''' ' v ^ 'i f JC'
C. V. STEIJLEi;.
IN
EN IN
in korten tijd en met weinig kosten het schoonste iirbeide bezocht.
\V«V) kcmü \\lao\' \(\i '^Q™imQ=Qli\\,oolD.
AMSÏEKDAM. —
HET SCHWARZWALD EN DE ZWITSERSCHE ALPEN.
mcniTfSKNsPf^R
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
■ s. o
IN
EN IN
Met ce.ne plaat der Tamina-kloof.
AMSTERDAM. — C. F. STEMLEK.
......
Wie gevoel heeft voor 't schoone en verhevene, en eens de bergstreken doorkruiste, dorst altijd naar meer.
Nadat ik in drie zomers de schoonste streken van Rijn en Moezel, en Eifel en Ardennen had bezocht, overmeesterde mij voorleden jaar 't verlangen om trotscher bergnatuur te zien. Waarheen dan? Ik had schoone reisbeschrijvingen gelezen van den Hartz en het Schwarzwald. Met kaarten en reisgidsen ging ik van beiden reisplannen maken.
De Hartz was 't dichtst bij, maar uitgezonderd Bloksberg en Bodethal zou 't mij niet veel meer doen zien, dan ik vroeger reeds had bewonderd. Ik had eene som uitgetrokken, die ik niet wilde overschrijden en slechts over 14 dagen te beschikken. Voor dat geld en in dien tijd kon ik ook 't noorder- en zuiderdeel van 't heerlijke Zwartewoudgebergte zien. Met kaarten en gidsen ging ik aan 't werk. Alles van dag-tot dag, schier van uur tot uur werd bepaald en uitgerekend,
V O O Ti. W O O K T).
en na twaalf dagen had ik de schoonste punten bezocht; Baden en Freiburg waren gezien, Murg, Lierbach, Wiese, Werra, Kinsig en Gutachthal meest doorwandeld, Hornis-grinde en Feldberg beklommen. Met tijd en geld was ik uitgekomen. En nu stond ik in gedachten te Brenuet, spoor station op Zwitserlands grens. Dat Paradijs van Europa, 't wonderland mijner droomen, lag voor mij. Iteeds had ik op den Feldberg in de verte sneeuwtop en Gletscher gezien.
O, mijne Alpen, hooge Jungfrau! Een weinig verder per spoor en ik kan Laufens Kijnval zien, en immers van daar uit was ik in een paar uren reeds te Zurich en dan, en dan ? Maar — Zwitserland bezoeken. Alpen en meren en glet-schers zien, dat kostte zooveel tijd en geld. Daaraan viel toch niet te denken in veertien dagen en met het geld, dat ik voor mijn reisje bestemd had. Maar, eenmaal op de grens, kon ik niet nalaten mijn reisplan voort te zetten. Had ik nu maar acht dagen nog tijd, maar dan? Waarheen? Zwitserland is zoo groot, en wie 't goed en geheel wil zien zou daartoe eenige zomers noodig hebben. Veel had ik over Zwitserland gelezen, kende de kaart zoo wat, en nu met behulp van Baedekek, üeiu.el'sch en Hendschel kwam ik tot het resultaat, dat men eenmaal aan de grens zijnde, in acht dagen, behoudens goed weêr, in de schoonste Alpenstreken kijkjes kon nemen. Van Zurich uit kon ik per spoor heen en terug de woeste Tamina gaan bewonderen. Graubunderland verder in, Via mala, Rof/la, Splügen, de zuidermoren, waar nog geen spoorwegen zijn, dit alles moest op zij gezet, maar de Taminakloof, de meest woeste misschien uit Europa, moest
VI
VOORWOORD.
gezien Het liefelijke Zürichermeer, het romantische land van ïeu. met Rigi en Pilatus, het verheven Vierwaldstüdttermeer, de ontzettend aangrijpende Gotthardstmsse, Grimsel en Fm ca. Haslithal met Hcmdeckfcdl, de bergreusen, dalen en meren van 't BernerOberland, en dan eindelijk nog een dag toevens in 't eenig schoone Interlaken-, 't bleek me dat dit alles in acht dagen gedaan kon worden Natuurlijk kostte het veel berekening. Zeven uren slapens uiterlijk, 's morgens vijf ure op weg, aan tafel niet langer dan bepaald noodzakelijk was, en verder geen uur ongebruikt, bekendheid met alle schoonste punten en reisgelegenheden. dit alles was mij noodig om uit te komen. Onweerstaanbaar was nu de begeerte dat reisje te maken. Dan moest 't geheele noorderdeel van 't Schwarzwald maar opgegeven, en van uit Freiburg door 't Hollenthaloxcr den Feldberg door een deel van 't Wiese en 't geheele heerlijke Werrathal Zwitserland in. Zóó de reis nemende, werd me het zuidelijk Schwarzwald een voorportaal voor Zwitsamp;ï-land, en telkens zou het me dan zijn; »Gij zult grootere dingen zien dan deze.quot;
Dit plan nu mijn vader, broeder en twee vrienden, met wie ik de reis mocht maken, voorgesteld zijnde, had hun volle sympathie.
Hoe wij dien tocht in korten tijd, met weinig kosten en groote voldoening hebben volbracht, mogen de volgende bladen u leeren. Moge deze reisbeschrijving velen opwekken om de wonderen der schepping te gaan zien, den Opperheer te verheerlijken in die grootsche werkplaatsen der natuur. Overweldigend zijn de indrukken daar ontvangen voor wie
VJI
VII1 V O O 11 W O O 11 O.
gevoel heeft voor het groote en schoone, en wie op «.lie hooge Alpen opwaarts ziet en gelooft, buigt daar zijn knieën neder, en bidt, zij 't ook zonder woorden, maar uit het volle hart,
ernstig, rein en waar.
De God des Hemels mint de bergen dezer aarde en wijdde ze van ouds tot tempelen der aanbidding, tot hoofdaltaren van zijn oneindig heiligdom.
Wat oog wordt immer moe die wonderen aan te zien? Wat hart op zoo'n altaar God 't lollicd aan te biêu.
Moge dit boekje ook daartoe opwekken, geschreven als het if voor hen, die beperkt in tijd en vermogen, gaarne de Alpen, wereld eens zonden zien. Wie hunner omtrent dit reisje meei wil weten, vrage mij vrij. Ik wil hem gaarne meedeelen wa hier niet kan vermeld worden. Mijnen vader, ook namen; broeder en vrienden, dank voor het aandenken diei leis on, hier bewaard, den lezer heil en een genoegelijk uitstapje toe gewenscht!
Gramsbergen. J.Cz.
Scht ihr wie freundlicli sich die Stadt lm Neckarfluss beschauet?
G. Schwab.
Amice !
Sedert wij eeuige jaren geleden te zamen den Kijn gezien hebben tot Maintz, was het mij altijd een stil verlangen, die schoone bergen nog eens weer te aanschouwen, die ons in verrukking gebracht hadden. Dat ik ooit de Alpen zou beklimmen was niet in mij opgekomen, en zie, boven verwachting heb ik het geluk gehad, de gletschers, de ijspaleizen en de schitterende sneeuwvelden van die reuzenbergen te bewonderen.
Met eene kleine karavaan van vijf personen hebben wij de reis gedaan, voorzien van alles, wat er noodig was, om van tijd tot tijd voetreizen te maken, »met al het onze bij ons,quot; zooals Bias zeide, toen hij schipbreuk geleden had.
e hooge neder, 1c hart,
HEIDELBERG-FEETBUHG.
Niets gaat er boven wandelen wanneer men wat zien wil. Bij de schoonste plaatsen staat men stil, zoolang men verkiest; meu komt met allerlei mensclien in aanraking eu i gt;
in Zwitserland vooral kan men uren wandelen, zonder zoo moede te worden als hier, door de gezonde en versterkende lucht, die men er inademt. Als wij met inspanning een berg beklommen van eenige duizenden voeten hoogte en buiten adem den top bereikt hadden, dan verdween het gevoel van vermoeidheid, even alsof wij een zeebad gebruikt hadden. Men moet echter zorgen, dat men niet meer medeneemt, dan men gemakkelijk dragen kan.
Aan uw verlangen, om u eene beschrijving te geven van onze reis, wil ik gaarne voldoen, vooral ook met het doel,
om u over te halen ons voorbeeld te volgen. Vroeger
D o
hebben wij dikwijls samen gesproken over het schoone land der Alpen, maar dan zeiden wij als de oude Grieken »het is niet aan allen gegeven Corinthe te zien.quot; Het kwam ons voor dat het bezoeken van Zwitserland ons te veel geld zou kosten.
Wij hebben echter eerst, en dat is noodzakelijk, een L ^
programma voor onzen tocht gemaakt, waaraan wij ons trouw gehouden hebbeu. Uit dat programma bleek, dat wij de merkwaardigste streken konden bezoeken in den tijd door ons vastgesteld. Wij begrepen dat, indien wij over de kosten vau twee dagen sporens konden heenstappen, wij even goedkoop in Zwitserland den zelfden tijd konden doorbrengen, als bij voorbeeld in Wiesbaden.
2
Wanneer men 1^ a 14 dagen onder weg is en twaalf gulden daags rekent kan men dezelfde reis, die wij gedaan hebben, goedmaken. Gij ziet, dus dat het tegenwoor-dig voor velen onzer landgenooten niet onmogelijk is eene
K'
HEIDELBERG-F ItELBUKG.
reis naar Zwitserland te doen; en om n tot zulk eene reis uittelokkon wil ik u gaarne vertelleu, wat wij genoten thebben.
Gij vraagt mij, op mijn geweten af, wat de hoofdindruk van mijne reis geweest is. Onze wegen zijn in de laatste tien jaren zeer uiteengeloopen. Terwijl gij u hoe langer zoo meer hebt overgegeven aan eene materialistische wereldbeschouwing, ben ik getrouw gebleven in mijn geloof aan God. Eu nu vraagt gij mij of mijn geloof niet gewankeld heeft in de groote werkplaatsen der natuur. »Gij zijt als het ware tegenwoordig geweestquot; schrijft gij »daar, i »waar de natuur zoo majestueus haar krachten toont, waar
»zij in de stoutste gewrochten haar inwendige vormkracht »doet zien. Gij hebt als het ware gerust aan het hart »der alma mater, toen gij geheel door de stille majesteit »der Alpeu omringd, de ontzettende krachten hebt opge-»merkt, waardoor de graniet gevaarten zich hebben op-»gebeurd uit den eeuwigen nacht van het binnenste der »aardequot;. Neen, mijn vriend, onwillekeurig en zonder mij Cs* daartoe kunstmatig op te schroeven, heb ik in die stille
zwijgende natuur de tegenwoordigheid gevoeld van God. Doch ik wil maar aanstonds tot onze reis overgaan.
Wij gingeu den 22sten Juli van Kuilenburg met het spoor naar Boxtel, waar een trein naar Keulen gereedstond. Weldra waren wij over de grenzen. Wij hoorden dadelijk niets anders dan Duitsch spreken. Op de stations bemerkten wy de goedgekleede en flinke uhlauen en de blinkende helmen der infanterie en dikke monniken
met zware baarden, naakte voeten, door eene ruwe zool (quot;7* •
ietwat bedekt en lachende roode gezichten.
Wij snelden vele bloeioude dorpen en levendige fabriek-
1*
3
HMDICLBEllG-FREIBUEG.
steden voorbij, en verwonderden ons over de menigte die van elk station naar den trein drong, waarschijnlijk op reis naar Kevelaar. Elk oogenblik verscheen de conducteur voor het portier met het eentoonig geroep »billetten anzeigenquot; en 's avonds kwam hij met eene lantaarn voor de borst.
Het was reeds bij tienen toen wij te Keulen aankwamen. Het was ons plan zooveel mogelijk onzen intrek te nemen in Duitsche en Zwitsersche logementen, waar de minste vreemdelingen logeerden, ten einde zooveel mogelijk in aanraking te komen met de inwoners dier plaatsen. Om ons hotel te bereiken moesten wij den dom voorbij,. Toen wij de torens zagen stonden wij tegelijk stil, overweldigd door den grooten indruk van het reuzengevaarte in den maneschijn. De beide torens van boven door steigerwerk omgeven, stonden daar als eeue vierkante rots. De hoofdingangen der kerk met hare diepe, rijk bewerkte poorten en colossale ramen, waren aangrijpend verheven bij het stille licht der maan. In ons logement waren wij dadelijk getuigen van het leven der Duitschers. Er was in de eetzaal een gezelschap van heeren en dames uit den iatsoenlijken burgerstand, om een verjaardag te vieren. Een groote glazen kom stond er op de tafel, gevuld met een mengsel van verschillende wijnen en vruchten, dat zij »bohlquot; noemden. Een der heeren schepte met een lepel de glazen vol. Weldra begonnen zij toepasselijke en nationale liederen te zingen en sommigen hadden uitmuntende stemmen. Daarna werden er toasten uitgesproken en comische verzen, voor deze gelegenheid gemaakt, voorgedragen. Weldra kwamen zij ons toespreken en iioodigden ons uit met hen te klinken en deel te nemen
4
HEIDEL BERG-I'llEIBUJIU.
aan hnn feest. Wij brachten daar een aangenamen avond door, schoon wij. liever bi] onzen keurigen Walportsheimer blijvende, geen deel aan hun feest namen. Nog laat in den nacht klonk hun vrolijk gezang.
Den volgenden morgen gingen wij met een coeriertrein naar Heidelberg. Met vreugde zag ik het zevengebergte weder en den Drachenfels, die ais de bazaltpoort is van het gebergte aan den Rijn. Ik herinnerde mij levendig hoe wij samen daar genoten hebt en, toen wij voor het eerst van ons leven een' berg beklommen hadden en verrukt waren over het schoone gezicht op Nonnenweerd, Rolaudseck en Godesberg. Gij weet zeker nog hoe wij ons de schoone legende lieten vertellen van de heks van het drakenhol, zichtbaar op de steile helling van den Drachenfels en van de freules op den landskroon te Hep-pingen, voor wie de H. maagd de bazaltpilaren van een geschoven had, opdat zij veilig haren vervolgers zouden ontkomen. Weet gij nog hoe prachtig een Duitscher op de ruinen van Kolandseck declameerde.
Ritter treue Schwesterliebe Widmet, eucli dies Herz.
ïordert keine andre Liebe Demi es macht mir Sclimerz.
Rullig mag ich cuch ersclieinen
Rubig gelien selm,
Eurer Augen stilles TVeinen Kann ich nicht vorstehn. u. s. w.
ScuiLLEa's Ritter Toggenburg.
Ik heb de schoone rotsen streek weergezien tusschen Boppart en Bingen, Andernach met die merkwaardige en eeuwenoude wallen torens en rondeeleu St. Goar met
HEIimBEEG-FEEIBTJUG.
die blauwe huizen van boven en op ziide met leien gedekt, den trotschen Rheinstein, dien wij in vorige jaren bezocht hebben, en waarover wij zoo opgetogen waren.
Wij naderden het Bingerloch, en herkendeu het steile rotsgevaarte van de Lurley d. i. loei-heks, die zoovele slachtoffers eischte, maar eindelijk door het kruis verschrikt zich in den Rijn stortte. Maar hoe ik ook staarde, van een aangezicht, dat de loerheks, naar men zegt, zou toonen, kon ik niets ontdekken. Het zal gaan als met hen, die een gelaat in de maan zien.
De geweldig steile rotsmuur maakt toch altijd indruk, zelfs wanneer men uit Zwitserland wederkeert.
Het Bingerloch was vroeger onbevaarbaar, totdat men de rotsen onder water deed springen. Nog ziet men buiten het vaarwater, voor de schepen, den Rijn over rechtlijnige rotsen stroomen, met een val van een paai- duim. Mijn blikt dwaalt over den Rheingau. Gij herinnert u nog, hoe wij ouder den koepel op den Niederwald staande, het schoone landschap bewonderden, dat zich uitstrekt aan onze voeten. Links was het begrensd door den Tau-nus, rechts lagen de schoone, bebouwde hellingen van den Hundsrück, en in de verte, even boven den horizont, schitterden de torens van Maiuz. De Rijn doorklieft het ruime dal met eilanden in zijn stroom, die daar bevallig kronkelt als een zilveren keten, achteloos over een groen tapijt geworpen.
Bij Bingen stort zich het bruine water van de Nahe in den Rijn, en steekt sterk af bij de witte golven, waarmede de Grootvorst van Europa's stroomen eene van zijne voedsters ontvangt.
Te Mainz hadden wij tien minuten rust, en daarna
6
HEIDELBERG-FIIBIBUEG.
ging het in snelle vaart langs Bissehofsheim en Darmstadt door de armoedige velden van Hessen. Ue boeren waren druk bezig met liet maaien van rogge. Zij gebruikten daarbij geen sikkel, zooals bij ons, maar een gewone zeis, waarmede men hier gras maait, met een paar groote halve hoepels op den stok, om het afgesneden koren mede te slepen. Mij dunkt, dat dit bewijst hoe fiju en dun de halm is, vergeleken bij dien van het Hollandsche koren. Zij lieten het koren, zooals het gemaaid was op den grond liggen, evenals onze grasmaaiers.
Het was één uur des middags, toen wij in Heidelberg aankwamen. Wij gingen, eerst naar eene restauratie, als de eerste door Baedeker aanbevolen. Men kon daar a la carte en voor een bepaalden prijs dineeren. De dienstvaardige kastelein raadde ons een diner aan, »dat was,quot; zeide hij, suitmunteiidquot;. Eerst kwam er dunne soep, die, zooals overal waar wij geweest waren, nog al goed was, daarna diende men stukken vleesch met smakelooze jus en »gemüsequot; (groente) — wat het was kon niemand raden. Het zag groen als gras, en geleek wel wat op eene soort van boerenkoolmoes met wat aardappelmeel en een of ander kruid als komijn of iets dergelijks; in één woord, het was walchelijk. Daarbij kregen wij glazige aardappels aan stukken gesneden en half gebakken. Later kwam er nog wat gele kropsla met veel olie en genoeg voor één mensch. Toen kwam er nog een kom met »ik en weet niet watquot; tot dessert, maar niemand onzer durfde er van te proeven. Gij ziet, wij waren nog ongeroutineerde reizigers en door goed middageten verwende Hollanders.
Wij haastten ons om het beroemde slot te zien. Door eene lange en prachtige straat wandelden wi) tot aan
7
HEIHELBEBG-FREIBUIIR.
die blauwe huizen van boven en op zijde met leien gedekt, den trotschen lïheinstein, dien wij in vorige jaren bezocht hebben, en waarover wij zoo opgetogen waren.
Wij naderden het Bingerloch, en herkenden het steile rotsgevaarte van de Lurley d. i. loevheks, die zoovele slachtoffers eischte, maar eindelijk door het kruis verschrikt zich in den Rijn stortte. Maar hoe ik ook staarde, van een aangezicht, dat de loerheks, naar men zegt, zou tooneu, kou ik niets ontdekken. Het zal gaan als met hen, die een gelaat in de maan zien.
De geweldig steile rotsmuur maakt toch altijd indruk, zelfs wanneer men uit Zwitserland wederkeert.
Het Bingerloch was vroeger onbevaarbaar, totdat men de rotsen onder water deed springen. Nog ziet men huiten het vaarwater, voor de schepen, den Rijn over rechtlijnige rotsen stroomen, met een val van een paar duim. Mijn blikt dwaalt over den Rheingau. Gij herinnert u nog, hoe wij onder den koepel op den Niederwald staande, het schoone landschap bewonderden, dat zich uitstrekt aan onze voeten. Links was het begrensd door den Tau-nus, rechts lagen de schoone, bebouwde hellingen van den Huudsrück, en in de verte, even boven den horizont, schitterden de torens van Mainz. De Rijn doorklieft het ruime dal met eilanden in zijn stroom, die daar bevallig kronkelt als een zilveren keten, achteloos over een groen tapijt geworpen.
Bij Bingen stort zich het bruine water van de Nahe in den Rijn, en steekt sterk af bij de witte golven, waarmede de Grootvorst van Europa's stroomen eene van zijne voedsters ontvangt.
Te Mainz hadden wij tien minuten rust, e:a daarna
6
HEIDELBERG-FüElBUliG.
ging het in snelle vaart langs Bisschofsheim en Darm-stndt door de armoedige velden van Hessen. De boeren waren druk bezig met het maaien van rogge. Zij gebruikten daarbij geeu sikkel, zooals bij ons, maar een gewoue zeis, waarmede men hier gras maait, met een paar groote halve hoepels op den stok, om bet afgesneden koren mede te slepen. Mij dunkt, dat dit bewijst hoe fijn en dun de halm is, vergeleken bij dien van het Hollandsche koren. Zij lieteu het koren, zooals het gemaaid was op den grond liggen, evenals onze grasmaaiers.
Het was één uur des middags, toen wij in Heidelberg aankwamen. Wij gingen eerst naar eene restauratie, als de eerste door Baedeker aanbevolen. Men kon daar a la carte en voor een bepaalden prijs dineeren. De dienstvaardige kastelein raadde ons een diner aan, »dat was,quot; zeide hij, ^uitmuntendquot;. Eerst kwam er dunne soep, die, zooals overal waar wij geweest waren, nog al goed was, daarna diende men stukken vleesch met smakelooze jus en »gemüsequot; (groente) — wat het was kon niemand raden. Het zag groen als gras, en geleek wel wat op eene soort van boerenkoolmoes met wat aardappelmeel en een of ander kruid als komijn of iets dergelijks; in één woord, het was walchelijk. Daarbij kregen wij glazige aardappels aan stukken gesneden en half gebakken. Later kwam er nog wat gele kropsla met veel olie en genoeg voor één mensch. Toen kwam er nog een kom met »ik en weet niet watquot; tot dessert, maar niemand onzer durfde er van te proeven. Gij ziet, wij waren uog ongeroutineerde reizigers en door goed middageten verwende Hollanders.
Wij haastten ons om het beroemde slot te zien. Door eene lange en prachtige straat wandelden wij tot aan
7
IIEIDELBERC.- FREIRURG.
eene zijstraat, die wij verbaasd inkeken; want het was of die straat aan het einde geheel afgesloten werd door een stellen, met boomen begroeiden berg. En v.oo was het overal, waar eene straat of steeg uitzicht ga.' naar buiten. Zoo ligt Heidelberg als ingeklemd tussehen hooge bergen.
Langs een door zware boomen beschaduwden weg klommen wij op naar het oude slot der Pfaltsgraven, zoo eerwaardig en majestueus in zijne overblijfselen, vooral iu. zijn zeldzaam prachtig gebouwd front. Do pninhoopen zijn zoo groot, dat men twijfelt of het een gebouw of eene ruïne is. Het slot staat aan den voet vau den Ko-ningstoel op eene granietrots, 613 voet hoog en 313 voet boven het niveau der stad. Het verweerende graniet werkt zeer gunstig op den groei der planten, zooals men ziet aan de krachtvolle boomen, onder wier schaduw wij wandelden. Groote, forsche klimopranken omvatten de ruïnen en binden ze als het ware bijeen. Groote kastanje-boomen, op de helling boven het slot, getuigen insgelijks van den vruchtbaren granietbodem.
Het schoone gebouw werd zonder militaire noodzakelijkheid verwoest door de Franschen, In Heidelberg verhaalt men, dat de keurvorst Frederik van de Pfalts in de zalen van zijn hofburg, den koning Hendrik Hl als hertog van Anjou deftig ontvangen had. Maar om zijne afkeuring uittedrnkken over de gruwelen van den Bartholomeusnacht, had hij zijn' vorstelijken gast gebracht bij eene schilderij, die den schandelijken moord op den admiraal de Colignij levendig voorstelde. Eene eeuw kon de gedachte aan die beleediging niet uitwisschen in het hart der koningen van Frankrijk, en Lodewijk XV gaf lucht aan den verouderden wrok door den brandfakkel te werpen in een der schoonste
8
HEIDELBEllG-FREIBUUG.
paleizen van DuitscMand. »Hij vermoedde nietquot;, zegt een Duitsch schrijver, »dat. de heerlijkheid dezer puiuhoopen den trots van zijn stamhuis overleven zouquot;. In het jaar 1689 bracht de Fransche woesteling Melac een groot getal buskruitvaten in den grooten toren, stak de lont iu het kruit en een slag volgde, die den geheelen omtrek deed beven en de bergen scheen neer te werpen. »Maar de Duitsche krachtquot; zegt de zelfde schrijver »weerstond het Fransche oorlogskruit. Slechts een stak muur werd er afgescheurd, dat nu nog schilderachtig in de diepte ligt. Later sloeg een bliksemstraal in dat gedeelte wat nog ** eenigsins van de verwoesting was vrijgebleven en veroor
zaakte een geweldigen brand.
Voor den gevel van het slot zijn twee koepels gebouwd, om het gezicht op Heidelberg te genieten.
Het meest lachende dal van Duitschland lag voor mij-Ik kan u onmogelijk het liefelijke en bevallige beschrijven van het tooneel aan onze voeten, evenmin als een jongeling de schoonheid der maagd, die hem betooverd heeft. Maar ik wil er toch iets van zeggen. Twee bergketenen openen zich hier en vormen eene valei, die in het midden nog al breed is. In de geheele lengte wordt het dal doorstroomd door de Necker, met eene fraaie brug versierd en verlevendigd door scheepvaart. In de ruimte van het dal liggen de kerken, de universiteit en andere groote gebouwen der stad.
Het is of er geen huis meer tusschen kan, zoo dicht is alles opeen gebouwd, en zoo weinig ruimte blijft er tusschen de bergen over. En die kom van huizen vol vuur en leven, iu een prachtigen zonnegloed, ia omgeven door een lijst van hooge met donker groen bedekte
9
HEIDELBEHG-FllEIBURG.
bergen. Liefelijker gezicht is er niet denkbaar. O, het moet schoon ziju daar te wonen, al ligt de stad zoo diep dat zij nooit de zon ziet opgaan. Een oogenblik trekt de St. Pieterskerk onze aandacht. Daar sloeg Hieronymus van Praag, de vriend van Johannes Husz, zijne stellingen aan, welk voorbeeld Luther bijna eene eeuw later heeft nagevolgd. Op het kerkhof, dat men hier ook Friedhof noemt, verdedigde hij zijne stellingen voor het vergaderde volk. Ook die edele man betaalde zijn helder oordeel en zijn heldenmoed met den vuurdood. Hij stierf te Constans aan de Bodenzee op den SOsteu Mei 1416. Uuiten de poort was de brandstapel opgericht. De martelaar werd er op gebracht en met natte banden en ijzeren ketenen om het naakte lijf aan de paal vastgebonden. De beul wilde het vuur achter het slachtoffer aansteken. Toen zeide Hieronymus: »wat doet gij, meent gij, dat ik uw vuur vrees, steek het voor mijne oogen aan.
Nog wijst men den reiziger de plaats aan, waar home den edelen man aan het fanatisme opoöerde.
Ik kon mij nauwelijks voorstellen, dat ik Heidelberg zag, waar Zacharias Ursinus en Gaspar Olevianus den Heidelbergschen catechismus schreven. Die geleerde en brave mannen hadden den 30sten Zondag heel wat zachter gesteld, dan wij dien nu lezen.
Zij klommen met hun werk op naar het slot en lazen het den keurvorst voor. Maar deze was zoo verontwaardigd door den vloek te Trente over de Protestanten uitgesproken, dat zij de redactie van den Zondag moesten veranderen.
Eindelijk nemen wij een kloek besluit om te vertrekken, nog een blik werpende op de merkwaardige puin-
10
HEIDELBERG-FREIBURG.
hoopou, waarbij men, zooals -wij zeiden, zou twijfelen oi' het een gebouw of eene ruiue was. Hetzelfde gevoel had de dichter Uhland toen hij zoug:
Es sclieint ciu Scliloss — docli ist es keines.
Du siehst vom liohen Bergesrücken Es stolz im Sonnenstralile blieken,
Mit ïliürmen and mit Zinnen prangen,
Mit tiefem Graben rings umfangen,
Voll Heldenbilder aller Orte,
Zwcen Marmorlöwen an der Pforte;
Doch drinnen ist es öde und stille lm Hofe hohes Gras die Eülle.
u. s. w.
Wij rukten ons los van dit betooverend schouwspel en vertrokken naar Freiburg in Breisgau. Vruchtbare velden strekken zich uit aau beide zijden van den spoorweg. Rogge en tarwe, aardappelen en maïs groeien weelderig onder eene menigte vruchtboomen, die over de korenakkers verspreid ziju. Het is wonder, dat alles zoo groeit onder de schaduw der boomen.
In de verte zien wij de Vogesen.
Hinter segenvollen Auen Hell durohstrorat von stolzen Rhein Sind in l'erngedüft zu. schauen Blaulicher Vogesen Reili'n.
Aan den voet der Vogesen stroomt de Rijn, maar wij bemerkten er uiets van, want de hooge Keizerstoel verbergt hem voor onzen blik.
Tegen het vallen van den avond bereikten wij Freiburg en namen onzen intrek, Zum Römischen Kaiser.
11
HEIDELBERG-FllEIBUllG.
Het gezicht in de straten dezer stad was ons vreemd. Breede goten met helder water stroomen met snelle vaart langs de stoepen der huizen en vele fonteinen brengen heerlijk water voort, hetwelk zich uit vier armen in een bassin stort. Na ons wat opgefrischt te hebben, wandelden wij door de straten van het oude Freiburg, die een' aangenamen indruk op ons maakten.
