TWEEDE .lAAEGANG.
D E K A ï H O L [ E K E N
tegenover
DE STAATSPARTIJEN IN NEDERLAND,
DOOR
Dr. W. J. F. M VFVS.
------------
te HAARLEM bij A. B. V A N D E N H E I' V E L. '1869.
Nevensgaande Brochure is niets anders dan eenige artikelen, welke ik onlangs in de Nieuwe Ntiiirit-Hollainler lieh geplaatst. Alleen heb ik hier en daar eenige veranderingen gemaakt , en hel een en ander als bijlage er aan toegevoegd.
Ik verzoek den lezers het volgende vooral in het oog te houden, dal : Schrijver dezes hel liberalisme, als polilico-reli-gieus stelsel, onvoorwaardelijk veroordeelt; doch niet alle maatregelen door de liberale partij in ons land genomen.
Wanneer hij dan ook, nu en dan, van politiek-liberalen spreekt, bedoelt hij hiermede, de mannen, die zonder de politico-religieuse wereldbeschouwing van het modern liberalisme als de ware aan te nemen, toch in materiëele zaken, b. v.: koloniën, defensiewezen, belastingstelsel, de zienswijze der liberale partij in ons land deelen.
Tegen dezen heelt hij ijeene overwegende bezwaren, al kan hij ook niet altijd met hun van dczell'de meening wezen.
Dr. W J. F. NUYENS.
WKSTWOUll. 15 November WR
I
TEGENOVER
fic ^ItauU^iMirtiien in Ai'ilerlaiifi.
I.
Hot is? met den mensch, met eenige menschen, met partijen in het klein hetzelfde, als het is met volken, met de geheele menschheid in het groot. Slaat de geschiedboeken open, en gij znlt ontwaren, dat er oorlogen zijn gevoerd met eene felheid, waarover de mensch zich later moet bedroeven; en dat niet slechts om groote, allesbeheerschende belangen, maar vaak tengevolge van misverstand, vooroordeelen of ook schijnbaar toeval-ligen loop van omstandigheden. Het kabinet, dat heden aan deze zijde partij gekozen heeft, vindt men bij den volgenden oorlog weder aan de tegenovergestelde. Maar ook zijn er, (en wel met de meestén is dit het geval) die hoe het de schijn hebbe, dat zij van den een naar den anderen kant heen en weder slingeren, toch zich zeiven gelijk, door bepaalde beginselen of omstandigheden, deze of gene richting volgen.
Terwijl de vijandige kampen tegenover elkander staan, wordt vati weerskanten met moed, volharding, dikwijls met list en logen, soms met verbittering gestreden. De strijdvoerende legers zijn niet altijd even keurig op hunne middelen. Aan beide zijden vindt men naast de nationale soldaten, die onwrikbaar, voor hun idee en beginsel, onder hun vaandel strijden, avonturiers, lieden van een vreemd legioen, die heden het roode, mor-
gen het blauwe vaandel volgen, maar altijd hun eigen voordeel zoeken of hun eigen lust naar avonturen den teugel vieren. Aan beide zijden ziet men soms dergelijke avonturiers, soldaten van fortuin, tot hooge officiersposten geraken en ook (dit zij hun tor eere gezegd) het vaandel, waaronder zij toevallig zijn geraakt, met moed en beleid, al is het ook zonder liefde en overtuiging, dienen.
In de hitte van den strijd zoekt men elkander te verslaan, op den grond te werpen, ja te vernietigen! Maar is het eenmaal vrede, is er zelfs een wapenstilstand gesloten, dan zullen alle strijders, die zich den eernaam van beschaafde volken toekennen, den vijand van gisteren de hand reiken: dan zullen zij vergeten, welke middelen gebruikt zijn, ofschoon zij ook onedele middelen onedel zullen blijven noemen; dan zullen zij elkander de toegebrachte wonden niet eens moer euvel afnemen. Zoo handelen beschaafde soldaten; wilden, barbaren, roof benden alleen blijven gestadig voortwoeden, en noch de behaalde overwinning, noch de geleden nederlaag vergeten.
Maar op de mannen, die den strijd geleid hebben, rust nog eene andere verplichting! Zij moeten niet slechts de berokkende schade, do ontstane veten, de onvermijdelijke verwoestingen zoeken te herstellen, door het opsteken van de vaan des vredes; zij moeten ook hunne eigen verliezen nagaan, hunne eigen fouten, de fouten hunner tegenstanders met een helder, onbevooroordeeld oog onderzoeken; niet om daaruit wrok, opgeblazenheid of moedeloosheid maar leering en voorzichtigheid te putten.
Gelijk dit alles het geval is met den strijd op het groote oor-logstooneel der natiën, zóó moet het ook zijn met den strijd der staatkundige partijen. In de hitte van het gevecht, in de eerste opgewondenheid bij het hooien van do strijdleuze, kan het geschieden dat niet allen even voorzichtig, even nobel, even bedaard handelen; het kan zelfs geschieden, dat de een of ander zich berispelijk gedraagt; doch, naar mijn inzien, behoort, wanneer dé strijd is afgestreden, het gezond verstand, de kalme overweging wederom de plaats van opgewondenheid en drift intenemen. Men moet elkander vergeven; men moet vergeten. Men moet elkander weder de hand reiken; men moet handelen, oven als de nobele ridders, van wie Ariosto zingt; dal zij vijanden waren, verschillende van geloof, die stout elkan-
der in liet harnas bestreden, maar die, nadat den kamp geëindigd was, zonder haat en argwaan naasl elkander in donkere wouden, langs ongebaande wegen voortreden.
Zoo geloof ik, moet de strijd tusschen bescliaatde lieden, welopgevoede mannen, en nog veel meer tusschen christenen gestreden worden! Ik voor mij, voor zoover ik mij zeiven noemen mag, zou mij gelukkig achten, zoo iedere strijd met mijne tegenstanders van gisteren zulk een einde nam.
Bij het terugblikken op den politieken strijd, die in den loop van de maand Juni jl. in ons vaderland gestieden is, nu die stiijd voor het oogenblik door den alloop der verkiezingen is beslist, kwamen die gedachten mij voor den geest. Zij drukken mijne innige, waarachtige zienswijze uit. — Maar wat zou ik mij vermeten het woord van verzoening uittespreken'? Zou ik den rol van vredestichter willen vervullen'? — Verre zij dit van mij.— Niet wat betreft de gedachten, die mij bezielen, maar wat betreft het. gewicht, dat mijn persoon, mijn woord in de schaal kan leggen. Dat weinige gewicht doet mij aarzelen. Ik ben immers noch staatsman, noch partijleider, noch man uitstekend door maatschappelijke betrekking of rang. Maar ja — ik bezit een recht, een onvervreemdbaar recht om te mogen spreken, en van dat recht zal ik gebruik maken: dat van nederlandsch burger!
Men beschouwe deze en de volgende regelen dan ook uit geen ander oogpunt, dan als de individueele meeningen van een ambteloos persoon. Niemand heeft in onze eeuw meer het recht namens één volk, zelfs namens ééne partij, zelfs namens een aanmerkelijk getal personen te kunnen of te mogen spreken. Het individualisme beheerscht onze hedendaagsche maatschappijen. — Ik bedrieg mij: er beslaan nog mannen,, die uit naam van duizenden en duizenden mogen spreken, die de meening-en dier duizenden in een bepaald punt, (in hel godsdienstige,) mogen vertegenwoordigen, omdat zij het onvervreemdbaar recht daartoe bezitten. Het episcopaat mag en moet alléén spreken in zaken, die de katholieke leer en tucht betreffen. — Wanneer ik dan ook nu en dan in deze regelen zal spreken van »de katholiekenquot;, dan bedoel ik daarmede niet anders dan: ))naar mijne meening zeggen oi handelen de katholieken zooquot;: nooit wil ik over eenig punt van dogma, moraal ol tucht eene afzonderlijke meening uiten.
1*
i
Het voornemen tot liet schrijven dezer regelen is bij mij tot rijpheid gekomen, nadat ik in het meest verspreid dagblad van ons land, in het Handelsblad, eene reeks van artikelen gelezen had, getiteld: Brieven van eenen kal koliek-liberaal, over de ge-benrlenissen van den dag, door Mullapalior. 1) Veel vond ik daarin wat naar mijn inzien behartigenswaardig is; veel dwaling onder veel waarheid vermengd. Ik heb de reeks van artikelen, welke ik, na het lezen der brieven vjin Multapatior, wilde schrijven, in de nieuwe Noord-Hollander geplaats, mij voorbehoudende, ze later te zamen in eene brochure uittegeven. Ik plaatste ze bij voorkeur in de N. N.-H., wijl dut blad in de laatste tijden, bij gelegenheid van de verspreiding van zeker strooibillet, nog al polemiek heeft moeten -voeren tegen de beschuldigingen, welke ik meende te moeten wederleggen.
Bestaat er eene katholieke partij in Nederland? Ziedaar de vraag, welke wij in de eerste plaats zullen trachten te beantwoorden. — Schrijver dezes, die, hij zegt het nogmaals, niets anders dan zijne eigene persoonlijke zienswijze kan en mag mede-deelen, zal herhalen, wat hij op die vraag het voorgaande jaar in een der gróote fransche dagbladen schreef: «Indien men onder het woord par t ij verstaat een zeker aantal mannen, die dezelfde beginselen volgen, dezelfde overtuiging bezitten, dezelfde belangen hebben te verdedigen, ja, dan bestaat er in Nederland eene kalhoUeke partij. Zoo men echter daaronder begrijpt eene vereeniging, georganiseerd met het doel om een bepaald plan te bereiken, gehoorzamende aan hetzelfde wachtwoord, aangevoerd door erkende hoofden. . . neen! dan bestaat er bij ons geene dergelijke partij.quot;
»De invloedrijkste en helderziendste katholieken van Nederland hebben steeds de gedachten verre van zich geworpen, om eene bepaald politiek-katholieke partij te vormen. Zij hebben zich nooit geheel en al met eene van de beide groote staatspartijen, de zoogenaamde liberale of conservatieve, willen vereenzelvigen. Evenmin zouden zij zich met de zoogenaamde anti-revolutionnaire partij
1) Men vindt die reeks van artikelen in verschillende nommers van hef Mandehblad van de maand Juli 1869.
kunnen vereenigen. Het wezen van die partij, de begrippen, welke zij koestert, maken de samenwerking daarmede, behalve in enkele omstandigheden (b. v. het onderwijs) onmogelijk.quot;
In dat opzicht is, naar mijn inzien, geen verandering gekomen. Alléén hebben de katholieke kiezers, verreweg de groote meerderheid, zich bij het uitbrengen hunner stemmen laten leiden door overwegingen, voortspruitende uit hunne godsdienstige overtuiging omtrent de onderwijskwestie; toen die kwestie als het Shibboleth bij verkiezingen werd gesteld. Alléén hebben hunne organen in de pers vrij en onbewimpeld, met meer of mindere gematigdheid, hunne zienswijze omtrent gewichtige vraagstukken van den dag medegedeeld. Dit moesten zij doen, wilden zij zich zeiven, wilden zij hunne beginselen niet verloochenen; doch nooit hebben zij zich als politieke partij vóór of tegen eenig ministerie verklaard (misschien tegen het ministerie Simons van der Brugghen uitgezonderd): nooit, althans gelijk b. v. Handelsblad, Arn-hemsche Courant, Dagblad van Zuid-Holland dit deden of nog doen. Het is integendeel altijd het verklaarde programma van de Tijd, van vele andere bladen door katholieken geredigeerd, geweest, dat de katholieken, qua tales, zich nooit onvoorwaardelijk bij ééne politieke partij moeten aansluiten. En wanneer katholieken in politieke kwestien, b. v. afschaffing van dagbladzegel, koloniaal beheer vóór of tégen partij trekken, doen zij dit inderdaad niet als katholieken, maar als nederlandsche staatsburgers, die toch wel, al zijn zij katholiek, eene eigene gedachte omtrent het een of ander kwestie mogen hebben.
De argumenten, welke b. v. het Handelsblad vóór het bestaan van eene ultramontaansche (dat is katholieke) party aanvoert, bewijzen dan ook juist tegen. Een enkel voorbeeld: de Maasbode, een katholiek blad, ijverde sterk tegen de verkiezing van leden voor de Tweede Kamer, die tot de zoogenaamde liberale partij behooren; de Maas- en Roerbode, die te Roermond verschijnt, ijverde sterk vóór de benoeming van den kandidaat der liberalen. De Tijd was tegen de kandidaten der liberale partij; de Courier de la Meuse vóór de kandidaten der liberalen. 2) En wanneer men eens nauwkeurig naging, hoe de redactien dier verschillende
2) Te weten in zijn distrikt.
bladen zijn samengesteld, zou men ontdekken, dat het clericale element, gelijk men het gelieft uittedrukken, in die verschillende organen even gering of even sterk vertegenwoordigd is. Nu mogen Handelsblad, Nieaire Rollerdammer, Arnhemsche Courant enz. den een, sultrauiontaau,quot; den ander «katholiek-liberaalquot; noemen, wij betwijfelen het sterk, of Courier de la Meuse, Maas- en Koerhode er mede gestreeld zouden zijn, indien men hen, in een ander dan geheel en al zuiver politiek punt van hunne katholieke broeders wilde scheiden. Wij durven zelfs de vraag stellen, of zij voorbedachtelijk de benoeming van kandidaten, die naar hun inzien de katholieke belangen zouden tegenwerken, ooit zouden willen bevorderen. Maat' of men vóór Heemskerk, vóór Thor-becke, vóór kuituurstelsel, tégen koloniale hervorming, tégen budget, tégen afstemming van begrooting zij: in die punten zullen zij blijven verschillen, en zeer goed kunnen blijven verschillen! Stelt echter do vraag: wilt gij het moderne staatsonderwijs verplichtend gemaakt zien? Wilt gy de vrije ontwikkeling van het godsdienstig onderwijs tegengewerkt zienquot;? Dan, geloof ik, zullen al die genoemde bladen eenstemmig zich, krachtens hetzelfde beginsel, er tegen verklaren! Dit volgt uit hun beginsel, en als dusdanig vormen zij eene katholieke partij!
Maar stelt de vraag of zij daarvan eene kwestie moeten maken, om eén kabinet omvertewerpen, andere mannen, aan het bewind te brengen. — Hieromtrent zullen zij blijven verschillen, en als dusdanig vormen zij geene katholieke partij.
In de eerste plaats sprak het katholiek geweten, in het tweede geval een zuiver politiek belang.
Om de houding der katholieke Nederlanders in het jaar 1869 goed te begrijpen, moeten wij eenige jaren, tot naar 1848, terugzien.
Het is van algemeene bekendheid, hoe de katholieken, die in de noordelijke Nederlanden, sinds de revolutie der XVI eeuw, onder een ijzeren juk gehouden werden (gelijk de katholiek-liberaal in het Handelsblad dit uitdrukt) wel is waar hunne burger-schapsrechten onder Willem I bezaten, doch in een ondergeschikten toestand gehouden werden. Rechtens bezaten zij dezelfde rechten als de protestanten, doch feitelijk werden zij behandeld
als minderen. Nederland was en bleef in schier aller oogen »lie( protestantsche Nederland.quot; Sommige katholieke personen mochten door de regeering met posten en bedieningen begunstigd zijn, de katholieken in het geheel werden achteruit gesteld. Onder Willem 11 duurde deze staat van zaken, eenigzins gewijzigd, voort. Eene oligarchie, met tamelijk josephistische begrippen bezield, geënt op de oude kalvinistische traditie, be-heerschte den toestand; zoowel vorst als volk gevoelde, dat deze partij het land regeerde.
Er had zich trapsgewijze eene liberale partij gevormd; mi-nisteriëele verantwoordelijkheid, rechtstreeksche verkiezingen, een jaarlijksch budget, vrijheid van drukpers, van godsdienst, van recht tot vereeniging waren de politieke eischen dezer partij. Mannen als Thorbecke, Donker Curtius, Storm, Luzac, de Kem-penaer stonden aan het hoofd der liberalen. Deze waren echter niet sterk genoeg, om de gewenschte wijziging te verkrijgen. Het jaar I8i8 bracht in den staat van zaken eene gewichtige verandering. Willem II benoemde eene kommissie uit de hoofden der liberalen, om eene nieuwe grondwet te ontwerpen. De oligarchische partij echter was nog machtig genoeg, om de liberalen te doen omzien naar bondgenooten. Zij zochten en vonden die in de katholieken. Wrat echter de schrijver van La Grise ac-luelle en Hollande verhaalt, omtrent geheime afspraken tusschen de hoofden der liberalen en eenige voorname katholieken, is uit de lucht gegrepen. Vertrouwelijke mededeelingen van een vriend, te Brussel vóór eenige jaren gestorven, 1) die in 1848, en ook in 1853, een gewichtiger! invloed op de katholieke Nederlanders uitoefende, stellen mij in staat dit zoo bepaaldelijk te verklaren. De samenwerking tusschen katholieken en liberalen ontsproot uit de omstandigheden. Eerstgenoemden begeerden afschaffing van het Placet en vrijheid van onderwijs in de nieuwe grondwet. Dit werd toegestaan. Gesteund door geheel de katholieke bevolking van Nederland, konden de liberalen hunne inzichten doen zegevieren. Datzelfde Placet was een paar jaren vroeger in de
n Graaf E. H. F. Ducliastel iic !a Howardries, vroeger adjudant van Z. K. H. prins Frederik: een dei weinige Belgen, die aan bet Huis van Oranje getrouw gebleven waren.
Tweede Kamer liet onderwerp van beraadslaging geweest. Alle kon-servatieven hadden de opheffing daarvan bestreden. Onder de voorstanders der opheffing behoorden Mr. P. van Akerlaken, vader van het tegenwoordig lid der Tweede kamer, en Luzac. De katholieken uit het kiesdistrict Hoorn hebben aan de familie van eerstgenoemde zich daarvoor steeds dankbaar betoond. De herinnering daaraan heeft op hunne stemmen invloed uitgeoefend, gelijk ik uit brieven, vóór eene reeks van jaren geschreven, zou kunnen aantoonen. Alléén de kleur, welke sommigen aan de verkiezing van '1869 in het district Hoorn wilden geven, (eene kleur, welke, naar ik later ben gewaar geworden, niet uit van Akerlakens eigen brieven was op te maken), is oorzaak geweest dat zeer velen zijne kandidatuur niet gesteund hebben. Zij hebben dit, ondanks hunne sympathien, niet gedaan; en die sym-pathien hebben hunnen oorsprong te danken aan de houding van den vader van Mr. D. van Akerlaken, bij gelegenheid van de Placetkwestie. Die sympathien zullen ook nog blijven voortleven.
Om tot ons onderwerp terug te keeren: de grondwet van 1848 kwam dan tot stand door gemeenschappelijke krachten van katholieken en liberalen. Schrijver dezes herinnert zich nog zeer wel, hoe laatstgenoemden veel eensgezinder, veel krachtiger ééne partij trokken dan in 1868. Ook toen zocht men de richting der liberalen, welke door hen voorgestaan werd, verdacht te maken, wijl zij die voorstonden; de konservatieven gebruikten toen dezelfde taktiek tegen hen, als thans de liberalen. Het woord papolhorbeckianen dagteekent van 1849, en nog meer van 1853. Eu opmerkelijk is hel, dal een grool getal van hen, die thans in hel liberale kamp dienst genomen hebben, toen légen de liberalen gestemd waren.
Het zou der moeite waard zijn, te weten hoeveel predikanten in 1849 reeds tegen de «Papolhorbeckianenquot; ijverden, omdat de »Jesuitenquot; er in gemengd waren. De beschuldiging, dat de katholieken tot eene politieke party geformeerd zijn, is niet van gisteren. Nieuw is het ook niet, dat men van die beschuldiging gebruik maakt, om de groote bende van «papenhatersquot; te winnen. Wij zijn veel minder eene politieke partij, dan dat wij gebruikt worden voor politieke, vinkenverschrikkers!
Al spoedig ontstond er oneenigheid in het liberale kamp. Het
eene gedeelte schaarde zich onder de Kempenaar, het andere onder Thorbecke. Het bleek, dat. de josphistische traditien aan mannen als de Kempenaer niet vreemd waren. De beraadslagingen over artikel 194 der grondwet hadden reeds getoond, hoe deze mannen schrik gevoelden voor vrijheid van onderwijs, die aan de Katholieken kon baten; hoe zij naar het onderwijs-monopolie terugblikten met dezelfde oogen als de joden naar de vleeschpotten van Egypte.
Thorbecke zegevierde: de Noordbrabantsche en Limburgsche leden steunden zijne politiek en verreweg de groote meerderheid der katholieke kiezers stemde voor kandidaten van zijne richting. De liberale partij beschuldigde toen en later de katholieken of ultramontanen niet van de godsdienst als een middel tot politieke doeleinden te gebruiken. Daarentegen hadden Am-slerdamsche Courant en Dagblad van Zuid-Holland en's Gravenhage 3) alle lieve woordjes van jesuiten, ultramontanen, clericalen, fxipo-thorbeckianen voor de katholieken veil.
Hoe de invoering der hierarchic in 1853 door de zoogenaamde konservatieven en volgelingen van Groen gebruikt werd als middel om het ministerie-Thorbecke omver te werpen, is bekend. De liberale partij heeft zich toen zelfstandig, krachtig en konse-quent gedragen. Mannen, die thans onder de zoogenaamde konservatieven op den voorgrond staan, speelden toen eene groote rol onder de Aprilbewegers. Van den anderen kant zou het der moeite waard zijn, eens nauwkeurig gade te slaan, hoe velen van hen, die in 1869 het vinnigst partij getrokken hebben vóór de liberalen, toen het sterkst tégen hen partij trokken. Schrijver dezes heeft met aandacht nagegaan, welke onder zijne omgeving thans ijveren tegen den »ultramontaanschen overmoedquot; en eerste kampvechters voor de liberalen zijn: en hij vindt in hen mannen terug, die in 1853 het hevigst tegen de spapothor-beckianenquot; z'yn uitgevaren! Zooals hier boven het IJ, zoo zal het ook wel elders zijn.
De liberalen maken zich echter, naar ons inzien, eene verkeerde voorstelling, wanneer zij geiooven, dat zij in 1853 slacht-
3) Dat sinds eenigo jaren veot veranderd is, is ongetwijfeld het minst antikatholieken, eu een der uitmuntendste bladen van ons land is.
— 10 —
offers geweest zijn enkel van hunne billijkheid omtrent de katholieken. De zaak is eerder, dat ón katholieke» èn liberalen toen beide, de een om den ander geleden hebben. Om Thor-becke te treffen, wekten de konservatieven en orthodoxen eene antipapistische beweging op; wijl Thorbecke zich niet anti-papis-tisch gedroeg, maakte men hiervan gebruik, om hem te doen vallen. Dat het eerder tegen het liberaal kabinet dan tegen de bisschoppen gericht was, blijkt daaruit, dat de Aprilbewegers, toen zij Thorbecke hadden doen vallen, de bisschoppen verder onaangeroerd lieten blijven. Donker Curlius, van Hall, de Kem-penaer namen de plaats van Thorbecke in. Denzelfden de Kem-penaer vinden wij 45 jaren later als een der leiders van de zoogenaamde konservatieve party. Van den anderen kant, dit herinner ik mij zeer wel, werd weinige jaren later de kandidatuur van van Hall, als lid voor de Tweede Kamer voor het kiesdistrict Hoorn het meest gesteund door mannen, die thans hel sterkst den kandidaat der konservatieven tegengewerkt hebben. In die jaren bestreden dezelfde mannen, die thans grootelijks sympathiseren met de verkiezingen van Amsterdam, Mr. M. J. de Lange, die thans aldaar gekozen is. Terwijl de meeste katholieke kiezers in het kiesdistrict Hoorn hunne stem gaven aan dien Mr. M. J. de Lange, stemden zij, die thans zoo ingenomen zijn met de Amsterdamsche keuze, vóór van Hall of Nolthenius (wie van beide herinner ik mij op het oogenblik niet recht). Zoo ik mijne korrespondentiè' van vroegere jaren nazocht, zou ik wellicht nog brieven kunnen toonen, die niet onaardig zouden zijn ter waardeering van toestanden. Men zou misschien verwonderd staan, door wién, aan wién de kandidatuur van Mr. M. J. de Lange voor het lidmaatschap der Tweede Kamer aanbevolen werd. Wij maken hiervan niemand een verwijt: doch men veile geen te scherp oordeel over die nederlandsche burgers, welke katholiek zijn, en die hunnen vrienden en geestverwanten verzoeken, met hen bij de verkiezingen ééne gedragslijn te volgen.
In 1853, en nog later, bestond er de beste harmonie tusschen de katholieken en de politiek-liberale partij in Nederland. De zoogenaamde konservatieven daarentegen trokken ééne lijn met de volgelingen van Groen van Prinsterer, met de rationalistische en radicalistische anti-papisten van Fakkel en Waakzaamheid, met
— 11 —
de leden van Unilas en Phylacterion, met de aristocraten en predikanten, en met de menigte, die nog met alle oude vooroordee-len tegen sjesuitenquot; en »kerk van Romequot; doortrokken zijn. Dit was nog hetzelfde in 1859. In 1867 en 1869 vinden wij de rollen grootendeels verwisseld.
Wat hiervan de oorzaken zijn, zullen wij zien. Het is echter noodig. dat wij eerst het wezen der drie staatspartijen de anti-revolutionnaire, de konservatieve en liberale, nagaan.
De an ti-revolution naire party, christelijk-historische richting, de orthodoxen, groenianen, hoe men ze noeme, zijn nog meer eene godsdienstige dan staatkundige partij. Zij willen slechts in de besluiten der Dordsche synode van 1619 de alleenzaligmakende leer erkennen. Holland is, volgens hen, het uitverkoren land geweest, waarin God zijn volk, gelijk het volk van Israël, van de duisternissen der afgoderij heeft verlost, en zijne zuivere leer heeft doen bloeien. Zoolang dat uitverkoren volk getrouw aan des Heeren wet bleef, zoo lang overlaadde God het ook met zegeningen. Maar even als Israël, werd ook dat geloovig volk afvallig, en offerde aan vreemde goden, aan vreemde leeringen. Onder die leeringen zijn vooral te noemen die, welke door de Fransche revolutie werden verspreid. Het uitverkoren volk verviel voor een groot gedeelte tot ongeloof, en van daar tot revolutie. De ware, orthodox-gereformeerde leer, ontdaan even zoowel vau de afgoderij van het pausdom, als van het ongeloof der moderne en revolu-tionnaire leeringen, is echter door zeer velen in den lande nog bewaard. Die belijders zijn de echt nationalen, de volgelingen der christelijk-historische richting onder het Nederlandsche volk!
Het politiek ideaal van den heer Groen van Prinsterer zou zijn: eene sterke monarchie onder het Huis van Oranje; do koning, getrouw aan de historische overleveringen van zijn geslacht , moest de verdediger des geloofs, naar de synode van 1619, blijven: er moest eene naauwe vereeniging bestaan tusschen den staat en de gereformeerde kerk: de protestanten van andere gezindheden en de katholieken zouden slechts recht hebben op eene ruime verdraagzaamheid: overigens moest de nationale kerk geheel en al onafhankelijk, zoowel in leer als in tucht, van den
souverein wezen: de koning zou niets anders moeten doen dan de besluiten der synode handhaven: de reglementen, door Willem I aan de Nederlandsch hervormde kerk gegeven, die eene gezag-aanmatiging in sacra zijn, zouden moeten worden afgeschaft.
Souvereiniteit van het Huis van Oranje, suprematie dei' orthodox-gereformeerde kerk, de christelijk-historische overlevering tot grondslag van het nationaal onderwijs, terwijl overigens het onderwijs vrij moet wezen voor de verschillende gezindheden: ziedaar in korte woorden het programma van dien heer Groen van Prin-sterer, en der anti-revolutionnaire partij. Nu mogen vele onder de orthodoxen alle konclusiën van Groen niet zoo gaaf aannemen, velen mogen hierin gematigder te werk gaan, toch zyn de beginselen van een sterk souverein gezag, van een voorrang (iets anders dan suprematie) der orthodox-gereformeerde kerk, een sterk gekleurd kalvinistisch onderwijs en, ter wille daarvan, vrijheid van onderwijs, algemeen door de christelijk-historische richting aangenomen.
De politieke behoudsmannen en ook zij, welke men gewoonlijk konservatieven, die zich zeiven monarchaal-konstitutioneelen noemen, gaan in vele punten met de anti-revolutionnairen denzelfden weg, terwijl zij in anderë opzichten weder van hen verschillen.
Ook deze partij, welke wij »de konservatievequot; zullen, noemen, is uit verschillende bestanddeelen samengesteld.
Voor een deel vindt men onder hen de mannen van vóór 18-48, die, met meer of minder tegenzin, de nieuwe konstitutie hebben ontvangen, en nog met voorliefde terugblikken naar de tijden, toen zij de klem der regeering in handen hadden, en de overleveringen der oudé familieregeeringen in praktijk brachten. Over het algemeen genomen, zijn deze behoudsmannen bewonderaars van het stelsel van Willem I, dat in den grond der zaak de slechtste theoriën van het josephisme in praktijk zocht te brengen: dat het onderwijs aan banden wilde leggen: en eene protestant-sche suprematie (niet van de orthodox-gereformeerden, maar van de rationalistisch-gereformeerden) wilde handhaven. — Dit zijn de echte oude behoudsmannen, wier geslacht evenwel uitsterft.
Met hen vereenigd, in vele opzichten met hen eens, doch op-oprechter in hunne genegenheid voor de grondwet van 1848,
zijn de zoogenaamde konservatieven, waarvan b. v. mannen als Mr. J. Heemskerk Az, Willem Goltstein en meer anderen, de vertegenwoordigers en woordvoerders zijn. De grondwet van 1848 wordt door hen zonder achterdenken aangenomen. Zij verschillen met de liberalen omtrent ettelijke punten van geheel en al politieken aard; b. v. over de meerdere of mindere rechten van het souverein gezag en van de volksvertegenwoordiging; over de builenlandsche staatkunde; over het koloniaal beheer. Voor zooverre het de godsdienstige kwestie aanbelangt, kan men niet zeggen in hoeverre zij de protestantsch-rationalistische of de meer geloovige strekking zijn doortrokken. Als partij steunt zij evenzeer op de moderne wereldbeschouwing als de liberale dit doet. In hoeverre velen barer volgelingen thans in de onderwijskwestie aan de wenschen der orthodoxen en katholieken willen tegemoet komen uit beginsel of politieke kansberekening, is moeie-lijk te zeggen. In 1868, en later, betoonden zij zich voorkomend jegens katholieken en orthodoxen; maar zij zijn ten naauwste ver-eenigd met ettelijke Aprilbewegers, en op eene enkele uitzondering na (hél Dagblad van Zuid-Holland) betoonden hunne organen in de pers zich weinig minder bevooroordeeld tegen de »ultra-montanenquot; dan de woordvoerders der zoogenaamde liberalen.
