-ocr page 1-

KATHOLIEK-NEDERLANDSCHE

BROCHUEEN-VEllEENIGING.

TWEEDH .IAAK(tANG.

VIL

\)k afschaffing der doodstraf

op Christolijk standpunt beoordeeld

DOOP.

J. It OH, Pr.

- ^ 3A, - -v lt;

TF. HAARLEM BT.I A. B. V A N D EN HE U Y E L. 1870.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

VOO R W O O H D.

Do Directie van de Katholiek-Ncderlandschc Brochuren-Vereeniging vroeg mij voor weinige dagen, om de opstellen over de kwestie van de alschaHing der doodstral', welke ik in Augustus en September van het vorige jaar in de Maasbode plaatste, eenigermate uit Ie breiden, en dan aan die Vereeniging af Ie staan.

ik voldoe aan dal verlangen, vooral, wijl ik llians ook bet wetsontwerp lol afschalling der doodstral' met de daartoe behoorende Memorie van Toelichling en de verdediging daarvan door de liberale bladen, na de artikelen in de Maasbode openbaar gemaakt, voor zoover noodig, bespreken kan. Omdat echter genoemde kwestie weldra in ons Parlement aan de orde zal zijn, althans elk oogenblik in beraadslaging kan komen, hecll mij de tijd ontbroken groote uitbreiding aan mijne beschouwingen te geven.

J. B.

Rotterdam, .lanuiiri, !K7U.

-ocr page 4-

I

I

quot;

,

-ocr page 5-

Dg Afschaffi ng der Doodstraf

op Christelijk staudpmit bcscliouwd.

i.

%

In de Zifting van .Vlaaiidag, 22 November j.1., dor Tweede Kamer van de Stateu-Generaal is ingekomen eene koninklijke boodschap, ten geleide van een wetsontwerp lot afschaffing van de doodstraf, althans voor allo burgerlijke misdrijven. I) f)e leden der Kamer, die, te rechte of te 011 rechte, bij het onderzoek der staatsbegrooting voor 1870. in de afdeelingen aan Z. Exc. den Minister van Justitie, van Lilaar, verweten, dat hij »Tiog zeer weinig »ti.it stand bracht, en in de aanhangige vraagstukken — tof zijn «departement behoorende — eene zeer weifelende houding aannamquot;, zullen moeten toegeven, dat de Minister op hunne wenken spoedig tot handelen is overgegaan, en in eene kwestie, welke met de hoogste sociale beginselen in verband staat en dieper ingrijpt in geheel het maatschappelijk leven, dan men oppervlakkig wanen zou, eene scherp geteekende houding heeft aangenomen. Hij heeft gehandeld, en zonder weifeling gehandeld.

Toch begrijpen wij niet, dat juist dit wetsontwerp door den Minister gekozen is, om aan zijne tegenstanders een démenti te geven.

Als het toch waar is, wat de vrienden — althans de verde-

t) Zio het wetsontwerp achter de brochure.

-ocr page 6-

digors — van den Minister in genoemdeafdeelingeii vooropstelden, »dat er sedert '1861 [niet. vroegerquot;.'] in ons rechtswezen en in «onze wetgeving eene groole onzekerheid bestaatquot;; als het waar is, wat de Minister in zijn antwoord op die afdeeling«verslagen verklaarde, »dat de eindelijke invoering der reeds sedert 1848 «verwachte en tot nn toe alleen op het. papier tot stand gekomen «nieuwe rechterlijke inrichting moet op den voorgrond staan, en «alle krachten daarheen moeten gericht worden, om deze binnen «zoo kort mogelijken tijd in werking te hrengen; dat eerst daar-«na eene algemeene herziening van het strafrecht met vrucht «kan worden ondernomenquot;; als een der voorgangers van den heer van Lilaar, de, helaas! aan Kerk en Staat te vroeg ontvallen Minister van .lustitie, de heer Borret, recht had in de Memorie van Toelichting op de staatsbegrooting van 1867 te verzekeren , «dat deze in het geheele strafstelsel zoo diep ingrij-»pende vraag [der afschafling van de doodstraf] niel beslist kon «worden, huiten verhand tot eene in alle deelen wel overwo-«gene herziening van dat stelselquot;; dan zien wij niet in hoe de heer van Lilaar hij eene bijzondere wet eene beslissing durft nemen omtrent een vraagstuk, niet alleen van buitengewoon sociaal belang, maar ook in de nauwste betrekking staande met de geheele oeconomie van ons rechtswezen, inzonderheid van ons strafrecht,

Hoe dit zij — ook de Memorie van Toelichting op genoemd wetsontwerp bracht geen licht in die duisternis — wij staan in beginsel in de kwestie van de afschaffing der doodstraf tegen den Minister; wij beboeren dus niet tot die voorstanders der doodstraf. die, volgens genoemde Memorie, haar slechts voor een maatregel van noodweer, voor een door de noodzakelijkheid, in liet belang der openbare veiligheid gevorderd kwaad achten; wij zullen in deze brochure rekenschap geven, waarom wij zeer stellig tegen de afschaffing van die straf ons moeten verklaren.

Gelijk de titel van onze brochure aangeeft, plaatsen wij ons bij de bestrijding op het Christelijk standpunt. Wij schrijven met voordacht Christelijk, niel Itoonuch Katholiek, — hoewel beide termen voor ons natuurlijk ééne zaak uitdrukken — omdat allen, die, hoewel buiten de Kerk staande, toch nog eenige Christelijke geloofsovertuiging bezitten, en konsekweut met ons eenige dwalin-

-ocr page 7-

gen o.a. hel deïsme, hel rationalisme enz. moeten verwerpen, in de kwestie, die ons bezig houdt, hand aan hand kunnen gaar.. Deze verklaring moge de Nieuwe llullerdamsche (lourtuil, gewoon dergelijke verhouding als onmogelijk te verwerpen, niet ergeren; wij zullen zien.

Voor alles is het noodig eene scherpe onderscheiding te ma-ken tusschen de verdedigers van de afscliafling der doodstral. Er zijn er, die het recht van den Staat, om in sommige door de wet bepaalde gevallen de hoogste straf, de doodstraf, op een misdadiger toe te passen, vlak weg ontkennen; en ook zijn er, die, zonder dat recht te loochenen, het wenschelijk achten, om verschillende redenen, dal de Slaat van zijn recht atstand zal doen. Tegenover de eersten is het noodig streng ons standpunt te handhaven. Dal doen wij eerst. Wij staan dus niet, gelijk de A. It- 6'. wil, op hel «zoogenaamde utilitaire standpunt ; wij wenschen ons wel degelijk «bezig te houden, met de vraag: «wat is recht'? niet alleen met de vraag; wal is nuttig'.'quot; Het geldt hier hoogst religieuse en sociale beginselen, die hel Ihm-delshlad — pour cause — niet in discussie wenschl Ie brengen, om, gelijk in den Minister van .luslitie geprezen wordl, zich alleen op praktisch slandpunl te bewegen. Wij willen geene praxis, losgemaakt van beginselen.

II.

Beginnen we nu aanstonds met de bekentenis, dat wij niet begrijpen, hoe dit recht van den Slaat door een Christen kan worden in twijfel gelrokken. Dat iemand, die mei de abstrakte theorieën van bet Fransche pbilosophisme deiquot; vorige eeuw, dal hel eerst de kwestie dei' afschaffing opwierp, dweept, en waarop, onbegrijpelijk genoeg, ook onze Minister van Justitie zich durft beroepen, door op Beccaria lot verdediging van zijn wetsontwerp le wijzen; dal hel kind van hel moderne ongeloof, hetwelk ook in ons Vaderland zijn vernielingswerk tol het uiterste doorzet en zijn invloed op alle staatsrechterlijke en oeconomische beginselen doet gelden, en eene ziekelijke, sentimenleele philantropie voortbrengt; dal men-

-ocr page 8-

scheu van dieu stempel liet recht van den Staat betwisten: wij begrijpen het, maar hoe geloovigen hen op den dwaalweg volgen: wij begrijpen het niet.

Wij verdedigen dit recht van den Staat, en dat moot ieder doen, die met ons de Katholieke Kerk als Moeder, of althans de H. Schrift als eene bron der goddelijke Openbaring huldigt.

De Kerk heeft altoos het recht \an den Staat, om de doodstraf toe te passen, erkend. Dit is voor de overtuiging van een Katholiek reeds genoeg. De Kerk steunt in die erkenning ook op de H. Schrift, op de boeken van het Oud en Nieuw Testament. Van daar moet de geloovige Protestant, ja zelfs de geloovige Israëliet hier met den Katholiek homogeen zijn.

In het Oude Testament huldigen de Mozaïsche wetten, d. i. wetten dooi een van God geïnspireerden wetgever aan do He-breërs gegeven, de doodstraf. In elk boek van den Pentateuch wordt dat repressive systeem aangetroffen, en niet minder dan vier verschillende wijzen, om schuldigen met die straf te treffen, opgegeven ; het vuur, de steeniging, de worging en de onthoofding. 2) De doodstraf wordt in talrijke gevallen uitdrukkelijk voorgeschreven.

Wij willen daarom niet beweren, dat de Joodsche strafwet, zeker volmaakt overeenkomstig het karakter en de zending der Israëlieten in Palestina, de onveranderlijke en eeuwige type van latere wetgeving behoeft te wezen; wij willen zelfs toegeven, dat dio Joodsche wetten in zooverre door de Nieuwe Wet, door de Christelijke heilsorde zijn opgeheven, als zij tot de staatsinrichting der Israëlieten behoorden, on zoogenaamde jiidicièele wetten (leges judiciales) 3) waren, maar die wetten plaatsen hel beginsel. het recht van den Slaat, dat wij verdedigen, voorop, en uit

•2) Ovor (Ue straffen vindt meu eeuo goede verhandeling door den Leiiven-scheu Hoogleeraar Tliouissen in de Revue générale, Tom l. pag. 7ti.

Do Scliriftnurplaatseii. welke men hier kan vergelijken, zijn: Gen. IX. (gt;; Exod. XIX, 13; XXI, -12—25; Lev. XX, 14: XXI, !gt;: XXIV, 14, 17; Num. XV, 35; XXXV. l(i enz; Deut. X1U, 6; XIX, 11 enz. Wij wijzen om verschillende redeiieu slechts enkele plaatsen aan.

3) Dc jndiciëele wetten regelden de betrekking der menschen onderling, gelijk de ceremonieële wetten de betrekking van den mensch tot God omschreven. Men noemt haar jndiciëele. daar de uitspraken in betrekking tot de

-ocr page 9-

— 9 —

(ie opheffing dier wetten volgt de afschaffing der doodstraf niet; want de judicieele wetten kunnen, in tegenstelling met de cero-monieële, volgens de uitdrukkelijke leer van den H. Thomas van Aquino, ook in den Christelijken Staat worden voorgeschroven en gehandhaafd, zoo zij slechts niol verplichtend verklaard wor- 4 den krachlens de oude wet 4)

Dal recht van den Staat werd het ook niet door Christus erkend? Hij antwoordde (Joës; XIX, 10, '11) op de vraag van Pilatus: weet (jij dan niet, dal ik de macht heb ü te kruisigen, en de macht heli U Ion /s? al was die landvoogd He vertegenwoordiger eener heidensche staatsmacht; gij zowll over mij geene macht hchhen, indien het IJ niet van hoven gerieven ware. Scherper nog spreekt de Apostel Paulus, als hij de vrees, die een misdadiger voor de hoogste macht, als de dienares Gods. moet koesteren, mo-tiveert door: Want niet vergeefs draagt zij het zwaard. (Hom: XI li, 4.) Wijl nu volgens Rijbelsch spraakgebruik de uitdrukking »hel zwaard dragenquot; de macht over leven en dood betee-kent, 5) zoo kan men zonder vrees voor dwaling aannemen, dat de Apostel aan de staatsmacht het recht toekent do doodstraf toe te passen.