De stad ligt aan den voet van den slotberg, die omstreeks 120G voet hoog is. Het is echter mijn plan niet u eene beschrijving te geven der steden, die wij bezocht hebben. In elk werk over Duitschland en Zwitserland kunt gij die vinden, eu om steden te zien, behoeven wij niet naar Duitschland te gaan.
Toch kan ik niet nalaten even de schoonheid der aartsbisschoppelijke Kathedraal te bewonderen. Dit is inderdaad een belangrijke tempel. Het is het eenige geache-veerde meesterstuk van spitsbogenstijl in Duitschland. De toren is 115 Nederl. ellen hoog. üe hooge spits is uitgesneden als kantwerk, zoodat zij wonderschoon doorzichtig is. In den avond was het alsof er onmiddelijk achter de kerk een hooge, steile berg tegen haar koor leunde.
In de nabijheid der Kathedraal is een zeer bezocht lokaal van uitspanning. De groote zaal was bijna ledig, want alle bezoekers waren in den tuin, die fraai en helder verlicht was door lampions, opgehangen tusscheu het groen der boomen. Een groot gezelschap was er ver-eenigd en werd door net gekleede kelners van Beijersch bier voorzien. Dit is er lekker en goedkoop. Een groot glas kostte slechts zeven cents. Daar wij van den langen tocht in de bloedwarme spoorwagens grootea dorst
12
HÖLLENPASS FELDBBRG. 13
gekregen hadden, dronken wij onze glazen nog al spoedig leeg en dadelijk werden zij weggenomen, en voor wij begrepen, wat dat moest beduiden, stonden ze weer vol en schuimend voor ons. De kelners loopen altijd op en neer, om te zien of uw glas leeg is. Dit is wel wat lastig, maar 's lands wijs, 's lands eer.
Ich muss hinaus zum Schwarzen Wald.
Toen wij den volgenden morgen vroeg aan het ontbijt waren, maakte onze kastelein een lederen slang vast aan eene pijp in den muur, en als uit eene brandspuit kwam het water, waarmede hij de straat besproeide. Pompen heeft men in dit land niet noodig; in elk huis is een fontein.
In een open rijtuig verlieten wij Freiburg, dat niet minder schoon gelegen is dan Heidelberg, om onzen tocht door een gedeelte van het Schwartswald te beginnen. Wij reden door den ring van bergen, heen, die de stad omgeven. De breede en vaste heerbaan gaat langsaam
HÖLLENPASS FELUBEEG.
naar boven. De bergen worden hooger en zijn alle bekleed met donkere dennewonden, waarmede ook hunne ronde, koepelvormige kruinen zijn bedekt. De hellingen zijn meestal zacht glooiend, bolrond en ook schelpvormig oploopend. Als boute tapijten liggen de met koren en maïs bedekte velden op de breede hellingen, van boven en op de zijden met dichte dennebosschen omzoomd. Soms klimmen de bebouwde akkers, door breede groene lijsten omsloten, tot aan de kruin op. Het is alsof men op een groot schaakbord ziet, met ongelijke en verschillend gekleurde ruiten. Dit zijn met recht geborduurde sierbedden in den grooten tuin van bet Schwartswald. Eenige schreden verder is de geheele berg weer een enkel dennebosch. Liefelijk is deze landstreek waar men ook de oogen wendt. De heerweg gaat altijd langsaam naar boven en onophoudelijk wisselen de uitlichten at. Niet een berg is aan den anderen gelijk. De rivier Dreisam ruischt nu dicht bij en dan ver ai.
Het landschap werd verlevendigd door een bataillon Badensche krijgslieden, die hier veldoefeningen hielden. De blinkende helmen der voorposten schitterden tusschen het groen der wouden, waar zij half verscholen op wacht stonden. Een der mannen stond op een rots, die als een balkon even uit het woud te voorschijn kwam. Hij staat daar in de hoogte als een pilaar, terwijl de stralen dei-zon bliksemen op den blanken loop van zijn geweer. Het is alsof hij daar geplaatst is, om ons de hoogte e;a de eenzaamheid der bergen beter te doen opmerken. Zoo doet ook Homerus, ais hij ons een storm of onweersbui beschrijft op de hoogten van de Ida. Dan plaatst hij gewoonlijk een eenzamen herder in zijne schilderij, die
14
HÖLLENPASS FELUBERG.
den orkaau ziet en eene toevluelit zoekt om te ontkomen. Nooit heb ik den ouden dichter zoo goed begrepen.
Wij reden voorbij Zarten, het Romeinsche Tarodurum. Er zijn in het Schwartswald vele bewijzen, die ons aan het vroeger verbluf der Romeinen doen denken. Daarna kwamen wij aan het dorp Himmelreich, dat den toegang opent naar een dal, dat denzelfden naam draagt. Hier groeien vele wijnstokken op de hellingen. Zij bedekken de houten huizen en hutten zoo, dat men soms niets anders dan de vierkante vensters ziet. Hier verlieten wij het rijtuig, om onzen tocht te voet aan te vangen. Wij hielpen elkander den tasch gemakkelijk op den rug binden terwijl de en-tout-cas boven den tasch tusschen de riemen werd gestoken. Zeer opgewekt begonnen wij onze wandeling, besloten om bedaard voort te gaan, daar wij niet gewoon waren aan groote marschen.
De groote weg slingert zich in breede kronkelingen naar boven. Aan de linkerhand worden de bergen steiler en toonen nu en dan rotspunten en kegels, terwijl aan de rechterhand een breede bergstroom liefelijk ruischend door en over rotsblokken voortgaat.
Het dal wordt enger cn eenklaps schijnt de weg afgesloten door een breed en steil rotsgevaarte. Aan beide zijden van den weg verheffen zich loodrechte of bijna overhellende ruwe rotstorens, die met de toppen dicht bij elkaar komen en er dreigend uitzien. Op eene groote bank, daar geplaatst om het stoute rotsgevaarte op zijn gemak te kunnen beschouwen, zetten wij ons eerst neder, toen wij van onze verbazing wat bekomen waren. De weg loopt door eeue opening, die de rotsen er gelaten hebben, als door eeue poort. Waar de uitstekende punten
15
HÖLLENPASS FELDBERG.
het dichtst bijeenkomen, heeft men het beeld van een hert geplaatst. Door de poort heen ziet men den weg weer als versperd door steile muren, en over die muren heen in de verte hooge groene kruinen, en als wij ons omkeeren is het alsof de heerbaan plotseling afgesloten is door neergevallen rotsblokken. Het is alsof wij geheel omringd zijn door ruwe torens, die achter elkander opklimmen. Eu in die rotsen woekert het woud, terwijl het levendigst groen geheele stukken bedekt. De hooge stammen der dennen gaan zuiver recht, stout en evenwijdig met de loodrechte muren, naar boven.
Deze rotsengte draagt den naam van Höllenpass (hel-sche kloof) en ook dien van hertensprong. De legende is, dat een jager uit het Hemelrijk op deze helsche rotsen zwierf, om te jagen. Hij vervolgde een hert, dat met groote sprongen vluchtte. In doodsangst kwam het dier voor de kloof, die den naam er van draagt en vloog er over heen. Het redde zich, terwijl de jager in zijn hartstochtelijke drift, den jagers in het gezicht hunner prooi eigen, met pyl en boog naar beneden stortte.
In Zwitserland zijn zeker nog grooter werkplaatsen dei-natuur; men vind er hooger en meer stoute rotsen door bergstroomen doorsneden, die als toornig sissende slangen door de donkere kloven kronkelen. Hier is alles rustiger, en wat het hier zoo aantrekkelijk schoon maakt boven menig dergelijk tooneel in Zwitserland, is de geweldige en prachtige plantengroei.
Aan het einde van dezen helschen doorgang worden de bergen aan beide zijden van den weg minder steil. Op de hellingen groeien prachtige dennen in verschillende soorten, berken, eeuwen oude eiken en somtijds een ahorn.
16
HÖLLENPASS FELDBEUG.
Ouder liet loof der boomen groeien aardbeien, frambozen en zwarte boscbbessen in menigte. In een oogenblik konden wij handen vol plukken. Wat verder, op den breeden wortel der bergen, prijkte een groote kersenboom met zwarte vruchten volgeladen. Zijne volle takken strekten zich over onzen weg uit, terwijl hij achter zich het einde der twijgen liet rusten op den bergwand. Drie mannen uit het ïhüringerwoud zaten ouder zijne schaduw kersen te eten. »Ik zal uwen grooten pijpekop vol Hollandsche tabak stoppen,quot; zeide ik tegen hen, »indien gij ons eenige van die kersen afplukt.quot; »Gefalligst,quot; zeide een hunner, terwijl hij zijne pijp uitklopte en zorgvuldig schoonmaakte, en lachend stopte hij die uit mijne tabakszak. Toen wierp hij zijne schoenen uit en klom als een kat in den boom. Hij liep met zijne naakte voeten over de takken als een koorddanser en wierp geheele volgeladene takken naar beneden. Men kou zien, dat zij van hun jeugd af aan in de bosschen opgegroeid, bet beklimmen der boomen kennen. Eenige sigaren maakten die eenvoudige lieden uiterst tevreden. Verkwikt door de heerlijke, zoete vruchten. zetten wij onzen tocht voort. Groote wagens, zwaar met boomstammen beladen, reden ons voorbij berg af. Boven in de bergen hoorde men de bijl de zware stammen vellen. Soms worden die stammen, boven reeds van takken beroofd en gekanthouwd, naar beneden geworpen, soms ook met takken en al In andere streken van het Schwartzwald worden de stammen te water vervoerd, maar over de bergstroomen gaat dit met groote moeite gepaard. Zij zijn te ondiep en te veel met steenen bezet. De nijvere Schwartzwalder damt dan van afstand tot afstand het water af, zoodat de bergstroom zwelt en
17
ÜÖLLLNPASS FJiLiJBEKG.
dau werkt hij de boomeu over granietblokken voort, tot dat hij een dieper water gevonden heeft. Zoo komen ze eindelijk aan den Kijn. Daar worden vele duizenden stammen tot vlotten aan een gehecht, om naar Holland te worden vervoerd. Dunnere stammen worden op een bepaalde lengte afgezaagd, om er teer uit te koken. Op groote hoopen liggen die blokken, hier kienstokken genaamd, langs den weg. — Nu en dan ziet men in de eenzaamheid van het gebergte een teerkokerij. Dit is een blokhuis, gebouwd van op elkander gestapelde boomstammen. Het vlakke dak is belegd met vierkante plankjes, die zij »schilder ' noemen en als leien over elkander gelegd zijn. Groote steenen liggen boven op het lage dak, alsof men bang is, dat de hut anders weg zal waaien, Daarbij staat eene schuur, om er het hout op een bepaalde lengte aftesnijden en te droogen. Wanneer het driemaal vier eu twintig uren in den oven gelegen heeft, is de teer er uitgekookt en het zwarte pik gereed. De teerbrander, hier »smeerbranderquot; genoemd, woont soms uren ver van eenige andere menschelijke woning en moet lang loopen, berg op en berg af, om het noodige voedsel voor zijn gezin te haten. Ook zwartsel wordt hier in groote hoeveelheid gemaakt.
Aan den weg liggen ook nog dennen, waaruit het hart weggenomen is. Zij dienen tot waterleidingen, die er zeer noodig zijn. Want van de hooge bergwanden aan onze linkerhand vloeit, vooral bij regen, water naar be neden en opdat dit niet over den weg zou loopen, heeft men het in houten goten geleid, die hier en daar met houten pijpen voorzien, den dorstigen wandelaar zuivjr bergwater aanbieden, terwijl het water van tijd tot tijd
18
HÖLLENPASS FELDBE11G.
door iiulle boomstammen onder deu weg dooidoopend in den bergstroom of in de diepten aan ouze rechterhand nedervalt.
Het was nog in den morgen toon wij eene kapel ontdekten op eene verhevenheid gebouwd; die kapel stond dicht bij de herberg zum Stern; dal wisten wij eu weldra zouden wij kunnen uitrusten en ons verkwikken. Het was een groote herberg met een breeden trap voor de deur en kleine met lichtgroene zonneblinden gesloten vensters..
Do dikke, roodkleurige waardin stapte als een pauw de trappen oj) en af, om het werk van hare bedienden te surveilleeren. Zij had een reusachtige muts op, eu achter in de plooien prijkte een beschilderde gelijkbeenige driehoek. Dit was ook het eenige bijzondere aan haar toilet. Wij dronken daar tamelijk goeden rooden wijn voor een mark (60 Cents) de flesch. Wij gunden ons den tijd niet om op het middagmaal te wachten, want ons joro-grarnma gebood den Peldberg, den hoogsten van het Schwartswald te beklimmen, eu aan de andere zijde af te dalen, om te Todtnan den nacht door te brengen. De Feldberg is 4000 voet hoog en dat is waarlijk geen kleinigheid voor monschen, die het reeds merkten als zij den stoep van een dijk moesten opgaan. Dadelijk zochten wij een gids, die ons veel geld vroeg, eerst om ons naar den top van den Feldberg te brengen en dan voor den volgenden dag om terug te keeren. En toen wij eindelijk met den man gereed waren, moest hij zich gaan kleeden en eten en liet ons zoo lang wachten, dat wij ongeduldig werden e;; besloten zonder hem te vertrekken.
Dit was niet zoo onvoorzichtig als het schijnt, omdat eenige voerlieden ons verzekerden, dat wij den weg ge-
2*
19
HÖLLENPASS FELDBE11G.
20
makkelijk konden vinden. Zij dachten zeker »tout comme chez nousquot; maar zij vergisten zich want de bergbewoner, aan de bergpaden gewend, ziet den weg veel gemakkelijker dan wij, zooals de ondervinding ons geleerd heeft. De hoogte waarmede wij moesten kennismaken lag achter het logement. Langs een tamelijk breeden weg, die echter belommerd was; door dichte deunetakken ging het nu berg op. De helling van ons pad was in den regel niet steiler dan de gewone stoep van een dijk. Men kan den Feldberg van meer dan een punt beklimmen en ik geloof niet, dat wij het gemakkelijkste bergpad gekozen hadden, hoewel alle reizigers verklaren, dat het bereiken van den top altijd moeite en inspannino- kost. Het pad slingert altijd door zware dennewouden en wordt latei-moeilijker, en daar het onophoudelijk klimmen ons lastigviel, was het alsof wij rust hadden, wanneer de weg een wijle waterpas liep. In den beginne nog niet gewoon aan het klimmen ging tei later beter, toen wij het van de bergbewoners afgezien hadden. Zij stappen bedaard en langzaam met wijde schreden voort en steunen daarbij op hunnen stok. Wanneer men dan van tijd tot tijd stilstaat, om adem te scheppen, dan wordt men minder moede en als uien den top eens bergs bereikt heeft, gaat het gevoel van vermoeidheid spoedig over. Wanneer een reiziger duizend voet in een uur klimt, dan is hij een bekwaam voetganger, terwijl de lengte van duizend voet op een gewonen weg gering mag genoemd worden. Na omstreeks een uur te zijn voortgegaan, traden wij heJ: bosch uit, en hadden eeue tamelijk uitgestrekte golvende vlakte voor ons, door de bewoners Weisstannen Ilölie genoemd. De geheele vlakte is met weelderig gras en
HÖLLENPASS FELD3EEC.
bloemen bedekt, waarvan nu reeds een aanzienlijk deel gemaaid en gedroogd was. Vele smalle en snelvlietende beekjes riiischen door de velden. Aan de linkerzijde gaat de donkergroene berg statig naar boven, en aan den anderen kant weidt ons oog over liet Sternwirthaus en de nabij gelegene gebouwen, en over den door ons afgeleg-den weg, die scbilderaclitig tusschen de bergen kronkelt als een licbt geel lint, \rijl' of zes boerenwoningen staan verspreid op de weilanden. Zij ziju in Zwitserschen stijl gebouwd, geheel van hout en op de wanden en het dak gedekt met plankjes, zooals wij reeds meer gezien hadden. Oj) een der huizen stond op een breeden balk het navolgend opschrift; »se Deus etrls pzun nobis, quis in conranis d. I. EL S. ufgericht den 13 dag Aprillis Anno Domini ^Wat zonderling opschrift met Latijusche, Duitsche en Hoilandsehe woorden. Het eerste schijnt te beteekenen: Si Deus cum nobis, quis contra nos, zoo God met ons is, wie zal er tegen ons zijn. 1. H. S. is het bekende »in hoc signoquot;, in dit teeken. De huizen liggen in de kom, die gevormd wordt door de omliggende, met zachte helling opklimmende, grasvelden.
De landlieden haalden hun hooi binnen. Groote sleden werden naar boven getrokken, vastgelegd en met hooi beladen Als de slede vol was, werd haar ankertouw losgemaakt en zij gleed over het zachte gras tot beneden bij de schuren, waar het geborgen werd voor den winter.
In het midden dier huizen staat een kapel en, om,lat de boeren geen pastoor hebben, moeten zij zelf hun'Godsdienst maar zoowat verrichten Van tijd tot tijd komt een geestelijke hen bezoeken, die dan een paar gewijde
21
HÖLLENPASS FELDBEUG.
ouwels achterlaat. Zijn die verbruikt, dn.n moeten zij andere halen uit het naaste dorp. Van onderwijs is hier natuurlijk geen spraak, en toch waren de boeren aangename en spraakzame menschea. Eenvoudiger dorpje en eenvoudigere lieden heb ik nooit gezien. Zij deden hun best. om goed Duitsch te spreken, ofschoon hunne gewone taal Allemannische klanken heeft. Wij hadden behoefte aan voedsel en op onze vraag, of er in de nabijheid of op den weg naar den Peldberg ook eene herberg was, ontvingen wij het antwoord dat er nergens anders gelegenheid was dan hier.
Wij gingen bet ons aangewezen huis binnen. Door eene lage opening zonder deur kwamen wij in een portaal, dat eene deur had naar den stal en eene naar de gelagkamer. Dit vertrek was iaag van verdieping en had geene andere meubels, dan twee ruwe tafels, banken, en stoelen. De laatste waren geheel van hout, met een dik stuk plank tot zitting en eene leuning in den vorm van een ovaal. In die leuning was een gat, om den stoel te kunnen verplaatsen. In den hoek was een oven met groene tegels bekleed en omringd door eene vaste bank, waarop men met den rug tegen den warmen muur kan leunen.
Dergelijke ovens vonden wij overal in het Schwarts-wald.
Op onze vraag of zij wat te eten voor ons had, antwoordde de waardin: »: eker hebben wij wat goeds voor de heerschappen.quot; Zij was bijna even corpulent als de waardin uit het Sternwirthaus, maar zij droeg een bontgelen doek op het hoofd, die over hare schouders hing en daarop een hoed van grof stroo met afhangende linten;
22
HÖLLENPASS FELDBESG.
waarschijnlijk was zi] aan het Iiooien. Wij verlangden melk, brood en eieren. Zij zette eene groote kom melk en grof weiten brood voor elk onzer op tafel. De melk was iets of wat zuur en gewrongeld.
»Hebt gij hier geen boterquot;? vroeg ik.
».]a wel zekerquot; antwoordde zij, »eu goede ook, maar die hebt gij niet besteld. Ik zal u dadelijk boter geven.quot;
Zij bracht een bord met helder gele boter, eene kom met zout en eieren.
»Waarom doet gij geen zout in de boterquot; vroeg ik.
»Omdat de menschen hier veel te slim zijn. om den boer het zout tegen de boterprijzen te betalen,quot; antwoordde zij lachende. Toen wij onzen eenvoudigen maaltijd geëindigd hadden, zeide zij tot haren man; »Liebsta, geef de heeren nu een glaasje van ons uitmuntend kirsch-wasser.quot; Voor dat alles betaalden wij twintig cents de persoon. In het Schwarzwald is het over het geheel goedkoop
»Breekt dat glas ook, als gij het over den vloer gooit?quot; vroeg een onzer reisgenooten.
»Dat is eene onnoozele vraag,' zeide zij.
»Wat doet gij met glas dat breekt?quot; hernam hij. »Wij hebben glas, dat niet breekt,quot; en tegelijk wierp hij een bierglaasje van hardgias over den houten vloei'. Dit verbaasde hen zoozeer, dat zy de handen in elkander sloegen en vroegen, of zi] het ook eens doen mochten. Later bemerkten wij vergeten te hebben het mede te nemen. Wat zullen zij een pret gehad hebben van dat wonderglaasje!
Terwijl wij aan het eten waren, kwam er een reiziger binnen, die melk en brood verlangde. Smakelijk nam hij dat eenvoudige maal, zonder iets anders te gebruiken, en
23
HÖLLENPASS FELDBEIIG.
betaalde aclit cents. Nu werd het ous duidelijk, dat wij boter moesten bestellen. De vreemdeling nam spoedig deel aan ons gesprek, en zeide, dat hij ook naar den Feldberg ging. Hij had vele bergen in Baden bezoclit, en daar hij een paar dagen tijd had, verlangde hij den hoog-sten berg van zijn. vaderland te zien. Hij kwam uit Freiburg en had den gehèelen weg geloopen, zonder stok of tasch, alsof liij eene wandeling om de stad wilde doen. »Kent i ij den weg?quot; vroeg ik hem, want wij waren wel wat ongerust geworden, omdat wij geen gids hadden. Meer dan eens liep het pad in twee richtingen voort, en wij zagen geen enkel teeken, dat ous den juisten weg aanwees. Alles was zoo woest en eenzaam, dat wij terecht twijfelden of wij den Feldberg zouden vinden. Wij hiCid ons voorgesteld, dat het hier zou 4ln als bij den H fels, waar wij dadelijk den top zagen en de richth konden missen. Maar hier was het geheel anders, een woest gebergte voor ons, waarvan wij gec konden bemerken. Het pad liep nu eens over etu met ruwe steen en bedekten grond, zoodat geen spoor te zien was, en dan weer door hoog gras, dat den weg geheel bedekte. Telkens splitste zich het pad in twee richtingen. Van hier naar den top des Feldbergs was nog een lange tocht, waarop wij maar écu buis ontdekken en denkelijk niemand zien zouden.
»Ik beu hier ook vreemd/' antwoordde de F rei burger, maar ik ken de bergen en zal dezen ook wel vinden ; wij moeten eerst opklimmen tot de zoogenaamde veehut, dat is ook eene soort Sennhut. In de drie zomermaanden vertoeven daar herders uit de stad met de koeien hunner meesters. In bet laatst van September keeren zij weer
24
HÖLLENPASS PELDBERG.
terug, want clan komt er al sneeuw op den Feldberg, die er blijft liggen tot ver in de maand Juli. Het is niet oumogelgk, dat wij na een koud voorjaar daar nog sneeuw zien. In Zwitserland zijn vele Sennhutten, maar zij liggen zoo hoog, dat liet moeielijk is de liooge matten ') te bereiken, waar de kudden grazen, of zoo afgelegen, dat men er opzettelijk een tocht voor doen moet,quot;
Deze woorden prikkelden onze begeerte, om den Feld-berg te beklimmen nog meer, en moedig stapten wij voort, nadat onze medereiziger zich nauwkeurig naar den weg geïnformeerd had. Terwijl wij met moeite op den tamelijk «ti ilen en ongebaanden weg voortgingen, wan-^ 1 ■;cr vrolijk en gemakkelijk, alsof hij een
oen. Hij rookte niet en had ook geen erwijl wij gedurig wegens de warmte ,au het frissche bronwater, waarmede jjjze nesscheu voorzien hadden. Hij bukte zich nu en dan, om eene bloem te plukken of boschbessen te eten, en wanneer wij ons van tijd tot tijd op het gras neder-vleiden om te rooken, bleef hij staan of liep om ons heen, om boschbessen te plukken. Wat verder verdeelde zich het pad in twee richtingen. Toen stond hij stil. »Nu weet ik het ook niet,quot; zeide hij, »zie, dat pad links schijnt het meest in onze richting te loopen, maar wat verder zie ik een moerassiaren ö'rond. Daarom heeft men hout-
o «.5
blokken op den weg geworpen. Als er zware regenbuien komen en het water aan den kant hooger wordt, dan is dat pad onbruikbaar. Dat kan dus de gewone weg naaiden Feldberg niet zijn.quot; Wij sloegen dus den anderen in,
') Matten zijn grasrijke weiden op de bergen met geriuge hellmg.
25
2(J HÜLLENPASS EELDBEKG.
en na eeuigen tijd zeide bil eindelijk zullen wij spoedig h
»Watquot;, riep ik uit, »moeten wij hem eerst nog zien. k
Ik dacht namelijk, dat ik de helling van den Feldberg g onder mijne voeten had, en nu hoorde ik, dat wij hem ej eerst zien zouden, als wi] den top van deze hoogte bereikt hadden. Dit viel ons verba-end tegen, maar er wos ri
De helling, waartegen wij opklommen, was met zwaar V\
hout bewassen en de grond, vooral op openplaatsen, met Sc
«ras begroeid, waaruit rotsblokken te voorschijn kwamen. va
Wii bemerkten uiets, dat op een huis of schuur geleek en w.
o-een sterveling was er zichtbaar. Geen bijlslag, noch be
cenig ander geluid werd er gehoord, zelfs dat met van ui;
een quot;vogel. Eindelijk kwamen wij bij een onbewoonde ho
kolenbrandershut, gebouwd als die van den teerstoker; gI
voor de hut was eene opene plaats, waar de grovid zwart op
verbrand was en een kolenhoop gereed stond. Op
Het hout wordt op bepaalde lengte afgezaagd entegen scl
elkander gezet in een ronden kring, met een opening in oolt;
het midden, om vuur in te werpen. Onder den hoop gre
worden een paar takkebossen gelegd van pas gehakt hout, , om het vlammen te beletten. Rondom dien houtstapel worden zoden aangebracht, die met aarde worden gedekt,
zoodat de hoop den vorm heeft van een kegel. Dan dat
wordt er vuur in geworpen en gezorgd dat er geen vlam boo
ontstaat. Wanneer al het hout, zelfs dikke eiken wortel- een
stronken, verkoold zijn, worden de openingen, die in den wij
omtrek gemaakt waren, gesloten, totdat het vuur geheel bgt,
Nadat wij hier bij die eenzame hut een poosje gerust met
HÖLLENPASS FELBBERfi.
; hadden, zetteden wij onzen tocht voort, altijd berg op.
»Het is voorwaar niet gemakkelijk een' berg te beklimmen van 4600 voet hoog,quot; zeide ik tot mijne reis-5 genooten, die het ook i:i hunne knieën voelden, »cl och
ii er is niets aan te doen. Naar boven dus, maar langzaam.quot; - De Freiburger was reeds op den top dezer hoogte en
s riep ons toe: »Tk zie den Feldberg, wij hebben dus den rechten weg gevonden.quot; Spoedig waren wij nn bij hem. ■i' Wij traden het boson in en de breede Reuzenberg van het ït Schwartswaid lag majesteus voor ons, aan de overzijde i. van eene diepe valei, die ons van hem scheidde. Dat dal u was even als het vorige zonder boomen, maar met gras ill begroeid, dat zich rondom tot aan den zoom der wouden ui uitstrekte. Ook daar wami eenige landlieden aan het 3e hooien. In de diepte van de valei stonden twee, tamelijk r; groote, boerenhuizen. Uit de diepte steeg de Feldberg -rt op, met een hol gebogen lijn als een reusachtige schelp.
Op het hoogste punt van die schelp stond een gebouw, en schijnbaar op zeer grooten afstand, zeer klein voor het in oog en alleen kenbaar aan de witte kleur tegen den op groenen bergwand.
ut, »Dat is de veehut/' zeide onze gids.
pel »En zijn wij daar op den top?quot; vroeg ik.
kt, s.Neen, zeker niet,quot; hernam hij, »ik kan wel hooren,
ian dat gij de bergen niet kent; de top is zeker nog veel am hooger, daar is geen twijfel aan. Die veehut staat op tel- een terras van den berg Als wij daar zijn, dan zullen len wij de kruin ontdekken, die zeker te ver achter de hut teel ligt, dan dat wij haar hier kunnen zien. Er staat boven op den hoogsten top een toren, en zoo lang wij dien •ust niet zien, zien wij natuurlijk ook den top des bergs niet.quot;
27
HÖLLENPASS FELDBERG.
Wij daalden eerst eenige honderden voeten af, en werden door de landlieden nauwkeurig onderricht van den weg, dien wij te volgen hadden. Met groote inspanning bereikten wij het terras, waarop de zoogenaamde veehut staat, en legden ons dadelijk op het zachte mos in de schaduw van het huis neder. Op onzen weg waren de dennen steeds kleiner geworden tot dwergdennen toe, en hier stonden geen boomen meer. Benige runderen liepen te weiden en zochten naar gras. In de nabijheid dei-hut groeide eene menigte planten met breede bladeren, niet ongelijk aan hoefblad. Van aardappelen of groente was er geen spoor te vinden. Nu en dan kwamen de koeien ouder die planten trappelen zonder ze echter te eten Eenige van die runderen hadden klokjes om den hals, terwijl de andere getrouw de klokdraagsters volgden. Liefelijk en harmonisch klonk het geluid dezer klokjes over de bergen. De koeien loopen hier vrij rond, en wanneer zij afdwalen in de plooien van den berg, of in de dennewouden beneden, dan kennen de herders de plaats door het geluid der klokken. Eene oude vrouw bewoonde het huis en zorgde voor het vee, terwijl haar beide zonen hooger op den berg de runderen bewaakten.
