BRONNEN VAN TROOST
S l
I —
/amp;4i
ij 7. h
f
VERSCHILLENDE WEDERWAARDIGHEDEN VAN HET LEVEN /
PROFESSOR EN DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID
Veuite ad me omues qui laboratis ot R3 «,onerati estis ot ego reflciain vos.
:rTr , . j^ ^K^K.üllen tot mij, die belast en bela-v^en Zijt en ik zal u verlichten. # -1 (Math; XI, 26).
. r'
's BOSCH G. MOSMANS
BOEKHANDKLAAR
VERWEUSTRAAT
LUIK H. DESSAIN DRUKKER EN UITGEVER
TRAPPE-STRAAT
Imprimatur.
Leodii 9» Januarii 1871.
c.-j. bogaerts, vic.-gen.
Consolamini invicem.
Troost elkander.
(1. Thess. XI. 28.)
Deze aarde, wie weet het niet? is een tranendal; elke menseh heeft behoefte aan troost.
De groote Apostel vermaant allen, dat de een den ander vertrooste, en troosten is vooral eigen aan het priesterlijk ambt.
Hoe gelukkig zou ik mij achten, als dit werkje vele bedroefden vertroostte! Ik hoop en betrouw het met de genade van God.
i
Venite ad me omnes, qui laboratis et onerati estis et ego reficiam vos.
Komt allen tot mij , die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten.
(Math. XI. 28.)
Een enkel woord is niet z.elden voldoende, om een geheel hart te ontsluiten.
Het hart van Jesus Christus openbaart zich geheel en al in het woord «Venite» «komt.» Dat woord is een woord van liefde, goedheid en medelijden — gevoelens, die aan hel hart van den God-Mensch bij uitnemendheid eigen zijn.
De Zoon van God , uit liefde tot ons mensch geworden in den tijd, heeft ons lief gehad van alle eeuwigheid. Van alle eeuwigheid heeft Hij zich over het mensehdom ontfermd en het tot zich getrokken door de zoete banden zijner goedertierenheid.«Cha-ritate pergetua dilexi te, ideo attraxi te miserans. » (Jer. XXXI. o.)
VIII
Ja, van alle eeuwigheid heeft Gods Zoon, door wien alles geschapen werd en door wien alles moest worden vrijgekocht, tot de wereld geroepen. « Komt allen tot mij, die belast en beladen iijt,en ikzal u verlichten;» van alle eeuwigheid heeft Hij het groote plan ontworpen voor de zaligheid van zijne uitverkorenen en zich de uitvoering ervan als het doeleinde van geheel de schepping voorgesteld.
Maar als de Zoon van God uit den hemel nederdaalde en als mensch onder de men-schen verscheen, als Hij onze medegezel in ons ballingschap en onze reisgenoot werd in dit dal van tranen, dan vooral riep Hij tot hetmenschdom : «Komt,komt allen tot mij» en Hij riep dit luider dan ooit, schreiend van uit zijne kribbe en stervend van af zijn kruis. Door de eeuwen heen heeft Hij dat zoete woord met onvermoeide liefde herhaald; in dit oogenblik nog, kan een ieder, die luistert, het hooren.
Christenen, gij vooral bedroefden, die gebukt gaat onder den last van de ellende des levens, treedt in uw hart, nadert tot den voet der altaren, werpt u neer voor een kruist-r— luistert, luistert met aandacht en gij zult duidelijk het woord van Jesu»
liooren : « Komt allen tot mij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten. O volgt die stem, nadert tot het hart van Jesus en gij zult de wateren der vertroosting putten in de bronnen uws Zaligmakers.
■ • I
.
*
1. BRON VAN TROOST.
Fides est sperandarum substantia rerum.
Het geloof is de grondslag van hetgeen wij hopen. (Hebr.1. 1.)
De smart is eene verborgenheid, waarin 's mensehen geest en hart zeer gemakkelijk kunnen verdwalen; de traan die van uit het hart opwelt in het oog der bedroefden, dat bloed des harten, gelijk de H. Augustinus zegt, is nooit door de menschelijke rede verklaard geworden.
De smart is een «jroot geheim. De mensch-wording van den zoon van God, de wezenlijke tegenwoordigheid van Jesus-Christus in het H. Sacrament en meer andere geheimen worden door de liefde verklaard j het geheim van de smart daarentegen schijnt met de liefde, met de eindelooze liefde van God tot de menschen, in strijd te wezen.
Dat de zoon van God het rijk zijns Vaders
12 i. brow van thoost
verliet en op aarde kwam, om de mensclicn op den weg naar den hemel le leiden, dal Hij ons zoo liefheeft gehad, dat Hij tot aan het einde der eeuwen in het Sacrament zijner liefde met ons wilde blijven, dit is eene waardigheid, die wel is waar, niet door de rede bewezen, doch ook geenzins door het hart kan verworpen worden—maar dat de mensch, die een almachtigen, eeuwig goedertieren Vader in den hemel bezit, dat hij, die naar het beeld van God zeiven geschapen en boven al de werken van Gods handen werd aangesteld, dat de mensch het edelste van al de schepselen, hier op aarde als een banneling, zuchtend en schreiend rond moet zwerven, dit is een feit, waarvoor de liefde geene verklaring kan vinden, waartegen het hart dreigt op te staan.
De heilige Godsdienst alleen kan ons het geheim der smart verklaren, zij alleen wijst ons op de bron onzer tranen. Niemand twijfelt of dit is eene groote weldaad van boven. Wanneer men met de oorzaak eener kwaal is bekend, dan is die reeds ten halve genezen; is het daarentegen een geheime kwaal, waarvan men wel de noodlottige gevolgen, maar het beginsel niet kent, dan kan men met geen grond op genezing hopen.
HET GELOOF. 13
Het geloof verklaart ons het geheim van het lijden door een enkel woord : door het bestaan van de zonde. Door de zonde is de dood en met den dood zijn alle kwellingen in de wereld gekomen.
Men zal hier wellicht denken, dat het een geheim door het ander, door het geheim der erfzonde het geheim der smart wordt verklaard — dit is waar; maar het is eveneens waar, — en dit is het eenige wat wij hier willen beweren— dat, als men eenmaal door het geloof het bestaan der erfzonde heeft aangenomen, alle moeielijk-heid in het geheim van het lijden is opgelost. De rede zelve zegt ons : het is billijk en rechtvaardig, dat zondaars, afstammelingen van een zondaar, door het lijden leeren, hoe bitter het is den Heer zijnen God verlaten te hebben.
Gelijk nu de ellenden, die aan alle men-schen gemeen zijn, door de erfzonde zijn voortgebracht, eveneens spruiten die rampen, welke aan eiken mensch in het bijzonder eigen zijn, zoo niet altijd dan toch dikwijls uit persoonlijke zonde voort. Nemen wij dan die oorzaak weg, en de gevolgen daarvan zullen aanstonds althans voor een groot gedeelte verdwijnen.
14 I. BROIf VAN TROOST
Het geloof leert ons niet slechts de oorzaak, maar tevens de natuur van de smart. Het zegt ons, dat elke traan een offer van verzoening en genade is.
Het lijden is eene verzoening. O! door hel water der tranen worden zooveel vlekken gezuiverd, bij het hooren der zuchten, die opstijgen uit een gebroken hart ontvalt het zwaard aan de hand van de goddelijke gerechtigheid. Ja Christenen, door het geduld in de wederwaardigheden kunt gij de noodlottige gevolgen uwer zonden voorkomen en in den tijd de schuld voldoen, die gij gemaakt hebt voor de eeuwigheid.. Eene enkele traan in de weegschaal der Gerechtigheid doet die weegschaal overhellen naar den kant der Barmhartigheid.
En het lijden is eene verzoening, niet slechts voor u, maar voor allen, die u dierbaar zijn. O troostrijke gedachte bijzonder voor hen, die in de opoffering hun geluk en hunne vreugde zoeken,troostrijke gedachte: ik kan door mijn lijden voor de zonden mijner broeders voldoen en voor hen vergiffenis en genade van den hemel verwerven. Eene moeder weent over haren zoon en door hare tranen wordt het hart van haren zoon gezuiverd, eene echtgenoote. weent
HET GELOOP. 15
over haren echtgenoot en zij verwerft voor hem de bekeering en de zaligheid. Het lijden wordt dus de deelname aan het groote verlossingswerk; het is de vereeniging van onze liefde met de liefde van God tot redding der wereld; vandaar dat in het leven van den christen niets heiliger, volmaakter en goddelijker kan gevonden worden. Heilig geloof, O hoe groot is uwe kracht, gij zoudt ons het lijden zelfs als het grootste geluk doen beminnen!
Het lijden, zoo leert ons het geloof, is daarenboven eenc oorsprong van genade en bijgevolg eene oorsprong van eeuwige heerlijkheid. Ja, het is waar, ontegensprekelijk waar, door eene enkele traan, door eene enkele zucht kunnen wij den hemel verdienen; door eene lichte kwelling, zegt de Apostel, door het lijden van een oogenblik wordt eene eeuwigheid van glorie in ons voortgebracht. » Momentaneum et leve tri-bulationis nostrae seternum gloriae pondus operatur in nobis. (II. Cor. IV. 17.)
O gij allen, die lijdt, keert toch uwe oogen naar de Godsdienst, naar die medelijdende dochter des hemels; haar heeft God op aarde gezonden, om ons te troosten in ons ballingschap. Ja, keert u tot haar en
16 I. BRON VAN TROOST
zij zal u de oorzaak en de natuur van uw lijden leeren, zij zal u troosten door woorden van troost, die de wereld niet geven kan. » Kind van smarten, zoo zal zij tot u spreken : Schep moed, God ziet u, van uit het hoogste des hemels heeft Hij de oogen zijner ontferming op u gevestigd. Hij is uw God, Hij is uw Vader; Hij beproeft u, wijl Hij u met ware liefde bemint. Hij zelf heeft ook geleden en Hij heeft geleden voor u; Hij heeft voor u al de zwakheden des levens gedragen, hij is voor u « Vir dolorum » (Is. LUI, o.) een man van smarten geworden. Hij zal u sterken in den strijd en u na behaalde overwinning de kroon des levens schenken.
Gelukkig zij, die gelooven, en in het geloof hun leven putten. (Hab. II. 4.) Ongelukkig daarentegen, diep ongelukkig degenen, die verstoken zijn van dien onwaardeerbaren schat. Zij gaan daar al struikelend en klagend voort op het met doornen bezaaide levenspad,zonder licht zonder geleide en zonder troost. «Erraverunt a fide et inse-ruerunt se dolorihus multis»(I. Tim.VI. 10.) en hun einde, helaas, is wanhoop en dood.
O christenen, hecht u dan altijd in alle omstandigheden van het leven aan het heilig
HET GELOOF. 17
alleemaligmakend Geloof en bedankt God uit den grond van uw hart, dat Hij u in de H. Kerk eene zoo goede Moeder gaf, die u in al de ellenden van dit tranendal troost en verlicht. Ja, waarlijk, de H. Kerk, de zoo dierbare en trouwe bruid van Jesus-Christus heeft voor ons hare kinderen de teederste liefde en al de bezorgheid van de beste der moeders. En geen wonder, zij bezit het Hart van Jesus : in dat Hart heeft zij hare gevoelens van moederlijke tee-derheid en liefde geput.
Ja, de heilige Katholieke Kerk is waarlijk onze Moeder; hare medelijdende liefde alleen is daarvoor een voldoende bewijs. Wanneer men haar met andere zoogenaamde kerken vergelijkt, wordt men getroffen door het groote verschil, dat er tusschen hare teederheid en de gevoelloosheid van andere Kerken bestaat en men komt daardoor als van zelf tot de gevolgtrekking, die eens de wijste der Koningen maakte, bij gelegenheid, dat twee vrouwen tot zijn rechterstoel naderend, zich het recht op een kind betwisten, Salomon gaf last, dat men het kind verdeden, en aan beide eene helft zou geven. Een der twee vrouwen bewilligde; doch de andere bij zulk voorstel verschrikt.
18 I. BRON VAN TROOST, HET GELOOF.
wilde liever hare aanspraak op het kind laten varen dan het te zien sterven. Dan zeide Salomon : Geef het kind aan haar; « Haec est enim mater ejus » (III. Reg. III. 27.) want zij is zijne moeder.
Zoo is ook de liefde van de Katholieke Kerk voor ons een duidelijk bewijs, dat zij waarlijk onze moeder is. Eene Kerk, die geneesmiddelen heeft voor alle wonden, moet noodzakelijk de Kerk van Christus zijn.
O God, u zij eeuwige dank, dat gij ons door de heilige. Katholieke Kerk tot de kennis der waarheid geroepen, en van het rijk der duisternis tot het rijk des lichts hebt overgevoerd. Door het geloof in de H. Kerk geeft gij ons den waren troost in ons lijden en het onderpand onzer toekomstige zaligheid.
De Hoop.
Spe gaudentes.
Wecst blijde in hoop.
(Rom. XII. 12.)
De hoop is een der zoetste vertroostingen voor het christelijk hart, het is een balsem voor alle wonden, eene lelie in het midden der doornen, een licht in de nacht.
De hoop is onze voornaamste steun in alle moeielijkheden en gevaren des levens. Een reiziger heeft reeds dagen en nachten rondgedwaald in een woud; zijne krachten zijn uitgeput. Dan, daar ziet hij vau verre eene woning, hij hoopt en op eens is zijne kracht in hem wedergekeerd. Een zeevaarder heeft in een onweder reeds uren en uren met de woedende baren geworsteld, elk oogenblik kan zijn broos vaartuig tegen de klippen verbrijseld worden; hij heeft reeds den moed opgegeven, reeds ziet hij zijn graf in de golven; dan welk geluk! daar flikkert uit de verte een straal, Avellicht van een vuurbaak, en zie, hij hoopt, hij voelt zijn
20 II, BRON VAN TROOST
moed herleven, verdubbelt zijn strijd tegen den omstuimigen vloed en landt behouden in de haven aan.
O wat is de hoop een troostvolle deugd, wat is zij zoet voor den armen banneling in dit tranendal! Dan; waar is die kostbare balsem te vinden, wie zal ons in het bezit stellen van dien alles overtreffenden schat ? Christenen, zoekt niet lang, ziet, zij wordt u aangeboden door uw heilig geloof.
Het geloof wordt door de hoop bevestigd j niet zonder rede zegt een beroemd schrijver, dat eene godsdienst, die in de hoop eene deugd erkent, geen anderen oorsprong dan God kan hebben. O ja, zulk eene godsdienst moet heilig zijn 5 wijl zij den afgrond der wanhoop sluitend, alle onheilen voorkomt, en den hemel ontsluitend de beoefening van alle deugden bevordert. Zij daarentegen, die geene hoop bezitten, wandelen in de duisternissen en in de schaduw des doods, voor hen is deze aarde slechts een land van vervloeking, de wanhoop stort hen in de diepte van alle ongerechtigheden.
O gij allen, die dit leest, keert toch uw hart tot de zalige lioop. God zelf vraagt dit, wil dit van u. Ja hoop, hoop en betrouw, wie gij ook zijt, hoe groot uwe ellende en droefheid ook weze.
DE HOOP. 21
Wie zijl gij ? Gij /ijl misschien een mensch, die zich als den ongelukkigsten der menschen beschouwt j gij zijt misschien een arme, verlaten wees, eene bedroefde weduwe, eene bedroefde ontroostbare moeder. O ja, ik begrijp het, ik gevoel wat gij lijdt : de dood heeft alles rond u verbroken, gij zoekt te vergeefs naar het hart, dat uw steun, uw toevlucht, uw troost,uwe vreugde was : ik zie u daar weenen bij dat graf, dat helaas! voor altijd gesloten is. Dan, wat zeg ik? voor altijd? Neen, ó neen. O heilige Hoop, daal neer uit den hooge en troost dien ongelukkigen wees, die arme weduwe, die bedrukte moeder. Kind, dat daar zoo bitter schreit bij het graf uwer ouders, arme weduwe, die onder die kille aarde . uwen echtgenoot zoekt, bedroefde moeder, gij, die bij die tombe honderd malen den naam van de vrucht uwer liefde herhaalt,en ondanks uw bitter geroep geen antwoord ontvangt 5 uwe ouders, uw echtgenoot, uw kind is niet daar; zij zijn daarboven, zij zijn in den hemel, zij zijn bij God. Van uit den hemel zien zij u, hooren zij u, roepen zij u, en weldra zultgij hen wederzien, en met hen voor altijd vereenigd zijn. O weent dan niet gelijk zij, die geene hoop bezitten ; troost u,
I
22 II. BRON VAN TROOST
troost u bij de gedachte aan het wederzien
in de zalige eeuwigheid.
En, wat ik zeg tol de arme wees, tot de verlaten weduwe, tot de troostelooze moeder , dit herhaal ik tot ieder, wie hij ook zij : hoop, hoop en betrouw. Gij wordt zwaar beproefd, gij hebt hevig te strijden, gij zijt door uwe vrienden verraden : hoop ; gij zijt door een plotse-lijken omkeer der fortuin of door de ongerechtigheid en trouweloosheid dermenschen tot armoede, tot ellenden vervallen : hoop; gij bezit niets, niets op de wereld, gij kunt uwe kinderen, die om brood vragen, niets anders dan tranen geven ; hoop : gij ligt uitgestrekt op het ziekbed, aan de wreedste pijnen ten prooi , gij verkeert reeds in doodstrijd; hoop, 6 ja, hoop en betrouw, hoop op de genade, hoop op de glorie, God is bij u , God is gereed om u voor eeuwig gelukkig te maken.
En gij, arme zondaar, die, en wie weet hoe lang reeds, onder het ondragelijk juk uwer zonden zucht, ook gij en gij vooral zijt van de hoop niet verstoken. Het is waar uw lot is allerellendigst; uw hart wordt door den worm der knaging verteerd, uwe ziel is dood; maar desniettemin zeg ik u : hoop,
DE HOOP. 23
hoop en betrouw; betrouw op de barmhartigheid Gods, God wil u zijne liefde wedergeven, als gij slechts wilt. Dit is geen ijdel woord, geene ijdele belofte: het is hel woord des geloofs, het is de belofte van God.
Maar, kan men dan altijd hopen, heeft de hoop dan geen grens? Ja, men kan altijd hopen, neen, de hoop heeft geen grens. Men kan altijd hopen , men moet altijd hopen, God wil het. God gebiedt het onder de zwaarste bedreiging. Ik herhaal dan nogmaals tot een ieder : hoop, gij moet hopen.
En inderdaad, wat is de eenige, ware en wezenlijke grondslag der christelijke hoop, waarom hopen wij ? O gij weet het; gij hebt het geleerd van af uw teederste jaren, wij hopen, wijl God oneindig goed, getrouw en machtig is; wij hopen, wijl God ons lief heeft, wijl hij ons kan en wil zalig maken. En is God dan niet altijd machtig? is hij niet altijd goed? zou Hij u ooit kunnen vergeten? « Al kon ook, zoo antwoordt God door den mond van den propheet Isarias, al kon ook eene moeder haren zuigeling, haar eenig kind, vergeten, ik zal u niet vergeten. »
24 II. BRON VAN TROOST
Zijt gij rechtvaardig voor God, en desniettemin ongelukkig , betrouw op Gods liefde. God beproeft u, gelijk Hij zijne ge-trouwste vrienden : Abraham, Job, Tobias, en David beproefde, betrouw, vrees niet. God is uw beschermer, uw steun, uwe kracht. God is met u, en als God met u is, dan kan niets u hinderen, al zou dan ook de geheele wereld tegen u zijn.
Zijt gij eventwel ongelukkig genoeg van in zonde te leven, dan toch moet gij hopen. Gij weet, dat God niet wil, dat de zondaar sterve, maar wel, dat hij zich bekeere en leve. God is elk oogenblik bereid, om u in genade en ontferming op te nemen, al zoudt gij dan ook nog zoo lang, en nog zoo verre van Hem hebben gedwaald. Arme zondaar, mistrouw dan niet, zeg toch nooit : Ik ben verloren, mijne zonden zijn te groot en te menigvuldig; overtuig u, dat Gods barmhartigheid oneindig is; roep dan de barmhartigheid in, bekeer u en gij zult gelukkig zijn.
O zalige hoop, wat zijt gij zoet voor het hart van den Christen, wat ben ik God dankbaar, dat Hij u in al de ellenden des levens aan mij tot leidsvrouw gegeven heeft. En met wat medelijden zie ik neer op
1)E LIEFDE. 25
heiij die u niet kennen! Helaas, lij leven in smart en sterven zonder verwachting, hunne hoop is de dood, zij hopen zelfs op de vernietiging.
Christen, beklaag hen, maar volg hen niet. O neen, duizendmaal neen; hoop op God, heb moed en betrouwen, hoop op God, op zijne liefde, op zijne genade, op zijne barmhartigheid; hij, die op God hoopt, zal niet beschaamd worden in eeuwigheid.
III. BRON VAN TROOST.
De Ltiefdc.
In amore ejus delectare.
Verheug u in zijne liefde.
(Prov. 15.)
Stel u Jesus Christus, uwen God en Verlosser voor oogen; Hij staat daar voor u vol genade en majesteit. Hij heeft op u den blik zijner liefde gevestigd. Hij toont u zijn hart en Hij spreekt tot u : «Venite ad me. » a Kom tot mij. » Luister met stille aandacht naar zijne uitnoodiging, zijne stem is vol medelijden en teederheid, werp u aan zijne voeten en geniet de onuitsprekelijke
26 III. BRON VAN THOOST
/.oelheid zijner liefde : « In amore ejus de-leclare. »
Hel geloof is zoet voor den geest en het hart, de hoop vervult de ziel met vrede en vreugde, maar de liefde verrukt. Fides, spes, charitas, major autem horum est cha-ritas. (Cor. XIII. 13.)
De liefde leeft slechts van offers en tranen, zij heeft slechts één wensch! zich ten beste te geven. De liefde, zegt de H. Gregorius, zoo schoon, is een zachtzinnige dwingeland. « Dulcis tyrannus amor.» Zij wordt nooit verzadigd : « Non saturatur amor. »De liefde heeft over God zeiven gezegevierd, zij heeft Hem op een kruis doen sterven, Gij dan, Christen, die God wilt beminnen, zult dan ook gaarne iets uit liefde tot God willen lijden.
Het geloof leert ons, door den mond van den grooten Apostel, dat de liefde de heilige Geest zelve is, die door de genade in onze harten woont. « Charitas Dei diffusa est in cordibus nostris perinhabitantem Spiritum.» (Rom. V. 5.) Het leert ons tevens, dat de kracht van den heiligen Geest in ons zich openbaart door de vertroosting : zijn naam is « de Vertrooster. » De God van troost. «Deus totius eonsolationis. » Bemin dan en gij zult troost ontvangen.
DE LIEFDE. 27
De liefde tol God is alleen in staat om alle smarten te lenigen; hij, die God bemint, geniet den zoeten vrede des harten en is reeds hier op aarde gelukkig, door de genade gelijk de Engelen en Heiligen in den hemel gelukkig zijn door de glorie.
De liefde vertroost,en vooreerst door haar kracht. Het is niet te betwijfelen, of het gevoel der liefde verheft en herschept het menschelijk hart; hij, die door die edele drift wordt bewogen, is lot alles, tot alles in staat, hij trotseert alle gevaren, hij overkomt alle hinderpalen, en ziet den dood in de oogen zonder de minste vrees.
Dan is het waar, dat elke ware liefde tot heldhaftige zelfopoffering aanspoort en door niets ter wereld overwonnen kan worden, wat kunnen en moeten wij dan zeggen van de liefde tot God. De liefde tot God moet gewis des te machtiger cn grooter wezen, naarmate haar voorwerp meer volmaakt en verheven is.
De rede van den bovennatuurlijken moed en de overwinbare kracht, die wij in het leven der Heiligen bewonderen, was de ver-eeniging hunner ziel met God; door die vereeniging werd de kracht van God zeiven hun medegedeeld. Deze gedachte is die van
28 JJl. ïlilOJi VAM TROOST
den H. Augustinus.« Bemint gij,» zoo /.egt het stof, gij zijt stof, bemint gij God, wat zal ik zeggen? Gij zijt God. » Terrain amas, terra es j Deum amas, quid dicam ? Deus es.
Om deze zoo wonderl are kracht te verstaan, behoeven wij ons slechts het gebed der liefde, dat wij dagelijks bidden, in het geheugen te brengen, « Mijn Heer en mijn God, ik bemin u uil geheel mijn hart en boven al wat is. » Ja mijn God, ik bemin U en al moest ik alles opofferen, u alles geven, alles voor uwe liefde verliezen, ik wil U beminnen, ik ben tot alles bereid. In deze gevoelens riep de Apos'el Paulus uit : Wat zal mij van de liefde van Christus scheiden? Kwelling? benauwdheid! honger? zwaard? Neen, ik ben zeker, noch dood noch leven. (Rom. VIII. 35.) Ziedaar de moed en de kracht der liefde, zij zegeviert over alle smart, en allen, die God hebben bemind, hebben naar het voorbeeld van den Apostel gedacht en gehandeld. De H. Franciscus Xaverius riep uit bij het gezicht van zijn kruisen, « Nog meer, nog meer, ó mijn God. » De H. Theresia, die martela-rcsse der liefde : « O Heer, of lijden of sterven, » de H. Magdalena de Passis :
DE LIEFDE. 29
« Niel sterven, ó Heer, niet sterven, maar lijden » en als de H. Joannes van het kruis op het voorstel des Zaligmakers het kostbaarste onder alle hemelsche schatten mocht kiezen, dan koos hij ; Wal ? « Pali el con-lemni» « lijden en veracht le worden.»
De liefde vertroost niel slechts door hare kracht, maar tevens door hare zoetigheid. De goddelijke liefde verzadigt hel hart en bevredigt allo verlangens. Ik zeg de goddelijke liefde, want de goddelijke liefde alleen heeft een voorwerp, dat oneindig is. De goddelijke liefde is de inededeeling van het hoogste Goed. Jes us-Chris lus zegt ons in zijn Evangelie : «Indien iemand mij bemint, zal mijn Vader hem beminnen en wij zulllen tol hem komen en ons verblijf in hem nemen. » Ja, het Godminnende hart is op de nauwste wijze verbonden met het hart van God, dat hart is de rustplaats der H. Drievuldigheid en bijgevolg van den volmaakten vrede en hel hoogste geluk.
O laat ons dan God dikwijls bidden, dal Hij hel vuur zijner heilige liefde in onze harten ontsleke en wij zullen ondervinden wal de schrijver van de « Navolging van Christus «zegt: Niels is zoeter dan de liefde, zij maakt alle lasten licht en verandert alle
30 UI. BRON VAN TIIOOST
bitlerhcid in zoetigheid. Hij, die bemint is gelukkig.» De H. Augustinus zegt : «Ubi amatur,non laboratur, aut si laboratur, labor ipse amatnr. » a Als men bemint, kan men niet lijden,en als men lijdt,dan bemint men bet lijden. » Diepe gedachte, die men niet genoeg overwegen kan. Ja, hij die bemint, bemint gelijk het lijden. Eene moeder, die haar kind ziet lijden, vergeet alles, zij vergeet voedsel en slaap, zij denkt slechts aan haar kind, want zij bemint haar kind, zij beklaagt zich over niets, omdat zij slechts leeft voor haar kind,en zij gevoelt zich gelukkig, dat zij iets voor haar kind mag lijden.
O mijn God, als wij u waarlijk beminden, wat zouden wij dan ook in het lijden gelukkig zijn ! De Heiligen hadden er de ondervinding van : hun grootste geluk was te drinken uit den lijdenskelk en hun kruis in het voetspoor van Jesus-Christus te dragen. In hunne liefde behaalden zij den zegepraal over lijden en dood. De H. Paulus vloeide over van vreugde in al zijne kwellingen, de Martelaren zongen vreugde gezangen in het midden der vlammen en wij, helaas! wij worden door eene lichte beproeving ter neer geslagen, het gezicht van het kleinste kruisje doet ons beven en van schrik achter
BETROXJWEIV OP GOD. Ö1
uitgaan. Wal is de rede van die zwakheid?... Wij beminnen niets.
O gij allen, die lijdt, gij allen die weent, bemint,en God zelf verzekert u, dat gij getroost zult worden. Herhaalt vooral in de oogenblikken van groote droefheid uw aete van liefde : « Mijn Heer en mijn God, ik bemin U boven al uit geheel mijn hart, » en gij zult maeht over uwe droefheid erlangen. Gij zult aan de voeten van Jesus de bron uwer tranen zien droogen, of Hij zal aan uwe tranen eene hemelsche zoelheid schenken.
IV. BRON VAN TROOST. Het betrouwen op Codg barmhartigheid.
Confldite, Ego sum.
