-ocr page 1-

UW KOHINGEIJK KOME!

AFSCHEIDSREDE,

den 3den Januari 1883 te 's Gravenhage gehouden

DOOR

J. H. GUNNING Je.

(Uitgegeven ten voordeele eener te bouwen zesde kerk.)

'S GRAVENHAGE, W. A. BESCHOOR. 1883.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

Mattheus 6, vers lOquot;.

UW KONINGRIJK KOME!

Het is U bekend, geliefde Gemeente! naar welke aanleiding wij hier zijn. Die gelegenheid brengt licht mede, dat de voorganger veel van zich zeiven spreke. Laat dit dan ook heden, als uitzondering, geschieden. Doch plaatsen wij, wat wij te zeggen hebben, in het licht, van het gelezen woord : «Uw Koningrij k kome». Die bede door den Heiland op onze lippen gelegd, geeft de richting aan mijn blik als ik, naar eisch en behoefte van dit uur, op het verleden terug, op het heden rondom mij, op de toekomst vóór mij uit zie. «Uw Koningrijk kome»! Wat in die bede besloten ligt, was 4° in het verleden de inhoud van mijn prediking. Het zij 2° thans de grond waarop wij elkander overgeven. Het blijve 3° voor de toekomst de band die ons vereenigt.

I.

Uw Koningrijk kome! Dat was in het verleden de inhoud van mijn prediking. Onder «prediking» versta ik al wat een leeraar verricht; het onderwijs der kinderen,

-ocr page 4-

4

het huisbezoek, het dagelijksch verkeer, alles wat een leeraar doet, behoort een prediking te zijn. Prediken is: zich aansluiten aan de diepste behoeften, zich beroepen op de conscientie der menschen; want de Heilige Geest werkt door het Woord, het gezag Gods is bevrijdend. quot;Wie deze heilige roeping heeft, is een gezant van Christus. Hij spreekt niet in eigen naam. Hij bepleit niet zijn eigen gedachten. Hij is van den Heer gesteld in de Gemeente om Zijn getuige te zijn, om Zijn evangelie te verkondigen. Dat evangelie is het evangelie des Koningrijks. Hoe heb ik U dat verkondigd?

Het is tweeëntwintig jaren geleden, dat ik voor het eerst hier aan deze zelfde plaats voor U optrad. Het Schriftwoord dat toen werd ten grondslag gelegd, was het woord des Heeren tot Nikodemus: «Voorwaar, voorwaar zeg ik »U, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan «het Koningrijk Gods niet zien». In dat Schriftwoord liggen twee onafscheidbaar saamverbonden gedachten, wedergeboorte en Koningrijk Gods. Wedergeboorte is de weg, het Koningrijk Gods is het doel. Geen Koningrijk Gods is zonder wedergeboorte te zien. Geen wedergeboorte is er, dan die tot het zien van Gods Koningrijk leidt. Van dien weg, de wedergeboorte, sprak ik u toen, van dit doel, het Koningrijk Gods, doe ik het nu. Zoo hangt mijn eerste en mijn laatste verkondiging in uw midden samen. Want God heeft mij de genade bewezen, mij in al die jaren bij hetzelfde Woord, bij hetzelfde Evangelie, het éénige dat er is, het eeuwig Evangelie der Heilige Schriften, vast te houden. Ik heb in al die jaren veel nagedacht, veel geworsteld, ook gedwaald in

-ocr page 5-

bijzonderheden en gezondigd, maar alles heeft mij vaster en dieper in het Woord gegrond. En thans sta ik hier vóór U met hetzelfde Evangelie als vóór 22 jaren, maar door Gods genade onwrikhaar en — ik wacht het van Zijne trouw — voor eeuwig verzekerd, dat dit evangelie der Heilige Schriften de waarheid is die ons allen zal oordeelen ten jongsten dage. Ik geloof dat Evangelie op Gods getuigenis, gelijk de Heilige Geest het in het hart van al Zijn kinderen, onder verschillende vormen en namen bevestigt.

