
Presómptie, z. Prisümtie.
pressamp;nt, dringend, haastig, geen uitstel lydendc.
Paeasentimént, voorgevoel, vermoeden.
presseeren, drukken, pressen; dringen, noodzaken ; bij
iemand aandringen; haast hebben, geen uitstel lyden. Préssi», drukking ; drang, aandrang, dwang.
Presuur, druk, bezwaar.
Prestamp;nten, de vooraanstaande dikke tinnen orgelpüpen. Prestatie, kwijting, vervulling, afdoening eener verschuldigde zaak, betaling eener schuld, belasting, enz., eedaflegging.
presteeren, afleggen, vervullen, doen (b. v. een eedj. Prestidigitatenr, goochelaar, vingervlugge.
Prestige, begoocheling, tooverachtige verblinding; ontzag, zedelijke invloed, dien men door vroegere bedrjjven heeft verworven.
présto, gezwind; prestissimo, zeer gezwind, presumabel, vermoedelijk.
tresumeeren,resumeeren, onderstellen, vermoeden ; zich vermeten, 'resumtie, onderstelling; argwaan; inbeelding, waan. presumtief, vermoedelijk.
presumtueus, aanmatigend, verwaand, trotsch. presupponeeren, onderstellen, als waar aannemen. Presuppositie, ondt rstelling.
prèteercn, leenen, verleenen ; zich schikken, medegeven, rekken.
Pretendénl, aanspraakmaker, eischer; kroonvorderaar;
ook : minnaar, vrijer.
pretcndeeren, voorgeven, beweren; verlangen, eiscben,
aanspraak op iets maken; zich aanmatigen.
Pretentie, verlangen, vordering, eisch ; schuldvoidering ;
aanmatiging, waan ; (ook :) voorwendsel.
Pretéritum, de verleden tgd (in de taalkunde). Pretext, voorwendsel, voorgeven, scbyngrond. pretexteeren. voorgeven, tot voorwendsel nemen, pretiëua, hetzelfde als preciëu».
Prétor, voornaam staatsocambte in 't oude Rome; aanvoerder, opperhoofd, stadsrechter.
Preuve, bewijs, proef,
prevalent, den voorrang bebbend of verdienend. Prevaléntie, overwicht, overhand.
prevaleeren, het overwicht of de overhand hebben, meer zijn of gelden; (bü kooplieden;) zich p., zich doen terugbetalen, zyn uitgezet geld terugnemen; zich schadeloos stellen.
PrevaricAtie, plichtschending, ambtsontrouw, preven^nt, voorkomend, gedienstig.
preveniëeren, voorkomen, beletten; vooraf berichten,
van iets verwittigen.
Prevéntie, het voorkomen, verhoeden; vooroordeel, vooringenomenheid ; waarschuwende kennisgeving, preventief, voorkomend, verhinderend; voorloopig (b. v.
preventieve gevangenis).
PreviNie, het voorzien van toekomstige gebeurtenissen
en daarop gegronde voorzichtigheid.
Prevót, aan 't hoofd geplaatst persoon; inz. zooveel als
Proost en Provoost (z. die beide woorden), priamp;pisch, Priapus betreffend; (fig.) ontuchtig, geil. Pri^pus, Priaap, tuin- en veldgod, god der vruchtbaar-heia en geilheid; (fig.) ontuchtig, geil man; de mannelijke roede.
Priëel, lelommerd zitvertrekje of lusthuisje in tuinen. Prijscourant, prijzenlijst, opgave van de warenprijzen,
van den koers der effecten, enz.
Prima, de eerste, hoogste klasse, stem of soort ; eerste van twee of drie gel^kluidende en achtereenvolgens afgegeven wissels.
Primaat, Primas, eerste of voornaamste aartsbisschop
van een rijk; hoogste waardigbeidsbekleeder.
Prima tlAnna, Prima pArte, eerste tooneelspeelster of zangeres.
primair, voornaam, voortreffelijk ; oorspronkelijk ; primaire gebergten, oorspronkelijke of grondgebergten; primaire scholen, lagere scholen.
Primas, z. Primaat.
Prima vice, voor de eerste maal; — vista, op zicht
prima vólta —privatiseeren. 269
(van een wissel); op het eerste gezicht, van het blad weg (iets spelen).
prima-vólta, de eerste maal.
Prima-wiaitel, z. Prima (2de bet.).
Prime, eerste stem, eerste toon van elke klankladder; eerste schermstelling of positie (de houw van boven naar het hoofd); de eerste drukzijde, schoondruk; het eerste biduur in kloosters; (ook;) premie.
Ïrimceren,rimceren, zich boven anderen verheffen, de eerste zün. 'rimitia, eerstelingen, eerste vruchten.
primitief, oorspronkelijk, aanvankelijk, allereerst.
primo, pro primo, ten eerste. (boortereebt.
Primogénitua. eerstgeborene. Primogonituur, eerstge-Primo mobile, eerste beweeggrond, hoofddrüfveer. primordiaal, oorspronkelijk, allereerst.
Primo nómo, eerste tenor-zanger.
Principaal, hoofdpersoon, heer, meester, hoofd; lastgever; hoofdzaak, hoofdpunt.
principaal, voornaam, eerst ; principamp;le crediteur,
eerste of voornaamste schuldeischer.
Principaliteit, oppermacht, overwegende macht. Principe, aanvang oorsprong, grondoorzaak; grondstof; grondslag, grondbegrip; kennisbron; grondstelling; beweeggrond der handelingen.
prior, eerste, voorgaande, vroegere.
Prior, (vrouwelijk Prioré», Priorin), eerste, opperste, inz. in een klooster, kloostervoogd; -voogdes, (dingen. Prióra, voorafgaande feiten en omstandigheden, vroegere Prioraat, voorzitterschap; ambt van prior of priorès. Prioriteit, voorrang, eerstheid, ouder-zijn. Prioriteit*-recht, recht des voorrangs, naderrecht. Prioriteit»» schulden, zulke, die bij een concours het eerst in aanmerking komen.
Pri»e, vangst, buit, prijs, inz. een veroverd schip; (ook:) Prmeerder, z. Pri»eur. (snuifje,
prisceren, schatten, de waarde aanslaan; (ook:) snuiven. Pri»eur, Priseerder, schatter, waardeerder der gelds*
waarde van een voorwerp.
Prisma, kantzuil, hoekige zuil, driezijdig geslepen glas. prismatische kleuren, regenboogskleuren.
Prison, gevangenis, kerker ; hechtenis.
Prisonnier, gevangene.
privaat, niet openbaar, büzonder, huiselijk, geheim; ambteloos, (vandaar privaat-auiliéutie, privaat-leven, privaat-persoon, privaat-les, enz.).
Privaat, sekreet, bestekamer.
PrivAtie. berooving, onttrekking ; ontbering; verlies; gebrek; afwezigheid eener eigenschap.
privatief, uitsluitend, afzonderlijk, eigen ; privatieve
jacht, eigene, afzonderl^ke jacht.
privamp;tim, in 't bijzonder; in 't geheim; als particulier, privatiseeren, op zich zeiven ambteloos leven.
Privé, geheim gemak, sekreet. Privé-leven, ambtelooi leven. Uit zijne privé-beur», uit züne eigen beurs (niet uit de kas der compagnie, niet uit de staatskas, enz.]; (ik u dit) in mijn Privé, voor my zeiven, afgezonderd van myn betrekking, myn ambt. priveeren, berooven, onttrekken. (ningsbrief.
Privilégie, voorrecht; vrijheids- of verlofsbrief, vergun-priviirgiëeren, bevoorrechten, met eene vrijheid voorzien;
verzekeren, beveiligen.
Prix, prys, waarde; Prix fixe, vaste prijs.
pro, (ais gr. voorzetsel in samenstellingen:) voor, tot, ten; voorwaarts; te voren, vroeger; liever; (als lat. voorzetsel:) voor, naar, krachtens.
pro Ari« et fóci», voor haardsteden en altaren.
probaat, beproefd, echt, op de proef goed bevonden, probabei, waarschijnlijk, vermoedelijk.
Probabiliteit, waarschijnlijkheid, geloofbaarheid. Probamp;tie, beproeving, proefneming, proef; bewijs, probamp;tnm e»t, het is beproefd, op de proef goed bevonden. (toetsen (metalen), probeeren, beproeven, de proef nemen; onderzoeken, Probeerateen, proefsteen, toetssteen.
Probiteit, rechtschapenheid, goede trouw.
Probleem, Probléma, optelossen vraagstuk, voorgelegde
strijdvraag; twijfelachtige vraag, raadsel, problematisch, iwijfelachtigj onuitgemaakt, raadselachtig, procedeuren, te werk gaan, handelen; een rechtsgeding voeren.
Procedure, handelwijs; rechtsgeding, rechtspleging.
P'o cent, (pet.'o cent, (pet. of 0/q), ten honderd, van 't honderd, rocé», voortgang, wijze van plaatsgrijping (b. v. een chemisch proces); handeling, inz. rechtshandel, rechtsgeding; pleidooi, pleit.
eroceaaeeren,roceaaeeren, een rechtsgeding hebben of voeren, 'rocéaaie. feestelijke optocht of ommegang; plechtige bede- of kerkvaart.
Procé»-verbaai, van ambtswege gedane schriftelijke ne-
derstelling of uiteenzetting van een voorval. Proclamatie, openlijke bekendmaking, afkondiging der
overheid ; het aflezen der geboden van twee verloofden, proclameercn, uitroepen, verkondigen, openlijk bekend maken.
Procónaol, (bij de oude Romeinen:} gewezen consul als bewindvoerder in een wingewest, stadhouder.'
Cro contant,ro contant, voor of tegen gereede betaling, 'rocraatin^tie, vertraging, uitstel, verdaging, procraatineeren, (eigen, tot op morgen verschuiven) nit-
stellen, vertragen; talmen, dralen.
Procreatie, voortbrenging, voortteling.
Erocreêerenrocreêeren, telen, kinderen verwekken.
'roernatua, (het bed van), willekeurige vorm, waarin men een voorwerp met geweld besluit of inkleedt.
Proouradóres- Profijtertje. 271
Proenrad óre», (in Spanje;) leden der 2de kamer. Procuramp;tie, zaakwaarneming:; schriftelüke laatgevlng of ProcurAtor = Procureur. (volmacht,
procureeren, bezorgen, verschaffen, tot stand brengen. Procureur, zaakvoerder, gevolmachtigd zaakbeheerder;
rechtszaakvoerder, pleitbezorger, a v o u é.
Pro Deo, om Gods wil, omniet.
prodicaal, verkwistend, doorbrengend.
ProdiKaliteit, verkwisting, neiging tot doorbrenging. prodigeeren, verkwisten, onnoodig verteren.
Prodigiën, wonderen, wonderwerken; gedrochten. prodiRiêu», wonderbaar, verbazingwekkend.
Prodotto, het zuivere bedrag van wissels en waren. Producént, voortbrenger.
producecren, te voorscbün brengen, bijbrengen (b.v. bewijzen, getuigen); voortbrengen, telen, bouwen (b. v. vruchten), leveren, vervaardigen, maken.
Product, voortbrengsel van natuur of kunst; vrucht; bedrag, beloop, het door vermenigvuldiging gevonden getaL Productie, voor- of bybrenging (b. v. van getuigen); voortbrenging, teling; voorts = product.
troductief,roductief, voortbrengend; vruchtbaar, veel opbrengend, 'roductiviteit, voortbrengende, scheppende kracht; vruchtbaarheid. (schenken,
pro emórito, voor uitgediend (verklaren, de ambtsrust
Eroeminent,roeminent, vooruitstekend, vooruitspringend, 'roêminèntie, het vooruitsteken, het in 't oog vallend gedeelte eener zaak.
pro ct contra, voor en tegen.
profaan, oningewijd; onheilig, met de godsdienst spottend ; ongeestelijk, wereldlijk j gemeen, onedel; profane geschiedenis, algemeene (niet-bijbelsche of kerkelijke) geschiedenis.
Profaan, oningewijde, inz. niet vrijmetselaar. ProfanAtie, ontheiliging, onteering.
profaneeren, spreken, woorden voortbrengen, uiten. profea»ecren, openlijk beladen, in beoefening brengen; betuigen.
ProfeMour = Proféesor (z. aid.); (in Frankrijk en België:) ieder, die van (ene kunst of kunstvaardigheid als meester zijn beroep of bestaanmiddel maakt. Proféasie, belijdenis, openlijke verklaring ; beroep, handwerk.
Proféssor, hoogste openbare leeraar aan eene hooge-
school, hoogleeraar; (ook welt) leermeester, profeasóraal, tot hoogleeraarsambt behoorend; (fig.)
allerdeftigst; op hoogen lieslissenden toon). Professoraat, hoogleeraarsambt.
proficiat ! wel bekome het u !
Profijt, Profit, winst, nut, voordeel, opbrengst. Profijtertje, zuinigje, (bekend voorwerp, dienende om kleine eindjes kaars geheel af te branden).
1'roiil, teekening van een voorwerp van ter zyde, zyde-
beeld, halfgezicht, in doorsnede.
proiileeren, de doorsnede van een gebouw enz. teekenen. Profit, z. Profijt.
prufitabel, voordeelig, winstgevend, nuttig.
prnfiteereu, voordeel of winst doen; leeren, vorderen ;
winstgevend zyn.
proflueeren, ontspringen, uit iets volgen, voortvloeien, pro fórma, voor den schijn, voor de leus, welstaanshalve. Profundimetriu, dieptemeting.
Pruiunditeit, diepte ; grondigheid.
Profuaie, uitgieting ; verkwisting; overvloed.
profau», verkwistend, spilziek; wijdloopig.
tr«tgen«reeren.r«tgen«reeren. telen, voortbrengen.
'rogenituur, nakomelingschap, teelt, kroost; welpen. ProKnóMe^ (—■•), voorkennis,-zegging, -beduiding. PrognóKticuni of Pro^nóitticon, voorteeken, kenteeken. Pro^noiitiek, voorzefrgfngskunst.
pro gramp;du. ter verkrijging eener academische waardljfheid. Programma, (eig. openbare schriftelyke bekendmaking, inz. gedrukte uitnoodiging tot eene plechtigheid) opgave of lyst van hetgeen er (op eeu feest, concert, enz.) zal plaats hebben en in welke orde van opeenvolging; openlegging van de grondstellingen of den te volgen gedragsregel van een politieke partü, een ministerie, enz. progredieeren, voortgaan, voortstappen.
Progrésaen, vorderingen, trapswijze voortgang. ProgréHwie, voortgang, vordering; getallenreeks, dienaar dezelfde wet voortloopt. (men.
progressief, voortgaand, toenemend, trapsgewijs opklim-Progresniouiitt, Progressist, voorstander van den vooruitgang. (sium. Progymnamp;siuui. voorbereidende school tot het gymna-prohibeeren, verhinderen, beletten ; verbieden. Prohibitie, wering, ontzegging, verbod; Prohibitie-
systeem, in- en uitvoer-beperking; handelsstremming, prohibitief, terug- of afhoudend, verbiedend, pro hóspite. als gast.
Prójeet, ontwerp, plan, oogmerk, bedoeling, projecteeren, ontwerpen, plannen of ontwerpen maken,
van plan of voornemens zijn.
Projéetie, worp; het werpen; schets, teekening van de schijnbare ligging en gedaante van een voorwerp, inz. het ontwerp van landkaarten.
Projectiel, werptuig der artillerie. (deelen.
ProlApsus, uitzakking of doorzakking van weeke lichaams-Proletariaat, de stand der armen; de gezamenlijke armen. Proletariër, (in 'toude Rome:) arme burgers, die den Staat niet met geld, maar enkel met hun proles, hunne kinderen en nakomelingen konden dienen; (vandaar:) geheel onbemiddelde menschen der laagste volksklasse, die van de hand in den tand leven.
pro libito, naar welgevallen. (baarmakeml.
prolifiek, vruchtbaar, ter voortteling geschikt ; vrucht-PróioBu». Bquot;rotoog, voorafspraak ; inleiding, prolonguhel. verlengbaar, toe uitstel geschikt. Prolongatie, verlonginsr, uitstel, later geateldft termijn, prolongeeren, verlengen, uitamp;tel geven, een lateren tijd
of termijn bepalen.
Proloog, z. Prologu».
pro memória, ter herinnering.
Prnmvmtrriu. geilcnkschrift.
Promenade, wandeling; (ook : wandelweg, wandelplaats), promeneeren. (eig. voortleiden, rondvoeren); wandelen. ProméMo. belofte; schuldbekentenis met belofte om op een bepaalden tijd te betalen ; ook dragen de door ac-tie-maatscbappijen uitgegeven papieren, door welke hun houder een zeker actie-aandeel wordt verzekerd, den naam van Promt*ft»ea.
ProniéthmiM, verstandig, bekwaam kunstenaar, inz. beeldhouwer, boetseerder.
pro mille (verkort p. m.), voor het of per duizend, promijteue, ondereen, door elkander, verward. Promii»«ie. belofte, toezeRuing.
promittceron, beloven, toezeggen.
Proraittent. belover, toezeKfter.
Promotie, bevordering, stannaverhooging, inz. bevordering tot een gel lerde of academische waardigheid. Promótor, bevorderaar, inz. tot een academischen graad;
(cjk:) aansteker, roervink, belhamel.
PromóttiN, bevorderde.
promot-ecren, bevorderen, verhoogen ; een academischeu graad verwerven ; iomam! p., hem eene acadcruischc waardigheid toekennen.
PromovéndiiM, die verhoogd bevorderd zal worden, of een aeademischen graad verwerven zal. (reed, baar. prompt, vaardig, onverwijld, spoe li?, vlug; stipt; ge-Prumptitüfle, gezwindheid, vaardigheid; stiptheid. Promuig.'itic, openbare bekendmaking ; verbreidins:. promulgecrcn, kond doen, afkondigen ; verbreiden, proneeren, overmatig loven, ophemelen, de lofbazuin steken ; veel gezwets mftken.
Prnneur, bovenmatig lofredenaar ; lastig zwetser. Pronomen, voornnamwoord.
prononcncrcn, Pronodciiitie, z. pronnnc—. pro nunc, voor het tegenwoordige, voorloopig. Prommcintie, uitspraak, wijze van uitspieken ; (ook :)
openbare bekendmakin?.
pronnnceeren, uitspreken, sprekend niton ; uitspraak doen, beslissen; sterk doen uitkomen; geprononceerde trekken, duidelijk sprekende, sterk uitkomende gelaatstrekken.
Prooailij, ambt. won in ï, district van een proost. Proost, opperste, oppergeestelijke, kloosterhoofd.
■18
Propaedeatiek, voorbereidende kundigheden, rocrberci-
dingswctenschap.
propiedentiMch, voorbereidend; p examen, onderzoek naar de kundigheden, die als voorbereiding tot dezen of Kenen tak van geleerdheid beschouwd worden. PropngAnda, door den paus in 16*22 verordende raad van geloofeverbreiding, hekeeringsgenootschap (congregAtio de propneamla fidu); (ook:) elk genootschap ter uitbreiding van kerkelyke of politieke leerstellingen. PropagnndiHme, verbreidings- of bekeeringsyver. Prupacandisten, aanhauRers eener propaganda. Propagiktie. voortplanting, uitbreiding, verspreiding, propagceren, uitbreiden, voortplanten, verspreiden, pro pAtria, voor het vaderland.
Propatria of Pro-pa(ria-papi«r, soort van achrljfpa»
pier, mrt de woorden propatria als watermerk. Propcii«ie, Propenaiteit, neiging, geneigdheid, zucht, proper, proprv, net, zindelyk, lief en net.
Próperhexd, netheid, zindelijkheid, sierlijkheid. Propheet, voorzegger, voorspeller; godsdienstleernar, gods-
gezant bij het oude joodsche volk.
propl: etc eren, voorspellen, voorzeggen.
Prophotè», zieneres, voorzegster; waarzegster. Prophctie, voorspelling, voorzegging, openbaring, prophêtixch, voorspellend, vol voorgevoel. Propliytacticiim, voorbehoed-, af weringsmiddel prophylfcctisch, verhoedend, voorkomend, afwendend, proponreren. voorstellen, voorslaan, opwerpen. Proponent, voorsteller; tot het predikambt onderzocht en bevoegd verklaard, maar nog niet geplaatst persoon; protcatantsch candidaat.
Propoost, Z. Propo».
Propórtie, evenredigheid, overeenstemming; gelijkheid
van twee verhoudingen of redens.
proportioneel, in verhouding, gelijkmatig, evenredig, proportioneeren, in verhouding stellen, evenredig maken,
naar zekere verhouding inrichten.
Propo», Propoost, rede, woordvoering, uitdrukking; voorslag, aanbod; voornemen, oogmerk, besluit; — amp; propó», juist van pas; eer ik 't vergeet.
Propositie, voorstel, voorslag, aanbod ; hoofdstelling, proprc, z. proper, Propr«teit, z. Properheid, propria auctoritAtc, op eigen gezag, eigendunkelyk. própria manu, met eigen hand, eigenhandig. Proprietair, eigenaar, bezitter; land- of grondeigenaar. Propriëteit, eigendom; eigendomsrecht.
tro primo,ro primo, vooreerst, ten eerste.
'ropngn^tie, voorvechiing, bescherming; voorspraak. Propyl'aeën, voor/.aal, voorhof, prachtingang van een groot prt» qnóta, naar evenradigheid. (gebouw,
pro rAta, naar verhouding, elk naar zijn aandeel. Prorèetor, plaatsvervangend rector.
Prorogatie, verdaging, verlenging (b. v. van een termen), prorogatief, verschuivend, verlengend, vertragend, prorogeeren, verschuiven, uitstellm (b v. een wissel), pro «Aldo, z. pro «aldo.
proscribeeron, verbannen, vogelvrij verklaren; van een
genootschap uitsluiten.
Proscriptie, verbanning, vogelvrijverklaring; verwerping, pro «eeundo, ten tweede, ten andere.
Pro«ecutie, voortzetting; gerechtelijke vervolging. Proseliet, nieuwbekeerde; geloofsoverlooper (inz. uit onzuivere beginselen).
Proselietenmaker, geloofswerver. (geloofswerveiü.
Proselitisme, Proselietenmaker'j. bekeeringszucht, prósit! het doe u nut of voordeel! wel bekome het ul
uwe gezondheid !
Prosodie, lettergreepmaat, regelmatige uitspraak der
woorden; leer der thd- of toonmeting.
Prosndiek, leer der lettergieepmeting en toonzetting. Prosopalgic, aangezichtspijn.
ProHpêct. aanblik, aanzien, uitzicht; vergezicht, verschiet ; teekening, schets van het uitwendig voorkomen. Prospéctus, voorloopige aankondiging van een werk, inz. van een boekwerk, dat bij inteekening wordt uitgegeven en waarin men eene opgave doet van het onderwerp, dat het behandelt, van het formaat, het getal deelen, den prys, enz.
prospereeren, gedijen, gelukkig zijn, bloeien, in bloeiende
of gelukkige omstandigheden verkeeren.
Prowperiteit, welstand, bloei, voorspoed. _ (voetval. ProstornAtie, ProstrAtie, nederwerping, kniebuiging; prosterneeren (zich), een voetval doen, nederknielen. prostitueeren. openlijk aan schande prQs geven, ontee-ren, schandvlekken; zich p., zich geheel aan ontucht overgeven, veil voer ieder zijn; eene geprostitueerde, een veil vrouwspersoon. (tucht.
Prostitutie, schending, onteering; ontuchtig leven, on-ProntrAtie, z. Prosternatie.
Protéctie, bescherming, hoede ; begunstiging. Protectionisme, stelsel van handelsbescherming; stelselmatige tegenstand van deu geheel vrijan handel. Pro-tectionisten, aanhangers van dat stelsel, dien tegenstand. Protector, beschermer, beschutter, patroon; rijksbeschermer.
Protectoraat, waardigheid en ambt van protector. Protégé, beschermeling, gunsteling.
protegreeren, beschermen, begunstigen, onder zijne hoede of bescherming nemen. (digheid.
pro tempóro, voor het tegenwoordige; naar tijdsomstan-Protést, tegenspraak, verzet; de niet aanneming van een wissel, door een openbaren notaris in een wettelijke acte bevestigd.
Protestanten, aanvankelijk alleen de benaming der Lu-
276 Protestant.—providentieel.
thcrachen, sinds zy op den rüksdag te Spiers, in 1529 tegen de besluiten der R. K. protesteerden; later, sedert den Munsterschen vrede, in 1648, ook aan de Gereformeerden tn andere niet R. K. Christenen toegekend. Protestantisme, leer en geloof der Protestanten. ProtestAtie, openlijke of plechtige verzekering; voorbehoud, vrijwaring zijner rechten door wettelijk verzet; afwijzing, wettelijke verwerping van een wissel, protesleeren, betuigen, plechtig verklaren; het protest van een wissel doen opmaken; zich tegen iets verklaren, er in rechten tegen opkomen.
Próteus, zeegod, die zich in velerlei gedaanten kon veranderen; (vandaar;) een onbestendig, wispelturigmensch. Protocol, gerechtelijke verhandeling, schriftelijke verklaring of uitspraak van ondervraagde personen in burger-lijke aanselegenheden ; bericht van het voorgevallene of verhandelde; boek der notariëele acten; register der beraadslagingen en handelingen van de gevolmachtigde gezanten en ministers op een rijksdag, een congres, enz.; rechterlik verhoorschrift.
protocolleeren, ten protocól brengen, gerechtelijk op-teekenen, openbare handelingen terstond opschrijven ; een verhoorschrift opmaken.
Prntographie, eerste teekening, planteekening; eerste
geschrift, eerste ontwerp of schets.
Prototy'po, eerste voorbeeld, oorspronkelijk model; eerste afdruk of vorm van ets- of snijwerk.
ProtrActic. vertraging, verlenging, uitstel, protrahoeren, voorwaarts trekken; op de lange baan
schuiven, vertragen, uitstellen.
Protutor. toeziende voogd.
prouveeren, bewijzen, aantoonen, doen blykcn.
Próve = Prebende.
Provenu-Alen, ridderlyke dichters der 12de en 13de eeuw, in Z. Frankrijk of Provence in Spanje. (dialect.
Proven^anl^^h, r:igen taal van Zuid-Frankrijk, nu een Provenier, iemand, die eene prove bezit, die in een proveniershuis gevoed en verpleegd wordt.
proveni veren, opbrengen, opleveren, afwerpen. Proveniershuis, gesticht, waar dezulken leven, die eene
prove of prebende genieten.
Proventi, opbrengst, voordeel, winst; bedrag. (spreuk. Provérbe, Provérbinm. spreekwoord, gedenk- of zede-Proverbiaal, proverbiAliter, spreekwoordelijk, provrrbialiseeren, tot een spreekwoord maken, proverbivus, rijk in sprrtkwoorden.
Provcrbiuin, z. Proverbe.
Proviaml, mondvoorraad, teerkost, levensmiddelen, proviandeeren, van spyzen of leeftocht voorzien. Providéntie, voorzienigheid; voorzorg.
providentieel, vooruitziend; door dc Voorzienigheid beschikt.
provinciaal, gewestelijk ; provinciamp;le Staten, de verlt;
tegenwoordigern van een gewest.quot;
Provinciaal, titel eens oppertoezieners van kloosters in
een kerkelijk district.
Provincialisme, gewestelijk woord, landschappelyk taalgebruik; de gewestelijke geest of zin.
Provincie, wingewest; gewest, landschap, landsafdeeling. Provisie, voorraad, mondvoorraad; aanstelling; vergoeding voor gedane moeite,, bezorgingsloon van makelaars, commissionnairs, expediteurs, enz.
proviaiamp;neel, voorbehoedend ; bij voorraad, voorloopig,
tot op nader order, voorshands.
Provinor, opziener, bezorger; bevoegde waarnemer, inz
van eene apotheek, van een fonds, enz.
Proviüoraat, het ambt van een provisor.
Provocatie, uitdaging, terging; beroep op een hooger
gerechtshof (appel).
provoceeren, uitdagen, opeischen; aanleiding tot iets geven ; gerechtelijke uitspraak op iets verlangen. Provoost zooveel als PrevOt en Proost ; ook titel van officieren, belast met de zorg, de handhaving der orde, het bestuur van ieta, opziener, overste, voorstander ; ook het strafverblijf der soldaten. (schap.
Proximiteit, nabijheid, nabuurschap; nauwe verwant-próximo, in de eerstvolgende maand.
Próza, ongebonden, niet dichterlijken stijl, taal van 't gewone leven.
proxAïsch. niet dichterlijk, in de taal des gewonen levens ; (ook :) _ alledaagsch, plat.
Prozaisme, eigenaardigheid van den ongebonden stijl ; (ook:) alledaagschheid (b. v. der uitdrukking); eentonigheid (b. v. van het leven).
Prozaïst, schrijver in ongebonden, niet dichterleken stijl, prntle, schijnzedig, nuffig, preutsch.
Prüde, preutsche, stuursche schoone, nuf; schijnzedige. Prudentie, (fr.) Prudénce, voorzichtigheid.
Pruderie, schijnzedigheid, ingetogenheid voor het oog
der wereld, preutschheid, nuffigheid.
Prud'hómme, rechtschapen main, man van eer; zaak-kund'ge ; (ook inz. | scheidsman tot minnelijke schikking van geschillen tusschen fabrikanten en werklieden, enz. in de Fransche fabrieken.
Psalm, plechtige zang tot Gods eer, inz. een der 150
geestelijke gezangen in den Bijbel.
Psalmist, psalmdichter^ psalmzanger. (halen,
psalmodiëeren, psalmzingen; eentonig opdreunen, uit-pseudo, valsch, onecht, misleidend, bedrieglijk. p..libe.
ralisme, valsche, onechte vrijheidszin.
Pseudograaf, schriftvervalscher.
Pseudographie, schriftvervalsching.
pseudoniem, pseudony'misch, valschnamig, met ver-
dichten naam. Pscndoniem, gefingeerde of verdichte naam. _ (naam.
Paoudonymiteit, het verborgen-zyn onder een valschen Paeuduny'mua, iemand, inz. een schrijver, die zich een
verdichten naam geeft.
P»ittacisine, papegaaigesnap, vaardigheid in 't gebruik
van woorden, (Me men zelf niet verstaat.
Psy'ehe, de ziel; (ook:) een vlinder, als zinnebeeld van het leven en van de onsterfelijkheid der ziel; ook:) een groote, tusschen twee standers draaiende toiletspiegel, psy'chiach, de geest, de ziel betreffend. (geest.
Psychologie, zieleleer, zielkunde, leer van 's menschen psychológiMch, zielkundig. Psycholoog, zielkundige. Ptisamp;ne, Z. TinAne.
Puberteit, manbaarheid, huwbaarheid, geslachtsrijpheid. Pubescéntie, ontkieming van het haar aan baard en
teeldeelen, manbaarwording.
Publicatie, bekendmaking, openbare afkondiging; uitgave, verschüning van een boek, een dagblad, enz. publiceeren, afkondigen; verspreiden: uitgeven, in *t licht
geven I b. v. boeken, tydschnften, dagbladen, enz.). Publicist, staatsrechtkenner; schryver over of leeraar in het staatsrecht; (volgens de nieuwere toepassing van het woord:) ieder schrjjver over politieke vragen van den dag, redacteur van politieke nieuwsbladen, publicistisch, staatsrechtelijk. (kendheid.
Publiciteit, openbaarheid ; ruchtbaarheid, algemeene be-Publiek, het gezamenljjke volk, de groote menigte, inz.
leeswereld, schouwburgwereld; de menschen.
publiek, openlyk, openbaar, voor aller oog; algemeen
bekend, wereldkundig.
Pucelage, maagdom, maagdelüke staat.
Pucelle, maagd.
Pud, russisch gewicht van 40 pond, gel^k 16 kilo*. Pudding, engelsche spijs, waarvan broodkruim of meel,
rundermerg, krenten, enz. de hoofdbestanddeelen zün. Pudeur, Pudiciteit, schaamachtigheid, eerbaarheid, pudiek, schaamachtig, eerbaar, kuisen. (kuischheid.
Pueriel, kinderachtig, jongensachtig.ueriel, kinderachtig, jongensachtig.
'ueriliteit, kinderachtig gedrag.
Puerperale koorts, kraamvrouwenkoorts.
Puff, pochende, kwakzalveracbtige aanprijzing, loftuiting, enz.; eene op leugenachtige overdrijving berustende grap. Pugilisme, vuistkamp, worstelstrijd.
Pugilist, vuistvechter, kampvechter, worstelaar, bokser, puissant, machtig, vermogend; puissant rijk, schatrijk. Pulchinélla, hansworst- potsenmaker. (schieten,
pulluleeren, sterk vermenigvuldigen, welig groeien of op-
tulmonaal,ulmonaal, de longen betreffend of daartoe beboorend. 'ulmonie, longzucht, longtering, longontsteking. Pulsatie, het slaan, kloppen, inz. van het hart, de polsslag. Pulver, poeder, stof; (ook:) buskruit.
Pulverisatie—Pusillanimit.. 279
PulTerUatie, verandering eener stof in poeder, poeder-raaking.
tulverisecren,ulverisecren, tot poeder maken, fijn wrijven.
'unch. Pons, bekende drank, waarvan arak of rum, suiker, citroensap en water de hoofdbestanddeelen zyn; ook is Punch ae hansworst in het Engelsch poppespel, en tevens de naam van een allerwegen gezocht boertig en hekelend £ng. tijdschrift.
Punch-bowl, ponskom, ponsschaal.
Punct, Punctum, stip, punt. sluitteeken; bepaald deel,
afdeelim? van een geschrift; onderwerp der rede. PunctAtie, eerste ontwerp van een verdrag.
puncteeren, punteeren, bestippen ; de voorloopige voorwaarden van eene overeenkomst opteekenen. Puncteerkun»t, Punteerkunst, waarzeggingskunst uit
stippen of punten.
Punctie = Punctuur.
Punctualiteit, stiptheid, nauwkeurigheid, gestrengheid
in het handhaven der orde.
Punctuatie, punt- of teekenzetting; zinscheiding door het
plaatsen der zin- en scheiteekens punctueel, stipt, zeer nauwkeurig.
Punctuur, steek; chirurgische opening van een lijdend deel door middel van een stetk of prik. Puncturen, twee stalen stiftjes aan het timpaan der drukpers; ook de daardoor ontstane gaatjes in het gedrukte vel; punctuurgaten, genaamd.
pungént, stekend, scherp, bijtend.
Puniftch, Karthaagsch, de Karthagers betreffend; (fig.)
valsch, trouweloos, woordbreukig.
Punt-, punteeren, enz., z. Punct—.
Pupil, voedsterling, pleegzoon; oogappel.
Pureteit, zuiverheid, reinheid, helderheid.
Purgans, Purgatie, buikzuiverend middel, ook Purgatief of Purgeermiddel geheeten; PurgAtie, (ook :) rechtvaardiging of zuivering voor de rechtbank. Purgatórium, vagevuur.
purgeeren, reinigen, inz. het lichaam of den buik, afvoeren ; (ook:) zich rechtvaardigen, van schuld zuiveren. Purificatie, reiniging, zuivering. (teren,
purificeeren. purifiëeren. reinigen, schoonmaken, lou-Pürim, Purimfeest, (eig. feest der loten); Joodsch feest ter gedachtenis van den hun door Haman tozgedachten ondergang en hunne verlossing door Esther, Hamansfeest. Purisme, Puristerij, overdreven ijver voor taalzuivering, taalzifterij.
Purist, taalzuivering; taal- of woordenvitter.
Puristerij, z. Purisme.
Puriteinen, = Presbyterianen.
purulènt, etterend. Purulèntie, ettering.
pusillaniem, kleinmoedig, versaagd, laf. Pusillanimiteit, kleinmoedigheid, versaagdheid.
puntuleus, puistig, puisterig vol uitslag.
pulaticf, vermeend, ondersteld, ingebeeld.
