EEN TOELICHTEND WOORD
poor
üekeu en Pastoor te Ouderkerk, a/d Amstel.
taveepe jaargang.
te HAARLEM bij A. B. VAN DEN HEUVEL. 1869.
Dc Schrijver dezer brochure steil zich voor op een meer ondergeschikt terrein de ontwikkeling van dezelfde waarheid, die hij verleden jaar in Scheiding van Kerk en Slaat verdedigde, te weten; de noodzakelijke hetrekking, welke tns-schen Kerk en Staat steeds bestaan heeft, bestaat en bestaan zal. Het is zijn vurige wensch, dat deze brochure in dien zin beoordeeld worde.
Over de betrekking der kerk tot dc verschillende staten, Heidensche, Mahomedaansche, Christelijke, Protestantsche, ook de modern-constitutionclc enz. zijn vele vragen te doen, die niet altijd even gemakkelijk te beantwoorden zijn. Voorzeker verwachten wij, dat het aanslaande algcmeene Concilie vele nog bestaande twijfelingen zal oplossen. De schrijver is echter niet voornemens zich in die vragen tc veldiepen en laat gaarne aan ieder zijne vrijheid in hel twijfelachtige. Die er eenige studie van wenscht te maken, verwijzen wij naar de Cas de Conscience ou Accord de la doctrine calholique avec la forme den Gouvernements Modern es, par Mgr. Parisis Evèque de Langres. Louvain 1848. Men zal daaruit zien, hoe moeijclijk dc beslissing is, zoolang geen hoogere regtbank en hooger gezag beslist hebben.
Die het beginsel van Scheiding van Kerk en Staat voorstaan, drijven dit hardnekkig door en dulden niet, dat een staatsburger, als staatsburger, eene godsdienst hebbe en vooral niet zijne godsdienstige beginselen in rekening brenge bij het beoordeelen, het maken of uitvoeren der staatswet-
IV
ten. De door eene feilbare meerderheid gemaakte en hermaakte Grondwet is voor hen in staatszaken de eenigste, hoogste, ja onieilhare regel, boven alle gezag verheven.
Doch die Grondwet is op zich een doode letter, die verklaard en verduidelijkt moet worden door een geest.
Die geest nu, zoo beweert men ten minste, is het uitsluitend eigendom der liberalen. Want de Grondwet is liberaal, moet ten minste liberaal zijn en dus in liberalen zin worden uitgelegd en verklaard, uitgevoerd en toegepast. En daar nu het liberalisme met de godsdinst niets tc maken wil hebben, verlangen zij, dal ook de kerk zich met de Grondwet niet bemoeije.
Zoodanige redeneering kan men in liberale dagbladen, redevoeringen en brochuren herhaaldelijk terugvinden.
In deze scheiding kunnen wij hen niet volgen; wij zijn en blijven katholieke nederlanders en nederlandsche katholieken en wenschen als nederlanders noch onze nationaliteit noch onze katholiciteit te verloochenen. Met dezelfde persoonlijkheid en met dezelfde vermogens behooren wij tot den nederlandschen staat en tot de katholieke kerk. Ons doel, ons naaste doel is niet Rome; maar de bloei van ons vaderland onder alle opzigten als zelfstandige natie. Tot dien bloei rekenen wij niet slechts het stoffelijke, maar ook het geestelijke; niet slechts onze plaats in de mensche-lijke maatschappij, maar ook onze ware betrekking tot God, Dien wij als onzen Schepper, Heer en Oppersten Koning aanbidden en dienen.
Ook de katholieke nederlanders behooren immers tot de nederlandsche natie en indien onze Grondwet goed is zullen ook zij daar hunne beginselen en regten beschreven vinden. Zelfs al ware de meerderheid liberaal, dan kan men nog niet zeggen: de natie is liberaal.
De liberale partij schijnt aan de katholieken het regt te willen ontzeggen, om als staatsburgers katholiek te zijn en van hen te vorderen, dat, indien zij aan het staatsbestuur
V
willen deelnemen, zij zich niet katholiek maar liberaal verklaren. Van daar, zooals wij meenen, de benaming «liberale katholieken.quot;
Omtrent dezen eisch vindt men hier eenige beschouwingen. Terwijl de Schrijver uitdrukkelijk meent te moeten verklaren, dat hij zijne meening geenzins als regel voor anderen wil doen gelden. Die iels beters weet, geve iets beters. Wij achten het van |het hoogste belang, dat de katholieken in den tegenwoordigen strijd een juist begrip hebben van de plaats, die zij innemen, de stelling, die zij verdedigen en het doel, waarheen zij moeten streven. Mogen zij, die de natie willen verdeden, toch bij tijds inzien, dal er geen grooter magi is dan vereeniging van krachten en dat door twist en tweedragt de magtigsle staten ten onder gegaan zijn.
■- ■
2 Wat is katholiek, wat liberaal?............................................................» 4
3 Wat onze liberalen van de katholieken verlangen; Kunnen de
katholieken daaraan gevolg geven?....................................................» 7
4 Zoekt do katholieke kerk den staat te overheerschen 7 Is zij
vijandig aan de constitutionele vrijheden?.. ................................» 21
1.
Ziedaar eeno stof zoo dikwerf besproken, dat wij eerder verwachten moeten, dat onze lezers daarvan verzadigd zijn, dan dal zij verlangen nog weder en nog eens, daarover te hooren. Hel is ook niet om iets nieuws te zeggen, dat wij ons ter behandeling dezer stofte gezet hebben, maar vooral om de aandacht steeds gevestigd en waakzaam te houden op iets, wat zoo van nabij het belang van staat en kerk raakt, en waarmede de gelukkige of ongelukkige toekomst der maatschappij ten naauwste verbonden is. Niet slechts de benaming van sliberale katholieken,quot; maar veel meer nog de gestelde vordering, dat de »room-sche Opperpriester zich met hef liberalisme moet en kan verzoenen en Verstaan,quot; maakt het voor ieder aandachtigen beschouwer der gebeurtenissen zoo klaar als de dag, dat het groote streven der liberalen daarheen gaat, om liberalisme en katholicisme te vereenigen en te versmelten.
Waarom men juist deze vordering rigt aan den Paus, het zichtbaar Hoofd dei' katholieke kerk'?
Ook dit schijnt de overtuiging uit te drukken, dat de overige vorsten, sfaatsmagten en staatslieden, hoofden van kerkgenootschappen en zoovele andere invloedrijke mannen, reeds genoegzaam in het liberale vaarwater verzeild zijn. Alleen do Paus, alleen de katholieke kerk, gehoorzaam aan den Paus, laat zich
niet medeslepen, weigert zelfs aan de uitnoodiging, hoe beleefd en hoe dringend ook gedaan, gehoor te geven. Eigentlijk is het dus om de katholieke kerk te doen. En daarom mogen wij wel herhaaldelijk vragen: katholiek en liberaal?
Van een anderen kant beschouwd, is voor de katholieken niets zoo noodzakelijk, dan het juiste standpunt te kennen, waarop zij zich in betrekking tot liberalen en liberalisme te stellen hebben. Het liberalisme heerscht in de wereld; in godsdienst 1) en staat; in wetenschap en kunst; in handel en nijverheid; in onderwijs en opvoeding. En daar alleen de katholieke kerk weigert en weigerachtig blijft, om te liberaliseren, (dat wil zeggen: om de liberale beginselen als de eenige en onfeilbare waarheid te erkennen,) verkondigt men, dat zij van al hetgeen wij daar noemden, moet worden uitgesloten. Zoo meent de schrijver van de conservatieve partij in 18GS: »\Tan de clericalen of ultramon-Manen is voor het staatsleven in den vrijen constitutioneelen »staat eigenlijk niets te verwachten.quot; Zoo verkondigen onze moderne Hooggeleerden, dat geloof en wetenschap, d. i. volgens hen: duisternis en licht, niet kunnen zamen gaan. Zoo hebben moderne staatslieden ons geleerd, dat de geestelijken zich niet met de zaken dezer wereld moeten bemoeijen; zoo heihalen onze schoolmannen, dat de kerk in het onderwijs alleen duisternis, domheid, bijgeloof, sektegeest en dergelijke kan bevorderen. Het is duidelijk: wij, katholieken, indien wij geene liberale katholieken willen worden, loopen groot gevaar van naar de woestijn of de heide verbannen te worden. 2) En daarom blijft steeds de vraag, die telkens op nieuw herhaald en bij iedere schrede in de tegenwoordige maatschappij herhaald wordt: katholiek of liberaal '?
Laten wij nog iets anders beschouwen, om te meer het groote gewigt te doen uitkomen. Alhoewel wij, katholieken, het lihe-ralisme afwijzen, wij moeten toch goede vrienden blijven met de
4) Dat is in hetgeen de menschen godsdienst noemen: niet in de wait* godsdienst.
2) Ook de heer Groen van Prinsterer zegt: »dat de goede verstandhouding van gereformeerden en roomschgezinden op staatsburgerlijk terrein, voor Nederland onmisbaar, doch tevens ondenkbaar is, indien de ultramontaansche rigting de overhand heeft. Heiligerlee, aanteek. II bl. 71, 2e druk.
liberalen. Wij leven met hen in denzelfden staat, in dezelfde stad, in hetzelfde dorp, komen door verschillende betrekkingen met hen voortdurend in aanraking, hangen in vele opzigten van hen af, 1). v. in de wetgevende en uitvoerende magt, in staat, stad en land, welke grootendeels van hen afhangen, of aan hunnen invloed onderworpen zijn.
Doch wat wij vooral in aanmerking moeten nemen ; de menschen zijn in de verkeerde beginselen, die zij verdedigen en voorstaan, dikwerf te goeder trouw. Hoeveel invloeden van opvoeding, onderwijs, maatschappelijken omgang, overlevering, enz. ondergaan zij niet! Zoo wordt langzamerhand bij hen eene vaste overtuiging gevormd, eene overtuiging, die zij, als de beste hun bekende, als de voordeeligste voor aller heil, aan anderen trachten mede te doelen, en de zegepraal pogen te verschaffen. Voorzeker, ook wij hebben onze overtuiging van de alleen zaligmakende katholieke kerk, en terwijl wij zeer gaarne zien zouden, dat allen die overtuiging met ons deelden, moeten wij geenszins verwonderd zijn over den grooten ijver, waarmede de liberalen ook hunne overtuiging trachten mede te deelen en te verspreiden. Wij hebben dus een moeijelijken pligt tegenover hen, namelijk: hun te doen begrijpen, dat onze overtuiging van de katholieke waarheid niet zoo verderfelijk is, als zij vermoeden, en dal zij in groote dwaling verkeeren, met van de liberale beginselen alleen heil te verwachten. Daartoe is het vooral noodig, dat wij deze twee zaken, katholiek en liberaal, goed van elkander weten te onderscheiden, en bij den strijd, dien wij voeren tegen hel liberalisme, de liefde jegens de personen niet vergeten, en buiten rekening laten. Vooral dienen wij te zorgen, dat wij het verkeerde der beginselen niet aan de personen, het goede dor personen niet aan de verkeerde beginselen toeschrijven.