Betrouwt, Ik hon het. (liarc. VI. 55.)
Het betrouwen is meer dan de hoop. De hoop waeht naar hetgeen zij verlangt, het betrouwen gaat het te gemoet: de hoop roept en verzucht, hel betrouwen zoekt en berust.
Het betrouwen is eene behoefte voor een ieder, die lijdt. Men betrouwt zijne bezit-
IV. BRON VAgt; TROOST
tingen,somwijlen zijn leven aan eenmenscli, men verlaat zich op hem en men is getroost door die overgave. Hebt gij verloren, wat u het dierbaarste op aarde was, gevoelt gij u in uw hart door den dood van een vriend getroffen en kunt gij het geheim uwer droefheid tocbetrouwen aan het hart van een vriend, dan zijt gij getroost. Indien hij, die zwakheid is, kan steunen op de kracht van een ander , indien een arme op de fortuin van een rijken vriend kan bouwen, indien een zieke zich met betrouwen aan een geneesheer kan overgeven, dan is hij getroost. O welken troost moet dan aan eene christelijke ziel het betrouwen op God niet geven, het betrouwen op Hem, die eindeloos goed en zoo machtig is.
Wat is de rede, dal er op aarde zooveel ongelukkigen zijn? Het is wijl zoovelen worden medegesleept, door een noodlottige « practische ketterij, die hun het betrouwen in de beproevingen en den troost in hel lijden beneemt. Verschillende Godsgeleer-den, die van geene overdrijving verdacht zijn, vreezen niet te beweren, dat die geest van mistrouwen het grootste kwaad is, dat de vijand van God en de menschen kan stichten, en dit is duidelijk als men nagaat,
HET BETROUWEN OP GOD. 33
wat al noodlottige gevolgen het na zich sleept.
O, hoe klein is het getal dorgenen, die waarlijk op God betrouwen. De meeste men-schen door den duivel,die een leugenaar w as van den beginne, bedrogen,stellen zich God voor als een strengen meester, en onverbid-delijken rechter, zij hooren slechts het geratel van zijn donder, en den weerklank zijner bedreigingen en denken nooit of ten minste zeer zelden aan zijne eindelooze barmhartigheid. Te vergeefs heeft Hij hun geopenbaard, dat Hij den dood van den zondaar niet wil, te vergeefs heeft Hij zich zeiven onder de zoete beelden en verteede-rende parabels als den goeden Herder, als den Vader van den verloren zoon aan hen afgeschetst; nauwelijks gelooven zij aan zijne onfeilbare woorden en zij leven voort in de droevige en. onrechtvaardige veronderstelling, dat God hen niet bemint, en hij hen niet meer kan beminnen, wijl zij zich zoo zwak, schuldig en ondankbaar toonden.
Maar ziet gij dan niet, dat dit eene ketterij, eene helsche leugen, eene bedriegerij des duivels is? Het is eene waarheid des geloofs, dat God u bemint, u roept,u wacht, het is eene waarheid des geloofs, dat Hij als
34 IV. BRON VAN TROOST
een goede Herder zijne afgedwaalde schapen zoekt, het is eene waarheid des geloofs, dat Hij als een goede Vader verlangend naar u uit ziet, of gij, zijn verloren zoon, niet tot Hem wederkeert. God bemint voorzeker de zonde niet, dat is een afschuwelijk kwaad ; dan, dit neemt niet weg, dal Hij toch den armen zondaar bemint. Eene moeder, die haar kind in het slijk ziet vallen, bemint gewis het slijk niet j maar zij bemint toch haar kind, ook dan wanneer het in het slijk is gevallen. Zou God dan willen, dat gij in het slijk der zonde bleeft steken, zou Hij kunnen weigeren u de behulpzame hand te leenen? O neen, duizendmaal neen. God wenscht uwe bekeering, Hij wil uwe bekeering en geeft u overvloedige middelen, om die te bewerken.
O, hoe groot is de barmhartigheid, die God aan den zondaar bewijst, zijne barmhartigheid is boven al zijne werken en zijne barmhartigheid jegens den zondaar is de grootste van al zijne barmhartigheden. God heeft medelijden met ieder mensch, wie hij ook zij ; want alle menschen zijn zijne kinderen ; maar vooral met u, zondaar; wijl gij de ongelukkigste aller menschen zijt.
Zie eens, met welk geduld de goede God
HET BETROUWEN OP GOD. 35
den zondaar verdraagt; Hij laai hem het leven,Hij geeft hem het licht en het voedsel en alles, wat hij noodigheeft. «Neen, zegt de Heer, neen, ik wil niet dat hij sterve, ik wil dat hij zich bekeere, leve en zalig worde. » Er bestaat als het ware een strijd tusschen de eigenschappen Gods in betrekking tot den zondaar; Gods heiligheid en rechtvaardigheid vorderen, dat Hij den schuldige straffe en zijne glorie wreke, maar Gods barmhartigheid verzet zich daarentegen, en zij is het, die de overwinning behaalt. De geheele natuur, de Engelen des hemels, de elementen der aarde zouden de Godheid willen wreken, zij vragen aan de goddelijke gerechtigheidjom dien opstandeling,dien ondankbaren met hunne gramschap te mogen treffen, « Visimus » de bliksem, het water, het vuur zijn gereed, om hunne woede op hem uit te oefenen; maar God zegt tot hen : « Sinite » laat hem leven, ik wil den dood des zondaars niet, maar dat hij zich bekeere en zalig worde.
God verdraagt den zondaar niet slechts, maar Hij roept, Hij zoekt hem tevens. Hij zoekt hem gelijk een herder zoekt naar een schaap, dat van de kudde is afgedwaald. En ó, hoe verheugt is die goede Herder, als
o6 IV. BISON VAN TROOST
Hij eindelijk zijn afgedwaald schaap heeft teruggevonden! Zie, Hij strekt met al de teederheid zijner liefde zijne armen tot dat verloren schaapje uit, en zonder hel de minste verwij tingen te doen,neemt Hijhetop zijne schouders, om het tot de schaapskooi terug te brengen.En Hij verheugt zich meer over dat eenc schaapje dat Hij heeft teruggevonden, dan over zijne negen en negentig andere schapen, die nooit zijn afgedwaald.
O, wie zou dan nog kunnen wanhopen, wie zou nog kunnen weerstaan aan Gods eindelooze barmhartigheid ? O zondaar, die dit leest; ontsluit toch uw hart voor het betrouwen, ga tot God en Hij zal u met de grootste liefde ontvangen, « ga tot Hem, gij die belast en beladen zijt, en Hij zal u verlichten. » Hij zal u den vrede des harten, het hoogste geluk hier op aarde, wedergeven en gij zult ondervinden wat de Ecclesiasti-cus zegt : a Speciosa misericordia Dei in tempore tribulationis, quasi nubes pluvifc in tempore siccitatis. » « Zijne barmhartigheid zal voor u zijn in den tijd der kwelling wat een zachte regen is voor eene dorstende aarde. ,gt; (Eccl. XXXV. 29.)
En gij, die het onschatbaar geluk hebt, om in de liefde van God te leven, betrouw,
HET BETROUWEN OP GOD. 37
betrouw op zijne barmhartigheid. Indien God u beminde, toen gij van Hem waart afgedwaald, hoe veel te meer zal Hij u beminnen nu gij tot Hem zijt weérgekeerd. Ja betrouw, en troost u altijd door de gedachte aan Gods barmhartigheid. God hoort u, Hij luistert naar u, Hij zal uwe wenschen verhooren, twijfel er niet aan : God zelf verzekert het u. « Venite et ego miserebor.» Komt en ik zal mij over u ontfermen; zijne barmhartigheid zal u voorgaan, u omringen en volgen : « Misericordia proveniet, sub-sequetur, cireumdabit. »
Wie wij dan ook mogen zijn, laat ons in de verschillende wederwaardigheden en beproevingen des levens altijd op God betrouwen, laat ons dikwijls met onzen heiligen Vader Pius IX verzuchten « Gesu misericordia. »« O Jesus mijne barmhartigheid,» en de God van barmhartigheid zal ons hart vervullen met overvloedigen troost.
V. BRON VAN TROOST.
De overgave van onzen wil aan den wil van Grod.
Sicorabitis; Pater... fiat voluntas tua.
Ziehierhoe gij moet bidden: Vader... dat uw wil ge-schiede.(Math.Vl. 9.10.)
De H. Ambrosius zegt: « Eene wonderbare uitvinding is de gelijkvormigheid van omen wil met den wil van God. » Grande inventum divina voluntas. »
O Gij, die in dit boekje troost in uwe kwellingen en leniging in uwe smarten zoekt, misschien, wie weet het, hebt gij uw hart voor de woorden van geloof, hoop, liefde en betrouwen nog niet geopend; misschien hebt gij gevoelloos voor alles in uw hart gezegd wat een troostelooze zeide aan hen, die hem wilden vertroosten : « lastige troosters, gaat van mij. » (Job XVI. 2.) laak mij allen met de bitterheid mijner smart. Het geloof! O mij dunkt, ik heb geen geloof. De hoop! helaas, ik heb die verloren. De liefde! Ach, mijn hart is koud,
OVERGAVE VAN ONZEN WIL AAN GOD. 39 ja dood : ik gevoel niets meer. Hel betrouwen! Waar zal ik het zoeken? God schijnt mij niet te willen antwoorden : Die troostbronnen schijnen dan voor mij niet geopendj ik ben reddeloos.
Neen, mijne broeder, mijn zuster, neen gij zijt niet reddeloos.« Grande inventum di-vina voluntas » gij moet, gij zult troost en verlichting vinden in de overgave van uwen wil aan den wil van God.
Wij moeten ons zeiven diep overtuigen, dat er niets kan gebeuren zonder den wil of de toelating Gods. Dit is eene waarheid, die ons door de rede en door het geloof wordt geleerd; zij volgt duidelijk uit het bestaan eener almachtige, alwijze en algoede Voorzienigheid. « Ik ben de Heer, zegt God door den mond van den propheet Isaias, « ik ben de Heer,en niemand anders, ik vorm het lichten breng de duisternis voort, ik ben de Heer, die alles doe, » (Is. XLV. 7.) Ja, van uit de hoogte zijner hemclsche woning heeft God voortdurend zijne oogen op de wereld gevestigd. Hij is het, die alles uitwerkt in allen, die alles voortbrengt, regelt geleidt en bestiert. Hij is het, die zijne zon doet opgaan over den rechtvaardige en den onrechtvaardige, die zijn regen uitzendt
40 V. BRON VAK TROOST
over goeden en kwaden 5 Hij is het, die in de wolken de stem des donders doet hooren, Hij is het, die de winden ontketent en de woede der stormen bedaart. Jesus-Christus verzekert ons, dat er zelfs geen haar van ons hoofd valt, zonder den wil van zijn Vader. Neen, niets ter wereld, kan zich onttrekken aan het oog van God, aan de hand van zijne alles bestierende Voorzienigheid. Zoowel de stofjens in de lucht, als de hemellichamen in de onmeetbare ruimte worden door God bestierd, van uit het hoogste des hemels tot in het diepste der afgronden bestaat, beweegt er zich niets buiten den wil van God.
Wat nu moet de gevolgtrekking van dit beginsel zijn? De gevolgtrekking biedt zich van zelf aan : Is het waar, dat er niets geschiedt buiten den wil of de toelating van God, dan moeten wij ons zeiven in alles aan de beschikking van Gods vaderlijke Voorzienigheid overgeven.
Maar zult gij misschien zeggen : Verre van mij dat ik zou willen opstaan tegen Gods raadsbesluiten : ik kan de ziekte verdragen, als God mij die overzendt,ik mor niet tegen hel onweder, dat de hoop mijner velden vernietigt; ik kan mij overgeven aan de
OVERGAVE VAN ONZEN WIL AAN GOD. 41
beschikking van God. Dan, wat ik lijd, is mij door God niet toegezonden, het is het werk van de boosheid; ik ben het slachtoffer van de zelfzucht en de trouweloosheid der menschen, zij hebben mij van mijne goederen beroofd, mij mijne eer ontnomen, mij in mijne teederste en diepste gevoelens gekwetst, enz. enz. Ik antwoord u, dat deze redenering geheel verkeerd is. Gij zegt : « als iemand kwaad van mij spreekt, mij vervolgt, dan kan dit aan God niot worden toegeschreven, dns kan de overgeving aan Gods wil in dergelijke wederwaarheid weinig baten. » Maar, nu vraag ik u : kon God dat kwaad niet beletten? Ongetwijfeld. Hij heeft het dus toegelaten. En waarom? Met geen ander inzicht dan voor uw grooter goed.
Ja, het is zoo waar, alles wat u overkomt is voor uw grooter goed, voor uw wezenlijk geluk. « Alles zegt de Apostel Paulus, alles werkt ten goede. » « Omnia cooperantur in bonum. » (Rom. VIII. 28.) Overweeg met aandacht deze zoo troostvolle waarheid en bewaar ze diep in uw hart.
God wil het goed en haat het kwaad tot ons grooter geluk. Dit is zoo waar, dat God onmogelijk het kwaad kan toelaten, indien
42 V. BROW VAN TROOST
Hij er geen grooter goed uit wist voort te
brengen.
Ora deze waarheid te staven, zou ik u kunnen wijzen op duizende voorbeelden van het oud en nieuw Testament. Was het, onder andere, niet voor het grooter geluk van Joseph, dat hij door zijne broeders aan Ismaëlitische kooplieden als een slaaf werd verkocht ? Was het ni et voor het geluk van Moses, dat hij kort na zijne geboorte in de wateren van den Nijl werd neergelegd op de plaats,waar hij door de dochter van Pha-rao gevonden werd? Was het niet voor het geluk van Augustinus, dat hij door een geweldigen storm op zee werd gedreven naar de kust van Milaan, alwaar hij kort daarna als een boetvaardige zondaar voor de voeten van den H. Ambrosius nederknielde?
En, als gij eens in u zeiven wilt treden en de voornaamste gebeurtenissen van uw leven herdenkt, zult gij dan niet moeten erkennen, dat verschillende voorvallen, die gij als een wezenlijk ongeluk hadt beschouwd, voor u de bron van een wezenlijk geluk zijn geworden? Het is waar,het goede, dat God bij het toelaten van het kwaad beoogt, is dikwijls voor onze oogen verborgen ; maar het is genoeg voor ons te
OVERGAVE VAN ONZEN WIL AAN GOD. 43 weten, dal het bestaat. Eens, als wij zoo gelukkig zullen zijn van in den hemel te leven en al de raadsbesluiten van Gods aanbiddelijke Voorzienigheid zullen kennen, dan zullen wij duidelijk de waarheid zien van het woord des Apostels. « Alles werkt ten goede voor hen, die God beminnen. »
Geeft u dan altijd en in alles over aan Gods heiligen, aanbiddelijken wil, in die overgeving zult gij het ware geluk, den waren troost, den vrede des harten vinden. Alleen in de overgeving van onzen wil aan Gods wil bestaat het geluk. Waarom zijn de Heiligen in den hemel zoo gelukkig? Omdat hun wil voor altijd en in alles vereenigd is met den wil van God.
O welke schoone voorbeelden van overgave aan Gods wil hebben de Heiligen van het oud en nieuw verbond ons nagelaten ; geheel hun leven was eene oefening van die zoo schoone deugd. Abraham werd tien malen door God op de zwaarste wijze beproefd, en altijd bleef hij gelaten. Tobias met blindheid geslagen en tot armoede gebracht, herhaalde voortdurend dit gebed : « Domine secundum voluntatem tuam fac mecum. » « Heer, handel met mij volgens uw wil. » (Tob. III. 12.) En als zijne echt-
i4 V. BRON VAN TROOST
genoote over al de rampen, die hen troffen, begon te klagen, troostte hij haar met te zeggen : Vrouw, klaag toch niet; wij zijn immers kinderen der Heiligen en verwachten het leven, dat God geven zal aan hen, die Hem getrouw blijven. » (ib. VI.) Als David verplicht was te vluchten voor het aanschijn van zijn eigen zoon Absalon, zeide hij tot den priester Sadoch, die met de arke des verbonds de stad ontweek: « Sadoch, breng de arke Gods in de stad terug. Indien ik genade heb gevonden in de oogen des Heeren, zal Hij mij in de slad doen wederkeeren ; doch indien Hij tot mij zegt : Ik heb het anders besloten, dan ben ik bereid, dat Hij doe wat goed is in zijne oogen. » (II. Reg. V. 26.) Job van zijne goederen en kinderen beroofd, van het hoofd tot de voeten met zweeren overdekt, en op een mesthoop gezeten, zondigde niet met zijne lippen, maar zeide : « De Heer had het gegeven, de Heer heeft het ontnomen,gelijk het den Heer behaagd heeft, zoo is het geschied, dat de naam des Heeren gezegend zij.» Als de Zaligmaker aan de H. Catharina van Sienen eens eene kroon van goud en eene kroon van doornen vertoonde, en haar zeide, dat zij één van de twee
OVERGAVE VAN ONZEN WIL AAN GOD. 45 kiezen zou, gaf zij dit zoo schoone antwoord : « Heer, gij weet, dat ik reeds sedert lang mijn wil geheel en al met uw wil ver-eenigd en alle keus vaarwel heb gezegd. Dan, Heer, wilt gij, dat ik kieze, en u zegge wat ik het liefste heb, geef mij dan die doornenkroon. Ik zal daarmede beter aan n gelijken. » En dit zeggende stak zij hare beide handen uit naar de doornenkroon en drukte ze diep in haar hoofd. Als de H. Elisabeth van Hongarië den dood vernam van haren zoo teeder beminden echtgenoot, riep zij uit : « Gij, ó Heer, weet, dat ik de tegenwoordigheid van mijn echtgenoot boven alle genoegens der wereld zou stellen, maar vermits Gij hem aan mijne liefde hebt willen ontnemen, berust ik zoo volkomen in uw heiligen wil, dat indien ik hem ten koste van een enkel haar van mijn hoofd het leven terug kon geven, ik dit niet zou willen; wijl gij, ó Heer, het anders besloten hebt. « En de H. Ludwina van Schiedam, die dertig jaren lang eene pijnlijke ziekte verduurde en alle soort van kwellingen te lijden had, was gewoon tot God te bidden : « Heer, indien het u behaagt, laat mij dan nog meer lijden, spaar mij niet, de vervulling van uwen wil is mijn eenige troost. »
46 VI. BRON VATf TROOST
Christenen, die lijdt, en wie op de wereld is van lijden vrij? vestigt uwe oogen op de heiligen,'die ons in het lijden zulke schoone voorbeelden van overgeving aan Gods wil hebben gegeven, en vestigt uwe oogen vooral op den Heilige der Heiligen, op Jesus-Christus, die, in zijn doodstrijd aan den voet van den Olijfberg lot zijnen hemelschen Vader bad :« Vader, niet mijn, maar uw wil geschiede. » Herhaal die bede van den lijdenden Godmensch in uw lijden, in uwe droefheid, in alle wederwaardigheden van uw leven, en God zal u op eene onzichtbare wijze een Engel uit den hemel zenden, om u te vertroosten en u langs den weg van het kruis het land der eeuwige vertroosting binnen te leiden.
VI. BRON VAN TROOST.
Patientia pacem cus-todit.
Het geduld bewaart den vrede. (Eph. IV. 2.)
Het geduld is een heilzaam geneesmiddel voor vele kwalen, het is een bron van troost,
HET GEDULD, 47
in de dagen van rouw. Ongelukkig wordt dat geneesmiddel zelden gevonden; iedereen die zoekt, kan het vinden; maar weinigen zoeken, waar het te vinden is. Het wordt alleen gevonden in God.
Als ik hier spreek van het geduld, bedoel ik christelijk geduld, een geduld, dat op bovennatuurlijke beginselen rust. Dit geduld alleen is in staat, om 's menschen hart te vertroosten. De Heidenen kenden ook een soort van geduld, maar, zegt de H. Cyprianus : « Tam illis patientia falsa est quam et falsa sapientia. » Hun geduld was zoo valsch als hunne wijsbegeerte. En inderdaad, wat de Heidenen geduld noemden, was in de beoefening althans gemeenlijk, niets anders dan gevoelloosheid, zelfzucht en onverschilligheid, terwijl het christelijk geduld, zooals dezelfde heilige Leeraar zegt, in den tijd der beproeving den vrede en de kalmte des harten bewaart, kracht geeft in den strijd van 't leven en aan de armen der aarde waren troost in hun lijden verschaft. De Heidenen gaven van 't geduld de volgende bepalingen:«Est virtus,qua omnisadver-sitatis impetus sequanimiter toleramus. (*) »
C) Cicero, c. 8. § b. 2, de Rethor.
48 VI. BRON VAN TROOST
Hel is eene deugd, waardoor wij alle wederwaardigheden met gelatenheid dragen.Deze bepaling is goed, maar voor den christen onvolledig. Twee woordjens moeten er bij : « Pro Deo » « Voor God. » In deze twee woordjens ligt het verschil tusschen het natuurlijk en bovennatuurlijk geduld, tusschen het geduld van een heiden en dat van een christen, in dez.e twee woordjens vindt men eene wonderbare kracht, eene onuitsprekelijke zoetigheid. Als een heiden een over den dood van zijn kind bedroefden vader kwam troosten zeide hij tot hem : « Durum sed levius fit patientia. » Het is een zwaar verlies, maar door het geduld wordt het lichter. De vertroosting, die hij bracht, zou gewis onvergelijkelijk grooter en zoeter geweest zijn, indien hij hem had kunnen zeggen : « Pro Deo. » Lijd dat verlies uit liefde tot God. « Pro Deo. » God heeft uw kind in den hemel gekroond. « Pro Deo. » God zal u dat kind in de gelukzalige eeuwigheid wedergeven.
O welk een verschil bestaat er tusschen de uitwerksels van het natuurlijk en bovennatuurlijk geduld, en hoe kan het anders, daar toch,het beginsel van beide zoo verschillend is. Men heeft het geduld van Socrates,
HET GEDULD. 49
een heidenschen wijsgeer, geroemd en wat was zijn geduld ? Niets anders dan een stoieynsche gevoelloosheid en een ellendige hoogmoed in het uur des doods. Het christelijk geduld vormt andere helden ; helden, die zich zelven in de wreedste smarten vergeten en sterven uit liefde tot een God, die stierf uit liefde tot hen.
Wonderbaar zijn de voorbeelden van geduld, die ons door de ware geloovigen van het oude verbond zijn gegeven j maar nooit zag men die deugd op eene zoo volmaakte wijze beoefend, als sedert den dag, waarop Christus haar van af de hoogte van zijn kruis had geleerd. De leerlingen van het kruis vinden zelfs vermaak in de kwelling, hun geluk in datgene, wat door de wereld ramp wordt genoemd.
O gij allen, die lijdt, zoekt toch uw toevlucht in het geduld. « Patienlia vobis ne-cessaria est » het geduld is voor u eene behoefte, (Hebr. X. 56.) Door het geduld zult gij eene menigte wederwaardigheden kunnen voorkomen, en die, welk onvermijdelijk zijn, licht en dragelijk maken.
Door het geduld, zegt de goddelijke Zaligmaker, zult gij uwe ziel in vrede bezitten. « In patientia vestra possidebitis animas
50 VI. BRON VAN TROOST
vestras. » (Luc. XXI. 19); een geduldig mensch gaat met bedaardheid zijne gedachten, woorden en daden na, hij is niet opvliegend, niet overhaastig en voorkomt door zijne zachtzinnigheid menige oorzaak van onaangenaamheid.Ondervraag hier u zeiven eens : Hoeveel moeielijkheden zou ik niet vermeden hebben, indien ik in de verschillende omstandigheden van mijn leven mijne ziel had bezeten in lijdzaamheid? Was ik bij deze en gene gelegenheid meester van mij zeiven gebleven, had ik mij dat en dat woord niet laten ontglippen, had ik eerst voor die zaak eens rijpelijk nagedacht, zou ik dan niet menige verkeerde gevolgen hebben afgewend, zou ik mij dan niet veel droefheid en spijt hebben gespaard ?
Ik weet het, er zijn in het leven verschillende van u onafhankelijke wederwaardigheden, ellenden, die gij langs geen weg hoegenaamd voorkomen kunt. Nu, om in die wederwaardigheden, als ook in de andere, die gij aan u zeiven zoudt hebben te wijten, den moed niet te verliezen, moet gij u steun zoeken in de lijdzaamheid. « Forlitudo tua patientia tua. » « Het geduld is in uwe kracht. » (Job. VI. 6.) Het geduld zal u leed verzachten, welke ook de oorzaak zij, waaruit het ontstaan is.
HET GEDULD. 51
Verkeert gij dan in armoede, heb geduld. Maak gelijk de H. Chrysostomus zegl, maak van den nood een deugd; denk, dat gij zonder iets op de wereld gekomen zijt, en zonder iets de wereld verlaten zult. Volg het voorbeeld van de Hebreeuwen, die, zooals de Apostel getuigt, (Heb. X. 34), het verlies hunner goederen met vreugde deden en het vooruitzicht van het eeuwig blijvende goed, dat hun als een belooning voor hun geduld was toegezegd. Zijt gij ziek, heb geduld. « Mijn zoon, zegt de Ecclesiasticus (XV. 9.) bid in uwe ziekte den Heer, en Hij zal u genezen, » indien namelijk uw herstel voor uw waar geluk dienstig is. En, indien God mocht besloten hebben,dat u de gezondheid niet zal worden teruggegeven, denk dan met den Apostel : dat als uw aardsche woning zal ontbonden worden, gij in den hemel eene eeuwige woning, eene woning, die door God zeiven gebouwd is, zult vinden. (H. Cor. V. I.) Wordt gij door de wereld veracht, heb geduld, herinner u de woorden van Jesus-Christus : Zalig zijt gij, als de menschen kwaad van u zullen spreken, en u zullen vervolgen voor mijnen naam,verheugt en verblijdt u, want uw loon is groot in den hemel. » (Math. V. 11.) Zijt
52 VI. BRON VAN TROOST HET GEDULD, gij bedroefd, heb geduld. Weet, dat zij, die, in tranen zaaien, in vreugde maaien, v gij zijt nu wel bedroefd, maar eens zal uw hart zich verheugen en dan zal niemand uwe vreugde van u kunnen wegnemen. (Joan. XVI. 22.) Heeft het verlies van een vriend, van een bloedverwant u getroffen, heb geduld ; eens zult gij hem, dien gij hier op aarde bemindet, in den hemel wederzien; Jesus, die voor ons gestorven en verrezen is, zal allen, die in hem ontslapen zijn, met hem opvoeren in de eeuwige vreugde. Eindelijk in alle uwe bekommeringen, in al uwe zorgen, in al de wederwaardigheden ven het aardsche leven heb geduld, bezit uwe ziel in vrede, overtuigd, dat de kwellingen van dezen tijd niet kunnen vergeleken worden bij de toekomstige glorie, die in ons geopenbaard zal worden. (I. Cor. II. 9.) Weest zeker, als gij hier met Christus deelt in zijn lijden, zult gij ook voor eeuwig in den hemel met Hem deelen in zijne heerlijkheid.
VIL BRON YAN TROOST.
Exerce te ipsum ad pietotem.
Oefen u in de godsdienstigheid.
(I. Tim. IV. 1.)
De wereldlingen stellen zich dikwijls voor, dat godsdienstigheid en zwaarmoedigheid een en hetzelfde is; zij schilderen zich die zoo schoone en beminnelijke deugd gekleed in een haren kleed, met assche op haar hoofd, met geeseltuigen in de hand, in eene terugstootende houding, met een streng, somber, droefgeestig gelaat. Arme dwazen, wat vergissen zij zich ! doch geen wonder : « Animalis homo non percipit ea quse sunt spiritus. » De stoffelijke mensch begrijpt niets van hetgeen geestelijk is.
« Pietas ad omnia utilis est, zegt de groote Apostel, promissionem habens vitae, quae nunc est et futurse. » De godsvrucht is tot alles dienstig, zij heeft de belofte van het tegenwoordige en van het toekomstige leven. Ja, de godsvrucht is de bron van het
54 VII. BRON VAN TROOST
ware geluk,de oorsprong van overvloedigcn troost.« De geestelijke troost, zegt de schrijver van de navolging van Christus, gaat al de genoegens der wereld en zinnelijke vermaken verre te boven. Alle aardsche genietingen zijn of ijdel of verlagend, de genietingen van den geest daarentegen zijn zoet en veredelend, zij worden door God zeiven de zuivere harten ingestort tot loon van de deugd. » (2 Boek 10 hoofdstuk.) De Eccle-siasticus scheidt de vreugde niet af van de deugd : « Ik heb, zeide hij, ondervonden, dat er niets beter is dan zich in zijn leven te verheugen en goed te doen. » (Eccl. III. 12.)
