L. N. SCHDÜEMAK,
Oud-Secretaris der Gemeente Zwolle.
t
' •
LLE. — W. E. J. TJEENK WILLINK.
BV 'quot; , - 1 _ |gt;^W»iiaivetai.v-» •- ^ Ut**®
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
2911 935 5
3279
o. : ■
. U
^: van den 5 Junij 18'
AANTEEKENINGEN
EN
ALPHABETISCH REGISTER,
DOOR
L. N, SCHÜUEMAK, Ond-Sccrctaris der Gemeente Zwolle.
ZWOLLE,
W. E. J. TJEENK WILLINK.
1873.
L■ .t.
RyisuaiVciü-^».. -w JtsecBt Aid. Dtetgeneeskuade
tot
VASTSTELLING VAN BEPALINGEN bij het voorkomen vau
Zie ontwerp en de Memorie van Toelichting en verdere stukken over deze wet onder N0. 65 der Bijlagen; de beraadslagingen Hand. hl. 1344. Zij is door de 2e Kamer der Stat en-Generaal aangenomen met 40 tegen 15 stemmen, door de lc Kamer met 19 tegen 8 stemmen.
Tot hiertoe is de zorg daartegen {hondsdolheid) geheel aan plaatselijke verordeningen overgelaten, die op vele plaatsen ontbreken, en vjaar zij bestaan, niet met elkander overeenstemmen, terwijl er ook verschil van gevoelen is over de bevoegd-heid van de gemeentebesturen in deze. Een dolle hcnd stoort zich niet aan de grenzen eener gemeente of provincie; hij moei dus overal door de loet bereikt kunnen worden; dit kan niet geschieden, indien niet bij de wet overal geldende maatregelen worden genomen; (Memorie van Toe-lick tiug).
WuWILLEM III, bij de gratieGODS,Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooreu lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is bepalingen bij liet voorkomen van hondsdolheid vast te stellen;
è
1*
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk quot;Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Art. 1. Zoodra zich bij een hond of eene kat verschijnselen van dolheid voordoen, of zoodra een dezer dieren door een dol of van dolheid verdacht dier gebeten is, behoort de eigenaar, houder of hoeder dien hond of die kat terstond af te maken of te doen afmaken, 'of vast te leggen en op te sluiten, of te doen vastleggen ep opsluiten. Hij geeft van zijne bevinding en van 'het door hem of van zijnentwege verrigte onverwijld kennis aan den burgemeester of aan den commissaris van politie zijner woonplaats.
Tot die kennisgeving is hij ook verpligt, wanneer het hem niet mogelijk is geweest den hond of de kat te dooden, op te sluiten of vast te leggen.
2. Zoodra bij den burgemeester of commissaris van politie aangifte is gedaan of hem op andere wijze gebleken is, dat zich bij een hond of eene kat verschijnselen van dolheid voordoen, of dat een hond of eene kat door een dol of van dolheid verdacht dier gebeten is, doet hij met den meesten spoed door den districts-veearts, of, een districtsveearts-plaatsvervanger, of, bij afwezigheid van beiden, door een geëxamineerden veearts, dien hond of die kat, of, indien zij gedood of gestorven zijn, hunne overblijfselen onderzoeken.
De veearts, die met het onderzoek belast werd, brengt de uitkomst daarvan onverwijld ter kennis van den burgemeester of commissaris van politie.
Indien het • blijkbaar gevaarlijk is den hond of de kat in leven te laten, kan afmaking plaats hebben buiten de aanwezigheid en voor het onderzoek van den veearts.
