\^4
j-CvSc
c 'l.? . '
.....
- -Vvr .
. -v ,y : -
■J-?-,;,.- '■
DOOR
l'
illWiMfflM
Si - ■ ii;.r '■,■ .■■■■-- mmmi■ ;i£sSB9^
.*' ■ Ë Vr.' -.';! .■•lt;-.;'C-quot;gt;;^;'.' '•'VA
;
-.
V^^'''',v','gt;'5 !■• J mÊmwSÊÊm
' : •■
■
DE KAT.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
3088 801 4
DOOR
HAARLEM. — DE ERVEN LOOSJES. 1882.
I.
Onze gewone of' huiskat behoort tot de familie der katten of Felidae, dieren die allen een zeer groote overeenkomst met elkander vertoonen in den betrekkelijk kleinen en ronden kop: het slanke, dunne lijf; den langen staart en de vrij lange pooten, waarvan de achterpooten langer en in de gewrichten meer gebogen zijn dan do voorpooten.
De schedel van de kat is aan het voorhoofd zeer breed, wordt naar achteren smaller, en eindigt spits aan het achterhoofd. De jukbeensboog is zeer groot, en zijn oorsprong bedekt den uit-wendigen gehoorgang van boven. De neus is kort, en de neusbeenderen verbroeden zich van voren: tusschen de neusbeénderen en het voorhoofdsbeen bestaat geen afbreking, zoodat het profiel van den kop, van het achterhoofd tot de punt van den neus, een bijna volkomene convexe lijn vormt.
De hals is kort, en ook het ruggedeelte van de w e r v e 1 k o I o m, dat uit '13 wervelen bestaat, is kort. Het lendengedeelte is zeer lang, en wordt door 7 wervelen gevormd. Het korte heiligbeen bestaat uit 3 wervelen, en de zeer bewegelijke staart, die ten minste
6
zoo lang is als de wervelkolom zonder de balswervelen, bevat '22 wervelen. Het lange en smalle borstbeen is uit 9 stukken samengesteld, die zich met 9 paar dunne ribben verbinden; 3 paar valsche ribben hechten zich aan de negende echte rib, en 1 paar ■valsche ribben eindigt vrij.
Het schouderblad is kort, en heeft een breede basis. Het opperarm been is dun, en staat ver van de borstkas af. De met het opperarmbeen in een scherpen hoek verbondene voorarm heelt een spaakbeen en ellepijp, die bijna gelijk van lengte zijn: deze beide beenderen zijn ongeveer in het midden met elkander vereenigd, maar overigens liggen zij onvergroeid naast elkander. De handwortel bestaat in de bovenste rij — behalve het baak-been, os accessorium — uit twee, en in de onderste rij uit vier beenderen. In de bovenste of proximale rij is het scheepsgewijze been met het halfmaanvormige been vergroeid. Dit groote handwortelbeen is door een klein sesambeen met het groot veelhoekige been, os trapezium, en met het eerste middenhandsbeen verbonden.
Het eerste middenhandsbeen is zeer kort, doch de midden-handsbeenderen van den tweeden tot de vijfden vinger raken met hun ondereinden den grond aan. Het tweede lid van den eersten vinger, alsmede de dorde leden van den tweeden tot den vijfden vinger, bezitten dikke beenscheeden die tot bescherming der nagels dienen, daar deze deelen in die scheeden terug getrokken kunnen worden.
Het darmbeen is zeer lang en smal. liet dijbeen is dun, en heeft geen derden trochanter of draaier. Het scheenbeen is ongeveer even lang als het dijbeen: het dunne, even lange kuitbeen ligt er, niet mede vergroeid, naast. In den v o e t w o r t e I ontbreekt het eerste wigvormige been, os cuneiforme I; het tweede, os cuneiforme H, is zeer klein, en verbindt zich van onderen slechts met het tweede middenvoetsbeen. Het os cuboideum verbindt zich voornamelijk met het vierde middenvoetsbeen. De v o e t
7
bezit slechts vier teen en; van den eersten teen bestaat, als een kort stompje, slechts het eerste middenvoetsbeen, dat met het tweede middenvoetsbeen vergroeid is. De kat loopt, zoowel met de voorals met de achterpooten, op alle leden der tweede tot vijfde teenen; het tweede lid van eiken teen rust op een zooikussen, en een groot zooikussen ligt aan eiken voet onder de eerste teenleden. De derde teenleden raken slechts met hun basis op den grond, hunne nagelscheeden en de scherpe nagels zijn naar boven gericht.
