-ocr page 1-

KATHOLIEK-NEDERLANDSCHE

BEOCHÜREN-VEREENIGING.

ui.

Het mandement van het Nedeiiandsch Episcopaat

en

de zoogenaamd liberale partij.

Aauteekeniugen op feue vedevoeriii}?, door den heer Haffmaus deu 15 December 18e9 in de Tweede Kamer uitgesproken.

door

EEN LIMBURGER.

DERDE JAARGANG.

k. B.

te HAARLEM bij VAN DEN HEUVEL 1870.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

Hooggeachte heer Nuyens!

Lief ware het mij, indien bijgaand opstel een plaatsje kon vinden in Uwe Brochuren-Vereeniging. 't Is geen kunstgewrocht, ik erken het gaarne; maar dat wordt, meen ik, niet verlangd. Het. is niets dan een vlugschriftje, in der ijl op het papier geworpen ten gevolge eener invallende gedachte. Ik geef het on-geschaafd en ongepolijst, gelijk het uit de pen is gevloeid. Van één ding ben ik echter zeker. Wat u ook daarin mishagen moge, de behandelde stofte zal stellig uwe goedkeuring wegdragen. 1) Ik heb nog niet vergeten, hoe gij steeds in dienzelfden geest zijt werkzaam geweest.

De titel mijner Brochure, vrees ik, zal al dadelijk aanstoot geven. Ik hoor u al zeggen: »Door een Limburger /quot; Wat moet dat beteekenen'? Zijn wij niet, allen Nederlanders? Staan wij niet allen voor dezelfde zaak'? Zijn er in den strijd tegen de schoolwet Noord-Brabanders, Hollanders of Limburgers te onderscheiden?quot;

Zeer zeker niet, waarde heer. Maar ik zal u zeggen, waarom ik aan dit mijn vlugschriftje een certilicaat van oorsprong wensch te geven.

•1) In de hoofdzaken ben ik liet geheel en al met mijn geachteu Limburgschen vriend eens. Evenwel verschillen wij in sommige waardeeringen van personen: iemand die, gelijk ik, sinds 1848, soms mede strijd, altijd aandachtig toeschouwer van den politieke» strijd geweest ben, zal moeijelijk vele sympathien voor Thorbecke ter zijde stellen, al keurt hij niet alle zijne polietieke daden goed. Ook kan ik niet geheel en al toestemmen dat de katholieken dóór der liberalen hulp geëmancipeerd zijn. Do liberale nart ij is door hen geholpen en zij door de liberalen: een bondgenootschap, door den loop der omstandigheden geboren; door de houding der liberale partij verbroken. Overigens ben ik het met den geachteu schrijver geheel en al eens. \v. .1. F. N,

4*

-ocr page 4-

_ 4 —

Voorperst. omdat wij Limburtters veel fjoerl te maken hebben, daar wij v^cl bedorven hebben. De provincie Limburg op zich zelve heeft slechts vier afgevaardigden, en alle vier versterken de rangen der partij, die de handhaving der schoolwet in haar vaandel voert. Hoe deze heeren, onder die vlag gekozen en varende. de schoolwet, bestrijden kunnen, is en blijft, mij een raadsel. Men wordt, dan ook weinig van hunne pogingen gewaar. Zoudt gij ook niet denken, dat de onderwijsquaestie een langen en diepen slaap zon slapen, indien de liberaal-katholieken haar wakker moesten honden1?

Ziedaar de eerste reden.

Maar ik heb nog een tweede. Wij Limburgers zijn beter dan anderen geplaatst, om het. hatelijke onzer schoolwetgeving in al zijn omvang te gevoelen. Onze provincie is als eone wig gedreven tiisschen twee landen, waar het. onderwijs milder geregeld is dan bij ons. In welk land is hel dat niet'? Baden zou alleen met Nederland in gestrengheid kunnen wedijveren. Wij hebben dus het schouwspel van het. «anders-zijnquot; en van het. sbeter-zijnquot; dagelijks onder onze oogen. Wat wonder, dat. wij met minder geduld het juk dragen, dat onzen naburen niet opgelegd is?

Inderdaad, alles wel bedacht, aan Limburg mag men met allo recht den eisch stellen, dal het de moedigste strijders voor de goede zaak oplevere. Wij toch hebben nooit den druk gekend, die elders eeuwen lang op de gemoederen der katholieken gelegen hooft. Wij zijn niet gehouden, met neergeslagen oogen te staan en bescheiden te spreken. Onze geschiedenis dringt ons dat niet. op. Wij zijn niet geëmancipeerd, wij zijn vrij geboren. Wij kennen niets dan onze rechten, die nimmer gekrenkt werden en die wij vrijmoedig handhaven, overal en tegen elk. Het, verpletterend gevoel der minderheid, der verdrukte minderheid vooral, is en was ons steeds ten eenenmale vreemd.

En toch heeft Limburg nog zoo weinig voor de katholieke zaak in Nederland gedaan!

'I Is daarom vooral, dat ik deze mijne zwakke poging op het crédit mijner provincie wenschte gebracht te zien. Vergeef mij, ter wille der bedoeling, dit kinderlijk provincialisme.

Aanvaard, enz.

...., Maart 1870

-ocr page 5-

;l;|| ±■1'

Mul

Het mandement van het Nederlandsrli Episcopaat

C)-' 1 ' Hl t:

:|fil

de zoogenaamd liberale partij.

Hoe menig dreigement en vloek heb ik gehoord 1 Wat heeft men gift en gal gebraakt, «mi brand en moord Getierd, en 't gansche jaar gescholden en gekreten,

Niet anders, of ze Ü met tandon wilden eten.

OusiiHEriiT van Amstet..

»■ I:

Wil

'i

ê li i;

\mw

WIE HEEFT HET MANDEMENT IN DE KAMER (jEBKACIIT :

De verdedigers der schoolwet, de liberalen. Zij deden dit reeds voor-verleden jaar in December, bij de behandeling der begrooting voor 18(')!). Hunne woordvoerders waren dc heeren .lonckbloel en Gratama. De schamperheid waarmeè deze redenaars tegen het mandement uitvielen, getuigde hoe diep zij getrolïen waren. Men signaleerde dit «stout bestaanquot;, dezen «greeji in onze zaken van staatquot;, dit «attentaat op onze roemrijke geschiedenisquot; aan de aandacht der Kamer en van het Nederlandsche volk. Het was een requisitoir in optima forma.

Wij treden in geen bijzonderheden. Wij volgen het voetspoor van den Heer HalVmans, die verklaarde dat hij die redevoeringen liefst met den mantel der liefde wilde bedekken. Inderdaad, onze zaak is Ie goed, te edel, om aan bitterheid plaats te geven.

ï-l

-ocr page 6-

EN WAT DEUEN DAAROP DE KATHOLIEKEN?

Zij zochten te sussen, tot bedaren te brengen. En hierin slaagden zij volkomen. Nadat vooral de heeren van Nispen van Sevenaer, van der Does de Willehois en Heijdenrijck het woord hadden gevoerd, viel het geheele gebouw der beschuldiging op jammerlijke wijze in duigen. De heer .Tonckbloet, verklaarde, dat hij uit eigen hooide, en niet in naam der partij gesproken had, en beleed daarmee zelf — hetgeen toch voor elk een openbaar was — dat hij tiasco maakte.

Hierbij bleef de zaak ^en moest zij voorloopig blijven. De hartstochten der verdedigers der schoolwet waren te zeer opgewekt, dan dat zij vooralsnog naar rede konden luisteren.

Maar niet voor altijd moest het daarbij blijven. Hel was niet genoeg den onredelijken aanval afgeslagen te hebben; de zaak moest bovendien in het ware licht, op haar juist standpunt geplaatst worden.

Het mandement diende gewroken. Zoo althans begreep het de heer Haflmans en wij zijn het volkomen met hem eens.

Alvorens wij echter verder gaan, willen wij eerst die redevoering onder de oogen onzer lezers brengen. Onze beschouwingen volgen dan als van zelf. Dit alleen zij opgemerkt, dat die redevoering van liberale zijde, in- en buiten de Kamer onbeantwoord is gebleven. Blijkbaar viel er niets tegen te zeggen. Wel heeft de Nieuwe Rotterdammer Courant geruimen tijd daarna in alge-meene termen een critiek daarvan geleverd, maar zonder het door den spreker ingenomen standpunt, in het licht te stellen en zonder zijne argumenten te ontwrichten. Van een en ander wordt niet gerept. De N. R. C. draait er om heen; het verwondert ons niet.

De heer Hatïmans toch heeft zich in deze zijne redevoering-niet op het standpunt van den geloovige — van den «kerkelijkequot; zouden de liberalen zeggen — gesteld, maar op dat van den staats-; man, den wijsgeer, den geschiedkundige. Hij spreekt niet uitsluitend als katholiek. Neen, hij betreedt het terrein zijner tegenstanders, stelt de zaak voor in het licht hunner wereldbeschouwing en betoogt dat óók in dat licht bezien, de houding der liberale partij tegenover het mandement is onberedeneerd en onpolitiek.

Te recht. Had de heer HaiTmans als katholiek gesproken, men zou hem terstond zijn ultramontanisme tegengeworpen hebben.

-ocr page 7-

— 7 —

»Wij kunnen met u niet redeneeren (zou b. v. de N. R. C. gezegd hebben) Gij brengt alles in verband met Uome. Hel zwaartepunt voor ii ligt niet hier, maar aan gindsche zijde der bergen. Gij z'yt geen vrij burger in een vrij land; geen Nederlander onder Nederlanders; geen rnensch onder menschen; gij zijt een ul-tramontaan.quot; — Dit althans is het gewone argument waarmee wij katholieken door de zich noemende liberale pers bejegend worden. Menigeen heeft zich verwonderd, dat dit wapen in dit geval niet gebruikt is. Het was, omdat de spreker de liberalen in hun eigen kamp, met hun eigen wapenen aangetast had.

RKDKVOKKttV VAK DER IIKKit IIAFFMAINS. 2)

))lk heb mij geruimen tijd van spreken onthouden om daardoor eenige aanspraak te verwerven op de welwillendheid der Vergadering. Ik heb iets omtrent de onderwijsquaestie op het hart en dat moet er at'. Misschien deed ik beter te zwijgen, maar ik kan niet. ik zeg het met den dichter:

»Men acht hem wijs, die den vinger op den mond leit.

Verstond ik ook die kunst! Maar wat op 's harten grond leit, Dat welt mij naar de keel.quot;

Ik heb een punt van actueel belang te behandelen: de houding van de verdedigers der schoolwet van het laatste jaar.

S 1. Vooral' een woord over de jongste houding der Regering in deze zaak; de heer van Golslein sprak zooeven over hare houding van vroeger; ik wensch te spreken over hare allerjongste houding.

Toen bij de algemeene beschouwingen van verschillende zijden dezer Kamer werd gezinspeeld op de weil'elmoedigheid der Regering, vond dit aan de groene tafel geen gehoor. Dit verwonderde mij niet, maar wel de wijze waarop men zich verdedigde. Welke was die wijzequot;? «Hoequot;.'— zeide men — spreekt gij van weifelen'? En de onderwijsquaestie dan! Staat de Regering daarin niet pal tegen alle aanvechtingen als een rots te midden der woedende baren'? Wie durft nog van weifelen sprekenquot;?quot;

Ik verzoek de Kamer zich te herinneren, dat niet alleen de

2) iüJliUiii lot lici StaatsIjlad; zitting 15 llucember 186(1.

-ocr page 8-

Minister van Binnenlandsche Zaken maar ook die van Finantien aldus spraken; ik may dus zeggen dc Regering.

Die houding der Regering dan heeft mij met innig leedwezen vervuld; ik zag daarin dat de onderwijsquaestie bestemd is om te dienen tot vereenigingspunt tusschen de liberale partij en deze Regering. Ik zag daarin dat deze Regering, die niet op alle punten ('t is er verre af) het eens is met alle fractien der liberale partij, hare houding in de onderwijsquaestie heeft gekozen als waarborg voor haar zuiver liberaal karakter, en dat zij uit die houding argumenteert, dat zij verdient door alle nuances der liberale partij gesteund te worden. Ik betreur die houding, want daardoor wordt de onderwijsquaestie meer en meer gemaakt tot eene iwlilieke quaestie. En zulks niet door de oppositie (dit ware nog te vergeven, want zij kan dikwijls niet anders) maar door de Regering zelve, en dat zonder noodzaak of doel.

