SPECIMEN HISTOEICO-CHEMICÜM INAÜGUEALE
de
QUOD,
ANNUENTE SUMMO NUMINE,
EX AUCXORITATE EECTOEIS MAGKIPICI
PHIL. THEOE. MAG. UTT. HUM. DOGT. ET TEpF. ORD. ,
NEC NON
amplissimi senatus academici consensu
ET
nobilïssimae facultatis matheseosetPHILOSOPHTAE
naïukalis decreto ,
SUMMISQÜB IN
mathesi et philosophia natubali honoelbus
ac peivilegiis
ii^ AGAöEMiA RHEKÖ-ÏRMSGTiKA
RITE ET LEGITIME COKSEQUENDIS,
ERUDITOKUM EXAMINI SUBMITTIÏ
Jkraslelodajoicnsis»
A. D. XXI. M. JUNII A. MDCeCLVI, HORA II.
■frujrrti é lujeiitiiii,
apud l. e. bosch et eilium.
mdccclvi.
-ocr page 2-V ■nbsp;■nbsp;■ '
.. .nbsp;quot; Clnbsp;• • ■ • •
ÉfôOirJII ' fnïHO^IiJóO'
Knvoaaj
gt;gt; «.yi»! - -
:.■'nbsp;S Ut-'ültll; I T.!! - ^ IIS quot; ■nbsp;j
..... ,nbsp;V iUAjoi^r^
'-Er:?
Jamp;Tnbsp;-
iö mîfôll/
-J;; 'I -i'nbsp;fi'' .H ■ .J lt;n-: /
-ocr page 3-PROEVE
van een
der
ter verkrijging van den graad van
DOCTOR IN DE WIS- EN NATUURKUNDE
aan de
UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL
DOOR
ÜTllE CHT,
L. E. BOSCH EN ZOON.
1856.
rJc'
7 (I !i M
/ /. /
f i ? 9 ^ vi), n j a ;T t a a r HO '^H B
-r-
-vj;.--'- .■. ■
INLEIDING.
De belangrijkste gedeelten der scheikunde zijn voorzeker
die, welke de zoo merkwaardige omzettingen der bewerktuigde
groepen in elkander omvatten.
Beschouwt men alleen de onzijdige ternaire, uit het
plantenrijk afkomstige stoffen, dan stoot men op ligchamen,
die, door hunne physische eigenschappen zich op eene in
het oog loopende wijze van elkander onderscheiden, hoewel
uit dezelfde elementen zamengesteld, en in groepering elkander
zoo naderende, dat men, met Berzelius, de gevonden kleine
verschillen dikwijls aan de fouten der waarneming kan toe-
schrijven.
Wie zou vroeger gom, suiker, zetmeel, katoen, tot
eene en dezelfde klasse van ligchamen gebragt hebben? en
toch hunne zamenstelling en hunne onderlinge omzettingen
1
-ocr page 6-in elkander onder verschillende invloeden, heeft de juistheid
dezer vereeniging buiten twijfel gesteld.
De geschiedenis dezer omzettingen is niet alleen uit een
wetenschappelijk oogpunt belangrijk, maar zij maakt het ook
mogelijk, om het praktische nut te overzien, dat de kennis dier
veranderingen en de daaruit ontstane produkten aanbiedt, van
stoffen die het hoofdbestanddeel der planten uitmaken, en door
hare omzetting en verandering, ligchamen daarstellen, die als
voedingstoffen voor de planten worden aangezien.
De bouwbare aarde of de bovenste vruchtbare laag, welke
de vaste aardoppervlakte voor het grootste gedeelte in. afwis-
selende dikte bedekt, heeft haar ontstaan voornamelijk aan
twee soorten van natuurlijke ontledingen te danken.
Tot de eerste soort dezer ontledingen kunnen gebragt worden de
verwering en vergruising van rotsen en gesteenten, waardoor het
onbewerktuigde gedeelte der bouwbare aarde ontstaan is, en
hoewel noodzakelijk voor den groei der planten, hier, als niet
behoorende tot het door ons te behandelen onderwerp, kan
worden voorbij gezien.
Tot de tweede soort worden gebragt de produkten van verrotting
en het vergaan der plantaardige en dierlijke stoffen; zij zijn het
die de bewerktuigde bestanddeelen van den grond leveren.
Bij de tegenwoordigheid van water en lucht, gaan de
organische zelfstandigheden over in die stoffen, welke in de
bouwbare aarde in meerdere of mindere mate voorkomen,
en waardoor hare vruchtbaarheid mede bepaald wordt.
Een gedeelte van de waterstof der houtvezels, der cellulose,
of van andere dusgenoemde koolhydraten wordt, door de zuur-
stof der lucht geoxydeerd tot water, terwijl er zich koolzuur
vormt ten koste van de koolstof der organische stof.
Het resultaat van deze inwerkingen is, daar beiden niet
in dezelfde verhouding gelijken tred houden, een toenemen
aan koolstof tot eene zekere grens, doordien de verwantschap
van de waterstof tot de koolstof eenigermate het vergaan
tegenwerkt naarmate de stof armer aan waterstof wordt, tot
dat er eindelijk eenen tusschen toestand intreedt, waarin deze ver-
wantschap evenwigt maakt met de oxyderende werking der
lucht. In deze periode ontstaan die bruine of zwarte amorphen
stoffen met wier beschrijving wij ons in de volgende bladzijde
zullen bezig houden.
Dit proces, door gelijktijdige of afwisselende inwerking van
lucht, koolzuur, water, warmte-veranderingen, in het aanzijn
geroepen, leidt dus tot vernietiging van de organen en het
eigenlijk weefsel en wordt in het algemeen bestempeld met
den naam van humus- en modder-^oxvdm^, de eerste onder
dien verstande dat er nog eenige organische stofïen onont-
leed, bij de laatste ten slotte geen meer overblijven.
De plantaardige en dierlijke stoffen die aan het leven ont-
trokken zijn, keeren allen, langzaam of snel, terug tot die
waaruit ze zijn opgebouwd geweest, te weten: tot koolzuur,
water en ammonia.
Alvorens echter de volle oplossing der bewerktuigde stof
plaats vindt, en zij in die eenvoudigste algemeenste verbin-
dingen terug keert, treedt er genoemde tusschenvorming in,
op welke de ontleding eenigen tijd staan blijft of onmerkbaar
langzaam voort gaat, om dan onder gunstige omstandigheden
onder voortbrenging van eenvoudiger vormen verder te
schrijden.
De stoffen die in dezen tusschentoestand, als hij zoo
genoemd mag worden, verkeeren, worden met den naam van
humus-stoffen bestempeld.
Die toestand is zeer belangrijk door de groote gelijkvor-
migheid, waarmede zij bij alle ligchamen, zelfs van de
meest afwijkende zamenstelling, intreedt. Aan haar riemen
vooral deel de eigenlijke bouwstoffen van alle levende wezens,
te weten de zoogenaamde koolhydraten en proteïne ligchamen,
1*
-ocr page 8-wier beider ontledingsprodukten in de periode der bnmusvor-
ming identisch zijn 1).
Het bruine ligchaam dat men in de aarde vindt, wordt
door aanraking met lucht en water in een zwart veranderd,
even als de met eene bruine kleur nedervallende bladeren
weldra onder dezelfde invloeden in eene zwarte stof omgezet
worden. De zuurstof der lucht wisselt zich hierbij tegen
waterstof; er vormt zich eene stof van de zamenstellino; =
Q40 pj,6nbsp;welke door verdere inwerking verandert in
Q40]^i5Qis 4-nbsp;Buiten deze twee: de koolhydraten en
proteïne ligchamen kunnen nog andere stoffen aan de humus-
vorming deelnemen; van andere is het daarentegen nog in
geenen deele uitgemaakt. Daartoe kunnen gebragt worden de
vlugtige oliën, de harsen, de vetten, en eenige alkaloïden.
Met deze humusvorming hangen vele geologische verschijn-
selen te zamen, zoo als: de vorming van zwavelijzer (ijzerkies),
daar, waar zwavelzure zouten met ijzeroxyde en humusstofien
te zamen komen; de vorming van schiefer, van bruinen
steenkolen, van turf, moeras-erts, enz.
Hermann 2) neemt aan, dat er in de natuur met de humus
achtige-stoiïen nog verschillende soorten van koolhoudende zelf-
standigheden gemengd zijn, die door een ander proces dan het
humusachtige ontstaan zijn, en wel door een aan dit tegen-
overgesteld proces. Hij noemt dit het kolenvormingsproces.
1)nbsp;Daarom mag -n elligt het vermoeden zoo geheel ongegrond niet
worden genoemd, dat in al deze ongelijksoortig zamengestelde ligchamen
eene overeenkomstige groepering der moleculen plaats vindt, of eene
verborgen verbinding vooi komt, welke in het humuszuur en de humine
als prototyp wordt aangeti-offen, omdat zij onder zoo verschillende omstan-
digheden, als de verrotting, de inwerking van zuren en alkaliën, uit al die
n zamenstelling zoo uiteenloopende stoften te voorschijn treedt. G. J.
Mulder, Proeve eener Physiologische Scheikunde, bl. 162.
2)nbsp;Journ. v. Erdm. B. 2.5, 20.5.
-ocr page 9-Hij beschrijft dit alzoo: »waaneer de verrotting afhangt
van de gezamenlijke werking van lucht en water, en door
alkaliën bevorderd wordt, dan treedt hetkolenvormingsproces
in bij afsluiting der lucht, en wordt bevorderd door de
inwerking van »zuren.
Heeft de verrotting als gevolg de omzetting der org.
zelfstandigheden in eenen oplosbaren, tot voedsel voor de planten
geschikten vorm, het kolenvormingsproces streeft om de
humusachtige stoffen onoplosbaar te maken, en de in haar
bevatte koolstof meer en meer te isoleren.quot;
De onjuistheid van deze voorstelling zal in het vervolg
duidelijker blijken.
Die veranderingen, welke in de natuur door bovengemelde
invloeden van water en dampkringslucht, op eene langzame wijze
plaats grijpen, kunnen door de kunst sneller verkregen worden,
wanneer zuren en alkaliën, op dezelfde ligchamen, nam: op
koolhydraten en proteïnstofTen inwerken, terwijl bij beiden de
produkten dezelfde zijn, hoewel het schijnt dat hunne zamen-
stellingen verschillen naar de omstandigheden waaronder zij
gevormd, en den aard der stoffen waaruit zij zijn ontstaan. Dampt
men de waterachtige of alkalische aftreksels van eenige planten-
deelen uit, dan verkrijgt men dikwijls ongekristallizeerde
bezinksels (apothemata), die meer of minder bruin of zwart
gekleurd veel overeenkomst met de humusstofFen aanbieden.
Het antwoord op de vraag, of bij de door kunst verkregen
stoffen de inwerking der dampkringslucht invloed heeft op
hare vorming, is door Mulder buiten twijfel gesteld. Hij
kookte suiker met verschillende hoeveelheden zuur in het
luchtledige, en bekwam noch humine, noch ulmine of hunne
zuren. Wel bragt een sterk zuur bij verhoogde warmtegraad
eene zwarte stof in het luchtledige voort, wier zamenstelling
die van de humine naderde, doch in vele opzigten van deze
verschillend was, waardoor hij tot het besluit kwam, dal :
de zuurstof der lucht bij eene lage temperatuur onontbeer-
lijk is tot vorming van bumine en acid. humicum, en dat
deze vorming met die van mierenzuur immer gepaard gaat.
Gerhardt 1) beschouwt de aanraking der dampkringslucht
niet als noodzakelijk tot vorming van acid. «Imicum, daar
hij opgeeft dat het ook zelfs in eene atmospheer van stikstof,
mits de temperatuur hoog genoeg zij, gevormd wordt.
Bij de suiker die door Mulder in het luchtledige met
zwavelzuur gekookt werd, kon de temperatuur niet hoog genoeg
opgevoerd worden om haar in ulmine of ulmine zuur, humine of
huminezuur om te zetten; de suiker veranderde hier alleen in
druivensuiker.
Bij toetreding der lucht gaan derhalve door al deze invloeden
vele bewerktuigde stotfen in humusstoiFen over, en wanneer
men. alhoewel ten onregte, de zwarte stof die zwavelzuur uit
zoo vele bewerktuigde ligchamen te voorschijnbrengt, tot de
humusachtige rekenen wil, dan zijn er weinigen van de bewerk-
tuigde ligchamen die niet in humus kunnen overgevoerd worden.
Alkaliën en alkalische aarden toch maken vele org. zuren
en hunne zouten geneigd, zuurstof uit de dampkringslucht op
te nemen en humusachtige-stoffen af te zetten; zelfs blijft er
na oplossing van gegoten ijzer in zoutzuur, zooals Berzelius
bevonden heeft, een humusachtig ligchaam terug, dat waar-
schijnlijk afkomstig zal zijn geweest van de kleine hoeveelheid
kool die bet ijzer chemisch vasthoudt.
De humusachtige-stofFen kwamen voor eenige jaren onder
verschillende benamingen voor, waaronder de meest bekende
waren: teelaarde, ulmin, turfmolm, humuszuur, extract-
afzetsel, modder, humusextract en meer anderen.
Ieder van deze stoffen, of beter gezegd, bet mengsel van
al die stoffen, want men kende geene goede methode, ze
1) Suite a la chem. cle Berz., § 998.
-ocr page 11-zuiver af te zonderen, werd op verschillende wijze gevonden
en door ieder op eigenaardige manier beschreven.
Wij willen hier eenige van die beschrijvingswijze beknopt
mededeelen, om aan te toonen hoe ver men voor weinige
jaren in de kennis aan deze stoffen was gevorderd, en
hoe weinig licht zulke uitkomsten der wetenschap hebben
aangebragt.
De teelaarde beschouwde men als een mengsel van slijk (?)
met eenige andere organische overblijfsels, benevens in water
oplosbare zouten, en koolzure kalk, koolzure magnesia,
aluinaarde, kiezelzuur met ijzer en mangaanverzuursel.
De turfmolm beschouwde Einhof 1) als bestaande uit
bovengenoemde onbewerktuigde zelfstandigheden, met slijk
en houtvezels.
De modder verschijnt volgens hem uit zure teelaarde, als
een donkerbruin, niet zuur smakend poeder, dat bij drooge
distillatie behalve koolzuur, brandbare gassen, water, azijn-
zuur, ook nog ammonia leverde.
Jameson2) vond van deze stoffen in bitumineus hout.
BraconnotS) inde ziekelijke, tot eene zwarte massa verharde
uitzweetingen veler boomen, welke vroeger door Kloproth 4)
als eene met gom overeenkomende stof onder den naam
van ulmin was bekend gemaakt ; tot dat SMiipoN 5) aan-
toonde. dat het eene verbinding was van kali, met eene
stof die zich even als modder verhield.
De door Kloproth onderzochte stof was uit eenen ouden
olmboom bij Palerma afkomstig, en werd daarom door hem
ulmin genaamd.
1) Journ. von Gehlen, t. 6 en 9.
'2) Seher Journal, t. 7, 419.
S) Zie later.
4)nbsp;Journ. von Gehl, t. 4, 329.
5)nbsp;Journ. de Phys., t. 78, 311.
-ocr page 12-Volgens Smithson 1) bevatte deze stof § proc. kali. Dat wat
door zuren uit de oplossing in potasch werd nedergeslagen,
noemt hij »harsachtige extractiefstof, die welligt niets dan
modder is,quot; een naam of eene verklaring, waarbij de
wetenschap zeker geen verlies zoude geleden hebben, indien
hij ze had terug gehouden. Hij vond die stof ook in eenen
Engelschen olmboom, doch nog rijker aan kah.
Thomson 2) verkreeg dezelfde stof, doch zonder kali, uit
eenen eik- en eenen kastanjeboom.
Berzelius vond haar in de meeste basten, vooral in dien
van de pinus sylvestris en van de kina; Braconnot vond
ze ook in den bast van de salix fragilis. Berzelius kookte
berkenteer met water uit, lostte het terugblijvende in wijngeest
en filtreerde; de modder blijft alsdan volgens hem op het
filtrum. Door oplossen in kah en praecipiteren door een
zuur wordt deze aan de andere moddersoorten gelijk. Het
is volgens hem een donkerbruin, zacht poeder, lakmoespapier
niet roodkleurend en onsmeltbaar.
Dobereiner bespeurde dat bij de inwerking van lucht .op
met alkalieën verbonden galnotenzuur, er zich »modderquot;
vormde; terwijl hij het vermoeden uitte, dat modder gelijk
was aan geoxydeerde extractstof.
Sprenge]|^) onttrekt eerst aan den turfmolm de zouten
met chloorwaterstofzuur, laat haar daarna eenige dagen met
ammonia digereren en praeeipiteert dit filtraat met hetzelfde
zuur, laat alles eenigen tijd staan, opdat het zuurde zouten
zou kunnen oplossen. De verkregen nederslag lost hij na
afwassching in koolzure soda op en praeeipiteert op nieuw^
met zeezoutzuur; het nu verkregen bezinksel is h3rgroskopisch,
1)nbsp;Idem.
2)nbsp;Zijne Annalen, t. 2, 11 en 395.
3)nbsp;Kastn, Aiehiv, t. 7, 163; t. 6, 143.
-ocr page 13-van eenen zunraclitigen zamentrekkenden smaak, lakmoespapier,
vooral bij verwarmen, roodklenrende.
tlij geeft de zamenstelling op als volgt:
Koolstof 58.0
Waterstof 2.1
Zuurstof 39.9
100.0
Bij drooge overhaling van modder verkreeg Spreng el 1)
kooloxyd, koolzuur en koolwaterstofgas (welk, wordt niet op-
gegeven , naar alle waarschijnlijkheid beide soorten), water,
azijnzuur, brandige oHe, en 50 proc. zeer harde, metaalglanzende,
moeijelijk, doch geheel verbrandbare kool. Hij bespeurde dat
zij met witte dampen in de lucht verbrandde en in water
verdeeld door chloor ontkleurd werd, terwijl er een wit
harsachtig ligchaam nedersloeg; jodium was zonder eenige
werking. Met salpeterzuur verkreeg hij hieruit kunstmatige
looistof.
Proust 2) beschrijft eene stof uit turf, als braine vlokken die
bij droogte eene zwarte glimmende korrelige massa leverde.
Hij verkreeg uit modder van turf een vetachtig destillaat,
en 0.5 proc. kool. Deze uitkomst is zeer afwijkende van de
bovenstaande door Spreng el verkregen.
BraconnotS) verhitte hout met kalihydraat, en slaat
uit deze oplossing door middel van zwavelzuur het door hem
genoemde ulmin neder. Hij verkreeg ook eene dergelijke
stof uit de holle wortels van eenen zeer ouden boom als
1)nbsp;t, a, p.
2)nbsp;J. de Phys. 63, 320.
3)nbsp;Aun. de chimie 61 , 187; 80, 289.
Arm. de chim. u. phys. 12, 189; 31, 40.
Schweiger,Joiirn. 27, 344.
Gilbert annalen 63, 320, 26.5.
-ocr page 14-zwart glimmende schubben, behalve deze nog eene bruine
vlugtige olie, die gemakkelijk in wijngeest oplosbaar was,
eene zamengebakken kool die gelijk tonder brandde, en in het
donker, in eene slappe oplossing van salpeterzuur zilverver-
zuursel, onder reductie van het zilver en zonder gas ontwik-
keling oplostte. Was ze uit eene oplossing van potasch door
een zuur gepraecipiteerd, dan verbrandde zij moeijelijker, doch
reduceerde eveneens het zilververzuursel. Hij dampte met
salpeterzuur zijn verkregen stof tot siroopdikte uit, verdunde
dit met water; op het filtrum bleef een bruin bitter poeder,
door hem als eene verbinding van salpeterzuur met eene
onbekende organische stof beschouwd. terwijl hij in het filtraat
kunstmatige looistof en zuringzuur meende te ontdekken.
Zuringzuur werd ook uit deze stof door Proust verkregen
na behandeling met salpeterzuur van 40quot; B.
Onder extractstof van den humus verstond de Saussure 1)
eene bruine stof die in water oplosbaar was, en door
uittrekken van aan de lucht blootgesteld geweest zijnde
aarde werd verkregen. Bleef deze oplossing met de lucht
in aanraking dan zette zich meer en meer bruinne vlokken
af, die door hem geoxydeerde humus of geoxydeerde extract-
stof van den humus genaamd werd.
Door herhaald blootstellen aan de lucht en uittrekken met
water, bespeurde hij dat de teelaarde in eene koolstofrijke
stof veranderde, die bij drooge overhaling meer kool levert,
en bij langere inwerking van lucht en water geheel in eenen
onoplosbaren toestand overgaat.
Dit verschijnsel verklaart Sprengel, als niet ontstaande
uit de ontleding des modders, maar door de vorming van
nieuwe stof uit de plantaardige overblijfselen in de aarde
nog aanwezig, die in verbinding met bases als zoogenaamde
I) J. vüi! Gehlen, t. 4, 684.
-ocr page 15-extractiefstof zich oplost, welke oplossing aan de lucht bloot-
gesteld onder opslorping van zuurstof en vorming van koolzuur,
den geoxydeerden humus vallen laat. Volgens hem is de versch
nedergeslagen humus een hydraat dat bij 75quot; zijn water verliest.
Sprengel was de eenige die zich met de ontleding te dier tijde
der humusachtige stof van de bouwbare aarde had bezig gehouden.
De hoeveelheid koolstof, welke hij verkreeg, bleek dezelfde te
zijn als die welke Boullay en Malaguti 1) gevonden hebben
bij de ontleding van de humusstof, verkregen door de werking van
een zuur op suiker 2), doch het waterstof gehalte wijkte aan-
merkelijk af van dat hetwelk zij vonden. Volgens al
deze onderzoekingen beschouwde men alle humusstotFen als
identisch en van de algemeene zamenstelling — H'® O'®.
De keu nis aan deze stoiFen was er echter nog weinig of niets
door uitgebreid; en toch was die kennis, zoo wel wat haar
ontstaan in de aarde, als het aandeel dat zij in de plantenvoeding
nemen, van het hoogste gewigt.
Toen men gevoelde dat om tot die kennis te geraken, het
eene eerste vereischte was, bekend te zijn met de zamenstelling
van de stotFeu waaruit de bouwbare aarde bestaat, begon men
in te zien, dat de onderzoekingen van Sprengel weinig
licht verspreidden over hare zamenstelling. en zoo ontstond
bij latere onderzoekers de twijfel aan de identiteit van al
die stoffen, te meer dewijl die identiteit door geene enkele
waarneming was gestaafd geworden, maar alleen op de ana-
loge eigenschappen van deze, op verschillende wijze, verkregen
stofFen gegrond was.
Drie scheikundigen waren ongeveer gelijktijdig bezig, in
verschillende rigtingen en onafhankelijk van elkander, deze
StofFen te onderzoeken.
Toen in 1839 Mulder zich onledig hield met de onder-
1)nbsp;Ann. de chiin. u. de phys., T. XLIII, LIX.
2)nbsp;Zie verder bij de humine en het acid. humicum.
-ocr page 16-zoekingen van het acid. humicum en de humine uit den
Haarlemmermeer molml), herhaalde Peligot in dat zelfde
jaar de proeven door Braconnot vroeger in het werk gesteld,
over de inwerking van kalihydraat op houtvezel, en maakte
de uitkomst zijner proeven en de zamenstelling van dat
verkregen ligchaam als = C-'H'^O® bekend 2), terwijl
ongeveer ter zelfder tijd Stein 3) zijne onderzoekingen
bekend maakte omtrent een bruin en een zwart ligchaam,
dat hij verkregen had door de inwerking van zeezoutzuur
op suiker. Voor beide stoffen geeft hij de zamenstelling
op = C W Oquot;.
De uitkomsten van al die onderzoekingen, de wijze hoe
ze werden verkregen, en de zamenstellingen door de verschil-
lende onderzoekers daar voor opgegeven zullen in de volgende
bladzijden worden medegedeeld. In het algemeen kan hier
nog worden gezegd, dat er een groot verschil bestaat tusschen
humine- en ulmine-zuren, voortgebragt door de kunst of door
verrotting, doordien beiden op dezelfde temperatuur verschil-
lende hoeveelheden water vasthouden.
Bovendien is men niet in staat om door middel van
bijtende potasch eene natuurlijk, d. i. eene door- verrotting
verkregene stof in eene kunstmatige over te voeren; wel
ontwikkelt deze de helft van hare ammonia, maar het
meerdere water wordt niet afgescheiden. De humus ammoniak
van eenen ouden wilgenboom gaf bijv. na behandeling met
kalihydraat 2 (Cquot; H'^ O' -') NIP 7 HO terwijl het acid.
ulmicum van den langen turf met ammonia verzadigd, 2 at.
water meer bevatte dan het zout, uit door kunst bereid
acid. ulmicum.
1)nbsp;Zie Koiiüt en Letterbode, No. 40, 60, jaiirg. 1839.
2)nbsp;Compte rendu, JiiÜj 1839.
.•J) Ann. de rhami., B. 30, 84.
-ocr page 17-Door de uitgebreide onderzoekingen van Mulder 1) is voor
de kennis aan deze stoffen echter een nieuw tijdperk aange-
broken , en is over de zamenstelling van allen en haar ontstaan
zoowel van die verkregen uit de twee hoofdsoorten van turf^
uit de suiker, of uit de overblijfsels van plantaardige en
dierlijke stoffen in de aarde, een nieuw licht verspreidt.
Hoewel hij derhalve verband en eenheid heeft gebragt in
de verschillende uitkomsten, en de produkten heeft zoeken
te vergelijken, van die welke door de natuur en door de
kunst worden voortgebragt, is echter de kennis van de humus-
achtige ligchamen niet voltooid, » wantzegt hij 2), » il reste en-
core plusieurs points à éclaircir, avant que l'histoire des
matières humiques puisse être nommée parfaitement achevée.quot;
Zoo veelis echter zeker, dat bij den tegenwoordigen stand
der wetenschap aan deze uitkomsten het meeste vertrouwen
moet gehecht worden, en dat door deze onderzoekingen
de weg voor latere is aangewezen en afgebakend.
De algemeene eigenschappen van de humusachtige ligchamen
komen in de hoofdzaak hier op neder.
Het zijn in zuiveren toestand, even als hunne verbindingen,
amorphe, niet gekristalliseerde, niet vlugtige, smakelooze stoffen
van eene bruine of zwarte kleur, in zuiveren toestand stikstof
vrij, en ternair zamengesteld.
Allen zijn zeer moeijelijk te droogen en houden het water
en de ammonia zoo hardnekkig vast dat dit laatste slechts
bij eenen zeer hoogen warmtegraad onder medewerking van
bijtende potasch te verdrijven is, doch alsdan dikwerf ten
koste van de stof die mede ontleed wordt. Van daar dat
men vroeger deze stoffen als stikstof houdend aanzag, en dat
zelfs Berzelius de meening uitsprak, dat ze met ammonia
1)nbsp;Bulletin de Neei'latide, 1839 en i840.
2)nbsp;t. a. p.
-ocr page 18-gepaarde verbindingen waren. Allen zijn onoplosbaar in vette
en vlugtige oliën, aether, en velen ook in alcohol.
Eenigen zijn indifferent, anderen verhouden zich als zwakke
zuren, en hebben het vermogen meer dan eene bases tegelijk
te verzadigen en dubbelzouten te vormen, eene eigenschap,
die voor de voeding der planten van het hoogste gewigt is,
doordien alzoo verschillende onbewerktuigde stoffen tegelijk
den wortelvezels worden aangeboden.
Volgens de uitkomsten' van Mulder ontstaan er door
inwerking van zuren op suiker vier verschillende ligchamen,
waarvan er twee oplosbaar, twee onoplosbaar in alkaliën
zijn. Deze stoffen, onder verschillende omstandigheden voort-
gebragt, hebben verschillende eigenschappen en verschillende
zamenstellingen, twee er van, eene oplosbare en eene onoplos-
bare, zijn bruin van kleur, twee andere zijn zwart, en
Mulder gebruikt voor deze de reeds bestaande namen, te
weten: voor de bruine, acid. ulmicum en ulmine; voor de
zwarte, acid. humicum en humine.
Behalve deze eigenlijke humusstoffen vormen er zich nog
andere ligchamen, die men oneigenlijke humusstoffen zou
kunnen noemen; het zijn kwelafzetselzuur, kwelzuur; acid.
geïcum 1), en het door Mulder ontdekte en met den naam
van acid. apoglucicum bestempelde zuur, benevens nog eene
menigte ligchamen die, zoowel wegens hunne zamenstelling als
wegens hun ontstaan, door velen tot de humusachttige stoffen
gebragt worden, zooals acid. azulmicum2). phlobaphan, aporetin,
melan- of spir-huminzuur, acid. melagallicum, kunstmatige
looistof, stoffen die allen nog zeer onvolledig bekend zijn.
1)nbsp;Door eenigen ook tot de eigenlijke humusstofien gebragt.
2)nbsp;Dit zuur verkregen als eene koolachtige stof bij de vrijwillige
ontleding van cyan-waterstofzuur, heeft Boullat (Ann. de Chim. et de
Phys. t, a, p,) ten onregte tot de hnmus-achtige stofien gerekend, daar
zijne zamenstelling van die der anderen grootelijks afwijkt.
Wij zullen in de volgende bladzijden een beknopt historisch
overzigt trachten te geven van al die stotfen, eu de eigen-
schappen, bereidings- of afzonderingswij zen, zamenstellingen,
enz. door de voornaamste onderzoekers aan elk toegekend;
in de volle overtuiging, dat deze onze eerste lettervrucht
zeer onvolledig zal zijn en uit dien hoofde de bijzondere
goedgunstigheid van den lezer behoeft.
HUMUSZUÜR EN HUMINE.
In het jaar 1828 maakte Dr. Du Menil in het Jahrbuch
der chemie und physik, B. XXIII, eene wijze bekend om
zuiver humuszuur daar te stellen , en raadt daartoe aan om
het kooperzout, verkregen uit eene verzadigde oplossing van
dit zuur, door gezwaveld-waterstofgas te ontleden.
Uit deze opgave, die zeer kort en onvolledig is, blijkt
niet of de stof die hij hier afzonderde, humuszuur geweest
is, noch op welke wijze hij die verzadigde oplossing bereid
had; zoodat het zeer waarschijnlijk geheel iets anders was dan
het humuszuur, waarvan Dobereiner de eerste is geweest die
het voor een waar zuur verklaarde, hetwelk in staat was
bases te verzadigen 1) waarom hij het uit dien hoofde humus-
zuur noemde.
De latere meer uitvoerige onderzoekingen omtrent deze
stoffen zijn door Zenneok in het werk gesteld 2).
Hij behandelde 100 gr. van tot poeder gebragten turf met
1 once ammonia caustica en 2 oneen water, laat dit gedurende
eenige dagen trekken, en filtreert; dampt de vloeistof onder
bijvoeging van koolzure soda uit, en praeeipiteert de oplossing
1)nbsp;Pneumat. chemie III 55, IV. 99.
2)nbsp;Eidm. Jouvn. fur techn. u ökon. chemie, B. I, 270.