Ik geloof dat er is een Gemeente ten eeuwigen leven uitverkoren, welke zich de Zoon van God door alle eeuwen heen vergadert, beschermt en onderhoudt. Deze Gemeente leeft door den Heiligen Geest en spreekt dat van God geschonken leven uit in haar geloofsbelijdenis. Dat geloof der groote Gemeente, hetwelk wij eiken Zondagmorgen ten teeken onzer eenheid met de geheele Gemeente van alle geslachten in hemel en op aarde beleden hebben, het geloof in den drieëenigen God, heeft tot eenvoudigste uitdrukking de belijdenis van Jezus Christus, den Zone Gods en des menschen. Tot Hemzelven trachtte ik U te leiden, opdat Hijzelf U de beteekenis van zijn persoon en zijn werk verklaren zou, Hijzelf zooals Hij spreekt en wandelt in ons vleesch. Wie den Zoon aanschouwt, Zijn woord indrinkt, Zijne heerlijkheid zich in zijn leven ziet ontvouwen, komt tot de zekerheid dat God alles gedaan heeft wat noodig was om ons, die in onszei ven onder dood en vloek machteloos nederliggen, vrij te maken opdat wij ons alzoo aan Christus mogen kunnen overgeven. Ik hield U voor dat wij in Hem niet slechts een Heiland

-ocr page 6-

hebben die vóór achttien eeuwen onze schuld verzoende, onzen vloek te niet deed, maar een die ook nu, aan de rechterhand des Vaders verhoogd, als levende Heer ons licht, onze kracht, ons leven is. In Hem nu staan wij op den bodem der hoogere wereld die alleen de ware is, en verwachten zóó Christus' toekomst, Gods Koningrijk. De groote verwachting van het Koningrijk, zooals zij ons verheft boven de eigenbatige vroomheid die voor eigen zaligheid het geheel des Lichaams vergeet, even als boven de beperktheid die niet. verder ziet dan de kerk, die groote verwachting stelde ik U steeds als drangrede tot heiligin g voor. In haar licht toch blijkt ons de vreeselijke ernst der zonde en de heerlijkheid der genade, die ons vrijmaakt en tot de hoogste zedelijke daad, het geloof, bekwaamt.

De verwachting van de toekomst des Heeren Jezus Christus om zijn Koningrijk op te richten, was een voornaam bestanddeel mijner prediking. Zij roept tot een leven van heilige wereldverzaking en blijdschap. Zij maakt ons thuis in den gedachtenkring, de atmosfeer der heilige Schrift, die zonder deze verwachting niet te verstaan is. En wederkeerig moeten wij, om in deze zalige en heerlijke verwachting te kunnen leven, door den Heiligen Geest vrijgemaakt zijn van de beperktheid des ongeloofs dat de heilige Schrift niet als Gods Woord erkennen en eeren kan.

In de onderwerping van hart en verstand aan het geschreven Woord ligt reinigende openstelling van het binnenste voor de krachten der toekomende eeuw. Mijne prediking had aldus, als ik haar mag kenschetsen, bovenal

-ocr page 7-

een troostend, opheflend, tot liefde en werkzaamheid vermanend , tegen twist en partijschap waarschuwend karakter. Vele verstandigen hebben gezegd dat zij mij niet begrepen, vele eenvoudigen en stillen in den lande betuigen dat ik hun een zegen heb mogen bieden. Alzoo heb ik , nevens andere dienaren die dit zelfde op andere wijze en met andere gaven deden, getracht in uw midden als herder en leeraar te wandelen. De heerlijkste ervaring die het aan rein genot maar ook aan vermoeienissen en smarten rijke herderlijke leven mij bood, was als daar van tijd tot tijd iemand tot mij kwam of op het krankbed of in leervertrek of levensverkeer ontmoet werd, die mij zeide; «ik ben aan mij zei ven ontdekt, ik wil in de kracht des Heiligen Geestes den Heere Jezus dienen, in wien ik vrede en levenskracht vond.quot; O geliefde broeders en zusters die uwen Heiland hebt leeren kennen, blijft in Hem, wast op in de kennis en genade van Jezus Christus, verzaakt den lust van dit vleeschelijk leven en verwacht Zijne toekomst, en deze hope op Hem hebbende, reinigt U gelijk Hij rein is. En zoo gij nog buiten Christus wandelt, nog niet bekeerd zijt tot den oppersten, éénigen Herder, laat U waarschuwen, uwe verwachting is bedrog, uwe kennis is ijdel, uwe gerechtigheid is schuld, uw leven is de dood. Dit is mij in den loop des levens de hoogste vastigheid geworden. De gewisheid dezes geloofs is de dierbaarste zegen dien de twee-en-twintig jaren van mijn arbeid in uw midden mij hebben aangebracht. Op deze getuigenis heeft God ook mij, nevens anderen, zegen willen geven. Velen hebben haar uit mijn mond verworpen, of gemeend dat ik haar niet bracht. Doch ook

