-ocr page 1-

I

'

-ocr page 2-

KATHOLIEK-NEDERLANDSCHE

BÜOCHÜEEN-VEREENIGING.

in.

DE KATHOL IKKE GEZELLE N-VE REENIGING

gedeeltelijk vrij naar het hoogduitsch bewerkt,

door

Ml. JAC. W. VAK DEIS I5IESEV.

Advokaat te Breda.

TWEEDE JAARGANG.

—i®gt;,- • --------

te HAARLEM bij A. B. VAiN DEiN HEUVEL. 1809.

-ocr page 3-

«Godsdienst, tevredenheid en arbeid is de schat des Volks.quot;

-ocr page 4-

VOORREDE.

Onze maatschappij schijnt bedreigd te worden door de uitbarsting van een vulkaan, die sinds lang onheilspellende dampen uil zijne kraters doet opstijgen. Nu en dan reeds beeil de grond in zijne omgeving, en een somber geluid doet zich van tijd tot tijd in zijne ingewanden hooren. Komt hij, 't geen God verhoede! eens lot uitbarsting, zijn vuur zal de maatschappelijke orde, gegrondvest op Godsdienst en goede zeden, den eigendom, het gezag en het onderscheid van stand en rang in gevaar brengen, om nogmaals het spookgestalte van communisme en socialisme te verlichten.

Die vulkaan is de goddeloosheid en zedeloosheid van een groot deel der arbeidende klasse, die haar van dag tot dag in grootere ellende en bedorvenheid doen wegzinken; die haar met wrevel en afgunst bezielen, en haar aanzetten om ook eens die goederen te bezitten en die genoegens te smaken, door andéren bezeten en genoten; door anderen welke zelf vaak hebben medegewerkt om de godsdienst uit hun midden te verwijderen. En wie kan zonder angstige blikken hunne vereenigingen gadeslaan, waar verzet en opstand tegen meesters en meerderen wordt beraamd; die hun geld verschaffen, om in verzet te komen, om daarin te kunnen volharden, en hen, die de van daar uitgaande bevelen niet nakomen, met dolk en vergif bedreigen i). Wie hoort niet

1) «God geve, zeide onlangs giaaf Schaftesbury, een beproefde vriend der arbeidende klasse in Engeland; «dat de werklieden zich vrij mogen werken «van de meest ondragelijke tirannie, waaronder zij ooit gebukt zijn ge-«gaaii. Alle despoten en alle aristocmtiën van voorheen zijn slechts een «zachtje in vergelijking der windhoozen, die men arbrldlTS-vereenigingen «noemt: maar mijn hoop is ijdel, want van jaar tot Jaar schijnt 'tgezond «verstand dier klasse meer en meer beneveld te worden.quot;

-ocr page 5-

IV

mei afgrijzen de taal op de Volkscongressen gevoerd, waar Godveiioochening gepredikl, vorstenmoord gelieiligd en omverwerping der niaatscliappelijke orde als hoolddoel wordt voorgesteld; en wie heelt niet, als liij ziet, dat liet geheel goed georganiseerd is, en onderworpen aan hoofden, die in verbinding staan met de hoofdleiders der revolutie en der geheime genootschappen in Europa, en wier besluiten nu reeds schrik en angst aan volkeren en regeringen inboezemen.

De schraapzucht en hardvochtigheid der rijke industri-eelen, en de moderne ekonoinislen hebben er ook veel toe bijgedragen om dezen toestand te scheppen.

Wal beoogen zij anders dan enkel en alleen hun voordeel! Of de geestvermogens van I werkvolk door gemis aan opvoeding en onderl icht bi jna geheel verstompen, of zij iu de fabrieken en werkplaatsen godslasteringen uitbraken, of ontuchtige gesprekken voeren, of zij hunne ligchamelijke krachten, dooi' te veel en te hard werken in ongezonde localen, te vroeg verliezen cn zij bijna niet weten wat huisgezin en opvoeding van kinderen beteekent; of zij hoewel van den ochtend tot den avond zwoegend en sloofend, toch nog niet t dagelijksch brood voor vrouw en kinderen kunnen verdienen: wat raakt het hen! Als 'I werk maar veel winst afwerpt dan is hun streven bereikt. De Economie-Politique leert hen immers dat de arbeid lettenwoordiii ook een waar is,

o ~ 7

even als koflij en suiker, wier prijs zich alleen naar vraag en aanbod regelt, en men verder alleen op zijn productief vermogen te letten heeft. Rechtvaardiger straf zou hun nooit kunnen overkomen, en beschamender uitkomst aan die dwaze en onchristelijke leer niet weggelegd zijn, dan dat de vulkaan over ben losbarste.

Maar ook gij, arm en ongelukkig volk! Gij denkt, door de maatschappelijke orde te stooren, u geluk en welvaart te zullen bezorgen. IJdel is uw hoop! Voor een oogenblik kunt gij wellicht die orde stooren en haar raderwerk doen stilstaan; voor een oogenblik wellicht uw dorst naar goud en

-ocr page 6-

wellust laven; iiiaiir uil de door n gestidile wanorde zal de despoot ol' Caesar verrijzen, die u uoy veel knellender boeijen zal aankliiiken! En te laat znlt gij het inzien, dal gij bedrogen zijl! Wanl alleen daar, waar rnsl en orde lieerseht kunt j;ij uw dagclijkseii brood verdienen, Is die rust en orde door u gestoord . gij zuil er de noodlottige gevolgen van ondervinden; lot beiden van de door u aangebraciile slagen zullen bersleld zijn.

Men zegge niel, dal alles geldl voor andere landen: bier te lande U bel. werkvolk deugdzaam en tevreden! Neen, onze arbeidende klasse is ool\ in verval, in diep verval; zij moge nog niel zoo openllijk bare ideën verkondigen als in bel builenland, de koorts eebter die bare conlraters in Eiiro[»a aangestoken beell. is ook in liaar gevaren. Nu en dan doen zieb reeds oidieiispi'llende voorleekens op, en spoedig ook zal die klasse, door bovengenoemde oorzaken, ook voor ons land dezellde gevaren opleveren. 2)

Gezegend dan, duizendvveii gezegend, alle ware en doel-Irefl'ende pogingen om die klasse van den voor baar gapenden afgrond terug te. bonden, en baar wederom op den reebten weg Ie brengen: men kan der maatscbappij geen grooter dienst bewijzen.

Door I resullaal diei- pogingen te verspreiden, zal men welliebl andere v\eldenkeiide mannen aanzetten om ze ook aan te wenden.

Dit deed mij besluiten, om van eene vereeniging gewag te maken, die, bet zieb tot doel stelt, om zoo niet den gebeelen arbeidenden stand, dan locb een groot gedeelte er van: nament-lijk den amiiaeiitsstand wederom in zijn vroegere eer en deugd te berslelien: die zoo noodzakelijke en gezonde maatscbap-pélijke stand, die zoo dikvveii wordt verlaten, om in oen zwart, l'raksken, ol' onder een boogen boed armoede le gaan lijden.

Moge mijn doel bereikt worden.!

'2) Dit was reeds yescliiovon vóór de werkstiikiiigen van den Tyiiografischen Hond te Amslerdam en der weiklieden lt;gt;)i do Sdieenswerven.

-ocr page 7-

(iod zegenquot; het eerzaam handwerk!

-ocr page 8-

Fe Amsterdam is in 18fi8 eene veteeiliving opgericht, rlie op Duitsclien bodem ontstaan, reeds in meor dan vier honderd en vijftig verschillende plaatsen van Europa, ja tot zelfs in Amerika gevestigd is, en meer dan zestig duizend leden telt. Het doel dezer vereeuiging is, om een der grootste kwalen, waaraan onze tegenwoordige maatschappij lijdende is, namelijk de goddeloosheid en zedeloosheid des ambachtstands, en het daaruit voort-vloeijende pauperisme te keeren, en dien eerbaren stand weer door christelijke deugd en kunde te doen bloeijen. Oe door zijn werk vereeuwigde stichter, was Adolph Kolping, in het jaar 1865 te Keulen overleden.

Het onschatbaar nut door deze vereeniging gesticht, en de ontzachelijke uitbreiding waarin zij zich mag verheugen, zijn reeds redenen genoeg voor een ieder, dien de belangen zijner evenmenschen aan het hart gaan, en belangstelt in de maatschappij waarin hij leeft, om op deze stichting van Kolping 't oog te vestigen, en haai- wezen en werkkring eens goed na te vorschen.

Weinige vereenigingen hebben zoo vele nuttige en heilzame vruchten, voor den ambachts-stand opgeleverd als deze. Kolping onderscheidt zich hierdoor 't meest van 't groote heir der mo-

-ocr page 9-

derne volksvrienden, dat hij niet. alleen geschreven, gekritiseerd en plannen gemaakt, maar veeleer gehandeld heelt, en gedurende vele jaren zijn lichaam en ziel, zijne krachten en vermogen ten hoste heeft gegeven tot heil van het volk.