Aangezien echter, in algemeene wereldbeschouwing, in voorliefde voor de vormen der XIX eeuw, in rationalistische grondslagen, in staathuishoudkundige stelsels, de zoogenaamde konservatieven weinig van de zoogenaamde liberalen verschillen, beschouwen wij ze als niets anders dan eene afdeeling van de aanhangers van het moderne liberalisme, die alleen in eenige weinige opzichten )gt;konservatievenquot; kunnen genoemd worden.
Ten derde komt de liberale partij. — Ook in deze kan men verscheidene schakeeringen waarnemen: de enkel politiek-liberalen, de doctrinairen, (welke men wel eens Thorbeckianen noemt,) en de radicalen.
Onder de eerstgenoemden (do politiek-liberalen) rangschikken wij hen, die zonder juist de rationalistische grondslagen van het liberalisme bij hunne wereldbeschouwing aantenemen, toch in zake van zuiver politieken aard, b. v. grenzen van koninklijk gezag, bevoegdheid der volksvertegenwoordiging, koloniale kwestie en dergelijke vraagstukken, met de liberalen ééne
lijti trekken; mannen als lief lid der Tweede Kamer Heijdenrijck kunnen als types daarvan beschouwd worden.
De doctrinair-liberalen, volgelingen van Thorbecke, zijn, even als een groot getal der politiek-konservatieven, over het algemeen genomen tamelijk onverschillig in zaken van godsdienst, of maken die ondergeschikt aan de politiek. Tersvijl de konservatieven eenigermate meer overhelling tot de orthodoxen betoonen, zijn deze liberalen meer tot het moderne rationalisme geneigd. Zij zijn voorstanders van het beginsel van «scheiding van kerk en staatquot;; zij kennen aan de kerkgenootschappen geen ander recht dan dat, wat ieder burgerlijke vereeniging toekomt. Ofschoon zij het beginsel van vrijheid van onderwijs proclameeren, zijn zij feitelijk genegen den staat daarop een grooten invloed te schenken. Overigens zijn zij voorstanders van het centralisatie-stelsel en tegenstanders van het provincialisme.
De radicalen eindelijk zijn voorstanders van de staatsalmacht. Geheel en al doortrokken van een geest van argwaan en afkeer tegen de geopenbaarde godsdienst, vervolgen zij met hunne sarcasmen en scheve voorstellingen evenzeer het katholicisme, als de protestantsche orthodoxie. Het moderne rationalisme, tot pantheïsme toe, is de grondslag hunner wereldbeschouwing. Zij be-geeren het volledige overwicht der volksvertegenwoordiging, en wel der Tweede Kamer, mits die vertegenwoordiging in hun geest zij samengesteld. Hunne begrippen gaan van hervorming tot omwenteling. Hun uiterste vleugel nadert de algemeen europeesche revolutie. Mannen, die eene radicale omverwerping van het bestaande hopen, verschuilen zich in hunne gelederen, evenzeer als zij, die oen gloeienden haat tegen de katholieke kerk koeste-ren. Onder het schoone woord van »vrijheidquot; verbergen zij hunne plannen van despotisme, uitgeoefend door den modernen staat!
Om een behoorlijk begrip te krijgen van do redenen en omstandigheden, die teweeg brachten dat de katholieken in Nederland zich eerst met de liberalen ten nauwste verbonden, en later, voor verreweg het grootste gedeelte, zich van hen afscheidden, moeten wij zien in welke opzichten de katholieken, (juu tales,
incl de politieke vraagstukken in meer of minder onmiddelijke aanraking kwamen.
Ten eerste zien wij, hoe de katholieken van Nederland eene volledige emancipatie en eene geheele afschaffing van de prote-stantsche suprematie moesten zien te verkrijgen. Om tot dat doel te geraken, werkten hen de gebeurtenissen van 1848 in de hand. De liberale partij in ons land, (toen volstrekt niet door anti-papistische hartstochten, noch door de aanhangers der moderne theologie beheerscht) begeerde verwijdering van de laatste overblijfselen der oude kalvinislische staatskerk en der staatsvormen daarmede nog verbonden. Ook de katholieken begeerden hetzelfde: vrijheid tot vereeniging; vrijheid van onderwijs; gelijkstelling van alle gezindheden voor de wel, werden door de katholieken evenzeer begeerd als door de liberalen. Geen wonder, dat er toen tusschen beiden de beste overeenstemming heerschte, en dat de katholieken in zaken, die hun in hunne hoedanigheid als katholieken weinig aangingen, jaren lang de liberalen ondersteunden.
In den loop der jaren 1865—1866 kwamen drie kwestiën, van buitengewoon groot belang, de gemoederen geheel Europa door in beweging brengen: kwestiën, die de katholieken ten innigste betroffen: lo. het vraagstuk van scheiding van kerk en staat, '2quot;. dat van vrijheid van onderwijs, 3°. de Romeinsche kwestie.
1quot;. Scheiding van kerk en staat. Wij zullen deze zeer abstracte en tegelijkertijd diep ingrijpende kwestie hier niet bespreken; genoog zij het aantemerken, dat de zienswijze der katholieken, omtrent dat punt, als beginsel, geheel en al verschilt met de zienswijze der liberalen, zonder dat daarom de »konservatievenquot; in beginsel met hen overeenstemmen. De orthodoxen verheffen hunne stem insgelijks tegen het beginsel. Daar zij echter eene kalvinistische staatskerk begeeren, ligt het in den aard der zaak, dat de katholieken hunne tegenstanders wezen moeten. Wij kunnen de verhoudingen in de volgende korte woorden formuleeren: de orthodoxen willen in ons land eene kalvinistische staatskerk; de Katholieken een wederzijdsche eerbiediging en goede harmonie tusschen kerk en staat; de konservatieven beleefdheid van den staat jegens de kerk; de doctrinair-liberalen beleefde koelheid en onverschilligheid van den staat jegens de kerk; de radicalen heer-
schappij van den staat over de kerk. Wij zullen over dit ontwerp niet verder spreken.
2°. Vrijheid van onderwijs. Wij hebben over dit punt reeds gesproken, en zullen daarop nog wel weder terugkomen.
3°. Romeinsche kwestie. Ofschoon dit vraagstuk de katholieken eigenlijk volstrekt niet met eene der staatspartijen in Nederland in konflict behoefde te brengen, is het echter één der hoofdoorzaken geweest van de verwijdering tusschen hen en de liberalen in ons land. Wij behoeven niet te zeggen, hoe niet slechts een groot beginsel van moraal, namelijk rechtvaardigheid; een groot godsdienstig beginsel, dat van vrijheid en onafhankelijkheid van den Pauselijken Stoel; maar ook eene groote liefde, namelijk die voor den Heiligen Vader, bij dit vraagstuk ten nauwste betrokken zijn. Hoe diep, hoe innig diep die kwestie haar klank deed weérgalmen in het hart van Neeiiands Katholieken heeft het jaar 1867, hebben onze zouaven, hebben Monte-Libretti en Mentana getoond!
Welke de houding der liberalen bij de verwijdering van de overblijfselen der oude kalvinistische suprematie geweest is, hebben wij gezien; laten wij thans zien, welke hunne houding in de vraagstukken van onderwijs en eerbiediging van 's Pausen rechten tegenover de katholieken geweest is.
De wet op hel lager onderwijs. Deze is in 1857, na een lang-durigen strijd, aangenomen, meer door de afmatting der strijders, dan wel uit overtuiging, dat de wet zoo goed was.
De heer van Nispen tot Sevenaer en nog vijf andere katholieke leden der Tweede Kamer hebben tegen de wet gestemd. Hel beginsel, waarop de wet steunt, is: dat in de openbare scholen geen onderwijs mag gegeven worden dat voor eenige godsdienstige gezindheid aanstootelijk zijn kan; dat er overigens volledige vrijheid tot oprichting van bijzondere scholen bestaan moet.
Ofschoon verreweg de meeste katholieken hel beginsel, waarop de wet van 1857 rust, niet zoo uitstekend, zelfs niet zoo verkieslijk vonden, berustten zij er echter in. 4) In de eerste jaren heeft de wet dan ook van hun kant weinig tegenwerking ondervonden. Een der standaarddragers der radicalen, hot lid der
4) Berusten is geen goedkeuren.
— 17 —
Tweede Kamer Jonckbloet, erkent dit in zijn werk; vde scltoolwel-ngitalie.quot; Het heeft echter geen tien jaren geduurd, of de oppositie tegen de wet van 1857 is van den kant der katholieken bijna algemeen. Katholiek-konservatieven, zij. welke men »ul-tramontanenquot; bij uitnemendheid noemt, zoowel als katholiekliberalen vallen óf het beginsel der wet, óf, minstens genomen, de toepassing daarvan aan. Iemand, boven het IJ niet onbekend, katholiek, schoolopziener, iemand, die de liberale staatkunde meer dan eens met warmte verdedigde, heeft zelfs in eene soort van wetsontwerp geformuleerd, welke wijzigingen er iti de wet van 1857 zouden dienen gebracht te worden. 5) Het lid der Tweede Kamer J. C. A. Heijdenrijck, die steeds de liberale politiek in de Tweede Kamer steunde, is een der ijverigste bestrijders dier wet. Op enkele uitzonderingen na, zijn alle katholieken, zelfs de politiek-liberalen, tegen die wet. Van waar die verandering binnen zulk een kort tijdsverloop'?
Omdat de wet eenzijdig is toegepast; omdat de moderne theologie, onder den schijn van het neutraal onderwijs voor te staan, hare begrippen in de harten der jeugd zoekt te zaaien door middel van de wet van 1857; omdat men eindelijk langs omwegen de concurrentie van de bijzondere school op alle mogelijke wijzen bemoeilijkt.
Wat baten wetten zonder zeden'? is een oud woord. Wat baat het woord «eerbiediging van ieders godsdienstige begrippenquot;, zoo de toepassing wordt toevertrouwd aan mannen, die eenzijdig handelen, die hunne begrippen omtrent, die «eerbiedigingquot; willen doordrijven? Algemeen is liet gemis aan vertrouwen der katholieken: 1». op de streng billijke toepassing der wet van 1857; 2°. op de onpartijdigheid der schoolopzieners; 3°. op de onpartijdigheid der examens. Het is waar, hier en daar heeft men katholieken tot schoolopzieners benoemd, doch zorgvuldig hen geweerd, die om de warmte hunner overtuiging bekend stonden. Zoodra iemand voor »ultramontaanquot; wordt uitgemaakt (en dit treft ieder katholiek, die vóór zijn geloof of zijne geloofsgenooten partij trekt) is dit genoeg om hem te weeren; daarentegen zijn
5) Oplossing der onderwijskwestie. Proeve van wetgeving. Amsterdam, bij M. Westerman. 1808.
*2
bekende rationalisten, tegenstanders van positieve godsdienst, mannen, die van de sterkste vooroordeelen tegen katholieke personen en toestanden getuigden, benoemd. Wij ontzeggen den minister het recht tot benoeming van mannen als Moens niet; doch men zal met mij erkennen, dat dergelijke benoemingen niet geschikt zijn, onze oppositie tegen de wet van 1857 te doen verminderen.
Dat van den kant der machthebbenden middelen worden aangewend, om het bijzonder onderwijs te bemoeilijken, wordt eener-zijds ontkend, van den anderen kant bevestigd. Het kosteloos onderwijs, ook voor kinderen van gegoeden, dat in vele gemeenten is ingevoerd, wordt door de katholieken als een der middelen genoemd. Men beweert, dat zulks alléén door de gemeenten is ingevoerd; doch ik weet, dat er eene aanschrijving van een vroegeren gouverneur van Noord-Holland aan de gemeentebesturen is gericht geweest, waarin die maatregel werd aanbevolen. Ik weet dit uit den mond van den voormaligen, thans overleden burgemeester mijner gemeente. Het zou der moeite waard zijn, in de archieven onzer dorps-secretariën naar dergelijk document te zoeken. Men zal antwoorden, dat zoo iets een raad, geen bevel was; doch wie weet niet, welken invloed eene «aanschrijving van den gouverneurquot; op onze dorpsbesturen uitoefent '?
Dergelijke maatregelen, dergelijke toepassingen van de wet van 1857; vooral de vrees voor de pogingen door de moderne theologie in het werk gesteld, om het lager onderwijs van haren geest te doortrekken, hebben de katholieken er toegebracht, om tegen eene wet, welke aanvankelijk van hunne zijde weinig tegenkanting ondervond, zich met zooveel klem en volharding te verklaren. Zij willen dat daar waar openbaar neutraal onderwijs moet gegeven worden, dit in waarheid neiUrnal zij; dat men hun geene directe of indirecte hinderpalen in den weg legge, bij het oprichten van eigene, bijzondere scholen.
De romeimche kwestie. Het valt niet t- ontkennen, dat deze van grooten invloed is geweest op de verwijdering tusschen katholieken en liberalen. — En van waar dat? — De roofzuchtige lagen, aan welke de II. Vader sinds 1859 is blootgesteld, hebben eene algemeene verontwaardiging, onder alle katholieken opge-
— 19 —
wekt; alleen niet onder hen, die valsche en mam-katholieken zijn. Nu trok de geheele liberale pers terstond partij voor de roovers tegen den beroofde. Alle gruwelen, alle schanddaden, alle plunderingen, alle fusillades door de svrijinakersquot; van Italië aangericht, werden vergoelijkt; met den mantel der liefde bedekt. Alle blaam werd op den Paus, of op «de halstarrigheid der curiequot; geworpen. Ware het niet, dat wij betere gedachten van onze landge-nooten koesterden, wij zouden menigmaal gedacht hebben, dat Handelsblad, Nieuwe Rotterdammer, enz. door Gavour omgekocht waren, gelijk zoo menig fransch blad. De antipathiën tegen de Napoleontische overheersching schenen zelfs bij onze liberalisten geweken te zijn, sinds de Paus het slachtoffer der Napoleontische politiek werd.
Die Garibaldiverheffing heeft het katholiek gevoel diep geschokt. Bij de verheerlijking van revolutie, geweld en dwingelandij hebben wij ons afgevraagd: beminnen die mannen, welke zich liberalen noemen, de vrijheid'? — Hoe kunnen zij dan geweld en overheersching toejuichen? — Men misleide zich niet. De onderwijskwestie heeft de katholieken in Nederland niet eens zooveel van de zoogenaamde liberale partij vervreemd, als die onverholen sympathie voor de beroovers en belagers van den Paus! Deze kwestie werd ieder persoon duidelijk. Zij is doorgedrongen tot in het diepste, tot in de onderlagen der maatschappy, niet tot het verwaarloosde gemeen, maar tot den ambachtsman, den landbouwer, die anders zich nooit, vooral onder de katholieke neder-landers, met politieke kwestiën bemoeit, maar die thans innig verontwaardigd zijn geworden. Sinds de sympathiën der liberalisten voor de Italiaansche revolutie, is de sympathie der katholieken van allen rang en stand, voor de liberalen merkelijk gedaald. Het zou een paradox toeschijnen, maar de zaak is waar ; het liberalisme schaadt de ware vrijheid.
Wellicht zal men van zekere zijde deze mijne getuigenis alreeds daarom verwerpen, omdat men mij met den naam van »ultra-montaanquot; (die ik overigens als = roomschgezind met liefde aanneem) bestempelt; maar de katholieke liberaal Multapatior, wiens brieven door het Handelsblad zijn opgenomen, wiens betuigingen men tegen de «ultramontanen wil gebruiken, legt insgelijks verklaring af, dat de taal door Handelsblad, Nieuwe Rotterdammer
2*
enz. gevoerd, oorzaak is geweest, dat vele katholieken de «liberalenquot; zijn beginnen te wantrouwen; dat de gedragslijn der liberalen (wij noemen ze liberalisten) in Spanje, Italië, België de katholieken zelfs van de politiek-liberalen bij ons te lande heeft vervreemd. G) Het Handelsblad kan niet begrijpen, dat het zich ooit op het terrein van katholieke dogmatiek heeft bewogen, en daar de katholieken gekrenkt heeft maar de katholieke liberaal heeft gelijk. Sinds jaar en dag heeft de zoogenaamde liberale pers een karakter van vijandelijkheid en hatelijkheid tegen de katholieken, hunne leerstellingen, hunne geestelijkheid aangenomen, die allen, welke een katholiek gevoel in het hart ronddroegen, diep gekrenkt, heeft. En dit. geschiedde niet nadat de meeste katholieken zich tot de zoogenaamde konservatieven gewend hadden', maar voor dien tijd!
Ik zal mij zeiven als een der honderde voorbeelden van dergelijke omwending kunnen noemen. In het politieke is mijne sympathie jaren lang geweest vóór do staatkundige richting van Thorbecke: de lieve naam van »Papothorbeckiaanquot; welke de konservatieven, de vroegere Aprilbewegers, ons gegeven hadden, iieb ik glimlachend aangenomen, en vrijwillig gedragen. — En waarom dat ook niet? Hebben wij niet in 1848, in 1853 met de liberalen den kamp gestreden tegen de opwellingen van heerschzucht van de overblijfselen der oude kalvinistische staatskerk? Hebben wij den kamp niet te zamen gestreden tegen de Aprilbewegers? Heeft het «eminente hoofdquot; Thorbecke niet in vele opzichten zich billijk en gematigd jegens de katholieken betoond? — Waarom dan van hen gescheiden? — De kwestiën immers zijn van zuiver politieken aard, en raken in niets de belangen noch rechten der katholieke kerk? — Zoo dacht ik, zoo dachten toen .nog duizende katholieken mot mij, die twee jaren later zich sterk tegen de «liberalenquot; verklaarden.
De redenen tot dien omkeer zal ik insgelijks uit mijn eigen voorbeeld mededeelen. In 1864, 1865 en 18G6 zag ik met droefenis en bezorgdheid aan, welken toon van sarcasme en geringschatting de woordvoerders der «liberalenquot; in de pers tegen ons voerden; ik zag hoe de gemoederen onder ons al meer en meer
6) Handelsblad van quot;IC Juli.
— 21 —
van de «liberalenquot; vervreemd werden; hoe do euveldaden der lialiaansche liber aires, de godsdiensthaat der Fransche en Belgische vrijdenkers, dio zich ook «liberalenquot; noemen, eu bij ons le lande door de pers aldus genoemd worden}, de katholieken meer en meer, zells van de zuiver politiek-liberalen hier le lande vervreemdden. Ik zag hoe de toon dooi' Handelsblad, Nieuwe Rotterdammer, Arnhemsehe Courant vooral aangeslagen, schier allen onder ons, die daarvan kennis droegen, verbitterde. Ik herinner mij nog zeer wel, dat ik in April 186G aan een der corypheën van de liberale theoriën in ons land, aan iemand, wien ik hoogschat, en met wien ik in voortdurende correspondentie sta, schreef; hoe ik vooruitzag, dat de beschimping van den Paus, van de zouaven, van de vrijwillige bijdragen, beschimpingen, waarvan vooral Arnhemsehe Courant overliep, eindelijk de katholieken van de «liberalenquot; zou afscheiden; te meer, daar de onderwijskwestie reeds zooveel aanleiding tot verdeeldheid gaf. Dit schreef ik professor X in april 18(3(3. Ik kon niet vooruitzien, dat de afscheiding reeds het volgende jaar zou geschieden.
Dusdanig was de staat der gemoederen, toen Borret in het ministerie trad.
Bon-et behoorde ontegensprekelijk tot de uitstekendste mannen van ons land: de achting, welke hij, niet alleen bij zijne geloofs-genooten, maar ook bij anderen steeds genieten bleef, was groot. Hij stond bekend als een ijverig, geloovig katholiek; het vertrouwen op hem was onbepaald; iets wat niet altijd het geval was met vroegere ministers, die met het departement van roomsch-katholieke eeredienst waren belast geweest. Borret behoorde tot hen, die de eerlijke en getrouwe toepassing der grondwet van 1848 wilden, zonder daarom het regeeringsbeleid van Thorbecke, en minder nog dat van mannen als Fransen van der Putte of Geertsema, goed te keuren. Terwijl Borret, Luyben, van Nispen, om eenigen te noemen, de zoogenaamde skonservatievequot; richting op politiek terrein volgden, waren andere niet minder geachte katholieken. Dommer van Poldersvelt, Storm (van Breda), Strens steeds ijverige politiek-liberalen (Thorbeckianen, gelijk men ze noemde) geweest. De mannen van beide
schakeeringen hadden evenzeer de achting en het vertrouwen hunner geloofsgenooten mogen genieten; doch de oude Luyben, Storm, Dommer leefden niet meer; Borrels persoonlijkheid boezemde eene groote, welverdiende achting en genegenheid in; en, zonder juist in alle zaken ingewijd te zijn, aarzel ik niet te verklaren, dat de persoonlijkheid van Borret een grooten invloed op de nederlandsche katholieken heeft uitgeoefend. Deze invloed ware evenwel niet bij machte geweest, de groote meerderheid onder hen van hunne sympathie voor de politiek-liberalen te vervreemden, zoo niet dezer houding omtrent de wet van 1857, en de anti-papistische houding der zoogenaamde «liberalequot; pers eene stille, maar diepe verontwaardiging bij hen had opgewekt. Ware dit niet het geval geweest, noch Borret, noch eenig ander had de klove tusschen de roomschgezinden en de Aprilbewegers kunnen dempen. De herinnering aan die Aprilbeweging bleef bij een groot getal katholieken voortduren, en blijft dit nog. Wanneer de ))libe-ralenquot; wisten hoevele stemmen zij daaraan hebben te danken gehad, zouden zij misschien er over verwonderd staan. Dat zij zich niet misleiden: honderde ja duizende katholieken, die vóór de liberale kandidaten blijven stemmen, doen dit niet zoozeer omdat zij de liberale theoriën beminnen, als omdat zij de Aprilbewegers nimmer willen vergeven.
Een ieder, die met de gebeurtenissen der drie laatste jaren bekend is, weet hoe de eerste kamerontbinding geschied is naar aanleiding van een vraagstuk, omtrent de meer of mindere uitgebreidheid van het koninklijk prerogatief. Niemand zal zeggen, dat dit vraagstuk eenigermate een kerkelijk vraagstuk is. Met even gerust geweten, dunkt mij, kan ik, als katholiek, vóór de uitbreiding of vóór de beperking daarvan stemmen. Naar al hetgeen mij bekend is, (en ik meen, dat ik den strijd, vooral wat betreft de wijze, waarop mijne geloofsgenooten daarin deelden oplettend heb gadegeslagen) hebben de katholieken, die ook als een zuiver politieke behandeld. Het is waar, dat over het algemeen zeer vele katholieke geestelijker; in gesprek de kiezers aanrieden van hun stemrecht gebruik te maken, maar de reden, die hen daartoe bewoog, was hoogst lofwaardig. Wie is het onbekend, dat bij eene koninklijke proclamatie, gecontrasigneerd door een minister, de kiezers aangemaand werden, niet van de stem-
— 23 —
bus achterwege le blijven? De wettige overheid meende lot dezen exceptioneelen maatregel te moeten overgaan. Onze geestelijkheid, die vóór alles altijd de eerbiediging van het wettig gezag voorstaat, voldeed aan een burgerplicht. Zij voldeed daaraan, zonder daartoe aangenaamd of uitgenoodigd te zijn, uit vrije beweging, en altijd als bijzondere personen. i
Gedurende het ministerie Heemskerk-Borret en na den dood van laatstgenoemde, trad de onderwijskwestie meer en meer op den voorgrond. De wenschen der katholieken werden luider geformuleerd: de oppositie tegen de wet van 1857 werd grooter en grooter, juist naar gelang mannen als van Vloten en .lonck-bloet, tijdschriften als Tijdspiegel en Spectator, dagbladen als Nieuwe Rotterdammer en Arnhemse he Courant, predikanten als de Keijzer en Lamping zich vóór de handhaving der wet, zonder wijziging, verklaarden. De wet op het middelbaar onderwijs, de verwachtingen, die de radikalen daarvan koesterden, de benoe-ming van ettelijke moderne predikanten tot leeraars aan de hoo-gere burgerscholen, maakten de katholieken steeds meer en meer afkeerig van het onderwijsstelsel, hetwelk de moderne, rationalistische theologen naar hun beeld en hunne gelijkenis wilden formeeren. De katholieken dachten evenwel niet allen eensgezind: de een vermeende, dat er meer billijkheid van de liberalen was te verwachten, en veroordeelde de samenwerking met de sgroenianenquot; en de skouservatievenquot;: de ander was van meening, dat laatstgenoemden eerder tot wijziging zouden zijn over te halen.
De waarheid is: dat noch konservatieven, noch liberalen genegen waren de billijke begeerten der katholieken in aanmerking te nemen; doch dat eerstgenoemden eindelijk (naar hetgeen wij veronderstellen) uit politieke kansberekening er toe overgingen, eenige inwilligingen aan de tegenstanders van de wet van 1857 te willen doen. Het wetsontwerp van den minister Heemskerk, ter wijziging van de wet van 1857, werd dan ingediend, doch te elfder ure.
Het is bekend, hoe na de tweede ontbinding, uitgelokt dooide Luxemburgsche kwestie, (insgelijks eene zuiver politieke kwestie,) het ministerie Heemskerk is gevallen door ééne enkele stem, die van het katholieke lid Heijdenrijck.
De houding van Heijdenrijck werd door velen veroordeeld, of
minstens genomen gemisbillijkt: ofschoon, naar mijne bescliei-dene meening, dat achtingswaardige lid verkeerd gezien heeft, heb ik voor mij en de Nieuwe Noord-Hollander, die intusschen verschenen was, zijne houding zeer vergefelijk gevonden. De heer Heijdenrijck meende te goeder trouw, dat de «liberalenquot; billijker omtrent de katholieken in zake der onderwijskwestie zouden zijn dan de »konservatieven.quot; Hij schonk den eersten zijn vertrouwen; de laatster, wantrouwde hij. Wij zullen er niet in dringen, wie spraken, wat er gesproken werd door de «liberale kamerledenquot;, om genoemden heer te overtuigen, dat van den kant der liberalen meer gehoor voor «billijke begeertenquot; was te verwachten, dan van oude Aprilbewegers. Wij achten ons niet gerechtigd daarover te spreken; wij willen er alléén op wijzen, dat toen de «liberalequot; bladen om strijd beweerden, dat er meer vrijgevigheid van den kant der liberalen te verwachten was dan van de konservatieven.
Bij de stemming, die over het lot van het ministerie Heems-kerk-Luyben besliste, verklaarde zich een gelijk aantal katholieke leden vóór, een gelijk aantal tegen het ministerie. Hadden de katholieken ééne lijn getrokken, het ministerie was behouden gebleven.
Eer de Staten-Generaal in September 1868 weder bijeen kwamen, was er iets geschied, dat een grooten invloed op de politieke richtingen in ons vaderland heeft uitgeoefend.
Ontegenzeggelijk bezit het episcopaat het recht in zaken, die met de godsdienst in verband staan, tot hare onderhoorige ge-loovigen te spi'eken. Dat recht is van Goddelijken oorsprong; en hij, die het miskent, houdt op katholiek te zijn. Wanneer ik, als Nederlander, het uitvoerend gezag van den koning, de wetgevende macht der Staten-Generaal, de rechterlijke uitspraken van den Hoogen Raad minachtend overtrad, en mij daartegen verzette, zou men mij, krachtens de rijkswetten, spoedig door een crimineel vonnis van mijn Nederlanderschap (burgerrechten) berooven, en door dood- of gevangenisstraf uit de maatschappij bannen; al bleef ik mij ook, als geboren op Nederlandschen grond, Nederlander noemen. Ware ik lid der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, maar ik handelde tegen de wetsbepalingen dier maatschappij, men zou mij als lid schrappen of minstens genomen als een »dood lidquot; beschouwen, — en niets ware bil-
lijker. — Evenzoo zou ik mijn recht op den naam van Katholiek verliezen, wanneer ik de autoriteit van de bevoegde kerkelijke overheid, in zaken, die tot hare bevoegdheid behooren, verachtte en vertrad: ik zou dit verliezen, al bleef ik mij honderdmalen katholiek noemen, omdat ik eenmaal in eene katholieke kerk was gedoopt.
Wat was nu het mandement'.'
Een woord van de gezamenlijke bisschoppen tot hunne geloo-vigen in eene zaak van godsdienstigeu aard. Immers, indien men het mandement, ontdaan van hetgeen partijdrift, vooroordeel, onwetendheid en sektehaat daaraan toegevoegd hebben, tot zijne eenvoudige zelfstandigheid terugbrengt, vindt men:
1°. het is een woord door de bisschoppen, slechts tot hunne onderhoorige geloovigen, (niet tot anderen) gesproken, over eene godsdienstige kwestie.
De kwestie, die in het mandement besproken wordt, is; dat de opvoeding en het. onderwijs de godsdienst tot grondslag moeten hebben.
2°. Wat zegt het mandement omtrent den godsdienstigen grondslag van het onderwijs?
a. het is de plicht van ouders hunne kinderen zóó te onderwijzen , dat zij èn godsdienst èn wetenschap te gelijk leeren;
b. wanneer de ouders daartoe niet in de gelegenheid zijn, moeten zij althans zorgen, dat het onderwijs in de wetenschappen niet strijdig zij met de godsdienstige opleiding;
c. in geen geval mogen zij hunne kinderen laten onderwijzen zóó dat de godsdienst daardoor in gevaar raakt.
Dit, en niels anders, zegt het mandement. Alles, wat men er verder in zoekt, wordt er in gezocht uit vooroordeel, partijdril't of godsdiensthaat.
Wanneer ik voor mij zeiven, en gij voor u zeiven, de gevolgtrekking maak: volgens deze woorden van hét episcopaat wil ik mijn zoon niet zenden naar de hoogere burgerschool te A.; wijl het onderwijs daar, naar mijn inzien, niet godsdienstig, zelfs rationalistisch is; maar ik wil hem wel zenden naar de hoogere burgerschool te T., waar het onderwijs niet nadeelig is; of naaide bijzondere hoogere burgerschool te R.; dan handel ik daarin geheel en al als individu. Ik bezit als vader toch het recht, om
mijn zoon te zenden waar ik wil, als burger het recht mij niet te laten dwingen, direct of indirect.
Ieder dagblad, ieder tijdschrift, ieder predikant, ieder particulier bezit het recht zijn oordeel over liet doelmatige of niet doelmatige van het een of ander onderwijs te erkennen of te ontkennen — en men zou dit recht aan het episcopaat euvel duiden! Toch heeft men dit gedaan! Onmiddellijk zijn.de «liberalequot; bladen op het mandement aangevallen, met eene hevigheid, eene vinnigheid, waarin de tradition van de Aprilbeweging herleefden. Ik herinner mij zeer wel, dat ik eenige dagen na de uitvaardiging van het mandement, tot eenige mijner vrienden te Amsterdam zeide: »het mandement zal de verkiezingen beheerschen, en als wapen gebruikt worden; bereidt u voor op eene Aprilbeweging in het klein.quot; Dit is geschied, en de beweging tegen het mandement is even onbillijk geweest, als die tegen de hierarchic in 1853. Trouwens toen is de hierarchie gebleven, maar Thorbecke gevallen; in 1869 is het mandement gebleven, maaide oud-koloniale politiek gevallen.