Ja, wij vinden zelfs in de woorden te vergeefsquot; eene verplichting aangeduid, 0111 soms tot die straf te moeten overgaan. Wij weten wel, dat, toen de Apostel aan de Romeinen schreef, hol tijdvak nog verwijderd was, waarin het hoogste gezag door belijders van Christus zon uitgeoefend worden; nog eeuwen daarna zou de wereldheerschappij uitsluitend belmoren aan Heidenen; maar men zegge daarom niet; de Apostel doelt eenvoudig op de destijds bestaande staatsinstelling, gelijk in-de kwestie der slavernij, wier opheffing hij van het Christendom verwachtte; want, wie met oplettendheid den geheelen samenhang

onderlinge verhouding dor niensclien gegeven worden in luuini van den Vorst, wiens inaclit zieli uitstrekt over de twistpnnton, die in do politieke of burgerlijke maatseliappij kunnen voorkomen. Sum. S. Th. 1, i. 7. 1(H, art. I. 't) Sum. S. Th. 1.1. art. 3.

5) Zie Ailioli ad 1. c. De bewering van don Hoogleeraar Thonissen (1.1. pag. 8(i) dat er in het N. T. nergens van de doodstraf sprake is. kan dus op goede gronden betwist worden. De N. 11. C. herhaalt dezelfde bewering.

-ocr page 10-

— 10 —

der aangehaalde woorden overweegt, moet hekeimen, dat de Apostel niet aan eeue lijdelijk bestaande overheid, niet aan eene toevallige staatsinstelling dacht, rnaar aan eene overheid, gelijk zij in den zin des Christendoms zijn moest, en aan het ideaal eener staatsinstelling.

Voor ous. Katholieken, geldt verder de kerkelijke overlevering. De Kerkvaders loeren hepaald, dat noch de uitspraak, nocii de toepassing der doodstraf tegen hel vijfde der tien geboden strijdt. Wij vermelden hier alleen de woorden van een Heilige, wiens uil-spraak ook door elk gemoedelijk Protestant met ontzag zal vernomen worden, van Auguslinus. ollet goddelijk gezag zelfquot;, zegt die i.eeraar (in zijn beroemd werk: de civ. Dei, i, 21) «heeft eenige ■ui'ilzonderingen bepaald, op hel gebod van niemand te dooden... Wan daar, dat zij dal gebod niet overtreden, die in do uitoefe-«nlng van de openbare macht volgens de wetten de misdadigers met den dood slraiïen.quot;

Evenzoo erkent het kanonieke rechl de bevoegdheid der wereldlijke macht om die straf le volvoeren. De kerkelijke ge-schiedenis geeft voorbeelden genoeg aan, dat ook kerkelijke, met staatsmacht bekleede autoriteiten op sommige misdaden de doodstraf bepaalden, en onze edelmoedige Paus-Koning, Pius IX, heeft nog voor weinig lijds zijn recht van gratie ongebruikt gelalen , als het doodvonnis over twee groole misdadigers door de Romeinsche rechtbank was uitgesproken.

Er bestaal geen geval, dal de Kerk ooit een rechtvaardig geveld doodvonnis heeft afgekeurd. Ja, de Kerk verbiedt aan liare priesters (aan de clerici ia hel algemeen) middellijk ot onmiddellijk lol die straf mede le werken zonder verlof van het hoogste kerkelijk gezag, maar daarom verklaart zij zich niet legen de doodstraf; slechts maakt zij onderscheid tusschen haai' eigen-dommelijk gebied en hel gebied van den Staal. Want—de liberalen, vooral in de N. II. Counml, veinzen dit Katholiek beginsel niel te kennen, en declameren, ondanks eindelooze tegenspraak, over de overheersching, welke de Kerk over den Staat wil uitoefenen — de Kerk waant niel, dat zij de eenige macht op aarde is, maar beschouwt den Staat, hoewel uil het gezin gegroeid en historisch gevormd, èn in zijn oorsprong èn om de grondzuilen, waarop de Staal steunt, als eene goddelijke instel-

-ocr page 11-

ling, en, gelijk zij zelfstandig haar doel zoekt te bereiken, zoo liiiidert zij den Slaat niet zijn doel na te streven, maar wil, dat liij zijne plichten vervulle en zijne rechten handhave.

De uitspraak: Ecclesia non silil sanfjuineni, de Kerk dorst niet naar bloed, moet dus in dien zin worden uitgelegd, en dan vervalt ook het geroep tegen de doodvonnissen, die in vroegere tijden door geestelijke, maar met de hoogste wereldlijke macht hekleede personen, in onze dagen door een Paus-KONINO werden bekrachtigd.

Ook vinden wij in de kerkelijke geschiedenis, dat de stelling der Waldensers: alle zondigen, die een doodvomm volvoeren, door vermaarde Godgeleerden als dwaling werd veroordeeld. Zeker, die uitspraak der Godgeleerden heelt geene formeel kerkelijke sanctie, maar zij is in de Kerk nooit weersproken, en integendeel door de kerkelijke schrijvers, die over de doodstraf handelden, zoo algemeen aangenomen, dat zij niet bloot een theologisch gevoelen is, maar eene algemeen aangenomen waarheid, die, zoo de omstandigheden het eischten, zeker kerkelijke bevestiging zoude kunnen krijgen, daar zij behoort tot de Christelijke moraal.

Zelfs de beperking, welke Scotus leeraarde, door te vergeten, dat de bovengenoemde judiciëeie wetten door het Christendom waren opgeheven, n.1. dat de uitoefening der doodstraf slechts geoorloofd zijn zou in gevallen, door God in de H. Schrift of op bijzondere wijze veroorloofd, werd door de Thomistische school niet alleen maar door schier alle Godgeleerden verworpen. Naai' de leer van den II. Thomas, die zich zeer bepaald ten gunste van het besproken recht van den Staat uitlaat — wij geven straks zijne woorden — moet men ook aan de rechtmatige overheid overlaten te bepalen, op welke misdaden de doodstraf moet gesteld worden. Alleen men gaf algemeen geldende beginselen aan, die wij later bespreken, eer men tol de toepassing dier straf mocht overgaan, en altoos stelde men den rechtstitel lot de uitoefening dier straf in de positieve Openbaring van het O. en N. Testament.

-ocr page 12-

- 12 —

lil.

Niel weinig zal elk Christen in zijne overtuiging omtrent, hel, besproken staatsrecht bevestigd worden, als hij goed begrijpt, van welke beginselen zij uitgaan, die dat recht ontkennen. De afschaffing van de doodstraf is geen geïsoleerd vraagstuk maar behoort tot een valsch wijsgeerig-politiek stelsel, dat op zijne beurt slechts een konsekwentie is van het anti-christelijk ongeloof. De ongeloovlgen op godsdienstig gebied, de liberalen op staatkundig gebied, bestrijden, zoo zij gevolgelijk voortgaan, hel recht van den Staat om de doodstraf, welke zij met Beccaria in zijn stractaat over misdaden en strafTenquot; (in 170:! uitgegeven) een wellelijken moord noemen, toe te passen. Verklaren wij ons.

Het ongeloof moet zich tegen de doodstraf verzetten, onverschillig of het zich in pantheïstischen of materialistischen zin — de uitersten van de dwaling — uitspreekt. Wanneer er een God bestaat, die de Schepper en Heer is van alles wat leeft en als zoodanig in de geschiedenis Zijner schepselen optreedt, dan is Hij ook de Heer van leven en dood, en kan Hij de macht over leven en dood aan anderen mededeelen, zooals dan ook het Christelijk geloof aanneemt, dat die mededeeling aan het hoogste gezag in do sociëteit heeft plaats gehad. Maar is alles God, dan is de doodstraf onnatuuiTyke zelfvernietiging; of beslaat er alleen slof, eene stofTelijke natuur, die alles voortbrengt, onderhoudt en vernietigt, dan bezit zij alleen de macht en het recht om voort, te brengen en te dooden. Daarbij, volgens beide dwalingen bestaat er geen zonde, geen persoonlijke schuld; volgens de pantheïsten is de zonde slechts de noodzakdijhc negatie van het goed, van de deugd en bestaat er geen \rije wil; volgens de materialisten is de zonde geen kwaad maai eene naluurlijke ziekte, en ook in hun systeem kan er van geen vrijheid sprake zijn. In beide gevallen nu is straf ondenkbaar: in het eerste geval is het kwaad noodzakelijk en moet getolereerd worden;

-ocr page 13-

in he) tweede is het kwaad noodzakelijk en moet genezen worden, maar altoos sluit noodzakelijkheid schuld en dus straf' uit, vooral de doodstraf, eene totale vernietiging voor pantheïsten en materialisten, die geen leven na dit leven erkennen kunnen.

Nu make men niet de opmerking, dat alle bestrijders van ons besproken staatsrecht, geen pantheïsten of materialisten zijn. Want óf de bestrijders worden door geen beginsel geleid, maar — en ook onder de geloovigen zijn er dusdanigen — door eene ziekelijke sentimentaliteit — eene kwaal van menschen, die niet denken, maar alleen voelen — en met. hen is geene redenering mogelijk, zij blijven in onze kwestie buiten aanmerking; óf de bestrijders plaatsen zich, bewust of onbewust, op de helling van het deïsme, en al vallen zij niet, wal konsekwent gebeuren moest, in die uiterste dwalingen, welke wij noemden, dan moeten zij toch het Christelijk begrip van zoude en dus ook van straf verwerpen. Het deïsme toch verklaart, dat God ua eenmaal de wereld, den inensch geschapen te bobben, zich niet verder niet die wereld, met den mensch en hunne geschiedenis inlaat; het ontkent, hel levend voortgezet verkeer tusscheu God en diens schepsel, en loochent alle bovennatuurlijke Openbaring. Derhalve bestaat er geen positieve goddelijke wet, dus geen overtreding, geen zonde, bij gevolg geen straf, vooral geen doodstraf, do laatste ook daarom niet, gelijk wij aanstonds aanstippen, daar aan niemand het recht over loven en dood is toegekend. Straf kan, gelijk de modern-ongeloovige iV. II. CuuraiU zich uitdrukt, op zijn hoogst zijn «eene maalschappelijke vergelding van het bedreven kwaad,quot; dat geen bovennatuurlijk karakter bezit. Streng genomen, moesten die mannen des ongeioofs tegen alle straf zich verklaren; dal echter durven zij niet. (V) l.)e maatschappelijke orde, het algemeen geweten stellen eischen, die men, zonder zich bespottelijk te maken, niet ignoreren kan, maar het ongeloof vordert daarom toch het minste minimum van straf, en verwerpt boven alles de doodstraf.

Hot ongeloof is de vruchtbare oorzaak van alle afdwalingen, en

(gt;) In den regel m«'i. Enrrile de Giranlin, «Ie lioofdreilactour van La Liher/r. en anderen willen echter alle st ral Ven. ook tegen diefstal en moord bepaald, a f-schall'en.

-ocr page 14-

— 44 —

— of de liberalen van die causaliteit op hunne politieke beginselen bewust ol' onbewust zijn, doet hier niets ter zake — zeker is het, dat het deïstische ongeloof ook de deïstische of liberale politiek in het leven riep.

Welke is die politiek'?

Volgens het deïsme, dat, wij herhalen het. God buiten de wereld plaatst, van God maakt een constitutioneel koning, (jiii règne mais ne gouverne pas, bestaat er noch middellijk noch onmiddellijk een politiek gezag uit God, gelijk het Christendom leert; — er bestaat geen droit divin, geen koning bij de yrnlie dods, maar het hoogste gezag in de maatschappij ontstaat onmiddellijk door sociale overeenkomst — het beruchte [mcle social van .1. .1. Rousseau — door delegatie van de leden dier maatschappij, van de burgers. De burgers nu willen noch kunnen aan iemand het recht afstaan, om over hun leven te beschikken; zij willen niet, want dat strijdt tegen de natuur; zij kunnen niet, wijl zij zeiven over hun leven niet mogen beschikken; de overheid dus, die de doodstraf uitspreekt, gaat de grenzen barer door het volk medegedeelde macht te buiten; die straf is onrechtvaardig — een wettelijke moord.

