Een woord ter gelegenheid der laatste gebeurtenissen,
door
DERDE JAARGANG.
- ■ • Sf ^
te HAARLEM bij A. B. VAN DEN HEUVEL 1870.
Een woord ter gelegenheid der laatste gebeurtenissen.
DOOR
Dr. H. .1. A. M. SCHAEPMAN.
«Gimi a chi la tocca!quot; Wee, die haar aanmakt.
Geen verdedigings-schrift en ook geene aanklacht.
Green verdedigings-schrift, — want waar de aantijgingen in den grond der zaak neêrkomen op hoon en laster, waar de beschuldigingen worden ingebracht door den haat en de kwade trouw, daar behoeft eeue stad als Rome geene verdediging. Hoon en laster, — de termen zijn niet van de zachtste, klinken misschien voor velen te hard. Wanneer echter de zaken gekomen zijn tot een hoogte, liever nog, gevallen zijn in eene diepte, die in geen uitdrukking te bevatte]! is, dan is een scherp woord niet alleen geoorloofd, maar wettig, niet alleen passend, maar noodzakelijk. Voor den heelmeester moge de humaniteit het tot een plicht maken om het pijnigend instrument onder doekjens te verbergen, de soldaat laat het blanke wapen zien. Is liet zwaard eenmaal uit de schede, dan schittere het niet alleen, maar treffe ook.
Hoon en laster dan. Wat kwade trouw en verregaande onbeschaamdheid door haat aangevuurd en geholpen kunnen te berde brengen, heeft men tegen Rome te berde gebracht. Door alle
_ 4 —
mogelijke hulpmiddelen heeft men het oog versterkt om de misslagen te zien, die wel op alles zullen kleven, waar de mensch meé gemoeid is. Alle onreine plaatsen der geschiedenis heett men doorzocht, doorsnuffeld en doorwroet, om daar de bouwstoffen te zoeken, waaruit men het beeld van Rome vormen zou. Zoover heeft men het gebracht, dat een rechtvaardig woord over Rome zelfs voor hen, die het recht huldigen en beoefenen, partijdig en minstens ietwat onnoozel klonk. Want bij al het booze, dat men van Rome had opgedolven en jubelend vertoonde, komt nog dit, dat men de deugden van Rome óf al zeer verkleinde, óf liever nog de ondeugden als deugden prees. Onze eeuw is zoo door en door kleingeestig én in haar wezen én in haar uitdrukkingen, dat zij het begrip van het hoogste verloren heeft. Daar zal wel moeijelijk iets hoogers te vinden zijn, dan de godsdienst — en wij weten allen toch te goed wat men in onze dagen van de godsdienst maakt. Trots de hooge vlucht onzer ideën, de steeds blanker wordende reinheid onzer gevoelens zijn wij teruggekeerd tot dien goeden ouden tijd, toen men de Laren en Penaten rustig te huis liet in het Lararium en voorts leefde naar eigen zin en lust. Het wekt dan ook geene bevreemding, dat het hooge godsdienstige leven der eeuwige stad óf geen bewonderaars vond, óf als een der formalisme door Zuidelijke begeestering in 't leven gehouden, met den rug werd aangezien. Men heeft geene oogen, voor die wonderbare Romeins'che maatschappij, die geheel doordrongen en gedragen door het Katholicisme, in eiken stand helden kan aanwijzen van adelijk geloof, vrijwillige armoede en maagdelijkheid. Voor velen is en blijft het Katholicisme een Kains-merk, en zelfs de reinste deugd heeft voor zulke oogen een Medusakop, waarvan ieder den blik moet afwenden.
Dan, onze moderne fraseologie heeft zooveel veranderd; noemt zij niet onbeschroomd de losbandigheid vrijheid, het oproer de opstanding van een volk. Volgens die taal, een andere »tale Ka-naansquot;, is immers de sluwheid vernuft, de logen welsprekendheid, het geweld recht, de laagheid de hoogste zielenadel. Neen — voor de echte deugden van Rome had onze nieuwere geest zelfs geen woorden meer. Wat hij in Rome prees, was Rome niet. Voor Rome, het waarachtig Rome had hij slechts de voorname verachting der met zich zeiven hoog loopende onkunde of
den vinnigen, bijtenden spol der over eigen nietigheid wrokkende menschenziel eigen. Wat hij, de nieuwere geest, te Rome prees, waren de wonden door de Revolutie, gekroond en ongekroond, aan datzelfde Rome geslagen, waren de onteigenings-vonnissen door straatroovers op de muien van kerken en paleizen gehecht, de mijnen door parlements-leden van het vrij eu één Italië aangelegd en dooi- bedrogen armen aangestoken, de dolken door het verraad tegen iedere mannelijke borst gescherpt — wat hij te Rome prees was de afval en de onteering. Zoo, door beschuldiging en door lof beide, heeft de geest van onzen lijd legen Rome gezondigd en hel zal wel te vergeven zijn, wanneer men einde-delijk zulke zonde bij haar' waren naam noemen durft.
Maar ik schrijf geen akte van beschuldiging tegen hen, die Rome hebben gelasterd, zelfs niet legen hen, die op dit oogenblik in de nabijheid van het graf van St. Pieter hunne logens uitbazuinen, en het erfgoed van den prins der Apostelen hebben geroofd. Niet alsof hunne daad geen misdaad was, — het schandbedrijf is veeleer zoo groot, spreekt zoo luide voor zich-zelven, dal er werkelijk geene aanklacht noodig is. Zoover is, hel God lof, nog niet gekomen, dat men stelen kan zonder dief genoemd te worden. Zoozeer is het zedelijk gevoel onzer tijdgenooten nog niet verstompt, dat het noodig geworden ware voor dit ongehoord geweld, deze i'oof met inbraak op helder lichten dag door gewapende mannen gepleegd, den waren naam aan te geven. God lof, dat het zoo is. Want ze doet reeds pijn genoeg, de gedachte dat wij leven iu een tijd, waarin zulke dingen geschieden, en dooi' den hartstocht rechtvaardig worden geheelen, en loflélijk en edel bovendien. 'I Is waar — een kreet van afgrijzen zou door de wereld moeten dreunen, een vreesselijke beschuldiging zou uil ieder hart moeten opstijgen tegen den ontaarden zoon, die zijne moeder berooven dorst. Maai' het is reeds veel te we-
yv i. •
ten, dat enkeion zich toch schamen'voor hunne eeuw, al zijn er anderen, die juichen en in de handen klappen, nu Rome, nu de heerschappij der Pausen gevallen is.
Geen verdedigings-schrifl en geen aanklacht. Tegen iedere beschuldiging door de revolutie ingebiacht kan Rome zich verheffen met hot woord op de lippen , waarmee Marie-Antoinette den ruwen Hébert brandmerkte: »Je n'ai point répondu, parceque la nature re-
— 6 —
fuse lt;le répondre i\ ces accusations portées coutre une mere.quot;
Eu eene moeder moge weigeren zich te verdedigen, aanklagen doet zij evenmin. Zij verschijnt, zij treedt op, en al verbergt de liefde de wonden door het ontaarde kind geslagen — toch blijft die wonde zichtbaar genoeg om ons den misdadiger te doen verachten.
De verschijning van Rome zelve is een welsprekender verdediging dan de beste pleitrede — een vreesselijker aanklacht dan de meest uitgewerkte akte van beschuldiging.
Rome. .. nu ik dien naam neerschrijf is het of mij de kracht tot verder schrijven begeeft. Waren eerbied, liefde en begeestering hier voldoende, stond het mij vrij te spreken naar s' harten inspraak, hoe zou ik een hymne voor U zingen, o Rome, hoe zou ik trachten al wat de gedachte aan teerheid en stoutheid, de taal aan kracht en welluidendheid bezitten kan saam te vatten in een lofzang voor U, U, do Koningin der geschiedenis. Niet omdat ik U te zeer liefheb, deins ik terug voor het schetsen uwer beeltenis, maar omdat ik weet, dat mijne hand slechts zwak de lijnen zal aangeven, die zoo diep gegrift staan in mijne ziel, dat mijn woord slechts Hauw den gloed zal vertolken, waarmede uwe aanschouwing vervult.
Daar zijn steden wier grootheid in een geheimzinnig waas schijnt gehuld. Zij staan daar als zoovele magneten, die allen tot zich trekken, onweêrstaanbaar en toch op dikwijls onverklaarbare wijze. Zij beheerschen alles, zij geven den toon aan in dat wonderbaar lied der geschiedenis, waarin God uit de discordanten een harmonie te scheppen weet. Hun naam alleen reeds vervult ons met een zekere eerbiedige aandoening, wekt eene begeestering bij ons op, waarvan wij den oorsprong niet kunnen aangeven, noch de vlucht meten. Allen kennen, allen vereeren of vreezen ze en zelfs de minst onderwezene begrijpt, dat er iets gewichtigs gaande is, wanneer de naam van een dier koningsteden wordt genoemd.
Wat echter bij de meesten dezer steden het geval is, dat men namelijk him grootheid en den invloed dien zij uitoefenen in het een of ander meer luid sprekend, meer in het oog vallend punt kan samenvatten, dat is niet het geval bij Rome. Noem Napels, en voor veler oogen daagt zij op, de Sirenen-stad aan de blauwe
zee met haar eeuwigen glimlach en he' dartel lied harer golven. De blauwe hemel boven, de blauwe hemel beneden. beiden overstroomd en doorgloeid van het gouden zonnelicht, — de donkergroene heuvelen, de verdelgende en toch weelderig bewassen vulkanen, de golf met haar schalke insnijdingen en stoute bochten, met haai' zwevende eilanden en rotsen — dat is Napels: de schoone, de tot lust en weelde verlokkende natuur. Maar het door weelde en genot geprikkeld en overprikkeld leven, de heksenketel, waarin de goede en kwade elementen door elkander zieden met oorverdoovend geraas, de wieg dei' revolutie en nu misschien haar graf, — dat is Parijs. Ook de oude Hansestad aan den Rijn trekt nog steeds veler blikken, de stad met een verleden, waarvan torens en kerken zoo welsprekend eene getuigenis afleggen, met een dom, waar eeuwen aan hebben gearbeid er tevens haar geschiedenis aan vasthechtend, de stad van St Gereon en St. Ursel, van Hanno en van Maxiiniliaan Droste von Visschering dat is het heilige Keulen, »het duitsche Rome.quot; Maar ieder dier drie steden moge dan haar volle beteekenis, 't zij in natuurschoon, 't zij in levensprikkeling, 't zij in het verleden, maar dan toch altijd in een meer of minder bepaald punt, terugvinden, — noem Rome en, zoo gij het vermoogt, geef dan in een woord de kern van Rome's grootheid terug.
Uit den nacht der eeuwen daagt zij op de koninklijke stad. Aan haren wieg smelten de stemmen van geschiedenis, legende en poëzie samen tot één zang vol wonderen en geheimen. De door Faustulus gevoede vondelingen, Romulus en Remus, treden eindelijk voor onze oogen op en onder plechtige bezweringen wordt op den Palatijnschen heuvel de eerste steen der wereldstad gelegd. Nog getuigen de opgegraven muurblokken, de travertijnbo-gen der Cloaca maxima, de brokstukken van den muur van Ser-vius Tullius, nog getuigt de Mamentijnsche gevangenis van de ruwe kracht dier tijden. Langzaam breidt de kleine vestiging zich uit, onder strijd en bloed wordt het gehucht tot stad. Niet alleen de nabuur, maar ook de elementen kampen tegen die altijd zich ontwikkelende grootheid. De golven van den Tiber ■ spoelen door het Velabrum en op den Palatijn woedt het verdelgende vuur. Nog andere elementen, vreesselijker en verwoestender dan de andere, de menschelijke hartstochten staan op
tegen Rome, Plebejer en Patriciër slaan tegenover elkander en de binnenlandsche vete, dreigt met een dood, dien geen uitwendige vijand brengen kon. Geen nood, zoolang er leven is is er kracht — en Rome leeft. De eenzame Palatijn is sints lang slechts een van de zeven heuvelen, die Rome met z'yn tempels en paleizen, zijn gerechtshoven en pleinen bedekt. Nog zijn de straten naauw en krom, nog zijn de huizen hoog en smakeloos gebouwd, nog is de roode baksteen de meest gewilde bouwstof' en zal geen burger het marmer aan zijn eigen huizinge gebruiken, maar reeds voeren uit de poorten der stad breede, goed bepleisterde wegen naar de wingewesten, reeds verlengen zich de majestueuse bogen der waterleidingen door de Campagna heen, reeds heeft Metel-lus, na de overwinning op de Macedouiërs, den tempel van Jupiter Stator en Minerva in marmer gebouwd. De binnenlandsche twisten hebben Rome geteisterd en geslagen, maar toch is Carthago onderworpen, toch neemt reeds de adelaar aan het hoofd der legioenen zijn vlucht naar de uiterste einden der bekende wereld. Rome is reeds de »Urbs aeternaquot;, de eeuwige stad, Augustus treedt op en schept de stad van roode tegels om in eene marmeren stad. Heeft de neef van J. Ciesar den krans der imperatoren om het eigen hoofd geslagen, ook Rome kroont hij als het middenpunt der wereld, de koninginne der steden. Het is niet de zetel van het imperium, maar het imperium het rijk en de rijksmacht zelf. Vandaar uit gaat het bevel, dat aan de zuilen van Herkules wordt gehoorzaamd, vandaar komt de eere, die in Gallië en Germanje, bij de Sarmaten en Ciliciërs als on^elijkbaar wordt geroemd. Rome wordt een godheid een «domus divinaquot;, de schutsgeest en de kern van het heelal. In alle oorden kent en roemt men den naam van Rome en bij het hooien van dien geheimvollen naam, overvalt den barbaar een heilig beven, de balling siddert hij het scherper vlijmen der ontroostbare smart en de veteraan aan de Nijloevers, die eenmaal Rome heeft gezien, dankt met vochtig stralenden blik de goden voor het heil, dat hem gewerd. Schoon en machtig boven allen verheft zij zich, de beheerscheresse dei- wereld, met haar duizeude standbeelden in brons en marmer, de voortbrengselen dei- hoogste en edelste kunst, met haai' tempels en hallen, door wier zuilengangen gij zonen van alle volken en stammen ziet rondgaan, met haar Pantheon en haar Thermen, haar renperken en fonteinen,
— 9 —
in wier druppelend mischen de lof van Rome weerklinkt. Ja de bede van den lierdichter is reeds verhoord: grooter dau Rome zal de zon nooit iets aanschouwen, l) Geen wonder, dat het hoofd van Rome's beheerscher duizelde bij die grootheid, geen wonder, dat hij tot de Sibylle van Tibur de vraag richtte, of hij zich als zoon der Goden zou doen vereeren, of hel niet passend ware dat hem, den Godenzoon Augustus, een altaar werd opgericht. Maar wonder was het, antwoord der Sibylle, dat hem de dwaasheid zijner Goden- afstamming deed vergeten: «Nascetur Deus de Virginequot;. »Een God zal geboren worden uit eene maagdquot;. Nog wonderbaardei- was de verschijning, die Augustus zelve aanschouwen mocht. De keizer stond op den Kapitolijnschen heuvel, met den blik naar boven gericht, misschien vol van de gedachte aan zijn goddelijk bestaan. Daar beeldde zich hoog in de diepe blauwe lucht de vorm eener maagd met een kind in hare armen, beide van licht omgolfd. Tegelijkertijd gewerd Augustus het antwoord der Sibylle van Tibur, »een God zal geboren worden uit eene maagd.quot; En er verrees geen altaar voor Augustus, maar Augustus zelve liet er een oprichten, de ara primogenili Dei, het altaar van den eerstgeborenen Gods.
In waarheid God was op de wereld gekomen, al kende Augustus, al kende Rome Hem niet. Tn den stal van Bethleëm uit eene arme maagd van Davids stam was hij geboren: Jezus Christus, de menschgeworden Zoon. het Woord, dat. God van eeuwigheid, het vleesch heeft aangenomen. Nu treedt de wereld, nu treedt voor alles Rome een nieuw tijdperk der geschiedenis in. Want deze, de Christus, is grooter dan Romulus. Heeft de volkswaan den stichter van Rome een god genoemd, heeft de wereld uit vreeze of uit vleijerij die onbekende godheid aanbeden, de Christus, de stichter der nieuwere maatschappij is werkelijk God. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. Geen slaafsche vreeze maai' vrije liefde zal de volkeren doen knielen voor het kruis, waaraan Hij als de verachtelijkste der nienscben gestorven is.
1) Q. Horatius Fliiccus. Caiinen Saeoulare Alme sol. . .
... t'ossis nihil ui'be Horna Visere majus.
— 10 —
Romulus lieel'l strijders voortgebracht, wereld-veroveraars, die met iederen slag van huu zwaard de grenzen verwijdden van het Rooin-sche rijk, Christus schept zich andere strijders, die een geheel onbekenden naam zullen voeren: de martelaren. Zij worden gebonden, gekerkerd, geslagen, geradbraakt, gebrand, gegeeseld, onthalst en zij nemen altijd, altijd toe in getal. 2) Langzaam wordt het geheim van Rome openbaar. Dante zal later het woord van dat raadsel aangeven, als hij verhaalt waarom aan Aeneas de tocht naar de onderwereld werd toegestaan.