De spijsverteringstoestel bewijst duidelijk dat do kat een vleeschetend dier is. Haar tandformule is de volgende;
13 1 3 3 -1 3 1 _ OA
12 13 3 12 1
De buitenste snijtanden zijn grooter dan de binnensten, en hebben kroonen die min of meer ingekorven of stomp gezaagd zijn. De hoektanden zijn kegelvormig, en zoo lang dat zij over het tandvleesch van de andere kaak heen reiken: de iets kleinere hoektanden der onderkaak staan vóór de hoektanden der bovenkaak. De derde of voorste valsche kies is zeer klein, de eerste of achterste is de grootste: deze vormt den zoogenoemden scheurtand, en vertoont vier lobben die wigvormig van gedaante zijn. De eenige echte kies van de bovenkaak zit binnenwaarts tegen de achterste lob van den scheurtand, en is nauwelijks grooter dan de eerste valsche kies. De beide valsche kiezen der onderkaak zijn vierlobbig; de voorste lob is zeer klein, en de daar achter staande grootere lob hoeft de gedaante van oen pijlpunt die aan beide randen scherp is. De eenige echte kies van de onderkaak is tweelobbig of eigenlijk tweevleugelig: zij is de grootste van alle tanden, en vormt den scheurtand. De punten van de tanden der bovenkaak vallen, als de kaken gesloten zij n, in de ruimten tusschen .de tanden der onderkaak, en vormen dus wat men een schaar-ge bit noemt; slechts de scheurtand van de onderkaak wordt in zijn geheele lengte door dien van de bovenkaak bedekt.
8
De maag is enkelvoudig, en bezit slechts een kleinen blinden zak. De darm is betrekkelijk kort, en slechts ongeveer 4 of 5 maal langer dan het lichaam. De lever bestaat uit drie kwabben : de middenste of grootste kwab is in twee of drie kleinere kwabben verdeeld, en bevat de galblaas. De nieren zijn bolvormig van gedaante.
De huid van de kat is dun, en vormt gemakkelijk plooien, liet haar is fijn en vrij lang: aan de bovenlip zitten lange tastbaren, zoogenoemde knevels. De kleur van het haar is hoofdzakelijk grijs en geelachtig met donkere strepen en banden: de huiskat is meestal blauwgrijs, zwart, wit, bruingrijs, en wit-en zwart bont. Men beweert vrij algemeen dat de zoogenoemde schild-padkleurige katten, die ook wel spaansche katten genoemd worden, dat is die wit- zwart- en geelbont zijn, altijd doof zijn, en Darwin zegt dat witte katten met blauwe oogen bijna altijd doof zijn. In ons land zijn er schildpadkleurige katten die zeer goed kunnen hooren, en Martin zegt dat de duitsche witte katten met blauwe oogen ook niet doof zijn.
In het noorden en oosten van Europa, en in Azie tot in Nepaul, vindt men de wilde kat, Felis catus. Nergens is dit dier zeer gemeen, daar het, als zeer verderfelijk voor het jonge wild , overal vervolgd en, als 'tkan, uitgeroeid wordt. In de groote bosschen van Rusland, in het zuidoosten van Europa en het westen van Azie leeft de wilde kat echter veiliger, en wordt daar waarschijnlijk nog wel in vrij groote menigte gevonden, daar de pelshandelaars de meeste vellen uit die streken bekomen.
De wilde kat, ook wel boschkat geheeten, is veel grooter dan de huiskat- zij is zeer ruig behaard, en geelachtig grauw van kleur;
9
elk haar vertoont twee witte en twee zwartbruine ringen. Op den rug ziet men een zwarte overlangs loopende streep, en dergelijke dwarsloopende strepen op de zijden. De staart is beurtelings zwart en grauw geringd, zijn punt is zwart, even als de lippen en de voetzolen.
Pennant noemde de wilde kat niet ten onrechte den tijger der britsche eilanden : hoewel veel zwakker en kleiner dan deze, vertoont zij toch een in verhouding veel grootere wildheid, en zou misschien een nog gevaarlijker dier dan de tijger zijn, indien zij even sterk en groot was. Voorzichtig, schuw, en vooral bij nacht op roof uitgaande, ontwijkt de wilde kat wel zooveel mogelijk den mensch, doch als zij gewond wordt, vreest zij den raensch in 't minst niet, en valt hem in blinde woede aan. Zij klautert met groot gemak, overvalt den vogel in zijn nest en den haas in zijn leger, loert op het konijn bij den ingang van zijn hol, en doodt fasanten, duiven, hoenders, enz. Zij houdt zich liever in donkere naaldbosschen dan in bladerenbosschen op , wordt zelden in een val gevangen, en wordt nooit tam, zelfs niet al wordt zij zeer jong gevangen.