Zoo zouden wij nog vele beschouwingen kunnen maken, over het groote gewigt van het tegenwoordige vraagstuk: «liberale katholiekenquot; of «katholiek en liberaal.quot; Doch gaan wij thans over tot het vraagstuk zelf, afgescheiden van de personen, en stellen wij ons de algemeene vraag ter beantwoording: »Wat is katholiek, wat is liberaal?quot;
WAT IS KATHOLIEK, WAT IS LIBERAAL?
«Christen is mijn naam, katholiek mijn bijnaamquot;, zegt, de H. Pacianus, en zeggen wij met hem. Kalholicileil of algemeenheid is het meest onderscheidende kenteeken der katholieke kerk. Reeds in het apostolische symbolum geeft zij zich dien naam, eu onderscheidt zich door die benaming zoo zeer van alle andere zich noemende kerken of kerkjes, dat men bij het noemen van dien naam aan haar alléén kan denken. De pogingen, die men aangewend heeft, en nog aanwendt, om onder de benaming van katholieke kerk niet uitsluitend de roomsche, maar ook de grieksch-russische, de anglikaansche en de protestantsche kerken te begrijpen, dient tol bevestiging der waarheid: dat kalholicileil of algemeenheid het onderscheidend kenmerk der ware christelijke kerk is.
Die kerk van Christus moet alles omvatten in hare eenheid: alle volkeren, alle geslachten, alle tijden en alle plaatsen; hemel en aarde; want zij moet alles weder terugbrengen tot het eenige middenpunt van alle orde, tot de bron en den oorsprong, van welken alles uitgaat: tot God.
Die algemeenheid veronderstelt eenheid; want het is overal eu altijd dezeifde ééne kerk, met hetzelfde gezag, dezelfde leer, d''/.oltili' genadenliddelen.
Die algemeenheid veronderstelt onveranderlijkheid; want zij moet dezelfde blijven.
Die algemeenheid veronderstelt goddelijke, bovennatuurlijke hulp of genade; want geene eindige kracht kan in alle tijden, op alle plaatsen, in hemel en op aarde, voortdurend werken.
Katholiek zijn is dus lid zijn der ééne, algemeene christelijke kerk; afhankelijk zijn van haar gezag; onderworpen aan haar besluur; overeenstemmen met hare leer. Immers, niet wij geven aan de kerk dien naam of die eigenschap; zij bezit die in haar eigen wezen of natuur, in hare bestemming en deelt haren leden het voorregt mede, zich naar haren naam te noemen.
Passen wij die algemeenheid toe op de leer, dan beteekent katholieke leer, gelijk Vincentius van Lerins schrijft: wal overal, wal altijd, wat door allen geloofd is; dus niet eene gemaakte of door menschen uilgedachte leer, maar eene medegedeelde, geopenbaarde, overgeleverde leer.
Katholiek zijn is dus: alles gelooven, waf de katholieke kerk leert; alles willen doen wat zij voorschrijft; zijn leven in alles willen inrigten en regelen naar hare leer; één zijn in de algemeenheid, algemeen in de eenheid.
Men ziet, het katholiek zijn veronderstelt geheele afhankelijkheid, gehoorzaamheid aan de door Christus ingestelde katholieke kerk, aan het door Christus ingestelde gezag.
Wat beteekent het woord liberaal, en is dat woord met het woord katholiek te vereenigen? Wij moeten deze laatste vraag stellen, omdaf men de katholieken in ultramontanen of clerical en en liberale katholieken wil onderscheiden, of gelijk Pierson schrijft: sniet alle katholieken zijn ultramontanen. Die het niet zijn, kunnen principieel met de liberale partij zeer wel gemeene zaak maken.quot;
Als wij de beteekenis onderzoeken van het woord liberaal, beschouwen wij de liberalen als vormende eene partij met eigene beginselen en een eigen stelsel. Als zoodanig achten wij de beteekenis van het liberalisme, vooral in betrekking tot de katholieke kerk na de uitgave van de Encycliek en den Syllabus van 1864 genoegzaam gevestigd.
In onze Nederlandsche taal geven wij het woord liberaal, in den hier besproken zin, welligt het beste terug door vrijzinnig, vrijheidsman.
Immers, oppervlakkig beschouwd, is het woord vrijheid het groote fooverwoord der liberale partij; een woord, dat overal schijnt te pas te komen en te passen. Zij spreken van vrijen staat, vrije wetenschap, vrije verkiezingen, vrije volksschool, vrij onderzoek; zoodat in genoemd woord vrijheid zich als het ware het geheele systeem schijnt saam te vatten, eu wij voor hen geene betere benaming weten, dan die van vrijheidsmannen.
Men begrijpt hieruit al aanstonds, hoezeer het liberalisme in strijd is en zich in strijd stelt met de katholieke kerk.
Deze gaat uit van, en rust op gezag en afhanldijkheid; maar het
liberalisme, uitgaande van de vrijheid 3) erkent geen gezag boven zich. De kerk gaat uit van de ééne algemeenheid, en neemt het individu in de ééne algemeenheid op; het libeialisme gaat uit van het individu, om door vereeniging var. individu's tot algemeenheid te komen.
Doch die strijd wordt nog duidelijker, indien men aandachtig let, op hetgeen de liberalen als hun bepaald doel verkondigen, namelijk: uitsluiting van het gezag der kerk, door hen genoemd: »geestelijke overheersching.quot; En daar de katholieke kerk vooral het gezag, hetwelk de bron van alle orde is, handhaaft, zoo is de strijd der liberalen bij voorkeur tegen de heerschappij der katholieke kerk gerigt, en wordt vooral op hare uitsluiting gewerkt: in staat, wetenschap, onderwijs, wetgeving, enz. Zij alleen wordt onbekwaam verklaard, om te regeren, te onderwijzen en wetten te maken.
Wij zouden dit alles kunnen toelichten door aanhalingen uit den Syllabus. De meeste daarin door den Paus veroordeelde stellingen worden door de liberalenj verkondigd en verdedigd. En niet ten onregte verkondigt de Heer Opzoomer van zijn liberaal standpunt: 4) »Nog ruiterlijker, nog stoutmoediger is de oorlog «verklaard aan de moderne wetenschap, en aan de moderne «maatschappij in den opperherderlijken brief, en in de tafel der «voornaamste dwalingen van onzen tijd, die op het einde van »1864 van Pius IX zijn uitgegaan.quot; En verder: «Eerlijk en «ruiterlijk verklaart het (vonnis) den onverzoenlijksten oorlog «aan den vooruitgang, aan de beschaving onzer eeuw. Aan eene «verzoening, zelfs aan een vergelijk, valt niet te denken. Het «moet een strijd zijn op leven en dood.quot;
Het is dus duidelijk: de liberalen willen de vernietiging der katholieke kerk, en de katholieke kerk wil de vernietiging van het liberalisme. Geene vereeniging, geene verzoening is tusschen beide mogelijk. Liberaal en katholiek zijn niet te vereenigen, sluiten elkander uit, stooten elkander af, en kunnen alleen vrede hebben voor zoover de katholieke kerk, (wat zij echter niet kan,)
3) Gelijk men zich uitdrukt: maar die vrijheid is eigentlijk despotisme', de ware vrijheid is in de katholieke kerk.
i) De vrije volksschool, bl. 29.
— 7 —
liet liberalisme in alles deu meester laat spelen ; in den staat, in de wetenshap, in de school, in de wetgeving, zelfs in de kerk. Doch waartoe dient dan de naam «liberale katholieken'.'quot; Wat verlangen onze liberalen van de katholieken'? Kunnen de katholieken daaraan gevolg geven?
WAT ONZE LIBERALEN VAN DE KATHOLIEKEN VERLANGEN; KUNNEN DE KATHOLII KKN DAARAAN GEVOLG GEVEN'?
Dat onze liberalen er veel belang in stellen, dat de katholieken met hen medegaan, is onder anderen genoegzaam gebleken uit de redevoering van den heer Jonckbloet in de Tweede Kamer.
))De toekomst is aan onsquot;, zoo sprak de liberale volksvertegenwoordiger Jonckbloet in de Tweede Kamer, en door het woordje ons verslond hij niet Nederland, maar de liberalen. »Wij mogen de vrucht van den strijd van eeuwen niet prijs gevenquot;: ook dal sprak dezelfde, en bedoelde daarmede eene overwinning na een strijd van eeuwen niet door het Nederlandsche volk, maar door de liberalen behaald. En wie dus van die toekomst en de vrucht van den strijd van eeuwen wil genieten, hij zij dan katholiek, protestant, of van welke benaming ook, hij is wel verplicht, om met de liberale partij mede te gaan.
Zoo vragen wij dan, wat verlangen onze liberalen van de katholieken ?
En het antwoord is zeer eenvoudig: zij verlangen, dat de katholieken met hen zullen medegaan ten strijde.
Nu dienen wij vooral te weten, waar tegen die strijd gerigt is; en, naar wij meenen, is niets beter geschikt, om ons daaromtrent in te lichten, dan het kennen van de vrucht, welke de liberalen, na een strijd van eeuwen, niet mogen prijs geven.
Die vrucht is, voor zoo verre wij uil de redevoering van den heer Jonckbloet opmaken, de vernieliying van de heerschappij der kerk, en bijgevolg de emancipatie van school en staat van de kerk. Immers, hij verwijt aan zijne tegenpartij, dit; »men wil
1
j .(f h:
v
! | i i it!i
i|i;: . H
j|
Wi
p I i} 1
i I
■ t
m
ti
iii i
eerst de school, dan den staat brengen onder de heerschappij der kerk.quot; 5)
Tegen de heerschappij der kerk, tegen kerkelijke of geestelijke overheersching, is bijgevolg de strijd van het liberalisme gerigt, en de liberalen zullen dus verlangen, dat de katholieken daarin met hen medegaan.
