A N. D.
door
DEVENTER, W. HULSCHER GJ.ZN.
W. HULSCHER G.J.zn. t£ Deventer heeft uitgegeven;
VAN
A N j-I O L L $V N D.
1. Om den lezer wat op de hoogte te brengen.
2. Over Apendood en Apeaonsterfelijkheid.
3 Apengodsdienst.
4 Over de kunst om met Apen om te gaan.
5. Over gekroonde Apen.
6. Hoe de Apen elkander vernietigen.
7. Aapachtige ideeën van zekeren Jochem van Ondere.
8. Apen- en Mensehenoptimisme.
9. Een menschelijk tafereeltje met Apenaanhangsel.
10. Het neusje van den zalm in 't Apenland.
11. Over den diepen zin van zekere uitspanningen der Apen.
12. Eene Apenzotheid die op heel iets menschelijks uitloopt
13. Protest van den vader met negen kinderen.
14. Over Aap-Menschen wier eene helft is zoek geraakt.
15. De idealen van het Apenras.
16. Hoe de Mensch aan zijn Aap werd gekluisterd.
17. Ideophobie.
18. Zelfmoordenaars,
19. Een, die zich zeiven begraaft.
20. Over de rol die het geld in de Apenwereld speelt.
21. Het vermakelijk genootschapsspel.
22. De liefde, dienst doende als speelgoed der Apen.
23. De Apen-maatschappij in nood.
^JAN j-IOLLAND,
jJAN j-ÏOLLAND.
TWEEDE rO Jrl XJ K.
-■§ïtgt;o®olt;3lt;3#quot;---
DEVENTER,
W. HULSCHER GJ.zn.
^ AN
WORDT
i
Nam tua res agitur, paries quum proximus ardet.
De overgrootmoeder — daar hangt haar portret - doorleefde de tweede helft der vorige en de eerste jaren dezer eeuw, nog net lang genoeg, om een deel /an haar flink fortuin bij de tier-ceering ten offer te brengen aan het toenmaals zeergroote vaderland. Het was eene schoone, statige vrouw, eene volbloed Am-sterdamsche, trotsch en deftig, als zi] in het openbaar verscheen; maar binnenshuis had haar aanzijn veel van hetgeen men tegenwoordig zou noemen een half meiden- of slavenleven. In den wintet klokke zeven present. Het moest al.heel koud'zijn, als dan op het zaaltje een turfvuur werd aangelegd, anders kon die weelde wachten tot na het middagmaal. Zelf met de sleutelmand naar kelder en provisiekamer. De keukenmeid achter haar aan. Die kon toezien, hoe alles werd uitgezocht, uitgezet en afgewogen: Kaatje, daar is je boter en je koffie en je thee, zoo veel ons, — geen lood meer of minder, hoor! — Zelf met de linnenmeid meegewerkt aan de wasch: als de handen druk bezig zijn, worden zij niet stijf van de kou, kind! — En dat het strijken hoofdpijn geeft, — zij zou u hartelijk hebben uitgelachen, als zij het hoorde. Moest er een lekkere schotel worden klaargemaakt, dan werd de keukenprinses gedegradeerd tot koksmaat. Neen, het
8
blakende keukenvuur geeft geen roos of kiespijn. Als de wangen en het voorhoofd maar weer zijn afgekoeld, tegen dat de gasten komen. Maar dat gebeurt van zelf wel onder het aankleeden op de kille slaapkamer, waar van zijn leven geen sprank vuur placht te glimmen. Het dokterskoetsje houdt wel een enkele maal voor de deur stil, maar zijn geregelden gang neemt het niet naar het huis aan de Keizersgracht. Daar worden de ooren en het geduld van den arts niet gepijnigd met dat hopeloos klagen over eene kwaal, die nu eens hier, dan daar zit. Eene beslagen tong - te veel van het goede der aarde genoten - een koortsje, — daar blijft het gewoonlijk bij, en dat is licht te cureeren. Het zou van zelf ook wel zijn terecht gekomen, maar de man schrijft gaarn lange recepten, en de patiënt voelt drommels goed in maag en ingewanden, dat het geen liflafachtig zenuwmiddeltje is.
De grootmoeder was in deze school gehard. Vooruit, meisje, vooruit! Help Mietje aan de wasch, neem dan het stof af, wrijf een uurtje lang de olie in die tafel, terwijl ik in den kelder ben. Laat ik je niet weer betrappen op het lezen van zoo'n laf romannetje. Mijn hemel, dat had ik in der tijd eens bij myne moeder moeten uithalen! — En de grootmoeder werkte met de dienstboden mee: maar dit verhinderde niet, dat zij 's avonds in stilte een warm kruikje • mee naar bed nam en in een der sentimenteelste romans van Lafontaine - natuurlijk de Hollandsche vertaling, want wie leerde er toenmaals Duitsch? — lag te lezen. Ook viel hare jeugd in den tijd, dat men dweepte met galante rooverkap-teins en dat, bij de minste tegenstribbeling van den kant der ouders, de jongedochters zich lieten schaken. Zij zag de luchtige en doorluchtige pakjes van onze warmbloedige zuidelijke naburen dragen, en moeder vond het wel afschuwelijk, maar ze kon niet verhinderen, dat de dochter soms veel leek op zoo'n madam van het ballet. Doe er in godsnaam iets aan, als het jonge bloed geroken heeft aan de Fransche galanterie! — Zij volgde dan ook de gewoonte van dien tijd om op publieke plaatsen, bij voorkeur in de Fransche kerk, door hare „vapeursquot; te worden overvallen. Maar de gelegenheden om die appelflauwten te krijgen waren zoo juist berekend op de tegenwoordigheid van dienstvaardige handen en armen, dat ieder wel wist, dat het maar kuren waren, die zich naar omstandigheden wijzigden en, als zij haar doel bereikt hadden, verdwenen zonder spoor achter te laten. Zoo verhinderde dan ook niets de grootmoeder om, nadat die gekheden met de
9
Franschen verdwenen waren, eene degelijke, gezonde, spaarzame en vrome huisvrouw te zijn. Ja, het moet tot hare eer gezegd worden, zich zelve ontzag zij geen oogenblik, alleen voor de dochter was zij veel toegeeflijker dan de moeder ooit voor haar was geweest. Die moest naar een instituut, waar zij in heel veel moois gedresseerd werd. Maar toen zij weer t'huis kwam, was zü te nuffig en, ronduit gezegd, ook te lui, om de handen uit de mouw te steken.
Die dochter werd later de moeder. Toen zij eenmaal op dit eerwaardig standpunt geplaatst was, gold van haar het bekende: de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. Zij bezat uit het ouderlijk huis de goede, degelijke traditie, maar haar in beoefening te brengen, dat was zij verleerd. Zij lag tot 's morgens negen uur in Morpheus' armen, en als zij 's avonds in een roman verdiept was, dacht zij niet aan naar bed gaan. Het huishouden wist zij nog zeer goed te besturen, maar dat het haar lust en leven mocht heeten, zie, dat zou ik niet zoo bepaald durven verzekeren; en hare gezondheid liet ook niet toe, dat zij er zoo altijd by was. Zij leed veel aan hoofdpijn en aan moeheid in de leden en soms aan maagpijn, en zij vatte zoo licht kou. Al deze corrupties verhinderden haar niet om druk visites te maken en 's avonds uit te gaan. Zij beweerde zelfs, dat zij daarbij baat vond; de eentonigheid in huis, daar kon zij niet tegen. Tot hare eer moet evenwel gezegd worden, dat zij de meiden nog altijd bij de oude tucht trachtte te houden, — trachtte, zeg ik; want hoe weet gy, of die op haar tijd opstaan en alles naar den eisch verrichten, als gij zelf een gat in den dag slaapt en te koulijk zijt om keuken en kelder te bezoeken?
Hare dochter, ja, wat zal ik daarvan zeggen? Zij is knap genoeg geworden op eene Fransche en vervolgens op eene hoogere burgerschool. Te Brussel is er nog een streekje overheen gelegd. En daarbij privaatlessen in alles, wat eener vrouw tot sieraad kan verstrekken. Fijne manieren heeft zij, en zij kan over allerlei meepraten. Zij zal hare salons wel smaakvol en gezellig weten in te richten; maar voor kinderkamer, keuken, zolder en kelder te zorgen, — zjj heeft het niet geleerd, en hoe zou zij er ook den tyd toe gevonden hebben, de arme! De uren toch, die van school en schoolwerk en privaatlessen overschoten, werden in beslag ge- -nomen door mama's algemeen beginsel: men is maar eens jong, ien het zou zonde zijn om niet alle genietingen, die men kan van-
10
gen, aan te grijpen. — Nu, die genietingen lagen niet in het stille huisgezin, wasfraan mama zelve heimelijk een hekel had. Zij lagen in komedie-, concert- en balzalen, en bij elk jaar, dat de juffer over de twintig kwam, ging het daarmee crescendo, totdat — er een spaak in het wiel kwam, of liever gezegd, al lang er in was geweest, maar voor de buitenwereld zoo wat was geheim gehouden.