-ocr page 21-met chloorwaterstofeuur. Hij verkreeg alzoo 6,5 gr. humuszuur;
hetgeen op het filtrum na afwassching en drooging terug
bleef, bedroeg na herhaalde behandeling met ammonia
8,7 gr., zoodat hij uit deze hoeveelheid turf 13 ^deelen
humuszuur, eu andere stoffen, die hij niet weet waartoe ze
behoorden, afzonderde.
Dat de hoeveelheid humuszuur die hij verkreeg zoo gering
was in vergelijking met anderen, die zelfs van 20 tot 50 proc. uit
den turf hadden afgezonderd, moet niet bevreemden, zegt bij,
als men bedenkt volgens welke methode zij gewerkt hebben,
waardoor zij geen zuiver humuszuur, maar de zouten, benevens
kiezelzuur in den nederslag bekwamen.
De door hem gevonden kleine zwarte cilinders in vergaan
hout, veronderstelt hij dat ophoopingen zijn van vergaan
hout met humuszuur tot cilinders zamengevoegd. Water
lostte van dezen weinig op, terwijl de ronde vorm bewaard
bleef; met bijtende kah behandeld lostte er veel minder op
dan van zuiver humuszuur te verwachten was. Hij besluit
hieruit, dat deze stof zich in eenen overgangstoestand van
hout tot humus bevond, en de humusvorming zich nog slechts
over een klein gedeelte had uitgestrekt.
Zoo stond de kennis van deze gewigtige stoffen voor on-
geveer het vierde eener eeuw; men verwarde verschillende
stoffen onder dezelfde of onder verschillende namen. waarvan
wij de meesten om hunne onbestemdheid en onduidelijkheid
achterwege hebben gelaten.
Volgens Bjsrzelius verkrijgt men bij de bereiding van
suikerzuur uit zetmeel of suiker, ook acid. humicum, waar-
door de vloeistof zich bruin kleurt, terwijl ten laatste al
het suikerzuur in acid. humicum overgaat, hetgeen de bereiding
van dit zuur eenen grooten hinderpaal in den w^eg legt. Zie
verder bij het acid. glucicum.
Wordt aardena uittrekking door water, met chloorwaterstofzuur
2
-ocr page 22-overgoten, dan lost dit zuur kalk, magnesia en andere
zouten in de aarde aanwezig op. Uit het onopgeloste trekt
alcali zeer veel acid. humicum uit, hetwelk te voren aan
die bases gebonden was.
Wordt deze zoutzure oplossing met een alkali verzadigd
en door een zuur nedergeslagen, en wel door een overmaat
van zuur, opdat de nederslag vrij van bases zijn zoude, dan
verkrijgt men eenen nederslag, die zuur reageert en bruin van
kleur is.
Zoolang de doorgeloopene vloeistof vrij zuur bevat, is zij
kleurloos, maar zoodra het zuur is verwijderd, dan begint
zij zich te kleuren en neemt van het praecipitaat tot § proc.
van zijn gewigt op.
Berzelius vermoedde, dat het nu in waterhoudend acid.
humicum veranderd was.
Vele scheikundigen hebben getracht aan te toonen, dat de
zure eigenschappen van het acid. humicum afkomstig waren
van het zuur waarmede gepraecipiteerd was, en zagen het
aan, als verbonden met dit zuur; zelfs Stein deelde
deze meening nog en noemde eenige zuren uit suiker
door zwavelzuur verkregen, gepaarde verbindingen. Het
zal uit de latere onderzoekingen van Mulder blijken, dat
dit niet het geval is f); terwijl ook Berzelius dit ontkent, als
hebbende nimmer na verbranding een spoor van chlore
kunnen ontdekken, wanneer hij met zeezoutzuur gepraeci-
piteerd had.
Volgens laatstgenoemden verliest het acid. humicum door
droogen zijne oplosbaarheid in water. De oplossing praeci-
piteert noch de oplossing van lijm, noch die van zeep of eiwit;
maar wel doet zij dit volgens Braconnot eene gemengde
oplossing van lijm en galnotenzuur. Het is Onvolkomen in
1) Zie verder acid. glaeicnm.
-ocr page 23-alkohol oplosbaar. Deze oplossing kleurt lakmoespapier rood,
hetgeen volgens Berzelius het onopgeloste niet doet, niet-
tegenstaande het in alkaliën oplosbaar is, waarvan hij de
oorzaak aan isomerie toeschrijft welke ontstaan zou zijn door
den toestand van hydraat, die door den alkohol gewijzigd of
veranderd is geworden. Salpeterzuur lost het op, onder ont-
leding in tweede stikstofverzuursel en in koolzuur, terwijl na
uitdamping der oplossing en vermenging met water eene
eigenaardige, poedervormige, bittere stof nederslaat 1) , en
de oplossing kunstmatige looistof en zuringzuur bevat. Tegen-
over de bijtende alkaliën gedraagt het zich als plantenlym,
planteneiwit, indigo-bruin, zoethoutsuiker, extraktafzetsel en
andere niet zure plantenstoffen, namelijk dat ze volkomen ver-
zadigd worden, en de alkalische reactie geheel verdwijnt.
Het acidum humicum wordt niet altoos door koolzure alkaliën
opgelost, maar indien dit geschiedt, dan wordt het volgens
Berzelius in een humas alkalinus en in een bicarbonas
veranderd, welk laatste door koken ontleed en koolzuur uit-
gedreven wordt. Met alkalische aarden geeft het hoogst moei-
jelijk oplosbare verbindingen. De proeven van Sprengel
daarover genomen toonden, dat: 1 deel barytzout in 5200
deelen, 1 d. kalkzout in 2000, 1 d. magnesiazout in 160 deelen
koud water oplosbaar waren, terwijl het aluinaardezout, wanneer
het vochtig is, daartoe 3200 deelen vereischt, doch door
bijtende en koolstofzure alkaliën, zelfs door ammonia in
grooter hoeveelheid in water oplosbaar wordt.
Na volkomene uitdrooging zijn deze zouten nog moeijelijker op
telossen. Aan de lucht blootgesteld, wordt de bases gedeeltelijk
door opneming van koolzuur in een carbonas veranderd, terwijl
een ander gedeelte van de bases met het zuur als een zuur zout
met den carbonas terugblijft. Een zeer gewigtig punt voor
1) Welligt ten gevolge van ingemengd Pikrinzuur.
-ocr page 24-den landbouw en voor de physiologie der planten is de
onoplosbaarheid dezer zouten, en het oplosbaar worden door
opneming van ammonia. Hierdoor toch Avorden zij in den
grond bij regen teruggehouden, terwijl er zich langzamerhand
een oplosbaar zout vormt, dat als voedsel der planten wordt
aangeboden en als zoodanig door de wortelvezels kan worden
geassimileerd.
Volgens Sprengel 1) worden de kalk en magnesia zouten
van het humuszuur door bijtende en koolzure alkahën, en
carbonas ammoniae opgelost. Met zouten van het eerste
mangaanverzuursel geeft de humas ammoniae een in 1450
deelen koud water oplosbaar dubbel zout. dat wel in ammonia
doch niet in potasch of soda oplosbaar is. Zouten van het eerste
ijzerverzuursel worden niet door het humuszuur nedergeslagen,
die van het tweede ijzerverzuursel geven eenen nederslag. die
in 2300 deelen water, en zeer gemakkelijk in bijtende en
koolzure alkaliën oplosbaar is.
Volgens Sprengel reageert de waterachtige oplossing van
humas deutoxydi ferri niet eerder op ijzer, met cyanuretum
pot. et ferri, met gezwaveld waterstofgas, met looizuur, of
galnotenzuur, dan nadat men een zuur heeft toegevoegd.-
Men zou daaruit volgens hem het besluit kunnen trekken,
dat het tweede ijzerverzuursel in deze verbinding het meer
electro-neg. element zij ; hetgeen echter de werking van het
gezwaveld waterstofgas niet zou kurmen verhinderen.
De nederslag door loodverzuursel in humas pot: voortgebragt
is in bijtende potasch oplosbaar, uit welke oplossing Spren-
gel noch door hydrog. sulphurat. noch door een sulpho-
hydras het lood heeft kunnen nederslaan. Niettegenstaande
de moeijelijkheid om dit zuur, dat uit akkeraarde was ver-
l) Kastner's Archiv B. VII, S. 163.
-ocr page 25-kregen, in volkomen zuiverheid daar te stellen, zoo als voor
analytische proeven vereischt wordt, toonen echter de getallen
door Sprengel verkregen aan. dat het dezelfde stof was die
door Boullay en later door Malaguti , bij inwerking van
zuren uit suiker, verkregen was.
Sprengel Malaqutinbsp;at.
Koolstof 58,0nbsp;57,48nbsp;30
Zuurstof 39,9nbsp;37,76nbsp;16
Het verschil in waterstofgehalte moet verklaard worden, door
dien het middel tot ontleding dat Sprengel aanwende , minder
gepast zij geweest; daar hij echter niet vermeldt op welke
wijze hij gewerkt heeft, is het onmogelijk hierover meer te
zegden. Daar de proeven van latere onderzoekers het bestaan
van kwelafzetselzuur in turf hebben aangewezen, is het
waarschijnlijk dat Sprengel een mengsel van humuszuur en
kwelafzetselzuur ontleed heeft. Malaguti vond de verzadi-
gingsvatbaarheid van dit zuur tusschen 2,41 en 2,46. Sprengel
vond. dat dit zuur verschillende verzadigingstrappen heeft,
van welke bij het barytzout het maximum 4,88, en bij het
potaschzout 1,20 als het minimum verkregen werd. Als dit
laatste een bihumas potassae en het eerste een basischzout is
geweest, dan stemt dit onderzoek van Sprengel met dat
van Malaguti overeen, dewijl dan in het onzijdige zout de
verzadigingscapaciteit tusschen 2,40 en 2,44 valt. De latere
onderzoekingen van Mulder hebben echter het bestaan van
verschillende soorten van humuszuren buiten twijfel gesteld,
en hieruit is welligt het verschil van verzadigingsvermogen
door Sprengel gevonden, te verklaren.
Wackenroder gelooft op grond van dit verschil, dat de
pechturf uit de veenen van Noord-Duitschland. in de om-
streken van Hanover, een eigen humuszuur bevat, hetwelk hij
door uittrekken met eene zwakke alkahsche oplossing en prae-
cipiteren door een zuur volgens zijne meening onvermengd
en zuiver verkregen heeft. Dit zuur door hem turfhumuszuur
genoemd, beschrijft hij in zijn Charakteristik deiquot; organischen
Sauren, als typus van de soort humuszuren. Volgens hem is
het eene amorphe massa, doch merkwaardig door de neiging,
om volgens bepaalde kromme lijnen eigenaardige vormen aan
te nemen.
Laat men volgens hem een droppel van eene warme
waterachtige oplosshig van humuszuur-hydraat op eene glazen
plaat langzaam verdampen, dan blijft er eene bruine, door-
zigtige, gomachtige massa, die, of gelijkvormig, of wanneer
de verdamping een weinig bevorderd is, uit eene amorphe
massa bestaat met concentrische lagen, die cirkelvormig óp
elkander liggen, en onder het microscoop onregelmatige
barsten vertoonen. Heeft de verdamping echter snel plaats
gehad, bijv. op eene verwarmde ijzeren plaat of in eenen
heten oven, dan vertoonen zich op de ronde vlek van het
humuszuur nog concentrische stralen of vertakkingen. Deze
vorming is altoos constant en meer of min volkomen, naar
mate van de sterkte der oplossing of den graad van hitte, die
is aangewend. Aan den omtrek der vlek vertoont zich' de
dikste laag van humuszuur. Zij volgen elkander naar het
centrum in zwakkere doch meer en meer volkomene, cirkelronde
lagen van humuszuur op, zoodat de binnenste eene geheel
ledige plaats openlaat. De vertakkingen gaan van dezen bin-
nensten ring tot aan den omtrek. Ze schijnen onder het
microscoop dichotomisch en regelmatig vertakt; de vertakking
wordt daargesteld door volkomen regelmatige, elhptysche,
dwarsche scheuren.
Van dit in water oplosbaar, en daarom door hem è humus-
zuur genoemd, vertoont de alkoholische oplossing geen
minder merkwaardig verschijnsel. Bij de vrijwillige verdamping
op eene glasplaat, blijft er eene meer of minder cirkel-
vormige vlek, waarvan het inwendige donkerder dan de
omtrek is. Het humuszuur heeft zich hier opgehoopt,
zonder concentrische lagen te vormen. Bij vergrooting ziet
men in den midden twee scheuren, die elkander kruisen.
Wackenroder noemt dezen toestand der amorphe ligchamen
idiotypisch-amorph, waartoe hij het humuszuur en de eiken-
looistof brengt, in tegenstelling van syntypisch-amorph waar-
toe hij alle niet kristalhseerbare ligchamen rekent, die even
als de gom en de kleefstof bij verdampen hunner oplossingen
op eene glasplaat, in een gelijkvormigen, zonder eenen
eigenaardig kenmerkenden toestand terug blijven. Daarna
maakten Boullay en Malaguti hunne proeven bekend,
die echter meer betrekking hadden op het ulminezuur en de
ulmine en ter hunner plaats zullen worden medegedeeld.
Al die stoffen vau eene bruine of zwarte kleur, dan eens
bestempeld met den naam van ulmine of ulminezuur, dan
eens met dien van humine of huminezuur, werden gevonden
in oude boomen, vergaan hout, in turf, in bouwbare aarde,
in roet en in eene menigte andere ligchamen, door
velen aangezien als ligchamen die identisch waren en de
algemeene zamenstelling C» H'® O'® hadden. Men begon
echter later met regt te twijfelen aan de identiteit van
stoffen onder zulke verschillende omstandigheden, en uit
zulke verschillende ligchamen verkregen, en de onderzoekingen
van Peligot, Braconnot, Stein en vooral die van Mulder,
deden een nieuw licht over de kennis van deze stoffen
opgaan.
De onderzoekingen van Hermann , hoe uitvoerig ook,
hebben meer verwarring dan wel duidelijkheid aangebragt,
daar hij niet minder dan 15 verschillende humusachtige
stoffen meent gevonden te hebben ; wij zullen de uitkomsten
van hem, zoowel als van bovengenoemde scheikundigen
ieder afzonderlijk mededeelen.
Stein J ) verkreeg wanneer hij rietsuiker met zeer verdund
zoutzuur bij eene temperatuur beneden de kookhitte behan-
delde, eenen bruinen nederslag, die zich zóó langzaam vormde,
dat de hoeveelheid na verloop van eenige uren nog zeer
weinig bedroeg. Zondert men den bruinen nederslag van
de roode vloeistof af en verhit men deze tot kokens, dan
vormt er zich eenen zwarten nederslag die, na drooging eene
blaauw zwarte kleur bezit, met ingemengde ghmmende bkadjes.
Deze stof is in kokend water weinig oplosbaar, doch
vond hij, even als later Mulder , dat zij in zuur water op-
losbaar was, want het eerste zure waschwater was het meest
gekleurd. Volgens Stein is deze stof in bijtende kali zeer
weinig, in ammonia daarentegen meer, doch niet geheel
oplosbaar. Door verbranding met chroomzuur-loodverzuursel
bij 1400 gedroogd verkreeg Stein het onderstaande:
Voornbsp;1 tot 3 was gebruikt de zwarte stof zonder
afzondering van de eerst zich vormende bruine. No. 4
was eene stof verkregen door koken van de vloeistof, die van
de bruine stof was afgefiltreerd. Op 100 deelen berekend,
geeft Stein de volgende getallen :
Inbsp;II
III
64,711
4,722
30,592
IV
64,745
4,790
30,465
Koolstof 64,150 64,461
Waterstof 4.590 4,736
Zuurstof 31,260 30.803
en berekend daaruit de formule C«^ Hquot; Oquot; en besluit dat
door de vereenigde werking van zuren en w^armte uit de
watervrije suiker, zuurstof en waterstof in verhouding om
water te vormen worden afgescheiden, zoodat een dubbel
atoom suiker, de helft van de zuurstof en waterstof verhest;
uitgezonderd een weinig minder koolstof schijnt het bruine
en zwarte ligchaam. gelijk te zijn zamengesteld.
1) Ann. der Pharmacie, B. 30, S. 84.
-ocr page 29-Deze uitkomst verschilt met die van Mulder , wanneer
de stof op 165o gedroogd was, door 1 at. water en door
3 at. bij drooging op 195o eene temperatuur waarop zij
anhydrisch is. Het verschil in koolstofgestalte tusschen de
uitkomsten van Mulder en Stein , ligt welligt in de moeije-
lijkheid van drooging. Het waterstofgehalte is bij beiden in
overeenstemming.
Met den naam van humuszuur kenmerkt Herman n 1) de in
water moeijelijk oplosbare, in koolzure alkahën gemakkelijk,
in azijnzure soda onoplosbare stoffen, die door mineraalzuren
en het azijnzuur als eene bruine amorphe zwak zure zelfstan-
digheid wordt nedergeslagen.
Deze kenmerken door Hermann opgegeven verschillen in
zooverre van anderen, dat het ook door azijnzuur wordt
nedergeslagen, wat door velen ontkend wordt. De elemen-
taire constitutie is volgens hem: dat in de humuszuren het
aantal koolstof atomen aan dat van de waterstof gelijk is.
Bevatten zij geen stikstof, dan is het aantal der zuurstof
atomen gelijk aan de helft van de waterstof atomen; bevatten
zij daarentegen stikstof, dan is de som van de atomen
zuurstof en stikstof gelijk aan de helft der waterstof atomen.
Hij bedoelt hier vol. at. die van de stikstof en waterstof,
het dubbel zijn van de in de formulen opgegevene. Hermann
is echter niet naauwkeurig in zijne opgaven. Wij vinden bijv.
door hem opgegeven, dat Malaguti voor humuszuur uit
suiker bereidt, gevonden zou hebben
Koolstof 57,48
Waterstof 4,76
Zuurstof 30,78
Stikstof 6.98
Wij hebben echter te vergeefs naar eene analyse van
1) J. V. Ercl. B. XXII en vervolg.
-ocr page 30-Malaguti gezocht, waarin deze 6,98 stikstof zou gevonden
hebben, in al zijne onderzoekingen is er niet eene die van
stikstof gewag maakt 1). Verder geeft Hermann op, dat
door Malaguti de verzadigings capaciteit van dit zuur
gevonden zoude zijn gelijk van de hoeveelheid zuurstof
doch deze opgave is weder onnaauwkeurig, daar Malaguti
dit als /j opgeeft, terwijl bovendien in al de opgaven
van Malaguti niet van humuszuur maar van ulminzuur
sprake is. Hij citeert de uitkomsten van Malaguti omdat
ze alle vertrouwen verdienen, en met de zijnen zoo juist
overeenkomen (!) Hermann besluit hier uit dat het humus
zuur, dat zich onder de inwerking van dampkringslucht
vormt, stikstofgas absorbeert. Hij is echter niet de eenige
die dit beweert; Soubeiran en deSaussure, vermoedden dit
ook reeds vóór hem. Lost men humuszuur en vooral dat
hetwelk uit hout verkregen is, in overvloedige, bijtende kah
op, dan verkrijgt men volgens hem eene vloeistof, die zoo
ras zuurstof uit de dampkring opneemt, dat zij voor eudio-
metrische proeven kan gebruikt worden en het humuszuur
vervalt in eene soort van kwelzuur, ammonia, water, koolzuur
en nog een derde zuur, hetgeen nog onbekend is.
Hermann bepaalde het aeq. van het hout-humuszuur uit
het praecipitaat dat hij verkreeg, door zwavelzuur koper-
verzuursel in eene oplossing van humuszure kali.
Humuszuur 94,895
Koperverzuursel 5,105
Het atoomgewigt bedraagt hiervan 9214,3 en het verzadi-
gingsvermogen 1,08 of /g van de zuurstof.
l) Zie bi) de ulmine.
-ocr page 31-De elementair-analyse gaf:
gevondennbsp;berekend
Waaruit hij de formule afleidt:
Q70 iiöB o'^s N®
Deze is in overeenstemming met die vi?elke hij voor het
suiker-humuszuur gevonden heeft, zij was:
Qóo HisQ'^Nquot;«
Weshalve zijn hout humuszuur niets anders kan geweest
zijn, dan het suiker-humuszuur. Wel vond hij het atoom
gewigt van het humuszuur uit suiker bereid — 3944,7 en
dat van het uit hout bereidde = 9214,3. Doch dit onderscheid
is naar ons inzien niet voldoende om deze stofïen als twee ver-
schillende zuren aan te nemen, en zou indien zijne proeve naauw-
keurig waren, welligt voor eenen polymeren toestand kunnen
gelden; wij mogen echter aan die naauwkeurigheid eenigzins
twijfelen omdat het humuszuur slechts op 100° gedroogd,
nog niet van al het water beroofd is, waarvan het beroofd
kan worden. Voor het door hem genoemde meta-hout-
humuszuur verkreeg hij dezelfde zamenstelling.
gevondennbsp;berekend
Het verschil waarop hij de onderscheiding van dit zuur
met de anderen grond, is dat het koperzout in plaats van
6,105 proc. zooals het hout-humuszuur , 7,04 proc. koperver-
zuursel bevatte.. Voor het verzadigingsvermogen van dit zuur
geeft hij op 1,5 of 1,20 van de hoeveelheid zuurstof. Het
atoom gewigt berekend uit de elementair analyse vond hij = 6574.
dat uit de ontleding van het koperzout = 7069.
Onder den naam van humusextrakt verstond men die
zelfstandigheid, die water uit bouwbare aarde, uit turf en
dergelijke stofFen uittrok; van welke stof niets meer dan den
naam bekend was, want men wist niet of het uit humuszure
of kwelzure-zouten. of uit eene eigenlijke extraktstof bestond.
Bij de onderzoekingen van den tschornasem eene turfsoort
uit Rusland, kwam Hermann 1) tot het besluit dat de
tschornasem eene organische stof moest bevatten die in'
water en alkahën oplosbaar, echter noch door azijnzunr,
noch door azijn-koperverzuursel, uit de zurenof door soda
veronzijdigde oplossing kon afgescheiden worden. Het is
deze stof die hij humus-extrakt noemt. Daar deze türfsoort
een mengsel was van velerlei stoffen, waardoor het moei-
jelijk was dit humusextrakt af te zonderen, zocht hij naar
een ander ligchaam dat het humus-extrakt in eenvoudiger
verbinding bevatte. Hij vond dit in verrot hout, dat volgens
hem alleen bestond uit nitrolin. (nitrohn is ook een stof door
Hermann verkregen) uit onder hout-humuszuur en humus-
extrakt zonder bijmenging van kwel- of kwelafzetselzuren.
Hij bereidde het op de navolgende wijze: verrot hout tot
grof poeder gebragt werd met eene oplossing van koolzure
soda gekookt, gefiltreerd, met verdund salpeterzuur ver-
zadigd . en de vloeistof van het afgescheiden hout-humuszuur
afgezonderd. Deze bruine vloeistof geeft nu na toevoeging
van salpeterzuur, en na oververzadiging met ammonia, een
1) Joui-n. Erdm. B. XXIII S. 375.
-ocr page 33-volumineiisen nederskig als eene verbinding van humusextrakf
met loodverzuursel? Deze nederslag werd uitgewasschen en nog
vocbtig met verdund zwavelzuur aangeroerd, waarbij het
humusextrakt loodverzuursel in overmaat moet blijven. Hier-
uit werd door alkohol bet humusextrakt getrokken, waar-
door hij eene bruine tinctuur verkreeg, die in een waterbad
uitgedampt, het humusextrakt als een kastanje bruin glanzend
en doorzigtig vernis achter liet. Het op deze wijze bereidde
humusextrakt had een bitteren zamentrekkenden smaak, bet
midden houdende tusschen de gewone extrakten en de
looistof.
Alkohol van 80 proc. lost het hgt op, aether evenzoo.
Eene waterachtige oplossing van humusextrakt kan volgens
Hermann met zeer veel aether vermengd worden, zonder
dat deze zich afscheidt.
De waterachtige oplossing is gewoonlijk troebel, ten ge-
volge van een extraktafzetsel dat Hermann voor eene soort
van humuszuur aanziet, waarvan de zamenstelling hem on-
bekend was; derhalve weder een nieuw humuszuur, dat
zich gedurig bij het indampen scheen te vormen. Bijvoeging
van verschillende zouten en zuren scheidt het humusextrakt
uit zijne oplossing in water, als eene bruine vetachtige zelf-
standigheid die bij den eersten aanblik veel overeenkomst met
eenige harsen had. De verdunde oplossingen werden noch
door zuren noch door zouten nedergeslagen. Met de alkalische
aarden zoo als met bijtende kalk of baryt verbindt zich het
huixiusextrakt tot moeijelijk oplosbare bruine verbindingen,
die veel overeenkomst met de zouten van het humuszuur
hebben. Kookt men tot poeder gebragt verrot hout of tuinaarde
met bijtende kali, dan verkrijgt men volgens hem eene bruine
oplossing die voor het grootste gedeelte uit eene verbinding van
humusextrakt met kali bestaat. Bij het indampen dezer
oplossing scheidt zich deze verbinding als hout-humuszure
kali in vliesjes uit de oplossing, die zich bij verdere uitdamping
op den bodem van het vat als een bruin poeder afzetten.
Het humusextrakt verhindert even als vele organische zuren
de praecipitering van het ijzer en andere metaalverzuursels door
ammonia. Het wordt door onzijdige metaalzouten uit onzijdige
oplossingen niet nedergeslagen, door basischeloodzouten daar-
entegen wordt het, even als door zwavelzuur-koperverzuursel,
nedergeslagen indien men bij de vloeistof gelijktijdig am-
monia voegt; daarentegen niet door azijnzuur-koperverzuursel,
ook zelfs dan niet, wanneer de vloeistof ammonia in overvloed
bevat. Hierdoor, meent Hermann, onderscheidt zich dit
humus-extrakt voornamelijk van het kwelzuur, waarmede het
overigens groote overeenkomst heeft. Aan de drooge destillatie
onderworpen, smelt het, geeft water af, zwelt op en stoot
witte dampen uit, die zich in den ontvanger tot brandige
produkten verdigten die humusextrakt bevatten, terwijl in de
kolf eene zwammige kool terug blijft. Omdat zich een
gedeelte bij de drooge destillatie vervlugtigde brengt Hermann
het humusextrakt tot de half vlugtige stoffen.
Dat het niet onmogelijk is dat de humusachtige ligchamen
bij onvolkomen verbranding vlugtig zijn, bewijst het voor-
komen er van in het roet, in de hout-teer, enden houtazijn,
waarin zij door Braconnot en Berzelius zijn aangewezen,
en die door Hermann als humusextrakt beschouwd worden,
omdat de beschrijving door Berzelius van eene door hem
in de houtteer en houtazijn gevondene extraktstof gegeven,
volkomen op het door hem gevonden humusextrakt van
toepassing is.
Hermann heeft de zamensteUing van zijn humusextrakt,
en de verbindingen met lood en kooperverzuursel nader
onderzocht. Het loodzout verkreeg hij door nederslaan van
eene oplossing van zuiver humusextrakt (!) met basisch azijnzuur-
loodverzuursel. Dit praecipitaat was in vochtigen toestand
weinig gekleurd, doch werd bij het droogen donker amber-
bruin. De bij 100quot; gedroogde verbinding gaf na verbranding,
in 100 deelen :
Humusextrakt 60
Loodverzuurel 40
Neemt men met Hermann aan, dat deze verbinding uit
2 at. loodverzuursel en 1 at. humusextrakt bestaat, dan is
het atoom gewigt = 4183,40. De verbinding met koperver-
zuursel werd door Hermann daargesteld, door eene oplossing
van humusextrakt met zwavelzuur-koperverzuursel en ammonia
neder te slaan; deze nederslag werd tot afzondering van nog
bijgemengd basisch zwavelzuur-koperverzuufsel nogmaals in
slap zeezoutzuur opgelost en op nieuw nedergeslagen, waarbij
inachtgenomen werd om de eerst nedervallende hoeveelheden
van de verbinding op te zamelen en voor de analyse te bezigen.
Het humusextrakt-koperverzuursel is in versch gepraecipi-
teerden toestand een opgezwollen graauw groen bezinksel. Bij
droogen krimpt het zeer in en wordt donkerder.
Bij 100° gedroogd bevat het volgens Hermann nog water;
de analyse gaf hem op 100 deelen:
Humusextrakt 49,23
Koperverzuursel 35,00
Waternbsp;15,77
Deze zamenstelling komt overeen met eene verbinding uit
1 at. humusextrakt, 6 at. koperverzuursel en 12 at. water.
Zulk eene verbinding zal bestaan uit:
1 at. |
Humusextrakt |
= 4221,4 i |
49,39 |
49,23 |
6 » |
Koperverzuursel |
= 2974,2 |
34,80 |
35,00 |
12 » |
Water |
= 1350,0 |
15,81 |
15,77 |
1 at. Humusextrakt-koperzuursel = 8545,6 100,00 100,00
tot ontleding werd de bij 100® gedroogde loodverbinding
gebezigd. Deze zamenstelling komt overeen met de volgende
uitdrukking O-H'^O'-iN.
berekend |
gevonden | ||
Koolstof = |
224,8 |
57,91 i |
1 57,76 |
Waterstof |
199,6 |
4,72 |
4,56 |
Zuurstof rzr |
1400,0 |
33,18 |
33,18 |
Stikstof = |
177,0 |
4,19 |
4,50 |
1 at. Humusextrakt = |
4221,4 |
100,00 |
100,00 |
zijn humusextrakt is alzoo volgens dezelfde typus zamengesteld
als zijn humuszuur.
Zagen wij wat Hermann onder den naam van humus-
extrakt verstaat; andere scheikundigen verstaan onder dezen
naam of extrait du terreau, dat gedeehe wat zich door
behandeling met water en ammonia uit bouwbare aarde
oplost, en uit deze oplossing door een zuur kan worden
nedergeslagen. Onder deze behoort Soubeiran 1) die het
humusextrakt op deze wijze verkregen, als eene verbinding
van humus met het tot praecipiteering gebezigde zuur
beschouwdt, waarvan de zamenstelling zich xnet geene absolute
naauwkeurigheid laat bepalen, w^ant waanneer men de ammo-
niakalische oplossing door een zuur nederslaat, dan veronder-
stelt hij dat die nederslag verontreinigd kan zijn door stoffen
die met de humus in de aarde voorkomen, en even als dezen
de eigenschap bezitten om door alkaliën ppgelost en door zuren
nedergeslagen te worden. Deze aanmerking van Soubeiran
zoude eenigermate juist zijn voor zooverre het humus uit
aarde betreft, zij vervalt echter bij humus uit suiker of
dergelijke zuivere org. zelfstandisheden bereid. Wij zullen verder
zien, bij de uitkomsten door Mulder verkregen dat dit
humusextrakt niets anders is dan een mengsel, waarvan
1) J. V. Enim. B. 1, fol. 294.
-ocr page 37-het humus en ulminzuur een hoofdbestanddeel uitmaken.