Zeer scherp zet de N. /i. Courant dit ongeloovig politiek steLel uiteen, als zij zegt: «De moderne maatschappij (het blad generaliseert altoos — daardoor waant zij de numerieke kracht harer partij te vergrooten) «gelooft zich niet meer in het bezit eener «volmacht van hooger hand om over de menschen te heerschen. «Zij beschouwt zich niet langer als de plaatsvervangster der God-«heid, die in haren naam de door het misdrijf verbroken heersschappij harer gerechtigheid te herstellen heeft. Zoo lang de «overheid nog voor den vertegenwoordiger Gods op aarde werd «gehouden, zoo lang zij, ook en inzonderheid bij de toepassing «der strafwet, een Godsoordeel meende uit te spreken, en in den «waren of vermeenden misdadiger bovenal den waren of ver-omeenden zondaar trof, zoolang kon ook de vernietiging van hel «physiek bestaan niet geacht worden te liggen buiten den kring «van de haar, als zoodanig, toekomende bovemnenschelijke be-«voegdheid. Maar met het oude overheidsrecht is ook de grond-«slag van het oude strafrecht gevallen. (Zou: poogt men te doen vallen niet juister zijn'?) «De moderne maatschappij kent zich zelf

-ocr page 15-

)gt;geen hoogere machl toe dan die aan menschen over menschen »toekomt; zij weet, dat zij wel geen sconventioneelequot; maar toch «een zuiver menschelijke instelling is, die geen andere bevoegdsheid heeft, dan uit den aard harer roeping voortvloeit.quot; (N. R. C. van 2 Januari, j.1.)

Is het duidelijk, hoe ongeloof en liberalisme elkander de hand reiken, om het recht van den Staat in kwestie te loochenen '?

Ons doel met. zoo uitdrukkelijk de bron der dwaling betreffende de doodstraf aan te geven, is niet om de ongeloovigen te overtuigen. Wat de N. It. Courant van hare tegenstanders zegt, verklaren ook wij van haai' en hare vrienden ; »die dit. met eenige »kans O)) goeden uitslag wilde beproeven, zou eene geheele ver-»handeling moeten schrijven over het. wezen en liet doel van den «Staat. En daartoe voelen wij ons [wij voegen er bij: althans hier ter plaatse] »natuurlijk [quot;?| niet geroepen.quot; Wij wenschten de zaak van ons standpunt, te beschouwen, en hen, die gelooven en het. deïsme op godsdienstig en politiek gebied verwerpen, tot bet besluit te brengen, dat zij bij eenig nadenken zich niet legen het staatsrecht, in kwestie kunnen verklaren.

Immers, zoo de zonde bestaat, zoo de zonde is eene vrije daad van den mensch en geen noodzakelijkheid ; eeu vergrijp tegen goddelijke en menschelijke wetten en niet eene ziekte, dan moet er ook straf wezen, maar dan ook eene billijke verhouding tus-schen straf en overtreding. Dat eischt de orde der rechtvaardigheid. Ms nu de Staat, op de openbare misdaad zich wreekt, en de hoogste macht in den Staat, is daartoe het. door God vast ge-gesteld en bevoegd gezag — dan moet hij zorgen, dat die wraak in rechtvaardige verhouding slaat tot de gepleegde misdaad. Nu is het boven allen twijfel verheven, dat sommige misdaden zulk eene boosheid in zich bevatten, dat de bedrijvers door geen andere straf dan door den dood genoegzaam kunnen boeten. Of kan de moord van een of meer onschuldigen, zoo als onlangs door den gruwzamen Troppmann gepleegd werd, door iets anders dan door den dood des schuldigen gecompenseerd worden'?

In het algemeen toch moet de straf eene berooving zijn van datgene, wat de misdadiger meer bemint dan wat hij door zijne misdaad verkrijgt. Daaronder behoort pro casu het. leven, en

-ocr page 16-

— IC) —

van daar dat de H. Augustinus, na Cicero, onder de acht strat-soorten, welke het hoogste staatsgezag kan opleggen, liet eerst de doodstraf noemt. Hoe hel Handelsblad verklaren kan, dat de rechtvaardige evenredigheid tusschen straf en overtreding dooide afschaffing der doodstraf zal bevorderd worden, is ons volkomen onbegrijpelijk.

Wie doodt, zal gedood worden: daarop steunde tot lieden het strafrecht aller volken.

Ongelukkig zoo die verhouding tusschen straf en overtreding in de rechtspraak wordt vergeten. Ook daarom vreezen wij de afschaffing va» de doodstraf. Zal die afschaffing niet eene groote verwarring brengen in de geheele orde der menschelijke penaliteit'? Heft men toch de doodstraf op voor uitnemend groote misdaden, dan zal elke andere straf, toegepast op mindere overtredingen, de grenzen eener billijke verhouding te buiteu gaan en ten slotte als onrechtvaardig worden bestreden.

Zoo nu op de tweede plaats de deïstische Staat — de Staat zonder God — wordt geloochend, dan moet men aannemen, dat God, de bron van alle gezag, zeker aan den Staal heeft veroorloofd, — en het feit der delegatie bewezen wij boven — om alle middelen te gebruiken, dienstig om zijne leden te beschermen, hun goed recht te handhaven, en, waar dit geschonden is, te herstellen. Tot die middelen behoort het recht over leven en dood; een recht, dat volgens de deïstische droomerijen, het soevereine volk niet kan en wil afstaan, maar zeker door God, als de Heer van leven en dood', geschonken kon, en ordelijk gegeven moest worden. l)e doodstraf toch is voor het heil, de rust het voortbestaan der menschelijke maatschappij noodzakelijk. De ondervinding leert ontegenzeglijk, dat er menschen gevonden worden zóó boos, dat zij slechts door de vrees voor die straf worden afgehouden van de grootste misdaden, en ook menschen zóó bedorven en vermetel, dat zij door geene middelen van de grootste misdaden kunnen worden afgehouden, en slechts dooide doodstraf kunnen worden onschadelijk gemaakt. «Niemand »zal bewerenquot;, zegt het Dagblad van Z. H., [wij zouden liever schrijven: kan te recht beweren,] »dat de veiligheid der maat-»schappij de volstrekte onschadelijkmaking van zulk een mon-»ster (Troppmann en gelijken] niet noodzakelijk maken zou.quot; Ver-

-ocr page 17-

— t7 —

raadl lint ook jïPenc wankelende overtui^in}?, als Maxime du Camp, do bekende FVansche publicist , do grooto voorstander van de af-schafliri!^ d(ïr doodstraf, mot hot oog op de Imiveringwekkonde misdaad van Troppmann, verklaarde: Voila mi crime ot nn crimi-nol, qui roculent de cinquanto mus rabolition de la peine de mort. Waarom niet langer'? Do handhaving van do doodstraf rust toch niet, gelijk een voornaam rechtsgeleerde (Weekblad van het Hecht .luni 1lt;S(17^ beweert, «op een onjuist beginselquot; maar op do oouwigo beginselen van waarheid en recht. 6)

Wij verliezen hier nie! uit het oog, dat do straf niet alloou oen i'in/limlicf, coercilief en preservaliej' karakter hoeft, maar ook van nature correctief moot wezen: d.i. — wij verklaren die ter-mon — dat do Staat door do toepassing der straffen niot alleon zich wreken, van de misdaad afschrikken, de misdaad voorkomen, maar ook den schuldige moet verbeteren. Gevoelden wij ons niet in staat, om te betoogen, dat do doodstraf in hoogen zin correctief kan wezen, dat m elk geval de strenge strall'en. die do doodstraf vervangen inooton, gewoonlijk niet correctief zijn voor den schuldige — beide punten toonon wij hier onder aan — al moesten wij dus hot correctieve van do doodstraf opgeven, dan zouden wij ons op den regel beroepen, dat het algemeen iioil boven bot bijzonder moet gesteld worden. Van toepassing is dan do verklaring van den TI. Thomas: »als de afzetting van oen Dziok dool noodzakelijk is voor hot heil van hot gohoolo lichaam, «dan aarzelt do geneesheer niet tot die kunstbewerking over to «gaan; zoo is hot, eon loflelyke en heilzame maatregel de monschon »to doodeu, die in do maatschappij doelen zijn van oen geheel, «leden van één lichaam, zoo zij voor do maatschappij gevaarlijk «worden. Zoo hoschermo men hot algemeen wolzijn; want de

(gt;) Dezelfde jurist, ofschoon vooi hot behoml «lor dooilstraf. zogt; »1)0 Stnnt is 00110 iustoHiiifr orn hot iinli\ilt;lu to beschorinon, niot om hot individu to vorniotigon. Wij laton dut ])op:rip van don Staat liggon. maar vragon alloon: zoo nu do vorniotiging (do dood) van oon schnldijx individu «Iringond goöisoht wordt of tot hosoheriniiig van oon onschnldig individu, of tot bost'liorniing dor iviaatscliappij. wat dan ?

Do Ministor v:ni .lustitio schijnt li(»t individu gohool tlt;' voigoion. in £ 7 dor Momorio wordt do «loodstiaf alleon vordorligbaa» goacht t«»t liandhaving dor openbare rust on voilighoid.

2

-ocr page 18-

— 18 —

»Apostel zegt: een weinig deesem verzuurt geheel het deeg.quot; (1 Cor; V. 6). 7)

Het is hier de plaats onze lezers, die met ons dezelfde beginselen huldigen, te waarschuwen, dat zij, waar het licht des gelool's en der gezonde rede straalt, in hunne overtuiging niet mogen wankelen door de tegenspraak van een overgevoelig gemoed en dooi- den afschuw, dien het woord; wraak, pleegt te wekken.

Het is eene ziekelijke en dus valsche philantropie de blikken te richten alleen op den schuldige, die den dood verdient, en niet op de beleedigde maatschappij, op al de leden dier maatschappij, die door den schuldige getroffen werden of nog kunnen worden. Men eische niet het leven te sparen van groote misdadigers met het gevaar dat van anderen te wagen. ))QUe messieurs les assassins commencentquot; roepen wij met Alphonse Karr uit. 8) Kn de wraak. . . Zij kan geoorloofd, zij kan plicht wezen, zij kan een product der liefde zijn — dat alles hangt af van de meening, van den wil des wiekers. Als het bevoegd openbaar gezag zich wreekt uit haat, alleen om de straf, die de schuldige lijden zal; als het gezag zich wreekt met lichtzinnigheid, met nuttelooze wreedheid, zeker dan is de wraak ongeoorloofd; maar 't strijdt niet tegen de wet der Christelijke liefde als het wrekend gezag zich ten doel stelt de onderdrukking der misdadigers, de rust der goeden, de handhaving der rechtvaardigheid, de glorie Gods, in één woord, het goed, dat uit de straf ontspringen kan. In dien zin noemt zelfs de H. Thomas van Aquino de wraak eene deugd. 9)

7) Summa 2. 2. q, 04 art. 2. Men vergelijke hiereen werk, dat wij bijzonder aanbevelen: Petite somma tliéologique de St. Thomas d'Aquin a 1'usage des ecclésiastiques et des geus du monde par l'Abbé F. Lebrethon. 4 tom. in 8quot; Paris. C. Dillet. De meening van den H. Thomas wordt tom. ü. pag. 27:! kort en zakelijk, gelijk overal, aangegeven.

8) Het Dagblad van Z. II., geeft in zijn nummer van 22 .Ian. j. 1. een woord van Auguste Comte «onder wiens vlag zich de soi-disant liberalen «zoo gaarne scharenquot;; hij noemt »het beginsel van de afschaffing der dood-»straf eene buitensporige overdrijving (extravagance), ontstaan uit de ge-«vaarlijke sophismen onzer hedendaagsche philantropen,die, door eene verkeerde ometaphysica geleid, de onwaardigste schurken eenvoudig met kranken ge-«lijk stellen.quot; Cours de phil. pos. IV, pag 95, 2 éd.

9) Summa 2. 2. q. 108 of de aangehaalde Petite Somme Tom. 3, pag. 435.

-ocr page 19-

Zeker God heelt verklaard: Mij is de wraak; 10) maar als de Staat zich wreekt op de misdadigers, ook door toepassing-der doodstraf, dan overschrijdt hij de grenzen niet zijner macht, usurpeert niet, wat God toekomt, maar gebruikt de macht, die God hem schonk; dan is hij «dienaar van God, wreker «tot gramschap, hem, die hel kwaad doet.quot; 11Wij verwachten van hel ILmdeUhlad de verdediging zijner verklaring: ^dat wraakneming voor den aai dschen rechter niet in aanmerking «mag komen.quot;

IV.

