TOT DE
OVER
norm
- f . ■''
J. IT. GUNNTNG Jn. ■ ^
'S (iRAVENH A.GE, SI. J. \' 1 B S E K.
18fi3.
Van hooggeschatte zijde ben ik aangezocht om voor deze toespraak (gehouden te 'sHage in de Willemskerk, 13 April 1863) af te wijken van mijn stelregel om geene kerkelijke toespraken uit te geven. Ik heb er uit weggelaten wat meer bepaald tot de Haagsche gemeente gericht was, en geef het overige zoo goed mijne herinnering en korte aantee-keningen mij veroorloven het op papier te stellen. Hun die naar „den tekstquot; vragen, deel ik mede dat volgens den eisch der kerkelijke gewoonte bij die toespraak vooropgesteld was het Bijbelwoord Mark. X : 13—16.
Met den heer Uitgever heb ik eene schikking getroffen om den prijs zoo laag mogelijk te stellen, ten einde de verspreiding zoo veel doenlijk te bevorderen; waartoe het geschrift-jen aan meervermogende vrienden van het christelijk onderwijs minzaam wordt aanbevolen.
Gemeenle die Jezus naam belijdt! UiL drang des harten en naar de bevoegdheid mijner roeping als een uwer leeraren in den lande kom ik tot u met eene opwekking om liet christelijk onderwijs te behartigen. Ik heb niets nieuws te zeggen; niets dal niet reeds meermalen op uitnemende wijze u voorgehouden is. Maar ik spreek lot U eenvoudig om deze reden, omdat ik hen lol wie mijne Evangelieverkondiging reikt in woord en geschrift, ook wenscli aan te sporen om dat Evangelie op de school tol hunne kinderen te doen brengen.
Door den Doop hchl gij uwe kinderen aan den driemaal heiligen God toegewijd. Bij dien Doop hebt gij de verplichting tol christelijke opvoeding Uwer kinderen op U genomen. Ik herinner U aan deze plechtige gelofte, want de Heer zal er U eenmaal rekenschap van vragen.
Gij hebt dus Uwe kinderen op le voeden in de tuchl en vennaning des lleeren. Zoo gij cenigzins
(i
zelf weet waL het zegl, uit den dood der zonde lol liet leven in Christus overgebracht te zijn, zult gij deze uwe heilige roeping en verplichting levens als een dierbaar voorrecht beschouwen , dal Gods genade U vergunt.
Van de «lucht en vermaning des Heeren» spreekt hel Apostolische woord. Eerst noemt hij de tucht, dan de vermaning. Als Christen houdt gij namelijk Uwe kinderen niel voor kleine engelen, maar voor in zonden ontvangen en geboren, zoodat ook zij niet zullen hel Koningrijk Gods zien, tenzij ze worden wedergeboren uit waler en Geest. Daarom richle zich bij Uwe opvoeding allereerst de tucht tegen hel kwade dal in Uwe kinderen is, opdat daarna de vermaning het goede in hen kunne voorslaan en aan-kweeken. Eerst het verkeerde afbreken door de luchl der lielde, dan hel goede opbouwen door verstandige vermaning; want eerst ploegen, dan zaaijen, dal is de orde Gods.
De h u i s s e I ij k e opvoeding is de grond van alle opleiding die Uwe kinderen moeten ontvangen. Maar van die opvoeding is verder hel schoolonderwijs een van de gewichtigste deelen. Tusschen het huis aan de eene zijde, en de kerk en maatschappij aan de andere zijde, staal de school als hoogsthelangrijk middellid. Ja voor velen is, belaas! de school het éénige middel om nog zooveel mogelijk te herstellen wal bij de huisselijke opvoeding geheel of grootendeels verzuimd wordt.
Het christelijk schoolonderwijs te behartigen, is in onze dagen bij uitnemendheid Uwe roeping. Want voor
7
het christelijk geweten kan het niet twijieiachtig zijn dat het onderwijs hetwelk van Staatswege gegeven wordt voigens de thands bestaande wet, aan de behoeften van christelijke ouders geenszins voldoet (1).
