lt;5..
lt;i30t-sgt;-
KoninkHjk Zoölogisch Genootschap:
jmatura jk r t i s yvl ag i st r a,
--.L
^8 i~v_
DOOK
^ONORAJl^ j-lD VAN HET GENOOTSCHAP „J^ATURA ^RTIS JVIAGISTBAquot;
amsterdam. - scheltema, a h,
xf
B
1119
,..ii:
ft-. . -
f' If^quot;} DE EÜNDEEEN IN ARTIsf'jl? ■'/'
Artis bezit een vrij volledige verzameling van runderen, dat is van dieren die onder de namen van koeien, buffels, bisons, enz. bekend zijn. Ik noodig den bezoeker uit, met mij te gaan naar de verblijfplaatsen van die dieren. Over een der bruggetjes gaande, zien wij reeds terstond een rij stallen, of liever boxes met loopplaatsen of paddocks er voor, en daarin drie soorten van runderen gehuisvest, namelijk den yak, den amerikaanschen bison en den auer-ocbs. Wij willen over deze drie diersoorten iets mede-deelen, en beginnen daartoe met den yak.
De yak, Bos grunnicns, is een rund dat op de bergen en hooge vlakten van Thibet te huis behoort. De bewoners van dat land noemen den stier yak en de koe dj re ma. Dit dier onderscheidt zich van andere rundersoorten vooral door de lange haren van zijn huid, door zijn behaarden staart, die op een paardestaart gelijkt, en door het brullende geluid 't welk het maakt, en waarom het grunniens, dat is de brommende wordt geheeten. Verder heeft de yak een breed en gewelfd voorhoofd, gladde, vrij lange en spitse hoorns, en een gedrongen lijf, dat op korte beenen rust. Van aard is de yak wel wild en schuw, maar geenszins boosaardig.
4
52
In zijn vaderland wordt de yak vooral als lastdier gebruikt, en kan een last van ongeveer 60 tot 70 kilogram dragen. Als hij gedurende zeker getal jaren als lastdier-gediend heeft, wordt de yak voor een som van 10 of t'2 gulden aan den slager verkocht, en zijn huid terstond gebruikt om er koopwaren in te wikkelen, die door zijn opvolgers vervoerd worden, of ook om er riemen en schoenzolen of sandalen van te maken. De djre ma wordt niet tot lastdragen gebruikt; men verlangt van liaar slechts kalveren, melk en haar: zij brengt haar leven door, vreedzaam grazende, omringd door haar kalveren.
Sedert de mode eischt dat onze dames valsche haarkap-sels, haarvlechten, enz. dragen, zijn de staarten van yaks zeer in waarde gestegen. Zij worden in vrij groote hoeveelheid in Frankrijk ingevoerd, en door de kappers voor 50 tot 80 francs het stuk gekocht.
Langen tijd geleden heeft men den yak in Frankrijk trachten te acclimatiseeren, en die proeven zijn uitstekend gelukt. Het is gebleken dat de vak zeer goed tegen ruw weder bestand is; dat hij zelden ziek wordt; met slecht voedsel tevreden is; en nog beter dan het muildier geschikt is om lasten over steile bergpaden te vervoeren. Verder heeft de ondervinding geleerd dat zijn vleesch zeer goed te eten is, en vooral moet dit het geval zijn met het vleesch van basterden van den yak en de gewone koe-Zulke basterden heeten in Thibet dzo als zij van het mannelijke, en dzo mo als zij van het vrouwelijke geslacht zijn. Volgens lieden die het vleesch van zulk een basterd van yak en koe gegeten hebben, smaakt het min of meer als hertevleesch, en is het eenigszins taai, doch als frikadel en als haché zou het uitmuntend zijn.
Er zijn tegenwoordig in Artis vier yaks, waarvan twee-in de diergaarde zijn opgekweekt.