B*utr«*factie, verrotting, ontbinding.
putrefic«rercn, tot verrotting brengen, ontbinden, doen vergaan. (ven:
putrekcoercn. tot verrotting overgaan, verrotten, beder-l*uit»eh, in Zwitserland eig. een stoot met den kop of de horens; (inden nieuweren tijd:' een samenloop, oploop van volk; (in de jongste beteekenis:) een samenrotten van veel menschen tot een bepaald doel, tot een politiek standje. (enkel, louter,
puur. rein, zuiver, onvervalscbt; onvoorwaardelijk; bloot, Pygmceëu, dwergen, zeer kleine, nietige menscben. pylt;;mffeTit«Ii, dwergachtig; nietig, onbeduidend. Pyiatlca, getrouw, zich opofferend vrieud.
piramidaal, spitszuilig; als eenc pyramide.
Pyranuide. Egyptische spitszuil, zonnezuil, grafnaald, Pyrética, koortsverdrijvende middelen (t^dnaald.
PyrolAter, vuuraanbidder.
PyrolatriH, vuuraanbidding, vuurvereering.
Pyrologie, leer van het vuur.
Py roman lie, voorspelling uit bet vuur, uit het offervuur. Pyroméler, Pyroscoop. vuurmeter, werktuig tot meting
van de uitzetting der vaste lichamen door het vuur. Pyroacaaf, stoomschip.
Pyrotechnic uw, vuurwerkmaker.
Pyroteclmiek. vuurwerkerskunst.
pyrrhóniach, twijfelzuchtig.
PyrrhouiMme, twijfelzucht.
PythagAriwclie «alel. tafel van vermenigvuldiging ; P. •telling, de bekende waarheid, dat het vierkant op de schuinscbe zijde eens rechthoekigen driehoeks gelijk is aan de som der beide vierkanten op de rechthoekszijden. Py'thia. de priesteres van Apollo; waarzegster, prophetes. py'thiMcEi, ook llélphiitch, Apollo betreffend, htm geheiligd.
Py'thon. fabelachtige vreeselijke slang of geduchte draak. Pythonisde, prophetes, waarzegster.
Pyurie, het etterwateren.
Pyxi», (eig. buksboomhouten doos) hestiekastje.
Q. B. F. F. Q. S. = quod bonum, felix fau«tumquc •it. 't welk goed, gelukkig en gezegend zij, of; God geve over dit werk, deze verrichting zyn zegen I
E. D. = quod erat lt;Iemou»trjkndam (z. aid.), q- 1. — quantum libet, z. op quantum.
u. p. of q. pl. = quantum placet, (z. aid.), q. q. = qualitate qua (z. alu.).
q. ft. =3 quantum «atiw of quantum ttufficU (z. aid.), qua. als, in hoedanigheid van (b. v. qua dokter, als dokter, in tnün hoedanigheid van geneesheer (en niet quad raat, vierkant. [als particulier).
Quadraat, gelijkzijdige rechthoek, vierkant; het product
van een met zich zelf vermenigvuldigd getal. Quadra|;éitima, zesde zondag vóór Pascheu. quadrangulair, vierhoekig, vierkant, quadranguleereu, vierkant of vierhoekig maken. Quadrant, mathematisch en astronomisch werktuig, vierde
deel van den cirkel, graadboog, hoek- of hoogtemeter, quadratecren = quadreercn.
quadr^itn» hómo. kort, gezet mensch, vierkante vent. Quadratuur de» cirkel», verandering van het cirkelvlak in een vierkant van gelijke grootte ; iets onuitvoerbaars, quadrccren, vierkant maken, den inhoud van een vlak
berekenen; wel samenpassen, overeenkomen.
Quadrille, dans met 4 personen; soort omberspel met 4
in plaats van 3 personen.
Quadrilleeren, het quadrille-spel spelen.
Quadrillioen, millioen tot de vierde macht verheven. quadrinomi»ch, met 0 leden of geledingen. QuadrumAnen, vierhandige dieren, apen. Quadrupérten, viervoetige dieren.
quadrüpel, viervoudig; quadruple alliéntle, verbond
van vier mogendheden.
quudrupleeren, verviervoudigen.
Quadruplicamp;tie. verviervoudiging. (men w^s.
quae nücent docent, door schade (en schande) wordt qunuritur, men vraagt, er wordt gevraagd, de vraag is. QuaeNtio. vraag, twistvraag, strijdpunt; twist, geschil ; (ook:) foltering; pijnbank; dat lijdt £eeH quacstie, dat spreekt van zelf, behoeft geene navraag, geen onderzoek.
quaaittioneeren, ondervragen, uitvragen; pijnigen. Qualificamp;tie, toekenning eener eigenschap ; betiteling ; deugdelijkheid, geschiktmaking tot iets; verzwaring eener misdaad, eener straf door bijzondere en verergerende omstandigheden.
qualificatief, nader bepalend, beschrijvend, qualificeeren, eigenschappen toekennen; benoemen, betitelen ; bevoegd, gerechtigd, geschikt (tot ietsj maken ; zich q., zich ergens toe bekwamen, geschikt en bevoegd maken.
qualitate qua (afg. q. q.), op eens anders last in eens
anders naam, als lasthebhende, als gemachtigde, Qualiteit, gesteldheid, deugdelijkheid; waardigheid; hoedanigheid; titel, stand, rang.
i
282 qualiter taliter - Querelaat.
qaamp;liter t4llter, hoe 't ook zii, het zü 100 't wil. qua mandatArin», als lasthebber. (hoe.
qnand-meme, hoe 't ook ga, tot eiken prijs, om ^t even quandAque bAnas dormitat Homérus, soms dommelt de goede Homerus, de beste schrüver begaat nu en dan eene fout.
qnant A moi, wat mü betreft. Zijn quant A moi (of
quant é. aoi) bewaren, zich niet blootgeven, op z\ine hoede z^n ; (ook:) eene styf deftige houding blyven in acht nemen.
quantitatief, volgens de menigte of grootte.
Quantitcit, hoeveelheid, menigte ; gewicht, maat; tijdduur der lettergrepen.
Quantum, grootheid, veelheid, menigte; maat; bedrag, aandeel, som; quAatn libel of quAntum plAcet, zooveel als belieft, hoeveelheid naar welgevallen; quantum «Atis of quantum «uIRcit, zooveel als genoeg i*. Quarantaine, de leg- of proeftgd (vroeger 40 dagen) van schepen, reizigers of waren, die uit vreemde, van pest verdachte plaatsen komen; (ook:) de inrichting, waar deze proeftijd moet gehouden worden.
Ouarré, z. Carré.
Quartatie. Quarteering, de scheiding van goud en zilver, als de verhouding der beide metalen is van 1 tot 3. QuarterAn, Qnarteróne, vrucht der vermenging van 't Europeesche menscbenras met de Tercorónen, d. i. met dezulken, die uit Europeanen en Mulatten z\jn voortgesproten.
Quartét, muziekstuk voor 4 stemmen of instrumenten. qnArto, ten vierde.
qu4si. als ware het, gelijk, ongeveer, schijnbaar, evenals (b. v. quasi .doctor, schyngeneesheer, kwakzalver; quawi-contract. schijncontract, contract voor de leus. qua talis, als zoodanig.
Quatcmper, z. Quatertemper.
Quatérne, vier bezette en te gelijk uitkomende nommers
in de getallen-loterij of het lotto-spel.
Qpatertémper. naam van vier strenge boete- en vastendagen der B. K., op den eersten Woensdag, Vrijdag en Zaterdag van ieder vierendeel Jaars. (regels,
natrain, strophe of klein gedicht van 4 verzen of dicht-uatre-mains, (it.) Quattro-mamp;ni, klavierstuk voor 4 handen gezet.
tuAtuor = Qurtét.uAtuor = Qurtét.
neen, koningin.
ueens-beneh. oppergerechtshof te Londen (onder de re-gcering eener koningin).
Qnercitrón, gele kleurstof van den gemalen bast des N. Amerikaanschen ververseik.
neréi, klacht, bezwaar; twist, strijd, ruzie.
noreiaat, Queruiaat, hij, tegen wien eene aanklacht bij de rcchtbank wordt ingediend, verweerder.
Qaorel4iit. Qneruliant, wie eene klacht bü het gerecht indient, klager, eiscber.
querelleeren, twisten, harrewarren.
queruleeren, gaarne bij den rechter klagen, zonder rechtmatige oorzaak rechtsgeschil zoeken.
Oae«tie, z. Qusestie.
Queue, staart; paardestaart; hiljartstok; laatste afdee-ling of soldatentroep; de laatste voorwaartsbfwegende menschenmenigte bij optochten, processiën, lijkatatiën, aan 't kantoor der spoorweg-stations, enz. Faire-queue, op een lange rij achter elkander staan (om toegang te krijgen, b. v. tot een kantoor roor plaatsbriefjes aan een spoorwegstation.
Qui hu» zot, gek.
Quidam, zeker iemand; ook zooveel als Quihu*.
Quidprnquó, QuiprnquA. misverstand, vergissing, verwisseling, het eene voor 't andere.
Quiêacéntie, rust, toestand des rustens.
Quiëti«me, volkomen berusting des gemoeds in God, gemoedsrust; stille godsdienstdweperij.
Quietisten, rustvrienden, zekere godsdienstsecte,
QuillAge, kielgeld of tol van schepen, die voor de eerste maal eene Fransche haven binnenloopen.
Quincaillerie, ij zerk ram er y; kleine waren uit ijzer, staal, koper, enz.
Quine, Z. Quintérne.
Quinine, z. kina t het wyenlijke bestanddeel der kina.
Quinquènninm, tijdruimte van 5 jaren.
Quinquét, lamp met dubbelen luchtstroom door den natuurk. Arsrant (1800) uitgevonden (zoo gebeeten naar Qui n que t, den fabrikant).
Quinquina, Amerikaansche naam van de kina.
Quintaai. centenaar.
Quinte, 5de toon van den grondtoon: hoogste vioolsnaar, E-snaar; 5de stootmanier in 't schermen; vijfde of vijftiende (5 op elkander volgende kanten derzelfde soort in ^t piketten). Quinteu, streken, knepen.
Quinièrne of Quinte, 5 bezette en uitgekomen nommers in de getallenloterij of het lotto-spel. (pit van iets.
Quin(es«én». het fljnste, beste, krachtigste, de ziel, de
Quintet, vijfspel, vijftonig, muziekstuk.
quintupiewren, quintupliceeren, vervijfvoudigen.
Quipoa. Quippos, knoopschrift der oude Peruanen.
Quiproquó, z. Quidprnquó.
qui iAcet consèntit, die zw\)gt stemt toe, stemt in.
QuitAntics kwytbrief, bewijs van voldoening der schuld.
quitte, vru, kamp op, even, vereffend; quitté ou double, kamp-op of dubbel; (fig.) alles op 't spel zetten, alles wagen.
quitteerou, als voldaan onderteekenen; (ook:) veria* ten ; laten varen, van afzien.
qui viv© t wie daar ? rcrda ? op zij* qairive zijn.
zeer oplettend zijn op al wat er voorvalt, scherp gadeslaan, oppassen.
quod érat demonstrAndum, wat te bewnzcn was. Quodlibet, wat men belieft, mengelmoes, allerlei; boerenbedrieger; laffe woordspeling, platte dubbelzinnig-Quómodo, handelwijze, mauier van uitvoering. (beid. Quota, Quótum, het evenredig aandeel, het door ieder
naar verhouding bij te dragen of te betalen gedeelte. Quotatie, z. QuotiitAtie.
quot cApita tut sén«u«, zooveel hoofden, zooveel zinnen, qunteeren, naar evenredigheid verdeden; opteekenen;
met volgnommers voorzien, nomineren Quotient, uitkomst, het door deelinsr verkregen getal. Quotisatie, Quotatie, aandeelsberekening.
quotiaeeren, naar verhouding verdeelen; z. cotiseoren. Quotiteit, aandeelsverhouding.
op recepten = recipe, neem. (vrede.
R. I. P. = requiéseat in pAce, hij (of zü) ruste in R. K., r. k. = Roomsch-Katholieken, Roomseh-Katholiek. Raadpensionaris, z. Pensionaris.
raar, zeldzaam, kostbaar, vreemd.
rabaisseereu, verlagen; in prijs verminderen, afslaan. Rabaissemént, verlaging; prijsvermindering.
Rabat, korting van den bepaalden prijs; omgeslagen zoom, overslag, op- of omslag; bef of kraag \oor geestelijken of rechters ; (ook:) smal tuin- of bloembed, rabatteeren, korten, afkorten, aftrekken.
Rabbi, Rabbijn, joodsch leeraar, wetverklaarder. Rabbinisme, Joodsche schrift- of godsdienstleer, stelsel
der rabbynsche schriftgeleerdheid.
Rabulist. rechtsverdraaier, rechtsverknoeier, advocaat
van kwade zaken.
Rapaille, janhagel, gespuis, gepeupel, klompenregement. raccommodeeren, verbeteren, opknappen, verhelpen, raccordeeren, opnieuw stemmen (speeltuigen); verzoenen, hereenigen; het weer eens worden; (Ook:) schilderden opknappen.
Raccróc, gelukstoot. fortuinlijke stoot of worp.
Race, Ifr.i stam, geslacht, soort, slag, ras, (eng.) wedren, racheteeren, terugkoopen, los- of vrykoopen.
Rachitis. Rachitisme, Engelsche ziekte.
Racquit, wederwinst, het teru^gewonnene.
racquitteeren—raisonneeren. 285
rmcquitteeron, het verlorene terugwinnen, zijne schade herstellen.
radeeren, uitschaven, wegkrabben; etsen.
Radeermos, schrap- of krabmes.
Radtatie, uitstraling, straalwerping; (ook:) het doorstreken van een post in eene rekening.
radicaal, ingeworteld, diep, aangeboren ; van den wortel
af, uit den grond op (b. v. heelen of verbeteren), radicaal bederf, grondbederf, grondkwaal ; radicale kuur, grondige of volkomen genezing ; radicaal tee-ken, wortelteeken Radicaal, verzuurbare basis der zuren, grond-, wortel-stof ; ook; het hoofdvereischte, de grondeigenschap, be-voegdheidstitel.
Radicamp;ten, in Engeland RAdical-refórmer», aanhangers eener democratische party, die eene algeheele omwenteling van de constitutie en de wetten beoogt en de staat8rquot;geling in den grond poogt te hervormen. Radicalinime, de grondstellingen en het streven van de
party der radicalen.
radiëiiN, schitterend, glansrijk; (fig.) gezond en vroolyk. Radiometer, graadboog (om de poolshoogte te meten). Radiuit. straal, halve middellijn eens cirkels.
R4dix, wortel, wortelgetal; stam- of wortelwoord, radoteeren, suffen, zonder samenhang spreken, radouceeren, radauciM«eercn, verzachten ; stillen, doen
bedaren, bevredigen, sussen.
RAd»ja, Raja. Rfcjag, inlanilsch vorst der Hindoes. Radojapoeten, troepen ner Indische radsjas.
RaflinAde. gezuiverde, geraflineerde suiker.
Ralfin^Ke, loutering, zuivering.
R^flinement, sluwheid, spitsvondigheid; muggenzifterij, raflineer^n, verfijnen, louteren, zuiveren ; op iet» r., iets zoeken vit te deuken, uit te pluizen, listig iets bedenken. (zooveel als Raffinement. Raflinerie, zuivering; suikerziederh of Raffinaderij: ook rafraicheeren, rafraichisiteeren, verfrisschen, afkoelen,
ververschen.
Rage, woede, razernij ; verzotheid op iets.
Ragout, opgewormd kleingesneden vleesch met gekruide sous; sterk gekruide en gesausiie spys; (fig.) mengelmoes, raiileeren, scbestsen ; kortswijlcn, beet hebben. Raillerie, scherts, boert, kortswijl.
Railtt, ijzeren schenen der yzertanen of spoorwegen. Rail'way, spoorweg, ijzerbaan, •
Rai«An, rede, verstand ; oorzaak, grond ; recht, gelijk ;
verhouding ; handelsnaam, firmo.
raictsonnabel. redelyk, verstandig; billijk ; edel mild. Raisonnemént, redeneering; verstandige beoordeeling;
verstandsbesluit; (ook:) tegenspraak.
raisonneeren, gedeneeren, oordeelen en besluiten; (ook:)
tegenwerpingen maken, tegenstribbelen; veel praats hebben.
Raisonneur, tegenspreker, dwarsdrijver, praatsmaker. Raizrn, Slavische volkstam in Hongarije, Zevenbergen,
Meldavië en Wallachye.
Raja, Rajah, Z. Radaja.
RAja», schatplichtige christen-onderdanen by de Turken. Rakèt, opstijgend vuurwerk, met kruid gevulde cilinder, die, aangestoken zynde, in dc hoogte schiet; (ook:) balnet, slagnet bn het balslaan.
rallienren, weder vereenigen, herzamelen.
rallentando, langzamer, vertragend.
Ramadan of Ramairóu, de maand der vasten, de vas-
tentijd bij de Mohammedanen.
RamificAfie, vertakking.
ramiflceeren, vertakken.
ramponeeren, beschadigen, bederven.
Rancho, boerenwoning, — hut.
RAneüne, diep ingewortelde haat, wrok.
Randglosse, kanteekening, aanmerking op den rand. Rang, ry, orde, plaats ; eerestand, waardigheid, rangeeren, schikken, in orde stellen ; iemand rangeeren. h-m tot zijn plicht brengen, terecht, etten. ranimeeren, weder bezielen, opwekken, opvroolyken, Ranónkel, bekend pronkgewas, hanevoet.
Rantsoen, losgeld; dagelyksche hoeveelheid voedstel (op
schepen, voor paarden).
ransoeneeron, vrykoopen, lossen; op rantsoen stellen. Ranx de Tachef*. z. Huhreigen.
Rapaeiteit, roofgierigheid, roofzucht.
Rapaille = Racaille.
Rapèl, Rapórt. ehz., z. Rap—.
Rapiditeit, snelheid gezwidheid.
Rapier, Rappier, schermdegen; stootwapen.
Rappél, terugroeping; het terugroepingssein. rappeleeren, terugroepen ; (ook :) herinneren.
Rappier, z. Rapier.
RappArt, bericht, verslag; betrekking, wederzijdsch verband, samenhang; overeenkomst, gemeenschap, rapporteeren, terugbrengen ; bericht geven; aanbrengen ;
betrekking hebben.
Rapporteur, berichtgever, verslaggever voor het gerecht;
verklikker, oorblazer; (ook:) hoekmeter (een werktuig), rapprocheeren, naderbrengen ; verzoenen.
Rapttodie, z. Rhapsodie.
Raquétte, z. Raket.
rare, z. raar.
Barefiketie,arefiketie, verdunning der lucht door warmte.
aritoit, zeldzaamheid, vreemd of aardig ding.
ra«eeren, scheren ; sloopen, slechten, met den grond ge-
lyk maken ; (ook : i langs stryken, dicht voorbijgaan. rassurAnt, geruststellend, vreesbenemend.
RaK«uramp;n(i«, gerusts tel ling.
raaaureerea, gerust stellen.
Rustraal, gereedschap tot het trekken der notenlenen. Rata, evenredige bedrage of aandeel van elk in 't by zonder. (tensap. Ratafia, lïkeur uit brandewijn, gegist suikersap en vruch-Ratatonillc, dooreengestampt middageten der Boldaten
(doorgaans Ratjetoe, geheeten).
Ratelier, geweerrek, stellage voor geweren in wacht- en tuighuizen ; volledig kunstgebit. (krachtiging.
Ratificatie, goedkiuring, bekrachtiging; oorkonde der be-ratificeervn, van wege eene staatsregeering of autoriteit
iets bekrachtigen, goedkeuren.
ratineeren, noppen (laken, enz.) ; fraiseeren.
Ratio, rede; reden, oorzaak, grond.
Ratiocin4tie, verstandig nadenken ; verstandsbesluit, bewijsvoering, gevolgtrekkking, sluitrede.
Ration, z. Rantsoen (de 2de beteekenis'.
rationaal, rationeel, redelik, op redelijke overtuiging
gegrond ; ten volle of met juistheid uitrek, nbaar. Rationulisme, redegeloof, godsdienst der rede ; toepassing der rede op alles, wat den mensch in de ervaring gegeven is, om het daarnaar te beoordeelen en te toetsen. Rationalist, redegeloovige. hij, die de leer en grondstellingen van zyn gelooven en doen alleen uit de rede afleidt.
Rationaliteit redelykheid, denkvermogen ; verstandelyk-
hcid ; berekenbaarheid.
rationeel, z. rationaal.
Ratjetoe, bedorven van Ratatouille (z. dat woord). Ravage, verwoesting; toebrenging van schade en bederf, ravageeren, verwoesten, vernielen, plunderen.
Ravelijn, halvemaanscbans, voorschans.
Ravigote, verkwikkende saus der Framp;nschc keuken. Ravijn, holleweg ; bergkloof.
Ravisaement, verrukking, vervoering.
ravitailleeren, weder met levensmiddelen voorzien, rayeeren, ook royeeren, doorschrappen, uitdoen, doorhalen, b. v. een post in eene rekening.
Rayón, straal, halve middellijn eens cirkels ; vcstin^s-bereik, d. i. zoo ver men van dc vestingwerken met het geschut reiken kan.
rayonnAnt, stralend, schitterend; prachtig, (Afrika. Razzia, RAzia, strooptocht der Fransche troepen in K.-Reaal: rekenmunt in Spanje, Mexico, enz.; R. de plata, zilveren reaal, in Spanje omtrent 24 en een halven cent, in Mexico 32 en een halven cent; R. de vellón, koperen reaal, ongeveeer 12 cn een halven cent.
reaal, reëel, zakelijk, werkelijk, wezenlijk, gangbaar; reamp;le dufinitie, zakelyke bepaling ; reAle encyclopedie, samenvatting van alle zakelyke wetenschappen ; reaal geld, gemunt geld ; reAle of rcëele waarde.
zakelijke waarde, gehaltewaarde, waarde der effecten volgens den koers.
liéactie, terugwerking, tegenwerking; het terugdrijven eener politieke beweging of richting, inz. het opzettelijk belemmeren van den vooruitgang in het staatsleven en het tenietdoen van het reeds verworvene betere, om in plaats daarvan het vroegere of verouderde weer in te voeren. Reaetionnair, tegenstrever, vyand en bestrijder van het liberalisme, vriend van den ouden, tegenwoordig reeds omvergeworpen toestand.
rcagecren, terugwerken, tegenstand bieden.
Reaecntia, terug- of tegenwerkende dingen of middelen. Ronlisamp;tie, verwezenlijking; omzetting in klinkende munt. realiMceren, verwezenlijken, bewerkstelligen ; tot geld Reaiii»«eren, z. Rcalinatie. (maken, inz. papieren geld. Realii*me, werkelijkheidsleer.
Realiteit, werkelijkheid, wezenlijkheid, ware wezen van
een ding ; werkelijkheid, waarheid.
R«gt;bél, oproermaker, muiter ; weerspannige.
rehelleeren, oproer verwekken, aan 't muiten slaan. Rebellie, opreer, muiterij, gewelddadig verzet.
Rébus, teeken-, beeld- en figuurraadsel.
Rebüt, weigerend antwoord; uitvaagsel; wrak goed, uitschot. Rebüteo, brieven, die de brievenbesteller om deze of gene reden niet heeft kunnen bezorgen, rebutant, terugstootend, moedbenemend, verdrietig, rebuteeren. norsch afwijzen, voor 't hoofd stooten Recadentie. terugvalling, b. v. van een recht aan zijn
vorigen bezitter.
Recapitulatie, korte herhaling van den hoofdinhoud, recapitnleeren, zakelijk herhalen, den inhoud kort samenvatten.
recedeeren, terugwijken, terugtreden; weer afstaan, receneeeren, onderzoeken, doorloopen ; beoordeelen (een
boek); het beoordeelend aankondigen.
Recensént, beoordeelaar; inz. van boeken.
Recénsie. btoordeeling. inz. boekbeoordeeling.
recent, nieuw, versch, pas gebeurd, onlangs.
Recepinve, bewijs van ontvangst.
Recépt, voorschrift, artsenijvoorschrift (het Récipe). recepteeren, artsénijen voorschrijven en naar de kunst
gereed maken, de Recepteurkunat verstaan. Receptie, opneming (als lid); ontvangst, inleiding in een gezelschap ; ontvangst, tijd en plaats van ontvangst der gelukwenschenden, inz. bij ondertrouwden.
Receptor, ontvanger, gaarder van zekere gelden. Receptuur, ontvnng, ontvangst; kunst van het artsenij-
voorschrijven, ook van ze klaar te maken.
Recé», verdrag, schriftelijk vergelijk, afloop, eindgevolg van onderhandelingen ; achterstand, nog verschuldigde som ; verzuimde betaling ; bet uiteengaan der wetgevende vergadering voor een zekeren tijd. ,
Recétte, ontvangst; outvanger.sambt.
Ruchèrche, onderzoek, iiavraa!(; aanzoek ; zorgvuldigheid; te groote angstvalligheid, gezochtheid (b, v. in de uitvoering een er schildery).
rechercheereo, onderzoeken, uitvoracb^n. navragen. Recidive, het wedcrbcdrüven van een kwaad ; het weder-
instorten van een zieke.
recifiiveeren, weer instorten (van een zieke); dezelfde fout weder begaan. (vervalt.
Recidiviet, die na zyne bestraffing in hetzelfde misdrijf Reciof, ook RrcMif, ontvangceel, bewi,js van ontvang; schriftelijke verklaring van den schipper omtrent de door hem geladen goederen.
rècipe, (op recepten der frenetsheeren afgekort R'.), neem 1
ook het artsenyvoorschrilt of rccept zelf.
retMpiëeren, opnemen iin een gezelschap), toelaten. Recipiëndu», opnemeling, aantcnemen persoon, candidaat. Recijm-nt. opnemer, ontvanger; (in de scheikunde) een vat (ontvanger) ter opneming van het door distillatie voortgebrachte vocht; ook de glazen klok op het plateau of de glazen plaat der luchtpomp.
ReeiprocAtie, wederzijdsche betrekking; vergelding, reeiproceeren, reciproqueercH, beantwoorden, met gelijke munt betalen. (linirsche beweging. Reciprociteit, wederzijdschheid, wederkeerige, beurte-recipruque. wederzijdscb, onderling; torugwerkend. Recitatie, voordracht van een gedicht of prozastuk. Recitatief, verhalende zangspraak. zingende spraak, reciteeren, opzeggen, voordragen in redenaarstoon. Reclamamp;nt, terugeischer; tegenwerper ; opwerper en indiener van bezwaren.
Reclamamp;tie, ReclAme. Reclumecriug. terugvordering;
indiening van bezwaren ; eisch wegens rechtschending. rcclameeren, terugeischen; aanspraak op iets maken ; tegen iets opkomen, zijne bezwaren indienen ; vergoeding vorderen.
reel udecren, openen, ontsluiten ; ook insluiten. Recluaie, opsluiting, het in verzekerde bewaring nemen. Recognitie, gerechtelyke erkenning van een persoon.
eene zaak, een geschrift voor datgene, waarvoor men die uitgeeft. R.-geidea, zulke gelden, die de erfpachter of bruiker aan den grondeigenaar betaalt en waarmede by diens recht van grondeigendom erkent.
recognoMceeren, erkennen, voor echt verklaren ; op kondschap uitgaan, een terrein onderzoeken, de stelling bespieden (in den krijg) ; onderzoeken, monsteren. Recognoceei'itig, bespieding, opneming der stelling of
ligging (des vijands).
recoleeren, teecn elkander vergelijken (b. v. twee geschriften); (ook:) opnieuw filtreeren of doorzagen. Reooiieoten, (fr:) Recollet», leden der Franciskaner orde, die blootsvoets op klompen gaan.
49
llecolléctie. verzameling der gsdachten, bezinning, recommandabel, aanbevelenawaardig, prijzenswaard., Recommandatie, aanbeveling, voorspraak, recommandceren, aanbevelen, aanprijzen.
Kecompéniie belooning; schadeloosstelling, recompenseeren, beloonen ; vergoeden, rccomplcteeren, weder voltallig maken.
Recompositie, wedersamenstelling.
Reconciliatie, verzoening, wederbevrediging, reconciiiêcren, verzoenen, bevredigen.
Roconntructie, wederopbouw; vernieuwde samenstelling, reconntraecren. weder opbouwen ; opnieuw samenstellen. Reconvalencént, een zieke aan de beterband,genezende. Reconventie, tegeneiach (in rechten),
Reconrn. (ook Regrc*, en Regredicntie) teruggang, toevlucht ; buitengewoon beroep op of indiening van bezwaren bij een hooger gerechtshof; recht, van schade-RecourMwiftitel, teggenwissel. (verhaal.
RccreAtie, uitspanning, verlustiging.
Recreditief, terugroepingsbrief (aan een gezant). Recriminatie, tegenbeschuldiging ; tegeneisch. recrimineeren, tegenbeschuldigingen maken; wederschel-
den of hoonen, met smaadwoorden enz. beantwoorden, reernteeren. troepen werven, lichten; aanvullen. Recriiteerin{;, manschapsaanvulling, aanwerving, lichting. Recrnut, in dienstgetreden loteling; nieuw aangeworven
soldaat ; Rucruten, aanvullingsmanschappen, rectangnlair. rechthoekig.
Recta-wiMAcl. wissel die alleen aan den persoon, niet ook aan de order des eersten houders luidt (alzoo niet gëndosseerd kan worden). (tillatie.
Rectificatie, terechtbrenging, verbetering; herhaalde dis-rectificeercii, verbeteren door gedurig overhalen nog meer
zuiveren en versterken.
Rector, bestuurder, eerste leeraar aan eece latijnschc school of een gymnasium ; R. maKnificu», eerste bestuurder, voorzitter van een academischen senaat, rectoraal, den rector betreffende; rectorale waardigheid, rectorschap.
Rectoraat, ambt, waardigheid van een rector. Re^u, schriftelijk bewijs van ontvang.
Rccncil, verzameling.
recueillecren, verzamelen; xicli r., zich bekorten ; in
zich zeiven keeren.
recnlcercn, teruggaan, wijken ; terugspringen. Recurrént hulpzoeker ; gebruikmaker van het Recour*
(z. dat woord).
reenrreeren, bulp zoeken by, zich houden aan (iemand) reciisabcl, verwerpelijk; weigerbaar,
RecnM^tie, verwerping, wraking ; weigering. recn«eeren. afslar.n, verwerpen ; niet aannemen, weigeren. Redacteur, verzamelaar, rangschikker, en opsteller van
schriftelijke opstellen ter uitgave, inz. van tijdschriften, en dagbladen.
Hedamp;ctie, verzameling en schikking, gereedmaking voor den druk, het stellen, inz. van tydacbriften, dagbladen (ook :)_ de daarmede belaste persoon of personen, liedditie, teruggave, overgave, (b. v. eener vesting). Kedemptie, verlossing. — tor verlosser. Kedemptoriatcn. z. Liguorianen.
redevabel, erkentelijk, verplicht. (nietiging of ontslag. KedKibitie, terugneming eener gekochte zaak, koopver-redigeeren, in orde brengen, naar eisch inrichten en in
't licht geven, den druk bezorgen.
redim«eren, loskoopen, weder inlossen, bevrijden, liedites, herhalingen, Keditie, herhaling. Rudonddntie, zinledige woordenvloed, klinkklank, redondeeren, overvloeien; vol zijn van overtollige woorden redoubleeren. verdubbelen ; versterken.
redoutabel, vreeselyk, geducht.
Redoute, kleine veldschana ; gemaskerd bal. redouteeren, vreezen, duchten, ontzien, schuwen. Redré», herstel, herstelling, vergoeding.
redrettseeren, weder herstellen, goed maken. (den.
reducceron, terugvoeren, verminderen, beperken ; hèrlei-Reductie, Reduceering, herstelling tot vorigen vorm ; vermindering, b. v. van het getal troepen; verlaging, vermindering, verkleining ; overbrenging van maten, gewichten en munten van een land in die van een ander, herleiding (in de rekenkunst).
Redundantie, Redundeeren, z. Redend—. Redond—. Reduplicatie, verdubbeling; letter- of syllaben-verdubbeling. (dubbelen, redupliceeren, verdubbelen ; lettergrepen of letters verreëel, werkelijk, waarlijk, wezenlijk ; geloofwaardig, zeker (z. ook reaal). (voeren. Reëxportamp;tie, wederuitvoer, reëxporteeren, weder uit-Rof4ctie, Refactie, korting voor beschadigde waren. Refectórium, eetzaal in kloosters en dergelijke. Referaat, berichtgeversambt; verslag, bericht.
Referein, z. Refrein.
ReferendAriü, Referént, ambtenaar, die omtrent den inhoud der acten bij een collegie van justitie rapporteert, verslag doet of voordraagt. Referént, ook berichtgever, aankondiger van nieuw verschenen boeken of werken.
refereeren, berichten, verslag doen, voordragen ; zich r.
aan, zich houden aan, zich gedragen naar, zich beroe-Reférte, verwijzing naar, beroep op iets. (pen op.
reflecteeren, terugstralen ; nadenken, overwegen. Refléctie, Refléxic, terugstraling, weerschijn ; overdenking, bespiegeling; inachtneming, Refléctor, spiegel-instrument, om nachtseinen duidelijker zichtbaar te maken; spiegeltelescoop.
reflor«er«n, refloresceeren, weder opbloeien, tot aieu-
wen bloei geraken.
reflae«rea, terugvloeien, terugtreden ; terugwerken. Reformatie, hervorming, inz. de kerkbervorming door Lutber e. a.
Reformator, kerkhervormer. [(bij militairen).
Refórme, omvorming, verbetering; afdanking, ontslag reformeeren, een anderen vorm geven; hervormen. Reformisten, (in Engeland :) voorstanders van de heivorming van bet parlemenst (Reformer»): (in Frankrijk:) voorstanders van de hervorming van het kiesstelsel. reformi»ti»ch, wat tot de hervormiug betrekking heeft, b. v. reformiatiache banketten of maaltijden, petitiën.
Refraetair, weerspanneling, inz. tegen den krijgsdienst. Refractie, straalbreking, Refractor, straalbreker ; diop-
triscbe verrekijker.
refrangibei. breekbaar, te breken (van lichtstralen). Refrangibiliteit, breekbaarheid (der lichtstralen). Refrein, één of meer woorden of regels, die aan 't einde van elk couplet herhaald worden, keerregel(8), keer-woord(en).
Refrigerantia, verkoelende middelen. RefrigerAtor,
Refrigeratórium, koelhuis, koelvat, afkoelmiddel, re-frigereeren, afkoelen, verfrisscben.
Refugié, uitgewekene, vluchteling om 't geloof, inz. de Gereformeerden, welke onder Lodewijk XIV, in 1685 wegens de geloofsvervolging hun vaderland verlieten. Refna, weigerend antwoord, weigering; blauwe scheen, refuaeeren, weigeren, van de hand wijzen.
Refutamp;tie, weerlegging; opzegging van het leen. refuteereu, weerleggen.
Regaal, orgelregister, dat de menschenstem nabootst, (vox hum Ana); boekenplank ; (ook :) drukletter, groote koningsletter, drukletter, die op imperiaal volgt; (ook wel:) gastmaal.
Regaal, RegAle, pl. Regaliën, Regalia, koninklük of vorstelijk voorrecht, hoogheidsrecht; uiterlijke teekens regaal, koninklijk ; (fig.) voortreffelijk. (daarvan,
regaleeren, onthalen, vergasten.
RegArd, aanblik; aanzien, achting; betrekking, regardeeren, aanzien, betrekking hebben ; in aanmerking nemen.
RegAtta, de wedvaart met gondels in Venetië.