-ocr page 8-

8

velen dezer hebben haar gelukkig uit den mond van andere dienaren, op wie zij meer vertrouwen stelden, aangenomen. Die mij meer bijzonder volgden, waren een in getal beperkt, maar hoogst aandachtig en trouw volgend deel der Gemeente. In zeer innige gemeenschap des geestes heb ik met hen verkeerd, maar tegen een te groote ingenomenheid, om mijnent en hunnent wille, altoos met nadruk gewaakt. Want wat mij betreft, gereed den herderstaf neêr te leggen, dank ik wel mijnen God voor het onuitsprekelijk voorrecht, hem na korter verblijf in de geliefde gemeenten Blauwkapel en Hilversum, in deze stad zoovele jaren te hebben mogen voeren. Maar als mijn broederen mij roemen, betuig ik voor 'sHeeren aangezicht en voor het uwe, dat ik geen andere vrijmoedigheid heb tegen den dag Zijner toekomst, dan deze dat ik Zijn Woord, dat U en mij zal oordeelen. Zijn heilig Woord verkondigd heb; en voorts deze, dat wel, helaas! mijne prediking, mijn onderwijs, mijn herderlijk verkeer, alles, alles met veel zonde bevlekt was, doch dat ik, ook als dienaar des Woords, schuldig en veroordeeld voor het kruis van Golgotha nederzinkende, genade gevonden heb.

II.

Uw Koningrijk kome! Die bede zij thans, lieve Gemeente, de grond waarop wij elkander overgeven. Wij menschen zijn voor het eeuwige, blijvende gemaakt. Daarom doet elke scheiding ons pijn, daar toch het geheele leven een strijd is tusschen de eeuwigheid welke God in ons hart legde, en de gedaante dezer wereld, die langs ons voorbij-

3 St

-ocr page 9-

9

gaat en met welke wij zelve, wat ons tijdelijk loven betreft, mede voorbijgaan.

Bij dit licht zien wij dat het evangelie van het Koningrijk Gods de waarheid is. Want die prediking voldoet aan de diepste, innigste behoeften van onze naar Gods beeld geschapen natuur. Wat ook do mensch hier beneden begeeren moge, in geen van alle geschapen dingen dio hij najaagt, vindt de ziel datgene wat zij eigenlijk zoekt en telkens bij elk streven had gehoopt te zullen verkrijgen. Daar rijst altoos nog een andere wensch achter den vervulde voor het oog onzer ziel op, en het laatste doel, de diepste grond van alle wezenlijke wenschen is God zelf, is Zijn Koningrijk. Zoo beteekent de bede: Uw K o n i n g r ij k k ome! in den grond niets anders dan: geef ons, o God! monschen te wezen en eene wereld rondom ons te hebben, die waarlijk met ons in overeenstemming zij! Een rijk dus waarin bet verrukkelijk ideaal van alle heilige Zieners tot werkelijkheid is geworden, waar het genoeg is dat Gods wil zich openbare, om ook zekerheid van zijn uitvoering te hebben, waar die wil zich dus niet meer in wetten en geboden behoeft te splitsen, maalais ééne openbaring der eeuwige liefde door allen wordt verstaan en gehuldigd. Thans echter is die toestand er nog niet. Maar alles streeft er heen. De diepste grond van de vergankelijkheid der dingen is de eeuwigheid die hun achtergrond is. Maar die vergankelijkheid zelve is thans nog op den voorgrond. Alles gaat voorbij. Geen levensbetrekking is duurzaam. Een gestadig opbreken en verreizen is alles. Dit is voor den natuurlijken mensch eenc noodzakelijkheid onder welke hij bukken moet; maar