Omstreeks denzelfden tijd, dat de kwestie van het mandement door de zoogenaamde «liberalequot; bladen als een oorlogswapen aangegrepen werd, vatte men ook (én dit van orthodoxe én liberale zijde tegelijkertijd) eene andere kwestie aan. Die kwestie was wel is waar in vergelijking van het mandement van zeer ondergeschikt belang, doch werd niettemin als een middel tot rekruteering van antipapistische kiezers gebruikt.
Wij bedoelen de Heiligerlee-kwestie.
Het is bekend, hoe in Mei 1868, het derde eeuwfeest zou gevierd worden van de overwinning door Lodewijk van Nassau in 1568 op de troepen van Filips II behaald. Mannen van verschillende richtingen; radicalen als Jonckbloet; orthodoxen als Koenen; liberalen als Bosch Kemper, wilden dat feest tot een nationaal feest maken. Daai'tegen kwamen ettelijke Katholieken op. Zij meenden, dat de herinnering aan het begin van den SOjarigen oorlog geen nationaal feest mocht wezen; wijl ook zij tot de natie behoorden, en dat eeuwfeest juist bij ken droevige herinneringen opwekte. Zij ontzegden anderen het recht niet daarvan een feest te maken, maar wel het recht, om er een nationaal feest van te maken. Op denzelfden dag, dat te Winschoten dat feest gevierd
werd, hield een Katholiek, een der mederedacteuren van de Tijd, eene redevoering in de vereeniging: Recht voor allen. Gelijk men to Winschoten, Lodewijk van Nassau verheerlijkte, sprak de redenaar te Amsterdam een streng oordeel over dien krijgsman uit. Eltelijke uitdrukkingen waren scherp; maar nog zacht in vergelijking van die, welke de zoo gevierde Motley zich over den Paus, over de kerk van Rome, over de tegenstanders van Willem en Lodewijk van Nassau veroorlooft.
Die redevoering over den held van Heiligerlee gaf aanleiding tot vrij wat polemiek. Niets was natuurlijker: maar alleen eene buitengewoon groote onverdraagzaamheid tegen de katholieken, en eene groote bekrompenheid is er noodig, om een strijd over eene historiebeschouwing als partijwapen te gebruiken. Waarom mocht Brouwers niet met evenveel recht Lodewijk van Nassau veroordeelen, als Bilderdijk of van der Kemp dit Oldenbarnevelt doen'? Of is Oldenbarnevelt minder historisch persoon dan Lodewijk'? Hij, de grootste staatsman, die Nederland gehad heeft! Hij, de eigenlijke grondlegger van de grootheid der republiek! Wie zal iemand anathematiseeren, omdat hij Oldenbarnevelt of Jan de Wit, streng beoordeelt! — En waarom mag men dan dat Lodewijk van Nassau niet doen? 7)
Dit is (en buiten ons land zou zoo iets ongelooflijk toeschijnen) geschied. Hevig en vinnig zijn zij aangevallen, belasterd, door het slijk gehaald, die Lodewijk van Nassau veroordeelden. Schrijver dezes heeft het zelf ondervonden. Hij heeft niets anders geleverd dan eene proeve van historische kritiek over de kwestie in hoe verre Lodewijk van Nassau aan den beeldenstorm medeplichtig geweest zij... . en het is wellicht velen niet onbekend, hoe hij verguisd is; hoe zijn naam is gebruikt, om bij de verkiezingen op de anti-papistische hartstochten te werken. — En waarom'? Omdat hij, even als Bilderdijk, even als Groen van Prinsterer, even als Fruin, even als van Vloten, ieder in hunne richting, in meerdere of mindere punten, de oude historiebeschouwing bestreed. Maai1 schrijver dezer deed het in den geest van de oude traditie, die bij de katholieken van Nederland nóóit is verloren gegaan: dat kon niet vergeven worden!
7) Zie bijlage l.
Ik beklaag mij niet, ik vernield slechts hel een en ander. Men heeft mij verguisd; voor een kalven Nederlander uitgekreten, ofschoon ik van geslacht tot geslacht van Nederlandschen stam ben. Men heeft mij verdacht zoeken te maken. Men heeft mij, en dat van liberale zijde, énkel om mijne historische, godsdienstige en staatkundige meeningen in mijn middel van bestaan zoeken te treffen. Men heeft mij blootgesteld aan haat en afkeer van velen, tusschen wie ik leef, en met wie ik welwillend wenschte om te gaan, tegen wie ik persoonlijk nooit iets misdreven heb. In den tijd der verkiezingen, en nu nog, word ik lastig gevallen met anonieme brieven, vol hatelijkheden en uitvallen als sjesuitquot;, »ul-tramontaanquot;, «onruststokerquot;, »landberoerderquot;, enz. In den tijd der verkiezingen moest ik mij vaak houden als of ik het niet merkte, terwijl men mij smaadwoorden nariep, of met steenen wierp. Wat ik hier verhaal, is waarheid. — Ik beklaag mij er niet over; ik haal er de schouders voor op. Ik verhaal het slechts om uit éénige enkele voorbeelden te laten zien, hoe men vaak zonder te weten wat men doet, de hartstochten van de onbeschaafde menigte opwekt!
En dat, wijl iemand eene andere historiebeschouwing voorstaat dan die, welke nu eenmaal voor alleen-nederlandschmakend verklaard schijnt te zijn! — welke kleingeestigheid! — welke bekrompenheid !
Ik heb dit énkele voorbeeld van hetgeen mij zeiven wedervaren is, medegedeeld als een bewijs, bij de zooveel algemeen bekenden, van den invloed, dien de Heiligerlee-kwestie op de verkiezingen heeft uitgeoefend.
Kn wat deze en gene tusschen Hoorn en Enkhuizen tegen mij zeiden, heeft Jonckbloet in parlementaire vormen tot alle katholieken van Nederland gezegd!
De verkiezingen van ,luni 1869 zouden plaats grijpen. De onderwijskwestie had alle andere op den achtergrond geschoven, . . en onbegrijpelijke kortzinnigheid van ettelijken der uitstekendste konservatieven! deze bleven nog altijd het koloniale vraagstuk als het allesbeheerschende beschouwen. De minister Fock had in de Tweede Kamer toch reeds zijn »nooitquot; aan de tegenstan-
dors van de wet van 1857 toegeroepen. Dit «nooitquot; gaf den nitslag aan de houding van een zeer groot aantal katholieken. Welke billijkheid' kon men toch verwachten van iemand, die dat «nooitquot; uitsprak?
Van den anderen kant werd hel mandement der bisschoppen als wapen bij de verkiezingen gebruikt. Terwijl de protestanten opgeroepen werden om voor de «neutrale school te waken, om «priesteioverheerschingom ssectenonderwijsquot;, om »ultra-montaanschen overmoedquot; te weeren, werd iedere kans van slagen van een kandidaat der «liberalenquot; voorgesteld als eene kans van «overwinning op Encycliek en Syllabus.quot; Het zou eene niet onaardige statistiek zijn, eens te tellen hoeveel keeren die beide woorden tijdens de verkiezingen in de dagbladartikelen en en strooibilletten zijn gebruikt. Alleen hij, die zijne oogen gesloten hield, zal kunnen beweeren, dat de geheele verkiezingsstrijd van Juni 1869 hoofdzakelijk is gevoerd, om de onderwijskwestie en om het mandement, dat door «liberalenquot; als lokaas voor de anti-papisten is gebruikt. Terecht schreef mij dan ook oen der uitstekendste «liberalenquot;, een der woordvoerders van de partij, dat. wat de «liberalenquot; aan katholieke kiezers zouden verliezen, zij dit zouden winnen aan hen, die «tegen de roomschen waren.quot;
Het is echter een verkeerde voorstelling b. v. van het Dagblad can Zuid-Holland, dat de «liberalenquot; alleen de de schoolkwestie op den voorgrond gesteld hebben: ook orthodoxen, ook katholieken hebben dit gedaan. En bet getuigt van het weinige doorzicht of van de besluiteloosheid of van de inwendige schoohvet-sympathiën der «konservatievenquot; dat zij niet vroeger reeds; dat zij eerst te elfder ure het gewicht dier kwestie begrepen hebben. — De oorzaak is gemakkelijk te vinden. De zoogenaamde konservatieven zijn: 4° inconsequente liberalen; 2° zy zijn in den regel «mijnheerenquot;, die zich de moeite niet getroost hebben, de massa's te leeren kennen. Slechts eenmaal in 1851?, hebben zij lakt en overleg getoond: doch toen hebben zij eindelijk niets anders gedaan dan de kastanjes gegeten, die de kerkelijkon voor hen uit het vuur gehaald hadden.
De verkiezingen hadden dan plaats. Op eenigen willen wij de aandacht vestigen, wijl men ze vooral wil voorstellen als
voorbeelden van »het drijven der ultramontanenof de houding, welke de katholieke kiezers meenden te moeten aannemen.
De verkiezing le Boxmeer. liet zij mij vergund, alvorens ik hierover eenige woorden spreek, het een en ander te laten voorafgaan.
Ik ben geen onvoorwaardelijk bewonderaar van den parlementairen regeeringsvorm. De geschiedenis heeft mij geleerd, dat hij even als alle andere, zijne schaduwzijde heeft. Ik geloof echter, dat hij de beste regeeringsvorm voor de volken van Germaanschen stam in de negentiende eeuw is. Hij is de geleidelijke, logische ontwikkeling van de voormalige vertegenwoordiging, die onder verschillende vormen, meer of minder volkomen gedurende zes eeuwen bij de Germaansche stammen bestaan heeft Toen adel, geestelijkheid, municipaliteiten hunne eigenaardige vormen, door ineensmelting verloren hadden, bleef er slechts een stand over: de burgers. Deze wordt door den parlementairen regeeringsvorm vertegenwoordigd. Zijne opvolgster zal de ocldocnUie (de regeering der massa's) zijn. Het groote gevaar voor dien parlementairen regeeringsvorm, een gevaar, dat reeds in de meeste landen een feit geworden is, en het nog meer dreigt te worden, is: de party-overheersching, welke even gevaarlijk is als het vorstendes-potisme.
Mijns inziens moet bij een parlementairen regeeringsvorm iedere eenigzins krachtige opinie, welke in het land bestaat, vertegenwoordigd zijn. Een kiezer kan, wel is waar, zijne stem niet uitbrengen vóór eene richting, welke hij, afkeurt, maar toch moet hij het wenschelijk achten, dat ook die richting vertegenwoordigd zij. b. v. schrijver dezes zou nooit zijne stem kunnen schenken aati Groen van Prinsterer, doch hij zou het betreuren, zoo de richting van Groen in de Tweede Kamer niet vertegenwoordigd werd.
Nu brengen de omstandigheden alreeds mede, dat iedere richting min of meer vertegenwoordigd wordt. Amersfoort zendt een orthodoxe, Rotterdam koloniaal-liberalen. Utrecht aristocraten, Hoorn gematigden, Groningerland radikalen. Boxmeer, 's Bosch katholieken. Het is nooit te verwachten, dat Winschoten een zoogenaamden ultramontaan zende. Welaan, dat Boxmeer het dan doe! Aangezien nu de heer Haffmans, die voor dal distrikt ais kandidaat gesteld jwerd, zich de verontwaardiging op den hals gehaald had van Nieuwe Rollerdammer, enz, omdat
— 31 —
hij zich al te zeer als «katholiekquot; had willen doen gelden, was het niet meer dan billijk, dat anderen zeiden: «kiest den katholieken Hafftnans! Aangezien men op meer dan eene plaats de herinneringen aan 1568 bij de verkiezingen als hefboom gebruikte; aangezien de Heiligerleeman Jonckbloet voor Winschoten zou gekozen worden, was het niet meer dan billijk, tegenover die herinnering, welke bij zoovelen in den lande geene sympathie wekte, iemand gekozen werd ook als protest tegen het op den voorgrond stellen van die herinnering! Tegenover de Groninger radikalen den Boxmeerder «ultramontaantegenover de Heiligerleeherinnering de herinnering aan de overheersching en onderdrukking der genei-aliteitslanden, Noord-Brabant en Limburg: reactie tegen actie. Gebruikt de herinneringen aan ))den worstelstrijd tegen Spanjes en Homes overheerschingquot; niet meer als hefboom bij de verkiezingen, en wij zullen dan ook niet meer denken aan de onderdrukking, in vroegere eeuwen geleden.
De verkiezing te Roermond. Door Arnhemche Courant, en meer anderen, werd de kandidatuur van Pijls voorgesteld als een protest tegen het mandement der bisschoppen. 8) .Tuist daarom waren velen in den lande begeerig, dat de kandidatuur van zijn tegenstander zou slagen. Nu het echter gebleken is, dat mannen, die volstrekt niet tegen het mandement konden zijn, v( eleer tot de grootste voorstanders daarvan behoorden, met kennis van zaken de kandidatuur van Pijls ondersteunden: nu het algemeen bekend is, dat deze heer niet tegen den geest van het mandement kan wezen, zonder zijne warmste verdedigers teleur te stellen, en in eene moeielijke positie te brengen, nu kunnen als katholieken de kiezers zich zeer goed met zijne benoeming vereenigen. De zuiver Limburgsche kwestie, de zuiver politieke richting moge hen aangaan als kiezers, maar niet als katholieken. Als dusdanig toch moeten zij zich noch vóór noch tegen deze of gene kwestie, die het katholiek geweten niet raakt, verklaren.
De verkiezing te Breda. De heer Pijpers bad in de onderwijskwestie eene bonding aangenomen, die de meerderheid der kiezers, nis katholieken, niof beviel. Welaan! dat hij daarom door
8) Zie bijlage II.
hen niet weder gekozen worde, maar dat Breda Luyben kieze, met hetzelfde recht als M. J. de Lange, (een der hoofdmannen van de Maatschappij lol Nul van 'l Algemeen,) als dusdanig te Amsterdam werd voorgesteld, en gekozen. Of zouden de kiezers van Breda niet evenzeer tégen, als die van Amsterdam voor de richting, welke hel Nul zoo sterk verdedigt, mogen stemmen'?
De verkiezingen le Amsterdam. Deze zijn in eer. ander opzicht merkwaardig. De zoogenaamde konservatieve partij stelde mannen, die wèl vertrouwen mochten genieten van die richting in de zuiver politieke kwestiën, maar die niet geheel en al, zelfs maar zeer voorwaardelijk, het vertrouwen der katholieken, qua tales, in zake van onderwijswet konden verdienen. Het gevolg daarvan is geweest, dat in Recht voor Allen slechts door eene zeer geringe meerderheid de kandidaten der «konservatievequot; richting zijn aangenomen; maar dat toch het, grootste getal der kiezers, leden dier vereeniging, hunne stem niet hebben uitgebracht. En met recht. Een ander gedeelte der katholieken, die als kiezers tot de «konservatieve richtingquot; behoorden, hebben wel voor de kandidaten gestemd; zij stelden dus de politieke kwestie op den voorgrond, even als vele anderen, die voor Heemskerk, Stieltjes en de Lange stemden, insgelijks de politieke kwestie in tegenovergestelden zin op den voorgrond stelden. Het is bij die gelegenheid gebleken, dat, zonder de katholieken, de konservatieve richting, zelfs in Amsterdam, eene geduchte nederlaag te verwachten heeft.
üe verkiezing te Haarlemmermeer. In dat district tellen de katholieken '/. der kiezers tot de hunne; de orthodoxen zijn er insgelijks sterk vertegenwoordigd. Nu kwamen op de herstemming een katholiek, die hekend staat als een tegenstander van de wet van 4857, en een liberaal, die protestant was. Aan welke zijde de orthodoxen overgingen, aan die zijde was de zegepraal zeker. Volgens consequentie moesten zij tot de tegenstanders van de wet van 1857 overgaan. Een katholiek schrijver bracht dit dan ook in een brief den heer Groen van Prinsterer onder hot. oog. Deze antwoordde in publiek geschrift : dat zoo de kiezers van Haarlemmermeer wisten, dat Mr. J. J. W. van den Biesen van die richting was welke door Groen in de onderwijskwestie word voorgestaan, zij zeiven wel wisten wien zij
moesten stemmen. Mij dunkt, zij allen, die de methode van den heer Groen kennen, begrijpen daaruit, dat hij zijnen geestverwanten niet rondborstig het ondersteunen van een tegenstander dei-wet van 1857 wilde aanbevelen, wijl die roomsch-katholiek was, noch den voorstander van de openbare school, dien hij niet kon aanbevelen, wilde tegenwerken ten bate van een katholiek. Zoo de heer Groen met de katholieken de l'abel wil vertoonen van Bertrand en Raton: mij dunkt, dat wij niet, als de onnoo-zele Raton, ons de pootjes moeten laten branden, terwijl Bertrand met honderd grimassen de kastanjes oppeuzelt. Ik zou mijne geestverwanten aanraden, met mij te zeggen: philót ballii que dupe (liever afgeranseld, dan bij den neus genomen).
De verkiezing le Alkmaar. Deze verdient uit een ander oogpunt onze aandacht. Het is bekend, hoe zeker strooibillet aldaar eene groote beweging heeft gemaakt. — Was dat billet eenig in zijne soort'? — Neen. — Anderen, op andere plaatsen gebruikt, vielen de katholieken niet minder heftig aan. Van waar dan de indruk, die het heeft teweeg gebracht? — Omdat daarin den katholieken begeerten, plannen werden aangewreven, welke zij met verontwaardiging verwierpen: omdat dit gedaan werd op eene wijze, die geschikt was de lichtgeloovigheid, den sectehaat, de bekrom-pene vooroordeelen van geheel het «papenhatendequot; publiek op te-wekken, en daarop te speculeeren. 9) De katholieken, vooral zij, wier historiebeschouwing men zoo vaak verdacht wil maken, wier studiën over een vroeger tijdvak men als middel tot opwekking van sectehaat wil gebruiken, waren daarover verontwaardigd. Luide verklaarden zij, eu ik verklaar het bij deze nogmaals, dat het óf grove onkunde, óf groot vooroordeel óf ellendigen godsdiensthaat verraadt, wanneer men ons katholieken dergelijke meeningen toedicht. lu wiens hersenen kan het opkomen, dat de loop der tijden drie eeuwen zal terugkeeren'? In wiens hersenen kon hot opkomen, in ons land eene katholieke heerschappij te herstellen ? Ik verklaar, als eerlijk man, dat, met hoeveel katholieken ik ook in mijn leven moge gesproken hebben, er nooit ééne aan gedacht heeft, dat wij in de bezitstoestanden van vóór do omwenteling der XVle eeuw zouden kunnen terugkeeren. En zoo er ooit
9) Zie Aanteekeuing C.
een onder mijne geloofsgenooten van die meening zij'1 mocht, zou dat enkele geval nog niets bewijzen; evenmin als de dwee-perij, die thans in Enkhuizen onder eenige afgescheidenen heecscht, het recht zou geven, om te veronderstellen, dat de orthodoxen het duizendjarig rijk op aarde verwachten.
En toch. Handelsblad, Nieuwe Rotterdammer, Leidsche strooihil-letten, en tal van andere bladen, hebben dat Alkrnaarsc.he strooi-billet besproken, aan katholieken toegekend, als de uitdrukking van de begeerten en begrippen der sultramontanenquot; voorgesteld, gecommentarieerd en geëxploiteerd.
Inderdaad, ik weet niet welken naam ik aan dergelijk iels moet geven. Ik heb nog te veel goeden dunk van mannen als b. v. den redacteur van het Handelsblad, ol' anderen die de waardij der pers erkennen, om te veronderstellen, dat zij te kwader trouw handelen; doch dan moet ik de vooroordeelen, de eenzijdige beschouwingswijze, de onkunde met ons en onze gevoelens, welke bij die «voorlichters der openbare meeningquot; heerscht, beklagen. Mij dunkt, zij moesten dergelijke onkunde overlaten aan redactien van Schager en Hoornsche couranten of dergelijke. Ineen ander opzicht is ook de Alkmaarsche verkiezing belangrijk, om de vinnigheid, met welke de verschillende partijen elkander daar hebben bestreden, welke zelfs na de verkiezingen nog niet is bedaard.
De Nieuwe Noord-Hollander, waarmede schrijver dezes in betrek-staat, heeft daarin nog al zijn rol gespeeld: de wijze, waarop men tegen hem te werk ging, waarop men, met medewerking van personen, die zich daaraan niet moeten noch mogen loenen, hém bestreed, eene wijze, die niet vóór het respect van zeker slag van liberalen voor de drukpersvrijheid pleit, de wijze, zeg ik, dient niet, om de opgewondenheid te doen bedaren.
Desniettegenstaande geloof ik, dat verstandige, ja zelfs welopgevoede lieden met bezadigdheid dienen te werk te gaan. Men werpt elkander allerlei soort van projectielen naar het hoofd; men wordt personeel; men wekt wrok en afkeer op. Dit moet niet geschieden. Dat moest gekeerd worden. Het is wel is waar bedroevend, maar het is nu eenmaal een feit, dat men maar al de middelen, die men bij andere gelegenheden niet zou gebruiken, dat iemand dan iets doel, wat hij anders niet zou doen. In de hitte van den strijd werpt de eene partij de andere dergelijke
daden voor de scheeuen; ieder zoekt er ót enkel liet goede ót enkel het kwade uit. Men schrijft elkander gevoelens toe, die de aangewrevene niet gevoelt; men maakt elkander gehaat en verdacht. Bij dit alles heerscht overdrijving. Eu al ware het ook, dat er geene overdrijving in het spel ware, brengen toch én plicht én algemeen belang mede, dat na den strijd een oprechte vrede gesloten worde; dat men de toegebrachte en ontvangen slagen vergete. Het is het werk van bekrompene dweepers, van drijvers en van heethoofden, elkander nog na den strijd aan te vallen, Ie beschimpen, te verguizen. Mij dunkt, men diende elkander hel gebeurde te vergeven, en het te vergeten. Hel is een bewijs van van mannelijk karakter, niet van zwakheid, wanneer men durft zeggen: ook wij hebben gefaald. Geene fouten te begaan, is misschien niet één op de millioenen gegeven; laat men dan althans toonen, dat men weet te betrachten, wat na fouten te begaan, het nobelste is, namelijk; te durven erkennen, dat men ook op zijne beurt gefaald heeft.
Wanneer een ieder dit durfde doen, was de voornaamste stap lot verbroedering onder de burgers van één staat, van ééne stad gemaakt, was het slijk weggeruimd, waarin de booze party-drift zoo gaarne wil ontkiemen. Hoorde men mijn raad, alom waai- de verkiezingen twist en verwijdering gezaaid hebben, zou men elkander de hand weder toereiken. Men zou erkennen, dat velen in de eerste opwellingen, in de hitte van den strijd wel eens wat doen of zeggen, wat zij, bij ernstig en bedaard nadenken, niet zouden gedaan of gezegd hebben.
Moge de Alkmaarschc verkiezing dat althans het publiek leeren!
Na de houding der katholieken bij de verkiezingen, in het algemeen door het voorbeeld van hunne houding in eenige districten toegelicht te hebben, zullen wij er toe overgaan, om te zien, hoe men zich tegenover hen gedragen heeft.
1°. Heelt men hunne begeerten en bedoelingen, wat de ongesteld.
derwijskwestie betreft, stelselmatig in een verkeerd daglicht *2quot;. Heeft men hen als katholieken zoeken verdacht te maken. 3°. Heeft men scheuring zoeken te weeg te brengen.
3*
4°. Heeft men hunne bedoelingen omtrent hel onderwijs in een verkeerd daglicht gesteld.
Ieder, die met een weinig belangstelling den verkiezingsstrijd van Juni 1869 hoeft gadegeslagen, weet, dat die uitsluitend op het terrein der schoolkwestie is gebracht. Hij zal zich ook nog wel herinneren, onder welke leuze die strijd in de kiezersvergaderingen, dagbladen, vlugschriften, strooibilletcn is gevoerd. «Rome wil ons art. 194 van de Grondwet rooven'', riep de een; de ander »het palladium van Nederlandsch volksvrijheid is in gevaar; de ultramontanen en orthodoxen willen de neutrale school vernietigen;quot; een ander riep met nog hooger klemtoon: «protestanten, waakt! men wil de school onder den priester brengen.quot; Natuurlijk werden de stopwoordjes oerlichling, vooruitgang, beschaving, verder die van priesterheerschappij, Injgeloof, duisternis niet vergeten; maar onder al die toonen verschillend van zuiverheid, kon men een grondtoon onderkennen, en die was: »de ultramontanen willen de neutrale school vernietigen, en daarvoor secle-scholen in de plaats stellen.quot;
Maar wilden de «ultramontanenquot; dan inderdaad de openbare school vernietigen'?
Om deze vraag billijk en tegelijk grondig te beantwoorden, moeten wij een onderscheid maken.
Een ieder, die zijne begrippen naar de wereldbeschouwing op katholieke beginselen richt, zal zeggen, dat de openbare school, van welke het godsdienstonderwijs is buitengesloten, niet beantwoordt aan hetgeen de katholieken, qua tales, moeten wenschen, en behoorlijk vinden. Immers, volgens hunne wereldbeschouwing moet de godsdienst den grondslag uitmaken van opvoeding en onderwijs; bijgevolg kunnen zij de bestaande openbare school nooit eene onverdeelde goedkeuring schenken.
Iets anders echter is het, of zij haar in de gegeven omstandigheden als eene noodzakelijkheid erkennen, in welke zij berusten.
Dit kan, wat hen zeiven aangaat, geschieden in die gevallen, waarin het hun ondoenlijk is aan hunne kinderen een onderwijs op godsdienstigon grondslag te geven. Zij kunnen in dat geval in de openbare school berusten, op twee voorwaaiden: 1°. dat de ouders, zooveel als in hun vermogen is, zorg dragen, dat aan het kind
het onlbi ekend godsdienstig voedsel van den geest vergoed worde; 2o. dat. de school wezenlijk mmtraal zij, dat is: dat er niets, lioe-genaamd ook, onderwezen worde, wat strijdig is met de katholieke godsdienstleer. Zoo iels in het onderwijs daarmede strijdt, kunnen zij er nimmer in berusten.
Volgt hieruit, dat zij de openbare school, volgens de wet van 4857, willen vernietigen'?
Volstrekt niet. Er volgt slechts uit, dat zij naar hunne godsdienstige begrippen hunne kinderen willen laten onderwijzen.
Maar daarom begeeren zij nog niet de vernietiging van de openbare school. De katholieken erkennen zeer goed de feitelijke toestanden, en weten die naar waarde te schatten. In een land als het onze, waar soms in ééne kleine gemeente lieden van vier of meer gezindheden, naast en onder elkander wonen, kan het. plaats vinden dat onmogelijk voor iedere gezindheid eene alge-meene school bestaan kan: de omstandigheden beletten dit daar. Ho-vendien is een aanzienlijk deel der natie van meening, dat die openbare school de voorkeur boven gezindheidsscholen verdient. Evenzeer als de katholieken op eigene rechten met klem aandringen, zullen zij de rechten van anderen eerbiedigen. Van daar dat zij ook volstrekt niet aandringen op vernietiging van de openbare school, gelijk men dit beweerde, maar dat zij alleen aandringen op billijke, onbekrompene toepassing van het wetbeginsel van vrijheid tot oprichten van bijzondere scholen, voor hen, die met de openbare school geen vrede hebben. De wijze, waarop de wet 1857 in practijk gebracht is; de manier, waarop zoovele schoolopzieners, examinatoren, gemeentebesturen te werk gegaan zijn, om langs omweegjes de katholieke onderwijzers en het katholiek onderwijs te bemoeielijken; de onverholen toeleg der modernen, om het onderwijs van hun zuurdeesem te doortrekken; de pogingen door de maatschappij lot Nul van 'l Algemeen in het werk gesteld, om hunnen druk op het lager onderwijs, even als onder de wet van 1806, te blijven uitoefenen; dit alles heeft de katholieken van alle politieke schakeeringen, op weinige uitzonderingen na, sterk tegen de wet van 1857 ingenomen.
Zij, die zich geroepen achten de openbare meening voor te lichten, bladen van den omvang als Handelsblad, Nieuwe Itoller-dammer, Arnhemsche, Gronitiger Courant, dienden toch wel te
weten, welke de gevoelens en zienswijzen waren van zulk een belangrijk deel der natie, als de katholieken.
En konden zij dit weten'? — Ja.
Herhaaldelijk, en duidelijk genoeg, zijn de wenschen der katholieken uitgedrukt.
Een gedeelte van hen heeft in meer algemeene bewoordingen de strekking van de wet van 1857 veroordeeld, zonder een bepaald programma van herziening aan te bieden: hetgeen zij meenden nog niet te moeten geven.
Van den anderen kant hebben katholieken, die met de behoeften, de zienswijzen, de wenschen hunner geloofsgenooten bekend zijn, duidelijk genoeg uiteengezet, welke veranderingen van de wet van 1857 zij wenschelijk achten. Wij zullen een paar van hen noemen; een binnen de Vergaderzaal der Staten-Gene-raal: Mr. C. J. A. Heijdenrijck, iemand, wien het vertrouwen eener grootendeels katholieke bevolking jaren lang met haar mandaat als afgevaardigde heeft vereerd; een buiten de Tweede Kamer, maar wien het vertrouwen zijner geloofsgenooten daarin gaarne een plaats had geschonken; iemand, die jaren lang binnen Amsterdam zich aan de liefdadigheidswerken, en vooral aan het onderwijs heeft gewijd en daarvan eene grondige studie heeft gemaakt; iemand eindelijk, die strenge, consequente katholieke beginselen paart aan kennis van de wetten en van de toestanden zijns lands: Mr. ,1. .1. W. van den Biesen.
Mr. C. J. A. Heijdenrijck heeft in 18611 in de vergadering van de Tweede Kamer duidelijk genoeg zijne wenschen geformuleerd. Hij had dit reeds het jaar te voren gedaan in een vlugschrift. Om de redevoeringen, door hem gesproken, algemeen bekend genoeg te maken, heeft hij die afzonderlijk uitgegeven, onder den titel: Twee redevoeringen over de Onderwijskwestie. In eene aan-teekening (pag. 32) zegt hij: »\Vie nu zegge, dat de heer Heijdenrijck in algemeenheden blijft hangen, niet practisch handelt, en niet bepaald opgeeft, wat hij wenscht — ik tracht geduldig te zijn: «telkens zal ik herhalen, wat voor lang door mij in de Kamer, verleden jaar nog in het vlugschrift Heemskerk-Hasselman, en nu weder in beide redevoeringen zoo duidelijk werd gezegd.
»1. Wijzigt ar). 33 zóó, dat schoolgeldheffing door de gemeentebesturen, behoudens van armen, verplichtend worde gesteld.
— 39 —
mei bepaling, desnoods, van een mmimuni b, v. onder controle der Gedeputeerde Staten.