En indien wij zijn werk vergelijken niet datgene, wat liberale volksvrienden, tot veredeling en verbetering der arbeidende klasse hebben verricht, dan zien wij, dat zij allen verblind door eene valsche philanthropie, verschillende wegen zijn ingeslagen zonder dat nogtans één hnnner het doel bereikte.

De eene steunde den werkman niet alleen door raad maar ook door geld: een ander wilde dat de staat zich het lot dier klasse aantrok en hen hielp; een derde zocht het door hem van den sterken drank al' te houden: een vierde door den ambachtsman zooveel mogelijk allerlei soort van onderwijs en waanwijsheid op te dringen.

Niets mag hun balen: het euvel neemt hand over hand toe, omdat zij het eenige redmiddel der maatschappij, de godsdienst ongebruikt lieten.

Wat deed Kol ping?

Hij liet al die geleerde heeren begaan, kritiseerde hen niet, en hield geen congressen, meetings ot' gastmalen, zoo als zij deden, en waarop allerlei geleerde stellingen verkondigd werden. Eene nieuwe wijsheid om liet Sociale-envel te heelen, scheen hem niet noodig hij de eenvoudige en aloude wijsheid, die de Christelijke leer der Katholieke Kerk daarvoor aan de hand deed. Voor alles is daar hulp, voor allen is daar steun Ie vinden. Alle volksvrienden, die, buiten Haar om, de zeden en godsdienst van het volk willen verbeteren en zijn maatschappelijk belang betrachten, zy dwalen en hlijven dwalen. Zij toch beschouwen den arbeid uit een geheel ander oogpunt dan de Christen, die hem ten opzichte van God beschouwt als eene hem opgelegde straf, ten opzichte zijner evenmenschen als eene wederdienst, ten opzichte van zichzelven als een krachtig hulpmiddel en breidel tegen zijne hartstochten, als een duren plicht van het leven. Om deze redenen vervult hij dien plicht tot arbeiden die op hem rust, en vindt hij troost bij de gedachte, dat zijn goddelijke leermeester den arbeid ook beminde, en hem 't voorbeeld gaf door zoovele jaren bij zijnen voedstervader te

-ocr page 10-

— 9 —

werken. De arbeid valt hem nu niet meer zwaar: neen hij vindt er zijn genoegen in. En in plaats dat hij dezen als eene vernedering beschouwt, rekent hij arbeiden zich tot eer: want als de Godmensch zich niet schaamde te werken, dan voorzeker mag hij er trotsch op zijn.

De anderen daarentegen beschouwen den arbeid uit een bloot materialistisch oogpunt. In hun oog is de arbeid een last die men moei zoeken te ontwijken ol' geheel en al van zich afwerpen; voor 't, geld alleen moet gearbeid worden. Het tijdelijk voordeel is den christen ook wel niet onverschillig, integendeel het verzoet hem den arbeid, en hij dankt er God voor. Maai'dat onzeker en vergankelijk gewin is voor hem nevenzaak, de hem door God opgelegde plichten te vervullen hoofdzaak. —

Kolping week geheel van de philantrophiscbe leer af: hij verwierp die verschillende stelsels om de arbeidende klasse te helpen, daar zij allen op wachelende grondslagen gebouwd waren.

Immers bloot menschelijke liefde, zucht om de arbeidende klasse hier op aarde in genot te doen leven en veel geld te doen verdienen zijn de fondamenten, waarop hunne stelsels rusten. Kolping stelde de eenvoudige christelijke liefde tegenover hunne ingewikkelde theoriën; zorgdragen voor het eeuwig en tijdelijk welzijn van den werkman, was zijn wachtwoord. Door deze zorg met de vurige liefde eens christens te betrachten en uit te voeren, meende hij, en terecht, eenen dam op te werpen tegen den zedelijken achteruitgang des ambachtsstands en de daaruit geboren wordende ellende en rampen.

De abnormale toestand, waarin die klasse verkeert, is niet uit eene enkele oorzaak voortgesproten. Langzamerhand en uit vele bronnen is dit maatschappelijk euvel ontstaan; maar de grootste bron is gelegen op het gebied der zedeloosheid, waaruit de ondeugden als stinkende walmen opstijgen. Vooreerst moest men dus den ambachtsman leeren zich wederom als Christen te gedragen: 't overige zou dan genoeg van zelf volgen. In eens kan men natuurlijk dien toestand niet veranderen: men kan echter voor verdere ontsteeking zorgen, en zoo mogelijk geslagen wonden heelen. Maar allo kracht moet dan ook aangewend worden op die jongelingen, die later 't. een of ander ambacht zullen uitoefenen, die den ambachtstand zullen vormen. Velen toch

-ocr page 11-

— 10 —

treden langzainerliand in de plaats hunner meesters. Als vrijgezel, l)aas ol' hoofd eens huisgezins, zullen zij reeds spoedig hunne gezellen, onderhoorigen ot' kinderen met denzelfden geest bezielen, die hun is ingeprent geworden. Zij zullen een nieuwen kern, een keurbende vormen, waaruit en waardoor zich een godsdienstig en Hink geslacht zal vormen, waarop de maatschappij met vreugde zal nederzien, en waarvan zij niets te vreezen maar veel te wachten heeft.

Ook op hen had Kolping voornamelijk het oog geslagen.

Een der groote fouten, die aan vele welgemeende pogingen ten grondslag licht, om den ambachtsman te helpen en te ondersteunen, is dat men den oorsprong van zijnen achteruitgang in den strijd zoekt, dien de stoomkracht den handen arbeid aandoet, en dat men dit wilde verhelpen door inrichtingen en middelen, die alleen den arbeid betreffen, terwijl de eigenlijke oorsprong van 't kwaad in den ambachtsman zeil' zetelt. Niet alleen het ambacht, neen veel meer hij, die hel uitoefent, behoeft redding en opbeuring, indien hij er in slagen wil om zijn dagelijksch brood te verdienen in den strijd, dien tegenwoordig de stoom, de leugelooze concurenlie, en het bloed-dagloon zijn ambacht aandoen.- Hoeveel handenarbeid ook door de fabrieken vervalt, er wordt door de nieuwe wijze van productie, door de uitvindingen, en de steeds stijgende behoefte veel handenarbeid vereischt, welke vroeger onbekend was. Menig ambacht blijft bij het stoomrad bestaan, en deze crisis kan doorworsteld worden; maar zooals reeds boven gezegd is, de ambachtsman in en buiten de fabriek, moet se//quot;geholpen worden. En daarom nam Kolping, gedreven door zijn vurige naastenliefde, die jongelingen in bescherming, die later het een of ander ambacht zouden uitoefenen: hij sterkte liuiuie godsdienst, zuiverde hunne zeden, verhief hen in hunne eigen meening en in die hunner medeburgers, en zorgde zooveel mogelijk voor hun maatschappelijk onderricht. Zij moesten voor het. gif der wereld bewaard en tot mannen met vaste karakters opgeleid worden.

Toen het gildwezen nog in zwang was, moest de ambachtsgezel, wilde hij eenmaal baas worden, eenige jaren zijn ambacht buitens huis beoefenen: ook nu is dat gebruik in zwang gebleven 3) daar er voor den gezel vele voordeden aan

3) In Ouitscht.and.

-ocr page 12-

— 44 —

verbonden zijn. Zij hadden hierdoor de gelegenheid om den meerderen vooruitgang en bedrevenheid in 't beoefenen van hun ambacht in andere landen en plaatsen te bestuderen, en zich die wijze van werken eigen te maken, om daarmede later hun voordeel te doen; maar voornamelijk moesten zij zich in den vreemde als zelfstandige mannen leeren vormen. Niemand bekommert zich thans om zulken jongeling, die lot dusverre door de zijnen verzorgd en bemind werd; hij moet nu maar zien, hoe hij de wereld doorkomt en zichzelf leeren helpen. Gewend als hij was aan de zorgen en liefdebewijzen zijner huisgenooten, meende hij dikwerf dat dit zoo behoorde; hij was er niet eens dankbaar voor en dikwerf onbeschaamd genoeg om het als een plicht van de zijnen te vorderen.

