DOOR
jJAN j-IOLLAND,
DEVENTER, W. HULS CHER G.J.zn.
1882.
W, HULSCHER G.J.zn. te Deventer heeft uitgegeven:
VAN
^JAiM fioi.L.AND.
1. Oui den lezer wat op de hoogte te brengen.
2. Over Apendood eu Apenonsterfelijkiteid. w
3. Apengodsdienst.
4. Over de kunst om met Apen om te gaan.
5. Over gekroonde Apen.
G. Hoe de Apen elkander vernietigen.
7. Aapachtige ideeën van zekeren Jochem van Ondere.
8. Apen- en Mensehenoptimisme.
9. Een menschelijk tafereeltje met Apenaanhangsel.
10. Het neusje van den zalm in 't Apenland.
11. Over den diepen zin van zekere uitspanningen der Apen.
12. Eene Apenzotheid die op heel iets menschelijks uitloopt.
13. Protest van den vader met negen kinderen.
14. Over Aap-Menschen wier eene helft is zoek geraakt.
15. Do idealen van het Apenras.
lö. Hoe de Menscli aan zijn Aap werd gekluisterd.
17. Ideophobie.
18. Zelfmoordenaars.
19. Een, die zich zeiven begraaft.
20. Over de rol die het geld in de Apenwereld speelt.
21. Het vermakelijk genootschapsspel.
22. De liefde, dienst doende als speelgoed der Apen.
23. De Apen-maatschappij in nood.
ALS DE EENE HAND
DE ANDERE f ASCHT.
jJAN j-lOLLAND.
DEVENTER, W. HULSCHER G.J.zx. 1882.
Gedrukt by H. C. A. Thieme, te Nijmegen.
Eenige dagen geleden ontving ik door de goede zorg der post een boekske, getiteld: fEapport van de Commissie uit den Geneeskundigen Raad van Friesland en Groningen, benoemd'' (niet door Koning ot' Minister, maar door het met kapitale letters aangeduid wetenschappelijk lichaam) »0111 een onderzoek in te stellen naar bij de Leerlingen der Gymnasia en Middelbare Scholen voorkomende nadeelige gevolgen van overladingquot;. — Zoo als van zelf spreekt, recht in mijn nopjes bij het ontvangen van een geschenk, vooral van een, dat van zulke voorname gevers kwam, begon ik terstond in het boekje te bladeren, en zie, daar viel op blz. 7 mijn oog op mijn eigen nederigen naam: »Tot ons leedwezenquot;-—zoo las ik — »liad dr. Vitringa, de Rector van het Gymnasium te Deventer en schrijver van »de familie Willemsquot; en «Moderne heksenquot; onze circulaire niet beantwoord.quot;
Nadat ik, ijdel meusch, een poos mij had laten aaien door liet streelend gevoel van de onderscheiding.
„ 4
mij door lioog- en zeer geleerde heeren toegekend, kwam toch langzamerhand de terugslag van inkeer tot mij zeiven. Waarom, dacht ik, zou mij de eer zijn wedervaren van zoo met name onder al mijne ambtgenoot en te worden uitgekipt, — mij, den bestuurder van een gymnasium in een nederig provinciestadje ? En wat kan die deftige commissie genoopt hebben om den volke tc verkondigen, dat Jan Holland het pseudoniem is van den »onderhavigenquot; ot »onder\ver-pelijkcnquot; dr. Vitringa ? — En waarom de vermelding juist van dat paar boekjes: de Familie Willems en Moderne Heksen ? — Wel, wel, hebben de Heeren die twee zoo mooi gevonden, dat zij ze bij de haren in hun Rapport sleepten ? — Immers met de zaak of de zaken, waarover hun geschrift, zoo als mij bij voortgezette lezing bleek, handelt, hebben die boekjes niets uit te staan. In De Familie Willems heb ik getracht te betoogen, dat hare leden beter berekend schijnen om krenten te sorteeren dan om de wetenschappen uit te zoeken, die tot ontwikkeling van den jongen mensch dienstig zijn. Van zulke dingen als gek en ziek worden, waarover het Rapport loopt, heb ik met geen woord gewaagd. Wel heb ik nog onlangs weer in Dat getob met onze jongens beweerd, dat die kof-fiehuisloopende heertjes het best konden wachten om, even als wij ouderen in onze jeugd deden, hard te werken, maar dat wij dan ook zoo wijs moesten zijn
om hun liet verstand niet te verbijsteren en den leerlust te dooden met eene rhapsodic van nimmer »iiitge-leerdequot; vakken. — En M-at betreft Moderne Heksen, daarin wordt gehandeld over de meisjes, die »dc Commissie buiten bespreking wenscht te latenquot; (zie blz. 7).
Het doel der eervolle vermelding kon —■ zoo mijmerde ik verder — geen ander zijn dan ter loops zoogenaamd reclame te maken voor de boekjes, die de Heercn zoo mooi vonden. De Latinisten zeggen: manus manura lavat, hetgeen in onze sprake overgezet zijnde
— ik vertolk niet ter wille van de hoog- en zeer geleerde Heeren, maar ten behoeve van het half-geleerd publiek
— zoo wat beantwoordt aan: als de eene hand de andere wascht, worden zij beiden schoon. Niets is mij aangenamer, dan dat het publiek kennis neemt van mijne schrijverij, welke ijdelheid de Heeren wel niet als een begin van grootheidswaanzin zullen gelieven aan te merken. Aangezien zij mij den dienst hebben bewezen van reclame te maken voor mijne boekjes, wil ik naar mijne zwakke krachten het mijne doen om de aandacht van den kring mijner lezers op hun Rapport te vestigen.
De plicht der dankbaarheid gebiedt, ofschoon ik de taak niet zonder aarzeling aanvaard.
Het doel der Heeren toch is gevoel van onrust en bekommering te wekken in de gemoederen der immer met zich zelf voldane Nederlanders. Het grieft mij
6
door eene, zij het dan ook zwakke reclame d° hand te leenen tot deze rustverstoring; maar — de plicht der dankbaarheid, en zoo voorts.
W at ondernemen zij?
Zeer velen deelden met mij de overtuiging, dat de bij wetten en reglementen voorgeschreven leerplannen van hoogere burgerscholen en gymnasiën niet strooken met dc wetten van 's menschen denkvermogen en dus ook niet mot de regels eener gezonde paedagogiek; dat de jongens overstelpt worden niet eene massa van vakken, tot wier gelijktijdige beoefening men hen dwingt; dat de gevolgen hiervan zijn, dat zij van alle wat en van geen iets degelijks te weten komen; dat de meesten in geen enkele wetenschap belang stellen ; dat tijd en lust tot bedaard nadenken gaan ontbreken; dat juist door te angstvallige zorg voor algemeene ontwikkeling het aldus gedrild geslacht zeer onontwikkeld zal zijn en zijn heil zal zoeken in verwildering en den beschaafden mensch onwaardige ontspanningen. Velen beweerden ook, dat de aldus voor het examen pasklaar afgeleverde encyclopaedietjes gek waren van pedanterie, wijl zij meenden met tal van namen en onsamenhangende feiten de zaken zeiven in den grond te kennen, reden, waarom de koopman zulke jongelui, die waanden de wijsheid reeds in pacht te hebben, liefst niet op zijn kantoor en de fabrikant op zijne fabriek zag. Anderen voegden er bij, dat zij, wien zulk een rommel
7
ingepompt en Je lust tot studie uitgepompt was, gek waren van heimwee om eindelijk aan polytechnische school of academie vrij te wezen, waarmee zij bedoelden de wetenschap vooreerst aan de wilgen te hangen en ook eens naar eigen lust het leven te genieten.
Ieder begreep echter, dat in de verbindingen »gek van pedanteriequot; en »gck van znelit naar genotquot; het woord xgek'' slechts in figuurlijken zin werd bedoeld, dat wil zeggen, dat het niet zulke gekken waren, die men in gestichten moest opsluiten. — In wel wat overdreven scherts waren er ook al die spotten, dat naast elke burgerschool wel een gekkenhuis mocht gebouwd worden en dat die inrichtingen van onderwijs op don duur de leveranciers zouden zijn van krankzinnigengestichten.
Zulke spotternijen liepen bij het publiek, — dat is waar. Ma ar mij dunkt, mannen van studie en levenservaring hadden toch wijs genoeg moeten zijn om, wat figuurlijk en ironisch gezegd werd, te onderscheiden van de kern der waarheid, die er in stak. In plaats hiervan binden zij de humoristische ader af, werpen alle lessen der Rhetorica over boord en vatten het woord :gt;gekquot; op in zijn meest ernstigen zin; zij snorren vijf en twintig gevallen op van jongelieden, die ten gevolge van gymnasiaal- en burgerschoolonderwijs in de echte beteekenis des woords gek of ziek zijn geworden.
Vijf en twintig gevallen, behalve de niet aan het
8
licht gebrachte, in zoo'n betrekkelijk kort tijdsbestek, openlijk afgekondigd door zulke gezaghebbende mannen, zie, dat is een bom, geworpen tusschen de in kalme rust nederzittende Nederlanders! Hoe is bet, Hoeren, wilt gij gymnasiën en burgerscholen eensvooral den kop indrukken? Men klaagt wel meer over de openhartigheid van die moderne dokters. Terwijl de ouder-wetsche tot den laatsten ademtocht het deksel op de Pandoradoos der menschelijke kwalen hielden, opdat de hoop niet mocht ontsnappen, zeggen do tegenwoordige u met een doodkalm gezicht: gij wordt gek, of: gij zijt ter dood veroordeeld!
H9e hebben de Heeren die vijf en twintig gevallen bij mekaar gekregen?
Zij vormden zich tot eene commissie en »noodigden tot het lidmaatschap dier commissie uit den Rector van liet Gymnasium en den Directeur van de Rijks Hoogere Burgerschool te Groningen en een der leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor meisjes te Leeuwarden,quot; hoewel de laatste slechts het vijfde rad aan den wagen moest geacht worden, omdat »de Commissie de Middelbare school voor meisjes buiten bespreking wenschte te latenquot; (blz. 7). De keus der beide andere paedagogen getuigde van praktisch inzicht: deze heeren, onder de vleugelen van Prof. Fokker en dr. Ali Cohen tierend, had men altijd bij de hand tot minzaam overleg. Zij moge tevens getuigen van on-
9
partijdigheid, mijns bedunkens zou ons onderwijs uiet zoo'n slechte kans hebben geloopen, als zij »tot het lidmaatschap hadden uitgenoodigdquot; de directeurs der twee hoogere burgerscholen, van welke »de een ons meldde, dat zwakke, blceke knapen opfleurden en meer levenslust bij meer lichamelijke en geestelijke kracht schenen te krijgenterwijl de andere schreef: sjongens, die eerst zwak en sukkelend waren, werden zoetjes aan sterker en flinker; of wel uiterst debiele personen hielden het tot onze blijdschap en verwondering beter uit, dan we gevreesd hadden ; ook jongelieden, die van eene ernstige ziekte hersteld tot ons kwamen —quot; de rest van den volzin is, naar liet schijnt, in de pen gebleven {]gt;]■/.. 8). De Heeren konden echter niet vooruit weten, dat er zulke directeurs waren. Het is intus-schen te bejammeren, dat dier namen niet zijn opgegeven, eerstens omdat hunne scholen dienst zouden kunnen doen als herstellingsverblijven, en ten tweede omdat zulke directeurs onzes erachtens dienden geraadpleegd te worden bij de herziening der wetten op middelbaar en hooger onderwijs.
Toen heeft de aldus samengestelde Commissie een zendbrief uitgevaardigd »aan HH. Rectoren der Gym-nasiën en Directeurenen Directricesquot; (waarom die dames lastig gevallen ?) »van H. B. scholen, verder aan HH. Directeuren van krankzinnigengestichten en leden en plaatselijke leden der geneeskundige raden.'' Van de
10
directeuren antwoordde -dc grootste helft ;quot; van de rectoren »meer dan een derde deelvan het zeer groot aantal medici ^slechts dertim''' (blz. G en 7). De laatst-' genoemden, meent de Commissie, hadden wel wat beters te doen dan «dergelijke schriftelijke rapporten uit te brengenquot; (blz. ö). Zoo! Ook als de kans op het spel staat, dat onze jongens gek of ziek worden? — Eu waarom kwam er geen bescheid van zoovele directeurs eu rectoren ?
Ik zal vertellen, hoe het mij gegaan is. Misschien werpt dit eenig licht op de schijnbare onverschilligheid.
De circulaire vangt aan met de zaak te formuleereu als »klachten, dat van de leerlingen te veel wordt gevergdquot; (blz. 20).
Hoe moest ik dit »fe vcvT' verstaan? Als imdtum of als multa? Vraagt men mij, of onze jongens te veel uren per dag werken ? dan antwoord ik: Xeen, iu den regel niet, getuige de tijd, dien velen iu bierhuizen en elders verbommeien. — Bedoelt men: werken zij gelijktijdig aan te veel vakkeu ? dan antwoord ik: Ja zeker; hun verstand en leerlust zou er beter bij varen, als zij zich met de helft minder afgaven.
Op, de eerste der gestelde vragen: :gt;Zijn u gevallen bekend, dat leerlingen van uwe school kennelijk lichamelijk of geestelijk zijn achteruitgegaan ?quot; stel ik de tegenvraag :
11
Verstaat gij onder geestelijken achteruitgang het verlorengaan van belangstelling, toenemende verwildering des verstands, onverschilligheid ? — Welnu, dan verklaar ik: van dusdanigen geestelijken achteruitgang zijn mij zeer vele gevallen bekend. Eene »bcknopto omschrijving van ieder geval te geven,quot; zoo als gij verlangt, dat zou eene eentonige geschiedenis worden, die gij n bovendien best zelf kunt voorstellen. Al staat gij mij ook toe om de namen der betrokken (!) leerlingen in mijne opgaven door nummers te vervangen,quot; ik heb nooit aanteekening van dit verschijnsel gehouden. Ik weet evenmin te bepalen, »in welke verhouding hot aantal der in een bepaald tijdvak voorgekomen gevallen staat tot het geheele getal der leerlingen, waarover uw onderzoek zich uitstrekte.quot; Ik kan slechts getuigen, dat de verhouding ongunstig was, en wel ongunstiger naar mate in een jaarcursus groot er aantal van leervakken was saamgetast; hoewel, naar ik verneem, in steden, waar meer gelegenheid bestaat tot uitspanning, de verhouding nog veel slechter is.
Tweede vraag: AVelke van die gevallen meent gij te moeten toeschrijven aan de school?quot;
Antwoord: Alle, of veeleer aan de wetten, reglementen en examens dan aan dc school, die de onschuldige uitvoerder is van hetgeen Hooger hand onnadenkend voorschrijft.
Derde vraag: gt;Wat is uwe meening nopens de
12
vraag, of de school te veel vergt van de leerlingen?quot;
Het antwoord omtrent het »tc veelquot; heb ik reeds gegeven. Ik herhaal alleen, dat »de schoolquot; in deze onschuldig is.
Dit wi\t betreft uwe vragen naar geestelijken achteruitgang. — AVat dien van het lichaam aangaat, ja, wat zal ik daarop antwoorden ? — Ik vind wel, dat voel jongens dor hoogere klassen er slechter uitzien, dan toen zij aankwamen; maar of dit in verband staat met verplaatsing der belangstelling voor studie op belangstelling voor hot gezellig leven, durf ik zoo dadelijk niet beslissen, vooral niet als ik het oog sla op al de oorzaken, die gij mij gelast in aftrek te brengen, als daar zijn: »crfelijkc aanleg tot stoornis inde geestvermogens of tot teringachtige ziekten, buitengewoon snelle lichamelijke groei, het welbekende gebrek van jeugdige, ontluikende kinderenquot; (NB.: jeugdige, ontluikende kinderen worden nog niet toegelaten op ons gymnasium).
Ziehier, waarde Heeren, de reden, waarom ik niet heb geantwoord op uwe circulaire, cn nu uw Rapport is verschenen, ben ik blij. dat ik het niet heb gedaan. Ik zou eeu mal figuur hebben geslagen, nu gebleken is, dat gij niets minder vraagt, dan of wij hen gek of ziek hebben gemaakt ? — Misschien zijn de rectoren, de directeurs en vooral de talrijke medici, wier inlichtingen gevraagd werden, tot dezelfde onbeleefd-
13
heid, als waaraan ik mij schuldig maakte, verleid door de dubbelzinnigheid uwer vragen, die aanleiding konden geven tot verkeerde statistieke cijfers en op grond daarvan tot zeer dwaze gevolgtrekkingen. Ik herinner mij, dat bij do eerste algemeene volkstelling de kolom, waarin gevraagd werd naar het aantal schapen, in de Jodenbuurten te Amsterdam bijna huis aan huis met aanzienlijke cijfers was ingevuld. Een commies had den buitengewoon snutweren inval van
O Oo
zich de vraag voor te leggen, waar al die schapen iu de enge behuizingen mochten geborgen worden en met welk doel het Drentsch boerenbedrijf naar gezegde stadsbuurten kon zijn overgebracht? — Bij nader onderzoek bleek, dat de kinderen Israels gewoon waren hun kroost met den zoeten naam van schapen aan te duiden. — Nu, zoo zou het ons, paedagogen ook wel hebben kunnen gaan bij de vraag naar «geestelijken achteruitgangquot;. Verbeeld u, welk een schrik Nederland in 't hart zou zijn geslagen, als de gezaghebbende medici als resultrat van hun onderzoek bij lieden, die het konden en moesten weten, officieel hadden verkondigd : een deel der leerlingen onzer burgerscholen en gyranasiën, hoe groot, dit kan niet uitgemaakt worden, maar in allen gevalle een zeer groot deel lijdt aan krankzinnigheid.
Dat had nog vrij wat meer opschudding gemaakt dan uwe vijf en twintig gevallen. Gelukkig, dat wij
14
niet hebben geantwoord cn dat wij u niet uwe statistiek in den steek hebben gelaten!
De vijf en twintig gevallen, waartoe zoodoende uw sensatiebericht is beperkt geworden, zijn al erg genoeg; want, in plaats van geestelijken achteruitgang in den sehoolschen zin, is bepaalde krankzinnigheid in den medischen zin uit de mouw komen kijken. .Mijn hemel, Heeren, wat luidt gij er aan om slapende honden — in casu slapende Nederlanders — wakker te schudden, ons te doen brandmerken als jongensmoor-ders en weldra broodeloos te maken ?
Professor Huet, te Leiden, meldt van een, die geenerlei aanleg tot psychose had en bij de minste inspanning, bij lezen, schrijven, enz. achterhoofdpijn met nausea en onregehnatigen hartslag kreeg; verder slapeloosheid, fantasmata, enz.; van een ander, vroeger een levenslustigen jongen zonder ziekelijken aanleg, die niet meer begreep, wat hij las en niets onthield, gedrukt werd, niet at, dadelijk moede was, stil en afgetrokken werd en vermagerde. Dezelfde hoogleeraar heeft meer gevallen in petto (zie noot op blz. 9). - Op dezen toon gaat het in vijf en twintig nom-mers voort: de school verlaten wegens onmogelijkheid om langer bij te houden, de studie opgegeven wegens hardnekkige hoofdpijnen, zenuwzwakte, zware ziekte op den hals gehaald, krankzinnigheid.. Het lust mij niet deze opsomming van ellende op den voet te volgen.
15
Had ik geweten, dat do Heeren dezen weg uit wilden tot bestrijding van ons gymnasiaal onderwijs, dan had ook ik hen wel kunnen dienen met een van een sterk geheugen, die iu de vierde klasse, als ik mij wel herinner, idioot werd; met een genialenjongeling, die wegens voortdurende hoofdpijn de vijfde verliet; met een, die, vroeger zeer good discipel, in de vijfde bewijzen van geestverwarring begon te geven en streken van een krankzinnige uitvoerde. Doch waarschijnlijker is het, dat ik, het boos opzet der Heeren begrijpend, dit toch niet gedaan had, gedachtig aan het spreekwoord; il faut laver son Huge sale en familie.
Ik stel mij voor, dat na het ontvangen van deze tijdingen de Commissie eene zitting heeft gehouden. De medische leden hadden voldoening wegens den rijkdom van gegevens voor hun voorgenomen sloopings-werk. De rector en de directeur echter keken leelijk op hun neus. De leeraar der meisjesschool was natuurlijk neutraal. Eindelijk zei een der twee schoolbestuurders :
— Met uw permissie, professor en heeren medici, als wij geweten hadden, dat de zaak dezen loop kon nemen, zouden wij het lidmaatschap niet aanvaard hebben. Wij dachten toenmaals, dat gij wildet meewerk en tot het bestrijden van het gemis aan belangstelling der jongens in de school en tot het tegengaan van hun bier en bitter drinken buiten de school. Wij
16
meenden, dat gij onze jongens wildet opfrisschen door eene methode van onderwijs voor te bereiden, die hen vervullen zou van belangstelling in de wetenschap. Maar nu gij den boel wilt afbreken door angst te verspreiden onder het publiek, neen, nu trekken wij ons ter wille van de inrichtingen, aan wier hoofd wij staan, terug.
Dit mocht niet, meende de professor; want het zou een schandaal geven.
-— Verzwijg dan deze ellendige geschiedenissen! eischte de paedagoog.
— Wel neen ! Dat kan niet. Het heele land wacht immers in spanning op het verslag van onze bevindingen.
— Constateer dan alleen toenemende onverschillitr-beid, luiheid, genotzucht, — wat ge maar wilt — alles behalve krankzinnigheid en ziekte.
— Dat staat te mal voor ons als medici, want dan verzeilen wij op ethisch en paedagogisch gebied.
ïen slotte kwam men tot een vergelijk : de gevallen zouden wereldkundig gemaakt worden ; doch tegelijk zou men door handige redeneering hunne beteekenis zoodanig verzwakken, dat het publiek der leeken er geene kwade gevolgtrekkingen tot de school uit zou halen. Zoo bleven de heeren eerlijk als goud en toonden zij zich tevens uit medelijden met de schoolmannen week als boter.
17
— Komaan, laten wij zien, wat wij kunnen M'eg-cijferen.
Het geval van den jongeling, die na zijn admissie-examen aan de hoogeschool gek werd, schrappen wij, omdat hij zich privatim voorbereidde. Het bewijst, wel is waar, dat het examen bespottelijk hoog is opgedreven en getuigt dus tegen de wet en hare uitvoering, maar de school kan zich de handen in onschuld wasschen. Nommer IX, die de school verliet, lijdende aan zielsziekte, doch daaraan reeds leed, toen hij als leerling werd ingeschreven, had tot herstel moeten toevertrouwd worden aan een der beide directeurs, wier scholen herstellingsoorden zijn. Desgelijks no. XIH, die eene verzwering in het oor en hoofdpijnen had (NB. zoo heb ik er ook een gehad, doch mijne school is geen herstellingsoord). Geval XIX, die eerst in oude talen ploeterde en toen aan allerlei liefhebberijen deed, ofschoon hij ter vcrgcediiig daarvan eeniye vakhen liet varen, kreeg zijn verdiend loon. Wat drommel doet een jongen tegenwoordig buiten model te gaan? Van no. XXIV, den twintigjarige zeggen wij maar, dat hij reeds aan hersenziekte leed, „toen hij in de klasse was opgenomenquot;, hoewel in het bericht staat: madat hij daarin was opgenomen.quot; Xiemand toch merkt onze verandering van snadatquot; (blz. 14) in »toeuquot; (blz. 15), ofschoon de plaatsen wel wat in het oogvallend dicht bij elkander staan. Ook
18
weet het bericht er niets van, dat hij »in den vrijen tijd, dien zijn beroep hem overliet, zich de beginselen van Latijn en Grieksch eigen maaktequot; en »dat zijn verblijf op de derde klasse van het gymnasium daarmee vergeleken, voor hem een nestige tijd moet geweest zijndit alles vullen wij uit onze fantasie aan. Er wordt alleen vermeld, »dat hij zich te sterk heei't aangepakt, ten einde in de derde klasse van het gymnasium te worden toegelaten.'' doch de berichtgever laat na den tijd, dien hij aan deze voorbereiding besteedde, te vermelden. Hieruit toch zou bij normale vermogens alleen kunnen geconstateerd worden, of hij zich te sterk aanpakte. Een twintigjarige, zoo als hij was, kan in den regel nog al een duwtje velen. En wat aangaat de «veranderde levensomstandighedenquot;, waarvan verslaggever gewaagt, hij werd niet van den ploeg gehaald, maar was als graanhandelaar waarschijnlijk aan een zittend kantoorleven gewoon. Doch zoo precies moeten wij de zaak niet uitpluizen. — Er blijven nog slechts twintig gevallen over. Zijt gij tevreden met deze reductie, heeren ?
Niet ? — Welaan, dan gaan wij na het aftrekken aan het verzwakken van de overblijvende twintig gevallen.
— Do twintig gevallen? vroeg een der leden. — Jelui hebt van den beginne gesproken van vijf en twintig, maar er zijn er veel meer: Nommer IV verhaalt van twee jongens; nommer VI ook van twee;
19
dommer VII insgelijks van twee; nommer XV van vijf; nommer XXI van enkele gevallen. Zoo wordt het aantal werkelijk hooger!
— Och kom, zoo net moet men niet kijken! Hoor liever, hoe kunstig ik mijn overgebleven twintigtal groepeer, als een minister van financiën in zijne mil-lioenenspeech:
lo. »lichte aandoeningen van voorbijgaande^ aard, voorkomende bij verstandelijk niet misdeelde jongeliedenquot; (blz. 15). Hiertoe breng ik geval IV van de twee leerlingen der H. B. school te Z., die wegens hoofdpijn en moeilijk denken do school moesten verlaten. Men zou haast vermoeden, dat de school, ik wil zeggen, de inrichting van het middelbaar onderwijs schuld had, omdat de een zich later »op het onderwijs quot;toelegde en dezer dagen zijne acte als ouderwijzer behaalde; de ander is gaan studeeren voor arts en als zoodanig toegelatenquot; (blz. 9 en 10). Een paar beroerde gevallen, want het artsexamen is geene kleinigheid. De jongen toonde dus wel zonder hoofdpijn te kunnen studeeren, maar niet op de manier, waarop het aan de burgerschool wordt gedaan. Doch wij verzinnen maar: lo dat de hoofdpijn erfelijk was (hield die erfelijkheid op, toen zij voor onderwijzers- en artsexamen werkten ?); 2o. dat het schoollokaal niet deugde; .'!o, dat de hoofdpijn werd voorgewend, om van de schooi af te komen. (blz. 15 en 10). Desgelijks geval
20
X\r van den leerling, die tot de best begaafden der-school behoorde. Ofschoon hij »eenige weken alle studie moest opgeven,quot; was het maar hoofdpijn. Kom, kom, een »mannclijk modern heksjequot; (blz. 16). Geval XXIII van den »flinken, krachtig gebouwden jongen van 17 jaar, die meer en meer begon te lijden aan congestie naar het hoofd en hoofdpijnquot;, valt ook weg; want »als hij in Gelderland, waar hij gewoonlijk zijne vacanties doorbrengt, in de vrije natuur wandelt, heeft hij van die kwalen niet den minsten lastquot; (blz. 13) — bewijs te over, dat de school geen schuld heeft.
Al weer drie gevallen aan kant gezet. Blijven zeventien.
De tweede categorie formuleer ik als volgt:
»Gezondheidsstoomissen bij leerlingen, die lichamelijk ongeschiktquot; (waartoe ?) »waren, of veroorzaakt door te groote inspanning voor examina, öf uit (?) eerzucht, öf door beide oorzaken te zaraen.'
Hiermee cijfer ik weg geval I en II van collega Huet.
— Ja maar, viel een hem in de rede, er staat in die opgaven geen woord van lichamelijke ongeschiktheid. Integendeel, van I wordt bericht, dat hij geenerlei aanleg had tot psychosequot;, en van II, dat »hij vroeger een levenslustige jongen was zonder ziekelyken aanleg.
— Komt er niet op aan! Dan maken wij het er bij. — Verder goochel ik weg de nommers VI, VUL XI, XIV, XV, XVI, XVII en XXI.
21
— Met uw permissie! Ook bij VI, VIII en XVII /Ae ik geen woord van lichamelijke ongeschiktheid. Van VIII lees ik zelfs, dat hij »thans op een uitge breid effectenkantoor en volrnaakt gezond is'', en van XVII, dat hij »sedert zeer gezond is geweest.quot;
— Mijnheer, gij zijt zeer lastig met uw eeuwig tegenstribbelen. Wat er ook mag staan, uit het feit, dat zij bij het onderwijs ziek werden, blijkt immers a posteriori, dat zij geen robust gestel hadden. —
Nu de Heeren dit punt genaderd zijn, veroorloof ik zelf mij ecne korte opmerking: De Heeren gewagen telkens van liclminetijlie ongeschiktheid en geschiktheid (blz. lö). Ja, zij willen bij de toelating »des noods ook lichamelijke keuring door een medicusquot; (blz. 21). Dit sluit de erkenning in, dat de jongens een xeer sterk gestel moeien hebben om hetgeen bij de wet op li. burgerschool of gymnasium van hen geëischt wordt, te kannen doorstaan. O, wat zou de wereld veel genieën minder geteld hebben, als sterke geesten in zwakke lichamen, door zulk eene keuring ongeschikt waren verklaard voor de gymnasiale campagne! Moeten dan de lichamelijk zwakken zich vergenoegen met de lagere school? Wat met hen aan te vangen? Voor soldaat of ambachtsman deugen zij nog minder. Waarom stelt gij niet den Spartaanschen maatregel voor om de gebrekkigen en zwakken terstond na de geboorte in een bergkloof te verpletteren, of, aange-
22
zien wij zulke dingen in ons land niet rijk zijn, hen in een poel te smoren ? Kom, kom, Heeren, gij meent liet niet zoo erg. Gij, die toont zoo moeilijk ironie van ernst te kunnen onderscheiden, gij hebt u misschien laten inpakken door het spottend beweren: dat men cene sterke constitutie moet bezitten om heelhuids van liet studentenleven af te komen. Maar gij weet toch wel, dat daarbij op wat heel anders gedoeld wordt dan op het studeeren! — Weet gij wat? Hoe zeer ik ten hoogste uw welwillend streven waardeer om de feiten te verzwakken, vrees ik, dat, als gij het zoo aanlegt, zelfs het onnoozelst gedeelte van het publiek u achter de schermen zal kijken.
Na deze kleine maning tot voorzichtigheid in uw loffelijken ijver laat ik u zelven in uwe vergadering weder aan het woord.
— Wij houden thans nog slechts zeven gevallen over van de vijf en twintig of van de zoo veel meer als onze kleingeestige collega geteld meent te hebben. Ik breng deze zeven onder de derde categorie: »gevallen niet tot een der vorige categorieën behoorende, die misschien op rekening van de school kunnen worden gesteldquot; (NB. dc Heeren onderschrappen »kunnenquot; ; ik, door hun gedienstigen ijver meegesleept, bovendien smisschienquot;). Laat zien, of ook deze gevallen niet kunnen weggecijferd worden; V, VH en XXV zijn gevallen van hersenontsteking; V stierf daaraan na het
23
examen voor Delft te hebben afgelegd; van VII wordt zonder meer de dood geconstateerd; XXV, »een leerling van het gymnasium te B., was aanvankelijk een flink leerling, doch begon in het laatst van zijn vierde studiejaar langzaam en in steeds sterker mate achteruit te gaan en werd in het begin van het vijfde bepaald krankzinnig. Hij is echter na het verlaten der school langzaam hersteld en thans geheel quot;-enezen. Xadere in-
O O O
lichtingen omtrent dit geval vermochten wij niet in te winnen, daar deze leerling van buiten de stad kostganger was bij een onderwijzer, die ook thans B. metterwoon verlaten heeft. Den medicus, die hem te B. behandeld had, was niets bekend van erfelijke dispositie tot psychosenquot; (XB. op blz. 17 is XXIV drukfout voor XXV).
Mijne heeren! Ook deze schijnbaar booze gevallen letten ons geen zier. Hersenontstekingen zijn meestal tuberculeus; het zijn infectieziekten; zij erven over even als de tering; de jongens werden besmet, omdat de lokalen niet behoorlijk geventileerd waren (zie blz. 17 en 18). »Dat het onderwijs op gymnasia en H. B. scholen in 'talgemeenquot; (gelukkig! anders werd die booze kwaal daar ter plaatse epidemisch) sde praedispositie tot hersenontstekingen zou verhoogen, zoo dat eene eventueel bij leerlingen voorkomende hersenontsteking voornanielijl^ (hoe voorzichtig!) »daaraan zou mogen worden toegeschreven, dat meent uwe com-
24
missie pertinent te mogen loochenen; ze heeft daarvoor gcldiye gromlenquot; (die zij, anders niet tegen breedspra-kigheid opziende, thans verzwijgt). — Een experiment zou noodig zijn. Geef ons »een groot aantal jongelieden van gelijken aanleg en lichaamstoestandquot; (gij kunt ze gerust eischen, want zij zijn niet te vinden). Van hen zou men dan »cle eene helft op een gymnasium of H. B. school, de andere helft op eene beicaarschool doen onderwijzenquot; (Goede hemel! burgerschool-of gym-nasieheeren van 13 tot 19 jaar op eene bewaarschool! Aan zulk een proef zou zelfs de Keizer aller Russen het eeigevoel der jongelui onder zijne onderdanen niet durven wagen). — Eindelijk; van onze soldaten sterven er meer a;ai hersenontsteking dan van onze scholieren (NB. zijn van het aantal der aan hersenontsteking overleden soldaten afgetrokken de gesneuvelden in den dienst van Bacchus van Schiedam en in Zondagavondontspanning met blanke sabel en met andere scherpe en harde voorwerpen? Het zou mij verwonderen, als eenig beroep meer blootgesteld was aan ontstekingen der hersenvliezen en hersenen dan dat van den soldaat, zelfs in tijd van vrede. Bovendien slapen soldaten gezamenlijk in zalen, zoo dat hersenziekte wel eens epidemisch onder hen zal woeden. De eer voor onze jongelui om met hen te worden vergeleken is niet al te groot).
Er blijven nog vier gevallen over: nommor X, XII, XVIII en XXII. Van dezen is X krankzinnig ;
25
maar gij ziet wel, dat hij beschuldigd wordt van »af-wijkingen in het geslachtslevenquot;. Nommer XXII »ver-waarloosde ellven gezondheidsmaatregel. Hij zat den geheelen avond te werken op een klein bedompt kamertje, dat gloeiend warm gestookt werd, rookte daarbij ettelijke pijpen Frieschen baai en sliep in diezelfde benauwde atmosfeerquot; (XB. Waarlijk, het is te verwonderen, dat het tal van jongelieden, die onder dergelijke armoedige gegevens voor eene acte bij het onderwijs zitten te blokken, niet eveneens gaat als dezen jongman, »die eene ziekte kreeg waarbij zijne hersens zeer waren aangedaan en die hem op den rand van het graf brachtquot;).
Blijven nog slechts over twee gevallen: nommer XII cn X \ III. Die laten wij welstaanshalve staan, mijnheer de rector en directeur, om, zij het dan ook met een minimum van bescheiden deel, onzen zin te krijgen, ofschoon »het ons misschien geluld zou zijn door het van verschillende zijden inwinnen van infor-matiën, eindelijk eene of andere omstandigheid te ervaren, waaraan de ziekte 1;on worden toegeschrevenquot;, (blz. 19). (XB. men denkt onwillekeurig aan het spreekwoord van den hond slaan en een stok vinden). Nu zullen de heeren toch wel tevreden zijn?
Maar het ging met de heeren leeken zoo als het gewoonlijk met kleine en ook met groote menschen gaat, als men hun al te veei toegeeft: dan verwent
26
en bederft men hen en worden zij steeds buitenspo-risrer in hunne eischen. Dc rector en de directeur
o
staken de hoofden bij elkaar, fluisterden wat, eindelijk sprak een hunner:
— Neen, professor en andere heeren, wij zijn niet tevreden. Onze scholen mogen de jongens geestelijk zoo lamlendig maken, als gij wilt, maar er zal geen smet of vlek van ziekelijkheid, veel minder van krankzinnigheid en moord op blijven kleven. Wij eischen dat ook de laatste gevallen worden te niet gedaan. Zoo niet, dan gaan wij spektakel maken en u aanklagen, dat gij ons in een valsü-ik hebt gelokt met het boos opzet om ons benevens eenige honderden geleerde mannen, onze collega's aan den bedelstaf te brengen. Gij weet, waartoe de wanhoop in staat is.
Nu traden op hun beurt de dokters in overleg. Vrees of goedhartigheid — wat was het ? — behaalde nogmaals de overwinning.
— Welnu dan, ook de beide laatst overgebleven moorden van de school cijferen wij weg. Wij zullen in ons rapport zeggen: dat een menscli ten allen tijde en op elke plaats kan sterven of ongelukkig worden. sNiet alleen bij spoorwegen en stoomvaart is dit gebleken, jaarlijks ook (?) wordt een, zij het ook gering percent van de gebruikers van allerlei maatschappelijke inrichtingen, zelfs van theaterbezoekers, het slachtofferquot; (blz. 20). — Is dat niet eene echt Ciceroniaan-
27
sche periode, mijnheer de rector ? — Het aantal der ^veronderstelde slachtoffers van het onderwijs maakt geen slecht figuur bij het aantal der andere verongelukten. De vergelijking gaat echter slechts ten deele op, want terwijl b.v. hij die naar Amerika oversteekt de kans moet loopen van te zullen verdrinken, heeft men het (?) bij het onderwijs zoo niet geheel, dan toch nagenoeg geheel in zijne machtquot;. Niet waar ? Als gij in volle zee op een schip zit, kimt gij er niet afkomen, de school daarentegen ligt aan de vlakke straat. De school is ook veel veiliger dan het theater: nooit is er een troep jongens in verbrand. Men zorge maar goed voor de deuren. Vindt gij deze peroratio over de broosheid en wisselvalligheid van 's men-schen aanzijn niet ecu echt rhetorischen groep, berekend om indruk te maken op het publiek en om het van alle bezorgdheid te ontlasten, als het zijne jongens ter school zendt?
-— Ja, zeiden de heeren leeken — maar nog een ding eischen wij.
— Hoe, nog niet genoeg?
— Neen, wij zijn van gevoelen, dat de triumf der tegenwoordige inrichting van hoogere burgerschool en gymnasium eerst dan verzekerd is, als de professor dit rapport met zijn gezaghebbenden naam onderteekent.
— Fiat, riep de professor goedig, en — het stond er: A. P. Fokker, rapporteur. —
28
En nu, Heeren, heb ik naar mijn best vermogen den plicht der dankbaarheid afbetaald. Manus mannm lavat. Wij zijn flink aan het boenen geweest. Kom, laten wij nu elkander de van alle smetten gereinigde handen reiken. Ik ten minste druk de uwe, als gij mij die eer toestaat, van ganscher harte.
Ik gevoel mij genoopt om aan het bovenstaande eenige opmerkingen toe te voegen over den brief van Mejuffrouw B. Plaat, directrice der hoogere burgerschool voor meisjes, die als Bijlage III bij het Rapport is gevoegd. Ik doe dit in een aanhangsel, omdat de Commissie deze soort van scholen »buiten bespreking wenschte te latenquot;. Vraagt men, waarom zij evenwel dien brief heeft medegedeeld, dan is het moeielijk hierop een antwoord te bedenken.
Mejuffrouw Plaat komt mij voor eene zeer verstandige en tevens zeer voorzichtige dame te zijn. Haar verstand komt aan het licht bij de barmhartige wijs, waarop zij het barbaarsch programma barer school ten uitvoer legt; hare voorzichtigheid bij de gevatheid, waarmee zij, zonder de waarheid te verzwijgen, toch de wenschen der Commissie raadt.
Van hare 260 leerlingen zijn sedert 1875 vijf overleden ten gevolge van oorzaken, waaraan een ieder -onderworpen is. Twaalf, »zijn meer bepaald om re-
29
denen van gezondheid weggegaan.quot; Een kolossaal cijfer!
— Juist, dezen moeten wij hebben! »Drie daarvan waren reeds zenuwachtig en zwak, toen zij op de school kwamen.quot; Waren zij in dien toestand gebracht door het dolle drijven der zoogenaamde Fransche school? Dit kon Mej. Plaat niet gebeteren en het pleit voor hare nederigheid, dat zij niet even als dat tweetal harer mannelijke collega's hare school opvijzelt tot herstellingsoord. Blijven over negen. Een daarvan :gt;kreeg in de vacantie, thuis zijnde, toevallen of benauwdheden en kwam niet terug.quot; Mej. Plaat weet niet, sin hoe verre de school daaraan schuld heeftquot;,
— gelooft van niet. Ik vind de zaak, voorgevallen na het overgangsexamen, nog al bedenkelijk. Blijven over acht. Waarom hooren wij van dit achttal geen enkel woord ?
Wij hebben, zegt zij verder, zwakke leerlingen; maar »wij gebruiken ook nog al consideratie met die patiënten.quot; — Zeer humaan en verstandig! Tevens bewijs, dat de taak voor szwakke leerlingenquot; (die omgedoopt worden in patiënten) te zwaar is.
Zij kan »in gemoede verklaren, dat de school geen schuld heeft, noch aan den dood, noch aan de ziekte der leerlingen.quot; — Van tering, roodvonk en koortsen, waaraan het vijftal overleed, geloof ik dit gaarne; maar ko*1 zij de verklaring ook afleggen aangaande de twaalf om redenen van gezondheid weggegane? Men
30
duidt dat kwijnen en sukkelen gewoonlijk niet aan met den naam van ziekte, misschien wel van ziekelijkheid. Mejuffrouw Plaat stileert hier dubbelzinnig.
Zij stelt veel op rekening van de ouders, naar ik geloof, terecht; maar bewijst niet voor het te groot aantal lesuren, dat de meisjes op hare school reeds des morgens te acht uur present moeten zijn ?
Zij vindt, id at de meisjes op dien leeftijd in een overgangsperiode zijn, die haar prikkelbaar maakt, en dat men dan dikwijls aan de school toeschrijft wat aan de natuur moet geweten worden.quot; Eilieve, moet de natuur zich schikken naar de school, of de school naar de natuur?
»Dc vraag, of de school te veel vergt,' acht zij niet gemakkelijk uit te maken.quot; Zeer verstandig geantwoord! Zij raakte verward in liet dubbelzinnige van het woord »te veel,quot; als multa of multum.
Zij houdt zich overtuigd, dat de meisjes »over boord werpen, wat haar te veel of te zwaar is.quot; Dat zij dit onmiddellijk na het verlaten der school doen, geloof ik gaarne. Maar staande don cursus, hoe rijmt dit met de tenuitvoerlegging.van het programma?
»Het kan geen kwaad,quot; zegt zij, »omdat er geen eindexamen is.quot; Voorwaar een groote zegen!
— »en omdat allenquot; — zoo vervolgt zij — »die de school doorloopen'' (z ij onderschrapt) »hebben, een diploma krijgen, als zij alle vakken hebben gevolgd.
31
Wij lichten dan ook nog al de hand met onze leer-lingen. — Vraag: welk gezag of waarde heeft nu zulk een diploma ? Heeft het wel waarde, mag men het dan na al die handlichterij uitreiken? Heeft het geene waarde, waarom dan de ijdelhoid en de eerzucht der meisjes geprikkeld om het te behalen ?
Uit den volzin op blz. 31, die mij niet recht helder is, maak ik op:
dat de meisjes op de Fransche school nog meer moesten »zelf werkenquot; = huiswerk hadden?) dan op de burgerschool, zoodat zij dan ook geen bijzonderen lust meer toonden om kennis te vergaderen. — Dit rijmt volkomen met hetgeen de ervaring leert.
dat zij aan de burgerschool alleen maar trachten op te nemen wat men hun geeft (= zich laten inpompen ?).
dat zij na afloop van den burgerschoolcursus »eenige weken of maanden in zalig niets doen doorbrengen.quot;
dat zij later, als de schoolellende vergeten is, zich weer »mct hart en ziel op de studie gaan toeleggen.quot; — Dit getuigt meer voor de weetgierigheid der meis-
O O O Ö
jes dan voor hare opgewektheid bij de schooltaak.
Voorzichtig waarschuwt de schrijfster: -alles, wat ik heb aangehaald, slaat natuurlijk alleen op de inrichting aan wier hoofd ik sta.quot; Jawel, niet alle directrices zullen genegen zijn om »de hand te lichtenquot; met het onmensehkundig leerplan.
32
Ten slotte: »Niet aan 't onderwijzend personeel, maar bovenal aan den eenvoud igen flinken aard dei-Friezen schrijf ik het toe, dat de resultaten van het middelbaar onderwijs hier niet slecht (?!) zijn.quot; Al weer hetgeen wij in liet Rapport opmerkten: De eerste eisch om de campagne mee te maken is een robust gestel.
De brief van dr. F. J. Dupont (Bijlage IV) is niets anders dan eene uitbundige lofrede op de inrichting van het middelbaar onderwijs, die zich geheel bepaalt tot zekere loei communes. Waarom heeft de Commissie, die naar niets anders vraagt dan naar feiten. andere brieven achterwege gelaten en bij uitzondering aan zulke niets bewijzende algemeene beschouwingen eene plaats ingeruimd ? —
jJlTGAVEN VAN fiuLSCHEI^ p. J.ZN.
J. A. BIENTJES, Tirailleursvuur.
Inhoud: Onze jongens on meisjes. Voor alles een ge/onrt lichaam. «Waaraan lijden wij?quot; Een lezing quot;van Multatuli ovei- wijsbegeerte. Professoi- of publicist, Nederlander of wereldburger, ernst of kortswijl? D« godsdienst der vreugde volgens de voorspellingen van haren profeet Heinrich Heine. Een Nederlandsch satiricus van onze dagen ... f 1.50
H. G ROODHUYZCN, Roofvogels. Drama in acht tafereel en ...............ƒ1
OLYMPIA , letterkundig-pedagogisch tijdschrift onder redactie van H. G. ROODHUYZEN 'en J. A BIEX-TJES.
ÜIA.MPIA verschijnt zes maal per jaar in afleveringen van 4 tot fa vellen druks...... . Prijs per jaar /' 3.75
Inhoud der ■lquot;tc allevering:
BIRNl.lES, Overlading of werkeloosheid.
nOODHU\ZEN, Do opvoeder en de waarheid — kind en kal.
Varia.
Inhoud der 2Je aflevering:
KKKKHOVl'.N, Hede tot opening der bijeenkomst van in onder-^en opvoeding belangstellende personen, op 2 Septembci-
B1LN l.lEb, Wat wil de algemeene Olympia-vereeniging?
ROODI1UVZEN, Pleizier in 't leven.
VITA LIS, Over de gebreken in de opvoeding der vrouw en do gevolgen daarvan.
ROOülIU\ZEN, Schrille tegenstelling.
Vei slag van de bijeenkomst van in opvoeding en onderwijs belangstellende personen gebonden te Baarn op i Septeni-bor 1882.
Varia.
Inhoud der 3de aflevering — (ter perse):
DEKING DUIIA, Don Uuichoterie of niet?
BIENUES, Ernest Legouvé.
ROODHUYZEN, Pedagogische zonden.
BIENTJES, Polemiek.
» De persoonlijke dienstplichten.
VAN NES, Boutade.
Varia.
ROODHÜYZEN, Mijn kostelijk land.
Uitgaven van W. HULSCHER G.J.zn.
te Deventer
VAN
/' 6.50 2.90 1.90 3.—
2._
1.G5 1.90
» 1.—
: 0.70
» 0.70 Ö.70 2.90
DAKWINIA. Roman uit een nieuwe wereld.
Groot 8°. uitgave in 2 dln.....
DARWINIA. 2dc druk in één deel. . „NETTEquot; MENSCHEN. 311quot; druk . .
EEN KONINGSDROOM.....
VAN HEMEL EN AARDE .... DARWIN EN HET DARWINISME. . •
DE FAMILIE WILLEMS........
EEN GEZELLIGE AVOND IN EEN GELEERD GENOOTSCHAP. 2aB druk . . .
BRIEVEN AAN NEEF GERRIT.....
MODERNE HEKSEN.........
DAT GETOB MET ONZE JONGENS . . HET APENBOEK (Galgenhumor) . • •
(iedrulit bij H, C A. Tbieme te JJ«m.'geu.