De wereld, heb ik reeds gezegd, weetniet, wat godsdienstigheid is: van daar dat zij er een zoo valsch denkbeeld van heeft. Zij meent, onder andere, dat men, om godvruchtig te zijn, de betrekkingen van de natuur verbreken en meer of min menschen-schuw moet worden. Een grove dwaling. De godsvrucht is niets anders dan de zoetheid en de kracht des geloofs, de innige geestelijke liefde voor de schoonheid der deugd, de smaak voor hemelsche, heilige zaken. Het wezen van de godsvrucht is de liefde tot God, eene teederheid van het
DE GODSDIENSTIGHEID. 55
hart, dat zich uitstort bij de beschouwing van de geheimen van Gods oneindige barmhartigheid, een innige vereeniging van de ziel met Jesus-Christus. Het is waar, de godvruchtige ziel volgt gaarne de beweging der genade, die haar als van zelf tot Jesus-Christus geleidt; maar overtuigd als zij is, dat de ware godsvrucht bestaat in de naleving van Gods heiligen wil, offert zij zonder weerzien aan de vervulling van hare plichten al de zoetheden op, die zij in de tegenwoordigheid van haren goddelijken Verlosser kan vinden. Zij laat geene gelegenheid voorbijgaan, om haren God te bezoeken en zich met Hem in de uitstorting van hare liefde te onderhouden; doch zij meent de gelegenheid daarvoor niet gevonden te hebben, als zij daardoor aan de vereischten van haren staat, van hare familie of aan de zamenleving te kort zou blijven. Zoo dan is de godsdienstigheid niets anders dan de geest van opoffering, die geput wordt in de liefde tot God en den naaste, het is de wortel van alle heiligheid, de vrucht en de bekrooning der deugd.
Gelukkig zij, die van God die schoone gave, die gave van den H. Geest, de gave van godsvrucht ontvangen, zij worden door
56 VII. BROS VAN TROOST
den hemel en door de aarde bemind, welverre dal zij hunne dagen in droefgeestigheid slijten, hebben zij reeds hier beneden den voorsmaak van de hemelsche vreugd.
De H. Romualdus, die in de zoetheid der goddelijke liefde voortdurend weende, had toch altijd een zoo opgeruimd en blijmoedig gelaat, dat hij de harten van hen, die hem naderden, met trooost vervulde. De H. Hieronymus genoot in de woestijn, in het midden van zijne verstervingen, een zoo overvloedigen troost, dat hij, volgens zijn eigene getuigenis, somtijds meende in den hemel te zijn. En geen wonder , want, gelijk de H. Scholastica zeide, zoo groot is de zoetheid,die God zijnen getrouwen dienaren schenkt, dat voor hen de aarde een hemel wordt. De H. Antonius onderscheidde zich van al zijne religieusen door de opgeruimdheid van zijn gelaat. Als de H. Fran-ciscus soms bemerkte, dat een zijner broeders droefgeestig was, zeide hij tot hem : « Mijn broeder, niet droefgeestig; droefgeestigheid is goed voor hen, die de wereld en de zonde dienen, maar niet voor een Minderbroeder. » De H. Dominicus had een zoo opgeruimd gelaat, dat zich bij zijn aanblik alleen véle ketters bekeerden. Als Fran-
DE GODSDIENSTIGHEID. 57
ciseus Costerus, een van de volgelingen des H. Ignatius, nog in het proefjaar was, lachte hij in de uitspanningsuren dikwijls zoo hartelijk, dat de H. Ignatius hem in zijne kamer hoorde, Franciscus, zeide de heilige eens tot hem : « Ik hoor u altijd lachen » Franciscus sloeg zijne oogen neer en bereidde zich voor eene goede vermaning. Doch, wat zeide hem de H. Ignatius ? Mijn zoon, zeide hij, lach maar gerust en verheug u in den Heer; want hij, die den Heer dient, heeft gecne rede, om bedroefd en vele reden, om blijde te zijn. » De H. Stanislaus Kostka, die heilige en beminnelijke jongeling, was altijd zoo opgeruimd, dat men hem den broeder der heilige vreugd placht te noemen. De gelukzalige Joannes Berchmans ontving om zijn blijmoedigen geest van zijne broeders den naam van broeder Lvtus (blijde) en broeder Hilarius (Hilaris : blijde). Die engelachtige jongeling verklaarde eens, dat hij uiet wist, wat neerslachtigheid was. Eveneens waren al de Heiligen tevreden , blijmoedig en opgeruimd.
Gij dan, die door gedruktheid en neerslachtigheid lijdt, zoekt het geneesmiddel voor die kwaal daar, waar de Heiligen hef
58 Vin, BROW VAN TROOST
gezocht en gevonden hebben, « exerce te ipsum ad pielatem. » Oefen u in de godsvrucht, proef en zie, hoe zoet de Heer, de God uws harten is; verheug u in den Heer, ik herhaal het, verheug u, verheug u altijd in God, uwen Zaligmaker.
VIII. BRON VAN TROOST.
Tristatur aliquis vestrum, oret.
Is iemand uwer bedroefd dat hij bidde. (Jac. 13.)
« Het gebed, zegt de H. Laurentius Justi-nianus verzoent ons met God, verblijdt de Engelen en Heiligen, dringt door tot in de hemelen, verwerft al dat wij vragen, slaat den duivel op de vlucht, overwint alle vijanden, bekeert het menschdom en wapent ons met moed en kracht en vervult ons hart met troost en vreugd. »
Die troost- en vreugdebron is altijd en vooreen ieder geopend; wij kunnen haar naderen, wanneer wij slechts willen. Ja, zoolang onze tong een woord kan vormen.
HET GEBED. 69
zoolang onze oogen zich hemelwaarts kunnen keeren, zoolang ons hart een zucht kan slaken j zoolang ook kunnen wij ook bidden.Indien dat woord tot God is gericht, indien wij onze oogen tot God verhetFen, indien wij tot God verzuchten, dan bidden wij.
Dat het gebed een oorsprong van veel vertroosting is, kunnen wij gemakkelijk begrijpen, als wij de natuur van het gebed beschouwen? Het gebed is eene zamenspraak met God, waardoor wij onze behoeften aan Hem le kennen geven, het is eene verheffing van de ziel tot God, een beroep van het hart eens zoons op het hart van zijn Vader, de klacht van een vriend, die zijn hart uitstort in hel hart van zijnen vriend, het is een verzoek,dat een broeder tot zijn broeder richt. Inderdaad, Jesus-Christus heeft die zoete benamingen willen aannemen, om ons de uitgestrektheid zijner liefde te toonen.
Een mensch, die bedroefd is, bidt als van zelf; men heeft het overal en altijd gezien : bidden is voor eene bedrukte ziel zoo natuurlijk als weenen. De goddeloozen zeiven kunnen, als zij zich in het hart voelen geraakt, zich niet weerhouden van te roepen : a O God ! »
60 VIII. BRON VAN TROOST
Het gebed is het voedsel der ziel, een geestelijk voedsel, dat zoo noodzakelijk is voor de ziel, als het stoffelijk voedsel noodzakelijk is voor het lichaam. Het gebed is de rust des harten, eene rust, waaraan onze ziel even zoo veel behoefte heeft, als het lichaam behoefte heeft aan den slaap. Even nu gelijk God in zijne goedheid aan den mensch eene natuurlijke neiging tol het voedsel en den slaap heeft gegeven, zoo heeft Hij ook eene zoetheid en aantrekkelijkheid medegedeeld aan het gebed, dat het voedsel en de rust der zielen is. Zoudt gij deze waarheid niet hebben ondervonden, zoudt gij een afkeer hebben van dat heilzame voedsel , uwe oogen niet kunnen sluiten voor dien zoeten slaap,dan is dit een bewijs, dat de smaak uwer ziel door het gebruik van zondig voedsel bedorven, de geregelde werking van hare krachten, door verkeerde neiging belemmerd is. Zuiver uw hart, onthecht het aan de zonde, het zal zich als van zelf tot God verheffen en gij zult in de oefening des gebeds de ware vertroosting vinden, die er de Heiligen zoo overvloedig in gevonden hebben.
Ja, het gebed heeft de harten van Gods vrienden op aarde met overvloedigen troost
HET GEBED. 61
vervuld, hun in al de wederwaardigheden des levens moed en kracht geschonken. Luisteren wij eens naar de getuigenis van den koninklijken propheet David : « Renuit consolari anima mea, memor fui Deo et de-lectatns sum. » (Ps. LXXXI.) David was zoo bedroefd, dat zijn hart allen troost verwierp ; doch zie, hij denkt aan God, hij roept Hem aan, hij bidt en aanstonds zjjn de vrede en de vreugde in zijn hart teruggekeerd. « Cor meum et caro mea exulta-verunt in Deum vivum. » (LXXXIII.) Mijn hart zegt hij, heeft van vreugde opgesprongen voor het aanschijn van den levenden God. « Melior est dies una in atriis tuis super millia. (ib.) Één dag doorgebracht in zijne woning, aan den voet van zijn altaar, is meer waard dan duizend dagen in de tente der zondaars. Ja, zegt de H. Augusti-nus; want « de tranen zelfs, die men stort voor het aanschijn van God, zijn zoeter dan al de wereldsche vreugd. »
Vestig eens uwe oogen op de Heiligen, terwijl zij bidden en gij zult in hunne gelaatstrekken de zalige vreugde lezen, die hun hart in hun verkeer met God vervult. De H. Franciscus van Assisen bracht geheele nachten door met het herhalen van deze
quot;62 Vin. BRON VAN TROOST
woorden : « Deus meus et omnia » « Mijn God en mijn Al» en zoo groot was de troost, die bij het aanspreken van deze woorden zijn hart vervulde, dat hij die, zooals hij zeide eene geheele eeuwigheid lang herhaald zou hebben. De H. Dominicus bracht ook de meeste nachten in gebed en overweging door en zijn liefdegeroep tot den God zijns harten was soms zoo hevig dat zijne broeders daardoor uil den slaap werden opgewekt. In de vervoering zijner liefde werd hij meermaals van de aarde opgeheven en zijn hoofd scheen alsdan omstraald met een he-melsch licht. Als de H. Franciscus Xaverius de kerkelijke getijden bad, was de troost, die zijn hart overvloeide, dikwijls zoo groot, dat zijn hart scheen te willen breken. De H. Franciscus de Borgia besteedde gemeenlijk iederen dag zes uren aan het gebed, en die tijd scheen hem zoo kort, alsof het maar een enkel oogenblik was geweest. Wij lezen in de Annalen van de Orde der Dominicanen, dat een generaal dier orde, Seraphi-nus Cavallus genaamd, soms drie uren lang met uitgestrekte armen in het gebed doorbracht. Hoe was dit mogelijk? Gewis, de •zoetigheid van Gods liefde ondersteunde hem.
HET GEBED. 63
Bedroefde harten, gij, die reeds zoo lang te vergeefs naar een trooster hebt uitgezien, zoekt toch uw troost in het gebed, bij God. Gedenk de woorden van den propheet Isaïas: « Plorans nequaquam plorabis : miserans miserabitur tui ad vocem clamoris tui; sta-tim ut audierit, respondebit. » (Is. X. 19.) Ja, wees zeker, als gij u tot God keert als gij schreit voor zijn aangezicht, zult gij niet langer meer schreien, in zijne ontferming zal Hij, bij het geroep uwer stem, zich uwer ontfermen, Hij zal u antwoorden zoodra Hij u gehoord zal hebben.
Het gebed is in staat om den mensch in al de wederwaardigheden van zijn leven te troosten, er is geen kwaal, die door het gebed niet kan genezen worden. Laat mij dit door eenige voorbeelden staven :
In het boek Genesis lezen wij, dat eene jeugdige verlaten vrouw vlucht naar de wildernis en aldaar blootgesteld aan de stralen eener brandende zon, haar eenig kind van dorst ziet sterven. Zij heeft het neergelegd op het zand in de schaduw eener dorre struik, en zij keerde haar aanschijn af ; want, zeide zij « ik kan mijn kind niet zien sterven. » Dan verhief zij hare stem en begon te weenen. » Levavit
64 vin. brow \a.y troost
vocem suam et flevit. » Dit was een gebed. En zie, een Engel des hemels verschijnt haar en wijst haar op eene mirakeleuse bron, die zoo even ontsprongen was. Het kind door het frische water, tot het leven teruggeroepen, glimlachte zijne moeder tegen, en de moeder was getroost. Ismaël bleef in leven en hij werd de vader van een talrijk geslacht. Eenige bladzijden verder zien wij, dal Jacob,vluchtend voor het aanschijn van zijn broeder Esau, den nacht doorbracht met bidden, en in zijn gebed de Engelen uit den hemel neer zag dalen, om hem behouden naar de plaats zijner bestemming te leiden.—Joseph was belasterd, veroordeeld en in den kerker geworpen; dan hoor, van uit den kerker verheft hij zijne stem tot God en God bezoekt hem in zijne gevangenis, bestraalt zijn verstand met een profetisch licht, en plaatst hem weldra naast den troon des konings tot behoud van zijn volk. — Ziet gij daar op de waters van don Nijl een klein koffertje drijven, een kind is er in neergelegd. O weldra gaat het zinken, welk een dood voor een kortelings geboren kind! Dan neen, zijne moeder staat op den oever en bidt, en God zendt de dochter van Pharao, om het kind te redden en het voor
HET GEBED. 65
te bereiden tot zijne hooge bestemming, tot de bestemming van wetgever van Israël. — Door een verren afstand van elkander verwijderd zonden eens twee harten op denzelfden dag en op hetzelfde uur hunne bede tot God. Het waren de harten van den grijzen Tobias en de jeugdige Sara. « Heer, zoo bad Tobias, ik heb op u gehoopt, ik heb uwe wel niet verlaten en toch, ik lijd... zal ik dan mijn eigen zoon niet wederzien. O zegen hem, breng hem terug tot zijn vader, geef hem weder aan de liefde zijner moeder en laat hem gelukkige dagen beleven. » Ach, wat ben ik ongelukkig, verzuchte Sara, mijn hart is ontlaten en verlangt naar den dood. 0 God, God mijner vaderen, ontferm u mijner. » Zoo baden Tobias en Sara en zie : « Missus est angelus, ut curaret eos ambos » (Tob. III. 25.) een Engel werd uit den hemel gezonden om hen beide te troosten. De Engel Raphael werd de begeleider des jongen Tobias, verbond hem door het huwelijk met Sara; en gaf aan zijn vader het licht zijner oogen terug. En de grijsaard zag zijne kinderen en was getuige van hun zuiver geluk. — Ziedaar bij den ingang van Jerusalem's tempel eene arme vrouw met een kind in hare armen.
66 vm. BRON VAN TROOST
De opperpriester nadert Laar en zij zegt tot hem : « heilige Priester, ik heb gebeden, en God heeft mijne bede verhoord, ik heb Hem gevraagd, dat Hij mij een kind zou schenken, en zie, hier is het. En het kind, dat zij aan God kwam opdragen,was Samnël. —De kuische Susanna van eene onteerende daad beschuldigd, werd reeds naar de strafplaats geleid.... zij zou sterven. Doch zij bad. « Gij weet het, ó Heer, zoo bad zij, gij weet alles.... en zie, ik ga sterven. » Maar neen, zij zal niet sterven; zij heeft gebeden en God zendt haar den jeugdigen profeet Daniël, die haar redt van den dood en hare goddelooze rechters doet sterven.—(Dan XIII. 43.) Een koning ziet den dood naderen en hij beeft; hij bidt met tranen, dat God zijn leven verlenge, en een profeet zegt hem in den naam van God : « Audivi orationem tuam, vidi lacrymas tuas et ecce sanavi te. » (IV. Reg. XX. 5.) Ik heb uwe bede gehoord, uwe tranen gezien en ik heb u genezen.
Nog schooner en treffender zijn de voorbeelden, die ons door het H, Evangelie worden opgeleverd. Laat het voldoende zijn u hier te wijzen op Jesus-Christus zeiven in den hof der Olijven. De goddelijke
het gebed. 67
Verlosser was overvallen door vrees, droefheid en schaamte; zijn lijden was zoo hevig, dat Hij in doodstrijd verviel. Dan , wat zegt de Schriftuur? « Prolixius orabat. » (Luc. XXII. 43.) Jesus bad en zie een Engel werd uil den hemel gezonden, om hem te versterken.
Gij allen, die bedroefd zijt, zoekt dan toch uw troost in het gebed. « Tristatur, aliquis vestrum , oret. » Bidt en gij zult ondervinden, wat de H. Chrysostomus zegt: « Het gebed is de toevlucht voor elke smart, het beste middel voor de blijmoedigheid, de bron van alle genoegens, eene have voor hen, die door het onweder overvallen worden, het is het anker der hoop, de steun voor hen , die struikelen , de schat der armen, de geruststelling der rijken, de genezing van alle kwalen.
Electi mei non laborabunt frustra.
Mijne uitverkorenen zullen niet te vergeefs arbeiden. (Is. LUI. 23.)
De meeste menschen beschouwen den arbeid als eene droevige noodzakelijkhpid, als een van de zware lasten des mensrhe-lijken levens. De H. Schrift zelf leert ons, dat het eene straf is; eene boete, die God in het begin van de wereld den schuldigen mensch heeft opgelegd : « In sudore vultus lui vescerispane tuo. «(Gen III. 19.) In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten.Men zou zich dan kunnen verwonderen, dat wij hier den arbeid als een oorsprong van christelijke vertroosting beschouwen, lin toch het is zeer waar, wij zeggen het met de innigste overtuiging : De arbeid is een groote troost in het leven. Het is eene straf, ja ; maar eene straf opgelegd door de Barmharligheid , het is een plicht; maar in de vervulling ervan wordt veel zoetheid
DE AR BEI. D 69
gevonden. « Labores manuum tuaium quia manducabis,beatus es et bene libi erit. »(Ps. 127.) Als gij van de vruchten uwer handen zulteten, mlt gij tevreden en gelukkig zijn.
Niemand is meer te beklagen dan een menscb, die zijn lijd in ledigheid overbrengt : zijn nutteloos leven is hem tot last. Het is wellicht onnoodig hier op te merken, dat ik door arbeid niet alleen de vermoeienis van het lichaam , de inspanning van 's menschen stoffelijke vermogens, versta, ook de werking des geestes, de inspanning-van een letterkundige, b. v., is een wezenlijke arbeid en even vermoeiend als de arbeid van een landbouwer. Ja zelfs, voor hen, die zich toeleggen op de werken des geestes, zou het eene ware uitspanning zijn, indien zij zich nu en dan met lichamelijken arbeid konden bezig houden. Dat nu een werkeloos leven een ongelukkig leven is, blijkt door de ondervinding genoeg. Hij, die niet werkt, verveelt zich, en ik geloof, dat er weinig kwalen erger zijn dan de verveling. Door de werkeloosheid worden de krachten van lichaam en ziel ontzenuwd; de menscb kwijnt en vergaat. En geen wonder, werken is den mensch eigen ; van daar dat God den eersten mensch op den
70 ix. bron van troost
dag zijner onschuld in het aardsch Paradijs had geplaatst « ut operaretur » om te werken. De arbeid was eerst slechts een zegen, later werd het tevens een straf; doch altijd was het eene behoefte. De vogel, zegt de H. Geest, wordt geboren, om te vliegen en de mensch om te werken. « Homo nascitur ad laborem et avis ad voiatum. »(Job.V.7.) Alle menschen zijn dan ongelukkig, omdat zij, gelijk men dat zegt, met hunne tien vingers geen raad weten.
Is het nu waar, dat de ledigheid eene bron van ellende is, dan volgt het reeds van zelf, dat de arbeid een bron van troost moet zijn. Ja, welk ook de kwaal zij, waar iemand aan lijdt, wat er ook de oorzaak van weze, als hij in den arbeid zijn troost zoekt, zal hij getroost worden ; hij kan er zeker van zijn. Ziet,zegt de Ecclesiasticus, ik heb maar een weinig gewerkt en aanstonds heb ik veel rust gevonden. «Videte oculis vestris, quia modicum laboravi et inveni multam requiem. » (Eccl. LI. 55.) Als gij dan iemand, die bedrukt en neerslachtig is, wilt vertroosten, ge^f hem dan den raad, dat hij werke, dat hij zich met de een of andere nuttige zaak bezig boude; gij zult hem gemeenlijk geen beteren raad kunnen geven.
DE ARBEID. 71
Als gij een schilder zijn penseel, een schrijver zijne pen, een werkman zijne gereed schappen weer in de haqd ziet nemen, dan kunl gij vooruit zeggen,dat zij hunne droefheid allengskens zullen vergelen, al was die van te voren ook nog zoo groot. Waarvan komt het, dat de landlieden, b.v., gemeenlijk minder verdriet hebben en in hun verdriet, spoediger getroost worden, waarom zijn zij in den regel blijmoedig en opgeruimd? De rede is, dat zij werken; zij zijn bezig van den morgen tot den avond; zij hebben geen tijd om droefgeestig te zijn. De geneesheeren geven aan menschen, die aan zielskwalen lijden, somwijlen den raad, om een reis te maken in de hoop, dat zij onder weg hunne zwarte denkbeelden zullen verliezen. Verre van mij, dat ik dien raad zou willen afkeuren, hij is dikwijls zeer goed; maar toch, geloof ik, zeer zelden noodig. Als men een droefgeestige kan overhalen, om zich bezig te houden, dan behoeft men tot geen andere middelen zijne toevlucht te nemen. quot;Vandaar dat het nooit biJ een geneesheer is op gekomen om iemand, die een werkzaam leven leidt, eene reis tot verzet van droefgeestigheid aan te raden.
72 IX. BRON VAN TROOST
Maar, zuil gij zeggen, het is toch moeie-lijk, als men zoo gedrukt en neerslachtig is, zich tot den arbeid te begeven.Men heeft lust voor niets, hoe zou men dan lust voor den arbeid hebben. Gaarne wil ik bekennen, dat dit niet gemakkelijk is; het kost; men moet zich daarvoor een weinig inspannen, zich overwinnen. Dan, wees zeker, het kost slechts in den beginne. Hebt gij de eerste poging op n zeiven gewaagd, dan zult gij aanstonds ondervinden, dat het veel gemakkelijker wordt; weldra zult gij u aan uwen arbeid boeien, er genoegen in vinden en allengskens uwe droefheid vergeten. Als gij mij niet gelooft, dan bid ik u, beproef het maar eens, en ik ben overtuigd, gij zult moeten bekennen, dat het waarheid is.
Maar, wat is nu de rede, waarom de arbeid is wat wij zeiden : eene leniging in de smart, eene bron van troost? De rede, de natuurlijke rede, is dat de arbeid afleiding geeft. Waarom zijn zoo vele menschen gedrukt en zwaarmoedig? De rede is, dat zij niets anders hebben te doen dan aan hunne zwaarmoedigheid en gedruktheid te denken. Ziel en lichaam zijn vereenigd door een innigen band. Als het lichaiim werkt, werkt de ziel mede, en als de ziel in den
DE ARBEID. 75
arbeid des lichaams medewerkt, 7,al zij spoedig de zwarte denkbeelden, die haar verontrusten en kwellen, uit het gezicht verliezen. Dit is eveneens het geval met de werking des geestes. Als de ziel zich met gedachten van studie bezig houdt, zal zij van zelfs de gedachten van kommer vergeten.
De arbeid onder een natuurlijk oogpunt beschouwd is dus eene afleiding en als dusdanig een zeer geschikt middel om alle zwaarmoedige denkbeelden uit het hoofd te stellen. Dan, de arbeid is voor den christen veel meer dan een afleiding : het is een gebed. Iedereen kent de uitdrukking van den H. Augustinus : « Qui orat, laborat » Werken is bidden. Als gij des morgens al uwe werken aan God opdraagt, dan bidt gij gedurende den geheelen dag en gij volgt alzoo de vermaning van de H. Schrift, die zegt : lt;1 Men moet altijd bidden en nooit ophouden. » Nu, wij hebben boven gezien, wat al troost en zoetigheid in het gebed besloten is.
Is nu de arbeid een gebed, dan volgt het van zelf, dal men het eene deugd mag noemen. Deugd bestaat in orde « Virtus ordo » zegt de H. Augustinus, en de goede orde wil, dat een ieder op zijn post zij, zijne
74 IX. BROJI VAN TROOST
bediening vervulle, dat is : wcrkc. Nu, waar orde is, daar is ook geluk. Als gij een huis binnenkomt en gij ziet, dat er orde heerscht, dan kunt gij gerust besluiten, dat er de vrede woont.
Verder is de arbeid eene oefening van zelfopoffering en bijgevolg ook onder dit opzicht eene bron van geluk. Hoe tevreden is men des avonds, als men den dag goed heeft besteed, met welk genoegen begeeft men zich ter rust, als men naar behooren gearbeid heeft. « Dulcis est somnus operan-ti » zegt de H. Schrift.(Eccl. III. 11.) Zoet is de slaap voor hem, die gewerkt heeft. Deze voldoening vloeit voort uit hel bewust zijn, dat men heeft van nut te hebben gesticht : eene oefening van zelfopoffering wordt altijd gevolgd door eene genade van vrede en inwendige vreugd.
Eindelijk, is de arbeid een oorsprong van vele verdiensten en ook in deze hoedanigheid een oorsprong van overvloedige vertroosting. De werkman, zegt de H. Schrift, is zijn loon waardig. « Dignus est operarius mercede sua. » (Luc. X. 7.) Dat loon zal des te grooter wezen, naarmate wij meer gewerkt zullen hebben.® Unusquisque mer-cedem accipit secundum suum laborem. »
DE ARBEID. 75
Dan, laat ons, om oiuen arbeid vruchtbaar voor den hemel te maken, vooral niet vergeten onze meening te vereenigen met de meening, waarmede Jesus-Christus hier op aarde gearbeid heeft. Onze goddelijke Zaligmaker heeft geen dag hier op aarde zonder arbeid doorgebracht. « In laboribus a juventute mea. « (Ps. LXXXV1I.) Gedurende dertig jaren heeft hij onder het oog van den H. Joseph hel nederigste handwerk, het handwerk van een timmerman uitgeoefend 5 Hij, de God, die alles voedt, heeft hier op aarde in het zweet zijns aan-schijns zijn brood gewonnen. En met welk inzicht heeft onze Verlosser hier op aarde gewerkt? Voorzeker met geen ander inzicht dan met een inzicht van liefde.
Dat groote voorbeeld van een God, die zijn leven hier op aarde in werken heeft doorgebracht, heeft gewis aan de Heiligen een zoo hoog denkbeeld van den arbeid gegeven. De H. Apostel Paulus beroemt zich, dat hij door het werk zijner handen in zijn onderhoud en in dat van degenen, die met hem waren, voorzag. « Ad ea, quaj mihi opus erant, et his, qui mecum sunt, minis-traverunt manus istse » (Act. XX. 34.) en hij vermaant een ieder, dat zij naar zijn
76 IX. BRON VAN TROOST
voorbeeld zouden arbeiden. « Rogamus
o
vos... opereraini manibus vestris»(1. Thess. VI. 2.)Dez,e raad was getrouw opgevolgd door de oude woestijnbewoners. Zij verdeelden al hun tijd tusschen werken en bidden. Door het gebed verpoosden zij zich van den arbeid en door den arbeid van het gebed. En o! wat waren zij gelukkig! De woestijn was voor hen als een heinel geworden.
Gij, die zoo bitter klaagt over de ellenden des levens, watzoudt ook gij gelukkig zijn, indien gij uw geluk in den arbeid zocht! Werkt dan toch en werkt met liefde, verkeert gij in een staat, waarin het werken Aroor u noodig is, om in uwe behoefte te voorzien, dankt God, dat Hij u in denzelfden staat heeft gesteld, waarin zijn eenige Zoon hier op aarde verkeerde ; werkt, niet zoo zeer voor de menschen dan wel voor God, draagt Hem eiken morgen uwen arbeid op en gij zult met vreugde werken en eene groote belooning in den hemel verwerven.En, gij rijken, overtuigt u wel, dat ook voor u de arbeid zalig is. In den arbeid zult gij een hulpmiddel tegen de verveling, eene vertroosting in het verdriet en eene bron van vrede en vreugde vinden.
MEUKEN VAN BAHMHAKTIGHEID. 77 dan vooral wanneer gij voor de arme ledematen van Christus werkt. Laat ons dan allen, wie wij ook zijn, in een nuttig en werkzaam leven de rust des harten zoeken, en ons daardoor waardig maken, om eenmaal binnen te gaan in het land van de eeuwige rust.
X. BRON VAN TROOST.
Oe werken van bnrnilinrli^heid.
