DOOR
Mr. A. VOS BE WAEL.
TWEEDE -.lAARGAKö.
ik liAARLEM ui,! A. B. VA N D E N H E U V E L. 1869.
De opvoeding der kinderen is de goddelijke roeping van de ouders. Onberekenbaar zijn derzelver gevolgen; want ze strekken zich uil over de geheele maatschappij; ze duren jaren, ja eeuwen; ze verspreiden zegen ot vloek.
En toch heerscht helaas! bij vele ouders de grootste onwetendheid in deze zoo gewigtige zaak. en wordt dezelve zorgeloos behandeld. Eene ligtzinnigheid te onverantwoor-delijker bij de strekking, welke er thans vooral bestaat, om den kinderen op de school alle onderricht, in de Godsdienst te onthouden, en hun, onder den naam van christelijke deugden , heidensche begrippen voor te houden, voor de ziel van luttele, ol' geene waarde.
Een duitsch boekje. Familiegeluk getiteld, bevat zeer nuttige wenken en regelen voor de opvoeding, welke het bewijs leveren, dat de schrijver met innige godsvrucht veel kennis en ondervinding vereenigt. In de volgende bladen zullen de ouders, die, in de eerste plaats met de opvoeding hunner kinderen belast zijn, en allen, wien het welzijn der jeugd ter harte gaal. een gedeelte van dal werkje vinden, waarbij ik liier en daar iets gevoegd heb, hoofdzakelijk uit Dr. J. A. Stapi^ opvoedingsleer, naar de bewerking van den Hoog Eerw. Heer Ts. Brouwer. 1)
God geve, dal dit boekje goede vruchten moge dragen voor de jeugd, en daardoor voor de volgende geslachten!
igt; v2o ilruk. Arnhem, hij .1. G. Meijer.
. ■ • : ■); ■■ ■
■ . '■1 i ;. ' ' 1' ' . ! v.. ■ ; ■ - ■ n'li.' ' ■ ;i
' ... 1 ' quot; !' ■ . j\v ■ • ■ ' . \ .i. .
• ••• j '■ .; ■■■ '
M; • ■ ij-r
■ ' ' '■
1
. , ' f , ' ' l
'
■1 • 'f,. - : ' ; 'li
'
I!'quot; 'u ■ !'■ ;•
. • ■ ■ ■ ■ ■
.
KKILSTE HOOFDSTUK.
AI .(-.KM r.ENK C H ON DP. EG l NSELE N.
)gt;Mot liet Igvimi van don iTicnscli begint zij no opvoeding.quot;
(IIKRDF.K)
'1. Let zorgvuldig op de eerste indrukken, die liet kind onl-vangt. Vooral hetgeen liet ziet, prenl zich in zijne ziel, en laat er eenen indruk achter, zelfs dan reeds, als de herinnertnfi dtiur-aan nofj verdwijnt. Als het de spraak nog niet, verstaat, is hel slechte voorbeeld toch reeds het dagelijksch voedsel zijner ziel. Velen slaan hieraan geen geloof, en bekommeren zich volstrekt niel over hetgeen een kind in de eerste jaren ziet of hoort. Maar, ofschoon de vermogens der ziel nog sluimeren, kan men toch reeds veel doen, hetzij om ze te wekken, hetzij om ze voor-loopig den weg af te bakenen, dien zij na de ontwaking moeten afleggen.
«Dit vertoont zich het schoonst bij nog geheel kleine kinderen, wanneer zij vader of moeder, die hen liefkozen, vol aanminnige vrolijkheid naar mond of oogen zien. Men ontwaart hier reeds opwekking van den geest, die het uitwendige opmerkt, en waarneemt. De natuur heeft ook hier wederom het best aan de moeder geleerd, op welke wijze zij do opmerkzaamheid opwekken, onderhouden en oefenen moet; de liefde rnaakl haar vindingrijk; zij is voor de sluimerende vermogens der kinderziel, wat de stralen der liefelijke lente-zon voor de in de aarde sluimerende kiemen der planten zijn.quot;
1
Maar uwe zorg moet nog grooter worden, als de herinnering reeds hel kind bijblijft; want de indruk van hetgeen een kind ziet, wordt telkens als de herinnering terugkomt, dieper en vaster; de ziel neemt eene bepaalde rigting, eene gewoonte aan. Van de prilste jeugd af, moet derhalve het kind slechts goede voorbeelden, in woorden en daden, voor oogen hebben.
Gij moet, al is uw eigen handel en wandel ook slecht en schandelijk, toch ontzag hebben voor de heilige onschuld van uw kind, en in zijne tegenwoordigheid voorzigtig zijn. Bedenkt, ouders! dat gij, zoo gij dit vergeet de grootste mishandelaars, ja, de moordenaars uwer kinderen zijt; want gij ontneemt hun iets, dat gij hun niet weder kunt geven; het tijdelijke leven zijn zij aan u verschuldigd, maar nu geeft gij hun den eeuwigen dood.
Daarom moet het onschuldige kind ook als een Heilige Engelbewaarder voor de ouders zijn; zijne tegenwoordigheid moet hen van hot kwaad terughouden. Ja! als vader of moeder hel kind in het vrolijke, onschuldige oog durven zien, zonder in hunne eigene ziel eene opwekking tot verbetering van eigen levenswandel te ontwaren, dan is het hart, door slechts op het we-reldsche en stoffelijke te denken, en daarop alleen zijne zinnen te stellen, dood voor betere gevoelens; — als de onschuld van het kind, die uit zijn helder oog schittert, en u toelacht, zelfs het voornomen om die onschuld te sparen niet levendig maakt, dan hebben de magt der kwade gewoonte en de hartstogl. allo gevoel van heilige ouderliefde verstikt.
Bij een heidensch wijsgeer vinden wij reeds den voortrelTe-lijken regel: »met kinderen moet. men van de jeugd af slechts verstandige en deugdzame gesprekken voeren; dikwijls moet men ze herhalen, opdat hun oor er zich aan gewenne, en ze diep in het hart dringen; alle woorden, die het hart kunnen bederven, moeien hun niet alleen geheel onbekend, en vreemd blij ven, maar ze moeten liun ook, als zij ze later hooren, walgen, en onaangenaam zijn.quot;
Üe onschuld is een heiligdom, dat gij niet moogt ontheiligen. «Wie een van deze kleinen ergert, die aan Mij gelooven. het ware hem beter met een molensteen aan den hals in den afgrond der zee gewoipen te worden. Ziet derhalve toe, dat gij geene van hen gering schat; want Ik zeg u, hunne Engelen zien altijd het aanschijn mijns Hemelschen Vaders.' Matth. XVIIi.
2. Zaait het goede zaad vroeg, vóór dat het zaad des kwaads in de reine kinderziel worde geworpen. Denkt toch niet, dat gij met een klein kind niets anders te doen hebt, dan zijn ligchaam te verzorgen. Laat het niet eerst bederven, om het later om die bedorvenheid te moeten tuchtigen. Wacht u voor den val-schen regel; dat eene goede opvoeding eerst met de jaren van verstand kan, en moet beginnen.
Zorgt zoowel voor de ontwikkeling van den geest als van het ligchaam, en laat beiden hand aan hand voortgaan. — De hoofdzaak is, dat eene gezonde ziel in een gezond, sterk ligchaam wone. — Het is niet goed, dat de geest reeds vroegtijdig worde ingespannen, als het ligchaam nog zwak of zelfs ziekelijk is, maar ongetwijfeld is het niet minder verkeerd, als de jeugdige geest door ruwheid en onwetendheid vergaat, terwijl het ligchaam groot, en sterk wordt. Verzuimt dus reeds in de eerste jaren niet, om een gemakkelijk, en voor het kind passend onderrigt te geven; ontwikkelt den geest langzamerhand, maar zonder de gezondheid des ligchaams te ondermijnen.
3. Vermijdt bij de opvoeding te schertsen. Het is altijd gevaarlijk, maar vooral in de eersle jeugd; het brengt den jeugdigen geest in de war, en leidt tot eene verkeerde wijze van zien, en oordeelen. Het is eene dwaze en verderfelijke meening, dat de kinderen daardoor verstandig, en gevat worden. Vriendelijk met de kinderen te spelen, met hen als het ware kind te worden, ja, dat is prijzenswaardig, maar ze voor den gek te houden, streken te leeren, dat verdient afkeuring. Laat hen, al is het ook uit scherts, en al begrijpen zij het ook niet, nimmer iets kwaads of verkeerds doen of spreken. Laat u dus door de kinderen niet slaan, niet uitschelden; laten zij u geene bitse, geene ongepaste antwoorden geven; laten zij u niet bij uwen naam noemen, en nog veel minder u uwen bijnaam toevoegen. Leert hun ook geene scheldwoorden, beschimpingen, scherpe en bijtende uitdrukkingen tegen anderen; leert hun niet uit scherts liegen, schelden, veel minder vloeken; leert hun, al zijn ze nog zoo klein, geene wraakzucht; slaat dus den stoel of de tafel niet, waaraan zij zich gestooten hebben; valt niet uit tegen hen, die de ontevredenheid van hel kind hebben gaande gemaakt, maar
4*
zegt integendeel ook niets ten nadeete vati hen, die hef, kind bijzonder lief heeft, om te hooren wat het er op antwoordt. Brengt, hot kind uit scherts niet aan hel weenen, noch lot gramschap, tegenspreken, verzet. Neemt het niet iets weg, om het verdrietig of erg begeerig daarnaar te maken. Misleidt en bedriegt de kinderen niet, lacht ze niet uit, scheldt en beschimpt ze niet. Gij moogt ze uit scherts evenmin prijzen als laken. Maakt ze niet bang met vertelsels van zwarte kerels, joden, spoken, enz.
Om kort te gaan; uit scherts kinderen kwaad leeren, is uit scherts kinderen bederven. Of is de opvoeding dan een spel? Neen, speelt liever met vuur; want het afbranden van huizen is niets in vergelijking met het bederven van kinderen.
4. Leert den kinderen de goedkeuring van goede en verstandige menschen op prijs stellen. Zij zijn geneigd, om het welgevallen van anderen te zoeken; onderhoudt die neiging, wakkert ze aan, en maakt er gebruik van tot het goede, maar niot tot zotternijen, waartoe sommige ouders hunne kinderen afrigten, om er dan met welgevallen om te lagchen, en ze te bewonderen, als of ze iets zeer bijzonders hadden uitgerigt. Daardoor zijn zij oorzaak, dat de kinderen onverschillige of nuttelooze dingen als gewigtig beschouwen, en zich door dwaasheden, of soms zelfs door baldadigheid, goedkeuring trachten te verwerven. Toonl alleen dan, dat hetgeen zij doen u aangenaam is, als het werkelijk goed en nuttig is. Sommige ouders mogteu wel eens denken aan het antwoord, dat volgens een oud schrijver gegeven werd aan iemand, die er zich op liet voorslaan, dat hij lang op één been kon staan: een gans kan het 1101/ lanijer.
Eenige ouders vallen in eene tegenovergestelde fout; zij brengen hunne kinderen in vertwijfeling, door nooit een tevreden gezigt te toonen. Kinderen willen gaarne behagen, maar als de ouders dat, nooit willen zien, ja, zelfs bespotten, en voortdurend al hun doen en laten berispen, dan benemen zij hun den moed geheel en al. Als de kinderen steeds met verwijtingen, bedreigingen en straffen bejegend worden, als geene straal van liefdevolle genegenheid uit het oog van moeder en vader hun hart verwarmt, dan wordt het kinderlijk gemoed voor alle opgeruimd-
— 9 —
heid gesloten, en geofl zieh aan moedeloosheid, spijt en haat over. Ook do schoonste bloesems krimpen in een, en verwelken, indien zij hij voortduring aan den kouden noordewind blijven blootgesteld.
Hoe gemakkelijk loch', zoude men menig kind ijverig in het goede kunnen maken, als de ouders slechts op eene verstandige wijze het wisten te looncn, dat zij daarin behagen vinden.
Moet gij echter toonen, dal het gedrag van uw kind verkeerd is, en u mishaagt, dan moet gij tevens toonen, op welke wijze het gemakkelijk uwe tevredenheid weder kan verdienen. Bewaart uwe kinderen voor moedeloosheid, voor vertwijfeling, voor de gedachte: het kan mij toch niet helpen; ik kan do tevredenheid eti liefde mijner ouders niet meer verwerven; ik kan mij niet meer beteren, enz. Zij zijn verloren, als zij moedeloos het hoofd laten hangen; want dat verzwakt den wil, en eindelijk laten zij alles vlotten en drijven, worden onverschillig, en gaan tot alle kwaad over.
5. Veronderstelt bij kinderen niet. zoo ligt eene slechte bedoeling of eenen kwaden wil. Dikwijls toch is voor dergelijke vermoedens geen grond, en ze zijn dus onbillijk. Kinderen gaan maar al te dikwijls over tot hot kwaad, dat men bij hen veronderstelt, en hun zonder omwegen voorhoudt. Als gij hen uitscheldt voor slecht, lui, leugenachtig, dom, enz., dan zouden ze het misschien alléén daardoor worden.
Indien hetgeen gij hun verwijt, ook voor een gedeelte waar is, dan is het misschien nog meer uwe dan hunne schuld; want kinderen kunnen slechts wezen, zoo als ze opgevoed zijn. Het verwijt is dus niet alleen onbillijk, maar ook nutteloos; omdat het eergevoel er door gekrenkt wordt, en de zoo schadelijke gedachte bij hen ontstaat, dat ze niet anders kunnen zijn of worden.
Maar, als de veronderstelling en verwijting geheel onwaar zijn (en dikwijls is dat hel geval), dan brengt gij eene verwarring in het kinderlijk brein, en in zijne begrippen van goede en slechte bedoelingen en inzigten. Zij worden neêrslagtig en mismoedig; omdat zij meenen, dal zij werkelijk tot niets meer deugen. Zij verliezen de liefde voor hunne ouders, en tevens den lust en het verlangen om goed te zijn, en hunne ouders te be-
hagen. Zoo worden zo inwendig gepijnigd, en gemarteld; ze verkwijnen in eene jeugd, die geen genoegen meer oplevert, totdat ze eindelijk inzien, dat do verwijten der ouders ongegrond waren; dan verachten ze hunne geheele opvoeding, verheffen zich boven alle indrukken der jeugd, en dan eerst beginnen ze werkelijk schuldig te zijn.
Veronderstelt liever, zoolang gij het slechts doen kunt, eenen goeden wil en goede bedoelingen. Als zij weten, dat gij hun eenen goeden wil toeschrijft, en veel goeds van hen verwacht, dan zullen zij uw vertrouwen waarderen, uwe goede verwachting niet willen teleurstellen, en het eergevoel zal hen aanzetten, om u te bewijzen, dat gij u niet bedrogen hebt.
Om aan de kinderen goede neigingen en bedoelingen te leeren kennen, moet gij ze hun voorzeggen, ze hun toeschrijven, en dan van hen verwachten, dat zij u dat genoegen zullen verschaffen; zegt hun derhalve; ik hoop, dat gij vlijtig, gehoorzaam, vriendelijk zult zijn, om vader en moeder genoegen te doen, enz. — Zelfs als zulke bedoelingen, zulke meeningen hun nog onbekend zijn, zullen zij zich daardoor moeite geven, om ze u te toonen.
Alleen in het ongelukkige geval, dat zij van uw vertrouwen misbruik maken, en huichelen, als zij hunne boosheid onder het masker van vroomheid bedekken, om u te bedriegen, en te spotten met uwe goede gedachten omtrent hen — dan moet gij toonen, dat gij hunne slechtheid inziet, en begrijpt; dan moet gij die inwendige booze neiging en bedoeling bij den regten naam noemen, en ernstig straffen. Doch dit geval zal niet ligt plaats hebben, als gij van der jeugd af goed begonnen zijt.
6. Stelt de kinderen op geene zware proeven, om te weten of zij eerlijk, waarheidslievend, zedig, toornig, afgunstig zijn; indien zij alsdan vallen, komt de zonde op hen, die de valstrikken gelegd hebben, en, zijn ze eens gevallen, dan vallen ze ligt weer. Verwijdert liever, zoo veel mogelijk, allo gelegenheid tot zonde, totdat zij sterker in het goede zijn geworden.
7. Let vooral op den omgang, dien de kinderen hebben. «Met goeden wordt men goed; met slechten slecht.quot; Dit geldt zonder twijfel dubbel voor kinderen. Weest op dit punt niet
onverschillig, als gij geeno treurige ondervinding wilt opdoen. Gij moet derhalve op niemand vertrouwen, op wien ge u niet zeker kunt verlaten, maar vertrouwt het minste van allen op de kinderen zeiven. Gij behoeft echter daarom ook niemand verdacht te maken. De omgang, welken de kinderen hebben, werkl, zonder dat zij het zeiven weien, sterk op hunnen geest, en hun gedrag. Het is daarom niet noodig, dat zij altijd alleen zijn, en afgezonderd worden, maar zij moeten slechts met goeden omgaan. Kiest vooral goede dienstboden; want, na de ouders, hebben zij den grootsten invloed op de kinderen; past op, dat gij uwe kinderen niet overgeeft aan hen, die zeiven slecht, en dom zijn.
8. Als u iets in uwe kinderen mishaagt, zoekt dan eerst do de schuld bij u zeiven, en schuift dezelve niet op de kinderen; dit is een hoofdbeginsel bij de opvoeding. Gelooft aan dien regel; hij zal u tot nadenken brengen; spoedig welligt zult gij er de gegrondheid van inzien, en gij zult dan ook weten, waai' gij beginnen moet, om de fouten der kinderen te verbef eren.
Sluit gij echter uwe oogen voor deze waarheid, wilt gij opzettelijk blind zijn, dan worden uwe kinderen daardoor niet beter, omdat gij het regte middel tot verbetering niet kent.
Misschien is er een verstandig vriend, misschien uw geestelijke leidsman, wien de opvoeding uwer kinderen ter harte gaat, en die u vriendschappelijk, of met gepasten jernst zegt : ))gij hebt zelf schuld aan de fouten uwer kinderen; omdat gij de opvoeding verkeerd inricht.quot; Is dal het geval, weest dan niet zoo dwaas van hem tegen te spreken, of te haten; want, mogt hij zich ook al ééns vergissen, tienmaal zonder twijfel heeft hij gelijk. Denkt er over na, en neemt niet kwalijk hetgeen u gezegd is, maar toont, dat gij er prijs op stelt nader onderligt te worden, dan zult gij uwe schuld inzien, en is dezelve niet van daag of gisteren begonnen, dan is dezelve van vroeger, ligtelijk van de eerste jaren der opvoeding, ja, misschien reeds van uwe eigene jeugd.
Wat helpt het u, dat gij het tegenspreekt; eens toch zult gij rekenschap moeten geven voor eenen alwetenden God, en dan zult gij het niet meer kunnen ontkennen.
9. Vraagt raad bij verstandige menschen, en weest niet zoo
blind on verwaand om te denken, dal gij genoeg of beier dan anderen weel, hoe men kinderen moei opvoeden, '/ij, die er hun werk van maken, die er zich op toeleggen, om de beste wijze le leeren kennen, raadplegen de geschrillen van anderen, en zoeken de een bij den ander onderrigt en raad. üe goede opvoeding is eene groote, ja eene heilige kunsl, die men niet in korten lijd kan leeren. Ondervinding en nadenken leeren veel, maar als men mol zijne eigene kinderen eene treurige ervaring heefl opgedaan, dan kan men niet weer van voren aan beginnen : eens is hel te laat!
Vol'jl nok niet slaafs en onbepaald de opvoeding uwer ouders na; zij kunnen immers uit onwetendheid fouten begaan hebben, en ik herhaal dus met allen ernst, raadpleegt wijze, verstandige men-schen vóór dal eene bittere ervaring u geleerd heefl.
10. Tracht uit al uw vermogen de opvoeding en het onderrigt le ondersteunen, dat uwe kinderen in de kerk en de school ontvangen, en vereenigt u daarmede. Anders is de school voor uwe kinderen niets waard.