Achter de hut rees de lange en koepelvormig gebogene kruin van den Feldberg, nog aanmerkelijk hooger, steil naar boven. Hier wilden wij echter goed uitrusten voor wij het waagden de paden te beklimmen, die, eu zig ag tegen den steilen bergwana waren aangebracht. De oude vrouw verkwikte ons met heerlijke melk, die ons zeer goed deed. Daarna lieten wij onze oogen weiden over de uitgestrekte tooneelen, voor ons uitgespreid als eene landkaart met verheven werk. Nooit hadden wij een
28
HOLLENPASS FELDBER6.
zoover uitzicht geuoteu. De moeite van liet klimmen werd inderdaad ruim beloond, zooals alle arbeid van den menscli door Gods goedheid overvloedig gezegend wordt. Welk eene groote belooning ontvangen wij voor het weinige dat wij verrichten. Hoe groot zijn de voordeden, die de maatschappij ons eiken dag geeft, vergeleken met het nut, dat wij aan de maatschappij doen. Hoe gering is de arbeid, die de landbouwer aan zijn' akker besteedt, in vergelijking met den oogst, dien hij ontvangt.
Wij xagen voor ons een land van bergen en dalen. Onze blik zweefde over de hooge ruggen en koepels dei-bergen van het Schwartswald. Die ronde bergkruinen liggen in verschillende richtingen, nu eens evenwijdig aau elkander, dan dwars tegen elkander inloopend, soms van gelijke hoogte, dan boven elkander uitstekende.
Het is alsof wij op de ruggen van eene groote kudde reusachtige olifanten zienquot;, zeide een onzer reisgenooten. »Jaquot;, »sprak een ander, dat is inderdaad eene goede vergelijking; die bergkruinen zijn zoo gelijkmatig rond gebogen en ze liggen daar zoo onregelmatig als eene kudde ordeloos staande olifanten.quot;
»En wat voor een land is daar,quot; vroeg ik aan de oude vrouw, terwijl ik met mijn' vinger haar de richting aanwees, die ik bedoelde.
»Dat land, wel, dat is Zwitserlandquot;, antwoordde zij.
»Eu die nevelachtige donkere gedaanten, daar in de verte, zijn dat bergen ?quot;
»Ja zeker,quot; zeide zij, »dat zijn de Alpen van het Ber-neroberland; ziet gij die witte vlek daar niet? dat is de Jungfrau en die donkere naald daar is de Finsteraar-horn. Wij stonden verbaasd, ja werden er door aangedaan
29
30 hollenpass F kldbeeg.
bij het zien der bergen ran het Berneroberland op een zoo grooten afstand. De Jungfrau, dien het geoefend oog der herderin zag, konden wij echter niet onderscheiden, maar met onze kijkers ontdekten wij duidelijk de sneeuwtoppen der hooge Alpen. De gedachte, dat wij Zwitserland voor ons hadden, verrukte ons zoozeer a s eens Mozes, toen hij van Nebo's top de bergen van ka-naan aanschouwde. Stel u eens een oogenblik den afstand van den Feldberg bij Freiburg en de Jungfrau voor, dan zult gu onze verbazing begrijpen. Het was alsol wij, door het genot der ziel, onze vermoeidheid vergeten waren. Wij stonden moedig op, namen onze bagage en informeerden ons naar den weg. Langs gemakkelijker hellingen, vooral die langs welke het vee gaat, hadden wij den top kunnen bereiken, maar dit was ver om, te ver, oei er aan te denken; ook moest men dan altijd op mos en soms op moerassigen bodem loopen, uat bij onze onkunde niet zonder gevaar was. Om een goed en veilig pad te hebben, kozen wij dus den gewonen
weg.
Terwijl wij deze berichten in de hut vernamen, hadden wij de gelegenheid, om eens rond te zien. De hut bestond uit twee lage vierkante hokken, doch goed dicht en van zwaar hout getimmerd. Een paar banken eu eene tafel waren de eenige meubels. In het achterste hok o'-andde een vuur onder een grooten ketel. Uaar wordt de botei en de kaas gemaakt. Het huis was armoedig, maar niet erger dan menige arbeiderswoning in Gelderland, Overijssel en Drenthe, waar hot vuur midden op den vloer brandt en de rook, uit gebrek aan een schoorsteen, onder de lage, pikzwarte zoldering naai het achterhuis dwarrelt.
HÖLL KNPASS I'ELDBJSKG.
om door het stroodak, of de opene deur te ontsnappen-Runderen, varkens, kippen, enz, loopen en wonen met de mensehen in e'én vertrek. Dat was daar tocli be ter. Drie maanden brengt het gezin iu de hut door. Hoe eenzaam en verlaten leven die mensehen daar. Met hoeveel moeite krijgen zij het noodige voedsel, dewijl alles beneden in de dorpen moet gehaald worden.
Toen wij naar onzen reisgenoot ait Freiburg omzagen, was hij nergens te zien. Zonder afscheid te nemen, was hij weggegaan. Het verdroot hem zeker, dat wij zoo langzaam waren, en geen boschbessen aten.
Wij gingen nu en zigzag naar boven. Bij elke draaiing van het pad stonden wij een oogenblik stil, en zie, eensklaps begon de weg waterpas te loopen, en wij waren boven op de ronde, breede en uitgestrekte kruin vau den Peldbersquot;.
' ^ O
Het wab of wij uitrustten, toen wij voortgingen langs een smal en zandig voetpad, dat ons weldra bij den toren op den hoogsten top bracht. Aan beide zijden van het pad is de berg geheel met gras bedekt. Uitzicht was hier niet, en aanvankelijk meenden wij, dat het bereiken van den top de moeite niet beloonde. Eunderen graasden op den breeden bergrug, en in de diepe, plechtige stilte hoorde men hunne klokjes reeds van verre. De herder, die deze runderen bewaakte, was een zoon der vrouw uit de veehut : 'ij droeg een gr oven kiel; zijne schoenen bestouden uit plankjes, naar den vorm van den voet ruw gesneden ; rondom de houten zool was een reepje leder gespijkerd, waaraan de riemen bevestigd waren, die den schoen aan den voet bonden. Zijn gelaat was voor zijne jaren ernstig, en zijne zwarte oogen zagen ons vriendelijk aan. Ik sprak hem aau en vroeg hem naar den weg.
31
HÖLLENPASS FELDBEUG.
die ons 2iaar het logemeut vau den Feldberg moest brengen.
ȟw leven is wel eenzaam,quot; zeide ik.
»Ja,quot; antwoordde hij, »maar dat ben ik gewoon ; ik breng hier den geheelen dag door, en 's avonds keer ik naar huis terug, waar moeder mij wacht met een stuk groi brood, en wel bij het licht van een denuespaan. Een zomerdag is dan wel eens wat lang, wanneer men geen ander geluid hoort, dan de klokken der runderen.quot;
»Gaat gij dan nooit uit ?quot; vroeg ik, ingeuomen door de eenvoudige onschuld van dit kind der bergen.
»Ja wel,quot; zeide hij, een enkele maal ga ik eens naar een dorp, een paar uren van ons huis gelegen, en ontmoet dan natuurlijk menschen en ook wel eens jonge meisjes, die ik anders niet te zien krijg, en met haar beeld in het hart keer ik dan terug, en na een paar uren klimmens, ben ik weer te huis.quot; »Een paar uren klim-mens, ' zeide hij zoo lakoniek, en ik had juist ondervonden wat een paar uren klimmens was.
»En toch/' ging hij voort, »valt het afscheid ons moeilijk, wanneer wij de bergen verlaten en naar Freiburg gaan. Ik weet zelf niet hoe het komt, want toch verlang ik ook wel weer naar den omgang met menschen. Bij ons vertrek van hier zingen wij dan dikwijls een lied, dat een dichter uit Marburg 1), wiens naam ik vergeten heb, gemaakt heeft,quot;
32
En onder het liefelijk geluid der klokjes, dat zacht en harmonisch van den top des bergs scheen af te dalen, reciteerde hij eenvoudig, maar voor ons roerend:
1) Schiller.
HÖLLENPASS FELDBERG.
Ihr Matten lebt wohl;
Ihr sonnigen Weiden!
Der Senne 1) muss scheiden;
Der Sommer ist hin.
Wir fahren zu Berg, wir kommen wieder,
Wann der Kukuk ruft, wann erwachen die Lieder;
Wann mit Bluaien die Erde sieh kleidet nea;
Wann die Brünnlein fliessen im lieblicliem Mai. Ihr Matten lebt wohl,
Ihr sonnigen Weiden!
Der Senne muss scheiden.
Der Sommer ist hin.
33
Eeu smal pad leidde vau dea toreu ovev deu langen en ronden rug van den Feldberg tot de plaats, die wij volgens ons programma moesten bezoeken. Hier is namelijk een oude, vulkanische krater, die sedert eeuwen niet meer werkt en nu in de diepte met water gevuld is. Het is een zeer diepe ketel, rond van vorm en met bijna loodrechte zijwanden. Eene bank dicht by den rand van den krater geplaatst, uoodigt ons, om plaats te nemen. Maar slechts schroomvallig en voorzichtig zetten wij ons neder, de leuning vasthoudend, en huiverend zien wij in de diepte. Wij waarschuwden eikander, om toch niet nader bij den rand te komen en ontstelden toen een onzer den moed kreeg, om van meer nabij in den ketel te zien. Hij zelf trad echter spoedig terug om de duizelingwekkende diepte. Over dezen ketel zien wij een boog dal van bergen omringd. In het midden schittert het meer Titi als een metalen spiegel. Heb gezicht in de diepte is zoo aangrijpend, dat wij rustiger ademden, toeu wij weer op het smalle
3
Senne; Hirt.
HÖLLENPASS FKLDBERG.
voetpad waren. Waarheen dat pad ons voerde, konden wij slechts gissen. De breede bergrug is overal met gras bewassen en heeft vele moerassen, die wij zoo hoog niet verwachtten. Zij zijn dicht begroeid met moerasplanten, en wanneer men er den voet opzet, golft de groene vlakte als het water achter eeae stoomboot. In Gelderland op de heide heb ik ook zulke moerassen gezien, die daar Soezebedden genoemd worden. Toen ik eene kromming
O O
van het voetpad wilde afsnijden, trad ik op zulk een groen en verraderlijk dek. Mijn voet zonk er dadelijk door en de bodem golfde, zoodat ik onmiddelijk terugging en eene vermaning kreeg, om in vreemde landen op den beganen weg te blijven.
De breede rug helde nu naar beneden en daar onder op een tamelijk groot terras lag het logement, dat wij zochten. Het ligt er eenzaam en somber op de hoogte van den Feldberg. Daar is geen boom of struik te zien, Op eenigen afstand was nog eeue woning, waarschijnlijk van een veehoeder, wiens runderen reeds binnen waren. Voor de trap aan de deur van het logement speelden eenige kinderen, die, ons bemerkende, vrolijk uitriepen: »vader, daar komen vreemdelingen.quot; Er waren toch in dit jaar weinig vreemdelingen in het Schwartzwald, en dat is vooral voor de hotels eene treurige zaak. Men moet daar alles in voorraad hebben, om de vreemden goed te ontvangen ; en hoe dat alles hier boven komt, daar heb ik geen begrip van. De eetzalen in die hotels zijn ruim en net, terwijl de tafels altijd gedekt zijn met helder linnen De noodige bedienden zijn altijd net gekleed, en wat men verlangt, wordt dadelijk gegeven, en in deze streken voor billijke prijzen.
34
HÖLLEXPASS PELDBERG.
In het hotel was het stil. Ei- waren slechts twee reizigers, toevallig Hollanders en bekenden van ons. Met genoegen spraken wij samen over hetgeen wij in het Schwartzwald gezien hadden, en over onze verschillende reisplannen. Wij zonden gaarne den nacht hier doorgebracht hebben, maar ons programma verbood ons dat genot. Vóór den nacht moesten wij te Todtnau zyn, een plaatsje aan den voet van den Feldberg gelegen.
Ofschoon de kastelein ons natuurlijk gaarne gehouden had, bleef hij toch even beleefd en onderrichtte ons nauwkeurig, hoe wij naar beneden moesten komen.
Aan de zuidelijke helling liep een pad kronkelend en tamelijk steil, als een uitgedroogde bergstroom, die zijne ronde, lange en vierhoekige steenen in de grootste wanorde achtergelaten had. Met moeite daalden wij af en moesten omzichtig onze voeten neerzetten, om niet te vallen. Groote rotsbrokken lagen tegen steile bergwanden, die het pad aan beide zijden insloten en die steeds hooger werden, naarmate wij naar beneden gingen. De takken der dennen sloten zich soms boven ons hoofd dicht aan een. Plotseling knalde een donderslag boven ons hoofd als een kanonschot, en de bergen weergalmden luide als ontwaakt uit hunne diepe rust. Een bliksemstraal scheen den hoogen berg voor ons te omheizen en zijn vuur mede te deelen aan de hooge rotsen, die er van gloeiden. Het werd reeds donker en onophoudelijk schitterden vuurstralen, die uit de kruinen der bergen schenen voort te komen. Nu eens wierp de bliksem zich naar beneden en verlichtte de dennewouden met schitterenden gloed, dan weder slingerde hij zich oin de kruin van den berg voor ons, als de lasso, die een Indiaan om den hals van een
35
HÖLLENPASS l'ELJJBKKG.
paard der prairie werpt, Het gebergte weergalmde in zijne hoogten en zijne diepten van het zware geluid des donders. liet hemelvuur rustte geen oogenblik. Nu eens flikkerde het oogverblindend in de diepte van de kloof, waarin wij afdaalden, dan weder klom het tegen den berg op als een viuupijl. Ja, zon en maan zouden stilgestaan hebben in hare woningen, indien zij zichtbaar geweest waren, bij den glans zijner bliksemende spies. Dit stoute beeld is u bekend uit het verheven derde hoofdstuk van Habakuks profetie 1). Die afgronden gaven hunne stem, terwijl het zwaar geklots van een bergstroom in de nabijheid zich vereenigde met het rommelen des donders. En het geschiedde, dat er op den berg donderen en bliksemen waren, zooals in de oudheid op deu Simiï.
»Jaquot; zeide ik tot mijne reisgenooten, »dat is het wat de zooeven aangehaalde profeet zoo prachtig beschreef, toen hij een ouweder zag opkomen op de toppen dei-bergen. God komt van Theman en de Heilige vau Pa-ran's gebergte. Sela. Zijne heerlijkheid bedekt den Hemelquot; f).
36
Wij waren allen door het schoone tooneel zoo diep getroffen, dat wij niet aan ons zeiven en onzen moeielijken toestand dachten. Wij bevonden ons namelijk in eene nauwe bergkloof, en hadden misschien een derde van den weg naar beneden afgelegd. Aan beide zijden hooge bergwanden, en het was tamelijk donker, zoodat wij de gaten en kloven tusschen de ruwe steenen op ons pad nauwelijks konden zien. Gelukkig viel er geen regen
Habakuk III : 2. f) Habakuk III : 3.
FfÖT.LENPASS FELDBEUG.
IC ofsclioon zij elk oogenblik kon verwacht worden. Als dan
1quot; het water van hoven door deze bergkloof ons achterhaalde,
18 en het pad in een bergstroom veranderde, dau kon dit wel
'i eens treurig afloopen. Wij begonnen al te overleggen,
0 wat wij doen moesten, ingeval wij onzen weg niet konden 11 voortzetten. Wij zonden ons in d-t geva' nederleggen ^ ouder een der uitstekende rotsblokken, die wij nu en dan ;e op de hellingen der bergeu opmerkten, eu daar den nacht u doorbrengen, terwijl wij beurtelings wacht zouden houden. 1i Dat vooruitzicht was uiet aangenaam, en wij besloten dus
zoo spoedig mogelijk voort te gaan. Wij waren wel wat 11 moede, daar wij eeu grooten tocht gemaakt hadden, en het
u beklimmen van den Feldberg niet /.eer gemakkelijk is;
en nu was de aftocht gevaarlijk, vooral bij de duisternis, die meer en meer toeuam, zoodat wij eindelijk in stik donker voortgingen. Wij haddeu echter één troost na-:r melijk, dat er maar een pad was, en wij dus niet konden
dwalen.
Altijd hoorden wij aan onze rechterzijde een bergstroom ruischen Wij waren dieu nader gekomen, zooals wij aan het geluid merkten, maar wij zagen er natuurlijk niets 11 van. Onophoudelijk doorkliefden bliksemstralen het lucht-
6 ruim boven ons, en bij een dier vurige pijlen, die langs
a den berg naar beneden slingerden, zagen wij den berg-
e stroom uit eene donkere poort in een bergwand voort-
e komen. Hier is de oorsprong vau de rivier Wiese ot
1 Wiesa. Uit eeu donker hol, uit den schoot van den i eeuwigen nacht, stort de stroom zich in een bekken en
van daar uaar beneden, om zicli na:ir Zwitserland te spoeden eu bij Bazel zich met den Rijn te vereenigen Boven op den Feldberg hebben wij ontelbare beekjes gezieu van
37
HÖLLENPAS9 FELDBERG.
omstreeks een voet breed, die het water aau de Wiese brengen, en daarna den -Rijn voeden. Niet ver van hier is de Beg, die voor den oorsprong van den Donau gehouden wordt. De koude herberg scheidt de wateren van den Kijn en den Donau.
Eindelijk wordt de weg beter, de steenen worden kleiner, en houden weldra op onzen voortgang te belemmeren. Dan, zoo had men ons op den Feldberg gezegd, zouden wij spoedig een dorpje bereiken, waar wij konden uitrusten. Het was echter zoo donker, dat wij niets onderscheidden dan de donkere massa's der bergen, die zich eenigszins afteekenden tegen den minder donkeren Hemel. Eindelijk gaf een felle bliksemstraal licht op ons pad, en op den omtrek, zoodat wij in onze onmiddelijke nabijheid een huis zagen. Het begon juist te regenen, en in een oogenblik stonden wij onder een afdak voor de deur. Gelukkig was het eene herberg. Eene vrouw met een zeer jeugdig kind op den arm, opende de deur, en heette ons welkom in haar huis bij zulk een vreese-lijk weder.
Terwijl de regen nu in stroomen neerviel, en op het houten dak en tegen de houten wanden kletterde, gevoelden wij ons zeer gelukkig nog bij tijds in die eenvoudige woning te zijn aangeland. De lage zoldering overdekte een ruim vertrek in een van welks hoeken zich een oven bevond. Banken en stoelen waren van hout. De stoelen hadden veel overeenkomst met onze tuinstoelen, met dit verschil, dat de leuning bestond uit eene dikke, ovale plank. Van verf op het hout was niets te bespeuren. Het wns alsof zij van schilderen der planken nooit iets gehoord hadden. De vensters waren vierkant
38
HÖLLENPASS FBLDBETIG.
gt;se eu van dubbele ramen voorzien. Wij zeiden tot de
ier waardin, dat wij van plan waren denzelfden avond nog
re- naar Todtnau te gaan, maar dat het bij dit weder niet
au mogelijk was.
»Was het dan uw voornemen, om in Todtnau den nacht
en door te brengenquot; vroeg zij verwonderd »weet gij dan niet,
n- »dat er niet eeu logement is? i)e plaats is geheel ver-
jd, »brand. »Mijn huis is niet ingericht voor heereu van uw'
en »stand, maar zoo gij u wat behelpen wilt, kunt gy hier
n- »blijven.quot; Daar aanbod werd gretig aangenomen, eu
ch weldra waren wij uitgerust en verkwikt door uitnemend
[e- bier.
us Aan eene tafel naast ons zaten twee mannen, die even
ke als wij hier eene schuilplaats voor den regen gezocht
!u, hadden. Zij woonden in een dorp aan den voet van
ior den Feldberg, eu waren van plan hun tocht voort te zet-
iw ten, zoodra de regen wat bedaarde.
ir, »Wij wenschen u gelukquot; zeide eeu hunner tot ons,
ie- »dat gij in zulk weder uog hier aangekomen zijt. Eenige dagen geleden troffen wij het zoo goed niet. Wij ken-
let ueu deze geheele landstreek, maar toch moesten wij ou-
;e- langs bij een onweder op den Feldberg blijven, en hebben
n- den geheelen nacht ouder eeu uitstekend rotsdak door-
ag gebracht.
ch Zij schenen beschaafde menschen te zijn, ofschoon zij
it. zeer eenvoudig gekleed waren. Met veel oordeel spraken
e- zij over de bergen van hun vaderland.
11e »De Feldbergquot; zeiden zij »is een bergknoop, een ge-
te »bergte. Hij is in het zuiden wat de Kniebis in het
3n »Noorden is, schoon niet zoo hoog. Uit den boezem van
ut »den Feldberg komen bronnen voor den Rijn en den
39
HÖLLENPASS FliLDBKRe.
»Douat:. De Wutach, de Wiese en de Dreisam brengen zi
»water aan den Rijn, en de Breg en de Briesam aan den b »Donau. In Augustus kan bij on weder de gebeele berg
»reeds met sneeuw bedekt zijn, ja, üelfs in de maand b
»Juli gebeurt dit wel eens. Ook ons overkwam dit juist, b
»want door het sneeuwen durfden wij niet voortgaan. s
»Neeen maanden ligt de sneeuw daarboven. Wat is liet d
»uitzicht dat gij genoten hebt anders verrukkelijk,quot; ging 1
hij voort, »vooral dat bij de veehut. Het is het schoonste ^
«vergezicht uit het Schwartzwald, misschien uit Duitsch-»land. In hoogte en pracht van uitzicht behoeft onze »Feldberg niet onder te doen voor den Rigi. Dat zult »gij zelf zeggen, als gij den laatsten zien zult.quot;
Later kwamen wij aan het spreken over de volkstaal in deze streken. »Hier' zeide hij »kan men ouder het »volk nog veel hooren van het Allemanisch. Mag ik het »u eens doen hooren?quot;
Z' Staufen uffem Mart Hent se, was me gert,
Tanz und wi unci Lustberkeit Was chn numme's Herz erfreut Z' Staufen utfem Miirt Z' Eriburg in der Stadt.
Sufer iscli's und glatt.
lliche Here, Geld und Guct Jumpfere wie Milch und Bluet Z' ïriburg in der Stadt. 1)
40
Het weder bedaarde niet, en zij besloten eindelijk, om er door te gaan, daar de huisgenooten anders ongerust
Medegedeeld door ü. Schwab, A. W. 205.
H'iLLENPASS f'ELDBERG.
eu zoudeu worden, vooral na hun nachtverblijf op den Feld-
en berg.
rg Het huis, waarin wij waren was geheel van hout en
ud had twee verdiepingen met eene overdekte gaanderij van
st, buiten. Boven was er een groot vertrek van gladge-
m. schaafde, maar vervelooze planken en zoldering, maar hoe
iet de regen ook nederviel en de winden van het gebergte
quot;g het water tegen de wanden en op het dak wierpen, ner-
ite geus konden wij eenig doorlekken bespeuren.
41
h-ize ilt
til.
ial iet iet
Drunten tief im Thale schaumt Durch Gestein der Bach.
Toen wij den volgenden morgen ontwaakten regende het nog hard, zoodat wij onze reis niet konden voortzetten. In het dorpje Faal, waartoe de herberg behoorde, was geen rijtuig of wagen en wij moesten dus wachten.
HET WERRADAL
Na een paar uren helderde het weder wat op en de regen verminderde. Wij namen onze pakken op den rug, zetteden de parapluien op, en wandelden langs den breeden weg altijd berg af naar Todtnau.
Aan onze rechterzijde stroomt de Wiese altijd met snelle vaart, zoodat zij watervallen vormt. Meestal wordt het water, op eenigen afstand boven de molens, opgevangen en door eene smalle houten leiding tot aan den molen gebracht, waar het uit de hoogte nedervalt op de breede spaken van het rad, en groote kracht schijnt te hebben.
De nederstortende stroomen geven den bewoner van het Schwartzwald eene beweegkracht, die hem niets kost, en de krachten van een ontelbaar getal paarden vertegenwoordigt. Na de wandeling van een uur kwamen wij te Todtnau. Uit de hoogte zagen wij de puin-hoopen, tusschen welke de menschen zwierven als mieren. Hier waren zij werkzaam, om de verbrande muren en balken op te ruimen, daar om fondamenten te leggen en nieuwe gebouwen op te trekken. De plaats was, zooals wij reeds gehoord hebben, kort geleden afgebrand. Dat zal een stout gezicht geweest zijn in het gebergte. Hoog steeg de vlam van zoovele houten huizen naar den Hemel. In een oogenblik was het geheele dorp één vuur. De brand was tegen den middag in eene fabriek begonnen, en om twee uur was alles één rookende puinhoop. Ontzettend moet het geweest zijn zulk een ketel, door hooge bergen omringd, vol vuur. Die verwoesting te midden der groene bergen was nog een akelig tooneel.
Men had eene noodkerk gebouwd van planken. Op het kerkhof staat op elk graf een kruis, of eenig ander ge-denkteeken van hout of steen, soms keurig bewerkt. Die
42
HET WERRADAI.
re- bonte doodenakker, met kruisteekenen van verschillende
•ug, kleuren en onderscheidene soorten van gedenksteenen,
den maakte op ons een' zonderlingen indruk, Het was te bont, om het ernstig te vinden en te ernstig, om het opgeschikt
elle te noemen.
het Het was juist zoo als men ons te Faal gezegd had.
gen Er was eeue noodherberg gemaakt van hout, waar men
)len echter niemand logeeren kon, en alle logementen waren
iede verbrand. Wij zouden daar een treurigen nacht doorge-
en. bracht hebben, indien wij ons programma hadden kunnen
van volgen. Gelukkig had de regen ons genoodzaakt tegen
iets onzen zin te handelen. Wat wij gisteren den naam gaven
den van tegenspoed, was nu voorspoed geworden,
wa- Wij hielden ons niet langer op dan noodig was om een
tin- rijtuig te verkrijgen, dat ons een paar uren verder bren-
ren. gen zou. Dit duurde nog al lang, omdat alle paarden in
en de puinhoopen aan het werk waren. Wij reden over een
: en goeden weg door eene schoone landstreek. Aan onze rech-
Dals terhand hadden wij de Wiese. Ons rijtuig hield stil bij
Dat eene herberg in een gehucht, vanwaar wij weer te voet
oog verder moesten gaan, schoon de weg breed genoeg is voor
den een rijtuig en ook bereden wordt,
één De school ging juist uit, toen wij door dat gehucht
dek gingen. Eenige jonge meisjes kwamen naar buiten en
lin- keerden spoedig terug, elk met een bezem gewapend, om
itel, de school uit te veegen.
;ing Op ons verzoek om den onderwijzer te spreken, kwam
eel. hij zelf voor, en was dadelijk bereid, om ons binnen te
het leiden, maar eerst moesten de meisjes den vloer geveegd ge- hebben.
Die De school zag er somber uit met een vloer van gebak-
43
HET WERUAÜAL
ken steen, die kantelings gelegd waren. Alles, zoowel de wanden als de banken, waren vuil en ongeverfd. Wij herinneren ons ook zulke scholen in ons vaderland uit den tijd onzer jeugd.
De onderwijzer deelde ons mede, dat liij behalve de gewone werkzaamheden, ook dagelijks natuurkunde en godsdienst moest doceeren llij stond onder het opzicht van geestelijken, die zijne school gedurig bezochten; en terwijl wij aan het spreken waren, verschenen er ook twee pastoors, die ons echter vrijlieten, toen de onderwijzer hen onderricht had, dat wij vreemdelingen waren.
De inwoners dezer streek zijn katholiek, maar nog al vrijzinnig, naar het ons voorkwam.
»Wij zijn hier goed Roomschquot;, zeide eene vrouw waarmede wij in gesprek waren, »maar toch vinden wij het »uiet goed, dat de Paus zich onfeilbaar heeft laten ver-»klareu, want geen mensch toch kan onfeilbaar zijnquot; voegde zij er bij in hare eenvoudigheid.
Op de school zal de jeugd het nu wel beter leerer-..
Eerst moesten wij nu nog een berg beklimmen, die gelukkig niet zoo hoog was als de Ararat van het Schwartz-wald. Van den top daalden wij langzaam af, op een breed en gemakkelijk pad, ouder het lommer der boomen. De laatste waren nu echter wel liefelijk voor het gezicht, maar niet noodig voor de schaduw, want de lucht was dik betrokken en het regende gedurig. Wij behoefden hier niet naar den weg te vragen, want aan de zijden van ons pad waren palen gezet met in brons gewerkte voorstellingen van het kruislijden. Zij stonden op eenigen afstand van elkander en waren voor ons goede handwijzers naar Todtmoos. Deze palen langs den zoogenaamden
44
JlET WERRADAL.
kruisweg, brachten ou.s naar eene kapel met een schitterend verguld Chrisfcusljeeld.
Die voorstellingen vau het kruislijden staan er niet altjid, maar waren er nu gezet, omdat men in dezen tijd bedevaarten naar die kapel doet.
Spoedig kwamen wij nu te Todtmoos, een zeer pittoresk gelegen dorp aan de Werra, die zich door dit dorp spoedt naar het zoogenaamde Werradal. Het zag er vrolijk uit in dat plaatsje, want den volgenden dag zou het kermis zijn. Een groot getal houten kramen van ongeverfd hout, als kleine huizen gebouwd, scheen op vele bezoekers te rekenen. Een breed en ruim veld was er afgebakend van banken en tafels overvloedig voorzien, terwijl vlaggen met de kleuren van Baden vrolijk wapperden. Het zag er dus aan den eenen kant van Todtmoos geheel anders uit dan aan den anderen; welk een kontrast? Ais men van de eene zijde het dorp nadert zou men zeggen : wat zijn de men-schen hier religieus, en als men van de tegenovergestelde zijde komt, ziet men niets anders dan kermisvreugde.