53
Zoo kalm en mak als de yak er uitziet, zoo woest en onrustig ziet het rund er uit, 't welk wij nu willen beschouwen. Het is de amerikaansche bison, Bos hison of Bos americanus. De bison is grooter dan ons gewoon rund, zijn kop is zeer breed en kort, en zijn haar wollig. De hals, de nek en het schoft van den stier zijn met lange, wollige haren bedekt. De koe is veel minder behaard dan de stier. Beide seksen hebben korte, dikke, zwarte hoorns, die met de punt naar buiten en boven zijn gericht.
Zooals zijn naam aanduidt, behoort de bison in Amerika te huis. Voorheen was hij in dat werelddeel zeer talrijk, doch reeds sedert een paar eeuwen is hij uit de oostelijke staten verdreven, langzamerhand al verder en verder naar het westen terug gedrongen, en tegenwoordig wordt de bison nog slechts aangetroffen in de landen ten noordwesten van de groote meren en zuidwestwaarts langs de Rocky Mountains, en ook daar moet hij thans hoe langer hoe meer voor den mensch wijken.
Volgens allen die den bison in het wild hebben gade geslagen, vordert het evenveel oefening om hem te naderen, als moed en koelbloedigheid om met dit dier een strijd op leven of dood aan te gaan. Zijn valsch, innerlijke woede verradend oog zou alleen reeds voldoende zijn om den jager af te schrikken. Uit zich zeiven tast de bison den mensch niet aan, maar vervolgd wordende, en vooral als hij gewond is, wordt hij woedend, acht de overmacht niet, valt zijn vijand aan, geeft niets om pijn, en tracht tot het laatste oogenblik meer zich te wreken dan zich te verdedigen. Gewoonlijk echter vermijdt hij den strijd, en gaat hij op de vlucht als hij gevaar bespeurt. Een oude stier houdt de wacht als de kudde weidt, en waarschuwt haar als er gevaar dreigt. Tegen wolven verdedigen de bisons zich, gelijk andere wilde runderen, door een kring te vormen met de koppen naar buiten.
54
In den winter lijden de bisons veel gebrek, en moeten dan niet zelden hun voedsel onder de sneeuw zoeken. Dat gebrek geeft aanleiding tot het ondernemen van groote tochten. In vorige tijden zag men soms zeer groote kudden bisons de prairieën doortrekken; Lewis en Clarke zagen kudden die zij op 20.000 stuks schatten, en die soms over breede rivieren zwommen, zoodat de reizigers in hun vaartuig somtijds uren lang moesten wachten, eer zij hun tocht konden vervolgen. Door de Roodhuiden worden de kudden bisons veelal te paard vervolgd, en met pijlen doodgeschoten, vooral om het vleesch en de huiden. Men zegt dat het vleesch van den bison lekkerder is dan dat van onze koe, ten minste volgens het oordeel van de jagers in Canada. Het vleesch wordt gedroogd en ineen geperst, en wordt onder den naam van ■pemmican als voedsel hoog geacht door de pelsjagers in Canada en de landen aan de Hudsonsbaai, terwijl de huid van den bison hen tot bed op de met sneeuw bedekte vlakten dient.
Boven zeide ik reeds met een enkel woord dat de bison in Amerika telkens moet wijken voor den mensch, die bezit neemt van de landerijen waarop hij geboren is. Zeker zal het niet zeer lang meer duren of de bison zal tot de uitgestorvene dieren gerekend moeten worden. Tegenwoordig kan men het dooden van den bison in de bosschen en prairieën van Noord-Amerika een verdelgingsoorlog noemen. Als hij dit weet, zal de bezoeker van Artis zekerlijk met belangstelling den schoonen bisonstier nevens zijn wijfje en jong beschouwen, die tegenwoordig de diergaarde versieren.
Naast den amerikaanschen bison zien wij den e u r o -peeschen bison of den a u e r o c h s. Bos bonassus. Dit dier bewoonde voorheen het oostelijke gedeelte van
55
Europa en het westen van Azie, doch ook de europeesche bison heeft, gelijk zijn amerikaansche neef, voor den mensch moeten wijken, en tegenwoordig vindt men den anerochs binnen de grenzen van Europa nog slechts in het 500 vierkante mijlen groote bosch van Bialowieza in Lithauen, waar hij door strenge wetten tegen uitroeiing beschermd wordt.