Maar buitenshuis zal hij leeren, hoe hoog men de diensten van anderen moet schatten; zijne verwaandheid zal verdwijnen, en hij zal zich gewennen, om vriendelijk de diensten van een ander te vragen; daarvoor dankbaar te zijn en zich veel moeten laten welgevallen, waarover hij te huis zijn misnoegen zou hebben laten blijken. Door menige ervaring doet hij menschenken-nis en ondervinding op. Spoedig verandert de onbedachtzame, verwaande en opvliegende jongeling, die niemand wilde dienen, maar van een ieder gediend wilde zijn, en keert tot de zijnen terug, na geduld, beleefdheid en dankbaarheid te hebben geleerd. Hij eischt nu geene diensten meer, aiaar weet anderen te helpen. Maar ook groote gevaren bedreigen den jongeling in den vreemde. Het gevoel, dat men vrij is en dat men zich voor niemand behoeft te schamen, geeft, helaas! maar al te dikwerf voedsel aan de kwade neigingen. Ook sluit de onervaren jongeling zich dikwerf al te spoedig aan bij slechte vrienden, die hem oogen-schijnlijk vriendelijk bejegenen. Van natuur ijdel zoekt hij zich onder hen te onderscheiden, en dan natuurlijk in datgene wat deze makkers bevalt en wat met hunne gevoelens en gebruiken strookt. Nu bevindt hij zich op den breeden weg des ver-derfs en zijne terugkeer tot het goede wordt van dag tot dag moeijolijker. Een ander gevaar dat hen bedreigt, bestaat hierin, •lat zij soms nergens meer genoegen in beginnen te vinden, dan om van de eene Stad naar de andere te reizen of van den oenen werkwinkel in den anderen over te gaan. Eén winter op

-ocr page 13-

é^ne en dezelfde werkplaats is voor sommigen iiojï veel le lang. Nauwelijks breekt de lente aan, ot zij worden als 'f ware door een koorts bevangen; zij zullen en moeien er uit en steeds verder en verder. Wordt ook soms hier ol' daar weder eenig werk aangenomen, het helpt niet. Na eenige weken trekken zij er weer uit; de straatwegen en herbergen worden hun verblijf, lediggang hun liefhebberij, landloopers hunne vrienden, reisavonturen hun lust en hun leven, en nooit of nimmer komt ei'meer iets van hen terecht.

Kolping had aan deze gevaren zelf hel hoofd moeten bieden.

Tien jaren lang toch was hij schoemnakersgezel geweest, en eerst op zijn drie-en-twintigste jaar kon hij aan zijn vurig verlangen gevolg geven, om Ie gaan studeeren en den priesterlijken staat, te omhelzen. In de verschillende plaatsen en werkwinkels waar hij gedurende die tien jaren gewerkt had, en in den omgang met zijne makkers, had hij zelf de ellende ondervonden die, buiten de gevaren van het op ambacht reizen, den jongeling omringen eu zoovelen bederven.

De oorsprong dier gevaren vond hij voornamelijk, in de volgende omstandigheden. Eerstens dat de gezellen na alloop van het werk, nergens geen verblijf hadden waar zij fatsoenlijk hunnen vrijen tijd konden doorbrengen. Ten tweede dat zij Zondags werkten en den Maandag als uitgangdag gebruikten. Ten derde dat hun de gelegenheid ontbrak om meer beschaving of kennis op Ie doen, en om zich gepast en schuldeloos te vermaken, en ten vierde voornamelijk in de onrechtvaardigheid dat zich niemand om bun lot bekommerde. Alleen uit hunne krachten, uil hunne geschiktheid tot den arbeid, uil hun zweet, werd 't meest mogelijk voordeel getrokken: wal er verder van hen en hunne zielen terecht, kwam, daarover bekommerde zich niemand.

Door dit alles wordt de jonge gezel naar ziel en ligchaam bedorven, en bedeift ook weder op zijn heurl degenen met: wie hij werkt. Slechts één geneesmiddel is er tegen deze kwaal, en dat is de Godsdienst. Zij alleen houdt, stand in 't gemoed des jongelings, en schenkt hom kracht, daar waar hij uit zijne eigene krachten aan de tallooze hem omringende gevaren geen wederstand kan bieden. Een ieder, die deze waarheid niet begrijpt, en iets wil ondernemen tot welzijn van anderen of van

-ocr page 14-

— 13 —

/ich zeiven, hij is (e beklagen daar zijn werk op losse schroeven staat.

Is eenmaal een godsdienstige grondslag in 1 jeugdig hart gelegd, dan volgt 'l braaf leven, de beschaving en voorspoed van zelf. Maai' zonder Godsdienst zal alle onderricht en verdere beschaving slechts strekken tot vermeerdering van hoogmoed: en onmogelijk is liet, dat de overwinning behaald worde over de duizende den jongeling omringende gevaren, die zijn eeuwig en lijdelijk geluk belagen.

Is het waar, dat allo volksverbetering met. godsdienstige verbetering moet aanvangen, niet minder is het waar, (en het was te wenschen dut allen dm zich daarop toeleggen van deze waarheid diep doordrongen waren,) dat geen verbetering mogelijk is, indien men niet ieder afzonderlijk verbetert. Men kan niet in eens het volk of een zekere klasse van hel volk verbeteren, maar wel de individuen die gezamenllijk het volk uitmaken. Want zijn vele individuen slecht, dan is het volk slecht; zijn vele individuen braaf, dan is ook het volk braaf. En dit nu juist tracht de Gezellen-vereeniging te doen: en de gezel zal door haar geholpen gemakkelijker de bovengenoemde moeijelijk-heden te boven komen.

Reeds in I Hio had Kolping te Elberl'eld, kapelaan zijnde, eene vereeniging opgericht voor anibachls-gezeHen, zonder echter aan verdere uitbreiding te denken. Toen deze vereeniging drie jaren bestaan had, werd het hem zonneklaar, dat deze inrichting niet alleen te Elberl'eld le huis behoorde, maar dat zij geroepen was om overal gevestigd te worden, daar zij hem het krachtigste middel scheen om 't. toenemend bederf des ambachts-stands te keeren. Daarom wenschte hij naar Keulen verplaatst te worden, om daar zijn plan op grootschen schaal uit te werken. Hij deelde zijne plannen en wenschen mede aan den Aartsbisschop von Geisel. Deze begreep spoedig hel groote gewicht der zaak, en stond den eenvondigen priester, die met zulk eenen loflelijken ijver bezield was, zijn verzoek toe. Aan den Dom te Keulen werd hem een vicariaat opgedragen, eene, wel is waar, nederige betrekking, maar die voor Kolping' dit voordeel opleverde, dat hem veel vrije tijd overbleef. —

in het voorjaar van 1849 begon hij zijn grootsch werk, en

-ocr page 15-

noodigde eenige ambachtsgezellen uit bij hem te komen. Op deze vergadering, die in een .slecht verlicht schoollokaal werd gehouden, kwamen slechts zeven personen bijeen, waaronder nog twee of drie leden der vroegere Elberfeldsche vereeniging, terwijl de rest van deze zamenkomst en haar doel niets begreep. Langzamerhand gelukte het hem, hun hart voor zich te winnen, door de groote liefde die hij zijne vroegere lotgenooten toedroeg, en door de aangename en vriendelijke wijze waarmede hij met hen omging. De volgende vergaderingen werden steeds drukker bezocht en Kolping beviel meer en meer aan de leden. Hij wist ook zijne vrienden en bekenden belangstelling voor zijne onderneming in te boezemen. Deze brachten wat geld bijeen, en beloofden hem door raad en daad bij te staan: voornamelijk door op vastgestelde dagen voordrachten te houden over verschillende onderwerpen, die voor de gezellen van belang waren, of, door hen bij te staan in hunne beoefening der wetenschappen, die voor hen bij 't uitoefenen van hun ambacht, noodig of nuttig konden zijn.

Door dit alles werd hel Kolping mogelijk, eene kleine zaal te huren; deze van de noodige meubelen te voorzien, en de bijeenkomsten zoodanig in te richten als hij het geraden oordeelde.

Binnen korten tijd steeg het aantal gezellen tot twee honderd, en spoedig was zijne onderneming door de geheele stad bekend. Vele weldenkende mannen kwamen van tijd tot tijd de bijeeen-komsten bijwonen, en werden doordrongen van eerbied voor hem, die zulk een grootsch werk had daargesteld. Zij zagen er het groote nut ten duidelijkst van in, en hielpen Kolping, die ook van deze hunne gesteldheid partij wist te trekken, op alle mogelijke wijze.

Maar zooals bij alle menschelijke ondernemingen, de tegenspoed van tijd tot tijd het. hoofd opsteekt, en de ondernemers menig bang en benard oogenblik bezorgt, zoo moest ook de ge-zellen-vereeniging en haar stichter dit ondervinden. Vooral hadden de gezellen veel te verduren op de werkwinkels, waar zij door hunne medemakkers en zelfs door hunne bazen bespot en uitgelachen werden. Die jongelingen hadden meer dan gewonen moed noodig om hier niet voor menschelijk opzicht te bezwijken, en Kolping moest alle zijne klachten inspannen om hen hierboven te verheffen.

-ocr page 16-

— 15 —

Velen echter verlieten de vereeniging, omdat het hun niet beviel, dal een geestelijken aan het hoofd stond, of omdat zij voor den spot van meesters en makkers weken. Maai- niet legen-staande alle inoeijelijkheden, was langzamerhand de zaal veel te klein geworden, en Kolping, die door zijn onbegrensd vertrouwen op God en de liefdadigheid der menschen, altijd gewoon was meer te ondernemen, dan zijne middelen oogenblikkelijk sdie-nen toe te laten, besloot een eigenhuis voor de vereeniging te huren.