»Aeneas werd daar boven uitverkoren
Tot vader van het wereldrijk en Rome,
Die beiden — als de waarheid ons doet hooien —
bestemd zijn om de zetelplaats te wezen
Aan Petrus en wie na hem komt beschoren.
Op dozen tocht, door ö in hem geprezen,
Vernam hij dingen die de redo waren
Van zijne zege en van der pausen mantel.quot; 3)
Langzaam ontsluijert zich dat geheim. Sints den dag waarop de arme Galileër Petrus te Rome verscheen, sints den dag, waarop hij met het hoofd naai- beneden op den Janicules werd gekruisigd, sints dien dag zullen er drie eeuwen voorbijgaan voor de Paus in het openbaar kan verschijnen, voor Rome den Paus ziet optreden en niet om ter marteling te gaan.
Daar was veel geschied in die drie eeuwen, ook met Rome. Na een Nero en een Tiberius, een Marcus Aurelius en een Cara-calla een Heliogabalus en een Diocletiaan te hebben gekend, na de speelbal te zijn geweest van de Pretoriaansche garde en van den meestbiedenden, was Rome — gevallen, neen, maar verlaagd. Eindelijk echter verscheen op het Kapitool weder een man: Con-stantyn de Groote. Wel is hij een dergenen de beteekenis van wier leven en streven met recht een geheim geheeten wordt. De hersteller van het Romeinsche rijk verlegt den zetel der heerschappij uit Rome naar Byzantium. Zonderling, maar verheven spel der geschiedenis ! Want wat voor Rome een doodvonnis, een genadeslag moest schijnen, wordt voor do stad der Gsosars de aanvang van een
2) Verg: S. Augustinus. de Civitate Dei lib: XXII ca]): ti.
3) Dante, Divina Commedia Inferno C. 2 v. 20—27
nieuw leven. Het Rome der Keizers sterft om te verrijzen als liet Rome van Christus, het Rome der Pausen.
Voor den oppervlakkigen beschouwer is de toestand van Rome, in die dagen na Konstantijn den Grooten waarlijk treurig genoeg. De eeuwenheugende macht is der keizerstad ontnomen; de Palatijn met zijn trotsche paleizen is ledig en eenzaam en de senaat, die in de Curia zetelt, biedt zelfs geen schaduw van de vroegere grootheid. Wat baat het of .luliaan de Afvallige, die weer leven tracht te brengen in de mummie des heidensdoms, ook over Rome eenige schelklinkende woorden in de wereld werpt. De oude Romeinen wisten het maar te goed; geen woorden , maar daden — en daden, wie brengt ze in deze dagen ter marktquot;? Theodosius de Groote mag een man heeten van daden en daadskracht, maar zijne kracht is wel eens tegen Rome gericht. De fraaie volzinnen van Libanius, de vertoogen van Symmachus vermogen niets op het keizerlijk gemoed. Toen hij in het jaar 394, zegepralend over zijn laatste tegenstanders Piome binnentrok, had hij slechts harde woorden voor de hoofdstad der wereld, die hij, een strenge maar goede geneesheer, op het misdadig vasthouden aan het heidendom wees.
Die vingerwijzing van Theodosius bleef niet zonder'gevolg. Spoediger dan men kon verwachten wendden de adelijke Romeinsche geslachten en de senaat het heidendom den rug toe. In een plechtige zitting beleed de Romeinsche senaat .lezus Christus als den hemelschen koning eu beschermer van het rijk en zwoor Jupiter en zijne genoten af. Het doorluchtig geslacht der Aniciërs ging met goede voorbeelden voor: de overige adelijke familiën, de Bassi, de Pauline, de Anicii volgden het in den overgang tot het Christendom. 4)
De groote katholieke dichter van dien tijd, de man vol adel en gloed, vol stoute kracht en fierheid, Aurelius Prudentiusmocht reeds nu zijn tegenstanders er op wijzen, hoe de beschreven vaders, de schoonste lichten der wereld, de vergadering van grijsaards a;in Cato gelijk opsprong eu zich spoedde om voor de witte toga het reine sneeuwwitte gewaad der onschuld aan te nemen;
i) Verg. Gfrörer. Greg. VU. V deel. bl. 0. vlg.
hoe de Curia zich haastte naai' de echte bedeplaatsen der Naza-reêrs on de bronnon der apostelen. 5)
Niet alleen hot woord van ïheodosius had de verandering' gewrocht. Behalve het vruchtbare bloed der martelaren, heeft nog een andere kracht Rome voor hot Christendom geteeld. Die kracht, hoe schijnbaar zwak en nietig, heeft de Romeinsche maatschappij doordrongen met den echten geest dei- kerk, de heilige liefde. Ik bedoel de Christelijke vrouw. Bij S. Heronymus vindt gij haar beeld in Paula, in Marcella in zoovele anderen geschetst. Tot wat diepte de maatschappij ook moge zinken, hoe laag het peil der beschaving, de standaard der zedelijkheid ook moge staan, in de vrouw leeft een onverdelgbare levenskracht , die staat en opbeurt, waar de man valt en bezwijkt. Door Hieronymus — de eenige man in dien tijd van verval — geleid trekken de edelste matronen, de gemalinnen, de weduwen, de dochters en kleindochters van senatoren naar de eenzaamheid rondom Bethlehem en Jerusalem. Daar geven zij zich over aan al de gestrengheid van het. kloosterlijk leven en, in den vuurgloed der goddelijke liefde, leggen zij geheel de wereld af.
Maar het hart der Bomeine vergeet Bome niet. Marcella keert naar Bome terug. Daar was het kloosterleven veracht , daar werd de vrouw, die zich aan het maagdelijk verstorven leven wijdde, met den rug aangzien. Toch triumfeert zij. Hieronymus verhaalt ons, dat het voorbeeld van Marcella en hare vriendinnen zoo ijverige navolging vond, dat Bome tot een Jerusalem werd. Talrijk zijn de kloosters van maagden, onafzienbaar zijn de scharen der monnikken. Wat vroeger veracht werd, wordt nu wegens de velen, die er aan deelnemen, vereerd. Al mocht soms de senaat — 't was in de dagen voor Theodosius — nog toornen het baatte niet. de openbare mooning was gewonnen, de volksgeest sprak voor het Christendom en de Christelijke vrouw.
Zoo nadert de dag, waarop, naar het beeld van Dante, uit den worm de engel-vlinder, l'niifielica farfalla, geboren wordt. 6)
5) Aar Prud. contra Syrnmachnin lib. 11 w 545—52. (5) Dan to Div. Commed. Pin g. 10. v. 125.
«Noi siam vermi,
Nati a fortnar l'angelica farfalla.quot;
Diope treurigheid lag eclifer over de uiterlijke verschijniug dei-wereldstad , overal zag men teekenen vau verval en dood.
Rome was reeds sints lang geen zetel des keizers meer — het blijft nu niet eenmaal meer hun graf. Theodosius sterft te Milaan en zijn laatste daad is weer een doodsbode voor Rome. Had Koiistaiitijn de woonplaats des keizers naar de oevers van den Bosforus verlegd, in naam was Rome het middenpunt gebleven van het éene, onverdeelde Romeinsche rijk. Theodosius maakt de scheiding van Oester- en Wester-rijk, die feitelijk reeds meermalen bestond, tot een geregelden rechtstoestand. De helft barer kroon is voor Pome verloren en klagen kan zij niet meer. Och, daar zal haai' spoedig wel andere reden tot klagen gegeven worden, als een vermindering van eer en rang. De barbaren, die plachten te beven voor haren naam, trekken nu in steeds geweldiger scharen, als door een geheimzinnige macht getrokken, op de koninginue der steden toe. In ÜO betaalt Rome brandschatting aan Alarik, den koning der Gothen, maar, spijt brandschatting en verdrag, schenden de woestelingen de eeuwige stad en plunderen, branden, moorden en verwoesten zes volle dagen lang. Eeu ontzachlijke smartekreet drong toen de wereld door. Sints den inval van Brennus en zijne Galliërs had Rome geen vreemdeling als overwinnaar aanschouwd.
Een vreemde verschijning doet zich bij dien inval dei' barbaren voor. Terwijl alles geplunderd wordt, terwijl niets aan hun wraak of liun hebzucht ontsnapt, zijn er toch enkele gebouwen, naar wier sieraden geen enkele band zich uitstrekt, op wier dak geen brandfakkel geworpen wordt. Deze zijn de christelijke kerken. Daar heeft, onmerkbaar eene omkeering in de geschiedenis van Rome plaats gehad. Uit de puinen van het rijk dei-Caesars is eene nieuwe wereld, maar ook een nieuw Rome verrezen. Nog is de majestueuse bouw dier Civilas Dei, dier stad Gods niet voltooid. Toch mag Paus Leo de groote, tusschen den aftocht van Attila en de plundering door Genserik in, het geboortelied van dat nieuwe Rome zingen en de toekomstige heerlijkheid dier herboren wereld-koningin voorspellen. Beter dan hij »door wiens mond Petrus heeft gesprokenquot; kan ons niemand de hoofdlijnen van Romes wedergeboorte, de diepte van haar levensgeheim schetsen.
— 14 —
Beminden, zoo spreekt hij op den feestdag der H.H. Apostelen Petras en Paulus, wel te recht neemt geheel de wereld deel aan alle heilige plechtigheden en vordert de liefdeband van het éene geloof, dat overal in gemeenschappelijke vreugde worde gevierd, wat als een voor het heil van allen gestelde daad wordt herdacht. Toch moet het feest van heden, behalve door de vereering, die het geheel de wereld door verdient, in onze stad met een bijzondere en geheel eigen verheffing geëerd worden, opdat daar, waar de dood der grootste Apostelen glorievol is voltogen, ook de vorstelijkste vreugde heersche op den dag van hun marteldood. Deze toch zijn de mannen, door wier toedoen het Evangelie van Christus voor U, o Rome, glansrijk is verschenen, door wie gij, van leermeeste-resse der dwaling, leerling der waarheid geworden zijt. Deze zijn uw waarachtige vaders en herders, die u, tot de opname in het hemelsche rijk bestemd, op beter en meer gelukvoor-spellende wijze hebben gegrondvest, dan zij door wier kracht de eerste grondslagen van uw muren zijn gelegd; van hen toch heeft hij, die u den naam gaf , u bezoedeld met broedermoord. Deze Apostelen echter zijn het, die u tot zoo hooge glorie hebben opgevoerd dat gij, door den heiligen Stoel van Petrus tot een heiligen stam, een uitverkoren volk, een priesterlijke en koninklijke stad, ja tot het hoofd der wereld geworden, in wijder kring moogt heerschen door de van God gegeven godsdienst, dan door uw aardsche heerschappij. Want hoewel ge, door vele overwinningen machtig, het recht uwer heerschappij over land en zee hebt uitgebreid, toch heeft het oorlogshandwerk u minde)- onderdanen verschaft dan de kristelijke vrede.
«Immers de goede, de rechtvaardige, de almachtige God, die aan het menschelijk geslacht nooit zijne barmhartigheid weigerde en door steeds overvloediger weldaden alle stervelingen in 't gemeen tot zijne kennis opvoedde, heeft zich met ongekende wijsheid en onpeilbare liefde over de vrijwillige blindheid dei' dwalenden en hun steeds tot erger overhellende booze geaardheid erbarmd door het zenden van zijn Woord, dat God is van eeuwigheid als Hij. Dat vleeschgeworden Woord heeft op zoodanige wijze de goddelijke natuur met de menschelijke vereenigd, dat dezer neerdaling tot het laagste onze verheffing tot het hoogste werd. Maar opdat nu de vrucht dier onuitspreekbare genade door geheel
de wereld zou verspreid worden, heeft, de goddelijke Voorzienigheid het romeinsche rijk bereid, welks grenzen zich zoover uitstrekten, dat de volkeren, in een aaneengesloten geheel, steeds naburen waren. Want het kwam het door God beraamde plan zeer te stade, dat vele rijken onder éene heerschappij zouden worden vereenigd, opdat de voor allen bestemde prediking de volkeren, onder het bestuur van éene stad gebracht, ligt genaakbaar zou vinden. Deze stad echter, niet kennende den bewerker harer grootheid, was aan de dwalingen van alle volken dienstbaar, terwijl ze schier alle volkeren beheerschtte, en meende een waarachtig grootsche godsdienst te bezitten, omdat zij geen enkele dwaling verwierp. Vandaar dat hoe hechter ze door den duivel werd geboeid geiiouden, des te wonderbaarder zij door den Christus is bevrijd.
»Want toen de twaalf Apostelen, na van den heiligen geest de gave van het spreken aller talen te hebben ontvangen, de wereld met het Evangelie zouden gaan doordringen en elkander de verschillende deelen der aarde aanwezen, toen heeft de allerzaligste Petrus, de prins der Apostelen, de burcht van het Roomsche rijk tot zijn deel ontvangen, opdat het licht der tot heil aller volkereu geopenbaarde waarheid zich krachtiger van het hoofd uit over het lichaam (Ier geheele wereld zou vergieten. Van wat natie toch waren er toen geene leden in deze stad'? Waar ergens vond men volkeren, die niet wisten, wat. Rome leerde'? Hier, waar het ijverigst bijgeloof alles verzameld had, wat ooit door zinnelooze dwalingen was gesticht, hier moesten de tegenstrijdige begrippen der wijsbegeerte, hier de ijdelheden der menschelijke wijsheid worden ontbonden, hier moest de eere-dienst der Daemonen beschaamd, hier de goddeloosheid van alle oilers vernietigd worden.
«Tot deze stad dan aarzelt gij, o heilige Apostel Petrus, niet te komen en terwijl de Apostel Paulus, de deelgenoot uwer glorie, nog met het regelen van andere kerken bezig is, treedt gij, met meerder moed dan toen ge tie zee betradt, dit woud vol brullende dieren, deze oceaan van woelende, bewogen diepte binnen. Gij, die in het huis van Gaïphas beefdet. voor de dienstmaagd des hoogepriesters, gij beeft niet voor Rome, de beheerscheres der wereld. Was dan de macht van Claudius, de wreedheid van
— 16 —
Nero minder vreesselijk dan de rechtspraak van Pilatus of de woede der joden'? De kracht der liefde verwon de stof tol vreezen; zorgend voor het heil van hen, die gij in uw liefde hadt opgenomen, meendet gij voor geen schrikbeeld te moeten wijken. Voorzeker de tocht dier onwankelbare liefde was reeds toen in u, toen de belijdenis uwer liefde tot den Heer door het geheim der driewervige ondervraging bevestigd is. Eu niets anders werd van deze richting uwer ziel gevorderd, dan dat ge de schapen van Hem, dien gij lief hadt met dezelfde spijze zoudt voeden, waarvan gij zoo groot een overvloed bezat.
«Hoeveel wonderteekenen, hoeveel genade-gaven, hoeveel betoonde kracht versterkten ook uw vertrouwen. Reeds hadt ge de volkeren onderwezen, die uit de besnijdenis tot het geloof waren gekomen, reeds hadt ge de kerk van Antiochië waar het eerst de waardigheid van den christelijken naam gehoord werd, gesticht; reeds hadt ge Pontus, Galatië, Cappadocië, Azië en Bet-tynië met de prediking der Evangelische wetten vervuld, en niet twijfelend aan den voortgang van uw werk, niet onkundig van de spanne tijds u gebleven, draagt gij Christus' kruistrofee de muren van Rome binnen, waar door goddelijke voorbeschikking u wachten: de eere der macht, de glorie des Tijdens.
»Uw heilige mede-apostel Paulus, het vat der uitverkiezing. de bijzondere leeraar der volkeren, ook herwaarts heengesteld, is hier met u vereenigd op een tijdstip, toen reeds alle onschuld, alle schaamte, alle vrijheid nood leden onder de heerschappij vanquot; Nero. De woede van dezen keizer, door het zich te buiten gaan aan alle ondeugden ontvlamd, heeft hem in zulk een maalstroom van waanzin neêrgestoii, dat hij, de eerste van allen, de schandelijke vervolging tegen den christelijken naam losliet, als kon de genade Gods gedood worden door den dood der heiligen, voor welke dit juist, de grootste winst was, dal, het verachten van dit sterfelijk leven het verkrijgen der eeuwige zaligheid werd. Kostbaar ook is de dood der Heiligen voor het aanschijn des Heeren en geen wreedheid kan de godsdienst verdelgen op het sakra-ment van Christus' kruis gebouwd. Door vervolgingen wordt de kerk niet verminderd, maai' vermeerderd en een altijd rijker oogst bedekt den akker das Heeren, omdat de zaden, die enkelvoudig vallen, in meervoude vrucht verrijzen. Wat kroost dan
— 17 —
ook deze twee schitterende kiemen van het goddelijk zaad hebben voortgebracht bewijzen duizenden van zalige martelaren, die, mededingers in de zegepraal der Apostelen, onze stad met gepurperde en heinde en verre schitterende legers hebben omgeven en ze kroonden met een diadeem uit de schittering van vele edelsteenen saamgevat.quot; 7)
Wat Petrus voor Rome gedaan heeft, dat hebben al zijne opvolgers gedaan. Het nieuwe, ongekende leven door hem in den schoot der wereldslad gelegd werd door de volgende Pausen gekweekt, gekoesterd, tot volle ontwikkeling gebracht. Als beschermer van Rome ziet men steeds dezelfde figuur optreden, waar Rome bedreigd wordt daar verschijnt de Paus. Als een door Gods hand ontbreidelde orkaan zweept de macht der Hunnen langs den Europeschen bodem, en niets biedt weerstand, alles bezwijkt, de grieksche sluwheid, zoowel als de Romeinsch-gallische beschaving — maar voor de poorten van Rome deinst de geessel Gods terug. Daar waakte Leo de Groote.