De gezondheid van de dochter, moet ge weten, laat wel wat te wenschen over. Het ergste is, dat men het haar zoo kan aanzien; chlorose, anaemie, mompelen verontwaardigd de bezadigde lui, die het arme schaap tot neerzijgens toe en half gekleed onder de allerlaatsten zien volhouden met dansen. En het ergste weet de buitenwereld niet eens: zij heeft in huis zulke vreemde toevallen,
en een humeur----om den duivel te verjagen, zeggen de-meiden.
- Maar stilhouden! maant mama. Als zij getrouwd is, wordt het wel beter.
Wat denkt gij? Als zij getrouwd is, wordt het wel beter? —, Neen, neen, dat zijn niet de interessante vapeurtjes van grootmoeder. (jij hebt de ongelukkige maar te zien, om te begrijpen, dat het geen scherts is. Toch zal zij, als alles wel gelukt, trouwen, on zij zal aan dochters het leven schenken, die — hier is de ervaring en mijne wisheid ten einde. Ik ben geen profeet, maar de lawine, die eens aan het vallen is, neemt steeds toe in omvang en vaart. Dat voorspelt niet veel goeds.
De jammerlijke toestand, waarin deze eene moeder van het op ons volgend geslacht verkeert, behoort niet onder de zeldzame uitzonderingen. Helaas, neen! Hare lotgenooten zijn talrijk. Gij ontmoet ze overal, die meisjes met plotseling wisselende gelaatskleur, met nu doffen, straks schitterenden blik; die meisjes met dubbel gelaat, zou ik haast zeggen, waarvan het eene de diepste mismoedigheid, het andere uitgelaten dartelheid teekent; die meisjes met dubbele ziel: de ter neer geslagene voor in-huis, de levenslustige voor buitenaf; die meisjes mat en moe, terwijl zij bij wijlen toch in staat zijn tot ongelooflijke inspanningen van geest en lichaam. Gij ziet ze onder de gunstigste voorwaarden, met het vriendelijke masker voor; maar als gij de vreeselijke ziekte wiltleerenkennen, moet gij in het huiselijk leven doordringen. Ouders zouden u moeten vertellen, hoe zij dag aan dag om hunne ziekende dochters in angst zitten. De man zou u moeten toefluisteren, wat hij lijdt onder de luimen van zijne nooit tevredene en altijd klagende jonge
11
vrouw. Gij zoudt moeten zien, hoe hier eene de keel 'wordt toege-wurgd door den „globus,quot; hoe er daar eene kreunt met den „cla-vusquot; onder den schedel, hoe ginds het kostelijke bloed wegvliet, elders eene van maagpijnen krimpt. Hier ligt eene verlamd ter aarde, daar zijn de ledematen krampachtig saamgetrokken, ginds hoort gij akelige kreten als van eender bezetenen, wien de Heiland de duivels uitbande. En krijgt gij toegang tot het krankzinnigengesticht, dan aanschouwt gij het laatste bedrijf van menig dier rampzalige levens.
Hoe ellendig het bestaan van zulk een lijderes moge zijn, hoe angstverwekkend de verschijnselen, toch schijnt de dood er hoogst zeldzaam door veroorzaakt te worden. Die wezens zijn gedoemd om zich zeiven tot last en harer omgeving tot ergernis te strekken, — eene ergernis, des te begrijpelijker, omdat vaak het binnentreden van een vreemde, het vooruitzicht op eene danspartij of ander pretje genoeg vermag om al die verschijnselen tijdelijk weg te vagen, — begrijpelijk, bijna gewettigd zelfs, omdat bewezen is, dat de ellendigen behept zijn met de zucht om hare deelnemende verzorgers te misleiden, pijnen voor te wenden, dikwijls niet zonder gevaar onrustbarende vertooningen te maken, met zelfmoord te dreigen, en dat alles in den regel om — zich toch recht belangwekkend aan te stellen.
Zulke drama's worden in menig huis afgespeeld, terwijl de buitenwereld slechts de allerergste gevallen te weten komt. Gelukkig, dat zulke akeligheden nog altijd tot de uitzonderingen behooren; maar ongelukkig, dat de aan „ik en weet niet watquot; lijdende en daardoor tot niets degelijks deugdelijke middelmaat des te talrijker vertegenwoordigd is. Die middelmaat kwelt heimelijk hare omgeving, terwijl het publiek niets kwaads vermoedt. En als gij wildet aannemen, dat alles, wat in huis zonder schijnbare aanleiding klaagt en knort en zwakt en ziekt, in meei'dere of mindere mate besmet is, zoudt gij het dan wagen percentsgewijs het aantal te ramen der meisjes uit den zoogenaamd fatsoenlijken stand, dat het slachtoffer is der vrouwelijke modeziekte?
Gij vraagt naar den naam dier ziekte? Verschoon mij, als ik u geen rechtstreeksch antwoord geef. Het is ook niet noodig, dat ik aan uwe weetgierigheid of nieuwsgierigheid voldoe, eerstens omdat het woord voor hem, die Grieksch verstaat, zeer onjuist is gekozen; ten tweede, omdat het publiek door zeker verouderd wanbegrip aan dien naam eene beteekenis hecht, waardoor bijna
12
een zedelijke blaam op de lijderessen — en er bestaan ook lijders — wordt geworpen; eindelijk, omdat men geen grein wijzer wordt door het naspreken van een vreemd woord, zoo lang men er geen vast begrip aan weet te hechten.
Noem de ziekte, als gij wilt, Proteusziekte, wat met het oog op de eigenschappen, die de mythologie aar. dit wezen, dat zich in alle mogelijke gestalten kon voordoen, toeschrijft, vrij wel overeenstemt met de bepaling van zeker oud medicus: non morbus, sed morborum cohors (d. i. niet eene ziekte, maar een heerleger van ziekten). Doop haar met den naam van Sflnxziekte. De medicus zal daar niets tegen hebben, als hij denkt aan de onoplosbare raadsels, die het „crux medicorumquot; (het kruis der artsen) hem voorlegt. Spreek van vrouwelijke modeziekte, — ook al een onweerlegbaar juiste naam. In allen gevalle is elk dier namen verkiesliiker dan die, waarmee zij wordt gebrandmerkt.
Modeziekte, — dit noopt tot de vraag, of zij in de Oudheid onbekend was ? — In het minst niet: reeds in de oudste tijden der geneeskunde trachtte men te vergeefs haar wezen te doorgronden. Het is ons plan niet een overzicht te geven van de geschiedenis der ziekte, ofschoon het misschien wel de moeite zou loo-nen de meer of mindere menigvuldigheid der gevallen in verband te brengen met de omstandigheden, waaronder de volken leefden, en met de gemoedsstemming, die in verschillende tijden heerschte. Slechts eene geruchtmakende periode in den gang der ziekte willen wij even aanstippen.
Gedurende de zestiende en zeventiende eeuw had het er veel van, alsof men, nu de apotheek zonder baat te vinden was uitgeput, het eens langs een anderen weg wilde beproeven: als wij, dacht men, in plaats van den arts met zyn medicijnkast, den beul er eens bijhaalden met zijne eigenaardige operatieve instrumenten en ten slotte, als radicale zuiveringskuur, een kleine roostering op den brandstapel toepasten, — misschien zou dit baten.
Dat waren de befaamde heksenprocessen. Dat de Sfinxziekte tot deze gruwelijke afdwaling moest leiden, lag eigenlijk voor de hand. Combineer de meest raadselachtige en elkander schijnbaar tegensprekende ziekteverschijnselen, waarvan men met geene mogelijkheid den grond wist aan te geven, met het geloof aan een in levenden ly ve roYidwandelenden duivel, en gij hebt de twee factoren, die voldoende zijn om het feit te verklaren, dat zelfs weten-
13
schappelijk ontwikkelde mannen het gruwelijk middel billijkten om de menschheid van eene plaag te verlossen.
Van die zoogenaamde heksen zijn zonder twijfel eenige lijderessen geweest aan de Sfinxziekte. Maar de dwaze bekentenissen der heksen? vraagt gij.... Eilieve, vraag eens een ervaringrijk arts naar hetgeen hij zoo al heeft gehoord en gezien! Wie geloovig wil aannemen, wat eene Sfinxlflderes beweert te gevoelen, loopt gevaar het gezond verstand er bij te verliezen. En als zoo eene dan, om zich recht belangwekkend en beklagenswaardig voor te doen, zich zelve vrijwillig pijnlijke brandwonden veroorzaakt, vergift inneemt, allerlei gevaarlijke en vieze voorwerpen, zooals spelden en naalden, vederen, wurmen, padden uit den mond of van elders te voorschijn brengt, — wie zou daarbij voor een paar eeuwen niet aan tooverij zijn gaan gelooven ?
