aanteekeningen
OP HET
ONTWERMEGLEMENT
VAN HET
NEDERLANDSCn SCHOOLVEEBUND,
DOOB
OP HET
ONTWERP-REGLEMENT
VAN HET
Regiementeeren schijnt in het algemeen een moeielijke kunst, en te oordeelen naar hetgeen men zoo nu en dan hier te lande te zien krijgt, bezitten wij Nederlanders in het bijzonder er weinig geschiktheid voor. «Qui trop embrasse mal étreint», «die te veel betoogt, betoogt niets», «Vielen gefallen ist schlimm» en dergelijke zijn spreuken, die men wel deed met gouden letters op de wanden onzer grootere of kleinere vergaderzalen te schrijven. Men wil alles voorzien, aan ieder bezwaar te gemoet komen, iedereen bevredigen, en op die wijze treedt men in beschouwingen, die niets ter zake doen schept men nieuwe bezwaren, en bevredigt men ten slotte zeer weinigen.
Het vooiioopig Hoofdbestuur van het Schoolverbond heeft onlangs een Ontwerp-reglement in het
2
licht gegeven, hetwelk mijns inziens aan dat euvel van weinig practische reglementeer-manie in het oog loopend mank gaat. Door het dagblad «het Vaderland» werden reeds tegen enkele punten van het ontwerp bedenkingen geopperd. Ook na hetgeen daar werd geschreven, en met het oog op het door het Hoofdbestuur bepaalde betreffende de zoogenaamde Algemeene Vergadering in Februari te houden (waar de leden noch stem, noch toegang hebben), waag ik het thans en in dezen vorm met eene eenigzins breedere lijst van bezwaren voor het publiek te treden.
Artikel 1. Het Schoolverbond heeft ten doel: door vereeniging van krachten het schoolverzuim allerwege in ons Vaderland te bestrijden, en een geregeld bezoek der scholen, waar lager onderwijs gegeven wordt, te bevorderen.
Dit artikel spreekt alleen van bestrijding van het schoolverzuim als doel van het Verbond en sluit daardoor, naar het schijnt, alles uit wat daar niet mede in verband staat. Het is mogelijk, dat men zich hier gebonden achtte aan de hoofdbeginselen gelijk die in de samenkomst van 27 October zijn vastgesteld, maar ik zou toch meenen dat, met behoud van die beginselen, niets belet den werkkring van het verbond eenigzins ruimer te beschrijven, en dat het op den weg der vereeniging ligt om op andere wijze dan alleen door bestrijding van het schoolverzuim — al is dit ook het meest dringende — de belangen van de lagere school te
3
behartigen. In deze meening word ik versterkt door hetgeen Prof. Harting schrijft in zijn antwoord aan Mr. de Jong van Beek en Donk (Utr. Dagblad v. 7 Jan. jl.). Daar toch wordt het voorstel van dien heer, om een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van het schoolbezoek voor de lichamelijke ontwikkeling der leerlingen, een voorstel genoemd «liggende op den weg van het Verbond». Er is dus volgens den oprichter zeiven meer voor het Schoolverbond te doen dan artikel 1 vermeldt.
Ik zou daarom voorstellen dit artikel op deze of dergelijke wijze te lezen:
«Het Schoolverbond heeft ten doel: in de eerste plaats door vereeniging van krachten *) het schoolverzuim op de lagere school in ons Vaderland te bestrijden, en voorts in den ruimsten zin de belangen dier school te behartigen.»
Artikel 2. Het vermijdt bij de keuze en toepassing der aantewenden middelen zorgvuldig alles waardoor de godsdienstige gevoelens van dezen of genen onder zijne leden zouden kunnen gekrenkt worden.
Hoe voorzichtig, hoe verdraagzaam — maar ik voeg er bij: hoe onuitvoerbaar! Wie zal hier beoordeelen of door dit of dat middel niet de godsdienstige gevoelens van dezen of genen zouden
') Die «verceuigiug vau krachten* ergert mij niet zóó als zij het de Redactie van het Vaderland deed. Dat thans op zich zelfstaande vereenigingen, die in den zelfden geest werkzaam zijn, zich bij het Verbond aansluiten, is (dunkt mij) wenschelijk.
4
kunnen gekrenkt worden ? Toen in de samenkomst van 27 October de vergadering het veelbesproken voorstel Kuiper verwierp, toen krenkte zij door dat besluit niet alleen de godsdienstige gevoelens van dezen of genen, maar van eene geheele fractie der zoogenaamde christelijk-nationalen. En terstond daarop werd, als eene proteslalio actui con-traria, bij acclamatie aangenomen : «Het Verbond onthoudt zich zorgvuldig van alles waardoor de godsdienstige meeningen van dezen of genen zouden kunnen gekrenkt worden» — eene fraze, waarvan het thans voorgestelde artikel 2 waarschijnlijk de toepassing moet heeten.
