SPECIMEN JURIS GENTIUM INAUGURALE
CONTINENS
foederis die XVII M. MARTII All MDCCCHIV,
LONDINI BRITANNIAM INTER ET BELGIUM INITI,
DE COLONIIS INDIAE ORIENTAUIS,
QDOD ,
ANNUENTE SUMMO NUMINE,
EX AUCTORirAtE BECTOKIS MAGNIFICI
pan,. THKOR. M.4G., HIT. HOM. BOCT. F,T PROP. ORB. ,
nec non
amflisstmi senatus academici consensu,
et
NOBiLissiMAE facultatis juridicae decueto.
^tdh ®octiira(tt6
SUMiVIISQUE IN
•JURE ROMANO ET HODIERNO HONORIBUS AC PRIVILEGIIS,
IN ACADEMIA RHENO-TRAJECTINA
RITE BT LEGITIME CONSEQÜBNDIS,
eruditorum examini submittet
CAROLUS MAXIMÏLÏANÜS SMULDERS,
ISatavieusis.
A. I). II M. JtlNII ANNI MDCCCLVI , HOKA II,
trajecti ad hhenum,
apud ,J. H. S IDI) RÉ
M))ccci.vr.
mn vi iiiiOi' ^ /Tl
t::
■•VI
TW
Iii- ? ■ % v^-i
gt; ..
T ~ ^
-ocr page 3-GESCHIEDENIS EN VERKLARING
•t I
TE LONDON GESLOTEN TUSSCHEN
TEE REGELING VAN DE WEDERZIJDSCHK BELANGEN EN
REGTEN IN OOST-IKDIË.
li
-ocr page 5-TE LONDON GESLOTEN TUSSCHEN
TER REGELING VAN DE WEDERZIJDSCHE BELANGEN
EN REGTEN IN OOST-INDIË.
ACADEMISCH PROEFSCHRIFT
tek veekrijgikg van dek graad
VAM
door
C. M. SMULDERS.
U T RE CHT,
J. H. S I ü D R É.
1856.
-ocr page 6-Boek- en Steendrukkerij van giiibiäs amp; uümonï.
-ocr page 7-ALS B L IJ K
LIEFPE EN DAN K BA AB HEID
T O E G E W !J D
MIJNE OUDERS.
-ocr page 8- -ocr page 9-.Biz. 1.
verhouding tot engeland betrefkende de koloniale aan-
gelegenheden sedert 48u tot het tractaat van 17
maart 1824.
§ 1. De Conventie van 13 Augustus 1814................ » 1-5.
§ 2. Uitvoering der Conventie van 1814.................. » 21.
§ 3. Onderhandelingen tot een Traetaat in 1820........... » 37.
het tractaat van 17 maart 1824.
I 1. Voorloopige maatregelen en overwegingen,.....................» 46'
§ 2. Opening en loop der conferentiën..........................®
Text van het Traetaat van 17 Maart lö24..................'' 61-
Nota der Britsche Gevolmagtigden..................................'' 72.
» » Nederl.nbsp;»nbsp;.....................''
§ 3. Toelichting en werking van het Traetaat tot op de scheep-
yaartwet van 8 Augustus 1850.....................
aanhangsel.
§ ]. Invloed van de wijziging der Engelsehe en Nedorland-
sche scheepvaartwetten op art. 2 van het Traetaat van
17 Maart 1824 ..................................
I 2. De toelating van Consuls in de Nederlandsche koloniën » 152.
B 1,1 LAGE N.
Bijlage A................................... „
quot; ^^................................... 160.
quot; ^................................... » 1c3.
quot; !gt;• ••••••............................ » 1(56.
-ocr page 11-iillie Geschichte dieser Colonieen ist also schon an und
ür sich ein wesentlicher Theil der Geschichte des Euro-
■päischen Staatensystems.quot;
heeeen, Handb, der Gesch. des Europ. Staaten-
systems u. seiner Colonieen. Einl.
De verdragen maken een voornaam bestanddeel uit der lieden-
daagsche internationale betrekkingen, en worden door sommigen
zelfs als de eenige bron van het stellig Volkenregt aangemerkt.
Deze verdragen hebben dit met de verbindtenissen in het privaat
Eegt gemeen, dat zij in den regel derden niet aangaan, maar
der contracterende partijen tot wet strekken, welke deze zich
vrijwillig hebben opgelegd.
De bekwaamheid om zich te verbinden, is, gelijk in het bur-
gerlijk Eegt, zoo ook in het Volkenregt eene der eerste ver-
eischten tot het sluiten van een verdrag, zoodat slechts onaf-
hankelijke (souvereine) Staten vrij over hunne regten kunnen
beschikken. Evenzoo behoort tot de geldigheid van het te slui-
ten verdrag de vrije toestemming der partijen, een bepaald on-
derwerp, en eene geoorloofde oorzaak i).
Bij het A%-drag van 17 Maart 1824 gesloten te London
1) Burg. Wetb. art, 1356. L. I, § 3, D. de pact.
-ocr page 12-tusschen Nederland en Groot-Britannië, over dc Oost-Indische
aangelegenheden van beide rijken, werden tweederlei soorten
van belangen geregeld; de eerste artikelen bepalen de wijze
waarop wederkeerig de onderdanen der eene hooge contracte-
rende partij ten handel zullen worden toegelaten in de havens
der andere, terwijl de volgende in het gemeen belang der beide
Staten eenige ruilingen van grondgebied vaststellen. Aan het
slot van het Traetaat komen eenige punten van ondergeschikt
belang voor, welker regeling uit evengemelde ruilingen voort-
vloeide of daarmede in verband staat. Maar het Traetaat zelf
van 1824 was het onvermijdelijk gevolg der moeijelijkheden
welke wegens de uitvoering van eene vroegere Conventie van 13
Augustus 1814 waren gerezen, waarbij de voorwaarden der
teruggave aan Nederland van de door Engeland veroverde ko-
loniën niet zonder ovei'haasting waren bepaald. Zonderling ge-
noeg heeft men de gehoudenheid van het Kabinet van St. Ja-
mes tot die teruggave durven loochenen, hetgeen zoowel van
de zijde van een' staatkundig schrijver van het vaste land, als
door enkele Britsche staatslieden geschied is 1). Zoo heeft de
voormalige Belgische Minister, thans Gezant bij het hof van
Berlijn nothomb , in zijn met uitnemend talent geschreven werk
„Bssai historique et politique sur la Eévolution Beige,quot; open-
lijk beweerd, dat de Engelsehe Kroon ten opzigte van onze ko-
lonieën tot niets verpligt was „L'Angleterrezegt hij, „pou-
i) Vooral bij gelegenheid van de discussiën over de bill strekkende tot
goedkeuring van het Traetaat van 1824, door htnvie, die zeide dat de af-
stand van Java was geschied tot groote verbazing en vreugde van Neder-
land; terwijl ook de parlementsleden eobikson, eriüht en ïokbfs in den-
zelfden zin spraken. Bij de debatten in 1832 over de Enssische schuld die
Engeland op zich genomen had, ook na de afscheuring van Belgie van het
Vereenigd Koningrijk der Nederlanden, hoorde men dergelijke klagten
uiten, waartegen peel zich met alle kracht verhief. Zie The speeches of
Sir e. peel, Vol. II, 586—591.
III edition, Briiselles 1834. p. 216.
-ocr page 13-vait garder toutes ces colonies sans que la Hollande eût un mot
à dire, 1°. à titre de conquête, 2o. à titre de compensation pour
les frais de guerre contre la France dont la République Batave
était l'alliée. Le Parlement s'est plus d'une fois plaint du
désintéressement qu'a montré l'Angleterre en ISlé.quot; Deze
bewering lieeft zelfs geen schijn van grond en is geheel valsch,
hoezeer de bewoordingen in den aanhef der Conventie van 1814
voorkomende : „colonies...... conquises durant la dernière
guerre par les armes de sa Majesté Brittannique,quot; de opvatting
van nothomiî oppervlakkig schijnen te begunstigen. Immers
wordt de verovering (occupatio bellica, conquête) niet volstrekt
en op zich zelve als regtstitel van eigendom aangemerkt; ten
minste behoort men te onderscheiden of de veroveraar den
krijg al dan niet voor eene regtvaardige zaak voert, en met
welk inzigt de verovering geschied zij ï).
Oorspronkelijk althans was de wijze waarop, en de aange-
kondigde bedoeling waarmede Engeland zich in het bezit on-
zer koloniën gesteld had, een waarborg dat Nederland met
zijne onafhankelijkheid de verloren bezittingen noodwendig zoude
terug erlangen. Groot-Britannië had uit genegenlieid voor het
huis van Oranje, aan hetwelk het bovendien bij het Tractaat
van 15 April 1788, gelijk aan de Nederlandsche RepubHek
zelve, de erfstadhouderlijke waardigheid als een wezenlijk deel
der Constitutie had gewaarborgd, operdijk verklaard de Hol-
landsche koloniën in lewaring te zullen nemen, totdat het
gezag van dat huis zou hersteld zijn. Het had daartoe den
uitgeweken Stadhouder willem v uitgenoodigd, brieven ge-
dagteekend uit Kew den 7 Eebruarij 1795, aan de respective
gouverneurs onzer bezittingen te rigten, en het aanvaardde het
bezit daarvan (of dit met of zonder geweld gebeurde, doet hier
niets ter zake) in den naam en als lasthebber van den Prins
1) klübee Droit des geus moderüe, § 255. hei'ftee Earopaisches Völ-
kerrecht, $ Ï83. vattel, liv. III, chap. 13, § 195.
van Oranje !). Engeland's gehêime staatkunde moge de
partij. van den Stadhouder gekozen hebben met het doel om
aldus langs een' schijnbaar en formeel regtmatigen weg meester
te worden van onze koloniën, misschien in de hoop dat
het huis van Oranje nimmer zoude hersteld worden, en in het
voortdurend bezit daarvan te blijven, — toen de zaken van
het Europesche vaste land eene andere wending hadden geno-
men en de zoon van den voormaligen Stadhouder in 1813 als
Souverein Vorst met het hoogste gezag bekleed werd, kon Groot-
Britannië, wilde het niet alle beginselen van regt en billijk-
heid met den voet treden, niet anders dan aan Nederland zijne
koloniën teruggeven.
De onderhandelingen die tot het vredes-tractaat van Amiens
(gesloten S7 Maart 1802) leidden, strekken mede ten bewijze
hoezeer Engeland overtuigd was van zijne veri^ligting, om de
Bataafsche Eepubliek in het bezit der voorwaardelijk bemagtigde
koloniën te herstellen. Hoewel het hof van St. James bereids
de belangen van den Stadhouder had verzaakt toen het met
de Bataafsche Republiek onderhandelende, met de daad den
nieuwen regeringsvorm erkende, bleek niettemin te Amiens ten
duidehjkste, dat het Engelsche Kabinet de Nederlandsche ko-
loniën aanmerkte als de onbetwistbare onderhooriglieden van
de Bataafsche Eepubliek, en was de strijd over het eiland
Ceylon, de eenige volkplaiiting welke bij die gelegenheid van
onze zijde werd afgestaan, zoo hevig, dat het een oogenblik
zelfs scheen als of de onderhandelingen voor goed zouden wor-
den afgebroken.
Bij den vrede te Parijs met Groot-Britanuië na den En-
gelsch-Anierikaanschen oorlog aangegaan op 20 Mei 1784,
iiadden wij reeds het belangrijke Negapatam, de hoofdplaats der
1) Eegtsgeleerd advis in de zaak van den gewezen stadhonder door dc
burgers Mr. b. vookda en Mr. j. valckenaed. 1796. bl. 6, 177 vv.
Vgi. Jaarboclicii der Batnafsdie Republiek, dl. TUI, 1796. bl, 143 en 144.
Nederlandsche bezittingen op Coromandel verloren, en aan de
Engelschen de onbelemmerde en veelzins bedenkelijke doorvaart
door den Molukschen Archipel moeten vergunnen i). Het is
bekend hoe later na de oorlogsverklaring der Engelschen van
19 Sept. 1795 , ten gevolge van de revolutionaire verwarring
waarin men hier te lande verkeerde en van den slechten en uit-
geputten staat waarin onze Overzeesche bezittingen zich alge-
meen bevonden, de eene kolonie na de andere, meestal zonder
slag of stoot in handen der Engelschen waren gevallen 2). Se-
dert 1796 waren een- en andermaal vredesonderhandelingen
tusschen Engeland en Frankrijk aangeknoopt op den gebruike-
lijken grondslag van liet status quo ante helium met eenige uit-
zonderingen; doch men kwam tot geen resultaat 3).
Het blijkt dat het Eransche Directoire in het volgende jaar
1797 te Eijssel eerst opnbsp;teruggave van onze koloniën
door de Engelschen, heeft aangedrongen. (Memoires tirés des
papiers d'un homme d'Etat IV, 4-14), terwijl de Engelsehe
oiiderliandelaar de Kaap de Goede Hoop en Trinconomale op
Ceylon wilde behouden 4). Ook deze onderhandelingen liepen
IJ Art. 6. »Les Etats Généraux des Provinces Unies promettent et s'en-
gagent de ne point gêner la navigation des sujets Britanniques dans les
Mers Orientales.quot; - Hoeveel gevyigt men hecMte aan doze vergunning, zie bij
inuk van h06end0kp, Stukken rakende den tegenw. staat der Bat. bezilt_
1801. Jaarb. der Bat. republiek VIII t. a. p. »al schoon men klaar konde
voorzien dat de vaart door deze zeeën niets minder dan eene geheele onder-
mijning van onzen Oost-lndischen handel ten oogmerk had.quot; Vgl. rëndokf,
Memoriën over den laatsten Eng. oorlog, Amst. 1790. II, bl. 248 w.
2)nbsp;VAN KAMPEN, Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, III D.,
P St., bl. 318 vv.
3)nbsp;Gazette de Leide, 19 Dec. 1797. Vgl. van kampen, Geschiedenis
der Fransche heerschappij in Europa, II, 287 vv. Mémoires tirés des papiers
d'un homme d'Etat, IV, 98, 101. Diaries of ja^es harkis first Earl of
Malmesbury, passim.
4)nbsp;»m. delacuois laissa passer un consentement de la République Fran-
çaise à ce que l'Angleterre ne restituât pas toutes les colonies qu'elle avait
vruchteloos af. Eerst den 3 Oct. 1801 werden de preliminairen
tot den vrede geteekend tusschen het Fransche en het Britsche
rijk afzonderlijk, waarbij hetEransche Gouvernement eigenmagtig
en zonder voorweten van zijn' bondgenoot de Bataafsche Eepu-
bliek, aan Engeland den afstand van Ceylon verzekerde l).
De artt. 3 en 4 der preliminairen luiden als volgt: Art. 2.
„Sa Maj. Britt. restituera à la République Française et à ses
alliés nommément à Sa Maj. Catholique et à la République
Batave, toutes les possessions et colonies occupées ou conquises
par les forces anglaises dans le cours de la guerre actuelle, à
l'exception de l'île de la Trinité et des possessions hollandaises
dans l'île de Ceylan, desquelles îles et possessions Sa Maj.
Britt. se réserve la pleine et entière souveraineté. Art. 4. Le
port du Cap de Bonne Espérance sera ouvert au commerce et
à la navigation des deux parties contractantes qui y jouiront
des mêmes avantages.quot; Vooral de trouweloos toegezegde afstand
van Ceylon had echter juist Engeland bewogen om de prelim,
goed te keuren. „Lord cornwallis a demandé,quot; luidens het
protocol bij de eerste conferentie der Fransche en Engelsohe
Gevolmagtigden, „pour quel motif le contre-projet, adresse par
le citoyen Joseph bonapaute ne stipulait pas la cession en
toute propriété des îles Ceylan et la Trinité, quoique cette
cession soit une clause des plus importantes dans
les préliminaires.quot; (ddcasse, t. a. p. 84). Onze gezant
schimmelpenninck heeft bij de vredesonderhandelingen zeer
sterk en langen tijd voor de teruggave van Ceylon geijverd, en
enlevées à la Hollande.quot; du casse , Histoire des négociations diplomatiques
relativement aux traités de Morfontaiiie, Lunéville et d'Amiens. Paris 1855,
ni, 192 sqq.
ï) DU CASSE, Histoire des négociations etc., tome HI, bl. 32: »Cepen-
dant le silence que jusqu'ici ont observé ces deux puissances (de Bat. Eepubl.
en Spanje) sur leur accession aux préliminaires auxquels la République
Française a souscrit quot;pour elles, semblerait faire naître quelque incertitude
sur leurs intentions à cet égard,quot;
bemerkte spoedig dat Frankrijk de schuld van den afstand
van die kostbare volkplanting op de Engelsclie Eegering
schoof, terwijl het inderdaad zelf die schade aan de Bataafsche
fiepubliek berokkende i). „Et je me suis convaincu,quot; schrijft
JOSEPH, qu'il (schimmelpbnninck) n'était pas disposé à déclarer
que son gouvernement accède au traité préliminaire et consé-
quemment à l'article de la cession de Ceylan, (hetgeen het
Fransche Gouv». verlangde)..... qu'il ne pouvait pas debuter
par une accession pure et simple.quot; JOSEPH kreeg last om
daarop te antwoorden: „que l'adhésion pure et simple de
son gouv'. aux prélim. est une condition sine qua non pour
qu'il soit admis aux negotiations pour la paix définitive.....
que si son gouv'. se refusait à cette adhésion, celui de la
République n'en poursuivrait pas moins le rétabUssement de la
paix particuHère et que la République Batave pourra alors se
voir exposée à des pertes plus considérables que
celle de Ceylan.quot; (dticassb 111, 45). En inderdaad hoe
diep de Bataafsche Republiek toen reeds in aanzien gezonken
was, blijkt uit het volgende schrijven van talleyeand's regte
hand d'hautehive aan napoleon's broeder Joseph : „Dans la dis-
cussion des prétentions et des droits des Etats, on finit
toujours par calculer les conséquences du dissentement dans
lequel l'une d'elles se met à l'égard de tous les autres.
Or si la France et l'Angleterre font la paix, que peut faire
autre chose une puissance secondaire comme la Hollande
que d'y adhérer?quot; Dit waren de gevolgen van onze verbroe-
dering met Frankrijk. Onze aanspraak wegens Ceylon en Vlis-
1) Zie EUTGER JAN SCHIMMELPENNIKCK en ceiiige gebeurtenissen vaa
zijnen tijd, 's Hage en Anist. 1843, bl. 253 vv. 270. - Desniettemin bij
de hervatting der vijandelijkheden met Engeland beloofde datzelfde Frank-
rijk in de Conventie van 25 Junij 1803, » d'employer ses bons offices pour
faire restituer Ceylan_à la Eépublipue Batave.quot; Mr. h. a. van buk,
Tlepertoire historique equot;t chronologique des traite's conclus par la Hollande,
Utrecht 1846, H pag. 49.
singen, belioorde beweerde men, tot die „arrangements de
famillequot; waarmede derden niets te doen liadden. (du casse
III 142, 103.) Welk eene bittere spotternij!
Het Fransche Gonv'. bevond zich nogthans ten gevolge van
zijne dubbelhartigheid in eenen valschen toestand; aan de eene
zijde verklaarde schimmelpenninck niet in den afstand
van Ceylon te zullen bewilligen, alvorens Frankrijk had
beloofd daarvoor schadeloosstelling te zullen geven en het
Haagsche Tractaat te zullen nakomen 1), terwijl aan de andere
zijde de Engelsche Plenipotentiaris van het punt betrekkelijk
Ceylon evenmin wilde afzien en er op aandrong dat schimm.
tot de conferentiën zoude worden toegelaten. De Bataafsche
gezant had dus inderdaad van deze verlegenheid wel partij
kunnen trekken, indien men te 's Hage zich niet al te vervaard
had laten maken door de Ei-ansche bedreigingen, en men den
staatsman in wien wij te Amiens zulk een' waardigen vertegen-
woordiger en verdediger onzer regten bezaten, meer vrijheid in
dit opzigt had gelaten 2).
Al de pogingen van schimm, waren echter vruchteloos. Het
eenige wat hij kon verkrijgen was eene ijdele belofte van het
Pransche Kabinet, welker vervulling toen reeds vrij twijfelachtig
was. De Bataafsche gezant den last om toe te geven uit
1)nbsp;Vooral de opheffing van art. 4, vaststellende een of~ en defensief ver-
bond tusschen de beide republieken, zoo dikwijls eeu van beiden met Enge-
land in oorlog zou zijn, werd zeer te 's Hage gewenscht.
2)nbsp;Zie du casse III, 81 vv. 111, 112, 175, 188, 197, 208 vv. 218.
mi. scimniiiLPENNiNCK n'a pas changé de langage avec moi depuis qu'il est
à Amiens,quot; schrijft josepii aan tall. Cf. e. j. schijimelpenntkck, enz.
I, 283, 287. — iiiVoas verrez (josepu aan tall.) par l'article du Cap que
j'ai cherché à complaire au ministre batave; il n'abandonne pas ses réclama-
tions résultant du traité de la Haye, et il est à craindre que la liquidation
du traité par les quatre plénipotentiaires n'éprouve des retards, à moins
que vous n'ayez fait agir à la Htnje, de manière queTi.^cimm. n'ait plus
de motif de retarder la conclusionquot; nu casse, t. a. p.
'sHage ontvangen hebbende, woonde de conferentie bij „en
accédant aux bases des préliminaires,quot; (uucasse t, a. p.). Hij
wist tegen het einde der conferentiën lord cornwallis te over-
reden „qu'il était jouéquot; gelijk Joseph aan talleyeand schrijft,
doch kon hiermede niets winnen, daar de Engelsche Plenipo-
tentiaris die reeds geteekend had, te ver was gegaan om terug
te kunnen treden; „il sent qu'en rompant anjourd' hui il est
étrangement compromis,quot; geeft joseph verder te kennen.
Derhalve werd de vrede geteekend, voor zooveel de Bataaf-
sche Republiek betrof, geheel volgens het ontwerp-tractaat van
den Franschen Gevolmagtigde en, met uitzondering van het ar-
tikel aangaande de Kaap de Goede Hoop, waren de bepalingen
over de koloniale aangelegenheden van Nederland gelijklui-
dende met de preliminairen i).
De bezitting die de Republiek opofferde was belangrijk,
maar evenwel dragelijk indien Frankrijk zijne beloften slechts
nakwam 2). Nog geen jaar hield de vrede stand en sommige
bepalingen daarvan hadden nog niet kunnen worden uitgevoerd
toen de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk in Maart 1803
op nieuvv uitbarstte. Die bepalingen betroffen wat Nederland
1)nbsp;Art. 5 van het Vredestractaat van Amiens : La république Batave
cède et garantit en toute propriété et souveraineté à S. Maj. Britt., toutes
les possessions et établissements dans l'île de Ceylan, qui lui appartenaient
avant la guerre. — jSTog was er in het tract, een art. betrelfende den gewe-
zen Stadhouder, Frankrijk belastte zich met de schadeloosstelliog van den
prins van Oranje wegens de goederen die hij in de Bataafsche llepabliek bezat.
Opmerkelijk is hetgeen joseph dienaangaande aan tall. meldt (du cassh,
ITT, 284): «C'est la familie royale et non l'Angleterre qui s'interesse au
prince'', en verder »L'article de la maison de Nassau est rédigé de manière
que la France n'est pas plus liée que les autres parties contractantes.quot;
2)nbsp;Over het belang van Ceylon, zie Mr. p. mnciî, Dissertatio historico-
pOlitica do commercio et internae adniinistrationis forma possessionum Bata-
vamni in India Orientali, Lugd. Bat. 1832, p. 59. Vgl. ouwekkeuk de
VEiES Verhandeling over don Nedorlandschcu koophandel Haarlem lS27bI. 83.
aangaat, vooral de Indische volkplantingen. De Kaap de Goede
Hoop en de Molukken waren aan de Bataafsche Eepubliek
teruggegeven; doch de meer verwijderde koloniën, die in 1793
veroverd waren, zooals Malacca en de etablissementen in Cochin en
verder op het vaste land van Indië en Sumatra, bleven in het bezit
der Engelschen i). Groot-Britannië bleef dus ten opzigte van die
etablissementen althans, in denzelfden toestand; het beheerde
die stilzwijgend als lasthebber van den uitgeweken Stadhouder.
Wat de overige koloniën betreft, zou men kunnen beweren
dat de stelling van die Mogendheid tegenover de Bataafsche
Eepubliek, na den vrede van Amiens veranderd was, en zij door
het uitbreken van den oorlog het regt verkreeg om jure helU
onze koloniën te vermeesteren, omdat wij bondgenooten van
Frankrijk waren 2). Ofschoon misschien met eenigen grond
daartegen ware aan te voeren, hoe de Bataafsche Eepubliek
het niet in hare magt had om niet de bondgenoot van Frank-
rijk te zijn, is het toch bewijsbaar, dat Groot-Britannië ons
land zelfs korten tijd vóór de inlijving met het Keizerrijk, bleef
behandelen als een' Staat die in een' exceptionelen toestand
verkeerde en buiten eigen toedoen, door zijne bondgenooten
Pruissen en ook Engeland verlaten, zoo diep gezonken was.
Eeeds in 1805 was door de leiders der Europesche diplo-
matie, in het bijzonder door den grooten riTT, onder de ont-
■werpen om de magt van napoleon te fnuiken, bij eene geheime
Conventie van 11 April van datzelfde jaar gesloten te Peters-
1)nbsp;Van 1802—1811 verloren wij zooals bekend is, al onze bezittingen,
en bleef de Nederlandsclie vlag slechts op het eilandje Deeinia waaijen.
Voor de geschiedenis onzer koloniën gedurende dien tijd zie men van kam-
pen, Gesch. der Ned. buiten Europa, III« deel, 2« St. bl. 400—515.
2)nbsp;In de zoo even gemelde Conventie van 25 Junij 1803 tusschen de
Bataafsche Republiek en Frankrijk, las men: » La République Française ga-
rantit à son alliée l'intégrité de son territoire continental et la restitution
des colonies, qui pourraient lui être enlevées dans la guerre actuelle, et
elle promet, cet.
SE
burg, een middel beraamd om nevens het herstel der stadhou-
derlijke waardigheid in het huis van Oranje, Holland te ver-
sterken en uit te breiden door de toevoeging van België
„pour faire de ces deux pays ce qu'on appelait le royaume, des
deux Belgiqiies, le quel serait accordé à la maison d'Orange i).quot;
Alzoo leefde in het getrouw aandenken van het Britsche be-
wind het plan voort der herstelling van het huis van Oranje,
met het doel om den Nederlandschen Staat in nieuwen vorm,
als bolwerk tegen Prankrijks heerschzucht te doen herrijzen;
want hoewel in naam onafhankelijk was de Republiek, eerlang
koningrijk Holland, feitelijk onder het geweld van napoleon.
In 1810 trachtte men in Holland de inlijving met Frankrijk te
keer te gaan, door bij het Engelsche Ministerie op het sluiten
van den vrede met den Franschen Keizer aan te dringen. De heer
labouchèee werd met medeweten van koning lodewijk, die
destijds te Parijs nagenoeg als gevangene werd bewaakt, naar
London afgevaardigd, „om ter kennis van het Engelsche Gou-
vernement te brengen, dat, volgens informatiën bij het Hol-
landsche ministerie bekomen, en die allen grond van zeker-
heid hebben, het lot van Holland, d. i. het behouden of ver-
liezen van deszelfs politique existentie, afhangt van de dispo-
sitie, welke bij het Engelsche Gou.v^ mogt plaats hebben, om
spoedig tot eenen vrede met Frankrijk te willen komen, enz. 2).quot;-
1)nbsp;Histoire du congrès national de Belgique par Theodore juste. Brux-
elles, Gand, Leipzig. 1850, tome II, 375. »Le ministre anglais trouvait
lumineuse et profonde l'ide'e de construire autour de la France des royaumes
capables de lui résister , un royaume des deux Belgiques et un royaume
subalpin: l'un pour la maison d'Orange, protégée de l'Angleterre, l'autre
pour la Savoie protége'e de la Eussie.quot; Vgl. ook de plaatsen b!j schoell,
martens, bîGlnon, van kami-'en enz. bijgebragt door van dijk, bl. SI—•
5-1, in zijn bovengenoemd werk: Repertoire historique, cet.
2)nbsp;Woorden uit de instructie voor den heer labouchÈre , te vinden in
het Verslag van hetgeen gedurende het verblijf des konings van Holland
Groot-Britannië had er echter nog geen belang bij, om zoo
spoedig den algemeenen vrede te helpen tot stand brengen,
ten minste om dien eeniglijk ter wille van Holland door te
drijven en van de in 1807 vastgestelde handelsbelemmeringen
af te zien, „tont en avouant l'intérêt que l'Angleterre ne pou-
vait manquer de prendre au sort ' de la Hollande I).quot; „The
unhappy condition of Hollandquot; — had lord wellesley tot
den heer laboüghère gezegd, „the ancient ally of this king-
dom , has long excited sentiments of concern and regret in
this country: every successive augmententation of the suffe-
rings of Holland must mo-ease the force of those sentiments S j/
doch hierbij was het gebleven.
Een opmerkelijk feit is onlangs medegedeeld, hetwelk onze
beschouwing wegens den titel van lasthebber van den Prins van
Oranje, krachtens welken Engeland zich in het bezit der Neder-
landsche koloniën had gesteld, nader bevestigt. Wij lezen na-
melijk in de Handelingen van het Indisch Genootschap te 's Gra-
venhage (2quot; Jaargang, Aflevering, Zalt-Bommel 1855, bl.
43) dat wijlen de Heer Mr. d. p. van alphen, na zich in 1810
in Gelderland gevestigd te hebben, het ontwerp vormde, om
met het Engelsche Gouvernement middelen te beramen, ten
einde het eiland Java en zijne onderhoorigheden, aan Nederland
te Parijs is voorgevallen, opgemaaljt door Mr. p. w. bocI-l destijds Minis-
ter van buitenlaudsche zaken, en medegedeeld door w. baron koöll ,
Amst. 1837 , bl. 37é.
1)nbsp;Rapport van labouchîîre , zie liet gemelde Verslag, bl. 379: «Son
(van den Eng. minister wellesley) observation génerale et les renseigne-
ments qu'il a pu recueillir, conduisent aux conclusions suivantes: Que la
question principale de paix ou do guerre n'occupe qu'imparfaitement l'esprit
du public, que l'habitude le reconcilie avec la continuation del'état de guerre,
que le système des restrictions commerciales est inhérent au Ministère ac-
tue , etc.quot;
2)nbsp;Note of Verbal communication from the makq. weli.esley to îl*quot;.
labouciiere. Verslag van den heer kocli, , bl. S82.
terug te geven, onder liet bestuur van den Erfprins van Oranje,
later Koning wiliem i, die dit voornemen goedkeurde, van
alphen begaf zich met zijn gezin naar Engeland, om het ont-
werp in werking te brengen, doch de tijding dat Java in 1811
door de Engelschen genomen was, maakte zulks onnoodig. Zelfs
BAPFLES die later om zijne vijandelijke maatregelen tegen de
Nederlandsche Kegering in Indië zoo berucht is geworden, heeft
in zijn „History of Javaquot; erkend dat de Engelschen op Java
zijn gekomen als vrienden.
Uit dit alles blijkt ten duidelijkste, dat Holland en bijgevolg
ook zijne koloniën door de groote Mogendheden en met name
door Engeland, bij voortduring is beschouwd als uit den on-
lijdelijken toestand waarin napoleon het geplaatst had, ook in
het belang van Europa's evenwigt verlost le moeten worden 1),
en dat dus alle verovering van eenig gewest hetwelk vroeger
tot de Eepubliek behoorde, waar ook gelegen, en door welken
vijand ook, steeds aangemerkt werd als afbreuk, dien men den
algemeenen vijand den Eranschen Keizer toebragt. En daar-
enboven, aan wien had Nederland het herstel zijner onaf-
hankelijkheid in 1813 te danken? Het allereerst en meest
immers aan den moed en de vrijheidsmin zijner zoo lang on-
derdrukte burgers, gelijk algemeen erkend is; en dit was mede
eene der redenen, waarom onverminderd het regt van Nederland
op het herstel in al zijne voormalige territoriale bezittingen jure
postliminii 2), België aan den herboren staat werd toegevoegd.
1)nbsp;Zie Memorandum concernant la Hollande, adressé aux Monarques
alliés contre la France, par le cabinet de St. James, p. 66 , bij vam dijk,o. L
2)nbsp;Correspondence, despatches and other papers of viscount cast leeagh
London 1853, voL II 85: Lord castlekeagh to lord clancarty, 14 Aug.
1814: ..long before the line of the Mense was taken up as a line of de-
marcation, namely when we where at Paris, the Prius of Orange entered
as of right, into all the territories and places belonging to Holland, as it
stood previous to 1792. This wasconsidered and ea-pressZ^ decided.quot;
gelijk lord palmerston, den 16 Maart 1847, in het Lager-
huis beleden heeft l).
1) Histoire du congrès national ûe Belgique par Theodore juste, ii ,
099. Vgl. den aanhef der convontie van 13 Aug. 1814: »Les Provinces
Unies des Pays-Bas ayant été rendues ..... et placées par la loyauté de
la Nation Hollandaise etc.quot;
VERHOUDING TOT ENGELAND BETREFFENDE DE
KOLONIALE AANGELEGENHEDEN SEDERT 1814
TOT HET TRACTAAT VAN H MAART
§ 1. DE CONVENTIE VAN 13 AUGUSTUS 1814.
De straks gemelde plannen door Engeland en Rusland in
1805 beraamd, maakten eene der voorwaarden uit van liet
Vredes-tractaat van Parijs van 30 Mei 1814, en werden op
het Weener Congres verwezenlijkt. België werd aan de zeven
provinciën toegevoegd onder de souvereiniteit van het huis van
Oranje en Nederland nam daarvoor op zich de helft der schuld
van Rusland in HoUand aangegaan. Krachtens de beide con-
ventiën van 13 Augustus 1814 en 19 Mei 1815, bleef Enge-
land met de wederhelft dier schuld belast, tegen den afstand aan
onze zijde van de koloniën de kaap de Goede Hoop, De-
merary, Essequebo en Berbice (art. 1 der add. artt,
Conv. 1814), terwijl het tevens op zich nam ƒ 11,000000 aan
Zweden te betalen l).
Î) Bij art. 9 van het Tractaat van Parijs , had Zweden beloofd aan Frank-
rijk Guadeloupe terug te geven tegen eene territoriale schadeloosstel-
ling door Nederland te bewerkstelligen , indien België met Nederland werd
vereenigd. Tusschen Zweden en onzen Staat was naderhand overeengekomen.
Vele jaren later in Julij 1832 en ook naderhand, heeft men
zich in het Parlement hevig over het bezwarende en onverpligte
van de Eussische schuld beklaagd en de ongehoudenheid van
Engeland tot de afdoening daarvan beweerd, hetgeen Sir Ro-
bert peel op zeer goede gronden bestreed, welke wederlegging
de valschheid der redeneringen van nothomb en anderen be-
vestigt 1). „If this countryquot; (Engeland), zeide de beroemde
Staatsman, „had not been put mjiossmwn of the Dutch colonies,
Holland would have retained her colonies, and would have no
debt to pay,quot; en verder, „while England retained possession
of the colonies wrested from Holland, she ought not to be very
astute in finding reasons for excepting herself from the terms
of her contract 2).quot; In denzelfden geest liet zich lord palmer-
ston uit in Maart 1847 B). Dat de afstand door Nederland
van de koloniën de Kaap de Goede Hoop, Demarary, Esse-
quebo en Berbice aan Groot-Britannie, door het Kabinet van
St. James reeds lang beraamd was en beschouwd als eene uit-
gemaakte zaak, blijkt uit de opmerkelijke omstandigheid dat
die bezittingen steeds goed waren onderhouden, terwijl al de
overigen die aan Nederland zouden teruggegeven worden in
dat die vergoeding zou zijn pecunieel en wel ten bedrage van 24.000000
francs of f 11.000000. Conv. entre S. M. Brit. et S. M. le roi de Suède
du 13 Avril 1814. martens, Recueil de Traités etc. III. 34.
1)nbsp;De Eussische schuld. Bedenkingen tegen de conventie vannbsp;Aug.
1850 door Mr. g. w. veeede Amst. 1851.
2)nbsp;The Speeches of Sir e. feel, II t. a p. Letters and despatches of
lord castlekeagh, 11, 865 : Lord casti. to countmesseleode May 28,1815:
»by enabling my opponents to describe the arrangement as one made not upon
the principle of a, fair equivalent with Holland, but as a gratuitous conces-
sion to Eussia.quot;
3)nbsp;Histoire du Congrès National par Th. juste, II 398 vv. Bij het
uitbreken van den oorlog met Eusland in 1854, is de vraag der gehou-
denheid tot aanzuivering der interessen en aflossing nogmaals in Engeland
ter sprake gekomen, maar de voortdurende verpligtirg erkend,.
ellendigen toestand verkeerden i). Van daar welligt de over-
haasting en de aandrang waarmede het Engelsche Ministerie, met-
telt;^eustLde men te 's Hage aangaande den toestand der voormalige
Nederlandsche koloniën slecht ingelicht was, onzeEegering tot het
sluiten van de Conventie van 13 Augustus 1814 overreedde.
Men had Mer te lande te laat berouw van die overijling, want,
zooals te verwachten was, baarde de uitvoering van dit verdrag,
ten gevolge van het langdurig tusschenbeheer der Engelschen, vele
moeijelijkheden, dewijl men zich den tijd niet had gegund die
bij ééne en dezelfde acte op te lossen 2). Volgens art. 2 dezer
Conventie moesten wij ons nog twee belangrijke opofferingen ten
behoeve van Engeland laten welgevallen 3). Er staat wel dat
Z Br Maj aan Nederland afitaat het eiland Banca (Banka,
Bano-ka) m ruü tegen de etablissementen in Cochin, maar op
beide o-ewesten had Nederland, zoo al geen regt van eigendom,
ten minste naar de heerschende beginselen der kolomale poli-
tiek, de meest gegronde aanspraak.
Het eiland Banca namelijk, was eene onderhoorigheid van den
Sultan van Palembang, onder het Nederlandsche oppergezag;
met welken vorst de Indische Eegering een contract had aan-
gegaan, waarbij hij beloofde jaarlijks tegen zekeren prijs, 20.000
gt;
van kahp.n, Geschiedenis d. Ned. b. Eur., W. UI. St. bl 516
^^ 517 _ Over den handel der Nederlandsche onderdanen op de kolo-
niën Be'rbice, Demerary en Esseqnebo, werd eene conventie xnet Engeland
gesloten den 12 Augustus 1815, ter vervulling van de voorwaarden van den
afstand dier koloniën. Zie Letters and despatches of lord CAsr.EHKAOH,
ffij den aanvang der negotiatiën in de maa.d Julij van het jaar 1820,
is van die overhaasting melding gemaakt.nbsp;_
3 Art 2 imdt: Sa Maj. Britt. consent à céder en toute souveramete
l'île de Banca, située dans les Mers Orientales, au Prmee Souverain des
n v'. ivnbsp;denbsp;Cochin et de ses dependances
Pavs-Bas, en échange de l'etablissement denbsp;uocnm .nbsp;.nbsp;.
,, , , , v»=tprftnbsp;en toute souverainete a sa
sur la côte de Malabar, lequel resteianbsp;en
-ocr page 28-pikols tin te leveren l). Voor al het tin dat hij boven dit
aantal pikols opbragt, zoude hij een' verhoogden prijs genieten;
voor al wat beneden het bedongen bedrag bleef, moest hij schade-
vergoeding geven. Nu was de Palembangsche vorst naar luid
dezer overeenkomst, reeds sedert ettelijke jaren eene aanzienlijke
som schuldig. Behalve dus ons regt op Banca wegens de cijns-
baarheid van gemelden Sultan, kwam dit eiland bij eventuëlen
afstand door den vorst, het eerst toe aan den Nederlandschen
Staat om daarop de som welke men te vorderen had, te kun-
nen verhalen 2). Het Palembangsche rijk was tijdens het En-
gelsche tusschen-bestuur ten prooi aan allerlei wanordelijkheden,
de vorst zwak en in gedurigen twist met zijnen broeder 3),
waardoor de nabijgelegen Britsche en veroverde Nederlandsche
bezittingen veel van de rooverijen der Palembangers te lijden
hadden. Om hieraan een einde te maken, plaatste de Luit'.
Gouv. raffles iu 1813 den broeder des Sultans, nayam
oedin op den troon en bediende zich tevens van die gelegen-
heid om Banca in bezit te krijgen, door met den nieuwen vorst
1)nbsp;Rapport van Commissarissen Generaal van het jaar 1818. — Memorie
ter betooging dat Malaoea ten onregte door onze natie als eene plaats van
de grootste aangelegenheid en als de sleutel der straat van dien naam be-
schouwd wordt, ingediend aan den Gouv. Gen, daendels in l809 door
a. couperus (oud gouverneur van Malacca). — De schrijver klaagt vooral
over den smokkelhandel in tin der Chinezen, en beweert dat Banca, goed
bestuurd, wel 50.000 pik. tin zou kunnen opleveren, die te betalen met 8
Spaanache realen per pikol en tegen 18 te verkoopen, eene winst zouden
opleveren van 250.000 Sp. matten.
2)nbsp;In de bovengemelde Memorie raadt couperus aan om zich toch spoe-
dig van Banca meester te maken, hetwelk de Sultan van Palembang gemak-
kelijk zoude willen afstaan wegens zijne schuld , en omdat er anders groote
waarschijnlijkheid was dat de destijds magtige Sultan van Djohor (Johor)
het zoude bezetten.
3)nbsp;Vgl. een opstel van den Heer J. c. baud, getiteld: Palembang in
1811 en 1812, in de Bijdragen tot de taal- land- en volkenkunde van
Nederl. Indië, Amst. 1852, 1, bl. 7—40.
een contract aan te gaan, waarbij dezen Palembang verzekerd
werd onder voorwaarde van den afstand van Banca l). Hoewel
deze handelwijze eapples waardig en hoogst onbillijk is te
noemen, was er niet veel tegen in te brengen. De etablissemen-
ten in Cochin hadden voor Nederland weinig waarde meer, even-
min als de overige factorijen op de vaste kust van Indië, zooals
later zal aangetoond worden, en de Nederlandsche Eegering
begreep te regt dat eenige inschikkelijkheid raadzaam was, omdat
reclames van ondergeschikten aard alligt de regeling der hoofd-
zaak , namelijk het herstel van den status quo ante lellum in art. 1
der Conventie uitgedrukt, onbepaald hadden kunnen vertra-
gen 2). De overige inhoud der Conventie, in het geheel uit 9
artt. en 3 additionele bepalingen bestaande, is thans als meeren-
deels transitoir, van minder aanbelang. Van de Nederlandsche
zijde werd nog afgestaan het kleine district Bernagore bij Cal-
cutta, tegen eene jaarlijksche som door wederzijds te benoemen
commissarissen te schatten 3), en verder werd vastgesteld dat
de plaatsen die teruggegeven of geruild waren, zouden over-
geleverd worden in den toestand, waarin zij zich bevonden tij-
dens de onderteekeuing der Conventie. In de Britsche bezit-
1)nbsp;Vgl van kampen, Gesch. der Ned b. Eitr,, Dl.'III. St., B4I vv. --
In het Rapport van Comm. Gen. van 8 Februarij 1817, wordt v.ermeld
dat uit het traetaat van 1812, door het Engelsehe tussehen-bewind aan-
gegaan met den Sultan van Palemb. blijkt, dat de vorst voor den afstand
van Banca voordeelen bedongen heeft, die later ten laste van het Ned.
Gouv'. zijn gekomen,
2)nbsp;Letters and despatches of lord castlekeagh , t. a. p. Lord castlk-
eeagh to lord clancartt, 14 Aug. 1814 : «Eagel is quite satisfied — I should
rather say gratified - by the shape I have given to the Convention.quot;
3)nbsp;In 1818 was die jaarlijksche som (6500 ropijen) nog niet vastgesteld.
De zaak heeft waarschijnlijk eerst in 1824, bij de onderhandelingen over
het Traetaat van 17 Maart haar beslag gekregen. Letters and despatches
of casïleeeagh, III, 408 en 456 bevattende tevens bijzonderheden om-
trent de bijdrage door Engeland te leveren wegens de vestingwerken in
België volgens art. 1 add. artt. der Conventie 13 Aug. 1814.
tingen op bet vaste land van Indië, zouden de Nederlandsclie
onderdanen ten handel worden toegelaten op den voet der meest-
begunstigde natie, waartegen de Nederlandsche Eegering moest
beloven, geene nieuwe vestingwerken aan te leggen in hare
etablissementen aldaar, welke onmiddellijk aan die der Britten
grensden, en er slechts zooveel krijgsmagt te houden als noodig
zoude zijn tot handhaving der rust. Het bleek later dat deze
belofte aan onze zijde des te gemakkelijker te vervullen was,
naarmate de Engelschen gedurende hun bestuur bijna alle
sterkten hadden gesloopt en de wederopbouwing daarvan schat-
ten zoude hebben gevorderd. De Nederlandsche koloniën zou-
den teruggegeven worden, die in Amerika gelegen binnen drie
maanden, die ten oosten van de Kaap de Goede Hoop, binnen
de zes maanden na de ratificatiën der overeenkomst. Nog komt
in het Tractaat een artikel voor, waarbij het Nederlandsche
Gouvt. belooft zoo veel in zijn vermogen is bij te dragen tot
de geheele vernietiging van den slavenhandel, reeds verboden
bij besluit van den Souvereinen Vorst van 15 Junij 1814, het-
welk vooral op aandrang van den Engelschen gezant te 's Hage
lord clancabty, schijnt genomen te zijn l).
Later is dit onderwerp tusschen beide Mogendheden nog geregeld
bij Tractaat, den 4 Mei 1818, eene suppletoire conventie van 81
December 1823 en een additioneel artikel van 25 Januarij 1833 2).
1) Zie castlebeagh , Letters and despatches , vol. II, 54: Lord clancaety
to lord castlekeagh, 17 Jime 1814 »M. de nagel tells me the resolu-
tion for the abolition of the slavetrade will be found complete and satis:
factory.quot; olancarty geeft verder als zijn verraoeden te kennen »that the
object of proposing (door van nagell) this to be placed in the treaty as a
conditional Article, is to relieve the Government here from the unpopularitij
which they apprehend as a consequence of the measure, and throw it upon us.quot;
Zie Complete collection of the treaties and conventions so far as they
relate to commerce and navigation cet., by lewis hertsllt Esq. London
1827 , vol. Ill, 270 sqq.; Of. castleeeagh. Letters and despatches, IVquot;,
379, 391, 420, 424 cet.
^ i'
§ 2. UITVOERING DER CONVENTIE VAN 1814.
Ten gevolge van vorenstaand verdrag werden door den Ko-
ning drie Commissarissen Generaal benoemd: de HH. o. T.
eloüt Staats-Raad, g. a. g. p. baron van deb Capellen Se-
cretaris van Staat, en a. a. büUSKES Schout bij Nacht, ter
overname der bezittingen uit de handen van het Engelsche
tusschen-bestuur en in het bijzonder belast, om „na den ge-
heelen staat van zaken naauwkeurig te hebben onderzocht, zoo-
danige bepalingen op alle takken van bestier daar te stellen,
als zij na rijpen rade noodig zouden oordeelen, en daarna de
Hooge Regering dezer landen te bevestigen i).quot;
De toestand in welken die staatsheden onze koloniën von-
den, was hoogst ongunstig 2). Dat het bestuur van Sir Tho-
mas stamford raefles op Java Weinig tevredenheid bij de
Hooge Eegering in Eengalen had verwekt, blijkt o. a. uit zijne
verplaatsing naar Sumatra, zelfs toen op Java reeds bekend
was, dat binnen weinige maanden de kolonie onder Nederlandsch
gezag zoude terugkeeren 3). Uit het beheer onzer volkplan-
tingen hebben de Britten over het algemeen meer nadeel gehad,
dan winst genoten. Volgens de eigen opgave van eaefles,
had zijn bestimr gedurende 3 jaren een te kort opgeleverd van
7,851.200 : 25 Ropijen = ƒ 10,000.000 4). Dit mag gedeel-
1)nbsp;(Mr. p. mïek) Kronijk van Nederlandscli Indië van het jaar 1816,
geplaatst in het Tijdschrift voor Neêrland's Indië, 3« Jaarg., Di. II en
in den Moniteur des Indes-Orientales et Occidentales, 111 (1848/49). Over
het Engelsche bewind op Java en den toestand onzer koloniën bij de over-
name, bevat deze kronijk van 1816 wetenswaardige bijzonderheden.
2)nbsp;oiiWEKtciiaK DE VKIES, Verhand, over den Ned. koophandel, bl. 68
en 69; van kampen, t. a. p.
3)nbsp;Brief van lord uastungs aan den Gouv. Gen. van dek capellen
geschreven uit Calcutta 14 Jan. 1820, benevens het antwoord daarop, te
vinden in: de Gedenkschriften van den graaf van deu duun van maas-
dam, Amst. 1853, bl. 524 vv.
4)nbsp;Zie n. van klten , Iets over den voorgaandcn en tegenwooidigeii siaat
-ocr page 32-telijk aan de kostbare uitvoering zijner geliefkoosde ontwerpen,
waardoor liij later ook Bencoelen (Bengkoelen, Bencoolen) tot
een lastpost voor de Engelsehe Oost-Indische Compagnie maakte,
toegeschreven worden, maar ook voorzeker aan de onderdruk-
king van allen handel door het continentaal stelsel van napo-
leon, terwijl men, gelijk ouweekeuk de veies het uitdrukt,
in Engeland bijna stikte onder de koffi] en suiker 1).
De terugkomst van den overweldiger uit Elba, en de nieuwe
kruistogt van de verbonden Mogendheden tegen Frankrijk, had
de werkelijke inbezitneming der koloniën eenige maanden ver-
schoven, zoodat de benoemde Comrnissie eerst den 19 April
1816 op Java aankwam. Lang aarzelde de Luitenant-Gouver-
neur JOHN FENDALL die BAFFLES in die waardigheid was opge-
volgd, om het gezag af te staan, op grond dat het bevel daartoe
uit London en uit Bengalen, waaraan Java onderhoorig was,
moest worden verbeid 2). Het is buiten twijfel dat de Brit-
van Nederlandsoh Indië, enz. 's Hage en Amst. 1885 , U. 11 —16. —
iiapfles, the History of Java, I, 306 sqq. — van dbn bosch , Neder-
land's bezittingen in Azië, Amerilia en Afrika, 's Hage en Amst. 1818.
Dl. I, Hoofdst. IV, bl. 254—338 bevattende eene wederlegging van de
jammerklagten van eaïpi.es over de Nederlanders en hunne administratie
in de Overzeesche bezitt. Vgl. van kampen, III, 2quot; St., 499 vv. p. mueu,
dissertatie eet., en anderen.
1)nbsp;Vgl. Redevoering over het ontwerp van wet der .geldleening ten
behoeve van de Overzeesche bezitt. door d. f. van alphen, Leyden 1826.
hl. 97: »men stond zelfs een oogenblik in beraad om haar (de kolonie
Java) geheel te verlaten.quot;
2)nbsp;De Engelsehe O. I. Compagnie wordt bestuurd door een collegie van
24 bewindhebbers, die uit hun midden eene permanente commissie benoe-
men voor de regeling der loopende zaken. Dit aselect committeequot; beslist
over alle ondergeschikte punten, maar is overigens verpligt zich te gedra-
gen naar de bevelen van een' Raad van toezigt: tJie Board of Control for
India afpiirs, dat weder onafhankelijk van het collegie van bewindhebberen
handelt en de kroonkoloniën geheel alleen beheert. Zie Mr. o. van rees,
Verhandeling over g, k. van hogen do bp als staatshuishoudkundige. Utrecht
sche Luit'.-Gouvenieur die beide magtigingen noodig had, maar
hoogst waarschijnlijk tevens dat men met de toezending daarvan
draalde, om zich nog eenige inkomsten te kunnen verzekeren ter
vergoeding van het geleden nadeel in het beheer van onze ko-
loniën, welker bedrag evenwel van regtswege reeds aan Ne-
derland toebehoorde.
Die inkomsten hadden zij in dat jaar veel vroeger ingevor-
derd dan anders daarmede het geval plag te zijn, o. a. de zoo-
genaamde Macassaarsche pas, welke belasting doorgaans in Junij
of Julij werd geheven en nu reeds den 13 April opgeeischt
was 1). Toen eindelijk de vereischte stukken waren aangekomen,
werd de Conventie van 13 Aug- 1814, den 13 Julij 1816
voor het eerst in het Gouvernementsblad geplaatst 2). Aan
het slot van art. 3 der Conventie, had de Engelsche bewind-
voerder eigenmagtig doen plaatsen: „en dat mitsdien de con-
tracterende partijen aan de bestaande tractaten zullen gebonden
zijn.quot; Het spreekt van zelf dat de Nederlandsche Comm. Gen. te-
gen deze willekeurige toevoeging en veelbeteekenende verklaring
van art. 3 protesteerden, op welk verzet die woorden werden ge-
schrapt. Den 23 Julij 1816 werd eindelijk de overeenkomst ter re-
geling van de wijze van overgave gesloten, nadat het Engelsche be-
1854. bl. 136. Speeches of the right honorable t. b. macattlaï, edit.
Tauchnitz, I, 148 sqq.
j) Kronijk van Nederl. Indiè van het Jaar 1816. De Macassaarsche pas
is de vergunning voor zekere som verleend aan Chinesche jonken, om op
Macassar te handelen. Die vergunning moet jaarlijks hernieuwd worden.
2) KAJELES trachtte van den inwendigen toestand der Hollandsche kolo-
niën een schrikverwekkend tafereel op te hangen. In een' brief aan pagel
gedateerd 26 Julij 1816, zegt hij: dat Java wel altijd «a most obedient
wifequot; is geweest voor Nederland, maar dat 7000 man naamvelijks vol-
doende zouden zijn om Java en onmiddellijke onderhoorigheden in bedwang
te houden, daar de Javanen onder zijn bestuur groote vrijheid genoten
hadden, en wel hadden bemerkt dat de Hollanders door de Eranschen waren
overwonnen, en deze weder door de Engelschen, enz.
24
stuur vergeefs getracht had van de CO. GG. de belofte af te
persen, om de verdragen in 1812 aangegaan met de vorsten van
Soeracarta en Djocjocarta en den sultan van Palembang, te eer-
biedigen (zie boven bl. 18). Den 19 Augustus van datzelfde jaar
had de overgifte van Java en onderhoorigheden op eene pleg-
tige wijze plaats, en werd door den Luit'. Gouv. pendall op
zijne beurt geprotesteerd tegen de weigering van CC. GG.,
om schriftelijk de belofte af te leggen van voornoemde contrac-
ten gestand te doen l). Later kwamen achtervolgens de
buitenbezittingen weder onder Nederlandsch gezag. Li hetzelfde
jaar werd nog Banjermassing door den daartoe benoemden
commissaris j. van boeckholtz overgenomen, en vertrok eene
expeditie van Java ter overname van Macassar, terwijl den 25
Maart 1817 de overgifte der Molukken plaats had 2). Banca
werd in 1816 afgestaan onder protest van safeles, maar het
ontruimen van Biliton, dat altijd als eene onderhoörigheid
daarvan beschouwd was en dat de Engelschen tegelijk met
Banca van den Sultan van Palembang hadden ontvangen, werd
door hem geweigerd 3); hoewel men m. i. teregt meende aan
onze zijde, dat Biliton (Billiton, Bliton) onder den afstand
van Banca bij art. 2 van de Conv. van 1814 begrepen was;
„zoodat (Kronijk 1817 en 1818) CC. GG. het raadzaam oor-
deelden, de vraag of Biliton al dan niet kon geacht worden
tot het Nederlandsch Gouv'. te behooren, ter beoordeeling te
stellen van de wederzijdsche Eiu'opisclie Gouvernementen.quot; Tot
commissaris voor de overname der Nederlandsche bezittingen
op de vaste kust van India, werd benoemd de Heer j. a. van
braam, die den 8 Julij 1817 van Java vertrok om zijne taak
1)nbsp;Kronijk I8l6.
2)nbsp;Kronijk van 1817 en 1818.
3)nbsp;Over de belangrijkheid der tin-mijnen op Biliton, zie de meergemelde
Bijdr. tot de taal- land- en volkenkunde van Ned. Indië, Amst. 1852 ,
Nquot;. 1, bl. 47 vv.
te volbrengen. Den 13 September 1817 werd Chinsm-ah ont-
ruimd, terwijl het verlaten der etablissementen Caloapoer en
Cassembazar door de Engelschen werd geweigerd, zonder daar-
voor voldoende redenen op te geven. Later vernam van braam
dat de O. I. Comp, geweigerd had om die beide factorijen af
te staan, uit hoofde van art. 4 der Conv. 13 Aug. 1814 2®
lid, alsof daarbij die bezittingen aan Engeland waren toege-
wezen en de Nederlanders slechts terug gekregen hadden alle
etablissementen om de West van Indië gelegen; welk bezwaar
later werd uit den weg geruimd, i).
Evenzoo moesten wij afzien van de voorregten die van ouds-
her aan onze etablissementen aldaar waren verknocht geweest.
Deze waren namelijk, de jaarlijksche levering door de Engel-
schen tegen inkoopsprijs van 23.000 maons salpeter (een maon
is van 6 tot 8 en van eene hoeveelheid opium (500 of
600 kisten).
Het Engelsch-Indische bestuur gaf daarvoor als reden op,
dat het den alleenhandel in die artikelen had afgeschaft en dat
dus het Nederlandsche Gouv' zich van opium en salpeter kon
voorzien tegen den marktprijs, even als ieder ander, en daaren-
boven beriep het zich op de Conventie van 13 Aug. 1814,
waarin niets omtrent die voorregten gezegd was. Sommigen
hielden onze aanspraak op die leverantie van salpeter en opium
voor gegrond op de omstandigheid, dat wij in vroegeren tijd
onder de O' I. Comp, daarvoor eenige etablissementen in Ben-
galen hadden afgestaan. De opoffering van dit regt zou boven-
dien naar het gevoelen van van braam zeer belangrijk zijn,
1) Brieven van van braam aan den Minister van Koloniën, geschreven
uit Calcutta 5 December 1817 en uit Sndras 26 Mei 1818. — Onze eta-
blissementen op de vaste kust van Indië waren, behalve het schiereiland
Malacca, in Bengalen: Chinsurah, Fultha en Calcapoer; langs de kust van
Coromandel van het Noorden naar het Zuiden: Bimilipatam , Jaggernaik-
poeram , Palicol, Paliacatta, Sadras (hoofdplaats), Portonovo , Tutucorin ;
te Suratte was slechts één kantoor.
daar de dus geleverde opium ons jaarlijks eene winst gaf van
plus minus één millioen ropijen, en de maons salpeter onge-
veer 70 a 80,000 ropijen 1). Frankrijk en andere Staten had-
den ook weleer het regt op eene jaarlijksche hoeveelheid opium
uitgeoefend, doch bij eene conventie die zeer voordeelig was
voor Engeland, gesloten den 7 Maart 1815, had men daarvan
van de Eransche zijde afstand gedaan; de Engelschen vergaten
niet hiervan als argument voor de niet-uitkeering van opium
aan Holland, tegen den commissaris van braam gebruik te
maken i).
Van den toestand onzer bezittingen in Bengalen hangt van
beaam een alles behalve bemoedigend tafereel op, en schrijft
dien vooral toe aan den druk welken onze handel aldaar moest
ondervinden, dewijl alle voorwerpen aangevoerd met andere dan
Engelsche schepen, dubbel belast waren 2). De Heer b. c. ver-
ploegh werd van daar door van bbaam gezonden naar Suratte
ten einde die bezitting uit zijnen naam over te nemen. Den 81
Maart 1818 werden de etablisementen van Sadras (op de kust
van Coromandel) en de stad Tutucorin aan het Ned. gezag te-
rug gegeven. Dit ging weder met moeijelijkheden gepaard.
Hoewel ons regt op de bezitting zelve niet werd betwist, er-
kenden de Engelschen toch niet onze aanspraak op de parel-
visscherij van die kust, niettegenstaande van braam uitdruk-
--------
1) Zie Proeve van eene geschiedenis van den handel en het verbruik van
opium in Nederlandsch Indië, door den Heer j. o. baijd , geplaatst in liet
tijdschrift: Bijdragen tot de taal- land- en volkenkunde van Nederlandsh
Indië 1853, bl. 80 vv.
' .!nbsp;2) Uit het Eapport van van beaam aan CC. Gen. uit Chinsurah (fort
: jjnbsp;Gustavns) vau 28 Sept. 1817 , blijken nog nader de nadeelen die wij van
!: ;nbsp;onze bezitt. aldaar ondervonden wegens de nabuurschap der Engelschen.
Zoo ging het ook den Deenen , die jaarlijks 24.000 rop. aan hunne bezitt.
: ;nbsp;in Bengalen opofferden. Hetgene van braam meldt werd later bevestigd
door den resident van Chinsurah d. a. ovekbeek, in een'brief geschreven
'li'nbsp;5 Mei 1819 aan den Minister van Koloniën.
'iil
kelijk daartegen protesteerde. Evenzoo was ons regt van
parelvisscherij° op Ceylon niet bij den vrede van Amiens afge-
staan, en had dus aan Nederland moeten teruggegeven of ver-
goed worden, van braam roerde echter wijselijk dit punt niet
aan; later is er ook geen gewag meer van gemaakt. Het was
bij de Conventie van 1814 vergeten en in 1824 had men groo-
tere belangen te verdedigen en wilde dus waarschijnlijk die niet
zeer aanzienlijke parelvisscherij aan de Engelschen laten.
De staat van zaken te Sadras en Tutucorin was overigens
ook allertreurigst; van de laatste plaats waren o. a. alle offi-
ciële stukken verdwenen. De handel aldaar beteekende ook
weinig of niets, daar er evenzeer dubbele regten moesten betaald
worden in de nabij gelegen Engelsche bezittingen, als te Chin-
surah, zoodat de inwoners dreigden de Nederlandsche etablis-
sementen te verlaten en naar de Engelsche te verhuizen.
Daarenboven waren alle forten en openbare gebouwen slecht
onderhouden en meestal op het punt van in te storten, van
braam trof echter eene voor onze Eegering voordeelige overeen-
komst met den Britschen Gouverneur van Madras j. Hodg-
son, wegens den afstand onzer zoutpannen aldaar, waardoor de
jaarlijksche bijdrage van het koloniaal bewind voor Coromandel,
met 14.000 rop. verminderd werd i). Malacca en Eiouw keer-
den zonder eenigen tegenstand onder ons gezag terug den 21«
September 1818, en wel in handen der daartoe benoemde com-
missarissen c. j. wolterbeek Schout bij Nacht en j. s. tim-
merman thijssen, welke laatste tevens tot Gouverneur aldaar
benoemd was 2). Blijkens de Memorie van couperus is Malacca
altijd een der onvoordeeligste posten in Oost-Indie geweest.
1)nbsp;Brief van van bamp;aam aan JPALCk 26 Mei 1818 uit Sadras,
2)nbsp;Zie kronijk 1817 en 1818. - De Sultan van Kiouw (Rliio, Rio) be-
toonde eerst eenigen weerzm . doch reeds op den 26 November van het-
zelfde jaar kwam tusschen die commissarissen en de gezanten van den Sultan
oene overeenkomst tot stand, waarbij de Vorst de Nederlandsche beseher-
Tiüng aannam.
Van het jaar 1641 af, Iret tijdstip der Nederlandsche vestiging
op het Maleische schiereiland, tot aan 1795 , in welk jaar de
inbezitneming door de Engelschen plaats had, alzoo in een
tijdvak van 154 jaren, zijn er slechts 35 geweest waarin men
de lasten uit de inkomsten kon goed maken en eene kleine som
overhouden. Ook de Engelschen hebben er niet veel voordeel
van getrokken, evenmin als de Nederlanders na hunne terug-
komst aldaar.
De meeste onaangenaamheden had het Nederlandsche Gouv',
te verduren daar, waar het die toen misschien het minst ver-
wacht had, doch welke waarschijnlijk wel zouden voorzien zijn
indien men de vijandige gezindheid van raffles beter gekend
had. Ik bedoel het gebeurde te Palembang. Als commissaris
tot overname dier bezitting werd in Oct. 1817 benoemd de
Hr. Mr. h. w. muntinghe, een ervaren ambtenaar, die in Junij
1818 te Palembang gekomen, dadelijk onderhandelingen met
den Sultan aanknoopte l). Hij vond het land in een' bekla-
genswaardigen toestand door de menigvuldige twisten en bur-
geroorlogen, tusschen den Sultan en diens broeder, en bij het
volk ontevredenheid over den druk waaronder het leed. De
naburige Lampong-districten zuchtten ook onder die willekeur
en de gedurige invallen van den vorst, die de kinderen der in-
woners roofde ora die aJs slaven te verkoopen. Tot herstel der
rust en veiligheid aldaar, werd met de beide Sultans door den
Heer muntinghe een dubbel verdrag aangegaan, het eene den
20, het andere den 23 Junij 1818. De voornaamste bepalingen
van die tractaten waren: toezegging der Nederlandsche bescherming
aan die vorsten, afstand van den regerenden Sultan van een gedeelte
van zijn grondgebied aan Nederland, en van eene strook lands aan
zijnen broeder. 2). De twee Sultans begonnen reeds de aangegane
1)nbsp;Zie levensschets van Mr. hekman vfarneb muntinghe , Raad van Ne-
derlandsch Indië, in de Handelingen van het Indisch Genootschap te
's Gravenhage, 2® Jaarg., 2quot; Atl., bl. 128 vv.
2)nbsp;Kronijk 1817 en 1818.
-ocr page 39-overeenkomst ten uitvoer te leggen, toen den 4 Julij 30 a 50
gewapenden den Dalem (paleis) van den Sultan binnendrongen,
terwijl tevens eene Engelsche deputatie uit Benooelen aan mün-
tinghe brieven van baffles ter hand stelde, een' aan zijn ei-
gen adres en een' voor den Gouv. Géu. te Batavia. De hoofd-
inhoud dier beide brieven was deze: kaffles hield staande dat
het Ned. bewind niet het regt had om tractaten met den Sul-
tan van Palembang aan te gaan, dewijl die bezitting terug gege-
ven was onder voorwaarde van al het bestaande te eerbiedigen,
zooals het door het Britsche bestuur van Java was vastgesteld l);
voorts dat de vorst van Palembang onder de onmiddellijke be-
scherming stond der Engelschen, weshalve hij baffles alle
schikkingen van mijntinghe verklaarde van nul en geener waarde,
en daarenboven de ontruiming van Padang afhankelijk stelde
van de maatregelen van ons Gouv'. wegens Palembang. In den
brief aan den Gouv. Gen. v. deb capem-en 2) neemt baffles
den titel aan van Representant van Jiet Britsche Gouv^. in den In-
dischen Archipel. Weldra liep het gerucht dat eene Engelsche
krijgsmagt in het land van Palembang was binnengerukt en
gereed stond zich naar de stad van dien naam te begeven. De
Onbsp;,
Hr. muntinghe trachtte zich met de Engelsche deputatie te
verstaan, maar te vergeefs; de Britsche vlag werd bij den Kra-
ton van den Sultan geplant, op het gebied dat aan Nederland
behoorde. Die vlag zou, dus verklaarde de deputatie, niet dan
door geweld kunnen verdwijnen. De Nederlandsche commissaris
was door dit alles in een' zeer moeijelijken toestand gebragt.
Intusschen hij moest handelen, want onze deugdelijk en wettig
verkregen regten te laten varen ware pligtverzuim geweest; daar-
toe eerst de beslissing af te wachten van de Hooge Eegering
te Batavia en intusschen het gedrag der Engelschen lijdelijk
aan te zien, was evenmin raadzaam, daar zulks het Gouv' in
1)nbsp;Zie boven bl. 24.
2)nbsp;Deze was toen evenwel nog niet als zoodanig in fnnctie.
-ocr page 40-de scliatting van den inlander zoude hebben doen dalen, mün-
tinghe eischte dat de Engelschen die zich in den Kraton be-
vonden, dien zouden verlaten, en ontbood de Nederlandsche
korvet de Eendragt, met bevel om na eene nieuwe opeisching
en bij weigering om daaraan te voldoen, op het paleis eenige
kanonschoten te lossen. Dit hielp; de Engelschen vingen aan
te onderhandelen en wilden zich krijgsgevangen geven, hetgeen
müntinghe niet zonder reden, weigerde, hun verklarende dat
zij geheel vrij waren en dat de genomen maatregelen niet ver-
der strekten dan tot handhaving der rust 1).
Men schreef het gedrag van kafeles toe aan de zucht om
tusschen het Britsche Gouv' en het onze verdeeldheid te zaaijen;
uit hoofde der bij onderscheidene gelegenheden door hem be-
toonde vijandschap en naijver jegens onzen Staat, is het zeer
waarschijnlijk dat dit zijn streven was. Misschien evenwel was
tevens zijn doel om den slechten indruk weg te nemen dien de
Eegering van Britsch Indië had opgevat wegens zijn beheer op
Java 2). Ons regt op Palembang behoefde overigens niet te
worden bewezen. quot;Wij hadden het tot 1803 ongestoord bezeten
en krachtens de Conventie van 18 Aug. 1814 (Art. 1) terug
bekomen, daar het niet onder de etablissementen genoemd is
welke bij uitzondering aan de Engelschen zouden verblijven.
Doch dit is het ook niet wat kafples betwistte. Het was
Banca dat door den Sultan van Palembang aan Engeland was
afgestaan in 1812, en hetgeen wij als eene Engelsche bezitting
naar luid dierzelfde Conventie ontvingen tegen afstand der Hol-
1)nbsp;Deze bijzonderheden zijn ontleend aan het Eapport van CC, GG.
van het jaar 1818, en een' brief van muktinghe aan den heer smissaibt
te Muntok van 28 Sept. 1818. Vgl. Kronijk 1817 en 1818, van kam-
pen , III, 2, 541 vv.
2)nbsp;Uit den brief van lord Hastings aan den baron van der capisllen,
geschreven uit Calcutta 14 Januarij 1820, ter zake der gerezen onaange-
naamheden over Singapore, blijkt dat kafmes bij den Board of Control
van alle aantijgingen is vrijgesproken.
landsche factorijen in Cochm. Nu wilde kaffles dat wij het
traetaat door het Engelsehe tusschen-bestuur in 1812 met den
Palembangschen vorst getroffen, zouden nakomen, nadat wij,
let wel, om Banca terug te erlangen en dit eiland wettig, on-
gehinderd en zonder eenige beperking hoegenaamd te behouden,
daarvoor Cochin hadden in ruil gegeven en daarenboven nog
bezwaard bleven met de jaarlijksche uitkeering van hetgeen door
de Britten voor den afstand van Banca beloofd was i). Die eisch
was waarlijk te ongerijmd en te onregtvaardig om er eenige
waarde aan te hechten en het Nederlandsch Gouv'. kon met ze-
kerheid verwachten, hetgeen dan ook later geschied is, dat men
te Calcutta zulk eene vermetelheid zoude afkeuren. Minstens
was het gedrag van kaffles voorbarig te noemen en in vele
opzigten bedenkelijk, uit aanmerking van het tijdstip waarop
hij aldus handelde, dewijl ons gezag naauwelijks op Java her-
steld was. Bovendien kon alleen het Opperbewind in Bengalen
het regt hebben van ten deze eenig verzet te doen gelden, voor
zoo verre namelijk daartoe grond had bestaan.
Om verdere verstandhouding van den Sultan met eaffles
te doen ophouden, werd eerstgemelde den 20 November 1818
met de korvet Eclips op last van den commissaris naar Java
vervoerd. De Luit'. Gouv. van Bencoelen hield woord en wei-
gerde den H'. commissaris du puy, daartoe den 27 Mei 1818
van Batavia vertrokken, Padang over te geven, ten zij de Ne-
derlandsche Eegering (het was hier alweder duidelijk een door
eaffles uitgedacht voorwendsel, daar geene bepaling van de
Conventie van 1814 hem hiertoe regt gaf) 175.000 piasters
betaalde, zijnde het bedrag van het te kort van het Britsche
beheer sedert 1795. nu püy zag van de overname onder die
voorwaarde af en vertrok na protest daartegen 2), Intusschen
had de majoor nahüys vak burgst in 1819 voordeelige over-
1)nbsp;Vgl. bl. 19, noot 1.
2)nbsp;Kronijk van 1817 en 1818.
-ocr page 42-eenkomsten gesloten met de Sultans van Sambas, Pontianak en
Mempauwa op Borneo, die de bescherming van het Nederland-
sche Gouv*^ hadden ingeroepen l).
Nadat ook tegen de inbezitneming der Lampongs door baffles
onverwachte bezwaren waren geopperd, had in 1819 op uitdruk-
kelijk bevel van het Bengaalsche Opperbestuur de overgifte plaats
van alle bezittingen welker ontruiming door baffles geweigerd
was, behalve die van Biliton, waarbij tevens eene algemeene
afkeuring aan de Eegering van Neêrlandsch Indië werd te ken-
nen gegeven over de handelingen van den Luit' Gouv. van
Bencoelen.
De laatste van raffles' ondernemingen tegen het Nederland-
sche gezag was het bezetten van Singapore (Sinkapoer, Singha-
poera). De Gouv. Gen. van der capellen wilde juist daar
post vatten ten einde een evenwigt te verkrijgen tegen het zoo
bloeijend Poelo-Pinang (Prince of Wales-Island) dat aan onzen
handel op Malacca zooveel afbreuk deed 2)^ toen de gezag-
hebber van Bencoelen zulks vernemende in allerijl daarheen eene
Engelsche krijgsmagt zond, waardoor de HoUandsche vestiging
geen voortgang had. Ons regt op Singapore berustte op de
cijnsbaarheid van den Sultan van Djohor, wien de hoogheid
over het eiland toekwam en op een contract met hem aange-
gaan in 1784 8)
1)nbsp;Zie de aanleiding daartoe bij den Hoogleeraar veth , Borneo's Wester-
afdeeling enz. Zalt-Bommel 1854. I. 358 vv.
2)nbsp;Dit eiland was zoo zeer in Moei gestegen, doordien de Engelschen
in de eerste jaren den handel aldaar in den meest uitgebreidea zin hadden
vrij gelaten , namelijk zonder er eenige belastingen of tollen te heffen. Daar-
enboven stonden zij iand in eigendom af zoowel aan Europeanen als aan
inlanders. Die vrijdom van lasten, zegt cotjperds in zijne meergemelde
Memorie, heeft 10 jaren geduurd (1785—1795) maar na dien tijd, immers
in 1809, waren zij zelfs drukkend.
3)nbsp;Antwoord van van der Capellen op den brief van lord tiasiinßs
over Singapore, van 16 April 1820.
Hoewel men met reden over zulk eene liandelwijze te Batavia
hoogst verontwaardigd was en daartegen door den Gouverneur
van Malacca deed protesteren, bleven de Engelschen iif hcj^
bezit. Zelfs de vertrouwelijke briefwisseling tusschen van der
capellen en hastings, uadat vroeger de Nederlandsche Opper-
landvoogd zich officieel over de onregtmatige bezetting van Sin-
gapore had beklaagd, mogt niet baten. Singapore was om zijne
ligging een zeer belangrijk punt en couperus geeft het in zijne
Memorie aan den Generaal daendels , als een van dezulken
op die het meest geschikt zouden zijn, om er bij het verla-
ten van het Maleische schiereiland eene stapelplaats voor on-
zen handel op te rigten. Het belang van Singapore als han-
delsplaats is evenwel dikwijls overdreven en de bloei waartoe
het geraakt is, moet vooral worden toegeschreven aan de maat-
regelen door de Engelschen aldaar aangewend, gelijksoortig met
de vroegere op Poelo-Pinang. Een Engelsch koopman te Sin-
gapore gevestigd, liet zich daarover in een' brief aan een'
correspondent te Samarang, in October 1822 dus uit: „The
commercial advantages of the island as affording a new and
immediate outlet for our trade and manufactures, have been
much overrated. While the Dutch exacted such enormous and
impolitic duties in their ports, the native trade naturally flowed
here from all quarters and caused an immense traffic, but now
that the Dutch have taken ofl[' their duties, even already some
difference is begun to be felt, and will I think, prevent this
place from ever possessing the monopoly that it has enjoyed.quot;
Een verUcht Staatsman, destijds Minister van Koloniën, ealck,
in dit opzigt voorzeker een bevoegd regter, meende dat Singa-
pore wel is waar eene gezochte handelsplaats zou kunnen blij-
ven, maar dat men bij wijziging onzer mvoerregten, hetzelfde voor-
deel aan Eiouw zou kunnen verzekeren l). Op een berigt van
1) 31 Jiilij 1823, Rapport enz. Vgl. latjts, Ouderzoelc naar geest en strek-
king van het Traktaat van 17 Maart 1824. Amst. 1837, bl. 114 vv. — De
den ontvanger van in- en uitgaande regten in Malacca, den
heer montaigu, dat inderdaad aldaar alle handel wegkwijnde
en op aanraden van dezen, werden de invoerregten in 1833
op het Maleische schiereiland verminderd l) en de uitwerking
van dien verstandigen maatregel bleef niet zonder nadeeligen
invloed op Singapore, volgens het getuigenis van den Engelschen
koopman, zoodat zelfs, gelijk de baron vak der Capellen
meldde, te Singapore, alwaar men juist bezig was een nieuw
tolhuis te bouwen, de verdere opbouw onmiddellijk werd ge-
gestaakt 2).
Als vruchtgevend gebied had Singapore bijna geene waarde
en als station en ververschingsplaats voor de zeeinagt tusschen
Bengalen en China is de waarde ook dikwijls te hoog geschat,
want zelfs toen de Fransche admiraal linois in de O. I. zeeën
kruiste, die door vele Amerikaansche kapers onveilig werden
gemaakt, voldeed Poelo-Pinang of Malacca geheel aan de be-
hoefte der Britten aan zulk een station s).
De ware beweegreden van het bezetten van Singapore door
de Engelschen, was het wantrouwen der inzigten van de Ne-
derlandsche Eegering 4). Men vreesde dat ons Gouv'. hetwelk
straat Sunda geheel in zijne magt had benevens de straat van
Malacca, de eenige wegen om van Bengalen naar China en
den Indischen Archipel te komen, hiervan te eeniger tijd misbruik
zou maken 4], Hadden de Britten zich niet te Singapore geves-
uitvoer alleen bedroeg in 1847 te Singapore, reeds ƒ 63,000,000. — Zie
KEAMEKS, GeograpMsch Woordenboek. Gouda 1855, voce Singapore.
1)nbsp;Publicatie van 9 Julij 1822 §C, art. 11—14; Stbl. van Nederlandsch
Indié, Nquot;. 30». Vgl, Publicatie van 28 Augustus 1818; Stbl. van Ned.
Indië, N-, 58,
2)nbsp;Brief aan palck, geschreven 3 Oct. 1822.
3)nbsp;Rapport 31 Julij 1828.
4)nbsp;Lord hastings heeft dit ia zijnen brief aan van deïi capeixeN
zelf erkend.
5)nbsp;In een brief van Sept. (Oct.) 1819 aan van dek capelien meldt
-ocr page 45-tigd, daii zou tocli hoogst waarschijnlijk eeu ander eiland iu
straat Malacca of straat Sunda, waarop zij evenmin regt had-
den, door hen gekozen zijn geworden l). Dit althans is zeker
dat door hen vroeger onderhandeld is met den Sultan van Eiouw
ook een vasal der Nederlandsche Eegering, tot het verkrijgen
van een der Carimon (Karimon) eilanden, en dat later Singa-
pore de voorkeur verwierf. Hoogst waarschijnlijk was raffles
de oorzaak van dien achterdocht van het Britsche bestuur,
maar overigens heeft hij in het bezetten van Singapore de in-
structiën gevolgd van de Bengaalsche Eegering. Dat men juist
hem daartoe uitkoos, is eenigzins bevreemdend na het afkeuren
van zijn gedrag bij het Nederlandsch-Indiscli Gouv». ten vorigen
jare. De Britsche Eegering was zich wel bewust dat zij geen
regt had op Singapore en later bij de onderhandelingen van
1834 heeft zij dit erkend. De keuze zal op eaffles gevallen
zijn, omdat hij bij vroegere gelegenheden getoond had vijandig
gezind te zijn tegen het Nederlandsche gezag; bij reclames van
onzen kant, kon de Britsche Eegering dan altijd beweren, dat
baffles zich weder door zijn' ambtsijver te ver had laten ver-
voeren, gelijk te Palembang, en intusschen Singapore (zooals
met Biliton het geval geweest was) in bezit houden, terwijl
men de zaak ter beslissing overHet aan de beide Staten in
Europa 2).
FALCK, dat de vertoogen van kaffles en zijne vrienden omtrent onze
lieerschznchtige oogmerken, ingang hebben gevonden bij het Engelsche
Ministerie.
1)nbsp;Prince of Wales-Island Gazette, 29 Aug, 1818: »A station is to be
formed in the straits of Sunda in Samanka bay.quot; — In het begin van 1819
had de vestiging op Singapore plaats. - Werkelijk heeft kaeeles in de
Samangka-baai in de Lampongs in 1818 een' militairen post gevestigd, die
echter weldra op vertoog der Nederlandsch-Indische Regering werd opge-
heven, Kronijk 1824 en 1825, bl. 94.
2)nbsp;Kronijk van 1824 en 1825, in het Tijdschrift voor Ned.-Indië, 5quot; jaarg,,
bl 95 vv — Brief van lord hastings aan van der Capellen, boven
8*
-ocr page 46-Bijna iedere bepaling van de Conventie van 13 Augustusnbsp;f
1814 had dus bij de uitvoering, moeijelijkheden opgeleverd.
Men verlangde in Nederlandsch Indië naar de opheffing der on-
zekerheid omtrent Biliton en Singapore en omtrent onze regten
op de vaste kust van Indië. Daarenboven had ook Art. 3 der
zoo even gemelde Conventie, naar luid van welke de landen
die terug gegeven of geruild werden, den eigenaar zouden ge-
leverd worden in den staat waarin zij zich bevonden tijdens
liet onderteekenen der Conventie, tot vele verwikkelingen vannbsp;i
financiëlen aard tussschen de Britsche en de Nederlandsche
Commissarissen, aanleiding gegeven. Bij Art. 8 van de over-
eenkomst van 23 Julij 1816 tusschen CC. GG. en het Brit-
sche bestuur op Java, waarbij de uitvoering van de Conventie
van 13 Augustus 1814 werd geregeld, was bepaald dat al de
punten waarover men tot geene beslissing konde komen, bij eene
supplementaire conventie zouden worden uitgemaakt. Er was
toen wederzijds eene commissie benoemd tot onderzoek van alle
financiële vorderingen en daarop werd tusschen CC. GG. en het
Engelsehe Gouv'. in Bengalen deswege eene schikking getroffennbsp;J
den 24 Junij 1817, waarbij de posten werden uitgedrukt in Indië
te vereffenen. Men bepaalde tevens dat de overige posten, waar-
onder vele wederzijds betwiste voorkwamen, door de Gouver-
nementen in Europa zouden worden afgedaan. Dit alles maakte
vermeld. Het; is zonderling dat Hastings in dien brief ojj zijne beurt
elour beschuldigt van zijnen haat tegen de Engelschen bot te vieren. Dit
wordt echter met geen enkel feit gestaafd. — Vgl. nog over de vestiging
der Engelschen in straat Malacca: »Togten door den kolonelfaeqharge-
maakt tot het opsporen van eene geschikte plaats ter vestiging eener ko-
loniequot;, bl. 431 vv., deel II N». 4 van de Bijdragen tot de taal-, land- en
volkenkunde van Neêrl. Indie, — Dit stuk is overgenomen uit het Journal
of the Indian Archipelago and Eastern Asia, Oct. 1852. Zie ook Bij-
dragen tot de kennis van het koloniaal beheer, verzameld uit de nagelaten
papieren van wijlen den Minister van Staat elout. 's Gravenhage 1851,
passim.
eene eiiid-regeliiig onzer O. 1. belangen met Gr. Britannic meer
ea meer wenschelijk. Welke stappen iiiertoe gedaan zijn, zal in
de volsende afdeelina; aang-ewezen worden.
§ 3. ONDEEHAKDELINGEN TOT EEN TEACTAAT
IN 1820.
Omstreeks het einde van het jaar 1818 had men den baron
h, fagel onzen gezant te Londen uitgenoodigd om van het
Engelsche Ministerie te vernemen, hoe het in het algemeen
dacht over eene schikking der Indische aangelegenheden en eene
ruiling van grondgebied, ten einde in het vervolg moeijelijk-
heden af te snijden, als die welke in Bengalen en op Sumatra
hadden plaats gehad. Het denkbeeld eener ruiling was uitge-
gaan van CC. GG. die dezen wensch hadden kenbaar gemaakt
bij hunne rapporten over de handelwijze van den Luit'. Gouv.
van Bencoelen iMaanden lang deed eagel vruchtelooze moeite
bij lord castlebeagii. Meu moest, zeide deze, in Holland tevreden
zijn met de openbare afkeuring (désaveu) van de verrigtingen
van BAFFLES. Eensklaps echter hield de onverschilligheid van
den Britschen Staatsman op, daar hij, waarschijnlijk ten ge-
volge van het ontvangen van vertoogen dienaangaande uit Ben-
galen, nu zelf aan fagel de hooge noodzakelijkheid betuigde
van het regelen der Indische zaken 2).
„I herewith transmit to you the enclosed (schrijft fagel aan
CAsïlebeagh 7 Sept. 1819) which although directed to lord
clancabty, Baron nagell wishes you to open. It contains the
answer made by lord clancarty on the affairs of India 3).'
1) Brief van falck aan ragei,, 10 December 1818. —Antwoord daarop
van FAGEL, l.S Dec. 1818.
Brief van ealck aan van dek cap£[,len, van Sept, 1819
CASTLEEEAGH, T.ctters and despatches, IV, 147.
Lord clancabty had namelijk bij eene nota van 18 Aug.
1819 als conditio sine qua non der onderhandelingen gesteld ^
dat Engeland niet aan onze Eegering den sleutel van de
vaart naar China zoude afstaan, nadat hij vroeger onze reg-
ten op Singapore had pogen weg te cijferen, maar palck hem
weldra door het toezenden van het verdrag van 1784 met den
Sultan van Djohor van zijne dwaling overtuigd had i). liet ant-
woord van castleeeagh Op het schrijven van pagel was vrij
gunstig: „I willingly accept M. de nagell's assurances as
auspicious harbingers of our future hopes, and doubt not the
same temper, which has carried us succesfully through other
matters of greater importance, will bring us, upon this subject
also, to an early and satisfactory settlement.quot; Spoedig dan
ook stelde men van Engelsche zijde voor, om de conferentiën
in Eebruarij 1830 te beginnen, hetgeen echter een tijdelijk be-
letsel ontmoette bij ons Gouv*^. wegens de afwezigheid van den
Minister palck, toen met eene zending naar Weenen belast,
Men hechtte er bijzonder aan dezen uitstekenden Staatsman,
Avegens zijne veelomvattende kunde, niet het minst in onze
koloniale belangen, als Gevolmagtigde te zien optreden. pagel
verzocht dus de opening der conferentiën uit te stellen tot
April 2). Doch blijkens de Weener slot-acte van 15 Mei 1830,
werd de tegenwoordigheid van palck in Duitscliland langer dan
men verwacht had, vereischt, zoodat eerst in Julij van hetzelfde
jaar de beraamde onderhandelingen te London konden plaats heb-
ben 3). De Nederlandsche Gevolmagtigden waren a. r. palck
en c. T. elout; van de Britsche zijde castleeeagh en can-
ij Brief van f.4.lck aan van dek Capellen van Sept. 1819, — Het
wederregtelijk in bezit nemen van Singapore, was toen juist in Europa
bekend geworden.
2)nbsp;castl., Letters and desp., IV, 176, 177.
3)nbsp;KLÜBEK, Quellen-Samlung zu dem ocffentlichen Recht des Teutsclien
Bundes, 3quot; Aufl. Erlangen 1830, 194.
NING, welke laatste voorloopig alleen zoude werkzaam zijn. Men
ving aan met liet bespreken van algemeene punten zonder eenige
verbindbaarheid; canning zou een ontwerp gereed maken en
ook de Nederlandsche Gevolmagtigden vervaardigden eene schets.
Den 31 Julij was het Engelsehe ontwerp gereed en twee dagen
later het Nederlandsche. Men besloot het Engelsehe tot leid-
draad te nemen bij de conferentiën.
Ik acht het dienstig den loop en de orde der onderhandelingen
van 1820 vlugtig te schetsen, dewijl men in 1824 die tot
grondslag nam ter vaststelling van het Traetaat. De inhoud van
het Engelsehe ontwerp i) luidde: Art. 1. Het Engelsehe Gouv.
bek]:achtigt de teruggave van Padang 2). Art. 2. Het Britsche
Gouv'. ziet ook af van eenige reclames wegens de Lampong-
districten, Art. 3. Afkeuring (désaveu) van de tractaten door
RAFFLES getroffen. Art. 4. Afstand van Biliton tegen Singa-
pore. Art. 5. Gr. Britannië erkent het Ned. traetaat met den
Sultan van Eiouw (van 1818). Art. 6. Alsmede de tractaten
met Banjermassing, Sambas, Pontianak en Mempauwa, op
voorwaarde dat zij geene bepaling bevatten die den Britschen
handel aldaar uitsluiten. Art. 7. Verpligte mededeeling weder-
zijds van de te sluiten tractaten met inlandsche Regeringen.
Art. 8. De beide partijen beloven elkanders onderdanen in hunne
respective bezittingen in de Oostersche zeeën, van den handel
niet uit te sluiten en hen te behandelen op den voet der meest
1)nbsp;Zie Bijlage A.
2)nbsp;„Niet dan na herhaalden last van het Britsche Opperhestaur in Ben-
galen, kon de Luit. Gouv. van Bencoelen k.4i?fos tot de overgave van
Padang besluiten, en toen hij zich door hooger gezag daartoe gedwongen
zag, verdroot die afstand hem zoo zeer, dat hij eerst zwarigheden op-
perde ora den post van Ayer Bangies onder dien afstand te begrijpen, en
later hangende de beslissing der vraag, of die plaats al dan niet onder de
onderhoorigheden van Padang behoorde, dezelve verliet cn aan de Inlawl-
sche hoofden overgaf.quot; Kronijk 1824 en 182o.
begunstigde natie 1). Art. 9. Belofte van beide zijden om niet
elkanders vlag te gebruiken. Art. 10. Benoeming wederzijds
eener commissie tot liquidatie der openstaande vorderingen. Art.
11. Voor liet bedrag der Nederl. schuld aan Gr. Britt., zal dat
rijk als aequivalent aannemen Banca en Fultha in Bengalen.
Art. 12. Na den afstand van Banca, zal Engeland Singapore
ontruimen. Art. 13. Engeland belooft ons privilegie omtrent
de opium te zullen handhaven. Art. 14. Ook dat van de salpeter.
Art. 15. Het status quo ante helium (1795) zal in acht genomen
worden ten opzigte der Nederlandsche bezitt. Art. 16. De iuvoer-
regten zullen voor de Engelschen in de Nederlandsche bezitt. en
wederkeerig voor de Nederlanders in de Engelsche, niet hooger
zijn dau het dubbel van hetgeen de nationale schepen betalen.
Art. 17. Erkenning van ons aandeel in de parelvisscherij op Tutu-
corin en schadeloosstelling daarvoor te geven. Art. 18. In ge-
val aan art. 11 wordt voldaan, zuUen alle geldelijke verschillen,
met inbegrip van de Nederlandsche vordering voor Bernagore,
als vereffend worden beschouwd. Art. 19. Het contract tusschen
den Nederlandschen commissaris en het Eng. bestuur te Ma-
dras wordt bekrachtigd voor.....jaren 2). Art. 20. Gr. Bri-
tannic ziet af van de reclame wegens den eigendom van slaven
op Banda. Art. 21. Ter vermijding van onaangename herinne-
ringen zal bij het teekenen van liet verdrag, al het gebeurde
te Palembang als vergeten beschouwd worden.
Het Nederlandsche ontwerp hield het volgende in: Inleiding:
Ten einde alle misverstand in Indië tusschen de plaatselijke
overheden voor het vervolg af te snijden, keurt Engeland,
Art. I: het gedrag van raffles openlijk af en erkent onze
regten gesproten uit de Gonv. van 13 Augustus 1814, waar-
onder ook begrepen is de eigendom van Singapore. Art. 2.
Kuil van Biliton tegen Fultha. Art. 3. Onmiddellijke verla-
1) Gelijkluidend met art, 4 van het Nederl. ontwerp.
Zie boven blz, 27-
ting der geruilde bezitt. Art. 4 = Art. 2 Engelsch ont-
werp. Art. 5. Vrijheid van handel met uitzondering der Mo-
Inkken. Art. 6 r=: art. 16 van het Engelsch ontwerp. Art. 7
= Art. 15 Engelsch ontwerp. Art. 8. De inkomsten en uit-
gaven van het geruilde of afgestaan grondgebied komen ten
bate en ten laste der partijen, te rekenen van het oogenblik
der overgave. Art. 9. Nederland berust in den verkoop van
domeinen door het Engelsch tusschenbestuur op Java ter in-
wisseling van het crediet-papier. Gr. Britannie bekrachtigt de
conventie te Batavia gesloten den 24 Junij 1817. Eegeling der
geldelijke vorderingen. Art. 10. Engeland erkent de vordering
van de weeskamer te Batavia. Art. 11. Het ziet af van de
restitutie der koopprijzen voor de districten Probolingo, Bezoeki
en Panaroekan i). Art. 12. Over de restitutie door Gr. Bri-
tannie van de gedurende 1811—1816 vervreemde onroerende
goederen. Art. 13—17 betreffen de slaven op Banda in eigen-
dom der Engelschen, de wijze van betaling der wederzijdsche
vorderingen, de schadeloosstelling voor den afstand onzer regten
op zekere hoeveelheden opium en salpeter en restitutie van het
Nederlandsche aandeel in de parelvisscherij op Tutucorin. Art.
18 = Art. 19 van het Engelsche ontwerp. Art. 19. Bekrach-
tiging door Engeland der overeenkomst wegens Bernagore. Art.
20. Alle geschilpunten die niet bij dit verdrag zijn uitgemaakt,
zullen van nul en geener waarde zijn.
Zooals boven gezegd is, werd het Engelsche ontvfcrp tot
leiddraad genomen 2). Conferentie van 28 Julij: Voorstel van
Britsche zijde, om Biliton af te staan tegen Singapore —
verworpen. Ook het in- de plaats daarvan voorgesteld art.,
dat de teruggave van Singapore zoude afhangen van de tij-
1)nbsp;De, GoüV. Gen. daendels had die districten verkocht en eaï3?les had
ze weder ingekocht.
2)nbsp;Dit ontwerp onderging al dadelijk veranderingen. Zoo werden de
artt. 7, 8 en O, ar(t. 1, 2 on 3.
dingen daaromtrent ontvangen uit Bengalen. Gr. Britannic
zoude gaarne Fultha aan de HoegMy in Bengalen ontvangen.
Voorstel van onze Gevolmagtigden om Fultlia te ruilen tegen
Biliton. Indien Singapore ons wordt teruggegeven, zal aan
Engeland worden aangewezen een station voor zijne oorlog-
schepen, gelegen ten Oosten van straat Malacca, canning stelt
voor elkanders vlag niet te gebruiken. — Conf. 1 Aug. Het-
zelfde herhaald door den Engelschen Gevolmagtigde omtrent
Singapore. Het Ned. Gouv^ gezuiverd van den blaam van mono-
poliezucht. Het bestaan van Engelsche handelsagenten op Java
wordt betoogd onnoodig te zijn. Men komt overeen nota's te
wisselen over de punten, die niet in het tractaat kunnen wor-
den behandeld. Aanmerkingen op het Eng. ontwerp: in Art. 1
Eastern seas moet zijn Indische Archipel en het vaste land
van Indie. Art. 3. Als uitzondering op de vrijheid van handel,
de Molukken. Art. 4. Beraadslagingen over Singapore. Art. 5.
De eisch om een naval station te hebben in straat Malacca, wordt
door Engeland ingetrokken. Art. 6. Etiil van Biliton tegen
Pultha en Calcapoer. Bescherming der vrije vaart van de in-
landers. Verbond tegen de zeerooverij ■— beraadslaging over
de in- en uitg. regten. — canning vindt ons regt op Singa-
pore bedenkelijk om het gedrag van couperus in 1795 1). 4 Aug.
Aankondiging, dat de bijeenkomsten der Plenipotquot;. behoo-
ren te eindigen, omdat de ruilingen van grondgebied moeten
worden goedgekeurd en deze thans worden overwogen, door een
geheim committé uit de Bewindhebbers der O. I. Compagnie.
Wisseling van nota's wederzijds, waarbij de redenen van de
staking der conff. worden blootgelegd en als grondslag voor het
definitief tractaat voorloopig de punten worden aangeduid, waar-
over men het eens was geworden, namelijk: 1. De vrije vaart
1) Zie l. c. d. van dtjk, Specimen politico-juridicum continens Histo-
I'iam inquisitionis in delicta, a praefectis in India cum Orientali turn Occi-
dentali commissa. Traj. ad Rhenum 1847, 157, 168,
eii handel en de bejegenmg wederzijds op den voet der nieest-
begunstigde natie; II. Uitzondering op dit beginsel maken de
Molukken ; III. Wederzijdsche mededeeling der tractaten met in-
landsche Regeringen; IV. Het zenden van bevelen aan de gezag-
hebbers in Indië, om de vrije vaart der inlanders niet te be-
moeijelijken. Uff hoofdinhoud der Engelsehe nota van 14 Aug.
1820, onderteekend door castreleagh en canning, kwam hierop
neder: de conff. moeten v.^orden afgebroken, omdat men in En-
geland eene depêche verwacht van lord Hastings Gouv.-Gen.
in Bengalen, ten einde inlichtingen te verkrijgen omtrent Sin-
gapore, en daarenboven moeten de territoriale ruilingen ook
goedgekeurd worden door de O. I. Comp. De Engelsehe Ple-
nipotentiarissen stellen voor in October aanstaande de conff. te
hervatten. Erkenning door de Engelsehe Gevolmagtigden van
het onregtmatige gedrag te Padang, in de Lanipongs en te Pa-
lembang gehouden. Het antwoord van de Nederlandsche Ge-
volmagtigden bevatte in het algemeen de beaming der bijgebragte
redenen van staking. De negotiatiën hadden echter op het be-
raamde tijdstip geen' voortgang en ook later bleven de zaken
slepende. De Nederlandsche Regering beproefde nog wel nu
en dan ter gelegenheid van gerezen geschillen over de nako-
ming der tractaten betrekkelijk den slavenhandel, waarbij de
Engelschen beweerden dat onzerzijds inbreuken 1) zouden zijn
gepleegd, de Indische belangen weder ter sprake te bren-
gen, maar door den Britschen ambassadeur te 'sHage lord
clancaktt, werd het onderwerp steeds op de lange baan ge-
schoven. Aan den anderen kant was men hier te lande ge-
ërgerd over de onbetamelijke houding van lord Hastings den
Gouv. Gen. van Britsch-Indië, die eene latere nota van van der
1) Vgl. Schets van den tegenwoordigen toestand des Slavenhandels door
A. S. E , in de Bijdragen tot de kennis der Ned. en vreemde koloniën, bij-
zonder betrekkelijk de vrijlating der Slaven, 184,5, hl. 374 vv. — Van
1810—1829 zijn te Siërra Leoiie door Britsche kruisers opgebragt 21
Nederlandsche slavenhaalders.
cappellen in 1820 betreffende Singapore, onleantwoord had ge-
laten. Wat de geschillen omtrent den slavenhandel betreft,
clancabty schreef den 17 April 1821 aan lord castlereagh
op dezen bitteren toon over de eindelooze uitvlugten, gelijk hij
ze noemde, van het Haagsche Kabinet: „I write but a line,
merely to solicit your attention to the postcript of my despatch
N^. 16 of this date, where you will see confirmed (what has
probably long been suspected by you) that the Netherland Mo-
narch is endeavouring to evaile the execution of his treaties with
us, relative to the Slavs Trade. This will not do, and must
not be allowed. I have therefore to reneiv my request to you^
to do nothing which on the part of his Government shall be
asked of you by fagel, and however kindly, as an individual
you may treat him, I pray you that, as the representative of his
master, he may not he better treated than such a master deserves,
till the master shall learn to deserve better 1).quot; Telkens werd de
regeling der koloniale aangelegenheden weder door onze Eege-
ring ter sprake gebragt, maar te vergeefs. Het scheen dat men
te London van dit verlangen naar de eind-regeling wilde ge-
bruik maken, om de Eritsche inzigten betrekkelijk den slaven-
handel te doen zegepralen. In de Letters and despatches van
castlereagh wordt beweerd, dat alleen Koning willem i wei-
gerde om aan het verlangen van het Engelsche Ministerie in dit op-
zigt toe te geven: „because (lord clancarty to lord castleb eagh,
August 3, 182L) the King here is Ms aim Minister in every
branch and departement of the State, those called his Ministers
being little more than mere Chiefs de bureau, as is am.ply pro-
ved in this very identical case, in which all those styled Minis-
ters, including the whole Council of State, are with us, the
King alone against us 2).quot; De Koning gaf echter ten slotte
1)nbsp;cASTLEREamp;Gii, Letters and despatches, IV, 391; Cf. 379,
2)nbsp;IV, 420—429. — Vgl. HiniTSLET, Complete collection of the treaties
cet., t, a. p.
aan den aandrang gehoor, en nadat men door het additionele
Art. van 25 Jannarij- 1823 de reeks van eonventiën over dit
onderAverp had gesloten, waren alle beletselen nit den weg ge-
ruimd, die de eind-regeling der Indische aangelegenheden had-
den vertraagd.
het tractaat van h maart 18^4.
' ft
§ 1. VOOELOOPIGE MAATEEGELEN EN OVEE-
WEGINGEN.
De langdurige twijfel omtrent de punten, welke wegens de
onvolledigheid der Conventie van 13 Augustus 1814 niet had-
den kunnen beslist worden, maakten onzen toestand in Indië
tegenover de Engelschen zeer onaangenaam en de regeling der
te vereffenen geschillen aan de Nederlandsche Eegering hoe
lang zoo meer noodzakelijk. Nadat dus het Engelsche Kabinet
zich bereid had verklaard om de gestaakte onderhandelingen
weder op te vatten, wilde men zich te 's Hage deze gezindheid
ten nutte maken, te meer daar men inderdaad spoedig op een'
gunstigen uitslag konde hopen door voort te gaan op den weg
die tot hiertoe gevolgd was, en waaruit aanvankelijk was geble-
ken dat beide partijen in vele opzigten hetzelfde doel beoogden.
Het zal misschien niet overtoUig zijn den toestand van onze
Eegering betreffende de Indische belangen in 1833, te verge-
lijken met dien bij de voorloopige onderhandelingen van 1830.
Het formeel afkeuren van baffles handelwijze toch, dit had
men toen reeds ingezien wegens het bezet houden van Singa-
pore, had voor ons weinig vruchten gedragen, en aan het wan-
trouwen van Engeland ten opzigte van de doorvaart van straat
Malacca, gebleken uit de nota van lord clancarty van 18 Au-
gustus 1819, behoefde men niet te twijfelen. Men begreep dus
al in 1820, zooals boven gezegd is, dat eene ruiling van grondge-
gebied, ter vermijding van gedurige botsingen tusschen de locale
gezaghebbers, aan beide Gouvernementen hoogst wenschelijk
moest voorkomen. Het was echter gevaarlijk, meende de Ne-
derlandsche Eegering, om te sterk ons regt van eigendom op
de betwiste bezittingen op den voorgrond te stellen, aangezien
men dat regt misschien wel — niet zou kunnen bewijzen; de
territoriale ruilingen moesten dus meer het voorkomen hebben
van minnelijke schikking 1), en daarom wilden de Nederlandsche
Gevolmagtigden in 1830 de voorslagen daartoe van Engeland
uitlokken. Het bedrag van onze schuld aan Gr. Britannie was
volgens de conventie van 24 Junij 1817 te Batavia gesloten,
vrij groot. Natuurlijk wilde men dus gaarne de vorderingen
waaromtrent twijfel was, voor ons zoo voordeelig mogelijk be-
dingen, welk doel het gemakkelijkst zoude bereikt worden door
het beginsel voor te staan, dat een veroverd land, tot aan de
teruggave aan den eigenaar, moet worden bewaard zoodanig als
de veroveraar het gevonden heeft, en zulks in verband met het-
geen door de Engelsche administratie op Java gedaan was
(verkoop van domeinen, intrekking van de papierenmnnt, enz.).
Men begreep echter tevens, dat ook de geldelijke schikkingen in
der minne moesten getroffen worden en niet zooals de conven-
tie van 34 Junij 1817, het strenge regt ten grondslag hebben
omdat inderdaad de Engelsche administratie somtijds in een'
buitengewonen toestand verkeerd had. Hetgeen destijds door
het afgetreden Britsche bestuur op Java geeischt was betrekkelijk
Die vrees was tegenover Engeland, dat ten opzigte zijner Indische
bezittingen in denzelfden toestand verkeerde, wat ver getrokken. Cf. g. ï.
essers. Specimen juris gentium de modis acquirendi dominii originariis.
Traj. ad Rhen, 1851, 48 sqq.; »Quod ad tempus attinet, nil efficere potest,
nedum aclus injustos ab initio, temporis lapsu justos ledderequot; (p. 55).
do tractaten met de vorsten van Java en Palembang, wilde de
Nederlandsche Eegering in geen geval toegeven en vooral niet
de bewering dat de afstand van Banca aan eenige voorwaarde
verbonden was, maar veeleer de Engelsehe Gevolmquot;. tot de
erkenning verpligten dat Biliton onder dien afstand behoorde.
Daarenboven verwachtte ons Gouv'. van de Britten de teruggave
der kantoren in Bengalen met alle regten daaraan verknocht
tot 1795, omdat men zulks bij dergelijke restitutiën gewoon
was te doen en hetgeen, zooals men dacht, voortvloeide uit de
bepalingen der Conventie van 13 Augustus 1814 i). Tot dc
opoffering dezer regten 2) was men echter niet ongezind, in-
dien dit namelijk onvermijdelijk werd bevonden, en onder voor-
waarde van schadeloosstelling. In het algemeen hechtte men
ook weinig, en met reden, zooals boven is aangewezen, aan
de Nederlandsche etablissementen op de vaste kust van Indië,
en deze moesten dus bij eene voorgestelde ruiling door Enge-
land, het eerst in aanmerking komen, vooral indien men aan
de Britsche zijde genegen was Bencoelen af te staan, en zoo
mogelijk, wilde afzien van eenige betrekking tot Sumatra. Het
blijkt dat men in 1820 geenszins neiging gevoelde om Singa-
pore aan de Engelschen over te laten, maar liever de belofte
wilde afleggen van hun nimmer den doortogt door straat Ma-
lacca te betwisten. Tot teeken onzer vriendschappelijke bedoelin-
gen, werden de Nederlandsche onderhandelaren gemagtigd eene
vergelijking voor te slaan der tractaten door het Engelsehe en
door ons bewind met inlandsche Eegeringen'^^esloten; voorts
- \
1)nbsp;Eigenlijk beloofde Gr. Britannië bij art. 1 der genoWe Conventie
de teruggave der bezittingen gelijk die aan Nederland den l 'ïanuarij 1803
behoorden, maar was Engeland door het grootendeels niet\ ten uitvoer
brengen van het vredestraetaat van Amiens, verpligt ten opzigte onzer
Overzeesche bezittingen den status ante helium van 1795 toe te laten.
2)nbsp;1. Vrijdom van inkomende en uitgaande regten. 2. De jurisdictie te
Calcapoer. 3. De afstand tegen inkoopsprijs (natural cost) van eene hoe-
veelheid amphioen en salpeter. 4. De parelvisscherij van Tutacorin.
om de in- en uitgaande regten op Java met die van Bengalen te
vergelijken, en zelfs, (altijd met uitzondering der Molukken) te
beloven de vrije vaart en den vrijen handel in den Indischen Archi-
pel te vergunnen, indien Engeland dezelfde bevoegdheid aan ons
wilde toekennen in alle deelen der O. I, zeeën. Zoo het Trac-
taat tot stand mogt komen begTeep men dat het altijd moest uitgaan
van het beginsel ook in 1814 aangenomen: het status ante helium,
vooral wegens de regten sedert 100 jaren en langer in onze
bezittingen op de vaste kust geoefend. Ook was men niet onge-
negen tot eene uitgebreider ruiling van grondgebied dan de bo-
ven aangeduide, maar geenszins, als die gepaard moest gaan
met verlies van onzen invloed bij den inlander en daarom
wenschte men ook gaarne van de Engelsche Gevolmagtigden, de
verwijdering van baffles uit het Oostelijk gedeelte van Azië.
Van deze beginselen was men in 1830 doordrongen en over-
tuigd dat daarop de grondslagen van het Tractaat moesten rus-
ten. Men meende in het algemeen bij de nieuwe onderhande-
lingen daarvan niet te moeten afwijken, en slechts in sommige
opzigten, als de onnoodig geworden reclame van ons regt van
eigendom op Baroos en Ayer-Bangis bij Padang. Verder was
het raadzaam te volharden bij de vier in 1820 vastgestelde bepa-
lingen. Minder ongenegen was men in 1823 om Singapore af
te staan, vooral daar de maatregelen te Palembang door Mun-
tinghe genomen, veel eerbied voor het Nederlandsche gezag on-
der de inlanders hadden verwekt en, het opgeven van Singapore
ons crediet niet zooveel konde benadeelen als wel 3 of 4 jaren
vroeger l). Daarenboven was het hoe lang zoo min waarschijn-
lijk geworden dat de Engelschen, bij den steeds toenemenden
handel van dat eiland, het zouden verlaten, vooral nadat een
verzoekschrift den 21 Jannarij .1831 met eene menigte hand-
teekeningen bekrachtigd, uit Singapore aan het Engelsche Minis-
terie was ingediend, tot betoog dat het bezit van dat eiland voor
1) Happoi-t SI Julij 1833v
-ocr page 60-den Britschen handel onmisbaar was geworden en men er bij
het Bewind toch nimmer aan denken moest, om het weder aan
Nederland af te staan i). Het voorstel der Britsche Gevolmag-
tigden in 1820, om de regten van in- en uitvoer in de Neder-
landsche en Engelsche koloniën gelijk te maken, achtte men niet
verder te moeten aanroeren maar daarover, zoo noodig, bij bij-
zonderen aandrang van het Engelsche Kabinet, eene afzonderlijke
overeenkomst te treffen. Eindelijk wilde de Nederlandsche Eege-
ring vrij blijven omtrent het al dan niet toelaten van vreemde
natiën op Java, in het bijzonder van consuls of handelsagenten
van andere Staten, hetgeen in 1820 door de Britsche Plenipo-
tentiarissen was ter sprake gebragt.
Alvorens de onderhandelingen weder op te vatten, begon men
zich bij de Eegering af te vragen: of het niet beter ware hier
te lande, dan wel te London, de bijeenkomsten der Gevolmag-
tigden te doen plaats hebben? canntng zelf had reeds in 1820
het denkbeeld geopperd om in Nederland te onderhandelen, ver-
mits de vraag betrekkelijk Singapore in het oog der Britsche
natie eenig gewigt verkregen had, zoodat de beslissing daar-
omtrent aan eigenaardige zwarigheden zoude onderhevig zijn,
indien het pubHek daarmede te vroeg bekend wierd 2). Ons voor-
deel, zoo men te 's Hage onderhandelde, was dat men de te
raadplegen deskundigen bij de hand had en canning gunstig
zoude stemmen door aan zijn verlangen te voldoen. Het nadeel
was daarin gelegen, dat dan noodwendig de Gezant te 's Hage
lord clangakty, een der Engelsche Plenipotentiarissen zoude
1)nbsp;Brief van muntinghe van Novemlier 1821.
2)nbsp;De aangevoerde redenen door canning omtrent Singapore hadden veel
grond, want de Engelschen hellen ligt tot overdrijving, wanneer zij meenen,
dat iets in verhand staat met hetgeen zij noemen: «tle vital interests of the
empire.quot; Het Singapoorsche request van 21 Januarij 1821, gerugsteund
door eenige vroegere artikelen in de dagbladen van de hand van eaitles,
had de Engelschen veel sympathie voor de zaak doen opvatten.
öl
moeten zijn en deze was, men herinnert het zich, der Neder-
landsche Eegering niet genegen; voorts was hij in de Indische
zaken niet zoo naauwkeurig ingewijd, als men wel gaarne bij het
behandelen dier belangen mögt wenschen. Daarentegen werd
het van gewigt geacht om fagel onzen ambassadeur te London,
beter met de Indische aangelegenheden vertrouwd, aan de con-
ferentiën te doen deelnemen. Eene reden te meer om te Lon-
don te onderhandelen, was dat men in 1823 niet langer zoo
bijzonderen prijs stelde op het behoud van Singapore, om de
boven vermelde redenen, ten minste indien een voordeelig aequi-
valent kon bedongen worden i). Door beide partijen werd dus
overeengekomen dat de conferentiën te London zouden plaats
hebben, nadat bij Koninklijk Besluit van 13 Junij 1823 tot
Plenipotentiarissen voor het te sluiten Tractaat waren benoemd:
anton ueinhabü ealck Minister van Koloniën en de baron
hendrik fagel gezant te London, terwijl tevens bepaald werd
dat de kapitein c. p. j. elout, falck naar London zoude verge-
zellen , om de Nederlandsche Gevolmagtigden te dienen tot voor-
lichting, in zaken waarin grondige kennis der plaatselijke ge-
steldheid van de O. I. bezittingen, vereischt wierd. De Engel-
sche Gevolmagtigden waren: geokge canning Secretaris van
Staat voor de Buitenlandsche Zaken en charles watkin wil-
liams wijnn President van den Board of Control, wiens funetiën
het meest overeenkomen met dien van Minister van Koloniën
in onzen Staat.
canning gaf in September 1833 aan fagel te kennen dat
men in Gr. Britannië gereed was te onderhandelen, doch vooraf
verzocht hij van de Nederlandsche Gevolmagtigden een verslag
van hetgeen in 1830 besproken was; hij zelf zoude eene der-
gelijke nota indienen en daarin de meening der Oost-Indische
Compagnie en van den Board of Control ontvouwen.
1) Rapport 31 Julij 1838.
-ocr page 62-§. 2. OPENING EN LOOP DER CONFEEENÏIEN.
Nadat alle deze voorloopige werkzaamlieden waren ten einde
gebragt, vertrok falck begeleid door eloüt den 26 November
1823 uit Rotterdam; zij kwamen des anderen daags te London
en legden den 29®quot; een bezoek af bij den Engelschen Secreta-
ris van Staat, die zich bereid verklaarde zoo spoedig mogelijk
de conferentiën te openen. Overgifte van de copie van falck's
geloofsbrief aan canning. Den volgenden dag kennismaking
met den tweeden Gevolmagtigde wijnn. President van den
Board. De volmagt voor de Britsche Plenipotentiarissen was
nog niet gereed. De dag tot de eerste bijeenkomst bepaald,
werd verschoven wegens ziekte van canning. Deze laatste stelt
echter prijs op den spoedigen voortgang der zaak en biedt aan
tegenwoordig te zijn in welken toestand hij zich ook bevinde. —^
Aangenomen. — Hoewel het concept-tractaat eerst veel later
gereed was, vervaardigden de Nederlandsche Gevolm°., ten
einde eene leiddraad te hebben bij de conferentiën, eene schets
van den volgenden inhoud: Inleiding: Eene definitive schik-
king is noodig geworden der geldelijke vorderingen, welke niet
bij de Conventie van 13 Aug. 1814 zijn beslisten van andere,
waarover men het later in Indië niet eens heeft kunnen wor-
den. Van deze gelegenheid wiUen Gr. Britannië en Nederland
tevens gebruik maken, om elk misverstand voor het vervolg
tusschen de plaatselijke gezaghebbers te voorkomen en hunne
belangen betreffende den handel zoo te regelen, dat ook daar-
omtrent geene moeijelijkheden meer kunnen ontstaan, enz. Art. 1.
Elk der partijen belooft de onderdanen der andere niet van
den handel uit te sluiten; — behandeling wederzijds op den
voet der meest begunstigde natie, behoudens de nakoming der
plaatselijke reglementen. Art. 3. De Molukken maken uitzon-
dering op den regel in art. 1 uitgedrukt, totdat het monopolie
in specerijen niet meer zal bestaan, Indien ooit aan Europe-
■■■
sclie Mogencllietlen voorregten dienaangaande worden verleend,
lieeft Engeland daarop volstrekt gelijke aanspraak. Art. 3.
Geene tractaten met inlandsche vorsten te sluiten, waarbij eene
der beide partijen van den tandel wordt uitgesloten en indien
in de bestaande tractaten dergelijke bedingen voorkomen, wor-
den die als vervallen beschouwd. Art. 4. Er zal aan de auto-
riteiten in Indië bevolen worden om de vrijheid van handel
volgens artt. 1 en 3 te eerbiedigen, en vooral den handel der
inlanders met de havens der beide contracterende partijen, en
dien hunner respective onderdanen met de havens van inland-
sche Eegeringen, niet te belemmeren. Art. 5. Het eiland Bi-
liton wordt beschouwd als begrepen geweest te zijn in den
afstand van Banca, volgens art. 3 Oonv. 1814 in ruil gegeven
tegen de Ned. bezitt. op Malabar. Art. 6. De koning der Ne-
derlanden staat aan Gr. Britannië af zijne etabhssementen in
Bengalen, Coromandel, Madras en Suratte, 2quot;. Malacca en om-
liggende plaatsen. Art, 7. De koning der Nederlanden staat
den koning van Gr, Britannië borg voor de toestemming van
zijnen vasal en bondgenoot abdul eahman sha Sultan van
Djohor-Pahang, tot de vestiging der Engelschen te Singapore i).
Art. 8, Zijne Britsche Maj. staat aan Nederland af Bencoelen
en alle Engelsche etablissementen ter Westkust van Sumatra.
Art. 9. De bezitt. in artt. 6 en 8 genoemd, zullen geleverd
worden in den toestand waarin zij zich thans bevinden. Art.
10. De overgifte zal plaats hebben ten allerlaatste tien maan-
1) Artt. 6 en 7 werden onder de beraadslagingen: Art. ö. »His Netlierl.
Maj. cedes to His Br. Maj. all His establishments factories and possessions
on the continent of India and renounces all privileges and exemptions
enjoyed or deemed in virtue of these possessions or establishments by (the
Government or) the subjects of his Neth. Maj.quot; — Art. 7. »His Nelh.
Maj. withdraws the objections which have been made by His Maj. or on
the part of His allies to the occupation and possession of the island of
Singapore by the troops and subjects of His Br, Maj,quot;
den na de ratificatiën. Art. 11. De bewoners der te ruilen
gewesten zullen, gedurende zes jaren na de uitwisseling der ra-
tificatiën, over hunne eigendommen kunnen beschikken en ver-
huizen werwaarts zij mogen verkiezen l). Artt. 12 en 13. We-
derkeerige beloften om zorg te dragen voor de oude ambtenaren
van Bencoelen en die van de bezitt, in art. 6 genoemd. Art.
14. ïot tegemoetkoming aan de schikking Zijner Ned. Maj. in
art. 7 (en 8) aal Zijne Br. Maj. vóór het einde van het jaar
1824 ......oC si betalen. Art. 15. De beide partijen doen
over en weder afstand van de vorderingen voortspruitende uit
de teruggave der Ned. koloniën volgens de Conv. van 13 Aug.
1814 2). Art. 16. Eatificatie binnen de drie maanden ria de
onderteekening van het Tractaat. Afzonderlijke artt: I. Ten ge-
volge der betaling bedongen bij art. 14, neemt het Ned. GouvK
de verpligting op zich om den Sultan abdül bahman sha scha-
deloos te stellen voor den afstand aan Gr. Britannië van Sin-
gapore en zijne bezittingen op Malacca. II. Om beter het
voorname doel van dit Tractaat te bereiken, zullen de contrac-
terende partijen het er voor houden dat hunne respective bezit-
tingen in Oost-Indië gescheiden zijn door eene lijn (ligne de
demarcation), beginnende aan den ingang van straat Malacca
ter hoogte van Queda of van den 6equot; graad Noorder Breedte
en eindigende in de Chineesche zee aan het einde van straat
Singapore, latende dit eiland ten Noorden en de eilanden Ca-
gt;) Dit art. werd later: »All the inhabitants of the territories ceded to
the two Crowns respectively shall enjoy, for a period of six years from
the date of the ratifications of the present Convention, the liberty of dis-
posing as they please, of their property and of transporting themselves
without let or hindrance to any country to which they wish to remove.quot;
2) later: »The two Sovereigns declare that all accounts arising oat of
the restoration of Java and other possessions to the officers of His Neth.
Maj. in the East Indies, as well those which have been the subject of a
convention made at Java on the of June 1817 between the Commissio-
ners of the two nations, as all others, shall be finally and completely closed.quot;
rimon, Eattara, Bintang en Eiouw ten Zuiden. Er zullen van
de Nederlandsche zijde orders worden gegeven aan de gezag-
hebbers in Indië, om zich niet in te laten met de inlanders
gevestigd ten O. en ten N. van deze lijn en, het Britsche Gouv'.
belooft zich niet te mengen in de aangelegenheden der volken
die ten W. en ten Z. van die lijn gelegen zijn.
Eerste conferentie 15 December 1823, in tegenwoordigheid van
den heer couutenay secretaris van den Board of Control De Ned.
Gevolm». beginnen hunne taak daar, waar die in 1820 gestaakt
was. Derhalve: vraag aan de Britsche Plenip». of de noodige
ophelderingen omtrent Singapore uit Calcutta waren ontvangen,
om die zaak au fond te behandelen en, of de O. I. Comp, ge-
raadpleegd was over eene ruiling van bezittingen? Het advies
van Bewindhebberen was ingekomen, maar wegens Singapore
had men geen nader schrijven ontvangen, zoodat de afgetreden
Gouv. Gen. (lord Hastings) scheen te volharden in het denk-
beeld dat dit eiland regtens door uafples bezet was. — Ver-
wondering hierover der Ned. Gevolm«.; zij merken aan dat
canning in 1820 de depêche van van dek Capellen „a most
important despatchquot; had genoemd, zoodat zij hadden verwacht
het regt van Nederland op Singapore erkend te zien, of wel
het bewijs van het tegendeel te vernemen. Bij gebrek aan be-
rigten uit Bengalen was dit laatste onmogelijk i). canning
en wijnn ontveinzen niet dat Engeland er helang bij heeft het
eiland te behouden ^ aanbod eener pecuniële vergoeding. —
Dit later te bespreken, eagel en falck vestigen de aandacht
op het plan reeds in 1819 ontworpen: de afscheiding der we-
derzijdsche bezittmgen door eene ruiling van gebied, des noods
op ruime schaal, ten einde alle geschil verder te voorkomen.
De Britsche Plenipquot;. berusten in het beginsel zelf; later zullen
1) Hieruit blijkt dat liet Britsche Ministerie, waarschijnlijk zich daartoe
gedrongen gevoelende door het Singapoorsche request van 21 Januarij 1821,
vast besloten had om, wat ook gebeurde, Singapore te behouden.
zij zich over de toepassing uiten, waarschijnlijk met inzigt eerst
het advies der Compagnie te vernemen. Men bepaalt dat
i'alck zich met wijnn zal onledig houden tot veretfening der
financiële geschillen. Indien men tot klaarheid komt wegens het
saldo door Nederland verschuldigd, zullen zij de waardij der
regten aan onze etablissementen op de vaste kust van Indië
verknocht, begrooten. Op die wijze alleen begreep men de
voordeelen wederzijds af te staan, hetzij territoriale, hetzij an-
dere, te kunnen waarderen. — Bijeenkomsten van falck en
wynn: De eerste tracht alle vorderingen van Comm. Gen. tij-
dens de overneming van Java tot het grootste bedrag op te
voeren; de laatste beijvert zich om bijna lederen post te bestrij-
den, omdat, indien onze vorderingen alle werden erkend, de
eisch van Gr. Britannië .wegens overgedane artillerie-behoeften
enz. zeer zoude dalen, wynn wierp tegen dat Java in 1811
zonder capitulatie was overgegaan, daaruit het regt afleidende
om met de veroverde bezitting naar believen te handelen. Op
deze en andere gronden werd verworpen onze vordering van
2,410.655 Eijksdaalders, zijnde het bedrag eener zekere hypo-
theek op de koloniale producten, op welker erkenning men reeds
in 1830 niet veel hoop had. Ook werd onze eisch voor waarden
van verschillende soort, door de Engelschen in 1811 in de ko-
loniale kassen gevonden, afgewezen, wynn stelt grooten prijs
op twee Britsche vorderingen: 1°. Eestitutie der koopprijzen
voor Probolingo en Bezoeki. 3°. Vergoeding voor de intrekking
onder het Engelsehe bestuur, van 8,500.000 Eijksd. papieren
munt a 6i Eijksd. per piaster of Spaansche mat. Beraadsla-
ging daarover; —■ vruchteloos. — talck dient schriftelijk eene
Memorie in aangaande het onregtmatige dier 3 pretensiën l).
Ander bezwaar: de Engelschen schatten de waarde der overge-
dane artillerie-behoeften enz. ruim driemaal hooger dan de Ne-
i) Hierover later. Hetgeen in deze § kortelijk wordt aangestipt, zal
later uitvoeriger worden behandeld.
derlandsclie begrooting (ƒ 1,063,000). Eedenen daarvan. —
Onderzoek en toelichting der regten, vroeger aan onze bezit-
tingen op de vaste kust van Indië verknocht. — wynn erkent
ons aandeel in de parelvisscherij, omdat in het concept-tractaat
van 1830 dit punt was toegegeven. Ons veel gewigtiger regt
omtrent de 500 kisten opium ontkent hij te eenemale en ont-
wikkelt daarvoor zijne gronden. — 34 Dec. Conferentie der 4 Ge-
volmquot;.: Voortzetting der beraadslagingen aangaande de amphioen-
levering. Dergelijke vordering van Frankrijk en Denemarken,
verzekerden canning en wynn, is mede afgewezen l). Aanmer-
king der Nederlandsche Plenipotquot;., dat men onzerzijds op het
regt dier levering alleen gesteld is ten einde de etablissementen,
bij eventuële ruiling, hooger te kunnen schatten; — vruchteloos.
De Memorie van pagel en falck betrekkelijk de Engelsche
vordering voor Probolingo en Bezoeki, had niets uitgewerkt. In-
dien de Nederlandsche Gevolmquot;. daarin bewilligden, zoude men
van de Britsche zijde er van afzien de kosten der inwisseling
van het crediet-papier terug te vorderen en, het er voor houden
dat de toenmahge administratie zich tegen schade gedekt had
door den verkoop van domeinen. Verder zouden zij het bedrag
kwijtschelden van 1,108.956 Eijksd. aan papier, vroeger van
de Ned. CO. GG. geeischt 2). De Ned. Gevolm». namen we-
gens dit voorstel tijd van beraad. Ter loops had men nu en dan
1)nbsp;Nota van canning 19 Dec. 1823, aan den Deenschen Gezant te
London graaf v. molke, houdende kennisgeving, dat de oude voorregten der
Deenen te Serampore in Bengalen, in 1816 en 1817 door hen gereclameerd^
niet langer door Gr. Britannië kunnen worden erkend. — Op gelijke wijze
was in 1816 gehandeld met het Fransehe etablissement te Chandernagore,
waarschijnlijk volgens de conventie op bl. 26 vermeld.
2)nbsp;Dit papier was in 1811 nog onder het Holl, Gouvi. ingewisseld, werd
bij de verovering der kolonie in de kassen gevonden, door de Prijsagenten
der Engelsche armee weder in de wandeling gebragt en gedurende het tus-
schen-bestuur van kafeles ten tweeden male vernietigd. — Het was dus
wezenlijk ongerijmd ons Gouv'. die kosten te doen dragen.
over eene ruiling gesproken. Neiging van de Engelsehe zijde
tot den afstand van Bencoelen tegen Malacca en het i-egt om
op Singapore te blijven; Eiouw zou onze uiterste post worden
en in het vervolg zou alleen Nederland op Sumatra gezag en
invloed uitoefenen. De twijfel omtrent Biliton zou dan tevens
ten voordeele van Nederland beslist worden. De O. I. Comp,
moest eerst over den afstand van Bencoelen geraadpleegd wor-
den. —■ Het kwam den Nederlandsche staatslieden voor dat
eene territoriale vergoeding voor Singapore, de voorkeur verdiende
boven de eenigzins onbestemde geldelijke l). Malacca was een
lastpost; ook Bencoelen, maar dit was aan het beheer van den
spilzieken baffles te wijten.
Een aanmerkelijk voordeel zou op Sumatra zijn de uitslui-
ting van alle ander Europeesch gezag. Op onze etablissemen-
ten aan de vaste kust van Indië schenen de Britsche Plenipquot;.
weinig gesteld. Yan de ruiling voetstoots van Bencoelen tegen
Malacca, wilden zij niets hooren. Eeeds eenige dagen vroeger
hadden fagel en falck zich belast met het in gereed brengen
van het ontwerp-tractaat 2). Zij overwogen dat de bezitt. op de
vaste kust alle onvoordeelig waren, hetwelk geen geheim voor
de Engelschen was, zoodat de maatstaf ter waardering van een
aequivalent alleen Malacca kon zijn. Yerschil van meening over
de waarde dier bezitting, wegens de ongeldig verklaarde Ne-
derlandsche regten op de opium enz.
Wat de vorderingen der Engelschen betrof, de meeste wa-
ren reeds bij de conventie van 34 Junij 1817 te Batavia ver-
worpen. De eischen van Nederland waren schier alle onge-
grond. Het gezamenlijk beloop van Nederland's schuld aan
Gr. Britannië bedroeg oC 350,000 st. 3). Indien alle onze
regten op opium enz. erkend wierden, zouden wij daarentegen
1)nbsp;24 Jan. 1824.
2)nbsp;19 Jan. 1824.
3)nbsp;37 Jan, 1824.
-ocr page 69-te vorderen hebben dC 348,000, maar juist die regten werden
betwist.
De Engelsche onderhandelaars eindigden het financiële debat
met in hun ontwerp een art. te lasschen, dat Nederland eene
som van aC 100,000 zoude betalen. Meer konden zij niet toe-
geven. De stellige weigering der Nederlandsche Plenipquot;. om
dit slot van rekening te erkennen, was gelijk aan de volharding
der Britsche, zoodat zelfs de geheele negotiatie op het punt
was van te worden afgebroken. Men kwam evenwel van de
Engelsche zijde tot eenige toenadering: men wilde van die som
geheel afstand doen tegen een aequivalent voor hunnen handel of
hunne scheepvaart. De Nederlanders zouden zich later over dit
voorstel verklaren. Het vroeger ontworpen concept-traciaat werd
eene week daarna (1 Eebr.), artikelsgewijze en in hetbreede met
CANNING en WYNN besproken )). In de hoofdpunten vonden
deze geen bezwaar en Bencoelen werd afgestaan tegen den zin
der Comp.; over de ondergeschikte artt. bleef nog eenig ver-
schil. FAGEL en FALCK hadden zorgvuldig vermeden in het
ontwerp iets te plaatsen, wat de Britten regt kon geven op de
aanstelling van Consuls in onze koloniën; zoo sterk als zij dit
in 1820 begeerden, zoo bevreemdend was thans hun volslagen
stilzwijgen daarover. Het hiervoren gemeld aequivalent vervat
in 3 concept-artt. betrekkelijk den verkoop van specerijen te
Batavia en de openstelling der havens van Tapanoeli en Anjer,
was te 's Gravenhage bedenkelijk voorgekomen en derhalve in-
getrokken, tot niet geringe teleurstelling der Britsche onderhan-
delaars (34 Eebr.). De aanmerking der Ned. Plenipquot;., dat,
Malacca, Singapore enz. al voordeels genoeg voor Engeland op-
leverden, mögt niet baten; ook niet het aanbod van oC 50,000
1) De inhoad van dit ontwerp, behalve, eenige latere wijziging van re-
dactie en S artt. (sedert weder ingetrokken) als aequivalent voor de ge-
vorderde £ 100,000 St., was geheel gelijk aan die van het Tractaat zelf.
Op die 8 artt. kom ik later terug.
st., zoodat fagel en falck ten laatste gedrongen waren in liet
nadeelig saldo van qC 100,000 te berusten. Hierna ging men
over tot de behandeling der ondergeschikte punten, betreffende:
1quot;, de planters en inwoners van Bencoelen, de afschaffing der
pepercultuur aldaar en den toestand der inlanders (wynn en
canning wilden een en ander in het Traetaat hebben opgeno-
men; de Ned. Gevolmquot;, in eene nota); 2°. de vernietiging van
het verdrag met den vorst van Acheen, door raffles in 1819
aangegaan; 3°. de vraag der Engelsehe Plenipquot;. om eene naauw-
keurige opgave, wat men onzerzijds begreep onder den naam
van Molukken. De Gevolmquot;. besluiten eenstemmig die bedin-
gen niet in het Traetaat te regelen. Men behield zich voor in
eene latere bijeenkomst, eene verandering van redactie in de artt.
betreffende Biliton en Bencoelen en de omschrijving der eilan-
den bij Singapore, vast te stellen. — Langen tijd had men het
niet kunnen eens worden over strekking en inhoud der te wis-
selen nota's, maar nu op den 17 Maart 1824 werden eindelijk
de moeijelijkheden vereffend. In de Nederlandsche ontwerp-nota
was herinnerd aan het gebeurde te Padang enz. Op verzoek
van canning en wynn werd die zinsnede geschrapt, terwijl zij
beloofden te zullen zorgen voor de stipte uitvoering der bevelen,
die ten aanzien der bedongen ruilingen moesten nageleefd worden.
Het tijdstip der overgave was door de Britsche Plenipotquot;. be-
paald op 1 Mei 1825 ; op het verlangen der onzen werd dit veran-
derd in 1 Maart 1825. Nog keurde men eenige kleine wijzigingen
goed, ter verduidelijking der verschillende artt. •— De Board of Con-
trol had bereids in het begin van Maart, het ontwei-p-tractaat aan het
committé van correspondentie der O. I. Comp, medegedeeld en
daarna aan het volle collegie van Bewindhebbers. Tot dusverre
was daarin, even als in 1820, slechts eene afdeeling (select
committee) gemoeid geweest. En zoo kwam ten laatste de vrucht
van deze veelzijdige beraadslagingen tot rijpheid. Op den 17
Maart 1824 werd het Traetaat geteekend in duplo, te weten,
de eene test in de Nederduitsclie, de andere in de Engelsehe
taal. De Neil. Gevolmquot;. zorgden wijders voor eene Transclie
vertaling, ten behoeve van de Belgische leden der Staten-Gene-
raal, vermits het verdrag afstand en ruiling van grondgebied
inhoudende, naar het voorschrift van art. 58 der Grondwet (van
1815; thans art. 57), aan de goedkeuring der Nationale Verte-
genwoordiging moest worden onderworpen. Afgescheiden van
's lands waardigheid, was de Nederduitsche taal noodig geoor-
deeld, vermits de bepalingen van het Tractaat moesten worden
voltrokken door ambtenaren en collegiën, van welKe men eene
volledige kennis der Engelsche taal niet onbepaald mogt ver-
wachten.
Wij laten thans het Tractaat in dubbelen text volgen:
tractaat van 17 maabt 1834 1).
In den Naam der Allerheiligste
en Onverdeeltare Drieeenigheid.
Z. M. de Koning van het Ver-
eenigde Koningrijk van Groot-
Britanje en Ierland, en Z. M.
de Koning der Nederlanden,
verlangende hunne respective
bezittingen en den handel Hun-
ner onderdanen in Oost-Indië
op eenen wederkeerig voordee-
ligen voet te brengen, zoodat
de welvaart en voorspoed der
In the Name of the Most Holy
and Undivided Trinity.
His Majesty The King of the
United Kingdom of Great Bri-
tain and Ireland, and His Ma-
jesty The King of the Nether-
lands, desiring to place upon a
footing mutually beneficial Their
respective possessions and the
commerce of Their subjects in
the East Indies, so that the
welfare and prosperity of both
i) Ter gelegenheid van gerezen moeijelijkheden aangaande do toepassing
van dit Tractaat, zijn in 1836 en 1837 daarover in het licht gekomen:
Appel de la Hollande h la justice et ä la raison de la Grande Bretagne,
par Mr. h. box; Verdediging der Hegten van Nederland tegen de aan-
matigingen van Groot-Brittanniën; Onderzoek naar geest en strelching van
het 'traktaat van den 17™ Maart 1824, enz., door e. lauts; en: Iets
over het Tractaat betrehkelijk het grondgebied en den handel in de Oos^
Indien, geteekend ie Londen 17 Maart 1824.
beide natiën voortaan ten allen
tijde bevorderd kunnen worden,
zonder die oneenigbeden en na-
ijver welke in vroeger dagen de
goede verstandhouding gestoord
hebben die steeds tusschen de-
zelve behoort te bestaan, en
willende, zoo veel mogelijk, alle
aanleiding tot misverstand tus-
schen Hunne respective agenten
vóórkomen,
alsmede ten einde zekere pun-
ten van verschil te regelen welke
zich hebben opgedaan bij het
ten uitvoer leggen van de Con-
ventie den 13 Augustus 1814
te London gesloten, voor zoo-
ver dezelve betrekking heeft tot
de bezittingen van Z. M. den
Koning der Nederlanden in
Oost-Indië, hebben tot Gevol-
magtigden benoemd, te weten: —
Z. M. de Koning van Groot-
Britanje :
den Heer geouge canning, Lid
van Zijner Majesteits Geheimen
Raad, en van het Parlement,
mitsgaders Hoogstdeszelfs Eer-
sten Secretaris van Staat voor
de Buitenlandsche Zaken; en
den Heer charles watein Wil-
liams wynn, Lid van Zijner
Majesteits Geheimen Raad, en
van het Parlement, Lieutenant-
nations may be promoted in all
time to come, without those dif-
ferences and jealousies which
have in former times interrup-
ted the harmony which ought
always to subsist between them,
and being anxious that all oc-
casions of misunderstanding be-
tween Their respective agents
may be, as much as possible,
prevented,
and in order to determine cer-
tain questions which have occur-
red in the execution of the Con-
vention made at London on the
of August 18U, so far as it
respects the possessions of His
Netherland Majesty in the East,
have nominated their Plenipo-
tentiaries, that is to say: —
His Majesty the King of the
United Kingdom of Great Bri-
tain and Ireland:
the Eight Honourable george
canning, a Member of His said
Majesty's Most Honourable Pri-
vy Council, a Member of Parlia-
ment, and His said Majesty's
Principal Secretary of State for
Foreign Affairs; and
the Right Honourable chakles
watkin williams wynn, a
Member of His said Majesty's
Most Honourable Privy Council,
Kolonel kommanderendehetRe-
giment Vrijwilligers te paard van
het Graafschap Montgomery,
mitsgaders President van het
Kollegie van Kommissarissen
voor de Indische Zaken ; en
Z. M. de Koning der Neder-
landen:
den Baron Hendrik fagkl, Lid
der Ridderschap van de Provin-
cie Holland, Staatsraad, Groot-
kruis der koninklijke orden van
den Nederlandschen Leeuw en
der Guelfen, mitsgaders Hoogst-
deszelfs Extraordinaris Ambas-
sadeur en Plenipotentiaris aan
het Hof van Londen; en
den Heer anton eeinhaed
falck, Kommandeur der ko-
ninklijke orde van den Neder-
landschen Leeuw, en Minister
voor het Publieke Onderwijs, de
Nationale Nijverheid en de Ko-
loniën ; —
Dewelke, na wederzijdsche me-
dedeeling van hunne volmagten,
die in goeden en behoorlijken
vorm bevonden zijn, de volgen-
de Artikelen hebben vastgesteld:
1,
De Hooge Contracterende Par-
tijen verbinden zich om in hunne
respective bezittingen in den
Oosterschen Archipel en op het
a Member of Parliament, Lieu-
tenant-Colone! of the Montgo-
meryshire Regiment of Yeoman-
ry-cavalry, and President of His
said Majesty's Board of Com-
missioners for the Afiairs of
India; and
His Majesty the King of the
Netherlands:
Baron henry fagel, a Member
of the Equestrian Corps of the
Province of Holland, Councillor
of State, Knight grand cross of
the royal order of the Belgic
Lion and of the royal Guelphine
order, and Ambassador Extra-
ordinary and Plenipotentiary of
His said Majesty to His Majesty
the King of Great Britain ; and
ANTON REiNHAKD FALCK,Com-
mander of the royal order of the
Belgic Lion, and His said Ma-
jesty's Minister of the depart-
ment of Public Instruction, Na-
tional Industry and Colonies; —
Who, afterhaving mutually com-
municated their full-powers,
found in good and due form,
have agreed oa the following
Articles:
The High Contracting Parties
engage to admit the subjects of
each other to trade with their res-
pective possessions in the Eas-
vaste land van Indië en op Cey-
lon, elkander's onderdanen ten
handel toe te laten, op den voet
der meestbegunstigde natie; wel
verstaande dat de wederzijd-
sche onderdanen zich ztdlen ge-
dragen overeenkomstigdeplaat-
selijke verordeningen van elke
bezitting.
De onderdanen en schepen
van de eene natie zullen, bij den
in- en uitvoer In en van de ha-
vens der andere in de Oostersche
zeeën, geene regten betalen hoo-
ger dan ten bedrage van het dub-
bele van die, waarmede de on-
derdanen en schepen der natie
aan welke de haven toebehoort,
belast zijn.
De regten voor den in- of uit-
voer met Nederlandsche bodems,
in eene Britsche haven op het
vaste land van Indië of op Ceylon
betaald wordende, zullen in de-
zer voege worden gewijzigd, dat
deswege, in geen geval, meer be-
rekend worde dan het dubbele
der regten door Britsche onder-
danen, en voor Britsche bodems,
te betalen.
Met betrekking tot die arti-
kelen op welke geen regt gesteld
is, wanneer zij worden in- of uit-
gevoerd door de onderdanen of
in de schepen der natie aan welke
tern Archipelago and on the con-
tinent of India and in Ceylon,
upon the footing of the most fa-
voured nation; their respective
subjects conforming themselves
to the local regulations of each
settlement.
The subjects and vessels of one
nation shall not pay, upon im-
portation or exportation, at the
ports of the other in the Eastern
seas, any duty at a rate beyond
the double of that at which the
subjects and vessels of the nation
to which the port belongs, are
charged.
The duties paid on exports or
Imports at a British port, on the
continent of India or in Ceylon
on Dutch bottoms, shall be ar-
ranged so as, In no case, to be
charged at more than double the
amount of the duties paid by
British subjects, and on British
bottoms.
In regard to any article upon
which no duty Is Imposed, when
imported on exported bij the
subjects, or on the vessels, of the
nation to which the port be-
de haven toebehoort, zullen de
regten aan de onderdanen der
andere op te leggen, in geen
geval, meer bedragen dan zes
ten honderd.
S.
De Hooge Contracterende
Partijen beloven dat geen trac-
taat, voortaan door eene der-
zelve met eenigen Staat in de
Oostersche Zeeën te maken,
eenig artikel behelzen zal, strek-
kende , hetzij regtstreeks, het-
zij door oplegging van ongelijke
regten, om den koophandel der
andere Partij van de havens van
zoodanigen inlandschen Staat
uit te sluiten en dat, bijaldien
in eene der thans aan weers-
kanten bestaande overeenkom-
sten , eenig artikel met die be-
doeling is opgenomen gewor-
den , zoodanig artikel, bij het
sluiten des tegenwoordigenTrac-
taats, buiten effect zal worden
gesteld.
Over en weder is verstaan
dat, vóór het sluiten van dit
Tractaat, door elke der Con-
tracterende Partijen aan de an-
dere , mededeeling is gedaan
van alle tractaten of verbindte-
nissen tusschen dezelve respec-
tivelijk, en eenige inlandsche
Regering in de Oostersche Zeeën
bestaande; en dat gelijke mede-
longs, the duty charged upon the
subjects or vessels of the other
shall, in no case, exceed six
per cent.
3.
The High Contracting Par-
ties engage thai no treatyhe-
reafter made by either with any
native Power in the Eastern
Seas, shall contain any article,
tending, either expressly, or by
the imposition of unequal du-
ties , to exlude the trade of
the other Party from the ports
of such native Power and that,
if in any treaty now existing
on either part, any article to
that effect has been admitted,
such article shall be abrogated
upon the conclusion of the pre-
sent Treaty.
It is understood that, before
the conclusion of the present
Treaty, communication has been
made by each of the Contrac-
ting Parties to the other, of
all treaties or engagements sub-
sisting between each of them
respectively, and any native Po-
wer in the Eastern Seas ; and
that the like communication
B
deeling geschieden zal van al
zoodanige verbindtenissen, in
Let vervolg, door dezelve re-
spectivelijk aan te gaan.
4.
Hunne Groot-Britannische en
Nederlandsche Majesteiten be-
loven stellige bevelen te geven,
zoowel aan Hunne burgerlijke
en militaire beambten als aan
Hunne oorlogschepen, om de
vrijheid van handel, bij art.
1, 2 en 3 vastgesteld, te eer-
biedigen en , in geen geval hin-
der toe te brengen aan de ge-
meenschap der inboorlingen van
den Oosterschen Archipel met
de havens der twee Gouver-
nementen respectivelijk, noch
aan die der wederzijdsche on-
derdanen, met de havens toe-
behoorende aan inlandsche Ee-
geringen.
5.
Hunne Groot -Britannische en
Nederlandsche Majesteiten ver-
binden zich, in gelijker voege ,
om krachtdadig bij te dragen
tol het beteugelen der zeeroo-
verij in die Zeeën.
Zij zullen geene schuilplaats
of bescherming verleenen aan
vaartuigen met welke zeeroof
bedreven wordt en zullen, in
geen geval, vero orlooven dat
schepen of goederen door zulke
shall be made of all such trea-
ties concluded by them respec-
tively hereafter.
4.
Their Britannic and Nether-
land Majesties engage to give
strict orders as well to Their
civil and military authorities, as
to Their ships of war, to re-
spect the freedom of trade, esta-
blished by articles 1, 2 and
3 ; and in no case, to impede
a free communication of the
natives in the Eastern Archi-
pelago with the ports of the
two Governments respectively,
or of the subjects of the two
Governments with the ports be-
longing to native Powers.
5.
Their Britannic and Nether-
land Majesties in like manner
engage, to concur effectually
in repressing piracy in those
Seas.
They will not grant either
asylum or protection to vessels
engaged in piracy and They
will, in no case, permit the
ships or merchandise captured
by such vessels, to be intro-
vaartuigen buit gemaakt, in
eenige van Hunne bezittingen
ingevoerd, bewaard of verkocht
worden.
Er is overeengekomen, dat
door beide Gouvernementen aan
]mnne officieren en agenten in
Oost-Indië bevel zal worden
gegeven , om geen nieuw kan-
toor op een der Oostersche ei-
landen op te rigten, zonder voor-
afgaande magtiging van hunne
respective Gouvernementen in
Europa.
7.
Van de toepassing der arti-
kelen 1, 2, 3 en 4 worden de
Moluksche eilanden, en spe-
ciaal Ambon, Banda en Ternate
met derzelver onmiddellijke on-
derhoorigheden uitgezonderd ,
tot tijd en wijle het Neder-
landsch Gouvernement raad-
zaam oordeelen zal, van den
alleenhandel in specerijen af
te zien; maar zoo dit Gouver-
nement immer, vóór zoodanige
afschaffing van den alleenhandel,
aan de onderdanen van eenige
Mogendheid anders dan een'
-inlandschen Aziatischen Staat,
veroorloven mögt eenig handels-
verkeer met die eilanden te on*
derhouden, zullen de onder-
danen van Zijne Britsche Ma-
duced , deposited , or sold in
any of Their possessions.
lt;5.
It is agreed that orders shall
be given by the two- Govern,
ments to their officers and
agents in the East, not to form
any new settlement on any of
the islands in the Eastern Seas,
without previous authority from
their respective Governments
in Europe.
7.
The Molucca islands and
especially Amboyna, Banda and
Ternate and their immediate
dependencies, are excepted from
the operation of the 1, 2, 3
and 4 articles, until the Nether-
land Government shall think fit
to abandon the monopoly of
spices ; but if the said Govern-
ment shall at any time, pre-
vious to such abandonment of
the monopoly , allow the sub-
jects of any Power other than
a native Asiatic Power, to carry
on any commercial intercourse
with the said islands, the sub-
jects of His Britannic Majesty
shall be admitted to such inter-
com-se, upon a footing precisely
similar.
gsif
-ocr page 78-jesteit op een' volstrekt gelijken
voet tot zoodanig verkeer wor-
den toegelaten.
Zijne Majesteit de Koning
der Nederlanden staat aan Zijne
Groot-Britannische Majesteit af,
al Zijne etablissementen, facto-
rijen en bezittingen op bet vaste
land van Indië, en ziet van alle
voorregten en vrijstellingen af,
welke ter zake van deze bezit-
tingen of etablissementen ge-
noten of gereclameerd gewor-
den zijn.
De factorij van fort Marl-
borough en al de bezittingen
van Groot-Britannië op het ei-
land Sumatra, worden bij dezen
afgestaan aan Z. M. den Koning
der Nederlanden; en Zijne Groot
Britannische Majesteit belooft
dat op dat eiland geen Britsch
kantoor zal worden opgerigt,
noch eenig traetaat onder Britsch
gezag gesloten, met eenigen der
inlandsche Vorsten, Opperhoof-
den of Staten op hetzelve ge-
vestigd.
De stad en vesting van Ma-
lacca met derzei ver onderhoo-
righeden, worden bij dezen af-
gestaan aan Z. Gr. Br. Maj.,
en Z, Maj. de Koning der Ned.
His Netherland Majesty ce-
des to His Britannic Majesty
all His establishments , factories
and possessions on the continent
of India, and renounces all pri-
vileges and exemptions, enjoyed
or claimed in virtue of those
possessions or establishments.
!).
The factory of fort Marl-
borough and all the possessions
of Great-Britain on the island
of Sumatra are hereby ceded to
His Netherland Majesty; and His
Britannic M.ij. further engages
that no British settlement shall
be formed on that island, nor
any treaty concluded by British
authority, with any native Prin-
ce, Chief or State therein.
The town and fort of Ma-
lacca and its dependencies, are
hereby ceded to His Britannic
Maj., and His Netherl. Maj.
engages for Himself and His
belooft, voor Zich en Zijne on-
derdanen, nimmer op eenig ge-
deelte van het schiereiland van
Malacca een kantoor te zullen op-
rigten, of tractaten te zullen slui-
ten, met eenigen der inlandsche
Vorsten,Opperhoofden of Staten
op dat schiereiland gevestigd.
11.
Zijne Gr. Br. Maj. ziet af
van alle vertoogen tegen het
bezetten van het eiland Billi-
ton en deszelfs onderhoorighe-
den, door de agenten van het
Nederl. Gouvernement.
Z. Maj. de Koning der Ne-
derlanden ziet af van alle ver-
toogen tegen het bezetten van
het eiland Singapore, door de on-
derdanen vanZ. Gr. Brit. Maj,
Daarentegen belooft Zijne Gr.
Brit. Maj. dat geen Britsch
kantoor zal worden opgerigt op
de Carimons-eilanden, of op de
eilanden Battam, Bintang, Lin-
gin, of op eenig der andere ei-
landen liggende ten zuiden van
straat Singapore, en dat met
derzelver Opperhoofden, geene
tractaten onder Britsch gezag
gesloten zullen worden.
13.
Al de koloniën, bezittingen
en etablissementen, die bij de
vorenstaande artikelen worden
subjects, never to form any esta-
blishment on any part of the
peninsula of Malacca, or to con-
clude any treaty, with any na-
tive Prince, Chief or State
therein.
t
His Brit. Maj. withdraws
the objections which have been
made to the occupation of
the island of Billiton and its
dependencies, by the agents of
the Netherl. Government.
12.
His Netherl. Maj. withdraws
the objections which have been
made to the occupation of the is-
land of Singapore, by the sub-
jects of His Brit. Maj,
His Brit. Maj. however en-
gages, that no British settle-
ment shall be made on the Ca-
rimon isles, or on the islands
of Battam, Bintang, Lingin or
on any of the other Islands south
of the strait of Singapore, nor
any treaty concluded by British
authority, with the Chiefs of
those islands.
13.
All the colonies, possessions
and establishments, which are
ceded by the preceding articles,
afgestaan, zullen aan de ofll-
ciereu der respective Souverei-
nen overgegeven worden op den
1™ Maart 1825.
De vestingen zullen blijven
in den toestand in welken zij
zich zullen bevinden ten tijde van
het bekend worden des tegen-
woordigen Traetaats in Indië;
doch geene vordering zal, noch
aan de eene noch aan de andere
zijde, geschieden ter zake, hetzij
van geschut of behoeften van
eenigen aard, door do afstaande
Mogendheid of achtergelaten of
inedegenomen , hetzij van ach-
terstallige inkomsten of van las-
ten van bestuur, hoe ook ge-
naamd.
14.
Al de ingezetenen van de lan-
den bij dezen afgestaan, zullen
gedurende den tijd van zes ja-
ren, te rekenen van de ratifi-
catie van het tegenwoordige
Tractaat, de vrijheid hebben om
naar welgevallen, over hun ei-
gendom te beschikken en zich,
zonder hinder of belet, te be-
geven werwaarts zij zullen goed
vinden,
15.
De Hooge Contracterende
Partijen komen overeen,dat geen
der landen of etablissementen
bij art. 8, 9, 10, 11 en 12 ver-
shall be delivered op to the
officers of the respective Sove-
reigns on the P' of March 1825.
The fortifications shall remain
in the state in which they shall
be at the period of the notifica-
tion of this Treaty in India ; but
no claim shall be made on either
side, for ordnance or stores of
any description, either left os
removed by the ceding Power,
nor for any arrears of revenue,
or any charge of administration
whatever.
14.
All the inhabitants of the ter-
ritories hereby ceded, shall en-
joy, for a period of six years,
from the date of the ratification
of the present Treaty, the liberty
of disposing, as they please, of
their property and of transpor-
ting themselves, without let or
hindrance, to any country to
which they may wish to remove.
15.
The High Contracting Par-
ties agree, that none of the ter-
ritories or establishments men-
tioned in articles 8, 9, 10, Ui
meld, immer aan eenige andere
Mogendheid zal mogen overge-
dragen worden. In geval dat
eenige dier bezittingen door eene
der thans Contracterende Par-
tijen verlaten wordt, zullen hare
regten tot dezelve, onmiddellijk
op de andere Partij overgaan.
Er is overeengekomen, dat
alle rekeningen of vorderingen,
voortgesproten uit de teruggave
van Java en andere etablisse-
menten, aan de officieren van
Z. Maj. den Koning der Ned.
in Oost-Indië, zoowel die welke
het onderwerp hebben uitge-
maakt eener conventie op Java,
den 24quot; Junij 1817 tusschen
de commissarissen der beide na-
tiën gesloten, als alle andere hoe
ook genaamd, finaal en ten
volle afgedaan zullen zijn, be-
houdens de betaling eener som
van honderd duizend ponden
sterling van den kant der Ne-
derlanden, te bewerkstelligen in
London vóór het einde van het
jaar 182,5.
17.
Het tegenwoordig Traetaat
zal worden geratificeerd en de
ratificatiën zullen worden uitge-
wisseld te London, binnen drie
maanden na dato dezes, of eer-
der indien mogelijk.
and 12, shall be at any time
transferred to any other Power.
In case of any of the said pos-
sessions being abandoned by
one of the present Contracting
Parties, the right of occupa-
tion thereof, shall immediately
pass to the other.
It is agreed, that all accounts
and reclamations, arising out of
the restoration of Java and
other possessions, to the officers
of His Netherl. Maj in the
East-Indies, as well those which
were the subject ofaconvention,
made at Java on the 24'^ of
June 1817 between the com-
missioners of the two nations,
as all others, shall be finally and
completely closed and satisfied,
on the payment of a sum of
oC 100,000 St. to be made in
London on the part of the Ne-
therlands, before the expiration
of the year 1825.
17.
The present Treaty shall be
ratified and the ratifications
exchanged at London, within
three months from the date
hereof, or sooner if possible.
Ter oorkonde waarvan heb-
ben de respective Plenipoten-
tiarissen deze geteekend en met
het zegel hunner wapenen be-
krachtigd.
Aldus gedaan te Londen den
zeventienden Maart in het jaar
onzes Heeren, 1824.
h. fagel.
a. r. falck.
(ff^^-) l g. canning.
c. w. w. wijnn.
In witness whereof the re-
spective Plenipotentiaries have
signed the same and affixed the-
reunto the seals of their arms.
Done at London the 17tii day
of March in the year of our
Lord, 1824.
g.nbsp;canning.
c. w. w. \vijnn.
h.nbsp;f.4.gel.
a. r. palck,
I. nota der nraiSCHE aan de nederlandsche ge-
volmagtigden.
Vertaling.
Bij de onderteekening van
het Verdrag waaromtrent men
overeengekomen is, strekt het
aan de Br. Gevolm». tot ge-
noegen, den indruk te mogen
te kennen geven, dien de vriend-
schappelijke en vi-ijgevige denk-
wijs van Hunne Excellentiën
de Gevquot;. van Z. Maj. den Ko-
ning der Ned,, op hen gemaakt
heeft, en hunne overtuiging dat
van weerskanten eene gelijke
gezindheid bestaat, om de be-
palingen van het Tractaat, in
den zin in welken dezelve on-
derhandeld geworden zijn, op-
In proceeding to the signa-
ture of the Treaty which has
been agreed upon, the Plenipo-
tentiaries of His Britannic Maj.
have great satisfaction in recor-
ding their sense of the friendly
and liberal spirit, which has
been evinced by Their Excellen-
cies the Plenipot®. ofHisNetherl.
,Majesty; and their conviction
that there is, on both sides, an
equal disposition to carry into
effect, with sincerity and good
faith, the stipulations of the
Treaty, in the sense in which
they have been negotiated.
regtelijk en Ier goeder trouw
ten uitvoer te brengen.
De oneenigbeden welke aan-
leiding gaven tot de tegenwoor-
dige onderhandeling zijn van
dien aard, dat zij moeijelijk
door stellige voorschriften zijn
bij te leggen. Voor een groot
gedeelte haar bestaan verschul-
digd aan naijver en verdenking,
en voortspruitende uit hande-
lingen van ondergeschikte amb-
tenaren, kunnen dezelve alleen
door de Gouvernementen zelve
worden uit den weg geruimd,
door eene rondborstige verkla-
ring hunner voornemens, in
een gemeen overleg ten aanzien
der te volgen beginselen.
De afkeuring der handelin-
gen, die het ten uitvoer bren-
gen der Conventie van Augus-
tus 1814 hebben vertraagd, kan
niet anders dan hunne Excellquot;.
de Ned. Gev». overtuigd heb-
ben van de naauwkeurigheld,
met welke Engeland zijne ver-
bindtenissen altijd gestand doet.
De Br. Gsvquot;. herinneren hier
met een waar genoegen, aan
de plegtige ontkenning van de
zijde des Nederlandschen Gou-
vernements, van een voornemen
om, in den Oosterschen Archi-
pel, hetzij naar staatkundige
overmagt, of naar uitsluitenden
f
The differences which gave rise
to the present discussion are
such, as it is difficult to adjust
by formal stipulations; consisting
in great part of jealousies and
suspicions, and arising out of
the acts of subordinate agents,
they can only be removed by
a frank declaration of intention,
and a mutual understanding as
to principles, between the Go-
vernments themselves.
The disavowal of the pro-
cedings, whereby the execution
of the Convention of August
1814 was retarded, must have
satisfied Their Excellencies the
Netherl. Plenipot®, of the scru-
pulous regard, with which En-
gland always fulfils her enga-
gements.
The British Plenipot'. record
with sincere pleasure, Ihe solemn
disavowal on the part of the
Netherl Governt., of any design
to aim, either at political supre-
macy, or at commercial mono-
poly, in the Eastern Archipelago.
They willingly acknowledge the
handel te streven. Zij erkennen
gaarne de bereidwilligheid met
welke de Ned. Gev». tot schik-
kingen zijn toegetreden, bere-
kend om de grootste vrijheid
van handel, tusschen de onder-
danen der beide kroonen en
derzelver onderlinge bezittingen
in dat gedeelte der wereld, te
bevorderen.
De ondergeteekenden zijn ge-
magtigd, om de volle instem-
ming van Zijne Gr. Brit. Maj.
met de verlichte bedoelingen
van Zijne Maj. den Koning der
Ned., uit te drukken.
Van de moeijelijkheid bewust,
om staande voets de nu vast-
gestelde grondregelen van com-
merciële staatkunde toe te passen
op een lang gevestigd systema
van uitsluiting, zijn de onder-
geteekenden gemagtigd, om toe
te stemmen in de uitzondering
der Moluksche eilanden van
het algemeen beding van vrijen
handel, in het Tractaat vermeld.
Zij vertrouwen echter dat, de-
wijl de noodzakelijkheid dezer
uitzondering alleen ontstaat uit
de moeijelijkheid, om voor het
tegenwoordige het monopolie
der specerijen af te schaffen,
de werking van dezelve, door
die noodzakelijkheid tennaauw-
ste beperkt worden zal.
readiness with which the Netherl.
Plenipots. have entered into sti-
pulations, calculated to promote
the most perfect freedom of
trade between the subjects of
the two crowns, and their re-
spective dependencies, in that
part of the world.
The undersigned are autho-
rized to express the full concur-
rence of His Brit. Maj., in the
enlightened views of His Maj.
the King of the Netherlands.
Aware of the difficulty of
adapting, at once, to a long
established system of monopoly,
the principles of commercial
policy which are now laid down,
the undersigned have been au-
thorized to consent to the ex-
ception of the Molucca islands,
from the general stipulation for
freedom of trade, contained iu
the Treaty. They trust howe-
ver that, as the necessity for
this exception is occasioned
solely by the difficulty of abro-
gating, at the present moment,
the monopoly of spices, its
operation will be strictly limited
by that necessity.
De Br, Plenipquot;. beschouwen
de uitdrukking van »Moluccos,quot;
als toepasselijk op dien kring
van eilanden, welke Celebes ten
westen, Nieuw-Guinea ten oos-
ten en Timor ten zuiden heeft,
zonder echter deze eilanden in
de bedoelde uitzondering te be-
grijpen ; noch zou dezelve zich
tot Ceram hebben uitgestrekt,
had niet de ligging van dat
eiland, met betrekking tot de
twee voornaamste specerij-ei-
landen, Ambon en Banda, een
verbod van verkeer met hetzelve
noodzakelijk gemaakt, zoolang
het monopolie van specerijen
zal v/orden gehandhaafd.
De territoriale ruilingen welke
nuttig zijn geoordeeld om alle
wrijving van belangen te ver-
mijden, leggen aan de Gevquot;. van
Zijne Gr. Br. Maj. de verplig-
ting op, om eenige ophelderin-
gen te geven en te vragen,
met opzigt tot de onderhoori-
gen en bondgenooten van Enge-
land op het eiland, van hetwelk
het staat op te breken.
Een tractaat in 1819 door
Br. agenten met den Koning
van Acheen gesloten, is onbe-
staanbaar met art. 3 van het
tegenwoordige. De Br. Pleni-
potquot;. nemen aan, om het verdrag
met Acheen zoodra mogelijk
The British Plenipots. under-
stand the term «Moluccas,quot; as
applicable to that cluster of is-
lands, which has Celebes to the
westward, New-Guinea to the
eastward, and Timor to the
southward; but that these three
islands are not comprehended in
the exception; nor would it have
included Ceram, il' the situation
of that island, in reference to
the two principal spice-isles,
Amboyna and Banda, had not
required a prohibition of inter-
course with it, so long as the
monopoly of spices shall be
maintained.
The territorial exchanges
which have been thought expe-
dient for avoiding a collision of
interests, render it incumbent
upon the Plenipots. of His Br.
Maj. to make, and to require
some explanations with respect
to the dependents and allies
of England, in the islands from
which she is about to withdraw.
A treaty concluded in the
year 1819 by British agents,
with the King of Acheen, is
incompatible with the Sri article
of the present Treaty. The Bri-
tish Plenipots. therefore under-
take, that the treaty with Acheen
te doen wijzigen, tot eene een-
voudige overeenkomst voor de
gastvrije ontvangst van Br.
schepen en onderdanen in de
haven van Acheen; doch daar
eenige der voorzieningen van
dat traetaat, (hetwelk den Fe-
derlandschen Gevolmagtigden is
medegedeeld) bevorderlijk zul-
len zijn aan de algemeene be-
langen van de Europeanen in
de Oostersche Zeeën gevestigd,
zoo hopen zij dat het Ned.
Qt. maatregelen nemen zal, om
deze voorzieningen in zekerheid
te stellen, en geven tevens hun
vertrouwen te kennen, dat de
nieuwe bezitter van Fort Marl-
borough geene vijandige maat-
regelen omtrent den Konino'
O
van Acheen nemen zal.
Niet minder is het de pligt
van de Br. Plenipquot;. om de be-
langen der inboorlingen en ko-
lonisten, aan de aloude factorij
van Engeland te Bencoelen on-
derhoorig, aan de welmeenende
en vaderlijke bescherming van
het Ned. G'. aan te bevelen.
Die aanbeveling is te meer
noodzakelijk, uithoofde dat pas
in den jare 1818 met de inland-
sche Opperhoofden tractaten ge-
sloten zijn, door welke derzelver
toestand grootelijks werd ver-
beterd. Daarbij werden het
shall, as soon as possible, be
modified, into a simple arran-
gement for the hospitable re-
ception of British vessels and
subjects In the port of Acheen.
But as some of the provisions
of that treaty, (which has been
communicated to the Netherl.
Plenlpts.), wil be conducive to
the general Interests of Europe-
ans establisheid In the Eastern
Seas, they trust that the Netherl.
G'. will take measures for se-
curing the benefit of those pro-
visions. And they express their
confidence, that no measures
hostile to the King of Acheen,
will be adopted by the new
possessor of Fort Marlborough.
It Is no less the duty of the
British Plenipt^ to recommend
to the friendly and pater.nal
protection of the Netherl. G'.,
the Interests of the natives and
settlers, subject to the ancient
factory ofEngland at Bencoolen.
This appeal Is the more neces-
sary , because, so lately as the
year 1818, treaties were made
with the native Chiefs, by which
their situation was much Impro-
ved. The system of forced cul-
tivation and delivery of pepper
systema van gedwongen cultuur
en leverancie van peper vernie-
lt;^igd; derijstteeltaangemoedigd,
de betrekkingen tusschen de
landbouwende klassen en de
opperhoofden der districten ge-
regeld ; het eigendom van den
grond aan de laatsten toegekend,
en een einde gemaakt aan alle
tusschenkomsten in de bijzon-
derheden van het huishoudelijk
bestuur, door de verwijdering
der Europesche residenten van
de buitenposten, en het vervan-
gen derzelve door inlandsche
beambten; alle welke maatre-
gelen berekend waren, om de
belangen der inboorlingen aan-
merkelijk te bevorderen.
Terwijl de ondergeteekenden
deze belangen aan de zorg van
het Ned. Bestuur aanbevelen,
verzoeken zij den Ned. Gev°.
om hun Gouvt. te verzekeren,
dat, van de zijde der Britsche
autoriteiten,wederkeerig regard
geslagen zal worden op de in-
woners van Malacca, en de ove-
rige aan Gr. Britannië over-
gedragene Nederl. bezittingen.
Ten slotte wenschen de Ple-
nipotquot;. van Z. Gr. Br. Maj.
Hunne Exc». de Ned. Gevquot;.
geluk, met den gunstigen afloop
hunner onderhandelingen. Zij
was abolished ; encouragement
was given to the cultivation of
rice ; the relations between the
cultivating classes and the chiefs
of the districts were adjusted ;
the property in the soil was
recognized in those chiefs ; and
all interference in the detailed
management of the interior was
withdrawn , Ly removing the
European residents from the
out-stations , and substituting
in their room native officers.
All these measures were calcula-
ted greatly to promote the in-
terests of the native inhabitants.
In recommending these in-
terests to the care of the Ne-
therl. Governm'., the undersign-
ed request the Plenipot®. of
His Netherl. Maj. to assure
their Governm',, that a corre-
sponding attention will be paid,
on the part of the British autho-
rities, to the inhabitants of Ma-
lacca, and the other Netherl. set-
tlements which are transferred to
Great-Britain.
In conclusion, the Plenipot®,
of His Britannic Maj. congra-
tulate Their Excellencies the
Netherl.Plenips, upon the happy
termination of their conferences.
houden zich verzekerd, dat door
de overeenkomst welke nu is
tot stand gebragt, de handel
der beide natiën bloeijen zal,
en dat de bondgenooten de goe-
de verstandhouding, welke van
oudsher tusschen dezelve bestaan
heeft, in Azië niet minder dan
in Europa, ongeschonden zul-
len bewaren.
Daar er nu een einde gemaakt
is aan de oneenigheden, welke,
gedurende twee eeuwen, onder-
scheidene malen aanleiding heb-
ben gegeven tot meer of min
ernstig ongenoegen,zal er voort-
aan tusschen de Engelsche en
Nederlandsche natiën in Oost-
Indië geene mededinging plaats
vinden, dan alleen ter meerdere
bevestiging van die beginselen
van milde staatkunde , welke
beide op den huidigen dag, voor
het oog der wereld plegtig heb-
ben erkend.
De ondergeteekenden verzoe-
ken Hunne Excellentiën de Ned.
Gevquot;., de verzekering aan te
nemen van hunne onderschei-
dende hoogachting.
LONDiïN, G. CANNING.
17 Maart 1824. c. W. WIJNN.
They feel assured, that, under
the arrangement which is now
concluded, the commerce ofboth
nations will flourish, and that
the two allies will preserve in-
violate in Asia, no less than
in Europe, the friendship which
has from old times, subsisted
between them.
The disputes being now en-
ded , which, during two cen-
turies, have occasionally pro-
duced irritation, there will hen-
ceforward be no rivalry between
the English and the Dutch na-
tions in the East, except for the
more effectual establishment of
those principles of liberal policy,
which both have this day as-
serted in the face of the world.
The undersigned requestTheir
Excellencies the Plenipot®. of
His Netherl. Maj., will accept
the assurances of their distin-
guished consideration.
LONDON , G. CANNING.
March 17, 1824. c, w. w, wijnn.
-ocr page 89-II. ANTWOORD DER NEDERLANDSCHE GEVOLMAGTIGDEN.
Vertaling.
De ondergeteekenden, Gevol-
magtigden van Z. Maj. den Ko-
ning der Nederlanden hebben in
de pas ontvangene Nota van
Hunne Excellentiën de Heeren
Britsche Gevolmquot;., een geti'ouw
verslag gevonden van de mede-
deelingen, die plaats gehad had-
den op het tijdstip, toen om-
standigheden , van den wil der
onderhandelaren onaf hankelijk,
de schorsing hunner bijeenkom-
sten teweeg bragten.
Geroepen om een werk weder
op te vatten, waarvan de afdoe-
ning altijd van weerszijden met
gelijke opi-egtheid is verlangd,
hebben de ondergeteekenden al
spoedig in hunne medearbeiders
dien geest van billijkheid en in-
schikkelijkheid ontdekt, welke
de regeling der ingewikkeldste
zaken gemakkelijk maakt, en
waaraan zij op geen gunstiger
tijdstip hulde kunnen bewijzen
dan thans, daar men gereed is
om, door de onderteekening van
een plegtig Verdrag, de schik-
kingen te bekrachtigen, welke
men, na de rijpste overweging,
hoogst nuttig heeft gekeurd voor
de handhaving der goede ver-
standhouding, ook tusschen de
Les soussignés , Plénipoten-
tiaires de Sa Maj. le Roi des
Pays-Bas, ont trouvé dans la
Note qui vient de leur être
remise par Leurs Excellences
Messieurs les Plénipotentiaires
Britanniques, un résumé fidèle
des communications, qui avaient
eu lieu à l'époque où des cir-
constances, indépendantes de la
volonté des négociateurs, ame-
nèrent la suspension de leurs
conférences.
Appelés à reprendre un tra-
vail dont l'achèvement a toujours
été désiré de part et d'autre
avec un égale sincérité, les
soussignés n'ont pas tardé à
reconnaître dans leurs collabo-
rateurs, cet esprit d'équité et
de conciliation, qui facilite l'ar-
rangement des questions les plus
compliqués, et auquel ils ne peu-
vent rendre hommage dans un
moment plus opportun que ce-
lui, qui va sanctionner, par la
signature d'un Traité formel,
les dispositions, adoptées après
le plus mûr examen, comme
éminemment utiles pour le main-
tien de la bonne intelligence ,
même entre les agents inférieurs
des Puissances Contractantes.
ondergeschikte agenten der Con-
tracterende Mogendheden.
Dat wezenlijke doel, die voor-
name strekking des Verdrags, is
klaarblijkelijk voor een ieder,
die met oplettendheid deszelfs
verschillende Artikelen leest.
Hetgeen daarin opzettelijk is
vastgesteld schijnt genoegzaam
te zijn, om gemeenschappelijk,
alle onzekerheid op te hefien
welke zich in het vervolg zou
mogen opdoen. Daar echter de
Heeren Britsche Gevn. gemeend
hebben in eenige nadere bijzon-
derheden te moeten treden, ma-
ken de ondergeteekenden, die
van hunne zijde het belang ge-
voelen, om in eene zoo gewig-
tige zaak niets aan het toeval
over te laten, geenerhande zwa-
righeid, om hen in die bijzon-
derheden te volgen, en, door de
beknopte ontwikkeling van hun-
ne wijze van zien het antwoord
te voltooijen, dat zij op de voor-
gemelde nota van Hunne Excell.
verschuldigd zijn.
Artikel 7 behelst eene uitzon-
dering op het algemeene begin-
sel van de vrijheid des handels.
De noodzakelijkheid dezer uit-
zondering, die reeds door En-
geland in de bijeenkomsten van
1820 is erkend, berust op het
bestaan van het stelsel betrek-
Ce but essentiel, cette ten-
dance principale du Traité, sont
palpables pour tous ceux, qui en
lisent avec attention les ditFérens
Articles. Ce qui s'y trouve ex-
pressément stipulé, semble de-
voir suffire pour lever d'un
commun accord, toute incerti-
tude qui pourrait se présenter
par la suite. Cependant, comme
Messieurs les Plénipotentiaires
Britanniques out crû devoir en-
trer dans quelques détails ulté-
rieurs, les soussignés, qui, de
leur coté, sentent l'importance
de ne rien donner au hasard
dans une matière aussi intéres-
sante, ne font aucune difficulté
de les suivre dans ces détails,
et de compléter par le dévelop-
pement succinct de leur manière
de voir, la réponse, due par eux
à la susdite note de Leurs Excel-
lences.
L'Article 7 renferme une excep-
tion au principe général de la
liberté du commerce. La né-
cessité de cette exception, déjà
admise par l'Angleterre dans
les conférences de 1820, repose
sur l'existence du système re-
latif au commerce exclusif des
kelijk den uitsluitenden specerij-
handel. Wanneer de raadple-
gingen van het Ned. Gouv'.
zouden mogen leiden tot het la-
ten varen van dit stelsel, alsdan
herneemt de vrije handel zijne
regten, en is deze geheele Ar-
chipel, welke zeer juist omschre-
ven is, als begrepen te zijn, tus-
schen Celebes, Timor enNieuw-
Guinea, opengesteld voor alle
wettige speculatiën, op den voet
door plaatselijke vooi-schriften
te regelen, en, voor zooverre
in het bijzonder de onderdanen
van Z. Gr. Br, Maj. betreft,
overeenkomstig de grondslagen
bij het Tractaat gelegd voor alle
de Aziatische bezittingen der
beide Contracterende Partijen.
Daarentegen, zoo lang de uit-
zondering waarvan hier gespro-
ken wordt van kracht blijft,
behooren de vaartuigen, die den
weg langs de Moluksche eilan-
den nemen, zich te onthouden
van eenige andere haven aan te
doen dan die, waarvan eenige
jaren geleden, op eene officiële
wijze aan de Zee-Mogendheden
opgave is geschied ; behalve in
gevallen van nood, als wanneer
dezelve, hetgeen overbodig is
hier bij te voegen, overal waar
de Ned. vlag wappert, die dien-
sten en dien bijstand zullen vin-
épiceries. Si les délibérations
du Gouvt. des Pays-Bas con-
duisent à l'abandon de ce sys-
tème, aussitôt le commerce libre
reprend ses droits , et tout cet
Archipel, qui a été fort juste-
ment .décrit comme compris en-
tre Celebes, Timor, et la Nou-
velle Guinée, est ouvert à tou-
tes les spéculations légitimes,
sur le pied à établir par les
ordonnances locales, et, pour
ce qui concerne en particulier
les sujets de Sa Maj. Brit.,
conformément aux bases consa-
crées par le Traité pour toutes
les possessions Asiatiques des
deux Parties Contractantes.
Par contre, aussi long-tems
que l'exception, dont il s'agit,
reste eu vigueur, les navires
qui traversent les Moluques,
doivent s'abstenir de relâcher,
dans d'autres ports que ceu.x
dont la désignation a été offi-
ciellement communiquée aux
Puissances maritimes il y a quel-
ques années; sauf les cas de
détresse, pour lesquels il est
superflu d'ajouter, qu'ils trou-
veront, dans tous les endroits
où flotte le pavillon des Pays-
Bas , les services et les secours
dûs à l'humanité souffrante.
6
-ocr page 92-den, welke men aan de lijdende
menschheid verschuldigd is.
Indien het Br. Gouv'. meent,
dat er voor hetzelve een wezen-
lijk voordeel in gelegen is, om,
terwijl het zich naar aanleiding
van de beginselen, vastgesteld
bij het Tractaat hetwelk ge-
teekend staat te worden, los-
maakt van de verbindtenissen,
die deszelfs agenten, vier of vijf
jaren geleden, met het koning-
rijk Acheen hebben aangegaan,
door eenige nieuwe bei^aling een
gastvrij onthaal aan de Britsche
onderdanen en schepen in de
havens van dat Koningrijk te
verzekeren, — aarzelen de on-
dergeteekenden niet te verkla-
ren , daarin van hunne zijde
geene zwarigheid te zien , en zij
gelooven te gelijker tijd te kun-
nen verzekeren, dat hun Gouv*.
zorgen zal, onverwijld deszelfs
betrekkingen met Acheen in
diervoege te regelen, dat deze
Staat, zonder iets van zijne on-
afhankelijkheid te verliezen ,
den zeevaarder en handelaar
die bestendige veiligheid aan-
biede, welke er niet schijnt te
kunnen bestaan, dan door de
gematigde uitoefening van Eu-
ropeschen invloed.
Ter ondersteuning van de
berigten, vervat in de laatste
Si le Gouvernement de la
Grande Bretagne pense qu'il
y a un avantage réel pour lui
à ce qu'en se dégageant, d'après
les principes consacrés par le
Traité qui va être signé, des
liaisons que ses agents formè-
rent, il y a quatre ou cinq
ans, dans le royaume d'Acheen,
il assure par quelque stipulation
nouvelle, l'accueil hospitalier
des sujets et vaisseaux Britan-
niques dans les ports de ce roy-
aume , — les soussignés n'hé-
sitent pas à déclarer que, de
leur côté, ils n'y voyent aucun
inconvénient; et ils croyent pou-
voir assurer en même tems,
que leur Gouv'. s'appliquera,
sans délai, à régulariser ses
rapports avec Acheen, de ma-
nière que cet Etat, sans rien
perdre de son indépendance,
offre au navigateur et au com-
merçant cette constante sécu-
rité, qui semble ne pouvoir y
être établie que par l'exercice
modéré d'une influence Euro-
péenne.
A l'appui des informations
contenues dans la dernière note
nota van de Htl. Br. Gev».,
ten opzigte van Bencoelen, heb-
ben hunne Exc». aan de onder-
geteekenden medegedeeld de
twee Conventiën respectivelijk
geteekend den 23 Mei en 4 Julij
1818, te eener zijde door den
Luitenant-Gouverneur van dat
etablissement, en ter andere
door de hoofden van eenige
naburige stammen. Men heeft
insgelijks te hunner kennisse
gebragt eene depêche van den
Gouverneur-Generaal in Eade,
gedagteekend van Fort William
den 9 Mei 1823, volgens welke
de Britsche administratie op
het Fort Marlborough den al-
leenhandel in peper afgeschaft,
de rijstteelt aangemoedigd en
de betrekkingen der onderschei-
dene klassen van inboorlingen,
zoo onderling als met hunne
hoofden, op eenen vasten en
eenparigen voet gebragt heeft.
Voor zooverre nu de onderge-
teekenden zich niet bedriegen
door te veronderstellen, dat het
oogmerk dezer schikkingen ge-
weest is, om den bloei van den
kolonialen landbouw te verze-
keren en den overlast voor te
komen, welke dikwijls het ge-
volg is van eene onmiddellijke
aanraking tusschen eene inland-
sche bevolking en de onderge-
de Messieurs les Plénipoten-
tiaires Britanniques , au sujet
deBencoolen, Leurs Excellences
ont communiqué aux soussi-
gnés les deux Conventions re-
spectivement signées le 23 Mai
et le 4 Juillet de 1818, d'un
côté par le Lieutenant-Gouver-
neur de cet établissement, et
de l'autre par les chefs de quel-
ques tribus voisines. On leur
a aussi fait part d'une dépêche
du Gouverneur-Général en Con-
seil, datée de Fort William le
9 Mai 182S, et d'après laquelle
l'administration Britannique a
aboli au Fort Marlborough le
monopole du poivre, encouragé
la culture du riz, et placé sur
un pied stable et uniforme, les
rapports des différentes classes
de natifs , tant entr'elles, qu'a-
vec leurs chefs. Or, pour au-
tant que les soussignés ne se
trompent point, en supposant
que le but de ces arrangements
a été d'assurer la prospérité
agricole de la colonie, et d'écar-
ter les vexations qui résultent
souvent du contact immédiat
de la population indigène avec
les autorités subalternes d'une
administration étrangère, ils
éprouvent une grande satisfac-
tion à dire, que loin d'avoir
à redouter des mesures rétro-
schikte magten van eene vreem-
de administratie , strekt het hun
tot een groot genoegen te kun-
nen zeggen, dat de ingezetenen
welke belang hebben bij den
tegenwoordigen staat van za-
ken, wel verre van terugwer-
kende maatregelen te duchten
te hebben, integendeel de hoop
kunnen voeden, dat het nieuwe
Gouvernement op hunne ver-
kregene regten en hun welzijn
zal acht slaan, en, hetgeen de
ondergeteekenden vooral wen-
schen te waarborgen, dat het-
zelve de Artikelen der reeds ver-
melde Overeenkomsten zal doen
naleven, op grond van welke
de ingezetenen van Pasummah,
Ulu Manna en andere binnen-
landsehe bevolkingen het gezag
erkend en de bescherming aan-
genomen hebben van de En-
gelsehe Oost-Indische Compa-
gnie, behoudens echter de be-
voegdheid , om met volkomen
goedvinden der belanghebbende
partijen, andere soortgelijke
voorwaarden in derzelver plaats
te stellen, wanneer de omstan-
digheden eene verandering nood-
zakelijk zouden mogen maken.
Wat de billijke en welwil-
lende gezindheden betreft van
het Br. Gouvt. jegens de inge-
zetenen van Malacca en van de
actives, les individus intéressés
à l'ordre actuel des choses peu-
vent au contraire nourir l'es-
poir, que le nouveau Gouver-
nement aura égard à leurs droits
acquis et à leur bien-être; et,
ce que les soussignés aiment
surtout à garantir, il fera ob-
server les Articles des Conven-
tions déjà mentionnées, sur la
foi desquels les habitants de Pa-
summah , Ulu Manna et d'au-
tres peuplades de l'intérieur
ont reconnu l'autorité , ou ac-
cepté la protection de la Com-
pagnie des Indes Britanniques,
sauf toutefois la faculté d'y sub-
stituer, du plein gré des par-
ties intéressées, d'autres condi-
tions analogues, si les circon-
stances venaient à rendre un
changement nécessaire.
Quant aux dispositions équi-
tables et bienveillantes du Gouv'.
Brit. envers les habitants de
Malacca et des autres établisse-
andere Hollandsclie etablisse-
menten, bij het Tractaat afge-
staan, nemen de Gev». van Z.
Maj. den Koning der Nederlan-
den de verzekering dienaan-
gaande gegeven, met een on-
beperkt vertrouwen aan, en zij
vinden zich door ditzelfde ge-
voel genoopt, er niet op aan
te dringen, dat de voorschriften
en bevelen, welke aan de En-
gelsche Kegeringsmagten in In-
dië zullen worden gegeven, met
opzigt tot de overgave van
Port Marlborough en deszelfs
onderhoorigheden, in zoodanig
duidelijke, naauwkeurige en
stellige bewoordingen vervat
zijn , dat men in dezelve gee-
nerhanden grond van onzeker-
heid , noch eenig voorwendsel
tot uitstel vinde ; wel verzekerd
zijnde, dat de HH. Br. GeV.,
na in de vervulling van hunne
taak met zooveel gematigdheid
en opregtheid te wei'k te zijn
gegaan, ook zullen weten te
zorgen, dat de uitslag van den
gemeenschappelijken arbeid niet
worde in gevaar gebragt , ter
zake van ondergeschikte belan-
gen en redenen. Dezen uitslag
hebben deHH.Br. Gevquot;. zelve
in hunne laatste nota beschre-
ven, en er blijft den onderge-
teekenden niets over dan zich
mens Hollandais, cédés par le
Traité, les Plénipotentiaires
de Sa Maj. le Roi des Pays-
Bas, en acceptent l'assurance
avec une confiance illimitée ;
et ce même sentiment les porte
à ne pas insister, pour que les
instructions et ordres, qui se-
ront adressés aux autorités An-
glaises dans l'Inde, relativement
à la remise du Fort Marlbo-
rough et de ses dépendances,
soyent conçus en des termes
tellement clairs, précis et po-
sitifs , qu'on n'y puisse trou-
ver aucun motif d'incertitude,
ni aucun prétexte de délai ;
car ils sont persuadés que
Messieurs les Plénipotentiai-
res Britanniques, après avoir
apporté tant de modération et
de loyauté à l'accomplissement
de leur tâche , sauront veiller à
ce que le résultat des traveaux
communs ne soit pas compro-
mis par égard pour des inté-
rêts subordonnés, et des con-
sidérations secondaires. Ce ré-
sultat, Messieurs les Plénips.
Brit. l'ont décrit eux mêmes
dans leur dernière note, et il
ne reste aux soussignés qu'à
se féliciter d'y avoir concouru,
et à joindre leurs voeux à ceux
de Leurs Excellences, pour que
les agens respectifs dans les pos-
geluk te wensclieii met daartoe
te hebben bijgedragen, en hunne
wenschen te voegen bij die van
Hunne Excquot;,, dat de wederzijd-
sche agenten in de Aziatische be-
zittingen bestendig blijken ge-
ven van doordrongen te zijn van
het gevoel der verpligtingen ,
welke twee bevriende en met
waarlijk vrijgevige inzigten be-
zielde natiën te vervullen heb-
ben, zoowel jegens elkander, als
ten aanzien der inboorlingen, die
de loop der gebeurtenissen of
de verdragen onder derzelver
invloed hebben geplaatst.
De ondergeteekenden maken
volgaarne van deze gelegenheid
gebruik om aan Hunne Excellquot;.,
do HH. Br. Gev»., de verze-
kering te vernieuwen van hunne
bijzondere hoogachting. _
sessions Asiatiques, se montrent
toujours pénétrés du sentiment
des devoirs, que deux nations
amies et animées de vûes vrai-
ment libérales, ont à remplir
tant l'une à l'égard de l'autre,
que vis à vis des indigènes ,
que le cours des événements ou
les Traités ont placés sous leur
influence.
Los soussignés saisissent avec
empressement cette occasion de
renouveler à Leurs Excellences
Messieurs les Plenips. Brit. ,
l'assurance de leur considération
la plus distinguée.
LOJMDEN ,
17 Maart 1824.
H. FAGEL.
A. R. FALCK.
LONDRES,
le 17 Mars 1824.
H. FAGEL.
A, U. FALCK.
§ 3. TOELICHTING EN WEKKING VAN HET TRAC-
TAAT TOT OP DE SCHEEPVAARTWET VAN
8 AUGUSTUS 1850.
Aanhef {préambule). Het verschil van deze inleiding met die
van de medegedeelde schets is daarin gelegen, dat het regelen
der financiële vorderingen in de 2® plaats wordt genoemd. Overi-
gens wordt de bedoehng der partijen daarin naauwkeurig aan-
gegeven en behoeft geene verklaring.
Art 1. De Hooge Contracterende Partijen 1) verbinden zicli om in
hunne'respective bezittingen in den Oosterscben Archipel, en op het
vaste land van Indië en op Ceylon 2), elkanders onderdanen ten handel
toe te laten 3) op den voet der meestbegunstigde natie, wel ver-
staande, dat de wederzijdsche onderdanen zich zullen gedragen over-
eenkomstig de plaatselijke verordeningen van elke bezittmg.
De zakelijke inhoud dezer bepaling was reeds in 1830 goed-
gekeurd; zij drukt het beginsel van welwillend verkeer uit,
naar hetwelk de onderdanen der contracterende partijen over en
weder zullen behandeld worden.nbsp;_
In Mnne respective hezittingen.....to Mndel toe te laten. Het is
dus duidelijk dat men in dit Verdrag alleen bedoeld heeft den han-
del te regelen in Indië. De Europesche Mogendheden die bezxt.
tinken hadden in andere werelddeelen, dreven van ouds denhan-
derop die koloniën met uitsluiting van alle andere Staten; van
daar die Oost- en West-Indische Compagnieën met het regt van
alleenhandel. In het laatst der vorige eeuw had men het nadeel van
den alleenhandel der bevoorregte vereenigingen, waarby het belang
der kooplieden „has been more considered,quot; zegt adam smith,
than either that of the colonies or that of the mother country 4),
meer en meer begonnen in te zien. Doch de beschouwing dat
alleen het moederland het regt heeft om op zijne kolomen han-
del te drijven en uitsluitend daarvan de voordeelen te gemeten,
vindt men nog bij adam smith, hoe helder deze overigens
over de vrijheid van handel denke. En zelfs nu vindt men
1)nbsp;lu het ontwerp: De beide Gouvernementen,
2)nbsp;Op Ceylon kwam niet voor in het ontwerp.
B lu'den Engelschen text: admit; vroeger stond =/o. t^M^e ntt
eJlude ......nbsp;trade..........«'^c? ..c/. .o place ike subjects oj
.nbsp;.«.de uponnbsp;Histoire
4) ^Vealth of Nations, vol. II, booK R , chapnbsp;i
'nbsp;. . X X, ^ Illième ed t., Paris 184o ; o. k.
de 1'économie politique, I, chap. 23, Uinbsp;.
noo.NDOBP, Bijdragen tot de huishouding van Staat, MI, 334 vv. en
X. 4-13.
overblijfselen van dit stelsel, hoezeer niet in al zijne gestreng-
heid toegepast. De oprigting der Nederlandsche Handelmaat-
schappij die, het politieke gezag uitgezonderd, eene herleving
mag genoemd worden der in 1795 vernietigde O. I. Compaquot;
gnie I), heeft er haren oorsprong aan te danken en het stelsel van
gedwongen arbeid en de zoogenaamde Heerendiensten van den
inlander in onze bezittingen, gelijk ook de alleenhandel in spe-
cerijen kunnen nog als de uitvloeisels van dat beginsel worden
aangemerkt. Ook in Engeland werd nog in 1834 de koloniale
handel geacht in een' exceptionelen toestand te verkeeren, en
heeft de verbetering van dien toestand schoorvoetend tred'ge-
houden met de hervormingen, die aldaar in de handelspolitiek
gebragt zijn. Men was tot het inzigt gekomen dat de beruchte
Navigatie-acte van ceomwell 2), hoezeer zij oorspronkelijk ge-
diend had om Groot-Britannië tot de eerste Zee-Mogendheid te
verheffen, eenen geheelen ommekeer moest ondergaan, daar het
ondoeltreffende van die verbodswet op groote schaal duidelijk
voor den dag kwam, zoodra de vrij geworden Amerikaansche
Staten in 1787 eene bijna gelijkluidende Navigatie-acte hadden
ui%evaardigd 3). Aan hiiskisson komt de lof toe van geheel
zijn leven te hebben gestreden voor de zoo noodzakelijke in-
voering van een onbekrompen stelsel van scheepvaart, in welk
1) diek VAN hogendorp, Ontwerp om de Q. I. Comp. in haren vorigen
bloei en welvaart te herstellen, 's Hage 1801. Vgl. g. de cleecq, Dissertatio
de Societate Mercatoria Neerlandica, Lugd. Bat. 1843, pag. 2 sqq. Cf. n. w. j.
c. VAN LïNDEN,Diss. historico-politica de commercio Societatis Indiae Orien'
talis, Traj. adEhen. 1839. Zie ook: Consideratiën en advijs van de Commissie
tot de O. I. zaken, aan het Staatsbewind der Bataafsche Eepub., van 31 Au-
gustus 1803; te vinden bij Mr. p. mijer. Verzameling van Instriictiën, Ordon-
nanciën en Eeglementen voor de Eegering van Ned. Indië, Batavia 1848
bl. 119 vv.
2) Geschiedenis der tariefshervorming in Engeland, door Mr. d. a. por-
tieijü en Mr. s. visseiung, Amst. 1847, bl. 57 vv.
Gesch. der taiiefsherv, enz., 133.
-ocr page 99-streven liij nogtans zoovele bittere vijanden ontmoette. In 1816
was door het tractaat van Groot-Britannië met Noord-x^-merika
van de bepalingen der Navigatie-acte het eerst afgeweken; men
schafte daarbij alle differentiële regten tusschen de schepen
der contracterende partijen af. Sedert was door de voorstellen
van WALLACE, welke het Parlement in 1833 bekrachtigde, de
Navigatic-acte gedeeltelijk buiten werking geraakt. De redpro-
citeits-hill van hüskisson van Mei 1833, aangevuld in Eebruarij
1834, was een nog belangrijker stap voorwaarts op den weg
van den vooruitgang en hief de differentiële regten op voor die
vreemde schepen, welke uit landen kwamen, waar de Engel-
sche niet meer betaalden dan de nationale i). De nieuwe Naviga-
tie-acte van 1833 en de Wet van 10 Aug. 1840 droegen insgelijks
bij, om de opgeklaarde beginselen van vrijen handel over die
van uitsluiting en bescherming te doen zegevieren. De reform-
hül van 1833 had door de verbeterde zamenstelling van het
Huis der Gemeente de aanneming dier wetten voorbereid en
Sir kobert peel had na huskisson's dood aangevangen met
alle kracht en onbezweken standvastigheid voor dezelfde zaak
te ijveren, die overigens te rekenen van 1838, sterk gesteund
werd door cobden's anti-corn-law-league. In 1845 stelde hij als
Minister eene uitgebreide tariefshervorming in het Parlement
1) De tariefsheryormiug enz., bl. ISO vv. - In Nederland betaalden de
vreemde en nationale sehepen hetzelfde, maar naar luid van art. 10 van de
Wet van 26 Augustus 1822 (Stbl. N». 39) waarbij het tarief der regten op
den in-, uit- en doorvoer was vastgesteld, ontvingen de Nederlandsche sche-
pen 10° restitutie, en deze gunst werd door Gr. Britannië en ook door Noord-
Amerika aangemerkt als een bezwaar, dat op alle overige vlaggen drukte. —
De reciprociteits-bill werd bij Parleinents-acte van 5 Julij 1825 »to regulate
the trade of British possessions abroadquot; ook toegepast op de kolomen, in
zooverre de vaart daarop werd opengesteld voor alle natiën, die hare kolo-
niën mede voor de Britsche schepen toegankelijk maakten, of geene kolomen
bezittende, andere handelsvoordeelen aan de Britten in haar land toestondea.
(HEETSLET, 111, 201, supplement, 1 sqq.)
voor en, reeds in het volgende jaar slaagde hij er in de graan-
wetten te doen opheffen. Zoo was allengs ook de diep ingrij-
pende hervorming van Engeland's scheepvaartregten, in 1849
volbragt, mogelijk geworden.
Intusschen bleef de Engelsche handel in Indië op denzeifden
voet tot op 1839 1), toen ook daar meer vrijheid begon te
heerschen. Bij de „Eegulation relative to the trade of foreign
nations with the ports of Indiaquot; van 2 December van genoemd
jaar, was bepaald dat alle vreemde schepen, tot Staten behoo-
rende waarmede Engeland in vriendschap leefde, vrijelijk de
Indische havens mogten binnenloopen om aldaar handel te drij-
ven, onverschillig van welke plaats zij kwamen. Slechts was
de handel van haven tot haven, naar het gewone voorbehoud
wegens de kustvaart (cabotage), niet geoorloofd 2). In de Ne-
derlandsche bezittingen van den Indischen Archipel, werden bij
Publicatie van 31 December 1835 (Stbl. van Ned. Indië, Nquot;. 48),
ten einde aan art. 1 van dit Tractaat uitvoering te geven en,
naar aanleiding van art. 117 van het Eeglement op het Beleid
van de Eegering, het Justitie-wezen, de Culture en den Handel
in 's Lands Aziatische bezittingen, vastgesteld door CC. GG. den
23 December 1818, voor het eerst eenige havens voor de alge-
meene scheepvaart opengesteld 3).
Enkele vrijhavens schijnen de Engelschen hier en daar in Indië, reeds
in de vorige eeuw gehad te hebben (zie bl. 82, noot 2).
2)nbsp;HERTSLET, Complete collection of the Treaties, cet. VI, 537.— Van
de te betalen regten door vreemde schepen, wordt in die wet niet gesproken.
3)nbsp;Publicatie 31 Dec. 1825:.....»Dat de bedoelde verordeningen thans
des te meer noodzakelijk zijn geworden, na het Tractaat in Maart 1824,
enz quot; — De havens die opengesteld werden, waren Batavia, Samarang,
Soerahaya, Riouw, Munioh, Pahmhany, Bencoden, Padang, Tapanoeli,
Banjermassing, PontianaTc, Sambas, Macassar en Koepang. Bij Besluit
van den Gouv. Gen. van 31 Aug. 1837 (Stbl. v. N. Ind. 40), werd ook
de haven van Nieuw-Brussel {Snccadana) vrij verklaard en, bij Beskit van
den waarnemenden Gouv. Gen. van 14 Nov, 1841 (StbL v. N. Ind, 40),
Het monopolie en de politieke magt der Engelsche O. I.
Compagnie was trapswijze meer en meer besnoeid geworden.
Reeds in 1784 was de Comp, geplaatst onder het toezigt van
den Board of Control. In 1814 werd, bij de vernieuwing van
haar Octrooi, de Indische handel vrijgesteld voor alle Engelsche
kooplieden en in 1833 ontnam men der Comp, ook den alleen-
handel op China, en behield dat ligchaam nog eenig (hoewel
zeer luttel) politiek gezag i).
Op den wet der meestlegimstigde natte . ... toe te laten. Met
de afschaffing der differentiële regten voor vreemde schepen ge-
heven, voor zoo verre de Britsche havens in Europa betrof,
verloor deze uitdrukking hare grootste beteekenis; alzoo niet in
Indië. Daarmede was ook het nut der handelstractaten (waarbij
men onderscheid maakt tusschen verdragen die alleen den handel,
of alleen de scheepvaart, of ook wel beiden te gelijk betreffen 2))
afgenomen, en gedeeltelijk zelfs overbodig geworden B), terwijl
men vroeger niet weinig waarde hechtte aan het sluiten van
zoodanigequot;verdragen, waarbij de bejegening van elkanders on-
derdanen op den voet der meestbeffunstigde natte, werd verzekerd.
Nog doortrokken van dit denkbeeld, had men tijdens de ne-
de'ha'vens^vau SmgM en Baros op Sumatra. - Achtereenvolgeus werden
vrije havens en wel met bepaling, dat alle sehepen aldaar aankomende en
de ladingen die zij aanbrengen (met uitzondering vau eemge wemige arti-
kelen) aan geene regten hoegenaamd zouden onderworpen zijn: Macassar,
Menado, Kema, Amhoina, Banda, Ternate en Kajeli (Stbl. van Ned. Indie,
1846, N». 27; 1848, N°. 42; 1854, N°. 46).
1)nbsp;A speech delivered in the House of Commons, on the Government of
India, the lOth of Julij 1833, by the right honourable Ï. B. maoaulay.
Speeches, I, 148-195.nbsp;. , , .
2)nbsp;Zie wegens dit onderscheid : «Tableau analytique des Traites et des
Conventions de Commerce et de Navigationquot; in het «Recueil dos Traites et
Conventions concernant Ie royanme de Belgique par dilsxee de gaecia be
x.a vega, Bruselles 1854, tome II.
3)nbsp;The Speeches of the late right honourable Sir robeet peei,, vol. IV,
236-240.
-ocr page 102-gofciatiën in 1824 ook te 's Hage gaarne gezien, dat een han-
delstractaat met Engeland tot stand kwame betreffende den
handel en de scheepvaart der beide Mogendheden in Europa,
maar, zooals zoo even is aangewezen, was men bij het Britsch
Ministerie gezind tot algemeene wettelijke hervormingen en min-
der geneigd tot het verkenen van bijzondere gunsten, zoodat het
daaraan zal toe te schrijven zijn dat van het onzerzijds gewenscht
handelstractaat niets kwam. Intusschen zag men toch bij onze
Regering eerlang het treffen van zoodanig verdrag te gemoet en
was voorloopig bij Kon. Besluit van 11 Augustus 1824 „in
afwachting van de sluiting van een handelstractaatquot; bepaald,
dat alle goederen met Engelsehe schepen in Nederland ingevoerd,'
zouden worden beschouwd en behandeld als of die invoer ware ge-
schied met Nederlandsche schepen, welk Besluit echter op het
British order in Council van 30 Januarij 1836 „for levying additioml
duties on goods imported in Netherland vessels,quot; bij Kon. Besl.
van 8 Eebr. 1826 weder werd ingetrokken i). Eerst den 27
Oct. 1837 kwam het verlangde handelsverdrag tot stand, waarbij
alle differentiële regten, zoowel op goederen als op schepen der
beide natiën, werden afgeschaft. Art. 7 van dit verdrag bepaalde
dat het voor 10 jaren van kracht zou zijn, met het voorbehoud
wederzijds van het regt tot opzegging, na elkander 12 maan-
den te voren te hebben gewaarschuwd.
Onder de. benaming van meest legunstigde natie dient stilzwij-
gend verstaan te worden vreemde Europesche natie, hetgeen uit
art. 3 en volgende blijkt. Yoorts behoeft het naauwelijks ver-
melding dat niettegenstaande die uitdrukking, elk der partijen
onverlet blijft, in het vervolg, eenige andere natie een voordeel
toe te kennen waarvan tijdens het aangaan van dit Traetaat
nog niet de rede kon zijn. Doch wat van dit streng regt zijn
1) Mr. w. j. c. van hasselt, Verzameling van Wetten en Besluitea,
enz., Amst. 18S9, VI, 6é en 65. iikktslet, Complete collection eet lll'
304, 310.
moge, navolging verdient het beding van wederkeerigheid, tot
bevordering van het handelsverkeer, in Art. 1 van het Tractaat
van 37 October 1837 l). (Stbl. n». 64).
Wel verstaande dat enz. Een erkend beginsel van territoriale
hoogheid, dat ook zonder beding zoude gelden 2).
Art. 3. De onderdanen en schepen van de eene natie znllen, bij den
in- en uitvoer in en van de havens der andere in de Oostersche zeeën, geene
regten betalen hooger dan ten bedrage van het dubbels van die, waar-
mede de onderdanen en schepen der natie aan welke de haven toebe-
hoort, belast zijn.
De regten voor den in- en uitvoer met Nederlandsche bodems in eene
Britsche haven op het vaste land van Indië of op Ceylon zullen in
dezer voege worden gewijzigd, dat deswege in geen geval meer berekend
worde, dan het dubbele der regten door Britsche onderdanen pm voor
Britsche bodems te betalen.
Met betrekking tot die artikelen op welke geen regt gesteld is, wan-
neer zij worden in- of uitgevoerd door de onderdanen of in de schepen
der natie, aan welke de haven toebehoort, zullen de regten aan de
onderdanen of schepen der andere op te leggen, in geen geval meer
bedragen dan zes ten honderd S).
1)nbsp;Art. 1 van het Tractaat van 27 Oct. 1837 : . • • • «Z- M. de Koning der
Ned. en H. M. de Koningin van het Vereenigde Koningrijk van Gr. Brit.
en Ierland verbinden en verpligten zich mits dezen, geene gunst of voor-
regt, of vrijstelling in zaken van handel en scheepvaart aan de onderdanen
van eenigen anderen Staat te zullen verleenen, die niet insgelijks en ter
zelfder tijd zal worden uitgestrekt tot de onderdanen van de andere Hooge
Contracterende Partij, om niet, indien de gunst ten behoeve van den an-
deren Staat om niet is gegeven geworden, en tegen eene vergelding of
aequivalent zoo nabij mogelijk, zoo die gunst voorwaardelijk is toegestaan.
Vgl. art. 11 van het ïract. van 15 Julij 1840, tusschen Nad. en Frankrijk
(Stbl. 1841, Nquot;. 23).
2)nbsp;Wet houdende algemeene bepalingen der AVetgeving van het Koningrijk,
art. 10.
3)nbsp;Oorspronkelijk ontwerp: De onderdanen van Ut eene Gouvernement....
-ocr page 104-De oorsprong van dit art. is te vinden in het voorstel reeds
in 1830 door de Engelschen gedaan, namelijk tot het gelylc
maken of het heffen van hetzelfde bedrag van in- en uitgaande
regten op dezelfde voorwerpen, in de Engelsche en Nederland-
sche bezittingen. De wensch tot het regelen dier regten werd
ook bij de negotiatiën in 1834 door de Britsche Gevolmquot;. her-
haald, maar de Nederlandsche wilden zich daartoe niet verbin-
den 1). Zooals nu het art. tot stand gekomen is, was het ech-
ter zeer onschuldig en slechts eene verklaring van het beginsel
van art. 1, en een beletsel voor beide partijen om de regten
van in- en uitvoer zoo hoog op te voeren, dat het met handels-
verbod zou gelijk staan 2).
De bedoeling is niet twijfelachtig : men heeft een onderscheid
willen maken tusschen de in- en uitgaande regten te betalen in
de Nederlandsche bezittingen door Nederlandsche schepen, en
die verschuldigd door Engelsche schepen, en zoo ook weder-
in de havens van het andere.....het dubbele van die aan welke de onder-
danen der natie die de haven bezit, onderworpen zijn.
De regten voor den in- en uitvoer ..........op het vaste land van Indië
fff-^'sven..........in geen geval meer betaald worde......Britsche on-
derdanen, voor Britsche bodems verschuldigd.
..........wanneer zij worden in- of uitgevoerd door de natie.......
dan 2^ ton honderd,
1)nbsp;Nota der Nederl. Gevolniquot;. aan de Britsche, van 22 Januarij 1824,
waarin, onder meerdere aanmerkingen op het Engelsche ontwerp, ook gezegd
wordt, dat moet vermeden worden de vaststelling der wederzijdsche invoerregten.
2)nbsp;Vgl. over dit art. lauts. Onderzoek naar geest en strekking enz.,
bl. 24 vv.; g. k. van hogendokp. Bijdragen enz., X, 65. Moniteur des
Indes Orientales et Occidentales, II, 271 vv. : »Le second article doit être
considère comme la suite, le corollaire, l'explication de cette disposition
ge'nérale (in art. 1)..... Or, le teste même du premier de ces articles
ne dit e'videmment rien d'autre sinon que les deux puissances admettent
leurs sujets dans leurs possessions aux Indes; c'est la consécration de part
et d'autre, d'un autre principe que celui de l'ancien droit exclusif, qiquot;
avait régi les colonies.quot;
keerig in de Britsche bezittingen, tusschen de Engelsche en de
Nederlandsche schepen. Dit onderscheid mogt nimmer te boven
gaan het dubbel bedrag van hetgeen wederzijds de nationale
schepen betaalden en, de maatstaf van dit onderscheid is niet
de koopwaar of de oorsprong der koopwaar, maar alleen de
vlag waaronder die wordt ingevoerd. Wederzijds bleven de
partijen geregtigd om nog daarenboven onderscheid te maken
tusschen den oorsprong der handelsartikelen, en zelfs den invoer
van enkele te verbieden. Als voorbeeld hiervan noemden de
Nederl. Gevolmquot;. het ijzer. Het Nederlandsch ijzer betaalde bij
invoer met Ned. schepen te Batavia niets; volgens het 3« lid
van het art. zoude het, met Engelsche schepen ingevoerd, 6®
betalen. Echter bleef het Zioeedsche en het Engelsche ijzer te
Batavia steeds met 12^ invoerregt belast en zou men daarop,
indien het met Engelsche schepen wierd ingevoerd, 24| kun-
nen vorderen l).
De regten.........nwden gewijzigd. Hieruit blijkt dat de Ne-
derlanders voor sommige voorwerpen in de Britsche bezittingen
zelfs meer dan dubbele regten moesten betalen en, dat inder-
daad alle waren niet met Engelsche schepen aangevoerd, min-
stens dubbel belast waren, is reeds boven aangewezen (bl. 26 en
27). Voor de artikelen die, bij in- of uitvoer onder Engelsche
vlag, niets betaalden, kon onder Nederlandsche vlag 6^ gevorderd
worden, en zoo ook omgekeerd, in de Nederlandsche bezittin-
gen 2).
De Heer iauts merkt aan dat onder regten alles begrepen
is, hoofdgeld, lastgeld, tonnegeld enz. Dit is m. i. onjuist en
in strijd met de geheele strekking van het art. Er staat name-
lijk : De onderdanen en schepen zullen Uj den in- en tiltvoee....
ï) Vgl. Verdediging der regten van Nederland tegen de aanmatigingen van
Groot-Brittanniën, enz. (door j. j. uochussen ?), Amst. 1836, bl, 4 vv,, ea
vooral bl. 11 vv.
2) Zie voorbeelden bij lattts, Onderzoek enz,, t. a. p.
-ocr page 106-geene regten letalen hooger enz. Duidelijk blijkt het nog uit den
aanhef van het 2« lid van het art. en ook uit het geheele
S® lid, dat niets anders bedoeld werd dan regten van in- en
uitvoer.
Het beginsel om de vreemde schepen niet boven het dubbel
te bezwaren van hetgeen van nationale bodems gevorderd werd,
was aan onze zijde volstrekt geene opoffering, als reeds gehul-
digd zijnde bij Publicatie van CC. GG. van 28 Augustus 1818 i).
Ter aanmoediging der Nederlandsche en vooral Belgische nijver-
heid, weerden bij Koninklijk Besluit van 25 April 1819(Stbl. van
Ned. Indië, 1820, Nquot;. 2), de voortbrengselen van den Nederland-
schen grond en de Nederlandsche nijverheid, bij invoer in Oost-
Indië vrijgesteld van invoerregten, mits door Ned. schepen of inland-
sche vaartuigen (in den regel gelijkgesteld met Nederlandsche) aan-
gebragt. De handel der Engelschen op Singapore begon zeer te
bloeijen en vooral de lijnwafen kwamen er in zoo groote hoeveelheid
te markt, dat de Nederlandsche schepen die liever van daar
naar Batavia vervoerden en 6|- inkomend regt betaalden volgens
de Publicatie van 28 Aug. 1818, dan die uit Nederland regt-
streeks zonder eenige betaling aldaar aan te brengen. Het
Koninklijk Besluit van 25 April 1819 werd dus ontdoken en
de bescherming der nationale nijverheid, vooral de begunstiging
der fabrieken van wollen en katoenen stoffen, miste haar doel.
Daarom' werd bij Publicatie van 1 Julij 1823 (Stbl. van Ned.
Indië, Nquot;. 25) bepaald, dat alle wollen en katoenen goederen,
in Europa of Amerika gefabriceerd, komende van eenige vreemde
1) Stbl, van Nederlandsch Indië, N», 58, art, 15, 16 en 21: Bij in-
of uitvoer betaalden Ned. schepen 6§, vreemde schepen in Nederland uit-
geklaard of naar Nederland bestemd: en vreemde vaartuigen van en naar
vreemde landen I25.. — Bij Publicatie van 9 December4817 (Stbl.N°. 6S),
was het verschil der te betalen regten tusschen Nederlandsche en vreemde
schepen aangeduid in de wijze van heffing daarvan, namelijk van goederen
met Ned. schepen aangebragt: van hunne factuurwaarde verhoogd met
en van vreemde schepen bedroeg de verhooging 60^.
bezittingen beoosten de Kaap de goede Hoop en binnen eene
der havens van Nêerl. Indië ingevoerd vFordende, zouden be-
talen, bij aanvoer met Ned. schepen of daarmede gelijkstaande
inlandsche vaartuigen 15f, bij aanvoer met vreemde schepen
Dien onverminderd bleef het Kon. Eesl. van 25 April 1819
stand houden en werd zelfs nog bij Kon. Besl. van 11 Julij
1829, en alzoo 10 jaren daarna, bekrachtigd. De Nederland-
sche katoenen en wollen stoffen met Ned. schepen in Indië aan-
gevoerd betaalden dus niets, met Engelsehe schepen (volgens
het lid van dit art.) ; van de vreemde katoenen en wollen
goederen werd bij aanvoer met Ned. schepen 15|, met vreemde
(ook Engelsehe) vaartuigen 24« geheven. — Dit was geheel in
den regel en volstrekt niet strijdig met art. 2 van het Traetaat,
volgens hetwelk de vreemde katoenen met vreemde (en ook En-
gelsehe) schepen aangevoerd, zelfs tot 30^ hadden kunnen be-
last worden.
Ook de in 1824 bestaande regten van uitvoer behoefden na
de vaststelling van het Traetaat geene verandering te ondergaan;
zij bedroegen met uitzondering van eenige weinige artikelen, als
peper, suiker, kamfer, hof jij enz., die per pikol betaalden,
van de waarde bij uitvoer met Ned. schepen, en bij uitvoer
met vreemde i). Evenzoo was het in Bengalen gesteld; de Ba-
taviasche arak bijv. betaalde met Britsche schepen ingevoerd,
55 rcpijen per leger, met vreemde 110 rop. — Bij de bepa-
ling van het 8« lid van dit art. had men eerst als het
maximum voorgesteld, maar dit maakte sedert plaats voor de
vastgestelde 6^.
Overigens verwachtten de Nederl. Gevolmagtigden van dit art.
, 1) Art. 23 Publicatie 28 Aug. 1818. In deze Publicatie was tevens be-
paald, dat, vreemde schepen alleen te Batavia mogten binnenloopen en uit-
klaren te Samarang, Soerabaya of Batavia, mits op ééne dier plaatsen de
geheele lading was ingenomen. Deze regten van uitvoer werden bevestigd en
uitgebreid bij Publicatie van 9 Julij 1822 (Stbl. v. N. Ind, Kquot;. 30quot;), artf
3 en 4.
-ocr page 108-niet veel voordeels voor onzen handel in de Engelsche bezit-
tingen, noch aanmerkelijke uitbreiding van den Britschen handel
in de Ned. koloniën. Later zijn er, te rekenen vooral sedert 1833,
vele klagten gerezen van de Engelsche zijde over de beweerde
schennis van art. 3 van dit Tractaat door het Nederlandsche
Bewind. Deze klagten betroffen in 't bijzonder de maatregelen
in Nederlandsch Indië genomen ten opzigte van den invoer der
vreemde katoenen en wollen stoffen, en daarom zal ik mij, ter
vermijding tevens van te groote uitvoerigheid, bij de heffing der
regten op die voorwerpen bepalen i).
Keeds bij Publicatie van 14 Eebruarij 1824, alzoo ruim eene
maand voor het gesloten Tractaat, waren de regten op de ka-
toenen en wollen goederen, vervaardigd in vreemde landen be-
westen de Kaap de Goede Hoop, en regtsti-eeks van die landen
hetzij met Nederlandsche, hetzij met vreemde schepen aange-
bragt, opgevoerd tot 35^ van de getaxeerde waarde sn, aan-
gebragt van plaatsen beoosten de Kaap, tot 35^. Het Kon.
Besluit van 4 Mei 1831, vermoedelijk niet zonder inzigt op den
loop der geschillen met België, verminderde het regt van 25f
op de vreemde katoenen totnbsp;indien de aanvoer plaats
had met Ned. schepen, maar dit Besluit werd vóór het Em-
bargo in Engeland en Frankrijk op de Nederlandsche schepen
gelegd, bij een nader van 30 October 1832 weder ingetrokken.
Niettegenstaande al die beschermende maatregelen, koncten de
Nederlandsche katoenen en wollen goederen de mededinging
met de Britsche niet doorstaan, zoodat bij Eesolutie vau 1 Junij
1834 (Stbl. V. N. Ind., Nquot;. 32) de vreemde katoenen, zonder
onderscheid van vlag, werden bezwaard met het onmatig regt
van 50-^ bij regtstreekschen aanvoer, en 70.» bij aanvoer van
plaatsen beoosten de Kaap de Goede Hoop gelegen. Waarschijn-
1) LABTS, Onderzoek enz,, voorrede H. v. vv,; vgl. bl. 73 vv. Ook d®
regten op de Gambier schijnen, volgens dien schrijver, bij de Engelschen
klagten te hebben veroorzaakt.
lijk was dit ook een maatregel nm represailles, want de Reso-
lutie bepaalt uitdrukkelijk die regten slechts „in het geval dat
die goederen vervaardigd zijn in landen met welke het Koning-
rijk niet in vriendschappelijke betrekkingen staat 1).quot; Het is niet
te ontkennen dat deze laatste bepaling bijna gelijk stond met
formeel verbod van invoer der Britsche katoenen en wollen in
de O. I. bezittingen. Echter was, streng genomen, art. 2. van
het Tractaat niet geschonden, vermits de Engelsche en Nederl.
schepen in dit opzigt op gelyhen voet werden behandeld en men,
zonder de letter van den text op die wijze te overtreden, eigen-
lijk wel had kunnen bepalen dat de vreemde katoenen, bij aan-
voer met Engelsche schepen 100«, en 140» invoerregt zouden
betalen. Immers in den loop der negotiatie van 1834 hadden
de Nederl. Gevolmagtigden zelve geoordeeld dat men, zonder
inbreuk op art. 2 van het Tractaat, de invoerregten op vreemde
manufacturen met Engelsche schepen aangebragt, zelfs tot 60^
of zoude kunnen brengen, mits slechts zorg dragende, dat
de Nederlandsche schepen vreemde manufacturen aanvoerende,
niet minder dan 30« of 36o betaalden. Of echter de genomen
maatregel, al ware het dan met het inzigt om de inlandsche
fabrieken op te beuren, met de voorschriften van eene gezonde
staatshuishoudkunde en met de billijkheid was overeen te bren-
gen, valt zeer te betwijfelen. Reeds in 1821 had müntinghe
aangeraden de Engelsche handelsartikelen niet al te zeer te druk-
ken, daar Groot-Britannië bij den zoo grooten bloei zijner scheep-
vaart en nijverheid, overal zijne manufacturen zocht te slijten en
voor dit belang streed als pro „aris et focis quot; Gr. Britannië
1) Bij Resolutie van den Gouv. Gen. van 14 November 1834 (Stbl. v.
N. Ind. n». 56) werd vastgesteld «dat de eerste invoer in Ned. Indië van
wollen en katoenen stoiFen, vervaardigd op plaatsen bewesten de Kaap de
Goede Hoop, tot wederopzeggens toe, alleen zoude mogen geschieden te
Batavia, Samarang en Soerabaya, om het even of die goederen in Neder-
land dan wel in vreemde landen zijn vervaardigd.quot;
konde, meende hij, wel zwichten in de vrije mededinging, maar
geenszins uitslaitingsmaatregelen verdragen. Vooral de koop-
lieden te Singapore gevestigd waren over dien maatregel en eene
latere Eesolutie van 14 November van datzelfde jaar, waarbij zij
(niet geheel ten onregte) beweerden dat art. 1 van het Traetaat
was geschonden, ten uiterste verbolgen en vervoegden zich met
een bitter vertoog tot het Britsche Bewind 1).
Maar ook reeds spoedig na het sluiten van het Traetaat, naar
aanleiding van de destijds gerezen klagten der Engelsehe koop-
lieden , had canning zich tot den ambassadeur falck gewend,
met verzoek om opheldering wegens den inhoud der Publicatie van
14 Eebruarij 1834, welke hij strijdig achtte met art. 3 van het Ver-
drag. De Nederlandsche Staatsman herinnerde (36 Julij 1835) aan
de ware bedoeling van het art. en in die verklaring werd door
CASNING berust 2). Doch gelijk gezegd is, op het einde van het
jaar 1833 hadden de Britsche kooplieden zich weder zoo scherp
beklaagd over het drukkende der invoerregten op de manufactu-
ren in de Ned. O. 1. bezittingen, dat het Kabinet van St. James
nieuwe vertoogen aan het Haagsche rigtte, met verwijzing naar
art. 3 van het Traetaat van 17 Maart 1834. Intusschen begon-
nen de Engelsehe dagbladen, zoowel die van Indië als van het
moederland, zich met de zaak te moeijen en vond het Engelsehe
Ministerie, van alle zijden daartoe gedrongen, zich genoodzaakt
ernstige vertoogen tot het Ned. Gouv'. te rigten, zoo dat men
zich te 'sHage, voor erger naar het schijnt beducht, ten laatste
1 ) Te vinden in : Acheen and the ports on the North and East Coasts
of Sumatra, cet bij john andekson, Esq., London 1840, 2Ü9 sqq. Zie
Bijlage B., hierachter.
2) Moniteur des Indes, II, 274, \Yaar tevens wordt uiteengezet, waaraan
men de klagten der Engelsehe kooplieden kon toeschrijven, niettegenstaande
lid' après l'aveu de M. Stewart, en plein parlement en 1824, » rie Gouv'.
Neerlandais, tout en affranchissant en 1818 de tout droit d'entre'e les niaiquot;
chandises nationales, n'avait pu empêcher cependant que l'Anyleterre ne restât
en possession des djecx tieks du commerce à Java.'' quot;
den 23 Maart 1835 de Britsche uitlegging van art. 2 van liet
Tractaat getroostte, en zelfs beloofde geene goederen van En-
gelschen oorsprong ooit te zullen belasten boven het dubbele der
regten, in Ned. Indië te betalen voor goederen van Nederland-
schen oorsprong l). Hierop volgde de Publicatie van den Gouv;
Gen. van Ned. Indië van 25 Mei 1836 (Stbl. v. N. Ind. Nquot;. 33)
waarbij bepaald werd, dat van Nederlandsche manufacturen zou
worden geheven een regt van 13^ en van vreemde 35-g- 2). Hier-
mede was nu aan de vertoogen der Engelsche Eegering gehoor
gegeven. Hielden daarmede de klagten der kooplieden op?
Onder meerdere beschuldigingen tegen het Nederlandsche Gouvt.
op schamperen toon ingebragt door den schrijver van het aan-
gehaalde, eenigzins partijdig maar overigens verdienstelijk werkje:
„Acheen and the ports on the North and East Coasts of Su-
matra,quot; als: van onmatige zucht tot uitbreiding van gebied en
alleenhandel, het niet beteugelen der zeerooverij enz., behoort
ook de aantijging van het onregt door de Publicatie van 25
Mei 1836, jegens het verkeer en de nijverheid der Engelschen
') Zie aangaande de destijds gewisselde nota's tusschen den Nederland--
schen Minister van Buitenlandsche Zaken verstoi,k van soelen en den
Engelschen Gezant te 's Hage jerningham. Moniteur des Indes, H,
275—377: «Du reste, bien que l'article 2 du traité ne mentionne wnzgwe-
ment les sujets et bâtiments, et non les marchandises......le gonv'. des
Paj's-Bas......consent à appliquer à l'avenir, et aussi long temps que
l'industrie de ses sujets n'exigera pas une protection plus efficace, aux éioffes
de laine et de coton les droits proportionnels esjDrimés dans le traité par
rapport aux sujets et bâtiments, et il va incessamment expedier des ordres
aux autorités des Indes Orientales, à l'elTet non seulement de n'y percevoir
de toutes les autres marchandises d'origine, anglaise, d'après le système
déjà en vigueur, des droits d'entrée élevés de plus du double de ce que
paient les mêmes marchandises d'origine néerlandaisequot;; cet. (Nota van den
baron verstolk van soelen aan den Engelschen Gezant).
2) Vgl. het Tarief Nquot;. 2 behoorende bij de Public, van 25 Sept. 1837
(Stbl. v. N. I. Nquot;. 47) en Tarief N». 5 en Nquot;. 6 in de Publ. van 10
Nov. 1S37 (Stbl. v. N. I. Kquot;. 57).
gepleegd: „The editor of the Singapore paper notices the frau-
dulent breach of treaty with England, under which our mer-
chants are suffering. The Dutch engaged to charge us no more
than double duties. He says, that „„though, to obviate our
complaints, they hare raised the duties on their own manufactu-
res to 12|- per cent, yet they in reality pay nothing; and that it
is a juggle such as the most paltry of the native governments, which
they come in contact with in this part of the world, would
le ashamed of...... They have raised the duty on English
goods to 35 per cent, pretending to charge their own 13|,
according to the treaty, whilst they merely transfer the money
from one of their eleven pair of .hreeches'-pockets to another l).quot; De
schrijver beweert namelijk, dat de Handelmaatschappij is „a
branch of the Governmentquot; en dat dus die 13|- f van haar
gevorderd, was „a subterfuge and an evasion of the treaty.quot;
Er ligt inderdaad in die beschouwing wel eenige waarheid en
men mogt in Engeland verwachten, dat de Nederl. Eegering
na eens (hoezeer ten onregte) art. 3 van het Tractaat in den
Britschen zin te hebben uitgelegd, zich aan die verklaring zoude
hebben gehouden en niet de vroegere, hoewel die de juiste en
ware was, zoude hebben doen herleven, alleen omdat die het
meeste voordeel gaf aan de Handelmaatschappij 2).
Aan den anderen kant is het niet minder waar, dat de En-
gelsche handel in den ludischen Archipel, niettegenstaande alle
klagten over Hollandschen uitsluitingsgeest enz., de aanzienlijkste
is onder dien van alle vreemde natiën 3).
J) Bl. 18 en 19; vgl. H. 240.
2)nbsp;Over de toepassing van art. 2 van het Tractaat door de Engelschen,
zie LAUïs, hl. 80 w.; over den grond van hunne klagten, hl. 91—113-
Vgl. art. 65—art. 92 van het Octrooi voor de Nederlandsche Handelmaat-
schappij, vastgesteld bij Kon. Besl. van 18 Aug. 1824, te vinden bij hogeN-
DOKF, Bijdragen X, 289 vv.
3)nbsp;LAUTS, t. a. p. bl. 126 en 127. De tabeilen op bl. 279 van ^en
Moniteur. d. Ind., H, v\ijzen den grooten aanvoer der Engelsche aitike-
Mij zijn geene latere moeijelijklieden aangaande deze regten
op manufacturen voorgekomen, hoewel het onderscheidingsregt
van de Publicatie van 35 Mei 1836, zoo verre bekend is, nog
bestaat. Het zou der moeite waardig zijn in het algemeen de
regten op den in- en uitvoer der Nederlandsche O. I. bezittin-
gen, met die der Engelsche gedurende het tijdvak van 1834—
1850 te vergelijken; hoogstwaarschijnlijk zou de uitslag voor
ons Bewind niet ongunstig zijn i)-
Art. 3. De Hooge Coutracterende Partijen beloven dat geen trac-
taat, voortaan door eene derzelve met eenigen Staat in de OosterscU
eeeSn te maken, eenig artikel behelzen zal, strekkende, hetzij regt-
streeks, hetzij door oplegging van ongelijke regten, om den koophandel
der andere Partij van de havens van zoodanigen inlandschen Staat uit
te sluiten, en dat, bijaldien in eene der thans aan weerskanten bestaande
overeenkomsten, eenig art. met die bedoeling is opgenomen geworden,
zoodanig artikel, bij het sluiten des tegenwoordigen Tractaats, buiten
effect gesteld worden zal
len aan op Java, van het jaar 1837--1847. Vlg. ook eene brochure van
den Heer j. kiujseman van S3 Septi 1835, getiteld: Nederland's Indië,
bl. 10—12,.
1) Zie Verdediging der regten van Nederl, enz. »Wanneer b. v. Brit-
sche goederen, met Britsche schepen ingevoerd, aan een regt van p. Ct.
onderhevig zijn, dan is voor dezeljde goederen, met vreemde bodems inge-
voerd, een regt van 5 p. Ct. verschuldigd. Terwijl weemJe ^oederc«, met
Britsche schepen aangebragt, niet meer dan 5 p, Ct. betalen, wordt van
de vreemde goederen, met vreemde schepen inkomende, 10 p. Ct. gevorderd.
Het regt op vreemde producten of fabrikaten, met vreemde schepen aan-
gevoerd, is gevolgelijk viermalen hooger, dan het regt Britsche goede-
ren, met Britsche schepen ingevoerd.quot; Dit wordt bevestigd in de History
of the colonies oj the British Empire in the West Indies, South-America,
North-America, Asia, Austral-Asict, Africa and Europe (from the offi-
cial records of the colonial office) by bobf.rt hontgomeky martin Esq.,
London 1843, p. 348 sqq., en p.J6l. Vgl. The three Presidencies oj
India, cet, by John capper F. R. A. S. late editor of the Ceylon Ex-
aminer, London 1858 {August) p. 367 sqq.
Over en weder is verstaan dat, vóór het sluiten van dit Tractaatj
door elk der Contracterende Partijen aan de andere mededeeling is
gedaan van alle tractaten of verbindtenissen, tusschen dezelve respecti-
velijk en eenige inlandsche Regering in de Oostersche zeeën bestaande,
en dat gelijke mededeeling geschieden zal van al zoodanige verbindte-
nissen , in het vervolg, door dezelve respectivelijk aan te gaan ').
Over de strekking van dit art. was men het mede in 1820
reeds eens geworden.
Met eenigen Staat. Hiermede kan niet anders bedoeld wor-
den dan een Staat die nog eenigzins zijne onafhankelijkheid
kan handhaven (Persona Juris Gentium) 2).
In de Oostersche Zeeën. De heer Lauts vraagt: „quot;Welke uit-
gestrektheid moet aan de woorden Oostersche Zeeën toegekend
worden? Van waar vangen de Oostersche Zeeën aan? Tot
waar strekken zij zich uit? Behoort de Perzische zeeboezem
daartoe, of begint men eerst ten oosten van het schiereiland
Arabië? enz.quot; Wij meenen met het antwoord te kunnen vol-
staan, dat die algemeene uitdrukking hetzelfde beteekent als
Indische Archipel, Oostersche Archipel, (artt. 1 en 4) en reeds ge-
bezigd werd in art. 6 van het Vredestraetaat met Engeland van
20 Mei 1784 3). Ook eendokp meende toen dat die uitdruk-
king veel te rekkelijk was : „De Engelschen hadden van lum-
nen eisch op Trinconomale afgezien, maar vorderden in plaats
Negapatnam: en bleven staan op de onbelemmerde vaart in
1)nbsp;Oorspronkelijk ontwerp- De beide Gouvernementen beloven........
met eenigen inlandschen Staat te maken........weerskanten bestaande
tractaten........der tegenwoordige Conventie.
Over en weder........inlandsche Regering bestaande........door
dezelve respectivelijk te sluiten.
2)nbsp;KLÜBBR, Droit des geus moderne, j 141; cf. §§ 32 en 33. — Zie
lAUTS, Onderzoek enz., bl. 33. Reglement op het Beleid der Regering van
Nederlandsch Indië (1854) art. 44: »De Gouv. Gen. verklaart oorlog aan
n maakt vrede- en andere verdragen met Indische vorsten en volkeagt;
alles met inachtneming van de hevelen des Konings.quot; Vgl. art, 28.
3)nbsp;Zie boven bl. 5, noot i.
-ocr page 115-de Oostersche Zeeën. De vordering, die zij wegens dit laatste
deden, was eenigzins duister, en het bleek niet klaar, hoeverre
zij die vaart wilden uitstrekken...... zoo zij daaronder verston-
den eene vrijheid, om door handelingen met de Moluksche vor-
sten, die met de Compagnie in verbindtenissen stonden, aan deze
afbreuk te doen..... konden wij niet anders dan ons op het
krachtigste tegen zoodanige vordering verzetten. Onze Minis-
ters hadden aan Hun Hoog Mog. geschreven, dat zij den
eisch niet Maar legrepenquot;
Volgens het tweede lid van art. 3 werden aan de Nederl.
Gevolmquot;. medegedeeld twee tractaten door raffles aangegaan
met de hoofden der landstreken Pasummah en ülu Manna, den
33 Mei en den 4 Julij 1818, welke onze Staatslieden beloof-
den dat van kracht zouden blijven onder voorwaarde echter
„d'y substituer du plein gré des parties intéressées, d'autres
conditions analogues, si les circonstances venaient à changer 2).quot;
Het verdrag door raffles en coombs gesloten met den koning
van Acheen werd vooral uit hoofde van art. 6, dat de uitslui-
ting bedong van allen handel van andere Europesche natiën,
verklaard met de bepaling van art. 3, welks text ons bezig
houdt, onbestaanbaar te zijn 3). De Nederl. Plenipotquot;. had-
den ter voldoening aan dit art. slechts de drie verdragen over
te leggen, door den heer nahuys in 1819 aangegaan met de
vorsten van Sambas, Mempauwa en Pontianak op Borneo 4).
1)nbsp;Memoriën over den laatsten Engelschen oorlog, II, hl. 248 vv. Vgl.
Stukken rakende den tegenw. toestand der Bat. bezitt. in O. I. door n. v.
hogendoep, bl. l35.
2)nbsp;Nota der Ned. Plenip». (bl. 84 boven).
3)nbsp;Zie het verdrag met Acheen bij j. asderson, Achem, cet. bl. 219;
om de weinige bekendheid van dit verdrag, is het hierachter opgenomen
als Bijlage C. Opmerkelijk is dat aan de Nederlandsche zijde geen ver-
drag bestond hetwelk eene dergelijke bepaling inhield.
4j Die verdragen in de Engelsche taal medegedeeld, hebben.wij als Bijlage
l) doen afdrukken,
liet geheele artikel is eene nadere toepassing van liet be-
ginsel in art. 1 gehuldigd: de vrijheid van handel der weder-
zijdsche onderdanen. Maar hoe in geval van oorlog, in welken
eene der beide Contracterende Mogendheden gewikkeld mogt
worden? Zal het alsdan vrijstaan den aanvoer van krijgsbe-
hoeften of contrabande te verbieden? Buiten twijfel naar de
algemeene volkenregtelijke bevoegdheid; echter verdient behar-
tiging de voorzorg van de Britsche „Eegulation relative to the
trade of foreign nations with the ports of Indiaquot; van 2 Dec.
1839 1): „and provided further that it shall not be lawful for
the said ships, in time of war between the British Govern-
ment and any State or Power whatsoever, to export, without
special permission of the British Government, any mihtary or
naval stores, salpetre or grain 2).quot;
Art. 4. Hunne Groot-Britannische en Nederlandsche Majesteiten he-
ioven stellige bevelen te geven, zoowel aan hunne burgerlijke en mili-
taire beambten, als aan hunne oorlogschepen, om de vrijheid van han-
del bij art. 1, 2 en 3 vastgesteld, te eerbiedigen en, in geen geval,
hinder toe te brengen aan de gemeenschap der inboorlingen van den
Oosterschen Archipel met de haveus der twee Gouvernementen respec-
tivelijk, noch aan die der wederzijdsche onderdanen met de havens toe-
behoorende aan inlandsche Regeringen 3).
Ziedaar weder eene der bejDalingen reeds in IS20 goedge-
1)nbsp;HEUTSLEï, VI, 537.
2)nbsp;Art. 36 van het Reglement op het Beleid der Regering, van het Justi-
tiewezen , de Cultuur en den Handel in 's Lands Aziatische l^ezittingen van
30 Aug. 1827: »De Gouv. Gen. regelt alles, tva£ strekken kan tot afbreuk
van den openbaren vijandquot; enz. Vgl. art. 43 van het laatste Regerings-
reglement. Hiertoe behoort ook het Reglement op den invoer, den verkoop
en het bezit van Vuurwapenen en Buskruid, van 8 Augustus 1828 (Stbl.
V. N. I. Iv!». 58).
3)nbsp;Oorspronkelijk ontwerp: De heide Qouvernementen beloven........
toebehoorende aan de inlandsche Vorsten of Staten.
-ocr page 117-keurd en bij de negotiatiën in 1824 bekrachtigd. — De aan-
leiding was het gebeurde te Palembang, Padang enz. door de
schuld- van bafitles veroorzaakt, en het doel van dit art. is
blijkbaar geen ander, dan zoodanige aanmatiging van onderge-
schikte ambtenaren wederzijds te voorkomen.
Vryheid van handel beteekent wederom volgens art. 1 de af-
schaffing van den uitsluitenden handel. De inboorlingen worden
hier op gunstiger voorwaarden toegelaten, daar de woorden:
en in geen geval hinder toe te hrengen aan de gemeenschap der in-
ioorlingen enz. ook het onbelemmerd verkeer met de Molukken
bevestigen (art. 7). De opmerking van den Heer lauts dat onder
inboorlingen van den Indischen Archipel in dit art., alleen te ver-
staan zouden zijn de onderdanen van onafhanhelijlce Aziatische Staten,
heeft m. i. geen' grond,
Art. 5. Hunne Groot-Britannische en Nederlandsche Majesteiten ver-
tinden zich, in gelijker voege, om krachtdadig bij te dragen tot het
beteugelen der zeerooverij in die zeeën. Zij zullen geene schuilplaats of
bescherming verleenen aan vaartuigen met welke zeeroof bedreven wordt,
en zullen in geen geval veroorloven, dat schepen of goederen, door zulke
vaartuigen buit gemaakt, in eenige van hunne bezittingen ingevoerd, be-
waard of verkocht warden •).
De zeerooverij in den Indischen Archipel is reeds sedert
onheugelijke tijden eene groote plaag van den handel aldaar
geweest, en de uitroeijing daarvan, zoo moeijelijk wegens de me-
nigte baaijen en kreken waar zich de zeeroovers met hunne
1) Oorspronkelijk stond: Zij verbinden zich insgelijks.....der zeeroo-
verij bij alle inlandsche Vorsten of Staten in die zeeën.
In het Engelsehe ontwerp was er nog bijgevoegd: In order to prevent
mistakes or misunderstandings ivith the native Powers, the two Govern-
ments agree to prohibit each respectively to their vessels of zvar, the use
of the flag of the other in the Eastern seas, on any occasion or pretence
■whatever.quot;
kleine vaartuigen verseliuilen, moest zoowel aan de eene als
aan de andere partij hoogst wenschelijk voorkomen. Men kon
beweren dat, niettegenstaande de belofte der beide Gouverne-
menten om in gelijker voege tot de beteugeling der zeerooverij
bij te dragen, de Nederlandsche Eegering hiertoe bovenal ver-
pligt ware, omdat het gi-ootendeels in hare bezittingen is dat
dit kwaad heerseht. Daar tegenover staat, dat de handel der
Engelschen in den Indischen Archipel bijna even aanzienlijk is
als die der Nederlanders, en dat zij dus bij de zaak niet min-
der belang hebben. De Nederlandsche Eegering heeft trouwens
jaren lang alleen en bij uitsluiting den krijg tegen die misda-
digers gevoerd, blijkens het belangrijk geschiedkundig overzigt
van hare maatregelen sedert 1816—1845, door Jhr. j. p. cor-
nets de groot in het licht gegeven l). Desniettemin heb-
ben de Engelsche dagbladen durven loochenen, dat iets te
dezen opzigte door het Nederlandsche Gouv'. was verrigt. Eeeds
van de vroegste tijden onzer vestiging in Indië, was men er
op bedacht geweest de nadeden door de zeerooverij aan handel
en scheepvaart toegebragt, zooveel mogelijk door gestrenge ver-
ordeningen te keer te gaan, doch die meestal zonder gevolg
bleven, omdat men de regte wijze om dat kwaad uit te roeijen
nog niet kende 2). Ook nadat de Engelschen onze bezittingen
in 1816 en 1817 ontruimd hadden, was de Nederlandsche
Eegering voornemens den verdelgingskrijg tegen de zeeroovers
te hervatten 3). In 1818 werd bij de vaststelling van Let
«) Moniteur des Indes, I, 158 vv.; II, 11 vv., 33 vv., 227 en 228.
Vgl. Tijdschrift voor Ned. Indië, Jaarg. VII, dl. 2; latjts. Onderzoek enz.
bl. 36 en 37 en Voorrede, bl. VII—XI. Alg. Handelsblad van 16 en 19
Oct., van 4 en 16 Nov. en II Dec. 1843. Bijdragen tot de kennis der
Ned. en vreemde koloniën, 1844, bl. 273 vv., H. 402; Jaarg. 1846, bl.
113 vv.
Zie Mr. j. j. baud, Proeve eener Geschiedenis der Strafwetgeving
tegen de Zeerooverij, Utrecht 1854, bl. 98 vv.
3) Reglement op het Beleid van de Regering, het Justitiewezen, de
m,
Reglement op Ut Beleid van de Regering door CC, GG., het wa-
ken tegen de zeerooverij den Gouv. Gen, ten pligt gesteld;
bijna gelijkluidend was art. 36 van het Reglement van 30
Augustus 1827, Ook werden verdragen aangegaan met de
Sultans, die vermoed werden den zeeroof hunner onderdanen
te begunstigen, ten einde zij daarvan zouden afzien: als met
de Sultans van Ternate en Tidor in 1834. Krachtig werkte
tot het beteugelen der plaag mede het Besluit van den Gouv.
Gen. VAN DER CAPELLEN Van 11 Maart 1831, (stbl. v. N. I.
No. 37) „houdende bepaling dat een aantal snelle gewapende
inlandsche vaartuigen langs de kusten van Java zullen wor-
den gestationeerd, tot beteren tegengang der zeerooverij.quot;
Yoorts werd dat doel nog op eene andere wijze bereikt door
het Eeglement van 8 Augustus 1838, op den invoer, den ver-
koop en het bezit van vuurwapenen en buskruid. (Stbl. v.
N. I. N». 58). Enkele Engelsche dagbladen, als de Canton Free-
press en de Cantmi depositor?/, hebben het Nederlandsche Gouv».
zeer geprezen wegens het bestraffen der zeeroovers in de Indi-
sche wateren, met beklag zelfs, dat de Britsche Eegering niets
daartegen ondernam l).
In het Engelsche ontwerp van dit art. las men nog eene
zinsnede inhoudende het verbod aan de onderdanen wederzijds,
om de vlag der andere partij te gebruiken. Op vertoog der
Nederl. Gevolmquot;. dat dit bijvoegsel, alleen voorgesteld ten einde
Cultuur en den Handel, in 's Lands Aziatische Bezittingen van 3 Jannarij
1815, art. 61.nbsp;. t «in-
1) l,auts, Onderzoek enz.. Voorrede bl. X. Moniteur d. Ind., I, 317:
»Le Canton Eree-press certifie «»que les efforts du Gouvernement neerlan-
dais pour réprimer la piraterie, méritent les plus grands éloges; mais que
pour notre part nous n'avons ne« fait, en sorte que la piraterie règne avec
plus d'audace dans le voisinage des établissements Britanniques que dans
celui des possessions neerlandais.quot;quot; Vgl. Mr. J. J. baud. Proeve, enz„ bl.
178 vv.
de slavenhandelaars daarvan geen misbruik zouden maken, nut-
teloos was, werd het ingetrokken.
Art. 6. Er .is overeengekomen dat door beide Gouvernementen aan
hunne officieren en agenten in Oost-Indië bevel zal worden gegeven, oni
geen nieuw kantoor op een der Oostersche eilanden op te rigien, zon-
der voorafgaande magtiging van hunne respective Gouvernementen in
Europa ï).
Het voorstel tot die bepaling kwam van de Engelsche zijde,
met het doel om in het vervolg wederzijds gevrijwaard te blij-
ven tegen eigenmagtige maatregelen van Indische ambtenaren,
als die door rafples waren aangewend om Singapore in bezit
te krijgen. He Ned. Gevolmquot;. meenden dat dit punt des te
gemakkelijker door hen kon worden toegegeven, naarmate men
bij de uitgebreidheid onzer bezittingen, er minder aan zoude
denken om nieuwe kantoren op te rigten. Verder werd door
hen aan hunne Britsche ambtgenooten te kennen gegeven, dat
de vestiging van een nieuw kantoor op Sumatra, als dat eiland
geheel onder ons gezag geraakte, niet onwaarschijnlijk was,
gelijk de Engelsche Eegering harerzijds dienaangaande vrij bleef
in Malacca 2).
De bijvoeging in het Engelsche ontwerp omtrent de weder-
zijdsche verpligting der Gouvernementen, elkander vooraf te
waarschuwen, keurden onze Staatslieden overbodig; niettemin
1) Oorspronkelijk ontwerp:.......dat de beide Gouvernementen aan
hunne respective ofScieren bevel zullen geven----... magtiging uit het
moederland.
In het Engelsch ontwerp was nog bijgevoegd: Their Britannië and Ne-
therland Majesties respectively engage, not to give such authority, in any
case, ivithout previous communication with ihe other.
2; Reglement op het Beleid der Eegering (1854) art. 63: »Op de eilanden
van den O. I. Archipel worden geene nieuwe vestigingen daargesteld zonder
magtiging des Konings.quot;
meenden zij, dat het met de loyauteit en liberaliteit zoude over-
eenkomen, dat eene dergelijke kennisgeving in zulk geval aan
de andere partij gedaan wierd. Het ware misschien echter wel
zoo voorzigtig geweest, die bepaling in het Traetaat zelf op te
nemen. Of de Engelsehe Eegering bij de vestiging op Laboan,
die later zal behandeld worden, ons Bewind daarvan vooraf
heeft onderrigt, is mij niet gebleken.
Art. 7. Van de toepassing der Artikelen 1 , 2, 3 en 4 worden de Mo-
luksclie eilanden, en speciaal Ambon, Banda en Ternate, met derzelver
onmiddellijke onderhoorigheden, uitgezonderd, tot tijd en wijle het Ne-
derlandsch Gouvernement raadzaam oordeelen zal van den alleenhandel
in specerijen af te zien; maar zoo dit Gouvernement immer, vóór zoo-
danige afschaffing van den alleenhandel, aan de onderdanen van eenige
Mogendheid, anders dan een' inlandschen Aziatisch en Staat, veroorlo-
ven mogt eenig handelsverkeer met die eilanden te onderhouden, zul-
len de onderdanen van Zijne Britsche Majesteit op een' volstrekt gelij-
ken voet tot zoodanig verkeer worden toegelaten ').
He uitzondering in dit art. vermeld ten opzigte der Moluk-
ken maakte ook een der vier in 1830 voorloopig beraamde
punten uit.
En speciaal Ambon, Banda en Ternate, met derzelver onmiddel-
lijke onderhoorigheden, eene bijvoeging door de Britsche Gevolmquot;.
uitdrukkelijk begeerd. Zij gaven daarvoor als reden op, dat
de Engelsehe walvischvaarders met andere niet door Nederland
bezette eilanden in de nabijheid der Molukken, handelsbetrek-
kingen onderhielden, dat het daarom noodig was de eilanden
die niet onder het vrije verkeer in art. 1 bedongen, begrepen
waren, juist te omschrijven. Waarschijnlijk onderstelde men
dat, indien de uitzondering niet aldus nader verklaard was, de
ij Oorspronkelijk ontwerp: ....... en speciaal Ambon, Banda en Ter-
nate met derzelver onmiddellijke onderhoorigheden (bijgevoegd 23 Febr.
1824)........inlandschen Aziatischen Staat eenig handelsverkeer met die
•iilanden veroorloven mogt, zullen de Britsche onderdanen enz.
-ocr page 122-Engelsche kooplieden spoedig zouden beweren, dat een of ander
eiland onder de Molukken behoorende, daaronder niet begrepen
was. Van daar welligt ook, dat de zaak nader en uitvoerio^
O
behandeld werd in de twee publieke nota's der Plenipoten-
tiarissen i).
De Nederl Gevolmagtn zagen in die bijvoeging te minder
kwaad, vermits men nooit op grond dier speciale vermelding,
de algemeene uitzondering der Molukken konde betwisten, en
zoo al iets dergelijks beweerd wierd, zouden aan onze Eege-
ring, meenden zij, altijd de woorden en derzelver onmiddeUijke
miderhoorigheden te stade komen.
Tot tijd en wijle. Bij het bespreken der wederzijdsche gelde-
lijke vorderingen hadden de Ned. Gevolmquot;. de rekening zoo
ingerigt, dat ons Gouvt evenveel te vorderen had als het Brit-
sche, zoodat daarmede aUe financiële geschillen geheel zouden
weggeruimd zijn. De Engelsche Plenipotentquot;. namen echter,
zooals boven gezegd is, (bl. 59) met dezen uitslag geen ge-
noegen en verklaarden, dat de vermindering hunner eischen tot
oC 100,000, het uiterste was %vaartoe zij zouden afdalen; later
bleek het dat zij gezind waren om ook die som prijs te ge-
ven, zoo men vau onze zijde hun daarvoor als aequivalent eenige
voordeden konde aanbieden voor hunnen handel of scheepvaart.
Daarop werden, onder voorbehoud evenwel van de nadere
goedkeuring uit 's Hage, door onze Gevolmquot;. voorgesteld 3
artt. van den volgenden inhoud:
Art. 8, Jaarlijks, te beginnen met 1825, en zoolang het
Nederlandsch Gouvernement den alleenhandel in specerijen blijft
handhaven, zullen er te Batavia voor het Britsche Gouverne-
ment worden afgezonderd, en aan zoodanige personen als het-
zelve daartoe zal magtigen, afgeleverd, de hoeveelheden spece-
rijen welke zij zullen vragen, voor zoover deze hoeveelheid uiet
te boven gaat:
1) Vgl. LAUïS, Onderzoek enz., bl. 39 vv.
-ocr page 123-100,000 fe nagelen
100,000 „ notenmuskaat
35,000 „ foelie.
Deze specerijen zullen te Batavia worden betaald volgens de
middenprijzen der openbare verkooping, die de aanvrage het
laatst voorafgegaan is en zullen, onder voldoening der gewone
regten van uitvoer naar Groot-Britannië en leriand of naar de
koloniën van dat rijk, moeten worden afgescheept.
Op zoodanige gedeelten der voormelde jaarlijksche hoeveel-
heid, als zes maanden na ommekomst van ieder jaar niet zijn
aangevraagd, zal alle aanspraak vervallen zijn.
Art. 11. De baai van Tapanoeli, die begrepen is in de over-
dragt bij het voorgaande art. i) omschreven, zal niet alleen ten
allen tijde voor de schepen onder Britsche vlag open en toe.
gankelijk zijn, maar zij zullen ook aldaar, gedurende derzelver
verblijf, op denzelfden voet behandeld worden als de schepen
van Z. M. den Koning der Nederianden 2).
Art. 13. Z. M. de Koning der Nederlanden verbindt zich
om te bevelen, dat de Engelsche schepen die de punt van Anjer
op het eiland Java zullen komen aan te doen, steeds aldaar op
de vriendschappelijkste wijze ontvangen en van ververschingen eu
van al het noodige voorzien worden, even als de schepen on-
der Nederlandsche vlag.
Deze 3 artt. vervielen den 33 Eebr. 1824, nadat uit 's Hage
het berigt ontvangen was, dat men den inhoud bedenkelijk
vond. De onbekrompene en welmeenende bedoelingen der Ne-
deriandsche Plenipotentiarisseu waren dus op de angstvalligheid
van ons Bewind afgestuit.
Te Batavia worden geene specerijen verkocht voor de we-
reldmarkt maar alleen voor de markt van Indië en China. De
1)nbsp;Art. 9 van het Tractaat was toen art. 10.
2)nbsp;TapanoeU werd in het volgende jaar toch tot vrijhaven verklaard bij
Publicatie van 81 December 1825 (Stbl. v. N. I. 48).
verzending naar Europa geschiedt niet dan voor rekening van
het Nederlandsche Gouvernement. Nog onderdrukt dezelfde on-
verzettelijke monopoliegeest den bloei der Moluksche eilanden
en de welvaart van de bewoners l). „De specerij-eilandenquot;, zegt
G. K. VAN HOGENDORP 2) „zijn aan verschrikkelijke aardbevin-
gen . onderhevig, en naarmate wij alle de boomen rondom tnt-
roeijen en op kleine strecken lands bij uitsluiting bepalen, zoo
is zulk een natuurverschijnsel des te geduchter, en de verwoes-
tingen zijn eerst na vele jaren door nieuwe aanplantingen her-
steld s).quot;
Amsterdam voorzag gedeeltelijk het vaste land van Europa
en Noord-Amerika van specerijen. Engeland stond hierin op
zich zelf. Door het veeljarig bezit der Molukken, hadden zij
in de magazijnen der O. I. Compagnie veel specerijen kunnen
verzamelen en voor eenige jaren voorraad, waarbij naderhand
de opbrengst kwam van den oogst in Bencoelen. Daarom had
al een geruimen tijd vódr 1824 het Indisch Bestuur voorge-
1)nbsp;Overeenkomst tusscKen den Minister van Koloniën en de Nederlandsche
Handelmaatschappij van 21 Julij 1853, A.rt. 1: Tot ultimo December
zullen al de kof Jij, suiker, indigo en specerijen, welke in Ned. Indië aan
de Regering lüorden geleverd, afgegeven ivorden aan de Nederl. Handelmaat-
schappij, om door deze naar Nederland overgevoerd en aldaar voor rekening
der Regering verkocht te ivorden. Hiervan zijn uitgezonderd de specerijen
henoodigd voor de behoefte ten oosten de Kaap de Goede Hoop, en eene
hoeveelheid van hoogstens 200,000 pikols koffij en 150,000 pikols suiker,
welke ieder jaar in Indië mogen verkocht ivorden. (Stbl. v. N. I. 1854,
n». 12).
2)nbsp;Memorie over den tegenwoordigen staat van den handel en de culture
in de O. I. Bezittingen van den Staat, Amst. 1804, bl. 16.
3)nbsp;Vgl. D. c. STEUN PAEvÉ, Het Koloniaal Monopoliestelsel getoetst aan
Geschiedenis en Staatshuishoudkunde, 's Hage 1850: »AI moest deze eman-
cipatie van die sohoone eilanden door opofferingen worden verkregen, zou
daarvoor niet moeten worden teruggedeinsd, opdat een stelsel worde ver-
laten, dat door de kundigstc en regtschapenste ambtenaren een gruwel is
genoemdquot; (bl, 255),
steld om. al de specerijen te Batavia te verkoopen, en naar luid
van liet onderzoek bij de Kamers van koophandel dienaangaande
ingesteld, zoude dit aan het Gouv*., door de mededinging te Bata-
via veel voordeels verschaffen, en naar de zienswijze van het Kolo-
naal Bewind, kon men daarenboven door verschil van uitgaande
regten toch bewerken, dat de grootste toevloed naar het moederland
stroomde, eaffles had namelijk alle pogingen in het werk gesteld
om de specerij-cultuur, waarvan de bijzonderheden hem doorzijn
langdurig verblijf in den Indischen Archipel bekend waren, naar
Bencoelen over te brengen. Eeeds vroeger hadden de Britten,
maar zonder gunstigen uitslag, beproefd om op Sumatra specerijen
aan te kweeken. „De Engelschen hebben, gedurende ze in het be-
zit van die eilanden geweest zijn,quot; meldt DIRK VAN hogendobe i),
„de jonge boompjes en plantjes van die specerijboomen, met on-
noemelijke moeite en onkosten, onder opzigt van de kundigste
kruidkundigen, naar alle hunne andere bezittingen vervoerd.
Ik zelve heb ze met scheepsladingen te Bencoelen en te Bom-
bay zien aanbrengenquot; enz. Hij voegt er bij dat de notenmus-
kaat en foelie niet ligt elders zullen groeijen, maar wel de na-
gelboom. DIBK VAN HOGENDOEP kwam, eveu als zijn broeder
gitsbebt KABEL en VAN DEB OUDEEMEULEN, terug van het denk-
beeld alsof de alleexdiandel in specerijen, die in 1633 in de „pun-
ten en artikelen in forma van instruktie voor den Gouv. Gen.
HENDRIK brouwerquot; (art. 78) op l^straf verboden werd, zoo
voordeehg was voor de Compagnie 2).
Hoewel de hoedanigheid der specerijen van Bencoelen op verre
na niet die der Molukken evenaarde, was de uitvoer naar En-
1)nbsp;Ontwerp om de O. I. Comp, dezer landen in karen vorigen bloei
en welvaart, beschouwd als een handeldrijvend ligchaam, te herstellen, enz.,
's Hage 1801.
2)nbsp;Memorie over den tegenw. staat, enz. bl. 15, 23. Ygl. Mr. p. mer,
Verzameling van Instrnctlën, Ordonnaucien en Keglementen, enz., bl. 12,
36, 60, 66, euz.
-ocr page 126-geland vrij aanzienlijk. Vandaar de aarzeling en weigering zelfs
der O. I. Comp, om Bencoelen af te staan. Zij hield 4 maal
in het jaar, om de 3 maanden, specerij-veilingen, en daarenbo-
ven werden er nog door particulieren te koop aangeboden. Den
16 Januarij 1834 bijv. werd door bijzondere personen ver-
kocht de volgende hoeveelheid, regtstreeks van Bencoelen aan-
gebragt :
9000 ® nagelen,
4000 „ noten.
1600 „ foelie.
Bencoelen voorzag niet alleen Engeland van specerijen voor
eigen verbruik; er had bovendien vandaar naar andere Euro-
pesche en Amerikaansche havens een sterke uitvoer plaats. De
specerij-handel van het jaar 1833 was in Groot-Britannië deze:
Noten.nbsp;Nagelen. Poelie.
Vcor hinnenlandscli gebruik.....104,814 ® 1) 48,760 ffi 17,001 ffi
De uitvoer naar andere landen. . . 65,254 » 74,424 » 12,754 sgt;
w » » de koloniën .... 8,937 « 39,397 » 3,953 «
Totaal 179,005 ffi 163,481 ffi 83,708 ®
Van Engeland had de uitvoer plaats naar de volgende ha-
vens, en wel naar iedere haven boven de 1000 S noten en
1000 ® nagelen: Afrika, Bahia, Boston, Bilbao, Carthagena,
Constantinopel, Danzig, Elseneur, Gothenburg, Genua, Ham-
burg, Kopenhagen, Memel, New-Tork, Napels, Eernamhucco,
Philadel]3hia, Palermo, Petersburg, Eiga, St. Domingo, Stock-
holm, Stettin, Teneritfe, Triest; voorts nog naar Havanna,
Koningsbergen, Lima, Mogador, Messina en Botterdam. De
invoer van specerijen komende regtstreeks van Azië of Amerika,
en anders dan met Britsche schepen, was in Engeland verbo-
den. De mededinging was voor ons daardoor afgesneden, maar
vreemd is het toch dat zoovele plaatsen de specerijen uit Gr.
Britannië ontboden, die zij te Amsterdam beter, goedkooperen
1) De hier en elders bedoelde ponden zijn die van het oude gewigt.
-ocr page 127-overvloediger konden erlangen 1). Indien Bencoelen aan En-
geland ware verbleven, zoo zoude het door de Ned. Gevolmquot;.
voorgestelde artikel omtrent de jaarlijksche levering van eene
hoeveelheid specerijen te Batavia, de specerij-cultuur van Ben-
coelen vernietigd hebben 2). De Nederlandsche staatslieden sloe-
gen het art. voor, in de meening dat toch weldra de verkoop
van al de specerijen te Batavia zoude plaats hebben, en dat de
alleenhandel van het Gouvernement misschien nog 2 a 3 jaren,
of hoogstens tot 1830 zoude duren. Zij hadden daarom in dit
voorstel als voorloopige gedeeltelijke maatregel, in afwachting
van die toekomst, te minder bezwaar gezien, en dachten dat die
opoffering (zoo het er eene mogt genoemd worden om tegen
marktprijs aan de Engelschen te verkoopen) ons Gouvernement
toch op verre na niet ^ 100,000 zoude waard zijn. Sedert
de gevoerde onderhandelingen zijn nu 33 jaren verloopen en
de alleenhandel bestaat nog, en al de specerijen niet in Indië
benoodigd, worden nog bij uitsluiting in het moederland ver-
kocht. Geen enkele stap is dus de Nederlandsche Eegering in
dit opzigt voorwaarts gegaan, terwijl de noodzakelijkheid van
het monopolie, die men ter verdediging van het verbodsstelsel
had gebezigd, toch niet te bewijzen is 3).
1)nbsp;Op uUquot;. Mei 1823 bedroeg de voorraad te Amsterdam 770,000 ffi,
v^'aarvan:
420,000 ® noten.
60,000 « foehe.
200,000 « nagelen,
meest van eerste qualiteit.
2)nbsp;»CRAWifUKD zelf erkent in zijn v^-erk over den Oosterschen Archipel,
dat eene verlating van het monopolie der Molnkko's onmiddellijk den spe-
cerij-aanplant in andere bezittingen zou doen staken, daar nergens de mede-
dinging zou kannen worden volgehouden.quot; steuix pabvb, t. a. p.
«They trust however, that, as the necessity for this exception is oc-
casioned solely by the difficulty of abrogating at the present moment the
monopoly of spices, its operation will be strictly limiled by that necessity:'
(.Nota der Er. Gevquot;., zie boven bl. 74).
De eigenaars van gronden in Bencoelen, waarop specerijen
waren aangekweekt, genoten daarvoor later (Mei 1826) scha-
deloosstelling van de O. I. Comp., omdat de aankweeking vele
kosten had vereischt en door de Comp, zeer was aangemoedigd;
de grondslag dier schadeloosstelling was de waarde van het jaar
1821. Men had deze schadeloosstelling eerst ten laste van het
Nederlandsche Gouvernement willen brengen, doch dit was on-
zerzijds natuurlijk ronduit geweigerd l).
Arl. 8. Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden staat aan Zijne
Groot-Britannische Majesteit af alle zijne etablissementen, factorijen
en bezittingen op het vaste land van Indië, en ziet van alle voorreg-
ten en vrijstellingen af, welke ter zake van deze bezittingen of eta-
blissementen genoten, of gereclameerd geworden zijn 2).
Met dit art. begint de tweede afdeeling van het Tractaat: de
ruilingen van grondgebied.
Eeeds in 1830 had men gaarne deze factorijen, die allen last-
posten waren, verlaten, vooral omdat er toch geen vooruitzigt
bestond, om die uit den kwijnenden toestand waarin zij verkeer-
den, op te beuren. Zij lagen te midden van de bezittingen der
Engelschen, en waren het treurig overblijfsel van onze vroegere
magt in Hindostan. De oorzaken waarom deze etabHssementen
alle onvoordeelig waren voor de Nederlandsche Eegering, zijn
hiervoren aangetoond 3). Volgens de Indische begrooting van het
jaar 1822, waren de kosten dier kantoren geraamd:
J) 20 Julij 1824.
2)nbsp;In het oorspronkelijk Engslsch ontwerp waren nog bijgevoegd de
woorden: hy the subjecls of His Netherland Majesty.
3)nbsp;Zie bl. 25 noot 1 en bl. 48.
-ocr page 129-Inkomsten.nbsp;Uitgaven.
CHnsurali.....rop.nbsp;35,388 1)nbsp;rop.nbsp;46,176
Tutucorin..... „nbsp;34,186 2)nbsp;„nbsp;18,635
Paliacatta..... „nbsp;8,837nbsp;„nbsp;13,435
Jaggernaikpoeram „nbsp;3,451nbsp;„nbsp;7,639
Palicol....... „nbsp;6,758nbsp;„nbsp;6,856
Sadras....... „nbsp;11,285 3)nbsp;„nbsp;15,835
Suratte...... „nbsp;59nbsp;„nbsp;5,154
Totaal ropijen 83,854nbsp;rop. 113,730
83,854 af,
Meer aan uitgaven, rop. 28,866.
Men ziet dus dat inderdaad deze kantoren een belangrijk te
kort opleverden. Uit de negotiatiën blijkt dat de Britten er
niet veel waarde aan hechtten, en wel wisten dat onze Eegering
ze gaarne zoude ruilen, dewijl het lastposten waren. Men deed
hun van onze zijde opmerken 4), dat de kosten van beheer voor
hen onbeduidend zouden zijn, indien zij die geënclaveerde kan-
toren vereenigden met hunne districten; voorts dat deze afstand,
door Nederland bewilligd, eene Inig zoude zijn tot dergelijke
schikkingen met Frankrijk en Denemarken wegens Pondichery
en Tranquebar 5); waarop de Engelsche Gevolmquot;. antwoordden
dat deze onaanzienlijke volkplantingen, in vergelijking met het
onmetelijke Hindostan, weinig te beteekenen hadden, dat er zich
Ij Hieronder was begrepen de jaarlijksche som van 6500 rop. door En-
geland betaald wegens Bernagore,
2) Hiervan vverden 83,612 rop. gerekend de opbrengst te zijn der parel-
visscherij.
S) In dit bedrag waren begrepen de 6,805 rop. welke de Engelschen
jaarlijks, volgens contract, wegens den afstand onzer zoutpannen betaalden
(zie boven bl 27).
4)nbsp;19 Jan. 1824.
5)nbsp;In 1845 werd dit etablissement door de Deenen aan Engeland vcr-
koctht.
wel eeus botsingen hadden opgedaan, maar dat die luttele be-
zwaren nederkwamen op de plaatselijke gezaghebbers, en dat
de O. I. Comp. zelden, en het Ministerie er nooit van hoorde.
En ziet van alle voorregten en vrijstellingen af enz. Namelijk die
welke reeds boven vermeld zijn (bl. 48 noot 2): Vrijdom van
in- en uitgaande regten, de jurisdictie te Calcapoer, de gedeel-
telijke parelvisscherij van Tutucorin en het regt op de levering
van 5GO kisten opium tegen inkoopsprijs, welk laatste het meest
in aanmerking kwam. Dit regt berustte op vergunningen (grants)
weleer door de Nederl. O. I. Comp. van den Mogol en de Nabobs
verkregen, en was slechts ^^ der oorspronkelijke vordering. De
Engelsche Gevolmquot;. bestreden dit regt op grond dat Hindostan
door de Britten was veroverd, en zij dus niet gebonden waren
door de handelingen der voormalige Souvereinen. Van onze zijde
werd daartegen aangevoerd dat dit waar konde zijn ten opzigte
van de inzameling van den amfioen, maar dat juist tot vergoe-
ding van het gemis vau dat voorregt, na de verovering door de
Engelschen steeds een zeker aantal kisten i) tegen inkoopsprijs
aan ons waren geleverd. De Engelsche Plenip hernamen dat,
daar dit voorregt bij de Conventie van 13 Augustus 1814 niet
uitdrukkelijk vermeld was, Gr. Britannië vrij bleef om het al dan
niet te laten voortduren. Men wederlegde dit onzerzijds door
te herinneren dat bij het Tractaat van 1784, waarbij dezelfde
etablissementen waren teruggegeven, evenmin van die levering
melding was gemaakt, hetgeen nogtans niet belette dat het Brit-
sche Bestuur te Oalcutta de levering tot 1795 had bewerkstel-
ligd, en de bepaling der hoeveelheid van 500 kisten zelfs door
lord coRNWALiiis in 1787 was gemaakt. Er kon dus jjeene
reden zijn om ons in 1814 ongunstiger te behandelen dan
in 1784.
Onze Gevolmn. loochenden de moeijelijkheid niet, waarin het
Britsch Ministerie zich zoude wikkelen door dat regt van Neder-
1) Meestal vau 125
-ocr page 131-land te erkennen, nadat aan Frankrijk en Denemarken derge-
lijke vorderingen geheel waren ontzegd l); doch ook de verze-
kering dat zij de erkenning van dat regt niet verlangden, dan
om de waarde der etablissementen hooger te kunnen berekenen,
indien deze in ruil wierden gegeven, kon de Britsche Staats-
lieden niet bewegen tot de belofte van een aequivalent, veel min
tot de belijdenis dat Engeland tot die levering was gehouden.
Deze weigering der Engelschen is niet van onbillijkheid vrij te
pleiten, omdat de levering, oorspronkelijk eene bloote vergunning,
door langdurig genot regt was geworden. Latere pogingen van
fagel en falck om dit regt erkend te zien, bleven vruchteloos.
Het stelsel der Engelschen was inderdaad ten opzigte van
de souvereiniteit een geheel ander dan het onze. in 1791
had, in de destijds onder den Eaadpensionaris van de spie-
gel aangeknoopte onderhandelingen met Groot-Britannië over
een commercie-tractaat, lord aockland nooit de stelling wil-
len opgeven dat de Engelschen opperheeren waren van Ben-
galen, en onverpligt tot de naleving der firmans van hunne voor-
gangers. Niettemin kwam in het ontwerp-tractaat een art. voor,
waarbij Engeland zich verbond om jaarlijks 600 kisten opium
tegen inkoopsprijs aan onze O. L Comp, te leveren. Dat deze
amfioen-levering, gelijk wij zagen, tot 1795 heeft plaats ge-
vonden, was aan eene toezegging van lord cobnwallis, van jaar
tot jaar, ter gunste (precario) hernieuwd. Het zoude dus den
Nederlandsche Gevolm». weinig gebaat hebben, wanneer zij zich
beroepen hadden op den status ante Mlum, want die status was
onzeker 2).
1)nbsp;Zie boven bl. 57 noot 1. De Fransclien hadden regt op eene hoeveel-
heid van 300 kisten opium.
2)nbsp;Notulen van het Sesrcet Besogne van Hun Hoog Mögenden van het
jaar 1791.
Art. 9. Do factorij van fort Marlborougli en al de bezittingen van
Groot-Biitaunië op het eiland Sumatra, worden bij dezen afgestaan
aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlandeu, en Zijne Groot-Bri-
tannische Majesteit belooft, dat op dat eiland geen Britsch kantoor
zal worden opgerigt, noch eenig tractaat onder Britsch gezag gesloten
met eenigen der inlandsche Vorsten, Opperhoofden of Staten op het-
zelve gevestigd 1).
In het begin der negotiatie betoonden de Britsche Gevolmquot;.
neiging om Bencoelen af te staan tegen Malacca, en het regt
om op Singapore gevestigd te blijven. De O. I. Comp. had
echter eene groote voorliefde voor Bencoelen, waarschijnlijk om
de allengs aanmerkelijk toegenomen specerij-cultuur, zooals onder
art. 7 aangewezen is, hoezeer de uitgaven voor die bezitting
verre de inkomsten overtroffen. Kaar luid van de East-India
Revenue Accounts op last van het Parlement gedrukt, beUepen de
uitgaven, gemiddeld over de vijfjaren van 1817—1831: 400,500
Spaansche daalders, en de inkomsten 43,000; dus een deficit van
358,500 Sp. d. of 787,000 rop. Dit was echter vooral toe te
schrijven aan het kostbaar huishouden, welks voortzetting ook
nadeelig zoude geweest zijn voor het Nederl Gouv'. raffles
had grootsche en veel omvattende plannen en deinsde tot geenen
prijs voor de verwezenlijking terug. In eene verrekening o. a,
van de O. I. Comp. met het Engelsch Gouv'. was de waarde
der civiele en mihtaire gebouwen in Bencoelen geschat op
oC 250,000. Al ware Bencoelen ook voor onze Eegerin»- nader-
hand een lastpost geworden, nogtans was de aanwinst belangrijk
J) Oorspronkelijk ontwerp: Zijne Britsche Majesteit hewilligt dat de.....
en al de bezittingen van Hoogstdenzelven of van de Engelsche Oost-Indi-
sche Maatschappij op het eiland Sumatra overgedragen ivorden aan.....
en Zijne Britsche Majesteit belooft verder enz.
Het Engelsche ontwerp: In order to consolidate and unite the possessions
of His Netherland Maj. on the island of Sumatra, and to avoid all oc-
casion of conflict {misunderstanding) between the subjects of the two Kings,
on an island in which each nation has an establishment. His Britannie
Maj. agrees cet.
te noemen tot instandhouding van het monopolie der Moluksche
specerijen.—• Bencoelen werd afgestaan tegen den zin der Comp.,
of liever van het geheim committé uit de Bewindhebbers.
En Z. Gr. Br. Maj. lelooft enz. De verwijdering van alle Eu-
ropeesch gezag van Sumatra is zeker een der belangrijkste voor-
deden, die Nederland bij het Tractaat bedongen heeft. Niet
alleen toch dat daardoor vermeden werd de gedurige aanraking
met de gezaghebbers der Britsche factorijen, hetgeen vroeger tot
zoovele moeijelijkheden had aanleiding gegeven, maar het uit-
gestrekte, rijke en vruchtbare Sumatra werd hiermede geheel en
uitsluitend verworven door Nederland. — Hetgeen in de nota der
Engelsche Gevolmquot;. voorkomt omtrent den toestand der planters
en inwoners van Bencoelen, wilden zij in het begin volstrekt
in den text van het Tractaat zelf opgenomen hebben, waarschijn-
lijk wegens den terugwerkenden maatregel van het Indisch Be-
stuur van 6 Mei 1823 (Stbl. v. N. I. n°. 17), omtrent de land-
verhuringen in het gebied der Javasche vorsten; want de meeste
pachters aldaar waren Engelschen of Schotten. Yoorts drongen
zij er op aan dat Nederland nimmer de vestiging eener vreemde
Mogendheid zoude dulden te Acheen, vooral niet van Amerikanen,
die' den Britten van daar veel nadeels zouden kunnen berok-
kenen in geval van oorlog.
De Engelsche O. 1. Comp, verzocht (20 Julij 1824) om te
worden begunstigd met den uitvoer eener aanzienlijke partij
peper, sedert lang bij particulieren in Bencoelen besteld, welke
niet vóór den l'^quot; Maart 1825 kon worden afgehaald, en nu
waarschijnlijk zoo hooge regten zoude moeten betalen dat de
speculatie verijdeld wierd. Het schip ter bestelling van die
peper was den 6 Januarij 1824 uit Engdand vertrokken, toen
nog niemand wist of het Tractaat zoude tot stand komen en of
Bencoelen zoude worden afgestaan. Tot Maart 1824 was die
ruiling slechts bekend aan de vier Bewindhebbers, die het select
committee uitmaakten dat geraadpleegd moest worden, en deze
stonden onder eed van geheimhouding. De peper kon daaren-
boven niet in groote hoeveelheden verkregen worden, dan door
middel van voorschotten aan de planters. Die voorschotten kon
het Nederlandsch Gouv'. in dien tijd toch niet uitgekeerd hebben,
en het was dus geene winstderving aan onze zijde; want had de
O. I. Comp, die voorschotten en die bestelling niet gedaan, dan
zou er zelfs in 1825 geene, ten minste geene noemenswaardige
peperoogst geweest zijn. Om al die redenen en te meer omdat
de O. I. Comp, hierin te goeder trouw te werk ging, en om den
vriendschappelijken geest waarin de onderhandelingen gevoerd
waren, had men kunnen verwachten dat die billijke vordering
door de Nederlandsche Eegering niet zoude zijn afgewezen. Deze
verwachting werd echter te leur gesteld, en aan den President
van den Board of Control (1 Oct. 1824) te kennen gegeven,
dat de Nederl. Eegering verkoos zich te houden aan art. 13
van het Tractaat.
Over de zijdelingsche inbreuken op dit art. in lateren tijd
door Engelsche onderdanen, naar men wil, gepleegd, zie men
het reeds meer gemeld werkje van den heer lauts i).
Van Engelsche zijde was nog voorgesteld een bijvoegsel tot
dit art., ten einde de afstand van Sumatra niet verhinderen mogt,
dat Engeland overeenkomsten maakte met de inlandsche Vorsten
aldaar, om in geval van nood hunne havens te mogen binnen-
loopen en er zich van ververschingen te voorzien. Hetzelfde
werd bij de behandehng van het volgende art. voorgeslagen ten
behoeve van Nederland, in Malacca, maar het een zoowel als het
ander had, hetzij dan wel als overbodig of bedenkelijk, geen gevolg.
Art. 10. De stad en vesting van Malacca met derzelver onderhoo-
righeden, worden bij dezen afgestaan aan Zijne Groot-Britannische
Majesteit, en Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden belooft, voor
zich eu zijne onderdanen, nimmer op eenig gedeelte van het scliier-
') Bl. 49 en 30. Vgl. ook Bijdragen tot do kennis der Ned. en vreemde
koloniën (1847) bl. 261 vv.
eiland van Malacca een kantoor te zullen oprigten, of tractaten te
zullen sluiten met eenigen der inlandsclie Vorsten, Opperhoofden of
Staten op dat schiereiland gevestigd 1).
De afstand van Malacca was een voordeel voor ons te noemen,
want nooit had die bezitting veel winst opgeleverd (zie bl. 27
en 28). Uit het „Account of the annual Revenue and Public
Expenditure of Malaccaquot; gedrukt op last van het Parlement,
blijkt dat ook het Engelsch Bewind bijna alle jaren een te kort
opleverde. Dit „accountquot; is van 1808—1816, hoewel het schier-
eiland bereids sedert 1795 in Engelsehe handen was:
Annual Revenue. Public Expenditure.
1808/9nbsp;oC 22,003nbsp;^ 24,976
1809/10nbsp;„ 20,630nbsp;„ 20,360
1810/11nbsp;„ 18,206nbsp;„ 19,381
1811/12 „ 20,126 „ 22,281
1812/13nbsp;„ 18,427nbsp;„ 22,184
1813/14nbsp;„ 18,468nbsp;„ 33,392
1814/15nbsp;„ 18,152nbsp;„ 33,543
1815/16nbsp;„ 15,945nbsp;„ 33,790
De Gouv. Gen. van der Capellen had ook herhaaldelijk te
kennen gegeven dat Malacca een lastpost was, welks geringe
handel door den bloei van Singapore bijna geheel was vernie-
tigd, zoodat zelfs de maatregel waarvan op bl. 34 sprake is
geweest, dien niet vermögt op te beuren.
Op de Indische begrooting voor 1822 stond voor kosten van
beheer op Malacca uitgetrokken eene som van 360,000 rop., en
de inkomsten waren geraamd op 335,000 rop. Eigenlijk was
de verhouding nog ongunstiger, omdat onder die 235,000 rop.
inkomsten werd gerekend op een bedrag van 135,000 rop. uit
de heffing van in- en uitgaande regten, die op verre na niet
1) Oorspronkelijk ontwerp: IIoogslgedacMe Zijne Majesteit draagt aan
Zijne Britscle Majesteit over de stad enz,.....nimmer in eenig gedeelte
van het Maleische schiereiland.
-ocr page 136-zooveel opleverden, doeli welk cijfer men gesteld had in de hoop,
dat de Britten Singapore in dat jaar zouden hebben ontruimd.
En belooft voor zich en zijne onderdanen enz., overeenkomende met
de woorden van het vorige art. Deze belofte was voor ons
Gouvt. geene opoffering. Malacca toch was 23 jaren lang on-
der Engelsch gezag geweest, voor welk Bewind de inwoners groote
achting hadden gekoesterd, dewijl het door den handel in hunne
meeste behoeften voorzag, en zij van den handel bijna uitsluitend
moesten bestaan. Hierdoor was dat gewest vrij wat van het
Ned. Gouv'. vervreemd geraakt. Onder den afstand van Ma-
lacca was mede begrepen het grootste deel van het rijk van den
Sultan van Djohor, nader onder het art. betreffende Singapore
te vermelden.
Art. H. Zijne Groot-Britannische Majesteit ziet af van alle vertoo-
gen tegen het bezetten van het eiland Billiton en deszelfs onderhoorig-
heden, door de agenten van het Nederlandsche Gouvernement 1).
De redactie van dit art. werd den 23 Eebr. 1824 aldus in
overeenstemming gebragt met de bewoordingen, waaronder de
afstand van Singapore was beloofd. Naar het concept-art. 5
(zie bl. 52) moest Engeland erkennen dat Biliton zoude wor-
den teruggegeven, uit kracht van de bepalingen der Conven-
tie van 13 Aug. 1814. Op de aanmerking der Britsche Ge-
volmquot;, dat men in 1820 reeds van Nederlandsche zijde in den
afstand van Calcapoer en Fultha ala aequivalent voor Biliton
had bewilligd, en dat derhalve niet meer sprake konde zijn
van een regt in 1814 overgedragen, onderging dit art. de boven
vermelde verandering.
Na al hetgeen reeds hiervoren omtrent ons regt op Biliton
') liet art, luidde oorspronkelijk: Z. Britsche Majesteit staat aan Z-
M. den Koning der Nederlanden af het eiland BiUiton en deszelfs on-
derhoorigheden.
als onderhooriglieicl van Banca gezegd is, scliijnt alle uitwei-
ding op dit punt overtollig. De hoofdzaak was dat nu alle
twijfel werd opgeheven.
Art. 13. Z. M. de Koning der Nederlanden ziet af van alle ver-
toogen tegen het bezetten van het eiland Singapore, door de onder-
danen van Z, Gr. Brit. Maj.
Daarentegen belooft Z. Gr. Brit. Maj. dat geen Britsch kantoor zal
worden opgerigt op do Carimons-eilanden, of op de eilanden Battam,
BinCang, Lingin, of op eenig der andere eilanden ten zuiden van straat
Singapore, en dat met derzelver Opperhoofden, geene tractaten onder
Britsch gezag gesloten zullen worden 1).
Ook over het regt van Nederland op dit eiland kan hier
niet meer de rede zijn, vooral dewijl dit door de Engelsche
Gevolm». ten minste stilzwijgend erkend was, daar zij blijkens
den loop der conferentiën, spoedig bij de regeling van dit on-
derwerp, het lelang hetwelk Groot Britannië had bij het behoud
van Singapore, op den voorgrond stelden 2). Tegelijker tijd werd
eene geldelijke vergoeding voor dat eiland aangeboden, name-
lijk de kwijtschelding van hetgeen door Nederland verschuldigd
») Oorspronkelijke redactie:.....tegen het bezetten van het eiland Sin-
gapore door de troe.pen en onderdanen, enz.
Z. Britsche Maj. verbindt zich daarentegen om te zorgen, dat op geen
der overige eilanden tot het aloude rijk van Djohor behoorende, Britsche
kantoren opgerigt, noch met derzelver gezagvoerders of ingezetenen, trac-
taten onder Britsch gezag gesloten worden.
2) gt;jlt may perhaps be expected, that I should explain the nature of our
title to this possession (Singapore). As facts and documents are necessary
to a clear title, I individually was certainly of opinion, that we could not
substantiate our title; but as all titles in the East are not of a very accu-
rate and defined nature, I thought, it would be a great mistake, to apply
to this particular case the general principles of European policy or any high
romantic feelings of morality (Woorden van canning ter verdediging der bill,
van 17 Junij 1824, waarbij het Tractaat werd goedgekeurd, te vinden in
de Verdediging der regten enz., bl. 17).
m
wegens overgenomen geschut op Java en elders. De Neder-
landsche Staatslieden gaven echter de voorkeur aan eene vergoeding
in naiura, te weten door ruiling van grondgebied, vooral ter ver-
hoeding van den slechten indruk bij de inlandsche Eegeringen,
indien deze vernamen dat Nederland tegen eene som gelds Singa-
pore had afgestaan. Daarentegen geschiedt eene ruiling van gebied
als het ware voor hunne oogen en baart geene bevreemding.
Onze Eegering had bij het terugbekomen van Singapore
slechts een zedelijk belang, daar de Sultan van Djohor, bij het
bezetten van dat eiland door de Engelschen, onze bescheming
had ingeroepen. 1). Er was nog een ander bezwaar: bij het
opgeven van Singapore moest de Sultan tevens het grootste
gedeelte van zijn rijk, Djohor-Pahang geheeten, dat in Malacca
gelegen was, ontruimen, omdat er vele verwikkelingen konden
rijzen, indien gemelde vorst tegelijk vasal van de Nederlansche
en van de Engelsche kroon werd. Daarenboven zou de Sultan
door Nederland als wettig erkend, abdul eahman sha, ge-
makkelijk tot den afstand van Singapore te bewegen zijn, maar
niet ligt om zijnen broeder, dien de Engelschen tot Sultan had-
den verheven, met geen ander oogmerk dan om met dezen
eene overeenkomst aan te gaan ter verkrijging van Singapore
in het bezit te laten van Djohor-Pahang of van bijna het ge-
heele rijk. Zoo hij daarin toestemde moest de schadeloosstel-
ling aan zijne opoffering geëvenredigd zijn, en deze werd door
33LOUT geschat op 10,000 rop. 's maands, en dan zou men
onze handelwijze jegens dien vorst toch nog onbillijk hebben
kunnen noemen, hoewel aan den anderen kant niet kon ge-
loochend worden, dat de Sultan zelf de orde en rust in zijn
rijk niet wist te handhaven, en sterk werd verdacht gehouden
van zijne onderdanen aan te moedigen tot de zeerooverij, waar-
door hij aan onzen handel veel nadeel had toegebragt.
1) He over de verdragen door de Engelschen met de Sultans van Djohor
LAUTS, t, a. p., bl, 114 vv,
Ten laatste besloot men tot de opoffering van Singapore en
van Djohor-Paliang in Malacca. Daarbij kwamen de vier Ge-
volmquot;. overeen den afstand van Singapore op de kortst moge-
lijke wijze uit te drukken, en in overeenstemming te brengen
met liet art. dat de overdragt van Biliton inhield. Welke scha-
deloosstelling de Sultan van het Nederl. Gouv'. ontving, is mij
niet gebleken. /
Daarentegen belooft, enz. Eeeds in 1819 en in de bijeenkomsten
van 1820 was men doordrongen van de noodzakelijkheid, dat
de bezittingen der beide partijen op eene duidelijke wijze wier-
den afgescheiden, en dit was ook in ISS'l een voornaam doel
van de ruilingen van gebied. Vooral bij den afstand van Sin-
gapore kwam dit punt in overweging, en de Britsche Gevolmquot;.
berustten al dadelijk in het beginsel zelf. Blijkens het 2® af-
zonderlijke artikel van de schets van fagel en falck (bl. 54),
hadden deze de voorkeur gegeven aan het vaststellen eener
denkbeeldige lijn, aan welker eenen kant de Nederlandsche en
aan welker wederzijde de Engelsehe bezittingen zouden liggen;
waardoor tevens de afstand van geheel Sumatra aan Nedeidand
zoude verzekerd worden.
Deze lijn moest beginnen ter hoogte van Queda of van den
ßen graad N. B., en zich uitstrekken tot het einde van straat
Singapore en niet verder, zoodat Eiouw dan onze uiterste post
zoude zijn.
De Britsche Gevolmquot;. vonden echter, dat eene geographische
aanduiding der eilanden, met welke Groot Britannië zich in
geene betrekking zoude mogen stellen, de voorkeur verdiende.
Dit kwam volkomen overeen met hetgeen fagel en falck
wenschten, en bij eene aandachtige lezing van het 2e lid van
art. 12 en eene vergelijking daarvan, zoowel met het tweede
afzonderlijke art. der schets als met de kaart van den Indischen
Archipel, ziet men duidelijk, dat beide partijen hetzelfde bedoeld
hebben, en dat het verschil alleen in den vorm is te zoe-
ken.
Men had tijdens de negotiatie te London van deze en gene
zijde, zoowel nit Indië als uit Nederland, voorgesteld om
deze denkbeeldige lijn verder door te trekken, zoodat „Balam-
bangan met hetgene daaronder behoort op de kust van Borneo
mede daarin begrepen wierdquot; i), doch de Nederl. Gevolmquot;.
oordeelden zulks minder raadzaam, vooreerst omdat de afstand
van geheel Sumatra eene groote toegeeflijkheid was van de
Engelsche zijde, en dus het voorstel om gansch Borneo tevens
aan onzen invloed te onderwerpen gevaarlijk konde genoemd
worden; ten andere had Nederland op Borneo (ten minste op
het Noordelijk gedeelte) nooit eenige uitsluitende regten geoe-
fend of geëischt, en was er zelfs nooit gevestigd geweest. Aan
deze wering van andere natiën op dat eiland, was nooit de be-
hoefte gevoeld bij de uitgestrektheid van onze bezittingen in
O. I., en deze behoefte zou ook nu, meenden zij, niet ontstaan
vooral na de aanwinst van geheel Sumatra.
De Engelschen hadden reeds vroeg op het Noordelijk ge-
deelte van Borneo handelsbetrekkingen aangeknoopt; de Neder-
landsche O. I. Comp, daarentegen verwaarloosde het verkeer
met Broenei of Borneo Proper -2). In 1756 verkregen eerstge-
melden van den Sultan van Soeloe den afstand van Balamban-
gan, en in 1764 of 1765 zelfs „eene overdragt van alle regten
van Soeloe op den Noordoosthoek van Borneo, het zuidelijk
deel van Pelawan en de tusschen beiden gelegen eilanden 3).
1)nbsp;Itt het bijzonder door den ervaren en schranderen muntisghë. Reeds
toen sloeg deze insgelijks voor om maatregelen met Portugal te treffen, ten
einde het eiland Timor geheel onder ons gezag te plaatsen. Het onlangs
tusschen Nederland en Portugal geteekend Tractaat over dit ondervs'erp iS'
naar men weet, door de Tweede Kamer der Staten-Generaal niet goed-
gekeurd.
2)nbsp;veth, Borneo's Westerafdeeling enz., I, Inleiding, bl. XXXVII, XL^,
L, LIV. De schrijver geeft een belangrijk overzigt van hetgeen aangaande
Borneo is ia het licht gegeven, bl. XI—XVIH.
3)nbsp;veth, t. a. p. L, LH.
-ocr page 141-Zij bleven zicii echter tot het eiland Balambangan bepalen en
vestigden er in 1773 een' militairen post, maar werden twee
jaren later door de Soeloe-eilanders van daar verdreven.
In 1774 werd met den Sultan van Broenei een contract ge-
sloten, waarbij de Britsche O. I. Comp, hem bescherming be-
loofde tegen de roovers van Soeloe, tegen beding om van daar
het uitsluitend regt te hebben tot den uitvoer van peper. Om-
streeks dezen tijd schijnt op Balambangan een fort gebouwd
te zijn, doch het verkeer der Engelschen met Broenei verliep
meer en meer, zoodat de post te Balambangan werd ingetrok-
ken l). In 1803 werd er wederom bezetting gelegd, maar reeds
in het volgende jaar op nieuw verlaten.
De hoogleeraar veth vermeldt, dat „reeds in 1831 het slui-
ten van een contract met den Sultan van Broenei, om de
vestiging van vreemden te verhinderen, een punt van overwe-
ging bifde Hooge Regering (te Batavia) uitmaakte, en dat nog
üi 1838 door den Assistent-Resident van Sambas, herhaalde en
ernstige vertoogen tot dat einde bij het toenmalig Bestuur van
Nederlandsch Indië werden gedaan, die echter in den wind
geslagen en zelfs met weerzin ontvangen werdenquot; 2).
In Oct. 1838 verliet james bhooke Engeland om zich te
Serawak te gaan vestigen, en volgens zijn eigen zeggen, met
het doel „om de sluimerende menschlievendheid, met betrek-
king tot deze eilanden, op te wekken, om de plannen Van Sir
sta°mf0ed eaefles ten opzigte van Java, tot den geheelen
Archipel uit te breidenquot; 3). Twee jaren later werd beooke
Radja of Gouverneur van Serawak en in deze waardigheid
J) VIÏTH, t. a. p. LV.
2)nbsp;VETH, t. a. p. LXVin.
3)nbsp;Togten naar Borneo van j.«tob beooke enz., uitgegeven door Hen-
drik keppel, vertaald en met ophelderingen en teregtwijzingen vermeer-
derd. Amst. 184f., I, W. 4, 350, 855, 358 en 359, II, bl. 144, 167,
171 enz.
den 1 Augustus 1843, door den Sou verein des lands den Sul-
tan van Broenei bevestigd. Hij baande daardoor allengs den
weg tot het verkeer van Engeland met geheel het Noord-Wes-
ten van Borneo, en ontving den 25 Eebruarij 1845 van lord
aberdeen, de benoeming tot „vertrouwelijk agent van Hare
Majesteit op Borneo,quot; en schijnt dus vroeger, ook volgens zijne
eigene verklaring aan den Sultan van Broenei, volstrekt niet in
een officieel Europeesch karakter aldaar vei*toefd te hebben.
In 1843quot; had de onderneming plaats van eeskine murray, die
met twee gewapende schepen naar Koetie op de Oostkust van
Borneo kwam, om aldaar eene factorij op te rigten, welk pogen
echter geheel mislukte i). In hetzelfde jaar had brooke ook
moeite aangewend om het eilandje Laboan voor Engeland te
verkrijgen; hierin slaagde hij echter eerst 3 jaren daarna. Den
24 December 1846 werd, ingevolge van een contract met den
Sultan aangegaan op 18 Dec. bevorens, van Laboan plegtig
bezit genomen. Het volgende jaar werd met den Sultan eene
nadere overeenkomst gesloten, waarbij deze zich verbond, »om
geenen afstand van grondgebied in eenig deel der aan zijn ge-
zag onderworpen landen aan eenige natie of hare onderdanen
te doen, zonder de toestemming van Hare Britsche Majesteit 2).quot;
Dit zijn alle feiten, welke ik noodig heb geacht kortelijk
aan te stippen, ten einde de beschuldigingen, die tegen het
gedrag der Engelschen zijn ingebragt, beter te waarderen.
1)nbsp;Bijdragen tot de kennis der Ned. en vreemde koloniën (1845), U-
509 en 510, 512. Deze onderneming was eene aanranding van het Ned.
gezag, dat te Koetie inderdaad gevestigd was. Zie over de Oostkust van
Borneo; »Korte aanteekeningen, gehouden gedurende eene reis langs de
Oostkust van Borneo, verrigt op last van het Ned, Ind. Gouv'. door den
Eesident der zuid- en oosterafdeeling van Borneo, j. a. a. gallois, in den
jare 1850;quot; geplaatst in Deel IV, nquot;. 3, der »Bijdragen tot de taal-, land-
en volkenkunde van Neêrl, Indië;quot; voorts: Dr. c, a. l. m. schwanek»
Borneo enz., Amst. 1853.
2)nbsp;VETH, t. 3. p. hl, LXXI,
-ocr page 143-Men heeft het in bezit nemen van Laboan onregtmatig ge-
noemd, op grond dat Borneo ligt ten zuiden van straat Sin-
gapore, en dus een der eilanden uitmaakt, met welker „Opper-
hoofden geene tractaten onder Britsch gezag gesloten zullen
worden.quot; Hetgeen hiervoren gezegd is omtrent de bedoeling
der Gevolmquot;. met opzigt tot Borneo, zoude misschien voldoende
zijn ter beslissing van het geschil. De zaak is echter van
zooveel gewigt, dat ik hiermede niet wil volstaan. Aangeno-
men eens, dat volgens art. 12 alles wat ten zuiden van straat
Singapore ligt aan Nederland prijs gegeven zij, dan kan men
zich door éénen blik op de kaart overtuigen, dat minstens de
helft van Borneo im Noordm van straat Singapore Hgt, en daar-
van alzoo is uitgezonderd. Daarenboven de vestiging is ge-
schied, zooals de Minister van Koloniën baud op de interpel-
latie van den Heer van kijckevorsel naar waarheid verklaarde,
„buiten de onmiddellijke souvereiniteit der Nederlandsche Be-
geringquot; 1), op een gebied derhalve, waarop Groot Britannië
meer regt had dan Nederland, omdat het ten minste op die
kust in vroegeren tijd was gevestigd geweest.
De bewering dat Serawak onder het rijk van Sambas be-
koorde, wordt nergens gestaafd 2). Men wil, maar zonder
eenig bewijs, dat de Sultan van Sambas dit deel van zijamp;
gi-ondgebied van bbookb hebbe opgevorderd. Het gaat toch
waarlijk te ver, uit den afstand van Sumatra bij art. 9 van
het Verdrag door Nederland bedongen, stilzwijgend den afstand
van geheel Borneo af te leiden 3). Den meesten schijn heeft
nog de bewering, dat de vestiging op Borneo tegen den geest
van het Tractaat zoude zijn, omdat daardoor weder te weeg-
gebragt kan worden de botsing tusschen de plaatselijke gezag-
hebbers , die men juist door het Tractaat heeft willen afsnij-
1)nbsp;Bijdragen tot de kennis enz. (1845), bl. 512,
2)nbsp;Togten van jakob bkooke, II, bl. 394.
3)nbsp;Togten van jakob brooke, II, bl. '390 en 391.
-ocr page 144-den 1). Het is waar, dat dit vooral beoogd werd; doch volgt
hieruit dat Groot Britannië daardoor verhinderd wierd om zich
op een deel van Borneo te vestigen, hetwelk Nederland niet
benuttigde? Heeft Nederland niet genoeg aan zijne O. I. bezit-
tingen ? Wordt van die allen zooveel voordeel getrokken als zij
inderdaad kunnen opleveren? Waarom zoude niet aan eene
andere natie, welke aan nieuwe uitwegen voor haren handel
en hare nijverheid behoefte heeft, de aanwinst van gronden
vrijstaan, welke ons niet toebehooren en anders ongebruikt
en renteloos liggen? Maken wij ons, door dit aan Gr. Bri-
tannië te ontzeggen, niet aan dezelfde wangunst schuldig welke
wij vroeger in de Engelschen zoozeer laakten? — „Ik loochen
dus niet,quot; stelt de hoogleeraar veth, doelende op de vrees
voor onaangenaamheden met de Britsche agenten, „dat in zoo
verre tegen den geest van dat traktaat is gehandeld; maar ik
moet evenzeer mijne overtuiging uitspreken, dat door de neder-
zetting der Engelschen op Laboan en de vestiging van hunnen
invloed op Borneo's Noordwestkust, geene uitdrukkelijke bepa-
ling van het traktaat geschonden isquot; 2). M. i. is die vestiging
op Borneo ook zelfs met den geest van het Tractaat niet strij-
dig , vermits met geen enkel woord tijdens de onderhandelingen
van 1824 van Borneo is gewag gemaakt, en men van de En-
gelsche zijde derhalve opregtelijk heeft kunnen meenen, om in
het vervolg alle misverstand tusschen de Nederlandsche en Brit-
sche agenten in Indië te voorkomen, en toch niet daarom het vrucht-
bare , rijke en onmetelijke Borneo aan Nederland over te laten.
Onbegrijpelijk is het echter dat, zoo men bij onze Regering
waarlijk beducht geweest is voor eene Engelsche vestiging, geene
maatregelen daartegen in tijds zijn genomen door contracten ts
sluiten met den Sultan van Broenei, wvant die vestiging werd
door ieder voorzien vóór dat zij gebeurde 3).
J) Monitear des Indes, I, p. 303 vv.
2)nbsp;veth, t. a. p. bl. LXXI.
3)nbsp;Nieuwe Eotterdamsche Courant van 12 December 1845,
-ocr page 145-Nogmaals echter verklaren wij niet te beseffen waarom het
in het belang der Nederlandsche Eegering zoude zijn, dat een
groot deel van Borneo langer verwaarloosd merd, als andere
natiën hare kapitalen willen besteden om dat gebied meer vrucht-
gevend te maken l). - Ook de kans om het uitsluitend regt op
de N O. kust van Borneo te bedingen is voor Nederland
verloren, nadat Spanje in 1851 den Sultan van Soeloe tot
haren leenman heeft gemaakt, uit kracht van een met hem ge-
sloten verdrag. „Ik betreur het,quot; zegt de hoogleeraar veth,
wiens woorden ik volkomen beaam, „maar zou het meer be-
treuren, zoo niet de beschaving en de benutting van dat ge-
deelte van Borneo, 'twelk aan ons gezag onderworpen is, ons
„O- een lange reeks van jaren handen vol werks verschaffen kon.
Mo-e slechts in het veld, dat ons de Voorzienigheid ter bear-
beiding heeft aangewezen, onze ijver steeds aan onze grootsche
roeping beantwoorden!quot;
Van enkele zijden is nog gezegd dat, indien men slechts
eene vlag op Laboan geplant had, dit toereikend ware geweest
de Engelsche vestiging te verhinderen. Algemeen wordt echter
volgens de beginselen van het volkenregt betwijfeld, of dit eene
wijze van eigendomsverkrijging zij, daar de bezitneming „animo
et corporequot; moet plaats hebben ten einde volledig te zijn, en
geene vlag of ander teeken is genoegzaam om zich het uitslui-
tend regt te verzekeren op de plaatsen waar die gesteld zijn 2).
i) «Minder snel is de voornitgang van Laboan, ten gevolge van velerlei
tegenwerking van den kant van het Hof van Broenei ondervonden en van
een (voorzeker zeldzaam!) gebrek aan ijver van de Britsche kapitahsten,
om de steenkolen-mijnen, de voorname bron van zijnen r.jkdom, te ont-
ginnen.quot; (vem, t. a. p. Inleiding bl. LXXII).
Vgl g. r. essers, Specimen Jnris Gentium inaugurale de modis ac-
quirendi dominii, Traj. a. llh. 1851, p. 19 sqq. - »Caeterum ex historia
Itet, omnino fruetuosa et efficacia talia instnimenta fuisse; interdum tamen
accidit, ut aliipopuliejusmodi signa, veluti cvucis, coluranae, lapuhs, uoa
Art, 13. Al de koloniën, bezittingen en etablissementen, die bij de
vorenstaande artikelen worden afgestaan, zullen aan de officieren der re-
spective Souvereinen overgegeven worden op den eersten Maart 1825.
De vestingen zullen blijven in den toestand in welken zij zicb zullen
bevinden ten tijde van het bekend worden des tegenwoordigen Tractaats
in Indië; doch geene vordering zal, noch aan de eene noch aau de andere
zijde, geschieden ter zake, hetzij van geschut of behoeften van eenigen
aard, door de afstaande Mogendheid of achtergelaten of medegenomen,
hetzij van achterstallige inkomsten of van lasten van bestuur, hoe ook
genaamd J).
Men oordeelde liet niet voorzigtig een' vroegeren termijn te
bepalen, uit vrees dat welligt het Indisch Bestuur beiderzijds
niet tijdig genoeg met den inhoud van het Tractaat zoude be-
kend zijn, en zich losmaken van zijne betrekkingen met inland-
sche volken. De dag van overgave was door de Britsche Ge-
volmquot;. eerst gesteld op 1 Mei 1835, maar op aandrang der
Nederlandsche werd die twee maanden vervroegd. Voorts werd
het wederzijds als eene van zelf sprekende zaak beschouwd, dat
dadelijk na de ratificatie van het Verdrag, de naauwkeurige in-
houd van dit art. aan de respective Indische gezaghebbers ge-
zonden wierd. Het bleek later dat de termijn nog te vroeo-
was gesteld, want hoewel Malacca op den bepaalden tijd werd
overgegeven, was zulks niet het geval met de Nederlandsche
kantoren in Hindostan; ook was men te Batavia niet gereed
met de afvaardiging der commissie ter overname van Bencoelen.
In eene nota van 30 November 1825 beklaagde zich cannixg
in vrij onheusche bewoordingen aan den Ambassadeur falck
eurarent, quod ansam dedit controversiis....... Et revera aequitas suadet,
neminem oportere damnum inde sentire, quia alius forte repertae regionis
culturam plane negligens, vestigia praesentiae, nec vero indubitata voluntatis
signa reliquit, ut alter usu excludereturquot; (p. 31).
i) Oorspronkelijke redactie: Al de koloniën........die ten gevolge lt;kr
len IVTaarf
........overgegeven worden op dennbsp;1825
lasten
len Mei
van het bestuur, hoe ook genaamd.
-ocr page 147-over ons verzuim; die taal was te minder voegzaam omdat de
goede trouw van het Ned. Indisch Bestuur niet kon betwijfeld
worden, en althans alle factorijen op de vaste kust van Indië
lastposten waren.
De vestingen zullen, enz. Uit dit 2« lid van het art. blijkt
vooral duidelijk, dat men alle onaangenaamheden ter zake van
het overnemen der geruilde bezittingen zorgvuldig heeft willen
vermijden. Ware men hierop bij de sluiting van de Conventie
van 13 Aug. 18l4 bedacht geweest, zoo zouden ten minste
alle geldelijke verschillen voorgekomen zijn die, zooals boven is
aangemerkt (bl. 36), voornamelijk voortvloeiden uit art. 3 dier
Conventie: „les places et forts dans les colonies et établisse-
ments lesquels doivent être cédés et échangés.....seront remis
dans Vétat ou ils se trouveront au moment de la signature de la pré-
sente Convention.quot;
Art. 14. Al de ingezetenen van de landen bij dezen afgestaan zullen,
gedurende den tijd van zes jaren, te rekenen van de ratificatie van het
tegenwoordig Traetaat, de vrijheid hebben om naar welgevallen over
hun eigendom te beschikken, en zich, zonder hinder of belet, te begeven
werwaarts zij zallen goedvinden
Deze bepaling is van denzelfden inhoud als art. 7 der Con-
ventie van 13 Augustus 1814 2),
1)nbsp;Oorspronkelijke redactie: Al de ingezetenen van de landen aan de tivee
Kroomn respectivelijk afgestaan,....... van de ratificatie der tegen-
woordige Conventie, de vrijheid behouden van naar welgevallen enz.
2)nbsp;De toestand der inwoners van de in 1814 afgestane koloniën Derne-
rary, Essequebo en Berbice, werd nader geregeld bij Conventie met Gr.
Britannië van 12 Augustus 1815 (Stbl. no. 56). Op het einde van het
jaar 1833 ontving Koning Willem i een adres van eenige eigenaars van
plantaadjes in Demerary en Berbice, het verzoek inhoudende om bij het
Engelsch Gouvt. aan te dringen, dat strenge maatregelen mogten uitge-
vaardigd worden tor beteugeling van don opstand dor negers in Demerary.
Het is niet meer dan billijk aan de inwoners der liier be-
doelde landen de vrijheid tot verhuizing te laten, indien de
Souverein des lands verandert. Ook zonder uitdrukkelijke ver-
gunning kwam dit natuurlijk regt den inwoners toe l).
Bij art. 15 van het Engelsch ontwerp van 1820, was nog
eene uitzondering gemaakt ten opzigte van misdadigers en
schuldenaars.
Art. 15. De Hooge Contracterende Partijen komen overeen , dat geen
der landen of etablissementen bij art. 8, 9, 10, 11 en 12 vermeld, im-
mer aan eenige andere Mogendheid zal mogen overgedragen worden. In
geval dat eenige dier bezittingen door eene der thans Contracterende
Partijen verlaten wordt, zullen hare regten tot dezelve, onmiddellijk op
de andere Partij overgaan 2),
Overgedragen worden -— d. i, van den eigendom daarop afstand
Hieraan werd geen gevolg gegeven, dewijl het Engelsch Kabinet den op-
stand reeds streng gestraft had, waardoor de vrees voor herhaling van
dergelijke gebeurtenissen merkelijk verminderd was.
1)nbsp;di5 bosch kemp£i!, Handleiding tot de kennis van het Ned. Staats-
regt, bl. 12. Vgl, art. XI van het Vredesverdrag van Breda tusschen
Frankrijk en Engeland gesloten den 31 Julij 1667: »Si quelques-uns des
habitans du pais appelé l'Acadie, preferent de se soumettre pour l'avenir à
la domination du Roi d'Angleterre, ils auront la liberté cet.quot; (Lettres, Mé-
moires et Négociations de Mr. le Comte d'£STK.4.i)es , Londres 1743, tome V,
p. 464).
2)nbsp;Oorspronkelijke redactie: De twee Contracterende Partijen komen over-
een, dat de landen en etablissementen bij art. 9, 10, 11, 13, 14 en 15 ver-
meld , (op dat tijdstip waren nog in het ontwerp de op bl. 112 en 113 vermelde
concept-artt,) nimmer aan enz,
Engelsch ontwerp :........or establishments ceded or exchanged hy the
present Convention........to any other Power or State, or to any native
GbieJ or People. In case of........by the Poiver to whom it is noto
ceded, the rights oj that of one of the present contracting parties, hy tvhorn
ihe possession in question shall have heen transferred hy the present Con-
vention, shall ipso facto revive.
doen. De bezittingen zonden dus wel mogen verpand of ver-
hjrpotliekeerd worden aan een' derde, met bepaling dat de geld-
schieter het hezü zal verkrijgen. In elk geval strekt de bepaling
van het art. niet verder dan de in artt. 8, 9, 10, 11 en 12
uitgedrukte bezittingen. Het slaat derhalve niet op Java, Ce-
lebes en andere koloniën die met stilzwijgen hier zijn voorbij-
gegaan, en zich reeds ten gevolge van de vroegere Conventiën
onder de heerschappij van Nederland bevonden.
Verlaten wordt — namelijk voor goed, voor altijd. De partijen
zullen echter in dat geval van het voornemen tot verlating aan
elkander kennis moeten geven, want door de derelictio wordt
de zaak nullius en vervalt primo occupanti. Door het bezit aaii
een ander te geven, in het bovengemelde geval van verpanding,
wordt de zaak niet verlaten, omdat er geen animus derelin-
quendi is l).
Men weet dat de geldmiddelen van Oost-Indië in 1824 in
zoo benarden toestand waren, dat men aldaar besloot tot eene
leening van 15,000,000 Sicca Kopijen {f 20,000,000) tegen
zeer onvoordeclige voorwaarden en onder verband van „alle re-
venuen en inkomsten, territoriale lezittingen, roerende en onroe-
rende eigendommen als aankomende en toebehoorende aan Z. M.
den Koning der Nederlanden en Hoogstdeszelfs Gouvernement
in Indië S).quot; De acte daartoe was reeds te Batavia verleden
voor den notaris K. HEIJNIS en getuigen, maar werd afgekeurd
bij Kon. Besluit van 26 Junij 1825, en in de behoefte van
O. I. voorzien door eene geldleening hier te lande, vastgesteld
bij de Wet van 23 Maart 1826 (Stbl. nquot;. 12). Bij de latere
1)nbsp;G. F. ESSERS, Speoimeu Juris Geatiam de mod. aoq. dom. originariis,
pag. 36.
2)nbsp;n. van elten, Icts over den voorgaanden en tegenwoordigen staat
van Ned. Indie, enz., bl. 20 vv. Vgl. j. e. doornik. Vrijmoedige ge-
dachten over Neêrl. Indië, enz., Amst. 1826, bl. 220 vv.; d. e. van
alpuen, Redevoering over het ontwerp van wet der geklieening ton behoeve
van de Overzeesclie bezilt,, passim.
Wetten van 33 Dec. 1837 (Stbl. n«. 63) en 37 Dec. 1838
(Stbl. nquot;. 99) werd de leening van 30 millioen vermeerderd,
eerst met ƒ 3,700,000, en een jaar daarna met ƒ 15,000,000.
Het zoude te ver leiden Mer opzettelijk de oorzaken te onder-
zoeken van de geldelijke nooddruft van Indië, en lioe dit kwaad
zich allengs hersteld heeft, hoe belangrijk dit onderwerp op
zich zelf ook zijn moge.
Onmiddellijk op de andere partij. Met deze bepaling is mis-
schien bedoeld de vestiging te verhinderen van Amerikanen en
andere natiën (zie boven bl. 133).
Art. 16. Er is overeengekomen dat alle rekenhigen of vorderingen,
voortgesproten uit de teruggave van Java en andere etablissementen,
aan de officieren van Z. M. den Koning der Nederlanden in Oost-
Indië, zoo wel die welke het onderwerp hebben uitgemaakt eener con-
ventie op Java, den 24«° Junij I8l7 tusschen de commissarissen der
beide natiën gesloten, als alle andere hoe ook genaamd, finaal en ten
volle afgedaan zullen zijn, behoudens de betaling eener som van 100,000
st, van den kant der Nederlanden, te bewerkstelligen in London vóór
het einde van het jaar l82S l).
Eeeds bij de schets van den loop der conferentiën zijn en-
kele geldelijke vorderingen wederzijds vermeld.
De Britsche Gevolmn. grondden hunne weigering der meeste
Ned. eischen vooral op de omstandigheid, dat Java in 1811 zon-
der capitulatie was overgegeven 2), Uit dien hoofde wezen zij
eene vordering van 3,410,655 Eksd. af. Onder den Gouv. Gen.
DABNDELS had een tijd lang groot geldgebrek geheerscht, en die
landvoogd had toen vele particulieren gedwongen om al hun
1)nbsp;Oorspronkelijke redactie: De heide Souvereinen verklaren dat ten ge-
volge der hierboven omschrevene schikking [namelijk het afzien van allo
geldelijke vorderingen ten gevolge der 3 later weggevallen concept-artt.] enz.
2)nbsp;De overgaaf van Suriname had op eene zeer eenvoudige wijze, zonder
moeijelijkheden plaats gehad, juist wegens de capitulatie bij de inbezitneming
door de Engelschen,
gereed geld in de schatkist te storten, waarvoor de koloniale
producten aan hen werden verpand. De pakhuizen waarin zich
die producten bevonden en waarvan enkelen op last van den
Gouv. Gen. janssens zijn verbrand, werden door de Britten
bij hunne komst op Java niet ontzien, dewijl zij beweerden dat
het een puUiek eigendom was, hetwelk bij gemis van eene capi-
tulatie geene aanspraak had op bescherming. Evenzoo was
het gesteld met waarden van verschillende soort, die bij de
verovering in de koloniale kas gevonden waren.
Eeeds in 1820 had men aan onze zijde niet veel hoop op
de erkenning dier vordering, welke sedert in den Indischen
Achterstand werd begrepen.
De Engelsehe Staatslieden stelden grooten prijs:
1°. Op de teruggave van den koopprijs door hen besteed
voor de districten Probolingo en Bezoeki en Panaroekan, welke
landstreken door daendels, ook om in de behoefte aan geld
te voorzien, vervreemd waren, en door kaffles gedurende zijn
bewind waren ingekocht. De Nederlandsche onderhandelaars wei-
gerden de teruggave, op grond dat een land niet door verove-
ring alleen van Souverein verwisselt, maar dat daartoe noodig
is een afstand bij vredestraetaat. De bezitter, stelden zij, geniet
tijdelijk de voordeelen der kolonie, maar is negotiorum gestor
en verpligt de volkplanting aan den oorspronkelijken eigenaar
terug te geven, in denzelfden toestand waarin hij die heeft ge-
vonden, niet slechter, noch beter. Dus zijn er van den kant
des eigenaars geene opofferingen noodig, bij het overnemen van
zijn goed uit handen van den bezitter, dan alleen die welke
voortspruiten uit de directe nadeelen, welke het bezit der kolonie
den bezitter kan hebben berokkend. Zoo was het, meenden zij,
volgens het volkenregt en het gebruik. De eigenaar zal zich
meestal beklagen over den ongunstigen staat der kolonie —■
maar daartegen voert de veroveraar aan dat hij konde beheeren
zoo als hij goedvond. Men kan de geheele administratie niet
nagaan en dit zoude buitendien nutteloos wezen, omdat er geen
regter is door beide partijen als bevoegd erkend. Probolingo
en Bezoeki waren niet teruggekocht voor Gr. Britannië, maar in
het belang van Java zelf. Bij de teruggave kwamen aan Ne-
derland dus ook die districten toe, vooral omdat de Conventie
van 13 Augustus 1814 van geene voorwaarden bij de overname
gewag maakt.
Deze gronden goMßn eveneens tegen de vordering der Britten,
wegens de intrekking van 8,500,000 Eksd. crediet-papier op Java
gedurende hun beheer; dewijl baffles daartoe was overgegaan
in eene oogenblikkelijke verlegenheid, en ten einde die intrek-
king te bewerkstelligen, domeinen had verkocht ver onder de
waarde; hij had Eksd. voor den piaster aangenomen die
toen op de beurs 13 gold. Daarenboven was die verkoop, ge-
heel tegen het Nederlandsche stelsel van beheer, in handen van
particulieren geraakt. De Gouv. Generaal van deb Capellen
heeft voor den wederinkoop dier domeinen aan de HH. en-
gelhard en de wilde ƒ 800,000 moeten betalen, terwijl hun
die domeinen in 1813 waren afgestaan tegen ƒ 140,000 l).
De vordering van het crediet-papier werd ons kwijtgeschol-
den, indien de Ned. Gevolmquot;. de regtmatigheid wilden erken-
nen van de Engelsche vordering wegens Probolingo en Bezoeki.
Een onvoorzien bezwaar deed zich nog op bij de verrekening,
namelijk dat de Engelsche waardering van het geschut enz.
{oC 333,000) aan Nederland overgedaan, drie maal hooo'er was
dan het bedrag aan onze zijde daarvoor berekend (ƒ 1,063,000).
Men had in Indië onzerzijds de waardering gemeenschappelijk
1) Zie over dezen verkoop en wederinkoop van die domeinen: p. myëk,
Diss. historieo-politica de Commercio, eet., p. 108 w.; Iets betreklielijk
den verkoop van het landgoed Soekaboemie gelegen op Java in de Preanger
Regentschappen; Heeft Nederland het regt O. I. domeinen te verkoopen
en den opbrengst van dezen verkoop te storten in de Nederlandsche schat-
kist? Is zoodanige handeling in het belang van Nederland en van hare
kolonie? door alstoephius beevelins. (Overgedrukt nit het Tijdschrift
yan Nijverheid XlIIe deel, 3lt;! stuk).
willen verrigten, maar de Engelsche commissarissen verklaarden
dat de data tot die waardering in hunne bureaux niet voor-
handen waren, en dus de zaak in Europa moest afgedaan wor- ,
den. De Nederlandsche commissarissen hadden hierin berust.
Moeijelijk was het nu hier te beslissen welke schatting de
juiste was.
De punten die bij de conventie' van 24 Junij 1817 te Ba-
tavia onverrekend waren gebleven, waren aan de eind-regeling
van de wederzijdsche Gouvernementen in Europa voorbehouden.
Het bedrag dat de Nederl. commissarissen erkenden schuldig
te zijn, was 1,871,183 rop. Hieraan werd toegevoegd eene
som van 440,000 rop. wegens onverschenen termijnen van den
wederinkoop van Bezoeki en Probolingo, en verder ^ 186,000
als schuld wegens geschat, tot welke som de Engelschen hunne
oorspronkelijke vordering hadden gematigd. Alles te zamen ge-
nomen had Engeland te vorderen 3,280,980 rop.en de
ropij berekend op eenen piaster en 4 piasters op één ^ St.,
oC 372,838. Tot meerder gemak werd aangenomen dat de
schuld van Nederland beliep oC 350,000.
In mindering dier som kwam van onze zijde:
I.nbsp;De waarde der etablissementen in Hindostan
(naar de werkelijke inkomsten zonder lasten af te
trekken) «C 8000 'sjaars, en dit gekapitaliseerd .
II.nbsp;De waarde voor de Engelschen voor de ver-
wijdering van vreemd gezag in Hindostan.....
III.nbsp;Voor zes jaren gemis der parelvisscherij-op-
brengst a 33,000 rop. 'sjaars............
IV.nbsp;Voor opium of de schadeloosstelling daarvoor
oÊ 7500 'sjaars, gekapitaliseerd..........
V.nbsp;Om den Sultan van Djohor te vergoeden het
gemis van Singapore en eenige districten op de
vaste kust, oC 1000 's jaars, gekapitaliseerd . • •
oC 16,000
^ 348,000
Tegen II en IV werden de vroegere bedenkingen herhaald..
oC 138,000
öC 64,000
^ 20,000
^ 120,000
De Britsche Gevolmquot;. erkenden echter dat het hard moest zijn
voor Nederland, bij de overname der O. I. bezittingen op eens
met eene aanzienlijke schuld bezwaard te worden, en tevens zich
verstoken te zien van de vroegere voorregten op de vaste kust
van Indië. Zij eindigden de financiële debatten, zooals bereids
vermeld is, met het ultimatum dat Nederland oC 100,000 schul-
dig was. Inderdaad was dit eene belangrijke vermindering
van hunne oorspronkelijke eisch en, doch de Nederl. Gevolmquot;.
gaven te kennen dat zij hiermede geen genoegen namen. De
uitslag van dien strijd is bekend. Nadat de 3 hiervoren aan-
gehaalde concept-artt. betreSende de specerijen en de vrijha-
vens Tapanoeli en Anjer, als aequivalent voor de ^ 100,000
schuld voorgesteld, de goedkeuring te 's Hage niet hadden kun-
nen verwerven, kwamen de Britsche Gevolmquot;. op hunne vorde-
ring terug. Nog eenige moeite werd aangewend om de schuld
van oC 100,000 tot oC 50,000 te doen dalen, maar te ver-
geefs. CANNING merkte aan dat het beneden de waardigheid
van eene contracterende Mogendheid was, om over eene vorde-
dering minder dan 100,000 te beraadslagen. De Nederi.
Gevolmquot;. stemden hierin ten laatste toe, doch bedongen dat voor
die som geen interest zoude verschuldigd zijn, aangezien dit
evenzeer beneden de waardigheid van eene contracterende Mo-
gendheid zoude zijn.
Deze som werd, naar men beweert, betaald uit eene leening
van ƒ 8,000,000 door het Gouv'. destijds aangegaan met de
Nederlandsche Handelmaatschappij l).
1) j. b, doornik, Vrijmoedige gedachten enz., bL 261. — ».Eenige af-
deelingen hebben verlangd de zekerheid tc bekomen dat de lt;£. 100,000,
welke volgens art. 16 aan Engeland moeten worden betaald, geheel ten
laste van de Indische bezittingen komenquot; (Verslag der centrale afdeeling
wegens het ontwerp van wet, betreffende het Traktaat met Engeland; te
vinden bij hogendorp. Bijdragen tot de huish. v, St., X, 33).
14.5 .
Art. 17. Het tegenwoordig Tractaat zal worden geratificeerd en de
ratificatiëa zullen worden uitgewisseld te London, binnen drie maan-
den na dato dezes, of eerder indien mogelijk 1).
Het Verdrag werd door de Britsche Eegering bekrachtigd den
30 April 1834 en door de Nederlandsche den 2 Junij van
hetzelfde jaar, terwijl de uitwisseling der ratificatiën plaats had
den S^n daaraanvolgende. Naar het voorschrift van art. 58 der
Grondwet werden de bepalingen van het Verdrag goedgekeurd,
met algemeene stemmen, bij de Wet van 18 Junij 1834 (^Stbl.
no. 39) 2). In Engeland werd de hill om de Eegering in staat te
stellen, tot het vervullen der voorwaarden bij het Tractaat aan-
gegaan, in het Huis der Gemeenten na geringen tegenstand aan-
genomen den 17^'-' Junij 1834. Dien ten gevolge werd het
Verdrag in Oost-Indië afgekondigd bij Publicatie van 19 April
1835 (Stbl. van N. I. nquot;. 19).
1)nbsp;Oorspronkelijke redactie: De tegenwoordige Conventie....... bin-
nen den tijd van vier maanden, te rekenen van de dagteekening dezes.
2)nbsp;De Memorie tot adstructie dier Wet is te vinden bij hogendoep.
Bijdragen,. X, 28 vv. — Vgl. hebtslët, coli. cet. III, 288, noot.
§ 1. INVLOED VAN DE WIJZIGING DEE ENGELSCHE EN
NEDEELANDSCHE SCHEEPVAAETWETTEN OP AET.
2 VAN HET TEACTAAT VAN 17 MAAET 1834.
Met een enkel woord is gewag gemaakt van de hervormin-
gen, in de handelspolitiek van Engeland in deze eenw volbragt
(bl. 88 vv.). De belangrijkste daarvan voor den handel in het
algemeen is voorzeker de ommekeer van het stelsel, op 26 Junij
1849 tot stand gekomen, en met 1 Januarij 1850 in werking
getreden, ten aanzien van de vreemde schepen.
De wet maakt geene uitdrukkelijke melding van de vaart uit
vreemde landen op Groot Britannië en de koloniën, maar bij
art. 1 worden de meeste vroegere verordeningen, waarbij die
vaart slechts gedeeltelijk of voorwaardelijk was toegelaten, in-
getrokken. In dit opzigt heerscht nu volstrekte vrijheid. Men
zoude meenen, dat Groot Britamiië daardoor voor zich zelf af-
stand heeft gedaan van het regt, bij art. 2 van het Verdrag
van 17 Maart 1824 verkregen, om de Nederlandsche schepen
in Indië te belasten met het dubbele der regten door Britsche
schepen te betalen. Bij artt. 10 en 11 der gemelde wet 1)
ï) X. And be it enacted, that in case.................it shall be
lawfül for Her Maj. (if She think fit), by Order in Council, to impose
-ocr page 157-wordt echter aan de Kroon voorbehouden, om vreemde schepen
zwaarder te belasten dan de nationale, indien de Britsche sche-
pen in de havens der landen van waar zulke bodems herkomstig
zijn, mede hoogere regten moeten betalen.
Deze maatregel deed dus art. 3 van het Tractaat stand hou-
den, hoewel de handel in de havens van de beide Staten in
Europa bereids op gunstiger voorwaarden was geregeld, uit kracht
van het Verdrag van 37 October 1837 (Stbl. n°. 64), dat door
sommigen verkeerdelijk is beschouwd als zich ook tot den In-
dischen handel uit te strekken l).
Onder de enkele uitzonderingen op het vrijheidsbeginsel bij
de Britsche scheepvaartwet aangenomen, behoort die van de
kustvaart, zoowel in het moederland als in de koloniën. In
Britsch Indië evenwel is het verleenen van gelijkstelling van
vreemde schepen met de nationale, wat de kustvaart aaugaat,
aan den Gouv. Gen. iu Kade vrijgelaten 2): „And with regard
such prohibitions or restrictions upon the ships of such foreign Country,
either as to the voyages in which they may engage, or as to the articles
which they may import..................so as to place the ships of
such Country on as nearly as possible the same footing in British ports, as
that on which British ships are placed in the ports of such Country.
XI. And be it enacted, that in case.......British ships are either directly
or indirectly subject in any foreign Country, to any duties or charges of any
sort or kind whatsoever, from which the national vessels of such Country
are exempt,..............it shall be lawful..............to impose
such duty or duties of Tonnage npon the ships of such Nation, cet.
1)nbsp;Blijkens de verMaring van de wederzijdsche Gevolmagtigden bij het
uitwisselen der ratificatiën van dat Verdrag:......... »le soussigné se
trouve charge par S. M. le Roi des Pays-Bas, de déclarer que sa dite Ma-
jesté accepté la déclaration sus-mentionnée, et t^w'égahme.ni de son c6tê,
die n'a point entendu comprendre dans le dit traité, les possessions d'outre-
mer de sa couronne.quot; (maktens et de cussy, Recueil de Traités, cet. tome
IV, p. 496, 497).
2)nbsp;Vgl. Reglement op het Beleid der Regering van Ned. Indiö (1854)
artt. 2ä, 23, 43, 53, 54, 129, l.'^O.
to tlie Coasting Trade of India, be it enacted, that it shal ]be
lawful for the Governor General of India in Council, to make
any Eegulations authorizing or permitting the conveyance of
goods or passengers, from one part of the Possessions of the
Bast India Company to another part thereof, in other than
British ships, subject to such Eestrictions or Regulations as he
may think necessary.quot; cet (art. VI).
De Hr. Mr. g, de ciercq vermeldt dat inderdaad de Gouv.
Gen. van Britsch Indië, reeds kort na het in werking treden der
wet, alle onderscheid van vlag in de kustvaart aldaar heeft op-
geheven 1).
De overige bepalingen der Britsche scheepvaartwet ons onder-
werp zijdelings betreffende, ga ik met stilzwijgen voorbij. —
Het is bekend hoe op het grootsche voorbeeld bij die wet ge-
geven , en wegens het aanmerkelijk deel dat Groot Britannië in
den wereldhandel heeft, weldra te weeg gebragt is dat men zich
ook in andere Staten, en bepaaldelijk in ons vaderiand genoopt
vond, de scheepvaartwetten in dien milden zin te wijzigen. Dit
geschiedde bij ons bij de Wet van 8 Augustus 1850 (Stbl. no.
47 en n», 49), in de hoofdbepaling met de Britsche overeen-
komende : behandeling van alle vreemde schepen op den voet der
nationale, onder het beding van wederkeerigheid voor Neder-
landsche schepen in de havens van die landen, welke de gelijk-
stelling in onze havens begeeren.
Wat de vaart op de Nederl. koloniën betreft, deze werd ge-
regeld in artt. 5 en 6 in verband met art. 1. Deze bepalingen
luiden als volgt:
1........„Gelijke vrijdom wordt mede door Ons
verleend, wanneer die aanvoer geschiedt door schepen van die
Staten, welke:
a. De Nederlandsche vlag, bij de vaart op en van hunne
1) De Hervorming der Engelsche scheep vaart-wetten, door Mr. g. dë
CLERcq, Amst. 1850, bl. 118 noot.
eio-ene liavens, gelijkstellen niet liunne eigene vlag (de kust-
vaart en de visscherij uitgezonderd),
5, De Nederlandscke vlag met hunne eigene vlag gelijkstel-
len bij de vaart op en van hunne koloniën, zoo zij kolo-
niën bezitten, en
c. Geene differentiële regten heffen, ten nadeelë van de voort-
brengselen der Nederlandsche koloniën, of ten nadeele van
den aanvoer van voortbrengselen van andere werelddeelen
uit Nederlandsche havens, andere dan die, welke ter be-
gunstiging der voortbrengselen van eigene koloniën en
van hunnen regtstreekschen aanvoer dienen.
Art. 5, In de bestaande koloniale tarieven der regten van
in-, uit- en doorvoer, wordt geene verandering gebragt, dan
bij de Wet,
Alleen in dringende omstandigheden, is de Gouv. Gen, be-
voegd, die tarieven tijdelijk te wijzigen.
Van zoodanige wijziging wordt aan de beide Kamers der Sta-
ten-Generaal onverwijld kennis gegeven.
Art. 6. De vlaggen van zoodanige Staten, die voldoen aan
de voorwaarden in art. 1 dezer Wet gesteld, worden door Ons
in de koloniën en bezittingen van het Eijk in andere wereld-
deelen, met de Nederlandsche vlag gelijkgesteld. Deze gelijk-
stelling strekt zich niet uit tot de kustvaart in Nederlandsch
Oost-Indië.
Alleen de Nederlandsche schepen, de schepen in Nederlandsch
Oost-Indië te huis behoorende, en de inlandsche vaartuigen
aan deze schepen gelijkgesteld, zijn geregtigd tot de kustvaart
in Nederlandsch Oost-Indië, zoo als die volgens de bestaande
verordeningen mag worden uitgeoefend.quot;
Voorts heeft nog betrekking op de koloniale scheepvaart art.
2 van het Koninklijk Besluit van 24 Augustus 1850 n». 32
(Stbl. no. 53), luidende: „Dc bepalingen van art. ß der Wet
van 8 Augustus 1850, tot regeling van de belangen der Ne-
derlandsche scheepvaart, zullen in de koloniën en de bezittin-
gen van het Rijk in andere werelddeelen in werking treden met
den len Januarij 1851.quot; — Van deze verordeningen werd door
den Gouv. Gen. van Nederlandsch Oost-Indië afkondiging ge-
daan, bij Pubhcatie van 23 December 1850 (Stbl van Ned. Ind.
n°. 42), en daaraan het volgende toegevoegd:
„1°. De gelijkstelling der vlaggen van vreemde Staten met
de Nederlandsche vlag, bedoeld bij art. 6 der Wet van 8 Au-
gustus 1850, zal in Nederlandsch Oost-Indië eerst ingaan, bij
erlangde aanwijzing dezerzijds, van de Staten welke voldoen
aan de voorwaarden, gesteld in art. 1 van die Wet,
2°. Yan af den 1®quot; Januarij 1851 zullen, met wijziging van
art, 2 der Pubhcatie van 31 December 1825 (Stbl van Ned.
Ind. n°. 48), de Nederlandsche schepen geregtigd zijn tot de
kustvaart in Nederlandsch Oost-Indië, op denzelfden voet en
onder dezelfde verordeningen, als de schepen in Nederlandsch
Oost-Indië te huis behoorende, en de inlandsche vaartuigen,
aan deze schepen gelijkgesteld 1).
3quot;. De ankeragegelden, welke, krachtens art. 9 van het haven-
reglement, op het in- en uitgaan, ankeren, liggen en ver-
trekken der schepen op de reeden, en de verphgtingen der ha-
venmeesters en gezaghebbers, gearresteerd bij Publicatie van
CC. GG., van 28 Augustus 1818 nquot;. 33 (Stbl v. N. I. n°. 61),
in de voor den grooten handel opengestelde haveus van Neder-
landsch Oost-Indië, geheven worden van schepen, niet te huis
behoorende in Nederlandsch Indië, zullen in die havens, te re-
kenen van den eersten Januarij 1851, mede verschuldigd zijn
door schepen in Nederlandsch Indië te huis behoorende, en
inlandsche vaartuigen, aan deze schepen gelijkgesteld,
4quot;, Met wijziging van art. 9 van het havenreglement op het
in- en uitgaan, ankeren, hggen en vertrekken der schepen op
i) Hier vYordt onderscheid gemaakt tusschen Nedeilandsche schcpsn,
schepen m Nederlandsch Oosl-Indië ie huis behoorende, eu inlandsche vaar-
tuigea in engcren zin.
de reeden, en de verpligtingen der liavenineesters en gezagheb-
bers, gearresteerd bij Publicatie van CC. GG. van 28 Aug.
1818, zullen van af den 1«quot; Januarij 1851, van de betaling
van ankeragegelden zijn vrijgesteld, de schepen en vaartuigen
metende twintig last of minder, zoowel Nederlandsche schepen
en schepen in Nederlandsch Indië te huis behoorende, en in-
landsche vaartuigen, aan deze schepen gelijkgesteld, als sche-
pen behoorende aan vreemde Staten, welke voldoen aan de
voorwaarden, gesteld in art. 1 der Wet van 8 Augustus
1850.
5quot;. Met den 1®quot; Januarij 1851 wordt, zoowel voor de Ne-
derlandsche schepen, als voor schepen, behoorende aan vreemde
Staten, welke voldoen aan de voorwaarden, gesteld in art. 1
der Wet van 8 Augustus 1 850, buiten werking gesteld het
bepaalde bij art. 21 van het havenreglement, op het in- en
uitgaan, ankeren, liggen en vertrekken der schepen op deree-
den, 'en de verpligtingen der havenmeesters en gezaghebbers,
gearresteerd bij Publicatie van CC. GG. van 28 Aug. 1818,
dat voor het verleenen van uitklaringen, door schepen, niet in
Nederlandsch Indië te huis behoorende, zal worden betaald vijf
gulden, boven het zegel.quot;
Aan de gestelde voorwaarden werd voldaan, en dientengevolge
aan de schepen dier Mogendheden gelijkstelling verleend met
de Nederlandsche vaartuigen: door Oostenrijk en Eamhurg (Ko-
ninklijk Besluit van 31 October 1850, Stbl. van N. I. 1851,
nquot;. 5); door Pruissen en de Staten van het Tolverlond (Kon.
Besh van 9 Dec. 1850, Stbl. van N. I. 1851, nquot;. 7); door
Luheck (Kon. Besl. van 14 Jan. 1851, Stbl van N. I. uquot;. 11)-
door Mecklenburg Schwerin (Kon. Besl 13 Pebr. 1851, Stbl van
N. I. n°. 18); door Sardinië {Kon. Besl van 1 Maart 1851,
Stbl van N. I. nquot;. 35); door Groot-Britannië (Kon. Besl van
9 Mei 1851, Stbl van N. I. nquot;. 40); door Noorwegen (Kon.
Besl 24 Sept. 1851, Stbl van N. I. 1852, nquot;. 2); door den
Kerkdijken Staat (K. B. 6 Fcbr. 1852,, Stbl van N. I. nquot;. 32);
door Zweden (K. B. 1 Oct. 1853, Stbl. van N. I. nquot;. 82); door
Toscane (K. B. 18 Aug. 1853, Stbl. van N, I. nquot;. 93).
De gelijkstelling der Britsclie en der Nederlandsche schepen
was bij overeeidiomst tusschen beide rijken bedongen den 37
Maart 1851, en daarmede verviel art. 3 van het Traetaat van
17 Maart 1834. Voorts dient vermeld te worden, dat de sche-
pen van de Staten zoo even genoemd, allen op geheel dezelfde
voorwaarden en naar een gelijkluidend formulier zijn toegelaten:
„Op de voordragt van onze Ministers van Financiën en van
Koloniën......;
Gelet op de daarbij overgelegde verklaring van den Gezant
(Consul Generaal enz.) van.......als daartoe uitdrukkelijk
door zijne Regering gemagtigd;
En in aanmerking nemende, dat blijkens dezelve, door ge-
noemden Staat (stad) voldaan wordt aan de voorwaarden, in art.
1 der Wet van 8 Augustus 1850 (Stbl. nquot;. 47), tot regeling
van de belangen der Nederiandsche scheepvaart, gesteld;
Voorts gelet op evengemeld art., alsmede op art. 6 derzelfde Wet;
Hebben besloten en besluiten:
Art. 1. Aan de OosfennJfacAe (iTaOTSwr^rsc/ie enz.) schepen wordt
dezelfde vrijdom verleend, welke bij art. 3 § 1 der Wet van 19 Junij
1845 (StbL n°. 28), aan de Nederlandsche schepen is toegekend.
Art. 2. Dezelfde schepen worden in de koloniën en bezittin-
gen van het Eijk in andere werelddeelen, met de Nederlandsche
schepen gelijkgesteld.
Deze gelijkstelling strekt zich niet uit tot de kustvaart in Ne-
derlandsch Oost-Indië.
Onze Ministers enz.
§ 3. DE TOELATING VAN CONSULS IN DE
NEDERLANDSCHE KOLONIËN.
Men herinnert zich dat tijdens de onderhandelingen van 1820
-ocr page 163-(zie bl. 50), door de Britsche Gevolmagtigden was aangedron-
gen op de bevoegdheid, om Consuls in onze O. I. bezittingen
aan te stellen. Men was bij de Nederlandsche Eegering eenig-
zins bezorgd l), dat dit aanzoek in 1824 zoude herhaald wor-
den en nam zich voor, indien zulks werkelijk plaats had, dit
te weigeren, op grond vooral dat zulke handelsagenten op Java
en de buitenbezittingen niet alleen onnoodig waren, maar alligt
aanleiding zouden geven tot nieuwe twisten en verdeeldheden.
De Britsche Gevolmquot;. kwamen echter destijds op dit punt
niet terug.
De bevoegdheid tot de vestiging van Consuls wordt in den
regel bij verdragen bedongen, onder inachtneming van de wet-
ten en andere verorderingen der landen waarheen de Consul
gezonden wordt 2). Als de handel en de scheepvaart eener na-
tie in de havens van het buitenland van eenigen omvang zijn,
bewijst gemeenlijk een Consul daaraan goede diensten, en kan
zelfs naauwelijks gemist worden indien er geen Gezant aanwezig is.
De weldadige onbekrompenheid, onder het genot van een'
langdurigen vrede, in de Tariefshervorming en in de opheffing
der scheepvaartwetten geopenbaard 3), had in den jongsten tijd
in de Britsche koloniën aan de Consuls van vreemde natiën den
toegang vergund.
De aarzeling van ons Bewind om dezelfde bevoegdheid aan
1)nbsp;In de vorige eeuw (1786) was reeds een dergelijk aanzoek van Frank-
rijk geweigerd. »Hoe unum addo. Regem Galliae interim petiisse ut sibi
permittatur habere Ministrum publicum (een Agent), in Indiae Orientalis
Metropoli Batavia, multum indignantibus Indiae Orientalis Moderatoribus.quot;
(klurr, Primae lineae historiae federum Belgii federati, p. 237 ; Index
chronologicus n°. 1257).
2)nbsp;ia.üBEK, Droit des gens moderne § 174; de bosch kkmper, Handl.
tot de kennis van het Wed. Staatsr., bl. 247, 248; j. wertheim joh, Zn.,
Verhandeling over het Nederlandsch Consulaat-regt, Utrecht 1851, § 3
tut § 28.
3)nbsp;Sir robert pkei,, Speeches, vol. IV, p. 528 sqq. (Corn-Laws), 761
sqq. (Navigation-Laws).
vreemde Mogendheden toe te kennen, was vooral toe te schrijven
aan de vrees voor den politieken invloed, dien zulke Agenten,
zoo zij niet in een uitsluitend commercieel karakter werkzaam
waren, alligt zouden pogen zich aan te matigen l). Deze bekom-
mering had eenigen grond, wegens het voor weinige jaren (1844)
tusschen Frankrijk en Groot-Britannië gerezen misverstand, uit
het gebeurde met den Engelschen Consul pkttchakd op Taiti 2),
als ook uithoofde van den heftigen, schoon loffelijken ijver te
Paramaribo voor eene edele zaak aan den dag gelegd, door ed-
wakd w. h. schenley (British commissioner), lid van het ge-
mengde geregtshof tot beteugehng van den slavenhandel.
Naar tijdorde is België de eerste Mogendheid geweest welke
hier te lande de gemelde bevoegdheid heeft verworven, krach-
tens eene overeenkomst den 17 April des verleden jaars gesloten
(Stbl. nquot;. 39), „tot regeling der voorwaarden waarop de con-
sulaire agenten van België, in de voornaamste havens der Ne-
derlandsche Overzeesche bezittingen zullen worden toegelaten 3).quot;
Het bezwaar dat tegen die toelating vroeger bestond is nu
opgeheven, aangezien de Nederlandsche Eegering zich voorbe-
houdt om zelve den voet te regelen, waarop de Consuls in de
koloniën zullen geduld worden. De voornaamste dier voor-
waarden zijn:
1°. Er worden slechts Consuls van onderscheiden rang (Con-
suls-Generaal, Consuls, vice-consuls en consulaire agenten) toe-
1)nbsp;Règlements consulaires des principaux Etats maritimes par le Bquot;. f.
DE cussï, ancien Consul Géne'ral, Paris 1851, p. 16: «Le Consul est Agent
politique.quot; — Eeue stelling strijdig met de leer van het Volkeuregt.
2)nbsp;m. o. d'haussonVILLE, Histoire de la politique extérieur du Gouver-
nement français, Paris 1850, tome II, p. 50, 51.
3)nbsp;De verpligtingen der Belgische Consuls in vreemde landen, zijn den
31 Dec. 1851 vastgesteld door de »Loi sur les Consulats et la Juridiction
Consulairequot; (Moniteur 7 Janvier 1852); Bulletin usuel des Lois et Arrêtés
concernant l'administration générale par A. DELEBECQUf. (1844—1853),
Bruxelles 1858.
gelaten, in de havens opengesteld voor de schepen van alle
natiën, i).
3quot;. Zij worden beschouwd als handelsagenten en zijn onder-
worpen aan de burgerlijke en strafwetten, onverminderd de uit-
zonderingen in de overeenkomst te hunnen behoeve vastgesteld.
3°. Zij hebben regt op de bescherming der Nederlandsche
Eegering en der plaatselijke overheid.
4quot;. De Eegering behoudt zich de bevoegdheid voor, het exe-
quatur in te trekken.
5quot;. De archieven en bescheiden betreffende de consulaire
zaken, zijn tegen elk onderzoek der overheid of ambtenaren
gevrijwaard.
6°. De Consuls zijn met geenerhande diplomatieke waardigheid
bekleed.
In den regel geschiedt iedere aanvrage die zij tot de Eege-
ring te rigten hebben, door tusschenkomst van den diploma-
tieken Agent te 's Hage gevestigd,
7quot;, De te benoemen Consuls kunnen zijn Nederlanders of
Belgen. Tot consulaire agenten kunnen door de Belgische Con-
suls ook vreemdelingen aangesteld worden,
8°, De Consuls die geene Nederlanders zijn, en die met hunne
betrekking van Consul geen ander beroep uitoefenen of handel
drijven, zijn vrij van alle personele belastingen, voor zoover de-
zelfde gunst in België aan Ned. Consuls is toegestaan,
9°, De overeenkomst blijft vijf jaren van kracht. Zij blijft
nog één jaar voortduren te rekenen van den dag der opzeg-
ging, in geval geene der partijen twaalf maanden vóór het
verloop van den bepaalden tijd van vijfjaren, haar voornemen
heeft te kennen gegeven om van de overeenkomst af te zien.
Op denzelfden voet werd de vestiging van consulaire agen-
ten achtervolgens vergund: aan Frankrijk den 8 Junij 1855
(Stbl. nquot;. 44), aan de Yereenigde Stalen van Amerika den 22 Ja-
4) Zie boven bl. 90, noot 3.
-ocr page 166-nuarij 1855 (Stbl. nquot;. 63), aan Zweden en Noorwegen den 10
September 1855 (Stbl. nquot;. 311), en aan Bremen den 3 December
3 855 (Stbl. 1856, nquot;. 3).
Bij de overeenkomst met Frankrijk is onzerzijds bedongen,
dat ook Nederland op dezelfde voorwaarden Consuls zal mogen
aanstellen in de Fransche koloniën l).
1) Onder tet afdrukken dezes veruemen wij, dat den 6 Maart 1. L de
ratificatiën van eene dergelijke overeenkomst met Groot Britannië zijn uit-
gewisseld.
BIJLAGE A.
ONTWEEP-CONVENTIB DER ENGKLSCHE GEVOLMAGTIGDEN
van 1820.
Art. 1. The British Government disavow the retention, and
confirm the retrocession to the Netherlands Government, of Pa-
dang in the Island of Sumatra 1).
2.nbsp;The British Government renounce all claim to the Lampong
territory in the said Island.
3.nbsp;The British Government disavow the treaties for surrender
of territory to the Brit. Governm'., made without authority by
the Lieut. Governor of Bencoolen with the Chiefs of Manang-
kabow and Tiga-Blas, in the said Island.
4.nbsp;The Island of Billiton having been ceded to the Brit. Go-
vernm*. expressly and by name together with the Island of
Banca, »and their dependenciesquot; in the year 1812, and not ha-
ving been ceded to the Netheilands Government by the Conven-
tion of 13 August 1814, by which Banca was exchanged against
Cochin,quot; the British Governm'. claim the Island of Billiton as
their undoubted territory.
But the British Govern m'. nevertheless will consent to trans-
fer the Island of Billiton to the Netherlands Governmt., provi-
ded that the Netherlands Governmt. will engage not to inter-
1) Het ontwerp is waarschijnlijk door cat^sviwg gemaakt, daar dege soo^
als men zich herinnert, voorloopig alleen werkzaam was.
pose any obstacle to the establishment of a British factory at Sin-
gapore.
5.nbsp;On the same condition the Brit. Governm'. will acknowledge
the treaty recently concluded by the Netherlands Governm'. with
the sultan of Rhio, to be valid and effectual.
6.nbsp;The Brit. Governm*. agree to recognize and respect the
treaties entered into since the peace by the Netherl. Governm*.
with the Chiefs of Banjermassun (sic), Sambas, Pontiana (sic)
and Mempauwa; such treaties having been communicated to the
Brit. Governmt., and being found not to contain any article
excluding British trade.
7.nbsp;The two Governments agree to communicate reciprocally
to each other, any treaty which they may henceforth respecti-
vely make with any native Power in the Eastern seas, and not
to stipulate in any such treaty for the exclusion of the subjects
of each other from the ports of such native Power.
8.nbsp;The two Governments engage not hereafter to exclude the
subjects of each other from commercial intercourse with any of
their respective possessions in the Eastern seas; and further to
place the subjects of each other in respect of trade at their re-
spective possessions in those seas, on the footing at least of the
most favoured nation.
9.nbsp;The two Governments agree to prohibit, each respectively,
as well to their vessels of war as to their merchantmen, the
use of the flag of the other in the Eastern seas, on any occa-
sion or pretence whatever.
10.nbsp;The two Governments agree to nominate commissioners
on each side, to determine the amount of the balance due to the
British Governm'., upon a comparison and adjustment of the se-
veral claims and counterclaims, arising out of the retrocession of
Java and the other Dutch possessions in the Eastern seas and
on the continent of India.
11.nbsp;Nevertheless in order to avoid prolonged discussions upon
that subject, the British Governm*. is willing to receive in full
satisfaction of such balance, the Island of Banca, and the small
factory of Fultah in Bengal.
12.nbsp;Upon the cession to the British Governm*. of the Island
-ocr page 169-of Banca by the Netherl. Governm'., the British Governm'. will
desist from the establishment of a factory at Singapore.
13.nbsp;The British Government agree that at each of the perio-
dical sales of opium in India, there shall be set apart for the
agents of the Netherl. Governm'. . . . chists, which shall be paid
for at the average sale price.
14.nbsp;If any restrictions shall hereafter be imposed by the Bri-
tish Governm'. in India, upon the free exportation of saltpetre,
the subjects of the Netherl. Governm'. shall, notwithstanding
such restriction, preserve the liberty of exporting that article
to the extent of... . raaunds (maons).
15.nbsp;The Brit. Governmt. agree that the several establishments
and factories of the Netherl. Governm'. in the East-Indies shall
be placed , in respect of internal jurisdiction and police, upon
the footing upon which they respectively stood before the war
in 1795 : — provided that effectual measures be taken in con-
cert with the British Governm'. in India to prevent the harbou-
ring of criminals or debtors, who may seek refuge from the
British territories, within such local jurisdictions.
IG. The duties on importation or exportation at the several
Dutch settlements; the duties paid on the carriage of goods by
land or sea from a British to a Dutch settlement ; and the duties
paid on exports and imports at a British port in Dutch bot-
toms, shall be lowered, so as in no case to be charged at more
than double the amount of the duties paid by British subjects
and on Brit, bottoms.
In like manner the duties payable on importations and expor-
tations at the Dutch ports in the East-Indian Islands in British
vessels, shall in no case be charged at more than double the
amount of duties paid on similar importations and exportations
in Dutch vessels.
17. A participation in the pearl-and chankfishery near Tut-
ticorin shall be restored to the subjects of the Netherl. Governm'.,
precisely as it was held by them before the year 1795, and aa
account shall be rendered of what would have been their share
of the produce of such fishery since March 1818.
18.nbsp;It is understood and agreed however between the two Go-
vernments , that, in the event of the arrangement suggested in
art. 11 being carried into effect, all pecuniary payments, from
the British' Governmt. to the ISTetherl. Governm*., on account
of the pearlfishery, as well as on account of the cession of
Bernagore, shall be considered as satisfied up to the date of the
present Convention.
19.nbsp;The agreement concluded for one year between the Madras
Government and the Netherlands commissioners, respecting the
saltpans In ........is confirmed, and shall be renewed for
a period of.....years.
20.nbsp;The Brit. Government wave their claim for compensation
for their property In slaves In the Island of Banda, upon con-
dition that the Netherl. Gouvernm». promise to take all measures
for the Improvement of the condition of those slaves, and engage
not to establish slave labour in any of their possessions in the
East India Islands In which it does not now exist.
21.nbsp;Upon the signature of this Convention, in order to avoid
unpleasant retrospects, and personal recriminations, all that has
passed In and respecting Palembang between the agents of the
respective Governments, whether personally or by correspon-
dence, shall be buried in oblivion.
bijlage b.
TO THE KING'S MOST EXCELLENT MAJESTY IN COUNCIL.
The Humble Petition of the undersigned Merchants and Inhabitants
of Singapore,
Humbly sheweth, — That a treaty between the kingdoms of
Great Britain and the Netherlands, respecting territory and com-
merce in the East-Indies, was signed at London on the
of March, 1824. —
That by article 1®' of the said treaty, it is provided and
agreed, that the subjects of the two nations shall be admitted
to trade with tlieir respective tiossesslons in the Eastern Ar-
chipelago , and on the continent of India and in Ceylon, upon
the footing of the most favoured nation.
That by the second article it is also stipulated, that the sub-
jects and vessels of one nation shall not pay upon importation
or exportation, at the ports of the other in the Eastern seas, any
duty at a rate beyond double of that at which the subjects and
vessels of the nation to which the port belongs are charged ;
and that in regard to any article upon which no duty is impo-
sed when imported or exported by the subjects or on the ves-
sels of the nation to which the port belongs, the duty charged
upon the subjects or vessels of the other shall in no case exceed
6 per cent.
That by article of the same treaty, it is further pro-
vided and agreed, that nothing shall be done to impede a free
communication of the natives of the Eastern Archipelago with
the ports of the two governments respectively.
That by a proclamation of the government of Netherlands
India, bearing date the February 1824, it was, among other
things, resolved, that all cotton and woollen goods, manufac-
tured in foreign countries to the westward of the Cape of Good
Hope, whether imported in foreign or Netherlands bottoms,
should thereafter pay a duty of 35 per cent, when imported
from any of the foreign settlements to the eastward of the Cape.
That in pursuance of such proclamation, the said duty of 35
per cent was levied upon all cottons and woollens of British
manufacture, imported from Singapore into all or any of the
Netherlands possessions in the Eastern Archipelago, until the
beginning of the year 1834, at which time the duty upon the
same goods so imported as aforesaid was increased to one of
70 per cent.
That by a resolution of the government of Netherlands India,
dated the November 1834, the importation of British cot-
tons and woollens from Singapore into any of the possessions
or dependencies of the Netherlands government in the Eastern
Archipelago, saving only the three principal ports of Batavia,
Samarang, and Sourabaya, in the island of Java, is totally
and effectually prohibited, inasmuch as by the said resolution
it is declared and ordained, that the importation of cotton and
woollen goods, manufactured in countries to the westward of the
Cape of Good Hope, into any other than the said three ports,
shall not be allowed to take place, unless accompanied with a
certificate from the comptroller of customs at Batavia, Sama-
rang, or Sourabaya, that the same goods have been imported
into and again exported from one of those ports.
That by the last-mentioned act of the government of Nether-
lands India, British cotton and woollen manufactures are exclu-
ded from all the ports in the islands of Sumatra, Banca, Bor-
neo and Celebes, subject to the Dutch government, that their
consumption is thus to a very great extent checked and limited
throughout these extensive territories, and the trade of this place
thereby most materially injured.
That the aforesaid duties, of 35 and 70 per cent, thus suc-
cessively imposed on the importation of British cottons and
woollens from this settlement into all the Netherlands posses-
sions in the Eastern Archipelago, are directly opposed to the
provisions of the aforesaid treaty, and that the said resolution
of the government of Netherlands India, of date 14tii Novem-
ber 1834, is, if possible, still more so, inasmuch as it raises
the greatest obstacles to native intercourse with this settlement,
and thus, in the strongest possible manner, militates against
that free communication of the natives of the Archipelago with
the British settlements, provided for in the fourth article, as
well as against the declared general spirit and intention of the
said treaty.
That the undersigned beg respectfully to refer to the annexed
extracts from the correspondence of the British and Netherlands
plenipotentiaries, before proceeding to the signature of the treaty,
as declaratory of the principles and intentions recognized and
admitted on both sides, and as calculated to place, in a still
stronger point of view, the aggressions complained of by the
undersigned;
Who therefore humbly pray, that your Majesty In Council,
will be graciously pleased to adopt such measures as may be
requisite to secure full effect being given by His Netherlands
Majesty to the commercial stipulations of the treaty, the viola-
tion of which is above complained of, as also to its general spi-
rit and Intention in the premises.
And your petitioners shall ever pray.
bijlage c.
treaty of friendship and alliance between the honou-
eable english east india company and the kingdom of
acheen, concluded by the Hon. Sir th. Stamford raffles,
Knt., and Captain john, monckton coombs, agents to the Go-
vernor-General, in the name and on the behalf of the most noble
francis Marquess of bastings, Knight of the most noble Order
of the Garter, one of His Britannic Majesty's most honourable
Privy Council, Governor-General in Council of all the British
possessions in India, on the one part; and his highness Sri
Sultan Alia ud-deen Johor Alum Sha, King of Acheen, for
himself, his heirs and successors, on the other.
In consideration of the long and uninterrupted peace, amity,
and good understanding, which has subsisted between the Ho-
nourable English East-India Company and his highness's ances-
tors, the kings of Acheen, and in order to perpetuate and im-
prove their friendship, to the advantage and prosperity of their
mutual states and subjects, it is hereby agreed and determined. —
I.nbsp;There shall be a perpetual peace, friendship, and defen-
sive alliance between the states, dominions, and subjects of the
high contracting parties; neither of whom shall give any aid or
assistance to the enemies of the other.
II.nbsp;At the request of his highness, the British Government
engages to require, and to use its influence to effec^t^ the re-
inoval of Syf-ul-Alum from his highness's territories; and the
British Government further engages to prohibit him, or any of
his family, as far as they may be subject to their authority,
from doing or committing, in future, any act or acts, tending
to prevent or impede the full establishment of his highness's
authority. His highness the king engages himself to place at
the disposal of the Supreme government of British-India, such
pension or annuity, as it may in its wisdom deem meet to recom-
mend, for the said Syf-ul-Alum, on the condition of his retiring
to Pinang, and engaging to relinquish all claims to the sove-
reignty of Acheen, within three months from the date hereof.
III.nbsp;His highness the king grants to the British Government
the free trade of all his ports, and engages that the duties on
merchandize, levied at those ports, shall be fixed and declared,
and shall also be payable by the resident merchant. His high-
ness likewise engages not to grant or authorize a monopoly of
the produce of his states by any person whatever.
IV.nbsp;His highness engages, whenever the British Government
may desire it, to receive and protect an accredited agent of the
British Government, with a suitable establishment, who shall be
permitted to reside at his highness's court, for the purpose of
conducting the affairs of the Hon. Company.
V.nbsp;In consideration of the injury which might result to the
British trade from its exclusion from the ports of his highness's
state, not at present subject to his authority, his highness agrees
and consents, that the ships and vessels of Great Britain shall
continue their commercial Intercourse with the ports of Acheen
and Teluksamoy in the same manner as heretofore, unless a
temporary blockade of these ports, or either of them, shall at
any time be established by and with the consent of the British
Government, or resident authority. It is clearly understood ^
however, by the contracting parties, that no warlike stores, or
arms of any kind, shall be furnished, given, or sold by the
vessels so trading to the aforesaid ports, under penalty of con-
fiscation of ship and cargo.
VI.nbsp;His highness Sri Sultan Alia ud-deen Johor Alum Shah
-ocr page 175-agrees, promises, and engages himself, his heirs and successors,
to exclude the subjects of every other European power, and
likewise all Americans, from a fixed habitation or residence in
his dominions: he also engages not to enter into any negotia-
tion 5 or to conclude any treaty, with any power, prince, or
potentate whatsoever, unless with the knowledge and consent
of the British Government.
VII.nbsp;His highness engages not to permit the residence in his
dominions of any British subject to whom the resident agent shall
offer any objection.
VIII.nbsp;The British Government agrees to give and furnish to
his highness, without delay, all the arms and military stores
which are detailed in the paper appended to this treaty, and signed
by his highness. The British Government likewise agrees to
advance to his highness the sura of money therein mentioned,
as a temporary loan, to be paid by his highness at his earliest
convenience.
IX.nbsp;This treaty, consisting of nine articles, has this day been
concluded, subject to the ratification of the Governor-General
within six months from the date hereof; but it is to be under-
stood, that the several provisions herein contained may be car-
ried into immediate effect, without awaiting the said ratification.
Done at Sreduli, near Pedir, in the country of Acheen, the
22a day of April, in the year of our Lord 1819, corresponding
with the year of the Hegira, 1234, and the 26quot;' day of Jema-
dil Aker.
Seal
of His Highness
the king of Acheen
T. S. RAFFLES (L. S.).
-ocr page 176-BIJLAGE D.
I. TREATY OF THE NETHERLANDS GOVERNMENT WITH THE
SULTAN OF PONTIANAK, MADE BY MAJOR NAUOYS
IN JANUARIJ 1819.
Translation.
Art. 1. There shall be a firm and lasting peace, friendship
and alliance between the Government in India of His Majesty
the King of the Netherlands, and His Highness Padoeka Srie
Sultan, Sarief Cassiem Ebenoes Sultan Sarief Abdoel Rachman
Alkadrie, Prince of Pontianak, as well for himself as for his
heirs, successors and subjects.
Art. 2. His Highness the Sultan, entirely aware of the salu-
tary consequences of binding himself in the strongest and closest
ties to the Netherlands Government, which has already for more
than two centuries distinguished itself in these Eastern seas for
wisdom, justice, good faith and equity, places himself from this
day forward, under the efficacious protection of His Netherlands
Majesty's Representative in India, His Excellency the Secretary
of State, the Governor General.
Art. 3. This protection is granted to the Sultan in the name
of His Majesty the King of the Netherlands.
Art. 4. The Netherlands Government in India agrees and for-
mally promises to protect His Highness, as well in the posses-
sion of his territories, as in the title and dignity of Sultan.
Art. 5. The Sultan is aware of the unavoidable expences atten-
ding the residence and the civil and military administration of
the Netherlands in Pontianak, — expences which are the con-
sequence of the aid and protection enjoyed by His Highness, —
He feels at the same time the juctice of providing in some manner
for such expences, and therefore cedes in full property and sove-
reignty, the half of all the territories which be possesses.
Art. 6. In order to draw still closer the ties of friendship)
and to bind himself more firmly to the Netherlands Government
in India, the Sultan is desirous to render the interests of his
states one and indivisiUe with those of the Netherlands Govern-
ment, and to modify in the following manner the said cession
of the half of his territories.
The Netherlands Government shall bear rule, jointly with
His Highness the Sultan, over all the territories of Pontlanak
without exception; and shall moreover participate for one half
in all the profits arising from Lands and People, — from Rents,
Imports, Headmoney, Gold- and Diamond-mines, acquisition
of Lands or otherwise.
Art. 7. The Netherlands Government engages in return, to
make the Sultan participate in the produce of her Customs, Sales
or Rents of opium, all other Rents, Salt-monopolies, and Head-
money.
Art. 8- With a view to the encouragement of trade, it is
agreed between the Netherlands Government and His Highness
the Sultan, that no tolls shall be levied nor imports laid, on
goods carried from hence to the Interior or brought heither from
the Interior; and the Netherlands Government and His Highness
the Sultan shall respectively guard against any irregular extor-
tion of such tolls.
Art. 9. His Highnes the Sultan is ready to place all the above
named sources of Revenue, without exception, under the imme-
diate superintendance of the Resident at Pontlanak for the time
being.
Art. 10. The Sultan shall receive from the Resident at the end
of every three months, an exact return of all collected monies
or resources.
Art. 11. In the event of the Sultan desiring any explanations
upon particular points of the Revenue, they shall be afibrded
to him by the Resident; and should His Highness be of opinion
that such explanations are not satisfactory, he shall be at liberty
to write to His Excellency the Governor General of Netherlan-
dish India at Batavia for further information.
Art. 12. To the Netherlands Government is attributed the
exclusive right of Judicature over Europeans and Chinese.
Art. 13. To the Sultan is attributed the right of administring
justice to his own subjects according to the existing Laws: under
this restriction however, that such punishments as are attended
with the maiming of the human body, in as much as they still
may be used in the kingdom of Pontianak, shall be abolished.
Art. 14. The subjects of His Flighness the Sultan who may
be guilty of any offence, civil or criminal, whether against the
authority of the Netherlands Government, or against those who
owe allegiance to the same, shall be judged and sentenced by
the Commissary or Resident, assisted by somd natives of good
name and reputation to be appointed for that purpose by the
Sultan. — But the Commissary or other civil authority shall be
at liberty to refer certain cases to His Highness the Sultan,
whenever he shall think it expedient and advantageous to do so;
and His Highness engages to decide such cases with expedition
and impartiality.
Art. 15. His Highness shall not carry any sentence of Death
into execution, until the Resident shall have been made acquainted
with the crime of the offender and the proofs of his guilt.
Art. 16. Only in extraordinary cases, in which the High Po-
lice and the security and peace in the territories of the Govern-
ment and the Sultan, may require the instantaneous punishment
of an offender, the preceding article shall not be binding and
such dangerous malefactor may be forthwith put to death.
Art. 17. Any subjects of the Government, who with a view to
the evasion of punishment, or for other reasons, shall endeavour
to withdraw themselves by flight from the Netherlands authority
and shall place themselves under the protection of the Sultan
or of his nobles or subjects, shall, upon the first requisition of
the Resident, be delivered up to him.
Art. 18. In like manner are all civil and military Functiona-
ries of the Netherlands and all subjects of the Government, bound
to surrender to the Sultan such of his subjects, as shall wish to
withdraw themselves, without just reason, from his authority.
Art. 19. Further regulations shall be made and measiu-es de-
vised between the Netherlands Government and the Sultan, for
rendering the Gohl- and Diamond-mines more productive to the
State, and for endeavouring to work them for the own account
of the public, [respective Governments].
Art. 20. For the protection and security of the trade along
the coasts and rivers of the possessions of His Majesty the
King of the Netherlands in Borneo, and of those of the Sul-
tan, — the Netherlands East-India Government shall maintain
a sufficient force of small armed vessels; and His Highness en-
gages in like manner to do his utmost to furnish for the same
purpose, such armed vessels as the Resident shall require of him.
Art. 21. In order to preclude any foreign Power, whether
European or Asiatic from acquiring an Influence prejudicial to
the friendly relations between the Netherlands Government and
His Highness the Sultan, His Highness hereby promises never
to receive ambassadors or envoys from foreign Powers or Prin-
ces, nor to send any to such Powers, — much less to enter
into correspondence, or to permit His Highness's subjects to
enter into correspondence with such foreign Powers, except with
the knowledge and approbation of the Netherlands Government.
Art. 22. All coin declared to be current bij the Government
of the Netherlands, shall be current In the State of Pontianak.
Art. 23. The natives of the kingdom of Pontianak shall be
at liberty to travel, trade, or setlle In every part of the In-
dian possessions of His Maj. the King of the Netherl., — on being
provided with the proper passports from some Dutch authority,
and submitting themselves to the Laws of the country.
Art. 24. Merchant ships of all European Powers shall be ad-
mitted here, subjecting themselves to the local Laws and Or-
dinances.
Art. 25. A suitable Fort and other Buildings shall be construc-
ted for the garrison of Pontianak. The expence of the same
shall be defrayed out of the public Revenue of the State.
Art. 26. At the particular desire and urgent request of His
Highness the Sultan, It Is declared that the Netherl. Govern-
ment shall never possess the right of ceding their rights in the
State of Pontianak to any other Power.
Art. 27. No successor can be appointed (to the throne of
Pontianak) ■without the previous knowledge and consent of the
Netherl. Government in Java.
Art. 28. This treaty shall be submitted to the approbation
and ratification of the High Netherl. East India Government
at Batavia, which has the right to make in the same, on con-
sultation with the Sultan, such alte»ations as it shall hereafter
think best for the Land and People.
II. TREATY WITH THE SULTAN OF SAMBAS, MADE BY MA.IOR
NAHUIJS IN FEBHUAKIJ 1819.
Translation.
Art. 1. There shall be a firm and lasting peace, friendschip
and alliance between the Government of His Maj. the King of
the Netherl. in India, and His Highness Podoeka Srie Sultan
Anum Mahomet Sapie Indien, Prince of Sambas, as well for
himself as for his heirs, successors and subjects.
Art. 2. His Highness the Sultan, entirely aware of the salu-
tary consequences of binding himself in the strongest and clo-
sest ties to the Netherl. Government, which has already for
more than two centuries distinguished itself in these Eastern
seas for wisdom, justice, good faith and equity, places himself
from this day forward, under the efficacious protection of His
Netherl. Majesty's Representative in India, His Excellency the
Secretary of State the Governor General, and cedes to the Ne-
therlands Government the whole kingdom of Samhas
Art. 8. In the name of His Maj. the King of the Netherl.,
the said protection is not only granted to the Sultan, but fur-
ther the kingdom of Sambas, thus ceded to the Netherlands,
is restored to him as a Fief.
Art. 4. The Netherl. Government in India undertakes and
faithfully promises to protect His Highness in the feudal pos-
1) Dit art. is gelijkluidend met art. 2. van het verdrag met Punlianak,
uitgenomen de laatst bijgevoegde looorden.
session of his territories, and to secure to hiai the name and
dignity of Sultan.
Art. 5. The Sultan is convinced of the unavoidable expences
which will be occasioned as well bij the residence, as bij the
civil and military administration of the Netherlands at Sambas, —
expences which are the consequences of the assistance and pro-
tection enjoyed bij His Highness; — He feels at the same time
the justice of providing in some manner for such expences, —
and resigns for that purpose all the advantages which can be
derived from the inward and outward Duties, Rents, Monopo-
lies, Headmonies of the Chinese, or any other resources.
Art. 6. As an equitable indemnification for the cession made
bij the Sultan in favour of the Netherl. Government, in the
preceding article, there is hereby provisionally promised and
granted to the Sultan, a yearly income of twelve thousand
rupees.
So soon however as the Netherl. Government shall have re-
ceived Headmoney of ten thousand Chinese, the yearly allo-
wance of the Sultan shall be raised to four and twenty thou-
sand rupees.
And in proportion as the Revenues of the Government im-
prove, shall the income of His Highness also be increased.
Art. 7. For the encouragement of trade and the promotion
of the general welfare, the Netherl. Government promises not
to levy any tolls or duties on goods coming from, or carried
to the interior of Sambas.
Art. 8. The right of Judicature over Europeans, Chinese and
all natives as well of this country as of others, is recognized
to be exclusively vested in the Netherl. Government.
Art. 9. All the subjects of the Government who, for the evasion
of punishment or for other reasons, shall attempt to withdraw
themselves from the Netherl. authority by flight, and to place
themselves under the protection of the Sultan, his nobles or
his subjects, shall be given up to the Resident upon the first
requisition from him to that effect.
Art. 10. In order to prevent any foreign Tower, whether Eu-
-ocr page 182-ropean or Asiatic, from obtaining any influence injurious to the
friendship between the Netherl. Government and His Highness
the Sultan, His Highness hereby promises never to receive any
ambassadors or envoys from foreign Powers or Princes, nor to
send any to the same, — and by no means to correspond or
to permit the natives to correspond with them, without the
previous knowledge and approbation of the Netherl. Govern-
ment.
Art. 11. All coins declared to be current by the Netherl. Go-
vernment, shall be current in the kingdom of Sambas.
Art. 12. The natives of the kingdom of Sambas shall be at
liberty to travel, cet (the same as art. 23 of the treaty with
Pontianak).
Art. 13. Merchant ships, cet (the same as art. 24 of the treaty
with Pontianak).
Art. 14. In order to secure the Sultan and His nobles from
any injury that might result from the introduction of the mo-
nopoly of salt, the Netherl. Government shall grant to His High-
ness and His nobles, for their own use, twelve koyangs of salt
yearly, at the low price of eighty rupees the koyang.
Art. 15. This treaty shall be submitted to the approbation
and ratification of the High Netherl. East India Government
in Batavia, who have the power, on consultation with the Sul-
tan, to make such alterations as they may hereafter thiak ne-
cessary, for the good of the Land and the People.
III. TREATY WITH THE PANUMBAHAN OF MAMPAUWA, MADE
BY MAJOR NAHUYS IN FEBRUARIJ 1819.
Translation.
Art. 1. There shall be a firm and lasting peace, fricndschip
and alliance, between the Government of His Maj. the King of
the Netherl. in India, and His Highness the Paniunbahan Sooria
Nata Casoema, Prince of Mampauwa, as well for himself as foi'
his heirs, successors and subjects.
Art. 2. \ The same as the corresponding articles in the
Art. 3. r treaty with the Sultan of Sambas, rendering the
Art, 4. country of Mampauwa a Fief of the Netherl. Go-
^rt 5. vernment.
Art. 6. It is left to the option of the Panurnbahan to receive
from the Netherl. Government for his maintenance, an annual
sum of eight thousand rupees — or to share, to the extent of
one half, in the profits and advantages accruing from the Duties
inwards and outwards, from the Eents, Monopolies, or from any
other resources, however His Highness will do well to remember,
that no profits can be reckoned to exist, but after all payment
of the expences of the administration.
Art. 7. (The same as the corresponding article in the treaty
with Sambas).
Art. 8. The exclusive right of Judicature over Europeans and
Chinese, is attributed to the Netherl. Government.
Art.. 9. The right of administring^justlce to his own subjects,
according to the existing Laws, Is assigned to the Panurnbahan; but
all punishments attended with a maiming of the human body, which
may have been in use at Mampauwa, are once for all abolished.
Art. 10. The subjects of His Highness the Panurnbahan, who
may be guilty of any offence, civil or criminal, whether against
the authority of the Netherl. Government, or against those who
owe allegiance to the same, shall be judged and sentenced by
the Commissary , or the Assistant Resident at Mampauwa, —
assisted by some natives of good name and reputation, to be
appointed for that purpose by the Panurnbahan.
In certain cases however, the Commissary or the Assistant
Resident, when he shall judge it to be fitting and advantageous,
shall be at liberty to refer the matter to His Highness the Pa-
nurnbahan, who binds himself to decide such cases with expe-
dition and impartiality.
Art. 11. His Highness shall not carry any sentence of Death
into execution, until after the Assistant Resident shall have
been made acquainted with the crime of the offender and with
the proofs of his guilt.
Art. 12. Any subjects of tlie Government, who for the eva-
sion of punishment, or for other reasons, shall endeavour to with-
draw themselves by flight from the Netherl. authority, and shall
place themselves under the protection of the Panumbahan, or
of his nobles or subjects, shall be delivered up to the Assis-
tant Resident, upon his first requisition.
Art. 13. The same as art. 10
Art. 14. 1) » n « 11
^ o
Cf
Art. 15. » » » » 12 gs ®
5- to
Art. 16. » » » » 13
Art. 17. )gt; » » » 15
m
1.
Non licet metropoli colonias vexarc, qiiapropter laudandus
est art. 59 legis fundamentalis, dc rcgiminc coloniarum lege
ordinando.
IL
II.
False et temere nothoMb {Essai historique et politique sur
la Révolution Belgenbsp;edit. j). 216) : „L'Angleterre pouvait
garder toutes ces colonies sans que la Hollande eût uu mot à
dire, 1°. à titre de conquête, 2°. à titre de compensation pour
les frais de guerre contre la France, dont la Eépublique Batave
e'tait l'alliée.quot;
IIL
Occupatio insulae Laboan, auctore bbooke , non adversatur
art. 12 Foederis, die XVII m. Martii aimi 1824 facti.
1
Non competit consulibus mercatorum jus exterritorialitatis in
foro criminali.
V.
Art. 329. C. P. non restrictiva, sed extensiva interpretatione
est explicandus.
VI.
Nulla est antinomia inter 1. 96 § 3 ü, de solut., et 1. 5
§ 2 eod.
VII.
Contra cl. savignytjmnbsp;, V, p. 280) defendo praescrip-
tionem condictionis ex mutuo incipere cum mutui datione.
VIII.
Heres ipso jure indignus haberi nequit.
IX.
Liberi alimentorum nomine in solidum tenentur parcntibus.
X.
Ex art. 22 0. M. socius socio objicere nequit instrumentuin
factum non esse.
Teregt zegt filangieri {La science de la legislation, tome
I, p. 189): „Un des plus puissans obstacles aux progrès du
commerce est la multiplicité des lois qui le concernent.quot;
XII.
Voor den handel in Nederlandsch Indië is het allezins wen-
schelijk , dat dezelfde munt als in het moederland het algemeen
ruilmiddel zij.
XIII.
Door den eigendomsafstand van gronden aan particulieren in
Nederlandsch Indië, zou de koloniale landbouw zeer bevorderd
worden.
XIV.
Als overgangsmaatregel tot de afschaffing van den alleen-
handel in specerijen, zou de verkoop van dat artikel te Batavia,
aan te raden zijn.
f
/ gt; - .
'ftm ïüp Kbnbsp;ftï
^^
, Vn« '^i
-
•JiUfi.-!^'
Sr
ie-
• ^ % Cïf li ^
.. quot;tg
-ocr page 189-DRUKFEILEN.
El. |
1 |
reg. |
2 van het motto staat: ür, |
lees : |
für. | ||
» |
12 |
igt; |
3 V. O. |
staat : |
actue |
» |
actual |
» |
13 |
» |
6 1) gt;1 |
)gt; |
Castleragh |
» |
Casilereagh |
» |
16 |
» |
15 V, b. |
)t |
Demarary |
» |
Demerary |
» |
23 |
)) |
8 » » |
n |
plag |
» |
plagt |
» . |
» |
)gt; |
13 V. 0. |
honorable |
» |
honourable | |
34 |
n |
11 » .. |
4) |
)) |
5) | ||
1) |
44 |
» |
6 V. b. |
»gt; |
posicript |
» |
postscript |
igt; |
50 |
» |
5 V. 0. |
» |
tot overdrijving |
gt; )gt; |
tot overdrij'ving over, |
1) |
84 |
gt;1 |
3 V. b. |
nourir |
)) |
nourrir |
» 85 2e kolom reg. 13 v. o. staat: traveaux igt; travaux
,) 91 |
reg. |
16 V. |
b. |
Staat : |
en gedeeltelijh |
Il |
en deze gedcelielijl: |
» 96 |
igt; |
16 » |
» |
» |
lijni^aten |
II |
lijnwaden |
•• 100 |
1) |
3 » |
II |
II |
gevestigd |
II |
gevestigd. |
1. 101 |
n |
9 V. |
0. |
)i |
expedier |
» |
expedier |
» 102 |
)} |
5 V. |
b. |
» |
hare |
1) |
ha-ve |
H 104 |
)) |
3 V. |
o. |
u |
n |
II |
en |
.1 119 |
» |
2 » |
» |
» |
Deenen |
)) |
Denen |
De overige |
fouten |
verbetere |
ile welwillende lezer zelf. |
Kl quot; , ■Ki
................
ï'^i-.'i -, ■ ■ ■■ î- - -i
lt;- %