Regénce, regentschap; rijksbewind gedurende de minderjarigheid, afwezigheid, ziekte enz. van een vorst. RegenerAtie, wedervoortbrenging ; omvorming, herschep-piug. (herscheppen, opnieuw bezielen,
regenereeren, weer telen of voortbrengen ; vervormen, Regént, heerscher, rijksbestuurder ; godsbuisbestuurder ; (ook:) grootste diamant in een vorstelijke kroon, inz. in de Fransche kroon.
Regie, leiding, bestuur; beheer van zekere handelstftk-ken met verantwoordeltykheid voor het doen van rekening. Regime, levensregel, eetregel; staatsbestuur ; ancien regime, de regeeringstoestand van den ouden t\jd (b.v. de tyd van de heerscbappü der Bourbons),
Regiment, rijks- of staatsbestuur; groote troepenafdee-
ling, uit eenige bataljons bestaande.
Regisseur, beheerder, rekenplichtig bestuurder, rekeningvoerder (ook:) tooneelbestuurder.
Register, alphabetisch gerangschikte lijst of bladwijzer; gereehtsboek ; actenboek ; orgelschnif; de gezamenlijke, tot ééne geluidsoort beboerende orgelpijpen ; oventrekgat; (by boekdrukkers :) juiste te^enoverxtand, die de regels der beide zijden van 't bedrukte blad met elkander moetun hebben ; (daarvoor te zorgen heet; Regit*-ter maken, Regiater-papier, groot, sterk papier voor registers, rekeningboeken, etc. Reginterachip, Spaansch koopvaardijschip met openbare bevoegdheid om op Amerika handel te drijven.
RegiatrAtie, het inschreven van oorkonden of acten in
een wettelijk register.
RegistrAtie-recht, het vtrschuldigde wegens het regi»-
treeren of inschryving in 't register.
Regi»trntor, ontvanger der Registratie, ambtenaar, die de acten wettelijk inschrijft cn het daarvoor verschuldigde ontvangt. (der oorkonden. Registratuur, gerechtelijk inschrijfboek; bewaarplaats registreeren, in 't wettelijk register schrijven, boeken. Reglement, verordening, bepaling, voorschrift, rientsnoer. reglementair, het reglement betreffend, daartoe behoorend. regieeren, regelen, rangschikken; voorschrijven, regratteeren, weder opkrabben, afkrabben ; opknappen, opflikken, van oud nieuw maken ; een muur afbikken ; in 't klein verkoopen, uitventen, leuren.
Regratterie, kieinkramerij, uitventing in 't klein ; koo-
menij ; voddenkraam.
Regrediêntie, Regrés, teruggang; (ook:)= Recours. regressief, turuggaand ; terugwerkend.
Regrét, spijt, leedwezen, verdriet.
regrettAbei, betreurenswaardig.
regretteeren, bejammeren ; terugwenscben.
regulair, regulier, regelmatig, geregeld ; reguliere troepen. linietroepen, staande troepen; reguliere geestelijken, ordesgeestelijken of monniken, regulariseeren = reguleeren.
Regulariteit, regelmatigheid.
Regulateur, Regulator, regelaar, rangschikker; (bij zakuurwerken:) de onrust met het snekrad ; (bij slingeruurwerken:) de slinger me», zijn bus ; (bij blaasin-riebtingen-:) een werktuig, ter bewerking van een re-gelmatigen luchtstroom, enz.; (ook:) de slinger. Regulatief, voorschrift, richtsnoer.
re^aleeren, regelen, schikken, raststellen.
regulier, z. regulair. (aanzien.
Rehabilitatie, herstel in vorigen stand, staat, eer of rehabilitecren, weder in vorigen stand brengen, in eer,
goeden naam, enz. herstellen.
reimporteercn, weder invoeren.
reïncorporeeren, weder inlijven.
Reinétte, koningsappel.
Reïntegratie, herstel in vroeger bezit of genot, reïntegreeren, in vorig bezit of genot herstellen. Réi*, portugeesche munt (z. Milrei*): bevelhebber bü de Turken.
Réis-eflemli, Turksch rijkskanselier en minister van bui-tenlandsche zaken. (haald.
Reïteratie, herhaling, reïteratief, herhaaldelijk, her-reïtereeren, herhalen.
Rojcetie, verwerping, afwijzing, rejeteeren, verwerpen, rejouinifcercn, verheugen, vervroolijken, verlustigen. Relaa», bericht, verslag; verhaal.
relacheeren, ontspannen, slap maken ; verslappen, verflauwen, nalatiger worden; loslaten, bevrijden. ( heb. relAta réfero, ik verhaal de zaak, zooals ik ze gehoord RolAtie, betrekking; gemeenschap, verkeer; (ook:) = relatief, betrekkelijk, in verband tot. (Relaa*.
Relaxatie, losmaking, verslapping; verzachting, relaxeeren, z. relacheeren.
Reieg^tie, verbanning; wegzending; relegeeren. ver-bann n; wegzenden, verwijzen (inz. van hoogescholen). relevant, gewichtig; ter zake dienstig.
Relevatie, ontheffing, bevrijding; wederoprichting, releveeren, verlichten, vrijspreken, ontheffen ; doen uitkomen, verhoogen ; afhangen, afhankelijk zijn (van iemand) ; behooren '{tot een rechtsgebied, heerlijkheid, enz.; leenroerig zijn. [kinderen, enz.).
Relieta, de nagelatenen of achtergeblevenen | gade, weduwe. Relief, verueven werk in marmer, metaal, enz.
Religie, godsleer, geloofs- en deugdenleer ; geloofsstelsel, geloof; godsvrucht, godsdienst, gemeenschappelijke gods-vereering en aanbidding.
religiëu«, godvreezend, godsdienstig; nauwgezet. Religioniteit, godsvracht, godvereerende stemming; gemeenschappelijke godsvereering.
Reliquie, overschot, als heilig beschouwd overblijfsel, inz. kleederen of gebeente van heiligen. (huurtijd.
Reloc4tie, wederverhuring, verlenging van pacht- of remarquabel, opmerkenswaardig, aanmerkelijk. Remarque, aanmerking; opmerking.
remarqueeren, aanmerken ; opmerken, waarnemen. Remboura, Remboiiritcmént, terugbetaling, teruggave
van 'tgereede uitschot; dekking (van een wissel), rembouraeeren, weder vergoeden, terugbetalen ; de dekking toezenden (b. v. van eene traite).
Kcmédic, middel, hulp-, geneesmiddel; veroorloofd minder gehalte (bij munten).
remedieeren, verhelpen, genezen, heelen.
ReméMite, Rimé»se, overgemaakt geld. overzending van geld of geldswaardig papier. (was geëmigreerd,
remigreeren, naar het vaderland terugkeeren, waaruit men Kemiuictcéntie, herinnering; geheugen.
llemiM, z. onder Hcmiwe.
ItemiNc, uitstel; vermindering, afslag, kwijtschelding van schuld; (by kooplieden:) = Kcmentie; (ook:) wagenhuis, -schuur, loods, koetshuis; (in het spel, en dan vaak ook RemiM:) gelijk; (in het schaak- en kaartspel:) kampop, onbeslist gebleven; (in sommige kaartspelen:) enkelvoudig verloren (als de speler niet meer slagen haalt dan zijne tegenspelers).
RemiMie, terugzending; toegestane korting; opheffing van een verbod; het uitblijven, nalaten (b.v. van eene koorts), remitteeren, terugzenden; weer ter hand stellen; geld of
wissels overmaken; iets laten vallen of kwijtschelden. Remittént, overzender, overmaker; de eerste wisselhouder of -ontvanger.
Remolliéntia, weekmakende, verzachtende middelen. Remonatriknien, eene (nu kleine) godsdienstparty der gereformeerde Kerk, inz. in Holland door hare tegenpartij (de Contra-Remonstranten) Arminia-n e n geheeten.
Remonstrantie, Remonstrantie, tegenvoorstelling. remonstrceren, tegenwerpingen maken, tegenwerpen. Remonte, Remonte-paarden, aanvullingspaarden, paarden ter vervanging van dezulke, die tot den dienst bij de ruiterij onbekwaam zijn geworden.
remonteeren, opmaken of in orde brengen; de deelen weer tot een geheel vereenigen ; het te-kort der paarden van een regiment door nieuwe aanvullen, remorqueeren, op het sleeptouw nemen, boegseeren. Remótie, verwijdering; ontslag uit een post, afzetting, remótia arbitri», zonder getuigen, onder vier oogen. removeeren, wegruimen; verwijderen; afzetten. Rempla^ant, plaatsvervanger, inz in den krijgsdienst, remplaeeeren, vervangen, in de plaats treden of stellen Remuneramp;tie, vergelding, belooning. (voor.
remunerecren, vergelden, bcloonen.
RenaiaaAnce. wedergeboorte; atijl de la R. of fk la
R., meer of min gelukkige vermenging van den styl der middeleeuwen en dien der Ouden (in de bouwkunst, enz.); de sedert de 16de eeuw in Frankrijk opgekomen mode, de toenmaals heerschende kunstsmaak. Rencontre, ontmoeting, toevallig samentreffen ; onccnig-
heid, vechtpartij; gelegenheid, toestand.
rencontreeren, ontmoeten, aantreffen.
Rendant, rekeningvoerder, rekening-aflegger (Rendant van rekening).
rendeeren, opbrengen, afwerpen (winst).
Rendez-Toun. afgesprokene bijeenkomst, verzamelplaats ;
Rendex-voun-hui». geheim bordeel, knip. renegoerrn, weder Terloochencn, afvallen.
Rnnegnnt. geloofsverzaker, afvallige, inz. een tot Mohammed's geloof overgegaan Christen.
renforceeren, versterken, sterker maken.
RenfWt. versterking; hulp.
Renitrnt. weerspsnnige. weerstreven (nigheid.
Reniténtie. wederopstand, tegenstand, verzet, weerspan-Renoraméo. faam, naam ; vermaardheid, roemruchtigheid. Renommist, vechtersbaas, baldadig twistzotker. Renónce, het missen of verzaken erner klenr in 't kaartspel; de ontbrekende kleur; (ook:) een afkeerwekkend persoon.
renonceeren, van eene zaak afzien, haar opeeven; (in
't kaartspel;) niet bekennen, de kleur niet. bijspelen. Renovatie, vernieuwintr, herstelling; tweede aanmaning
ter betaling van de achterstallige belasting.
renoveeren, vernieuwen ; herhalen ; een wimsel reno-
veeren, hem vernieuwen,^ zyn vervaltyd later stellen. Rengt;eignem*nten, inlichtingen, aanwijzingen.
Rente, jaarltikschc geldinkomsten, die nift de opbrengst van persoonlijke industrie of werkzaamheid zijn; opbrengst van kapitalen, landerijen, enz. interest.
renteeren, renten, renten of interesten opbrengen. Rent«nier, wie van zijne renten leeft.
Rentenieren, van z^jne renten leven.
RenumerAtie, terugbetaling; wederuitbctRling. rennraereeren, terugbetalen, weer uitbetalen; geïnd of
gebeurd geld weder uitgeven ; natellen.
Renunciatie, bericht; opzegging eener zaak; afstanddoening ; het afzien (b. v. van de nalatenschap, van verder procedeeren).
renanciSeren, afstand doen; afzien van iets. renverseeren, omkeeren, omwenden, omverwerpen, het
onderst boven keeren.
Renvoi, Renvooi, verwijzing (in boeken); terugzending, renvoyeeren, terugzenden ; afscheid geven, ontslaan, ver-reordmeeren, weder ordenen, opnieuw wijden, (wijzen. Reorganisatie, nieuwe inrichting.
reorganiseeren, opnieuw inrichten, hervormen, repandeeren, vergieten, plengen; verbreiden, verspreiden, reparabel, herstelbaar; vergoedbaar.
Reparatie, Reparatuur, herstelling; vergoeding, repareeren, herstellen, verbeteren; weer goed maken, reparteeren, verdeelen. Repartitie, verdeeling. rep:tsseeren, terugkomen; weer voorbijgaan of doortrekken ; doorloopen, nazien en verbeteren (geschriften, rekeningen, enz.); de radertanden (van een nieuw uurwerk) aanscherpen.
Repeal, herroeping, opheffing (inz. der vereeniging van
Repercussie —Reproductiv... 297
Ierland met Engeland). Repealer», die party van het Engelsche parlement, welke de herroeping der Unie van Engeland en Ierland verlangt, (van de lichtRtralen, enz. Repercüaftie, terugstoot; afkaatsing (b. v. van ^t geluid, rcpercutcieren, terugstooten, afsluiten.
Repertoire, Repertorium, opslag- of aanwijzingsboek, zaakregister, blaffer!; wekelijksche lijst der optevoeren tooneelstukken in groote steden.
repeteeren, herhalen, herzeggen. Repetent, herhaler. Repetitie, herhaling; proefherhaling ; slaand horloge. Repit, verlenging, uitstel, latere termijn, r e s p ij t. Replètie, volbloedigheid; zwaarlijvigheid. |gen.
repiiceeren, antwoorden, hervatten, daartegen inbren-Repliek, tegenantwoord, tegenbescheid.
repliëeren, weder samenvouwen; terugtrekken, deinzen, repondeeren, antwoorden; beantwoorden; borg blyven. reponeeren, weder op de plaats zetten of leggen, wegleggen, bewaren; zetten, weder inbrengen (een ontwricht lid, eene breuk, enz.).
Report, bericht, verslag; (in den Franschen effectenhandel:) verschil der prezen op het einde der loopende en op het einde der naastvolgende maand.
Reporter, verslag-, berichtgevrr.
Repóa, rust. repoaeeren, rusten; zich verlaten op iemand. Repositie, het weer-in 't lid brengen.
repoiiMeeren, terugstooten.
reprehendeeren, berispen, laken, verwijteu. reprehensibei, berispenswaard, lakenswaardig. Reprehénsie, berisping, doorhaling, bestraffing. Represailles, weerwraak, wraakoefening.
Representant, vertegenwoordiger; volksvertegenwoordiger. Representatie, vertegenwoordiging ; opvoering van een tooneelstuk.
representatief, plaatsvervangend; vertegenwoordigend, representeeren, vertegenwoordigen, voorstellen; iets
vertoonen, zich voordoen, gewfcht hebben.
Représnie, onderdrukking, beteugeling.
Reprimande, terechtwijzing, verwet, doorhaling; (fam.)
lange neus, bokking.
reprimeeren, onderdrukken, beteugelen, verhinderen. Reprise, herovering; herwonnen prijs; herhaling. Reprobamp;tie, verwerping, wraking, tegenbewijs, reprochabel, berispenswaard, bestraffelijk.
Rfipróebe, verwet, wraking, berisping.
reprocheeren, verwaten, onder den neus wrijven. Reprodncént. tegenbewijsvoerder.
reprodneeeren, weder voortbrengen; tegenbewijzen. Reproductie, wedervoortbrenging; herstelling van verlorene of beschadigde deelen aan dierlijke lichamen, reproductief, wedervoortbrengend, herstellend. Reproductiviteit, reproductieve kracht, herstellingsvermogen, inz. van wormen en amphibieën.
298 reprouvoeren—rescribeeren.
repruuveeren, verwerpen, afkeuren, veroordeelen Reptielen, kruipende dieren, wormen; (ook :) amphibieën,
b. v. slangen, kikkers, hagedissen, schildpadden. Republiek, ^emeenebest, vrijstaat, in welken het opperst gezag niet by een erfelyk vorst berust, maar waar dit gezag óf door een gekozen president, óf door een directorium en dergl. wordt uitgeoefend. De republiek kan eene ariAtocratiaclie zyn, wanneer tot de waardigheid van regent alleen de door geboorte bevoorrechten kunnen geraken; of eene democratiHehe, als het volk el-ken burger, zonder aanzien des stands, tot de hoogste staatsambten mag kiezen; of eene aristo-democrati-»che, indien de beide vorige vormen gemengd zijn. Republikein, burger van eene repbliek; gemeenebest-gezinde.
republikeinsch, wat de republiek aangaat, daartoe behoort ; gemeenebestgezind.
Repu«liamp;tie, verstooting, afwijzing; echtscheiding, repudiëereu, verwerpen, verstooten, van de hand wijzen
(o. v. eene erfenis); het huvel\}k ontbinden, scheiden, repugnant, afkeerwekkend, hinderiyk, walglijk, repugneeren, weerstreven, tegenstreven, zich verzetten ;
tegenzin of afkeer gevoelen, tegen de borst sluiten, wal-Repüls, afwijzing, weigerend antwoord. (gen.
repuUecren, terugstooten, afwijzen, een weigerend antwoord geven.
Repulsie, terugstooting, afwijzing.
repul»ief, terugstootend, terugdrijvend. (staande.
reputAbel, een goeden naam hebbende, te goeder faam Reputatie, naam of faam, aanzien, goede naam. Requést, verzoekschrift, reqneatreeren, een verzoekschrift indienen.
Requiem, zielmis; de muziek en zang daarbij^ naar de woorden ; Requiem aetérnam dóna éi (éi»). Dó-mine, Heer schenk hem, haar (hun, haar) de eeuwige Requirent, onderzoeker, navorscber. (rust.
requireeren, verzoeken, verlangen, vorderen, eischen (in rechten); onderzoeken, navorscben; (bij militairen:) leveringen vorderen of uitschreven.
Requisiet, vereischte, noodzakelijke eigenschap. Requiaitie, het aanhouden, aanzoeken: opeisching der eene regeering aan de andere om de bij overeenkomst bepaalde hulpverleening; uitschrijving van leverantiün ; beslag op personen of goederen; (onder de vroegere Fransche republiek) oproeping aan de jongelieden tot den krijgsdienst.
Requisitoir, eisch van het openbaar ministerie.
Reacief, z. Recief.
rescindeeren, voor nietig verklaren (b. v. een testament). Rescissie, gerechtelijke opheffing of verwerping (cassatie) van een testament.
reacribeereu, terugschrijven, antwoorden.
Reacript, antwoord, bescheid op aanvragen, verzoeken ; pauselijk bevel of verordening als antwoord op een theologische vraag.
IleMcriptie. terugschrijving; schriftelijke last tot inning
of uitbetaling eener geldsom.
Rescriptiën, vroegere Fransche staatsschuldbriefjes, gegrond op de nationale domeinen, tot uitdeining der assignaten, gedurende de eerste Fransche republiek ingevoerd.
Reservaat, voorbehoud ; het voorbehoudene, bedongene. Reaorvamp;tie, Reaérvv. bedachtzaamheid, ingetogenheid, achterhouding; noodhulp; Reserve of ReMerve-eorpm, spaarbende, z. Corp» do reserve.
RcscrvAtin mentali*. z. Restrictio ment41iM. rewervamp;tin resorvandis, met het noodige voorbehoud. Reserve, voorbehoud, beding, omzichtigheid, reserveeren, bewaren, wegleggen, in voorraad houden;
voorbehouden (b. v. zijne rechten. (bewaarplaats.
Reservoir, bak, waterbak, -kom, veigaarbak; (in talg.) resideeren, wonen (inz, van vorsten, ook van notarissen, enz. gezegd).
Resident, vertegenwoordiger van eenen vorst, gevolmachtigde eener regeering in 't buitenland (minder in rang dan een gezant); hoofd eener residentie in Nederlands O. Indische bezittingen.
Residéntie, gewone verblijfplaats van een vorst, hofstad; hoofdafdeeling van 't Ncderlandsch gebied in O. Indië onder een resident.
Residuum, overblijfsel, rest, bezinksel, droesem. Resignatie, afstanddoeninp van een ambt of post; onderwerping aan den goddelijken wil; zelfverloochening; (ook:) gerechtelijke ontzegeliug.
resigneeren, afstand doen, noderleggen; zich gelaten in
ziin lot schikken ; (ook :) gerechtelijk ontzegelen, resileeren, terugtreden (by contracten).
Resistentie, wederstand, verzet.
resisteeren, weerstand bieden, zich verzetten.
Resolutie, besluit, vastberadenheid.
resoluut, vastberaden, onverschrokken; (ook:) gul, ronduit, resolveeren, oplossen, ontbinden ; besluiten, vaststellen,
bepalen. k
Resnlventia, oplossingsmiddelen, verdeelende middelen. Resonamp;ns-bodeni, klankbodem (eener forte-piano). resonant, weerklinkend, naklinkend.
Resonamp;ntie, weergalm, naklank.
Respect, achting, eerbied; opzicht, betrekking; met respect, met verlof (te zeggen).
respectabel, achtenswaardig, eerwaardig, aanzienlijk. Respectabiliteit, achtenswaardigheid.
Respéct-dagen = Respijtdagen (z. aid.), respecteeren, eerbiedigen, hoogachten; ontzien, ver-schoonen; ongemoeid laten.
respectief respectievelijk, onderling, wederzydsch,
ieder voor zich.
respectaeu». eerbiedig, vol eerbied.
Respijt = Repit, Respijt- of Respect-dagen, toegift-, uitsteldagen, wisspluitstel, dat na den vervaldag; van een wissel wordt toegestaan, ook Honneur-, Faveur- en Discretie-dagen.
respirahel, inadembaar, ter inademing: geschikt. Respiramp;tie, bet ademhalen, ademhaling, verademing, respirecren, ademhalen, lucht scheppen; zich herstellen, respondeeren, antwoorden, beantwoorden ; instaan voor. Respondent, beantwoorder en verdediger van een geleerd twistschrift (op hoo^etcholen).
responsMbel, verantwoordelijk, aansprekelijk. Responsabiliteit, verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, responsief, antwoordend, antwrord bevattend. Respónsumi, antwoord, bescheid.
Ressort, Teer, drijfveer; spankracht; drijfwerk; (ook;) gebied, rechtsgebied, grondgebied of district (van eene rechtbank); vak, werkkring; gebied (b. v. eener wetenschap ).
ressorteeren. onder een rechtsgebied, tot eene rechtbank, tot een bepaalden werkkring hehooren. Ressource, hulp, toevlucht, hulpbron, bestaanmiddel ;
(ook :) plaats van ontspanning.
Rest, overschot; achterstand.
Rest*nt, overschot; (ook:) achterstallige schuldenaar. Restaurateur, Restaurant, hersteller, wederoprichter;
gaarkok, spijshuishonder, opentafelhoudcr.
Restauratie, herstelling, verbetering; herstelling eener oude dynastie op den troon, inz. die der Bourbons na den val van Napoleon 1.; verfrisaching, versterking; (ook*.) spijshuis, portietafel.
restaureeren, herstellen; versterken, verkwikken ; zich
r., iets tot verkwikking, tot versterking gebruiken, resteeren, over zijn ; achterstallig, nog schuldig zijn. restitueeren, teruggeven, vergoeden.
Restitutie, teruggave, vergoeding.
Restrictie, beperking, verkorting; voorbehoud, restrictief, beperkend, bepalend, voorbehoudend. Restrictio méntAlis, een voorbehoud in de gedachte by beloften of eeden, waardoor men deze krachteloos zoekt restringeeren, beperken, verkorten. (te maken.
Resultaat, uitslag, einduitkomst; eindgevolg van een onderzoek; vrucht, opbrengst.
resulteeren, uit eene zaak volgen, voortvloeien. Resumé, Resumtie, samenvatting, beknopt overzicht, korte inhoud, resumeeren, kort herhalen, samenvat-ren, nalezen en goedkeuren.
Resumtie, z. Resumé. (king dienstig,
resumtlef, versterkend, tot versterking of tot verkwlk-Resurréetie, opstanding der dooden; Resurréctie-man-
nen, lijkdieven ia Engeland, die lijken opgroeven om ze aan ontleedkundige te verkoopen.
Re»Mu«cit4tie, opstanding» herrijzenis ; hervatting, vernieuwing (b. v. van een rechtsgeding); het weeroprake-len (h. v. van een twist).
retablisaeeren, herstellen, weder oprichten. Retabli»*«ment, herstelling.
rtetaltatie, wedervergelding.
retaliêeren, weder vergelden, gelijk met gelijk vergelden. RetArd, Retardatie, vertraging, belemmering; achter-lijkheid.
reiardeeren, vertragen, ophouden, belemmeren. Retardemènt, vertraging ; vertoef; uitstel; verhindering. Retax4tie, herschatting, retaxeeren. herscbatten. Reténtie, voorbehoud; het ophouden, opstoppen (b. v. van de urine).
Retenüe, terughouding, ingetogenheid, bezadigdheid; korting (op eene soldi), rente, enz.).
Retlcèntie, verzwijgen; i'eticeeren, verzwijgen. Reticule, kleine werkzak der vrouwen (eerst iron., later
bü verbastering en uit onkunde ridicule geheeten). Retina, netvlies in 't oog.
RetirAde, terugtocht, aftocht; toevlucht, toevluchtsoord ;
geheim gemak, bestekamer; verschansing op een bastion, retireeren, afdeinzen, terugtreden ; zich r., van de wereld, van de bezigheden afzien.
retorqueeren, terugdraaien; iemands gezegden tegen bem-
zelven gebruiken, hem met zijne eigen woorden slaan. Retórsie, wedervergelding; R.-recht, het recht van vergelding.
Retouche, overwerking; wederopwerking; (ook;) een
overgewerkte, verholpen plaats in eene schilderij, retoucheeren, overwerken, verbeteren, de laatste hand
aan (iets) leggen; eene schilderij weder opwerken. Retour, terugkeer ; geld- of wissel-terugzending; terugvoer van goederenladingen. Retourbiljet (op stoom-booten, spoortreinen), bewijs, dat meu by 't vertrek voor heen en weer heeft betaald.
retourneeren, terugkeeren ; terugzenden.
Retraotamp;tie, terugneming van zijn woord.
retracteeren, zijn woord herroepen.
Retractie, terugtrekking; optrekking (van spieren). Retraite, terugtocht, aftocht; afzondering van jde wereld ; toevluchtsoord, wijk- of rustplaats. R.-pennioen, jaarwedde voor oude. tot den dienst onbekwaam geworden krijgslieden.
Retranchement, afsnijding ; verschansing, retrancheeren, afsnijden, besnoeien; verschansen. RetrAtto, herwissel.
retribueeren, teruggeven; vergoeden; vergelden,beloonen. Retributie, teruggave ; vergoeding ; belooning.
rétro, terug, rugwaarts.
RetroActie, terugwerking, retroactief, terugwerkend. retroMgeeren, terugwerken; achterwaarts doen gaan. retrodateeren, den datum terugzetten.
RetrogradAtie, teruggang, rugwaartache beweging, retrogradeeren, achteruitgaan.
retrojeradief, rugwaartsgaaud, terugloopend.
Reünie, wedervereeniging, verzoening; (ook:) gezellige bijeenkomst.
reüniëeren, vereenigen; verzoenen; byeenkomsten. reueaeeren, slagen; goed uitvallen; tieren, voortkomen. Reüssite, gelukkige afloop, gewenschte uitkomst, revaleeren, zich op iemand verhalen wegens een uitschot
of eene betaling.
Revalénta, zeker gezondheid- en krachthergevend voedsel. RevAnchv, RevAnge, genoegdoening, wraak; tweede spel
om 't verlies van 't eerste te herstellen.
revancheeren, vergelden, wreken.
Reveille, wektrommel, signaal voor 't ontwaken der soldaten ; opwekking; herleving.
Reveillon, nachtmaaltijd (na een bal, enz.).
RevelAtie, ontdekking, openbaring.
Revenu, inkomen; Revenuen, inkomsten, renten. Reverberétie, terugstraling, lichtweerkaatsing. Reyerbère, straatlantaren of lamp, wier licht door een blinkende metaalplaat wordt teruggekaatst; gepolijste holle spiegel.
reverbereeren, terugstralen, de lichtstralen terugwerpen. Reverbereer-vuur, strijkvuur, vuur zonder uitweg van boven, waardoor de vlam zich ombuigt en heenrolt over de voorwerpen, die aan hare werking zijn blootgesteld. ReverendiMsimu», hoogeerwaarde.
Reverentie, ontzag, eerbetuiging; (ook:) buiging, neiging. Rêverie, droomerij, sufferij, mijmering; gril, hersenschim. Revers, keerzijde (van munten, enz.); tegenspoed; omslag of opslag van een mansrok ; tegenbewijs, schriftelijke tegenhelofte.
RevemAlen, waarborgbrieven, in welke e«?n vorst zich
verbindt, de rechten zjjner onderdanen niet aan te tasten. Revérsi, kaartspel tusachen 4 personen, waarbij hartenboer de voornaamste kaart is en de minste slagen winnen, reversibel, terugvallend^ wat terugkeert (b. v. een leen). Reversibiliteit, hoedanigheid van weder aan den eigenaar, die er over beschikt heeft, te vervallen. Reyérsie, het terugvallen van een goed aan zijn heer. revideereu, herzien; doorzien, nazien.
Review, in __ 't Engelsch wat Revue in 't Fransch is. Revindicatie, terugvordering (van een eigendom). Revisie, herziening; tweede proefblad.
Revisor, onderzoeker, naziener.
revocabel, wederroepelijk, herroepbaar, te herrrocpen. Revocatie, terugroeping; intrekking.
revoceeren, revoqueersn, terugroepen.
revoltant, hoogst, hinderlijk, ergerlijk.
Re vól te, opstand, oproer.
revolteeren, in opstand brengen ; oproerig worden, m
opstand geraken, opstaan.
Revolutie, omwenteling, inz een groote, gewelddadige wereld-, aard- of staatsomwenteling, omverstorting; omwenteling van een kleineren hemelbol om ee i grooteren. revolutionnair, omwentelingsgezind ; eigendunkelijk, revolutionneereu, omwentelen; eene staatsomwenteling
trachten te bewerken.
revoqueeren. z. revoceeren.
Revue, monstering, wapenschouw; overzicht, titel van verschillende tijdschriften (eng. Review); de R. patt-«eeren, gemonsterd, nauwkeurig bekeken of beoordeeld worden.
Rex, koning; Rex apo«tAliciiii, apostolische koning (ran Hongarije); Rex cathólieuM, katholieke koning (van Spanje); Rex cliri»tianiitMimii», allerchristelijk-ste koning (van Frankrijk); Rex fidelisMimuit, aller-gcloovigste koning (van Portugal).
Re#, de ehauMée, benedenste verdieping, gelykvloers. Rhahdologie. staafjesrekenkunst.
Rhachiti*, ruggegraatskromming; Engelsche ziekte. Rhapitóden, rondtrekkende volkszangers {bij de oude Grieken).
Rhapitndie, verzamelwerk, mengelmoes, rommelzoo, rhapiiódiitch, onsamenhangend; uit verschillende deelen
bijeengebracht, samengeflanst.
Rhapwodist. verzamelaar, samenflanser.
Rhètor. redenaar, leeraar der welsprekendheid. (beid. Rhetoriek, Rhetórica, redekunst, leer der welsprekend-rhetóriMch, redekunstig, op redenaars wijze, rheumatiek, rheumAtiscli. met zinkings behept. Rheumatiainc, vloeiing, zinking, eigenaardige aandoe-Rhinalgie, neuspijn. (ning van het celweefsel.
Rhinóceros, neushoorn, neushoorndicr.
Rhódium, enkelvoudig, in 't platina ontdekt metaal. Rhododëndron. rozelaar, alp- of bergroos. rhomboïdaal, rhomboïdiMch, langwerpig ruitvormig. Rhómbu», ruit, gelijkzijdige scheevc vierhoek, rhythmisch, evenmatig, versmatig.
Rhythmu», naar bepaalde maat- en toonverhouding geregelde redegang, evenmatige welluidendheid der rede, der poèzie, klankmaat.
RicAmbio. keerwissel, die met protest teruggaat. Ricavio, het zuivere bedrag van verkochte waren. Ricochet, het keilen, afkaatsen van een geworpen steen
op de watervlakte; R.-schot, weeropstuitend schot. Ricorno = Ricambio.
Ricóvero, terugerlanging, schadeloosstelling.
Rideau. voorhang, gordijn ; kleine aarden wal, waarachter de belegerden zich verbergen.
ridicuul, belachelijk, bespottenawaard.
Ridicule, het belachelijke; ook werkzak, werkbeurs der vrouwen (iu die beteekenis beter reticule, zie nld.). rigide, stijf, strak; ac^erp,.onverbiddelijk, hard. Rigiditeit, stijfheid, strakheid; ook = Rigueur.
rigóre juris, naar gestreng recht.
Rigorisme, te strenge zedeleer, zedelijke gestrengheid. Rigorist, gestreng zedeleeraar; aanhanger der gestren)(ere
grondbeginselen van het strafrecht.
rigoreus, rigoureua, ook rigoristisch, gestreng, scherp,
onbarmhartig.
Rigoruaiteit, gestrengheid, hardheid.
Rigueur, strengheid, hardheid, scherpheid. Rijka-insigniën, de te Aken bewaarde kleinoodien van het Duitsche rijk, welke vroeger hij de keizerskroning gebruikt werden.
Rimbómo = Rembours. Rt* mbo urne munt. rinforzando, versterkt, sterker.
Riool, afvoeringshuis, v uilnis pijp.
Ripiéno, het invallen vim het volle orkest.
ripoateeren, snel en treffend antwoorden, dadelijk hervatten ; (in 't schermen ;) een terugstoot toebrengen. Riprésa, herhaling van een hoofdmoment.
Ripuamp;riër», oeverbewoners.
riiicamp;nt, gewaagd, gevaarlijk.
riaentito, vol gevoel, levendig.
Riacóntro, (pl. riacontri), wisselhetalingen; aanwijzing
op wisselbetalingen.
riaible, belachelijk, bespottelijk.
Risico, gevaar; waagstuk.
risiqueeren, beter risqueereu (z. aid.).
Rispét- of rispit-dageu = Respijt-dageu (z. aid.), risqneereu. wagen, op 't spel zetten; gevaar loopen. Rissóle, vleeschpasteitje. Rissolètteu, gerooste, met
vleesch gevulde sneedjes brood.
ristorneercu, terug-, af- en toeschrijven; tegen eenc vergoeding afzien van eene gesloten assurantie.
Ristóruo, Ritórno, ook Stórno, terugkeer; terugbeschrijving, af- en bijschrijving van een post in het grootboek. RitArnel, herhalingsthema (in de muziek); drieregelig
Italiaan sch volkslied.
Ritörno, z. Ristórno.
RitrAtta, keer- of herwissel; intrekking van een getrokken wissel.
Rituaal, regeling van kerkelijke gebruiken, kerkenorde; kerkenboek; voorgeschreven of gebruikelijke ceremoniën bij inwijdingen receptiën in geheime genootschappen, enz. ritueel, gebruikelijk.
Ritus, overgeleverd gebruik, inz. plicht- of kerkgebruik. RivAl, mededinger, medevrijer; wedijveraar, rivaliseereu. wedijveren, om de meerderheid strijden. Rivaliteit, ijverzucht, wedstrijd, wedijver.
Roastheef, geroosterd, half gebraden runderlappen. Rob, Roob, liever Robb, vruchtenaap, te koken tot het dik wordt, rruchtenmoes, doorgaans met suiker toebereid. Röbber. Rubber, twee achter elkander gewonnene van
3 partijen; de dubbele part\i.
Röbe, vrouwensleepkleed ; tabberd der rechtsgeleerden. Robijn, hardate en kostbaarste edelsteen na den diamant. Robinocratie, heerschappij der getabberde mannen, van
de advocaten.
RobinMonnade, avontuurlijke geschiedenis.
Roborantia, - ersterkende middelen.
RoborAtio, versterking. Roborana, Roboratief. versterkend middel.
roboreeren, sterken.
Rob*t, leendienst, zulke werkzaamheden, waartoe tot dusverre in Beieren, Oostenrijk, Bohemen en Silezië de onderdanen jegens hun overheden en landheeren verplicht waren.
robuuat, sterk, krachtig, gespierd, kloek, stevig. RococA, verouderde, weder mode geworden smaak. Rod oma ut 4de, windbreker^, snoevery.
Roebel, russische zilver- en papiermunt, de eerste = 1 gl.