3. Wordt bij dit onderzoek de hond of de kat dol of door een dol dier gebeten bevonden, of wordt deswege door den veearts twijfel uitgedrukt, dan wordt het dier terstond op bevel en door de zorg van den burgemeester of van den commissaris van politie afgemaakt. (1)
(1) Wel bepaalt art. 147 der Grondwet //dat niemand van zijn eigendom kan ontzet worden dan
quot;De burgemeester der gemeente, in welke een geval van hondsdolheid is voorgekomen, beveelt bij een bevelschrift, dat hij onverwijld doet afkondigen, dat gedurende vier maanden, te rekenen van den dag der afkondiging (1), alle honden die zich buiten woningen of vaartuigen (geene openbare middelen van vervoer zijnde), in de gemeente bevinden en niet binnen een afgesloten erf aan een ketting liggen, moeten voorzien zijn van een muilkorf, volgens een model door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vast te stellen. (2)
ten algemeenen nutte en tegen voorafgaande schadeloosstelling, en dat beginsel is steeds gehandhaafd waar het de voorkoming van andere ziekten van dieren geldt, maar bij hondsdolheid kan van voorafgaande onteigening geen sprake zijn; die ziekte wettigt geheel de afmaking bij wijze van politiemaatregel: 1°. om het groote en onmiddellijke gevaar dat die ziekte en dus het bezit van een daaraan lijdend dier voor menschen en dieren oplevert, en 2°. omdat een dolle hond of kat geen res in commercio kan zijn, het dier heeft alle geldswaarde verlorenquot; enz. (Mem. v. Toelichting).
(1) De termijn van 120 dagen berust op de jongste waarnemingen van de meest gezag hebbende, veeartsen. Volgens de beste schrijvers over dit^ onderwerp, — het is bekend dat in de laatste jaren zeer wetenschappelijke werken, gegrond op waarnemingen van uitstekende mannen in dit vak zijn uitgekomen, ik noem Fleming, Bouley, Hartwig, — is het incubatietijdperk met veiligheid op vier maanden te stellen. De voorbeelden van langeren duur zijn uitermate zeldzaam (Min. van Binn. Zaken, le Kamer, Handel, bl. 303.)
(2) Dit model is vastgesteld bij resolutie van den Minister van Binnenlandsche Zaken van den 27 Julij 1875, luidende:
De Minister van Binnenlandsche Zaken;
Gelet op art. 3 der wet van 5 Junij 1875 (Staatsblad N0. 110), töt vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid;
Heeft goedgevonden te bepalen:
dat de muilkorven, waarvan honden moeten voorzien zijn in de gevallen in voormelde wet vermeld, moeten zijn ingerigt naar het model, dat, na de invoering van voormelde wet op 1°. September e. k., ter secretarie van elke gemeente des Rijks voor ieder te bezigtigen zal zijn en waarvan de beschrijving luidt als volgt:
Een enkelvoudige stalen band omgeeft den hals van den hond. De uiteinden van den band worden
Van dit bevel geeft de quot;burgemeester onverwijld kennis aan de burgemeesters van alle aangrenzende gemeenten, die dan onmiddellijk gelijk bevel voor hunne gemeenten kunnen uitvaardigen. Ook aan Onzen Commissaris in iedere provincie, in welke de betrokken gemeenten liggen, wordt afschrift van het bevelschrift gezonden. Deze kan gelijk bevelschrift uitvaardigen en terstond doen afkondigen voor de geheele provincie of een deel daarvan.
4. Ambtenaren van politie, waaronder, voor de uitvoering van deze wet, ook worden verstaan de door den burgemeester of den commissaris van politie met het vatten, opvangen of afmaken van een hond of eene kat belaste personen, zijn, ter uitvoering van dien last, bevoegd de erven, woningen of andere gebouwen en vaartuigen, zelfs zonder toestemming van den eigenaar of bewoner, tusschen 7 uur des morgens en 9 uur des avonds binnen te treden, mits voorzien van eene schrifte
met behulp van een vastzittend of hangend slot, zóó bevestigd, dat afnemen van den korf zonder sleutel of zonder doorsnijding van den baud onmo-^ gelijk is. a ^
Aan weerszijde van het verticale middelvlak en evenwijdig daaraan zijn aan h(it nekgedeelte van den band sterke metalen draden vastgeklonken, die over het aangezigt van den hond loopeii, den neus tusschen zich opnemen, naar beneden buigen en aan de keelzijde van den band op nieuw zijn vastgeklonken. In dwarsche rigting zijn, naar gelang van de taille van den korf, 3, 4 of meer dergelijke metaaldraden aangebragt, wier uiteinden eveneens aan den band zijn vastgeklonken.