Welke noodzaak immers bestond er om zich te beroepen op de onderwijsquaestie'? Eu welk doel kon het hebben'? Dat de Regering het zou hebben gedaan om hare positie te degageren om den strijd te verplaatsen en, in plaats van het mikpunt te zijn, rustig te kunnen toezien hoe de voor- en tegenstanders dei-schoolwet elkander in het haar zitten — zoo iets mag ik niet veronderstellen.

Intusschen, het feit is daar; de Regering draagt het hare er toe bij, om van de onderwijsquaestie eene parlijqmeslie te maken, en het gevolg daarvan is dat. de strijd te vinniger, de ein-delijke oplossing van het moeijelijk vraagstuk, dat ons en het gansche land bekommert, te moeijelijker worden. Ik betreur dit in het belang van het land.

Is hel niet vreemd, Mijnheer de Voorzitter'? Juist de eenige quaestie waarbij de meeste omzichtigheid te pas kwam; waarbij huivering zoo natuurlijk, aarzeling zelfs pligtmatig was, wordt door de Regering, als of het niets ware, doorgehakt. De onderwijsquaestie is eene teedere zaak, die andere staatslieden — om eene gemeenzame uitdrukking te bezigen — niet anders dan met handschoen aanvatten; deze Regering maakt zich daarvan een staf om er op te steunen. Ik moet zeggen dat dit eene zeer ca-valière wijze is waarop men die quaestie behandelt. Ik kan den Minister verzekeren, dat hij daardoor aan deze zijde der Verga-

-ocr page 9-

— 9 —

dering menig gemoed heelt gekwetst. Nu zal Zijne Exellentie misschien zeggen; ygt;dat is mijne bedoeling niel geweest; ik heb het zoo niet ingezienquot;. Maar dal is het juist waarover wij ons beklagen; de Minister. begrijpt niet wat deze zaak voor ons is, hij kati zich in onze positie niet verplaatsen. Hij meent, dat zij voor ons is even als iedere andere quaestie; zoo als bijv. die van de pandjeshuizen; men is er vóór of tegen, en als er over gestemd is, denkt men er niet meer aan. Neen, de zaak van het onderwijs is ons hart en onze ziel; wij hebben zonder haar geen leven. Al kwam nu de Minister tot ons met Gijsbrecht van Amstel zeggende;

»Of zoo ik schuldig ben en heeft het mij gemist,

't Is uit onnoozelheid, en zonder erg of listquot;, dan zouden wij al wederom moeten zeggen: Dat is juist het treurige van 't geval. Üe Minister begrijpt ons niet.

§ 2. Ik kom thans ter zake. Ik zeide zooeven dat in de onderwijs-quaestie huivering zoo natuurlijk, aarzeling zelfs plichtmatig was en ik voeg er nu bij: thans meer dan ooit. De quaestie toch is eene nieuwe phase ingetreden, wat niet genoeg erkend en begrepen wordt; eene nieuwe phase, op welke ik de opmerkzaamheid van ~ de Kamer wensch te vestigen.

Ik stel mij voor twee vragen te beantwoorden; de eerste is: Welk eiïect heeft het mandement op de houding der liberale partij en der Regering gehad'? en de tweede: welk eiïect had het moeten hebben'? met andere woorden; hoe is het tnandement ontvangen'? en hoe had het ontvangen moeten zijn'?

§ 3. Ik noem hier de Regering, en de liberale partij; de reden ligt voor de hand. Ik heb reeds vroeger gezegd dat de Regering in deze niets anders is dan de mandataris der liberale partij. Al zou zij in haar hart genegen zijn om toe te geven — ik maak mij echter daaromtrent volstrekt geene illusien — dan nog zou zij niet kunnen en niet mogen. De Regering verliest daarom hare verantwoordelijkheid niet. Maar wij, die haar bestrijden, wij zouden verkeerd doen, met ons tot haar te bepalen. Het verzet legen onze eischen ligt verder en dieper, en daarom rigten zich mijne woorden ook over de groene tafel heen tot de hoofdleiders der liberale partij, of hel mij gelukken mogt eenigen indruk op hen te maken, en hun te doen gevoelen hoe onberedeneerd en impolitiek de houding is waarbij zij volharden.

-ocr page 10-

— 10 —

Ik zal mij «iet laten afschrikken door hetgeen do heer Jonek-bloet gisteren zeide »tM hel toch niet helptquot;. Ik iioop nog altijd mijne tegenstanders te kunnen overtuigen, dal zij niet alleen in al/slraclo, maai' ook in concreto illiberaal zijn. Vertwijfelden wij daar aan, wat zouden wij dan hier doen'? Dan zou ons niets overblijven dan op het voorbeeld van Cobden meetings te gaan houden. Want regt en vrijheid moet er komen, hetzij dan op de eene of op de andere wijze. Doch ik bob betere verwachting, en hoop nog altijd dat de liberale partij zich bekeeren zal. Waarom zoude zij niet? De uitstekendste vernuften der liberalen zijn reeds op onze zijde. Ik begrijp daaronder ook den heer .louckbloet, die als geleerde en wijsgeer met ons is, maar alleen als lid der liberale partij tegenover ons staat.

§ 4. Welk eflect. heeft het mandement op de houding der Regering en der liberale partij in het algemeen gehad'? Juist het tegenovergestelde van hetgeen men verwachten mogt. Het snandement 6 was bedaard, zachtzinnig, gematigd; en werd als zoodanig zelfs door de tegenstanders geprezen. In eene openbare vergadering van het Nut heeft een inspekteur van het middelbaar onderwijs hel zelfs zoetvloeijend en weekelijk genoemd. Wil men meer'? — Welnu! dat zachtzinnig mandement is met hartstogtelijkheid beantwoord. Behoef ik alle bijzonderheden op Ie halen'? Te wijzen op de redevoeringen, verleden jaar, om dezen zelfden tijd, in deze Vergadering gehouden, welke ik liefst met den mantel dei-liefde bedek'? Op de professorale speeches, die tengevolge konden hebben dat zelfs de schooljeugd in den strijd gesleept werd'? Op de rustige maatschappijen die toen op de been raakten, zoo als het Nut en het Nederlandsch onderwijsgenootschap'? Het is niet noodig. Een ieder staat het gebeurde nog voor den geest. Ik zal daarvan niet meer zeggen dan noodig is om mijne gedachte duidelijk te maken. En de drukpers dan, de liberale drukpers! Heeft men ooit zulk eene opgewondenheid gezien'? En dat in het rustige Nederland!

Ziedaar het weinig liefderijk antwoord op het kalme woord door de kerkvoogden tot hunne geloovigen gerigt.

Ik stond verbaasd. Ik zocht naar eene verklaring van het verschijnsel, en meende die te vinden in den verkiezingsstrijd die op handen was. Maar .lunij ging voorbij en mijne verbazing steeg

-ocr page 11-

— 41 —

ten top, toon het rumoer aanhield. Hel was dus geeue voorloo-pige houding der liberale partij, met liet oog op de verkiezing; maar een definitive. Men had besloten — dit bleek — om het mandement in geenerlei aanmerking te nemen, maar het te trotseren. En nu moet ik toch de heeren aan de overzijde, waarvan sommigen zoo grooten invloed op de liberale drukpers uitoefenen, in bedenking geven, of dat wel eene gezonde, verstandige en vaderlandlievende politiek was'?

^ 0- Wat is hel mandement? Men heeft het hier en elders aan eene -kritiek onderworpen, naar mijn inzien te onpas. Het mandement is geen letterkundig product, dat met den uitslag eener kritiek staat of valt. Het is eene verklaring der bevoegde autoriteit omtrent de godsdienstige begrippen der Katholieken, in verhouding tot de regeling van ons openbaar onderwijs. Op dit punt voorzeker is de uitspraak der kerkvoogden èn voldoende, èn afdoende.

Niemand kan daartegen opkomen, of hij moest beweren het beter te weten dan de kerkvoogden. Nu zegge men niet, gelijk men gedaan heeft: het mandement drukt het gevoelen uil der onderteekenaren. Neen, mijne heeren, hel mandement zegt, welke de godsdienstige begrippen zijn van alle Kalholijken, hel zegt dal de beslaande regeling van het onderwijs in strijd is met de godsdienstige begrippen der Katholijken. En hieruit volgt dat, daar de Grondwet gebiedt dat die regeling moet geschieden mei eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, de bestaande regeling in strijd is mei de Grondwet voor twee vijfden der natie. Ziedaar de beteekenis van het mandement. Ik verwacht daarop geen tegenspraak hoegenaamd, maar vooral niel van Katholijken. En nu mogen de andersdenkenden niet zeggen, dat voor hen het mandement, niets is dan hel oordeel van hen, die het onder-leekend hebben. Het komt er niel op aan wat hel voor andersdenkenden is; wij Kalholijken houden er ons aan; voor ons allen, zonder onderscheid, is het eene norma agendi.

En wanneer dal zóó is, Mijnheer de Voorzitter, is het dan « wel verstandig dat mandement te ontvangen zoo als is geschied'? Ik vraag hel in gemoede.

U wordt kenbaar gemaakt, op de meest heusche wijze kenbaar gemaakt, dat de bestaande regeling van hel onderwijs in strijd is met de godsdienstige begrippen van twee vijfden der natie, behalve

-ocr page 12-

— 12 —

diegenen die reeds vroeger die verklaring hebben afgelegd. En nu vliegt men op, en verklaart dat men meer dan ooit, bij alle middelen en mogelijkheden, de schoolwet zal handhaven; dat van stonde af aan die handhaving de leus is der liberale partij en dat men niets, niets hoegenaamd wil toegeven. Is dal redelijk'?

^ En nu beroepe men zich niet wederom, zooals men vroeger zoo dikwerf gedaan heef, op de meerderheid der natie. Men zegge niet; «al wilden wij toegeven, wij kunnen het niet; want de natie wil het niet.quot; Vooreerst, ook eene minderheid heeft aanspraak op hare grondwettige rechten. Maar waar is uwe meerderheid?

I vraag ik. Ik zie ze met; integendeel, de meerderheid der natie is op onze zijde. Of zou iemand willen beweren dat behalve de Katholijken niet '/i« vai1 natie op godsdienstig onderwijs zou gesteld zijn'? Dal kan niemand. En meer dan '/i„ hebben wij niet noodig om, gevoegd bij '/. der Katholijken, de helft der natie f uit te maken, ik laat hel aan de heeren anti-revolutionairen, onze geachte medeleden, over, om die Hm pier ihrer Lieben zu zahlen; maar zooveel ik er over oordeelen kan, zijn zij veel talrijker dan Vio der natie.

Eu ziedaar het hooge gewigt dal hel mandement in de weegschaal der onderwijsquaeslie legt. Vroeger waren de Katholyken verdeeld en kwamen daardoor niet in aanmerking. Een deel zelfs heeft bijgedragen om de wel van 1857 lot stand te brengen. De heeren anli-revolutionairen stonden toen alleen tegenover de liberale partij en een grool deel van de conservatieven. De Katholijken die hen steunden werden opgewogen en geneutraliseerd door hen die voor de wet waren. Thans is hel anders; thans slaan de Kalliolijden als één man aan hunne zijde. De partij in den lande, genoemd naar haar uitstekend hoofd, den man die zich onsterfelijke verdiensten verworven heeft op het gebied der gewetensvrijheid, en van wiens talentvolle en onvermoeide pogingen ook wij Katholijken eenmaal de zoele vruchten hopen te plukken, die partij is met 'lei' natie versterkt. Men spreke dus niet meer van de ygt;kleine minderheid.quot; De heer Groen van Prin-slerer zou, indien wij hel geluk hadden hem nog in de Kamer te zien, zich niet meer behoeven te beroepen op hel »volk achter de kiezersquot; — hoewel hij hel te regt deed, want ook voor

-ocr page 13-

die lieden en jui.il voor lien, die niet in staat zijn het bijzonder onderwijs te bekostigen en hunne kinderen toch niet. kunnen opleiden in een «feest die strijdig is met hunne godsdienstige overtuiging; juist voor die lieden dient, gezorgd te worden. De heer Groen van Prinsterer zou thans zeggen: »tnijn eisch is tevens die van 1.400,000 Katholijken; gij moogt n dus niet meer op de meerderheid der natie beroepen; die meerderheid is aan onze zijde.quot;

»En de verkiezingen van Junij!quot; hoor ik mij tegenwerpen. De heer .lonckbloet, zag er gisteren nog met welbehagen op terug en met blijde vooruitzigten blikte hij in de toekomst.