De waarheid, welke wij op Christelijk standpunt verdedigen, wordt bevestigd door twee feiten, die, naar onze meening, ook voor de mannen des ongeloofs overtuigende kracht hebben.

Het eerste feit is: de alijemeenf huldiging van het besproken staatsrecht.

Dat gansch de menschheid gedurende alle eeuwen en wel omtrent eene zeer konkrete stelling in dwaling zou verkeeren, is zelfs voor den rationalist onaannemelijk. Met zulk eene dwaasheid aan te nemen, zou hij, die anders bet vermogen dei- menschelijke rede overdrijft, de vernietiging dier rede uitspreken. Waarheid is, wat altoos en overal en door allen als waarheid is erkend. Welnu, dil geldt voor het recht van den Staal in kwestie, zoodat men, zonder vrees van te worden tegengesproken, stellen kan: geheel het menschelijk geslacht heeft tol heden aangenomen, dat de doodstraf op sommige schuldigen met volle rechtvaardigheid kan worden toegepast. Alle volken, tenzij lijdelijk zoo diep gezonken, dat zij voor geene geregelde staats-organisatie vatbaar waren, hebben dat recht erkend, en immer heeft de publieke opinie de doodstraf noodzakelijk verklaard. Hel was voor de Fransche philosophisterij der vorige eeuw bewaard die eeuwenoude waarheid te loochenen. Spoedig echter werd de hoogmoed dier

10) Deut. XXXti, 35. Horn XII. 19. It) Rom. XUI, 4.

•2*

-ocr page 20-

— 20 —

valsche wetenschap vernederd, als de Fransche Revolutie, welke aan die abstracte theorieën vleesch en gebeente saf, do deïstische leer beleefde, toch, in spijt dier le»!r, binnen weinig tijds meer bloed vergooi door de meest onrechtvaardige en gruwzame doodvonnissen dan ooit door wettelijke doodstraf werd vergoten. Proeven om de doodstraf af te schaffen, genomen door de ,lose-phistische wetgeving in Oostenrijk, door Leopold in Toskane, die, als opvolger van Josef II, de doodstraf in Oostenrijk weder invoerde, door de Nationale Vergadering van Frank for!, later door enkele kleine staten van Amerika en Knropa, welke de genoemde Memorie van Toelicbling van onzen Minister van Justitie, met ontzaglijke emphase »niet. minder dan veertienquot; optelt, 1:2) hebben de algemeene opinie niet aan het wankelen gebracht. Onlangs nog gat voor de Parijsche balie hel publiek zijne verontwaardiging te kennen, toen de advocaat Lachand een Troppmann aan den dood poogde te ontrukken; de majestoil der gerechtszaal was niet in staal, de stem der heleedigde natuur en den eisch der rechtvaardigheid tot zwijgen Ie brengen.

Behalve enkele kleine landjes, die wellicht de hehoefte gevoelden eenige, anders onmogelijke, vertooning te maken, hebben alle Staten, welken regeringsvorm zij ook hadden, in tegenspraak dikwerf met de deïstische of liheraie staalkundige beginselen, die zij volgden, de doodstraf in hnn strafrecht Ixdiouden, en schier overal, waar die slraf in het burgerlijk strafrecht werd afgeschaft, werd zij óf weèr ingevoerd, óf werd do gelukkige inkonsekvventie bedreven, haar in het krijgs-en zeerecht te handhaven. Ook dil laatste wil, in enkele gevallen, onder den titel van noodrechl —hier een term om eene inkonsekvventie te verbergen — onze Minister van Jus-li tie. Die inkonsekweutie heeft dit voordeel, dat daardoor twee belangrijke waarheden worden erkend: èn het. recht om do doodstraf uit te spreken, èn de noodzakelijkheid, om in sonnuige gevallim de doodstraf toe Ie passen. Evenwel het geldt hier een beginsel, en het is zeker dat de Minister op het hellend vlak der heginse-

I-) NIj. iu Amerika: A\ isconsii!, tthniii'-lshnni, Midiignti. \'lt;11Hv/iH'i.'i. N. Grenada; iu Knropa: de vroegere lierto^donimen Olcleiihurg, Aidiall. Nassau; Breinen; de Zwitsersche cantons Neucliatel, Zniich, Freibnrg: dn Do-nauvorstendominen : Toskanen ; San Marino.

-ocr page 21-

loosheid niet zal kunnen staande blijven. Nu reeds vraagt de A'. ft. Courant, zonder liet noodrecht te ontkennen, ol' dal noodrecht wel bewezen is, eii voegt er bij: »als maar eerst hel groole beginsel sder alschalliiig heeft gezegepraald, zal men vroeger olquot; later wel »tot de overtuiging komen, dat men hel veilig zonder uil:.onderin(i »kan loepassen.quot; 13) Men moge alzoo toezien : wordt heden de afschalling der doodstral voor hurgelijke misdaden geëischt, binnen korten tijd wordt ook de verdi ijving dier straf uit het krijgs-en zeerechl gevorderd.

Geheel anders heelt men dan ook in de groote Slaten gehandeld. De Engelsche slaalskommissie, welke door haar uitnemend praktiesch gonverneinent was aangesteld, om in geheel de wereld een onderzoek over misdaden en slrallen in Ie stellen, schreef nog in 1866 een uitgebreid rapport, waarin de na zulk een onderzoek beteekenisvolle verklaring voorkoml: dat afschalling der dooilstral' eene dwaasheid zijn zon; en het zal zeker een vrucht van dil rapport wezen, dat het Britsche Hoogerhuis onlangs een voorstel tot de afschaffing dier straf niet groote meerderheid heefl verworpen. Ook werd die straf in het laatste ontwerp van een strafwetboek voor Oostenrijk (1867) en in dat voor den Noordduilschen Bond (L869) — met heenwijzing op de volksovertuiging — behouden, terwijl zelfs in Italië onlangs de kommissie, door hel Piëmonteescli gouvernement belasl, om te onderzoeken welke veranderingen in het strafwetboek be-hooren gebracht Ie worden, zich verklaarde voor het behoud der doodslraf, zoo de uitspraak der jury unaniem is!

Wij vragen dan ook of het niet on vera111 woordelij k zijn zou, zoo men in ons land mei die algemeene traditie ging breken? Wat beteekenl tegen over hel algemeen door ons opgezet feilde afschalling in de veertien slaatjes? Weegt daartegen op hel beweerde, maar door den Minister niet bewezen «rechtsbewustzijn )gt;van de meest verlichten |?| en beschaafden |?|' ? Neen, wij hopen niel met den Minister, dal Nederland het. voorbeeld van die wei-

li!) Voor lie oor ilos Ministers hooon wij, iliil do iV. R. C. dwaalt als zij /.egt: »1)0 Kogoorinj; hooft to rooi t hogropon hoi groote hoginsol, waarvoor »7.ij ijvert, niet in do woogschaal lo moolon stollon, door in de schatting van «velen te ver te gaan.quot; Zon dus hot noodrecht slechts de valsclie vlag wezen, om de wet te dekken ? Is dat oprecht, liberaal!

-ocr page 22-

— -22 —

nijgen zal volgen; wij hopen, dat ons Parlement op don eisch van enkele ongeloovige of sentimenteele mannen, geen afstand doen zal voor den Staat van een recht, dat hij eiken dag noodig hebben kan tot zelfbehoud en tot bescherming zijner leden. Het zou al te spoedig, vooral in onzen revolutionnairen tijd, kunnen blijken, dat de moderne wijsheid ook in betrekking tot deze kwestie volslagen waanzinnigheid is. Of is het omaogelijk, dat in ons Vaderland plaats grijpe, wat elders gebeurt ? En onze Minister van Justitie geeft toe in de Memorie van Toelichting op het bekend wetsontwerp, «dat er streken kunnen zijn, waar zulke misdaden worden gepleegd, «waar de maatschappij in eigen boezem nog voortdurend moet «strijden tegen vijanden, die met opgeheven zwaard tegenover haar «staan, dat de doodstraf als middel van verdediging is te recht-■»vaardigen.quot; Het is waar. Zijne Excellentie voegt er bij, dat de Nederlandsche maatschappij aan dat middel van verdedigen geene behoefte heeft. God zij geloofd, dat wij eene dergelijke verklaring van zulk een man verkrijgen, maar hij zou ons dan eerst gerust stellen, als hij bewijzen kon, dat ons vaderland daaraan geen behoefte krijgen kan en zal. Zoo lang de bewijzen ontbreken, blijft het besluit valsch: »de doodstraf moet dus uit het sgemeene Nederlandsche strafrecht verdwijnenquot;.

De N. It. (j. schijnt het gewicht van ons boven ontwikkeld argument, dat zij ))de laatste toevluchtquot; voor hen, die de afschaf-ting der doodstraf bestrijden, gelieft te noemen, gevoeld te hebben. Zij noemt die algemeene volksovertuiging een volksvooroordeel; zij, die zoo juist wist te konstateren, dat voor het bovengenoemde noodrecbt eene volksovertuiging bestaat, verklaart het onbewezen, dat de afschaffing der doodstraf voor burgerlijke misdaden met die overtuiging in strijd zijn zou; zij beweert, dat, werd al de doodstraf door de volksstem geëischt, men eenvoudig aan de onbezonnen uiting van een waan van den dag zou te denken heb-bijn. De N. It. C. houde ons ten goede als wij gelooven, dat de vermelding van zulk eene bewijsvoering elke tegenspraak on-noodig maakt. Alleen willen wij haar opmerken, dat haar medestander in deze kwestie, hel Handelsblad, juist zegt, dat »de «voorbijgaande verschijnselen in de wetgevingen, die de doodstraf ygt;oi)hieven, niet het gevolg waren van eene volksovertuiging, maar »de toepassing van het denkbeeld van Regeeringen, die een phi-

-ocr page 23-

«losophisch en [welk een philosophietje!] karakter hadden en «instellingen opdrongen (opdrongen,] waarvoor hun tijd niet «rijp wasquot;, en dat de Times (no. van 22 Jan. j.1.) de verzekering geelt, dat er noch in Engeland noch in Frankrijk een algemeen verlangen naar de afschaffing bestaat.

Het tweede feit, hetwelk indirect voor het besproken staatsrecht getuigt en waarop wij aller aandacht willen vestigen, is, dal overal waar de doodstraf werd afgeschaft, de maatschappij uit al hare aderen het bloed verloor, met andere woorden; de Staat lol den rand des ondergangs gevoerd werd. Vermelden we enkele feiten. Reeds wezen wij op de gruwelen der eerste Fransche Revolutie, die volgden op de zoogenaamde abolition de la peine de mort. In Saxen werd de afschafling der doodstraf gevolgd door den grooten en woedenden slag van Mei, welke den Staat op twee vingers breedte tot een afgrond bracht, waaraan hij slechts door vreemde interventie ontkwam. Alleen het proklameeren van het beginsel te Frankfort bracht den toestand van Duitschland in erger verwarring dan op eenig tijdstip zijner bewegelijke geschiedenis. De afschaffing der doodstraf door het voorloopig bestuur der jongste Fransche Republiek werd gevolgd door de ontzettende Juni-dagen, welke met al hunne verschrikkingen eenwig in de gedachtenis der menschen zullen leven, en slechts geëindigd werden door een heilig maar bloedig ofler — den marteldood van den heldhaftigen Bisschop, Monsgr. d' AflVe — dat zich plaatsen kwam tusschen de gramschap Gods en de misslagen van een schuldig gouvernement en van eene schuldige stad.

Zoo nu de ophefïing van de doodstraf voor politieke misdaden — want daarvan was in bovengenoemde omstandigheden spraak — zulke gevolgen had, wat, zoo vragen wij met den beroemden Donoso Cortes 14) zal er dan te vreezen zijn, zoo men die opheffing uitstrekt tot gewone groole misdaden? De Memorie van Toelichting geeft een antwoord, dat tot nadenken dwingt: )hia »1848 is in sommige Duitsche Staten, waar de doodstraf werd

14) Essai sur le catholicisrne, le libéralisme et le socialisme, pag. 219.