Breekt toch door uw gedrag of uwe woorden niet weder af, wat in de kerk of op school met zooveel moeite geleerd is. Verligt do geestelijken en onderwijzers hunne uit den aard der zaak reeds zoo moeijelijke taak, en verzwaart hunnen last niet. Gij zeiven en uwe kinderen zullen er voordeel bij hebben.
Doch vergeet hierbij niet, dat. gij, zoo veel de omstandigheden het toelaten, verplicht zijl die onderwijzers le kiezen, die zeiven braaf zijnde, uwe kinderen tot deugd en goede zeden opleiden, en dal, indien gij bemerkt, dat het kind op school iels ziet of hoort, dal zijn kinderlijk gemoed nadeel kan toebrengen — dal quot;gij alsdan mot gepaste vrijheid moet klagen, hetzij bij den onderwijzer zeiven, hetzij bij hen, die met het toezicht over de school belast zijn, maar, als het eenigzins te vermijden is, moet gij nimmer in het bijzijn der kinderen iets ten nadeele hunner onderwijzers zeggen.
Wilt gij bij ondervinding weten van hoeveel belang het voor kinderen is, welke onderwijzers zij hebben, gaat dan eens na welke schoone gedachten, zelfs zeer kleine kinderen hebben, die de scholen door geestelijke zusters gehouden, bezoeken, en
verglijkl daarmede eens helgeeti inon hoort van kinderen, die op sommige openbare scholen gaan, waar hel regt. begrip van zedelijkheid den onderwijzer zeiven schijnt te ontbreken.
14. Opvoeding geschiedt niet alleen door onderrigt en vermaning, maar ook vooral, en in de eerste plaats, dooi1 gewoonte. Leeren en vermanen, kan men eerst later, maar aan- en afwennen, moet men de kinderen reeds van den eersten dag huns levens. Hoe vroeger gij ze gewent, des te gemakkelijker is het. Later wordt het aan- en afwennen zwaarder, en moeijelijker, dan vereischt het dikwijls eene zeer strenge behandeling, waartoe weekhartige ouders maar al te dikwijls de noodige vastheid missen. En dan is eene harde behandeling, die men bun door vroegtijdig af- en aanwennen had kunnen besparen, een onregt, dat men hun aandoet. Maar indien gij meent, dat die nalatigheid later »als het verstand komt,quot; alleen dooi' vermanen en door onderrichten weder goed kan gemaakt worden, dan bedriegt gij u grovelijk. Kent gij dan de kracht der gewoonte niet; weet gij dan niet, dat de gewoonte eene tweede natuur is'? De gewoonte heeft eene groote kracht, maar de eerste, die der jeugd, heeft eene bijna onweerstaanbare kracht. Niet door onderrigt alleen, neen, slechts door groote strengheid kan men eene verkeerde gewoonte der jeugd uitroeyen, en dan vordert het veel inspanning. Dikwijls wordt daardoor hel hart der kinderen vaneengereten, de liefde lol de ouders weggenomen; omdat zij de slechte gewoonten willen vernietigen, die reeds diepe wortels hebben geschoten en met de kinderen zijn opgegroeid. Ouders, bedenkt het toch, dal is uwe schuld!
En nogthans zijn er ouders, die zeiven hunne kinderen in de prilste jeugd bederven, en ze later wegens hunne slechte gewoonten hard bestrallen, en tuchtigen; ouders, die in alles den wil der kinderen doen, om ze slechts tevreden, en slil te houden, en om zeiven rust, te hebben; ja ouders, die uil scherts en onbedachtzaamheid hun dwaasheden en dwingen leeren. Van den eenen kant beschouwen zij de kinderen als eenen last; van den anderen kant als speelgoed. Zij kennen geene andere wijze van opvoeden, als doldriftig dreigen en slaan, en omdat zij dit bij kinderen nog niet doen kunnen, staan zij verlegen, weten niet wat te doen, en stellen alles tot later uil. Als men hun zegt,
dat zij zelven de kinderen reeds vroegtijdig bederven, dan niee-nen zij, dat dil niet nadeelig werkt, maar dat zij hel er wel weer uit zullen krijgen; zij wijzen op de toekomst en up hunnen Icrach-ligen urm. Maar als later de verkeerdheden, die de ouders zelven geleerd, en tot gewoonte gemaakt hebben, al te erg worden, ja, dan moeten de kinderen de ijzeren hand voelen, maar dan zijn ook gewoonlijk de tevredene, gelukkige, onbekommerde dagen van het kind voorhij. Het voelt, dat hel schuldig is, hetgeen het alleen daarom vroeger niet wist; omdat men het alles toeliet. Nu is het kwaad, wat het vroeger vrij doen mogt, ja van de ouders zelven geleerd heeft. Het kind raakt verward inzijne gedachten en zijn oordeel. Nu moet het in eens veranderen, en zich geheel anders gedragen; want alles wat het vroeger deed, en voor goed hield, is nu niets anders dan fouten en verkeerdheden, die met hetzelve opgewassen, gewoonte en eene tweede natuur zijn geworden. — Zijn hart en zijne ziel worden vaneengereten, verscheurd; en zijn strijd begint; zijn kinderlijk paradijs is weg, en, alsmeteenen innerlijken vloek beladen, gaat het de wereld in; en van de gewoonte om onwetend fouten te bedrijven, komt het nu gemakkelijk tot de gewoonte, om tegen de stem van het geweten te handelen.
12. Legt er u met de meeste zorg op toe, om uwe kinderen naauwkeurig te leerén kennen. Als gij ze niet door en door kent, hunnen aanleg, hunne neigingen, dan zult gij ook de regte wijze om ze te behandelen niet kennen, evenmin als de geneesheer, die de zieken niet kent, weel, welke geneesmiddelen hij hun moet voorschrijven. Gaat daarom uwe eigene jeugd na; herinnert u uwe ineigingen, en ziet of uwe kinderen u niet gelijken. Verzuimt echter daarom niet, van in uwe kinderen te verbeteren, hetgeen gij zelven in uwe jeugd verkeerd gedaan hebt.
13. Maakt, dat uwe kinderen u steeds lief hebben, en openhartig jegens u zijn, en blijven, opdat zij u niet voorliegen, en huichelen, als gij bij hen zijt. Zógt daarom ook niet: »als ik dal zie — als vader of moeder dal ziet — dan komt gij er niet goed af, enz.quot; Daardoor maakt gij er oogendienaars van, bedriegers, huichelaars, en, gelooft het toch, het is met eene goede opvoeding gedaan. Zoodra de kinderen beginnen zich anders voor te
— 45 —
doen, als zij wej-kelijk zijn; zoodra zij beginnen te liegen en le huichelen, moet gij op uwe hoede wezen.
Maar zoolang hun hart nog voor u open ligt, kunt gij ze gemakkelijk leiden. Zijn het echter eens afgerigte leugenaars, zijn ze eens aan het huichelen gewoon, dan moet gij angstig en bevreesd zijn, dan rnoogt gij niet rusten, vóór dat gij de middelen tot hunne verbetering gevonden hebt.
14. Weest eensgezind bij de opvoeding uwer kinderen. Duldt niet, dat er in uw huis partij voor hen, en tegen u worde getrokken.
Staat niet toe, dal grootouders, dienstboden of anderen het met de kinderen eens zijn, als het ware met hen zamenspannen, en meenen, dat zij de kinderen tegen u moeten helpen en beschermen.
Verschilt gij in meening over de behandeling der kinderen, laat hun er dan in geen geval iets van merken, en spreekt elkander niet tegen, als zij er bij zijn. Ziet het in stille, en bedaard eens te worden. Zonder eensgezindheid kan do opvoeding geene goede vruchten dragen. Weest derhalve eensgezind met elkander, met de school, en met de kerk!
15. Onderzoekt óf er in de spreekwijze, die gij u aangewend hebt, in do woorden, waarvan gij u bij de kinderen bedient, ook iets is, dat hun nadeelig kan zijn,— óf dezelve aanleiding tot iets slechts kunnen geven, of iets goeds kunnen verstikken'? Er zijn uitdrukkingen, scheldwoorden, bijnamen van dieren, bittere beschimpingen, zoo ruw en verderfelijk, zoo strijdig met alle gevoel, dat een verstandig mensch niet begrijpen kan, hoe ouders zoo gedachteloos kunnen zijn van dit niet van zelfs in te zien. Mis-scliien moet gij eene gehee! andere manier van spreken, een geheel anderen toon aannemen, en u daaraan'gewennen, wat het ook koste. Laat u die moeite toch niet te groot zijn!
Uwe taal moet bij de kinderen altijd edel zijn, hetzij gij in ernst, of vriendelijk spreekt; hetzij gij prijst of afkeurt. Uwe kinderen zullen uwe spreekwijze, ja uwe woorden overnemen. Wilt gij het bewijs van hetgeen ik zeg, welnu let dan eensnaauw-keurig op hetgeen uwe kinderen zeggen, en gij zult er uwe eigene wijze van spreken, uwe eigene woorden in terugvinden. — Meent
niet, dat dit van weinig belang is voor de opvoeding; want de toon cn wijze van spreken vormen langzamerhand den gemoedsaard, de ziel van het kind, even als door do alzondeiTijk streepjes van liet potlood eindelijk eene geheele teekening te voorschijn komt.
U). Begint de opvoeding vroeg, maar houdt er niet te vroeg mede op. Laat de kinderen nog niet aan zich zolven over, als de tijd nadert, dat zij de school zullen verlaten. Langzamerhand moelon zij wel zelfstandig worden, en gij kunt ze niet altijd aan den leiband houden, doch juist daarom moet gij niet altijd den meester uithangen, voortdurend en immer gebieden, en bevelen, maar gij moet ze bewaken, en ongemerkt leiden, om alleen dan mei vaste hand de teugels te grijpen, als zij eeneu verkeerden weg willen inslaan. In dit opzigt zijn de eerste jaren na hel verlaten der school misschien de gevaarlijkste. De zielskrachten, vooral het verstand, ontwikkelen zich alsdan tot omstreeks het twintigste jaar sneller; de kindereu loeren meer in één jaar dan vroeger in twee, maar leeren zij in dien tijd geen goed, dan leeren zij zonder twijfel verkeerdheden of kwaad. Het kind neemt alsdan gewoonlijk eene bepaalde rigting, en eene geregelde wijze van leven begint alsdan, ot helaas! eene reeks van dwaasheden.
17. Stelt er u niet tevreden mede, dat uwe kinderen gelijk aan andere kinderen zijn. Geeft hun ook eene betere opvoeding dan gij zeiven genoten hebt. Denkt aan uwe eigene kwade gewoonten, aan hetgeen gij zeiven hebt moeten overwinnen, en bespaart uwen kinderen dien strijd, door hun vroegtijdig betere gewoonten te leeren. Zegt niet: sik was zelf niet beter; kinderen moeten ondeugend zijn; de jeugd moet eerst uithollen.quot; (rij geeft door zulke gezegden dikwijls ergernis. Spant liever al uwe krachten in, om uwe kinderen gelukkiger te maken, dan gij zeiven zijt: hun geluk ligt in de goede opvoeding. Onderdrukt in hen de kwade begeerten; de hebzucht, den hoogmoed. Oefent hen in de versterving, in de zelfsveiioochening, in den ootmoed, en laat er u veel aan gelegen zijn, om ze te bewaren voor de eigenliefde, voor eigenbaat en zelfzucht, die alleen eigen voordeel zoekt, alleen aan zich zelve denkt, en koud blijft bij het geluk en ongeluk des naasten. Leert hen deelnemen, en bezorgd zijn voor anderen.
De Godsdienst van Hem, die uit liefde voor ons zijn leven ten beste gaf, verlangt, dal wij ons opofferen voor het -welzijn van anderen; ons leven moet voor anderen zijn, maar relfzuclit en eigenbaat dreigt hoe langer hoe moer, nis een gezwollen, buiten zijne oevers getreden stroom, het geheele menschdom te verslinden! Waakt en zorgt, dat ook uwe kinderen door dien stroom niet worden medegesleept.
18. Bidt om Gods zegen bij de opvoeding! Vergeet geenen dag uw oog lot God, den Vader uwer kinderen, te verheffen, en Hem met aandacht en ootmoed om licht en zegen bij de opvoeding Ie smeeken. Geen grooler goed kunt gij voor uwe kinderen vragen. Hij, die eens de kleinen zegende, de goddelijke Kindervriend, zal ook uwe kinderen zegenen, mits gij geen beletsel in den weg stelt. — Maar bidt toch niet om zegen, zoolang gij uwe kinderen eene opvoeding geeft, die een vloek is!
19. Don Pedro, koning van Portugal, stierf den 24 September, 1834. In de laatste dagen zijns levens, vroeg bij zijnen geneesheer of deze kinderen had. Op zijn bevestigend antwoord, hernam de koning: «zorg dan vóór alles, dat uwe kinderen eene yoede opuoediiiy genieten. De woorden van een stervende mogen ge-wigt hebben, en u bewegen. Wat mij zeiven en mijnen broeder (Don Miguel) betreft, moet ik erkennen, dat onze opvoeding geheel verwaarloosd is, zoodal wij, toen wij mannen waren geworden, zeer onwetend waren. Later kwam ik onder menschen van verstand en ondervinding; toen leerde ik mijne eigene gebreken kennen, en ik maakte mij de gelegenheid ten nutte, om beschaafd te worden. Maar de verkeerde indrukken mijner jeugd bleven mij altijd voor een gedeelte bij, en nooil hebben ze mij yeheel verlaten.quot;
TWEEDE HOOFDSTUK.
IteVOUDEftlNG VAN DE GEZONDHEID DEK KINDEREN.
1. De gezondheidstoestand der ouders orft gewoonlijk op de kinderen over. Maar hmvolijksvredo, opgeruimde en wederkeerige liefde werken ook voordeelig — oneenigheid en neêrslagtigheid daarentegen werken nadeelig op de kinderen. De ouders moeten dus daarop, in het bijzonder vóór de geboorte van het. kind, letten.
2. De moeder moet zich alsdan zorgvuldig in acht nemen voor alle overdrevene inspanning en opwekking van het gevoel en gemoed, voor te groote bezorgdheid en kommer, voor gramschap, drift, schrik, ligchamelijke inspanning; zij moet zich gewoon maken aan een tevreden en opgeruimd gemoed, om geene schuld te zijn aan den ziekelijken toestand van het kind. Is zij gewoon aan eene geregelde levenswijze, dan behoeft zij daarin volstrekt niets te veranderen. Hare spijzen behoeven niet uitgezocht, en als voor eenen zieke te zijn. Maar zij zitte ook niet steeds stil en neme, als het kan zijn, in de opene lucht, of anders in huis, eene behoorlijke beweging. — Zij verdnbbele alsdan hare godsdienstoefeningen, brenge den nieuwen hemelbuiger Gode ten offer, en smeeke Hem dagelijks, dat Hij denzelve door het H. Doopsel als zijn kind aümneme, voor het bederf der wereld behoede, en zijn naam schrijve in hel boek des levens. Voorzeker zullen de vrome wenschen en gebeden eener godvruchtige moeder niet zonder goede uitwerking blijven; de moeder zelve wordt bovendien daardoor versterkt, om de bezwaren, aan haren toestand verbonden, gemakkelijker te dragen.
3. Niets is noodiger voor de gezondheid, dan reinheid in kleeding, woning en voedsel; zuivere, frjssche lucht, noch te warm, noch te koud, en — matige beweging des ligchaams. Maar
— 19 —
niets is ook nadeeliger voor de gezondheid, dan onreinheid, be-dorvene lucht en voortdurend stilzitten. Onzindelijkheid maakt de kinderen ziekelijk, ja veroorzaakt soms eenen spoedigen dood.
4. De moedermelk is voor kinderen het eerste en gezondste voedsel, wel te verstaan, wanneer de moeder gezond en de melk niet door ongezonde spijzen en dranken, of door hevige gemoedsaandoeningen is bedorven. Het is eene werkelijke wreedheid als de moeder, alleen uit zucht naar gemak, zich aan het zoo-gen harer kinderen onttrekt; neen! zij drukke met innigheid haar kind aan het. voor hetzelve van liefde blakende hart, en zij herinnere zich de voor allen zoo troostende woorden van de H. Schrift: «kan wel oene moeder haar kind vergeten, zoodat zij zich niet zoude ontfermen over haren zuigeling? En, zoo dit ook mogt plaats vinden, zoo zoude Ik u toch niet vergeten.quot; Kan de moeder echter zelve zich van dezen pligt niet kwijten, dan bedenke men, dat minnen gezond moeten zijn naar liychaum en ziel, anders zuigen de kinderen een vergif in, dat hun ligchaarn en hunne ziel doodt.
5. Kan men geene yocde min vinden, dan is het te verkiezen het kind door kunstmiddelen op te kweeken. Maar vóór alles moet het voedsel zuiver en gezond zijn; melk, van niet ligt gehalte, zooals ezelinnen- of geitemnelkis het natuurlijkste en beste voedingsmiddel. Men zie echter naauwlettend toe, dat telkens liet voorwerp, waarin dezelve gedaan wordt, mot de meeste zorg gereinigd worde; eene kleine nalatigheid kan groote gevolgen hebben. Lekkernijen zijn slechts nadeelig; suiker alleen uitgezonderd.
0. Zoo min de moeder als een ander, mag het kind bij zich in bed nemen, uit vrees van het te verstikkken, of althans schade toe Ie brengen. Men zegge niet, dat men toch zoo zelden hoort, dat een kind in bed gestikt is; want zal, indien het werkelijk plaats heeft, dit niet zorgvuldig verzwegen worden ? Om dit gevaar voor te komen, is welligt eene soort van krib aan te raden, achter m het bed geplaatst, die men naar zich toe kan draaijen, en die reeds door den beroemden geneesheer Frank werd aanbevolen. Men vindt dezelve ook hier en daar in ons land.
7. Kinderen moeten eenen behoorlijken tijd lot .slapen hebben. Maar ze in slaap te maken door drankjes en knrisimiddeltjes, heigeen niet zelden, vooral door bakers en meiden gedaan wordt, is onnatuurlijk en nadeelig, even als grootore kinderen plotseling en in eens te wekken, als zij in diepen slaap zijn.
8. Kinderen mogen niet slapen bij ziekelijke personen; evenmin in ziekebedden. Bij het koopen van gedragen kleedingstuk-ken, is voorzichtigheid noodig; wanl de slot' van vele ziekten kan daardoor op de kinderen worden overgebragt. Geverwd en verguld speelgoed, drinkbekers van lood, koperen en slecht vertinde scholels, bloemen in slaapkamers zijn schadelijk.
!). Het te vast inbakeren, is zeer nadeelig; de meening, dat de kinderen anders niet regt worden, en scheef groeijen, is een louter verzinsel. Beweging, gezond voedsel en zindelijkheid versterken, en maken, dal het kind regt, en gezond wordt. Het vaste inwikkelen en rijgen belet don omloop van het bloed, en het. he-hoorlijk uitwasemen; daardoor worden de kinderen zwak, krorn en gebrekkelijk.
10. Kinderen moeten zacht gewiegd worden. Tiet hevige schudden in de wieg of op den arm beschadigt de zwakke hersenen, borst en maag.
'11. Men late de kinderen niet al te vroeg loopen, vooral niet als zo landen krijgen. Leibanden, loopstoelen en hot herhaalde trekken en opbeuren aan de armen is nadeelig voor de borst. Hel kruipen en spelen op eenen droogen, zindel ij ken grond, b. v. in den zomer in wil zand, is de natuurlijke oefening om loopen te leeren, en niets is gezonder dan hel kruipen in door de zou verwarmd zand.
12. Spijs en drank, goed gekozen en met maat gebruikt, zijn niet alleen goed voor hel ligchaam, maar ook voor de ontwikkeling der geestvermogens, in het. algemeen moeten kinderen altijd eenvoudige en ligt te verteeren spijzen gebruiken. Melk en schoon water is de beste en gezondste drank, (dal melk wor-
men veroorzaakt is niet veel meer dan een vooroordeel); wijn, koflij, genever en likeuren daarentegen, zijn zeer af te keuren.