De echte heksen doorstonden zonder teekenen van smart te
geven, de felste pijnigingen----Welnu, de voorbeelden ontbreken
niet, dat eene moderne lijderes zich zelve met onbegrijpelijken heldenmoed gepijnigd heeft niet alleen, maar zich in den letterlijken zin des woords heeft gekruisigd — ik herinner mijne lezers bij deze gelegenheid aan de door Johannes Scherr met grille kleuren beschreven Kruisiging van Wildisbuch.
Er zijn heksen geweest, die inderdaad ongevoelig waren voor
de uitgezochtste folteringen____ Geen wonder! Het verschijnsel
van anaesthesie en analgesie bij onze Sfinxlijderessen is niet zoo heel zeldzaam. Er doen zich gevallen voor van volkomen gevoel-looze plekken op de huid (vroeger zonder twijfel voor duivelsmer-ken gehouden), ook van geheele gevoelloosheid, zoodat de lijderes met de handen gloeiende kolen uit den haard nam. De hette voelde zij niet; maar wij mogen het wonder niet de kroon opzetten door te verklaren, dat de huid ongedeerd bleef. —
De vrouw is in alle omstandigheden steeds vrouw geweest; daarom speelt bij de heksenbekentenissen de verliefde omgang met den duivel zulk een groote rol. En thans ? — Men mag van den lakenswaardigen technischen naam der ziekte zeggen, wat men wil, zeker is het, dat het kranke gemoedsleven zich bij zijne in zich zelf gekeerde mijmeringen vaak te buiten gaat in begoochelingen op het gebied der liefde. De gevallen zijn voorgekomen, dat Sfinxlijderessen volkomen onschuldige personen betichtten van haar met oneerbare aanzoeken te hebben lastig gevallen en dat zij die beschuldiging met doortrapte sluwheid volhielden.
14
Had zoo'n dame een paar eeuwen vroeger geleefd, dan had de Duivel, in de gestalte van een fraai cavalier, het zeker op zijne rekening gekregen, en zij had, overtuigd van de werkelijkheid harer droomen en inbeeldingen, zich gewillig laten verbranden.
De betrekkelijke menigvuldigheid der slachtoffers van de heksenprocessen geeft ons nog niet het recht om daaruit het besluit te trekken tot de talrijkheid der ziektegevallen in een tijd, dat de menschen overigens allerminst met zenuwlijden gekweld waren. Voor alles komt men bij het lezen der heksenprocessen tot hot besluit, dat de overgroote meerderheid moet bestaan hebben uit oude vrouwen en mannen, die men tegenwoordig of in een krankzinnigengesticht zou opsluiten öf rustig het laatste bedrijf des levens, den kindschen ouderdom, zou laten uit-suffen. Dan zijn er tallooze offers gevallen, die volkomen onschuldig waren, — als ten minste het woord schuld hier eene plaats mag vinden. De aanklacht van een wraakzuchtigen vijand, eeno achterdocht opwekkende kleinigheid was voldoende, om eene vrouw voor het heksengerecht te sleepen. Bekende zij uit vrees voor de pijnbank allerlei onzinnigheden, die haar gevraagd werden, dan was het hekszijn bewezen. Ontkende zij hardnekkig en stond de folteringen door, dan was zij eerst eene echte en doortrapte heks. In beide gevallen was de brandstapel haar lot. Van degenen, die in handen van het gerecht vielen, kwam er slechts hoogst zelden eene vrij.
Als men de uitvoerig medegedeelde gevallen van jongere vrouwen leest, komt men tot het besluit, dat in dien tijd van overigens kerngezonde menschen, de ziekte hoofdzakelijk hare slachtoffers heeft gemaakt bij vrouwen, die zich overgaven aan een ziekelijk gemoedsleven. Dweepzieke godsdienstige indrukken bij beperkte verstandelijke vermogens werden de oorzaken der jammerlijke zielsziekte. Het werkeloos leven in vele der toenmalige kloosters maakte de cel der non tot eene kweekplaats van het zenuwlijden, dat wij bedoelen. — Hierbij kwam als treurig gevolg het besmettelijk karakter, dat even goed geldt voor buitensporigheden op zielsgebied als voor lichamelijke ziekten. Het zien van zenuwtoevallen is niet zonder gevaar voor gevoelige personen. Nog berichten de dagbladen van tijd tot tyd, dat meisjesscholen, ja bevolkingen van geheele gemeenten door zonderlinge zenuwverschijnselen worden aangetast. En denk u dan de Middeleeuwen met haar bijgeloof en afsluitingen van het wereldverkeer. Zoo laten
15
zich verklaren de voorbeelden, die Scherr in zijne (Julturgeschichte aanhaalt, van een stadje van ruim 500 inwoners, waar in drie jaren dertig menschen verbrand werden, van zekeren Balthasar Voss, den heksenrechter van Fulda, die zich er op beroemde, dat hij 700 personen tot den brandstapel had veroordeeld, en dergelijke meer.
Het heeft er veel van, alsof de beschaafde menschheid, verbijsterd over de gruwelen, die zy meer dan twee eeuwen lang had
(aangericht, hot vooreerst angstig vermeed om acht te slaan op verschijnselen, die eenigszins aan de Heksenkwaal konden herinneren. Misschien ook kwam het zonderling zenuwlijden in de achttiende en het begin der negentiende eeuw inderdaad zeldzamer voor, totdat de menigvuldigheid der gevallen in onzen tijd dwong er nauwgezetter de aandacht op te vestigen.aangericht, hot vooreerst angstig vermeed om acht te slaan op verschijnselen, die eenigszins aan de Heksenkwaal konden herinneren. Misschien ook kwam het zonderling zenuwlijden in de achttiende en het begin der negentiende eeuw inderdaad zeldzamer voor, totdat de menigvuldigheid der gevallen in onzen tijd dwong er nauwgezetter de aandacht op te vestigen.
TSTu, onze dametjes met hare zenuwhoofdpijnen, prikkelbaarheid der zenuwen, dwaze inbeeldingen en andere „kurenquot; — zooals de lichtere gevallen gewoonlijk betiteld worden — hebben reden om zich te verheugen^ dat de heksengerechten zijn afgeschaft. Zonder vrees voor foltertuig en brandstapel mogen zij zich zeiven en hare omgeving naar hartelust kwellen. Wij zijn inmiddels een passen-^ den naam voor de ziekte rijker geworden: moderne Heksenziekte
heette zij, — een naam, die ten minste dit voordeel heeft, dat geen van hen, die den huiselijken omgang met de nukkige patiënten genieten, de juistheid er van betwisten zal.
Maar wat is dan toch die kwelzucht? — Mijn hemel, niet uit louter pleizier gaat iemand zich ongelukkig en naar gevoelen. Ongelukkig toch noem ik zelfs de lijderessen aan den geringsten graad der Heksenziekte, die zich voornamelijk openbaart in een boos humeur en een zich zelf pijnigend streven om interessant ziekelijk te zijn; en dat iemand zich prettig zou gevoelen, die de zenuwen zoo den baas over zich laat spelen, dat zij er epileptische toevallen, wellicht krankzinnigheid aan waagt, zie, dat wil er bij mij ook niet in.
Zij — ik bedoel eene menigte meisjes, jonge en oudere vrouwen uit de hoogere standen der maatschappij — zijn dus ziek. Dit staat vast.
Welk is het wezen der kwaal? Waar zetelt zij? Welke zijn hare oorzaken?
Van de moderne Heksenziekte zegt een geleerde: zij iseen'com-plex van verschijnselen, hetwelk zich vooral kenmerkt door subjectiviteit en variatie van klachten, zonder dat er een bepaald orga-
16
nisch gebrek aan ten grondslag Mgt. — Eene waarheid, kolossaal als een paaschos; maar maakt zij u wüzer?
Verder zal er heden ten dage wel geen deskundige zijn, die aarzelt haar te rangschikken onder de neurosen, dat is: de verschillende soorten van zenuwlijden. Maar of de bron moet gezocht worden in de hersenen, of in het ruggemerg, of elders, ja, dat is de vraag. — Dus: universeele neurose, algemeene zenuwziekte, zonder dat bij mikroskopische schouwing der zenuwen iets bijzonders valt waar te nemen.
Het is voor ons, leeken, altijd bemoedigend, als de mannen van het vak ons zoo voorgaan in algemeenheden. Dan gevoelen wij ons op veilig terrein en krijgen wij den moed om ook een duit in het zakje te gooien.
Algemeene zenuwziekte, — kom, nu legt de psycholoog een eigendommelijk tintje op de schets van physioloog, en zegt: Aha, zielsziekte, anders niet! Het zenuwstelsel toch is de ziel. Letwel: 's menschen geest laat ik buiten het spel. Ik spreek alleen over het met of zonder bewustzijn gevoelende, willende en denkende iets, dat men ziel pleegt te noemen.,Dctó is krank. De moderne heks gevoelt anders dan de gewone mensch: haar wil is een gren-zenloos egoïsme; haar denken bepaalt zich, evenals bij den hypo-chondrist, tot het eigen ik met zijne dwaze inbeeldingen, en dat wel — haast ik mij er bij te voegen - terwijl het menigmaal menschen zijn, oorspronkelijk toegerust met de beste gaven van hoofd en hart.
De oorzaak? — Overerving? — Heel goed, maar dat wordt een onderzoek, dat ten slotte uitdraait op het bekende: wat was eer, het ei of het hoen? waarmee men geen stap verder komt. -De natuurlijke straf voor al het aderlaten, waaraan de oude medici zich ten opzichte van onze overgrootouders bezondigd hebben? — C'redat Judaeus Apella (dat mag de drommel gelooven)! zou mijn oude praeceptor hebben uitgeroepen. — Maar dan toch in allen gevalle kwaad bloed, gebrek aan roode lichaampjes in het bloed, bleekzucht, chlorose, anaemie? — Dus: beter bloed bezorgen? -Ja, dat is ook al zoo'n problematisch ding. Het zenuwstelsel wordt gevoed door het bloed. Maar als het zenuwstelsel niet recht mee wil, neemt het bloed niet op, wat gij er aan wenscht toe te voeren. De zenuwen en het bloed, het bloed en de zenuwen, — zoo draait men in een cirkel rond.
Aan hqt lichaam der lijderessen valt weinig of niets te doen en
17
wel voornamelijk, omdat de arts eerst dan pleegt te worden geroepen, als de ziekte een onrustbarend karakter heeft aangenomen. Voorzeker, hij weet, welke middelen hem tea dienste staan tot het bestrijden van hevige uitbarstingen, en hij 5al ze ook wel volijverig toepassen, ofschoon hij zich niet in die mate verontrust als de omstanders, wel wetend, dat doodelijke afloop tot de groote zeldzaamheden behoort. Ik denk, hij zal den verstandigen raad geven, om de lijderes zoo min mogelijk te laten merken, dat bijzondere zorg of aandacht aan haar gewijd wordt; immers onder alle vertooningen, die zij ten beste geeft, schuilt iets van de zucht om zich belangwekkend voor te doen en aan hare omgeving angst en schrik op het lijf te jagen. Overigens behoeft gij haast niet beducht te zijn, dat de arts u den drempel zal plat loopen; zich innig bewust zijnde van het besef zijner machteloosheid in deze, staat hij zijne plaats gaarne af aan de goede Moeder Natuur, die boven denken en bidden al menigmaal wonderkuren heeft verricht. Ik geloof ook niet, dat de arts tegenwoordig nog zal raden tot een vroegtijdig huwelijk als radicaal heeüngsmiddel. De Heksen-ziekte wordt niet voor goed op de vlucht gejaagd door echtgenoot en kroost, en het is toch wat al te veel gevergd om bij wijs van proefneming den gemaal een hel. in huis te bereiden en met opzet nieuwe wereldburgers te doen verwekken, die hoogst waarschijnlijk moeders kwaal met zich door het leven hebben te dragen. Doch het is niet der moeite waard verder over dit punt uit te weiden ; de jeugd, bij wie de nukkige liefde haar intrek neemt, denkt zeer luchthartig over de gevolgen van lichamelijke toestanden. Gesteld, de medicus verbood, met het oog op het welzijn der nakomelingschap, huwelijken van personen, die met de Modekwaal behept zijn, hij zou niet worden aangehoord. Aanraden en afraden zijn hier even ijdel.
Ook is zijne stem in den regel die des roependen in de woestijn,' als hij door wijze raadgevingen dan, wanneer het misschien nog tijd daartoe is, de kwaal in hare beginselen tracht te bestrijden. Zelden wordt hij in de gelegenheid gesteld om tijdig te waarschuwen, en waar hij dit kan doen, daar zijn de aanwijzingen gewoonlijk van dat soort, hetwelk men ten halve of in het geheel niet pleegt na te komen. De menschen in het algemeen wenschen pillen en poeiers en dranken, bij voorkeur zoo iets van wondermiddelen, en bij de lijdenden aan de Heksenkwaal is dit in het bijzonder het geval. Raadgevingen, die zich op het gezond ver-
2
18
stand beroepen, vinden geen toegang tot het verbijsterd denkvermogen.
Met zijne voorbehoedmiddelen betreedt de arts het gebied van den psycholoog. I lij zal manen tot eene niet overdreven, maar verstandig hardende opvoeding; tot krachtigen en eenvoudigen kost en het onthouden van zoogenaamde snoeperijen; tot het leeren verdragen van allerlei weersgesteldheid, tot beweging in de open lucht, tot koude baden in den zomertijd, tot allerlei de spieren versterkende lichaamsoefeningen, tot het vermijden van een zittend leven, tot het op verstandige manier overwinnen van de schrikachtigheid en angst in het donker, die zulken kinderen vaak eigen is, tot het niet te nauwlettend acht slaan op klachten over onbeduidende kleinigheden, tot het niet toegeven aan booze luimen en nukken, enz. enz., — altemaal wenken, waarvan gy zegt: , is dat alles? nu, dat wist ik wel! maar — die gij toch niet in praktijk brengt. Doch bovenal kan zijn nut hebben de ernstige waarschuwing, die hij niet zal verzuimen er by te voegen: pas dit alles op verstandige, bedaarde, zachte manier toe; niet met geweld, niet met ruwe dreigementen, niet met harde straffen of gewaagde proefnemingen, om bv. het kind met dieren of voorwerpen, waartegen het antipathie koestert op het lijf te vallen, ten einde het langs homoeopathischen weg het schrikken er voor af te leeren, of de nachtvrees te bestrijden door het alleen in het donker te laten slapen. Al zulke proeven maken den zenuwlijder nog zenuwachtiger en strekken alleen, oln de kwaal tot haar noodlottig standpunt op te voeren.
Als gij zulk een zenuwachtig kind mocht hebben, dat niet vrij is van luimen, dat plotseling van gemoedsstemming wisselt, dat in een hoek zit te pruilen, zonder dat gij bijna kunt uitvorschen waarom, dat reeds zeer vroeg overdreven lust tot leeren en eerzucht toont, dat met hoogroode wangen verhaaltjes zit te verslinden, dat bijna niet is te bewegen, om tijdig naar bed te gaan, dat veeltijds klamme handen heeft, — wees dan op uwe hoede! Er bestaat kans, dat dit kind de twintig jaar niet zal bereiken, zonder dat zich beangstigende verschijnselen voordoen. Ik bid u voor alles: stuur dit kind niet te vroeg naar de school, laat het niet deel nemen aan den tegenwoordig in zwang zijnden wedren naar vroegtijdige geleerdheid en veelweterij.
Wi) kunnen niet anders! zeggen de ouders. — Het mag zijn, dat gij gelijk hebt; maar het kind moet mee met de anderen.
19
Houden wij het op dat pad tegen, dan verflauwt allo lust, dan raakt het uit zijne kennissen en tijdgenooten, dan wordt het ten laatste een voorwerp van bespotting en minachting...
Ik kan er niets tegen inbrengen: de theorie van het gezond verstand moet wijken voor de praktijk der dwaasheid. De ouders moeten hun kind op zes- of zevenjarigen leeftiid overgeven aan de gediplomeerde paedagogen.
Maar die lieden dan, welke met het onderwas zijn belast, zij zijn immers paedagogen, zij kunnen en moeten het beter weten.
Mogelijk, dat zij het beter weten dan ik, toch heb ik een woord met hen te spreken.
My komt het voor, dat er tegenwoordig eene reactie is ontstaan tegen het werktuigelijk onderwijs van vroeger, - eene reactie, die het voorstellingsvermogen, de denkkracht en het combineervermogen van het kind te hoog aanslaat en er dus te veel van vordert. In vroeger tijd leerden de kinderen velerlei dingen op machinale manier. Mogelijk, dat het leeren lezen langzamer ging, maar het ging ook spelenderwijs en vorderde weinig inspanning. Het machinale rekenen gaf niets anders dan zekere handigheid, loopjes, als gij wilt, — loopjes, evenwel, die altijd weer te pas komen. Thans wordt gevorderd, dat het kind rekenschap zal geven van alles, wat het doet. Heel best voor een jongmensch van vijftien, zestien jaar, en ik vind het loffelijk en plichtmatig, dat men ook bij jongeren het denkvermogen beginne op te wekken. Maar de aandacht van een kind van een jaar of acht kan verwonderlijk kort den gang eener redeneering bijhouden. Het bezit een minimum van gevatheid om te combineeren. Het maakt de grilligste gevolgtrekkingen, die schijnbaar niets met de zaak te maken hebben. Gij verklaart het een of ander. Eiken volzin, dien gij zegt, heeft het kind, naar gij meent, begrepen. Gii zijt aan het eind van uw Socratisch betoog. Tracht nu eens uwe demonstratie in vrije bewoordingen terug te krijgen, waaruitmoet blijken, dat de conclusie begrepen is! Het kind vat alleen op, wat het eigenlijk moet doen; de manier, waarop men er toe komt, kan hem bitter weinig schelen. Het is er mee als met minder ontwikkelde lui, die gij door redeneeren tot rede wilt brengen. A stemmen zij toe, B ook, desgelijks C, D en E, tot zoo lang gij wilt, maar de conclusie ontkennen zij. En dit geschiedt niet uit onwil. Neen, het combineervermogen ligt bij hen nog werkeloos. Zoo gaat het ook met een kind. En mij dunkt als de on-
20
derwijzers nu eens nadachten, hoe oneindig veel moeite het hun zelfs op meergevorderden leeftijd heeft gekost om betoogen te volgen en zeiven de conclusie er uit te trekken, dan zouden zij, denk ik, hunne eischen bij elf- of twaalfjarige kinderen in taal- en rekenkunde wel wat lager stellen; dan zouden zij zich wat meer vergenoegen met machinale vaardigheid, dia gemakkelijk wordt aangeleerd en toch immer haar praktisch nut heeft. — Op welken leeftiid een kind eigenlijk rijp is om eenigszins in het afgetrokkene voor te stellen, te denken en te combineeren, is met het oog op verschil van aanleg eene moeielijk te beantwoorden vraag. Zeker is alleen, dat men het tegenwoordig veel te vroeg verwacht. Ik zou meenen, dat het denkvermogen zijne komst best van zelf aankondigt, en dat het, eenmaal ontwaakt, in onbegrijpelijk korten tijd het werktuigelijk aangeleerde met pezen samenhecht en met spieren omkleedt. De schrik, dien men heeft voor alles, wat naar werktuigelijkheid riekt, treft mij op elk gebied. Kinderen van nog geen tien jaar leeren bij den muziekmeester, in plaats van zekere handigheid om hunne stem te beheerschen en een instrument te behandelen, zoo waar al een soort van theorie der muziek. Ik gruw van de Hollandsche spraakkunsten, van wier definities en onderscheidingen de stumperds geen jota begrijpen. Leer hen al doende de woorden behoorlijk schrijven, — dat is vrij wat nuttiger, te meer omdat zulk een geleerde spraakleer bij elke gelegenheid blijkt, volstrekt geene praktische vruchten af te werpen. En de rekenvoorstellen, waarmee kinderen van een jaar of elf t'huis komen ...
t'Huis komen, zeg ik met voordacht. quot;Want het is niet genoeg, dat meisjes van tien, elf jaar vijf uren eiken dag op de schoolbanken zitten, waar zij ■ onverpoosd hare aandacht moeten inspannen, — zij komen bovendien met een pak huiswerk aandragen. En welk huiswerk? Met rekenkundige vraagstukken, die inderdaad vrij wat nadenken vereischen. Zijn zij op school vooraf verklaard ? Wij willen het gunstigste geval stellen en aannemen, dat dit gedaan is. Wij willen aannemen, dat de leerares verklaard heeft, welke redeneeringen zoo al moeten toegepast worden, om uit te rekenen, hoe groot het kapitaal is, dat van 13 Mei tot 25 Juli a 6 percent oplevert 84 gulden. - Begrepen, kinderen? — Jawel, juffrouw! en de stumperds meenen inderdaad het begrepen te hebben. Och, als zij maar kunnen onthouden; dit van dat aftrekken, deelen, — dat is hun voldoende. Gesteld, vijf sommen worden
21
verklaard. Den kinderen draait het als een molenrad door het hoofd. Het middagmaal wordt genoten. Kom, nu tegen theetijd aan het werk, of liefst nog wat vroeger. Maar wat is dat? O wee, o wee, de resultaten van dit bij dat optellen en dat door dat deelen, die de zwakke hersentjes zoo knaphandig uit juffrouws verklaring getrokken hadden, zijn heelemaal door elkaar geloo-pen! - Laat het kind ze door zelfredeneering terugvinden! hoor ik de onderwijzeres roepen. Maar, lieve dame, moet ik u dan tot vervelens toe zeggen, dat die jonge hersens nog niet geregeld kunnen denken, dat de kinderlijke aandacht in den regel verkeerd opvat, al naar mate zij voor iets voorliefde en belangstelling heeft? Lees, bid ik u, in de Emile van Rousseau, ') welke verkeerde opvattingen een kind noodzakelijk moet meedragen uit de schiinbaar zoo eenvoudige fabels van La Fontaine. Gij, gij, gediplomeerde onderwijzeres, hebt veel hoofdbrekens aan te wenden om eene algebraïsche formule, die u ontgaan is, door redeneering op te sporen. En wat verlangt gij dan van zoo'n kind?
Het arme kind begint met nommer een. Niets dan tegenspoed! — Het maakt zich verdrietig, ongerust, hoe het de vier andere zal afkrijgen. Het meisje wordt zenuwachtig. En er is nog ander huiswerk. Er komen tranen. Er wordt te laat naar bed gegaan. De slaap kan niet gevat worden. Het kind ligt in bed te woelen en te zweeten. — Onderwiizeres, begrijpt gij niet, dat gü op deze wijs de Heksenziekte kweekt?
Er is nog ander huiswerk. Vooral dat ongelukkig vroegtijdig beginnen met Fransch bij kinderen, die geen flauw begrip kunnen hebben van taal. Wat een verbazende inspanning van den geest — altijd voor jonge kinderen — om eene gedachte in twee talen te denken, als zij nog niet in staat zijn om van een volzin in de moedertaal behoorlijk rekenschap te geven!
Men kan met grond de vraag opperen; mag na zulk een langen schooltijd huiswerk worden opgegeven? Kon die arbeid niet op de school worden afgemaakt? Ja, zou het bewerken van eene opgegeven taak niet eene weldadige verpoozing zijn van het eeuwige vragen en antwoorden, eene verademing van het altoosdurend inspannen en opletten voor leeraar en leerling beiden?
Maar als er onverbiddelijk eene huistaak moet zijn na vijf uren
1) Ter loops zij hier aangemerkt: wie nieuwsgierig is de geschiedenis te lezen van een mannelyken lijder aan de ziekte, waarover wij handelen, neme zijne Confessions ter hand.
22
schoolwerk, als gij beweert te moeten drijven en jagen, — o7 hoort dan naar een nederige bede van mij, die gij toch licht kondt inschikken. En ik richt die bede niet alleen tot onderwijzeressen van kleine meiskes, maar tot allen, die onderwijzen, van den laag-sten trap der geleerdheid af tot aan dien, waarmee de hoogeschool bereikt wordt — geeft in godsnaam gemakkelijk huiswerk, huiswerk, dat weinig nadenken en inspanning kost. Het is zoo wanhopig voor een kind en jongmensch, om over iets gebogen te zitten, waarmee hij niet vlug terecht kan, vooral indien de vrees hem bekruipt, dat hij, te lang over het eene denkend, met de rest niet zal klaar komen. Verplaatst u niet op het standpunt van den professor, die aan een veelbelovend student iets opdraagt,
waaraan hij zich op zijn gemak de tanden eens kan wetten. Die student heeft de indeeling van den tyd tot zijne beschikking,
maar bij den scholier is die eiken avond krap afgemeten. r En, onderwijzeres, denk er ook eens over na, wat gemakkelijk
is, niet voor u, maar voor een kind. Hebt gij dat wel eens overwogen? Heeft men uwe aandacht er op gevestigd bij het paedago-gisch onderwijs aan uwe kweekschool? Als ik de leerboeken, die ^
gij laat gebruiken, inzie, ga ik er vaak aan twijfelen. O, voor een kind is zoo veel moeilijk, wat in ons oog niets is en van zelf *
spreekt!
Komaan, daar hebt gij eene les in de aardrijkskunde. Wat is oogenschijnlijk gemakkelijker dan even de voortbrengselen van een land te leeren? Er staat dan ook telkens een heele rist opgegeven. quot;Wat is gemakkelijker te onthouden dan dat in Frankrijk tarwe, in Noord-Duitschland rogge, in Zweden haver wordt verbouwd? Dat weet een mensch immers van zelf, dat er rogge van de Oostzee komt en dat men in Zweden van dat harde haverbrood en haverpap eet. Maar als het kind, dat noch door lectuur, noch door hooren zeggen een enkel aan- ^
knoopingspunt tot ondersteuning van het geheugen heeft, dit moet onthouden, gaat het hem precies, alsof men uzeide: Jansen woont in de Kalverstraat, Klaassen op den Nieuwendijk en Hendriksen in de Warmoesstraat. -— Eilieve^ zeg mij dit over een uur eens na! — Evenzoo zullen bij het kind de tarwe, de rogge en de haver —
gesteld, het weet het onderscheid tusschen deze drie granen —
wild gaan door elkaar dansen met de namen der landen. — Wij weten bij ervaring en om allerlei praktische redenen, waar de wijn,
het ijzer en de meeste dagelijksche voorwerpen en behoeften van-
23
daan komen. Maar de ervaring van het tienjarig kind is nog zoo heel 'gering, nog tot zulk een zeer enge grens beperkt. Weet dus wel, boekenmaker en lesopgever, dat zoo'n rist van voortbrengselen eens lands voor een kind een belangrijk geheugenwerk is.
Voor ons is het schijnbaar ondenkbaar, dat iemand niet weet, dat Antwerpen koopstad en Luik fabriekstad is; maar een kind, dat zoo gauw geen aanknoopingspunt vindt in ligging aan eene rivier en mijnstreek, verwart de twee steden even goed als gij mijnheer Jansen in de Kalverstraat en mijnheer Klaassen aan den Nieuwendijk (a propos, weet gij het nog, hoewel het geen vijf minuten geleden is, dat ik het u zeide?) — Ja maar, roept gij, wat is dat voor vergelijking? Ik stel geen drommel belang in uw gefingeerde Jansens en Klaassens. Als ik bij den een uit eten moest gaan en bij den ander duizend gulden had te beu-ren, zou ik hen wel uit elkaar houden. — Maar eilieve, uw klein meisje stelt ook al bitter weinig belang in Antwerpen en Luik. — Wij komen terug op dat huiswerk; Weet dus wel, dat eene bladzijde aardrijkskunde een groot geheugenwerk is voor een kind, ja, dat vier regels met voortbrengselen woord voor woord moeten worden van buiten geleerd. Weet, dat een paar bladzijden uit eene half bij wijs van „Culturgeschichte'' voorgestelde geschiedenis des vaderlands voor een kind groote moeilykheden bevatten. Ons lijkt zoo'n behandeling van de geschiedenis oordeelkundiger en gemakkelijker, omdat het ons lichter valt om te beredeneeren dan op zich zelf staande feiten te onthouden. Maar een kind kan gemak-kelijker korte opgaven van buiten leeren dan met een schrijver meeredeneeren. Kunt gij u dan niet meer herinneren, hoe veel moeite het u als kind, zelfs nog als jongeling, kostte om een geregeld betoog bij te houden en terug te geven!
Wij willen dit punt besluiten in de hoop, dat onze opmerking genade moge vinden in de oogen der paedagogen. Hoe dit zij, wij blijven volhouden: dat men op veel te jeugdigen leeftijd de hersens prikkelt tot eene mate van voorstellen, denken en cona-bineeren, waarvoor zij eerst veel later berekend zijn. Wij beweren, dat kinderen zich zekere kundigheden behoorden eigen te maken hoofdzakelijk door nabootsen en onthouden, en slechts in ondergeschikte mate doiar eenvoudige combinatiën van het denkvermogen. Onze overtuiging is, dat op de lagere en zoogenaamd Fransche school in de schooluren veel te veel wordt gedoceerd; dat eindelek het meegeven van zoogenaamd verstand scherpend huiswerk een
24
physiologische en psychologische moord is. De te hooge eischen werken bij de meisjes het heerschende zenuwlijden in de hand; bij de met sterkere zenuwen toegeruste jongens kweeken zij lus-telooze leerlingen en bij de meer gewillige en zwakkere iets, dat heel veel overeenkomst heeft met de vrouwelijke modekwaal.
Ieder weet, dat tegen het veertiende levensjaar een gewichtige, vaak beslissende omkeer in het lichaamsgestel der vrouw plaats grijpt. Ieder weet, dat dan het bloed kalm en zuiver moet gehouden worden, dat men dan van de hersenen niet groote inspanning mag vorderen, dat alle aandoeningen moeten gemeden worden, dat kalmte voor de ziel en rust voor het lichaam hoofdzaak zijn. Ieder weet het, en — steeds crescendo holt de meisjesschool voort met vier talen, wiskunde en god weet wat vakken meer. Hier komen de beschikkingen der school in zulk een schreeuwend conflict met de beschikkingen der natuur, dat wij er onze stem niet behoeven bij te voegen. Moet een meisje dan voor haar achttiende of negentiende jaar „uitgeleerdquot; zijn? Wat schade, als zij er later mee klaar komt? Men trouwt in onzen tijd toch niet zoo vroeg, en de enkelen, wien dat overkomt, konden het dan ook wel zonder wiskunde redden.
Neen, zegt de moeder, het moet tegen dien tijd met de school gedaan zijn. — Waarom? - Mijne dochter moet leeren huishouden.
Valsche moeder, • met uw leeren huishouden! - Gij meent; zij moet zich onophoudelijk in de wereld vertoonen. Gij gebruikt een maatschappelijken plicht als voorwendsel om het tijdstip niet te vertragen, waarop gij met uwe door de aanneming bij een kerkgenootschap als huwbaar gediplomeerde dochter eiken avond op diné's, soupé's, bals en andere partijen kunt pronken en — zelve bij wijze van afval meegenieten. Nu hebt gij weer een reden om mijnheer uwen echtgenoot, die al lang een hekel aan die dingen had, te overtuigen van het plichtmatige om er weer heen te gaan.
Ik heb een ernstig woord te spreken met de moeders, als onnadenkende en lichtzinnige aankweeksters van onze moderne Heksenziekte. — Ik behoef mij niet te steken in het nest van bakervooroordeelen, dat indertijd tamelijk wel en met vrucht is uitgeroeid door den verdienstelijken Allebé. In verzorging en voeding van het kleine kind keert men goddank terug tot de natuur. Maar dan, als de harde schooljaren beginnen, dan, waarde moeder.
25
kunt gij het niet laten om uw loodje toe te voegen aan hot bloed en zenuwen bedervend zittende leven, waartoe de onderwijzeres het meisje dwingt. Van u, moeder, hangt het af, dat de weinige vrije tijd, die uw dochtertje overschiet, wordt in beslag genomen door privaatlessen in piano, zang, teekenen, nuttige handwerken, fraaie handwerken, dansen, godsdienstonderwijs, soms nog door lessen om de school te kunnen „bijhouden''. En als er een enkel uur mocht overblijven, dat uw meisje zich vrij in de natuur zou kunnen bewegen, dan trekt gij het een mooi pak aan, met bevel om toch niet te stoeien en te dollen. Altijd dwang, altijd zitten — mijn god, ik, ik zelf zou er de hypochondrie bij opdoen. — Och kom, het dansen is immers beweging! — Alsof de kinderen met dit doel leerden dansen! — En de gymnastiek dan? — Ik wilde wel eens weten, of er moeders ziin, die hare dochtertjes gymnastiek laten leeren met het oog op de gezondheid en niet veeleer uit vrees, dat het meisje een min behagelijk figuur mocht krijgen. Maar, het doel zij dan ook niet zuiver, de nuttige oefening krijgen zij bij slot van rekening toch. — Van al die lessen, zooals piano, zang, teekenen heet het „tot veraangenaming van het huiselijk levenquot;. Nogmaals: valsche moeder! Gij denkt bij het opleggen van al dezen dwang immers geen enkel oogenblik aan toekomstige huiselijkheid. Uwe dochter moet talenten bezitten om in de „wereldquot; niet over het hoofd te worden gezien. Maar uwe „wereldquot; is een zeer ongezonde atmosfeer en heel wat anders dan de wereld van onzen Lieven Heer God, waarin het meisje eiken dag eenige uren moest rondloopen als een veulentje in de wei. Die ongelukkige „wereldquot; is bij u schering en inslag van het oogenblik, dat gij uw achtjarig meisje noopt om zich in een stoffige balzaal in het zweet te springen en de eerste lessen te nemen in coquetterie, pronkzucht, nuffigheid, uithuizigheid, afgunst, nijd, in alles, wat leelijk is en de onschuld rooft, tot op den dag, dat gij uwe behekste dochter half naakt door den mosterd sleept, nog eens voor het laatst, want morgen krijgt zij na vele vergeefsche waarschuwingen eene bloeduitstorting of eene verlamming, die haar maanden, misschien jaren lang op de ziekenkamer zal bannen.
Gij wenscht, — om den platten term te gebruiken - uwe dochter „aan den man te brengen,quot; niet waar? - Wat meent gij dan toch? Meent gij, dat de jonge mannen, die ernstig aan een huwelijk denken, hunne keus zullen vestigen op de beste pianospeel-
26
ster, op haar, die met de stem de hoogste noot kan halen? Och neen, mijne waarde; wie met zulk een ernstig plan omgaat, bezit genoeg wereldwiisheid om te weten, dat raen het huwelijk niet doordanst, en dat eene huismoeder den dag niet behoort door te brengen met pianogetimmer en aria's gillen. De jongman heeft genoeg in allerlei huishoudens rondgekeken, om heel goed te weten, dat die in het openbaar schitterende dames zeer onhuiselijk zijn. Al is hij zelf ook niet vrij van uithuizigheid, toch zoekt hij eene huiselijke, spaarzame, tevredene en vooral gezonde wederhelft. — En, moeder, gij denkt toch ook niet laag genoeg om te wen-schen, dat de een of andere onnoozele jongen, door het publieke masker verblind, aan uwe dochter — alweer een ruw woord! — zal „blijven hangen.quot; En gij koestert toch ook niet de dwaze hoop, dat iemand stumperachtig genoeg zal zyn, om, door de kostbare toiletten verblind, in den waan te komen, dat zij schatrijk is? — Maak u maar niet ongerust, dat uwe dochter als zij veel in huis zit en zich niet in gezelschappen vertoont, den rechten Jozef niet zal vinden. Jupiter wist Danae wel te genaken, ofschoon zij in een metalen toren zat opgesloten.
Nog op een ander punt moet ik de aandacht vestigen. — In de huisgezinnen uit de hoogere standen wordt eene voor de bloedmenging en het zenuwstelsel schadelijke indeeling van den dag gevolgd. Men gaat te laat naar bed. De bijna onoverwinnelijke lust, die vele personen noopt om 's avonds of liever 's nachts laat op te zitten, is gemakkelijk te verklaren: zenuwachtige lieden gevoelen zich in de morgenuren niet opgewekt, eerst op den laten avond beginnen zij, volgens hun eigen zeggen, te „leven.quot; Dan worden zij opgewonden; dan gaat alles hun vlug van de hand, natuurlijk ten koste van de levensbron. Zie dat jonge meisje, die jonge vrouw in en nog lang na het spookuur „voor anker liggenquot; — och, dat ik die familiare termen niet kan afwennen! - aaneen roman. Hoogroode kleur, het zweet parelt op het voorhoofd. Vraagt gij haar iets, dan ziet zij u met zonderling wezenloozen blik aan.... Dokter, wat denkt gij van die heimelijke opwinding, — is zy erger of minder bedenkelyk dan de bedorven atmosfeer in de gezelschapszalen en de nachtlucht er buiten? — Terwijl hij met zijn antwoord aarzelt, willen wij het natuurlijk gevolg van dit laat te bed gaan even aanteekenen: Waar zijn de jonge vrouwen, die den ontbijt-disch voor de kinderen, die soms om acht uur reeds les of school hebben, eigenhandig bereiden en bijwonen? — Stil,kinderen,mama
27
ligt met. hoofdpijn te bed, — dat wil zeggen: mama is nog niet uitgeslapen. Geen wonder, om half een stapt zij gewoonlijk eerst in het bed. — Het is een heerlijke zomermorgen. De twintigjarige Mina zal zoo dadelijk wel komen, om zich het bloed te zuiveren en de zenuwen te sterken in de vroege morgenlucht. Gij vergist u: Mina voelt zich zoo lusteloos en zoo mat. Sluit de zon toch buiten haar slaapvertrek met dikke gordijnen! Zij, die zich geen oogenblik ontziet, om tot zeer laat buiten in de vochtige nachtlucht te zitten, kan volstrekt niet tegen den morgendauw. Vroeg opstaan maakt haar voor den heelen dag onpasselijk. Als het ontbijt is opgeruimd, zal zij wel met ietwat knorrige trekken komen aanzetten. Of zullen wjj de frissche roos een kopje lauwe thee met een geklutst eitje op haar leger laten brengen?
Waar zulk eene levenswijs wordt gevolgd, daar blijven ook de kinderen des morgens zoo lang mogelijk te bed liggen en daar wordt de regel niet gehandhaafd, dat zij vroegtijdig zich ter rust moeten begeven. Deels werkt hiertoe ook al weer mee het schoolwerk, de zenuwachtige spanning, waarin de meisjes daardoor komen, en de trek, den kinderen meestal eigen, om „op te blijven,quot; waaraan, bij uithuizigheid der ouders, zachtzinnige dienstboden gaarn toegeven.
Dat jongens zich te buiten gaan in lectuur, daarvoor bestaat in onzen tijd weinig vrees. Zij schijnen genoeg veerkracht te bezitten, om zoodra de dwang is opgeheven, in hevige reactie te komen tegen de school met haar nasleep van huiswerk. Jammer, dat zij den geest zijne veerkracht zoeken terug te geven daar, waar zij niet te vinden is; in ondeugende straatschenderijen en weldra in kroegen en bierhuizen. — Bij de meisjes bespeurt men in den regel minder van dit natuurlijk verzet: de overspannen zenuwen schijnen eene ziekelijke neiging te behouden om ook in de vrije uren de aandacht op lectuur te vestigen. Zij blijven de lust tot lezen behouden. Wat lezen zij? - Eerst onschuldige verhaaltjes, wier eenig nadeel is, dat zij met al te zenuwachtige haast doen haken naar de ontknooping der intrige. — En later? — De heusche romans. — Welke romans? Welke levensbeschouwing? Welke zedeleer? O, men zou soms wenschen, dat de jonge dames nooit Fransch en Duitsch geleerd hadden en dat het vertalen bij de wet verboden was!
Ik kan de moeders niet genoeg op het hart drukken om bovenal een eind te maken aan het luie en gemakkelijke leven, dat vele
28
jonge dames na afloop van hare schooljaren leiden. Zij dooden dan den dag met rondslenteren, met romans lezen, met muziek, met nuttelooze handwerken. Juist deze laatste acht ik zeer schadelijk. Terwijl het hoofd gebogen is over eenige steken, die werktuigelijk worden nagemaakt, heeft de geest ruimschoots gelegenheid om te mijmeren en te phantaseeren. Het best zou zijn, om die dames van jongsaf te veroordeelen tot zekere portie „meiden-werkquot;. Evenmin als het studieleven bekomt der vrouw goed het urenlang stilzitten van eene modemaakster of naaister. Matige lichaamsbeweging en inspanning der spieren is een uitstekend voorbehoedmiddel tegen de zenuwzwakte.
De kwaal, waarover wij handelen, is, wèl beschouwd, zielsziekte. Wie zal de ziel, krank van ontevredenheid, verstoken van kalmte, steeds voortgejaagd door zucht naar rumoerig levensgenot, die in de eenzaamheid zich zelve tot last is, wier gedachten zich tot niets anders kunnen bepalen dan tot onbereikbare luchtkasteelen, de ziel, die zich zelve en anderen voortdurend misleidt en ongelukkig maakt, — wie en wat zal haar genezen ?
De • wetenschap ? — Ach, het ongelukkige schepsel wenscht slechts een vernisje, om zich belangwekkend te maken. — De kunst? — Zij tooit zich er mee als met een opzichtig modekleed of kostbaar garnituur. — De godsdienst? — Waar is de mensch-kundige geestelijke, die hare egoïstische dweperij weet te onderscheiden van rein gemoedsleven? De aan Heksenziekte lijdenden zijn meermalen tot opzien barende daden van zelfopoffering bereid. Vraag niet, met welk doel en met welke gevolgen, maar denk even aan de raskenmerken van de patronessen der ziekelijke philanthropie.
Dan eerst vindt de mensch zekere tevredenheid en berust ng, als hij zijne wenschen in toom weet te houden, dat is, ze in overeenstemming weet te brengen met zijne natuurlijke gegevens en omstandigheden. Dan gevoelt hij zich tevreden. Dan is de ziel, dan zijn de zenuwen gezond. Zou het derhalve niet raadzaam zijn de kinderen zoo vroegtijdig mogelijk aan tevreden zijn te gewennen ? Dit doet men door hen niet te gewennen aan uithuizige vermaken; door hen te leeren zich in huis aangenaam bezig te houden.
Als wij, ouderen, het nu eens zoo ver brachten, dat wij onze genotzucht doodden, zoodat tevens een natuurlijk eind kwam aan het zenuwachtig streven naar de middelen om haar te bevredigen.
29
Als wyj het ontzenuwend beginsel, dat wij onzen kinderen inenten, maar te boven waren ; pretmaken, nommer een; plichtvervulling, het hinkende paard, dat men op den koop toe moet nemen; voor zelfveredeling geen tijd! - Dat voorbeeld zou beter werken dan alle lessen en verhandelingen; want in onze kinderen aanschouwen wij als in een spiegel onze eigen zonden en dwaasheden.
En konden wij het zoo ver brengen, dat wij de zelfzucht aflegden en dat Gods wil de onze werd, dan ....
Ik zie in mijne verbeelding een ouderenpaar des winters aan den gezelligen haard, des zomers in het vriendelijk tuintje zitten. Het is avond. Vader en moeder houden zich om strijd met de kleinen bezig. Ieder van hen deelt hun mede van zijne kennis en levenservaring. De kinderen leeren honderden dingen, waarvan zij in de school niet hooren en die in het leven toch van zoo oneindig groot gewicht zijn. Als het kind vraagt en zijne vragen verstandig worden beantwoord, zie, dan gaat dat antwoord niet, zooals vaak op school, „het eene oor in en het ander uitquot;. En de. schooljuffrouw, overtuigd, dat de kinderen in den huiselij-ken omgang oneindig veel meer leeren, dan wanneer zij over rekenkunstige vragen of spraakkunstlessen zitten te suffen, geeft geen huiswerk op. Zij weet, dat de ouders haar op hunne wijs steunen in het edele werk der zedeli)ke en verstandelijke vorming.
Hiermede kon ik eindigen, als niet de behandelde stof my voor de verzoeking deed bezwijken om een woord in het midden te brengen over de dikwijls geopperde vraag naar de geschiktheid van vrouwen voor openbare betrekkingen en vooral voor die van onderwijzeres.
Oppervlakkig de zaak beschouwend, zou men zeggen: het lager onderwijs behoorde geheel in de handen van vrouwen te zijn. — Niet waar? Wie heeft meer gegevens dan de van nature tot moeder bestemde om geschikt met jonge kinderen om te gaan en hen al spelend nuttige kennis bij te brengen? Wie bezit in meerdere mate het geduld, dat niet moede wordt om aanhoudend terug-keerende misvattingen terecht te wijzen? Wie is meer geschikt om den ruwen jongensaard te beschaven en te verzachten ? Als
30
wil waarnemen, dat de zoons in een huisgezin gewoonlijk meer naar de wenken en beden eener moeder luisteren dan naar de vermaningen en straffen van den vader, zou dan niet hetzelfde voor de school moeten gelden ? En de „Christelijke deugdenquot;, die de wet aanbeveelt, acht gij de vrouw niet in meerdere mate dan den man geroepen om ze als levend voorbeeld van nederigheid, zachtmoedigheid, zelfverloochening in beminnelijk daglicht te stellen en zoo doende aan te bevelen ? Men zou zeggen, wie de vrouw in de school binnenleidt, brengt de liefde binnen; en gij zijt het toch wel met den Apostel Paulus eens, dat de liefde de meeste is van alle deugden en dat de menschheid gered zou zijn, ■als zij haar bezat.
Het zou een onbillijke eisch zijn van de vrouwelijke onderwijzers te vorderen, dat zij geheel aan dit ideaal beantwoordden. Men moet zich tevreden stellen met alles, wat naar zijn beste vermogen de zwakheden der eigene natuur bestrijdt en zooveel mogelijk het hoogste tracht te naderen. Er zijn aan onze scholen werkzaam vrouwen, die dit doen, en zij verdienen op hoogen prijs gesteld te worden. Maar van den anderen kant valt niet te ontkennen, dat iemand, die zich veel heeft voorgesteld van den huma-niseerenden invloed der vrouw op de inborst der jeugd, bij nadere kennisneming een goed deel van zyne verwachtingen moet laten varen. Ik ken meisjesscholen, waar de kleinen om vrij onschuldige vergissingen met Spartaansche hardheid bestraft worden. — Zoo iemand, dan moet, wie met de jeugd omgaat, wel ervaren zijn in de kunst van op zijn tijd te geven en te nemen: wat niet met kwaad doel gepleegd wordt, moet de onderwijzer, die- waarde hecht aan de achting en liefde der leerlingen, als het zonder nadeelige gevolgen er even door kan, oogluikend toelaten. En wat zien wij juist bij vele onderwijzeressen ? Dat hatelijke kribben en vitten om allerlei nietigheden, waarvoor de kleine slachtoffers een tech-nischen term hebben uitgedacht: die juffrouw is zoo „kattigquot;: zeggen zij. Verder bespeur ik vooral bij onderwijzeressen in hooge mate de fout, waardoor men alle ontzag bij de jeugd verspeelt, het toepassen van twee maten, al naardat zij sympathie en antipathie ten opzichte van deze of gene leerling voelen. Eindelijk lijden zeer vele dezer dames aan onstandvastigheid van humeur.
Met voordacht bezig ik het woord „lijdenquot;, daar ik overtuigd ben, dat dergeliike de vrouwelijke natuur verbasterende eigenschappen in den regel verschijnselen zün van de modekwaal onzer mo-
31
derne Heksen. De ongelukkige, die daaraan lydt, zou bovenmen-schelyke wilskracht moeten bezitten, om met geduld en lankmoedigheid de zware taak van onderwijzeres te kunnen vervullen. En wij weten nu eenmaal, dat juist de wilskracht de zwakste zijde is deiquot; aan de Heksenziekte lijdenden.
Dat de kwaal veelvuldig moet voorkomen by meisjes, die voor examens in het algemeen, en in het bijzonder bij die, welke voor onderwijzeressen worden opgeleid, ligt in den aard der zaak. De meer dan gewone inspanning van den geest en het zittend leven moeten een noodlottigen invloed op het zenuwstelsel uitoefenen.
Zoo vaak als ik redeneeringen lees of hoor over de geschiktheid van vrouwen tot openbare betrekkingen en inzonderheid tot die van schoolhouderes, sta ik verbaasd over de vage wijs, waarop men deze vraag pleegt te stellen. Men spreekt van „dequot; vrouw, en scheert zoo doende, alle individuen over een kam. Men behoorde de vraag alleen te opperen met het oog op de naar lichaam en ziel gezonde vrouwen. Bezitten deze geschiktheid om bij telegrafie, posterijen, schoolwezen, ook als artsen, enz. met vrucht werkzaam te zyn?
En in dit geval geloof ik, dat het antwoord niet anders dan ten gunste van de vrouwen kan luiden. Ik zie niet in, dat hare geestvermogens niet toereikend zouden zijn om zich de kundigheden te verwerven, die zelfs vrii onbeduidende mannen zich zonder veel inspanning eigen maken. In stiptheid, nauwgezetheid, netheid, voorkomendheid zullen de vrouwelijke ambtenaren, indien zij gezond van zenuwen zijn, het van de mannelijke winnen. De hoedanigheden, die de vrouw als van nature schijnen te bestemmen tot onderwijzeres, heb ik reeds aangestipt.
Een oogenblik nadenkens zal echter ieder tot de overtuiging brengen, dat de aan Heksenziekte ladende vrouw evenzeer een ballast is op het kantoor en een plaaggeest in de school als een kwelduivel in ihet huisgezin. Zij is, helaas, nergens en tot niets nut dan misschien tot dit eene: om hare omgeving in geduld en lijdzaamheid te oefenen. Eene treurige bestemming!
Wie derhalve de vraag naar de geschiktheid der vrouwen zuiver stelt en daarbij denkt aan de onverbiddelijke eischen, die de opleiding tot maatschappelijke betrekkingen in onzen tijd meebrengt, zal spoedig met het antwoord gereed zijn.
W HULSCHER G J.zn te Deventer geeft uit:
Letterkundig-Pedagogisch Tijdsehrift
ONDER REDACTIE VAN
H. (*. KOÜDUI ÏZFN amp; J. A. BIENTJES.
Prijs per jaargang van G tweemaandelijksclie afleveringen
Wenscht Jan Holland in Moderne Heksen voor de meisjes een opvoedingsysteem beter in overeenstemming met aard en neiging van het vrouwelijk karakter dan gewoonlijk tegenwoordig wordt gevolgd, de strekking van Olympia is hetzelfde resultaat te verkrijgen voor jongens en meisjes beide. Groot was de invloed, die het reeds uitoefende op de lichaamsuitspanningen onzer jongens, en voor een groot deel is de uitbreiding der bestaande gymnastiek-vereenigingen en de oprichting van nieuwe te danken aan de propaganda, die het tijdschrift maakte en nog maakt om overeenstemming te verkrijgen tusschen studie (inspanning) en spel (uitspanning). Dat om het pedagogische het letterkundige gedeelte niet verwaarloosd wordt, waarborgen de namen der redacteurs. En de heer Roodhuyzen èu de heer Bientjes toch, de eerste door zijn Schetsen, de tweede door zijn Tirailleursvuur hebben de lezers van degelijke lectuur in den laatsten tijd aan zich verplicht.
Van Olympia verscheen zooeven de 2de afl. van den 2d0n jaargang. Uit den rijken inhoud der twee eerste afleveringen som ik slechts op:
BIEÏfTJES, Een man van karakter (Van Vloten).
DÉKING DURA, Overlading en Statistiek.
BOODHUT/EN, Herinneringen van een Amsterdammer.
JAN HOLLAND , De komkommertijd van onze jongelui.
BAARSCHERS, Landbouwonderwijs op de lagere school.
VAN NES, Andromaque, treurspel van Racine.
ROODHUYZEN, Nederlandsche schucliterlieid.
Uitgaven van W. HULSCHER G.J.zn.
TE DEVENTER
VAN
--------
DARWINIA. Eoman uit een nieuwe wereld.
Groot 8°. uitgave in 2 din........f 6.50
DARWINIA. 2de druk in één deel.....» 2.90
„NETTEquot; MENSCHEN. 3de druk.....» 1.90
VAN HEMEL EN AARDE.......» 2,—
DARWIN EN HET DARWINISME. ...» 1.65
DE FAMILIE WILLEMS.......» 190
EEN GEZELLIGE AVOND IN EEN GELEERD GENOOTSCHAP. 2de druk . . . » 1.—
BRIEVEN AAN NEEF GERRIT.....» 0.70
DAT GETOB MET ONZE JONGENS ...» 0.70
HÉT APENBOEK (Galgenhumor) . . . . »2.90 ALS DE EENE HAND DE ANDERE
WASCHT.............» 0.35
Druk van H. C. A. THIES1E, te Nijmegen.