SouBEiRAN neemt verder aan dat de humus uit aarde verkregen,
eene veranderlijke zamenstelling bezit en de koolstof er des
te meer de overhand in heeft, hoe langer hij aan de
inwerking der lucht is blootgesteld geweest, doordien een
gedeelte van de waterstof is geoxydeerd geworden. Hij
vond echter nimmer meer dan van 52 tot 57 proc. kool-
stof. Om zich te overtuigen, dat werkelijk de verhouding
der koolstof onder voortgezette inwerking van lucht en alkaliën
toenam, loste hij humus die 53 proc. koolstof bevatte in
eene verdunde oplossing van koolzure soda op, en liet deze
gedurende 40 uren aan de lucht koken, na welks tijdsverloop
de humus door hem op nieuw werd nedergeslagen.
Hij bevond toen dat zij 57 proc. koolstof bevatte, waardoor
hij tot het besluit komt dat de in alkaliën oplosbare humus
eene veranderlijke zamenstelling bezit, en het uit dien hoofde
onnoodig acht de gevonden getallen van de, zooals hij ze
noemt, verschillende humus varieteiten op te geven. Van
eene echter geeft hij het koolstof gehalte op, dat 56,4 proc.
bedroeg; deze was verkregen door praecipitering eener
zwakke bijtende soda oplossing. De hoeveelheid stikstof die hij
vond wisselde tusschen 2 en 2,5 proc. Wij zullen verder zien
dat de stikstof geen bestanddeel van den humus of het humus-
zuur uitmaakt, en hare aanwezigheid tot de verontreinigingen
behoort gerekend te worden. De stof die hij uit oud hout,
afkomstig van eenen eikenboom uit het bosch van Fontaine-
bleau, verkreeg was van eene geelbruine kleur, reuk- en
smakeloos, kleurde bet water niet, doch gaf met ammonia eene
zeer donker gekleurde oplossing.
Het hout, eerst met een zuur, daarna met ammonia
uitgetrokken, kleurde zich op nieuw, betgeen zich onder
medewerking van lucht en alkaliën gedurig herhaalde. Uit
dien hoofde vermoedde bij dat dit bout uit een mengsel
3
éé
bestond van zuiveren humus, humuszuren kalk, en eene nog
onveranderde stof die door den invloed van lucht en alkahën
in staat is in humus over te gaan. Uit de slappe ammonia-
kalische oplossing van het hout, sloeg hij door zeezoutzuur
den door hem genoemden humus neder, die door afwasschen
met water, kokenden alkohol en aether verder gezuiverd werd.
Zij liet na verbranding 7,16 proc. asch terug, en gaf, ontleed
volgens de methode van Will en Varrentrap, 2,5 proc.
stikstof. Door de ontleding met koperverzuursel en chloor-
zure kali aan het einde der buis, verkreeg hij na aftrekking
der asch:
op 100 deelen, gevonden berekend
Koolstof 55,3nbsp;55,0
Waterstof 4,8nbsp;4,3
Zuurstof 37,4nbsp;38,2
Stikstofnbsp;2,5
100,0 100,0
Laat men hierin de stikstof buiten rekening, dan komt deze
uitkomst met de volgende verhouding overeen:
C34 H'S O'S.
In dezen humus, die alzoo vele jaren aan de inwerking der
lucht was blootgesteld geweest, bedroeg de hoeveelheid kool-
stof 55 proc., zoodat hij hieruit besluit, dat deze het maximum
is dat in den humus zonder aanwending van hitte of alkaliën
voorkomt. Bij deze opgaven laat hij in het midden in welken
vorm de stikstof er in aanwezig was, en merkt alleen aan
dat haar gehalte grooter is in het vermolmde, dan in het
levende hout, zoodat hij, grootendeels op gezag van de
Saussure vermoedt, dat tijdens de vermolming de stikstof uit
den dampkring is gecondenseerd geworden. Hij verwerpt als
onwaarschijnlijk het gevoelen van Liebig, dat bij voortge-
zette ontleding van den humus deze in modder zoude veranderen,
die van den humus en andere ontledingsprodukten door een grooter
gehalte aan koolstof zou onderscheiden zijn, waarom hij de modder
als een hypothetisch ligchaam beschouwt. Soubeiran komt
door zijn onderzoek over den humus en zijnen invloed op de
voeding der planten tot de volgende resultaten 1): tuinaarde
in aanraking met ammonia buiten toetreding der lucht geeft
eene licht geel gekleurde vloeistof. Had de lucht toegang
dan verkreeg hij vooral bij aanwending van warmte eene
donkere oplossing, waarin zuren eenen nederslag gaven.
Een groot gedeelte van dit humuszuur, door hem humus
genaamd, is aan kalk gebonden. Behandelt men aarde vooraf
met zeezoutzuur om de zouten te verwijderen, dan verkrijgt
men, ook zelfs zonder toetreding der dampkringslucht eene
donkere oplossing, waarin zuren eenen donkeren nederslag veroor-
zaken. Bezigt men in plaats van bijtende amm., koolzure amm.
dan verkrijgt men terstond, ook zonder afzondering van den kalk,
eene donker gekleurde oplossing. Deze proef verklaart de werking
der koolzure amm. in den mest, te weten, om het aankalk
gebonden humuszuur vrij te maken. Aarde die met zeezout-
zuur, met ammonia, en met water was uitgetrokken, verkreeg
na verloop van eenigen tijd aan de lucht te zijn blootgesteld
geweest, op nieuw de eigenschap om met ammonia gekleurde
oplossingen te geven. Men heeft wel eens de identiteit in
twijfel getrokken, van humus verkregen door de inwerking
van alkaliën op plantaardige stoffen, en tusschen die verkregen
uit bouwbare aarde, met andere woorden tusschen de kunst-
matige en de natuurlijke, doch naar ons inzien zonder
eenigen grond, daar beiden oxydatie produkten van de
organische stoffen zijn.
De extraktiefstofl'en die in de planten als kleurlooze ligchamen
in water opgelost voorkomen, kleuren zich door uitdampen
1) J. v. Erdm. 1850.
L'Institut. No. 851.
aan de lucht geel of bruin, waarbij het schijnt dat, volgens
het algemeen gevoelen, de zuurstof der lucht eene belangrijke
rol speelt, dat zij wordt opgenomen en koolzuur uitgescheiden.
Dikwerf verliezen zij bij het uitdampen hunne oplosbaarheid.
Hetgeen alsdan in water onoplosbaar is, wordt extraktafzetsel
(apothema) of volgens eenigen, geoxydeerde extraktstof ge-
noemd. Het moet echter als niets anders dan eene humusstof
beschouwd worden, en wel waarschijnlijk als ulmin. De latere
onderzoekingen zullen ook over deze afdeeling van de
veranderingen der organische stoffen nog veel licht moeten
verspreiden, zal het vele duistere dat hier nog heerscht,
ophelderen.
Hetgeen het hoofdbestanddeel van rottend hout uitmaakt
wordt door Hermann met den naam van nitrolin bestempeld 1),
afgeleid van nitrogenium en ligrmm. Het is eene stof onoplosbaar
in alkaliën en waarschijnlijk niets anders dan onzuivere
humine. Hij geeft de bereiding op als volgt: wanneer
men geheel verrot of vergaan hout in eenen mortier fijn
wrijft, dit poeder in eenen linnenzak onder water uitkneedt,
dan scheidt men het nitrolin van het nog niet vergane hout
af. Het poeder dat zich in het water afzet, wordt met
eene oplossing van koolzure natron uitgekookt, waarbij het
nitrolin onopgelost terug blijft. Hij beschrijft dit nitrolin als
een bruin smakeloos, inwater, zuren, en alkaliën onoplosbaar
poeder, dat nog duidelijk de struktuur van het hout aantoonde!
Gedroogd krimpt het weder te zamen, wordt hoornachtig en
kleeft zeer vast aan het papier van het filtrum, laat zich dan
moeijelijk tot poeder brengen en wordt door wrijven glanzend.
Ten opzigte van zijne zamenstelling kenmerkte zich het
nitrolin door zijn groot gehalte aan stikstof, waardoor het in
zamenstelling de dierlijke stoffen en vooral de proteïn nabij
1) J. V. todraan t, a, p.
-ocr page 41-komt, waarmede het volgens zijne meening ten onregte ver-
ward wordt. Hij verkreeg bij ontleding op 100 deelen
Koolstof 57.20
Waterstof 6,32
Zuurstof 24.28
Stikstof 12,20
en meent dat de zamenstelling uitgedrukt kan worden door
Q56 JJ40 Qis gjj Jjg^. ontstaan uit hout op de volgende wijze
te verklaren is
24 (C'ff O^
Hout
= Nitrolin
quot; Water
— Koolzuur
C'6 H*« O'S Nquot;
9 (HO)
16 (W)
zoodat 24 at. bout uit den dampkring 10 at. zuurstof en 5
at. stikstof opnemen, waardoor 1 at. nitrolin ontstaat benevens
water en koolzuur. Daar Hermann aan deze proef en het
gevolg dat hij er uit afleidt, zelf niet veel waarde hecht,
en aanmerkt »dass diese Ansicht noch nicht hinreichend
begründet isquot; willen wij op zijn gezag er ook weinig waarde
aanhechten, en gelooven dat hij te doen gehad heeft met
humine in verbinding met ammonia en water. Ook deze,
even als alle andere uitkomsten van Hermann zijn van dien aard
dat ze weinig vertrouwen verdienen. Wij willen een overzigt
geven van de stoffen die Hermann als produkten der ver-
rotting of der kunst meent verkregen en afgezonderd te
hebben; het zijn 16 verschillende stofFen, als:
A. m alkaliën oplosbaar; door mineraalzuren praecipiteer-
bare zelfstandigheden,
a. indifferente.
1. Humusextrakt — Cquot; H'quot; N.
h. zuren.
d;. door mineraalzuren praecipiteerbaar; onoplosbaar in
Azijnzure Soda; — Humuszuren.
O«»
-ocr page 42-2.nbsp;Hout-humuszuur — C'^« H'o O®« N'
3.nbsp;Meta » — H®® O'quot;'N®
4.nbsp;Suiker » =: C®quot; H'« Oquot; N'
5.nbsp;Anitro »
oplosbaar in azijnzuur; — kwelafzetselzuren.
6.nbsp;Anitro-kwelafzetselzuur = C^o H'^ O'^
7.nbsp;Turfnbsp;»nbsp;C®o H®^ O'» N'
8.nbsp;Aardenbsp;»nbsp;=: C^® H*^ O® N®
(3. door mineraalzuren niet praecipiteerbaar, wel door
basische metaalzouten; — kwelzuren,
10.nbsp;Humus kwelzuurnbsp;O® N
12.nbsp;Anitro »nbsp;C» H'-O*^
door onzijdige metaalzouten uit azijnzure vloeistoffen
praecipiteerbaar; — oxycrenzuren.
13.nbsp;Turf oxycrenzuur C H' O' N
14.nbsp;Humus B nr?
15.nbsp;Anitro »
B. in alkaliën onoplosbaar.
16.nbsp;Nitrolin C® H^» O'« N^ (?)
De stof die na uittrekking van aarde door water, acidum
hydrocbloricum, en alkaliën onopgelost terug blijft en door
Hermann nitrolin genaamd werd, is dezelfde stof die door
eenigen humine, door anderen humuskool is genoemd
geworden. Berzelius spreekt het vermoeden uit dat deze
humuskool eene indifferente wijziging is van het acidum
humicum, door hem humine genaamd. Hij beschouwt het
acid. humicum en de humine als twee verschillende toestanden
of wijzigingen van eene en dezelfde stof, die of door den
invloed van bases gemakkelijk in acidum humicum en van
indifferent, electro neg. wordt, of indifferent blijft. De toe-
stand waarin het volgens hem in de aarde voorkomt is
als een onzijdig ligchaam, vermengd met onbewerktuigde
stoffen. Deze humuskool is nog weinig onderzocht waartoe de
moeijelijkheid om haar van nog onvergane stoffen vrij te krijgen
wel het hare zal hebben bijgedragen. Volgens dë Saussure
verandert zij de zuurstof der lucht in koolzuur, en wordt,
langen tijd aan den invloed van lucht en alkaliën blootgesteld
zijnde, in deze oplosbaar, uit welke oplossing zij door
zuren kan worden nedergeslagen waarschijnlijk als acidum
humicum. Zwavelzuur werkt in de koude weinig op deze
stof; door salpeterzuur wordt zij, zoo als Braconnot opgeeft,
bij zachte warmte tot eene bruine vloeistof opgelost waarin
water een chocolade kleurig bezinksel bewerkt, dat de eigen-
schappen van acid. humicum bezit, en even als dit door
alkaliën zonder overschot kan opgelost worden.
Volgens Soubeiran 1) zoude de humus zich kenmerken
door hare oplosbaarheid in alkaliën en hetgeen daarin onop-
losbaar is noemt bij tuin- of teelaarde (dammerde, terreau
carbonneux) die aan de lucht blootgesteld, koolzuur afgeeft
en alsdan in alkaliën oplosbaar wordt. Dit gevoelen komt
met anderen en vooral met dat van de Saussure vrij wel
overeen; het grootste verschil bestaat in de namen, de stof
is even als door Braconnot en anderen wordt opgegeven,
dezelfde, en niets anders dan humine die door den invloed
van lucht en water of alkahën in humuszuur wordt omgezet.
Volgens Liebig is de modder het eindprodukt der ontleding
van hout, hij bevat even als dit, volgens hem water en
zuurstof in rede tot water, terwijl in verhouding tot dezen
het koolstofgehalte zeer aanzienlijk is. Volgens zijn gevoelen
is alleen bij aanwezigheid van alkahën, de lucht in staat dit
in eene humusachtige stof om te zetten.
Men ziet dat de kennis aan al die stoffen door deze onder-
1) J. V. Erdm. B. L, S. 294.
-ocr page 44-zoekingen weinig of niecs vermeerderd was, terwijl de ver-
warring door de veie namen die kennis nog onduidelijker
maakte. Het was derhalve van groot belang door naauwkeurige,
op zich zelve staande onderzoekingen eenheid te brengen in
deze chaos, en te onderkennen wat er waar of valsch onder
was. Die onderzoekingen zijn door Mulder meestal vóór de
proeve van Herivunn en Soubeiran ondernomen, en mede-
gedeeld in het Bulletin des sciences Neerlandaises 1839 en
1840. Die onderzoekingen strekken zich uit, zoowel over de
Produkten verkregen door kunst, als die welke in de natuur
voorkomen. De kunstmatige bereiding der humusstofFen ge-
schiede door inwerking van zuren en alkaliën op organische
zelfstandigheden. De natuurlijke werden verkregen uit bouw-
bare aarde, turf, en in het algemeen uit stoffen voortge-
gebragt door ontleding der bewerktuigde ligchamen. Uit die
onderzoekingen is het overtuigend gebleken dat de hoeveelheid
der Produkten welke men door inwerking van een zuur op
rietsuiker verkreeg, hetzij ulmine of ulminezuur, humine of
huminezuur, of het mengsel van allen, veel minder was dan
de theorie aangaf. Door Mulder werden 100 gram. suiker
met 300 gr. water en verschillende hoeveelheden gewoon
zwavelzuur in een zandbad bij verhoogde temperatuur behan-
deld. Van de vier proeven bevatte N». I. 10 gr. zuur; N»^.
2, 20 gr.; No. 3, 30 gr.; No. 4, 40 gr., met boven aan-
gegeven hoeveelheid suiker en water. Alien werden gedurende
92 uren gekookt, en van tijd tot tijd de gevormde humus-
achtige ligchamen door filtrering afgezonderd. Na verioop
van dezen tijd was de hoeveelheid die zich nog vormde on-
weegbaar gering. De gezamenlijke hoeveelheid van ieder na
dit tijdsverloop was van Nquot;. 1. 14,04; van No. 2, 17,35;
van No. 3. 17,51 en van No. 4. 18,11. De gevolgtrek-
kingen die Mulder hieruit afleidt zijn de volgende: dat het
niet het sterkste zuur is dat de grootste hoeveelheid humus-
achtige stoffen voortbrengt, maar de langdurigheid der koking.
Een zwak zuur brengt bijna dezelfde hoeveelheid in eenen
gegeven tijd voort, als een drie of vier malen sterker. Bij
het begin van de inwerking geeft het sterkste zuur de grootste
hoeveelheid, maar de bovenopgegeven hoeveelheden suiker,
water, en zuur gaven allen bij het begin nagenoeg evenveel als
gedurende het gansche verloop van de inwerking, en nagenoeg
het driedubbel van de hoeveelheid verkregen door 10 deelen
zuur. Na vier uren kokens bragten de verschillende hoeveel-
heden zuur in een volgend tijdsverloop eene nieuwe hoeveel-
heid voort, die nagenoeg dezelfde is voor de verschillende zuren.
Het nieuwe produkt dat zich gedurende deze bewerking heeft
gevormd is volgens hem niet kristalliseerbare suiker, welke
nog het vermogen bezit om in ulmine en humine te worden
omgezet, want hij vond na 8 uren kokens dat een zwak zuur,
door toevoeging van eene nieuwe hoeveelheid zuur versterkt,
weder in staat was voort te brengen, wat de sterkste zuren
reeds gedaan hadden, terwijl de sterkste zuren nu zooveel
minder voortbragten als zij eerst meer gaven.
Gemiddeld gaven de 100 deelen suiker met de verschillende
hoeveelheden zuur, 18 deelen humusachtige stoffen, hetgeen
overeenkomt met § van de gebezigde hoeveelheid suiker.
De suiker was bij 100« gedroogd en bevatte derhalve nog
eene aanzienlijke hoeveelheid water; met een sterk zuur be-
handeld ontstond er eene groote hoeveelheid humine gemengd
met een weinig humuszuur zonder eenig spoor van ulmin of
ulminezuur.
Het grootste gedeelte van de hoeveelheid verkregen bij
het begin der bewerking was ulminezuur en ulmine, met
eene kleine hoeveelheid humine en humuszuur, terwijl door
eene lange aangehoudene inwerking, de humine en het humus-
zuur de overhand behielden. Mulder besluit hier uit, dat
een sterk zuur op eene andere wijze op de suiker inwerkt
dan een zwak , daar het eerste meer de zwarte stofFen, hu-
mine en humuszuur, het laatste meer de bruinen, ulmine
en ulminezuur voortbrengen, zoo dat bij het laatste meer
eene direkte werking, eene scheiding van HO, bij het eerste
geval eene ontleding van meer waterstof bevattende ligchamen
van de ulmine en het zuur, die zich te voren gevormd hadden,
tot humusachtigen plaats vindt.
De verandering derhalve van suiker in humine en ulmine
of hare zuren, is volgens M. eene eenvoudige omzetting
hunner elementen. Ulmine verschilt van suiker door 2 O,
humine door 40, ac. geïcum door 6 0, bijv. 1)
C H O
i van 7 aeq. suikernbsp;42 35 35
zuurstofnbsp;2
2 aeq. koolzuur
19 » water
1 » ulmine
^ van 7 aeq. suiker
zuurstof
hieruit ontstaan
2 aeq. koolzuur
23 » water
1 » humine
n 42 |
85 |
37 |
2 |
4 | |
19 |
19 | |
40 |
16 |
14 |
42 |
35 |
37 |
C |
H |
0 |
42 |
35 |
35 |
4 | ||
42 |
35 |
39 |
2 |
4 | |
23 |
23 | |
40 |
12 |
12 |
42 |
35 |
39 |
1) Proeve eoner phys. scheik., p. 166 enzv.
-ocr page 47-
^ van 7 aeq. suiker |
42 |
35 |
35 |
zuurstof |
6 | ||
42 |
36 |
41 | |
Veranderen in | |||
2 aeq. koolzuur |
2 |
4 | |
23 » water |
23 |
23 | |
1 » ac. geïcum |
40 |
12 |
14 |
42 35 41
Hetgeen hier van suiker is gezegd geld ook voor cellulose,
gom, inuline, amylum, mosmeel en dergelijke in de planten
verspreide stoffen. Zij behoeven echter alle zuurstof uit de
dampkingslucht op te nemen, zoo zij in de bouwbare aarde
in ulmine, humine en acid. geïcum zullen veranderd worden.
Dat deze omzetting werkelijk zoo plaats heeft, wordt door
Mulder voor zeer waarschijnlijk gehouden, en geeft ons een
overzigt hoe het mogelijk is, dat uit al die verschillende stoffen
door inwerking der lucht humusachtige ligchamen ontstaan
kunnen. Volgens Peligot ontstaat er uit suiker, door inwerking
van zuren eerst, niet-kristaliseerbare suiker (C* H'* O'^)
die door verdere in werking bij aanwezenheid van water, ver-
andert in acid. glucicum = C H® O^.
Uit de proteïne is de humusvorming door inwerking van
zeezoutzuur volgens Mulder even eenvoudig te verklaren 1)
Al mogen nu de produkten van ontleding der org. stoffen
ten gevolge van verschillende omstandigheden verschillend
zijn, uit bovenstaande schemata, die de ontleding in een
bepaald geval voorstellen, blijkt echter dat al de hoofdbe-
standdeelen van het planten- en dierenrijk, zoowel onder
den invloed van scheikundige inwerkingen, als onder den invloed-
der lucht, een hoofdbestandeel der bouwbare aarde, de humus-
stoffen , voortbrengen.
1) Proeve eener Physiolog. Seheik., p. 168.
-ocr page 48-De ligchamen die door inwerking van zwavelzuur op suiker
zich vormen , worden door Mulder opgegeven als volgt:
C H O
druiven suikernbsp;12 14 14
ulminenbsp;40 16 14
ac. ulmicumnbsp;40 14 12
huminenbsp;40 15 15
ac. humicumnbsp;40 12 12
ac. glucicumnbsp;8 5 5
en apogluciumnbsp;18 9 8
Tijdens de vorming der stoffen heeft -zich de waterstof met
de zuurstof tot water verbonden, doch er ontbreekt zuurstof
die gebezigd is voor het mierenzuur, dat van het begin der
inwerking af, zich tevens vormt.
Uit al deze proeven, waarvan hier alleen de uitkomsten
worden medegedeeld, meent Mulder met regt het besluit te
trekken, dat er door de inwerking van zwavel- of zeezoutzuur op
suiker hoofdzakelijk onstaan, twee bruine ligchamen waarvan
het een onoplosbaar is, ulmine ~ C''*' H'® O'^, het andere
oplosbaar, acid ulmicum C^« W* O'«; twee anderen die
zwart van kleur zijn, een onoplosbaar H'^ O'^ == humine
een ander oplosbaar, acid humicum = H'* O'®.
De bruine worden verkregen door trekking van de suiker
met een zwak zuur; de zwarten daarentegen zeer moeijelijk,
terwijl wanneer de suiker met een zuur gekookt wordt, men
een mengsel verkrijgt bestaande uit ulmine, acid humicum,
of acid ulmicum en humine.
De hoeveelheden die men verkrijgt zijn verschillend. Bij
80o en door een zwak zuur vormt er zich niets geen acid.
humicum of humine , maar ulmine en acidum ulmicum die
eenmaal gevormd zijnde, aan de lucht door middel van een sterk
zuur en door koking zich omzetten in acidum humicum en
humine. Het is uit dien hoofde zeer moeijelijk om het acid.
humicum en de humine uit suiker door middel van verdunde zuren
te verkrijgen. quot;Wel verkrijgt men na lange koking met sterke
zuren zwarte stoffen, doch meestal is het een mengsel van dezen
met ulmine en acid. ulmic. Naarmate de lucht langer op deze
bruine stoffen heeft ingewerkt verliezen zij waterstof en nemen
daarvoor zuurstof op, zoodat C^quot; H'® N'' verandert in C^quot; Hquot;^ O'^
Deze verandering geschiedt vooral door een sterk zuur zoo als
boven is medegedeeld. De algemeene opmerkingen die tot de
verkrijging van de ulmaten betrekking hebben, kunnen ook
geacht worden van toepassing tè zijn op de humusachtige lig-
chamen , weshalve wij voor het overige naar die verwijzen.
Uit den hnmas ammoniae, die Mulder zamengesteld vond
uit Cquot; H'® O NH' HO, bleek dat het zuur de waterstof
in rede tot watervorming bevat, een groot verschil met het
acid. ulmicum dat 4 at. waterstof meer heeft. Uit de ont-
leding van het humuszuur-zilververzuursel bij 100^ gedroogd,
vond Mulder de zamenstelling van het acid. humicum.
gevonden berekend
Koolstof 49,05nbsp;49,36
Hij bereidde dit zout door praecipitering van hnmas amm.
met onzijdig salpeterzuur-zilverzuursel. Het bevatte bij lOOo
nog 3 at. water. Dit was de eenigste verbinding die hoewel
uit het ammoniakzout bereid, vrij van ammonia was. Mis-
schien is de oorzaak hiervoor te vinden in bet droogen van
den hnmas ammoniae bij 140», en het daarna oplossen in
■water en praecipiteren met salpeterzuur-zilverzuursel. Door
koking van 8 deelen suiker met 2 deelen chloorwaterstofzuur
en 20 d, water verkreeg hij eene stof die bij 165'i gedroogd
zamengesteld bleek te zijn = C'» H'« O'^ en als een mengsel
van ulmine en acid. humicum moet beschouwd worden; 100
deelen suiker met 200 deelen water en 20 deelen zwavelzuur
gekookt gaf eene stof die in potasch oplostte. Deze oplossing
door zwavelzuur gepraecipiteerd gaf eene bruine zwarte gelei,
waarvan hetgeen in potasch oploste bij 140° gedroogd tot
formule C« Hquot; O'« gaf, alzoo weder een mengsel van stoffen ,
waarschijnlijk van humine, acid. ulmicum, en water. Deze
stof met ammonia behandeld liet eene roode gelei onopgelost.
De oplossing uitgedampt en bij 140o gedroogd bleek na
ontleding te zijn zamengesteld = C^o H'® O'^ N alzoo ulmin-
zure ammoniae. De roode gelei die in ammonia niet oploste
gaf bij 140O gedroogd H'« 0'^ dezelfde zamenstelling als
ulmine of acid. ulmicum met 2 at. water.
Vergelijkt men de uitkomsten der produkten door ammonia
afgezonderd met de formule van de in potasch oplosbare stof,
dan blijkt hieruit, volgens het gevoelen van Mulder, dat deze
bij 140° meer water terughield, dan het acid. ulmicum
indien dit zuiver en met zorg bereid was, namenlijk door
trekking met een zwak zuur, in elk geval bleek het acidum
ulmicum, en dezelfde stof te zijn die Stein ook had gevonden.
De zwarte stof die na behandehng van suiker met zuren
onoplosbaar is alkahën was, noemt Mulder humine, zij,
bleek bij 140» gedroogd te zijn zamengesteld:
gevonden berekend
Koolstof 64,67 64,44
Waterstof 4,32nbsp;3,94
Zuurstof 31,01nbsp;31,62
overeenkomende metnbsp;Dit is de eenige in alkahën
onoplosbare stof die Mulder gevonden heeft, en die de water-
en zuurstof in rede tot watervorming bezit. De natuurlijke
humus-stoffen verkreeg Mulder uit aarde en uit turf. Zeer
moeijelijk was het om zuiver acid, humicum uit aarde te
verkrijgen aangezien de aarde, kwel- en kwelafzetselzuur aan
bases verbonden, benevens eene menigte andere stoffen bevat
die de produkten verontreinigen. Mulder heeft uitvoerige
proeven genomen om het acid. humicum uit zes verschillende
aardsoorten af te zonderen. De aardsoorten in den winter van
de bovenoppervlakte verzameld, waren:
De 1ste uit eenen peerenboomgaard;
» 2lt;ie uit eenen tuin waarin men peenen teelde;
» 3iie uit een weiland, van onder de graszoden;
» 4de uit eenen tuin waarin eiken hakhout stond;
» 5(ïe uit eenen tuin waarin aalbeziën groeide, en
» 6de uit grond waarin snijboonen gegroeid hadden.
De aarde onder N». 1, 2, 5 en 6 waren ieder voorjaar bemest
geweest, No. 4 was sedert 4 jaren niet bemest dan alleen door
de afvallende bladeren. Deze aardsoorten werden met water
afgewasschen, daarna met eene oplossing van koolzure soda
gekookt. Het gefiltreerde afkooksel werd met zwavel of zoutzuur
gepraecipiteerd en de nederslag met koud water zeer lang
afgewasschen, omdat de zuiverheid hiervan grootendeels afhangt,
daar de meer oplosbare zelfstandigheden, zoo als het kwel- en
kwel-afzetselzuur hierdoor worden verwijderd. Op die wijze ver-
krijgt men echter niet altoos een .zuiver humuszuur of een zuiver
hu maat zonder vreemde inmengsels, want er zijn nog altoos stoffen
in de aarde die aan de lucht blootgesteld, langzaam ontleed
worden of die, zelfs na behandeling met alkali nog met ammonia
verbonden blijven. Twee gedeelten van de alkalische oplossing
van No. 1 werden met zwavelzuur nedergeslagen, een derde
gedeelte met zeezoutzuur, waarvan de nederslag behalve met
water ook nog door kokenden alkohol werd uitgewasschen.
Bij 140o gedroogd gaven ze na ontleding
I |
11 |
III |
berekend | |
Koolstof |
57,37 |
57,56 |
57,42 |
58,00 |
Waterstof |
4,43 |
4,35 |
4,68 |
4,48 |
Zuurstof |
34,95 |
34,15 | ||
Stikstof |
3,25 |
3,37 |
deze drie gedeelten geven dezelfde zamenstelling, zoodat de
alkohol er geene vreemde stofFen uit had verwijderd, zij
kunnen voorgesteld worden door Cquot; H'- O'* NH®, 4 HO.
Van de aarde onder n». 2 werd de alkahsche oplossing met
zwavelzuur nedergeslagen, afgewasschen en gedroogd op 140o.
Ook dit praecipitaat ontwikkelde even als de vorigen, met
bijtende kali behandeld, ammonia. De 2 proc. asch die het na
verbranding achterliet, bestond even als bij no. 1 bijna geheel
uit ijzerverzuursel en gaf geene opbruising met zuren.
Een gedeelte van den door zwavelzuur verkregen nederslag
werd gedurende 12 uren op 80» met zeezoutzuur uitgetrokken
waarbij zich de reuk van mierenzuur ontwikkelde. Nadat hij
gedroogd was, werd hij met kokenden alkohol behandeld ,
die er een groot gedeelte van oploste. Het overschot op 145o
gedroogd gaf
gevonden
60,04
4,66
31,99
3,31
4H0,
stelling aangeeft, als van de stof uit baggerturf verkregen,
wat zeker nog al opmerkelijk heeten mag.
De alkalische oplossing van n«. 3, werd op dezelfde wijze
behandeld; zij gaf op i40o gedroogd
gevonden
I II
67,16 56,65
5,38
31,35
6,11
dus C^'o H'« O'® -f- 2 NH^ 5 HO; tusschen 160o en 190«
verloor deze stof op nieuw een gedeelte water, doch geen
berekend
60,28
4,68
31,55
3,49
hetgeen dezelfde zamen-
Koolstof
Waterstof
Zuurstof
Stikstof
— Qio O'^ NH%
berekend
56,63
5,32
31,49
6,56
koolstof
waterstof
zuurstof
stik tof
5,25
ammonia, op 195» gedroogd leverde zij:
gevonden berekend
koolstof 58;44 57,84
waterstof 5,27 5,19
zuurstofnbsp;30,27
stikstofnbsp;6,70
= C^o H'^ O'^ 2 NH= 4 HO; zij had bij deze
temperatuur dus 1 at. water verloren. Boven de 195» verhit,
verliest zij nog meer water maar tevens ammonia.