De egyptische of kleinpootige kat.
De egyptische of kleinpootige kat, Felis maniculata, wordt door vele geleerden voor het stamdier van onze huiskat gehouden. Wij zullen straks zien in hoever dit gevoelen waarschijnlijk is. Deze kat werd door Ruppell in Nubie ten westen van den Nijl, bij Amboekol, in het wild ontdekt. Zij bewoont dichte bosschen. In grootte gelijkt zij op onze huiskat, is van boven min of meer geelachtig van kleur, bruinrood op den kop, nek
10
en rug, aan de zijden lichter gekleurd, en aan den buik wit. Op de zijden ziet men ineenvloeiende, smalle dwarsstrepen, die vooral boven op de beenen duidelijk zijn. De 25 centimeter lange staart is van boven vaal geel, van onderen wit, door drie zwarte ringen omgeven, en de punt is zwart.
Zooals van onze meeste huisdieren is ook de afstamming van onze huiskat onbekend. Volgens een oud gevoelen zou zij slechts den getemden vorm van de boven beschrevene wilde of boschkat zijn. Men kan echter aan deze afstamming daarom niet gelooven. omdat beide dieren in lichaamsbouw vrij veel verschillen. Zoo heeft de wilde kat, ofschoon het lijf veel grooter is, een in verhouding veel kortoren staart, krachtiger en dikkere ledematen, anders gevormde lendewervels, en een veel korter darmkanaal, en dit zijn allen verschillen die men geenszins als gevolgen van het leven in veranderde verhoudingen en onder den invloed van den mensch ontstaan, kan beschouwen. Verder is de wilde kat veel grooter dan de tamme, en in alle andere gevallen zijn de getemde rassen steeds grooter dan de wilde stamdieren. Volgens Brehm onderscheiden beide diersoorten zich, behalve door de grootte, ook door den staart, die bij de wilde kat van den wortel tot de punt overal even dik is, terwijl hij bij de tamme kat van den wortel tot de punt langzamerhand dunner wordt. Verder, zegt hij, onderscheidt de wilde kat zich van de tamme door het dikkere baarkleed, den langeren en dikkeren knevel, den wilderen blik, en het veel sterkere en scherpere gebit. En als bijzondere kenmerken van de eerste noemt die geleerde den zwart geringden staart en de geelachtig witte vlek aan de keel.
M
Ook zijn er geschiedkundige redenen waarom vele geleerden niet aan een afstamming uit de wilde kat gelooven: reeds de oude Egyptenaren bezaten katten die zij godsdienstig vereerden, en die, zooals uit de nog aanwezige mummiën van die katten blijkt, in geen enkel wezenlijk opzicht van onze gewone huiskat verschilden, doch die reeds daarom niet van de wilde kat konden afstammen) omdat deze nooit in Afrika heeft geleefd. Daarentegen blijkt er uit eenige tot ons gekomene berichten, dat vóór de 10de eeuw in hot noorden van Europa en vooral in Engeland huiskatten niet bekend waren, en dat die dieren toen vrij duur waren, zooals uit de statuten van Howell Dha, gestorven in het jaar 948, blijkt, 't welk voor een bewijs mag gehouden worden, dat men de kat toenmaals nog voor een nieuw en belangrijk dier heeft gehouden. Was de kat niet van vreemden oorsprong geweest, dan zou het in die tijden zeker niet moeiolijk zijn geweest, haar getal door het vangen van jonge wilde katten te vergrooten, daar de wilde kat toenmaals in menigte in de bosschen van Engeland en Wales werd aangetroffen.
