-ocr page 1-
-ocr page 2-

LEERPLICHT

DOOR

lEi^IRIRY IB-AJRGKB.

'4-*-

Rotterdam, G. W. VAN BELLE. 1875.

-ocr page 3-
-ocr page 4-

Deze leting, 30 Maart -1875 te Amsterdam in de Katholieke Vereeniging * Recht voor allenquot; gehouden en welwillend door de Redaklie van «de Maasbodequot; in hare kolommen opgenomen, verschijnt hier — op aandrang van voor mij gezag hebbende zijde — nogmaals in den vorm eener Brochure.

Men meende dal hare verdere verspreiding in dezen vorm van nut kon zijn.

Bij 't schrijven, 't voordragen en 't uitgeven, was dit alleen mijn doel.

Mocht ik het niet geheel en al hebben gemist.

H. B.

-ocr page 5-

.

-ocr page 6-

LEERPLICHT.

Mijne Heer en,

De vereerende uitnoodiging van uw bestuur tot vervulling eener spreekbeurt in «Recht voor allenquot; ging vergezeld van het verzoek, om een of ander staatkundig vraagstuk tot onderwerp mijner lezing te nemen. Ik hoop, dat ik mij niet vergiste, wanneer ik meende geheel in den geest van uw bestuur en overeenkomstig het doel uwer vereeniging te handelen, zoo ik onder de politieke quaesties, welke heden ten dage ten onzent op de dagorder staan, diegene uitkoos welke, naar het mij toeschijnt, het diepst in het leven der natie, — immers zoowel in hel godsdienstig en zedelijk, als in het maatschappelijk leven — ingrijpt, en waarvan de oplossing over de richting, door 'slands bestuur ook bij zoovele andere vraagstukken te nemen, zal beslissen: de leerplicht.

Wilt om het gewicht van het onderwerp het min of meer noodzakelijk dorre der behandeling over het hoofd zien.

-ocr page 7-

6

Gij weel, Mijne Heeren, hoe tegenwoordig schier met den dag het aantal toeneemt van hen, die den leerplicht in ons vaderland zouden willen invoeren, en hoe juist zij zagen, die reeds voor jaren voorspelden, dat al die schoolverbonden , verbonden tot bestrijding van schoolverzuim, vereenigingen van volksonderwijs en wat niet al, op propaganda voor den leerplicht zouden uitloopen. Is leerplicht niet reeds in de Tweede Kamer officiéél in het liberale program der toekomst opgenomen?

Wij mogen er niet langer aan twijfelen, de leerplicht staat voor de deur, gereed om zoodra de liberalen daarbinnen weer meester zijn, zijne »joyeuse entréequot; te vieren.

Welke houding wordt ons door onze beginselen tegenover dezen nieuweling als de gepaste aangewezen ?

Zeker, het gezelschap, dat hem zou willen introdu-ceeren, is niet geschikt, ons voorloopig gunstig jegens hem te stemmen, en hoe onstuimiger men van die zijde op zijne invoering aandringt, hoe meer redenen wij hebben om onzen argwaan te verdubbelen, en hoe natuurlijker de lust, die ons bekruipt, om reeds aanstonds zooveel wij kunnen er toe bij te dragen, dat de deur voor hem gesloten blijve.

Doch is die argwaan geheel gewettigd? Zal bij nader onderzoek die tegenstand op den toets onzer beginselen proefhoudend blijken? Wordt door die beginselen een vriendelijk binnenhalen geboden — of een lijdelijk toezien gewettigd — of wel een openlijke strijd gevorderd ?

Het onderzoek naar het antwoord op deze vragen zal ons dezen avond bezighouden. Vergunt mij daartoe eerst de vraag te behandelen, of inliet algemeen aan den staat — in ahstraclo — het recht om den leerplicht in te voeren kan worden toegekend; zien wij daarna hoe het met dit recht van den modernen constitutioneelen staat is gesteld; om eindelijk dit recht in den tegenwoordigen Nederlandschen staat te beschouwen.

De voorstanders van den leerplicht willen, dat de staat

-ocr page 8-

7

de ouders onder strafbedreiging verplichte te zorgen, dat hunne kinderen het zoogenaamde lager onderwijs ontvangen. De eerste vraag, die wij te beantwoorden hebben komt dus hierop neer: heeft de staat — in abstracta — het recht, de ouders te dwingen om hunne kinderen een minimum van onderwijs — het zoogenaamde lager onderwijs — te doen genieten'?

Niemand zal wel ontkennen, dat het de plicht der ouders is te zorgen, dat hunne kinderen naar gelang hunner maatschappelijke en financiëele positie voldoend onderwezen worden; — doch is deze plicht der ouders een dwingbare plicht? is de staat gerechtigd de vervulling van dezen plicht onder strafbedreiging te vorderen ?

Vreest niet, Mijne Heeren, dat ik hier in een volledig, grondig en wijsgeerig onderzoek naar de grenzen der staatsmacht trede; — noch de tijd, noch de plaats, noch vooral ook de krachten des sprekers zouden dit gedoogen. — Onder overtuigingsgenooten is dit ook overbodig, 't Is voldoende, eenige door onze beginselen gewettigde stellingen , waardoor die grenzen worden aangegeven: in het geheugen terug te roepen.

De vraag, of de mensch voor den staat of de staat voor den mensch is, draagt voor allen, die met ons aan de onsterfelijkheid der ziel gelooven, haar antwoord met zich mede. Het vergankelijke kan voor het onvergankelijke nooit doel, slechts middel zijn. En daar ieder middel, om recht van bestaan te hebben, een doeltreffend middel moet wezen, zoo kunnen wij ons al aanstonds neerleggen bij het woord van iemand, die zeker niet tot onze geestverwanten kan worden gerekend, het woord van den Leidschen hoogleeraar Modderman, dat de staat voor den mensch moet zijn een middel om een aan zijn bestemming beantwoordend leven mogelijk te maken. 4)

1) A. E. J. Modderman. Straf geen kwaad. Amsterdam 1864.

-ocr page 9-

8

Als hoedanig men nu ook het doel van den mensch beschouwe, dit éene zal een ieder moeten toegeven, dat plichtsbetrachting tot bereiking van dit doel noodzakelijk is. Juist door plichtsbetrachting zal liet leven van den mensch aan zijne bestemming beantwoorden — en wanneer de staat een middel moet zijti om zulk een leven mogelijk te maken, dan is hem zeker door zijn doel zelve reeds deze éene grens gesteld, dat hij de vervulling der plichten niet onmogelijk make. «L'homme a de droit naturel la liberté de faire son devoir. Le droit de faire son devoir est un droit impresciptiblequot; — zoo luidt de uitdrukking door het waardige hoofd der Katholieke staatkundige school, de trots van Leuvens Universiteit, Charles Périn in zijn jongste, zijn meesterwerk, «Les Lois de la Sociétè Ghrétiennequot; 4) herhaaldelijk gebezigd.

Is echter door het stellen van deze absolute grens de rechtsmacht van den staat voldoende bepaald ? Bevat het trekken van deze éene lijn, die hij nimmer mag overschrijden, de bekentenis, dat hij altijd tot aan die lijn zou mogen gaan ? — Geenszins. — Dan ware het onderzoek of de een of andere plicht eene dwingbare plicht is overbodig ; — het onderscheid tusschen dwingbare en ondwingbare plichten ware geheel opgeheven, en ieder voorschrift der zedenwet zou onder strafbedreiging ook door de staatswet kunnen verplichtend gesteld worden.

Men hoede zich echter, van niet, uit vrees voor de gestrengheden der praktijk, in theorie de grenzen dier staatsmacht te eng te trekken. Niets is zoo gevaarlijk voor de zaak zelve, welke men verdedigt, als het gebruik van gelegenheidsargumenten. Zoodia de omslandigheden veranderen, kunnen die argumenlcn zich juist tegen het vroeger verdedigde keeren, en de aanvaller heeft dan steeds het

1) Paris, Jacques Lecoffre 1875.

-ocr page 10-

9

groote voordeel, dat de schijn de rechtvaardigheid op zijne zijde staat. «Gij hebt vroeger zelf dit wapen gebruikt en kunt dus redelijkerwijze de wettigheid van dit gebruik niet ontkennenquot; — deze redeneering zal nooit haar indruk missen en moet noodzakelijk de positie van den verdediger verzwakken.

Daar is in den strijd der raeeningen geene meer vernederende nederlaag, dan wanneer men uit het veld wordt geslagen door eigen argumenten.

Zoo is ook hier door de tegenstanders van den leerplicht vaak een argument gebezigd, dat — in theorie verkondigd en als beginsel aangenomen — het geheele idee staat zou vernietigen. — »De staat zet hier den voet op het rechtsgebied der ouders,quot; heeft men vaak gezegd, — gt;dat terrein mag hij nooit betreden, — dat ware eene aanranding van de vrijheid der familie.quot;

Maar zegt eens, welke staatswet komt wel niet op het terrein van een particulier? Neemt de eenvoudigste. Gij hebt voorzeker het recht om over uwen eigendom te beschikken; — doch zoo de staal van u belasting vordert, — zoo hij vordert, dat gij een gedeelte van uwen eigendom aan hem zult afstaan, betreedt hij dan niet eveneens een terrein, waarop gij rechtsmacht uitoefent? is dit ook niet eene zekere belemmering uwer vrijheid in de vrije beschikking over uwen eigendom? En de militiewet? Ja zelfs het eenvoudig politie-reglement, dal op een zeker uur de koffiehuizen sluit?

Zonder belemmering der individueelc vrijheid is geene enkele staatswet denkbaar.

Maar hoever mag die belemmering gaan ?

Absoluut, wij zagen het, niet zoover, dat de vrijheid der plichtsvervulling belemmerd worde. Doch daarvan kan hier geen sprake zijn, daar de staat door leerplicht in te voeren juist de vervulling van een plicht der ouders eischt.

-ocr page 11-

12

bereiking van het algemeene doel der individuen, die krachten zal moeten aanwenden, welke juist uit de vereeniging geboren worden, en die het individu, op zich zelf staande, zou missen. Tot het in werking brengen dier krachten wordt de algemeene deelneming gevorderd, en voor zooverre deze noodzakelijk algemeene deelneming de beperking der individuëele vrijheid eischt, is die beperking onbetwistbaar gewettigd.

Daarbij komt nog, dat iedere vereeniging van redelijke wezens een organisch geheel vormt, dat noodzakelijk een eigen, van het leven der deelen wel niet afgescheiden, maar toch onderscheiden leven bezit. De eerste voorwaarde tot doelsbereiking is nu voorzeker overal het voortbestaan van wie het doel bereiken moet; om welke reden zorg voor- en verdediging van eigen bestaan tot de eerste plichten — dus ook tot de hoogste rechten — van ieder redelijk levend wezen moeten gerekend worden. — Ook waar de beperking der vrijheid door deze plichtmatige — dus rechtmatige — zorg voor eigen bestaan wordt voorgeschreven, moet derhalve aan den Staat het recht dier beperking worden toegekend.

Wij zien uil dit alles, dat het bereiken van het doel van den Staat de eenige reden voor de beperking der individuéele vrijheid kan wezen; en daar het welbegrepen belang van den Staat niets anders dan juist die doelsbereiking kan zijn, zoo kunnen wij gerust zeggen, dat de Slaat de individuëele vrijheid mag beperken waar en voor zooverre het staatsbelang zulks vordert.

Dit strijdt geenszins met de vroegere bepaling van de absolute grens der staatsmacht: de eerbiediging van het recht der vrije plichtsvervulling. Want, zooals wij reeds zagen, is plichtsvervulling voor den mensch de conditio sine qua non voor de bereiking van zijn doel. Daar de Staat nu ook in de eerste plaats voor den mensch een middel tot doelsbereiking moet zijn, kan het staatsdoel — dus het staats-

-ocr page 12-

Ir]

belang — nimmer de opheffing van deze conditio sine qua non dier doelsbereiking vorderen.

De beperking der individuëele vrijheid is dus voor den Staat een middel tot bereiking van zijn doel, tot bevordering van het staatsbelang. Nu meen ik niet te dwalen, wanneer ik beweer, dat, om het gebruik van een middel te rechtvaardigen, dat middel overeenkomstig aan het doel moet zijn, — dat er tusschen middel en doel eene zekere evenredigheid moet bestaan.

Om deze gedachte door een praktisch voorbeeld duidelijk te maken, zal het genoeg zijn er aan te herinneren, hoe in de geneeskunde de noodige kracht van het toe te dienen geneesmiddel naar het min of meer ernstige dor kwalen moet worden afgemeten, en hoe het gebruik van uiterste middelen, zoogenaamde paardenmiddelen, slechts door het uiterste gevaar voor het menschelijk lichaam kan gerechtvaardigd worden.

Niet anders is het in de quaestie, die ons thans bezighoudt. . Iedere beperking der individuëele vrijheid moet evenredig zijn aan het staatsbelang, dat als motief, ais reden dier beperking dienst doet. Een zeer gering belang b. v. kan het verbod wettigen om eene zekere straat in eene zekere richting te passeeren, terwijl een veel grooter belang in het spel moet zijn om de vrije circulatie der burgers geheel te verbieden. Zoo zal de beperking van de vrijheid in het beschikken over den eigendom door een geringer staatsbelang kunnen gemotiveerd worden dan de beperking van het recht op persoonlijke vrijheid.

Het antwoord op de vraag, of de Staat hel recht heeft om de een of andere wet uit te vaardigen, hangt dus, — behalve van die eene altijd wederkeerende, of het recht der vrije plichtsvervulling niet wordt geschonden? — ook af van deze andere vraag: is deze beperking der vrijheid evenredig aan het belang, dat er door gediend wordt? Om nu

-ocr page 13-

14

te beslissen, of de Staat het recht heeft ora den leerplicht in te voeren, dienen wij eerst na te gaan, welke vrijheid door die invoering wordt beperkt, welk belang van den Staat aan die beperking tot motief dient, en of het gewicht van dit belang eene zoodanige beperking der vrijheid rechtvaardigt.

Vooreerst dan:

De vrijheid, die door de invoering van den leerplicht zou beperkt worden, is geene mindere dan de vrijheid der ouders in de uitoefening van hun recht bij de opvoeding hunner kinderen.

Dat het onderwijs een onderdeel van de opvoeding is, dat het een der gewichtigste middelen is, om het doel der opvoeding te helpen bereiken, zal wel niemand willen betwisten. Evenmin zou het noodig schijnen in eene vergadering als deze, die voor het meerendeel uit huisvaders bestaat, — huisvaders bij wie wij niet anders dan het diepste besef hunner vaderlijke plichten mogen vooronderstellen — over het gewicht, het intieme karakter en de heiligheid van dit recht der ouders nog lang uit te weiden. — Gij gevoelt dit alles veel beter. Mijne Heeren, dan ik in staat ben het in woorden te schilderen. — Toch mag ik mij om wille der volledigheid en der duidelijkheid van dit gedeelte mijner taak niet ontslagen rekenen, en zal ik dus het eigenaardig karakter van dezen plicht der ouders en het daaruit natuurlijk volgende recht iets nader met U moeten beschouwen.

Het vermogen van procreatie is eene eigenschap van den geheelen genus: memch, — van het geheele menschelijke geslacht. Deze generische eigenschap zal dus tot een generisch doel moeten dienen, — in dit geval de instandhouding en uitbreiding van het geheele menschelijke geslacht.

Daaruit volgt niet, dat op ieder species van dit genus de plicht zou rusten om van die eigenschap gebruik te

-ocr page 14-

15

maken. — Het species moet wel de generische eigenschappen van zijn genm bezitten, doch daarmede is niet gezegd, dat ieder species noodzakelijk tot de bereiking van een onmiddellijk doel (but-moyen), dat met die eigenschappen correspondeert , moet medewerken; slechts tot het but-final, het einddoel is medewerking voor ieder species plicht, en de bereiking van het einddoel vordert niet van ieder species gebruikmaking van dezelfde generische eigenschappen.

Maar wel volgt hieruit, dat men, indien men van die eigenschappen gebruik maakt, verplicht is, om ze tot die doeleinden te gebruiken, waartoe zij door den Schepper zijn gegeven. Neem deze laatste verplichting weg en het geheele begrip van zedelijkheid (in den engeren zin) verdwijnt.

Is nu blijkbaar het naaste doel van het vermogen van procreatie de instandhouding en uitbreiding van het men-schelijke geslacht, dan volgt hieruit, dat hij, die vrijwillig van dit vermogen gebruik maakt, ook die voorwaarden moet vervullen, welke noodzakelijk zijn om het doel van dat vermogen te bereiken. Doch door de geboorte alleen is dat doel niet bereikt. Het geborene moet worden in stand gehouden, en tot mensch, in de volle beteekenis van het woord, worden ontwikkeld.

Zoo niet de rede reeds zeide, dat hij, die vrijwillig het bestaan schenkt aan een wezen, waarvan het bestaan alleen reeds het recht op voortbestaan medebrengt, ook voor dat voortbestaan moet verantwoordelijk gesteld worden, dan zou de natuur ons toch duidelijk leeren, dat instandhouding en ontwikkeling de taak der ouders is.

Zelfs onder de redelooze schepselen zien wij, hoe de natuur den regel stelde, — een regel, die door zeldzame uitzonderingen niet wordt vernietigd — dat door de ouders voor het voortbestaan wordt gezorgd tot tijd en wijle de jongen die zorg niet meer behoeven. Eveneens zien wij bij alle volken der aarde, dat de eerste noodzakelijke zorgen

-ocr page 15-

16

door de ouders aan de kinderen worden geschonken; dat de ouders helpen, waar het kind zich zeiven niet helpen kan. — Voeg daarbij, dat de ouders als van nature met die eigenschappen zijn begiftigd, zonder welke deze moeielijke taak niet goed kan worden volbracht. — Die voortdurende zorgen, die onophoudelijke opoffering, welke deze zware taak vereischt, vorderen eene kracht, die — zelfs waar ze niet door plichtsbesef wordt verhoogd — in de ingeschapen liefde voor het kind een milde bron vindt.

Maar niet minder dan het lichaam vindt ook de geest in den schoot der familie de aangewezen kweekplaats. — Moet de mensch in de maatschappij leven, zich voortdurend met andere menschen verbinden, met anderen denken, spreken, werken, dan is tot voorkoming van een anders onvermijde-lijken strijd, een zich schikken, zich plooien noodzakelijk; — dan zijn de botsingen wel niet geheel te ontgaan — maar door het afslijpen der scherpe kanten moet aan die botsingen het pijnlijkste worden ontnomen.

't Leven zal een strijd moeten zijn, een voortdurende strijd, deels om eigen persoonlijkheid voor te grooten invloed van anderen te bewaren, deels om den vrede met anderen tegen aanvallen van eigen hartstocht te beschermen. — Maar waar die strijd begint, — waar de krachten tol dien strijd geoefend moeten worden, — daar zouden die zwakke krachten niet toereikend zijn, indien de gehardheid der meer ontwikkelde krachten, waaraan het zich moet oefenen, niet dooide liefde werd verzacht.

Het geheele leven heeft zijne rechten, ook de ontwikkeling van het gemoeds-leven is noodzakelijk; — en waar anders kan dat gemoedsleven zich ontwikkelen, dan in eene atmosfeer, waar teedere, zorgende liefde heerscht?

Ik herhaal het, zelfs afgezien van recht en plicht, zou de natuur de ouderlijke woning, den schoot der familie als de gescliikste plaats voor de eerste opvoeding en ontwikke-

-ocr page 16-

17

ling, de ouders als de beste opvoeders aanwijzen, ja zij zou leeren, dat indien de ouders niet zorgden voor de instandhouding en ontwikkeling der wezens, waaraan zij het bestaan schonken, de maatschappij al spoedig zou vervallen en te niet gaan. —

Zoo wijst het naaste doel van het vermogen van procreatie, — de instandhouding en uitbreiding der menschelijke maatschappij — den plicht der ouders in deze reeds aan.

Vooral door den duur van de ontwikkeling van het verstand wordt tevens de duur van dien plicht bepaald. — Kan men in het algemeen stellen, dat die plicht voortduurt tot dat het kind zich zelve kan helpen, — dus zeker totdal het verstand eenigszins ontwikkeld is, — dit tijdperk zal meer worden bepaald door dien graad van ontwikkeling, welke noodzakelijk is, opdat het kind zelfstandig die plaats in de maatschappij vermag in te nemen, waartoe het door de omstandigheden wordt geroepen. — Naar gelang der standen en beroepen kan dit tijdstip dus eenigszins verschillen, — maar tot daar duurt de plicht der ouders.

Heeft nu ieder mensch het recht zijn plicht te vervullen, dan zal ook uit de stelling, dat de zorg voor ontwikkeling en opvoeding der kinderen de plicht der ouders is, het recht der ouders op die opvoeding en ontwikkeling moeten volgen.

Maar hoeveel sterker springt dit recht nog in het oog, wanneer men het hul-final, het einddoel, daarbij in rekening brengt.

Ouders en kinderen beide zullen het doel moeten bereiken, dat door den Schepper aan zijne redelijke schepselen is gesteld.

Hoedanig men nu ook over dit laatste doel denke, dat men toch bij 't geloof in het voortbestaan na den dood, altijd in eene andere wereld zal moeten stellen, plichtsbetrachting zal altijd, wij zeiden het reeds, het middel zijn, waardoor dit doel moet worden bereikt.

Doch met elke opvoeding, hoedanig ook, is de plicht der

2

-ocr page 17-

18

ouders niet volbracht. Zoo moet die plicht worden volbracht gelijk de Schepper dat eischt. Die opvoeding moet zijn een geschikt maken tot bereiking van het doel. Het doel, waarvan men de bereiking bij dit geschikt maken voor oogen heeft, mag geen ander doel zijn, dan het door den Schepper gestelde.

Van den anderen kant het verstand weigert, om aan den vrijen wil het handelen in eene andere richting, dan die door dat verstand als de goede erkend is, te bevelen.

Het doel dan, dat door het verstand als het door den Schepper gestelde erkend is, zal de richting aangeven, die de ouders bij het geschikt maken tot doelsbereiking zullen, ja moeten volgen. Dat eischt hun plicht.

Immers, indien zij den wil des Scheppers moeten vólgen, zoo zullen zij dien wil moeten kennen. Wal door hen als de wil des Scheppers erkend wordt, moet de wet hunner handelingen zijn. En is nu bij de verplichting tot gehoorzaamheid aan den Schepper van de eene en de vrijheid van het kiesvermogen aan de andere zijde, de verantwoordelijkheid tegenover den Schepper niet weg te cijferen, dan is die verantwoordelijkheid alleen gedekt door het volbrengen van hetgeen als de wil des Scheppers erkend wordt.

Uit het gewicht van deze verantwoordelijkheid blijkt ten duidelijkste de heiligheid van het recht der ouders bij de opvoeding hunner kinderen.

Doch wij behoeven ons niet tot het bovenaardsche te verheffen om hel intieme karakter van dit recht te toonen.

Daartoe is het genoeg het bestaan der familie als eéh Onloochenbaar feit nader te beschouwen.

Ouders en kinderen vormen in de familie een maalschaippij in het klein.

De stichters en de onderhouders dier kleine maatschappij zijn de ouders. De kinderen, hunne lichamelijke vruchten, deelen in hetgeen bestemd is tot onderhoud van het gezin.

-ocr page 18-

19

AI wat tot dit onderhoud dient is de vrucht van den arbeid der ouders, — of in elk geval hun eigendom. De ouders zijn heer en meester in het huis, — hunne woning is hun rijksgebied. Uit dit alles volgt eene onderhoorirjheid der kinderen, die wel is waar de plicht der ouders aantoont, maar tevens hun recht in het licht stelt.

Maar de familie is meer nog. Zij is als het ware eene uitbreiding van eigen persoonlijkheid. De kinderen zijn, om zoo te zeggen, de voortzetting der ouders. Daar zijn niet enkel familietrekken in het gelaat, familiekwalen in de physieke gestellen, — daar zijn ook familiedeugden en ondeugden , familietalenten en gebreken. De innig lichamelijke band wordt door den band der harten versterkt. Niet minder sterk wellicht is tusschen ouders en kinderen de geheimzinnige band des geestes. 't Zijn stammen uit één wortel gesproten, — takken die van denzellden stam uit-loopen. 't Is niet enkel beeldspraak, wanneer de Duitscher van den stamboom der familie spreekt.

In de kinderen worden de ouders geëerd. De democraten onzer eeuw mogen tegen de erfelijke eer der geslachten redeneeren zooveel zij willen, 't is een feit dat ons de geschiedenis overal aanwijst, — dat ook nu nog over geheel den aardbodem te vinden is. De meest radicale democraat zal het in het praktische leven toonen. Wie den zoon be-leedigt, beieedigt den vader, — en de zoon zal rekenschap vragen voor den smaad zijnen vader aangedaan.

Worden Garibaldi's zonen onder zijne geestverwanten niet gevierd, omdat het zijne zonen zijn ? Zou zelfs onder de commune de zoon van een Flourens of Dombrowski niet een streepje vóór hebben gehad? Men redeneere zooveel men wil, het feit staat vast, en feiten redeneert men niet weg: daar is eene gemeenschap van eer, waar eene gemeenschap des bloeds bestaat.

Daar is ook gemeenschap van naam. Den naam des

2*

-ocr page 19-

vaders planten de kinderen in hel nageslacht voort; en, waar ik bij mijn leven zooveel waarde hecht aan mijn goeden naam, zoodat hij mij meer waard is dan alle schatten, kan, — ja mag het mij daar onverschillig zijn, hoe die naam eens zal overgaan tot het nageslacht? Door de opvoeding mijner kinderen, zooveel in mij is, ook voor de toekomst van mijn naam te waken, zou dat niet plicht zijn, — niet recht?

Doch indien dit laatste argument misschien in onzen tijd, die zich juist niet door lierheid en ridderlijkheid onderscheidt, niet overal aanstonds mocht worden gevoeld, — dan is er nog eene andere gemeenschap, — die meer de corcle sensible onzer maatschappij raakt, — de gemeenschap van eigendom. Niet alleen dat het onderhoud en de opvoeding der kinderen door de ouders wordt bekostigd, — maar de vruchten van arbeid, spaarzaamheid of beleid der ouders gaan op de kinderen over. Dezen hebben er een zeker recht op. Zou daartegenover niet een recht der ouders staan, gesteund op het belang, dat een ieder heeft bij de vruchten van eigen arbeid? Kan, ja mag het mij onverschillig zijn, of die vruchten later ten goede of ten kwade worden besteed? en daarop, zooveel ik kan, door de opvoeding invloed uitoefenen, zou dat niet plicht zijn, niet recht?

Welaan dan, waar is een recht, dat op zoo onaantastbare gronden steunt? Uw geld, ouders, uw naam, uwe eer, uw bloed, uw hart, maar vooral uwe verantwoordelijkheid voor de gevolgen van uwe vrije daad, wat al titels voor uw recht bij de opvoeding van mv kind!

Ziedaar dan het recht, waarvan de vrijheid door de invoering van den leerplicht zou worden beperkt. — En nu het staatsbelang, dat gezegd wordt deze beperking der vrijheid te vorderen?

Mijne Heeren, laat ons aanstonds de zaak bij den waren naam poemen; — laat ons geen oogenblik aarzelen toe te geven,

-ocr page 20-

21

wat toegegeven moet worden: het belang van den Staat bij de opvoeding der kinderen is groot, zeer groot. Van de opvoeding hangt het af, of de Staat zich in het bezit van brave, plichtbetrachtende burgers mag verheugen; — en in de nauwgezette plichtsbetrachting zijner burgers vindt de Staat den besten waarborg voor rust en orde, de hechtste grondslagen voor vrede en eensgezindheid, de voordeeligste voorwaarde tot bereiking van zijn doel. Men kan het niet ontkennen, de opvoeding is een der eerste, der hoogste staatsbelangen.

Doch let wel: de opvoeding.

Ook het onderwijs?

't Hangt er van af. — Zoo het onderwijs aan eene goede opvoeding is verbonden, zeer zeker. — Wie zal 't betwijfelen: hoe knapper de brave burgers, hoe gelukkiger voor den Staat. — Maar omgekeerd, — komt hel onderwijs ten bate eener slechte opvoeding, dan levert het voor den Staat, in plaats van eene weldaad, een gevaar te meer; want even zeker is het: hoe knapper de slechte burgers hoe rampzaliger voor den Staat.

«Ja, maar,quot; zoo hoor ik mij toevoegen, »het doel, dat men bij het invoeren van den leerplicht beoogt, is juist goede burgers te vormen.quot;

Als dat het doel is, Mijne Heeren, dan deugt het middel niet. Met lezen, schrijven, rekenen, rechtlijnig teekenen en gijmnastiek vormt men nog geen goede burgers. Daartoe is opvoeding noodig. Heeft men het oog meer op de aan het onderwijs verbonden opvoeding dan op hel onderwijs zelve, dal men dan van opvoedplicht spreke, niet van leerplicht. Leerplicht vooronderstelt niets dan het verplicht stellen van het leeren der vakken van lager onderwijs. En als men dan eens wil weten, van hoe groot belang het voor den Slaat is, dat de burgers kunnen lezen, schrijven en rekenen, — dat men dan maar eens een bezoek brenge

-ocr page 21-

23

aan de Fransche deportatie-kolonie in Nieuw Caledonië, waar men eene rijke verzameling specimens van voor den Staat meest gevaarlijke burgers kan vinden. Daar behoort iemand, die geen lager onderwijs heeft genoten, tot de uitzonderingen; en 't is de groote vraag of menigeen zich wel op die plaats zou bevinden, indien hij niet in slaat ware geweest om de verderfelijke en alle orde bedreigende geschriften der demagogen te lezen.

Het belang, dat de Staat heeft bij het onderwijs zonder dat op de opvoeding, waaraan dat onderwijs tot hulpmiddel strekt, gelet wordt, is zeer poblematisch; en zoo men onder leerplicht het enkel verplicht aanleeren der vakken van lager onderwijs verstaat, dan moet het antwoord op de vraag, of de staat het recht heeft den leerplicht in te voeren, zeer zeker ontkennend luiden; — want niet alleen bestaat er dan geene de minste evenredigheid tusschen het staatsbelang, dat die invoering moet motiveeren, en het gewicht, de heiligheid, het intieme karakter van het recht der ouders, wier vrijheid door die invoering noodzakelijkerwijze zou worden beperkt, maar dan is het zelfs minstens genomen nog zeer twijfelachtig, of de Staat bij dat onderwijs wel eenig belang heeft.

Let de Staat daarentegen bij het invoeren van den leerplicht ook wel degelijk op de opvoeding, — is het eigenlijk om die opvoeding te doen, zoodat men onder leerplicht eigenlijk opvoedplicht moet verstaan, — dan komen wij op een geheel ander terrein, en dan zal het antwoord luiden:

Indien in een Staat de ouders de opvoeding hunner kinderen zoodanig verwaarloozen, dat daardoor voor den Staat een groot gevaar zou ontstaan, — dan zou die Staat aan den plicht van zelfbehoud het recht kunnen ontleenen, om, door eene goede opvoeding bij de wet verplichtend te stellen, de vrijheid dier ouders, welke door het misbruik hunner vrijheid den Staat in gevaar brengen. te beperken —

-ocr page 22-

-23

mits — de Staal dan eerst zelf wete, wat eene goede opvoeding is.

Opvoeding, Mijne Heeren, het is reeds herhaaldelijk gezegd, is geschikt maken tot doelsbereiking. Vooraleer ik weet, hoe ik iemand geschikt moet maken, dien ik toch te weten waartoe hij geschikt moet zijn.

Vooraleer ik iemand geschikt maak om een doel te bereiken moet ik toch het doel, dat hem gesteld is, noodzakelijk kennen.

Wat is het doel van den mensch ? hoe kan dat doel bereikt worden ? Wie op deze beide vragen geen antwoord weet te geven, — bewijst daardoor alleen reeds, dat hij niet gerechtigd is om over de opvoeding mee te spreken.

Nu kan de beslissing van die vragen wel nooit aan den Staat worden overgelaten, — in dien zin, dat de Staat willekeurig op die vraag een antwoord geve; — dat zou zijn den Staat het recht tot dogmaverklaring toe te kennen; — doch wel kan het gebeuren, dat de geheele Staat ééne en dezelfde autoriteit erkent op het gebied, waartoe deze vragen behooren.

Dat gebied is het gebied van den godsdienst; want zoo het woord Godsdienst iets zal beteckenen, dan zal het moeten zijn: God dienen, d. w. z. het door God gestelde doel op den door God voorgeschreven weg bereiken.

Zulk een Staat nu, die een bepaalden Godsdienst als Godsdienst van den Staat erkent, die dus belijdt «wat door dien Godsdienst aan den mensch als doel wordt voorgehouden is inderdaad het doel van den mensch, en de door dien Godsdienst voorgeschreven weg is inderdaad de weg, die tot bereiking van dit doel leidtquot; — zulk een Staat zou niet inconsequent handelen, wanneer hij, — zoo het staatsbelang dit dringend vorderde — een onderwijs, dat aan eene opvoeding in dien geest werd dienstbaar gemaakt, verplichtend stelde.

-ocr page 23-

quot;Ik

Vergis ik mij, Mijno Ileeren, indien ik meen, dat door deze beschouwingen de schijnbare tegenslrijdigheid der meeningen van de zooeven door mij aangehaalde Katholieke schrijvers is opgelost'?

Door de eenen leerplicht onvoorwaardelijk verworpen,— maar dan onder leerplicht enkel: verplichting tot het ann-leeren der vakken van lager onderwijs verstaan.

Op het argument van de voorstanders van den leerplicht, dat de onwetendheid de oorzaak van alle kwalen onzes tijds is, antwoordt pater Monsabré:

«L'ignorance du devoir sans doute, mais non pas l'igno-rance de la lecture par exemple, dont tant de misérables ne se sont servis que pour se saturer d'erreurs, qui pendent tout ordre impossible.quot; Kn de lieer Antoine Mollière verklaart: ïpour faire un citoyen vraiment éclairé, ce n'est point l'esprit seul qu'il faut former, c'e.4 !e coeur, c'est l'amc, c'est la conscience de l'ame. Les connaissances profanes seules n'y peuvent suffne; il y faut ces fermes et pures croyances, qui donnent a la justice sa sanction, a la vertu son but infmi.quot;

Van den anderen kant door anderen de mogelijkliefd erkend, dat de Staat onder bepaalde omsiandigheden het recht hebbe om den leerplicht in te voeren, — maar dan leerplicht genomen in de beteekenis van verplicht stellen van een onderwijs, dienstbaar gemaakt aan eene opvoeding, welke het verzuim vergoedt van den vader — die — zooals de Heer Charles Perin zich uitdrukt ))(qui est) sans souci de Cobligation, que Dien lui impose de faire de se* enfanls des hommes pour V E,jlise el pour l'Elat.quot;

Doch ook deze laatste vindt daarin, zelfs in deze beteekenis , niel een ideaal, maar integendeel een droevig noodzakelijk kwaad. — Hierin stemmen allen overeen, dat de leerplicht als eene ramp voor de familie moet worden beschouwd. «L'obligationquot; zegt pater Mon-abró «attente

-ocr page 24-

25

ia la dignité du père de familie; e!le conduit a l'envahis-«ement par mille cotes a la fois dn foyer domestique, a raneanlissement de 1'autorité palernelle et finalement a la dissolution de la lamille.quot; — «Mais quand le pèrequot; vraagt eveneens de Heer Périn »aura laissé passer aux mains de Tétat les plus importantes de ses prerogatives, la familie «era-t-elle encore la familie?quot;

Zooveel, Mijne Heeren, wat het recht van den Slaat in •abslracto betreft.

Wat aangaat het recht van den modernen Slaat in het algemeen kunnen wij kort zijn.

Wij zagen reeds dat, wie op de vraag naar 's menschen doel en de middelen om tot dat doel te komen, geen antwoord weet te geven, onbevoegd is om over de opvoeding mee te spreken. Wij zagen tevens, dat het antwoord op deze vragen tot het gebied van den Godsdienst behoort, -en juist het kenmerkende van den Godsdienst is. Door het verschillend antwoord, dat zij op deze vragen geven, zijn de verschillende godsdiensten onderscheiden.

Doch nu is het tevens juist een van de eigenaardige Itenmerken van den modernen Staat, dat hij geen godsdienst belijdt, maar (in theorie ten minste) die verschillende godsdiensten over één kam scheert.

Verbeeldt u nu, dat die moderne Staat den leerplicht invoert, dus opvoeding bij de wet verplichtend stelt, — {want, daar de Staat zoo als wij zagen, — zelfs in abstracto — nooit het recht kan hebben om enkel tot leeren te verplichten , zonder op de opvoeding te letten, — zoo kan ook van een zoodanig recht voor den modernen Staat geen spraak zijn, en blijft ons dus ook hier slechts het onderzoek omtrent verplichte opvoeding over;) verbeeldt u dus leerplicht in den modernen Staat, — wat wil dat zeggen?

Dat wil zeggen; verplichtstelling van eenige opvoeding,

-ocr page 25-

26

onverschillig welke; — door de wet gevorderde geschikt-making tot een doel, — welk doel komt er niet op aan; —. strafbedreiging tegen het niet aanwijzen van zekere middelen en het niet oefenen in het gebruik dier middelen tot bereiking van een zeker doel. Dooh zou hij, tegen wien die strafbedreiging is gericht, willen vragen: »wat is dat doel, dat bereikt moet worden ? — in het gebruik van welke middelen moet ik mijne kinderen dan oefenen ?quot; dan zou het antwoord luiden: »ja, dat weet ik niet, en daar houd ik mij ook niet meê op. Maak ze maar geschikt. —. Voor den hemel der Christenen of voor de eeuwige stofwisseling der materialisten, —• voor Abraham's schoot, Mahomed's paradijs of Siemen's oven — dat is mij onverschillig; zoo ze maar geschikt worden, — in 't algemeen maar gfamp;scAjR'1

Kunt gij u een staatsbelang voorstellen, Mijne Heeren dat eene zoodanige verplichting zou motiveeren?

Wordt het staatsbelang dan door de verspreiding van alle beginselen gediend ? — Kunnen wij het tegendeel niet reeds hieruit opmaken, dat er bijna niemand gevonden wordt, die niet het een of ander beginsel als een gevaar voor den Staat meent te moeten brandmerken ? — De liberalen noemen het Katholicisme, — de Katholieken het, liberalisme gevaarlijk voor den Staat. — De eene meent ^ dat het materialisme, de andere dat het spiritualisme aan Maatschappij en Staat ten verderve strekt. En dan hebben wij nog het socialisme, het communisme en wat ismen al meer.

Welke beginselen nu inderdaad gevaarlijk zijn behoeft hier niet besproken, doch dat er gevaarlijke onder schuilen kan door niemand ontkend worden.

De opvoeding in al die ismen zal natuurlijk al even veel soorten van islen opleveren. Of dat nu Staatsvrienden of Staatsvijanden worden, daartusschen wordt geen verschil gemaakt; de Staat kiest voor geen enkel isme partij, maar-vordert bij de wet eene algemeene is ten-fokkerij.

-ocr page 26-

27

De beginselen zijn wel het zaad der toekomstige daden, — maar tarwe oi' onkruid — om het even, gezaaid moet er worden! —

Kennis, ontwikkeling, beschaving, opvoeding, onderwijs , — wat machtige wapens, niet waar ? —

Daarom algemeene wapening gedecreteerd! Deelt wapens uit! — vriend of vijand , — soldaat of rebel, — zij moeten allen gewapend zijn! deelt wapens uit! — Grenscommies of smokkelaar, gendarme of struikroover, Yersaillist of Communard, — deelt wapens uit, — algemeene wapening is nu eenmaal onze leuze—en »vive nolre principe, périsse le monde!quot;

Hoe denkt gij over leerplicht in den modernen Staat, Mijne Ileeren?

Daar de tegenwoordige Nederlandsche Staat tot de modern constitutioneele Staten behoort, is natuurlijk, wat van die Staten is gezegd, ook op hem van toepassing. Doch door den eigenaardigen toestand, waarin wij verkeeren, zou de invoering van den leerplicht hier nog een geheel eigenaardig karakter dragen, 't welk bij de behandeling van deze vraag ten onzent niet uit het oog mag worden verloren.

Vooreerst zou, voor verreweg het grootste deel der Nederlanders, leerplicht al dadelijk schoolplicht worden; — want het aantal van hen, die in staat zijn door middel van het huisonderwijs aan de wet te voldoen, is uiterst gering, en zal wel altijd uiterst gering blijven.

De tegenwerping van diegenen, welke, om den indruk, door hun eisch naar leerplicht teweeg gebracht, zooveel mogelijk te verzachten, op het ruimere, meer vrijzinnige van het begripquot; leerplicht tegenover schoolplicht wijzen, en dan ook juist om deze reden den eersten naam voor hunne propaganda kozen, gaat dus hier niet op. Waar het de toepassing van een algemeen beginsel geldt, mag men de uitzonderingen in de toestanden door deze toepassing in

-ocr page 27-

28

het leven geroepen, niet op den voorgrond stellen, maar moet men veeleer op den algemeenen toestand letten; — te meer nog, waar zooals hier, de uilzonderingen zoo uiterst gering zijn, dat zij eigenlijk volstrekt niet in aanmerking komen.

Stelt nu eens voor een oogenblik, dat alle bezwaren, die de tegenstanders van den geest der wet van '57 tegen die wet koesteren, uit den weg waren geruimd, en dat het eenige middel tot opheffing dier grieven, — het restitutiestelsel, — (reeds sedert jaren door pater van Gestel met de hem eigene scherpzinnigheid en politieken geest voorgesteld, en thans door schier alle tegenstanders der neutrale school gevorderd, maar vooral door den ygt;Slandaardquot; schier dag op dag zoo weisprekend bepleit) — stelt dat het restitutiestelsel werd ingevoerd en overal op de loyaalste en meest onbekrompen wijze werd toegepast, — zou dan aan de door de Grondwet gewaarborgde vrijheid van godsdienst door de invoering van den schoolplicht geen ernstige slag worden toegebracht? — Op plaatsen, waar het aantal aanhangers van een zeker beginsel talrijk genoeg is, om gezamenlijk, door het restitutiestelsel gesteund, eene school op te richten, waar het onderwijs aan eene opvoeding overeenkomstig dat beginsel werd dienstbaar gemaakt, zouden de aanhangers van dit beginsel niet over schending hunner godsdienstige vrijheid kunnen klagen. Doch wat met hen, die in eene gemeente, in eene geheele streek, vaak uren en uren van hunne overtuigingsgenooten gescheiden, onder louter andersdenkenden geisoleerd staan, — en wier aantal toch zeker in ons vaderland met zijne gemengde bevolking en zijne bonte mengeling van godsdienstige sekten niet gering is ? — Is voor dezen de Grondwet niet geschreven ? Hebben zij minder dan de andere Nederlanders recht te vorderen, dat, wat hun door de Grondwet is gewaarborgd, niet door een willekeurigen maatregel der toevallige meerderheid worde ontnomen?

-ocr page 28-

29

Daarom heb ik nooit begrepen, hoe de scherpzinnige en onvermoeide pleitbezorger der anti-revolutionnaire beginselen, de talentrijke schrijver der hoofdartikelen in »de Standaardquot; zich ooit heeft kunnen laten verleiden om de bekentenis af te leggen, dat hij, bij eene betere regeling van ons onderwijs, tegen leerplicht geen bezwaar zag; — hij, die — als altijd in de eerste gelederen — «om der conscientie willequot; zoo menig krachtig protest tegen de verplichte koepokstof-inenting liet hooren. Is dan het verzet van hen, die »om der conscientie willequot; —weigeren hunne kinderen aan de inenting der met hunne overtuiging strijdige beginselen te onderwerpen minder behartigenswaardig?

Neen, Mijne Ileeren, zoolang in Nederland vrijheid van godsdienst en het gelijke recht van de belijders der verschillende godsdiensten tot de gewichtigste, de meesi essentieële voorwaarden blijven behooren, om onder eene zoo bont geschakeerde bevolking rust en orde te handhaven, en het vreedzame, verdraagzame samenleven van alle burgers Ie bevorderen; — zoolang die vrijheid en dat recht door de Grondwet, — den nudas vivendi der velschillende partijen is gewaarborgd: zoolang zal men in naam van die vrijheid en in naam van dat recht tegen de invoering van den schoolplii ht kunnen protesteeren, zelfs al zou de meest onpartijdige en meest redelijke schoolwet de liiannicke wel van '57 vervangen

Helaas, Mijne Ileeren, wij zijn nog lang niet zoover. Want juisi de hevigste vooi standers, de warmste apostelen van den leerplicht zijn er met niet minder ijver en niet minder volharding op uit, om die wet van '57 nog drukkender, nog onreclitvaardiger, — de positie der bijzondere S'holen nog ongunstiger Ie maken; ja hun drijven gaat zoover, hunne eischen worden zoo onbeschaamd, dal ze ternauwernood den toeleg, om het van den Staat onafhan-

-ocr page 29-

30

kelijke onderwijs den doodsteek te geven, kunnen verbergen. — Dan werd invoering van den schoolplicht voor geheel Nederland wat het nu reeds voor het grootste gedeelte der bevolking zou wezen; verplichlstelling van de openbare zoogenaamde neutrale school.

Verplichtstelling van de openbare godsdienstlooze school! Kan men zich hatelijker, brutaler dwingelandij voorstellen? Heeft de Standaard te veel gezegd, toen hij een voorstel dat op dien dwang uitliep, een «decretum horribilequot; noemde?

Pe meerderheid — ja zonder vrees voor tegenspraak mogen wij het zeggen — de meerderheid van het Neder-landsche volk heeft sinds jaar en dag in woord en daad tegen de godsdienstlooze school geprotesteerd; — overal waar het volk in de keuze van scholen vrij is, keert het aan de godsdienstlooze school den rug, en maakt gretig van de gelegenheid gebruik, om zijne kinderen een godsdienstig onderwijs te doen genieten; en de liberalen, — wier geheel staalkundig systeem op het recht, ja schier op dp almacht der meerderheid berust, zouden niet aarzelen, om niet volkomen verzaking van eigen beginselen, de meerderheid te dwingen, niet alleen om — zoo als thans reeds — aan de school der minderheid het monopolie van de schatkist toe te kennen, — maar qm haar kinderen zelfs aan den modernen Moloch ten offer te brengen! De verdedigers der volkssouvere'niteit zouden dat souvereine volk, tegen zijn wil in, verplichten om de kunstbewerking der liberalisten-makerij te ondergaan!

Men wane niet, dat hierin overdrijving schuilt. De tegenstanders der godsdienstlooze school, der school volgens den geest der wet van '57 — hadden het sinds lang beweerd, dat die school eigenlijk eene moderne sckles' hool is. — Eerst werd dit door de schoolwetmannen ontkend. Men verschool zich achter het woord )•gt;neutraal.quot; Wat neutraal was, kon toch niel éene richting bestrijden, niet éene richting bevoor-

-ocr page 30-

31

deelen. — Op het betoog der tegenstanders, dat eene neutrale school in werkelijkheid niet kan beslaan, daar noodzakelijk de geest van den onderwijzer het onderwijs zou bezielen, en men tevergeefs naar neutrale onderwijzers zou zoeken, werd njet gelet. — De openbare School was neutraal, en daarmede was de zaak uit. — Vooral na de gewichtige bekende redevoering van den heer G. Yan Nispen was het niet meer mogelijk die bewering vol te houden. Toen klonk het: neutraliteit was ook voor eerbiediging geen noodzakelijk vereischte. Eerbiediging sloot bestrijding niet uit, maarrfie bestrijding moest eerbiedig wezen. Mits het met ongedekten hoofde en onder de vereischte plichtplegingen gebeurde, mocht ge den tegenstander wel een steek geven. — Ja, langzamerhand werd men er toe gebracht te beduiden, dat dit eigenlijk juist het groote voordeel van de openbare school volgens de wel van '57 is. — Het dNieuws van den Dagquot; speelde weer eens voor «enfant terriblequot; en kwam er rond voor uit, dat de school als wapen tegen dogma's en voor-oordeelen moest dienst doen. — In de school vond de L^idsche hoogleeraar Rauwenhoff het beste bolwerk tegen het ultramontanisme.

De openbare gemengde school moei liberaaltjes voortbrengen, dat is hare roeping. — Is dan de benaming «moderne sekteschoolquot; niet gerechtvaardigd?

Maar het is nog niet erg genoeg, dat men alle burgers dwingt, die ééne sekteschool, met uitzondering van alle anderen, te onderhouden. De Grondwet is nog niet brutaal genoeg geschonden, door — in plaats van het openbaar onderwijs met eerbiediging van ieders godsdienstige beginselen te regelen, dat onderwijs aan de propaganda van éene richting dienstbaar te maken en deze zoo op Staatskosten een wapen in handen te geven om de overige richtingen te bestrijden. De door de Grondwet gewaarborgde vrijheid is nog niet genpeg gefnuikt, doordien concurrentie

-ocr page 31-

34

fel van onderwijs toe te vertrouwen, waarvan onze groote Pius IX getuigde, dat het aan de maatschappij de zwaarste rampen bereidde, en noodzakelijk eén geslacht moest voortbrengen , dat, — alleen door zijne kwade neigingen gedreven en aan eigen redeneéringen overgelaten, aan familie en Staat de grootste onheilen zou berokkenen »non potest non parere progenierh quae pravis cupiditatibus propriisque rationibus tantum promota et impulsa, maximas tum pri-vatis familiis tum reipublicae affeft calamitates.quot; 1)

Men telle het gevaar niet te licht! Het wetsontwerp op dén leerplicht ligt reêds in de portefeuille van een toekom-Stigen minister gereed! Gij kunt er een proefje van nemen iri het rapport betrelfende den leerplicht van de commissie üit het Nederlandsche schoolverbond. Daar kunt gij lezen hoé de vadèr eventueel tot gevangenisstraf zal worden veroordeeld , indien hij — waar de Staatsschool de eenige school is, weigert — om des gewetens wille weigert, — zijne kinderen aan die sekteschool der modernen toe te vertrouwen. En ais gij soms op uwe grondwettige rechten mocht steunen, dat rapport kan het u verhalen »dat het algemeen maatschappelijk belang niet mag opgeofferd worderi aan gemoedsbezwaren, hoewel dan ook van een talrijk en zeer belangrijk deel der natie.quot;

Ik begrijp, dat Het eerlijk Nederlandsch gemoed nog weigert om aan de verwezenlijking van eene zoo brutale rechts- en beginselscherinis geloof te slaan. Doch het liberalisme durft veel, Mijne Heeren; de geschiedenis onzer eeuw kan het ons schier op iedere bladzijde leeren. Waar Góds rechten geloochend worden, hoe zou men zich daar veel om de rechten van den evenmensch bekreunen! «Macht is recht,quot; dat blijft, hoe men het ook trachtte te loochenen én! te verbergen, de kern van het liberalisme!

quot;Velen onzer liberalen zullen het niet toegeven, waarschijn-

1) Brief aan den Aartsbisschop van Fribnrg „quum non sinequot; 14 Juli 1864.

-ocr page 32-

35

lijk zelve niet eens inzien. Velen zullen wellicht nog huiveren bij de gedachte om zoo ver te gaan. Doch het liberalisme holt door en laat de liberalen, die niet meè kunnen, in den steek.

Of wij er toe kunnen bijdragen om die vaart te stuiten ? — In elk geval trachten is hier plicht. — Voor dit éene hebben wij allen te zorgen, dat als de dag der zegepraal van het liberalisme mocht aanbreken, wij met een rein en onbesmet geweten de getuigenis kunnen afleggen: »noch door medewerking, noch door werkeloosheid, noch door misdadige zorgeloosheid en gemakzucht, heb ik eenig deel aan de vreeselijke ramp, die het Vaderland treft!quot;

Maar Goddank, nog is het tijd van werken en handelen; de tijd van het lijdelijk protest is nog niet gekomen. Zal hij ook voor ons aanbreken? Aan God alleen is het bekend! Doch in gemoede, zijn wij beter dan zoo velen onzer broederen ?

Dat duistere stippen zich aan den gezichteinder vertoo-nen, — wie zal het ontkennen? — Zij kunnen tot onweerswolken aangroeien, die ook ons met een vernielenden storm bedreigen.

Dat de hand des Almachtigen, die de winden en de stormen gebiedt, ze verstrooie, zij de bede van een ieder, die het wel meent met ons dierbaar Nederland!

-ocr page 33-

— I.

1

.

'

:■ •• -

■ ■ : ■' : : -

/f.72 Squot;

/

-ocr page 34-
-ocr page 35-