-ocr page 10-

10

GoJs kinderen zijn ééns voor al met Christus gekruist en herhalen nu dagelijks dit sterven vrijwillig in alle bijzonderheden des levens. Zoo moeten wij dan ook nu scheiden. Geliefde Gemeente, ik dank U dat gij, in de dagen toen ik kiezen moest, met en voor mij gebeden hebt dat de Heer mij Zijn wil zou doen kennen. Hij beeft dat gebed verhoord. Ik ga, met een bedroefd hart, veel opofferende, over veel bezwaard, maar wetende dat ik in Zijn weg wandel. Nu, mijne broederen, heb ik U dit te verzoeken. Laat mij niet uws ondanks van u weggaan, maar geeft mij over gelijk ik U wil overgeven. Zendt mij uit, en toont, door mij aan den dienst, niet meer eener plaatselijke gemeente maar der geheele vaderlandsche kerk aftestaan, dat gij de bede verstaat en behartigt: Uw K o n i n g r ij k k o m e. ] k voor mij hoop op denzelfden grond dezen geliefden werkkring te verlaten en een arbeid op mij te nemen, waarvan de schoonheid en het gewicht, al schat ik die niet gering, toch nog niet bij mij tegen de liefelijkheid van hetgeen ik verzaak kan opwegen. Zoo moge dan de bede: Uw Koningrijk kome! onze gemeenschappelijke grond zijn waarop wij welgemoed in Gods kracht scheiden, gelijk wij tot nogtoe op dienzelfden grond vereenigd waren. Ik zal voortaan een nieuwen titel voeren,— hier niet, o laat mij bier te 'silage, als ik van tijd tot tijd weêr in uw midden ben, altoos den ouden geliefden aanspraaknaam hooren! — maar ik b 1 ij f toch leeraar, een leeraar die toekomstige leeraars, als medearbeiders tot den oogst des Heeren, helpt opleiden.

Ik vraag een iegelijk onder u die aan de kracht der voorbede gelooft, dat bij mij lot die taak aan de Uni-

-ocr page 11-

H

versiteit helpe door zijn voorbede, opdat ik kracht en wijsheid ontvange om deze jonge mannen naar Gods Woord op te leiden. Opdat ik lum voorhouden moge, dat geen wetenschap iets baat zonder de zalving van den Heilige, door welke «wij alle dingen weten.» Opdat ik de tegenstanders met ongeveinsde liefde des harten, d. i. met beslist en ernstig, maar tevens winnend, getuigenis moge bejegenen. Opdat het, in dezen tijd van droeve schaarschte der evangeliedienaren, den Heere behage,ook door mijnen dienst «arbeiders in Zijn oogst uit te slooten.» Opdat ik ook ginds — alleenlijk beter en getrouwer — hetzelfde blijve doen als hier mijn levensroeping geweest is.

Hier heb ik U in zwakheid het kruis verkondigd als de kracht Gods en de wijsheid Gods Gij weet, ik heb als mijn eerste woord, te Amsterdam gesproken, betuigd dat ik voor wetenschap en kerk geen andere waarheid noch wijsheid ken dan het kruis van Jezus Christus, liet kruis der verzoening naar de heilige Schriften. Wat ik hier verkondigd heb, datzelfde hoop ik ook daar, in den vorm der wetenschap, te verkondigen. Zoo verander ik van plaats maar niet van doel mijner werkzaamheid. Dat doel blijft: Uw Koningrijk kome!

Maar nu ik dan tot die scheiding gereed sta, wil ik hier eerst uitspreken wat ik aan U, hartelijk geliefde Gemeente! schuldig ben. Hier te quot;s Hage zijn mijne krachten geoefend, mijne inzichten gerijpt. Hier heb ik de hoogste van alle genietingen, de gemeenschap der heiligen, met kinderen Gods van verschillende namen en aardsche denkvormen gesmaakt. Hier heb ik in den strijd tegen de zonden van het eigen harl en van een stad vol goeds en

-ocr page 12-

schoons maar ook vol van weelde, ijdelheid en wellust, Gods sterkende vertroostingen ervaren. Maar hier ook ben ik mei de mijnen, al die jaren, van vriendelijkheden Gods en der menschen als overstelpt geworden. Een kring van meer bijzondere vrienden opende zich mij hier, aan wie, zooals ik in de hoofdstad gezegd heb, een nimmer eindigende verplichting mij bindt. Velen zijn reeds daarboven in de heerlijkheid opgenomen. Geliefde, onvergetelijke namen die mij bij die herinnering op de lippen zweeft, ik zegen uwe gedachtenis, uwe liefde, uwe trouw! En gij die mij hier nog omringt, o weet liet dat uwe vriendschap mij een verkwikking des harten, een sterking des levens geweest is. Maar ook gij, lieve Gemeente in uw geheel, eenvoudigen en schamelen zoowel als aanzienlijken, hebt mij met groote liefde gedragen. Als een jong man herwaarts gekomen, heb ik van de eerste jaren af veel toegevendheid van u noodig gehad. Nog voel ik op mijn hoofd de zegenende handen van mijn waardigen voorganger Molenaar, mij op zijn sterfbed, den dag vóór zijn verscheiden, opgelegd. Het oude evangelie van vader Molenaar heb ik U gebracht, doch in andere vormen, die uw geduld eischten. Ik heb meermalen verkeerd gedaan en uw vertrouwen op de proef gesteld — dank, dank dat gij het mij niet hebt onttrokken. Dank ook aan U, stillen en ongenoemden in den lande, die in zware tijden voor mij gebeden hebt. Mijn geliefd gezin en ik zelf, wij zijn hier krank geweest, en hoeveel liefde is toen niet slechts gebleken, maar ook, aan het hart, voelbaar, in de binnenkameren betoond! God zegene U allen. Ik mag niet ontkennen dat ook ik mij eenigzin? aan U gegeven heb, maar toch heeft Hij mij nog veel