De aldus afgesloten ruimte moet toelaten, dat het dier de kaken in den korf kan openen en beletten dat tanden naar buiten uitsteken.
De metaaldraden der korven moeten verbonden worden door uitvijlen der draden en opvolgend solderen, zoodanig dat scherpe, uitstekende punten worden vermeden. Zij moeten vervaardigd zijn van ijzerdraad.
Het is geoorloofd de metaaldraden te bedekken met een laagje zink, tin, nikkel, zilver, goud of ander voor bédekking geschikt metaal, en den band om den hals en den metaaldraad boven den kop, maar niet de gedeelten vóór, om of onier den neus en den bek met zachte stof te bekleeden. 's Gravenhage, 27 Julij 1875.
(get.) Heemskerk.
lijke lastgeving van den burgemeester of commissaris van politie.
5. Overblijfselen van honden of katten, die aan dolheid gestorven, of in een der gevallen, in artt. .1, 2 of 3 bedoeld, afgemaakt zijn, worden, voor zoover dit niet reeds door of van wege belanghebbenden is geschied, door de zorg van den burgemeester op llijkskosten verbrand of begraven, overeenkomstig de voorschriften, door Ons krachtens art. 31 der wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad N0. 131) gegeven. (1)
Voorwerpen, welke met zoodanige honden of katten in aanraking zijn geweest, worden overeenkomstig dezelfde voorschriften op llijkskosten door de zorg van den burgemeester gereinigd en ontsmet, of, indien de districts-veearts, of die hem vervangt, dit noodig oordeelt, verbrand, des noods na onteigening.
Bij deze onteigening zijn de bepalingen van art. 24 der hierboven aangehaalde wet toepasselijk. (2)
6. De eigenaar, houder of hoeder van honden, die het bevelschrift van den burgemeester of van Onzen Commissaris, in art. 3 bedoeld, overtreedt,
I is strafbaar met eene geldboete van ƒ 3 tot/10.
Bij ontdekking van deze overtreding wordt de hond in beslag genomen, of, indien daartoegeene gelegenheid is, of blijkbaar gevaar bestaat, afgemaakt en alsdan met de overblijfselen gehandeld, zooals in art: 5 is voorgeschreven.
Bij het veroordeelend vonnis wordt de hond verbeurd verklaard, indien hij nog in wezen is.
In ieder geval kan bij het vonnis de afmaking van den in beslag genomen hond worden bevolen.
Art. 254 van het Wetboek van Strafvordering is toepasselijk op de overtreding in dit artikel bedoeld. (3)
(1) Zie besluit van 4 December 1870, S. 191, C. V. 203.
(2) Zie de wet van 20 Julij 1870, S. 131, C. V. 139.
(3) Art. 254. «Wanneer in policiezalien de wet of andere openbare verordening geen zwaardere straf op de overtreding heeft gesteld dan eene enkele geldboete, zal de beklaagde de regtsver-
Ingeval de eigenaar, houder of hoeder het maximum der boete betaalt, beslist het hoofd der politie of de houd hem kan worden teruggegeven of moet worden afgemaakt.