Het zon te ver voeren om geheel den geheimnisvollen weg te volgen, waarlangs het christendom Rome van alle kanten doordringt , in alle deelen doorkneedt en het geheel tot het zijne maakt. Daar zijn in de geschiedenis van Rome van die kleine minder geruchtmakende gebeurtenissen, die toch meer zeggen dan de groote daden op de open markt, in het volle licht gepleegd. Dat keizer Gratianus in het jaar 38'2 hel standbeeld der Victoria uit de vergaderzaal van den Senaat doet verwijderen is zeker een bewijs, dat het ofticieële heidendom ten minste is afgeschaft. Maar dat de veertien wijken van Rome reeds in de zesde eeuw in het bezit zijn der Kerk, dat de burgerlijke verdeeling nog door de heidensche keizers ingevoerd nu een Kerkelijke is geworden — dat is een feit van veel-hooger beteekenis en van verder dragende bewijskracht, waar het de vraag geldt naar de vervorming van het Rome der Caesars in het Rome der Pausen.
Romulus Augustulus, de laatste keizer van het Wester-rijk is verdwenen en de Germaan Odoacer voert den staf over Rome en Italië. Noch hij, noch een zijner opvolgers, de Oostgoth Theo-dorik evenmin als de grieksche exarchen, de beheerschers van
7) S. Leo Magn. Senno 82. Patrol. Tomus 54 p. 422 vlgg. ed. Migne.
Italië na het verjagen der Oost-gothen, vestigen hun zetelen te Rome. Ravenna word hun bevoorrechte stad en stout en fier genoeg draagt het dan ook den titel van Urbs regia, de Koningsstede. Wat schijnbare vernedering daar ook voor Rome in moge gelegen zijn, in laatste oplossing bewijst ook dit feit niets anders als de verheffing van Rome tot een hooger orde — van een keizerlijke werd het een priesterlijke hoofdstad. «Waarom toch vestigde zich van zoovele vorsten, die steeds den titel van Ro-meinsche keizers voerden of koningen van Italië heetten, geen enkele in de hoofdstad der wereld; waarom hebben de meesten Rome slechts in het voorbijgaan, anderen in het geheel niet bezocht ? Mijns bedunkens is slechts een voldoend antwoord op deze vraag mogelijk: die koningen en keizers vermeden een langer verblijf te Rome, omdat zij voelden, dat hen in eene stad, die een priester-lijk karakter had aangenomen, niet meer in die mate, als koningen wenschen en wenschen mogen, de eerste plaats toebehooren zou.quot; 8) Hoe kon ook de eerste plaats behooren aan vorsten, die óf door een geheimen eerbied teruggehouden, óf door lafheid en onverschilligheid teruggeschrikt verre bleven van Rome, verre vooral als de nood drong of nog vreesselijker macht dan de oorlog en de barbaar er heerschte. De Pausen toch hebben Rome niet alleen voor vreemde invallen, voor barbaren en veroveraars behoed; zy hebben de wereldstad het meest bemind als zij het meest vervallen scheen. Op het einde der zesde, in het begin der zevende eeuw storten pest en hongersnood de overmaat hunner rampen over Rome uit. Is er welsprekender klacht mogelijk dan die door Paus Gregorius den Grooten over het lijden der eeuwige stad geuit'? «Overal, zegt hij, zien wij rouw, overal hoo-ren wij gezucht. De steden zijn verwoest, de burchten neergehaald, de akkers ontvolkt, de aarde is geworden tot een woestijn. Daar is op het veld geen bouwman, in de steden geen burger gebleven, en toch nog dagelijks en zonder ophouden treft slag op
slag de nietige overblijfselen van het menschelijk geslacht----
Wij aanschouwen het wat er van Rome, dat eenmaal optrad als de beheerscheres der wereld, geworden is. Op veelvoudige wijze is zij door ontelbare smarten, door de verlatenheid der burgers,
8) Gfrörer. Greg. VII Deel V bl. 14.
— 19 —
door de veilreding der vijanden, door de vermeerdering der pui-nen getroffen.quot; Dan neemt de Paus de stoute beeldspraak over, waarin Ezechiël den val van Jeruzalem verkondigt en hartverscheu-render dan te voren klinkt weer zijn woord: Waar is de Senaat? Waar is het volk'? De beenderen zijn vergaan, het vleesch is verleerd, al de glans der tijdelijke waardigheden is van ons weggenomen. En toch, ons weinigen die nog overblijven treft dagelijks het zwaard, dagelijks een versche ramp. Nu de Senaat heenging, nu het volk verdween, nu over dit kleine getal dagelijks de smart en de stof tot zuchten grooter wordt, nu brandt Rome in waarheid, ledig en verlaten als het is. Maar wat verhalen wij dit alles van de menschen, nu we, bij het steeds aangroeijen der puinhoopen, de gebouwen zelve zien vergaan'?... Waar zijn zij, die zich eens over haar roem verheugden? Waar is -hun weelde, waai' hun trotschheid, waar hun onbeteugelde onophoudelijke vreugde? Over Rome is vervuld wat tegen het verwoest Niniveh door den Profeet wordt gezegd. Waar is de woonstee der leeuwen, waar de weide der welpen ? Waren Rome's aanvoerders en vorsten geen leeuwen, die door de verschillende oorden der wereld rondtogen en buit roofden door verwoesting en moord? Hier vonden de leeuwenwelpen voedsel, omdat hier de knaap, de jongeling, de aankomende man, omdat hier de zonen der machtigen te samen kwamen van alle kanten, wilden zij van beteekenis in de wereld zijn. En nu — zie hoe zij verlaten, hoe zij vertreden, hoe zij door zuchten beklemd daar neder zit. Niemand komt meer tot haar om in deze wereld vooruit te komen; daar is geen machtige geen geweldige gebleven, die door verdrukking buit voor haar verovert' Zeggen wij dan : Waar is de woonplaats der leeuwen, waar de weide der welpen.
... De kaalheid heeft zich over Rome uitgebreid als bij den adelaar, want zij heeft hare vederen verloren nu zij haar volk verloren heeft. Ook de slagpennen zijn haar ontvallen, waarmee ze ten roof zich pleegde te reppen — want al haar machtigen. die buit brachten zijn heengegaan.quot; 9)
Gelukkig dat dit dieper en dieper zinkend Rome een Paus en wel een Paus als dezen Gregorius bezit. Hoe de hongersnood de
9) S. Greg. Maga: Lib. 11 in lizech. Hom. 18.
2*
— '20 —
door den vreemdeling verwoeste hoofdstad ook moge teisteren, Gregorius' vaderlijke zorg heeft de voorraadschuren voor den dag des gebreks gevuld, en wanneer zijne hand geen graan meer vindt om het der wachtende menigte uit te deelen, dan klinkt zijne stem eu dringt tot aan den keizeiTyken troon. Om der wille van Rome wordt de fiere Paus tot bedelaar. Laat de pest. van Rome hare offers eischen, laat zij de ellende en de verlatenheid tot den hoogsten graad doen stijgen, waai- de ellende het grootste is, daar vindt gij den Paus. Helpend en reddend treedt hij overal tusschen beide — als de schaduw van Petrus, die den zieke genas, zoo valt ook zijne schaduw over Rome en brengt frissche koelte, waar de hitte des lijdens heerschtte.
Diep gevallen, tot niets geworden is de macht van Rome, zooeven heeft Gregorius zelve het ons gezegd. Maar ook het woord van Leo blijft waarheid; »het oorlogshandwerk heeft Rome minder onderdanen verschaft dan de kristelijke vrede.quot; Niet door het zwaard der heirvoerders, niet door den arm der geweldigen, maar door den armen eenvoudigen monnik verovert Gregorius nieuwe gewesten voor Rome. Het met zooveel moeite en zooveel bloed veroverd Brittannië had sints lang het juk der Romeinsche heerschappij afgeschud. Daar bemerkt de Paus op de slavenmarkt eenige jongelingen rank van gestalte, met frisch en blozend gelaat, met heldere, half-weemoedige oogen. wier gouden hoofdhaar hun noordsche afkomst verraadt. Hij vraagt tot welk volk zij behooren — wie hun koning is — hoe hun vaderland heet. Hij ontvangt ten antwoord, dat zij Angli (Engelschen) zijn — dat zij komen uit de landstreek Deira, dat hun koning /Lila heet. Gregorius merkt op, dat zij Angeli (Engelen) zullen zijn, dat zij moeten ontrukt worden aan den toorn Gods (de ira Dei), dat bij hen spoedig het Alleluja ter eere Gods weerklinken moet. Een Paus laat het niet bij woorden of liever, zijn woord is daad. De eerste daad van Gregorius Pausschap is de zending van missionarissen met Augustinus aan het hoofd naar het land zijner Angli. Vaster dan door de banden van Rome's wereldmacht, wordt Brittannië nu aan Rome verbonden. Als een vervulling van het woord door Gregorius gesproken wordt het tot een eiland der heiligen (insula Sanctorum). Het wordt met al zijn krachten en gaven dienstbaar aan het verheven doel der Kerk, die
— Si
te Rome haar hoofdzetel heeft gesticht. De edelste zonen van dat Engeland verspreiden zich geheel Europa door, als boden van den vrede door Christus gebracht. Maar Rome blijft hunne moeder. Hetzij ze Ie strijden hebben met tegenspoed, hetzij ze den zegen gaan vragen over hun arbeid, zij gaan naar Rome. Voor Wilfridus, voor Willebrordus, voor Bonifacius is Rome in meer verheven zin, dan voor een der cijnsplichtige vorsten, die tot den heidenschen senaat kwamen, het middenpunt der wereld, de eeuwige stad geweest.
Ook de prachtgebouwen, over wier verval aan Gregorius zno klagend eene herinnering ontsnapte, worden door de hand der Pausen bewaard en behoed. Niet alleen voor verval bewaard, maar ook met een schuts omgeven, die ze onverdelgbaar maakt. De tempels der valsche Goden worden tot tempels van den waar-achtigen God. Paus Bonifacius IV, een groot en een heilig man, is de eerste, die een stap in deze richting zet. Midden onder de ruïnen van het maïsveld, van vervallen thermen en verwoeste gaarden omgeven slond de prachtige tempel door Agrippa Augustus' schoonzoon opgericht en .lupiter den Wreker gewijd. Hoog schitterde de met vergulde bronsplaten bedekte koepel te midden van al hel verval, lier droegen de granietzuilen de fries, die den naam des stichters vereeuwigt. Zooals het daar stond, wekte het de bewondering van iederen bezoeker, van den keizer zoowel als van den eenvoudigen vreemdeling. Sints 391 was het gesloten en reeds knaagde onverbiddelijk, de tijd aan het prachtige monument. Toen liet Bonifacius IV de zware bronzen deuren heropenen en onder de stoute welving van den koepol klonk het gebed dat den tempel aller Goden toewijdde aan den eeuwigen God, ter eere van Maria en alle martelaren. Want onder den marmer-vloer der Kerk, had de Paus de beenderen van dui-zende martelaren doen bijzetten — hij wist dat een volk zijn recht van eigendom op den eigen bodem niet beter bewijzen kan dan door er hot graf zijner vaderen op te toonen.
Zoo is dan in den loop der tijden Rome geworden tot een kristelijke en een priesterlijke stad. Wel was de bede verhoord door den dichter aan den H. martelaar Laurentius, in den mond gelegd, de teedere, welsprekende bede, die ons weder zoo schoon hef raadsel van Rome ontsluijert;
— 22 —
»0 Christus, eonig ware God, Des Vaders glaiis, des Vaders glorie. Der heeinlen Schepper en der aard. De stichter dezer trotsche muren. Gij hebt de heerschappij van Rome Aan quot;t hoofd der werelden gesteld, Het al doen wijken voor het wapen, Doen bukken voor Quirinus' recht,
Opdat het onder éene wet Zou brengen aller stammen zede Hun spraak, hun geest, hun levenswijze Hoe ook verschillend eu verdeeld; Zie heel het menschelijk geslachte Buigt onder Rome's oppermacht: Verhalen, spreken de eene zaak Niet al de zoo verscheiden vormen 7 — Dit was Uw doel, dat éene band. De band, de naam dei- Christenleere Het al te ligter zou vereenen,
Wat over de aarde ligt verstrooid.
Geef, Christus, geef aan uw Romeinen, Dat kristelijk de stede zij,
U dienstbaar ter vereeniging Van allen in éen heilsgedachte, U dienstbaar, dat het éen geloof De leden tot éen lichaam vorme; De wereld heeft voor u gebogen. Nu buig dan ook der wareld hoofd. Nu kenne zij 't, hoe vele streken In éen genade samenkomen;
De zoon van Romulus belijde U,
De telg van Numa eere uw naam!
Wisch Christus, onze vlekken uit, Zend Gabriël, uw blijden bode.
Opdat de blinde stad der Caesars Den waren God erkennen moog'. En reeds bezitten wij de panden. De blijde panden dezer hoop,
Hier voeren reeds den konings-scepter De prinsen der Apostelen.
De een, die de heidnen riep ten leven En de ander, die den eersten Stoel
Dekleedt, de hem betrouwde poorten Dei' eeuwigheid ons opensluit.
Wijk, wijk gij valsche Jupiter,
Met zusterschando reeds beladen,
Verlaat het vrijgeworden Rome,
Vlucht voor het volk van Christus, vlucht!
Hoor Paulus kondigt reeds uw val.
En Petrus bloed dwingt 'ii te wijken!quot; 10)
Wel is Rome vrij geworden, wel is de valsche Jupiter voor het volk van Christus gevlucht. Dat verkondigd geheel de verschijning van Rome, zooals het voor ons verrijst op het einde der zevende, in het begin der achtste eeuw. Al verbleekt de pracht van den keizerlijken Palatijn, al wordt het marmer der eerebogen graauw en glansloos, al vlechten zich reeds wilde win-gerts om de bogen der renperken en schouwspelen, al is de schoonheidspraal van het heidendom dof geworden of' verdwenen, daar is een nieuwe schoonheid over Rome opgegaan. Tusschen de trotsche gevaarten van het keizerlijk Rome verrijzen de bedehuizen den Christus toegewijd, de kloosters, waar de hoogste deugd wordt geoefend, de hospitalen, waar de liefde het lijden en de armoede verzacht. Op den rotstop van deti Janiculus, waar Petrus de apostel door heidensche wreedheid en dwingelandij aan het kruis werd geslagen, verheft zich het bedehuis, dat op Con-stanüjn den Grooten als zijn' stichter roem draagt, het bedehuis, dat, verlaten en vervallen, later als het meesterstuk van Bramante herrijzen en de bewondering der volgende geslachten vergen zal. In de richting naar den Tiber van den heuvel afdalend vindt gij in de hellende vlakte de eerbiedwaardige baziliek door Paus Calixtus ter eere der onbevlekte maagd, der moeder Gods opgericht. Op deze plek ontsprong ten tijde van keizer Augustus de wonderbare oliebron, die de komst van den gezalfden Gods, van Christus verkondigde. Vervallen of hersteld, schitterend van marmer en mozaiek-bekleedselen of van dien tooi door de hand der woeste horden ontdaan — altijd zal de indrukwekkende bouw met zijn 24 prachtige granietzuilen er roem op dragen de eerste kerk te zijn, die op Romeinschen bodem der ko-
10) Amelius l'rudentius. l'eristephanon. Hymn: 11 in S.I.aur. v. 413—470.
ningin van hemel en aarde ter eere werd opgericht, de eerste openbare tempel waarin de God der Christenen aangebeden werd. Nog verdei- stroomafwaarts den loop van den Tiber volgend, is het of een heerlijk lied, het lied van is. Cecilia ons uit gindsche kerk, die al de sporen draagt eener vroegere patricische woning, te gemoet klinkt. Wij wisten dan ook, dat op die plek de H. mar-telaresse geleefd en haar stryd zegevierend doorstreden heeft; reeds in de derde eeuw wijdde Paus Urbanus de woning zijner fydgenoote tot een bedeplaats.
Aan de overzij van de Tiber op den weg naar Ostia verrijst de statige baziliek van S. Paulus ter plaatse t waar het lichaam van den leeraar der volkeren werd bijgezet. Door Genserik en zijn Vandalen geëerbiedigd, prijkt zij nog op dit tijdstip in den vollen tooi door Theodosius, Arcadius en Galla Placidia haar verleend. Hier, zingt Prudentius:
quot;Hier heerscht vorstlijke pracht, wel heeft de hand van den stichter. Die dezen tempelbouw schiep, mild met talenten gespeeld,
Gouden bekleedselen heeft hij om het gebalkte geslagen.