89 ct. = 31/2 papierroebel, welke laatste dus 54 cents doet. Rog^te, de zondag voor Hemelvaartsdag.
romaanscb. van het oud-Romeinsch afstammend,(vandaar:) romaannche talen, de Italiaansche, Spaansche, Portu-geesche, Fransche, Proven(jaalsche, enz.; romaansohe volken, volken van Romeinschen of gemengd Bomein-scben oorsprong. (torie.
Romihn, verdichte geschiedenis; avontuurlijke liefdeshis-RomAnce, ridderlik voorval in den vorm van een lied,
zangstukje, bevattende een waar of verdicht avontuur. Romancier, Romancière, romanschrijver, romanschrijfster. (tuur!ijk, ongelooflik, romanesk, romanachtig, verdicht; avontuurlijk, onna-Romaniseeren, als een roman inkleeden.
Romaniame, de R. K. godsdienst, zijne grondstellingen. Romantiek, Romanticisme, de in de middeleeuwen geldende en door nieuwere dichters weer opgewekte smaak.
romAntiacb, in den geest en smaak der christelijke middeleeuwen en der nieuwe volkspoëzie en kunst; dichterlijk schoon, schilderachtig, verrukkelijk, wonderschoon. Ronde, omgang, rondgaande wacht; rondedans; rondgezang. (refrein. Rondcau, Rondeel, rondezang, dicht- of muziekstuk met Rondeel, rond buitenwerk, ronde sterke toren; ingesloten vlakte; z. ook Rondeau.
rondemént, ronduit, rondweg, zonder omwegen. Roneeanisme, liberaal of oud-catholicisme naar de stellingen van den Duitschen priester Rouge, die omstreeks 1840—50 voor eene meer vrijzinnige richting
20
in Kerk en Staat yverde, en de eerste van Rome's oppergezag wilde losmaken.
Itoob, z. ■tol..
Room»ch-Katholiek«n, z. Huthnliekcn.
Kopij, Rupie. O. Indische goud- en zilvermunt, in goud ongeveer = 18 gl. in zilver van verschillende waarde (tusachen 60 en 120 cents).
roqueeren, {in 't schaakspel;) den koning en een der
kastellen te gelijk verplaatsen.
Ronettc, Rozet, roosvormig sieraad ; een van onderen
plat én van boven hoekig geslepen diamant.
RoHinAnt, het paard van Don Quichote; slecht paard, knol. RoKkolnlkcn, in Rusland diegenen, welke niet tot de orthodoxe Grieksche Kerk behooren.
Rosmarijn (beter dan Rozemarijn), zeedauw (bekend,
welriekend gewas).
Ro»o|;lio. rozijnbrandewijn.
Rómtbeef, beter Roastbecf (z. aid.).
RoHtraal, beter Rastraal (z. aid.).
RotAtie, rond-, omdraaiing, beweging om de as; dage-
lijksche beweging der aarde, enz.
Rotonde, Z. Rotundc.
Rotulatie, het ordelijk byeenvoegen en samennaaien van
schriftelijke stukken.
rotnleeren, acten naar volgorde teekenen en samennaaien. Rotunde, Rotonde, van buiten en binnen rond gebouw. Roturier, burgerlijk, van burgerafkomst persoon.
Roué, (eig. een geradbraakte of die waard is geradbraakt
te worden) voornaam losbol, galant wellusteling. Rouce-et-noir, rood-en-zwart (een kansspel met ballen en kaarten). [muziek :) toonlooper.
Ronldde, iets opgerolds; opgerold kalfsvleesch; (in de Roulcan, rol, rolstuk; rolgordijn.
rouleeren, omloopen, in omloop of gangbaar zijn; loopen;
't gesprek rouleerde over n, 't gesprek liep over U. Roulette, rolschijf; kansspel met balletjes.
Rout, talrijk Engelsch avondgezelschap, praal-, ther-,
sp eelgezelschap.
Route, weg, rijweg, straatweg ; tocht, koers. .
Routine, vaardigheid, vlugheid door gedurige oefening
of behandeling verkregen; sleur, slender.
loutineeren (zieh), zich vaardigheid in iets bijbrengen, royaal, koninklijk; royaal-papier, zeer groote papier-Royaliftiue, koningsgezindheid. (soort.
Royalist, aanhanger van de partij de» konings. royalistisch, koningsgezind.
royeeren. rayeoren.
Rozet, z. Rosette, Rozemarijn, z. Rosmarijn. Rubber, z. Robber.
rubificeeren, rood maken.
Rubriek, afdeeling, klasse, soort; opschrift, bovenschrift. Rudiménta, Rudiménten, eerste gronden of beginselen.
Ruditeit, ruwheid, onbeschaafdheid, lompheid.
Ruïne, ondergang; verwoesting; puinhoop, bouwval, overblijfsels, wrakken.
ruïueeren, verderven, verwoesten, te gronde richten, ruïneus, bouwvallig; verderfelijk. Rum, suikerbrandewijn.
RuminAntia, herkauwende dieren.
Ruminatic, herkauwing; herhaalile overdenking, rumineeren. herkauwen; (fig.) wikken en wegen. Rumoer, verward geraas, gejoel ; gerucht.
Runen, oude rechtlijnise letters der Germaansche volkeren. Ruptuur, breuk ; vredebreuk, vriendschapsklove.
ruraal, landelijk, boersch; rurale gedichten, landelijke
gedichten, veldzangen.
Rurograaf, schrijver over de akkers en hunne bebouwing. RuHuiaken, RuMi*ienen, Slavische volksstam in Gallicie, Noord-Hongarije, Podolië, Volbynie, enz. (ook Ruthe-nen geheeten).
RuMtiriteit, boerschheid; onbeschaafdheid.
rutttiek, boersch, landelijk; plomp, onbeschaafd. Ruthénen, z. Ruaniakun.
Rütseher, in de muziek hetzelfde als Galop.
S. of St. of Set. = Sint, Saint, Sanet, heilige. ». (op recepten) = wigna of signétur, teeken het, of
het worde geteekend.
sc. of scil. = scilicet, namelijk; sc. ook aculpsit, (...)
heeft (het) gegraveerd.
S. D. G. = soli Deo {(^r'a« aan God alleen de eer. s. e. of m. e. c. = sAlvo errórc camp;lculi, met voorbehoud van eene mogelijke rekenfout; (ook;) zonder fout in 't rekenen.
S. S. = sacra Scriptüra. de heilige Schrift; of sa-
crae Scriptürae, van de heilige Schrift. S. T. = samp;lvo titulo, met voorbehoud des titels, s. v. = sal va vénia, met verlof gezegd.
s. v. v. = sit vénia verbo, men vergunne het woord, met verlof gezegd. (gen aan den Libanon.
Sabieers, Sabiërs, steraanbidders; Johannes-volgelin-Sabicisme, sterrendienst, aanbidding der gesternten. Sabbath, rustdag, vierdag, bij de Joden de zaterdag. Sabbathsvrouw. christin, die de Joden op den sabbath
bedient.
Sabiërs* z. Sabseërs.
•abel, (in de heraldiek) zwart, de zwarte kleur. Sfobrade, neersabcling, slachting met de sabel, ■abreeren, neereabelen. (vreter.
Sabreur, neerhouwer, houwdegen, woest strijder, yzer-Saccade, ruk met den teugel, saccadeeren, sterk met
den toom rukken.
«acerdotaal, priesterlijk.
Sacra, heilige zaken, heiligdommen.
Sacrament, christeliike godsdienstplechtigheid, genademiddel [in de Protest. Kerk z\jn er twee: (in de oud-Luth. K. bovendien het Vormsel) de Doop en het Avondmaal ; in de R. K. Kerk zeven; de Doop, het Vormsel, het Sacraments des Altaars (communie of Avondmaal), de Biecht, het laatste Oliesel, de Priesterwijding (het Priesterschap) en het Huwelyk- — (Somtijds ook als eene soort van vloekwoord gebruikt:) sapperment! sakkerloot! (rend, sacramentaal, ■acramentecl, tot een sacrament brhoo-MacramentcereH. de sacramenten toedienen ; vloeken. Sacredien! Sacrè Dieu ! (gemeen vloekwoord*, ■acrceren, heiligen, wijden, zalven; (ook:) vloeken, aacrificeeren, Sacrifiëeren, offeren, opofferen. Sacril^gie, heiligschennis, kerkroof, kerk schending. Sacristein. koster, kerkbewaarder.
Sacristie, Sacriatij,kerkgereed8chapskamrr, kerkekamer. Sadducseer*. oud-Joodsche secte, die de opstanding en de onsterfeiykheid der ziel loochende, aan engelen noch geesten geloofde, maar in hare zeden streng en zuiver was. Sadi, zwervende monnik (in Turkije).
Saffiaan = Marokijn.
Saffier, hooggeschatte blauwe edelsteen.
SafHoer(*), distelgeel, distelsaffraan, de gedroogde bloemen van den verfdistel of de wilde saffraan.
Saffraan, de gedroogde bloemstempi-ls eener variëteit van
crocus sativus, krokus.
SAga. SAge. volksoverlevering, legende.
Sagaai, de lange spies der Negers, Kaffers, Hottentotten;
tegenwoordig in Algerië de naam der bajonet. Sagaciteit, scherpzinnigheid.
Sagitt4riu», de Schutter (sterrenbeeld des dierenriems). Sago, palmmerg, palmmeel.
«aiilant, vooruitstekend ; (fig.) in 't oog vallend, treffend. Saint, (afg. St.», heilige (b. v. St-Pierre). Sainte
(afg. Sjte.), heilige |b. v. Ste-Rlarie). Saint-Simonisme, z. Simonimne.
Saiaie, inbeslaKneming.
•aiaiaaeeren, grijpen, vatten ; in beslag nemen.
Saiaón, Seizoen, jaargetijde ; badtijd ;(ook :) duur van de muzikale wintervermakelijkheden eener hoofdstad; — morte, de slappe tijd voor de industrie.
Salamine, eenkleurige zware Fransche zijdestof. Sal-ammoniAk, z. Salmiak.
salariëeren, bezoldigen, een salaris geven.
SalAri», bezoldiging. (uitdelgen, betalen.
•aldeeren, rekeningen afsluiten, vereffenen; eene schuld
S*ldo, rekeningsoverschot; afsluiting der rekening (Sal-deering).
Salep, de wortel van verscheidene soorten van orchis of standelkruid; een daaruit bereide voedzame warme drank, inz. bij de Turken.
Salificamp;tie, zoutvorming; zoutbereiding.
Saline, zoutwerk; zoutmijn; zoutziederij, zoutkeet
SAlieche wet, de oudste verzameling van Duitsche wetten uit de 5de eeuw van de Saliërs of Salische Franken, waarbij in het GZste art. bü salische goederen de doch ters van de erfenis uitgesloten waren. Later maakte men in Frankryk en Spanje daarvan de toepassing op de kroon zelve, zoodat de vrouwen van de troonsopvolging werden uitgesloten. (In den jongstcn tijd werd in Spanje de Salische wet opgeheven). SaliMche goederen zijn dus de zoodanige, die alleen op mannelijke erfgenamen overgaan.
SalmiAk, afkorting van Sal-ammoniaeum, zoutzure ammoniak, vluchtig loogzout.
Salón, groote zaal, gezelschaps-zaal.
SalAp. morsige vrouw, slons, totebel; (ook:) een vrouwenmantel als huis- of ochtendkleed.
Salpéter, Salpeterzure potaeeh, muur-of aardzout, een middelzout, uit sterkwater en plantenloogzout bestaande.
S4lto, sprong ; Stklto mortale, doodelijke, halsbrekende sprong; ilig.) te groot waagstuk.
Salubriteit, gezondheid, inz. van de lucht.
«alneeren, groeten.
Saint, heil, behoud, salnt ! gegroet I wees gegroet !
salntaire, heilzaam.
SalntAtie, begroeting, groet.
Saluut! vaarwel! Saluut, groet, inz. de eeregroet op militaire wys, ook door 't lossen van kanonschoten.
■Alvo, a^ilva, «klvie, met voorbehoud, zonder benadeeling, behoudens ; «alva approbatióne, onder voorbehoud van de goedkeuring; » 'va esuMciéntia, met goed of zuiver geweten ; salvo erróre of salvo erróre camp;lculi, afg.: s. e. of s. e. cc. (z. aid.); sal va fama, zonder nadeel voor den goeden naam ; salvo honóre, behoudens de eer; met verlof gezegd; salvo jure, onverminderd het recht; salvo melióre, behoudens het betere, met onderwerping aan betere inzichten; salva vénia, met verlof; salvo jüre, zonder schade van ztyn recht; sAlvo titulo |S. T.), zonder nadeel of met voorbehoud des titels; salvis exceptiónibus. met voorbehoud van de aanmerkingen of wederleggingen; salvis omissis. behoudens het overgeslagene of vergetene.
Stklvo, eereschot, begrooting door kanon- of geweerschoten ; (ook ;) een enkele losbranding van geschut.
309
Sam, Eagelache afkorting voor Samuel; Uncle Sam, schertsende benaming van de N. Amerikanen en hunne Samaar, deftig vrouwengewaad. (regeering.
Sambo», liever Zambo* (z. aid.).
Samp;moom, Samiël, SAmiim, verstikkend heete, dikwijls
doodelijke wind in Z.Azië en in Afrika.
•iknae mént is, met of by gezond verstand.
Sanbenito, martelaarshemd, geel met duivelskoppen enz. beschilderd hemd, waarin de slachtoffers der inquisitie werden verbrand; (ook:) zulk eene muts.
Sénctie, bevestiging; toekenning der kracht van wet. Sanctiflcamp;tie, heiliging, heiligverklaring, «anctiflceoren, heiligen, heiligverklaren.
«anctionecrén, heilig en onschendbaar maken ; bekrachtigen, van kracht verklaren; (ook :) goedkeuren. Sancinamp;rinm, Sanctuaire. heiligdom; onschendbare plaats, vrijplaats. [(z. aid.).
SAnctum oilirium, (eig. heilige bediening), de inquisitie SandAlen. bind- of snocrzolen, O. Indisch schoeisel. Samp;ndrak of SAndarak, wit hars, dat, tot poeder gebracht, o. a. dient om de plaats van uitgeschrapte woorden weder beschrijfbaar te maken.
Sand«jak, het stadhouderschap over een klein Turksch
landschap. Sand»jakaat, zijn gebied.
Sangfroid, koelbloedigheid, onverstoorbare bedaardheid, aanguineuit, bloedrijk, volbloedig.
•anguinisch, bloedrijk; (lig.) levendig; licht vatbaar voor
vreugde en smart.
Sanhedrin, raadsvergadering, inz. het voormalige Jood-sche gerechtshof of de hooge raad te Jeruzalem, uit 72 leden bestaande.-■aniëu», vol bloedige etter.
Saniteit, gezondheid, welstand, welbevinden.
Sans, zonder. San» cérémonie of san** compliment», zonder omslag of plichtplegingen, San» comparaiaon, zonder vergelyking, zonder den éénen na den anderen te te willen afmeten.
Sansculótte, (eig. broekelooze) voormalig aanhanger der gepeupelregeering of der ulira-democraten in Frankrijk, ■am* doute, zonder twijfel.
•an« géne, vrij en ongedwongen zonder zich eenig bedwang op te leggen ; (doen) als bij zich thuis. Sanskrit, de nannkritttche taal, oude taal der Hindoes of Brahminen, in welke de Indische wetboeken en poë-zieën geschreven zijn. _ (gemakkelijk,
■an» pareil, zonder weerga, san» peine, zonder moeite, san» prendre, zonder te nemen, d. i. spelen zonder
kaarten te koopen of te ruilen.
Sana nouci, zonder zorg, San»-»ouci, naam van een
koninklük lustslot bij Potsdam.
Santé, gezondheid; (ook ;) een gezondheidsgordel; A vu-tre santé of enkel Santé! op uwe gezondheid 1
310
Sape, z. Sappe, Sapour, z. Sappeur.
Sapiènti, «at, voor den wijze genoeg, één goed verstaander heeft maar een half woord noodig. SaponificAtie, zeepvorming. (vesting.
Sappe, Sape, loopgraaf, onderaardsche gang naar eene «appeeren, onderaardsche gangen maken, ondermanen. Sappeur, loopgravenmaker, maker der onderaardsche gangen (s a p p c s).
Sarabanile, Spaanschc ernstige dans en de muziek daarhty. Saraceeneu, Oosterlingen (Mahommedanen, Turkeo, Arabieren); (fig.) ruwe, onhandige, verwoestende troepen. Sarcamp;ame. hoonend gelach ; vinnige spot, bitter gezegde. ■arca«t«ii*eh, bitter, bijtend, scherp hekelend. SAreopliaag» doodkistvormig grafteeken.
SardauapaluM, wellustig, verwijfd vorst, rijk wellusteliDg. nartUmittnlie lach, gedwongen bittere lach, spotgelach. SerrAM, groote sabel, houwdegen der cavalerie.
Sar«eiiêt, lichte, als linnen geweven, geverfde en geglansde katoenen stof; eenkleurige voering.
Satelliet, wachter, trawant; ondergeschikt persoon, die
een voornamer als zijne schaduw volgt; byplaneet. SAter, z. Satyr.
Satijn, atlasachtige zijden stof.
SatinAde, licht halfzijden atlas.
«atineeren, als satgn maken, den satijnglans geven. Satinet, gestreepte halfzijden stof, half atlas.
Satire, minder goed Saty're, hekelschrift, apotschrijt. Satiricus, spotter, hekeldichter, apotschriftschrijver. «atiriweh, spottend, bijtend, hekelend.
SatisI'Actie, genoegdoening, schadeloosstelling.
Satraap, perzisch landvoogd; (flg.) overmoedig en heersch-
zuchtig mensch.
Saturatie, verzadiging (in de scheikunde).
■•atureereu, verzadigen.
Saturnalia, Satnrnusfeestcn, braspartijen. (gelukkig. MaturniniHch, lood bevattend; (fig.) somber, treurig, on-HatürniHch, overoud, tot de hooge oudheid behoorend;
(tig.) eenvoudig, gelukkig, onschuldig.
Saturnu», god des tyds; (in de scheikunde;) lood. Samp;tyr, Sater, veld- of woudgoud met bokkepooten ; (zinnebeeld der grofzinnelijke menschennatunr).
Satjre, z. Satire.
Sauce, Saus, vloeibaar toevoegsel der spijzen.
Saucij», Saucisse, Saucissón, kleine braadworst; lange lederen zak met kruit gevuld, waaraan eene lont wordt bevestigd, om zóó eene mijn aan te steken. Sauf-conduit, vrijgeleidbrief.
sauteeren, een ragout in de kastrol door heen en
weer schudden gebonden maken.
Sauve-gamp;rde, veiligheidswacht, bedekking.
sauveeren, redden besparen ; sauve qui peut, redde zich wie kan, ieder bn-g; zijn lijf.
SavAnna, groote grasvlakte ofboschweide in N.Amerika. SavantaMe, geleerde babbelaar, letterkundige windbuil. Savoir-faire, geschiktheid, bedrevenheid in een of ander vak, beleid. (nis.
Savoir-vivre, levenswysheid, levenskunst, menscbenken-Savonnerie-tapijten, tapeten met fluweelachtige en levendige kleuren.
Savonnétte, zeepbal, waschbal.
■avoureeren, met bij zonderen smaak cn graagte nuttigen.
Savoyard, Savóyer, inboorling van Savoye;(fig.) kleine schoorsteenveger, marmotjongen, liedjeszauger, enz.; (ook:) onhebbelijk mensch.
Sbirre, gerechtsdienaar, policie-bediende in Italië ■cabiëns, schurftig, schurftachtig.
■cabrena. ruw, hobbelig ; fig. moeilik, bezwaarlijk. ScAla, ladder; toonladder; gradenschaal.
Scalp, hoofd, behaarde (en afgetrokken) schedelbuid. Scaipél, ontleedmes met vasstaand lemmer.
■oalpeeren, de huid met het baar van de hersenpan trekken (srelnk de N. Amerikaansche wilden hunnen gevangen vijanden plegen te doen).
Scandaal, Scandalen», z. Schand—.
Scandinavië. Denemarken, Noorwegen cn Zweden, het
N. Europeesche schiereiland,
ScaphAnder, zwemkleed, zwemgordel.
Scapulier, schouderkleed der R. K. ordesgeestelijken; (ook :) twee gcwüde en met een kruisje gewerkte stukjes wolstof ibijna ter grootte van een kaarteblad), meteen dubbel band verbonden, en zoo gedragen, dat het eene gedeelte op de borst, en het andere op den ruic hangt. De geloovigen dragen dit scapulier ter eerc van Maria, teneinde voor onvoorziene rampen, als : onweerslag, verdrinken enz., gevrijwaard te worden.
Scarabeeên. kevers; keversteenen.
Scaramouche. hansworst, grappenmaker.
Scarificatie, het bloedige-koppenzetten. het koppen, •carificeeren, koppen ; kerven, met bet lancetopenrgten. Scelét. z. Skeiét.
•celleeren, verzegelen, toelakken.
Scène, tooneel ; schouwtooneel; voorval ; tafereel. Scepticisme, twijfelleer, twijfelzucht.
Scepticus, twijfelaar, twüfelzuchtige.
sceptisch, twijfelzuchtig, aan alles twijfelend.
Schaak, Schaakspel, koningsspel; schaak geven, den koning noodzaken zyne plaats te verlaten -.schaakmat, dc koning is ingesloten, overwonnen; (fiir.) afgemat, krachteloos, doodop; schaakpat, de koning moet gespeeld worden en kan geene vrye ruit vinden. Schabrak, sierlik paardendek.
Schach, Schab, Sjah, koning (van Perzië). Schacberaar, koopmannetje in allerlei, kwanselaar.
■chacheren, handelen, een armhartige negotie draven;
kwanselen ; (ook;) woekeren.
Schames, Joodsch koster en klokkenist.
Schandaal, ergernis, aanstoot, opspraak.
schandaleus, schandelik, aanstootelijk. (rooven.
Schandaliseeren, ergernis geven ; (ook:) belasteren, eer-SchApska, z. Gxapska.
Scharlaken, vnnrroode kleur x stof van die kleur. ScharlAkenhéziên, z. kermes.
Scharlakenkoorts, met koorts verbonden kinderziekte
met scharlakenrood uitslag.
Scheerenvloot, vaartuigen, die aan de Zweedsche kusten de schepen by 't binnenloopen voor de scheeren of klippen beveiligen. (Arabische horde.
Scheik, Scheikh Sjeik, oude onderbevelhebber «ener-Schéma, gestalte, beeld ; voorbeeld, model, schets. Schepter, koningsstaf, vorstenstaf.
Schérif = Emir.
Schihholeth, herkenningswoord, wachtwoord, parool, (eig.
zooveel als: vloed stroom; ook korenaar).
Schisma, scheuring, kerk- of geloofsscheuring. Schismaticus, scheurmaker, geloofsverdeeler.
Schlem, z. Slam.
SchlendriAn, slender, sleur.
Schol4rscht schoolbestuurder, schoolopziener. Scholastiek, schoolleer, schoolwüsbeid.
scholastiek, scholastisch, schoolsch, schoolmatig; (ook:) spitsvondig.
Schólions, geleerde toelichtingen van Grieksche en Latijn-
sche schrijvers.
Schorpioen, kreeftachtig kerfdier; z. Scorpius. schrafreeren, schaduwlijnen trekken of griffelen, schwadronneeren, om zich houwen ; (ook:) snoeven. Schwadronneur. snoeverj zwetser.
scilicét, (afg. sc.), namelijk, te weten ; denk eens ! scintilleeren, vonkelen, tintelen, flikkeren.
scissihel, seissiel, splijtbaar, te splijten.
Scissie, spirting, scheiding.
Scissuur, splijting; spleet, scheur; insnede. (vlies.
Sclerótiek, het harde oogvlies, ondoorschijnend boren* Scónto == Disconto.
scontreeren, res- en riscontrecrcn, met elkander afrekenen ; look:) door aanwijzingen of wissels vereffenen. Scóntro en Rescóntro, Riscóntro, wedersijdsche
vereffening, afrekening van schuld en vordering. Scorhuut, tandvleeschbederf, blauwschuit, scheurbuik. Scórpius, de Schorpioen (sterrenbeeld des dierenriems). Scriba, schrijver, secretaris.
Scrihènt, schrijver ; samensteller van een werk. Scrihomanie, schrijfzucht, schrüfjeukte.
Scriptuur, Scriptüra, schrift, geschrift.
scrophuleus, met klieren behept; kropachtig.
Scrupel, apothekersgewicht = 1,30625 wichtje; ook = Scrupule, nauwgezetheid Tan geweten, gewetensbezwaar, itcrupuleu*, angstvallig, al te nauwgezet. Scrupuleuttlicitl, Scrupulositeit7 hedenkel^kheld, angstvalligheid, te groote nauwgezetheid.
acruteeren, Herutineoren, doorzoeken, doorgronden; uit-
vorschen ; stemmen inzamelen of opnemen. Scrutininm, onderzoek ; stemmonverzameling en daardoor bewerkte keus. (lende waarde.
Scüdo (pl. SciJKli), Italiaansche daalder van verschil-«cülpsit (afg. sr. of sculpt».), ...heeft (het) gegraveerd. Sculptuur, beeldhouwkunst; beeldhouwwerk, beeld- of snijwerk.
Spylla, gevaarlijke klip bij Messina, tegenover den draaikolk Oharyb'dis; dreigend gevaar; vauScylla in Cha-rylidit» vervallen, van kwaad tot erger komen, uit den Seapoy», z. Sipoy». (regen in den drop komen,
•eceeren, snijden, ontleden, opensneden (lijken), •ecludecren, uitsluiten.
Sedusie, uitsluiting.
Secónd, tweede; (ook:) opperstuurman.
Secondant, halper; kamp- of duëlgetulge; ondermeester,
hulponderwijzer.
secondair «ccónde, enz., z. sccund—.
secoureeren, helpen, bijstaan, bijspringen.
Sucours, hulp, onderstand ; ontzet. (vorst.
Secret, geheim. Secret, geheim: geheimzegel van een Secretaire, schrijfkast (bekend stuk huisraad). Secretairie, Secretarie, schrijfkamer, inz. van den secretaris.
Secretariaat, geheimschrijverschap, ambt van secretaris. Secretaris, geheimschrijver; schrijver, afschrijver, secrcteeren, geheim houden, verzwijgen.
Secrétie, afzondering, afscheiding van lichaamsstoffen. Sectaris, aanhanger eener secte, inz. wie zich beyvert
om de leerstellingen dier secte voort te planten. Séctie, chirurgische insnede; lijkopening ; steensnede ; afdeeling in een boek ; wijk eener stad; (bij de militairen :) de helft van een peloton. Sectio cassarea, keizersnede. Sectio cAnica, kegelsnede.
Sector, cirkelstuk, begrepen tusschen twee stralen en een boog.
seculair, honderdjarig ; (ook ;) wereldlijk, niet geestelijk. Secularisatie, het wereldlijk-maken; intrekken van
geestelijke bezittingen.
seculariseeren, wereldlijk maken, een geestelyk goed (b. v. een bisdom) in een wereldlijk veranderen, geestelijke goederen tot wereldlijk gebruik aanwenden ofinrrekken. Seculariteit, stand van een wereldlik persoon; het wereldlijk leven ; het wereldlijk rechtsgebied eener kerk. Secünda, tweede schoolklasse; (Secünda-wissel) tweede wissel (vgl. Prima, laatste bet.).
•ecundair, secondair, de tweeds plaats innemend, ondergeschikt, afhankelijk.
Nccundant, z. Secondant.
Secunde, Seconde, zestigste deel eener minuut ; 2de toon
na den grondtoon ; 2de stootmanier in 't scbermen. Mecundeeren, helpen, bijstand verleenen ; tot getuige dienen ; {in de toonkunst :) de 2de stem zingen of spelen, wecureercn, verzekeren, in veiligheid stellen. Securiteit, zorgeloosheid, onbevreesdheid ; gewisheid, zekerheid ; gewetensrust.
«ecuur, zeker, onbekommerd, vast vertrouwend.
«edaat, gelaten, bedaard, rustig.
Sedanoine, z. Parimienne (2de bet.).
Scdant, bedarend, verzachtend (middel).
Hcdatief, geruststellend ; pijnstillend, bedarend. Sedésimo, boekformaat, waarbij het vel 1G bladen of 32
bladzijden heeft (16). '
sedentair, een zittend leven leidend, zittend werk verrichtend ; voor goed metterwoon gevestigen. (stoel. Sédes, zetel, woonplaats; Sédes apontólioa, pauselijke Sedimént, bezinksel, droesem, drab.
sedimenteiiM, een bezinksel opleverend, troebel.
Seditie, oproer, muiterij •
sediticiiH, oproerig, muitend, muitziek.
Sedüctie, verleiding, verlokking tot het kwade. MetluisAnt, verleidelijk.
Segment, cirkelstuk, brgrepen tusschen enne koorde en
den boog, dien zij onderspant.
Segregatie, afzondering, afscheiding.
Segrcgcercn, afzonderen, afscheiden
Segrijn : Segrijnlecr, (fr. Chagrin. Chagrain) soort
van ruw als met korrels bezet gelooid leder. Seigneur, (Sinjeur) heer.
Seigncurie, heerlijkheid (als grondbezitting). Seismometer, Sismomèter, aardbevingsmeter, werktuig.
om de richting der aardschuddingen te bepalen. Seixoen. Z Saisnn.
Sejour, verblijf oponthoud.
sejonrneeren, zich ergens ophouden, vertoeven, verwijlen. Sek, zekere kostelijke wijn uit Spanje, Italië, enz. Sekreet, geheim gemak, bestekamer. (de vrouwen.
Sekse, natuurgeslacht, kunne, inz. het schoone geslacht. Sekte, aanhang, partij, geloofspartij. (zeegroen.
Seladón. verliefd herder, smachtend minnaar; seladon sélah ! (in de psalmen) let op !
select, uitgelezen, uitverkoren.
Seléne, de maangodin; de maan.
Seleniet, maanbewoner; ook Moscovisch glas, kunstgips. Selenograaf, maanbeschrijver.
Selenographie, maanbeschrijving.
Selénostaat, astronomisch werktuig om de maan waar te nemen.
Seméater. half jaar ; aemeatraal, halfjarig.
•emK half. Semicólon, komma-punt, punt-komma. Semilór, z. Similor.
Heminaai, het zaad betreffend; bevruchtend, bezielend. Seminarie, kweekschool, inz. voor R. K. priesters. Seminariat, leerling: op een seminarie.
Semiotiek, leer der ziekte-kenteekenen.
acmitisehe talen, talen der Oostersche volken, die van Sem afstammen, inz. de Hebreeuwsche, Syrische, Chal-deeuwscbe, Arabische taal, enz.
aémper, altijd, immer; aémper idem, altüd dezelfde, Sempitorniteit, bestendige duur, eeuwigheid.
Senaat, raad der Ouden; stadsraad; staatsraad. Senateur, Senator, raadslid.
SenAtuaconauitum, raadsbesluit.
Seneacéntie, het oudworden, verouderen ; het vervallen, aeniel, aan een grijsaard eigen» gelijk een oud man. Senoir, de oudere, de oudste.
Senioraat, ambt en waardigheid van oudste; opvolging
naar ouderdom ; voorrecht des oudsten bij erfenissen. Se non e véro, e béne trovamp;to, moge het al niet
waar zijn, het is toch aardig verzonnen.
SnnaAtie, zinnelijke gewaarwording; indruk, opzkn, beweging, gisting.
aenaibei, voelbaar, tastbaar; duidelijk; gevoelig, teer,
aandoenlijk ; erkentelijk, dankbaar.
Senaibiliteit, voelbaarheid ; prikkelbaarheid; lichtgeraaktheid ; erkentelijkheid; gevoeligheid des harten. Senaibierie, overdrevcne, gemaakte gevoeligheid, sentimenteelheid. (dingen vatbaar, aenaitief, zinnelijk, met zinnen begaafd, voor gewaarwor-Senanaliamo, zinnelijkheid, dc neiging om volgens zinnelijke aandrift te handelen ; zinnelijk aanschouwingsvermogen ; (ook:) leer der Senanliaten, die de waarheid en het wezen der dingen in de zinnelyke waarnemingen, indrukken en gewaarwordingen zoeken. Sen-aualiat, (ook:) een zinnelijk mensch; wellusteling. Senaualiteit, zinnelijkheid, neiging tot zinnelijk genot;
zinnelijk aanschouwingsvermogen.
aenanael, zinnelijk ; wellustig.
Sentèntie, meening; uitspraak ; zin- en zedespreuk, kern
spreuk; inz. rechterlijke uitspraak, vonnis, aententiëuw, spreukrijk, spreukmatig ; kernachtig, bondig. Sentiménl, gevoel, gewaarwording; gevoelen, oordcel, denkwijze.
Sentimontaliteit, Sentimenteelheid.gevoeligheid, over-gevofligheid, neiging of aanleg tot teedere en overspannen gevoelens, overgroote teerhartigheid.
«entimenteel, gevoelvol, overdreven gevoelig of teerhartig. Sentinéllft, schildwacht; S. perdüe, verloren of buitenste, verat geplaatste schildwacht.
aeparaat, afgezonderd, op zich zeiven, bijzonder.
««parabel, scheidbaar, afscheidelijk.
SeparAtie, scheiding:, oplossing:, ontbinding; echtscheiding, ■rparatief, afzonderend, scheiding bewerkend. Separatiame, afzonderingsgeest in staats- of geloofszaken. Separatist, afgescheidene Tan zijn vroeger kerkgenootschap, •eparatiatiach, naar de wyze der atgescheidenen. •epareeren, scheiden, afzonderen, verdeden, «eptaugulnir, zevenbockig. SoptAnguium, zevenhoek, «eptentrionaal, noordelijk.
Sêptica, bijtende of doorvretende middelen.
Septime, de 2de toon van een octaaf.
aeptisch, bedervend, bederf of verrotting bewerkend; vervuild, bedorven.
Septnagevima, de 9de zondng vóór Faschen. Septuaginta,zeventig; (vandaar:) de benaming derGriek-ache overzetting van het Oude Testament door 72 geleerde Joden te Alexandrië, 200 jaar vóór Chr. geboorte. *eptüpleeren, verzevenvoudigen.
Sepnltuur. begrafenis, heaarding. (volgen.
Sequéle, gevolg, stoet; tros, legertros. Sec|uélen, de ge-Séquena, het volgende, Sequèntie, volgorde, reeks. Sequester, gerechtelijk beslag op een goed. SequestrAtie, Sequestreering, gerechtelijke beslaglegging op een goed en het beheer daarvan door een van rechtswege aangesteld persoon, die Sequestrator heet. sequestreeren, een betwist goed gerechtelvik in beslag nemen en het aan een derde ter bewaring of beheer overgeven.
Seraf, Serafijn, vuur- of lichtengel, hoogere geest. Serail, paleis des Turkschen keizers.
Sernskier, Turksch opperbevelhebber.
Serbét, z. Sorbet.
Serenade, avond- of nachtmuziek, eeremuziek, iemand
ter eere onder zyne vensters gebracht.
Serenissima, doorluchtige (titel eener regeerende vorstin). Serenissimns. doorluchtige (titel van een regeerenden Seréno, vroolijk ; Serióso, ernstig. [vorst),
sereus, wei-, waterachtig, naar bloedwater gelijkende. Serge, lichte gekeperde wollen stof.
SergeAnt, eerste onderofficier bü vt voetvolk (in rang tusschen den korporaal en den 2den luitenant); (zooveel als wachtmeester bü de ruiterij). Sergeant-majoor, eerste onderofficier eener compagnie;
opperste wachtmeester in eene vesting.
Série, reeks, ry ; getallenreeks.
serieus, seriëusement, ernstig, in ernst.
Serinétte, draaiorgeltje tot africhting van kanarievogels
en andere zangvogels, vogelorgeltje.