»2. Verduidelijkt art. 36 zóó, dat geene subsidien worden ver leend aan gemeenten, die niet in den straks aangegeven zin schoolgeld heffen.
»3. Maakt de Rotterdamsche en Dordtsche geschiedenissen 10) door wetsverduidelijking onmogelijk.
»4. Verleent hulponderwijzers in bepaalde gevallen het recht, om aan het hoofd van bijzondere scholen te staan.
»5. Verbetert de examens.
»(». Geeft meerdere waarborgen van onpartijdigheid, door de medewerking van vertegenwoordigers der bijzondere school bij liet examineeren verplichtend te stellen. Van het toezicht, vooral op schoolboeken, gewaag ik hier niet, als minder rechtstreeks tot de kwestie der vrijheid behoorende.
«Waarschijnlijk doen zich meer soortgelijke wijzigingen latei-bij mij op. Men kent nu geest en strekking.quot;
Mij dunkt, de heer Heijdenrijck heeft hier duidelijk genoog gesproken. De redevoeringen door hem in de vergaderingen der Tweede Kamer gesproken, konden onzen dagbladen niet onbekend zijn; de vlugschriften, door zulk een persoon over zulke kwestien geschreven, moesten bij hen niet onbekend zijn.
En wat hebben wij zien geschieden? — Alle bladen der liberale partij hebben dat duidelijk programma van den heer Heijdenrijck geïgnoreerd. Wal meer is, zij hebben hun best gedaan, om zijne herkiezing tegen te werken. Moesten zij dat den heer Heijdenrijck doen, wijl hij een tegenstander hunner richting, in zuiver politieke kwestien, was? — Neen; want hij stemde bijna altijd met hen. Door zijne stem is de schaal doorgeslagen, waarmede het ministerie Heemskerk naar beneden is gegaan, en heeft moeten aftreden. Eerst hebben de zoogenaamde liberalen binnen de Kamer den heer Heijdeiihjck, zoeken te beduiden dat het ministerie Heemskerk geene zuivere positie in de onderwijskwestie kou aannemen; dat de herstelling der grieven tegen de onderwijswet eerder van de liberale dan van hunne tegenstanders
10) (ielijk bokeml is, werden de ouders, die door de gemeenten verzorgd wil-ilcn worden, genoodzaakt hunne kinderen naar de openbai-e scholen te zenden.
— 40 —
was te verwachten. . . en vervolgens hebben de liberalen buiten de Tweede Kamer de kandidatuur van dien heer met alle kracht en macht tegengewerkt.
Niet minder duidelyk dan mr. Heijdenrijck, heelt Mr. .1. J. W. van den Biesen de wenschen der katholieken, in zake der onderwijskwestie, geformuleerd. In zijn vlugschrift: Een Amerikaansche hel boom tol opbeuring vim ons Lnger Onderwijs, iu 1868 verschenen, zegt hij:
«Het zoude zeker het wenschelijkst zijn, zoo de Regeering de inrichting van het onderwijs zooveel doenlijk vrij liet, en, op Engelsche wijze, waar noodig, subsidieerde. Met schokken echter komt zelden iets goeds tot stand. Onder alle verbetering, en ten volle bereid elke terechtwijzing te ontvangen, zouden wij wel de volgende denkbeelden tot verandering onzer onderwijswet, in bedenking willen geven: denkbeelden, niet dan na lang overleg bij ons tot rijpheid gekomen, en naar onze bescheidene meening, de rechten van elk in onze pariteit-staat eerbiedigend, en tot eene geleidelijke wegneming van den ongrondwettigen toestand voerend. Die toch lezen kan, kan weten, dat onze Grondwet voorschrijft: vrijheid van onderwijs, dus geene monopolie of oneerlijke konkurrentie; eene inrichting van het openbare onderwijs, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen; het voldoend geven van openbaar onderwijs overal in het Rijk, dus daar, waar het noodig is, en dan nog slechts van overheidswege, (niet door de overheid) hetgeen dooi' subsidie zeer goed kon geschieden.
Men ziet echter altijd bergen van moeilijkheden in een subsidiestelsel ; het eenige bezwaar, dat wij er tegen zouden hebben, is: het verzwakken van individueele energie, door den sleur, om alles van staatshulp te verwachten : of onnoodige staatsbemoeizucht. —
Zie hier dan hetgeen wij in overweging wenschen te geven:
1quot;. Gelegenheid tot openbaar lager onderwijs wordt slechts kosteloos verstrekt aan kinderen van on vermogenden.
Voor het openbaar lager onderwijs, ontvangen door kinderen van hen, die niet onvermogend zijn, wordt een ten opzichte van het bijzonder onderwijs, billijk schoolgeld geheven.
Als maatstaf hiertoe zal stiekken, de gemiddelde prijs, van dergelijk bijzonder onderwijs, in de provincie.
'2°. Op bijzondere scholen, welke ook door kinderen van on-vermogenden bezocht, worden, kan een hulponderwijzer of eene hulponderwijzeres aan het hoofd der school staan.
3°. De kommissie tot het afnemen der examina (bij art. 41 bedoeld) bestaat uit den inspecteur en -vier hoofdonderwijzers, waarvan twee tot het openbare, twee tot het bijzondere onderwijs behooren.quot;
Mij dunkt, hetgeen Mr. J. J. W. van den Biesen hier zegt, is duidelijk genoeg; de woorden van een man als hij, van wien het bekend is, dat hij zooveel vertrouwen der katholieken geniet, moesten aan de woordvoerders der pers, aan »do voorlichters der openbare meeningquot; bekend zijn; dat zij daarvan niets gewaagd hebben, dat zij zich gedroegen, als of dergelijke woorden niet geschreven waren, pleit voor onkunde. ... of kwade trouw.
Ook zou ik mij zeiven kunnen noemen; niet omdat ik mij op ééne lijn met beide genoemde heeren wil plaatsen, of omdat ik mij zeiven zulk een gewichtigen invloed toeken, maar omdat men mij zoo vaak, bij gelegenheid der laatste verkiezingen, heeft genoemd; omdat men mij heeft voorgesteld als een der grootste tegenstanders van de neutrale school; omdat men eindelijk mij telken reize noemt, als er van »de ultramontanenquot; sprake is. In de Nieuwe Noord-Hollander heb ik meer dan eens verklaard, dat het voorstel van wijziging der onderwijswet van '1857, door Mr. .1. J. W. van den Biesen gedaan, onze goedkeuring diende weg te dragen; dat wij met die wijzigingen tevreden konden zijn: als vooral de onpartijdigheid der examens volgens een behoorlijk program en de vrije keuze van onderwijzers aan de gemeentebesturen gewaarborgd word; zooals art. 22 der schoolwet toegepast wordt bestaan die vrije Heeren niet. 11)
Uit al hetgeen wij hier medegedeeld hebben, blijkt, naar ons inzien genoeg, dat de zoogenaamde liberalen de begeerten en bedoelingen der katholieken in de onderwijskwestie geheel en al in een verkeerd daglicht hebben gesteld. In hoe verre dat edel is, meen ik te moeten betwijfelen; in hoe verre het politiek is, insgelijks; immers, niet door misleiding, maar door voorlich-
11) Zie bijlage U.
ting der openbare iiieeuing, kan men een krachügcn grondslag verkrijgen, waarop men kan voortgaan eene politiek te bouwen.
Heelt men de begeerten der katholieken, in zake van herziening der onderwijswet, in een verkeerd daglicht gesteld; men heeft ook niet geaarzeld hunne politieke houding vóór en tijdens de verkiezingen van 1869, op eene allerbehendigste, alleroanaauwkeu-rigste manier verdacht te maken. Men heeft het èn tegenover protestanten èn tegenover katholieken schijn willen geven, als of Neèrlands katholieken, terwijl de geestelijkheid zweeg, onder den druk waren geraakt van eenige mannen; uitdrukkingen van eene partij, »die in het duister woelt;quot; die volgens sommigen, haar wachtwoord ))van over de bergenquot; ontvangt; volgens anderen door een bedrog, namelijk: door svan hooger hand te sprekenquot;, de katholieke menigte leidt en misleidt! Zoo wil men den goègeloovigen die katholieke beweging tegen het streven van het modern politico-religieus liberalisme voorstellen!
Eer ik dit punt verder bespreek, zal ik een paar opmerkingen laten voorafgaan.
Die zich katholieken voorstelt, als of zij onder een ijzeren dwangjuk des geestes gebogen gaan, vergist zich grootelijks. Hij neuriet nog op den ouden, afgezaagden deun van vóór drie eeuwen; hij ziet nog door den verouderden, protestantschen of iilosoiischen bril. Hij, die in iedere verscheidenheid van meening, omtrent belangrijke punten onder de katholieken, terstond eene scheuring wil ontdekken, toont insgelijks al bijzonder weinig begrip van het wezen en de eigenaardigheden der leden van de katholieke kerk te bezitten. Ik kan over dit onderwerp in vluchtige artikelen, gelijk deze, niet zoo uitweiden, als ik het wel zou wenschen; ik zal derhalve mijne opvatting van de eigenaardigheid der katholieke meening in weinige woorden, in eene enkele vergelijking formuleeren. Het woord: in necessa-riis unüas, in dubns liberlas, in omnibus charitas, 12) is en blijft eene geliefde uitdrukking onder ons. Wanneer ik het verschil tusschen de rationalistische en katholieke eenheid en verscheiden-
1'2) in liet noodwendige eenheid, in het twijfelachtige vrijheid, in alle? christelijke liefde.
held iiiochl karakteriseeren, zou ik zeggen : in hef rationalisme 13) gaaf lt;le eenheid te niet door de verscheidenheid, in het katholicisme onderwerpen zich alle verscheidenheden aan de eenheid!
Op zekeren avond keerde ik met den dichter Hofdijk van mijnen hooggeaohten en onvergetelijken vriend L. Royer terug. Ons gesprek liep over de katholieke en rationalistische wereldbe-schomving; Hofdijk vergeleek den vooruitgang der menschheid bij een zich altijd ontwikkelend, altijd voortgaand iets, dat zich meer en meer naar alle kanten en alle richtingen verspreidde, en ten slotte alles vervulde, en alles in zich opnam; de waarheid WtftS niet, maar zij ontwikkelde zich. Uwe vooruitgang, «hernam ikquot;, is als de nevel; maar gelooft gij dan, dat ook ik nie( aan eesien vooruitgang geloof'? Ziot ge daar den Aldeharan aan het (irmament1? Hij schijnt stil te staan; maar neen! hij gaat, gaat altijd voort, doch slechts in de afgebakende baan, welke do Schepper hem heeft aangewezen. Volgens u, is de vooruitgang eene oplossing in eene onmeetbare verscheidenheid; volgens mij, eene beweging binnen de perken der eenheidquot;!
Ja, bij ons, katholieken, is er eene beweging binnen de perken der eenheid! En in zoo verre is er verschil van zienswijze over ettelijke punten; maar er is ook eene afgebakende grens; er zijn bewakers van die grens. En hij, die ze overschrijdt, houdt op katholiek te zijn, al wil hij er ook den naam van blijven voeren. Maar vermetel zon het. streven, on verdragelij k zou de aanmatiging zijn van dengene, die aan hen, welke zich binnen die grens blijven bewegen, durfde zeggen: »gij gaat buiten de grenzen.quot; Hij wierp zich op als een gezag in de kerk, waartoe hij niet geroepen was; een gezag, dat van zijnen kant eene overweldiging, eene majesteitschennis was! Want wié het gezag is, wié het gezag voert, is in de katholieke kerk naauwkeuriger aangewezen, dan hef ooit in eenige menschelijke maatschappij is gedaan. En dat gézag (een ieder kent hef.) wordt aan den eenen kant met zooveel onwrikbaarheid en juistheid, aan den anderen kant met zóóveel gematigdheid en eerbied voor de menschelijke vrijheid gevoerd, dat het èn de eenheid bewaarf, èn de verscheidenheid binnen de grenzen der eenheid eerbiedigt!
li!) Ook in liet protestantisme, H:it op een rationalistischen grondslag steunt.
— 44 —
Verscheidenheid van meeningen en opvattingen omtrent ettelijke zaken, heerscht er onder de katholieken, en zal er altijd blijven iieerschen; doch enkel in den zin, gelijk ik die zoo even heb geschetst: als de verscheidenheid binnen de grenzen der eenheid. Als deze of gene iets zegt of beweert, uit hij niets anders dan een individueel gevoelen, al ware dat ook hel gevoelen van duizendtallen! In al hetgeen wat de godsdienstige vraagstukken niet raakt kan hij zijne meening hebben, die voorslaan, die verdedigen en die zoeken te verspreiden: omtrent alle kwestien die waarin de Kerk geene uitspraak heeft gedaan, heeft hij zijne vrijheid van keuze. Wanneer iemand zou beweeren, dat b. v. Ie Bien Public, die te Gent verschijnt, de gezonde staatkundige beginselen vertegenwoordigt, terwijl een ander beweert, dat le Journal de Bmxelles dit doet; zoo staat het een ieder vrij, daaromtrent te denken, wat hij wil. Hij, die zijne zienswijze als de eenig ware, eenig katholieke zou prociameeren, matigde zich cun recht aan, dat hem niet toekomt. Hij is de Paus niet; hij heefl geene zending; hij heeft geen gezag, noch leerend, noch vermanend; hij kan verzekerd wezen dat, mogen een aantal zijne gevoelens deelen, een even groot aantal die zullen verwerpen.
Zij, die buiten de kerk zijn, en slechts nu en dan even door de raampjes kijken (en dat nog wel met den bril op, welken de Indépendance, de Siècle, het Journal des Débals of de Arnhemsche Courant hen op den neus gezet hebben) mogen vermeenen te zien, dat de katholieken zich door eenige «ultramontaansche drijversquot; laten leiden; zij bedriegen zich grootelijks. Hunne fantasien zien zij aan voor het wezen der zaken.
»Ultramontaansche drijversquot;! wie zijn dat toch'? Wie zijn dat in ons land'? — Zoo men dit dezen of genen gemoedelijken protestant vraagt, dan hoort men dadelijk eenige namen en verder iets onbestemds, iets nevelachtigs, iets ontastbaars. De sluijer, welken men de goegemeente om de oogen werpt, om hen te verblinden, is als een nevel: ontastbaar; maar juist daarom zoo uitmuntend geschikt, om het helder zien te belemmeren. Vraagt men namen van die «drijversquot;, dan komt het eindelijk neêr op: Alberdingk Thijm, abbé Brouwers, Smits (redacteur van de Tijd),
Nuyeas; waarbij de Amhemsche Courant dan nog, zeker als ver-kiozingsmatioeuvre, Heijdenrijck, Haffmans, en het Handelsblad, (Juni 11.) ook Mr. J. VV. van den Biesen noemt. Dit zijn zoo de voornaamste eigennamen, die ik na zoeken en nog eens zoeken naar die «ultramontaansche drijversquot; heb kunnen vinden, üe een moge er dezen, de ander genen bij noemen, maar de evengenoemdc namen, vooral de vier eersten, figureeren op iedere lijst.
Ik hoop en vertrouw, dat men mijne verklaringen gelooven zal; misschien zal de een of ander ze willen voorstellen als »een jezuiten-streckquot;; als een «gemoedelijk voorbehoudquot;; als «eene leugen ad majorem Dei yloriamquot;; dit zij zoo; ik zal er mij niet om bekommeren. Wij zijn aan zoo iets gewoon. Ik vermeen echter het recht te bezitten, dat aan ieder fatsoenlijk man, die niet van het tegendeel overtuigd wordt, toekomt, zelfs al wordt hij als sultramontaanquot; en »jezuitquot; uitgekreten; het recht namelijk van geloofd te worden. Nu verklaar ik, dat de rollen, welke men ettelijke dier personen toeschrijft, niets anders zijn dan verkeerde opvatting; dat het blijken geeft van volledige onbekendheid met die personen; dat het onzin is! Ik glimlach telken reize, als ik mijnen vriend J. A. Alberdingk Thijm, wien ik sinds jaren ten nauwste in al zijn doen en laten ken, met de haren gesleurd zie bij zaken, waaraan hij misschien evenveel deel hoeft, als Potgieter of de Gids: wanneer men den abbé? Brouwers (men weet niet eens hem den titel te geven, die hem toekomt) eene rol laat spelen, welke hij nooit gespeeld heeft; wanneer men Heijdenrijck en Haffmans, die in politieke inzichten zooveel verschillen, beiden in één adem noemt; wanneer men eindelijk een eenvoudig dorpsgeneesheer als »een der hoofdleiders van de ultramontaansche partijquot; noemt! 't Is om te lachen, ware het niet om zich te bedroeven, daar men toch die mannen stelselmatig verdacht en gehaat zoekt te maken; ware het niet om zich te bedroeven, dat men het groote niet-katholieke publiek voor zoo onnoozel en onkundig met toestanden rekent, alsof het maar alles voor goede munt zou aannemen.
Maar de Tijd! — De Tijd is een dagblad als ieder ander! Het oefent zijn invloed uit, even als Handelsblad, als Noordbrabanler, als Amhemsche Courant: en ik geloof dat deze bladen het de
Tijd niet euvel zulleu kunnen afnemen dat hij dit doet. Zoo iemand zich bijgeval verbeeldt, dat wij, katholieken, door de Tijd geleid worden, werwaarts deze wil, bedriegt hy zich grootelijks. Zoodra dat blad niet meer de gevoelens van duizenden en duizenden onder ons uitdrukte, zouden wij het doodeenvoudig voor «stoelen en banken laten preêken.quot; En dit beteekent voor een dagblad: dal wij liet zouden laten te niet gaan, bij gemis aan deelneming. Men bedriege zich niet in den aard van dat blad. De Tijd is niet als Nieuwe Rollerdammer, enz. een blad, dat een handelaar nog al leest, en daarom, in de verbeelding dat het onontbeerlijk is, als handelsorgaan, zich de diepste krenkingen van do overtuiging zijner abbonnés veroorlooft denkende, dat hel toch gelezen wordt door een aanzienlijk getal mannen, die zijn politieke en religieuse beschouwingen als onzin, als onwaarheid minachten. De Tijd is het orgaan eener opinie. Er beslaat tusschen het blad en zijn publiek eene wisselwerking; maar zoodra de Tijd mei de opinien zijner lezers in volstrekte tegenspraak geraakte, zou het dit straks in het getal zijner abonnés ontwaren. Zoo het een al te grooten toon wilde voeren, zou men spoedig aan het blad te verstaan geven, dat men van geene dictators gediend beliefde te zijn. Wat met de Tijd het geval is, is dit ook met andere bladen. Een blad dat te 's Bosch voor weinige jaren verscheen, de Nieuwe Noordbrabunder, heeft dit ondervonden. Het wilde zoogenaamd liberaal-kalhoHek wezen; de katholieken maakten er weinig drukte van, doch lieten hel eenvoudig aan uitputting sterven. De Maas- en Roerbode daarentegen, die de kandidatuur van den politiek-liberaal Pijls verdedigde; de Courier de la Meuse, bon catholique, maar op staatkundig terrein vaak sThorbeckiaanschquot; gezind, kunnen zeer goed beslaan. De Maasbode van Rotterdam, de Nieuwe Noord-Hollander, katholiek, zonder eene bepaalde politieke partij te willen volgen, ondervonden reeds dadelijk eene ruime deelneming.
Uit dil alles kan men zich een denkbeeld vormen van den druk, die (gelijk men beweert) eenige katholieken , onverbeterlijke ultramontanen, met de Tijd in het eerste gelid, op hunne geloofsgenoolen uitoefenen! Fabeltjes, schrikbeelden, om de lichtgeloovigen te misleiden, en meer niet!
Om de goêgemeente des te vervaarder te maken, wordt twee-
voudige taküok aangewend, naar gelang men tot protestanten spreekt of tot katliolieken.
Van de eerste taktiek vindt men het sterkst sprekend bewijs in de Arnhemsche Courant. 14) Wij zouden ook nog andere bladen kunnen noemen, doch bepalen ons bij dit ééne, niet als het eenige voorbeeld, maar als een specimen van zijne soort. Volgens de Arnhemsche Couranl nu, hebben de s'Nederiandsche ultramon-taansche agitateurs geen initiatief. Zij volgen en gehoorzamen slechts, en brengen de bevelen over, die door hunne meerderen gegeven worden. Wat wij van de ultramontaansche woordvoerders in Nederland vernemen, is slechts de herhaling van hetgeen door do ultramontaansche opperbevelhebbers in Rome en Parijs gecommandeerd is. (Dit. is echter juist het toeken des tijds, dat men niet veronachtzame en het dreigend gevaar, dat men zich niet verheelen en waartegen men waken moet.) Do alleenzaligmakende kerk, de kerk, die zoo lang met den geest dei-eeuwen en der moderne maatschappij getransigeerd had, de lijdende kerk, die, als eene vrome martelares, zoo lang geduld en gezwegen had, is geheel van gemoedsstemming en taktiek veranderd. Van de lijdende kerk is zij de uitdagende kerk geworden; zij treedt thans even trotsch, aanmatigend en dreigend op, als zij vroeger ootmoedig, onderworpen cn zelfverloochenend was.quot;
Mijne lezers zullen, zoo zij dit dreigend spook van Rome (gelijk het in de ontstelde hersenen van de Arnhemsche Courant en geestverwanten is opgekomen) beschouwen, gewis eerder denken aan de geestverschijningen in de kermistent van Basch; maar ik geloof niet, dat mijne katholieke lezeis or hunne kerk en het streven hunner kerk in zullen erkennen.
Geldt het echter om katholieken tegen katholieken in het harnas te jagen, dan wordt eene andere taktiek gevolgd. Multapa-tior heeft in de Brieven van een katholieken liberaal over de gebeurtenissen van den daij die taktiek, (wij vragen: te goeder trouw?) meesterlijk aangewend. Volgens hem zijn het eenige weinigen, die als de oude baanderheeren op eigen gezag, den strijd voeren. 15) De ullramontanen weten een tamelijk groot en
-14) Omler anderen in het nommer van '23 Maart II. 15) Handdshlad van quot;21 Juli. Zie aa.iteekenitig E.
getrouw leger van gewone strijdknechten op te roepen, onder gsede, eenvoudige kapiteins, die van geheel de taktiek geen begrip hebben, maar die aangespoord worden door het geheimzinnig, schriftelijk of mondelinge parool; wvati op hooger hand.quot; Wie die «van hooger handquot; is, wordt niet gezegd, maar het wordt te verstaan gegeven, dat het: wie weet wie, misschien wel de bisschoppen, misschien de Paus zelf is! Niet de goedaardige lieden, niet de priesters in het algemeen, niet de bisschoppen zijn de hoofdaanvoerders, zijn oorzaak van de antipathie der Ne-derlandsche katholieken tegen de liberalen; het zijn die weinigen te Amsterdam en in de omstreken 16) wonende hoofdmannen der katholieke bewegingspartij, die aan schier alle katholieke nederlanders in den laatsten tijd zulk een scherp, anti-liberaal voorkomen hebben doen aannemen.
Dit en meer nog, zegt Multapatior. — Neen, Multapatior! gij, gij bedriegt u; de groote meerderheid der katholieke nederlanders zijn in de laatste jaren zoo anti-liberaal in hunne meeningen geworden; 1quot;. om de uitlegging en toepassing dei-wet op het onderwijs; 2quot;. en dit vooral, omdat schier al onze zoogenaamde liberalen juichten in de berooving des Pausen; schimp en hoon over hadden voor hen, die ter zijner verdediging verre van vriend en vaderland in de Romeinsche velden vielen, met eene weemoedsgedachte aan het dierbaar vaderland: {dulcis mo liens reminiscüur /Ijt/o.s) ; omdat die bladen den verkrachtens van recht en van verdragen wierook toezwaaiden, den con-dolliero Garibaldi vergoodden, alles in naam van het liberalisme! Neen, Multapatior! niet wij (want ook op mij, op mijne dierbaarste vrienden duiden uwe woorden) hebben de liberale party bij onze geloofsgenooten verdacht gemaakt, maar Handelsblad, Nieuwe Rollerdammer, Arnhemsche, Friesche, Groninger Couranlen! uwe tijdschriften, uwe redenaars zelfs in de Tweede Kamer, een Dumbar, een Jonckbloet, een Lenting hebben dat bewerkstelligd, of de reeds bestaande klove nog verwijd! Gelukkig dat vrijheid en liberalisme niet één zijn; want de vereerders
10) Hoever strekken zich die omstreken uit .' Noemt /.e, of noemt men duidelijk het dorpje Westwoud? — In de uitgave der brieven van Multapatior (bij Loman en Vester) is omstreken veranderd in: elders.
— 49 —
van het driest geweld aan Paus, bisschoppen, weerlooze vrouwen bedreven, waren in staat de vrijheid gehaat te maken, zoo de ware vrijheid niet altijd schoon en beminnenswaardig bleef, door den lichtstraalgloed, die op haar uit den hemel nederdaalt; zoo zij niet. eene groote gave Gods ware, die den mensch vrij geschapen heeft, behoudens zijne verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten!
Niet »de ultramontaansche hoofdmannenquot; hebben de katholieken van de zoogenaamde liberalen vervreemd. Ook hebben die «ultramontaansche hoofdmannenquot; de kiezers niet op het dwaalspoor gebracht door het woord »van hooger hand.quot; Inderdaad ik moet er om glimlachen, voor welk lichtgeloovig volkje men onze roomsch-katholieken toch wel aanziet. Gelooft mij; de massa's van hen zijn zoo gemakkelijk niet te leiden; zij zijn zoo gedisciplineerd niet; zij hebben geene maconnieke loges; zij zijn eerst de laatste jaren begonnen eigene kiezersvereenigingen op te richten : daarin voeren geene geestelijken het hooge woord, maar worden er slechts opgemerkt door hunne afwezigheid; de leiders dier kiesvereenigingen zijn, even als elders, advocaten, kooplieden, grondeigenaars, notarissen, doctoren, lout h fail comme chez vous. En zou men denken, dat al die mannen van talent, van wetenschap, van vermogen en van invloed zich zouden laten leiden door Alberdingk Thijm, Brouwers, Smits, Nuyens? — om nu eenmaal de namen, die telken reize met elkander genoemd worden, ook eens te noemen'?
Ziet de lijsten der bestuurders onzer verschillende katholieke kiezersvereenigingen, en antwoordt, of gijlieden hen allen aanziet voor personen, die zich zouden laten mislieden door een dergelijk «van hooger handquot;!
't Is verwonderlijk: heden stelt, men ons voor: sluw als vossen; morgen: simpel als duiven!
Na de Tijd en de weinige «hoofdmannenquot; ligt de schuld dei-agitatie, volgens Multapatior, aan eenige geestelijken. De katholieke geestelijkheid zegt hij; »is in den regel il liberaalquot; : wij moeten Multapatior de eer geven, dat hij openhai'tig opgeeft, waarom die geestelijkheid antiliberaal is; 17) om hetgeen door de »li-
17) Handelsblad 1() Julij.
4
beralenquot; in Belgie, Italië, Spanje, enz. wordt gedaan. Waarschijnlijk zullen die geestelijken gedacht hebben: »kan een goede boom kwade vruchten voortbrengen, of een kwade goede vruchten'.'quot; Ook hebben, gelijk Multapatior zelf getuigt, de bisschoppen zich geheel en al buiten den verkiezingstrijd gehouden. Ook erkent hij, dat een zeer groot getal geestelijken niets willen te doen hebben met de verkiezingen. Eindelijk komt hij, waar hij bewijzen zal aanvoeren, met niets anders voor den dag, dan met ie verhalen: dat strooibriefjes zijn rondgebracht, waarbij de katholieken 18) opgeroepen werden te stemmen; dat »katholieke geestelijken zich aan de bewegingspartij aansloten.
Wanneer men de beschuldigingen van Multapatior ontleedt; wanneer men zift en schift, komt men er eindelijk toe: dat niet de groote massa der geestelijkheid, de politieke agitatie heelt te weeg gebracht, zelfs er deel aangenomen heeft, maar dat dit gedaan is: 'l11. door eenige hoofdmannen; 'i0. dooi' de Tijd; 3°. door priester-dagbladschrijvers.
Wij hebben én omtrent die «hoofdmannenquot; én omtrent de rol en het gewicht van de Tijd onze meening reeds medegedeeld. Laat ik het thans ook doen, omtrent de priester-dagbladschrijvers. • Ik meen, dat ik door mijne talrijke betrekkingen en uitgebreide correspondentie niet geheel en al onbekend ben met hetgeen er onder ons, roomschgezinden, op politiek, journalistisch, en letterkundig gebied omgaat; en terwijl ik daarmede bekend ben, moet ik al weder om de overdrijvingen van Multapatior glimlachen. Ik heb reeds een enkel woord gesproken over hetgeen er waarheid is van de ultramontanen en van de Tijd. Laat ik dit nu ook nog doen over de «priester-dagbladschrijvers.quot;
Wanneer men leest wat Multapatior in het Handelsblad schrijft, zou men in verzoeking komen, om te gelooven, dat de geheele zoogenaamde katholieke dagbladpers in de handen van de geestelijken is; dat het dagblad niets anders is dan een verlengsel van den predikstoel. Het verwondert mij, dat dit thema nog niet meer is behandeld, op de wijze als dit Maria Monk of de zwarte non, in vroegere jaren, de Vervloekte, de Ahl later zijn gedaan, en men nu Barbara Ubryk doet: doch geduld: we zullen eenmaal ook wel eens
18) Handelsblad van 30 .(nli.
een fils de Gihoyer hel)ben! Het thema is uitlokkelijk genoeg: mij dunkt redacteurs van den Speclalor konden er hun talent vau scheeve voorstelling, en Sagittarius zijn talent van onwaarheden te zeggen, er op heproeven, en Multapatior bouwstolï'en leveren.
Ziet men evenwel de rol van den «priester-dagbladschrijverquot; wat meer van nabij, dan merkt men, dat zij, die daarover raaskallen, het beeld van onder hun vergrootglas, als het. echte beeld willen doen voorkomen. Ue Tijd b. v. wordt geredigeerd door twee geestelijkeu en twee leeken; doch zoo Multapatior eens naauwkeurig stijl, enz. gadesloeg, zou hij ontdekken, dat alle artikelen op verre na niet van dezelfde hand zijn; en ik kan hem mededeelen, dat leeken minstens evenveel in de Tijd schrijven als geestelijken. De Manshode van Rotterdam wordt voornamelijk geschreven door een rechtsgeleerde en een letterkundige. De Nieuwe Noord-Hollander wordt voor verre weg het grootste gedeelte, en zeker nagenoeg alle hoofdartikelen, geschreven door leeken. De Grondwet, Nieuwe Zevenbergsche Courant werd nog kort geleden door een letterkundige geschreven; hetzelfde is hel geval met het Tilburgsch Weekblad; met het onlangs verschenen en reeds zeer verspreid weekblad hel Huisgezin. Inhei Venloosch Weekblad, worden de meeste hoofdartikelen geschreven door een kanton-rechter. De Courier de la Meuse en l'Ami du Limbourg worden geredigeerd door leeken, die beiden in Maastricht genoeg bekend zijn. Al deze bladen, die in den geest werkzaam zijn, welke door Multapatior zoo scherp gegisp wordt, zijn, op uitzondering van de Tijd na, nagenoeg geheel en al in handen, niet van priesters, maar van leeken!