13. Men leere vroegtijdig de jeugd aan zekere orde gewoon worden. Buiten den bestemden tijd geve men geene spijs. Snoepachtigheid is iets onteerends: zij is nadeelig voor regelmatige spijsvertering; zij verleidt dikwijls tot onzedelijke daden. Het is zeer aan te raden, langzaam te eten; ook wachte men zich, de spijzen ie heet te gebruiken. Kinderen moeten gewoon worden, elke spijs als geschenk van God, met godsdienstig, dankbaar opzien tot God te genieten. Üe aposlel Paulus vordert dit uitdrukkelijk en hij herhaling. Op deze wijze wordt een genot, dat wij met de dieren gemeen hebben, boven het dierlijke, ja zelfs, tot eene godsdienstige handeling verheven.
Men late de kinderen geen gebrek lijden, maar ook de maag niet overladen, en geve hun geene te zware spijzen. Matigheid is even weldadig voor hel ligchaam, als voor den geest. Onmatigheid veroorzaakt vraatzucht, verdooving der geestvermogens, schandelijke lusten, en vele andere treurige gevolgen.
14. Van de woning der kinderen, vooral van de slaapkamer, hangt ook veel ai. Het is een bewijs van weinig nadenken, dat men dikwijls de slechtste vertrekken door kinderen en volwassenen laat bewonen, en hen er in laat slapen, terwijl men betere heeft, die men misschien voor vreemden bewaart.
De kinderen moeten een vrij uitzigt naar buiten hebben; de kamers moeten hoog, droog en zindelijk zijn, en dagelijks moet, als de kinderen er niet zijn, frissche lucht binnen gelaten worden; dan kan klein en groot er gezond en opgeruimd blijven.
15. De kleeding is ook van invloed op de gezondheid. In liet algemeen moet men dezelve regelen naar de gesteldheid van het ligchaam, en van het weder. Gezonde kinderen moeten niet zoo warm gekleed zijn, als zwakke en oude menschen. Veel zweeten verzwakt, vooral als het van te warme kleederen of bedden komt. Het hoofd moet vooral niet te warm worden gehouden. Boerhave plagt te zeggen: »de voeten warm, het hoofd koel, en de maag niet te zeer bezwaard, dan blijft gij voor vele ziekten bewaard.quot;
De kleeding der kinderen hebbe meer de strekking, om het ligchaam te verharden, dan om het te vertroetelen. Naauwe kleederen belemmeren den omloop van het bloed, drukken de nog weeke beenderen ineen, en veroorzaken uitwassen, benaauwd-heden en ziekelijkheid. Bedden van veêren zijn nadeelig voor kinderen, en dit te meer, naar mate zij zachter en beter gevuld zijn. Zij hroeijen te veel, veroorzaken verslapping, zenuwzwakte, en zijn voor het zedelijke dikwijls gevaarlijk. Matrassen of frisch stroo is veel beter. Het gebruik van zoogenaamde overbedden in plaats van dekens, is zeer af te keuren.
1G. Maakt door vriendelijken omgang, door spel en beweging, dat de kinderen een vrolijken en opgeruimden geest behouden. Behoedt ze voor een somber en verstoord gemoed, en praat ze toch niet voor, dat ze ziek zijn. Behoedt ze voor driften enharts-togten, voor onrust des gemoeds, voor toorn en schrik. Daardoor verkwijnt ook de sterkste gezondheid.
DEBDE HOOFDSTUK.
REGELEN BIJ HET BELOONEN EN STRAFFEN IN ACHT TE NEMEN.
1. Tot eene goede opvoeding behoort het verstandig beloo-nen en straffen. Elke goede daad brengt eene natuurlijke belooning mede; elke slechte eene natuurlijke straf. Maakt de kinderen daarop steeds opmerkzaam, en zelden zult gij byzondere belooningen of straffen behoeven te bezigen.
Maakt uwe kinderen derhalve opmerkzaam op het blijde bewustzijn van goed te hebben gedaan, op het welbehagen van God, op uwe tevredenheid en vreugde; — of, als zij kwaad gedaan hebben, op de ontevredenheid met zich zei ven, op de ongerustheid van het geweten, op het mishagen van u en van God. Zegt hun: «ziet, nu zijt gij blij en tevreden; nu zijt gij gelukkig, omdat gij vlijtig zijt geweest, omdat gij u overwonnen hebt; uw vader en moeder zijn verheugd, en God heeft behagen in u,quot; ot wel: »ziet, nu zijt gij ontevreden, treurig, beangst, nu zijt gij
— 23 —
niet gelukkig, omdat gij kwaad hebt gedaan, omdat gij het goede verzuimd hebt.quot;
2. De beste straffen zijn altoos diegene, die, als natuurlijke gevolgen, van zelfs uit de feiten voortvloeijen. Hier toch is vader of moeder niet zoo zeer degene, die straft; het kind straft zich zelf. Wanneer het derhalve zonder nadeel van het kind geschieden kan, late men deze gevolgen plaats vinden, ja, men pogo ze zelfs te bevorderen, en wanneer hunne werking te zwak schijnt, kan men dezelve door uiterlijke middelen versterken. Men late b. v. het gulzige of onmatige kind, wanneer het de maag bedorven heeft, bittere geneesmiddelen gebruiken of slechts weinig, en op eenen bepaalden tijd eten; het onzindelijke worde beschaamd gemaakt en teruggezet; het twistzieke van de onderhouding met anderen eenigen tijd beroofd; het vergeetachtige doe men denzelfden weg nog eens afleggen; het trage geve men niets te eten, vóórdat zijne taak is afgewerkt; het leugenachtige vinde geen geloof, dan nadat het bewijzen van verbetering heeft gegeven, enz.
De natuurlijke straffen moeten vóór de andere gekozen worden; anders verliezen zij hunne kracht, en de kinderen worden onverschillig en gevoelloos voor het goede of slechte geweten, voor het welbehagen of mishagen van God en van de ouders.
3. Indien het kan geschieden, moeten de belooningen vóór de straffen gaan. Gebruikt derhalve eerst belooning, om de kinderen tot het goede te bewegen, of van het kwade terug te houden. Wat met goedheid kan verkregen worden, moet men niet door strengheid'willen afdwingen, en het is eene groote fout, te berispen, eer het noodzakelijk wordt, of iets, dat zeer doet, te zeggen, eer daartoe aanleiding bestaat. Daardoor wordt aan het kind de gehoorzaamheid buiten noodzaak moeijelijker en onaangenaam gemaakt; want juist de edelste natuur verzet zich tegen ijzeren ketens het sterkste, terwijl zij zich aan zachteren band gemakkelijk laat leiden, werwaarts men wil. Een hol-landsch schrijver zegt: »sla den aanleg en de inborst van het kind naauwletlend gade, en behandel het dienovereenkomstig, maar leid het aan een rozenband en niet aan eene ketting.quot; —
2*
»Velen houden het voor een hoofdbeginsel in de opvoeding, den kop van het kind te breken, zoo als zij dit noemen. Zij bedoelen daarmede, dat men den kinderen, bij het geringste verzet, een duchtig pak slagen moet geven, opdat hun een levenslang aandenken daaraan bijblijve, en zij van nu af nimmer weder in de verzoeking komen, eenen zoo magtigen vijand weerstand te bieden. Wat beteekent intusschen dat kop breken'? Maakt dit het kind gedurende geheel zijn leven Jegens anderen toegevend? Neen, alleen jegens den persoon, die hem hel pak slagen gaf, en die daardoor het bewijs leverde, dat hij sterker was, en zijne kracht wist te misbruiken. Het kind is er nu opmerkzaam op geworden, wien het te vreezen heeft, maar dat kind is daardoor niet beter geworden. Wat zich thans minder uitwendig vertoont, blijft daarom uiel minder inwendig voortwoelen, en ontwikkelt zicli in het verborgene. Eene strenge en ruwe behandeling verhardt hel gemoed, maar verbetert het niet.quot;
4. Kiest zulke belooningen en straffen, die het digst bij de natuurlijke komen, en daarom het geschiktst zijn, om hot goede te bevorderen, en hel slechte te verbeteren. Niels is onverstandiger, dan blindelings te slaan, of altijd ééne en dezelfde belooning of straf te bezigen.
5. Hetgeen voor de kinderen geene waarde mag hebben, moet gij niet tol belooning kiezen, evenmin als hetgeen den kinderen steeds lief en dierbaar moei zijn, als slraf mag opgelegd worden. Beloont hen dus niet met lekkernijen, ijdelen opschik, ledig zijji en gevaarlijke spelen; bestraft hen niel met bidden, leeren, arbeiden of het met bewijzen van de eene of andere dienst.
G. Hetgeen de kinderen noodig hebben, en hun nuttig is, kunt gij hun als eene belooning geven. Kleederen, boeken, leijen, griffels, uitspanning, wandelen, vrijen lijd om te leeren, te bidden, naar de kerk te gaan, en veel andere dingen, die hun voor lig-chaam en ziel nuttig zijn, zullen hun dubbel aangenaam en dierbaar zijn, als zij ze ter belooning voor vlijt en goed gedrag ontvangen.
— 25 —
7. De kinderen zullen prijs leeren stellen op hetgeen, wacir-van gij hen tot straf uitsluit. Laat hen dus wegens sommige fouten niet mede bidden, niet naar de kerk gaan, niet leeren, niet bij u of hunne broeders en zusters zijn, niet werken, geen liefdediensten doen; maai' zet ze in den hoek of in een ander vertrek, en laat hen niets doen. Dan zullen zij waarde leeren hechten aan het gebed, aan het leeren, aan den liuisselijken omgang en aan werkzaamheid.
8. Straft niet dikwijls met ligchamelijke straffen. Het is niet waar, dat kinderen slechts door veel slaan goed worden; neen! zij worden er ligtelijk hardnekkig en gevoelloos door. Zonder twijfel zult gij, indien gij ze in de eerste jaren zelf verwend, en bedorven hebt, en als gij de natuurlijke straffen en belooningen niet behoorlijk weet toe te passen, dikwijls moeten dreigen, en slaan. Alleen bij onbeschaafde, verwilderde kinderen, die onvatbaar zijn voor edeler gevoel, kan ligchamelijke straf als een noodzakelijk kwaad worden beschouwd, en dan nog, moet dezelve uiterst behoedzaam worden toegepast,
9. Straft een kind niet in drift en toorn over het verdriet, de schade of de schande, die het u veroorzaakt heeft. Als gij u over iets bedroeven moet, is het niet zoo zeer over de schade of schande, die u het kind veroorzaakt heeft, maar vóór alles over de zonde zelve, over de innerlijke boosheid en bedorvenheid zijner ziel. Spreekt toch niet alleen van schade en schande, maar vóór alles over het mishagen, dat God heeft in de zonde zelve, en in de boosheid en bedorvenheid der ziel; anders zult gij kinderen opvoeden, die wel schade en schande voor de wereld, maar niet de zonde zelve vlugten.
Uw eerste gevoel bij de feilen uwer kinderen moet dus geen toorn zijn, maar droefheid en kommer over hel kwaad, en medelijden met het kind, dat zoo ongelukkig was kwaad te doen; dan zal bij de straf de liefde tot het kind nog doorstralen. Want de straf moet altijd uit liefde voortspruiten. Het tegengaan van het kwaad en het welzijn van het kind moeten dus uwe eenige bedoeling wezen. Dit zal op zijn hart eenen geheel anderen indruk maken, als: verbittering, gramschap en verwensching. De
— 26 —
gramschap geeft aan de kinderen een slecht voorbeeld, en men kiest daardoor ook do regie straf niet; men slaat met hetgeen men in de hand heeft', en waar men ook trefle, en zoo kan men do kinderen zelfs verminken. De gramschap verbetert dus niets, maar, wekt eerder op tot haat en verbittering jegens de ouders; de kinderen leeren zoo doende wel den toorn en de luim der ouders, maar niet de zonde vreezen. Het is beter niet, dan in toorn te straffen!
Als gy in drift z'yt, moet gij de straf uitstellen; legt de roede weg, wordt kalm en bedaard, en denkt na over de keuze en de grootte der straf. Meent gij echter, dat gij uw drift niet kunt bedwingen of zonder drift straffen, weet dan, dat gij de genade Gods tot eene goede opvoeding te vergeefs hebt ontvangen. Is u het straffen zonder drift, uit medelijden met het kind, te zwaar, denkt dan aan den ongelukkigen hoogepriester Heli, en aan zijne ongelukkige zonen. Straft uit gevoel van pligt; gij zijt ook daarvoor aan God verantwoording schuldig.
Weesl bij het straffen ook niet koud, onverschillig en gevoelloos; lacht en spot niet, als of gij behagen in het straffen vindt; toont uwen innigen afkeer van het kwaad, en dat gij bekommert zijt voor het kind. — Is het kind stijfhoofdig en trotsch tegen de straf in, dan moet gij de grootste kalmle en vastheid toonen; blijft het koud en gevoelloos, dan moet gij bedroefd zijn; heeft het berouw, dan moet gij medelijden met hetzelve hebben; begint het te smeeken, dan moet gij u wel erbarmen, maar tevens op den door God opgelegden pligt tot straffen wijzen, en u door het smeeken niet geheel van de straf laten afbrengen. Wil het kind de straf gaarne ondergaan, omdat het inziet dat dezelve verdiend is, dan kunt gij de straf in eene andere, die het zich zelf oplegt, veranderen. Gelukkige ouders', die zulke kinderen hebben!
Wil echter het kind zich volstrekt niet laten straffen, wil het wegloopen of zich verzetten, dan mag het daardoor niet, zelfs geen enkelen keer, vrijkomen; het moet weten, dat het hem niets helpt. Dan moet gij noodwendig kracht en vastheid gebruiken, namelijk: gij zwijgt, loopt het niet na; maar nu mag het ook niets van u krijgen, u niet weder onder de oogen komen tot dat het zich buigt, en gewillig de straf wil ondergaan.
— 27 —
«Tuchtig uwen zoon, zoo lang er hoop is, dan zult gij zijnen dood niet wenschcn.quot; Spreuken XIX. 18. Is het kind u ontwassen, is het u meester, en kunt gij het niet meer tot onderwerping brengen — weent dan; want het is de hoogste tijd om tranen te storten over uwe slechte opvoeding, en de bedorvenheid van uw kind. Misschien zullen uwe tranen het verharde gemoed nog vermurwen, maar vloekt, niet, en verwenscht het kind niet; want het is immers uwe eigene schuld. Bidt en weent over u, en over uwe kinderen!
10. De straf mag niet schadelijk of gevaarlijk zijn voor de gezondheid van het kind. Het harde, onvoorzigtige slaan en stooten op hot lijf, de borst, het hoofd kan treurige gevolgen hebben. Hevige gemoedsbeweging, angst en schrik, die het kind bij de straf ondergaat, kunnen zoowel den geest als de gezondheid be-nadeelen. Moet het kind hard en gevoelig gestraft worden, dan sla men het met eene roede of een stokje op den rug, de handen of de bloote voeten.
11. Stelt, als het kan geschieden, de straf uit, om tijd te hebben tot nadenken over de toepassing derzei ve, en om het kind ook eenigen tijd te laten tot nadenken over zijnen toestand, en om zijne strafwaardigheid in te zien. Dit vertragen der straf vermeerdert tevens den indruk; want dikwijls werkt de vrees voor de straf meer dan de straf zelve. Maar houdt u steeds aan den regel: «uitgesteld is niet afgesteldhet kind moet dit weten.
12. Tracht, vóór dat gij slraft, de kinderen van hunne schuld te overtuigen, opdal zij erkennen de straf verdiend te hebben, en dezelve, als dit mogelijk is, vrijwillig op zich nemen. Als de kinderen zich voor meer of min onschuldig houden, en meenen, de straf niet verdiend te hebben, is dezelve van weinig of geen nut. Om ze van hunne schuld te overtuigen, moet gij hun de gevolgen hunner fouten voor oogen houden, de herhaalde waarschuwingen, en vooral de innerlijke verdorvenheid der ziel en het mishagen van God; vraagt hun wat zij doen of lijden willen, om het weder goed te maken, laat hun somtijds de keus tusschen verschillende straffen of boetedoeningen, om hun te leeren, ze
vrijwillig op zich te nomen. Dit. is volstrekt noodig, om de straf niet alleen tot uitwendige, maar ook tot. inwendige verbetering te doen strekken.
13. Bij het straffen moet uwe geheele houding aantoonen, dat gij met tegenzin, en alleen uit pligthesef' deze onaangename taak vervult; dat gij niet naar willekeur straft of verschoont. Dan schijnt uwe straf een uitvloeisel van Gods geregtigheid, en eene aansporing tot boete.
14. Maakt niet veel geraas en leven bij het straffen. Veel schelden en tieren maken doof. Drukt in weinige, maar hartelijke woorden uw afschuw uit over het kwaad, en uw medelijden met het kind. Zegt niet spottender wijze: «wacht, ik zal u; gij zult er aan denken; ik zal u leeren, hond, beest, hliksemskind!quot; Scheldt en vloekt niet! Zegt liever; »ach, mijn kind, hoe dikwijls heb ik u te vergeefs vermaand! Hoeveel goed hebt gij van God en van uwe ouders ontvangen, en toch veroorzaakt gij ons zoo veel kommer. Ik moet u straffen; God wil het; anders wordt gij door en door slecht, en ongelukkig. Uwe daad en neiging zijn te slecht en afschuwelijk. Ach, ware het toch de laatste maal, dat ik u moest straffen.quot;
15. Weest ook voorzigtig bij de kess der straf; opdat gij het eergevoel niet uitdooft, en haat en wraakzucht tegen u of anderen opwekt. Legt dus geene dwaze, belngchelijke of te vernederende straffen op. Bespot de kinderen ook niet hoven en behalve de straf, die zij ontvangen, en laat ook niet toe, dat anderen dit doen; want dan veroorzaakt gij in plaats van verbetering, haat en wraakzucht.
16. Straft naar den aard en de grootte van de fout; doch niet alleen naar de grootte van het zigtbaar nadeel. Bestraft dus onvoorzigtigheden, onvrijwillige beschadiging (b. v. het breken van een kopje, van eeu glas, van een bord) niet met dezelfde straf als opzettelijke boosheid, leugen, eigenzinnigheid, wraakzucht. Daar wij menschen niet mogen straffen, om op de schuldigen wraak te nemen, maar alleen om hen te ver beteren, eischen
- 29 —
zonden uit gewoonte eene grootere tegenwerking, dan een misstap, tot wolken het kind in een ongelukkig oogenblik verleid werd. Alleen dan mag er eene uitzondering plaats vinden, als eene strengere straf ter waarschuwing van anderen noodig schijnt, of als die straf vooruit bepaald was, en ter bewaring van het gezag der ouders of opvoeders moet voltrokken worden.
Past eerst de kleinere straffen toe, om de grootere over te houden. Daarbij moet gij bedenken, dat de kinderen de grootte der zonden, slechts naar de grootte der straf beoordeelen.
17. Bestraft niet alleen het kwaad, maar laat het ook weder goed maken. Laat voor beleedigingen — verschooning vragen,— leugens en kwaadsproken — herroepen, — schade — vergoeden, — verzuim — weder inhalen. Dit heeft dikwijls meer invloed dan de straf zelve, en is noodig, om den kinderen een goed begrip van boetvaardigheid in te prenten.
18. Als de straf verdiend is, moogt gij ze niet kwijtschelden. Gij moet zelfs den schijn vermijden van naar uw goeddunken te mogen straffen of verschoonen; want gij zijt aan God verantwoording schuldig.