Sermoen, rede, preek ; langwijlige, droge voordracht;
vermaning; b, v. bedsermoen of gordynpreek. Seroenen, Serone, Portugeesche benaming der balen, waarin specerijen en droger\jen verzonden worden.
Serpént, slangvormig gekromd blaasinstrument, «erpenteercn, kronkelen ; alangsgewijs zich bewegen, terpentijn, oud stuk geschut, veldslang; slangesteen,
slangachtig gevlekte talksteen, serp entijnsteen. Serpentidt, slanghoornblazer.
Servante. dienares, meid ; ook een stel voor koppen,
borden, enz.; aanrichttafeltje; Servamp;nteu, bedienden. Servét, tafeldoek, vinger- of monddoek.
Service, dienst; bij elkander behoorend dischgereedschap,
theegoed, servies.
«erviel, slaafscb, laag; al te getrouw (b. v. vertaald). Servie», z. Service.
Servilime, de slaafsche denkwijs, die elke vrije vlucht van den menschelijken geest, de vrijheid van denken, van gelooven en in 't alg. tlke politieke vrijheid met den naam van roekeloosheid, goddeloosheid, bestempelt, en daarin een revolutionnair streven ziet.
Serviliteit, slaafsche vrees, laaghartigheid, kruiperij. Servitenr, dienaar, bediende ; onderdanige buiging. Servitunt, dienstbaarheid, dwang; bezwaar, last, dien de bezitter van eenig goed zich moet laten welgevallen, erfdienstbaarheid.
«eMquipedaai, (eig. anderhalf voetlang:) ellenlang, hoogdravend (van woorden gebruikelijk),
SéiMiie, zitting, inz. gerechtszitting.
Setón,haarsnoer (ter afleiding van lichaamsvochten),dracht, •eveer. gestreng, barsch, stuursch, onverbiddelijk. Severiteit, gestrengheid, hardheid.
Sevijgné, baakspeld, borstspeld der dames. Sexageuamp;riu», zestigjarige.
SoxagcMima, 8ate zondag vóór Paschen.
sexagenimAle verdecling, de verdeeling van een geheel in 60 deelen (b. v. die van den graad en het uur in 60 Scxangulum, zeshoek. (minuten, enz.).
Sextamp;nt, hoogtemeter, astronomisch werktuig, dat het
6de eens cirkels (60 graden) omvat.
Séxte, zesde toon van de toonladder.
wexuaal, Hexueel, het natuurlek geslacht beteekenend en betreffend; sexuaal Hysteem, rangschikking der planten (van Linnaeus) volgens hare geslachtsdeelen. Sexe, Sexu*. z. Sekse.
Sfeer, bolrond lichaam, iuz. de hemel- of wereldbol; gezichtskring ; omvang, grenzen van iemands macht, kundigheden of vatbaarheid; werkkring.
•ferisch, bolvormig, bolrond.
Sferoïiie, langwerpig rond, rondachtig lichaam.
Sfinx, fabelachtig schepsel, aan hoofd en borst naar eene vrouw, voor 't overige naar een leeuw geUjkend; zinnebeeld van de vruchtbaarheid, van de wijsheid en van al het raadselachtige; (ook :) een avondvlinder. Sforrando, versterkt, sterker.
Shako, hooge soldateuhoed, veldmuts, sjako of chako.
Shawl, z. Sjaal.
Sherif. Enpelsche landrechter.
Shillint;, Engelsche en N. Amerikaansche zilvermunt; in Engeland = 1/20 M Sterling of 60 cents van onze munt; in de Vereenigde Staten heeft de Shilling uiteenloopende waarden: in de Staten Massachusetts, Connecticut, Rhode Island, New Hampshire, Vermont, Maine, Kentucky, Indiana, Illinois, Missouri, Virginia, Teneasee, Mississippi, Tejas en Florida geldt hy Vg dollar = 162/s cent =412/3 Ned. cent; — in New York, Ohio en Michigan doet hij I's dollar = 121/9cent = 311/4. Ned. cent; — in New Jersey, Pennsylvania, Delaware en Maryland staat hij geluk met 131/3 cent = 331/3 Ned. cent, ' wordende daar de dollar gerekend op 71/a shilling; — in Z. Carolina en Georgia geldt hü 213/7 cent = 53% Ned. cent, hebbende daar de dollar eene waarde van =42/3
Shire, Engelsch graafschap, landschap. (shilling.
Shirting,soort van katoen oflinnen voor hemden (sh i rt s).
Sibilant, sisklank, sis- of fluittoon.
Sibylle, waarzegster; oude heks; Sibyllijnitvh of Si-byllininch, voorspellend.
•tic, aldus, (zoo staat er woordelijk)
sic transiquot; * ' ia inundi ! zoo gaat de heerlijkheid der
(hoorend.
sideraal, siderisch, de sterren betreffend, daartoe be-Siderisme, leer van den invloed der sterren; het geloof
daaraan; (ook:) eene soort van dierlijk magnetisme. Siderograaf, staalgraveur. (plaat.
Siderographie. staalgraveerkunst; staalgravure, staal-Siérra, bergketen, gebergte.
Siésta, namiddagslaapje, dutje.
Sieur, heer, grondeigenaar.
sifiQecren, fluiten; uitfluiteu; Sifïïeur, uitfluiter. sigilleeren, zegelen, verzegelen.
Sigillnm, zegel, z. Ijóco.
Signaal, teeken, sein; leuze, wachtwoord, parool, signaleeren, signaliseeren, iemands signalement opgeven ; door teekens berichten of aanduiden, seinen ; *ieh signaleercn, zich onderscheiden, uitblinken. Signalement, persoonsbeschrijving (in passen, enz.). Signatuur, merking; ondertcekening; briefje aan de art-senijfleschjea, -doosjes, enz. ; kerfje in de drukletters; bladteeken, volgcyfer of -letter op ieder vel druks, signeeren, teekeneu, bestempelen, onderteekenen. Signét, handzegel, cachet, briefsluiter.
Significamp;tie, beteekenis; gerechtelijke aanzegging, significatief. aanduidend, vol beteekenis.
significceren, aanduiden, te kennen geven, aanzeggen. Signóra, vrouw, gebiedster. Signóre, heer, gebieder, silentiëas, zwijgend, stil, karig in woorden, (hazardspel. Siléntium, stilzwijgen; (als uitroep:) stil! (ook:) zeker
Silhouétte, schaduwomtrek, schaduwbeeld, «ilhouetteeren, in schaduwbeeld voorstellen.
Sillograaf, spotdichter, spotschrijver, hekeldichter.
Silo, onderaardsche bewaarplaats voor granen, graankuil
of -kelder in Spanje, ook in Duitschland. Silvéster-avond, laatste avond van het jaar.
Simili» •imili g^udet, soort zoekt soort.
Similór. schyngoud, halfgoud.
Simonie, woeker of winst met geestelijke ambten. Simonisme, leer van een nieuw politiek godsdienststelsel, dat o. a. de afschaffing van al de voorrechten der geboorte, de gelijkheid der beide seksen, d« gemeenschap van goederen, enz. ten grondslag had. Simoniaten, aanhangers der leer van den Franschen graaf St.-Simon. simpel, eenvoudig, niet samengesteld, enkel; onopgesmukt,
kunsteloos; onnoozel, dom.
Simpliciteit, eenvoudigheid, ongekunsteldheid; onnoozel-
heid, domheid.
SimplifiaAtie. vereenvoudiging.
MimpliGceeren, vereenvoudigen.
Simulatie, nabootsing, veinzery, valsche vertooning. simuleeren, voorgeven, veinzen, zich gelaten alsof, enz.; gesimuleerde koop, schijnkoop; sesimnleerde prijscourant, opgave der prezen, zooals die vermoedelijk op zekeren tijd zullen zyn.
simultaan, gelijktijdig:, gemeenschappelijk. Simnltaneïteit, gelijktijdig aanzijn, gelijktijdigheid. Sinaasappel, zoete oranjeappel, appelsina.
sincerr, oprecht, ongeveinsd; onvervalscht.
Sinceriteit, oprechtheid, goede trouw, openhartigheid. Sinecure, amot zonder ambtsbezigheid, kerkeiyke bediening zonder daaraan verbonden bezigheden.
sine ira et studio, onbevooroordeeld, onpartijdig.
sine qua non, z. op Conditio.
Singulariteit, zonderlingheid, eigenaardigheid.
singulier, ongemeen, wonderlijk, zeldzaam.
Sinjeur = Seigneur.
Sinopel, (in de neraldiek), groen, de groene kleur. Sipojs. naam van de troepen infanterie der Engelsche
0 Indische compagnie, uit de inboorlingen gevormd. Sir, heer. Mynheer. (spreekt.
Sire, titel, waarmede men een keizer en koning aan-Siréne, zeenimf, bekoorlijke verleidster.
Sirënenzang, liefelijk, verleidelijk gezang ; onwederstaan-
bare lokstem der verleiding.
Sirócco, droge, heete Z. O. wind, inz. in Italië.
Sirius, hondaster.
Sismometer, z. Seismometer.
sisteeren, tegenhouden ; zich laten vinden, verschijnen. Sitologie, Sitiologie, voedingskunde, kennis der levensmiddelen.
Situatie, ligging, stelling, stand, toestand.
wUueeron, stellen, leggen plaatsen.
SU vénia verbo, men vcroorlove dit woord.
Si vis pAeem, p^ru héilum, zoo gij den vrede verlangt, bereid a dan voor den oorlog.
SjxpunMe, halve Engelsche shilling, 2. Sliiiiialt;;.
Sjaal, (eng. Shawl), grootc omslagdoek der vrouwen.' Sjach, Sjah, Z. Schach.
Sjako, vernederlandschte vorm van Sliako (z. aid.). Sjeik, z. Seheik.
Sjerp, lijfgordel, officiers-dienstgordel.
Mjufel. laag, gemeen, slecht, ongelukkig, arm.
Skalden, oude volksdichters van Scandinavië. Skaphander, z. Scaphauder.
Skelet, geraamte.
ctlatn, mIciu of Mchlem, (in het wlmtspel:) al de slagen, itlargandu, afnemend, wegstervend.
Slaven, Slavóneu, Europeesche volkstam : Bohemers,
Moraviers, Russen, Croateu, Serviërs, Bosniaken, enz Slamp;viseh, SlavóniHeh, tot dien volksstam behoorend
(b. v. Slavische talen).
slem/ z. «lam.
•disMatu, zacht, sleepend.
Smak, Sumak, de looiersboom (in Z. Europa).
Smalt, kobaltglas, ameltblauw, blauwverf.
Smaragd, groene edelsteen.
Smérgel, z. Amaril.
Smorendo. wegstervend.
wuher. matig; zuinig; nuchteren; bezonnen; bescheidquot;n. Subrieteit, matigheid ; zuinigheid ; nuchterheid. Snbriquet, toenaam, schimpnaam, scheldnaam.
sociaal, gezelschappelijk, maatschappelijk.
sociabel, gezellig, voor den gezelligen omgang geschikt. Socialisme, maatschappij-stelsel; nieuwe secte, die de maatschappij hervormen wil op den dubbelen grondslag van de gemeenschap des ar be Us en de evenredige verdeeling van de opbrengst. Socialisten, aanhangers van dat hervormingsstelsel.
sociêeren, gezelschappelijk verbinden.
Societeit, gezelschap, vereeniging, genootschap ; bcHlottn koffiehuis.
Soda, zoutasch, aschzout (vuurbestendig loogzout uit plan* tenasch). (genootschap, gild.
Sodalis, kameraad, wakker ; Sodaliteit, kameraadschap;
(geestelijke) broederschap.
Soeur, zuster. S. de charité, zuster van liefde; geestelijke ziekenverpleegster.
Sofa, Turksche rustbank, kussenzetel.
Sofiitte, verzoldering, in vakken verdeelde zoldering, met
snij-, beeldhouw- of schilderwerk voorzien.
soi-disant, zich noemend, zoogenaamd, gewaand, soigneer^n, zorgvuldig gadeslaan of behandelen, soigneus, zorgvuldig, bezorgd, oplettend.
21
Soirée, avond'; avondpartij, avondgezelschap. S. muai-
cale, avondmuziekpartij.
«oit! het zü zoo ! goed !
S«ja, Japansche boonensoort, welker meel in plaats van boter bij de spijzen gebruikt wordt; S. •«■■■, ccne daaruit bereide saus.
Solaire-mieroscoop, zonnemikroskoop.
Solamp;no, warme wind uit Afrika, die in Spanje somtijds zfin invloed doet gevoelen. (gevolgd wordt.
Sóla-wii»Mel, enkele wisselbrief, die door geen anderen Soldaat, krijgsman, die voor Soldij, d. i. voor betaling,
dient, een Soldenier, Soudenier.
soldatésk, op soldatenmanier, naar krijgamanswijce. «oldeeren, met gesmolten metaal aaneenhechten. Soleeisme, taalfout, inz. tegen d« woordvoering, solemneel, plechtig, plechtstatig, feestelijk. Solemniteit, plechtigheid, feestelijkheid.
Solféhe, (it.) Solfégga, oefening voor het gezang, doch
zonder tekst, alleen op vokalen of noten.quot; •olfeggiêeren, aolfiëeren, ■olmiseeran, de klankladder zingen ; een muziekstuk met benoeming der noten zingen. Solieito, treurig, bedroefd.
■«olidair of in aólidum, allen voor één en één voor allen, b. v. borg blijven (caveeren).
Solidariteit, aansprakelijkheid van allen voor één en
van één voor allen.
•olide, vast dicht, massief; duurzaamblijvend; vertouw-
baar, eerlek ; welgesteld, degelijk.
■olideeren, bevestigen, verzekeren.
Soliditeit, dichtheid, massiefheid ; duurzaamheid ; grondige kennis; echtheid, vertrouwbaarheid, gegoedheid, degelijkheid. (de eer. Sóli Uéo glória (afg. S. M. O.), aan God alleen zij Holitair, eenzaam; ongezellig. Solitair, kluizenaar; alleen gezette diamant; soort van quadrille-spel, waarbij men geen maat beroept, maar altijd alleen speelt. Solitaire, melancholie-spel (dat men alleen kan spelen). SollieitAnt. aanzoeker, dinger naar ecnen post; rechts-eischer.
Sollicitatie, dringende bede, aanzoek; het mededingen
naar een ambt, naar eenen post.
Sollieiteur, verzorger van iemands belangen, van iemands
rechtszaak by de regeering.
■olmiseeren, z. «olfegciëeren.
nolo, alleen. Solo, aHeenspel; alleenzang; alleeudana. Solotnik, Russisch handelsgewicht = 0,00427 kilo. SoUtitinm, zonnekeerpunt, zonnestilstandspunt.
Molóbel, oplosbaar, voor oplossing vatbaar.
Solubiliteit, oplosbaarheid, ontuindbaarheid.
Solutie, oplossing ; verklaring, beantwoording.
Holvabel, z. solvent.
Solvabiliteit, het vermogen om te betalen.
•olveoren, oplossen, verklaren; vereffenen, afdoen. •olTént, solvamp;bel, in staat om te betalen. Somatologie, licbaamaleer, beschrijving van 'smenscben lichaam. (drietig.
s6mber, duister, donker; (fig.) zwaarmoedig, knorrig, ver-Sombréro, breedgerande Spaansche hoed, schaduwboed. Somma, bedrag.
Sommamp;tie, gerechtelijke aanmaning tot betaling; dagvaarding, opeisching.
«ommcercn, aanmanen; eischen; dagvaarden; opeiscben ;
(ook:) samentellen. (naamste personen.
Sommiteit, voornaamste top, kruin; (ook :) een der voor-Somnambule, nacht- of slaapwandelaar; helderziende
door het magnetisme.
Somuambulitime, het slaap- of nachtwandelen ; helderziendheid in den magnetiscben slaap.
Somuolóntie, slaperigheid, slaapzucht.
Souamp;te, muziekstuk voor instrumenten, met weinig of
geen begeleiding.
Sónde, peilstift, tentijzer; zink-, diep- of peillood, •ondeoron, peilen (eene wond, den zeebodem, enz.); (fig.)
onderzoeken, uitvorschen, nitbooren.
Sonnet, klinkdicht.
Sonométer, toon- of klankmeter.
•onoor, «onórinch, klinkend, welklinkend, voltonig. Sophisme, bedrieglijke sluitreden, schijngrond, drogreden. Sophist, drogredenaar (iemand die door schijngronden,
door spitsvondigheden iets zoekt te bewijzen). Sophiatificamp;tie. vervalsching door inmenging van slechtere zelfstandigheden.
■ophistiech, spitsvondig, bedrieglijk. (redeneeren.
•ophi»ti«eeron, den drogredenaar spelen, spitsvondig •oporatiof, aoporeua, slaapverwekkend; (fig.) langwij-lig, vervelend.
Sopraan, bovenstem, discant. (drank.
Sorbèt, Turksche koeldrank; soort van fruitijs als koel-Sorbónnc, de godgeleerde faculteit te Parijs.
■ordido, vuil; laag, gemeen, snood; gierig, vrekkig. Sordiditeit, onreinheid; gemeenheid, laaghartigheid, snoodheid ; vrekkigheid. (tuigen. Sordine, Sourdine, demper, toonverdoover aan speel-Sornét, sprookje, beuzelpraat.
Sórte, soort, slag.
sorteeren, uitzoeken, in soorten schiften.
Sortie, uitval; uitvoer van waren uit stad of land. Sortiment, voorraad van uitgezochte waren, goederenvoorraad; (bij boekhandelaars:) voorraad van door anderen uitgegeven werken. Sortiméntahandel, handel in boeken, door anderen uitgegeven.
Sostenuto, aanhoudend, volhoudend.
Sottise, zotheid, domme streek; onbetamelijkheid.
Sotto voce, met, zachte, gedempte stem.
Sou, Fransche reken- en kopermunt = Si'a ct. Souhrétte, sluw kameniertje in de opera en bet dvama,
half-vcrtrouwde op het tooneel.
Soudenier, Z. Soldaat.
«ouflleeren. bladen; inblazen, inflaiBteren.
Soufilét. klap, mnllpecr, oorvijg.
SonfiDcur, inbla/er, rolvoorzeg^er op bet tooneel. Étouffreereu, lyden, ondergaan; toelaten.
Moufreoreu, zwavelen, aan de werking van zwaveldamp
blootstellen; in gesmolten zwavel doopen. SoulMgemont, verlichting, troost, verkwikking, hulp. •oulageercn, verlicbten, verzachten, draaglijker maken. Soumissie = Submissie.
Sonpape, klep, wind-, luclit-, stoomklep.
Soupfon, argwaan, verdenking.
Moupfonneeren, verdenken, vermoeden, gissen, «toupfonneui», achterdochtig, mistrouwend, ergdonkend. Soupe, soep.
Soupé of Souper, avondeten.
■oupeeren, het avondmaal houden, avondmalen.
Mouple, buigzaam, lenig; gedwee, handelbaar.
Soupléaae, buigzaamheid, rekkelijkheid ; rapheid.
Source, bron, oorzaak; handelsbron.
Sourdine, z. Sordine.
Souebamp;nde, kruisband, papierstrooken ter sluiting van
drukwerk, dat men met de post verzendt.
Souscribént, aouscribeeren, enz., z. Snbi»c—. Souspieds, voetriemen aan broek of slopkousen, soussigneeren. onderteekenen.
Souiitne. lijfrok der R. K. geesteiyken ; (ook soms:) de
geestelyke stand zelf.
woutenable, houdbaar, verdedigbaar. (dedigen.
souteneereu, ondersteunen, onderhouden ; beweren, ver-Souterrain, onderaardsch gewelf, ondera^rdscbe gang. Soutien, steun, ondersteuning : middel ter opst^viug. Souvenir, herinneringsgescbenk; schryf- of zakboekje. Souverein, onbepaald gebieder, onafhankelijk vorst, souverein, oppermachtig, onbeperkt, vrijbeerschend. Souvereiniteit, oppennacht ; vrije onafhankelijke Staat, soyeux, zijdeachtig, als zijde ; zeer lijn.
Spaatli, aigemeene naam van zekere glanzige, gekristalliseerde zelfstandigheden, die licht in kubieke, prismatische of andere stukken breken.
Specie, spaeiëus, z Spat—.
Spadél, z. Spadel. (her-spel, enz.
Spadille, schoppenaas, hoogste troef in H quadrille-, om-Spado, ontmande; —niseb, ontmand.
SpAbi, Turksch soldaat, inz. ruiter (van dit woord hebben
de Engelachen hun Sipoys, Seapoys gemaakt). Spalier, latwerk of staketsel voor leiboomen. Spalierboom, leiboom, waaierboom tegen latwerk. Spauiool, Spaansche snuiftabak; (ook:) Spanjaard.
Spanjolét, yzeren deur- of vensterstanf? tot sluiting, «pargecrun. uitstrooien, rondpraten, verspreiden. SpnrtnanHch, gestreng, hard, mannelijk (als in 't oude Spartu).
Spartam ot Martham hebben, een bestaan en eenc
rrouw, een kool en vogeltje hebben.
Sparterie. vlechtwerk ; matten fabriek.
Spasme, kramp, hevige onwillekeurige samentrekking
der spiervezels.
Spatel, strijkmes, pleisterstryker (der apothekers); tempermes (der schilders). (der letterzetters. SpAtie, ruimte, tusscbenruimte, tijdruimte ; scheistiftje npatir-u», ruim, breed, uitgestrekt.
Speaker, spreker, redenaar; de voorzitter van het lagerhuis in het Engelsch parlement.
Specerij, geurige, verhittende kruiderij.
Hpeeiaal, «peciëcl, bijzonder, elk op zich zelf; bepaald,
nauwkeurig; vertrouwd, nauw bevriend,
«peclaliweeren. bijzonder kenmerken en aanduideu. Specialiteit, bijzonderheid, soortelijke eigenschap; bijzonder st udievak, waaraan men zich toewijdt, lievelingsvak. Specie, byzondere soort; hoofdregel der rekenkunst;
geld- of muntsoort; klein geld, pasmunt.
•peciëel, z, «peciaal.
Mpeciëu», schijnbaar, schoonschijnend, misleidend. Specificatie, nauwkeurige, stukswyze opgaaf, •peciflceeren, nauwkeurig: opgeven, elk voorwerp op zich
zelf benoemen of kennelijk maken.
Specificum of specifiek middel, bepaald geneesmiddel tegen eene kwaal of ziekte (b. v. de kina is een voortreffelijk Specificum tegen de koorts).
specifiek, soortelijk; s. gewicht, soortelijke zwaarte, d. i. verhouding van de zwaarte eens lichaams tot die van gedistilleerd water (op 4 graden), beide onder ge-Spécimen, proef, proefstuk; bewijs. (lijk volumen.
Siectabel,iectabel, bezienswaard; aanzienlijk.
pectnbiliteit, aanzienlijkheid.
spectaculeus, opzienbarend, schandelyk Spektakel, schouwspcl, vertooning; rumoer, opschudding. Spectator, aanschouwer, toekijker ; waarnemer, opmerker. SpecnIAnt, Speculateur, beschouwer, overpeinzer; ondernemer, winstbespieder.
Speculatie, bespiegeling; onderzoek en berekening cener onderneming op waarschynlyke winst of verlies; fijn ontworpen handelsvoordeel.
specnlatief, bespiegelend, diepzinnig; bovenzinnelijk; ondernemend, op vermoedelijke winst berekend, specnleeren, navorschen, in den geest beschouwen; handelsplannen ontwerpen; berekeningen in zaken van financiën, in rijzing of daling der fondsen, eni. maken. Spéncer, vestrok; korte rok zonder panden.
spendabel, mild, mededeelzaam.
«ipcndeeren, ten koste leggen, besteden.
Spermacéti, Spermacect, walschot of witte amber, eene vetstof, die de hersens van sommige walviaschen omgeeft, en waarvan men, met wit was vermengd, kaarsen (spermaceti-kaarsen) maakt.
Spé«en, onkosten, inz. handelskosten.
Sphinx, zie het minder goede Sfinx.
Spinozisme, leer van den geleerden jood Spinoza (in 1662 te Amsterdam geboren), dat God en de wereld één zijn. Spinozist, aanhanger dier leer.
SpiAiter, Spiauter — Zink.
ai naai, tot de ruggegraat behoorend.i naai, tot de ruggegraat behoorend.
jinét, klavier, welks snaren met pnnten van penne-scbachten aangeslagen worden.
Spinsbek = Pinchbek.
Spión, bespieder; (ook;) vensterspiegel.
spioneeren, bespieden, afloeren.
spiraal, schroef- of slakvormig gedraaid, schroefvormig. Spiraallijn, schroeflijn, slakkelijn.
Spiraalveer, slakkeveer, opgewonden veer in horloges. 'Spiritisme, meening, bedrijf der spiritisten.
Spiritist, iemand, die beweert, door tnsschenkomst van een medium (zie dat woord), met de geesten der afgestorvenen gemeenschap te hebben.
Spiritualiën, geestelijke aangelegenheden, geloofszaken,
zielezorg; (ook :) sterke, geestrijke dranken. Spiritualisme, geestenleer, het stelsel, volgens 't welk de ziel een van het lichaam onafhankelijk, geesteltyk, onverderfelyk, dus onsterfelijk wezen is.
Spiritualiteit, onlichamelijkheid, innerlijk leven, spiritueel, geestig, geestrijk; zinrijk, snedig; geestel^k, onlichamelük.
spiritueus, geestrijk, vol geest, vurig, sterk (van dranken). Spiritus, geest; geestrijkheid; geestrijk vocht.
Spleen, miltzucht, zwaarmoedigheid (die dikwijls levenszatheid en zelfmoord voortbrengt); blijvende kwade luim, grilligheid.
splendiéd, schitterend, prachtig; (ook:) mild.
Splint, (schertsenderwijze voor:) geld, specie. Spoliamp;tic, berooving, plundering.
spoliëeren. berooven, plunderen.
Sponde, bedstede, legerstede, slaapplaats.
sponsions, sponsachtig, vol poriën of gaatjes. Spongiositeit, sponsachtigheid, poreusheid.
SponsAliën, huwelijks- of trouwbelofte.
spontaan, vrij willis:, van zelf, uit eigen beweging. Spontaneïteit, vrye wilskracht, zelfwerkzaamheid; willekeur, eigen goeddunken.
sporadincli, verstrooid, op zich zelf staande, b. v. sporadische ziekten, zulke, door welke slechte enkele men-schen hier en daar worden aangetast en die niet algemeen heerschen.
Spórt, grap, uitspanning, wedren, allerlei lichaamsoefeningen en uitspanningen.
nqnamou*, schubbig, geschubd.
Square, vierkante marktplaats, plein te Londen.
Sqnire = Esquire.
Stamp;bat MAter, de moeder (van Jesus) stond (aan 't kruis); aanvangswoorden van een beroemd geestelijk R. K. gezang; dat gezang zelf.
«tabiel, duurzaam, bestendig, vast.
«tabileeren, vastzetten, bevestigen.
Stabilist, behoudsman, aanhanger van 't behoudstclsel,
volharder bü 't oude.
Stabiliteit, duurzaamheid, voortdurend bestaan.
Stamp;dio, lengte of wegmaat; loop- of renbaan; tijdruimte in de voortgaande ontwikkeling van een voorval, van den toestand eener ziekte.
StafHer, gemantelde lijfwacht der middeleeiwsche ridders ; gewapend dienaar, lijftrawant.
Stagnatie, stilstand, stremming, verhindering; bederf. Mtagneeren, stilstaan; bederven, verrotten.
Stagnool, z. Stanniool.
Staket, Stakétael. paalwerk ; paalheining.
Stalactict, dropsteen aan 't grotgewelf.
Stalagmiet. dropsteen op den grotbodem.
Stamboel, Turksche naam van Constantinopel; (ook:)
Turksche goudmunt, ongeveer = 5 gulden.
Standaard. Stamp;ndcr, ijkmaat, legger of slaper; richt-
snoer, model; vaan, ruitervaan.
Stanniool of Stagnool. bladtin, tinfoelie.
stAnte péde, op staanden voet, terstond.
Stamp;nze, versafdeeling, verzengroep, ook wel Ver» gehceten. Starboard, stuurboord, de rechterzijde van het schip. Staróst, Poolsch oudste, landvoogd, gouverneur. Statica, Statiek, evenwichtsleer.
Statief, voetstuk (als steun voor de meettafel der landmeters en dergelijke).
«tatiëna, pronkend, pralend, staatsiemakend.
Station, stand, oponthoud; stand- of ligplaats; aanleg-, pleisterplaats, wisselplaats, postrust. Stationsgebouw of Statión, groot gebouw aan de spoorwegen, waar de spoortrein stilhoudt om passagiers en goederen op te nemen en af te zetten.
stationuair, stilstaand^ blijvend, voortdurend, vastgezet, •tationneeren, eene stand- of ligplaats geven.
statische electriciteit, z. onder Electriciteit.
Statist, figuren; stomme-rolvervuller op het tooncel. Statisticus, statenkenner, kenner van de statistiek. Statistiek, de wetenschap, die over de bevolkinsr, inkomsten, den handel, de fabrieken, enz. van een Staat handelt, de staathuishoudkunde.
statistisch, staathuishoudkundig.
Statüe, standbeeld, beeldzuil.
■tatueeren, oprichten; vaststellen, verordenen; ««en
exempel een voorbeeld ter waarschuwing geven. Statnétte. klein standbeeld, standbeeldje.
Status, staat, stand, toestand ; S. aclivus ct puanivui», staat der vorderingen en scbuldrn; S. quó, de toestand, waarin eene zaak tot dusverre was; in statu quo, in den vorigen staat, op den ouden voet. Statuur, lichaamsgestalte of -boogte, stal.
Statuut, wet, verordening, stichtings- en grond «vet van
een genootschap, gilde, enz.
Steamboat, stoomboot; Steamer, itoomor.
Stearine, (beter Steatine) gezuiverde talkstof. Stearine* kn a rsen, gezuiverde-taikkaarsen. Steganographie. geheimschrijfkunst.
Stellionnat, zoodanig bedrog, dat de wet niet onder de valschheden of vervalschingen begrijpt (b. v. het ver-koopen van een pand als onbezwaard, ofschoon er hypotheek op staat).
Stenograaf, snelschrijver.
Stenographic, snelschrijfkunst door middel van verkortingen en tt-ekens.
Sténtor, voormalig heraut der Grieken voor Troje; geweldig schreeuwer; iemand met een zware stem (Stèntorntem). Stéppe, hoogliggend, woest land van aanzieniyke grootte. Stère, kubieke meter of tcerling-el, wisse. Stereographie, licbaamsteckening (op een vlak). Stereometrie, lichaamsmcting.
Stereoseoop, optisch werktuig, dat de vlakke beelden als
verheven vertoont.
•tereotiep, vaststaand, onveranderlijk.
Stereoty'pen, onbeweeglijke drukletters en de afdrukken
daarvan ; vaststaande drukvormen of ]etterplaten, «tereotypeeren, vaste drukvormen vervaardigen en daarmede drukken.
Stereotypie, plaatletterdruk; gieterij van stereotypen, steriel, dor, schraal, onvruchtbaar.
Steriliteit, onvruchtbaarheid; dorheid.
Sterling, wettelijke Engelsche muntvoet; pond of livro sterling (L. st.), voorheen geslagen, nu slechts gefingeerde Engelsche munt, doende 20 Eng. schellingen of omtrent 12 gulden.
Stethoskoop, borsthoortuig, hoorbuis ter onderzoeking
van de borstholte.
Stéward, huishofmeester, rentmeester; proviandmeester op een schip; l^ord iiigk-steward, opperrechter, een der hoogste rijksambtenaars iu Engeland. (schande. Stigma, punt, stip; litteeken; merk, brandmerk; smaad, stigmatiseeren, met litteekens voorzien, brandmerken;
schandvlekken.
Stigmatographie. kunst om met punten te schrijven. Stilét, kleine dolk; wondheelerspijlnaald ; graveerstift, •tiliseeren, in woorden uitdrukken, inkleeden.
Stilfot. «teller, schryver, iemand, die dezen of penen stijl schrijft, inz. die dc goede uitdrukking in ztyne macht Stilistiek^ kunst de schriftelyke voordracht. (heeft.
Atimutanit, opwekkend of prikkelend middel. Stimulatie, opwekking, prikkeling, aansporing. Mtimulceren. aansporen, ophitsen, prikkelen. Stipènrfinm, (eig. loon, soldü), beurs of toelage voor
min bemiddelde studontin.
SiipulAtie. vaststelling, afspraak, beding; verdrag, •tipulceren, afspreken, bedingen, bepalen.
Stóa. zuilenzaal in 't oude Athene.
Stock, fondskapitaal, inz. staatskapitaal. Stock», de in omloop zyode Engelsche staatsschuldbrieven; ook zoo-voel als actiën.
Stóckijobber, beunhaas in den effectenhandel.
StofTAge, StoiTenring. optooiing, toerusting (van eene kamer, een kleedingstuk, enz.); aanvulling eener schilderij met figuren of groepen; die figuren zeiven; ulof-feeren, toerusten ; bezetten, omzetten ; van 't nooilige huisraad voorzien; met bijwi-rk opsieren (eene schilderij). Stoïcijn, wijsgeer van Oud-Griekenland, die zich door verloochening van alie gevoel onderscheidde; (vandaar:) een onverzettelvik, onaandoenlijk man.
•toiciin*ch, onverschillig, koelbloedig, onaandoenlijk. Stoïcmtiie. de leer der stoïcijnen ; gelijkmordigheid, onverzettelijkheid, ongevoeligheid in smarten.
Stóln, Stool, (eig. kleed) brecde, laagafhangende schouderband der R, K. priesters.
Stóliditeit, domheid, dwaasheid, onverstand. Momacheeron, aan de maag lijdt n.
StomAchica, maagmiddelen.
Stool, z. Stola.
«top! houd op! staak! halt! schei uit I Stóms, welriekend, balsemachtig gomhars, (koetsglazen. Store, rolgordijn als zonnescherm voor vensterramen en •torneoren, verbeteren door een tegenpost, door af- en byschvijven. Storno, verbetering van een verkeerd ge-boekten post.
Storthing, de rijksvergadering in Noorwegen. Stral»i«mc. Strabo»it«iit, het BCheclzien; scheelheid. stramiea, borduurgaas, borduurpapier.
StrangulAtiu, verworging, stranguleeren, verworgen. Strata, lagen, schichten.
Stratagecm, krijgslist, kunstgreep.
Strategie, Strategiek, veld heers wetenschap, krijgskunst, •ttrategiitoh of «trateg^tisch, krijgskundig, stratificatie, laags- of schichtsgewüze ligging (der delfstoffen, enz. •tratificeoren, laagsgewijze op elkander leggen.
Stratocratie, soldatenregeering. militaire heerschappij. Stratographie, leger- of krijgsbcschrijving, geschrift over de krijgskunst.
Strelitzen, voormalige Russische soldaten der keizerlijke strict, nauwkeurig, stipt; streng. {lijfwacht,
■trioto jure, naar streng recht. (genomen,
stricto ■enan, in den strengsten tin (des woords), strikt Strictuur, samentrekking, vernauwing.
stringèndo, samentrekkend, verkortend.
•tringént, bondig, nadrukkelijk, streng, afdoend, Stroboacnop, Strobascópiiiche schijf, draaischijf, draaibeeld, draaigezicht (optisch werktuig of speelgoed). Stróphe, versafdeeling, verskoppcling, vers.
Structuur, houw; samenstelling, rangschikking der deelen. Stuc, pleisterkalk, gipspleister.
studceren, zich (op iets) toeleggen, nauwkeurig onderzoeken ; inz. leeren, zich met geleerden arbeid bezig houden. (academie-burger.
Studént, Studiósus, leerling, inz. aan eene hoogcschool Studie, vlijt, inspanning, navorsching; leerijver, aanleering, oefeningsstuk; proefstuk, proeve.