Maar aangenomen, dat men, om toch vooral neutraal en verdraagzaam te schijnen, eene bepaling als de voorgestelde wenscht te behouden, waarom dan ook niet van «politieke gevoelens» of in het algemeen van «gevoelens» gesproken? Is mijne politieke of wetenschappelijke overtuiging minder eerbied waard dan mijne godsdienstige en moet men alleen de laatste als een kruidje-roer-mij-niet ontzien, terwijl de beide eersten ieder oogenblik gevaar loopen gekrenkt te worden?
Ik stel voor artikel 2 te doen vervallen.
Artikel 3. Toetreding tot het Verbond sluit in; dat men de verplichting op zich neemt, persoonlijk en in eigen kring te zullen medewerken, om de bedoelingen van het Verbond te helpen bereiken.
Dit artikel verdient mijns inziens geen beter lot dan het voorgaande, om de eenvoudige reden, dat wat daar staat van zelf spreekt, en niemand zoo
onnoozel wezen zal van te meenen, dat de toetreding tot het lidmaatschap iets anders beteekent. In reglementen als dit schaadt iedere overtolligheid.
Art. 4. Het Schoolverbond tracht werkzaam te zijn door:
a. enz.
Artikel 4. bevat eene opsomming van de verschillende «middelen van werkzaamheid.» Is het artikel limitatief d. i. omvat het alles wat het Verbond te doen zou hebben, dan is het onvolledig. Het Schoolverbond kan nog op een aantal andere wijzen werkzaam zijn (zie de aanteekening op art. 4.). Is het artikel daarentegen enunciatief, d. i. bevat het eene opsomming van hetgeen onder anderen zou kunnen gedaan worden, dan is het overbodig en behoort het in een reglement niet thuis. Eene memorie van toelichting is voor dergelijke ontvouwing van plannen de aangewezen plaats.
Bovendien is de redactie, dunkt mij, niet onberispelijk. Een wet moet stelliger spreken. «Het Schoolverbond tracht werkzaam te zijn», heete :• ais werkzaam.» En verder: «het streven naar en het bekend maken van juiste statistieke opgaven»; waarom niet liever het «bekend maken van zooveel mogelijk juiste statistieke opgaven»?
Art. 5. Het Verbond bestaat uit plaatselijke Afdeelingen, Correspondentschappen, Donateurs, Begunstigende leden en Vrouwen-h ulpvereenigingen.
Waartoe die omslachtige verdeeling van de leden in vijf soorten? Ik zoude meenen dat men het met één soort wel stellen kon, en dat alleen in
6
plaatsen, waar geene afdeeling is, een correspondent benoemd zou moeten worden. De Donateurs zijn overbodig; op plaatsen, waar geene afdeeling is, worde men lid van de naastbijgelegene afdeeling. Van de Begunstigenden leden, het raadselachtig ras van hen «die geen lid eener afdeeling kunnen zijn», is mij het nut niet duidelijk. Eindelijk de vrouwen-hulpvereenigingen. Het is immers de bedoeling, dat ook vrouwen des verkiezende gewoon lid kunnen worden? Waartoe dan nog die afzonderlijke hulpvereenigingen ? Bestaat het gevaar niet, dat zulk eene zelfstandige vereeniging maatregelen neemt lijnrecht in strijd met die van de afdeeling zelve? Ik voor mij verwacht van eene dergelijke verdeeling van den arbeid, vooral in kleinere plaatsen, niets dan versnippering van krachten.
Art. 10. Menis reeds opgekomen tegen het afstaan van '/3 der contributie aan de algemeene kas. Inderdaad is dat bedrag vrij hoog te noemen. Doch dat ook van vrijwillige giften, die ik aan mijne afdeeling zou willen schenken tot bestrijding van haar uitgaven. Va in algemeene kas zou moeten vloeien, is zeker hoogst onbillijk.
Art. 26. Men wil de Algemeene Vergadering maken tot eene Vergadering van Afgevaardigden. Ik ontken geenszins de bezwaren, die verbonden kunnen zijn aan eene jaarlijksche bijeenkomst van alle leden van het Verbond, maar die bezwaren zijn in mijne oogen onbeduidend, vergeleken bij het groote nut, dat eene dergelijke Vergadering voor de zaak van het Schoolverbond zou hebben.