Dreigt niet dikwijls, maar de bedreiging moet steeds voltrokken worden; anders zijn uwe woorden spoedig zonder kracht. Trekt de verdiende straf niet in, omdat gij in eene goede luimquot; zijt of om het bidden, weenen en schreeuwen van het kind, en nog veel minder om het liegen, tegenspreken of trotseren. Stoort u niet aan het geween en geschreeuw van het kind; ook de voorspraak van anderen verhindere u niet in de voltrekking eener eens voor noodzakelijk gehouden straf. Ware liefde verliest hare eigenschap, als zij uit kwalijk begrepen medelijden enkel de wonde streelt, die ze moest heelen, en ze laat veretteren, in plaats van ze met wat pijn te zuiveren. Een kind moet weten, dat het door niets de straf kan ontgaan, als alleen door zich zelf eene boete of straf op te leggen.
19. Hoedt u echter te straffen, zoo lang gij niet genoegzaam zeker zijt van de schuld van het kind. Het is beter zijne schuld aan de onrust van zijn geweten, en aan de straffende hand van
— 30 —
God over te laten (en men moet dit in twijfelachtige gevallen aan het kind zeggen,) dan onschuldig te straften: immers dit is hard en kan voor altijd de liefde van hel kind wegnemen. Hebt gij echter- onverdiend gestraft, dan moet gij er openhartig voor uitkomen, maar er ook bijvoegen, waarom gij het kind voor schuldig hieldt. Welligt is het er zelf gedeeltelijk de oorzaak van, en dan zal het u des te eerder weder lief hebben.
20. Bestraft het kind toch op geenerlei wijze door woorden of daden, als het goed heeft gedaan of meende te doen. Keurt het dus niet af, als het jegens anderen, al waren het ook uwe vijanden, opregt, mild, wellevend, voorkomend en beleefd is geweest, als het hun niets kwalijk neemt, in één woord, als het zich gedraagt, zoo als een onbedorven kind gaarne doet.
21. Straft niet partijdig. Verschoont uwen lieveling niet, en maakt geen onderscheid of de kinderen tegen u of anderen, tegen uwe vrienden of vijanden, tegen aanzienlijken of minderen, kwaad bedreven hebben.
22. Zijt eensgezind bij het bestraffen, eensgezind onder elkander, eensgezind in huis, eensgezind met de onderwijzers. Neemt het eene kind niet tegen het andere in bescherming. Duldt ook niet, dat iemand in uw huis partij voor de kinderen trekke, zoo min openlijk als in het verborgene. Het is van het grootste belang, dat allen, die het kind omringen, van één gevoelen zijn. Mogten zij het soms over den aard der straf niet eens zijn, dan moeten zij toch in het bijzijn van het kind zwijgen. Het is zeer nadeelig, wanneer vader en moeder in zijne tegenwoordigheid over straffen twisten, of als het kind, door den vader of' door den meester in de school gestraft, door de teedere moeder of door familiebetrekkingen of dienstboden in bescherming genomen, geliefkoosd of met geschenken schadeloos gesteld wordt.
23. Na de straf, moet gij het kind met ernst en voorzigtigheid behandelen. Gij moogt uwen lieveling, als hij zich beleedigd acht, niet tot bedaren brengen, als of het u leed doet, gestraft te hebben. Het kind moet inzien, dat het u niet wéér kan be-
— 31 —
hagen, voor en aleer het blijken van beterschap geeft. Doet liet dat, en voorkomt het u weder met vriendelijkheid, dan moet gij het ook weder vriendelijk behandelen; doet het alsdan geene verwijten meer, opdat het niet mismoedig gestemd worde, en meene uwe liefde en tevredenheid voor immer verbeurd te hebben.
VIERDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE LIEFDE EN ACHTING DER KINDEREN TE VERWERVEN, ZONDER WELKE DE OPVOEDING VRUCHTELOOS ZOUDE ZIJN.
1. Hebt veel zorg voor de kinderen, zoowel voor hun tijdelijk als eeuwig welzijn. Laten ze uwe liefde bemerken, maar vertroetelt ze niet. Gij moogt ze dikwijls aan uw hart drukken, en ze bedaard in uw vriendelijk, beminnend oog laten zien. )gt;De kalme blik in het oog is een blik in de zielquot; zegt Alban Stolz. Aan het kalm fonkelend oog ontgloeit het eerst de liefdevonk in het kinderlijk hart. Liefde wekt wederliefde. Het is eene dwaling, als men meent, dat kinderen niet weten mogen, hoe lief men ze heeft.
2. Maar overdrijft de liefkozingen ook niet, en dwingt de kinderen evenmin om u te liefkozen; het moet eene belooning blijven, en gij moet het niet aannemen als zij het niet gaarne doen. Houdt echter de kinderen ook niet terug, als zij u bewijzen hunner liefde willen geven; dat doet hen te zeer.
3. Als hun eenig leed overkomt, moet gij hartelijk medelijden met hen hebben, maar tevens uw gevoel beheerschen; laat geen angstig geschreeuw of gegil hooren; overdrijft het medelijden niet; dit maakt hen schrikachtig, angstig en week; het dient nergens toe.
4. De vader moet de kinderen aansporen tot liefde en genegenheid jegens de moeder, en omgekeerd; dit is beter om liefde te verwerven, dan dat ieder de kinderen tot zich, en van den anderen af wil trekken. De moeder moet ze leeren hun vader te
■
i
gemoet te gaan, hem diensten te bewijzen, te liefkozen, genoegen te verschaiïen, en dankbaar te zijn; zij moet veel goeds van hem verhalen, opdat hij door de kinderen bemind en geacht worde. Omgekeerd, moet de vader zorgvuldig de kinderen genegenheid jegens de moeder inprenten. Dati zal liefde en achting tusschen ouders en kinderen als eene schoone bloem ontluiken en bloeijen.
De dwaze vraag: »aan wie behoort gij, behoort gij mij niet alleen'?quot; mag niet gedaan worden. De kinderen worden er valsch en geveinsd door, de ouders jaloersch en zelfzuchtig, de liefde kwijnt weg.
5. Gij moogt de kinderen vertellen, hoeveel goeds zij van u ontvangen, maar doet het niet te dikwijls; anders toch meenen zij, dat gij u zeiven prijzen, en hen hunne afhankelijkheid wilt doen gevoelen. Om slechte kinderen te roeren, moeten de tranen der ouders en de voorhouding hunner weldaden en moeite het laatste middel zijn. Als men hun dit dagelijks voorhoudt, maakt men ze slechts verhard, en verstokt. Hel is veel beter als de moeder de zorgen en de moeite van hun vader, en deze de liefde en weldaden hunner moeder verhaalt.
6. Weest niet zoo dwaas, van in het bijzijn der kinderen elkanders fouten aan het licht te brengen, over elkander te klagen, en elkander verwijten te doen. Vertelt de kinderen de de fouten uwer jeugd niet. Zegt niet: «wij waren ook kinderen en niets beter; het kind kan niet anderszijn; zijn vader was ook zoo; ik heb dat ook nooit kunnen leeren; ik heb mij daarop ook nooit toegelegd, enz.quot; Als uwe kinderen dit hooren, dan verliest gij alle achting, en zij worden in het kwade gesterkt.
7. Gij moogt van de kinderen achting en beleefdheid jegens u vorderen, en dat zij zich steeds fatsoenlijk jegens u gedragen; in allen gevalle mogen zij zich niet aan ruwheid en onbeschoftheden of bespottingen ten uwen opzigte schuldig maken. Maar het is het beste, dat de een ze beleefdheid jegens den ander leert; dan heeft het niet den schijn van zelfzucht.
»Door geweld en hardheid worden wel vrees en slaafsche onderwerping, maar nimmer liefde en achting verkregen.quot; En als
kinderen geene liefde en achting voor de ouders hebben, dan zal zich ook bezwaarlijk liefde voor God in hun hart ontwikkelen.
8. Uwe taal bij de kinderen zij steeds vriendelijk en ernstig, niet al te weekhartig, maar ook niet te barsch. Een ruwe toon mag in huis niet heerschen, doch vriendelijkheid en ernst moeten niet gehuicheld, maar zooveel mogelijk natuurlijk zijn.
9. Staal niet toe, dat de kinderen u bevelen geven, en weest ook niet zoo onverstandig van aan de kinderen te vragen, wat gij doen moet, of hoe gij het moet aanleggen.
10. Schuift uil weekhartigheid of gemakshalve, het straffen niet van den een op den ander. Als de moeder altijd met den vader dreigt, en de straf voor hem bewaart, dan verliest zij de achting, het ontzag, en hij de liefde, leder straffe naar omstandigheden zelf; verdiende straf verbittert nooit, maar leidt tot achting en liefde. Hoedt u echter de kinderen te straffen voor fouten, die gij zeiven bedreven, of hun geleerd hebt.
11. Kwelt de kinderen niet door valsche vermoedens of argwaan , b. v. door te zeggenals men u niet ziel, doel g'y geen goed; wie weel wat gij weder gedaan hebt; wilt g'y mij weèr verdriet aandoenquot;? Ik geloof, dat gij wel weèr zult liegen; waai' zijl gij misschien vvoèr geweest, enz.quot;
Dreigt de kinderen ook niet voortdurend, en in geen geval met straften, die gij niet kunt of niet muuyl voltrekken. Verhaalt hunne fouten niet openlijk aan anderen, en geeft hun geen scheldnaam. Vergunt hun te gelegener tijd passende uitspanningen en spelen.
12. Laai de kinderen u op uwen verjaardag komen gelukwen-schen, u door brieven, door versjes op te zeggen genoegen trachten aan te doen. Maai' zorgt hier weèr de een voor den ander en niet ieder voor zich zelf.
13. Leert de kinderen voor u te bidden, voornamelijk als gij ziek zijt, op reis gaat, enz. Zegt hun die gebeden met weinige
— 34 —
en eenvoudige woorden voor, en laat hen die bij het morgen- en avondgebed voegen; b. v. »feieve Heer, laat moeder weer beter worden, bewaar vader op zijne reis, en laat hem gezond weer in huis komen, enz.quot;
14. Wilt gij, dat de kinderen u eeren, eert dan zeiven den ouderdom. Indien gij nog ouders hebt, moet gij uwen kinderen een voorbeeld geven in het vervullen der kinderpligten.
15. Alle moeite om liefde en achting te verwerven, is vergeefs, als gij zo niet werkelijk waard zijt. Als gij dom, ruw en slecht z'yt, als gij onder elkander dikwijls oneenigheid hebt, als gij uwe ouders of elkander liefdeloos behandelt, hoe is het dan mogelijk, dat uwe kinderen u eeren en beminnen?
VIJFDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DEN KINDEREN DEUC.D EN GODSVRUCHT TE LEEREN.
1. Liefde en godsvrucht moeten in het ouderlijk huis wonen, dan zullen er ook godvruchtige kinderen zijn. Ieder huis moet een christelijke familietempel en een voorportaal des hemels zijn. Er moet daar voor geschreven staan: Heer! bereid voor ons eene woning in den hemel, en laat tot dien tijd deze woniny het voorhof des hemels zijn!
De hoeksteen van het huis moet de liefde en vrees des Hee-ren zijn. De liefde van vader en moeder moeten, als Gods geest, er in wonen, en werken. Daaruit ontluikt ook de liefde der kinderen tot de ouders. Van de ouderliefde komen zij tot do liefde tot God, even als van do liefde tot broeders en zusters tot de naastenliefde. Er is geen andere weg. Bemint derhalve uwe kinderen met innige, heilige liefde. Uwe liefde is voor hen een beeld der liefde Gods, die zij er door leeren kennen. En gelijk de kinderen u dan met geheel hunne ziel aanhangen, zoo zal die liefde ook spoedig en zeker in liefde tot God ontvlammen.
Maar hoe zou de liefde zich in het kinderhart kunnen ont-
wikkelen, als de ouders gevoelloos, zonder liefde en oudervreugde zijn, als zij het kind slecht behandelen, en naar ziel en ligchaam verwaarloozen ?
2. Geeft aan de kinderen in woord en daad een voorbeeld van liefde en godsvrucht. — Als gij Gods naam met grooten eerbied noemt, en aan de kleinen in vrome stemming Gods werken verhaalt, dan zullen zij reeds eenen grooten eerbied voor God gevoelen, vóór dat zij Hem al meer en meer leeren kennen. — Verstaat gij het echter niet, om met heiligen eerbied en eene heilige verrukking van God en goddelijke dingen te spreken, zwijgt dan liever geheel. Laat de kinderen uwe gevoelloosheid en onkunde in de Heilige Godsdienst niet bemerken; want het is vergif voor hunne ziel.
3. Verhaalt aan uwe kinderen dikwijls veel van Gods liefde; hoe Hij hun, door u, alles geeft wat zij ontvangen; hoe veel Hij van goede kinderen houdt; hoe Hij hun eenen H. Engelbewaarder geeft, en hen eens in den schoonen Hemel wil opnemen, enz. Stelt hun meermalen voor, hoe veel gezonder zij zijn dan anderen, hoe zij de bloemen en alles zien, het gezang der vogelen hooren, gezonde spijs genieten, warm gekleed zijn, gerust kunnen slapen, terwijl anderen daarentegen ziek, blind, doof, stom, arm, verlaten en ongelukkig zijn. Zegt hun, dat God hun dit, hoewel zij het niet verdienen, uit liefde schenkt, en dat Hij niets meer verlangt, dan dat zij Hem wederkeerig beminnen, vromer en dankbaarder zijn, dan die duizenden, welke het zoo goed niet hebben. — Maar, wat zal het zijn, als gij zeiven nog ontevreden, en ondankbaar zijt, als gij uwe godsdienstpligten als eenen last beschouwt, en tegen God mort en klaagt?.
Hebt gij kinderen, die pijn lijden, die ziek zijn, leert hun dan dat God alle lijden in den Hemel dubbel wil vergelden.
4. Leert aan de kinderen Gods heiligheid en alwetendheid. »God ziet u overal, waar gij ook zijt; van slechte kinderen houdt Hij niet; zij komen niet bij Hem in den schoonen Hemel.quot;
5. Verhaalt aan de kinderen van goddelijke dingen slechts
waarheid. Bijgeloovige sprookjes, verschrikkelijke geschiedenissen en vroom bedrog, dat men zich bij kinderen wei eens veroorlooft, kunnen wel overdreven verbeelding en overspanning, maar geenen waren godsdienstzin bij kinderen te weeg brengen.
6. Leert aan de kinderen de liefde van God kennen, vóór dat gij hen vrees aanjaagt, en beanstigt niet Gods straiten. Als gij ze reeds in de teederste jeugd, vóór dat zij de oneindige liefde van God kennen, bang maakt met onweder, dood en hel, als straften van God, dan zullen zij hun geheele leven meer vrees, dan liefde voor God behouden.
Vele onverstandige ouders dreigen reeds bij kleine gebreken, waaraan zij zeiven de meeste schuld hebben, met de hel of andere straften. Daardoor verkrijgen de kinderen verkeerde denkbeelden, eene slaafsche vrees, een afkeer als hel ware van God; maar in hun gemoed kan er geene kinderlijke liefde, geen hartelijk vertrouwen op God door ontstaan.
En toch is de kinderlijke liefde, de ware godsvracht; zij bewaart voor de zonde; want zij maakt, dat het kind uil liefde vreest; God door de zonde te beleedigen. Slaafsche vrees en angst belet de liefde te ontkiemen; het kind krijgt een afkeer van God; hel wordt aan dien angst gewoon, en ook later wordt het er niet door van de zonde teruggehouden, juist daardoor, dat hel van de jeugd af, er aan gewoon is geworden. Maar Gods regtvaardigheid maakt meer indruk op het menschelijk hart, als Zijne liefde er eerst ingeprent is, en de liefde wordt alsdan door de vrees niet verminderd.
7. Verhaalt aan de kinderen treffende voorbeelden en vrome trekken uit het leven van den Zaligmaker, van de Heiligen en van brave menschen. Het zoude jammer zijn, als g'y er niet veel kendet; want bedenkt toch, hoe gaarne de kleinen naar u zouden luisteren.
8. Spreekt met achting en erkentelijkheid van de Bedienaren der Godsdienst, en veroorlooft u geene aanmerkingen op de preek of christelijke onderwijzing. Zorgt, dat de kinderen dezelve hoogschatten. Vraagt er hun naar, en toont, dat gij er gaarne van boort
— 37 —
Beklaagt u niet, dat het onderrigt veel tijd kost, dien aan andere bezigheden wordt ontnomen; want vooreerst is het dit wel waard, en ten andere is het ook niet waar, als men zijne zaken slechts goed regelt.
UI
U t
9. Bidt in huis te zamen. Als gij met innige aandacht, in het bijzijn uwer kinderen bidt, dan zullen zij u verwonderend aanstaren, en, zelfs als zij nog niet begrijpen, wat gij doet, en wat gij gevoelt, zal de vroomheid, die een glans op uw aangezigi verspreidt, een onuitwischbaren straal in hunne ziel werpen, die in latere jaren een helder licht zal worden. Uet is daarom ook goed, dat vrome ouders hunne kinderen in de kerk bij zich hebben. Maar ik vraag het u in allen ernst, wat zal er van het kind worden, dat zich nimmer kon laven aan den vromen blik zijner ouders'?
10. Leert aan de kinderen kleine gebeden, die zij gemakkelijk kunnen hegrijpen, en waarbij zij ten minste eenige denkbeelden van God verkrijgen. «Het kindergebed moet kort zijn, om waar te kunnen blijven, en hartelijk om gebed te zijnquot;. (Sailer). Laat ze vóór u staan, om in uw godvruchtig oog te kunnen lezen, of laat ze met u nederknielen; vouwt met hen de handen, en laat hen het gebed langzaam, en in biddenden toon verrigten; vriende-lijkhoid en stilte moeten daarbij in het geheele huis heerschen. Bidt aldus met hen des morgens en des avonds, vóór en na het eten, en laat hen loch nimmer getuige zijn van uwe onverschilligheid en gevoelloosheid bij het gebed.
11. Dwingt hen evenwel niet tot bidden. Het is uwe schuld, als zij het niet gaarne doen, en het mag hun slechts aangenaam, en als eene belooning zijn. Laat ze ook nimmer voor straf, of al te lang bidden en knielen. Het moet voel eerder eene straf voor hen zijn, als zij niet mede mogen bidden.
12. Laat hun bidden niet op eenen onaangenamen, schreeuwenden toon geschieden; dit is eene schandelijke gevoelloosheid. Duldt bij het bidden ook geene verstoring door arbeid en geraas; bij het gebed moet ei- eene verhevene stilte in huis heerschen.
3
13. Geeft aan de kinderen geschikte gebedenboeken, waarvan zij de taal verstaan, en do inhoud met hunne behoeften strookt. Een boek, dat zij niet begrijpen, bevordert het gedachtelooze lippengebed, hetgeen ligt gewoonte kan worden. Een goed gebedenboek versterkt den godsdienstzin van het kind, en laat aangename herinneringen na, die tot in den ouderdom bijblijven, en met vreugde aan de gebeden der jeugd doen denken.
44. Neemt de kinderen mede naar de kerk; bereidt ze voor op den eersten kerkgang; het zal eene der vele herinneringen aan de kindschheid wezen, die niet uit het geheugen gewischt worden, en op het geheele leven van invloed zijn. Leert, aan de kinderen, op eene vrome en kinderlijke wijze, hoe God onder de menschen woont. Verklaart hun de beteekenis der Feestdagen. God beveelt u zijne groote daden, die alsdan gevierd worden, aan de kinderen mede te deelen.
15. Bereidt hen reeds lang te voren tot den gewigtigsten en heiligsten dag hun levens, tot den dag hunner eerste H. Communie. Toont hun hoeveel gewigt gij er aan hecht, en hoeveel vreugde, maar tevens hoeveel zorg, gij daarvoor gevoelt. Spreekt dikwijls met welgeineenden ernst en verlangen van dien grooten dag. Vermaant hen vaak tot eene waardige voorbereiding. Zegent hen op den morgen van dien grooten, dien heiligen dag; drukt hen aan uw hart, en behandelt hen als een heiligdom van uw huis. Het is immers niet te veel, als zij ten minste ééns in hun leven het innige gevoel van een vader- of moederhart in zijn geheel leeren kennen!