-ocr page 13-

-5

13

meer door U in beschamende liefde gezegend. Indien wij dan elkander danken, zoo laat die dank zich oplossen in verheerlijking van Hem uit wien alle goede gave is, en in de bede: Uw Koningrijk kome!

III.

Uw Koningrijk kome! Die bede zij voor de toekomst de band die ons vereenigt. Wie haar in oprechtheid tot God opzendt, in hem is alle heiligmaking aangevangen. Deze bede toch is een afwerpen van eigen wil en levens-bepaling, want «Uw Koningrijk kome!» dat beteekent: mijn koningrijk bukke! Zij sluit in zich toewijding aan al wat de edelsten het ideaal, het hoogste doel des mensche-lijken levens achten. Zij is alzoo voor hen die in dit leven van elkander moeten scheiden, een plechtige verbintenis om in Gods kracht aan het éénige noodige trouw te blijven, aan bet hemelsch Jeruzalem, dat ons wenkt. Dan scheiden we niet van elkander maar blijven verbonden in liet uitzicht op één eeuwig vaderland. En eerlang, na den korten aardschen pelgrimstocht, zijn we op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel met alle verlosten vereenigd.

In dat zalig en heerlijk uitzicht willen we onze ziel tot rust brengen, en hier op aarde 'sHeeren raad uitdienen, ook daarin, dat we getroost en goedsmoeds heentrekken werwaarts Hij ons roept. Ik sta dan daartoe gereed en heb nog alleen maar, scheidende, mij U allen aantebevelen. Doch ook een bijzonder woord tot sommigen zij mij vergund.

Allereerst lot U, hooggeschatte medebroeders in de heilige bediening, ook in verwante gemeenten hier ter

-ocr page 14-

14

stede! Naar de mate der overeenstemming in ons allerheiligst geloof zijn wij met elkaar verbonden geweest. Maar ook waar deze dieper overeenstemming faalde, was er persoonlijke minzaamheid en ongestoorde, tot veel goeds heilzaam werkende eendracht. Aan U allen heb ik veel verplichting. Doch daar ik eigenaardig tus-schen de ondsten en de jongsten der voorgangers onzer hervormde gemeente in 't midden stond, zij het mij vergund tot de ouderen in het bijzonder een woord te spreken. Vader Moll, hoe hebt gij niet slechts mij, als allen, tot voorbeeld gestrekt, maar ook mij en de mijnen in uwe zoo velen omvattende belangstelling en liefde doen deelen! Oudste leeraar des lands, die den zooveel jongere het voorrecht uwer vriendschap niet hebt onthouden, zegene onze God en schrage nog een wijle uwe ons allen zoo geliefde grijsheid! Zoo doe Hij ookU, waardige, hartelijk vereerde Oort! Uwe rijke ervaring, uwe nauwgezette trouw doet hier onder ons zoo veel voor de belangen der kerk, wat meestal onopgemerkt voorbij gaat en toch van zoo groote waarde is. Maar hoe waart gij bovendien ook mij, zoo veel de drukte des levens toeliet, die ook hier het verkeer belemmert, hoe waart gij ook mij een hartelijk vriend, een wijze raadsman dien ik nooit te vergeefs om belangstelling en steun vroeg. Wees ook gij gedankt en van God gezegend! Eindelijk U, hooggeachte van Koetsveld, dank ik voor de eere, dat gij mij tot een klein deel uwer veelomvattende werkzaamheden als helper hebt willen toevoegen; omdat ik zóó een blik heb mogen werpen, niet slechts in wat het gansche land weet omtrent den rijkdom van uwe