Hoe zullen de kermisgasten morgen doen ? Zullen zij, die langs den weg der kapel binnentreden, eerst bij elke voorstelling bidden? 01' zullen zij met vreugde in het hart, nu ongemerkt, die beelden van het kruislijdtn voorbij snellen. Het eerste zal denkelijk wel gebeuren. Dat is eerst Gode geven, wat Godes is en dan de wereld, wat dei-wereld is. Dat is het pogen, om God te dienen en tegelijk de zondige wereld. Dit is een gevolg van dat plooien en transigeeren met den godsdienst, zooals een smokkelaar doet met den directeur der belastingen. En datzelfde idee bestaat ook nog bij Protestanten, al zijn de vormen anders.
De poging, oLu een middenweg te zoeken tusscheu den
45
hi;t werradal.
Hemel en de wereld wordt nog zoo dikwerf beproefd, terwijl een weg, die evenwijdig loopt tusschen liemel en aarde, toch nimmer in deu hemel eindigen kan. Zondags de kerk bezoeken, liefst eene vroegdienst, zoo die gehouden wordt, en dan den geheelen dag in ij delheid doorbrengen, die noch voor het verstand noch voor het hart iets geeft, dat is toch inderdaad niets anders, dan dat wat het katholieke Todtmoos vertoont.
»Er was zeker niets interessants te zien,quot; denkt gij, »dat gij u zoo aan bespiegelingen overgeeft.quot;
Wij hadden dan ook op dat oogenblik niets anders te doen, dan in het logement »zum Adler, te eten, en de diner's in het Schwartzwald hadden te weinig bekoorlijks, om mijne ziel geheel in te nemen.
Daarna zetten wij onze wandeling voort op een ge-makkelijken weg, die slechts weinig klimt en daalt, langs de boorden van de Werra. Het water brengt meer dan een zaagmolenrad in beweging, terwijl hooge stapels planken aan den weg liggen, of op groote wagens vervoerd worden. Langzamerhand wordt echter het dal enger. Aan het begin van het beroemde Werradal nemen wij eenige rust, daar wij in langen tijd geene andere herberg zullen vinden ; maar het verlangen naar de schoone vallei gunde ons er niet veel tijd toe.
De regen had gelukkig opgehouden, onze kleederen waren door den frisschen wind gedroogd en de schoone koele avond beloofde ons eene genotvolle wandeling.
Aan onze linkerhand stroomt de Werra met groote snelheid, en aan onze rechterhand verheffen zich de donkergroene bergen. Gedurig stort zich de bergstroom, die door en over groote rotsblokken bruischt, met meer of
46
HET WEKE AI) AL.
minder diepen val naar beneden. Het dal is zoo nauw, dat er niets anders is dan de Werra en de rijweg, die met groote moeite in de rotsen is aangelegd. Er is bijna nergens eene plaats ruim genoeg, om er eene hut te bouwen. Waar nog op een of twee plaatsen in het lange dal eenige ruimte is staat eene bolenbranderswoning met hare zwarte wanden, zwarte koolhoopen en zwarte men-schen in het zwarte woud. Niets is meer geschikt, om den indruk te versterken van dit woeste dal, dan die ko-lenbranderswerkplaatsen.
Aan de overzijde van den stroom verheffen zicb on-middelijk uit het water hooge bergen, geheel bedekt met ondoordringbare wouden, terwyl aan de zijde van den weg dergelijke, van onderen rotsachtige hoogten, steil opklimmen.
Uit de dichte bosschen hoog boven ons komen dikke rookwolken te voorschijn. Het zijn neveldampen, de gevolgen der zware regenbuien, die des nachts neergevallen zijn. Bij het licht der ondergaande zon zijn ze grijsachtig wit van kleur, en teekenen hunne golvende en kronkelende lijnen sterk af tegen den donkergroenen grond van het geboomte. Als ontelbare rookkolommen rijzen zij op uit de dennen en worden breeder en breeder naarmate zij hooger worden.
47
Toen verstond ik beter dan ooit wat ik gelezen had van den Öinai: Eu de gansche berg Sinai rookte en zijne rook ging op als de rook van een oven 1); en hoe Israels volk na een onweder den rookenden berg gezien
Exod. 19 : 13.
HET WERHADAL.
head 1). Dat gezicht op die hooge rookende bergen bij het naderen van den avond was inderdaad indrukwekkend.
Zoo stil, zoo majestueus in kronkelende vormen stegen de nevelkolommen uit de donkere bergwouden naar den hemel.
Wij weten reeds uit het altijd voortreffelijke werk van Blair, dat de klimmende slangenlijn of spiraal, zooals wij die bij sommige schelpen zien, de verhoogde schoonheids-lijn is, en die schoonheid wordt hier nog vermeerderd door beweging. Vandaar, dat bij een landschap de rookwolk bij een huis, opklimmend tusschen het groen der boomen, zoo pittoresk is. Eu hier zagen wij ontelbare nevelwolken, als zooveele rookkolommen in dwarrelende beweging, spiraalvormig opklimmen en zoo hoog. Wie zou dat niet met verrukking hebben gezien? Ja, toeu gevoelden wij de geheele beteekenis van die eenvoudige woorden: en de bergen rookten.
TTet dal schijnt nog enger te worden, omdat de rotsen aan den weg loodrecht beginnen te staan en eindelijk over ons heenhaugen.
»Zie,quot; zeide een onzer »wai eene ontzaggelijke rots. »Het is alsof wij een reusachtigen wenteltrap van onderen zien, waarvan de trappen eenige ellen breed zijn en met meters opklimmenquot;.
48
Het stroombed van de Werra wordt enger en engelen daardoor de waterstroom woester en krachtiger; schuimend loopt hij over rotsblokken, die rond en glad geslepen zijn door het water, dat er, wie weet hoe vele
Exod 20 : 18.
MKT WLRIUDAL.
jaarduizenden aan gewerkt heeft, om ze toch wat te beschaven vau hunne ruwe vormen.
Wij zullen nu de Werra overgaan. Eene kunstelooze brug van zware boomstammen is over den stroom o-e-bouwd. Maar wij zetten onze voeten wel op de blokken, die naast elkander gelegd een' stevigen overgang vormen, maar wij kunnen onmogelijk voortgaan. »ilier moet ik »eveu blijven,quot; zei een onzer reisgenooten, »hier moet ik »eveu stilstaan, niet zooals vroeger wel eens bij den op-»gang naar den Feldberg, omdat ik moede beu, maar om »te genieten, wijl ik opgetogen ben door hetgeen ik zie. »Ik moet hier stilstaan, omdat mijn gevoel mij overweldigt, »omdat ik, ik schaam mij niet het te zeggen, mijne tranen »afdrogen moet.quot;
Wij hadden allen hetzelfde bij ondervinding, want het tooneel, dat ons hier op die rustieke brug aangeboden werd, was inderdaad aangrijpend.
Wij hebben in Zwitserland watervallen gezien, waarbij die vau de Werra nietig zijn, eu toch werd ous gevoel hier meer getroffen dan daar. Wat daarvan de oorzaak was, weet ik nog niet te verklaren. Maar het zal mij aangenaam zijn, indien gij onze aandoeningen wilt kou-troleeren door zelf eens eene wandeling door het Werra-dal te doen
Op de steeueu leuning der brug gezeten, zien wij de Werra op ons afkomen, met een geweld, alsof de stroom ons gaarne wilde medeslepen in zijue woeste golven, daar hij de zware rotsblokkeu, die ia zijn stroombed liggen, niet bewegen kan. Hij bruischt uaar ons toe, afwentelend van een twintigtal trappen, den eeneu aan de linker- den
49
50 het weehadal.
anderen uan de rechterzijde en met een geraas, dat als een verwijderde donder door het gebergte gehoord wordt. Eene ernstige stemming maakte zich onwillekeurig van onzen geest meester. Met moeite rukten wij ons van de aanschouwing van dit heerlijke tooneel los en zetteden onzen weg voort. Het werd reeds avond in de hergengte, terwijl de toppen der hergen nog het volle daglicht genoten. Het rooken in de bergen nam toe. Als donkere kolommen trokken de nevels uit de zware wouden naar boven, en vereenigdon zich tot breede wolken op de toppen der bergen.
Bij het omgaan van eene rots, die ons het uitzicht belemmerd had, ontdekten wi) eensklaps een vuui, dat een breeden gloed wierp over den weg, en tegen den wand van eene lage planken keet aan de andere zijde van den weg. Hier was eene kleine ruimte door de Werra overgelaten, juist groot genoeg voor eene kleine hut. Hier hadden dan ook eenige Italianen hun verblijf gekozen.
In het Schwartzwald, vooral in dit gedeelte, werken vele Italianen in de bosschen en aan de wegen; eerst kenden wij hen niet, maar toen wij gisteren zulk een werkman naar den weg vroegen, zeide hij »versteh nit, bin Italieen.quot; Hoe die lieden daar leefden en werkten, zonder iets van de Duitsche taal te leeren, was ons een raadsel.
Het vuur brandde in een breed hol, dat gedekt was door een vooruitspringend rotsblok. Eene vrouw roerde in een grooten ketel en bereidde het avondeten. De rook liep langs het gewelf en trok door eene klooi in het rotsblok naar boven. Een tiental Italianen stond deels binnen,
HET WERRADAL.
deels buiten het hol op huu avoudeten te wachten. Donker straalden hunne zwarte oogen ouder den breeden flapperenden rand van hunne hoeden. Het was alsof wij een roovershol in de Apenijnen zagen. De indruk van dat tooneel in eene streek zoo woest en eenzaam en dat bij den vallenden avond was zoo sterk, dat wij een zeker gevoel van angst niet konden overwinnen, hoewel daarvoor volstrekt geen grond was, toen die mannen ons zwijgend aanstaarden.
Eindelijk wordt het dal wijder; de bergen wijken en worden lager. De weg loopt door eene liefelijke landstreek, die weer beter is bewoond. Schoon gelegene landhuizen met groote tuinen en lusthoven veraangenamen onzen tocht. Wij trekken nu met haastige schreden door het dorp Wehr, om nog voor den nacht het logement te bereiken, dat bij het eenzame station Brennet gebouwd is.
Het was in dat groote hotel ook stil. Wij vonden in de eetzaal slechts twee heeren, die dadelijk een gesprek met ons aanknoopten, zoodat wij onder gezellig verkeer een aangenamen avond doorbrachten. Wij waren van onze voetreis gedurende twee dagen niet buitengewoon vermoeid, maar het was ons toch aangenaam, dat wij den volgenden dag met spoor en stoomboot zouden reizen.
51
4*
IV.
RIJNVAL, ZURICH, ZÜRIGHERSEE, WALLENSEE.
Nun öffnet der See das gvunnspiegelnde Thor.
Den volgenden morgen namen wy alscheid van liet Schwartzwalcl, dat wij mot ingenomenheid bezocht hadden, en verlangden nu naar den Rijnval. Wij wilden ons geene te groote iilu.de maken van dezen voornaamsten val van Zwitserland, want wij hadden wel eens gejword, dat de indruk niet zoo diep is, als uien verwacht. Maar men kan te groote verwachting gehad hebben, er. ook hangt de schoonheid van den rijnval af van de hoogte van den waterstand, die natuurliik den grootsten invloed heelt op de kracht en het geweld van den val.
Wii vertrokken per trein vau het station Lrennet naar Neuhausen, want in de onmuldelijke nabijheid van deze
plaats, stort de Rijn zich neder.
Eene brug, boven den val over de rivier gebouwd, ver-V.indt Neuhausen met het kasteel Laufen, op eene rots gelegen. De inwoners noemen dezen waterval gewoonlijk den val bij Laufen.
' Het station van Neuhausen, dat een wemig verder naar boven ligt veilatende, en uen hoogen weg volgende, va t ons oog dadelijk op het breede schuim vau den Lujnva .
'
E1JNVAL, ZURICH, ZÜEICHERSKE, WALLENSH]
Ik kan niet zeggen, dat de eerste blik mijne verwachting overtrof of teleurstelde. Het was juist zooals ik mij voorgesteld had volgens de teekeningen, die er van gemaakt zijn. Wij zien den Uiju beneden ons breed schuimend, maar zonder de hoogte van den val goed te kunnen opmerken. Hier kan de indruk onmogelijk het sterkst zijn; wij zien eene schuimende watermassa, maar den Rijnval eigelijk niet. Wij moeten dus een punt opzoeken, waar wij de hoogte van den val duidelijk zien kunnen.
Door den schoon en aanleg achter het hotel Schwei-zerhof, dalen wij een slingerend voetpad af, dgt;it ons bij een koepel aan den hoogen oever van den stroom brengt, nier imponeert de waterval reeds veel meer. In vier afdeelingen stort zich de Rijn naar beueden; maar geen water vertoont zich. Het is alles wit, schitterend, kokend schuim, dat als goiven voortgestuwd wordt en andere massa's schuim volgt, verdringt, en er overheen wentelt. Van dezen koepel brengt een slingerend pad verder uaar beneden, naar den oever, die zich slechts weinig boven het niveau van den Rijn verheft. Aan deze zijde is de rivier niet diep en het water daardoor weinig bewogen, en daarover heeft men eene brug gelegd tot midden in den Rijn, waar men een houten lokaal gebouwd heeft, en men den Rijnval uit de vensters, op kleinen afstand recht voor zich ziet. Het uitzicht, dat men hier heeft is veel indrukwekkender, omdat men den stroom in zijne geheele breedte en hoogte aanschouwt.
Dwars door den Rijn ligt eene kalkrots, verbonden aan de rotsen op de oevers, die zich hooger verheffen. Aan den kant van Neuhausen stroomt het water dicht langs de muren van een gebouw, dat op de hoogere rots staat.
53
54 EI,INVAL, ZURICH, ZÜRICHERSEE, WALLENSEE.
en aan den anderen oever schuurt het water de rotswanden, waarop het kasteel Lauten ligt.
Van de kalkrots, voor het grootste deel onder het schuim verborgen, steken drie scherpe klippen als ruwe torens bovenziet water uit en zoo vormt zij vier openingen, waardoor de Rijn zich naar beneden dringt. De eerste val aan onze linkerhand stort, tusschen eene met struiken begroeide rots en den muur van het huis op den oever, naar beneden. De tweede val is aanmerkelijk breeder. lu het midden verheffen zich twee steenklompen, die zich naar elkander toebuigen Door die poort stuwt het water met een Imogen boog zich zelf voort, als ot het er door gestuwd wordt met eene stoommachine. De vierde, bij het kasteel is de grootste en stoutste. De hoogte van dien val is zestig a vijfenzestig voet, en als men de hellinquot;- van üen stroom boven de kalkrots er bij neemt, nog hooger. Het kwam ons voor, dat de breedte van ' den Rijn ongeveer gelijk is aan die van de Lek bij Vianen.
Het ruime lokaal, waarin wij plaats genomen hebben, stelt ons in de gelegenheid, om het verheven schouwspel rustig en lang te genieten. In een der vensters zijn gele en roode ruiten gezet. Door de eene ziet men den Rijn-val bij maanlicht, terwijl het roode glas hem toont als verlicht door Bengaalsch vuur. Het gezicht door die gekleurde glazen is prachtig, doch het zal u niet verwonderen, als ik u vertel, dat ik den meesten tijd door het o-evvone glas dit verhevene natuurtafereel aanschouwd heb. Daar het water van de rivier in langen tijd niet zoo hoog creweest was, hadden wij het voorrecht den Rijuval op zijn schoonst en in zijn ruimste gewaad te zien.
' Met eene ranke boot voeren wij volkomen veilig naar
ftUNVAL, ZURJCH, ZÜIllCHEllsaU, WALLENSIiE.
den anderen oever, ofschoon het water hier nog onrustig is en sterk golft. Het schuitje danst op de golven, maar geoefende mannen sturen het veilig naar den overkant, terwijl /ij staande hunne lange roeisjianen bewegen, totdat zij bij den rotsigen oever komende, deze verwisselen mei; hoornen van haken voorzien, om niet tegen de scherpe en ruwe steeuen te stooten.
Wij klimmen tegen de rotsen, waarop het kasteel Lau-fea staat, op. Langs een smal pad, dat door eene nauwe ffrot slingert, naderen wij afdalende den waterval. Een
O O ' «'
hek sluit echter den toegang af naar de dieper liggende waterpaleizen, waar de oude Grieken zeker de woonplaats van eene waternimf zouden gezocht hebben, want niets gelijkt meer op een waterpaleis, dan de ruimte onder deu boog van den nederstortenden stroom, die een lichtgroen gewelf vormt, waarvan wit schitterende gordijnen afhangen.
Dit hek is echter niet gemaakt, om de villa van eene waternimf af te sluiten, maar alleen, om ons eene entree van een' frank te vragen, terwijl de Zwitser zestig centimes geeft.
Nu gaat men eenige trappen, in de rots gehouwen, af en weldra vertoont zich een balkon van sterk ijzerwerk aan de rots vastgesmeed. Oat balkon, onder den vallenden stroom gebouwd, is tamelijk ruim, zoodat er vele menschen oj) kunnen staan.
Met een paar trappen klimmen wij op de ijzeren platen van den bodem, die trillen en beven door het geweld van het boven en rondom donderend water. Met eene parapluie, en velen ook nog met een regenmantel, gewapend tegen het water, dat als een sterke regen nederdaalt, drongen wij langs tie veilige leuning voort tot
55
EIJNVAL. ZÜUICH, ZÜEICIlEnSEE, WALLENSEE.
waar nog eenige trappen ous op eene verhevenheid brengen, als midrlen in den val. In groote bogen stort de lt;n-oenachtia'e watermassa over ons heen met eea onbe-schrijfehjlv geweld en donderend geraas, zoodat men elkander niet verstaan kan. Als zware golvende en groenachtige gordijnen valt het water naast en over het balkon neder. Het schuim om eens heen, het water, dat op den ijzeren bodem klettert en als dichte nevels ons omringt en het geweldig zware geluid, dat zonder de minste afwisseling van toon boven ons en om ons heen voortrolt, maakt een indruk, die niet te beschrijven is.
Dit balkon draagt den naam van Fischets. Vandaar klimt men naar een ander uitstek, dat op de halve hoogte van den val aangebracht is en Cansli heet Liindelijk op de kruin der rots gekomen, op gelijke hoogte met den ingang van het kasteel, is een koepel gebouwd, waarm men over de kalkrots, die geheel met schuim bedekt is, heen ziet.
Pe golven van den Rijn zou men kunnen vergelijken met eene groote kudde witte schapen, die, zooals Homerus zegt, het hoofd van een leeuw tusschen de struiken gezien hebbende, ijlings in de grootste wanorde vluchten, hier in elkander dringende, daar over elkander heen-springende.
Wij bemerkten geene andere gelegenheid, om verder te komen en de hoogte weer af te dalen, dan door het kasteel, en dit was ook de eenige weg. Eerst kwamen wij in eene zaal, waar photografiën van den Rijnval en andere voorwerpen van kunst en smaak verkocht werden, en daarna in een portaal met hellebaarden en andere antieke wapenen versierd.
56
1
ET.TNVAL, ZÜTÏICII, ZÜKICHEESEK, WAI.T.KNSEE. 57
Wij hadden dezen tocht gemaakt in gezelschap van een e heer, die ook nu met ons naar het station Dachten
wandelde. Dit gaf aanleiding tot een gesprek, en hij deelde ons mede, dat hij een Zweed was, dat hij in zijn vaderland ook trotsche watervallen gezien had, maar toch
O '
1- geen enkele zoo heerlijk en interessant als de Kijnval, p vooral ook door zijne schoone omgeving. Meermalen had [. hij deze plaats bezocht, maar nog nooit had hij den Rijnse val zoo prachtig gezien als heden.
t- wii zijn nu in Zwitserland, riepen wij elkander vrolijk toe, terwijl wij in een groen prieel voor de restauratie van
ar het station plaats namen.
te Daar proefde ik weer het zoo beroemde kirschwasser,
)p dat mij echter niet smaakte en nog minder goed bekwam,
!i) zoodat ik het niet meer wilde drinken In het Schwartz-
in wald en ook in Zwitserland, tenminste in dit gedeelte, is
is, het bier te goed, en in het laatste land goede wijn te goedkoop, om kirschwasser te drinken. Wij gevoelden
3n oes kinderlijk gelukkig bij de gedachte, dat wij de reuzen-
e- bergen naderden, wier blinkende toppen wij reeds op zoo
en grooten afstand gezien hadden.
■n. Wat had alles hier een vrolijk voorkomen; hoe liefelijk
u- was dat restauratiegebouw met wilden wijngerd versierd.
Hoe bekoorlijk lagen de hellingen der bergen in den
•fce omtrek.
lg- Wij namen plaats op den trein. De wagens der spoor-
wij wegen in dit gedeelte van Zwitserland, zijn geheel op
ere Amerikaansche wijze ingericht. De wagons hebben voor
eu en achter balkons met ijzeren leuningen, ongeveer als de
.jje wagens van den tramway. Dikwijls blijven de heeren daarop staan, om eene sigaar te rooken. Men kan ge-
58 KIJNVAL, ZÜR1CH, ZÜUICHERSEE, WALLENSKK.
makkelijk van den eenen wagen op den anderen overstappen. De wagons hebben deuren, als die eener kamer, midden op de balkons uitkomende en den toegang tot een middengang openende, die aan beide zijden uitmuntend bekleede banken voor twee personen heeft. De conducteurs wandelen gedurig door die gangen heen, om hun werk te doen. Ook voor zekere plaatsen ten dienste dei-reizigers is gezorgd. Soms is het m de wagons op bordjes geschreven, dat men bij behoefte daaraan zich tot de conducteurs wenden moet. Ik behoef u niet te zeggen hoeveel gemakkelijker en beter dit is dan bij ons; waarlijk wij moeten niet denken, dat bij ons alles uitnemend is. Eu hoe uitstekend is dat alles ingericht, om den reiziger de landstreek, waarin hij reist, te doen waarnemen.
ïe Andelfingen, waar wij stilhielden, zagen wi voor het eerst een toren met beschilderd dak, zooals er vele in Zwitserland zijn. Het dak van den toren is geen spits of naald, maar volkomen gelijk aan dat van een huis, en het ziet er uit als of een tapijt, met strepen van alle mogelijke kleuren beschilderd, over den nok geworpen was. Daar er tusschen Dachten en Zurich niets was, belangrijk genoeg, om ons op te houden, trokken wij door en arriveerden nog voor den middag in die schoone en allerheerlijkst gelegene stad, aan het merkwaardige en wereldberoemde Zürichermeer. Het station is enorm groot en geheel overdekt. Eene groote menigte verliet den trein, zoodat wij niet zonder eenige moeite door het gedrang kwamen. De eerste restauratie, die wij zagen, werd dadelijk door ons bezocht. Langs een wenteltrap klommen wij op een groot balkon, hetwelk een ruim uitzicht had. Verbaasd weidden onze blikken over het plein voor
MJNVAL, ZURICH, ZÜEICHEESEE. WALLENSfiE.
ons, en op hei amfitheater van huizen boven elkander gelegen aan de andere zijde van het plein. De straten zijn op den berg boven elkander aangelegd, zoodat wij over de daken der onderste huizenrei, als het ware in de voordeuren der hooger gelegene woningen kunnen zien. Zoo liggen er drie reien huizen boven elkander en boven deze liggen nog andere witte gebouwen, die, tegen den bergwand leunende, in do stralen der zon schitteren. Het prachtige gebouw van het beroemde Polytechnicum trok vooral onze aandacht.
Aan de rechterhand breidt zich de stad in de laagte uit aan de oevers van de Limmath, die door haar henen stroomt naar het meer van Zurich.
Nog eene andere rivier, de Sibl genoemd, stroomt langs de stad, om zich achter de gazfabriek met de Limmath te vereenigen.
Nadat wij ons middagmaal gebruikt hadden, begaven wij ons naar het meer. De stationstraat kunnen wij daartoe inslaan. Dit is eene breede straat met schoone boomen beplant. Aan beide zijden prijken rijke en prachtige paleizen van gehouwen steen prachtvol opgetrokken. Het was niet kwaad, als onze Hollandsche architecten het buitenland en ook Zurich eens bezochten, dan zouden zij zien, dat men schoon kan bouwen, al is het niet in Go-thischen stijl. In Zurich staan huizen, waarvan men den stijl ziet, en dat is in Holland niet altijd het geval.
Een huis moet een bepaalden stijl hebben, en men moet daaraan kunnen zien, wat zijne bestemming is. De vis-schershut, de boerenwoning toonen u duidelijk waartoe ze dienen, en dat moest elk gebouw doen. Eene kerk moet er anders uitzien, dan een winkel voor damesarti-
59
RUN VAX. ZURICH, ZÜEICTIEESEE, WALLENSEE.
kelen. In Utrecht lieeft men x.elfs voor een dergclijken winkel careatieden gezet. Is er grooter onzin mogelijk?
Door de Bisschopsstraat wandelden wij langs den aanleg naar buiten, en gingen over de helgroene Limmath naaide aanlegplaats der stoombooten, die het meer van Zurich bevaren.
Een groote salondampfer, naar Amerikaansch model gebouwd, nam ons met eene menigte andere reizigers op en bracht ons op het beroemde meer van Zürich. Het water op dit meer was stil, vlak ais eeu spiegel en schoon van kleur. Het is acht en een half uur lang, omstreeks een uur breed en zes honderd voet diep. De kleur van het water is overal liefeliik groen, effen en gelijk, als een weiland in het eerste frissche gelaat dei-lente. Niemand wist ons te zeggen van waar die schoone ö-roene kleur kwam. Het eenis'e antwoord, dat wij hier
O
en ook elders op onze vraag ontvingen, was, dat die klem-ontstond door den weerglans der groene bergen; doch dit is de oorzaak niet. Wij hebben het water even helgroen gevonden daar, waar geene groene bergen, maar grauwe rotsen in de omgeving waren Sommige meren o. a. ook 't meer van Genève en ook, hoewel in mindere mate, eenige andere meren van Zwitserland, maar vooral 't bovenmeer in Amerika zijn zeer doorschijnend. In 't meer van Genève kan men op eene diepte van zeventig voet een klein muntstuk op den bodem onderscheiden. Is het meerwater zuiver en ondiep genoeg, om de lichl stralen tot den bodem toe te laten doordringen, en zijn de daar teruggekaatste stralen sterk genoeg, om de oppervlakte weer te bereiken, dan zien wij den bodem door de water-lagen heen. Is het meer echter te troebel of te diep, dan
GO
HUN VAL, ZÜ111CH, ZÜIIICH EIISEE, WALLENSEE.
keeren de afgezoudene straleu niet uit de diepte terug, en het meer wordt een spiegel die het blauwe hemelgewelf terugkaatst. Bezit het meer een gelen zandbodem, dan vereenigt zich voor 't oog dat geel van den bodem met het blauw des he/nels tot eene groene kleur *).
Welk een prachtig tooueel biedt het meer van Zurich ons aan, terwijl de stoomboot, waarop wij ons bevinden, met krachtige slagen door het groene water voortsnelt, en de stad met hare voorsteden zich meer en meer in hare uitgestrektheid en prachtige ligging vertoont. De breedte van het meer is juist geschikt, om ons de oevers aan beide zijden te doen zien. Zacht en vriendelijk klimmen zij uit het groene water op, zoodat men soms niet kan onderscheiden, waar het land begint, en alleen de helling van het laatste ons de grenzen van het water en den oever toont.
De bergen gaan met zachte^ nu eens bolronde dan weer holle glooiingen naar boven, waar hunne kruinen op eenigen afstand het geheele landschap als met eene hooge lijst omringen. De breede hellingen zijn overal groen en met wijnstokken en vrachtboomen van allerlei soort beplant. Ku eens ia de glooiing een groote ronde wijnberg met een' witten koepel in het midden, dan weer is zij gelijk aan eene breede schelp vol koren en maïs, waarvan de randen met vrachtboomen beplant zijn.
61
De geheele streek aan beide oevers van het meer is als bezaaid met schitterend witte huizen, villa's en fabrieken, menigvuldig als de vijgeboomen in de Sefela. Torens en kerken van verschillende hoogten toonen het groote getal dorpen, die aan het meer van Zurich gelegen zijn. Eenige
*, Aarclr. Handb. v. Winkler Prins.
62 RI.rXVAL, ZURICH, ZÜRICHERSEE, WALLENSEE.
van die dorpen zijn in de schaduw der hoornen en tus- un
schen de wijnbergen half verscholen, gelijk Bethanie en te
Beth lage op de helling van den Olijfberg. Andere plaatsen ku
daarentegen liggen als te voeten uit zichtbaar, op eene tre grasrijke hoogte.