Gelijk de meeste soorten van runderen leeft de anerochs in kleine kudden, die den zomer op de opene plekken van het bovengenoemde bosch, en den winter in de met dicht houtgewas begroeide gedeelten doorbrengen. Als het voeder in den winter zeer schaars, of diep onder de sneeuw bedolven is, worden de auerochsen op twaalf plaatsen met hooi gevoederd, dat er op vaste tijden wordt nedergelegd. Dat geregelde voorzien van voedsel en de bescherming die zij genieten, hebben de auerochsen wel is waar niet tot tamme dieren gemaakt, maar toch veel van hun wildheid benomen, die maakte dat zij nog in de -16de eeuw voor de reizigers in Polen en Lithauen gevaarlijk waren. Zij vallen den mensch niet aan, maar gaan op de vlucht als zij een mensch zien, doch men ontmoet soms enkele stieren die door anderen van de kudde verjaagd zijn, en nu eenzaam ronddolen: dezen zijn zeer gevaarlijk, en koelen hun woede aan den eersten den besten dien zij ontmoeten. Zulk een auerochs is verschrikkelijk om te zien: met den kop naar omlaag, dof brullende loopt hij rond, steekt telkens de lange, violet blauwe tong uit den bek, slaat de zijden met den staart, en zijn uitpuilende oogen flikkeren van boosheid en inwendige woede. Nooit is het nog gelukt auerochsen volkomen te temmen: zij leeren wel hun oppasser kennen en vertrouwen, doch deze mag nooit de noodige voorzichtigheid vergeten; en moet steeds bedacht zijn dat deze dieren niet zelden plotselingen onverklaarbaar in woedegeraken.
56
Er zijn tegenwoordig in het bovengenoemde bosch van Bialowieza tusschen de 800 en 900 auerochsen, die aan den keizer van Rusland behooren, en veel geld van oppassen kosten. Slechts op een ministrieel bevelschrift uit Petersburg wordt er nu en dan eens een auerochs opgevangen, oin aan den een of anderen dieretuin ten geschenke te worden gegeven.
De huid van den auerochs is zeer dik, doch zoo los van weefsel dat er geen goed leer van gelooid kan worden. Volgens sommige lieden zou het vleesch goed van smaak zijn, doch anderen zeggen dat het niet te eten is, wegens den muskusachtigen reuk, die zelfs aan de beenderen te bespeuren moet zijn, en omdat het, door het te braden, leelijk blauw van kleur wordt. Wat hiervan waar is, weet ik niet; ik heb nooit auerochs-vleescb gegeten.
Het lichaam van den auerochs is met twee soorten van haar bedekt: op het lijf en de ledematen is het een korte wol en zacht, maar op den kop en aan den hals is het lang, op den nek vormt het een soort van manen, en aan de kin een baard. In den winter is het haar van den auerochs dichter en langer dan in den zomer.
Voor dat wij tot de beschouwing van een andere soort van runderen overgaan, moet ik nog even het volgende mededeelen. Er zijn geleerden die beweren dat alle soorten van het geslacht rund afstammen van een enkelen voorvader, en dat, tengevolge van onderscheidene oorzaken, zooals een verschillend klimaat, verschillend voedsel, door de natuurkeus vooral, de verschillende soorten van runderen ontstaan zijn, die wij tegenwoordig kennen. Het is natuurlijk hier de plaats niet uitvoerig over deze zaak te spreken, doch men vergunne mij slechts de volgende bijzonderheid onder de aandacht van den lezer te brengen: ons gewoon rund heeft, gelijk de meeste andere soorten van runderen, 43 paar ribben; de auerochs heeft 14 paar ribben, en zijn
57
bloedverwant, de amerikaansche bison, zelfs 15 paar. Zulke verschillen in het geraamte wijzen ongetwijfeld op een verschillenden oorsprong. Ook Cuvier heeft reeds aangetoond dat de voorvader van den auerochs hoogst waarschijnlijk het voorwereldlijke rund geweest is, welks overblijfselen wij thans in de aarde vinden, en die onder den naam van Bos priscus of hceuf a front hombé bekend zijn, terwijl ons gewoon rund zeer zeker afstamt van een ander voorwereldlijk dier, dat men Bos primigenius heeft genoemd.