-ocr page 15-

15

ervaring, uwe kennis, uw geest — maar ook in 't geen niet ieder kent, de toewijding eener liefde, de warmte van een hart dat zoo veel en velerlei, ook in eigen kring, te dragen heeft! Trooste en sterke onze God U tot dat alles. En moge dit mijn afscheidswoord ook nog, als het gelezen wordt, een kleine bate afwerpen voor een der vele belangen aan welke gij uw steun leent, den bouw eener zoo noodzakelijke zesde kerk, (') het strekke dan tevens tot getuigenis voor de oprechte toegenegenheid waarmee ik U, scheidende, dank zeg. En terwijl ik over deze drie grijze hoofden eerbiedig 's Heeren zegen inroep, dank ik ook U, jongere medebroeders, die mij allen, ook bij verschil van levensgrond en inzicht, met groote liefde gedragen, meer dan ik het waardig bon geëerd, en veelvuldig door uwen ijver beschaamd hebt! De Heer stelle U, naar mate gij Zijn Woord verkondigt, voortdurend tot rijken zegen in ons midden. Hij voere U, in mijne plaats en dan ook verder op eene zoo dringend noodige twaalfde plaats, medebroeders toe die in éénig-heid des geestes met U samenwerken, en vereenige ons, bij de scheiding die ons samen smart, ook voor de toekomst hier en ginds in de hartgrondige bede; Uw Koningrijk k o m e!

Daartoe bekrachtige Hij ook IJ, broeders ouderlingen, onder wie ik inzonderheid U beiden met toegenegenheid groet, die mij, één in het verleden, één tot heden toe, meer bepaald als m ij n e ouderlingen hebt ter zijde gestaan;

-ocr page 16-

16

en U, broeders diakenen, en U allen die de geestelijke of tijdelijke belangen der Gemeente, der kinderen of dftr ouden van dagen behartigt. Hij sterke U tot alle deelen uwer roeping, en doe ook door uwe zorgen de ons dierbare Gemeente bloeien en Zijn Koningrijk komen!

U, mijn beminde leerlingen uit vroeger en later tijd, heb ik vóór eenige dagen afzonderlijk toegesproken. Ik volsta dus nu met U nog ééns in hartelijke genegenheid te groeten, U te vermanen en te bidden, in de gehoorzaamheid aan Gods Woord waarin ik u opgeleid heb, te blijven, en U met aandrang aan de leeraren onder wier leiding gij overgaat, aan te bevelen.

Eindelijk dan gij, geliefde Gemeente zelve! wat zal ik U zeggen als laatste woord? O, kwam ik tot bij zondering van alles wat mijn hart beweegt en vervult, ik zou geen einde vinden. Ik zal niet zeggen: « vergeet mij niet!» — evenmin als ik noodig heb U te zeggen dat ik U nimmer kan vergeten. Daartoe hebben wij te lang, te innig met elkander verkeerd. Neen, we blijven elkaar gedenken en in het hart dragen, dat weten wij. Welnu, laat dan die liefde geheiligd, van al het vleeschelijke en voorbijgaande gezuiverd worden, en zoo zich oplossen in de bede: Uw Koningrijk k o m e! Mijne vrienden, laat ons in de kracht Gods toonen, elkander in Zijne gemeenschap daartoe opgebouwd te hebben dat wij, met eeuwige banden aan elkander gehecht, elkanders tijdelijk bijzijn kunnen ont-beeren. Wie bidden mag: Uw Koningrijk kome! die heeft den eeuwigen achtergrond der aardsche dingen gezien en weet dat die eenmaal voorgrond moet worden. Hij weet dat die bede de gewisheid barer verhooring in zich draagt.