Trekt men van bovenstaande formule, de ammonia en
2 at. water af, dan is de zamenstelling van deze stof:
2 (C^« W O').
De nederslag uit de soda-oplossing van no. 4 werd op de-
zelfde wijze behandeld en gedroogd op 140°. Hij gaf na ver-
branding 12,5 proc. asch waarvan het grootste gedeelte
onoplosbaar in zuren was. Door de ontleding bleek hij te
zijn zamengesteld :
gevonden berekend
koolstof 59,09 58,98
waterstof 5,12 4,82
zuurstof 32,16 32,79
stikstof 3,63 3,41
Deze uitkomst is gelijk aan die, welke Mui.der van de
stof uit eenen ouden wilgenboom had verkregen, welker zamen-
stelling kan uitgedrukt worden door H'^ O»^ N H®,
5 HO.
De humusachtige stof uit de aarde no- 5, waarin bessen-
boomjes stonden, op dezelfde wijs verkregen, gaf na ver-
branding 6,2 proc. asch, bestaande uit sporen van kalk, eene
groote hoeveelheid ijzerverzuursel en stoffen die in zuren
onoplosbaar waren.
Zij was zamengesteld als volgt:
-ocr page 54-
■ 50 — | ||
gevonden |
berekend | |
koolstof |
57,87 |
57,72 |
waterstof |
4,98 |
4,97 |
zuurstof |
33,53 |
33,97 |
stikstof |
3,52 |
3,34 |
=:r C« H'^ O'^ NH^ 6 HO.
De stof uit de aarde No. 6, langs denzelfden weg afgezonderd,
droogde zeer moeijelijk bij 140o. Zij gaf de verbazende hoe-
veelheid van 22,8 proc. asch, die met zuren niet opbruischte
en uitgezonderd sporen van kalk in salpeterzuur onoplosbaar
was, De anaWse gaf:
koolstof
waterstof
zuurstof
stikstof
55,18
5,00
37,47
, 2,35
Mulder twijfelt aan de juistheid van deze analyse, door
de groote hoeveelheid asch die de stof achter liet.
Uit het medegedeelde ziet men, dat de stofFen, uit de ver-
schillende aardsoorten volgens dezelfde methode afgescheiden
en ontleed, aanmerkelijk verschil opleveren. Om er echter
algemeene besluiten uit te trekken, zouden ook nog andere,
aardsoorten dienen onderzocht te worden. Dit echter kan er
uit afgeleid worden: dat zuren uit deze aardsoorten eene
stof afzonderden, die dezelfde bleek te zijn als door deze
agentia uit het acid. ulmicum wordt voortgebragt, nam.
het acid. humicum, wiens zamenstelling C^quot; H''O'^ vrij
constant schijnt te zijn, terwijl die stoffen, welke de zamenstelling
C40 H''' 0'= en C^« H'« O'^ hebben, zich gemakkelijk in elkander
omzetten. In elk geval zegt Mulder is de zamenstehing van
de stof uit de aarde No. 1, 2, 3, 4 en 5 belangrijk. De stof.
verkregen uit het weiland (No. 3), bestaat uit eene verbinding
van acid. humicum met ammonia, welke 2 aeq. ammonia
bevat, terwijl die uit de aarde no. 1 en 2 , slechts 1 aeq.
ammonia bevatten. Deze tvi'ee stoffen, op dezelfde wijze be-
reid , verschillen dus in verzadigings-vermogen en bovendien
in de hoeveelheid water, die zij bij 140o terug hielden.
Al die aardsoorten leverden Mulder eene kleine hoeveel-
heid ac. crenicum, niet slechts opgelost in het waterachtige
aftreksel der aarde, maar ook in de soda-oplossing, waaruit door
filtrering de gelei van den humas ammoniae was verwijderd.
Om de ulmine en humus stoffen zoo zuiver mogelijk uit
den turf te verkrijgen, behandelde Mulder den turf eerst met
alkohol en water, ten einde de vier verschillende harsen,
en het water dat hij bevatte te verwijderen. Deze voorzorg
is door geenen van de vorige onderzoekers genomen, waardoor
hunne uitkomsten twijfelachtig worden , daar het waarschijnlijk
is, dat zij met onzuivere stoffen te doen hadden. Na deze
uittrekking werd de turf met koolzure soda gekookt. Wat
onopgelost bleef, waren onvergane plantendeelen benevens
stoffen in alkaliën onoplosbaar; zij werden niet geanalyseerd.
De alkalische oplossing was van verschillende turfsoorteu
verschillend gekleurd. Met zwavelzuur verzadigd ontstond er
een bruin-zwart of eenen bruin geleiachtigen nederslag, al naar
mate de vloeistof donkerder gekleurd was. Op een filtrum
verzameld, bleek hij bij het afvrasschen in water niet geheel
onoplosbaar te zijn.
Mulder heeft een kenmerkend onderscheid waargenomen,
bij het afwasschen van stoffen, welke door de kunst of door
de natuur waren voortgebragt. Die welke langs eerstgenoemden
weg waren verkregen, gaven bij het filtreren terstond eene
heldere vloeistof, die zich dan eerst begon te kleuren, wanneer
het water zuiver doorliep. Bij de natuurlijke produkten waren
de eerst doorgeloopene vloeistoffen het donkerst gekleurd,
dat langzamerhand minder werd, tot dat, wanneer het water
zuiver doorliep en het tot praecipitering gebezigde zuur ver-
wijderd was, ook zij er door ^^erden opgelost.
Men heeft echter door deze bewerking met geene zuivere
stoifen te doen, maar met een mengsel waarvan er eene oplos-
baar is in zuur water, het door Berzelius ontdekte kwelaf-
zetselzuur vermengd met kwelzuur.
De andere, in het zure vocht onoplosbare, in zuiver water
oplosbare stof, is, of acid. ulmicum of acid. humicum.
Mui,der verkreeg uit den turf van het Haarlemmermeer alleen
acid. humicum, waarvan de algemeene eigenschap was, de
groote neiging om zich met ammonia te vereenigen, en
wel zoo sterk, dat zij de ammonia uit den dampkring conden-
seerde en die met zulk eene kracht vast hield , dat deze zonder
de stof te ontleden niet te verwijderen was. Het is uit dien
hoofde gemakkelijk te bevroeden, dat zij in den turf reeds
aan ammonia gebonden aanwezig is, waardoor Hermann en
anderen deze stof als stikstofhoudend hebben aangezien
ö
De alkalische oplossing is dus een dubbelzout van het
acid. humicum met soda en ammonia, waarvan de soda
zich bij praecipitering met het zwavelzuur verbindt, terwijl
het humuszuur verbonden aan amm: nederslaat. Dit humaat
goed afgespoeld en in een waterbad gedroogd zijnde, werd
tot poeder gebragt en gedurende eenige dagen aan de lucht
blootgesteld. Daarna bij 140o tot 180« gedroogd, verloor
het al het water en vertoonde eene constante zamen-
stelling. Boven de 180» verhit, ontwikkelde zich azijnzuur,
welke ontwikkeling bij 195o zeer aanzienlijk was. Tusschen de
140o en 180o ontwikkelde er zich alleen ammonia; van deze
stof bij 140o gedroogd, verkreeg Mulder door twee analysen
Inbsp;II berekend
koolstof 60.13 59,91 50,28
waterstof 4,74 4,96 4,68
zuurstof 31,55nbsp;31,55
zij is dus zamengesteld r=: Cquot;quot; H'» Osi -f NH' HO.
-ocr page 57-Hij vermoedt echter, dat hare ware zamenstelling bij 140»
zou zijn
C40 O'^ -f NH^ 4 HO.
Na uittrekking met zwak chloorwaterstofzuur, of met bij-
tende potasch, bleek zij immer dezelfde zamenstelling te
bezitten; de zwarte of bagger-turf, leverde na uitkoking
met koolzure soda en praecipiteren met een zuur eene bumas
ammoniae, welke op 140» gedroogd zamengesteld was:
H'^ O'^ -1- Nff 4 HO.
De roode friesche turf leverde eene stof, die geene ammo-
nia bevatte, niettegenstaande zij op dezelfde wijs was bereid
geworden; hare zamenstelling w^ordt uitgedrukt door C^quot; H'*
4 HO.
Deze soort van turf bevatte dus in plaats van acid. humicum
acid. ulmicum. Het verloor in verbinding met 1 aeq. amm.,
1 aeq. water en bestond op 140o gedroogd uit C*quot; H'quot;^
NH^ 3 HO.
De humus-achtige stof, verkregen uit eenen ouden wilgen-
boom , op dezelfde wijs behandeld als de turf, gaf eene
verbinding van acid. humicum met ammonia van de volgende
zamenstelhng
C40 O'^ Nff, 6 HO.
Uit deze proeven blijkt ten duidelijkste, dat de ulmine-
stofFen 2 at. waterstof meer bevatten, dan de humus-achtige
en dat beiden door Boullay en Malaguti vroeger onder-
zocht , niet van al het water waren beroofd. waarvan zij
bevrijd kunnen worden.
De onderzoekingen van Mulder strekken zich ook nog uit over
de produkten van de proteine verkregen. De proteine-verbin-
dingen in aanraking met zeezoutzuur en dampkringslucht, onder-
gaan eerst de zoo opmerkelijke kleursverandering, en worden
daarna ontleed in humuszuur en ammoniazout. Hij be-
handelde het uit eijeren met zeezoutzuur bij verhoogden
warmtegraad, tot dat alles in eene humus-achtige stof was
omgezet. De bruine oplossing werd tot droog wordens toe uit-
gedampt. met water uitgetrokken en gefiltreerd. Op nieuw
tot droog wordens toe uitgedampt, werd bet overscbot met
alkoliol uitgetrokken, die de humas ammoniae oploste; hetgeen
nu terug bleef werd bij warmte met eene potasch oplossing behan-
deld, ten einde zooveel mogelijk al de ammonia te verdrijven.
Uit deze potasch oplossing werd door zwavelzuur, acid.
humicum nedergeslagen. Op deze wijs verkregen, houdt het
nog eene afwisselende hoeveelheid ammonia zoo hardnekkig
vast, dat potasch niet in staat is deze geheel te verdrijven.
Het werd dientengevolge in ammonia opgelost, en bij 140o
gedroogd.
De zwarte stof, die gedurende de bewerking was gepraeci-
piteerd , werd op nieuw met warm zeezoutzuur behandeld,
ten einde de nog aanhangende onontlede proteïne verder te
ontleden,
Hetgeen in ammonia opgelost en bij 140o gedroogd was ,
gaf bij ontleding :
gevonden berekend
koolstof 64,86 64,58
waterstofnbsp;4,61 4,22
zuurstof 26,83 27,46
stikstofnbsp;3,70 3,74
Hetgeen kan voorgesteld worden door C^» H'^ O'* NH® aq.,
of 1 aeq. humuszuur verbonden met 1 aeq. ammonia, alzoo
dezelfde stof als uit de suiker verkregen was, zelfs vond
Mulder al de eigenschappen van beiden met elkander in
overeenstemming en voor beiden hetzelfde atom. gewigt.
De humas ammoniae uit de proteïne is volgens hem een
basisch zout in verbinding met water, dat alleen door eenen
lang aangehouden droogen luchtstroom bij 140o te verwij-
deren is.
De verkleuring van de proteïne tot bruin in plaats van tot
violet, indien de dampkring is afgesloten geweest, moet
volgens Mulder aan de vorming van ulmin-zure ammonia
worden toegeschreven, welk zout, zoo als in het algemeen
het ulminzuui' door opneming van O in humuszuur ver-
andert, ook door den invloed der zuurstof zich meer en meer
in humas ammon. omzet, en alzoo als laatste ontledings-
produkt van de proteïne, door het zeezoutzuur onder mede-
werking der zuurstof moet worden beschouwd. In deze
voortgaande omzetting is de oorzaak te vinden van de ver-
schillende kleurschakeringen, die men bij de reactie van chloor-
waterstofzuur op proteïne waarneemt.
Uit deze onderzoeking blijkt, dat het ontledingsprodukt der
proteïne is humas ammoniae. De omzetting van de dierlijke
stoffen in den mest geschiedt ook tot humas ammoniae, en
welhgt is aan dit zout de vruchtbare werking toe te schrijven,
die de mest op den plantengroei uitoefent, vooral daar dit
zout gemakkelijk in water oplosbaar is.
ULMINEZUUR EN ULMINE.
Deze beide bruine stofien, waarvan de geschiedenis nog
voor weinige jaren slechts onvolledig bekend was, en die
zeldzaam onder hare ware namen zijn aangeduid, bieden
iu hare beoefening veel belangrijks. De talrijke omstan-
digheden toch die haar doen ontstaan, en de gevolgen,
die geboren worden uit de voortdurende veranderingen van
eene menigte plantaardige stofFen onder verschillende omstan-
digheden, hare tegenwoordigheid in de bouwbare aarde, in
den mest, het sap der planten, enz, toonen onbetwistbaar
welke groote rol zij in de natuur speelt, zoodat, al willen
wij haar met Boullay 1), niet »de eenige meststof bij
uitnemendheidquot; noemen, zij toch in de bemestingleer en
de voeding der planten eene gewigtige rol schijnt te vervullen.
Wij vinden haar dan eens in verbazenden voorraad als
aarde in de bosschen, of in de tuinaarde, in de plaggen of
in den turf.
Eene van deze twee bruine stoffen is een zuur, de andere
indifferent. Het acid. ulmicum oplosbaar in alkahën, waar-
mede het, even als het acid. humicum verbindingen aangaat,
kan uit die oplossingen door zuren nedergeslagen worden, en
1) Anu. ae chiin. et de phys., B. 43. f. 273,
-ocr page 61-vertoont zich dan als eene bruine gelei, die in het wasch-
water wordt opgelost, zoodra dit niet meer zuur doorloopt.
De afscheiding van het acid. ulmicum van de ulmine,
berust op de eigenschap van het eerste, om met bases ver-
bindingen aan te gaan. Daartoe is het verkiesselijker pot-
asch of soda dan ammonia te bezigen, aangezien het acid.
ulmicum even als het acid. humicum de ammonia met hard-
nekkigheid terug houdt.
Het acid. ulmicum kan als overgang aangezien worden,
tusschen de in water oplosbare zoogenaamde oneigenlijke
humusstofFen, zoo als de kwelzuren, en de in water onop
losbare eigenlijke humusstofFen. Het onderscheidt zich nog
van de ulmine, met welke het overigens de bruine kleur deelt,
dat het kristallijne plaatjes daarstelt, de bases zoo als reeds
gezegd is, kan verzadigen en daarmede zouten vormen.
Kookt men het ulminzuur, al of niet van te voren ge-
droogd , gedurende eenige uren met water, zoo heeft het
zijne kenmerkende eigenschappen verloren, en is in poeder-
vormig ulmin veranderd.
Ulminzuur en ulmine zijn alzoo isomere stofFen.
Ulminzuur ontstaat met mierenzuur ook door inwerking
van alkaliën op suiker en dergelijke stofFen, Kookt men sui-
ker-oplossing eenigen tijd met kali, dan ontstaat er volgens
Malaguti 1) een moment, waarin het acid. ulmicum door
de kali verzadigd is, terwijl er zich, indien de lucht toe-
gang heeft, mierenzuur vormt. Volgens hem is de beste
bereiding door 10 deelen suiker met 30 d. water en 1 d,
geconcentreerd zwavelzuur | uur te koken, de schuim, die
zich hierbij vormt, is volgens hem onzuiver acid. ulmicum,
dat verwijderd wordt en door oplossen in ammonia van bij-
gemengd ulmin te zuiveren is.
l) Ann. de chim. et de pliys. T, LIX, p. 407.
-ocr page 62-Malaguti vond de zamenstelling gemiddeld uit drie
analysen!) bij 140° gedroogd
gevonden berekend
koolstof 57,48 57,64
waterstof 4,76 4,70
zuurstof 37,76 37,66
Dit zuur liet na verbranding nagenoeg niets geene asch
achter 2), 0,408 ulminzuur zilveroxyde gaven hem na gloeijing
0,100 metahsch zilver; 0,538 ulminzuur koperverzuursel gaven
0,059 koperoxijde.
Hierdoor wordt volgens hem de zamenstelling van het
ulminzuur uitgedrukt door C^o Hquot;^ O »s, zooals Boullay reeds
vroeger gevonden had 3). Deze scheikundige was de eerste'
die het naauwkeurig heeft onderzocht, terwijl men vóór bem
ulmin met ulminzuur verwarde, en tot aan het jaar 1830,
beiden voor eene en dezelfde stof beschouwde. Zijne onderzoe-
kingen , hebben eerst over deze stoffen eenig meerder licht
verspreid en zijn vervat in zijne Dissertation sur l'Ulmine
(acide Ulmique) et sur l'Aaide azulmique. Paris 1830.quot;
Zijn doel was om aan den eenen kant onder den naam van
ulmine, al de stoffen terug te brengen tot dien tijd onder
verschillende benamingen bekend die hem identisch toe-
schenen, en aan den anderen kant om de onderscheidene
kenmerken te leeren kennen van die stoffen, waarmede zij ten
onregte verward werden. Eindelijk heeft hij nog nieuwe om-
standigheden bekend gemaakt waaronder het zich vormt,
en grondvestte den naam van ulminzuur op de eigenschap.
1)nbsp;Ann. de chim. et de phys. t, a , p.
Poggend B. XXXVII p. 107.
2)nbsp;J. v. Erdm. B. VII s. 196.
3)nbsp;Poggend B. XX s. 69.
Ann. de chim. et de ph. B. XLIIÏ s. 275.
-ocr page 63-van alkaliën te kunnen verzadigen en daarmede zouten te
vormen, waarvan hij de zamenstelUng onderzocht.
De feiten in zijn geschrift breedvoerig behandeld, komen
in hoofdzaak hierop neder. Het acid ulmicum, ontdekt door
Vauquelin in 1797 1), als afscheiding vaneenen olmboom,
later in de teelaarde, den bosch-grond, en door Mulder in
den frieschen turf en dergelijke ligchamen gevonden, is later ook
door de kunst daargesteld. Volgens Braconnot , wordt het ook
gevonden in het ruwe garen waaraan dit zijne kleur ont-
leent, in de producten der destillatie van hout en dus ook
in het roet, in alle producten van onvolkomene verbranding,
in den tabak, en andere ligchamen meer.
Het acid. ulmicum is bovendien een gewoon voortbrengsel
van de inwerking van zwavel- en zeezoutzuur op plant-
aardige stoffen , zoo als hout, zetmeel, suiker , alkohol.
enz. van die der bases op druivensuiker, en volgens eenigen
op amylum bevattende houtstof (ligneux).
De werking van sterk zwavelzuur op rietsuiker is hevig.
De stof wordt terstond bruin en verkoold, doch wanneer na
eene genoegzame inwerking, de verdere ontleding wordt
gestuit, dan kan men altoos een weinig ulminzuur afzon-
deren. Bij het gebruik van zeezoutzuur is de werking zóó
hevig, dat dit altoos verdund moet worden aangewend ;
men kan dan met behulp van warmte eene aanzienlijke hoe-
veelheid van eene bruine stof verkrijgen, die veel acid.
ulmicum bevat.
Indien men in de koude eene suiker-oplossing met verdund
zwavelzuur behandeld en het mengsel aan zich zelf overlaat,
wordt de rietsuiker in druivensuiker omgezet. Behandelt men de
druivensuiker warm met alkalische bases, dan kleurt zij meer en
1) Ann. de chim. et de phySjgF. VII 190.
Idem, t. XII 189.
Idem, t. XX 39,
meer en levert eene bruine vloeistof, waaruit zuren eenen vlok-
kigen nederslag doen geboren worden, dat ulminzuur is. Volgens
Boullay wordt de rietsuiker onder dezelfde omstandigheid
niet gekleurd en schijnt geene verandering te onderaan,
zelfs al duurt de inwerking eenige uren. Deze tegenge-
stelde reactiën van hetzelfde agens op de twee soorten van
suiker is opmerkelijk en toont naar ons inzien ten duidelijkste
aan, dat er een wezenlijk onderscheid in de constitutie van
beiden bestaat en het verschil niet louter in eenige atomen
water meer of minder gelegen is; deze eigenschap van met
alkaliën gekookt bruin te worden, wordt zooals bekend is
aangewend, om rietsuiker van druivensuiker te onderscheiden.
Het kunstmatige ulminzuur schijnt volgens Boullay te ver-
schillen van de produkten, die men verkrijgt door oxydatie
aan de lucht, der extrakten, van de looistof, het galnoten-
zuur en zijne zouten, vooral door kleur en oplosbaarheid in
alkohol, ook moet het volgens hem onderscheiden worden
van het gewone ulminzuur, waarmede het dikwijls verward
wordt. Doebereiner meende dat de gallas ammoniae aan de
lucht blootgesteld in ulmas ammoniae veranderde, doch
Boullay erkent de indentiteit van deze stofFen niet. Wel
is de zamenstelling van het acid. ulmicum gelijk aan die
van droog acid. gallicum, doch de verzadigings capaciteit
van het eerste is aanmerkelijk geringer , en is gelegen tusschen
il ïl van de zuurstof van het zuur. De ontleding der
zouten gaf tusschen het atoom gewigt van het acid. ulmicum,
en dat van droog acid. gallicum de betrekking van 5:1, aan.
^ De naauwkeurige bepaling van het koolstofgehalte ver-
eischt groote voorzorgen. Indien het acid. ulmicum, voor
de ontleding bestemd, niet naauwkeurig met het koperver-
zuursel is gemengd, en lang aan het vuur is blootgesteld
geweest, zelfs nog geruimen tijd nadat de gasontwikkeling
heeft opgehouden, dan blijft er een gedeelte onontleed. De
wijze door Boullay gevolgd , verschilt van die door Prout
beschreven 1), Eerstgemelde verkreeg van 100 deelen r
koolstof 56,7
waterstof 4,8
zuurstof 38,5
Uit de analyse vau het koperzout verkreeg hij eene zamen-
stelling die tot formule hadnbsp;Twee andere analysen
van dit zuur in verbinding met zilver- en loodverzuursel
bragten hem tot de formule Hij verkiest echter
de eerste, veronderstellende dat de laatste verbindingen aan
het waschwater acid. ulmicum hadden afgestaan.
Berzelius spreekt het vermoeden uit dat het acid. gallic.
slechts door kristalwater van het acid. ulmic. verschilt, op grond
van het verband dat tusschen beiden bestaat.
Om dit te onderzoeken werden kristallen van acidum
gallicum met sterk zwavelzuur behandeld in de hoop ze
hierdoor in acid. ulmicum te veranderen. De uitwerking
was in de koude gelijk nul, of bepaalde zich alleen tot op-
lossing van eenige kristallen, doch werden beiden slechts een
weinig verhit, dan verkreeg men eene schoone purperkleu-
rige oplossing, terwijl er zwaveligzuur ontwikkelde. Deze
oplossing troebelde door bijvoeging van water even als eene
oplossing van acid. ulmic. in zwavelzuur, maar het bezink-
sel was meer violet, en miste de overeenkomende eigen-
schappen van het acid. ulmicum. Het was onoplosbaar
in alkohol, daarentegen wel in eene oplossing van kah met
eene purperkleur, veel overeenkomende met het produkt
waarvan boven is gesproken.
Het is na al het aangevoerde niet waarschijnlijk, dat door
blootstellen van het acid. gallicum en den gallas ammonia
aan de lucht, deze in ac. ulmicum en ulmas ammoniae
(1) Ann. de chim. et pbys. t. XXVI. p. 366.
-ocr page 66-veranderen, maar wel in een nieuw eigenaardig produkt, dat
volgens Berzelius minder waterstof zou bezitten dan het
acid. ulmicum, of het acid. gallic., waarschijnlijk het acid Mfi-
gallic., dat door zachte verwarming van acid. gallicum met
sterk zwavelzuur ontstaat, waarbij acid. gallicum de elementen
van water verliest, en zich in acid. ruti-gallicum of para-
ellagicum, van Robiquet verandert, (zie 1' Institut 1836, n«.
161 , en Arm. de chim. et pharm. XIX, 204).
Dat het met acid. pyro gallic. niet identisch is, zie J. v.
Erdm. B. II S. 319.
Er onstaat echter door behandeling van acid. gallo-tannicum
met zwak zwavelzuur eene roetkleurige humusachtige stof
zoo als door Stenhouse 1) is aangewezen, en door hena
acide mêlangallique genaamd, als eene in alkohol en am-
monia oplosbare stof, uit welker oplossing in ammonia metaal-
zouten bruine nederslagen gaven.
Ook door kokende potasch oplossing met looistof, in aanraking
met den dampkring, verandert het gevormde acid. gallicum in
eene humusachtige stof, die acid. tanno-mélanicum genaamd
is. Bezigt men in de koude eene verdunde potasch oplossing
dan neemt de vloeistof zuurstof op, kleurt ' zich meer en
meer donker, en een gedeelte van de looistof is in een
nieuw zuur als oxydatie produkt, het acide tanno-xi{lique
omgezet terwijl er geen acid. galhc gevormd wordt.
Tot bereiding der onoplosbare zouten waaruit het verza-
digingsvermogen van het acidum ulmicum is af te leiden ,
bezigde Boullay eerst den ulmas ammonia, doch weldra
bespeurde hij, dat de bezinksels door dit zout in de oplos-
singen der lood- en zilverzouten te weeg gebragt, zoolang
onoplosbaar waren, als er ammonia in overmaat aanwezig was,
1) Suite a Ia chim. dc Berzelius, par Gerhardt, pag. 852.
-ocr page 67-en er zich een basich zout kon vormen, terwijl wanneer de
ulmas ammon. bereid was door verzadiging van amm. met
het zuur, deze alleen het onzijdige salpeterzuur zilververzuursel,
zoo dit in overmaat was toegevoegd, nedersloeg, welk
nederslag, waarschijnlijk een dubbelzout van ulmas amm. et
argenti is, dat door filtratie afgezonderd, in zuiver water
oploste, zoodra de moederloog was afgeloopen.
Hij bereidde toen een ulmas kalic., door bijvoeging van
eene overmaat van ac. ulmic. bij zuivere kah. Deze ulmas
kahcum gaf met nitr. arg. neutr. een schoon donker rood
steen-kleurig praecipitaat. Het bezinksel herhaalde malen
afgewasschen leverde ongekleurde vloeistoffen, en eerst na
drooging deelde'het aan het waschwater de roode kleur mede.
Door drooging verkreeg het ulminzure-zilverzuursel eene koper-
kleur. Het bezinksel, door salpeterzuur-loodverzuursel in de
oplossing van ulmas kalicus teweeg gebragt, was van eene
minder donkere kleur. Het ulminzure koperverzuursel werd,
voor dat het geheel afgewasschen was, gedroogd en tot poeder
gebragt, waarna de afwassching werd voortgezet. De reden
hiervoor zal verder blijken.
Al die zouten, na met zorg te zijn afgewasschen en bij
120» in het luchtledige boven zwavelzuur gedroogd, werden
door verbranding ontleed.
De metaalzouten van het acid. ulmin. verbranden op eene
temperatuur nog ver beneden de roode gloeihitte, en gaan
dan van zeiven geregeld voort, indien men zorg draagt de
oppervlakte gedurig te vernieuwen.
Hij vond den ulmas argenti. zamengesteld uit:
gevonden berekend
ulminzuurnbsp;71,43 71,85
zilververzuursel 28,57 28,15
-ocr page 68-64
De verbinding met bet loodverzuursel uit:
ulminzuur 73,14 72,5
loodverzuursel 26,86 27,5
100,00 100,0
Hieruit berekent bij de verhouding van het zuur t=
3682,34 en de formule
De uitkomst van het ulminzure-koperverzuursel wijkt een
weinig van de bovenstaande af , doch verdient welligt het
meeste vertrouwen, want zooals boven is aangemerkt,
waren de waschwaters van bet zilver- en loodzout eenigzins
gekleurd, hetgeen met die van het koperzout niet het geval
was indien het na de drooging werd afgewasschen. Dit zout
bleek zamengesteld te zijn uit:
ulminzuurnbsp;89,5 88,9
kopei-verzuursel 10,5 11,1
Hieruit leidt hij de verhouding van het acid. ulmicum
af, =r 3945,45 en de formule C»quot; H»''O'«. Opmerkelijk is het
zwakke verzadigingsvermogen van het ulminzuur, hetwelk ons
doet zien, hoe het mogelijk is dat eene groote boeveelheid van
deze kostbare meststof door middel van eene geringe boeveelheid
bases of ammonia kan bewaard, en de planten aangeboden
worden, temeer nog daar vele zouten, altans die der alkalische
aarden, zeer moeijelijk oplosbaar, en alzoo in staat zijn
langer tijd aan de inwerking van water weerstand te bieden,
dan die der alkaliën, die door het regenwater worden weg-
gespoeld.
Braconnot2) verkreeg na uittrekking van 100 d. roet met
water, 18,15 gr. van eene stof die gemakkelijk in alkaliën oploste
1)nbsp;Het aeq. gew. der koolstof zzz 75,33.
2)nbsp;Ann. de chim. et de phys. t. XXXI f. 40. J826.
III III Inbsp;ibi ii i I i f-
-ocr page 69-en deze als een zuur verzadigde. Het was eene bruine oplos-
sing die door zuren eene bruine stof liet vallen ; azijnzuur-lood
en salpeterzuur-kwikverzuursel vornaden bruine nederslagen,
en ontkleurden de vloeistof. Sulpb. ferricus, chlor sodium.
chlor-calcium vormden ook min of meer praecipitaten. Deze
bruine stof gedroogd zijnde, is broos, zwart glimmend, bijna
onoplosbaar in water. Met ammonia overgoten vereenigt
zij zich hiermede als een zuur en laat na verdamping een
blinkend overschot, dat oplosbaar in water is. Een zuur
coaguleert deze oplossing; kalk ontwikkelt amm. Braconnot
beschouwt deze stof als identisch met de door kunst ver-
kregene uit houtzaagsel door behandeling met kali 1).
Mulder verkreeg uit roet eene verbinding van acid. hu ^
micum met ammonia die napthaline bevatte, hare zamen
stelling was
Qio H» -1- C^» H'® O'« 2 NH' HO.
De stof die Braconnot hier behandelde, was echter geen
zuiver ulmine of ulminezuur, maar eene verbinding van beiden
met ammonia.
Braconnot verkreeg nog eene stof uit roet, door bijvoeging
van chloorwater-stofzuur bij het waterachtige afkooksel, die
veel overeenkomst met ulmine had. Het was eene pekvormige
stof, die door lang koken met water het vermogen verloor,
hierin oplosbaar te zijn. Zij had volgens hem al de eigen-
schappen van door kunst verkregen ulmine.