Wilckens zegt: „aan een afstamming der huiskat van de wilde of boschkat der Oude Wereld kan nauwelijks gedacht worden, daar de wilde kat zoowel in grootte als in vorm belangrijk van de huiskat verschilt.quot; Doch die geleerde laat hierop volgen: „ik vind echter het verschil in bouw van den schedel tusschen de europeesche wilde kat en de huiskat geringer dan bij verschillende rassen van het rund en zelfs van den hond, die evenwel ontwijfelbaar tot een en do zelfde soort behooren.quot;
Uit al het boven gezegde schijnt dus vrij zeker te volgen, dat onze huiskat niet van de wilde kat afstamt. Men neemt dan ook tegenwoordig vrij algemeen aan dat de tamme kat afstamt van een niet europeesche wilde kat, en dat zij over Griekenland ot over Italië naar het westen en noorden van Europa is gebracht. Men gelooft thans do boven beschrevene egyptische of klein-pootige kat, Felis maniculata, voor het stamdier te moeten
-12
houden, daar dit dier nog tegenwoordig in Afrika in het wild voorkomt,in alle wezenlijke opzichten volkomen gelijk is aan onze huiskat, en door de oude Egyptenaren, zooals hare mummiën en afbeeldingen te Thebe bewijzen, in getemden staat werd gehouden. Hartmann beweert dat de huiskat die in Nubie en Soedan gevonden wordt, afstamt van de in die landen in het wild levende kleinpootige kat, en gelooft dat onze huiskat eveneens een afstammeling van die afrikaansche soort is. Doch daar deze schrijver zelf zegt dat de kleinpootige wilde kat slechts met moeite getemd wordt, spreekt deze omstandigheid niet ten gunste van de afstamming der huiskat van de bovengenoemde wilde afrikaansche soort.
De vraag betreffende de afstamming onzer huiskat schijnt derhalve tegenwoordig nog niet voldoende beantwoord te zijn. Mogelijk i.s het ook dat de naar Europa overgebrachte kleinpootige of egyptische wilde kat zich hier of daar met do europeesche wilde kat heelt vermengd, en basterden heeft voortgebracht, die ter voortplanting geschikt waren, en dat dit de oorsprong is van onze huiskat, vooral van sommige rassen die zich onderscheiden door gemakkelijk te verwilderen.
Hoe dit echter ook mag zijn, in elk geval is de tamme kat een der oudste huisdieren. In de paalwoningen van Zwitserland zijn er, wel is waar, door Rütimeyer geen beenderen van de huiskat gevonden, en in de deensche kjökkenmöddinger komen wol beenderen van de wilde kat, maar niet van de tamme voor, doch, zooals wij boven reeds opmerkten, de oude Egyptenaars bezaten reeds tamme katten, en Martin zegt dat er uit een sanskrit-gesclirift, 't welk reeds meer dan 2000 jaar oud is, blijkt, dat de huiskat reeds toenmaals Indie heeft bewoond, terwijl hare verspreiding naar het westen eerst door Albertus Magnus bekend werd, en omstreeks het laatst der zesde eeuw met zekerheid gebeurd zal zijn.
Volgens Blasius schijnt de tamme kat in de oudheid in het noordoosten van Afrika, het zuiden van Europa en het westen
13
van Azie algemeen bekend te zijn geweest. De Mohamedanen houden de kat voor een heilig dier, daar zij de gunst van den profeet heeft weten te verwerven. Het is niet bekend wanneer zij in het noorden en westen van Europa algemeen als huisdier is ingevoerd. In Amerika kent men haar eerst sedert de heerschappij der Spanjaarden. In de noordelijke streken der aarde is de huiskat nog weinig verspreid, en in het hooge noorden komt zij in 't geheel niet voor. Ook in hooge bergstreken treft men haar weinig of in 't geheel niet aan. Tschudi zegt dat op de Cordilleras, op een hoogte boven 4000 meter, de huiskat niet kan leven, maar een doodelijke ziekte krijgt en sterft.