De verkiezingen in .Tunij hebben eenige voorstanders van hel vrije onderwijs doen vallen — ik erken het; maar bestonden daarvoor niet ook andere redenen?

Ik zou die kunnen noemen, maar onthoude mij, om geen teedere snaren aan te roeren. Men vergete echter niet dat er ook voorstanders der schoolwet gebleven zijn.

In elk geval, en hierop komt het aan, in de Kalholijke districten was de uitspraak ondubbelzinnig. De Katholijke kiezers hebben beantwoord aan de verwachting. De uitslag van de verkiezingen van Junij in de Katholijke districten bewijst dat op den duur in deze Kamer geen Katholiek zitting nemen kan die de schoolwet verdedigt. Maar waar zijn die thans?. . Ik zie hen niet.

Men make zich dus geen illusien en beschouwe de zaak zoo als die is. En dan vraag ik nogmaals: is de houding der liberale partij tegenover zulk een gewichtig feit, redelijk en politiek? Ik geloof het niet. Maar welke had dan de werking van het mandement op de houding der tegenstanders moeten zijn? Naar mijn inzien eene calmerende, een appaiserende. Die gemoedelijke taal, uil het hart. gevloeid, had tol het hart, moeten spreken. Men had moeten voelen dat het, hier niet (gelijk men voorgeeft.) gold, zucht tot, overheersching, maar gemoedelijke gewetensbezwaren. Men had er bij moeten bedenken, welke overwinning het aan de kerkvoogden moet gekost, hebben eer zij tot dien stap overgingen. Men had daarnaar moeten afmeten hoe groot de zorgen waren, waardoor zij gedrongen werden. Men had ook aan den onvermijdelijken invloed moeten denken, dien het mandement op de Katholijken moest uitoefenen. Men had moeten be-

-ocr page 14-

seffen dat. door dien ontzettenden aanwas van de oppositie, de tot nog toe aangenomen houding onmogelijk was geworden. Men had, met één woord gezegd, verzachting moeten aanbrengen; men had moeten toegeven. Dit gebood, mijns inziens, eene wijze, eene voorzichtige, eene vaderlandslievende staatkunde.

Men heeft dit niet gedaan maar zich integendeel schrap gezet. En met welke hoop van uitkomst? ik bid U. Welk resultaat beoogt men? Wat zal het gevolg wezen? Denkt men soms het mandement te niet te doen, het te neutraliseren? Ik weet wel waarmede men zich heimelijk vleit. Men denkt de Katholijken te verdeelen en hen te splitsen: aan de eene zijde zoogenaamde liberaal-nationale Katholijken, die de neutrale school boven die der Kerk stellen, en aan de andere zijde de on verbeterlij ken, die men voor het vaderland verloren acht. Men hoopt daarbij het grootste gedeelte tot zich te trekken, vooral in de toekomst wanneer de neutrale volksschool hare werking zal hebben doen gevoelen. IJdele hoop! Indien dergelijke pogingen in eenig land met eenige kans op succes konden beproefd worden, in Nederland nooit. En waarom niet? Omdat de Nederlandsche Katholijken bij uitstek Katholijk zijn. Zij hebben daarvan nog in de laatste tijden, tot groote ergenis van sommigen, die niet houden van zulke blijken van verknochtheid en geloof, de duidelijkste en schitterendste bewijzen gegeven. Maar waarom beroep ik mij op feiten en bewijzen? Het kan niet anders; het. ligt in den aard der zaak. Wij Katholijken in Nederland zijn wat men ons gemaakt heeft en wij zullen yijn wat men van ons maken zal. Wanneer het waar is wat de geschiedenis van alle tijden en volken leert, dat de mensch zich meer en meer aan zijne godsdienst hecht naarmate hij er meer voor te lijden heeft, is het dan te verwonderen dat de Nederlandsche Katholijken zoo innig aan de Roomsche godsdienst gehecht zijn? Ja! zij zijn het, en zullen hel hoe langer hoe meer worden, als men zoo voortgaat gelijk men thans bezig is. Het is sedert het mandement gebruikelijk geworden om de Katholijken, die zich in gemoede verpligt. achten de schoolwet te bestrijden, Ultramontanen en Jezuïten te noemen. Al waf men tegenwoordig hoort, en ziet. is Ultramon-taan of Jezuït. Ik zelf, mijnheer de voorzitter, ben er een geworden zonder het te weten. Ik laaf. de benaming daar; zij is

-ocr page 15-

— 15 —

wel niet zeer liefelijk, maar ik kan er mij niet boos om maken. Ik vraag echter, wie maakt ze, Ultramoutanen en Jezuïten, indien er zijn ? Dat doen zij, die er bij elke gelegenheid d tori el a travers tegen te velde trekken, en al wat aan de Katholijken dierbaar is belachelijk trachten te maken (om geen sterker woord te gebruiken). Maar zij zullen er hun doel niet mede bereiken; het tegenovergestelde zal gebeuren van hetgeen zij beoogen. Neen geen splitsing, geen scheuring der Katholijken zal het gevolg zijn van al die pogingen, maar aansluiting; geen uitdooving maar opwekking van het confessioneel bewustzijn!

Het feit is daar; wie niet ziende blind is, erkent het. Er waren en er zijn er nog onder mijne geloofsgenooten, die liever geen partij kiezen, die zich liefst builen den strijd houden en niets anders verlangen dan God naar hun geweten te dienen, en dat men ze met rust late. Het zijn die mstigen in den lande, waarvan de heer Groen sprak, zeker niet de minsten, althans niet de ongemakkelijksten onder de burgers. Maar ofschoon zij zich rustig houden, men rekene niet op hen! Indien men hen geweld aandoet, indien men ze dwingt zich vóór of tegen te verklaren, ik verzeker u. Mijnheer de Voorzitter, men zal tot in den laatsten Katholiek een Ultramontaan vinden. Ziedaar het gevolg van al die pogingen in Nederland!

10. Maar ook elders zouden zij schipbreuk lijden. Ik vraag aan de steunpilaren van de neutrale volksschool, ik vraag het hun met den heer Pierson: »o/' ;i/ zich in goeden ernst legen eene magl als die der Roomsche Kerk opgewassen wanenquot;'!

Ik noemde daar den heer Pierson; ik hoop dat zijne brochures, als die van een geestverwant, door onze liberale staatslieden druk gelezen en behartigd zal worden. Het zij mij vergund in 't voorbijgaan slechts een, één enkel citaat daaruit te ontleenen. Dit betreft het cardinale punt, de quaestie namelijk: of met de neutrale volksschool propaganda van de liberale wereldbeschouwing bedoeld wordt. Daaromtrent zegt de heer Pierson: »lh' hartstogtelijkheid waarmede zij verdedigd wordt, is die niet juist het bewijs dat men van de lagere school wonderen verwacht in het belang van die geestesrigting, die denkbeelden, dien maatschap-pelijken toestand, die wij, liberalen, als de wenschelijkste aanmerkenquot;!

Zeer treffend, mijnheer de Voorzitter, en zeer waar! Indien

-ocr page 16-

— 16 —

die zoogenaamd neutrale Staatsschool in waarheid neutraal ware wie zou er zich voor passioneren'? Niemand; het volk passion-neert er zich dan ook niet voor', of men moet het eerst banjf gemaakt hebben voor overheersching van eene zijde, die men zelf wil overheerschen. Alleen de ingewijden, zij die weten wat er achter steekt, waar het om te doen is, alleen zij passioneren zich voor die zoogenaamde neutrale volksschool.

Ik ben ten einde van mijne rede. De heer .Tonckbloet sprak in de zitting van 10 December 1868, van vaderlandsliefde. Uit vaderlandsliefde gevoelde hij zich gedrongen om ons te onthouden hetgeen hij in abslrarlo meer liberaal achtte. Mij dunkt, een staatsman, vooral in dezen tijd en in ons land, toont zich dan vaderlandslievend, wanneer hij vaderlandsliefde bij alle ingezetenen aankweekt. En dit geschiedt niet, wanneer men, met den heer .lonckbloet, voldoening weigert aan rechtmatige verlangens.

Ik vraag het toch: Hoe kan er vaderlandsliefde zijn en bloeijen wanneer men zich in een land niet gelukkig gevoelt'? En hoe kan men zich gelukkig gevoelen — hoe kan vooral een Nederlander zich gelukkig gevoelen, indien hij zich in hetgeen hem het dierbaarst is, gekrenkt acht'?

Indien er in Nederland staatslieden zijn die dien naam verdienen; staatslieden die oorzaken en gevolgen, actie en reactie nagaan, voor wie de ondervinding der eeuwen niet. verloren is, staatslieden die zich niet door hunne wenschen en driften, maar door hun verstand laten leiden; die daarbij vaderlandsliefde genoeg bezitten om persoonlijke inzigten en wenschen op te offeren aan het algemeen welzijn des lands — het is hier de plaats om het te toonen. Één ding staat vast. Zoolang men in de weigering volhardt, komt er geen rust, geen vrede in den lande. Wij Katho-iijken, wij kunnen niet meer terug. Wij moeten den strijd volhonden ten einde toe. Voor ons is het sedert, het mandement jactu est alea. Indien gij nu ook uwerzijds volhoudt , wat zal — ik bid het u — wat zal het einde zijn? Een onophoudelijke strijd; steeds vinniger en heftiger; scheuring in den lande en Nederland zwak tegenover den vreemde.quot;

-ocr page 17-

Wij hebben deze redevoeringen paragraafsgewyze gemerkt om ze beter te kunnen volgen. De loop der gedachte en de zamen--hang zullen daardoor niet verbroken worden.

Na eene korte inleiding en de verplichte caplatio benevolen-tiae — verplicht vooral voor eene redevoering die lang moest duren en alles behalve gunstige ooren zou vinden — komt de redenaar tot de

$ 1. Alleijongsle huudiny der reyeering. Deze verdiende inderdaad wel berispt te worden. De beeren van Bosse en Fock hadden zich niet ontzien om op hunne stroeve {Dscliroffé1' noemde ze in der tijd de heer Koorders met een duitsch woord) om op hunne stroeve houding in de onderwijsquaestie te pochen en daarop te wijzen als bewijs, dat zij vast in hunne schoenen stonden. Niet dat de heeren Ministers de bedoeling zouden gehad hebben, om bij de weigering tol tegemoetkoming 7iog hoon te voegen — och neen! zij wilden zich slechts bij hunne partij aangenaam maken. Zij wisten nu eenmaal dat de handhaving der schoolwet het stokpaardje der liberalen was geworden en wilden nu op hunne beurt aan deze speelpop hunner vrienden het hof maken. Dat zi j daarbij gevaarlijk spel speelden, kwam hen niet in den zin. De heer van Bosse is over het algemeen niet zeer «zartlnhlend'^; hij is veeleer in de politiek wat men in het daaglijksch leven noemt een »ruwe zielquot;; en wat den heer Fock betreft, bij is uittartend zonder het te willen of te weten. Want. — het is treurig te zeggen, maar waar — de heer Fock begrijpt de onderwijsquaestie niet. Dat bewijzen al zijn redevoeringen. Toen hij den 15den December jl. over de onsterfelijkheid der ziel sprak en zich ontvallen liet dat dit een betwistbaar punt was, dat op de school niet geleerd mocht worden, meende hij het ook zoo kwaad niet. De Minister denkt te goeder trouw, wij gelooven het gaarne, dat de kinderen tol hun twaalfde jaar niet, noodig hebben te weten, dat zij een onsterfelijke ziel hebben. Maar wat bewijst dit? Niets anders dan dat de Minister in zulke zaken niet thuis is. .Ia! de vraag, of men naar het wettelijk tarief der schoolgelden, afzonderlijke lessen bij de Hoogere Burgerscholen kan bijwonen; de vraag of de gemeente Warfum moest gesubsidieerd worden voor het landbouwonderwijs — a la bonne heure! dat. is iets anders; daarover kan de heer Fock meêspre-ken, zonder gevaar het spoor bijster te raken. Daarom bracht

-ocr page 18-

— 18 —

dan ook waarschijnlijk de heer Thorbecke in genoemde zitting van 15 Dec. 1809, toen de heer Heemskerk Az. de netelige vraag omtrent de leer der onsterfelijkheid gedaan had, deze gewichtige vraagstukken op het tapijt, ten einde zijn roekeloos troetelkind van het gladde ijs, waarvoor het stond, af te trekken. Maar de heer Fock, altijd vol fiducie, zag het gevaar niet; hij antwoordde met aploinp op de vraag, dooi' den heer Heemskerk Az. gesteld en viel jammerlijk — volgens professor Buys — in den. hem gestelden valstrik.quot; 3)

Er zijn meer andere treilende blijken, dat de heer Fock niet weet, zooals de Duitschers zeggen »wo der Hase im Pfelfer liegt.quot; Wy herinneren slechts de vragen door schoolopzieners op last van Inspecteurs aan de onderwijzers gericht omtrent de toepassing der wet. Men heeft latei' gezegd, dat de Minister daar buiten was. Dit was het beste wat men zeggen kon.

