-ocr page 1-

SCHOOLVERBOND.

EEN VLUCHTIGE BLIK

OP HET

ONTWERP-REGLEMENT

EN DE

A AWTEEKENINGEN

VAN

Mr. J. N. VAN HALL.

DoOll

ARMAND SASSEN.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

ïiLa critique est aisée, mais i'art est difficilequot;, 'tis waar; maar er uit af te leiden, dat critiek nimmer moeilijk is, zou onjuist zijn; nuttig intus-schen is ze zeker.

Dit nut te betoogen is thans niet meer noodig; we leven in een tijd, die niets, zelfs dat niet, waaraan het voorgeslacht slechts heiligen eerbied wijdde, onaangeroerd laat. Of die critiek altijd edel. juist en heilzaam is, laat ik in 't midden: dat ze op menig gebied nuttig werkte, is onbetwistbaar.

Ook 't Schoolverbond, de schoone instelling, die we voornamelijk aan 't initiatief, door de gebroeders Harting genomen, te danken hebben, blijft niet vrij van aanvallen; naast bestrijders zijn er, die haar begroeten met minachtend schouderophalen (zouden het vrienden van ontwikkeling en beschaving zijn?); weer anderen, en ik juich dit laatste van ganscher harte toe, geven welgemeende wenken aan de vergadering, die in den loop dezer maand te Utrecht zal gehouden worden, tot behandeling van 'tontwerp van een algemeen Reglement.

Mijns inziens is ieder, die de zaak lief heeft, verplicht zijn gevoelen uittespreken; liet vastte-stellen Reglement toch is 't fondement van 't gebouw; wordt dit fondement juist en stevig gelegd, dan kan het daarop rustende aan allerlei stormen weerstand bieden; zoo neen, dan is een spoedige val na een zwak bestaan te voorzien: en dit, ik ben er van verzekerd, zou elk denkend mensch. over-

-ocr page 4-

tuigd van de noodzakelijkheid, om het betreurenswaardig schoolverzuim, door vereende krachten te bestrijden, innig grieven.

Met genoegen nam ik daarom heden kennis van de «Aanteekeningon op het ontwerp-reglement van het Nederlandse!» Schoolverbond, door Mr. J. N. van Hallquot;, onlangs bij J. L. Beijers te Utrecht uitgegeven.

Ik deel echter volstrekt niet in alle opzichten in het gevoelen van den geachten schrijver; waarin ik met hem verschil zal ik aantoonen, door achtereenvolgens de behandelde punten in beschouwing te nemen; tevens zal ik eenige wijzigingen opgeven, die, naar mijn oordeel, noodig zijn.

Art. 4. Het Schoolverbond heeft ten doel: door vereeniging van krachten het schoolverzuim aller-wege in ons vaderland te bestrijden en een geregeld bezoek der scholen, waar lager onderwijs gegeven wordt, te bevorderen.

Mr. van Hall keurt het ai', dat hier alleen van «bestrijding van liet schoolverzuim gewag gemaakt wordtquot; en stelt daarom voor, het artikel te lezen als volgt:

«Het Schoolverbond heeft ten doel: in de eerste plaats door vereeniging van krachten het schoolverzuim op de lagere scholen in ons vaderland te bestrijden en voorts in den ruimsten zin de belangen dier school te behartigenquot;.

Tegen deze wijziging heb ik meerdere en daaronder ernstige bedenkingen.

Vooreerst schijnt mij de redactie van het Ontwerp gelukkiger toe; «schoolverzuim op de schoolquot; o. a. klinkt wel wat vreemd; het ontwerp spreekt verder van «schoolverzuimquot; en «geregeld bezoek der scholenquot;, geen pleonasmen, maar uitdrukkingen van verschillende beteekenis.

-ocr page 5-

3

Um echter het verwijt te ontgaan, «spijkers op laag water te zoekenquot; 1 stap ik over deze taalkundige aanmerking heen, om meer gewichtige bezwaren te opperen tegen de gewenschte aanvulling: «en voorts in den ruimsten zin de belangen dier school te behartigenquot;.

Wil het verbond voortdurend kumien bloeien en rijke vruchten dragen, dan moet, naar mijne innige overtuiging, die instelling zich niet wagen op het terrein, waar sedert geruimen tijd helaas! een zoo hardnekkige strijd gevoerd wordt; zij moet haar heil zoeken in den steun der vrienden van staats- en van bijzonder onderwijs.

De vraag, waar en hoe de kinderen leeren. hoe gewichtig ook op zich zelve, is hier van ondergeschikt belang.

De hoofdzaak is: dat zij leeren, ter verkrijging der kundigheden, noodig om nuttige leden der maatschappij te worden.