-ocr page 24-

«afgeschaft, liet aantal zware misdaden zóó toegenomen, dat )gt;nieii liet pas omvergeworpen schavot weder moest oprichten.quot;

Zulke feiten leveren wij ter waardeering aan iedereen, die gewoon is in de beschouwing der geschiedenis groote verschijnselen aan krachtig werkende oorzaken toe te schrijven. En inochl men het bekende: /w.s/ hoc, non cryo jiropler hoe, daarna, niet daarom ons tegenwerpen, dan meenen we loch te mogen antwoorden, dat onze redeneering, steunende op die feilen, even bondig is, uls die van onzen Minister, als hij in de dooi' de N. It. (J. boog geroemde ^ 10 der Memorie van Toelichting aangeef!, dat de partiëele afschafling der doodstraf, in 1854, in ons land de toeneming der misdaden, waartegen deze straf vroeger bedreigd was, niel ten gevolge heeft gehad.

Wij meenen hiermede genoeg gezegd te hebben, om ieder te overtuigen, dat, op Christelijk standpunt, totale afschafling der doodstral verwerpelijk is. De Staat zou zijn oorsprong en zijne roeping verloochenen, zoo hij van zijn recht om de doodstraf toe te passen absoluut afstand doen zou; van den Staat eischen, dal hij volstrekt van z'yn recht abdiqueren zal, is een ongeoorloofde, anti-christelijke eisch stellen.

liet is schier onnoodig i.u nog te verklaren, dat wij gevolge-lijk uit al onze macht protesteeren tegen een onordelijk, ondoordacht gebruik van liet recht van gratie, dat wij overigens als koninklijk prerogatief boog waardeeren en eerbiedigen. Maar ook dat recht heelt zijne perken. Als men dat recht zóó gebruikt, dat de doodstraf feitelijk is afgeschaft, dan vinden wij met den heer Godefroi, Nederlands uitstekenden rechtsgeleerde, de wettelijke opheffing der doodstraf veel wenschelijkei. Een gebruik van het recht van gratie, zoo als in de laatste tijden in ons land opvolgende Ministers van Justitie hebben wenschelijk geacht, hee-ten wij eene bespotting van het strafrecht, en de heenwijzing naar dat misbruik door den heer van Liiaar in ziju Memorie heeft geen schijn van bewijs voor het wetsontwerp, dat hij moest toelichten en verdedigen. Üat misbruik dagteekent in ons land reeds sedert 1830. Tusschen 18131 en 1808 zijn van de 335 doodvonnissen slechts 35 voltrokken, terwijl na 1800 aan alle ter dood

-ocr page 25-

veroordeelden, ten getale van lt;i7, genade verleend werd, welke eigenniachüge kwijtscheiding — waarvoor de Ministers van .lus-titie verantwoordelijk zijn — door hel HandehhUid te recht genoemd wordt «een vergrijp aan de wet, wier eerbiediging In »de eerste plaats voor de uitvoerende niagt een plicht is.quot;

liet ging elders, vooral in Frankrijk, niet veel heter.

In 18(57 werden er in dat land 417 moorden en Uil aanslagen op het leven gepleegd. Van die 578 misdadigers werden er slechts 25 tol den dood veroordeeld, en nog 8 hunner ontvingen gratie. Wie kan dat goedkeurenquot;? Is het niet de eerste plicht van het staatsgezag zich te verdedigen en zijne energie om de misdaad te heteugelen in verhouding te hrengen met de hruta-liteil van den aanval'.' Wij weten die toegevendheid voorde misdaad alleen te verklaren door het gebrek aan zedelijken zin, en door de verzwakking der karakters. 578 gruweldaden, 417 olVers en slechts 17 met den dood gestraft: d. i. één misdadig hoofd gevallen op 25 onschuldig vermoorden! Zij. die zooveel homaliën houden, als een schuldige sterft op het schavot, mochten wel eens denken, dat het hoofd van dien schuldige 25 vermoorde leden van het maatschappelijk lichaam vertegenwoordigen kan, en hunne sympathie zou wel wal verminderen, zegt Lc. Monde, »pour cede intéressante catégorie des individus, connus «sous le nom d' assassins, qui en moyenne, chaque année, J'rap-opont quatre a ciucj cent victimes.quot; Men passe die woorden relative op elk land toe.

Toch moeten wij zeggen, dat elders, schier overal, de beginselen — het recht van den Staal en de noodzakelijkheid om de doodstral loe te passen — èn theoretisch èn praktisch — al gebeurt hel laatste te weinig — worden gehandhaald, terwijl in ons landje, tegen de algemeene opinie in, die beginselen feitelijk worden illusoir gemaakt en misschien weldra ook theoretisch 0(1 strafrechterlijk gebied zullen worden geloochend.

Men wane na deze verdediging niet, dat wij wenschen, dat lot het uitspieken en toepassen der doodstraf lichtvaardig zal worden overgegaan. Ook wij onderschrijven de stelling: het is qronter lurand, dat een unsehuldige. omkomt, dan da! ecu schuldige ongestraft hHjft. Wij bestrijden ook slechts de totair opheffing der doodstraf en veroordeelen niet, dat men het getal der misdaden.

-ocr page 26-

waarop men de doodstraf slelt, vermindere, gelijk in vele strafwetboeken in de laatste jaren heeft plaats gehad, o. a. in Pruis-sen (1854), in Oostenrijk (1852), in Beieren (I8H1), in Piëmont (1859), in New-York (1860), enz.

Overigens moeten zeker de volgende voorwaarden vervuld worden, eer men tot de doodstraf moge overgaan.

1. De schuldige moet een zeer zware misdaad gepleegd hebben, waarbij geen verzachtende omstandigheden kunnen in aanmerking komen. Wij begrijpen niet, waarom verzachtende omstandigheden , ook als de doodstraf bedreigd wordt, niet in een strafwetboek zouden kunnen gelden. Van daar, dal de doodstraf inzonderheid moet worden toegepast op hen, die met moreele zekerheid als onverbeterlijk kunnen verklaard worden. Welke misdaden deze straf verdienen, bepaalt de strafwet, die steunen moet op de wet der natuur, de positieve wetten, op bet algemeen rechtsbewustzijn en het algemeen belang der maatschappij.

'i. Van de schuld des misdadigers moet moreele zekerheid beslaan. Daarom moeten de uitspraken der gerechtshoven alle waarborgen bezitten om mogelijke dwalingen te voorkomen. Geeft het bestaande wetboek van strafrecht die waarborgen niet, dan behoort de herziening daarvan tot de eerste plichten van een gouvernement. Daarbij de rechter mag zijn vonnis niet baseeren op eigene, private overtuiging, maar op de objectief bestaande bewijzen en tegenbewijzen.

3. Moeten aan den schuldige de volle vrijheid, de noodige tijd en gemakkelijk aan te wenden middelen gegeven worden, om alle redelijke middelen tot verdediging te gebruiken.

4. Moet vóór het voltrekken van het vonnis den misdadiger de gelegenheid worden gegeven, om zich tot den grooten overgang naar de eeuwigheid voor te bereiden, terwijl het vonnis zelf zonder nuttelooze wreedheid moet worden ten uitvoer gelegd.

V.

Niet allen evenwel bestrijden direct hel besproken recht van den Staal maar opperen bezwaren legen de doodstraf, waarom

-ocr page 27-

— lt;21 —

zij het wenschelijk achten, dat de Staat van zijn recht zal afstand doen.

Wij laten de vraag daar; of de Staat, van zijn recht absoluut ab-diqueren mag; of hij de delegatie, eenmaal van de goddelijke Voorzienigheid ontvangen, teruggeven kan. Wogen wij de bezwaren; zij zijn voor een belangrijk gedeelte niet nieuw.

Vóór iemand in ernst de doodstraf bestreed, had reeds de heilige leeraar der Kerk, Thomas van Aquino, in zijne onvergelijkelijke grootheid de hoogste verpersoonlijking van een tijd, die door blind vooroordeel of verregaande onkunde nog altoos de duistere middeneeuwen genoemd wordt, maar waarin elke waarheid zoo veel mogelijk beredeneerd werd, zich eenige bedenkingen gesteld legen de waarheid, welke hij verdedigde.

Wij deelen kort èn de bedenkingen èn de oplossing daarvan mede, omdat, hoe eenvoudig beide schijnen mogen, zij toch alles bevatten, waarop van de eene zijde de bestrijding en van den anderen kant de verdediging der doodstraf steunt.

üe H. Thomas schijnt zich de vraag gesteld te hebben, welke objectiën uit de boeken der Openbaring en welke door de rede tegen het staatsrecht konden worden geopperd. Hij wijst 15) eerstens op het verbod des Zaligmakers voorkomende in de bekende parabel van het. onkruid, dat niet mocht worden uitgeroeid (Matth. \lll); tweedens op de uitspraak des Heeren: ik wil den dood des zondaars niet, maar dat hij zich bekeere en leve (Ezech. KVIIl, KXXIin; en ten derde op de bewering: dat het in zich schuldig is, een mensch te dooden, en dat die daad door geen goed doel kan worden gewettigd.

Wij resumeren zijn antwoord.

De Zaligmaker verbiedt, het is waar, het onkruid uit te roeien; maar niet welk doelquot;? Om de tarwe te sparen. Wij vooronderstellen echter, dat de dood der schuldigen wordt voltrokken, gelijk dat geschieden kan en moet, niet alleen zonder gevaar maar zelfs tot bescherming, tot verdediging, tot heil der goeden.

15) Suiaina quot;2. '2. q. 04, art. '2; of het door ons aanbevolen werk; l'etite Somme tlicologiquo onz. Tom 111. pag. 273.

Ui) 0|i dit antwoord vestigt' de N. R. C., die tot ons genoegen eenige waarde aan de uitspraak der 11. Schrift, inzonderheid aan dezen tekst hechtte, hare aandacht.

-ocr page 28-

— 28 —

De uitspraak van den profeet is klaar, maar zij sluit niet uit, dal God toch soms onmiddi'llijk de schuldi^eii mei den dood slralt om de braven te redden; terwijl Hij aan anderen tijd lol boel-vaardigheid blijt't schenken. 1(3) De inenschelijke gerechligheid volgt die goddelijke wijsheid na, uls zij sonunige misdadigers, die in hooge mate noodlottig en gevaarlijk zijn voor de maatscliap|gt;ij, lol den dood vei'oordeell en anderen spaarl.

Wij geven loe, dat hel schuldig is een inensch le dooden, die zijne waardigheid van inensch bewaaii; maai' iemand dooden, die door zijne gruwelen zich gelijkvormig maakt aan hel redeloos dier, die meer le vreezen is dan hel wilde beest, dal is goed; men moet beschikken over hem len mille der anderen.

Mei die weinige woorden, zeiden wij, gal' de II. Thomas de kern eener mogelijke bestrijding en Iegelijk der verdediging van de doodstraf aan. Onze lezers zullen terstond opmerken, dal helderde door den H. Thomas geopperde en door hem wederlcgde bezwaar samenhangt mei de loochening van hel besproken slaalsrechl door de deïslische politici, waarover wij reeds spralien; toch willen wij nog even op de kwestie terngkomen.

Gelijk wij boven opmerkten, ging de aanval legen de doodsl.ruI' uil. van hel Fransche philosophisme der vorige eenwen werd door den genoemden Beccaria in zijn werk dei ddilli ei de lie /n lie, dat van den geest der Encyclopedisten geheel doortrokken is, sysle-malisch georganiseerd. Volgens hem ontstond de Slaat, slechts door verdrag, en het hoogste gezag in den Staal slechts door delegatie der burgers. Geen burger wil of kan aan iemand hel recht afslaan over zijn leven te beschikken; bij gevolg is er geen recht.der doodstraf bestaanbaar. Beccaria was alleen inkonsekwenl, in zoover hij die straf huldigde in geval van oproei', en zoo de doodstraf hel eenige middel was om anderen van de misdaad af te houden, een in-konsekwentie, welke reeds door Bosselli scherp geluchligd werd; eene tuchtiging, welke aan onzen Minister van .luslilie schijnt ontgaan te zijn, daar hij immers de doodstraf in hel krijgs-en zeerecht, voor sommige gevallen wenscht le behouden. De grond evenwel, waarop dat staatsidee steunt, is valsch. Geen Staat, is door een [tacle social ontstaan. In het algemeen veronderstelt reeds de mogelijkheid om zulk een verdrag te sluiten de aanwezigheid eener staatsorganisatie, en al mocht hel gebeuren, dat dergelijk

-ocr page 29-

29

verdrap; sommige relatiën in don Staal, b.v. do verhoudinj; van do gezagdragers tot de onderdanen enz. nader omschreel'. dan wordt locli het. Iieslaan dier hotrekkingen voorondersteld; die relation worden door dat, verdrag niet geschapen maar geordend. Is het beginsel, waarvan Beccaria uitgaat, vnlsch, ook de daaruit ontspringonde gevolgtrekking zal eene dwaasheid zijn.