Geheel opgetogen door dit schoone tafereel van stille de:
welvaart, zouden wij vergeten op Zurich te letten. Een obi
onzer reisgenooten, toevallig omziende, zeide tot ons: »kijk hu
toch eens achter u.quot; Een terugblik op Zurich viel on- dei
middelijk op den belangrijk hoogen üetlyberg, die zich val
aanmerkelijk boven stad en lauden verheft met een groot vei hotel op zijne kruin. Hij staat daar als een reusachtige
wachter vau de stad en als een kolossale toren, om de ge- wij
heele landstreek en het water te overzien De
De geheele ligging van Zurich aan het stille, kalme, koj
oroene meer, is zeldzaam schoon. Het is alsof de beide poi
sterkbebouwde oevers de voorsteden der stad zijn. Dat dik
stille water maakte te dieperen indruk op ons, omdat wij km
kort te voren de bergstroomen en watervallen van het del:
Schwartzwald gezien hadden, en een uur of wat geleden ove
den Rijn, met zooveel geweld en zoo donderend geraas, '
Gedurig moet de stoomboot aan beide oevers van het l'e:!s
meer aanleggen, om reizigers af te zetten en op te nemen. wa' Dit vertraagt de snelheid van de vaart, maar maakt de reis des te aangenamer, omdat daardoor de eentoonigheid
weggenomen wordt. Telkens ziet men wat nieuws. Bij gt;gt;ov
het gezicht op die stoute en verhevene tafereelen kan de ^
ziel door hare inspanning wel eens vermoeid worden, en svo
dan volgt reactie. Maar bij een tooneel zoo liefelijk en ioe bevallig als hier, blijft het in onze ziel zoo rustig, dat men
RI.TNVAL, ZURICH, ZÜRICHERSEE, WALLENSEE.
s- uren lang genieten kan, zonder een spoor van verveling
!n te ontdokken; en vóór het bevallige van liet meer u zou
;n kunnen vermoeien, komt een ander tafereel uwe aandacht
ie trekken.
Aan onze rechterzijde kunnen wij den Eigi onderschei-
Ie den, en voor ons verschijnen de Alpen van het Berner-
m oberland. Wij zien hunne loodrechte eu hoekige vormen;
jk hunne met sneeuw bedekte kruinen blinken in de stralen
ii- der ondergaande zon. Het gezicht op het schoone en be-
jh vallige gaat over in de beschouwing van het trotsche en
ot verhevene.
ye Toen onze stoomboot te Meilen aankwam, herinnerden
e- wij ons de ontdekking der paalwoningen door Keiler.
Deze had namelijk bij een lagen waterstand van het meer,
ie. koppen van houten palen opgemerkt, bedekt met een laag
de pottebakkersaarde van ongeveer twee en een halven voet
iat dik, en in deze aarde zag hij eene menigte steenen bijlen,
vjj knodsen, hamers, een bronzen hark, dennetakjes en ein-
tet delijk ook een menschenschedel. Hij herkende daarin de
en overblijfselen van woningen, door menschen gemaakt.
aS5 Ik herinnerde mij wat ik bij Dr. v. Eeeken van die ontdekking bij Meilen gelezen had, en verhaalde dit aan mijne
ie-fc reisgenooten. Als mijn geheugen mij niet bedrogen heeft,
3n_ was dat ongeveer het navolgende:
(je »Wat eene reeks van veronderstellingen heeft men ge-
ojjl .gt;bouwd op die oude palen! Wat heeft men geredeneerd
Bij »over dien scheciel van eeu oudeu Zwitser daar gevonden!
c|e »Een zekere Troyon heeft van die houten palen daar ge-
ell »vonden een geheelen roman verzonnen ; zij hebben furore
ell »gemaakt in de wetenschap van den oorsprong des men-
ieil »schen, en misschien zijn deze palen niets anders dan
(53
RIJN VA I., ZURICH, ZÜKICHERSEE, WALLENSEE.
»overblijfsels van oude schuren, die de oeverbewoners »vroeger gebruikt hebben, en die door het veranderen van »den waterspiegel onbruikbaar geworden zijn.quot; 1)
»Ik moet mij tegen zulk eene al te platte beschouwing »vau deze merkwaardige palen verzetten,quot; zeide een onzer reisgenooten, die de geologie beoefende, »oude schuren »kunnen het nooit geweest zijn, want de palen steken in »het krijt, en zijn geplaatst aan de afzetting van krijt en »voor de , orming van turf. Welk volk zou schuren bou-»wen op het water, als er laud genoeg is, of schuren bou-»\veu op palen? Alleen wanneer de bodem moerassig was, »zooals de grond van Zwitserland in vorige perioden, »namelijk vóór de opheffing der lagen, dus vóór de vor-»ming der Alpen. Die steen en gereedschappen op deu »grond onder bij de palen gevonden, wijzen duidelijk op »de eerste menschheid, evenals de zoogenaamde Kuchen »Abfalle in ' enemarken. Dat zijn heuvelachtige ophoo-»pingen van schelpen, gereedschappen en beenderen door »den eersten mensch gemaakt. Dat althans in het zoo-sgenaamde diluvium de mensch bestond, wordt bewezen »door ruwe afbeeldingen op steen van den Mammouth, »den hohlenbeer, den hohlenleeuw enz., dieren, die in »het diluvium leefden. Waarom zouden er toen ook geene »meuscheu in Zwitserland geleefd hebben? Reeds in de »tertiaire formatie leefde vermoedelijk de mensch. De »mensch van den ijstijd, van wiens aanzijn de paalwonin-»gen hier bij Meilen getuigen, heet de neolitische mensch.quot;
64
»Wij hebben hier te veel te zien,quot; zeide een ander, »om ons nu met zooveel geleerdheid bezig te houden; die
Zie Dr. v. Reeken. Nieuwe wereld en levensbeschouwing pag. 63.
IlIJ.VVALj ZÜEICil, ZÜRICHEllSEE, WALLENSEE.
»Alpeii daar interesseeren raij op 't oogenblik meer, laten »wij die beschouwingen dus maar tot later uitstellen.quot;
Aan de rechterzijde van het meer landwaarts in ligt Einsiedeln. Hoe gaarne zoude ik de oude abdij Maria zum Einsiedeln bezocht hebben. Daar stroomen nog groote scharen van pelgrims samen, om het wonderdoend Mariabeeld te aanbidden. Maar het was niet die schare, welke ik wenschte ts zien. Ik verlangde de plaats te aanschouwen, waar eens (Jlrich Zwingli de eenvoudige Hervormer, priester was en voor de groote menigte daar vergaderd durfde uitspreken, dat het Mariabeeld geen wonderen deed en ook niet doen kon. Ik bewonder dien held, die dat durfde zeggen, hoewel hij wist hoe gevaarlijk zijn woord was onder duizenden die gereed waren, den ketter, die de wondermacht van een houten beeld durfde loochenen, aan te vallen.
Van den top des bergs aan wiens voet hij leefde kon hij de tinnen zien van het kasteel Gottlieben, waar Johannes Huss met ijzeren voetbanden in het kerkerhol had gelegen, terwijl hij V nachts met een ijzeren armband aan den muur werd gesineed. Daar hadden zijne voorouders Diisschien den rook kunnen ontdekken van het vuur, dat brandde voor de poort van Constanz, die naar Gottlieben voert. En toch waagde Zwingli den strijd te beginnen met den zelfden vijand, die Huss verbrand had.
i'ie vijand viel ook hem aan, maar hij had in de burgers van Zürich betere beschermers dan Huss in keizer Sigmund.
Te Kappel, niet ver van Einsiedeln, had de strijd tus-schen de Katholieke en Hervormde Cantons plaats, op den llen October 1513. Ulrich Zwingli viel gewond op
65
(3(5 BIJNVAL, ZÜEICH. ZÜBICHBESEE, WALl/ENSEE.
het slagveld, waar hij door een man uit Unterwalden, die hem niet kende, gevonden werd. Deze doorstak den gewonde, toen hij weigerde de Moedermaagd en de Heiligen aan te roepen.
In het meer liggen twee kleine eilanden, die aan de Abdij van Einsiedeln toebehooren. Op een van deze, üfnau, stierf Ulrich van Hutten, op den 30« Aug. 1523. Deze buitengewone en zonderlinge man was op een ridderburg in Frankenland uit adelijke ouders geboren. Onder de vanen van keizer Maximiliaan nam hij deel aan den oorlog in Italië, waar hij de gebreken der geestelijken nog beter leerde kennen dan in zijn vaderland. Van dien tijd af hield hij niet op de onkunde, den hoogmoed en de ondeugden der monniken aan te toonen. Met fijn vernuft begaafd, sloeg hij de geestelijkheid met mokerslagen, totdat hij op last van den Paus vervolgd werd. Hij was een vriend van Erasmus, Melanchton en Luther, en werkte op eene hartstochtelijke en hevige wijze de Hervorming in de hand. Nagejaagd als eene vluchtige hinde op de bergen, als het hert in den Hollenpass, nam hij zijne toevlucht in Zwitserland en hield zich eenigen tijd verborgen in het badhuis van Pfilflers. dat wij den volgenden dag zouden bezoeken. Hij werd ontdekt en daarvan bij tijds onderricht, vlood hij over de bergen, de paden der menschen vermijdende, alsof hij een roofdier was, naar het stille, vergetene eiland in het meer van Zürich. Daar stierf hij, 36 jaar oud, en vond eene stille rustplaats, na een zeldzaam onstuimig leven. Daar rustte zijne asch ten minste in vrede.
Een weinig verder ligt eene lange brug zonder leuning over de geheele breedte van het meer. Er wordt nu een
RIJNYAJ., ZÜKICH, ZÜUICHEBSEE, WALLKNSEE.
nieuwe gebouwd van 1460 nieters lengte. Hier liggen de Cantons Zurich, Scliweiz en St. Gallen aan elkander. Men moet zich verbazen over de groote werken die Zwitserland, dat wij gewoon iijn als een arm land te beschou-wen, tot stand brengt. Als men de groote, schoone en stoute bergwegen ziet, bijv. dien over den St. Gotthard, de lange tunnels voor hunne spoorwegen, de prachtige stations zooals te Zurich, de bruggen zooals deze over het meer, den enormen tunnel onder den St. Gotthard door en andere kolossale werken, en daarna de werken in ons vaderland, dan zou men waarlijk deuken, dat Zwitserland rijk en Holland arm was. De Zwitsers geven liever hun geld aan industrie dan aan Amerikaansche zwendelaars.
De oevers van het meer worden nu minder levendig, minder bewoond, maar de natuur wordt stouter bij eiken draai van het scheprad der stoomboot, door de hooge bergen, die achter elkander schijnen op te klimmen en hoe langer zoo meer hunne sneeuwpaleizen toonen-
Ik wil u nog eene aardigheid vertellen, die eenige gelijkheid heeft met eene andere, die ons vroeger zoo vrolijk maakte. Weet gij het nog, dat wij samen den Drachenfels beklommen? Wij waren laat te Königswinter aangekomen en hadden ezels genomen, om ons naar het hotel op den top te brengen. De jongens, die ons vergezelden hadden zooveel overeenkomst met die ezels, dat wij hun vroegen of er vele ezels in dit land waren. Een dier jongens antwoordde met een onnoozelen blik in het plat üuitsch: »was zu sagen, wenn viele Henen ktimen hatten wir viele Ese]/' Wij wisten niet of de jongen zelf de aardigheid begreep.
67
5*
ET,INVAL, ZÜKICH, ZÜElCHEEHJiE, WALLENSEE.
Iets dergelijks gebeurde ons ook hier. De wijn, die op de bergen van het meer van Zurich groeit, wordt daar zeewijn genoemd. Toen de lange Tyrolerin, die op den salondampfer hofmeesteres was, ons de wijnkaart aanbood, zette ik mijn wijsvinger op een mij onbekenden naam van wijn en vroeg of dat landwijn was. »Neen, antwoordde zij eenvoudig, »dat is zeewijn ', en zij scheen in het geheel niet te begrijpen, waarom wij zoo hartelijk lachten.
Doch wij legden aan te Rapperschwijl, om dadelijk van daar met den trein naar Ragatz, aan de grenzen van Tyrol te vertrekken, met het doel om de Tamina te zien stroomen en vallen door de beroemde Tamina-kloof, een natuurwonder, dat alleen de reis naar Zwitserland volkomen waard is. Het station is in de onmiddelijke nabijheid van het meer, niet ver van de jdaats waar de lange brug over het water is gelegd. De treiji gaat spoedig naar den Wallensee, een stil, diep en somber water, dat het tegenovergestelde schijnt te zijn van het vroolijke en levendige meer, dat wij zooeven verlaten hebben. Dit meer, ook Wallenstadtersee genaamd, is vier uren lang en een uur breed. Aan den overkant staan de rotsen als grillige muren steil in het water, terwijl zij hare spitse toppen loodrecht of schuin naar boven heffen.
Nu behoeven wij niet meer te vragen wat Alpen zijn. Zij vertoonen zich op eens in heel eigenaardige vormen, zoo onderscheiden van de ronde en koepelvormige kruinen van het Schwartzwald, dat wij dadelijk zien, dat wij hier met Alpen te doen hebben. Ook die naakte, grijze, bruinachtige muren zijn zoo geheel anders dan de groene bergen van het Schwartzwald. Daar staan de zeven chur-
68
EI.INVAL, ZURICH, ZÜRICHERSEE, VVALLEXSEE.
nrsten, iu Iiuune stoute pracht, met hunne hoekige en scherpe vormen en zonderlinge kruinen. Het zijn punten, naalden, ronde kegels en vierkante pyramiden, die daar dreigend uit het water oprijzen. De hoogste dier chur-firsten is ruim 7337 Rijnl. voeten hoog. Eenige watervallen storten over die punten, naalden en uitstekende rotsblokken iu het meer. Als muren klimmen die bergen uit het water op. Zoover mij bekend werd, is er aan den anderen oever maar een dorpje, dat er plaats vond voor eenige huizen. Het heet Kwinten. Wat eene schrikbare eenzaamheid, aldaar op eene rotsvlakte aan den voet van hooge rotsmuren en door het meer van de wereld gescheiden, te leven.
Het geheele tooneel dat de Wallensee aanbiedt, is zoo woest en zoo somber, dat men er zich geen denkbeeld van kan maken, ilet is alsof men een stuk van het Vierwaldstadter-meer ziet. maar eenzamer en doodsch. De inwoners zeggen, dat het water zoo diep is als de bergen hoog zijn. Hier is het spreekwoord dus woordelijk van toepassing, dat stille waters diepe gronden hebben. De aardrijkskundigen geven eene diepte op van 130 tot 150 meter. De namen der plaatsen aan dit sombere meer, zooals Primsch (primus), Ter/en, Kwarten, Kwinten, en ook de naam der landstreek (raster, wijzen op Ko-meinsche legioenen, die hier hunne kwartieren gehad hebben.
De spoortrein loopt soms rakelings langs den kant van het meer, en het gezicht op dat stille, diepe water vervult ons met eene onwillekeurige huivering. De trein gaat door negen donkere tunnels, door de rotsen heen geboord, die ook aan deze zijde steil uit het meer oprijzen, maar hier en daar 'och nog ruimte laten voor een dorp.
69
70 T)E TAMINA-KLOOF.
Het was reeds donker, toen wij in Ragatz kwamen en onzen intrek namen in het hotel Kosengaiten, dicht bi] het station gelegen.
27 Juli 1877. DE TAM IN A-KLOOF.
Da steht der Fels gar od' und kalil.
Vroeg in den morgen stonden wij op. Het ontbijt was gereed. Het bestond uit fij11 brood, boter, die wji eerst met zout moesten kneden en witten honig; kaas of vleesch werd niet aangeboden. De koffij en de warme melk waren zeer goed. AVij gebruikten ons ontbijt in den tuin, voor het hotel, liondom ons veiheften zich Alpen, die hunne hoornen loodrecht of met hoeken van 45° dragen. Wolkeu drijven langs de grauwe kruinen. De bergen rooken als in het Schwartzwald, maar de dampen klimmen hier niet uit dennewouden op. Zij komen te voorschijn uit de kloven en spleten der bergen alsof
DE TAMINA-KLOOF.
er van binnen brand is. In lange witte strepen ligt de sneeuw in de plooien en diepten, als dikke, glinsterende slangen, die tegen den bergwand slapen. Dit is echter geen eeuwige sneeuw, zij is overgebleven van den winter, toen de stormen die kloven hebben gevuld. Nu, in het laatst van de maand Juli, begint de sneeuw te smelten en als het daarboven zomer wordt, in Augustus, dan verdwijnt die sneeuw geheel. Toch was het voor ons een vreemd gezicht, die sneeuw daar te zien liggen, terwijl het beneden zoo warm was.
Eagatz is eene schoone badplaats, die van jaar tot jaar meer bezocbt wordt. Hier en te Interlaken hebben wij de meeste reizigers gevonden. Het dorp dat maar 1825 inwoners heeft wordt door keurige winkels zeer verlevendigd. Gedurende de drie zomermaanden is het er even druk als in andere badplaatsen, maar in den winter is het verlaten en doodstil; dan hebben de logementen geen gasten en de winkels geen koopers. ilet was, zeide men ons, eene schade van milioenen voor Zwitserland, dat er zoo weinig vreemdelingen waren. Velen, meende men te Ragatz, werden teruggehouden door den oorlog, anderen door den regen, die in de laatste dagen overvloedig gevallen was. In de zomermaanden is het in dubbelen zin oogsttijd in Zwitserland. Ik hoorde van een onderwijzer, die des zomers de school sloot, omdat er geene kinderen kwamen, dat bij gedurende dien tijd, de waardigheid bekleedde van opperkelner ia een der hotels van Ragatz.
Op het kerkhoi staat een gedenkteeken op het graf van den grooten natuurfilosoof Schelling, wiens diepzinnige schriften veel bewonderd, maar weinig begrepeu werden. Hij spande ai zijne buitengewone denkkracht in,
71
72 DE TAMTNA-KLOOF
om door bespiegelende wijsbegeerte het lever, eu deu oorsprong des levens te begrijpen. Maar wat liet leven was, ontsnapte altiid deu scherpen buk van ziju, met deu
kijker der logika gewapend, oog.
In onzen tijd tracht men weer langs den weg van waarneming, van inductie en deductie, te verstaan, wat aan de bespiegelende wijsbegeerte onmogelijk was. Nu werd liet lichamelijk oog door sterke vergrootglazen gewapend, maar tot nog toe heeft men den oorsprong des leveus niet gevonden. Het zijn der dingen kunnen wij maar niet recht vatten, terwijl het worden meer begrijpelijk voor ons is, omdat wij ook zelf het worden meer opmerken en zeil een worden zijn.
Wij wandelden door Ragatz naar de wilde Tamina, be-geerig om dien woesten bergstroom van nabij te leereu kennen. Wij waren weldra op eeue brug over dezen stroom, waar de wind zeer sterk was, zoodat hij een onzer den hoed van het hoofd rukte en in de bruischende golven slingerde ; en nauwelijks was hij in aan aking met het schuimende water oi hij verdween, terwijl ei geen
spoor meer van te zien was.
De Tamina is een der meest woeste bergstroomen in Zwitserland. Hij ontstaat u':t de Sardona-gletscher in het Calfeuser-dal eu stort zich bij Kagatz in deu liijn. Een zacht klimmende rijweg, die de plaats ingenomen heeft van het vorige smalle bergpad, dat gedeeltelijk nog bestaat eu naar het hooger gelegen dorp Pfaffers voer:, brengt ons in drie kwartier naar het bad Pfafiers. De ^eg weid zeer druk bezocht en eene menigte vreemdelingen, van allerlei volken, kwam ons tegen of spoedde zich met ons naar de Tamina-kloof. Aan de rechterhand hebben wij
DE TAMINA-KLOOF.
ii slt;-eil opklimmende bergen, die veelal bestaan uit leisteen,
i dat in onafzienbare Ingen op elkander ligt, die schuin uit
ii den grond tegen elkander opsteken. Met onze stokken stieten wij gemakkelijk grootere en kleinere lagen weg
ii en konden ons zeer goed voorstellen, hoe die steentjes
.t in de Tamina vallend, altijd over elkander schavend en
u door het water gepolijst, tot zulke gladde bikkels worden
gemaakt als wij in het rivierzand vinden.
s Aan onze linkerzijde bruischt en schuimt de bergstroom
ij door en over groote rotsblokken, alsof zijn toorn er tegen
j- ontbrand is en hij ze naar den Rijn wil medeslepen. Het
sr water voert een licht grijs, dansend schuim voort.
Aan onze rechterhand zien wij het bergpad, dat steil naar boven kronkelt. Twee Alpenbewoners daalden met n zekere en vaste schreden het piad af. Zij zetteden hunne
n lange, met scherpe punten gewapende, alpenstokken tel-
jr kens voor zich neer, om hun val te breken en met vas-
1- ten gang af te dalen. Zij laten de stokken door hunne
et handen glijden en gaan zoo, regelmatig en snel naar
n beneden. Op den rug hebben zij twee kleinere stokken,
waarop een zak met houtskolen ligt. Zij leggen zich met t- den rug tegen den bergwand en maken den zak los, die
et daar blijft liggen om verder met wagens vervoerd te
it worden. Dan nemen zij den alpenstok met een der klei-
et nere op den schouder, en op den derden steunende klim-
:n men zij langzaam on met wijde schreden naar boven: zij
is hebben waarlijk een moeielijken levensweg,
■d Op eens, een weinig verder, wordt de weg geheel af-
tn gesloten door den breeden muur van een oud klooster,
js Dat gebouw staat als 't ware ingeklemd tusschen hooge,
ij kale rotsen, die met have voeten de zijmuren van het
73
TIE TAMINA-KLOOI'.
klooster raken. De zon schijnt hier slechts van tien uur des voormiddags tot vier uur in den namiddag. Aan onze rechterhand klimt een pad op, tusschen het huis en den rotsmuur. Daar zal de weg zijn, meenden wij, maar het was slechts een terras, waar een paar badgasten zaten en dat ook door de rotsen afgesloten was. Wij zullen door het gebouw moeten gaan, zeiden wij tot elkander en trokken aan de schel om te vragen, hoe wij de Tainina-kloof moesten bereiken. De deur ging onmiddelijk open en een bediende onderrichtte ons, dat wij door het gebouw moesten gaan.
Wij kwamen in een zeer langen en donkeren corridor met lage kruisgewelven. Aan de rechterzijde valt een somber licht door smalle openingen, in den dikken muur als trechters aangebracht. Eene lange reeks van vertrekken komt op dezen gang uit.
Het water uit de bronnen, die hier in het gebergte liggen, werd sedert langen tijd zeer heilzaam geacht, vooral voor zwakken. Door waterleidingen wordt het naar Eagatz gevoerd, om de badinrichtingen te voorzien. Maar nu zijn er, die liever hier in de onmiddelijke nabijheid der bron zijn, omdat zij het water hier zuiverder achten. Menschen van allerlei stand vinden hier verpleging naar hun vermogen.
Midden in dezen gang is een soort van kantoor, waar wij, voor een frank de persoon, toegangskaartjes ontvingen. Aan het einde van het gebouw gaan wij eenige trappen af, eene deur gaat open en wij staan voor de geweldige ïamina kloof.
Tusschen hooge rotsen woest en kaal ligt de Tamina-kloof, die als eene poort vormt, waar de rotsen aan be .de
74
DE TA MIN A-KLOOF.
wj'len uaar elkander dringen. Verbaasd staan wJj een oogenblik stil voor die hooge rotspoort. Twee met ronde grillige bogen elkander naderende rotstoppen buigen zich, driehonderd en vijftig voet boven het water der Tamina, naar elkander, als twee spitsbogen. Zij raken echter elkander niet, zoodat zij dreigend boven den woesten stroom hangen, die den geheelen bodem der kloof bedekt. Aangrijpend is het gezicht in het half duister naar het inwendige van die Reuzenpoort, waaruit het zware geluid der vallende Tamina ons tegemoet klinkt, die brnischend, kokend en met schuim bedekt uit de kloof komt aanstormen. De ramina is veel breeder dan die poort, zoodat zij met geweld daardoor heen moet dringen, en daarbij van de hoogte met kracht nederdalende moet het water hier tusschen de muren, die het inklemmen, wel hevig stormen.
De kloof zou geheel ontoegankelijk zijn, zoo men geene werken van hout gemaakt had, waarover wij niet alleen tot den ingang kunnen naderen, maar ook binnen de kloof kunnen komen. Tegen de linkerzijde van de overhellende rots heeft men een steiger met eene sterke leuning aangebracht, die voortloopt tot in het binnenste van de kloof en 1500 voet lang is. Door onze parapluien dekken wij ons tegen het water, dat langs den geheelen weg uit de rotsen boven ons hoofd nedervalt als een sterke regen. Vv aar liet water te overvloedig nedervalt zijn afdakjes aangebracht, die het in de Tamina brengen. Met een gevoel van huivering gingen wij als onder een zwaren regen voort in de halfdonkere diepte, waar het licht alleen nederdaalt door de hooge opening, die de rotsen vrijlaten. Hier valt de bergstroom woest en ge-
75
DE TAMINA-KLOOl'.
weldig neder van eene rots die hem in den weg ligt. Hij zweept de donkere rotswanden zoo sterk, dat bij ze hol maakt. Duidelijk kan men daaraan merken, hoe do ïamina sedert eeuwen bezig is, om haren weg breeder te maken en zich dieper in den grond te boren. liet zware geluid van het vallende water weergalmt sterk door de gewelven.
Een weinig verder sluiten de rotsen dicht aaneen. Als met groote tanden grijpen zij in elkander en houden elkander vast. Het wordt nog donkerder, zoodat men den stroom minder goed ziet dan hoort. Met huivering vervuld door dit verheven natuurgewrocht gaan wij op het planken pad voort. Eindelijk worden de gewelven boven ons weer opeu. Zij toonen nog de scherpe tanden, waarmede zij elkander gegrepen hebben, en wat verder vereenigen zij zich weer. Het licht valt nu ruimer in de diepte, dewijl de opening boven ons grooter is, en wij kunnen daardoor de gedaante en vormen der gewelven-
O O
reeks beter onderscheiden. Die vormen zijn ten uiterste grillig; nu eens zijn het neerhangende spitsen en naalden, die naast elkander staan, dan weer ronde en kegelvormige gaten in de spitsbogen.
Eindelijk bereiken wij het einde van het houten pad. De grot gaat nog veel verder, maar wij kunnen er niet dieper in doordringen, omdat het steigerwerk hier ophoudt. Hier liggen dan ook de warme bronnen, die aan de badplaats haren roem gegeven hebben. Eene smalle en nauwelijks een manslengte hooge grot, toonde een donkeren gang in den loodrechten steen. De wachter van deze
O O
spelonk waarschuwde, om onze demi-saison af te leggen en aan de rotsen op te hangen, en stak eene kaars aan.
Hij ging ons voor en wij volgden het sobere lichtje.
7G
DE ïAMINA—KLOOF.
terwijl al dadelijk een warme vochtige gloed ons in het gelaat stroomde, alsof wij in eeno kamer kwamen, waar buitengewoon hard gestookt werd. Toen wij bij de bron gekomen waren, wees anze Thermometer 100° Fahrenheit, terwijl de vochtige wasem dadelijk hare kracht aan ons toonde. Een paar voet beneden den grond, dwars dooide grot vloeide de warme beek. Bij het licht der kaarsen zagen wij het dampende water in den schoot der bergen als in een eeuwigen nacht, bedaard voortgaan. De bronwachter gaf ons van dat water te drinken; het was warm natuurlijk, maar zonder reuk of smaak. De warmte in de spelonk noodzaakte ons spoedig te vertrekken.
Wie heeft die warme bron, zoo diep in het gebergte verscholen, ontdekt? Wie kon er tot dit punt in de bergkloof doordringen vóór er een steiger gemaakt was ?
Deze warme bron is de oorzaak van den bloei van het dorpje Ragatz en heeft de grondslagen van het enorme badhuis PHiffers gelegd ; of die bron aan vele kranken de gewondheid weergegeven heeft, betwijfel ik, maar dit kan men van de andere badplaatsen en vau vele geneesmiddelen ook zeggen. Brachten de warme bronnen vele kranken naar deze afgelegene plaats aan de grenzen van Tyrol, de kille Tamina-kloof trekt duizenden genenden uit alle oorden der wereld naar bad Pfaffers.
Wij waren zeer getroffen door het stoute natuurtooneel, dat wij in stille verbazing hadden aanschouwd en onze verwachting ver overtroffen heeft.
Zwitserland, zoo rijk in verheven natuurtafereelen kan u niets aanbieden, dat de Tamina-kloof in stoute pracht en woeste grootheid overtreft. Rotsen en bergstroom.
77
DK TAMINA-KLOOF.
beide even stout, spannen samen om den indruk overweldigend te maken.
Daar zette Hij poort en grendel aan de woeste golven tegen den hoogmoed der Tamina, die toornig opspat tegen den rotsmuur die haar insluit; en toch kampt de bergstroom tegen die ontzettende rotsblokken een altijd duren-den strijd. Hoe langzaam ook de Tamina werkt, toch maakt zij haren weg ruimer, toch boort zij dieper en dieper in den rotsbodem en hoe vast en sterk die steenmassa's ook zijn, toch worden zij overwonnen door de aanhoudend voortwerkende kracht van het water. De rotsen zelf toonen duidelijk aan, dat de Tamina haar overwint.
Zoo gaat ook de verlichting der menschheid langzaam maar zeker voort. Gelijk men de vorderingen der Tamina slechts na eeuwen ;den kan, zoo gaat de beschaving dei-volken ook slechts met eeuwen voorwaarts.
In ons logement teruggekomen, zetten wij ons in den tuin neder, om het uur van vertrek af te wachten. Nauwelijks hadden wij plaats genomen, of men kwam ons vragen, wat wij gebruiken zouden. IVie heeft dat ooit beleefd in een hotel waar men logeert. Maar onze rekening was reeds des morgens betaald, en nu begrepen zij zeker, dat wij daar niet mochten zitten zonder vertering te makeu.