Is de eigenaar, houder of hoeder onbekend, dan wordt de hond, die bevonden wordt zonder muilkorf rond te loopen, door of van wege de politie afgemaakt. ,
7. Het moedwillig kwellen, pijnigen of mishandelen van een houd of eene kat wordt gestraft met geldboete van ƒ 5 tot /25 en gevangenisstraf van 1 tot 5 dagen, te zamen of afzonderlijk. (1)
Honden en katten, die zonder opzigt rond loopende, zich op eeu vreemd erf bevinden, mogen straffeloos door of van wege den bewoner of bruiker worden gedood. (2)
volging kunnen voorkomen door vrijwillig het maximum van die boete te betalen, met de kosten indien hij reeds was gedagvaard.
quot;In dat geval zal de boete aan den bevoegden ontvanger niet anders kunnen worden voldaan dan op schriftelijke magtiging van het openbaarministerie , door den kantonregter voor gezien geteekend, aan hetwelk de quitantie van den ontvanger door den beklaagde zal moeten worden overgebragt, binnen den tijd door het openbaar ministerie te bepalen.quot;
(1) Het voorstel past-wel in het kader van dit wetsontwerp, omdat, naar het gevoelen van eenige deskundigen, de dolheid kan ontstaan door kwade behandeling. Deze kan in allen, gevalle eene kwaadaardigheid verwekken, die — er zrjn voorbeelden van — zeer ernstige, zelfs doodelijke gevolgen kan hebben, al was het dier niet dol. Zoodra er eenig verband is, kan de Kegeringniet gelaakt worden dat zij de gelegenheid heeft aangegrepen om hier eene bepaling tegen het kwellen en mishandelen van huisdieren, die in onze wetgeving ontbrak, op te nemen. (Min. v. Binnenl. Zaken, Handel. 3C Kamer bl. 1395.)
(2) Bij arrest van 4 Mei 1874 heeft de Hooge quot; Raad der Nederlanden beslist en uitgemaakt dat 'hij, die opzettelijk den houd van een ander die zich op zijn erf bevindt, doodt, strafbaar is volgens art. 479 N0. 1 Code Penal, omdat hij dan schade toebrengt aan eens anders roerende eigendommen. De Minister meent dus, dat de bepaling, dat het dooden van een hond of eene kat, die op het erf van een ander loopt, straffeloos kan geschieden, van groot nut is. Vooreerst is
8. Verzuim van de iu art. 1 voorgeschreveu kennisgeving, alsmede verzet tegen het vatten, opvangen of afmaken van honden of katten in de gevallen bij art. 3 en 4 voorzien en weigering om ambtenaren van politie, in eene der plaatsen, vermeld in art. 4, toe te laten, wordt gestraft met geldboete van f 25 tot ƒ 75 en gevangenis van drie tot zeven dagen, te zamen of afzonderlijk, behoudens zwaardere straffen in geval van feitelijken wederstand of rebellie.
9. Art. 463 van het Strafwetboek en art. 20 der wet van 29 Jnnij 1854 (Staatsblad N0. 102) zijn op de misdrijven, voorzien bij de artt. 6, 1 en 8, toepasselijk. (1)
zij regtvaavdig, want niemand kan verpligt zijn den hinder van eens anders honden en katten te gedoogen, als het hem niet gelegen komt, en ten andere zal het voor den eigenaar eene reden te meer zijn om op zijn huisdier te passen. (Min. v. Biunenl. Zaken, Handel. 2e Kamer bl. 1395 )
(1) Art. 463. «In al de gevallen, waarin de straf van gevangenis bij dit wetboek gesteld wordt, worden de regtbanken gemagtigd om, bijaldien het veroorzaaktequot; nadeel geen vijf en twintig franken te boven gaat en bijaldien de omstandigheden het wanbedrijf schijnen te verkleinen, de gevangenis zelfs tot beneden de zes dagen en de boete zelfs tot beneden de zestien franken te verminderen. Zij zullen ook de eene of de andere dezer straffen afzonderlijk mogen wijzigen, zonder dat zij in eenig geval beneden de bloote policie-straffen mag zijn.quot;
Art. 20. //Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook dan, wanneer de toegebragte schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het wanbedrijf in het Strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.