Gulden is binnen het licht, een pronksteen van zonlicht doorgloeid; Ook rust het schitterend dak op marmeren zuilen van l'aros,
Die in viervoudige rij door quot;t statige heiligdom gaan,
Kn langs den zwellenden boog loopt het bonte glazuren bekleedsel, Dat ons landouwen hier toovert in lente's kleurigen tlosch.quot; 11)
Op de hoogte van den Avertijn bemerkt gij de stichting dooiden illijrischen priester Petrus ter eere van S. Sabina opgetrokken en op de meer oostelijke helling van den heuvel, tegenover de plek waar de tempel van Diana, het middenpunt der latijn-sche confederatie uit de dagen van Servius Tullius zich verhief, vindt gij de kerk en de woning van S. Prisca. Daar ontving de heilige uit Petrus handen den doop, daar kan nog in onze dagen de bezoeker de doopvont bewonderen aan welke de overlevering den naam van den grooten Apostel verbindt.
Aan den voet van den Palatijn stond eenmaal de ara maxima, de tempel reeds in de vroegste tijden aan Hercules gewijd. Nu verheft zich daar de eenvoudige kerk van S. Anastatia als wier
11) Aurel. Pruds. Peristephanon: Hymn XII v. 47—54.
— 25 —
stichteresse eene H. matrone Apollonia wordt aangewezpn en in wier nabijheid de overlevering de woning van degroolen kerkvader Hieronymus plaatst. Hoe scherp het eenvoudig kerkje ook afsfeke tegen de reeds zinkende, maar in haar val nog majes-tueuse pracht der keizerlijke paleizen — ook S. Anastasia is een toongalm in het lollied dat Rome als de stad van den Christus roemt.
Bij het beklimmen van den Coelins herinnert ons alles aan Gregorius den Grooten. Daar verrijst het klooster door hem ter eere van S. Andreas gesticht, en reeds schept een dankbaar nageslacht ook de door hem bewoonde huizing in een kerkgebouw om, dat den zetel van den grooten leeraar ook in onzen tijd toonen zal. Meer dan de reusachtige rotonde van S. Stefanus, meer dan de forsche bouw der H. vier gekroonden, der pannonische mijnwerkers onder keizer Diocletianus door kroonen met ijzeren punten ten doode gemarteld, trekt de Uasilica SS' Salvatoris, de eerste en rijkste stichting van keizer Constantijn ons oog. Later zal zij den naam van S. .Ian van Lateranen voeren, maai1 altijd zal zij blijven wat reeds nu, in de zevende en achtste eeuw, de tijdgenoot haar vol bewondering noemt: «Omnium Ecclesiarum urbis et orbis mater et caputquot; van alle kerken der stad en dei-wereld de moeder en het hoofd. Daarnevens verrijst het Patri-archium, de woonplaats der Pausen. Hoe staat de uit het Noorden opdagende barbaar verstomd, als hij Rome aanschouwt en zijn hooge paleizen, als hij ziet, hoever hei Lateraan al hel door menschenhand geschapene overtreft. 1 'ii Maar ook hoever strekt onze blik, nu we op het voorplein der baziliek plaats nemen, zich niet over de groene, golvende heuvelen der Gampagna uit. Hoe dringt ons oog, door geen enkele lijn gebonden, over de blaauwende bergen heen, steeds dieper in de heerlijk blaauwe lucht, de eenige grens die het ontmoet — een beeld der onbegrensde heerschappij van Rome. ïer linker leiden de bogen van Nero's waterleiding onzen blik naar den schitterenden tempel dooi' S. Helena ter eere van de reliek dos H. kruizes gesticht, ter plaatse waar eenmaal het. keizerlijk Sessorium stond. Door de bogen en over de lachende tuinen heen verder schouwend langs
12) Daute. üiv. Comm: il Parad. C. 31 v. Hl—35.
— 26 —
de thermen van Titus en Trajanus, rust ons oog op de Basilica Liberiana, 13) de wonderschoone tempel, die aan een wonder zijn ontstaan dankt en op den top van den Esquiiijn de glorie van 's Heeren moeder verkondigt.
Van het Lateraan terugkeerend naar het Forum groeten we aan onze rechterhand de eerbiedwaardige basiliek, den naam dragend van S. Clemens, den leerling en opvolger van S. Petrus. Eeuwen lang zal dit prachtig gebouw met zijne gekanne-leerde marmerzuilen en gloedvolle muurschilderingen bedolven liggen onder puin, een nieuwe Kerk, die de gedachte aan de vorige verdringt zal daar boven verrijzen, maar eindelijk zal in onze dagen de spade die digtgeworpen ruimten opendelven. God vertrouwt dit gedenkstuk der eerste eeuwen aan de arme en nederige Dominikanen van Ierland, aan de kinderen van den stam, die zooveel heeft geleden, wiens geloof geen vervolging kon verdelgen, maar ook geen berouw der staatsmacht in volle mate beloont, l i)
Ook op het forum heeft het Christendom reeds zijn trofeën geplant. in den tempel van Antoninus en Faustina is de H. Martelaar Laurentius binnengetogen en wanneer ge van uit de ruime portiek, met haar zuilen van groen dooraderd marmer, den blik laat weiden over die wondere groep van bazilieken en tempels die u van alle zijden omringt, als gij de majesteit beschouwt der eerezuilen en triomfbogen dan bevreemdt het u niet, dat deze Kerk den naam sin mirandaquot; stuschen de wonderenquot; voert. Het heiligdom van Romulus en Remus dient tot voorhal aan de Kerk door Paus Felix ter eere der HH. martelaren Cosmus en Damia-nus gesticht.
Aan den voet van het kapitool vinden wij nog heerlijker en dieper roerend gedenkteeken van Christus zegepraal. De mamer-tijnsche gevangenis, onder wier dolle granietwelving zoo menig oller der Romeinsche macht den vreesselijken dood is gestorven, in wier kille cel Petrus en Paulus hebben gewacht naar den marteldood; ook zij is den God der waarachtige vrijheid, ter eere van den Apostel Petrus gewijd. In de diepte ruischt daar de
13) Nu S. Maria Maggiore.
14) .1. Mullooly. O. P. S. Clement and his Basilica in Home, |i. 317.
— 27 —
bron op het gebed der Apostelen ontsprongen, in wier wateren Processus en Martinianus en veertig anderen van de vlek der erfzonde gewasschen zijn.
En nu, den weg der overwinnaars volgend, door den eereboog van Septimus Severus, tusschen de tempels van Vespasianus en Trajanus heen, langs den Clivus Gapitolinus naar den tempel van den grooten Jupiter. Zoo gij soms nog twijfeldet of Rome werkelijk van meester is veranderd, dan zoo ergens, houdt hier uw twijfeling op. Van de hoogte, waarop eens de zoon van Sa-turnus over Rome en de wereld den staf voerde, ziet nu Maria de Koningin van hemel en aarde op haar rijksgebied neêr. Reeds nu in de zevende eeuw; — want al staaft geen voldoend bewijs de overlevering, dat reeds keizer Constantijn hier der Moeder van Christus een tempel stichtte — de Romeinsche christen zou al weinig aanspraak mogen maken op lijn en teeder gevoel, zoo deze plek, waar Augustus den eerstgeborenen Gods een altaar oprichtte, door geen enkel teeken den menschgeworden God ware gewijd.
Over het geheele maïsveld reikt van deze hoogte af onze blik. Naast de via Lata wijst een bedehuis de woning aan waar Paulus, de geboeide voor Christus, een tijd lang verblijf hield; een ander teekent. in het renperk van Alexander Severus de plek waar S. Agnes door den rechter gedoemd werd tot eeu schande, die haar in dubbelen zin tot martelaresse maakte en haar schoonste eeretitel weid. Ook ziet ge, hoe aan de poorten van Home de Kerk reeds hare bewaarders heeft gesteld. Daar, ten noorden houdt S. Agnes, in 't gezicht van de torens begraven, over 't. heil van Rome's burgers de wacht. 15) Ten westen verdedigt de jeugdige Pancratius den toegang tot den Janiculus, ten noorden aan de via Appia staat de fiere hoofdman Sebastianus, getrouw aan Caesar door de trouw, die hij den Christus gezworen heeft. En ten oosten aan de poort, die naar Tibur voert waakt S Lau-rentius wiens krijgshaftig geloof zoo kwistig was met het eigen bloed en die door den eigen dood den dood van Rome verwon. 16)
Maar nog eenmaal terug naar den rechteroever van den Tiber,
15) Aur. Prudents. Peristeph. hymn. XIV v. 3 en 4.
16) « » i) tiymu. 11 vv. lil vlj;.
— 28 —
waar het groen dei- olijven zilverig blinkt en de stroom ruischt met wier frissche wateren de opperherder allen drenkt, die dorsten naar de bronnen van Christus, waar onder gouden daken Petrus de prins der Apostelen rust. 17) Daar, boven de grotten van het Vatikaan, verrijst de baziliek door keizer Con s tan tij n ter eere van den prins der Apostelen gesticht. Op roerende wijze verhaalt ons de legende hoe de eerste steen van dit, in dubbelen zin, vorstelijk gebouw werd gelegd. Onder het zingen der heilige hymnen, van eene groote schaar bisschoppen en priesters omgeven toog Paus Sylvester met den keizer en diens gevolg over de «pons triomfalisquot; langs den circus van Nero naar de plek, waar de groote Apostel was bijgezet en reeds in de eerste eeuwen de memoria van Paus Anakleet zich verhief. Nu zou uit de bescheiden grafkapel een schitterende tempel verrijzen, wiens wederga de wereld nog nooit had aanschouwd. Ter bepaalde plaatse gekomen nam Gonstantijn. de groote keizer, de diadeem van het hoofd, wierp zich op zijn aangezicht ter aarde en bekende luide voor geheel het volk zijne zonden. Daarna legde hij zijn purperkleed af, groef met eigen hand, ter eere der HH. twaalf Apostelen, twaalf korven vol aarde en droeg ze op zijne schouderen naar de plek, waar men den eersten steen van den nieuwen tempel leggen zou.
Wondervol moet het schouwspel geweest zijn, dat St. Pieter in die dagen aanbood, met zijn van zuilengangen omgeven voorhof, paradijs geheeten, waar de bron van Paus Damasus rnischend neèrklaterde in 't albasten bekken; met zijn porta argentea, zijn met zilverplaten belegde deuren, die den ingang verleenden tol het binnenste van den tempel. Door een woud van honderd zuilen heen straalde de sconfessioquot; de grafstede des Apostels, wier schittering, naar het woord van S. Paulinus, de blikken der bin-nentredenden vervult en hun hart verheugt. 18)
Daar zien wij ze binnentreden de lange scharen van pelgrims uit alle oorden der wereld naar Rome heengestroomd. Daar komen ze allereerst de Angel-Saksen, zoo naauw en zoo innig nog mei
17) Aur. Prudent8, l'eristephanon hymn. Xll 1)0—4-2.
IK) Verg. do Waal. Die Wallfahrt zu den Siebcu llauptkircheu Koms. p. 141 vlg.
S. Pieters Stoel verbonden, die voor hen wel in waarheid de zetel des Vaders is. Daar treden de Franken nader, de frissche zonen van den fleren Germaanschen statn, dien God tol den uitvoer zijner raadsbeluiten over Home heeft uitverkoren en in wiens hand Rome den staf van het Christelijk keizerrijk leggen zal. Daar komen keizers en koningen, daar brengt keizer Justinus 11 hel zilveren kruis, dat. nog in de schatkamer van S. Pieter wordt bewaard, daar neemt koning Gedwald van W esses, bij den doop den naam aan van Petrus en sterft in het witte kleed der neo-fijten; daar komen Coinred van Mercia en Ofia van Essex om het monniksgewaad aan te nemen, hunne kroon neerleggend op S. Pieters graf. Hoort gij het lied, dat uit den mond van al die scharen weerklinkt, het lied van Rome:
»0 wereldstad, der weieldheersclieresse,
O Rome, gij, der steden rijksvorstin,
In t purperkleed gehuld der marttaresse
En 't blank gewaad der maagdelijke min,
U groeten wij, zoo maatloos hoog verheven,
Moog iedere eeuw U nieuwen luister geven. 19)
Zoo is dan de hoofdstad der wereld door den Christus tot. zijne stad gezalfd. Op ieder harer heuvelen draagt zij de trofeën des geloofs, dat door gevaren en vervolgingen heen het woord bevestigde, dat het als de overwinning, die de wereld overwint, verkondigd heeft.
Nog is echter het geheim van Rome niet geheel vervuld. De stad, die op zoo uitnemende wijze de stad van Christus werd, kon niet langer, al was 't ook slechts in naam, de zetel zijn van de een of andere wereldlijke heerschappij. Daar moest de Christus heerschen in den volsten, den uitgestrektsten zin, de Christus alleen. Die stad moest het eigendom zijn niet van één volk, niet van één stam, maar van de maatschappij, die de bruid is van Christus, die alle natiën en talen in ééne moederlijke liefde omvat, die geheel de wereld met ééne spijze voedt, die stad moest het eigendom zijn der Kerk, die in zinnelijke uitgestrektheid en geestelijke omvattings-kracht, in waarheid de al-
19) Bij Von liemnont Geschichte der Stadt Hom, II p. 169.
gemeene kerk is. Geen exarch, geen vertegenwoordiger van een Oostersch of Westerscli keizer moest den scepler voeren over Rome; de vorst van Rome werd sints lang door den vinger der geschiedenis aangewezen in den plaatsbekleeder van Christus op aarde, in Petrus, den Paus.
Hoe wordt in het licht dier bestemming, wier bewustzijn wij zoo duidelijk bij leeraren en dichters hoorden spreken, de geheele geschiedenis van Rome tot een vdd, waarvan een schitterende zon de nevelen verdreef, waarover de heldere middag zijn volste stralen werpt. Hoe loopen alle gebeurtenissen uit op dat ééne doel, als de straten van den cirkel op het ééne middenpunt. Kon-stantijn verlaat Rome, maar de Paus blijft te Rome, verwijderd en onafhankelijk van den keizerlijken troon. Zwermen van barbaren dalen neer op de vorstelijke stad; het keizerrijk is onmachtig, een eerlijken vrede kan het niet meer bevechten, al kan het wel een schijnvrede koopen — en de Paus alleen wijst de horden terug, of teugelt hun uitspattingen door de tooverkracht van zijn naam, of wordt voor het geteisterde, vernederde Rome een bron van leven en hoop. 't Is of het keizerrijk uiteenspat en verbrokkelt nu Rome niet langer het middenpunt, de kern is van het reusachtig lichaam, dat alleen leefde door Rome's kracht. Maar het keizerrijk moge vergaan, de eigenaardige glans, waar 't Rome meé omstraalde, moge verbleeken — daar is een nieuwe zon gerezen, die een reinen, ongekenden gloed over de wereldstad werpt. Want Rome blijft de wereldstad, de Paus toch is daar. Volkeren, die het heidendom niet heeft gekend, die de adelaar van Jupiter niet onder zijn kiaauw heeft kunnen grijpen, gaan op tot het Rome der Pausen. Soms komen zij fier, bandeloos, onstuimig als de vorsten der wildernis en keeren zacht en verteederd als lammeren terug. Om het graf van St. Pieter verrijzen stichtingen, die nog in onze dagen den naam der stichters in kerk of begraafplaats, in hospitaal of pelgrims-huis bewaren, daar ontstaan de scholen der Angel-Saksen, der Friezen, der Longobarden en Franken.
In woorden en daden, in liederen en schenkingen spreekt zich de vereering der volkeren voor het Rome van St. Petrus uit. Landerijen en villaas, ja geheele landstreken en steden worden door vrije gaven het eigendom van St. Pieter's stoel. Door vrije
— 34 —
gaven, waat niet ter verovering heeft Petrus het zwaard ontvangen, al zullen er tijden komen, waarin hij het trekken moet ter verdediging van zijn recht. Zoo er eene grondslag is, waarop de troon zich hecht en onoinstootbaar kan verheffen, dan is het deze, die de vastheid van het graniet aan het vasthoudende des levens paart, zoo er een rechtstitel is die geen tijd kan uitwis-schen, dan is hij door de liefde in hart en geweten geschreven en op dezen grondslag en op dezen rechtstitel, de liefde, is het Rome der Pausen gebouwd.
Wij staan in de eerste helft der achtste eeuw. Op den stoel van Petrus zetelt Gregorius II, een Romein en een heilige; te Konstantinopel voert Leo de Isauriër den keizersstaf en koning Luitprand houdt met zijn Longoharden, de opvolgers derGothen, een deel van Italië als eigen rijk bezet. Met deze drie personen opent zich het groote drama, welks ontknooping de vervulling van Rome's waarachtige bestemming zal zijn.
De band tusschen Rome en het keizerrijk was, wij hebben 't reeds opgemerkt, sints lang niet hecht en houdend meer. Ruw en moedwillig scheurde de Isauriër dien hand nog verder van een, tot zijn eigen hand den reeds los wordenden knoop door midden sloeg.