»Wat drinken die heeren daar onder de Verandaquot; vroef ik, terwijl ik naar eene tafel wees, waar men bierglazen met dampend rood vocht gevuld bracht.
»Dat is koffiequot; antwoordde de kelner.
Wij bestelden bier van Constanz en nauwelijks waren onze glazen ledig of men kwam al weer vragen of wij
78
DE ÏAMINA-KLOOF.
niet iets anders begeerden, daarna of wij niet met ons vertrek zouden wachten tot na het diner, en later of wij dan vóór ons vertrek toch niet iets wilden eten.
»Ik weet niet of dit hier overal zoo isquot;, zeide ik tot een Noord- i)uitschei- die bij ons zat, »maar ik vind dat gedurig vragen verbazend lastig.quot;
»Men moet hier van de vreemdelingen trekken wat men kanquot; antwoordde hij lachend; »daarvan zal ik u eens »een voorbeeld verhalen. Eenigen tijd geleden was ik in »een Muzeum. De dikke portier, wiens pet met een roo-»den band omboord was en wiens deftige rok met een »rand van de zelfde kleur svas afgezet, zeide dadelijk toen »hii de deur geopend had tot mij: »Bitte schirm' und »stöckJ abzgeben.quot;
»Entschuldigen sie ich habe kein stock bei mirquot;, ant-»woordde ik. Dös ist glexh vielquot;, hernam hij, »da holen »sie sich anen.quot;
Nadat wij nog een blik geworpen hadden op den Rijn, die hier het grauwe Gletscherwater van de ïamina m zijn blankere golven ontvangt, verlieten wij Eagatz. In den trein wees een zwitser ons op een groenen berg in de verte en zeide: »daar ligt de grens van Oostenrijk.quot;
Langs den zelfden weg gingen wij naar Rapperschwijl terug. Wij zagen met nieuwe belangstelling den Wal-lensee en de zeven Keurvorsten, die zoo trots uit het meer opstijgen, weder.
De rotsen van dit gebergte formeeren onderscheidene terrassen, waar gras groeit. Het is alsof breede groene banden de bonte steenen omvatten. Die groene terrassen liggen boven elkander. Zelfs dicht onder den top ligt zulk een met gras bedekte rand en ook nog op die hoogte
79
DE ÏAMIXA-KLOOF.
weiden des zomers runderen, schapen en geiten. Wat schrikkelijke afgronden moet men zien, als men uit die hoogte op het meer nederblikt. De herders brengen in de zomermaanden hunne kudden naar boven. Dan slapen zij in die nederige hutten, die men Sennhutten, d i. herdershutten, noemt. Oie hutten zijn gemaakt van balken, zooals de teerstokerswoningen in het S'chwartzwald, of' ook wel van steenen, die zij zoo weten te leggen, dat zij lage muren vormen; en op eenige blokken, over die muren als een balklaag gelegd, worden groote platte steenen geplaatst en daarop weer andere. Zulk een Sennhut heeft het voorkomen van eene grot met een vierhoekigen ingang. Als de zomermaanden voorbij zijn, trekken de herders naar de lagere en meer warme streken van den berg en brengen de geelachtig witte kazen, die zij boven gemaakt hebben, mede. Verbeeld u de eenzaamheid van zulk een koeherder, gedurende den geheelen zomer op die hoogte.
Zulk een berg wordt door de eigenaars in een zeker getal koeëtens verdeeld.
Ten tweeden male bevaren wij het meer van Zürich; nu tegen het vallen van den avond. Prachtig slapen de Alpenreuzen in de schemering. Als witte tulbanden toonen zij in de verte hunne met sneeuw bedekte kruinen, He kleur van het meer is altijd even liefelijk groen en nu bij het licht der ondergaande zon nog zac ;ter. Rustig en vast klieft het groote stoomschip dit spiegelvlakke water.
Uiterst bevallig is het gezicht op Zürich, waar wij vód het donker aankwamen.
W ij willen eens kennis nemen van het openbare leven
80
UE TAMINA-KLOOF.
ia eene Zwitzersclie stsicl en begaven ons diiarom naar eene plaats van uitspanning, op eene hoogte in de stad gelegen. De groote zaal was bijna ledig, terwijl de tuin goed bezet was. Er naren menschen uit den burgerstand, die hier den avond kwamen doorbrengen. Er werd overal bier gedronken; sterkedrank werd er niet gezien. Allen, met wie wij een gesprek aanknoopten, waren uiterst beleefd eu spraakzaam. Het is opmerkelijk, dat wij hen goed verstaan kunnen eu dat komt omdat zij opzettelijk tegen vreemden goed Duitsch spreken om verstaan te worden. Hunne landtaal is echter genoeg onderscheiden vaa de gewone 1), itsche taal, om het ons moeilijk te maken hen te verstaan, indien zij die gebruikt hadden.
Een man vermaakte het volk door, op eene komieke wijze, allerlei personen voor te stellen, terwijl zijn metge zei op een guitar speelde Nu eens stelde hij een jongen pronker voor, de dwaasheden van zulke jongelmgen sar-kastisch hekelende, dan bootste hij een kapper na, terwijl hij de snoeverijen en de bespottelijke aanmatiging van sommigen dier lieden aan de kaak stelde. Zoo bleef hij aan den gang, daarbij op den persoon, dien hij voorstelde toepasselijke liederen zingende met begeleiding der guitar. Die liederen, recitatief gezongen, waren aardig, maar zonder de minste indecente of dubbelzinnige woorden eu zonder iemand persooulijk te kwetsen of te grieven.
Ach! dacht ik, hoe gelukkig zon het zijn, indien ons volk bij zijne openbare vermaken ook zoo onschuldig en fatsoenlijk genieten mocht. Er is in Zwitserland voor ons volk veel te leeren. Het eerste en voornaamste onderscheid tusscben hun volk en het onze is, dat zij goed gezond bier eu wijn drinken, en er bij ons /.ooveel sterke-
81
BE TAS1INA-KXÜOi'.
drank gebruikt wordt. Zijt ge in Holland op reis, dan ziet ge overal jenever of brandewijn gebruiken, zelfs vroeg in den morgen. In Zwitserland beb ik dat nooit gezien dan op bepaalde tijden, bijv. vóór liet eten en dan nog zelden. Zoodra echter bij ons liet volk samenkomt om te genieten, dan wordt er over het algemeen niets anders gebruikt dan sterkedrank. Kaartspel heb ik bij hen niet opgemerkt als bij eenige soldaten, die, het zij in 't voorbijgaan gezegd, behalve hunne hoeden, veel overeenkomst hadden met onze miliciens.
Ook hunne spraak maakt hen openbaar. De Zwitsser kan goed Duitsch spreken al is zijn dialect anders. Hunne uithangborden, zelfs in de kleinste dorpen, zijn zonder zulke schreeuwende taalfouten, ais bij ons gevonden worden in weerwil van het zoo hoog geroemde onderwijs.
Een der hoofdgebreken van ons volk is gebrek aan smaak. ïoo de jougelui uit ons volk maar eenigen smaak hadden, zouden zij onmogelijk zulke gemeene liederen kunnen zingen als zij nu doen; dan zouden zij geen behagen hebben in die smakelooze, ja walchelijke, Baoha-naliën, die zij nu vertoonen in tijden van vermaak.
De geringste Zwitser weet te spreken over de schoonheden van zijn land. Hij gevoelt het schoone en verhevene van de natuur waarin hij leeft. Dit hoort ge aan het vuur, waarmede hij over de merkwaardigheden in zijn vaderland spreekt. Hij is ook aan zijn land gewend, zoowel als de Hollander, maar de gewoonte heeft hem niet ongevoelig gemaakt. De natuur van Zwitserland, die zoo indrukwekkend is, heeft zeker een grooten invloed op den bergbewoner, om hem mannelijk en moedig te maken. De natuur doet zeker veel, maar niet alles; wij
82
DE TAMINA-KLOOF.
zijn duarom ook zeer ingenomen met de pogingen der Maatschappi] tot nut van 't Algemeen, om den smaak onzer jeugd op de school te verbeteren. Daartoe moet men zeker gebruik maken van het natuurschoon, want de natuur is de beste leermeesteres in de wetenschap van het schoone. En bij ons hebben wij bijv. bloemen zoo schoon als in eenig ander land; daarvan zou men by het ouderwijs goed gebruik kunnen maken.
Van daar begaven wij ons naar de Tonhalle, waar een meer deftig pubiek komt. De entree was dertig cents. Er was een uitnemend orchest en voortreffelijke muziek. De zoldering bestaat uit net beschilderde kapgebindtcn, die zeer goed staan in de ruime zaal.
Terwijl w'j plaats wilden nemen aan eene tafei waar een heer zat, stond deze dadelijk op, om ons te laten voorbijgaan en begon spoedig oen gesprek met ons. Mij was student aan de beroemde Polytechnische school en sprak zeer aangenaam over do natuur der Alpen. Zoo brachten wij in Zürich een zeer aangenamen avond door, en de Tonhalle verlatende, wandelden wij langs de kaai van de Limmath naar ons logement, zum Schweizerhof.
Met een aangenaam gevoel, na eon dag van groot genot, begaven wij ons ter ruste met de gelukkige hoop, dat wij den volgenden dag een der Alpen, ware het dan ook maar een knaap bij de reuzen van het Berneroberland, den Rigi zouden beklimmen.
De Uigi is op verre na niet zoo hoog als do Jungfrau of do Finsteraarhorn, maar beroemd om zijne ligging, zijn buitengewoon ver uitzicht en zijn spoortrein.
83
6*
VI.
DE RICH EN DE VIERWALDSTADTERSEE.
Und unler deu Füssen cin uebliges Meer, Erkennt er die Slildte der Meuscheu nicht mehr, Durch den Kiss nur der wolken erbliekt er die welt, Tief unter den Wassern das grünende Feld.
Schiller. Wilhelm Teil. 1® Bedrijf, le Tooneel.
In den vroegen morgen was er in ons logement geen ontbijt gereed zooals overal elders, en wij gingen dus zonder wat genuttigd te hebben naar het station. In de restauratiezaal was beter gezorgd. Op eene lange tafel stonden borden en brood gereed voor bepaalde prijzen. Wij gingen dadelijk aanzitten en onmiddelijk werd de kop, voor ons bord geplaatst, met koffie gevuld. Voor een zeer billijken prijs hadden wij daar in een oogenblik een goed ontbijt. Wij werden geroepen en namen plaats in den trein, die ons naar Züg bracht.
Het is eene kleine stad, de hoofdplaats van het Canton van den zelfden naam, met 3000 inwoners Aan het postkantoor zouden wij brieven van huis vinden. Meu moet ver van het vaderland geweest zijn, om te gevoelen
DÊ EIGI EN DE VIERWALDSTÜDTEIiSKE.
hoe aangeuaam dit is. Op ouze vraag: »zijn er ook blieven uit Holland poste restante?quot; was het antwoord »ja.quot; Wij gaven onze namen op en ontvingen de brieven, die aan ons adres waren. Verheugt over de goede tijdingen, wandelden wij dadelijk naar het meer van Zug, waar de stoomboot gereed lag, om ons naar den voet van den Rigi te brengen. En daar, op de plaats waar de stoomboot aanlegt, staat de spoortrein gereed, om ons naar den top te voeren.
Op onzen tocbt van Zürich naar Zug, hadden wij kennis gemaakt met een beleefden en beschaafden Zwitser, die met zijne beide zoontjes een tocht door het gebergte ging maken. Zij waren daartoe geheel uitgerust. In een blikken trommel hadden zij hun voedsel en in een veld-flesch hun drinken. Ons gesprek in den trein was zeer levendig geweest over de bergen en de sociale toestanden in Zwitserland, zoodat wij op een aangenamen voet gekomen waren. Zooals later bleek was hij oberstlieute-nant der Zwitsersche infanterie en zijn naam was Baum-quot;•arteu Schwij -.er. Het zal ons door dien Hoofdofficier niet ten kwade geduid worden, dat wij zijn naam hier in het openbaar noemen, want het was noodzakel^k om het volgende goed te verstaan, en het zal hem niet onaangenaam zijn, dat wij ons zijne beleefde houding tegenover ons vreemdelingen herinneren.
Wij namen samen plaats op het voordek van den sierlijken salondampfer Helvetia. Het gezicht op het meer van Zug was weer geheel anders, dan op dat van Zürich of op den Wailensee, schoon het water dezelfde groene kleur had en de oevers even bekoorlijk waren, als die van het Zürichermeer. Het meer van Zug is drie uren lang
85
80 DE EIGI EN DE VIEKWALDSTaDTEESEE.
en ongeveer eeu uur breed, bij eeue diepte vau duizend voet. liet water is zoo doorschijnend, dat wij de forellen diep onder de oppervlakte duidelijk zagen. Groene met booinen bedekte hellingen dalen aan onze rechterh'ind langzaam naar den waterspiegel af. Voor ons op den achtergrond prijkt de Pilatus, door dikke nevelen omgeven, eu aan de linkerzijde klimt de Uigi uit het meer op. Wij kunnen hem zien van zijn voet af uit het water tot aan zijn hoogsten top Rigikulm. Aan de zelfde zijde vau het meer waar de liigi ligt, vertoonen zich meer Alpen, en over hunne toppen heen rijzen nog hoogere spitsen ten hemel.
»Dit meer is zeer vischrijkquot;, zeide de heer Baumgarten »Schwijzer, »vooral zwemmen er hier vele roode forellen (1) »eu zij zijn soms zoo menigvuldig, dat zij eenige jaren ge-»ledeu twee strateu van Zug ondermijnd hebben. Die »straten zijn met 26 huizen eensklaps in de diepte ge-»stort. Zoo verradelijk kuunen zij werken onder eeae zoo «liefelijke oppervlakte, als dit meer ons vertoont. En nog »niet lang geleden viel een rijtuig, dat van Zug naar »Arth reed, iangs den oever van het meer, door het schrik-»keu der paarden, in het water. Twee dames waren er in »gezeten, die hare familie te Arth bezoeken en een plei-»ziertochtje iu het gebergte maken wilden. De bewoners »vau het strand, die buiten aan het werk waren, hoorden »een plof iu het water en toen zij hunne ontstelde bhk-»ken daarheen richtten, zagen zij niets anders dan groote »groene kringen die zich langzaam uitbreidden. Het meer »lag daar kalm en rustig als gisteren en eergisteren en
Salmo salvelinus.
DE RIGI EN DE VIEEWALDSTÜDTERSEE.
»uooit heeft meu iets meer gezien van rijtuig, paardsn of »mensclien. Zij waren voor altijd spoorloos verdwenen m gt;cle groene diepte van dit zoo bevallig coquetteerende »meer.quot;
Wij vroegen of hij nog meer bijzonderheden van deze oorden kende.
»Ja welquot;, zeide hij, »ik ben geboren te Immensee, daar »aan de overzij, en ik heb van de jeugd af aan in deze slandstreek omgezworven. Daar aan onze rechterhand »staat eene fabriek van gecondenceerde melk. De noor-»delijke en westelijke oevers zijn gelijk aan een grooten sboomgaard, vol van de beste vruchtboomen. Het is u »bekend, dat wij onzen brandewijn uit vruchten stooken, »vooral nit pruimen en kersen. Uier aan deze oevers »groeien de beste kersen van ons land en het kirsch-»wasser daaruit, is zeer beroemd.quot;
Wij voeren nu door eene engte, gevormd door twee vooruitstekende landtongen, en zagen Immensee en vóór ons Arth, aan den voet van den iligi.
»Deze streek is rijk aan herinneringen,quot; zeide de heer Baumgarten. »Zie, daar over die bergen liep Wilhelm Teil »met een gloeienden haat tegen den landvoogd Gessier in »de borst. Toen hij over het Vierwaldstadtermeer vervoerd, »aan land gesprongen was op eene plaats, die gij spoedig »zien zult, snelde hij als eene gejaagde gems langs het »Lowerse meer en den voet van den Kigi naar Küssnacht, »dat recht voor ons achter de bergen ligt.' »En daarquot; vervolgde hij, terwijl hij met de hand eene plaats in het gebergte aanwees. »Daar wachtte hij in een hollen weg »op de komst van den vijand zijns vaderlands. Daar »schoot hij Gessier dood. Op die plaats is ter zijner ge-
87
88 DE R1GI EX DU VIERWALDSTaDTEUSEE.
»f1acliteuis ook eene kapel gesticht, met het navolgende »opschriftquot;:
Gesslors Hochmuth Teil erschossen Uud ed'le sohweizer Preiheit entsprosscn.
Wie lang wird aber solche wiiti reu.
Noch lanje wenn wir die Alten waren.
Met vuur verdedigde de oberstlieutenant de waarheid der geschiedenis v,;n Wilhelm Teil. Hij verhaalde ons, dat een ziiner voorouders, Baumgarten genaamd, met de eedgenooton bekend is geweest. De landvoogd te Küss-nacht vervolgde hem, gelijk een oude dichter zoo schoon zequot;t, zoo als de houd het gewonde hert in het gebergte
O '
najaagt.
»De vluchtelingquot;, zoo vervolgde hij, »kwam in de wo— »ning van den om /ijue rechtschapenheid bekenden Werner »Stauffacher in het canton Schwijz. Bij dien braven man »voiid hij bescherming en daardoor verkreeg mijn voor-»vader den bijnaam van Schwij/.er, zooals zijne afstamme-»lingen dien naam gehouden hebben.quot;
»Van ouder tot ouderquot;, ging hij voort, »is die geschie-xdenis in mijne familie bewaard gebleven, en zoo ook bij »de afstammelingen van vele andere helden uit dien tijd. UI et geheele volk hier in Uri, Schwijz en ünterwalden, »ja in geheel Zwitserland, is sedert eeuwen bekend met »de geschiedenis van Wilhelm Teil. Overal, waar iets »merkwaardig gebeurd is, staan kapellen en gedenktee-»kenen opgericht. Hoe kan eene geschiedenis, die op zoo »breede grondslagen gebouwd is, onwaar zijn? Ik weet, »vervolgde hij, dat er dergelijke verhalen ook onder andere »volken bestaan, bijv. in het Noorden, maar hoe dat »eeu vasten grond geven kan, om er bresbatterijen op te
■ 1
DE BIGT EN DE VIERWALDSTaUTEKSEE. 89
»plaatsen tegen de geschiedenis van Wilhelm Teil, kan »ik niet begrijpen.quot;
J
»Dat moet ik toestemmen'' zeide ik, »of de legende vüh »Weiiisbei'g bijv. op waarheid steunt weet ik niet, maar »het gaat uiet aan te zeggen, dat die geheel uit de lucht «gegrepen is, omdat er eene dergelijke legende bestaat in [1 »de omstreken van Leerdam, van het huis Reinestein te
j, »Hei en Boeikop. Maar het komt mij en vele anderen
e »vreemd voor, dat do oudste geschiedschrijvers van Zwit-
i- »serland, die na den tijd van Teil leefden, met geen enkel
ii »woord melding vau hem maken. Johannes van Winter
de »thür in 1349 en Justiuger van Bern in 1420 spreken
»van Wilhelm Teil niet, en die held zou geleefd hebben i- »iu 1308.quot;
er »Dat is mij ook onverklaarbaarquot;, hernam hij »inaar ik
ui «behoef u niet te zeggen, dat de geschiedenis van dien
r- »tijd nog niet genoeg beoefend is, om een eindvonnis te
e- »mogen vellen. Wat bovengeuoemde historieschrijvers kan
«bewogen hebben, om van Wilhelm Teil en al zijue dap-e- »pere vrienden te zwijgen, weet ik niet. Zouden al die
bij «mannen door eene ijdele verbeelding uit de lucht gegre-
jd. «pen zijn? Er zal toch zeker wel iets gebeurd zijn, dat
■n, »kan niemand tegenspreken. Zulke algemeenc volksover-
let «leveringen, die zoolang bestaan en vooral op die plaats,
3ts «waar de gebeurtenissen zouden geschied zijn, moeten toch
ee- «eenigen historischen grond hebben. Zelfs de zonderlinge
;oo «en raadselachtige Sphinx te Thebe zal eenigen historischen
iet, «bodem hebben, beweert men, en de geschiedenis of liever
ere «de overlevering aangaande Teil, zoovele eeuwen reeds dat «verhaald en door ons volk geliefd, zou allen grond missen? te
DM RIGI EN DE VIEEAVALDSTaDTEESEE.
»Onmogelijk, er moet iets gebeurd ziju en wel iets dat «betrekking had op de onafhankelijkheid van ons vaderhand en zeker iets, dat althans zoo belangrijk was, dat het »geheele volk er zich mede gemoeid heeft. En hoe komt »het nu dat de geschiedschrijvers door u genoemd daarvan »zwijgen. Dat is toch zonderling. Maar sedert Baedeker »heeft goedgevonden te verklaren, dat de geschiedenis //van Wilhelm Teil algemeene bekendheid heeft gekregen »door het bekende tooneelspel van Schiller, roepen alle »toeristen: Met is een fabel, zie maar in Baedeker pagina »zooveel. Is er grooter onzin denkbaar?quot;
»Maar wij zijn te Immenamp;ee en ik moet hier de stoom-»boot verlaten. Ik zie daar een mijner vrienden uit Arth »aan den oever staan. Het is de heer Walter G... die »denkelijk naar huis gaat en met u mede vaart, ik zal «u aan mijnen vriend voorstellen, die er zich een genoe-»gen van maken zal u met de bijzonderheden van zijne »woonplaats en van den Rigi bekend te maken.quot;
Voor nog de stoomboot aan de aanlegplaats vastge-meerd was, raadde de heer Baumgarteu ons nog aan, den Pilatus te bezoeken, dien wij in de richting van Lucern voor ons zagen liggen. «De Rigiquot; zeide hij, »heeft sedert »eenige jaren den Pilatus verdrongen en toch onverdiend, /jflk verheug mij daarom dat die prachtige berg tegen »woordig weer tot zijn recht komt, want in deu laatsten »tijd wordt hij meer bezocht.quot;
De heer Baumgarten nam met een vriendelijken handdruk afscheid en verliet de stoomboot. Wij zagen hem spreken met den heer Walther G.... die aan boord gekomen, dadelijk naar ons toekwam en zich tot onzen dienst aanbood.
90
BE EIGI EN DE YIERWALDSTaDTERSEE.
De Pilatus trok nu eerst onze aandacht, terwijl de stoomboot regelrecht op den Rigi aanhield. Hoog verheft zijne kruin zich boven de omliggende bergen. Zijn hoogste spits, de Tomlishorn, is 6500 voet boven de zee. Eertijds liep er een houten pad van 40,000 voet lengte tegen den berg op. Dit pad, vroeger zeer beroemd als een kolossaal werk, liep langs de zuidzijde van den berg over kloven en watervallen, maar is nu geheel vervallen. Een balk van 90 voet lengte en 2 voet breedte viel langs eene baan van 40,000 voet, in den tijd van twee en een halve minuut, naar boneden. Deze bijzonderheid verhaalde de heer G... ons en voegde er bij waarom die berg den naam van Pilatus gekregen had.
»Pilatusquot; zeide hij, dat is pileatus en wil zeggen, gedekt met een hoed. De mons pileatus is dus de berg met den hoed en wordt zoo genoemd, omdat zijne kruin dikwijls sombere nevelen draagt. Als er een onweder in aantocht is tegen de Alpen, dan begint het gewoonlijk met de horens van den Pilatus, als een uitstekenden voorpost der Alpen te verdonkeren; maar ook zonder onweder liggen er dikwijls nevels en wolken op of rondom zijne kruin. Daarom is hier algemeen een spreekwoord bekend van den volgenden inhoud:
VVenn der Pilatus hat sein' Hut Deun wird das Wetter gut.
Ha'; er dooli ein Kragen,
So giebt's gewöhnlich Regen.
»Ik hoop dat Pilatus ons niet misleiden zalquot;, zeide ik glimlachend bij dit spreekwoord. Maar tot mijne spijt heb ik ondervonden, dat hij ons bedrogen heeft, terwijl
91
DE EIGI EN DE VIERWALDSTÜDTERSEE.
hij er toch zoo hoog ernstig, ja somber, uitzag. Hij had op dit oogenblik een grooten hoed van nevelen op, en des avonds regende het verschrikkelijk.
»Eene oude legendequot; ging de heer G... voort, »ver-»haalde, dat Pontius Pilatus door den Caesar Tiberius »naar Gallie verbannen, hier gewoond heeft, en dat hij »uit wanhoop zich in een der afgronden van den Pilatus «gestort heeft. Die legende is denkelijk ontstaan door »deu naam van den berg.quot;
»In de nabijheid van Arthquot;, verhaalde hij verder, »is »een klein gedenkteeken opgericht, op de plaats waar »eenige mannen uit Öchwijz, op den lö611 Nov. 1375, een »pi)l vonden, door de hand van een vriend afgeschoten. »Aau den pijl was een stukje perkament gehecht, waarop »de volgende woorden stonden: »Hütet Euch am St. Oth-»mans Tag am Morgarten.quot;
»Ik ben, zeide ik, met de geschiedenis van Zwitserland »niet genoeg bekend, om mij den toestand van dien tijd goed te kunnen voorstellen quot;
»Toen de mannen van Uri, Schwijz en Unterwaldenquot;, verhaalde hij, »na hunne zamenzwering op den Rütli »en na den dood van Gessier de landvoogden van den »diklippigen Habsburger Albrecbt van hunne bergen hadji den verdreven, leefden zij vrij en onafhankelijk zooals »in vorige dagen. Maar acht jaren daarna trok Leopold »van Oostenrijk met een schitterenden ridderstoet de gren-»zen over, om de drie Waldsteden te tuchtigen. En nu »vonden eenige mannen uit Schwijz, nog onbekend met »den inval van Leopold, dezen waarschuwenden pijl. »Hendrik van Hunnenberg, een edelman in het gevolg »van Leopold, had dien gevleugelden bode gezonden. De
92
DE RIGI EN DE VIKRWALüSTÜUTERSEE.
»alarm-vuren op de bergen riepen de bewoners van sSchwijz en naburige oorden te wapen. Zij verzamelden »zidi volgens de ontvangene waarschuwing bij deu berg »Morgarten. Tusschen dien berg en liet liefelijke Egerie-»ineer ligt een bergpas, waar het leger vau Leopold door »heeu trekken zou. Met wapperende vaandels stormden de szwaar geharnaste ridders de bergengte in, terwijl bunne »hooruen de bergwanden van vroolijke tonen deden weer-ïgalinen.
»Daar komen eensklajis de herders der Alpen uit de »kloven en hoeken van het gebergte te voorschijn, en »sluiten zich dicht aaneen, van den stellen wand der »rotsen tot den rand van het meer, zwijgend maar moe-»dig. He ridders doen den aanval met hunne lansen en «zwaarden, doch de Zwitsers staan als muren, maar als «muren die hunne bressen kunnen herstellen. De ridders «merkten eerst, dat zij die mannen niet konden verdrij-»ven, daarna dat zij gevaar liepen zelf verdreven te wor-»den en eindelijk werden zij zoo geslagen, dat er weinige »van Len in hunne ridderburchten teruggekomen zijn. »|)it gebeurde den lGcn November van 't jaar 1315.quot;
»Mijne woonplaats Arthquot;, vertelde hij daarna, »is rijk «aan herinneringen uit de historie, In 1519 was hier een «pastoor die discipel werd van Zwingli. Hij was, zegt men, «de eerste geestelijke in Zwitserland die trouwde; maar de «regeering van he!; canton Schwijz vond dat in 't geheel «niet goed, en later in 1655 liet zij alle van ketterij ver-«dachte personen gevangen nemen en vier van hen ont-«hoofdeii. Daardoor zijn de meeste Protestanten te Zurich «gaan wonen.quot;
Wij waren weldra aan het einde van onze vaart en
93
de 11igi en de vit.rwai.dstèidtersee.
het gezicht op den lligi wekte meer en meer oüs verlangen op om hem te beklimmen, te meer, daar dit wat gemakkelijker gaan zou, dan toen wij den Feldberg hebben bekocht. Wij zouden namelijk met den trein naar boven gaan, hoewel wy ons bij het naderen van den Rigi niet konden voorstellen, hoe een spoortrein tegen zulk eene bergpirauiide zou opkomen. Aan onze linkerzijde zagen wij een berg die weinig onze aandacht trok. In vergelijking van den trotschen Rigi had hij een minder interessant voorkomen. Hij ligt 4870 voet boven de zee, dus is ook nog al hoog, maar hij heeft geen rotsenkroon op zijne hoogte zooals de Rigi. Hij heet de Ross- of Ruffiberg. Zijne helling is een holle boog als eene schelp, die van onderen breed is en van boven in een punt eindigt. En die helling ziet er zoo eentoonig en zoo kaal uit als een heideveld in Drenthe. Maar wij wisten, dat er van dezen berg eene geweldige bergstorting had plaats geliad, die het geheele land met ontzetting vervuld had. Wij verzochten onzen vriendelijken reisgenoot, ons de bij zonderheden van die schrikkelijke gebeurtenis mede te deelen.
sik hebquot; zeide hij, »er dikwijls over hooren spreken »door mijne ouders, die het beleefd en het ontzettende »gekraak en gedonder der rotsen gehoord hebben. Gedu-»rig kwamen zij er op terug, als wij des avonds na afloop »van ons werk zaten te praten. Niemand die bij het on-»geluk tegenwoordig was geweest, kon er iets van ver-»ha]en, want die waren allen dood. Ik wil u echter gaarne »mededeelen wat er gebeurd is.quot;
»Vroeger had de Rossberg ook zulk een breeden, stei-»len rotsenburg op zijne hoogte, als de Rigi. Op die som-
94
DE lUGI EN DE VIERWALDSTaDTEESEE.