Wellicht zal men antwoorden: »Ja, maar iie Tijd beheerscht hen, en oefent op hen een overwegenden invloed uitquot;! — Mis-geraden! Zij allen erkennen de Tijd als primus inter pares; meer niet. Zoo hij zich meer wilde aanmatigen, zou hij spoedig ontwaren, dat de sultramontauenquot; in de pers vrij wat minder aan den leiband gelieven te loopen, dan »de liberalen.quot; Toen voor eenige jaren de Tijd wat al te üeer, naar de meening van velen, dweepte, met eene richting in de kunst; zeker aller-verdienstelijkst kunstenaar, wat al te zeer (altijd naar de meening van sommige) verhief, lokte dit alreeds een verzet uit, hetwelk het blad wel degelijk in aanmerking heeft moeten ne-
4'
men; alléén het vermoeden van camaraderie wekte alreeds groote ontevredenheid op! — En wanneer dit nu, met zulk een ondergeschikt iets als de bouwkunst, het geval was, hoe zou het dan wel zijn, indien de. Tijd op het gebied der hoogere beginselen, tegen de richting der katholieken wilde inwerken'? De groote zedelijke invloed van de Tijd dankt hij juist aan de omstandigheid. dat hij de zienswijze van verre weg de groote meerderheid der katholieken van Nederland uitdrukt!
Het zij mij veroorloofd, de schouders op te halen voor de onnoo-zelheid der katholieken, die zich door het schrikbeeld van de priester-dagbladschrijvers, een politiek kippevel zouden laten aanjagen. De rol, die zij speelden, zou vrij belachlijk wezen; want uit vrees voor den «priester-dagbladschrijverquot;, die in zeer geringen getale aanwezig is, zouden zij spoedig aan den leiband loopen van de «predikant-dagbladschrijversquot;, die veel talrijker zijn. In plaats van den «priester-verkiezingsleiderquot; zouden zij den predikant-verkiezingsleider volgen.
Het is inderdaad de moeite waard na te gaan, welken invloed de predikanten op den gang der verkiezingen trachten uit te oefenen; welke plaats zij in de dagbladen innemen. Wij raden ieder katholiek, die bevreesd is voor «het. drijven der ultramontanenquot; dit in zijn kiesdistrict gade te slaan. Ik heb het in het kiesdistrict Hoorn gedaan. Op eene kiezersvergadering te Hoorn gehouden, (in Mei 18G9) voerden drie predikanten niet het minst het woord: twee Enkhuizer predikanten plaatsten hunne namen onder eene aanbeveling voor den candidaat der «liberalen; twee Medemblikker predikanten moeiden zich sterk in de verkiezingen, niet slechts voor de Staten-Generaal, maar ook voor den gemeenteraad, iets, waarvoor een der kandidaten van laatstgenoemde hen in eene advertentie meende te moeten bedanken. 19)
Wat er op het platte land door dezelfde macht gewerkt werd, kan opgemaakt worden, uit hetgeen in de steden geschiedde.
Predikant-dagbladschrijvers. Het is bekend, dat Ds Lamping het groote woord in de Nieuwe Holterdammer Courant voert; en sinds genoemde heer aan de redactie van dat blad gekomen is, merkt men een toon van hevigheid, van verdachtmaking tegen
-Ül) Geplaatst in iln Purmerender Courant.
de katholieken op, welke gelijk staat met dien van de Arnhemse he Courant.
Aan de Arnhemsche Courant werkt Ds de Keijzer geregeld mede. Zijn stijl, waarvan men een tal van voorbeelden in den Tijdspieyel vindt, verraadt zich. Men verhaalt, dat de Nieuwe RoUerdammer hem aan hare redactie wilde verbinden, doch dat daarop eenige ^hoofdmannenquot; der zoogenaamde liberalen twintig duizend gulden op het Grootboek voor Ds. de Keijzer hebben geplaatst, op voorwaarde, dat hij in den kring, waarin hij werkte, zou werkzaam blijven.
Van de drie hoof'dredakteurs van hel Vaderland zijn twee predikanten, die hunne betrekking hebben nedergelegd.
Een van de vinnigste radicale bladen van de provincie Groningen, hel Noorden, wordt geredigeerd dooi- twee zeer moderne ex-predikanten.
Om van de kleinere bladen slechts weinige aan te halen, zullen wij de Uokkummer Courant noemen, die insgelijks door een predikant wordt geredigeerd, en de Hoornsche Courant, welke wel is waar onder redaktie van niet-predikanten staat, doch waarin de artikelen, die vooral hatelijk jegens de katholieke kerk zijn, naar ik verneem, door een predikant zijn geschreven.
Wij ontzeggen aan predikanten, evenmin als aan katholieke geestelijken, het recht, zich met de aangelegenheden van hun land te bemoeien. Zoo zij dit doen als staatsburgers, kan niemand hun er de bevoegdheid toe ontzeggen. Alleen willen wij op eene zaak opmerkzaam maken, die een groot onderscheid tusscheu beide te weeg brengt. Een predikant bedankt, en hij wordt niet meer als predikant beschouwd; een priester kan alléén zijne waardigheid nederleggen: door een afvallige te worden! Onze wetten laten niet toe, dat een geestelijke tot lid van de Tweede Kamer, enz. benoemd worde, doch een predikant behoeft slechts zijn ontslag te nemen: meer niet, en hij is geen geestelijke meer; een priester moet. . . . een afvallige worden. Is dat verschil niet groot? Nu zijn reeds tweemaal gewezen predikanten tot lid der Tweede Kamer benoemd: van den Höevell, en thans nog Moens. Bij de verkiezingen van 1869 beproefden eenige Medem-blikkers (onder invloed der beide predikanten) het oog voor het lidmaatschap der Tweede Kamer te doen vallen op Ds Lamping!
Bestaat er miet meer grond tot vrees, dat eenmaal predikanten, en dan altijd mannen van de meest anti-katholieke en radicale gezindheid (alleen moderne predikanten bedankten tot nojï toe voor den kansel) in verkiezingen, in dagbladen, en op het laatst in de Tweede Kamer, hunne rol zullen spelen'?
quot;Wij geven dit in bedenking aan die katholieken, welke, om niet aan den leiband van »den priesterquot; bij de verkiezingen te loepen, met zoogenaamde «liberalenquot; medegaan.
Mij dunkt, de aanwezigheid van het predikanten-element in de liberalistische pers straalt in niets meer door, dan in den strijd, die sinds jaar en dag over en tegen de Encycliek en den Si/llalms gevoerd wordt. Voor de aanhangers der echte liberaliteit, (niet voor die van het liberalisme) moest dit eigenlijk eene kwestie wezen, waarmede de politieke dagbladpers niets te maken had, maar er is een groot onderscheid tusschen echte liberaliteit en modern liberalisme. Het eerste is de toepassing van de regels: «geeft ieder het zijnequot; en «doet een ander niet, wat gij niet wilt, dat u geschiedequot;; het modern liberalisme daarentegen is een politico-religieus stelsel, dat gegrond is op de ontkenning van de betrekkingen des menschen en der menschheid tot eene bovennatuurlijke orde van zaken; en in zoo verre is het modern-liberalistne even vijandig aan het. katholicisme, als dit het protestantisme en filosotisme zijn. Nu zijn sinds eenige jaren de oppervlakkige dagbladschrijvers, die zich voeden met spijzen, aangebracht uit den vreemde, door Siècle, Indepen dance en Kölnische Zeitung; nu zijn zonen Abrahams, die de wet van Mozes, als verouderde instelling ter zijde hebben gelegd; nu zijn de mannen der maconnieke loges de voorname woordvoerders van dat modern liberalisme. Zij hebben zich den schoonen naam van liberalen {vrijgevigen, mi/den) aangematigd; maar even als solisme eene verbastering is van sophia (wijsheid), zoo is liberalisme door hen geworden eene verbastering van liberalis (vrijgevig); even als kwakzalverij de verbastering is geworden van geneeskunst, en kwezelarij van godsvrucht.
Tot een klaverblad van dagbladschrijvers hebben zich in den strijd der laatste jaren bij de Abrahamszonen en vrijmetselaars:
moderne predikanten gevoegd. Zij hebben in ons land aan den poliüeken strijd een theologisch karakter gegeven; zij zijn de voorname woordvoerders, wanneer hel Encycliek en Syllabus geldt!
Eigenlijk gezegd, heeft de liberale dagbladpers noch met Encycliek noch mei Syllabus iets te maken. Dat eene Kerkelijke Courant, dat de Heraut, dal de Tijd, zich met die beide stukken bemoeit, ligt geheel in den aard der zaak; maar Handelsblad, maar Vaderland, maar Arnhemsche Courant, die volstrekt niet gerekend willen worden onder die bladen, welke eene bepaalde richting op godsdienstig terrein vertegenwoordigen, behooren zich daarom er niet mede te bemoeien. Laten zij zich houden bij de politiek en de handelsberichten; zoo zij echter hunne kolommen willen vullen met Encycliek en Syllabus, laten zij dan maar rondborstig zeggen, dat zij theologiseerende bladen zijn: het is waar, dat dit hunne lezers zou afschrikken!
En toch, ik geloof, dat Handelsblad bijna evenveel over Encycliek als over koffij, dat Nieuwe Hollerdammer evenveel van Syl-labus als over granen mededeelt. Zoo een handelaar echter op hunne berichten, omtrent koflij of granen, evenveel vertrouwen schonk, als zij verdienen, zoodra zij over Syllabus en Encycliek spreken, zou hij deerlijk om den tuin geleid worden; want men moet verwonderd slaan over de onkunde, waarmede al die liberalistische woordvoerders over deze beide pauselijke stukken redeneeren.
De oorzaak hiervan ligt voor de hand. Iedere wetenschap toch heeft hare eigenaardige termen, hare eigenaardige manieren van uitdrukking; en een verstandig man zal in vakken, waarvan hij geene kennis heeft, de mannen van het vak hunne eigenaardige uitdrukkingen laten verklaren. Zoo een manufacturier beweerde, dat hg de medische termen even goed begreep als een geneesheer; zoo een boerde juridische uitdrukkingen wilde verklaren , zou men tot dergelijke lieden zeggen; Vous êtes tin sol en Irois lettres, man fils.
Nu, hetzelfde mag men maar al te dikwerf den journalisten toevoegen, wanneer zij over Encycliek en Syllabus redeneeren.
De geleerde bisschop van Mentz, Mgr von Ketteler, heeft de opmerking gemaakt, die trouwens niet van hem alleen is: dat
— 56 —
de verkeerde voorstellingen omtrent dien beroemden Si/llahus ontspruiten: 1quot; wijl zij, die er over spreken, geene kennis hebben van de wijze van uitdrukking van den Heiligen Stoel; 2quot; wijl zij de veroordeelde stellingen niet in verband beschouwen met de pauselijke allokutiën, uit welke zij zijn ontleend, en die toch achter iedere veroordeelde stelling van den Syllabim aangegeven worden.
Wij zullen hier niet in beschouwingen over dat zooveel besproken pauselijk stuk treden; alleen willen wij de kwestie bespreken, in hoe verre de beginselen, nedergelegd in de En-cjivliek, strijdig zijn met de Grondwet van 1848. hl i gen lijk moest dit punt nog buiten kwestie blijven. Zoo iemand de wetten zijns lands overtreedt, hij drage er de straf voor; doch niemand bezit liet recht hem verdacht te maken om zijne godsdienst, alsof hij (ï priori reeds de wetten zijns lands zou overtreden, zoeken te ondermijnen, of minstens genomen, miskennen. De vraag, of aanhankelijkheid aan de Encycliek en aanhankelijkheid aan de Grondwet van 1848 met elkander kunnen gepaard gaan, komt niet eens te pas.
Of zouden bijgeval de liberalistische bladen : inquisiteurtjes van papier willen wordenInderdaad.... de vinnigheid, waarmede in onze dagen die «voorlichters van de openbare meeningquot;, de liberalistische pennevoerders, zich aanmatigen, om in het forum conscienliae hunner tegenstanders te willen dringen — dit, zeg ik, zou mij in de verzoeking brengen, te beweeren, dat de inquisitie van alle landen en alle tijden is!
Maar mannen, die men niet zal verdenken van liberaal-katholiek te wezen, hebben duidelijk genoeg gezegd, dat zij, ofschoon katholiek, zeer goed onze Grondwet kunnen gehoorzamen; en wanneer men zoekt naar hen, die hetzij ten bate van oligarchische of monarchale reactie, hetzij ten bate van republikeinsche denkbeelden haar willen bekrimpen of ondermijnen, men zal die niet vinden onder de opj echte Nederlandsche katholieken!
De Tijd van 25 Aug. II. zegt;
süe Grondwet van 1848 is, voor zoo ver wij weten, buiten kijf, en als er iemand is, bij wien dit het geval niet is, dan is die, meenen wij, niet onder de katholieken te vinden. Groen van Prinsterer alleen drijft in die richting, en hij is voorzeker
een persoon, die voor geen onderworpen gelooviye, den Sullabus eerbiedig uit de hand van Pius IX aannemende, kan worden gehouden. Wat overigens onze geloolsgenooten betreft, door Mul-tapatior gerangschikt onder hetgeen hij de «bewegingspartijquot; noemt, is er ooit iemand gevonden, die de Grondwet van 1848 veroordeelt en verwerpt'? Heeft men ooit iemand onder onze vrienden gevonden, die de liberalen bestrijdt, omdat zij aan de Grondwet van 1848 getrouw zouden zijnHebben wij niet bij voorkeur: met nadruk en bij herhaling betuigd, dat onze Grondwet, over het algemeen genomen, vrij behoudend is, zoowel in haar oorsprong als in vele harer bepalingen'? En is het niet dikwerf door ons gezegd geworden, dat, wij daarom de liberale partij bestrijden, omdat zij niet naar de Grondwet, maar naar beginselen, buiten de Grondwet genomen, het land regeeren wil'? B. v. de theorie van het parlementaire goevernement, zoo als die in de laatste jaren bij ons in praktijk is gebracht, is niet alleen niet in de Grondwet te vinden, maar is in strijd met zeer klare bepalingen der Grondwet, die door het parlementaire goevernement vernietigd worden. Waar staat in de Grondwet het beginsel van de soevereiniteit des volks uitgedrukt, dat volgens het liberalisme in Nederland, de geheele Grondwet beheerscht'? In welk artikel van de Grondwet komt de scheiding van kerk en staat voor'? Gewis verleent de Grondwet vrijheid van godsdienst; maar is het ook de Grondwet, die aan de katholieke kerk haar publiek regt ontzegt; dat de liberale partij zeer blijkbaar doet!
Men late dus de Grondwet van 1848 voor hetgeen zij is. Er is niemand onder ons, die haar bestrijdt, ook niet na de Ency-ciiek: quanla cara en na den Syllabus, waarmede zij zich, behoudens verklaring en enkele uitzonderingen, vrij wel vereenigen laat. De strijd loopt niet over de Grondwet, maar over hetgeen buiten en zelfs tegen de Grondwet in als beginsel en regt in Nederland door het liberalisme wordt verkondigd en toegepast.quot;'
Mij dunkt, de Tijd drukt zich hier duidelijk genoeg uit. En wat dat blad hier zegt, is niets anders dan eene herhaling van hetgeen het de lange reeks van 20 jaren door, altijd heeft gezegd. Sinds 1848, lees ik dat blad geregeld alle dagen, en niet één enkelen keer heb ik er in aevonden, dat het onzen «rond-
wettigen toestand met de katholieke geloot's- en zedeleer onbestaanbaar oordeelt; de uitvaardiging der EncjjcUek heeft niet de minste verandering in de gedragslijn van de Tijd te weeg gebracht. Het blad is niet denzelf'den nadruk en dezelfde klem onze grondwettige instellingen blijven verdedigen, zoowel vóór als na dat Z. H. de Encycliek en den Syllnhus aan de geloovigen had uitgevaardigd. Niemand nu zal de Tijd, noch zijne geestverwanten beschuldigen, van niet rond weg voor zijne gevoelens te durven uitkomen. En wat blijkt daaruit nu ? Dat de Tijd wèl de wijze, waarop het anti-religieuse liberalisme onze Grondwet wil uitleggen en toepassen, veroordeelt en bestrijdt, maar niet de Grondwet zelve. — Nu meen ik recht te hebben, om te gelooven, dat niet ééne enkele wet of een enkel rechtsbeginsel ons verplicht, de uitleggingen van onze Grondwet door de liberalen voor onfeilbaar aan te nemen.
Ik zal een anderen getuige bijbrengen, om te bewijzen, dal katholieken onze Grondwet niet onvereenigbaar achten met hunne beginselen; ik zal mij beroepen op pater van Gestel. Deze ge-geleerde Jesuit heeft eenige werken geschreven over de groote vraagstukken van den dag, die getuigen van helderheid van gedachten en veelomvattende voorstelling. Ik aarzel niet te verklaren, dat ik, wat deze verschillende hoedanigheden aanbelangt, de werken van pater van Gestel gelijk stel met die van de helderste denkers, die over de gewichtige kwestien van de verhouding des Christendoms tegenover de maatschappij geschreven hebben. Pater van Gestel behoeft in al die opzichten niet onder te doen voor Guizot en diens Médilalions of zijne uitmuntende studie I' Eg Use el la sociélé Chrétienne en 18(vl. — En hoe vele of weinige van onze publicisten zullen de werken van pater van Gestel gelezen hebben? Mij dunkt, dat de meesten van hen dien uitmuntenden schrijver niet eens bij name kennen; en wat het protestantsche publiek betreft, ik betwijfel, of er wel één onder de duizend van hen, die de groote kwestien van onzen tijd niet onverschillig gadeslaan, één énkel werkje van pater van Gestel onder de oogen heeft gehad — maar de man is katholiek, en — horribile die in! jesuit! Katholieken als Hugenpoth van den Berenclaauw, hoe ledig van gedachten ook, vergeleken bij dien Jesuit, zijn hun meer de lezing waard en drukken beter de gedach-
- 59 —
lt;cn uit vun. ... do nationaal-katholiek-liburalen, of welken naam zij dragen.
Ik heb op het oogenblik niet alles, wal pater van Gestel heelt geschreven bij de hand. Ik sla dan ook maar bijna voetstoots een zijner geschriften open: Ralionalume. en Liberalisme Lesclwnwd in hunne beginselen en gevolgen en hunne verhouding M de Ka'holiekc Kerk. Daar vind ik op pag. 15, waar de schrijver over liberalisme en katholicisme in Belgie spreekt: «Bijaldien hel liberalisme bestond, gelijk velen onnoozel genoeg meenen, in den consütu-tioneelen regeeringsvorm, in den krachtigen invloed van het land op de regeering, in ruime staatkundige vrijheid, in gelijkheid van allen voor de wet, in eene nagenoeg onbeperkte vrijheid van drukpers en godsdienst, waarom staan dan nog langer de katholieken en liberalen als twee legerkampen verdeeld, met eene zoo dreigende houding tegenover elkander'? Allen wal 'wij hebben opgenoemd, wordt door heide partijen gewild. Maar, dieper dan in de oppervlakte van sommige staatkundige wetten en vrijheden ligl Relgies wonde. De liberalen zijn aanbidders van de groote beginselen van 1789; quot;20) de katholieken aanbidders van Christus. Voor de liberalen zijn de constitutie en hare vrijheden een middel tot verspreiding en toepassing der materialistische wijsbegeerte der achttiende eeuw; de katholieken integendeel willen vrije conslilvlio-neele Belgen, en levens oprechte katholieken blijven.quot;
Zoo spreekt een nederlandsche Katholiek, lid der jesuiten-orde, over de Belgische constitutie. Ligt er in die woorden eene vcr-oordeeling van die constitutie'? —In hel allerminst niet. — Welnu, de Belgische Grondwet nadert nog meer tot de zoogenaamde «liberale beginselenquot; dan de Nederlandsche, en de Belgische liberalen hebben onmiddellijk na het verschijnen van de Encycliek, ja vroeger nog, verklaard, dat men niet tegelijk goed katholiek en goed constitutioneel kan wezen; wat de Katholieken in Belgie steeds hebben weêrsproken, en wat ook pater van Gestel blijkens deze zinsnede weerspreekt.
Ik zal nog een ander Nederlander als getuige aanhalen, om te bewijzen, dat wij katholieke Nederlanders meenen, zonder de
'20) Waarvan zouvolon don iiioiul vol hebben, zonder ze ooit te hebbeu gelezen.
— 60 —
beginselen der Encycliek te verloochenen, aan onze Grondwet getrouw le kunnen zijn. De heer van der Does de Willebois, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, heefl in het voorgaande jaar. toen sommige radicalen Syllabus en Encycliek »als bij de harenquot; in de debatten sleepten, het volgende gezegd: »En den Syllabus ? Op de aanhaling daarvan zal ik alleen de vraag doen: of de katholieke afgevaardigden in do Tweede Kamer zich dan vijandig getoond hebben aan 's lands instellingen'? want als vijandig, is de Syllabus gesignaleerd. Of meent de geachte spreker (Jonckbloet), dat die medeleden geene goede katholieken zijn'? Ik hoop katholiek le wezen volgens den Syllabus, ik wil dat althans zijn. Maar even waar als het is, dat ik trouw ben aan die beginselen, even waar is het dat mijn eed van trouw aan den koning en de wetten van mijn land mij heilig is; en noch mij en noch mijne medestanders zal iemand het recht hebben vijandig te noemen aan de instellingen van ons land.quot; 21)
In deze woorden ligt opgesloten, dat de spreker èn zijne gehechtheid aan de beginselen, die in den Syllabus vervat zijn, èn zijne trouw aan onze Grondwet zeer goed met elkander vereenig-baar acht.
Op dergelijke wijze heeft zich een katholiek Nederlander, ten aanhoore van geheel de natie, bij de vertegenwoordigers des volks verklaard. Voor zoo ver mij bekend is, heeft niet één katholiek legen die woorden van van der Does de Willebois zijne stem verheven: en men zal, geloof ik niet beweeren, dat wij den moed niet bezaten, dit moesten doen.
Neen! noch Encycliek, noch Syllabus stellen ons vijandelijk tegen de Grondwet van 1848, maar zij stellen ons vijandelijk tegenover het politico-religieus liberalisme, dat den echlea geest dier Grondwet wil verwringen naar zijne ideeën, volgens welke «scheiding van kerk en staat 'i'2) beteekent: minachting, zoo niet onderdrukking van kerk de door den staat; volgens welke «openbaar oti-derwijs, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippenquot; is: modern rationalistisch onderwijs, enz. Tegen de liberalistische
•2-1) Bijblad 186», p. 543.
'22) Die scheiding van kerk en staat ligt volstrekt niet in onze Grondwet; de liberalisten willen met alle geweld iets lezen, wat niet te lezen staat.
uitlegging van onze Grondwet zullen de katholieken steeds zich te weer stellen, niet tegen de Grondwet zelve.
Wanneer dagbladschrijvers, als die in hel Vaderland 'J.i) door hunne uitlegging van den Syllabus willen aantoonen, dat deze in strijd is met onze Grondwet, kunnen zij niets anders doen. dan velen, die ter goede trouw zijn, op het dwaalspoor brengen; en eenige «nationaal-katholiek-liberalen,quot; die niet aan den leiband willen loopen van den «priester-dagbladschrijver,quot; zand in de werpen, door do hand van )gt;predikant-dagbladschrijvers!quot;
Ik reken het niet noodig, over de verhouding van Encycliek en Syllabus tot, onze grondwettige instellingen verder te spreken; veel minder nog over de gedachtewisselingen, die omtrent die gewichtige stukken, en hunne verhouding tegenover de liberalen, tusschen de katholieken zijn gevoerd. Men heeft de zienswijze van mannen, als de bisschop van Orleans, als do bisschop van Mentz uit verschillend oogpunt beschouwd. Ik geloof, dat men in hoedanigheid als katholiek dagbladschrijver met de meeste omzichtigheid en den meesten eerbied dergelijke punten moet behandelen.
In onze dagen, waarin de eerste do beste pennevoerder zich gerechtigd rekent, uit de hoogte zijner verwaandheid en de laagte zijner onkunde, oordeel te vellen over Paus en bisschoppen, dienen wij het voorbeeld te geven van den hoogsten eerbied; niet een eerbied, die de vrucht is van slaafsch dienstbetoon, maar het uitvloeisel van kinderlijke liefde!
Wanneer men de houding der groote liberale partij in Nederland tegenover de katholieken aandachtig gadeslaat, ontdekt men, dat die houding van tweeslachtigen aard is: 1quot; eene poging, om hen aan huune partij te verbinden; 2° een toon van beschimping, afkeer en wantrouwen, die hen onvermijdelijk moet vervreemden.
Naar ons inzien, is dit niet toe te schrijven aan beginselloosheid, maar aan twee heterogene bestanddeelon, die te zamen duigene vormen, wat men de groote liberale partij kan noemen. Welke
'23) In een artikel van 10 Aug. 11.. waarschijnlijk gevloeid uit, de pen van een predikant-dagbladsclirijver.
— 62 —
die bestanddeelen zijn, en welke houding Neêrlands Katlioiie-ken tegenover hen dienen aan te nemen, zullen wij in het volgende artikel uiteenzetten; thans zullen wij alléén zien, wat een gedeelte van de liberale partij van ons begeert, en in hoe verre die begeerte consequent is. We zullen de wenschen van Multa-patior met recht kunnen beschouwen, als de ware uitdrukking dier begeerte.
Multapatior dan, en allen met hein, die het den katholieken euvel afnemen, dat zij bij de laatste verkiezingen, op vele plaatsen, de kandidaten der zoogenaamde liberalen bestreden hebben, zeggen het. vooral af te keuren: 1° dat de katholieken (of ultra-montanen, gelijk zij ze noemen) ah knlhulieken eene staatkundige richting hebben willen ondersteunen, eene andere bestrijden; '2quot; dat zij zich verbonden hebben met orthodoxen, en met oude Aprilbewegers.
Het wordt den katholieken hoogst euvel afgenomen, dat zij in den politieken strijd, als katholieken zijn, opgetreden. Het is waar, Multapatior geeft hieraan een anderen glimp, dien namelijk; dat sommige «hoofdmannenquot; en dn Tijd een druk op hunne geloofsgenooten uitoefenen, en uit naam van de godsdienst, in zaken van politiek, durven te spreken; doch wat beteekent dit anders dan het verwijt, dat de katholieken, ah kal holleken, zich in den politieken strijd gemengd hebben? Niets anders kan men uit die beschuldiging lezen, tenzij men ons, tenzij men de Tijd, tenzij men de «hoofdmannenquot; niet meer als Katholieken mederckene. Om dien noodlottigen druk der ultramontanen op de katholieke opinie te verwijderen, wil Multapatior, dat zich eenige katholieken van naam en invloed, die de beginselen dei-liberale politiek zijn toegedaan, vereenigen tot een bond, tot eene staatspartij. 24) Als dringende rede hiervoor geeft Multapatior op; dat die katholiek-liberalen een aanzienlijk getal van Neêrlands katholieken uitmaken , maar die verspreid zijn; die door »de ultramontanenquot; verdacht gemaakt, die door deze onderdrukt worden. Verecnigd echter, zouden zij in staat wezen, weldra de openbare meening dor katholieken in Nederland Ie kunnen leiden, en hen van den druk der «hoofdmannenquot; te verlossen.
'24) Zio bijlagi- F.
Wij betwijfelen het sterk, of Multapatiors verwachtingen in dit opzicht verwezenlijkt zouden worden. Een van beide toch is waar: de katholiek-liberalen, in den geest van Multapatior, zijn katholieken, die in niets de beginselen der katholieke kerk bestrijden; die zich in niets aan hare leer, hare instellingen, hare hierarchie vijandelijk betoonen; of de katholiek-liberalen, in den geest van Multapatior, voeren wel den naam van katholiek, (toch zij bestrijden in het openbaar of in het geheim hare leer, hare instellingen, hare hierarchie. In het eerste geval behoeven de katholiek-liberalen zich niet af te scheiden; want niemand onder ons bestrijdt hen; niemand maakt hen verdacht; integendeel, ieder onzer beschouwt heu als tot de onzen te behooren. in het tweede geval mogen zij zich afscheiden! Katholieken ii /' Indépendance, a la Remn wenschen wij niet binnen onze legerplaats : doch Multapatior stelle zich niet voor, dat dergelijke eene machtige partij zullen vormen! Zij zullen, als enkele af-gedwaalden, als deserteurs het kamp verlaten, maar geheel het leger zal getrouw blijven aan de vanen, waaronder het zich heeft geschaard!
Die waan van Multapatior, om in de massa der katholieken niets anders te willen zien, dan de blinde volgelingen van eenige «hoofdmannenquot;; die dwaling van te gelooven, dat de katholieken, de zuiver politiek-liberalen en do zoogenaamde »vrij-katho-liekenquot; of «nationaal-katholiek-liberalenquot; 25) of hoe zij zich mogen noemen op eene rei zijn te plaatsen; die waan, welke door de meeste protestanten wordt gedeeld, verleidt hen tot eene geheel en al verkeerde beschouwing van den innerlijken toestand der nederlandsche katholieken. Omdat enkelen de leer en de beginselen der katholieke Kerk in openbare geschriften hebben durven verloochenen; omdat sommigen zich in hun leven als onverschilligen, en zelfs als ongeloovigen, betoonen; omdat velen voor de liberale politiek stemmen, gelooven zij, dat deze drie zoo uit-eenloopende categoriën van personen, de katholieke meening vertegenwoordigen, die getiranniseerd wordt door de »ultramontanenquot;! Zij vergissen zich hierin echter grootelijks. Kenden zij ons beter, lieten
'25) Oolijlv ieraand, wiens uaam de laatste tijden nog al genoemd is zich zeiven noemt.
zij zich niet misleiden door sommige naam-katholieken, die weinig in aanraking met de katholieke kern onzerbevolking, met onzen burgerstand, met onze landbouwers komen, zij zouden niet in dwaling vervallen te meenen, dat de politiek van eenen Dommer, een Strens, een Heijdenrijck, door ons op dezelfde manier wordt beschouwd, als het revolutionnair sentimentalisme van een Hugenpoth van den Berenclaauw. Door dien waan zouden zij spoedilt;ï tot dwaze stappen vervallen. Wanneer Multapatiors voorstel tot vorming van eene katholiek-liberale partij ingang vond, zou men zien, dat. juist daardoor de massa onzer katholieke kiezers zich aan die partij zou onttrekken; uit vrees, dat de stichters van dergelijk verbond of soortgelijke vereeniging hen zouden overleveren aan de geestverwanten van de Belgische, Fransche en Italiaansche liberalen; aan het ongeloof. Ik zeg juist niet, dat die vrees gegrond zou wezen, maar ik verzeker, dat zij zou bestaan; dat zij een gemakkelijk middel zou zijn, om de massa onzer katholieke kiezers (die toch meer onder de neringdoenden en landbouwers, dan onder dagbladschijvers, advocaten en leeraren aan de hoo-gere burgerscholen gevonden worden) onherroepelijk van hen te vervreemden. Hetzelfde zou het geval zijn met een knlholiek-liberaat dagblad! Ik weet, dat een zeer aanzienlijk katholiek op de gedachte tot het stichten van dergelijk blad gekomen is; ik weet, dat sommigen tot medewerking zijn verzocht: doch hij, die zoo iets wilde beproeven, mag zekere klasse van katholieken kennen: hij kent de menigte niet. Juist deze zou door het programma liberaal-kalholiek of katholiek-liberaal zijn afgeschrikt. Alléén een katholiek orgaan, dat belooft zich aan gééne partij te binden, kan op de gunstige gezindheid van de massa der katholieken rekenen.