Hoe het zij, wij voor ons zouden het onderwijs liever in handen zien van den hefstigsten liberaal — mits hij verstand van zaken had — dan in die van den heer Fock. Niets gevaarlijker bij dingen van zoo teederen aard dan onnoozelheid. quot;Wanneer men eene zaak niet kent, dan twijfelt men aan niets en vooral niet aan zich-zelven. Men gaat maar door, gelijk Vondel zegt; »de onwetendheid doorgaans is stout en onbeschroomd.quot;

Zoo veel is zeker, de heer Thorbecke, die de schoolwet tot eiken prijs willende gehandhaafd zien, kon geen betere keuze doen, dan den heer Fock tot Minister van Binnenlandsche Zaken te roepen. Wat er ook gebeure, wie er aarzele of weifele, by den heer Fock zal nooit de minste twijfel omtrent de deugdelijkheid zijner zaak opkomen. Daar kan de kabinetsformeerder zeker van zijn.

De jongste houding der regeering nu was een nieuw bewijs der argelooze roekeloosheid des heeren Fock. Van een struikelblok maakt hij een voetstuk, waarop hij zich plaatst om zege te kraaien. Hoe moet dit den liberaal-katholieken in de ooren geklonken hebben! Hunne positie werd daardoor zeer bemoeilijkt, ja, onhoudbaar gemaakt. Het éénige, waardoor zij zich staande houden, de hoop en het vertrouwen op de welwillend-

3gt; De heer Bnijs maakt er een verwijt van aan ilen lieer Heemskerk. Dit verwijt is geen compliment voor den lieer Fock.

-ocr page 19-

heid van liet liberale kabinet, werd hun meêdoogeloos ontrukt. Alle beloften, alle verzekeringen bij de stembus gedaan, bleken ijdel. En toch — geen spoor van gevoeligheid hunnerzijds. Waarlijk! er is iets dat nog verder gaal dan de ca val ière manier waarop de Minister met zijn katholieke vrienden omspringt, en dat is — de gedweeheid dezer heeren.

§ 2. DE ONDERWIJSQUAESTIE IS EENE NIEUWE PHASE INGETREDEN.

Sedert wanneer?

Sedert en door het mandement. Het mandement geeft aan de onderwijsquaestie een geheel ander aanzien, brengt eene geheel andere verhouding tusschen de partijen. Door het mandement treden V, der natie op de zijde der bestrijders der schoolwet. Dit punt wordt in § 6 breedvoerig ontwikkeld; wij zullen dus voorloopig er niet meer van zeggen.

Deze nieuwe phase nu wordt niet genoeg erkend noch begrepen, en dooi' de regeering wordt zij bepaaldelijk miskend. Voor de regering is het mandement als niet bestaande. Het heeft niet den minsten indruk op haar gemaakt; zij heeft er, gelijk men zegt , niet de minste notitie van genomen.

Merkwaardig feit en wel geschikt om ons lot nadenken te brengen!

Wat is het dat de regeering zoo onverschillig maakt'? De erfelijke geringschatting der katholieken. Meer dan eenig ander ding doet ons de houding tegenover het mandement zien, hoe weinig wij Katholieken in tel zijn; uit welke hoogte onze liberale staatslieden tot zelfs op onze bisschoppen neerzien.

Indien er ooit iets in staat was om eenen man als Thorbecke aan 't wankelen te brengen, het was het mandement. Hem toch kon niet, even als den heeren Fock en van Bosse, het gewicht en de gevolgen van een tusschenkomst des Episcopaals ontgaan.

Intusschen de heer Thorbecke bleef onwrikbaar. Heeft hij de zaak rijpelijk gewikt en gewogen? En zoo ja, heeft hij geen oogenblik getwijfeld?

Niemand weet het. Wij zien alleen aan den heer Fock en de liberale partij dat hij tot het besluit is gekomen, het mandement in den wind te slaan.

En dit bewijst, gelijk gezegd, niets anders dan zijne geringschatting der Katholieken. Hij denkt: «Zij zijn weerloos en kun-

-ocr page 20-

nen ons niets doen; hun getal is wel groot; maar zij zijn verdeeld en hebben gebrek aan mannen, om ze aan te voeren. Waarom zouden wij ze ontzien'?quot;

Zoo denkt de heer Thorbecke en stapt over het mandement heen. Hij zou het zeker niet gedaan hebben, indien hij een beter denkbeeld gekoesterd had van hen, tot wie het mandement gericht was. O! indien hij hem de overtuiging bestond dat er moed en kracht onder de Katholieken gloeide, dat zij in staaf waren zich te vereenigen en met veréénde krachten naar een doel te streven, zijn besluit zou anders uitgevallen zijn.

Mogen wij ons beklagen'?

Het zou onbillijk wezen. Het is niet de schuld van den heer Thorbecke dat hij geen betere gedachte van de katholieken heeft. 4) Dit ligt veeleer in den aard der zaak. Kan een schutsheer, een protector hooge achting voor zijne beschermelingen koesteren? En beschermelingen zijn de katholieken steeds van den heer Thorbecke geweest. Zij hebben zich vrijwillig en met dankbaarheid onder zijne hoede gevleid.

Dit is een feit dat men betreuren maar niet betwisten kan. Laat ons de geheele waarheid zeggen, zonder aanzien van personen of partijen.

WIE HEEFT DE KATHOLIEKEN IN NEDERLAND GEËMANCIPEERD'?

De liberale denkbeelden.

Het zijn niet de katholieken zelve, die hunne emancipatie, hunne gelijkstelling veroverd of doorgedrongen hebben; neen, zij hebben die als een geschenk ontvangen. Wat wonder dat zij zich te zwak gevoelden, de rechten te handhaven, die zij niet in staaf geweest waren zich zeiven te verschaffen'? Na eeuwen lange verdrukking plotseling op eigen heenen geplaatst, zagen zij onwillekeurig naar steun om en vonden dien in den heer Thorbecke. De heer Thorbecke werd de protector der katholieken. Dit had zijn goede, maar ook zijn kwade zijde. De goede zijde was, dal zij terstond verzorgd waren; de kwade, dal hunne afhankelijkheid, hunne ondergeschiktheid zich bestendigde. De heer Thor-

4) 't Is bokend, dat de heer Thorbecke vroeger in Limburg en Noord-Braband den raad placht te geven, geen katholieken maar liberale Protestanten tot afgevaardigden te kiezen.

-ocr page 21-

becke stond ons mei raad en daad bij, maai' besliste tevens wat wij te doen en te laten hadden. Wij hadden do eer ingelijfd te worden in zijne liberale partij en dienden daar als hulptroepen, dikwijls tegen ons eigen belang in. Sommige katholieken begrepen wel het ongerief dezer positie; maar wat stond hun te doen'.' Wie durfde zich tegen den grooten ma;: verzetten? In hel jaar 1857, bij de behandeling dei- schoolwel, die nu zoo zwaar op onze schouders drukt, was het gezag van den heer Thorbecke nog zoo groot dat de meeste katholieken voor de wet stemden. Toen gold het nog; wat Thorbecke doel, is welgedaan. Inlus-schen alles heeft een einde. De overmoed van onzen protector werd grooter en grooler, en het vertrouwen op de lankmoedigheid en de leidzaamheid der katholieken kende op 't laatst geen grenzen meer. Straffeloos meende men alles te kunnen doen. Het .scheen dal men zich zelfs de mogelijkheid van een verzet hunnerzijds niet meer kon voorstellen. Hoe anders is hel ontwerp lot verhooging der grondbelasting in Limburg te verklaren'? Dit lieil-looze plan ging uit van een ministerie Thorbecke, waarin nog wel een Limburger als Minister van Bmlenlandsche Zaken zitting had. Of zou soms de laatste omstandigheid in liet oog van den protector een waarborg te meer geweest zijn voor hel geduld der Limburgers'? Hoe het zij, hel koord sprong. De Limburgers ontwaakten ten langen laatste uit hunnen zorgeloozen slaap en begonnen te protesleeren tegen eene eenzijdige en exceplionneele verhooging hunner lasten. Hel spreekt van zelf dal daarbij de man, van wien het voorstel uitging, niet kon gespaard worden. Van den heer Belz kwam men natuurlijk tol den heer Thorbecke, als de verantwoordelijke persoon. Velen liep eene rilling over 't lijf, toen die naam 'l eerst genoemd werd, maar spoedig was men er aan gewoon; hel prestige was gebroken. Sedert spreekt men over den heer Thorbecke als over ieder ander sterveling en meer is er niet nooclig om tol de overtuiging te komen, dal zijn prolectoraat, wel verre van thans nog auttig te zijn, integendeel een ondragelijk juk is, en dat van een liberaal van zijne soort voor ons katholieken geen heil te wachten is.

Waartoe ook een beschermheer'? Zijn wij niet oud en wijs genoeg, om ons zeiven te verdedigen'? Zijn wij in de wieg gelegd, om enkel de deugden van bescheidenheid en nederigheid te beoefe-

-ocr page 22-

— '22 —

ueu'? Ontbreekt ons de moed, de kracht ol' de wil, om zelfstandig op te treden? Zijn wij katholieken soms van een minder ras'?

Wij zullen op deze vragen geen antwoord geven en zouden veeleer genegen zijn om vergeving te vragen, dat wij ze gesteld hebben. Aan de manhaftigheid der katholieken te twijfelen, is eene onverdiende beleediging. Wanneer wij nogthans deze vragen opperen, 't is aan het adres van zekere katholieken, die zich van de oude betoovering nog niet kunnen ontdoen. Het zijn de zoogenaamd liberale katholieken. Ofschoon de overgroote meerderheid hunner geloofsgenooten het juk uitgeschud heeft, blijven zij zich vastklampen aan den heer Thorbecke en de liberale partij. Is het de macht der gewoonte of persoonlijke vriendschap en gehechtheid'? Deze laatste rede zou alleen bij de leden der Kamer kunnen gelden die zich van tijd tot tijd in een hand-druk of welwillenden glimlach van de groote mannen der liberale partij mogen verheugen. Maar er zijn ook katholieken buiten de Kamer, die huiverig zijn om de oude banden te breken. Zij zien niet in, dat ons dat tot iets beters brengen zal. Te recht zijn zij af keer ig eene nieuwe soortgelijke alliantie als vroeger met de liberalen, thans met de conservatieven te sluiten. En om geheel alleen te staan, dat kan hen ook niet bevallen. Is er geen gevaar, vragen zij angstvallig, dat men dan tegen ons zal samenspannen'? 't Is zeker schoon zelfstandig op te treden, maar kunnen wij dat wel volhouden'? Zou het niet raadzaam zijn, zich rustig te houden, minder hooge eischen te stellen en van de welwillendheid der sterkste partij te leven?

Deze meening verdient allezins in ernstige overweging te komen. Het lijdt geen twijfel of men zal ons katholieken veel door de vingers zien, en menige gunst onder de hand toeduvven, wanneer wij, als kinderen, heel lief en aardig zijn. En dat houdt op wanneer wij pretentien maken, wanneer wij ons doen gelden. Dan heeft de welwillendheid een einde en men doet niet meer voor ons dan men moet. Maar wat van beide is nu het voordeeligst'?

Het voordeeligst? — Wij schamen ons dat dit woord aan onze pen ontsnapt is. Het is hier geen quaestie van voordeel, maar van waardigheid. Hoe? wij katholieken zouden steeds als kinderen aan den leiband blijven loopen en ons met gegeven brokken voeden'? Wij zouden zeiven niet kunnen oordeelen, wat ons oir-

-ocr page 23-

— 23 —

baai' en nuttig is, en waarop wij aanspraak hebben? Wij zouden een tusschenpersoou nooilig hebben, oin onze rechten te doen gelden?

Neen! al ware het voor het oogenblik voordeeliger, wij be-geeren geen gunsten; wij eischen ons recht, niets dan ons recht en geheel ons recht. Wij willen den broodkorf zeiven in handen nemen, in de plaats van ons kruimels te laten toewerpen. Wij zijn te talrijk om eene zoo ondergeschikte rol te spelen. Aan twee vijfden der natie voegt het niet onder voogdij te staan.

