Voordracht in den Katholieken Kring te 's Hertogenbosch op 1 Sept. 1869.
poor.
TE HAARLEM bij A. B. VAN DEN HEUVEL. 1870.
De Directie der Kathoijek-Nedf.rlandsche Brochuren-Vereeniginc: heeft, gedurende den loop dezes jaars reeds eene Brochure over de opvoeding in hel licht gegeven. Deze, welke wij thans onze lezers aanbieden dient in zekeren zin tot aanvulling en vervolg van de andere. Zij is de theoretische uiteenzetting van hetgeen in eene vroegere Brochure op zulke uitstekende wijze practisch is geformuleerd.
De schrijver wiens naam met eere kan genoemd worden, heeft gemeend, deze zijn eerste pennenvrucht niet onder zijn naam te moeien doen verschijnen. De directie eerbiedigt deze meening: ofschoon zij er prijs op zou gesteld hebben, dien naam onder hare medewerkers te mogen noemen.
De Directie.
I tl
■
■
M^ËIÜ
Is er een vraagstuk, dat diep ingrijpt, in het levensbeginsel, in liet merg der samenleving, een vraagstuk, dat zich opdoet aan ieder, die de toestanden en behool'ten dor maatscliappij tot voorwerp zijner studie maakt, — dan is dal. zeker het vraagstuk dor opvoeding, — de kunst om in den mensch de hoedanigheden te ontwikkelen, waarvan hij als evenheeld van zijn Schepper de kiemen bezit.
Is er een tijd, waarin dat groote vraagstuk meer dan ooil de aandacht boeit van hou, die geroepen zijn te waken voor hel welzijn der menschheid, dan is het voorzeker de tijd, waarin wij leven: de eeuw van vooruitgang en verlichting bij uitnemendheid.
Kn wel is het noodig dat in onze dagen de opvoeding hel onderwerp uitmake van aandachtig onderzoek en nauwgezette zorg, — terwijl hij al het schoone en goede, dat de wakkere geest onzer eeuw dagelijks verovert, ook zooveel klatergoud wordl gevonden, — terwijl 's menschen brein, duizelend door de vaarl van het genie onzer dagen, vaak rijp en groen niet onderscheidt, ot' klatergoud aangrijpt voor echt metaal, — en verblind door valschen gloor, zich zoo lichtvaardig in dollen overmoed waagt op dwaalwegen, die hel geheel en al afleiden van het eenig ware doel.
— 6 —
Bij het ijverig streveu van alle richtingen in de hedendaagsche maatschappij, om, ieder van haar standpunt invloed, uit te oefenen op de opvoeding van het aankomend geslacht, heeft het voorzeker zijn nut dat eene vereeniging zich daarmeê bozig houde, die ten doel heeft de overweging en bevestiging der groote katholieke beginselen en de toepassing daarvan op onze maatschappelijke toestanden. Het kan niet anders dan ten bate strekken van de katholieke zaak, dat het groote vraagstuk herhaaldelijk ter sprake worde gebracht, en de belangstelling van allen, die het aangaat, worde opgewekt om het steeds rijper te overwegen, om daarin steeds dieper door te dringen. Ik betreed het gebied der opvoeding niet dan met huivering, en maak geen aanspraak op de verkondiging van een afgerond stelsel. Genoeg dat we ons wijden aan eenige algemeene beschouwingen op de breede grondslagen der leer van het Christendom.
Willen we dit rijke onderwerp met vrucht behandelen, dan behooren we ons wèl te doordringen van het gewicht en hel doel der opvoeding, van de rechten en verplichtingen van opvoeder en kind wederzijds, en van de gevolgen der opvoeding zoowel voor het individu als voor de maatschappij. Hebben we ons punt van uitgang en de uitkomst, waarnaar we streven, vastgesteld, dan wijst zich de weg om van het eene tot de andere te geraken, gereedelijk aan.
Veel is geredetwist over de rechten, die zich van verschillende zijden kunnen doen gelden op het kind. Kan ten deze voor hem, die de vraag uit een gezond Christelijk oogpunt beschouwt, wel een oogenblik van twijfel bestaan'.' Heeft niet de oorsprong van al het geschapene. God, die den mensch te voorschijn riep om Hem in dit leven te dienen, en Hem hierna eeuwig te verheerlijken, in de eerste plaats onbetwistbaar recht op het kind'? — Ook zij op wier schouderen de Schepper den last legde om het kind te brengen tot zijne bestemming, de ouders aan wie Hij de zending en de macht opdroeg om dat grootsche werk voor Hem ten uitvoer te brengen, ook zij hebben ontegenzeggelijke rechten op dat kind.
Ook de maatschappij, (dat is: de gemeenschap der menschen door de banden der Christelijke naastenliefde en der staatkundige organisatie, de maatschappij,) die haren burgers veiligheid
u
1
Hl
j
l'!' [
j-llH
ü
m
11)1:
eu bescherming verleent, heelt rechten op haar toekomstig lid. — En igt;iet het minst voorzeker iieeft hel kind zijne eigene rechten: zijne onkrenkhare rechten op het ware geluk, dat opgesloten ligt in de hooge bestemming, waarvoor het werd geschapen.
Maar tusschen al deze rechten bestaat eene volmaakte eu bewonderenswaardige harmonie. De rechten der ouders, de rechten der maatschappij, de rechten van het kind zelf, beslaan alleen in en door het hoogste recht van den Schepper. Eu wie ooit getracht heelt het recht der ouders, öi' der maatschappij, of van het kind, uit te breiden het eene ten koste vau het andere, hij heeft altijd die schooue harmonie uit haar verband gerukt en rechtstreeks tekort gedaan aan bet recht van God. De uitkomst heeft ten allen tijde bewezen, dat alleen het juiste evenwicht der menschelijke rechten een gezonden toestand kan in wezen houden.
De rechten èn van de ouders, èn van de maatschappij, én van het kind zelf, zijn derhalve niet onbepaald. Zij kunnen niet treden op elkanders gebied, zij zijn omschreven door plichten jegens elkander, beheerscht door een genieenschappelijken plicht jegens God. — De verplichtingen der ouders, opgesloten in hunne zending, om de vorming, de bescherming, de zorg voor het welzijn van het kind te maken tot het voorwerp van hunne aanhoudende bemoeiing, van hiiiiue nooit insluimerende waakzaamheid. — De verplichlingen der maatschappij, om te zorgen voor het evenwicht der rechten van ouders en kind, om beiden behulpzaam te zijn in hol volvoeren hunner plichten, beiden bescherming en veiligheid te verzekeren legen de vijanden, die hel in hare macht ligt te weren. — De verplichtingen van het kind, om in de ouders het gezag eu de waardigheid hunner hoogere zending te erkennen, om mede te werken lol de bereiking van hel doel dier zending, en om zich zeil in slaat te stellen eenmaal zijne schatting van degelijkheid eu bruikbaarheid te kunnen brengen aan de Maalschappij.
Inderdaad schooue wcderkeerigheid van verplichlingen, onafscheidbaar samenhangend mei de wederzijdsche rechten! Wonderbare harmonie, kennelijk gewrocht van de oneindige wijsheid! Alles samenwerkende tol. en zich oplossende in het boven alles verheven recht van den Goddelijken Maker! Alles ten beste van allen en ter eere van Eenen! Treffend bewijs dat ons aller reden
eu doel van bestaan, onze samenleving in den meest uitgebreiden ziu, draait om de spil van dien éénigen grondregel, zoo heerlijk ontworpen, zoo alles omvattend in zijn verheven eenvoud: »Be-»min God boven al en uwen naaste gelijk u zei ven om God.quot;
Zal de opvoeding haar doel bereiken, zij moet den mensch vormen tot een oprecht Christen en tol een degelijk burger. Als Christen den waren zin der naastenliefde begrijpende en beoefenende, als burger krachtig toegerust om in zijn eigen werkkring bij te dragen tot het gemeenschappelijk welzijn der maatschappij. Zij moet den mensch zoodanig vormen, dat hij in zichzelven de waarborgen vindt voor een duurzaam geluk; het geluk namelijk, dat zijn grondslag heeft in den vrede der ziel, in de achting en liefde der medeburgers. Die vrede zal het deel zijn van hem, die zijne plichten heeft leeren kennen, en die toegerust is met de noodige zelfbeheersching om in handel en wandel alleen te rade te gaan met plichtbesef, niet met neiging. Die achting zal hij ongetwijfeld veroveren, die in zijn omgang toont edeler drijfveren dan enkel eigenbaat te hebben, die zich ernstig toelegt op de oprechte uitvoering der voorschriften van de Christelijke Liefde. De opvoeding moet dus met de uiterste zorg in het kind ontwikkelen en volmaken al de hoedanigheden, die tot bedoeld einde kunnen leiden, — met oordeel eu vastberadenheid te keer te gaan al de gebreken, die zulke uitkomst in den weg kunnen staan. Dit onverpoosde streven is de dure plicht , die iedereen is opgelegd, wien kinderen werden gegeven: en zwaar is de verantwoording, die daarover eenmaal zal worden gevraagd.
Onmetelijk zijn do gevolgen, die de opvoeding na zich sleept. Hangt van eene goede opvoeding zoowel het individueel geluk van den mensch af, als het welzijn van allen op wie hij eenmaal invloed zal hebben, — eene verkeerde richting in de opvoeding zal niet alleen het eigen geluk van den mensch verstoren, maar ook velen onheil berokkenen over wie hij later macht krijgt. En niet te licht moet men zich dit laatste voorstellen; want die heillooze invloed bepaalt zich niet slechts tot den familiekring. Hoe hooger standpunt de mensch inneemt in de maatschappij, des te wijder is de kring, waarin hij onheil kan verspreiden,— onheil, dat daarom niet altijd rechtstreeksch in liet openbaar blijkt, maai' vaak des te erger voortkankert in het verborgene.
Zelfs in do nederigste positie heeft de eenmaal ontvangen kwade richting der hartstochten verderfelijke gevolgen: want met ieder he-dorven induvidu is een deel der maatschappij l)edorven, en eenige kleine deelen groeien zno gemakkelijk aan tot een belangrijk deel, tot eene gevaarlijke partij.— Het is van evenveel gewicht, dat de opvoeding zorgvuldig worde behartigd in de werkende klassen, als in do beschaafde kringen der maatschappij. Hebben deze de macht van den geest aan himne zijde, gene vertegenwoordigen de stoffelijke kracht. Wie zal het hooge belang voorbijzien, dat we hebben bij het eendrachtig samenwerken van beide machten lot bevordering van algemeene rust en welvaart!
Boezemt dan den mensch gezonde begrippen in van rechtschapenheid en deugd, van naastenliefde en verdraagzaamheid. Maakt hem Christen vóór alles. Dan geeft ge hem een duidelijk afgebakend spoor voor zijn levenswandel, en bespaart hem twijfel en onzekerheid; want ge loert hem de eenige ware en volmaakte wet, waarnaar hij doen en laten kan regelen. Dan geeft go hom de kracht, die de stof beheerscht, de hoogore drijfveer, die alleen de duurzame plichtvervulling mogelijk maakt. Dan geeft ge hem de eenige zekere waarborgen voor gerustheid en tevredenheid, en legt tevens den eenigen hechten grondslag, waarop ge hem kunt vormen tot een goed burger.