Ik weet zeer goed, wat men, zoo men deze woorden leest, in het liberalistisch kamp zal zeggen: «de schrijver dier artikelen rekent op de mindere ontwikkeling zijner geloofsgenooten; hij rekent op de volgzaamheid van den kleineren burgerstand en de plattelandsbevolking.quot; — Ik keu al die groote woorden. — Wanneer onze liberalistische heeren: advocaten, auteurs, penne-voerders, dominees, tot nuts leden toe, op zich zeiven nederzien, kennen zij in hunne nederigheid zich zei ven het vernuft, het talent, de verlichting, de beschaving toe. De domheid, de onkunde
bii.oort bij rte mannen t'huis, die niet denken gelijk zij. Schrijvers van de onbeduidenste blaadjes 1). v. zijn nederig genoeg, om lieden, van hunne soort, voor de zelfstandigen, de ontwikkelden, enz., enz., enz., aan te zien; de anderen als dompers, achterblijvers, enz., uit te krijten; doch schrijver dezes weet ook, dat de «meerdere ontwikkeling, de meerdere kennisquot; van dergelijk publiek, boven die van den nijveren burgerman en landbouwer in zeer vele gevallen in niets anders beslaat, dan in wat meer verwaandheid, wat meer klclnsiddlhche trots, en wat meer pedanterie! Het is ongeloot'elijk, hoeveel armzaligheid en grove onkunde men bij een groot aantal zoogenaamde «verlichtenquot; aantreft, wanneer men slechts het vernisje van beschaving en kennis heeft weten te onderscheiden van de ware zelfstandigheid.
Bovendien (en hier stel ik mij meer op echt liberaal, grondwettig standpunt, dan vele zoogenaamde liberalen) onze Grondwet kent het recht van eene opinie te hebben en te uiten toe aan ieder burger; onze kieswet maakt geen onderscheid tusschen de zich noemende «verlichtenquot;, tusschen den dagbladschrijver, den schoolmeester en den winkelier ot den landbouwer. Zij maakt slechts onderscheid tusschen hen, die voldoenden en niet voldoenden census betalen. Derhalve een niet «verlichtequot; boer van de Meijerij, die /'130 directe belasting betaalt, legt evenveel politiek gewicht in de schaal, als de ongemeen «verlichtequot; baron en raadsheer in 'i provinciaal hof.
Aangezien nu onze wetten dergelijke toestanden in hel leven hebben geroepen, zullen de noodwendige gevolgen daaruit voortkomen, en zullen ik, gij, wij daarvan gebruik maken. En ik twijfel niet, of tengevolge daarvan zouden, zoo ooit zich eene «katholiek-liberale partijquot; als tegenstelling van de «ultramontaanschequot; wilde vormen, de verhoudingen aldus staan: aan de eene zijde eenige liberale hoofdmannen met ettelijke personen, die geen minderen rang dan luitenant zouden willen hebben, en eenige enkele zéér spaarzame recruten; aan den anderen kant evenveel, zoo niet meer, bekwame en bovendien zeer geroutineerde hoofdmannen, die hunne soldaten zouden kennen; een behoorlijke officierenstand, waar juist de niet te groote hoeveelheid de discipline zou bevorderen; en eindelijk de massa der miliciens en recruten.
Maar, dat het nooit zoover kome, dal is de wensch, die juist
door de «hoofdmannenquot; wordt gekoesterd; wij willen geene scheiding: verbroedering begeeren wij. Laat ieder vrij wezen op politiek terrein, zoo lang hel katholiek geweien niet in strijd geraakt niet de politiek.
Eene tweede grieve, die door Multapatior legen de sultrainon-laansche partijquot; wordt aangevoerd, is: dal zij onder voorwend-sol van godsdienst, de katholieken heeft overgehaald, om kandidaten der zoogenaamde »konséÈvatievequot; en orthodoxe partij Ie ondersteunen. Dat duidt. Mnltapatior hun zeer ten kwade! Maar wal begeert hij'? Niets anders dan dat de katholieken zoo iels wei doen, doch ten bate dier katholieke leden of kandidaten, welke «liberalen zijn, of genoemd worden. Hij rekent hel ten grieve, dat mannen als Guljé, Glerkx, van Cooth, Pijls door do »ultramontanenquot; zijn tegengewerkt, terwijl zij Lnyhen, Hafl'mans, enz., hebben ondersteund. '26)
Maar wat zouden de sullratnonlanenquot; met. hunne «hoofdmannen quot; gedaan hebben zoo zij naar den zin van Multapatior gehandeld hadden'? Zij hadden juist gedaan, wat men hun vaak in zulke scherpe bewoordingen, en vaak. zoo onbillijk verwijt; zij hadden zich dan in dienst gesteld van eene politieke partij. Het is waar, zij hadden het. dan gedaan ten hale der liberalen, doch eene politieke partij, hetzij die «liberaalquot; of «conservatiefquot; genoemd worde, is en blijft eene partij. Maar de »ul-tramontanenquot; hebben juist niet gedaan, wal Multapatior van hen wel begeert en niel begeert; zij hebben niet bepaald é(';no partij gesteund. Te Maastricht, b. v. hebben zij van dor Maesen niel tegengewerkt, ofschoon diens laatste slomming al weder bewezen heeft, dat hij hef liberaal despotisme niel versmaadt. 27) Mannen, die ongetwijfeld tot de «ultramontanenquot; moeten gerekend worden, hebben sterk geijverd voor Pijls. De politiek-liberaal Bots heeft te Eindhoven niet de minste tegenwerking ondervonden. De politiek-liberaal Heijdenrijck is juist dooi' de «ultramontanenquot; te Nijmegen gekozen, terwijl de liberalisleu hem wilden ■weeren. Moesten de katholieken Haffmans weeren, omdat hij niet tot de liberale partij behoort, en eene onbekende grootheid
20) jtlandelshlad van 23 Juni.
27) Het verplicht bijwonen van eene hoogere burgerscliool voor hen, die kadet willen worden, is zeker iliiberaal.
— 67 —
Clcrkx kiezen? Moesten zij den bekenden van Zinnicq Bergmann vorcuilcn voor don onbekenden van Cooth, wijl laatstgenoemde liberaal genoemd werd'? — Indien de katholieken zóó gehandeld hadden, dan hadden zij de verwijten van Multapatior verdiend; dan hadden zij zich dienstbaar gemaakt aan ééne politieke partij. Nu juist zijn zij, in hef, algemeen genomen, neutraal gebleven.
Tegen eene zaak meen ik echter bepaald mijne stem te moeten verheffen: «Multapatior wil den katholieken vrees aanjagen, door hen voor te spiegelen, dat, hij eene overwinning der liberalen, «die vroeg of laat toch volgen zalquot;, 28) zij van hun politi-seeren de wrange vruchten zullen proeven, daar zij zich «woedende vijandenquot; van de liberalen gemaakt hebben.
Hierop moet ik ten eerste antwoorden, dat vrees eene slechte raadgeefster is, en dat eene opinie, eene partij juist door vastberadenheid en kracht hare tegenpartij ontzag kan inboezemen, terwijl hij, die vreest en kleinmoedig is, wordt vertrapt, en op den duur vertreden. Heeft Multapatior de geschiedenis bestudeerd, dan zal hij gezien hebben dat kleinmoedigheid nog meer ten val brengt dan onvoorzichtigheid.
Maar er is meer: wilden de «liberalenquot; bij eene overwinning «die vroeg of laat volgen zaldaarvan gebruik maken, om de katholieken «te kwellen, hunne goederen te ontnemenquot;, z'y zouden moeten beginnen met onze Grondwet te verscheuren! Wanneer Multapatior dit veronderstelt van de «liberalenquot;, begaat hij de fout van zoovelen, die de vrienden van recht en vrijheid verwarren met de liberalistische despootjes, bij wie de herinneringen aan de godsdiensthatende hartstochten der revolutionnairen voortleven.
En dat verscheuren van de Grondwet zou zoo gemakkelijk niet gaan! — Begrijpt Multapatior, begrijpen zij allen, die de hartstochten tegen ons opzweepen, niet, dat ons land, dat Europa gewichtige en gevaarlijke tijden tegemoet gaat'? Dat misschien binnen tien Jaren, zoo niet vroeger, groote wereldbewegingen zijn te verwachten, waarin ons land, waarbij ons nationaal bestaan zal zijn betrokken? Begrijpt men dan niet, dat eensgezindheid, onder burgers van één land, voor ons eene allereerste behoefte is, bij de schokken, die wij binnen korte jaren zullen hebben door le-
28) Handelsblad van 30 Juli.
5-
staan? En zou men desniettemin twee vijlde der bevolking, twee geheele jjrensprovincien, onverzoenlijk willen verbitteren'? — Want men vergete het niet: wij, Nederlanders, eenmaal diep be-leedigd of gekrenkt, vergeten en vergeven niet; ons volkskarakter gevoelt niet spoedig indrukken, maar verliest ze evenmin spoedig.
Ook schijnt Multapatior, wanneer hij do katholieken vrees wil aanjagen, ons niet goed te kennen. Trouwens, dit hebben mij al zijne artikelen reeds geleerd: hij heeft onze eigenaardige krachten niet begrepen. Heeft de geschiedenis, heeft de filosofie der geschiedenis, hem dan niet doen zien, dat het katholieke kerkgenootschap bijzonder krachtig is, en geheel en al georganiseerd is voor een lijdelijk, onoverwinbaar, onverwrikbaar verzet'? Heeft bij niet opgemerkt, dat, terwijl het schijnbaar verliest aan invloed, hel inderdaad wint'? In de uiterlijke vormen, in den uiteiiijken eerbied van gouvernementen, van volken moge het schijnen te verliezen, maar daardoor wint het inwendig in kracht. Ware dit het geval niet geweest, het katholicisme ware reeds bezweken onder de woedende aanvallen, die het sinds een eeuw jaren heeft doorgestaan; ware het reeds overgeleverd door afvalligen en verraders! Maar het is er mede als met de krijgers van Gideon: niet de duizenden en duizendtallen, maar de weinige vastberadene, vast vertrouwende honderdtallen hebben gezegevierd!
Ook het katholicisme gaat eene groote crisis tegemoet. Het Concilie van 18()9 zal bijeengeroepen worden, te midden van wereldgebeurtenissen, niet minder belangrijk dan die, waaronder het Concilie van Trente is bijeengeroepen; die crisis zal hel katholicisme doorstaan, juist omdat het weinig vreest en veel vertrouwt!
Gemis aan vrees, sluit geen gemis aan voorzichtigheid in zich. En voorzichtigheid raden wij onze geloofsgenooten aan. Die voorzichtigheid moet voornamelijk van drievoudigen aard wezen: voorzichligheid in hel aannemen van algemeene begrippen; voorzichtigheid in de toepassing dier begrippen op algemeen Euro-peesche toestanden; voorzichtigheid in de toepassing op meer bepaaldelijk Nederlandsche toestanden.
Het zal noodig zijn, dat ik hier naauwkenriger verklaring geve, van hetgeen ik onder hel eerstgenoemde bedoel: voorzichtigheid in het aannemen van algemeene begrippen.
Niemand zal ontkennen, dat er in de godsdienstige maatschappij, welke wij de Kerk noemen, een mmschelijk element aanwezig is: (niet, wanneer men van tie Kerk als de mystieke Hmid van Christus spreekt, maar in den zin van dc gemrcnschn]) der geloovifjen.) Zei Is onder hen, die ter goeder trouw, uit. geheel hun hart en uit al hun vermogen, de zaak der- waarheid willen dienen, kan er verschil van inzichten plaats grijpen. Kigene begrippen, overleveringen van familie, belangen van stand, nationale vooroordeelen, zelfs de edelste drijfveeren, als: gehechtheid aan hen, die men als legitime overheden beschouwt, kunnen de begrippen van menschen, die allen te goeder trouw de katholieke waarheid en de katholieke zaak willen dienen, doen verschillen. De invloed dier omstandigheden, op beschouwingen van personen, zaken en toestanden, hebben zich altijd doen gevoelen, en zullen zich altijd blijven doen gevoelen. Zij zijn, wat wij in navolging van een geleerden jezuit, pater A. Malignon, het menschel ijk element in de godsdienstige maatschappij noemen. 20)
Dat menschelijk element heeft aanleiding gegeven tot meer dan één verschil van gevoelen, tusschen katholieken onderling. Wie herinnert zich niet. de vinnigheid, die voor eenige jaren tusschen Veuillot eenerzijds, en Falloux, Montalembert. en meerderen anderzijds werd gevoerd? Heeft die strijd nut gedaan? Ik meen het hard te moeten betwijfelen. Wanneer het oprijzen van de Romeinsche kwestie in 1859 de oprechte katholieken in eenig punt genoegen heeft kunnen doen, heeft dit daardoor kunnen zijn, dat zij eene ernstige spanning tusschen de Fransche katholieken heeft voorkomen, en hen gemeenschappelijk hunne krachten weder heeft doen aanwenden, ter verdediging van de rechten des Heiligen Vaders. Nu is die strijd, mijns inziens, voornamelijk daaraan te wijten, dat een geniale dagbladschrijver zich gerechtigd waande, zijne ideeën omtrent gewichtige kwes-tien, die katholieke belangen betroffen, als de eenige ware te
29) In de: Etudes Religicnscs, Historiques et Philosophiques.
willen opdringen; dat hij zich het recht aanmatigde, te veioor-deelen, waar alléén Paus of bisschoppen recht hadden het te doen. Van den anderen kant werden gewaagde stellingen met niet genoeg voorzichtigheid verdedigd. Terwijl de eene op zijne ideeën een geheel politico-religieus stelsel wilde opbouwen, wilden de ander dit insgelijks doen. Met eene aanmatiging, welke haast verwaten kon genoemd worden, wilde de eene aan de pauselijke woorden eene uitlegging geven, gelijk hij die er in meende te lezen, terwijl een ander met evenveel grond kon zeggen, dat zijne lezing onjuist was. Zoo doende zouden mannen, die allen inderdaad het goede begeerden en zochten, door de hitte des strijds tot betreurenswaardige stappen zijn .overgegaan. — Hun kwam het recht niet toe, uitspraak te doen, en die als de eenig ware op te dringen, zoo lang het hoogst bevoegde gezag in die zaken geene uitspraak meende te moeten doen. Hun plicht was voor alles, daar, waar dat opperste bevoegde gezag, dat zij beide vereerden, zich met behoedzaamheid verklaarde, dezelfde behoedzaamheid in acht te nemen.
Dat menschelijk element in de godsdienstige maatschappij kon veel kwaad gesticht hebben. Het is onze plicht, dit wèl in overweging te nemen. Laten wij een voorbeeld nemen aan de Fransche katholieken; laten wij ons mijden voor den onvoor-zichtigen strijd, dien daar tusschen de mannen van de richting van Veuillot en van Montalembert is gevoerd! Laten wij ons vooral niet medeslepen, noch door den geest vau bitterheid en uitsluiting des eenen, noch door sommige al te gewaagde stellingen des anderen; beide richtingen bedoelen het goede, doch beide hebben, mijns inziens, gefaald door het menschelijk element.
Ik raad voorzichtigheid aan, vooral in onzen tijd — en waarom Omdat de wereld wordt, geschud en bewogen door den hefboom der ideeën. Onze eeuw, denkt men, is geheel en al in het stoffelijke verzonken. Dwaling! — Mens agilal molem (de gedachte beweegt de stol). Weinig minder, misschien evenveel als de XVI eeuw, wordt de XIX eeuw op hare grondvesten geschokt door de worsteling der geestelijke elementen. — Men zal hetgeen ik zeg, misschien voor een paradox aanzien; ik geloof niet, dat het dit is; ik beweer, dat het vóór alles, bóven alles de gods-
dienstige vraagstukken z'yii, die unzo hedendaagsche maatschappij beroeren. X\ die stelsels, welke den schijn aannemen van politieke stelsels te zijn, behooren, zoo men in het wezen der zaak doordringt, bij de godsdienstige stelsels te huis. Het modem liberalisme, — hetgeen ik meer dan eens het politico-re-ligieus liberalisme genoemd heb (niet te verwarren met cenige politieke maatregelen der zoogenaamde liberale partij), is een godsdienstig stelsel: de vergoding der menschelyke rede, genomen tot grondslag der menschelijke daden. Hot radicalisme, gelijk men het noemt, is een politico-rcligieus stelsel: de verwijdering en vernietiging der oude godsdienst voor de nieuwe godsdienst van den menschelijken Ik! Socialisme en communisme slaan in het naauwste verband met bet saint-simonisme, niet het spiritualistisch ol' materialistisch pantheïsme.
En terwijl op het gebied des geestes, op het gebied der godsdienst dat woelen, dat wroeten, dal zwoegen in zulk eene liooge mate plaats grijpt, beeft er le gelijker tijd eene verbazende krachtsontwikkeling op hot gebied des geestes plaats; op dat gebied, dat men het neutrale noemen kan, dat niet direct met de godsdienst in verband staat. Wat is er in de beschaving, in de verlichting, in den vooruitgang, waarop onze eeuw zoo ten rechte en zoo Ion onrechte zich beroemt, schoons, edels, het resultaat van de christelijke ideeën, die als eon zuurdeesem sinds achttien eeuwen onze maatschappijen hebben doortrokken'? — Wat is er onzijdig, noch goed noch kwaad, zuiver inenschelijk, noch dierlijk noch hemelsch in'? — Wat is er anti-religieus, omverwerpend, satanisch inquot;? — De mensch duizelt; bet licht schijnt voor zijne oogen te schemeren, wanneer bij op dat alles ziet, wanneer hij dat alles zoekt te schiften en te scheiden.
Do Kerk, (dat isj: zy, die de draagster der waarheid is) leeft en beweegt zich, to midden dor maatschappij, waarin alios in zulk eene gisting en beweging is. Men beschuldigt haar, niet mode te gaan met haren tijd; men beschuldigt haar de verlichting, den vooruitgang, do beschaving niet te beminnen.— Maar wie doen dat'?—Wij zullen hen niet noemen, die haar haten, die haar lasteren, die haren ondergang begeeren. Wij spreken thans slechts van hen, die haar beminnen. — Dat beschuldigen doen de ongeduldigen, de onberadQ»icn!—Zij, de
— 72 —
Kerk, als draagster der godsdienstige waarheid, verklaart die, en aarzelt nooit die ie verklaren. — Maar er zijn zooveel men-schelijke elementen in de godsdienstige maatschappij! En al dat menschelijke verkeert thans in een tijdperk van overgang! Het oude valt; — is liet geheel vermolmd en vergaan, of zal uit het omgevallene het krachtige, dat er ia is, spoedig wéér verrijzen? — Het nieuwe baant zicli een weg. Zal het kornen en verdwijnen, als een luchtverschijnsel, of zal liet, met krachten beschonken, wortelen schieten, om ook weer oud te worden'? — De koningen gaan heen; de volken grijpen naar de scepters; zullen de koningen der aarde te niet gaan'.' Zullen zij weder verrijzen'? — De oude instellingen gaan te niet — door welke zullen zij vervangen worden'? — De stotlelijke, de intellectueele, de staatkundige wereld heeft in éóno halve eeuw méér wisselingen ondervonden, dan vroeger in een tal van eeuwen. Wat zal too-nen, dat liet levenskracht, bezit'? Wat, dat het is uitgegaan van de waarheid'? Wat zal toonen, dat het eene vrucht der dwaling is'?
Moet te midden van dergelijke beweging in zulk een overgangstijdperk de Kerk onmiddellijk hare sanctie geven aan hetgeen de volken waarheid noemen'? Het aanstaande Concilie heeft eene beteekenis, zoo groot als eene!
En moeten in zulke tijden wij, katholieken, niet voorzichtig zijn in het aannemen van algemeene begrippen'?
In de tweede plaats heb ik gezegd, moet men voorzichtig wezen in het toepassen der algemeene begrippen op de algemeen Europeesche toestanden. Oppervlakkig beschouwd, zou men denken , dat die algemeen Europesche toestanden, en de begrippen daaromtrent, niets te maken hebben met de verhouding van ons, katholieken, tegenover de staatspartijen in Nederland. Wanneer men evenwel dieper doordringt, zal men ontwaren, dat er wel degelijk aanrakingspunten zijn. De algemeen Europesche toestanden zijn het midden, waarin de bijzonder Nederlandsche toestanden zich bewegen en zijn. Er bestaat eene wisselwerking, meer of minder direct, meer of minder verwijderd, maar zij bestaat altijd tusschen hetgeen hier en hetgeen elders geschiedt. Wij vormen ons begrippen, wij scheppen ons zienswijzen omtrent de gebeurtenissen, die in andere landen plaats vinden.
— 73 —
maai', door de beperktheid onzer vermogens, welen wij niet altijd te onderscheiden, wat algemeen, wat locaal is; wat het gevolg is van werkingen, die door geheel de maatschappij der christelijke volken zich doen gevoelen; wat het gevolg is van toestanden, die geheel en al plaatselijk, voorbijgaand of bijzonder zijn.
Nu wil de mensch van nature gaarne generaliseeren. Wat hij elders ziet geschieden, wil hij ook hier zien geschieden; wat. hij elders veroordeelt, wil hij ook kier veroordeelen. Maar bij dat oordeel weet hij echter al te dikwerf niet, of de zaken, die hij veroordeelt of verdedigt, geheel en al identisch zijn met hetgeen hier door hem als identisch wordt beschouwd.
Laten wij enkele voorbeelden geven.
Er zijn in het modern liberalisme, in het politico-religieuse stelsel der zoogenaamde liberalen, begrippen, die volstrekt ver-oordeeleuswaardig zijn, die men niet kan blijven aanhangen, zonder ontrouw aan de katholieke Kerk te worden; er zijn insgelijks in de begrippen, die door de liberalen worden verkon digd en voorgestaan, zaken, die noch goed noch kwaad zijn, die zeer goed kunnen toegepast worden in het ééne land, zeer verkeerd in het andere: zaken, die niet alom voor een ieder en ten allen tijde absoluut goed zijn, maar die voor sommige volken, voor sommige tijden, voor sommige omstandigheden relatief goed kunnen wezen. Wij zullen er eenigen opnoemen: die, welke men gezamenlijk genomen, als het essen-tieele der nieuwe vrijheden, voortvloeiende uit de constitutionneel-parlementaire regeeringsvormen, beschouwt: vrijheid van eere-dienst, van drukpers, van recht tot vereeniging, enz., enz.
Wat is nu geschied in Italië, in Spanje en elders? Wat wil zekere partij, die zich achter de liberale verschuilt, geheel Europa door'? Die partij heeft, onder het voorwendsel dier vrijheden, onder het vaandel van de constitutie, onder den roep van verouderde misbruiken te bestrijden, alom de vrijheid tot eene groote logen gemaakt! Vrijheid van eeredienst is voor hen geworden: verjaging en berooving van priesters, propaganda van ongeloof en zedeloosheid! Vrijheid van drukpers is geworden : vernieling van katholieke persen, de onbeschaamdste verspreiding van godslasterende en zedebedervende geschriften! Vrijheid tot
— 74 —
recht van vereeniging is yqor hou geworden: vrijheid om club-sen op te richten, om Vincenlius-vereenigitigen, om kloosterorden op te heffen en te vernietigen!
Is het wonder, dat b'y dergelijke euvelen honderdduizenden in Italië, Spanje en elders de nieuwe vrijheden verafschuwen'? De huichelaars van vrijheid hebben den naam zelfs van vrijheid gehaat gemaakt. Het gevolg daarvan is geweest, dat tallooze Italianen, Franschen en anderen een grooten afkeer hebben opgevat, voor datgene, wat men de constitutionneole vi ijheden, de parlementaire regeeringsvormen noemt, dat zij het wezen der zaak beoordeeld hebben alléén naar de. buitensporigheden, waarvan zij getuigen waren, en dat zij, tot algemeehe gevolgtrekkingen overgaande, ook elders veroordeelden, wat bij hen aanleiding tol zooveel veroordeelenswaardige uitspattingen gaf. Ook bij ons is de liefde voor vele zaken, die wij in ons land goedkeuren, veiilauwd door de buitensporigheden, die wij elders zagen geschieden. — En hierin raad ik mijne katholieke landgenooten, dat zij voorzichtig zijn; dat zij zich niet laten medeslepen door opvattingen, die eenzijdig kunnen wezen, en dit dikwerf inderdaad zijn. — Een Fransch publicist behoeft ons niet den weg voor onze gedachten en opvattingen te wijzen. Hij zie door zijne oogen, wij door de on ze.
Ik heb een voorbeeld gegeven van die algemeen Europesche toestanden, omtrent welke wij, katholieken, met voorzichtigheid ons begrippen moeten vormen. Ik zal als tweede voorbeeld op Spanje wijzen. Ik zal dit doen, door mededeeling van een gesprek, dat ik in den aanvang dezes jaars had. Het zal beter mijne bedoelingen doen begrijpen, dan lange vertoogen.
Ik werd (niét door mijne Nederlandsche vrienden) uilgenoo-digd, mijne medewerking te verleenen, om den goeden dunk voor de zaak van Don Carlos, den pretendent naar den Spaan-schen troon, op te wekken. De redenen, welke mij hiertoe moesten bewegen, waren, zeide men mij: de misdadige en wederrechtelijke wijze, waarop Serrano c. s. zich van de regeering hadden meester gemaakt: de legitimiteit van Don Carlos; zijne zaak was de zaak der katholieken van Spanje: de bevordering van Don Carlos' zaak was derhalve niet slechts eene staatkundige, maar ook eene katholieke zaak. Mijn antwoord was: dat
ik steeds erkende, dat Serrano en de zijnen zich op hoogst misdadige wij/e van liet bewind hadden meester gemaakt; dat de zaak der vrijheid, gelijk zij die in praktijk brachten, de zaak van meineed, geweld en dwingelandij was, maar dat dit nog volstrekt geene rede voor ons, katholieken, moest wezen, de ondernemingen, die Don Carlos zou wagen, toe te juichen of door papieren-speculatien te ondersteunen. Wat de legitimiteit van Don Carlos of Isabella betrof, dat de katholieken, qm tales, hieromtrent volstrekt geene opinie behoefden te hebben, wijl het eene kwestie was van historisch recht; dat ik zelfs, in navolging van Uonoso Cortes, do meening voorstond, dat Isabella II de wettige souvereine was. Do zaak van Don Carlos en der Bourbons was eene cause perdue. Hoeveel sympathie Frans 11 mag verdienen, waren, volgens mijne meening, de Bourbons een door de Voorzienigheid veroordeeld vorstenhuis, waarvan do kinderen de gevolgen droegen van de misdaden en verkeerdheden hunner voorvaderen. Het is waar, zij, door wLen de tegenwoordige Bourbons beroofd en vervolgd werden, waren misschien nog grootere misdadigers, doch waarheid is het schoone woord van madame Schwetchine: ygt;Uieu se seil de /' injustice des hommes pour sa pro-pre justice.quot; 30) De katholieke zaak bovendien mag niet met eene politieke zaak tot één gemaakt worden. Slechts de zaak van één vorst mag en moet met de katholieke zaak als één beschouwd worden: die van Pius IX! In dier voege gaf ik mijne meening te kennen.
Ik heb dit medegedeeld met geene andere bedoeling, dan om door een voorbeeld aan te geven, hoe, naar mijn inzien, buiten-landsch, politieke kwestien, in verband met de katholieke zaak beschouwd dienen te worden. Wij, katholieken, moeten alom en ten allen tijde, onrecht en geweld veroordeelen, als strijdig met Gods wet. Wij mogen, als menschen, sympathiseeren met hen, die beroofd en vervolgd worden; maar daaruit volgt volstrekt nog niet, dat wij de zaak, b. v. van eene verongelijkte partij, een beroofd vorstenhuis, als één met de katholieke zaak moeten beschouwen. Trouwens, het blijkt ook genoeg, dat slechts enkelen dit doen of gedaan hebben.
30) God gebruikt dc on rechtvaardigheid der menschen töt Zijne eigene gerechtigheid.
— 76 —
Zoo lag het in den aard der zaak, dat wij in 1859 eer met Oostenrijk, dan met Napoleon III en Victor Emmanuel sympathiseerden. Wij zagen, dat toevalliger wijze de belangen van den Pauselijken staat en van de Oostenrijksche monarchie door dezelfde vijanden belaagd werden; maar daaruit volgde volstrekt niet, dat wij de Oostenrijksche politiek moesten goedkeuren: daaruit volgde nog minder, dat wij in alles Oostenrijksch gezind behoefden te wezen, omdat wij katholieken zijn. De zaak eener monarchie kan niet één zijn met de katholieke zaak. Dat wij, als katholieken, eer geneigd waren vóór deze en tef/en gene partij te trekken, ligt in den aard der omstandigheden, maar geheel iets anders is het, dat ik, die katholiek ben, en omdat ik katholiek ben, de nederlaag bij Solferino betreurde, dan dat ik de katholieke zaak en de Oostenrijksche zaak als één moest beschouwen.
Neen! De zaak der Kerk moet zooveel mogelijk onafhankelijk worden van de zaak van menschelijke instellingen. Slechts tegen hen, die het katholiek geweten geweld aan doen, mogen wij, nis katholieken, ons verzetten, en dat alléén in die zaken, waarin zij het katholiek geweten geweld aan doen; niet in andere. Het is waar, wij handelen niet altijd aldus, maar wij, wij zijn menschen, even als anderen, en staan derhalve onder de indrukken van het inenschelijk element in de godsdienstige maatschappij.
Ten derde moet men voorzichtig wezen met het toepassen der algemeene begrippen op de Nederlandsche toestanden.