_y//
Ik treed hier niet in beschouwingen over de Staatswet. Ik beoordeel de wording van die wet niet. Zou ik dat doen, zoo hadde ik naar mijne overtuiging niet den Staat , maar de kerk le beschuldigen. Want
(1) Immers het geloof dat wij belijden is van dieu aard dat, als liet ergens met stelselmatig opzet op den duur wordt verzwegen, het gevolg daarvan, sclioon ook onbedoeld, is dat de grond van dit geloof ondermijnd wordt in de harten der kinderen. Want deze harten zijn van dien aard dat, indien men ze op onzijdige wijze tracht op te leiden, deze poging, hoe welgemeend ook, tot geheel iets an-ders dan tot onzijdigheid leidt, gelijk een akker die niet bezaaid wordt, geenszins ledig blijft maar met onkruid overdekt wordt. En vooral ook, de erkenning van een God zonder volle levende openbaring in Christus, (het deïsme) waarin de openbare schoolgods-dienst in het gunstigste geval bestaat, deze erkenning is voor ehris-ten-kinderen geenszins eene doelmatige voorbereiding om later tot het bepaalde volle christelijke geloof tc komen. De gemoedsgesteldheid van een Socrates, ja, deze edelste uitdrukking van het vóórchristelijk heidendom streefde naar Christus heen omdat de Christus toen nog niet verschenen was. Maar het deïsme ouder christenen is geheel iets anders. Het profeteert niet van Christus, gelijk de edele Grieksche geest: maar het heeft Christus reeds gezien, en Hemden rug toegewend. Socrates gaat den berg opwaarts, op wiens top de Christus staat, en heeft het aangezicht naar Hem toegekeerd. Maar ons deïsme gaat aan de andere zijde dien berg af, na den Christus gezien, beleefd gegroet, en verworpen te hebbeu. Daarom is het deïsme niet eene godsdienst voor de jeugd met hare dichterlijke, profetische strevingen; maar juist integendeel, het is de godsdienst der afgeleefdheid, der krachtelooze grijsheid van hen die geleefd hebben zonder God en toch niet geheel zonder God durven te sterven. Het is het bepaalde tegenbeeld van de frischheid der jeugd. Het is niet de Wet die tot Christus opvoedt, maar eene vermenging van Wet en Evangelie door welke beiden onkenbaar worden. Het bereidt de bekeeriug niet voor, maar gaat zachtelijk langs haar voorbij.
8
wanneer de K e r k in de School wordt verongelykt, dan is dil doorgaands hoofdzakelijk hel gevolg daarvan, dal de Schooi in de Kerk verongelijkt is geworden. Ik bedoel dat de Kerk, de gemeente van Christus, niet ijverig genoeg is geweest in het behartigen van de belangen der school en in het vormen van eene christelijke openbare meening; dat de chris-telyke vroomheid al te zeer beschouwd is als iets afgetrokkens, iets dat in schuchtere beschouwelijkheid de wereld en de maatschappelijke belangen ontvluchtte in plaats van die te heiligen. En daardoor is hel dan met de school gegaan gelijk met armenzorg, philan-thropie en dergelijke belangen; namelijk als de Kerk hare roeping verzuimde om zich deze dingen aan le trekken, zoo moest de Staal zulke vluchtelingen wel lot zich nemen, en deed het^dan naar zijne beginselen, ^— dal wil zeggen in onze dagen: mei onverschilligheid jegens hel geloof dal den christen als de hoogste waarheid en de eerste levens-kracht dierbaar is.
De schoolwel is er nu eenmaal. Volgens haar mag op onze openbare Staals-scholen niets onderwezen worden wat éénige godsdienstige gezindheid, ook den Israëliet, kan ergeren. Daarom wordt er gezwegen van alle bepaalde godsdienstige overtuiging. Nog eens, ik beoordeel deze wel hier niet. Ik zeg alleen dal hel voor het christelijk geweien duidelijk is dal wy, zoovelen wij Gods Woord gelooven, met dit school-onderwijs voor onze kinderen geen genoegen kunnen en mogen nemen. Ik beschuldig niet de Slaals-school, maar ik beschuldig de christenen, die
9
met de Slaals-school genoegen nemen zonder zooveel mogelijk naar iets beters te trachten.