Als men hier tm hodenkt dat de genoomdo theorie over den Staat niets anders is dan een gevolg van do dcïsliseho dwaling, dat de mensch ahsoliinl vrij is, en een tilixahiiil rochl heeft om lo bestaan, dan zal men licht hegrijpen, dal het antwoord, dal de 11. Thomas op do derde door hem gosleldo mooiolijkhoid geeft, ook do loer van Boccaria in hot hart treft.

Nu wij eenmaal over Boccaria spreken, willen wo nog oen ander bewijs, dat hij en velen na hem tegen de doodstraf mot succes moenen te kunnen aanvooron. vermelden.

Dat bewijs draagt den wijdschon naam van psychologisch argument.; de doodstraf n.1. zou geen doel treffen; die straf schrikt niet. van do misdaad af. Veel beter is, zegt Beccaria, «de levenslange berooving dor vrijheid van don mensch, die dan langzaam in een lastdier verandert, en door afmattenden arbeid do door hem heleedigde maatschappij scimdeloos steil en oen droevig voorhoold aan zijuo inedeburgers geeft.quot;

Waarlijk in zulk een humanisme ligt. eene schrikkelijke onmen-scholijkhoid ! !)at gevoelt ieder mensch, en hot is uiot noodig. gelijk \Ionzel in zijn (jcscliirhlc ilrr Teiilscheii doel. te wijzen op de ver-sclirikkingou der .losophistische stratinrichtingou, welke op dergo-lijko stollingen gebaseerd waren. Hoe hoog staat do II. Thomas hoven dat kind van de eeuw der verlichting! Hij wil slechts, dat. do mensch door zijne misdaden zijn recht op de naluurhjke vrijheid en bestaan kan verliezen, maar niet, dat hij als voelend wezen bot. voorwerp van levenslange marteling zal worden.

Daarbij die opvatting strijdt legen hot. gezond verstand. Bij alle vol kou is do doods tra f als do zwaarste straf en als coërcitief en preservatief geacht. Wat. is natuurlijkerquot;? Do zucht tot het loven is de slorksfo aller hartslochton , on niets wordt gevreesd golijk do dood. Is er op dien rogol door geheel bijzondoro omstandighodon eone zeldzame uitzondering, dan is hot rationalistisch wellicht maar niet verstandig den regel to loochenen.

lil ni

i - i

:i li il 5 ill'

1 ! :■

r

i

-ocr page 30-

Tot staving der valsche bewering wijst men soms op het feit, dat de doodstraf als een schouwspel wordt bijgewoond. Behalve dat men de beteekenis van dat feit overdrijft, verplaatst men de kwestie. Het is de vraag niet, als men onderzoekt in hoever de doodstraf van de misdaad afschrikt, weikeu indruk de toepassing dier straf op anderen maakt, maar in hoeverre de gedachte en de zekerheid, dal hij in geval van ontdekking zijne euveldaad mei den dood zal moeten boeten, een misdadiger bedwingen. Wie zal dal berekenen'? De daden des geestes en des gemoeds vallen niet onder het bereik van de cijfers der statistiek, en niemand kan zeggen, hoe velen of hoe weinigen dooi' de vrees voor de doodstraf van de misdaad zijn teruggehouden. Maar toch ligt in de algemeene volksmeening eene belijdenis, welke men niet mag voorbijzien. Wat iemand in stille eenzaamheid heeft gedacht, wat hij niet als de taal zijner eigene ziel durft openbaren, dat spreekt hij onbevreesd uil in den vorm eener algemeene waarheid, welke iedereen aanneemt, wijl hij dezelfde ervaring o;)deed. Zoo ontstaat eene algemeene opinie, welke, zoo zij op zedelijk gebied zich uitspreekt, slechts door kamer-geleerden kan geïgnoreerd worden. Ontwijfelbaar nu verklaart het volk algemeen, dat er geen krachtiger middel bestaal om van de misdaad af te schrikken, dan juist de doodstraf.

Vergeten wij hier echter ook niet, dat het eenige doel van de doodstraf niet is van de misdaad af te schrikken; die straf is niet alleen coërcitief en preservatief, maar ook vindicatief en correctief. In elk geval zou dus bovenstaande bewering alle kracht van bewijs missen.

Wij leverden hier dus wel degelijk het bewijs, hetwelk, volgens het Handelsblad niet geleverd kan worden, dat geen andere straf zulk een afschrikkend vermogen heeft; dat volgt uit de natuur der doodstraf zelve; zoo begrijpt haar het volk.

Maar wij hebben in elk geval de doodstraf niet meer noodig; zoo verklaren genoemd dagblad en ook de A. H. C.

»In vele landen van Europa is de doodstraf thans tot een gering aantal misdrijven beperktquot;; ook in ons vaderland heeft in 4854- de partiëele afschaffing en sinds jaren de geheele afschaffing der doodstraf feitelijk, door toepassing van het recht van gratie, plaats gehad, en toch heeft men nergens de nadeelige

-ocr page 31-

gevolgen der afschaffing ondervonden, en hel getal der misdaden, waartegen deze straf vroeger bedreigd was, is niet toege-nomen.

Het getal der misdaden is niet toegenomen. . .. dus schrikt de doodstraf niet van de misdaad af, en is zij onnoodig. ... volgt dat?

Kan vooral het. Handelsblad dat besluit, maken ? liet zegt in één adem en met nadruk: «nergens lioefl men de nadeelige «gevolgen der afschaffing ondervonden. De uovjiak daarvan ligt «in den vooruitgang der beschaving, de opening van meer bron-»nen van bestaan, die van misdrijf afhouden, maar vooral in een «beter toezigt van staatswege.quot;

l)us niet, althans niet alleen, aan de weinig afschrikwekkende werking der doodstraf is de vermindering de)' misdaden toe te schrijven'? Hoe zou dit ook mogelijk zijn? Wat niet beslaat — in casu de afgeschafte doodstraf—werkt niet! Wie vooral zal durven beweren, dat die vermindering niet belangrijker zoude geweest zijn, zoo naast andere oorzaken, de schrik voor de doodstraf haren invloed werkelijk had kunnen uitoefenen?

En nu lette men op, dat in elk geval de opgezette redenering over de vermindering der misdaden eiken grond mist, waar hel de misdaden geldt, waarop de doodstraf tot heden nog bepaald is, welke straf ook na 1854 niet geheel uit ons strafwetboek is verdwenen, terwijl toch geen misdadiger mei zekerheid kon staat maken op het vigerend misbruik van het recht van gratie, waaraan elke Minister van Justitie een einde maken kon, en, naar wij grond hebben te gelooven, de heer Borrel een einde zoude gemaakt hebben.

Ook schijnt de bewering betrelfende de vermindering der misdaden om ons, gelijk de A. K. C. deed, bij ons vaderland te bepalen, voor tegenspraak vatbaar. De heer Cost Jordens beweerde nog in de Zitting der Eerste Kamer van 12 Januari j. 1., met hel oog op de statistiek der gevangenissen, dal de misdaden van moord en kindermoord in de laatste jaren zijn vermeerderd. 17)

Hoe weinig afdoende was het antwoord van onzen Minister van Justitie, wal den moord betreft! welk eene opmerkelijke instemming van denzelfden Minister, waar hel den kindermoord aangaat!

17) In 1863—107, i» 1807—133.

-ocr page 32-

Hij betwijfelt de juistheid der a.mgejïeven cijfers helreflende den moord! Moest een afschaffer der doodstraf flaaromlrenl nop in twijfel verkeeren kunnen? Wie wantrouwt niet de ove-risie verklaringen van hem, die omtrent feiten der laatste jaren in opvallende onwetenheid verkeert'?

Wat den kindermoord betreft, de Minister erkent 18) «dal het «een opmkrkf.u.ik [ja, wel opmerkelijk] verschijnsel is, dat se-»dert. de wot van 1854 (waarbij de toepassing dor doodstraf is »beperkt) het aantal der kindermoorden is toegenomen.quot; De Minister verklaart die toeneming, maar welk eene verklaring! »Vóór 1854 werden de kindermoorden veelal verzwegen om svele ongelukkige schepsels niet in het ongeluk te stortenquot;!! Eilieve, door welke kunst, door welke clairvoyance is de Minister tot die wetenschap gekomenV?

Maar al ware ook de vermindering der misdaden, ondanks de partiëele afschaffing der doodstraf, eene ontwijfelbare waarheid, wie kan dan nog daaruit tot de afschaffing der doodstraf besluiten ? Laat ilc doodstraf in ons strafwetboek bestaan, als de misdaden, waartegen zij bedreigd wordt, niet bedreven worden, behoeft zij en zal zij eenvoudig niet worden toegepast. De bestrijders dier straf zullen toch niet durven beweren, dat de misdaden vermeerderen zullen, omdat die straf in ons wetboek eene plaats heeft'? Want wie, al ware bet bewezen, dat do doodstraf thans onuoo-dig was, omdat sommige misdaden niet of zeldzaam worden bedreven, kan borg staan voor de toekomst'? Waarom zal men de maatschappij, den Staat zoo belangrijk ontwapenen tegen misdadigers die komen kunnen'? Waarom hem machteloos gemaakt voor omstandigheden, die in onzen tijd in de verte dreigen, en eensklaps kunnen verrijzen, welke zoo bedenkelijk voor «de rust en orde «in den Staatquot; kunnen zijn, dat zelfs volgens de bekentenis van

IS) He! Dac/hlml ran Z. }[. uoernt in zijn Kamei'Ovemclit Ministers cr-konning oone «onUamUgheiil, waarover zijn achter hem frezeten collcra van 'iHosse zoozeer schrikte,dat itiens attijil bewegelijk been vrij onzacht in nan raking quot;kwam met eon iter onparleniLMitairo ligchaamsileolen van liou heet Atlnis-»ter van .lnstitie.quot;

Volgens het verslag der N. Jt. C. zon de minister terstond gezegd hebben: zoogenaamd toegenomen.

-ocr page 33-

hel Handehblad «de Staat ^ierefrti^d en verpli^t zoude zijn de «doodstraf te handhavenquot;.

Neen, het is preen «argument tegen de nnodzalcelijkheid en de «afschrikkende kracht der doodstraf, gelijk hel Handelsblad he-«weert, dat men haar voor een groot aantal van misdrijven heeft «kunnen afschaften,quot; zoo men niet te gelijk borg staan kati voor de toekomst; zoolang de woorden van den Minister van Justitie in zijne Memorie van Toelichting waarheid bevatten, dat er «misdaden zijn zoo afschuwelijk en voor de algemeene rust en vei-«ligheid zoo gevaarlijk, de da) openbare orde vordert hen, die «zich daaraan schuldig maken, voortdurend uit de burgerlijke «samenleving te verwijderen dooi- levenslange tuchthuisstraf — «poena morti proxima.quot;

Maar waarom dan de afschaffing geëischt'? Waarlijk, men geeft grond lot de veronderstelling, dat men door andere motieven dan die men vooropzet, geleid wordt. Wij bevelen hier ter overweging aan de woorden van Mr. G. van Oosterwijk (in het Weekblad van Burg. adm. quot;20 Jan. j.1.): «als men sommige «voorstanders der afschaffing hoort, dan schijnt het inderdaad quot;eeno quaestie van zijn of niet te zijn te gelden, terwijl men «bij die zucht tot afschaffing juist in omgekeerde rede handelt «van hetgeen men anders over het algemeen gewoon is ten op-«zigte van eene strafwet te doen.