Ach! als gij dan van niets dan van rang en kleederen, van hulp in uwe zaken, van verdienen, enz. weet te spreken — gij, die dagen lang van kermissen en bruiloften weet te spreken! Ach! wat zullen uwe kinderen daarvan denken'?
Maar laat ook niet toe, dat gevoellooze dienstboden de kinderen plagen of zelfs bespotten over biechten en boete doen! Welke blindheid, welke ongevoeligheid!
1G. Verzuimt niet, om van plegtige en gewigtige uren des levens nut te trekken voor deugd en godsdienst. Heiligt dezelve
— 39 —
door gebed en vermaning. De kinderen vergeten nimmer hetgeen zij alsdan van u zien en hooren, en het beslist dikwijls over hun gnheele leven. Ja, als gij alsdan hartelijk van God weet te spreken, te vermanen, te waarschuwen, té troosten, tot liefde en vertrouwen lot God aan te sporen, dan zult gij hen standvastig maken in de uren van zware bekoring en beproeving, en uw aandenken zal in zegening blijven. Laat ze dan niet van u gaan, zonder ze te vermanen en te zegenen.
En als eens uw doodsuur slaat, roept hen dan bij u, even als Tobias, en zegt hun met hem: «Hoor, mijn zoon, de woorden mijns monds, en bewaar ze diep in uw hart; heb alle dagen nws levens God voor oogen, en wacht o. dat gij de zonde niet inwilligt, of 's Heeren geboden overtreedt.quot;
«De zegen des Vadersquot;, zegt de H. Schrift,quot; houwt huizen voor de kinderen.quot; Wijst uwe kinderen alsdan op de liefde van God, die de braven niet zal verlaten, en op de hoop van een zalig wederzien in den Hemel; en gelooft my, nog dikwijls zullen zij dan op uw graf tranen van dankbaarheid en liefde weenen.
17. Het godsdienstig voorbeeld van de ouders, opvoeders, en allen, die op de jeugd invloed uitoefenen, is ter aankweeking van jeugdige godsvrucht buitengewoon nuttig; ik herhaal hot, en God geve, dat zij het wel ter harte nemen!
Wel is waar is de magt van het voorbeeld altijd groot, doch in een godsdienstig opzigt, heeft het een geheel byzonder vermogen. Wanneer de ouders, en allen, die het kind omringen, zeiven van kinderlijke vreeze jegens God doordrongen, altijd met diepen eerbied van Hem spieken, vertrouwvol alle goeds van Hem verbeiden, en al wat zij genieten, met een dankbaar gemoed den Algoede toeschreven; wanneer zy steeds in heilige vreeze voor Hem wandelen; tegenspoed, met onderwerping aan zijnen altoos Heiligen wil, bereidvaardig uit Zyne hand aannemen, slechts één kwaad op aarde kennende, namelijk: do zonde, — dan zal dit voorbeeld, buiten twijfel, den heilzaamsten invloed op de jeugdige gemoederen uitoefenen. Met eenen zach-ten adem blaast het alle levensverrigtingen des kinds aan, en het wordt onmerkbaar in dezelfde gemoedsstemming gebragt, als zij, die het omringen.
3*
Maar men moet ook werkelijk godsdienstig zijn, en niet slechts zoodanig schijnen; want dan zullen de kinderen al spoedig door het mom van vroomheid heen zien, en datgene worden, wat hunne toonbeelden zijn; huichelaars. (Milde.)
ZESDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE ONSCHULD DER KINDEREN TE BEWAREN.
1. Als de kinderen nog klein zijn, en gij ze moet wasschen en verschoonen, doet het dan niet openlijk, en in het gezigt van iedereen; leert aan de kinderen hunne behoeften doen, zonder dat zij gezien worden. Het is schande, en een bewijs van weinig verstand, dat bij vele huizen eene plaats ontbreekt, waar dit ongezien kan geschieden. Het geeft aanleiding tot ruwe en ge-meene manieren.
2. Veroorlooft aan de kinderen die gemeene, onfatsoenlijke woorden en handelingen niet, die dikwijls bij natuurlijke behoeften voorkomen; meermalen zijn het voorboden van oneerbare, schaamtelooze gesprekken en daden.
3. Laat ook zelfs de kleinste kinderen geen getuigen zijn van daden en spelen, waarbij de schaamte wordt gekwetst, van ongepaste gesprekken en gezangen, die zij niet alleen van volwassenen, maar ook al te dikwijls van bedorvene kinderen kunnen hooren. Men denke toch niet, dat kinderen niets opmerken; want wien is het onbekend, hoe de aan kinderen eigene nieuwsgierigheid alles navorschtl Kunt gij de ergernis niet terstond doen ophouden, dan moet gij de kinderen wegzenden, maar zonder hunne oplettendheid gaande te maken, of ze tot nadenken te brengen.
4. Veroorlooft aan de kinderen geene geheime spelen: geen verstoppen der handen onder de kleederen, geene spellen in bed. Ziet dikwijls toe, hoe zij hunne handen hebben gelegd, als zij slapen. Laat geen jongens en meisjes, als zij iets grooter wor-
— 41 —
den, als zij de jaren van verstand bereiken, bij elkander, en ook niet bij u in één bed slapen. Laat de kinderen niet lang wakker in bed liggen. Vertroetelt ze niet, door hun alles gemakkelijk en aangenaam te maken; leert hun niet steeds genot en genoegen zoeken; gij wekt en voedt daardoor reeds vroeg de zinnelijkheid, en benadeelt de gezondheid.
5. Vooral moet gij uwe kinderen niet met andere, alleen, en zonder opzigt laten. Vraagt de reden hiervan niet, maar gaat de kinderen na, en ziet zeiven wat er geschiedt.
0. Als gij iets onzedigs bij uwe kinderen ziet of hoort, dat zij niet kennen, toont dan uwen afkeer, opdat zij het terstond als iels, dat afschuw verdient, leeren kennen.
7. Maakt de kinderen niet prikkelbaar en wekelijk, door noodeloos aanraken van het onderlijf, en het zoo onverstandige kittelen, maar veroorlooft het vooral niet aan schaamtelooze bakers of meiden. Laat ze ook niet bij slechte knechten of meiden slapen.
Men gewenne de kinderen, om bij het aan- en uitkleeden steeds de regelen der zedigheid streng in acht te nemen, en om 's morgens, zoodra zij gewekt of wakker worden, terstond op te staan. Door onderrigt en voorbeeld spore men ze aan, om aandachtig de morgen- en avondgebeden te verrigten.
8. Houdt toch, met betrekking tot de onschuld der kinderen, niets voor gering, en vooral de vorenstaande regelen niet. Er zijn uitspattingen (misschien zijn ze u onbekend), die nietjalleen de onschuld dooden, maar ook den geest verstompen, en de krachten van het ligchaam vergiftigen en vernietigen. Weest toch niet zorgeloos; want dikwijls kan slechts de onverwijlde hulp van eenen geneesheer, een kind, dat aan geheime zonden der jeugd is overgegeven, redden. Opvoeders en geneesheeren, bijzonder in de steden, zouden u hunne droevige ondervinding hieromtrent kunnen verhalen. Zijt gij zoo ongelukkig, van zulk een kind te hebben, en gij zult het misschien ontdekken aan de bleek geele kleur, de waterige, drooge, ingevallene oogen, aan den
bleeken en onrustigen oogopslag, aan het verborgen honden der handen, en hel zekerst door eene naauwkeurige beschouwing van het linnengoed; verzuimt dan geen oogenblik; vraagt uwen zielzorger om raadj; want zonder zijn raad, zuil gij het kind niel weer kunnen redden. •
Nog eenige kenmerken mogen hier vermeld worden, hoewei met» er zich tocli niet te veel op moet verlaten, omdat soms de uiterlijke sporen bij eene slerke ligchaamsgesteldheid, eersl na jaren zigtbaar worden, en de bedoelde kenmerken ook wel bij andere ongesteldheden der kinderen voorkomen.
De geheime wellusteling vermoeit zich bij de geringste beweging, zweet bij den minsten arbeid, zijn ligchaam verzwakt blijkbaar, zyn polsslag wordt korl en snel, en de jeugdige schoonheid verliest hij vóór den tijd; hy krijgt een oudachtig uitzigt. Wanneer overigens gezonde knapen en meisjes op eens hunne vroegere opgeruimdheid verliezen, ook als ze menschenschuw worden, en niemand in hel aangezigt duiven zien; wanneer ze zich van gemeenschappelijke vermakelijkheden en spelen terugtrekken, de eenzaamheid zoeken eu verlegen worden, als iemand bij hen komt; als zij lang vertoeven bij het verrichten van natuurlyke behoeften, enz., dan mag men hen wel van naderbij gadeslaan; want deze teekenen verraden het kwaad. Opvallende verstrooijing des geestes, zwakheid van geheugen en voortdurende ongeschiktheid tot ernstige bezigheid zyn slechte teekenen; eveneens als ze zoo geheel diep zitten te denken, hunne oogen strak op een voorwerp vestigen, en hunne handen gedurig verborgen houden.
9. Nog eens. houdt niets voor gering; verontschuldigt niets daarmede, dat zy nog kinderen zyn, en het onzedige niet begrijpen. Het lydt geen twijfel, of het prent zich diep in het gemoed. Herinnerf gij u dan niets dergelijks, dat zich van uwe jeugd af in uwe ziel geprent heeft, en nu minstens eenen zwaren strijd veroorzaakt heeftquot;? Ja, als onze jeugd niet zoo onverantwoordelijk slecht opgevoed, en de reinheid des harten niet bevlekt ware, dan hadden wy later geenen zoo harden kamp behoeven te strijden tegen de vleeschelyke lusten, waaronder wij nu dikwyls bezwijken. De ziel is reeds opgevuld met onzuivere beelden en neigingen vóór dat de vleeschelyke begeerten in het
ligchaam bestaan. Maar hoe zal alsdan de geest de heerschappij over het vleesch behoudenquot;? Hoe reiner en onschuldiger de kindschheid is, des fe zekerder verblijft aan den geest de overwinning over het vleesch.
10, Drukt de kinderen voortdurend het groote woord op het hart: God ziet u overal; noch de duisterheid van den nacht, noch de eenzaamheid kan u voor Zijn alziend oog verbergen; Hy doorgrondt uw hart, en kent uwe geheimste gedachten; uw 11. Engelbewaarder is altijd bij u, enz. Eene godvruchtige vereering van de H, Maagd, van den H. Aloysius, van den H. Engelbewaarder, gedurige oefening des gebeds, herhaald gebruik der H. Sacramenten, kunnen niet genoeg worden aanbevolen.
14. Verhaalt aan de kinderen, met een heilig vuur, voorbeelden van onschuld, en prent den lof der zuiverheid diep in hunne ziel. Als zij weten, dal gij de onschuld en zuiverheid op hooger prijs stelt dan geld en goed, zullen zij u in dit opzigt geen kommer veroorzaken.
12. Als kinderen bekend worden met slechte voorbeelden van verloren onschuld en schaamtegevoel, toont dan met nadruk uw afschuw en uwe smart over zulke zonden. (3, niets is schandelijker dan te lagchen, en met groote onverschilligheid te spreken over de verleiding en den val van anderen: het is vergif voor de ziel van het kind. Wie, in tegenwoordigheid van kinderen, over de zonde van ontucht, als over zeer vergefelijke zwakheden spreekt, is oorzaak, dat deze er weldra niets uit zullen maken.
Zorgt voor de bewaring van het schaamtegevoel. Het is van groot belang, dat de kinderen reeds vroegtijdig alle noodelooze aanrakingen en ontblootingen als iets onbetamelijks leeren beschouwen, en dat ook dooi' anderen hun teeder gevoel zooveel mogelijk gespaard worde. Alles, wat met de christelijke eerbaarheid in strijd is, worde steeds als schandelijk, walgend voorgesteld, als iets. waarover men zich moest schamen, zoo de ouders het wisten. Bij meergevorderden leeftijd, leere men den jongeling en het meisje, vooral door de uitspraken der H. Schrift, het afschuwelijke en zondige der ontucht; men toone hun de
groote waardij van rein bewaarde onschuld aan, en men leere ze hun ligchaam, geheiligd door de H. Communie, als lidmaten van Jezus Christus, als tempelen van den H. Geest, hoogachten, opdat zij het nimmer ontwijden. Men houde hun tevens de rampzalige gevolgen voor, die het involgen van onzuivere lusten vergezellen.
13. Draagt zorg, dat de kinderen niet te vroeg, of op eene ruwe, ongepaste manier, bekend worden met de wording en geboorte van den mensch. Gij kunt hunne vragen ontwijken, zonder daarom tot bedrog of leugen uw toevlugt te nemen. Gij kunt immers zeggen; »God geeft ieder kind het leven; Hij geeft ze aan de ouders ter verzorging, daarom zegt men ook Gods kinderen, en God is ook uw Vader. Eens bestondt gij niet; God heeft u geschapen; eerst waart gij klein; God laat u groeijen, en groot worden. Gij zijt van God gekomen; Hij heeft u aan ons gegeven, opdat wij «, en gij ons beminnen, en wij te zamen eens weder bij Hem in den Hemel zouden komen.quot;
Dat zijn ware antwoorden, waarmede het kind lang tevreden zal zijn, en die aan hetzelve het wonderbare zijner afkomst zoo niet zal doen begrijpen, althans doen vermoeden. — Als men aan de kinderen het vragen verbiedt, maakt men ze slechts nieuwsgieriger, en zij gaan bij anderen vragen. En zoude het dan niet jammer zijn, als anderen ze op eene plompe, ruwe manier inlichting gaven'?
Dan was het nog beter, dat de moeder zeide: »ik heb u onder het hart gedragen, u met mijn bloed gevoed, en met smart ter wereld gebragt; daarom heb ik u ook zoo lief, en verlang ik ook uwe liefde. Zoo wil het de goede God; dat is Zijne beschikking.quot;
Bewaart in het kind slechts den reinen, kinderlijken zin, dien alles rein is, en die het alleen geschikt maakt, om Gods geheimen te bevatten. Laat het eerst ouder en verstandiger worden, opdat het de andere wonderbare beschikkingen van God beter inzie, en beschouwe; dan zal zijn rein en zuiver gemoed ook de wijsheid en het wonderbare in Gods beschikkingen over het ontstaan van den mensch vinden. Het Heilige zal het kind heilig blijven, en niet door ruwe knechten en meiden verwoest worden. De
H. Schrift zal zijn nadenken geheel andere teekenen geven, als zij het reeds te vroegtijdig doen zouden. O, mogt de jeugd slechts met een rein, nog niet ontheiligd gemoed deze kennis opdoen!
ZEVENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN ONTRERING, VERSTERVING EN TEVREDENHEID TE GEWENNEN.
1. De kinderen zullen nimmer het geluk der tevredenheid ondervinden, als ze van hunne jeugd af zucht naar genot en genoegen, nijd en afgunst, wekelijkheid en ongeduld, hebzucht en gierigheid leeren.
»Het is opvallend, hoeveel minder vreugde, en hoe meer verdriet er in de wereld is, sedert dezelve dusdanig op zingenot is gesteld.quot;
»Eéne kunst is bij de opvoeding verloren gegaan: de kunst van zich zeiven te overwinnen. En toch hangt het levensgeluk minder af van hetgeen men geniet, dan van hetgeen men doet, en kan ontberen.quot;
2. Stelt aan de kinderen nimmer rijkdom, genot, niets doen, en al, wat zij niet mogen wenschen, of niet kunnen verkrijgen, als iets heerlijks en aangenaams voor. De tevredenheid mei hetgeen zij hebben, zoude alsdan spoedig verdwijnen.
3. In het bijzijn van kinderen moogt gij niet morren en klagen, geene vertwijfeling en moedeloosheid toonen. Als gij bij elk ongeval, bij eiken tegenspoed klaagt, en den moed verliest; als gij zeiven lui en traag zijt, dan zullen de kinderen u spoedig navolgen. Spoort de kinderen, en ook u zeiven aan, om met een opgeruimd gemoed moeijelijkheden en bezwaren te verdragen, en te overwinnen. Wijst hen op de belooning, en hef aangename gevoel, dat volgt op lijden en bezwaren, dat goed is doorgestaan.
4. De kinderen mogen nimmer afgunstige of ontevredene laai uit uwen mond vernemen. »Kon ik het toch ook zoo hebben; zij kunnen vrolijke dagen, en een gemakkelijk leven slij-
ten, terwijl wij ons moeten plagen en behelpen.quot; Zulke woorden maken de kinderen slechts afgunstig en ontevreden voor hun geheele leven, en zelfs voor het oogenblik helpen zij niet, en dienen nergens toe.
■9-
5. Berooft de kinderen niet van hunne kinderlijke vrolijkheid, dooi' ze hard en ruw te behandelen, door gedurige verwijtingen en onophoudelijk dreigen.
6. Als gij ziet, dat kinderen over spijs en drank, over arbeid en ontbering, over lijden en moeijelijkheden ontevreden worden, houdt hun dan op vriendschuppelijken toon voor, wat armen, zieken, blinden, lammen, veriatenen en weezen ontberen en lijden. Zegt hun, dat zij derhalve goed tevreden moeten zijn, en verplicht zijn God te danken voor al het goede, dat zij evenmin verdiend hebben, als die anderen. Handelt alt'yd zoo, als zij door wekelijkheid, ongeduld of afgunst worden aangevallen. Wijstop de ontberingen van anderen, en op hetgeen zij meer dan deze hebben.
7. Gewent de kinderen van de jeugd af aan ontberingen. In de jeugd is dit gemakkelijk; in den ouderdom moeijelijk. Niemand toch zal in den strijd tegen zondige aanlokkingen op den duur zegevieren, die zich niet door gedurige zelfverloochening en onthouding van het geoorloofde, de zegepraal gemakkelijk heeft gemaakt.
Verwent de kinderen niet: wie weet, hoe het hun in latere jaren zal gaan! Zij moeten zich gewennen, om, zonder klagen of morren, niet van alles te hebben en te eten, niet aan alle spelen en genoegens deel te nemen. De moeder moet ze in den regel niet medenemen naar partijen en visites. Het is een teeken, dat zij reeds verwend, en slecht opgevoed zijn, als zij er om schreijen en morren; dan is het nog noodiger ze te huis te laten. Spelen en uitspanningen voor volwassenen mogen zij nog minder bijwonen.
De zoogenaamde kinderballen zijn hoogst gevaarlijk. Zij zijn even noodlottig voor de zedelijkheid als voor de gezondheid. Daardoor leert men de kinderen genoegen vinden in iete, waartoe zij uit zich zei ven, zonder aansporing, reeds genoeg overhellen;
— 47 —
men leert, ze yemeenzamen omgang met het, andere geslacht, en helaas! eerst, als het te laat is, komt men lot bezinning. Is het minder afschuwelijk dan het hetgeen die dwaze ouders der oudheid deden, die de kinderen in de gloeijende handen van den afgod wierpen, en bij dit barbaarsche schouwspel het akelig gehuil der slagtoffers door oorverdoovende muziek verstikten!
Laat de kinderen liever met u gaan wandelen, om de vrije natuur te genieten, nuttige kennissen op te doen, en zich te gewennen aan schuldelooze en reine genoegens. Hoe dwaas handelen die ouders toch, die hunne kinderen aan zoovele behoeften gewennen, die hun geen genoegen durven te weigeren, geen verlangen af te slaan; en als nu later zulke kinderen tot gebrek en armoede vervallen, wat dan
8. Weigert dikwerf een kind hetgeen het verlangt, doch niet uit luim, maar met verstand. Is iets echter voor de gezondheid , de beschaving en ontwikkeling van den geest, of tot uitspanning dienstig en goed, staat het dan toe. Bedient uwe kinderen niet, als zij zich zeiven kunnen helpen, en gewent ze aan werkzaamheid.