En die begrippen van naastenliefde en verdraagzaamheid — zoeki ze niet buiten hel Christendom, zoekt zo niet buiten de zuivere leer der katholieke kerk. Waar elders vindt ge die verheven opvatting, gegrond op eeuwige beginselen, oven ver verwijderd van de oppervlakkige en kortzichtige onverschilligheid, als van do weeke en ziekelijke sentimentaliteit, die sommige richtingen kenmerkt ? Waar elders vindt ge het grootsche en waardige karakter eener liefde, zoo bezield, zoo krachtig en zoo werkdadig, — ongenaakbaar voor transactie waar hol beginselen geldt, en toch oneindig ver reikend, voor allen toegankelijk, niemand uitsluitend'? Waar elders vindt go een begrip van zoo diepen alomvattenden zin, dat zoo kan worden doorgevoerd tol zijne uiterste gevolgen, dal zoo volledig beantwoordt aan de oischon van alle inaalschappolijke toestanden'?
Do naastenliefde moet niet beoefend worden alleen als voldoening aan eene natuurlijke neiging, maar als plicht.
— 10 —
De wel van het Christendom schrijft haar voor als eene onmisbare voorwaarde, een onafscheidelijk bestanddeel van onzen godsdienst. Wij zijn verplicht in den naaste te zien onzen gelijke voor God, geschapen met dezelfde hooge bestemming, met dezelfde onkrenkbare rechten, maar ook onderworpen aan gelijke verplichtingen als wij. Waar wij den naaste dienst bewijzen moet dit zijn om te handelen in den waren geest dier hooge wet, om de uitkomst terug te brengen tol de voldoening van den wetgever. Daarom mag en kan de Christelijke liefde niet met zwakheid, met onverschilligheid samen gaan. Alleen in de vastheid harer beginselen ligt het geheim van hare wonderbare veerkracht, ja het geheim van haar bestaan. Want met eene enkele passieve rol is geene Christelijke liefde denkbaar. Zij moet macht uitoefenen en lucht handhaven door het ministerie van alle overheden, zoowel in de Kerk, zoowel in de Maatschappij als in hel gezin. Zij moet de grondtoon zijn van alle uitoefening van gezag, en zonder dil heeft geen gezag een hechten steun en houdt zich niet duurzaam slaande. De mensch moet met het juiste begrip der Christelijke liefde vertrouwd en vereenzelvigd worden als met het beginsel, dat ten grondslag ligt aan de geheele maatschappelijke inrichting, aan al de betrekkingen van de menschen onderling, van overheden en ondergeschikten wederzijds, aan allo plichtsvervulling van ieder in zijn werkkring. Dan alleen kan men den mensch doordringen van de noodzakelijkheid van oprechte plichtsbetrachting, dan alleen kan duurzame orde verzekerd worden aan de samenleving. Maar dat begrip kan de mensch opvatten alleen uit den dogmatischen godsdienst, alleen uit het geloof.
En daarom moet noodwendig ieder stelsel falen, dat goede burgers wil vormen zonder eene echt godsdienstige opleiding, want beiden, zijn even onafscheidelijk. Catechismus en opvoeding, godsdienst en burgerdeugd.
Ik heb in den aanvang gezegd, dat de opvoeding bestaat in de kunst om in den mensch de hoedanigheden te ontwikkelen, waarvan hij als evenbeeld van zijn Schepper de kiemen bezit. Ofschoon door den val van onzen eersten vader ontaard van de oorspronkelijke rechtvaardigheid, bezitten wij toch die kiemen, en bij hot jonge kind zijn ze aanwezig in een staat van maagdelijkheid, van onbewerkte oorspronkelijkheid, zuiverder dan bij
—11 —
de meeste verder in leeftijd gevorderden, bij wie do natuurlijke helderheid der aangeboren begrippen van rechtvaardigheid dooiden adem tier wereld gewoonlijk min ol' meer is getaand. Het kind heeft een instinctmatig gevoel van recht, en maakt wiskunstig juiste gevolgtrekkingen uit hetgeen bet hoort en ziet, zonder daarover te redeneeren, ot liever zonder zich daaromtrent door redeneeriugeu van het pad te laten leiden. Het voelt wal billijk of onbillijk; consequent of inconsequent is. Wat afwijkt van het natuurlijk begrip van recht stoot zijn onbedorven gevoel en (loet het daartegen in opstand komen. Wél hem zoo eene verstandige leiding, eene strikt rechtvaardige behandeling, die verheven kiem van den beginne af eerbiedigt, ontwikkelt en tot vrijheid brengt. Vooral behoort daartoe te worden in acht genomen, dat het kind in tie opvoeding niets ontmoete, wat dat reine begrip geweld aandoet; want het zal zich daartegen verzetten, de kiem zal zich verwringen en misvormd ontwikkelen, — en het kind zal er de rechtschapenheid, de oprechtheid van hart en karakter bij verliezen, die de eerste vereischten zijn voor zijne vorming tot een edeltlenkend mensch.
De groote regel voor ieder, die zich eene opvoeding tot taak stelt, — de regel, die in de eerste plaats, zoowel bij minder beschaafden als bij beschaafden moet worden in acht genomen, de regel bij welken al het overige slechts bijzaak is, en waarvan de verwaarloozing zelfs het beste stelsel ontzenuwt, — die regel is het voorbeeld. Met de uiterste zorg moet hij zich in achl nemen, tlie een kind wil vormen tot het goede. Opvoeding van anderen moet zijn voortzetting van eigen opvoeding, zorgvuldige zelfvolmaking. Vrij moet het gedrag der ouders den argeloos onderzoekenden blik van het kind kunnen doorstaan. Nooit moei het daar iets vinden, wat kan doen denken aan onvolkomen overeenstemming tusschen woorden en daden. Machtig voorwaar moet het werken op het ontvankelijk gemoed van bet kind, wanneer het zijne ouders ziel voorgaan in nooit weifelende onderwerping aan de voorschriften van tien plicht, wanneer het die onderwerping ziet zonder tegenstreven, zonder omwegen, als iets, waarmeè geen transactie denkbaar is, dat niet anders mag, niet anders kan wezen. En vooral is onder dit opzicht het voorbeeld van den vader van grooten invloed. De vader, die de auto-
riteit vertegenwoordigt der mannelijke kracht, het gezag dat geldt boven elke andere macht in het gezin, de beschermer en steun van allen, moet door zijn gedrag wel het meest indruk maken, walmeer hij het voorbeeld van onderwerping geeft. En zeer dikwijls is dit bijna het eenige, waardoor hij indruk maken kan, wanneer zijne beroepsbezigheden hem het grootste deel van zijn tijd ontrooven, en de rechtstreeksche lessen bijna geheel voor rekening blijven van de moeder. Niet alleen in groote zaken, in de voorname plichten geldt deze regel van voorbeeld, maar in alle zelfs in de geringste dagelijks voorkomende omstandigheden, waar gelegenheid is tot onderdrukking van opwellingen van drift, van het involgen van kleine zwakheden, neigingen en hebbelijkheden, die niet rechtstreeks belangrijke overtredingen daarstel-len, maar toch bij de kinderen behooren quot;te worden tegengegaan. Altijd geneigd om zich te beroepen op hetgeen het ziet, ten na-deele van hetgeen het hoort, zal het kind zeker nooit, eene les aannemen en met overtuiging in beoefening brengen, waarvan het de theorie niet geregeld, door de praktijk ziet gestaafd.
Een belangrijk vereischte bij den opvoeder is de kunst om in de juiste mate gezag te bewaren, een gezag, niet steunende op geweld en ruwe kracht, niet bestaande door vrees, maar een moreel gezag, gegrond op eerbied en liefde. Zonder het voorbeeld kan dit moreele gezag in geen geval bestaan; maar verder zijn daartoe de voorname vereischten, strikte rechtvaardigheid, en volmaakte overeenstemming tusschen de gedragslijn van vader en moeder. Om bij de uitoefening van het gezag altijd ongekrenkte rechtvaardigheid in het oog te houden, moet zelfbeheersching bij den opvoeder eene onverpoosde studie zijn. Het is van het hoogste belang dat men zich onder geene omstandigheid late vervoeren door drift. Zoo licht ontstaat bij het kind het denkbeeld, dat het een slachtofler wordt van humeur, en dan heeft zijn gekwetst gevoel van recht alleen plaats voor verbittering. Door zelfs bij de strengste bestraffing het uiterlijk van kalmte en gelijkheid van gemoedsstemming te bewaren, zal men de verst reikende uitwerking van zijn handelen verkrijgen.
Wèl mag men zich bezinnen alvorens tot eene uitspraak te besluiten, want om aan die uitspraak gezag te verleenen, moet zij niet voor tegenwerping en redeneeringen vatbaar zijn, en tot het
— 43 —
uiterete kunnen worden doorgezet. Alleen dan kan ze rechtvaardig wezen, en alleen dan kan men er onder alle omstandigheden standvastig bij blijven, zoodat elke schijn van willekeur daaraan wordt ontnomen. Zonder overhaasting besluitende veile men kort en goed oordeel en vermijde vooral het Juist treffende van dal oordeel te verdrinken in een vloed van woorden en zijdelingsche redeneeringen, die vooreerst het kind vermoeijen en wrevelig maken, en ten andere vaak door van het rechte onderwerp af te wijken, geen redelijken grond meer hebben en tekort blijven aan de strikte billijkheid. 0|i hot punt van bestraffing en terechtwijzing niets meer dan juist noodig is, en juist past op het onderhavige geval, — al het overige mist zijn doel, en doel afbreuk aan het gezag der uitspraak.
Men zij niet minder voorzichtig de eigenliefde van het kind te ontzien. quot;Want al moet de hoogmoed niet worden in de hand gewerkt, het kan gevaarlijk zijn het jonge karakter tot opstand te brengen door dien rechtstreeks te stooten. Geleidelijk moet hij worden onderdrukt. Maar het gevoel van eigenwaarde kan in vele gevallen een kostbare bondgenoot zijn om een edel gevoelen in te prenten, en dan mag men hier in zekeren zin wel toepassen het evangelisch woord: smaakt u vrienden van de onrechtvaardige rijkdommen.quot;
De opvoeder legge zich toe op kalmte en standvastigheid. Zijn ja en neen zij gegrond op billijke en welbedachte redenen, en gelde als wet. Dan voelt het kind dat het geregeerd wordt met rechtvaardigheid en verstandig overleg, niet naar grillen en humeur. Het leert zich schikken in de noodzakelijkheid en zich zonder morren onderwerpen aan regelen van plicht; eerste voorwaarde voor zijne eigen tevredenheid, en kostbare bijdrage voor zijne gemoedsrust in het vervolg van zijn leven, wanneer de harde strijd der wereld voor hem begint.