Ja! indien wij slechts eene kleine minderheid uitmaakten, die men des noods kon verpletteren, het zou misschien voorzichtiger wezen, de heeren naar de oogen te zien. Maar wat hebben wij te vreezen? Niets hoegenaamd. En daarentegen hebben wij veel te winnen.

Want, men vergete het niet: wij katholieken zijn wel welleUjk gelijkgesteld, maar niet feilelijk. En dit laatste zullen wij nooit, worden door beschermheeren. Ai zouden zij het willen, zij zouden niet kunnen. Evenmin zullen wij feitelijk gelijk gesteld worden door katholieke ministers, die uit deferentie voor de roomschen in de kabinetten opgenomen worden. Deze benoemen even goede en onevenredig groot getal protestantsche notarissen, kantonrechters, ontvangers enz. in de katholieke provinciën als andere ministers, terwijl zij een onevenredig klein getal in de provinciën met. gemengde bevolking benoemen. Daar zijn wij dus niet meè geholpen. Er is maar één middel om tot ons doel te geraken. Wij moeten ons doen gelden.

Wij moeien ons doen gelden. Ziedaar wat. wij katholieken te doen hebben. Is het noodig dat wij hier den ouden spreuk inroepen: elk mensch geldt slechts zoo veel als hij zich gelden doet? Indien dit waar is in de samenleving, hoeveel te meer zal liet waai' zijn in don constitutionneelen staat? Wie zich daarin niet doet gelden, is alsof hij niet bestond. De meest schreeuwende onrechtvaardigheden zijn melde regeering der meerderheid bestaanbaar, indien de minderheid den moed of de kracht, mist, hare grieven tot gelding te brengen. Men vindt daarvan treilende voorbeelden in den staat die tot model verstrekt der constitution-neele regeeringen. Tot welke schrikbarende uitersten heeft hot niet moeten komen, alvorens Engeland zich genoopt gevoelde aan de Ieren recht te doen wedevaren?

-ocr page 24-

— 24 —

De k;illinlieken in Nederland hebben, niet alleen het recht, op hunne zijde, maar zijn ook bij machte, om dat recht te doen gelden. Het recht staal in de grondwet geschreven, maar hel woord moet (laad worden en dal moeten zij zeiven te weeg brengen. De macht ontbreekt niet; zal hun de moed falen?

5 Tot nog toe is twijtel veroorloofd. Er heeft zich wel eene beweging onder de katholieken geopenbaard, maar eeue verdeelde, onzekere. Of zij tot krachtsinspanning in staat zijn, zal nog moeten blijken. De liberalen gelooven het niet, en dat is de reden waarom het mandement is in den wind geslagen, alsof het niets beteekende. Noch de regering, noch de liberale partij hebben er zich in 't minst aan gestoord.

^ 3. Noch regeering noch liberale partij. Wij hebben hier toch niet alleen met eene weerbarstige regeering te doen, maar bovendien (en dat is erger) met de geheele liberale partij. Terecht werd er onlangs in de kamer gezegd; zoolang de liberale partij blijft wat zij is, illiberaal op het stuk van onderwijs zullen de voorstan-,, ders van het vrije onderwijs den strijd voor waarheid en recht moeten voeren tegen elk ministerie dat uit die partij zal voortkomen.''

«Zoolang de liberale partij blijft wat zij is,quot; zeide de spreker. Maar zal zij dit niet altijd? en bestaat er dan hoop op uitkomst?

Hij die deze vragen zou opwerpen, maakt zich een verkeerd begrip van de liberale partij en van partijen in 't algemeen. Het grootste gedeelte van het volk en de kiezers behooren tot geen partij en velen zijn dan voor deze dan voor gene richting gestemd. Dit hangt af van de indrukken die men op een gegeven oogen-blik ontvangen heeft. Bij de laatste verkiezingen bestonden er bijzondere omstandigheden die te weeg brachten, dat de onderwijs-quaestie ten voordeele der {liberalen werkte, althans in vele pro-testantsche kiesdistrikten. 't Is daarom in 't geheel niet zeker, dat dit steeds het geval zal zijn. Diezelfde onderwijsquaestie kan voor de liberalen nog wel eens noodlottig wezen. Daarvoor is slechts noodig, dat de kiezers beter de quaestie begrijpen en niet misleid worden. Fin wie aan de mogelijkheid hiervan vertwijfelde, die zou het geheele constitutionneele stelsel moeten verwerpen.

Maar ook de leden der kamer kunnen van zienswijze veranderen. De heer .lonckbloet zeide wel onlangs in de kamer, dat

-ocr page 25-

— 25 —

dit niet kon. en dat hel dus onnoodig was over hel onderwijs te discuteeren, maar dit is slechts een persoonlijk gevoelen. De spreker schijnt anderen naar zich zeiven te beoordeelen. Aan de bekeering van den Heer .lonckbloet moet men inderdaad vertw ij -telen, want bij hem schijnt het meer aan den wil dan aan het inzicht te schorten. Heeft hij niet herhaaldelijk verklaard, dat de ware liberaliteit vordert het onderwijs vrij te laten en niet onder voogdij van den staat te stellen'? En waarom doet hij dat dan niet'? De heer .lonckbloet behelpt zich met uitvluchten. «In abslracto hen ik voor uw verlangen, in concrelo nietquot; zegt hij. Wat wil dat anders zeggen dan: feitelijk weiger ik u, wat u rechtens toekomt'? En verder: 'I Is thans de tijd niet om toe te yeven. De agitatie moet voorat' ophouden. Eerst, moet gij bedaard worden en niet meer vragen.quot; — Weet de heer .lonckbloet, die zoo geleerd is, niet, dat sedert de wereld staat, dit steeds en overal het voorwendsel is geweest om voldoening aan rechtmatige belangens te weigeren'? Dit middel van niet-ontvankelijkheid is sedert lang versleten.

De zaak is deze; De heer .lonckbloet handelt anders, dan men volgens zijne denkwijze moest verwachten, omdat hij lid is dei-liberale partij. Hij gehoorzaamt aan een wachtwoord, niet aan de innerlijke stem. Ware hij niet miles militans, hij zou doen gelijk Pierson en Busken Huêt. Zijn ongeluk is dat hij lid der Kamer is. 'Zou hij eerzuchtig wezen'? Wij weten het niet. Maar indien hij het niet was, wat kon hem beletten voor zijne overtuiging uit te komen. En verbeeld u dan de verwarring, tie verslagenheid der liberale partij, in de kamer. Een hunner woordvoerders tegen hen getuigende! Maai' de partij ware verloren; zij kon het niet meer houden; zij moest hare weigering opgeven. Zoo ziet men van één man, van één enkel man hangt alles at'. Met één man staat of valt de schoolwet. Eu moet men wanhopen, dat er ooit een waarlijk liberaal man in de kamer zal opstaan'? Wat buiten de kamer herhaaldelijk geschied is, zou hel in de kamer onmogelijk zijn'?

«Het puik der liberale vernuften is reeds op onze zijdequot; roept de heer Halfmans uit, en dacht daarbij zeker in de eerste plaats aan den heer Pierson. Voorwaar! een éminent man. Zijn bro-chuurtjes, de li hc ra Ie partij op staalkundig gebied, hebben in hel liberale kamp eeue groote verslagenheid te weeg gebracht. Professor

-ocr page 26-

— 26 —

Buys, de Nieuwe Rotterdammer en de Aruhemsche Courant hebben het zwaard tegen den schrijver aangegespt. Met welk gevolg, weet ieder. De heeren P. van Bemmelen en Professor van der quot;Wijck zijn later hunne geestverwanten te hulp gesneld. De? heer Pierson echter heeft, zooveel wij weten, hun geschrijf zonder commentaar aan het oordeel van het publiek overgelaten. En waarlijk! er viel niets te repliceeren, omdat er niets in't midden gebracht was. In algemeene bewoordingen toch draaien deze heeren om het eigenlijke punt in quaestie heen en wachten zich wel in den maalstroom der logica van den heer Pierson te raken.

Sedert het betoog van den heer Pierson is de quaestie voor een intelligent mensch geen quaestie meer. Zijn daarom alle liberalen, die aan de schoolwet blijven vasthouden geen intelligente menschen'? Wij beweren het niet. Naast het wetenschappelijk staat een praktisch standpunt en dit domineert bij velen.

Nogthans eene partij heeft behoefte om in hare hoofddenkbeelden ook theoretisch onverwonnen te zijn en dit is de liberale partij, wat de onder wij squaestie betreft, niet meer. In theorie (in abstracto zegt de heer Jonckbloet) heeft zij ongelijk, en dit is kwaad dat neemt de geestdrift, de fidutie weg. De heer Pierson heeft in het hart der liberale partij een pijl gedreven, die niet uit te rukken is en die haar zal doen dood bloeden. Want aan bekering en zuivering valt, bij de hoofden althans, niet te denken.

Den heer Busken Hu él hebben wij reeds genoemd — buiten kijf een der beste en geestigste schrijvers van dezen tijd. Aan de scherpzinnigheid van dezen schranderen criticus kon de inconsequentie dei- liberalen niet ontgaan. Hij getuigt dan ook dat hel recht en de vrijheidzin zich aan den kant der lloomschen en an-ti-revolutionaireu bevinden.quot;

En hoe is het dan met den professor'? met den heer Buys?

In den laatsten tijd minder. Hij heeft lang gedobberd en in beraad gestaan , maar schijnt thans voor goed naar de liberalen over te slaan. Het verwondert ons niet. De positie van den heer Buys onder de liberalen is zoo benijdenswaardig, dat. meer dan meu-schelijke kracht noodig zou zijn om die vaarwel te zeggen. Hij staat te hooger aangeschreven, naarmate men minder zeker van hem is, want de heer Buys permitteert zich soms een toon aan te slaan, die in liberale ooren zeer schel moet klinken. «Indien ik de

-ocr page 27-

— '27 —

overtuiyiiig erlangde (zoo zul b. v. de heer Buys spreken) dat met de neutrale staatsschool propaganda der liberale denkbeelden beoogd of bedreven wordt, ik zou mij even sterk tegen de schoolwet verklaren als ik er nu voor ben.quot;

»Maar zoo iets is verschrikkelijk! Die man hangt aan een zijden draadje. Vroeg of' laat zal hij omrallen. Eu welk een slag zou dit zijn ? Laten wij hem toch maar eeren en vieren, zoo veel wij kunnen.quot;

En zoo gebeurt het. De heer Buys wordt letterlijk aangebeden. Of er berekening aan de zijde des hoogleeraars bestaat, weten wij niet; maar zeker is het dat de heer Buys een goed deel zijner populariteit verdankt aan zijn taktiek om steeds over het randje te loopen en zich niet met lijf en ziel in de armen dei-partij te werpen. Deze zelfstandige onafhankelijke houding, dit , franc-parler doet wonderen. Het gros der liberalen valt daarvoor op de knieën, roepende: Genade! Barmhartigheid!

Maar wat denkt nu eigenlijk de heer Buys'? — Zou hij het zelf wel weten?

Zeker is het, dat de hoogleeraar zich dikwijls in den geest van Pierson en Huët uitgelaten heeft. Bekend is zijn gezegde: Degenen die klagen over hel monopolie der stnalsschool hebben rechl, en de liberale partij zal wijs doen, dat zij dal recht erkent en die grieven wegneemt,quot; Is dit niet al wat men verlangen kan'.' Sprak hij slechts altijd zoo! Maar de heer Buys heeft ook andere noten op zijn zang. Vooral sedert de verkiezingen van .Tuni 69 hebben de liberalen in zijn oog gelijk gekregen. Het materieel succes oefent grooten invloed uit, niet alleen op de publieke meening, maar ook op die der hooggeleerde heeren. Hoe ging bet met Bismarck na Sadowa'? Hoe menige formule is er niet sedert dooi- geletterden van allerlei aard uitgevonden, om den man ook voor de vierschaar der rede te verheerlijken, dien men vroeger verguisd had ?