Daar scheen in den Dyzantijnschen dampkring een strooming te heerschen, die de keizers tot het zich mengen in leerstellige bepalingen dreef. Reeds velen hadden 't beproefd zich als Pausen naast den Paus op te werpen en ook Leo waagde daartoe eene, allesints zeer ongelukkige, poging. Hij verklaarde de, den heiligen in hunne beelden bewezen vereering voor afgoderij en opende de rij der Reeldslormers. Maar het beeld, de verzinnelijking der bovenzinnelijke gedachte, de uiterlijke voorstelling der vereerenswaardige persoon beantwoordde zoo volkomen aan de behoeften, aan de neigingen van den mensch, was zoo zeer met het geheele wezen van het Christendom saamgegroeid, het had er mede geleden in de Catacomben en schitterde nu ook in de bazilieken, dat, deze greep, door den keizer op het gebied dei-kerkleer gedaan, een greep bleek te zijn in het. hart des volks. De keizer mocht luid en sterk bevelen dat alle beelden zouden worden vernietigd — het volk verzette zich. Het geweld tot doorvoering van het gebod gebruikt, teelde geen onderwerping, maar
geweldadigeu tegenstand. Te Konstanthiopel werd de keizer, onder zijn eigen oogen, weèrstaan; te Rome werd het bevel des keizers geminacht en bespot en toen geweld van wapenen het keizerlijk dogma ingang zou verschaffen, weiden de poorten gesloten en het keizerlijk gezach over den muur geworpen. Gre-gorius II waarschuwde, vermaande, dan op zachter, dan op ge-strenger loon, hij veroordeelde de dwaling — de keizer bleef hardnekkig volhouden aan zijn eens genomen besluit. Geen wonder, dat geheel de Italiaansche kust in opstand verkeerde, nu het meer en meer bleek, dat men te Konstantinopel ernstig was en lot eiken prijs, langs iederen weg, de gehate dwaling wilde invoeren. De stad Rome verjoeg dei» keizerlijken hertog en schijnt eene gemeentelijke regering te hebben gekozen. Had de Paus zich aan het hoofd van den opstand gesteld, dan was het voor goed met des keizeis heerschappij gedaan geweest. Maar dit geschiedde niet: al verdedigde de Paus de zuiverheid en vrijheid des geloofs tegen de aanmatiging des keizers, hij vermaande tevens de volken om standvastig te blijven in hunne trouw aan het rijk. 20)
Half uit geloofsijver, half uit staatkundige berekening had ook Luitprand, de koning der Longobarden zich tegen het keizerlijk bevel verzet, en toen de Erarch van Ravenna de beeldstor-mers met wapengeweld steunde, greep ook hij naar het zwaard. De geloofsheld werd al spoedig veroveraar. In het jaar 728 lag zijn leger om Rome. Hij meende Rome niet beter te kunnen beschermen dan door het bij zijn rijk in te lijven. Gregorius bezocht hem in zijn legerkamp en de taal door den paus gevoerd bracht andere en betere gedachten in 's konings ziel. Wel trok Luitprand Rome binnen, maar als nederig pelgrim. Kroon, zwaard en mantel legde hij ten geschenke néér op St. Pieters graf.
Het eerste gedeelte van dit grootsche drama loopt ten einde. Wal te voorzien was geschiedde: het keizerlijk gezach, dat kracht meende te toonen door hardnekkig te blijven volhouden aan een dwaling, bewees spoedig, dat zelfs stalen onrechtvaardigheid zwak is en breekt. Het verdween uil Italië, al bleef hier of daar nog een schaduw er van zweven. «In naam was
30) Von Reumont, Geschiclite der Stadt Rom., li, 105.
— nu —
de keizer heer van Rome, in werkelijkheid de Paus. Voor de pauselijke heerschappij is lt;lil een roemvol begin. Geen onrechtvaardig geweld, geen strijd uit heerschzucht ol' eigenbelang gevoerd bouwden den grondslag van der Pausen oppermacht, maaide vrijwillige toenadering des volks, dat zoo een dankbaar antwoord gaf op de ijverige bescherming, de standvastige plicht-vervulling, den ongebogen moed, het vaste geloof, het heilig leven der Pausen.quot; 21)
Tusschen al dien strijd en die verwarring verscheen te Rome Winfridus Ronifacius, die, dooi'den zegen van Gregorius gesterkt, de apostel van Duitschland, de martelaar van Nederland werd.
Gregorius III, de onmiddelijke opvolger van Gregorius 11, wordt evenzeer door Leo den Isauriër als door Luitprand bestreden en vervolgd. Nu hij de beelden te Rome niet kan omverwerpen koelt de keizer zijne machtelooze wraak aan de eigendommen der roomsche kerk in Sicilië en Zuid-ltalië. Alsof onrecht op onrecht gestapeld zijn macht vermeêren kon. De koning der Longobarden heeft voor goed zijn rol van geloofsheld afgelegd en, onder het voorwendsel van den hertog von Spolelo te willen opeischen, verschijnt hij weder voor Rome, plundert St. Pieter en rooft vier steden, die reeds het door titels en rechten gestaafde eigendom waren der kerk.
Een nieuwe verschijning doemt in de verte op, aan welke de heerlijkste zending is weggelegd. Tot den ijzeren hamer, die bij Tours de macht der Arabieren in scherven sloeg, tot den hof-meijer der frankische koningen, lot Karei Martel richt Gregorius, in naam der Roomsche kerk, een bede om hulp. Niet Karei Martel zal aan die stem der Pausen door persoonlijk optreden gehoor geven; noch Gregorius, noch Leo zullen den redder van Rome zien verschijnen; Luitprand zal ten grave dalen zonder de kracht van diens arm te hebben gevoeld. Al sneller en sneller schijnt Rome den val te naderen. Konstantijn Kopronynrms speelt te Konstantinopel den hervormer op godsdienstig gebied en, als weder het zwaard der Longobarden op de poorten van Rome klopt, is daar geen enkele krijger, die, in dienst des keizers, voor den keizer de oude hoofdstad van het rijk bewaart.
21) Von Reumont. t. a. p.
3
— :U —
Ue tweede helft, der achtste eeuw werpt haar eerste stralen over het Marsveld van Soissons, waar Pepijn van Herstal, de zoon van Karei Martel, tot koning der Franken wordt uitgeroepen en uit Bonifacius' handen zalving en kroon ontvangt. «Niet wie 's ko-nings naam draagt, maar wie 's konings werk doet, zij koningquot;, heeft de hoogste rechter gezegd en met dat woord is de jongste Merovinger, de laatste schaduw van Clovis verdwenen.
Ongeveer ter zelfder tijd daalt Paus Zacharias, Gregorius' opvolger, na veel strijd en moeijelijkheden met de Longobarden le hebben doorgestaan, bij zijne voorgangers in het graf. De tweede Ste-fanus, zijn opvolger, is een der eersten in de rei der «apostolische pelgrimsquot;. Alle beloften, alle eeden zijn door koning Ais-tolf, een van Luitprands opvolgers, geschonden en vertrapt. Na vermaningen, die in den wind worden geslagen, na beden, die worden bespot, gaat de Paus over tot een laatsten beslissende., stap. In den garen winter trekt Stefanus II over de Alpen en te Pont-Hugon ontmoet hij koning Pepijn. Deze is de held, die eindelijk de laatste hand aan Rome's voltooijing leggen zal. Als vorsten van Rome kent hij geen keizers van Constantinopel, — wie hunner had zich ooit om het wel of wee der koningstad bekommerd'? Hij, wiens koningschap de som is van den onweer-staanbaren drang der feiten, rekent ook ten overstaan van Rome alleen met het zichtbare tastbare recht. Hij is geen spitsvond.ge hairklover, die met de Byzantijnsche Sofisten een strijd kan wa-(ren, maar zijn mannelijk oog leest in de feiten, leest in het leven en den dood van iederen Paus, wie sints eeuwen reeds de waarachtige bestuurder van Rome is. Bij hem zit de gedachte voor, die Johannes von Muller voor ons heeft vertolkt: -.Als de natuurlijke billijkheid kan beslissen, dan is waarlijk met recht de Paus Heer van Rome; zonder hem toch zou er geen Rome meer bestaan.quot; Op den rijksdag te Quiersy-sur-Oise (Carisiacum) zweert Pepijn, dat hij al de door de Longobarden geroofde landstreken voor St. Petrus, den Apostel en diens heiligen Hoom-
schen Stoel heroveren zal.
En zijn woord is daad. Bondom Rome legert in het volgende jaar koning Aistolf met geheel zijn legermacht. Op de hoogte van den Janiculus staan de Toskanen ten aanval gereed, die van Benevel.turn berennen de zuidelijke poorten en aan de porta
Salara (bij de tegenwoordige poiia Pia) dreigt Aistolf mei de keur van zijn leger. Daar is moed en begeestering onder de verdedigers van Rome, al prest hen de nog altijd aangroeijende overmacht. De redder nadert. Door de bergpassen van den Mont-Ce-nis dalen de Franken in Italië neer en aan hun hoofd is de koning Pepijn.
Waarom, waarom is ook nu geen Pepijn opgedaagd, nu, nu weer de hoofdmacht der roovers aan de porta Salara stormde, nu, nu van de hoogten van den Janicuul de zeeschuimer zijn kogels wierp in het Vatikaan'? Waarom is er geen woord gesproken, dat. even zwaar in de schaal der beslissing had gewogen als het heldenzwaard van den Franken vorst ? Was er dan onder al onze grooten en machtigen geen enkele, dien God waardig achtte om het staal te voeren voor den zetel zijns apostels?
Hoe lang, o Heer, hoe lang?
Bij het verschijnen der Franken keeren de rollen om. Van belegeraar van Rome wordt koning Aistolf de belegerde in zijn eigen zetelstad Pavia. Spoedig is de strijd beslist. Al de op het Exarchaat en de Pentapolis veroverde landen staat de koning der Longobarden aan Pepijn af, die zijn woord gestand doel en aan Petrus en aan diens opvolgers de door hem veroverde landstreken terugschenkt.
Want in waarheid, deze schenking door den koning der Franken is weinig meer dan een bevestiging der sints lang bestaande verhouding, een in woorden gebrachte en op perkament-rollen geschreven verklaring van wat reeds lang in de harten der volkeren was gegrift. Dat bewustzijn sprak uit het antwoord van Pepijn aan de Grieksche gezanten. De keizer liet het door de Franken veroverde grondgebied opeischen. De laffe Byzantijner schaamde zich niet om dat terug te vorderen, wat hij sints lang feitelijk had afgestaan en nog wel van den strijder, wiens hulp buiten zijn toedoen verkregen was. Verpletterend was dan ook het antwoord van Pepijn: «Niet voor de Grieken, maar voor St. Petrus hebben mijn Franken hun bloed vergoten; ik heb St. Petrus mijn eed gezworen en hem alleen. Geen aardsche schallen zullen mij bewegen mijn woord te breken.quot;
«Dezo is de'vestiging en bevestiging der pauselijke heerschappij .over Rome en het daarom liggend gebied. Nnoil is een slaal
3'
in zoo merkwaardige omstandigheden, en bij het geweldig tegen elkaar stoeten van verschillende machten, toch onder zoo alge-meene toejuiching ontstaan als deze pauselijke staaf. Dat was het gevolg van het volhardend handelen eener rij van uitstekende mannen, wier zedelijke invloed zich niet beperkte tot de naburige volksstammen, die te midden van nood en benaauwing in de Pausen hun ijverigste beschermers en meest onvermoeide verdedigers konden erkennen, maar de geheele christelijke wereld omvatte. De wereldlijke onafhankelijkheid der kerk was noodzakelijk om dezen zedelijken invloed levendig te bewaren en de ver-vnlliug van de groote zending der Kerk mogelijk te maken.... De wereldlijke heerschappij der Pausen was geen gevolg van een kunstig plan door Paus Gregorius II, toen hij den harden strijd tegen de Beeldstormers begon, voor zijne opvolgers vastgesteld, 't Is veeleer een feit, dat zich, als met onverbiddelijke noodzakelijkheid. uit de staatkundige en godsdienstige toestanden der wereldgeschiedenis snel maar trapsgewijze ontwikkeld. Op het oogen-blik, dat, buiten de inwerking der Pausen om, de oude rijks-heerschappij, waaraan zelfs de Pausen alleen nog vasthielden, toen zij reeds tot een zinloozen naam was gezonken, feitelijk uit midden-Italie verdween, ontstond deze nieuwe orde van zaken, opdat ook de rechtstitel niet ontbreken zou.quot; 22)
Naauwelijks echter zijn Pepijn en Paus Stefanus in het graf gezonken of weèr slaat de Longobard de wreede landen in het lichaam der H. Kerk. Maar gedragen op de vlerken van don keizerlijken adelaar verschijnt daar een andere held, de zoon van Pepijn van Herstal, op het slagveld, waar zijn vader zich onsterfelijke verdiensten verworven heeft. 23) Tot vijfmalen toe verschijnt Karei de Groote te Rome. De schenking van zijn vader Pepijn wordt door hem herhaald en bekrachtigd. Eindelijk is het ïiur gekomen, waarop Rome, het Rome van Christus in zijn volle
22quot;) Von Renmont. Goscliichto dor Stailt Kom. II 119.
•23) Van ilfm keizerlijken adelaar sprekend, /egt .Tustiniamis tot Dante; »En toen do tand der wieede Longobarden «De kerk dorst slaan, hooft oudor s'aadlaars vleuglen, ))De groote Karei haar doen zegevieren.quot;
Divin. Comm. Pur. VI. 04 \i.
— 37 —
grootheid verschijnt als do .stad der Pausen en het middenpunt, der wereld.
In de laatste dier zalen van het Vatikaan, waarin Rafaël en zijne leerlingen met ongeëvenaarde meesterschap de stanzen van het epos der wereldgeschiedenis in kleur en lijn vertolkten, bewondert gij eene fresco, die een heerlijk feit der geschiedenis niet onwaardig vereeuwigt. Ter zijde van het prachtig versierde altaar van St. Pieter zetelt de Paus en plaatst op het hoofd van den koning Karei de keizerlijke kroon. Dat geschiedde in het jaar 800. Op kerstnacht knielde koning Karei aan het altaar der Belijdenis des Apostels. Op het einde der H. Mis nam Paus Leo III de kroon van het altaar en onder het gejuich des volks werd de koning der Franken tot keizer gekroond. «Heil, leven en zegepraal aan Karei den vromen, den door God gekroonden Augustus, den grooten keizer, die vrede brengt!quot; Driemaal dreunde die kreet, door duizenden aangeheven, door de gewelven van St. Pieter en wel menig hart heeft toen getrild bij de gedachte, dat een nieuw, een groot tijdperk dei- wereldgeschiedenis geopend was.
Vergaan was de grootheid van het oude Rome, vergaan de glans van hol keizerrijk onder de hoede der valsche Goden gesteld. Toch vas Home gebleven. Als de fenix herrees het uit de eigen asch. Uit den storm en den drang der tijden, uit de puinon van het verleden, was een nieuw Rome geboren en een nieuwe wereld te gelijk. De machtige bezielende adem van het Christendom had alle levensferen doordrongen, alle krachten, alle gaven gereinigd en geheiligd tot den dienst van het kruis.
«tlüof; bloeide 't heilige rijk omstraald van de glansen dei' kruune,
Stevig sloeg de eenheid haar band oin den beheerschcr en 't volk : Beiden — de wet en de rechter — beschermden de bloeijende steden. Vrede hield burgers te saam, kracht dreef den vijand terug.
Overal waakte tie zorg en de moed van den ijvrigen priester,
Steeds door Synoden gekweekt, volkoren dienstbaar ten heil.
Voor der geordenden schaar, voor 't volk en de magtige vorsten, Predikten zij onvermoeid 't woord, dat den Christus verkondt.
Overal leerde de jonger het bock door do kerk ons gegeven.
Vroeg nam 't gemoed van den knaap wijsheid en letteren op.
Waak zuam verdreef steeds de straf, de misdaad moedwillig bedreven. Vreeze met liefde gepaaid sterkte den bami van het recht.
— 38 —
Ook werd het heilig goloul' den uog dwaleiulen sUiriunen verkondigd, En in de banden des heils werd de versiaagne geboeid.
Zoo boog de heidenenschnar in het zachtere juk dos Verlossers;
Dwaling, die snood zich verhief lug ras gekromd in het stof.quot;
De wieg dier machtige verschijning van dat Kristelijke keizerlijk is de aloude wereldkoningin:
»'t Rijk; waarvan Rome de burcht is en Petrus de onsterflijke Paus, optreedt als stichter, beschermer;quot; 24.)
Nu is in al hare volheid de bestemming van Rome vervuld. «Hangende aan het kiuis hield de Christus het gelaat gekeerd naar de wester hemelstreek; naar dien kant neeg hij in de ster-vensure het hooid. Door het offer van zijn ziel en lichaam, door het storten van zijn bloed, wijdde deze opperpriester de wereld en in het bijzondei- het westersch werelddeel. En in waarheid, onder deze streek heeft de Paus van Rome zijn verblijf gevestigd, hij, aan wien boven al de bisschoppen tor wereld de Christus bij uitnemenheid het recht van binden en ontbinden in de volheid der macht gegeven heeft.
»De geest des boozen had die waardigheid vermoed, toen hij er naar trachtte om zijn zetel te stichten in het hart der Westerwereld. Zoo 't hem slechts gelukken mocht om zijn looden lieer-schappij op de menschen te doen drukken, meende hij gelijk te worden aan God. De koning des kwaads had dan ook zijn troon gevestigd te Rome. Van daar beheerschte de dwingeland hef heelal, door zijn godslasterende eerediensten en zijn booze leer. Onze Heer Jezus Christus hangende aan het kruis, dat den dood moest overwinnen, nam van daaruit reeds Rome in bezit.