Dat gemeenschappelijk handelen en volkomen overeenstemming tusschen de gedragslijn van beitle ouders eene onmisbare voorwaarde voor beider gezag i.s, behoeft geen betoog. Breekt, de een af wat de ander opbouwt, dan verliezen beiden allen duurzamen invloed, want waarheid en rechtvaardigheid kunnen maar één zijn, en als het kind geslingerd wordt tusschen twee invloeden, en bemerkt dat niet aan één vasten regel wordt gehouden, dan
verliest het zeer spoedig alle vertrouwen op het gezag der ouders en acht zich gaarne — al naar de omstandigheden het medebrengen — ontslagen van het eenerzijds gegeven gebod, waar het maar eenigzins kan berekenen anderzijds steun te zullen vinden.
Zich toerustende tot een krachtig en standvastig stelsel, vallen sommige ouders in een uiterste, dat hen hun loffelijk doel doet voorbijstreven en vaak gladweg missen. Zij maken namelijk de kinderen bang voor hun gezag, door de uitoefening van dat gezag niet te temperen met een voldoende mate van zachtheid. Het groote geheim, om het vertrouwen van het kind te winnen, is te doen gevoelen, dat men in zijn karakter plaats heeft zoowel voor hartelijk medegevoel als voor onwrikbare standvastigheid,— dat men waarborgen biedt voor liefderijken steun. Eene opvoeding uitsluitend met gestrenge vastheid faalt meestal. Ronde open karakters slaan te eeniger tijd over tot open verzet en schudden zoodra mogelyk een juk af, dat ze met weêrziu hebben gedragen en geleerd hebben te haten. Zwakkere inborsten zullen er of wel geheel door onderdrukt en verstompt worden, of wel ze zullen tot huichelen overslaan en tot volslagen valschaards opgroeien. Beiden worden in elk geval geheel vervreemd van hunne eerste natuurlijke vrienden, en niet le overzien is de verwoesting, die vaak door dergelijk onverstandig systeem wordt aangericht. Vooral bij meer terughoudende karakters is het van het hoogste belang nooit eene uiting van genegenheid af te stooten, maar steeds te gemoet te komen en aan te halen door welwillende vormen, door liefderijke belangstelling. Houdt men daarbij in 't oog nooit zijne waardigheid prijs te geven, niet af te dalen van het voetstuk dei-autoriteit, dan zal men zich in 't algemeen met zekerheid kunnen beloven, dat geen karakter zich tegenover dergelijke leiding zal toeschroeven, maar dat men zich de zielen zijner kiaderen zal openleggen, dat men zich daarin de voorgeschreven gedragslijn zal kunnen lezen voor hunne verdere leiding in al de bijzonderheden hunner ontwikkeling.
Zou het bijzonder betoog behoeven, dat de zorg voor de kinderen niet te naauwgezet, het toezicht op al hunne gangen, de observatie van al de uitingen hunner gevoelens niet te aanhoudend kunnen zijn? Men behoort ze letterlijk niet uit het oog te verliezen, — en als ik dit zeg is het niet mijne bedoeling dat
— 15 —
dit opgevat worde in den engen stoffelijken zin, — maar in bij-of afwezen behoort het wakend oog der ouders hen nooit te verlaten, behoort men hen eigenlijk met onzichtbare hand te leiden en te beschermen. Ik wil zeggen, dat men ze nooit geheel aan zicbzelven moet overlaten, dat men wete waar ze gaan, wat ze doen, niet wie ze omgaan; dat men do omstandigheden voor hen zooveel mogelijk leide volgens hetgeen hun hel boste is; dat men steeds het oog open houde op alles wat zich omtrent hunne inborst openbaart; en daarbij dat men dit alles zoo zorgvuldig mogelijk in acht neme, zonder dat zij zeiven daarvan veel kunnen bemerken. Ik wil niet minder wijzen op de hooge noodzakelijkheid van hel toezicht op de verhouding der kinderen onderling,— inderdaad eene wereld in het klein, met al de hartstochten, on-eenigheden, kuiperijen en plagerijen der groote wereld in minia-luur. Als de kinderen niel bij tijds leeren ruwheid van manieren af te leggen, hunne driften te beteugelen, veel voor elkander over te hebben, elkander te ontzien in woorden en handelingen, zullen wij later ook nooit mei het innige begrip doortrokken worden van de toepassing der ware naastenliefde in den dagelijkschen omgang des levens. Men gewenne hen vroeg aan bescheiden en beleefde vormen, in do overtuiging, dat het niet alleen in groote zaken is, dat Christenliefde moet worden beoefend, maar dat deze laatste hare gedurige toepassing vindt in de wellevendheid van vormen, als eene uitdrukking van de beschaafdheid, de goedheid, de vorming van het hart.
Hoeveel nadeel kan voor de kinderen ontstaan wanneer men ze bijua geheel overlaat aan de zorg van dienstboden, zonder zich op de hoogte te houden van de wijze, waarop deze met hen omgaan. Hoe ver kunnen ze geleid worden van het pad. dat men hen afbakent, wanneer men ze zonder onderscheid en zonder zorgvuldige observatie laai omgaan met al wie hen in den weg treedt. Hoe moeilijk wordt de leiding, wanneer men hunne gangen overlaat aan het toeval, en zich geen moeite geeft om zijdelings zooveel mogelijk de omstandigheden te besturen, waarin zij zich bevinden. Die onvermoeide zorg en waakzaamheid is inderdaad geen gemakkelijke taak; En toch; wanneer men inziet hoe oneindig veel daarvan afhangt, welke onherstelbare verwoesting het gemis daarvan kan na zich slepen, dan zal men moe-
ten bekennen, dat. het een dure plicht is tegenover God en zijne schepselen, om geene moeite te ontzien, geene opoffering te zwaar te achten, zich nimmer te sparen, daar waar het er op aan komt te waken voor het welzijn der toevertrouwde panden!
Van grooter gewicht dan men oppervlakkig zou meenen is het levens, dat de kinderen zeiven zoo min mogelijk bemerken vau de zorg en de bemoeiingen, waarvan zij het vborwerp zijn. De kiem van egoïsme wordt zoo gaarne gestreeld door liet bewustzijn van te wezen het middelpunt van ieders belangstelling. Heeft het kind besef van de onvermoeide bezorgdheid, die het inboezemt, het zal ongetwijfeld leeren zich met zijn eigen persoontje bezig te houden, zich in te beelden een wezentje te zijn van gewicht; de beminnelijke vrijmoedigheid, de ongekunstelde eenvoud van het kind zal verloren gaan; het zal gaan eischen dat iedereen zich altijd met hem bezig houdt, eu zich ontwikkelen tot een on-verdragelijken kleinen huisselijken dwingeland. — En hoeveel meer moeite zal een mensch hebben, die zóó werd opgevoed , dan een ander die geleerd heeft, bescheiden te wezen, om zich eenmaal te schikken in de werkelijkheid des levens, waar gewoonlijk ieder slechts geldt, wat hij door eigen verdienste waard is.
Om zich met eenig goed gevolg te kunnen toeleggen op de vorming van het karakter der kinderen, moet de studie van hunnen moreelen aanleg, de waarneming van de kenteekenen hunner inborst een onderwerp der ernstigste studie van den opvoeder zijn. In elk karakter liggen de beginselen van hoedanigheden en gebreken, die zich in elke richting kunnen ontwikkelen naai' mate van de leiding, die ze vinden. De grens tusschen eene kostbare hoedanigheid en een gebrek is in de kiem vaak bijna onmerkbaar. Door gemis aan leiding kan de edelste aanleg verwilderen en ontaarden tot ernstige gebreken. Evenzeer kan eene eigenaardigheid, die een werkelijk gebrek is, door verstandige vorming wordt terecht gebracht tot eene onwaardeerbare hoedanigheid. In het oneindige vertakt zich de verscheidenheid des karakters, en vaak ziet men in talrijke gezinnen geen twee individuen, die denzelfden aanleg aanbieden. Wakkere voortvarende en doortastende karakters, zich gewoonlijk openbarende door mildheid, alles durven, ongeduldigheid voor eiken breidel, moeten vooral door eene welwillende, maar vaste en beredeneerde
— 17 —
leiding, dooi- de handhaving van een groot moreel overwicht, door het inprenten van een machtig plichtbesef, ontwikkeld worden in eene ernstige degelijke richting, tot ondernemende en standvastige menschen, maar hunne geestkracht en werkzaamheid moeten worden behoed, voor ijdele en doellooze krachtsverspilling, hunne fierheid voor trots en overmoed. Open karakters , die alles zeggen wat ze maar denken, moeten met overleg worden beteugeld en gematigd, opdat ze niet ontaarden in hardheid en brutaliteit. Bedaarde, berekende en ordelievende kinderen kunnen wanneer ze niet met zorg worden opgeleid, opgroeien tot koude eigenbaat zoekende, kleingeestig puntige menschen Slimme gesloten karakters moeten door eene oordeelkundige opwekking van gevoelens van eer, rechtvaardigheid en trouw, tot vertrouwelijkheid en openhartigheid worden aangespoord . of ze zullen zich vormen tot genijpige valschaards. Schroomvallige, terughoudende inborsten moeten worden tegemoetgekomen door hartelijkheid, aangemoedigd tot vooruittreden, tot zelfvertrouwen; men moet hen van den beginne af leeren aanvatten en hunne verborgen neigingen voedsel geven in de richting, waar men voorziet, dat ze zich met goed gevolg kunnen ontwikkelen. Daar is geen aanleg, die niet met voordeel kan worden geleid op een zekeren weg; maar om dat te kunnen doen moet men dien aanleg aandachtig waarnemen, en door hem in de zwakke zijde aan te vatten, vertrouwen en zedelijk overwicht trachten te verkrijgen. Door de kinderen van het eerste begin af met onverdroten geduld te gewennen aan de beheersching hunner driften, welke dan ook, kan men oploopendheid, koppigheid, inhaligheid, sluwheid, zorgeloosheid, ijdelheid, trotschheid en honderd andere gebreken temperen en grootendeels onschadelijk maken ja die zelfs dikwijls vervormen tot wezenlijke hoedanigheden, als daar zijn levendigheid en standvastigheid van karakter, spaarzaamheid, verstandig overleg, gulheid, gevoel van eer en eigenwaarde. De grootste zorg is natuurlijk te wijden aan de inprenting van deugden en hoedanigheden, die het tegengif der bijzondere gebreken zijn.
Een punt van het hoogste belang voor het latere leven van het. kind is, dat hef van zijne eerste jeugd af worde gewend aan eenvoudigheid en soberheid in neigingen en smaak. Het kind
leere niet, dat het genoeg is te begeeren om te bezitten, maar het wete zijne begeerten te beteugelen naar gezonde regelen van matigheid en orde; het leere zich zoo min mogelijk behoeften te scheppen. In deze oppervlakkig onbeduidende omstandigheid ligt een krachtig hulpmiddel tot zelfbeheersching in grooter zaken bij lateren tijd, ligt een onontbeerlijk behoedmiddel tegen gevaarlijke zwakheden, tegen zinnelijkheid en hartstocht in het vervolg. Meester over kleine lusten in den beginne, zal de mensch dat later ook zijn over grootere, — en van af' de kiem aan breidel gewend, zal de begeerlijkheid ook nimmer zoo luide spreken als bij iemand, die steeds gewend was in alle kleinigheden zijne begeerten op te volgen.