Braconnot was de eerste die ontdekte, dat door behan-
deling van hout met kah, er zich eene aan humus gelij-
kende stof vormde, die door hem acid. ulmicum genoemd
'wordt. Chevreul zegt, dat ten gevolge van de inwerking
van het alkah, de zuurstof der lucht wordt opgenomen, en
hierdoor de verandering van het hout ontstaat. Behalve de
1) Ami. de Chim. et de phys. t. XII, f. 189.
-ocr page 70-stof door Braconnot asboline genaamd, verkreeg hij uit
het roet nog verschillende zouten, eene stikstofhoudende ex-
traktstof, hars, en humine, door hem ulmine genaamd in
hoeveelheid van ongeveer 20 a 30 proc., waarvan Berze-
lius gelooft, dat zij in het roet aanwezig was als aan azijn-
zuur gebonden zure brandige hars.
Het ulminzuur door Peligot 1) onderzocht, werd door
hem daargesteld, op de wijze door Braconnot gevolgd,
namelijk door gelijke deelen bijtende kali en houtzaagsel in
eenen zilveren kroes te verhitten, en acht te geven op
de temperatuur waarbij de werking plaats vindt. Dit ge-
smolten mengsel werd in water opgelost en door een zuur
nedergeslagen.
Bij deze verhitting tot op 300o ontwijken er water,
brandige olie, waterstof en houtgeest, en er vormt zich
hoofdzakelijk koolzure, zuringzure, mierenzure en ulminzure
potasch. Het alzoo verkregen produkt is geel van kleur,
doch wanneer de verhitting zonder voorzorg is geschied, dan
is het geheel zwart, veolgns zijn gevoelen door de gevormde
kool. Wanneer hij echter de temperatuur naauwkeurig re-
gelde , dan verkreeg hij twee van elkander geheel verschillende
produkten. Werd het mengsel zoodanig verhit, dat de
inwerking gedeeltelijk tot stand kwam, en werd dan de
oplossing in water door een zuur nedergeslagen, dan praeci-
piteerde er eene stroo gele zelfstandigheid, welke volgens
Peltgot de vorming van het ware ulminzuur voorafgaat,
en van dit verschillend is door de elementen van water.
Deze stof, die ongetwijfeld in zuiveren staat zou verkregen
worden, indien men de twee door Payen onderscheidde
zelfstandigheden van het hout aanwendde , gaf. hem na ont-
1) J. V. Erdm, B. XVIIT S. 188.
Compt. Uendn. t. IX p. 135.
leding 65 ä 67 proc. koolstof en 6,5 proc. waterstof. Het
ware ulminzuur verkrijgt men volgens hem, wanneer de
inwerking der hitte zoolang is aangehouden, dat een ge-
deelte van de gevormde ulminzure kali begint ontleed te
worden; zijne anljrsen met koperverzuursel en chloorzure
kah, aan liet einde der buis, leverde op
koolstof 72,3 71,5 72,7 72,1 72,3 72,0
waterstof 6,2 6,1 5,8 6,3 6,0 6,4
zuurstof 21,5 22,4 22,1 22,6 21,7 21,6
Deze uitkomsten van stofien op verschillende wijzen
bereid, wijken aanmerkelijk af met die door Boullay
verkregen, vooral in de hoeveelheid koolstof 1), waarvoor
de oorzaak welligt moet gezocht worden in de toenmaals
nog gebrekkige ontledingsmethode, zoodat de stof niet
geheel verbrand is geworden
De uitkomsten van Peligot worden door hem uitgedrukt
als H'-' O®, waaruit hij het atoomgewigt = 2838,458'
afleidt. De analysen van Peligot wijken het meeste van
alle anderen af en verdienen daarom het minste vertrouwen
te meer daar het hem , niettegenstaande eene menigte proeven ,
niet is mogen gelukken, zouten van eene constante zamen-
stelling te verkrijgen, want zegt hij »het ulminzuur is als
eene kleurstof, die zich met alle ligchamen vereenigt, om
daarmede een lakte vormenquot;! Bovendien vond hij moeije-
lijkheid tot bepaling van het aeq. gewigt in de onop-
losbaarheid van deze stof in water, en de zwakke zure
eigenschappen die zij vertoonde.
Braconnot en Boullay hadden aangenomen, dat het
ulminzuur waterstof en zuurstof in reden tot water had, en
de houtvezel bij zijne omzetting in ulminzure kah, HO
verloor. De analysen van Peligot wederspreken dit, en
1) Zie boven, bladz. 61.
-ocr page 72-waren ze naauwkeurig geweest. dan zou het ulminzuur meer
waterstof bevatten dan tot vorming van water benoodigd is.
De gele stof, die Peligot gelijktijdig bij de vorming van ul-
minzure kali verkreeg, is veranderlijk in zamenstelling naar
mate van den duur der inwerking of de temperatuur waarop zij
heeft plaatsgehad. In het tijdperk van het ontstaan dezer stof
vindt men in het terug blijvende veel mierenzuur, terwijl
dan, wanneer er zich ulminzuur heeft gevormd, in het
overschot zuringzuur gevonden wordt, wiens vorming door
Gay-Lussa.c onder dezelfde omstandigheden reeds vroeger
was' aangetoond.
Peligot noemt dit gele z\xm acide lign. humique •, en vond
het zamengesteld uit:
koolstof 68,3
waterstof 6,2
zuurstof 25,5
100,0
Het zwarte zuur noemt hij acide lign. ulmique; het heeft
tot zamenstelhng
koolstof 72,3
waterstof 6,1
zuurstof 21,6
Dit zuur vormt met bases zouten, wier zamenstelling door
de algemeene formule MO (C'-quot;* H' O®) kan worden uit-
gedrukt. Dit acide lign. ulmique is bruin, bijna zwart, onop-
losbaar in water , oplosbaar in sterk zwavelzuur en in
alkohol. Het vormt met de alkaliën bruine niet kristalhseer-
bare zouten die oplosbaar in water zijn, de overige zouten
zijn onoplosbaar en kunnen door dubbele ontleding worden
daargesteld.
De opvolgende vorming , bij het stijgen der temperatuur,
-ocr page 73-van mierenzure, zuringzure en koolzure kali, is met ont-
wikkeling van waterstof verbonden, wat door Chevreul ook
vroeger reeds was opgemerkt. Die waterstof ontwikkeling
kan geensins bevreemden, want de. mierenzure kali verandert
door afscheiding van waterstof in zuringzuur, terwijl de
zuringzure kali door verhitting in koolzure kali wordt omgezet.
Werd die verhitting van houtzaagsel en kali in plaats van
in eenen openen kroes, in eene kolf die luchtledig was be
werkstelligd dan verkreeg Peligot bij de temperatuur van
kokend kwik een produkt waaruit hij ulminzuur kon afzon-
deren. Hij komt tot het besluit dat het bewezen is, dat:
de bruine produkten, die men in den turf, den gegisten tabak,
de bruine bouwaarde en vele andere plantaardige en dierlijke
stoffen vindt, niet allen identisch zijn, en dat men ze ten
onregte gelijk gesteld heeft.
Wanneer men volgens Mulder 1) suiker met een zwak
zuur , hetzij zwavel- of chloorwaterstofzuur bij matige warmte
beneden het kookpunt behandelt, dan wordt de vloeistof
bruin, en zet bruine vlokken af Deze zijn een mengsel
van twee stoffen, van welke de eene onoplosbaar in alkaliën,
de ulmine, de andere oplosbaar in alkaliën het ulminzuur is.
Was de suiker, of het zwavelzuur onzuiver, dan wordt
de ulmine verontreinigd met zwavelzuren kalk en zwavelzuur-
loodverzuursel, hetgeen somtijds 1 a 11 proc. bedragen kan.
Door afwassching waren deze produkten van de gebezigde
zuren geheel te bevrijden, zoodat elke reactie met baryt en
zilverzouten verdwenen was, waaruit met grond het gevolg
getrokken mag worden, dat de zuren zich met deze pro-
dukten niet vereenigen, te meer nog, daar men dezelfde
produkten verkrijgt, of men zwavel- of zeezoutzuur heeft
aangewend.
1) Bulletin, t,, a, p.
-ocr page 74-Ook Malaguti heeft dit aangetoond, daar hij de hoe-
veelheid zwavelzuur na 60 uren kokeus nagenoeg niet ver-
minderd vond , want 2,659 gr. zuur leverde nadien tijd 2,587
gr. terug. Van het alkah daarentegen, dat met het zuur
verbonden was geweest, vond Mulder sporen aan de ulmine.
welke door afwasschen alleen niet te verwijderen waren. Om
het geheel vrij van alkali te verkrijgen, moet het vóór de
afwassching met water, met een weinig zwak zeezoutzuur
behandeld worden.
Om deze stoiFen van water vrij te krijgen, werden ze door
Mulder bij eene temperatuur van 130o in eenen lang aan-
houdenden droogen luchtstroom gedroogd. Het acid. ulmicum
vormt met bases in verschillende hoeveelheden zouten, welké
op eene lagere temperatuur het water verliezen dan het zuur
zelf, zoodat zij dit bij 140o reeds anhydrisch bevatten,
terwijl het zuur bij 195o zamengesteld is uit C^« H'^'
Ook is uit de proeven van Mulder gebleken . dat het
ulminzuur door eene sterke drooging gedeeltelijk onoplosbaar
in water en alkaliën wordt.
Een mengsel van ac. ulmicum en ulmine, door Mulder
verkregen bij de behandeling van suiker met chloorwater-
stofzuur, in verhouding van 1 deel zuur op 40 deelen water
en 12 deelen suiker, op eene temperatuur van 80o, werd met
potasch uitgetrokken en de gefiltreerde oplossing door zwavel-
zuur in overmaat nedergeslagen. Het bezinksel werd afge-
wasschen en gedroogd. Tusschen 140° en 170° ontweek er
geen water, doch boven deze laatste temperatuur vertoonde
er zich een weinig tot aan 195o als wanneer bij hoogere ver-
warming er azijnzuur begon te ontwikkelen, welke ontwikkeling
met het stijgen der temperatuur toenam.
Niettegenstaande de afwassching langen tijd was voortgezet,
leverde deze stof na verbranding eene groote hoeveelheid asch,
door aanhangend alkah teweeg gebragt, hetgeen door trekking
met zwak zeezoutzuur geheel te verwijderen was. 0,531 van
deze zuivere stof bij 195o gedroogd, gaven na ontleding 1,324
koolzuur en 0,202 water, de analyse leverde dus op:
gevonden berekend
koolstof 68,95 68.98
waterstof 4,23nbsp;3,94
zuurstof 26,82 27,08 1)
i
1)nbsp;Bulletin, pag. II.
2)nbsp;Idem. „ 10.
lt;1
Ml
HeJ:geen kan worden voorgesteld door C^» H^''nbsp;Deze
zamenstelling der stoffen bij 195^ gedroogd, komt dus overeen
met die van het zuur in de zouten, warmeer zij bij 140«
gedroogd zijn, want voor het dubbel-zout van zilververzuursel
en amm. vond Mui.der de zamenstelling op 140quot;
2 (Cquot; H''' O''^ -H NH®, HO) AgO
en voor die van het onzijdige ammoniazout
C40 i-pi Q.s NFF, HO (2).
Op de zamenstelling dezer zouten werd de boven aangegevene
formule voor de compositie van dit zuur door Mulder
gegrond. Tot bepaling van het ware aeq. gewigt werden drie
afzonderlijke oplossingen van het onzijdige potaschzout
door zwavelzuur-koper verzuursel, onzijdig azijnzuur-loodver-
zuursel en chlorbarium nedergeslagen. Uit de medegedeelde
formule C'« H'^ O»'' is het at. gewigt = 4432,19
Uit het barytzout =6086
» M loodzout =3102
» 11 koperzout ~ 4335
igt; 11 potaschzout = 4187
Dezelfde onzijdige oplossing van het potaschzout gaf dus
met eenige onzijdige zouten verschillende verbindingen, waarvan
het ulminzure-koperverzuursel het eenige onzijdig is, terwijl
M
n
Llt;ti
m
m
iti
het barrytzout zamengesteld is uit 2 at. bases en 3 at. zuur;
het loodzout uit 4 at. bases en 3 at, zuur; het potaschzout
uit 1 at. bases en 1 at. zuur overeenkomende met de zamen-
stelling van het onzijdige ammoniazout. Over het algemeen
wordt het atoom gewigt een weinig te laag gevonden, wan-
neer men gebruik maakt van potasch tot de verzadiging ,
daar de bruine kleur de onderkenning der onzijdigheid hin-
derlijk is ; van daar dat de ammonia zouten naauwkeuriger
het atoomgewigt aangeven, dewijl de overmaat van ammonia
gedurende de uitdamping vervlugtigt.
Het zuur, door Mulder uit den friesschen-turf verkregen,
bestond bij 140° uit C^quot; Hquot; O'' 4 HO.
Het deelde alle eigenschappen met dat door kunst ver-
kregen, verbond zich met dezelfde hoeveelheid bases, doch
de zouten verschilden door 2 at. water. Zoo vond hij bijv.
het ammoniazout zamengesteld uit
C40 0quot;= Nff, 3 HO.
Deze stof substitueert derhalve 1 aeq. HO tegen 1 aeq.
NH\
Het acid. ulmicum, uit de poedervormige stof van eenen
ouden wilgenboom afgezonderd, vond Mulder , na verbinding
met ammonia zamengesteld uit Cquot;quot; H'- O'^ NH' 5 HO.
Zij verschilt dus van de vorige, waarom Mulder deze stof
uit den wilgenboom als acidum humicum beschouwt in ver-
binding met ammonia en geensins als ulminzuur 1). Werd
zij met potaschloog behandeld dan ontweek er ammonia,
hetgeen na ontleding bleek een half aeq, te zijn geweest.
De natuurlijke ammoniazouten kunnen volgens hem niet
met de door kunst verkregene vergeleken worden, wanneer
beiden niet onder dezelfde omstandigheden verkeeren. De
natuurlijke verbindingen, verkregen uit den turf door eene
1) Bulletin, p. 53.
-ocr page 77-oplossing van koolzure soda, en hieruit door een zuur neder-
geslagen . behielden des niettegenstaande 1 aeq, ammonia,
waarvan zij de helft door behandeling met eene zwakke kali-
loog verloren.
Om beide produkten met elkander te vergelijken, loste
Mulder de ulmas ammon., door kunst verkregen, in kool-
zure soda op , sloeg haar met zwavelzuur neder , en filtreerde
den nederslag af. De vloeistof hep helder door, zoo lang er
nog zuur aanwezig was, doch toen dit verwijderde, loste de
nederslag zich in het waschwater op.
Hierin bestond nu het verschil tusschen het door kunst
bereidde, en het natuurlijke, want bij het laatste kleurde
het waschwater zich reeds van den beginne af. Mulder
meent dat dit verschil gelegen is in de hoeveelheid ammonia,
die in de verbinding aanwezig is, zoodat, naar mate deze
grooter is, de nederslag zich gemakkelijker oplost, als zijnde
oplosbaar in zwavelzure-ammonia en in chlooi-ammonium.
De natuurlijke verbindingen in den turf bevatten derhalve
1 aeq, amm., terwijl de door kunst verkregene, onder de
zelfde omstandigheden slechts ^ aeq. bevatten.
Door de inwerking van zuren en alkaliën op deze stoffen,
verkreeg Mulder dezelfde produkten als uit de suiker. De
eerste inwerking bestond hierin, dat, onder opslorping van
zuurstof, de ulmine en het acid. ulmicum , in humusachtige
werden omgezet.
Daarna gaat de opiïlorping vau zuurstof voort en er ontstaat
mierenzuur en eene nieuwe zwarte stof, die even als de
humusachtige, in eenen oplosbaren en onoplosbaren vorm kan
verkregen worden. De sterkste alkaliën brengen deze stof
ook voort, doch behoeven dan geene overmaat van damp-
kringslucht. Gaat de inwerking voort, dan worden de elementen
van water uit die zwarte stof afgescheiden, welke afscheiding
zoolang voortgaat tot zij geheel ontleed is. Uit de proeven
van Mulder blijkt het, dat om ulmine in humine om te
zetten, men de eerste slechts met eenig sterk zvi^avelzuur
in aanraking met dampkingslucht behoeft te koken, opdat
C^o jji6 o'^ eindelijk C^» H'^ O'« worde.
Die zelfde behandeling geldt ook voor de omzetting van
ulminezuur in humuszuur, met dit onderscheid, dat er drie
at. water worden vastgelegen en de stof voor een gedeelte
onoplosbaar wordt, zoodat C*quot; Hquot; O'® ten deele C^quot; H'® O'®
en ten deele c^» o's oplevert. Mulder vermoedt, dat het
water, hetwelk zich door opneming van zuurstof met H vormt,
de onoplosbaarheid der stof veroorzaakt, door zich met
Qmnbsp;tg verbinden.
Door voorzigtige vermenging van sterk zwavelzuur met
ulmin of ulminzuur, verkrijgt men dezelfde produkten. Een
sterk zuur geeft een eenvoudig middel aan de hand, om ulmine
in humine, acid. ulmic. in acid. humicum te veranderen. Die
vermenging moet echter zeer voorzigtig geschieden, want is
dit het geval niet, dan ontstaat er eene eigene zwarte stof,
die door Mulder als goed gevormd en van eene constante
zamenstelUng, door inwerking van chloor-waterstofzuur of
bijtende kali verkregen is. Tijdens de omzetting der humus-
achtige in deze zwarte stof vormt er zich mierenzuur. Die
zwarte zelfstandigheid is moeijelijk door kokend salpeter-
zuur te ontleden, terwijl de vloeistof acid. nitrohumicum bevat;
het terug blijvende wordt niet rood, zoo als het acidum
humicum, indien dat op dezelfde wijze wordt behandeld. Het
chloor is zonder werking op deze stof, zij verhoudt zich in
vele opzigten als kool, doch verbrandt moeijelijk. Mulder
vond uit de analyse hare zamenstelling = C^^ Hquot; O®.
Gaat de inwerking van bijtende kali op deze stof tot smelting
toe, dan ontwijkt er waterstof, en een weinig koolzuur
verbindt zich met de potasch. De geheele massa is in eene
zwarte, in alkahën onoplosbare zelfstandigheid veranderd, die
bij 140» gedroogd, zamengesteld bleek te zijn uit C'^ H'quot; O'',
verschillende alzoo met de vorige door 3 at OO. Houdt de
inwerking nog langer aan, dan ontwijkt er meer en meer
waterstof, vergezeld van eenen branderigen reuk. Nu met water
vermengd verkreeg men een zwart poeder, onoplosbaar in
water, waarvan de zamenstelling bleek te zijn Cquot; H' Oquot; en
alzoo weder door 3 at. HO van het vorige verschillend. Mulder
veronderstelt, dat door langere inwerking en gedurige afschei-
ding van 3 HO men eene zamenstelling zou kurmen voort-
brengen van H^, die weder op hare beurt onder gedurige
ontwikkeling van waterstof, zou ontleed worden tot dat
eindelijk al de koolstof in koolzuur, door middel van de
zuurstof van het water en der potasch, zou omgezet zijn,
want, hetgeen aan dit vermoeden veel grond van waarschijn-
lijkheid bijzet, is dat een gedeelte van deze stof met eene
groote overmaat van kali verhit geheel ontleed werd, en niets
dan koolzure potasch achterliet Wij zien derhalve uit deze
uitvoerige en naauwkeurige proeven, dat: sterke zuren de
humusachtige stofFen ontleden in mierenzuur en eene onop-
losbare zwarte stof C'^ H'^ O®; dat de alkaliën die zelfde
zwarte stof onder bijzondere omstandigheden ook voortbrengen,
en door voortdurende inwerking, H en O als water doen
afscheiden; dat er waterstof ontwijkt en koolzuur gevormd
wordt. H's C'^ gaven Mulder door deze behandeling in
het geheel H*^ en 6 (CO®). Het gevoelen van Mulder is,
dat deze stofFen als mengsels moeten worden aangezien en
geene plaats onder de overigens goed onderscheiden humus-
achtige-stofFen behooren in te nemen. Hiervan is alleen
uitgezonderd de stof C^* Hquot; O®, verkregen door inwerking van
chloorwaterstofzuur op proteïne, en door potasch op kunst-
matige humine, daar zij eene constante zamenstelling bleek
te bezitten en telkens onder geheel van elkander verschillende
omstandigheden werd te voorschijn gebragt.
Berzelius l) geeft op, dat de ziekelijk afgescheidene vloei-
stof die gedurende den zomer uit de olmboomen uitzweet,
azijnzure en koolzure potasch bevat, en eene soort van slijm
of extraktstof opgelost houdt, die door gemeenschappelijke
werking van lucht en alkaliën spoedig in een bruin extrakt-
afzetsel veranderd wordt. Vauquei.in en Klaproth 2)
die deze uitzweeting des olmbooms onderzochten, vonden
dat het eene drooge bruine stof was, in water oplosbaar,
uit welke oplossing zij door alkohol en zuren kon nederge-
slagen worden. Toen Klaproth zijne ontdekking bekend
maakte, begon men alles, wat uit eene alkalische oplossing
door zuren kon worden nedergeslagen, met den naam van
ulmin te bestempelen; daarom verwerpt Berzelius dien naam, •
daar hij tot den olmboom geene andere betrekking heeft als
tot iedere andere plant. Het ontstaan in den olmboom ver-
klaart Berzelius zóó, dat het slijm van den bast door invloed van
de dampkringslucht zulk eene verandering ondergaat, dat het
met extraktafzetsel overeenkomt, waardoor het bruin gekleurd
en door zuren kan nedergeslagen worden. Thomson 3) die
later het onderzoek van Klaproth over deze stof met de
proefnemingen van Berzelius over de slijmerige stoffen van
den Pinus silvestris en den kinabast vergeleek, kwam tot het
besluit, dat de slijmerige stof uit die verschillende basten eene
en dezelfde was, en noemde haar ulmine. Zijn gevoelen
verschilt alzoo met dat van Berzelius, die het slijm uit den
Pinus sylvestris acid. pecticum noemde en als eene geheel
andere stof dan die uit den kinabast beschouwt, daar deze door
zuren niet kon gepraecipiteerd worden, wat met het slijm uit
1} Thoms. Ann. t. II, 344.
Leerb. der Seheik. D. IV. p. .«iig.
2) J. von Gehlen, f. IV. 329.
S) a'HOMSOM in zijn Annalen, t. 11, 395.
den Pinns sylvestris wel het geval was. Men beschouwde toen
de algemeene eigenschappen van het ulmin als: onder zekere
omstandigheden oplosbaar te zijn in alkohol, hierin geleiachtig
te worden en door zuren met eene bruine kleur te worden
gepraecipiteerd. Later gaf Braconnot dezen naam aan de
met extraktafzetsel overeenkomende stof, waarin houtzaagsel door
behandeling met potasch hydraat werd omgezet, en aan die
welke alkohol uit roet trok, stoffen, die, zooals wij boven
gezien hebben, geen zuivere ulmine zijn, maar grootendeels
uit ulminzuur bestaan.
Alzoo werd de naam ulmin toegekend aan eene menigte
stoffen van uiterlijk overeenkomende eigenschappen, doch van
aanmerkelijke scheikundige verscheidenheid in zamenstelhng,
zoodat zelfs de stof die alkah uit humus-extrakt trok, onder den
naam van ulmin werd aangeduid.
Bij de omzettingen der rietsuiker door zuren, waartoe in
de eerste plaats die in druivensuiker moet gebragt worden ,
vervalt zij volgens Malaguti 1), indien de lucht is buiten
gesloten geweest, in ulminzuur en water. Heeft de lucht
toegang gehad dan wordt er zuurstof opgenomen en mieren-
zuur gevormd, zooals de volgende vergelijkingen duidelijk
maken
H*'Oh O'^ = 6 (C'HO^')-I-5 HO.
suikernbsp;mierenzuur
Volgens Hermann 2) wordt er bij deze behandeling niet
alleen zuurstof maar ook stikstof uit den dampkring opge-
nomen, waardoor het verkregen produkt, en vooral het
humuszuur, stikstof bevat. Mulder vond sporen van ammonia.
1)nbsp;Poggend. B. XXXVII, 107.
Ann. de chiiri. et de phys. t. LIX, p. 407.
2)nbsp;J. V. Erdm. B. XXII, 68.
-ocr page 82-wanneer het acid. uhnicum uit eenen ouden wilgenboom met
pot. caust. gewreven werd 1).
Het volgende zijn hoofdzakelijk de uitkomsten eener
onderzoeking door Malaguti in het werk gesteld, over de
inwerking van verdunde zuren op riet- en druivensuiker.
De aanleiding van zijn onderzoek was de waarneming, dat
na lang koken eener oplossing van suiker en salpeter-
zuur-zilververzuursel , na afscheiding van al het zilver,
nog eenen nederslag ontstond , die alleen door het salpeter-
zuur kon veroorzaakt zijn. Om hiervan zekerheid te hebben
loste hij 50 gr. rietsuiker in 150 gr. overgehaald water op,
en voegde hierbij 4 gr. geconcentreerd salpeterzuur, plaatste
de kolf in een waterbad, en sloot de opening met eene
zigzag gebogene buis, waarin zich de damp kon condenseren.
Na 15 uren kokens was de vloeistof donker rood geworden
en er zweefde eene zwartachtige massa in, die deels uit
ghmmende deels niet glimmende plaatjes bestond. Het koken
werd toen nog gedurende 80 uren voorgezet.
Nu was de vloeistof donker rood, riekte naar mierenzuur en
had eenen nog overvloediger nederslag afgezet. Een gedeelte
van de vloeistof leverde bij overhaling mierenzuur.
De zwarte nederslag werd door amm. in tweeën gescheiden
in een oplosbaar en onoplosbaar gedeelte. Mulder bezigde
hiervoor soda in plaats van amm., omdat de stof de ammo-
nia met hardnekkigheid terug hield.
Het oplosbare gedeelte vertoonde alle kenteekenen van
ulminzuur, het onoplosbare werd volgens Malaguti door
geene bijzonderheid gekenmerkt en door hem ulmin genoemd.
Eveneens als salpeterzuur, verhielden zich zwavel- en zee-
zoutzuur , ook zuring-, wijnsteen-, druiven- en citroenzuur ,
phosphor-, arsenik-, phosphorig- en arsenigzuur, hunne werking
was afhankelijk van den graad van sterkte.
1) Bulletin, p. 52.
-ocr page 83-Had de lucht geenen toegang, dan vormde er zich geen
mierenzuur, zooals eene opzettelijk in het werk gestelde proef
aantoonde. Malaguti kookte tot dat einde eene suiker-
oplossing gedurende 30 uren met een zuur, in eenen met
koolzuur gas gevulden toestel; er vormde zich alleen ulmin-
zuur , op de volgende wijze
Hquot; Oquot; =nbsp; 5 HO.
suiker. ulminzuur.
Om echter zeker te zijn, dat er geene andere produkten
bij deze bewerking werden voortgebragt, stelde hij het vol-
gende quantitatief onderzoek in. In eene kolf, die in een
waterbad stond en met eene inrigting was voorzien tot con-
densatie van den damp, liet hij eene oplossing van 40 gr. suiker
in 120 gr. water met 2 gr. zwavelzuur vermengd, gedurende
84 uren koken. Hieruit zonderde hij de gevormde ulmin en
het ulminzuur af. Zij wogen bij 110» gedroogd 13,011 gr. —
7,499 koolstof. De vloeistof vermengd met versch gepraeci-
piteerde koolzure baryt werd gefiltreerd. In de oplossing was nu
alleen mierenzure baryt, onveranderde suiker en druivensuiker,
twee soorten die voor de gisting geschikt waren. Door bijvoeging
van zooveel zwavelzuur als voldoende was om de baryt te
verwijderen, zonderde hij door overhaling het mierenzuur
af, verzadigde het destillaat met koolzure soda en bepaalde
de hoeveelheid mierenzuur door koken met kwikzilver chlorid.
Het ontwijkende koolzuur werd in eene ammoniakalische op-
lossingvan chlorbarium opgevangen. Hij verkreeg hieruit 1,470
koolstof. Van de hoeveelheid terug geblevene suiker werd
de helft in gisting gebragt, waaruit het geheele gehalte aan
koolstof — 18,724 gevonden werd. Uit de totale hoeveelheid
koolstof bleek dat er van de 40 gramm. suiker, 21,276 gr.
waren ontleed geworden, en stelde deze proef buiten eiken
twijfel, dat er behalve ulmin, ulminzuur en mierenzuur
geene andere produkten uit de suiker waren gevormd.
Verder zegt hij, dat het niet de rietsuiker is die'deze produkten
geleverd heeft, maar de druivensuiker, waarin de rietsuiker
te voren was omgezet. Als reden daarvoor geeft hij op,
dat de vorming van ulmin en ulminzuur eerst na eene koking
van 15 a 20 uren begint, juist dan wanneer de vloeistof
hare polariteit verliest, ten andere dat druivensuiker in water
opgelost en met bijvoeging van eenig zwavelzuur gekookt, zich
even als rietsuiker, doch veel sneller in ulmin en ulminzuur
omzet.
Na al het bovenstaande beschouwd Malaguti het voor
bewezen, dat verdunde mineraal- en plantenzuren, de in water
opgeloste rietsuiker, door lang koken in druivensuiker en bij
toetreding der dampkringslucht in mierenzuur veranderen, en
dat deze verandei'ing, wanneer ze door koking is begonnen,
in de koude verder voortgaat, zoodat eene suikeroplossing,
die met een zuur eenigen tijd was gekookt, nog lang na het
filtreren ulminzuur in den vorm van vlokken afzet. Dat eene
kleine hoeveelheid van een zuur op dezelfde wijze werkt als
eene groote, doch langzamer; een weinig verdund zuur sneller
dan een sterk. Dat de verdunde zuren onder invloed van de
dampkringslucht de suiker in mierenzuur omzetten kunnen,
en dat de alkaliën dezelfde werking op de suiker uitoefenen
als de zuren. Ook volgens Mulder 1) bestaat de inwerking
van zuren op suiker daarin, dat er ulmin en ulminzuur
gevormd wordt, doch dat tot de vorming van mierenzuur
de toegang der dampkringslucht niet noodzakelijk is, daar het
mierenzuur een ontledingsprodukt der suiker is 2), dat verder
de ulmine door dezelfde inwerking in humus veranderd wordt
onder opslorping van zuurstof, terwijl er behalve mierenzuur
1)nbsp;Bulletin.
2]nbsp;Bulletin, p. 24.
-ocr page 85-eene nieuwe zwarte stof gevormd wordt, die in eenen, in
alkaliën oplosbaren en onoplosbaren toestand kan verkregen
worden.
De alkaliën brengen volgens hem dezelfde stof voort, waar-
toe echter de toetreding der dampkringslucht minder nood-
zakelijk is.
Eene soortgelijke verandering heeft er ook plaats, wanneer
door verrotting van cellulose en andere indifferente stoffen,
ulmine of ulminezuur gevormd wordt, met dit onderscheid,
dat er dan geen mierenzuur ontstaat, daar dit zuur door
opneming van zuurstof in CO® en HO vervalt.