7
Ons publiek leven is waarlijk flauw genoeg, en ik weet niet of ons systeem van afvaardigen, van de zaken door anderen te laten doen, het systeem van «de heeren moeten het maar weten» daar niet zeer toe bijdraagt. Eene jaarlijksche meeting, waar ieder lid uit zijne ervaring kan mededeelen wat op de school betrekking heeft, waar het vrije woord, de vrije discussie licht en leven brengen, zou voor het Schoolverbond, dunkt mij, van onberekenbare waarde zijn. De avondzitting van 27 October heeft bewezen, dat zulk eene bijeenkomst niet tot de onmogelijkheden behoort.
Wil men om de stemmingen gemakkelijk te maken de afgevaardigden volstrekt behouden, aan hen eene beslissende en aan de leden eene advi-seerende stem toekennen , dan is het groot bezwaar tegen eene dergelijke samenkomst m. i. uit den weg geruimd, en het beginsel, waar het mij om te doen is, blijft in zekeren zin ongeschonden. Doch het allerzuiverst spreekt zich dat beginsel uit in de Algemeene Vergadering, zonder afgevaardigden, met stemrecht aan alle leden.
Art. 30. (Laatste zin.) Ieder afgevaardigde brengt zijn stem persoonlijk uit.
Wil dat zeggen, dat de afgevaardigden met een onbepaald mandaat op de Algemeene Vergadering komen? In verband met het voorgestelde in art. 34 (amendementen kunnen tot daags vóór deAlgem. Vergadering worden ingediend), schijnt dat de bedoeling te zijn. Maar dan vertegenwoordigen zij niemand en spreken zij, ieder voor zich, alleen hun persoonlijk gevoelen uit. Zullen de leden zoo
8
bij de wet hun zelfstandig oordeel prijs gegeven, en zich onderwerpen aan de mogelijk onderling strijdige meeningen van hunne zoogenaamde vertegenwoordigers ?
Zal het vertegenwoordigend stelsel in het Schoolverbond niet een wassen neus zijn, dan geve men den afgevaardigden een zooveel mogelijk imperatief mandaat. De adviseerende stem der leden (waarover ik bij art. 26 sprak en die ik daar als pis-aller beschouwde) kan weliswaar bij een dergelijk stelsel op de stemming niet van invloed zijn, doch dit geldt alleen binnen de vergadering; daar buiten blijft hun advies van kracht, en met de mede-deelingen en opmerkingen door hen ten beste gegeven kunnen volgende bijeenkomsten, en de af-deelingen in haar eigen kring eveneens, althans hun voordeel doen.
Art. 38. Als regel voor hunne benoeming geldt, dat zij die de hoofdcommissie uitmaken, zooveel mogelijk, gekozen worden uit daarvoor geschikte personen, die verschillende richtingen in zake van godsdienst en onderwijs vertegenwoordigen.
Dit is weer reen van die onpartijdige en over-verdraagzame bepalingen, die eigenlijk niets zeggen. Als raadgeving of verzoek bij den aanvang van eene stemming zouden zij allicht dienst kunnen doen, maar in een reglement hooren zij niet thuis. Men wil door het Schoolverbond de groote zaak van het onderwijs bevorderen, maar op voorwaarde dat de personen, die aan het hoofd van dit Verbond staan, het omtrent de hoofdpunten in zake van onderwijs
9
zoo min mogelijk eens zullen zijn. Mocht dus de hoofdcommissie onverhoopt over die groote zaken eenstemmig gaan denken, dan dient zij en corps haar ontslag te nemen, en haar plaats interuimen voor eene, die minder eentoonig van kleur belooft te zijn. Maar in ernst: Waarom hier weer alles geregeld en zoo weinig overgelaten aan de prudentie van de leden, die tot het kiezen van eene Commissie^ worden geroepen ?
Ik wil het wel bekennen, toen ik dit artikel gelezen had, vroeg ik mij af: maar heeft het Schoolverbond dan geen bepaalde richting; is er dan werkelijk in zijn midden voor allen plaats: voor de reactionnairen, voor de mannen van Rome, zoowel
als voor de----anderen? En het antwoord was:
Hoe men plooie of schikke het Schoolverbond behoort, krachtens zijn beginsel, aan eene richting, de richting van den vooruitgang. Ook in die richting, ik geef het gaarne toe, is plaats voor schakeeringen; mits de koers, de weg, dien men op wil, dezelfde zij.
Men zij op zijne hoede! Laat de voorzichtigheid hier slechts niet de wijsheid bedriegen. «Vielen gefallen ist schlimm», maar, in zaken die het onderwijs en de innigste volksbelangen gelden het allen naar den zin te willen maken, dat zou (in het Hollandsch deze keer) niet slim wezen.
Utrecht,
24 Januari 1870.