Diligite.... benefaeite , date eleemosynam. Bemint , doet wel , geeft ualmoesen.
(Luc. XI. 41.)
Geene deugd wordt ons in de H. Schrift meer herhaaldelijk en dringend aanbevolen dan de barmhartigheid ten opzichte van onzen evenmensch. « Ik beveel u, zoo sprak God door den mond van Moyses, dat gij uwe hand opent voor uwen armen en be-hoeftigen broeder, die met u op aarde verkeert. » (Deut. XV. II). De zuivere en vlekkelooze godsdienst bij God en den Vader, zegt de H. Jacobus, is de weduwen en weezen in hunne kwelling bezoeken
78 X. BRON VAN TROOST
(Jac. I. 27.) en de goddelijke Verlosser zelf heeft ons de barmhartigheid diep op het hart gedrukt, als Hij zeide : « Wees barmhartig, gelijk uw hemelsehe Vader barmhartig is » (Luc. VI. 06.) Op honderde plaatsen van de H. Schrift wordt ons diezelfde vermaning herhaald.
Niets is zoo zoet dan de beoefening van de liefdadigheid zij alleen, die het hebben ondervonden, kunnen begrijpen, welk eene voldoening het is de hongerigen te voeden, de tranen van de arme weduwen en weezen te stillen. En wat ecne eer is het de armen te mogen bijstaan? Zij vooral zijn kinderen van God, zij zijn de broeders van Jesus-Christus, of liever zijne voornaamste ledematen.
Wij kunnen ons voor de ontelbare weldaden, die wij van Gods goedheid ontvangen hebben, op geene betere wijze erkentelijk toonen dan door de beoefening van de werken van barmhartigheid. Alles, wat wij hebben of zijn, zijn we verschuldigd aan God. Hoe nu zullen wij aan God iets wedergeven voor alles wat Hij ons geschonken heeft? « Wat gij aan den minste van de mijnen gedaan hebt, antwoordt Jesus-Chris-tus, dat hebt gij aan mij gedaan. »
WERKEN VAN BARMHARTIGHEID. 79
Groot is de belooning, die God heeft toegezegd aan hen,die barmhartig zijn. «Indien gij, zoo spreekt Hij door den mond van den profeet Isaias, indien gij uw brood breekt voor den hongerige, indien gij den naakte kleedt en de arme zwervelingen opneemt in uw huis, dan zal uw licht uitbreken als de dageraad en uwe gerechtigheid zal voor u uitgaan en de glorie des Heeren zal u omgeven » (Is. XXXVIII.)
O mensch, die reeds zoolang met onvermoeide drift naar het geluk hebt gezocht; kom en leer, waar gij het vinden kunt. Jesus zelf verzekert u, dat het gevonden wordt in de barmharligheid. Beati miseri-cordes. » Gelukkig zijn de barmhartigen. (Math. III. 27.) Door de werken der barmhartigheid kunnen wij ons gelukkig maken voor dit en voor het andere leven, voor lijd en voor eeuwigheid. De barmhartigheid is dus de oorsprong van allen troost.
Gelukkig,ja, hier op aarde degene,die zich den arme en behoeftige aantrekt: « Beatus, qui intelligit super egenum et pauperem. » (Ps. XL.) Hij, die zijn hart neigt tot het medelijden, de bedroefden vertroost, den hongerige mededeelt van zijn brood, hij, die liefde heeft voor zijne noodlijdende broe-
80 X. BRON VAN TROOST
ders, kan zeker zijn, dat hij God bemint en door God bemind wordt. Het beste teelten, dat men God bemint, is de liefde tot zijn beeld, tot den evenmensch. Nu, God beminnen en door God bemind zijn is, wie kan bet betwijfelen ? het hoogste, het eenig geluk.
Daarenboven is voor hen, die zich dooide zonde van God hebben verwijderd, de weg der barmhartigheid, de beste weg om tot God terug te keeren. De aalmoes, zeide Tobias tot zijn zoon, bevrijdt van alle zonden en van den dood, en zal niet toelaten, dat de ziel in de duisternis ga. « Eleëmosyna ah omni peccato et a morte liberat, et non pa-tieturanimam ire in tenebras»(Tob.IV.ll.) En geen wonder Gods barmhartigheid neigt zich van zelf tot hen, die barmhartig zijn.
Ontelbare voorbeelden kunnen tot beves-ting van deze waarheid worden aangehaald. Dat een enkel hier voldoende zij. Een paar jaren geleden , predikte een priester in Frankrijk over de werken der barmhartigheid. Hij noodigde daarbij eiken ongeluk-kigen uit, om naar vermogen een ruime aalmoes te geven en beloofde hem daarvoor namens God hulp in den nood. Na de predikatie had er een collecte voor de armen
WERKEN VAN BARMHAUT1GHEID. 81
plaats. De opbrengst was ruim. ecu
menigte goudstukken vond men ook een munlbillet van duidend franken. Welke ongelukkige mocht dat gegeven hebben? Den volgenden dag kwam een man bij dem.elfdeu priester, en verhaalde hem met veel tranen, dat hij daags te voren als bij toeval, of liever gedreven bij eene onzichtbare, hand de kerk was binnengegaan, en hem had hooren spreken over de werken der liefdadigheid. « Ik droeg, zeide hij, de wanhoop in het hart, was het leven moede en had vast besloten des avonds mij zeiven te vermoorden. Dan, Gods goedheid zij eeuwige dank, ik werd door uwe woorden getroffen en wilde beproeven wat gij eiken ongelukkige hadt aangeraden. Als men na de predikatie voor de armen rondging, gaf ik alles, wat ik bij mij had,een muntbillct van duizend franken. Aanstonds voelde ik de hoop in mij herleven, ik begon te bidden en zie, nu kom ik tot u, dat gij mij zoudt helpen, om mij met den goeden God te verzoenen. » De man bekeerde zich uit geheel zijn hart en is een voorbeeld van deugd geworden. Hij gaf den priester volkomen toestemming om dit feit, waar hij het nuttig daeht te verhalen.
Ja hoe ongelukkig iemand ook zij, dat
82 X. BRON VAN TROOST
hij tot de werken van liefdadigheid zijn toevlucht neme en liij zal hulp en troost erlangen. Het woord van God kan niet falen ; « De aalmoes bevrijdt van den dood en zal niet toelaten, dat de ziel in duisternis ga. » (Tob. IV. 11.) Laten wij dan, zegt een Kerkvader, door de barmhartigheid, barmhartigheid verwerven, opdat wij van de straf der zonde bevrijd en zeker mogen worden van onze zaligheid.
« Ik heb nooit gelezen, zegt de H. Hiero-nymus, dat een liefdadig mensch, een slecht uiteinde gehad heeft. Het is ook niet mogelijk. Zoo iemand heeft te veel voorsprekers bij God. » Het is zelfs een geloofspunt, dat het rijk der hemelen het loon is voor de liefdadigheid. » Komt, gezegenden mijns Vaders, zal de Zaligmaker tol zijne uitverkorenen In het laatste oordeel zeggen : « Komt, gezegenden mijns Vaders, bezit het rijk, dat voor u bereid is van de beginning der wereld j want ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven j ik had dorst en gij hebt mij gelaafd, » enz. Gij dan, die dikwijls zoo lijdt door onrust over uw eeuwig lot, wilt gij uwe zaligheid in zekerheid stellen, beoefen de werken van liefdadigheid. De aalmoes, zegt Tobias, geeft een
WEKKEN VAN BARMHARTIGHEID. 83 groot betrouwen bij God aan allen, die ie geven. « Fidncia magna erit coram Deo eleëmosyna omnibus facientibus eam »(Tob. IV. 11.) Alles, wat gij voor de arme doet, doet gij voor God en God laat zich in edelmoedigheid niet overwinnen. Voor een enkelen beker koud waler, dien gij in zijn naam den dorstigen toereikt, zult gij van Hem eene eeuwige vergelding ontvangen. En niet alleen voor ons zeiven, maar ook voor anderen, voor hen, die ons op eene bijzondere wijze dierbaar zijn, kunnen wij door de werken van barmhanigheid de zaligheid bij God verwerven. Dezelfde priester, die het boven aangehaalde feit heeft te boek gesteld,verhaalt ons nog het volgende: Een man, die zijn leven in zonde had doorgebracht, lag op zijn uiterste. De priester, die hem bijstond, zijne vrienden en bloedverwanten, wendden te vergeefs alle pogingen aan om hem te bekeeren. Op alle vermaningen en smeekingen antwoordde hij niets anders dan dat hij wilde sterven gelijk hij geleefd had. Hij geloofde aan niets meer, ook niet aan de hel, die voor hem open stond. Zijne echtgenoote verteerde van smart bij de gedachte aan het ecuwig ongeluk, dat haren echtgenoot dreigde. Fif
84 X. BK01V VAIN' TROOST
wat deed zij ? Nadal zij alle middelen, die zij had aangewend om hem tot inkeer te brengen, verijdeld zag, neemt zij eenige goudstukken, verlaat hare woning en zoekt, naar armen. Zij vond die spoedig;—armen, zeide Christus, zult gij altijd vinden— en zij deelde het geld onder hen uit, zeggende, dat zij voor haar moesten bidden. En zie, terwijl zij het geld aan de armen uitdeelde, neemt de stervende de hand van den priester in do zijne en besproeit die met zijne tranen. Hij wilde biechten. Als de vrouw hare woning weer binnenkwam, was haar echtgenoot reeds met God verzoend, de overige geheimen van barmhartigheid werden voltrokken en nadat de stervende met levendig berouw o^er zijne zonde de laatste H. H. Sacramenten ontvangen had, gaf hij in de omhelzing van het kruisbeeld, den geest. Zoo werd die ongelukkige zelfs op den rand van den afgrond door de aalmoes gered. Zijne brave echtgenoote kustte het kruisbeeld op de borst van haren ontslapen echtgenoot, zij sloeg hare oogen naar den hemel en weende ■, doch hare tranen waren niet bitter. Zij had de zalige hoop dat zij hem, dien zij beminde,in den hemel zou wederzien. O wat werd hare aalmoes haar een bron van troost.
DF. VREDE. 85
Chrislencn, die dit leest, welke ook de genade /.ij, die gij voor u of voor anderen noodig hebt, hoe zwaar ook het kruis, dat u drukt, moge wezen, neemt altijd uw toevlucht tot de liefdadigheid, en gij zult, ondervinden wat u de profeet Isaias belooft, als hij zegt : « Indien gij uw liart uitstort voor den hongerige en zijne bedroefde ziel vertroost, zaluw licht opgaan in de duisternis, en de Heer uw God zal uwe gebeente verlossen en u den vrede geven. »(Is.LVII. 10.) Ja, weest harmharlig en gij zult barmhartigheid verwerven, barmhartigheid voor den tijd en voor de eeuwigheid.
XI. BRON VAN TROOST.
tte Vrede.
Pax vobis.
Vredo zij u.
(Joan. XX. 19.)
De Apostelen en leerlingen van Jesus-Christus, ontroostbaar over het verlies van hun geliefde Meester, die door een wreeden dood van hunne geliefde was weggerukt, kwamen in de zaal, waar zij het laatste
86 XI. BROIf VAN TROOST
avondmaal met Hem hadden gegeten, bijeen en zij weenden. Dan zie, op eens ver-sehijnt de herrezen Güdmensch in hun midden en zegt : « Pax vobis. » Vrede zij u. O wat was het hun gemakkelijk hunnen liefderijken Meester den oorsprong des vredes, den God van vrede en van alle vertroosting dien groet aan te erkennen. - Nog kort voor zijn dood had Hij hun den vrede gegeven : « Pacem meam do vobis » en Hij kon hun na zijne verrijzenis geen grooter goed, dan de bevestiging van den vrede brengen.
De vrede, zegt de H. Augustimis, is de gerustheid der ziel, de eenvoud des harten, de band der liefde. « Pax trauquillitas ani-mi, simplieitas cordis, vinculum amoris.» Het is de vrucht van de deugd. quot;Waar deugd is, daar is orde « Ordo amoris virtus » zegt dezelfde Kerkvader, en waar orde is, daar is rust.
Vrede kan alleen worden gevonden in God. De zondaars zoeken naar vrede : zij hebben gezegd : « Vrede, vrede, maar voor hen is geen vrede : » « Dixerunt pax, pax, et non erat pax » (Jer. VI. 14.) «Wie heeft ooit, vraagt Job,aan God weerstaan en vrede gehad? » (Job. IX.) Niemand. Voor de
BE VREDE. 87
goddeloozen , zegt de Heer, is er geen vrede.« Non est pax impiis, dicitDominus.» (Is. XLVIII. 22.) De zondaars, volgens eene nog slerkere uitdrukking der H. Schrift, worden door den vrede verstooten.
Be vrede hangt af van ons zeiven; indien wij dien bezilten, is niemand en niets ter wereld bij machte ons dien te ontnemen, en indien wij zoo ongelukkig zijn van dien onwaardeerbaren schat door de zonde verloren te hebben, kunnen wij dien weder-vinden, als wij slechts willen. God is in zijne eindelooze goedheid altijd bereid, om met den zondaar vrede te maken.
De genade des vredes is een overvloedige bron van vertroosting. «Hij, die het leven beminnen en s:oede dagen wil zien, zegt de propheet David, zoeke den vrede » en Salomon, zijn zoon, voegt erbij : « Een rustig hart houdt altijd feest. » (Prov. XV. 15.)
Hij, die den vrede bezit, wordt door God verlicht; hij kent God en zich zeiven. Deze is de genade, waarom de H. Augustinus zoo dikwijls en zoo vurig bad : « Noverim te, noverim me. » — Zulk een mensch kent God, hij kent zijne wet en zijne geheimen, zijne vaderlijke liefde en voorzienigheid j hij kent zich zeiven hij weet, dat hij, hoe-
88 XI. BRON VAX TROOST
wel niols door xich zeiven, toch alles vermag door de genade van God. Hij, daarentegen, die in onrust verkeert, kent noch God noch zich zelven, hij is in zijne denkbeelden verward en onderscheidt de waarheid van de dwaling niet. Is de zee rustig, dan kunt gij met het oog hare diepte pijlen; is zij bewogen, dan ziet gij niets dan hare onrustige oppervlakte. Eveneens is het met het verstand. Is het rustig, dan treden de gedachten als van zelf vooruit, is het gejaagd, dan wordt het eene denkbeeld door het andere verdrongen en gij ziet niets anders dan strijd.
Een vredelievend mensch bezit zijn hart, en het zijne niet slechts, maar ook de harten dergenen, met wie hij verkeert. Hij, daarentegen, die den vrede niet kent, bezit zich zelven niet en is gescheiden van hen, met wie hij vereenigd moet zijn.
De vrede is das het hoogste goed hier op aarde. De Apostel Paulus meende den christenen van Philippe geen grooter geluk te kunnen toewenschen, dan wanneer hij hun wenschte, dat v Gods vrede, die alle genoegens te boven gaat, hun versland en hun hart mocht bezitten in Christus den Heer. » (Phil. IG. 7.) Dit wordt bevestigd door den
DE VREDE. 89
H. Augustiiius. die zegt : « Hel goed van den vrede is een zoo groot goed, dat er onder al het geschapene niets aangenamer of nuttiger kan gevonden worden. » Men overdrijft dan niel, als men zegt, dal het groote doel, waarom de zoon van God op aarde kwam , was om ons den vrede te brengen. Vandaar, dat de Engelen bij zijne geboorte zongen : « In terra pax hominibus bonae voluntatis, » Vrede zij op aarde aan de mensehen van goeden wil.
Gelukkig, ja, duizendmaal gelukkig degenen. die den vrede bezitten « Beali paci-fici. »Dc vrede is een van de acht zalighe-denj zalig zijn de vredelievenden « quoniam filü Dei vocabuntur » want zij zullen kinderen van God worden genoemd. De vrede hier op aarde is de voorsmaak van den eeuwigen vrede, waarin, zooals de Apostel Paulus zegt, het rijk van God bestaat.
Laat ons dan den vrede aan God zorgvuldig in ons hart bewaren, en alles vermijden, wat dien vrede kan storen. Al zouden wij ook alles verliezen, dan toch blijven wij rijk, als wij den vrede bewaren. Hij, die den vrede bezit, bezit God, en hij, die God bezit, bezit alles, wat zijn hart kan verlan^ gen.
90 XI. BRON VAN TROOST
O welk eene zoete gedachte in al de wederwaardigheden van het leven ; welk een bemoedigende gedachte : Ik ben in vrede met God. Hij, die zoo spreken kan, is gelijk aan een mensch, die zijn huis op 'eene rots heeft gebouwd; het kan door geen stormen worden omvergeworpen. Hij, die zijn hart in vrede bezit, kan door de kwelling wel aangerand, maar nooit overwonnen worden. Wat dan ook zoo iemand van zijne vijanden, van den duivel, de wereld en het vleesch, hebbe te lijden, hij blijft gerust en van hem mag gezegd worden wat een heiden van den rechtvaardige zeide : « Si fractus illabatur orbis, impavidum ferient ruinse. » Al brak ook de aarde onder zijne voeten open, hij zou zich niet ontstellen.
Dan, helaas, zoo velen zijn er in de wereld, die den vrede niet kennen, zoovelen, die van zich moeten getuigen, wat David van zich zelve getuigde ; a Cor meum con-turbatum est, dereliquit me virtus mca et lumen oculorum meorum et ipsum non est meeum » (Ps. XXXVII.) Mijn hart is ontsteld, mijne kracht heeft mij verlaten, on zelfs het licht mijner oogen is met mij niet. O gij, die zoo spreekt, herinnert u de vermaning, die de Zaligmaker aan Martha gaf:
DE VREDE. 91
« Martha, Martha, gij verontrust en ontstelt u over vele inken en toch slechts eene zaak is noodig. » Uwe onrust komt voort uit uwe ongeregelde bezorgdheid voor aardsche zaken, gij vergeet de vermaning van den Zaligmaker : « Wat baat het den mensch, dat hij geheel de wereld wint en schade lijdt aan zijne ziel. » Zoek dan slechts eene zaak, het rijk van God en zijne gerechtigheid en het overige zal u worden toegeworpen, verlaat u altijd en in alles op Gods vaderlijke goedheid, zoek niets buiten God en in God zult gij alles vinden. Zijt gij in vrede met God, gij zult ook in vrede zijn met uwen naaste en met u zeiven, gij zult gelukkig zijn hier op aarde en uwe zaligheid bewerken voor de eeuwigheid.
XII. BRON VAN TROOST.
Het lijden van Jesns-Christus.
O vos omr.es, qui transitis per viym, attendite et \idete, si est dolor sicut dolor mens.
O gij allen, die voorbijgaat over den weg,slaat uw oogen op mij en ziet, of er eene droefheid is gelijk aan de mijne.
(Th ren. 1. 12.)
Wie zou kunnen weerstaan aan de liefderijke uitnoodiging van den goddelijken Zaligmaker, die al de bedroefde pelgrims op deze aarde tot zich roept, om hun in hun lijden door het gezicht van zijn lijden moed en vertrouwen te geven? O gij allen, roept Hij hen toe, gij allen, wie gij ook zijt, gij, die al zuchtend en schreiend voortwandelt op den met distelen en doornen bezaaiden weg van het leven, blijft staan, slaat uwe oogen op mij en ziet, of er eene droefheid is gelijk aan de mijne.
De gedachtenis aan het leven van Jesus-Christus, de overweging aan de smarten, die een mensch geworden God uit liefde lot
HET LUDEJf V.VN JESUS-CHRISTUS. 93 ons heeft verduurd, is voorzeker een der krachtigste middelen, om ons in al do wederwaardigheden van het leven te vertroosten en te bemoedigen. Ja, bedroefde, wilt gij getroost worden, volg mijn raad, lees de geschiedenis van Jesus' lijden ; en ik verie-ker u, de bitterheid uwer tranen zal in zoetheid veranderen.
Stel u uwen lijdenden Zaligmaker eens levendig voor don geest en vraag dan u zeiven : IVin is hij, die daar lijdt ? Het is Jesus-Christus, uw God, Hij is de welbeminde Zoon, het voorwerp van des Vaders eeuwig welbehagen, is de rechtvaardigheid, de heiligheid zelve. Zie nu eens : Jesus-Christus, die nooit de minste ongerechtigheid bedreef of bedrijven kon, heeft geleden; zoudt gij dan, die in uw vorig leven— misschien zoo dikwijls en zoo zwaar-gezon-digd hebt, en nog dagelijks in verschillende fouten vervalt, niets willen lijden? O beken toch in het gevoel van diepe nederigheid wat de boetvaardige moordenaar aan het kruishout bekende : « Nos quidem juste, nam digna factis recipimus; bic vero nihil mali gessit. » (Luc. XXIII. 41.) Jesus lijdt onschuldig; doch wat ik lijd, heb ik ver-iend. Ja, wat wij lijden, dat hebben wij
94 XII. BRON VAN TROOST
verdiend en meer dan verdiend. Al z.ouden wij ook nog iooveel hebben te lijden, geruet kunnen wij aannemen, dat wij duizendmaal meer zouden lijden, indien God ons naar verdienste bestrafte. Laat ons overtuigd zijn, zegt Judith, dat onze zonden veel grooter zijn dan de geesels, waarmede God ons, niet tot ons ongeluk, maar tot onze verbetering, straft. « Reputantes peecatis nos-tris ha;c ipsa flagilia minora esse flagclla Domini, quibus quasi servi corripimur ad emendalionem, non ad perditionem. (Judith. VII. 25.) Deze gedachte : Wat ik lijd, heb ik verdiend, ik geef daarvoor voldoening aan de goddelijke Rechtvaardigheid, ik kan nu door een kortstondig lijden gemakkelijk de schuld vereffenen, die ik anders in het vagevuur tot den laatsten penning zou moeten voldoen, deze gedachte is voorzeker in staat, om elk lijdend harl te vertroosten.
Dan, in he! antwoord op de vraag :« Wie is hij, die daar lijdt? » is een nog vee! meer bemoedigend denkbeeld besloten. Hij, die lijdt, is Jesus, des Vaders welbeminde Zoon, die om zijn lijden zelf door zijn Vader nog meer wordt bemind, O, denk dan niet, als gij lijdt, dat God zich van u verwijdert, u in
HET LIJDEN VA* JE3US-CHRI8TUS. 95 lijno gramscha[) getroffen heeft. 0 neen; God is met n, nooit is Hij dichterbij u, dan wanneer gij lijdt : « Juxta est Dominus his, qui tribulati sunt cordi » (Ps. XXXIII.) God bemint u. Hij beproeft u met geen ander inzicht dan om u tot een meer waardig voorwerp zijner liefde te vormen. « Deus tenta-vit eos et invenit eos dignos se »(Sap. II.5.) God bemint n als zijn zoon « Ouern diligit Dominus corripit et quasi pater in filio com-placet sibi » (Prov. III. 11.)
Vraag u zeiven verder : Wat heeft Christus geleden? en ook het antwoord op die vraag zal u in uw lijden moed en sterkte geven. Wat toch, ó Christen, is uw lijden, als gij het met het lijden van Christus vergelijkt? Christus heeft alle zwakheden gedragen. « Scientem omnem infirmitatem » (Is. LIÏI. 3.) Hij heeft alle smarten verduurd « Tentatum per omnia » (Hebr. IV. 15.) Herinner n de geschiedenis van zijn lijden en zie of er eene droefheid ter wereld met de droefheid van Jesus kan vergeleken worden. Jesus heeft geleden in zijne ziel; Hij is overvallen geworden door vrees , droefheid en benauwdheid. Hij heeft geleden in zijn hart : Hij werd verraden, verkocht, overgeleverd met een kus, door zijne
96 XII. BROS VAN TROOST
vrienden verlaten miskend en verloochend. Hij heeft geleden in zijne eer : Hij werd vastgegrepen, geboeid van rechtbank tot rechtbank gesleurd, beschuldigd, gelasterd, veroordeeld, in het aangezicht geslagen, in de gevangenis geworpen, bespot, bespuwd, als een dwaas behandeld, in zijne hoedanigheid van Profeet,Koning en Messias onteerd. —En wat heeft Hij niet in zijn allerheiligst lichaam geleden? Hij is wreedaardig gegee-seld, met doornen gekroond. Hij heeft zijn eigen kruishout gedragen, is op het kruishout vastgenageld en heeft, onder het geschreeuw der godslasteringen en bespotting zijner woedende vijanden, zijnen geest gegeven. Wat dan is toch uw lijden tegenover het lijden van Jesus, en waarom zoudt gij dan weigeren een weinig te lijden, daar Jesus-Christus, uw God en Verlosser zoo veel , zoo onbeschrijfelijk veel geleden heeft? Word| gij dan somwijlen onder den last van de wederwaardigheden des levens ontmoedigd, wordt gij bekoord tot ongeduld en vertwijfeling, stel u dan voor den geest de geeselkolom, de doornenkroon, de nagels, het kruis en de andere werktuigen van Jesus lijden; het kan niet anders of dit gezicht moet uw hart tol geduld en betrouwen stemmen.
HET LIJDEN \\y JES IJS-CHRISTUS - 97 Nu nog cenc vraag : Jfaarom heeft Jesus-Cluis lus zoovele smarten willen verduren, wat was de rede van lijn lijden en dood! Die rede is tweevoudig : onze ongerechtigheid en zijne liefde. Vooreerst onze ongerechtigheid, Christus heeft geleden en is gestorven om onze zonden uit te wisschen. « Attritus est propter scelera nostra. » (Is. LUI. 5.) Ten tweede zijne liefde : Hij heeft zich zeiven voor ons overgeleverd aan den dood; wijl Hij ons met eene eindelooze liefde beminde. « Dilexit me et tradidit se metipsum pro me ))(Gal.II.20.)Een ieder,die deze twee punten aandachtig nagaat, moet zich in zijn lijden gesterkt en bemoedigd, tevreden en zelfs gelukkig bevinden. Ik zeg gelukkig, ja, want is het dan geen geluk voor ons, dat wij tot boete van onze zonden en van de zonde der wereld onze tranen met de tranen van Jesus vermengen, ons door ons lijden voor de eindelooze liefde,die Hij ons in zijn lijden betoond heeft, kunnen dankbaar toonen. Het was deze gedachte, die de Apostelen met vreugde vervulde, als zij waardig werden bevonden, om voor den naam van Jesus versmading te lijden. « Ibant gaudentes a conspcetu consilii, quoniam digni habiti sunt pro nomine Jesu contumeliam pati.
98 XII. BRON VA!« TROOST
(Act. V. 4.) Het was deze gedachte, die de Martelaren voor de wreedste folteringen als ongevoelig maakte, en alle Heiligen het lijden als het grootste geluk deed beminnen.
Wanneer wij verder nagaan,welke schoone voorbeelden dc goddelijke Zaligmaker ons in zijn lijden gegeven heeft, zullen wij bevinden, dat zijn lijden ook onder dit opzicht eene rijke bron van vertroosting is.
De goddelijke Zaligmaker heeft voor ons geleden, niet slechts, om doorzijn lijden voor onze zonden te voldoen en ons zijne eindelooze liefde te toonen ;Hij heeft tevens geleden met het doel, om ons te leeren, hoe wij moeten lijden.
« Christus, heeft voor ons geleden, zegt de H. Petrus, u een voorbeeld nalatend, opdat gij zijne voetstappen zoudt volgen. » (I. Petr. II. 21.) Indien wij lijdend het voorbeeld van den lijdenden Verlosser volgen, kunnen wij zeker zijn, dat het lijden, hetwelk zoo bitter is in zich zelf, voor ons waarlijk zoet zal worden.
Hoe nu moeten wij lijden, om ons lijden zoet, Gode behagelijk, verdienstelijk, aan het lijden van Christus gelijkvormig te maken ? Wij moeten naar het voorbeeld van
HET LIJDEN VAK JESUS-CHRISTUS. 99 den lijdenden Godmensch al lijdend bidden, zwijgen, vergeven.