Men zou zich zeer vergissen, wanneer men uitging van het denkbeeld, dat de regelen van gedrag aau het kind maar moeten worden voorgehouden en ingepompt, en dat de buigzame jonge geest die steeds alleen op gezag zal aannemen voor goede munt. Bij karakters van eenigzins veerkrachtigen aanleg zal dergelijke methode gewoonlijk falen. Wanneer men den jeugdigen niet weet in te boezemen, dat de voorgehouden lessen door innerlijke geest deugdelijkheid zich zelveu aanbevelen, dan zal hij zich niet licht daarmee vereenzelvigen. Het hoofd van het kind werkt sterker dan velen denken, onderzoekt dieper en redeneert dieper dan zich oppervlakkig laat zien. 't Is daarom van het hoogste belang, dat men zich niel bepale tot bloole bevelen maar het kind op redenen en uitkomsten kunne wijzen, meer rechtstreeksche in den aanvang meer abstracte op verderen leeftijd. Uiterst voorzichtig behoort men te zijn tegenover het zoogenaamde tegenpraten, en dat niet lichtvaardig gebiedend af te snijden. Vooral Irachte men in alle omstandigheden de bedoelingen van het kind te doorgronden, en die niet onbedacht volstrekt te veroordeelen, ook al is aanvankelijk de schijn er tegen. De geest zoekt bevrediging, en wanneer men die verwaarloost mist men tien weg tot het hart. Daarom moet nevens het buigen en kneden van den wil ook te gemoet worden gekomen aan het hoofd. Het kind moet vroegtijdig voelen, dat de gegeven voorschriften in zich zeiven goed en deugdelijk zijn, dat de uitoefening van het gezag niet, is eene eigen voldoening van de ouders, dat ze berust op hun plicht en op het welzijn van het kind; da
hetgene van hem gevraagd wordt redelijk en goed is, dat het gehoorzamen daaraan eene noodzakelijkheid is, rationeel en on-betwisbaar. — En dat alles leert bet kind voelen zonder dat het daarom noodig is, dat men alles met hom boredeneere. Dit is trouwens niet mogelijk: vele voorschriften laten geen rekenschap en verklaring toe. Maar vrijgevigheid in dit opzicht maakt de leiding gemakkelijker en het kind meer ontvankelijk voor die leiding, — en men kan er grootendeels meê vermijden het al te vaak gebruikte en altijd gevaarlijke middel om het kind voor 't oogenblik te bevredigen door het iets wijs te maken.
Uit datzelfde oogpunt is het van het hoogste nut met het kind aanvankelijk niet te overstelpen door tal van voorschriften, het niet van alle kanten te binden dooi- overtollige nauwlettendheid, maar dikwijls de oogen te sluiten voor wat niet noodzakelijk moet worden tegengegaan, in den geest ongemerkt en gelijdelijk bij het vorderen van den leeftijd daarheen te richten, dat hij leert uit eigen overleg zich eene gedragslijn te vormen overeenkomstig de groote trekken van plichtsbetrachting, waarop men altijd rechtstreeks heeft aangedrongen. Ongezochte ernstige gesprekken, zijdelingsche aanwijzingen, voorbeelden uit hetgeen bet kind dagelijks rondom zich ziet alles in evenredigheid met bevattelijkheid en leeftijd, zullen niet weinig bijdragen om den geest van het kind te buigen in de richting, waarin men aan zijne opvoeding werkt.
tk heb in de inleiding gezegd, en ik acht het niet overbodig daarop hier nader terug te komen, dat de bazis, waarop men in alle omstandigheden moet te werk gaan, dat de grond, waarop alle plichtsbesef moet rusten, is de uitdrukkelijke leer van het Christendom. Alleen op het Christelijk dogma steunt het gezag der ouders, de volmaakte leer der liefde, het consequente beginsel van plichtsbetrachting met het oog op hooger doel. Natuurlijk gevoel, het diepste besef van eer, van belang, van maatschappelijke orde en veiligheid, zijn onvoldoende om aan te vullen daar, waar de dogmatische voorschriften van den godsdienst niet uitdrukkelijk leeren, wat men te doen en te laten heeft, en waarom men dat moet doen of laten. Alleen uit zijn catechismus leert het kind, dat — en waarom het aan zijne ouders onderdanigheid en eerbied verschuldigd is, dat de ouders aan hun plicht te kort doen, wanneer zij niet de noodige zorg en stands'
vastigheid aan de opvoeding besteden, — dat het dus niet uit eigen willekeur of verkiezing is, dat /.ij het kind niet laten doen wat het wil, — dat zij hun gezag ontleenen aan de macht, die alle machten beheerscht! Alleen in zijn catechismus vindt het kind de voorschriften gestaafd, die liet van zijne ouders ontvangt zijne plichten bevestigd tegenover God, tegenover zichzelf, tegenover den naaste. Het geloof leert aan het kind het gebiedende en onfeilbare dier plichten. Geen andere hefboom evenaart dezen in kracht. Geene andere drijfveer kan deu mensch zóó leeren zich zeiven te beheerschen. 'tls dan ook altijd en vóór alles op den Godsdienst, dat de opvoeder zich behoort te grondvesten tegenover het kind, zoowel wanneer hij bestraft als wanneer hij onderwijst, üe godsdienst alleen maakt de strengheid indrukwekkend en eerbiedwaardig, — de godsdienst alleen geeft der wijsheid een bovennatuurlijk overwicht. Men leere het kind inzien, dat de voorschriften, die het ontvangt, enkel de toepassing zijn van de voorschriften van den godsdienst, de wetten der christelijke liefde tegenover God en de menschen. Dan alleen zal men zich een zekeren toegang banen tot de ziel, en daar een plichtsbesef grondvesten, dat de mensch eenéénig vast beginsel geeft, waaraan hij zich onder alle omstandigheden kan houden, dat hem nimmer kan ontzinken. Dan alleen zal men een mensch vormen, die begrijpt wat het is in elk geval uit zuiver beginsel te handelen, en die daardoor ook altijd de beste waarborgen zal aanbieden, dat men kan vertrouwen op zijn gedrag.
Onafscheidelijk met den gestadigen toeleg om deze grondslagen te vestigen in het hart van het kind, zij men bedacht het te leeren op eigen beenen te staan en uit eigen beweging de ontvangen lessen in toepassing te brengen. Wil men dat hel. kind eenmaal zonder weifeling, met zekerheid zich een weg zal afbakenen in overeenstemming met de genoten opvoeding, men zij vroegtijdig bedacht op de practische vorming van een gezond en gedecideerd oordeel. Met een weinig aandacht vindt men reeds vroeg honderde gevallen, waarin men, zonder aan het kind rechtstreeks te zeggen wat het behoort te doen, hem gelegenheid kan geven
— 21 —
de toepassing te maken van ontvangen onderrichtingen. Kn zeer dikwijls is men in de gelegenheid de omstandigheden zóó te leiden, dat het kind door eigen overleg komt tot eene uitkomst, die de proeve levert, op hetgeen men hem heeft voorgehouden. In 't algemeen bereikt men in dit opzicht met zekerheid zijn doel, door het kind van jongs af' vertrouwd te maken met de rneer ernstige zijde van het leven, het op aangename wijze bezig te houden met degelijke onderwerpen, en zorgvuldig te vermijden, dat het zich verstrooie in doellooze beuzelingen. Het is niet moeilijk den smaak van het begin af te vormen in soliede richting, en aan uitspanningen en lectuur een degelijken grond te geven, — en juist door dit in het oog te houden kan men aan uitspanning zonder gevaar de meeste ruimte laten. Lectuur, die geheel ijdel is voor hoofd en hart, is onvoorwaardelijk af te keuren. Al heeft, ze geen rechtstreeks erger gevolg, dan vervreemdt ze toch al te licht den geest van het ernstige en degelijke. Te meer moet dergelijke beuzelachtige lectuur verwijderd worden, omdat immers voor uitspanningslectuur voor eiken leeftijd zooveel voorhanden is, dat in aangenamen vorm gezond voedsel geeft, voor de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling, zoodat men in de keuze van iets nuttigs nooit verlegen behoeft te zijn. Evenzeer zijn die uitspanningen te veroordeelen, die het kind zijn leeftijd doen vooruitloopen, die het opwekken tot vvuften wereldzin, in één woord, die het den echt kinderlijken eenvoud des harten doen verliezen, die het schoonste sieraad van zijn leeftijd zijn en tevens eene groote voorwaarde voor de tevredenheid en gulle opgeruimdheid van gemoed, zoo hoog noodig voor de ontwikkeling van een waren, reinen Ghristelijken geest.
Minder behoeft men andere uitspanningen te beperken. en zelfs kan bijna niet te veel ruimte gegeven worden aan alles, wat aan hel kind lucht en beweging kan verschaften. Physieke ontwikkeling hangt ten nauwste samen met de frischheid van den geest en de energie van het karakter. Lucht en beweging zijn levensvoorwaarden voor het kind, — zijne werkzame, rustelooze levenskracht heeft daaraan de hoogste behoefte. Niels is verkeerder gezien dan den geest van hel kind vroegtijdig te veel in te spannen. Wat te vroeg in het jonge brein wordt opgehoopt is toch hoofdzakelijk maar papegaaiengeleerdheid, en, toegegeven zelfs.
dat het kind daardoor werkelijk vóór heeft op non ander, wiens hoofd minder werd geplaagd, dan zal niemand toch kunnen ontkennen, dat dit laatste inmiddels gelegenheid heeft om aan veerkracht zóó veel over te winnen, dat het inhalen van dat aanvankelijk voordeel later voor hem maar spel zal zijn. Laat hc! kind van het wolkelooze onbezorgde geluk zijner eerste jaren volop genieten, maar observeert en bestuurt zijne ontwikkeling. Vormt zijn hart tot edelmoedige gevoelens, zijn geest in eene ernstige degelijke ridding. Voedt in alle omstandigheden zijn geest van opmerking, zijne leergierigheid met nuttige stof. Leert hem van jongs af niet heen te loopen over het leven als een spel, maar zich rekenschap te geven van al wat hem voorkomt, de zaken van hunne ernstige zijde te bezien, de omstandigheden, waarin hij zich bevindt, juist te beoordeelen, en ge zult zijn verstand vormen tot de hoogste mate van bevattelijkheid en van veerkracht, waardoor hij een onberekenbaar voordeel zal hebben, als de tijd van geregelde gezette studie voor hem begint. Het stelsel, waarbij, onder voldoende leiding, aan eigen ontwikkeling het meest vrijheid wordt gelaten, zal ongetwijfeld de rijkste vruchten dragen, de helderste en onafhankelijkste geesten vormen. Hun oordeel zal het zelfstandigst, hunne scheppingen het oorspronkelijkst zijn. Het methodiek africhten van den geest zal in zijne algemeene uitkomsten daarbij achterblijven. Doortrokken en vereenzelvigd met de hooge beginselen en leerstellingen, die boven de persoonlijke opvattingen van den mensch staan, en voor het overige vrij eu krachtig ontwikkeld door eigen waarnoming en degelijk gevormd oordeel, zullen geest en hart die hooge beginselen en leerstellingen met de diepste overtuiging aanhangen, en hunne beste verdedigers worden in den heeten strijd der meeningen, die onze eeuw te aanschouwen geeft.