Zóó begrepen het de Heeren P. en D. Marti no. blijkens den brief van 120 Augustus 1869 tot hunne landgenooten gericht en zóó moet, naar mijne bescheiden meening, de zaak begrepen worden.

De voorgestelde aanvulling nu, is zeer geschikt het verbond van 't kalme en zekere pad, dat quot;twenscht te bewandelen, aftebrengen en in het woelig en gevaarlijk strijdperk te werpen.

Dit zou mij — en zeker deelen velen mijn gevoelen — zeer leed doen.

Art. 2. Het vermijdt, bij de keuze en toepassing der aantewenden middelen, zorgvuldig alles, waardoor de godsdienstige gevoelens van dezen of genen onder zijne leden zouden kunnen gekrenkt worden.

Ook dit artikel van 't concept is Mr. J. van Ham een doorn in 't oog, de verwerping van het voorstel Ivuui'Kiï in de vergadering van 27 October 11.. schijnt

-ocr page 6-

4

hem de bron, waaruit deze bepaling ontsproot; of die meening juist is, durf ik, minder bekend met de gescliiedenis van bedoeld voorstel, niet beslissen; boe bet zijn moge, met het oog op de onzijdigheid, die ik voor den bloei van het verbond noodig acht, is het behoud van dit artikel wensche-lijk, minstens voorzichtig; óók van «staatkundige gevoelensquot; te reppen, acht ik minder noodzakelijk; de geachte schrijver der aanteekeningen zal mij wel willen toegeven, dat hier Bgodsdienstigequot; gevoelens de hoofdzaak zijn, ja, alle andere zich daarin oplossen.

Met het behoud van artikel 3, luidende:

«Toetreding tot het verbond sluit in; dat men de verplichting op zich neemt, persoonlijk en in eigen kring te zullen medewerken, om de bedoelingen van het verbond te helpen bereikenquot;, dweep óók ik in geenen deele.

Het is te wenschen, dat elk lid van het verbond ten volle begrijpt, dat die edele verplichting op hem rust.

Hem, die het helaas! niet begrijpt, zal men tot het nakomen niet kunnen dwingen.

En ivaartoe dan die bepaling?

Art. 4. Het Schoolverbond tracht werkzaam te zijn door:

a. enz.

Het artikel is limitatief of enunciatief, zegt te recht Mr. van Hall; zóó het laatste, dan vindt hij het strijdig met art. 1, door te groote beperking der middelen; naar mijne opvatting is het bepaald limitatief en moet het zóó blijven.

Al het daarin opgenoemde met kracht en ijver te verrichten is een taak, werkelijk niet gering te achten en die voor menige af deeling. ik ben er verzekerd van. een klein Herculeswerk zal zijn.

-ocr page 7-

«Men kan te veel hooi op de vork nemenquot;, dit populair spreekwoord is waar voor individu's, maar niet minder voor vereenigingen.

Bovendien, zal eene aandachtige lezing van la. d de overtuiging schenken, dat de al'deelingen, bij art. 3 met een vrij groote zelfstandigheid bedeeld, zoo noodig verder kunnen gaan.

Art. 5. Het verbond bestaat uit plaatselijke af-deelingen, correspondentschappen, donateurs, begunstigende leden en vrouwen-hulpvereenigingen.

Mr. van Hall boude 'tmij ten goede, dat ik onmogelijk deze verdeeling onnoodig kan vinden.

Aan het lid worden eener naastbijgelegene afdee-ling zijn in de praktijk vele moeielijkheden verbonden; ik noem slechts: bijwonen van vergaderingen, toezending der geschriften, inning der contribu-tiën enz..

Waarom donateurs echter ƒ2.50 'sjaars in de algemeene kas moeten storten, terwijl de leden van afdeelingen hoogstens tot betaling van f 1.50 verplicht zijn, waarvan nog de afdeeling zelve Va behoudt, is mij niet recht duidelijk.

Wat de begunstigende leden aangaat, mij is het «raadselquot;, volgens Mr. van Hall aan hunne schep ping verbonden, opgelost. Art. 20 in verband met Art. 9 geeft ons licht in de zaak en, alles wel overwogen, kan ik mij met deze bepalingen, behalve wat het geldelijke betreft (waarover later), wel vereenigen.

Om mij hierbij te bepalen: zou 't wel der zaak bevorderlijk zijn aan personen beneden den ouderdom van 18 jaren al de rechten van gewone leden te geven ?

Eindelijk de vrouwen-hulpvereenigingen. Ook tegen deze heelt Mr. van Hall bedenkingen, die mij niet gegrond voorkomen.