De vrijmetselaarsloge was toen ter tijd te Keulen in tweespalt en spatte uiteen, en zoo kwam het oude slot open waarin de loge vergaderde. Kolping kocht het zonder aarzelen. Eenige noodwendige reparatiën brachten het ruime gebouw, dat rondom in een tuin lag, spoedig in eenen bruikbaren en bevalligen toestand. De verwaarloosde tuin was spoedig keurig aangelegd; alles wat aan de loge en haar monsterleer herinnerde, werd weggenomen, en spoedig zag er alles zindelijk en netjes uit. Dooide opgeknapte ramen drongen de zonnestralen liefelijk binnen, om een vroom streven liclit te verschaffen, dat zich in het volle daglicht durfde en wilde toonen en zich niet achter muren en in 'I nachtelijk duister verborg. Deze koene daad van Kolping en het denkbeeld van een eigenhuis te bezitten, maakten een voortreffelijken indruk op de gezellen; zij gevoelden zich (zij watoen reeds 500 in getal) recht op hun gemak in de huiselijke vertrekken van hun oude burcht met zijn uilentorens.

In den beginne kwamen de gezellen alleen op de Zon- en Maandagen bij elkander. Kolping wist door de keus zijner voordrachten en de regeling der oefeningen beide dagen meer bijzonder aan hun doel van Zondag en werkdag te doen beantwoorden. Kolping was in hel geheel der liberale leer niet toegedaan, dat van godsdienst buiten de kerk geen spraak kon zijn, maar wel de ware en Christelijke leer, dat de godsdienst in alles onze geleidster moet zijn. Evenmin als hij wilde, dat zijne stichting een broederschap zoude zijn, waar men niets deed dan bidden, evenmin scheen het hem mogelijk daar de Godsdienst uit te sluiten, waar men er op uit is om jongelieden hun waarachtig belang voor te houden en voor die belangen werkzaam te zijn. Zijne bekende spreuk »Godsdienst en arbeid is de

-ocr page 17-

schat des volksquot; hield hem ver van de valschen leer verwijderd, dat men doeltreflende maatregelen tot volksverbetering, zonder Godsdienst kan aanwenden. Daarom richtte hij Zondags zijne voordrachten zoodanig in, dat de Godsdienst, steeds de sanctie gaf aan zijne lessen en vermaningen: Hij voegde hier scherts en ernst bij, naarmate hij dit noodig achtte, om hen de dwaasheden der wereld te doen begrijpen, en de middelen te doen kennen, die hen daarvoor moesten redden en bewaren. Alle tijdperken van hun leven, alle gevaren die den onervaren jongeling dreigen, alle listen en kunstgreepen, waarvan zich de verleiding zoo handig1 weet te bedienen, alle begoochelingen en dwalingen die de ijdelheid en trots der jeugdige harten prikkelen, dat alles werd door hem in echt populaire voordrachten behandeld en toegelicht.

Uitsluitend godsdienstige onderwerpen, zooals die in preeken of Catechismus-lessen geleerd worden, werden niet behandeld, wijl daarvoor de schoonste gelegenheid reeds openstond. Spoedig toch kwamen de gezellen allen in de Minoritenkerk, de 11. Mis hooi en, die door Kol ping voor hen ten Hemel werd opgedragen en waarna door hem gepredikt werd. Zulke preek had steeds voornamelijk de leering, opwekking en sterking zijner gezellen ten doel.

Zoo doende werd aan de godsdienstige roeping van den Zondag voldaan; maar nu moest hun ook de gelegenheid verschaft worden zich te vermaken. Vooreerst werd hun een vrolijk en gezellig verkeer met bekenden en lotgenooten aangeboden, om den gezel 'I gemis van het huiselijk verkeer met zijne genoegens en aanlokselen te vergoeden, en dat hem in de tegenwoordige maatschappij niet meer in het huis en in de familie van zijnen meester verschaft wordt. Dit gemis wil de vereeniging hem vergoeden.

Toen 't gildewezen nog in zwang was, werd de ambachtsgezel beschouwd als deel uit te maken van het huisgezin zijns meesters: daar had hij een onderkomen, eene plaats aan tafel, deelde in 't verdriet en de vreugde der familie, en meerendeels was het hem zelf te wijten, indien hij niet als kind des huizes behandeld werd.

lie meester daarentegen was als 't ware zijn vader, en kou hem zoodoende van alle kwaad en verleiding vrijwaren, bestrafte hem als hij misdeed, en kon daartoe zelfs de hulp van 't gildebestuur inroepen.

-ocr page 18-

— 17 —

Maar dit alles is veranderd, en niet alleen, gelijk vele rneenen, door de koudheid, trots en schraapzuclit der bazen, inaar ook door de als het ware aanstekelijke ongebondenheid dei- gezellen, die dan een wezentlijk gevaar opleveren voor liet huisgezin des meesters.

De meeste bazen houden hen dan ook van den huiselijken kring verwijderd, zij slapen buitenshuis en de werkwinkel is de eenige plaats in het huis hunner meesters die hun openstaat, terwijl hij zelf nog meestal in een al'zonderlijk vertrek zijne werkzaamheden verricht.

Kolping had op werkwinkels gewerkt, waar de meester hen zoozeer vermeed, dat zij hem in den loop van vier ol vijf maanden, slechts ééns voor een oogenblik gezien hadden, en dal nog wel door een toeval. Ue vrouw betaalde het loon uit, en door den leerjongen werden de bevelen des meesters naar den winkel overgebracht. Hij zelf werd niet eens op straat herkend door hen, die reeds verscheidene maanden bij hem werkten, is nu de werktijd verstreken, dan slaat de gezel daar geheel verlaten, en heelt nergens een onderkomen. En hebben de gezellen nog eene slaapplaats in 't huis van hunnen meester, dan zijn dit vaak ellendige, smerige en kale vertrekken, die alleen lot slaapsteden zijn ingericht, en waar verder verblijf niet mogelijk is. De huiskamer van den baas is voor hen gesloten, en zijn familie hun geheel en al vreemd. Niets blijft hun over dan eene slaapplaats en den kost te zoeken in die onhuisselijke inrichtingen, waar zich de gezellen meest ophouden. Hel verzei moet op straat of in de herbergen gevonden worden, wier rang of inrichting met hunne beurs en hun werkpak harmonieert, maar waar gewoonlijk het vast personeel gevormd wordt door personen, die hun in het geheel niet passen, en daalden toon aangeven.

Het is niet mogelijk al de gevaren op te sommen, die hen omringen. Maar genoeg; wordt er eens smaak gevonden in 't spel, den drank of de zedelooze taal, die daar gevoerd wordt, en hebben de oude klanten den jongeling eenig vertrouwen ingeboezemd, dan volgt spoedig 't geldgebrek, en dan ook is spoedig 't Zondagspak en ieder ander fatsoenlijk stuk verkwanseld of in de bank van leening. Is do gezel eenmaal zoover gekomen, dan is liij gewoonlijk voor goed verloren; want er is veel aan

9

-ocr page 19-

gelegen, dat de jongeling f'atsoendeUjke kleèren heeft om meè voor deu dag te komen. Mismoedig brengt hij nu den Zondag op den werkwinkel door, wat tegenwoordig aan vele bazen maar al te welkom is. Wat zal hij ook anders doen'? Uit schaamte durft hij mei zijn werkpak niet in de kerk verschijnen, al zette zijn geweten hom nog daartoe aan. Ook op straat, durft hij niet te komen; bekenden of makkers mogten hem eens ontmoeten! Heeft hij nog goede vrienden, ook deze raakt hij nu kwijt, en iedere fatsoenlijke herberg is voor hem als gesloten. Den Zondag, dien dag, die anders door zijne stichting en rust zoo weldadig op hem werkte, brengt hij nu mismoedig en bedrukt in verboden arbeid door. De wroeging van zijn geweten lost zich op in gedachten en gesprekken met hen, die even diep gevallen zijn als hij, en waarbij zij benijd en belasterd worden, die hun pligt doen, en wrok en haat tegen de bestaande maatschappelijke orde zich lucht verschaft. Niets blijft er voor hem over, dan in den donker met zijne slechte vrienden -een dier kroegen op te zoeken, waar op Zondag zulk eene kleeding niet in het oog valt, en waar zij trachten de wroeging des gewetens onder jenever en liederlijkheden te versmooren. Duizenden zijn aldus verloren gegaan , omdat hun eene reddende hand ontbroken heeft. Had de jongeling een genoegelijk verblijf gehad, om zijne vrije uren docr te brengen, dan ware hij meer dan waarschijnlijk behouden geweest. Had hij ware Christenen ontmoet, die hem niet alleen eene genoegelijke plaats verschaft hadden, om zich in zijne uitspanningsuren op te houden, maar ook deelneming in zijn lot, wijzen raad, ondersteuning en eene vriendelijke bejegening, hoe ligt was dan niet zijn gevoel van eigenwaarde teruggekomen. Het besef van zich braaf te moeten gedragen, ware versterkt en onderhouden; de edele gevoelens zijns harten zouden zijn aangekweekt, afkeer voor het kwade ingeboezemd, en de zucht om zich in zijn ambacht te bekwamen, ingeprent.