Nu gaan wij verder den tuin van Artis in, naar het gebouw 't welk in 't midden een poort heeft, waarboven in gulden letters het woord volharding staat. Ook hier zien wij weder eenige soorten van runderen, die onze aandacht ten hoogste verdienen. In de eerste plaats vestigen wij onze aandacht op de zebu's.
Van dit uit Indie afkomstige rund, de zebu, Bos tau-rus, var. indicus, zien wij hier zelfs twee rassen, namelijk de rechthoornige en de korthoornige zebu. De zebu onderscheidt zich in vele opzichten van ons euro-peesch rund, en wel vooral door den vleeschbult dien hij op het schoft heeft, de betrekkelijk dunne pooten, en de groote, slappe huidplooi of kwab aan den hals. Zijn oog heeft een zeer zachte en verstandige uitdrukking, en verschilt in dit opzicht zeer veel van den dommen en gluipenden blik van onze europeesche koe. De zebu leeft in Indie, het oosten van Perzie, Arable, en in Afrika tot Madagascar, doch het zuiverste ras schijnt het Indische te zijn.
Rijke Indiërs gebruiken den zebu tot trekdier: men zegt dat hij voor dat werk even geschikt is als het paard. Volkomen witte zebu's zijn daartoe zeer gezocht, en soms ziet men daar witte zebu's met vergulden hoorns voor een prachtig rijtuig gespannen. In Perzie laat men soms een
58
zebu-stier met een leeuw vechten, en ofschoon vreeselijk gewond, blijft hij niet zelden overwinnaar. De gewone zebu wordt in Indie ook bij den landbouw, voor den ploeg, enz, gebruikt. Doch behalve als trekdier schijnt de zebu ook tot rijdier te dienen. De engelsche generaal Skinner had op zijn landgoed ten westen van Delhi een menigte zebu's, die hij als rijdieren liet gebruiken, en die niet, gelijk onze koeien,, onder het loopen met de achterpooten een halven cirkel beschreven, maar dezen recht vooruit zetten, en derhalve in den draf zoowel als in den stap volkomen op het paard geleken. Zij sprongen zonder aarzelen over heggen, werden gezadeld, en legden met een soldaat op den rug dagelijks ongeveer 90 engelsche mijlen af.
Artis bezit tegenwoordig niet minder dan 7 zebu's, waarbij 4 van het korthoornige en 3 van het rechthoornige ras.
Het groote gebulte rund 't welk wij hier naast de zoa even beschouwde zebu's zien, wordt het rund der Brahminen, Taurus indicus, geheeten. Men zou dit rund voor een zeer groaten zebu kunnen houden, daar het ook een bult op den rug, een zeer groote halskwab, en een naar achteren alloopende rug heeft. Bovendien heeft hij hangende ooren en goedige oogen.
De Brahminen kweeken een zeer schoon en groot ras van deze dieren, verplegen hen met veel zorg, en vereeren hen zelfs als hoogere wezens. Niet slechts behoeven zij nooit te werken, maar mogen eigenlijk alles doen wat hun goed dunkt, zooals los in de dorpen rondloopen, enz. Als er een aanzienlijke Brahmin sterft, laat men gewoonlijk uit de eene of andere godsdienstige beweegreden zulk een rund los, en dan wordt het niet zelden tot een plaag voor de rondom Calcutta gelegene dorpen. Uit den weg gaan, doet het niet; gelijk alle verwende dieren is het tot bal-
59
dadigheid geneigd; het breekt door heggen heen, en plundert de vruchtboomen in de tuinen, steelt groenten uit de manden der groenteverkoopers, en straft wie hem een zachte terechtwijzing geeft, of als zijn begeerte niet spoedig vervuld wordt, door stooten met de hoorns, en geen mensch zal het wagen den stier te slaan, nog veel minder hem te verwonden, want dat wordt met den dood van den bedrijver gestraft. De Brahminen wijden zulk een stier aan den god Siva, zij verplegen hem beter, en achten hem hooger dan een hunner medemenschen uit een lagere kaste.