«Eene strafwet vind haren hoofdgrond van bestaan in het al-«gemeen belang der maatschappij.... het regt van den Staat, «zooals dat tegenwoordig wordt opgevat, om straffen uit te schiij-»ven, berust in hoofdzaak daarop of het heeft geen geldigen «grond hoegenaamd. Wil men dus de strafwet wijzigen, dan »zal die wijziging door het algemeen belang dienen gevorderd te «worden. Dit is echter bij de tegenwoordige zucht naai' afschaf-«fing van de doodstraf, hef punt van uitgang niet. Men wordt «bij die afschaffing geleid niet zoozeer door het algemeen belang «der maatschappij als wel door het belang der boosdoeners zel-«ven.... sympathie voor de groote boosdoeners is de causa smovens.quot;

Wat misplaatste, onordelijke sympathie! Wat schuldige sentimentaliteit!

Voegen wij hier ten slotte bij, dat geheel de door ons bestre-

3

-ocr page 34-

— 34 —

den redenering van de veronderstelling uitgaat, dat de verdedigers der doodstraf haar alleen verlangen om haar coërcitief karakter. «Het iiooi'Dniotief voor liet behoud van de doodstraf — zoo scheppen hel Handelsblad en de A'. /f. bewijzen tegen hunne bestrijders — ligt in de ineening, dat hare afschrikkende kracht »noodzakelijk is voor don staal;quot; «de afschrikking is het uitsluitend, alles beheerschend doel der straf.quot; Zeker, wij gelooven aan die kracht, aan die afschrikking, maar niet daarom alleen wenschen wij de handhaving der doodstraf. Voor ons is die straf vindicatief en moet zij in rechtvaardige verhouding met de gepleegde misdaad staan, en daartoe, gelijk wij boven aantoonden, wordt soms de doodstraf geëischt; voor ons is de stral ook correctief en voor sommige misdadigers is alleen de doodstraf hel middel van waarachtige correctie.

.luist, zoo liooren wij de verdedigers der afschaffing reeds verklaren bij het lezen van liet woord correctie, op dit terrein wachten wij u; gij verlangt en wij met u, dat de straf correctief moet zijn; daarmee is het pleit voor de afschaffing beslist; correctiel kan de doodstraf nimmer wezen!

Wij geven toe, dat als een van de gewichtigste argumenten, welke men tegen de doodstraf aanvoert en ook in onze dagen, alsof het pas was uitgevonden, vooropzet, ongetwijfeld gelden kan het zoogenaamd moreele bewijs, dat Fichte in zijn «System der Sittenlehrequot; uitvoerig heeft omschreven en reeds door den H. Thomas van Aquino was genoemd en wederlegd. Dat bewijs heeft, behalve eenigeu schijn van waarheid, vooral dit voordeel , dat het zeer sterk spreekt tot het gevoel, zelfs speculeert op het godsdienstig gevoel en niet zelden met zooveel gemoedelijkheid en eerbiedwaardige overtuiging wordt aangevoerd, dal men op zijn hoede zijn moet, of het hart zal de zuivere werking des verstands belemmeren. Ontdaan van de duitsch wijsgeerige «omwolkingquot; en van elke valsche sentimentaliteit luidt het; men mag aan niemand do gelegenheid ontnomen zich te verbeteren; dat doet de doodstraf, dus is zij verwerpelijk; of nog korter: de doodstraf is niet correctief en daarom te veroordeelen. Wij antwoorden:

-ocr page 35-

— 35 —

1. Men stelt in deze redenering een algemeenen regel, welke geene uitzondering toelaat. Dit is dikwerf maar zeer zeker in dit geval valsch. Wij willen volgaarne erkennen, dat de straf ook correctief zijn moet, tot verbetering des misdadigers moet strekken; maar ook de straf moet eene wreking, eene be-teugeling, een afschrik wezen en in billijke verhouding staan tot de gepleegde euveldaad. Zou liet nu geen dwaasheid zijn om alle eischen der gerechtigheid op zijde te zetten, elk ander karakter der straf prijs te geven, om alleen liet correctieve karakter der straf te doen gelden'!

Welnu, wij bewezen reeds, dat alleen de doodstraf in vele gevallen vindicatief, satisfa,Gtorisch, coërcitief en preservatief zijn kan; moesten we dus al toestemmen, dat de doodstraf nimmer en in geen opzicht correctief was, men zou daarom tot de ophefling dei- doodstraf niet wettig besluiten kunnen.

De tegenspraak, waartoe zij komen, die, gelijk hel liandelshlad en de N. It. (j., met onzen Minister de doodstraf als noodrecht aannemen en toch het correctief karakter der straf absoluut eischen, valt genoegzaam in het oog; het is voldoende haar aan Ie wijzen.

In alle kracht echter willen wij hier plaatsen de waarheid, dat de menschelijke gerechtigheid tol bron en lot model de goddelijke rechtvaardigheid heeft. Eu hoe nu handelt God'.' Hij straft somtijds, en Hij alleen weel hoe dikwerf, ontegenzeglijk zonder den schuldige tijd lol verbetering te schenken, hij straft op hel moment, dat de misdaad bedreven wordt. En de eeuwige straf, die het geloof leert., dat door eeu rechtvaardig Rechter eenmaal zal worden uitgesproken, mist zij niet eiken correctieven karaktertrek'? Maar

'i. Is de bewering, dat de doodstraf niet. correctief is, de gelegenheid lot verbetering aan den schuldige ontneemt, wel juist .' Wat is correctie in C.hlistelijken zin'? Welke verbetering moet men vragen van den misdadiger'? Niets meer en niets minder dan waarachtige boetvaardigheid. Deze nu bestaat in de smart der ziel over de zonde, wijl God daardoor beleedigd, de ziel zelve geschaad, de maatschappelijke orde verstoord, de naaste benadeeld werd; zij bestaat in het edelmoedig voornemen niet meer te hervallen; in werken van boete ook, die als het lichaam

3'

-ocr page 36-

zijn der inwendige zielsaandoeninlt;;. Kan de ter dood veroordeelde dit alles niet doen? Kan hij niet in dien verheven zin zich beteren'? Is de dood, waarvan hij eene offerdaad van herstel kan maken, geen uitnemende akte van boetequot;' Moet men dus verklaren, dat de doodstraf niet correctief is, wijl men daardoor aan den schuldige de gelegenheid ontneemt misschien meerdere daden van correctie te plegen, of, gelijk hel Handekhlnd zich uitdrukt, wijl men hem belet «als een nuttig burger in de maat-»schap pij terug te treden als zijn straf is ondergaanquot;?

.(a , voor den ongeloovige kan de doodstraf niet correctief wezen. Als men, gelijk Fichte, het. bovennatuurlijk karakter der zonde loochent en ook geen bovennatuurlijke correctie kent; als schuld slechts iets eindigs is, gelijk de rationalistische opvatting wil, welke alleen dooi' iets eindigs d. i. door een zeker getal van daden, die in rechte tegenstelling staan met de gepleegde misdaden, kan worden uitgewischt, dan zeker zal door de doodstraf de weg ter verbetering den schuldige worden afgesloten. Maar zoo stelt men de zonde, die vrije, zedelijk schuldige daad des menschen, gelijk met de onvrije, niet schuldige afwijkingen van het dier; eene gelijkstelling, welke alleen voldoende is, om de valschheid dier rationalistische leer in het licht te stellen; zoo loochent men de Christelijke correctie, een der levensuitingen der subjectieve Christelijke heilsorde.

Toch bestaat zij, die correctie en bij uitnemendheid voor de ter dood veroordeelden. Zij corrigeren zich — in den regel altoos, als de katholieke Kerk in het bange uur voor hare gevallen kinderen haar moederhart opent — zij corrigeren zich, de schuldigen, met het schavot in het gezicht, terwijl zij anders wellicht zouden voortleven in de misdaad en verrast worden in de misdaad door den dood, die niemand ontkomen kan. üe zeldzame schuldige, die ook dan zich niet corrigeert, als hij met zekerheid weet, dat hij binnen weinige oogenblikken voor God moet verschijnen om rekenschap zijner misdaden te geven, is een rampzalige, wiens verhardheid, ook al bleef hij in het leven, aan verbetering doet wanhopen, en de dood moge voor hem geen correctie, maar zal voor gansch de maatschappij eene redding zijn. En als men met den edelmoedigen Ed. Ducpétiaux uitroept; »un mois, un jour, une heure de plus peut-ètre aurait

-ocr page 37-

fleflectue le retour du criminel a de meilleurs seiitimentsquot;; 19) of met ln'l Handelsblad verklaart, dat niemarifl »vaii den snood-«sten misdadiger kan zeggen, dat «hij niet voor berouw vatbaar »isquot;, dan vergeet men, dat de rnensehelijke gerechtigheid in hare rechtspraak niet meer dan rnensehelijke, moreele zekerheid volgen kan en volgen moet.

3. Nog ééne bemerking. Het komt ons voor, dat zij, die liet correctieve karakter der straf te absoluut eischen en daarom — volgens ons gevoelen toch onrechtmatig — de doodstraf bestrijden, in zonderlinge illnsien verkeeren. Er moet gestraft, mei strenge rechtvaardigheid gestraft worden: dat geven zij toe, maar wat stellen zij voor de doodstraf in de plaats'.' Twee straffen. waarvan de eene de doodstraf niet onvermijdelijk maakt, de andere, helaas! maar al te zelden, en in de ware beteekenis soms veel minder correctief dan de veroordeelde doodstraf is; deportatie of gevangenisstraf.

Men wil deportatie. Maar wie ziet niet in, dat men ten minste in een strafkolonie — in loco deportationis — bet systeem van afschaffing der doodstraf moet laten varen'? Is er tucht, is er orde, is er leven denkbaar, zonder dat men daar, in die samenleving van uitnemende misdadigers, van tijd tot tijd de doodstraf op on verbeterlijken toepast? Alle ondervinding we-derspreekt die dwaasheid. Maar de noodzakelijkheid alleen maakt eene straf niet correctief, en met de doodstraf daar te huldigen, stelt men zelfs de gewraakte uitzondering op den regel.

Merken we evenwel op, dat de Minister van Justitie de deportatie ter vervanging der doodstraf niet heeft, opgenomen in zijn wetsontwerp: hij wil geen «transatlantische tuchthuisstraf'; terwijl de N. 11. (L zooveel spoed heeft met de afschaffing, dat die volgens haar niet wachten kan, totdat bij de geheele herziening van het strafwetboek de kwestie der deportatie ernstig zal zal overwogen worden, wat zij overigens noodzakelijk achl. Welk eene onverklaarbare haast!

Men wil gevangenisstraf, en onze minister dreigt tegen de .'i7 misdaden, waarop volgens onze strafwet de doodstraf nog gesteld is, naar gelang van den aard en de zwaarte met eene levenslange

Ifl) I.a question de !;i |ieiiip ile mort. . . pjig. 20.

-ocr page 38-

tuchthuisstraf, tuchthuisstraf van 5—'25 en van 5 tol'20 jaren. De levenslange tuchthuisstraf stelt hij echter alleen op de misdaden der artikelen 8li en 87 van den Code Pénal (aanslagen of samenspanningen tegen den koning of de leden van zijn geslacht en dergelijke) en op de zwaarste misdaden tegen het leven, terwijl de rechter verzachtende omstandigheden bij zijne uitspraak kan in aanmerking nemen en de levenslange tuchthuisstraf in eene tuchthuisstraf van minstens vijf jaren en de andere tuchthuisstraf door correctioneele gevangenisstraf van minstens drie jaren kan veranderen.

En nu volgt het treurigste resultaat onzer studie; wij moeten aantoonen, helaas! dat, zoo men het correctieve karakter der straf te veel urgeert, men het einde eischt der menschelijke pé-naliteit. Wij geven zeker niet toe. dat de gevangenisstraf uit haren aard altoos genoegzaam eene wreking, voldoening, beteugeling en afschrik is en dus aan de algemeene eischen eener straf beantwoordt, maar wij vragen hier alleen of die straf het groote middel tot verbetering, bij uitstek correctief is'.'