Wat moeten wij dan doen ?
Gemeen te des Heeren! gij zijt geroepen om het b ij z o n d e r christelijk o n d e r w ij s , waaruit Gods Woord niet geweerd is, ter harte te nemen en met alle kracht te bevorderen.
De Staats-school wil onzijdig zijn. Van het standpunt dat naar de noodzakelijkheid onzer dagen aan het Staats-bestuur eigen is, van dit standpunt af gezien moge zulk eene onzijdigheid het beginsel of ten minste het doel der school-inrichling zijn. Maar met het oog des Christens gezien is zulk eene onzijdigheid ondenkbaar. En de feiten zijn dan ook voorhanden , die dit bewyzen. Van de zijde van hen die het opzicht hebben over de school, vreest men den invloed van elke persoonlijkheid die op eenige wijze, al zij hel dan ook op eene wijze die onstralfelijk is voor de wel, iels meer dan deze doode en doodende onzijdigheid toont. Daarentegen mag wèl een ander man van invloed op de schoolaangelegenheden in hel openbaar een der schoonste gedeellen van de Bijbel-sche geschiedenis romantische voorvallen noemen, welke men beter deed den kindereu niel le verhalen.
Wy willen het verder aan de geschiedenis onzer dagen overlaten, te doen zien wat er wordt van de onzydigheid naar welke velen , wij gclooven het, ter goeder trouw en met welgemeende bedoelingen streven. Maar wij voor ons moeten anders spreken. Ik vrees niet, verder le gaan dan mijne roeping als
10
voorganger der Geiueeule met zicli brengt: ik vrees niet iets meer te zeggen dan het geweten der christelijke gemeente beaamt, wanneer ik betuig: wij willen deze onzijdigheid niet. Wij kunnen en mogen er niet mede tevreden zijn. Wij hebben geen rust voor onze kinderen tenzij voldaan zy aan het woord onzes Hoeren: laat de kinderkens tot Mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het KoningrijkderHemelen. Er gaan stemmen op in den lande die met nadruk eischen dat ook in onze koloniën niet slechts het stoffelijk voordeel maar ook het geestelijk belang van den inlander ter harte genomen worde. Dit is noodig, deze aansporing is uilnemetid gepast. Maar noodig en dringend niet minder is het ons, voor ons zelve datzelfde belang te behartigen. Daarom vermanen wij U met den diepsten ernst: christelijke gemeente, christelijk volk van Nederland, zorgt voor de christelijke opvoeding Uwer kinderen, behartigt het christelijk onderwijs Uwer jeugd !