«Rome, hoewel tot het Westen behoorend, ligt onder een iieete luchtstreek; een zinnebeeld van de eigenschappen der koningin en moeder van alle steden, die brandt van het vuur der goddelijke liefde; immers wie verkleumd is, hem verwarmt ze door heilige voorbeelden en reine lessen, de onwetenden verlicht
24) ... Regnum
Cuius Rom aiquot;x est, et coeli claviger auctor Tutor...
Florus, Diac. Lugdun. (in de negende eeuw) bij Migne Patrol. Lat. ï. 119. p. 250—51.
zij dooi' goddelijke wetenschap. Is zij niet de scliilterende koningin zetelend aan de rechterhand God, in haar rijk versierden mantel gehuld'? Jn haar midden woont hij, dien, wegens zijn schitterende en uitnemende macht, alle natiën, die tot de orde des heils behooren, vol liefde roemen als den Roomschen Paus, den opperpriester, den hoogsten Vorst.
«Stad vol geheimen als zij is, is zij in letterlijken zin de stad van den grooten koning, de stad van God. In hare muren ontvouwt de Heer op bijzondere wijze Zijne macht. Op haar bodem verheft zich het hoogste gezag dat de burger des geloofs erkent. Te recht noemt men haar den berg des Verbonds, den heiligen berg. In waarheid, daar stichtte de Christus voor den Roomschen Paus een uitgebreid erfgoed vol waardigheid, vrede en glorie; Hij stelde d:iar zijn monarch boven alle priesters der wereld.
«Om deze heilige stad te vestigen en ze te zuiveren van alle smet der afgoderij, riep de Heer er de ontelbare schare der heiligen te samen. Hij wilde, dat elk vaderland te Rome een vertegenwoordiger zou hebben, die er vrome schattingen bracht. Judaea gaf Petrus den prins der Apostelen; Cilicië gaf Paulus den leeraar der heidenen en Spanje den heiligen leviet Laurentius; hun bloed purperde de stad, bun beenderen strekten haar ten tooi. Alle andere gewesten der wereld zonden én martelaren, wier menigte geen kan tellen én belijders, om strijd hun bloed aanbiedend en hun geloof. Zij zochten daar de rust des grafs en hunne grafsteenen waren der stad een zegelmerk vol majesteit. . .
»ln lang verleden dagen heeft de vorst der booze geesten, om zijn dwaasheid en zijn eeredienst te slaven, in deze stad den buit van alle volkeren, de parelen, het goud, het zilver, deniar-mersteenen, opeengehoopt. Krachtiger dan hij is de zoon Gods gekomen en heeft deze tropheën den Apostelen en martelaren geschonken. Wat der afgoderij dienstbaar was wordt ter ecre der H. Kerk gekeerd. De vader der Logen is in zijn eigen strikken gevangen, hij en de zijnen hébben een zwaren arbeid verricht om den troon te versieren van des Allerhoogsten Zoon.quot; 25)
•25) Lucas Bisschop van Tuy in CiHllicië, -j- 1288. Hij doorreisde liet Oosten en vele andere streken en schreef een zeer talentvol boek tegen de Albigensen. Do aangehaalde woorden staan, bij Veuillot, Parfum de Rome. II 383 vlg.
— 40 —
Zoo klinkt hel lied van Rome, alle tijden, alle eeuwen door, een aanhoudende ontwikkeling van Elpis' heerlijken hymnus:
* Welzalig liome, dat gewijd /ijt tof, vorstin,
«Door quot;t heerlijk bloed van quot;t roemvol murtolpnar.
»Iii quot;t purperkleed geweven door hun min,
nUer steden schoonste en heiligste te gaar!quot;
Het dartelt op de luite van den Provenpaalschen minstreel, het klinkt krachtig en tbrsch in der Germanen hooggestemden zang. Als een kroon van juichende en jubelende noten, van klare, kristalheldere toonen uit het hart der volken geweld, vlecht het zich om het hoofd der wereldvorstin. Zeker, door dat lied dei-eeuwen, Rome toegezongen, gaan ook scherpe, schrille klanken, naast den hymnus staat het hekeldicht. Maar die satyre is geen kind van het bijtend sarcasme, geen vrucht van minachtenden spot of verteerenden haat. Is het geen edele trek onzer mensch-heid, dat zij dat, wat ze '1 meest liefheeft, ook het reinst, het vlekkeloost wil zien'.' Met naijverige zorg zag ieder zoon der groote midden-eeuwsche maatschappij naar zijne moeder, naar Rome en, zoo hij een vlek ontdekte op haar eeremantel, dan heerschte er wrevel in zijn ziel, een wrevel, die zich lucht gaf in het schampere lied. Maar te dikwerf werd de vorstin, om den minderen dienaar gehoord.
Daar is een tijd geweest, waarin het scheen, dal Rome niet langer Rome blijven zou. Na den aanslag van Anagni, waarbij de handlanger van den vorst der leliën den stedehouder van Christus in het aangezicht sloeg, was de opvolger van Petrus heengetogen naar Avignon. In de fransche grensstad zetelde de Paus en de koningin der volken weende en treurde als van haar licht, haar zon beroofd.
In het hart van Dante Alighieri vond de klacht van Rome een geweldigen weerklank. Toen Clemens V in i'.iii was gestorven en de kardinalen te Carpentras ter pauskeuze waren vergaderd, schreef de Florentynsche dichter aan de Italianen onder hen een van toorn evenzeer als van geestdrift gloeijenden brief. Geweldig zijn de vormen, waarin hij zijn misnoegen over de misbruiken en misdaden van sommige leden der kerk uitstort. Met al de
— 41 —
felheid van zijn echt Italiaauschen haal koml hij op togen den invloed der gehate Gasconjers. Van de andere zij echter, wat on-stuimige Helde voor liome, die nil ieder zijner regels spreekt! Hoe al de vooroordeelen van den Ghibellijn wegzinken voor de verpletterende kracht dei' waarheid, dat Rome namelijk den Paus behoort.
«Hoe zit ze alleen de stad, zoo vol des volks; hoe is de ko-ninginne der natiën geworden eener weduwe gelijk!quot; Dat woord van Jereniias, waarmee Dante aanvangt, is de grondtoon van geheel zijn schrijven. Na al de praal der vroegere krijgstochten, zegt hij, heelt Christus door woord en daad te Rome de heerschappij der wereld bevestigd, te Rome, de stad, die Petrus en Paulus, door ze met hun eigen bloed te hesproeijen, tot den zetel des Apostels hebben gewijd. «Strijdt, roept hij de kardinalen toe, strijdt voor de bruid van Christus, voor den zetel der bruid, die Rome is, strijdt voor ons Italië, neen, dat ik de volle waarheid zegge, strijdt voor geheel de maalschappij der pelgrims over deze aarde!'quot; Zoo heeft Dante over Rome zonder den Paus geweend. Zijne tranen zijn niet do tranen der teedere smart, maar heet en gloeijond stroomen zo langs do doorgroefde wangen van den balling, die to feller het vlijmen dor smart, hol trillen van den toorn gevoelt, omdat hij zich machteloos weot.
De hartstochtelijke taal van Dante 26) bleef onverhoord; de opvolgers van Clemens V zetelden nog to Avignon. Maar al was de groote zanger ten grave gedaald, Rome's smart vond nog altijd welsprekende tolken. De zanger van Laura on Vaucluse had ook een geopend oog voor de grootheid en het schoon van Rome. In een zijner heerlijkste Canzonen, die aan Stefano Colonna den jongeren viert Petranca de wereldkoningin, die nog altijd aller harten trekt. Maar nog roerender is het beeld, dat hij van haar ontwierp in oen brief aan Paus Renedictus XII: «Verlaten, arm, veracht, in nederig gewaad gehuld, lag onlangs een vrouw aan uw drempel, o Vader der Christenen. Ik bevond mij daar ter plaatse. Geen metgezel was in haar nabijheid, alle vrienden had het lot haar ontroofd. Mij was het als kende ik de edele vrouw.
'20) Zio Dilate. Operc Minori, cd. l-'i-aliccllI. Vol. Ill Kp. 1,\ p. 586 vlg.
Want al hingen de grijze haren los en verward, al stemde haar verschijning u bij 't eerste ontmoeten droef en somber, toch lag er een hoog, een edel bewustzijn over haar aangezicht, foch gaven nog talrijke sporen van haar eens verheven schoonheid blijk. Daar was geen laagheid in haar; zij stamde niet uit een plebejisch geslacht. In rein klinkende woorden vol edelen rnoed sprak zij het uit, waarom zij was gekomen, wat de reden was barer klacht, hoe haar tiaam luidde, haar geslacht, haar vaderland. En door het treurig lispelen heen klonk een naam in mij» oor; Rorna. Vol hooggestemd verlangen hijgt Rome naar den bruidegom, naar U, den Vader, ziet geheel Italië reikhalzend uit. Kom! Vader, breng hun, die U smeeken, hulp.quot; 27)
üanle en Petrarca hadden gesproken. De windvlaag was voorbijgegaan , de laatste schok der aardbeving was verdwenen, het vuur had gevlamd en was uitgedoofd. Niet in den stormwind, niet in de aardbeving, niet in het vuur was de Heer. Daar ruischte een lentewind, verfrisschend en bevruchtend tevens.
Catherina van Sienna treedt op. Geen aantrekkelijker, geen vveldoender verschijning dan deze. Wat heldenmoed, wat geestdrift, wat kracht, wat ootmoed, wat teêrheid, wal lijdens- en stervens-lust iti deze zwakke vrouw, die geheel van liefde leeft, die geheel liefde is. Al de zonden, al de misdaden der wereld rondom haar neemt deze maagd op hare schouderen, als de echte bruid van Hem, die aller zonde aan hel kruis heeft gedelgd. In haar lichaam draagt zij de merkteekenen van 's Heeren lijden, onleschbaar brandt in hare ziel de dorst naar meerder lijden steeds. Wat, zoo bidt ze, wat hooger genade kan ik verlangen, dan dal ik mijn leven steeds doorbrenge in pijnen en het besluite met den marteldood om U, mijn Bruidegom!quot;
Een doel slechts kent haar geheele leven: Rome te hereenigen inet den Paus. Die heerlijke bloemgaarde uit Christus bloed gesproten en met het bloed van zoovele martelaren besprengd, kan zij niet aanschouwen zonder hem, die de plaats van den godde-lijken tuinman bekleed. De band tusschen Rome en den Paus is zoo zichtbaar door de Voorzienigheid geslagen, dat zij het verslappen van dien band een vergrijp rekent tegen hel hoogste recht.
■27) bij Von Reuinont, (lesclüclite tier Studt Homo. 11 s. 824.
— 43 —
Voor Rome en voor den Paus gaan liaar heerlijkste gebeden, vol van de hoogste extase der liefde ten hemel, om Rome en den Paus weent zij en lijdt zij, maar vol van onwankelbare hoop.
Zonder antwoord bleef de snerpende taal van Dante, zonder antwoord Petrarcaas bede vol zoetheid en melodie. Wat geen van beiden mocht gelukken, werd door Catharina bewerkt. Grego-rius XI keeide naar Rome terug en gaf der wereldstad haar luister, haar kroon, haar volle beteekenis weèr.
Zoo groot is de macht dier geheimnisvolle heerscheresse, die Rome heet, dat de liefde lot haar een kind des volks in de grootste en heiligste figuur dier dagen omschept. '28)
Een keerpunt in de geschiedenis schijnt, ua dat tijdstip der gevangenschap te Avignon, der konciliën van Basel en Conslanz, te naderen. Daar gaan tochten door de lucht, die een naderenden storm voorspellen. Hoe zwoel de atmosfeer zij, die over de wereld hangt, toch is er iets in dien wellustig-streelenden dampkring, dat ernstige zorgen baart. Wie het oor op den grond legt hij verneemt trillingen, die den bodem doorvaren, 't Is de rilling, die in het reeds zieke lichaam de uitbarsting der koorts verkondigt. Nieuwe tijden komen. Nog zijn zij echter niet daar. Al is de staatsregeling der laatste jaren meer en meer buiten deu kring, buiten den invloed der Pausen geworpen , toch blijft Rome nog het middenpunt der groote menschelijke maatschappij. Waarheid en recht, deugd en heiligheid heeft de stad der Pausen aan de wereld geschonken, nu treedt zij op als de koningin van het Schoon. Naast den zetel der Pausen ziet men de mannen verrijzen, wier naam alleen een drom van idealen in de meest verscheiden vormen voor onze oogen roept. Naast Nicolaas V verheft zich Angelico da Fiesole, de Kngel gewapend met palet en penseel. Naast Leo X verrijzen Bramante, de zuivere klassieke meester en Rafaël, de schepper der bekoorlijkste vormen, de zanger van het streelendste schoon. Twee reuzen-figuren, als uit dezelfde grondstof gehouwen, als door denzelfden ademtocht bezield rijzen boven allen uit: Julius 11 de strijdhaftige Paus, en Mi-chel-Angelo, de Titan der kunstwereld, die alle vormen beheerscht die met alle vormen worstelt eu zwoegt en die eindelijk in Son-
'28) Capecelatio. Ilistoire de S. Catherine de Sienne.
_ 44 —
net op Sonnet den hoeteu dorst zijner ziel lucht naar het in jjeen vormen te hergeven ideaal.
En nu schijnt de arbeid van Rome en de Pausen vervuld. De drie groote goederen, de waarheid, de deugd en de schoonheid heeft zij der wereld gebracht, maar, naar het schijnt, ten koste van zich zelve. Voor de tweede maal wordt door het menschelijk geslacht, de erfzonde bedreven. Maar nu door het menschdom, dat den doop van Christus ontvangen heeft. Onder het masker, ja den naam voerende van hervorming verrijst het oproer, dat geheel het godsdienstig leven verscheurt. Al de slagen dier ontzettende macht de Reformatie, zijn tegen den Paus, tegen Rome gericht, üe vlammende beelden, de ontzettende figuren, waarin de Openbaring den geest des kwaads belichaamt, worden op Rome toegepast. »Babyionquot;, »overspeelsterquot;, heet de zetel van Petrus, het erfgoed der Kerk. Zal het Rome der Pausen vergaan'?
Wat waarachtig groot is blijkt dan eerst waarlijk groot te zijn, als de strijd daar is, als de worsteling plaats grijpt. Dan worden strijd en worsteling de middelen tot het ontwikkelen der hoogste kracht. In het ontzettend tijdperk der Reformatie verrijzen te Rome twee helden, die dooi' de hand der Pausen gewijd den handschoen opnemen, strijden en overwinnen ook. Hoog rijzen zij op te midden van hun tijdgenooten, hoog te midden van al de puinen door de Titans der reformatie op een gestapeld; Ignatius van Loijola, de wereld-veroveraar; Philippus Neri, de Apostel van Rome. Heeft de eerste het opgenomen om op elk gebied de reformatie met haar eigenaardige wapenen te bestrijden, de ander zuivert Piome van de vlekken, hier en gints op het koningskleed der wereld-beheerscheres klevend en maakt Rome weer waardig om de stad van Petrus te zijn.
Op den geweldigen schok volgt een tijdperk van onverschilligheid, van zedelijke verslapping. Het gif der hervorming werkt verdoovend op de edelste krachten en de ruwere organen zijn nog niet tot overprikkelde werkzaamheid opgewekt, 't Is of het Rome der Pausen in de zeventiende en achttiende eeuw door Europa vergeten wordt. De twijfelaars en de genotzoekers, de onverschilligen en de ligtzin-nigen, die in dien tijd heerschappij voeren in Europa, hebben geen oog of oor voor het Rome der Pausen. Toch blijft het de wereldkoningin. Over de werelden door Columbus ontdekt, over het
— 45 —
nieuwe speelveld door God aan de menscliheid geschonken vallen de lichtstralen, die van Rome uitgaande, waarheid kweeken en leven. Hier wordt weer het woord van Leo den Grooten bevestigd: de vreedzame prediking des Christendoms brengt moer onderdanen aan Rome dan het zwaard der Ca?sars. Mogen de volkeren en vorsten der oude wereld Rome met onverschilligheid of mot achterdocht beschouwen, de nieuwe wereld zendt haar zonen, die Rome huldigen als de moeder, die hun het heerlijkste leven schonk. Al komen de grooten en magtigen niet meer tot Rome om daar tot hun volle beteekenis te komen, in het Collegium de Propaganda fide vereenigt Urbanus Ylll leden van alle natiën en stammen, die hoe verschillend ook in taal en landaard, daar Ie Rome weer de eene taal leeren — de taal des gelool's.
Eindelijk heeft de giftstof van het protestantisme geheel Europa doordrongen en breekt de vreesdijke krankte los. Na den doodslaap komt een waanzinnige ontwikkeling van kracht. Het oproer, tot nu toe alleen heerschend op godsdienstig gebied, is in alle schichten, alle kringen der maatschappij doorgedrongen. Hel Protestantisme wordt Revolutie. In Frankrijk breekt de ziekte uit en de tegenweer der vorsten wordt een middel ter sneller uitbreiding van het kwaad. Ook bestreedt geen enkel vorst do beginselen, al verdedigden zich allen tegen de uitspattingen van den revolutiegeest. Gebreideld en getemperd wordt later de opstand de levensregel der volkeren. De menscliheid breekt met haar verleden wijst haar God naar zijn hoogen hemel terug, ontneemt den Almach-tigen het bestuur Zijner schepping en, als zij alles heeft weggeworpen, met alles heeft gebroken, dan begint ze den nieuwen waanzinnigen torenbouw van Rabel: de reconstruktie der maatschappij, op beginselen door den mensch zeiven gevonden, op grondslagen door den mensch zei ven gelegd.