9. Gewent ze, om met spoed op te staan en zich te kleeden, zich met koud water te wasschen, wind en weer niet te schuwen, zonder vrees in het donker te gaan. Laat hen vrijwillig dergelijke bezwaren op zich nemen, zoodat zij er genoegen in vinden. Laat ze niet altijd bij de kagchel of het vuur zitten, en stelt hun koude, sneeuw, wind en regen niet als onverdra-gelyk voor.
10. Wijst ze ook op de ontberingen en moeijelijkheden, die hen in de toekomst wachten, doch zonder dat gij die toekomst te donker, en te treurig afschildert; toont hun hoe men, niettegenstaande alle moeijelijkheden en ontberingen, een tevreden en gelukkig leven kan leiden.
11. Wijst hen bij ernstige en heilige tijdstippen (maar niet in het gedruisch der wereld) ook op de ontberingen en het lijden van Jezus, en van de Heiligen; dan moogt gij ook wijzen
— 48 —
op de eeuwige rust en heerlijkheid, die het loon der getrouwe lijders zal worden. «Het lijden van dezen tijd is niets, in ver-gelijking met de heerlijkheid, die in ons zal geopenbaard worden.quot;
ACHTSTE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN GEHOORZAAMHEID TE GEWENNEN.
1. «Gehoorzaamheid is in de eerste plaats eene zaak van gewoonte; van daar dat dezelve vroeg moet beginnen.quot; Gehoorzaamheid is overwinning van eigen wil; bewaart dus uwe kinderen voor eigenzinnigheid, en de gehoorzaamheid zal hun ligt vallen. Worden ze echter niet reeds vroeg aan gehoorzaamheid gewend, dan zult gij later veel moeite met hen hebben.
2. Behoedt uwe kinderen voor traagheid en wekel'ykheid, die bronnen van ongehoorzaamheid; maar, als gij zei ven over het lastige van te moeten arbeiden, klaagt; als gij zeiven niet stipt op den tijd uw werk verrigt, dan zullen zij ook niet gaarne arbeiden, dan zullen zij ook luim in plaats van pligt stellen, en bij gevolg dikwijls ongehoorzaam zijn.
3. Gebiedt op eenen ernstigen, maar vriendelijken toon: de kinderen zullen gewillig zijn als het goede vriendelijk wordt geboden, en het slechte ernstig wordt verboden. Door ruwheid, verwijten, dreigen, schelden maakt gij de bevelen bitter en hatelijk.
4. Gebiedt en verbiedt niet meer dan noodig is, maar doel het met weinig woorden, zegt: »doe dit, laat dit.quot; Zijn de kinderen gewillig, dan is het voldoende te zeggen: «wilt gij dit wel doen 1 Ik had gaarne, dat gij dit deedt.quot; Dat maakt de kinderen voorkomend en gehoorzaam, uit liefde tot de ouders. Niets is nadeeliger, dan vele woorden te gebruiken, om te bewijzen waarom zij het doen moeten of welke slraf volgen zal, als zij het niet doen. Die straf verdient, moet ze voelen.
— 49 —
5. Het gehoorzamen op het eerste woord, laat geen tijd tot tegenspreken. Zijn de kinderen aan tegenspreken gewoon, dan moet gij het gebod dikwijls met meer nadruk herhalen; gij hebt daardoor slechts meer moeite, en verliest den tijd; het bevelen wordt dan onaangenaam en verdrietig, en gij benadeelt u zeiven en uwe kinderen.
6. Wat eens geboden is, moet, naauwkeurig worden nagekomen. «Geboden zonder ernstquot;, zegt Sailer, »zijn te lage heiningen, die moedwillige jongens des te meer tot overspringen lokken.quot; Ziet dus toe, of hetgeen gij bevolen hebt, nagekomen wordt. Als gij daar niet op let, zullen de kinderen weldra uwe bevelen niet meer volbrengen. Staat er ook op, dat zij doen, wat hun in school is opgelegd. Als gij ze ondersteunt in ongehoorzaamheid jegens de meesters, kunt gij ook niet verlangen, dat zij n zullen gehoorzamen.
7. »Uw wil moet eene wet voor de kinderen zijn, maar uw wil moet ook heilig zijn.quot; Te gebieden zonder er bij te denken, slechts naar luim en willekeur, is ouderen onwaardig; zondige bevelen zijn zeer misdadig. Denkt dus na, of uwe bevelen billijk en verstandig zijn, zoodat gij uw woord niet behoeft terug te nemen, hetgeen altijd voor uw aanzien en ontzag na-deelig is; mogt er onverkoopt een slecht bevel gegeven zijn, dan moet het zonder uitstel en zonder dralen, terstond worden ingetrokken.
8. Slechts zelden moogt gij uw bevel terug nemen op het verzoek van hel kind, maar nimmer als het u trotseert. Bedenkt dus voor af, of gij sterk genoeg zult zijn om, ondanks schreijen en weenen, bij het eens gegeven bevel te volharden. Voelt gij u te zwak, dan is het beter het bevel in het geheel niet te geven.
9. Gebiedt niet te veel op eens. Het moet voor de kinderen niet to zwaar of zelfs ondoenlijk worden. Door te veel bevelen op eens te krijgen, verliezen de kinderen den moed en geraken zij in de war.
10. Gij moe( niet dikwijls overredingen en verzoeken in plaats van bevelen gebruiken, maar nog minder beloften en belooningen; want zoo doende leeren de kinderen niet uwen. maar eigenlijk hunnen eigenen wil doon, en daarvoor iels aangenaams ontvangen. Laat ze ook niet vragen; «wat krijg ik daarvoor?quot;, en als zo het vragen, moet gij antwoorden : Dik zal tevreden over u zijn, en het zal mij pleizier doen, als gij gehoorzaam zijt.quot; Kinderen worden baatzuchtig, als zij voor alle* betaald willen worden.
11. Straft ongehoorzaamheid vroeg! Vroegtijdige straf maakt dat ongehoorzaamheid en straf zelden worden. Maar straft de vergeetachtigheid der kinderen niet. Hebben zij het bevel vergeten, herinnert er hen dan vriendelijk aan. Zegt dan: »gij hebt het zeker vergeten, anders hadt gij wel gedaan, wat ik gezegd heb.quot; Zijt gij echter overtuigd, dat het met opzet is geschied, neemt dan de roede zonder veel woorden te verliezen.
12. Laat de kinderen nimmer zonder uwe toestemming uitgaan, en ook niet na den bepaalden tijd uitblijven; het is in alle op-zigten verkeerd, als kinderen naar hun goedvinden mogen uitgaan, rondloopen en uitblijven.
13. Verbiedt aan de kinderen niet, om te gepaster tijd te spelen, beweging en uitspanning te nemen. Ontneemt hun het vrolijke gemoed, de kinderlijke levenslust niet. Spel en beweging zijn goed voor de gezondheid, en bewaren voor luiheid. Laat ze daarom springen en| tuimelen, al is het u soms wat lastig, maar let op hun spel; weert ruwheid, drift, koppigheid, eigenzinnigheid en lusteloosheid. Als zich bij het spel haal, nijd, vyandschap, leugen, bedrog, heerschzucht of schaamteloosheid vertoont, moet het spel terstond gestaakt worden.
14. Bij het spelen mogen de kinderen niet zonder opzigt gelaten worden ; hunne vrijheid moet men intusschen niet al te zeer beperken, en het noodzakelijke opzigt moet hun niet lastig zijn. De opvoeder moet ten dien einde, in toon en gebaren, alles wat eene kwade luim aanduidt, en wat afschrikt, vermijden, en hen
steeds als een welmeenend raadgever ter zijde staan, die hartelijk deelt in hunne schuldelooze vreugde.
15. Onder gevaarlijke spelen kan men te regt het ijsvermaak rekenen. Geen winter gaat voorbij, of hel ijs vraagt offers. Men zij derhalve voorzigtig. In ieder geval is het schaatsenrijden voor meisjes en vrouwen af te keuren. In een zedelijk opzigt, verdienen mede afkeuring al zulke spelen, die strijd, afgunst, haat en twisten veroorzaken, of die integendeel aanleiding geven tot te vertrouwelijken omgang tusschen kinderen van beider geslacht. Ook kaart- en hazardspelen, en in 't algemeen alle spelen om geld, zijn voor kinderen nadeelig. Vaak geven zij aanleiding tot bedrog, geheime ontfutselarij, en daardoor tot twist, terwijl zij meest altijd in speelzucht ontaarden.
Vooral zij opmerkzaamheid aanbevolen, ten opzigte der kinderen, met welke men hun vergunt te spelen, en dit te meer, als zij zich verwijderen, of zich in het donker met elkander onderhouden.
NEGENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN Oil DE KINDEREN VOOR EIGENZINNIGHEID TE BEWAREN.
1. »Het kind aan zich zelf overgelaten, wordt een donkere afgrond van eigenliefde. De eigenzinnigheid en koppigheid te breken, is bij de opvoeding het moeijelijkste werk.quot; (Sailer) Alleen in de vroegste jeugd, kan men er in slagen.
Laat daarom een kind niet lang van honger of dorstischre'yen; anders leert het door schreijen zijnen wil doorzetten. Vóór dat het kind kan spreken, is schreijen — vragen; help het dus, vóór dat het schreijen in hevelen verandert. Maar als het vorstand u zegt, dat zijn verzoek niet moet ingewilligd worden, laat het dan stil schreijen, tot dat het van zelfs ophoudt. Wijst het eischen en dwingen terstond en bepaald af, dan zult gij er later minder last mede hebben
— 52quot;—
2. Zoodra gij een aanval van eigenzinnigheid of luim bij het kind bertlerkt, moet gij u koud en onverschillig honden, niet eerder vriendelijk jegens hetzelve zijn, dan als het zich aan u overgeeft. Wil het kwaad op u zijn, spreek het dan geene zoete woorden toe, maar zet het alleen in den hoek, of stoor er u niet aan. Het kind moet eerst weêr vriendelijk naar n toekomen, en verzoeken wat het verlangt.
3. Begint een kind u te trotseren, wil hetzelve het hoofd niet buigen, gaat het b. v. op den grond liggen, of stampt het met de voeten, dan moet gij het de roede laten voelen, dan moet gij hel met minachting aanzien, eu het niet weder bij u laten komen vóór dat hel veranderd is. Weest dan vooral standvastig zonder veel woorden le verspillen. Gij moogl in geen geval verder gaan, dan door anderen aan het kind te laten voorzeggen, wat hel doen moei. Maar hoedt u ook van door dwaze of te harde eischen zijn hoofd nog harder te maken, of van toe te laten, dat anderen voor het kind partij trekken, en hel vriendelijk toespreken.
4. Gij moet uw overwigl loonen boven alle bedienden, vrienden, gasten, familie en huisgenooten. Deze zijn dikwijls vleyers van hel kind, en ondersleunen zijne eigenzinnigheid. Als gij le zwak zijl, om dal le verhinderen, dan zult gij de eigenzinnigheid van hel kind niel breken.
5. Laat kinderen van de dienstboden niets eischen, maar slechts verzoeken. Duldt ook niet, dat deze in verkeerdheden den wil der kinderen doen. Weesl niel zoo dwaas van de kinderen tot meesiers over uwe dienstboden le maken. Hebt gij aanmerkingen op de dienstboden ten opzigte dei' kinderen, en moet gij heti daarover onderhouden, dan mogen de kinderen, zulks niet hooren. Ook van broeders en zusters moeien de kinderen niets eischen maar verzoeken.
6. Vraagl aan de kinderen niel, wat gij doen zult, hoe zij het gaarne hebben, b. v. «zullen wij uilgaan? zal ik het daar neerzetten'? zal ik u naar bed brengen'? Hoe wilt gij het dan
— 53 —
gaarne hebben'?quot; Doet uwen eigen wil, als dezelve verstandig is, en niet den wil der kinderen.
TIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN LIEFDE VOOR BROEDERS EN ZUSTERS EN NAASTENLIEFDE TE LEEREN.
1. Als ouders in liefde en vrede met elkander loven, dan zal liefde en vrede ook het erfdeel der kinderen zijn.
!2. Leert aan de kinderen hoe zij elkander diensten bewijzen, en genoegen verschaffen kunnen. Gewent hen om voor elke onl-vangene dienst, en voor de kleinste gift te bedanken.
3. Duldt geene grofheden, bitse taal, scherpe antwoorden, onvriendelijkheid onder broeders en zusters. Zegt hun veel liever voor, hoe zij moeten vragen, antwoorden, verzoeken. Maar woorden wekken, voorbeelden Vrekken.
4. Zet kibbelende kinderen te zamen in den hoek, tot dat zij zich verdragen. Verwijdert degenen, die den vrede verstooren, zot ze in den kelder, of in een ander vertrek.
5. Leert aan de kinderen medelijden hebben. Laat het eene kind voor het andere verzoeken, en geeft (naar omstandigheden) niets, als een kind eigenzuchtig voor zich alleen iets hebben wil.. Leert hun korte gebeden voor zieken. Laat niet toe, dat zij altoos het beste voor zich willen hebben en houden, maar leert hun iets van hetgeen zij krijgen, mede te geven. Vertelt hun dikwijls van arme kinderen, van blinden en behoeftigen, en laat meermalen uwe aalmoezen door hunne handen gaan.
6. Haalt hen over om toe te geven, wel te verstaan, in zooverre daardoor bij anderen de zucht van altijd gelijk te willen hebben, niet wordt bevorderd. Kleine oneenigheden moet gij uit den weg ruimen door vriendelijke toespraak; grootere door
4
regtvaardige beslissing. Toont uw mishagen als vriendelijke toespraak geen vrede aanbrengt, en laat dan het kind toegeven, dat werkelijk onregt had, al is het ook uw lieveling.
7. «Duldt geen klikken uit wraak of nijd.quot; (Overberg.) Verbiedt het streng, en slaat geen acht op hetgeen u overgebragt is; of wèl, onderzoekt de zaak in stilte, opdat de klikker zijn oogmerk niet bereike.
8. Weest vooral streng als kinderen eigene schuld op anderen schuiven.
9. Staat niet toe, dat kinderen zich zeiven regt verschaffen; bestraft dit integendeel. Als een kind over geleden onregt klaagt, moet gij het tot verzoening bewegen. Laat het den beleediger vragen, om het geen leed meer te doen. Dit is een beter middel, om onregt en beleediging weêr goed te maken, dan de kinderen aan te zetten tot wedervergelding. Leert hun kwaad met goed vergelden; of moeten bet geene christelijke kinderen zijn? sMoeder,quot; zeide de kleine Anna, «Hendrik heeft mij uitgescholden.quot; »Ga dan naar hem toe,quot; antwoordde de moeder, en zeg hem «dat hij een goede jongen is.quot; Anna deed het, en Hendrik schold niet meer.
10. Laat de kinderen geene dieren pijnigen en plagen. Door dergelijke mishandelingen wordt ligtelijk het hart verwilderd, en zulke menschen ziet men later dikwerf jegens hunne natuur-genooten wreed, en gruwzaam worden.
ELFDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN WAARHEIDSLIEFDE EN EERLIJKHED TE GEWENNEN.
1. Toont bij elke gelegenheid uwen afkeer van leugen en valschheid. Hoe minder men zich gewoonlijk daarom bekommert, en hoe minder men er uit maakt om te liegen, met des
— 55 —
te meer ernst moet gij de zaak opnemen, en u er aan gelegen laten liggen, dat in geen geval aan de waarheid te kort worde gedaan.
2. Neemt u toch in acht, dat de kinderen u op geene leugens betrappen. Zij beschouwen u als eene goddelijke onfeilbaarheid. Bewaart dit kinderlijk geloof heilig; want zonder hetzelve is geene opvoeding denkbaar. Uw leugen verwoest eene geheele zedelijke wereld.
3. Duldt niet, dat men den kleinen iets wijs make, hen be-driege, misleide; het prent zich te diep in hun gemoed. Denkt toch niet, dat zij daardoor verstandig en gevat worden. Als men geene andere manier kent, om kinderen verstandig en gehoorzaam te maken, dan is de opvoeding niets waard. Zij worden er slechts listig en sluw door; zij verliezen het vertrouwen en de achting voor de menschen; zulk eene wijsheid uwer kinderen zoude u eens bitter kunnen berouwen.
4. Duldt ook niet, dat de kinderen zeiven veinzen, huichelen en bedriegen, of dat dienstboden of anderen hun zoogenaamde noodleugens leeren. De uiterlijke schade kan gering zijn, maar-elke list, leugen en valschheid trekt eenen donkeren sluijer over de ziel van hel kind, waaronder zich andere feilen verschuilen. De leugen is het akelige en donkere broeinest van de zonden.
5. quot;Weest niet zoo dwaas van leugen of veinzerij als vernuftig of verstandig te prijzen, en er om te lagchen. Zoo doende maakt gij schelmen en schurken van uwe kinderen. Niemand toch wordt een bedrieger, een dief, een meineedige, die niet met liegen begonnen is.
6. Geeft geene aanleiding tot liegen door onvoorzigtige vragen. Als gij uwe kinderen door harde, norsche vragen, met de roede in de hand, vrees aanjaagt, dan komt de leugen, zelfs tegen hunnen zin, over hunne lippen. Wilt gij dat kinderen hunne fouten zullen erkennen, dan moet gij ze niet eerst angstig ma-
4*
ken voor de straf, die hen zal treffen. Belooft hun liever vergiffenis, als zij opregt de waarheid zeggen, en beterschap be-looven. Maar z'y moeten weten, dat op liegen dubbele straf volgl.
7. Zegt aan kinderen de leugen ook niet half voor. «Gij hebt het toch met gedaan ? Als gij het gedaan hebt, zult gij het boeten!quot; sNeen, ik heb het niet gedaan,quot; zal het antwoord zijn. Ouders en opvoeders kunnen niet te voorzigtig wezen, als zij niet zeiven de schuld willen zijn van de leugens der kinderen.
8. Verleidt de kinderen niet tot liegen, als gij zeiven in nood en verlegenheid zijt, en de leugen u zoude kunnen helpen. Laat hen niets dan de waarheid zeggen.
1). Houdt u ook niet als of gij de kinderen niet gelooft. Vraagt hun dus niet bij herhaling of iets waar is, en vordert niet telkens nieuwe bewijzen voor de waarheid. Ja en neen moeten voldoende zijn. Voor kinderen, die de waarheid liefhebben, is de verdenking stuitend; voor leugenachtige, eene aanleiding tol het herhalen en bevestigen van leugens.
40. Ligtgeloovigheid kan integendeel ook tot liegen leiden. Gij moet derhalve, hetgeen de kinderen u zeggen, vooreerst ge-looven, en hun laten merken, dat gij op hun woord vertrouwt. Dat zal ben aansporen tot waarheidsliefde. Maar overtuigt u in het geheim, zonder dat zij het weten, van de waarheid van hetgeen zij hebben gezegd.
11. Duldt niet, dat de kinderen allerlei nieuws vertellen, dat zij klikken of kwaadspreken. Vraagt ze er ook nimmer na; want de leugen sluipt er gemakkelijk tusschen, en dezelve is «eene schandvlek voor den mensch, en een gruwel voor den Heer,quot; vooral indien de goede naam en faam des naasten er in betrokken is.
12. Laat de kinderen de leugen door herroeping weder goed maken. Zij moeten openhartig, en zonder omwegen, bekennen, dat zij gelogen hebben; dan zullen zij zoo spoedig niet weder liegen.
— 57 —
43. Als gij de waarheid reeds weet, moet. gij de kinderen niet op de proef stellen, of zij ook liegen. Zegt hun integendeel, dat gij alles reeds weet, maar ook van hen de bekentenis wilt hooien; op die wijze voorkomt gij de leugen, en gewent gij de kinderen aan opregte bekentenis.
14. Leert de kinderen hun woord en hunne belofte houden. Hetgeen zij beloofd hebben, moet gij hun soms (maar niet al te dikwijls) herinneren; zij moeten het volbrengen, als zij niet eerloos willen zijn.