Is het noodig, hierbij te verklaren dat wij geen strakke dorre rechtzinnigheid, geen afgetrokken leerstellingen willen? O, het is honderdmaal herhaald, maar wij willen niet moede worden het telkens op nieuw te betuigen: de school is ons geene inrichting lot gedwongen bekeering, maar eene plaats ter vrije opvoeding in den cbristelijken, vollen, gewijden zin des woords. Want het geestelijk leven ontkiemt niet ten gevolge van eenige menschelijke regelen, hoe welgemeend, of bepalingen, hoe christelijk ook; maar het is een werk des Heiligen G o es les. Ja een
11
werk van God die geeu lijdelijk stiiziUen, maar willen en werken, frischheid en kracht, in één woord bekeering, dat is: vrije toekeering in de kracht des Heiligen Geestes in ons werkt. Daarom willen wij niets anders dan getrouwelijk de woorden onzes Hee-ren opvolgen: I a a t de kind er kens tot Mij komen. Tot Mij, tot de persoon des Heeren —niet tot eenige afgetrokken stellingen hoezeer die ook waar mogen zijn op zich zelve, want wij schuwen niets sterker dan een onopvoedkundig vooruitgrijpen op hetgeen eerst later zich ontwikkelen kan; tot Mij de persoon des Heeren gelijk ze zich toont in de geschiedenis , gelijk de Apostolische getuigenis haar verklaart. Lant ze tot Mij komen, spreekt de Heer: ja komen op eigene voeten: des uoods op de armen der liefde gedragen , maar nimmer gesleept ol gezweept. Het Woord van God willen wij op de scholen: maar niet als Wetgever met uitwendigen dwang opgelegd op de teedere harten , evenmin als dat wij dat Woord als vreemdeling willen beschouwd zien. Neen , naar zijn eigen eisch , willen wij het als levend Woord, levend in het hart des onderwijzers, en van daar uit vrijelijk zonder afgepaste regelinaa!. uitstroomend tot de harten der kinderen, vrijelijk aangeboden aan der kindereu oog en oor. Het Woord van God als eene bron van frischheid en kracht des levens. Maar daartoe dan ook het Woord van God in al zijne volheid en niet van de oppervlakte afgeschept. Wij vreezen niet dat wij de kinderen somber en neergedrukt zullen maken indien wij Iien op kinderlijke wijze, naar liuiinc vatbaarheid, met liefdevollen ernst doen besel-
12
fen dat zij zondaren zijn die verlossing noo-dig hebben. Wij willen hun Jezus bekend maken als den beminnelijken kindervriend , ja, maar ook als den heiligen Verlosser, den Zone Gods Wiens bloed rei* nigt van alle zonden en door Wien alleen wij tot den Vader kunnen komen. Rondom Hem als 'het middelpunt schromen wij niet, de heilige Bijbelsche Geschiedenis in al haar omvang en beteekenis te plaatsen voor oog en hart der kinderen. Er is tegenwoordig in de opvoeding dikwerf een streven merkbaar om af te dalen, waardoor men niet zelden kinderachtig wordt uit groote zucht om kinder-lijk te wezen. Deze neiging gaal niet zamen met den kernachtigen ernst van eene opvoeding en een onderricht gelijk wij die begeeren, namelijk waarvan het Woord van God het bezielend beginsel is. De heilige Geschiedenis in onverkorte majesteit en waardigheid, o laat de kinderen haar hooren. Ja laat ze haar hooren ook al begrijpen ze haar nog niet. Het is heilzaam de kinderen vroeg te brengen onder eene tucht van mannelijken ernst, van gehoorzaamheid aan het gezag der waarheid. Zoo zijn de handen des Heeren zegenend uitgebreid over de kleinen, en Zyne goddelijke liefde en levenswarmte deelt zich door die handoplegging aan de jeugdige harten mede , ook vóór dat nog Zijn meer bepaald onderwijzend woord door hen verstaan worden kan. Kortom , in alles zachte ernst, grondigheid, frisch leven, en op dien grondslag gulle vrolijkheid zonder dwang opdat het gemoed en dus ook het oog der kinderen eerbiedig en blij-hartig naar Boven gericht worde; opdat de Heilige
Geest Wiens vrucht is blijdschap en liefde, hun binnenste verwarme tot verheerlijking Gods.