Dit alles is nu juist het doel der gezellen-vereeniging; zij reikt hem de hand toe, en redt hem voor een wissen ondergang. En als de Zondag goed is doorgebracht, behoeft men niet te vreezen, dat de gezel 's Maandags niet aan het werk zal gaan. Want juist 't werken op Zondag, heeft dat zoogenaamde Maan-

-ocr page 20-

daghoiulen voortgebracht. De Maandag wordt nu door die 011-gelukkigen als feest- en rustdag beschouwd, maar, als een feestdag zonder edele bestemming of doel, alleen om aan de zucht tot uitgaan, en aan de kwade neigingen en hartstochten te voldoen, in plaats van wederom moedig aan hel werk te gaan, na op den Zondag rust en sterkte naar ziel en ligchaam te hebben vergaard. Dit Maandaghonden verleidt, ook hen, die door de Zondagswet verhinderd worden om in 't openbaar te werken, hetgeen hun ambacht mede brengt. Als de gezel zich hiervan eene gewoonte maakt, en later die gewoonte behoudt, als hij ooit baas wordt, dan zijn de gevolgen verschrikkelijk. Kolping was zelf op groote werkwinkels geweest waar niet alleen des Zondags door de meeste gezellen werd gewerkt, en den Maandag voor uitgangsdag werd gehouden, maar waar de baas 's Maandags ook nit was, zoodat zij, die kwamen om Ie werken, onverrichter zake moesten terugkeeren. Daarom bestreed Kolping zooveel mogelijk deze kwade gewoonte. Om den jongeling van dit ouvel te vrijwaren, beijverde hij zich, om hen ook 's Maandags avonds te vergaderen, en hen door nuttige bezigheden en oefeningen te bekwamen. Spoedig echter deed zich de behoefte aan oefening voor de gezellen zoo dringend gevoelen, dat de Maandagavond daarvoor alleen niet meer toereikend was. Vooral de beoefening van het teekenen scheen noodzakelijk te zijn, en daarvoor was een avond niet voldoende. Ook velen, die uit belangstelling voor de ver-eeniging, in verschillende oefeningen bijstand verleenden, hadden daartoe in de week niet veel tijd. Daarom werden er ook des Zondags verschillende vakken beoefend en later, toen alles geregeld was, waren de meeste avonden der week bezet. De gezellen hadden nu overvloedige gelegenheid, om zich te bekwamen, en nuttig hunnen vrijen tijd door te brengen. Twee onderwerpen bleven echter geheel en al uitgesloten, namelijk: de Politiek en Godsdienstige twistpunten.

In den beginne echter waren vele jongelingen verlegen, om er vooruit te komen, dat. zij zoo weinig wisten, en daardoor verzuimden zij de gelegenheid, om datgene te beoefenen wat zij vergeten waren, of niet. geleerd hadden. Het kostte Kolping veel moeite, voordat hij bij velen deze valsche schaamte overwonnen had.

-ocr page 21-

De ondervinding leerde spoedig, dat oefeningen in de elementaire wetenschappen, zooals; rekenen, schrijven en lezen, 't noodzakelijkst waren. Maar ook door de meer ontwikkelden werden, behalve teekenoei'eningen, nog oefeningen gehouden in het boetseren, en werden er voordrachten gehouden over de Mathesis, in l'hysica en Chemie; deze hadden ook eene lees-bibliotheek, tijdschriften en dagbladen, en deelden wederom de duizende wetenswaardige zaken, die zij daaruit leerden, aan de andere gezellen mede. Er vormde zich ook een ferm mannenkoor, dat zich in de kerk deed hooren, en ook voor eigen genoegen strekte. Kolping was gewoon om 's Maandagsavonds aan hen, wier jaren en positie dit vorderden, onderricht te geven in do Godsdienstleer, om hun een duidelijk en grondig begrip der christelijke waarheden in te prenten, opdat zij spotters en andersdenkenden niet zouden behoeven te vreezen, maar tegen hun s-pot en hunne bedenkingen bestand zouden zijn. Doch hoe gaarne Kolping ook had, dat zijne gezellen goed geoefend werden, zorgde hij toch altoos en voor alles, om van hen geene halve geleerden te maken. Hij zag ook niet gaarne, dat zij zich met tijd-roovende liefhobherijen bezig hielden, en wist hen allen van die beuzelarijen af te houden.

Alles moest practisch zijn, en hij, wiens bestemming hel was, om door handenarbeid zijn dagelijksch brood te verdienen, hij moest zijn tijd en zijne krachten niet verspillen aan bezigheden, die mei zijn beroep niets te maken hadden.

De schoenmaker moest zijn hoofd niet breken met Chemie, en de kleermaker zich niet met modeleren bezighouden. Gaarne zag hij het, dat zijne vrienden, die hem hielpen, behalve den bijstand en de voordrachten, die zij gaven, er op bedacht waren, om door 't een of ander de vreugde en genoegens der ver-eeniging, bij bijzondere gelegenheden en op feestdagen te ver-hoogen. Passende comedie-stukjes door de gezellen zeiven uil-gevoerd, declamation, voorstellingen van levende beelden, enz., enz., kwamen hem nuttig en aanbevelenswaardig voor, met vermijding natuurlijk van alles, wat overdreven of niet passend zoude zijn. En hij, die dergelijke feesten heeft bijgewoond, hij zal het erkennen, dat die uitspanningen nuttig zijn. Hierdoor wordt de smaak voor het schoone en edele gezuiverd, de afkeer voor het onedele versterkt, de tijd genoegelijk doorgebracht, en do leden

-ocr page 22-

— 21 —

worden rneer on meer gehecht aan cene vereeniging, die hun zoovele voordeelen en genoegens aanbiedt, (s deze vereeniging nuttig voor die gezellen, die vei- van hunne ouders en hetrok-k in gen in eene vreemde plaats werken, zeker niet minder nuttig is zij voor hen, die hij hunne ouders of familiën inwonen. Voor velen toch is het huisgezin de plaats, waar zij veel hooien en zien gebeuren, dat hun aansloot geelt, en hun intrede in de vereeniging is wellicht hot eenige middel, om hen voor hel kwaad te bewaren, en door hen wellicht, zullen ook hunne huisgenooien tol betere gedachten komen. En ook zij, die brave ouders hebben, zij brengen toch vaak 't grootste gedeelte van den Zondag en hunne overige vrije uren buitenshuis door; want de jongeling verlangt er gewoonlijk naar, om met makkers en vrienden zijne vrije uren door te brengen; dit brengt zijn leeftijd mede, en wordt hem te huis altijd niet vergoed. Te huis strekt hij immers dikwerf tot overlast; terwijl 't veelal armoedig verblijf met slecht licht, en schreeuwende kinderen weinig aanlokkelijks voor hem oplevert, en noch gelegenheid Int bekwaming, noch lot uitspanning vor-schaft. Wie behoedt hen dan voor slechten omgang en vrienden? Waar vindon zij schooner gelegenheid, om zich schuldeloos te vermaken, en zich verder te bekwamen en te beschaven, dan in de vereeniging, en waar worden hunne belangen zoozeer behartigd? De ouders zullen de vereeniging zegenen, en hunne zonen aanzetten om er lid van te worden, daar dit ook voor hen 't zekerst middel is, om van alle verleidingen en gevaren die hen omringen, bevrijd te blijven; daar in de vereeniging hunne godsdienst gesterkt, hunne zoden gezuiverd, en zij tot zelfstandige en brave mannen gevormd worden; en van die ver-eonigingen verwijderd worden gehouden, waaruit allo christelijke zin is verbannen, en waar zij lot begeerten boven hunnen stand, tot ontevredenheid worden opgewekt.

Wien kunnen wij op de vraag: «Hoe moet men met de gezellen omgaanquot; beter doen antwoorden, dan Kolping zelf, die door datgene to doen, wat hij ons zal aantoonen, zijne stichting tot zulk een ongekenden bloei heeft gebracht.