•tudiSim, de studie beminnend, leergraag.
Stukadoor, kunstenaar of werkman in gipswerk. StupefActie, verdooving, bedwelming, verslagenheid. Stupiditeit, domheid, botheid, stompheid.
•tupied, dom, stompzinnig, bot.
Stylist, z. Stilist.
styptisch, samentrekkend, bloedstillend.
Styrax of Stórax z. aid.
Styx, hellerivier, een van de stroomen der onderwereld. SuAda, welsprekendheid, overredingsgave, aangenaam
vloeiende voordracht; (ook wel:) gesnap, gekakel. SuastSrium, raadgeving, aanbeveling.
süa spontov uit eigen beweging.
Suaviteit, liefelijkheid, aangenaamheid.
sub, onder. (ondergeschiktheid,
subaltéru. ondergeschikt, afhankel^k. Subalterniteit, sub conditiuuc, onder voorwaarde.
subcutaan, onmiddellijk onder de huid gelegen, subdelegaat, ondergevolmachtigde, bügezant. Subdivisie, onderafdeeling.
SubbastAtie, openbare, gerechtelijke verkooping.
subiet, sübito, plotseling, eensklaps ; snel, gezwind. Subjéct, Sujét, onderwerp, hoofd- of grondwoord van een zin; handelende persoon, persoon in tegenstelling met het object of de zaak.
Subjéctie, onderwerping.
subjectief, onderwerpelijk, persoonlek, innerlijk. Subjectiviteit, gesteldheid van een onderwerp; persoonlijkheid, het aanwezig-zijn in ons voorstelling»- en ken-subjugeereu, onderwerpen. (vermogen.
Subjunctief, aanvoegende wijs der werkwoorden, subjunctief, bijgevoegd; verbindend.
subliem, verheven, hoog, edel.
Sublimaat, (bij chemisten:) het opgedrevene, inz. op-
gedreTcn kwik. sublimeeren, naar boven dr\jven, ver-Sublimiteit, verhevenheid. (vluchtigen.
•ub littera, onder de letter.
•nblunArisch, ondermaandseh; (fig.) vergankelijk, •ubmorfceeren, onderdompelen, doen zinken; overstroo-
men, onder water zetten.
Submérsio, onderdompeling; geheele overstrooming. •nbinia, •numin, onderdanig.
Sabmissie, onderwerping, onderdanigheid, ootmoed, •abmitteeren (zich), zich onderwerpen, zwichten, •ub numero, onder het nommer of getal. SnbordinAtie,ondergeschiktheid, onvoorwaardelijke dienstgehoorzaamheid, inz by den soldatenstand, •ubordineeron, in gezag, rang. waardigheid onder een
ander plaatsen, afhankelijk maken.
Subornatie, omkooping, heimelijke verleiding, •nborneeren, verleiden, heimelijk omkoopen. subplanteoren, den voet lichten, onderkruipen, •nb poena, op straffe, op boete. (lijk wegnemen,
«ubrepiceren, langs slinksche wegen verkregen ; heime-Subrèptie, verkrijging door ^t verzwijgen of verminken
der waarheid, door verrassing, verschalking, enz. Subrogatie, onderschuiving, het in-plaata-stellen. •ub ró«a, onder de roos, in vertrouwen, in 't geheim. Snbvcribént, Souvcriptour, onderteekenaar; inteekenaar. Mubscribeeren, onderschrijven ; inteekenen.
Subscriptie, onderteekening; inteekening.
•ubaccutief. achtereenvolgend, opvolgend.
subsidiair, hulpverleenend; in de plaats komend, subsidiaire gevangenisstraf, gevangenzitting, waardoor de beboete persoon zich van de opgelegde boete kan ontheffen ; subsidiaire hypotheek, nadere pandstelling b\j ontoereikendheid der eerste.
Subsidie, bijdrage, bijstand, ondersteuningsgeld ; Subsi-diën, onderstandsgelden, inz. tot het voeren van oorlog. Suh»ign4tie. onderteekening.
subsigneeren, onderteekenen.
Subsisténtie, voortduring; onderhoud, levensonderhoud, subsisteeren, bestaan ; zijn onderhoud hebben. Suhstantialiteit, wezenlijkheid, zelfstandUheid. Substantie, zelfstandigheid, stof; wezenlyke inhoud, pit
of hoofdbestanddeel; liet beste van eene zaak. substantieel, wezenlijk, zelfstandig; voedzaam. Substantief, zelfstandig naamwoord.
substineeren, in plaats stellen. Substitutie, plaatsvervanging, inplaatsstelling; aanstelling tot erfgenaam na den dood des vruchtbruikers of des eersten erfge-naams. Substituut, plaatsbekleeder, toegevoegd ambt-of postbekleeder.
subsumeeren, gevolgen trekken uit het byzondere tot het algemeene of uit het algemeene tot het bijzondere besluiten; daaronder begriipen.
■uhtiel, fijn, feeder; (fig.) Itatig, slnw, spitsvondig, aubtllifieeren. verdunnen; (fig.) uitpluizen, haarklooven, muggenziften. (klooverij.
Subtiliteit, fijnheid; (fig.) sluwheid, geslepenheid; haar-Subtr^ctic, aftrekkinic; wnbtrnheorcn. aftrekkeu. «ubTeniêeren, te hulp komen, onderstcuneu, bijstaan. Subvcntie, hulp, bijstand, ondersteuning.
Subvér»i«, omwerping; ondergang, verval, •ubverteeren. omwerpen, verwoesten.
•ub voce, onder het woord.
SuecAde, dik gekookt fruitsap; ingemaakt fmit, gekonfijte oranjeschillen. (Icn. ■uccedeeren, opvolgen, opvolger zijn; (ook:) wel uitval-Succé», voorspoed, gelukkige afloop, goede uitslag, hü^al. Succéaaie. opvolging; volgreeks; troons-, ambtsopvolging ; erfenis, nalatenschap.
•uccesnief, allengs; langzamerhand; achtereenvolgend. SuccénHor, opvolger; erfgenaam.
auccinct, kort, heknopt, ineengedrongen, hondig. «ucculéut, saprijk, voedend, krachtig.
Succuléntie, saprijkheid; voedzaamheid, krachtigheid, •uceumbeercn, bezwijken, onderdoen.
SuccuritAle, hulp- of bijkerk; hulp-, bijkantoor. Muflicient. toereikend, senoeg^aam, voldoend. SufRciéntie. toereikendheid, voldoendheid.
Suflisaneo, laatdunkendheid, eigenwaan, trotsche zelfgenoegzaamheid. (waan, laatdunkend, «nfnaant. voldoende, toereikend; (ook:) ingebeeld, voleigen-SufTocatic, verstikking, «tifloqueeren, verstikken. Saffragaan-bivticliop, SufTragitau, wijbisschop. SufTrAK^i stem, kiesstem; goedkeuring.
•nggereeren, inblazen, aan de hand geven.
Suggéfttie, heimelijke ingeving, inblazing, suggestie-vraag, zulk eene vraag, door welke den in 't verhoor genomene het antwoord bedektelyk in ilcn mond gegeven en hem daardoor eene onjuiste bekentenis wordt afgelokt. (ry, reeks. Suite, vervolg; beeeleiding, stoet; volgreeks van kamera; Sujet, onderwerp (vgl. Subject); onderdaan; aanleiding, gelegenheid, oorzaak. Een slecht sujet, slecht mensch ; Sujetten, de gezamenlijke dienstdoende personen, het personeel (b. v. vaneen tooneel).
Sulfer, Sulphur, zwavel.
Sulfuratie, zwaveling, verbinding met zwavel, sulfureeren, zwavelen, met zwavel verzadigen, sulfureus, zwavelig, zwavel bevattend.
Sultan, Turksche keizer, Groote Heer.
Saltamp;ne, bevoorrechte gemalin des Turkschen keizers; ook de titel zijner dochters. S. vAlide, moeder des sultans. Sümma, som, getal, verzamelgetal, bedrog, totaal, summa summArum, gezamenlijk bedrag, alles bijeengenomen.
HÜmraair, •ummamp;risch, itummierlijk, samengevat, be-kuopt, bondig.
Summamp;rium. korte inboutl; (ook:) koor-_of misgewaad. Sunimamp;tie, Summcerinie, bQeenrekening; z. Momnta-i»unirauer«ii, de snm opmaken, optellen. (ti«.
Summiteit, z. Somniiteit.
Mumtuen«, kostbaar, prachtig, weidsch.
Siiiutuo«itoit, pracht, praalvertoon, groote en prachtige
vertering en uitgave.
wiio cóuto, voor zijne rekening.
hu per, over, zeer, b. v. amperfijn. zeer fijn. Superalmndaatie, SiirabundAutic, zeer groote overvloed, overtolligheid.
Superarbitrium, beslissing in hooger aanleg.
wupérbe (niet itupérber), eig. trotsch, overmoedig; heer
lijk, voortreffelijk, prachtig.
Supercargo, z. onder Cargo.
Supererogamp;tie, rnimachootsche, te ver gedrevene plicht' vervulling, overdriving. (kennis.
fSnperficialiteit, oppervlakkigheid, gebrek aan grondige Huperficiëel, oppervlakkig, niet grondig.
Buperfijn, overöjn, bijzonder fijn.
Superflü, overvloed, overtolligheid.
•uperiëur, hooger, meerder, machtiger (z. ook Superior); Superieuren, overheden,
Superinteadént, oppertoeziener. (voogd.
Superior of Superieur, oudste, voornaamste; klooster-Superioriteit, meerderheid, hooger gezag, voorrang. Superlatief, overtreffende trap; hoogste graad. (loof. SuperMatnraiieme, bovennatuurgeloof, openbaringsge-Supernaturalist, wie aan 't boveunatuurlyke, aan een
openbaring gelooft.
Superuuiuerair, Surnumerair, een boven het gewoon getal (van beambten, bedienden, enz.) aangesteld per-Superpoaticie, boven-elkander-plaatsing. (soon.
Superstitie, bijgeloof, superittitiëus. bijgeloovig. Miippetiiteeren. aan de hand doen (b. v. een hulpmiddel);
behulpzaam ziju, bijspringen.
Mupplanteeren, onderkruipen, den voet lichten. !»uppleant. aanvuller, plaatsvervanger.
Muppleeren, aanvullen, bijdoen, aan toevoegen, voltallig maken.
Supplement, toevoegsel, aanhangsel, aanvulsel, supplementair, aanvullen, tot volmaking dienende. Suppliant. Supplicitut, verzoeker, indiener van een verzoekschrift.
SupplieAtie, verootmoediging; (ook:) = Suppliek. Kupplieeeren, Z. Miippliëeren.
Suppliek, verzoekschrift, ootmoedige bede.
Miippliëeren, Mupplieeren. nederig verzoeken, smeeken;
een verzoekschrift indienen.
Muppoueereu, onderstellen, aannemen, onderschuiven.
SuppooMt, dienend lid (b. v. van 't gerecht, van eene
hoogeschool); medestander, helper in 't kwade.
SuppArt, steun, stut, ondersteuning;.
Mupportabel, draaglük, lijdelijk, verdraaglijk. Hiipporteeren, verdragen; onderstutter.
SuppÓMita, ondergeschoven dingen.
Suppositie, onderstelling; onderschuiving.
SnupréatHie, onderdrukking, terughouding; verheimelij-
king; afschaffing, opheffing.
■upprimeeren, onderdrukken; weglaten; verheimelyken;
opheffen, te niet doen,
SuppurAtie, etteriug, zwering.
■uppureeren, etteren, zweren, dragen.
SuppuUUie, berekening; overslag, raming, •npputeeren, berekenen ; een overslag maken, ramen. MÜpra, boven, bovenop.
Suprematie, oppertoezicht en oppermacht, inz. van den
paus over de bisschoppen en kerken.
Surabundamp;ntie, z. Superabunduntie. ■urchargeeren, overladen. (ving.
Sürcoup, het spelen van een hoogeren troef, overtroe-Murcoupeeren, overtroeven.
Sorditeit, doofheid.
Surfcce, oppervlakte, buitenzijde.
Surnumerair, z. Supernumerair.
Burpasseeren, overtreffen.
Surplus, overschot, overblijfael, rest; meerder bedrag. •urprenAut, verrassend, zonderling.
■urpreneeren, verrassen, verbazen, ontstellen. Surprise, verrassing; bevreemding, verbazing. [koffie). Surrogaat, plaatsbekleedend middel (b. v. cichorei voor Surse4nee, opschorsing, verlengde betalingstermijn. Surtout, groole overrok, overjas; (ook:) tafelstel met
zout, peper, suiker, enz.
Surveillance, toezicht, bewaking.
Surveillant, bewaker, toeziener, oppasser. (toezien, «urveilleereu, een waakzaam oog houden, acht geven, Survivamp;nce, overleving, beloofde opvolging van iemand in geval men hem overleeft; het recht om een persoon na z^n dood in zijn ambt op te volgen.
susceptibel, vatbaar, gevoelig, prikkelbaar. Susceptibiliteit, ontvankelijkheid; prikkelbaarheid; lichtgeraaktheid.
Suscitamp;tic, opwekking, aandrijving; opruiing, aanstoking. susciteeren, verwekken, berokkenen; opwekken, aansporen ; aanstoken, opruien, ophitsen.
suspóct. verdacht, in kwaad vermoeden.
suspendeeren, verschuiven, opschorten ; in een ambt of
bediening schorsen, voor een tijd buiten dienst stellen. Suspënsie, uitstel, vertraging ; onzekerheid, besluiteloosheid; tijdelijke dienstontzetting.
suspensief, opschortend, vertragend.
Suspensoir, SuMpenaórlum, draagband (inz. voor ('t
scrotum); breukband.
Suspicie, verdenking, argwaan.
•uspiciëeren, verdenking, argwaan koesteren, vermoeden, •uapiciëi», argwanend, wantrouwend.
SnBtenu, het beweerde gevoelen, dat iemand voorstaat. •uMteneeren, onderstellen, van gevoelen zijn, meenen. •üum cuipue, elk het zijne, ieder wat hem toekomt. Suzerein, opperleenheer. Suzereiniteit, opperheerschap-Mvelte, (bü schilders:( los, ongedwongen, stout. (p\j, Swicènt, rooktabak van 't W. Indisch eiland St. Vincent. Sybariei, weekeling, aan zingenot verslaafd mensch.
grbaritisch, weekelyk, vertroeteld, verwüfd.rbaritisch, weekelyk, vertroeteld, verwüfd.
ycophant, aanbrenger, oorblazer, pluimstrijker.
Sylbe, Sylldbe, lettergreep, woordlid.
■yllabeeren, letters of lettergrepen samenvoegen, 8i)ellen. •yllogiaeeren, gevolgtrekkingen maken, besluiten. Syllogisme, sluitrede, redekundige gevolgtrekking. Sylphe, luchtgeest. Sylpbide, vrouwelijke luchtgeest. Symboliek, leer der zinnebeelden, leer van de geloof-
boeken of belijdenisschriften eener godsdienstpartij, •ymboliseeren, verzinnelijken, zinnebeeldig voorstellen,
in zeker verband met iets staan, verwant zijn.
Svmbool, kenteeken; zinnebeeld; leuze, wachtwoord; geloofbelijdenis.
Symmetrie, evenmaat, overeenstemming, evenredigheid der deelen tot het geheel. (mend, evenredig,
•ymmetrieb, symmétrisch, .gelijkmatig, overeenstem-Sympatliétiscb, medegevoelend ; geheimkrachtig; »ym-
paibétivcbe inkt, geheime of wonder-inkt. Sympathie overeenkomst van inborst en neiging, weder-keerig gevoel, natuurlijke gevoelsovereenstemming ; zielsverwantschap,
•ympbatineeren, met iemand gelijke gewaarwordingen,
neigingen enz. hebben ; deelneming gevoelen. Sympbonie, groot veelstemmig muziekstuk ; samenklank,
welluidendheid, welluidende samenstemming. sympbóniacb, samenklinkend. samenstemmend. Symptoom, aanwijzing, kenteeken, voorbode; ziektetee-ken, omstandigheid, waaruit men tot den ziekteloop be-Synamp;goge. jodentempel, jodenkerk. (sluit.
Syncbronisme, samenstelling van gelijktijdige gebeurte-
nitsen ; gelijktijdigheid.
«yncbroniatiacb, gelijktijdig; ttyncbroniutiiiche tabellen, historische tafelen van de gelijktydige gebeurte-Syncópe, woordverkorting, samentrekking. (nissen. Syncrasii», vermenging.
Syneratie, medeheerschappij ; die staatsinrichting, waarbij het volk door zelfgekozen vertegenwoordigers deelneemt aan de oefening der hoogste maakt in den Staat. Syndicaat, ambt, waardigheid van syndicus.
Syn'dicus, rechtsverdediger, woordvoerder van eene stad.
gemeente, enz.; (ook:) schrijver van den stadsraad, gerechts schry ver.
«ynoilaal, wat eene synode betreft, van baar uitgaat. Synóde, kerkvergadering, inz. bij Hervormden, syuoniem, zinverwant, in beteekenis gelijkend. Synoniemen, zinverwante woorden.
Synopsi», kort begrip eener wetenschap, overzicht. •ynópti»ch. een overzicht gevend, kort, bondig. Styntoxi», woordvoeging, leer van de samenstelling der volzinnen.
Synthédi», samenstelling bcgrlpsvcrbinding.
«ynthctiMch, samenstellend, verbindend.
Myntónisch, samenatemmend (van tonen).
Sy'pliilis, venusziekte.
Mypliilitisch, met de venusziekte besmet.
Sy'rinx, buis, roer; herdersfluit, pansfluit; fistel, pijpzwcer.
Syrten., zandbanken, ondiepten.
»y»tAlti«cli, samentrekkend, terugdrüvend.
Systeem, SyNtéma, stelsel, een doelmatig, op vaste
grondslagen geordend, samenhangend geheel. MyMtemAtiMch, stelselmatig, ordelgk en samenhangend,
wetenschappelijk.
MyMtematiMcoren, wetenschappelijk samenstellen of tot quot;een stelselsel brengen, in wetenachappelijkeu samenhang brengen.
t. a. p. = ter aangehaalde plaats. (geleerdheid.
Th. C. = theológiat candidaluw, candidaat in de god-Th. S. — theológiae •tudióauw, student in de godgeleerdheid. (beid. Th. ^Dr. = theológiaD doctor, doctor in de godgeleerd-T. S. V. 1*. (onder aan eene geschrevene bladzijde) = tonrnez «'il vouw plait, keer om (het blad), als Hu belieft. (ware vriend. T. T._(ouder brieven) = tótu» tuuw, geheelde uwe,uw Tahagie. vertrek voor de tabakrookera; rookgezelschap. Tahatière, suuifdoes.
Tabbaard, Tabbertl, mantel; lang staatsiekleed, inz. van rechter* en pleitbezorgers. I.it'duu van tien tabbaard, rechters en advocaten.
Tabél. overzichtstafcl, lijst; geschied-, geslachts-, tijdtafel. tabbcllariMch, in den vorm cener tabel.
tabelluriMeereu, in tabellt-n brengen.
Taberuaksl, tent, loofhut (der Joden); sacramentshuisje
(bü de R. K.) ; (ook :) nis voor heiligen beelden; (flg.) iemand op zijn t. komen, iemand een pak slaag geven, afrossen.
Tabijn, gewaterde taf. tabiseeren, eene stof wateren. Table, tafel; diseh ; Table d'hote, open tafel. Tableau, schilderij ; tafereel; lijst, rol, register, tabel; T. vivAnt, levend schilderij, voorstelling van een tafereel door levende personen.
Tablètkramer = Tabulét-kramer, (z. aid.). Tablette, plank; plaatje, plat, boekje; zakschrijfboekje. Taborot, kleine handtrom.
Tablettor ie, ingelegd werk, kunstschrijfwerk. Tabonrét, stoeltje zonder leuning; zitbankje.
Tabula rawa, onbeschreven tafel.
Tabulatuur, toonaanduiding door letters en cijfcra; nauwkeurigste orde en regelmaat.
Tabulét, marskraam ; bouten kastje met schuifladen. Tabulét-kramer, mnrskramer, rondtrekkend kleinhan-tacéndo, zwijgend (in de muz.l. (delaar.
«acet, bij (zij of bet) zwijjft; pause.
Tacbydroom, hardlooper; Tacbydromie, het bardloopen. Tacbygraaf, snelschrijver. Tacbygrapbie, snelschrijfkunst.
Taciturniteit, stilzwijgendheid, geheimhouding.
Tact, gevoel, tastzin; zuiver en zeker oordeel in zaken van smaak en de gebruiken der wereld; tijd-, toonmaat; regelmatige beweging (bij den dans).
TacticuH, krijgskundige ; (ook:) man van overleg. Tactiek, krygskunde, legerstrydkunst; overleg, middelen,
die men gebruikt, om in eene zaak te slagen.
tactisch, tot de krijgskunst behoorende.
tactiel, voelbaar, tastbaar, waarneembaar.
ticdiëus, walglijk, vervelend, verdrietig, lastig Taikoen, wereldlijk keizer van Japan (vgl. IllicAdo). Taille, lichaamsgestalte, vorm van 't bovenlijf; snede; het afaemen of keeren der kaarten (inz. in 't faro-spel); gezamenlijke kaarten, die afgenomen worden.
Tailleur, bankhouder in 't faro-spel; kleermaker. Talaar, lang staatsiekleed; koningsmantel; lang opperkleed der R. K. geestelijken.
Talbotypie. z. photographic.
Talent, (by de oude Grieken en Joden:) een bepaald gewicht aan geld ; aanleg, vatbaarheid en bekwaamheid, k nnstvaard ighei d.
Tamp;lio, wedervergelding, jun talioni», het recht van wedervergelding. (geloof. Tamp;linman, toovermiddel. onbeilkeerend middel van 't bij-talis pater, qnalin filiu», zoo vader, zoo zoon, de appel
valt niet ver van de boom.
tAliter, quamp;liter, zoo zoo, middelmatig goed.
Tamp;lmud, wetboek der nieuwere Joden, bestaande uit de M i s c h n a (den eigenlyken tekst) en de O e m a r a
22
(de uitlegging: van den tekst). Talmudisten, Joden, die den talmud aannemen; Joodsche wetgeleerden.
Talón, de na 't geven overschietende kaarten, stok, stok-of koopkaarten; het bij cene obligatie gevoegd bewijs, op vertoon van hetwelk nieuwe coupons word«n afgege-talonneeren. aanporren, aandraven, aanzetten. (ven. Talud, Talü», Taluut, helling, glooiing, schuinte, t*.
luteeren, hellend of glooiend maken.
Tamari»k, 8truikachti*e boom in Z. Europa en 't Oosten, welks zoutrüke ach in Frankrijk tot looien en verwen wordt gebrnik.
Tamboer of Tambour, trommel; trommelslager, tamboeren, trommelen ; ergens op aandringen, tamhoerecron, met het haakje knoopen of borduren,
haken. .
Tamboerijn, beltrommel, handtrommel; (ook:) naai- of borduurraam. [geneeskunst).
Tampon, tap, prop; stopsel van linnenpluksel (m de tamigt;oneeren, met een tampon of stopsel sluiten. Tamtam, cibaalvormig muziekinstrument der Chineezen
en andere Oostersche volken.
tangeeren, aanraken; van iets gewagen ; dat tangeert
mij niet, dat maakt geen indruk op my.
Tangen», 'pi. Tangénten), raaklijn (aan een cirkel of
kromme lijn). ,,, ,.
Tangént. hamertje aan snarenspeeltuigen en speelklokKcn. TautaliftAtie, Tantaliseering, tand- of mondtergen, doen watertanden, tantali«ch, tandtergend b. v. zulke spijzen of dranken); hongerig of dorstig als Tantalus, lan-talineeren, tandtergen, niet te bevredigen begeerten inboezemen.
Tantalium, T4ntalum of Columbium, enkelvoudig
metaal, in 1801 ontdekt.
Tantalu», fabelachtig koning der oudheid, die in de onderwereld vreeselijk gestraft werd, öf omdat hij de gesprekken der Koden rondvertelde, öf omdat hij hun op een maaltijd ^ijn gebraden zoon voorzette, öf wel omdat hij hun nectar en ombrosia stal om ze aan zijde vrienden voor te zetten;, look wel:) als beeld van een rijken vrek, van iemand, die in den schoot des overvloeds gebrek lijdt (want T. stond in de onderwereld tot aan de kin in 't helderste bronwater, terwijl boven zyu neus het lekkerste ooft hing, welke een en ander echter terugweek, wanneer hij het poogde te smaken).
TAnte, moei, vaders of moeders zusters ; lastige tante,
knorrig, onverdraaglijk wijf.
Tautióme, aandeel, toekomend deel aan iets.
Tapage, geraas, gedruisch, leven.
Tapiit, kamer- of vloerkleed : wandbekleeding; op het tapijt brengen, ter sprake of ter tafel brengen opwt rpen. tapiwaeeren, behangen, overdekken of bekleeden (met tapijten behangselB, enz.).
Tapisserie - technologisch. 339
Tapianerio, behangsel. (kwartier roept.
Taptoe, trommelslag, die de soldaten naar hnn nacht-taquineeren, kwellen, plagen ; zaniken.
Tara, Tarra, aftrek, datgene wat van het bruto-gewicbt
der waren voor kisten, vaten, enz. wordt afgetrokken. Tarantella, Siciliaansche volksdans; muziek daarbij. Tarantola, of Tarantula, zekere lichtbruine en op den rug zwart gessreepte spin in Italië. Tarantuia-ilans, danswoede, dansziekte, kramp met hevige trekkingen, Sint-Veits dans (door 't bygeloovige volk in Italië toegeschreven aan dm steek der tarantula-spin'. tardandn, tardatn, sleepend. (blijven,
tardeercn, talmen, dralen, sammelen; toeven, lang uit-tardo, langzaam.
targeeren, pochen, snoeven.
Tarief, waren- of goederen-lyst; prijsopgave; bepaling
van kosten, ongelden enz.
TarOk, kaartspel met 75 bladen, zevenkoningspel.
Tarra, z. Tara.
Tartaau, vrachtschip op de Middellandsche zee.
Tartan, Schotsche geruite wollen stof; Schotsche mantel. Tataru*. doodenrijk, schimmenrijk, onderwereld, hel ;
(ook :) wijnsteen. T. euiétieu*», braakwijnsteen. Tartüfo, schijnheilige, huichelaar, goddelooze tijnman. Tartuferie, schijnheiligheid, valsche vroomheid.
Taose, kopje; drinkschaaltje.
tatonnecren, rondtasten ; met schroomachtige hand schilderen ; weifelend, als op den tast handelen, tatoueeren, de huid met ingeprikte of ingekerfde en be-
schilderde fleuren beteekenen.
TauruH, de Stier (sterrenbeeld des dierenriemsl. Tautologie, woordverspilling, woordherhaling, onnoodige herhaling van het reeds gezegde, tautológiseh, hetzelfde zeggend, gelijkbeduidend, onnoodig herhaald, taveleeren, bespikkelen, besprenkelen. (lasting.
Ta*, waardebepaling, pryszetting; toekomend deel; be-Taxatenr, schatter, prijszetter, waardeerder.
Taxatie, prijs- of waardebepaling ; waardeering ; aanslag. TtVxe, vastgestelde prijs, waardebepaling.
taxeeren, schatten, waardeeren, aanslaan; ook beschuldigen, wraken.
Techniek, kunstleer, leer der kunstregelen, der handgrepen ; kunstbedrevenhcid, kunstvaardigheid; kunsttaal ; kunstwoordenleer. (regelen.
Téchnieus, kenner en uitoefenaar der uiterlijke kunst-téehniach, kunst of handwerkmatig; volgens de kunsttaal ; téchniMehc termen, kunstwoorden, eigen bewoordingen van eene kunst, een handwerk, bedrijf, enz. Technologie, kunstleer, kunst- en handwerksbeschrijving
of -geschiedenis, bedrijfskunde.
tcchuoló{(iMch, kunstbeschrijvend, tot de kunst- of be-drijfgeschicdenis behoorend.
Technoloog, kenner der kunst- of bedrijfsleer. Te-Deum, (oneig.), lofzang; To Déum laudamna,
U, o God, loven wij (aanhef eener R. K .hymne). Toetótnler, aanhanger en volger van het Teetotaliame, d. i. het driven van een beginsel tot het uiterste, inz. de volslagen onthouding van alle bedwelmende of dron-kenmakende dranken.
Teint, kleur, tint, inz. gezichts- of huidskleur.
Tekat. samenhangende bewoordingen van een geschrift hoofdgeschrift (in tegenstelling met de noten, aanteeke-ningen, enz.); bijbelplaats (inz. als onderwerp eener preek); de woorden bij muziek, bij eene plaat. Telegraaf, vèrschrijver, seintoestel, die in verbazend korten tijd berichten tot op de verste afstanden overbrengt. Telegrafist, ambtenaar by den telegraaf.
ToleKrnm, telegraphisch bericht, tijding, die met den (electro»magneti8chen) telegraaf wordt ontvangen of verzonden.
telegrapheeren, met den telegraaf berichten toezenden, telegrAphisch, tot de telegraphic behoorende; met of van den telegraaf; telegraphische dépêche = telegram. Teleologie, leer van het doel der dingen.
Telephonle, de kunst om op groote afstanden door het
stemgeluid gemeenschap te hebben.
Telescoop, verrekijker, spiegelverrekijker.
telescópiseh, alleen door verrekijkers waar te nemen,
b. v. zekere sterren, tclescApische sterren geheeten. tellurisch, tot de aarde behoorend, aardsch.
Tellürinm, werktuig tot aanschouwelijkmaking der aarden maanbc weging.
Tèllus, de aarde, godin der aarde.
temerair, vermetel, koen, onbezonnen.
Temeriteit, vermetelheid, roekeloosheid.
Tcmpe, schilderachtig, verrukkelijk oord, lustwarande. Tempeest, storm; zeestorm.
Tempel, een aan den godsdienst gewijd gebouw, 'tempelier, ridder eener voormalige geestelijke orde; onmatig drinker, zuiper.
Temperament, blijvende, doorgaande toestand van het gevoelsvermogen, natuurlijke gemoedsstemming, natuur-aanleg, natuurneiging. , , | delen.
Temperantia, (sing.) matigheid; (pi.) verzachtende mid-Temperatuur, graad van warmte of koude.
témperen temporeeren, matigen, verzachten ; beperken ; de brosheid aan gietwaren benemen, tempostatief, tempestuous, stormachtig; bulderend,
razend en tierend.
tempetief, tijdig, ter rechter of ter bekwamer tyd. Témpo, tijd, rechte tijd; tijdmaat (in toon-en danskunst);
handgreep; afgemeten beweging (bi) militairen), tomporair. tijdelijk, niet duurzaam.
TemporAliën, wereldlijke inkomsten der geestelijkheid.
temporeel, tijdelijk, wereldlijk, aardsch.
Temporisatie, draling:, Tcrschaivin^ tot Keachikter tijd. temporiaeeren. zich naar den tijd, naar de tijdsomstan-diffneden schikken: een ffunstiger tijd afwachten, dralen, Temptamp;tie, temteeren, z. Tent—. (talmen,
tenamp;bamp;l, houdbaar, verdedigbaar.
Tenaciteit, vasthoudendheid, halsstarrigheid; vrekkigheid, knekerigheid; (ook:) rekenbaarheid, taaiheid (der metalen) [zoen).
Tenamp;nt, verdediger, voorvechter; schildhouder (in 't bla-tendeereu, spannen; bedoelen, trachten.
Tendéntie, strekking, neiging, richting naar een doel. Téuder, het aan een stoomwagen toegevoegde voertuig om steenkolen en water aan te voeren; (ook:) het vaartuig, dat een linieschip begeleidt tot overbrenging van bevelen en tijdingen.
tendineua, peesachtig, van den aard der pezen.
tenez ! daar, ziedaar T neem aan I Ténor, inhoud, diepe middelstem tusschen alt en bas. Tenorist, tenorzanger.
Ténaie, spanning, uitrekking; gespannenheid. Tentamen, voerloopig onderzoek.
Tentatie, bedroeving, verzoeking, bekoring, verleiding. Tentative, poging, proef.
tenteeren, beproeven; in verzoeking brengen, bekoren-Tenue, houding, zit (van iemand te paard); wijze waarop men zich voetdoet, houding; militaire klcening, uniform ; grande tenue, groot tenu, parade-uniform; petite tenue, klein tenu, dagelijksche uniform. Tennïteit, dunheid, magerheid, fijnheid; geringheid, tenuto, volgehouden (inden muz.).
Terceronen, Z. ondez Ouarteronen.
tergiveraeeren, uitvluchten zoeken ; dralen.
Term, bewoording, uitdrukking; Termen, bewoordingen, eigen uitdrukkingen van een of ander vak ; redenen, beweegredenen, gronden.
Termieten, witte mieren.
Termijn, tijdruimte; bepaald tijdpunt. (woord.
Terminamp;tie, begrenzing; voleinding; uitgang van een termineeren, begrenzen; eindigen, afdoen. Terminologie, kunststaai, kunstwoordenschat; leer van
de kuntwoorden eener wetenschap.
terminológiach, tot dc kunsttaal oehoorende, de kunstwoorden betreffende.
Términua, z. Termijn; (ook:) einde, inz. het einde
en het begin van een spoorweg; het station aldaar, términna a quo, tijdperk van hetwelk afgerekend iets geschieden moet; términua ad quem, tijdperk tot op hetwelk iets moet plaats hebben.
ternair, drievoudig; drietallig. (tallen-loterij.
Térne, drietal bezette en uitgekomen nommers in de ge-Terpaichore, de muze van 't citerspel en den dans.
Térra. aarde, land; Térra incógnita, onbekend land. Terrain, z. Terrein.
Terrii». aardwal ; vlekte of plat op een huis; voorgrond. terra»M«ercii. aarden wallen opwerpen; op den grond werpen, vellen; neerslachtig maken, uen moed benemen; f;eterrasi«eor«le muren, door opgeworpen aarde ge-Bteunde muien.
Terrein, grond, bodem, plek gronds, inz. met betrekking
tot de stelling van troepen.
Terreur, schrik ; de tijd van het schrikbewind in de Fran-sche revolutie na 1789. T. panique, z. paniitche schrik, terrihel, vreeselijk, ijselijk, ontzettend.
Terrine, soepschotel, schaal.
Territoir, grondgebied, territoriaal, het grondgebied betreffend daartoe behoorend. territoriaal »T«teein, stelsel,- volgens httwelk de Kerk, als een deel van het het gebied des Staats, geheel en al aan deze onderworpen is. Territórium = Terriloir.
Terrorisme, schrikbewind in Frankrijk gedurende de revolutie (1793—94).
Terrorist, lid of aanhanger van dat bewind.
Tértia, derde schoolklasse, derde toon van den grondtoon af; derde stootwyze (in 't schermen); (ook:) zestigste gedeelte eener seconde.
tertiair, de derde plaats in eene volgreeks innrmende. Tert», derde toon van een grondtoon af; interval bestaande uit twee tonen der toonschaal, tussclien welke volgens de natuurlüke orde slechts één toon ligt (b. v. ut mi, re fa) Verkleinde t., die, welke slechts2 halve tonen bevat (van uit kruis tot mi-bemol). Kleine t., die welke 3 halve tonen bevat (van ait tot mi-bemol). füroote t., die in halve tonen bevat (van ut tot mi). Vergroote t., die 4 halve tonen bevat (van ut tot Terzerol, zakpistooltje. [mi-kruis),
Terxét, driegezang, muziek voor 3 stemmen. (geland. Test, proef, proefeed, de afzwering van den Paus in En-Testamént, uiterste wil, laatste wilsbepaling ; de chris-
telijke godsdienstoorkonden (bijbel),
testamentair, den laatsten wil betreffend.