Eene van die fouten, die door vele katholieke Nederlanders is begaan, en die eigenlijk de geheele oorzaak is van de houding door velen aangenomen, is geweest; dat zij die politieke partij, welke hier te lande in den regel de «konservatievequot; wordt genoemd, inderdaad als de konservatieve, in tegenoverstelling van de «liberalequot; beschouwden; dientengevolge waren zij, die over het algemeen eene voorliefde voor de konservatieve beginselen hebben, spoedig geneigd zich bij voorkeur bij die politieke partij aan te sluiten. 31)
\ Nu begaat men eene dwaling, wanneer men die politieke partij, welke in 1867 door het ministerie-Heemskerk Az., Schimmel-
31) Zie bijlage G.
penninck, Borrel, enz. vertegenwoordigd werd, inderdaad voor eene »konservatievequot; beschouwt. Wij gelooven, dat wezenlijke konservatieven, gelijk de overleden minister Borrel, zich daar beter op hunne plaats gevoelden, dan Lij de oppositie; maar men zou verkeerd oordeelen, wanneer men de geheele partij als inderdaad konservatief beschouwde, in dien zin namelijk, welken wij er aan geven. Integendeel is het waar, dat die partij uil zeer verschillende bestanddeelen bestaal. Behalve hen, die enkel uit antipathien of sympalhien of door (oeval daartoe behoo-ren, kan men ze, gelijk wij reeds aangemerkt hebben, naar twee schakeeringen verdeelen; 1° de leactionnairen, die de oude toestanden van onder Willem I lerugwenschen; 'iquot; de poliliek-konservatieven, van de schakeering van Heemskerk Az., enz.
Niet een van beide kon men echt konservatief noemen. De eersten naderen, mijns inziens, tot de liberalen van de ergste soort. De oude zuurdeesem van het onverdraagzaam politico-re-ligieus liberalisme zit hen nog door merg en gebeente. In 1847 wilden zij het placet niet afgeschaft hebben; in 1849 waren zij legen het beginsel van vrijheid van onderwijs in de grondwet; in 1853 waren zij tegenstanders van het grondwettig recht dei-katholieken, om eene eigene hierarchic te hebben; in 1804 wilden zy de seminarien onder het middelbaar onderwijs gerangschikt hebben, om zoo doende ze aan staatstoezicht te onderwerpen. Dal soort van «konservatievenquot; is nog doortrokken van de anti-kalholieke vooroordeelen van het Josefisme, van de dagen van Willem I. Wij zullen ze straks, ter betere onderscheiding, sreactionnairenquot; noemen, wijl zij wenschen «terug te gaanquot; tol de tijden vóór 1848.
De tweede schakeering, degene, welke wij «konservatievenquot; noemen, zijn dit ook niet, of althans zeer onvolledig. De Nieuwe Noord-Hollander heeft ze meermalen «hinkende liberalenquot; genoemd. Het woord moge schertsend wezen; het drukt een toestand uit. In den grond der zaak zijn de mannen van die politieke partij, liberalen. Zij zijn slechts minder consequent; zij hinken meer op twee gedachten. De grondslag hunner wereldbeschouwing is rationalistisch; als zoodanig zijn zij van nature mannen van het liberalisme, maar in de toepassing dor beginselen van het liberalisme, willen zij niet lot de consequentien voortgaan; van daar.
dat zij bij de beschouwing van vele politieke vraagstukken, met meer consequente liberalen verschillen.
Wij, katholieken, vergissen ons, wanneer wij deze politieke partij als de «conservatievequot; aanzien.
Eveneens verkeeren wij in dwaling, wanneer wij allen, die «met de liberalen stemmenquot;, allen , die als liberalen door liberalen gekozen zijn, beschouwen als doordrongen met de begrippen van het politico-religieus liberalisme, dat het rationalisme tot grondslag zijner wereldbeschouwing neemt. Er zijn velen, die liberalen genoemd worden, en wier liberalisme alléén bestaat in eene liefde voor de Grondwet van 1848. Er zijn anderen, die liberalen genoemd worden, zonder dat zij van de ideeën van het politico-religieus-liberalisme zijn doortrokken; die echter in kwestien van uitgebreidheid van rechten van de kroon en volksvertegenwoordiging, financieel en koloniaal vraagstuk, defensiewezen, enz. medegaan met de groote libérale partij. Deze allen zullen wij, ter betere onderscheiding, politick-ïiberalen heeten.
Ten slotte hebben wij de mannen, die geheel en al doortrokken van het politico-religieus liberalisme, die tot grondslag hunner wereldbeschouwing hebben: de ontkenning van den invloed der bovennatuurlijke orde van zaken op de menscbelijke maatschappijen. Deze mannen, en dan onder hen de consequenten (want gelukkig is de mensch inconsequent, zijn zijne beginselen het) zijn in den grond der zaak der katholieke Kerk vijandig. — Het katholicisme is de anti-these van hun libéralisme. Wij zullen die partij de »radicalequot; noemen, wijl zij eene omverwerping der tegenwoordige orde van zaken lol aan den wortel toe begeert, wijl zij eene on laar ding is van hel vrijgevig beginsel.
liet is meer dan eenmaal de fout van velen onzer geweest, dat zij politiek-liberalen en liberalisten, vrienden van ruime toepassing der Grondwet van 1848, en de mannen van de anti-katholieke, anti-religieuse richting, voorloopers (zoo niet reeds soldaten) der algemeen Europesche revolutie als één en dezelfde partij beschouwden.
Wanneer men die onderverdéelingcn der zoogenaamde konser-vatieve en zoogenaamde liberale partij in rekening brengt, staan wij, katholieken, tegenover vijf politieke schakeeringen: 1quot; de anti-revolutionnairen;
'2' de reactionnairen;
3° de konservatieven of monarchaal-constitutionneelen;
4quot; de liberalen of liberaal-conslitutionneelen, en
5° de ultra-radicalen of ultra-liberalen.
Wij hebben de drio verschillende staatspartijen, tegenover welke wij, katholieken, staan, door onderverdeeling tot vijf vermeerderd. Wij zonden die onderverdeeling nog verder kunnen nil-slrekken. Het is toch met de politieke inzichten als met de kleuren: er is groen, er is blaamv, er is rood; doch wolk eeae verschillende schakeering van die verschillende kleuren : van liet hoog kopergroen tot het zachte zeegroen, van het bloedrood tot hel appelbloesemrood. Zoo heeft men b. v. ook radicalen, die in theorien alléén hot humanitaristisch sentimentalisme aannemen, en radicalen, die niets meer of minder willen dan omverwerping der geheele maatschappy. En gelijk dit met de schakeeringen van radicalen het geval is, is het dit ook mot de andere partijen.
Nu is de vraag: welke moet de houding der katholieken tegenover die verschillende staatspartijen wezen?
Ik herinner er mijne lezers nogmaals aan, dat ik niet als machthebbende, noch als autoriteit spreek, maar slechts als eenvoudig Nederlandsch burger gebruik maak van mijn grondwettig recht, om mijne gedachten vrij te niten; de ineeningen die ik verkondig, verkondig ik als de mijne, zonder ze iemand te willen opdringen, zonder mij te vermeten, om ze voor de eenig goede te verklaren.
Mijne meening dan is:
1». dat wij, katholieken (al mochten wij in sommige punten, wat de onderwijskwestie betreft, gelijke wenschen koesteren) met de anti-revolutionnaire, partij de volgelingen van Groen van Prinste-rer, nooit gemeene zaak kunnen maken. 32)
Dit is zeer natuurlijk: die partij betreurt het verlies van dé oud-gereformeerde suprematie; zij ziet in de katholieken, minstens genomen, belijders van een allerverbasterdst christendom; de ijverigen onder hen beschouwen ons als «afgodendienaarsquot;; en er bestaan tusschen hen en ons voortdurende, nooit geheel en al weg te nemen antipathien. Op slechts zeer enkele uit-
Dit. heeft Groen van Piinsteier ook 7t lf verklaard.
zonderingen na (mannen met helderen blik en onbevooroordeelden zin als Koorders) zien de anti-revolutionnairen de roomschgezin-den met argwaan en groote koelheid, zoo niet mei afkeer, aan. ;33.) Samenwerking met hen is dan ook voor ons op den duur onmogelijk, zoo wij niet in hunnen dienst de rol willen vervullen van Raton, de onnoozele kat, tegenover Bertrand, de slimme aap.
2°. Evenmin moeten wij gemeene zaak maken mei de reaction-nairen. De mannen, die naar de tijden van koning Willem I terugzien, gelijk de Joden naar de vleeschpotten van Egypte, kunnen met ons nooit zamcn gaan, tenzij dat wij in hunne dienst willen zijn. Nu, dunkt mij, dat dit niet de rol is, die aan zulke machtige, zich zelve bewuste richting, als wij zijn, past. Het zou de staat der omgekeerde evenredigheden wezen; het. kleine kernlooze, zou het groote kernvolle leiden! En waarvoor? Niet eens nog vóór hetgeen wij begeerden! Immers, de echte oud-mannen van vóór 18-48 kunnen er moeielijk toe besluiten, aan onze grieven tegen de wet van 1857 te gemoet te komen. Dit heeft ons baron .T. K. van Golstein bij de discussien over het onderwijs in de voorgaande zitting getoond. Het is dan ook eene zeer gepaste les geweest, die de katholieke kiezers van het hoofddistrict Amersfoort hem gegeven hebben, door nog liever den anti-revolutionnair van Loon, dan hem te kiezen. Eerstgenoemde stemde althans in ééne zaak met hen overeen. Daarentegen is hot eene verkeerde manoeuvre van een aantal katholieke kiezers van het hoofddistrict Almelo geweest, dat zij de kandidatuur van Schimmelpenninck ondersteunden. Deze kon hun kandidaat, althans als katholieken, niet wezen. Zoo de houding van van der Linden hen niet beviel, hadden zij of een eigen kandidaat moeten stellen, of van de stembus te huis blijven.
3quot;. Nog minder dan met anti-revolutionnairen en reactionnai-ren kunnen wij gemeene zaak maken met do radicalen. In voor-oordeelen, in afkeer tegen de katholieke kerk doen zij voor de volgelingen van Groen van Prinsterer niet onder, terwijl zij daarenboven nog dien afkeer uitstrekken tot het geheele positieve Christendom. Hunne begrippen van vrijheid zijn niet minder
33) Ik geloof niet. dat men van Foroest oniter de «Groenianen pur-mngquot; kan rekenen.
— 81 —
beperkt dan die der orthodoxen. Willen «iezc eene kalvinistische staatskerk als toppunt hunner wenschen; xfi zijn even onverdraagzame dweepers met hun humanilaristisch óf pantheïstisch liloso-lisme, dat zij onder den naam van «verlichtingquot; en «beschavingquot; willen opdringen. Zij begeeren evenmin de volledige vrijheid voor alle kerkgenootschappen, als de heethoofdigste afgescheidenen; zij willen die vrijheid aan ons, katholieken, slechts gunnen, mits wij afstand doen van datgene, wat hun niet bevalt; van de gemeenschap met R-ome.
Rome I' unique objet de mes ressentiments! kon evenzeer uitgeroepen worden door de bewonderaars van Calvijn, als dooide bewonderaars van Garibaldi! Nooit kunnen wij gemeene zaak maken, nooit kunnen wij een verbond van vriendschap sluiten met hen, die den Paus als den Antichrist, noch met hen, die den Paus als »den hinderpaal der beschavingquot; beschouwen! Van beide hebben wij evenmin iets te verwachten! Wanneer de aanwezigheid van eerstgenoemde ter rechterzyde ons tot voorzichtigheid moet aanmanen, moet de aanwezigheid der anderen ter linkerzijde ons evenzeer lot voorzichtigheid aansporen! Ja tot grootere voorzichtigheid. Eerstgenoemden toch behooren tot de mannen van het verledene; de anderen tot de mannen der toekomst! En men moet zich altijd veel meer hoeden voor de mannen van de toekomst, dan voor de mannen van het verledene!
Met drie van de vijf staatspartijen kunnen wij, katholieken, nooit gemeene zaak maken, wijl zy uit den aard van hunne beginselen, hunne wenschen, hun verleden of hunne toekomst onze natuurlijke tegenstanders zijn; zij kunnen ons niet naast zich gedoogen, tenzij als volgelingen of vervolgden: en geen van deze beide rollen past aan ons! Liever zelfs nog de laatste dan de eerste!
Wij, katholieken, kunnen dus ons slechts aansluiten aan de zoogenaamde konservatieven, of aan de politiek-liberalen. Zoo de eerstgenoemden den blaam verdienden, dien men op hen wil werpen, dat zij de grondwet van 1848, tot eene doode letter willen maken, zou ik mijnen geloofsgenooten toeroepen; «Laat jniemand «uwer toch medegaan! Stelt liever alle geoorloofde pogingen in »het werk om hen te fnuiken! Begrijpt gij dan niet, dat juist
ü
»door de grondwet van 1848, wij onze volledige emancipatie heb-»ben verkregen? Begrijpt gij dan niet, dat vrijheid van gods-«dienst, van drukpers, van onderwijs, van vereeniging de mid-«delen zijn geweest, waardoor wij het gewicht der oude kalvi-imistische staatskerk, dat nog op ons drukte, van ons hebben «afgeworpen! Wilt gijlieden het dak, dat u beschut met eigene »hand afbrekenquot;? Dit zou ik mijnen geloofsgenooten toeroepen, zoo ik geloofde, dat de conservatieven het op de grondwet van 1848 gemunt hadden. Maar ik geloof niet, dat zij die beschuldiging verdienen. Ik beschouw mannen als Heemskerk Az., 's Jacob, Luyben, Borret, Smits als monai-chaal-constituonneelen, dat is: mannen, die do grondwet uitleggen in een geest, welke meer gunstig is voor het monarchaal stelsel. Nu zie ik niet in, wat. een katholiek zou verbieden, die gevoelens aan te kleven, als katholiek. Hieruit maak ik de gevolgtrekking: wanneer de politieke zienswijze van u, van mij ons bewegen vóór het ministerie Heemskerk-van Zuylen te stemmen, is er niets, wat ons dit als staatsburgers of als katholieken verbiedt; doch wij zouden zeer verkeerd handelen, wanneer wij wilden beweeren, dat wij als kalhoUeken zóó, en niets anders, dienden te stemmen.
Hetzelfde zou ik kunnen zeggen, wanneer er sprake is van de politiek-liberalen, mannen (voor zoo ver ik hunne personen of gevoelens ken) als Bots, Pijls, Heijdenrijck, van Akerlaken, Thor-becke. Ik beschouw deze als mavnen, die de grondwet uitleggen in een geest, meer gunstig voor het vertegenwoordigend stelsel. Nu zie ik evenwel niet in, wat een katholiek zou gebieden, die gevoelens aan te kleven als staatsburger; ik zie evenwel ook niet in, wat hun zou verbieden, die gevoelens aan te kleven als katholiek. Hieruit maak ik de gevolgtrekking: wanneer de politieke zienswijzen van u, van mij ons bewegen vóór het ministerie van Bosse-Lilaar te stemmen , is er niets wat ons dit als staatsburger of als katholiek verbiedt; doch wij zouden zeer verkeerd handelen, wanneer wij wilden beweeren, dat wij als kalhoUeken zóó, en niet anders dienden te stemmen.
Neen, ah katholieken moeten wij op politiek terrein ons alléén dan laten gelden, wanneer de politiek ons katholiek geweten krenkt. Laten wij er ons voor wachten, ons ooit tot dienstman-
— 83 —
nen te maken eener politieke partij; laten wij zelfstandig blijven; laten wij tot grondstelling nemen: de katholiek kiezer A, X of Z stemme gelijk zijne politieke zienswijze dit medebrengt; maar late hij nimmer iemand ondersteunen, van wien hij weet, dat hij der katholieke zaak, den katholieken rechten een kwaad hart toedraagt. Men stelle, zoo men tusschen twéé dergelijke kandidaten staat, een eigen derden kandidaat, of men stemme niet. De onthouding moet evenwel niet als eenen gewonen, slechts als eenen buitengewonen maatregel gelden. Aangezien men bijna vooraf weet, dat sommige districten zeer anti-katholiekgezinde kamerleden zullen kiezen, dienen andere districten, als tegenwicht, hunne keuze te vestigen op personen, van wie men weet, dat zij zeer ijverig voor de katholieke zaak zullen wezen, onverschillig of zij vóór een ministerie Thorbecke of een ministerie Heemskerk zijn. Nimmer moet men, als katholiek kiezer, stelselmatig oppositie voeren tegen een ministerie, tenzij men wete, dat een ministerie stelselmatig den katholieken vijandig is; evenwel behoudt een katholiek, als staatsburger, volkomen het recht, dit al of niet te doen; nimmer moet men den strijd hartstochtelijk voeren.
In onze tegenwoordige omstandigheden raad ik, met het oog op ons vaderland, mijnen katholieken landgenooten: bevordert op alle mogelijke eerlijke manieren, zonder opoffering van beginselen, de goede harmonie; voerl geene stelselmatige oppositie; laat onvermoeid, maar kalm en bezadigd, uwe wenschen hooren, doch zonder agitatie op te wekken. Biedt onverschrokken, zonder vrees en zonder hartstocht, het hoofd aan hen, die u bestrijden; bekommert u weinig om het marktgeschreeuw van het anti-papis-tisch politieke kwakzalverras; doet wel en ziet niet om; slaat zei ven de handen aan hel werk; vertrouwt, naast God, op uwe eigene krachten, en steunt niet op die van anderen!
De slotsom van ons geheel betoog is dus dit: dat wij, katholieke Nederlanders, ons nimmer met partijen of partijschappen moeten inlaten; ons nimmer door namen van personen of zaken moeten laten verblinden; in alle omstandigheden, volgens ons beste
ü*
weten, die personen en zaken moeten voorstaan, welke ons in oprechtheid het meest voor het, ware belang van hel vaderland hevordelijk schijnen. Dan zullen wij steeds als katholieke Nederlanders handelen; want het ware belang van den staat is het ware belang van de Kerk; het ware. belang van de Kerk is het ware belang van den staat. De God der Kerk is de God van den staat; want één is God, die beide schiep, bestuurt en behoudt; één is alles; Zijn doel, zijne glorie: ons welzijn!
Bijlage I, bladzijde 27.
Wanneer één naam iu onze historie bekend en populair is geweest; wanneer één door dichters en romanschrijvers is verheerlijkt ; dan is het de naam van Albrecht Beylinck. Om zijne daad zweeft eene aureool zoo als van weinigen. En onlangs heeft Professor Fruin op grond zijner historische kritiek aangetoond, dat of: de daad van Albrecht Beylinck niet is geschied, of dat hij om gewone misdaden is ter dood gebracht. Niemand heelt zich aan die kritiek van Fruin geërgerd; men heeft hem geloof geschonken, of niet: naar gelang van eigene zienswijze. In geen geval is het iemand in het hoofd gekomen Professor Fruin te verketteren, om zijne meening omtrent Albrecht Beylinck.
Nu vraag ik: waarom mag men Albrecht Beylinck en diens heldendaad beoordeelen, aan kritiek onderwerpen, ja geheel en al ontkennen, terwijl men dit Lodewijk van Nassau niet mag doen'? Zoo Albrecht Beylinck zich heeft opgeofferd, gelijk de overlevering het verhaalt, is hij veel grootscher persoon dan Lodewijk van Nassau. Bovendien is hij een Nederlander, Lodewijk van Nassau een vreemdeling, die hier te lande zijne fortuin kwam maken in de burger- en godsdienstoorlogen. Doch juist dit geeft de oplossing van die prikkelbaarheid, zoodra er van hem sprake is, van die onverschilligheid, als het Albrecht Beylinck geldt: Lodewijk van Nassau was een partijman, en als partijman wordt hij door de naneven zijner partij, door kalvinisten en revolution-nairen gevierd!
Bijlage H, bladzijde 31.
Over deze verkiezing liet zich de Arnhemmer Courant op de volgende wijze uit:
«Haarlemmermeer heeft zich goed gehouden. De abt Brouwers »zal wel zielsbedroefd zijn; dr. Nuyens, do heer Alberdingk »Thijm, en andere leiders der ultramontanen, zullen wel treuren «over de nederlaag van hun vriend: nar. van den Biesen; maar «Nederland verheugt zich opregt in de zegepraal van de liberale «partij ook daar. Wij erkennen en waarderen geleerdheid en «talent gaarne ook in onze tegenstanders; en de heer van den «Biesen heeft talent, maar de man, die, gelijk hij, een drijver is «der clericale en ultramontaansche reactie, is in de Nederland-«sche volksvertegenwoordiging niet op zijne plaats; hij vertegen-swoordigt beginselen, die niet meer zijn van onzen tijd, en ook «nooit hebben wortel geschoten in de gemoederen van het Ne-«derlandsche volk. En de liberale rigting, die gaarne aan allen «de grondwettige vrijheid van denken en gelooven schenkt, die «ook de regten der roomsch-katholieken steeds met kracht heeft «gehandhaafd, vreest eene overheersching van clericalen; omdat «eene priesterregering de onafhankelijkheid van Nederland be-«dreigt, en ons vaderland tot eene provincie van Rome zou vernederen.quot;
«Om dezelfde reden eindelijk, verheugen wij ons in den uitslag «der herstemming te Roermond. Leopold Halïmans had daar «zijne plaats ingeruimd voor Arnoldts; hij zelf zou met succes een «zetel voor Boxmeer veroveren; maar nu stond te Roermond een «ultra-clericaal, wiens kandidatuur veel kans van slagen had. De «heer Pijls, wiens invloed in Limburg niet gering is, heeft zich «tegen hem qvergesteld, en de uitslag is geweest dat bij de hersstemming de heschermeling der jezuiten en ultramontanen heeft ygt; moe ten wijken voor den liberaal. En toch was niets gespaard, om «dien heer verachtelijk te maken. Brabant en Limburg zijn onze «katholieke provinciën bij uitnemendheid; de eerste heeft getoond «dat het den priester meer gehoorzaamde dan het belang van «het gemeenschappelijk vaderland; Brabant wil eerst roomsch, «dan Nederlandsch zijn. Maar Limburg dat zoo lang onder dat cle-Dricalisme heeft gezucht, en ook nu mg in zijne vaart wordt belem-»merd door de jezuitische invloeden, heeft in hel hoofd-kwartier ygt;Roermond, gelijk op 8 Juni in de hoofdstad Maastricht, geloond, sgt;dat hel partij kiest voor de Nederlandsche belangen in strijd met •gt;)de bepalingen van den Syllabus. Wij herhalen: daarom ver-
«heugen wij ons voornamelijk in de benoeming ook van den heer Pij Is.
Aanteekening C', bladzijde 33.
Het strooibillet, dat algemeene verontwaardiging opwekte, en verspreid werd met liet doel om de katholieken verdacht te maken, luidde aldus:
KATHOLIEKEN!
L)c onderwijskwestie is het brandpunt der verkiezingen, en niet ten onrechte; onze toekomst hangt daarvan af.
Reeds nu zijn de katholieken door den arbeid der laatste jaren eene belangrijke partij geworden, die men naar de oogen ziet. Gaan wij dus voort, dan zullen wij spoedig de meesters zijn.
In de school moeten de katholieken gevormd worden; daarom de school moet katholiek zijn, dau eerst kunnen wij zeggen; de toekomst is ons, hel Nederland der toekomst zal katholiek zijn.
Uitstekende mannen als onze bisschoppen, ja de H. Vader zelf, wijzen ons den weg, dien wij moeten betreden; volgen wij zulk een leidsman, dan zijn wij zeker, dat wij eene veilige haven bereiken.
Laat u dooi1 het jodengezwets der zoogenaamde groote bladen niet misleiden, maar volgt de stem uwer leiders; zij weten het best, welke uwe belangen zijn.
Wanneer gij eendrachtig zijt, kan hel niet uitblijven, dat de tijd van protestantsche almagt en verdrukking weldra voorbij is. Gaat slechts na, hoe het ware geloof de laatste jaren in ons land is vooruitgegaan. Ja, de tijd moet komen, dat het ware geloof de overwinning behaalt, doch daartoe is het noodig, dat wij het onderwijs in handen hebben.
Is het reeds niet te lang, dat 300 jaren het ons aangedane onrecht en geweld ongewroken bleef?
Foreest heeft zich doen kennen als een man, die even als wij, de goddelooze school verfoeit, doch de godsdienst boven alles
stelt. Daarom aan hem weten wij, wat wij hebben, hem moeten wij als één man naar de Kamer zenden!
Knoop daarentegen heeft volmondig gezegd, dat hij geene verandering in de onderwijswet wil.
Op hem mag dus geen katholiek zijne stem uitbrengen!
Verbinden wij ons dus met de christelijke protestanten ter bestrijding van de Godloochenende school, dan kan de overwinning ons niet ontgaan.
Spiegelt u aan de voorbeelden van Oostenrijk en Spanje! hoe die schoone landen lijden onder de gevolgen der schoonklinkende Iheorien der liberalen ! Ziet hoe die rijken den ondergang nabij zijn!
Zorgt, dat ons vaderland daarvoor bewaard blijve!
Vooral gij, plattelandsbewoners, die zooveel belang hebt bij rust en vrede, behoedt ons land voor zulke tooneelen van roof en plundering. Brengt uwe stem uit op Jhr. van Foreest, een man, die uwe belangen door en door kent, die zelf als grondeigenaar belang heeft bij de welvaart van Noord-Holland, een man, die toont, dat godsdienst hem boven alles ter harte gaat.
Op den 8sten Juni blijve niemand te huis! Een katholiek, die zijn burgerpligt op dien dag verzuimt, en van de gelegenheid, om tot den triomf van zijn geloof zooveel bij te brengen, geen gebruik maakt, is de naam van katholiek onwaardig.
Als één man dus, katholieken, onze stemmen uitgebracht op: Jhr. Mr. C. VAN FOREEST.
Een Onderwij zei' in Noord-Holland.
Het is niet onbelangrijk daarmede te vergelijken, wat men in de Haarlemmermeer in strooibilletten den kiezers voorhield. Een strooibillet luidt als volgt:
ER OP OF ER ONDER!
heeft het roomsch-katholieke dagblad Pe Tijd onlangs geschreven, moest de leus wezen bij de verkiezingen. — Verstaan protestanten'? Omdat Rome er op en wij er onder moeten, wil men een onbeduidend persoon in de Tweede Kamer helpen, die daar slechts stemmen zal, zoo als hem zijn biechtvader voorschrijft.
v Ito me boven ! Daarom moet het nieuwe district Haarlemmermeer door zijne eerste keuze als een ultramontaansch, als een roomscli district geteekend worden; Haarlemmermeer, op welks schui-
mende golven tijdens Haarlems beleg onder de leus liever Turksch dan Paapsch de geuzen van Sonoy, en anderen zoo dikwijls tegen de Spanjaarden van Bossu slag leverden.
))De Protestanten, Joden en Jansenisten er onder! Daarom moei de meerderheid in de Tweede Kamer roomsch zijn! Dan kan men de schoolwet veranderen, en den kinderen leeren, dat Willem de Zwijger een oproermaker was, onze voorouders eigenlijk hoosdoeners waren en de Spanjaarden hravr. menschen, strijders voor 't geloof als de Pauselijke Zouaven.
Zoo moet het worden; en dat zal, voor zoo ver van u afhangt, dingsdag beslist worden, bedenkt het wel!
Vergeet niet dat bet te huis blijven gelijk staat met eene halve stem op den roomschen candidaat. Bedenkt dat, zoo ge — als het dingsdag mooi weèr is — geen uur of een paar uren uit hel hooiland loopen wilt, om te gaan stemmen, Rome in anderen zin het gras wel voor uwe voeten zal komen wegmaaien. Beseft, dat ieder recht eene verplichting medebrengt, en dat als ge dooide bestiering der Voorzienigheid het recht van kiezen hebt verkregen — dit regt niet door U veronachtzaamd worden mag, of ge maakt U schuldig aan pligtverzuim, en wordt een ontrouwe wach ter op den post, tol welks bewaking gij voorbeschikt zijt.
Naar de stembus alzoo, en partij gekozen! voor of tegen Rome'? voor of tegen Rome's candidaat van den Biesen! Na tuurlijk legen en dus gestemd voor
Jhr. Mr. i. W. H. RUTGERS VAN ROZENBURG, den man die onze aanbeveling niet behoeft, en bij u allen bekend is.
Een paar geuzen van 4869.
In een ander wordt gezegd:
Voor allen, die middeleeuwsche godsdiensttwisten verfoeijen, is het gebeurde op 8 Juni en het voorafgegaan werken in 't duister van zekere partij eene heilzame waarschuwing, om op 22 Juni getrouw hunnen burgerpligt le vervullen.
Do voorstanders van Bijzonder Onderwijs zullen daarbij inzien, dal de onderwijskwestie voor de katholieke geeslelijkheid, althans hare meerderheid, slechts was de schapenvacht, waarin zich een ultramontaansche wolf verstoken had, om de orthodoxe schapen te kunnen bespringen, en inzien, dat voor zamenwerking met
dien gevaarlijken vijand, vooral na den uitslag der verkiezingen elders, zelfs de onderwijskwestie geen grond meer oplevert.
Zelfstandige katholieken, die geen priesterjuk dragen willen, zoowel als anti-revolutionnairen, die slechts eerlijke bondgenoo-len verlangen, en den vermomden wolf schuwen, zullen gewis den man niet kiezen, die alleen om zijn geloof vooropgezet, en tot een werktuig bestemd is; maar zij zullen zich aansluiten bij de bezadigde liberalen, om den candidaat te ondersteunen, wiens verdiensten jegens het geheele district, en wiens geschiktheid voor de betrekking van lid der Staten-Generaal onmiskenbaar zijn, en ook door niemand nog zijn betwist.
Wie dus eerlijke en onbekrompene behandeling van 'slands zaken zonder bijoogmerken of aanzien van personen bevorderen wil, stomme op den man, in wien regt voor allen een onver-biddelijken wachter vinden zal, op:
Jhr. Mr. J. W. H. RUTGERS VAN ROZENBURG.
Wij hadden dit reeds geschreven, toen wij een uitstekend ge-geschrift van pater van Gestel in handen kregen: daarvan schreven wij in de Nieuwe Noord-Hollander van 31 October het volgende.
Onlangs weder heeft hij eene zeer verdienstelijke brochure uitgegeven over de onderwijskwestie, getiteld: Waar willen wij heen ? In die brochure geeft hij op, wat hij wenschelijk acht. Hij heeft dit in korte artikelen geformuleerd, welke door toelichtingen gevolgd worden. Hij geeft die wenschen volgender wijze op:
SALGEMEENE BEGINSELEN VOOU DE AVIJZIGING DER SCHOOLWET.
»1. De katholieke beginselen betrekkelijk het onderwijs zijn de volgende:
a. Het lager onderwijs heeft noch uitsluitend noch hoofdzake-lijk de mededeeling van kundigheden of wetenschap ten doel; maar tot zijn hoofddoel moet op de eerste plaats de opvoeding gebracht worden;
— 91 —
h. Opvoeding is niet denkbaar zonder zedelcer;
c. üe katholieke zedeleer kan of may van de geloofsleer niel worden afgescheiden;
d. Derhalve mag uit eene voor katholieke kinderen voldoende school de geloofsleer niet worden verbannen.