De proeven van Stein hebben het eerst de aanwijzing
gegeven, dat de ulmine 4 at. waterstof meer bevat, dan de
humine; terwijl het uit zijne proeven blijkt, dat Boullay en
Malaguti de ontleding van niet geheel drooge stof hebben
in het werk gesteld. Stein verkreeg van de stof, ontstaan
door inwerking van een zuur op suiker, bij I40o gedroogd,
als gemiddelde uit 5 analysen
gevonden berekend
koolstof 64,30 64,10
waterstof 4,70 4,45
zuurstof 81,00 31,45
hetgeen hij voorstelt = C^» H'^ Oquot;' -1- 3 HO. Zij verschilt
van de uitkomst, door Mulder verkregen, door HO, wanneer
de stof op 165o gedroogd was, en door 3 at. indien dit op
195o was geschied, eenen warmtegraad, waarop volgens hem
de ulmine anhydrisch is.
BouchardatI) de inwerking van zuren op suiker nagaande,
ging uit van vier verschillende suikersoorten, te weten:
1, rietsuiker;
1) J. v. Eidm., B. VII, S. 75.
-ocr page 86-2.nbsp;druivensuiker, verkregen door inwerking van SO^ op
rietsuiker;
3.nbsp;gekristalliseerde druivensuiker, uit rozijnen verkregen;
4.nbsp;gekristalliseerde druivensuiker, uit amylum door SC)''
voortgebragt.
Van iedere soort werden 10 gr. met 50 gr. water en 1 gr.
gewoon zwavelzuur gedurende eenige minuten gekookt. De
vorming van ulminzuur had spoedig plaats, en wel in deze
volgorde, dat zij het eerst ontstond bij de rietsuiker, ver-
volgens bij No. 2, bij 3 en eindelijk bij No. 4 op eene
zeer merkwaardige van de andere afwijkende wijze. Deze.
volgorde vond altoos plaats onafhankelijk van de hoeveelheid
en de soort van zuur, dat gebezigd werd. Hij trekt daar uit
het niet onbelangrijk besluit, dat, wanneer de ontledende
invloed van het zwavelzuur op de rietsuiker ter regter tijd
wordt opgeheven, de verdere inwerking van het zuur veel
langzamer plaats vindt, dan dit bij eene onafgebrokene inwerking
het geval zou zijn geweest, zoodat het schijnt als of de
elementen vaster aan elkander zijn verbonden geworden,
en daardoor de verstorende inwerking van het zwavelzuur
langer weerstand bieden.
Behandelt men volgens Mulder 1) de suiker met een zwak
zuur in eene platte schaal, zoodat de lucht vrijen toegang heeft,
dan wordt de vloeistof spoedig gekleurd en geeft eenen overvloe-
diger nederslag dan wanneer men de koking hi een gesloten vat
en uitvoer brengt. Door koking ontstaan de ulmine en het ulmi-
nezuur veel spoediger, dan door trekking, zelfs al bezigt men een
sterker zuur. De zv^arte stof vormt zich aan de oppervlakte,
terwijl de bruine door de gansche massa ontstaat. Mulder
verkreeg even als Malaguti bij de overhaling mierenzuur,
doch vond tevens dat een gedeelte van dit zuur zoo hard-
1) Bulletin, 1840.
-ocr page 87-nekkig met de humusstoffen verbonden bleef, dat zelfs
zwakke alkaliën niet in staat waren, het er van te verwijderen.
Het mengsel van stoffen, dat na ontleding van de suiker
door chloorwater-stofzuur bij 80o verkregen was, behandelde
hij met ammonia. Hetgeen daarin niet oploste, werd met
chloorwater-stofzuur getrokken, ten einde de aanhangende am-
monia te verwijderen, met water afgewasschen, en in eenquot;
waterbad gedroogd.
1,796 verloren tot op 140o gedroogd 0,166 of 9,2 o/o
water. Boven 140» verkreeg men nog meer water, doch
vermengd met azijnzuur, hetgeen met het stijgen der tempe-
ratuur toenam. Van drie proeven waren de uitkomsten bij
140o gedroogd, als volgt:
I |
II |
III |
berekend | |
koolstof |
65,27 |
65,64 |
65,44 |
65,65 |
waterstof |
4,52 |
4.50 |
4,38 |
4,28 |
zuurstof |
30,21 |
29,86 |
30,18 |
30,07 |
= C^o Hlt;6 Os^
De verandering van ulmine in acid. ulmicum door den
invloed van alkaliën, is volgens Mulder niet toe te schrijven
aan de ontleding der onoplosbare humaten in oplosbare daar
de zuivere stof uit suiker verkregen, dit wederspreekt. Alles
wat onoplosbaar is, hetzij ontstaan uit turf, hetzij uit suiker,
wordt niet door behandehng met alkaliën oplosbaar, daar er
volgens Mulder immer een gedeelte onoplosbaar blijft. Het on-
oplosbaar gedeelte van den turf is een mengsel van vele stoffen;
dat van de bruine of zwarte stoffen uit de suiker heeft de
zamenstelling van de oorspronkelijke stof zelve, indien de
bewerking regelmatig plaats had.
Opmerkelijk is hetgeen Mulder heeft aangetoond, dat een
zeer sterk zuur het vermogen heeft humuszuur in humine om
te zetten, eene werking die juist tegen gesteld is aan die der
alkaliën. In het algemeen heeft Mulder opgemerkt, dat het
6*
-ocr page 88-in alkaliën onoplosbare gedeelte kleiner is in de oorspronkelijk
bruine stoffen, dan in de oorspronkelijk zwarte, daar deze
laatsten somtijds hieruit geheel bestaan.
Uit al het medegedeelde blijkt, dat de zamenstellingen van
de vier behandelde stoften, ulmine en humine, ulminezuur en
huminezuur onderling verschillend zijn. Die verschillen zijn
zoo groot, dat men ze in alle opzigten zuiver onderscheidend
noemen kan. Wij noemden als onderscheid tusschen de
ulmine en humine stoffen de kleur, die bij de eerste bruin
bij de laatste zwart was, doch dit is geen afdoend kenmerk,
daar het ulminezuur en de ulmine in massa beschouwd,
veel overeen komen met de humine en het humuszuur. In
de alkalische oplossingen en in de versch nedergeslagen
metaalzouten is dit verschil duidelijker. Opmerkelijk is het,
dat het acid. ulmicum en de kunstmatig bereide ulmaten
en het kunstmatige humuszuur onoplosbaar zijn in de on-
zijdige alkahzouten, terwijl daarentegen het natuurlijke ulmin-
zuur uit den ligten turf, in deze oplossingen gemakkelijk
wordt opgelost. Deze eigenschap geeft een gemakkelijk
middel aan de hand, om beiden te kunnen onderscheiden.
Volgens Mulder ligt de oorzaak daarvan naar alle waar-
schijnlijkheid in de verschillende natuur dier stofFen zeiven.
Behalve deze eigenschap is het kunstmatige humuszuur poly-
meer met het natuurlijke. De stof uit den turf verschilt met
die uit de aarde, doordien de eerste 2 aeq. HO, of 1 aeq HO
en 1 aeq. NH®, minder bevat dan de laatste. Beiden mogen
derhalve niet als identisch beschouwd worden.
Als kenmerkend verschil mag verder genoemd worden , dat de
ulmine-stofFen door ieder krachtig agens in humusachtige
worden omgezet; zelfs zwakke zuren veranderen de bruine
StofFen in zwarte, terwijl het omgekeerde nimmer plaats
heeft.
Mulder heeft nog zeer uitvoerige onderzoekingen met
-ocr page 89-verschillende reagentia op verscheidene zoowel kunstmatige
als natuurlijke stolFen, in het werk gesteld, ten einde de
verschillende reactiën op deze stoffen na te gaan. Het zou
ons echter te ver voeren, ze hier ook zelfs verkort mede
te deelen, weshalve wij daaromtrent naar meergemeld Bul-
letin verwijzen. Eene reactie mogen wij om de belang-
rijkheid niet achterwege laten, namelijk om humuszuur uit
aarde verkregen te onderscheiden van de andere humuszuren.
Indien men humuszure-ammonia uit aarde , en kunstmatige ul-
minzure en humuszure ammonia met sterk salpeterzuur ont-
leedt , dan geven de twee laatst genoemden, bij aanwending
van hitte, een schoon helder rood poeder dat in het zuur
onoplosbaar is, terwijl de vloeistof helder rood wordt. Eerst-
genoemde verbinding daarentegen geeft van den beginne af eene
bleek-roode zelfstandigheid die bij aanwending van warmte
als eene bruine vloeistof oplost.
Onder de veranderingen, die de humusachtige stoffen door
verschillende agentia ondergaan, en waarvan wij er eenigen
in den loop van dit werk hier en daar beschouwd hebben,
mogen voorzeker wel eene afzonderlijke beschouwing waardig
geacht worden, de produkten door de inwerking van salpeter-*
zuur verkregen.
In het algemeen worden de humus-stoffen door sterk salpeter-
zuur zelfs bij de gewone temperatuur ontleed. Bezigt men
daarentegen slap zuur, dan verkrijgt men eene rood gekleurde
oplossing en een rood poeder, dat door filtrering afgezonderd,
het door Mulder met den naam van nitro-humuszuur be-
stempelde ligchaam daarstelt (zie acid. apocrenicum).
Het is een steenrood poeder, oplosbaar in water en alkohol,
onoplosbaar in aether. Het is zeer moeijelijk brandbaar en
vereischt bij de ontleding eenen stroom zuurstofgas, om geheel
te verbranden. Het verhoudt zich als een zuur, en schijnt
eene goed gevormde stof te zijn. De geschikste graad tot
drooging vond Mulder op 120o, bij deze temperatuur gedroogd,
bleek zij zamengesteld te zijn :
I
II
55,43
3,49
38,10
2,98
koolstof
waterstof
zuurstof
stikstof
55,14
3,33
berekend
54,98
3,37
38,98
2,67
In ammonia opgelost en tot droog wordens uitgedampt,
gaf dit ammoniakzout na ontleding op 120° gedroogd:
gevonden berekend
51,67
4,33
koolstof
waterstof
zuurstof
stikstof
51,68
4,22
26,62
7,48
overeenkomende met C^» f^is Qa^i N 2 NH® 2 aq.
Het zilverzout uit het potaschzout bereid, was zamengesteld uit:
gevonden berekend
zilververzuurselnbsp;30,31nbsp;30.33
Ac. nitro humic. 69,69 69,67
•waaruit het gevonden at. gew. = 3388, het berekende 3335,27.
Het loodzout op dezelfde wijs bereid, bevatte eene dubbele
hoeveelheid basis als het zilverzout. Mulder komt hierdoor
tot de veronderstelling, dat de ware zamenstelling van het
anhydriscbe nitro-bumuszuur zonder twijfel overeenkomt met
C^sfjico^'^N, indien de stof op 120o gedroogd was. Hooger
verhit werd zij ontleed. Het vrije zuur bevatte even als de
zouten immer 2 at. HO.
De overige produkten van ontleding door salpeterzuur
zijn behalve dit zuur, mierenzuur, zuringzuur en salpeterig-
zuur. Onder de andere produkten, door de inwerking van
verschillende agentia op de humusachtige stoffen verkregen
behooren, behalve de reeds beschrevene, ook nog die door
de inwerking der chloor ontstaan. Het is Mulder
die deze inwerking heeft nagegaan. De vier behandelde
ligchamen, de bruinen zoowel als de zwarten, ondergaan
dezelfde veranderingen, wanneer men chloorgas door hunne
waterachtige oplossingen stroomen laat. Allen gaan na langer
of korter inwerking over in eene chloor bevattende stof.
Hierbij veranderen zij na drooging hunne bruine of zwarte
kleur , hetzij in bleek rood , steen rood , of oranje,
Deze oranje kleurige stof is het nieuwe ligchaam, dat,
uit welke stof ook afkomstig en op welke wijze ook bereid,
steeds dezelfde zamenstehing bleek te bezitten en uit dien
hoofde door Mulder als eene constante verbinding werd
aangezien.
Niet altoos echter was dit hgchaam even spoedig daar-
gesteld. Werd chloorgas door onzijdige ulminzure potasch
geleid, dan ontstond het terstond, terwijl het acidum humic.
in den staat van gelei met water, of de humine met een alkali
en water vermengd, eene langere inwerking vereischte, zoodat
zij bij laatstgemelde gedurende 20 tot 40 uren moest worden
voortgezet, alvorens de humine in het nieuwe ligchaam
was veranderd. Deze stof aan de lucht gedroogd, behield
nog altoos een weinig chloorwater-stofzuur, dat zij eerst bij
eene hooge temperatuur afstond. In den toestand van gelei is
zij zonder reuk, weinig oplosbaar in water, indien dit nog
eenig zuur bevat, doch de waschwaters kleurden zich zoodra
het water vrij van zuur begon door te loopen; oplosbaar
in alkohol, uit welke oplossing het door water niet wordt
nedergeslagen; in aether onoplosbaar; zeezoutzuur is er
no'ch koud noch heet van eenigen invloed op. Salpeterzuur
ontleedt het bij warmte, eene roode stof voortbrengende,
die dezelfde is als door dit zuur uit de humusachtige
stoffen/ direkt wordt voortgebragt. Slap zwavelzuur is
zonde/ werking; sterk zwavelzuur lost het niet eene bruine
kleur op , waaruit water bruine vlokken nederslaat, die door
Mulder voor humuszuur worden aangezien. Zwakke alkaliën
lossen het met eene bruine kleur op. Eene geconcentreerde
bijtende potasch oplossing lost haar op, terwijl de kleur
bruiner en bruiner wordt naarmate de inwerking voortgaat.
Uit de waterachtige oplossing wordt zij door zuren nederge-
slagen . welke nederslag al de eigenschappen van humuszuur
aanbiedt. Mulder heeft van dit op verschillende wijze bereidde
chloor-huminzuur, de ontleding bewerkstelligd. Zijne uitkomsten
waren 1):
I |
II |
III |
berekend | |
koolstof |
50.53 |
50,80 |
51,41 |
51,49 |
waterstof |
3,34 |
3,30 |
3.35 |
3.41 |
zuurstof |
36,26 |
35,96 |
35,78 | |
chloor |
9,87 |
9,94 |
9,32 |
No. I was verkregen door chloorgas te leiden in eene
oplossing van ulm. kalic., gedroogd bij 120«quot;.
No. II uit een mengsel van humine en ulminzuur in water.
No. III uit humine in water.
Deze getallen komen overeen met Cquot; H'^ O'® Cl -f- HO.
Bij eene hoogere temperatuur gedroogd, verliest het 1 at.
water. Het zuur, verkregen door chloorgas in eene oplossing
van humuszure-amm. te voeren, gaf bij 155o gedroogd de
volgende zamenstelling:
gevonden berekend
koolstof 53,41 52,75
waterstof 3,49nbsp;3,23
zuurstof 32,36 34,48
chloornbsp;10,74nbsp;9,54
— C'ï H« O'« Cl
Het is een, één basisch zuur, waarvan door Mulder het
1) Bulletin 87.
-ocr page 93-barytzout onderzocht werd, dat bij 118quot; nog 1 at, HO
bleek te bevatten, hetwelk op eene hoogere temperatuur
kon verdreven worden. De ontleding gaf de zamenstelling:
gevonden |
berekend | |
koolstof |
43,09 |
42,85 |
waterstof |
3,04 |
2,84 |
zuurstof |
29,98 |
29,78 |
chloor |
8,64 |
7,76 |
baryt |
15,25 |
16,77 |
Het ontstaan van dit zuur verklaart Mulder alzoo : dat
er gedurende de inwerkhig water ontleed wordt, waarvan
de waterstof zich met een gedeelte chloor tot zeezoutzuur
verbindt, terwijl de zuurstof van het water benevens een
ander gedeelte chloor zich met de humusstof verbinden; van
daar dat in de vloeistof chloorwater-stofzuur aanwezig is.
Mui der verkreeg ook een bi-chloorhuminzuur op dezelfde
wijze uit eene ammoniakalische oplossing van de stof uit
den zwarten turf. Bij 120« gedroogd bleek zij zamengesteld uit:
gevonden berekend
koolstof 46,00 46,09
waterstof 3,40nbsp;3,30
zuurstof 34,48 33,92
chloornbsp;16,12 16,69
Zij verschilt dus van de vorige, door HO. en Cl., en
zou bestaan = C® H'® O'® CL* 2aq., waardoor zij 2 at.
bases verzadigt en door Mulder bichloor-huminzuur genoemd
werd. Uit de humusachtige stof van de aarde uit eenen
boomgaard, verkreeg Mulder door behandeling met chloor
eene chloorverbinding, die nog meer chloor bevatte. Hij
noemt deze sesqui-chloor-huminzuur, waarvan de zamenstelling
bij 120o gedroogd bleek te zijn:
— 90 — | ||
gevonden |
berekend | |
koolstof |
48,84 |
48,64 |
waterstof |
3,59 |
3.35 |
zuurstof |
34,62 |
34,81 |
chloor |
12,95 |
13,21 |
2 (C^® H'^ O'o CP'°) 3aq.
Opmerkelijk is het, dat, zoo als deze proeven aantooneii,
de humusstoiFen uit verschillende ligchamen afkomstig aan de
inwerking der chloor blootgesteld wordende, een afwisselend
vermogen blijven behouden, om zich in verschillende ver-
houdingen met het chloor te verbinden. Alhoewel Mulder
dit zuur niet heeft afgezonderd, is het meer dan waar-
schijnlijk, dat het eene eigenaardige organische stof is , zamen-
gesteld C^^ FF® O'®, in verbinding met verschillende hoe-
veelheden chloor.
Wanneer men de bouwbare aarde met water uittrekt,
verkrijgt men eene oplossing van verschillende zouten, die
gezamenlijk onder den naam van humusextrakt bekend zijn.
Behandelt men de uitgetrokkene aarde met alkaliën, en
praecipiteert men deze oplossing door een zuur, dan ver-
krijgt men de boven behandelde humusachtige stoffen, be-
nevens nog een ander zuur, bekend onder den naam van
acid. geïcum, een zuur ontstaan uit het acid. humicum,
door opneming van zuurstof, op dezelfde wijze als dit uit
het acid. ulmicum zijn ontstaan ontleent 1)
Dit ac. geïcum is even als de beschreven humuszuren, in
de bouwbare aarde aan ammonia gebonden. Het verliest het
water bij eene drooging op 140». Op deze temperatuur
vond Mulder de geas-amm., uit bouwbare aarde verkregen,
zamengesteld:
1) MüI-dek, Proeve eener phys. scheik, p. 157.
-ocr page 95-koolstof
waterstof
zuurstof
stikstof
=nbsp; nbsp;4 HO. Derhalve weder eene ana-
loge stof die geen wezenlijk verschil aanbiedt. Volgens
Mulder onderscheidt dit^ zuur zich hoofdzakelijk van het
ulmin en huminzuur, dat deze laatsten bij verwarming met
sterk salpeterzuur, een schoon helder rood poeder geven,
dat in het zuur oplost (zie pag. 86), terwijl geïnzuur met
salpeterzuur bleek-rood wordt en bruin oplost. De waterachtige
oplossing van geïnzuur wordt door zuringzuur niet gepraecipi-
teerd, terwijl de humuszuren daarmede bruine vlokken geven.
Bij het acid, apocrenicum zullen wij op het ontstaan van
dit zuur uit acid. humicum terugkomen. Voorloopig kan dit
aangemerkt worden, dat het ontstaan van het acid. apocre-
nicum uit de humuszuren niet onmiddellijk, maar uit het
acid. geïcum als middenstof geschiedt. Uit het aanwezen van eene
stof in de bouwbare aarde, welke, in plaats van C^oH*'^O'^ te
bevatten, uit H'quot; O*'^ = ac. geïcum bestaat, besluit Mulder
dat het acid. apocrenicum uit deze stof zijnen oorsprong
vindt, zoodat de rij der ontledingsprodukten aldus opvolgt: ac.
ulmicum, acid. humicum, acid. geïcum. acid. apocrenicum,
terwijl zij door eene vierde niet minder belangrijke zelfstandig-
heid als laatste produkt van oxydatie gesloten wordt, te weten
door het acid. crenicum, alvorens de bewerktuigde stof tot
koolzuur en water, of tot de grondstoffen van beiden terug-
keert.
gevonden
57,31
4,43
34,95
3,25
berekend
58,00
4,48
34,15
3,37
Mallet 1) zegt, bij de opgave over de bereiding van
papier uit turf, dat wanneer de donker gekleurde oplossing.
ij J. V. Erdra. VII. S. 103.
-ocr page 96-door behandeling van den turf met alkaliën verkregen,
door verdund zwavelzuur wordt nedergeslagen, ook het acid.
geïcum tevens wordt gepraecipiteerd. Volgens hem wordt het
na afwasschen en droogen in een dampbad onoplosbaar in
water. Naar hetgeen Mallet er van zegt, is dit waar-
schijnlijk geen acid. geïcum, maar acid, ulmicum of humicum
geweest. Het acid. geïcum is een van de minst onderzochte
zuren dezer reeks, waarvoor de oorzaak welligt te zoeken zal zijn
in de moeijelijkheid van afzondering, zoodat het even als al
deze stolfen tijdens de bewerking verandert en alzoo spoedig
aan de handen van den waarnemer ontsnapt.
KWELAFZETSEL- EN KWELZUUR.
Deze beide zuren, niet minder belangrijk dan de reeds
behandelden, worden door velen niet tot de eigenlijke humus-
stoiïen gerekend, op grond dat zij niet direkt als ontle-
dingsprodukten der bewerktuigde stofFen kunnen beschouwd
worden, maar ontstaan zijn uit de oxijdatie der eigenlijk gezegde
humusstofFen.
Daar het echter zeer weinig op de meerdere of mindere
belangrijkheid dezer zuren van invloed is, of zij tot de eigenlijke,
dan wel tot de oneigenlijke humusstofFen behooren gerangschikt
te worden, en zij zoowel wegens hun ontstaan, als wegens
de gewigtige rol, die zij in de natuur spelen, wel waardig
zijn gekend te worden, gelooven wij dat ze bij een algemeen
overzigt der humusstofFen eene plaats behooren in te nemen.
Het kwelafzetselzuur (acidum apocrenicum) behoort even
als de vorige zuren tot de geleiachtige stofFen. Het verhoudt
zich even als de aluinaarde tegen over zuren en bases,
onder verschillende omstandigheden verschillend, waardoor
het de eigenschap verkrijgt, om zoo wel eene ruime hoeveel-
heid w^ater tot zich te nemen, als verschillende bases te gelijk
te binden. Door deze eigenschap worden de onoplosbare
apocrenaten, zooals die van het ijzerverzuursel, in water
oplosbaar, wanneer zij met oplosbare verbindingen tot
dubbelzouten zich vereenigen. Uitgaande van den oorsprong,
is bet gemakkelijk te begrijpen, dat dit zuur ovei-al moet
gevonden worden, waar bumusstofFen aan de inwerking der
dampkringslucht, of andere oxyderende agentia zijn bloot-
gesteld ; van daar dat het ook in de bouwbare aarde aan-
wezig is, en wel daar het een vijf basisch zuur is, volgens
Mulder als de volgende verbindingen
kwelafzetselzuur 5 NHquot; O.
4- 4 NbU O H- KaO.
-h 3 NH^ O-h KaO, CaO.
.. 2 NH^ O -f- KaO, CaO, MgO.
« ' NHquot; O KaO, CaO, MgO, FeO.
Tengevolge van deze eigenschap, om dubbelzouten te kunnen
vormen, welke allen door ammonia oplosbaar worden, acht
Mulder dit zuur teregt eene hoogere plaats waardig in de reeks
der voor de planten nuttige zelfstandigheden, dan de humus
zuren. De zouten die allen ammonia bevatten, zijn meest al zwart.
Het ontstaan van het kwelafzetselzuur geschiedt langs ver-
schillende wegen. Volgens Mulder ontstaat het, door oxydatie
van ac. geïcum, en van kwelzuur, met dien verstande, dat
dit laatste armer aan zuurstof maar ook aan waterstof wordt.
Men kan zich die vorming aldus voorstellen:
2 at. kwelzuur -H 4 O — C« Hquot; O^« = 1 at. kwelafzetsel -
zuur H- 12 HO = O'S H'ä O^'* 12 HO.
Zoo ook ontstaat het bij de inwerking van salpeterzuur op org.
zelfstandigheden, op humuszuur en derg. (ziep. 86), waarbij zich
apocrenas-ammoniae vormt, dat door eenigen verward met acid.
nitro humicum, door anderen met den naam van acid. nitro-
phloreticum bestempeld wordt; uit koolhydraten en proteïn-
ligchamen wanneer zij aan de inwerking van zuren worden
blootgesteld; alsmede door behandeling van houtskool met
salpeterzuur 1), en in het algemeen uit die stoffen, waaruit
de humuszuren verkregen worden, altoos in verbinding met
ammonia als aproerenas ammoniae 2). Wordt de apocrenas
ammoniae met potasch gekookt, dan ontwijkt er ammonia;
na verzadiging met azijnzuur praeeipiteert azijnzuur-koperver-
zuursel het kwelafzetselzuur als onoplosbaar koperzout, terwijl
in de vloeistof kwelzuur opgelost blijft. Het koperzout wordt
door gezwaveld-waterstofgas ontleed en het zuur afgezonderd;
men verkrijgt dan eene donker bruine oplossing, die na ver-
damping eene zwart bruine massa achter laat, die donkerder
van kleur is dan hel kwelzuur.
Berzelius vermoedt, dat het een gepaard zuur is en over-
eenkomt met het acid. aethero-sulphuric., indigo-sulphuric., en
dergelijke. De beide toestanden vau ongelijke oplosbaarheid,
waarin men het acid. apocrenic verkrijgt, schijnen volgens
hem te berusten op ongelijke verhoudingen van eene door de
lucht ten koste van het acid. crenicum gevormde stof, welke
zich met haar verbonden heeft 3).
Wanneer crenas plumbi door verdund zwavelzuur ontleed
wordt, dan lossen zich op gelijke wijze acid. crenicum en
apocrenic. in de vloeistof op, het laatste echter in kleiner hoe-
veelheid, tèrwijl het loodverzuursel in verbinding blijft met
een groot gedeelte eener stof, die het zuur bruin kleurt, en
noch door zuren, noch door alkahën kon verwijderd worden,
zonder dat het loodzout terstond ontleed werd. Deze kleurende
stof schijnt op het zwavelzuur over te gaan en een nieuw
loodzout te vormen, dat eenigzins naar apocrenas blumb.
gelijkt. Wordt kwelafzetselzure kali met azijnzure baryt
nedergeslagen, de nederslag met koud water afgewasschen.
1)nbsp;Proeve eener Phys. Seheik., p. 181.
2)nbsp;Seheik.«-Oiidcrz., D. 11, p. 105.
3)nbsp;Bekzehus Leerb., 1). 4, bi. 193.
-ocr page 100-en de waschwaters met de doorgeloopene vloeistof vermengd,
dan kan men hieruit volgens Berzelius door azijnzuur-koper-
verzuursel, crenas cupri nederslaan. Zet men het afwasschen
langer voort, dan lost er acid. apocrenicum op. Ditzelfde
heeft ook met de kalkverhinding plaats.
Hieruit zou men met waarschijnlijkheid kunnen vermoeden,
dat er eene verbinding van acid. apocrenic. met acid. crenicum
bestaat, welke door zuren ongescheiden wordt nedergeslagen,
uit welke verbinding op gezegde wijze het acid- crenicum
afzonderlijk kan verkregen worden. Merkwaardig is de bij-
zonder groote verwandschap van het acidum apocrenic. tot
aluinaarde-hydraat. Ongelukkigerwijze kan men uit deze
verbinding het acid. apocrenic. niet afzonderen, daar de aluin-
aarde overal met het zuur medegaat, en zuren de verbinding
niet anders oplossen, dan bij eene temperatuur, waarop zij
door hunnen invloed de zamenstehing van het zuur veranderen.
De zouten van het kwelafzetselzuur gelijken in de meeste
hunner eigenschappen aan die van het kwelzuur. Van aUen
is het koperzout het meest onderzocht. Uit eene door azijn-
zuur zuur gemaakte oplossing verkregen, is het een zuurzout,
bruin van kleur en slijmerig op het gevoel, Alkaliën praeci-
piteren hieruit een onzijdig zout Met ammonia geeft het
zurezout een dubbelzout, ook heeft Berzelius met soda
dubbelzouten verkregen en slechts eenmaal in donker bruine
schubben. Het kwelafzetsel en kwelzuur komen dikwerf ge-
zamenlijk voor en vertoonen somtijds eigenschappen, die zoo
na aan elkander gelijk zijn, dat men beiden voor een en
hetzelfde zou kunnen houden.
Zoo vond Berzelius uit eenen verrotten eikenboom een
mengsel van kwelafzetsel en humuszuur, dat in vele opzigten
aan kwelafzetselzuur denken deed, maar alleen de gemakke-
lijker afscheiding en oplosbaarheid in salpeterzuur, benevens
de mindere verzadigings vatbaarheid deden het onderscheiden.
Het kwelafzetselzuur kan ook door de kunst uit verschillende
stoffen verkregen worden. De volgende wijzen van ontstaan zijn
vooral gewigtig. Wij zeiden reeds dat wanneer salpeter-
zuur op humuszuur van welken oorsprong ook, of op houts-
kool werkte, er apocrenas ammoniae als eindprodukt ontstond;
zoo ook wordt phloridzine door verdund salpeterzuur gesplist
in phloretine en druivensuiker, deze in humuszuur, en
humuszuur eindelijk in acidum apocrenic. Hierbij wordt te
gelijkertijd ammonia gevormd, zoodat phloridzine na behan-
deling met NO® apocrenas amm. geeft, en wel als:
C4S H'2 O®^ 4- NH^' 2 HO.
Deze zamenstelling, door Mulder opgegeven, is uit eene
verbinding van humuszuur uit suiker, uit aarde, en uit turf,
door inwerking van salpeterzuur verkregen. Met ammonia
oververzadigd en bij 120o gedroogd, bleek de zamenstelling:
C« H'quot; O^* 3 MP 3 aq.
Terwijl de zamenstelling van een loodzout, verkregen door
nederslaan van eene onzijdige oplossing van aprocren. amm.
met onzijdig azijnzuur-loodverzuursel, bleek te zijn bij llOo
gedroogd C«H ^^ NH^ O - - 4 Pb 4- aq., welk laatste aeq.
water door eene hooge temperatuur welligt zou te verdrijven
zijn aangezien het zout moeijelijk droogde, doch daar het
spoedig ontleedde werd het niet beproefd.
Het anhydrisch zuur is volgens Mulder 1)
gevonden berekend
koolstof 59,06 59,00
waterstof 2,87nbsp;2,41
zuurstof 38,07 38,59
r- C^s H'°- 0-2^
Het ontstaan van de kwelzuren uit de humusstoffen door
oxydatie, geschiedt in de bouwbare aarde bij kleine gedeelten ,
1) Soheik. oiiderz. D. U. p. 99.