-ocr page 17-

Wie ze ons op de lippen legde, die zal haar ook vervullen. Daarop willen we zeker vertrouwen, ook voor on ze toekomst. Heb ik hier in zwakheid een zaad mogen strooien, laat het opwassen en vruchtdragen, wellicht beter in mijn afzijn dan in mijn tegenwoordigheid. Wij hopen elkander nog van tijd tot tijd te zien; of, zoo het nu «voor het laatst» mocht wezen gelijk wij menschen spreken, dan bedenken we dat wie in Christus vereenigd zijn, elkander nooit voor het laatst zien. Blijft dus niet aan mijn persoon te zeer hangen, en draagt op mijn opvolger, als hij U naar Gods Woord dient, zooveel van uwe achting en liefde voor mij over, als onafhankelijk van ons langdurig verkeer reeds van stonden aan gegeven worden kan. Bemint, acht, steunt al uwe voorgangers naar den eisch des Woords. Laat hen die zich hier bepaaldelijk door mijn voorgang lieten opbouwen, in de Geraeente.de getuigenis behouden van gehoorzaamheid aan Gods Woord en daardoor van eene vrije, van partijzucht afkeerige, opvatting der waarheid; van een wandel in stilheid, reinheid en liefde, van belangstelling in al wat den opbouw van Gods Koningrijk betreft. Ja, Zijn Koningrijk kome! Zoo het eenigzins kwam door onze zwakke tegenwoordigheid, het kome ook door ons scheiden. Het kome door ons of door anderen; het kome hier en overal, in de Gemeente en tot aan de einden der aarde. Met den blik op dat Koningrijk blijven we innig onderling vereenigd, en kunnen, al is het met betraand oog, toch welgemoed, gedachtig dat de tijd voorts kort is, elkander overgeven. Behalve Jezus Christus is niemand onontbeerlijk voor de Gemeente. En Jezus komt. Zijt dan wakende als dienstknechten die op hun Heer wachten; als

-ocr page 18-

18

wijze maagden met olie in lampen en vaten. Jezus komt: weest een volk dat Zijn heerlijke toekomst wacht, een heilig, een liefhebbend, een zelfverloochenend, een biddend volk. Scheidende hef ik mijn handen over U op, mijn oog tot den Troon der genade, en spreek als mijn laatste woord der prediking de bede die alles in zich sluit ; Gods Koningrijk kome! Amen.

-ocr page 19-
-ocr page 20-
-ocr page 21-
-ocr page 22-

.

■ -W *

y r ^

gt;7'

\ quot;

gt;\ .1' lt;

• • ^ ' ■; V V * ^ y'

C' ' ? :


• quot; ;' - .V *gt; ■»■'quot;

« / ■ ^ , -S-Ji^S • 'K

- ^ .r:-gt;}' * _v ^ v ^ Jr ^ ^ '

'n, . ,-■ quot;

■X k —

w *

■-gt;vr ' ^ A

lt; ^ , , !^' }

/ ^ 'gt; *

it.' K.t •

., A.; / r gt; ' r gt;

. A-'* gt;-C , ^ -L - 'V- '/ . . ..

- lt; '. . . ^ ^ ^ v ^ ■

:•.gt; •gt;

/

-_ .nU|,'» V5

/ ' t ^

7 .. 1 / quot;x ' ■ v _gt;

, t „ ■ -a^ , gt;-

!. X ■ 4 y'

l''quot; . y - / v vquot; y ;■ 'N

V ^ ,/ V ^

v .V -,

r

» quot; * ^

s quot; JX-'t

■ ^ ,

. t* ■ -^ t

\ ■ v

r; 1 -

I' i» quot;• ♦ H'quot;

v

gt;-gt;'V ff ^

. . K -r

/ ■ - /^V.': ■.

■*■■' ' «■*■.- .' gt; ' i ;■ •; .. . '»

• ^ •■ A f ' .-vr-'quot;:' -quot;'•') gt;-•

* ■% ' 'iquot; ^ , -

/■ ■

' V-- '\ J. . ^ K-s

L -■ 7 r ■•lt; ,'. gt;

V ►v v ■• ^ '

*-'y ; .. tlt; ■'* l ~

'' quot;X ' * ' ■■T ■ r ■ ^ %'

f* ,\ : gt;? • ■ :.-. -Ml, •; 35 - ^' quot;Ï ♦jk/ \ ^ ^

L-v ■ : . W' - .lquot; Y ^ quot;

V •quot;%'». '-* ^ 'i- *

• ' -'' ' ■ ' y' V vi.

' k /' t ^ ^ ^ . . - ' Y '

i 'V, • ^ | gt;- v * w'/3

V * iquot; , » A • ♦ i-

^ t lt;-

- j» ^ r gt;

«, ^

jr )gt;\ - ^

v 7,

_ - ■ , ^

^ - gt;

J J - - ; quot;

| r4 V ^ ' quot;

r ■. ■* quot;T

1 —-v-quot;

■ i