-i-'u'v- li!.- : I r VA juf i ■■■ ■ ■ ■ ' 'gt;
■ ' -i i •;
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Middelen om de kinderen aan arbeid en orde te gewennen.
1. De eerste arbeid van het kind is spel en beweging. Belet dit niet. Stil zitten maakt ze ziek en lui. Toont dat aardige en vreedzame spellen u genoegen doen. Geeft acht op het spel van het kind, en op hetgeen, waarin het behagen vindt. Daarbij verbaden zich reeds goede en slechte neigingen en eigenschappen; geeft er acht op, en belet slechte spellen en krakeel. Laat de kinderen niet ledig loopen, maar zoekt in het eerst kleine werkzaamheden, en dienstbewijzen voor hen uit.
2. Bepaalt, zoo veel mogelijk, in ééns voor goed, wat zij moeten doen, om ze daarbij tevens aan orde te gewennen. Gij kunt ze b. v. kleederen op hunne plaats laten brengen, stoelen in orde zetten, kamers stoffen, tafels en stoelen schoon maken, kippen voeren, vogels verzorgen, enz. Dat werk moei op den bepaalden tijd gedaan en niet vergeten worden; het is het eerste, waardoor zij aan orde gewend worden,- en daarom is het van zooveel gewigt.
3. Prijst in het eerst hetgeen de kinderen doen, en weest er tevreden over, als het er maar door kan. Veel afkeuren maakt het werk onaangenaam en verdrietig; de kinderen worden er traag en ongeschikt door.
— 58 —
4. Bepaalt eenen vasten, maar niet te korten tijd voor elk werk; is het af en goed verrigt, laat dan den overigen tijd aan de kinderen om te leeren of te spelen. Zij arbeiden daardoor met meer genoegen en spoed, en verkrijgen er eene gemakkelijkheid tot werken door, die ook voor het volgende leven veel waarde heeft.
5. Behoedt de kinderen voor de kwaal van steeds van het eene op het andere te springen, en niets goed te doen, van te werken zonder doel of orde.
Dit is eene hoofdkwaal in de maatschappij. Leert hun arbeiden met verstand en overleg.
6. Gewent de kinderen van lieverlede aan de volharding bij den arbeid. In het eerst moeten zij niet te lang arbeiden, maar langzamerhand meer. Hoe noodig is toch de volharding in het menschelijke leven, zoowel voor de ziel als voor het ligchaam!
7. Gewent hen in alles aan plaats en tijd; aan den klokslag by het opstaan, eten, werken, spelen; aan vaste plaatsen voor hen zeiven, voor hunne kleederen, hun speelgoed, hunne boeken, enz. Staat niet toe, dat zij overal iets laten liggen.
»Arbeid en orde, zijn overwinning van wekelijkheid, luim en willekeur.quot;
8. Laat de kinderen arbeiden, om anderen te behagen, uit liefde en met lust. Regelt daarnaar hetgeen gij hen oplegt. Zegt: «Wie wil my dat dat pleizier doen? Wie wil mij helpen .' Wie heeft er zin toe?quot;
«Laat de kinderen toch niet zoo vroeg werken uit eigenbelang, of uit zucht om wat te verdienen. Arbeid uit liefde is beheersching van de eigenliefde.quot; (Hirscher.)
9. Leert aan de kinderen eene verstandige spaarzaamheid. Toont hun, hoe gij, ook in kleine dingen, weet te sparen, en verkwisting te vermijden. — Als gij daarbij gaarne aalmoezen geeft, behoeft gij niet te vreezen, dat spaarzaamheid in gierigheid zal ontaarden.
Als ouders het zoo ver brengen, dat de kinderen met verstand, overleg, orde en volharding arbeiden, en daarbij eene verstandige spaarzaamheid in acht nemen, dan zijn zij voor veel kwaad bewaard, en voor hunne toekomst is het beter dan eene rijke erfenis.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN VOOR BAATZUCHT TE BEHOEDEN, EN HUN WELDADIGHEID TE LEEREN.
1. Zelfzucht en eigenbaat, die bronnen van alle kwaad, zijn het tegendeel van eenen christelijken handel en wandel, die niet voor zich zeiven, maar voor anderen leeft, en werkt. De gezindheid en het voorbeeld der ouders oefenen ook hierin weder hunnen invloed uit op de kinderen. Als zij voor alles beloond willen zijn, en niets doen, waarvan zij geen handtastelijk voordeel hebben; als zij slechts voor zich zeiven zorgen, en overal het beste voor zich zeiven zoeken, dan zijn zij een levend beeld van het tegendeel der godsdienst van Jezus.
2. Laat de kinderen geene baatzuchtige taal hoeren, b. v. »men moet eerst voor zich zeiven zorgen; ik wil mij voor anderen niet afsloven, daar heeft men niets aan; wat gaat ons die mensch aan; hij geeft ons ook niets.quot; Zulke taal is een vergiftige pijl!
Onbillijke verlangens moogt gij wel afwijzen, maar in geen geval met dergelijke woorden, en niet in het bijzijn van kinderen.
3. Veroorlooft niet aan de kinderen naar de belooning te vragen voor hetgeen zij doen. »Wat krijg ik daarvoor'? Wat brengt mij dit op ?quot; Laat hen dikwerf, zonder belooning, niet alleen aan u, maar ook aan anderen diensten bewijzen. Toont uw misnoegen als zij eene gelegenheid daartoe verzuimd hebben. Verbiedt hun dergelijke voorkomendheid en vriendelijkheid niet; lacht ze niet uit; vraagt niet: wat geeft hij u daarvoor?
4. Als kinderen iets alleen voor zich zeiven, en niet voor
hunne broeders en zusters van u verlangen, dan moet gij hun niets geven, en hun uwe afkeuring laten voelen. Brengt hun met ernst onder het oog, hoe verkeerd het is, als zij dikwijls het grootste en beste gedeelte voor zich uitzoeken en behouden.
H. Gewent ze om, zonder afgunst, ook anderen het beste te gunnen. Vraagt hun meermalen, of gij of een ander niet het beste mag hebben, en, als zij u toestemmend antwoorden, zal nijd, afgunst en zelfzucht spoedig overwonnen zijn.
5. Laat u zeiven ook niet door de kinderen betalen, maar vooral niet als het den schijn van baatzuchtigheid zoude hebben: »wat kryg ik daarvoor van uquot; is eene spreekwijze, die dikwijls gebruikt wordt, maar zeer nadeelig, schadelijk werkt.
7. Leert aan de kinderen weldadig te zijn jegens armen, jegens andere kinderen, zoowel in huis als 111 de school.
8. Bedenk toch waartoe de zucht tot geld leiden kan. Geldzucht brengt tot gierigheid, en helaas! de gierigaard bekeert zich zoo moeijelijk. Hij leeft voor zijn geld, lijdt ellende en gebrek; hij vreest den dood, die hem van zijne schatten zal berooven, maar, in plaats van voor zijne ziel, die steeds op aarde door gedurige onrust en vrees wordt gekweld, te zorgen, verliest hij met zijn geld tevens zijne ziel, om eeuwig gebrek te lyden, om eeuwig gefolterd te worden!
VEERTIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN OOTMOED, BESCHEIDENHEID EN BELEEFDHEID GEWOON TE MAKEN.
1. Als kinderen gewend worden vriendelijk, voorkomend en gehoorzaam te zijn, en als men ruwheid en barschheid bij hen tegengaat, dan oefent men ze ook in de ootmoedigheid.
'2. Laat ze nimmer getuigen zyn van uwe trotschheid en praal-
— 61 —
zucht, van uwe onbeleefdheid en onbeschoftheid jegens anderen. Zien zij eens uwe ruwheid, twist en tweedragt met huisge-nooten, jegens grootouders en schoonouders, dan blijft hun dit hun geheele leven bij, en op u zeiven zal wraak worden genomen : de ondervinding leert het.
3. Maakt den ouderdom, vooral in uw eigen huis, eerbiedwaardig. Verhaalt uwe kinderen de geschiedenis van de jongens, die den ouden Elisëus met zijn kaal hoofd tot een voorwerp hunner spotzucht maakten. De jeugd, die den ouderdom niet eert, maar lomp en onbescheiden tegen denzelven durtt zijn, is in den grond bedorven.
4. Begaat|de dwaasheid niet, van kinderen om hunne schoonheid als het ware te pronk te stellen, te prijzen of door anderen te doen prijzen. Belet dergelijken lof; anders toch leeren zij waarde hechten aan iets, dat uit zich zelf geene waarde heeft. Zegt nimmer, dat de kleèren hun mooi staan; zij mogen prijs stellen op netheid en reinheid, maar niet op fraaiheid in kleeding.
5. Prijst ook uwe kinderen niet bij andere menschen. Lof en verwijt bij anderen zijn schadelijk, en past ouders niet; want lof van eigen kinderen is eigen lof'; verwijting is verwijting van hunne slechte opvoeding.
6. Oefent de kinderen in beleefdheid en bescheidenheid jegens iedereen. Beleefdheid is uitwendige ootmoed. Leert hun eenige regelen der beleefdheid. Het helpt weinig van hun in het algemeen te zeggen, dat zij beleefd moeten zijn; gij moet hun voorzeggen, hoe zij zich jegens u en anderen moeten gedragen, wat zij moeten zeggen en doen, hoe zij gedienstig en dankbaar moeten zijn, vriendelijk groeten, bescheiden antwoorden, naauw-keurig en vaardig verrigten, hetgeen hun is opgedragen, en dan zonder dralen terug komen. Leert hun hoe zij moeten vermijden, zoowel zich lastig bij vreemden in te dringen, en nieuwsgierig te zijn, als dwaze vrees en verlegenheid te toonen, anderen uit te lagchen, achterna te kijken en na te loopen.
Weest niet zoo dwaas van kinderen bitse antwoorden, waan-
wijze taal tegen anderen, al zijn het ook uwe vrienden niet, voor te zeggen. De tijd kon wel eens komen, dat zij dit verderfelijk onderrigt op u zeiven toepasten.
7. Let ook op den gang, de houding, de manieren uwer kinderen, zonder ze evenwel tot stijve poppen of machines te dresseren.
Het innerlijke moet altijd de hoofdzaak blijven, zonder dat men echter verkeerdheden in het uiterlijke dulde. Alleen beleefde kinderen komen gewoonlijk in de wereld goed vooruit.
Kinderen, die men ruw laat opwassen, zullen zich maar al te spoedig aan alle buitensporigheden schuldig maken, dewijl zij, vreemd aan alle zelfbeheersching, gewoon zijn alleen hunne natuurlijke neigingen te volgen; en dit des te meer, omdat zoo min de achting jegens menschen en inaatschappelijke betrekkingen, als de plichten der uiterlijke welvoegelijkheid hen plegen tegen te houden.
8. De godsdienst zelve eischt, dat wij den liefdevollen, bescheiden en welmeenenden geest, die in ons woont, door daden naar builen openbaren; swant de liefde,quot; zegt de Apostel Paulus, «is gelukkig, welwillend; zij is niet twistachtig, zij beleedigt de welvoegelijkheid niet; zij is niet opgeblazen, niet baatzuchtig, niet opvliegend, niet kwaaddenkend; zij verheugt zich niet over het kwade, maar wel over het goede; zij verdraagt, gelooft, hoopt en duldt alles.quot; 1 Kor. XIII. 4. Als op deze wijze de inwendige liefde zich in het leven openbaart, dan verspreidt dit uitwendige over de deugd eene bekoorlijkheid, die haar beminnelijk maakt, en het leven veraangenaamt.
Zelfs de eigenlijk gezegde welvoegelijkheid, zoo als hare regelen eens zijn aangenomen (de étiquette), heeft haar voordeel; want zij houdt den mensch binnen vastgestelde grenzen, verhindert veel onaangenaams, en is uitwendige daarstelling van dat inwendig maatschappelijk mechanisme, hetwelk ieder zijne plaats aanwijst, en alles naar behooren regelt.
— 63 —
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM AAN DE KINDEREN ZACHTMOEDIGHEID TE LEEREN.
1. Als de ouders een vreedzaam en zacht, gemoed hebben, als de moeder vooral daarin uitmunt, dan zal een minzame, zachte aard ook het erfdeel der kinderen zijn. Een gramstorig, haatdragend, scherp en bits gemoed gaat ook op de kinderen over.
2. Geeft in ieder geval een goed voorbeeld, en laat in uw huis een zachte, vriendelijke toon heerschen. Maar hoe zal dit plaats kunnen hebben, als gij zelf uwe grammoedige, stijfhoofdige inborst niet wilt overwinnen; als gij zelf over alles wat lastig is, over ieder, die uwen zin niet doet, raast en scheldt; als gij kwaad met kwaad wilt vergelden; als gij geene beleedigingen weet te vergeven en te vergeten, en als gij de kinderen dagelijks getuigen laat zijn van uwe ruwe manieren en handelingen'?
3. Leert aan de kinderen ootmoedigheid, eendragt en vergevingsgezindheid. Maakt hen er gewoon aan, om ongemakken te verdragen, en eigenzinnigheid te overwinnen; dan worden ze van zelfs zachtmoedig. Wordt een kind toornig en opvliegend, dan is het een teeken, dat het slecht opgevoed is.
Die zijnen vijand niet vergeeft, wordt dikwerf een misdadiger, en helaas! hoe ligt sterft men zonder zich te verzoenen, maar als men zich op aarde niet verzoent, en van harte vergeeft, zal men zich in den Hemel niet wedervinden.
4. Stelt een kind niet op de zoo harde en gevaarlijke proef, of het door onregtvaardig straffen of gebieden ook in gramschap geraakt. De H. Schrift zegt: «brengt uwe kinderen niet in toorn.quot;
5. Duldt niet, dat kinderen vloeken, en ook niet, dat zij van die bastaard-vloeken of stal-woorden, zoo als bliksem, donder, enz. gebruiken, zelfs als zij er niet driftig bij worden; want het
- 64 —
geeft voedsel aan gramschap en ruwheid. Laat hen derhalve» niet op straat loopen, of met driftige, vloekende knechten of jongens omgaan, maar neemt u nog meer in acht, om zeiven hun geene vloeken of verwenschingen te leeren.
6. Buigt hunnen driftigen, koppigen aard door strengheid; en laat hun uwe diepe minachting voelen, doch zonder dat gij zeiven daarbij opvliegt.
7. Onderricht de kinderen over de waarde van een stil, zacht gemoed, ook voor de tijdelijke welvaart. «Zalig zijn de zacht-
moedigen; want zij zullen het aardrijk bezitten.quot;
__
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN MATIGHEID TE GEWENNEN,
1. Gewent de kinderen, van de jeugd af, om op oenen bepaalden tijd te eten. Altijd en naar goedvinden te eten, is ongezond, en een teeken van verwendheid. Ook daarin moeten zij zich aan orde houden.
'2. Laat ze niet te veel eten. Zij moeten niet altoos zooveel hebben als zij willen, maar het is nog onverstandiger ze aan te zetten, om nog meer te eten dan zij willen. Men maakt ze daardoor vraatzuchtig; «van natuur is niemand een vraat, maar wel door opvoeding.quot;
Veel eten dient geenszins, zoo als sommigen meenen, om beter te groeijen en krachten te krijgen; neen, het verzwakt, hel maakt ongezond en lui. Niet alles wat wij eten voedt, maar alleen hetgeen wij verteren.
3. Vraagt niet wat kinderen eten willen, maar geeft hun wat voor hen bestemd is, en staat niet toe, dat zij vragen of vorderen naar het hun goeddunkt.
4. Verwent ze niet door lekkere spijzen. Het bevordert slechts
de zucht naar genot, en veroorzaakt ziekten, terwijl zij daardoor later ongelukkig worden.
5. Spreekt niet met ophef van spijzen en lekkernijen; want gij doet daardoor dc begeerte naar dezelve ontstaan, en maakt de kinderen ontevreden met het gewone eten. Zij moeten niet verlangen van alle lekkernijen wat te hebben; zoo lang zij dezelve niet geproefd hebben, zijn zij met mindere spijzen tevreden, en deze smaken hun even goed en beter, dan het uitge-zochtste aan die, welke verwend zijn.
6. Zegt ook niet, dat anderen gelukkig zijn, omdat zij betere spijzen kunnen krijgen. De kinderen hebben niet het minste nut van zulk gepraat; hunne spijs wordt er niet beter door, maar wel slechter, omdat ze hun niet meer zoo goed smaakt als vroeger. Zij voelen zich slechts ongelukkig en worden afgunstig.
7. Geeft aan de kinderen geen geld voor lekkernijen; zij kunnen ligtelijk meer nemen dan gij hun geeft, en daardoor hel stelen leeren. Zijn ze eens gewoon lekkers te koopen, dan zullen ze in later jaren koopen al wat in hun smaak valt; ze zijn dan zelfs niet voor het drinken bewaard, omdat ze niet geleerd hebben, zich in spijs en drank te beheerschen en te versterven.
8. Verhaalt hun hoevelen zich door onmatigheid in eten en drinken ongelukkig hebben gemaakt. Als de gelegenheid zich voordoet, om den kinderen iemand te toonen, die aan den drank is verslaafd, of er door gestorven is, moet gij die gelegenheid niet verzuimen, maai' tevens moet gij uwen diepen afschuw voor dat kwaad aan den dag leggen. Dat zullen de kinderen niet vergeten, en het zal ze voor die zonde bewaren; maar het ligt-zinnig lagchen over den dronkaard zal ze niet behoeden. Zorgt ook, dat de kinderen van niemand leeren er op te pogehen, en het voor iets groots te houden, dat. zij reeds drank kunnen verdragen, als of het iets groots ware, zich beneden het dier te verlagen!
9. Let op het eten der kinderen. Geeft ieder eene afzonder-
lijke portie, otn geene aanleiding te geven tot afgunst, twist en gulzigheid.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN ZINDELIJKHEID TE GEWENNEN , EN HET EERGEVOEL BU HEN OP TE WEKKEN.
1. Wekt bij de kinderen het eergevoel op, dan zullen zij zich, voor zich zeiven en anderen, over morsigheid en onzindelijkheid schamen.
2. Houdt de kinderen uitwendig in eer door zindelijkheid en passende kleeding. Laat reinheid hun eene behoefte worden. Het is een goed teeken, dat een kind gescheurde en vuile kleederen niet meer wil aantrekken, en dat het geene rast heeft voor dat ze heel en schoon zijn. Gewent ze aan zuivere lucht, bedden en ondergoed, aan zindelijkheid in kamers, keuken, kelder, kleederen, boeken, schrijfgereedschap, enz.; dat bewaart voor vele ziekten, geeft een opgeruimd gemoed, en is ook voordeelig voor de tijdelijke welvaart.
Zindelijkheid, orde en reinheid in huis en op den akker is niet zoo duur als smerigheid en morsigheid. Meent niet, dat armoede en onzindelijkheid steeds vereenigd moeten zijn; de ondervinding leert het tegendeel.
3. Neemt de zucht naar reinheid niet weg, die de kinderen zullen hebben, als ze bij u zelve huisvest. Berispt hen niet, als zij hun gezigt en hunne handen dikwijls wasschen; leert hun slechts voorzigtig te zijn. Hebben zij de zucht naar zindelijkheid niet van u geërfd, dan moet gij u des te meer moeite daarvoor geven, en oppassen voor traagheid bij u en uwe kinderen. Slaat geen acht op hunnen afkeer van wasschen en kammen, en leert ze vroegtijdig zich zeiven schoon te houden; maar geeft ook hierin een goed voorbeeld, anders beteekenen uwe vermaningen tot zindelijkheid zoo veel als: »weest zindelijk zoo als ik.quot;
4. Het is voor de gezondheid zeer belangrijk, dat de natuurlijke uitlozingen geregeld plaats vinden. Menig kind bederft de gezondheid, door met geweld op te houden hetgeen, van hetwelk de natuur zich wil ontlasten. Vaak geschiedt dit uit traagheid, uit speelzucht, soms ook uit bespottelijke vrees, omdat men b. v. 's nachts niet uit de kamer durft gaan. De opvoeding moet dit zooveel mogelijk voorkomen, en de natuur reeds vroeg aan zekere orde gewennen.