De diergaarde van Artis is thans in 't bezit van vier schoone exemplaren van dit runderras, die, ofschoon zij even goed verzorgd worden als in hun vaderland, Indie, toch volstrekt niet los door den tuin mogen wandelen; zij zouden er in huis houden als een aap in de porce-leinkast.
Tot de gebulte runderen beboeren ook de san ga- of galla-runderen, die eerst sedert korten tijd in de diergaarde zijn opgenomen. Zij onderscheiden zich vooral door hun zeer lange hoorns. Een zeer oud schrijver, Aelianus, spreekt reeds over deze dieren, en noemt hen Tanrelephantes, wegens hunne grootte. Ook een latere reiziger in Abessinie, Bruce, spreekt over deze runderen en vooral over hun groote hoorns, die zoo groot zouden worden dat het dier daardoor vermagerde en de hals er door verbeende. Het is dus wel goed dat wij zeiven hier in Artis thans deze sanga-runderen kunnen zien, en ons overtuigen dat die berichten overdreven zijn. Wel is waar zijn de hoorns zeer lang, maar zoo zwaar dat het dier hen niet zou kunnen dragen, zijn zij volstrekt niet. Ook schijnt het dat er in Abessinie verschillende rassen van langhoornige runderen zijn, daar de dieren die wij hier
60
zien, eerder klein dan groot genoemd moeten worden, en zij zeker niet den naam van Taurelephantes, olifantskoeien, verdienen. Dit ras van runderen leeft in Ethiopië, Abessinie, het land der Gallas en andere gedeelten van Afrika. De exemplaren van Artis zijn bruin van kleur, doch volgens berichten van reizigers schijnen deze sanga-runderen evenveel kleurschakeeringen te vertoonen als de overige runderrassen.
Het dier, 'twelk wij nu willen bezien, isde kaapsche Luffel, Bos caffer. Hij is sterker en zwaarder gebouwd dan ons gewoon rund, zijn plomp lijf rust op dikke, korte beenen. Zijn hoorns raken met de worteleinden aan elkander, en vormen zoodoende dwars over den kop een on-effene, harde wrong, die hard en stevig genoeg is om menigen stoot of slag te kunnen verduren. De hoorns zijn naar beneden en buiten gebogen, worden van boven veel dunner, en staan met de punten soms wel een meter van elkander af. Een dikke, bijna haarlooze, voor doorns en stekels ondoordringbare, zwarte of grijze huid bedekt het geheele dier.