We hebben tot hier onze aandacht gewijd aan de opvoeding voor zoover die meer bijzonder valt binnen de grenzen van het gezin. Ofschoon eene verhandeling in alle onderdeelen niet in mijne bedoeling ligt, geloof ik dat hier eene leemte zou blijven, wanneer we ook niet het oog richtten buiten dien meer beperkten kring, en het stilzwijgen bewaarden over de school.
— 23 —
Laten we ons ten deze bepalen tot eenige hooMdenkbeolden.
Het is om zoo te zeggen niet mogelijk om oene opvoeding, wat het wetenschappelijke betreft, te voltooien zonder de school. We hebben de openbare neutrale, on do bijzondere confessionneele school. Eerstgemelde is in verreweg het grootste gedeelte van ons land eene noodzakelijkheid, eu het zou voor velen onzer geloofs-genooten in andere provinciën een werkelijk nadeel zijn zoo ze niet bestond. Zij heeft dit zijdelingsch voordeel, dat zo de Katholieke school door concurrentie zal dwingen niet in te slapen , niet stil te staan, zelfs niet alleen op de hoogte te blijven, maar zich op de hoogste hoogte, aan de spits te stellen en te handhaven, van de beoefening der profane wetenschap. En de Katholieke school zal dat doen. Is zij heden ten dage nog niet overal sterk genoeg om gelijken tred te houden in het middelbaar onderwijs met de school van den slaat, de tijd is niet verre, dat ze zich op dezelfde hoogte stellen zal. Want welke voordeelen van sloffelijken aard ook aan de staatsschool worden verzekerd, — bij den alom sterker ontvvakenden katholieken geest, bij den dagelijks scherper geleekenden en wakkerder gevoelden strijd tussehen geloof en ongeloof, — ten bate der Katholieke school leeft en groeit een machtiger bondgenoot, de nooit falende, nooit len onder gebrachte levenskracht van de Katholieke Kerk. Die bovennatuurlijke kracht zal zegevieren boven het reglementaire proleclionnistische stelsel van den Staal. En welke zijdelingsdie hinderpalen men der bijzondere school ook in den weg legge, die druk zal slechts strekken om de veerkracht van hel Katholicisme des te verrassender te doen uitkomen. Maar waar dan zit eigenlijk hel nadeel der neutrale school? Hel hoofddenkbeeld immers «opvoeding van kin-»deren van alle geloofsbelijdenis in broederlijke eendracht en in «eerbiediging van ieders overtuiging, — uitroeiing van de inid-«deneeuwsche begrippen van godsdiensthaat, onverdraagzaamheid «eu vervolgingszuchlquot; is immers oprecht verlicht en Christelijk? — Ja wel, wanneer feilelijk onverschilligheid eu uitroeiing van alle gehechtheid aan dogma niet de rechlstreeksche gevolgen waren van het neutrale onderwijs in 'l algemeen. Ik zeg feitelijk, want hel kon anders. De neutrale school heeft dat gevaar niet , waar zij in handen is van oprecht godsdienstige mannen. Want daar waar men uilgaal van een diep godsdienstig gevoel, en van eer-
bied voor dogmatische leerstukken, kan men, zonder rechtstreeks van godsdienstige kwestien te spreken en zonder iemands meening te stooten, onderwijs geven zonder geloof te ondermijnen. Maar zoodra een onderwijzer ongeloovig is, wordt het bijna onvermijdelijk, en is het inderdaad ook in de practyk bijna een algemeen feit, dat de aap uit den mouw komt, en dat het ouderwijs doortrokken wordt van een sceptischen geest, die bij de leerlingen den eerbied voor kerkelijk gezag ondermijnt, en onder het waas van wetenschappelijk licht ongemerkt de schroeven hunner overtuiging losdraait. Veel gevaarlijker is dit dau openlijk stooten. Stelt men naakte stellingen tegenover elkander, dan is overrompeling bijna onmogelijk, en zij die zich daardoor laten vangen, zouden ook anders niet trouw blijven. Maar de ongemerkt oplossende invloed vreet heimelijk diep in, en vooral bij de helaas al te talrijke jongelieden, wier katholicisme slechts eene zaak is van formulier, — bij wie het katholieke dogma, bij gebrek aau de thuis genoten leiding, niet is gedrongen in hart en ziel, — aau wie het is geleerd als eene doode les, maar wier geest men niet heeft vereenzelvigd mei de bewonderenswaardige volmaaktheid, niet het. verheven begrip van het katholicisme. Zij zullen trouw blijven, wanneer de wetenschap steunt hetgeen ze hebben geleerd, maar zij zullen alles verliezen, wanneer men hun onder een schijn van goedtrouwigheid ingeeft, dat de wetenschap hun geloof veroordeelt en ontzenuwt. Daar zit het rechtstreeksche gevaar der godsdienstlooze school, de feitelijk moderne sekteschool. En wat betreft het aankweeken van verdraagzaamheid, hel begrip is al te dwaas om daarnaar te streven dooi- het wegcijferen van positief geloof. Om verdraagzaam te zijn moet men een stelsel hebben, maar tegenover stelselloosheid kan alleen onverschilligheid staan. En wanneer dat stelsel is de schoone leer van het Christendom, het verheven begrip der naastenliefde uit liefde tot God, dau ligt het voor de hand dat ware verdraagzaamheid, ware vrijgevigheid alleen door den Christen kan worden beoefend, als zijnde de schoonste uitdrukking der Christelijke liefde!
Daarom zijn al onze sympathien voor tie bijzondere, de con-fessionneele school, eu beschouwen we de neutrale openbare slechts als een noodzakelijk kwaad. Daarom eischen we voor de bijzondere, vrijheid en gelijkheid uit een begrip van onbetwist-
— 25 —
baar recht; maar ook alleen vrijheid en gelijkheid en geen voorrechten in het gevoel onzer kracht, de levenskracht van ons Gelooi'. Men stelle ons met gelijke wapenen tegenover elkander, — en dan tarten we de moderne richting om een duim breed op ons te veroveren!
Nog staan we tegenover de vraag der kostschool. — Is het een zedelijk en verantwoordelijk stelsel, om de zorg over een groot gedeelte der opvoeding zijner kinderen over te laten aan vreemden. Ik aarzel niet om dit gaafweg toe te geven op voorwaarde, dat men zich zorgvuldig rekenschap geve van de inrichting, waaraan men de kinderen toevertrouwt. In het algemeen heeft de kostschool dit voor, dat, de groote verzameling van kinderen aldaar eene wereld vormt in het klein; dat zij talrijke verschillende karakters bij elkander brengt, die daar leeren elkander te verstaan, zich naar elkander te voegen, — kortom, dat daar die karakters door aanhoudende schuring hunne ruwe en scherpe kanten verliezen, — en aldus een behoedmiddel vinden tegen het gevaar van eenzijdigheid, dat zoo moeilijk te vermijden is bij eene opvoeding binnen 's huis. We zullen niet treden in de ziekelijk sentimenteele declamation, die men zoo vaak hoort aanheffen tegen het, verwijderen der kinderen uit het gezin, tegen de vervreemding van hunne familie en tallooze ingebeelde grieven meer. Ons doel is beschouwingen, geen redetwisten. Laat. ik alleen tilt opmerken, dat daar, waar het kind uil het gezin niets medeneemt dan zoete herinneringen, daar waar eene waakzame liefderijke leiding bel kind aan ouders, broeders en zusters met meer dan natuurlijke banden beeft weten te boeien, vervreemding van de familie door eene afwezigheid van maanden of jaren niet te duchten is. En dat daar, waai- het kind veel aan zich zeiven werd overgelaten, bestuurd met willekeur en grillig humeur, waar het kind eer als een last iu huis werd beschouwd dan als een zegen, en waar broeders en zusters als oorwormen onder elkander hebben geleefd, dat daar zelfs geene langere of kortere afwezigheid noodig is, om de banden der bloedverwantschap los te maken.
In de keuze der kostschool doel zich dadelijk de vraag op ol de geestelijke inrichting tol opvoeding te verkiezen is of wel de wereldlijke. Eene volstrekte beslissing is ten deze niet mogelijk.
Zullen wij in 't algemeen daaromtrent ons gevoelen geven, dan stellen we natuurlijk alleen f/oede inrichtingen van beiderlei aard tegenover elkander, inrichtingen bestuurd dooi1 personen, die zich met edele bedoelingen toewijden aan de verheven taak der opvoeding. Eu daar, waar die bedoeling op den voorgrond staat kan men veilig zijn vertrouwen schenken aan de eene en aan de andere. Maar de inrichtingen waai1 men goede waarborgen daar voor vindt, zijn voorzeker aan de zijde der geestelijkheid veel talrijker dan aan die der wereldlijke personen. Vele wereldlijke kostscholen hebben legen zich de beperktheid van onderwijzend en toeziend personeel, en een te sterk streven naar stoffelijke winst. De kostschool onder geestelijke leiding biedt gewoonlijk tal en verscheidenheid van onderwijzers en surveillanten, menschen, die buiten deze hunne taak geene zorgen hebben, en zich dus meer volledig dan wereldlijke personen aan die taak kunnen wijden. Daarbij volgen die geestelijken altijd eene meer of minder sterk sprekende roeping, zoodat hun werk al hunne aandacht boeit, of liever al hunne toewijding geniet, terwijl dikwijls in wereldlijke kostscholen zeer veel moet worden overgelaten aan ondergeschikten, die hunne tank minder ernstig opvatten, of wel te veel alleidiug hebben door een natuurlijk streven naar vooruitkomen en verbetering van eigen positie, liet on-rniddelijk gevolg daarvan is dat in de geestelijke kostscholen, meer dan in een groot aantal leekeninrichtingen, werk word gemaakt van de waarneming en vorming der karakters en van hot aanhoudend toezicht op al de betrekkingen der leerlingen onderling, en dat eerstgemelde beter waarborgen aanbieden tegen het verwilderen van de inborst en den aanleg der kinderen, en tegen het insluipen van misbruiken in de jeugdige gemeente, dan laatstbedoelde dikwijls kunnen geven, zelfs met den besten wil van de bestuurders. Van den anderen kant moet worden gezegd, dat sommige inrichtingen tot opvoeding, bestuurd dooi' wereldlijke personen van oprechte beginselen, grondige menschenkennis en helder doorzicht, weder vele geestelijke instellingen achter zich laten door de uitmuntende praktische vorming barer leerlingen naar de eischen der werkelijkheid in de burgerlijke samenleving.