Openbaar wordt nu de strijd tegen Rome, openbaar ook hot karakter van dien strijd. Het doel is hetzelfde als dat der Hunnen en Saracenen: de verdelging van Rome. Maar do nieuwere tijdgeest zegt dat hij Home behouden wil, dat hij alleen zal pogen het te verlossen van den Paus. Toch weet hij te goed wat. die verlossing beteekent. In den loop der eeuwen heeft het geheim van Rome zich ontvouwd en is de kern van het leven der wereldstad geen verborgenheid meer. Rome zonder den Paus is geen
Rome meer. Zooals hef. daar optreedt in de geschiedenis is Rome zelf het krachtigst protest tegen elke poging, die het groot wil maken buiten Petrus om. Neen wat Dante van Rome gezegd heeft blijft waarheid; het is »1' ammanto papalequot; de pauselijke mantel — »curriculum spunsaequot;, de zegewagen der bruid.
Te midden van de vorsten der wereld zou ook Petrus een vorst zijn en niet een geestelijk vorst alleen. Hem zon de stad behoo-ren, die bij uitnemenheid de stad der koningen is. Daar zon de Paus heerschen. vrij en onafhankelijk, geen onderdaan van een bewind-voerder, geen burger van een ander rijk. Zijn eigen rijk zou hij bezitten en besturen, opdat hij door allen gehuldigd en geëerbiedigd, ook in de tijdelijke orde zijn alles bezielenden invloed verspreiden kon. Naar dat doel heeft. God alle gangen, alle bewegingen der geschiedenis gericht , die wet heeft Hij op iedere bladzij van hef levensboek der menschheid geschreven. »Hier is de vinger Godsquot; schreef Paus Stefanus aan koning Pepijn, toen den laatste vorst der Longobarden hot zwaard voor den troon van Pefrus had neergelegd. In de geheele geschiedenis van het rijk der Pausen is die vinger Gods zichtbaar; in de voorbereiding, in de stichting, in de handhaving — overal.
Niet in 'f gewaad van den armelijken visscher, maar met den koningsmantel om de schouderen treedt Pefrus, de Paus in de geschiedenis op. Lange eeuwen door hebben alle volkeren en siammen der aarde hunne edelste voortbrengselen aangebracht, lange eeuwen door hebben de hoogste krachten der aarde aan de bereiding der grondstof gewerkt. In de wateren des onheils is het doek gebleekt en gezuiverd, lief bloed der martelaren heeft het met purper gevervvd. De maagden hebben hare leliën over dat purper gestrooid, de belijders en leeraren hebben 't. met gouden draden doorwerkt, met breede, rijke zoomen belegd. Liefde en recht hebben den mantel geweven en de hand van de edelste vorsten der menscheid heeft hem om de schouderen van den Paus geplooid. Daarom noemt Dante Rome: »1' ammanto papalequot; den mantel der Pausen.
Rome is de zegewagen van Christus' bruid. De Kerk, die geheel de maatschappij in haar levenskring moest opnemen, die hef. menschelijke moest vergoddelijken, de Kerk, die zichtbaar voor de oogen der wereld haar werk moest verrichten, zij ook zou.
— 47 —
naar Gods raadsbesluit in de geschiedenis geschreven, voor aller blik optreden, niet alleen als de hoogste kracht in 't lijden, maar ook als de vorstinne der geschiedenis. Daarom was het passend, dat ook een tijdelijke staat bij uitnemendheid de staat der kerk was, waar zij vrij den schepter voeren, waar zij vrij haar opperhoofd herbergen kon. Niet altijd zou de kerk, lijdend en zwak, met doorwonden voet en verscheurd gewaad haar weg vervolgen; neen den zegewagen zou zij beklimmen om onafgebroken steeds op te varen naar het hooge doel.
Rome, — hoe het van smart en schaamte over vulde hart ons dreigt te breken, wanneer zij nog eenmaal voor ons verrijst, in al haar grootheid, in al haar luister de onvergelijkelijke koningin! Hoe brandt een anathema voor den overweldiger ons op de lippen ; hoe zwaar wordt de bede: »Uw wil geschiede.quot;
Daar staat zij voor ons de vorstelijke stad, zooals de hand van een meester haar beeld heeft geschetst.
»Zoo ooit dan is het in onze dagen duidelijk geworden, hoe groot dè macht van Rome over alle gemoederen is, hoe aanval en nood die macht slechts vermeerderen. Rome echter is zoo onafscheidbaar verbonden met het Pausdom, dat men het een van het ander niet gescheiden kan denken, dat, in onze begrippen, het een het ander vervolledigt, het een bij het ander behoort. Nooit was het bewustzijn van dezen samenhang levendiger. Alle natiën zien op naar Rome. Daarheen voert de tocht des harten allen, voor wie het heden niet is zonder de poëzie van 't verleden, zonder de belofte der toekomst. Rome is het doel van iederen ouderdom, iederen stand, ieder bedrijf; daarheen brengt ieder van het zijne, maar van Rome brengt ieder meer terug dan hij bracht, nu hij rijker aan vrede, in rust met zich zei ven terugkeert, nu de droomen der jeugd zijn verwerkelijkt, nu de wenschen der rijpe Jaren werden vervuld. Rome spreekt met iedei' zijne taal, ontwikkelt elk edel streven, 't geeft kracht aan alle roemvolle voornemens, het verbreedt, den gezichtseinder der wijzen. — Rome heeft raad en leering voor allen; voor allen voedsel en artsenij. Het droogt de tranen en opent het hart voor de hoop; het ontneemt der smart heur prikkel en heiligt de vreugde; het bemoedigt, de wankelenden en teugelt den vermetelen; het omhelst, den balling en spreekt den onderdrukker legen, het richt
tleu gevallenen op en vernedert den Irotschaard; het wijst den twijfelaar den weg en verzoent den afvalligen met God en zich zeiven. Rome is aller vaderland, 't. Is ons- vaderland, door de overal zichtbare verbinding der oude en nieuwe wereld; door de wonderbare harmonie tusschen natuur en kunst, tussehen ideaal en werkelijkheid; ons vaderland, omdat het ons herinnert aan een dubbel groot verleden, omdat het te samen hangt en éen is met geheel do christelijke maatschappij. In Rome doorleeft de Duitscher zoowel als de Brit, de Franschman zoowel als de Spanjaard een stuk der eigen volksgeschiedenis; in zijne kerk staat ieder op vaderlandschen grond. Zoo moog' de Voorzienigheid Rome bewaren, Rome, de stad, die sints twintig eeuwen het gemeene goed is van allen, niet hel eigendom van éen land, van een volk.quot; 28)
Weer is de misdaad gepleegd. Als een andere Judas is de apostaat Gadorna naar Homo getogen »Ave magister!quot; «Weesgegroet meesterquot; zoo spreekt hij en al de handlangers der revolutie spreken het na. Zij zijn gekomen als in den nacht; Rome bad, de bloem der katholieke wereld bad en streed met den Paus. Toch zijn zij gekomen, huichelend, vleijend, mot liefde op de lippen en bedrog in de ziel. Zij hebben bezit genomen van de eeuwige stad en weer is Rome niet Rome meer. Want openbaar is go-worden in deze laatste dagen, het geheim der boosheid, die Rome wil dooden door den Paus.
Rome en de Revolutie! Men kan geen namen vinden, die minder naast elkander behooren, geen woorden aangeven voor welke 'I koppelwoord zoozeer tegelijk de uitdrukking der verste scheiding is. Daar is in de geschiedenis geen enkele verschijning, die zoo verpletterend en zoo waardig tevens de omwenteling veroordeelt, die zoo zeer met alle neigingen met alle strevingen der Revolutie in strijd is, als Rome. De Revolutie; maar wat behoef ik haar te schetsen, die wij dagelijks zien optreden'? Wij kennen ze immers, de forsche, grofgespierde deerne, met de vlammen van drift en dronkenschap op 't aangezicht, met. de oogen vonken spattend van verboden lust; wij kennen ze de bloedroode vaan
quot;28) Van Reumont. fieschichtc der Stadt Hom. 111. ^ S. 834—35.
— 49 —
verheffend en de Marseillaise zingend; aan hel hoofd der uit alle riolen en krochten opduikende menigte, als de eerste golfslag-van den naderenden zondvloed, zelve door de aandringende golven voortgestuwd. Wij hebben haar aan 't werk gezien met haar eeuwige Sisyfus-taak: altijd afbrekend, nooit opbouwend, altijd loochenend, nooit bevestigend; wij hebben gezien, hoe zij 't mensch-dom veroordeelt tot de tergende Tantalus-straf, hoe ze steeds weldaden, stortregens van weldaden belooft en honger, ellende, koude en naaktheid brengt.
Daar zijn geen beelden noodig om het vreesselijke der Revolutie te doen uitkomen. De leer, die de wanorde als grondslag van het maatschappelijk leven predikt, die den Christus wegneemt uit het hart der menschheid, ja de m'enscbheid zelve vernietigt; de macht, die tegenover de stad Gods een andere stad, de stad des Satans, wil doen verrijzen, de Revolutie, die met geschiedenis en verleden breekt, ja ze vernietigt, ze te niet zou doen, zoo 't mogelijk was, — deze is de volledige tegenstelling van Rome.
Te Rome predikt alles de orde, betuigt iedere steen de geschiedenis. Daar vindt gij het vaste en het blijvende, het losse en toevallige te saam. Alle geslachten hebben daar hun gedenkteekenen nagelaten. Als een koningin met de sieraden van alle voorgeslachten omhangen staat zij daar. In hare schatkamer vindt ge de kroon-juweelen van twintig eeuwen herwaarts te saam gebracht. Met eer en luister hebben allen de moederstad omgeven, die, altijd dezelfde en altijd jeugdig, nog steeds boven geheel de wereld het fiere hoofd verheft.
Rome is het geschiedboek der wereld. Op dien bodem heeft ieder geslacht, als op 't perkamenten blad van een stamboek, onuitwisbaar zijn naam en zijn feiten gegrift. De helden zijn gekomen en hebben met. de punt van 't zwaard hunne naam-kruizen gezet; de vorsten hebben met hun breede zegels de eigen bladzij gestempeld; de wijsgeeren, wier stellingen den toets der waarheid doorstonden, hebben ze in dat boek doen opteekenen; ook de kunstenaars en dichters hebben met hun grillige slingers menig blad bedekt. Op den bodem van Rome leest gij in duidelijke letters geheel de geschiedenis. Men behoeft niet op den grond te stampen om geheele scharen van maagden en belijders, van helden en martelaren, van wijsgeeren en dichters te doen verrijzen.
4
Steeds £aan zij aan uw zijde de heerlijkste gestalten der geschiedenis. Op den Palatijnschen heuvel toont St. Sebastiaan u de plek, waar, den Christus ter eere, de pijlen hem doorwondden; tusschen de ruïnen der keizerlijken paleizen ontmoet gij Charlemagne, die daar, in het jaar zijner krooning, een waardige huisvesting vond. Nabij 't paleis Farneze moogt ge St. Brigitta van Zweden begroeten, die, van haar dochter Catharina vergezeld, hol bezoek aan de zeven basilieken begint, of gij bemerkt St. Phi-lippus Nerius die naar S. Girolamo della Carita terugkeert. Rondom u op de piazza del Popoio heerscht leven en gewoel; daar schatert de volksvreugd, daar ratelen de ligte rijtuigen, daar golft de menigte vreemdelingen, die de 19''° eeuw te Rome aanschouwt, en geheel die hedendaagsche omgeving verdwijnt, — de bazuinen schetteren, de poorten worden geopend, in het stalen pantser, met den gekroonden helm om de slapen, van zijn hertogen, graven en baronnen vergezeld, trekt de roomsche koning de eeuwige stad binnen, om uit de handen des pausen de kroon van Karei den grooten te ontvangen. Zoo vlechten heden en verleden zich onafscheidbaar dooreen. In de zalen van het Vatikaan ontmoet ge Rafaël van Giulio Romano, Giovanni d'Urbino, Perino del Vaga en geheel een drom leerlingen omstuwd; of ge zietMichel-Angelo voorbijgaan, somber ernstig en, zooals alle reuzen, alleen. Onat-zienbaar is de rij van gestalten, die zich overal aan uw blikken vertoont. quot;Wel een groot bewijs van volle, alles doordringende levenskracht, wanneer het. heden zoo aan t. verleden heiinnert en 't verleden zoo geheel aan het heden behoort.
Als de levensbron dier heerlijke verschijning, die zoo vast. staat op den rotsgrond van 't verleden, die met zoo fleren kalmen blik de toekomst te gemoet, vindt gij Petrus, den Paus. Dat heeft de revolutie gezien en met demonische scherpzinnigheid tot baai wapen gemaakt. Rome aantasten, Rome verdelgen kan en mag zij niet. Toch is dit haar doel, want zij wil het heerlijkst monument der geschiedenis, Rome, van zijne geschiedenis ontdoen. Als Rome gevallen is, dan is de geschiedenis der wereld verdwenen, dan is het veld schoon en ledig, dan kan het booze bezit nemen van de wereld, — zoo waant het. Want Rome en de Paus, Rome en de onafhankelijkheid der Kerk, Rome en de maatschappelijke invloed van 't Christendom, Rome en de orde, het
gezacli, de viijlieid, liet leven der stalen zijn voor de revolutie verschillende namen der éene zaak. Dal is hel karakter van den iSalanischen krijg, die door lisl en geweld, door huichelarij en verraad legen Rome wordt gevoerd. Alle haiislochlen blaast de Revolutie aan tegen Rome en den Paus, — de verdoolde menigte van koningen en volken zweept zij op, dwingeland als zij is, legen dit laatste bolwerk der menschelijke maatschappij.
Rome de fiere bruid haakt nog altijd naar den Bruidegom Petrus, maar de lïooze tracht dien Bruidegom te dooden,om de heersche-resse der volkeren te maken tot. de slavinne van zijn lagen lust.
In de nota onder dagteekening van den 18lt;tl;quot; October II., waardoor de minister Visconti Venosta aan de diplomatieke agenten van Italië kennis geeft van de in bezitneming van Rome, komt, onder anderen, de verklaring voor, dat, na eeuwen van hoop en strijd, Italië eindelijk weder in het bezit is gekomen der stad, die geheel de overlevering aanwijst als het middenpunt van s' lands eenheid.
Die geheele nola van den Italiaanschen minister is een toonbeeld van onbeschaamde, huichelende logentaal. Men voelt zich het bloed naar het aangezicht stijgen bij de gedachte, dat zulk een handlanger van groven diefstal den voet op Dome's grond zetten zal. Moet dan onze eeuw niet alleen de gevangenneming, maar ook den kaakslag, ook de wreede bepotling in hel huis des Hoo-gepriesters aan Christus' stedehouder zien herhalen'? — Is hel niet genoeg, dat men Rome, dor wereldkoningin, de kroon van het hoofd gerukt, den staf uil de hand gewrongen, den purperen mantel van de schouderen gescheurd heeft'? — O gij apostelen der vrijheid, gij heirvoerders der beschaving, wat zijt gij op't einde anders dan gemaskerde galeislaven, ja minder nog! Fleemend en huichelend nadert gij Rome, gij noemt het uwe koningin, uwe moeder en te gelijker tijd slaat, uw hand de edele vrouw in quot;t aangezicht en trapt uw voel ze op de borst.
De minister Visconti-Venosta scheidt. Rome het door de overlevering aangewezen middenpunt, hel wettig eigendom van Italië. Voor men den man naar zijne titels vraagt, is men geneigd en gerechtigd ook, om naar het bestaan van zijn één Italië te vragen. Dat één Italië waarmee zooveel is gedweept, waarom zooveel wordt gelogen, gestolen en geroofd, is het niet een der stoutste
geschiedkundige leugens, die de geesl dei- Revolutie in de wereld wierp'? Is Italië, zooals de onvervalschte geschiedenis liet voor ons doet optreden, trots de éénheid van taal, trots de éénheid van stam, zoo gij wilt, ooit anders dan een bonte mengeling van allerlei staten en staatjens geweest? In den aanvang is het het eerste Romeinsche wingewest. Door verovering op verovering wordt het in den loop der eeuwen buit van het Romeinsche rijk. Maar als dat rijk, met zijn kunstmatige éénheid vergaat, spat dan ook dat ongekende ding, het één Italië, niet in honderde stukken van één'? In het geheele tijdperk der middeneeuwen ontmoet gij op den Italiaanschen bodem den eenen zelfstandigen staat naast den anderen. Van éénheid vindt gij geen schaduw zelfs. Onverzoenlijk is de haat tusschen Florence en Siënna, tusschen Venetië en Genua, 't Is zelfs of Italië zich met wanho-pigen moed tegen alle pogingen, die het tot éénheid willen brengen, verzet. Als de Duitsche keizer het heerlijke land der poëzie en des verledens onder zijn schepter tot één «taal wil vereenigen, ja, dan worden de Italiaansche staten voor één oogenblik tot een één Italië, maar met het luid uitgesproken doel; de handhaving van ieders afzonderlijk, onafhankelijk bestaan. Zeker,daar staan mannen op, die luide en plechtig de éénheid van Italië verkondigen; maar vindt hunne stem weerklank in het hart van het volk'?