Hoe het zij, professor Buys — hij heeft het beloofd — behoeft slechts gewaar te worden, dat er propaganda gedreven wordt en hij keert zich tegen zijne vrienden. Daar bestaat kans toe. 't. Is zelfs te verwonderen, dat hij tot nog toe niets bespeurd beeft van hetgeen elkeen openbaar is. Hoe is het mogelijk, dat den heer Buys nooit een feit is voorgekomen, dat hem deze strekking openbaarde '? Heeft de hoogleeraar nooit anders dan officieel met een

-ocr page 28-

— 28 —

schoolwetman gesprokenHeeft hij nooit een liberaal minister (den heer Fock b. v. die het hart op de tong heeft) een inspecteur of schoolopziener vertrouwelijk, gelijk men zegt, en robe de chambre, gezien'? Men moet het veronderstellen, hoe onwaarschijnlijk het is. Anders zou de professor wel weten, waar de zaak op staat. Wij voor ons hebben nog nooit eenen liberaal ontmoet, zie zoo onnoozel was als de Heer Buys. Nooit heeft men ons pertinent durven betwisten, dat het tegen den invloed der geestelijkheid gericht was. Wanneer wij op eene verklaring daaromtrent aandrongen, was het antwoord: Al ware het zoo, zou het kwaad wezen'?

Zou hel kwaad weien ? — Daar zit de knoop. Dit maakt ook de lauwheid der conservatieven. Au fond zijn zij het meestal met ' de liberalen eens. Ook zij vinden het goed dat de geestelijkheid in toom gehouden worde. Het middel — de staatsschool daartoe te gebruiken — keuren zij wel af; maar hoe zal men zich sterk tegen het middel verzetten wanneer men het doel beaamt'?

Hoe het zij, de propaganda der staatsschool e'est, le secret de la comédie. leder weet welk een geest over 't algemeen in het personeel van het staatstoezicht leeft en welke de impulsie is die van boven uitgaat. Er bestaan uitzonderingen, maar alleen daar, , waar het niet anders kan. Waar het eenigzins mogelijk is daar geldt het wachtwoord; tegengaan van hel hij zonder onderwijn, verdringen van geestelijken invloed. Alle onderwijs dat niet van den staat uitgaat, wordt als vijandig, als een kwaad beschouwd. Men haast zich om overal staatsscholen op te richten ten einde aan de bijzondere den pas af te snijden. Autant de gagné sur l'en-nemi, denkt men. Er wordt dan ook meer op de quantiteit dan op de qualiteit der staatsscholen gelet. Al wat van staatswege voor het onderwijs gedaan wordt, geschiedt meer uit afgunst en naijver, dan uit liefde voor het onderwijs. Hoe geheel anders is het b. v. in Pruisen gesteld. Daar neemt de staat alle bestaande machten, die het onderwijs bevorderen kunnen, in den arm, in de eerste plaats de geestelijkheid. Om alle argwaan weg le nemen alsof de staat bedoelde «den Geist umzugestalteir (den godsdienstzin !.e ondermijnen) worden bij voorkeur geestelijken tot schoolopzieners benoemd. Uitstekende en waarlijk verlichte maatregel! Nooit had Pruisen het zoo ver gebracht met zijn lager

-ocr page 29-

— 29 —

onderwijs, nooit had het den schooldwang zonder verzet der bevolking kunnen invoeren, indien do staat op verlichting ware uitgeweest.

En dat is bij ons de hoofdzaak. Zou men zich kunnen voorstellen, dat de heer Fock naar pastoors of dominés zocht om de staatsscholen te inspecteeren'! Maai' dit zijn immers juist de men-schen tegen welke het gemunt is! Dat ware den wolf de kudde toevertrouwen! Inderdaad men zou in ons land alles.verloren, liet onderwijs bedorven achten, wanneer de geestelijkheid toezicht uitoefende. Verbeeld u de verontwaardiging van den lieer Lenlini] bij dit of dergelijk voorstel. Hoe? zou hij uitroepen, de staatsschool moet dienstbaar gemaakt worden aan de uitroeing van hel auloriteils /ye/ou/' en gij zoudt ze onder het toezicht der geestelijken, mannen van het autoriteitsgeloof, willen plaatsen! Waar zou het henen met de ^opgehelderde ideën ? 5) Professor Opzoomer zou zich niet minder luide doen hooren, hij die het de roeping der staatsschool acht, om het vrije onderzoek, de. wetenschap Ie handhaven tegenover hel dogma, ü)

Zoo spreken de voorvechters, naar ons inzien, duidelijk genoeg en voor elk verstaanbaar. Heeft professor Buys daar nooit iets van gehoord'? Of weet hij niet »ce que parler veut dire?quot;

Er zou geen propaganda met de staatsschool bedoeld worden!

En waarom wordt er dan met die vinnigheid gestreden? quot;Waarom zet het haat en wrok? Men kan anders toch wel in gevoelen verschillen, zonder elkander te verafschuwen. Waarom kan dit niet ten opzichte van de onderwijsquaestie? De vooi standers der schoolwet verfoeien uit 's harten grond al wie hun afgod bestrijdt. Niet alleen leeraren en onderwijzers — dien ware het te vergeven; zij denken natuurlijk dat het om hun tractement te doen is — maar ook alle andere liberalen, die geen geldelijk belang bij de zaak hebben. De oorzaak ligt voor de hand. Zij zien in de bestrijders van het staatsmonopolie vijanden van verlichting en beschaving. En wie zou die niet haten?

Wij verwijlen langer bij den heer Buys, omdat de kern van

5) Redevoering in tie tweede kamer 10 Dec. 1808.

0) Zie zijne redevoering: de vrije volksschool bl. 38. «Onderwijs, zegt hij, onderstelt wetenschap, wetenschap vrijheid. Maar vrijheid kan geen der bestaande kerken vcrleeuen. Zóó wordt zij dan gehandhaafd door eeue andere macht, door den staat.quot;

-ocr page 30-

— 30 —

het leger onzer tegenstanders uit zijns gelijken bestaat, vital h niet; dal kan niet zijnquot; zeggen zij. Maar waarom wordt er dan geklaagd'? Denkt men dat wij het niet zeer gemakkelijk en aangenaam zouden vinden, dat de staat de taak van ouderwijzer vervult, indien dat onderwijs niets verkeerds in had? ygt;Dal verbeeldt gij ?/ maarquot; is de repliek ytMij, althans is nog nooit iets voorgekomen, dal van liberale propaganda getuigdequot;.

En daarmee is alles gezegd. Vraagt dezen niet: Hebt gij de zaak onderzocht'? Zijt gij in de verschillende provinciën geweest. Hebt gij hen die klagen, gehoord'? Kent gij den geest der bureaus van Binnenlandsche zaken'? Weet gij welk een toon in de kweekscholen van onderwijzers de heerschende is? Dat zijn hunne zaken niet. Zij hebben niets ondervonden en dus — het bestaat niet. Wat men aanhale, wat men noeme, het is voor de doo-ven gepreekt. En — geen erger dooven, dan die niet hooren willen.

Opmerkelijk is het, dat dezelfde professor Buys, die zegt niet te weten, dat er propaganda gedreven wordt, zich niet ontziet de liberale partij te bezweren propaganda te blijven drijven. Hoe onwaarschijnlijk, 't is waar. Men hoore:

»De liberale partij, zegt de heer Buys, klemme zich vast aan het beginsel van staatsonderwijs, omdat zij mar mijne innige overtuiging dit beginsel niet kan prijs geven, zonder te gelijk hare roeping en haar ideaal op te offeren: het scheppen van de voorwaarden voor de zelfregering van den inensch noodig.quot;

Wat wil dit zeggen, ontdaan van den afgetrokken vorm? Scheppen van voorwaarden voor de zelfregering van den mensch noodig.quot;

Vooreerst: zeijregering van den mensch, wat bedoelt de professor daarmee? Wie regeert zich zeiven? Die zich niet door anderen in zijn denken en doen laat bepalen. Dus, uitsluiting van geloof en gezag, van dogma en priesters. De heer Buys spreekt toch hier niet van den staatsburger, maar vau den mensch. Er kan dus geen sprake wezen van de gewone beteekenis van selt-govern-ment. Hij wil dat elk op het standpunt sta, van rnet de oude formule te zeggen: Homo sum, humani nihil a me alienum puto. Dat is wat de Duitschers noemen: der algemein menschliche Standpunkt.

Nu moet het mogelijk gemaakt worden, dat ieder op dit standpunt sta. En daar moet, volgens den heer Buys, de liberale partij

-ocr page 31-

voor zorgen. Dat is hare roeping. Zij moet de voorwaarden scheppen die daarvoor noodig zijn, dat wil zeggen, zij moet alle hinderpalen uit den weg ruimen. En welke zijn die hinderpalen'.' Kerkgeloof en priestergezag. Dus de roeping en het ideaal der liberale partij is, kerkgeloof en priestergezag van liet opkomend geslacht te verwijderen.

Wij laten nu daar, of dit de roeping eener staatkundige partij zijn kan, en vooral zijn mag. Maar met alle kracht die in ons is, komen wij op tegen het middel dat de professor zijner partij aan de hand geeft om hare roeping te vervullen en haar ideaal te bereiken. Staatsonderwijs. Dus, de slaat moet het doen. De staat moet zorgen dat de opkomende geesten vrij blij ven van kerkgeloof en priestergezag. Het is alsof wij de heeren Lenting en Opzoomer hoorden.

Is dat geen propaganda. Professor, wat gij daar dei- liberale partij aanbeveelt ? Is dat geen toeleg, om invloed op de geestesrichting, op de wereldbeschouwing der jeugd uit te oefenen'? Zeg niet; »Ik eisch geenzins dat het staatsonderwijs ongeloof leere en onafhankelijkheid van het priestergezag inboezeme; ik verlang alleen, dat men de jeugd niet verrasse, niet overrornpele; dat de staat ze in bescherming neme tegen invloeden die ik verderfelijk acht, tot. dat de jongelingschap in staat zij, met oordeel des onderscheids te kiezen.quot; — Dat recht hebt gij niet. Dat recht heeft de staat niet. Dat is, als gij wilt negatieve propaganda, maar het is propaganda. Wie wijst ook de grens aan tusschen negatieve en positieve propaganda'?

Mag de staat directelijk of indirectelijk door zijn onderwijs invloed pogen uit te oefenen op de godsdienstige overtuiging van het opkomend geslacht'? dat, is de vraag. Ontkent gij dit mei ons, dan moogt gij ook geen »voorwaarden willen scheppen voor de zelfregering van den mensch noodig.quot; Ontkent gij die vraag niet, dan zeggen wij u, dat gij inbreuk maakt op het recht der ouders, die den staat toeroepen: »onze kinderen zijn onze kinderen , en die zullen gelooven wat wij gelooven, al houdt professor dat voor bijgeloof. Met zijne voovwanrden hebben wij niet te schaffen. Hij late ons en onze kinderen met rust.quot;

Omtrent liet recht der ouders, zie Kruin: Tien jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog, hl. '2W en '280; «Niet zonder mededoogeu kunnen wij nu no}j;, «na derde halve eeuw, de klagten hooren, door de katholieken in hun ver-

-ocr page 32-

— 3'2 —

«ilrukking geslaakt. «Merkt wat eene grooto pijaeeu inai teling liet voor onze «arme zielen is, dat benemen van al de middelen onzer zaligheid, het der-»ven der waarachtige leering van het katholieke geloof, de uitreiking der »H. Sacramenten. Wij weten dat wij een onsterfelijke ziel hebben, en dat, »die verloren, al verloren is; wij weten dat die niet. zalig kan worden zon-»der het waarachtige geloof en het gebruik der H. Sacramenten. Wat hart-»zeer en marteling denkt gij dan wel dat wij dag en nacht lijden, die zoo «gaarne onze en onzer kinderen zielen zonden zalig maken, en dien de mid-odelen ontbreken!quot;quot; — Dat griefde het ouderhart het meest, dat zij hun kin-»deren in onwetendheid en ongodsdienstigheid zagen opgroeijen. — »»IIotge-jibod des Heeren belast ons zorg te dragen voor goede onderwijzing onzer kin-nderen, en de natuurlijke liefite dringt ons daartoe; wat pijn en marteling iimeent gij dan wol dat wij lijden, als wij zien dat wij het niet kunnen, «dat onze kinderen verwilderen, opwassen als wilde wouters zonder eenige «goede leering en oefening, zoodat zij van (Jod niet weten en nooit de ka-«tholieke kerkdienst gezien hebben. Willen wij ze ter school laten gaan, «zoo zien wij dat zij dooi' hun meesters verleid worden, want er mogen «geen katholieke scholen of schoolmeesters zijn, noch eenige katholieke «boeken gebruikt worden.quot; — Slechts één uitweg bleef er over, en die nog »maar alleen voor de gegoeden: zij konden hun kinderen buiten 's lands naar «de goede scholen der Jezuiten laten gaan en naar de katholieke universiteiten «zenden. Maar ook dien uitweg sloot thans de voorzigtigheid der Staten hun af, «want van de Belgische Jesuiten had men nog anti-nationaler opleiding dan «van de Hollandsche geestelijkheid te vreezen. liij een plakaat van 4 April «159C werd bepaald, dat al wie op de .lesuiten-scholen of aan de Belgische «universiteiten zijn opvoeding ontving, daardoor voor altijd onbevoegd werd otot eenig ambt, en dat hij buitendien voor elke maand, die hij er vertoefde «honderd gulden, te verhalen op zijn bezittingen en op die zijner ouders of «voogden, verbeurde. —«Hoe zonden wij arme katholieken (zoo jammert een «hunner) meer getiranniseerd kunnen worden ? Wat hebben wij naast ons «zeiven liever dan onze kinderen, hoe lijden wij als zij ziek of gekwetst «zijn, als zij sterven! En wat denkt gij dan dat wij lijden, als wij hen ziek «zien naar de ziel, ongeleerd in godsdienst en godsvrucht, in gevaar van «verleiding en afval; als wij vreezen moeten ze voor eeuwig te verliezen? iiWij zien dagelijks hoe menige katholiek er sterft, wiens weezen terstond, «bij gebrek aan goed onderwijs, van ketters verleid worden; en, ziende op «onze eigene kinderen, hebben wij dag en nacht grootelijks te vreezen dat, «als wij het hoofd eens neergelegd zullen hebben, onze kinderen of kinds-«kinderen zullen doen gelijk vele anderen, afvallen van de katholieke reli-»gie, en zich zeiven met hun nakomelingen eeuwiglijk verdoemen. — Is «dit vrijheid van godsdienst en conscientie ?quot;

Thans bezigt men die krasse middelen niet meer, maar 't is nog altijd dezelfde toeleg, behalve dat de staat de katholieken niet meer profesfanti-seeren maar moderniseer en wil. En dat is nog veel erger.

-ocr page 33-

— 33 —

Wat zou de heer Buys tegen dezen eisch inbrengen'.'

't Is zoo. Wanneer men de zaak op den keper beschouwt, dan ziet men dat de heer Buys au fond hetzelfde wil, wat de heeren Lenting en Opzoomer verlangen; hij zegt hel alleen «init ein bisschen anderen Worten.quot;

Be schoolastische formule van den professor kan alleen den half geleerde blinddoeken, liven als gene enfanU letrLblex spoor! hij aan tot propoganda dei liberale -wereldbeschouwing. Kn dan zegt hij nog, dat hij zich tegen de schoolwet zou keeren, indien hij wist dat zulks plaats had! Nota bene, hij is er zelf mee bezig.

Hoe zal men dit verklaren'? Spreekt de professor zoo geleerd, zoo abstract, dat hij zich zeiven niet meer verstaatquot;.'

Hoe het zij, één ding slaat vast. Zij die redeneeren onder de liberalen (men denke ook aan den heer .lonckbloet) vervallen onveranderlijk in tegenspraak met zich zeiven. Wat wonder dan dat zij, die logisch zijn, tol ons overkomen'.' Het is onze schuld niet dat het getal der bekeerlingen zoo klein is. Is er geen logica in hel liberale kamp'.'of is de discipline sterker dan de logica ?

Er kunnen nog andere redenen bestaan van meer materieelen aard. Wat dunkt u, indien er eens zoo veel te winnen was, bij het getuigen voor waarheid en recht, als er bij te verliezen is, zou de desertie uit het liberale kamp niet aanmeikelijker wezen? Men mag het veronderstellen. De zaak heeft nu zeer weinig aanlokkelijks. Uitgejouwd en door de heerschende partij verschopt te worden, is al wat men te wachten heeft, wanneer men aan het goede recht der liberalen twijfelt. Een verstandig jong mensch, die vooruit wil, treedt niet in die netelige quaes-tie, maar houdt zijne oogen gevestigd op de vele, rijkelijk bezoldigde betrekkingen, die de staat aanbiedt. Of hij gelijk heeft! Menigeen die er in vroeger tijden niet om gedacht zou hebben voelt zich thans geroepen tot den lastigen onderwijzers-stand. De grove tractementen en pensioenen schijnen een onweerstaanbare kracht uit te oefenen. De aard dei- Hollanders is plotseling veranderd; men verdringt zich om in staats dienst te komen. De staat ziet de sollicitanten gaarne komen en zorgt er zooveel mogelijk te plaalsen. Hij schept zich zoodoende een machtigen steun, een phalanx waarop hij rekenen kan. De voorstanders van het vrije onderwijs rekenen dan ook niet op hen. Zij die in het staats-

-ocr page 34-

— 34 —

onderwijs een bestaan vinden, zijn niet vrij tegen den staat te getuigen. Het spreekwoord zegt; «Wiens brood gij eet, wiens woord gij spreekt.quot; Maar daarom heeft dan ook hunne opinie weinig waarde. Wat waarde heeft en waarop wij prijs stellen, dat is het oordeel van schrandere en onafhankelijke mannen. En dit oordeel kan zich op den duur niet anders dan ten voordeele dei-ware vrijheid uitspreken. Het ijs is reeds gebroken. Op het voetspoor der heeren Pierson en Busken Huët zullen volgen die de eischen eener waarachtige vrijzinnigheid begrijpen. Het zal en moet zoo ver komen, dat een intelligent man zich schaamt, het stelsel der liberalen in bescherming te nemen. Van dat oogen-blik hebben wij moreel gezegevierd en dan voUjl de rest van zei/'quot;, gelijk Opzoorner zegt.

^ 4. Wij komen thans tot de kern der redevoering, de vraag: Hoe 'm het mandement ontvangen ?

Bij de beantwoording dezer vraag loont de redenaar eene kalmte die het ons moeilijk vall te bewaren. Voor ons is dat ook minder noodig. Wij zijn niet verplicht parlementair te spreken en zijn veeleer gehouden, de waarheid zoo duidelijk mogelijk te zeggen.

Het mandement is door de liberalen op eene niet te qualifi-ceeren wijze ontvangen. Geheel het kamp kwam in opschudding en alles liep te wapen. Om te vechten'? Neen! om te schreeuwen. Het was een rumoer als Willebrord in Gijsbrecht van Am-stel schilderde. In sommige couranten duurt het misbaar tot op huidigen dag voort; de woede schijnt bij hen kroniesch te zijn geworden.

En dat al zonder de minste aanleiding! Het mandement was kalm, bescheiden en gematigd; men vond daar niets aanmatigends noch uittartends in. De bisschoppen spraken tot de geloo-vigen over de opleiding der kinderen tot deugd en godsvrucht, en ontrieden daarbij het gebruik maken van godsdienstlooze scholen, voor zoo verre men daarbuiten kon. Dat was hun recht en hun plicht. Geen redelijk mensch kan daarover vallen. Het zal toch wel geoorloofd zijn in een vrij land als het onze, waar de grondwet als beginsel vooropstelt: vliet geven van onderwijs is vrij quot; de eene school boven de andere te verkiezen. Men zou het zeggen , maar de liberalen dachten er anders over. De voorkeur

-ocr page 35-

door de bisschoppen aan de godsdienstige school gegeven boven de neutrale school, was een gruwelstuk in hunne ooyen en mocht niet zonder luidruchtig protest voorbijgaan. Ziedaar deu vrijheidszin der liberalen!

Opmerkelijk hierbij is het, dat in geheel het vrije Nederland geen enkele stem is opgegaan, om tegen deze openbare schending der vrijheid van de kerkvoogden te protesteeren. Niet alleen niet bij de liberalen, maar nergens, ook niet bij de geloovige protestanten. Waren het de traditionneele antipatiën tegen de Roomschen die hen beletleden! Hoe het zij, het verdient aaner-kenning dat de heer Groen van Prinsterer, na oplettend te zijn gemaakt, er nu ruiterlijk voor uitkomt dat gt;ihel mandement dooide liberalen niet is bejegend zuu als het betaamde.'' Ziedaar eene getuigenis die niet van vooringenomenheid verdacht is. Het hoofd der anti-revolutionaire partij zegt daaromtrent in de »Nederlandsche gedachlen.quot;

»Het mandement der Bisschoppen is a.) door de liberalen niet naar den eisch der giondwet bejegend b.) beschamend voor hel Hervormd kerkbestuur.quot;

»«). De liberalen hebben in hunne polemiek tegen het mandement het grondwettig recht der gezindheden ter zijde gesteld.quot;

«Het mandement, 't is zoo en niet anders, is door het liberalisme niet bejegend, zoo als hel betaamde, ja, veilig mogen wij zeggen, zoo als de grondwet dit, naar luid der artikelen over godsdienst en onderwijs medebrengt.quot;

»A). Ongunstig steekt bij het plichtmatig protest der JJisschop-pen het vadsig berusten van het Hervormd Kerkbestuur af.quot;

Met deze getuigenis van den heer Groen van Prinsterer is de hoofdgedachte der redevoering als juist gewaarborgd. Zonder dat kon men denken dat sprekers katholiek gevoel in 't spel was en hem zoo streng over de houding der liberalen deed oordee-len. Maar nu de heer Groen het rumoer der liberalen tegen liet mandement nog scherper berispt dan de heer Hallmans, nu mag men gerust aannemen, dat de beslrafling volkomen verdiend was.

Zij was gericht tegen de geheele liberale partij, want alle liberalen, van de grootsten tot de kleinsten, hebben zich daaraan schuldig of medeplichtig gemaakt. De groote gaven het wachtwoord en bliezen het vuurtje aan. Men weet welken overwegen-

-ocr page 36-

— 3(i —

den invloed sommigen onzer liberalen staatslieden op de meest verspreide couranten uitoefenen. Niemand zal veronderstellen, dat de Nieuwe Rotterdammer Courant zoo fel tegen de Katholieken zou te velde trekken, indien de heer Fransen van de Pullen zulks niet gedoogde. En de heer Thorbecke dan! Hij had slechts zijn Dquos p/jfoquot; te doen hooren, om den opstekenden storm terstond weer tot bedaren te brengen. Hij liet begaan. De hooghartige man die in 1851? zoo lier neerzag op den t) volks waan van den dagquot; versmaadde het niet, ditmaal van een dergelijken svaan gebruik te maken ten behoeve zijner geliefkoosde neutrale volksschool. Ofschoon zeer wel wetende dat er door de bisschoppen niets misdaan was, liet hij zijn volgelingen op de been brengen en belette niet dat zij voortholden. Op dat oopenblik geloofden velen te goeder trouw, dat de Spaansche inquisitie weer in aantocht was en meenden in het mandement een voorbode daarvan te zien. Het was daarom noodzakelijk de vraag te stellen;

gt;5 5. Wat is het mandement''

Voor de geloovigen een leefregel; voor andersdenkenden eene verklaring der katholieke begrippen omtrent het onderwijs, afgegeven door de bevoegde autoriteit.

Dooi' het mandement is ter kennis van den wetgever en van het geheeie Nederlandsche volk gebracht, hoe de katholieken over de regeling van ons lager onderwijs oordeelen.

Niemand kan langer onwetendheid voorwenden. Aan ieder is kenbaar gemaakt , dat. de bestaande regeling in strijd is met de godsdienstige begrippen der katholieken.

En hieruit volgt, dat de schoolwet voor 'u der natie in strijd is met de grondwet.

De redenering is doodeenvoudig.

Art 104 der grondwet zegt; De inrichling van hel openhaar onderwijs ii'ordl mei eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen door de vel geregeld.

Het blijkt dat de godsdienstige begrippen der katholieken (l/5 der natie) bij de bestaande wettige regeling niet geëerbiedigd zijn.

Dus, is de bestaande regeling voor V.-. der natie in strijd met de grondwet.

Ons dunkt op deze redenering valt niets af te dingen.

-ocr page 37-

De liberalen gevoelen het nok en daar vandaan het, oorver-doovend gedruisch dat zij aanhieven bij het verschijnen van het mandement. Daar viel niet tegen te redeneeren, dus het moest \ overschreeuwd worden. De liberale partij volgde hier de gewone tactiek der straatjongens.

§ 6. Vroeger heette het altoos: wij hebben de meerderheid der natie op onze zijde. Een slecht argument wat de innerlijke waarde betreft, maar zeer krachtig en afdoende in concrete. Het was met andere woorden: gij kunt zeggen wat gij wilt, wij hebben de macht in handen. De liberalen, die zich beroemen alles voor de rechtbank der rede te brengen, hebben een schromelijk misbruik van dit meerderheids-argument gemaakt. Vooral tegenover den heer Groen, dien men met zijn vrienden ook in officieele stukken niet anders noemde dan ylt;de kleine minderheid.quot;

Dit houdt nu op. In de Kamer moge de meerderheid voor de handhaving der schoolwet zijn, in den lande niet. Dit is met cijfers na te wijzen. De katholieken gevoegd bij de geloovige protestanten maken verre de meerderheid der natie uit.