Eene nadere toelichting wordt ons gegeven in een werkje, hetwelk te Groningen is verschenen, onder den titel: de conservatieve partij in 1868.
De wijze, waarop door een ongenoemde in dat werkje van de katholieken gesproken wordt, verdient voorzeker onze opmerkzaamheid.
Dat de katholieken een niet onaanzienlijk deel der natie uitmaken, zal door niemand betwist worden. Ook gelooven wij, dat niemand het zal ontkennen, dat, niettegenstaande dat niet onaanzienlijk deel, de invloed der katholieken op het staatsbestuur zooveel als niets is. Van alle invloed oefenende staatsambten zijn zij, zooveel mogelijk, uitgesloten. De wetten, die alles, en ook hunnen toestand regelen, worden zonder hen, en dikwerf tegen hen gemaakt en waar zij eenigen invloed zouden kunnen doen gelden, zijn zij door wettelijke en administratieve bepalingen, zooveel nog mogelijk is, in hunne vrijheid gebonden.quot;
5) De beschuldiging van liet zoeken naar overheersching der kerk over den staat, is van de zijde der liberalen niet nieuw. In 1844 schreef Mgr. Parisis. (Des JSnipiètements ch. I.) Op al, wat wij tot nu schreven ten gunste der vrijheid van onderwijs, hebben onze tegenstanders inderdaad niets geantwoord; zij hebben zelfs niet beproefd, om eene redenering lei-wederlegging van de onze te formuleeren; maar zij hebben ons een woord toegeworpen, dat het onwetende en ligtzinnige volk te goed heeft ontvangen: J'as op, heeft men gezegd, de (jeestelljkheid wil alles innemen; mistrouw die overheersching.quot;
Juist als bij ons.
liu in een ander werkje. (Des tendances, introduction.) Sedert drie maanden, dat wij de regten der kerk, en het ongelijk van den staat blootlegden, heeft men ons niet wederlegd.....
Maai' daar men het gebeurde niet kan ontkennen, brengt men de toekomst ten onzen laste. «Het is mogelijkquot;, zegt men, «dat gij te voren geleden hebt, maar ook gij zoudt u willen wreken, en in de toekomst ons onderdrukken.quot;
— 9
. 4'
Volgens den schrijver der gemelde brochure, gaat dan ook de invloed der katholieken op ons staalsbestuur niet verder, dan dat zij invloed oefenen op de partijen, die onder zich het staatsbestuur verdeelen:
))Ik heb nog gezwegen van een invloed, waaronder de conservatieve partij, even als de liberale, geleden heeft; ik bedoel den invloed, welken tie katholieken in ons staatsleven en op ons staatsbestuur doen gelden.quot; (bl. 25) En verder: »zoo lang de houding der katholieken blijft, als zij tot dus ver was, zal daardoor iedere partij gevaar loopen te eeniger tijd in eene val-sche positie te worden gebracht, (bl 28).quot;
De katholieken stemmen dan ook, volgens de schrijver, met de conservatieven of met de liberalen, (bl. 25).
»Zoodat zij, hoe groot hun invloed moge zijn, voor niets anders geacht worden dan als een aanhangsel van deze of gene partij, welke zij door hun invloed steun verleenen.quot;
De schrijver heeft nogthans tegen de katholieken dezelfde grief als de liberale volksvertegenwoordiger Jonckbloet. En om hetgeen hij gaat zeggen, des te meer gewicht voor zijne medepartij-ders of andere overheerscbende partijen te geven, vangt hij aan met de volgende beteekenisvolle woorden in den mond eens liberaals;
»In het pnoTESTANTSCHE Nederland is hunne houding eene geheel andere dan in katholieke landen, als b. v. Belgie. Ook bij ons vindt men zeker, wat elders clericalen of ultrainontanen en liberale katholieken heeten, en ofschoon men.».., zoo bleef tot dus ver bij alle katholieken, op weinige uitzonderingen na, het belang of de vermeende rechten van de naar overheersching strevende kerk van hare belijders hunne politieke overtuiging overheerschen.quot; (bl. 25 en 26).
Nog duidelijker wordt deze grief aldus geformuleeerd: (bl. 28); »Van dezen (de clericalen of ultramontanen) is voor het staatsleven in den vrijen, constitutioneelen staat eigentlijk niets te wachten. In beginsel aan de kerk meer dan aan het vaderland gehecht en de suprematie der kerk boven alle constitutioneele vrijheden stellende, gebruikt de ultramontaan deze laatste alleen als een middel om de eerste te bevorderen; en is deze eens gevestigd, dan staat hij gereed diezelfde vrijheden met alle hevigheid
1 •:'i 1
i 'l ! V
. 'r6; 1 '
'
; it it
ill' f
Ifii: quot;li
ii
iffli
ii
iii
:
i . • • pi
!H il!
!
te bestrijden, üe Encyclica en de Syllabus zijn tie bewijzen, indien deze nog noodig waren. Maar de liberale katholieken, die, van kerkelijke overheersching afkeerig, de constitutioneele beginselen oprechtelijk zijn toegedaan, behoorden in te zien, dat zij ten slotte, door louter materieele belangen gedreven, die ker-lijke overheersching in de hand werken.quot;
En zoo komt dan de schrijver tot het besluit, om hetgeen hij van de katholieken verlangt te formuleeren: «Daarom zullen de liberale katholieken oprechtelijk, eu zonder omwegen zich aan de constitutioneele partijen iu den staat behooren aan te sluiten, en met hen de voorstandei's van «absolutistische denkbeeldenquot; en de begunstigers van «geestelijke overheerschingquot; moeten bestrijden.quot; (bl. 29).
»Dan zal.... overeenkomstig de beginselen onzer vrijheidlievende constitutie, in waarheid op geene godsdienstige geloofsbelijdenis meer worden gelet, en ook hierdoor de reactie en de kerkelijke overheersching, als een gemeenschappelijken vijand binnen enge grenzen kunnen teruggedreven worden.quot; (bl. 30).
Het is dus eene uitgemaakte zaak: de liberalen verlangen, dat de katholieken in betrekking tot ons staatsleven geene katholieken zullen zijn, niet als katholieken zullen deuken, niet als katholieken zullen handelen; maar, gelijk zoo onschuldig daar wordt uedergeschreven, in de plaats der katholieke beginselen de be-(jinnelen onzer vrijheidlievende conslüulie zullen stellen en volgen. Eer wij er toe overgaan, om te onderzoeken of de katholieken aan dat verlangen der liberalen gevolg kunnen geven, willen wij uog een oogenblik onze aandacht wijden aan de zonderlinge meening, welke de schrijver over de katholieken hèeft.
Hij verdeelt ons katholieken in twee partijen; hij noemt de eene cleric alen of ullramontanen; de andere liberale kalhuiieken.
Wij mogen wel op de eerste plaats aanmerken, dat wij die namen niet ons zeiven gegeven hebben, maar ze danken aan onze tegenpartij, die zeker zelve niet regt weet, wat door die namen wordt uitgedrukt en te kennen gegeven. Wij kunnen den goeden God niet genoeg danken, dat er thans in de katholieke kerk geene partijen van naam en invloed bestaan. Nooit voorzeker heeft hare goddelijke eenheid met grooterj luister geschitterd, dan in de afkondiging van het dogma der Onbevlekte Ontvange-
nis der Allerheiligste Maagd Maria, op 8 December 1854, in de gehoorzame aanneming en afkondiging door de geheole kerk van den Syllabus en de Encycliek van 8 December 186'i. Maar vooral in het katholieke Nederland, (want waarom zouden ook wij niet van een katholiek Nederland spreken, terwijl men het protestantsche nog niet vergeten is,) bestaan geene partijen, bestaat geene verdeeldheid. Wij zijn katholiek, met hart en ziel gehecht aan ons geloof, hetwelk wij met meer regt als de vrucht van een strijd van drie eeuwen mogen beschouwen en hetgeen wij voorzeker nog niet voornemens zijn prijs te geven.
Die ware katholieke eenheid getuigt de schrijver zelfs, wanneer hij schrijft: sin vragen, waarin het belang der kerk.. .nietonmid-delijk betrokken is, hellen de eersten over tot de conservatieven, enz.
«Waar dus de kerk vrijheid van meening toelaat, (want het woord belang is hier met keuze geplaatst voor beginsel) en de katholieke beginselen niet onmiddellijk betrokken zijn, vindt men verschil van meening; maar overigens worden zij allen door do katholieke beginselen geleid en zijn, op weinige uitzonderingen, geheel katholiek.quot;
Daarenboven is het zeer opmerkenswaardig, dat men den naam van katholieken aan de eerste partij niet wil toekennen, men noemt ze sultramontanen, clericalenquot;; terwijl de tweede partij met zekeren nadruk «liberale katholiekenquot; genoemd wordt, als hadden zij, en niet de anderen, uitsluitend regt op den naam van katholiek.
Wilde men de katholieken volgens hunne staatkundige rig-ling aanduiden, waarom dan niet liever gesproken van conservatieve en liberale katholieken, in zoo verre zij met de conservatieve of liberale partij stemmen?
«Vervolgens moeten wij opmerken, dat de katholieke staatsburgers in Nederland bij de liberale partij niet in aanmerking kunnen komen, dan voor zoo verre de liberalen steun bij de katholieken moeten zoeken.quot; (hl. 28.) De ultrarnontanen of clericalen echter blijven geheel uitgesloten; want »van dezen is voor het staatsleven eigentlijk niets te wachtenquot;, en het zoude dus zeer dwaas zijn, hunne hulp in te roepen, terwijl de «liberale katholiekenquot; alleen in aanmerking komen, voor zoo verre zij niet de liberalen in het bestrijden der «geestelijke overheerschingquot; willen mededoen.
Indien clericalen of ultramontanen dus voor staatsambten in aanmerkig willen komen, moeten zij «liberale katholiekenquot; worden; zich ten minste als zoodanig voordoen, willen zij niet als vijanden des vaderlands, of wel, als niet tot het vaderland behoo-rende, beschouwd worden.
Voor hen geen ministerieelen zetel, geene volksvertegenwoordi-ging, geen invloed op staatsbestuur, enz. zoo lang zij ultramontanen d. i. katholieken blijven en niet, als liberale katholieken, met de liberalen mededoen.