Testateur, erfmaker ; Testatrice, erfmaakster. testeeren, getuigen; eene erfmaking doen, by uitersten. TestificAtie, betuiging, bekrachtiging. (wil nalaten,
testiliceeren, door getuigen bewgzen, getuigen. Testimonium, getuigenis, getuigschrift;
Téte, hoofd ; tètc A tète, (gesprek) onder vier oogen.
geheime samenkomst;eheime samenkomst; A téte reposée, met bedaard-eid of bezadinheid, rustig, met bedaard of kalm overleg. Tctraéder, lichaam besloten door 4 gelükzüdige drie-Tetragonaal-Ketal, vierkant getal. (hoeken.
Tetragoon, vierhoek. (eens lands.
Tetrarch, viervorst, beheerscher van het vierde gedeelte Teutónen, volksstam der oude Germanen.
Textuoel, woordelijk, juist zooala de tekat heeft. Textuur, weefsel, verbinding, wijze van aaneenvoeging der
muleculen of sumenstellende deeltjes van een lichaam. Thaler, Duitsche zilvermunt, daalder, inz. de pruivi-•«;he Thaler, = 1 gl. Si) ct. courant, verdeeld in 24 Koede of in 30 nieuwe of zilvergroschen.
Thalia, de muze van het blijspel.
that i» the queation, dat is het vraagstuk, het geheim,
daar zit de knoop.
Thaumatologie, de wonderleer, leer van de wonderen, Thaumuturg, wonderdoener, wonderman.
Theater, schouwtooneel ; schouwburg.
Theater-coup, tooneelkunstgreep.
theatraal, tooneclmatig, bedrieglijk.
Thé dani*amp;iit, dansparty, bij welke thee wordt toegediend. Theinme. het geloof aan het bestaan van een God. Thema hoofdstelling; stof, voorstel, opgave tot een opstel ; stuk ter vertaling.
Thémi». godin der gerechtigheid.
Tiieocratie. godsheerschappij, godsrijk, de staatsvorm, bij welken God als onmiddellijk regeut beschouwd wordt (gelijk weleer bij het Joudsche volk); heerschappy der priesters.
Theodieaca, de verdediging van God, rechtvaardiging van de goddelyke Voorzienigheid, ondanks het kwade, dat er in de wereld is.
Theodoliet, hoogtemeter.
TheoguoHie, godskennis.
Theogonie, leer van het ontstaan der goden. 'IhuologAut, Theoloog, godgeleerde.
Theologie, godgelcerdheid-religie-leer. wetenschappelijke voorstelling van den positieven godsdienst uit zijne oorkonden (het oude en nieuwe testament).
theológiwch, godgeleerd.
Theorema, zuiver bespiegelend voorstel, leerstelling. Theoréticni*, grondenkenner eener wetenschap, theorétisch, beschouwend, bespiegelend, niet practisch. Theorie, verstandsbeschouwing, onderzoek, inzicht; leer van de grondregels en beginselen eener wetenschap of kunst, grondenkennis.
Theo«oph\e, gewaande godswijsheid, geestenzienerij en dweperij. (ter.
Therapeut, geneeskundige, doctor in de medicijnen, dok-therapeutiaeh, geneeskundig, ziektenkundig, genezend. Therapeutiek, Therapie, geneeskunst, ziektenleer. Theriakel, dierlijk geneesmiddel, tegengift tegen den beet van vergiftige dieren ; venetiaansche tri a kei, een zeer samengesteld opium-middel, weleer in gebruik. Theriaki. opium-eters in net Oosten.
thenuaal, warme bronnen betreffend, daartue behoorend. Thérmeu, warme baden of bronnen.
Thermometer, warmtemeter, warmtettanwijzer (die van
Réaumnr is in 80, die van Fahrenheit in ISO, die van Celsius in 100 graden verdeeld I.
Thesaurier, schatmeester, penningmeester.
Thésis, stelling, inz. eene te bewijzen stelling.
Thetiek, verzameling van leerstellingen, inz. geloofsstellingen. (ziener; geestenbanner. Theürg, (gebaande) wonderdoener toovenaar; geesten-Thing, volks- of gerechtsvergadering, z. Storthing. ThorAcica, borstmiddelen.
thryptisch. verbrekend, verbijzelend, fijnmakend.
Thyr», Thyrsus, die met wyngaardloof omwonden staf
der Bacchanten.
Tiamp;re, drievoudige pauselijke kroon.
Tic, verkeerde hebbelijkheid, leelijk aanwendsel, kwade gewoonte ; tic douieureux, zenuwachtige aangezichtspijn. Ticket, toegangskaartje, lootje; stembriefje.
tivrceeren, tot op een derde verminderen of terugbrengen Tierceering, vermindering op een derde; het betalen van niet meer dan een derde gedeelte van de renten der staatsschuldbrieven.
Tiers-état, derde stand in Frankrijk (burgers en boeren). Tilbury, lichte cabriolet met 2 wielen en één paard. Timekeeper = chronometer.
timide, vreesachtig, beschroomd, schuchter.
Timiditeit, schroomvalligheid, blooheid.
Timocratie, republikein sche staatsinrichting, bij welke een bepaald vermogen fitting en stem in de regeering verleent, geldregeering.
Timon, menschenhater, menschenvijand.
timóniitch, menschenhatend, wrevelig.
timoroso, bevreesd, schroomvallig.
Tinctuur, verving, kleuring; geestrijk kruidenaftreksel. Tint, z. Teint; graad van sterkte, dien schilders aan hunne kleuren geven ; zweem, gelijkenis. Tintwijn, Tint, roode Spaansche wijn, inz. de beste wijn van Alicante en die van Rota.
tipsy, dronken.
Tiramp;de, het sleepeud verbinden van op- of afgaande noten ; gedachtenvloed, wijdloopige uitweiding of redeneering ; stuk van zekere uitgebreidheid in proza of dichtmaat, dat een gedeelte van een werk uitmaakt en door gaans over één onderwerp loopt; reeks verzen of volzinnen, onafgebroken door iemand voorgedragen, tirailleeren, met verspreide scherpschutters aantasten ; wissels heen en weder trekken, om zich daardoor geld te verschaffen.
Tirailleurs, seherpschutters, die op verschillende punten verstrooid zijn en den aanval beginnen, zonder door eenig bepaald commando bestuurd te worden.
Tiran, Tirannie, enz. z. Tyr—.
Tirelire, spaarpot; klanknabootsend woord voor het ge-Tiséne, Ptisane, gerstewater. (zang des leeuweriks.
Thisiphone, eene der 3 Furifin.
Titanen TitanM, een godengeslacht, dat eenmaal, volgens de mythologie, vruchteloos den hemel bestormde; (vandaar :( Titans-arbeid, hoogst bezwaarlik werk. Titol, opschrift, benaming; rechtsgrond, het recht, dat
men heeft om iets te bezitten, te eischen, enz. titulair, volgens den titel: den titel eener waardigheid
hebbende, zonder die werkelijk te bezitten.
Titulatuur, betiteling, volle benaming.
tituleeren, met ambta- of eernamen voorzien, betitelen. Titulomanie. titelzucht, titelwoede.
Titus-kop, hoofd met kort gesneden, kroes haar.
Toast, Toost, instelling van een vriendscliappelyken dronk op iemands gezondheid, op het welgelukken eener onderneming, enz.; (ook:) geroosterd broodje by de thee. to be or no to be, zijn of niet zyn, levensvraag.
Tóga, soog, soort van mansovermantsl, ambtadracht der overheids- en gerechtspersonen, ook van predikanten, lange gesloten priesterrok.
Toilét, kapsel; kaptafel; kapdoos, sieraad, opschik; zijn
toilet maken, zich netjes aankleeden, opschikken. Toise, vadem, Fransche lengtemaat van 6 voet. tolerabel, verdraaglijk, lijdelijk, middelmatig.
tolerant, verdraagzaam, inz. in zake van godsdienst. Toleramp;ntie, verdraagzaamhtid.
tolereeren, verdragen, dulden, toelaten.
TombAk, geel koper.
Tombe, grafzerk ; grafstede ; praalgraf.
Tómbola, zeker loterijspel, dat men op tooneelen pleegt
te spelen.
Tóme, Tómus, deel, boekdeel.
Tónca. Spaansche snuif, vermengd met fijngewreven Toncaboontjes, of de vrucht van den Amerikaansohen Toncaboon. (len.
Tunica, tónische middelen, zenuwversterkende midde-Tonologie, tonenleer; — meter, klankmeter. Tonnamp;ge, tonnelast, de gansche scheepslading ; opbrengst
daarvan naar het tongehalte, tonnegeld.
tonsureeren, den schedel of de kruin scheren. Tonsuur, kruinschering der priesters.
Tontine, lijfrenten-genootschap (naar den uitvinder Tonti), aangroeiende lyfVenten, waarbij het kapitaal door een geheel gezelschap geleverd wordt, maar de renten naar verhouding des ouderdoms betaald worden. Bij het afsterven van een lid vervalt diens kapitaal aan het gezelschap).
Topaas, edelsteen, meestal van vuurgele kleur.
Tópica, plaatselijke of uitwendige geneesmiddelen. Topiek, plaats- of vakaanwijzing; leer van de bewijsplaatsen ; woordopvolgingsleer.
tópisch, plaatselijk, de plaats betreffend, topische middelen = Topica.
Topograaf, plaatsheschryver. Topographie, plaatsbeschrijving;. topognhphisch, plaatsbeachrüvend. Toreador, de stierbevechter (ia Spanje).
Tormentatie, kwelling, foppery.
tormenteeren, kwellen, plagen, folteren, pijnigen. TornAdo. hevige wervelwind, orkaan (tijdens bet regenseizoen in de keerkringslanden).
Tornooi, z Xo urn ooi.
torqueeren, draaien ; martelen, folteren, pijnigen. Tór»!e, het wringen, ineendraaien ; gedraaidheid. tortncuw, vol krommingen, verwrongen.
tortureeren, folteren, pünigen ; beangstigen, kwellen. Tortuu», foltering ; pijnbank.
Tóry, naam der hofpartij, der aristocraten of koningsge-
zinden in Engeland ; behoudsmannen (vgl. whig), totaal, geheel, ten volle.
Totaliteit, gezamenlijkheid, geheel.
totaliter, geheel en al, ganschelijk.
touchant, roerend, aandoenlijk, treffend.
Touche, aanraking; penseelstreek ; orgeltoets. (digen. toucheoreu, aanraken ; roeren, treffen ; aantasten, belee-toupeeren, krullen, eene haarkuif maken.
Toupet, kuif, opgezet voorhoofdhaar.
Tour, omvang; uitstapje, reisje ; beurt, rondgang; moeilijk werk; valsch haarvlechtsel. Tour-sk-tour, beurtelings. T. de baton, handgreep, gauwifjheid, ongeoorloofd windsbejag in ambtsbediening. T. de force, krachtzet, stoute, gewaagde daad.
Touri«t, tot uitspanning rondreizend persoon. TourmentAtie, tourmenteeren, z. 'Conn—. Tournëe, rondreis.
«ourneeren. draaien, wenden. (steekspel.
Tournooi, Tornooi, ridderkamp, krijgs« of ridderspel. Tournure, wending, geschiktste wyze van voordracht;
bonding, gestalte; bevalligheid.
Tout, alles, het geheel; tout au plu», op zyn hoogst, op zijn meest; tout amp; von», geheel de uwe, uw oprechte, toegenegen vriend of dienaar; tont conirne chez nou*, juist zoo als by ons ; tout de «uite, zoo dadelyk, oogenblikkelijk.
TAwer, toren, versterkt kasteel in Londen. Toxicologie, leer der vergiften.
tracasaeeren, plagen, kwellen, ontrusten.
TraoaaKcrie, plagerij, booze streek.
traceeren, afteekenen, schetsen, ontwerpen.
Tractant, verdrag, overeenkomst.
tractabel, handelbaar, gedwee. (bejegenen,
tracteeren, (iets) behandelen; (iemand) goed of kwaad Traditie, overbrenging; by monde overgeleverd bericht, traditioneel, door overlevering voortgeplant, tradueeereu, overzetten, vertalen.
Tradüctie, overbrenging ; overlevering aan een gerecht.
TraGok. handel, inz. met zelfvervaardigde fabrikaten;
koopmanabedrüf, nering.
Trafikant, handelaar In zelf bewerkte voorwerpen, trafibnoren. koopmanschap of nering drijven.
Tragud ie. treurspel; treurig voorval.
tragi-comi*ch. treurig-vroolijk.
TrngiruM, treurspeldichter.
tr^ciauh. treurig, droevig; trouramp;pelachtig.
Train. Trein, gevolg, gezamenlijk geschut van ten leger, legertros; reeks van wagens op de spoorwegen; gewone loop der dingen.
Trainurd, Trainour, achterblijver (bij een leger), traineeren, sleepen, trekken; op de lange baan schuiven, vertragen; sleepen, talmen of draleu.
Traineur, Z. Trainard.
traitabel, handelbaar.
Traite, z. Tratte.
Traiteur, gaarkok, ordinaris- of opentafelhouder. Trajéct, overvaart, overtocht; veer. (geschrift.
Traktaatje, kleine verhandeling, inz. kort godsdienstig Traktant, oathaler, gastheer, betaler der feestpartij. Traktante, onthaalster, gastvrouw.
Traktatie, onthaal; sinulpartVi ; lekkernij, versnapering. Traktement, bezoldiging, wedde, soldij; (ook;) = Traktatie.
Tramontane, de noordenwind in Italië; de noordster; de noordpool; de tramontanen verliezen, in verwarring geraken, het spoor bijster raken, de kluts kw\)t zijn. Tram%vav. spoorweg; paardenspoorweg.
traucliAnt, scherp, snijdend ; bits, vinnig.
Trancheeën, loopgraven (bij belegeringen). (ontleden, trancheeren, snijden, aan stukken snijden; voorsnijden, Trancheermen, voorsnijmes.
Trancheur, voorsnijder.
tranqnille. gerust, bedaard; gelaten.
Tranquiliteit. rust, bedaardheid; gelatenheid.
traua, aan gene zijde, over (iu samenstellingen met namen
van wateren, bergen).
Traniróctie, vereffening, minnelijke schikking, vergelijk, transaipijiiach, aan gene zijde der Alpen; (ook:) — ultra in on taan.
Tranncendant, zeer uitmuntend in zijne soort, transcendentaal, bovenzinnelijk.
Transcript, overgeschreven stuk.
tramp;nseat, dat ga voorbij, zij vergeten.
transfereeren, overdragen, verplaatsen; op een ander
overdragen (b. v. den eigendom, de bezitting). Transfiguratie, gedaanteverandering; verheerlijking van
Christus op den berg Tabor.
transfigureeren, van gedaante veranderen, vervormen. Transformatie, vervorming, horschepping, transformeeren, omvormen, een anderen vorm geven.
Transgressie, overstapping; overtreding (eener wet), transigeoren, tot stand brengen ; een vergelijk treffen,
tot eenc minnelijke schikking komen.
transitceren, doorgaan, doorgevoerd worden (van waren). Transitie, overgang van 't eene onderwerp op 't andere,
of van den eenen toon in den anderen; doorvoer, transitief, transitoir, overgaand op een ander. TrAnsito, doorvoor van waren; Transito-handel, handel met doorvoergoederen.
Translaat, z. Translatie. Translateur, vertaler. Translatie, vertaling, overdracht (van etn recht). Translocatie, plaatsverandering, overbrenging. Translnciditeit, doorschynendheid.
translnnArisch, bovenmaansch.
transmarijn, overzeesch. (zing.
Transmigratie, verhuizing, landverhuizing; zielsverhui-tranHinigreeren, wegtrekken, uitlandig gaan. TransmutAbel, voor verandering vatbaar, veranderlijk. Transmutabiliteit, veranderlijkheid.
Transmutatie, verandering, transmnteeren, verandc-Transpadaansch, aan gene zijde van den Fo. Transparant, doorschijnbeeld; lijnenblad (dienende om
recht te schrijven).
transparant, transparent, doorschijnend. Transparéntie, doorschijnendheid.
Transplantatie, overplanting ; verplaatsing, transplanteeren, overplanten ; verplaatsen, transponeeren, overzetten, een muziekstuk in een andere toonsoort omzetten.
Transpórt, vervoer, het vervoeren, overvoeren; verzending; vervoerloon, vrachtgeld, vracht; overdracht van eigendom); overdraging van een post op een andere rekening, van de slqtsom eener bladzijde op eene andere; (ook :) driftvervoering.
transportabel, vervoerbaar; overdraagbaar (van schulden en verbintenissen).
Transport4tie — Deportatie.
transporteeren, vervoeren; overvoeren; overdragen (b. v.
de som der rekenposten van het eene blad op een ander). Transporteur, hoek- of graadmeter. [anderen toon). Transpositie, verzetting, om- of overzetting (in een TransspirAtie, uitwaseming; uitdamping, transspireeren, uitwasemen (door de huidporiën); ruchtbaar worden, uitlekken.
Transsubstantiatie, overgang van de eene zelfstandigheid in de andere; inz. verandering van het brood en den wijn in het lichaam cn bloed van Christus in het sacrament des Altaars, volgens Katholiek dogma. TranssudAtie, doorzweeting.
transsndeeren, doorzweet en.
transversaal, dwars, overdwars.
Trapéxiam, ongelijkzijdige vierhoek, met twee evenwijdige zijden.
Trappist, lid der orde van la Trappe (de gestrengste
der geestelijke orden).
traqaeeren, eene drtff- of klopjacht houden, drijven. Trassaat, de betrokkene (van een wissel).
TritiiKant, trekker (van een wissel).
trasmeeren, trekken, een wissel afgeven.
Trastévere, het aan gene zijde des Tibers oostwaarts
liggende Romeinsche gebied.
Tratte of Traite, getrokken wissel.
Traumatica, wondmiddelen. (afmatten,
travailleeren, arbeiden (inz. met inspanning); kwellen, traverseeren, dwars doorgaan; dwarssprongen maken, travesteeren, verkleeden; belachelijk of koddig inklee-den; ernstige voorwerpen in schertsende bewoordingen voorstellen.
Travestoering, verkleeding; lachwekkende inkleeding. Travestie, lachwekkende of schertsende omschrijving of inkleeding, inz. van een gedicht, waarbij de vorm zoodanig veranderd wordt, dat hetgeen eerst ernstig was, nu lachwekkend is geworden.
Trawamp;nt. begeleider, lijfwacht; bijplaneet, maan. Tréfle, klaveren (op de speelkaarten).
Treillii*, traliewerk, tralievormig latwerk.
Trein, z. Train.
Trema, deelteeken (twee punten op eene klinkletter), tremando, bevend, sidderend, trillend.
Tremhlant. Tremulant, triltoon. siddertoon, triller, tremuleeren, trillen, inz. van stem of toon.
Trente-un, trente-et-un, een-en-dertig (zeker kaartspel). Trepaan, schedelboor, panboor.
trepaneeren, de hersenpan, doorboren.
Trc«alven, kinderen uit de vermenging van Mestiezen en
Indianen geboren.
Tresór, Trezoor, schat; schatkamer.
Treuse, goud- of zilverboordsel; haarvlecht.
Trezoor, z. Tresor.
Trezorie, Trozorerie, schatkamer.
Trezorier, schatmeester, rentmeester. (sonen.
Triade. Trias, drietal, drieheid; verzameling van 3 per-Triakel, Z. Theriakel.
Triamp;ngei. driehoek ;. driehoekig stalen slaginstrument in
de Turksche muziek.
triangulair, driehoekig; triangulaire getallen, z. tri-
gonaal-getallen.
trianguleeren, metingen door driehoeken verrichten. Triarchie, drieheerschappij, driemanschap.
Trias, z. Triade.
tribueeren, toekennen, toeëigenen; schatting betalen. Tribulamp;tie, beangstigen, verontrusten, kwellen. Tribunaal, rechterstoel, gerechtshof, rechtbank.
Tribüne, spreekgestoelte; verheven plaats voor het volk
in verfcaderzaleu; galerij in de kerken.
tributair, schatplichtig.
Tribuun, gemeensman bij «le oude Romeinen, hoofd eener
Tribui* of volksafdeeling.
Tribuut, opbrengst, belasting, cijns.
Thidiinen, zeer kleine wormpjes of maden, die in het Vleesch der meeste zoogdieren, inz. der varkens leven ; menschen die zulk varkensvleesch (ongekookt) eten sterven onder de bitterste smarten.
tricolor, driekleurig:. Tricolor, de driekleurige amarant; (ook:) de Fransche vaan.
Tricot, gebreid werk.
Trictrac, Italiaansch spel, tusschen twee personen op
een bord, met dobbelsteenen, tiktakspel, bakspel. Tricluum, tijd van drie dagen ; inz. driedaagsche boetetijd bij de Katholieken, bestaande in biechten enz., aalmoezen geven, aanhoudend kerkgaan, en geleid door paters Redemtoristen.
triëunaal, driejarig.
triest, triestig, z. tripte.
Trifólium, drieblad, klaver.
trigonaal, trigóniscb, driehoekig; triganaal-getallcn,
driehoekige getallen (als: 1, 8, 6, 10, 15, enz.). Trigonometrie, driehoeksmeting.
Trigónum, Trigoon, driehoek. (den derden rang.
Trillioen, duizendmaal dui/.end billioenen, millioen van Trilogie, drieheid; deeling in drieën.
Trimémtcr, drie maanden, vierendeel jaars.
Trimoerti, drieënheid der Indiërs.
Trinitariëm, Trinitamp;riitaen, drieëenheidsbelijdcrs. Triniteit, drieëenheid.
trinómiMch, drieledig, drievoudig (van vrienden.
Trio, driespel, driestemmig muziekstuk ; klaverblad, trits Triomf, enz., z. Triumf, enz.
Tripel, grauwgele, magere en droge steensoort, die men tot polijsten gebruikt. (drievoudig verbond,
tripel, triple, drievoudig, drieledig. Triple-alliantie, tripleeren, verdrievoudigen.
Tripliciteit, drievoudigheid. (of dupliek.
Tripliek, beantwoording van het tweede verweerschrift Triplum, het drievoudige.
triste, triewt, trientig, treurig, droefgeestig, bedroefd. Tritbeïsme, driegoderij, geloof aan drie goden.
Triton, zoon en begeleider van Neptunus; Tritons, la-Trits, drietal (trio). (gere zeegoden.
Trituramp;tie, lljnmaking, fijnwryving, enz.; het vermalen der spijzen tusschen de tanden, tritureeren, fijn wrijven, fijn stooten, enz.; vermalen. [feeren). Triumf. Triomf, overwinning; zegefeest (z. ook irium-triumfnnl, triumfcntelijk, triiimfeerend, zegepralend ; juichend.
triumpheeren, zegepralen; juichen ; (bu de oude Romeinen ;) een triumfof zegepralenden intocht houden. Triumvir, drieman. Triumviraat, driemanschap. Trivialiteit, platheid; onbeduidendheid, nietswaardigheid. Trocart, Trofcquarts, Troquart, driesnijdende wond-
heelersnaald tot aftapping van water, enz.
Troep, z. Troupe.
Trogloditcn, hol-, spelonkbewoners; (ook :) mijnwerkers. Troisquart», z. Trocart.
Trojaansehe (het) paard inhalen, zelf zyn vijand of
zön verderf binnenvoeren.
Trombe, trompet, ook typhon (z. aid.).
Trorabóiie, bazuin.
Tronie, aangezicht, gelaat; (pop.) bakkes, tronqueeren, afstompen, verminken, besnoeien.
Trópe, TrópuM. oneigenlijke, figuurlijke uitdrukking;
redefiguur, redesieraad.
Tropee (niet Trophee of Trofee), zegeteeken. Tropen, zonnckeerpunten.
Trópiei, (sing. Trópieu») keerkringen. Tropicu»eangt; cri, kreefts- of noorderkeerkring. T. capricörni, steenboks- of zuiderkeerkring.
tropisch, oneigenlijk, beeldsprakig; (ook:) tot de keerkringslanden hehoorend, daar te vinden.
Troquart, z. Trocart.
troqueeren, ruilen, ruilhandel drijven. (pakkage.
Tros, hoop, menigte; zware bagage van een leger; krygs-trotteeren, draven.
Trottoir, opgehoogde steenweg of voetpad van steenen
lanes de huizen, langs bruggen en kaden. Troubadour, middeleeuwsch minnezanger.
Trouble, wanorde, verwarring; volksopstand, troubleeren, troebel maken, verontrusten, storen. Trou-tnatlame, zeker kamerspel met 13 ivoren balletjes. Troupe, Troep, hoop, menigte; (ook:) rondreizend gc-
zelscuap tooneelspelers.
Trouvêrc, Trouvérre, Trovatóre. Koord-Fransche minstreel of minnedichter in de middeleeuwen. (gel. Trumeau. wandruimte tusscheu 2 vensters; penantspie-tüa res Agitur, uw belang staat op het spel.
Tuba, buis; trompet.
Tubercüle, knobbel, bult.
tubercnleus, knobbelig.
tubereus, knobbelig, bultig, ruw.
Tuberofts. O. Indische herfsthyacint.
Tuberpsiteit, knobbeligheid, bultigbeid ; buil, gezwel. Tubus, buis; kijker, verrekijker. (te Parijs.
Tuilerieên. beroemd koninklijk paleis en openbare tuin Tulband. Turksch hoofddeksel; (ook:) tulbandrormig ge-Tüle of Tülle, netvormig gazen weefsel. (bak.
Tumuli, oude graven of grafsteden.
Tumult, opschudding, oploop, oproer, alarm.
Tamnltnamp;nt, onrustmaker, rustverstoorder, tumnltaeeren, opschudding verwekken.
Tunica, Oud-Romeinsch onderkleed; (ook:) overkleed der B. K. diakens en subdiakens (z. Dalraamp;t?»»^ lt;nnVO
kort vrouwenoverkleed.
Tunnel, onderaardsche weg, inz. die onder Tu quoque ! ook gü I Tnrbamp;tie, verwarring, stoornis.
tnrbeeren, verontrusten, beroeren, verwarren, storen, turbulent, woelig, onrustig, onstuimig.
Turbulentie, onrustigheid, onstuimigheid. (steen.
Turkooi», ondoorzichtige blauwgroene edelsteen; tand-TurlupinAde, laffe grap of woordspeling.
tutelair, als voogd handelend; tot de voogdij behoo-
rend; beschermend.
Tuteur, Tutor, voogd, beschermer.
Tutti, spel of zang van allen te geljjk; — quanti, enz.,
de geheele bent, — kliek.
Twist, Engelsch machinaal katoengaren; (ook:) drank
uit brandewijn, bier en eieren.
Tympaan. ouderwetsche handtrommel, hakkebord; trommelvlies in 't oor; vierkant raam eener gewone drukpers, waartegen het te bedrukken vel wordt gelegd. Type, z. Typu*.
Typhomanie, ijlhoofdigheid met verdooving.
Typhon, heette, verderfelijke zuidenwind, meestal een
orkaanachtige wervelwind.
Typhus, gevoelloosheid; aanstekende koorts met verdooving, inz. zenuwkoorts.
typisch, voorbeeldelyk ; op bepaalde tijden wederkeerend. Typograaf, boekdrukker. Typosraphie, boekdrukkunst. Typograghisch, tot de boekdrukkunst behóorend. Typometrie, landkaartendruk, kunst om landkaarten als
boeken te zetten en te drukken.
Typotheet, letterzetter, zetter.
Typus, Type, afdruk; voorbeeld; gietvorm; gegoten drukletter; regelmatige wederkeer eener ziekte of koorts. Tyramp;n, heerscher; dwingeland. (en strengheid.
Tyrannic, dwingelandij; wreedheid, willekeurige hardheid tyrannisch, tyranniek, als een dwingeland, wreed, tyranniseeren, als een dwingeland regeeren ; hard, wreed 'of willekeurig behandelen.
U. «I. n. = utriüsquc juris doctor, doctor der beide u. s. = ut süpra, als boven. (rechten.
alt. 3= ultimo, op den laatsten dag (der maand).
Ubert«it, vruchtbaarheid, volheid, overvloed.
nbi hénv. ibi p4tria, waar mij wél gaat, daar is
mijn vaderland.
Ubiquitamp;riMen of Ubiqnistea, Luth. belijders van de alomtegenwoordigheid des lichaams van Christus in het brood des Avondmaals.
Ubiqaiteit. het overal-zijn, de overaltegenwoordigheid. 3Jk4se, bevel van den Russischen keizer, kabinets-order. Ulaan, Poolsch lancier.
Ulcer4tie, verettering, zwering; (fig.) verbittering, uloereeren, zweren, etteren.
uleereu*, etterig; vol zweren.
Clema'a, rechtsgeleerden «n geestelijken bij de Turken. U'le^el (it. olivella', (eig. een oUifje) bekende lekkernij,
doorgaans in een papiertje gewikkeld.
Ultima ratio, laatste grond, — toevlucht.
Ultimatum, laatste verklaring, laatste voorslag bij een
onderhandeling of vergelyk; slotzin, slot- of eindwoord, nl'timo, op den laatsten dag der maand I b.v. uit0. Febr.,
op den laatsten Februari); ultimu», laatste.
ul'tra, aan gene zijde, over; verder; verregaand, overdreven. Ul'tra's, overdrijvers, overspannen menschen, die uit hartstocht en vooroordeel geen maat houden ; (vandaar:) ultra-liberaleu, ultra-royalisten, ul tra-revolution-nairen, enz.
Ultramarijn, bergblauw, hemelsblauw (overzee-kleurgt;. ultramontaan, ultramontaausch, eig. aan gene zijde van 't gebergte, inz. van de Alpen; (vandaar:) overeenkomstig met den geest en de grondstellingen van het pausdom.
Ultramont^nen. belyders dec leer van 's pausen onfeilbaarheid en voorstanders van zyn oppergezag in Kerk- en Staatsleer.
Ultramontaniame, leer en toepassing van het stelsel der algemeene pauselijke oppermacht in Kerk en Staat. Umber, Umberaarde, donkerbruine aardverf.
unaniem, eenstemmig, eensgezind. (en gezindheden. Unanimiteit, eenparigheid, overeenstemming in gevoelens uneiale letter*, (bij boekdrukkers) groote beginletters. Uncle Sam, z. onder Sam.
unctie, zalving.
Undulamp;tie, golfsgewijze beweging, golving. (melen,
unduleeren, zich golfsgewijze bewegen, dobberen, schom-U'nguibu» et rómtro, met hand en tand.
U'nie, vereeniging; eendracht; kerk-, geloofs- of staten-
vereeniging, inz. de Vereenigde Staten van N. Amerika, uuiek, (fr.) unique, eenig, alleen in zijne soort; won-uniëeren, vereenigen. (derlyk.
uniform, eenvormig, gelijkvormig.
Uniform, krijgsmans-dienstkleeding.
Uniformiteit, gelijkvormigheid, overeenstemming.
23
UfiiKünilu». eeniggeborene (Zoon Gods); de bulle Uni-genitus, eene bul. door paus Clemens XI in 1713 tegen de bisschoppelijke clerezie of Jansenisten uitgevaardigd, unilateraal, eenzijdig (b. v. zulk oen verdrag'. UoiouUt, ineensmelter van godsdienstige gezindheden. uuioniwtiHch, vereenigend, naar eenheid strevend, unique, z. uniek.
unisóue, gelijkluidend, van gelijken zin.
UnitariuN. eenbeidsbelyder, bij, die slechts één persoon
in de Godbeid aanneemt.
Uniteit. elk ding op zich zelf; eenheid; eendracht; ge-iijkvormigheid; (ook:) de broedergemeente der Hern-tnivalven, eeuschalige schaaldieren. (butters.
Universaliteit, algemeenheid,
universaal. universeel, het geheel betreffend ; aan allen gemeen, zonder uitzondering ; universeele erfjjeuaam, eenig, uitsluitend erfgenaam. UniversAlia, algemeene voorwerpen. _ ] .
Universiteit, gezamenlijkheid; hoogeschool, ook (minder goed) academie geheeten.
Universum, heelal, wereldgebouw.
uno animo, eensgezind, eenparig.
UrAnia, de bemelsche, de muze der sterrenkunde. Uranographie, hemelbeschrijving, beschrijving des ster-Uraaologie, hemelkunde. (renhemels.
Uranoscoop, hemel-, sterrenkijker.
Uranoscopie, hemelbeschouwing, hemelwaarneming. Uranometrie, hemelmeting.
Uranus, oudste der goden ; naam eener planeet.
urbaan, steedsch ; wellevend, beleefd, hupsch. Urbaniteit, steedsche beschaving, welgemanierdheid. U'rbi et órbi, aan stad en wereld.
urgeereu, drijven, dringen, dwingen.
urgent, dringend, geen uitstel gedoogend.
Urgentie, dringende nood, nooddrang.
Urias-hrief, een voor den overbrenger gevaarlijk, ^der-felijk schrijven (gelijk dat van koning David aan Joab). Urinaal, pisglas, pisflesch.
Urine, pi».
urineeren, zijn water loozen, wateren, pissen.
Urne, waterkruik; aschkrnik, lijkbus ; stembus.
Urolith, pissteen. Urologie, pisleer.
Uromantie. piswichelarij, piskijkerij.
UrowUoop, pisbeschouwer, piskijker. , ■,
Urphéda, Urpbede. Urfehde, zoeneed (bij oe oude Duitschers de beëedigde verklaring geen wraak te zullen nemen). , Urselienen, leden eener nonnenorde, die zich met de opvoeding van jonge meisjes en met de verpleging van zieken bezighoudt.
UsAge, Usance, UsAntJe, gebruik, gewoonte; handelsgebruik, gewoonterecht.
U'«o üf Uetancc, wisselgebruil:. gewone bctaliii^stermijn, ééne maand zicht; ILIoo-wihkoI, wissel, welks vervaltijd a UNO bepaald is.
uttnoel. in gebruik, naar ile gt;r«woonte, gebruikelijk.
IJnufruutuAriuN. vruchtbruiker, vruchttrekker.
UMufructue. U«ufrui(, vruchtgebruik, vruchttrekking van eens anders eigendom, lijftocht.
Uftijre, (weleer eenvoudig rente, interest, nu:) woeker, woekergeld, woekerwinst, woekerrente.
Usurpateur. overweldiger, onrechtmatig bezitnemer.
IjKurpAtie. wederrechielijke bezitneming; onrechtmatig bezit. (worden, overweldigen.
u«iir|»(;ereii, op eene wederrechtelyke wijze iets meester
UtenMiliun, bruikbaar gereedschap, werktuigen.
Ult;erini, kinderen van ééne moeder.
Uterus, baarmoeder.
iiiile düici, het aangename aan het nuttige (paren).
UtilrsAfie, tenuttemakinjc, aaKwending.
utiliseeren, te nutle maken, gebruiken.
Utiliteit, bruikbaarheid, nuttigheid, voordeelighsid.
Utopia, een gelukkig land, dat niet aanwezig is, een zoogenaamd Luilekkerland. (De uitdrukking is ontleend aan den roman van Tbomas Morus '/Utopiaquot;).
Utópiiicli, UtopiaanMch, nergenshuizig, ingebeeld.
UtopiMt. nergensthuis, Luilekkerlander; staatkundige, die zich met onuitvoerbare verbeteringsplannen bezighoudt.
UtraquiHtcn, partij der Hussieten, die het genot des Avondmaals onder beiderlei gestalten (sub utrAque forma) verlangde.
ut rétro, gelijk op de voorgaande bladzijde, als achter.
lit Miipra, als boven, gelyk vooraf.
V, als romeinsch getal, = vijf.
v. = verte, keer om (het blad).
V. Igt;. !♦!. = Verbi divini miniHter. dienaar van 't
goddelijk woord.
V. 1*1. (in almanakken) = volle maan.
viii. of y. = vide en videatur ï zie, men zie, sla op 1 viz. = vide licet, namelijk, of: gelijk licht te zien is. v. p. of v. »». = volti prè»to of volti «iibito, sle spoedig om (het muziekblad).
va t hot gelde ! het zij 1 kom op ! va lianque. liet gelde
de bank'of den ganschen geldvoorraad des bankhouders, vaag. z. vagne.