«Hij, »zegt Kolpingquot;, die zich geroepen gevoelt, om do oprich-»ting dor gezellenvereeniging in haar geheel of ton deele te on-«dernemen, moet zich niet alloen met ligchaam en ziel aan de

-ocr page 23-

»zauk toewijden, dit zegt nog niets; hij moet haar ook zijn hart «schonken, hij moet met eene ware liefde voor de zaak bezield, ))het eenmaal opgevat plan beginnen en ten uitvoer leggen. «Degene, die het hart en de genegenheid van anderen wil win-»nen, moet beginnen met hun zijne eigene liefde en genegen-«heid te schenken. Door andere middelen kan men soms voor »eeu oogenblik de menschen verblinden, en hen in eene opge-»wonden stemming met zich medevoeren, maar niet voor goed «aan zich hechten of verbinden. Van daar 'I verschijnsel in onze «dagen, dat menigeen zich zoo zeker van de volksgunst waant, die «hem echter na korten tijd weder verlaat. Het hart, de ware «liefde namelijk, moet zich openbaren door daden. Dit kan niet «dadelijk geschieden, maar men moet daartoe den tijd en de ge-«legenheid afwachten. De oprechte liefde herkent men in de ge-«trouwheid, waarmede zij wordt uitgeoefend; zij wordt niet naar «hare beloften, maar naar hare daden geschat. De liefde, die «zich dooi' hare opofferingen doet kennen, wint de harten van «anderen, naarmate zij die opofferingen leeren kennen en hoog-«schatten, en hare veroveringen zullen tal- en glansrijker zijn, «naarmate die opofferingen uitmunten door belangeloosheid. «Deze liefde is de bron van het ware gezag, waaraan zich au-«deren des te gemakkelijker onderwerpen, omdat zij onder zulk «een gezag niets geen kwaad te duchten hebben.quot;

«Nergens vindt men dit zoo bewaarheid als in het huisgezin, «door de liefde, deze geheimnisvolle macht, tot stand gekomen, «te zaamgehouden en bestuurd. Hij, die zich door andere «middelen van het gezag wil meester maken, hetzij dan door «list of openbaar g'eweld, hij kent den aard der menschen niet, «en weet niet wat gezag is.

«De hand der liefde, de geheimzinnigste, maar ook de hech-«ste keten, die er bestaat, moet de harten der menschen te «zaïnen voegen en hij elkander houden, en des te sterker en «zuiverder moet het verband zijn, als allen hetzelfde doel trach-«ten te bereiken.quot;

«Zonder liefde is deze vereeniging niet mogelijk, en het gezag «moet zich deze liefde waardig maken; zoo niet, dan bestaat er «geen waar gezag, 'tis er slechts de schaduw van, die even gaauw «verdwijnt, nis dat zij opgekomen is. Indien men 't bovenstaande

-ocr page 24-

— 23 —

wgoed begrijpt, en dan een blik rondom zich in de wereld slaal, »dan zullen wij vele toestanden en gebeurtenissen begrijpen, die «dagelijks zoowel in het privaat als in hel publiek leven voor-»vallen. Want hij, die zijnen evenmensch niet bemint, en geene »ware liefde toedraagt, hij ook heeft geen regt, om aanspraak op ))die van anderen te maken.quot;

))üie het gezag op deze wijze niet tracht te verwerven, of zich het «hem van God opgedragen gezag niet waardig maakt, hij zal »'t niet meester worden of behouden; want nogmaals, het ge-»zag wortelt in de liefde.quot;

«Hiermede is het nu tevêns duidelijk, hoe in de gezellenver-«eeniging zich 't gezag moet vormen, en uit welke bron de voor-sschritten en reglementen moeten voortkomen, die, zijn zij eens «behoorlijk goedgekeurd en aangenomen, met ernst en kracht «moeten gehandhaafd worden. De werkdadige liefde brengt «hier een wettig en schoon gezag voort dat zich ook nimmer «om gehoorzaamheid zal behoeven te bekommeren. Hij, die ie-«mand zijne liefde schenkt, erlangt gemakkelijk ook wederliefde, «en bezit men het hart, dan bezit men ook hel hoofd; want daar «voert de liefde steeds de opperheerschappij. Van het aldusverkre-«gen gezag is gehoorzaamheid onafscheidelijk; want de erkenning ))van dat gezag is gehoorzaamheid, en die gehoorzaamheid eigent-«lijk niet anders dan het werkdadig antwoord op de aangebo-«dene liefde.quot;

«Deze waarheid geldt voor alle standen, voor alle maatschap-«pelijke verhoudingen en voor alle leeftijden; zoowel voor ieder «individu, als voor geheele volkeren; want zij is gebaseerd op «eene den mensch aangeborene en onveranderlijke neiging. En «als gezag en gehoorzaamheid uit liefde ontspmiten, dan ook «zal men van weerszijden elkanders rechten eerbiedigen. Heer-«schen en onderdanig zijn, voorwaar, dat zijn toestanden, die «door weinigen bogrepen worden; want beiden moeten een hoo-»ger doel voor oogen hebben, en zich niet alleen met aardsche «inzichten bezighouden, daar zij beiden aan eene wet onder-»worpen zijn', die zulk een verheven oorsprong heeft, dat de «mensch er zich vol geestvervoering en aanbidding aan onder-«werpt.quot;

«Om twee redenen ontslnijerde ik het inwendig bestaan en

-ocr page 25-

»wezen onzer vereeniging; ten eerste om hun, die mijn voet-«sjioor willen volgen, eenige raadgevingen te schenken; en ten «tweede, omdat ik nu, na de grondslagen aangewezen to hebben, swaarop de vereeniging moet rusten, andere punten gemakke-»lijker kan behandelen.quot;

»Want eerst moet de verhouding gekend worden, die er tus-sschen de vereeniging en hare leden bestaan moet. alvorens «men met vrucht over de leden en de vereeniging zelve kau :oredeneeren.quot;

sWij stellen dan nu deze vraag.quot;

«Hoe moeten jongelieden in eene* vereeniging behandeld worgden , waar men zich tot doel stelt, om hen in hunnen verde-»ren levensloop gelukkig te doen zijn? En hij nu, die jonge-»ling, wat kan en mag hij van die vereeniging vorderen'?quot;

«Naauwelijks is de knaap jongeling geworden, of in zijn bin-snenste rijs) een hooger gevoel van eigenwaarde, en een sterker «bewustzijn van zijne krachten, waardoor hij zich uit de kinder-»schoenen heeft losgewrongen, en waardoor hij zich aangespoord «gevoelt, om zelfstandig in de maatschappij op te treden; — «naar vrijheid en oer is al zijn streven gericht; zijn hart klopt «warmer, zijne geestvermogens ontwikkelen zich, zijne verbeelding «ontwaakt, en rusteloos streeft hij naar het ideaal, dat hij zich «voor oogen stelt. Zoo ooit, dan heeft de mensch in dezen leef-«tijd, waarin «luizende gevaren hem omringen, waarvan de «meeste onherstelbare gevolgen na zich slepen, behoefte aan «leiding en raad. Maar hij, die dezen aan den jongeling schenkt, «wachte zich wel, om de twee hoofdbestauddeelen van zijn we-«zen en zijn te willen aanranden. Vrijheid en eer zijn zijne «kostbaarste goederen, men moet ze hem laten; alleen verhoede «men, dat zij verkeerd gebruikt of begrepen worden; want hij «die inbreuk maakt op deze zijne rechten, hij tast den jongeling «in zijn persoon aan, en geeft aan zijn karakter eene scheeve en «valsche richting. Wat de jongeling doen zal, daarover hlijve «hij heer «ui meester, en moet dit als 'f. ware van zelf doen; «men moet hem slechts 't al of niet verkeerde en de waarde of «onwaarde van verschillende handelingen en zaken doen begrij-«pen en inzien; want daartoe behoort meer ondervinding en levenswijsheid dan hij bezitten kan: maar de keuze of beslissing

-ocr page 26-

— 25 —

))worde aati hem overgelaten. Hem tot iets te willen dwingen »of te drijven, is eene onrechtvaardigheid, die den jongeling «wordt aangedaan en hem in zijn eergevoel krenkt. Zijn ware «eer is gelegen iu de schoonste en noodzakelijkste eigenschap »van 't mannelijk karakter, namentUjk: om vrijwillig 't goede »t.e kiezen, en het zelfstandig uit te voeren. Deze ware vrijheid «en dat waarachtig eergevoel, beide zoo onafscheidelijk verbon-))den, moet men in den jongeling hoogschatten en eerbiedigen, sen hij aan wiens leiding hij is toevertrouwd, moet dit als zijne «voornaamste taak beschouwen.quot;

«Wat boven gezegd is, geldt voor alle jongelieden, en indien «wij dezen, door de natuur ons zelf aangewezen weg niet vol-«gen, dan berokkent men den jongeling onberekenbare nadeelen; «want waai' men de vrijheid, die iemand toekomt, belemmert, «daar gaal in gelijke mate de wilskracht ten gronde, en waar op «'t eergevoel geen acht geslagen wordt, daar wordt 't karakter «bedorven. Wij betreuren het veelvuldig en somtijds schromelijk «misbruik der vrijheid in de jongelingsjaren, dat eigentlijk niets «anders is dan het verspillen der jeugdige krachten, en 't doet «ons leed, dal de jongeling zoo menigmaal door een valsch eer-«gevoel verblind, nietswaardige schaduwbeelden najaagt, en einde-«lijk, maar te laat, zijne dwaasheid inziende, tijd, krachten en eer «verloren heeft. Maar van den anderen kant beklagen wij niet «minder die weinige wilskracht, waardoor men genoodzaakt «is den man, even als aan een kind, alles voor te zeggen, en «hem tot doen of laten te bevelen, en die onverschilligsheid jegens zich zeiven en anderen, waarin dat weeke en be-«dor ven geslacht 'I leveti doorbrengt, dank zij de genoten opvoe-«ding. Vrijheid en eer zijn goederen der jeugd, zij moeten ge-«eerbiedigd worden, en zullen als er geen misbruik van gesmaakt wordt, rijke vruchten voortbrengen. Onze vereeniging «heeft ze geëerbiedigd.quot;

Tn deze hoofdbeginselen is dan de weg gewezen, welken Kol-ping volgde in den omgang en de leiding, en steeds ook in dezen geest onderrichtte hij hen, die bereid waren op andere plaatsen gezellenvereenigingen op te richten, en de opvolging dier wenken heeft steeds 'I meest tot den bloei dier vereenigingen bijgedragen.