Het is, dunkt mij, duidelijk genoeg uitgesproken, wat de liberalen van de katholieken verlangen en wij kunnen overgaan tot de beantwoording der vraag, of de katholieken aan dat verlangen kunnen voldoen'.'
Dat verlangen der liberalen betreft op de eerste plaats, dat de katholieken zich ))de beginselen onzer vrijheidlievende constitutie ten regel zullen nemen voor hun politiek gedrag, en vervolgens als staatsburgers niet zullen letten op hunne godsdienstige geloofsbelijdenis.quot; In het kort, dat zij doen gelijk de liberalen doen, zich in alles volgens de liberale beginselen gedragen.
Wij merken al aanstonds op, en bet is van het uiterste belang, dat men op deze onderscheiding lette, dat het niet dezelfde vraag is, of wij de grondwet als regel van politiek gedrag nemen, dan wel, of wij de beginselen der grondwet als regel nemen.
Men kan zich aan eene vastgestelde en verkondigde wet onderwerpen, zonder daarom de valsche beginselen, waaruit die wet voortspruit, als waar te erkennen. Zonder dat onderscheid, zoude het voor een katholiek onmogelijk zijn, om in den modernen staat te leven. Nu schrijft de grondwet ons geene beginselen voor: de wetgever heeft geen ander doel gehad, dan orn de verschillende betrekkingen der burgers tot de staatsmagt volgens de veranderde tijdsomstandigheden te regelen.
Het is dan ook een zeer aanmatigende eisch der liberalen, dat wij de beginselen onzer constitutie ten regel zullen nemen, en die beginselen daardoor ten minste stilzwijgend goedkeuren. Wij, katholieken, zijn gehoorzame onderdanen van den Nederlandschen staat en onderwerpen ons gaarne aan de grondwet en daaruit voortkomende wetten, voor zoo ver deze me' ons geweten niet strijden; maar de beginselen der grondwet goed te keuren, in den
13 —
algemeenen zin, waarin het verlangd wordt, vooral in den zin, welken zekere, zich noemende liberalen, bij ons te lande daaraan geven, beschouwen wij als een eisch, waarop wij het antwoord schuldig kunnen blijven.
Immers, het is zeer onredelijk van don katholiek te verlangen, dat hij de beginselen der Grondwet, welke die ook mogen zijn, hooger stelle dan de beginselen der katholieke kerk. De beginselen der grondwet zijn ten hoogste beginselen, verkondigd door eene feilbare menschelijke rede; want hoogere waarheid dan redelijke waarheid bevat de grondwet niet. De waarheid, die de kerk ons verkondigt, is goddelijk geopenbaarde waarheid; die geloofswaarheden zijn meer zekere waarheid en bevatten voor onzen geest een veel klaarder licht.
Wij geven toe, dat een liberaal, die geen hooger middel van waarheid kent dan de menschelijke rede, aan de beginselen der grondwet, als uitdrukking van eene meerderheid van menschelijke reden, eene groote waarde hecht; voor den katholiek kunnen die beginselen slechts waarde hebben voor zoo ver zij overeenstemmen met de volmaakte waarheid, welke hij door de Kerk bezit.
Vervolgens mogen wij aan iederen onbevooroordeelde wel vragen, ot de geschiedenis van de wording onzer grondwet, niet ieder katholiek tol behoedzaamheid moet aansporen, waar van hem gevorderd wordt instemming met de beginselen onzer grondwet?
is het niet te verwachten, dat die beginselen eerder afwijken, dan overeenstemmen rnet de katholieke beginselen'?
De grondwet heeft zich niet kunnen onttrekken aan den invloed van degenen, die haar maakten en goedstemden; alsmede van den tijd, waarin en de omstandigheden, waaronder zij gemaakt is.
Welnu dan, de meerderheid, die onze grondwet maakte, was ten minste prolestanlsch geloovig of ongeloovig; en zeker hebben de meesten, ook zelfs katholieken, zich meer door den geest des tijds dan door de katholieke beginselen laten leiden, toen zij vele bepalingen onzer tegenwoordige grondwet goedkeurden. Nu men de beginselen begint te ontwikkelen en geheel toe te passen, gaan de oogen van velen open, en gevoelt men te laat berouw, dat men te weinig op de beginselen en gevolgen gelet heeft. Het kan immers niet anders, of in onzen zeer theoretischer! tijd, is er niets
li
1 Mi
pp •• i M'
rj 1
i j;»
lt;i: 1
| H Y
l:quot;
i
II
IMi
jij li ll
ii
iiï r
p
'f I ilj..
df
■gt;
wal men ijveriger bedrijft, dan de toepassing en ontwikkeling der gestelde beginselen tot de laatste gevolgen. Hoorden wij niet het Ministerie van Bosse het als zijne taak verkondigen, de ge-hcele scheiding van kerk en slaat, door te voeren. Een beginsel, in onze grondwet niet geschreven, dat niet slechts valsch en goddeloos is, maar bij de uitvoering zal blijken geheel onuitvoerbaar te zijn. Wat immers bedoelt men? Om de kerk als eene particuliere vereeniging, als een genootschap in den staaf, geheel van do staatswet afhankelijk te maken. De katholieke kerk kan zich nooit tot eene particuliere vereeniging laten verlagen; zij is maatschappij, en hooger en volmaakter maatschappij dan eenige staat!
Doch al veronderstellen wij, dat de beginselen onzer grondwet niet aan de katholieke kerk vijandig zijn, zeker zijn zij niet altijd ten onzen voordeele gemaakt, en herinneren in vele bepalingen nog te veel aan de oude suprematie van den hervormden staat over de katholieke kerk; redenen genoeg voor den katholiek, om die beginselen te wantrouwen en niet, dan na zeer grondig onderzoek, er mede in te stemmen.
Laten wij nog een derde punt beschouwen, hetwelk zeker van groot gewicht is ter beoordeeling van hetgeen de liberalen verlangen.
Hoe komt het, dat onze liberalen zoo tevreden zijn met de beginselen onzer grondwet? Dat zij op deze beginselen zoo zeer aandringen? Let wel op, ik zeg niet: met onze grondwet, maar met de beginselen; want daarvan is herhaaldelijk sprake. Volgens de meening der liberalen zijn in de grondwet, de liberale beginselen uitgedrukt, ja zelfs tot staatswet verheven. De toepassing en ontwikkeling der grondwet is voor hen een zeer geschikt middel, om hunne liberale beginselen in praktijk te brengen. Zelfs schijnen zij de grondwettige bepalingen slechts in zoo verre als regel te nemen, als zij met hunne beginselen overeenstemmen. Zij bezitten, om het zoo uit te drukken, den geest.
Doch daarin juist vindt een katholiek reden genoeg, om niet zoo onbedachtzaam die beginselen aan te nemen, en zich er door te laten leiden.
De liberale beginselen zijn in hun oorsprong protestantsche beginselen, en eene ontwikkeling en toepassing der protestant-
so lie beginselen op den staat. Ten bewijze vergenoegen wij ons er mede, met aan te halen, wat bovengemelde brochure verlangt; »dat de liberale katholieken opreehtelijk zich aan de con-stitutioneelo partijen in den staat behooren aan te sluiten, en met hen. . . de begunstigers van «geestelijke overheerschingquot;
moeten bestrijden.quot; (bl. !29.)
Is die strijd tegen «geestelijke overheerschingquot; niet zuiver pro-testantsch'? Stonden de hervormers niet op tegen hel kerkelijke gezag, of wilt gij liever geestelijk gezag'? En is dat niet sleeds de leus: geen tusschenpersoon tusschen mij en God; geene kerk;
onmiddelijk wil ik de waarheid van God ontvangen? Zeker, het protestantisme bestrijdt het. katholieke gezag, en nadat het nu alles aan den staal heeft, overgedragen, ja zich bijna in den staat, schijnt te willen oplossen, werpt de staat het als een nutteloos geworden middel, dat uitgediend heeft, verre van zich af.
Daarenboven mag een katholiek wel bedenken, dat liet pro- \ h t (^^1 testantisme zelf te krachteloos geworden is, om nog iets te doen tot zijne uitbreiding; maar zijne zucht tot prose ly ten makerij aan ,yn tU/Jl den modernen liberalen staal heeft overgedragen, om langs dien vui/X-n. hJij weg eenige zieltjes, is het niet voor het protestantisme, dan iVvi 4-i. amp; u-toch voor het ongeloof te winnen. Thans meester van het on- amp; k
derwijs, 7.al de staat door zijne onderwijzers leeren, wat de staatsburgers te gelooven, wat te hopen, wat te beminnen of fu^
te doen hebben, om zalig te worden. Geene kerk, geene gods- I-vL-a/
dienst is meer daartoe noodig; in de verlichting en beschavinc ■'. /
• r' ^ J ^ LC
der staatsscholen is alles opgesloten.
De katholieken worden thans op de staatsscholen niet minder geprotestantiseerd, dan weleer, toen men nog bijbeloefeningen hield; zelfs is het gevaar thans veel grooter, nu het in bet verborgen sluipt.
Neen! een katholiek kan geen vrede hebben met beginselen,
die den liberalen zoo aangenaam en welgevallig zijn.
Vereenigen wij ons dus zooveel mogelijk in de grondwet; lillen wij die wet trouw naleven, zonder op de beginselen, hetzij dan liberale, hetzij dan katholieke, te zeer aan te dringen; want daaruit kan slechts verdeeldheid geboren worden.
Doch het wordt tijd, dat wij ook iets zeggen, omtrent het
— 16 —
tweede, wat verlangd wordt: dat men niet moei letten op eenige godsdienstige geloofsbelijdenis.
Mag dan de katholieke staatsburger bij de behartiging der belangen van den staat niet letten op zijne godsdienstige geloofsbelijdenis''
Wij zouden in het algemeen mogen vragen: krachtens welke beginselen is het den staatsburger verboden, om te letten op zijne godsdienstige geloofsbelijdenis en zijne politieke overtuiging te regelen naar zijne godsdienstige1? Handelt, de protestant hierin wel anders dan de katholiek? Handelt de ongeloovige hierin anders dan de geloovige?
Wat beweegt den schrijver van de conservatieve partij in 1868 nog te schrijven: »in het protestantsehe Nederland is de houding der katholieken eene geheel andere dan in katholieke landen'?quot; Is Nederland inderdaad nog protestantsch?