De kaapsche buffel bewoont in het wild de lage, moerassige, met houtgewas bedekte vlakten van het land dei-Kaffers. Den geheelen dag ligt hij in het slijk van het moeras tot aan den kop onder water, en verlaat het slechts tegen den avond om te gaan grazen. Uit zijn boosaardig glinsterend oog spreekt zijn nijdig en gevaarlijk karakter; zonder er toe gedreven te worden, stort hij onverwacht uit het dichte struikgewas op den onbezorgd voorbijgaanden reiziger, wordt vooral woedend als hij een roode kleur ziet, en door zijn grootte, zijn kracht en zijn sterke hoorns is hij een vijand, die zelfs den onbevrees-den en bedreven jager onder de hollandsche boeren der
Kaap met angst en schrik vervult. En nevens sterkte bezit hij ook veel vlugheid: slechts goedbereden jagers kunnen hem ontkomen, maar niet hem inhalen, als hij zelf op de vlucht gaat; want met onweerstaanbaar geweld breekt hij, met den kop naar omlaag, door het dichte kreupelhout. Doch zulk een plotselinge en geruchtmakende vlucht geeft toch den jager geen zekerheid, dat de buffel hem niet zal aanvallen, want in een oogenblik, van vrees tot blinde woede overgaande, keert de buffel op het door hem zeiven gebaande pad terug, en valt zijn vervolger aan, die reddeloos verloren is, als hij, meenende te zegepralen, de vereischte voorzichtigheid verloren heeft, en zich zeiven de mogelijkheid van een haastige vlucht heeft benomen. Zelfs doodelijk gewond, blijft de kaapsche buffel nog steeds een gevaarlijke vijand : onder een vreese-lijk gebrul graaft hij met zijn hoorns den grond op, en doet zijn best zich nog eenige schreden voort te slepen, en, als 't mogelijk is, zich te wreken. Zoo krachtig moet de indruk zijn door het zien van dezen laatsten kampstrijd teweeg gebracht, dat zelfs de moedigste jager het niet zal wagen den buffel te naderen, voordat hij zeker is, dat het dier dood is.
Een stouten vijand heeft de kaapsche buffel in den leeuw. Den buffel in het open veld aanvallen, durft dit roofdier niet: het verschuilt zich in het kreupelhout naast het pad dat de buffels naar den oever der rivier gebaand hebben, springt onverwacht op den nek van den buffel, en verwondt hem doodelijk, zonder hem tijd tot verdediging te laten. Of wel met klauwen en tanden hecht hij zich vast aan den kop en de borst van den buffel, en laat hem niet los, voordat hij door bloedverlies uitgeput, dood nedervalt. Intusschen gelukt dit niet altijd, niet zelden wordt de leeuw het slachtoffer van den buffel; hier en daar ziet men in het land der Kaffers het
62
bloedige lijk liggen van een leeuw, verbrijzeld en verscheurd door een buffel.
Als wij hier den kaapschen buffel zoo vreedzaam in den zonneschijn zien staan, of in de schaduw liggen te herkauwen, zou men niet denken, dat hij zoo'n woest en gevaarlijk dier is. Doch niet alle buffels leven in het wild: de Kaffers en Hottentotten en andere volken van de Kaap de Goede Hoop hebben dit dier getemd, en gebruiken het als lastdier; zij eten bovendien zijn vleesch en drinken zijn melk. De twee exemplaren van Artis zijn in de diergaarde geboren.
De gewone buffel, Bos huhalus, leeft oorspronkelijk in wilden toestand in de lage, moerassige gedeelten van Hindostan. Reeds in zeer vroege tijden is dit dier getemd, naar Peizie, Syrië en Egypte gevoerd, en vervolgens in het oosten en zuiden van Europa, vooral ^n Italië, aange-fokt. In zijn vaderland en in vrijheid levende, is de buffel een woest en wild dier, dat zelfs den tijger niet vreest. Getergd wordende, valt hij als razend op zijn vijand aan, en overwint hem veelal meer door de snelheid en het geweld van zijn aanval, dan door zijn sterkte alleen. De Indische poelen en moerassen, die onder de brandende zon doodelijke dampen verspreiden, zijn de meest beminde woonplaatsen van den buffel: in het slijk liggende, met den zwarten snuit nauwelijks boven water, brengt hij soms den halven dag door, onbewegelijk en sluimerend. Geen ander herkauwend dier verdraagt zoo goed aanhoudend vochtigheid als de buffel, en daarom is hij zoo geschikt om bij den rijstbouw te dienen. Nooit is de buffel volkomen te vertrouwen, niet zelden krijgt hij aanvallen van woede en van kwaden luim, en zijn valsch karakter blijkt reeds uit zijn boosaardig gluipend oog. Zijn vleesch is
63
taai en smakeloos, en de melk is, ten minste in Europa, niet veel waard.