//Het is toepasselijk in de gevallen dezer wet van:
//Art. 5. Bij de correctionele straffen, die de straf van de kaak vervangen;
//Art. 6. Bij de correctionele straffen, die de straf van ontzetting van burgerschapsregten ver-vapgen;
//Art. 10. Bij de correctionele straffen bedreigd op de poging tot misdaad;
//Art. 11. Bij herhaling van misdaad of wanbedrijf ;
//Art. 12. Bij herhaling van voorafgaande veroordeeling door den militairen strafregter;
//Art. 14. Bij de correctionele straffen, gesteld
10. Deze wet is niet toepasselijk op liet terrein van 's Rijks veeartsenijschool. De voorzorgen, aldaar te nemen, bij het onderzoek van dolle of van dolheid verdachte dieren, worden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, den directeur der school gehoord, geregeld.
11. Provinciale en plaatselijke verordeningen, hetreffende het onderwerp bij deze wet geregeld, zijn verbindend, voor zooverre zij niet in strijd zijn met de bepalingen dezer wet.
Onder hetzelfde voorbehoud kunnen nieuwe verordeningen worden vastgesteld.
12. Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. (1)
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegiën en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, 5 Junij 1875.
{get.) WILLEM.
De Minister van Binnenlandsche Zaken, {get.) Heemskerk.
(TJiiyeg. Yi'Junij 1875.)
op misdaden, die wegens deze wet met correctionele straffen bedreigd worden;
//Art. 15. Bij de correctionele straffen bij deze wet gesteld op de gewelddadigheid jegens wettige of natuurlijke ouders of jegens grootouders;
//Art. 16. Bij de correctionele straffen, bij deze wet gesteld op diefstallen, voorzien bij art. 388 van het Wetboek van Strafregt;
//Art. 17. Bij poging tot de misdaden, wrelke volgens deze wet correctioneel strafbaar zijn;
//Art. 18. Bij de straffen op diefstallen, welke met minder straf bedreigd worden, dan bij art. 401 van het Wetboek van Strafregt bepaald is;
//Art. 19. Bij de correctionele straffen, door deze wet op de landloopers en bedelaars, bedreigd.
//Het is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van politie, in het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat-de toepassing der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.quot;
(1) Bij besluit van 17 Julij 1875, S. 137, is de inwerkingtreding bepaald op 1 September 1875.
Missive van den Commissaris des Konings in do provincie Overijssel, van. 12 Augustus 1875, betreffende de uitvoering der wet van den 5 Junij 1875 (Staatsblad Nquot;. 110) tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen vau hondsdolheid.
Krachtens Zijner Majesteits besluit van den 17 Julij 1875 (Staatsblad Nquot;. 137) treedt de wet van 5 Junij 1875 (Staatsblad N0. 110) tot vaststelling van bepalingen bij het voorkomen van hondsdolheid op 1 September e. k. in werking.
Die wet legt ernstige verpligtingen op aan de burgemeesters. Alleeu door stipte naleving van hare bepalingen schijnt het mogelijk de in de laatste maanden steeds in aantal toenemende gevallen van hondsdolheid, die niet zelden, ook voor menscheu, noodlottige gevolgen hebben, te verminderen.
Naar aanleiding eener missive van Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken dd. 9 dezer, N0. 01, afdeeling 9, medische politie, heb ik de eer quot;Uwe aandacht op de bepalingen dezer wet te vestigen, met uitnoodiging die, voor zooveel U betreft steeds met den meesten spoed en met klem uit te voeren. Bij de. groote uitbreiding van het kwaad verdient iedere maatregel, binnen de grenzen der nieuwe wet genomen, aanbeveling, die krachtig tot vermindering van het getal honden bijdraagt. Waarschijnlijk zal reeds
dadelijk, bij de invoering,- art. 3 in meer dan eene gemeente toegepast moeten worden.