Noemen wij eerst de cellulaire gevangenis. Men zal wel toegeven, dat voor de categorie van misdadigers, welke wij supponeren, eene langdurige eenzame opsluiting geëischt wordt. Welnu de Brit-sche Minister van Binnenlandsche zaken, Bruce, verklaarde onlangs, toen hij in in het parlement de afschaffing der doodstraf bestreed, op een rapport van deskundigen, dat een dusdanige opsluiting van TWEE jaren voor de verstandelijke vermogens van den veroordeelde hoogst gevaarlijk is. Is die straf dan correctief'? L)e staat van waanzinnigheid belet elke correctie, en wat dan zoo die gruwzame toestand den schuldige nog overvalt in zijne onboetvaardigheid'? Daarbij, nog nooit hebben wij met gerust geweten tusschen de cellulaire en gemeenschappelijke opsluiting partij durven kiezen. Wie zal het openbaren tot welke schrikkelijke, onnatuurlijke zedeloosheid de cel aanleiding geeft'? En na die vraag, herhalen wij, wie durft het, correctieve dier gevangenisstraf onvoorwaardelijk verdedigen, vooral als zij, gelijk in onze vooronderstelling, noodzakelijk langdurig zijn moet'?

Het is evenwel met de gemeenschappelijke opsluiting niet beter gesteld.

Wij zwijgen er van. hoe eene onnadenkende philantropie de

-ocr page 39-

hedendaagsche gevangenissen te dragelijk maakt en de meermalen opgenoemde vereischten, vooral het vindicatief en satisfactorisch karakter der straf uit het oog verliest. Het is in ons Vaderland althans een noodlottig verschijnsel, dat men niet zelden misdaden bedrijft, om de kolonie van weldadigheid te ruilen voor de krimi-nele gevangenis.

Wij laten daar, hoe de hoop op ontvluchting, het vertrouwen op gratie, de zekerheid, voor zoover mogelijk, van het einde dier straf, juist de groote misdadigers minder coërceert en preserveert tegen de misdaad.

Wij hebben ook hier alleen met het correctieve der straf te doen en herhalen de vraag: is dan die gevangenisstraf het groote middel tot verbetering? Men moet wel zeer treurige begrippen van correctie bezitten of zeer jeugdig van ondervinding zijn, om een bevestigend antwoord te geven. Wij voor ons, zonder aarzelen antwoorden wij: NEEN! Er wordt in die gemeenschappelijke gevangenis zooveel gezondigd legen alle goddelijke en mensche-lijke wetten! Jüe misdadigers van allerlei soort, allerlei stand, allerlei leeftijd, die daar pèle-mêle leven, mogen onmiddelijk de maatschappij niet schaden, maar vele zielen en lichamen worden daar geruïneerd. De geschiedenis van het gevangeniswezen is zulk eene verschrikkelijke geschiedenis. Wie haar kent, weet dat nergens meer dan daar de misdaad verhaald, toegejuicht, geleerd, volvoerd wordt. De verleiding is er zoo sterk, zoo brutaal, dat de meesten bezwijken, vooral als hunne straf langdurig zijn moet, en velen meer bedorven en meer gevaarlijk voor de maatschappij die plaats van stoffelijken en zedelijken ondergang verlaten, dan zij er binnentraden, gelijk door de statistiek der recidivi gedeeltelijk wordt aangewezen. Nog onlangs vroes de verdediger van een schuldige, wien de voorzitter van het provinciaal gerechtshof van Zuid-Holland (zitting van 27 Jan. j.1.), op minder waardigen toon, een «deugniet in folioquot; genoemd had, voor dien ongelukkige als eene gunst de eenzame opsluiting, OPDAT de deugniet in folio niet als «MISDADIGER IN FOLIOquot; het tuchthuis mocht verlaten.

En rest hun niet de hoop op redding, al zou zij ook laat, zeer

laat komen, dan..... zegt Ducpétiaux : «Lorsqu'ils se représen-

»tent la prison perpétuelle avec ses privations, sa monotone nni-

-ocr page 40-

— 40 —

»formité et ses souffrances, ils se lamentent et se désespèrent: splusieurs mème déclareiit sans hésiter qu'il ent mieux valu en slinir tout d'un coup et qu'on leur eüt rendu service en les livrant au )gt;l)oiirreau. Les suicides assez fréquents dans les prisons temoi-»grient de ce désespoir.. . .quot; quot;20)

Welk eene correctie!!

Wij weten wel, dat de gevangenis een noodzakelijk kwaad is; wij ontkennen niet, dat er voor de zedelijke verbetering der gevangenen veèl gedaan wordt; maai- de bloot natuurlijke, men-schelijke zedekunde, die daar veelal gepredikt wordt, treft zeker geen doel, en hei goede zaad der ware Christelijke moraal brengt in de bedorvene aarde eener gevangenis zelden vruchten voort.

Niets rest er dan van de opgevijzelde correctieve kracht dei-straffen. -waardoor men de doodstraf vervangen wil, en wie nog gelooft aan God, aan zonde, aan vergelding na dit leven, zal moeten toegeven, dat de dood dikwerf beter is dan een lang leven in de gevangenis en bij eenig nadenken niet weerspreken, dat de doodstraf voor verstokte booswichten juist de eenige weg is tot waarachtige beterschap, tot waarachtige correctie.

De praktisch belangrijkste bedenking tegen de doodstraf is ontwijfelbaar, dat zij, bij mogelijke dwaling, onherstelbaar is. Wij moeten toegeven, dat de dood van een onschuldige eene verschrikkelijke zaak is en, afgezien van het hooger loon, dat zulk een onschuldige in de eeuwigheid wacht, geene herstelling kan ontvangen. Maar, volgt hieruit nu, dat de doodstraf absoluut te ver-oordeelen is en moet worden afgeschaft'? Neen. Daaruit volgt slechts, dat wetgevers en rechters eene huiveringwekkende verantwoordelijkheid dragen en men slechts tot het uitspreken en toepassen dier straf mag overgaan, wanneer al de voorwaarden vervuld zijn, die wij vroeger hebben opgegeven. Of zou het in dit bijzonder geval geoorloofd zijn het bonum privatum te stellen boven het bonum commune? Mag men aan den Staat een recht

20) 1.1. pag i. Ducpétiaux, do duclitige vooi stauder iter afschaffing,voogt or bij: »et ne prouvont que trop que !a crainte de la mort est impuissante ponr pre-venir certains forfaitsquot;.... Ja, als men dooi' de correctieve kracht der tucht-huisstraf de misdadigers tot WANHOOP gevoerd heeft!

-ocr page 41-

ontnemen, dat hij behoeft tot verdediging, lot heil van al zijn leden, omdat soms — en men overdrijft zeer zeker de mogelijkheid en het getal der gevallen, dat een onschuldige gevonnisd werd — een onschuldige het offer worden kan van de uitoefening van dat recht?

En ook hier streeft, men zich zeiven voorbij met te veel te bewijzen. Men zie wel toe, hoe bedenkelijk hel is, de feilbaarheid der rechtsmacht te veel te proclameren; het is te vreezen, dat men ten slotte om die feilbaarheid aan de gestelde machten alle competentie in betrekking tot penaliteit zal weigeren.

Men zie wel toe, of men met de afschatlïng der doodstraf geen bres slaat in de rechtszekerheid, die waarlijk ten opzichte van groote misdadigers, als de rechters geen doodvonnis behoeven uit te spreken, niet grooter worden zal. Wij zien niet in, dat na de afschaffing dier straf het. getal van onschuldig veroordeelden tot verschrikkelijke stratl'en, zij het dan ook niet. tot de doodstraf, niet merkelijk zou kunnen toenemen.

Wij eindigen hier onze studie. Wij hebben onze beginselen verdedigd. Wij deden het met de innigste overtuiging; wij deden het uit plichtbesef. De handhaving der ware beginselen is op elk gebied noodzakelijk in een tijd, waarin door beginselloosheid van velen de triumf dei' valscbe beginselen wordt vergemakkelijkt. Zeker onze arbeid was ouder menig opzicht niet aangenaam, maar ook voor ons gold liet woord van den onsterfelij-ken Pius IX, voor weinige uren gesproken; «men moet nimmer vreezen de waarheid te verkondigen en de dwaling te veroordee-len.quot; Nog altoos hopen wij, dat het geloof aan God en onsterfelijkheid, aan schuld en vergelding, in Chi istelijken zin. nog levend genoeg zullen zijn in ons bemind Vaderland, om te beletten, dat de toeleg zou kunnen slagen, om de hoogste Staatsmacht te berooven van een recht, zoo noodiir tot wreking der misdaad, tot beteugeling der misdadigers, tot rust der goeden, lot heil der maatschappij.

V IDEA NT CONSULES.

-ocr page 42-

WETSONTWERP TOT AFSCHAFFING DER nOODSTRAF.

Artikki 1. He (loodslraf wordt afgesi'haft in de gevallen, waarin zij door de burgerlijke strafwet wordt bedreigd.

Akt. L2. De doodstraf wordt mede afgeschaft in de gevallen, waarin zij door de militaire strafwetten wordt bedroigd, doch alleen ten aanzien van misdrijven in tijd van vrede en niet voor den vijand gepleegd.

Niettemin blijft de doodstraf gehandhaafd in alle gevallen van oproer, opstand, samenzweering, samenrotting of muiterij, voorzien bij de Artt. 85 tot it'i van hot Kriniineel Wetboek voor het krijgsvolk te water, voor zooverre deze misdrijven aan boord worden gepleegd in volle zee of in den vreemde ook in lijd van vrede.

Art. 3. De doodstraf, door de burgerlijke strafwet, bedreigd, wordt vervangen: door levenslange tucblbuisstraf voor de misdaden, voorzien bij de Artt. 86, 87, 206, 299, .quot;501 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, benevens voor kindermoord, anders dan in hot geval, omschreven bij Art. 13 der wet van 29 .hmi 1854 (Staatsblad Nquot;. 102); door tuchthuisstraf van vijf lol vijf-eu-twintig jaren voor de misdaden, voorzien hij de Artt. 76, 77, 79, 80, 81, 82, 83, 91, 94, 95, 96, 97, 125, 316. 344, 365 en 38! van hel Wetboek van Strafrecht, benevens voor manslag, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van een andere misdaad of een wanbedrijf, en voor brandstichting anders dan in de gevallen, omschreven bij Art. 13 der wet van 29 Juni 1854 (Staatsblad Nquot;. 102); door tuchthuisstraf van vijf tot twintig jaren voor de misdaden, voorzien bij de Artt. 75, 92, 93, 231, 233 en 437 van het Wetboek van Strafrecht en bij de publikatie van het Staatsbewind der Rataafsche Republiek van 10 Januari 1805.

-ocr page 43-

Ariï. 4. Wanneer de beschuldigde, hetzij uit hoofde zijner jonge jaren, hetzij wegens dwang, bevel, billijke vrees, verleiding, bekrompenheid van verstand, de geringheid of het vrijwillig herstel des nadeels door de misdaad toegebracht of andere verzachtende omstandigheden, eene aanmerkelijke vermindering van stral moehl verdienen, kan de levenslange tuchthuisstraf vervangen worden door tuchthuisstraf van minstens vijf jaren, en de tuchthuisstraf van vijf lot vijf-en-tvvinlig jaren door correctioneele gevangenisstraf van drie jaren minstens.

Art. 5. liet laatste lid van Art. 13 der wet van 29 Juni 1854 (Staatsblad Nquot; 102) wordt ingetrokken.

Art. G. De doodstraf, door de militaire strafwetten bedreigd, wordt in de gevallen, voorzien bij het eerste lid van Art 2, vervangen :

die met den strop door tuchthuisstraf van vijf tot vijfentwintig jaren.

die met den kogel door militaire gevangenisstraf van vijf tot vijftien jaren.

Art. 7 De poging tot de misdaden, waartegen levenslange tuchthuisstraf of tuchthuisstraf van vijf tot vijf-en-twintig jaren is bedreigd, wordt gestraft met tuchthuisstraf van vijf tol twintig jaren.

Art. 8. Deze wet is ook toepasselijk op misdrijven, vóór haar in werking treden gepleegd.

-ocr page 44-