-ocr page 8-

(-)

Is liet niet mogelijk dat vrouwen liever zelfstandig, onder de leiding van een harer, dan steeds in vereeniging met mannen werkzaam willen zijn ?

Is dit zelfs niet waarschijnlijk'!

Zullen de vrouwen, enkele (geëmancipeerde of lice men ze gelieve te noemen) uitgezonderd, wel op de vergaderingen ter bespreking van de belangen der afdeeling verschijnen ?

Al deze vragen durf ik gerust aan 't gezond verstand mijner lezers onderwerpen.

En daar nu ook hier, de steun der vrouw, zoo gewichtig bij alle maatschappelijke belangen, nuttig, ja noodig, ja bijna onontbeerlijk is, huldig ik hel niet altijd ware, doch dikwijls juiste gezegde: »qui veut la fin, doit vouloir les moyensquot;.

Art. 40 en 24.

Volgens beide artikelen moet ,/a, aan contributie en vrijwillige giften, door de plaatselijke afdeelingen en Vrouwen Hulp ver eenigingen te ontvangen, in de kas van het verbond gestort worden.

Met de storting van Va der contributiën kan ik mij wel vereenigen, maar die bepaling ook uittestrekken tot de giften vind ik zeer verkeerd en zou stellig slecht werken.

Eene gifte, toch. zal meestal plaats hebben mei-bet oog op de behoeften in de woonplaats; verder reikt de gezichteinder der meesten (in deze zeer verklaarbaar) niet.

De voorhanden bepaling zou dus het doen van giften, bij de ontvangst van slechts -/3 der zoo schrale contributiën onontbeerlijk, belemmeren, ja. op vele plaatsen tot 0 brengen.

\og grooter bezwaren rijzen bij mij tegen den afstand van s/3 der bijdragen van de begunstigende leden (Art. 24).

Aan welke reden is (fit voorschrift zijne geboorte verschuldigd ?

-ocr page 9-

/

'tis mij duister; in wn en ander vermeen ik echter de zucht te bespeuren, om veel naar de groote kas te voeren en dus de vrijheid van handelen der afdeelingen te beperken, in strijd met de vrij groote autonomie, haar bij Art. 8 toegekend.

Art. 26 wil Mr. van Hall wijzigen in dien zin, dat niet slechts den afgevaardigden, maar allen leden het stemrecht ter Algemeene Vergadering geschonken worde.

In theorie moge die leer prachtig schijnen, ik vrees dat. in deze, hare toepassing aan een «Pool-schen landdagquot; het leven zou schenken. Het feit, dat de avondzitting van 27 October jl. ordelijk afliep, kan die vrees niet uit den weg ruimen; zoo ik mij niet bedrieg, werd bedoelde zitting slechts door Utrechtenaren en betrekkelijk weinig vreemdelingen bijgewoond.

En nu «last not leastquot; de voorgestelde wijziging van Art. 38.

Of dit voorschrift in het reglement moet gedrukt blijven, laat ik in het midden; dat het, óók bij niet opneming, uitgevoerd worde, verdedig ik ten sterkste.

Mr. van Hall stelde zich de vraag «maar heeft het Schoolverbond dan geen bepaalde richting; is er dan werkelijk in zijn midden voor allen plaats; voor de reactionnairen, voor de mannen van Rome, zoowel als voor de .... anderenquot; ? en 't antwoord luidt: »Hoe men plooie of schikke, het Schoolver bond behoort, krachtens zijn beginsel, aan eene richting, de richting van den vooruitgangquot;.

Ook ik beaam geheel de juistheid van dit antwoord, maar ik besef insgelijks het «vaguequot;, de verschillende beteekenis van het woord vooruitgang. verschillend, naarmate het standpunt, waarop men zich plaatst.

Jntusschen. cenuindvriug van xchuulverzuim en eer-

-ocr page 10-

..i.j '.'quot;i «msiw, juijuii i.miiij.iiii, j

8

meerdering van geregeld schoolbezoek is vooruitgang; hij die ons verbond steunt, bevordert dus uien vooruitgangquot;, al moge dit woord voor hem iets anders dan voor zijn buurman zijn.

Laten wij toch, waar het, zonder verzaking van beginselen, mogelijk is, twist en tweespalt niet zoeken maar vermijden en steeds voor oogen houden de vruchtbare en verheven leus, die eene zuster-natie in haar wapen draagt, «L'union fait la forcequot;.

Of 't bezigen van uitdrukkingen, als «reaction-nairenquot; en «mannen van Romequot;, die eendracht bevorderen zal, neem ik de vrijheid zeer te betwijfelen.

Breda.

iO Februari 1870.

L.

-ocr page 11-
-ocr page 12-
-ocr page 13-
-ocr page 14-