Zou ei' iemand zijn, die vrees koestert voor het gehalte aan de geestelijke scholen, omdat de kerk de vrije studie belemmert
— 11 —
en alles veroordeelt, wat in strijd zou kunnen komen met hare leer, hij veroorlove mij in 't voorbijgaan nog deze opmerking, dat de Kerk het licht der wetenschap niet schuwt: maar toejuicht, aanmoedigt en bevordert. Dat zij ook volstrekt geene studiën veroordeelt die schijnbaar niet strooken met de Schrift, zoolang die studiën worden behandeld als hypothesen, want dan strekken ze vaak zijdelings tot nieuwe ontdekkingen, oi' tot proeven op reefis verkregen resultaten. Maar de Kerk verwerpt alleen onvoorwaardelijk en zeer te recht dat streven, dat zich bazeert op eeu anti-katholieken grondslag, en er stelselmatig op werkt om per (as el nefas de leer der Kerk in gebreke te stellen, en hém, die dat streven de weienschap noemt, hem geef ik gaarne toe, dat de Kerk der wetenschap vijandig is.
Ik geloof, dat we hier onze beschouwingen kunnen besluiteu voor zooverre betreft het begrip der opvoeding in het algemeen. Toch konden we slechts in grove omtrekken aanstippen wat waarlijk wél verdiende veel uitvoeriger te worden behandeld. Indenkring vau deze mijne gedachten past echter voor het oogenblik slechts een overzicht van algeraeene denkbeelden. Ik bepaal mij daartoe, en laat het over aan hen, die door ondervinding gerijpt en door praktijk geoefend zijn, om het onuitputtelijk onderwerp uil te werken in bijzonderheden. Moge intusschen ieder, wien hel aangaat, zich goed van de hoofdbeginselen doordringen; de da-gelijksche ondervinding zal dan verder den weg wijzen in tal van bijzonderheden, die de leiding van elk karakter medebrengt. Met tie/,en wensch stap ik van de algemeene beschouwingen af, om nog iets te zeggen van een onderwerp, dat ja een onderdeel is van het tot hier behandelde, maar veel op den voorgrond treedt als een afzonderlijk vraagstuk. Een vraagstuk dat in onze dagen vele pennen in beweging, en waarlijk niet weinig hoofden oji hol brengt. Laat ons vertrouwen dit laatste te ontgaan, wanneer we ons eenige oogenblikken gaan bezighouden met enkele overwegingen, omtrent tie opvoeding der vrouw.
Oui eenigzins praktisch te werk te gaan, behooren we te onderzoeken hoeveel afhangt van de vorming der vrouw; welke hooge belangen liggen in hare hand! Vervolgens, welke bijzon-
fiere eischeu het eigenaardige karakter der vrouw stelt voor de opvoeding. Ik geef daaromtrent mijne denkbeelden en indrukken weder, zooals ieder belangstellend opmerker die in liet dagelijk-sche leven vormt en ontvangt, en gebeel en al, zonder te grondige behandeling en de diepe karakterstudie, die eigenlijk te vei- builen mijn bereik liggen.
We hebben gezien welke aanhoudende waakzaamheid, welke zorgvuldige waarneming, welke geduldige en beredeneerde leiding de hoofdvoorwaarden zijn van een goeden uitslag der opvoeding. Bij de inrichting der maatsschappij, die van de meeste mannen het grootste gedeelte van hun lijd vordert tot bezigheden buitenaf, is het duidelijk dat deze laatsten niet bij machte zijn al de zorg aan te wenden, die de opvoeding gebiedend eischt. Kan de vader op den duur ook al grooten invloed uitoefenen door een voorbeeld te geven, waarop de moeder altijd veilig wijzen mag, — kan hij met de macht van zijn moreel overwicht, en in genot van een liefdevol vertrouwen van de zijde der kinderen , tal van gelegenheden vinden tot plaatsing van doeltreffende onderrichtingen, — het is niettemin zeker, dat verreweg het grootste deel der rechtstreeksche bemoeienissen komt voor rekening van de moeder, 'tls dan ook vooral met hel oog op de vrouw als moeder, dat we de hoofdvereischten moeten zoeken voor hare opvoeding, — niet alleen, omdat die rol de natuurlijke bestemming is van de vrouw, maar ook, omdat het de moeie-lijksle laak is, en de hoogste vorming vereischt, en de vrouw, eenmaal voor die laak goed berekend, ook niet misplaatst zal wezen in eenigen anderen werkking. — De vrouw moet ernstig genoeg wezen om hel gewicht barer laak Ie schatten op de juiste waarde, — degelijk genoeg om die laak met de noodige volharding af te werken en zich hel vereischte zedelijke gewicht en gezag te verzekeren. Zij moet met eigen oordeel en eigen gezag kunnen handelen, zonder altijd noodig te hebben zich te beroepen op het gezag van den vader. Is de man op de hoogte zijner taak, zij moet, hem begrijpen, zij moet hem ter zijde kunnen staan, zij moet in staal zijn hunne gemeenschappelijke denkbeelden ook alleen len uitvoer te brengen. En wal van niet minder belang is, zij moet ook bij mogelijk verschil van gevoelen, den schijn van oneenigheid weten te vermijden, weten te ge-
— Se
ven en te nemen, weten te temperen ot' aan te vullen, waar de man te ver of' niet ver genoeg zou gaan, — en alles zonder stooteu, geleidelijk, met verstandig en bedaard ovarleg.
Schiet de man te kort in de ware opvatting zijner roeping, de taak der vrouw wordt er te moeilijker door. Niet alleen dat ze geheel alleen staal voor al de rechtstreeksche zoigen, maar zij zal de hoogste mate van vindingrijkheid, van zelfverloochening en geduld moeten inspannen, om 's vaders feilen te bedekken, zijn verkeerden invloed te onderscheppen, zijn recbtinatig gezag in aanzien te houden, 't Is in deze omstandigheden vooral, dat de gewichligste kansen afhangen van het gedrag der vrouw, van de wijze waarop ze werd gevormd. Falen deze, dan is vaak alles reddeloos verloren. En bijna bovenmenschélijke begaafdheid is noodig, om in dergelijken toestand te voorzien.
Toch ook, zonder dat alles, ook in de meest gunstige omstandigheden, bij de beste gezindheid on geschiktheid van den man, hij de meeste vrijheid zijnerzijds om zich te wijden aan de opvoeding der kinderen, is bet duidelijk, dat in de eerste levensjaren van het kind, de zorg daarvoor bijna uitsluitend der vrouw ten deel vall. En hoeveel doorzicht, hoeveel oplettendheid, hoeveel zeUbeheersching heeft zij dan niet noodig, om van den beginne af standvastig de kiemen aan te kweeken, waarop de latere opvoeding hare grondslagen zal moeten vinden.
Men heeft de vrouw van alle tijden gerekend tot het zwakkere geslacht, zóó zelfs, dat zij hij alle volkeren is teruggezet in eene ondergeschikte, zeer dikwijls vernederde positie, en dat eene leer noodig is geweest, zoo verheven als het Christendom, om haar den rang te geven, die haar in de Schepping toekomt, de hulpe van den man, die naast hem staat, niet de vernederde slavinne op wier nek hij . den voet zet. Moge bij de meest bar-baarsche volken ook al stoffelijke zwakheid de hoofdaanleiding zijn geweest tol, hare vernedering, hij de meer beschaafden moet daartoe vooral hebben bijgedragen de eigenaardige, inderdaad in zekeren zin minder krachtige, moreele constitutie van de vrouw. In alle opzichten fijner bewerktuigd, gehoorzaamt de vrouw in '1 algemeen bij al haar doen en laten meer aan indruk en gevoel , dan de man, die meer aanleg heeft voor koele berekening en taaie volharding in de richting, die zijn verstand hem afba-
kent. In rtat verschil ligt. voor fle vrouw naar omstandigheden zoowel kracht als zwakheid. Ouder normale omstandigheden zal de vrouw minder vastheid aan den dag leggen dan de man, maar onder onverwachte en verpletterende slagen zal dezes geestkracht somtijds plotseling verlamd en vernietigd worden, om zich pas weder geleidelijk te herstellen, terwij 1 de vrouw in de overprikkeling van haar gevoel vaak de kracht zal vinden om den eersten schok het hoofd te bieden, maar ook later van die hevige overspanning zal in elkander vallen tot volslagen prostratie. Valt zij in afwijkingen, zij zal er zich dikwijls wilder en verder in verwerpen dan de man, maar ook gereeder gehoorzamen aan een beteren indruk, en gemakkelijker terugkeeren in het goede spoor.
In andere toestanden zal men weder de vrouw eene geestkracht zien ontwikkelen, die de man slechts zelden kan bereiken. Daar, waar sprake is van toewijding uit liefde , laat zij den man verre achter zich. Die rol grijpt haar zachter gevoel meer aan, en vindt een bondgenoot in de kracht van dat gevoel. Onder de ongelukkigste huisselijke omstandigheden zal men de vrouw, dag aan dag, met voorbeeldig geduld de miskenning of erger nog vaneen slechten man zien verdragen, en zich niettegenstaande dat met stalen volharding toewijden aan de zorg over hare kinderen, — buigende als het riet onder het geweld, maar telkens weder kracht puttende in de onpeilbare diepte der liefde, om lijdend het hoofd boven te houden ten beste van haar kroost, — om zonder klagen zich te voelen wegkwijnen en te sterven hij de vervulling barer dierbare plichten.
Dezelfde fijner bewerktuigde samenstelling der vrouw vertoont zich ook in den hoogeren graad van slimheid en gevatheid, in de fijnheid van tact. in de kunst om karakters in de zwakke zijde te vatten, die ze vóór heeft op don man. Eeu en ander samengevat, maakt haar geschikt tot een eigenaardigen werkkring, ik zou niet durven zeggen, dat het haar terugzet in eene ondergeschikte stelling. Minder hard tegen de schuring van het uitsluitend practische openbare leven, is de vrouw op bewonderenswaardige wijze beschikt voor den engeren, maar meer gevoel-vollen kring van het huisgezin. Wél haar, zoo zij hare plaats behoorlijk kent en weet in te nemen. Voor het gezin en voor het
— 31 —
opkomend geslacht zal zij teu zegen zijn, en voor zich zelve zal zij de hoogste mate van achting en welwillendheid en invloed veroveren, te zekerder daar die haar deel zullen zijn als eene vrijwillige en natuurlijke hulde van ieder weldenkend man.
Laat de vrouw in de eerste plaats vrouw wezen. Met den haar eigen lijnen tact gebruik makende van hare onbetwistbare voordeden, zal zij binnen zekere grenzen ook een onbetwisten invloed, eene zekere macht hebben over den man. Maar laat haar niet treden buiten hare sfeer, laat haar zich niet vernederen tot onvrouwelijkbeid, ol' zij zal haren invloed en de achting van den man verbeuren. Door hardheid, heerschzucht en bitsheid daalt de vrouw van haar voetstuk al', brengt het gevoel van eigenwaarde van den man in opstand, en oogst zijne verachting. Haar standpunt met waardigheid behoudende, bewerkt zij in den man het edelmoedige gevoel, dat hij te beschermen heeft een stoffelijk zwakker wezen, in verscheiden opzichten boven hem uitmuntende door volmaaktheid en adel van geestesgaven, en door dat gevoel verzekert zij zich de hooge vereering en de onvoorwaardelijke toewijding, die den rechtgeaarden man kenmerken tegenover de achtenswaardige vrouw.