De gewone buffel is zeer gemeen in sommige gedeelten van Italië, vooral in Calabrie, waar de meeste vlakten en dalen moerassig zijn, en op de groote weinig bevolkte vlakten van Apulie. In de pontijnsche moerassen vindt de buffel een hem passend verblijf, en nevens het wilde zwijn is hij het eenige groote zoogdier, 'twelk de verpeste Maremma bewoont. In het noorden van Italië vindt men vele buffels in de door hun moeraslucht en ongezondheid beruchte streken, waar de rijstbouw in het groot bedreven wordt, en op de telkens overstroomde oevers van den Po, den Tanaro, Ticino en andere rivieren en meren. Voor een zwaar beladen kar gespannen, die door haar reusachtige wielen de verwondering van eiken vreemdeling wekt, banen de buffels zich een weg door poelen en plassen heen. Doch hoe gewillig de buffel ook zulk zwaar werk doet, toch is het altijd gevaarlijk te veel van zijn krachten te vergen: men heeft voorbeelden dat een buffel zich de pas ondervondene harde behandeling zeer goed herinnerde, en zich wreekte door, zoodra hem het j uk was afgenomen, den voerman aan te vallen en hem te dooden, voordat men hem te hulp kon komen.
Naast den zoo even beschreven buffel zien wij nog vier andere exemplaren die, hoewel zij tot de zelfde soort be-hooren, toch een anderen naam dragen; het zijn namelijk javaansche buffels. Bos karhau, of beter. Bos buhalus var. sondaïca. Deze buffel is waarschijnlijk uit Hindostan naar Java overgebracht, en leeft daar nu in tammen staat. Voor den Javaan, zegt Prof. Veth, is hij het nuttigste en belangrijkste dier, do bestendige metgezel van zijn arbeid, bijna zijn vriend en vertrouwde, en vooral de speelmak-
64
ker zijner kinderen. Dezen leven den ganschen dag met hem, klimmen op zijn rug, voeren hem naar de weide of tot den arbeid, plassen met hem in de rivier, pidjitten zijn nek en schouders om zijn huid lenig te houden en de veerkracht zijner spieren weêr op te wekken, en voeren hem tegen den avond al zingende naar den stal. Hij dient den Javaan als trekdier voor den ploeg en voor de pedati of vrachtkar, en wordt boven den os verkozen omdat hij wel is waar log en langzaam in zijn bewegingen is, maar groote kracht bezit en zelfs op moeielijke en modderige gronden goed kan voortkomen. Verder zijn de buffels bij de Javanen het gewone slachtvee, maar de massa der bevolking eet geen vleesch als bij feesten en plechtigheden, waarvan het slachten van een buffel een gedeelte uitmaakt. Gedroogd buffelvleesch heet men dendeng.
Behalve de gewone blauw-zwarte karbauen vindt men op Java ook witte buffels die ongetwijfeld albino's zijn, daar hun huid roodachtig wit, het haar wit of geelachtig wit is, en de oogen rood zijn. Als trek- of lastdieren doen deze witte buffels voor de anderen niet onder, doch de Javanen houden hun vleesch voor ongezond.
Ue Europeanen op Java noemen dezen buffel karbau naar den maleischen naam van dit dier. In het javaansch heet hij kebo, in het hoog-javaansch wordt hij met een sanskriet woord maésa gelieeten, en zijn soendasche naam is moending. En hiermede neem ik voor heden afscheid van den geëerden bezoeker van Artis, doch vooraf geef ik hem den raad, in de wintermaanden de stallen der melkerij te bezoeken, waarin eene verzameling van prachtig in-landsch melkvee wordt -aaderhouden en de bevallige kleine bretonsche runderen, door den heer G. Vas Visser aan het genootschap geschonken, te zien zijn.
65
sMoeten deze beide bladzijden wit blijven'?» vroeg de Meesterknecht, toen hij de proef door Dr. Winkler, met de woorden Na Correctie Afdrukken, terug ontving. Het antwoord luidde: «noodzakelijk is dit niet, er is altijd nog wel iets te vertellen van de verzamelingen, waarin de leden van het Genootschap belang stellen. Wij zullen zien.»