355
vacant, openstaand, onbezet,
Vacdmtie. oppns?cvallpn plaats; rusttijd, beroepsvrijheid;
opschorting der werkzaamheden.
VacAtie, het vrij-zijn van eene verplichting, opbrengst, enz.; (ook:) zitting, elke tijdruimte, die openbare personen aan deze of gene zaak besteden.
Vacatuur, bet openvallen, openzyn van een post; onvervulde bediening.
'Vaccinatie, koepokinenting.
Vaccine, kotpok ; koepokstof; koepokinenting, -vaecinceren, de koepokken inenten. (den.
vaceeren, openstaan, onvervuld zijn; (ook:) zitting hou-VaciliAtie. weifeling, besluiteloosheid.
▼aciileercn, wankelen, weifelen, besluiteloos zijn. Vacufteit, ledigheid, het ledig zijn ; nietigheid, Edelheid. V*cunm, ledige ruimte, ijdel.
VAde-mécum, eig. (ga met mij, begeleid mij); voorwerp, dat men steeds bij zich draagt, inz. zakboek, bandboekje. ITadimónium, borgtocht; beloofde verschijning voor 't gerecht. (i«I
vae Bóli ! wee hem die alleen (aan zün lot overgelaten) vae victi» ! wee den overwonnelingen!
VA|;abond. rondzwerver, landlooper.
Vagabondage, landlooperij.
vaga boude eren of vageeren, omzwerven, als landlooper ronddolen.
Vagebond, (fr.) Vagabond (z. aid.).
vageeren. z. vagabondeeren.
Vagina, de moederscheede.
-vague, vaag, (lat.) in vamp;go, onbepaald ; onduidelijk ;
weifelend in uitdrukking.
valabel, geldig, rechtsgeldig; aannemelijk, van goed aUooi. v4le ! vaarwel! leef gezond ! Vale, het afscheid, vaarwel, -valeeren, gelden, waard zijn. (sukkelende.
Valetudinaire, (fr.), Valetudinfcriua (lat.) ziekelijke, Valeur (fr.), Vamp;lor (lat.), waarde; geldigheid (b. v.
eener muntspecie): Valeur re^ne, waarde genoten (op valide, geldig; geldig in rechten. [wissels,
valideeren, geldig maken; voor goede betaling gelden. Validiteit, rechtsgeldigheid eener zaak.
VAlor, z. Valeur.
valneeren, valuteeren, valveeren, schatten, waardee-
ren; de waarde eener munt bepalen.
Valuta, waarde, geldswaarde; muntvoet; inz. wisselwaarde, valveeren, z. valueeren.
VAlvulae, klapvliezen.
Vampyr, bloedzuiger, groote Amerikaansche vleermuis. Vandalen, Wand41en.waarschijnlijk een Slavische volksstam. die in de 5de eeuw al de kunstwerken in Bome vernielde; (vandaar:) Vandalisme of Wandali»-me, barbaarsche vernielingswoede, aan kunstwerken gepleegd.
Vanille, O. en W. Indiacb gewas, en de peulvormige zaadhalsels daarvan, die inz. tot de bereiding der chocolade gebruikt worden.
vaniUUum, ijdelbeid der ijdelbeden.
Vaniteit (lat. Vinita»), ijdelbeid; vergankelijkheid, 'vanteeren, roemen, pochen.
'Vanterie, snoeverii, gepoch, grootspraak.
Vapeur, damp; Vapeurs, maagdampen, opstijgingen ;
(ng.) kwade luimen, grillen (inz. van vrouwen).
va po reu», vol dampen; aan va peur s onderhevig. Varia, allerlei, verscheidenheden, gemengde zaken, -variabel, veranderlijk, onbestendig.
VariAnten (of -variae lectiónes), verschillende leeswijzen van een tekst.
Variatie, verandering; verscheidenheid.
Varicéllen, valsche pokken, waterpokken, windpokken, -variëeren. afwisselen, veranderen; (fig.} verschillen, onstandvastig zijn, weifelen.
Variëteit, verscheidenheid, afwijking, speel- of bastaardsoort (van planten of dieren).
Vamp;rinas, rooktabak (uit Yarinas in Venezuela). Variólen (lat. Variolae), pokken, kinderpokken, varioleu», naar pokken gelijkende.
Varioloiden, gewijzigde pokkken, onechte pokken. Véaal, z. V4zal.
Vase. Vaa», vat; pronkvat; kunstige bloempot.
Vazal, leenman, dienstman; afhangeling.
Vaticaan, pauselijk paleis en hof te Rome op den Vati-
caanschen berg; de pauselijke regeering zelve.
-va tout! om alles (wat op het spel gezet is) te gelijk. Vaadeville, volkslied; straatlied; inz. klein tooneelstuk
met ingevoegde liedjes naar bekende zangwijzen. Vaudevillist, dichter van vaudevilles.
Vanxhall, prachtige lusttuin, verzamelplaats tot openbare vermakelijkheden in warme zomernachten onder fraaie verlichting, muziek, enz.
Védas, oude gewyde boeken der Hindoes, in 't Sanskrit geschreven.
Vedétte, ruiterwacht, rondgaande schildwacht te paard;
schilderhuis op den vestingwal.
Vegetabilia, plantgewassen ; plantenspijzen.
Vegetatie, plantenwasdom; plantenleven.
vegeteeren. groeien ; (fig.) een plantenleven leiden, vehement, hevig, geweldig, driftig.
Veheméntie, hevigheid, drift, onstuimigheid.
Vehikel, (lat.) Vehieulum, voertuig, voermiddel, gelegenheids- of bezorgingsmiddel; hulpmiddel (een ouwel, b. v.j om eene leelijk smakende medicijn in te nemen. 1 Veillenee, nachtlampje, tevens dienende tot warmhou-ding van hetgeen zich in een boven de vlam geplaatst voorwerp bevindt; klein rustbed.
Veine, ader; z. en veine.
Veitsilan#, flf. Vite«-dan», z. Tarantala-daim. Velijn, eig. perkament-papier; zeer fijn en glad papier. Velleïtelt, het kracht- en werkeloos willen, halve wil, die
zonder uitwerking blijft.
Velóce, gezwind; Velócita, gezwindheid, vlug. Volociméter, snelheidsmeter.
Velocipede = DraiMine (z. aid.).
Veloeiteit, snelheid, gezwindheid.
velouteeren, een iluweelachtig aanzien geven.
venaal, veil, te koop; omkoopbaar.
Venaliteit, veilheid; omkoopbaarheid.
Vendetta, b'oedwraak, doodelijke haat en vijandschap. Véndita, verkoopplaats; vergaderplaats (ook Venta). Venditie, verkooping ; verkoop.
Vendu, veiling, openbaar. Vendu-hui», verkoophuia, venerabel, vereerenswaardig, eerbiedwaardig. Veneramp;bile, het hoogwaardige in de R. K. Kerk; de gewade hostie.
VenerAtie, vereering, eerbiediging, eerbied, ontzag, venereeren, vereeren, eer bewijzen, ontzien.
venéri«cli, veneriek, met de venus- of weliuatziekte besmet; tot die zir-kte behoorend veneuM, tot de bloedaderen behoorend.
Vénia, oogluiking; verlof; het veniam setatii* bekomen, vóór den tijd meerderjarig verklaard worden. Véni, vidi viei, ik kwam, ik zag, ik overwon.
Venta, spaansche herborg, eenzaam liggende herberg aan
den grooten weg (z. ook Vendita).
Ventiel, lucht- of windklep
Ventilatie, luchting, luchtverversching; Ifig.) nauwkeurig onderzoek ; breedvoerige uiteenzetting.
Ventilator, luchttrekker, windvang; luchtreiniger, ventileeren, luchten; iets rijpelijk onderzoeken, schiften ; gerechtelijk behandelen.
Ventriloquéntie, buikspreekkunst.
Ventriloquiitt. buikspreker.
Vénus, godin der schoonheid en liefde; (f.g.) schoonheid en aanvalligheid; wellust, onkuischheid; (ook:) de planeet tusschen Mercurius en de Aarde, de Morgenster of de Avondster.
verabuseeren (zich), zich vergissen.
veraccijnsen, belasting of pacht opleggen; den accijns betalen.
Veraciteit, waarheidsliefde, oprechtheid.
Veramp;nde, open zaal of zomerprieel langs een huis; voor-
uitgebouwd open gedeelte eener woning.
vera»»ureeren = annureeren.
verauctioneeren, openbaar verkoopen, in veiling brengen. Vérba, woorden (sing. Verbum, woord, werkwoord). Vér ba volant, acripta manent, woorden vlieden heen,
maar geschriften blyven.
verbaai, woordelijk ; verbale injürie. openlijke belee-
diging door beschimpende, onteerende woorden. Verbaal = Proees-verbaal fz. aid.).
verbaliseeren, mondeling behandelen; (ook:) onnutte
woorden gebruiken.
verbeui», woordenrijk; wijdloopig, breedvoerig. Verbiage, woordenvloed, groote woordenomhaal. Verbositeit, woordenrijkheid; breedvoerigheid.
Verbum, woord; werkwoord; V. transitivum, activum, overgankelijk, bedryvend ww.; V. intrauaitivum, neutrum, onvergankelijk, onzedig ww.; V. pa^ttivum, lijdend ww.; V. reflexivum, terugwerkend, wederkeerend ww.; V. reciproeum. weerzijdswerkend, wederkeerig ww.; V. imperatonale, onpersoonlijk ww.; fre-
quentativum, herhalingswerkwoord; V. auxiüare, hulpwerkwoord; V. anómalum, of irvegulare, onregelmatig ww.; V. defectivum, een (in de verbuiging) gebrekkig of onvolledig ww.
Verdiet, uitspraak, beslissing van gezworenen, vergalnppeeren (zich), zich overijlen, een misslag begaan uit onbezonnenheid of drift.
verbvpotbeqneerea, als onderpand doen inschrijven. Verificateur, echtheidsonderzoeker.
Verificatie, waarheidsstaving, bekrachtiging; nader onderzoek. verificeeren, verifiëeren, de deugdelijkheid eener zaak staven, bekrachtigen, bewaarheden, verinter^fttcn. de renten van het kapitaal laten oploopen;
(ook : | renteloos liggen.
veritabel. echt. onvervalsclit,
Vérita» (lat.) Véritê (fr.J, waarheid.
Vermalndijcu, vervloeken, verwenschen. (dels.
Vermicelli, draadvormige meelknoedels, Italiaansche knoe-vernaal. tot de leute behoortnde, voorjaarachtig. Vernier, z. üionius.
verprncerieeren, door processen of rechtsgedingen verliezen. [paarlen, enz.). Verrolerie, allerlei kleine glaswaren (glaskoralen, glas-Ver». elke regel van ten gedicht; (doorgaans:) verzen koppeling, afdeeling van een gedicht (couplet, strophe, stanze); gedicht, «liclit^tuk.
vcr*ale letter* of Versamp;len. jrroote aanvangletters, ▼ersatiel, veranderlijk, wuft.
Ver«atiliteit, onbestendigheid, wuftheid.
ver»eeren, zich met iets bezig houden, mede omgaan;
— in gevaar v., gevaar loopen, in gevaar zyn. Vér»ie, wending; vorm of inrichting van een verhaal; Versificatie, versbouw, verzenvorming. (vertaling,
▼enificeeren, verzen maken, in dichtmaat brengen. , vertebraal, tot de wervelbeenderen behoorend. verticaal, loodrecht; verticale lijn, loodlijn.
Vérve, geestdrift, verbeeldingsgloed, kunstenaarsvuur, dichtvuur.
Vesicatórium, trekpleister, Spaansche-vliegpleister.
'Wesper, namiddag-godsdienst, avondmis.
Vesperbrood, vóóravondbrood.
vesperen, in den vóóravond eten. (eene planeet.
Wé»t«, godin des vuurs, der zedigheid en kuischheid: (ook:) WeatMlach, kuisch, eerbaar, ingetogen.
'WestAlen, Ve«t«al*che maagden, priesteressen van Vesta; (fig.) streng zedige, kuische maagden. (kamer. Westibule, voorhof, voorzaal, voorhuis; (ook wel;) voor-weatigia, voetstappen, sporen.
Véteraan, oud soldaat, beproefd krijgsman; ervaren of
beproefd geleerde, kunstenaar enz.
Veterinaire (fr.), VéterinAriua (lat.), veearts, veterinaire achool, veeartsenyschool.
vréfo, ik verbied, verwerp; (als sub.) verbod, verwerping;
het verwerping»- of ontkenningsrecht van een vorst. VexAtie, plagerii, verontrusting ; ergernis, krenking, vexeeren, kwellen, plagen ; onrecht aandoen.
Via, weg; middel; via (op brieven, passen, enz.), over (met aanduiding van den te nemen weg, b. v. via Mar-•eille. over Marseille).
Viaduct, boogbrug over een weg, eene rivier, enz,, aan-
gelegd, inz. ten dienste van een spoorweg.
ViAticnm, reis- of teerpenning; communie der stervenden. Vibratie, slingering; trilling der snaren, der stem. vibreeren, slingeren, schommelen, trillen.
Vicariaat, plaats- of ambtsvervanging ; waarnemend bestuur ; bediening van eenen vicaris.
VicAria, ITicamp;riua, ambts- of plaatsvervanger; hulpgeestelijke ; kapelaan; hulpprediker vice, in plaats; (in samenstelling) onder- of waarnemend, b. v Vice-admiraal, ondervlootvoogd; Vice-conanl, tweede consul.
Vices, beurtwisselende ambtsverriehtingcn; iemands vicea bekleeden, zijne ambtsverrichtingen waarnemen, vice versa, in omgekeerden zin, heen- en weer, naar eene
plaats heen en van daan terug.
viciëns, gebrekkig, verkeerd, ondeugend, slecht.
Vicinale wegen, by wegen, buurtwegen, zulke wegen, die
geene post- of straatwegen zijn.
Vicomte, bezitter eener heerlijkheid (Vicom(é) in Frankrijk : ook een bloote adelijke titel.
Victiem, offer, slachtoffer.
Victis honor of bonos, (de) eer aan de overwonnenen. Victória zege, zegepraal, overwinning.
victoriëas, zegevierend, overwinnend.
VictnAliSn, levensmiddelen, mondvoorraad. Victnalie-want, al wat aan boord als schaftgerij wordt gebruikt, kommaliewant.
vide, videAtnr, zie ! men zie er op na I videlicct, namelijk, zooals. (meening, gevoelen,
vidétur, het schynt, mij dunkt; het blykt; (als sub.) vidi, ik heb (het) gezien.
Vidimamp;tie, bekrachtiging der juistheid van een geschrift,
goedverklaring.
vittimeeren, voor echt verklaren, voor gezien teekenen. ▼if, levendig, wakker, fiksch. vlug.
Tieil4nt, waakzaam, bij de hand.
oppasser, spion ; naam van zekere openbare nj-tnigen tot vervoer van personen inde steden, huurkoetsje. Vigilantie, waakzaamheid, zorgvuldigheid.
Tigilreren, waakzaam zijn. scherp toezien, oppassen. Vigiliën, nachtwaken ; nachtelyke gebeden voor 't ziele-
heil eens overledenen vóór de beaarding.
Vignèt, druksieraadje (in boeken).
Vigogne, schaapkameel in Peru, peruaansch schaap ; (ook:) de schoonste en fijnste wol (die dit dier oplevert), V i g o g n e-w o 1.
vigoureu», sterk, vol levenskracht, wakker.
Vigaeur. (lat. Vigor) kracht; kloekheid ; nadruk, vilain, laag, gemeen, snood ; ontuchtig.
vilipendeeren, geringschatten, minachten. Vilipendéntie, geringschatting, minachting.
Villa, landhuis, landgoed.
Villositeit, ruigheid, vlokkigheid.
Vindicatie, terugvordering eener ontvreemde zaak. ▼idicatief, straffend, wrekend; wraakzuchtig, vindiceeren, als eigendom in het bezit nemen of terug-VinificAtie, wgnbereidingskunst. (vorderen.
Vinomèter wijnmeter, werktuig tot onderzoek van de
hoedanigheden des wijns.
Violatie, schending, onteering.
violeercn, schenden-, onteeren, verkrachten.
violent, gewelddadig, onstuimig, vinnig.
Violèntie, gewelddadigheid, geweldenarij.
violët, paars. Violèt, de paarse kleur; (ook;) het viooltje (z. aid. t.
Violine, discantviool, de gewone viool.
Violinist, vioolspeler.
Violoncél, kleine basviool, knieviool.
Violonist, basvioolspeler.
Viool, armviool, basviool.
-viooltje, bekend paars bloempje, zinnebeeld der bescheidenheid en nederigheid.
VirAgo, mannelijk vrouwspersoon, manwijf, driedekker. Virginiteit, maagdelijkheid, maagdelijke staat, ongereptheid, onbevlektheid.
Virgo, de Maagd (sterrenbeeld des dierennems).
viriel, mannelijk, tot den man behoorend.
Viriliteit, mannelijkheid.
virtuaal, virtueel, krachtig, innerlijk vermogend; naar de kracht of beteekenis geldend; virtneele kracht, eene wel voorhanden, maar voor't oogenblik niet werkzame kracht. (zenlijke geldigheid. Virtualiteit, vermogende kracht, werkingsvermogen; we-
Virtuooa, meester in eene kunst, vooral in de muziek. Wirtuo»l««it, groote kunstvaardigheid, meesterschap in
^de uitoefening eener kunst.
virnlent, etterig, — ie ettering. (nen voor gezien.
WMa, getuigenis van iets gezien te hebben, het teeke-vi»-a-vi», tegenover. Vi«-a-vi», iemand, die (by den j?!* ,^a,n .tafel) tegenover een ander geplaatst is; (ook:) dubbelklavier; smal koetsje, dat voor en achter maar eene zitplaats heeft. len dergelijke,
walseerder, ijkmeester; rooier; onderzoeker van passen ^•eoren, mikken, turen; beoogen, (naar iets) streden; den inhoud van een vat met den viseerstok onderzoeken of meten ; (ook :) een pas, enz. doorzien en bekrachtigen, voor gezien teekenen.
viaibel, zichtbaar; klaarblijkelijk; (ook:) bü de hand, te «preken, zonder belet, gereed om bezoek te ontvangen. «3*ibiliteit, zichtbaarheid.
Yivie, het zien, de aanschouwing, inzage; ter-vi*ie-lig-gen. openlijk ter inzagre liegen, z. ook Visioen, Visie, droombfeld, nachtgezicht, herserischim, inbeelding. Visier, helmschuif. helmklep; mikijzer aan achietaeweren ;
'OOk:) oog, gezicht, h. v. icln in 't vizit;r krijgen, net in t ocg krijsen ; iemanil iet» in quot;quot;t visier Zfjj-gen, hem iets in 't «czicht zeggen, iets grofs toevoegen ; look:) staatsraad of minister des Turkschen keizers, Oroot-visier, opperste staatsambtenaar in het Turksche rijk.
Visionnair, ziener, geestenziener, mensch vol zotte inbeeldingen.
Visitatie, onderzoeking; huiszoeking ; bezoekin?. tuchtiging ; ook:) het bezoek der maagd Maria aan Elizabeth «Manae Visitatio).
Visite, bezoek, opwachting ; inz. artsenbezcek. Visite-kaartje, bezoekkaartje. Visite-kamer, bezoek-kamer; eaz.
-visiteereu, bezoeken, een bezoek geven; gaan zien, onderzoeken, doorzoeken, bezichtigen.
Visiteur, bezoeker ; onderzoeker; beziener, peiler; vry-metselaar, die eene loge bezoekt, waarvan hij geen lid 18 (Broeder-Visiteur).
Visórium, mikpunt; (bü letterzetters:) kopijhouder. Vista, zicht, vertooning van een wissel.
Visum repértum of respéetum bericht van (genees-of
heelkundig) onder/oek, schouwverslaif.
Vita, leven ; V. brèvis, ara lónga, het leven is kort,
de kunst is lang.
Vitaal, tot het leven behoorend, levensbevorderend of onderhoudend ; in staat om in 't leven te blijven, levens-Titaliseeren, levenskracht geven, bezielen. (vatbaar. Vitaliteit, tijdstip, waarop het leven een aanvang neemt,
levenkracht; levensvatbaarheid.
vite, snel, spoedig, gezwind.
'Wité*«a, snelheid, spoed.
vitiéu», z. het betere viciem».
vitreaceuren, tot glas worden, verglazen.
vitreu», glasachtig, glazig.
Yitrificiktie, verglazing, verandering in glas.
vitrificeeren, tot glas maken, in glas veranderen, verglazen.
'Witriool, zwavelzuur in verbinding met metaalkalken.
vitupereeren, laken, misbillijken.
YitiiMdant», z. Veitsdan».
viva! vivat! vive! hij (zij, het) leve J lang zal hij (zjj het) leven ! een Vivat- een heilwenschend vreugdgeroep. Vivacitoit, levendigheid, wakkerheid, vroolijkhcid. Vivarium, bewaarplaats voor levende dieren, diergaarde vivat. Vivat, z. onder viva.
VivificAtie, bezieling, levend- of levendigmaking.
VivrcM, levensmiddelen, mondvoorraad.
VlAdika. (vóór 18521 naam van het wereldlijk en geestelijk hoofd der Montenegrijnen in Albanië.
Vocaal, klinkletter, klinker.
vocaal, wat met de stem geschiedt, b. v vocale muziek.
zang (in tegenstelling met instrumentale muziek). Vocabulaire, Vocabularium, woordenlijst.
VocAtie, roeping, beroeping tot een ambt ; ambt, bedie-ning, beroepsvak ; roeping, lust, aanleg, neiging ; dagvaarding; noodigins. (guit, schalk. Vocativun, Vocatief, vyfdc naamval, (roeper); (ook:) voceeren, roepen, noodigen ; voor de rechtbank roepen. Vocil'erAtie, het luide roepen, schreeuwen, geschreeuw. Vógue, gebruik, zwang ; aanzien, naam; vogue laca-lère, 't mag gaan zoo 't wil; 't worde gewaagd! daar voici, ziehier ; voilé, ziedaar. (gaat het! Voile, sluier.
volage. wispelturig, lichtzinnig, wuft,
volatiel, vliegend, gevleugeld; vluchtig, verdampend. Volatiliteit, vervliegbaarheid; wankelmoedigheid, veranderlijkheid ; wuftheid, lichtzinnigheid.
volatiliseeren, vervluchtigen, vluchtig maken.
Vol d1 oiseau, vogelvlucht; z. vue d' oineau.
Vóle, het halen van al de slagen door een kaartspeler. Volée. vlucht; menigte; haute V., première V., (lieden van) den eersten rang.
Volière, vogelvlucht, groote vogelkooi; duivenslag. Vulkaan, Z. Vulkaan.
Volontair, vrijwillig soldaat, vrijwilliger; wie zonder
loon dient, inz. zulk een koopmansbediendc.
VóltMche kolom, kolom of zuil, bestaande uit op- of tegen elkander gelegde schijfjes koper en zink, ieder paar, . beurt om beurt, gescheiden door een in zuur vocht gedompelden lap laken, blad bordpapier, enz., dienende om de electriciteit zonder wrijving te staven. Vólte, wending; zwenking; kunstgreep bij 't schermcn het snel verwisselen of ruilen van eene speelkaart.
voltigeeren, kunstige sprongen maken; heen en weder zweven.
Italtigear, kunst of luchtspringer; Yoltigenra, licht
voetvolk, bestemd om op den vleugel te tirailleeren. volto prèeto, volto nübito, z. v. p. of v. •.
folubel, buigzaam, beweeglijk, lenig, vlug, rad, 'Volubiliteit, beweeglijkheid, radheid, vaardigheid van
tong; onbestendigheid.
'Volumen, (afg. vol.) , boekdeel ; rol, pak, bundel;
lichamelijke inhoud of omvang.
volnmineue, uit vele boekdeelen bestaande; dik, diklijvig, van aanzienlijken omvang.
volnptneu* wellustig genot ademend.
volveeren, wentelen, rollen, wikkelen,
vomeeren, braken, overgeven.
Yomitief, braakmiddel.
Voraciteit, gulzigheid, vraatzucht.
Vota, stemmen ; kiesstemmen; Vóta majóra, de meeste
stemmen, stemmenmeerderheid.
VotAnt, stemgever, stemuitbrenger.
VotAtie, Votecring, stemgeving, stemopneming, voteeren, stemmen, door meerderheid van stemmen be-votieff, krachtens eene gelofte. (slissen.
Votieftafel, geloftetafel.
votieve mi», zulk eene mis, die niet tot de orde van den dag behoort. (goedkeuring, toestemming.
Vótam, gelofte, uitgesproken wensch; stem kiesstem; Vox, stem, V. clamamp;nti* in deaérto, de stem eens roependen in de woestijn, V. humAna, menschenstem; V. pópuli vox Dei, de stem des volks (als uitdrukking der openbare meening) is de stem van God. Voyageur, reiziger.
vne d oieean (Al (in) vogel-perspectief.
Vulcanus, z. Vulkaan, enz.
Vulcanisme, Vulcanist.
vulgair, gemeen, alledaagsch, gering.
Vulgariteit, gemeenheid, platheid, onbeschaafdheid.
vulgariaeeren, vulgeeren, bekend of ruchtbaar maken,
onder de menschen uitstrooien.
Vulgkta, de gewone Latijnsche bijbelvertaling, waarvan
zich de R. K. bedienen.
vulgeeren, Z. vulgariseeren.
vulgivaag, omzwervend ; naar den gemcenen trant, vulf^o, gemeenlijk, naar gewoon gebruik of spraakgebruik, in 't gemeene leven.
Vulgu., het volk, inz. bet gemeene volk, de groote hoop. Vulkaan, VuleAnus, god des vuurs en der metaalarbeiders. VulkAAn Volkaan, vuurspuwende of brandende berg. Vnlkaninten, aanhangers van van het Vuleanif»me, d. i. de meening, dat de aarde bare tegenwoordige gedaante door de werking van 't vuur heeft gekregen, vgl. IVep-vulnerabei, wond-, kwetstbaar. (tuniaten.
'Vnlnerahiliteit. wond-, kwetstbaarheid. Valneramp;tie, kwetsing, verwonding, valnereeren. wonden, kwetsen.
W. = West; soms ook = Wissel.
Waalsch, Wallónsch, de taal der Walen of Wallonen of der oorspronkelijke Fransche bewoners van Belgifi tusschen de Schelde en de Maas; (vandaar:) 1/VmI-•che kerken, Fransche kerken, zulke Hervormde kerken in Nederland, waar de dieast in het Fransch wordt verricht.
'WagKón, wagen, inz. spoor(weg)wagen.
'Waldenzen, eene in de 12de eeuw ontstane stille en zedelijk strenge godsdienstpartij in Frankryk (naar een Lyonsoh burger. Petrus Waldus, dus genoemd).
Walhalla, (in de Noordsche mythologie^ paradijs, hemel der in den krijg verslagenen. [^WaaUch).
Wallónen, Walión», Walen, Fransche Belgen (z.
Wals, bekende vroolijke dans van Duitschen oorsprong.
WTalschland, Z. WTelschland.
Walsen, een walsch dansen.
Wandalen, WTandalisme, Z. Vand—.
Warande, gaard; diergaarde ; bekoorlijke dreef.
WTarnaaArie, veelkleurigheid van bloemen ; bloemlezing.
WTarrAnt, bevel tot inhechtsnisueming in Engeland.
waterprof»f, bestand tegen 't water, waterdicht.
'Wamp;tertwist garen op watermachinei vervaardigd.
watteeren, opvullen met watten.
Wédgwood. soort van Engelsch aardewerk.
WTélschland, Italië.
Wénden, tak der Slavonen in N. en O. Duitschland.
Wrer»t, Russische mijl (7 gelijk I Duitsche of ruim 1067 meters of ellen).
quot;Whig, volksgezinde, vrijheidsvriend, die in Engeland de koninklijke macht beperkt en de rechten des volks beschermd wil hebben (vgl. Tory). [Ierland).
Whiskey, korenbrandewijn, jenever (in Schotland en
Whisky, Engelsche opene, éénspanswagen met hooge kap.
WThist, Whistspel, zeker Engelsch kaartspel tusschen vier personen met 52 kaarten ; {ook:) drank van thee, suiker, citroen en rooden wijn.
Wtadan, oppergod der Germaansche volksstammen ; (vandaar:) Wodannda((, d, i. Woensdag.
Wódka, Wodki, brandewijn (bij de Russen. Polen).
'Woiwoile, lieïrvoerder, vorst, hertog, stadhouder )n Polen, Moldavië en quot;Wallachöe.
zwaarsteeumetaal. een moeielijk Rmeltbuar en zwaar metaal, in 1781 ontdekt. quot; ;ceerd ataal.
Woo»/:, voortrefifelijkste staalsoort, Jndiscb of gtdamas-IVould be, iemand, die wil doorgaan, voor wat hij niet is (b. v. would be philo«onf, wijsgeer in naam, qna-ai-wijsgeer).
X, als Romcinsch getal = 10.
Xp, is in 't Hoogduitscb eene afk. van Kreuzer.
Xtu», = Christus (de Grieksche X beantwoordt aan nnze Ch.). ^ [tels ).
Xhanthine, krapiceel (kleurend beginsel des meekrapwor-
Xantippe, de lastige vrouw van deu Griekschen wijsgeer Socrates ; (vandaar:) een kwaad wijf, huisdraak, helleveeg, broekdraagater.
Xëniën, geschenken voor gasten (bij de Grieken); (ook:) soort van punt- of hekeldichten.
Xenocratie, heerschappij van vreemdelingen.
Xenograaf, ervarene in 't lezen van het schrift van vreemde talen.
Xenomanie, overdreveu zucht voor het vreemde.
Xenotamp;phium, grafstede voor vreemdelingen.
Xiphiaw, zwaardviscb.
Xyloglief, houtgraveur, houtsnijder.
Xyloglvptiek, houtsnijkunst, houtgraveerkunst,
Xylographie, het drukken met houten letters of platen; kunst van 't overdrukken op hout.
XylogrAphisch, met houten letters gedrukt; door overdruk op hout voortgebracht.
Xylolatrie, aanbidding van houten beelden.
Xjlologie, leer of beschrijving der houtsoorten.
Xylóphagufi, boutvreter, houtworm. .
Ifachl, (Engelsche spelling var, 't Nederlandsche jacht), soort van snelzeilend scheepje.
Yacht-club, vereeniging tar oefening in het snel-zeilen
~en roeien. [del in de Indien),
Yam. Yam*wortel, broodwortel (gewoon voedingsroid-
Ifaiumen. aardappelsoort.
Yankee, spotnaam voor de N. Amerikanen, bepaaldelijk voor de bewoners van Nieuw-Eageland. Yankeedoodlc, vrooliik volkslied der N. Amerikanen,
Yard, Engelsche el van 3 Eng. voeten = 0,9144 JS'ed. el.
Yatagan, z. Jalasan.
Yaws, de venusziekte in Afrika en W. Indië.
Yeóman. niet adellijk Engelsch landeigenaar, groot pachter; (ook;) man der lijfwacht, koninklijk trawant.
Yeomanry, de gezamenlijke yeomen.
Yeufte, groeneik.
Yank, Z. .lonk.
Y'sop, Z. Hjnop.
Ytteriet, glinsterend zwarte, ondoorziebtisre steen te Y t-terby in Zweden. Yt'trium. de vuurbestendige metaalbasis der Yt'teraarde, welke laatste door Gadolin in den ytteriet ontdekt werd.
Yuea, Yncca, adamsnaald (prachtig N. Amerikaanscb gewas}; (ook:) broodwortel, maniok.
Z. = Zuid.
Zacaai, Z. Sayaai.
Zambo», naam, die men in Amerika aan de afstammelingen van Amerikanen en Negers geeft. Zamhaigen, afstammelingen van Zambo's en Amerikanen.
Zambóniftche kolom, soort van Voltasche kolom onder aanwending van zuur vocht {door Bohnenberger in een voortreffelijken electroscoop gemaakt'.
Zébaotb, de hemelsche heïrscharen, de wereld. God.
Zebra, Kaapscbe ezel, gestreepte ezel.
Zeebine, Turksche en Italiaansche goudmunt (dukaat).
Zèle, ijver, vlijt.
Zeloot, ijvcraar. overdreven wets- of geloofsijveraar.
Zelotiwme, gezindheden en grondstellingen van een blinden geloofsijveraar.
Zelotypie. jaloerschbeid ; hartstochtelyke geloofsijver, die tot verstandsverbijstering overslaat.
Zend avé»ta, godsdienstboek der oude Perzttn en hunne-nakomelingen de Parzen, dat de leer van Zoroaster bevat.
Zénith, schedelpunt, kruin- of toppunt, bovenpool van den hemel-horizon, tegenover 't Nadir (z. aid.).
Zenonisme, leer van deu wijsgeer Zeao, hoofd der
Stoicijnsche school.
Zenonist, aanhanger van Zeno's leer, stoïcijn.
Zeoliet, hruissteen (inz. in IJsland en Zweden). Zéphjr, koele, zachte westenwind, aangenaam koeltje, zephy'riach, zacht waaiend, suizend.
Zéro, de nul.
Zeatee, Zetae, warme stoombaden.
Zetetioa. Zetetiek, kunst om, in samenwerking met anderen, door vragen nog onbekende waarheden uit te vor-schen. Zetétisch, zoekend, vragend, navorschend. Zeafcma, verbinding van twee zindeelen of ook twee naamw. door een werkw., dat slechts bij één van bei-Zen», Grieksche naam van Jupiter. (den past.
Zigeuner*, Duitsche naam van het rondzwervend volk,
dat wü Heidens noemen.
Zigzag, z-vormige lijnen, gelijk b. v.de loopgraven vormen. Zink, wit blauwachtig, enkelvoudig metaal, s p i au t e r. Zirkoon, roodachtig bruine edelsteen.
Zoanthropie, verstandsverbijstering, waarbij de mensch
waant, dat Üj in oen dier veranderd is.
Zodiamp;k, dierenriem, de gordel met de 12 hemelteekens,
dien de zon jaarlijks schijnbaar doorloopt.
zodiakaal, licht, dierenriemslicht, eene naar het noorderlicht gelykende lichtschemering, die van de zon bg haren op- en ondergang in de richting des dierenriems opwaarts gaat.
Zólln», nijdig, wangunstig, scherp bedillaar, aartsvitter. Zóne, gordel ; aardgordel, luchtstreek, hemelstreek, aard-Zoögraphie, ditrenbeschrijving en afbeelding. (streek. ZoölAter, dierenaanbidder, Zoölatrie, dierenaanbidder. Zöftlogie, dierenleer, natuurbeschrüving der diereu. zoölogisch, dierenbeschrijvend, dierenkundig ; zoölogische tuin, dierentuin.
Zoönosologie, en Zoöpathologie, ziekteleer der dieren. Zoömagnetisme, dierlik magnetisme.
Zoöphiigen, dieren-vleescheters.
Zoöphy'ten, dierplanten, plantdieren.
Zoöplastiek, navorming van dierengestalten. Zoötherapie, dierengenees- of heelkunde.
Zoötomie, dierenontleding; Zoötomist, dierenontleder. Zótica, dierlijke levenskracht.
zótisch, leven betreffend ; het leven bevorderend. Zwinglianen, aanhangers van het Zwinglianisme, d.
i. de leer van den Zwitserschen hervormer Zwingli(us). Zjthos, elke door gisting bereide drank. *
Zrthotechnie, Zytotechniek , bierbrouwenkunst , kunst van bierbrouwen.
OlMfiii
1 IN 1.. I. ,.u .1. J11M, i. .^mm
1 • . - ' . . . ■ • •*
lm'- / - ^ : '
ï
. ' y.
-i:-
' è
: