SteKg
l3|
_
^■;
. Cu-
/ /cPqo.
f-ruzA
Vak , 5
KORTE EN GEMEENZAME
OP
DE MEEST GEWONE BEDENKINGEN
TEGEN DEN GODSDIENST
riT HET FRANSCH, NAAR DE EENBNZESTIöSTB HERZIENE EN VERMEERDERDE UITGAVE,
DOOR A. M. DIJKVELD.
Derde Uitgave.
■fl/r. fa $esu m ^
cjiMAO*/}-'
's-Hërtogenbosch—Amsterdam.
11ESR1 BÖGAERTS, opvolger van P. N. ÏERBOEÏÉJi,
Drukker en Boekhandelaar van Z. H. Paus Pius IX.
1875.
Datum in Hmren, 26 Nov. -1875,
J. CUYTEN,
Pras. Sem. Lib. Cens.
Toen de hear P. N, Verhoeven, de voorganger van den heer Henri Bogaerts, tea jare 1863 de eerste Nederlandsche editie der korte en gemeenzame Antwoorden in het licht zond, maakte ook bij ons, zoowel als in Frankrijk en België, het boekje terstond een buitengewonen opgang. De faam, die het was voorafgegaan, de omstandigheid, dat de oorspronkelijke tekst in onbegrijpelijk korten tijd reeds de eenenzestigste uitgave beleefde, de ijver van En-gelschen, Italianen, Spar jaarden. Russen en van nog yela andere volken, die zich gehaast hadden om het in hunne talen over te zetten, het vuur eindelijk en in zekeren zin de woede, waarmee zoowel do meest geavanceerde ongeloovige ais de warme katholiek het boekje als verslond — dit alles maakt het begrijpelijk, dat men ook in .Nederland verlangend was om er kennis mee te maken. Eene uitgave van 35.00!' exemplaren werd te 's-Hertogenbosch getrokken en reeds spoedig uitrerkocht. De Katholieken waren eenstemmig in hun lofbetuiging; de modernen, al lieten zij zich door de «korte antwoordenquot; niet voor de waarheid -winnen, moesten toch bekennen, dat hier minstens spijkers met koppen waren geslagen.
Slechts ééne aanmerking werd er hier en daar x gemaakt, en misschien niet geheel zonder grond. Het boekje was nl., ook in zijn Nederlandsch gewaad, ietwat te veel Fransch; het zag bij voorkeur op I'ransche toestanden. Dit speciaal karakter droegen zoowel de gemaakte moeielijkheden en opwerpingen ais de antwoorden en weerleggingen.
Toen dan ook onlangs de heer Henri Bogaerts besloot, eene nieuwe uitgave te bezorgen, was zijn eerste werk, iemand te zoeken, die op zich wilde nemen, het boekje met eenige aantaekeningen voor
de Nedai'landsehe jêzers te verrijken. Hat was, men zal het gereeielijk ■ begrijpen, moeielijk eene opdracht tot dit doel van de hand te wijzen. Het boekje heeft te veel goeds gesticht en zal nog te veel stichten, dan dat de hernieuwde uitgave, bij gebrek aan de gevraagds aanteekeningen, zou achterwege blijven. Een priester vooral moest het klaar zija, dat. ook al is hij met andere bezigheden als overladen, hij toch de uren, die hij aan het bijwerken der Korte en gemeenzame Antwoorden besteedt, niet nutteloos verspilt, maar ze integendeel misschien onder de vriichtbiarsta mag rekenen.
Zoo ga dan andermaal het uitnemende werkje van den gevierden Franschen prelaat de Nederland-sche katholieke wereld in en zette er zijn gezegende werking voort!
^ANTEEKENrNGEN.
o/ Bi; hoofdstuk I, bladzijde 15.
De bDven dit hoofdstuk geplaat-ste opmerking, «ik heb geen godsdienst,quot; wordt bij on? schier nooit gehoord. De Nedarhnder, die eanigszins op beschaving aanspraak ma-kt, hij moge overigens zoo volkomen ongeloovig zijn als hij wil, zal zich er wel voor in acht nemen, om te zeggen dat hij in 't geheel geen godsdienst bezit. Zulk e-ne bek^nlenis toch heeft tot nu tos', gelukkig, bij ons nog niet het burgerrecht van het fatsoen
Men zoekt hier dus eene andere, minder stuitende maar daardoor ook rninier oprechte uit irukking om zijn ongel lof of godsdiensthaat te kennen te geven. Die nitlrukking is gewoonlijk deze: «Niet den godsdienst veroordeel ik; integendeel, ik acht hem hoog; maar ik hecht alleen niet aan den vorm. Wat heeft men aan al die vormen1! de wereld wordt er niet beter op.quot;
Bij dit verschil in de woorden komt overigens de zaak op hetzelfde neer. Want wat men onder vorm verstaat^ is elke bepaalde godsdiens1: het chriiteniom, het jodendom, he' mahomedanisme, z^lfs het heidendom. Men stelt al die «vormenquot; e/en hoog en ook even laag; men hecht aan geen van hen, gelooft aan den een zooveel als aan den ander, dat is; aan allen niet het minst. Maar wat blijft er dan van geheel den godsdienst over? Immers geen zier.
Men lette er bovendien op, dat er op aarde in al het menschelijke en in de ons omririgende natuur nergens een zaak zonder een bepaalden vorm bestaat en ook niet bastaan kan Een tafel is rond vierkant, ovaal of heeft misschien zelfs een anderen vorm, maar in allen gevalle een vorm heeft zij. Een tafel zonder vorm houdt op ew tafel te zijn, is zelfs niet eens denkbaar. Het is hetzelfde met den stoel, waarop
AANTEEREHINGEN.
men zit, met de kachel, die mijne kamer verwarmt, met den boom voor mijn raam, mijn kanarievogel in zijn kooi. Het beestje heeft een anderen vorm dan een kievit of koekoek — dus een vorm. Ook met de menschelijke handelingen is het evenzoo gesteld. Ik uit mijne gedachten, ik spretk of schrijf mijne woorden in een bepnalden vorm. De letterkundigen Sf reken zelfs van «zijne gedachten in een vorm gieten.quot;
Bedoelt men nu misschien met godsdienst zonder vormen een godsdienst, die, met verwerping van elk leerstuk, van gebed, kerkgaan, enz., enkel hierin bestaat, dat men voor en na, bijv. eens in 't jaar, gedurende een seconde zijn gelaat in plooien trekt, den strakken blik naar boven slaat, het wit van den oogappel laat zien, een zucht slaakt en dan langzaam het zoo onbestemde woord Opperwezen! prevelt? Goed, maar dan is het toch een godsdienst onder een bepaalden vorm, nl. onder den vorm van een zucht, een prsveling en een oogenver-draaiirg.
De gevolgtrekking uit dit alles is duidelijk. Daar er nl. geen godsdienst zonder den een of anderen vorm mogelijk is, zeggen onze Nederlandsche onge-loovigen met hun bewering, dat zij de vormen verwerpen, eigenlijk in den grond der zaak hetzelfde wat hun zuidelijker wonende geestverwanten met meer ruwheid maar ook met groöter oprechtheid aldus uitdrukken: »Ik bezit geen godsdienst, wat heb ik met den godsdienst te maken?quot;
Houdt men dit in het oog, dan is alles, wat Mgr. De Ségur in zijn eers'e en volgende hoofdstukken op de gemaakte opwerping aan de Fransche onge-loovigen antwoordt, ook op hunne Nederlandsche broeders toepasselijk.
Bij hoofdstuk VI, bladz. 37,
De opwerping, »dat het voldoende is, een braaf mensch te zijn en dat dit de beste godsdienst is,quot; wordt ook in Nederland vrij dikwijls gehoord Op de vraag échter, wat de betrokken personen, ieder voor zich, onder den naam van braaf mensch verstaan, ontvangt men de meest curieuze antwoor-
AANTEEKENINGEN.
3
den. In zeker Ilollandsch stadje woonden voor eenige jaren — en misschien nog —naast elkander, in de-zelf le straat, een bakker en een kruidenier, die wat men noemt, beiden »er niet veel aan deden,quot; dat is, hun godsdienstplichten niet waarnamen. De bakker, overigens een doodeerlijk man, had evenwel 't ongeluk, wat al te rijkelijk met Schiedam kennis te maken, terwijl de kruidenier, een gezworen vijand van elke onmatigheid, daarentegen op allerlei wijzen, waarop de burgerlijke wet geen vat had, zich veel onrechtvaardig goed had toegeëigend. Op zekeren zondag, dat beiden uit verveling eens raar de kerk gingen, waar zij zeker in geen jaar geweest waren, wilde het toeval, dat de geestelijke eone leerrede hield over het misbruik van den drank. Na eenige oogen-blikken geluisterd te hebben, maakte da bakker, wien de schoen paste, daarover zeer gebelgd rechtsomkeert naar huis — onderweg en den geleelen dag aan ieder, dien hij sprak, verzekerende, «dat dat geen preek was, dat het niets was dan leuteren, dat hij 't zoo ook ■wel kon, ja zelfs veel beter, en dat daar toch waarachtig de braafheid niet in stak, om nooit eens een borrel te drinken,quot; entr Den kruidenier daarentegen, een vijand van het drinken, was de leerrede zoo goed bevallen, dat hij beweerde «nooit zoo iets moois gehoord te hebben en dat hij nu den volgenden zondag aanstonds weer naar de kerk ging.quot; Maar, alsof het spel sprak, werd er dien keer niets van de onmatigheid, maar heel veel van de onrechtvaardigheid en van de verschillende manieren, waarop zij bedreven wordt, gezegd. Vertoornd liep nu de kruidenier op zijne beurt de kerk uit, grommende en vloekende tegen den geestelijke »die zulke nare dingen en zooveel onzin durfde zeggen.quot; De bakker, die dit hoorde en zich daarop de preek door een derde liet -verhalen, zocht zijn buurman op en beweerde, dat hij dwaas was geweest met weg teloopen voor een zoo schoone onderrichting, naar hij vernomen had, en die wel in druk zou komen en in alle talen vertaald moest worden. De slotsom was, dat de discussie dezer beide «bravequot; lieden, over de vraag.
AANTEEKENINGEN.
waarin eigenlijk de braafheid gelegen wat, m net niet-drinken of in het niet-stelen, zoo warm werd, dat de talel onder hunne vuisslagen beefde en de huisgenooten alle moeile hadden, om een farmeele vechtpartij te verhinderen.
Bij hoofdstuk X, hladz. 62.
De op deze bladzijde genoemde beroemde mannen en die toch zeer godsdienstig waren, zijn bijna allen Franschen geweest. De lijst zou gemakkelijk meteen gro A aantal Nederlanders van naam zijn aan te vullen. De herinnering aau een paar beroemdheden moge hier volstaan.
Onze grootste zeeheli was De Ruyter. Dat hij, waarschijnlijk te goeder trouw, io dwaling verkeerde en buiten de Katholieke Kerk leefde, neemt niet weg, dat hij volgons zijn godsdienst, dien hij verkeerdelijk voor den waren hield, een innig vroom man was. De geschied-chiijvers zeggen van hem dat hij nooit vloekte — zeker geen geringe lof voor een zeeofficier.
Een onzer meett beroemde geleerden was Hugo de Groot, om zijne geleerdheid zelfs genoemd »het Delftsche mirakel.quot; Hij was een zeer godsdienstig en geloovig man en werd op het einde van zijn leven katholiek. quot;
Onze grootste dichter was Vondel. Ondanks den laster, die een tijdlang op zijne nagedachtenis kleefde, heeft de geschiedenis uitgemaakt dat hij waarlijk godsdienstig was. Hij was een katholiek van een vurig en zuiver geloof, zooals zijn gedichten, o. a de Altaargeheimenissen en de Maagdepabnen, toonen. Al zijn2 plichten nam hij nauwkeurig waar.
Om van een beroemden tijdgenoot, hoewel geen Nederlander, te spreken, zij hier den naam aangehaald van een Zecchi. Die naam is wereldberoemd, ïn de natuurkundige weienschappen, met name in de meteorologie heeft hij in Europa zijnsgelijkeniet Zijn groot meteorologisch uurwerk op de Parijsche wereldtentoonstelling hcefc alle geleerden met bewondering veor hem vervuld en genoot zelfs de eer de aandacht der moEarchen te trekken, zoozeer, dat
4
A ANTEEKENENGEN,
de kundige uitvinder van den keizer aller Russen de opdracht ontving, een tweede dergelijk uurwerk voor de sterrewacht -te St. Petersburg te laten vervaardigen. Welnu, die man is priester, is pater, isJesuïet!
Bij hoofdstuk XII, bladz, 67.
In de Geldersche hoofdstad woonde een jeugdig srenteriierquot; vau ruim twintig jaren, die daar door zijn vader uit Rotterdam bij een paar eenvoudige lieden in de kost was besteed, omdat men anders niets met hem wist aan te vangen. Zijn gewone bezigheid was: tot elf uren slapen, dan een kopje thee drinken met een beschuitje, te vijf uren elen en't overige van den dag doorbrengen in een kolliehuis bij het stationsgebouw Op zekeren dag ontmoet hij daar eên priester, dien hij rneent dat hem niet kent, en vraagt dezen op brutalen, spottenden toon; «Zeg eens, zwarte raaf, waartoe dienen jelui eigenlijk? Jelui brengt niets ten algemeenen nutte voort.quot; — »Dat zal ik u aanstonds zeggen,quot; hernam depriester, »als gij mij eerst zegt, waartoe een zekere zoon van den heer N. N. en zijn soort dienen.quot; Een tiental personen, die dit kort gesprek gehoord hadden en den jeugdigen «rentenierquot; kenden, barstten in een schaterlach uit.
Het is opmerkelijk, dat de bewering, als zouden de priesters slechts ledigloopers zijn, aUeen gehoord wordj uit den mond vau straatslijpers, koffiehuishabitués en lichtmissen. De ernstige lieden weten beter en zouden niet gaarne hun werkkring met de moeielijke, dikwijls onpleizierige en ondankbare taak van een priester verruilen Vraag het u zei ven maar eens af, of gij pleizier zoudt hebben in dat leven van opoffering, van onthouding en gebed, in het onderrichten der kinderen, het bezoeken van gevaarlijke en besmettelijke zieken, het aanhooren van allerlei klachten, ellende en armoede. Neen, volgens de wereld gesproken, ken ik geen onpleizijriger bediening dan die van een priester en van een geneesheer.
• Zij zijn de slaven van iedereen en ontvangen dikwijls den meesten ondiiik, waar zij de meeste weldaden
5
AANTEEKEMNOEN.
hebben bewezen. Als de priester geen priester werd uit hoogere inzichten en om God, zouden er weldra geen priesters meer zijn. Een bewijs hiervoor is nog, dat zoodra een stad of provincie ongodsdienstig begint te worden, zij uit haar midden geen geestelijken meer voortbret gt; deze worden slechts gekweekt in innig vrome streken. Dit komt omdat men geen priester wordt om wereldsche doeleinden, maar om redenen ontleend aan 't geloof.
Hoezeer overigens de priester ook voor het tijdelijk geluk der maatschappij werkt, dit zal misschien de lezer, als hij nog eenige jaren levens te goede heeft, spoediger ondervinden, dan hem lief is. De dag nadert, dat de vraag moet beslist worden, wie er meester zal blijven van het terrein, de priester of de Internationale. De laatste is met den val der Parijsche commune wel gekortwiekt maar niet gedood. In Frankrijk ontwikkelt zij zich opnieuw; in Spanje heeft zij nog 't vorig jaar geduchte too-neelen van bloed en plundering aangericht, in Duitschland breidt zij zich, getuigen de jongs'e verkiezingen voor den Rijksraad, met verbazende snelheid uit. Geen staatsgeweld, geen legers zullen tegen haar op den duur bestand zijn. Alleen de godsdienst en zijn bedienaren zullen die macht bezitten, maar onder deze voorwaarde, dat zij hun invloed op de maatschappij kui nen herremen Daartusschen heeft dus de maatschappij te kiezen, tusschen den priester en de Internationale. Hier is geen middelweg.
Bij hooldstuk XV, hladz. 75.
De epwerping, boven dit hoofdstuk geplaatst, wordt soms met een kleine wijziging, aldus uitgedrukt: »Ik geloof niets dan wat ik zie.quot; Onder dezen vorm werd zij eens prachtig beantwoord door keizer gt;'apoleoa I. Tijdens zijne gevangenschap op St. Helena hield hij met een der generaals, die hem daar vergezelden, het volgende gesprek,
— Gelooft gij aan 't bestajn van God, generaal?
— Neen, Sire,
— En waarom niet?
6
AANTEEKENINGEN.
— Omdat ik God nergens zie.
— Maar, generaal, herinnert gij u nog wel, dat tijdens onze veelvuldige veldslagen, het leger een oogenblik eens geheel in verwarring was geraakt, dat hel eene deel voor den vijand week en het andere niet wist, wat het doen zou. Dan wist gij en de overige generaals dit ook niet; gij liept radeloos rond te midden der volslagen wanorde. Maar wat deedt gij allen dan in dat critieke oogenblik? Gij rieptuit alle macht: Vempereur, oü est Venvpereur: de keizer, waar is de keizer? Waarom riept gij zoo, waarom handetdet gij zeiven niet?
— Sire, omdat wij de orde niet konden herstellen, en gij alleen dit vermocht.
— Waarom kon ik het alleen?
— Omdat gij genie bezat, Sire, zooals niemand onzer.
— Goed, hoe wist gij, dat ik genie bezat? Hebt gij mijn genie ooit gezien?
— Neen, maar het bleek ons uit de gevolgen; want zoodra gij met uw genie een oogenblik u in ons midden vertoondet en het' slagveld overschouw-det, gaaft gij slechts eenige korte bevelen, die wij uitvoerden, tn de orde was hersteld.
— Goed, generaal, maar let nu eens op. Gij gelooft aau mijn genie, dat gij nooit gezien hebt, maar welks bestaan gij enkel aan de uitwerkselen kent, omdat het onder een paar honderd duizend men-schen en op een klein plekje gronds de orde wist te herstellen Vraag dan nu eens, wie eiken dag onder millioenen en millioenen schepselen, over geheel de aarde en zelfs daarboven aan het firmament die prachtige orde weet te handhaven. Alles gaat naar vaste maat eh regel; het commando wordt niet gehoord, en toch bewegen zich de sterren en schrijden zij voort op haar banen, de eere hier, de andere ginds, in veel schooner evenredigheid dan het best aangevoerde leger. En ziet gij nu het genie niet, dat daaitoe het commando geeft, gij ziet de uitwerkselen, en gij zegt nog, ik geloof aan dit genie niet, omdat ik het niet zie? Het is al te dwaas, generaal. Welnu, dat genie is God. Geloof dus aan zijn bestaan, als
ij redelijk -wilt zijn.
7
AANTEEKENIKGEN.
Bij hoofdstuk XVI, bladz. 79.
Ook in Nederland zijn er, die beweren, wel gaarne te willen geloovcn, maar het niet Ie kunnen. Terwijl zij echter over hun gebrek aan geloof klagen en zeggen dat zij anders zouden wenschen, doen zij niets om dien wensch te vervullen, of liever zij doen het tegendeel daarvan. Ik ken iemand, die een 25 jaar gekden eenigen tijd les nam op de piano en het ook werkelijk een eind ver in de eerste beginselen der muziek bracht. Na dien tijd heeft hij echter noch piano noch orgel meer aw geraakt en is ook niet voornemens het in 't vervolg te doen. Mag hij klagen, dat hem de kennis en de vaardigheid in de muziek ciiibreken, dat hij ze wel zou willen bezitten, maar het niet kan? 't Is al te dwaas. Waarom onderhield hij zijne kundighêden dan niet, waarom oefent hij zich nog niet? Zijn onkunde is immers zijn eigen schuld en hij wil er ook verder niets voor doen, oai haar te verhelpen.
Zoo is het wel min of meer met het geloof en ongeloof. Men bezoekt zelden de kerk, hoort er hoogs-teiiS een vrofgmis, rooit een onderrichting, en als men eens ia 't jaar tot de sacramenten nadert, meent men al heel wat gedaan te hebben; men leest allerlei boeker, die he* geloof afbreken en geene die het opbouwen — in één woord, men onderhoudt zijn geloof niet, men oefent er zich alles behalve in, en men klaagt -wel te willen maar niet te kunnen ge-looven? Men lette er op: het geloof is geene vrije Kunst, die men beoefenen of nalaten kan naar verkiezing, maar eene strenge plicht, door den oppersten Wetgever ons opgelegd.
Er zijn er nog onder de klagers, die u tegenwerpen, dat zij de vraagstukken des geloofs en de godsdienstige qvaestien wel terdege bestudeeren. Maar waarin dan? In het Handelsblad ol de Nieuwe Rot-terdamsche Courant, in de Gids of in een brochure van een modern-ongeloovigen hoogleeraar aan een onzer hoogescholen.
Als men op deze manier redeneeren wil, zou men
8
AAN TE E K ENINGEN,
■van onze eerste ouders in het paradijs kunnen zeggen, dat lij godsdienstles namen bij de slang, bij Lucifer ? I — De gevolgen van zulk studeeren zijn bekend.
Bij hoofdstuk XIX, bladz. 103.
Deze opwerping, dat «katholiek ziin en protestant zijn bijna hetzel;de is,quot; moge men in Fiankrijk maken, waar zoo weiuig protestanten zijn en men hen dus zoo slecht kent; de Nederlander zal daar anders over oordeelen Hij ziet dagelijks het groot verschil tus-schen beide geloofsbelijdenissen en dit is inderdaad zoo gioot dat de etne vlakweg ontkent wat de andere als de heiligste en zuiverste waarheid aanneemt.
Zu'ks belet echter niet, dat de lezing van het bedoelde hoofdstuk ook voor onzèn landgenoot van belang ij; want aan de weeilegging der bovenstaands opwerpiüg besteeat het niet veel lijd en plaats, maar zooveel te meer aan 't bewijs, dat de Katholieke Kerk de eenige ware Kerk is. £n dit bewijs is ook bij ons voor eenigen niet overbodig.
By hoofdstuk XXIV, bladz. 127.
Tot voor korten tijd was er bij ons geen beschuldiging meer algemeen, dan dat de Katholieken vijanden waren der wetenschap. Een enkelen keer hoort men dit verwijt nog wel uit den mond van diegenen onder de liberalen, die gewoonlijk een paar jaren in de geschiedenis achteraan komen. Zij echter, die eenigszins op de hoogte zijn, spreken reeds anders.
De Katholieken vijanden der wetenschap? De beschuldiging was al te opvallend onwaar. Waarom zouden zij dan zooveel duizenden jaarlijks uitgeven voor het bouwen eu goed en beter inrichten van scholen van onderwijs? Het vorig jaar neg werd weder in de hoofdstad, met onzaglijk veel moeite en kosten, een katholieke hoogere bur^ei school of gericht. Men geeft toch geen duizenden en andermaal duizenden uit voor iets, waarvan men een vijand is.
Het geheele verschil tusschen de liberalen en de Katholieken, in zake de wetenschap, bestaat hierin:
9
AANTEEKENINGEN,
.1°. De liberalen willen alle soort van wetenschap behalve de wetenschap des geloofs; de Katholieken willen alle soort van wetenschap maar de wetenschap des geloofs er bij. De laatsten willen dus nog iets meer.
2° Da liberalen zijn vrienden der wetenschap als zij haar goedkoop kunnen bekomen voor het geld van anderen; de Katholieken betalen hunne wetenschap zeiven. Dat is het verschil!
Eigenlijk betalen de Katholieken zelfs tweemaal, eens voor de wetenschap der liberalen mee en dan nog eens voor hunne eigene.
Bij hoo.'dstuk XL VII, bladz. 197.
In Nederland hoort men deze opwerping aanvoeren niet tegen het biechten in 't algemeen, maar tegen het dikwijls biechten. Daar blijven er altijd nog over, die zich zeiven zoeken te overtuigen, dat men het best doet met «eerlijk en oprecht door de wereld te gaan en dan eens in 't jaar te biechten quot;
Met een kleine verandering zou men, op deze wijze redeneerende, ook kumien spreken van svroolijk en gezond door do wereld te gaan en dan eens in't jaar te eten.quot; De regel zou overigens zoo slecht niet zijn; 't is alleen maar de vraag, of het eene met het andere mogelijk is.
Laat ons de zaak eens grondig bespreken. Men beweert, en soms is er iets van waar, dat er godvruchtige Teden zijn, wier gedrag evenwel alles behalve stichtend is.
Het antwoord hierop luidt, dat er een ware en een valsche godsvrucht bestaat. Van de ware godsvrucht kan men zeggen, dat zij den mensch daarom nog niet in éénen dag tot een heilige maakt, ftome is ook niet in één dag gebouwd en Keulen en Aken niet tegelijk. Maar welke gebreken ? Ik veronderstel, dat er onder hen zijn, die wat te te veel praten Wat zij zeggen is wel geen laster of grove kwaadsprekendheid, maar zij hebben het mondje altijd vooraan. Eene groote zonde is dit niet; 't is een kleine dagelijkschs zonde. Een ander heeft zich bij zekere moeiehjke
10
AANTEEhENINGEN'.
gelegenheid door oen leugen trachten te redden. Het stond hem niet schoon; hij mocht het niet doen; het is eene kleine zonde. Een derde is tegen u wat stroef, jegens zijn onderhoorigen is hij goed en medelijdend als hun eigenlijke rampen overkomen, maar in gewone omstandigheden kan hem een woord ontvallen, waar hij zich wel iets zachter had kunnen uitdrukken. Dit alles is voorzeker af te keuren.
Maar nu de beurt aan u, die zoo weinig godvruchtig zijt. Leg de hand eens op het hart en vraag u zeiven onbewimpeld en eerlijk af; ))heb ik geen gebreken, die veel grooter zijn? Uit ik nooit een zware vloek of vei w insching ? Schiet ik nimmer tekort in 't verplicht bijwonen der H. Mis, iu belangrijke zaken betreffende de opvoeding mijner kii.deren of in zware en gewichtige punten op het stuk van gehoorzaamhgt;:d? Koesier ik tegen niemand haat; zijn er niet, die ik alle burgerlijke beleefdheid weiger omdat zij mij vroeger beleedigden ?quot; Wij zullen het zesde der tien geboden hier maar niet aanraken. Maar weet het wel, dat al de hier opgenoemde dingen zonden zijn van een geheel anderen aard, daa die wij straks bij de waarlijk godsdienstige menschea vonden. I)e hunne waren licht vergeef'bare gebreken en de uwen sluiten u, als gij niet verandert, buiten den hemel. Wat zou het dus een geluk voor u zijn, als gij ook godvruchtig werdt en dan geen zwaardere dan dagelijksche zonden bedreeft! Ik zou het maar eens beproeven; niets minder dan uwe eeuwige zaligheld kan er van afhangen.
Er bestaat echter — het wei d straks reeds toegegeven — ook een valscbe godsvrucht. De ontstichting door haar veroorzaakt is inderdaad groot. Of wil men nog sterker, zelfs het sterkste woord: zij is walgelijk. Maar hoe, in 's hemels naam, kan daar nu uit volgen, dat* eveneens de ware godsvrucht verwerpelijk is? Er zijn in den laatsten tijd meermalen valsche zilveren geldstukken in omloop geweest; nog onlangs werd er door het muntcollege te Uirecht een nagemaakte gulden als zoodanig aangewezen. Zult gij nu, in de veronderstelling dat ik u eene som
11
AANTEEKÏXIÏiOEN
gelds schulJijj ben, ruij deze schenken, om u niet aan het gevaar bloot te stellen van, door de betaling aan te nemen, een of ander onecht stuk te beuren? Gij zoudt het moeten doen, als gij ten minste u zeiven in uwe redeneering gelijk wilt blijven. Ik raad het u evenwel niet aan. Onderzoek den gulden, dien men u betaalt, of hij een echte of een valscheis: weiger de laatste, neem de eerste aan. Maar doe evenzoo met de godsvrucht. Dan alleen handelt gij verstandig.
Bij hoofdstuk L, bladz. 211.
Op do uUvluctit, dat men geen tijd lier ft om zijn godsdit nstplichten waar te nemen, antwoordt de hoogwaardigrt Fracsche schrijver, dat er niet zooveel tijd gevorderd wordt, om vier- of vijfmaal'sjaars te biechten te gaan of des zondags 'een stille Mis van een half uurtje bij te woten.
Omtrent de beteekenis van deze laatste halve zinsnede vergisse de Nederlandsche lezer zich niet. Er worden daar kennelijk alleen bedoeld menschen, die volstrekt geen meerder tijd beschikbaar hebben, zooals sommige beambten in dienst van de toenmaals tamelijk erg godsdienstlooze regeering van Napoleon 311. In dit geval kan men zeker volstaan met een «stille Mis van een half uurtjequot; — hoewel niet zonder eenig gevaar van langzamerhand geheel te verflauwen. Voor al de overigen echter is het voortdurend bijwonen van zoo'n stdle Mis op zich zelve reeds een zeer kwaad teeken. Ieder die het ook slechts ten halve wél meent met zijn ziel en zaligheid woont, als hij eenigszins kan, de Haogmis en de predicatie bij en 's namiddags het lof of de verpers. Die het liet doen, tellen onder de lauwe christenen.
Bij hoofdstuk LI, bladz. 212,
Wat c'e mensch, zoo het hem slechts ernst is, op zijne hartstochten vermag, wijzen menigvuldige voorbeelden aan. Als eene uit de vele moge de volgende opvallende geschiedenis hier eene vermelding vinden.
In een der dorpen van Zuid-Holland woonde voor eenige jaren een landbouwer, Cie nooit naar »de
1-2
A ANT REKENINGEN
stadquot; kon gaan, of hij kwam zwaar beschonken tehuis. Zijne vrouw, die begreep dat eene taaie, aanhoudende liefde hier meer zou uitwerken dan toorn of scheldwoorden, ontving hem steeds met de grootste voorkomendheid. Des anderendaags zag hij dat zij zich groote moeite gaf, haar lijden en hartzeer onder een vrieudelijken flimlach te verbergen. Dit was het sterkste verwijt, wat hem gedaan kon worden, en het sneed hem meer dan eens als een pijnlijke vlijm door de ziel Eindelijk had het lang gnnoeg geduurd; de man begreap, dat hij zijn leven moest veranderen en hij wilde het — met dien krachtigen quot;wil, die van geen wijken weet.
Op zekeren avond weer le'iuis komende, zegt hij: «Vrouw, neem de flesch uit de kast, plaits er twee glaasjes naast en schenk ze vol.quot; Toen werd haar gevoel haar te machtigen diep weemoedig schreiende antwoordt zij: »Ik heb u altijd laten begaan, hoeveel leed gij mij ook veroorzaaktet, maar nu gij wilt, dat ook ik ga driüken, neen, nu is 't te veel!quot; Hij echter dringt'am en op een toon, die bewijst dat 't hem ernst is wat hij doet, herhaalt bij zijn bevel. De glazen staan vol. Hij neemt het zijne, stoot het tïgan het voor haar bestemde aan en spreekt: x Vromv, ik weet, ik gftvoal wat ik misdeed, maar 't zal anders zijn. En ten teeken, dat gij het zijt, die mij door uwe liefde gered hebt, stel ik u voor om dit glaasje samen te gebruiken als het laatste in mijn leven.quot; De glazen wérden geled gd, door hem met driftigen ernst, door haar bevend en geslingerd tnsschen hoop en vrees. gt;'Ziedaar,quot; is zijn woord; «ziedaar, vrouw, neem nu daze flesch met de glazen en zet ze naast elkander ia die kast, tot een eeuwig aandenken, dat op den dag van heden de landbouwer X. de laatste druppel dranks met zijn vrouw heeft gedronken.quot; — 't Is jiren geleden: de man hield woord.
't Is slechts de vraag of men wil.
Bij hoofdstuk LIJ, hladz. 215,
Over het algemeen lijlt wellicht de Nederlander ruim zooveel aan de vrees voor het mensche'ijk
13
AANTEEKEnNGEN,
opzicht als de meer' luchthartige Franschman. Er bestaan echter ook hier loffelijke uitzonderingea.
Een recruut, die in de loting was gevallen, ont-▼ing vóór zijn vertrek naar de kazerne een hartelijke vermaning van den pastoor zijner geboorteplaats. Halverwege onderbrak de jongeling reeds den herder met den uitroep: «Pastoor, 't moet een vent zijn, die mij verleiden kan!quot;
Na het verstrijken van den diensttijd vroeg hem de pastoor hoe 't gegaan was. »Och,quot; was het antwoord, «niets .bijzonders. Toen ik den eersten avond een oogenblik op mijne knieën lag te bidden, ging er een algemeen gelach op. Men schreeuwde, men spotte, men had honderd kwinkslagen voor een. Den volgenden avond dito, den derden dito, den vierden dito, maar reeds iets minder hevig. Nadat ik een week had volgehouden, stoorde zich niemand meer aan mij als ik bad. Men wist reeds niet biter, of 't hoorde zoo. Zelfs zou men zich toen verwonderd hebben, als ik het gebed had nagelaten.
Toen een paar andere jongens, wel van goeden wil maar vreesachtig, dit zagen, begonnen zij mijn voorbeeld te volden en wij baden later altijd met ons drieën. Zoo is 't mij gegaan, pastoor — niets bijzonders.quot;
Btj' hoofdstuk LUI, hladz. 221.
Het woord «kwezelquot; heeft in sommige streken der provincie Noord-Brab.xnt een andere beteekenis dan in de overige deelen van Nederland. In eerstgenoemde plaatsen staat het gelijk met wat men elders een «klopjequot; noemt, dat is een zuster van den derden regel of minstens iemand, die dergelijke leefwijze volgt. In dien zin is natuurlijk het woord in dit hoofdstuk niet bedoeld; het wil bi.r eenvoudig zeggen: een femelaar, een van die droefgeestige god-vruchtigen, wier godsdienst bovendien niet altijd van het meest zuivere gehalte is. Van dezulken houdt de Katholieke Kerk niet. Zij wil de ware godvruchti-gen in de blijdschap des harten.
14
KORTE EN GEMEENZAME
OP
Wat heb ik met den godsdienst te maken? Ik heb geen godsdienst, en dat neemt niet weg dat ik volmaakt gezond beu.
Antwoord Ik wil u den godsdienst ook niet geven als een middel om te groeien of om gezond te zijn.
Maar, ik bid u, zijn we dan alleen daarvoor in de wereld ? en hebben wij geen hoogere bestemming dan onze ossen, onze honden en onze katten?... Al de volken, in alle tijden, op alle plaatsen, zqn altijd van het tegendeel overtuigd geweest, en ik kan toch niet gelooven, dat gij gelijk zoudt hebben tegen de geheele wereld.
Met deze bestemming, die de uwe, de mijne, de bestemming van al onze gelijken is, houdt de godsdienst zich bezig. Niets kan u en mij van meer nabij raken, niets kan meer de aandacht verdienen van een redelijk schepsel.
16 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
Inderdaad, naarmate men den godsdienst als waar of valsch beschouwt, verandert alles in de practisclie richting van ons leven, in onze denkbeelden, in onze innigste en gewichtigste gevoelens.
Nu, het is niet slechts mogelijk, dat de godsdienst waar is, maai' er bestaan zeer gewichtige vermoedens ten zijnen gunste in de onmetelijke weldaden van beschaving, welke hij op de wereld heeft verspreid, en in den eerbied, dien hem eene menigte mannen hebben bewezen, die uitstekend waren door hunne deugd en hun genie, zooals Bossuet, Fénélon, de heilige Lo-dewijk, Bayard. Du Gucsclin, Turenne, de ^froote Condó, Napoleon, de heilige Vin-centius van Panlo, de heilige Franciscus Xaverius, de heilige Franciscus van Sales, en zoovele anderen,
Veroorloof mij dus om met u de zaak van den godsdienst te bespreken.
Geloof mij, gij sloot hem alleen van u ai, omdat gij hem niet kent ... Zooals gij hem u voorstelt, begrijp ik licht dat hij u tegen de borst stuil. Maar stelt gij hem u voor zooals hij wezenlijk is? Dat is juist de vraag. — Helaas, hoeveel vooroordeelen, hoeveel vreemde dwalingen heerschen len zijnen opzichter
Het zal mij niet moeielijk zijn, waarde
TEGEN DEN GODSDIENST.
lezer, om u in dit eenvoudig onderhoud te toonen, hoe onrechtvaardig die voor-oordeelen zijn ; dat de godsdienst niet is wat men wel wil zeggen; dat hij niet alleen niet ongerijmd, maar uitermate redelijk, schoon, harmoniens is, en dat hij op de sterkste bewijsgronden rust.
Ik zal u aantoonen, dat hij voor u gemaakt is, omdat gij gemaakt zijl voor hem !
Indien gij evenals ik, dien gezegenden godsdienst dagelijks de tranen van den arme zaagt droogen, de hedorvenste harten veranderen, het kwaad sluiten, de onrechtvaardigheden herstellen, den haat tot zwijgen brengen, overal de onderwerping, den vrede, de hoop, de vreugde in de harten verspreiden...... dan zoudt gij ongetwijfeld vah taal veranderen en dan zou ik u niet meer behoeven voort te helpen!
Maar ongelukkigerwijze moet dat prac-tisch, dat op de ondervinding gegrond bewijs van den godsdienst veeleer gevoeld dan met woorden geleverd worden. De ondervinding, niet het woord, doet de onoverwinbare kracht daarvan gevoelen.
Veroorloof mij evenwel, dat ik, voor en aleer wij ons klein en zeer groot onderhoud aanvangen, onder duizenden treffende gebeurtenissen, die zich aan mijn geest opdoen, een zeer onlangs voorgevallen feit kieze, waarvan ik u de volstrekte waar-
17-
18 aNTWCOEDEN of de bedenkingen
heicl kan waarborgen, omdat ik daarvan de getuige hen geweest en er bijna eene rol in heb vervuld Mij dunkt, het zal, ten gunste mijner stelling, nog beter spreken dan alle mogelijke redevoeringen.
Eenige jaren geleden wachtte een arme ter dood veroordeelde onderofficier, in de militaire gevangenis van Parijs, de uitvoering van het noodlottig vonnis.
Zijne misdaad was zeer groot. Hij had, met voorbedachten rade, zijn luitenant gedood, om zich te wreken over eene straf die deze hem had opgelegd.
Als aalmoezenier dier gevangenis, bezocht ik den sergeant Herbuel en bracht hem de troostmiddelen van den godsdienst. Reeds berouw hebbende over zijne misdaad, maakte hij geen bezwaar om ze te ontvangen. Den tweeden of derden dag, nadat hij gevonnisd was, naderde hij tot de sacramenten, en, van- dat oogenblik af', scheen de man geheel veranderd te zijn.
»jNtu,quot; herhaalde hij mij, ,,ben ik gelukkig. Ik ben gereed: dat de goede God met mij doe wat hem behage. Ik ben zeer kalm en gerust; ik betreur alleen het leven, omdat ik nu geen boete meer kan doen.quot; Hij biechtte en communiceerde «ongeveer alle acht dagen.
Na twee maanden in de gevangenis te
TEGEN DEN GODSDIENST.
hebben doorgebracht, kondigde men hem den 1. November 1 de uitvoering van het vonnis aan. Hij hoorde het met de kalmte van een christen. Zijn lichaam werd door eene soort van stuipachtige beving aangetast, maar de ziel beheerschte die hevige aandoening en hij bewaarde den vrede des harten. »I)c wil Gods geschiede,quot; zeide hij aan den commandant.
Ik bleef alleen met hem. Ik ontving voor de laatste maal de bekentenis zijner zonden; vervolgens bracht ik hem de heilige Teerspijs ! Hij bad den ganschen nacht, van tijd tot tijd bedaard sprekende met de beide gendarmes die hem bewaakten.
Het sombere voertuig, dat ons naar Yin-cennos moest brengen, kwam tegen zes uren aan. Herbuel omhelsde den cipier der gevangenis en den commandant; niemand kon zijne tranen weerhouden. Ik nam met hem plaats in het cellulair rijtuig.
Hij was kalm, zelfs vroolijk, gedurende den overtocht. »Gij zoudt niet gelooven, mijnheer de aalmoezenier,quot; zeide hij mij, »welk een goeden dag ik gisteren heb doorgebracht ! Wat was ik gelukkig: het was een voorgevoel dat de goede Voorzienigheid had toegelaten. Ik wist dat, het Allerheiligen was; ik heb aanhoudend gebeden.....
's Avonds was ik zeer tevreden.....en nu
1) Van liet jaar 1848.
19
20 antwookden op de bedenkingen
ben ik het nog. Geen woorden zijn in staat om uit te drukken welken vrede ik dezen nacht gesmaakt heb: het was eene vreugde, waarvan men zich geen denkbeeld kan maken.quot; — En hij werd ter dood geleid! . ...
»De dood,quot; voegde hij er bij, ;/is niets meer voor mij. — Ik weet waarheen ik ga; ik ga daarboven, bij mijn Vader; il. ga naar huis.. . . Binnen eenige oogen-blikken zal ik daar zijn. — Ik ben een groofe zondaar, de grootste aller zondaars Ik plaats mij zeiven zoo laag mogelijk
ik heb God beleedigd; ik heb gezondigd.....
maar God is goed., en ik stel een onmetelijk vertrouwen in hem.quot;
Een gebed lezende dat hem aan de oom' munie herinnerde:
»Mijn God is daar,quot; murmelde hij, en hij was vol vreugde. «O! hoevastelijkgeloofik, zeide hij nog, »al de waarheden dor Kerk!
O! hoe bijzonder kalm ben ik!.....en welk
een scHOONE dag ! — Ik zal weldra bij God zijn!quot; En ziek met een glimlach tot mij» keerende: »Mijn Vader, ik zal u wach-,J ten; ik zal u op mijne beurt doen binnengaan ; van mij zal het niet afhangen.quot; Vervolgens tot zich zeiven sprekende: »Ik ben niets. God alleen is alles. Is er iets goeds in mij, het behoort Hem toe, heti komt van Hem alleen..... Ik verdien niets ^ ik ben een groote zondaar!quot;
TEGEN DEN GODSDIENST. 21
Hij toonde mij zijn Handboek van den christen: »De soldaten moesten altijd dit kleine boek hebben en het nooit ter zijde leggen. Indien ik het gedurende mijn gan-sche leven had gelezen, dan zon ik niet gedaan hebben hetgeen ik gedaan heb, en dan zou ik niet zijn waar ik nu ben—quot; Sedert eenigen tijd waren wij aangekomen )gen-|'n vlakte van Vincennes. Het oogenblik quot;een!van voltrekking van het doodvonnis aars i naflerde. Ik hield den armen veroordeelde ilijk • 1 h®'- kruisbeeld voor ; hij nam het met ] • verrukking, en het met eene onuitsprekelijke teederheid aanschouwende, zeide hij zacht en herhaalde malen : »Mijn Verlosser! mijn Verlosser! Ja, daaraan is Hij wel voor mij gestorven. En ik ga ook met Hem sterven !quot; — En hij kuste het heilige beeld.
Alles was gereed. Men stapte af Her-buel vroeg dat men hom mocht veroorloven, het commando: »vuur,quot; te geven ; men uj,,,. stemde er in toe; »ik heb den moed gehad
jgJj. OM DE MISDAAD TE BEDRIJVEN,quot; Zeide hij, »IK MOET DEN MOED HEBBEN OM HAAR TE BOETEN !quot;
Hij ontving geknield een laatsten zegen. Hij plaatste zich voor het piket soldaten dat hem moest fusilleeren. — »Kameraden,quot; riep hij met trillende stem, „ik sterf als christen ! Ziedaar het beeld van Onzen Heer Jesus Christus ! Zietgoed, ik sterf als christen!quot;—
staat nacht irvan
yf
nio's en ik f, ik
nete-com-
n hij
^ik,i erk! velk
God
3n.
»Ik j iets heti ets;'
23 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
En hij vertoonde hun allen het kruis. — »Doet niet wat ik gedaan heb; eerbiedigt uwe overheid!quot;
Ik omhelsde hem voor de laatste maal.... Een oogenblik daarna deed het vreeselijk geknal zich hooren .... en Herbuel verscheen voor den God, die alles aan den berouwhebbende vergeeft! ....
Wat dunkt u, zeg het mij, van een godsdienst die een grooten schuldige zóó doet sterven ? en geeft u dat geen stof tot nadenken ?
n-
Er is geen God.
Antw. — Weet gij dat wel zeker? — En wie heeft dan den hemel, de aarde, de zon, de sterren, den mensch, de wereld geschapen ?
Is dat alles vanzelf gekomen? — Wat zoudt gij zeggen aan iemand, die u een huis toonde en u verzekerde, dat het zich zelf had gebouwd? Wat zoudt gij zeggen, indien hij beweerde, dat dit mogelijk is? Gij zoudt zeggen, dat hij den spot met u dreef, niet waar ? of dat hij gek was; en gij zoudt volkomen gelijk hebben.
Indien een huis zich niet zelf kan bouwen, hoeveel minder nog kunnen de bewonderenswaardige schepselen, die het heelal vervullen, zich zelf voortbrengen, te begin-
TEGEN DEN GODSDIENST.
nen met ons lichaam, dal lid volmaaktste van alien is!
Er bestaat geen God! — Wie heeft u dat gezegd? Ongetwijfeld de een of andere losbol, die den goeden God niet gezien had, en daaruit besloot dat hij niet bestond ? — Maar bestaan dan alleen do wezens die men kan zien, hooren, aanraken, voelen ? — Bestaat uwe gedachte, dat wil zeggen uwe ziel die denkt, dan niet? Zij bestaat zóó zeker, en gij gevoelt dat zóó innig, zóó klaarblijkelijk, dat geene redeneering ter wereld u van het tegendeel zou kunnen overtuigen. — Hebt gij evenwel uwe ziel ooit gezien, gehoord of aangeraakt? — Is hot derhalve niet belachelijk te zeggen: God bestaat niet, omdat ik hem niet zie?
God is een zuivere geest, dat wil zeggen een wezen dal niet kan vallen onder hel bereik van de stoffelijke zintuigen van ons lichaam. — Onze ziel is ook een zuivere geest; God heeft dien naar zijne beeltenis geschapen.
Men verhaalt dat, in de laalslvoorgaande eeuw, toen de goddeloosheid in de mode was, een geestig man eens het avondmaal gebruikte met eenige zoogenaamde philo-solen, die over God spraken en zijn bestaan ontkenden. — Wal hem betrof, hij zweeg.
23
ïn | |
•1 | |
a- | |
at | |
ïn I, | |
/H i, |
1 |
? | |
u | |
'j |
24 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
De klok had juist geslagen, toen men hem zijne meening vroeg. Hij stelde zich tevreden met op het uurwerk te wijzen, en voegde er, met evenveel fijne scherts als gezond verstand bij, dat hoe meer hij er over dacht, hoe minder hij kon gelooven, dat deze klok liep, en toch niet door een uurwerkmaker vervaardigd was.
Men zegt niet wat zijne vrienden antwoordden.
Men verhaalt nog een zeer bijtend gezegde van eene jonge dame aan een beroemden ongeloovige van de voltairi-aansche school. Hij had vergeefsche pogingen aangewend, om die dame tot zijn atheïsme over te halen. Geraakt door haren weerstand, zeide hij: »Ik had niet gedacht, dat ik alleen in eene vereeniging' van verstandige lieden niet aan God zou gelooven.quot; i
»Gij zijt volstrekt niet de eenige, mijnheer,quot; antwoordde hem de vrouw des hui- , zes. »mijne paarden, mijn patrijshond en mijne kat hebben ook die eer; maar die - gt; arme dieren zijn verstandig genoeg om daarop niet te pochen.quot;
Wilt gij weten, wat deze ruwe woorden : »Er is geen goede God,quot; eigenlijk willen zeggen? — Ziehier daarvan de 1 getrouwe vertaling: »Ik ben een deugniet,
tegen den godsdienst.
die zeer bevreesd is, dat daarboven iemand bestaat om mij te straffen.quot;
Met den dood houdt alles op.
Antw. Wel zeker, bij de honden, de katten, de ezels, de kanarievogels, enz. Maar gij zijt bij uitstek bescheiden indien gij uwe plaats kiest in dat gezelschap.
Gij zijt een mensch, goede vriend, en geen beest. Het is vreemd dat men u dat nog behoeft te zeggen. Gij hebt etne ziel, in staat om na te denken, om het goed of het kiraad te doen, en die ziel is onsterfelijk; de dieren hebben geen ziel.
Het is de zie', die den mensch uitmaakt; dat wil zeggen hetgeen in ons denkt, hetgeen ons de waarheid doet kennen en het goede beminnen. Daardoor zijn wij onderscheiden van de dieren. Dat is de reden, waarom het eene groote beleediging is, te zeggen; vGij zijt een beest, gij zijt een dier,quot; enz. Drukt men zich aldus uit, dan weigert men iemand hem zijnen grootsten roem te geven, namelijk dien van mensch te zijn.
Derhalve, wanneer men zegt: ;/Met den dood houdt alles op,quot; dan zegt men; «Ik ben een beest, een wezenlijk redeloos schepsel, een dier. En welk een dier! Ik ben minder waard dan mijn hond, want hij loopt sneller, slaapt beter,
35
36 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
ziet verder, heeft een fijnere reuk, enz., enz.; minder dan mijne kat, die in de duisternis ziet, die zich niet behoeft te bekommeren om hare kleeding, om haar schoeisel, enz. Kortom, ik ben een arm beest, en het meest hulpbehoevende der dieren.
Kan u dat genoegen doen, wel, zeg het dan; geloof het, indien gij kunt; maar veroorloof ons een weinig meer fier te wezen en luide te verklaren dat wij menschen zijn. Dat zult gij ons toch, hoop ik, niet kwalijk nemen.
II.
O! wat zou er van de wereld worden, indien uw voorgeven gegrond ware? Ze zou een wezenlijk moordhol zijn! — Het goed en het kwaad, de deugd en de ondeugd zouden niets meer wezen dan ijdele woorden, of liever afschuwelijke leugens!
Waarom, inderdaad, indien ik van den eenen kant niets heb te vreezen in een ander leven, en indien ik, van den andereu kant, zoo behendig mijne voorzorgen neem, dat ik in deze wereld voor niets behoef beducht te ziju, waarom zal ik dan niet stelen, niet moorden, als mijn belang dat zal medebrengen? Waarom zal ik mij niet overgeven aan de meest uitgezochte losbandigheid ? Waarom zal ik mij ne hartstochten bedwingen? Ik heb niets meer te vreezen; mijn geweten is eene leugenachtige stem, die ik het stilzwijgen zal opleggen... Op eene enkele zaak zal ik letten: ik zal oppassen om niet in de handen van den commissaris van politie en van de gendarmes te vallen. Het goed zal voor mij.
TEGEN DEN GODSDIENST.
evenals voor ieder verstandig man, daarin bestaan, dat ik hun ontkome; liet kwaad dat ze mij zullen betrappen.
Welke taal!quot; zegt gij; «men moet zijn verstand verloren hebben, om zoo in ernst te spreken.quot;
Dat is zoo. En desniettegenstaande, indien alles voor ons gedaan was met den dood, dan zou ik u tarten die afschuwelijke, die ongerijmde stelling te wederleggen.
Indien er geen toekomstig leven bestond, dan zou ik u uitdagen om mij aan te toonen, in welk opzicht de heilige Vincentius van Paulo meer achting verdient dan Cartouche!
Ken dus de vrucht-n aan dt-n boom, zobals het gezond verstand en het Evangelie u leert. — Oordeel over het beginsel naar de afgrijselijke gevolgen.... En durf dan nog te zeggen: //Met den dood houdt alles op 1quot; We weten nu wat dat wil zeggen....
III.
Strijdig met het gezond verstand, is het materialisme ook in strijd met het algemeen en onverzettelijk gevoelen van alle menschen. Overal en altijd heeft men aan een toekomstig leven geloofd. Overal en altijd heeft de onrechtvaardig vervolgde onschuldige, de ongelukkige brave jnensch in een ander leven de rechtvaardigheid en het geluk verwacht, die hem op aarde geweigerd werden; overal en altijd heeft men geloofd in een God, wreker der ongestrafte misdaad!....
Overal en altijd eindelijk, heeft men voorde dooden gebeden, heeft men gehoopt aan gene
37
28 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
zijde van het graf, in eene betere wereld, degenen terug te vinden, die men had bemind,
,/Waarom weent gij?quot; zeide Bernardin de Saint Pierre op zijn sterfbed aan zijne vrouw en aan zijne kinderen. //Hetgeen gij in mij bemint, zal
altijd leven..... Het is slechts eene tijdelijke
scheiding; maakt haar niet zoo smartvol!... Ik gevoel dd ik de aarde 'et laat, niet hei leven 1quot;
Ziedaar de stem des gewetens, ziedaar de zoete, de troostrijke stem der waarheid.
Dat is ook het plechtig woord van het Christendom. Het doet ons het tegenwoordig leven beschouwen als eene voorbijgaunde beproeving die de goede God met een eeuwig geluk zal bekroonen. Het wekt ons op, om dat geluk te verdienen door de opoffering en de getrouwe vervulling onzer plichten. Wanneer zijn laatste uur heeft geslagen, dan beveelt de christen met vertrouwen zijne ziel in de handen van zijnen God, en op een zuiver, heilig en kalm leven volgt eene eeuwigheid van vreugde!
Verre van ons dan, dat bedroevende materialisme, hetwelk ons zulke verhevene verwachtingen zou willen ontrooven! Verre van ons die leugens welke het lichaam verlagen, alles vernielen wat goed, eerbiedwaardig, zoet op aarde is!
Verre van ons de leer, die aan den lijdenden en weenenden arme, aan de onderdrukte onschuld de wanhoop alleen ten deel wil laten !
Het menschelijk geweten werpt die leer met verachting van zich af!
tegen den godsdienst.
IV.
Het toeval bestuurt alles, anders zou er niet ,?lt; zooveel wanorde op aarde zün. Wat zijn er niet pi veel nuttelooze, onvolmaakte, slechte zaken ! v ü Het is duidelijk dat God zich niet met ons bo-'. moeit.
antav. Indien een onwetende, die niet kan ia? lezen, een deel van Corneille of van Eacine opende en zoovele onbekende, op duizend ver-
scheidene wijzen gerangschikte letters zag, soms w acht te samen, soms zes, nu eens drie, dan Tji weder zeven of twee, om woorden samen te , ï: stellen; indien hij verscheidene regels zsg, die' ' elkander volgen, deze aan het begin, die aan het einde van eene bladzijde ; verschillende bladen, gerangschikt, het een aan het hoofd, het andere in het midden, het derde aan het slot; indien hij bemerkte dat sommige plaatsen zijn wit gelaten, andere met letters bedekt; hier ;-f; hoofd-, daar kleine letters, enz.; indien hij, dat i alles ziende, waarvan bij niets begrijpt, vroeg waarom die letters, die bladen, die regels hier; en niet daar geplaatst zijn, waarom hetgeen in het begin Toorkomt niet in het midden of aan het einde staat; waarom bladzijde 20 niet bladzijde 5 is, enz., dan zou men hem zeggen:: «Vriend, een groot dichter, een man van geniep heeft dat zóó geschikt, om zijne gedachten uit te drukken, en als men de eene bladzijde vóór de andere plaatste, indien men niet slechts de regels, maar zelfs de woorden of de letters;'5: verwisselde, dan zou er wanorde ontstaan ini
' 30 ANrWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN,
i dit schoone boek, en het doel des schrijrers Ï1 vernietigd worden.quot;
En indien die domme menscli dan de rer-!: standi ge man wilde uithangen, en de orde Tan i dat boek wilde berispen ; als hij mocht zeggen : i maar mij dunkt toch, dat het veel beter ware i geweest, indien men al die letters die elkander i gelijken had bijeengebracht, de groote bij de groote, de kleine bij de kleine, dat het veel l schooner orde ware geweest indien men al de woorden even lang had gemaakt en met het-1 zelfde aantal letters samengesteld; waarom zijn ! 1 deze zoo kort, gene zoo lang ? enz. waarom i hier wit en daar niet ? dat alles is slecht ge-1 schikt, er is geen orde in; de man, die dat boek 1 gemaakt heeft, weet er niets van ; alles is dooreen , gehaspeld •— dan zouden wij hem antwoorden; i /, Weetniet, die gij zijt, gij zelve begrijpt er niets 1 van. Waren de zaken geschikt naar uw begrip, •I dan zou dat boek zin noch slot hebben. Iemand, ' die honderdmaal meer verstand bezit dan gij, heeft die schikking voorbereid en bereidt ze • altijd voor; en indien gij daarvoor goen reden ■ weet, wijt het dan alleen aan uwe domheid. I lt; Zoo handelen wij, als we Gods werken berispen. Wij aanschouwen zijn grcol ihtek, als wij den i blik op de wereld vestigen. Alle eeuwen zijn daarvan als 't ware de bladzijden, die elkander lt; volgen ; al de jaren zijn daarvan als 't ware de j regels, en al de verscheidene schepselen, van i den engel af, tot aan den mensch, tot aan de kleinste grashalmpjes en de nietigste zandkor-1 reltjes, zijn daarvan als 't ware de letters, elke op zijne eigene plaats geschikt door de hand
TEGEN DEN GODSDIENST.
Tan den grooten Zetter, die alleen zijne eeuwige gedachten en het geheel van ziju werk kent.
Vraagt gij waarom het eene schepsel volmaakter is dan het andere; waarom het eene hier en het andere daar geplaatst is; waarom het des winters koud en des zomers warm is; waarom het heden regende, en gisteren niet; waarom deze zijn fortuin maakt of verliest, ziek of gezond is; waarom dit jonge kind sterft en die grijsaard blijft leven; waarom de dood den weldadigen man wegneemt en niet dien boozen mensch, die niets dan kwaad doet? enz. — dan zal ik u antwoorden, dat een ontindig verstand, eene oueindije wijsheid, eene ontindig* rechtvaardigheid en goedheid de dingen zóó geregeld heeft, en dat zeer zeker alles in ordfi is, of-'schoon het ons anders toeschijnt.
Ik zal u antwoorden, dat men een werk niet goed kan beoordeelen, als meu het niet geheel kent; men moet het in zijn geheel en in zijne bijzonderheden kunnen omvatten, de middelen vergelijken met het einde dat ze moeten bereiken. Nu, welke mensch, welk wezen is ooit getreden in de eeuwige raadsbesluiten des Scheppers?
Dat zou vooral noodig zijn om de wijsheid en de rechtvaardigheid der Voorzienigheid te kunnen waardeeren, met betrekking tot de redelijke en vrije mènschen, bestemd tot een onsterfelijk leven, in staat om het goed en het kwaad te doen, in staat om te verdienen of niet te verdienen.
Somtijds schikt God zich naar onze zwakheid, en gewaardigt hij zich, reeds in dit leven, door
31
33 ANTWOOKDEN OP UE BEDENKINGEN
troostrijke of yreeselijke feiten zich te rechtvaardigen. Geen eeuw, waarin men niet dergelijke duidelijke uitwerkselen der goddelijke rechtvaardigheid of goedheid ziet; met eene helsche kunst verborgen misdaden worden ontdekt door de meeat onverwachte en buitengewone middelen; vermetele godslasteraars worden getroffen op het oogenblik zelf dat zij dien onzichtbaren God uitdagen, aan wien ze niet gelooven. — In ] 848 hield een goddelooze volksmenner in de nabijheid van Toulouse, gedurende de verkiezingen voor de Constitueerende Vergadering, eene aanspraak tot de kiezers van het platteland en trachtte in hun geest den eerbied voor den godsdienst, dien altijd zoo geduchten hinderpaal voor de ontwerpen der boozen, uit te dooven.
De redenaar viel alles aan, ontkende alles, tot lelfs het bestaan van God. — «Dat hij dan spreke,quot; riep hij uit, de vuist tegen den hemel opheffende, ;/dat hij spreke, indien hij mij hoort 1...quot;
Nauwelijks had hij dit gezegd, of zie, een verschrikkelijke bliksemschicht doorklieft delucht en werpt den godslasteraar te midden der ontstelde menigte neder. — Men dacht dat hij dood was; na twee uren kwam hij weder tot zijne kennis; ik betwijfel of hij in 't vervolg nog nieuwe bewijzen van Gods Voorzienigheid zal gevraagd hebben.
Een andere ellendeling, ongetwijfeld nog schuldiger, werd in 1849, in een dorpje bij Caen, nog vreeselijker gestraft. Het was op zondag, gedurende de mis. Die man bevond zich met een vriend in eene herberg dicht bij de kerk. Het luiden der klokken deed hem in woede ontbranden. Na duizend afschuwelijke lasteringen
tegen de godsdienst. 33
tegen de Godsdienst, tegen den priester, ten prooi aan eene soort van razernij, neemt hij zijn glas, en, opstaande, voor zijn medgezel en den herbergier, die hem te vergeefs tot bedaren wilden brengen : „Indien er een God bestaat, roept hij uit, dat hij dan eens trachte mij te beletten om mijn glas wijn uit te drinken!quot; — En hij valt op hetzelfde oogenblik ter aarde, getroffen door eene beroerte! — Men zou een tal van dergelijke voorbeelden van de goddelijke regtvaardigheid reeds in deze wereld kunnen aanhalen. Het zijn staaltjes, en als godspenningen der toekomstige regtvaardigheid.
God geeft ook onderpanden van zijne Voorzienigheid op de goeden. Hoeveel ellende werd niet tegen alle verwachting gelenigd! Hoe dikwijls ontdekt men niet, dat men der heilige goedheid Gods tot werktuig gediend heeft! De armen, en de christenen die de armen bijstaan, kunnen het zeggen. Hun leven, is de Voorzienigheid, zich vertoonende in werken; het is het levend bewijs der Voorzienigheid.
Waarom nu regtvaardigt God niet altijd op die wijze zijne regtvaardigheid, zijne goedheid, zijne heiligheid reeds in deze wereld ? — He reden daarvan is hoogst eenvoudig. Zij bestaat daarin, dat het tegenwoordig leven slechts de kiem, het begin van hetgeen ons betreft is, en dat de voltooijing van het werk Gods in ons, meer passend geplaatst is in de eeuwigheid; daar geraken wij eerst tot de volmaakte ont-' wikkeling van ons wezen. Die reden bestaat nog daarin, dat het tegenwoordige leven de tijd is van het geloof dat moet gelooven zonder te
34 antwookden op de bedenkingen
zien, dat moet geloovcn, zelfs onda- ks den schijn van liet tegendeel, hetgeen het weldra ontbloot zal zien, wanneer de slnijer zal opgeheven zijn.
Men moet de eeuwigheid nimmer uit het oog verliezen, wanneer men de menschelijke dingen moet beoordeelen. Zij herstelt op wonderbare wijze de schijnbare verwarring dezer wereld. — „Waarom, zeide men bij zich zeiven, straft Gon dien grooten schuldige niet ? Waarom wordt die booswicht overladen met voorspoed, en moet die brave man gebukt gaan onder zoovele, kwalen ? Hoe laat God zich daaraan dan toch gelegen liggen? Waar is zijne regtvaardighcid? Waar zijne wijsheid ? Waar zijne goedheid ?
De Eemcigheid legt dit geheim uit! Het was billijk en wijs om door den voorbijgaanden voorspoed der aarde het weinige goed te beloonen dat die goddelooze, die groote zondaar dien de Eeuwigheid moest straffen, gedaan had. En die regtvaardigen, die de wereld zoo ongelukkig waande, voldeden teregt door voorbijgaande wederwaardigheden de straf der geringe fouten die der menschelijke zwakheid ontglipt waren; de gelukzalige Eeuwigheid was de belooning voor hunne deugd!
Men moet al hetgeen den mensch, in deze wereld, overkomt, beoordeelen naar de maat der Eeuicigheid. Zonder dat, is het onmogelijk iets te begrijpen van de inzigten die God met ons heeft.
Hervormen wij derhalve voortaan onze zienswijze. Beoordeelen wij onzen grooten Eegter niet! — Gij noch ik, geloof mij gerust, zien zoo ver als hij.
Hetgeen hij doet, is wel gedaan, en, als hij het kwaad toelaat, dan geschiedt dit altijd om een grooter goed.
iegek de sodsdiekst.
Herinnert gij u den tuinman nit de fabel niet meer ?
Hij was in zijn tuin en zag cenc groote pompoen.-Mij dunkt, zeide hij, dat ik die vrucht anders zou geplaatst hebben en dat zij veel beter figuur zou maken aan dien grooten eikenboom, terwijl de eikel, die niet grooter is dan mijn pink, meer op zijne plaats zou wezen aan die plant. Hoe meer ik er over nadenk, hoe meer het mij toeschijnt dat God zich hier veryist heeft!
Het was een warme dag; de tuinman was vermoeid; hij legt zich ter ruste aan den voet van den eikenboom. Hij begon in te slapen, toen een eikel los geraakt, en, uit den hoogen boom op zijne neus valt. Onze tuinman, wordt met schrik wakker, slaakt cene kreet, ziet de oorzaak van zijn ongeval. O! O !, zegt hij, mijne neus bloedt! Wat zon mij wel overkomen zijn, indien die eikel een kaleb.as ware geweest! God heeft het niet gewild ; hij had ongetwijfeld gelijk. Ik begrijp nu wel waarom hij zóó en niet anders gedaan heeft. En de goddelijke wijsheid lovende, ging hij naar huis.
Doe even als die goede man; en, wel verre van de goddelijke Voorzieniglieid te ontkennen, wacht u wel van over haar te kingen.
De godsdienst is goed voor de vrouwen.
Antw. En waarom dan niet voor de mannen ?
Zij is waar, of ze is valsch. Is zij waar, dan is ze het evenzeer (en dus ook yocd) voor de mannen als voor de vrouwen. Is zij
36 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
valsch, dan is zij niet beter voor de vrouwen dan voor de mannen; want de leugen deugt voor niemand.
Ja, ongetwijfeld, „de Godsdienst is goed voor de vrouwenmaar ook, en volstrekt om dezelfde redenen, is zij goed voor de mannen.
De mannen hebben niet minder dan de vrouwen, hartstogten, dikwijls zeer hevige, te bestrijden; en evenzeer als de vrouwen, kunnen de mannen ze niet overwinnen, dan door de vrees en de liefde voor God , dan door de magtige middelen die de Godsdienst alleen hun verschaft.
Voor de mannen, evenzeer als voor de vrouwen, is het leven vol van moeijelijke en lastige pligten; pligten jegens God, pligten jegens de maatschappij , pligten jegens het huisgezin, pligten jegens zich zeiven.
De mannen moeten even als de vrouwen, God aanbidden en dienen, eene onsterfelijke ziel redden, ondeugden onderdrukken, deugden beoefenen , een hemel winnen, eene hel vermijden, een oordeel vreezen, zich tot een altijddreigenden dood voorbereiden.
Voor de mannen zoo goed als voor de vrouwen, is Jesus Christus aan het kruis gestorven, en zijne geboden zijn voor iedereen geschreven.
De Godsdienst is dus even goed voor de mannen als voor de vrouwen; en bestaat er
TEGEN DE GODSDIENSI. 37
een onderscheid, dan is het daarin gelegen, dat zij nog onmisbaarder is voor de mannen dan voor de vrouwen. De mannen toch zijn blootgesteld aan meer gevaren, zij kunnen het kwaad gemakkelijker doen, en zij zijn meer omgeven van kwade voorbeelden, voornamelijk met betrekking tot de slechte zeden, de onmatigheid en het verzuim der godsdienstpligten.
De Godsdienst is goed voor iedereen. Zij is vooral noodzakelijk voor degenen die zeggen dat ze niet voor hen gemaakt is. Hoe meer men haar noodig heeft, hoe minder men van haar wil weten.
VI.
Het is voldoende een braaf mensoh te zijn; dat is de beste godsdienst, dat is genoeg.
Antw. Ja wel, om niet gehangen te worden , maar volstrekt niet om in den hemel te komen. — Ja, voor de menschen ; neen, voor God , den oppersten Eegter.
„Het is voldoende een braaf mensck te zijnquot; zegt gij. — Het zij zoo; maar laten wij elkander eens goed verstaan. Wat noemt ge een braaf menseli ? — Het komt mij voor dat dit woord zeer rekbaar, zeer gemakkelijk is, ieders smaak kan voldoen.
Neem daarvan eens de proef. Vraag eens aan dien losbandigen jongeling, of men, met het meer dan ligtzinnig leven dat hij leidt, een braaf mensch kan wezen ? — „Kunt gij dat
3S ANTWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN
vragen ! zal Uij antwoorden; de dwaasheden der jeugd beletten volstrekt niet, dat men een braaf menseh is. Ik beweer ten minste liet te wezen; en ik zon wel eens willen zien dat iemand mij dien sclioouen titel zou durven betwisten!quot;
Vraag vervolgens aan dien koopman, die stoffen van mindere kwaliteit koopt en ze vervolgens verkoopt als of ze van de eerste kwaliteit waren; aan dien werkman die, wanneer men hem bij dagloon en betaalt, de helft min dei-arbeidt dan wanneer hij op het stnk werkt; aan dien patroon, die misbruik maakt van de dure tijden, om zijnen arbeiders de noodzakelijke rust van den zondag te ontrooven; vraag hun of hetgeen ze doen hun belet brave lieden te zijn ? En geen hunner zal aarzelen u te antwoorden dat hij een braaf man is, en dat die kleine streken, die handigheid niets ter zake afdoen.
Vraag ook aan dien doorbrenger, of zijne verkwisting, aan dien grijsaard, of zijne sehan-delijke gierigheid, aan dien kroegloopcr, of zijne dronkenschap, hun hunne braafheid doen verliezen ? En iedereen zal verschooning vragen voor zijn gelicfkoosden hartstogt, en verklaren dat hij een braaf, een zeer braaf menseh is !
Derhalve, volgens de bekentenis zelve der brave lieden van welke hier sprake is, kan een lichtmis, een bedrieger, een dronkaard, een gierigaard, een woekeraar, een verkwister, een losbol, een braaf menseh zijn, en niemand kan hem dien titel betwisten, als hij maar geen geld gestolen of geen moord begaan heeft.
Wel, die nieuwe zedeleer is al zeer gemakkelijk ! M wie niets uitstaande heeft met het
tj5gbn de godsdienst.
geregtsliof, zul geen rekenschap aan God behoeven te geven. — Voortaan zal men de lieden niet naar het hart, maar naar den schouder moeten beoordeelen; en ieder die geen brandmerk draagt, zal geacht worden goed te zijn voor den Hemel!
En gij noemt dat de godsdienst van den braven man ! — En gij beweert dat het uwe godsdienst is ? dat het de beste godsdienst is ? ecne godsdienst welke alles veroorlooft, behalve diefstal en manslag ! Kom, kom, dat meent go niet! Dat is het kwaad goed noemen, dat is cene afschuwelijke leer, dat is geen godsdienst.
„Maar, zegt gij, dan versta ik ouder braaf man, meer dan men gewoonlijk daaronder begrijpt. Ik noem een braai' man dengene, die goed al zijne plu/ten vervult, die het goed doet en liet kwaad vermijdt.
En ik antwoord u dan cn verzeker u, steunende op de ondervinding, dat. indien gij zijt wat gij zegt te zijn, zonder de magtige hulp der godsdienst, gij het achtste wonder der wereld zijt; maar ik wed honderd tegen een dat gij het niet zijt.
Gij zidt mij toch niet willen wijs maken, dat gij geen hartstogten, geen ongeregelde neigingen hebt; ieder mensch heeft er, en velen. —■ Indien gij derhalve geneigd zijt tot losbandigheid, tot gulzigheid, tot zingenot, wie zal u dan in toom houden? —- Indien gij overhelt tot toorn, tot luiheid, tot hoogmoed, wie zal die hartstogten beheerschen ? Wie zal uwen arm tegenhouden ? Wie zal uwe tong bedwingen ? Zal liet de vreeze Gods zijn ? Maar daarvan is
39
40 AurwOORDEN OP DE BEDEKKINGEN
geen sprake in die godsdienst van den braven man. — De stem der rede ? Maar wij weten hoeveel men op de rede kan rekenen als zij in strijd is met een hevigen hartstogt. — Wat dan? In waarheid, er blijft niets over dan de vrees voor de policie, voor de gewapende magt. Welk eene edele godsdienst, niet waar ? .... Ik maak er u mijn compliment over. — Ik houd meer van de mijne.
De christelijke godsdienst alleen levert krachtdadige geneesmiddelen op voor onze hartstog-ten, en bezit een voldoenden breidel voor hunne opwellingen. Wilt gij niet aannemen dat een mensch niet kan zondigen, dat hij een engel is (en dat is niet zoo), dan moet gij noodwendig besluiten, dat wij, zonder de krachtige hulpmiddelen welke het christendom ons geeft, niet aanhoudend . getrouw hunnen zijn aan al de groote pligten, zonder wier vervulling men niet een wezenlijk braaf mensch han zijn.
Buiten het christendom, kunnen wij vooral ze niet vervullen met die opregtheid van meening, welke er de geheele zedelijke schoonheid van uitmaakt.
De deugdzaamste christenen (zoo groot is die mensehelijke zwakheid waarvan gij beweert vrij te zijn!) komen zelve dikwijls aan hunne pligten te kort, ondanks de bovennatuurlijke kracht welke zij uit het geloof putten. En gij, die dezen alvermogenden breidel niet bezit, gij, die zijt blootgesteld aan duizend gevaren der wereld, zoudt gij willen beweren altoos getrouw te zijn ?
Ik verzeker het ten stelligste, hij die, zonder christen te zijn, zich een braaf man noemt (in den zin, dien wij zoo even hebben aangegeven)
TEG£N ÖE GODSDIENST. 41
bedriegt zich zeer, of hij spreekt tegen zijn geweten.
III.
Maar ik ga verder. Zelfs ai zag ik u uwe pligten van. burger, van vader, van eclitgenoot, van zoon, van vriend, kortom al de pligten die den braven man naar de wereld uitmaken, volkomen goed vervullen, dan zou ik nog zeggen: „Dat is niet voldoende !quot;
Neen, dat is niet voldoende, — Waarom dan? — Omdat er een God bestaat, die in de Hemelen heerscht, die u geschapen heeft, die u in het leven houdt, die u tot zich roept, die u eene bepaalde wet voorschrijft, welke niemand ter wereld mag ter zijde stollen. — Omdat gij jegens dien God bepaalde pligten van aanbidding, van dankzegging, van gebed hebt, die even gestreng, even noodzakelijk, en zelfs wezenlijk minder aan verjaring onderworpen zijn, dan uwe pligten jegens uwe naasten.
Kan een ondankbare, een weerspannige zeggen: „Ik ben goed; ik heb mij niets te verwijten?quot; Voorzeker, neen! — Welnu, gij zijt een ondankbare, een weerspannige, gij, brave man naar de wereld, die den goeden God vergeet ! — Hij is uw Vader; gij zijt hem het aanzijn, het leven, het verstand, de zedelijke waardigheid, de gezondheid, uwe goederen, alles verschuldigd; hij heeft de w ereld om uwentwil geschapen, voor nw nut, voor uw genoegen. — Hij zelve heeft u zijne wet geleerd; hij heeft u verlost. Hij bereidt u in den Hemel een onuitsprekelijk geluk voor. — Hij is uw Heer; hij is uw Meester; hij zegent u; hij vergeeft u; hij bemint u; hij wacht u!
'2
42 ANTWOORD EK Of BE BEDENKINGEN
En gij, wat geeft gij hem van uwen kant ? Welke liefde, welke eerbied, welke hulde ? Gij pluist koeltjes en haarfijn de voorwendsels uit welke zijne vijanden uitvinden, om u aan zijne dienst te onttrekken. Welligt hebt gij alleen schimp, haat, verachting veil voor al wat tot zijne eeredienst betrekking heeft! Gij bidt hem niet. Gij aanbidt hem niet. Gij steekt den draak met het geloof aan zijn woord, met de naleving zijner wetten.
Ondankbare! — En gij hebt u zelve niets te verwijten? En gij vervult al meepligtm?....
Geloof mij, bedrieg u zeiven niet langer! Waartoe dient het zich zeiven te misleiden ? Waartoe zal men zich zclven ontveinzen dat men ongelijk heeft ?
Erkennen wij veeleer dat het juk der godsdienst, dat is het juk van den pligt, ons verschrikt heeft, en dat wij die godsdienst van den braven man hebben uitgevonden, om ons niet al te schaamteloos van dien last te ontslaan.
Niet slechts is die godsdienst niet voldoende, maar, om u de waarheid te zeggen, het is uiet anders dan eene holle, zinledige klank, welke geen ander doel heeft dan om, in de oogen der wereld en in onze eigene oogen, wanordelijkheden, zwakheden te bewimpelen, waarvoor de beoefening van het Christendom het eenig geneesmiddel is.
Mijue godsdienst bestaat in anderen goed te doen.
Antw. Opperbest. Hetzelfde beveelt de christelijke godsdienst ons met den meesten aandrang; zij gaat zelfs zoo ver van dien
TEGEN DE GODSDIENST.
pligt gelijk te stellen met den grooten en voornaamsten pligt om God te beminnen; „Grij zult, zegt zij ons, den Heer uwen God beminnen uit geheel uw hart, dat is het eerste gebod. En het tweede, dat aan het eerste gelijk is, luidt; gij zult uwen naaste liefhebben, als u zeiven.quot;
Dat zijn de eigen woorden van Jesus Christus , (Ev. volgens Matthasus, hoofdstuk 22) ; maar hij voegt er iets bij, waarop gij geen acht slaat. „Aan deze twee geloden hangt de geheele wet.quot;
Gij, wiens godsdienst, zoo als ge zegt, alleen bestaat in anderen goed te doen, gij stelt een der geboden ter zijde, het voornaamste , het gebod dat, gewoonlijk, het andere doet ontstaan, dat het ontwikkelt, het voedt, het tot den heldenmoed doet opklimmen , het gebod dat het alleen verheft tot een godsdieiisty\\gt\ het gebod van de liefde Gods en van de verpligting om hem te dienen.
Men moet zijne heide beenen hebben om te loopen, is het niet waar ? Eveneens moet men om zijne bestemming op aarde te vervullen en in den hemel te komen, de heide groote geboden beoefenen:
1°. Gij zult uwen God beminnen.
2quot;. Gij zult uwe broeders gelijk u zei ven beminnen.
Het tweede gebeurt dan ook zeer zeldzaam , waar het eerste geen plaats vindt; de
43
44 ANTWOORDEN OP l)t ij EDEN KING EN
ondervinding van negentien eeuwen is daar, om het te getuigen. De christenen, die de liefde tot hunne naasten doen steunen op de liefde tot God , zijn de eenigen die waarlijk, werkdadig, zuiver en aanhoudend beminnen.
Wie zijn de grootste weldoeners der lijdende menschheid geweest'? Heiligen, dat is menschen, brandende van liefde tot God.
Om er slechts een te noemen onder allen , den heiligen Vincentim van Paulo, dien held der broederliefde, dien vader van al de ongelukkiger., die nog wèl doet over de gansche aarde; door middel der liefdewerken door hem gesticht! Wie was de heilige Vincentins van Paulo? Een priester, een man der Kerk! Waaraan ontleende hij die verwonderlijke liefde jegens zijne evennaasten ? Aan de liefde Gods , aan de beoefening der godsdienst van Jesus Christus.
Welke instellingen van weldadigheid bloeijen het meest (om niet te zeggen bloeijen alleen) ? Welke dier instellingen leven, ontwikkelen zich, blijven bestaan door alle eeuwen? Die welke de Kerk sticht; die, welke berusten op eene godsdienstige gedachte; die, welke gekroond zijn met het kruis van Jesus Christus.
Wie heeft de gasthuizen gesticht? De Kerk.
Wie heeft gedurende alle tijden zich aangetrokken, en trekt zich nog heden ten dage
TEGEN DE GODSDIENST 48
aan, ondanks de belemmeringen die blinde regeringen haar in den weg stellen, al de ellenden, hetzij van de ziel, hetzij van het ligchaam, hetzij van de kindschheid, hetzij van den mannelijken leeftijd, hetzij van den ouderdom ? De Kerk.
Wie heeft, ten einde elke dier ellenden te lenigen, godsdienstige orden van mannen of van vrouwen gesticht, bezig, de eenen met de kleine verlatene kinderen, de anderen met de opvoeding der armen, de derden met de verzorging der zieken, dezen met de verzorging der krankzinnigen, genen met de vrijkooping der gevangenen, met het verlee-nen van gastvrijheid aan de reizigers, enz., enz.! De Kerk, en de Kerk alleen.
Zij is het, die de rneest volmaakte liefde voor de menschheid voortbrengt; zij is het die de liefdezuster even als den missionnaris en den monnik van den St. Bernard vormt! — Altijd de liefde G-ods , als de heohtste grondslag van de liefde der menschen.
In onze dagen, spreekt men, meer dan ooit, veel van mensohlievendheid, van broederschap , van liefde voor de armen. Men bouwt stelsels; fraaije woorden kosten niets ; men maakt boeken en houdt redevoeringen. Waarom heeft dat alles zoo weinig goed gevolg ? Omdat de godsdienst die pogingen niet levend maakt. Een uitwerksel kan niet bestaan zonder zijne oorzaak ; de oorzaak, het vruchtbaarste begin-
46 ANTWOOKDEN 01' DE BEDEKKINGEN
sel der broederliefde, is de goddelijke liefde of de liefde tot God.
Wantrouw derhalve die fraaije stelsels van broederschap, welke de godsdienst er buiten laten. Buiten onzen Heer Jezus Christus, bestaat er geen werkdaclige, zuivere, heelde en duurzame menschenliefde.
De godsdienst zou beter doen van wat minder over het toekomstig leven te spreken. zich wat meer te bemoeiien met het tegenwoordig leven, en de ellende daaruit weg te nemen.
Antw. De Grodsdienst spreekt veel over het andere leven, omdat het andere leven eeuwig, en daarom van een onmetelijk gewigt is, en wel verdient dat men zich daarmede nog meer bezig houdt, dan met dit leven. Daar wordt iraoters voor altijd die groote vraag van geluk of van ongeluk beslist; op de aarde bereiden wij die oplossing slechts voor.
Maar al spreekt zij veel over het eeuwig leven, dan past de Godsdienst er wel op, dat zij het leven op deze aarde niet veronachtzaamt. Zij heeft het oog gevestigd op al de belangen van den mensch, op zijne ziel, op zijn ligchaam, opzijn voorbijgaand, op zijn toekomstig en onveranderlijk leven; zij vergeet niets.
Indien zij de ellende niet geheel en al wegneemt, dan heeft het deze reden: dat de ellende niet weggenomen kan wokden ; — en de ellende kan niet worden weggenomen.
TEGEN DE GODSDIENSI.
omdat de oorzaken die haar voortbrengen, niet kunnen worden weggeruimd.
De eerste dier oorzaken is de ongelijkheid van de ligchamelijke krachten, van de gezondheid, van de talenten, van het verstand, van de hedriivigheid onder de men-schen: — Indien ik, ten gevolge van een toeval, of eenvoudig door ouderdom, de noodige kracht verlies om mijne betrekking te vervullen, zal ik dan niet tot armoede vervallen ? — Indien ik, ondanks mijne pogingen, zoo onbekwaam ben, dat ik minder goed arbeid dan mijne mededingers, zullen mijne kalanten zich dan niet bij voorkeur wenden tot de meer bekwamen; en zal ik dan niet tot armoede vervallen ?— En evenwel, wie is er die u kan waarborgen voor ziekte, toevallen, ouderdom ? Wie kan verstand geven aan dengene die het niet bezit ? Wie kan de menschen gelijk maken in kracht, in verstand, in goeden wil . Ziedaar dus eene zeer vruchtbare oorzaak van ellende, die de Godsdienst zelfs bij geen mogelijkheid kan wegnemen.
De tweede oorzaak der ellende, niet minder groot dan de andere, zijn de ondeugden onzer arme natuur, bedorven dooide zonde; de luiheid, de losbandigheid, de dronkenschap, de liefde tot vermaak, de wraak, de hoogmoed, enz.
Hoe vele armen zijn ongelukkig door hunne schvM? Negentien op twintig. Zij
47
48 ANTWOOBDEN OP DE JSEDEKKINGEK
beschuldigen God en zouden niemand anders dan zich zeiven moeten beschuldigen. De goede armen vinden spoedig hulp; God en de vrienden der armen verlaten hen nooit!
De armoede is , even als de ziekte en de dood, de straf der zonde. Het is onmogelijk haar weg te nemen, want het is onmogelijk de erfzonde weg te nemen, die een voldongen feit is, en den mensch onzondigbaar temaken. — Maar het is mogelijk, en de Godsdienst doet dat op bewonderenswaardige wijze, om de ellende te verminderen, haar te lenigen, te verzachten, dragelijk te maken, haar eindelijk te heiligen.
De Godsdienst vereert in ons ligchaam ' den tempel dier onsterfelijke ziel, welke zelve de levende tempel Gods is. Zij geeft zich moeite om al de smarten van dien tempel te genezen, zelfs te voorkomen, door die duizende instellingen van liefdadigheid , die godshuizen van allerlei aard, welke de christenwereld bedekken.
Overal waar naar hare stem geluisterd wordt, wordt de rijke de vriend, de broeder, dikwijls de dienaar van den arme. Hij stort met vreugde zijn overvloed in den schoot der ongelukkigen uit. De arme, op zijne beurt, leert hoopen. Hij leert in de school van Jesus Christus geduldig verdragen, en soms gaat hij zoover van het lijden te beminnen, hetwelk hij weet in de aanbiddelijke raadsbesluiten zijns
ÏEGEK DE GODSDIENST.
hemelschen Vaders bestemd te zijn, om zijne getrouwheid te beproeven, om hem y te zuiveren van zijne fouten, om hem meer
j gelijkvormig te maken aan zijn armen en
gekruisten Verlosser, om hem onuitsprekelijke schatten van geluk in het eeuwige
vaderland te doen opeenstapelen!____ Hoe
veel goede armen heb ik Gtod niet zien bedanken voor hun lijden, zich zien verheugen over hunne ontberingen.
De G-odsdienst doet derhalve hetgeen zij moet doen , wanneer zij zich met ons in dit leven bezig houdt, en wanneer zij zich nog meer laat gelegen liggen aan het toekomstig leven.
Niemand kan zich over haar beklagen. Dat de rijken goede, en daardoor liefde-rijke christenen worden; dat de armen goede , en daardoor geduldige christenen worden; daarin is het gansche geheim opgesloten.
Men moet van het leven genieten; men moet zich zeiven goede dagen bezorgen: want God heeft ons alleen kunnen scheppen om ons gelukkig te maken.
Antw. O ja! Groi) heeft ons in zijne goedheid alleen geschapen om ons gelukkig te maken! Maar de groote vraag is, dat wij ons niet vergissen omtrent het geluk.
Gij tracht gelukkig te zijn. Gij hebt gelijk. Maar pas op dat gij u niet vergist in de keus der middelen! Verschillende
49
50 ANIWOOiUJJiM or DE BEDESKiNGEK
wegen zijn u geopend; één weg alleen is de
ware.....wee dengene die den verkeerden
weg inslaat!!!...
Meer dan ooit vervalt men in onzen tijd in die dwaling; want nimmer werd, dunkt mij, de wereld in dit opzigt met meer leugenachtige leerstellingen overstroomd.— Schuldige of dwalende lieden verspreiden heinde en ver, en door de duizende middelen die de pers aan dè hand geeft, leerstellingen, welke al de hartstögten streelen, en daardoor gemakkelijk ingang vinden in den geest der bevolking.
Zij willen ons overtuigen dat wij slechts op aarde zijn om te genieten; dat de verwachtingen van het toekomstig leven hersenschimmen zijn; dat het geluk bestaat in den stoffelijken voorspoed, in het geld en in de genietingen die het verschaft.— Dat is de leer van het vermaak.
Ziedaar de leer die tegenwoordig tracht de bovenhand te verkrijgen op het christendom en die poogt het geluk stoffelijk te maken. — In de laatst vorige eeuw noemde men het philosophie; heden ten dage bestempelt men het met den naam van SOCIALISME.
Ik zal u de beleediging niet aandoen van u te bewijzen, dat het geluk dat het genot oplevert verlagend is. Dat springt in het oog. Het vernietigd al hetgeen ons onderscheidt van de beesten, het goede.
TEGEN DE GODSDIENST. 51
de deugd, de christelijke liefde, de zedelijke orde. De mensch verschilt niet meer van zynen hond dan door het vel en het gezigt; het geluk is hetzelfde voor den een even als voor den andere, de voldoening van al zijne neigingen, het zingenot!
Maar men is niet genoeg overtuigd, en daarom wil ik er de aandacht op vestigen, van de praktische onmogelijkheid der socialistische leer, de ongerijmdheid van het algemeen geluk dat zij predikt.
Ik zou u met den vinger willen doen aanraken hare volstrekte tegenstrijdigheid met de natuur der dingen, met de bestaande feiten, die niemand kan veranderen j u overtuigen dat zij niets is dan eene droom, eene gevaarlijke en belagchelijke utopie, en dat niets schuilt achter de groote woorden waarmede zij zich optooit.
Indien er een bekend feit bestaat, even helder als hel zonnelicht, dan is het voorzeker , de treurige noodzakelijkheid waarin wij ons allen bevinden om te lijden en te sterven, dat is de toestand van alle men-schen op deze aarde; dat is de staat waarin ik mij bevind, waarin gij zijt, waarin onze voorvaders geleefd hebben, waarin onze kinderen zich zullen geplaatst zien, waaraan geen menschelijke magt ons kan onttrekken.
Zijn er niet op deze wereld, ik vraag het u, en zullen er niet altijd, altijd en nog
52 ANTWOORDEK Ol' DE IsKDENKISGKN
eens altijd ziekten , wederwaardigheden, smarten bestaan ? Zijn er niet en zullen er niet altijd zijn weduwen en weezen ? troos-telooze moeders die bij de ledige wieg van haar kindje weenen ?____
Zijn er niet en zullen er niet altijd zijn tegenstrijdige karakters, hotsingen van den eenen wil tegen den andere, zeer groote teleurstellingen ?
Niets zal dien staat van zaken kunnen veranderen ? Zul eau nieuwe inrigting der maatscJiappij, welke ook, voorkomen dat wij ziekten hehben, dat wij lijden ondergaan ; — zal zij verkoudheden , de koorts, het voeteuvel, de cholera verhinderen ? Zal zij beletten dat; wij degenen verliezen die wij beminnen ? Zal zij de zoo onaangename afwijkingen in de weersgesteldheid der jaargetijden, de strenge winterkoude, de brandende zomerhitte beletten ?. Zal zij beletten dat de mensch ondeugden heeft ? hoogmoed, baatzuchtigheid, toorn, haat ? Zal zij hem vooral beletten te derven?
Bestaat dat alles of bestaat het niet ? En is het niet even zeker dat het hestaai, als het zeker is dat het altijd zal hestaan ? Men zou zijn verstand verloren moeten hebben om het te ontkennen.
En wat wordt, eilieve, bij het bestaan van dat feit, wat wordt, te midden van zoovele onvermijdelijke kwalen, dat ongestoord genot. dat volmaakt aardsche oe-
TEGEN DE GODSDIEKST.
luk,hetwelk het Socialisme ons belooft?— Zie, daar nadert de ziekte, het verdriet, de dood, en het wordt vernietigd !... En die vreeselijke vijanden staan altijd voor de deur.
Derhalve is uw Communisme, uw Socialisme (noem het zoo als het u zal helieven) een droom, eene ij dele utopie, tegenstrijdig met de natuur der dingen.
Derhalve bedriegt het zich zeiven of het bedriegt mij, als het mij de rust van het geluk op aarde belooft, waar ze niet bestaan kan, en wanneer het die doet bestaan in een onmogelijken staat van genot.
Derhalve moet ik het geluk elders zoeken ; want ergens bestaat het, dat weet ik; de wijsheid, de goedheid, de almagt Gods strekken mij daartoe tot zekeren waarborg ?....
Waar dan ? — Daar, waar het Christendom het mij aantoont;- in hiem op aarde , in volkomenheid in den hemel.
Het Christendom, van zijn kant, komt volkomen overeen met het groote feit van onzen sterfelijken toestand. Het legt ons het vreeselijk vraagstuk van het lijden en van het geluk uit.
Het neemt den mensch geheel en al en zoo als hij is; het neemt wezenlijke feiten in aanmerking, die het Socialisme ontkent (de oorspronkelijke staat van verval, de veroordeeling tot boete, de verlossing door
53
S4 ANTWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN
Jesus Chiustus , de noodzakelijkheid om den Zaligmaker na te volgen, ten einde deel te hebben aan zijne verlossing, het eeuwige leven dat ons wacht, enz.) Het redeneert niet in de lucht, zoo als het Socialisme , en op hersenschimmige onderstellingen.
Het Socialisme ziet slechts in ons de schors, het vergeet de pit, de ziel. — Het Christendom vergeet de schors, het lig-chaam geenszins, maar het ziet ook de pit, en vindt dat de pit nog beter is dan de schors.
— Het brengt alles terug tot de ziel, tot de eeuwigheid, tot God.
Door eene even zachte als magtige werking, zuivert het de ziel langzamerhand van haren hoogmoed, van hare eigenbaat, van hare begeerlijkheden, van hare buitensporigheden , kortom van al hare ondeugden 1 en het dringt aldus door tot den diepsten wortel van de meeste dier kwalen, welke wij zoo even opnoemden. En inderdaad, onze ongelukken komen bijna altijd voort uit onze hartstogten; en het christendom stilt en onderdrukt die hartstogten, houdt ze in bedwang.
Het geeft aan ons hart die vreugde, dien zoeten vrede, welken de zuiverheid van het geweten voortbrengt.
Het geloof wijst ons duidelijk den weg aan die tot het geluk voert; de hoop en de
TEGEN DB GODSDIENST. 55
liefde doen ons dien weg bewandelen, en maken het juk van den plicht zacht, beminnelijk.
Indien het zooveel voor de ziel doet, het Christendom, wij hebben het gezegd, vergeet het ligcïiaam niet. Wij hebben reeds gezien hoeveel zorgen het daarvoor draagt.
Het houdt zich daarmede niet bezig, als ware het ligchaam het voornaamste en de meester (dat zou eene wanordelijkheid zijn), maar als het aanhangsel en de medgezel. Het bewaart het door de matigheid en de kuischheid, het heiligt het door de uitwendige eeredienst, door het ontvangen dei-Sacramenten, en vooral doo:: cl2 quot;ereeniging met het heilig ligchaam van Jesus Christus in de Eucharistie.
Het ontvangt zijn laatsten snik, het vergezelt het met eer tot aan zijne laatste woonplaats; en, daar zelfs, zegt het Christendom aan het ligchaam nog niet een eeuwig vaarwel!.... Het weet dat eenmaal, dat christelijk ligchaam, gelouterd door het doopsel des doods, glansrijk uit zijne asch zal opstaan, zal verrijzen in de heerlijkheid , zal vereenigd worden met zijne ziel, en met haar in het paradijs, onuitsprekelijke genietingen zal smaken ! ... .
Ziedaar het Christendom.
Het kent, belooft, geeft het geluk.
Het geeft op aarde wat mogelijk is op
56 ANTWOORDEN OP DB BEDENKINGEN
aarde. Geeft het niet alles, dan is dat een gevolg daarvan, dat op deze wereld niet alles moet en kan gegeven worden.
Het ondersteunt zijne belofte met de onwedersprekelijkste bewijzen. Wat hij nog niet heeft, de christen weet, is zekek dat hij het eenmaal zal hebben.
Daarom is iedere ware christen gelukkig.
Er zijn verdrietelijkheden, smarten.....
Het is onmogelijk die niet te gevoelen, maar zijn hart is nooit ledig, altijd kalm en tevreden.
Behandelt het Socialisme ook zóó de arme verdwaalden, die het door zijne hersenschimmen in slaap wiegt? Het belooft wat geene menschelijke magt kan geven;
het belooft het onmogelijke..... Het heeft
geen andere bewijzen dan de vermetele bevestiging van zijne hoofden; en kunnen dan die hoofden zooveel vertrouwen inboezemen ?
„De wereld zal gelukkig zijn, zeggen zij, wanneer alles zal veranderd wezen.quot; — Ja; maar wanneer zal alles veranderd zijn ? — Indien, zoo als wij meenen het bewezen te hebben, die verandering strijdig is met de natuur der dingen, dan loopt de wereld groot gevaar om het geluk nooit te kennen.
Het Socialisme doet even als die gas-conjer pruikenmaker die op zijn uithangbord schreef;
Morgen, scheert men hier voor niet.
TEGEN DE GODSDIENST, S7
Morgen moest altijd morgen blijven; en heden kwam nooit.
Het Socialisme wil de belooning zonder den arbeid; de christen wil de belooning na den arbeid.
Het Socialisme spreekt als de slechte arbeiders, de christen als de goede. Daarom neemt iedere straatslijper, iedere luijaard de leer van het Socialisme gaarne aan, en sluit hij instinktmatig de ooren voor de stem der Godsdienst.
Dat ons land zich derhalve wachte voor die holle, maar verleidelijke beloften, waarmede zijne vijanden hunne dagbladen, hunne romans, hunne pamfletten opvullen.....
Dat het die beloften van de hand wijze, dat het, door zijne verachting, regt doe wedervaren aan de mannen , die zich niet schamen om hunnen broeders het onedele geluk der dieren, het zingenot voor te spiegelen.
Heffen wij het hoofd omhoog, doen wij ons ingesluimerd geloof weder ontwaken, worden wij weder christenen! Daarin ligt het hulpmiddel voor onze kwalen opgesloten. Leeren wij , even als onze voorvaders , de goddelijke lessen begrijpen, die de Gkoote Meestee ons omtrent het geluk heeft achtergelaten:
„Gelukkig, zegt hij, gelukkig de armen van geest, (dat wil zeggen degenen die onthecht zijn aan de brooze goederen der
llpf
;!! ïlgt;|
wïii li
v4$
■wl
|ü ' f
ilr
,-«v:
•li ?■?
'^V
IÉ
■i ■
■ 4
58 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
aarde); want hm is het rijk der Hemelen !
„Gelukkig zijn de zachtmoedig en en de vreedzamen; icant zij zullen hinderen Gods genoemd worden!
„Gelukkig zijn zij, d/ie weenen ; want zij zullen vertroost worden!
„Gelukkig zijn de harmhartigen; want zij zullen harm.hartigheid verwerven !
„Gelukkig zi]n de zuiveren vav harte; want zij zullen God zien!quot;
Onderrigten wij ons in, en doordringen wij ons van die kataolieke godsdienst, welke Frankrijk beeft voortgebragt! Doordringen wij daarvan ons verstand, ons hart, onze gewoonten, onze instellingen, onze wetten! Wij zullen dan het geluk hebben dat mogelijk is op deze wereld, en hei volmaakte geluk hier namaals!
Hij, die meer wil is een dwaas, die noch het een noch het andere zal genieten.
Br zijn geleerde en verstandige lieden die niet aan de Godsdienst gelooven.
Antw. Kan men daaruit eenige andere gevolgtrekking maken dan deze , dat het, om van God de gave des geloofs te verkrijgen, niet voldoende is wereldsche wetenschap of verstand te bezitten, maar dat men, daarenboven, een opregt, zuiver , nederig, goed gestemd hart moet bezitten, gereed om de offers te brengen welke de kennis der waarheid zal opleggen!
TEGEN DE GODSDIENST.
En dat nu ontbreekt aan het klein getal der ongodsdienstige geleerden:
1°. Zij zijn onverschillig of onwetend in zake van Godsdienst; verslonden in hunne wiskundige, sterrekundige, of natuurkundige studiën, denken ze niet aan God of aan hunne ziel. Met betrekking tot de Godsdienst , zijn ze weetnieten, en hun oordeel daarover heeft niet meer waarde dan het oordeel van een wiskundige over muziek of schilderkunst.
Er bestaan geleerden die onwetender zijn omtrent de Godsdienst, dan een kind van tien jaren dat de Cathecismus getrouw bijwoont.
2°. Of, en dit gebeurt menigvuldiger, die lieden zijn hoogmoedigen, welke God willen beoordeelen, met hem willen handelen als van gelijke tot gelijke, en zijn woord willen afmeten naar den omvang van hunne zwakke rede. De hoogmoed is de grootste van alle ondeugden. Daarom verwerpt men hen teregt als vermetelen, en beroofd van het licht dat alleen aan de eenvou-digen en nederigen van harte wordt gegeven. De goede God houdt niet van opstand.
3°. Of wel, en dit gebeurt nog meer en gaat, gewoonlijk, gepaard met twee andere ondeugden, — die geleerden hebben ondeugden, welke ze niet willen afleggen, en die zij weten dat onvereenigbaar zijn met de christelijke Godsdienst.
59
60 antwoorden op de bedenkingen
Wil men, daarenboven, het aantal en de waarde der getuigenis wegen, dan verdwijnt de nioeijelijkheid ten eenen-male.
Men kan aannemen, dat sedert achttien honderd jaren, onder de uitstekende mannen van iedere eeuw, er niet één ongeloovige op twintig is geweest.
En men kan nog aannemen, dat onder dit gering aantal ongeloovigen, de meerderheid niet standvastig is geweest in hare ongeloovigheid en dat die mannen zich, vóór dat ze stierven, in de armen dier Godsdienst wierpen, welke zij gelasterd hadden. — Zoo deden, onder anderen, verscheidene hoofden van de voltairiaansche school der laatste eeuw, Montesquieu, Buffon, La Harpe, enz.
Voltaire zelve, te Parijs ziek liggende, liet den pastoor van Saint-Sulpice roepen, een maand ongeveer vóór zijn dood. — Het gevaar ging voorhij, en met het gevaar, de vrees voor God. Maar een tweede krisis vond plaats; de vrienden van den goddelooze snelden toe..... Zijn geneesheer, die ooggetuige was, verklaart dat Voltaire op
nieuw de hulp der godsdienst inriep.....
maar ditmaal was het te vergeefs; men liet den priester niet tot den stervende naderen, die den laatsten adem uitblies in eene afgrijselijke wanhoop!
D''Alembert wilde ook biechten ; en het
TEGEN DE GODSDIENST.
werd hem, even als zijn meester, door de philosophen die zijn bed omringden, belet.— „Indien wij niet daar geweest waren, zeide een hunner, dan zou hij door de mand gevallen zijn even als de anderen!quot;
Welke zedelijke waarde hebben die mannen? en wat bewijst hunne ongodsdienstigheid, vooral indien gij hun tegenoverstelt het verlichte geloof der grootste geleerden , der verhevenste geniën, der meest eerbiedwaardige lieden, die op aarde verschenen zijn?
Het geloof, vergeet dat niet, legde hun, even als aan alle menschen, een onaange-namen dwang, slaafsche pligten op. De klaarblijkelijkheid alleen van de waarheid des Christendoms heeft hen tot onderwerping kunnen dwingen.
Zonder te spreken van die bewonderenswaardige leeraars die de Kerk de Kerkvaders noemt, en die bijna de eenige wijsgeeren, de eenige geleerden der vijftien eerste eeuwen waren, zoo als de heilige Athanasius, de heilige Ambrosius, de heilige Gregorius de Groote, de heilige Hieronymus, de heilige Augustinus, de heilige Bernardus, de heilige Thomas van Aquine (welligt de wondervolste mensch die immer bestaan heeft), hoeveel beroemde namen telt de Godsdienst niet op de lijst harer kinderen ?
Ruiger Bacon. Copernicus, Cartesius, Tas-
61
6i AUrwOOKDEN OP DB BEDENKIKGEX
cal, Malebranche , $Aguesseav , lamoignon, Mattheus Molé, Cujas, Domal, de Maistre,
de Bonald, enz.....onder de grootste wijs-
geeren, regtsgeleerden en geleerden der wereld.
Bosmet, Fénêlon, Bourdaloue, Mamllon, onder de groote kanselredenaars;
CorneiUe , Racine, Dante, ï'a-MO, Boileau, Chateaubriand, enz. onder de letterkundigen en de dichters.
En zijn onze militairen van grooten naam ook voor het meerendeel geen beroemde christenen ? Was Karei de Groote geen christen ? Bogen Godfried van Bouillon, Tancred, Bayard, du Guesclin, Jeanne (V Are, CrïlloH, Vauhan, Vülars, Catinat hun roemrijk hoofd, gekroond met de lauweren van duizende overwinningen, niet voor de Godsdienst? Hendrik IV, Lodewijk XIV, waren christenen. Twrenne was christen; hij had op den dag zei ven van zijn dood gecommuniceerd. — De groote Condé was christen. — En boven allen, de heilige Lodewijk, die ware held, die zoo beminnelijke en zoo volmaakte man , de roem van Frankrijk en tevens van de Kerk.
Iedereen kent de gevoelens van den grooten Napoleon betreffende het Christendom. Bedwelmd door zijne magt en zijne heersch-zucht, wijkte hij, ik weet het, grootelij ks af van de voorschriften en van de beoefening van de pligten der Godsdienst, maar altijd
TEGEK DE GODSDIENST.
behield hij het geloof aan en de eerbied voor de Godsdienst. „Ik ben christen, roomsch katholiek, zeide hij ; mijn zoon is het even als ik; ik zou zeer veel verdriet daarvan hebben indien mijn kleinzoon het niet mogt wezen.quot; — De grootste dienst die ik aan Frankrijk bewezen heb, voegde hij nog daarbij , is dat ik daar de katholieke Godsdienst hersteld heb. Waartoe zouden de menschen, zonder de Godsdienst gekomen zijn ? Zij zouden elkander vermoorden voor de schoonste vrouw of voor de grootsie peer!quot;
In zijne eenzaamheid, op St. Helena, begon hij het geloof zijner kindsche jaren te overwegen: en, in zijn verheven genie, oordeelde Napoleon, dat de katholieke Godsdienst waar en heilig is.
Hij vroeg aan de Godsdienst hare laatste troostmiddelen.
Hij liet een katholieken priester op St. Helena komen, en woonde de mis bij, die in zijne kamer gelezen werd. Hij beval zijn kok om op de onthoudingsdagen geen vleesch-spijzen op te disschen. Hij verbaasde zijne medeballingen door de kracht waarmede hij de grondwaarheden van het katholicisme verklaarde.
Op het punt van te sterven, zond hij de geneesheeren weg, deed den eerwaarden Heer Vignali, zijn aalmoezenier, komen, en sprak tot hem; „Ik geloof in God; ik ben geboren in de katholieke Godsdienst;
03
Ma mil ]ï'W ■Pl !bi
I'JH
'K ?;
H|
•'r' Ml 'iiS|
m
'Sr
1 f|
J
64 ANTWOORD EN OP DE BEDENKINGEN
ik wil de pligten vervullen die zij oplegt en de genademiddel en ontvangen die zij toedient......quot;
En de keizer biechtte, ontving de heilige Teerspijs en het H. Oliesel! — „Ik ben gelukkig dat ik mijne pligten vervuld heb, zeide hij aan den generaal Montholon. Ik wensch u toe, generaal, dat gij, op uw doodbed , hetzelfde geluk zult genieten......
Op den troon, heb ik de Godsdienst niet beoefend, omdat de magt demenschen bedwelmt. Maar ik heb altijd het geloof behouden ; het luiden der klokken doet mij genoegen, en het gezigt van een priester ontroert mij. — Ik zou dat alles geheim
willen houden; maar dat is zwakheid.....
Ik wil glorie aan God geven!....
Vervolgens beval hij dat men een altaar in het nabijgelegen vertrek zoude oprigten, om het Heilig Sakrament uit te stellen en het gebed van veertig uren te doen.
Zoo stierf Napoleon, als een christen.
Zijn wij niet bevreesd dat wij ons zullen bedriegen, met het voorbeeld voor oogen van zoovele groote mannen, wier aantal, wier kennis van de Godsdienst en vooral wier zedelijke waarde duizendmaal grooter zijn dan die van eenige lieden, die het Christendom miskenden.
De hoogmoed, — de ongeregelde neiging tot de wereldsche wetenschap die hen geheel verslond, — andere nog heviger en
TEGEN DE GODSDIENST.
schandelijker hartstogten, — zijn redenen genoeg om hnn ongeloof te verklaren; terwijl de waarheid der Godsdienst, wij herhalen het, alleen het voorhoofd der anderen heeft kunnen huigen , onder het heilig juk van het katholicisme!
De pastoors oefeuen een beroep uit, ze gelooven niet hetgeen zij prediken.
Antw. Hoe durft gij het zeggen? — De priesters van Jestjs Christus , bedriegers ! Hoe weet gij dat ? Hoe kunt gij in het binnenste hunner harten lezen of zij al dan niet gelooven in hun priesterschap ? Op den beschuldiger rust de pligt om zijne beschuldiging te bewijzen; bewijs die beschuldiging ; ik tart u daartoe uit.
Zult gij mij misschien, als bewij s, den naam van dezen of genen slechten priester voor de voeten werpen ?
Maar ziet gij dan niet dat de uitzondering den regel bevestigt ? Men zou een slechten priester niet opmerken, indien dezeergroote meerderheid niet heilig, zuiver en eerbiedwaardig ware.
Hetzelfde is waar van de katholieke Priesterschap, aan welke de goddeloosheid hier een onwillekeurig huldebewijs brengt.
Het is niet vreemd, dat er slechte priesters zijn. Herinner u dat er een Judas onder de Apostelen gevonden werd! — Even als de Apostelen, de eerste priesters,
65
ANTWOORDEN OF I)E BEDENKINGEN
den ongetrouwen Apostel verwierpen en niet verantwoordelijk waren voor zijne misdaad , zoo veroordeelt de Kerk met nog meer energie, met nog meer afschuw dan gij zelve het doet, de schuldige priesters, die hunne verhevene pligten niet nakomen ! Zij tracht hen eerst terug te brengen door zachtheid en vergiffenis: de priester heeft, even als de andere menschen, regt op barmhartigheid; maar indien zij zich niet verbeteren, indien zij den kwaden weg blijven bewandelen, dan verwijdert ze hen uit haren boezem- en spreekt over hen den banvloek uit.
De priesters, bedriegers! — En welk belang hebben zij er bij om u biecht te hooren, om u te berispen over uwe ondeugden, om uwe kinderen in de Grodsdienst te onderwijzen, om de armen te voeden, om dezen eenen raad, genen een troost, dien derde brood te geven ?
Zou men een halve cent van hunne karige bezoldiging, van hunne nog geringere toevallige inkomsten afnemen, indien zij het stilzwijgen bewaarden over wanordelijkheden welke in hunne parochiën geschieden, indien zij iedereen tot de heilige Sakramen-ten toelieten, zonder zich de moeite te geven om de gewetens te onderzoeken, indien zij hunne cathe cismus op de helft verkortten, enz. ? Welk belang hebben ze er dan bij om hunne bediening goed te vervullen ?
fifi
TEGEN DE GODSDIENST. 67
Neen, neen; de priester is niet hetgeen de goddeloozen wenschen dat hij zou zijn; en omdat zij dat wel weten, verfoeijen zij den priester. Zij zien in hem den Vertegenwoordiger van God die hunne ondeugden veroordeelt, den gezant van Jesus Christus dien zij lasteren en die hen zal oordeelen. Zij zien in hem eene personificatie van üie wet Gons, welke zij onophoudelijk schenden ; en omdat ze den Meestee niet willen, willen zij aijn Bedienaar ook niet.
De priesters zijn ledigloopers : waartoe dienen ze?
Aïitw. Om de zielen te redden! Is die bediening niet even goed als elke andere!
De werkman bearbeidt de stof; de Priester, daarentegen, bearbeidt de ziel. Zoozeer als de ziel boven de stof verheven is, zoozeer is het werk des Priesters verheven boven al de werkzaamheden der aarde.
De Priester vervolgt het groote verlossingswerk der wereld. Jesus Giuiistus, zijn God, en zijn voorbeeld, heeft het begonnen; zijne Priesters zetten zijn werk voort door alle eeuwen heen.
Op zijn voorbeeld, gaat de Priester voorbij, het goede doende. Hij is de man van allen; zijn hart, zijn tijd, zijne gezondheid , zijne zorgen, zijne beurs, zijn leven, behooren aan allen, vooral aan de kleinen, aan de kinderen, aan de armen, aan de ver-
68 AHTWOOKDEN OP DB BEDENKINGEK
latenen, aan degenen die weenen en geen vriend hebben.
Hij verwacht niets in ruil tegen die toegenegenheid; meestal ontvangt hij daarvoor slechts beleedigingen, afschuwelijke lasteringen , en onaangename bejegeningen. Als een ware discipel van zijn goddelijken Meester, beantwoordt hij dat alles, alleen met het goede te doen. Welk een leven! Welke bovemnenschelijke zelfverloochening !
Bij de openbare rampen, in den burgeroorlog , in tij den van besmettelijke ziekten, van cholera, wanneer de protestantsche predikanten en de philanthropen de vlugt nemen, dan ziet men hem zijne gezondheid en zijn leven blootstellen, om zijne broeders te helpen en te redden. Zoo deed monseigneur Afire, op de parijsche barrikaden. Zoo deden Belznnce en de heilige Carolus Borromeus gedurende de pest te Marseille en te Milaan; zoo deed gedurende de cholera in 1832 en 1849, de geheele geestelijkheid van Parijs en van zoovele andere steden, zij , die zich als de openbare dienstknecht van het gansche volk had gemaakt.
Daartoe dienen dus de ^priesters! Ik zou wel eens willen weten oT zij , die hen aanvallen , tot iets beters dienen.
De ondankbaren! zij worden niet moede met bitteren smaad dengene te overladen, dien zij in dagen van tegenspoed, aan
.||i
TEGEN DE GODSDIENST.
hunne sponde roepen, dengene, die hunne kindsche jaren heeft gezegend, en die niet ophoudt voor hen te bidden.
Al de ongelukken die ons land treffen, vinden hunne oorzaak alleen daarin, dat men niet in beoefening brengt hetgeen de priester leert. En het arme Frankrijk, dat verscheurd is door burgertwisten, door politieke beroeringen, kan op zich zelf toepassen het woord dat een arme ter dood veroordeelde, die uit geheel zijn hart tot God was teruggekeerd, mij eens in eene der gevangenissen van Parijs toesprak. Ik hadhem een klein Handhoek van den Christen gegeven. „Ach! eerwaarde, zeide hij, mij dat boek toonende, indien ik had geweten al wat daarin staat, en indien ik het gedurende mijn geheele leven had beoefend, dan zou ik niet gedaan hebben wat ik heb gedaan , dan zou ik niet zijn waar ik nu ben.quot;
Indien Frankrijk had geweten, indien het wist hetgeen de priester leert, indien het gedaan had, indien het deed hetgeen hij zegt dat het moet doen, dan zou het niet in vijftig jaren tijds door drie of vier omwentelingen zijn geteisterd geworden, en dan zou het zich_ nog heden niet moeten vragen; zal ik ten onder gaan ? Kan ik nog gered worden?
Ja, voor Frankrijk is nog redding mogelijk, indien het weder katholiek wil worden! ja, voor Frankrijk is nog redding mogelijk,
69
lilfflB
iili
li ip
•mi
ié
i;;$ |
:||
l!
fill
il
• jr
■Im| =:l
70 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
indien het wil hooren naar de bedienaars van dengene die de wereld eedt !
De priesters zijn het heil van Frankrijk! Zonder de Godsdienst, is de maatschappij verloren.
Heer dan ooit is men eer, eerbied, dankbaarheid aan den Priester verschuldigd. Iedereen die hem van zich afstoot, begrijpt onze eeuw, ons vaderland niet.
Verre dan van ons die oude vooroordeel en! Verre van ons die grove en beleedigende scheldnamen, waarmede de blinde goddeloosheid van het voltairianisme het katholieke priesterschap had onteerd!
Eerbiedigen wij onze priesters. Indien wij in hen onvolmaaktheden, zelfs ondeugden bemerken, herinneren wij ons dan dat men iets moet toegeven aan de menschelijke zwakheid.
Trachten wij in dat geval niet den men-sck^ maar slechts dienpriester te zien: als priester, is hij altijd eerbiedwaardig, en zijne bediening is altijd heilig; want hij is de opvolger van Jesus Christus, den Opperpriester, door alle eeuwen heen, en van hem heeft de Verlosser gezegd: „Bie u hoort, hoort mij ; en die u versmaadt, versmaadt mij.1'
Er bestaan slechte priesters; hoe knnuen zij de bedienaars van God zijn P
Antw. Omdat zij, slecht wordende, niet ophouden priester te zijn.
TEGEN DE GODSDIENST.
| Houdt gij op christen te zijn, omdat gij eene zonde begaat? Houdt een regter op regter te zijn, verbindende vonnissen uit te spreken, omdat bij tegen trouw en pligt handelt? Een vader, vader te zijn, omdat hij zijne pligten uit het oog verliest ? Verliest een kapitein het regt om het bevel te voeren, omdat hij eene fout tegen de krijgstucht begaat ?
Is dat waar met betrekking tot de men-schelijke zaken, daar waar de openbare bedieningen, des noods, aan de schuldigen kunnen ontnomen worden, hoeveel duurzamer, onvervreemdbaarder nog moet niet, in de goddelijke zaken, dat heilig karakter van het priesterschap wezen, waarop de zekerheid der gewetens en het gansche leven der geloovigen berust!
Indien onze Priesters ophielden Priesters te zijn enkel en alleen door het begaan van eene groote zonde, dan zouden wij nooit weten of wij wezenlijk de heilige zaken uit hunne handen ontvangen; want God alleen kent en doorgrondt de gewetens.
Ten onzen behoeve zijn zij Priesters; ten onzen behoeve blijven zij het, zelfs wanneer zij hunne grootheid vergeten.
XIV,
D© priesters moesten trouwen. De ongehuwde staat is tegen de natuur.
Antw. Niet tegen, maar boven de natuur. Dat is geheel iets anders.
71
• i?'^
ISÏI
w
IB
IP
i ||f
/ I
i I
72 ANTWOORDEN OF DE BEDENKINGEN
Ware liet niet zóó, dan zou de kuischheid zelfs veroordeeld zijn, en het christendom dat die kuischheid aan al de ongehuwde christenen beveelt, zou eene schuldige en tyrannieke wet wezen.
De ongehuwde staat der Priesters is volstrekt zulk eene buitengewone zaak niet. Wanneer de Kerk dien staat aan hare bedienaars voorstelt, dan heeft zij daarmede geen ander doel dan om hen in eene volmaakte vrijheid te vestigen, die hen in de gelegenheid stelt om zich geheel aan hunne heilige bediening te kunnen overgeven. Het is duidelijk en klaar, dat een ongehuwde man oneindig meer geneigd is om zich toe te wijden aan de dienst van God en van zijne broeders; om zich aan de gevaren bloot te stellen en zich zelf op te offeren voor het heil van den naaste, dan een man dat zou doen, die belast is met de zorg voor vrouw en kinderen.
Welke soldaten van onze legers, trekken in den oorlog, met den meesten moed ten strijde? Zijn het de gehuwde soldaten en officieren? De ondervinding leert, en dat is overigens niet moeijelijk te begrijpen , dat de gedachte aan vrouw of kind, tij meer dan ecnen soldaat den moed heeft aan het wankelen gebragt.
Hetzelfde zou plaats vinden met den gehuwden Priester, en dat heeft de Kerk in hare groote wijsheid begrepen. De men-
TEGEN DE GODSDIENST.
schen zouden in hern, minder den man Grods zien, den bedienaar der Godsdienst, des gebeds en der zelfopoffering. Indien de Priester, de volmaakte onthouding in acbt neemt, doet bij overigens niets dan Je sus Chiiistus , den goddelijken Meester navolgen. Jesus, de Zoon eener Maagd, is zelve Maagd gebleven. Zijn gezant kan niet anders dan er bij winnen, wanneer bij bem navolgt. „Be discipel is volmaakt, als hij den meester gelijkt.quot;
De priesterlijke kuiscbbeid omgeeft den dienaar G-ods met eene soort van stralenkrans , die bem boven zijne broeders verheft en bem toelaat hunne ondeugden, vooral de onzuiverheid en de losbandigheid, met meer vrijheid aan te vallen. Zij is een krachtige steun in de zoo kiesche, zoo zuivere bediening der biecht; zij is bet die hem veroorlooft in zulke innige geheimen door te dringen, dat de dochter ze niet aan hare moeder, de man niet aan zijne vrouw, de broeder niet aan zijn broeder durft zeggen.
Degenen, die de stem verheffen tegen den ongehuwden staat der Priesters weten het wel: de zedelijke magt van den katholieken Priester is voor een groot gedeelte gelegen in zijn celibaat. Zij gevoelen dat die mannen , die door hun stand belast zijn met de taak om hunne broeders te onderwijzen en uit hunne zonden te doen opstaan, veel
73
74 ANTWOOKDEN OP DE BEDEKKINGEN
inschikkelijker en toegefelijker zouden worden, indien zij eene vrouw namen. Te midden der beslommeringen van hun huisgezin, zouden zij bijna geen tijd vinden om zich bezig te houden met de zaken van den goeden God of met het geweten hunner parochianen.
En dan zou men de geestelijke belangen in den familiekring behandelen. Om de toegevendheid van den pastoor te verkrijgen, zou men Mevrouw zijne ecldgenoote vleijen, men zou het hof maken aan Mejufvrouw de oudste dochter, men zou, in bijzijn van.papa, het verstand, het goede uiterlijk van het heilig kroost bewonderen. De ecldgenoot-papa-biec/dvader zou daaraan geen weerstand kunnen bieden en alles toestaan wat men zou verlangen.
En de christelijke liefdadigheid! en die heldhaftige zelfopoffering, waarvan de geschiedenis der katholieke priesterschap op elke bladzijde zulke bewonderenswaardige voorbeelden behelst, heeft het celibaat ze niet mogelijk gemaakt?
De gehuwde Priester zal medelijden kunnen hebben met den arme en met de wees, maar hij zal zich niet geheel aan hen toewijden , hij, die de genegenheid zijns harten en zijne spaarpenningen in de eerste plaats verschuldigd is aan en moet besteden voor het onderhoud, de opvoeding, de toekomst van zijne eigene kinderen.
TEGEN DE GODSDIENST. 7S
Hij zal het stuk brood , dat hij misschien uit zijnen mond zal sparen om den hongerige te spijzigen, die aan zijne deur staat te wee-nen, niet ontnemen aan zijn eigen zoon.
Hij is dat leven, hetwelk hij in tijden van openbare rampen , van besmettelijke ziekten, zou willen opofferen tot heil zijner broeders, verschuldigd aan zijn huisgezin, hij zal het bewaren voor zijne familie!.... Wat wordt er van het edelmoedigste besluit, wanneer men de tranen eener geliefde vrouw ziet vloeijen, wanneer men wordt teruggehouden door de liefkozingen van een kind ?
Willen wij dat onze Priesters onze ziel redden (en zij alleen kunnen het doen) , laten wij hen zich dan uitsluitend aan Jesus Christus toewijden.
En verlangen zij dan zeiven zoozeer naar het huwelijk? In het minst niet, ik zweer het u.
Sedert wanneer vergt men dat de lieden zich tegen hun zin in het huwelijk zullen • begeven ?
Ik geloof niets dan hetgeen ik begrijp. Kan een
redelijk mensch. de geheimen der Godsdienst gelooven ?
Antw. G-eloof dan niets, niets ter wereld, zelfs niet dat gij leeft, dat gij ziet, dat gij spreekt, dat gij hoort, enz.; want ik tart u om een dier verschijnselen te hegrijpen.
1
76 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
Wat toch is het leven? wat de spraak? wat is het geluid, wat is het gedruisch, de Meur, de reuk, enz.
Wat is de wind? waar hegint hij ? waar en hoe houdt hij op? wat is de koude, de warmte ?
Wat is slapen? Hoe komt het dat, gedurende den slaap, mijne ooren open blijven, even als wanneer ik waak, en dat ik toch niets meer hoor ? waarom, hoe word ik wakker? en wat geschiedt er dan?
Wat is fa vermoeidheid, de pijn, het genoegen, enz.? Wat is de stof, dat ik weet niet wat, hetwelk alle vormen, alle kleuren aanneemt, enz. ?
Wie he grijpt wat het is ?
Hoe komt het dat ik met mijne oogen, met die twee kleine zwarte holletjes daar binnen, alles zie wat mij omringt, en tot op duizende uren afstands (bij voorbeeld, de sterren) ?
Hoe komt het dat mijne ziel zich van mijn ligchaam zou afscheiden, indien ik niet regelmatig, in dat ligchaam, door het voedsel, stukken van doode dieren, van planten, van groenten, enz. deed ingaan ?
Alles is geheim 1 in mij, tot zelfs de meest dierlijke, de meest gewone dingen.
Welke geleerde heeft het boe en het
1) Een geheim is eene waarheid, wier bestaan wij met zekerheid kuiinen kennen, maar die wij in haar zelve slechts op eene onvol-komene wijze kunnen begrijpen.
Voor dengene die nadenkt, is alles geheim , zoowel in de natuur als in de godsdienst. Dat is het kenmerk van Gods werken.
TEGEN DE GODSDIENST. 77
waarom der natuurverschijnselen begrepen? Wie is er, die een enkel dier verschijnselen heeft begrepen. Welke geheimen ! !
En dan wil ik Den gene begrijpen, die al die wezens heeft geschapen, welke ik niet begrijpen kan. Ik begrijp het schepsel niet, en ik wil den Schepper begrijpen!
Ik begrijp het eindige niet, en toch wil ik het oneindige begrijpen! Ik begrijp een eikel, eene vlieg, een keisteen niet, en ik wil G-od begrijpen en al hetgeen Hij ons geleerd heeft!!....
Maar dat is immers ongerijmd! Een ander antwoord kan ik daarop niet geven.
Men kan de geheimen der godsdienst vergelijken bij de zon. Ondoordringbaar in hen zeiven, verlichten en bezielen zij degenen, die in de eenvoudigheid huns harten in hun licht wandelen; zij verblinden daarentegen het oog van den vermetele, die hunnen luister wil doorgronden.
De geheimen zijn hoven de rede, en niet strijdig met de rede ; dat is niet hetzelfde. — De rede ziet niet, door hare eigene kracht, de waarheid die zij uitdrukken, maar zij ziet ook niet de onmogelijkheid dier waarheid.
Het geloof is voor de rede, wat de teles-koop voor het bloote oog is. Het oog ziet, met behulp van den teleskoop, hetgeen het anders niet kan zien. Het dringt door in de streken, welke het zonder die hulp niet kan
78 ANTWOORDEN OP DB BEDENKINGEN
bereiken. Zult gij daarom zeggen dat de teleskoop strijdt tegen het gezigt?
Dat is ook waar omtrent het geloof. Het regelt en breidt de rede slechts uit. Het geloof laat de rede zich toepassen op al hetgeen tot haar gebied behoort, en daar waar hare natuurlijke krachten niet kunnen reiken , neemt het geloof de rede, heft haar op en doet haar doordringen in nieuwe, bovennatuurlijke , goddelijke waarheden, tot in de geheimen van God.
Ik geloof dus in de geheimen der godsdienst , even als ik geloof in de geheimen der natuur, omdat ik weet dat ze bestaan.
Ik weet dat de geheimen der natuur bestaan , omdat onwraakbare getuigen het mij doen zien; en die getuigen zijn mijne zintuigen , en het gezond verstand.
Ik weet dat de geheimen der godsdienst bestaan, omdat al weder onwraakbare getuigen het mij verzekeren: (die getuigen zijn Jestis Chkistus en zijne kerk.') Maar, zoodra ik, met den fakkel van de wijsbegeerte, de kritiek en het gezond verstand, de feiten die mij de waarheid, de goddelijkheid, de onfeilbaarheid der getuigenissen bewijzen, heb onderzocht, dan heeft mijne rede haar werk volbragt; het geloof moet haar dan opvolgen, de rede heeft mij dan tot de waarheid geleid. Het geloof spreekt; ik moet eenvoudig luis-
1) In de hoofdstukken xvir, xvm en xix wordt het vraagstuk • vau de goddelijkheid vau Jesus Curistus en van zijne Kerk besproken.
TEGEK DE GODSDIENST.
teren , mijne ziel openen, gelooven, aanbidden.
Derhalve is mijn geloof aan de christelijke geheimen bovenmate redelijk. Het bewijst dat ik een degelijk en logisch verstand bezit. Mijne rede zegt mij: „Die getuigen kunnen u niet bedriegen en zich niet vergissen. Zij brengen ude waahheid uit den hemel!quot; — Ik zou te kort doen aan mijne rede indien ik hun woord niet geloofde.
Als men alleen wil gelooven wat men begrijpt, dan legt men eene treurige kleingeestigheid aan den dag.
Ik zou het geloof wel willen hebben,
maar het is mij niet mogelijk,
Antw. Louter zelfbedrog, dat u niet zal verschoonen voor den regterstoel van den vree selij ken Eegter die ons heeft verklaard dat „degene, die in hem gelooït, HET eeuwig leven heeft, en dat degene, die niet in hem gelooet, keeds veeoor-deeld is.quot;
„ Gij leunt niet gelooven?'''' Maar zeg my, welke middelen hebt gij te baat genomen om tot het geloof te geraken ? Degene, die het doel wil, wil de middelen; hij , die de middelen niet gebruikt, toont duidelijk, dat hij zich niet veel om het doel bekreunt.
Welnu, indien gij het geloof niet bezit, dan bevindt gij u in dat geval. — Een van
79
80 AXITV OORDEN OP DE BEDENKINGEN
beiden, of gij hebt de middelen niet ter hand genomen om het te verkrijgen, óf wel gij hebt verkeerde middelen gebruikt, en dat is ongeveer hetzelfde.
1°. Helt gij geleden? Dat is de eerste voorwaarde van alle gaven Gods , bij gevolg van het geloof, dat de kostbaarste en de voornaamste gaaf is. Hebt gij aan God die genade van het geloof gevraagd ? — Hoe hebt gij haar gevraagd? — Hebt gij het welligt gedaan zoo luchtig weg, zonder er u veel aan te laten gelegen liggen; zoo eens in 't voorbijgaan en zonder volharding ? — Hadt gij bij uw gebed, hebt gij thans een goed gevestigd, opregt en levendig verlangen om te gelooven en christen te zijn? Er zijn lieden die de deugden vragen met groote vrees dat zij ze zullen verkrijgen.
2°. Hebt gij de godsdienst met eene op-regte liefde tot de waarheid bestudeerd? Ik heb immers ongeloovigen de godsdienst zien lestuderen in Voltaire, in Eousseau, enz. ? Dan zou het beter zijn Frankrijk in Engeland te bestuderen. — Hebt gij een geleerden priester opgezocht, of, ten minste, een christen die verlicht is omtrent zijn geloof, om hem uwe moeijelijkhedenbloot te leggen en daarvan de oplossing te verkrijgen ? De hoogmoed houdt daarvan dikwijls terug.
3°. Zijt gij vast besloten, indien God u het geloof geeft, om te leven volgens zijne
TEGEN DE GODSDIENST.
heilige en gestrenge grondregelen, om uwe hartstogten te bestrijden, om aan uwe heiligmaking te arbeiden, om aan God de opofferingen te doen die hij u zou vragen?
Dat is, hij de meeste ongeloovigen, de ware reden van hun staat. In den grond der zaak, is het veeleer het hart, de harts-togt, dan de rede, die het geloof, als te moeijelijk en te heiemmerend, verwerpt. „ Het licht is in de wereld gekomen, zegt Jesus Christus , en de mensohen hehhen de duisternissen verkozen hoven het licht, omdat hunne werken slecht waren.quot; Het hart sleept het hoofd mede. Dan doen alle redeneringen ter wereld niets meer af; men wil de waarheid niet. Het is aan eens dooven mans deur geklopt.
Die verblindheid is vrijwillig en schuldig in hare oorzaak; daarom verklaart onze Heer Jesus Christus , dat iedere ongeloovige vooraf geoordeeld is : hij heeft der waarheid weerstand geboden.
Wees ter goeder trouw in uw onderzoek naar de godsdienstige waarheid; vraag aan God het licht met opregtheid en volharding; leg uwe twijfelingen Hooi aan een liefderijhen en verlichten priester; zijt gereed om volgons het geloof te leven zoodra zijn goddelijk licht uwe ziel zal verlichten: en ik verzeker u, in den naam van Jesus Christus , dat gij al spoedig zult gelooven en een goede katholiek zult zijn.
81
ANTWOORDEN OF DE BEDENKINGEN
ïjlke godsdienst is goed.
Antw. Elke godsdienst is goed in dien zin dat het beter is er eene, welke ook, te hebben, dan in 't geheel geen; maar niet in dien zin dat het onverschillig is of men deze of gene belijdt.
G-ij meent welligt dat het er weinig op aan komt of men Heiden, Jood, Turk, Christen, Katholiek, Protestant is, als men maar een braaf mensch is; dat alle godsdiensten menschelijke uitvindingen zijn, waarom de goede God zich al zeer weinig moet bekreunen.
Maar, eilieve, waar hebt gij dat gehoord? En wie heeft u geopenbaard dat al de godsdiensten welke men op aarde ziet, even aangenaam aan den Heer zouden zijn ?
Omdat er valsche godsdiensten zijn, volgt daaruit dat er geen ware godsdienst bestaat ? En omdat men omringd is van bedriegers, is het daarom niet meer mogelijk om een opregten vriend te onderscheiden ?
Hebt gij ontdekt dat God met dezelfde liefde aanneemt den christen, die .Testis Chuistus aanbidt, en den jood, die in hem slechts een gemeenen bedrieger ziet? Dat het goed en geoorloofd is, in plaats van den oppersten God , in de heidensche landen, Jupiter, Mars, Priapus, Venus te aanbid-
82
tegen be godsdienst. 83
den? in Egypte, goddelijke eer te bewijzen aan de heilige krokodillen en aan den os Apis? Bij dePheniciërs , zijne kinderen aan den god Moloch op te offeren ? In Gallië of in Mexico, duizende menschenoffers te doo-den voor de afschuwelijke afgoden die men er vreest ? Elders neder te knielen voor een boomstruik, voor steenen, planten, gedeelten van dieren, onzuivere overblijfsels van den dood? Te Konstantinopel, uit den grond des harten te zeggen; „God is God, en Mahomet is zijn profeet!quot; Te Rome, te Parijs, al die valsche goden te verafschuwen , dienzelfden Mahomet als een bedrieger te verachten ?
Maar dat kunt gij onmogelijk in ernst gelooven! — Dat neemt niet weg, dat gij zegt: „Elke godsdienst is goed.quot;
Waarom wilt gij niet liever de verdienste der vrijmoedigheid hebben, en bekennen dat gij u de moeite niet wilt geven om de waarheid te zoeken, dat zij u niet aangaat en dat gij haar als eene nuttelooze zaak beschouwt?
Het zoeken der godsdienstige waarheid, eene nuttelooze zaak!.... Waanzinnige ! En als, in strijd met uwe verzekering, die op niets steunt, God den mensch eene bepaalde orde van hxildebe wij zen heeft voorgeschreven? Indien, onder al de godsdiensten , eene, eene enkele DE GODSDIENST,
84 antwooedek op de bedenkingen
de godsdienstige, de volstrekte waarheid is, die even als alle waarheid, elk mengsel verwerpt, alles uitsluit dat niet zij is ? .... aan welk lot stelt gij u dan bloot ? Meent gij dat uwe onverschilligheid u voor den regterstoel van den oppersten Eegter zal verschoonen? En kunt gij zonder als een dwaze te handelen, zulk een vreeselijk vooruitzigt trotseren ?
Zie dan toch eens hoe ellendig de mensch is zonder eene goddelijke godsdienst! Zie hem me'; het zwakke schijnsel zijner rede, overgelaten aan den twijfel, dikwijls zelfs aan de onvermijdelijkste, de gevaarlijkste onwetendheid, omtrent de voornaamste vraagstukken zijner bestemmingen, zijner pligten, zijns geluks! „Van waar kom ik? Wie ben ik? Waarheen ga ik? Welk is mijn laatste einde ? Hoe moet ik daarnaar streven? Wat bestaat er na dit leven? Wat is God? Wat wil hij van mij? enz. enz.
Wat antwoordt de rede op die ontzagche-lijke vraagstukken, wanneer zij overgelaten is aan hare eigene krachten ? Zij stamelt, blijft sprakeloos; zij geeft waarschijnlijkheden , mogelijkheden aan de hand, die duizendwerf onvoldoende zijn om ons de hevigheid der hartstogten te doen overwinnen, om ons staande te houden op het moeijelijke pad van den pligt!... .
En gij zoudt willen dat de God van alle
TEGEN DE GODSDIENST,
wijsheid, van alle goedheid, van alle licht, zijn redelijk schepsel, den mensch, het meesterstuk zijner handen, zóó zoude hebben aan zich zei ven overgelaten!
Neen, neen. Hij heeft voor zijne oogen een hemelsch licht doen schijnen dat, beantwoordende aan de dringende behoeften van zijn wezen, hem, met eene goddelijke klaarblijkelijkheid, de natuur, de regtvaar-digheid, de goedheid, de inzigten openbaart van dien God, zijn eerste begin en zijn laatste einde; een licht dat hem den weg van het goed en den weg van het kwaad toont, beiden voor hem geopend, uitloopende, de een op eene eeuwige vreugde, de andere op eene eeuwige straf; een licht, dat zich, te midden der valsche schijnsels waarmede de menschelijke bedorvenheid het heeft omgeven , onderscheidt door den luister alleen van zijne waarheid; een licht dat verlicht, dat levend maakt, dat volmaakt, al hetgeen het doordringt!....
En dat licht, is de christelijke Openbaring, het Christendom, de eenige godsdienst die bewijzen bezit, de eenige die de rede verlicht, die het hart heiligt, die, onze geheele zedelijke volmaaktheid terugbrengende tot de kennis en de liefde van den goeden God , God en ons zeiven waardig is.
Welke menschelijke taal is in staat om al de titels op te noemen die het Christendom op ons geloof bezit ?
8b
86 ANTWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN
Zie hoe het, al dadelijk, tot de wieg dei-wereld opklimt door de profetiën die het voorspellen; door het geloof, de hoop en de liefde der heilige Aartsvaders, en dooide plegtigheden der mozaische en der natuurgodsdienst die het afbeeldden!
Het is inderdaad altijd, eene en dezelfde godsdienst geweest, ofschoon zij zich heeft ontwikkeld in drie achtereenvolgende tijdvakken.
1». In de aartsvaderlijke godsdienst, die geduurd heeft van Adam tot Mozes ;
2°. In de joodsche godsdienst, die Mozes afkondigde van wege God, en die geduurd heeft tot de komst van Jestjs Chuistus ;
3°. In de christeliike of katholieke godsdienst , door Jesus Chmstus zeiven onderwezen , gepredikt door zijne Apostelen.
Het ontwikkelde zich , van den beginne af, langzaam en met majesteit, zoo als al de werken G-ods ; — zoo als de mensch, die de kindschheid en vervolgens de jongelingsjaren, moet doorgaan, eer dat hij tot den volwassen leeftijd komt; — even als de dag, die de morgenschemering en den dageraad doorgaat, vóór dat hij in zijn vol middaglicht schijnt; — even als de bloem, die eerst eene bot, dan eene gesloten knop is, vóór dat zij de pracht ten toon spreidt, in haar verborgen.
En zoo omvat het Christendom, en hei Christendom alleen, de geheele menschheid ;
TEGEN DE GODSDIENST. 87
het beheerscht alles, den tijd, de eeuwen. Het gaat uit van de Eeuwigheid om in de Eeuwigheid terug te keeren, het komt uit God voort, om eeuwig in God te rusten ! ....
Alles in de godsdienst is haren grondlegger waardig. Alles in haar is waarheid en heiligheid. En degenen die haar bestuderen, ontdekken in de godsdienst eene bewonderenswaardige harmonie, eene altijd toenemende schoonheid, grootheid, klaarblijkelijkheid van waarheid, naarmate zij hare leerstellingen meer en meer doorgronden.
De godsdienst raakt en zuivert het hart, en verlicht ter zelfder tijd het verstand. Zij vervult den geheelen mensch.
Het verhevene, bovenmenschelijke, onvergelijkelijke karakter van Jesus Christus , haar stichter.
De goddelijke volmaaktheid van zijn leven;
De heiligheid van zijne wet;
De praktische verhevenheid der leer die hij heeft onderwezen.
Zijne taal, eene dwaasheid indien ze niet goddeliik is;
Het aantal en de klaarblijkelijkheid zijner wonderen, welke zelfs zijne hardnekkigste vijanden erkend hebben;
De magt van zijn Kruis;
De omstandigheden van zijn onuitsprekelijk Lijden, die allen voorspeld zijn;
88 AUTWOOSDEN OP DE BEDENKINGEN
Zijne glorierijke verrijzenis, die hij zelve veertien malen aan zijne discipelen heeft aangekondigd , en de ongeloovigheid zelve van zijne Apostelen, die door de blaarblijkelijk-heid gedwongen werden om aan de waarheid van de verrijzenis huns Meesters te gelooven;
Zijne Hemelvaart in tegenwoordigheid van meer dan vijf honderd getuigen;
De bovennatuurlijke ontwikkeling zijner Kerk, ondanks de natuurlijke onmogelijkheid, zoowel stoffelijke als zedelijke;
De schitterende wonderen die over de gansche aarde de prediking zijner Apostelen vergezeld hebben, dier onwetende en schuchtere visschers, plotseling veranderd in leeraars en in overwinnaars der wereld;
De bovenmenschelijke kracht van zijne negen millioen Martelaren;
Het genie der Kerkvaders, dat door de eenvoudige blootlegging van het christelijk geloof, al de dwalingen verbrijzelt;
Het heilige leven der ware christenen in tegenstelling van het bederf en de natuurlijke zwakheid der menschen;
De maatschappelijke gedaanteverwisseling die het Christendom heeft bewerkt, en nog in onze dagen bewerkt, in al de landen waar het doordringt.
Eindelijk, zijne duur, de onverander-lijkheid van zijne leer, van zijne constitutie , van zijne katholieke hierarchie; zijne onoplosbare eenheid te midden der rijken die
TEGEN BE GODSDiEXST.
vallen, der raaatschappijen die gewijzigd worden; alles toont ons aan dat de vinger Grons daar is; en dat het buiten het vermogen van den mensch ligt om dergelijk werk te ontwerpen, daar te stellen en te behouden.
Gij zegt dus, dat er eene ware godsdienst is, eene enkele, de christelijke godsdienst.
Zij alleen is DE GODSDIENST , dat wil zeggen de heilige band, die ons aan God, onzen Schepper en onzen Vader verbindt.
Zij alleen brengt ons de ware godsdienstige leer over, hetgeen GoD'zelve ons leert omtrent hem zei ven, zijne natuur, zijne werken, ons zeiven, onze eeuwige bestemming, onze zedelijke pligten.
Al de andere zoogenaamde godsdiensten die leeren hetgeen het christendom verwerpt , die verwerpen hetgeen het leert, heidendom, jodendom 1, mahometisme, hoe
S9
Wat de joodsche godsdienst betreft, bestaat er eene bijzondere raoeijelijkheid-, want, daar zij, iu Gods oogmerken, de voorbereiding tot de komst van den Messias, en als liet tweede tijdperk der ware godsdienst geweest is, was zij, maar is zij niet meer, sedert Jesls Christus, de ware godsdienst. Het Jodendom was als de stellaadje van den metselaar , noodigom het huis te bouwen. Maar zoodra het afgebouwd is, moet die stelling worden weggenomen; zy is nieta meer dan een nutteloos en hinderlijk beletsel. De stijfhoofdige Jood heeft het huis laten varen om de stellaadje te behouden; hy heeft de wezenlijkheid aan de figuur opgeofferd. Sedert de komst van den Messias, zonder tempel, zonder altaren , zonder offer, draagt het Joodsche volk , over de wereld verspreid , waar het niet kan verdelgd worden, het iijk zijner godsdienst met zich rond: het bestaat, volgens de voorspelling van Jezus Christus door alle eeuwen heen, om tot gedurige getuige van het Christendom te dienen , even als de schaduw van een ligchaam het bestaan van dat ligchaam bewijst.
90 ANTWOOKDEK op de bedenkingen
ook genaamd, zijn dus valsch, en, daarom, kwaad.
Het zijn menschelijke uitvindingen, terwijl de Godsdienst eene goddelijke instelling is. Het zijn heiligschennende nabootsingen der ware godsdienst, zoo als valsche munt eene misdadige nabootsing is van de echte.
Zou het niet dwaas zijn te zeggen: „Al de muntstukken zijn goedquot; zonder onderscheid te maken tusschen de echte en de valsche ?
Het zou nog waanzinniger zijn in het vervolg dat gezegde te herhalen, waarop wij nu een antwoord gegeven hebben: „Elke Godsdienst is goed.quot;
Het is eene zeer groote goddeloosheid of eene zeer groote dwaasheid; eene goddeloosheid , wanneer men zoo spreekt uit onverschilligheid, eene dwaasheid, als men het doet uit onwetendheid of uit ligtzin-nigheid.
Is Jesus Christus iets anders dan een groot wijsgeer, dan een groot weldoener der mensch-heid, dan een groot profeet? Is hij waarlijk God?
Antw. Hoor hoe hij u zelve antwoordt: „Gij hebt het gezegd: ik ben heï. — Ben
ik zoo langen tijd met u, en helt gij mij niet gekend? Die mij ziet, ziet ook den Ya-
dek; gelooït gij niet dat ik in den Va-
TEGEN DE GODSDIENST.
DER BEN EN DE VADER IN MIJ IS ! ! ! 1 quot;
Ik zou een geheel boek moeten schrijven, om dat vraagstuk naar behooren te behandelen. Wij hehben het reeds aangeraakt, door de goddelijkheid der christelijke godsdienst te bewijzen. Wij zullen evenwel meer moeten aandringen op een punt, dat de grondslag van ons geloof uitmaakt en het moeten ontwikkelen.
•Iesus Christus is het bovenmenschelijk Wezen waarvan het Evangelie ons spreekt? -
En let op de eerste plaats eens op de reusachtige afmetingen van die figuur, vergeleken liij al de andere menschen! Allen sterven geheel m al; zij maken veel leven gedurende hun voor-
hijgaan, zij brengen de wereld i i rep en roer.....
en als zij van het tooneel der wereld verdwenen zijn, wat blijft er dan van hen over? Hun naam, eerst geprezen of gehoond, daarna met onverschilligheid behandeld, wordt begraven in de boeken. Zij leven niet meer op aarde.
•Tesus Christus, alleen leeft nog, leeft altijd, leeft overal. Hij is tegenwoordig in de wereld. Heden ten dage, evenals 1S00 jaren geleden,
1) H. Matth., h. xxvi, v. 63, 64. — H. Mare., h. xiv, v. 61, 62. — H. Luc., h. xxii, v. 70. - H. Joau., h. xiv, v. 9 en 10.
2) Het Evangelie is de geschiedenis van Jesüs Christus, geschreven door ooggetuigen voor andere ooggetuigen, de Joden en de eerste Christenen; verhaald door de heiligste mannen, de Apostelen, die zich hebben laten dooden om de waarheid van hun woord te getuigen....
Men behoeft het Evangelie slechts te lezen om overtuigd te zijn van zijne waarheid l)e ongeloovige Rousseau bekende zelve: zón vindt men niet uit, zeide hij , en de uitvinder van dergelijk hoek zoude verwonderlijker zijn dun degene zelve die er de held van uitmaakt.
91
II
5 ft/
il
li m
J
S
Hsf f
a
'i
, i
antatoorden op de bedenkingen
bemint of haat men hem overal, te Parijs, te Londen, te Home, te Petersburg, in Azië, in Amerika; overal verdedigt men hem en valt men hem aan, overal neemt men hem aan of verstoot men hem, even als ten tijde van zijn sterfelijk leven. Hij bevindt zich in den grond van al de groote bewegingen, die de wereld beroeren; hij is de hoofdvraag, het middenpunt waarop alle kwestiën uitloopcn die het hart der mensehheid raken.
Hij leeft, hij spreekt, hij beveelt, hij onderwijst, hij verdedigt, hij ontwikkelt zijn matig leven in het Christendom, waarvan hij het beginsel, de ziel en de zamenvatting is. Het lot van het eene is het lot van het andere; want het Christendom is de voortzetting van het leven van .Testis Christus in het heelal, door alle eeuwen heen.....
Derhalve is Je sus Chbistüs een algemeen, voortdurend, altijd tegenwoordig, gedurende negentien eeuwen handelend feit, in levende karakters geschreven op alle menschengeslachten, op alle landen, op alle volken. Het is een leven bij uitzondering, dat de wereld doordringt. Alles gaat voorbij, alles sterft rondom hem; hij alleen, HIJ ALLEEN leeft en blijft bestaan!....
Er is derhalve in hem meer dan eenmensch, en de groote Napoleon had gelijk toon hij zeide: „Ik weet wat mensehen zijn, en ik zegu, ik, dat die mensch meer was dan een mensch.quot;
En , zonderling verschijnsel, Jesus Christus alleen eigen, dat leven hetwelk de wereld vervult sedert zijne verschijning op de aarde, heeft met
92
tegen de godsdienst. 93
dezelfde raagt de vroegere eeuwen vervuld, tot iiaii de wieg der wereld. Voor dienzelfden Jesus , voor wien de christen geslachten geleefd hebben, leven en zullen leven, voor hem is het dat de geslachten der oude geloovigen, der leerlingen van Mozes, der Profeten, der Aartsvaders geleefd hebben! In heji bebben zij geloofd; op hem hebben zij gehoopt; hem hebben zij verwacht; hem hebben zij bemind! Op den middag, verlicht de zon met hare stralen, de gansche uitgestrektheid der baan die zij heeft afgelegd, en die zij nog moet doorloopen; zóó verlicht Jesus Chbistüs, liet middenpunt der menschheid, en verlevendigt liij alles, het verleden, het tegenwoordige, de toekomst.....
Jesus Christus, en Jesus Cuistus alleen, is liet toonbeeld der volmaaktheid, het model waarnaar de zedelijke beschaafde wereld zich vormt, de mal waarin de menschheid, in zekeren zin, zich giet om hare ondeugden te hervormen. —■ Is de deugd wel iets anders dan de navolging van Jesus Christus?
Kr is niets gemeens tusschen hem en eenig bekend toonbeeld der volmaaktheid, joodsch, grieksch, of romeinseh. Hij is Hu, hij is ai,leen. hij is eenig; hij is boven alles verheven.
In de menschelijke volmaaktheid, bestaat er altijd mededinging in deugd, de eenc mcnsch overtreft den andere; er zijn tegenhangers. Jesus Christus, en Jesus Christus alleen, maakt eenc uitzondering. Er bestaat eene gaping tusschen zijne volmaaktheid en die der andere mensehen.
Welke naam kan men naast den zijne plaatsen?
04 ANTWOORDEN Or DE BEDENKINGEN
Wie zon men met hem dnrven vergelijken? Dc Heiligen? die de helden der deugd op aarde zijn, zijn niets dan zwakke kopiën van hem.
Niemand denkt er aan, niemand heeft er immer aan gedacht om hem te evenaren; want men gevoelt dat hier onmogelijk sprake kan zijn van een medinger. Alles wordt verduisterd bij zijn licht, even als alle kunstlichten der wereld verduisterd worden door het licht der zon. Hij heeft het dan ook zelve gezegd: Ik hen het licht der wereld.
En die bovenmenschelijke volmaaktheid is een verschijnsel zonder antecedenten; niets heeft haar voorgegaan, niets haar voorbereid. Even als zijne leer, komt zij geheel afgewerkt, geheel volkomen, voort. Zij maakt geen deel uit van eenige wijsgeerige of godgeleerde school; er is geen oorzaak die haar voortbrengt of uitlegt, tenzij dc tegenwoordigheid der Volmaaktheid zelve, die God is. Zij verlicht alles, zij wordt door niets verlicht, zij is het brandpunt zelf van liet licht.
Eene andere niet minder treffende opmerking, aan Jesus alleen eigen is deze; bij hem, is die waarlijk goddelijke volmaaktheid, welke zoo hoog verheven schijnt to zijn boven de menschheid, zoo onbereikbaar voor onze zwakheid, evenwel de meest praktische, de meest navolgbare, de meest vruchtbare, de eenige vruchtbare in navolgers en discipelen. Zij wordt voorgesteld aan alle menschen, aan het kind en aan den grijsaard, aan den ongeletterde en aan den geleerde, aan den arme en aan den rijke, aan dengene die begint en aan dengene die eindigt. Zij schijnt voor ieder in 't bijzonder gemaakt. Zij eigent
tegen de godsdienst. 95
zich tot, kan worden toegepast op alles en hervormt alles; zij is de volmaaktheid voor allen!
Wie ziet daar niet het kenmerk der Godheid? Kan de menseh iets van dat alles ?
Eindelijk, laatste karakters der volmaaktheid van Jesus Christus, bovenmenschclijk gelijk alle anderen, en, gelijk alle anderen, aan hem alleen eigen; zijne volmaaktheid heeft niets
ovekdkevens.
De menseh overdrijft altijd zijne hoedanigheden. Zich zwak gevoelende, wil hij liever, uit vrees van te falen, overdreven zijn in het goede.
De heilige Vincentius van Paulo was nederig, maar hij schijnt de geringschatting van zich zeiven te overdrijven; de heilige Carolus was gestreng, maar zijne gestrengheid schijnt ons schrikaanjagend te zijn; de heilige Eranciscns, die arm was, schijnt zijne ontberingen te overdrijven, enz.; de menschelijke onvolmaaktheid chijnt tot zelfs in de heldhaftigheid door. — In Jesus Christus is het goede volkomen waar; niets is overdreven; dc volmaaktheid der goddelijke natuur vertoont zich cn smelt zamen in de ware en goede aandoeningen der menschelijke natuur. De geheele menseh vertoont zich in hem. De God en de menseh zijn geheel.
En juist uit dien hoofde, boezemt dat zoo volmaakt model geen wanhoop in; het is, integendeel, zacht, zoet en beminnelijk. Het is de waarheid eener volmaakte en mogelijke deugd, door een GodmenscJi, zoo waarlijk menseh als Jnj waarlijk God is, aan menscken voorgesteld.
Welk een wonder eenig in zijn soort! Welk een wonderwerk is Jesus Christus!.... Wie zal niet uitroepen; „De vinger Gods is hier!quot;
alfj li ■•ii
■ ■j'-Ü'il
i
lil m ■;^l| ; ö S!
c iill i
m
iHtli ! plf i quot;Hi i
' m ■pj
ii:
93 ASlWOüilDEK OP DE BEDENKINGEN
En zijne leer, en dat woord, dat, sedert achttien eeuwen is overwogen, besproken, aangevallen, ontleed door elke soort van wetenschap, door allerlei haat, door de grootste geniën, dat is toegepast op de maatschappijen, op de volken, op de personen, — nimmer lieei't men het van dwaling kunnen overtuigen! — Altijd blijft het, „het lieht der wereld;quot; eu elke poging bevestigt hetgeen de Meester voorzegd heeft; „Hemel en aarde zullen voorbijgaan; maar mijne
woorden kullen niet voorbijgaan.quot;
Daar waar het woord weerklinkt, dringt de beschaving, het verstandelijke en zedelijke leven, de vooruitgang, de verlichting door....; daar, waar het niet heerscht, en naar mate het er minder heerscht, vindt men de verlaging, de magteloosheid, het materialisme, den dood.
Het woord van Jesus Christus heeft onze hedendaagsche maatschappij gesticht; dat woord is de leidsman, de flambouw geworden die de menschelijke rede en de wijsbegeerte verlicht en geleidt; en, of ze het willen of niet, de onge-loovige christenen redeneren tegen Jesus Christus met hetgeen hij zelve hun gegeven heeft.
„Nooit heeft een memch, zeiden de Joden, (je-sproken soa ah deze tnensch!quot;
Inderdaad, open het Evangelie... Welke ongehoorde magt! welk gezag! welke kalmte! welke
hemelsche eenvoudigheid!.....Jesus ouderwijst
hetgeen hij ziet, hetgeen hij weet. Hij redetwist niet; hij tracht niet te bewijzen, te overtuigen; zijn woord is hem genoeg; hij is zeker, hij spreekt op stelligen toon. Alleen de menschgeworden God tot de menschen sprekende, is in staat om zulk eene taal te voeren.
TEGEN BB fiOIiSDIEHST.
ff
ü
li
ill ■m
I
4
i *•quot;
iiiyy IS.
m
F
Wat meer is, het woord van Jesus Chüistds bewijst zich zelf; want het bevestigd onophoudelijk zijne Godheid.
Hij zegt te zijn God, de, Zoon Gods1 , de Christus, de TI aarheid, het Leven, de Verlosser, de Messias.
„Indien gij de Christus zijt, zeiden hem de Joden, zegt het ons. —• Ik spreek tot u, antwoordde hij hen, en gij gelooft mij niet. De Kerken die ik in mijns Vaders naam doe,deze geven vanmij getuigenis. Ik ex de Vader zijn één. .quot; Zij willen hem steenigen, in plaats van dat woord te gelooven. „Waarom, zegt Jesus, wilt gij mij steenigen?quot;
„Wegens godslasteiing, cn omdat gij, een menseh zijnde, u zelven tot God maakt.quot;
De Samaritaansche vrouw spreekt hem over den Verlosser Christus die alle mensehen moet zalig maken en hun alle waarheid moet leeren: „Ik ben het, zegt hij, ïk die tot u spreek.
Een andermaal onderwijst hij de scharen die liem omringden: „Voorwaar, voorwaar ik zeg het n, even als de Vader de dooden opwekt de Zoon het leven terug aan wien hij wil..., opdat allen' den zöon eene gelijke eek bewijzen als die welke den Vadek verschuldigd is.
Degene, die den Zoon niet vereert, vereert den Vader niet.
Hij onderrigt een geleerden jood, die hem was komen raadplegen, „Niemand, zegt hij tot hem, klimt ten hemel op dan degene die uit den hemel
1) Door Gods, verstonden noch Jesus Christus , noch do Joden tot wien hij sprak, een reqtrsaardig man, kind Gods, vriend Gods. Hij en zij verstonden daardoor het goddelijk woord, de tweede persoon der Heilige Drkeenheid , de eeuwige en eenige Zoon Gods, God gelijk de Vader en de Heilige Geest, En daarom ook wanneer Jesus aanCaiphas verklaart ,/dat hij de Zoon Gods is,quot; roepende hoogepriesters^en de phariseën uit dat hij gelasterd, heeft,en veroordeelen zij hem ter dood als lasteraar, omdat hij zich zelven God gemaakt heeft.
ip'l
i
rp
98 ANTWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN
is nedergedaald, de zoon des menschen DIE in den hemel is.quot;
„Zooseer heeft God de wereld lief gehad, dat Uj haar zijn eenigen Zoon heeft gegeven , opdat degene die in hem gelooft, niet sterve, waar het eeuwig leven lezitte. God heeft zijn Zoon in de wereld gezonden , opdat de wereld door hem verlost worde.
„Degene die in hem gelooft, zal niet veroordeeld worden, maar degene die niet gelooft, is vooraf geoordeeld, omdat hij niet gelooit in den eeniggeboren' zoon gods.quot;
Hij heeft den blindgeborene genezen; deze door de pliariseërs, uit de synagoog verjaagd, omdat hij zeide dat zijn weldoener ten minste een profeet was, vindt hem terug en werpt zich aan zijne voeten. Gelooft gij in den Zoon Gods ?quot; vraagt Jesus hem. — „En wie is hij, Heer, opdat ik in hem geloove ? — Gu
ziet hem; en degene die tot u spreekt, hij
is het zelve.quot; En die armc man zegt: „Ik geloof, Heer!quot; En, nederknielende, aanbidt hij hem.
Is het genoeg? of wilt gij hem nog meer hooren spreken ?
„Uw vader Abraham, zegt hij aan de Joden, heeft zieh verheugd, dat hij mijnen dag zou zien.—■ Hoe! antwoordt men, gij zijt nog geen vijftig jaren oud, en gij hebt Abraham gezien1!quot;
„— Voob|datIAbraham was,|ben ik.quot;
Tot quot;de'zuster quot;van'Lazarus, die hem komt vragen om haar broeder van den dood op te wekken , zegt hij; Ik ben de opstanding en het leven , die in mij gelooft, al ware hij gestorven, zal leven. En een iegelijk die leeft en in mij gelooft, zal
3) Abraham leefde twintig eeuwen vóór Jesus Christus.
TEGEM DE GODSDIENST. 99
niet sterven in eeuwigheid. Gelooft (jij dit ? — Ja, Heere, antwoordt de getrouwe Martha, ik heb geloofd, dat gij de christus zijt, de /.oün des levenden gods, die in deze webeld gekomen zijt.
En eenige oogenblikkeu daarna, genaderd zijnde tot het reeds in ontbinding overgegaan lijk van Lazarus, voegt hij er deze goddelijke woorden bij :
„Vader, ik dank u, dat gij mij hebt verhoord. Ik wist wel, dat gij mij altijd verhoort: maar, om het volk, hetwelk rondom staat, heb ik dit gesproken, opdat zij gelooven dat gij mij gezonden hebt.
En hij riep met luide stem: „Lazarus, kom uit!quot; En de doode stond op, terwijl zijn aange-zigt, zijne handen en zijne voeten gebonden waren met de grafdocken____
Men zou het gcheele Evangelie moeten aanhalen.
Leest voornamelijk zijn onvergelijkelijke rede voor het laatste Avondmaal (in het Evangelie volgens Joannes, H. XIII en volgg.); Ik ben, zegt hij, de weg, en de waakheid, en het leven. Niemand komt tot den Vader, dan door mij. Indien gij mij gekend hadt, zoudt gij ook wel mijnen Vader gekend hebben; degene die mij ziet , ziet
mijn vader.
Hn al wat gij den Vader zult vragen in mijnen naam zal ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Hebt mij lief. Indien gij mij lief hebt, onderhoudt mijne geboden en mijn Vader zal u beminnen , en wij zullen in u komen, en wij zvllen in u wonenquot;
i
if
*111 quot;P
;tl
m.
fefi I
; . v--' , if
pi ! M
m-é
•iil| i
I
100 antwookdek op de beden kin ges
Tot op zijn kruis, verzekert Jesus tlat hij God is en spreekt hij als een God. Ue goede moordenaar, aan zijne zijde gekruist, roept door het geloof verlicht, uit: „Heer, gedenk u mijner in uw rijk. — Heden, antwoordt hem Jesus . zult gij met mij in liet paradijs zijn.quot;
Eindelijk — want ik moet mij beperken, — de ongeloovige Thomas ziet hem, raakt hem aan na zijne verrijzenis; door de klaarblijkelijkheid overwonnen, valt hij aan zijne voeten en roept hij uit: „Mijn Heer en mijn God!quot; Wel verre van hem te berispen, keurt Jesus het goed : „Dewijlgij gezien he'd, Thomas, hebt gij geloofd. Zalig zijn zij die niet gezien en
toch gelooi.Ü hebben !
Zie welke taal, welk gedrag, welke almagt! Hoe laat hij zieh God noemen! hoe heeft hij den toon en de uitdrukking van een God! hoe eiseht hij voor zich de regten der godheid, het geloof, de aanbidding, het gebed, de liefde, het offer !
Welnu, de redenering is eenvoudig deze :
Jesus spreekt de tcaarJieid, of hij spreekt de waarheid niet. Een middemceg is hier niet te vinden.
1°. Spreekt hij de waarheid, dan is hij wat hij zegt te zijn, hij is God. Hij is de eeuwige Zoon van den levenden God, gezegend in de eeuwen der eeuwen, en al zijne woorden, zijne daden, zijne wonderen, zijne overwinning, laten zieh gemakkelijk uitleggen. Niets is onmogelijk voor God.
2quot;. Indien hij onwaarheid spreekt, dan is hij (godslastering die ik ter naauwernood durf schrijven, ofschoon ik het doe om haar te be-
tegen de godsdiekst.
strijden) dan is hij een gek of een bedrieger.
Ja, een gek, indien liij niet weet wat hij doet; — een verfoeijelijke bedrieger, indien hij met kennis van zaken liegt.
Zoudt gij het ook durven zeggen? Jr.sus Christus, de wijze bij uitnemendheid, een gek !!! — .Tesus Chhistus , de deugdzaamste dc heiligste der menschen, een leugenaar, een heiligschennende bedrieger! !!
Men zou het verstand en den zedelijken zin moeten verloren hebben, om dergelijke dwaasheid te uiten.
Df.iihalve is hij God.
Jesus Chhistus is voor de menschelijke rede even als hij voor Caïphas was op den dag van zijn lijden. „Ik hezweer u, zeide de hoogepriester tot hem, in den naam vau den levenden God, ons te zeggen of gij de Christus, he Zoon van God zijt. — JA, antwoordt Jesus; GIJ HEBT HET GEZEGD, IK BEN HET.quot;
Men moet die bevestiging gelooven of niet; een middenweg is niet mogelijk.
Men moet Jesus Christus geheel en al aannemen, of hem geheel en al verwerpen. Degene die niet voor hem is, is tegen hem; degene die hem niet aanbidt, kan niet, zonder zich zeiven tegen te spreken, zonder dwaasheid, hem loven, hem bewonderen, hem verheffen als een wijze, als een groot 'mem, als een profeet.
„Maar misschien, zal iemand denken, noemde hij zich alleen God om zijne leer gemakkelijker te doen aannemen.quot;
Dan blijft dc moeijelijkheid toch in haar geheel bestaan; want zelfs de beste bedoeling zou nooit
101
w l|
• t
ff
lij til
li |
1
m
m
Si
IA
y.
fel
4.
102 antwoorden or DE BEDENKINGEN
zulk een groot, zulk eeu voortdurend bedrog-kunnen verontschuldigen , en men zou daaruit niettemin moeten besluiten, dat dewijl het ge-heele leven van Jesus Christus eene bevestiging is geweest van zijne godheid, het een we ifsel van dwaasheden en godslasteringen is geweest.
Maar, die reden daargelaten, deze onderstelling is volstrekt onaannemelijk. Inderdaad:
1°. Dergelijk verdichtsel zoude zijn geheele werk verwoest, zijne geheele leer vernietigd hebben. — Jesus Christus heeft maar één doel: de afgoderij te vernietigen, overal het rijk der waarheid te herstellen : door de waarheid, de deugd en de heiligheid op aarde terug te brengen; God te geven wat aan God alleen toebehoort: het hart des mensehen, zijn geloof, zijne genegenheid, zijne liefde. Kon hij, met dat denkbeeld, zonder waarlijk God te zijn, den titel van God aannemen en de regten van God voor zich vorderen, zonder daardoor den grondslag van zijn gansche doelwit te vernietigen ?
2°. Dat zoogenaamd middel, bestemd om zijne leer te ondersteunen, zou hare geduchtste vijand zijn geweest.
Hei onmogelijke, menschelijker wijze gesproken, in de prediking van Jesus Christus en van zijne Apostelen, was voornamelijk daarin gelegen, dat men den volken de goddelijkheid moest doen aannemen van dien armen, vernederden Jesus, van dien man van smarten: gestorven aan het kruis. Verzet zich niet juist de reden het meest daartegen in het christelijk onderwijs ? Is dat niet juist de steen des aanstoots voor den ou-geloovige ? En Jesus Christus zou dat middel gekozen hebben om zijne godsdienst te doen
TEGEK DE GODSDIENST,
imimemeii? Maar dat ware het toppunt van dwaasheid geweest! Welk een zonderling lokaas dat honderdmaal meer verschrikt dan de viscb-liaak zelve!
Ik begrijp dat wanneer men de goddelijkheid van Jesus Cheistus eenmaal aangenomen heeft, zij een krachtig middel wordt om aan zijne leer te doen gelooven. Maar wie zon die onderstelling zelve hebben doen aannemen ? en hoe zou Jesus Christus als een God hebben kunnen beschouwd worden, zonder eene klaarblijkelijke en onweer-staanbare openbaring.
Neen, neen, ik herhaal het, het bovenmen-schelijk karakter van Jesus Christus , zijne woorden, zijne verklaringen, zijne handeliingen, zijn werk dat het christendom is, in aanmerking genomen, kan de redelijke en regtzinnige man maar eene partij kiezen : hij moet nederknielen, de oneindige liefde aanbidden van een God , die de wereld zoo zeer bemind heeft dat hij haar zijnen emigenZoon heeft gegeven, en met den heiligen getrouw geworden iThotnas uitroepen : „Mijn Heer en MIJN GOD! —• Do minus meus et DEUS MEUS 1 !quot;
XIX.
Het is veel bet3r protestant dan katholiek te zijn; men is toch altijd christen, en het is bijna hetzelfde.
Antw. Wel zeker, bijna ; even als de val-sche munt hijna deteelfde is als de echte. Het eenig verschil bestaat daarin, dat de eene echt en de andere valsch is.
1) Deze hoofdvraag is behandeld iu «eu afzonderlijk werkje, getiteld: Qu'est cc que JésiiS'Christ ? ftFie is Jesus-Christus ?)
103
104 aki woorden op de bedekkingen
Katholijk en Protestant, „hijna hetzelfde!quot;— Maar kent gij dan geen van beiden ?
Daar, waar de katholieke Kerk bevestigt, ontkent de Protestant.
De Katholiek neemt als grondregel aan, de onfeilbare leer der Kerk. —■ De Protestant verwerpt de Kerk, veracht haar gezag en kent niets dan den bijbel, dien hij uitlegt zoo als hij kan en zoo als hij wil.
De Katholiek put het christelijk leven uit de zeven Sacramenten der Kerk, en onderhoudt het voornamelijk door het ontvangen van de Sacramenten der Biecht en der Eucharistie. — Dc Protestant erkent die Sacramenten niet; hij behoudt alleen het Doopsel, en hoe dan nog!....
De Katholiek aanbidt in de Eucharistie, Jesus Christus die er waarlijk tegenwoordig is. — De Protestant ziet daarin niets dan een ijdel zinnebeeld, een stuk brood.
De Katholiek vereert de Allerheiligste Maagd Maria, de Moeder van den menschgeworden God, hij roept haar aan, bemint haar. — De Protestant gevoelt voor Haar een onverwinbare verwijdering, die dikwijls gaat tot verachting, tot afkeer.
De Katholiek vereert in den Paus, den Plaats-bekleeder van Jesüs Christus , het Opperhoofd der geloovigen, den Opperherder en den onfeil-baren Leeraar van Gods wet. — De Protestant ziet in hem niets dan een Antechrist, den plaatsbekleeder van satan en den vijand der waarheid, enz., enz., enz.
Het Protestantisme staat tot het Katholicisme als neen tot ja, en dat wel in de hoofdwaarheden
tegen de godsdienst.
der Godsdienst. —■ Belicalve dit kleine verschil, is het volkomen hetzelfde.
„Het is heter, zeidet gij, Protestant dan Katholiek fe zijn.quot; Neen. Dat alleen is ieter, of liever dat is goed, wat waar is. Het overige deugt niets.
Ga uit van dit klaarblijkelijk beginsel: Er is geen middenweg tusscJien de waarheid en de dwaling. Wat niet waar is, is valsch, en wat niet valsoh is, is waar.
In zake van Godsdienst, is dat beginsel nog meer van gewigt dan in elke andere zaak. — Er is maar écne ware Godsdienst; wij hebben het gezien, de Godsdienst, van .Testis Chkistus , die alle eeuwen, alle volken, alle menschen omvat, en die, daarom, altijd katholiek of algemeen werd genoemd.
De Protestantsche sekten zijn die eene en katholieke Godsdienst van Jesus Christus niet; de naam alleen duidt het aan; derhalve zijn zij de. ware Godsdienst niet; derhalve zijn zij eene dwaling, eene vervalsching van het Christendom.
Dat alleen zou reeds genoeg zijn. Maar onderzoeken wij en laat ons verder gaan.
Jesüs Chsistus , de stichter van het Christendom , is daarvan alleen de Meester. Niemand heeft dat ooit ontkend.
Memand heeft het regt om die Godsdienst te onderwijzen, te prediken, indien hij daartoe den last niet heeft gekregen van Jesus Christus.
Indien ik u eens zeide ; „Mijn vriend, gij zijt christen. De christelijke godsdienst onderwijst u deze of gene leer, legt u dezen of genen
105
106 ANTWOORDEN OP DË BEDENKINGEN
pligt op. Welnu, ik zal dat alles eens hervormen. Gelooft niet meer wat gij tot nn toe geloöt'd hebt, geloof nu hetgeen ik u onderwijs; ik onthef u van dezen of genen pligt die lastig is; ik veroorloof u hetgeen uwe godsdienst n verbiedt,quot; enz.
Gij zoudt mij ongetwijfeld antwoorden; „Maar wie zijt gij toch dat gij zoo handelt? Mijne Godsdienst heeft maar één Meester, Jesus Ghkistüs. Heeft hij u gezonden ? Wanneer en hoe heeft hij u gezonden ? Bewijs mij de goddelijkheid uwer zending ?quot;
Welnu, toen Luther, Calvijn, Zwingel, Hendrik VIII. enz., driehonderd jaren geleden, zich hebben opgeworpen als hervormers der christelijke Godsdienst, kon dat bezwaar van het meest eenvoudig gezond verstand hen hebben terug gehouden bij den eersten stap.
Velen hebben hun die vraag gesteld; zij hebben niets kunnen antwoorden 1; en de kwade driften alleen hebben hunne nieuwe godsdienst doen omhelzen.
Zij alleen derhalve die daarmede door Jesus Christus belast zijn, hebben het regt om zijne Godsdienst te onderwijzen. Maar die gezanten, die wettige, die alleen wettige leeraars der Godsdienst, die wettige Herders van het christen volk, wie zijn ze ? hoe zal men ze herkennen? —
1) Eveuwel t wilde Caivij 11 eens ttn wonder doeu om de moeije-lijkheid op te lossen. Ongelukkiger wijze nam hij zijne maatregelen slecht, of liever God verijdelde die. — Hy had een man betaald om zich dood te houden, ten einde hem daarna oy te weJcken. Toen hij, gevolgd door zijne vrienden, bij den gewaanden doode kwam, had Gods regtvaardigheid zijn medepligtige getroffen: hij lag wezenlijk dood in zijn bed,
Luther ontstak in toorn als men hem het bewgs zijner zending vroeg. Hij antwoordde met den onbescheiden vrager eenige scheldwoorden: ezel, varken, hmd, verduivelde éurk, en dergelijke liefelijkheden .raar het hoofd te werpen.
TEGEN DB GODSDIENST. 107
Door middel van twee zeer eenvoudige npmcr-
' 1 • ï» Kingen.
De eerste is een groot historisch feit, zoo || klaarblijkelijk, dat de protestanten die ter goeder || trouw zijn, er zelfs niet aan denken om het te ontkennen, namelijk: dat de Paus, de tegen-woordige Bisschop van Rome, het Hoofd deï -3 katholieke Godsdienst is, en dat hij, door eene f onafgebrokene opvolging van Opperpriesters, tot |L. aan den heiligen Apostel Petrus opklimt; dat, iltii de katholieke Bisschoppen ten allen tijde zijn be- ; gt;| schouwd geworden als de opvolgers der Apos- |l telen.
De tweede is de verklaring van dat feit door ' de eenvoudige lezing der plaatsen van het ÉL Evangelie, waar onzen Heer Jesus Cubistus I zijne Apostelen en hun alleen de heilige zending
■yf. |r
geeft om zijne godsdienst aan alle menschen te i'Hti prediken, en onder de Apostelen zeiven den rV |i heiligen Petrus uitkiest, om liet hoofd der ge- j; ijl heele Kerk, de band van eenheid der herders en der geloovigen, de onveranderlijke grond- ; ! • slag van het levende gebouw te zijn, dat hij tl moet optrekken.
Ik vraag het u, wat is duidelijker, wat pleg tiger dan die zending als herders en leeraars,
welke de Apostelen ontvangen hebben? __
„Ontvangt den Heiligen Geest, zegt hun dc j : Zoon Gods; gelijk de Vadek mij gezonden heeft, zende ik ook ü. (H. Joannes) GAAT derhalve en leert alle volken; m doopt '«j
lieu in den naam des Vaders, en des Zoums, en des Heiligen Geen les. Verkondigt het Evangelie | aan alle schepselen. En ziet, ik ben met u
alle de dagen, tot de vollindixg der we-
108 AXTTVOORDEN OP DE BEDENKINGEN
reld. Wie u hoort, hoort mij, wie u versmaadt, vermaadt mij. (HH. Mattlipcus en Marcus.)
En dat andere woord des Heeren tot den heiligen Petrus gesproken, meent gij dat het niet even duidelijk en klaar is?
„Gij zijt Petrus1, en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen; en de poorten der hel zrdlen haar niet overweldigen. En ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven. Er al wat gij op de aarde zult hinden, zal ook in den hemel gebonden zijn, en al wat gij op de aarde zult ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zijn 2.
1°. Er bestaat eene christelijke Kerk, omdat Jesus Christus zegt; Mijne kerk.
3°. Er is maar eene Kerk, want hij zegt niet mijne Kerken, maar mijne Kerk.
3°. En welke is nu de ware, de eenig ware Kerk, onder al degenen die zeggen dat zij die eenige Kerk zijn ? De Kerk die gesticht is op den heiligen Petrus, die bestuurd wordt dooiden heiligen Petrus, die onderrigt wordt dooiden heiligen Petrus, altijd levende in zijn opvolger, derhalve, de roomsch katholieke Kerk, waarvan de Paus, de opvolger van den heiligen Petrus, de Opperpriester en het Opperhoofd is.
Is die redenering niet hoogst eenvoudig ? Daardoor alleen heb ik een protestant, die latei-katholiek is geworden, en eene russische schismatieke dame overtuigd.
In de hebreeuwsche taal waarvan onze Heer zich bediende, is dat woord nog duidelijker, Vertaalde men volgens den letter, dan zou men moeten zeggen : Gij zijt de steenrots, en op die steenrots zal ik mijne Kerk bouwen.
HeiligeMatthïeus, h. xvi.
TEGEN DE GODSDIENST. 109
Op het punt van ten hemel te varen , heeft de Verlosser nogmaals aangedrongen en bevestigd, hetgeen hij aan den heiligen Petrus gegeven had, hem zeggende : „Weid mijne lammeren ! Weid mijne schapen!quot; (H. Joann. xxi: 15—17).
Derhalve zijn die groote beloften van Jesus Cheistüs , gedaan aan de Paus en aan de Bisschoppen , de tegenwoordige Herders der katholieke Kerk, die «Zfeewdoor eene onafgebrokene opvolging tot den heiligen Petrus, het Opperhoofd der Apostelen, en tot aan de Apostelen opklimmen; aan hen, en aan ken alleen, is de zending toevertrouwd om te onderwijzen, te prediken, de Go dsdienst te bewaren; zij, en ®ij alleen, zijn do wettige Herders van het christen volk. Met hen, en met hen alleen, blijft Jesus Christus tot de voleinding der eeuwen, om hen te behoeden tegen alle dwaling in de leer, en tegen alle fouten in de heiligmaking der zielen.1
Wanneer ik derhalve mij aan hen onderwerp en naar hunne onderrigtingen luister, dan ben ik zeker de ware christelijke Godsdienst te kennen en te beoefenen.
En gelief hier de ontzagchelijke voordeden van dit goddelijk, duidelijk en onfeilbaar kanaal van gezag op te merken, dat de katholieke Kerk ons aanbiedt. — Wat is het voor een katholiek gemakkelijk, om met volstrekte zekerheid te weten wat hij gelooven, wat hij vermijden moet om christen te zijn! Hij behoeft slechts te luisteren naar zijn pastoor, die gezonden is door zijn
Dat noemt men de oiifeilhaarheid der Kerk: het is de onfeil-Daarheid van Jeüüs Christus, ïan God zei ven. die haarismede-Sedeeld.
110 antwoohdes or de bedenkisgek
Bisschop, die zelve vereenigd is met den Paus, den Plaatsbekleeder van Jesus Christus, zijn bedienaar op aarde, door wien hij onderwijst, door wien hij oppermagtig beslist wat men moet gelooven, doen en laten.
Hoe schoon, hoe eenvoudig is dat! Zie eens welke volmaakte eenheid uit dat gezag voortvloeit! Overal hetzelfde geloof, dezelfde leer; te Rome, te Parijs, in China, in Amerika, in Azie, in Afrika, overal hetzelfde ware godsdienstig onderrigt, dat van den Plaatsbekleeder van Jesus Christus zeiven! Overal hetzelfde priesterschap, dat, waarvan de Paus het zigtbare en Jesus Christus hot onzigtbare Opperhoofd is! Overal hetzelfde offer, dezelfde eeredienst, dezelfde sacramenten, dezelfde middelen van heiligmaking en van zaligheid!
Des te schoonere, des te bovenmenschelijkere eenheid, omdat de christelijke maatschappij onder bestuur van den Paus (en zij alleen) zich over de gansche aarde uitstrekt.
Overal zijn er katholieken. Hun naam alleen duidt het aan (dat deed de heilige Augustinus reeds vijftien honderd jaren geleden opmerken): katholiek wil zeggen algemeen. Dc katholieke Kerk omvat alle tijden, aÜe landen, alle volken. En, zoo als onze Heer Jesus Christus het heeft aangekondigd, zal het laatste oordcel plaats vinden, wanneer de katholieke Kerk het Evangelie aan al de volken der aarde zal gepredikt hebben'.
Overal waar zij doordringt, verspreidt de katholieke Kerk de christelijke heiligheid. Zij brengt overal en altijd de verhevenste volmaaktheid voort in degenen die hare onderrigtingen nako-
1) Matlhieus. II. xxiv. v. 14.
TEGEN DE GODSDIENST. 111
men. Zij is de moeder der heiligen. Sedert achtien eeuwen heeft zij niet opgehouden heiligen voort te brengen, en Jesus Cheistus , haar G m en haar stichter, bevestigd te zien door de wonderen van de heiligheid harer dienaars.
Het Protestantisme daarentegen (zijn naam alleen doet het gissen), is eene verwoesting; eene ontbinding, van die geheele orde, onder liet voorwendsel va i hervorming. In dien naam ligt opstand opgesloten.
Verdeeld in duizende kleine sekten, die elkander onderling den banvloek naar het hoo 'd slingeren, en die alleen eenstemmig zijn in hunnen haat tegen de oude Kerk : lutheranen, calvinisten , zwinglianen , sakramentarissen , wederdoopers, pedobaptisten, hernhutters , evan-gelisehen, anglikanen , kwakers , piëtisten , methodisten, bevers, duikers; enz. enz. (men telt er meer dan twee honderd), is het protestantisme de godsdienstige regeringlousJieid,
Het heeft het Christendom aangevallen tot in zijn wezen en zijne regeling. Het heeft den hoofdregel van het geloof verworpen, namelijk het onfeilbere onderwijs, en het goddelijk gezag van den Paus en van de Bisschoppen, de eenige wettige herders en leeraars. — Eu zoo doende heeft het, ofschoon hoog opgevende van het geloof, liet geloof, dat is de onderwerping van verstand en van hart aan het goddelijk onderwijs, vernietigd. De Protestant gelooft immers alleen aan zijne eigene uitlegging van Gods woord; hij stelt zich zeiven, i i plaats van degenen die Jesus Christus als regters gesteld heeft, als regter aan over de godsdienstgeschillen; hij gelooft in zijne
112 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
rede, niet in liet woord Gods dat liij in zijn bijbel leest; liij heeft geen geloofsleer, hij heeft slechts veranderlijk als hij zelve, en hij gelooft niet meer aan zijne meeningen. Zooveel hoofden, zooveel godsdiensten bij de Protestanten. En wat meer is, elk hoofd kan dagelijks van godsdienst veranderen. Ik ken eene zeer aehtenswaardige protestantsehe familie, uit vier personen zamen-gesteld, van welke ieder eene andere godsdienst heeft! 1!
Om die zelfde reden, waait het Protestantisme met betrekking tot zijne leer, naar alle winden; het verandert telken jaar, telken dag in zijne geloofsbelijdenis. — Het verwerpt heden wat het gisteren leerde; het hoeft geen eenheid, geen oudheid , geen algemeenheid, geen voortdurendheid.
Ik tart een Protestant om mij met juistheid te zeggen wat iedereen moet gelooven op straffe van niet in de christelijke waarheid te zijn.
„Gij verschilt, zeide weleer Tertulianus aan Montanus, derhalve dwaalt gij.quot;
V.
Het Protestantisme brengt deugden voort, omdat het overblijfsels van de waarheid heeft behouden te midden zijner afbraak; maar die deugden dragen wel den stempel van het mengsel. Zij zijn bijna altijd koel en trotsch, even als de deugden der phariseërs, — zij bestaan ondanks het protestantisme. In wezenlijkheid, zijn zij katholiek, zij behooreu tot de Kerk. Hoe protestanter de protestanten zijn, hoe minder christelijke deugden ze bezitten; hoe meer zij tot ons naderen, hoe wezenlijker en levendiger hunne deugden zijn. Men heeft teregt van het protestantsehe Engeland gezegd, dat het, onder de andere sek-
tegen be godsdienst.
ten, de minst wanstallige was, omdat het de mimt Jierwnnde was1.
Het protestantisme verwerpt alles wat troostrijk, tecder, liefderijk in de Godsdienst is: de heilige tegenwoordigheid van Jesus Christus in het Sakrament zijner liefde; den regterstoel der barmhartigheid en der vergiffenis; de liefde tot en dc aanroeping der Allerheiligste Maagd Maria, die zoete Moeder des Verlossers, die hij ons in zijn stervensuur tot Moeder heeft gegeven; de aanroeping der Heiligen, onze oudste broeders, onze vrienden, die reeds het vaderland zijn binnen gegaan, waar zij ons roepen en wachten; het gebed voor de dooden, enz., enz.
Het heeft geen eeredienst: want men kan dien naam niet geven aan hetgeen in de groote naakte kamer of zaal voorvalt, dien men den tempel noemt.
Zijt gij daar ooit binnengetreden ? Op het eerste gezigt meent men dat die vergaderingen vol van godsdienstigen geest zijn. — Mei! moet ze eens van nabij gadeslaan : daar is de goede God niet waarlijk tegenwoordig; men gevoelt
daar vooral zijne liefde niet..... Men moet zich
herinneren, dat dc phariseën oudtijds veel geregelder ter tempel gingen dan de anderen
De hoofdondeugd van het Protestantisme is de opstand, is de hoogmoed.
Het is dan ook onvruchtbaar in heiligen. Nimmer heeft het eeue wake liefdezuster voort-
1) Sedert vijf en twintig of dertig jaren vertoont zich onder de Protestanten die nog Christenen zijn, een zeer bepaald streven om tot de Katholieke Kerk te naderen. De godsdienst die zij zich zeiven vormen, heeft byna niets protestantsch dan de naam. zy volgen ons na in zeer vele dingen, en velen hunner bedienaars varen niet meer uit tegen de Kerk ; verscheidenen roepen de heilige Maagd aan, gelooven aan de Mis, enz. liet gezond verstand en de waarheid beheerschen langzamerhand de vooroordeelen der kindschheid en der eekte.
113
114 antttoobden op de bedenkingen
gebragt, dat is eene nederige en liefdevolle dienares van God en van zijne armen. Zijn ijver is dweepziek; zijne vurige aanhangers zijn zoogenaamde verlioliten, onbestemden mijstieken, die meenen dat ze vervuld zijn met den Heiligen Geest, en aan wien die zoogenaamde geest dikwijls al zeer zonderlinge zaken openbaart!
Zijne zendelingen zijn bijbelverkoopers.....
Vergelijk ze eens met de Apostelen of met onze katholieke missionarissen, erfgenamen van den ijver, van de christelijke liefde, van het lijden der Apostelen, even als zij erfgenamen zijn van hun geloof! Welk een verschil!
Zijne bedienaars prediken zonder zending. Het zijn in het zwart gekleede heeren, die eene flaanwe zedeleer preeken, welke hierop nederkomt; „Leest den bijbel, en doet wat gij goedvindt, — als gij maar oppast dat ge niet katholiek wordt.quot;
Met welk regt onderwijzen zij de andere ? Zij bekennen zeiven dat zij niet meer zijn dan zij, dewijl alle christenen priesters zijn, en, volgens
een groot aantal, alle de christinnen ook..... Met
welk regt komen zij Gods woord aan hunne broeders verklaren ? Zijn ze onfeilbaar ? Dewijl hunne geheele christelijke godsdienst bestaat in het bijbellezen, moesten zij immers met hun menschelijk woord niet tusschenbeide komen !
Die gehuwde mannen zijn niet meer de 'mannen Gods, de bruidegoms der Kerk, de mannen van zelfverloochening en opoffering, van christelijke liefde, van kuischheid, van volmaaktheid.....
VI.
Alzoo, — om te besluiten, — strijdig met het uitdrukkelijk woord van Jesus Christus; strijdig
tegen de godsdienst. 115
met de] historische overlevering van al de verleden eeuwen; strijdig met het denkbeeld van vastheid, van eenheid, van volmaaktheid dat onafscheidbaar is van Gods werk, — zijn de protestantsehe sekten, waarvan de oudsten naau-welijks driehonderd jaar geleden geboren werden, de jongsten vervaardigd, herzien, vermeerderd, en opgelapt zijn onder onze oogen, in onze eeuw, niet en kunnen ze niet zijn de eene. ware, al/je-meene maatschappij of Kerk der ware discipelen van Jesus Chkistus achttien hondekd jauen geleden , gevedigd en daargesteld door de Apostelen van den goddelijken Meester.
Ik zoujnog andere bewijzen kunnen bijbrengen; de volstrekte onmogelijkheid kunnen aantoonen om de goddelijke ingeving der Heilige Schriftuur; en in 't bijzonder van het evangelie te bewijzen zonder het onfeilbaar gezag der Kerk; — de ongerijmdheden, die de protestanten verpligt zijn zich te laten welgevallen, indien zij zich zeiven willen gelijk blijven en getrouw zijn aan hunne beginselen; — het innerlijke en logische verband dat er bestaat tusschen de protestantsehe beginselen en de wanordelijke leerstellingen der revolutionairen, enz. Wat wij gezegd hebben is meer dan voldoende1.
1) Het is een merkwaardig verschijnsel, dat nooit een goede, hi zijn geloof onderwezene en opregl godvruchtige Xatholiek, tot het protestantisme is overgegaan, om beter te worden; terwijl de protestanten die katholiek worden, gewoonlijk de godvruchtigsten, de meest verlichten en eerbiedwaardigsten zijn, volgens de getuigenis zelfs van hunne geloofsgenooten.
Dikwijls (en heden ten dage meer dan ooit), zyn protestanten Katholiek geworden op hun sterfbed; nimmer is een katholiek tot het protestantisme overgegaan in dat vreeselijk oogenblik, waarin de waarheid alleen zich voor de ziel vertoont om haur te oordeelen.
Deze opmerking zou alleen voldoende zijn, om de vraag te beslissen die ons bezig houdt, en om ons te doen besluiten dat de katholieke Godsdienst de eenig ware is.
116 antwookden op db bedenkingen
Het is derlialvc om Christen to zijn, niet genoeg dat men in de godheid van Jesus Chbis-tus gelooft, maar men moet, daarenboven, gelooven al lietgeen hij openbaart.
Derhalve, is Christen en Katholiek zijn, eene en dezelfde zaak.
Derhalve is er buiten de Katholieke Kerk geen waar christendom, en zoo als de heilige Ciprianus, Bisschop en Martelaar het, zestien honderd jaar (jeleden, verkondigde: „Niemand kan God tot Vader hebben, die de Kerk niet tot Moeder wil hebbenquot;.
Derhalve, een protestant die de ware Kerk, de katholieke, apostolieke en roomsche Kerk kent, bestuurd en onderwezen door den Paus, is verpligt daarin terug te heeren, op straffe van zijne ziel te verliezen, — In zake van godsdienst, meer dan in alle andere zaken, is men verpligt de dwaling te laten varen, zoodra men haar kent, en de waarheid aan te kleven.
Derhalve en ten slotte, is het niet meer overeenkomstig de waarheid te zeggen; Ik kan katholiek, protestant, scheurmaker zijn, en toch niet ophouden christen te wezen, dan te zeggen: „Ik kan turk, heiden, jood of christen zijn, zonder daarom op te houden de ware godsdienst te bezitten1quot;.
1) Wy schromen niet een weinig bij het protestantisme stil te staan, uit hoofde van eene soort van hernieuwde proselietenmakerij die men, in verscheidene landen, bij de protestantsche leeraars opmerkt. Met name te Parijs, hebben zij de geheele stad in wijken verdeeld, en zij bewegen hemel en aarde om scholen op te rigten en de kinderen 'der arbeidende klasse tot zich te trekken.
Er bestaat, daarenboven, een innig verband tusschen de protestantsche beginselen en de revolutionaire leerstellingen die Frankrjjk ondermijnen De vader onzer anarchisten is Calvijn. En de vader van Calvijn, is de duivel. Vos ex jtatre diabolo estis. — Ik zal mij niet onderwerpen: Non serviam. Dat is hun aller leus.
TüGES DE GODSDIENST.
De Protestanten hebben hetzelfde Evangelie als v/ij.
Antw. Zij hebben de letter, maar niet den geest van dat Evangelie. „Welnu, de letter doodt, zegt de heilige Paulus, en de geest maakt levend.quot;—De letter der Heilige Schriftuur doodt de protestanten, zoo als de letter der Profetiën de joden gedood heeft; omdat de protestanten, even als de joden, het heilig onderwijs verwerpen van degenen die God zond om de letter te verklaren. De joden hebben het onderwijs van Jesus Giiimsïus en van zijne Apostelen verworpen, en zij zijn verloren gegaan; de protestanten verwerpen het onderwijs van de wettige Herders der Kerk, en ze gaan verloren.
De Kerk bestaat Vóór de Heilige Schriftuur. De Kerk is de goddelijke, door Jesus Ghkisïus gegrondveste instelling om de christelijke openbaring toe te passen, en, bij gevolg, de Heilige Schriftuur, een voornaam deel dier openbaring, te bewaren, uit te leggen, te prediken,, te verdedigen.
De Kerk , en de Kerk alleen, onderwijst ons onfeilbaar, in naam en op gezag van Jesus Christus , de goddelijke ingeving der gewijde Boeken. Zij alleen onderscheidt ze oppermagtig van de niet ingegeven boeken. Zij alleen verklaart den wezenlijken zin der duistere of betwiste plaatsen, en
117
118 antwoosdbn op de bedenkingen
zij doet het met het licht van denzelfden Geest die de Boeken zei ven heeft ingegeven. Van haar eindelijk, hebben de protestanten die Boeken ontvangen.
Zonder de Kerk zijn, énden Bijbel, èn het Evangelie, slechts eene doode letter voor hen. Daarom zeide de groote heilige Angustinus aan de ketters der vierde eeuw, die hem kwalijk begrepen bijbelteksten voorhielden; „Ik zou het Evangelie niet gehoeven , indien het gezag der 'katholieke Kerk mij „daartoe niet dwongquot;
Eeu braaf mensoh moet niet van godsdienst veranderen. Men moet de godsdienst waarin men geboren is, niet verlaten.
Antw. Ja, wanneer men in de ware godsdienst, namelijk in de katholieke godsdienst, geboren is.
Maar wanneer men het geluk niet heeft gehad van katholieke ouders geboren te worden, en wanneer men het ware geloof gevonden heeft, dan is het niet alleen geoorloofd , maar volstrekt noodzakelijk, op straffe van zware zonde te begaan, de protestant-sche (of andere) sekte te verlaten waarin men is opgevoed.
Dat is niet afvallig worden. Afvallig is alleen hij, die de waarheid verlaat, voor de dwaling.
1) ,/Evangelie non creilerem, nisi me cogeret, Ecclesiae catliolicar auctoritas!quot;
tegen de godsdienst. 119
Als men de dwaling verlaat, om tot de waarheid terug te keeren, dan vervult men Gods wil; dan doet men eene zeer redelijke, wettige, eerlijke daad; dan handelt men volgens zijn geweten, dan vervult men den heiligste aller pligten.
Daarenboven doet men dan eene daad van heldhaftige deugd. — Want degene, die zich bekeert, heeft bijna altijd een vreese-lijk on weder door te staan, de verwijten, de verachting, de beleedigingen, de tranen, de smeekingen zijner familie, zijner vrienden , zijner geloofsgenooten, vooral der leeraars, die spijt gevoelen over dit verlies.
Dan moet hij zich die verhevene woorden des Zaligmakers herinneren: Ik ben niet gekomen om vrede,maar om iietzwaaed te bren gen : Ilc hen gekomen om, den zoon van zijn vader, de dochter van hare moeder te scheiden..... IVrmt dikwijls zijn de leden zijner
familie, de vijanden die de mensch het meest te duchten heeft.
„Die zijn vader en zijne moeder, zijn zoon of zijne dochter, meer lief heeft dan mij, is mij niet waardig.
„En, die zijn kruis niet opneemt en mij niet volgt, is mij niet waardig
„GrlJ zult door allen gehaat worden om mijnen naam. hlj echter die volhardt tot het einde , die zal zalig zijn.
(Heilige Matthseus, h. x.')
120 ANTWOOBDEN OP I)B BEDENKIKGEN
Eene beroemde protestante, Mevrouw de Staël, nam eens, bij gelegenheid van een godsdiensttwist, dien zij had uitgelokt omtrent de vraag van het veranderen van godsdienst, haar toevlugt tot dit alledaag-sohe gezegde: „IJc wil leven en derven inde godsdienst mijner vaderen. — En ik, mevrouw, in de godsdienst mijner voorvaderen quot; antwoordde hare geestige tegenpartij.
Iedereen kent de beweegreden van gezond verstand, die Hendrik IV heeft doen besluiten om van protestant, katholiek te worden. Hij woonde eene conferentie tus-schen katholieke godgeleerden en protes-tantsche leeraars bij. „ Kan ik zalig worden in de katholieke Kerk, vroeg hij aan de leeraars, toen de conferentie geëindigd was.quot; — Ja, Sire, antwoordden zij, maar gij zult gemakkelijker uwe zaligheid bewerken , indien gij de hervormde leer blijft aankleven.
— En gij, mijne Heeren, zeide de koning tot de katholieke godgeleerden, wat dunkt u er van ? — Wij denken, Sire, en wij verklaren, dat dewijl gij de ware godsdienst gekend hebt, gij verpligt zijt die te omhelzen, en dat er in het protestantisme geen zaligheid meer voor uwe ziel te vinden is.
— Zoo; dan kies ik den veiligsten weg,
TEGEN DE GODSDIENST. 121
besloot de koning opstaande ; dewijl iedereen het daarover eens is, dat ik zalig kan worden in het katholiek geloof, word ik katholiek.quot;
En hij zwoer zijne dwaling af.')
De katholieke kerk heeft haar tijd gehad.
Antw. Zij hestaat weldra negentien honderd jaren , en bijna even lang heeft men dat van haar gezegd.
Elke eeuw , ieder goddelooze, iedere uitvinder van eene sekte of van eene ketterij , meent dat eindelijk die groote dag is aangebroken , waarop de katholieke kerk zal begraven worden ; ieder hunner meent, dat hij bestemd is om De profundh over het Pausdom , over de Mis , en over al de oude geloofsartikelen der Kerk aan te heffen ... en echter komt het niet, dat gewenschte
oogenblik.
Zoo schreef in de eerste eeuw van het christendom, een proconsul aan keizer Trajanus: „Binnen kort, en dank de vervolging , zal die sekte vernietigd zijn, en zal men niet meer hoeren spreken van dien gekruisigden God.....quot;
' En Trajanus is dood, en de gekruisigde Grod heerscht altijd in de wereld.
Zoo beroemde zich, drie eeuwen later,
1) Over de prolestantsche kwestie, leze men Irt werkje, getiteld : Bet hedendaagsch ProL ^tantisme,
122 A5IW00TIDEN OP DE BEDEKKINGEN
Juliaan de Afvallige, dat hij „de doodkist van den Gralileer in gereedheid hragt,quot; dat wil zeggen, dat hij zijne godsdienst en zijne Kerk zou vernietigen.
En Juliaan is gestorven, en de Galileër en zijne Kerk leven nog!
Zoo sprak, in de XVI'' eeuw, Luther, die revolutionaire monnik , die den hoogmoed en den opstand tot eene godsdienst verhief, over het Pausdom als over eene oude, afgesleten zaak, die op het punt was van te eindigen. „O Paus,quot; zeide hij, „o Paus! ik was eene pest voor u gedurende mijn leven; na mijnen dood, zal ik uwen ondergang bewerken.
En Luther is overleden, en zijn protestantisme geraakt overal tot ontbinding! en het Pausdom blijft, altijd levendiger, altijd bloeijender , altijd meer geëerbiedigd dan immer !
Zoo schreef ook Voltaire, de persoonlijke vijand van Jesus Christus , Voltaire , die zijne brieven teekende: „Voltaire Christ-moque , ')quot; of „Verpletteren wij den eerloozequot; (dat wil zeggen, verpletteren wij Jesus en zijne Kerk) ; zoo, schreef, zeg ik, Voltaire aan een zijner vrienden: „Ik ben het moede van altijd te hoor en zeggen dat twaalf mannen de katholieke godsdienst hebben kunnen stichten, ik wil doen zien dat één man in staat is om haar te vernietigen.quot; — Binnen
J) Vollairs die met Christus den snol drijft
TEGEN DE GODSDIENST, 123
twintig jaren, schreef hij aan een ander, zal de Galileër veel spels hebhen!quot;
En, twintig jaren daarna, dag voor dag, stierf Voltaire wanhopig als een verdoemde , een priester roepende , dien zijne vrienden, de wijsgeeren, beletten tot hem te komen.
En de Kerk leeft altijd, door alle eenwen heen, en zij verbrijzelt op haren vreedza-inentogt,al degenen die haar willen verbrijzelen.
Zoo zal het ook gaan met onze groote nieuwerwetsche wijsgeerige en maatschappelijke stelsels, wier uitvinders zich zedig-lyk voordoen als hervormers van de godsdienst van Jbsus Christus , en als plaatsvervangers van de katholieke Kerk.
Nog minder geducht dan hunne voorgangers , hebben die arme lieden zelfs geen begrip van hunne zwakheid! Zij meenen iets nieuws te scheppen, maar zij doen niets anders, dan het oude thema der Voltaire's, der Calvijn's, der Luther's, der Ariussen enz. opwarmen.
Hebben zij dan het woord vergeten, dat de Verlosser tot den eersten Paus en tot de eerste Bisschoppen sprak: „ Gaat derhalve, en leert alle volken; ik hen met u alle de dagen,
tot de voleinding der wereld ?quot;
Hebben zij vergeten hetgeen hij tot den prins der Apostelen zegt: „ Gij zijt Petrus , en op deze steenrots, zal ïk mijne kerk louwen ,
en de pookten dek hel zullen haak niet ovekweldigen ?quot;
124 ASrWOOMEN OP DE BEDENKIXGEN
Meenen zij te kunnen vernietigen, wat G-od gestickt lieeft?
Neen, de katholieke Kerk „heeft haar tijd niet gehad:quot; zij zal alleen haar tijd gehad hebben, wanneer de wereld haar tijd zal hebben gehad.
De Kerk vreest niets; zij weet'welk het goddelijk beginsel van hare kracht, van haar leven is. En zij zal hare tegenwoordige tegenstanders, nog gemakkelijker, nog bedaarder begraven dan zij hunne voorgangers gedaan heeft.
Ik wil het zuivere Evangelie, hst oorspronkelijk CtLristenclom.
Anïw. En ik wil het ook, en ik wil geen ander; en ik bezit het, indien ik goed katholiek ben; en gij kunt het op dezelfde voorwaarden bezitten.
Indien gij een goed katholiek zijt, dan beoefent gij het Evangelie in al zijne zuiverheid ; dan hebt gij hetzelfde Christendom, dezelfde geloofsleer, dezelfde godsdienst als die der eerste christenen.
De tijd heeft het Christendom alleen gewijzigd in eenige zijner uitwendige vormen; de grond is dezelfde, volstrekt dezelfde zoolang als het bestaat. Die wijzigingen, die ontwikkeling welke aan weinig nadenkende lieden doen gelooven, dat het heden-daagsch Christendom verschilt van liet oor-
TEGEN DE GODSDIENST. 125
spronkelijk Christendom, liggen in de natuur zelve der dingen, en treft men in al de werken Gods aan.
Is de mensch een van zich zeiven verschillend wezen op één-, tien- of dertigjarigen leeftijd ? Immers , neen; het is dezelfde mensch , die zich langzamerhand ontwikkelt, en de volmaaktheid van zijn wezen verkrijgt. Zoo is het ook met Gods werken in de bovennatuurlijke orde.
Ten tijde der Apostelen, was de katholieke Kerk in hare opkomst; men zag toen nog niet al hare rijkdommen, al hare magt, al haar leven ; maai- dat alles bestond, gereed om zich van eeuw tot eeuw te ontwikkelen.
Hoe meer men de christelijke oudheid bestudeert, hoe meer men de waarheid erkent van hetgeen wij hier zeggen. En het is die naauwgezette studie, welke een groot aantal geleerde protestanten of ongeloovi-gen tot de katholieke godsdienst heeft teruggebragt, die, in de gedenkteekenen van de drie eerste eeuwen der Kerk de treffende sporen en het beginsel van al onze katholieke instellingen vonden; onder anderen, de geestelijke suprematie van den bisschop van Rome, den opvolger van den heiligen Petrus, zijn leerstellig gezag, even als dat der bisschoppen, opvolgers der Apostelen: de pracht der eeredienst, het offer der Mis, met al de plegtigheden die
120 antwoorden op de bedenkingen
wij nog behouden hebben, en waarvan de meesten opkliramen tot de eeuw der Apostelen; de eeredienst der heilige Maagd, Moeder Gods ; de eeredienst der Heiligen, der relikwieën, der beelden , de zeven Sa-kramenten , onder anderen de oorbiecht, enz.
Men heeft onlangs in de katakomben van Eome , vooral in die der heilige Agnes, welke dagtcekent van het midden der tweede eeuw, geheele kapellen gevonden met verscheidene altaren waarin de relikwieën der martelaren rustten, met schilderingen, met beelden van de heilige Maagd , met een pauselijken zetel, met wijwatersvaten, met stoelen die dienden tot biechtstoelen, enz.
Men maakt dus grootelijks misbruik van de ligtgeloovigheid van het volk, als men het verkondigt dat het ware Christendom, het Christendom der eerste tijden , zich ergens anders bevond dan in de geloofsleer en in de godsdienst-oefeningen der katholieke Kerk.
Ten allen tijde hebben de woorden christen en katholiek dezelfde beteekenis gehad , en de goede katholieken van onzen tijd, verschillen in niets anders van de katholieken der eerste eeuwen dan in hunne kleeding: het geloof, het hart, de werken zijn dezelfden.
Al de ketterijen hebben zich hetzelfde aangematigd wat de zoogenaamde hervor-
TEGEN DE GODSDIENST. 127
mers der maatschappij en der godsdienst zicli in onze dagen aanmatigen. Zij herhalen hetgeen, drie eeuwen geleden, Luther en Calvijn , hunne voorvaders, zeiden ; „Wij willen het Christendom hervormen, door het terug te brengen tot zijne oorspronkelijke zuiverheid. Gij, katholieke Kerk, gij, katholieke priesters, begrijpt er niets van; gij hebt de waarheid, de godsdienst, de leer van Jestjs Cheistus bedorven. Wij bezitten haar alleen, en brengen haar aan de wereld! Dat iedereen ons dus hoore: de menschelijke ellende gaat een einde nemen; ziet, een nieuw tijdperk gaat beginnen!....quot;
Laat ze maar praten , en gelooft er geen letter van.
De Kerk is eene vijandin van den vooruitgang.
Anttv. Van welken vooruitgang? Er is een goede en ware vooruitgang, de ontwikkeling van al wat den menschen nuttig is; er bestaat ook een valsche, een leugenachtige vooruitgang, die zich alleen bezig houdt met het stofielijk welzijn, die de hartstogten en de begeerlijkheden vleit, ten koste van het heil der ziel.
Deze tweede vooruitgang wordt door de Kerk geweerd, en bestreden met al de energie van hare menschenliefde, omdat zij weet dat het eene doodelijke ziekte, een kwaad, geen goed is. Wat den eersten vooruitgang
128 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
betreft, die alleen dien naam verdient, de Kerk is zijn vurigste medestander, zijn ware vriendin. Zij alleen heeft dien vooruitgang doen zegevieren over de schandelijke verfijning der zoogenaamde heidensche bescha ving; zij alleen heeft hem in de wereld gevestigd; zij alleen, wat men daarvan ook zeggen moge, houdt dien vooruitgang staande, overal de ware vrijheid verdedigende tegen alle dwingelandij, het ware gezag tegen alle losbandigheid.
Zonder in 't allerminst den vooruitgang der nijverheid te verwerpen, die de groote hoop der oppervlakkige lieden doet gapen van bewondering, blijft zij tamelijk onverschilligvoor dat snoeven op uitvindingen, op werktuigen, op telegrafen, op stoom, op centralisatie enz. omdat zij een wezenlijk gevaar daarin ziet, dat zekere stoffelijke voordeelen weinig kunnen goed maken. Zij is bevreesd dat uit dat alles meer kwaads, dan goeds zal geboren worden. En, om de waarheid te zeggen, hebben bijna al onze nieuwer-wetsche verbeteringen niet tot eenig doel om de weelde uit te breiden, om de zinnen te streelen , en om de lieden boven hun stand te verheffen en de hoofden op hol te maken ? Doen zij ons voor- of achteruitgaan op den weg van het goed, welke ons alleen tot ons opperste doel, tot het eeuwig geluk voert ? Die weg alleen is de weg van voor-uitgang.
TEGEN DE GODSDIENST.
De andere is eigenlijk niets dan zinbedrog. De ondervinding toont dat van dag tot dag met eene meer en meer smartelijke klaarblijkelijkheid aan.
Hoe meer de weelde toeneemt, hoe grooter de ellende van het volk, hoe hrandender de handelskoorts wordt, hoe meer de werkman en de werkster aan de willekeur der groote eigenbaatzuchtige kooplieden zijn overgeleverd.
Er zou veel over dat alles te zeggen zijn , over de bureaucratie, over de ontvolking van het platte land, over het overvoeren van alle betrekkingen (behalve van de beste, de armste en de heiligste van allen; de priesterlijke bediening); over den alge-meenen lust om alles te weten, alles te lezen; over de half-wetenschap die alle volken doet ten ondergaan, in stede van ze te verlichten, enz., enz. Het zij ons voldoende dit feit goed te doen uitkomen, dat men aan de Kerk niet even als aan onze groole mannen en onze dagbladschrijvers knollen voor citroenen kan verkoopen, en dat zij, in de beweging onzer nieuwe maatschappijen, alleen begunstigt wat goed en braaf, zuiver, nuttig en christelijk is en volgens God.
Er wordt in het Evangelie niet van den Paus gesproker!.
Antw. Daar wordt zoo zeker van den Paus gesproken, dat de protestanten te ver-
129
130 AKIWOOKDEK OP DE BEDENKIKGEN
geefs sedert drie eeuwen worstelen tegen de verpletterende klaarblijkelijkheid van de woorden onzes Heeren Jesus Christus , zoo als die zijn opgeteekend in het zestiende hoofdstuk van het Evangelie van den heiligen Matthseus. Hoort slechts;
Onze Heer, in de vlakte van Cassarea gekomen, ondervroeg zijne twaalf Apostelen over de meening die de menschen van hem koesterden. „Wat zegt men van mij ? vraagt hij hun, en wie denkt men dat ik hen ?quot; De Apostelen antwoordden; „Eenigen geloo-ven dat gij de verrezen Joannes de Dooper zijt; anderen dat gij de profeet Elias zijt, en weder anderen Jeremias, of een der oude profeten. — Maar gij , voegt de Heer er hij , wie zegt gij dat ik ben!quot; Toen treedt Simon Petrus voor zijn Meester, en , in naam der anderen, in naam der geheele toekomstige Kerk antwoordende, roept hij met liefde uit: „Gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God;quot; iu es Christus, Filius Dei vivi. — Jesus werpt een blik van goddelijke teederheid op hem, en spreekt: „Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jonas; wantvleesch en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn Vader, die in de hemelen is. En ik zeg u: gij zijt Petetjs , en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. En ik zal u de sleutelen van het rijk der hemelen geven. En al wat gij op aarde zult binden,
TEGEN DE GODSDIENST. ISl
zal ook in den hemel gebonden zijn; en al wat gij op aarde zult ontbinden, zal ook in den hemel ontbonden zijn.quot;
Ziedaar het geheele katholieke Pausdom; ziedaar in korte woorden door Christus zeiven , duidelijk verklaard door Gods mond, waarin het geestelijke oppergezag van den Paus, van den opvolger van Petrus op den stoel van Pome, en het Opperhoofd der Kerk bestaat.
Merk in de eerste plaats op welk denkbeeld het Evangelie ons geeft van de eenige grootheid der prerogatieven van den heiligen Petrus! „Mijn Vader heeft u geopenbaard, zegt hem de Verlosser, dat ik de Christus, de vleeschgeworden God , de eeuwige Zoon van den eeuwigen God ben. Uit hoofde daarvan, neem ik u, kies ik u alleen onder alle menschen, om, even als ik zelve ben, een eenig Wezen, een afzonderlijk mensch, boven allen verheven, te zijn: et ego dico tïbij uit dien hoofde, zeg ik aan u. Ik, de Christus ; aan U, den Plaatsbekleeder van den Christus. Ik, die door mijne natuur de Opperpriester der wereld, de Vader en de Monarch der zielen, het Opperhoofd der Godsdienst ben; aan u, dien ik door mijne genade maak hetgeen ik door mijne natuur ben; Opperpriester, Vader en Koning der zielen, Hoofd der Godsdienst.
En wat zegt Jestis Christus nu aandien geliefden discipel, uitverkoren onder al de
132 ANTWOOB.DEN OP DE BEDENKINGEN
discipelen ? „ Gij zijt Peteus. Door uwe natuur, zijt gij slechts Simon, een arme vissclier en een arme zondaar; door de genade, maak ik u de steenrots ; ik verander u, u en uwen naam; ik geef u de hechtheid van den steen, de onbewegelijkheid der rots, opdat ik op die rots, op dien steen, den grondslag mijner Kerk kunne vestigen. In den hemel, onzigthaar, zal ik de hoeksteen, de eenige onwrikbare steen zijn, waarop de geheele Godsdienst, het gansche heil der wereld rust; op de aarde, te midden der menschen, plaats iku, mijn Plaatsbekleeder, als een andere ik zelve; gij zult op mij steunen, en mijne Kerk zal op u steunen; et super lane petram eedificalo Ecclesiam meam j en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen, stichten. *
Omdat mijne Kerk aldus op u en op mij, op mij in u zal steunen, zullen de magten der hel haar nimmer kunnen overwinnen; et porta inferi non pravalehvnt aclverstis earn. De magten der hel, dat is de razernij en de trouweloosheid der joden, de woede der beulen , de magt der Oesars, de list der ketters, het aantal der barbaren, de opstand der valsche christenen, de ondankbaarheid der menschen, de verzuimen en de zwakheden van de bedienaars zei ven der G-odsdienst. Niets van dat alles zal de Kerk kunnen overweldigen, omdat de Kerk in ude kracht, de waarheid, den steun zal vinden die noodig
TEGEN DE GODSDIENST.
zijn voor haar bestaan. Even als ik, zal de Kerk hare dagen van strijd en van duisternis , van rouw en van bloed hebben; maar altijd, voor haar even als voor mij , zal na het Lijden, de glansr'jke zon van Paschen opgaan.quot;
Ten einde zijn doel te verwezenlijken, geeft Onze Heer aan Petrus „de sleutels van het Rijk der hemelen; et tibi clabo claves regni cadorum./' en met die sleutelen, het teeken der opperheerschappij, geeft hij hem de discretionaire magt, de volstrekte en onbeperkte magt om zich daarvan te bedienen, ten einde te openen en te sluiten, te binden of te ontbinden, hem met zijnen onfeilbaren mond verklarende, dat „aj wat hij op aarde zou binden, gebonden zoude zijn in den hemel; en al wat hii op aarde zou ontbinden, zoude ontbonden zijn in den hemel; et tjuod-cumque ligaveris super terram, erit lïgatum et inccdis.quot; Mets wordt uitgezonderd: al hetgeen gij zult hinden, al hetgeen gij zult ontbinden j derhalve, wordt de Paus als opperste en onfeilbare regter gesteld over al de kwes-tiên die het heil der wereld kunnen raken; opperste en onfeilbare regter over alle leerstukken ; opperste en onfeilbare leider van alle gewetens, van alle maatschappijen, van alle instellingen, kortom, Vader der men-schen en der volken , Beschermer van alle regten , Herder der wereld.
Ziedaar wat de Paus is, in de gedachte
133
134 ASTWOOBDES Of DE BEDEKKINGEK
van Christus; ziedaar den Paus van liet Evangelie ; ziedaar de orakels en de besluiten van Grons Zoon. Daarom verklaarde de heilige Leo de Groote, toen hij , vijftien eeuwen geleden, diezelfde bladzijden van het Evangelie uitlegde, dat: „dit woord het woord is des levens, dat het ten hemel voert, degenen die het aannemen en het nakomen, en in de diepten der helle stort, degenen die het verwerpen.quot;
De Kerk, die roemrijke voorregten door den goddelijken Verlosser aan den Paus gegeven, op de algemeene Kerkvergadering van Florence erkennende, heeft ze in een beroemd geloofsdecreet geformuleerd, dat vervat is in deze plegtige bewoordingen: „Wij bepalen en verklaren dat de Heilige Apostolische Stoel en de roomsche Opperpriester , den eersten rang in de wereld bekleedt ; dat hij, de roomsche Opperpriester, de opvolger van den heiligen Petrus, de Prins der Apostelen, en de ware Plaatsbe-kleeder van Christus is; dat hij het Hoofd is der geheele Kerk, de Vader en de Leeraar van alle christenen; en dat eindelijk Onze Heer Jesus Christus aan hem alleen, in den persoon van den heiligen Petrus, de volkomene magt heeft gegeven om de algemeene Kerk te weiden, te leiden en te besturen , zoo als de handelingen en de beslissingen der algemeene Kerkvergaderingen getuigen.quot; Zóo spreekt de Kerk, in deze.
TEGEN BE GODSDIENST. 135
even als altijd, overeenkomstig het allerheiligste woord van haren goddelijken Stichter.
Met welk regt beweert men dan, dat het Evangelie geen gewag maakt van den Paus ? Het spreekt van den Paus, zoo als het spreekt van de heilige Drieêenheid, van de Menschwording, van de Verlossing, enz.; indien het den naam niet uitspreekt, dan spreekt het toch van de zaak, en daarop komt het alleen aan, dat alleen is noodzakelijk. Men moet onwetend of ter kwader trouw zijn, om zich daarin te vergissen.
„Maar het Evangelie spreekt ten minste niet over de tijdelijke magt.quot; — Dat is zoo; maar het behoefde daarvan ook geen gewag te maken. Wanneer men over een mensch spreekt, spreekt men dan over zijn hemd, en zijne kleederen ? en is het niet natuurlijk dat de wapenrusting bij den krijgsman behoort? De tijdelijke magt van den Paus is niets anders; het is een kleed van betamelijkheid en van eer, dat de christenvolken aan hun Vader hebben gegeven; het is eene wapenrusting, die de soldaten van Christus geschonken hebben aan hun opperhoofd, om het des te veiliger te behoeden tegen de slagen en de verrassing van den vijand. Omdat men het Pausdom wil vernietigen, valt men, sedert verscheidene eeuwen, zijne tijdelijke magt aan. Indien het den duivel ooit gelukt, om hem die te ontrukken, dan zal hij aan den Plaatsbekleeder van Christus
136 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
en aan de gansche Kerk een zijner geduchtste slagen hebben toegebragt. Wanneer de Opperpriester, van zijne tijdelijke magt beroofd, geen wortel meer in de aarde zal hebben, dan zal de -Antichrist nabij zijn, en met hem de voleinding der eeuwen en het laatste oordeel! 1
Ik heb miin eigen godsdienst. Iedereen is vrij om srijne godsdienst uit te oefenen zoo als hij het goedvindt ; dat gaat mij alleen aan, en ik dien God op mijne wijze.
Antw. En uwe wijze, niet waar, is om hem niet te dienen! Dat is juist als de lieden, die door „vrijheid van gewetenquot;, verstaan vrijheid om geen geweten te hebben.
Neen, iedereen is niet vrij om G-od te dienen zoo als hij goedvindt, maar hij moet G-od dienen, zoo als God wil gediend zijn, en niet anders.
„Dat gaat u aan,quot; het is waar; maar er is nog iemand dien het ook aangaat, namelijk de Kerk, aan welke God bevolen heeft u te leeren hoe gij hem dienen moet; „ Gaat, heeft hij aan de eerste Bisschoppen zijner Kerk gezegd; gaat, en leert alle volken , en leert hen onderhouden, al hetgeen ik u bevolen heb. Die u hoort, hoort mij, die n versmaadt, versmaadt mij; en ziet, «.?■
1) De kleine Verhandeling, getiteld: le Souver a in Pontife, geeft meer bijzonderheden over het geestelijk gezag van den Paus: die, welke tot titel heeft: VEg Use , behandelt de kwestien welke betrekking hebben op de Kerk; het kleine, in den volkstrant geschreven werkje, getiteld; U Tape y bespreekt de bijzondere kwestie van bet tydelyk gezag.
TEGEN DE GODSDIENST. 137
ben met u alle de dagen, tot de voleinding der wereld.
De christelijke Godsdienst (of de katholieke , dat is hetzelfde) is de eenig ware Godsdienst, wij hehben het vroeger gezien 1; zij is dus de eenig ware en wettige dienst van Gen.
Iedereen derhalve
1°. Die niet al de christelijke waarheden gelooft welke de Kerk leert, welke zij heeft zaamgevat in de Geloofsbelijdenis der Apostelen , en welke zij in de katholieke Kate-chismus uitlegt;
2°. Die niet naar zijn beste vermogen de tien geboden Gons en de wetten welke de Herders der Kerk maken, onderhoudt;
3quot;. Die niet de christelijke deugden beoefent (de kuischheid, de nederigheid, de zachtmoedigheid, de onthechting, de gehoorzaamheid, enz.) en die niet de aan die deugden tegenovergestelde ondeugden vliedt;
4°, Die niet al de middelen ter zaligheid, welke de Kerk aan hare kinderen voorhoudt, dat wil zeggen het gebed en de sakramenten, gebruikt;
Iedereen, zeg ik, die God niet op die wijze dient, dient hem in wezenlijkheid niet. Hij biedt God eene eeredienst aan, die God niet verlangt; hij wil zijne zaligheid bewerken op eene andere dan de hem voorgeschre-
I) In de nummers xvm, xix en xx.
ïï
1
■
138 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
vene wijze, hij bezit de Godsdienst in schijn, niet in werkelijkheid.
Derhalve zijt gij niet vrij om God te dienen zoo als n goeddunkt; vooral zijt gij niet vrij hem in 't geheel niet te dienen.
De Priesters zijn menschen even als wij ; de Paus en de Bisschoppen zijn menschen: hoe kunnen mensehen onfeilbaar zijn? Ik; wil God wel gehoorzamen , maar geen menschen gelijk ik.
Antw. Dat is juist hetzelfde als of een soldaat zou zeggen; „ Ik wil den koning wel gehoorzamen, maar ik zal mijn generaal , mijn kolonel, mijn kapitein niet gehoorzamen, want zij zijn onderdanen des konings even als ik ben.quot;
Zou het moeijelijk zijn daarop een antwoord te geven?
Mijne zaak is hier niet moeijelijker.
De Kerk, dat is zoo, is zamengesteld uit menschen: de Paus, de Bisschoppen, de Priesters zijn menschen.
Maar het zijn menschen door Jesus Christus zeiven bekleed met de geestelijke magt en het goddelijk gezag.
En uit dien hoofde, zijn het geen menschen gelijk de anderen.
De Apostelen, die de eerste Bisschoppen der Kerk waren, zijn door Onzen Heer Jesus Chmstus aan de menschen gezonden als zijne plaatsvervangers. Gehoorzaamt men hen , dan gehoorzaamt men geen menschen, maar God, Jesus Cheistus. Hen
TEGEN DE GODSDIENST. 139
niet gehoorzamen, hunne wetten verachten, is ongehoorzaam zijn aan Gtod , Jestjs Christus versmaden. „Die u versmaadt, versmaadt mij.quot;
Ik onderwerp mij niet aan den mensch,
maar aan Gtod , die door hem zijn gezag op mij uitoefent.
Het eenige onderscheid tusschen de Geboden Gods en de Geboden der Kerk, is dat de eerste ons regtstreeks gegeven zijn,
en de tweede zijdelings, door de tusschen-komst zijner gezanten; maar het is altijd God die beveelt.
Eigenlijk gezegd is ook niet de mensch onfeilbaar in den Paus, maar Jesus Ciihis-tus , maar God , die hem met zijne waarheid bekleedt, opdat hij geene dwalingen aan de christenvolken zou kunnen leeren.1
Daarom moet men ook in zake van geestelijke gehoorzaamheid, geen acht slaan op de persoonlijke hoedanigheden van den Paus,
of van den Bisschop, of van den Priester die ons de heilige zaken toedient, maar alleen op zijn wettig gezag, op zijn karakter van Paus, van Bisschop, of van Priester.
TJit dien hoofde , moeten de gebreken, somtijds zelfs de ondeugden van een Priester
1) Het is niet overbodig hier bij le voegen, dat de Kerk alleen onfeilbaar is in zake van godsdienst, zoo als de bepaling der geloofsartikelen , den regel der zeden, de algemeene tucht, de liturgie, de kanonisatie der Heiligen, enz.
Onze lieer Jesus Chiustüs staat haar bij in alle dingen, en belet haar altijd iets vast te stellen tegen de waarheid of het geestelijk welzijn van liet christenvolk.
Alleen daarin is zij onfeilbaar.
■if, 'V
I
I
140 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
(hetgeen, Goddank, zeldzaam is), in onze harten den eerbied, het geloof, de liefde voor de Godsdienst niet verminderen.
Die zwakheden komen voort uit den mensch, niet uit den priester. Zij kunnen het goddelijk priesterschap, waarmede hij hekleed is, niet treffen. Heeft de misdaad van Judas zijne bediening hevlekt?
Om die reden ook zijn de Mis, de absolutie enz.; van een slechten priester even geldig als de Mis, de absolutie enz. van een getrouwen priester. De consecratie heeft even goed plaats door de woorden van den eene als van den andere ; deze even goed als géne vergeeft zonden; omdat die handelingen gedaan worden door den priester en niet door den mensch, en omdat de zonden die de priester begaat, hem het onuitwischbaar karakter van het priesterschap niet ontnemen.
De pligtvergeten priester is zeer schuldig; maar zij n priesterschap blij ft al tij d hetzelfde; het is het priesterschap van Jesus Cheis-tus , dat niets van aard kan doen veranderen of vernietigen.
Buiten de Kerk geen zaligheid! Welk eene onverdraagzaamheid! Zulk eene harde leer kan ik niet aannemen!
Antw. Gij kunt dat niet aannemen in den zin waarin gij het verstaat, dat is: Die niet katholiek is, is verdoemd.
TEGEN DE GODSDIENST. 141
Zoo gaat het: men kritiseert de Godsdienst, omdat men haar niet begrijpt; en men laat haar dingen zeggen, die haar afgrijzen inboezemen.
Die woorden toch drukken de eenvoudigste der waarheden, eene waarheid van het gezond verstand uit, als men ze verstaat . zoo als de Kerk het ons leert. „Buiten de Kerk, geen zaligheid,quot; dat wil zeggen; het licht sluit de duisternis uit; het wit, het zwart; het goed, het kwaad; het leven , de dood, en de waarheid, de dwaling enz.
Waarin bestaat dan hier het geheim? Waarin ligt de moeijelijkheid?
„Buiten de Kerk, geene zaligheid,quot; dat wil eenvoudig zeggen „datmen, op straffe van zware zonde, verpligt is de ware Godsdienst (dat is de katholieke Godsdienst) te gelooven en te beoefenen , als men het kan doen.quot; Dat beteekent: „gij zondigt, en derhalve doet gij uwe ziel verloren gaan, indien gij vrijwillig de waarheid verwerpt, wanneer zij zich aan u voordoet.quot; Is dat iets buitengewoons? Moet men daarom schreeuwen dat de Kerk onverdraagzaam, wreed is ?
Een protestant, een schêurmaker, wordt niet verdoemd, alleen omdat hij protestant of scheurmaker is. Indien hij ter goeder trouw dwaalt, dat wil zeggen, indien hij om de eene of andere reden, het katholieke
142 AXTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
goloof niet heeft kunnen kennen en omhelzen , dan beschouwt de Kerk hem als een harer kinderen; en, indien hij geleefd heeft naar hetgeen hij gemeend heeft de ware wet Gods te zijn, dan heeft hij evenveel regt op de hemelsche gelukzaligheid, als ware hij katholiek gsweest?
Er zijn, Goddank! een groot aantal protestanten , ter goeder trouw, en, zelfs vindt men er soms onder hunne leeraars. De heer de Cheverus, bisschop van Boston, heeft er twee, zeer geleerde en zeer godvruchtige lieden, bekeerd, en, na hunnen terugkeer tot de katholieke Kerk, verklaarden zij aan den goeden bisschop, dat zij, tot op het tijdstip waarop zij zijne kennis maakten, nooit aan de waarheid hunner godsdienst getwijfeld hadden.
Verontrusten wij ons, voor het overige, niet over het oordeel dat God over de protestanten en de ongeloovigen zal uitspreken. Van den eenen kant weten wij, dat God goed is, dat hij de zaligheid van alle men-schen wil, en van den anderen kant, dat hij de regtvaardigheid zelve is. Dienen wij hem naar ons beste weten, en maken wij ons over de anderen niet ongerust.
Men verwart- gewoonlijk twee wezenlijk verschillende dingen: de onverdraagzaamheid met hetrekUng tot de leer en de onverdraagzaamheid met hetrekUng tot de personen, en, na alles verward te hebben, houdt men zich
TEGEN DE GODSDIENST. 143
verontwaardigdschreeuwt men over hardvochtigheid , over barhaarschheid i
Indien de Kerk leerde hetgeen men beweert dat zij leert, o ja, dan zou zij hard en wreed zijn en dan zou men haar met moeite kunnen gelooven.
Maar zóó is het niet. De Kerk is alleen onverdraagzaam in billijke , ware, noodza-kelijlce mate. Vol barmhartigheid voor de personen, is zij alleen onverdraagzaam, voor de leerstellingen. Zij doet even als God, die, in ons de zonde verfoeit en den zondaar bemint.
De leerstellige onverdraagzaamheid is het wezenlijk karakter der ware G-odsdienst. De WAAEHEiD, die zij belast is te onderwijzen , is immers volstrekt onveranderlijk. Iedereen moet zich naar haar voegen; zij moet voor niemand buigen. Iedereen die haar niet bezit, bedriegt zich. Met haar is geen verdrag mogelijk; 't is alles of niets. Buiten haar, vindt men niets dan dwaling.
De katholieke Kerk alleen is altijd zoo onbuigzaam in hare leer geweest. Dat is welligt het treffendste bewijs van hare waarheid, van de goddelijke zending barer Herders,
Toegevend voor de zwakheden, is zij het nooit geweest, zal zij het nimmer zijn voor de dwalingen. „Indien iemand niet gelooft hetgeen ik leer, zegt zij in de geloofsregelen die door hare kerkvergaderingen geformu-
144 ANTWOOSDEN OP DE BEDENKINGEN
leerd zijn, dat hij zij anathema!quot; dat wil zeggen, afgesneden van de christelijke maatschappij.
De waarheid alleen spreekt met die magt.
Hebben de lieden die de Kerk van wreedheid beschuldigen met betrekking tot de onverdraagzaamheid, welke zij haar toedichten , in het Contrat social van Uousseau, den grooten apostel der onverdraagzaamheid , dezen treffenden grondregel gelezen ? „De souverein kan uit den staat verbannen, iedereen die niet gelooft in de artikelen van
het geloof des lands.....Indien iemand,
na diezelfde leerstukken in het openbaar te hebben erkend, zich gedraagt als geloofde hij zeniet, hij ondergade stkaf des doods!quot; (Boek iv, hoofdst. vin.)
Welk eene verdraagzaamheid!!!
Gij zult moeten bekennen, dat de Kerk het beter begrijpt dan hare bedillers.
XXIX.
Maar de Heilige Bartholomeusnaolit P
Is het nu waarlijk die Heilige Bartholo-meusnacht, welke u belet goed te leven ?
Zijt gij inderdaad bevreesd, dat indien gij een goed christen wordt, men u zal aansporen om uwe buren te vermoorden, indien ze den goeden God niet dienen!
De moord van den Heiligen Bartholomeus-nacht, is eene der betreurenswaardigste
TEGEN DE GODSDIENST. 148
buitensporigheden geweest, welke de verbittering der burgeroorlogen, de sluwheid der politiek, de woede van eenige dweepzieke lieden, de ruwheid der zeden van dien tijd, alleen kunnen verklaren.
De Godsdienst keurt in 't geheel niet alles goed wat men in haar naam doet en met haven heiligen mantel bedekt.
Voor het overige, moet men zeggen, dat hare vijanden die misdaad al zonderling van natuur veranderd hebben. Zij hebben haar voorgesteld als het werli der Godsdienst, terwijl zij niets anders is dan het werkquot; van haat en van dweepzucht, die de G-odsdienst laakt.
Zij hebben het voorgesteld als of die misdaad was uitgevoerd door de priesters, terwijl geen enkele hunner daaraan deel nam. Verscheidene hunner, wat meer is, onder anderen de Bisschop van Lisieux, redden zooveel hugenoten als zij konden, en waren hunne voorspraak bij koning Ka-rel IX, enz.
Indien een feit thans erkend en boven allen twijfel geacht wordt, dan is het dat de Heilige Bartholomeusnacht, voor alles, een politieke staatsgreep was, dat de Godsdienst daarvan veeleer het voorwendsel dan de oorzaak is geweest, en dat de sluwe Ca-tharina van Medicis, de moeder van Karei IX, veeleer zocht zich te ontdoen van eene partij die dagelijks meer en meer haar gou-
146 AKTTVOOSDES OP DE BEDENKIKGEN
vernement hinderde en ontrustte, dan eer aan God verschaffen.
Het heeft een dichter der voltairiaansche school behaagd den Kardinaal van Lotharingen voor te stellen „de dolken der katholieken zegenende.quot; Het is maar jammer, dat die Kardinaal zich toen te Home ophield, voor de verkiezing van Paus Gregorius XIII, den opvolger van den heiligen Pius V, die gestorven was.
Maar die heeren zien zoo naauw niet. „JAegt, liegt altijd, durfde Voltaire aan zijne vrienden schrijven, er zal altijd ieU van blijven hangen! 1
Sedert drie eeuwen, heeft de haat der protestanten , en later die der voltairianen, tegen de Kerk, de geschiedenis zoo zeer verminkt , dat het moeijelijk is daarin de waarheid te ontdekken.
Men schikt de feiten naar zijn zin, men voegt bij, men neemt weg, men vindt zelfs uit, als het noodig is. Men stelt op rekening der Kerk, misdaden die ze verfoeit. Men laadt op de Godsdienst afschuwelijke beschuldigingen. Wantrouw, in het algemeen, historische feiten, waarin de Godsdienst eene belagchelijke, barbaarsche of lage rol speelt. Het is mogelijk dat zij waar zijn; en dan moet al de blaam vallen op den zwakken of slechten man, die zijn karakter van priester, of van Bisschop, of zelfs van
1) Brief aan deu markies d*Argens.
tegen DE GODSDIENST. 147
Paus, uit het oog heeft verloren, en die, het goede moetende doen, het kwade gedaan heeft; maar het is ook mogelijk (en meestal is het zóó) dat die feiten, zoo al niet geheel uitgevonden, ten minste zóó verdraaid en overdreven zijn, dat men ze met regt, met den naam van leugens mag hestempelen.
Het is zeer gemakkelijk de Kerk op die wgze aan te vallen; maar is het wettig? is het eerlijk? is het opregt?
XXX.
Sr bestaat geen hel; niemand is er ooit van teruggekomen.
Antw. Neen, niemand is ooit uit de hel teruggekomen; en indien gij zelve daar binnen gaat, dan zult gij er evenmin van terugkomen als de anderen.
Indien men er van terugkomen kon , al ware het maar eene enkele keer, dan zou ik u zeggen; „G-a er heen, en gij zult zien dat er eene hel is.quot; Maar omdat men die proef niet kan nemen, is het dwaas zich aan een onheil bloot te stellen, waarvoor geen redmiddel bestaat, dat zonder einde en zonder maat is.
Gij zegt dat er geen hel bestaat ? Zijt gij daar wel zeker van ? Ik tart u het te bevestigen. Gij zoudt dan eene overtuiging hebben , die niemand vóór u gehad heeft, zelfs de grootste goddeloozen niet. Op de vraag: Is er eene hel ? antwoordde Rousseau: „Ik weet er niets van.'''' En Voltaire schreef aan
148 ANTWOOKDEK OP DE BEDENKINGEN
een zijner vrienden die meende het bewijs ontdekt te hebben van het niet bestaan der helGij zijt wel gelukkig ! Zoo ver hel ik het niet kunnen hrengen ! ')
Maar ik zal aan uw misschien eene vreese-lijke bevestiging tegenover stellen. Jesus Christus, de vleesoh geworden zoon Gods , zegt dat er eene hel is, eene zoo verschrikkelijke hel: „dat het vuur daar nimmer zal worden uitgedoofd.quot; Dat zijn zijne eigene woorden, die hij driemaal achtereenvolgens herhaalt!
Wien moet men eerder gelooven; een Uiensoh, die de Godsdienst nooit bestudeerd heeft, die aanvalt hetgeen hij niet kent, die slechts twijfel kan voeden, geen zekerheid kan hebben, over dit onderrigt; — of den-gene die gezegd heeft: „ik ben de waarheid, hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan?quot;
Pas op: het is Jesus, de goede Jesus,
1) Onze Heer Jezus Christus spreekt vijftien maal in zijn Evangelie van liet helsche vuur.
Zie, onder anderen, de zeven of acht laatste verzen van het negende hoofdstuk van den heiligen Marcus, waarin hy zegt dat het beter is alles te verliezen en alles te lyden dan „in de hel, in het onuitbluschbaar vuur geworpen te worden, waar hun worm niet sterft, en het vuur niet wordt uitgebluscht. Want voegt hy er bij, een ieder zal met vuur gezouten worden,quot; dat wil zeggen dat hij daarvan doordrongen, daardoor verteerd en bewaard zal worden, even als het zout het vleesch bewaart, door het geheel en al te doortrekken.
Zie ook den heiligen Matthteus, aan het einde van hoofdstuk XXV: 6aat van mij, gij vervloekten , in hel eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijne engelen bereid is.... En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de regtvaardigen in het eeuwige leven.
En den heiligen Joannes, hoofdstuk XV. Zoo iemand niet in mij verblijft, (door de genade) zal hy in het vuur geworpen worden, en hij zal verbranden, enz. enz.
TEGEN DE GODSDIENST. 149
Jestjs , zoo barmhartig en zoo zoet, die allen vergeeft aan de arme berouwhebbende zondaars; Jesus, die zonder een woord van verwijt de schuldige Magdalena, de overspelige vrouw, den tollenaar Zachseus, en den aan zijne zijde gekruisten moordenaar genadig aanneemt; het is Jesus , die u verklaart dat er een eeuwig kelsch vuur is, en die het uitdrukkelijk vijftienmaal in zijn Evangelie herhaalt!
Beweert gij beter dan Jesus te weten, wat barmhartigheid en goedheid is?
Zie, in deze stoffe, meer dan in eenige andere, spreekt het hari van den booze dikwijls, en niet zijne rede. Het is de misdadige hartstogt die de regtvaardigheid Gods vreest, en die, om zijn geweten in slaap te wiegen, uitroept: „Er is geen regtvaardigheid Gods, er bestaat geen hel!quot;
Maar wat doen inderdaad die kreten en die hartstogten af? Als de blinde ontkent dat het licht bestaat, belet hij het dan te schijnen? De goddelooze ontkenne het of niet, er bestaat eene hel, die de zonde, de ondeugd wreekt, en die hel is eeuwig.
Dat is de kreet der geheele menschheid! De zekerheid dat er eene hel bestaat, ligt zoozeer op den bodem van 'smenschen geweten , dat men inderdaad dit leerstuk terugvindt lij al de volken, zoowel oude als nieuwe, bij de wilde afgodendienaars, zoowel als bij de beschaafde christenen. Het ligt zoozeer
150 ANTWOOBDSN OP DE BEDENKINGEN
in den grond van het Christendom, dat, van al de ketterijen welke de katholieke leerstukken hebben aangevallen, niet eene enkele er aan gedacht heeft het te ontkennen. Te midden van zoovele puinhoopen, is de waarheid van de hel alleen staande gebleven. De grootste wijsgeeren, de grootste vernuften , niet slechts onder de christenen, dat spreekt van zelf, maar zelfs onder de heidenen, hebben de hel aangenomen; Virgilins, Ovidins, Horatius, Plato, Socrates, eindelijk de goddelooze Celsius zelve, die Yoltaire der derde eeuw. Wie zou op dit punt minder willen toegeven, dan zij gedaan hebben?
Een twintigtal jaren geleden , hield de aalmoezenier der militaire school van Saint-Cyr , in de vasten, een onderrigt over de hel. Hij ging de trap op die naar zijne kamer voerde en wilde die juist binnentreden, toen een oude kapitein, die aan de school was verbonden als instrukteur en die achter hem de trap opliep, hem op spotten den toon zeide: „Mijnheer de aalmoezenier, zoudt ge mij kunnen zeggen of wij in de hel gebraden of gekookt zullen worden ?quot;
De aalmoezenier keert zich om, ziet hem een oogenblik sprakeloos aan, en antwoordt koeltjes: „Gre zult dat zien, kapitein — en hij doet de kamerdeur digt.
De officier had geen trek meer om te lag-chen en droop af. Later tot God teruggekeerd , verklaarde hij zijne bekeering ver-
TEGEN DE GODSDIENST. 151
schuldigd te zijn aan dat treffend antwoord i en aan de gedachte aan de hel.
Lagch niet met de hel, waarde lezer; ze geeft waarlijk geen stof tot lagchen.
Hoe kunt gij de goedheid van God rijmen met de eeuwigheid der helsohe straffen. God is oneindig barmhartig.
t Antw. Ja, God is oneindige barmhartigheid ; maar alleen in deze, niet meer in de ) andere wereld.
Al de bedenkingen tegen de eeuwigheid
gt; ; der helsche straffen vallen van zelf weg,
zoodra men zich rekenschap geeft van hetgeen de eeuwigheid is. De eeuwigheid is niet
gt; eene opvolging van eeuwen , die elkander t zonder einde opvolgen, zoo als wij geneigd t zijn ons dat voor te stellen; het is een tegen-- : woordige tijd zonder toekomst en zonder
ander verleden dan dat der aarde; als men i de eeuwigheid eens is binnen gegaan , dan i bevindt men zich in een bestaan, dat volkomen verschilt van het bestaan op aarde; er is dan geene opvolging van tijden meer, en j uit dien hoofde kan men niet meer veranderen. Waarom kan ik mij op aarde bekeeren i en berouw hebben over de zonden, die ik t tegen God heb bedreven ? Omdat ik daartoe den tijd heb, omdat ik jaren, dagen, uren, minuten voor mij heb, en omdat eene enkele minuut voldoende is, om door het berouw tot God terug te keeren. Maar in de eeu-
182 antwoorden op de bedenkingen
wigheid bestaan er geen jaren, geen dagen, geen uren, geen minuten, daar bestaat geen tijd, geen opvolging, en bijgevolg is daar geen verandering mogelijk. Zóó als men de eeuwigheid ingaat, zóó blijft men er, of, om naauwkeuriger te spreken, zoo is men er.
De hel is dus eeuwig, omdat zij niet niet eeuwig kan zijn.'/J
Overweeg die uitlegging eens een weinig, en gij zult daarin de oplossing vinden van al de bezwaren tegen de eeuwigheid der hel.
Overigens weegt de leer der Kerk omtrent de eeuwige belooning, volkomen op tegen de leer der eeuwige straffen. De eene openbaart ons de opperste en oneindige regtvaar-digheid Gods , de andere , zijne opperste en oneindige goedheid. Maar is alles in God niet aanbiddelijk, zijne regtvaardigheid even als zgne andere eigenschappen? Ik herhaal het, men zou er waarlijk niet aan denken om de hel .te ontkennen , indien men geen vrees voor de hel had.
Indien men kon weten hoevele misdaden voorgekomen zijn door de vrees van de eeuwigheid der hel, dan zou'men getroffen zijn door de noodzakelijkheid dier sanctie; en dewijl God den mensch alles geeft wat hem noodzakelijk is, zou men uit de noodzakelijkheid van de eeuwigheid der straffen tot hare wezenlijkheid moeten besluiten.
Ik zou nog kunnen aantoonen dat de hel ons alleen zoo onbegrijpelijk voorkomt, om-
TEGEN DE GODSDIENST. ISS
dat wij ons geen voldoend denkbeeld maken
4; ■Ï
.1:1
'JÉ
'P-
van de grootte der zonde , waarvan zij de straf is, en van de gemakkelijkheid waarmede wij die zonde kunnen vermijden.
Maar ik bepaal mij bij de twee groote autoriteiten , die ik tegenover uwen twijfel gesteld heb: het gezag vanhetMENscHELUK geslacht , en het, veel indrukwekkender gezag, van onzen Heer Jesus Cheistus ,
die, in zijn Evangelie , tot de vei doemden zegt; Gaat weg van mij, vervloekten, in het eeuwig vuur.
XXXII.
God is te goed om mij te verdoemen.
Antw. Maar het is God ook niet die u verdoemt, gij zijl het zelve, die u verdoemt.
God is evenmin oorzaak van de hel als hij de oorzaak van de zonde is die de hel voortbrengt.
„Waarom laat hij dan de zonde toe?quot;
Omdat hij u de uitstekendste zijner gaven,
de gaaf der rede gegeven heeft, die u aan hem gelijkvormig maakt, omdat hij u een eeuwig geluk heeft voorbereid, en omdat het daarom niet betaamde, dat hij u behandelde als een dier, dat geen rede heeft en dat alleen j,
voor de aarde geschapen is. ^j} i
Het betaamde niet dat gij zoudt gedwongen worden om Gons gaven te ontvangen; gij moest uwe rede gebruiken om de schat eener eeuwige gelukzaligheid vrijwillig aan te nemen en te verkrijgen. 6
154 ANTWOORDEN Oï DE BEDENKINGEN
Daarom heeft God u , met de rede, de zedelijke vrijheid geschonken, dat -wil zeggen , het vermogen om naar welgevallen het goed of het kwaad te kiezen, de stem van onzen goeden Vader die ons tot hem roept, te volgen of niet.
Die vrijheid is het grootste eer- en liefde-bewijs dat wij van God konden ontvangen.
Indien wij daarvan misbruik maken, dan is het onze schuld, niet de schuld van God.
Indien ik u een wapen geef om uw leven te verdedigen, is dat geen bewijs van liefde van mijnen kant ? En indien gij, tegen mijn wil,ondanks de waarschuwingen en delessen, welke ik u heb gegeven, om u daarvan goed te bedienen, dat wapen tegen u zeiven keert, zal ik dan de schuld van uwe kwetsuur dragen ? Zult gij u dat dan niet alleen moeten wijten ?
Zoo handelt de goede God ten onzen op-zigte. Hij geeft ons de vrijheid om goed of kwaad te doen; maar hij verzuimt niets, om ons het goed te doen kiezen. Onderrigtingen, waarschuwingen , teedere uitnoodigingen, vreeselijke bedreigingen, hij spaart niets. Hij overlaadt ons met zijne genaden, hij staat ons bij met hulp; — maar hij dwingt ons niet: want dan zou hij zijn werk vernielen.
Hij eerbiedigt in ons de gaven , die hij in ons heeft nedergelegd.
Derhalve gaat de verworpeling door zijn eigen schuld verloren; God verwerpt hem
iegen de godsdienst,
niet, hij zelve haalt zich zijne verdoemenis op den hals, God geeft slechts aan iedereen wat iedereen vrijwillig heeft gekozen, het leven of den dood, het paradijs , de vrucht der deugd, of de hel, de vrucht der zonde.
Een reiziger trad eens binnen op de plaats der Postwagendienst, te Parijs, en verklaarde dat hij naar Pijssel in Vlaanderen, in het noorden van Frankrijk, wilde gaan. Men haast zich hem de diligence aan te wijzen, die op het punt was van naar de aangegeven bestemming te vertrekken. Onze reiziger had den voet reeds op de trede gezet, toen hij niet ver van daar een ander rijtuig ontdekte, geheel nieuw geverwd, en dat hem schooner en gemakkelijker toescheen. Onmiddellijk verandert hij van gedachte en neemt plaats in dat rijtuig. Dat rijtuig nu moest vertrekken naar Marseille, eene stad in het zuiden van Frankrijk, en dus in eene geheel tegenovergestelde rigting dan die welke het doel van 's mans reis was.
De chef van het kantoor , die hem van rijtuig zag veranderen, haastte zich om hem zijne dwaling onder het oog te brengen.
„ Wat doet gij, Mijnheer? sprak hii zeer beleefd tot hem, gij gaat immers naar Eijssel ?
— Juist, Mijnheer, naar Rijssel.
— Maar , Mijnheer , dan zijt gij in een verkeerd rijtuig gaan zitten; de diligence, waarin gij plaats hebt genomen, gaat niet naar Rijssel, maar naar Marseille.
loo
];gt;6 antwoorden op de bedekkikgen
—— Maar ik zal toch eindelijk altijd wel te Kijssel komeu.
— Hoe bedoelt gij dat? te Hijssel ? Gij zult te Marseille aankomen, indien gij in de diligence gaat zitten die naar Marseille vertrekt.
— Kom! kom! praatjes! zeide de dwaze reiziger; dit rijtuig is veel fraaijer en veel gemakkelijker dan het andere; en de administratie is veel te wellevend, om mij te brengen waar ik niet wil wezen. Hoor eens, Mijnheer, ik zit hier goed, en, gij moogt zeggen wat gij wilt, morgen avond ben ik te Kijssel.
Het uur van vertrek was daar, het rijtuig ging weg, en twee dagen daarna bragt het onzen reiziger te..., Marseille.
Dat was niet moeijelijk te raden.
Zoo handelen degenen die, zonder bekommerd te zijn om braaf te leven, van Gods goedheid onderstellen dat zij toch wel in den hemel zullen komen.
In dit leven staan twee wegen voor ons open, die der deugd en die der ondeugd. De tweede is somtijds aangenamer, verleidelijker dan de eerste, vooral in den beginne, maar de eene geleidt naar de hel, waar de zoetheid in bitterheid verandert; de andere naar het paradijs, waar de arbeid verandert in eene onuitsprekelijke rust.
Om naar het paradijs te gaan, moet men den weg naar het paradijs inslaan; dat is
TEGEN DB GODSDIENST. 187
klaar en duidelijk. De katholieke priester is de liefderijke leidsman, die, vau Gons wege, aan allen den weg toont. Hoe velen, helaas, sluiten de ooren voor zijne stem. Hoe velen gaan er verloren, omdat zij zijne raadgevingen niet gevolgd hebben.
God heeft van alle eeuwigheid voorïien of ik zalig of verdoemd zal worden. Ik moge doen wat ik wil, het noodlot zal ik niet kunnen vtranoeren
Antw. Indien uwe vrouw u kwam zeggen : „Mijn vriend, God heeft van alle eeuwigheid voorzien of gij heden eten zult of niet. Ik moge doen wat ik wil, gebeuren zal, wat God voorzien heeft. Ik ga dus maar wandelen, en ik zal mij ook maar niet om uw eten bekommeren.quot;
Indien uw kind u zeide: „Beste papa. God heeft van alle eeuwigheid voorzien of ik heden moet werken of leêgloopen. Het is mij met den besten wil der wereld niet mogelijk, om het noodlot te veranderen. Ik zal mij dus maar gaan vermaken , in plaats van te lezen of te schrijven.quot;
Dan zoudtgij, geloof ik, hun gemakkelijk een antwoord kunnen geven, en vooral hen tot rede kunnen brengen.
Het antwoord dat gij aan uwe vrouw en aan uw kind zoudt geven, dat geef ik u.
De voorwetenschap van God , vernietigt onze vrijheid niet. En ofschoon onze zwakke rede den grond van dat groote geheim niet
] s8 antwoorden op de bedenkingen
kunne peilen, weet zij echter genoeg om zeker te zijn van de waarheid.
1°. In de eerste plaats hebhen wij allen, in spijt van alle redeneringen, van alle spitsvondigheden , het innig gevoel dat wij vrij zijn in onze beslissingen. Terwijl ik deze regels schrijf, gevoel ik , dat het slechts van mijn wil afhangt, om hier het eene woord voor het andere te plaatsen, mijn arbeid te staken of voort te zetten, enz. Gij, die leest, gij gevoelt, en niemand zal u van het tegendeel kunnen overtuigen, dat het slechts van u afhangt om te lezen of dit boek te sluiten, te zingen of te zwijgen, op te staan ofte blijven zitten, enz. — Derhalve zijn wij beiden vrij.
2°. In de tweede plaats ; is die moeijelijk-heid om onze zedelijke vrijheid over een te brengen met Grons voorwetenschap, zoo ernstig gemeend als men wel zoude willen doen aannemen? Ik geloof het niet, en ik zie daarin niet veel anders dan eene kwestie van woorden.
Wij meten hier God uit met onze el, wij spreken over hem als over ons zeiven. Wij dichten hem onze zwakheden toe; en scheppen ons daardoor hersenschimmige bezwaren.
Om zoo te zeggen bestaat er geen voorwetenschap van God. Voorzien , is vooruitzien, zien ivat zal zijn. Voorzien onderstelt natuurlijker wijze eene toekomst, die nog niet bestaat. Welnu , er is voor God geen toekomst of geen opvolging van tijd, maar een eeuwige en onveranderlijke tegenwoordige tijd.
TEGEN DE GODSDIENST. lo9
Het verleden en de toekomst bestaan alleen voor eindige en veranderende menschen. Wij voorzien, maar dat is eene onvolmaaktheid van ons wezen. God , het volmaakte wezen, ziet , voorziet niet.
Hij ziet ons handelen. Nu, niemand heeft hij mijn weten , ooit gezegd , dat de actuele kennis die G-od van onze handelingen heeft, hare vrijheid belemmert. Welnu, God heeft er geen andere.
Mij dunkt, dat is eenvoudig, zeer gemakkelijk te begrijpen. Er blijft dan niets over dan het geheim der eeuwigheid , der onveranderlijkheid van God, of liever het geheim van zijn bestaan. Maar wie zou ooit waanzinnig genoeg zijn om te zeggen: Ik weiger in God te gelooven, omdat ik het oneindige niet begrijp?
Maak dus een goed gebruik van uwe vrijheid onder de oogen van den goeden God, die iedereennaar zijne werken zal vergelden.
Niet hetgeen het ligchaam binnengaat besmet de ziel. God zal mij niet verdoemen om een stuk vleesch. Het is evenmin kwaad om op vrijdag en zaturdag vleesch te eten, als op de andere dagen.
Antw. Ge hebt volkomen gelijk; het vleesch doet u niet verloren gaan; op zich zelf is het niet meer kwaad om den eenen dag vleesch te eten , dan den andere.
Het is de ongehoorzaamheid, die vleesch doet eten, welke ons ter helle doemt.
160 AKTWOORDEN Of DE BEDENKIHGEK
Het is kwaad des vrijdags en des zatur-dags de wet te schenden, welke niet voor de andere dagen bestaat; kwaad is de opstand tegen het wettig gezag der Herders, dien wij allen moeten gehoorzamen als aan hem zeiven die ze zendt: „Gaat, ik zend u. Dien hoort, hoort mij; die uversmaadf^versmaadtmij
Er is dan geen sprake van vleesch , van dagen , van uwe maag; er is alleen sprake van het hart dat zondigt, omdat het weigert zich aan een verpligtend en gemakkelijk gebod te onderwerpen.
Behalve de groote en algemeene beweegreden om al de wetten der kerk te onderhouden, kunnen wij nog daarbij voegen, dat de wetten niet bij toeval, ten gevolge van eene luim, gemaakt zijn, maar dat zij steunen op wijze en zeer belangrijke reden.
Zoo is de wet der onthouding, wier toepassing elke week terugkeert, bestemd om steeds in de gedachte der Christenen terug te roepen het Lijden, de smarten en den dood van den Verlosser; zij is de opmlare beoefening van de boete der Christenen, enz.
Alleen een oppervlakkig of onwetend mensch kan die instelling voor nutteloos houden. Men kan niet begrijpen, hoezeer dat enkel derven van vleeschspiizen des vrijdags en des zaturdags, de ziel belet om zich buiten de godsdienstige denkbeelden te bewegen.
Ofschoon de kerkelijke wetten op straffe van zonde verpligten, zijn ze toch ver van
tegen de godsdienst. 161
hard of tyranniek te zijn. De Kerk is eene moeder, geen heerschzuchtige gebiedster. Het is voldoende, dat gij, om eene ernstige en wettige reden, geen vleesch kunt derven, om daardoor alleen van die verpligting ontslagen te zijn. De Kerk wil u goed, geen kwaad doen. Zij wil n uwe zonden doen boeten, niet u ziek maken. Ziekte, zwakte van gestel , de vermoeijenis van een doorgaans zwaren arbeid, buitengemeene armoede, de groote moeijelijkheid om zich andere dan vleeschspijzen te verschaffen, zijn redenen die ontheffen van de verpligting om geen vleesch te eten.
Evenwel is het goed eerst den pastoor of den biechtvader , de wetverklaarders , te raadplegen, ten einde zich zei ven niet zonder wettige redenenen van de verpligting der onthouding te ontslaan.
Deze opmerking, die zich over al de wetten der heilige Kerk uitstrekt, doet u zien hoe wijs en gematigd het gezag is dat ze oplegt. Eerbiedig dat gezag uit den grond uws harten; laat lagchen dengene die er niets van begrijpt, en vervul zonder morren zulke eenvoudige, zulke wijze wetten, welke zoo nuttig zijn voor onze zielen.
God behoeft mijne gebeden niet. Hij weet wel wat ik noodig heb, zonder dat ik het Hem vraag.
Antw. Ja , hij weet het ongetwijfeld : raaar gij zoudt het grootste ongelijk hebben.
II
6.
1Ö2 AjmVOORDEÜ Of EU LEDENKING EK
van daaruit af te leiden, dat gij u van het gebed zoudt kunnen ontslaan.
Wat is ergrooter, zoeter, eenvoudiger, gemakkelijker dan liet gebed!
Het is waar, God heeft uwe gebeden niet noodig. Uwe gebeden en uwe hulde veranderen niet zijne onveranderlijke gelukzaligheid......Maar hij vordert ze van u, die
hulde, die aanbidding, die dankzegging, die gebeden; omdat gij, zijn schepsel en zijn kind, ze hem verschuldigd zijt.
Hij heeft regt op uwe gedachten, wier Schepper hij is; hij wil dat gij u tot hem rigt, en evenzeer heeft hij regt op de liefde van dat hart, hetwelk hij u heeft gegeven, en hg wil, dat gij het hem vrijwillig door de liefde zult wedergeven.
God kent al uwe behoeften. Ook dat is volkomen waar. Ge moet hem die dan ook niet blootleggen, om ze hem te doen kennen. Gij moet dat doen, om uwe onmagt zonder zijne hulp niet uit het oog te verliezen: om u onophoudelijk uwe afhankelijkheid te herinneren.
Het gebed is voorgeschreven voor u, niet voor hem. Hij wil dat gij zult bidden, in de eerste plaats, omdat het. regtmatig is dat gij uwen God aanbidt, dat gij aan Dengene denkt, die onophoudelijk aan u denkt, dat gij Dengene bemint, die het opperste goed en uw uitstekende weldoener is: en eindelijk, omdat het goed, nuttig en zelfs noodzakelijk voor u is om te bidden.
teges db godsdienst.
Het is de edelste bezigheid van den mensch op deze wereld; het gebed veredelt, verheft al onze andere bezigheden ón maakt ze een redelijk wezen waardi».
Het is de meschelijke gedachte , toegepast op God , zijn waardigste voorwerp.
Het is het hart, zich vereenigende met den God van oneindige goedheid, vaz oneindige volmaaktheid, van oneindige liefde, die alleen dat hart volkomen kan voldoen.
Het is het kind, dat met zijn welbeminden vader spreekt.
Het is de schuldige, die vergiffenis heeft ontvangen en zijn Verlosser teederlijk bedankt; het is de zwakke en hulpbehoevende zondaar, die barmhartigheid vraagt aan God die gezegd heeft; „Ik zal nimmer dengene verstoeten , die tot mij komt.quot;
Het gebed verschaft ons troost in al onze wederwaardigheden. Het is de schatkamer van ons innerlijk geluk, dat niets ons kan ontrooven. Want het gebed is in ons; het is wij zei ven. Het is wij zei ven aan God denkende en God liefhebbende.
Met het gebed is het als met de liefde Gods. Het gebed is zulk eene aangename, zulk eene zoete bezigheid, dat de goede Gou ons de verpligting daartoe opleggende, niets anders doet dan ons bevelen gelukkig te zijn.
Daarom beveelt onze Heer Jesus Christus . die op deze wereld gekomen is om ons
163
164 ANTWOORDEN OP J)E BEDENKINGEN
gelukkig te doen zijn door ons goed te maken , niets zoorseer aan als het gebed ; „ Bidt zonder ophouden, zegt hij, en wordt niet moede te Vulden.'''' Dat wil zeggen, gewen uwe ziel om aan G-od te denken en om hem bovenal te beminnen. Het gebed is de grondslag van het christelijk leven.
Bid dus, en met een goed hart; niet slechts met den mond, maar uit het binnenste uws harten. Laat nimmer na, om den goeden God bij den aanvang en bij het einde van den dag, uwe kinderlijke hulde te bewijzen Bid in al uwe wederwaardigheden, bid in uwe gevaren, bid in uwe bekoringen. Bid als gij fouten hebt begaan, ten einde daarvan vergiffenis te bekomen. Bid in de voornaamste omstandigheden des levens.
Bid onder uwe dagelijksche bezigheden. Als gij bidt dan is niets gering voor God ; als gij bidt dan gaat er niets verloren voor het paradijs. Gij zult zuiver en goed zijn, indien gij het gebed beoefent, uw hart zal in vrede zijn. Te midden der ellenden des levens , zult gij die inwendige vreugde genieten, welke er de bitterheid van verzacht; en als de tijd uwer beproeving zal ten einde zijn, dan zult gij honderdvoudige vruchten van uwe getrouwheid inoogsten.
1) Verwacht niets, zeide de heilige Vmcentius van Paulo, van iemand die zijne morgen- en avondgebeden verzuimt.
IEGEU DE GODSDIENST.
Ik bid en verkrijg uiet. Ik verlies mijn tijd
Antw. Heeft de heilige Monica, de moeder van den heiligen Augustinns, haar tijd verloren, toen zij gedurende zestien jaren met bidden en weenen aan GrOD heeft gevraagd , hetgeen zij eindelijk verkregen heeft: de bekeering van haren zoon ?
Heeft de heilige Franciscns van Sales zijn tijdverloren, toen hij gedurende twee en twintig jaren gearbeid heeft om de zachtmoedigheid te verkrijgen.
De volharding is derhalve eene der voornaamste hoedanigheden van het gebed.
Worden wij het bidden nimmer moede. De goede Gtod verhoort ons niet, ten einde ons met meer aandrang en menigvuldiger te doen bidden: hij schijnt zich te verbergen, opdat wij zijne afwezigheid beter zouden gevoelen, opdat wij de zoetheid zijner tegenwoordigheid beter zouden waarderen.
Herinneren wij ons de belofte van den Meester; „Zoekt, en gij zulï vikden.quot; Wij zullen vinden, wij zijn zeker van te vinden. Maar wij zijn niet zeker van dadelijk te vinden. De heilige Monica, de vrouw van geloof en van volharding, heeft eerst na vijftien jaren gevonden , en hare onwrikbare standvastigheid heeft haar geheiligd. De Cananesche vrouw van het Evangelie, heeft het leven van haar kind eerst verkregen na-
165
166 AKTWOOHDES OP DB BEBESKINGE:!
dat zij het driemaal gevraagd had, en dat uitstel, zoo wreed voor haar moederhart, is de beproeving en de zegepraal van haar geloof geweest....
Worden wij niet moede. Het oogenblik, waarop wij den moed verliezen, is misschien het oogenblik waarop God tot ons zal komen!
Wat iieb ik den goeden God toch gedaan, dat Hij mij zoo veel kwaad overzendt.
Antw. „Kleingeloovige die de geheimen Gods niet begrijpt. Wanneer hij n met lijden bezoekt, doe hem dan, geloof mij, nimmer deze vreeselijke vraag: „Wat heb ik u gedaan om zóó te moeten lijden ?quot;
Bijna altijd zou hij u tot stilzwijgen kunnen brengen door voor uwe oogen, tot uwen schrik, eene lange, eene afzigtelijke lijst van zonden te ontrollen, die uwe godsdienstige onverschilligheid alleen aan uwe aandacht doet ontgaan, en door u te wijzen op de eeuwige pijnen der hel welke die zonden honderdmaal verdienen!
Altijd zou hij u kunnen antwoorden, door u aan de vreeselijke vlammen van het vage vuur te herinneren, dat niemand heilig is in zijne oogen, en dat de verzachte straffen van het tegenwoordige leven al zeer gering zijn in vergelijking van de boeten in het toekomstige leven.
Altijd, eindelijk , zou hij u kunnen antwoorden door u zijn paradijs, zijne kribbe,
TEGEN DE GODSDIEXSÏ. 1(37
aijn kruis te toonen, dat uwe reis op deze wereld slechts eene voorbijgaande beproeving is; dat hij u, het eerst, het voorbeeld van het geduld heeft gegeven, opdat gij, door het heilig gebruik van het lijden, uwe ziel zoudt heiligen en een ontzaggelijk gewigt van glorie in de eeuwigheid op uw hoofd zoudt verzamelen.
Hij zou u herinneren aan deze godspra-ken, welke weleer van zijne lippen gevloeid zijn:
„ Voorwaar, voortvaar, ik zeg u: gij zult weeklagen en weenen, maar de wereld zal zich verheugen : en gij zult bedroefd zijn , maar uwe droefheid zal in vreugde veranderd worden.
Eene vrouw, als zij baart, heeft droefheid, dewijl hare ure gekomen is j als zij echter het kind gehaard heeft, gedenkt zij niet w.eer de smarte, otn de vreugde, dat een mensch ter wereld geboren is.quot;
Wie gij ook zijn moogt, regtvaardige of zondaar, begrijp het aanbiddelijk geheim der smart. Het is het innigste bezoek van God. Het is de kostbaarste gave zijner barmhartigheid.
Het is de grootste krachtsinspanning zijner liefde.
God heeft niets uitstekenders gevonden om aan zij n eeniggeborenZoon Jes us, aanllAEi a, zijne bruid, zijne moeder, zijn welbemind schepsel, aan zijne heiligen, aan zijne martelaren , aan al zijne vriendpn te geven!....
108 iSTWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN
Indien gij lijdt met Jesus Christus, zult gij met hern gekroond worden. — Door het kruis komt men tot de glorie!
Waarom zou ik de heilige Maagd bidden. Het is eene bijgeloovigheid. Daarenboven, zij kan ons immers toch. niet hooren.
Antw. Hoe kunt gij mij hooren ?
— Wel, met mijne oor er ?
— Dat weet ik; dat vraag ik u dan ook niet. Ik vraag u hoe gij mij met uwe ooren kunt hooren ?
Ik beweeg mijne lippen , zij brengen een weinig lucht in beweging; die lucht gaat in uwe ooren en houdt stil bij een beentje dat bekleed is met een vel,genaamd... En zóó hoort gij wat ik u zeg!
Hoe komt dat? Welke betrekking bestaat er tusschen dat beetje lucht, dat het trommelvlies raakt en mijne gedachte, die zich in uwe ziel openbaart? — Waren wij daarvan niet dagelijks getuigen, wij zouden het niet kunnen gelooven. En toch is het zóó.
Nu dan! als gij mij zult gezegd hebben hoe of gij, die u op twee passen afstands van mi j bevindt, mij kunt hooren en in betrekking tot mij kunt komen als ik tot u spreek, dan zal ik u zeggen, hoe de heilige Maagd en de Heiligen die in den hemel zijn , mijne gebeden kunnen hooren en ze beantwoorden.
Dezelfde God die maakt dat gij mij hoort, maakt ook° dat zij mi] hooren, als ik hen
TEGEN DE GODSDIENST 169
vraag mijne voorspraak bij liem te zijn.
Hoe doet de goede God dat ? Dat is mij tamelijk onverschillig. Al wat ik weet is dat het zóó is; dat Gtod aan de allerheiligste Maagd, die hij alleen onder al de schepselen tot de wonderbare waardigheid van zijne Moeder heeft verheven, aan haar die hij ons, aan het kruis stervende, heeft gelaten als moeder, voorspreekster, besoJiermder, dat hij zeg ik, onze gebeden, de behoeften barer kinderen, aan de Maagd Maria bekend maakt; dat hij altijd haar hoort, die hij boven al de werken zijner handen lief heeft; dat hij nog tot ons komt door haar, zoo als hij weleer op den dag zijner Menschwording gekomen is, dat het zekerste middel om tot Jesus te komen is, tot Makiate gaan, die ons bij haar Zoon en onzen God binnenleidt, aldus door hare bescherming onze onwaardigheid en onze onvolmaakte gesteldheid bedekkende.
Ik weet dat niets zoeter, niets aangenamer, niets troostrijker is dan de heilige Maagd te beminnen, haar zijne smarten toe te vertrouwen, haar zijn hart op te offeren.
Dat komt omdat hare eeredienst beter, zuiver, zachtzinnig, nederig maakt, het gebed doet beminnen, de vreugde en den vrede aan de ziel geeft.....
Al wat ik weet, is, dat als ik Maria bemin en dien, ik niet anders doe dan,
170 A.MIWOOKDBN OP DE BEDENKINGEN
en zeer onvolmaakt, mijn Verlosser J es us Christus zeiven navolgen.
Hij heeft het eerst, hij heeft boven al de schepselen, zijne Moeder bemind; het eerst, heeft hij haar met zijne handen gediend, haar alle soort van eer, pligten, gehoorzaamheid bewezen.
En dewijl hij mij , op den avond vóór zijn dood gezegd heeft: „Ik heb u het voorbeeld gegeven, opdat gij zondt doen, hetgeen ik gedaan heltracht ik de allerheiligste Maagd Maria volkomen te beminnen en te vereeren. die hij zoo volmaakt heeft lief gehad en vereerd. 1
Het is hier de plaats niet om eene verhandeling te houden over de eeredienst der heilige Maagd.
Maar het is altijd de plaats om te zeggen, dat de haat tegen die eeredienst het algemeen kenmerk van al de ketterijen, van eiken godsdienstigen opstand geweest is; dat men Maria nimmer verlaat, zonder Jesus weldra te laten varen; dat men zelfs nimmer er beter op wordt, als men in die eeredienst verflaauwt.
Men mag het wel zeggen, die arme protestanten zijn zeer te beklagen, dat zij hunne Moeder niet kennen, niet beminnen!. ...
1) De protestanten stellen tegenover onze godsvrucht jegens de heilige Maagd eenige slecht begrepen teksten van het Evangelie. Moest men hen gelooven, dan zou onze Heer zijne Moeder niet hebben lief gehad, en gedurende zijn gansche leven het vierde gebod van God zijnen Vader geschonden hebben. Maar die te veel bewyst, bewijst niets; men zal mij nooit over tuigen, dat Jksus een slechte zoon is geweest.
TEGEN BE GODSDIENST.
dat zij Degene niet aannemen, die Jesus Cheistus gekozen, bemind, onafscheidelijk vereenigd heeft met het geheim zijner Menschwording, met de geheimen van zijne kindschheid, van zijn verborgen leven, van zijn openbaar leven, met het geheim van zijn lijden en van onze verlossing; Degene, die hij, in den hemel, in de aanbiddelijke geheimen van zijne glorie en van zijn koningschap doet deelen.
Zij moeten wel beven, wanneer zij, de oogen slaande op al de christen eeuwen, er geen enkele vinden die hun stilzwijgen niet veroordeelt, en die het profetische woord der heilige Maagd zelve niet vervuld heeft: „ Van nu af zullen alle geslachtsn mij zalig prijzen.quot; (Heilige Lucas, h. 1.)
Nergens ziet men dien eenzamen Christus, dien Luther, Calvijn en hunne leerlingen gedroomd hebben, maar men vindt overal den Christus terug, zoo als hij zich vertoonde aan het oog der profeten, zoo als hij verschijnt in het Evangelie, het Kind der Maagd, gevormd uit haar vleesch en haar bloed, lang gedragen in haren schoot en op hare armen, gedurende dertig jaren de plig-ten van den meest onderdanigen der zoneu jegens haar vervullende, onder hare oogen stervende, en nog in hare armen rustende,
vóór dat hij van het kruis in het graf overig........
Zij vreezen aan Jesus te ontrooven, het-
m
172 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
geen ze aan Mama zouden geven. —Maar is dat niet een bewijs van groote onkimde met betrekking tot liet meuscbelijk hart, dat naar Gods beeld geschapen is, indien men vreest een vriend te kwetsen, als men, om zijnentwille, eene groote liefde aan zijne Moeder betuigt ? Beminnen wij de Moeder niet oin den Zoon ? en keeron al die hulde-bewijzen niet tot Jesus Chiusïus terug?
Dat er nu eenige misbruiken, eenige onbezonnenheid bij onwetende lieden bestaat, met betrekking tot de eeredienst der heilige Maagd, wie zal dat ontkennen ? Maakt men niet misbruik van alles? Maar de Kerk keurt die misbruiken af. De Bisschoppen en de priesters brengen de geloovigen daarvan terug, zoodra zij er kennis van dragen.
Wat de eeredienst van Maria betreft, geloof mij, men overdrijft niet te veel, maar wel te weinig. Zoolang toch als men niet aanbidt (en men moet niet aanbidden, de aanbidding is aan God alleen verschuldigd), zoolang men de heilige Maagd niet aanbidt, blijft men altijd beneden hetgeen zij verdient. Nimmer zullen wij haar zooveel vereeren als God haar vereerd heeft, door haar tot de waardigheid van zijne Moedee te verheffen. Nimmer zullen wi] haar zooveel beminnen , als Jesus , ons model, haar heeft lief gehad.
Als Katholieken, vormen wij de groote familie van Jesus Christus. Is het te verwonderen dat wij zijne Moeder beminnen?
TEGEN DE GODSDIEKSÏ.
Waarom gebeuren er geen wonderen meer?
Antw. Een wonder is een tastbaar feit dat klaarblijkelijk de krachten der natuur te boven gaat.
Het is iets dat God alleen kan doen, en dat zijne tusschenkomst in de dingen dezer wereld op eene buitengewone wijze openbaart.
Waarom gebeuren er geen wonderen meer? vraagt men. Ik beb daarop twee antwoorden;
1°. Er gebeuren nog wonderen, en vele; 2° het is zeer natuurlijk dat er minder wonderen gebeuren dan inde eerste eeuwen van het Christendom.
1°. Er géhturen nog wonderen.
Ik, die in dit boekje het woord tot u rigt, zou u kunnen zeggen dat ik wonderen gezien heb, en dat ik bovendien verscheidene personen heb gezien, aan wien voor echt verklaarde vionderen, zoo als de onmiddelijke genezing van ongeneeselijke ziekten, geschied zijn.
Maar ik zal u liever een feit aanhalen dat meer onder het bei-eik van iedereen valt.
Onder het pontificaat van BenedictusXIV, bevond zich een protestantsche Engelsch-man in Rome. Hij sprak met een kardinaal over de katholieke godsdienst, viel haar nog al warm aan, en verwierp vooral, alsvalsch,
173
antwookben op de bedenkingen
de wonderen die op de voorspraak der Heiligen gebeurd waren.
Weinig tijds daarna, werd de Kardinaal belast met het onderzoek der stukken betrekkelijk de zaligverklaring van een dienaar Gods. Hij gaf ze den protestant, beval hem aan om ze met zorg te onderzoeken en hem zijn gevoelen te zeggen over den graad van geloof welken die getuigenissen verdienden.
Na verloop van eenige dagen, brengt de Engelschman de processen-verbaal terug. „Welnu, mijnheer, vraagt de Prelaat hem, welken indruk hebben die stukken op u gemaakt.quot;
— „Om u de waarheid te zeggen, Eminentie, ik beken dat ik daartegen niets kan inbrengen, en als al de wonderen der Heiligen die uwe Kerk kanoniseert, zoo zeker waren als deze, dan zou mij dit stof tot nadenken geven.....quot;
— Ei, ei? hernam de Kardinaal glim-lagchende; welnu, dan zijn wij te Kome moeijelijker dan gij; want die bewijsstukken zijn ons niet overtuigend toegeschenen en de zaak is verworpen.quot;
De Engelschman was zöö getroffen over dit gedrag dat hij het katholieke geloof grondiger onderzocht. Hij zwoer het protestantisme af, voor dat hij Rome verliet.
Die buitengemeene gestrengheid nu bestaat nog in de processen tot heiligverkla-
17é
TEGEN BE GODSDIENST. 175
ring. En dewijl men heden ten dage heiligverklaringen doet, zoo als het in alle eeuwen geschied is, 1 en men, van den anderen kant «mató heilig verklaart zondereen naauwkenrig onderzoek, waaruit blijkt dat er ten minste vijf wonderen gebeurd zijn op de voorspraak van den betrokken persoon,
kunnen wij dus met regt beweren dat er nog wonderen gebeuren.
2°. Ik antwoord in de tweede plaats: Er gebeuren minder wonderen dan in het begin van het christendom, en dat moet zoo zijn.
Om drie redenen:
1° Omdat het wezenlijke doel der wonderen bereikt is, te weten: de bekeering der wereld en de vestiging der christelijke godsdienst;
2°. Omdat dit doel niet is kunnen bereikt worden zonder wonderen en zeer groote wonderen, en het daarom voor altijd het feit der wonderen getuigt.
De klaarblijkelijkheid der christelijke Godsdienst, geopenbaard door groote iconde-ren, heeft alleen de zoo zinnelijke heidenen en de zoo hardnekkige Joden kunnen overtuigen : 1quot; van de godheid van den armen en gekruisigden Jesus ; 2quot;. van de waarheid zijner leer , geheel tegenstrijdig met hunne meest ingewortelde denkbeelden; 3°. van de goddelijke zending der Apostelen en hunner (n opvolgers. j,|
1) Dc twee laatste heiligverklaringen li ebben plaats gehad in ]830 en in 1862. Gregorius XVI en Pins IX hebben heilig verklaard den Gelukzaligen Alphonsus van Liguori en vier andere dienaar Gods; en de zes ea twintig Japansche martelaren.
m
1
ANTWOOKDBN Or DE BEDEKKINGEN
Indien de wereld tot het christendom ware bekeerd geworden zonder wonderen, dan zou dit het verwonderlijkste, het on-begrijpelijkste van alle wonderen zijn geweest.
3quot;. Omdat wij heden ten dage een schitterender bewijs van de goddelijkheid van ons geloof onder de oogen hebben, dan de wonderen het waren voor de eerste christenen, ik wil zeggen de profetiën van het Evangelie en hare vervulling in de wereld.
Twee natuurlijke en goddelijke feiten bewijzen de goddelijkheid van het Christendom : 1quot; de wonderen van Jesus Ch eis-ttis en van zijne gezanten ; 2quot; de vervulling der profetiën van het Evangelie.
De eerste christenen zagen de wonderen, zij zagen niet de vervulling der profetiën die hun Meester deed: evenwel waren zij ver-pligt om die vastelijk te gelooven,1 en zij geloofden die gemakkelijk uit hoofde der wonderen die zij zagen.
Wij zien de wonderen niet die onze voorvaders gezien hebben , maar wij zien de vervulling der profetiën van het Evangelie; en hetgeen wij zien, doet ons gemakkelijk de wonderen aannemen, die wij niet gezien hebben.
De klaarblijkelijke wonderen deden de eerste christenen de zekere vervulling der
1) Geloooen is de waarheid van iets aannemen op de getuigenis ran een ander.
176
legek de godsdienst. 177 !
profetiënaannemen; de klaarblijkelijke vervulling der profetiën, doet ons de zekere wezenlijkheid der wonderen aannemen.
Het wonder was het bewijs der eerste christenen; de profetie, daarentegen, is ons bewijs, door de klaarblijkelijkheid van het goddelijk feit barer vervulling.
En wij doen opmerken, dat dit bewijs,
getrokken uit de vervulling der profetiën,
welligt nog meer afdoende is dan het bewijs getrokken uit de wonderen, in dien zin dat de tijd de kracht van dat bewijs van dag tot dag vermeerdert.
Alzoo, de duurzaamheid van den Stoel van den heiligen Petrus, de voortdurend-heid van de verspreiding, en, tevens, van het bestaan der joden, gedurende negentien eeuwen enz., zijn veel treffender feiten, dan indien zij slechts sedert drie of vier eeuwen bestonden. En als de wereld nog eenige duizende jaren duurt, dan zal dat bewijs l
van de goddelijkheid der Godsdienst nog veel meer overtuigend zijn binnen drie of vier duizend jaren, dan het heden ten dage is.
Het is dus niet te verwonderen, dat er nu minder wonderen gebeuren, dan in de eerste eeuwen van het Christendom.
Waarom latijn spreken? Waarom zich. van eene onbekende taal bedienen. p
Antw. Omdat bij onveranderlijke leer-
Kl
li'i
ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
stukken eene onveranderlijke taal past, die de formule zelve dier leerstukken kan behoeden voor veranderingen van welken aard ook.
Omdat quot;bij eene algemeene maatschappij, eene algemeene taal past, die de algemeenheid van het geloof en de algemeene broederschap der ware Godsdienst kan handhaven, versterken. luide verkondigen.
De protestanten en al de vijanden der katholieke Kerk hebben haar om dat latijn zeer hard gevallen. Zij gevoelen dat de onbewegelijkhéid van dat kuras, die oude christelijke overleveringen, welker getuigenis hen verplettert, op bewonderenswaardige wijze verdedigt tegen alle verandering. Zij zouden den vorm der zaak willen verbreken, om de zaak zelve te bereiken. —De dwaling spreekt gaarne eene veranderlijke en veranderende taal.
Overigens, als men dat verwijt van meer nabij onderzoekt, dan ziet men dat het allen grond mist; zijn er niet zeer vele menschen die latijn kennen? Heeft de predikatie, dat wil zeggen het gedeelte der godsdienst dal regtstreeks tot de geloovigen gerigt wordt niet in de landtaal plaats ? Bestaat er, wat het overige der officiën aangaat, niet een oneindig aantal vertalingen van de gebeden der Kerk ? Is er wel één christen, dien de geheimzinnige taal welke aan het altaar gesproken wordt, belet om de dienst te vol-
178
tegen db godsdienst. 179
gen? Zijn er niet zekere plegtigheden, zekere kenteekens waaraan alle christenen die de dienst bijwonen, kunnen weten wat er gedaan en gezegd wordt ? Is het niet hun eigen schuld, indien ze verstrooid zijn ?
Daarenboven is niets te vergelijken bij de waardigheid, de grootheid, de helderheid, de schoonheid der latijnsche taal. Het is de taal van de veroveraars der wereld, van de Eomeinen; het is de taal der beschaving, het is de taal der wetenschap. Die taal is de koningin der talen; zij verdiende de taal der Godsdienst te worden.
Daargelaten de groote veranderingen welke de levende talen doen ontaarden, zijn er vele anderen die van weiniggewigt schijnen te zijn, maar die evenwel van veel belang moeten geacht worden. Zoo verandert het spraakgebruik dagelijks den zin der woorden en bederft dien dikwijls uit loutere grilligheid. Sprak de Kerk onze taal, dan zou een ónbeschaamde spotter het in zijne magt hebben, om het heiligste woord der liturgie belagchelijk of onzedelijk te maken.
Onder alle denkbare opzigten, moet de kerktaal buiten 's menschen bereik gesteld worden.
Daarom spreekt de katholieke Kerklatijn. XLI.
De priesters vragen altijd geld.
Antw. Ja, maar vragen ze het voor hen zei ven ?
180 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
Zij vragen alleen geld voor de armen en ter bestrijding van de kosten der godsdienst. Zult gij hen daarom laken? Zijn zij niet de verzorgers der armen en de vaders der behoeftigen ? Zijn zij niet de dienaren Gods, belast met de eer zijner godsdienst en met de zorg zijner tempels ?
Zij vragen u dikwijls, dat geef _ik toe; maar is dat niet een weinig uwe schuld? Waarom zij t gij zoo verkwistend wanneer het uwe vermaken betreft, zoo karig wanneer het geldt het goede te doen ? Waarom geeft gij hun zoo weinig, als zij u eene gift vragen? Is het niet juist uwe ongepaste zuinigheid die hen, ondanks hen zeiven, verpligt terug te komen ?
Daarenboven , gelooft gij dat men het hoofd kan bieden aan groote uitgaven zonder groote inkomsten. Stel u toch een oogen-blik in de plaats van uwen Pastoor, die belast is met de zorg voor al de armen zijner parochie, die verpligt is liefdewerken te onderhouden en te stichten, die verpligt is, om de Kerk en haar toehehooren in een behoorlijken staat van netheid te onderhouden; verpligting welke meerkosten vereis ebt dan men zou denken. Is voor dat alles geen geld noodig ?
Zijt dus niet verwonderd indien uw Pastoor u geld vraagt. Die uitgave, wees daarvan zeker, zal u geen wroeging veroorzaken. Zij zal u ook niet ten gronde doen gaan.
tegen de godsdienst.
De aalmoes heeft nimmer iemands ondergang reroorzaakt. Hebt gij veel, geef veel; hebt jij weinig, geef weinig; maar wu,t ge geeft, geef het met een goed hart.
De Priester is de man van geloof en van iefde. Laat ons meer geloof en meer liefde lebben en wij zullen begrijpen waarom hij altijd vraagt !
XL11.
Ve biechu is eene uitvinding dei' priesters.
Antw. Wij gaan hier een belan grij k punt bespreken.
Grij begrijpt hoe belangrijk dit vraagstuk is, niet waar, beste vriend ? Komt de biecht van den goeden God, dan moeten we ons onderwerpen, want het zou dwaasheid zijn God te wederstaan. Heeft God do biecht niet ingesteld, maar een mensch. gel jk gij of ik, dan moet men hem (neem d 3 uudruk-king niet kwalijk) de deur wijzen , hemen zijne uitvinding, want het is de oii;iange-naamste uitvinding die men maar kan bedenken.
Biechten is zijne zonden bekend maken, aan een Priester al het kwaad zeggen, dat men bedreven heeft, zoo schandequot;!ijk net ook zij: —Kent gij iets onaangen miers, kan men van 'smenschen hoogmoed e n grooter offer eischen ?
Moet ik nu dat offer brengen ? Ben ik verpligt, in geweten verpligt, op straffe
181
182 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
van opstand tegen God , om te biechtt te gaan?
Ja.
Want Jesxjs Christus zelf, de Zoo van den levenden God , die op aarde is n dergedaald en de menschelijke natuur liee aangenomen om ons te verlossen, heeft biecht aan een Priester ingesteld.
Jesus hi]; i
En inderdaad, slaan wij zijn Evangel jfschc
eens open
Wij vinden daar twee woorden van die
ven! de wc aan. ! verre Je;
Qnivc mij ge mijn' der n aan i gelijl
ders: ter z ze ov ders waai en v; fade
ONT1
zoni zij v hou]
goddelijken Meester, betrekkelijk de biecl schril der zonden en de magt die hij aan ziji bedienaren gegeven heeft om den zondaai hunne zonden, in zijn naam, te vergevei
Het eerste dier woorden is de helofte do( Jesus Christ us aan zijne Apostelen gedaai om hun die magt te geven. Het tweede de vervulling dier belofte.
1°. De lelqfte. Men vindt haar in h Evangelie van den heiligen Matthfeu! hoofdstukxviii, vers 18: „Voorwaar,! zeg u: Al wat gij op de aarde zult gelomï hebhen, zal ook in dm hemel gebonden zijn
en al wat gij op de aarde zult ontbo den hebben , zal ook ontbonden zijn i den hemel.quot;
2°. De vervulling der helofte (Heilige J( annes, hoofdstuk xx). Het is PaaschJa[ de dag zelf der Verrijzenis. (Wat is di goddelijke magt welke Jesus Christus aa zijne Apostelen gaat verleenen, inderdaa
inden restor De ferga1 lebbe loden lag
tegen db godsdieïisï. ]8.')
inders dan de magt om de door de zonden
Zoo 3 is r hee eeft
l z1ji
ndaai gevei (0 do( edaai ïede
in
-hseui ar, i honè. ; zip tbo:
[jn i
geJ( hdag is di js aa rdaa
estorven zielen te doen verrijzen ?) De Apostelen zijn, bevende van angst, vergaderd in de zaal des Avondmaals. Zij lebben zicli opgesloten, uit vrees voor de [oden, die hun Meester den laatstvorigen
lag gekruisigd hebben..... Eensklaps,
mgeli )fschoon de deuren gesloten zijn, verschijnt Jesus in hun midden. „Yrede zij u, zegt m diefiii; ik ben het, vreest niet.quot; Zij zijn verbied schrikt; zij willen hunne oogen niet geloo-ven! Maar zij raken het heilige ligchaam, de wonden der handen, der voeten, der zijde aan. Zij vallen neder voor de voeten van den verrezen Verlosser en aanbidden hem.
Jesus blaast op hen , en spreekt tot hen: Ontvangt den Heiligen Geest, gelijk de Vader mij gezonden heeft, zende ik ook u. „Evenals mijn Yader mij gezonden heeft als Verlosser dermenschen, zoo zende ik u, ik, gelijk aan mijn Vader, eeuwige, almagtige God gelijk hij. Ik zend u als redders uwer broeders ; ik zend u als bewaarders der schatten ter zaligheid, die ik heb opeengestapeld om ze over de menschen uit te storten , bewaarders en uitdeelers mijner Sakramenten, waarin ik al de verdiensten van mijn Lijden en van mijn dood heb besloten: „Gelijk de Yader mij gezonden heeft, zende ik ook u. Ontvangt den Heiligen Geest! Wiek
dien worden
zij vekgeven ; en wier zonden gij zult houden , dien worden zij gehouden.quot;
iechfa
184 antwooü;gt;en or de bedebkingeh
Is liet noodig, ik vraag het ti, om over zulke woorden te redeneren ? Wie zal durven ontkennen, dat Jesus Chiusttjs hier aan zijne Apostelen, de eerste Priesters, de eerste Herders zijner Kerk, de magtgeeft om de zonden te vergeven of ze te houden, naar mate zij het gepast zullen oordeelen ?
Derhalve is het Jestis Christus, de menschgeworden Zoon Gods, die gewild, die bevolen heeft, dat iedere mensch die eene zonde begaan heeft eu die daarvan vergiffenis wil verkrijgen, zijne toevlugt neme tot de bediening zijner Priesters, die belast zijn met het oordeel over zijn zielestaat en met de uitspraak, in Gods naam, van het vonnis. Derhalve heeft hij , en hij alleen de biecht ingesteld, bevolen, opgelegd aan de wereld.
Waartoe toch zou de Priester van Jesus Christus , die magt om de zonden te vergeven of te houden, ontvangen hebben, indien er een ander middel bestond om daarvan vergiffenis te bekomen ? Welken zin zouden de woorden des Heeren dan hebben ? Waartoe zou men de sleutels der deur aan een bewaarder geven, indien er mogelijkheid bestond om het huis langs een anderen weg binnen te gaan?
En welk middel zou de Priester hebben om redelijkerwijze zijn vonnis te vellen, indien de schuldige hem niet zelve zijne zonden kwam bekennen, waarvan hij dikwijls alleen het geheim bezit?
tegen de godsdienst.
Derhalve zijn de christenen verpligt om hunne zonden lt;aan hunne Priesters te Hechten, indien zij vergiffenis van God willen bekomen. Naar goddelijk regt, is de biecht de weg tot vergiffenis; hij, die het doel wil, wil ook het middel; hij, die het middel niet bij de hand neemt, z il het doel niet bereiken.
Men heeft dan ook in alle eeuwen bij de Priesters gebiecht.
De geschiedenis heeft ons den naam bewaard van den biechtvader van Karei den Groote, in de negende eeuw.
In de vierde eeuw, ziet men den grooten heiligen Ambrosius, den Bisschop van Milaan , zich bijzonder bezig houdende rn;lt het biecht honren dor boetelingen ; en de schrijver van zijn leven, zijn tij Igenoot, voegt er bij: „dat hij de zonden die men hem beleed, zoozeer beweende, dat de zondaars gedrongen werden om met hem te weenen.quot;
Ten zelfden tijde, hoort men den heiligen Augustinus aan de ketters van Afrika verwijten , dat zij , even als de protestanten dit later deden , zich het regt aanmatigden om hunne zonden aan God alleen te belijden. „Heeft dan,quot; roept hij uit, „de Heer de sleutelen voor niets aan de Kerk overhandigd? Heeft hij voor niets gezegd: Al hetgeen gij zult ontbinden op aarde, zal ontbonden zijn in den hewA? — Gij drijft den spot met het Evangelie! Gij belooft wat het weigert!quot;
In de derde en in de tweede eeuw, vindt
185
1S6 ANTWOORDEN OP BE BEDENKINGEN
men nog in de boeken der oude kerkvaders, welke bewaard zijn gebleven, treffende getuigenissen over de noodzakelijkbeid van de biecht aan den Priester gedaan, om vergiffe nis van God te verwerven.
In de katakomben heeft men verscheidene stoelen ontdekt, die, door hun vorm, dooi hunne plaatsing in de kapellen, klaarblijkelijk biechtstoelen waren.
Eindelijk ziet men in het boek zelfvan de Handelingen der Apostelen, vele der heidenen die te Ephesus bekeerd waren, ge hoorzamen aan de stem van den heiligen Paulus en komen belijdende en bekend
makende hunne daden. 1
Belijdrt men iets anders dan schuldige handelingen, dan zonden ? En wat betee-kent die plaats uit het boek der Handelingen , tenzij de belijdenis der zonden, de biecht ?
Gij ziet het dus, de goede God onze Verlosser, heeft ons de hiecht gegeven als geneesmiddel onzer ziel, als het middel om weder in genade door onzen hemelschen Vader te worden opgenomen.
eerste na, \ Wells het i Chki dan i waar voegl zult i
Gé
Het is eene uitvinding van barmhartigheid, van zachtmoedigheid en teederheid. Het kost een weinig, dat is waar, vooral als een lange achteloosheid vele en groote zonden heeft doen opeenhoopen. Maar dat
1) //Confitentes et annuntiantes actus tuos,quot; (Handelingen der 1) Apostelen, h. xix, v, 18 en 19.) de kle
TEGEN DE GODSDIENST. 187
eerste oogenblik is spoedig voorbij, en daarna , welk eene vreugde, welk een vrede! Welk een geluk als men, evenals weleer, het kind van God , de vriend van Jesus Cheistus is! Indien de biecht een juk is, dan is het „dat zachten die ligte lasV waarvan de Verlosser spreekt. Neemt het op , voegt de goede Meester er bij, daar alleen zult gij rust voor mee zielen vinden.''''
Gra eens biechten , en gij zult het zien.
Waartoe dient de biecht ?
Anïw. In de eerste plaats, moet zij wel tot iets goeds dienen , daar zij eene goddelijke instelling is, en God niets zonder reden doet.
Maar, daarenboven, gij vraagt waartoe de biecht dient ? Ga eens Heelden, en ge zult zien waartoe dat dient.
Gij zult zien dat het dient om van een slechten mensch, die men was, een goed mensch te worden; gij zult zien dat het dient, om zich te verbeteren van zijne ondeugden en om grooten voortgang in de heldhaftige deugden -te maken.
Waartoe dient de Hecht? Vraag het aan dat arme kind, dat verlaagd werd door ont-eerende gewoonten, waarvan de schandelijke kenteekenen reeds op zijn gelaat te lezen stonden.....Zie eens hoe het veran-
1) Meer bijzonderheden over dit zoo praktisch onderwerp, geeft de kleine Verhandeling voor het volk , getiteld: De Biecht.
ders [e gein de giffe-
188 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
derd is, zoowel ligchamelijk als zedelijk. Wat heeft het dan toch gedaan ? Het heeft
gebiecht, het gaat te biechten..... Voorheen
biechlle het niet.
Waarlor dient de liecll? Vraag het aan dien werkman , die vroeger zoo losbandig, zoo verslaafd was aan de kroeg, die nu zoo kuisch, zoo matig, zoo ordelijk, zoo arbeidzaam is en in weinig tijds het voorbeeld zijner kameraden is geworden. Zijne vrouw en zijne kinderen meenen dat de biecht tot iets dient.
Waayfoe dient de Hecht ? Vraag het aan die arme vrouw, overstelpt van ellende, belast met kinderen, zuchtende onder de mishandelingen van haren man..... Die ongelukkige, zij heeft al menigmaal een einde willen maken aan haar lijden, door
zich te verdrinken.....De gedachte aan
God en aan hare kinderen, heeft haar teruggehouden. Zij gaat tot den biechtvader.....
Ik weet niet wat hij haar zegt; maar ik zie dat zij naar huis terug keert met den vrede in het hart, bijkans met de vreugde op het gelaat. Zij verdraagt haar lijden geduldig; zij verduurt zonder een enkel woord van klagte de harde bejegeningen van haren
echtgenoot..... Deze is verwonderd over
die verandering, vervolgens bewondert hij haar, vervolgens bemint hij haar, vervolgens volgt hij haar na. Tel op: een zelfmoord minder; eene moeder voor zes of
TEGEN DE GODSDIENST.
zeven kinderen behouden; een goed huishouden en een deugdzaam huisgezin meer.
Een ander voorbeeld. Een knecht verschafte zich, sedert vele jaren, kleine voor-deelen die hij niet wel kon verantwoorden, ten koste van zijn heer. Zijn geweten begint te knagen; hij begeeft zich tot den priester.....Indien de heer goed opmerkt, dan
zal hij zien dat de uitgaven verminderen , ofschoon zijn huishouden niet op minder groo-
ten voet is ingerigt..... Op zekeren dag
ontvangt hij van een onbekende hand een bankbillet van vier ofvijf honderd franken.1
Tel op; een dief minder: misschien eene achtenswaardige familie gespaard voor de schande der galei; een brave knecht meer.
Waartoe dient de Hecht? Vraag het aan de armen van deze of gene gemeente. De rijke eigenaar liet hen in hunne ellende; hij verteerde voor zich zeiven zijn ontzettend groot
fortuin..... Sedert eenigan tijd gaat hij
biechten..... en nu is hij de vader der onge-
lukkigen geworden; hij voorkomt hunne ontberingen..... Die arme lieden vinden dat
de biecht tot iets dient!
De biecht, is het schild der volharding en
189
Jan Jakob Rousseau erkent zelve, ondanks zijn haat te^en'de godsdienst, het nut der biecht. Hoeveel tervgynven, zegt hij in zyn Emile, hoeveel herstellinqen brengt de Biecht met hij de katholieken te weeg! - Een priester , gaf eens aan een predikant, die gewoon was met de hit e.lit en de rommunie d- r k itholieken te spotten, eene groote som tern?, die men hem had ontroofd Out zeer tastbaar argument maikte indruk op het gemoed vm den predikant. Men moet toch erkennen, zeide hij sedert, dat de biecht eene zeer goede zaak is!
190 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
der deugd. — Het is de schors, scherp en ruw, dat heken ik, maar de beschermende schors, die de hev/onderenswaardige vrucht welke het geweten genoemd wordt, ongeschonden bewaart.
Het is de biecht, die den vrede des harten , zonder welke er geen geluk is, teruggeeft en bewaart.
Het is de biecht, die eene menigte misdaden en ongelukken voorkomt.
Het is de biecht, die den armen door zijne zwakheid van God gescheiden zondaar, weder doet opstaan! Het is de biecht vooral die den stervende troost, wanneer hij op het punt is om voor zijn God en zijn regter te verschijnen. 1
Gij zoudt eens eene verandering zien, indien iedereen biechtte, opregtelijk en ernstiglijk zoo als men het behoort te doen!
De wetten en de policie zouden bijna niet meer te pas komen. Dit enkele gebod der Kerk: „Gij zult uwen Priester ten minste
1) De heer Tissot, een beroemd geneefsclie geneesheer, protestant zoo als hijin al de bewoners van dat ongelukkige Genève, haalde met bewondering de onverwachte genezing aan van eene stervende katholieke dame, te weeg gebragt door de biecht. Die dame werd zoo kalm, zoo regt gelukkig, nadat zij de heilige Sakramenten der stervenden ontvangen h id, dat men de gevolgen daarvan voor hare gezondheid, bijna onmiddelyk na de bediening, kon waarnemen. De koorts nam nf, de zorgwekkende verschijnselen verdwenen en de zieke genas. F fin lonnr (och, riep de heer Tissot uit, iomt die magt der biecht bij de katholieken !
Een andere protcstantsche geneesheer, de heer Kabel, legt dezelfde bekentenis at Hij bewijst door menigvuldige voorbeelden, dat de biecht nutti?: is, niet slechts voor iedereen , maar voor de geheele maatschappij, en dat zij verdient de aandacht tot zich te trekken, van iedereen die het welzyn van het menschelyk geslacht beoogt
TEGEN DE GODSDIENST. 191
eens 's jaars uwe biecht sprekenquot; , zou voldoende zijn om Frankrijk te herscheppen, en paal en perk te stellen aan al zijne omwentelingen.
Oordeel derhalve den boom naar zijne vruchten.
Het gaat met de biecht als met elke godsdienst ; alleen de onwetendheid, de vooroor-deelen en de hartstogten zijn hare vijanden-
Ik behoef niet te biechten. Ik heb mij zeiven niets te verwijten; ik heb niet doodgeslagen, niet gestolen, niemand eenig kwaad gedaan. Ik zon niets te zeggen hebben.
Antw. Is dat de uitkomst van uw gewetensonderzoek. Een van beiden, mijn beste vriend: öf gij zijt een buitengewoon mensch, of gij slaat geen helderen blik in uw geweten.
En wil ik het eens ronduit zeggen? Ik hen zeker dat gij een mensch zijt gelijk anderen, en dat de tweede onderstelling de eenig juiste is.
Hebt gij u niets te verwijten ? — Laat eens zien. — Het zou wel zonderling zijn, indien ik helderder in u zeiven zag dan gij zel/e!
1. In de eerste plaats, hoe is het met u gelegen met betrekking tot den goeden G-od? G-ij zult mij bekennen dat gij hem wel iets verschuldigd zijt! Hij is niet voor niet uw Schepper, uw Meester, uw Vader, uw laatste einde......
Aanbidt gij hem, — Bidt gij hem dage-
192 antwoorden op de bedenkingen
lijks? — Bedankt gij hem voor zijne weldaden ?
Vraagt gij hem vergiffenis voor de overtredingen zijner geboden ? — Gehoorzaamt gij aan zijne geboden?
Welke plaats neemt Degene in uw leven in, die daarvan de voornaamste bezigheid zoude moeten uitmaken ? De arme wilden eeren de valsche goden. En gij, die den levenden en waren God kent, leeft gij niet alsof hij niet bestond?
Ziedaar dus een punt waarover gij uw geweten niet goed onderzocht hadt, toen gij mij zoo even zeidet dat gij u niets te verwijten hadt, en dat gij niet zoudt weten wat aan den pastoor te zeggen.
2. En uwe pligten jegens uwe naasten, zijt gij ten dien opzigte meer getrouw ? Leg uwe hand op uw geweten; hoeveel schiet gij ook niet in dit opzigt te kort!
Broederlijke, werkdadige en oprogte liefde; toegenegenheid en welwillendheid jegens anderen; barmhartigheid jegens de armen ; toegevendheid voor de gebreken uwer broeders, eerbied voor hun goeden naam, vergiffenis der beleedigingen; wed er zij d-sche ondersteuning; goed voorbeeld; bur-gerpligten; pligten jegens het huisgezin, pligten van een goeden zoon en van een goeden vader; pligten van een goeden echtgenoot ; pligten van een goeden meester en van een goeden dienaar; pligten van een goeden
TEGEN DE GODSDIENST.
en getrouwen vriend; pligten van naauw-gezette werklieden of van regtvaardige en menschlievende meesters, enz.: de lijst is lang. Vervult gij al die pligten ?
Is dat ook niet eene rijke stof voor uwe aanstaande biecht?
3. Pligten jegens u zeiven; ik meen u te kunnen waarborgen, dat indien gij de Godsdienst niet beoefent, er nog meer te zeggen zal vallen. Hoor eens:
Gij hebt eene ziel; welke zorg besteedt gij aan haar y G ij leeft bij na als hadt gij geene ziel.
Welke zijn uwe beweegredenen , indien gij het goede doet ? Gij weet dat de meening de da.'id is. Eene slechte meening maakt de beste handelingen in schijn, slecht. Is het derhalve de beweegreden van pligt die u doet handelen ? Is het de begeerte om Gods wil te volbrengen, Gode te behagen, of is het niet veeleer het eigenbelang, de zucht tot vertoon, het verlangen om bij de wereld geacht en in aanzien te zijn ?
Hoe is het met de soberheid, met de matigheid gesteld?
Hoe is het vooral met de kuiscMeid? Indien uw zoon in uwe tegenwoordigheid deed wat gij voor God doet, die alles ziet, zoudt gij hem om zijn schandelijk gedrag niet uit uw huis jagen ? — Indien een andere man aan uwe vrouw, aan uwe zuster, aan uwedoch-tet zeide, hetgeen gij zoo dikwijls aan zoovele vrouwen of jonge meisjes gezegd hebt,
193
194. antwoorden op de bedekkingen
wat zoudt gij dan van hem denken, en zoudt gij liem niet zeer schuldig achten ?
Hebt gij u dus niet bezoedeld met hetgeen de anderen bezoedelt?
Wij zouden uw gewetensonderzoek nog kunnen voortzetten; de bron, geloof mij , is niet uitgeput.
Is dat nu niet genoeg om u te overtuigen, indien gij overtuigd wilt worden, dat gij, ondanks uwe volmaakte onschuld, alles gedaan hebt om eene uitstekende, lange en degelijke biecht te spreken. Van den een en kant, hebt gij de zonden begaan , die ik u zoo in het gros heb opgesomd; van den anderen kant hebt gij ongetwijfeld den goeden wil. Gij kent dezen of genen goeden Priester, die hoogst gelukkig zal zijn u te ontvangen en u, in den naam van den goeden God , vergiffenis te schenken.
Ga hem dan met een goed hart opzoeken.
De eerste stap is de moeijelijkste; de zwarigheden zijn spoedig overwonnen; de vreugde blijft.
— „Maar ik ben in zoo lang niet te biechten geweest?quot;
— Eeden te meer om te gaan, want het is des te meer noodig.
— „Maar ik heb te veel te zeggen.quot; — Dat is immers geen reden. Als zij maar berouw hebben, dan zijn de groote zondaars den biechtvader meer welkom dan de kleinen.
TEGEN DE GODSDIENST.
— „Maar ik kan mij niet alles herinneren?quot; — Wat doet dat tot de zaak? Zeg hetgeen gij u herinnert; hel) berouw over al uwe zonden, en God , die alleen een goeden wil vraagt, zal u alles vergeven. Het berouw is in de biecht het voornaamste.
Gra biechten, geloof mij. Gij zult gelukkig en ten hoogste verblijd zijn als het gedaan is.
Het ware geluk op aarde, is de vrede des harten, de vrucht van een goed geweten.
Biechten is vervelend.
Antw. Maar wie zegt u dat gij voor uw genoegen moet gaan biechten!
Al wat good en nuttig is, is niet altijd aangenaam. — Het is niet aangenaam, drankjes in te nemen als men ziek is. Men doet het toch, om te herstellen. — Het is niet aangenaam om van den ochtend tot den avond te werken, om zijn brood te verdienen en te voorzien in het onderhoud van zijn gezin, om iets te besparen voor den ouden dag. Maar nuttig is het, en noodzakelijk; en men werkt, oi'sclioon werken hard, onaangenaam, moeiielijk is.
Zoo is het ook met de biecht. Het is een geneesmiddel, een onaangenaam geneesmid-del,des te onaangenamer,naarmate men daaraan meer behoefte heeft; maar het is een noodzakelijk geneesmiddel. Ik ga niet
195
196 ANTWOORDEN OV DE BEDENKINGEN
biechten voor miin vermaak, maar om genezen te worden, en om mij voor liet kwaad te behoeden.
Heb toch wat meer geestkracht. Geef u toch niet over aan de groote ziekte onzer eeuw, namelijk de vermind. ri/iy vdi de achting voor den pligt. De pugt, dat groote en verhevene woord, laat vele zielen koud. Zij begrijpen niets meer dan het vermaak.
Wacht u voor die betreurenswaardige zwakheid en herinner u Gods oordeel.
Biechten, dat was goed toen ik school ging, maar nu!. .
Antw. Maar nu, nu ik het tienmaal meer noodig zou hebben , nu ga ik niet meer biechten!
Maar nu, nu mijne hartstogten toenemen, nu de gevaren der wereld mij omringen, nu ik van alle kanten aan het kwaad beu blootgesteld , waarom zal ik nu voorzorgen nemen ? ,.
Arm menschelijk hart! hoezeer vergist het zich als het, in plaats van aan de rede te gehoorzamen , haar bestuurt!
Men heeft behoefte om te biechten in eiken leeftijd, omdat men in eiken leeftijd Gods wet, welke door de Katholieke Kerk is afgekondigd, behoeft na te komen. Welnu, Gods wet beveelt aan iedereen die in staat is om te zondigen , ten minste eenmaal 'sjaars zijne biecht te spreken.
TEGEN DE GODSDIENST.
In eiken leeftijd heeft men behoefte om te biechten, omdat men in eiken leeftijd zondigt, omdat men in eiken leeftijd kan sterven, omdat de biecht alleen het goddelijk geneesmiddel is, dat de zonden uitwischt en de ziel gereed houdt om voor üud te verschijnen.
Naarmate men ouder wordt, wordt de strijd heviger, de aanval menigvuldiger en geduchter, worden de vijanden talrijker. En is dat dan het oogenblik om de wapens neêr te leggen ?
Ik ken godvruchtige lieden , die ni^t beter zijn dan andere manschen. Deze of gene die biecht, is er niet ba Lor om.
Antw. Dat bewijst 1quot;. of dat faze of gene zeer slecht biecht of geen waar christen is;
2quot;. of dat zijne natuur bijzonder weerbarstig is, dewijl zulk een magtige invloed hem niet beter maakt dan het gros der men-schen;
3°. ófwel (en dat is het meest waarschijnlijke)^ ifc gij u vergist en dat gij onrcgtoaar-diq voor hem z'ijt.
De christenen, gelief dit niet uitliet oog te verlie ;en, houden niet op menschen te wezen, om lat ze christenen zijn. Zij behouden de zwakheid, de strijdigheid met eigen beginselen on/.er anno menschel i jke natuur die de zonde /.oo zeer bedorven heeft; daarom is hun gedrag dan ook niet altijd in overeen-
197
198 ASTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
stemming met hunne beginselen, met hunne voornemens.
Maar al verbetert de G-odsdienst niet al de gebreken van 's menschen inborst, al vernietigt zij niet geheel en aanstonds al de onvolmaaktheden , dan, ten minste, vermindert, vernietigt zi] die langzamerhand. Zij beveelt onophoudelijk haar te bestrijden, zij biedt zeer eenvoudige, en zeer magtige middelen aan om niet alleen goed, maar om volmaakt te worden, zooveel als de menschelijke natuur medebrengt. Zie de heiligen; zie den heiligen Franciscus van Sales, zie den heiligen Franciscus Xaverius, den heiligen Vin-centius van Paulo; dat waren ware christenen^ niets meer!
Daarom verbeteren zich de opregte en moedige zielen die van deze middelen gebruik maken, spoedig, en eindigen met beter, vervolgens goed, eindelijk uitstekend te worden.
Dit is zeker, dat de meesten dergenen die tegen de godvruchtige lieden aangaan, voor drie vierden, tienmaal slechter zijn dan zij ; zij zien den splinter in het oog van hunne buren , maar bemerken den balk niet die in hun oog is.
Be Godsdienst lean niet an deus dan den mensch heter maken. Degene die gebreken heeft ofschoon hij christen is, zou diezelfde gebreken in veel grootere mate hebben, als hij het niet was.
TEGEN DE GODSDIENST. 199
En, daarenboven, zou hij liet zeer groote gebrek hebben dat gij hebt, gij die hem laakt godsdienstig te zijn: dat hij God de eere-dienst van aanbidding, van gebed en van gehoorzaamheid niet zou bewijzen, die hij van al de menschen vordert.
Hoe kan het liüehaam van Jesus Christus waarlijk tegenwoordig zijn in het H. Sacrament des Altaars p Het is onmogelijk.
Antw. Mijn antwoord zal kort, maar krachtig zijn.
Het is zoo ; dus is het mogelijk.
Het is zoo; dus moet gij hetgelooven, ofschoon gij niet begrijpt hoe het mogelijk is.
Ik zeg derhalve dat het zoo is, dat Jesus Curistus waarachtig en zelfstandig tegenwoordig is in het H. Sacrament des Altaars en dat er na de consecratie der mis, geen brood meer op het altaar is, in de handen des Priesters, maar het levende ligchaam en het bloed van onzen Heer Jesus Christus, verborgen onder de heilige gedaante van brood en van wijn.
Om u daarvan te overtuigen, zal ik u niet wijzen op al de christen eeuwen, sedert de Apostelen tot op onze dagen, die wezenlijke tegenwoordigheid van Jesus Ciiiiistus ge-loovende, aanbiddende, luid verkondigende. Het zou ongetwijfeld veel wezen, dat men de grootste geniën, de verhevenste en ge-1 eerdste kerkvaders, met het volmaaktste ge-
200 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
loof het heilig geheim des altaars heeft zien aanbidden.
Maar behalve dat wij daardoor in te veel bijzonderheden zouden moeten treden, wil ik hier alleen een beroep doen op de goede trouw. Tot deze alleen rigt ik mijne woorden, en ik zal hier slechts woordelijk, bijna zonder uitlegging, de eigen woorden van Jesus Christus aanhalen, die verklaart, dat het H. Sacrament des Altaars hij zelve is, zijn ligchaam, zijn vleesch, zijn bloed.
Hij spreekt tweemaal over de Eucharistie in het Evangelie: de eerste maal om haar te belooven (ongeveer een jaar voor zijn lijden) ; de tweede maal (des avonds voor zijn lijden), om haar in te stellen, en op die wijze zijne belofte te vervullen.
1°. De eerste woorden komen voor in hoofdstuk YI van het Evangelie volgens Joannes. Ik onderwerp ze aan uwe goede trouw;
„ Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Die in mij gelooft, heeft het eeuwig leven.'''' Hij vordert eerst dat men geloof slaat aan zijne woorden; want hetgeen hij zal zeggen is het grootste geheim des geloofs.
„Ik hen het Irood des levens.quot;
„Ik hen het levende Irood, die uit den hemel ben nedergedaald. Zoo iemand van dit Irood eet, zal leven in eeuwigheid: en het Irood, dat ik zal geven 1, is mijn vleesch , voor het leven
der wereld.
De joden, tot wien hij sprak, zeiden toen
tegen de godsdienst. 201
tot elkander, hetgeen gij zelve zegt; hoe kan deze ons zijn vleesch te eten geven? Hoe kan dat gebeuren ? — En zij wilden het niet gelooven.
Hoor hoe Onze Heer Jesvs Cheistus hun andermaal verzekert, dat hij waarachtig tegenwoordig zal zijn in het brood dat hij hun belooft:
„Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Tenzij gij het vleesch van den Zoon des
menschen ekt, m zijn bloed drinkt, zult gij het leven in u niet hebben.
Die mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, heeft het eeuwige leven, en ik zal hem ten jongsten dage opwekken.
Want mijn vleesch is waarlijk spijs ,
en mijn bloed is waarlijk drank.
Die mijn vleesch eet , en mijn bloed drinkt, Hij ft in mij, en ik in h'm. Die dit brood eet, zal leven in eeuwigheid!quot;
Wat dunkt u daarvan? Gelooft gij niet aan de woorden van Jesus Christus zeiven, als hij u verzekert dat het H. Sacrament des Altaars zijn ligchaam en zijn bloed is, als hij dat verklaart met eene helderheid van uitdrukkingen, die zoozeer allen mogelijken twijfel uitsluit, dat de protestanten zich sedert drie eeuwen te vergeefs iii alle bogten wenden
1) Let wel op deze woorden-. Ji-aus CnaisiTS belooft dat ge-heimzinuig brood: hij geeft het uog niet, hij zal lit;t hiter {reven: het brood, dat ik zal qeven. Het, is dus uiet, zoo :ils de protestanten zeggen, eeue beeldspraak van de leer die hij predikte, want die leer gaf hij; men kan uiet belooven hetgeen men reeds gegeven heeft en hetgeen men geeft.
302 ANTWOOKDEN OP DE BEDENKINGEN
en keeren, hun geest pijnigen, om zich aan die klaarblijkelijkheid te onttrekken.
2°. Indien deze eerste woorden van Jesus Chuistus helder zijn als de godheid zelve, dan zijn de andere, waarmede hij het H. Sacrament des Altaars instelde het niet minder.
Den avond voor zijn Lijden, neemt Onze Heer, na het Avondmaal, hrood in zijne goddelijke en eerbiedwaardige handen, zegent het en biedt het zijnen Apostelen aan, zeggende; „Neemt en eet: dit is mijn
ligchaam.quot;
Is dat duidelijk of niet ? — Dit, hetgeen ik in mijne handen houd, is, wat ? mijn
ligchaam.
Vervolgens geeft hij aan zijne Apostelen, die zijne eerste priesters waren, het bevel en de magt om te doen hetgeen hij zelve zoo even gedaan heeft, door deze woorden daarbij te voegen: Boet dit tot mijne gedachtenis ; dat wil zeggen, even als ik dit nu gedaan heb.
Gij allen die ter goeder trouw zij t, hoort en oordeelt: DITISMIJNLIGCHAAM!!!...
Wat mij aangaat, ik verklaar dat deze woorden mij genoeg zijn, en niet slechts zijn zij voor mij het schitterend bewijs van de tegenwoordigheid van Jesus Cheistus in het H. Sacrament des Altaars maar zij be-wij zen mij op niet minder en tegensprekelijke wijze zijne godheid. Nooit heeft een mensch iets dergelijks gezegd, afkunnen zeggen!----
Eene zeer eenvoudige opmerking, zal u, voor het overige, het geloof aan het geheim
TEGEN DE GODSDIENST. 203
van het H. Sacrament des Altaars gemakkelijk maken.
De natuur biedt ons talrijke voorbeelden aan van deze zoogenaamd onmogelijke verandering, van de eene zelfstandigheid in eene andere.
Het treffendste voorbeeld van allen, is dat van het ligchamelijk voedsel. Het brood dat ik eet wordt, door de geheimzinnige werking der spijsvertering, veranderd in mijn ligchaam, in mijn eigen vleesch, en in mijn eigen bloed. De zelfstandigheid van het brood wordt veranderd in die van mijn-ligchaam.
Waarom zou God niet opbovennatuurlijke wijze in het geheim van het H. Sacrament des Altaars kunnen doen, hetgeen hij alle dagen op natuurlijke wijze in ons zei ven bewerkt ?
Gij ziet dus dat het niet onmogelijk is dat, door Gods almagt, het brood en de wijn, op onze altaren, veranderd worden in de zelfstandigheid van het ligchaam en bloed van Jestjs Christus ; en dat de Kerk, wanneer zij de waarachtige tegenwoordigheid in het Allerheiligste Sakrament leert, niets leert dat ongerijmd, dat onmogelijk, dat aanstootelijk is Ajoor de rede, zoo als de weetnieten of de loszinnige lieden voorgeven.
Hoe geschiedt nu dat bewonderenswaardig wonderwerk ? Ik weet het niet, en de grootste Kerkvaders weten het evenmin als wij. Dat is het geheim van het geloof, het
204 ANTWOORDEN Of DE BEDENKINGEN
geheim van God. Wij weten dat het is, en dat is genoeg.
Door die aanbiddelijke tegenwoordigheid, is Jesüs Chuistu?; , de Koning der zielen, het Opperhoofd der Kerk, de Toevlugt der zondaren, de goede en zachtmoedige Verlosser , de trooster van alle smarten, steeds
te midden zijner kinderen..... God en
mensch tevens, is hij de levende hand die ons aan zijnen en aan onzen Yader verbindt. Hij aanbidt zijn Vader op volmaakte wijze, en vult de onvolmaaktheid onzer hnlde aan. Hij vraagt barmhartigheid voor de aanhoudende zonden der wereld.
Hij is tegenwoordig onder al de rnensche-lijke geslachten, die hij allen gelijkelijk bemint en verlost heeft, om van elk hunner, tot aan de voleinding der eeuwen, de hulde van zijn geloof, van zijne aanbidding, van zijne eeiedienst, van zijne gebeden te ontvangen.
Indien het Heilig Sakrament een geheim des geloofs is, is het ook, en nog meer, een geheim der liefde ! ... .
Laat ons gelooven, beminnen en aanbidden.
Ik behoef niet naar de mis te gaan: ik bid den
goeden God even goed te huis.
Antw. En bidt gij hem wezenlijk zoo veel te huls? Neem mij niet kwalijk, indien ik me vergis; maar ik verdenk er u een wei-
TEGEN DE GODSDIENST. 205
nig van, dat gij even min te huis als in de kerk bidt.
Luister eens aandachtig, mijn vriend: het is niet de vraag of gij den ooeden God even goed te huis bidt dan in de mis; maaide vraag is, of de goede God wil dat gij, des zondags en op de feestdagen , hem in de Mis zult bidden en niet te huis.
Nu, hij wil dat.
Gij herinnert u dat wij daarover reeds zamen gesproken hebben , en toen zijn wij overeen gekomen, dat de godsdienstige wetten van de herders der katholieke Kerk in geweten verpligten, omdat zij die wetten maken op gezag zelf van Jesus Christus. „Die u hoort, hoort mij; en die u versmaadt, versmaadt mij.quot;
Als de Kerk ons beveelt om des zondags en op de groote feestdagen de Mis bij te wonen , dan zijn wij ongehoorzaam aan Onzen Heer Jesus Chkistus, aan God zeiven, indien wij verzuimen dat te doen.
De reden die deze wet heeft doen voorschrijven is zeer gewigtig; daarom is de wet ook van groot gewigt. Het geldt de noodzakelijkheid van de eeredienst, die men aan God moet bewijzen.
Wij leven niet slechts ieder op zich zelve als menschen, als christenen ; maar wij leven nog als godsdienstige maatschappij; en die maatschappij, waarvan wij leden zijn, door God zeiven daargesteld, heeft jegens
06 ANTWOORDEN OP DB BEDENKINGEN
iem pligten te vervullen, even goed als eder onzer in 't bijzonder.
Nu, de openbare eeredienst der cliriste-ijke maatschappij (of Kerk), bestaat juist n hel lijwonen van htt heilig Misoffer, dat ons illen, in tegenwoordigheid van onzen God , n zijn tempel vereenigt, op vaste ten dien iinde bepaalde dagen, de eenen door God aelvenhetzij voor, hetzij na zijne Mensch-wording, de anderen door de Apostelen of hunne opvolgers. .
Vereenigt men zich, op die plegtige dagen , niet met de overige leden der christelijke familie, dan doet men, in zekeren zin, afstand van zijn titel van christen, van kind Gods, van leerling van Jesüs Christus, van lid der katholieke Kerk.
Daarom is het eene zware zonde als men, zonder wezenlijke noodzakelijkheid , verzuimt om op de zondagen en op de feestdagen van verpligting, de heilige Mis bij te wonen.
Men begrijpt des te beter, dat het eene zware zonde is, naarmate men meer de groot-leid, de heiligheid, de goddelijke uitnemendheid van het Misoffer kent.
De Mis is het middenpunt van de geheele Godsdienst.
1) De goede Gon heeft, iu deu beginne der . wereld, de rust vau den zevenden dajr inirestHd, ter voortdurende herinnering aan de schepping en de eeuwigheid. De zondag is de dag van den goeden God, de dag waarop men zich meer bijzonder met hem moet bezig houden en zicli moet voorbereiden op onze eeuwigheid, die de eeuwige rust en de eeuwige zondag zal zyn.
TEGEN DE GODSDIENST. 207
Het is de onbloedige voortzetting, door alle eeuwen en alle geslachten heen, van het bloedig offer van Jesus Christus.
Er bestaat geen enkel wezenlijk verschil tusschen het Kruisoffer en het Misoffer. Het is hetzelfde en eenige offer, onder een ver-scheidenen vorm opgedragen. — De Triester is dezelfde, het is Jesus Christus ; zigtbaar op den Calvarieberg, onzigtbaar en verborgen in den Priester, aan het altaar. Het offer is hetzelfde: Jesus Christus ; bloedig op den Calvarieberg, onbloedig en verborgen onder het Sakrament, op het altaar. Het verschil is louter uitwendig en in schijn; de grond, het offer is hetzelfde.
Door het geheimzinnige en geheel goddelijke woord van den Priester, of liever van Jesus Christus zeiven, die door zijn bedienaar spreekt, wordt hetzelfde wonder van liefde dat in het heilig Avondmaal, op Witten Donderdag, is gewrocht, dagelijks op onze altaren hernieuwd. Het brood en de wijn worden veranderd in het ligchaam en in het bloed van Jesus Christus , en behouden alleen den eenvoudigen schijn van brood en van wijn; zoodat er, na de Consecratie, niets anders op het altaar is dan het ligchaam en het bloed van Jesus Christus, dan Jesus Christus levende, aldus in het Heilig Sakrament al de geheimen van zijn sterfelijk en van zijn glorierijk leven zaraen vattende.
208 antwoorden op he bedenkingen
Begrijp dan de g-rootheid van uw geloof, en spreek niet meer zoo als gij deedt.
Kom met al uwe troeders, kom tot uwen Verlosser; voor u daalt hij neder, slagtoffert hij zich in dit groote geheim. Zonder hem, kunt gij uwe ziel niet redden; en echter verwaarloost gij hem, minacht gij hem, geeft gij boven hem de voorkeur aan onbeduidende bezigheden , aan beuzelingen , aau nietswaardige dingen !...
Geloof mij; Keer toch in uw zeiven. Vervul een pligt, die even gemakkelijk als gewigtig en noodzakelijk is.
Ga des zondags, voor de voeten van God, uw overzigt houden van de afgeloopen week en uw voorraad opdoen voor de volgende. Dan zal God u zegenen en dan zult gij gelukkig zijn.
Ik hob geen tijd.
Antw. Hebt ge tijd om te eten?
— Dat spreekt van zelf.
— En waarom eet gij ?
— Hoe kunt gij dat vragen! om niette sterven. Het voedsel is het levenvan hetligchaam.
— Wat is meer waard, uwe ziel of uw ligchaam ?
— Is dat nu al weder eene vraag! Mijne ziel, dat lijdt geen twijfel.
— Welnu doe dan ten minste voor uwe ziel, wat gij voor uw ligchaam doet! Gij
tegen de godsdienst. 'gt;09
vindt, gij neemt den tijd om uw ligchaam te doen leven, en ge neemt den tijd niet, om het leven uwer ziel te onderhouden!
Ik zou wel eens willen zien, dat uw patroon u zou verbieden om den tijd te nemen van te eten! Gij zoudt hem zeker laten loopen, hem en zijn winkel, en gij zoudt zeggen: Vóór alles, moet ik leven.
Welnu, ik zeg u op nog veel dringender wijze: Vóór alles, zelfs voor het leven uws ligchaams, vóór alles, laat uwe ziel niet sterven, die het voornaamste gedeelte van u zeiven is; uwe ziel, die u een mensch maakt, want door het ligchaam zijn wij slechts een dier, het is de ziel die den mensch maakt en hem van het dier onderscheidt.
De Godsdienst geeft u het leven uwer ziel, door haar met God te verbinden, en gi] zegt; Ik heb den tijd niet om mijne godsdienst-pligten te vervullen ? Welnu, neem hem, neem dien noodzukeüjJcen tijd, neem hem, het koste wat het wil, het komt er niet op aan ten koste van wien ook.
Niemand ter wereld heeft het regt om u daarvan te berooven, noch uw patroon, noch uwe meesters, noch uw vader, noch uwe moeder; niemand zonder uitzondering! Geen schepsel ter wereld heeft het regt om u de eeuwige zaligheid uwer ziel te ontrooven, en durfde iemand het wagen om de handen te slaan aan het heiligste uwer regten, dan zoudt gij dien grooten regel der Apostelen
210 AUTW'OOKDEN OP DE BEDENKINGEN
moeten in praktijk brengen: Hei is heter aan God , dan aan de wenschen te gehoorzamen.
Maar mi] n staat, zegt gij, belet mij om aan mijne zaligheid te arbeiden.
Is dat waar ? Bedenk wel wat gij zult antwoorden; want antwoordt gij mij , na mijne overweging; ja, dan zal ik u zeggen: Gij moet in dat geval uwe betrekking laten varen en eene andere kiezen.
Het leven snelt immers spoedig voorbij , maar de eeuwigheid blijft. Waartoe zou het u dienen de gansche wereld te winnen, indien gij moest schade lijden aan uwe ziel ?
Maar laat ons opregt zijn. Is het wezenlijk waar, dat gij in uwen staat uwe ziel niet kunt zalig maken ,niet chr istelij k kunt leven?
Belet uwe betrekking u 's morgens en 's avonds een kort gebed te doen ? Belet uw staat u van tijd tot tijd in den dag uw hart tot God te verheffen, hem uwe gebeden, uwen arbeid, uwe ontberingen op te offeren?
Het is immers uw staat niet die u doet vloeken, den naam van God onteeren, de slechte schouwburgen , de bals, de kroegen, de huizen van ontucht bezoeken ?.... De tijd dien gij op die wijze verliest, zou honderdmaal voldoende zijn oia u een goeden christen te maken, indien gij hem besteeddet om aan uwe zaligheid te arbeiden.
Uw staat belet u ook niet, om des avonds, na uw dagwerk, bij het naderen der groote feesten , naar uwen biechtvader te gaan, om van hem, met de vergiffenis uwer zonden,
TEGEN DE GODSDIENST. 211
raadgevingen en aanmoedigingen te ontvangen , om in het vervolg beter te leven.
Grij ziet dan dat men in zake van geweten den tijd heeft om te doen wal men wil. Maar men moet het ernstig, vast en met volharding willen.
Zeg dus niet meer: „Ik heb den tijd niet „om christelijk te levenquot;, want dan zoudt gij u zeiven bedriegen.
Zeg, indien gij wilt: „Ik heb niet zooveel „tijd, zooveel gemak als ik zou willen.quot; — Dat neem ik wel aan; maar, in alle gevallen vraagt God het hart en den goeden wil; en er is niet veel tijd noodig om den goeden God te beminnen, de zonde te ontvlieden, berouw te hebben over zijne overtredingen, er is niet veel tijd noodig om zijne dagelijk-sche gebeden te verrigten; er is zelfs niet veel tijd noodig om des zondags eene stille mis van een half uurtje bij te wonen, en vier of vijfmaal 'sjaars te biechten te gaan.
Anderen doen dat en nog meer. Ik ken er die geen maand laten voorbijgaan zonder de heilige Sacramenten te ontvangen; en die zijn er geen slechtere werklieden om. Hoe doen die menschen? komaan; heb een goeden wil gelijk zij; en dan zult gij, gelijk zij , als een ware christen leven; en, even als zij , zult gij naar den hemel gaan in plaats van naar de hel.
Aan hem, die zijn tijd niet aan God geeft, zal God zijne eeuwigheid weigeren.
212 ANTWOORDEN Olquot; DE BEDENKINGES
Ik kan niet! Het is te moeijelijk!
Antw. Zeg maar dat g'ij niet wilt! Men kan al hetgeen men wil, met betrekking tot het geweten en de zaligheid.
Niet het vermogen, maar de moed ontbreekt. Men is hang voor den arbeid, men deinst terug. De ware christen is een dappere; gelijk aan een goeden soldaat dien de wederstand der vijanden slechts meer tot den strijd opwekt, is hij voor niets bevreesd. Steunende op Jesus Christus , ontleent hij aan hem al zijne kracht. Valt hij, dan staat hij weder op, en begint den strijd met meer warmte dan te voren.
„Ik kan nietquot;! De luijaard die, 'smor-gens, geeuwt, zich uitrekt, zich omdraait in zijn bed, en-, en in plaats van te werken, weder inslaapt, zegt ook: „ Ik kan nietquot;!
Er zal een dag komen, waarop gij zult zien dat gij kondet. Maar dan zal het te laat wezen, en het oogsnblik van werken voorbij.
Grij zult dan staan voor den regterstoel van Jesus Chhisïus, en zijn vreeselijk woord hooren; „Gaat van mij, gij vervloekten , in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijnen engelen bereid is.quot; 1 Gij zult op dien dag begrijpen, dat gij kondet!
Echter is er iets zeer waars in hetgeen gij zegt. Neon, gij kunt uwe hartstogten niet
1) Heilige Matlh. XXV.
tegen de godsdienst.
overwinnen en de zoo verhevene christelijke deugden niet beoefenen, indien gij de noo-dige kracht daartoe niet gaat opdoen, waar ze te vinden is.
Neen, gij kunt de zonden, waarvan gij de gewoonte hebt, niet vermijden, indien gij de middelen niet gebruikt die Jesus Christus , uw \ erlosser, ten dien einde in de handen zijner Kerk heeft gesteld.
Gij kent die middelen; in gelukkige tijden, toen gij goed, zuiver, braaf waart, omdat gij christen waart, hebt gij ze gebruikt, en hebt gij uit eigen ondervinding, al hunne zoetheid, al hunne magt gekend.
Die middelen zijn:
Het gebed;
De heiliging van den zondag;
Het godsdienstig onderrigt;
Vooral het menigvuldig gebruik der biecht en der heilige Communie;
Het vlieden der gevaarlijke gelegenheden, der schuldige vermaken, der slechte makkers , en der slechte boeken.
Zonder die middelen , neen, kunt gii niet goed zijn. Met die middelen, kunt gij het niet alleen, maar is niets aangenamer en gemakkelijker.
Hoeveel jongelieden, mannen van allen leeftijd en van allen stand, hebben heviger hartstogten dan gij, die ze evenwel onderdrukken en meester geworden zijn! Ver-scheidenen zijn meer blootgesteld dan gij
8
213
214 ANTWOORDEN OF DE BEDENKINGEN
het zijt, en hebben meer bezwaren van allerlei aard te overwinnen. Waarom zendt gij niet kunnen doen, wat zij doen ?
Ik heb een ouden militair gekend, die sedert zijne kindsche jaren de gewoonte had om Grods naam ij del te gebruiken. Hij kon goen twee volzinnen zeggen zonder te vloeken. Getroffen door eene goede vermaning, nam hij het besluit om zijne christenpligten te vervullen. Hij besloot om zijn gebrek met kracht te overwinnen; en in veertien dagen tijds geraakte hij tot zijn doel. Telken reize als de naam van God hem uit den mond viel, zeide hij in zijn hart; „Mijn grod, vergeef mij; dat uw naam gezegend zij !quot; — Hij deed het ook, als hij zijne kameraden dezelfde zonde hoorde begaan. — Hij zeide mij : „Ik heb moeite om mij goed te houden; ik berisp mij zeiven meer dan vijftig maal daags.quot;
Men heeft dikwijls mannen, die overgegeven waren aan den vreeselijken haitstogt der dronkenschap, eene nog moeijelijkere overwinning zien behalen, met even grooten moed. De beroemde generaal Cambronne had die verfoei]elijke gewoonte, toen hij gewoon soldaat was. In zijne dronkenschap, sloeg hij eens een officier en werd ter dood veroordeeld: Zijn kolonel, die veel van hem hield, omdat hij een dappere en getrouwe soldaat was, verkreeg genade voor hem, op voorwaarde dat hij nooit meer wijn zou drinken. — Twintig jaren daarna was de
TEGEN DE GODSDIENST.
korporaal Cambronne, de generaal Cam-bronne geworden, en had zich onsterfelijk gemaakt door zijn heldhaftigen aftogt van Waterloo. Later leefde hij stilletjes bij zijne familie te Parijs, bemind en geacht door allen. Zijn oude kolonel vraagt hem eens ten eten, met eenige oude wapenbroeders. De eereplaats wordt aan Cambronne gegeven, ter regterhand van den heer des huizes. Men brengt een zeer fijnen wijn, die voor de groote gelegenheden bewaard werd. „Generaal , zegt de oude kolonel, dezen moet ge eens keuren,quot; en hij wil het glas van Cambronne inschenken. Deze weigert — de andere dringt aan; Cambronne wordt boos. „Maar, generaal, ik verzeker u dat hij uitmuntend is!quot; — „Als het niets anders was! zeide levendig Cambronne. Maar het geldt mijne eer! En hebt ge dan mijne belofte, mijne belofte als korporaal vergeten, kolonel ?..... Sedert dien dag heeft geen druppel
wijn mijne lippen bevochtigd. Mijn woord en mijn geweten zijn meer waard dan uwe wijn!quot;
Houd dan moed j dat ontbreekt u. Men ts
christen , zoodra men het wil zijn.
Men zou mij uitlagchen! Men moet den zonderlinge niet uithangsn; men moet doen gelijk de anderen.
Antav. Gij redeneert als een schaap, mijn arme vriend! De schapen, dat weet ik,
215
2iG ANTWOOBDES OP Di; BEDENKIKGEK
volgen elkander altijd; en als het eerste over de brug is, dan volgt liet tweede, dan volgt het derde, dan volgt het vierde, en zoo voorts; het eene gaat de hrug over, omdat het andere het deed; zij doen even als de anderen.
Maar moeten de menschen even dom handelen?
Helaas! hoevelen zijn schapen in dit opzigt! hoevelen gaan naar de hel, omdat zij de andere volgen!
Men moet den zonderlinge niet uithangen; zegt men. Wel zeker, men moet den zonderlinge uithangen, niet uit hoogmoed en omdat men zijn evennaaste veracht, maar omdat men goed moet zijn te midden der wereld, die slecht is.
Kwaad is er in overvloed, maar zeer weinig goed; er zijn veel slechten en weinig goeden; veel heidenen en weinig christenen. De kwaden maken de meerderheid uit; zij geven de mode, de gewoonte aan. Hij dus die den anderen, den goeden weg wil volgen, is dus wel verpligt om zonderling te zijn.
Welnu, zóó zonderling moet men wezen! Die zonderlingheid is het teeken, de noodzakelijke voorwaarde van uwe eeuwige zaligheid.
Onze Heer Jesxjs Chuistus heeft het in uitdrukkelijke woorden verklaard; „ Gaat in, zegt hij, door de enge poort; want mijd ïs de poort, cn Ir eed de weg, die tot het verderf leidt.
TEGEN DB GODSDIENST. 217
en velen zijn er, die daardoor ingaan. Koe eng is de poort, en hoe naamv de weg, die tot het leven leidt, en hoe weinigen zijn er die hem vinden.quot; 1
„En wil hen niet vreezen, voegt hij er op eene andere plaats van het Evangelie bij,
die het ligchaam dooden, doch de ziel niet dooden hunnen, maar veeleer vreest Hem,, die lelde ziel en ligchaam lean verderven In de hel! 2 — Wie zich over mij, en mijne woorden schaamt, over dien zal ooJc de Zoon des mensehen zich schamen, wanneer hij komen zal in Zijne en des Vaders heerlijkheid, en die der heilige Engelen. 3 Wie
echter, tot het einde volhaudtquot;, ondanks
al de hinderpalen, vooral in spijt van de spotternij, van de voorbeelden en de aanvallen der losbandigen, „die zal zalig zijn.quot; 4
Is de waarschuwing niet duidelijk? Het is Degene, die niet te vergeefs spreekt en die met zijn eigen mond verklaart dat „hemel en aarde zullen voorbijgaanquot;, maar dat „zijne woorden niet zullen voorbijgaan.quot;
Men moet dus, op straffe van eeuwige verdoemenis, anders in de wereld leven dan de wereld leeft. Men moet wel verre van haar te vreezen en daarover te blozen, roem stellen op die zonderlingheid. Het is juist die zonderlingheid, welke ons christenen doet zijn.
1) Heilige Mattheus, h. vit. v. 13. 14.
2) ld. h. x. v, 28.
3) Heilige Luc. Ii. ix. v. 36.
4) Heilige Matth. h. xxiv. v. 13.
:218 ASTWOORDEN OP DE BEDENKINGES
„Maar men zal den spot met my drijven!quot;— Welnu! laat de zotten den spot met u drijven; ge zult er niet van sterven ! Lach degenen nit die u uitlagchen, zij zijn belagchelijke lieden, en gij zijt de wijze; wie moet den spot met een ander drijven; de gek met den wijze, of de wijze met den gek?
Indien men u uitlachte omdat gij eet, of omdat gij op uwe beenen en niet op uw hoofd loopt, zoudt gij immers niet ophouden met te eten, zoudt gij daarom niet op uwe handen gaan loopen. Waarom zoudt gij dat niet doen! Omdat wat gij doet goed en redelijk is, en dat hetgeen men u zou willen zien doen, ongerijmd is.
Hoeveel ongeremder is het, uwe ziel te doen verloren gaan, om te behagen aan eenige loshoofden, wier ongebondenheid gij in den grond uws harten veracht! Den lof van zulke lieden inoogsten, is zich eene wezenlijke schande op den hals halen: hun blaam is eene goede, wenschelijke zaak. Zij bewijst dat gij hen niet gelijkt.
Maar overdrijf de dingen niet. G-ij zult niet de eenige van uwe partij zijn. Er zijn meer kwaden dan goeden, maar het getal der laatsten is toch grooter dan men denkt, vooral in onze dagen, nu de Godsdienst hoe langer hoe meer veld wint. — In de verlichte klassen der maatschappij, is het thans eene eervolle aanbeveling christen te zijn.
Eenige jaren geleden, verloor de jonge
TEGEN I)E GODSDIENST. 219
C***, een der beste leerlingen van de Poly-tedmische school, zijn rozekrans. Een makker vond dien, en in het speeluur, riep hij al de leerlingen hij een, hing den rozekrans aan een der hoornen van de speelplaats, en riep op uitdagenden toon; „Datdegene aan wien deze rozekrans toebehoort, hem kome terugvragen!quot; — „Ik heh dien rozekrans verloren, zeide de jonge 0*** zeer bedaard, te midden der leerlingen voorttre-dende; het is eene gedachtenis van mijne moeder; ik hecht daar veel aan en bid hem dagelijks.quot; — „Bravo, roept een grove stem. Allen keeren zich om: het was de generaal kommandant der school. „Bravo, vriendje, zeide hij, de hand van den jongen christen drukkende; gij zijt een man van hart en geestkracht. Ga zoo voort, gij zult uwen weg maken!quot; — 0*** verliet de school als eerste zijner klasse, en gedurende den geheelen tijd dien hij er doorbragt, was hij het meeste geacht, het meeste bemind van allen.
Zijt goed, vriendelijk, welwillend jegens iedereen; lach met de anderen over hetgeen waarover gij kunt lagchen, zonder den goeden G-od te beleedigen; en zij zullen u spoedig gerust laten met opzigt tot de Godsdienst , als ze u al zullen aanvallen.
Ik ken een Elzasser, een zeer goede christen , die, toen hij hij zijn regement kwam, door verscheidene zijner makkers werd uit-
220 ASTWOOKDEN 01' DE BEDEN KIN GEK
gelagchen. Men schold hem uit voor huichelaar, kwezel, schijnheilige, en zoo voorts.
Eens toen men weder met elkander heviger slaags was geraakt dan ooit, verzocht hij verlof aan zijnen kapitein om zijne kompag-nie in hare kamer hijeen te roepen. Hij ging op eene hank staan en sprak hen in dezer voege aan: „Doet wat ge wilt, gij zult mij niet zien veranderen. De goede G od is meer waard dan gij, niet waar? Welnu! ik behaag hem liever dan u. Blaast den aftogt maar, als 't u niet hevalt! Al stond het geheele rege-ment daar, dan zou ik nog geen duim hreed wijken !quot; Zijne kamaraden lachten en klapten in de handen, en sedert dien tijd zeide men geen enkel onwelwillend woord meer tegen dien braven jongen.
Op zekeren zaturdag neemt een reiziger plaats aan eene open tafel; hij vraagt een diner zonder vleeschspiizen. Eenige tafelge-nooten glimlagchen. Een hunner, die wat meer durfde, vraagt hem spottender wijze: „Eet mijnheer geen vleesch?quot; — „Neen, mijnheer, antw7oordt de reiziger op denzelfden toon; en eet mijnheer vleesch? — Ja, mijnheer, zegt de andere, dien het tegenviel dat men nu den spot met hem dreef. — Des te erger voor mijnheer, antwoordt de andere. Meent mijnheer dan, dat een man van eer de voorkeur moet geven aan een kotelet boven zijn geweten ? Ik hecht meer aan mijn geweten dan aan een kotelet.quot; — De lagchers
TiiGEN DE GODSDIENST.
waren op zijne zijde. En nog mooijer: een dischgenoot, keert zich tot hem, wenscht hem geluk met zijne standvastigheid in de naleving van zijn pligt, en voegt er bij ; „Ik wil niet, mijnheer , dat gij hier de eenigste zult zijn, ik zal mijn voordeel doen met uwe goede les, want ik ben ook katholiek, Jan, ik ook geen vleesch.quot;
Laat u niet uit het veld slaan door een woord, een hlik, een glimlach.
Willen de anderen hunne zaligheid op het spel zetten, dat moeten zij weten; maar gij , die weet waar het op aankomt, moet uwe ziel behouden. Laat lagchen die lagchen wil. Die het laaide lacht, is het lest te pas.
Men moet geen kwezel zijn.
Antw. Wel zeker niet, men moet geen kwezel zijn. Wie zegt u dat ?
Kwezelarij is geen godsdienst, maar het is misbruik van godsdienst.
De gebreken der personen die aldus, meestal uit onwetendheid, misbruik maken van de G-odsdienst, moeten haar niet geweten worden.
Men maakt even goed misbruik van de Godsdienst, als van alle goede zaken. Men moet het misbruik verwerpen en het gebruik behouden.
Men moet een godvruchtig mensch, maar geen kwezel zijn. God bemint den eene, en
221
2l;2 akiwookden or de bedenkikgek
niet den andere. Hij wil in ons hart goda-vrucht zien, dat is toewijding aan zijne dienst, aan de pligten die zij oplegt en aan de liefde voor zijne wet; maar hij wil er geen kwezelarij in zien, dat is van die kleine dwaasheden, van die kleingeestige of bijge-loovi^e godsdienstige gewoonten, die dikwerf het voornaamste door het ondergeschikte doen vervangen en de middelen voor het doel nemen.
Men moet echter zeggen, dat die misbruiken niet zoo groot en zoo onaangenaam zijn, als men het wel wil zeggen.
Meestal doen zij niemand kwaad en schaden alleen aan degenen, die ze begaan. Zij die daarin vervallen, zijn meestal weinig verlichte vrouwen (bij de mannen is dit gebrek niet zoo menigvuldig) , personen, die zich vermoeijen met zich te verwarren in uitwendige oefeningen, die goed in zich zeiven zijn, maar te menigmaal herhaald worden; die zonderlinge manieren hebben, die hun geweten kwellen uit vrees van kwaad te doen, die door een kwalijkgeplaatstenijver, vuur vatten, waar het meer van pas ware geweest te zwijgen, enz.
Dat is kwezelarij. Het is een gebrek; maar God gave dat er geen andere misbruiken op de wereld bestonden! Degenen, die zoo hevig uitvaren tegen de kwezelarij, de-geiion die verontwaardigd zijn over die be-lagchelijke praktijken, doen mij denken aan
TEGEK BE GODSDIENST.
dien man , die, veroordeeld tot altijddurenden dwangarbeid, voor een afschuwelijken moord, verontwaardigd was dat men hem in de galei tot mede-kettingganger had gege-
Ze zijn veel meer te veroordeelen, dan degenen die ze aanvallen.
Hunne ongebondenheid, hun wangedrag, hunne vergetelheid van de heiligste pligten, hunne godsdienstige onwetendheid, hunne onkuische gesprekken, hunne voorbeelden, enz., enz., zijn al die zaken geen misbruiken? \ zijn het geen misdaden?
223
ven
Hun geheele leven is een misbruik, en ik geloof dat het misbruik van de godsvrucht, het eenige is waaraan zij zich niet schuldig [ maken. Zou het niet beter zijn, ik vraag het u, dat zij dat misbruik tegen de andere ; misbruiken verwisselden ?
Wees dus geen kwezelaar, maar een christen , en een goede christen. Heb God lief,
dien hem getrouwelijk, kom al zijne gebo- | den na; vervul, om aan God te behagen, al uwe verpligtingen, en volg de onderrigtin- | gen van de bedienaars van Jesus Christus |
op.
Het christelijk leven is te vervelend. Hel is te treurig Zich van alles onthouden, bang zijn voor alles. Welk een leven !,...
Antw. Hola! Hola! bedaard wat, goede vriend , laat u zoo spoedig niet afschrikken.
224 ANTWOOKDfiN OP DB JiEDESKISGES
Het christelijk leven verpligt u niet om u alles te ontzeggen. Gij overdrijft; indien de wet des Evangelies een juk is. Onze Heer Jesus Christus, die liet ons oplegt, verklaart ons zelve: „ dat dat juk zacht en die last ligt is.quot;
Gij kent ongetwijfeld goede christenen ? Zien ze er zoo treurig, zoo onaangenaam, zoo ongelukkig uit?
Al degenen die ik ken , hehhen integendeel , iets kalms, iets eerlijks, iets tevredens op het gelaat; hen te zien alleen doet goed.
Ik beken dat ik, om een wezenlijk christen te zijn, veel op mij zei ven moet waken en zekere slechte of gevaarlijke vermaken moet vermijden. Ik heken, dat de strijd van den wil tegen de hartstogten somtijds zeer moeijelijk is.
Maar vind eens een staat zonder strijd en zonder moeijelijkheden! Om uwen staat te leeren, om uw quot;brood te winnen, moet gij u immers ook moeite, veel moeite geven ?
Zelfs om zich te vermaken, moet men zich gewoonlijk eenige opofferingen getroosten...
En dan zou men willen, dat het grootste, het belangrijkste, het eenig noodige van alle dingen, het werk der eeuwige zaligheid, niets zoude kosten! Dat is onmogelijk!
De wereld ziet christenen bidden, boete doen, zich zeiven aan banden leggen, hetgeen zij bezitten aan de armen geven, Imnne
TEGEN DE GODSDIENST. 225
hartstogten onderdrukken, ziek onthouden van de zinnelijke vermaken, en dezè of gene andere zaken doen, die haar dat leven als onaangenaam en gestreng doen heschouwen.
Maar dat; is slechts de schors. Zie daarbinnen , en gij zult zien dat het hart zeer verblijd en edelmoedig is, en dat dit die schijnbaar zoo moeijelijke opofferingen gemakkelijk, zelfs aangenaam maakt.
Is een goede zoon, die zich het een of ander voor zijne moeder ontzegt, niet verheugd over die ontbering?
De christelijke godsvrucht verandert in zoetheid, hetgeen bitter is in de vervulling der pligten; even als de bijen, die het zeer bittere sap dat zij uit de tijmbloem zuigen, in honig veranderen.
Beproef, en gij zult ondervinden. Men moet die dingen gevoelen; woorden kunnen ze niet doen begrijpen aan dengene, die daarvan de ondervinding niet heeft.
Misschien behoeft gij u slechts terug te denken in de jaren uwer kindschheid, om het te kunnen begrijpen. Er zijn weinig men-schen, die dat zuivere geluk van Gods liefde niet gesmaakt hebben op het plegtig
oogenblik hunner eerste communie......
Gij waart toen gelukkig !.... Waarom? Omdat gij zuiver, kuisch waart, u op het goede toelegdet, kortom, omdat gij christen waart.
Word het dan weder, en gij zult op
236 AKTAVOORDEK OP DE BEDENKISGES
nieuw gelukkig zijn. De God uwer kindsch-
heid is niet veranderd.....even als gij,
helaas! Hij bemint u altijd, en wacht den terugkeer van zijn verloren zoon. Wees niet bevreesd voor hem; hij is de goede Verlosser, de toevlugt der berouwhebbende zondaars. „Nooit, heeft hij ons gezegd, nooit zal ik dengene verwerpen, die tot mij komt.
Neem dit zachte en ligte juk van het christelijk leven op, en gij zult de rust, den vrede des harten, de ware vreugde in deze wereld vinden, en na uwen dood de eeuwige vreugde van het paradijs.
Ik ben niet waardig om tot de Sakramenten te naderen. Men moet geen misbruik maken van de .Heilige zaken.
AtJtw. Neen, maar men moet er gebruik van maken.
Na de heiligschennis , kan men Jesus Christus in het heilig Sakrament geen groo-tere beleediging aandoen, dan door hem te veronachtzamen.
Er zijn twee soorten van personen, die tot de Sakramenten moeten naderen: de goeden, die goed willen blijven , en de zondaars die braaf willen worden.
Onthoudt gij u, dan vlugt gij het leven. Als men het water wil verwarmen, verwijdert men het dan van het vuur ? Als men de ziekte wil genezen, onthoudt men zich dan van het gebruik van geneesmiddelen ?
TEGEN DE GODSDIENST.
Die Sakramenten zijn geneesmiddelen. Maak daarvan gebruik, niet omdat gij het waardig zijt, (niemand is God waardig), maar om minder onwaardig te worden; niet omdat gij sterk zijt, maar om uwe zwakheid te genezen.
Begeef u tot Jezus Cheistus; zonder hem kunt gij uwe zaligheid niet bewerken. Ga hem zoeken, waar hij zich bevindt: in de biecht, waar hij zijn tempel, die uw hart is, zuivert, en in de heilige Communie, waardoor hij in persoon die woningbinnentreedt, welke hij gezuiverd heeft.
Doe wat van u afhangt, en vrees niet. Wees maar van goeden toil; gij zult dan altijd beter worden door het gebruik der heilige Sakramenten.
Ik heb te groote zonden gedaan; het is niet mogelijk dat God mij vergeeft.
Antw. Niet mogelijk ? Arme ziel, die het hart van Jesus Chkistus niet kent!
Zeg mij eens, hebt gij meer zonden bedreven dan Magdalena, de ontuchtige vrouw, de openbare zondares, Magdalena die door iedereen werd verstoeten, alsof men haar niet kon aanraken zonder zich te bezoedelen! Herinnert gij u hare geschiedenis niet meer?
De goede Jesus is ten eten verzocht bij den phariseër Simon. Hij zit aan. Eene vrouw treedt de zaal binnen, werpt zich voor
227
228 AKTWOOKDEN OP DE BEDENKIKGEN
de voeten des Verlossers, en zonder iets te zeggen, neemt zij zijne heilige voeten in hare handen, besproeit ze met hare tranen, bedekt ze met hare kussen.....De phariseër herkent haar, het is Magdalena, de zondares! Indien deze een profeet ware, denkt hij, zoude hij gewis weten, wie en hoedanig eene vrouw het is, die hem aanraakt; want zij is eene zondares!... Jesus, zijne gedachten kennende, spreekt; „Simon, ik heb u iets te zeggen.quot; — Hij nu zeide: „Meester, zeg het!quot; — „Een schuldeischer had twee schuldenaren, de een was hem vijf honderd tien-lingen schuldig, en de andere vijftig. Daar zij niet hadden, om te betalen, schold hij beiden kwijt! Wie dan zal hem meer liefhebben ?quot; — „Simon antwoordde, en zeide: Ik meen, hij, wien hij het meerdere heeft kwijtgescholden.quot;— „Gij hebt regt geoordeeld ,quot; zeide Jesus Chkistus. En zich tot de vrouw keerende, sprak hij tot Simon: „Ziet gij deze vrouw ? Ik ben in uw huis gekomen, gij hebt mij geen water gegeven voor mijne voeten; maar zij heeft mijne voeten met tranen besproeid, en met hare haren afgedroogd. Grij hebt mij geenen kus gegeven; maar zij heeft, van dat zij gekomen is, niet opgehouden mijne voeten te kussen. Daarom zeg ik u: Haar worden vele zonden vergeven, omdat zij veel heeft liefgehad. Vervolgens, zonder zich verder te storen aan het gemor van den trotschen phariseër, sprak hij tot de
TEGEN BB GODSDIENST. 229
heiligeMagdalena: „Uwezonden wordenu vergeven!quot;
En zoudt gij dan nog wanhopen aan de goedheid Gods ?... O ! neen; het hart van uwen quot;Verlosser is altijd hetzelfde. Hij wacht n met eene bewonderenswaardige zachtmoedigheid. Ga, ga u aan zijne voeten werpen; ga uwe zonden heweenen. Zij zijn groot, ja; maar zijne goedheid isnoggrooter! Hij heeft het met zijne goddelijke lippen verklaard: „Nimmer zalïk dengene verstooten, die tot mij komt.''''
Herinner u de smarten, die hij voor u heeft uitgestaan; herinner u zijne krihhe, zijne armoede, zijn doodstrijd, zijn lijden, zijn doornenkroon, zijne geeseling, zijn kruis,
zijn dood.....Herinner u zijne Moeder, zijne
zoete Moeder, die hij u juist gegeven heeft, om bij hem uwe voorspraak, uwe toevlugt, uwe hoop te zijn.....
Ga vervolgens, met berouw in het hart den bedienaar der vergiffenis, den regter van barmhartigheid, den biechtvader opzoeken. Vraag hem toegevendheid en hulp. Hij zal ze u geven, wees daar zeker van; want God wil dat hij ze aan allen en altijd verleene. Vervolgens zult gij meteen bewogen gemoed, het groote woord van het eeuwig leven hooren, dat Magdalena heeft doen opstaan, en van Magdalena de zondares, de heilige Maria Magdalma gemaakt heeft: „Uwezonden worden u vergeven; sta op en zondig niet meer.quot;
230 AKIWOOKDEN OP DE BEDENKIKGEN
De jeugd moet haar tijd hebben.
Antw. Om wat te dosn ? Dwaasheden ? zonden ? om hare ziel te verliezen, hare eer, hare gezondheid, haar geld in ongebondenheid te verspillen ? om te doen wat G-od haar verbiedt te doen ? Dat is, dunkt mij, al eene zeer zonderlinge zedeleer! en ik weet niet uit welke plaats van het Evangelie zij getrokken is!
Ja, de jeugd moet haar tijd hebben; maar die tijd moet, even als het geheeleleven , worden doorgebragt, in de beoefening van het goede, in het vermijden van het kwaad, in de vervulling der pligten.
Het eenig onderscheid tusschen de jeugd en den ouderdom is, dat de jeugd meer levendigheid en meer krachten heeft, en dat zij dus het goede moet doen met meer ijver, met meer vurigheid, met meer opoffering.
Ja, zóó moet de jeugd haar tijd hebben, wil zij eervol zijn voor God en voor de men-schen, wil zij de voorbode zijn tot een eerbied waardigen, van God gezegenden ouderdom ; wil zij van verre den oogst voorbereiden dien de ziel, op den dag van haar vertrek, op den drempel der eeuwigheid zal inzamelen.
Er is niets verrukkelijker op aarde dan eene heilige en zuivere jeugd. Er is niets schooner, niets treffender, niets beminnelij-
TEGEN DE GODSDIENST.
ker dan een kuisch, zedig, arbeidzaam jongeling , die zijne pligten getrouw vervult.
O! wisten de jonge cliristenen eens wat zij zijn ! voor niets ter wereld zouden zij hunne glorie verliezen!
Is zij eenmaal verloren, zij komt niet weder. Het berouw heeft zijne bekoorlijkheden; maar het is de ou-Hchidd niet meer.
Mogt de jeugd het beseffen! Mogt het den ouderdom niet aan de krachten ontbreken!
Het Heilig Oliesel doet de zieken sterven. Het is genoeg om iemand den dood aan te doen. Men moet den priester eerst roepen als de stervende buiten kennis is.
Antw. Niet waar ? men moet den biechtvader roepen, wanneer men niet meer kan biechten, men moet den priester halen, wanneer zijne tegenwoordigheid niet meer noodig is! — Het ware nog eenvoudiger hem in het geheel niet te roepen en de men-schen als honden te laten sterven....
Is Jesus Christus dan de Gon der dooden ? heeft hij zijne priesters voor lijken gegeven ?
Het getal der ongelukkige zielen, die door dit noodlottig vooroordeel zijn verloren gegaan, voor eeuwig verloren gegaan, is ontelbaar. De dagelij ksche ondervinding moge het logenstraffen, men moge zieken van vreugde zien weenen, nadat zij de laatste genademiddelen der Godsdienst hebben ontvangen , desniettegenstaande ziet men toch
231
232 INTWOOKDEN Of DE BEDENKINGEN
geheele familiën, die beweren christenen te zijn, om zoo te zeggen in een verbond treden tegen den priester, om hem te beletten de ziel van een vader, van eene moeder, van een kind, van een vriend te redden, die op het punt staat om voor God te verschijnen!
En als het dan te laat is, als de priester eenige verwijten tot die dwaze familie rigt, dan zegt men: „Och! hij was zoo goed! Het was zulk een braaf man ! zulk eene brave vrouw! Hij leefde zoo geregeld! Zij beminde hare kinderen zooveel! Men behoeft geen vrees voor haar te hebben. — En dikwijls was het tien twintig jaren geleden , dat die ongelukkige Jestjs Cheistus vergeten had, en zijne wezenlijke pligten van het christelijk leven had verwaarloosd.
Neen, neen, weet het toch eens voor al, de arme stervenden zijn niet bevreesd voorden priester! neen, zijn bezoek doet hen den dood niet aan. Het redt hen daarentegen, het vertroost hen, het ondersteunt hen, dikwijls zelfs ligchamelijk. De geneesheeren zijn zeer dikwijls in de gelegenheid, om de niet minder onverwachte , dan treffende uitkomsten waar te nemen, die het gevolg daarvan zijn, dat de zieken aan hunne godsdienstpligten hebben voldaan.
Eenige jaren geleden, heb ik daarvan een voorbeeld gezien, dat ik mijn geheele leven niet zal vergeten. Ik werd op vastenavond
XEGEN DE GODSDIENST.
van het jaar 1850 bij eenziekkind geroepen, dat door den dokter was opgegeven. De arme moeder had geene hoop meer. Ik gaf aan dien armen kleine de laatste Sakramenten der christenen, ik hoorde zijne biecht, bediende hem. en liet hem als Teerspijs, zijne eerste of liever zijne laatste heilige Communie deen! Gedurende die treurige en godvruchtige plegtigheid, hield het kind zijne handjes zaamgevouwen. En toen ik hem daarna vroeg, of hij niet zeer tevreden was, verzamelde hij zijne krachten, om mij met een glimlach te antwoorden: „ja, eerwaarde, zeer tevreden.quot; Ik ging weg, in de verwachting dat ik hem niet meer zoude zien.
Den volgenden morgen was de geneesheer verwonderd hem nog in leven te vinden. Maar zijne verwondering klom nog meer, toen hij hem van nabij gadesloeg. Hij had geen koorts meer; de verschijnselen van den dood waren verdwenen. Hij begreep er niets van.
Drie dagen daarna, speelde de kleine ver-rezene met zijn broertje.
Had het heilige Oliesel hem doen sterven?
Wees dus niet bang voor den priester. Indien gij ernstig ziek zijt, laat hem dan in de eerste plaats halen. Vraag hem de troostmiddelen der Godsdienst. Houd u gereed voor het ergste, en zorg dat gij in vrede met God zijt. Hij, die zijn paspoort heeft gehaald, is daarom nog niet verpligt om te vertrekken.
233
234 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
Ik zal de godsdienst later beoefenen, wanneer ik het zoo druk niet meer zal hebben. Ik zal later biechten, op mijn sterfbed. Ik zal nog wel tijd hebben, om vóór mijn dood de heilige Sakra-menten te ontvangen.
Antw. Later?
— Wel stellig.
— Ja, indien er een later voor uis, en indien gij daartoe de middelen hebt in uw stervensuur, iets, dat zeer zelter, twijfelachtig is.
Hoevelen hebben even als gij gezegd: „morgen, later ,quot; die onvoorbereid de eeuwigheid zijn ingegaan!...
Hoevelen hebben verzuimd te biechten, toen zij het gemakkelijk doen konden, en het niet konden doen, toen zij het doen wilden !
Gij zult op uw sterfbed biechten ? Maar indien God den dood stelde vóór de biecht ?
„O! antwoordt gij, hij is barmhartig!quot;— ja; en daarom biedt hij u heden eene vergiffenis aan, die gij niet verdient.
Maar degene die den boetvaardigen zondaar heden vergiffenis heeft beloofd, heeft het hem niet morgen toegezegd.
Integendeel, hij heeft hem gewaarschuwd, dat hij op zijne hoede moest zijn, omdat de dood onverwachts zoude komen.
Welk eene dwaasheid om zijne eeuwigheid te doen afhangen voor een misschien.r
Weinige jaren geleden, had een achttienjarige gevangene, in de cellulaire gevange-
TEGEN DE GODSDIENST. 235
nis van Roquette te Parijs, den aalmoezenier geweigerd hem te komen bezoeken, om zijnen paasehpligt te vervullen. Allen, behalve hij, hadden aan de roepstem der Priesters gehoor gegeven.
„Later, had hij geantwoord,quot; „nu niet; het volgend jaar, dit jaar niet!quot;
Den dag na zijn vruchteloos bezoek, gaat de aalmoezenier naar de cellen der ziekenzaal. Hij ziet op eene der deuren het numero van zijn gevangene van den vorigen dag. Hij gaat binnen, en vindt hem te bed, in slaap en zeer bleek. Hij roept de ziekenzuster, en vraagt wat dien jongeling deert. „Het is niet veel bijzonders, zegt zij, een weinig hoofdpijn, welligt eene kwade maag.quot; — Zij gaan beiden binnen; de zuster nadert, en spreekt den zieke aan , die haar niet antwoordt. „Maar, zuster, zegt de Priester verschrikt, die jongen is zeer ongesteld. Laat den dokter halen.quot; —Na eenige minuten komt de dokter..... De zieke was
inderdaad buiten kennis. De geneesheer voelt hem de pols, legt zijne hand op het
hart.....„Ach! mijn G-od! .... roept hg
met ontsteltenis op het gelaat. — Wat is er dan?quot; vraagt de Priester. — De dokter onderzoekt hem nog eens: „Wat er is! .... roept hij , wat er is! Die jongen is dood!quot;
Dood! riep de aalmoezenier met schrik uit, dood!
En met vrees beschouwde hij die nog ge-
336 ANTWOORDEN OP DE BET) ENKINGEN
openda lippen, ■welke God hadden terugga-stoeten, en gezegd hadden: „later, toekomende jaar /quot;
.....In de naaste cel lag een andere
gevangene, die ook zeventien jaar oud was. Sedert eenige dagen bediend, verwachtte men elk oogenblik, dat hij zou gaan sterven: „O eerwaarde, sprak hij zacht, toen hij den Priester zag binnen komen , o goede vader, wat ben ik gelukkig! — Ik ga den goeden
God zien.....zal het weldra gebeuren ? quot;
En als de aalmoezenier hem eenige hoop gaf op herstel: „Zeg dat toch niet, sprak hij met een glimlach. Ik ga veel liever sterven; ik zou kunnen zondigen. God kunnen uit het oog verliezen, indien ik mogt herstellen.....Ik sterf liever, om naar het
Paradijs te gaan!....
En dien avond stierf de jongeling zacht, met den heiligen naam Jesus, in zijn laat-sten ademtogt, op de lippen!....
Dagelijks ziet men voorbeelden van plotselinge , geheel onvoorziene sterfgevallen. Korten tijd geleden, viel een werkman, een huisvader, van eene hoogte van eenige voeten, op het plaveisel der straat deVaugirard, te Parijs. Hij was mors dood. Hij kon zelfs geen kreet doen hooren! Hij had gehoor gegeven aan de vermaning van het Evangelie......... Hij biechtte en communiceerde
alle weken.
Indien dergelijk ongeluk u dezen avond
ÏJBGEN DE GODSDIENST. 237
overkwam , zoudt gij dan, even als hij , gereed zijn om de eeuwigheid in te gaan ?
Nog korter geleden ging een man door de
straat.....Hij wankelt, valt; men hrengt
hem in de nabij gelegene winkel. Een dokter wordt geroepen; hij onderzoekt hem, en verklaart dat de dood plotseling was geweest, zelfs vóór dat de ongelukkige geheel ter aarde was gevallen. Deze was niet voorbereid.
Reken nu nog op den volgenden dag, om uwe ziel te redden!
Spreek mij nu nog van later! Slaap nu nog gerust met deze gedachte: ik zal zeer zeker op mijn sterfbed biechten!
Een arme leerjongen had eenige maanden geleden zijne eerste heilige communie gedaan. Hij had slechts een enkel voornemen gemaakt, maar het was zeer ernstig gemeend: „Indien ik het ongeluk heb van eene doodzonde tehedrijven, zal-ik denzelfden dag gaanhiech-ten, vóór dat ik naar led gay
Dat ongeluk had hij. Het was een zatur-dag, en zeer ongunstig weder. DePriester woonde ver af. Hij zeide eerst in zich zeiven: „Ik zal binnen eenige dagen gaan biechten.quot; Maar zijne belofte kwam hem weder in de gedachte, en hij meende in zijn binnenste eene stem te hooren , die hem zeide: doe hetgeen gij beloofd hebt; ga biechten.
Hij aarzelde. In dien inwendigen strijd , knielt hij neder en bidt een Wees gegroet, om de genade te verkriigen van Gods wil
238 ANTWOORDEN OP DE BEDENKINGEN
te kennen.....Het gebed is het heil der
ziel.....
Hij staat op en gaat biechten.
Teruggekomen, komt hij eene zijner betrekkingen tegen, die hem vraagt, van waar hij komt; hij verhaalt het haar, en, met de vreugde op het gelaat, zegt hij : „ik ga gerust slapen, want ik ben weder in Gons vriendschap aangenomen.quot;
Zijne moeder had de gewoonte, om hem zondags, iets langer te bed te laten liggen dan naar gewoonte.
Volgens haar gewoonte dus, roept zij hem eerst ten zeven ure, op zijne kamerdeur kloppende.
Een kwartier later, sliep Paulus nog. De moeder riep hem weder, en ongeduldig, omdat ze geen antwoord kreeg, treedt zij de kamer binnen. „Kom, kom, luije jongen ! het is bijna half acht, schaam u wat!....quot;
Zij nadert tot het kind, dat zich niet verroerde..... Zij vat zijne hand aan, die
ijskoud is.....Verschrikt, kijkt zij.....
en, een vervaarlijken kreet slakende, valt
zij bewusteloos ter aarde..... Het kind
was dood, en zijn lijk reeds koud!
G-elukkig dat hij zijne biecht niet tot later, dat hij zelfs niet tot den volgenden dag had uitgesteld.
G-i] die dit leest, moogt gij u even verstandig gedragen, en doen gelij k deze j ongen!
Gij ziet, waarde lezer, dat al deze antwoorden niets anders zij i dan de taal van het gezond verstand. Gij zult moeten bekennen, dat ge niets daarin hebt gevonden wat zweemt naar muggenzifterij of naar spitsvinding schermen met fraaiklinkende woorden. Men behoeft de waarheid slechts bloot te leggen, om haar te bewijzen. Er zijn in de wereld ongetwijfeld nog andere bedenkingen tegen de Godsdienst. De dwaling heeft geen grenzen, even min als de mensche-lijke dwaasheid. — Maar ik geloof toch, dat de meest algemeen in omloop zijnde bedenkingen, in dit boekske hare wederlegging hebben gevonden.
De overigen hebben geen beteren grond, dat durf ik u te verzekeren. Onder welke gedaante zij zich ook mogen voordoen, het zijn drogredenen , dat wil zeggen re.leneringen die een schijn van waarheid bezitten, maar die in het een of ander opzigt mank gaan. — Men kan geen gelijk hebben tegen de waarheid.
Mogt eenige dier bedenkingen u ongegrond voorkomen, ik bid u, begeef u tot den een of anderen goeden Priester (men vindt er Goddank, in overvloed onder ons), en wees vrij verzekerd, dat hij u met welwillendheid zal ontvangen. Leg hem met vrijmoedigheid uw bezwaar bloot; hij zal het uit den weg ruimen.
Doe u best om uw in fle Godsdienst te ouder-ngten. Hoe meer men haar leert kennen, hoe
besluit.
meer men haar bemint, hoe meer men haar beoefent. Velen vallen haar aan uit onkunde. Zij stellen haar zich geheel antlers voor clan zij is, en dan natuurlijk valt het hun zeer gemakkelijk om met de Godsdienst den spot te drijven.
Ik wousch dat mijne Antwoorden nuttig zullen zijn voor uwe ziel. — Herlees en overweeg de punten, waartegen gij voornamelijk bezwaar hebt. Indien mijne redenen u onvoldoende schijnen te zijn, houd u dan wel overtuigd dat de schuld allee i aan mij ligt, en niet aan de heilige zaak der waarheid, die ik lub willen verdedigen. De noodzakelijkheid om zeer kort te zijn, en mijne geringe bekwaamheid, zijn de eenige redenen van de zwakheid der verdediging.
Moge ik des niettemin geslaagd zijn! Moge ik in uw hart den eerbied voor het geloof, de liefde tot de deugd, den ijver voor uw zielenheil; hebben doen toenemen ! Dat is al wat ik in j dit werkje beoogd heb!.... Dan toch zou ik voor uw geluk gearbeid hebben, en dan zou • mijn boek eene goede daad zijn.
Ik bid den goeden G ?tgt;, u te zegenen, en j mij zeiven te zegenen. Kn nu, waarde'lezer,^ neem ik afscheid van u; tot wederziens, hoof ,lt;
•240
^ea.! t i-ix c*~ !• £. Co rlt; THv lt;-c n tV, . qzctctosyi c*c oct fov*- yc//.cj(a^ ■y^ctsy
%o xsqcvx.tj