»bere, eeutoouige Iielling lag eeu hoog eu machtig rots-»gevaarti3 als een kasteel, waarvan de muren loodrecht en »in een verheven cirkel staan. Die muren bestonden uit »hetgeen men hier Nagelflue noemt, dat is eeu conglome-»raat, eene vereeniainjj van harde kiezelsteenen van allerlei
' O O
»voriu door een ijzerhard verbindingscement aaueen ge-» hecht.''
»Dit gesteente is buitengewoon hard; gij hebt het », eker reeds bij de Tamina gezien. Zulk een harde rotsmuur »uu, stond vroeger daar boven op dea Ross berg en had »op zijne terrassen schoone weiden en prachtige denne- en »berkebosschen en geheele velden van Alpenrozen. En »aau den voet van dien berg, majestueuser dun de K;gi »lag een der schoonste dalen van Zwitserland. Maar onder »die rotsmassa lag het onheil in de gedaante vau een sleemlaag, die eeu siecht fondament was voor een zoo »grooten rotsenburg. Evenals het beeld van goud, zilver, »koper en ijzer gemaakt en dat op voeten, gedeeltelijk van »ijzer eu gedeeltelijk van leem stond, zooals Daniel hetzag(1) »zoo vgt;'as ook het leemen fondament van dat ontzaggelijke »rotsgevaarte. Door de regenbuien van 1805 en 180(j werd »het foDi'ament van dit rotsenkasteel, bekend onder den »naaiu van Spitzbühl, week, en door inwerking van het »water zoowel langs chemischen als mechanischen weg, »werd eindolijk die onderlaag weggewoeld eu de rotsmassa, »haar ioudameut missende, moest natuurlijk neerstorten.quot;
95
»Vier dorpen, Uoldau, Busingen, ilöthen en Lowers »lagen gerust en welvarend aan den voet van den Ross-»berg, door die hooge rotsmuren tegen de winden be-
Daniel 2 : 33.
DE KIGI JiN DE VIEEWALDSTaDTERSEE.
»scheniid, zonder te vermoedea dat hij huu ergste vijand «worden zou, dien zij als hun vriend beschouwden. Zij »hadden er geen gedachte op dat het rotsgevaarte, waarop »liunne bosschen en vruchtbaarste weilanden lagen en »hunne runderen graasden, op hun hoofd vallen en hen »verpletteren zou.quot;
»De natte jaren 1805 en 1806 voerden het leemen fon-»dauient van den Spitsbühl zooveel weg, dat men nu en »dan boven in de bergen hot kraken der vaneen scheu-»rende rotsen hoorde en er nu en dan steenen naar bene-»don vielen, welke verschijnselen steeds eene bergstorting «voorafgaan. Maar de bewoners van het dal dachten aan :gt;lt;reen gevaarquot;
O o
»Dau waren zij niet zoo voorzichtigquot;, viel ik hem in de rede, »als onze voorouders bij eene instorting der zee. »Zij woonden ook gerust op de vruchtbare veld m, die liet »meer Flevo omgaven, maar zij werden, naar liet verhaal, »door haringen gewaarschuwd, daterzeewater onder hunnen »bodem stond en verlieten de gevaarlijke streek, voor-2gt;dat do Noordzee ze verwoestte.quot;
»Het verschrikkelijke ongeluk,quot; ging de heer G... voort, »liad plaats op den 2en September 1806 des middags «kwartier voor vijven. Een ontzettend kraken werd tot »op een grooten afstand gehoord, terwijl de rotsen van »boven tot beneden scheurden. De dennewouden op de »bergen begonnen te bewegen en schenen levend te wor-»den. Geheele scharen vogels vluchtten naar den Kigi. »Daar klonk een geluid als van vereenigde donderslagen »door de lucht, waarvan alle bergkloven weergalmden en »de rotsen op den liigi trilden. In bliksemsnelle vaart »k\vaiu de geheele rotsmass , die 350 meters lang en 35
96
DE RIGl EN DE VIERWALDSTaDTEIlSEE.
»meters hoog was, uaar beuedeu. Rotsblokkeu, zoo groot »a]s een huis, eu geheele reien boomen vlogen als boni »iuen met groote bogen door de lucht.''
»Eeue bruinachtige stofwolk, die de vallende massa »vooruit ging, verstikte het angstgeschrei der rampzalige »meusclien, die geen oogeublik tijd hadden om zich te »reddeu. In 3 of 4 minuten was alles afgeloopen. De »dorpen werden verpletterd, als bijenkorven onder een »invalleudeu toren. De rotsblokken werden tot aan den »voet van den Kigi, waar gij ze spoedig zien zult, neer-»geslingerd. Zij bereikten zelfs het Lowerse meer en vul-»den liet westelijk deel in zoo groote menigte en met »zoo groote kracht, dat het anders zoo stille en rustige »water zich hoog verhief ea eeu golfslag bewerkte, die »ze]fs in Leeuwen aan den anderen kant van het meer »verwoestmgeu aanrichtte.
»Vierhonderd zeven eu vijftig menschen waren ver-»pletterd en onder he:i ook eeu reisgezelschap uit Bern, »dat ecu bezoek bracht aan den Rigi eu het vriendelijke »dal, dat zoo plotseling vernield i». Da Rossberg heeft »zijne ouschuldige herders gesteenigd en een grooteu »steeuhoop op huu graf geworpen.'
»Er is uu weer een dorpje, dat den naam van Goldau »draagt en 35 meters boven het oude Goldau ligt. Ge-»heel Zwitserland was ontroerd door die vreeselijke cata-» strophe.quot;
Wij huiverden bij dit verhaal, dat ous met diep gevoel voorgedragen werd.
»Ik dank uquot;, zeide ik, »voor uwe mededeeling; maar »nu kan ik mij niet begrijpen, hoe gij nog daar in Arth sdurft te wonen. Gij ziet op den Rigi ook zulke rots-
97
98 BE TilGT EX DE VIERWAL DSTaDTEHSEE.
»muren als vroeger deu Rossberg hebben omkroond. In »uwe onmiddelijke nabijheid liggen de woeste overblijf-»sels der bergstorting en gij woont onder de rotsen van »den Rigi. Mij dunkt gij moest den angst van Damocles «ondervinden, inplaats van rustig daar te wonen. '
De heer G .. glimlachte en zeide : »Ik kan mij voor-»stellen dat u dit verwondert; maar wij weten dat de hel-xlingen en lagen van den Rigi zoo liggen dat de rotsen, »als ze mochten vallen, nooit op onze woonplaats kunnen »nederkoraen.quot;
De heer (ï... wees ons nu naar den grooten Mythen-stock, die drie en een half uur van ons verwijderd was en eene hoogte heeft van 5858 voet.
Boven de witte wolken, die zijne kruin omringen verheft zich de scherpe spits ais eene zwarte naald. Hoog komt deze rotstoren, die als het ware op andere rotstorens staat, boven de bergen op den voorgrond uit.
»üe Mijthenstockquot;, zeide de heer Gr..., «namelijk de »groote, had vroeger zware wouden die in het jaar 1800 »door een brand, die veertien dagen duurde, verwoest zijn.
»Mijn vader verhaalde mij dat hij 's morgens ontwakende, »telkens aan zijne ouders vroeg: brandt de Mijthe nog? »Misschien denkt gij, dat het eene verschrikkelijke vlam »geweest is, die des nachts als een fakkel de bergen in »den omtrek verlichtte. Maar dit was het geval niet, het »was slechts een verkolen der dennen en berken zonder »eenige vlam. Alleen des nachts kon men den roeden »gloed tusschen het zwart verkoolde hout zien flikkeren.quot;
Onder deze gesprekken kwamen wij te Arth aan, en begaven ons onmiddelijk naar het station VE.n de Rigi-baan, waar wij vier gulden de persoon moesten betalen.
DE BIG I EN DE VIERWALDSTilDTEllSEE.
De treiu stond gereed. De locomotief staat achter den eenigen wagen voor reizigers en duwt ons dus naar boven. Bij liet afdaleu behoudt de locomotief dezelfde plaats en gaat nu vóór den wagen, aanhoudend en sterk achteruit werkende. De personen-wagen is breed en gemakkelijk. De voor en achterwand zijn van glasruiten voorzien en aan de beide zijden, die geheel open zyn, bevinden zich gordijnen tegen zonneschijn en regen, zoodat men naar alle kanten vrij kan uitzien. De baan van Arth tot Rigi-kulm is 11,172 meter lang, terwijl de sterkste helling slechts 20 pCt, bedraagt. De treiu gaat door drie tunnels eu heeft zes stations. De locomotief heett op zijde raderen, die op gewone rails loopen maar niet werken en in het midden een groot eu sterk kamrad, dat het werk doet. Midden tusschen de rails ligt een baad van geslagen ijzer, waarin vierhoekige gaten ziju, in welke de tanden van het kamrad passen. Wanneer het rad begint te draaien en met zijne tanden knarsend in den stans*-
quot; O
grijpt, dun moet de wagen wel naar boven.
Er waren zeer weinig reizigers, zoodat wij de ruimte hadden en nu eens aan de eene, dan aan de andere zijde kouden uitkijken. Zacht klimmend ging de trein door het dorp Arth eu door een liefelijk oord vol vruchtboomen, Arther Paradiesli genoemd. Met verbazing staren wij op de breede, steile hellingen en rotsmuren vau den, aan •dien kant volstrekt onbeklimbaren, Itigi en bewonderen het stoute plan van den spoorweg. Spoedig komen wij aan de dorre en akelige woestenij, waar de ruwe vorm-looze steenen liggen, die er de bergstorting, in woeste wanorde uedergeworpeu heeft. Aan het station Goldau kwamen reizigers van Einsiedeln en Schwijz in den wagen,
7*
99
JJE 11IG1 EN DE VlERWALDSTaDTERSEE.
De weg wordt steiler en de afgronden, langs wier wanden wij naar boren geduwd worden, worden dieper en dieper, vooral daar, waar de trein opklimt tegen een ijzeren brug over eene diepe kloo', in het midden door een ijzeren pilaar ondersteund, terwijl onder die brug een waterval in de diepte stort; deze val draagt den naam van Kotlien-fluhbach.
In de vouwen van den Ivigi ligt Klösterli, Maria zum Schnee. De uitgang li is in de volkstaal een verkleinend woordje, zooals le in sommige zuidelijke streken van Uuitschland. Dit plaatsje is reeds lang bekend als een herstellingsoord voor zwakken, door de heilzame Alpen-lucht. Wat ligt dat dorpje daar rustig en veilig tegen den wind, door de hooge bergwanden die het insluiten. Wat is het daar helder, in tegenstelling met de kruin van den Rigi, die met dikke nevelen bedekt is.
Van Klösterli gaat het weer tegen een stelleren bergweg-op. De plantengroei wordt aanmerkelijk minder. De hooge dennen, die wij lager vonden, worden kleiner en kleiner en eindelijk houden xij geheel op. Steunend en dampend duwt de locomotief ons op de steile rots naar boven tot op een bergplateau, dat den naam draagt van l'igistafi'el. Het woord staffel beteekeut terras, quot;e hellingen van den Rigi doen ons aan den Feldberg denken; zij zijn breed, zacht glooiend en met gras bedekt. Het gezicht op dat terras moet bij helder weder verrassend zyn, wanneer men uit de kloven en vouwen vaj het ge~ bergte op eens rondom in de ruimte ziet, en in eene ruimte zoo groot en uitgestrekt, dat men het nauwelijks gelooven kan. Dit was echter nu het geval niet, want wij waren door dikke nevelen omringd. Op dit terras onmidde-
100
Dï RIGI EN DE VIKRWALÜSTaDTERSEE.
lijk bij het station staat eeu groot hotel, dat eene menigte reizigers kan bevatten. En toch is het hier en in het hotel Rigikulm soms zoo vol, dat men geen plaats vindt. In de laatste jaren hebben zeer vele vreemdelingen den Rigi bezocht.
De hoogste kruin van den berg, Rigikulm genaamd, daalt met breede zacht golvende hellingen tot op de hoogte van Rigistaffel af. De spoorweg, in een zacht gebogen lijn opklimmend, is zichtbaar tot aan ziju laatste station. Tn snelle vaart bracht de locomotief ons tot bij het kolossale hotel Rigikulm, dat daar boven op dien berg een zonderlingen indruk maakt Het staat daar eenzaam door nevelen omringd, van de wereld afgescheiden en zoo hooQ; boven de andere woningen der menscheu.
O O
Het hotel is wat lager gebouwd dan de hoogste top, om beschermd te zijn tegen de winden die hier geweldig kunnen stormen, als de Föhn het Vierwaldstadtermeer doet koken. Met behulp van onze Alpenstokken, klommen wij tegen deu Kulm op en bevonden ons 5550 voet boven de zee.
De voet van deu Rigi wordt besproeid, kan ik niet zeggen, want de meren zijn zoo stil als groene weilanden, omgeven dus door het meer van Zug, het Lowerse en liet Vierwaldstadtermeer, dat de gedaante van een scheef kruis heeft. Zelfs met eene goede kaart in de hand, kost het eenige moeite, om zich te orienteeren en de verschillende meren te onderscheiden.
De Rigi is eeu gebergte, eeue berggroep, die meer dan eeu top heeft zooals Scheideck, Schilt, enz. De hoogste top van het gebergte is Rigikulm, die afgezonderd staande, eeue steil afvallende piramide vormt. De voet van
101
DE U1GI EN BE VIERWALDSTaDTEESEE
het gebergte heeft een omtrek van tien uren. In dezen omtrek, aan en tegen de wortels van den Rigi, liggen dertien grootere dorpen aan de oevers van onderscheidene meren. Op het gebergte weiden vier duizend runderen, wier herders meer dan twee honderd Sennhutten bewonen.
De Rigi is slechts een knaap bij de andere Alpenreuzeu, die wij later zullen zien, maar een bevallige knaap. Gelijk de Thabor is onder de bergen van Palestina, zoo is de Rigi ouder de Alpen. Hij staat daar geheel op zich zelf en geeft dus uitzichten naar alle kanten, wat bij de Alpen zeldzaam is. Wat die Keuzen niet geven dat biedt de Rigi aan. Het uitzicht van Rigikulm is eenig. Het omvat het hooge gebergte van het Berneroberland, de toppen van den Vorarlberg in Tyrol, de cantons Schwijz, Glarus, üri, Dnterwaldcn en Bern en daarenboven het land tusschen den Jura, de Vogezen en het Schwartzwald met zijne meren, steden, dorpen, bergen en dalen in een kring van 500 kilometers omtrek. Heeft men het geluk een helderen hemel te treffen, dan is de lucht zoo lijn en dun, dat men afstanden kan zien zoover, dat wij het in ons land voor onmogelijk zouden houden.
De meren rondom den Rigi schijnen zeer nabij te liggen, terwijl zij toch tamelijk ver af zijn. Als men van Rigikulm naar beneden ziet in het groene meer., dan zou men denken dat men er een steen in kon werpen. Het is door dit zeldzaam ver en schoon uitzicht, dat de Rigi een zoo beroemden naam gekregen heeft.
Om dat wereldberoemde gezicht te genieten, waren ook wij naar den Rigi gegaan. Alleen daarom hadden wij onze reis naar de hooge bergen van het Bomer Oberland
102
DE RIGI EN DE VIERWALDSTÜDTERSEE, 103
vertraagd; en nu was er in 't geheel niets te zien dan het gras aan onze voeten en eenige vreemdelingen, die er rondzwierven, terwijl andere in het hotel eene toevlucht gezocht hadden, tegen de kille atmosfeer die ons omringde. Nevelen en wolken hadden de geheele landstreek zoo dicht bedekt, dat men uren ver niets anders zag, dan eene eindelooze zee van dampen, die in onophoudelijke beweging dalen en klimmen, met elkander kampen en langs elkander voortschuiven. Het was alsof de dampen opgeklommen waren van het einde der aarde (1).
Wat eene teleurstelling, denkt gij misschien, na zooveel moeite en kosten om een ver gezicht te genieten. In het eerst ja, viel het ons tegen en leunende op onze Alpenstokken, zeiden wij: »het is jammer.quot; Maar begrijpende hoe waar een Fransch spreekwoord zegt, dat men moet beminnen wat men heeft, als men niet heeft wat men bemint, begonnen wij met andere oogen te zien.
Het uitzicht op die wolken is zeer aangrijpend en dat hebben wij eerst niet opgemerkt, zooals het gewoonlijk gaat, wanneer men niet heeft wat men zocht, dan telt men op dat oogeublik iets anders niet, al is het ook beter. Zoo ging het met ons in 't begin ook, maar spoedig werden wij verstandiger. Wij herinnerden ons de woorden van Schiller:
Und unter den Pussen ein nebliges Meer, u. s. w.
Wij zagen nu van boven, wat wij van de jeugd afaan van beneden gezien hadden. Blauwe lichtgrijze en witte wolken dwarrelden door elkander, rusteloos als de golven
Psul, 185: 17
DE UIGI EN DE VI EUW AL D STfi DT K I! SEE.
van een ontstoken oceaan. Nu eens schynen zij als reusachtige, witte ijsbeeren op ons aan te komen, dan vallen zij plotseling naar beneden en maken plaats voor andere. Toch ontdekten wi] in de verte een met sneeuw bekroonden top der Berner-Alpen, die boven de nevelen in de stralen der zon schitterde. Boven ons was de hemel helder blauw en door geen enkel wolkje bedekt.
Die wolkenzee scheidt ons, als het ware van de wereld beneden ons. Wie zou vermoeden, dat er een prachtig tooiieel van bergen en meren, steden en dorpen daar onder die nevelen ligt? Maar wij weten, dat wij al die heerlijkheid zullen zien als de dampen opgetrokken zijn-
Zoo ligt er eene nog schoonere heerlijkheid boven de nevelen, die ons leven omsluieren en als die voor ons weggenomen worden, dan zullen \vy ze ook aanschouwen die heerlijkheid, waar God woont. Lit weten wij echter niet zoo zeker, want de wereld onder die wolken voor ons, hebben wij gezien en de andere niet. Maar even als de blinkende sueeuwtop daar in de verte, ons op de prachtige bergen daar, die wij nog niet kennen, wijst| /.00 zijn er ook gelukkig lichtpunten in de nevelen van het aurdsche leven, die ons hoop geven op dat lichtland in de Eeuwige eid. Zulke gedachten kwamen er in mijne ziel op, toen ik van den bovenrand van den Rigi, de wolken onder mij beschouwde. Neen! geen teleurstelliug wachtte mij op den Rigi.
Om ons wat te verwarmen, wandelden wij over de kruin rond. Daar staan tafeltjes met koopwaren die geschikt zijn. om als een aandenken naar huis te worden mêegenomen. Onder groote, witte parapluien worden die
104
DE EIGI EN DE VlERWALDSïaüTEKSilE.
artikelen daar ten toon gespreid. Wij vonden daar schoon geslepen steenen en ook nette kristallen.
Terwijl wij ons een oogenblik ophielden met de beschouwing van deze aardigheden, helderde de lucht eensklaps op. De nevelen verdwenen, zonder dat wij zagen waar ze heen gingeu. Sneller wordt hunne beweging, dunner en ijler hun voorkomen. En toen de dampen a!s een gordijn dat opgerold wordt, verdwenen, ontwikkelde zich voor ons het prachtige tooneel, dat de Rigi den bezoeker van zijnen Kulm aanbiedt. Bergen en wouden steden en meren werden zichtbaar. De ijspaleizen van de Berner-Alpen en de schitterende sneeuwsluiers om hunne kruinen toonden zich aan onze verbaasde blikken. De vruchtbaarste en stoutste verbeelding zou geen landschap kunnen schilderen, zoo schoon, zoo uitgebreid en verheven als daar aan onze voeten lag. Steil onder ons schit-tert met een doffen glans het meer van Zug, als een groen matglas. Ginds zien wij het Lowerse meer en den Vierwaldstildtersee, het meest beroemde meer van Europa. Trotscher dan het meer van Geneve, interessanter nog dan het meer van Zurich, schooner nog van kleur dan de groene watervlakte van het meer van Zug. Over het helder groene water, genuanceerd door meer donkere strepen, varen de groote salondampfers, voor ons oog niet grooter dan de scheepjes die wij als kinderen maakten.
En daarbij komt het vergezicht op de toppen der Ber-ner-Alpen, op de schitterend witte kruin van den Glaris en de steile piramide van den Bristenstock. Somber steekt de Pilatus zijne benevelde horens op en trotsch verheft zich de Jungfrau met sneeuwwitte hellingen boven de andere donkere bergen. Met onze kijkers kunnen wij die Alpen-
105
DE RIGI EN DE VIERWALDSTaDTEKSE E.
Reuzen duidelijk zieu ; maar wie zou een tooneel kunnen beschrijven, dat men zelf zien moet om het te genieten.
Hier gevoelt men zich nader aan het Wezen, dat zulke schoone gewrochten formeerde. Het was alsof ik Gods tegenwoordigheid dieper dan anders gevoelde. Of zou dat ook bijgeloof, het gevolg van eene bekrompeue opvoeding zijn, dat gevoel hetwelk niet verdwijnt, maar sterker en levendiger wordt door de verhevenste natuurgewrocliten i
Wat is de mensch klein, als hij staat aan den voet van een hemelhoogen rotsmuur; o, ja! wij willen dat gaarne erkennen, als wij een Pinsteraarhorn of een Jung-frau voor ons zieu. Mochten wij dat ook willen doen op het gebied van het geestelijke leven, wanneer wij daar reuzengestalten zien staan. Op het gebied van het denken zijn ook reuzengeesten. Ook dat willen wij erkennen. Bij een Homerus en een Sophocles, bij een Plato en een Hegel, gevoelen wij ons klein, en wij aarzelen volstrekt niet hen groot te noemen en onze kleinheid overal te erkennen.
Waarom zouden wij dan de Reuzen op bet gebied dei-zedelijkheid niet willen erkennen? Zij waren Reuzen, niet alleen in denkkracht, maar ook in adel van het gevoel en in ware vrije werking van den wil. Dat is de drie dubbele kroon der zelfbewuste natuur. Waarom zouden wij onze kleinheid niet willen gevoelen bij het beeld van Jezus, die onder de menschen stond als de Thabor onder de bergen, hoog boven ons als de Hermon boven de heuvelen van Sion. In geloofsleven en liefdeleven staat Hij hoog boven ons. Juist in die moeilijke deugden waarin wij zoo klein, zoo jammerlijk klein soms zijn, bijv. geduld, lijdzaamheid en liefde voor den vijand, daarin is
106
DE RIGI EN DE VIEEWALDSTÜDTERSEE. 107
Hij zoo groot eu rijk; zpne lichtgestalte is zoo wonder-rein eu schoon; en eene Reuzengestalte in het zelfbewuste leven, is toch een nog wondervol Ier gewrocht des Al-machtigen, dan eene rots die zich boveu andere verheft.
Terwijl ik mij een oogenblik aan deze beschouwingen, die zich hier van zelf aan mijn geest opdrongen, overgaf, waren mijne reisgenooten met eeuige andere heeren over onze plannen in gesprek gekomen. Men raadde ons aan, hier niet te blijven om het opgaan der zou te bewonderen, daar er hoogstwaarschijnlijk den volgenden morgen niets te zien zou zijn, omdat er regen dreigde. Daarom wareu er nu ook weinig vreemdelingen, daar velen door het weder afgeschrikt waren. Die raad was goed, want het regende den geheeleu nacht eu den volgenden morgen was er geen zou te zien, zoo dik was de lucht en zoo douker de hemel.
Wij namen dus spoedig liet besluit om den berg af te dalen, en daar wij door den regen in het Schwartzwald opgehouden, ontrouw geworden waren aan ons programma, kwamen wij er nu mede in overeenstemming door vroeger dan wij gerekend hadden deu Rigi te verlaten.
Wij hadden deu top van den Rigi bereikt door de enge passen en kloven van deu berg, maar uu daleu wij af langs een bergpad, dat altijd aan den buitenkant blijft en overal open uitzichten heeft op deu omtrek. Met elke schrede naderden wij het Vierwaldstadtermeer, dat ons telkens liefelijkere tooneeleu ter aanschouwing geeft, Hoe wij ons bedrogen hadden, in den waan dat liet meer nabij ons was, bleek uu duidelijk. Telkeus dachten wij, dat wij er dicht bij wareu en telkeus werden wij teleurge-
108 DE RIGI EN DE VIEIÏWALDSÏÜDTEIISEE.
steld. Het was alsof het meer dieper zonk, naarmate wij het langs den hellenden weg trachtten te naderen.
Het pad liep eerst naar Rigistaffel en van daar langs den spoorweg, tot wij een goed, maar soms steil bergpad vonden, dat wij moesten afdalen. Hier en daar stond eene bank onder een houten afdak., waar wii met een liefelijk uitzicht naar beneden', wat konden rusten. In de woeste eenzaamheid van dit gedeelte van den berg, zoo wat op de helft van den weg naar beneden, vonden wij eene zeer oude kapel met eene ruwe bank voor de deur, en langs ons pad weer palen met voorstellingen van het kruislijden, zooals wij dat in het Schwartzwald ook gevonden hebben. Denkelijk werden er hier ook bedevaarten naar die kapel gedaan. Het voetpad liep door eene ruwe rotspoort. Twee geweldige, vormlooze blokken van Nagelflue, waarvoor ik geen llollandsch woord ken, maar dat wij pag. 95 beschreven hebben, staan hier dicht byeen. Een derde zware en hreede steen van hetzelfde conglomeraat ligt er boven op. Een groot deel der Alpen bestaat uit Nagelflue en deze formatie is vooral op den Rigi goed te zien.
Tot nog toe w^s het pad zonder schaduw. Soms liep het langs kleine met gras begroeide terrassen, soms langs steile rotsmuren. De weg was zeer afwisselend.
Toeu wij een oogenblik onzeker waren in de richting van ons pad, bemerkten wij eene eenzame Sennhut, iu eene plooi van het gebergte bijna geheel verscholen. Op ons kloppen werd de deur opengemaakt door een ouden man, die een kropgezwel aan den hals haö, zoo groot als een kinderhoofd. Hij sprak moeilijk en ,iauwe-
DE RIGI EN DE VIERWALDSTÜ DÏERSEE.
lij ka begrepen wij uit zijne woorden welke richting wij moesten volgen.
Toen wij de kapel voorbij waren, werd de weg lommerrijk. Eene beek stroomde door het bosch en viel met een helderen straal naar beneden. Boomgaarden, zooals wij die in de Betuwe hebben, strekten zich langs ons pad uit. Zware vruchtboomeu van allerlei soort, zooals wij die elders in Zwitserland niet gevonden hadden, bogen hunne goed beladene takken naar den grond. Boerenwoningen die er nog al welvarend uitzagen, verborgen zich bijna ouder het groen der vruchtboomen. Eenige knapen kwamen uit de huizen te voorschijn, alsof zij op den uitkijk gestaan hadden, om ons; zoodra wij voorbij kwamen, tegen hooge prijzen hunne vruchten aan te bieden. Het pad werd minder steil en gedurig openden zich de vruchtboomengroepen, om ons een uitzicht op het meer te geveu, dat steeds liefelijker werd, hoe dichter wij er bij kwamen. Niet ver van den oever lag eene rots in het water, als de omgekeerde kiel vau een reusachtig oorlogschip. Het is eene lange tocht van liigi-kulm tot aan den oever vau het meer. Meu moet een geoefend wandelaar zijn, om dien weg in drie uren af te leggen. Wij moesten er langer over doen, ofschoon het afdalen veel gemakkelijker is dan het klimmen, wanueer men den Alpenstok goed weet te gebruiken.
Een zacht hellend, gemakkelijk pad, aan beide zijden door vruchtboomen versierd, slingerde door de schoone golvende «treek en over ruischende beeken. Weldra waren wij te Weggis, een zeer fraai dorp, onmiddelijk aan den oever van het meer gelegen.
Zoo hadden wij dan den Kigi bezocht en met groot
109
DE HIGI EN DE VIERWALUSTÜDTEKSEt.
genoegen. Andere reizigers gaan te Vitznau op het spoor, want ook van daar gaan treinen naar Rigikulm. Er zijn echter nog altijd vreemdelingen, die den tocht geheel te voet afleggen en ik zal niet ontkennen, dat men op die manier meer genot heeft, omdat men bij belangrijke punten kan stilstaan. Men beklimt den Kigi langs verschillende wegen, uitgaande van Immensee, Arth, Küssnachti Gersau en Weggis. In vroegeren tijd gebruikte men nog draagstoelen, die nu uit den smaak zijn. Nog dikwijls beklimt men echter den berg te paard. In 1875 werd Rigikulm door 80,000 vreemdelingen bezocht. Om al die menschen te bergen, zijn er m verschillende hotels, Rigikulm, Rigistaffel, Kaltbad enz. twee duizend bedden gereed en toch is het zaak om uit Zurich of Lucern te telegrafeeren, als men zeker wil zijn van nachtverblijf.
Ue Rigi is door zijn zeldzaam vergezicht, zijne talrijke hotels, woningen, Sennhutten en runderen en vooral dooiden stouten en genialeu bouw van den spoorweg als het ware een wonderberg geworden, waar men verbaasd is over de trotsche natuur en de inspanning van den mensch. Ja, wij moeten verwonderd zijn, wanneer het stoompaard ons tot eene hoogte van 1800 meters, door kloven eu plooien van het gebergte over afgronden en te voren onbeklimbare steilten voert. Er zijn plaatsen, waar de werklieden met touwen moesten neergelaten worde:.!, om eerst gaten te maken en door dynamiet te duen springen, ten einde eene plaats te krijgen, waar men staan en werken kon (1}.