Ik verzoek U, bij de toezending van afschrift van het bevelschrift, door U krachtens het 2e lid van dat artikel uitgevaardigd, mij tevens zoo volledig mogelijk in te lichten ten aanzien van de omstandigheden die tot de uitvaardiging hebben aanleiding gegeven, met opgaaf van de gevallen van hondsdolheid, die zich mochten hebben voorgedaan en bijzondere vermelding ingeval zij noodlottige gevolgen mochten hebben gehad. Vooral zal ik mij telkens gaarne ingelicht zien ten aanzien der herkomst van het dier, waarbij de verschijnselen der kwaal zich het eerst hebben voorgedaan of dut het eerst van dolheid verdacht is, of het namelijk in de gemeente te huis behoorde en er verbleef, dan wel of het van elders is gekomen, zoo mogelijk met opgaaf van waar.
De Commissaris des Konings in de provincie Overijssel,
{(jet.) Nahuijs.
De cijfers duiden de artikels der wet aan. Aangifte. 1.
Afmaken van honden, enz. 1. 3. 3. 6. Amltenaren van politie. Uitvoering der wet. 4. Beslag (In) neming van honden. 6.
Bevelschrift om de honden van een mnilkorf te voorzien. 3.
Binnentreden van woningen enz. door de ambtenaren. 4.
Boeten en straffen. 6—9.
Burgemeester. 1—5.
Commissaris van politie. 1—4.
Commissaris in de provincie. Ontvangt kennisgeving van den burgemeester. 3. Districts veearts. 2. 3. 5.
Erven. Zie Binnentreden.
Gel) ome en. Zie Binnentreden.
Honden zonder muilkorf. 6.
Honden en katten zonder opzigt op vreemd erf. 7. Inwerkingtreding. 13.
Kennisgeving aan burgemeester of commissaris van politie. 1.
Aan de burgemeesters van aangrenzende gemeenten. 3.
Model muilkorf. 3.
Muilkorf, (Honden zonder) 7.
Onbekende eigenaar enz. (Honden van) 6. Onderzoek door veeartsen. 2.
Opsluiten van honden enz. 1.
Overblijfselen van honden enz., gestorven of afgemaakt. 5.
Overtreding. 6.
Plaatselijke verordeningen. 11.
Provinciale verordeningen. 11.
Viivoering der wet. 4 en Bijlage.
Vaartuigen, Zie Binnentreden.
Vastleggen van honden enz. 1.
Veearts. Zie Districts veearts.
Veeartsenijschool. Uitzondering. 10. Verbeurdverklaring van honden. 6. Verordeningen, (Provinciale en plaatselijke) 11. Voorwerpen met gestorven of afgemaakte honden enz. in aanraking geweest. 5.
betrekkelijk het
Openbaar Bestir in de Nederlanden,
2e, geheel omgewerkte druk d. jaarg. 1813—1870,
Waarin o. a. alle in het SlaaUUad opgenomen weiten.
door
Secretaris der Gemeente Zwolle, en
Commies ter Provinciale Griffie van Overijssel.
Deel I (1813—30) ing. /5.40, geb. ƒ 6.65.
* II (1881—50) ing. /7.35, geb. ƒ 8.60.
// III (1851—60) ing. /6.60, geb. /7.85.
// IV (1861—70) is ter . perse.
De jaarg. 1871, 1872, 1873, 1874 enz. kosten / 2.475 per jaarg.
In de Bijdragen kennis Staats-, Provinciaal' en Gemeentebestuur XVIII: 3, leest men:
//Van Luttenberg's //bekende Chronologische Verzamelingquot; waren sommige jaargangen, reeds sedert eenigen tijd, niet meer in den handel verkrijgbaar. De uitgever heeft begrepen, in die leemte te moeten voorzien, niet door een herdruk van de uitverkochte deelen alleen, maar door eene nieuwe uitgave van het geheele werk. Er waren verschillende redenen, die dit geraden maakten.