Jesus bad in zijn lijden. O gij, die voorbijgaat langs don weg, blijft een oogeublik stil en ziet, beschouwt uwen Verlosser in den hof van Gethsemani, Gerust mogen wij zeggen, dat Jesus-Christns in deu hof van Gethsetnani nog meer heeft geleden dan op den berg Golgotha. Om u daarvan te overtuigen, behoeft gij slechts te denkon aan hel bloedig zweet, dat uit zijn goddelijk lichaam brak en de aarde bevochtigde. Wie verklaart ons dat bloedig zweel, waarvan in geene lijdensgesrhiedenis een voorbeeld is. De H. Geest zelf heeft het ons in zijn Evangelie verklaard. Mistroostigheid, vrees en droefheid in het midden van een geweldigen doodstrijd hebben dat bloedig zweet uit de ledematen van onzen geliefden Verlosser geperst. De Verlosser was in den hof der Olijven mismoedigd «Cccpit tsedere. » (Luc.) Mismoedigd ! hoe is het mogelijk? Kan dan een Godmensch den moed verliezen? Wij kunnen het niet betwijfelen, nadat God zelf het ons verzekerd heeft. Eu hoe kan het anders, in de oogenblikken, dat de Godheid de menschheid aan hare zwakheid geheel en al overgaf? Christus was daar alleen, van
100 XII. BROTi VAN TROOST
de lijnen verlaten, zonder bijstand zonder troost.Hij was dan mismoedigd en Hij begon te vreezen « coepit pavere.»Zijne verschrikte verbeelding stelde Hem in eens al de wreedaardige folteringen, die hem wachtten, voor oogen. En Hij was bedroefd, bedroefd tot den dood. «Tristis est anima mea usque ad mortem. » (Ib.) He verschrikkelijke last, dc last van alle zonden der wereld, woog op zijn hart. En Hij voorzag, dat zijn dood voor zoovelen zonder vrucht zou wezen en zijne droefheid vrees en mistroostigheid werden zoo groot dat Hij in doodstrijd verviel.
Christen, ook wij hebben soms een harden strijd te strijden, ons hart kan door de droefheid als overmeesterd worden. Dan, laten wij toch nooit, nooit het betrouwen op God verliezen, vestigen wij onze oogen op den Zaligmaker in den hof der Olijven en lalen tvij bidden met Hem. Jesus bad in zijn doodstrijd, Hij bad een geruimen lijd ; « Factus in agonia,i)rolixius orabat.» (Luc. XXII.43.) en Hij werd versterkt en opgebeurd. Zijn wij zeker, dat God ook ons in het lijden vertroosten zal, indien wij bidden. Hoe zwaarder ons lijden is, des te meer recht hebben wij, om te hopen, dat God ons ver-
HET LIJDEN VAN JESUS-CllRISTUS. 101 hooren /.al. En, indien het Hem niet behaagt, den lijdenskelk van ons weg te nemen, dan toch zal Hij ons kracht geven, om met Jesns te zeggen ; « Fiat, fiat, ita Pater » O Vader, dat uw «il geschiede.
Jesus zweeg in zijn lijden. Hij zweeg als Hij beschuldigd, gelasterd, bespot en geslagen werd. « Jesus autem tacebat » (Math. XX.YI. 63.) Beschouwt Hem, terwijl Hij door de soldaten vastgegrepen, voor de rechtbank van Annas, Caiphas, Pilatus en Herodes gevoerd en valschelijk beschuldigd wordt : « Attendite et videte. » Verdedigt Hij zich ? Verwijt Hij zijnen vervolgers hun snood verraad? Neen, Hij zwijgt. Ziet Hem daar in het midden van zijne beulen : Hij wordt wreedaardig gegeeseld, met doornen gekroond, bespuwd, in het aangezicht geslagen en... Hij zwijgt, Hij wordt ter dood geleid,aan het kruis genageld.« Jesus autem tacebat» en Hij zwijgt. O christenen, laat ons toch van Jesus leeren, om tezwijgen, wanneer wij door de boosheid der wereld verraden, vervolgd en gelasterd worden. In het stilzwijgen zullen wij verlichting en troost en een geneesmiddel voor al de wonden des harten vinden.
Jesus vergaf in zijn lijden aan hen, die er
102 XII. BRON VAN TROOST
de oorzaak van waren. Hij vergaf aan Judas, die Hem verkocht, verraadde en door een kus in de handen zijner vijanden overleverde. Hij vergaf hem met de grootste liefde j Hij noemde hem op dat oogenblik zelf met den naam van vriend : « Amice, ad quid venisti? » en Hij omhelsde hem. Jesus vergaf aan Petrus, die Hem zoo lafhartig verloochend had : Hij vestigde op Hem zijne weenende oogen, raakte zijn hart en bekeerde hem. « Conversus Dominus respexit Pelrum. » (Luc. XXII. 61.) Jesus vergaf aan zijne onrechtvaardige rechters , Hij schonk vergiffenis aan zijne beulen: wie kent het hartroerend gebed niet, dat Hij tot zijn Vader opzond, als Hij met doorboorde handen en voeten aan het kruishout hing : « Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen. ,■gt; (Luc. XXIII. 54.) O gij allen, die lijdt, volgt toch het voorbeeld, dat uw lijdende Verlosser u gegeven heeft. Laat u nooit vervoeren door gevoelens van haat, gramschap en wraak, vergeeft uwen vijanden, doet wel aan degenen, die u lasteren en vervolgen. Vergeeft, o ja, want dit is het gebod des Heeren; vergeeft en gij zult de grootste overwinning op uwe vijanden en op u zeiven behalen; vergeeft en gij
HET LIJDEN TAN JESUS-CHKISTUS. 105 /.uil een der grootste vertroostingen vinden, die lijdende harten kunnen worden aangeboden. O, ik bid u dan door de liefde van Jesus-Christus, bobt gij tot hiertoe gevoelens van afgekeerdbeid en wraakzucht jegens hen, die de oorzaak zijn van mv lijden, in uw hart gekoesterd, verzaakt toch aan die gevoelens, laat de zon niet ondergaan over uwe gramschap, vergeeft, vergeeft spoedig, vergeeft uit geheel uw hart, en ik verzeker u, gij zult getroost, gesterkt, verlicht en bemoedigd worden.
Zoo vinden wij dan in het lijden van Jo-sus-Christus eene rijke bron van vertroosting in al de kwellingen en wederwaardigheden van dit aardsche leven. Laten wij dan bet lijden van Christus altijd voor oogen hebben en God vurig bidden, dat Hij, de waarheden, die we hebben overwogen, te gelijk met de wonden van zijn welbeminden Zoon diep in onze harten prento.
Het Kruis.
Mihi absit gloriari nisi in cruco Domini nostri Jesu Christi.
Verre van mij, dat ik mij in iets anders be-roemedan in het kruis van onzen Heer Jesus-Christus.fGal. V!. U,)
Lijdende Christenen, gij, die gebukt gaat onder de zwaarte van het kruis, dat de goddelijke Voorzienigheid u op de schouders legde, wilt gij verlicht worden, knielt dan neer met uw kruis aan den voet van Jesus' kruis en luistert met aandacht naar de woorden, die u de gekruiste Verlosser doet hooren : « Komt allen tot mij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten. » (Math. XI. 28.)
Het kruis van Jesus-Christus verklaart ons de rede, waarom ook wij met een kruis zijn beladen. Vragen wij ons zeiven: Waarom is de Godmensch aan een kruis gehecht? en wij zullen moeten antwoorden : Voor ons, voor onze zaligheid. Ja, Christus heeft
HET KRUIS. 105
ons door zijn kruis van deu eeuwigen dood gered, ons het recht op de eeuwige erfenis, dat wij door de zonden hadden verloren, door zijn kruis teruggeven. Dan, het is niet te betwijfelen, wij kunnen aan de verdiensten van Jesus' kruis niet deelachtig w orden, indien wij aan zijn kruis niet deelachtig zijn. « Hij, die zijn kruis niet opneemt, zegt de goddelijke Zaligmaker en mij niet volgt, is mijner niet waardig. » (Math. X. 18.)
Jesus-Christus zelf kon slechts langs den weg van het lijden de eeuwige heerlijkheid binnengaan. (Luc. XXIV. 26.) de leerling denke dan niet, dat hij beter is dan zijn meester.
De kruisweg, ja, is de zekere weg tot de zaligheid. « Wandel, waar gij wilt, zegt Thomas a Kempis, zoek, wat gij wilt, gij zult boven u geen meer verheven, beneden u geen meer veiligen weg dan den weg des kruises vinden. Zij alleen, die nu de woorden van Jesus : Neem uw kruis op en volg mij, gaarne hooren, zullen in den laatstcn dag voorde eeuwige verwerping niet hoeven te vreezen. Als de Heer zal komen om te oordeelen, zal het kruisteeken in de wolken zijn. Dan zullen al de dienaren van het kruis, die zich iu hun leven aan den Ge-
106 XIU. 11UON VAN TROOST
kruisten gelijkvormig hebben gemaakt, met groot betrouwen tot Christus, den Rechter, naderen ; Waarom zoudt gij dan vreeien het kruis te dragen, daar gij toch door het kruis naar den hemel gaat.(Navolg.II Boek. XII Hoofdstuk.)
Het kruis is dan in het oog van den christen een voorwerp van grooten troost. Vandaar, dat de Kerk, die goede moeder, op het sterfbed van hare kinderen , op hel graf en overal waar lijden is, een kruishout plaatst. Als de stervende het kruis niet zag, z.ou hij misschien wanhopen, de arme wees zou ontroostbaar zijn, als het kruis op het graf zijner moeder hem geen betrouwen gaf. Om diezelfde rede geeft de heilige Kerk aan al de kwellingen des levens den naam van kruis. Gelukkig hij, die dat woord verslaat, gelukkig hij, die begrijpt, dat al de wederwaardigheden , die God ons overzendt even zoovele afbeeldingen van hel kruis van Christus en dus even zoo vele middelen zijn voor de zaligheid. O gij allen,die lijdt, doordringt u diep van deze waarheid, uw lijden is een kruis, dal u aan al de vruchten van Jesus' kruis deelachtig maakt. Armen, uwe armoede is een kruis, waarvoor gij de schatten des hemels koopt;
HET KRUIS. 107
itieken, uwe /.iekte is een kruis, dal uwe ziel geneest, weduwen en weezen, uwe verlatenheid is een kruis, waardoor gij voor eeuwig kunt vereenigd worden met hen, wier dood gij beweent; bedroefden, wie gij ook zijt, uwe droefheid is een kruis, dat u recht geeft op de eeuwige vreugd. O draagt dan uw kruis, draagt het zonder klagen, draagt het met liefde, gelijk Jesus zijn kruis gedragen heeft en uw kruis zal voor u een onwaardeerbaar goed, het onderpand uwer zaligheid, uw grootste schat op aarde zijn.
Het kruis is een voor de zaligheid noodzakelijk middel; vandaar dat God in zijne goedheid aan ieder mensch een kruis heeft gegeven. Ja, ieder mensch in de wereld heeft zijn kruis en niemand kan het ontvluchten. « Regel en beschik alles, volgens uw zienswijze en verlangen, altijd, zegt Thomas a Kempis,zult gij iets gaarne of ongaarne hebben te lijden. Het kruis is altijd bereid en wacht u overal. Meent gij te kunnen ontvluchten wat geen sterveling ooit ontvlucht heeft? Als gij een kruis afwerpt, zult gij zonder twijfel een ander vinden en een dat misschien zwaarder is. (Navolg. II Boek. XII hoofdstuk.) Draag dan uw kruis met geduld. « Indien gij het met weerzin
'108 XIII. BRON VAN TROOST
draagt, zal hel een last voor u zijn, en toch moet gij het dragen. Indien gij het daarentegen met liefde draagt, zal het u dragen en u brengen tot hel gewenschte einde, tot de plaats, waar gij niets meer zult te lijden hebben. » (Ib.)
Vooral zij, die door God op eene bijzondere wijze worden bemind, worden door Hem met vele kruisen doorzocht. Vele kruisen zijn een teeken van voorbeschikking. Vandaar dat al de Heiligen, die nu met Christus in den hemel heerschen, hier op aarde veel hebben te lijden gehad.
En ó, met welke liefde hebben de Heiligen hier op de wereld hun kruis gedragen! Ik voor mij, zegt de H. Paulus, zoek geen ander geluk, geen andere eer dan het kruis van onzen Heer Jesus-Christus. « Mihi absit gloriari nisi in cruce Domini nostri Jesu Christi. » (Gal. VI. 14.) Een andere leerling van Jesus-Christus, de H. Andreas, was buiten zich zeiven van vreugde, als hij veroordeeld was, om aan het kruis te sterven. Wanneer die eerbiedwaardige grijsaard — reeds had hij den leeftijd van tachtig jaren bereikt — naar de strafplaats werd geleid en van verre op een heuvel het voor hem bereide kruis zag staan, riep hij in de ver-
HET KRUIS. 109
voering zijner liefde uit: « O dierbaar kruis, wat heb ik lang naar u uitgezien, eindelijk dan heb ik u gevonden, Zie, ik kom met vreugde tot u, ontvang mij, die een leerling ben van Hem, die voor mij aan een kruis het leven gaf. » En als hij tot aan den voet van het kruis was genaderd, riep hij nogmaals ; « O bona Crux, diu desiderata. » O dierbaar kruis, dierbaar kruis, O wat heb ik vurig naar u verlangd, eindelijk dan is het mij gegeven om in uwe armen te sterven.
Christenen, laten wij naar het voorbeeld der Heiligen het kruis beminnen, en wij zullen even gelijk zij door het kruis gelukkig worden. Ja, waarlijk het kruis maakt gelukkig, ook voor dit leven; het kruis alleen is in slaat om alle bitterheid zoet te maken. Hiervan zien wij een treilend voorbeeld in de geschiedenis van hel oud verbond. De Joden dwalend in de woestijn en gekwollen door een brandenden dorst, hadden reeds geruimen tijd te vergeefs naar water gezocht. Reeds begonnen zij tegen Moyses, hun aanvoerder, te morren, zeggende, dat hij hen in die wildernis had geleid, om hen daar te doen sterven. Dan zie weinige uren daarna vonden zij cenc heldere
110 XH1. BliOM VAN TROOST
waterbron. Men verbeeldt zich gemakkelijk de drift,waarmede zij elkander verdringen, om hun dorst te laven. Maar welk een wreede teleurstelling : het water is zout, bitter, ondrinkbaar. Het volk slaakte een kreet van godlaslering. Moyses, tot in zijne ziel getroffen door het lijden van zijn volk en nog meer door de zonde, waaraan het zich schuldig maakte, sprak tot God en bad Hem vurig, dat Hij de ongerechtigheid van zijn volk vergeven en het in den nood, dien het leed, te hulp zou komen. Dan toonde God hem een geheimzinnig hout, en gelastte hem het in de bron te werpen. Nauwelijks had Moyses dit gedaan, of het water werd zoet en allen dronken ervan. — O mensch, ó christen, pelgrim in de woestijn van het leven, gij brandt van verlangen om uwen dorst te lessehen en zoo dikwijls vindt gij geen ander water dan het water van bitterheid. « Neen, zegt gij, terwijl gij uw hoofd afwent, neen, ik kan dat water niet drinken, het is bitter als gal. » Het is waar, dat water is zóó niet te drinken; maar ziehier een geheimzinnig hout.... een kruis. Neem dat hout, laat het in die bron der bitterheid zinken, proef nu nogmaals van dat water en gij zult bevinden, dat het zoet en aangenaam
HET KHUIS. IJl
is. O laat wij ons dan toch liet kruis beminnen, vermits het kruis alleen de bitterheid van het leven verzoet.
In Polen — dat land van lijden — bestond voorheen een treffend gebruik bij het afsterven van vrienden en naastbestaanden. Als men b.v., een zoon met hel overlijden van een vader of eene moeder bekend had te maken, zond men henijeen kruis, waarop men deze woorden : uw Vader.... uwe Moeder____geschreven had. Hij, die het ontving, begreep aanstonds uit die woorden, welk groot verlies hij geleden had; hij vernam de droevige tijding met het kruis in de hand, en hij kustte het kruis, en de tranen, die op het kruis vielen, konden niet bitter zijn.
Ja, het kruis is zoo zoet; het gezicht van den aan het kruis lijdenden en stervenden God-mensch heeft zooveel tranen gedroogd, zooveel lijden verzacht. Het kruis is in eene familie de grootste schat. De hertogin van Lespare nog meer beroemd door haar lijden, dan door hare hooge geboorte, liet haar eenig kind een kruis na, waarop zij rnet stervende hand geschreven had. « Dit kruis heeft mij altijd getroost. » Gev.is, zij kon haar kind geen kostbaarder goed en erfenis
112 XIII. BHOÏS VAN TIIÜOST
achterlalen. Het kruis, zegt de H. Franciscus de Sales, is kostbaarder dan het kostbaarste goud.
Het kruis is onze toevlucht in het leven en is vooral onze toevlucht in de uur des doods. Ja, in dat uur vooral roept de God-mensch van af zijn kruis, tot de ziel, die hij door zijn bloed heeft vrijgekocht : « Kom tot mij, gij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten. » Geen twijfel, hij, die in zijn laatsten strijd met een rouwmoedig hart zijne oogen op zijnen stervenden Verlosser vestigt, zal door Hem getroost en gezaligd worden. Wat toch zou den stervenden christen beter kunnen vertroosten, wat kan hem meer moed en vertrouwen schenken, dan het gezicht van een God, die aan een kruishout stierf, om hem het eeuwig leven te geven? — Eene jonge dochter—niet lang geleden — lag op haar uiterste. Zij had helaas! de wereld bemind, weinig aan God gedacht. De borstkwaal, die haar in zoo jeugdigen leeftijd ten grave voerde, had zij opgedaan in de dienst der wereld, als zij laat in den avond van eene zoogenaamde soirée huiswaarts keerde. In korten lijd was zij geheel uitgeteerd en daar lag zij nu op haar sterfbed... Hoewel zij in eene goede
HET KRUIS. 115
gesteltenis en met vele teekenen van oprecht berouw de laatste H. H. Sacramenten ontvangen had, was zij toch niet gerust. De gedachte dat zij van deze wereld ging scheiden en zoo weinig voor God had gedaan, pijnigde haar zeer. Hare moeder, een priester en een liefdezuster stonden haar bij en trachtten haar moed en vertrouwen te geven. Dan, zij bleef aan hare onrust ten prooi. Helaas! zeide zij op eens, terwijl zij met aandacht en schrik hare ontvleesehde handen beschouwde : Helaas, die handen zijn dan ledig, ledig voor God! Niemand antwoordde • de moeder smolt weg in tranen, de Priester stond op, de zuster sloeg hare oogen ten hemel. « Maar ziet gij dan niet, hernam zij bitter schreiend, dat mijne handen ledig zijn ? Ik heb dan niets, niets voor God gedaan! » Middelerwijl had de Priester een kruis, van eene tafel genomen, hij vertoonde het aan de stervende en zeide terwijl hij het haar in hare bevende, ijskoude handen gaf. Daar, mijn kind, neem dat kruis in uwe handen 5 zie, zij zijn nu niet meer ledig. Bij het gezicht en de aanraking van het kruis begon de stervende aanstonds rustig te worden. O hare handen waren nu niet meer ledig. Met drift klemde zij hel
'114 XIII. BROJV VAW TROOST
teeken der verlossing in hare handen, bracht het herhaaldelijk aan hare lippen, drukte het aan hart, en zij was getroost. De Priester sprak nogmaals de woorden van vergiffenis over haar uit, kort daarna gaf zij vol betrouwen met het kruis op de borst, zacht en rustig den geest. —
O Christenen ! laat ons dan toch het kruis beminnen, want in leven cn dood is het kruis alles, alles voor ons. Ja het is zoo waar, wal de H. Augnstinus zegt : « Het kruis is de rijkdom der armen, het licht der blinden, de steun der zwakken, de schild der strijdenden, de troost der bedroefden, de gezondheid der zieken, de toevlucht der stervenden, de worstel des levens, de sleutel des hemels, de oorsprong van alle goed voor tijd en voor eeuwigheid. » Nogmaals dan, laten wij het kruis beminnen, laten wij in alle wederwaardigheden des levens tot het kruis onzen toevlucht nemen, dikwijls voor dat teeken onzer zaligheid neder-knielen, het aan ons hart en aan onze lippen brengen ; in de zoete omhelzing van het kruis zullen wij aan onzen gekruiste n Verlosser gelijkvormig worden en aanspraak kunnen maken op de vertroosting van den heiligen Geest hier op aarde en op de
het hart van .tests. 115
eeuMige vertroosting in de gelukzalige eeuwigheid.
XIV. BRON VAN TROOST.
Dabo eis cor, ut sciant me,.... corquodno-vit amaritudinem.
Ik zal hem een hart geven; opdat zij weten, wie ik ben,.... een hart, dat de bitterheid gekend heeft. (Jer. xxiv. 7.) — (Prov. xiv. 10.)
Christenen, naderen wij met liet grootste betrouwen tot het Hart van Jesus, tot hel Hart van onzen God en Verlosser j storten wij onze harten uit in dat dierbaar Hart, en zijn wij zeker, wij zullen in de kwellingen des levens getroost, gesterkt en bemoedigd worden.
Ja het Hart van Jesus is de zoetste bron van troost voor alle harten, die lijden. Niets is zoo zeer in staat om een ongelukkige in zijn ongeluk te vertroosten dan het hart van een vriend, welk een troost moet dan
116 XIV. BRON VAlf TROOST
voor ons het Hart van Jesus zijn, het Hart van Hem, die onze welbeminde Broeder en de God van alle vertroosting is.
Stellen wij ons het Hart van Jesus voor, zooals Jesus zelf het aan zijne geliefde bruid, de zalige Margarita Maria, van de orde der Visitatie, vertoond heeft. quot;Wanneer die heilige Religieuse eens in het gebed was verzonken, en hare vurige verzuchtingen opzond tot het Hart van Jesus, verscheen haar de goddelijke Zaligmaker en vertoonde haar zijn Hart met de woorden : « Ziehier het Hart, dat de menschen zoozeer heeft lief gehad.» Margarita zag dan het Hart van haren Jesus, het Hart, dat zij uit al de krachten barer ziel beminde ; zij zag Het, zooals het de Liefde gemaakt had, met doornen omringd, geheel vlammend, door een kruis bekroond en met de breede wond, waaruit op den Calvarienberg bloed en water vloeiden. Bij dat gezicht werd de gelukzalige zoozeer door de liefde vervoerd, dat het haar scheen alsof haar hart uit haar opsteeg tot het Hart van haren goddelijken Bruidegom en één werd met het zijne.— Het Hart van Jesus is een Hart, waarin eene oneindige liefde woont; « Komt allen tot mij, die belast, en beladen zijt en ik zal u
HET HART VAN JESUS. 117
verliclilen» deze waren de woorden, die voorldurend opstegen uil hel Harl van Jesus, terwijl Hij hier met do menschen rondwandelde in dit tranendal. Jesus ontsloot zijn Hart voor alle ongelukkigen, die tot Hem naderden, en Hij wachtte niet tot dat zij kwamen, Hij zelf ging ze opzoeken, om ze te troosten en op te beuren. O wat vermoeienis lieeft Hij zich gedurende de drie jaren van zijn openbaar leven blootgesteld, om de bedroefden te troosten, de zieken te genezen, de zwakken te versterken en aan allen bet brood des eeuwigen levens te breken. Elk zijner voetstappen Mas gekenmerkt door eene nieuwe weldaad zijns harten,» Pertran-siit benefaciendo » Hij zag geene wond of Hij heeft ze geheeld, geene ellende of Hij beoft ze gelenigd, geene tranen of Hij heeft ze gedroogd. Zijn zoo medelijden liefdevol Hart ontsloot zich voor de grootste zondaars, over hen vooral beeft het de schatten zijner goedertierenheid uitgestort. Ook de dooden Maren het voorwerp zijner medelijdende liefde. Wie kan zonder ontroering zich de geschiedenis herinneren van de bekeering van Zachaeus, van de bekeuring der Sama-ritaansche vrouw, wie voelt geen tranen opwellen in zijne oogen, als hij de geschie-
8
118 XIV. BRON VAW TROOST
denis van fle opwekking van Lazarus leest?.. Jesus werd in zijn Hart getroffen door de tranen van Martha en Maria, die den dood van haren broeder beweenden, en als Hij hen zag weenen, begon Hij ook te weenen. « Et lacryinatus est Jesus »Christus weent : Hij de God, die het voorwerp van de-vreugde der Engelen is, stort tranen,als Hij ongeluk-kigen tranen ziet storten.O inensch,met wat betrouwen moeten wij dan tot het Hart van Jesus naderen, totdat goddelijk Hart, dat voor onze droefheid zoo gevoelig is.
Welke teedere gelijkenissen heeft het liefdevol Hart van Jesus uitgedacht, om ons betrouwen te winnen,om ons een denkbeeld van de uitgestrektheid zijner medelijdende liefde te geven! Een der meest treffende is ongetwijfeld die, welke de Verlosser bezigde, als Hij eens, kort voor zijn dood, naar Jerusalem ging. « Als Jesus, zoo verhaalt de Evangelist, de stad zag, weende Hij over haar en zeide : Jerusalem, Jerusalem, O dat gij nog dit uur begreept wat u tot vrede strekt! Jerusalem, Jerusalem, hoe dikwijls heb ik uwe kinderen willen vergaderen, gelijk eene hen hare kiekens onder hare vleugelen vergadert; en gij hebt niet gewild. » Sehoone, hartroerende gelijkenis !
HET HART VA IT JESUS. 119
Welk eene tecderheid heeft eene hen voor hare kiekens? Hebt gij het nooit opgemerkt des avonds als het tijd voor hen is om ter rust te gaan, met welke heiorgdheid die goede moeder hare kleinen tot zich roept, en hare vleugelen over hen uitbreidt, ten einde hen voor de nachtelijke koude te bewaren? Ik voor mij heb het dikwijls met aandacht gade geslagen en telkens kwam mij de gelijkenis van het Evangelie voor den geest, en ik werd bij dat gezicht getroffen. O welk eene zoete gedachten voor alle christenen, en bijzonder voor hen, die veel hebben te lijden. Jesus, onze dierbare Zaligmaker noodigt ons voortdurend uit, dat wij tot Hem zouden komen.« Venite ad me » dat wij zoo dicht mogelijk tot Hem zouden naderen, en als Hij ons bij zich ziet, strekt Hij over ons de vleugelen zijner liefde uit en laat ons rusten aan zijn goddelijk Hart. Welk eene goedheid! welk eene teederheid!
O wat is het ons goed bij Jesus te zijn en aan zijn goddelijk Hart te rusten. Dat Hart is de oorsprong aller liefde, het is het eenige Hart, dat ons hart begrijpt, « Cor quod no-vit amaritudinem » een Hart, dat weet, wat lijden is; Het heeft zelf zooveel geleden, Het is met bitterheden verzadigd geworden.
120 XIV. EROti VANquot; TROOST
Het is waar, het Hart van Jesus lijdt nu niet meer, het is nu een verheerlijkt Hart, maar het is daarom niet minder voor ons lijden gevoeligj het is altijd hetzelfde Hart, een Hart, dat overvloeit van liefde en tee-derheid. Dit gaf de Zaligmaker aan de zalige Margarita Maria te verstaan, als Hij haar zijn door een lans gewond, met doornen omringd, door een kruis bekroond, van liefde vlammend Hart vertoonde. Wat be-teekenen die doornen, dat kruis, die vlammen, die wond? Wat zijn zij anders dan de 'zinnebeeldige voorstelling van de onbloedige voortzetting der bloedige offerande, die Hij voor ons aan het altaar van het kruis heeft opgedragen? Ja, Jesus leeft altijd voor ons, die zijne broeders zijn, daar wij zoo innig met Hem zijn vereenigd, bevoelt Hij onze pijnen, alsof het de zijne waren.
Christenen, neemt dan in alle wederwaardigheden des levens, in strijd, en bekoringen, in droefheid en verlatenheid uwen toevlucht tot het Hart van Jesus en gij zult in het midden uwer kwellingen den zoetsten vrede vinden : gij zult van Jesus Hart de zachtmoedigheid en de ootmoed des harten leeren, waardoor de vrede wordt voortge-
HET HART VAN JESUS. 121
bracht. « Leert van mij, zeide de Zaligmaker tot zijne leerlingen, leert van mij, dat ik ootmoedig en zachtmoedig van harte ben en gij zult de rust uwer zielen vinden. igt; (Math. XI. 39.)
Hij, die met betrouwen tot het Hart van Jcsus nadert, kan zeker zijn, dat hij alles, wat hij vraagt, bekomen zal. Het Hart van Jesus verlangt niets zoozeer dan de schallen van genade, die het besluit, aan ons mede te deelen. Is het waar, dat een mensch, die een goed hart bezit, geen grooter genoegen heeft dan wanneer hij anderen kan gelukkig maken. « Bonus homo de bono thesauro cordis sui profert bonum » (Luc. VI. 45.) met hoeveel meer rede moeten wij dit zeggen van het Hart van Jesus, die de persoonlijke Goedheid is? Hebben wij dan eene groote godsvrucht tot het heilig Hart en wij kunnen alles, alles van God verwachten.
Hoe zouden wij dit kunnen betwijfelen, als wij nagaan, wat het hart van Jesus is. Het Hart van Jesus is het Hart van een menschgeworden God j een Hart, dat door den nauwsten band met den Persoon van hel eeuwig Woord en de Godheid vereenigd is, een Hart, dat bezield is door dezelfde liefde, waardoor de Vader en het woord den
1^2 XIV. BROgt; VAN TROOST
Geest der liefde van alle eeuwigheid hebben voortgebracht; het Hart van Hem, die ons van eeuwigheid lief gehad en in den tijd de grootste wonderen van liefde voor ons lijdelijk en eeuwig geluk heeft uitgewerkt; het is het Hart van Hem,die onze teedere Vader, onze beminde Broeder, de getrouwe Bruidegom onzer ziel, onze Herder, onze vriend, onze Heer, onze God en ons Alles is.
Geen wonder dan, dat in het Hart van Jesus alle redenen van betrouwen vereenigd zijn. Wij betrouwen op de verdiensten van Jesus : die verdiensten vloeien voort uit het heilig Hart, dat zich geheel en al uit liefde tot God en de menschen heeft opgeofferd. Wij betrouwen op het lijden van Jesus; vergeten wij niet, dat vooral het Hart van Jesus geleden heeft. Wij betrouwen op het bloed van Jesus; laat ons gedenken, dat zijn hart de levende bron van het kostbaar bloed, dat Hij voor onze zaligheid vergoten heeft. Eindelijk wij betrouwen op de wonden van Jesus ; herinneren wij ons, dat vooral de wond van het goddelijk Hart voor ons om genade en ontferming bidt.
Betrouwt dan, Christenen, betrouwt op het heilig Hart van Jesus; dat uw betrouwen geen palen kenne, gelijk de liefde van
HET HART VAK JESUS. 123
Jesus geen palen kent. O indien gij niet be-trouwet, zoudt gij het Hart van Jesus wonden, gij zoudt aan de beloften twijfelen, die Hij u in zijn heilig Evangelie gedaan en in eene verschijning aan zijne getrouwe dienaresse, de gelukzalige Margarita Maria, bevestigd heeft. Zeg dan wat gij verlangt en gij zult het van Jesus heilig Hart verwerven. Verlangt gij eene oprechte ware bekeering? « Mijn hart, zeide Jesus aan de gelukzalige Margarita , wil zich aan de raensehen openbaren, om hen te verrijken met de kostbaarste schatten, met de heilig-makende genaden, die hen van den weg des verderfs zullen terugbrengen. » Verlangt gij de genade van eene groote liefde tot God, de genade van heiligwording? Jesus heeft aan zijne trouwe dienares, verklaard « dat Hij in zijn Hart alle schatten opende van liefde, genade, barmhartigheid, heiligmaking en zaligheid. » Verlangt gij de genade der bekeering voor een vriend of naastbestaande? « Jesus heeft mij verzekerd, zcgl dezelfde Heilige, dal zij, die aan de zaligheid der zielen werken, de meest versteende harten raken en wonder-b^re vruchten zullen voortbrengen, indien zij zijn Hart eene teedere godsvrucht toedra-
124 XIV. BRON VAN TROOST
gen. » Verlangt gij tijdelijke welvaart? de zalige Margarita verzekert ons, « dat al y.ij, die het heilig Hart vereeren, al de hulpmiddelen,die zij in hunne betrekking noodig hebben, den vrede in hun huisgezin, de verlichting in hun arbeid en den zegen des hemels in al hun ondernemingen zullen erlangen. a Verlangt gij een gelukkig leven en een zaligen dood? « De vereerders van het heilig Hart, zoo gaat dezelfde gelukzalige voort, zullen in het heilig Hart een veilige schuilplaats vinden gedurende hun leven en vooral in het uur des doods,O,wat is het zoet te sterven, als men eene voortdurende godsvrucht heeft gehad tot het Hart van Hem, die ons zal oordeclen. » Eindelijk, wat gij ook voor uw lichamelijk of geestelijk welzijn verlangt, wees zeker, dat gij het door de devotie tot het heilig Hart verwerven zult. « Ik beloof u, zeide Jesus, aan de zalige Margarita, dat ik alle gunsten en genaden zal uitstorten over hen, die een bijzondere godsvrucht zullen hebben voor mijn heilig Hart en over hen vooral die zich zullen beijveren om die devotie uit te breiden. »
Christenen, nadert dan tot het heilig Hart en gij zult den vrede, de vertroosting,
HET HART VAM MAK IA . 1 25
de vreugde des harten vinden, gij iull hier in hel leven en voor eeuwig in den hemel gelukkig '/.ij:'.
Ecce mater tua.
Ziedaar uwe moeder.
(Joan. XIX. 27.)
Maria is ouzo moeder, haar hart is voor ons hel hart eener moeder ; deze zoo zoele waarheid is bijzonder geschikt, om ons in al de rampen en ellenden dezer aarde te troosten.
Jesus, de Verlosser der wereld hing met, doornagelde handen en voeten op den berg Golgotha aan zijn kruis. Aan den voel van hel kruis stond Maria, zijne moeder, en Joannes, de leerling, dien Hij beminde. Reeds verkeert Hij in doodstrijd; maar Hij kan niet sterven zonder aan zijne Moeder en zijnen leerling een laatste bewijs van zijne teederè liefde gegeven le hebben. Zie, Hij vestigt voor de laatste maal zijne reeds gebroken oogen eerst op Maria en dan op
126 XV. BRON VAN TROOST
Joannes, Hij openl zijne stervende lippen en zegf lot Maria : « Vrouw, ziedaar uw zoon en tot den leerling : Ziedaar uwe moeder. »
De H.H. Vaders, onze leermeesters in het geloof, verzekeren ons eenparig, dat de H. Joannes aan den voet van het kruis alle Christenen vertegenwoordigde en dat dus de Zaligmaker zijne Moeder in den persoon van Joannes aan alle chrislenen tot moeder gaf.
Maria is onze moeder, O welk een troost ? zij heeft ons op den Calvarienberg, in het oogenblik zelf, dat zij haren Zoon zag sterven, in tranen en smarten gebaard, ons voor eeuwig als hare kinderen aangenomen; wieonzerzou dan zijnhartniet voor de zoete hoop en het heilig betrouwen ontsluiten?
Maria is onze moeder : O welke eene zoetheid zijn in die woorden bevat. O gij allen, die weent, droogt uwe tranen : Maria is uwe moeder, gij kunt nu niet langer ongelukkig zijn.
Maria is onze moeder. Danken wij Jesus voor zijne eindelooze liefde, die Hem bewoog, om ons zijne eigen Moeder t()l moeder te geven. Wij hadden zoo groote behoefte aan eene moeder, aan eene goede
HET HART VAN MARIA. 127
moeder, zooals Maria is. Eeue goede moeder is in de orde der genade, zoowel als in de orde der natuur ecne onmisbare schat.
Het is waar, God is goed, eindeloos goed voor allen en bijzonder voor hen, die Hem dienen, geen vader bemint zoo zeer zijnen zoon, als God ons bemint. En als ware zijn titel van vader nog niet genoeg, om ons hart tot betrouwen in zijne goedheid le stemmen, verklaart Hij ons, dat Hij ons bemint met de liefde eener moeder. « Eerder zou eene moeder haar eenig kind vergeten, dan dat ik u vergeten zou » dit is waar. Dan het is ook waar,dat Gods ontzaggelijke eigenschappen, zijne macht, zijne heiligheid, zijne glorie, zijne eeuwigheid ons,als ondanks ons zeiven, niet zelden met schrik bevangen en ons kunnen beletten, om met al de vrijmoedigheid van een kinderlijk hart tot God te bidden : a Onze vader, die in de hemelen zijt. » Daarenboven is God onze Vader, Hij is tevens onze Rechter—en dit denkbeeld doet ons vreezen, ontstelt ons bij het gezicht onzer onwaardigheid, gelijk de aartsvader Abraham ontsteld was en vreesde, als hij met den Allerhoogsten sprak. Wie ben ik, riep hij uit, dat ik tot mijnen Heer zou spreken, ik die slechts stof en assche ben ?
128 XV. BRON VAN TIIOOST
Loquar ad Dominura, cum sim pulvis el
cinis? » (Gen. XLIII. 27.)
Wij hadden dan waarlijk eene moeder noodig, eene moeder, die dezelfde naluur heeft als wij, eene moeder, die even gelijk wij , geboren is in dit dal der tranen, in het ballingsoord, waarin wij zuchten, bezocht heeft, eene moeder, aan wie wij al onze ellenden en wederwaardigheden, alle moeielijkheden,allc geheimen der droefheid kunnen toebetromven. En zie, Jesus, onze broeder, onze God en Verlosser, heeft ons zulk eene moeder gegeven.Slaat uwe oogen op de Moeder van Jesus :« Ecce mater tua» ziedaar uwe moeder.
Maria is de moeder van allen, die lijden. Aan den voet van het kruis heeft zij alle menschen maar bijzonder hen, die door hel lijden aan haren goddelijken Zoon meer gelijkvormig zijn, voor hare kinderen aangenomen. Maria is dan de bijzondere moeder van armen en bedrukten, van weduwen en wcezen, van zieken en stervenden. O, bedroefden, begeeft u dan tot Maria, tot wie kunt gij beter gaan, om hulp en troost te vragen, dan tot uwe moeder? O, denkt niet,dat zij u zal verstoeien,neen van uit het hoogste des hemels strekt Maria hare armen
HET HART VAN MAftlA. 129
tot u uit, zij roept u, zij noodigt u uit, om tot haar te komen. « Komt alien tot mij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten.» O ! hot is waar, vooral wanneer wij lijden, is Maria voor ons eene moeder vol teeder-heid. Maria ziet in hare kinderen, de levende afbeeldsels van Jesus haren Zoon, zij bemint ons dus door dezelfde liefde, waarmede zij Jesus bemint. Wanneer nu vloeide haar hart meer van liefde voor Jesus over? Was het niet in die oogenblikken, wanneer Hij het meeste leed? O voorzeker; Maria heeft haren goddelijken Zoon nooit zoo bemind, zij heeft nooit zoo gevoeld, dat zij zijne moeder was, dan in het uur, waarin zij Hem zag lijden, sterven en begraven worden, wie beschrijft de uitstorting van haar moederlijk hart, als Joseph en jN'icode-mus zijn ontzielde lichaam van het kruis namen en het in hare armen overgaven! Met welk een hart nam zij de doornenkroon van zijn hoofd, met welk hart aanzag zij de wonden der nagelen in zijne handen en voeten en de wond der lans in zijn hart!
De bijzondere liefde, die Maria gevoelt vooralleen, die lijden, is onafscheidelijk van haar moederschap. Inderdaad, is het niet een voorname bediening van de moeder.
150 XV. BRON VAN TROOST
om haar kind te vertroosten, en ziet men niet dagelijks dat eene moeder meer goedheid beloont aan hare kinderen, die ziek, of gebrekkig, dan aan hare andere kinderen, die gezond en welvarend zijn ? Ja troosten, opbeuren en bemiddelen is de eigenschap van de moeder. Wordt het kind door den vader gestraft, dan zal de moeder gemeenlijk tus-schen beide komen en kan zij het niet geheel ontschuldigen, dan zal zij toch alle verzachtende omstandigheden weten bij te brengen.
Gaat dan tot Maria, gij allen, die bedroefd en ongelukkig zijt, gaat tot Maria, vertrouwt haar gerust al uwe moeielijkheden, al uw lijden en strijd; Maria is uwe moeder, zij zal u vertroosten en u alles geven, wat gij noodig hebt. Is het eigen aan eene moeder, om voor haar kind te zorgen, het is ook eigen aan een kind, om bij zijne moeder hulp en bijstand te zoeken. Men zal misschien over deze eenvoudigheid glimlachen, maar ik wil het toch zeggen, ik werd telkens getroffen, als ik uit den mond van een kind, dat van dezen of genen iets had te lijden, deze eenvoudige, kinderlijke woorden hoorde : « Als gij het niet laat, zal ik het aan moeder zeggen. » Het kind meende •— en terecht, dat niemand beier dan zijne moeder het verdedigen zou.
HUT HAUT VAIN MARIA. 131
Maria is de moeder van allen, die lijden; wijl zij de moeder der smarten is. Hij die zelf geleden heeft, is meer geneigd en beter geschikt, om lijdenden hulp te bieden. Dit is de vertaling van de bekende spreuk, die een heidensch dichter eene ongelukkige vorstin in den mond heeft gelegd : « Non ignara malis, miseris succurrere disco. » Het licht in de natuur van het menschelijk hart, om in lijden en verdriet troost te gaan zoeken bij diegenen, welke datzelfde lijden en verdriet ondervonden hebben. Eene moeder b. v., die haar kind heeft verloren, zal het beste getroost worden door eene andere moeder, die een dergelijk verlies geleden heeft. Eveneens kan een wees het best door een wees, eene weduwe het best door eene andere weduwe getroost worden. Nu, het is zeker, dat Maria elk denkbaar lijden en verdriet heeft ondervonden ■ gij kunt dus aan niemand beter uw leed toebe-trouwen, Maria zal u aanstonds begrijpen.
Het zwaard, waardoor het moederlijk hart van Maria doorstoken werd, heeft ons een gewichtige waarheid, een groot geheim veropenbaard, dat zij op zich zelf reeds voldoende zou zijn, om alle gedrukte harten op te beuren. Inderdaad het lijden van de
152 sv. BROIV VAN TROOST
Moeder Gods bewijst ons duidelijk, dat in liet lijden een wezenlijk goed licht besloten; was dit zoo niet, dan zou Christus, haar liefderijke en almachtige Zoon, haar gewis van het lijden gevrijwaard hebben. Laten wij dan in ons lijden dikwijls aan Maria, de moeder der smarten denken; dit zal ons moed en betrouwen geven bij de gedachte, dat God ons waardig heeft geoordeeld, om uit denzelfden kelk te drinken, waaruit zijne allerheiligste Moeder gedronken heeft.
De gedachte aan de smarten der heilige Maagd zal ons dan vooral troosten, als wij eene vergelijking maken tusschen datgene, wat wij lijden en datgene, wat zij heeft geleden. Al is de wond van ons hart ook nog zoo diep, zij zal toch gewis nooit zoo diep zijn als de wond van Maria's hart. Ik spreek hier van vergelijking; maar ik zou belei zeggen ; eene tegenoverstelling. Inderdaad, wie zou zijn lijden met het lijden van de Moeder der smarten durven vergelijken ? Er bestaat een zoo groot verschil tusschen haar lijden en het onze, als haar hart van het onze verschilt. Vandaar dat de H. Kerk geen smart op de wereld kan vinden, die met de smart van Maria kan vergeleken worden. « Met wie zal ik u vergelijken, zoo
HET HART VAN MARIA. 133
/egt zij op het Feest der» Zeven Weeën. « Met wie zal ik n vergelijken, 0 dochter van Jerusalem? Uwe droefheid is groot als de zee. »
Maria is waarlijk de Koningin der Martelaren, wijl zij op het oogenblik, dat zij haren Zoon en haren God aan een kruis zag sterven, meer heeft geleden dan alle helden van het geloof en de liefde ooit geleden hebben. Zou het noodig zijn dit te bewijzen? Maar wie weet dan niet, dat de liefde van Maria tot Jesus de liefde van alle Heiligen ver overtroflen heeft? En ging hare liefde alle liefde te boven, moest dan ook hare smart niet alle smart overtreffen, als zij zich door een zoo wreeden dood van het eenig voorwerp barer liefde gescheiden zag? O, wie is dan de mensch, die met de Moeder van Christus niet zou weenen, als haar aan den voet van het kruis zag staan? «Quis est homo, qui non fleret, Christi Matrem si viderot, in tanto supplicio?» En welke christen zou zich dan nog over zijn lijden willen beklagen, als hij in den afgrond van Maria's droefheid blikt?
O het bedroefde hart van Maria heeft zoovele bedroefde harten getroost, harten van moeders vooral. Ik herinner mij hier de
134 XV. BROTf VAN TROOST
droefheid van eene adelijko. vrouw, van eene moeder, die, zooals er, helaas, vele zijn, geheel en al ontroostbaar was bij het verlies van haar kind. Alle middelen waren aangewend, om haar te troosten, maar niets kon haar bitter leed verzachten. Zij was en bleef radeloos en in een staat, die aan wanhoop grensde, zij sprak niet, schuwde zelfs het daglichtj en men vreesde voor haar verstand of haar leven. Dan kwam een jong bekwaam en godsdienstig schilder, die tot hare familie behoorde, op de gedachte om tot troost van die troostelooze zijn penseel te beproeven. Hij schilderde dan twee schilderijen van gelijke grootte; op de eene stelde hij de bedroefde moeder voor met het kind, dat zij beweende, op haren schoot, op de andere de Moeder der smarten op het oogenblik, dat zij het ontzielde lichaam van haren Zoon in hare armen ontving. Onder aan de schilderij had hij de woorden geschreven : Ferloor die moeder niet meer dan gij? Men hing de beide schilderijen in de huiskapel en smeekte haar, om toch bij God haren troost te gaan zoeken. Zij liet zich geleiden, doch men zag genoeg, dat zij niet wist, waar zij ging. Het middel, dat men beproefde, was voorzeker gewaagd, maar
HET HAKT VAN MARIA, 155
wat beproeft men niet, in dergelijk geval, wanneer men alle gewone middelen van vertroosting heeft uitgeput? Als de beklagenswaardige moeder de kapel binnenkwam en 7,00 geheel onverwachts het sprekend beeld van haar overleden kind en van haar zelve zag, slaakte zij een hartverscheuren-den kreet en viel in bezwijming 5 en als zij tot haar zelve kwam, bevond zij zich tegenover de afbeelding van de Moeder der smarten. Met starren blik en met eene soort van bewondering aanstaarde zij het zielroerend tafereel, zij begon na te denken, hare smart met de smart van Maria te vergelijken, en zij begreep dat die Moeder meer dan zij verloren had. Zij wierp zich dan op hare knieën, begon te bidden, een vloed van tranen gaf lucht aan haar hart, zij stond op en was getroost. De beide schilderijen worden als een kostbaar aandenken met godsdienstige zorg in de familie bewaard.
Nu, indien het gezicht van Maria, de Moeder der smarten, eene zoo diep bedroefde moeder vertroostte, wie zal dan nog denken, dat hij ontroostbaar is.
O Christenen, die lijdt, « Gemitus matris tuee ne obliviscaris » denkt dikwijls aan het lijden van Maria's moederlijk hart, stelt u
156 XVi. BRON VAN TROOST
die bedroefde Moeder voor aan den voet van hel kruis of in het oogenblik, dat zij het bebloede lijk van haren Zoon in hare armen ontving, roept haren machtigen bijstand in, zegt tot haar met den H. Ephrem: « Ave Maria, Ions gratise et totius consola-tionis. » « Wees gegroet Maria, bron van alle genade en troost, bid voor ons, die bij u onzen troost komen zoeken, bid voor ons in het uur onzer droefheid en vooral in het uur van onzen dood » en weest zeker, Maria zal uw gebed verhooren, u troosten en sterken en u eens van uit dit tranendal tot het land der eeuwige vreugde geleiden.
XVI, BRON VAN TROOST.
Het H. Sacrament der Biecht.
Ite, ostendite vos sacer-dotibus.
Gaat, vertoont u aan de Priesters.(Luc.XVII.14.)
Onder de vele troost- hulp- en geneesmiddelen, die onze goddelijke Verlosser ons in zijne overgroote liefde tot ons heeft aangeboden, is ongetwijfeld het H. Sacra-
HET H. SACRAMENT DER BIECHT. 137 ment van de Biecht een der voornaamste. De zonde is gewis het grootste en zelfs het eenige eigenlijk gezegde kwaad, en tevens eene overvloedige bron van vele tijdelijke rampen; het H. Sacrament der Biecht moet dus in zich het hoogste goed besluiten; wijl de Zaligmaker het tot uitroeiing der zonde heeft ingesteld.
God kon ons na de zonde voor eeuwig van zijn aanschijn verwerpen, voor eeuwig het hart zijner barmhartigheid voor ons sluiten; Hij kon het, ja, maar Hij heeft het niet gewild. « Zoo waar als ik leef, roept Hij door den mond van den Profeet, ik wil den dood van den zondaar niet; maar dat hij zich bekeere en zalig worde. » Wat meer is, de Zoon van God is hoofdzakelijk voor de bekeering der zondaars op de aarde gekomen. « Ik ben gekomen, zoo verklaart Hij zelf, niet om de rechtvaardigen, maar om de zondaars te roepen, om te genezen wat gewond en te zoeken wat verloren was.» Terwijl Hij hier op de wereld rondwandelde, opende Hij aan de zondaars vooral de schatten zijner eindelooze barmhartigheid, Hij ontving hen met de grootste liefde, verkeerde en spijsde met hen, bracht hen tot inkeer, en schonk hun de vergiffenis hunner onge-
158 XVI. BRON VAN TKOOST
rechtigheid. En voor dat Hij dez,e aarde verliet, om tot zijnen Vader terug te keeren, wilde Hij ten eeuwigen dage aan alle zondaars een bewijs zijner barmhartige liefde geven door de instelling van een Sacrament, waaraan Hij de kracht verbond om aan alle berouwhebbende zondaars de vergiffenis hunner zonden te schenken. « Gelijk de Vader mij gezonden heeft, » zoo sprak Hij tot de Apostelen en in hunnen persoon tot allen, die hen in de priesterlijke bediening tot aan de voltrekking der eeuwen zouden opvolgen; gelijk de Vader mij gezonden heeft zoo zend ik u. En als Hij dit gezegd had, blies Hij over hen en zeide : Onvangt den heiligen Geest, de zonden worden vergeven aan hen,aan wie jfï}' ze vergeven zult.» (Joan. XX.)
De Zaligmaker heeft dan aan alle zondaars, die met een berouwhebbend hart tot het H. Sacrament van boetvaardigheid naderen, de kwijtschelding van alle zonden toegezegd. Neen, Hij heeft geen verschil gemaakt tusschen kleine, en groote, tusschen weinige en vele zonden; al zijn de zonden ook nog zoo menigvuldig en groot, zij kunnen door het H. Sacrament der Biecht vergeven worden.« God, zegt de H. Ambrosius,
HET H. SACRAMENT DER BIECHT. 139
maakt geen onderscheid, Hij heeft zijne barmhartigheid aan allen beloofd en aan zijne priesters macht gegeven om voor alle kwaad, zonder uitzondering, vergeving te schenken. »
En O, hoe gemakkelijk is het middel, dat Christus den zondaars tot vergeving hunner zonden heeft aangeboden. « Gaat » zoo zegt Hij tot hen, gelijk Hij weleer tol de tien melaatschen van het Evangelie zei de, « gaat en vertoont u aan de priesters, » laat hen uwe melaatschheid zien en gij zult er van genezen worden. Eene openhartige rouwmoedige belijdenis van onze zonde is dan voldoende, om van onze zonden ontslagen te worden. « Om rechtvaardig te worden, zegt de H. Augustiuus, is het genoeg te bekennen, dat wij zondaars zijn. » Welk een verschil tusschen de rechtbank van boetvaardigheid en die van gerechtigheid. « Ja waarlijk, zegt Petrus Blosius, niet de gerechtigheid, maar de barmhartigheid zit voor bij de bediening van het Sacrament der boetvaardigheid. Voor elk andere rechtbank heeft hij, die zijne misdaad bekent, niets anders dan straf te verwachten, maar voor de rechtbank van de bedienaren des Heeren, heeft hij alleen, die zijne misdaad
140 XVI. BRON VAN TROOST
bekent, een gunstig vonnis te wachten. Indien gij, zoo spreekt God tot de zondaars, uwe zonden ontdekt, zal Ik ze bedekken, indien gij ze erkent, zal Ikze ontveinzen, indien gij u beschuldigt, zal Ik u ontschuldi-gen, indien gij u oordeelt en verooordeelt, zal ik u noch oordeelen, noch veroordee-len. ï)
Om nu ons zeiven te overtuigen, dat het Sacrament der Biecht waarlijk is wat zij zeiden : een troost- hulp- en genadebron, behoeven wij slechts nategaan de groote verandering, die in de ziel van hen, die het met de vereischte gesteltenis ontvangen , door de vergiffenis der zonden wordt te weeg gebracht. Op het oogenblik, dat de priester tot den boetvaardigen zondaar spreekt: Ego absolvo te a peccalis tuis, » ik ontsla u van uwe zonden, wordt de ziel van den zondaar gereinigd van al haro vlekken; een oogenblik te voren was zij nog een voorwerp van afschuw in de oogen van God, nu is zij behagelijk in zijne oogen; zij zag boven haar den hemel gesloten en de hel aan hare voeten openen j nu ziet zij de hel voor haar gesloten en den hemel geopend j — zij was zoo even nog eene woonplaats van den geest der ongerechtigheid.
HET H. SACRAMENT DER BIECHT. 141 cn zie, nu is zij de woonplaats geworden van den H. Geest; en niet alleen zijn hare zouden vergeven; maar tevens heeft zij overvloedige genade ontvangen, om in de zonde niet meer te hervallen; zij is gesterkt tegen al de aanvallen van den hooien geest, cn gewapend met moed en kracht, om in al de gevaren, die haar bedreigen, aan God en aan God onwrikbaar getrouw te blijven.
O gij, die het ongeluk hebt, om in staat van doodzonde te leven, nadert toch tot het H. Sacrament van boetvaardigheid. Gij zegt dat gij ongelukkig zijt en ik geloof het; want welk grooter ongeluk kan den mensch overkomen dan beroofd te zijn van de genade en vriendschap Gods ! Dan het hangt van u af, om weer aanstonds gelukkig te worden, door het waardig ontvangen van het H. Sacrament der Biecht kunt gij Gods genade en vriendschap herwinnen, en zijt gij de vriend van God, dan kunt gij onmogelijk ongelukkig zijn. O indien gij eens wist, welke zoetheid God met het waardig ontvangen van het H. Sacrament der Biecht heeft verbonden, dan voorzeker zoudt gij geen oogenblik uitstellen,om van dat zoo heilzaam middel gebruik te maken. Al beschouwt men de Biecht eenvoudig als eene bekenter
142 XVI. BRON VAir TROOST
nis van de zonden, die bekentenis alleen is voldoende om het hart te verlichten. Een raenseh, die gezondigd heeft, draagt eene ondragelijke last op z.ijn hart , die last wordt door de belijdenis afgeworpen ; hij, die gezondigd heeft, wordt gepijnigd door een akelig geheim, dat alleen door de bekentenis wordt uitgebracht. De mensch, die gezondigd heeft, hij moge zijn, wie hij wil, gevoelt in zich eene droefheid, en het is aan elke droefheid eigen om zich uit te storten j hij is gejaagd en benauwd, cn hij is als gedwongen, om door de openbaarmaking van de oorzaak zijner benauwdheid aan zijn hart lucht te geven. Dit is zoo waar, dat men soms groote boosdoeners in de stilte en de eenzaamheid van den nacht het geheim van hunne ongerechtigheid aan de hoornen des wouds heeft hooren toebetrou-wen. Men verhaalt zelfs, dat men eens een moordenaar in een oogenblik, dat hij door niemand meende gezien of gehoord te worden, zich boven de wieg van een schuldeloos kind heeft zien neigen, en hem aan het wicht, dat hem in zijne onnoozelheid toe-lachtte, de vreeselijkè bekentenis hoorde doen : Kind, ik heb uwe moeder vermoord. Eeu heilig priester, die vele jaren in de
HET H. SACRAMENT DER BIECHT. 143 vreemde gewesten met veeJ vrucht de apostolische bediening heeft uilgeoefend; heeft mij tot bevestiging van dezelfde waarheid het volgende feit medegedeeld : Hij bezocht eens in eene plaats, waar hij doortrok, een hospitaal, om aan de lijders, die zich aldaar bevonden, den troost van de godsdienst te brengen. Zoodra hij de ziekenzaal binnen kwam, werd zijn oog getrokken tot het bed van een ongelukkige , die in vreeselijke stuiptrekkingen met den dood lag te worstelen. De priester nadert en innig getroffen door medelijden, spreekt hij tot hem woorden van betrouwen en troost. « Weg van mij , schreeuwt de stervende met eene kracht, die alleen de wanhoop hem geven kon. Weg van mij, ik ben een protestant, ik heb u niet noodig, weg van mij.sO God, roept hij onmiddelijk daarna, waarom dan kan ik niet sterven? En hij sloeg zijne handen aan zijne borst,alsof hij die wilde openscheuren. De priester laat zich niet afschrikken, hij blijft staan bij het bed van den ongelukkige en spreekt tot hem woorden, die alleen door het geloof aan het hart van den priester worden ingegeven. Dan de woede van den stervende verdubbelde en zie... op eens richt hij zich op en spreekt
144 XVI. BRON VAK TROOST
op een toon van vertwijfeling en raiernij, die den priester deed sidderen ; « Vervloeking voor mij : ik heb mijn eigen vader vermoord. Nu kan ik sterven. » En de ongelukkige viel met het hoofd achterover en stierf...
Indien dan ongelnkkigen, die de genade van het H. Sacrament der Biecht niet kenden, in de openbaarmaking van hunne misdaden leniging voor hunne smart en verlichting in hunne benauwdheid zochten, zou dan een christen, die overtuigd is, dat de rouwmoedige belijdenis van de zonden door Christus tot de waardigheid van een Sacrament verheven, en als een zeker middel voor de vergiffenis der zonden werd ingesteld, zich niet genoodzaakt vinden, om in die belijdenis troost en verlichting te zoeken? O zondaars, luistert dan toch naar de slem van Jesus Christus, die u door den mond van zijne priesters voortdurend toeroept : « Komt allen tot mij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten. » Ja nadert tot Jesus-Christus, die in den persoon van zijne bedienaren gereed is om u, al zijt gij ook nog zoo onwaardig, met open armen te ontvangen, nadert lot den Biechtstoel, tot den troon van genade, opdat gij verge-
HET H. SACRAMENT DER BIECHT. 145
■ving bekomen en genade moogt vinden. « Accedamus cum fiducia ad Ihronum gra-tise ut veniam conseqnamur et gratiam in-veniamus. » (Hebr. IV.) In den biechtstoel zult gij vinden wat gij elders te vergeefs zoudt zoeken : de vergifl'enis der zonden door de instorting der heiligmakende genade, de rust des harten, de blijmoedigheid des geestes, den vrede des harten, in één woord, het geluk hier op aarde en het onderpand van het eeuwig geluk. En gij rechtvaardigen, die reeds zoo gelukkig zijt van de liefde Gods, den grootsten schat der wereld, in uw hart te dragen, maar des niettegenstaande in de verschillende wederwaardigheden, die den zondaars en den rechtvaardigen hier op aarde gemeen zijn, naar hulp , troost en verlichting zoekt ; nadert ook gij dikwijls tot den biechtstoel. In den bieclitstoel zult gij een vader, een vriend, een raadsman en geleider, in den biechtstoel zult gij licht, troost , kracht moed en vertrouwen vinden, met de zalige hoop, dat gij, na de voltrekking van uw pelgrimsreis hier op aarde, zult binnengaan in hethemelsch Vaderland.
XVII. BRON VAN TROOST.
Emmnmiel : Nobiscum Dons.
Emmanuel : God met ons.
(Math. 1. 23.)
De goddelijke Goedheid deelt /.ich op verschillende wijze aan den mensch, haar edelste schepsel, mede. Zij deelt zich mede in de natuur; doch die mededeeling is onvolledig ; zij vertoont zich daardoor slechts van verre en als in hare schaduw. Zoo geeft ons God in den bliksem een beeld van zijne kracht, in de uitgestrektheid van den Oceaan een beeld zijner onmeetbaarheid. Door de Menschwording is God onvergelijkelijk nader tot ons gekomen, door de Menschwording werd Hij gebeente van ons gebeente en vleesch van ons vleesch. Dan, die zoo wondervolle mededeeling van de goddelijke natuur was nog niet voldoende voor Gods liefdevol hart, zijne liefde heeft nog een grootor wonder gewrocht. De zoon van God voor ons mensch geworden, deelt ildh door het H. Sacrament des Autaars
HET H. SACRAMENT DES AUTAAKS. 147 mede aan een ieder van ons : in de H. Communie wordt onze ziel zijne woning; Hij neemt waarlijk en wezenlijk bezit van ons harl; en zij,diede tafel des Heeren verlaten, mogen in de blijdschap van Gods liefde zeggen : « Emmanuel » God is met ons.
O, hoe gelukkig is de Christen, die met een waardige gesteltenis, en een zuiver hart de H. Communie ontvangt : zijne communie-dagen zijn voorzeker de gelukkigste dagen zijns levens. Op het oogenblik, dat hij tot de H. Tafel nadert, roept Jesus hem toe van uitzijn tabernakel: « Kom tol mij, gij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten » en zie, hij nadert, hij nadert met ootmoed en betrouwen, hij ontvangt het hemelsche Brood en « Emmanuel, » God is met hem.
Het H. Sacrament des Antaars is zonder twijfel het verhevenste van alle H. H. Sacramenten ; het is de bekrooning van alle geheimen, de voltrekking van alle Gods liefdewerken. Geen twijfel, of het is de voornaamste bron van troost ,• wijl het Christus zelvrdi bevat, die de God van alle vertroosting is. O, hoe zeer zijn dan onze afgedwaalde broeders te beklagen, die tegen de uitdrukkelijke verklaring van Christus :
148 XVII. BRON VAN TROOST
« Dit is mijn Lichaam ; dit is mijn Bloed » durven opstaan en in dat H. Sacrament niets anders dan het beeld, de voorstelling van Christus zien! Zij zijn beroofd van den grootsten schat, dien da Godmensch aan zijne H. Kerk heeft toebetrouwd, van een geluk, dal in eeuwigheid niet genoeg gewaardeerd kan worden. Laten wij, kinderen van de heilige Apostolische Kerk, wij, die op het woord van Jesus-Chrislus gelooven, dat Hij waarlijk en wezenlijk, met ziel en lichaam, met Godheid en menschheid onder de sacramentele gedaanten tegenwoordig is, laten wij toch altijd onzen liefderijken Verlosser dankbaar zijn voor de oneindige liefde, die Hem bewogen heeft,om dat allerheiligst Sacrament voor ons in te stellen, laten wij toch altijd aan zijne nooit volprezen liefde beantwoorden door vurige wederliefde, Hem dikwijls in zijn aanbiddelijk geheim gaan bezoeken en ons door een onbevlekten levenswandel trachten waardig te maken, om dikwijls met Hem in de H. Communie vereenigd te worden.
« Emmanuel, » God is met ons. Neen onze dierbare Zaligmaker, die drie en dertig jaren uit liefde tot ons in armoede en verlatenheid, in ootmoed en lijden hier op
HET II. SACRAMENT DES AÜTAARS. 14(9
aarde heeft doorgebracht, kon en wilde ons niet in dit ballingschap als weezen achterlaten. Voor dat Hij deze wereld verlief, vond Hij in de schatten zijner eeuwige wijsheid en liefde het middel, om tot aan de voltrekking der eeuwen met ons te blijven. Hij woont daar dag en nacht in onze kerken in het II. Tabernakel zoo waarlijk en zoo wezenlijk als Hij in den hemel woont, en Hij is altijd gereed, om ons arme bannelingen, kinderen van Eva, in dit tranendal te vertroosten, te bemoedigen en op te beuren, al onze wonden te genezen en ons al de genaden te schenken, die ons noodig of nuttig zijn, om het land onzer bestemming,het hemelsch Vaderland, te bereiken.
« Emmanuel » God is met ons. O christenen, is God met ons, is Jesus-Christus met ons, wat zouden wij dan nog vreezen ? Is Jesus-Christus met ons, hoe zouden wij dan nog ooit kunnen zeggen, dat wij ongelukkig zijn?Hebben wij te lijden,zijn wij ziek of mistroostig, worden wij door de wereld vervolgd, en door verschillende rampen beproefd, O, laten wij dan toch niet klagen, laten wij bij Jesus-Christus in zijn H. Sacrament verlichting gaan zoeken en zijn we verzekerd, dat wij niet ongetroost van Hem
1 SO XVII. BROW VAN TROOST
zullen weggaan. O, hoe vele bedrukte zielen hebben aan den voet van het H. Altaar sterkte en troost gevonden! Hoevele wonden zijn daar geheeld, hoeveel tranen afgedroogd ! En wie zou ons toch beter kunnen vertroosten dan Jesus-Christus zelf, Hij, die alleen de woorden des levens bezit, Hij, die hier op aarde in een noch sterfelijk lichaam rondwandelend, zoozeer door het lijden van de menschen bewogen werd, dat Hij, de God van eeuwige vreugde, tranen stortte ? Wie zou ons beter kunnen vertroosten dan onze dierbare Jesus, die onze goede Yader, onze beste Vriend, onze minnende Broeder is? Of zou misschien het Hart van Jesus veranderd zijn? Dan neen, eeuwig neen! Jesus is altijd de God van ontferming, de God van genade en liefde, Hij is altijd onze God, onze God en ons Al. Indien Hij in zijn sterfelijk leven alle noodlijdenden met zoo groote liefde bejegende, indien Hij zocht degenen, die van Hem afdwaalden, en zijne armen opende voor hen, die hem met ondankbaarheid en smaad overlaadden, zou Hij ons dan verstooten, die tot Hem onzen toevlucht nemen, ons, die aan zijne voeten nederknielen en Hem om ontferming en bijstand bidden ? O neen, onze goede Herder
HET H. SACRAMENT DES AUTAARS. '151 bemint ons, zijne schapen, te zeer. Hij hcefl ons vrijgekocht aan een te duren prijs, dan dat Hij ons aan ons zeiven overlaten,onze gebeden en smeekingen zou kunnen verwerpen.
O christenen, gaat dan toch in al de wederwaardigheden van het leven bij Jesus in het H. Sacrament uwen troost en uwe sterkte zoeken. Onze dierbare Zaligmaker verlangt zoozeer, Hij verlangt allervurigst, dat gij tot Hem zoudt komen. Het is voor deze en gene andere reden, dat Hij voortdurend op onze altaren verblijft. O kendet gij toch wel de gave Gods; begreept gij eens goed, met welke liefde Jesus van uit zijn heilig Tabernakel tot u roept : « Komt tot mij, gij allen, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten; » gewis, gij zendt aan die liefderijke uitnoodiging niet weerstaan, u geen dagen en dagen van het H. Sacrament verwijderd houden.
Welk ecne vreugde en zalig genot hebben de Heiligen altijd bij Jesus in het H. Sacrament zijner liefde gevonden! De Gravin de Feria, die getrouwe leerlinge van den eerbiedwaardigen pater Avila, bracht dikwijls geheele dagen voor het Allerheiligste door. Als men haar eens vroeg, met welke gedachten en gevoelens zij zich al dien tijd
15!2 XVII. BROX VAN TROOST
bezig hield e» of zij nooit verveling gevoelde, schoen zij geheel verwonderd en zeide : « Hoe toch kan men mij zoo iels vragen ? Wie zou zich kunnen vervelen in de tegenwoordigheid van zijn God? Mocht ik eene goheele eeuwigheid lang, voor het Allerheiligste blijven, ik zou nog tijd te kort hebben, om Hem op eene voldoende wijze voor zijne liefde te danken, te prijzen en te aanbidden. » Zoo dachten alle Heiligen, bij Jesus in het Allerheiligste vonden zij don hemel op aarde. De H. Theresia verscheen eens na haren dood aan een barer religieu-sen en zeide : « Wij, die ons in den hemel verheugen, en gij, die lijdt hier op aarde, moeten elkander in zuiverheid en liefde gelijken. Wat wij doen in den hemel voor het goddelijk Aanschijn moet gij doen op aarde voor het allerheiligste Altaargeheim.«Pater Sales, priester van de Societeit van Jesus, was in zijne grootste kwellingen getroost door de gedachte alleen aan de tegenwoordigheid van Jesus in het H. Sacrament 5 zijn verlangen om Jesus te bezoeken, was nimmer voldaan. Hij bezocht dat liefdegeheim elk uur van den dag. Zoude het dan te veel voor ons zijn, om onzen God en Verlosser ten minste eiken dag ééns te bezoeken ? En,
HET H. SACRAMENT DES AUTAAKS. 153
zijn wij daartoe niet in de gelegenheid, kunnen wij dan niet in den geest aan zijne voeten nederknielen en ons in de vurige verzuchtingen eenige oogenblikken met Hem bezig houden? O gij, die u zoo bedrukt gevoelt, gij, die overal maar te vergeefs naar verlichting zoekt, keer u toch tot Jesus in het H. Sacrament, breng Hem een bezoek, klaag Hem uwen nood, en het kan niet anders, of gij zult u getroost en verlicht gevoelen.
Onze goddelijke Zaligmaker is in het H. Sacrament des Autaars waarlijk a Omnia omnibus » alles voor allen. Hij is het licht voor de blinden, de gezondheid voor de zieken, de sterkte voor de zwakken, de toevlucht voor de veriatenen, de troost voor de droeven. Hij is daar, waarlijk de Hooge-priester,van wien de Apostel Paulus spreekt, de Hoogepriester, die medelijden weet to hebben met onze zwakheden en zich zei ven voortdurend als een zoen- en liefdeoffer voor ons opdraagt aan zijn hemelschen Vader. Neen onze liefderijke Verlosser was niet tevreden zich eenmaal voor ons te hebben opgedragen aan het altaar van het kruis. Hij heeft het offer van zijn kruis voortdurend op onze altaren willen hernieu«
154 xvm. BRON VAN TROOST
wen, om ons aan al de verdiensten van zijn kruisdood deelachtig te maken; Hij is daar de Priester voor eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech. Als wij tot den voel van het altaar naderen, laten wij dan naderen met denzelfden eerbied, met dezelfde liefde en hetzelfde betrouwen, waarmede wij tot den voet van zijn kruis op den berg van Calvarien zouden genaderd zijn, en wij zullen aan den voet van Gods heilig Autaar dezelfde vruchten van troost, vrede en zaligheid vinden, die wij aan den voet van het kruis op den Calvariënberg zouden gevonden hebben.
XVIII. BRON VAN TROOST. De gedachte aan de zalige Eeuwigheid.
Peto, nate, ut aspicias coelum.
Mijn kind, ik bid u, zie op naar den hemel.
(11. Mach. VII. 28.)
De gedachte aan de zalige eeuwigheid is eene bron van vertroosting bij uitnemendheid ; de hemel! hoop op den hemel! dit is het laatste woord, dat de Godsdienst bezigt.
GEDACHTE AAN DE ZALIGE EEUWIGHEID. 155 om de tranen van de lijdende menschheid af te droogen. Gelijk de onverschrokken, heldhaftige moeder der Machabeën , die haren jongslen zoon aanmoedigde tot den marteldood, zoo wekt ons de heilige Godsdienst op, om onze oogen naar den hemel te keeren, ten einde door de gedachte aan de ons toegezegde vergelding ons moed en vertrouwen te midden van de kwellingen dezer aarde in te boezemen. « Moed, schept moed. » Zoo spreekt zij tot ons, reeds zijn uwe broeders in de glorie u voorafgegaan, van uit den hemel zien zij u, zij roepen u toe, dat gij moed zoudt houden, moed dan, ■— en gij zult weldra met hen vereenigd zijn en met hen voor eeuwig in de glorie des hemels deelen. Van af de hoogte van zijn eeuwigen troon heeft God zijne blikken op u gevestigd, reeds heeft Hij de onsterfelijke kroon gereed, waarmede Hij n voor de geheele eeuwigheid kroonen wil. »
De hemd! O welk een zoet, welk een bemoedigend woord ! De hemel is ons waar en eenig vaderland, de hemel is de woning van onzen Vader, de plaats van eeuwige rust na de vermoeienissen van onze pelgrimsreis, de hemel is de haven, die zich voor ons opent na de stormen dezer onslui-
156 XVIII. BRON VAN TROOST
migc wereldzee j de hemel is het huis des vredes, de woonplaats van het leven, van het ware leven, van het leven, dat eeuwig blijft. Het aardsche leven met het hemelsche leven vergelijken, is niets anders dan een langzame dood.
In den hemel worden geen tranen gestort, in den hemel wordt geen rouw gedragen, in den hemel worden geene zuchten gehoord, daar is geen droefheid, geen lijden, daar hebben de rozen geene doornen meer.
Ik heb, zoo roept de koninklijke Profeet in de verrukking zijner vreugde uit: ik heb mij verheugd in hetgeen mij gezegd is geworden : Het huis des Heeren zullen wij binnen gaan. «Laetatus sum in his, quae dicta sunt mihi: in domum Domini ibimus » (Ps. CXXI.) O welk een troost voor allen, die weenen, welk een troost is de hoop op de zalige eeuwigheid. Die hoop is niet slechts in staat, om onze klachten te weerhouden ; zij moet ons daarenboven in het midden van onze kwellingen opgeruimd en blijmoedig maken.
Niets is meer zeker, dan dat de hemel ons toebehoort. God heeft ons dien beloofd; en ïijne belofte kan niet bedriegelijk zijn; God heeft ons het vooruitzicht naar het land
GEDACHTE AAgt; I)E ZALIGE EEÜWIGIIE1D. 157
der eeuwige vreugde geopend, en in dat vooruitzicht kunnen wij niet worden te leur gesteld. Het is dan zeker, zeker, ja, als wij slechts willen : « het huis des Heeren zullen wij binnengaan. »
Dat God ons voor den hemel geschapen heeft is eene geloofswaarheid, die op hon-derde plaatsen van de H. Schrift met dc duidelijkste woorden verklaard en bevestigd wordt. Daarenboven bewijst ons de rede zelve, dat God ons voor een ander, voor een eeuwig gelukkig leven bestemde. En inderdaad, zou God wel een goede Vader zijn, indien wij geen ander geluk dan het schijngeluk van deze wereld te wachten hadden? Waarom zou God ons eene zoo vurige begeerte naar een onveranderlijk eeuwig geluk hebben ingestort, indien die begeerte nooit kon verzadigd worden? Dat verlangen naar een eindeloos goed is als met onze natuur vereenzelvigd; dat verlangen is ons met het leven aangeboren ; zou nu dat verlangen niet kunnen bevredigd worden, dan zou het leven voor ons ondragelijk en in plaats van eene weldaad Gods, de grootste van alle rampen zijn.
Ons hart kan hier op aarde het geluk niet vinden, wij hebben dus een ander, een
158 XVHI. BROW VAN THOOST
beter leven te wachten. Hier op aarde vinden wij weinig anders dan kwelling, bedrog, en misleiding, met rede zien wij dus uit naar een land, waar vreugde en waar geluk wordt gevonden. Neen, dit leven is geen leven voor ons; wij hebben hier geene blijvende stad, wij hebben hier geen vaderland, de blijvende stad is daarboven, het hemelsch Jerusalem is ons vaderland.
Het is waar, door de zonden hadden wij het recht op de hemelsche vreugde verloren ; maar het is eveneens waar, dat God ons in zijne barmhartigheid dat recht heeft terruggeschonken.
De Zoon van God is uit den hemel op aarde neergedaald : om ons van de straffen der hel vrij te koopen, en voor ons den weg naar den hemel te banen. Onze eeuwige zaligheid is het einde \an al de geheimen van Jesus' leven, lijden cn dood. Voor onze zaligheid is Hij iu eenen stal geboren, voor onze zaligheid heeft Hij in armoede geleefd, voor onze zaligheid is Hij aan een kruis gestorven. In zijn bloed heeft Hij het vonnis onzer veroordeeling uitgewischt, Hij heeft ons van onze ongerechtigheden met zijne tranen gezuiverd en ons daardoor de hoop en het recht op de eeuwige erfenis weergegeven.
GEDACHTE AAN DE ZA1.IGE EEUWIGHEID. 159
Ik ga, zoo sprak Hij korten tijd voor zijne hemelvaart tot zijne Apostelen en in hunnen persoon tot ons allen : Ik ga u eene plaats bereiden : « Yado parare vobis locum » (Joan. XIV. 2.) Er is dus in den hemel eene plaats, die voor ons is bestemd, eene plaats, die Christus zelf voor ons heeft uitgekozen ; dit is zeker, dit is ontwijfelbaar; Christus zelf heeft het ons gezegd en wij kunnen zijn woord niet betwijfelen. Die plaats is gereed; het hangt van ons af om die in te nemen, zouden wij zoo ongelukkig zijn van die te verliezen, dan kunnen wij dit aan niemand anders dan aan ons zelven wijten.
De eeuwige zaligheid is het doel van al de genaden, die God ons geeft, van al de hulpmiddelen, die Hij ons door de H. Kerk heeft aangeboden. Het doopsel gaf ons kort na onze geboorte, het recht op de hemelsche erfenis , het Vormsel verleende ons de kracht om tegen de vijanden onzer zaligheid een gelukkigen strijd te voeren en ons de kroon der overwinning waardig te maken, de Biecht zuivert ons van onze ongerechtigheid en neemt daardoor de beletselen ter zaligheid weg, terwijl het H. Sacrament des Autaars ons het onderpand des eeuwigen levens geeft; en zoo stelt zich de Kerk,
160 XVIII. BRON VAN TROOST
in al hare bedieningen geen ander onmid-delijk doel voor oogen dan om ons, hare kinderen, voor eeuwig zalig te maken.
Het is dan zeker, dat wij naar den hemel zullen gaan , indien wij slechts willen. Christus heeft niet te vergeefs voor ons geleden ; de Kerk heeft van haren goddelijken Bruidegom geen ijdelijke beloften ontvangen. En O,hoe zoet is die hoop, de hoop op de eeuwige zaligheid, hoezeer is die niet in slaat, om ons in alle kwellingen en wederwaardigheden des levens te troosten, en te bemoedigen, daar Christus zelfs in zijne wonderbare leerrede, die gewoonlijk de « bergleerredo » geheeten wordt, ons de hoop op de zaligheid als de voornaamste bron van vertroosting heeft aangewezen. Wanneer de Verlosser eens van af de hoogte van een geheimzinnigen berg, zijn goddelijken blik over het aardrijk weidde en al de rampen en ellenden, die het oplevert, aanschouwde, zeide Hij tot zijne jongeren en de hem omringende volkscharen : Zalig zijn de armen.... « Beati pauperes » zalig zijn zij, die weenen. «Beati qui lugent. ^ Gelukkig zijn zij; en waarom? Omdat zij den hemel zullen beërven j omdat zij in den hemel vertroost zullen worden. Quoniam
GEDACHTE AAN DE ZALIGE EEUWIGHEID. 1 61
ipsorum esl regnum ccelorum... quoniam consolabuntur » (Math. V. 3. 5.) Heden verkeeren zij in lijden, heden zijn zij blootgesteld aan de vermoeienis, aan ziekte, aan dood; doch morgen zullen zij de eeuwige rust, de eeuwige glorie des hemels bezitten.
Schept dan moed O gij, die lijdt, schept moed in den dag der beproeving en denkt, dat de hemel het loon voor uw geduld in het lijden zal zijn. Ik beken het gaarne, het is moeielijk, te wandelen op een met doornen bezaaid levenspad, maar weet, dat gij spoedig uwe pelgrimsreis zult hebben afgelegd • het is hard voordurend met zoovele kruisen en wederwaardigheden op uwen weg te ontmoeten j doch herinnert u, dat op het einde van uw leven de hemel u wacht; gij zegt : de dood is zoo bitter, maar gij weet toch, dat de dood zelf u dasi den hemel moet binnenleiden. O heft dan toch uwe oogen naar boven; een enkele blik naar den hemel is voldoende om u in al uw lijden te troosten. Nog een weinig verder en gij zijt op de plaats uwer bestemming, nog een weinig geduld en gij gaat de vreugde uws Heeren binnen. Verheugt u dan in die hoop. « Spe gaudentes. » Indien de arbeid u afschrikt, denkt dan aan de vergelding. « Si labor
162 XVIII. BRON VAX TROOST
terret, inerces invitct. » (Aug.) De hoop op de vergelding is de beste troost in den arbeid. « Spes praemii est solatium laboris. » (Hier.) Denkt aan den hemel, ziet dikwijls naar den hemel ■ en gij zult getroost en bemoedigd worden, en in het midden van de ellenden dezer aarde een voorsmaak vinden van de vreugde des vaderlands. —
Wij hebben reeds gezegd en bewezen, dat het lijden een zeker onderpand is voor de zaligheid. De weg des hemels is afgeteekend door kruisen j indien wij ten minste van tijd tot tijd geen kruisen ontmoetten, zouden wij met rede kunnen vreezen, dat wij den rechten weg, die ten hemel leidt, niet hadden uitgekozen. Vele christenen zijn afgedwaald en in den afgrond van het eeuwig verderf gestort, doordien zij het kruis, dal teeken der genade, ontvlucht en het met rozen bestrooide pad der wereldsche voldoeningen gekozen hebben. De kwellingen zijn voor Gods uitverkorenen zielen als zaden van glorie, zij staan, zij zijn in de nauwste betrekking met ons toekomstig geluk; als wij in de school van Gods gerechtigheid aan den eenen kant een lichte kortstondige met geduld aanvaarde kwelling leggen, legt God aan den anderen kant het gewicht van de eeuwige heerlijkheid.
GEDACHTE AAN DE ZALIGE EEUWIGHEID. 165
De heiligen putten in de gedachte aan de gelukzalige eeuwigheid eene voortdurende kracht; door die gedachte gewapend behaalden 7,ij over al hunne vijanden een roemvollen zegepraal. De eerste van Gods dienaren, die onder de nieuwe wet in het strijdperk traden, de groote H. Stephanus zag de hemelen opengaan (Act. VII. 55) en hij behaalde den palm van den marteldood. Zoo hebben ook alle andere Martelaren in het midden van hunne folteringen hunne blikken op den hemel gevestigd en in het vooruitzicht van de eeuwige vergelding don noodigen moed gevonden, om hun leven voor de deugd en de waarheid ten offer te brengen. Een paar jaren geleden werd een martelaar in Ton-King, op het oogenblik, dat hij onder de slagen der beulen voor den naam van Christus zijn bloed vergoot, door zijn onrechtvaardigen rechter gevraagd , waarom hij zijne oogen voortdurend naar omhoog verhief : O, gaf hij ten antwoord : « ik zie naar mijn vaderland, daar is mijne hoop, daar vind ik kracht en weldra zal ik er binnengaan. » Ook de heiligen van de woestijn, die uitverkorenen, welke de wereld niet waardig was te bezitten, hadden als onafgebroken hunne oogen naar den hemel
IGi XVIII. BROJf VAN TROOST
geslagen. Eenigc iuinner hadden zich y.elvon voor altijd als in eene gevangenis opgesloten; zij leefden als in een graf; maar een lichtstraal was met hen in hun graf, in hunnen kerker afgedaald, en die lichtstraal was hun troost en hunne vreugd in de oefeningen der strenge boetvaardigheid, waaraan zij zich overgaven. Sommigen hadden den top van een hoogen berg voor hunne verblijfplaats gekozen, anderen leefden op zuilen, om dichter bij den hemel te zijn, om den hemel van meer nabij te kunnen beschouwen.—En wat zal ik hier zeggen van zoovele heilige vlekkclooze bruiden van Je-sus-Christus,die zich vrijwillig opsloten in de heilige arke van het kloosterlijk leven; waar vonden zij haar sterkte en troost verwijderd als zij waren van allen troost, dien de wereld haar geven kon. O, zij ook hadden hare blikken op den hemel gevestigd, daar zagen zij haren goddelijken Bruidegom en in dat gezicht vonden zij alles, wat haar hart kon verlangen. Ook de heiligen, die in de wereld leefden, vonden in de gedachte aan de gelukzalige eeuwigheid de sterkte, die zij noodig hadden om den last des levens met geduld en liefde te dragen. De H. Dominicus de Gusmar, onderhield zich bijna nooit met
GEDACHTE AAW DE ZALIGE EEUWIGHEID. 165 zijne broeders, of hij sprak van den hemel, de H, Franeiscus van Assise had soms uren lang zijne oogen naar den hemel geslagen ; de H. Ignatius de Loyola was in Rome bij velen niet anders bekend dan onder den naam van « de Vader, die altijd naar den Hemel ziet.» Als de H. Marlinus, bisschop van Tours, omringd door eene diep bedroefde priesterenschaar, op zijn sterfbed lag, hield hij zijne oogen onbewegelijk naar den hemel gericht en als een van zijne priesters hem op eene zijde wilde leggen, ten einde lijne pijnen eenigzins te vcrlichten, zeide hij tot hem : « Mijn zoon, laat mij liever zooals ik nu lig; laat mij liever den hemel aanschouwen. » Zoo vonden al de Heiligen in de beschouwing des hemels, in de gedachte aan de zalige eeuwigheid evervloe-digen troost in al de ellenden des levens en in de benauwdheid des doods.
O Christenen, O gij allen die lijdt, zoekt toch in al de wederwaardigheden des levens uw troost waar de Heiligen dien hebben gezocht en gevonden, en waar gij dien altijd vinden zult. Sursum corda! Welaan, verheft uw hart naar den hemel, naar de plaats uwer bestemming, naar uw waar, eenig en eeuwig vaderland. Beschouwt daar
166 XVIII. TJROTT VATf TROOST
ia den geest den troon van glorie, dien God voor u heeft bestemd en dien gij eenmaal en binnen kort zult bestijgen, indien gij met geduld en overgeving aan Gods aan-biddelijken wil de kruisen draagt , die zijne vaderlijke Voorzienigheid u heeft toegezonden. Het is Gods onfeilbaar woord : « Als gij met Christus lijdt, zult gij ook voor eeuwig met Christus verheerlijkt worden. »
Venite ad me omnes, qui laboratis et onerati es-tis, et ego reficiatn vos.