Ik spreek, om niet mijn woord te zeer uit te breiden , hier niet van onze Vaderlandsche Geschiedenis, die immers verminkt en onkenbaar gemaakt wordt indien de groote daden Gods aan ons voorgeslacht gewrocht niet mogen voorgesteld worden in haar onal-scheidelijk verband met de Hervorming. Maar als mede Voorganger in de gemeente wil ik uit eigen ervaring nog iets anders betuigen , waarbij ik mij van de instemming van mijne medebroeders in de heilige bediening verzekerd boude. Gemeente des Heeren, het is mij eene gedurige smart, uit uw midden leerlingen voor het godsdienstonderwijs te ontvangen welke op de staatsscholen onderwezen zijn. Hoe welmeenende pogingen de Kerkeraad of gijzelf of anderen ook aanwenden om aan die kinderen huiten de scbool-uren godsdienst-onderwijs te geven, toch staan ze doorgaans zeer verre en zeer kennelijk achter bij leerlingen die van eene goede christelijke school tol mij komen. En niet minder is het mij telken jare gedurig eene smart, lot het lidmaatschap der gemeente dezulken te moeten toelaten bij wie het gebrek aan goede christelijke opleiding in hunne jeugd, op later leeftijd door geene inspanning van de zijde des leeraars is goed te maken. Op welmeenende onderwijzers van de openbare school wordt hiermede geen blaam geworpen. Wij vergen van hen niet dat zij de bestaande schoolwet zullen braveren of ontduiken. Maar Ü wederom, IJ beschuldigen wij, gemeente des Heeren! Zie, uwe leeraren , met velerlei bezigheden en vermoeijenissen
14
heiaden, zijn geroepen de zaaijers te zijn van het Woord Gods in de harten en verstanden uwer kinderen. Dit sluit in zich , dat de grond hun reeds bewerkt eu omgespit toegewezen worde. Ach, waarom noodzaakt gij uwe leeraren dan, ook nog ontginners en omploeg er s van dien grond te wezen, en bij uwe kinderen , alvorens aan het zaai-jen te kunnen denken, vooraf nog tot de allereerste beginselen te moeten de handen aan hel werk slaan? Op hunne vermoeijenis, tijdbesteding, teleurstelling, machteloosheid om in een enkel uur met zoo velen iets aanmerkelijks uit te richten, op dit alles wijs ik U niet in de eerste plaats— maar op uw eigen belang en dat van de zielen uwer kinderen.
Neemt het dan ter harte, gij allen die Jezus naam belijdt. Neemt het ter harte dat het onverandwoor-delijk plichtverzuim van U is, aan deze heilige en dierbare zaak niet uwe krachten en opmerkzaamheid te wijden. Gij klaagt veelvuldig, eu terecht, over onze kerkelijke en gemeentelijke toestanden. In waarheid, daarin is veel dat kwijnt en krank, doodelijk krank is. Maar des te meer, wanneer gij dan zelf iets doen kunt dat zoozeer den bloei der gemeente kan bevorderen als de christelijke opvoeding uwer kinderen: wanneer het ü dan nog mogelijk is, scholen te gebruiken of te ondersteunen waar Gods Woord en Gods werk op Nederlandschen bodem zichtbaar, in eere is: zoo vergeet niet dat gij daarvoor verand-woordelijk zijt aan God.
Gij allen dan, inzonderheid gij O u d e r s! maar voorts gij allen, die eenigen invloed hebt in de gemeente
en eenig licirt voor haren Moei, bedenkt dit. Meer-vermogenden, gebruikt Uw geld, Uwe maatschappelijke beteekenis, Uw zedelijken invloed voor deze dierbare zaak. Ondersteunt daartoe ook de minvermogenden. Uwe weldadisrheid is vaak zoo uitgebreid en tot
O D
zooveel goeds bereidvaardig — zij vergete ook dit heilig belang niet. Gij Minvermogenden, sluit uw oog niet voor de groote beteekenis van hetgeen wij U voorhouden ; en zoo het U eenig geld moet kosten , o hebt er dat voor over in het belang van de zielen uwer kinderen die de Heer U toevertrouwd heeft, en wien gij niets beters dan eene christelijke opvoeding nalaten kunt! Gij allen, bidt tot God voor deze zaak, terwijl gij arbeidt. Die bidt zal ontvangen : hij volbrengt de hoogste wet, namelijk dat het schepsel Gode de eere geve door Hem als de bron van alle gaven te erkennen. Bidt veel en geduriglijk opdat de adem des Heiligen Geestes ook op d i t veld moge levend maken wat er kwijnt. Ja bidt en werkt, opdat de hand des Heeren Wien alle macht is gegeven in hemel en op aarde, zegenend uitgebreid blijve over ons en onze kinderen. — Zoo zij het!
's Gravenhage, 1 Mei 18H:!.
-.1«