5. Het rooken is, naar het eenstemmig gevoelen der geneeskundigen, voor de jeugd zeer nadeelig.
Het is daarenboven niet vereenigbaar met alle standen; het strijdt bij jongelingen, die op beschaving aanspraak maken, dikwijls tegen de welvoegelijkheid, en brengt hen onder de verdenking van onbezonnen nieuwheidszucht of navolgingswoede.
6. Maakt de reinheid niet dienstig aan de ij delheid. Gij maakt de kinderen trotsch en opgeblazen, als gij ze slechts dan bijzonder opschikt, als zij zich moeten laten zien. Laat ze in en buiten huis altoos helder en zindelijk zijn, maar zonder opschik.
7. Leert ze hun best doen om den bijval en de goedkeuring van goede en verstandige menschen te verwerven, en daar prijs op stellen, maar tevens den spot van slechten en dwazen verachten. De goedkeuring van verstandigen verwerft men zich echter alleen door innerlijke waarde, maar niet door huichelen, uit-wendigen glans en praal.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
MIDDELEN OM DE KINDEREN AAN EERLIJKHEID GEWOON TE MAKEN.
1. Leert aan de kinderen reeds vroegtijdig onderscheid maken tusschen hetgeen hun of anderen behoort. Zelfs broeders en zusters moeten, zonder vergunning, elkanders goed niet nemen en gebruiken. Nog minder moogt gij toestaan, dat zij in het geheim iets nemen, dat u toebehoort.
2. Laat hen niets in huis brengen, dat niet van hen is, zelfs geen speelgoed ot geene kleinigheden. Toont u werkelijk angstvallig op dit punt, en laat hen terstond terugbrengen, hetgeen hun niet behoort.
3. Laat hen hetgeen zij gevonden hebben, niet behouden, als oi het hun eigendom ware, maar zich moeite geven, om het aan den regten eigenaar terug te bezorgen.
4. Staat niet toe, dat zij zonder vergunning vee op eens anders land laten grazen, dat zij daar sprokkelen of gras snijden, al was het ook slechts voor een konijn. Let er op, dat zij nie-mands goed op eenige wijze beschadigen.
5. Wacht u, van het voor eene onbeduidende zaak te houden, dat uwe kinderen vruchten of andere eetwaren stelen. Het verdient strenge bestraffing.
6. Bestraft ook hel snoepen; want het leidt tof stelen. Als de kinderen in huis lekkernijen opzoeken of koopen, dan zijn ze op den weg tot diefstal.
7. Vergunt aan de kinderen geen bedrog of geene eigenbovoor-deeling, al is het ook in het spel. Toont uwen afkeer voor allo oneerlijkheid, bedrog en benadeeling; Iaat het niet ongestraft, en pas toch op, dat gij hunne oneerlijkheid niet in bescherming neemt. Ruilen en verkwanselen moet gij niet veroorloven.
8. Behoedt de kinderen voor luiheid en bedelarij; dooft hun eergevoel niet uit. Bedelen brengt tot traagheid en huichelen; van het een zoowel ais van het andere, komt men ligt tot diefstal. Als kinderen niets meer om eer en goeden naam geven, dan zijn ze voor diefstal niet meer bewaard. Als de nood dringt, roept dan zeiven het medelijden in; dat onteert niet, maar uwe kinderen verliezen dooi' het bedelen het eergevoel.
9. Gij moet echter ook zeiven door en door eerlijk zijn. Als gij zeiven het niet naauw neemt in handel en wandel, als gij
— 69 —
vreemd goed naar huis brengt, als gij niet betaalt, wal gij schul-dig zijt, en u over oneerlijke winsten verheugt, dan zijn al uwe vermaningen tot eerlijkheid vergeefs; gij zult diefachtige kinderen hebben, en kunt niet voorzien, waartoe zij eens zullen komen.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
111DUELEN VOOR OUDEnS OM DE GEESTVERMOGENS DER KINDEREN
OP TE WEKKEN, TE ONTWIKKELEN EN HET SCHOOLONDERWIJS BEHULPZAAM TE ZIJN.
1. De ondervinding leert, dat de kinderen, ook in geestvermogens, gewoonlijk naar de ouders aarden. Van daar dat het niet zonder invloed op den geest der kinderen is, als do ouders lust en genoegen vinden in goede en nuttige kundigheden, als zij hunnen geest dikwijls bezig houden, en innig wenschen, dat hunne kinderen naar den geest gezond en rijk worden. Maar, denken en spreken de ouders over niets anders dan over eten, drinken en aardsche zaken, berooven zij zich zeiven door dronkenschap van hun versland, dan zullen hunne kinderen dom, en zonder geest of verstand zijn.
2. Op de ouders rust ook de pligt, om zeiven hunne kinderen te onderrichten, hunnen geest bezig te houden en op te wekken. Zij hebben daartoe de beste gelegenheid, en geene verontschuldiging kan hen van dien pligt vrijstellen.
3. Het kind ontvangt het eerste onderricht door het oog, vooral door den aanblik der moeder.
De blik van de moeder moet bedaard, vriendelijk en lieftallig op het kind rusten. Haar teedere blik kan reeds in de ziel van den zuigeling een straal van welwillendheid, van kinderlijke opgeruimdheid, van geestelijke roering opwekken. Het eerste lachje \an het kind bewijst het. Het. oog dei* moedor mag niet zonder troost en gevoel zijn; hel mag zich niet ongeduldig en gejaagd heen en weder bewegen. Het kind moet gerust in het van liefde blakende oog der moeder kunnen blikken, anders komt het eerst laat tot bewustzijn, tot Helde en vreugde. Van daar komt het
5
misschien, dat eenige kinderen vroeg, andero laat lagchen. Kinderen. die blind geboren zijn, en die moedors hebben zonder geest en gevoel, lagchen eerst, zeer laat.
•i. Hoor den eersten oogopslag leeren de kinderen reeds wat zij niet mogen doen. Als het kind eigenzinnig en ongehoorzaam wil zijn. moet gij het ernstig en niet vriendelijk aanzien, maar toch zonder het bang te maken door zwart kijken en leelijke gezichten te trekken. Dit verwart den jeugdigen geest, en benadeelt de gezondheid. Even verkeerd is het schudden, hevig bewegen. plotseling bedekken van het gezicht; daardoor hebben de nog weeke hersenen, de zenuwen en de ingewanden te veel lijden; bovendien worden de kinderen er lastig en ongeduldig door.
5. Reeds is het een gewigtig tijdstip, als het kind begint te lagchen, als het de moeder kent, als het liefde en vreugde te kennen geeft. Van dien tijd af. prent zich alles, wat het ziet in zijne ziel. Nu mag het niet anders meer zien, dan hetgeen beminnenswaardig, goed en schoon is. opdat liefde en vreugde, die eerste hoofdgevoelens zijner ziel. zich ongestoord kunnen ontwikkelen. Zijn oog mag nu niet gewend worden aan hetgeen slecht en afschuwelijk is.
(j. Wijst ann het nog kleine kind velerlei voorwerpen in en buiten het huis. Til het op, om de verschillende dingen, elk op zich zelve, te zien, en bedaard te aanschouwen, om niet verward te worden door de menigte dei' voorwerpen. Dat springen van den hak op den tak, dat voorhouden van verschillende voorwerpen op hetzelfde oogenblik. maakt de kinderen oppervlakkig, verward en gedachteloos.
7. Als het kind begint te praten, moet gij het dikwijls en duidelijk voorspreken. Laat het n naar den mond zien, zoo als kinderen van zelf doen bij moeijelijke woorden; gij maakt het daardoor de uitspraak gemakkelijker, en verhindert het stamelen en onverstaanbaar spreken.
8. Spreekt dikwijls met de kleinen, maar in het begin slechts
enkele woorden, en gemakkelijke volzinnen. Daaibij moet de voorwerpen wijzen, die gij noeiui. Een kind vei staal meer dan het zeggen kan; maar laai het weldra woorden en zinnen au-zetffieu. Die oeiening is even nuttig vooi het kind, als gemakkelijk voor u. Hoe meer gij met de kinderen spreekt, des te verstandiger worden zij. als gij hun namelijk geene dwaze laai voorzegt. Het is opvallend hoe onwetend en dom dikwijls de kinderen zijn, die eenzaam wonen, weinig zien., en met welke de ouders weinig spieken.
9. Spreekt over de dingen. die de kinderen voor de oogen hebben, of die zij gezien hebben, en zich nog kunnen voorstellen.
Gaat van het ligtere tot het zwaardere over; van hel zichtbare tol het onzichtbare — tol God.
10. IJdel gesnap, zotte klap en dwaze oefeningen maken niet wijs en verstandig. Pronkt men daarover bij de kinderen, dan bederft men hun oordeel. Daarom zijn de volgende spreekwijzen verkeerd: »hoe groot zijl gij'.' Hoe staat het met uw ge-drag'! Waar is uw dolkopje .' Wien behoort gij'/ Trek mij bij hel haar! Bijt mij in den vinger! Dreig en sla hem!quot; Het is verder dwaas ze met pijpen te laten spelen, ze te laten scheren als volwassenen, enz. leder die nadenkt, zal inzien dal dit den geest niet beschaaft, maar dikwijls nadeel toebrengt.
11. Geeft aan de kinderen verstandige spelle.i, deze ontwikkelen de krachten van het ligchaam en der ziel; want zi; bevorderen niet alleen de gezondheid, de sterkte en de behendigheid des ligchaams, maar zij wekken ook de geestvermogens op lot nadenken en scherpzinnigheid; zij onderhouden opgeruiindheid, eu voldoen aan den geest van werkdadigheid, die in de kinderen ligt.
Kinderen hebben gaarne prenten, afbeeldingen van dieren, planten en ambachten. Ze kosten veel minder dan allerlei snoeperijen, en zijn toch veel nuttiger. Als het weder goed is, moei gij de kinderen in het zand lalen spelen, eu ze daarmede laten koken, bakken, enz. Niets is voor zwakke kinderen gezonder dan te spelen in zand, door de zon verwarmd.
12. Geelt aai» de kinderen reeds als zij nog jong zijn. kleine leijen, om er mede te spelen, en op te schrijven, maar lacht niet om hetgeen zij schrijven, al is het ook onleesbaar; want dan krijgen zij er verdriet in. Laat hen allerlei strepen en tee-kens maken; hot is eene oefening voor hand en oog, om tot schrijven te komen, en prijst hetgeen zij gemaakt hebben.
13. Onderhoudt de kinderen met kleine verhalen van engelen en kinderen, van schaapjes, vogeltjes, enz. Gij kunt immers zeiven gemakkelijk zulke vertellingen maken. Laat ze in het eerst toeluisteren, en later zei ven na vertellen. Maar wacht u van hun spook- en roovergeschiedenissen te verhalen, of ze bang te maken met zwarte kerels, enz. Het stoort den zwakken geest in zijne ontwikkeling; de kinderen schrikken en beven er voor, en die angst bbjlt hun het geheele leven bij. Gij zijt ellendige opvoeders als gij ben niet weet te onderhouden, voor gevaren te waarschuwen, en tot rust te brengen dan door zulke gruwe-lijke geschiedenissen te verhalen, en hen wat wijs te maken.
14. Beantwoordt de kinderlijke vragen op kinderlijke wijze, zonder te liegen. Kinderen vragen zeer veel; weet gij niet terstond een passend antwoord te geven, belooft liet hun dan den volgenden dag, en bedenkt u. Wijst hunne vragen niet norsch af; want dan houden zg op met denken en vragen.
15. Leert hun korte en mooije spreuken en gebeden. Kiest die, waarbij zij ook wat te denken hebben, en zegt hun voor, wat zij er bij denken moeten.
16. Als de schooljaren komen, moet gij er hen op voorbereiden. Spreekt er lang te voren over, zoodat zij er vermaak in krijgen, maar maakt hen niet bang voor de school.
Als gij de regte manier daartoe kent, onderricht hen dan in de eerste leesoefeningen in een boek of op de lei. Maar gij moet het hun niet lastig maken; want menig kind heeft daardoor allen leerlust verloren, en zijn verstand is er door verstompt. Vóór dat gij hun de letters in een boek leert, moet gij ze dikwijls voorzeggen en doen nazeggen.
17. Laai de kinderen vooral reeds den eersten dag, dat dc school begint, er heen gaan, om ze den lust en moed niet te benemen, door dat zij achter zijn, en niet mede kunnen komen. De meester kan ook iederen dag niet weer van voren al' aan beginnen. — Houdt de kinderen zonder noodzakelijkheid niet in huis; gij weel niet hoe nadeelig dit is.
18. Maar bedenkt toch, dat gij hel niet kunt verantwoorden als gij de kinderen niet naar school laat gaan. Heiaas! zij die kosteloos onderricht kunnen bekomen, verzuimen het nog! Maar, al kost het u iets, is dan die uitgave nog niet zeer nuttig besteed ? Is die dan niet even nuttig als hetgeen gij voor kleederen uitgeeft'?
19. Laat de kinderen dikwijls vertellen, wat op school geleerd is, en toont hun, dat hun vooruitgang u vreugde, en hun achterblijven u verdriet geeft, opdat zij zien, dat gij er belang in stelt. Dit helpt zeer veel.
'20. Laat de kinderen in huis ook eenigen tijd leeren, om zich te oefenen vóór en na het onderwijs; laat ze niet spelen, vóór dat zij hunne taak afgedaan hebben. Vele ouders laten de kinderen in huis alleen lezen, maar, als zij niets anders kennen, dan zijn ze nog zeer dom. Zij moeten ook leeren verstandig te antwoorden, juist te denken, te spreken en te schrijven, te rekenen en opstellen te maken. Laat ze daarvan rekenschap geven, en er zich te huis in oefenen.
'21. Laat hun de noodige en nuttige boeken of schoolbehoeften niet ontbreken. Men staat werkelijk dikwijls verbaasd over do domme gierigheid van vele ouders, die wel geld over hebben voor ijdelheden, uitgaan, spel en drank; maar niet voor de beschaving hunner kinderen. Menigeen wil wel, dat zijne kinderen iets nuttigs leeren, maar ziet toch op tegen elke uitgave voor dat doel, en klaagt er over. Vaak is het leeren eene verdrietige inspanning voor meester en leerling, omdat de noodige schoolbehoeften ontbreken. Zouden echter ouders eigenlijk wel eene aangenamer en vooideeliger uitgave hebben, dan die, welke tot de beschaving hunner kinderen dient'?
— 74 —
22. Houdt den kinderen dikwijls voor, hoeveel waarde nuttige kennissen hebben. Die toch niets kent, en geen gezond oordeel heeft, is bijna niet geschikt voor gewonen arbeid, en uien neemt liever een ander; maar hoe zal zoo iemand zijn huisgezin kunnen besturen en leiden'.'
Prijst de vlijt der kinderen, maar maakt ze niet trotsch op hetgeen zij weten. Maakt ze opmerkzaam op alles, wat nuttig en schoon is. Neemt ze mede naar builen, en onderricht ze over alles, wal zij op weg zien, over- de menschen en dieren, de hoornen en planten, de vruchten op den akker, de rivieren en vaalten, de huizen en fabrieken. Dit is tevens de beste beloouing voor goed gedrag en vlijt.
23. Zorgt vooral, dat zij genoegen vinden in de schoone natuur, en in de grootte, liefde, magt en wijsheid van den Schepper derzelve. Maakt hen opmerkzaam op het kleine en groote in de heerlijke natuur, op hel ontelbare en menigvuldige, het verhevene en wonderbare, het schoone en leerrijke in dezelve. Zegt niet: dat kunnen wij niet; wij hebben er geen tijd toe. — Op weg en bij den arbeid kunt gij de kinderen op vele dingen in het dieren- planten- en delfstolfenrijk opmerkzaam maken, die gij ziet, of soms in handen hebt. Gij zeiven en de kinderen zullen daarbij een genoegen smaken, dat gij misschien nog nooit ondervonden hebt.
24. Leert aan de kinderen een gezond oordeel en goede grondregels. Gewoonlijk oordeelen zij gelijk gij zeiven, en hebben zij dezelfde grondregels als gij; — zij spreken zoo als gij ze hebt voorgesproken; zij achten hetgeen gij acht; zij verachten helgoeu gij veracht; zij houden voor klein en gering, hetgeen gij voor klein en gering houdt. Voert dus geene nielsbeduideude gesprekken; oordeelt niet over dingen, die gij niet verstaat; laat u niet door eigenbaat of familiezwak verleiden, door geld of goed verblinden. Acht en prijst hetgeen achtings- en prijzenswaardig is, en houdt voor gering, hetgeen gering is; alles naar de leer van het H. Evangelie; uwe kinderen, twijfelt er niet aan, zullen eveneens doen.
25. Als de kinderen de school verlaten hebben, moeten zij zich nog dikwijls oefenen in de verschillende vakken van het onderwijs. Dit ontwikkelt hen verder, en belet, dat zij bijna alles weder vergeten; weest overtuigd, dat gij, indien gij hun kennis en wetenschap bezorgt, hun eenen schat nalaat, beter dan schatten van goud en zilver.
In uw huis moet gij nuttige boeken hebben, en gij moet uwe kinderen alsdan slechts laten omgaan met menschen, die kunde en nuttige kennis op prijs weten te stellen. Niets is voor de ontwikkeling en beschaving schadelijker, dan dat gij de kinderen, als zij de school verlaten, en vooral in den leeftijd, dat het verstand zich eerst regt. ontwikkelt, met lieden laat omgaan die volstrekt geene waarde hechten aan goede en nuttige wetenschappen, en die zich schamen er over te spreken, juist daarom, dat zij, om zoo te zeggen, niets geleerd hebben; want zij stellen in andere dingen hunne eer; in dwaasheden en in ruwheid; daarin stellen zij zich op den voorgrond, omdat zij het in nuttige zaken niet zouden kunnen. Doordien nu het kind, dat met hen omgaat, niets meer ziet en hoort van hetgeen het vroeger hoogachtte en op prijs stelde, maar integendeel ondervindt, dat dwaasheden voor gewigtiger worden gehouden, zal het weldra het geleerde minachten, en zich schamen zich daarin nog te oefenen; het, vergeet, doet met de anderen mede, leert zaken, die het vroeger niet kende, en wordt dwaas en ruw.
Dezen weg gaan helaas velen, als zij de school verlaten hebben; zoo dwalen jongens en meisjes af, op wie men vroeger de schoonste hoop en verwachting bouwde.
20. Weest nimmer ondankbaar jegens de school en de onderwijzers uwer kinderen. Laten zij ook hun leven lang dankbaar aan hunne meesters zijn, dan zullen zij ook hun geheele leven de goede lessen, die zij ontvangen, en de nuttige kennissen, die zij verworven hebben, op prijs stellen. Tracht zoo lang uwe kinderen op school gaan, den onderwijzers op elke manier hun moei-tevol beroep te verligten, hen door uwe en der kinderen achting, door uwe liefde en dankbaarheid te verkwikken en te ondersteunen, om hart en geest der kinderen tot alle goed op te leiden. Dat zal u eenen rijken zegen brengen.
■
■
■
: -J . ■ j|'1 . 'i-r-
■
-Ai- ;
• d
-y J-t:ï'l 1.. • ■ •; .:'
^:-v.quot;- -•• •''1 .-■.•■ ■• •
-m
1
m -r :
- •; .
, ■ • quot; ■
■ ' i ■
■■ - i • ••■ ■ . ■ • ■, . .7'? i - - r.v' •' ' •_ . ;
: l;
■ !■ ;■ - •• • - ..v, ; . , , .
•
'' ' ^ : ; ■ ' ' ' .
• • i:' di ; i.. •
•••quot;. ; -
• ■ f ■ •• .V.- quot; :
'
■ - • / •' • ■.; . •
• • : ,
;■ t
,'. I '-1V/ •: ; J. . • •
t
ii
' ' ' quot; : ' ■ .1.