Beschouwen wij de vrouwenwereld, die zich onder onze oogen beweegt, dan zijn we waarlijk soms geneigd toe te geven aan een pijnlijk gevoel van teleurstelling, wanneer we moeten zien hoe weinig werk dikwijls gemaakt wordt van eene degelijke ontwikkeling bij de opvoeding der vrouw, en hoeveel oppervlakkigheid, wuftheid en onbeduidendheid daarvan voor vele meisjes het onmiddellijk gevolg is. We zien er dagelijks, die letterlijk als poppen worden behandeld, opgeleid voor ijdelheid en vermaak, en bij wie geheel wordt over het hoofd gezien de vorming tot ernstigen smaak, tot vastheid van beginselen, tot verrijking van den geest, tot zelfkennis, zielskracht en zelfbeheer-sching. Dan voorwaar, moet soms de gedachte opwellen hoeveel er dikwerf zonder herstel verloren zou wezen, wanneer de harde school van 't werkelijke leven, de drang der omstandigheden later nog niet veel terecht bracht, en de rijke bronnen van hulpmiddelen niet opende, die de eigenaardigheid van 't vrouwelijk karakter gelukkig in reserve houdt. Mocht intusschen ieder opvoeder van den beginne in 't oog houden, dat dan toch de on-
dervinding van de waaiiijk zware taak der vrouw eene menigte illusien moet vernietigen bij haar, die niet van de jeugd af gewend zijn geweest het leven ook van eene eenigzins ernstige zijde te beschouwen.
De opvoeding van het meisje zij in de eerste plaats eenvoudig. Al wal ijdelheid en wuften wereldzin kan bevorderen, behoort in het welbegrepen belang van het kind te worden verwijderd. Terwijl een jongen jaren lang slechts een jongen blijft in don vollen zin des woords, is een meisje reeds in de vroegste jeugd eene dochter van Eva, eene vrouw in miniatuur. Men bewijst het kind geen slechter dienst dan door dezen aanleg wakker te maken of de hand te werken. Houdt het zoolang mogelijk buiten de gevaarlijke verleiding der wereld. Haar adem verdort, den kinderlijken eenvoud van het hart, de irissche ontvankelijkheid der ziel voor de hoogere indrukken van het waarlijk goede en schoone. Gedurende de jeugd van het kind moet zorgvuldig gebruik gemaakt, worden van de buigzaamheid van geest en karakter, om deze te vormen tot ernst en degelijkheid in bezigheid en smaak, opdat wanneer de volwassen maagd eindelijk in de wereld moet verschijnen, zij gewapend zij tegen het gevaar van te worden weggesleept dooi' den maalstroom van verstrooiing en vermaak. Zeker is het niet volstrekt af te keuren, dat de vrouw zich vertoont in de bijeenkomsten, aan uitspanning gewijd. Daar waar zij verschijnt met schuldelooze bedoeling, daar waar zij eerbied inboezemt als een beeld van reine deugd, daar is haar invloed heilzaam en daar veredelt zij het maatschappelijk verkeer. Naar de eischen van haar stand behoort de vrouw zich te vertoonen in de wereld; haar omgang verdringt de ruwheid van zeden, bevordert de beschaving en veredelt den smaak. Maar daartoe behoort zij zich te onderscheiden door waardigheid en degelijkheid. Zij moet de wereld weten te beheerschen en zich niet vernederen lot hare onvoorwaardelijke dienares. De afleiding, die de wereld biedt, mag zeker met mate worden genoten, maar het meisje leere die beschouwen ais een bijzaak, die kan worden gemist, niet als een hoofddoel van hel leven. Wanneer we dus als een plicht van de opvoeders voorop zetten, het meisje te behoeden tegen het gevaar der wereld, dan is de bedoeling niet haar op te voeden in voortdurend strenge
— 3B —
afzondering; maar wel om te zorgen, dal de wereldzin zich niet van haar meester make, vóór dat zij daartegen op hare hoede kan zijn, en om haar to wapenen tegen de ijdele gezindheid, de beuzelachtige wuftheid, die lijnrecht staan tegenover de eenvoudige oprechte plichtsbetrachting, op grond van vaste welbegrepen beginselen. In de afzondering van de wereld ligt niet uitsluitend het middel om den eenvoud van het meisje te bewaren en haar degelijk te vormen. Iedereen kan er in zijne omgeving aanwijzen, die in de wereld verkeeren en toch door eenvoudigheid oti degelijkheid uitmunten boven andere, die zorgvuldig buiten aanraking met de wereld worden gehouden, maar wier leiding overigens min of meer is verwaarloosd. Uitspanningen, die niet volstrekt, afkeurenswaardig zijn behoeven niet stelselmatig te te worden uitgesloten, wanneer daartegenover de zelfbeheer-sching als een behoedmiddel tegen overdrijving, en de ernstige vorming van hart en geest tegen het gevaar, dat wuftheid gewoonte en vermaak behoefte wordt. Ieder, die voor opvoeding heeft te zorgen, behoort overigens zelf te beoordeelen, wat in gegeven omstandigheden van stand, karakter en leeftijd, zonder gevaar kan worden toegelaten en waf volstrekt moet worden geweerd.
Met het oog op de bijzondere vatbaarheid voor indruk en gevoel zij bet ook eene bijzondere zorg van de opvoeders om het meisje te beschutten tegen invloeden, die de gevoeligheid kunnen overprikkelen. Men ga standvastig alle neiging tegen tot sentimentaliteit en dweeperij; want het is door daartegen niet genoeg te waken, dat vele vrouwen hare geestkracht verliezen en verdwalen in eene denkbeeldige wereld, waardoor zij zich ongeschikt maken voor het praktische leven. De werkelykheid stelt den mensch tegenover tal van dikwijls onbeduidende omstandigheden , die men moet nemen zooals ze zijn, maar die voor eene overgevoelig gestemde ziel, bronnen worden van niet gering te achten onaangenaamheden en kwellingen. Hiertegen moet het kind worden behoed. Lectuur, die voor een positieven jongen onschadelijk kan wezen, is dikwijls zeer nadeelig voor het lichter tof dweeperij geneigde vrouwelijke hoofd. — Ook voor hare omgeving is bet van gewicht, dat de vrouw zich wete fe beheerschen en zich niet voetstoots gewonnen geeft aan opwellingen van teêr-
3
gevoeligheid, en aan de prikkeling van het zenuwgestel. Hoe dikwijls kan men plotseling komen in een geval, waar dadelijk haaien, oogenblikkelijke hulp noodig is; hoe dikwijls ook kan de vrouw zich nuttig maken in de behandeling van ziekten of verwondingen, die men anders ami vreemden ot'huurlingen moet overlaten'? Van welk nut kan eene vrouw dan wezen, die hijvoorbeeld geen bloed kan zien, of die tegenover een ongeluk niets beter weet te doen, dan wegloopen of in bezwijming vallen?
Aan den geest van het. meisje worde nuttig en degelijk voedsel verschaft. Men schat vaak het gewicht der instructie voor de vrouw op niet genoegzame waarde. Maai- hoe zal men haar verstand ernstig vormen, wanneer de voldoende mate van onderricht ontbreekt om zich bezig te houden met iets anders dan oppervlakkige zaken, en hoe zal, de vrouw ooit de waardige hulp en raad van den man, de geschikte leidsvouw dei- kinderen kunnen zijn, wanneer zij niet eenigzins op de hoogte is van de in haren stand algemeen verspreide kennissen, die een dagelijksch onderwerp van behandeling uitmaken in de kringen, waar zij zich beweegt'? Voor de vrouw is zeker niet noodig de grondige veelomvattende kennis, die het voorwerp der studie van de jongens moet wezen, maar zij moet volstrekt soliede grondslagen van onderwijs hebben, waarop later dooi' degelijke lectuur datgene kan worden opgebouwd, wat noodig is om voldoende begrippen te verkrijgen, omtrent hetgeen zich in het dagelijksch verkeer te kennen en te bevatten opdoet.
Hoe moet nu het onderwijs van de meisjes worden geleid, in verband met de bijzondere eischen van de opvoeding der vrouw'? Laat ons wel in het oog houden, dal die opvoeding zoo min mogelijk moet worden afgescheiden van de vorming in den huis-selyken kring. Ik geloof met grond te kunnen zeggen, dat hel meer uitgebreid lager onderwijs in 't algemeen voldoende is aan de behoefte, voor zoover het schoolonderwijs der meisjes betreft, en ik geloof niet, dat van de oprichting van openbare scholen voor middelbaar onderwijs voor meisjes het nut te wachten is, waarvan soms zoo hoog wordt opgegeven. Ik laat hier het nadeel der openbare school ter zijde, en zal ook niet spreken van hetgeen af te wijzen valt op een onderwijs, door mannen aan meisjes te geven. Maar buiten dit alles past het stelsel van open-
banr middelbaar onderwijs niet in het karakter van de opvoeding der vrouw. De meisjes, die hel moeten genieten, zijn op een leeftijd, waarop zij, om den cursus behoorlijk te volgen, te veel tijd moeten onttrekken aan hel gezin in de huisselijke bezigheden, — en de middelbare school kan nooit aanvullen de leemte, die daardoor in hare opvoeding zou ontstaan, met betrekking tot de algemeene bestemming der vrouw. Zij, die daar onderwijs geven, behandelen slechts hun bepaald vak op bepaalde uren, en kunnen zich daarom ook alleen bezighouden met de wetenschap, maar zijn buiten de gelegenheid om iets Ie doen voor de vorming hunner leerlingen, een gebrek, dat bij het lager onderwijs veel minder bestaat, omdat daar dezelfde personen dezelfde leerlingen onder hunne geheele leiding hebben, on dus nevens het onderwijs ook opvoeding kunnen geven, samenwerkende met de opvoeding te huis. De meisjes, die niet worden opgeleid tol onderwijzeressen of tot eenig bepaald wetenschappelijk vak, moeten, zoo zij zich willen bezig houden met studiën boven het lager onderwijs, óf wel dat aanvullen door lectuur, en zich zoodoende meer en meer bekwamen in den familiekring: óf zij moeten met hare studiën doorgaan in de hoogere klassen van de talrijke uitmuntende pensionnaten, waar haar even als te huis de eigenlijke vrouwelijke opvoeding niet onlbreekt. Zich te huis door degelijke lectuur en den omgang mei goed onderwezen huisgenooten Ie bekwamen, beantwoordt zeer goed aan de eischen, die eene beschaafde maatschappij stelt voor de wetenschap der vrouw. Die het daarmede, en desnoods met de hulp van eenig huisonderwijs, niet op eene zeer goede hoogte brengen, zullen die ook niet bereiken met bet volgen van een openbaren cursus. He tijd van schoolgaan is voor de meisjes veel meer beperkt dan voor de knapen. Vroeger voor de samenleving geschikt, en ook vroeger geroepen om in den werkkring der vrouw op te treden, dan de knapen iu dien van den man, eindigt voor haar de tijd van hel rechtstreek-sche onderwijs op een leeftijd, waarop voor de jongens, die zich toeleggen op een vak van studie, de groote studie pas begint. En zooals voor de jongens, die niet doorstudeeren, dan ook pas de tijd komt, waarin zij zich op de ontvangen grondslagen door eigen vorming moeten gaan bekwamen voor hun gekozen vak,
zoo tnoel het meisje, dat den tijd van schoolgaan voorbij is, ook in haren werkkring voortarheiden en zich door eigen ijver verder vormen naar de eischen van liare positie. Met de uitge-hroide hulpmiddelen van de hedendaagsche peis zal zij ook ge-makkelijk daarin slagen, wanneer do opvoeders het zich van den heginne tot taak hebben gesteld, om haren aanleg en smaak in eene ernstige en degelijke richting te vormen.