Sedert 1841, toen de eerste jaargang in het licht verscheen, is er op het gebied onzer wetgeving zoo veel nieuws tot stand gekomen, dat er nagenoeg in elk deel nieuwe aanteekeningen en aanwijzingen noodig waren, om de vroegere en latere wetten en besluiten met elkander in verband te brengen; en aan den anderen kant zooveel afgeschaft en gewijzigd, dat een letterlijke herdruk van alles, wat in de vroegere uitgaaf was opgenomen, geen nut kon hebben. Eene omwerking scheen dus de voorkeur te verdienen boven eene nieuwe oplage. De Heer Schuurman, die, zooals bekend is, de taak van Luttenuerg, na diens dood, heeft voortgezet, toonde zich, in vereeniging met den Heer Swanenburg de Veije bereid, ook dezen nieuwen arbeid op zich te nemen. Van den //tweeden geheel omgewerkteu druk,quot;
liggen thans reeds acht afleveringen, niet minder dan vijf en twintig jnren (1813—1838) omvattende , voor ons. Het blijkt daarnit, dat de belofte , in het Prospectus gedaan, gehouden wordt; de nieuwe uitgaat zal minder dan een derde hebben van den omvang der vorige. Dit voordeel, reeds op zich zelf groot, wordt nog grooter, omdat die mindere omvang van zelf bok een minderen prijs ten gevolge heeft. De voorwaarden van inteeke-ning, op den omslag der eerste aflevering vermeld, zijn thans zoo billijk mogelijk. En voor zoover wij nu reeds oordeelen kunnen, is aan de beknoptheid de volledigheid niet opgeofferd. quot;Wij hebben althans nog niet bespeurd, dat eenig in de vorige uitgaaf opgenomen stuk van blijvende waarde thans is weggelaten. Wat in den nieuwen druk niet is opgenomen, is of vervallen of afgeschaft, of kon, als alleen van tijdelijk of plaatselijk belang, zonder schade gemist worden. En van dergelijke stukken is dan nog, voor zooveel zij althans in het Staatsblad zijn opgenomen, meestal een beknopt verslag van den inhoud gegeven. Ook de aantee-keniugen en verwijzingen komen ons, over het geheel, voor, met zorg bewerkt te zijn. Trouwens •wij weten, wat wij in dit opzicht van den Heer Schuurman mogen verwachten. Men heeft wel eens geklaagd, dat hij, in de vorige uitgave, met zijne aanteekeningen wat al te spaarzaam was. Maar het bewerken van eene tweede uitgave van eene Verzameling als deze gaat, uit den aard der zaak, met minder groote bezwaren gepaard, dan het bewerken der eerste. Wij mogen er dus op rekenen, dat ook in dit opzicht de nieuwe druk de voorkeur zal verdienen boven den vorigen.
Een eigenlijke beoordeeliug van een boek als dit is natuurlijk niet te schrijven, de leemten, die er in zijn mogen, worden niet terstond, bij eene vluchtige inzage, maar eerst langzamerhand, bij het dagelijkseh gebruik, opgemerkt. Voor het oogenblik hebben wij dan ook tegen deze tweede'uit-gaaf der Verzameling geene enkele, ernstige grieve.....
De spoed, waarmede de acht .eerste afleveringen elkander zijn opgevolgd, en de verzekering van den uitgever, dat de copie nagenoeg gereed ligt, geven ons recht te vertrouwen, dat het werk in betrekkelijk korten tijd compleet zal zijn. Ook voor het debiet is het wenschelijk, dat dit vertrouwen niet beschaamd worde. quot;Wanneer de uitgever daarvoor zorg draagt, gelooveh \yij dat hij er op rekenen mag, dat quot;deze nieuwe uitgaaf dezelfde belangstelling zal wekken als de vroegere.quot; Immers eene verzameling als deze voorziet, als zij ten einde toe goed bewerkt wordt, in eene wezenlijke behoefte. F(ruin).quot;