Het meerderheids-argument is dus den liberalen ontvallen. Hun rest niets meer dan het vnon possnmiisquot;. door den heer Heemskerk Az hier zeer ter snede vertaald door: wij willen niet.

Inderdaad de liberalen willen niet. Dit is hun groot, hun éénig argument,en is het altijd geweest. Heeds bij de geboorte der schoolwet, in 1857, moesten zij in het debat zwichten voorde argumentatien der bestrijders der schoolwet. Wie die belangrijke beraadslagingen nagaat, komt onveranderlijk tot de overtuiging, dat de moreele zegepraal niet op hunne zijde was, ofschoon de wet met groote meerderheid aangenomen werd. De redevoeringen van de heeren Groen van Prinsterer, van Reede van Outshoorn, van Lijnden, Mackay, van Foreest, Elout van Soeterwoude, Hofman, alsmede die dei-Katholieken, van Nispen van Sevenaer, Botz, Meylink, Dommer van Poldersveldt, Luyben en van Wintershoven zijn daar om te bewijzen, dat der kamer althans het licht niet onthouden werd. Toen reeds streden katholieken en anti-revolutionairen in dezelfde gelederen voor dezelfde zaak, de gewetensvrijheid.

Gewetensvrijheid! wie had ooit gedacht, dat dat kostbaar kleinood tegen zich noemende liberalen zou moeten verdedigd worden!

-ocr page 38-

— 38 —

En loch is het zoo. Tempora muntanlur et uos muiarnui' in illis. Prolestanten en katholieken die in vroeger lijdeii elkander om het geloot vervolgden, zij staan nu samen tegen den gemeen-schappelijken vijand, het ongeloof. Het geldt hier:

«Krijg van buiten doet vrede sluiten.quot;

Inderdaad vergeleken met den strijd op leven en dood, die thans tegen alle kerkgenootschappen gevoerd wordt, was de vroegere oneenigheid tusschen die kerkgenootschappen onderling, slechts een binnenlandsche twist. l)e tijden zijn voorbij om den voor-I rang te strijden. Het geldt hier aller leven en bestaan. Meer dan ooit eischen de omstandigheden dat men de erfelijke anti-pathien late varen.

§ 7. Want de vijand is sterk. Het is gebleken bij de laatste verkiezingen van Juni 1869. Waarom zouden wij het ontkennen of ^ verbloemen? Die verkiezingen hebben niet beantwoord aan onze verwachtingen. Het zwarte spook, in 1853 door de conservatieven tegen de liberalen te werk gesteld, werd nu door de liberalen tegen de conservatieven gericht. De onderwijsquaestie raakte op den achtergrond. Aan het lichtgeloovig volk werd diets gemaakt, dat het land door paapsche overheersching bedreigd werd. \ De staatschool alleen hield het dreigend gevaar tegen en daarom mochten alleen voorstanders der staatsschool gekozen worden. Maar zullen nu, vragen wij, zoodanige verkiezingen, bij boerenbedrog verkregen, als de definitieve uitspraak der natie over de onderwijsquaestie gelden'?

De verkiezingen in .luni 1869 hebben echter ook hunne lichte zijde. Wij bedoelen het ontwaakt zelfbewustzijn der katholieke bevolking. Vroeger tastte men in het duister; elkeen zocht, zoo goed hij kon zijn eigen weg, en, van gemeenschappelijke belangen , met vereenigde krachten te verdedigen, was geen sprake. De gedachte zelf, eene afzonderlijke partij te vormen en als katholieken op het staats-tooneel te treden, scheen velen vermetel. De provincie Limburg met name, moest zich maar op hare manier zoeken te redden en zich van de anderen niets aantrekken. Zoo dachten, zoo leerden velen aldaar.

De nevel is opgeklaard, de zon doorgebroken. Het gevoel van

-ocr page 39-

— 39 —

solidariteit tusschen alle katholieken in den lande is ontwaakt, meteen is het, zelfgevoel van eigen kracht en waardigheid gerezen en men ziet met deernis neer op de laatste stuiptrekkingen der particularistische pogingen, die zich nog van tijd tot tijd in de meest zuidelijke stad des rijks openbaren.

Maar van dat al neemt de heer Fock geen notitie. Voor hem bestaan geen katholieken en geen katholieke verkiezingen. Deze laatsten komen bij hem niet in aanmerking. De verkiezingen (zegt hij zonder te onderscheiden) hebben de onderwijs-quaestie . beslist, en aan die uitspraak houd ik mij. Wij kunnen desnoods de katholieke stemmen in de kamer missen en omdat wij die missen kunnen daarom verklaren wij thans ronduit.; »Nooit zal de schoolwet herzien worden. Nooit!quot;

Aldus spreekt de heer Fock. En toch zijn er nog katholieke leden der Tweede Kamer die zich den schijn geven van nog iets van de goedertierenheid der liberalen te verwachten! Zulks kan niet ernstig gemeend zijn. De heer Heijdenrijck was de laatste die zich daaromtrent te goeder trouw illusien kon maken.

§ 8. Wij hebben gezien welk etïect het mandement gemaakt heeft. De vraag doet. zich thans op: welk effect had het redelijker wijze moeten maken

Men zegt wel eens in het dagelijksch leven: «Een goed woord vindt, eene goede plaats,quot; maar dit was hier het geval niet. Hier was door de bisschoppen een goed woord gesproken, maar het werd euvel opgenomen.

Is er iemand die ontkent dat het mandement een goed woord was ? Hij zou de eerste zijn.

Allerhande aanmerkingen, of liever haarkloverijen zijn er gemaakt , maar de loon en de houding van het herderlijk schrijven hoeft niemand berispt. Integendeel, als uit éénen mond klonk de lof daaromtrent van de lippen ook der hartstochtelijkste bestrijders. 7) Maar waarom dan niet bedaardheid met bedaardheid, zachtzinnigheid met. zachtzinnigheid bejegend? Dit is zoo natuurlijk en zou vrede en eensgezindheid zoo zeer bevorderd hebben. Voorwaar! het is de schuld der bisschoppen niet , indien hel man-

7) Men denke aan de heeren Opzoomer en Hosscha.

-ocr page 40-

— 40 —

dement geen toenadering heeft te weeg gebracht. Wel verre van uittartend te zijn, was de brief zoodanig gesteld, dat de liberale

..... partij, zonder zich iets te vergeven, aan het geuite verlangen

kon gehoor geven. Geen politieke tegenstanders, geen gehate vijanden dwongen hier op schamperen toon en onder dreigementen concessies af. Neen, ingetogen en in het publiek leven onbekende personen ontwikkelden hier op gemoedelijken toon gewetensbezwaren, tot welker uiting zij door hunne betrekking geroepen waren. Wat men aan de katholieke publicisten en kamerleden geweigerd had, men kon het gevoegelijk aan de bisschoppen toegeven. Nooit was er een gunstiger gelegenheid voor de liberalen, om van hunnen ouden dwaalweg terug te keeren. Het mandement kon en moest de brug worden waarover zij in het gebied der waarachtige liberaliteit terugstapten.

Dan helaas! in plaats van met open armen den vredesbode te ontvangen, heeft men alarm geslagen alsof de vijand voor de poort stond en alles te vuur en te zwaard dreigde te vernielen.

^ 9. En waarom ? Met welk doel'? Met welke hoop van uitkomst'?

Deze vragen schijnt men zich niet gesteld te hebben. quot;Wanneer men geredeneerd had, was het onmogelijk zoo dwaselijk te handelen. Wij kunnen toch niet veronderstellen dat de liberalen in den waan zouden verkeerd hebben, het mandement met goed gevolg te kunnen doodschreeuwen. Bang maken geldt niet meer; de katholieken in Nederland Zijn, zoo al niet tol de algeheele bewustheid hunner kracht, dan toch tot die hunner rcchlzeker-heid gekomen. Sedert 1853 weten zij bij ondervinding; »de gans blaast wel, maar zij bijt niet.quot;

Men maakt zich zonderlinge illusien. Hoe de liberalen er aan komen, weet de hemel, maar zij koesteren de meeste valsche begrippen omtrent den aard hunner katholieke medeburgers. Te goeder trouw verbeelden zij zich dat een goed deel hunner onder hel juk der geestelijkheid zucht en niets liever wenscht dan daarvan ontslagen te worden. De liberalen (zij zijn zoo goed) willen deze arme verdrukten een handje helpen. Zij scholden op de zoogenaamde priesterpartij, de Ullramonlanen, én verhellen én bemoedigen de »liberaal-nalionaai-kalhoHeken.quot;

Divide et imperes, verdeel en heersch, is hunne leus.

-ocr page 41-

— 41 —

Maar zullen zij slagen'?

Waar ter wereld zulks mogelijk ware, in Nederland nooit. Hier brengt men slechts het tegenovergestelde te weeg van hetgeen men beoogt. En hoe kan het anders. Indien er op aarde katholieken zijn die den vuurproef doorstaan hebben, het zijn de Nederlaadsche katholieken. Eeuwen lang hebben zij hunnen godsdienst in nood en dwang, ten spijt van verdrukking en vervolging bewaard, en zullen dien duren schat thans niet laten varen, nu zij hem ongemoeid bezitten mogen. Terecht roept de spreker uit:

«Indien het waar is wat de geschiedenis van alle volkeren en tijden leert dat de inensch zich meer cn meer aan zijne godsdienst hecht naarmate hij meer daarvoor te lijden heeft, is het dan wel te verwonderen dat de Nederlandsche katholieken zoo innig aan de Roomsche godsdienst gehecht zijn'?quot;

En hij had er kunnen bijvoegen:

Ieder blik van minachting, ieder woord van verguizing, iedere daad van achteruitstelling die den katholieken ter wille hunner belijdenis ten deel valt, doet hen in nieuwen gloed van liefde — wij allen gevoelen het — voor dien eertijds vertrapten, thans nog vaak miskenden godsdienst ontvlammen.

De liberale pers moge het ad notam nemen. De verguizing der katholieken is het zaad der ultramontanen.

§ 10. Inderdaad! waar men voor vreeze, afvalligen zal men nooit maken. De katholieke kerk staat als een rots in zee, vasten onwrikbaar. Zij die zooveel stormen in den woesten wereldoceaan doorgestaan heeft, vreest geen storm in een glas water. De Nederlandsche liberalen zullen haai' niet overweldigen. Dat zij zich zulks in dolle drift onderwinden, lokt een glimlach op de lippen van eiken wijsgeer en denker. De heer Pierson stelt dan ook meesmuilende aan onze liberalen staatslieden de vraag; of zij zich in goeden ernst tegen eene macht als die der Roomsche kerk opgewassen wanen'?

Het is dus hier, gelijk men zegt, hard tegen hard. De liberalen willen, de katholieken kannen niet terug. Wat zal nu het einde zijn?

De heer Gremers, lid der Eerste Kamer, heeft een solutie

t -

-ocr page 42-

— 42 —

aan de hand gegeven. »Voor hen, zeide hij, die met de schoolwet geen genoegen kunnen nemen, is in Nederland geen plaats.quot; Dus — de katholieken moeten het land ruimen.

Wij nemen de vrijheid den geachten spreker op te merken, dat dit een geweldig derangement zou veroorzaken. Een derde der natie verhuizen — zonder te spreken van de geloovige protestanten ! dat is toch wel ietwat, bedenkelijk. Zou de zaak niet op eene andere wijze beter kunnen gevonden worden? Het komt ons voor dat de staatsschool eigenlijk eene uitvinding en liefhebberij is van storttoiannen. Het volk verlangt onderwijs; maar is er niet bijzonder op gesteld, dat de staat het geeft, als het maar goed is. Voor onze liberale staatslieden is dit echter niet genoeg; zij willen de volksschool in handen hebben, om het volk naar hun model te fatsoeneeren. Een groot deel van het volk bedankt, daar voor. Ziet daar het geheele geheim en de oorzaak van 't geschil. Indien nu deze enkele drijvers de goedheid hadden hunne buitensporige pretensies te laten varen of — kunnen zij 't harten-lust niet bedwingen — hunne Penaten naar elders over te brengen, dan ware alle twist ten einde, en vrede en rust voor goed hersteld.

Wat dunkt, den heer Gremers van deze solutie?