Wat de meisjes betreft, die eene meer wetenschappeijke opvoeding moeten ontvangen dan de groote meerderheid der vrouwen noodig heeft, ook voor haai' geloof ik, dat wij Katholieken, zeer goed de openbare middelbare school kunnen ontberen. Wij hebben eene menigte van bijzondere inrichtingen van onderwijs, die uil muntende resultaten leveren, en waarvan de kosten bijna voor niemand ongenaakbaar zijn. En hoe mooi men er over moge theoriseeren, ik geloof niet dat er velen zullen gevonden worden, die, wanneer het op de practijk aankomt, de opvoeding van de vrouw liever zullen toevertrouwen aan het openbaar- dan aan het bijzonder middelbaar onderwijs.
in het algemeen komt mij dat stelsel van opvoeding het dankbaarst voor in zijne uitkomsten, dat nevens eene vroegtijdige verstandige leiding van den aanleg zorgt, dal het meisje een degelijk lager onderwijs geniet, en dat haar vervolgens in de jaren van den overgang van kind tot volwassen maagd, — tus-schen de 14 en 18 jaren, — gedurende twee of drie jaren toe-vertrouwt aan een goed pensionnaat.
Die tijd is voor het kind de minst aangename om te huis door te brengen, en het kan dien overgang dan maken in een verblijf, waar nevens eene gezette en geregelde studie, de grootste zorg wordt besteed aan het te huis begonnen en te huis weder voort te zetten werk der opvoeding. Het kind komt dan tevens in een ander midden, onder tal van andere karakters, en ontgaat er het. gevaar van eene mogelijk wat éénzijdige opvoeding. Dan volgen nog enkele jaren van langzamerhand zekerder eigen vorming, en is de tijd daar, dat zij zal moeten optreden in den bponderen werkkring barer secte, dan heeft men al de waarborgen , dat de Maatschappij in haar zal aanwinnen een degelijke vrouw.
De groote regel voor de opvoeding dei' vrouw moet zijn haar
— 37 —
te vormen voor hare natuurlijke bestemming als ochtgenoote en moeder. Zij worde opgevoed tot eenvoudigheid in smaak en be-geerten, haar karakter worde gevormd tol vastheid en ernst, haar geest tot de practische toepassing zijner gaven op het werkelijke leven. Aankweeking van huisselijke deugden en van echten godsdienstzin zij het doel, dat in de eerste plaats behoort te worden in het oog gehouden. Daarin ligt hel ware belang dei-Maatschappij. De vrouw treede zoo min mogelijk op het terrein van den man; want met het oppervlakkig meer schitterende zal zij ook de keerzijde van den penning krijgen, doornen, die haar meer dan den man zullen kwetsen, en zeker is hel dal deze haai' minder zal ontzien daar, waar zij hem als mededingster in den weg (reedt, dan daar, waar ze beiden een afzonderlijk terrein bewaren. Zeker zijn er onder de vrouwen geesten en karakters, die werkelijk niet te huis zijn in den engeren kring, die de Maatschappij haar gewoonlijk teekent. Dat deze zich baan breken en opstijgen in de sieren, die hare buitengewone gaven baar openstellen, zal ieder toejuichen. Maar dit blijve uitzondering, zooals elk genie, elk groot talent eene uilzondering is. De algemeene richting in de opvoeding der vrouw moet niet naai' deife enkelen worden afgebakend. Doorslaande talenten werken zich altijd uit de massa omhoog; maar zon men het stelsel van opvoeding zóó inrichten, dat uitgebreide studiën voor de meisjes algemeen worden gemaakt, de vruchten zullen hoogstwaarschijnlijk gering, en voor liet overige bitter zijn. Meegesleept door den indruk van schitterende utopiën, zullen mogelijk velen zich werpen op het opengestelde veld; maar met de eigenaardigheid van het karakter der meeste vrouwen zal het grootste gedeelte niet verder gaan dan de oppervlakte, en zonder er degelijk nut van meê te brengen, zullen velen er het degelijke doel van haar bestaan bij uit hel oog verliezen, zoodal de uitkomst zal zijn, tal van onvrouwelijke en onhuisselijke vrouwen. Ik laai nog daar de zoogenaamde geleerde vrouwen, pedante geleerden namelijk, die iets verder dan de oppervlakte gegaan zijnde, inderdaad wat hebben opgedaan, dal zij echter later in haar werkkring niet recht kunnen te pas brengen, en toch gaarne op de eene of andere wijze plaatsen. Deze gevolgen, vrees ik, zouden niet uitblijven bij de uitvoering vau de fraaie theorieu, die we tegen-
woordig hier on daar hooren verkondigen over hoogere burgerscholen voor meisjes en dergelijken. Gelukkig, dat de bezadigde aard van ons volk een tamelijken veiligen waarborg geelt tegen de opwinding van de menigte door de voorstanders van die on-practische denkbeelden. Gelukkig dat de familiegeest bij de over-groote meerderheid onzer natie sterk genoeg is tegen een streven, dat hem noodwendig afbruik moet doen. Maar toch, men zij op zijne hoede, want onder dat streven ligt eene adder in 't gras. 't Is genoeg op te merken van welke richting het uitgaat om reden te vinden tot argwaan. Niemand zal er tegen hebben , dal zooveel mogelijk worde gedaan lot opleiding van goede onderwijzeressen, en dat aan buitengewoon begaafde vrouwen de ruimste gelegenheid worde verschaft om zich te vormen in de wetenschappen. Men moedige diartoe de particuliere krachten aan, ondersteune deze dooi' geldelijke bijdragen, maar men loope het bijzonder initiatief niet vooruit. Reeds al te veel wordt heden toegegeven aan het noodlottig streven om de voogdij van den staat over alles uit te strekken, om alles te centraliseeren in ééne hand, en de maatschappij te vervormen tot eene kunstig samengestelde machine, die met juist afgepasten tred en onberispelijke regelmatigheid moet werken volgens den indruk van ééne enkele kracht. Hel doordrijven van die theorie leidt natuurlijk tot de onderdrukking en uitdooving van bet persoonlijk initiatief van de veerkracht en de zelfstandigheid der burgers. In plaats van volgens zijne natuurlijke roeping hel zelfstandig optreden uit te lokken en te bevorderen, en zich te bepalen tol de bescherming van ieders rechten en de handhaving van regel en orde in de ontwikkeling der bijzondere neigingen en krachten, wil de moderne staal aan allen gelijkelijk opleggen zijne uit een stuk gegoten reglementen, en allen versmeden tot slelsel-malig gevormde raderen in het groote werktuig. Hopen we, dat de oogen zich tijdig openen voor dat gevaar, en dat intusschen toch de opvoeding der vrouw onaangetast blijve door dien heil-loozen toeleg. Laat de vrouw zich vormen uil den boezem der maatschappij, zooals de maatschappij de vrouw voor zich wenscht; en laat men der maatschappij geene vrouw opdringen, die baai-niet of maar ten halve past. We zagen straks hoe wij Katholieken, dank zij de altijd jeugdige levenskracht onzer Kerk, het
— 39 —
genot hebben van talrijke en voor ieder bereikbare instellingen, om te voorzien in de behoefte voor de opvoeding dei- vrouw. Kunnen ook anderen dat niet bewerken, daar waar zich de be-hoelfe gevoelen doet, en kan de overheid zich niet bepalen lot geldelijke ondersteuning, daar waai' de bijzondere krachten tekort schieten'? Hierin ligt het eenige middel om de productie te regelen naar de beboette en dus een natuurlijken toestand in wezen te houden. Werpt de openbare macht er zich op mei haar overwicht, dan wordt een kunstmatige toestand in 't leven geroepen, waai door niels of niemand zal worden gebaat, dan juist die verderfelijke richting, wier streven — hier verborgen, ginder openbaar — strekt tot ontbinding van het huisgezin en volkomen iiberalizeering van de maatschappij.
Het huisgezin! Het palladium der vrijheid van de hoogste en dierbaarste belangen van den mensch! De eerste en invloedrijkste kweekschool van aankomende geslachten! De kern van alle behoudende, degelijke en heilzame elementen in den Staal! — O, dat ieder lodi wake voor het huisgezin met al de zorg, al de scherpzinnigheid, al de macht, waarover hij kan beschikken! Ziet, er is eene verderfelijke richting, eene geloof en godsdienst sloopende partij, die in vele landen openlijk aan den dag treedt en onbeschaamd haar gewetenloozen toeleg doordrijft. Gelukkig is haar verklaarde aanhang in ons vaderland niet talrijk, maar te grooter, helaas, is het getal dergenen, die onvoorzichtig haar streven in de hand werken, en ongevoelig en onbewust in hare richting worden voortgesleept. Zij legt hare heiligschendende hand op de school, en daarmee niet tevreden, strekt zij die ook uil naar het gezin. Door weelde en vermaak, op duizenderlei wijzen gevarieerd en verlokkend gemaakt, voor groot en klein, voor beschaafd en onbeschaafd bereikbaar gesteld, bewerkt zij de zinnelijkheid des volks, en richt een machtigen stormram tegen de eenvoudigheid der zeden en de stille beoefening der huisselijke deugden, de wallen van het huisgezin. Verder en verder graaft zij hare loopgraven, dieper dringt haar heillooze invloed door. Ook de vorming der vrouw moet langzamerhand rechtstreeks worden belaagd. Is het gezin het hechste bolwerk van godsdienst en geloof, de vrouw is de kern, het levensbeginsel van het gezin. Met haar is het gezin verloren, — niets kan daar hare plaats
— 40 —
aanvullen. Mogen alle wèlgfziiiden zich daarvan goed doordringen, en de handen ineenslaan om de verwezenlijking te keeren van de gevaarlijke stellingen, die onder de schoonschijnende ïéuze van rechtvaardige gelijkstelliiig en volkomen emancipatie, beter willen doen dan het Christendom, maar inderdaad rampen dragen in den onheilzwangeren schoot. Bewaren we de vrouw voor het huisgezin; daarin ligt de eerste voorwaarde voor het welzijn van don Staat, voor den bloei van de Kerk, voor het heil van de menschheid!