De heer .Tonckbloet strijdt in de Kamer tegen «geestelijke overheersching;quot; hij zal niet dulden, dat de school en de staat komen onder de heerschappij der kerk. En van welke kerk spreekt hij? Van eene kerk, die in het protestantsehe Nederland niets te zeggen heeft, dan in dienst van zekere party. Hij spreekt van «Encycliek, van Syllabus, van Mandement der bisschoppen.quot; Waardoor was de heer Jonckbloet geïnfluenceerd, toen hij aldus sprak'?
Maar al zoude een protestant in staat zijn tot die tour de force, om niet te letten op zijne godsdienstige geloofsbelijdenis, voor een katholiek is dat niet mogelijk. Zijne godsdienstige geloofsbelijdenis is voor hem de hoogste, de zekerste, de volmaakste waarheid. Die godsdienstige geloofsbelijdenis regelt niet slechts zijne betrekking tot God, maar ook zijne betrekking tot de men-schen. Zij schrijft de pligten voor aan koningen en onderdanen, en regelt niet minder hunne betrekkingen, dan die van het huisgezin. Wat Christus gezegd heeft: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, geldt niet uitsluitend voor het joodsche volk, en voor dien tyd, maar het geldt voor alle volkeren, en voor alle tijden ; ook voor Nederland, en voor onzen tijd. Hij zendt zijne Apostelen, om alle volkeren te onderwijzen, om hun te leeren onderhouden, wat Hij hun bevolen heeft, en dat moet voortduren tof het einde der tijden.
Het staat daar zoo onnoozel aan het einde van het boekje, als eene gevolgtrekking; adan zal op geene godsdienstige ge-
loofsbelijdeuis meer gelet, worden.quot; En juist dal is de hoofdzaak in de kwestie blijkens de redevoering van Dr. Jonckbloet. «Katholieken,quot; roept hij, »let niet op den Syllabus, niet op de Encycliek, niet op het Mandement der bisschoppen, niet op den Paus, of eenig kerkelijk gezag, dat met den Nederlandschen staat niet te maken heeft, maar let opquot;....! .la, op wie'? Wien kan een katholiek hooger achten dan de bisschoppen, dan den Paus'.' Bij wien kan hij meer zorg, meer belang voor zijn heil veronderstellen, dan bij de bisschoppen en den Paus'? Wie heeft getoond meer in het bezit der waarheid te zijn, dan het op de rots gevestigde gezag der katholieke kerk'?
Drie eeuwen hebben de katholieken geduld en gestreden, om in den Nederlandschen staat katholieken te mogen z'yn, als katholieken te mogen leven, zich als katholieken te mogen gedragen. . . en nu zij geroepen worden, om deel te nemen in het bestuur van hun vaderland, waaruit zij steeds werden gesloten, nu roept men hun toe: »Weest hier ten minste niet katholiek, vergeet hier uwe godsdienstige geloofsbelijdenis, en erkent met ons een staat zonder God, en zonder godsdienst.quot;
Zoo zoude men ten laatste van ons komen vorderen, dat w'y niet katholiek meer zouden zijn in de wetenschap, niet katholiek in de kunst, niet katholiek in het huisgezin en niet katholiek in de kerk!
üe heer Jonckbloet houdt niet van heerschappij der kerk over den staat; de kerk is niet gesteld op de heerschappij des staats over de kerk. Vooral verwachten wij niet van liberale protestanten te kunnen leeren, hoe wij ons als katholieken te gedragen hebben.
Neen, heeren liberalen, de katholieken kunnen niet doen wat gij verlangt, omdat de Encycliek en de Syllabus het. beginsel van scheiding van kerk en staat veroordeeld hebben, als strijdig met de katholieke beginselen, als goddeloos en ook als onzinnig. Immers, het is de aitijd oude en terugkeerende kwestie van scheiding van kerk en staat, van geloof en rede, enz., welke aan de zoo dwaze eischen der moderne staatslieden ten gronde ligt. Doch al zouden zich vele katholieken laten verleiden, om met de liberalen mede te doen en de taak, die zij als katholieken hier te vervullen hebben, verloochenen, het zal daarom den Nederlandschen slaat weinig kunnen baten, maar des te eerder zal
hij door het liberalisme zijn ondergang vinden. De volharding in hun godsdienstig geloof, te midden eener langdurige vervolging en politieke uitsluiting, door de katholieken getoond, kan en moet geen ander gevolg hebben dan de bewaring en overwinning der katholieke waarheid, door het protestantisme aangerand. En als nu de katholieken, zoodia hun daartoe gelegenheid gegeven wordt, werkzaam zijn, om door hun geloof -de booze en ongeloovige wereld te overwinnen, doen zij dit niet tot ondergang, maar tot heil des vaderlands. Ook zij beminnen dat vaderland en zijnen roem!
Maar die overwinning wil het proleslanlsche Nederland, zelfs het liberaal proleslanlsche niet, en geene kracht meer hebbende in zijn protestantsch geloof, gaat het steun en hulp zoeken bij eene ongeloovig gewordene staatkunde. Is het mogelijk voor een gezond verstand, om daaruit nog eenig heil te verwachten? Zal dan 'smenschen heil voorlaat» gevonden moeten worden, niet in vereeniging met, maar in scheiding van God; in ontkenning en opzegging der goddelijke heerschappij'? O, dwazen, die de wereld willen regelen, als of er geen God ware, en in hun ijdelen trots meenen, dat God zich naar hunne besluiten zal regelen! De protestanten wilden ons van de kerk Gods scheiden de ongeloovige staat wil ons van God zeiven scheiden, en belooft ons voor die opoffering een hemel op aarde. Zouden de katholieken in drie eeuwen dan niets geleerd hebben'?
De taak der katholieken is katholiek te zijn en te blijven, en niet te heulen met hen. die geen ander doel kunnen hebben, dan de katholieke kerk te verderven.
Dat zal dan al de vrijheid zijn, die men den katholiek wil gunnen in den Nedeiiandschen staat, en wel van den kant der liberalen: zich te mogen regelen naar de beginselen der door hen gemaakte constitutie, en daarom niet te letten op zijne godsdienstige geloofsbelijdenis, en vervolgens met hen te strijden tegen y)geestelijke overheersching quot; dat wil zeggen, tegen zijne eigene Moeder, de katholieke kerk, die tot hem spreekt in ))Syllabus, Encycliek en Mandement der bisschoppen.quot;
Katholieken, waakt op uw geloof; bewaart de eenheid, en laat u niet ten verderve leiden door de kinderen dezer eeuw!
De schrijver van de conservatieve partij in 1868 maakt het den
— 49 —
katholieken tot een verwijt, dat zij »nog altijd, naar de traditie van ons land, de katholieke kerk en hare volgelingen, niettegenstaande de verzekering van gelijke rechten in de constitutie, bedreigd achten.quot; (bl. '26.)
Er is niets daarin te vinden, wat den katholiek tot verwijt kan strekken. Het zij genoeg te verwijzen naar de agitatie van 1853 bij de invoering der bisschoppelijke hierarchic, ten bewijze dat, niettegenstaande de verzekering van gelijke rechten, de oude traditie nog altijd voortduurt en nog niet is afgebroken. Doch de schrijver dwaalt, indien hij meent, dat wij share volgelingenquot; nog bedreigd achten. Die bedreiging bepaalt zich. God zij dank, slechts bij eenige schimpwoorden van school- of catechisatiekinde-ren. Overigens erkennen wij dankbaar, dat de gestelde magten onze personen en goederen, met niet minder zorg dan die van anderen beveiligen en beschermen. Er is geene plaats in ons vaderland te vinden, waar wij ons niet veilig achten te midden van onze medeburgers, met wie wij als broeders op den Neder-landschen grond willen leven, altijd bereid, om van onzen kant tot hun heil mede te werken.
Maar de katholieke kerk ja, achten wij nog altijd bedreigd, zoo lang de oude traditie blijft voortleven, en zich blijft toouen in uitsluiting om wille des geloofs; in mistrouwen en verdachtmaking als of de katholieken het vaderland niet beminnen; in de begunstiging door ons vaderlandsch bestuur, vooral in het openbaar onderwijs, van leeringen, die ten hoogste voor de katholieke kerk verderfelijk zijn, en in meer andere dagelijks voorkomende gevallen, welke duidelijk maken, dat de oude traditie nog niet geheel is uitgedoofd.
Voorzeker, er is ook hier verbetering zichtbaar. L)e oorzaken, welke ons van den druk bevrijd hebben, werken nog altijd voort, maar de eischen, welke de liberalen aan de met hen stemmende katholieken stellen, om Syllabus, Encycliek en Mandementen der bisschoppen te behandelen als niet bestaande, en de beschuldiging, welke van liberale zijde steeds herhaald wordt, dat, gelijk de schrijver der conservatieve partij (bl. 28) zegt: «de ultramontaan gereed staat de coustitutioimeele vrijheden met alle hevigheid te bestrijden,quot; dat leert ons duidelijk genoeg, dat de oude traditie ook daar nog niet is uitgestorven. Of is het geene constitutionneele
2*
Bl
i; . ; 5»
H;|
Si
11
iM
VMi |l |
' f,,.
iiiii
i' I
ti : I
J !
i
vrijheid meer in Nederland, dat ieder zijne godsdienstige mee-ningeu met volkomene vrijheid belijdt (art. 164 der grondwet)'? Mag een staatsman, gelijk de volksvertegenwoordiger Jonckbloet, om die belijdenis de katholieken minachten, verguizen, ja als het ware bedreigen, dat zij van de liberale party niets te wachten hebben, indien zij hunne katholieke overtuiging niet geheel ter zijde stellen, om alleen op die der liberalen te letten? Wat kunnen wij ten bate der katholieke kerk verwachten, zoo lang nog de meening heerschende is; «van deze (de ultramontanen) is voor het staatsleven in den vrijen constitutionneelen staat eigent-lijk niets te verwachtenquot; (bl. 28.)'? En wat beteekenen en bedoelen dan toch wel die uitdrukkingen van «suprematie der kerk, heerschappij der kerk. geestelijke overheersching, kerkelijke overheer-sching,quot; welke vooral ten opzigte der katholieken gebruikt worden'?
Het kan zijn nut hebben, dat wij ook hieromtrent ons onderzoek uitstrekken. Al aanstonds moeten wij opmerken, dat er op het oogenblik, zoo verre wij weten, van geene «kerkelijke overheersching, suprematie der kerkquot; enz., sprake kan zijn.