-ocr page 102-terwijl het zich hierbij vormende mieren- en zuringzuur door
dien zelfden invloed in water en koolzuur wordt omgezet.
Volgens Mulder moeten om 1 aeq. kwelafzetselzuur te
vormen , verbruikt worden :
C H O N
2 aeq. humuszuurnbsp;80 24 24
deze gevennbsp;80 28 101
1 aeq. kwelafz. zuur =nbsp;48 12 24
80 28 101 1
De ammonia die hier van het humuszuur op het kwel-
afzetselzuur verplaatst wordt, moet de tusschendienst vervullen
van zuurstof te binden, berustende op de neiging der ammonia
tot vorming van salpeterzuur, door wiens bemiddeling de
zuurstof zich met de elementen van het humuszuur verbindt.
Zijn er echter onbewerktuigde stofFen , zooals kalk , magnesia,
potasch enz. aanwezig, dan ontstaat er bij tegenwoordigheid
van water en lucht terstond salpeterzuur. Hebben bij de
verrotting de bewerktuigde stofFen de overhand, dan ontstaat
er zooals bovengezegd is ten laatste apocrenas amm., water,
en koolzuur.
»Daaromquot; zegt Mulder »kan de vorming van kwelafzet-
selzuur in zekeren zhi eene organische nitrificatie genaamd
worden 1).quot;
In dit gevoelen deelt ook Slossberger daar bij het ontstaan
1) Scheik. onderz. D. U. t, a, p.
-ocr page 103-van acidum apocrenicum door oxydatie van acidum crenicum
verklaart l)
Berzelius stelt het atoom gewigt uit een loodzout
1693,0 en het verzadigings vermogen = 5,9. Uit een baryt-
zout verkreeg hij voor het at, gew. 1642,2,
Volgens Hermann 2) is het at. gew. — 1722,9 en het
verzadigingsvermogen 5,80. Hij geeft de zamenstelling
op:
gevonden berekend
koolstofnbsp;62,57 62,11
waterstofnbsp;4,80nbsp;5,07
zuurstofnbsp;17,63nbsp;17,41
stikstofnbsp;15,00 15,41
Ten gevolge van het verschil in at. gew, door hem en
Berzelius voor dit zuur gevonden, besluit hij dat het zuur
van Berzelius een eigenaardig zuur is geweest, dat hij naar
den oorsprong met den naam van Porla kwelafzetselzuur
bestempelt. Hermann 3) neemt nog eene soort van kwelaf-
zetselzuur aan, dat geene stikstof bevat en noemt dat jItiUto
Satzaüre. Het is een van die zuren die volgens hem, gemengd
met andere in de aarde en den turf voorkomen. Door die
verschillende hoeveelheden stikstof misleid beschouwt hij ieder
als een afzonderlijk zuur en geeft aan ieder eenen afzonderlijken
naam. Het is echter niet anders dan een en hetzelfde zuur, ver-
bonden met verschillende hoeveelheden ammonia die het zoo
gretig opneemt en zoo moeijelijk loslaat. Hermann erkent dan
ook de moeijelijkheid om zijn anitro-satzaiire daar te stellen. Hij
bezigde tot de analyse een mengsel dat de volgende zamen-
1)nbsp;Zijn „Lehrbuch der org. chemie 2 t. aufl , S. 288.
2)nbsp;J. V, Erdinann B. XXV. S. 189.
3)nbsp;Idem.
-ocr page 104-Waardoor hij besluit dat het bestond, uit 3 deelen turf-
afzetselzuur en 4 deelen Anitro-Satzaüre (stikstof-vrij-kwel-
afzetselzuur) ! Dit stikstof-vrij-kwelafzetselzuur veronderstelt
hij gelijk zamengesteld als zijn turf-kwelafzetselzuur, met
dien verstande dat de stikstof van dit laatste door zuurstof is
gesubstitueerd, welke substitutie voor hem geen ongewoon
verschijnsel is »wantquot; zegt hij rgt;die Modersuhtansen zeigen
überhaupt häufige und beachtungswerthe Falle von substitution des
Sauerstoffes durch Stikstof und umgekerhrt.quot;
Hij omvat met den naam van kwelafzetselzuren eene
groep van ligchamen die groote overeenkomst met zijne
humuszuren vertoonen. Even als deze laatsten zijn ze op-
losbaar in bijtende en koolzure alkahën en daaruit door zuren,
als amorphe zwart bruine zure stofFen praecipiteerbaar, doch
verschillen van de humuszuren doordien zij de azijnzure
zouten ontleden en het azijnzuur uitdrijven, terwijl de alka-
lische oplossingen niet door azijnzuur worden nedergeslagen.
Ook verschillen hunne zamenstellingen door dien zij minder
waterstof en zuurstof dan de humuszuren bevatten. Onderlincr
O
verschillen zij door hun afwisselend gehalte aan zuurstof en
stikstof. Volgens hem is het eene dwaling om aan te nemen,
dat het zuur door Lampadius in den turf en door Berzelius in
de Porla bron gevonden, hetzelfde zou zijn als dat hetwelk
hij in de bouwbare aarde vond, omdat hunne zamenstellino'
verschilt, niettegenstaande zij in scheikundige eigenschappen
overeenkomen. Hetgeen door Sprengel en anderen voor
humuszuur was aangezien, verklaart Hermann voor kwelaf-
zetselzuur !
■stelling had:
koolstof
waterstof
zuurstof
stikstof
62,8
4,0
30,2
3,0
Het koperzout van het turf-kwelafzetselzuur (uit den turf
bereid), vond hij in 100 d. zamengesteld uits
koperverzuurselnbsp;12,0
turf-kwelafzetselzuur 88,0
100,0
Hij neemt in deze verbinding even als in die van de humus-
zuren gelijke at. bases en zuur aan, en berekent het at. gew.
van dit zuur ~ 3635,1 en voor het verzadigings vermogen
2,74 of i van de zuurstof. Door de analyse bleek het zamen-
gesteld uit :
I |
11 |
berekend | |
koolstof |
63,10 |
63,0 |
63,53 |
waterstof |
4,31 |
4,11 |
4,15 |
zuurstof |
24,86 |
24,87 |
24,95 |
stikstof |
7,73 |
8,02 |
7,37 |
Cso H'^ O» Nquot;quot;.
Velen van de zouten, zoo als die van kalk, aluinaarde, ijzer-
en koperverzuursel vond hij in koolzure en bijtende alkaliën
zonder ontleding oplosbaar.
Uit de bouwbare aarde zonderde Hermann twee verschillende
kwelafzetselzuren af, waarvan hij de zuiverheid zelf betwijfelt,
zoodat wij de uitkomsten zijner analysen maar niet zullen
mededeelen.
Berzelius was de eerste die het kwelzuur ontdekte bij
eene onderzoeking van het water der Porla mineraal bron in
West-Gothland, hetwelk zoo veel van dit zuur bevatte, dat
het geel gekleurd was. Hij noemt het daarom Queüsaure,
dat in het Nederduitsch oneigenlijk door kwelzuur in plaats
van door welzuur overgezet is.
Volgens hem komt het in de natuur voor, in den oker die uit
verschillende ijzerhoudende wateren wordt afgezet, en hierin
even als in den moeras-erts als een basisch ijzerzout. Het
waterachtig aftreksel der bouwbare aarde bevat ook van dit
zuur, en moet ook hier, even als overal wraar het in de
natuur voorkomt, als een produkt van ontleding der organische
stof aangezien worden. Het kwelzuur in den zuiversten vorm
waarin Berzelius het heeft verkregen vertoont de volgende
eigenschappen. Het heeft eene zwak gele kleur, die het volgens
hem waarschijnlijk niet toekomt, maar aan eene kleine ver-
andering tijdens de bewerking moet worden toegeschreven,
en op geenerlei wijze was te voorkomen. Het mist de
geringste neighig tot kristalschieting, is reukeloos, met eenen
in droogen toestand prikkelend zuren smaak, bij geconcen-
treerde oplossingen zamentrekkend. Oplosbaar in alle ver-
houdingen in water en absoluten alkohol, en even als het acidum
apocrenic. in zuur bevattend water. Bij verdampen worden
die oplossingen donker van kleur, vooral de alkoholische en
er blijft een bruin overschot terug. Berzelius schrijft het
gehalte aan stikstof in dit zuur bevat aan eene met amm.
gepaarde verbinding toe, hetwelk echter door Mulder wordt
ontkend, op grond dat het uit zijne proeven gebleken is, dat
dit wordt veroorzaakt door dien alle zouten van dit zuur, dat
driebasisch is, ammonia houdend zijn, terwijl Berzelius het,
uit het gevonden aeq. gewigt, als een vier basisch zuur
aanziet.
Berzelius stelt het atoom gew. ™ 1333,4 en het verza-
digingsvermogen = 7,5. Hij betwijfelt de juistheid dezer beide
getallen, want een gedeelte van het acidum crenicum was bij
de bewerking in acid. apocrenic veranderd. Uit de verbinding
met kalk (de vorige was eene loodverbinding) vond hij het
at. gew. rr 1358,38. Geen van beide getallen mogen als het
ware at. gewigt aangemerkt worden, omdat het zeker is dat
de berekeningen op waterhoudende zouten zijn gebouwd daar
zij bij eene temperatuur van lOOo gedroogd, niet geheel
watervrij zijn.
Het at. gew. door Hermann gevonden stemt even als zijne
-ocr page 107-opgave voor het verzadigingsvermogen met dat van Berzelius
overeen. Hij geeft het at. gew. op rr: 1323,3 en het ver-
zadigingsvermogen 7,56.
Volgens Mulder is zuiver kwelzuur licht bruin bijna geel
van kleur, van eenen zuren eenigzins zamentrekkenden smaak,
die in de waterachtige oplossing bijna geheel verdwijnt. De
alkalizouten zijn in water oplosbaar, die der aarden en metaal-
oxyden meest allen onoplosbaar.
Mulder vond crenas amm. uit bouwbare aarde aan koper-
verzuursel gebonden, na drooging bij 140» zamengesteld;
gevonden berekend
koolstof |
44,98 |
45,59 |
waterstof |
5,50 |
5,27 |
zuurstof |
45,64 |
44.73 |
stikstof |
3,88 |
4,41 |
C^quot; W- O'« NH^ -i- 2 HO.
Uit eene andere verbinding bij 140» gedroogd:
berekend gevonden
koolstof |
45,77 |
45,53 |
waterstof |
5,35 |
5,11 |
zuurstof |
46,94 |
47,16 |
stikstof |
1,94 |
2,20 |
—nbsp;2 (C^-^ H»^ O'® HO) NH^ HO
en voor acid. crenic. uit bouwbare aarde ook op 140o gedroogd :
gevonden berekend
koolstof 46,87 46,78
waterstof 4,97 4,77
zuurstof 48,16 48,45
—nbsp;C H«-- 0'6 3 HO.
Hieruit blijkt dat het een veranderlijk gehalte aan water
en amm. heeft. Mulder vond na aftrekking van het koper-
verzuursel de zamenstelling Cquot; W O'^ -i^ NH^ O quot;iquot; aq. of
2 (C-« H'^ O'®) NH^ O 2 aq.
De alkaliezouten zijn gemakkelijk oplosbaar en gelijken in
geconcentreerde oplossing naar extrakt. Zij worden don-
kerder aan de lucht en zijn gedroogd dikwijls donkerbruin.
Deze zoutoplossingen veranderen spoedig en gemakkelijk even
als de oplossing van het zuur door bijvoeging van een weinig
bijtende kali. Berzelius schrijft deze verandering toe aan
de omzetting van het acid. crenic. in acidum apocrenic.
Hermann meent dat de oorzaak hiervoor te zoeken is in
de opslorping van zuurstof en stikstof onder afgeven van
water, waardoor dan nog eene nieuwe reeks van zuren
ontstaat die hij met den naam van oxycrenzuren bestempelt.
Het onderscheid waardoor zij van de kwelzuren verschillen,
is, dat zij bij geringe overmaat van azijnzuur, met lood en
koperzouten praecipitaten geven.
Voor het turf-oxycrenzuur geeft hij de zamenstelling
rr- C'^ ff O^ N 6 aq. Het basisch loodzout bestaat uit 3 at.
loodoxyde en 1 at. zuur. Het acid. crenicum behoort tot
de zwakke zuren, doch praecipiteert de azijnzure zouten waarbij
een groot gedeelte van het zuur in acid. apocrenic overgaat,
terwijl de oplossing door verdamping zwartbruin wordt.
Het acid. crenicum verkregen door inwerking van salpe-
terzuur op acid. apocrenic had dezelfde eigenschappen als
dat hetwelk Berzelius verkregen had door inwerking van
NO^ op den humus. Door het aan de lucht blootstellen eener
oplossing van acidum crenicum, gaat volgens hem dit zuur
ineen bruin, moeijelijk oplosbaar electr. negat. stikstofhoudend
ligchaam over, dat in uitwendige eigenschappen volkomen aan
acid. humicum gelijkt, doch niets anders is dan apocrenas
amm. Dit zout is ook in het waterachtig aftreksel van teel-
aarde bevat.
Volgens Hermann 1) ontstaat er kwelzuur door blootstelling
1) J. V. Erdm. t, a, p.
-ocr page 109-aan de lucht van humuszure alkaliën. Hij verkreeg verschil-
lende soorten van kwelzuren die allen tot eene groep behooren,
zich kenschetsende als eene klasse van organische zuren, die
opgelost blijven wanneer men een alkalisch aftreksel eener
stof die kwelzuren bevat, met azijnzuur verzadigt en de zure
vloeistoffen met azijnzuur-koperverzuursel behandelt, zij vallen
dan met het koperverzuursel in verbinding met water neder.
Hun onderscheid van de andere humusstoffen grondt Her-
mann op de eigenschap van in azijnzure alkaliën oplosbaar
te zijn. Hermann beschouwt hunne constitutie als zuivere
koolhydraten, waarin eenige zuurstof atomen van het water
door een gelijk getal stikstof atomen vervangen zijn.
De onderscheiding van zijn turf-, humus- en anitro-kwel-
zuur schijnt alleen op den oorsprong dezer zuren te berusten,
want hij erkent dat alle drie de algemeene, door Berzeuus
aan het kwelzuur toegekende eigenschappen bezitten. Ze komen
meestal gemengd voor, en verschillen onderling zeer weinig.
Uit de grootere neiging die het turf-kwelzuur boven het humus-
kwelzuur heeft om zich met metallische bases te verbinden,
gelooft hij dat het middel zal gevonden worden, beiden van
elkander te scheiden.
Onder de ligchamen die verder tot de humusstoffen gerekend
kuimen worden, verdienen nog genoemd te worden: het acid.
glucicum en acidum apoglucicum. Hoewel door sommigen
niet tot de eigenlijke humusstoffen gebragt, achten wij het
om hunne naauwe verwantschap en gelijktijdig ontstaan niet
ongepast hier de beschrijving er van te doen volgen.
De suiker uit zetmeel, en de rietsuiker lossen bij tegen-
woordigheid van water eene groote hoeveelheid kalk, baryt of
strontiaan op, doch al heeft men met volkomen zuivere
suiker en bij de gewone temperatuur gehandeld dan toch kleurt
zich de oplossing met ter tijd, en wordt zelfs bij afsluiting der
lucht langzamerhand donker van kleur. Dampt men haar terstond
na de bereiding in het luchtledig uit, dan laat zij eene bruine
doorzigtige massa achter, die 18 a 20 proc. kalk bevat, indien
men dezen gebezigd heeft. Laat men daarentegen het mengsel
eenige weken aan zich zelf over, dan neemt de alkalische
reactie meer en meer af, en ten laatste kan de kalk niet
meer door koolzuur afgezonderd worden. Praecipiteert men
nu met zuringzuur, zorg dragende geene overmaat te gebruiken,
dan verkrijgt men eene op lakmoespapier sterk zuur reagerende
vloeistof welke, met gest vermengd, niet meer in gisting kan
gebragt worden. De suiker is ontleed en in een zuur veranderd.
Door basich azijnzuur-loodverzuursel sloeg Peligot 1) dit
zuur uit zijne verbinding met kalk neder, en verwijderde het
loodverzuursel door gezwaveld-waterstofgas. Hij zegt er van,
dat het zeer oplosbaar is, en na verdamping in het luchtledig
als eene amorphe massa die uiterhjk veel op looistof geleek
terugblijft, in welken toestand het gretig de vochtigheid uit den
dampkring tot zich trok, hetgeen door Mulder ontkend
wordt. Boven de 100» verhit, wierd het ontleed. Alle ver-
bindingen zijn volgens hem oplosbaar, uitgezonderd het lood-
zout. Pelïgot noemt het acide kali saccharicum, terwijl
Dumas het glucinzuur wilde genoemd hebben. Door de ana-
lyse verkreeg Peligot:
gevonden berekend
koolstof ' 14,8nbsp;15,4
waterstofnbsp;1,9nbsp;1,5
zuurstofnbsp;14,0nbsp;12,8
loodoxyde 69,3 70,3
— CS4 H'5 6 PbO.
1) Peligot, Ann. de Phann. B. 30 S. 75.
Ann. de chim et de phys. B. LXVII. S. 154.
De watervrije suiker heeft alzoo, om ia dit zuur over te
gaan de elementen van 6 at. water verloren. Vermengt men
daarentegen eene warm verzadigde oplossing van barythydraat
met suiker in haar kristalwater gesmolten, dan ontstaat er
eene hevige werking onder plotsehnge ontwikkeling eener groote
hoeveelheid waterdamp. De inwerking is dan vooral hevig
als men in plaats van kalk of barj^t, potasch of soda bezigt.
Gelijktijdig wordt de massa donker-bruin indien men dezelfde
temperatuur onderhoudt. Door uittrekking met water verkrijgt
men hieruit eene bruine oplossing die, nadat zij door een
zuur verzadigd is, met basisch azijnzuur-loodverzuursel of met
onzijdig salpeter- of zwavelzuur-koperverzuursel eene aanzien-
lijke hoeveelheid van eenen bruinen nederslag geeft.
Voegt men bij de oplossing zeezoutzuur in overmaat, dan
ontstaat er een zwartvlokkige nederslag die met zeezout-
zuur houdend water afgewasschen, uitwendig veel overeen-
komst vertoont met ulminzuur, doch wiens zamenstelling van
dit aanmerkelijk afwijkt; zij bestaat op 100 deelen uit:
lnbsp;II
koolstof 62,9 62,0
waterstof 5,3 5,4
zuurstof 31,8 32,6
Wanneer het waterstof gehalte minder ware, dan zou
deze zamenstelling kunnen uitgedrukt worden door C®^ H'quot; 0'°.
Welligt is deze zamenstelling juist en ligt de geringe afwijking
in de moeijelijkheid van afzondering.
SvANBERG heeft een zwart zuur beschreven, verkregen
door behandeling van catechu-zuur met bijtende kali, hetwelk
hij japomuur noemt en veel overeenkomst met bovengenoemd
zuur aanbiedt; hy vond het zamengesteld:
koolstof 62,19
waterstof 4,26
zuurstof 33,55
Het verschil in waterstofgehalte maakt de identiteit van
dit zuur met het kalisuikerzuur van Peligot (acid. glucicum)
zeer twijfelachtig, welk zuur bovendien in alkohol zeer oplos-
baar is terwijl het japonzuur hierin onoplosbaar is. Vermoedelijk
is dit hetzelfde zuur dat Peijgot acide mélassique noemt. Dit
zwarte zuur ontstaat indien men een mengsel van bar3rthydraat
en suiker gedurende eenigen tijd aan eene hooge temperatuur
blootstelt, waarbij de vloeistof zich meer en meer kleurt en
het acid. glucicum in dit zuur verandert. Hij vond de zamen-
stelling :
gevonden berekend
koolstof 61,9 61,0 61,9
waterstofnbsp;5,3 5,4 4,3
zuurstof 32,8 33,6 | 33,8
Indien het gevonden waterstofgehalte iets minder ware, dan
kon deze zamenstelling uitgedrukt worden door C'^'' O'®.
Derhalve weder eene stof die de waterstof en zuurstof in
rede tot water vorming bezit. Peligot 1) heeft bij deze be-
handeling der suiker nog een niet vlugtig ligchaam ontdekt,
waarvan hij niets meer zegt dan dat het met groote gemak-
kelijkheid zilverzouten reduceert.
De inwerking van alkaliën op suiker is derhalve van drieërlei
aard. De eerste omzetting geeft een ligchaam zonder eenige
uitwendige verandering, weUigt druivensuiker; de tweede door
langere inwerkingen bij de gewone temperatuur, geeft onder
afscheiding van water glucinzuur, terwijl eindelijk wanneer de
temperatuur nog hooger stijgt, er nog meer water wordt
afgescheiden en een tweede zuur gevormd, het acide mélas-
sique van Peligot. Dit zuur dat ook volgens hem ontstaat
bij inwerking van sterk zwavelzuur op rietsuiker, is naar hij
meent, in vele gevallen met het ulminzuur verward geworden.
l) Anu. de Pharm. t, a, p.
-ocr page 113-Peligot geeft voor eenige verbindingen van dit zuur eenige
formules die echter met de theorie onvereenigbaar zijn.
Het is algemeen aangenomen en door de ondervinding
bevestigd dat, wanneer eene bases zich met een zuur verbindt
het equivalent water wordt afgescheiden. De suiker nu speelt
in deze verbindingen de rol van zuur en wel van een veel
basisch zuur, doch niettegenstaande dit, neemt Peligot aan
dat haar gansche watergehalte in verbinding met baryt of
kalk zou verbonden blijven. Stein onderzocht een door
Peligot zei ven bereid Baryt-Saccharaat, waarvan hij de
zamenstelling vond:
koolstof 31,080 31,364
waterstof 4,446 4,418
zuurstof 33,440 33,184
barrytnbsp;31,034 31,034
Ook de formule die Peligot opgeeft voor het zuur van
het loodzout uit zetmeelsuiker bereid, wijkt van de theorie
af, doch hij tracht beiden in overeenstemming te brengen
door aan te nemen dat een dubbel at. amylum-suiker 7 at.
water afgeeft, en daarvoor 6 at. loodverzuursel opneemt. De
berekende getallen komen echter even goed met de door de
analyse gevondene overeen, wanneer men de afscheiding van
6 at. HO aanneemt.
Peligot 1) heeft ook de veranderingen nagegaan die suiker
en vooral zetmeelsuiker door inwerking van sterk zwavelzuur
ondergaat. Het zou ons echter te ver voeren al zijne uit-
komsten hier mede te deelen, dit echter zij vermeld, dat
hij bevonden heeft dat beide suikers met dit zuur eene gepaarde
verbinding daarstellen, even als het zwavelzuur dit met het
benzoëzuur, het aethyloxyd en meer anderen doet. Hij noemt
het daarom suikerzwavelsiiur.
1) t, a, p.
-ocr page 114-In het luchtledige bij 170° gedroogd, vond hij de zamen-
stelling van het loodzout :
I |
II |
berekend | |
koolstof |
18,0 |
18,6 |
18,0 |
waterstof |
2,38 |
2,6 |
2,4 |
zuurstof |
19,42 |
21,5 |
19,9 |
zwavelzuur |
4,90 |
4,1 |
4,9 |
loodoxyde |
55,30 |
53,2 |
54,8 |
rationele formule geeft |
hij niet op, |
omdat zij door |
analysen van andere verbindingen nog nader vastgesteld
moet worden. Hij verkreeg dit zuur benevens zwarte stoffen
(humus) uit rietsuiker door behandeling op dezelfde wijze.
Volgens Mulder 1) is het kali-suikerzuur van Peligot
niets anders dan acid. glucicum in verbinding met kalk of
baryt tot een onzijdig zout.
Kookt meu volgens hem eene met zwavel- of zeezout-
zuur vermengde oplossing van rietsuiker, dan wordt er zeer
spoedig een bruin ligchaam in glinsterende huidjes afgezonderd,
hetwelk hij sach-ulmine noemt. Wordt het koken langen tijd
voortgezet, dan zet zich de gevormde sach-ulmine in sach-humine
om, welke stof aan de zwarte kleur kenbaar is.
Wordt suikeroplossing met dezelfde zuren in het luchtledig
gekookt dan heeft er geene verkleuring, geene vorming van
ulmine plaats, maar er ontstaat door opneming van water
eerst druivensuiker en daarna door afscheiding van water
glucinzuur bijv.
1 at rietsuikernbsp;C'^H'^O'quot;
4 » waternbsp;= H^ O''
1 druivensuikernbsp;C' Hquot;' Oquot;
1) Bulletin, 1840.
-ocr page 115-2nbsp;» druivensuiker = c^^H^sQ®^
geven
3nbsp;» glucinzuurnbsp;= C^^H'^O'®
13 » water = H« O's
C24 O^»
Wordt druivensuiker met alkalische aarden, of rietsuiker
met zwakke zuren eenige maanden aan de lucht blootge-
steld of tot 200° verwarmd, dan vormt zich glucinzuur als
een niet kristalhseerbaar, niet vlugtig zuur dat volgens
Slossberger wel, volgens Mulder niet, aan de lucht ver-
vloeit. Blijft de waterachtige oplossing lang aan de lucht
blootgesteld dan gaat zij onder bruin worden in acid. apo.-
glucicum over.
De suikeroplossing waaruit Mulder door filtrering de
humusachtige stotfen had afgezonderd, is van eene rood-bruine
kleur en bevat nog de gansche hoeveelheid zwavelzuur die,
tot hare vorming is aangewend. Deze kleur wordt niet
veroorzaakt door opgelost acid. humicum of acid. ulmicum,
want beiden zijn in zuur water onoplosbaar, maar door een
ander zuur, dat door Mulder ontdekt, met den naam van
acid. apoglucicum bestempeld is.
Wordt deze bruine vloeistof met koolzuren kalk in overmaat
verzadigd, tot siroop dikte uitgedampt en het overschot met
de kleinst mogelijke hoeveelheid water uitgetrokken, dan bevat
die vloeistof behalve een klein gedeelte zwavelzuren kalk, drie
onderscheidene ligchamen. Onder het uitdampen wordt het
bruine aftreksel telkens op nieuw zuur hetgeen ten deele door
krijt kan veronzijdigd worden. Wordt de vloeistof met alko-
hol behandeld dan ontstaat er eene groote hoeveelheid van
eenen bruinen vlokkigen nederslag. Hetgeen bij filtrering
minder bruin doorloopt, kan door beenzwart geheel ontkleurd
worden, even als de waterachtige oplossing van dien nederslag.
Deze nederslag is volgens Mulder eene verbinding van
het nieuwe org. zuur met kalk. De alkoholische vloeistof
door beenzwart ontkleurd, bevat nu behalve niet kristalliseer-
bare suiker nog een ander org. zuur, het vroeger beschreven
zuur door Peligot acid. glucicum genoemd. Hoe langer de
inwerking van het zwavelzuur op de suiker geduurd heeft, des
te geringer is de hoeveelheid niet kristalliseerbare suiker, en
des te grooter zal de hoeveelheid van dit zuur zijn. Wordt de
ontkleurde vloeistof in het luchtledig uitgedampt dan verkrijgt
men na eenige dagen naaldvormige kristallen van een basisch
zout bestaande uit acid. glucicum met kalk, terwijl in de
vloeistof, hoewel zij sterk naar suiker riekt, door Mulder
slechts sporen van suiker zijn waargenomen, daar alle suiker
in acid. glucicum was omgezet.
Bij het uitdampen dezer alkoholische vloeistof reageert zij
op nieuw zuur en men verkrijgt door verzadiging met krijt
eene nieuwe hoeveelheid van dit kalkzout, dat zich gedurig
herhaalt tot alles in acid. glucicum is omgezet. De drie lig-
chamen dus die in de vloeistof terug blijven zijn: eene
bruine stof (acid. apoglucicum); eene witte (acid. glucicum);
en wanneer de inwerking van het zuur niet te lang geduurd
heeft, ook niet kristalliseerbare suiker.
Het ontstaan van het acid. glucicum uit de suiker wordt
door Mulder niet aan de werking des kalks toegeschreven,
want het zuur bestaat reeds, en wordt slechts bij verzading
met krijt aan den kalk gebonden, «maarquot; zegt hij »s'il y a
encore du sucre incristallisable dans Ie sirop restant, c'est ia
chaus qui peut produire l'acide glucique de celui ci ]).quot;
Ditzelfde had Peligot ook waargenomen zoodat het door
de uitkomsten van beiden tot waarheid wordt dat zuren,
zoowel als bases in staat zijn niet kristalliseerbare suiker in
i) Bulletin.
-ocr page 117-acid. glucicum om te zetten. Teregt zegt Mulder dat dit
zuur, door Peligot aangegeven nog naauwkeuriger onderzoek
vereischt, vooral ook om na te gaan welke rol het bij de
ontleding van de suiker speelt.
De waterachtige oplossing van acid. glucicum aan de lucht
blootgesteld, of met zwavel- of zeezoutzuur behandeld, kleurt
zich bruin en verandert in acid. apoglucicum, niet in acid.
humicum of acid. ulmicum. Sterke zuren veranderen het in eene
stof die met humine veel overeenkomst heeft. De onzijdige
alkali-zouten van het acidum glucicum worden door eenige
metaalzouten nedergeslagen, door anderen, zoo als onzijdig
azijnzuur-loodterzuursel, azijnzuur-koperverzuursel, chloorijzer,
salpeterzure-baryt niet.
Gerhardt 1) veronderstelt dat het oplosbare bruine zuur
door Mulder acid. apoglucicum genoemd hetzelfde is als
de Assamar, eene stof uit het teer dat men door drooge
overhaling der suiker als eene geel roode siroop verkrij gt, en
door Reichenbach als een vast ligchaam beschreven, door
Voelcker in dien vorm als reeds ontleed wordt aangezien.
De veronderstelling van Gerhardt berust op overeenko-
mende eigenschappen maar vooral op de gelijke zamenstelling
van beide ligchamen.
VOBLCKEK
vond voor Assamar.
Mulder
voor het acid. Apoglucicum.
koolstof 54,8
waterstof 5,4
zuurstof 39,8
54,1
5,4
40,5
54,7
5,4
39,9
54,6
5,3
40,1
Deze overeenkomst in getallen door de analyse verkregen
bewijst ons bedunkens nog weinig voor de identiteit dezer
stofien. zoo lang men omtrent hare constitutie nog in het
1) Suite k la chim. de BER/BLiua, § 997.
-ocr page 118-duistere verkeert, doch is de veronderstelhng van Gerharot
juist dan zou zij naar ons inzien alleen het bewijs leveren dat het
acid. apoglucicum ook door drooge overhaling uit de suiker kan
verkregen worden en dat de naam van assamar aan dat
produkt toegekend, in dien van acidum apoglucicum moest
veranderd worden. Ook hier is het te wenschen' dat latere
onderzoekingen de juistheid of onjuistheid dezer veronderstelhng
mogen vaststellen.
Zoo als wij reeds zeiden ontstaat bet acid. apoglucicum uit
het acid. glucic. door blootstelling van eene waterachtige oplos-
sing aan de dampkringslucht gedurende een lang tijdsverloop.
Het is bruin van kleur, zwak zuur, oplosbaar in water.
De zouten zijn bruin en oplosbaar; zwavelzuur verandert fiet
in ulminzuur.