Maar op dit oogenblik bestaat de éénheid van Italië- Zij is tot dat onweérlegbaarste aller dingen geworden: een feit. Zeker, even als Italië in de dagen der Romeinsche keizers één was door den band der onderwerping — zóo is het nu één door de slavenketen, die de Revolutie om het arme land geworpen heeft.
Neen — een familie, een geslacht is niet noodzakelijk één huisgezin. De éénheid van taal en volkstam is geen oorzaak, die de verbinding tot één staat noodzakelijk maakt. Door den band der ééne menschheid heeft God alle natiën en stammen verbonden; door den band der éénheid van taal en stam sommige staten tot naauwer, vriendelijker aanéénsluiting opgeleid. Maar vrij en onafhankelijk bewegen zich alle staten op het ruime speelveld der geschiedenis.
Italië quot;is voor het oogenblik het masker der Revolutie. Dreigend en snoevend treedt de geest des onrechts op en elscht Rome voor
— 5:i —
Italië als zijn eigendom, zijn erfgoed. De Kalholieke wereld weigert en vraagt naar de gronden van dien ongehoorden eisch, de rechtstitels van dat gewaande eigendom. Tegelijkertijd brengt zij hare rechtstitels voor. Zij bezit er van verschillenden aard, maar het. liefst wijst ze u op drie monumenten, die op Rome's eigen bodem luide en onbewimpeld verkondigen, dat Rome, de stad, het eigendom der Katholieke wereld is.
Als het eerste en oudste dier monumenten, als de hechtste van al onze rechtstitels verrijst het Coliseum,
»De massa in één worp gegoten «Uit vloeibren Tiburtijnschen steen.quot;
zooals Ammianus Marcellinus zingt; het Coliseum, waaraan de barbaar het bestaan knoopt van Rome en van de wereld:
«Zoolang het Coliseum staat, staat Rome, —
«Wanneer het Coliseum valt, valt Rome, —
«Kn wanneer Rome valt — ile wereld ook!quot; 29)
Niet ten onrechte sprak de Angel-Saksische pelgrim in de zevende eeuw dat woord. Hij wist dat het strijdperk van dat Coliseum het bloed van alle wereldvolken had gedronken en dat het bloed het vergankelijke stevigt ter onvergankelijkheid.
Daar is geen hechter cement dan het bloed. Millioenen martelaren hebben het Coliseum en de Katholieke wereld, hebben Rome en de Kerk onafscheidbaar te samen gevoegd door het warme stroomende bloed. Aan eiken steen van het reusachtig worstelperk kleeft een bloeddruppel uit het hart onzer vaderen , als de getuigenis hunner zegepraal. Want daar hebben zij gezegepraald, daar is Rome voor de Kerk veroverd. »Mors absorpta est in victoriamquot;, in den bloedstroom des Coliseums is het heidendom ondergegaan.
Minder schitterend dan het Coliseum, maar dieper indruk, hooger
29) «While stands the Coliseum, Rome shall stand;
When falls the Coliseum, Home shall fall;
And when Rome falls — the World.quot;
Hyron, f'liilde Harold's Pilgrimage C. IV St. 145.
— 54 —
gevoel verwekkend, geve» ook de Catacomben getuigenis aan wien Rome behoort.
Waar het graf is der vaderen, daar is de wieg, daar is het vaderland van een volk, heeft men te recht gezegd. Gedurende al de veertig jaren zwervens door de woestijn, draagt het volk van Israël de beenderen van den aartsvader Josef mede. Maar zoodra Josua de stammen in het beloofde land heeft gevoerd, worden de overblijfselen van Josef bijgezet te Sichem, opdat het graf van den aartsvader, die de belofte Gods had ontvangen, het staande bewijs zij van het eigendomsrecht des volks.
Sints den dag, waarop Petrus door de porta Aurelia I\ome binnentrad, sints dien dag heeft de katholieke wereld bezit genomen van de hoofdstad, die zij nimmer verlaten heeft. Op het graf van onze vaderen is Rome gebouwd. Langzaam en stil heeft de spade der fossores de grondslagen van het heidensch Rome weggedolven en nieuwe daarvoor gelegd: de martelaren. Die catacomben, die nederige onderaardsche gangen met hun graven ter beider zijde, zijn hechter titels van eigendom dan stoffige perkament-rollen, rijk aan onderschriften, behangen met zegelen. Dit is geen dood, geen stolTelijk bewijs, de Catacomben leven en spreken., Uit ieder dier graven klinkt het, dat Rome der kerk, dat Rome der katholieke wereld behoort. Zoolang een volk recht behoudt op de graven zijner vaderen, zoolang ook blijft Rome, in wat handen het zich ook moge bevinden, ons geheel, ons uitsluitend eigendom. Niet voor de eerloozen, niet voor de zonen van Voltaire treden de kinderen der martelaren terug. 30)
Het luidst en het heerlijkst van allen predikt de St. Pieters-kerk de onloochenbare waarheid, dat Rome aan den Paus, dat Rome aan den Christus behoort. Hoog rijst de koepel, door Michel-Angelo ontworpen, als een
Reuzige dom, die zijn golvende lijnen,
Hoog in de lucht langs het uitspansel trekt;
Die als een koning voor 't oog komt verschijnen,
Vlakten en heuv'len doet slinken, verdwijnen,
En slechts eén kreet op de lippen verwekt.
30) quot;Nous sommes les üls des Croisés, nous ne reculerons pas devant les lils de Voltaire.quot; Ch. de Montalembert.
— 55 —
Boven liet graf van Si. Pieler zijn die .stoute geweltbogen gespannen, als de
Kioon van den vischor, diou Rome ziig sterven,
Dien het bewaarde in de sombere grot;
Kroon, als slechts smaadheid en lijden verwerven,
En nu de (ioden als ballingen zwerven,
Petrus gegeven door. de almacht van God.
Iti de kerk van St. Pieter, staat, in de vormen der hoogste schoonheid belichaamd, de geheele geschiedenis, die voor ons optrad met de eénstemmige betuiging, dat Rome de stad der kerk, der wereld is. Al zijn de marmerplaten gebroken, die in den voorhof van de midden-eeuwsche basiliek de schenkingen van Pepijn, Charlemagne en Mathilde van Canossa vereeuwigden, geen nood! In St. Pieter vindt gij liet graf van den Apostel, die, als een andere Atlas, de wereld van Christus op zijn schouderen draagt. Dat graf — hoe is het veeleer de zetel des levens dan de huizinge des doods. Hoe jubelt uit dat graf, uit die «Belijdenisquot; onafgebroken voort het woord, dat de sleutel is van geheel de geschiedenis: »Gij zijt de Christus de zoon van den levenden God.quot; Op dat graf staat de stoel van den Spreker, die, door God met de genade der onfeilbaarheid omkleed, de waarheid aan alle oorden, aan alle geslachten brengt. Van daar uit gaat het woord des Pausen, dat, een tweesnijdend zwaard of een bezielende ademtocht, den dood brengt of het leven. Daar staat de troon van den rots-koning, op wiens borst alle stormen, alle aanslagen breken en uit wiens hart de stroomen der bezielende liefde over de wereld gaan.
Treedt nu op, zoo gij het durft, gij vermetelen, die Rome op-eischt als uw wettige hoofdstad, als uw rechtmatig eigendom! Treedt op en verheft uwe stem, tegenover de verpletterende taal van het bloed, van het graf! Vertoont uwe titels, uwe gronden van aanspraak, — gij bezit ze niet!
Uw Coliseum 't is immers de rechtplaats, waar de hand van den beul de wraak der maatschappij aan roever en moordenaar voltrekt! Uw Catacomben, het graf uwer vaderen, 'tis immers de ongewijde plek gronds, waar zij het oordeel afwachten, die eerloos zijn tot in den dood! Ook gij hebt uw St. Pieter, maar 't
is de geheime club, waar de leugen wordt saamp;mgewrongen en de dolk gescherpt, of de taveerne, waar uw wijsheid zich zelve doodt door de ironie der werkelijkheid!
»De eenige macht, die wij te Rome, dat zoo rijk is aan indrukwekkende herinneringen, zullen inroepen, is de macht van het recht.quot;' Toen de minister Viscon'i-Venosta, in zijn boven vermelde nota, deze zinsnede neerschreef en onderteekende, schreef en onderteekende hij het doodvonnis van het éen Italië, dat door huichelarij en geweld Rome aan zijn wettigen bezitter ontstal. Als een engel met vlammend zwaard gewapend staat hel recht en houdt de wacht aan de poorten der eeuwige stad. In de geschiedenis der verloste menschheid heeft God, evenals in den hof des Paradijses een boom geplant, waaraan de appel dei-kennis van goed en kwaad, der begeerte van recht en onrecht, verleidend blinkt. Die appel heet Rome. En even als in het Paradijs de satan onze eerste ouders heeft bedrogen, zoo fluistert dezelfde geest nog telkenmale de machtigen der wereld in het oor: »Zoo gij van deze vrucht eet, zult gij goden zijn, zoo gij Rome bezit, bezit gij den schepter der wereld.quot; Van de andere zijde staat echter nog altijd het onverbiddelijk vonnis, dat den roover bedreigt: sMorte morièris — den dood zult gij sterven, indien gij neemt van deze vracht!quot;
»De macht van het recht en de overleveringen van Romequot; — Onzinnige spotters, gevoelt ge niet, wat heirleger van wrekers die woorden tegen u ontketenen! Voelt ge de drukking niet der lucht, hoort ge het bruischen niet van den storm, die hunne komst aankondigt? —Daar rijzen ze op, de wrekers van Rome, dreigend, ernstig, onverbiddelijk. Daar komt Pepijn van Herstal, die den lallen Byzantyner het woord toewierp: «Niet in uwe, maar in St. Pieters soldij hebben mijn Franken gestredenquot;; daar komt Karei de Groote, die waarlijk niet voor Italië den Longobard verpletterd heeft. Daar komt Mathilde van Ca-nossa, nog eenmaal gereed om haar ridders aan te voeren legen een roover, die geen reus is als keizer Hendrik IV. Zij vormen de vierschaar, die over den roover het vonnis spreken zal. Hen omgeven drommen van martelaren en belijders, die Rome kochten door hun bloed, het opbouwden door hint woord. Naast hen
— 57 —
staan de fierste en edelste zonen aller eeuwen eu wijzen niet dreigend handgebaar den roover terug. Daar zetelt het recht zelve, het recht in het leven en sterven der natiën uitgesproken, op perkamenten geschreven, in marmeren tafels gegrift.
Gij hebt het gewild, Italië, gij hebt uw vonnis zelve geveld en bezegeld: de dood.
Het schavot staat gereed. In breede reien trekken ze op, allen die den Paus van zijn mantel, de kerk van haar eigendom wilden berooven. Daar gaan de woeste, ontembare Nomaden, de zonen van den storm, de geessels Gods, Attila en Genserik; daar komen de koningen der Longobarden met hun valsche raadslieden en ruwe krijgers; daar gaat, mei schande en oneer beladen, hot in huichelarij en geweld volleerde geslacht der Crescentii; nog altijd een Titan, maar wiens kracht in scherven sprong tegen het gramet van Rome's recht, zóo verschijnt Hendrik IV. Ook Arnold van Brescia en Cola di Rienzi treden langzaam voorwaarts, arme schoonsprekers, hoe uw frazen vervlogen zijn voor den adem des doods! Naast Philip den Schoonen treden de Hohenstaufen ter rechtplaats voort. De Connetable van Bourbon en Philibert van Oranje gaan een gestalte vooraf, zoo als geen eeuwen ze hadden aanschouwd, 't Is een ontzachelijke heldenfiguur, een Prometheus, die waande, dat geen hand hem aan een rots kon ketenen, dat het woord van een grijsaard de geweren niet uit de handen zijner soldaten zou slaan. Midden in zijn grootheid is de vloek van Bome op zijn hoofd gevallen en Waterloo heeft de wraak volbracht.
In vreesselijk sombere toonen dreunt over het hoofd dier ge-vonnisden, de psalm van Bome:
»0 God, verzwijg mijn lof niet, want over mij heeft de mond des zondaars, de mond des arglistigen zich geopend;
»Zij spreken tegen mij met listige tong en omgeven mij met woorden vol haat, zij overweldigen mij zonder grond.
»Zij, die mij moesten beminnen, lasteren mij, maar ik bid!
))Zij vergelden mijn weldaden met boosheid, mijn liefde met haat.
))Als mijn vervolger geoordeeld wordt, ga hij heen als veroordeelde, ter zonde worde hem zijn valsch gebed!
«Weinig in getal moge zijne dagen zijn; een ander verkrijge zijn heerschappij!
«Dat /.ijiie kinderen worden lot weezen. tot weduwe zijne vrouw!
«Niemand trede er op als zijn helper, niemand erbarme zich zijner kinderen!
))Dat zijne zonen komen ten ondergang, dat zijn naam gedelgd worde met éen geslacht!
«Want barmhartigheid heeft hij niet getoond, iiij vervolgde de arme, hij versloeg de weenende, die verslagen was van hart!
»Hij heeft den vloek gezocht; de vloek kome over hem! De zegen, dien hij verwierp, zij verworpen. Hij heeft de vervloeking aangetrokken als een kleed, als water drong ze in zijn binnenste, als olie in zijn gebeente!
«Dat zij, o Heer, bij U de straf mijner lasteraren, van hen die kwaadspreken tegen mij!
gt;1 Maar gij Heer, o Heer, wees met mij om den wil van Uwen naam, want zoet is Uwe barmhartigheid;
«Verlos mij, want ik ben ellendig en arm en mijn hart is bedroefd!
»Dan zal mijn mond luid den lof des Heeren verkondigen en Hem prijzen in het midden van velen;
«Want Hij staat ter rechter zijde der arme, om hare ziel te redden van hare vervolgers. 31)
Somber dreunt de psalm. Allen staan gereed om den roover te begeleiden, die zelf zijn doodvonnis heeft geveld. «Wij roepen te Rome slechts éene macht in, de macht van hel recht!'
Het recht heeft gesproken, — de doodsklok klept, — de beul staat gereed!
Dit. blijft ons eerste en laatste woord tegenover alle roo-vers van Rome; u wacht de dood, ons blijft de zegepraal.
Ons blijft de zegepraal. Al is het donkere nacht rondom ons, wij weten, dat de zon der wereld niet onderging, al gaat ze voor 't oogenblik achter wolken schuil. Klaaggeschrei en smeekgebeden klinken rondom ons, maar in de verte houdt de heraut de bazuin gereed, wier geschetter de komst van
31) Psalm 108.
— 59 —
den Wreker verkondt. Boven al liet loeijen en razen van den storm ruischt het lied der blijde inkomste:
quot;Welzalig Rome, dat gekroond zijt tot vorstin Door 't heerlijk bloed van 't vorstlijk broederpaar In 't purperkleed, geweven door hun min,
Sint Pieters erf, der wereld koningin,
Der steden schoonste en heiligste te gaar.quot;
Seminarie Hijsen burg,
7 Nov. Feestd. v. S. Wii.i.ibrordus 1870.
Blad/. |
4 |
regel 17 |
V. |
0. |
staat |
»derquot; moet |
zijn |
))dorquot;. | ||
n |
5 |
11 |
G |
V. |
0. |
71 |
«voorquot; |
77 |
71 |
woverquot;. |
7 |
71 |
V. |
0. |
71 |
ween'' |
71 |
71 |
«óenquot;. | ||
T) |
10 |
1G |
V. |
0- |
71 |
flJanicules'quot; |
71 |
71 |
))Janiculus,?. | |
T) |
11 |
« |
V. |
O. |
71 |
wPauline'' |
71 |
71 |
wPauiiui | |
n |
13 |
71 |
13 |
V. |
b. |
71 |
walsquot; |
71 |
71 |
«danquot;. |
n |
17 |
71 |
9 |
V. |
b. |
wwereldsladquot; |
71 |
71 |
» wereld stadquot;. | |
_ |
18 |
71 |
0 |
V. |
b. |
n |
«alsquot; |
71 |
wdanquot; | |
71 |
21 |
71 |
10 |
V. |
0. |
71 |
»wek te het ile' |
71 |
71 |
»wekte de Pantheon dequot;. |
V |
'23 |
71 |
10 |
V. |
b. |
71 |
» verkondigdquot; |
71 |
» verkondigtquot;. | |
n |
27 |
5 |
V. |
0. |
11 |
«septiinusquot; |
71 |
71 |
wseptimiusquot;. | |
n |
29 |
71 |
3,4 |
V. |
O. |
71 |
«uitvoerquot; |
71 |
71 |
«uitvoerderquot;. |
71 |
32 |
71 |
15 |
v. |
0. |
71 |
nerarcir* |
71 |
» exarchquot;. |
In de Broctiuve No. Ill is een ilrnkfoiit ingeslopen: wat op pag. :il en ,'ö met kleiner letter is gedrukt, is eene noot. die behoorde bij den laatsten regel van pag. 31.