De staat zoekt oppermagtig over alles te heerschen, wil zich zelfs in zaken, waarin het belang der kerk betrokken is, dooide kerk niet laten voorlichten; en zoekt onafhankelijk alles te regelen, als of er geene kerk bestond. De kerk doet niets anders dan gebruik maken van de vrijheid haar door den staat gelaten, en onderwerpt zich, voor zoo verre men het geweten niet aanrandt, aan alle wetten en besluiten, door den staat gemaakt. Die daarin «suprematie der kerk of kerkelijke overheerschingquot; ziet, is verblind, en vormt zich zeiven hersenschimmen. Onze tegenstanders zouden verstandig handelen, indien zij dit verwijt lieten rusten, tot zij het door bewijzen konden staven.
Wij kunnen verzekeren, dat de kalholieken niet denken, noch aan overheersching, noch aan bestrijding der constitutionneele vrijheden; zij zeiven hebben die te zeer noodig, en zullen zelfs voor het behoud daarvan strijden tegen de monopoliserende staatspartijen.
De katholieken ja, maken gebmik van de vrijheid, die hun eindelijk is toegestaan; zij ontwikkelen daarbij eene activiteit, welke den schijn heeft, als of zij in korte jaren de geledene schade van vele eeuwen wilden inhalen. Noemt een enkel punt, waarin het katholieke leven, zoodra het zich vertoonde en vertoonen
21 —
mogt, zich niet op de hoogte van den tijd getoond heeft. In staatsmanswijsheid, in wetenschap; in kunst; in handel en nijverheid; in trouwe plichtsbetrachting; in ordelijke onderdanigheid aan het gezag; in zorg voor de armen, weezen, ouderen van dagen en andere hulpbehoevenden; in genootschappen voor maatschappelijk belang kunnen zij de vergelijking met ar.dere staatsburgers doorstaan.
Voorzeker, dat moet treffen. Het kan bij velen de vrees opwekken, dat de katliclieken eindelijk de zoo lang alleenheerschende partij zullen overschaduwen en aan het protestant ache Nederland een katholiek aangezicht zullen geven; dat kan eene blijde toekomst doen hopen, waarin het katholieke beginsel, zoo heilzaam voor de maatschappij , zich ook in Nederland geheel zal mogen ontwikkelen. Immers, het is duidelijk, de katholieke kerk leeft op, en het protestantisme gaal onder. Maar dat is geene «suprematie der kerkquot;; dat is geen «streven naar opperheerschappijquot;; dat is slechts een bewijs, dat hel katholieke leven niet is uitgestorven, en na den drnk der vervolgingen, zich even jeugdig als vroeger vertoont, en niets van zijne kracht heeft verloren. En het is gemakkelijk hiervan reden te geven, omdat de altijd voortlevende bron blijft vloeijen, en wij nog altijd één zijn met Christus, voortdurend tegenwoordig onder ons in het H. Sacrament des Altaars, en in zijn zichtbaren Stedehouder op aarde, den Paus van Rome. Door die altijd levende bron wordt het katholieke leven medegedeeld, wordt het altijd gevoed en spoedig, zeer spoedig voltooid. In die eenheid te blijven, dat is onze wensch, dat is ons streven, en dat ook is onze kracht en de oorzaak van onzen bloei!
5 t -
:i: f;
ü
, m
i g) ti ii r
lp!
mi
I
iji! .! I.V
U ,
H ii p
ii t1 'i i I
I. ;
Wij zullen hierover niet verder uitweiden; maar vragen;
ZOEKT DE KATHOLIEKE KERK DEN STAAT TE OVER-
HEERSCHEN? IS ZIJ VIJANDIG AAN DE CON- K e- ^ STITUTIONNEELE VRIJHEDEN? -
Indien wij de tegenwoordige geschiedenis raadplegen, is de strijd, welken de katholieke kerk in de laatste tijden, en wel in
4
■
de laatste eeuwen te voeren heeft, een strijd voor hare eigene vrijheid en zelfstandigheid. Het zeer protestantsch begrip, dat de godsdienst aan den staat onderworpen, en de kerk zelve eene staatsinstelling is, heeft zelfs in katholieke landen gewerkt. ))De protestantsche vorsten werden Pausen of opperbestuurders hunner kerk en de katholieke matigden zich regten aan, die zulk een opperbestuur veronderstelden.quot; 6) De praktijk werd zelfs tot theorie verheven, en de § § V en VI van den Syllabus, bijna de helft der veroordeelde stellingen bevattende, leeren ons, hoe verre die theorie zich in den loop der tijden reeds ontwikkeld heeft. Ook nu nog, en ook in ons vaderland, zoekt de katholieke kerk naar vrijheid en onafhankelijkheid van den staat; maar van heerschzucht en overheersching kan geene sprake zijn.
Integendeel; wat leert ons de geschiedenis omtrent den strijd, dien de kerk tegen de overheersching van den staat heeft moeten voeren ? Dat de katholieke kerk van haren kant bereid is toe te geven, wat zij kan. Ten bewijze kunnen wij aanhalen de vele concordaten, welke met de meest verschillende staatsmagten, met kettersche, schismatieke, ongeloovige en katholieke zelfs gesloten zijn, in welke de kerk toegaf, wat zij kon, welke zij trouw naleefd en zeker niet het eerst verbroken of opgezegd heeft. Hezelfde zien wij weder met Oostenrijk gebeuren. Sedert de staatsmagt het concordaat door hare wetten trachtte te vernietigen, toont de kerk zich weder bereid toe te geven. Welk een geduld, en welke zachtmoedigheid ontwikkelt zij niet tegen het heiligschendende, het de kerk beroovende en onderdrukkende katholieke Italië1?
Voorzeker; hij moet wel met ongeneeslijke blindheid geslagen zijn, die in deze dagen nog durft spreken van kerkelijke overheersching over den staat. Doch het is eene zaak, die men ziet komen, eene gebeurtenis, die men schijnt te verwachten. Vragen wij dan, in welke betrekking staat de kerkelijke magt tot de vrijheid? Is zij vijandig aan de constitutionneele vrijheden?
Wij moeten vooraf opmerken, dat de protestanten, uit den aard der zaak, op dit punt slechte beoordeelaars en niet te betrouwen getuigen zijn. Zij toch verzetten zich er tegen, om eenig gezag, welk ook, in het godsdienstige te erkennen; zij zijn dus zeer ge-
6) De Katholiek D. XXXVI p. 171.
neigd, om iedere gezagoefening der kerk ol' der geestelijken, d. i. der kerkelijke personen, als overheersching te beschouwen. De katholieken integendeel erkennen in het kerkelijke gezag een wettig gezag, aan hetwelk zij van Gods wege onderwerping en gehoorzaamheid verschuldigd zijn, met minder dan aan het wereldlijke gezag. Voor hen bestaat dus gecne geestelijke overheersching, waar het kerkelijke gezag zijne bevelen en voorschriften uitvaardigt.
Nu dan, wij spieken hier niet slechts onze overtuiging, maar een feit uit, dat kerkelijk gezag in de katholieke kerk is gewoon aan zijne onderdanen de meeste vrijheid te laten, en zal nog meer geneigd zijn, om dezellde vrijheid te laten aan de staatsmagt, dewijl zij gewoon is, blijkens de overeenkomsten, welke zij met de staats-magten en niet met hare onderdanen sluit, aan de eerste eene grootere zelfstandigheid toe te kennen.
Waaruit blijkt die groote mate van vrijheid? Uit de vele bewijzen, die wij hier kunnen aanhalen, beroepen wij ons slechts op een enkel feit, dat bij ieder bekend is, namelijk; op de weinige strafbepalingen, welke de kerk heelt, en op de groote gematigdheid, waarmede zij die straffen toepast, waar zij verdiend zijn.
Zeker, de kerk heeft regt om te straffen; de Apostelen maakten er gebruik van. Paulus leverde den zondigen Corinthiër aan Satan over; Petrus sprak het doodvonnis uil over de leugenachtige Ananias en Saphira; maar in de gewone orde spreekt de kok haar veroordeelend vonnis, haar anathema, en laat aan God zeiven de voltrekking van het vonnis; in de gewone orde veroordeelt de kerk de dwaling en wacht den dwalende, ol hij zich niet zal bekeeren en berouwvol terugkomen.
üe geest der kerk is de geest Gods. Zij zoekt de zondaren te behouden, de dwalenden terug te voeren, de misleiden teregt te wijzen; zij wacht met geduld, met goddelijk geduld, den teiug-keer van den afgedwaalde.
Wat is er geworden van al hot geschreeuw van brandstapels, Kerkerstraf bij de terugvoering der hierarchie in ons vaderlandquot;? Welke straffen dan toch wel het eerst de katholieken zullen betreffen.
O neen! de katholieke kerk is geenszins vijandig aan de men-
schelijke vrijheid. Zelfs als die menscheiijke vrijheid misbruikt wordt tegen gezag en wet, is zij zeer gematigd in het toepassen van hare straffen.
Doch er bestaat eene valsche vrijheid, welke door de kerk veroordeeld wordt, hetzij men die verkondigt door de ketterij, door de wetenschap, zelfs schrijft in de constitutie. Immers, de vrijheid van den mensch is geene absolute vrijheid om te doen wal hij wil; geene vrijheid van iedere wel en ieder gezag, gelijk die door het protestantisme wordt verkondigd; maar in vrije onderwerping aan de door God gestelde orde en aan de over die orde geplaatste magten: daarin bestaat het gebruik, dat de mensch van zijne vrijheid moet maken.
Die objectieve orde, welke den mensch leert, hoe hij zijne vrijheid moet gebruiken, wordt ons door de kerk verkondigd; en de kerk vordert van iedere magt voor ieder mensch de vrijheid, om die orde ongehinderd te mogen volgen. Zoo leert de kerk, dat het tegen de orde strijdt, alle godsdiensten gelijk te achten; dat het den mensch niet geoorloofd is, zijne godsdienst te regelen naar eigen willekeur; dat de menscheiijke rede zich niet boven de uitspraken des geloofd mag verheffen; dat men niet alle dwalingen mag gedoogen en gelijk regt geven met de waarheid; en meer andere dergelijke valsche vrijheden, die niets anders ten gevolge kunnen hebben, dan den omkeer en de vernietiging dei-door God gestelde orde.
Voorzeker, God heeft den mensch vrijgelaten, om te eten van de verbodene vrucht, maar zich zeiven heeft Hij de straf over den ongehoorzame voorbehouden, eene straf, die niet zal uitblijven, maar aanstonds op de zonde volgt.