II. De katholieke beginselen vinden hunne volkomene toepassing in zulke regeling van het onderwijs, die de scholen splitst naar de godsdienstige gezindheid der school gaande kinderen, in dier voege, dat het bestuur en de leiding der scholen niet geheel onttrokken worden aan de overheid dor betrekkelijke godsdienstige gezindte.
III. In aanmerking genomen de bepaling der grondwet, dat overal voldoend onderwijs moet, worden gegeven, en verder de gemengde toestand der bevolking op sommige plaatsen, schijnt bet niet wel mogelijk, overal de openbare gemengde school op te heffen.
IV. Niettemin, daar de openbare gemengde school èn onvoldoende èn gevaarlijk is, blijft het den plicht der katholieken te bewerken, dat de gemengde school binnen de grenzen van hol noodzakelijke worde gehouden, en aan de kerkelijke school, die volgens de katholieke beginselen kan worden ingericht, de grootst mogelijke uitbreiding en ondersteuning worde verleend.
V. De katholieken moeten eischen, dat het onderwijs der gemengde school nimmer in strijd kome met. de katholieke geloofs-en zedeleer; doch daarvoor biedt do wet van 1857 geene genoegzame waarborgen aan. Deze meerdere waarborgen worden voornamelijk in onzen tijd gevorderd, nu eenige schoolmannen over het bestuur en het doel der openbare school verdachte opinion verspreiden.
VI Het is een zelfs door voorstanders der gemengde school erkend feit, dat, onze schoolwetten gemaakt zijn onder den invloed van vrees voor te groote uitbreiding der godsdienstige school; eene reden om ze aan een nieuw en onpartijdig onderzoek te onderwerpen, en te zien of wellicht de bijzondere school geen billijker positie mag erlangen.
— 92 —
WIJZIGINGEN VAN DE VOOUSCHIUFTEN DER SCHOOLWET BETREKKELIJK DE OPENBARE SCHOOL.
1 De derde alinea van art. 23 der schoolwet luidt:
»Dc onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, ta doen of te laten, wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen van andersdenkenden.quot; Dit voorschrift moet in dien zin gewijzigd worden, dat de onderwijzer zich hebbe te onthouden van iets wat strijdig is met de begrippen zeiven, en niet slechts met den eerbied verschuldigd aan de begrippen.
II. Schoolwet en grondwet schrijven de eerbiediging van onze katholieke gevoelens in de openbare school imperatief voor, maaide kerkelijke overheid is de bevoegde persoon, om te oordeelen of iets in strijd is met onze katholieke leer. Daarom moet de wet rechtens aan de kerkelijke overheid eenig toezicht over de openbare school, hare boeken, enz. toekennen.
III Schooluren zullen niet zoo veel mogen uitgebreid worden, dat geen geschikten tijd voor het godsdienstig onderwijs meer overblijve; daarom moet de schooltijd in dier voege worden beperkt, dat minstens driemaal per week één gelegen uur over-blyve voor het onderricht in den godsdienst. De geestelijkheid kan desverkiezende over de schoollokalen beschikken.
IV. In de openbaren scholen, waarin alle kinderen tot dezelfde godsdienstige gezindheid behooren, zal het niet verboden zijn boeken te bezigen, geschreven in den geest dier gezindheid.
V. De aanstelling der openbare onderwijzers moet om de drie jaren door den gemeenteraad worden vernieuwd. Slechts in één geval kan deze vernieuwing geweigerd worden, wanneer namelijk de onderwijzer klaarblijkelijk het vertrouwen der ouders verloren heeft. Hooger beroep zal altijd open staan voor den onderwijzer.
VI. De heffing van schoolgeld op de openbare scholen is verplichtend, behalve voor kinderen van on vermogenden, en behalve in die gemeenten, waar de kosten voor het onderwijs uit andere bronnen dan uit de belastingen kunnen bestreden woiden. De maatstaf van het schoolgeld zal zijn het gemiddeld schoolgeld, dal in die provincie op de bijzondere scholen wordt geheven.
VII. De vrije keus der ouders tusschen de openbare en bijzon-
— 93 —
dere school blijft onbelemmerd gehandhaafd. Aan het bezoek der openbare school mag hoegenaamd geen voordeel of geene ondersteuning door de burgerlijke overheid worJen toegekend.
VIII. De gemeenteraad, gehoord het advies van den schoolopziener, blijft, geheel vrij in de keuze van den hoofdonderwijzer uit al degenen, die aan het vergelijkend examen hebben deelgenomen.
WIJZIGINGEN DER SCHOOLWET IN HARE VOORSCHRIFTEN BETREKELIJK DE EXAMENS.
I. Gelijk voor het middelbaar onderwijs, zoo zal ook voor het lager onderwijs het examen afzonderlijk in de vakken worden afgenomen, en voor elk in het bijzonder eene akte van bekwaam-hed worden uitgereikt.
II. In plaats van programma's zullen door de regeering elementaire boeken voor elk vak moeten worden aangewezen, waarin de kandidaten geëxamineerd worden.
III. Om allen schijn van partijdigheid te ontgaan, zullen 1. lot de kommissiën van examen worden toegelaten als leden: zij, die in bijzondere scholen van lager- middelbaar- of hooger onderwijs werkzaam zijn; 2. zal het vrij staan in elke provincie des rijks het examen te ondergaan; 3. zullen de vrouwelijke kandidaten eenigen als getuigen kunnen toelaten; 4. zal schriftelijk de reden worden aangewezen, waarom de akte van bekwaamheid geweigerd weid.
IV. Om aan het hoofd eener bijzondere school te kunnen staan, is het noodig en voldoende eene akte van bekwaamheid te hebben verkregen voor het lezen, het schrijven, de beginselen van van het rekenen, die der Nederlandsche taal en der aardrijkskunde.
V. Bewaarscholen zijn dezulken, waar de gemiddelde leeftijd der kinderen dien van zeven jaren niet te boven gaat. Geene akte van bekwaamheid wordt gevorderd, om op zulke scholen in eenige beginselen van het lager onderwijs onderricht te geven.
■ • ï.
i: H
r'; 'lt; !
; m
Ml r |f
|ip é:i'
'i
ill
if? l'ii !
I : i; i! lt;
II * ll •I;
• i
wijzigingen der schoolwet in hare voorschriften omtrent het subsidieren der bijzondere scholen.
Algemeen beginsel. Aan de bijzondere scholen zal, bij wijze van subsidie, jaarlijks verleend worden eene som gelds, gelijk staande met het bedrag, dat het openbaar onderwijs meer zou kosten dan de gemeente, indien er geene bijzondere scholen waren.
I. Eene bijzondere school, staande onder de leiding van een kerkgenootschap, heeft aanspraak op subsidie, onder de volgende voorwaarden: 1. dat zij bestaat in gemeenten van eene bevolking boven de zes honderd zielen; 2. dat zij ten minste één jaar bestaat; 3. dat zij meer dan veertig school gaande kinderen telt.
II. Voor elk vijftigtal kinderen ontvangt zij eene subsidie, gelijkstaande met de jaarwedde van een hulponderwijzer.
lil. Zij, die aan zulk eene school werkzaam zijn, hebben even als de onderwijzers der openbare school aanspraak op pensioen, mits onderhoudende de desbetreffende wettelijke bepalingen. Ook kan van rijkswege subsidie verleend worden aan bijzondere kweekscholen tot opleiding voor onderwijzers.quot;
Men zal zien, dat in de hoofdzaken hier uitgebreider wordt uiteengezet, wat vroeger door Mr. J. J. W. van den Biesen is geformuleerd, wat door de Nieuwe Noord-Hollander steeds wen-schelijk is beschouwd.
Wij behoeven niet te zeggen, dat wij alles, wat pater van Gestel voorstelt, gaarne zouden willen onderteekenen. Alléén over het meer of minder wenschelijke van het subsidie-stelsel zouden wij misschien met hem verschillen; wij beschouwen dat subsidie-stelsel als iets, wat wij nimmer zullen erlangen, wat zelfs ons niet zeer wenschelijk toeschijnt. Laten wij, met Gods zegen, met eigene krachten werken. Wij, katholieken, weten te werken met de macht van het kleine, en weten op te richten en op te-bouwen. Subsidie is onderstand, en onderstand maakt afhankelijk. Er bestaat eene onveranderlijke neiging van hem, die onderstand ontvangt, daarop te veel te vertrouwen; hem, die onderstand geeft, zich daarop te veel te laten voorstaan.
Laat men ons slechts niet door bijna kosteloos onderwijs, door
examens, welker onpartijdigheid zeer verdacht is, door schoolopzieners-vexatien tegenwerken, en wij zullen, met Gods zegen, wel voor ons zeiven weten te zorgen.
Aanteekening E, bladzijde 47.
In het Handelsblad van 21 Juli i8G9, schroef Multapalior:
Lijnregt, scherp en glanzender staat tegenover die katholieke liberalen eene Nederlandsche katholieke hewegingsparlij. Bij haar vindt men juist, wat inrigting betreft, het tegenovergestelde van wat we bij de katholieke liberalen betreuren.
Die partij is uitmuntend geregimenteord; ze is iet wat mid-deneeuwsch in hare inrigting, en bestaat uit eene soort van mag-tige oligarchie of regentenstand. Even als de ridders in do middeneeuwen, batailleren do weinige leden van het uitvoerend bewind bij die parlij als onafhankelijke baanderheeren, die hunne vassalen en hoirtnannen eenvoudig ten strijde roepen, zoo dikwerf ze dat willen, en om redenen, waarmede het pleha, het gewone stiijdvolk, naar het schijnt, niets te maken heeft.
Dat tamelijk groote en trouwe leger van gewone strijdknech-ten wordt ten strijde geleid door goedaardige, godvreezende en overal verspreide kapiteins, die, wel is waar, van de geheele oorlogstaktiek, zelfs niet eens van de ware molieven van den strijd iets begrijpen, maar die men tot ijver en dienstbetrachting aanspoort, door het geheimzinnige schriftelijke of mondelinge parool: »op last van hooger handquot;!
Wie nu die hooger hand is, wordt niet gezegd, en ook niet onderzocht, en het staat zeer te betwijfelen, of de verstandige, hooggeplaatste prinsen, welke men door deze rekbare uitdrukking bedoelt, wel in het minste of geringste gissen, dat hunne hooge waardigheid op die wijze geëxploiteerd wordt; of ze er wel mede ingenomen zijn, dat zij op die wijze in den gevaarlijken strijd beLrokken worden.
De verschillende menners der partij wachten zich wel, om eerlijk en loyaal aan het volk te zeggen, dat zij slechts aardsche, politieke motieven voor den strijd hebben. Integendeel, — en
daarin juist zit hunne groote, onovertreffelijke kracht — zij trachten zorgvuldig aan dien zuiver polilieken strijd den schijn van een godsdienstoorlog te geven.
En nu weet men, hoe bij alle volken en in allo eeuwen, gods-diennloorlogeii in den smaak vallen.
Niet dat goedaardige leger nu, noch zijne priesters in het algemeen, noch zijne bisschoppen, maar zijne hooldaanvoerders zijn oorzaak van de antipathie der Nederlandsche katholieken tegen de liberalen.
Het zijn die weinige te Amsterdam en in de omstreken wonende hoofdmannen der katholieke bewegingspartij, die aan hel geheele katholieke Nederlandsche kerkgenootschap, in den laat-sten tijd, een politiek, scherp anti-liberaal voorkomen hebben doen aannemen.
Het is de bewegingspartij, die do politieke eensgezindheid onder de katholieken heeft verbroken.
Zonder mandaat, zonder eenig regt, zonder overleg mei of toestemming van hare geloofsgenooten, heeft zij zich roekeloos on meesterachtig opgeworpen als de eenige vertegenwoordigster van alle katholieken in Nederland; heeft ze met konservatieve ministers en reactionnaire staatslieden verbonden en verdragen gesloten, waarvan de meerderheid of de kern der katholieke partij nooit eenige kennis droeg, en die alle verstandige katholieken dan ook desavoueren en repudieren.
Bijlage F, bladzijde C2.
Multapatior laat zich (zeer verkeerd) volgenderwijze uit:
Er bestaan nu ook nog onder mijne geloofsgenooten: kalholieke liberalen. Liever wenschte ik te kunnen zoggen: er bestaat eene katlwliek-Uberale partij. Maar dan, mijnheer de redacteur, zou ik eene onwaarheid zeggen.
Inlusschen is hel een onloochenbaar feit, dat er in Zuid en Noord, in de groote sleden, zoowel als ten plattenlande, onder de meest orthodoxe, zoowel als onder de meer laxe katholieken; onder de geestelijkheid van alle rangen, zoowel als onder de lee-
ken; onder de beschaafden, zoowel als onder de mindere standen; onder de staatslieden, zoowel als onder de in de politiek oninge-wijden; onder rijk en arm, groot en klein, bij de katholieken een groot getal lieden aangetroffen worden, die zich volstrekt niet in het minst vereenigen kunnen met de politieke houding der katholieke bewegingspartij; die ook in het staatkundige wat men noemt vooruit willen, die de Nederlandsche staatkundige liberalen toejuichen, achten, eeren; die het met de kon-servatieven volstrekt niet eens zijn; die, in één woord, zonder het vaak zelfs te weten: katholieke liberalen in merg en been zijn.
In katholieke kringen en aan den huisselijken haard, in sociëteiten, koffijhuizen en op reis, treft men telkens, overal, in alle provinciën van ons land, katholieke liberalen aan, die verwonderd en verbaasd staan, indien zij een katholieken politieken geestverwant uit eene andere provincie over de Nederlandsche politiek juist zóó hooren redeneren en oordeelen, als zij zeiven reeds lang deden.
Aan al die lieden ontbreekt echter juist datgene wat magt en kracht uitmaakt, namelijk: bondgenootschap. Zij kennen elkander niet; zij meenen, dat ieder voor zich, dat, wat zij over de va-derlandsche politiek denken, hunne individueele, door weinigen, misschien door niemand, gevolgde zienswijze is. Zij gevoelen zich overigens geïsoleerd, zonder ruggesteun, zonder een leider, zonder verstandhouding of overleg met hunne geestverwanten, die elders wonen; zij meenen zich blootgesteld aan eene soort van veemgerigt; de meesten hunner gevoelen noch den lust, noch de kracht om ferm en onbeschroomd, openlijk en moedig voor hunne politieke overtuiging uit te komen; zij schuiven de lasten en moeijelijkheden, die noodwendig verbonden zijn aan de vestiging van eene katholiek-liberale partij, kleinmoedig van zich af; zeer velen onder hen zouden wel zeer gaarne de voordeelen van de overwinning van zulk eene partij plukken, maar zij zijn tot niet de geringste opoffering bereid; zij vergenoegen zich met te fulmineren tegen de katholieke bewegingspartij, maar om tegen haar een lovalen, fermen en openlijken strijd aan te vangen, daartoe zijn zij te kleinmoedig, te vadsig, te loom, onderling over locale belangen te veel verdeeld, vaak te ijverzuchtig jegens elkander.
Mel Argus-oogen worden zij door de bewegingspartij bespied, met sluwheid verdacht gemaakt, en als afvallige broeders en he-terodoxen voorgesteld; met behendigheid verdrongen en tot zwijgen gebragl. Die katholieke liberalen, die, vereenigd tot één corps, spoedig onder de katholieken in de politiek den hoofdtoon zouden aanslaan, en aan Kerk en staat in Nederland gewichtige diensten zouden kunnen bewijzen, zijn nu, als geheel geïsoleerd, als op zich zeiven staande, en van hunne politieke geestverwanten gescheiden, magteloos en zonder eenigen politieken invloed.
Zoo lang zij de handen niet in elkander slaan, zoo lang zij zich niet vereenigen en aansluiten tot eene bepaalde politieke partij, zal het politieke lot der katholieke Nederlandsche kerk in handen blijven van eenige weinige ijveraars, behoorende tot de bewegingspartij ; zal die bewegingspartij hoe langer hoe meer veld winnen, en een ieder van het staatstooneel verdringen, die zijne eigen overtuiging in het staatkundige wenscht Ie volgen, die niet blindelings instemt in al de buitensporigheden der leiders van die partij, die niet onderworpen en slaafs het wachtwoord over alle politieke aangelegenheden in het hoofdkwartier van die partij zal willen komen halen.
Ziedaar, mijnheer de redacteur, den waren toestand der katholieke liberalen in Nederland. Voor het oogenblik zijn zij nog polüieke nomaden, als ik ze zoo eens noemen mag, zonder leiding, zonder eigenlijk afgerond programma, zonder eenigen band of zonder eenigen bond. Indien zij zich niet in gunstiger omstandigheden weten te plaatsen, dan zal hun naam spoedig tot de geschiedenis behooren, en zal men in Nederland eiken staatsman, publicist of kiezer, die zich niet volkomen en algeheel gelieft te schikken naar de politieke voltiges en luchtsprongen der bewegingspartij, kortweg: een anti-kalholiek noemen, en zal de stelregel gaan gelden: die niet Tijd's is, die niet blindelings met de bewegingspartij medegaat, en zich aan haar onderwerpt, is geen katholiek meer.
Dit alles, mijnheer de redacteur, kon echter voorkomen, de waarheid kon in het ware daglicht, en de vrijheid in het politieke onder de katholieken hersteld worden, indien de voornaamste katholieke liberalen zich daartoe eenige de minste moeite wilden geven. Ongelooflijk en verrassend voor geheel Nederland in het
algemeen, en voor de katholieken in liet bijzonder, zou het getal overal verspreide kalholieke liberalen blijken te wezen, indien slechts vier of vijf aanzienlijke, brave en vertrouwde onder onze geloofsgenooten hen wisten te vereenigen tot een boud, eene vereeniging, eene staatspartij. Er behoefde tot dat einde slechts aan alle katholieken eene opene circulaire gerigt te worden, om hen uit te uoodigen, zich te vormen tot eene vereeniging, welke zich ten doel zou stellen:
1°. De secuiarimlie van den tegenwoordigen jmliüeken strijd in Nederland, dat is: het bestrijden en verwijderen uit liet werk der verkiezingen, uil de dagbladpolemiek, enz., in één woord uit het politieke leven, van alle misbruik van godsdienst, of van eenigen anderen invloed, door katholieke Nederlandsche geeste-lykeu daarop uitgeoefend, dan als gewone staalsuurgers, tenzij hunne (jeeslelijke inmenging door het bevoegde hoogere geestelijke gezag openlijk noodzakelijk worde verklaard, ter verdediging van door de Nederlandsche politiek aangerande katholieke geloofsleer, kerktucht en zeden.
2°. Het voortplanten, bevorderen, verdedigen en in 't licht stellen van eene vrijgevige staatswetenschap, welke van den eenen kant het katholieke geweten volkomen gerust stelt, en van den anderen kant den katholieken onze Nederlandsche con-stitutionneele, vrijgevige staatsbeginselen, zoo als die in de grondwet van 1848 verval zijn, beter leert kennen, leert liefhebben en leert verdedigen.
Bijlage C*. bladzijde 76.
In de Nieuwe Noord-Hollander schreef ik:
lu de Nieuwe Alkmaarschc Courant van 23 Oct. 11. komt een artikel voor, dat wij niet onbesproken kunnen laten voorbijgaan. Onze lezers binnen deze stad, die er misschien reeds kennis mede gemaakt hebben, zullen het, hopen wij, ons niet euvel afnemen, dat wij het, Ier wille van onze abonnés buiten de stad, in zijn geheel overnemen.
Immers wij zijn, wanneer wij op heusche wijze daartoe wor-
— 100 —
den uitgenoodigd, ten allen tijde bereid, in gedachtenwisseling met bondgenoot en tegenstander te treden. Dan ook verdient de Nieuwe Alkmaarsche (Jouranl in alle deelen, dat men haar beleefd behandele, om hare heusche vormen en echt humanentoon.
Wat het artikel, dat hier volgt, betreft, wij nemen het slechts onder het voorbehoud over, dat ons de wijze, waarop daarin over een der medewerkers aan de N. N. H. wordt gesproken, wel wat te vleiend voorkomt; vooral wanneer wij bedenken, wien de openbare meening als schrijver van verscheidene dier hoofdartikelen, in de Nieuwe Alk-maarsche Courant welke zoozeer de aandacht verdienen, beschouwt. Zij beschouwt namelijk daarvoor een onzer welsprekendste mannen, die de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot sieraad strekte en nooit daaruit had moeten verwijderd worden.
Wat de zienswijzen in het door ons aan te halen artikel aanbelangt, wij kuunen ons er zeer wel mede vereenigen. Wanneer de konservatieve partij of hare kern inderdaad is, gelijk zij in deze regelen wordt beschreven, verdient zij alleszins onze sym-pathiën. Dim zullen wij ons gaarne aan hare zijde scharen en met haar den strijd strijden.
Het zij ons evenwel vergund de aanmerking te maken, dat men èn in de »konservatievequot; èn in de «liberalequot; partij mannen vindt, die het goede enkel ter wille van hel goede willen; die een afkeer hebben van de drijvers, welke zich onder hunne vanen geschaard hebben, welke drijvers vaak aan de beste bedoelingen eener partij eene verkeerde richting zoeken te geven. Die drijvers al behooren zij niet tot »de kern der partij,quot; oefenen toch vaak een allerbelangrijksten invloed op hunne partij uit; en maar al te vaak geschiedt het, dat de staart het hoofd den weg wijst.
Onze hartelijke wensch is: dat bij de verschillende partijen, die in ons vaderland bestaan, het steeds de krachtige, zich zelf bewuste, eerlijke kern moge wezen, die het hoofd, het hart beide der partij zijn, die haar het leven en de leiding geven. Dan althans zal ons vaderland niet het offer worden van partijwoede, gelijk in het laatst der vorige eeuw, toen de strijd tus-schen de Orangisten en Patriotten (de konservatieven en liberalen dier dagen.) Nederland eindelijk machteloos maakte en den ondergang des staats, door vreemd geweld, voorbereidde.
101
De Nieuwe Alkmaarsche Courant dan zegt:
»Aan liet einde van onze beschouwingen over de konserva-tieve parlij, wenschen wij de vraag te bespreken of zij met regt den naam van »de konservatievequot; mag dragen. Meermalen toch is haar dat regt betwist, meermalen zijn de konservatieven inconsequente, op twee gedachte hinkende liberalen genoemd en nog onlangs werd daaromtrent in de Nieuwe Noord-Hollander, door Dr. Nuyeiis, in een van zijne allerbelangrijkste artikelen over ))de katholieken tegenover de staatspartijen in Nederlandquot; het volgende gezegd:
»De tweede schakeering, degene welke wij konservatievenquot; «noemen, zijn dit ook niet, of althans zeer onvolledig. De Nieuwe ygt;Noord-Hollander heeft ze meermalen «hinkende liberalenquot; ge-»noemd. Het woord moge schersend wezen, het drukt een toesstand uit. In den grond der zaak zijn de mannen van die po-«litieke partij; liberalen. Zij zijn slechts minder consequent, zij «hinken meer twee gedachten. De grondslag hunner wereklbe-«schouwing is rationalistisch. Als zoodanig zijn z'y van nature «mannen van het liberalisme; maar in toepassing der beginselen «van het liberalisme, willen zij niet tot de consequentien voortsgaan; vandaar dat zij, bij de beschouwing van vele politieke «vraagstukken, met meer consequente liberalen verschillen. Wij, «katholieken, vergissen ons, wanneer wij deze politieke partij als de «konservatievequot; aanzien.quot;
Gaarne willen wij, naar aanleiding van deze woorden, met den geëerden schrijver, dien wij evenzeer om zijn karakter als om zijn talent hoogachten, van gedachten wisselen, daarbij op den voorgrond stellende, dat het volstrekt ons voornemen niet is hem op te dringen dat de partij, welke hij op het oog heeft, van zijn, van het katholiek standpunt, als de konservatieve partij bij uitnemendheid zou moeten worden beschouwd. Wij beweren alleen dit: dat zij op den naam, die zij zich heeft aangenomen, aanspraak maken mag en dat zij dus teregt niet alleen de «monarchaal konstitutionelequot; maar ook de «konservatievequot; partij wordt genoemd.
Wij beginnen met volkomen toe te geven wat de geëerde schrijver in hetzelfde artikel opmerkt, dat de konservatieve partij uil zeer verschillende bestanddeelen bestaat, dat zich daarbij
i '.li
. T
'1 i
II i'
11''
lil;
i i'-ii t
Bi ii
li
j| 1 h
i j' |
é
■ i
i i
hl,
ili
b j;| , I i-1 ■
r'
— 102 —
mannen hebben aangesloten, die er alleen uit antipathien ofsym-pathien of door toeval toe behooren. quot;Wij beamen evenzeer dat de reactionairen, die de oude toestanden van onder Willem I terugwenschen, daarom nog den naam van konservatieven niet verdienen. Wij beweren alleen dat er in de konservatieve partij eene fractie is — en dat die fractie is haar kern — aan welke men den naam van konservatieven niet mag onthouden.
Het verschijnsel overigens, dat de geachte schrijver bij de konservatieve partij opmerkt, zal zich wel bij iedere partij in meerdere of mindere mate voordoen. Van geene enkele partij zijn al de leden mannen van even rotsvaste beginselen, zijn het allen denkers die volkomen rekenschap kunnen geven van de redenen, waarom zij zich bij haar en niet elders hebben aangesloten. Iedere partij telt mannen die meer uit instinct, dan wel uit eene diep gevestigde en door lang nadenken verkregene overtuiging haar vaandel volgen. Maar zoo als de beginselen van eene partij niet naar de woorden of de daden van zulke leden, maar van hen moeten beoordeeld worden die de denkers, die de banierdragers zijn — zoo ook heeft de konservatieve partij het regt te vorderen dal men haar naar hare kern heoordeele, naar de mannen wier handelingen niet de vrucht van het toeval of van politieke kansberekening, maar van vaste beginselen zijn.
En nu meenen wij dat zij in hare gelederen velen telt van wien niet mag gezegd worden dat zij niet anders dan inconsequente, op twee gedachten hinkende liberalen zijn, omdat — wat Dr. Nuyens, naar ons inzien zeer teregt, als den toetssteen van het konservatisme opgeeft — de grondslag van hunne wereldbeschouwing inderdaad niet rationalistisch is. Het onderscheid tusschen hen en de liberalen ligt niet alleen daarin dat zij mo-Hare/tartZ-constitutionelea, de anderen /ièemo^-constitutionelen zijn; niet alleen in verschil van gevoelen over de uitgebreidheid van de macht en de regten die, onder den constitutionelen regeringsvorm, aan den Koning en aan de Volksvertegenwoordiging moeten worden toegekend — maar het ligt oneindig dieper, het ligt in verschil over de vraag of de regering Gods dienares, dan wel die van de inzigten van de meerderheid des Volks behoort te zijn.
Er zijn onder de konservatieven mannen — en zij maken de
— 103 —
kern uit der partij, omdat zij de dragers van hare beginselen zijn — die de overheid, hot gezag, den staat beschouwen als eene instelling door God verordend om de maatschappij, zooals die door God is ingericht, in stand te houden; mannen hinkende op twee gedachten, maar voor welke die ééne gedachte de vaste grondslag hunner beginselen en rigtsnoer van hunne politieke daden is. Rondziende in de maatschappij, ontdekken zij in den mensch eene oneindige verscheidenheid van krachten, vermogens, meeningen, en dientengevolge eene oneindige verscheidenheid van toestanden en zij gelooven dat het de wil is van den Almagtigen Wereldbestuurder, dat de maatschappij dus en niet anders zal zijn ingericht. On peul lorlurer la sociélé, maïs non pas la déimire heeft, meenen wij, Guizot ergens gezegd. — Welnu, om de maatschappij niet noodeloos te martelen, wen-schen zij dat de staat, dat de regering Gods wil in dien toestand eerbiedigen zal en niet zal trachten daarin naar de inzichten van menschelijke wijsheid verandering te brengen.
Daartoe, meenen zij, moeten de regten, dat is de vrijheid, van het individu, van den zwakke, tegen de aanmatiging en de heersch-zucht van den meerderheid, van den sterkere, gehandhaafd worden. Daarom moet de staat niet beschouwd worden als eene instelling bestemd om wat eene enkele rigting van haar standpunt voor waarheid, ontwikkeling en vooruitgang houdt, te bevorderen en tot stand te brengen, maar om te waken dat niet de een den ander verdrukt. In dien strijd voor waarheid, voor ontwikkeling, voor vooruitgang, die het gevolg is van het verschil van vermogens, waarmede God den mensch heeft toege rust, en die de voorwaarde is van leven en kracht, moet de staat niet tusschen beiden komen om zijn magtigen arm aan het onderdrukken of begunstigen van eene der strijdende rigtingen te leenen. De staat is eene instelling om het regt te handhaven en het regt is niet anders dan de eerbiediging van de van de vrijheid van het individu.
Uit die beginselen vloeit de strijd van de konservatieve partij voor hel zelfstandige Koningschap voort. Het handhaven van de regten der minderheid, meent zij, is onmogelijk als er niet buiten en boven de partijen eene zelfstandige macht in den Staat aanwezig is, die het regt heeft tusschen beiden te treden als de
— 104 —
heerschzuclit van de eene partij de vrijheid en de ontwikkeling van den anderen in gevaar brengt. Van daar ook haar strijd voor uitbreiding van het kiesregt. Iedere klasse, meent zij, heeft regt tot de keuze van volksvertegenwoordigers mede te werken. Van daar haar strijd tegen monopolie der Staatsschool. Iedere vader heeft regt zijne kinderen naar zijn eigene zienswijze te doen opvoeden. Van daar eindelijk haar strijd tegen hen die in Indië geheel de maatschappij uit haar verband willen rukken. Het Javaansche Volk heeft regt om te eischen dat men niet al zijne voorvaderlijke instellingen, gebruiken, zeden er. gewoonten, zonder dat zich daartoe de behoeften openbaart, voor Wester-sche begrippen zal doen wijken.
En nu weten wij niet of de geëerde schrijver in de Nieuwe Noord-Hollander de wereldbeschouwing van deze konservatieven rationalistisch zal willen noemen, maar dit zal hij, dunkt ons, moeten toegeven dat zij de grondslag voor vaste politieke beginselen kan zijn. Die politieke beginselen meenen wij, mogen te gelijk op den naam van ))de behoudendequot; en van »de nationale,quot; beginselen aanspraak maken. Van de behoudende, omdat zij de geleidelijke ontwikkeling van de menschheid. die zoo kennelijk in de plannen van Gods wereldbestuur ligt, niet door re-volutionnair geweld willen verstoren; van de nationale beginselen omdat zij, meer dan eenige andere, waarborgen voor de individuele vrijheid aanbieden, waaraan het Nederlandsche volk zoo bij uitnemendheid gehecht is.quot;
Op pag. 35 van onder: leest men:
Heeft men hnnne begeertnn en bedoelingen, wat de ongesteld.
derwijskwestie betreft, stelselmatig in oen verkeerd daglicht lees Heeft men hunne begeerten en bedoelingen, wat do onderwijskwestie betreft, stelselmatig in een verkeerd daglicht gesteld.