-ocr page 27-

Nadat de vereeniging le Keulen op vaste grondsladeii gevestigd en goed in orde was, gaf Kolping gehoor aan den aandrang zijns harten, dat hem de verspreiding van zijn werk tot nut en heil van den ambachtsman als zijne levenstaak voorspiegelde.

Reeds hadden zich in omliggende steden vereenigingen gevormd, die met de Keulsche in innige verstandhouding stonden, maar dit was hem niet genoeg. Over geheel Duitschland moest de vereeniging verspreid worden; hiertoe achtte hij zich geroepen. Eu ook jaar in jaar uit, reisde hij onvermoeid van de eene plaats naar de andere, zooveel hem zulks zijn vrije tijd en geldmiddelen toelieten, om daar wederom personen te vinden, die geschikt en geneigd waren, om het werk te ondernemen. Hij bezat de gaaf, om steeds geschikte personen daarvoor uit te kiezen, en wist hen voor zijn streven over te halen, en belang voor de zaak in te boezemen. En toen de zaak hoe langer hoe meer bekend werd, waartoe vooral het sRheinische Kirchenblatt,quot; een door Kolping geredigeerde Courant, veel bijdroeg, kwamen vele priesters, vol heiligen ijver voor 't welzijn dei- hun toevertrouwde kudde, naai' Keulen, om kennis met Kolping te maken, en hem te verzoeken van toch spoedig bij hen te komen, om de behulpzame hand tot het oprichten dei' vereeniging te leenen. Velen reeds hadden, ingelicht door zijne brieven en hetgeen verder over de zaak geschreven en gesproken werd, er een begin mede gemaakt, en kwamen hem raad vragen. De verspreiding der vereeniging werd ook door de gezellen zei ven zeer bevorderd; want op die plaatsen, waar nog geene vereeniging bestond, en waar hun ambacht hen heenriep, betreurden zij die schoone avonden, die gelukkige uren, in de vereeniging doorgebracht, die hen zoo naauw aan het harte lag, en wilde dan het toeval, dat zij slechts eenige hunner vroegere medeleden ontmoetten, dan wisten zij onder de andere jongelieden aanhangers le werven, en spoedig was dan ook den geestelijke gevonden, die hen zoude leiden. Geen grooter vreugde bestond er voor hen, dan dit aan hunnen geliefden Kolping te kunnen melden, en hij liet zich dan niet wachten, verscheen spoedig in hun midden, om alles met hen te regelen.

Zoo bloeide en ontwikkelde zich de vereeniging van dag tot dag, en spoedig deed zich de behoefte gevoelen aan eene organi-

-ocr page 28-

— 27 —

salie, waardoor alle vereeiiigiugeii naauwer met elkander verbondon zouden worden. Om nu die eenheid lot stand te brengen, riep Kolping de Presidenten der verschillende vereenigingeu bijeen, en zij stelden een algemeen statuut op, waardoor alle vereenigingeu tot eene groote vereeniging werden verbonden. Kolping werd met algeineene stemmen tot Voorzitter vat» dien grooten bond gekozen, en Keulen als de plaats aangewezen, waar de vereeniging steeds haar hoofdzetel zou gevestigd houden. Werd nu ergens eene nieuwe vereeniging opgericht, dan moest men de bijzondere statuten naar Keulen opzenden, en verzoeken in den bond opgenomen te worden.

Om zijne instelling nog meer kracht te verschaflen, en haar voortdurenden bloei te verzekeren, wendde Kolping zich tot de Bisschoppen van Duitschland, met het verzoek, dat Zij de vereeniging onder Hunne hooge hoede en bescherming wilden nemen, en in ieder diocees iemand aanstellen, die, namens Hen, Voorzitter was der verschillende in dat diocees bestaande ver-eenigingen, en aan dit verzoek werd welwillend voldaan.

Dit besluit bekroonde Kolpings werk; zijne vereeniging stond nu onder de hoede der Kerk, haar bloei was verzekerd, iedere afwijking van den haar afgebakeuden weg onmogelijk gemaakt, voorgelicht als zij werd door 't eenige ware licht op deze wereld, door Christus' Kerk.

Het algemeene, te Keiden vastgestelde statuut bleef wet voor iedere vereeniging in bet bijzonder, doch men kon natuurlijk bijzondere bepalingen maken, die plaatselijke gebruiken en toestanden eiscliten. Aan het hoofd van iedere vereeniging moet een R. G. Priester staan; dit brengt de geest en de geheele strekking der vereeniging mede; want wie kan zich beter met hart en ziel aan de belangens der gezellen wijden, en wie hun zuiverder en belangloozer liefde toedragen4?

De vereeniging moet ook rond en open voor haar katholiek karakter uitkomen, wil zij ten minste de bron niet verloochenen, waaraan zij haar ontstaan te danken heeft. — Hij wordt bijgestaan door een raad van toezicht of bestuur, gevormd uit mannen der gegoede klasse, die het zich tot pligt rekenen, om den anibachts-stand, die, stoffelijk en zedelijk, door verschillende oorzaken is achteruit gegaan, op eene christelijke wijze Ier hulpe

-ocr page 29-

te komen. Hunne taak is voornamc3lijk om vooi de malerieele belangen der vereeniging te zorgen, den President met raad en daatl bij te staan, en de zaak in het algemeen door hun aanzien en hunnen invloed te ondersteunen en voor te staan.

Voor bijstand in de oefeningen der gezellen en bet houden van voordrachten, wordt de President door knappe mannen geholpen, die, of reeds in den raad van bestuur zitting hebben, of uit liefde voor de goede zaak, zich aan de vereeniging aansluiten en geheel belangeloos hunne kunde en talenten ten voor-deele der gezellen doen strekken. Pmhalve dat ook eonige gezellen deel uitmaken van dit bestuur, worden voor meer In inhoudelijke aangelegenheden uit de gezellen kommissarissen gekozen, en de ondervinding heeft bewezen, dat eene dusdanige inrichting van het bestuur der vereeniging zeer practisch is, en uitnemend voldoet. Indien een gezel naar eene andere plaats vertrekt, ontvangt hij van den President een geluigschrift, en waar hij nu ook kome, hij heeft slechts dit getuigschrift aan den President der daar bestaande vereeniging te toonen, oin on-middolijk als lid der vereeniging aangenomen Ie worden; hij bevindt zich wederom dadelijk onder vrienden en makkers, en vindt dezelfde belangstelling in zijn lot, denzelfden steun, raad en dezelfde liefde terug.

Dat reizen om werk te zoeken, bracht ook vele gevaren voor de gezellen mede, daar zij, in aanmerking van hunne schrale beurs en kleeding, verpligt waren in do geringste herbergen hun intrek te nemen, en daar, behalve dat zij zich allerlei ontberingen moesten getroosten, natuurlijk eene soort van lieden aantroffen, die hun in 't geheel niet pasten, maai' hen veeleer ver-pligtten een waakzaam oog op pak en zak te houden.

Het was dus dringend noodig, dat zij ten minste in de groote steden een fatsoenlijk onderkomen konden vinden, voor den tijd, dat zij daar werk zochten, en Kolping, overtuigd van 't groo! nut eener dergelijke instelling, richtte een gedeelte van het groote gebouw, flat by te Keulen voor de vereeniging had aangekocht, tot herberging in voor leden der vereeniging, die te Keulen werk kwamen zoeken, en daar tegen eene geringe tegemoetkoming een genoegelijk, fatsoenlijk en goed onderkomen vonden. Niet langer echter dan drie dagen, mogten zij bier

-ocr page 30-

— 29 —

overnachten; hadden zij in dien lijd geeti werk gevonden, dan moesten zij dit maar op eene andere plaats beproeven.