De tamme kat wordt tegenwoordig in bijna alle beschaafde landen als huisdier gevonden. Zij is do eenige in hoogen graad getemde en door den mensch tot voortdurend gezelschap uitgekozene soort van het groote geslacht der katten, ja van de geheele familie der Felidae, en toch kan zij, vergeleken met andere huisdieren, toch eigenlijk niet een huisdier geheeten worden, namelijk als men dit woord zóó opvat, dat het dier in het huis leeft. De kat leeft eigenlijk in half getemden staat; zij zorgtvoor haar eigen voedsel door op de jacht te gaan, en bewaart alzoo zekere onafhankelijkheid van den mensch: zij is in der daad niet aan haren meester gehecht, maar wel aan den omtrek van het huis, welke zij als haar jachtgebied beschouwt. Dit blijkt hieruit dat als haar meester verhuist, zij vrijwillig niet mede gaat verhuizen, maar in het oude huis blijft, waarvan zij, zoowel als van den omtrek, alle toestanden volkomen kent. De kat gelijkt in dit opzicht zeer veel op den tijger, don luipaard en
-14
andere groote wilde katten, die eveneens zekeren omtrek bewonen en dezen slechts met een andere verwisselen als zij door aanhoudende vervolgingen daartoe gedwongen worden. Ook is het bekend hoe moeielijk het valt vreemde katten of die geen meester hebben, van plaatsen te verdrijven, waarvan zij eenmaal bezit hebben genomen. Dit gebrek aan werkelijke aanhankelijkheid en niet-eigenbelangzuchtige genegenheid voor den nuensch, verklaart het waarom tamme katten door geringe aanleidingen, bij voorbeeld door een enkele mishandeling, er toe gebracht kunnen worden tot een leven in het wild over te gaan, vooral waar groote bosschen in den omtrek haar gelegenheid geven om voedsel te bekomen , door het vangen van dieren die daarin leven, zooals vogels, muizen, enz. Haar roofdieraard is wel door het temmen onderdrukt, doch geenszins geheel uitgeroeid, en zij bewijst dit door de aan alle katten eigene neiging, zwakkere huisdieren, vooral kamervogels, aan te vallen, en 's nachts naar het veld of het nabij gelegene bosch te sluipen, om patrijzen, jonge hazen en jonge konijnen te betrappen.
Nooit is de kat volkomen te vertrouwen, en zij schijnt ook niet te verlangen vertrouwd te worden; zij is altijd valsch, en onder alle omstandigheden blijft zij steeds schuw en wantrouwend. Slapende zuigelingen met de kat alleen gelaten, loopen steeds eenig gevaar, want dat de aangeborene bloeddorstigheid van de kat soms onverwacht kan uitbarsten, is door verscheidene treurige voorbeelden in verschillende landen bewezen. De kat verdient in elk geval niet de dwaze liefde die haar door sommige menschen bewezen wordt.
Doch de aard van de kat mag niet zeer beminnelijk zijn, zij is desniettemin een zeer nuttig huisdier. In vele aan ratten en muizen rijke landen is zij volkomen onmisbaar, en geen ander dier kan daar haar vervangen. Zonder een groot getal van zeer groote en vrij wilde katten, zouden vele suikerplantages op de west-indische eilanden niet bestaan kunnen blijven, daar zij door
een ongeloofelijke menigte ratten bewoond worden. die het suikerriet stuk knagen. Toen men, om de groote fasantfokkerij op het napelsche eiland Procida te beveiligen, op bevel van den koning alle katten van dat eiland verwijderd had, namen de verwoestingen door de muizen aangericht, zoodanig toe, dat men zich haasten moest om het bevel op te heffen, en weer katten op het eiland te brengen. Reeds in de middeneeuwen werd het nut van de kat erkend, en werd dit dier duur betaald, te meer omdat de kat toen nog vrij zeldzaam in Europa was. Duizend jaar geleden betaalde men in Wales voor een kat de toen zeer belangrijke som van vier pence, en een nog blinde jonge kat kostte toen een penny.
Do kat is een zoo bekend dier, en de gelegenheid om hare gewoonten en handelingen waar te nemen, is zoo algemeen, dat het overtollig kan heeten daarvan een beschrijving te geven. Elk kent de groote zindelijkheid der kat, haar afkeer van water, haar sluwheid, speelsheid, geschiktheid tot klauteren , haar geduld in het loeren op een muis, haar gemakzucht, de wijze waarop zij hare tevredenheid en welgevallen uitdrukt, enz.
Algemeen bekend is het ook dat de kat een zelfs aan razernij grenzende voorliefde voor zekere sterk riekende planten vertoont, zoodat men niet in staat is die planten in den tuin voor de verwoestingen der katten te beschermen. Ook weet men dat het haar der kat elektrisch is.
De tamme kat is een glansrijk bewijs voor de macht en den moreelen invloed dien de mensch op de dieren oefent, en aan den anderen kant van de buigzaamheid van hare natuur, want als zij veel minder tam is dan de hond, behoort zij daarvoor tot een dier-groep die in wilden staat zich door wantrouwigheid, list en wildheid onderscheidt. Onderling zijn de katten zelden zeer vreedzaam, meestal zijn zij jegens elkander wangunstig en haatdragend. Doch voor hare vijf tot zes blind geborene jongen die eerst op den negenden dag ziende worden, gevoelt de kat een zeer groote en teedere liefde.