Wat is dan eigentlijk de beteekenis van het herhaalde geschreeuw van «geestelijke overheerschingquot;'?
Indien wij ons niet vergissen, meenen wij daaraan de volgende beteekenis te mogen toeschrijven. Zij, die de grondwet gemaakt hebben, begrijpen zeer goed, dat onze grondwet eene geschrevene grondwet is. Nu, wat geschreven is, kan herschreven worden; wat door zekere meerderheid bepaald wordt, kan door eene andere meerderheid op nieuw bepaald worden; en zoo zien zij in het verschiet, in hunne vrees, door eene groote meer-derheid in onze grondwet geschreven: de katholieke godsdienst
is de godsdienst van alle Nederlanders. Een beginsel, waaruit meer volgt, dan wij hier kunnen ontwikkelen.
Zal dat gebeuren; zal die vrees onzer tegenstanders, welke onze wensch is, zich eens verwezenlijken'? Zal Nederland weder eens geheel één zijn in hetzelfde geloof, in dezelfde zeden, in dezelfde wetenschap en kunst, strevende als één volk naar de hoogste glorie des vaderlands, en eene roemrijke plaats bekleedende in de ééne, katholieke volkerenfamilie? Wie is in staat dat te voorspellen ! Zeker zal het niet geschieden, indien de katholieken, die niet gezwicht hebben voor de magt van 't protestantisme, met verzaking van hunne katholiciteit, naar het liberale kamp overloopen.
De liberalen verwachten »van de ultramontanen niets voor het staatsleven in den vrijen constitutionneelen staatquot;; en wij verwach-vau de liberalen niets ten voordeele van de katholieke kerk; en voor deg staat niets dan zijnen ondergang en zijne oplossing in het algemeene cosmopolitisme.
Juist daar schuilt het groote gevaar. Men maakt ieder volk zoo gelijk in constitutie, dat, indien er geen verschil van taal ware, men geen verschil meer zoude zien. En hoe zeer dat de inlijving vergemakkelijkt, heeft ons het jaar 1866 in een duidelijk voorbeeld geleerd!
Geene natie behoeft den invloed, en zelfs de heerschappij der katholieke kerk te vreezen. Zij vooral is er op uit, om iedere nationaliteit te ontwikkelen, te behouden en te beschermen; zij vooral heeft de kleinere staten steeds beschermd tegen de roofzucht der grootere; en hoe meer zij de volkeren in hare eenheid vereenigt, des te meer onderscheidt zij ze van elkander en geeft aan ieder gelegenheid, om zijn eigenaardig karakter te ontwikkelen.
De kerk is voor de vrijheid; in haar vervult zich het woord des Apostels: waar de geest des Heeren is, daar is vrijheid. (2 Cor. III. 17.)
De katholieke kerk is voor de vrijheid, en niet voor slavernij: zelfs kan buiten haar de mensch geene ware vrijheid bezitten. Laten wij deze waarheid iets nader ontwikkelen.
De eerste en grootste slavernij, welke de mensch ondergaat, is de slavernij, die het gevolg is der zonde, der overtreding van Gods gebod, van 's menschen opstand tegen God. Die slavernij noemen wij de slavernij des duivels, de slavernij der booze driften.
Van die slavernij kan de mensch zich zeiven door eigene kracht niet vrij maken. Hij behoeft daartoe de genade des Verlossers. Door
die genade des Verlossers kan hij die vrijheid des geestes herkrijgen en behouden. En die genade ontvangt hij door eu in de H. kerk.
Wij behoeven hier niet aan te toonen, dat vrijheid voor den mensch niet bestaat in het misbruik, maar in het goede gebruik. Dat hoe hoog men 's menscheu vrijheid verheffe, zij altijd van God en de door Hem geschapene orde afhangt, en hare volmaaktheid bestaat in vrije gehoorzaamheid aan God. Met hen, die geen gezag hoegenaamd, geene wet, geene orde boven zich willen erkennen, valt moeijelijk te redeneren. Eu wij ontkennen niet, dat hun getal thans groot is. Zelfregering is de bedriegelijke pantheïstische leus van onze dagen, waarmede, indien zij in alle betrekkingen werd toegepast, geene orde meer bestaanbaar zoude zijn. Doch aan de door God gestelde orde kan de mensch zich niet onttrekken.
Er bestaat nog eene andere slavernij, welke niet is eene afhankelijkheid des menschen van den mensch, voortvlocij^nde uit de door God gestelde orde, maar eene afhankelijkheid, door dwang, geweld, overmagt van den eene boven den andere ontstaan; die tevens, blijkens geschiedenis en overlevering, eene straf is wegens de zonde door God aan den mensch opgelegd.
Het is voorzeker ten hoogste onredelijk, om den tegenwoordi-gen toestand van den mensch, in godsdienstig en staatkundig opzigt, tot maatstaf te nemen ter beoordeeling van den oorspronke-lijken toestand des menschen. Koevele en hoe langdurig werkende oorzaken hebben niet hare krachten vereenigd, om den mensch tot den tegenwoordigen trap van vrijheid en beschaving op te voeren! In het begin openbaart zich het volmaakste de natuur. En daar in dat begin zien wij hoe de vrouw na den zondeval onderworpen werd aan de slavernij des mans; en de man aan de slavernij der natuur, waarover hij vóór zijn opstand tegen God, zijnen Koning, als koning gesteld werd.
Voorzeker, de vrouw is hersteld in hare waardigheid, en de man heerscht weder over die aarde, en heeft haar gedwongen, om hem het bezit en genot te geven van hare schatten. Maar hoe is die vrijheid verkregen'? En hoe moet zij behouden blijven'?
Hooren wij een gewigtig getuige: 7) »wij hebben gezien, «schrijft I. de Maistre, dat de Paus het natuurlijke Hoofd, de
7) I. de Maistre. Du Pape. Livre III. Ch. II.
— 27 —
«magtigste bevorderaar, de groote Demiurgos van de algemeene «beschaving is; zijne krachten op dit punt hebben slechts grenszon in de verblindheid of den kwaden wil der vorsten. Niet minder «verdienstelijk omtrent de menschheid hebben de Pausen zich «gemaakt, door de vernietiging der slavernij, die zij onophoude-»lijk bestreden hebben, en die zij onfeilbaar zonder schokken, zon-»der scheuring en zonder gevaar zullen vernietigen, overal waar «men ze zal laten begaan.
»De vorige eeuw volgde eene zonderlinge ongerijmdheid, «namelijk: om alles te beoordeelen volgens abstracte regels, zonder «te letten op de ondervinding; en deze ongerijmdheid is te op-«merkelijk, omdat diezelfde eeuw niet ophield te gelijk te schreeu-«wen tegen die philosophen, die begonnen met de abstracte be-«ginselen, in plaats van ze te zoeken in de ondervinding.
«Rousseau is uitstekend als hij zijn Contract Social begint met. «dezen klinkenden stelregel: de mensch is vrij geboren, en overal »is hij in keienen.
«Wat wil hij zeggen? Blijkbaar bedoelt hij niet het feit, om-«dat hij in denzelfden volzin bevestigt, dat overal de mensch in ygt;ketenen is. Het betreft dus hel regt, maar dat moest men be-«wijzen tegenover hel feit.
«Het tegenovergestelde van deze dwaze bewering: de mensch ))i.s vrij geboren, is waarheid. Ten allen tijde, en op alle plaat-«sen, tot de vestiging van bet Christendom, en zelfs tot dat die «godsdienst genoegzaam in de harten was doorgedrongen, werd «de slavernij steeds beschouwd als een noodzakelijk stuk van de «regering en den politieken toestand der natieën, in de republieken, «zoowel als in de monarchieën, zonder dat het ooit aan een wijs-«gecr is ingevallen, om de slavernij te veroordeelen, of aan een «wetgever, om haar te bestrijden door grond- of gelegenheidswetten.
«Een der diepzinnigste wijsgeeren der oudheid, Aristoteles, «ging, gelijk ieder weet, zoo ver van te zeggen, dal er menschen wa-ygt;ren, die als slaven geboren werden; en niets is zoo waar. Ik weet, «dat men hem wegens dit gezegde berispt heeft, maar het ware «beter geweest, om hem te begrijpen dan te berispen. Zijn voorstel «is gegrond op de geheele geschiedenis, welke de politieke onder-«vinding is, en op de natuur zelve van den mensch, die de ge-«schiedenis voortbragt.
,| lil
i
rf.
I I:
li
'J
in
'' 5
in;
II
'Pi
i ui! iiji li 1}
urn
1 |
: ( i'
»Die deze droevige natuur genoegzaam bestudeerd heeft, weel »dat de mensch in hel algemeen, indien hij tot zich zeiven bepaald »is, te boos is, om vrij te zijn.
»Dat ieder den mensch in zijn eigen hart beproeve, en hij zal «gevoelen, dat overal, waar de burgerlijke vrijheid aan iedereen «toebehoort, er geene mogelijheid is, om zonder eenige buiienge-»wone hulp, de menschen als natie te regeren.
«Van daar dal de slavernij voortdurend de natuurlijke toestand )gt;van een zeer groot gedeelte des menschel ijken gesiachts geweest «is, lol de vestiging van hel Christendom; en daar hel algemeene gezonde verstand de noodzakelijkheid van deze orde van zaken «gevoelde, werd zij nooit bestreden noch door de wetten, noch «door de redenering.
Na vervolgens gewezen te hebben op het groote getal slaven tegenover hel kleine getal bezitters, vervolgt de schrijver:
«Maar eindelijk verscheen de goddelijke wet op aarde. Aan-«slonds maakte zij zich meester van 's menschen hart en ver-«anderde hel zoodanig, dat iedere ware opmerker vol bewonde-«ring moet zijn. De godsdienst begon overal te arbeiden aan «afschaffing der slavernij; iets, wat geene andere godsdienst, geen «wijsgeer ooit had durven ondernemen, noch had durven droo-»men. Hel Christendom, dal goddelijk handelde, handelde om «dezelfde reden langzaan; want alle wettige werkingen, van weisken aard ook, geschieden altijd onopgemerkt. Overal waar «men gedruisch, geraas, onstuimigheid, verwoesting, enz. vindt, kan «men zeker zijn, dat daar de misdaad of de dwaasheid handelt.quot;
Zoo genieten wij dan, die zonder hel Christendom welligt tol hel groote getal slaven zouden behoord hebben, door datzelfde Christendom het voorregt, dal wij vrij geboren zijn en ons op de vrijheid van kinderen Gods kunnen beroemen.