Volgens Slossberger nadert het door zijne algemeene
eigenschappen aan het kwelafzetselzuur.
Uit de oplossing van het boven beschreven bruine kalkzout
van acid. apoglucicum, wordt het zuur door azijnzuur-lood-
verzuursel gepraecipiteerd. Het verkregen loodzout door HS
ontleed, levert na filtreren en uitdampen der vloeistof het
zuivere zuur.
Voert men chloor door eene oplossing van dit kalkzout, dan
verkrijgt men een poeder dat in uitwendige eigenschappen veel
overeenkomt met dat hetwelk men door behandeling van
humuszuur met chloor verkrijgt en ter plaatse is beschreven,
terwijl er gelijktijdig mierenzuur gevormd wordt.
Bij drooge overhaling geeft het acid. apoglucicum zure
dampen zonder een spoor van ammonia, en verspreidt op
platina bhk verbrand, even als het acid. glucicum den reuk
van brandend papier.
In vrijen staat is het oplosbaar in water en daaruit door
alkohol niet praecipiteerbaar; onoplosbaar in aether.
Sterk zwavelzuur lost het bij de gewone temperatuur met
-ocr page 119-eene roode bloed kleur op; verdund • zwavelzuur is zonder
werking, zelfs bij verwarming. Sterk salpeterzuur kleurt
het eerst, en ontleedt het daarna met ontwikkeling van salpe-
terigzuur. Wordt het in aanraking gebragt met alkaliën of
alkalische aarden dan lossen dezen het op, met eene donker
roode kleur. In verdund salpeterzuur, en in slap of sterk
zeezoutzuur is het zonder ontleding oplosbaar.
De lood- en zilverzouten geven in de onzijdige alkalische
oplossingen bruine geleiachtige nederslagen; die van de ver-
binding met zilver is in het waschwater oplosbaar en moet
daarom uitgeperst worden. Mulder verkreeg voor acid.
apoglucicum op 120o gedroogd
gevonden berekend
koolstofnbsp;54,10nbsp;54,74
waterstofnbsp;5,42nbsp;5,46
zuurstofnbsp;40,48nbsp;39,80
quot; C® H» O» -1- 2 aq. waarvan hij veronderstelt dat eene hoogere
temperatuur nog 1 aeq. HO kan uitdrijven. Voor het aeq.
gewigt geeft Mulder op 2513,10. Het kalkzout bleek zamen-
gesteld te zijn, op 130° gedroogd uit:
gevonden berekend
koolstofnbsp;49,87nbsp;49,90
waterstofnbsp;4,75nbsp;4,53
zuurstofnbsp;32,33nbsp;32,65
kalknbsp;13,05nbsp;12,92
waaruit dezelfde formule C'» H® O® CaO HO. en voor
het aeq. gew. = 2756,65.
Uit het loodzout op 138o gedroogd
gevonden berekend
koolstof 36,77 37,36
waterstofnbsp;3,10nbsp;3,06
zuurstof 21,47nbsp;21,72
loodoxyd. 38,66nbsp;37,38
-ocr page 120-—nbsp;C'8 H» 0«- -PbO. Dit loodzout op 138» gedroogd be-
vatte derhalve het anhydrische zuur , waarvan het aeq. gew,
~ 3682,65. Even als het loodzout, vond Mulder het
zilverzout uit 1 at, zuur en 1 at. zilveroxyde zamengesteld.
Geschiedt de behandeling van suiker met zuren op eene lage
temperatuur doch in een gas dat zuurstof bevat, dan begint
de vloeistof spoedig te verkleuren en er vormt zich acid.
apoglucicum.. Deze verkleuring heeft plaats vóór dat er zich
vlokken van ulmine vertoonen. Geschiedt de inwerking bij
eene lage temperatuur zonder behulp van zuurstof dan vormt
er zich ulmine en acid. ulmicum, die op hunne beurt bij
verhooging van temperatuur en toetreding van zuurstof in
humine en acid. humicum veranderen, waarbij O^ wordt
opgenomen en H tegen O uitgewisseld, zoodat C'*® H'® O'^ in
overgaat.
Bezigt men een sterk zuur dan verandert het acid. glu-
cicum en het daaruit voortgebragte acid. apoglucicum, in
humine, zonder eerst ulmine, acid. ulmicum of acid. humi-
cum voortgebragt te hebben. De niet kristalliseerbare suiker
en het acid. glucicum verschillen in zamenstelling van de
rietsuiker alleen door de elementen van water.
Vergelijkt men de dubbele formule van het acid. glucicum
—nbsp;met die van het acid. apoglucicum = O®
dan ziet men dat tusschen beiden hetzelfde verschil bestaat,
als tusschen die ligchamen welke zich aan de lucht verkleuren
en de bezinksels der extrakten voortbrengen, namelijk dat de
waterstof en zuurstof er in verminderen waardoor het gehalte
aan koolstof stijgt. Geen acid. apoglucicum verkreeg Mulder
indien de lucht bij de inwerking van het zuur op de suiker
was afgesloten gebleven.
De vorming der humusachtige stoffen is, volgens hem ge-
bonden aan de vorming van het acid. apoglucicum, even
als de vorming van het acid. ulmicum en de ulmine aan
die van het mierenzuur. Wat nog. meer de onderhnge be-
trekking dezer ligchamen doet uitkomen is, dat chloor de
eigenschap heeft in dit zuur denzelfden nederslag te geven
als in het acid. humicum, waardoor alzoo eene nieuwe
overeenstemming ontstaat tusschen de humusachtige ligchamen
en de apothema der extrakten quot;dont la coimaissance ouvrira un
jour plusieurs vues intéressantes dans la science et dont nous
ne connaissons encore rien de positif 1).quot;
Met het acid. glucicum schijnt eene andere organische
stof isomeer te zijn, nam : de caramel ook wel acid, cara-
mehcum genoemd wier zamenstehing rr: C'^ H® O® of misschien
het dubbel is 2) verkregen door de verhitting van suiker ep
210° à 220o. Het is eene smakeloze in water met eene
donkere kleur oplosbare stof. Deze stof sterker verhit geeft
een zwart produkt dat onoplosbaar in water is, en de
waterstof en zuurstof, even als vele dezer ligchamen in reden
tot watervorming bezit. Volgens Voelcker is de zamen-
stehing van deze zwarte stof, door hem caramelan genoemd.
Wederom eene stof die door verhitting van
suiker is verkregen, en de overeenstemming aantoont in de
produkten, hetzij door verhitting hetzij door inwerking van
andere scheikundige agentia uit de suiker te voorschijn geroepen,.
Onder de produkten door de inwerking van zuren op
plantaardige ligchamen voortgebragt, verdient nog genoemd
te worden de zoogenaamde kunstmatige looistof.
Dergelijke werking wordt slechts door die zuren teweeg gebragt.
1)nbsp;Muldek, Bulletin.
2)nbsp;Peligot, Ann. de chim. et de phys. LXVH, f. 172.
-ocr page 122-welke gedesoxydeerd kunnen worden, zooals salpeterzuur,
zwavelzuur, de zuren van de haloïden, cliroomzuur en de
zuren van het manganesium. De verhouding der produkten
die hier bij ontstaan zijn door Hatchett het eerst onder-
zocht. Hij vond dat men door die behandeling uit vele
stofFen eene in water en alkohol oplosbare zelfstandigheid
verkreeg, die de lijmoplossing nedersloeg en daarom door
hem kunstmatige looistof genaamd werd. Hij verkreeg haar
uitlijnolie, talk, kampher, terpentijn en verschillende harsen,
terwijl hij uit stofFen, zooals gom, suiker, enz. welke in het
salgemeen zuringzuur geven, gene looistof verkreeg.
Uit de koolachtige massa die terug blijft na behandeling van
houtskool met zwavelzuur, werd door water het zuur verwijderd
en door alkohol de looistof uitgetrokken. Hoewel water de
looistof het best oplost, doet het dit niet uit de koolachtige
massa, zoodat Berzelius meent dat de medewerking van den
alkohol tot hare volkomene vorming noodzakelijk is. Die alko-
hoHsche oplossing is donker bruin bijna zwart, en geeft na ver-
damping eene extraktvormige zwart-bruine zelfstandigheid van de
volgende eigenschappen. Zij smaakt zamentrekkend, riekt zwak
naar gebrande suiker, en geeft bij destillatie noch cyan noch amm.
De koolachtige massa die terugblijft is geene zuivere kool,
maar bevat de bestanddeelen van het zwavelzuur, terwijl haar
koolstofgehalte dat van de plantaardige stof aanmerkelijk te
boven gaat. Eene oplossing van potasch trekt uit de kool-
achtige massa eene bruine stof zonder dat de kool haar zwa-
velzuurgehalte verliest. Chevreul vond dat de kool uit
kampher verkregen na lang uitwasschen het lakmoespapier
begon rood te kleuren.
Merkwaardig mag het heeten hoe uit twee onbewerktuigde
ligchamen, kool en een mineraal zuur, ternaire en quaternaire
verbindingen ontstaan, gelijksoortig als in de organische natuur
door het leven worden voortgebragt.
Hatchett die zich in 1805 (1) bezig hield om de inwerking
van zuren op plantaardige stoffen en de produkten die zij voort-
brengen na te gaan, was de eerste die de kunstmatige looistof
bekend maakte. Hij stelde haar in drie wijzigingen daar:
1.nbsp;door inwerking van salpeterzuur op houts- of steenkool;
2.nbsp;door inwerking van ditzelfde zuur op indigo of eene
harsachtige stof, wier produkten door Berzelius als verbin-
dingen worden aangezien van de twee gebezigde stoffen;
3.nbsp;door zwavelzuur op dezelfde stoffen; de hierdoor ver-
kregene vloeistof onderscheidt zich van die door salpeterzuur
dat zij geene stikstof bevat.
Chevreul 2) heeft later al die stoffen aan een naauwkeurig
ondei-zoek onderworpen.
Wanneer zm^avelzuur bij eenen eenigzins verhoogden warmte
graad op plantaardige stoffen inwerkt, wordt het tot acidum
sulphuros. herleid. De massa wordt dik en kleurt zich zwart
totdat alles het aanzien van kool heeft. Hierbij vormen zich
produkten die, uit ongelijksoortige plantenstoffen ontstaan, van
meer gelijkaardige natuur uitvallen naarmate zij de eenvou-
digheid der onbewerktuigde ligchamen nader bijkomen.
Het zuur of de kunstmatige looistof, in verbinding met
alkaliën wordt aan de lucht veranderd, van daar dat
bet uit deze verbinding door zuren niet weder is af te
scheiden. Het is ontleed geworden in twee andere zuren en
in eene indifferente stof, die in water met eene gele kleur op-
losbaar is. Deze twee door Berzelius als zuren beschouwde
stoffen, bevatten volgens hem stikstof, en worden ook ge-
boren bij verrotting van stikstof houdende ligchamen ; bij noemt
ze kwel- en kwelafzetselzuur.
Uit de met ammonia oververzadigde salpeterzure oplossing
1)nbsp;Ann. de chim. LVII, f. U3.
2)nbsp;Ann, de chim. LXXII, f. 11.3; LXXIII f. 36.
-ocr page 124-na de inwerking op de houtskool, praecipiteert acetas cupn
zeer weinig, acet. plumbi eene grootere hoeveelheid van een
licht-bruin praecipitaat, waaruit door HS een geel zuur wordt
afgescheiden. De uitgedampte vloeistof met amm. verzadigd,
op nieuw in water opgelost en met acet. plumb. vermengd,
gaf eenen naar crenas plumb. gelijkenden volumineusen neder-
slag, die een weinig geler dan gewoonlijk was, veroorzaakt
door eene stof die volgens Berzelius hardnekkig het
acid, crenicum volgt. Dit praecipitaat op nieuw door HS
ontleed en onder de luchtpomp uitgedampt, leverde een zuur
dat veel op acid. crenicum geleek, doch dat bij het blootstellen
aan de lucht niet vochtig werd. Berzelius zegt daarom
dat het nog een zuur bevat, niettegenstaande het zich tegen
reagentia als acid. crenicum verhield, hoewel hij echter niét
opgeeft welk zuur hiermede vereenigd blijft.
De stof met den naam van kunstmatige looistof bestempeld,
heeft eenige eigenschappen die haar van de eiken- en
andere looistoffen wezenlijk doet onderscheiden. Hoewel zij
de lij moplossing nederslaat, is zij echter ongeschikt tot het
looijen; acid. nitr., verandert haar in eene andere looistof.
Zij bevat stikstof en geeft bij overhaling nitras ammoniae.
De waterachtige oplossing verandert niet aan de lucht zooals
die van gewoon acid. tannicum. De verbindingen met alkaliën
worden bruin en geven bezinksels.
Het koolachtig produkt dat verkregen wordt door de vrij-
wilhge ontleding van cyanwaterstofzuur schijnt niet, zooals
Gay-Lussac meende eene verbinding van stikstof met kool
te zijn, maar eene zamenstelling die waterstof bevat.
Boullay 1) noemt deze stof acide azulmique om daarmede
hare analogie, en tevens haar verschil met het acid. ulmic.
1) Ann. do chim. ct do phys., t. XLTII, f. 281.
-ocr page 125-aan te duiden. Thenard slaat den naam ssixiparacyan \oor.
Slossberger noemt haar stikstofhoudende humusstof. Boullay
geeft de navolgende eigenschappen van deze stof op: onop-
losbaar in koud en heet water, evenzoo in alkohol. Sterk
salpeterzuur lost haar in de koude op en kleurt zich schoon
morgenrood; water troebelt deze oplossing. Zeer oplosbaar in
alkaliën met eene kleur gelijk aan die van den ulmas kalic.
Zuren praecipiteren hieruit een bruin-rood zeer ligt poeder
dat na drooging dof is en slechts ten deele het aanzien van
ulmin aanbiedt. De metaalzouten ontkleuren de vloeistof en
geven bezinksels. Door hitte wordt zij ontleed in cyanwater-
stofzure-ammonia, die sublimeert. De teruggang dezer stof
door hitte tot dit zout, is in elk geval belangrijk. Boullay
vond uit vele proeven gedurig de verhouding van de kool
tot de stikstof als 5:2.
Zij ontstaat niet alleen bij de vrijwillige ontleding van
cyanwaterstofzuur, maar in een woord bij de ontleding van
alle cyanverbindingen.
Er zijn nu nog eenige stoffen die door sommigen zoowel
wegens hare zamenstellingen als wegens haar ontstaan, tot de
humusstoffen gerekend worden, en zeker met meer regt, dan
het stikstofhoudend acid. azulmicum. Van die stoffen willen
wij nog een paar noemen. Zij zijn nog weinig of niet onder-
zocht, en hare eigenschappen alzoo weinig bekend.
Het acid. melogallicum vroeger metagallicum genoemd, werd
door Pelouze in 1833 nader onderzocht. Het is een
produkt van ontleding zoowel van het acid. quercitannicum
als van het acid. gallicum op eene temperatuur van 250°. Het
blijft dan na verhitting als eene zwarte glinsterende kool in
de retort terug, die volkomen in water onoplosbaar is. Boven de
260® verhit wordt het geheel ontleed. De oplossing in
alkaliën is donker-bruin bijna zwart; zuren praecipiteren
hieruit volumineuse zwarte vlokken die bij droogen sterk in-
krimpen en de waschwaters geel kleuren. De zamenstelling
wordt door Pelouze opgegeven 1) als:
koolstofnbsp;66,67
= C'-1-P0'' of welligt
Mulder vond hiervoor eene andere zamenstelling (zie
seheik. onderz,)
Zij heeft zeer veel overeenkomst met die van het acidum
ulmicum uit suiker. Het verhoudt zich als een zuur, verbindt
zich met koolzure alkaliën onder afscheiding van het kool-
zuur. De zouten zijn donker-bruin bijna zwart, niet kristalh-
seerbaar. Met potasch, soda en ammonia zou het volgens Berze-
lius onoplosbare zouten geven 2). Worden looistof, galnotenzuur
of pyrogalnotenzuur met eenen overvloed van alkaliën aan de
lucht blootgesteld dan worden zij ontleed, in eene rood
gekleurde zelfstandigheid omgezet, en met eene zekere hoe-
veelheid koolzuur verbonden, die altoos minder is dan het
gewigt van de opgenomene zuurstof, oplost. Chevreul was
de eerste die de scheikundigen hieraan heeft opmerkzaam
gemaakt.
De roode stof die zich onder verschillende omstandigheden
/(nbsp;O
vormt, schijnt altoos dezelfde te zijn; zij wordt door zuren
niet nedergeslagen. Men verkrijgt haar door de alkalische
vloeistof met zeezoutzuur te verzadigen tot droogwordens uit
te dampen en met alkohol uit te trekken 3). Wordt eene
oplossing van gallas-a mmoniae aan de lucht blootgesteld dan
verbindt zich, volgensDoebereiner van het acidum gallicum
de zuurstof met de waterstof waardoor dit in ulmin verandert 4).
1)nbsp;Aun. de cliim. et de phys. 1833 , fol. 358.
2)nbsp;Berzelius leerboek, D. 4, blz. 124.
3)nbsp;J. v. Erdmann, I). II, S. 319.
4)nbsp;Ann. de ehiin. et de phys., t. XXIV, 1823.
-ocr page 127-Phlobaphen is eene bruine stof verkregen uit verschillende basten
als van esschen-, dennen-, kinaboom, enz. Water praecipiteert
het uit de alkoholische aftreksels. Het is in alkaliën oplosbaar en
moet naar meening van Slossberger tot de humusachtige stoffen
gebragt worden, even als het aporetin eene stof door Döpping
in den rabarber-wortel gevonden en waarschijnlijk uit omzetting
van de roode hars ontstaan.
Het melanzuur volgens Piria., of spir-huminzuur volgens
Berzelius , ontstaat door blootstelling aan de lucht van de
spiroyligzure alkaliezouten, die hierdoor in eene zwarte stof
veranderen, welke zeker ulmine of humin zal bevatten als men
let op den oorsprong dezer stof en de wijze waardoor zij
ontstaat. Berzelius geeft de zamenstelhng op
waardoor bovenstaand vermoeden bevestigd wordt.
Wij zagen dat er onder de behandelde onderwerpen velen
waren die goed, maar ook vele anderen die minder duidelijk
gekarakteriseerd zijn. Zij ontstonden op tweeërlei wijzen;
vooreerst werden zij door de natuur voortgebragt en als zoodanig
reeds gevormd aangetroffen, en ten andere werden zij door
de kunst daargesteld. Het ontstaan in de natuur bad plaats
zoodra de bewerktuigde stoffen aan het leven onttrokken, aan
den invloed van chemismus onder den vorm van verrotting
waren blootgesteld, waardoor zij zuurstof opnamen en water
en koolzuur uitscheiden. Daarom werden zij nimnaer bij
levende, in den normalen toestand bevindende wezens aan-
getroffen.
Het kan dus ook niet bevreemden dat deze ligchamen uit
zoo uiteenloopende stofFen ontstaan kunnen en zoo menigvuldig
worden aangetroffen, wanneer men slechts tot hunnen oorsprong
opkhmt. Want al vonden Einhof en Sprengel ze in den turf,
Braconnot ze in het roet, Collin in de kool die bij drooge
overhaling van hout terug bleef, Klaproth en Smithon in de
ziekelijke uitzweeting des olmbooms, Jameson in bitumineushout,
Mulder in de bouwbare aarde en den turf, Berzelius in
eenige minerale waters, zij allen moeten als van eenen oorsprong
beschouwd worden. De bladeren, wortels, het hout en in het
algemeen de plantaardige en dierlijke stoffen ondergaan die
eigenaardige scheikundige omzettingen, waardoor zij struktuur en
zamenhang verliezen, en in de zwarte of bruine ligchamen worden
veranderd met wier beschrijving wij ons bezig hielden. Die
omzettingen worden begunstigd en zijn dikwijls afhankelijk
van de aanwezigheid van dampkringslucht, vochtigheid. en
eenen zekeren warmte-graad.
Doch niet alle bewerktuigde stoffen nemen even spoedig
deel aan die verandering in humusachtige ligchamen. Het
zijn vooral de in water oplosbaren die spoediger verrotten dan
de in water onoplosbaren, terwijl daarentegen de vlugtige
oheën, de harsen en de vetten in het geheel geene verandering
ondergaan, zoodat men deze door middel van alkohol of aether
uit de natuurlijke humusstoffen kan afzonderen.
Om door middel der kunst tot het voortbrengen der
humusachtige stoffen te geraken zagen wij vooral twee agentia
aangewend die, hoewel in eigenschap lijnregt aan elkander
tegengesteld, dezelfde uitwerking op de bewerktuigde stof
hadden, daar zij door oxydatie de humusachtige stoffen voort-
bragten; het waren de minerale zuren en de alkaliën.
Door de inwerking van zuren, hetzij sterke, hetzij verdunde,
op cellulose, suiker, gom, zetmeel en proteïne, ontstonden
bij de kookhitte die bruine en zwarte stoffen. Waarschijnlijk
hebben die stoffen zich eerst in glucose of niet kristalliseer-
bare suiker omgezet, daar uit de onderzoekingen van Mulder
gebleken is, dat er nog een bruin tusschenprodukt ontstaat, het
door hem met den naam van acid. apoglucicum bestempelde
zuur, waardoor de opvolging in deze orde plaats vindt, dat
de niet kristalliseerbare suiker in acid. glucicum, dit in acid.
apoglucicum, en daarna in de bruine of zwarte stofFen ver-
andert. die van het acid. glucicum door de elementen van
water verschillen. *
Voornamelijk werden onderzocht de produkten die men op
die wijze uit de rietsuiker verkreeg. Het waren Boullay ,
Malaguti, Stein en vooral Mulder die zich op uitvoerige
wijze daarmede hebben bezig gehouden. Allen kookten de
suiker met verschillende zuren als salpeter, zwavel- of zee-
zoutzuur, met meer of minder water verdund, waardoor zij
meer of minder bruin gekleurde stoffen, benevens mierenzuur
verkregen. Die stoffen in alkaliën opgelost, lieten soms zwarte
stoffen terug, de ulmine en de humine, wier hoeveelheid
vermeerderde naarmate de koking langer was voortgezet, en
verminderde, naarmate de temperatuur van het mengsel lager,
of de langdurigheid der inwerking korter was, terwijl de
sterkte van het zuur weinig invloed uitoefende. De aanraking
met de dampkringslucht was tot de vorming van al die
stoffen op deze wijze bereid, noodzakelijk. Dit in alkahën
onoplosbaar gedeelte bleek na ontleding dezelfde zamenstelling*
te bezitten als het oplosbare, alleen verschillende door 3 aeq.
water minder.
Uit de alkalische oplossing door een zuur nedergeslagen,
deed zich het acid. ulmic. als bruine of zwarte, gewoonlijk
geleiachtige vlokken, soms als schubjes voor, die onoplosbaar
in zuur water of in eene oplossing van zwavelzure-potasch,
oplosbaar in zuiver water waren.
Door eene sterke drooging verloor het gedeeltelijk zijn ver-
mogen om in alkaliën op te lossen. Deze overgang van het acid.
ulmicum van den oplosbaren tot den onoplosbaren toestand werd
bevorderd door eene trekking met sterk zeezoutzuur, terwijl
daarentegen geconcenteerde oplossingen van alkaliën, het
onoplosbaar gewordene gedeeltelijk weder oplosbaar maakten.
De uitkomsten van de ontleding der humusachtige stofFen
liepen zeer uiteen, grootendeels als gevolg van eene onvol-
ledige drooging of gebrekkige ontledingsmethode.
Stein stelde voor het acid. ulmic. de formule ~ C^'' H® O®,
die van de suiker door de elementen van water verschilt.
Mulder bepaalde voor de bruine stofFen de volgende
formulen:
Voor de ulmine = C^® H»6
.. het acid. ulmicum C''*» H'^ O''-'.
En voor de zwarte stofFen.
Voor de huminenbsp;H''' O'«.
En voor het acid. humicumC^quot; H'^ O'-.
Dewijl door eene eenvoudige verhitting van suiker gelijk-
aardige produkten worden verkregen als de humusachtige,
heeft men eenigen grond om die ligchamen als hydraten der
koolstof te beschouwen, met meer of minder hydraatwater.
Niet alleen door zuren maar ook door alkaliën verkreeg
men de humusachtige ligchamen, waanneer suiker, gom, zet-
meel, cellulose, hout en dergel. met alkaliën gekookt of
sterk verhit werdeiL De stofFen alzoo verkregen w^aren in
alles aan die door zuren voortgebragt gelijk.
Behalve de genoemde ligchamen waaruit de humusachtige
stofFen werden voortgebragt, waren er nog anderen die de
eigenschap bezaten om in aanraking met dampkringslucht
en alkaliën, bruine of zwarte stofFen voort te brengen. Onder
deze noemden wij het galnotenzuur, de looistof en het eigen
zuur der cachou, stofFen waarvan echter de naauwkeurige
zamenstellingen ontbreken.
Moge de door kunst verkregene humusstofFen, hetzij door
zuren hetzij door alkaliën voortgebragt, onderling overeen-
komen, zij verschillen echter met die der natuur in eenige
opzigten, zooals in den loop van deze verhandeling is aan-
gegeven geworden.
Behalve de verhouding tegen eenige reagentia (zie bladz.
84 en 85), beschouwt Mulder het kunstmatige humuszuur
polymeer met het natuurlijke.
Wat de beide kwelzuren betreft, zij kunnen niet meer als
louter natuur-voortbrengselen aangemerkt worden, daar zij
bij de behandeling van houtskool met salpeterzuur, onder de
reeks van ligchamen die daardoor ontstaat, eene plaats innemen.
Zij maken de laatste groep van zelfstandige ligchamen uit
alvorens de bewerktuigde stof tot koolzuur en water vervalt.
Somtijds echter, als de omstandigheden voor het ontstaan
gunstig zijn, treft men nog twee zuren aan, het acid. glucicum
en acid. apoglucicum.
Wij verkrijgen alzoo bij voortgaande oxydatie der bewerk-
tuigde stoffen de volgende reeks van humusachtige ligchamen:
Ulmin =r C«« H'« O'^
Acid. ulminnbsp;r= H^^
Humine = C« H® O'«.
Acid. humicum = C« H'^ O'^
Acid. geïcumnbsp;C« H'^ O'^.
Acid. crenicumnbsp;C®''H'« O'».
Acid. apocrenicum = C'*» H'-- O®*.
Acid. glucicum =z: Cm H'» O'quot;.
Acid. apoglucicum C'® H® O®.
Al die ligchamen mogen als overgangstoestanden aangemerkt
worden van de bewerktuigde stof die aan het leven is ont
trokken, en zich omzet in nieuwe verhoudingen tot vorming
eener nieuwe generatie.
Juist die gemakkelijkheid waarmede zij ontleed worden, moet
als de voornaamste kracht beschouwd worden, die als prikkel
dient van wat wij gewoon zijn leven te noemen. Maar aan
den anderen kant bemoeijelijkt die ontleedbaarheid de op-
sporing van haar ontstaan en van hare ware zamenstelling, en
wel behoorde er volhardend geduld en eene groote mate van
naauwkeurigheid toe, stoffen te onderzoeken die onder de
handen van den onderzoeker of geheel verdwenen of ten deele
ontleed werden.
Na al het verhandelde mogen wij niet ontveinzen dat er
ook in deze afdeeling der bewerktuigde scheikunde nog zeer
veel duisters heerseht, en er nog veel is waarvan bijna niets
met zekerheid bekend is. Doch de weg is gebaand voor vol-
gende onderzoekingen. Wanhopen wij niet dat anderen, door
de onderzoekingen der verschillende scheikundigen die zich
hiermede hebben onledig gehouden voorgelicht, nieuwe na-
sporingen en nieuwe ontledingen zullen in het werk stellen,
opdat eenmaal de wetenschap zich zal moge verheugen in
eene volkomene kennis van stoffen die uit een scheikundig,
als zoowel uit een landhuishoudelijk oogpunt zooveel belangrijks
aanbieden.
Mogt deze proeve, om van den verspreiden arbeid dier
scheikundigen een overzigt te geven, en tot een geheel te
vereenigen daartoe iets bijdragen, dan voorzeker zou deze
verhandeling meer eer te beurt vallen, dan zij om het vele
onvolledige en gebrekkige dat haar aankleeft, waardig is.
De liumuszure zouten zijn ais zoodanig ongeschikt
tot voeding der planten.
De theorie door Williamson voor de aethervorming
gegeven moet als de meest waarschijnlijke beschouwd
worden.
III.
Tot verklaring der sapbeweging in de planten is de
endosmose niet toereikend.
IV.
Het stikstofgehalte der planten is niet te verklaren
uit de in den dampkring aanwezige ammoniak.
9
-ocr page 134-— 130 -
V.
De kristalschieting der gesteenten geschiedde meer
door middel van vuur dan door water.
Tot verklaring der koraaleilanden moet eene daling
van den bodem worden aangenomen.
In de bewerktuigde natuur bestaat geene kraclit-
ontwikkeling zonder stofwisseling.
Eenzijdig is het gevoelen van Liebig vdasz ammo-
iiiaksalze im dünger allein keine wirking hätten, dasz
sie, um wirksam zu sein begleitet sein muszten von
den mineral substanzen, und dasz die wirkung immer
in Verhältnisz stehe — nicht zum ammoniak —
sondern zu den mineral substanzen.quot;
De kennis aan de constitutie der verschillende
alkaloïden geeft nog geen regt tot bet vermoeden dat
deze ligchamen eenmaal kunstmatig bereid zullen
worden.
— 131 -
X,
De ontdekking van Steinheil dat de aarde als
tweede draad werkt was voor de electrisclie télégraphié
van hoog gewigt.
XI.
De kunstmeststoffen zijn der ontwikkeling van den
landbouw voordeelig.
De hoedanigheid onzer verschillende gewaarwordingen
hangen niet af van de waargenomene uitwendige voor-
werpen maar van de zintuigs-zenuwen waardoor die
gew^aarwordingen tot stand komen.
Men kan niet uit de aschbestanddeelen der plant
tot haren meest geschikten mest besluiten.
XIV.
De dieren zijn niet van verstand ontbloot, en de
mensch heeft het instinct met de dieren gemeen.
XV.
Het gezegde van Soubeiuan //dat het eene
-ocr page 136-dwaling is, de waarde van eene mestsoort door liaar
gehalte aan stikstof te willen uitdrukkenquot; is zeer juist.
Het is met waarschijnlijk dat het ontleden eener
organische stof door middel van eenen galvanischen
stroom genoegzaam licht zal verspreiden over de
constitutie dier stof.
Teregt zegt Poüillet : //toute hypothese est bonne
qui fait faire de nouvelles découvertes.quot;
De leer van Ingenhoüsz , dat de onbewerktuigde.
stofFen de eenige voedingsmiddelen der planten zijn,
is onwaar.
I
De verbetering der landhuishoudelijke dieren in
zich zelf, is te verkiezen boven het kruissen met vreemde
•rassen.
/-iÄii«
....... ' quot; ' - • ' ■ ' '
m
» - ,
, »C' • V -
: ^
ig
' - f
■••il:
m