Gedurende de laatstverloopen drie maanden werden in de Diergaarde geboren. 2 Rendieren Cervus Tarandus, 1 Wapiti hert Cervus canadennis, 1 Japansch hert Cervus Sika, 1 Wat er hert Cervus equinus, 1 Javaansche Buffel stier Bos karabau, 1 Indische zebu-koe Bos Taurus indicus var.
Door aankoop werd de Diergaarde verrijkt met de zeldzame Beer mart er Arctictis benturong een prachtig exemplaar van denzoogenaamden Miereneter Myrmecophaga juhata, 2 Afrikaansche Luipaarden Felis leopardus 2 gestreepte Hyena's Hyaena Striata, 2 fraaije Giraffen Camelopardus Giraffa en een dertigtal Apen van verschillende soort.
De vogelverzamelingen werden aangevuld door een Secretarisvogel Gypogeranus serpent ar iu$, 2 jonge Afrikaansche Struisvogels Struthio camelus, 2 Ameri-kaansche Struisvogels Struthio rhea, 2 Stanley K r a a n-vogels Gras paradisea, 2 Kroon-Kr aan vogels Grus pavonia, 5 Flamingo's Phoenicopterus antiquorum en ruim 30 Papegaaijen van verschillend geslacht en soort.
Wij willen de nog overige ruimte aanvullen met de vermelding van een paar feiten, waaruit alweder blijkt dat bij de dieren handelingen kunnen worctön opgemerkt welke van gevoel en overdenking getuigen. In de Diergaarde bragten twee Apen bijna gelijktijdig elk een jong ter wereld. De eene moeder drukte hare spruit liefderijk aan de borst^ terwijl de andere haar jong met de grootste onverschillig-
66
heid aan zijn lot overliet ondanks dat het, van koude verkleumd klagend, om hulp riep. Welligt mag deze onnatuurlijke handeling daaraan worden toegeschreven, dat de moeder zich niet in staat gevoelde haar jong te voeden. Doch hoe dit zij, lang duurde de treurige toestand van de verlatene niet, want de goede moeder nam ook haar in de armen en heeft beide jongen gezoogd en zorgvuldig groot gebragt.
Dat de Koekoek, door kleine insecten-vogels wordt grootgebragt is eene bekende zaak, waarvan de oorzaak en aanleiding, door ons vroeger breedvoerig in een der Jaarboekjes van het Genootschap werden uiteengezet.
Op dit oogenblik is in den Zoölogischen Tuin te Hamburg een jonge Koekoek te zien, die door een liefhebber aanvankelijk met de pen, zoo als men dat noemt, werd opgevoed. Daarna werd de vogel in eene volière geplaatst waar, onder verschillende vogels, een Ameri-kaansche Prachtvink, Spiza ciris zich bevond. Deze begaan met het lot van den ongelukkigen wees nam de taak op zich den wijd opengesperden bek te vullen met meelwormen, welke vooraf door hem werden gedood en met het samengesteld insecten-voeder dat in de volière aanwezig was, en heeft den Koekoek, ondanks eene reis naar de Tentoonstelling en zijne overplaatsing naar bovengenoemde Diergaarde, zorgvuldig verpleegd en groot gebragt. Het merkwaardigste bij dit voorval is: 1°. dat de Prachtvink zelf zich uitsluitend met zaden voedt en zijnen kweekeMng het voedsel der insecten-vogels toereikt, 2°. dat de barmhartige vogel tot het mannelijk geslacht behoort en 3°. dat de Koekoek niet in Amerika voorkomt en dus de ^r-oote bek van den hongerlijder voor hem eene vreemde, men zou meenen een afschrikwekkende, vertooning moest zijn. De mededeeling van Doctor von Bolau eindigt dan ook met de vraag: wat is verstand en overleg'.' wat is instinct?