Hoe nu is het mogelijk die katholieke kerk, die den mensch zoo verheven en zulk eene groote male van godsdienstige en burgerlijke vrijheid geschonken heeft, te verdenken, als of zij den mensch op nieuw tot dien toestand van slavernij zoude willen terugvoeren! Wat zoekt zij anders gestadig te vormen, dan dien nieuwen mensch, die naar God geschapen is in regtvaardigheid en waarachtige heiligheid'?
Hoe is het mogelijk haar van heerschzucht te verdenken, die
— 29 —
altijd tegen de vorsten voor de wettige vrijheid der volkeren gestreden heeft?
Helaas, men moest den opstand tegen het goddelijk gezag dei-kerk regtvaardigen, en men heeft zoo lang geschreeuwd van onderdrukking, dat de menschen er eindelijk aan zijn gaan gelooven.
Dezelfde .f. de Maistre, dien wij boven aanhaalden, zegt op eene andere plaats een woord, dat alle overweging verdient:
»De vereeniging, bij verschillende graden en onder verschil-»lende vormen, van het rijk en het priesterschap was altijd te «algemeen in de wereld, om niet goddelijk te zijn. Tusschen sdeze twee zaken bestaat eene natuurlijke verwantschap. Zij moesten zich vereenigen, of elkander ondersteunen. Indien de eene «zich terugtrekt, lijdt do andere.quot;
»Iedere Europesche natie, ontlrokken aan den invloed van den Hei-vliyen Stoel, zal zonder het te kunnen heietien gebracht worden tot Dslavernij of tol opstand. Het juiste evenwigt, dat de Europesche «monarchie onderscheidt, kan het uitwerksel zijn alleen van de «opperste oorzaak, die ik aanduidde.quot;
«Dit wonderbare evenwigt is zoodanig, dat het aan den vorst «geeft alle magt, die geene eigentlijke dwingelandij veronderstelt, «en aan het volk alle vrijheid, die de noodzakelijke gehoorzaam-«heid niet uitsluit.quot;
Is het niet juist dat, wat men verloren heeft, en langs vele omwegen terugzoekt, zonder het nogthans te kunnen vinden ? Men is van den waren weg, waarop wij, katholieken, gebleven zijn, afgeweken. En nu zoude men willen, dat de katholieken hunne beginselen zouden verlaten; beginselen, die zulke heilzame gevolgen moeten voortbrengen; en wel voor de beginselen eener constitutie, die zich zelve niet begrijpt, zich tegen hare aanranders niet kan verdedigen, en het geduldig moet toelaten, indien men haar beginselen wil opdringen en laten uitvoeren, waarvan zij zich niets bewust is!
■■1!quot;
i i
1 : i
ii
i ;;
Ui
11 in.
Si N i
mï' i
ft
BESLUIT.
Er bestaat dan strijd tusschen liberaal en katholiek. De liberaal wil afbreken en vernietigen, wat de katholiek als
M j
f
f
'!
zijn meest onderscheidend kenmerk beschouwt: onderwerping aan het gezag, en wel aan het kerkelijk gezag. De katholiek gelooft aan Christus woord: Mij ii alle magt gegeven in hemel en op aarde; hij gelooft, dat Christus die magt aan zijne kerk heeft overgedragen; de liberaal wil echter die magt van Christus, en door Hem aan de kerk medegedeeld, zoo veel mogelijk beperken, ten minste het aardsche daaraan onttrekken; Christus als het ware naar den hemel verbannen, in den hemel opsluiten, opdat Hij zich niet met de zaken dezer wereld bemoeije, en ze aan de uitsluitende zorg der liberalen overlate.
Wij achten het onmogelijk, om deze tegenstrijdigheden tot een geheel te vereenigen, en beschouwen het als eene onzinnige dwaasheid, namen, welke zoo tegenstrijdige beginselen aanduiden, met elkander te verbinden.
Wij zijn noch liberale katholieken, noch ultramontanen. Men noeme ons, wat wij zijn en blijven willen: katholieke Nederlanders of Nederlandsche katholieken. Het is ons niet te doen, om liberaal of conservatief; maar om de erfenis onzer vaderen, het katholiek geloof, te behouden en katholieken te zijn en te blijven. quot;Van die waarheid moge zich ieder katholiek diep doordringen.
Men heeft ons nog niet kunnen overtuigen, dat wij het heil des vaderlands bevorderen, indien wij behulpzaam zijn, om valsche beginselen te vestigen en te ontwikkelen. Uit valsche beginselen moet onheil voortspruiten, en daartegen moeten wij waarschuwen.
Voor de menschelijke maatschappij is geen heil, geene verlossing, geene redding mogelijk, dan door Christus en zijne kerk; dat is onze overtuiging, en dat is katholieke overtuiging. Bij gevolg is het de taak der katholieken de toepassing der katholieke beginselen op alle betrekkingen des levens, zooveel mogelijk, te bevorderen, ja een gewigtige pligt, van welker vervulling van ieder door God rekenschap zal gevraagd worden.
Dat wij een echt protestantschen tijd beleven, en men den staat en de maatschappij volgens protestantsche beginselen wil regelen, is duidelijk in de verwarring, de wanorde en de hervormingszucht, die zich alom vertoonen. Is het niet, of alles van gedaante moet veranderen? Of men met opzet vermengt, verwart, ja vereenzelvigt goed en kwaad, licht en duisternis, als moest uit een nieuwen bajert eene nieuwe schepping te voor-
schijn treden! Men voorspelt eene nieuwe orde van zaken, als of die orde niet bestond, en nog gezocht moest worden.
Die orde bestaat; en omdat men van haar is afgeweken, is er verwarring. Tot die orde moet de wereld terugkeeren, indien z'y behouden wil zijn. De afval dei' katholieken en de verloochening der katholieke beginselen kunnen de wanorde slechts vergrooten, en de verwarring vermeerderen.
Ook de liberalen kunnen veel besluiten uit hetgeen wij hier geschreven hebben, indien zij nog eenige aandacht over hebben voor het woord van een Nederlandschen katholiek.
Hoe zeer zij de bekeering der katholieken tot het liberalisme wenschen, en zelfs door aanbiedingen van ambten, enz. trachten te bevorderen, uit hetgeen wij gezegd hebben, volgt, dat die bekeering, niet zoo gemakkelijk is, als zij wel denken, en zich schijnen in te beelden. Het is niet door de katholieken, maar door die naam-katholieken, dat zij, gelijk de schrijver der conservatieve partij in 4868 zegt, ))in eene valsche positie gebracht worden.quot; Indien zij geene botsing willen veroorzaken, is het noodig, dat zij met gematigdheid en hollandsche bezonnenheid te werk gaan.
Er bestaat nog geene botsing. De grondwet, en daarop beroepen zich de liberalen, is aan de katholieken en hunne beginselen niet vijandig; zij sluit ons niet buiten het vaderland, gelijk de liberalen zouden willen, dwingt ons niet, tot verzaking onzer beginselen voor de liberale om eenig ambt te verkrijgen; in art. -166 verzekert zij ons gelijke aanspraak op het bekte eden van ivaar-(ti(]hedeu, ambten en bedieningen, niettegenstaande onze zuiver katholieke geloofsbelijdenis.
Doch er is vrees, dat de liberalen zich in de regering meer door hunne beginselen, dan door de grondwet zullen laten leiden, en daaruit kan botsing ontstaan.
Op het oogenblik kan men zeggen, dat de liberalen meester zijn van den toestand. Tn de wetgevende vergadering hebben zij de noodige meerderheid, om aan allen de wet te stellen; aan het hoofd der verschillende Ministerieën oefenen zij invloed op de uitvoering der wetten, en kunnen die in hunnen zin toepassen; de ambtenaren, indieti zij niet gedwee zijn, loopen gevaar hun ambt te verliezen: de liberale leer wordt aan de Nederland-sche jeugd in de staatsscholen van het booger, middelbaar en la-
— 32 —
ger onderwijs ingeprent. Wat kunnen zij meer verlangen ? En welk gevaar, om zich door drift te laten misleiden, en verder te gaan dan wel wenschelijk is. Niettegenstaande hunne oogenblikkelijke meerderheid, mogen zij wel indachtig wezen, dat zij de natie niet zijn.
En toch, het is reeds zichtbaar, hunne leus is vrijheid, en hunne neiging despotisme in de kwestie van het onderwijs. Zij spieken van de vrije volksschool en zijn zeer werkzaam, om van de staatsschool eene monopolie te maken van zekere partij in ons vadei land, terwijl de inderdaad vrije school slechts door groote opofl'eringen kan staande blijven.
Is er dan geene zamenwerking mogelijk'? Voorzeker, maar men heeft het tot nu toe niet beproefd, dewijl men als eerste voorwaarde stelt, het aannemen der liberale beginselen. Men gaat boven de grondwet uit, en duidt het den katholieken reeds ten kwade, dat zij gebruik maken van de vrijheid, welke de grondwet verleent, om hunne katholieke beginselen te behouden en te belijden.
Wel is waar, de liberale beginselen zijn valsch; doch daar er geen absoluut valsch is, is er zekere goede zijde te vinden, zelfs in de liberale beginselen, waarin de katholiek kan medestemmen en medewerken tot heil van het vaderland. En is de grondwet dan ook niet de onze d. i. ook de grondwet der katholieken ? En zijn de vertegenwoordigers ook niet onze vertegenwoordigers? En is de Koning niet onze koning? Hoe zoude er dan moge-lykheid van zamenwerking ontbreken?
Men sluite slechts niet uit, en beschouwe niet als uitsluitend eigendon» der liberalen, wat aller gemeenschappelijk eigendom is.
Veel zoude hier nog te zeggen zijn, doch wij vertrouwen, dat dit toelichtend woord inderdaad licht zal verspreiden, en de nevelen der dwaling voor vele geesten zal doen verdwijnen, die daardoor belet werden de waarheid, de zuivere waarheid, te zien.
Hoe lang zal het nog duren, eer men weder zal inzien, dat men door God en zijnen Gezalfde, Christus, en zijne heilige kerk buiten de menschelijke maatschappij te sluiten, de bron van alle orde, van alle heil, van alle zaligheid sluit! De mensch is niet tevreden met het tegenwoordige; hij zoekt het eeuwige leven, en het eeuwige leven is den alleen waren God Ie kennen, en Dien, Hij gezonden heeft: Jezus Christus.