16
De kat is met 18 maanden volwassen; en blijft het grootste gedeelte van haar leven vruchtbaar. Zelden wordt de kat ouder dan 12 tot 15 jaar.
De huiskat heeft, veel meer dan de overige huisdieren, onder den invloed van den mensch en van het klimaat haar oorspronkelijk type bewaard. Bijna alle veranderingen die zij in den loop der tijden door dien invloed heeft ondergaan, bepalen zich meer tot de kleur en de structuur van het haar, dan tot wezenlijke veranderingen in den lichaamsbouw. Desniettemin onderscheidt men de volgende drie rassen.
Martin beschouwt als het type van onze gewone huiskat het wildkleurige of grauw-gestreepte ras, 't welk, hoewel veel kleiner van lichaam, toch het meest op de wilde ofboschkat gelijkt, en zicli van deze slechts onderscheidt doordat de staart betrekkelijk minder kort en meer elfen behaard is, en naar de punt spitser uitloopt of dunner wordt. Dit ras is in den regel geel-grauw van kleur met donkere dwarsstrepen en banden, gelijk de wilde kat: slechts hebben de meeste individu's die teekeningen veelal dichter bij elkander en duidelijker, zoodat de tamme kat meestal fraaier geteekend is dan de wilde. Martin beweert dat
17
dit ras het krachtigste is en de beste muizevangsters levert, doch ook een groote neiging heeft om te verwilderen.
Een verscheidenheid van dit ras is de masker kat, zwart met regelmatige witte teekens, die vooral in Zwaben gevonden wordt.
Algemeen vindt men de zuiver zwarte kleurverscheidenheden van dit ras fraaier dan de witte, gele, muisvale en bonte katten.
De driekleurige of zoogenoemde spaansche kat is wit met zwarte en bruine of gele of grijze onregelmatige vlekken. Men wil dat de zoo gekleurden bijna altijd vrouwelijke individu's zijn, en dat een driekleurige kater een groote zeldzaamheid is.
De cypersche kat, een fraaie verscheidenheid die men op het eiland Cyprus fokt en zoo zuiver mogelijk tracht te houden, wordt daar tot het vangen van slangen afgericht. Van kleur is zij effen licht blauwgrijs met zwarte dwarsstrepen en zoolballen.
De karthuizer kat schijnt een zorgvuldig gefokte verscheidenheid van de wildkleurige kat te zijn; zij is elfen blauwgrijs van kleur, heeft lang, fijn haar, en zwarte lippen en zoolballen.
Tot het ras der langharige kat behoort in de eerste plaats de uit Azie ingevoerde angora kat. Zij is grooter dan onze gewone huiskat, en ziet er door haar fraai, lang en zacht haar als een kleine leeuw uit. Zij komt in bijna alle kleuren der huiskat voor: grijs, blauw, zwart, wit en bont, doch de schoonsten zijn de volkomen witten.
De perzische kat gelijkt op de angora kat.
De chineesche kat heeft eveneens lang en zijdeachtig haar, doch onderscheidt zich door hangende ooren. Haar gewone kleur is licht geel, doch ook vindt men er driekleurigen ^nder. In China wordt zij gemest en gegeten.
•18
liet ras van katten dat op het eiland Man voorkomt, is zeer vreemd van gedaante, vooral door bovenmatig ontwikkelde, lange en dikke acliterpooten, en het ontbreken van den staart. Deze kat komt ook in verschillende kleuren voor.
Brehm vermeldt nog, als minder bekende verscheidenheden, de koemaansche kat in den Kaukasus, de roode tobolsker kat uit Siberië, en de rood- en blauwbonte kat van de Kaap de Goede Hoop.
Volgens Prof. Vet!) vindt men op Java een tamme kat, die aldaar koetjing geheeten wordt, en tot een bijzonder ras behoort, dat zich onderscheidt door een staart van slechts drie of vier duim lengte, met een haakvormig uiteinde.
Bladz.
I. Het lichaam van de kat..........
H. De wilde kat....................
III. De egyptische of kleinpootige kat
IV. De afstamming van de huiskat.. V. De tamme of huiskat...........-
VI. De rassen der huiskat..........
5.
8.
9. •10. 13. •16. 16. -17. 18. 18.
VH. De europeesche huiskat.........
VIII. De langharige kat
IX. De kat van het eiland Man X. De kat op Java............
BOEKBiND. .:J
OELLÊR3 VALKENBURG