Komt allen tot mij, dia belast en beladen zijt, en ik zal u verlichten.
(Math. XI. 28.)
Lijdende Christenen, gij, voor wien deze eenvoudige, maar welgemeende regelen geschreven zijn, vergunt mij, vóór dat ik van u afscheid neem, nog een enkel woord. — God weet hoe vurig ik verlang, dat dit werkje u overvloedigen troost verschaffe : ik bid hem daarvoor uit den grond vau mijn hart. Hoewel ik u niet ken, stel ik toch een levendig belang in uw waar geluk. Ja, ik wensch vurig, zoet vurig dat gij gelukkig moogt zijn ,• gelukkig niet slechts in de eeuwigheid, maar ook in den tijd, niet alleen in het toekomend maar ook in het tegenwoordige leven. Gij, die dit boekje hebt in handen genomen, gij zijt misschien een arme wees, eene verlatene weduwe, eene beproefde echlgenoote, een handwerksman,!die zelfs met harden arbeid
-
168 BESLUIT.
niel kunt voorzien in de behoeften van uw huisgezin; een echtgenoot getrotFen door het verlies van haar, die uw dierbaarste schat op aarde was; eene moeder, die dag en nacht schreit over den dood van uw kind; gij zijt misschien een ongelukkige, die van iedereen zijt verstoeten; een arme, die het hard brood, dat gij eet, met uwe tranen besproeit; gij bevindt u misschien in eene pijnelijke verlatenheid des geestes , ten prooi aan inwendige kwellingen, gij wordt misschien door vele en zware bekoringen overvallen, gij zijt door uwe vrienden miskend, door uwe vijanden misleid, door de fortuin bedrogen, in uwe billijke vooruitzichten teleurgesteld, gij hebt misschien veel pijnen en smarten te verduren, gij ligt misschien op het ziekbed uitgestrekt, gij zijt misschien in gevaar van te sterven; maar wie gij ook zijt en in welke omstandigheden gij u ook moogt bevinden, ó weest toch zeker, overtuigt u toch wel, dat het van u afhangt om in uwe kwellingen, al zijn die ook nog zoo menigvuldig en groot, niet ongelukkig maar-gelukkig te zijn. Lijdende Christenen , O ik bid u, zoekt toch uw troost daar waar gij dien vinden kunt, en yinden zult; in de bronnen, die u in dit
BESLUIT. 169
boekje ïijn aangegeven. Keert uwe oogen tot het geloof, dal u het geheim uwer smart zal verklaren, in de hoop, die u voor een kortstondig lijden eene eeuwigdurende vergelding belooft; naar die liefde, die alle bitterheid in zoetheid verandert. Betrouwt op Gods barmhartigheid, die een geneesmiddel heeft voor alle kwalen, geeft u over aan Gods aanhiddelijken wil, die alles voor uw welzijn beschikt; oefent u in het geduld, dat de overvloedigste vruchten des levens draagt; zoekt uw troost in de godsdienstigheid, die de belofte heeft van het tegenwoordige en het toekomende leven; volgt den raad van den Apostel Jacobus : « is er iemand onder u bedroefd, dat hij hidde;» zoekt afleiding in nuttigen arbeid, maakt u door de beoefening van de werken der barmhartigheid der goddelijke barmhartigheid waardig, tracht uwe ziel altijd in vrede te bewaren, stelt u hellijden van Jesus-Christus voor oogen, slaat dikwijls uwe oogen op zijn heilig kruis, neemt uwe toevlucht tot zijn aanbiddelijk Hart, en tot hef Hart van zijne allerheiligste Moeder-, zuivert uwe ziel in de wateren van het H. Sacrament der Poetvaardigheid, zoekt troost aan den voet der altaren, bij Jesus in het H. Sacrament
170 BESLUIT.
zijner liefde en verheft dikwijls uwe oogen naar den hemel waar u eene eeuwige on-vergankelijke zaligheid wacht. Deze zijn de ware en eenige bronnen van troost; zelfs in eene enkele van die bronnen zult gij al de vertroosting vinden, die gij in uwe kwellingen noodig hebt, wijl gij bij elk vandie bronnen Jesus den God van alle vertroosting zult vinden. Welaan dan, lijdende Christenen, begeeft u tot Jesus. O ik smeek u,zoekt toch uw troost bij Hem. Hoort, Hij roept u toe met al de liefde van zijn vaderlijk harl: Komt lot mij, gij, die belast en beladen zijt en ik zal u verlichten. Ja, gaat tot Jesus; Jesus zal-u verlichten. Hij zal u in dit tranendal ondersteunen, bemoedigen en sterken en u langs den weg van het kruis naar het land der zalige eeuwigheid leiden.
gebeden
TER EERE VAN
JESUS' ALLERHEILIGST HART,
Voorbereidingsgebed.
Almachtige God, hcmelsche Vader! ik smeek U om den H. Geest, opdat ik door Hom verlicht, met aandacht zou kunnen bidden. O H. Geest, ontvonk mijn hart met uwe heilige liefde tol het goddelijk Hart van Jesus, opdat ik het door een godvruchtig gebed vereere. Bid Gij zelf met mij, opdat mijn gebed door de wolken dringe en verhooring vinde voor den troon van God.
Goede meening.
O eeuwige Vaderj! ik draag U op het allerheiligst Hart van Jesus, uw' geliefden Zoon, gelijk het zich zelf aan uwe goddelijke Majesteit in de H. Mis heeft opgedragen. Neem aan, o mijn God, van mij eïi
172 GEBEDEN
voor mij alle heilige verlangens en begeerten van mijn' goddelijken Verlosser : zij beliooren mij toe; want voor mij heeft Hij Zich opgeofferd. Daarom heb ik Hem mijn hart gegeven, en Hij mij het Zijne; zij zijn ook de mijne, dewijl ik voortaan geene andere begeerten en verlangens in mijn hart wil hebben, dan de Zijne. Neem ze dan aan, o hemelsche Vader, tot eene gedachtenis aan het leven, lijden en sterven van uw' ééngeboren' Zoon; tot uwe hoogste eer, ter bekentenis uwer onbegrensde heerschappij, en als eene offerande van lof en aanbidding, welke U alleen toekomt, ter algemeene voldoening voor mijne zonden en die der gansche wereld; tot dankzegging voor alle aan mij bewezene weldaden en ter verkrijging van alle noodige genaden voor mij en de mijnen; en inzonderheid voor die meening, waarmede ik de H. Mis bijwoon eri opdraag.
lieg in der'JI. Mis.
Laten wij ons allen verheugen in den Heer bij de herinnering aan de liefde van Jesus' allerheiligst Hart, waarover de Engelen zich verblijden en den Zoon Gods prijzen. Hoe liefelijk zijn uwe woningen, o
GEDURENDE HET H. MISOFFER. 173
Heer der heerscharen! Mijne 7icl verlangt en smacht naar de voorhoven des Heeren.
Bij het Kyrie Eleison.
Heer ontferm U onzer! O goddelijk Hart van Jesus, ontferm U onzer! O goedertieren Hart, vergeef ons onze zonden! O mecdoo-gend Hart, wees ons genadig!
Boetgebed.
In 't gevoel mijner diepste nederigheid werp ik mij voor U ter aarde, o allerheiligst Hart van mijn Jesus I ü beveel ik met een vast vertrouwen al mijne behoeften en nooden, al mijne ellenden, mijne armoede, mijne naaktheid, mijne zwakheden, mijne traagheid en lauwheid, met één woord t al de wonden mijner ziel, en ik bid U vurig, dat Gij U tot medelijden laat bewegen, en naar de menigvuldigheid uwer barmhartigheden mij ter hulp snelt. — Ik smeek tot U, ik roep ü aan als het eenige redmiddel tegen al mijne boosheden, waarvan de zonde de grootste is. Verdelg ze in mij, en vergeef mij al het kwaad, dat ik tegen U bedreven heb. Het smart mij bovenal dat ikU ooit beleedigdheb, en ik bid U van ganscher harte om vergiffenis. O allerbeminnens-
174 GEBEDEN
waardigst Hart, laat mij en alle personen, die zich in mijn gebed hebben aanbevolen, of voor wie ik verplicht ben te bidden, uwe hoogste liefdekracht gevoelen. Sta ons bij, een ieder volgens zijne bijzondere behoeften. O Hart, rijk in ontferming, vermurw de verstokte harten der zondaars en verkwik de zielen der afgestorvenen in het vagevuur. Wees Gij het toevluchtsoord der stervenden, de troost aller bedrukten en noodlijdenden, en wees eindelijk voor mij, o Hart vol liefde, alles in allen. Inzonderheid echter wees de toevlucht mijner ziel in het uur van mijn' dood en ontvang haar alsdan in de armen uwer barmhartigheid. Amen.
Gloria iri Excelsis,
O allerheiligste Drievuldigheid, ik loof en zegen U duizend en duizend maal, en door het bovenal gezegende Hart van Jesus-Christus en in den naam van alle schepselen zeg ik U eeuwigen dank, dat Gij aan dit edele Hart zoo vele gaven en genaden hebt medegedeeld. Met verschuldigden eerbied draag ik aan uwe Majesteit dit goddelijk Hart op, met al de zaligheid, die het in zich bevat, tot uwe eeuwige lofprijzing, eer
GEDUKENDE HET H. MISOFFER. 175
en vreugde; U ootmoedig biddende, dal Gij, om wille van dit Hart, al mijne nalatigheden en verzuimen wederom goedmaken en herstellen wilt.
Wees gegroet, o alleredelst Hart van Jesus-Christus, levende bronwel aller goedheid! Wees gegroet, o alleredelst Hart van Jesus-Christus, Gij gouden schatkamer van al de rijkdommen Gods! Duizend maal prijs en groet ik U, en in vereeniging met alle schepselen aanbid ik U, en sluit ik U in mijn hart, opdat Gij nimmer van mij zoudt kunnen gescheiden worden.
O Hart van Jesus, o zoet Hart! o Hart van Jesus, o liefderijk Hart! In uw verberg ik mij : in U sluit ik mij op ; aan U beveel ik mij geheel en al. U wijd ik toe al mijn kruisen en lijden, mijne lasten en moeielijkheden, mijn zorgen en arbeid : U offer ik mijn doen en laten : U betrouw ik mijn leven en mijn sterven.
Geprezen zijt Gij, o edel Hart van Jesus, in dezelfde liefde, waarmêe de H. Geest U op de edelste wijze in den schoot der reine Moedermaagd gevormd heeft. Geprezen zijt Gij, o allerzoetst Hart van Jesus, in dezelfde liefde, waarin Gij door de Allerheiligste Drievuldigheid met alle hemelsche gaven
176 GEBEDEN
zijt versierd geworden. Geprezen zijt Gij,o allerbeminnenswaardigst Hart van Jesus, in dezelfde liefde, waarvan Gij ten allen tijde voor het heil der menschen gebrand hebt. Geprezen zijt Gij, o goedertieren Hart van Jesus, in dezelfde liefde, die U, aan 't kruis den bittersten dood stervend, verbrijzeld heeft. Geprezen zijt gij, o getrouw Hart van Jesus,in dezelfde liefde, welke gewild heeft, dat Gij met eene lans doorstoken werdt.
Epistel.
Hart van Jesus, Hart van den Koning der profeten en apostelen, verspreid over mijn hart den glans uwer verlichtende liefdevlammen, opdat ik moge erkennen en doen, wat de profeten en apostelen leerden, wat uit TJ, d. i. uit de Bron der eeuwige wijsheid is voortgesproten : namelijk, dat ik moge erkennen en doen den goeden en aangenamen wil van God.
Stel U als ^en zegel op mijn hart, opdat ik gestadig ann U denken en U ten allen lijde op de innigste wijze beminnen zoude; als een zegel op mijn arm, opdat ik heden en al de dagen mijns levens naar uw voorbeeld al mijne gedachten en handelingen regale tot Gods meerdere eer : daarin is
GEDURENDE HET H. MISOFFER, 177 mijne hoofdbezJgheid zoowel quot;als mijne eenige rust en zaligheid gelegen.
Evangelie.
Er kwamenquot; soldaten en zij braken de beenen der boosdoeners, die met Hem gekruisigd waren. Doch, als zij tot Jesus kwamen en zagen dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijne beenen niet, maar een van de krijgsknechten opende zijne zijde met eene speer, en terstond kwam er bloed en water uit. (1)
Overweeg de liefde van uwen Heiland , zijn laatste Harte-bloed wil Hij voor u vergieten: zijn van liefde brandend Hart is geopend, opdat allen, — zondaars en rechtvaardigen — daar binnen gaan, verblijven en vergiffenis, rust, bescherming en zaligheid vinden. —
Gebed..
Wees-gegroet, o gezegende zijde-wonde van mijn Verlosser; o bron der liefde, o onvergelijkelijke schat, o zoete rust mijner ziel, weesgegroet! Durf ik het wagen, o milde Jesus, tot uw heilig altaar te naderen, tot in dit heiligdom binnen te treden en uw van liefde brandend Hart te kussen? Door uwe oneindige liefde bid ik U, o Jesus,
(f) Joannes XIX, 32-34.
178 GEBEDEN
weiger iTiij dezen troost niet, en wijs mij niet af van deze mijne eenige schuilplaats. Op! mijne ziel, snel met vertrouwen tot den troon van uwen genadigen Bruidegom : ontlast U hier van alle bezwaren en zorgen, welke U nederdrukken : rust hier in den zaligsten vrede. Ja uwe liefde,o Jesus,voert mij door de dierbare wonde uwer heilige zijde lot in uw Hart binnen. Hier bid ik ü met den diepsten ootmoed : vergeef mij alle zonden , welke ik ooit met gedachten , woorden en werken bedreven heb : reinig mijn hart door dit uw heilig bloedbad : druk er de gevoelens in van uw gebenedijd Hart, en ontvonk in mij het vuur uwer liefde, opdat ik voortaan niets anders dan U zoeke en beminne.
In deze heilige wonde uwer zijde, mijn Jesus, leg ik al de wenschen en begeerten mijns harten. Bind mijn hart zoo vast aan uw Hart, dat zij nimmer meer van elkander kunnen gescheiden worden en ik met den H. Paulus in waarheid kan zeggen : « Wie zal ons dan scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of beangstiging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of vervolging, of zwaard.... Maar in dit alles overwinnen wij, door Hem, die ons heeft lief
GEDUllENDE HET H. MISOFFEK. 179 gehad. Ja ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven; noch engelen, noch heerschap-pijen, noch machten.....; noch eenig schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jesus onzen Heer. » (1 ^
Credo.
Ik geloof in God, den almachtigen Vader, Schepper des hemels en der aarde, enz. —
Offertorium.
Neem aan, o Heer, het eeuwige brandoffer des Harten van Jesus-Christus, uwen eéngeboren Zoon, onzen Heer, ter verzoening voor onze zonden, opdat wij door uwe genade alleen in hem mogen leven,die Zich verwaardigd heeft voor ons te sterven.
Toewijding en opdracht aan 't Hart van Jesus.
Ik N. N. wijd toe en beveel aan het allerheiligste Hart van onzen Heer Jesus-Chris-tusJgt; — mijn' persoon, mijn leven, mijne handelingen, mijne moeielijkheden en lij-
(1) Ad Rom. VHF. 33 39.
180 GEBEDEN
den, om in de toekomst mij geheel en al met zijne liefde en verheerlijking bezig te houden. Het is mijn vast en onherroepelijk besluit, om aan Jesus' Hart geheel toe te behooren, alles uit liefde tot hetzelve te verrichten, en uit mijn hart te verbannen alles, wat aan dit goddelijk Hart mishagen kan.
Derhalve kies ik U, o allerheiligst Hart, tot het eenige voorwerp mijner liefde, tot beschermey mijns levens, tot zekerheid mijns heils, tot steun mijner zwakheid en tot herstelling van alle misdrijven van geheel mijn leven. O Hart vol mildheid en goedheid, wees Gij, mijne rechtvaardiging voor God, en wend de straffen van zijn rechtvaardigen toorn van mij af. O Hart vol liefde, op u stel ik al mijn vertrouwen : van mijne boosheid vrees ik alles, doch van uwe goedheid hoop ik ook alles. Vernietig dan in mij alles, wat u mishagen of weêr-streven kan : moge uwe reine liefde zoo diep in mijn hart geprent worde, dat ik U nimmer vergete en nimmer van ü kunne gescheiden worden. Goddelijk Hart , ik smeek U door uwe oneindige goedheid, dat mijn naam diep in uw Hart zij gegrift: want in uwe dienst wil ik leven en sterven, Amen.
GEDUREKDE HET H. MISOFFER.
Prcefatie en Sanctus.
Komt, gij alle schepselen en looft me mij het liefderijkste Hart van Jcsus. Looft, alle werken des Heeren, het Hart van Jesusj zingt en verheft iijn' lof tot in eeuwigheid. Looft, Engelen des Heeren, het Hart van Jesus j looft, hemelen, het Hart van Jesus. Alle wateren, welke boven den hemel zijn, looft het Hart van Jesus. Zon en maan, looft het Hart van Jesus; starren des hemels, looft het Hart van Jesus. Alle regen en dauw, looft het Hart van Jesus; alle gij winden, looft het Hart van Jesus. Vuur en warmte, looft het Hart van Jesus; hitte en koude, looft het Hart van Jesus. Dauw en rijp, looft het Hart van Jesus; koude en vorst, looft het Hart van Jesas. IJs en sneeuw, looft het Hart van Jesus; nachten en dagen, looft het Hart van Jesus. Licht en duisternis, looft het Hart van Jesus ; bliksems en wolken, looft het Hart van Jesus. Bergen en heuvels, looft het Hart van Jesus j alle gewassen des aardrijks, looft het Hart van Jesus. Waterbronnen, looft het Hart van Jesus; zeeën en rivieren, looft het Hart van Jesus. Zeegedierten en al wat in
181
182 GEBEDEN
de wateren zich beweegt, looft het Hart van Jesusj alle voge?en des hemels, looft het Hart van Jesus. De geheele Kerk love het Hart van Jesus, zij prijze en verhefle het hoog in eeuwigheid. Gij priesters des Hee-ren, looft het Hart van Jesus; gij dienaars des Heeren, looft het Hart van Jesus. Geesten en zielen der rechtvaardigen, looft het Hart van Jesus j heiligen en ncderigen van harte, looft het Hart van Jesus. Het onbe. vlekte hart van Maria, love het Hart van Jesus. Geloofd zijt Gij allerheiligst Hart van Jesus, van mij zeiven, lofwaardig en verheerlijkt en hoog verheven in eeuwigheid. Dat het Hart van Jesus leve en verheerlijkt worde over den ganschen aardbodem! Amen.
Kanon,
Almachtige, eeuwige God, Heer hemel-sche Vader! wij bidden U door het allerheiligst Hart van Jesus-Christus, uw' gelief den Zoon en onzen Verlosser, hetwelk ter voldoening voor onze zonden in dén hof der Olijven tot den dood bedroefd en aan he t kruis doorstoken is gew orden, — vergeef ons onze zonden en wees ons allen genadig en b armhartig. De liefde, de dankbaarheid.
GEDÜRETfDE HET H. MISOFFER. 1 Bö
de nederigheid, de gehoonaamheid en hel geduld zijns heiligen Harten, dragen wij Ü op voor onze koudheid, ondankbaarheid, trotschheid, ongehoorzaamheid en ongeduld, waardoor wij U zoo dikwerf heleedigd hebben. Door dit allerheiligst Hart smec-ken wij U, ontferm IJ over uwe H, Kerk, bestuur haar en breid haar immer meer en meer uit; bescherm den apostolischen Opperherder, bewaar de Bisschoppen en alle Dienaren der Kerk in uwe heilige godsdienst, geef hun waren zielenijver; voerde ongeloovigen en verdwaalde zondaars tot de waarheid terug, opdat allen u erkennen, eeren en beminnen, en Dien Gij gezonden hebt, Jesus-Christus, wiens heilig en goddelijk Hart geloofd zij in eeuwigheid, Amen.
Bij de Opheffing,
O barmhartige Jesus! verhoor mij. De genade uws Harten bekeere mij. De glans uws Harten verlichte mij. De smart uws Harten doordringe mij. De wonde uws Harten geneze mij. Het bloed uws Harten verzoene mij. Het water uws harten reinige mij. De verdiensten uws harten heiligen mij. Het kruis uws harten sterke mij. De
184 GEBEDEN
doornenkroon i\ws Harten versiere mij. De ontferming uws Harten verberge mij. De geest uws Harten bezielen mij. De gloed uws Harten verwarme mij. De vlam uws Harten ontvonke mij. De liefde uws Harten ontvlamme mij. De waarde uws Harten ver-heffe mij. De glorie uws Harten verheerlijke mij. De aanschouwing uws Harten veran-dere mij. De vreugde uws Harten verblijde mij. Het bezit uws Harten verzadige mij. In uw Hart, o Jesus, weusch ik te leven en te sterven. Mijn hart aan 't Uwe schenke ik, U bemin ik. O allerzoetst Hart, maak mij gelukkig, én hier in den tijd, én hiernamaals in alle eeuwigheid^ Amen.
Na de Consecratie.
Eeuwige Vader, zie van uit uw heiligdom neder op dit allerheiligst offer, hetwelk onze Hoogepriester, uw goddelijke Zoon voor onze zonden U opdraagt. Luister naar de stem vanj zijn voor ons vergoten heilig bloed; vestig uwe oogen op zijn voor ons doorstoken en geopend heilig Hart. O Vader der barmhartigheid , neem toch dit offer genadig aan en vergeef ons onze zonden!
GEDURENDE HET H. MISOFEER. 185
Vijf verzuchtingen tot Christus.
1. O allerzoetste Jesus! uit den grond mijns harten verzucht ik tot U en vereenig mij met de lofprijzing, welke uit de harten van alle Heiligen U tegenklinkt, ter aanvulling van den lof, welken alle schepselen U moeten toebrengen.
2. O allerzoetste Jesus! uit den grond mijns harten verzucht ik tot U, in vereeni-ging met de dankbaarheid, welke uit uw allerheiligst Hart de Heiligen putten en U danken voor de gaven, die zij ontvangen hebben.
3. O allerzoetste Jesus! uit den grond mijns harten verzucht ik tot TJ, wegens mijne zonden en die van alle menschen, en ik vereenig mij met al het geduld, waarmede jGij iedere misdaad toelaat en verduurt.
4. O allerzoetste Jesus! uit den grond mijns harten verzucht ik tot ü, begeerig en verlangend naar al het goede, wat de menschen tot eer van God en tot hun heil behoeven, en ik vereenig mij met de goddelijke begeerte, welke Gij op aarde voor het welzijn der menschen gekoesterd hebt.
5. O allerzoetste Jesus ! uit den grond mijns harten verzucht ik tot ü in vereeni-ging met de gebeden, welke uit uw goddelijk Hart en uit de harten uwer Heiligen vloeien voor het heil der levenden en der dooden. Amen.
Gebed voor de]geloovige zielen,
O meédoogend Hart van Jesus, ik draag U op aan den hemelschen Vader voor de arme zielen in het vagevuur. Moge uw heilig vergoten bloed haar voordeelig zijn, Blusch met bloed en water, wat uit uw heilig Hart is gevloeid, de vlammen uit. Gedenk, o Heer, hare pijnen en vurige verlangens, middelerwijl zij, naar U verzuchten. Toon haar uwe barmhartigheid, verlos haar, opdat zij tot U komen, om U te loven en te beminnen in eeuwigheid. Amen
Agnus Dei.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, ontferm U onzer.
Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, geef ons den vrede.
GEDURENDE HET H. MISOFFER.
Communie.
Stel u voor, alsof gij te gelijk met den Priester communiceerdet. Wek dus kortelijk in u op, geloof, hoop, liefde, berouw en verlangen, om den Heiland te ontvangen. Verbeeld u, als braelit uw heilige Beschermengel u de heilige communie. Houd u alsdan met den Geliefde uws harten bezig. De volgende liefdeverzucbtingen kunt gij daarbij met vrucht tot Jesus' Hart richten.
Liefdeverzuchtingen tot Jesus' H. Hart.
O Jesus, mijne Liefde, verleen mij door uw allerheiligst Hart, dat ik U bovenal be-minne en zonder ophouden in liefde tot U toeneme.
O Jesus, goddelijke Raadgever, hoe heilzaam is het U te hooren en uwe heilige inspraken te volgen. O geef mij, dat ik in uw heilig Hart leere, wat U het welgevalligst is, en dat ik het dagelijks volbrenge.
O Jesus, zoete Vreugde mijns harten, in uw allerheiligst Hart vloeit voor mij alle gelukzaligheid! O gedoog niet, dat ik ooit eenige vreugde zoeke buiten U!
O Jesus, in U alleen rust mijne hoop wegens de oneindige mildheid van uw aller-
187
188 GEBEDEN
zoetst Hart. Naar niets verlang ik, tenzij naar U. O wees Gij altijd het doel en het voorwerp van al de neigingen mijns harten!
O Jesus, mijn grootste en rijkste Erfdeel in den hemel en op aarde, wat kan ik buiten U nog bezitten, en wat kan mij ontbreken, indien Gij de mijne zijt! Ik smeek U door uw allerheiligst Hart, laat nimmer toe, dat ik ü ooit verlieze !
O Jesus, Gij eenig Heil mijner ziel, van U alleen verwacht ik gezondheid en leven ! Bevrijd mij door uw allerheiligst Hart van alle geestelijke zwakheden en ziekten.
0 Jesus, Gij, mijn onmetelijk Goed, wanneer zal ik U volkomen en eeuwig bezitten? Deze gelukzaligheid hoop en verwacht ik van de grenzelooze liefde uws goddelijken Harten.
O Jesus, Gij, eeuwige Weg ten hemel. Leven mijner ziel, in uw heilig Hart wil ik leven en sterven! Versterk mij ten allen tijde met uwen goddelijken Geest en diens wonderbare en heilige werkingen! Amen.
Laatste Gebed.
Verleen ons, o barmhartige God ! dat wij, die ons in de zoetheid van 't allerheiligst
GEDURENDE HET H. MISOEFER. 189
Hart uws geliefden Zoons hebben mogen verheugen , zoo met zijn' Geest vervuld worden, dat wij, der wereld afgestorven, U alleen beminnen en uwen ééngeboren Zoon, die met U leeft en regeert in de éénheid des H. Geestes, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
De zegen des~priesters en het einde der II. Mis.
Gekruiste Jesus! het offer is volbracht j ik buig mij alzoo neder voor uwe heilige wondteekenen, kus die in den geest en smeek om den zegen des Vaders en des Zoons en des H. Geestes.
Laat mij nu, o Heer, in vrede gaan en drie tenten opslaan : één in uwe doorwonde Handen, één in uwe doorboorde Voeten en één in uw geopend Hart. Daar wil ik met uwen heiligen dienaar Bonaventura rusten, daar waken, daar drinken en eten, daar bidden en alles, wat ik ooit doen moge, naar het welgevallen van uw allerheiligst Hart volbrengen. En watons gedurende dit heilig Misoffer ontbrak , gelieve het goddelijk Hart van Jesus door zijne overgroote liefde te herstellen, waardoor U, o hemel-sche Vader, in de éénheid des H. Geesles zij
190 GEBEDEN GEDURENDE HET H. MISOFFEK.
toegebracht, eer, lof en dankbaarheid in alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Gekend, bemind, geprezen en gezegend, geëerd en verheerlijkt zij ten allen tijde en overal het goddelijk Hart van Jesus en het onbevlekte Hart van Maria ! Amen.
EINDE.
I. Rronvan troost, het geloof ..... u
'I- » de hoop......
'V- quot; het betrouwen op Gods
barmhartigheid ... 51 quot; de overgave van onzen wil
X'- quot; het geduld..........46
W- » de godsdienstigheid . . 33
VIquot;' » het gebed............58
x* quot; de werken van barmhartigheid ............77
quot;'■ » de vrede............83
XII. » het lijden van J.-C. . . 92
X'II. » het kruis............jgi
XIV. » het hart van Jesus . . . us
XV. » het hart van Maria. . . 123 quot; het heilig Sacrament der
XVII. » het heilig Sacrament des
XVIII. » de gedachte aan de za
BESLUIT........................Jg*
GEBEDEN gedurende hel H. MISOFFEr! ! 171
*
# ■■
Mr- *