Hel nut dezer instelling werd spoedig zoo algemeen erkend, dat de meeste groote vereenigingen, zelfs zij, die nog geen eigen huis hadden, er op bedacht waren, om Kolpings voorbeeld te volgen, oi' wel de gezellen die herbergen aanwezen, waar zij tatsoenlyk konden overnachten.

Rusteloos streefde Kolping voort, om meer en 'neer zijne instelling te volmaken, en zijne gezellen gelukkig te maken. Hij wilde ook, dal zij, die eenmaal leden der vereeniging waren, maar later, na zich een eigen bestaan te liebbei. verschaft, of na getrouwd te zijn, de vereeniging hadden verlaten, toch niet geheel vreemd zouden worden aan eene vereeniging, die zij vroeger zoo beminden, en waarin zij vroeger zoo veel goeds en nuttigs geleerd hadden; hij vergaderde hen daarom op bepaalde tijden, en liel hen, voor zoover dit met hunne jaren en hun stand overeenkwam, aan de vereeniging deelnemen, zoo doende bleven zij bezield met dezelfde gevoelens van vroeger, vonden hier hunne oude vrienden en makkers terug, verdreven elkanders zorgen, stonden elkander bij met raad en daad, en bleven eereleden eener vereeniging, waarvan zij loonden waardige leden geweest te zijn.

Het laatste werk van Kolping was, om voor eene fatsoenlijke huisvesting der gezellen zorg te dragen, daar deze meestal veel te wenschen overliet, en tevens om hen van slecht gezelschap verwijderd te houden; hij liet daarom boven eene nieuw gebouwde zaal een aantal kamers bouwen, waardoor hij aan zeventig gezellen een verblijf kon schenken. Zij waren recht verheugd deze nette kamers voor een billijken huurprijs te kunnen betrekken, en verlieten zoo gaauw mogelijk hunne vroeger vuile en dure verblijven. Toen Kolping stierf, was deze inrichting nog niet geheel voltooid, ook kon hij geene uitvoering geven aan zijn plan, om eene voorbereidende oefenschool op te richten voor knapen, die dan later in de vereeniging zouden opgenomen worden, daar hij niet wilde, dat zij zich mengen zouden met zelfstandige jongelingen, die zich hierdoor te recht gekrenkt zouden gevoelen.

Het door hem ingestelde ziekenfonds en de spaarkas werkten

-ocr page 31-

— 30 —

uitmuntend; de gezellen droegen voor het eerste fonds wekelijks iets bij, en eenige hunner bestierden het. Werd er nu een gezel ziek, hij werd door hen bezocht, de onkosten der ziekte uit het fonds betaald, en hem tevens eene tegemoetkoming gegeven in het verlies van 't. loon, dat hij natuurlijk gedurende zijne ziekte had moeten missen. En in de spaarbank werd menig anders wellicht nutteloos verkwisten gulden gestort, en allengs vergaarde; zich hier ieder een sommetje, dat later dubbel te pas zoude komen. Zulke spaar-banken en fondsen bezit ons land gelukkig reeds op vele plaatsen, docli de luchtig gezinde gezel benuttigt deze maar al te weinig, en wordt er ook niet geleidelijk genoeg mede in aanraking gebracht.

Kolping mogt dus nog bij zijn leven de zelfvoldoening smaken, van zijne vereeniging door Gods zegen meer en meer te zien bloeijen, en haar het doel te zien bereiken, waarvoor hij haar in het leven riep. Zijn naam zal bij duizenden in gezegend aandenken blijven, en de vereeniging, hoewel zijn dood haar eenen gevoeligen slag toebracht, heeft in hem haar voorspraak en patroon bij God teruggevonden.

Deze vereeniging dan heeft zich ook te Amsterdam gevestigd, onder den naam van St. .losephs-gezellenvereeniging; en ons vaderland mag er trotsch op zijn, dat zulk eene vereeniging op zijnen bodem is overgebracht.

In de maand January van het jaar 1808 werd de eerste vergadering op een klein kamertje in een achterhoek van Amsterdam gehouden; drie jongelingen waren daar tegenwoordig.

Maar door de volhardende ij ver van de oprichters kwamen spoedig meerdere gezellen zich bij dat eerste drietal aansluiten; 't kamertje werd te klein, en de vergaderingen werden in een ruimer locaal gehouden.

Toen de oprichters bemerkten, dat hun pogen veel kans had om te slagen, daar de jongelieden, na het doel der vereeniging begrepen te hebben, zich hoe langer hoe meer aan haar hechten, en hun getal dagelijks grooter werd, verzocht en verkreeg men een priester, die in het vervolg aan het hoofd der vereeniging zou staan. Als door een wonder, gelukte het nu den bestuurders in het midden der stad twee uitmuntende localen voor de

-ocr page 32-

— 31 —

vereeniging te vinden, zonder aarzelen werden ze door hen gehuurd, de statuten werden ontworpen, het bestuur verder geregeld, en na weinige maanden was het getal gezellen tot over de honderd geklommen. 4) Van alle kanten ondervond men deelneming en ondersteuning; een beroep op de welgestelde ingezeten van Amsterdan, om de vereeniging te steunen, en zich als contribuerende leden aan de nieuwe vereeniging aan te sluiten, slaagde goed; vele bekwame mannen toonden zich bereid, om de gezellen in hunne oefeningen bij te staan, en door dit alles werd het mogelijk, om de localen netjes en doelmatig in te richten, zich aan de Gezellen-Verecniging van Keulen aan te sluiten, hare hier te land komende leden optenemen en te verzorgen en het geheel volgens het doel en den geest der vereeniging te regelen.

Treffend is het, als men die ruime, vrolijke en goed verlichte localen binnentreedt, en daar die flinke jongelieden vereenigd ziet, die u allen met een blij en tevreden gelaat aanzien; wat kan hun dan ook dierbaarder, wat aangenamer zijn, dan eene vereeniging: waarin zij oprechte en welgemeende liefde en toegenegenheid vinden, waar hun vriendschappelijk en gemoedelijk de pligten van hunnen staat worden voorgehouden, en de listen en lagen der wereld ontmaskerd, waar zij zich zeiven oefenen kunnen in die wetenschappen en vakken, welke hun dienstig kunnen zijn, waar zij eindelijk gelegenheid vinden, om zich onder elkander door alle geoorloofde vermaken, spelen en uitspanningen bezig te houden en van tijd tot tijd feesten vieren, die hen des morgens met God zoo innig, en des avonds met de hoogste standen der maatschappij zoo genoegelijk en vreugdevol vereenigen? Het algemeene statuut der vereeniging werd gevolgd, bijzondere bepalingen gemaakt, en het heeft Z. U. H., den Bisschop van Haarlem behaagd, aan de ontworpen statuten, Zijne goedkeuring te hechten, en de zaak, voor zoover zij Amsterdam aangaat, te regelen.

Zoo heeft zich dan in weinige maanden, het. teêre, uil duit-schen bodem te Amsterdam overgebrachte plantje, reeds tot een boom ontwikkeld, waaraan reeds vele gezwollen vruchtknoppen zijn waar te nemen, en die, komt de tijd van de oogst, vele schoone vruchten zal opleveren.

4) Nu zijn er reeds meer dan quot;150 bewijzen van lidmaatschap afgegeven.

-ocr page 33-

Schoon is de toekomst der vereeniging in Nederland; want vele weldenkende mannen zullen haar zeker in de hoofdstad gaan bezoeken, naar hunne woonplaatsen overbrengen, en zich niet laten terughouden, door gebrek aan middelen of andere moeijelijkhedeii. 5) Het is waar, in den beginne is de taak moeijelijk, en vele zwarigheden verheften zich, maar dat alles kan overwonnen worden; de liefdadigheid dei' menschen komt van zelve eene vereeniging te gemoet, die zich zulk een verheven doel tot plicht heeft gesteld;

Het is toch onmiskenbaar, dat op velo plaatsen van ons land de jeugdige ongehuwde ambachtsgezel aan dezelfde gevaren bloot staat en dezelfde behoefte heeft, wier ontwijking en voorziening Kolping beoogde. De door hem gestichte vereeniging vormt don anders moegelijk te vinden en toch zoo noodigen schakel tusschèn den schooltijd en het huwelijk van den ambachtsman, en op godsdienstig en maatschappelijk gebied strekt zij Kerk en Staat tot zedelijken, hechten steun. Gaat men met ernst het nut na, dal deze vereeniging- in den tegenwoordigen toestand der maatschappij kan stichten, dan ook zal menigeen de stad zijner inwoning verrijkt willen zien met deze heilzame en aan God zoo welgevallige vereeniging.

5) Mogt men nadere inlichtingen verlangen, men scluijve den Vice-President der vereeniging den Zeer Kerw. heer Jhr. li. C. J. M. van Nispen tot Sevenaer R. C Pr. te Amsterdam.

E R R A ï Li M.

BI. 15, reg. 9 v. b. staat huren lees: koopon. » 15, » 14 v. o. « zijn lees: zijne.