110
Onze blik weidde over het groene water van het meer
Zie: die Arth -Rigi-bahn in der Schweiz bij Fiissli amp; C . tc Ziirieh.
DE RIGl EN DE VIERWALDSTÜDTERSEE. Ill
zou zacht eu liefelijk als om bet oog te herstellen van de inspanningen en van de tranen die het grootsche, dat wij genoten hadden, aitgelokt had. Toch konden wij niet nalaten onze opmerkzaamheid nog eens te vestigen op de rotsen van den Rigi, die als het ware de flank vormden van een vierkanten reuzenburg. De bovenranden van dien muur liepen in ééne lijn voort. Dat is het piedestal, waarop de Rigi zijn kulm, die hier geheel onzichtbaar is, gevestigd heeft.
Groote stoombooten met hooge salons op het dek, bevaren het groene water van het meer; golven kan ik niet zeggen, want de oppervlakte was volkomen stil en lag daar voor ons als een prachtig fhiweelen tapijt omringd door een rand van hooge, bruine, dikwijls loodrechte rotsmuren. Daar stonden zij in het water als torens van ongelijke gedaanten en hoogten, alsof zy gezet waren in het hart der zee.
Ieder, dio van het Vierwaldstiidtermeer heeft gelezen, weet dat het, en door zijne vreemde gedaante en dooide ontzettende rotsen, die het omringen en insluiten, het merkwaardigste meer van Europa is. Ik had mij altijd veel van dat meer voorgesteld, waartoe het lezen van den Wilhelm Tell van Schiller veel had bijgebracht, maar toch overtrof het ver mijne verwachting.
Van Lucern tot Flüelen is het Vierwaldstiidtermeer acht uren lang, bij de gemiddelde breedte van een uur. Het is ongeveer vijfhonderd voet diep. De wortels dei-omliggende bergen raken elkander in de diepte, eu in dien kom, door de rotsen gevormd ligt het water, zoo stil, zoo bewegingloos, dat geen enkele rimpel den water-
DE lï.TG.1 EN DE VIERWALDSTÜDTERSEE.
spiegel plooit. Het was er zoo koud dat de menschen in overjassen gehuld op het dek stonden te rillen.
Toen wij bij Vitznau kwamen, scheen het meer te eindigen, terwijl twee rotstongen van beide oevers elkander naderden. De voet van den Rigi dringt ver in het water door, terwijl aan den anderen kant de muren van den Biirgenstock nog verder en spitser vooruit komen. Pe Zwitsers noemen die rotstongen, de Neuzen. Tot op een a'stand van tien minuteD, naderden zij elkander, zoodat zij soms tegen elkander schijnen te leunen en dan weer hunne openingen laten zien, al naar dat de richting van het scbip is. Ik kon mij hier goed begrijpen hoe de mauneu van de Argo, die naar de zwarte zee het gouden vlies gingen halen, den Hellespont vreesden, want er werd verhaald, dat de rotsen der zeeëngte zich bewogen, dat zij zich openden en sloten en de schepen verpletterden, die zich aan den doortocht waagden.
Te Vitznau kunnen wij den spoorweg zien, die van daar naar lïigikulm opklimt; maar de stoomboot bracht van Lucern geen enkelen reiziger mede naar Vitznau omdat het weer koud en de lucht betrokken was. Van daar vertrekkende, was het voor ons nog alsof de rotsen zich openden om ons een doortocht te maken.
Bij Brunnen wordt het meer weer nauwer en door die engte sturend, komt de stoomboot in den uitersten zuidelijken arm, die het Urner meer genoemd wordt.
De rotsen worden nog stouter en gaan bijna allen tot den loodrechten stand over. Zij staan daar als geknotte piramiden met den reuzenvoet in het water, naast elkander gedrongen en van boven gescheiden, terwijl zij hunne
112
DE 1ÏIGI EN UK VIElnVALDSïaDTKUSEK.
stompe of spitse hoornen in de wolken boren. Waar de rotswanden wat dieper van elkander wijken en kloven of ruggen vormen, ziet men door die kloof of over dien rug andere met sneeuw bedekte kruinen, die er onmiddelijk achter schijnen te liggen, maar er nog uren van verwijderd zijn.
Aan onze rechterhand ligt het bekende Rütli op eene boschrijke hoogte. Daar kwamen op den 7en en Sen Nov. 1807, drie-en-dertig mannen samen uit (Jri, Schwijz en Unterwalden. De voornaamste hoofden waren Werner Stauffacher, Ernij van der Halden uit Melchthal en Wal-ther Fürst van Attinghausen in üri. Daar maakten zij de bekende samenzwering tegen de landvoogden van Oostenrijk, door Schiller zoo schoon beschreven in zijn Wilhelm Teil.
Schuin tegenover Rütli aan den anderen oever ligt Tellsplatte, waar de beroemde held uit het schip zou gesprongen zijn, in hetwelk hij gevankelijk naar Küssnacht gevoerd werd. Op een ouden muur aan den rand des waters staan de drie bovengenoemde mannen afgebeeld in muurschildering. Zij zijn groot, grof en leelijk.
Ondertusschen daalde de avond neder over de bergen van het meer. De adem van den Noordewind eerst koud, werd nu zachter. De rotsen rondom ons met duistere nevelen omgeven, werden donker als de nacht. Het hemelgewelf scheen op die reuzenzuilen te steunen. Alles ademde eene stille, verhevene rust. De stilte deelde zich mede aan de reizigers, die allen kennelijk den indruk gevoelden quot;an de verhevene natuur om hen heen.
En toch kan dat meer zoo onstuimig worden, dat de golven woest tegen de rotsen opspatten, als de Fóhn eens-
113
DE RIG J EN DE VIEUWALDSTÜDTE11SEE.
klaps vau de bergen nederdaalt, den waterspiegel in beweging brengt en ia hooge, groene golven verandert. Deze wind is gevairlijk voor kleine schepen en zelfs wel eeus bedenkelijk voor groote stoombooten.
Toen wij te Flüelen aankwamen, was de zon reeds ondergegaan achter de bei-gen in het westen, doch had de kruinen niet met goud, maar met sombere nevelen bedekt.
Ons plan, om daar den nacht door te brengen, werd opgegeven om den stillen warmen avond. Immers, wanneer wij heden Amsteg nog bereikten, dan waren wij morgen ochtend dadelijk gereed om de Gotthardbaan te beklimmen, die ons naar de hooge bergpassen van den St. Gotthard brengen zou. Immers Amsteg ligt aan het begin van dien bekenden bergweg naar Italië.
Op het plein aan den oever stonden eenige rijtuigen gereed, om ons te brengen, en de koetsiers drongen dadelijk naar ons toe om zich aan te bieden. Met een hunner werden wij het spoedig eens, omdat hij een billijken prijs vroeg, namelijk 10 frank. Het was treurig te zien, hoe jaloersch de andere koetsiers waren en hoe vijandig gezind jegens den man, die ons rijden zou en jegens ons. Er waren geene reizigers, die verder wilden dan Flüelen en dat was niet voorspoedig voor die raenschen; maar wat is het treurig en laag, dat de tegenspoed den een zoo vijandig maakt op den ander, die gelukkiger is.
»Als die menschen geen ongeluk krijgenquot;, riepen zij smadelijk uit, »dan zal het wonder zijn. Een kind kan »zien dat er een onweder m het gebergte in aantocht is, »en dan die oude halfvergane wagen van 10 francs naar »Amsteg V'
114
DE IIIGI EN DE VIEIlWALDSTaDTERSEE. 1 1 5
Onze koersier, verstoord door de hatelijke woorden zijner gildebroeders, zweeg en reed in snelle vaart weg, als om te toonen, dat zijne paarden en wagen goed waren.
De sombere voorspelling werd echter vervuld. Het werd zeer donker en plotseling barstte er een donderslag los als wij nooit gehoord hadden. Het was alsof een der rotskasteelen langs onzen weg van zijn fondament afbrak en naar beneden stortte. Lang weergalmden de bergen van den ratelenden slag. Een regenstroom als een wolkbreuk daalde neder en maakte de duisternis nog zwarter.
Onze koetsier reed tamelijk hard berg af en ontdekte eensklaps een rijtuig, dat hem te gemoet kwam. Ik geloof dat hij er niets van zag, maar dat hij het hoorde. Hij schrikte en haalde haastig uit. Onmiddelijk daarna, terwijl wij gevoelden dat de wagen op zij helde, deed hij een geweldigen ruk aan de paarden, die ons ontstelde. Slechts een onzer, die bij den voerman zat, zag bij den glans van het weerlicht wat er gebeurde. Het wiel van onzen wagen, kwam bij het uithalen eene hand breed van den rand des afgronds aan onze rechterhand. Door een geweldigen ruk was de koetsier het gevaar ontkomen.
Zoo was er tusschen ons eu den dood niet eene schrede, maar slechts eéne handbreedte. Wat een vreesselijk ongeluk zou het geweest zijn, ook voor de onzen, wanneer wij daar gevallen en verpletterd waren. Zij zouden misschien nooit geweten hebben, hoe en waar wij van de aarde verdwenen waren, want niemand kende ons en niemand zou onzen val gezien hebben. Men zou misschien in de couranten gelezen hebben, dat er zes menschen, waaronder vijf vreemdelingen, verongelukt waren in de afgronden van üri, en dan zouden zij eindelijk begrepen heb-
8*
UK KIGI EN DE VIEEWALDSTaDTEESEE.
beu, wie die vijf vreemdelingen waren. Zoo hangt het leven van den mensch aan een zijden draad. Lnat ons nn niet zeggen, dat het reizen in Zwitserland zou gevaarlijk is, omdat ik dit bijzondere geval mededeel. Immers het zelfde gevaar kan ontstaan in ons vaderland op zoo meuigeu smallen en steilen dijk, onmiddelijk langs den stroom gelegd.
De donderbui dreef voorbij en de regen verminderde, zoodat de avond ook wat helderder werd toen wij in Altorf aankwamen. Dit vlek ligt in een dal door bergen omringd, bevat 2700 zielen en is de hoofdplaats van het canton üri. Eenigzins van den weg af, in het gebergte, ligt het dorp Bürglen, waar Wilhelm Teil gewoond heeft, aan den ingang van een woest dal. Men heeft daar eene kapel gebouwd met tafereelen uit Tell's leven beschilderd, op de plaats waar ziju huis zou gestat,n hebben. Te Altorf staat een standbeeld van gips op de plaats waar Teil den boog spande en naar den appel miiite op het hoofd van zijn kind, dat onder een lindeboom stoiid) om het schot van zijn vader af te wachten. Het vlek is in de vorige eeuw totaal afgebrand, doch sierlijker herbouwd.
Daar in Altorf bouwde Gessier de landvoogd van Oostenrijk, die de macht van Habsburg in deze bergen, moest handhaven, een kasteel en noemde het Zwinguri.
De stoute berglieden lachten om dien burg. Hoevele steenhojjen zou de dwingeland naast en op elkander moeten leggen, eer het gevaarte gelijk werd aan een dei-kleinste bergen in Uri? Zooals de watergeuzen bij ons de stoutste helden waren, zoo kan men onder de Zwitsers de Sennen noemen, die de hoogste Alpentoppen beklim-
116
DE llIGrl EN DE VIERWALDSïaDTERSEE.
men eu aan den rand der afgronden hunne hutten bouwen. Zij hebben daar te kampen met de rotsen, wij in ons vaderland met het water. Eu gelijk het water ouze kracht is in den strijd der verdediging van het vaderland, zoo zijn de Alpen de sterke kasteelen der Zwitsers. Dat hebben de Romeinen reeds ondervonden, ofschoon deze door hunne volharding toch groote veroveringen in Zwitserland gemaakt hebben.
De historie vau Wilhelm Tel] is een schoon tafereej van de macht der vrijheid en van den adel, waarmede zij tegen de onderdrukking kampt. Onder den naam van vrijheid xijn groote gruwelen gebeurd, evenals in den naam van Godsdienst. Waar de tuimelgeest der revolutie niet anders is dau de strijd van de eene partij tegen de andere om te zegepralen, zooals de onderlinge veete tus-schen Athene en Sparta, daar steekt zij de banier dei-vrijheid op en
Freiheit und Gleieliheit hort man da schallen.
Maar waar de vrijheid zelve kampt, kan zij haren adel niet verloochenen. Eu de algeiueeue ingenomenheid met de geschiedenis of het verhaal vau Wilhelm Teil en zijne vrienden toont ons, hoe de menigte de ware vrijheid in haar edel kampen bewondert en bemint.
Op den weg tusschen Altorf eu Amsteg ligt een breed en hoog woud van buitengewoon hooge en zware deunen, op de helling van een hoogen berg. Daar wordt nooit een boom omgehouwen of van takken beroofd. De bij] wordt nooit gehoord in de donkere dreven van dat woud, want dat bosch beschermt de bewoners van het dal tegen neervallende rotsblokken. Op den bovenrand van het
117
DE RTGI EN DE VIE KW A L DSTÜ DT E RSEE.
woud ligt dan ook eeu muur van steeuen tegen de boomen gevallen, die sterter en sterker wordt, tot bescherming van de valei.
De inwoners van deze dalen, leeren hunne kinderen reeds van de jeugd af aan, dat bosch beschouwen als eeu heilig woud (Banmvald), waarin men geen boom vellen mag. Zoo werd dit nuttige bosch reeds sedert eeuwen onder de bescherming van den godsdienst gesteld. Toen wisten de menschen reeds goed, dat het idee van algemeen nut, niet genoeg is, om het individu te beletten zijn eigen belans boven het algemeene te stellen.
O O
De dichter Schiller heeft hieraan de stof ontleend van het gesprek tusschen Wilhelm Tel] en Walther, diens zoon.
Toen Tell met zijn zoon naar Altorf wandelde, onwetend van het gevaar, dat daar die onschuldige menschen dreigde, vroeg Walther:
»Ts het waar vader, dat daar boven op den berg de »boomen bloeden, wanneer iemand ze met een b 1 treft?quot;
»Wie verhaalde u dat?quot; zeide Teil.
En Walther antwoordde, »de meester herder verhaalde »het mij. De boomen, zegt hij, zijn gewijd en wie ze »beschadigt, diens hand zal uit het graf groeien.
»De boomen zijn gewijdquot;, hernam Tell, »dat is waar-»heid; ziet gij de sneeuwvelden daar boven, die witte »horens, die zicb tot den hemel verheffen?quot;
»Ja, dat zijn de Gletschers vader, die des nachts zoo «donderen en de slaglawinen nederwerpen.quot;
»Dat is zooquot;, hernam Tell, »en die slaglawinen zouden »reeds lang ons dorp bedolven hebben, wanneer dat bosch ze »niet tegen hield, als een schild voor ons dal.quot;
Wij waren blijde, toen wij het logement te Amsteg
118
DE IlIGI EN DE VIERWALDSTaDTERSEE.
biunentradeu langs den steeneu trap in den zijmuur aangebracht onder een vierkanten hemel.
Voor dat wij Amsteg bereikt hadden, waren er weder zware regenbuien neergevallen, zoodat twee der reisge-nooten nat geworden waren. In het logement te Amsteg werd zeer vriendelijk voor hen gezorgd, en de kastelein verzekerde ons, dat hij Hollanders altijd voorkomend behandelde en bejegende, omdat hij en zijne huisgenooten altijd beleefde behandeling van hen ondervonden hadden.
»De Hollandersquot;, zeide hij, »betalen eeue billijke rekening zonder aanmerking te maken, en zij zijn zonder aanmatiging.quot;
O o
Inderdaad was ons avondeten zeer goed en de rekening niet groot.
119
ST. GOTTHARDSBAAN, DUIVELSBRUG, GROOTE TUNNEL ONDER DEN ST. GOTTHARD. EURKAPASS.
So immer steigend komt Ihr auf die Höhen Des Gotthards \vo die ew'ge Seeën sind
Schiller. quot;Wilhelm Teil.
Wij werden vroeg gewekt en ons ontbijt was gereed. Het was hier heel wat aangenamer dan in ons logement te Zurich. Onze kleederen waren zorgvuldig gedroogd.
120 ST. GOTTHARDSBAAX, DUIVELSBRUG, GUOOTE TUNNEL
Het regende echter nog altijd zoo hevig, dat wij in is
twijfel waren of wij onze reis wel zouden voortzetten. Ik
omdat onze tocht nu voor een groot gedeelte te voet dï
Ondertusschen begaven wij ons naar buiten op liet ¥
breede bordes, waar wij door den vierkanten hemel boven w
ons, tegen den regen beschut waren. Hier staarden wij v(
met verbazing naar den Bristenstock, aan wiens voet ki
het dorp Amsteg ligt. Het is eene geweldige piramide, h;
die den geheelen achtergrond inneemt en van den voet iv
tot den top zichtbaar is. Hij staat daar als een kolossale g 9464 voet hooge voorpost van de St. Gotthardbaan, als
eene dikke zuil, die het dal waarin Amsteg ligt, opsluit. gi
Het werd ons echter zeer lastig gemaakt door gidsen, die sl
wij voor het eerst leerden kennen. Als met geweld dron- 3 gen zü ons hunne boekjes op, die allen bij zich hebben.
Dikwijls heeft men hen noodig, vooral wanneer men si bergstreken bezoekt, waar geen openbare wegen zijn, n En by het beklimmen van de hoogste Alpen, waar natuur- n lijk geen vaste en onderhoudene paden zijn en gevaren n den onkundigen vreemdeling dreigen, zijn goede gidsen onmisbaar. De gidsen doen een klein examen in de aard- t( rijkskunde van hunne landstreek en hebben het bewijs o daarvan bij zich in een zakboekje, waarin ook de reizigers, die zich van hunne hulp bediend hebben, eene aan- d beveling schrijven. Zij loopen vrij in het hotel rond, e zoeken u overal op en de kastelijns zijn tegenover hen g machteloos, omdat de gidsen dikwijls de reizigers in het k hotel brengen, dat zij ouder hunne bescherming hebben is genomen. Hier, zoo verzekerde er een, moet gij een k gids nemen naar den Rhonegletscher, want daar boven d
ONDEU DEN ST. GOTTHAED. PUEKAPASS.
is er uergens een te viudeu. En op on/e vraag hoeveel het kosten zou, indien wij hem engageerden, zeide hij, dat hij acht francs daags hebben moest, en dat hij drie dagen noodig had voor hij weer te Amsteg kon zijn. Wij vroegen den kastelijn en onzen koetsier of dit waar was, maar beiden hadden ontzag voor den gids, die dat voorstel deed en mompelden dat Frits Pells een »biederequot; kerel was. Het is gebleken, dat wij geen gids noodig hadden en dat er overal gidsen rondzwerven, die zich tot uwe dienst komen aanbieden. Wij hebben trouwens onze geheele reis zonder gidsen gemaakt.
Ondertusschen bedaarde de regen en wij huurden een gemakkelijken reiswagen, dien wij konden openzetten en sluiten, met twee goede bergpaarden er voor. Voor 35 francs zou de koetsier ons naar Realp brengen.
Wij reden over de schuimende Reuss, die langs Amsteg stroomt eu niet ver van Plüelen in het Vienvaldstadter-meer valt. Wij hadden nu de rivier eerst aan onze rechterhand over groote rotsblokken van de Alpen, die wij gingen beklimmen, nederdalend.
Aan den overkant van de Reuss liggen hooge bergen, terwijl hier de St. Gotthardbaan te^en do booste begint
-J O O
op te gaan.
De St. Gotthard, aldus genaamd naar een kluizenaar, die op die bergen heeft gewoond, is geen berg in den eigelijken zin des woords. Vandaar heeft men wel eens gezegd, dat men overal van den St. Gotthard hoort spreken, maar dat men hem nergens ziet. De St. Gotthard is een gebergte. Het is als het ware een reusachtige kom, waarvan de rand bestaat uit hemelhooge rotsen, die verschillende namen dragen, als de Galenstock enz.
121
122 ST. GOTTHAIIDSBAAN, DUIVKLS13KUG, GROOTE TUNNEL
Het gebergte geeft den oorsprong aan de Rhone, den Rijn, de Reuss en andere rivieren, die het van zijne hooge waterbronnen naar beneden zendt of uit zijne smeltende gletschers doet stroomen. Zij komen van de hooge toppen en dalen neder tot de afgronden (*;. Het gelieele stroomgebied van de Reuss was vroeger eene enge, lange kloof, ongebaand en ontoegankelijk. Hier en daar was alleen een nanw en steil bergpad, dat slechts voor korte afstanden geschikt was. Waarschijnlijk zijn de eerste paden gevonden en gemaakt door gemsjagers, die diep in het gebergte moesten doordringen en steile hoogten moesten beklimmen, omdat de gemsen daar eene toevlucht zoeken. Gelukkig zijn vele Alpen, door breede banden om hunne wanden of door lange vooruitstekende balkons, zoo geformeerd, dat er wegen konden gemaakt worden.
De Longobarden, zegt men, beproefden het eerst in deze bergen door te dringen en een pad te vinden, en waar de natuur het mogelijk maakte, wegen te banen naar en over de hoogten. Later is er een prachtige kunstweg gelegd langs den rand der rotsen, nu aan deze dan aan de andere zijde van den bergstroom. Men moest aan den eenen kant van het harde en vaste steen afhouwen en de stukken aan den anderen kant op een stapelen, om zoo de behoorlijke breedte te verkrijgen. En nu is de baan zoo breed, dat wagens elkander ruim kunnen voorbijgaan.
Nu eens slinpert zich de weg in een gebogen lijn om den berg naar boven, gelijk de klimop om een ouden steenen molen, dan gaat hij weer in rechte lijnen en
^*) Psm. 127 '• 26.
ONDER DEN ST. GOTTHARD. FURKAPASS.
zigzag naar boven. Gedurig zien wij den weg onder ons, dien wij zooeven opgekomen zijn en bevinden ons aan bet einde van dezen, juist boven het punt waar wij straks de eerste zigzaglijn begonnen, en vlak boven ons liet punt, waar wij na een omweg van eenige honderden schreden aankomen. Ais men te voet gaat kan men den weg dikwijls verkorten, door de zigzaglijnen niet te volgen, maar van het eene punt naar het andere boven zich onmiddelijk op te klimmen. Dat kan zonder gevaar gebeuren. wanneer er kennelijk een gewoon voetpad ligt waar langs de inwoners ganu. Anders kan het gevaarlijk zijn, omdat men beneden niet zien kan, ot' er boven gelegenheid is om op den grooten weg te komen.
De helling van den St. Gotthard-weg is van vijf tot tien voet op eene lengte van honderd, zoodat men meestal zonder remmen kan afdalen. Met nauwe dal van de Reuss, waardoor de weg uren lang voortgaat, is zeer woest en buitengewoon trotsch door den schuimenden berc-
' O
123
stroom, door de diepte en kracht van zijne watervallen, door de stortbeken die van de hoogte der bergen in het water van de Reass kletteren en door de hooge en steile rotspilaren en muren, die aan de boorden van het water oprijzen. Het is hier waarlijk een land van waterbeken, fonteinen en diepten. Wij hoorden hoe de afgrond riep tot den afgrond bij het geruisch der watergoten (1). Welk eene stoute gedachte was het, een weg te banen door die ontoegankelijke steenmassa's. En toch moesten die vaste reuzensteenen, die ijzerharde Nagelflue en het graniet, wijken voor de kleine, teedere hand van den
Psm. 42; 8.
124 ST. GOTTHAEDSBAAN. DUIVELSBRUG, 6ROOTE TUNNEL
mensch. floe klein en fijn gevormd die hand ook is, toch heeft zij een breeden weg gebaand Joor de rotsen, en poorten door die granietmuren geopend. Het was zeer druk op den weg. Vele wagens met zes en zeven paarden bespannen, brachten hunne ladingen naar de hoog gelegene dorpen.
iWat een waterval!quot; riep een onzer reisgenooten uit en het was inderdaad een interessante. Het water kwam van een bergterras, dat ouze koetsier 1500 voet hoog noemde, over uitstekende punten en door diepe kloven nederstorten, terwijl het geheele dennen medesleepte of dwars voor zich wierp, om er mede te spelen. Als een breede zilverdraad schittert het heldere water tegen den bruiuachtigen rotswand en valt in den licht groenen stroom, waar het wit schuim maakt, dat op de groene golven voortdanst, ot zich aan de zwarte steenen in het stroombed vasthecht. Een weinig verder liggen steenen zoo groot als eene Sennhut op de helling langs den weg, terwijl de natuur woekert om ze met mos en gras te versieren. Zij zijn daar neergeworpen door eene berg-storting. Van den weg heeft men ze dadelijk opgeruimd, en groote steenklompen op de helling, die dreigden naaiden weg te vallen, heeft men door metselwerk ondersteund, om ze daar te houden. Wij ontdekten ook de overblijfsels van eene lawine, die in den vorigen winter hier gevallen was. De overblijfsels bestaan uit zwarte aarde met steenen vermengd; want als de sneeuw smelt in het warme dal, dan blijft er eene soort zwarte grond over en steenen, die de sneeuwstorm met zich voerde.
Wij rijden weer eene brug over, die met een trctschen boog de beide steile oevers verbindt. Diep onder de brug
ONDER DEN ST. GOTTJ1AIUJ. FUIiKAPASS.
schuimt en bruisclit liet woeste water, dat licht groen van kleur evenals de Jordaan door een rotspleet dringt, op wier wanden de boog rust Uit eene woning, die daar verschrikkelijk eenzaam in eene rotskloof staat, kwam een klein meisje te voorschijn, dat zwijgend een steen op de breede gemetselde leuning legde en daarna liet vallen, liet duurde ongeveer vier seconden eer de steen de dansende golven bereikte, waaruit gemakkelijk te berekenen is, hoe diep de Keuss onder de brug was, namelijk omstreeks 78 meters.
Daarna toonde onze koetsier ons den Pfattensprung. »Daar is, zeide hij, vele jaren geleden een monnik aan-»gekomen, die met een meisje uit de bergen op de vlucht »gegaan was. Zijne vervolgers waren hem ecbter op de »hielen. Hij vlood met haar dien berg, daar aan de «linkerhand, af en hoopte zoo te ontkomen, toen zij plot-sseling door de Keuss in hun vaart gestuit werden. De »monnik stond een oogenblik stil, zag zijne vervolgers »reeds de hoogte afdalen en nam in zijne wanhoop een »kloek besluit. Hij ging terug, nam een snellen aanloop, »greep het meisje, dat aan den rand des afgronds stond, »in zijne armen en sprong er over heen. Het was tochquot;, zoo eindigde hij, »een goddeloos stuk vooreen geestelijke quot;
Onze koetsier sprak Duitsch, maar daar hij een eenvoudige Alpenbewoner was, had zijne spraak zich nog niet geheel naar het gewone Duitsch geschikt. Zijne taal was harder en had meer keelklanken De verkleiningswoordjes in Zwitserland zijn i en /?, zooals ook te hooren is aan de namen van eenige dorpen en plaatsen als Klüsterli, Kütli, Kanztli enz De onafscheidelijke voorzetsels ge en zer worden verkort in r/' en s'; ich, mich, dich, mein,
125
126 ST. GOTTHARDSBAAN, DUIVELSBRUG GROOTK TUNNEL
dein, sein in i, mi, di, mi, di, si. Van de zelfstandige naamwoorden maken zij werkwoorden, bijv. es windet, voor het waait, er tabackt voor hij rookt, enz. Daardoor konden wij onzen koetsier dikwijls moeilijk verstaan
Wanneer het rijtuig klimmen moest op een steilen weg, dan liepen de paarden met wijde stappen langs den rand der urgronden voort. Maar als het berg afging, dan liepen zij zoo snel langs de diepte, dat ik mijne oogen dichtkneep. Het dal verwijdt zich, om plaats te maken voor het dorp Wasen. Hoog boven de huizen iu het dorp ligt de kerk, üe bergbewoners hadden de mis bijgewoond en klommen uit het dal de smalle en steile bergpaden op naar hunne woningen. Hoog boven ons zagen wij de mannen en vrouwen de kronkelpaden bewandelen, met langzame schreden langs hun oneffen pad zich draaiend en wendend rondom de rotsen, zoodat zij nu eens onzichtbaar zijn en dan aan den rand des bergs verschijnen, alsof zij op een balkon staan. Op het terras, waarop de kerk gebouwd is, biedt zich een zeldzaam trotsch schouwspel aan. Twee bergketenen van aanzienlijke hoogten naderen elkander, zoodat 7ij hunne armen naar elkander schijnen uit te strekken, terwijl hunne hoornen zich achterwaarts buigen als onwillig om nader te komen. Wij zien diep in de enge, ontzaggelijk hooge en woeste bergkloof. Overal steken naalden en pieken en vonn-looze rotsblokken naar elkander toe. Vier bruggen hangen boven elkander van de eene uitstekende punt naar de andere. Ze schijnen zoo teer en zoo licht alsof zij voor de marmotten gemaakt waren. Ik dacht bij het aanschouwen van deze ontzettende kloof aan Schillers berglied:
ONDER DEN ST GOTTHAKD. FURKAPASS.
Es olfnet sioh sohwarz ein sohaurigcs ïhor^
Du glaubst naoh dem Keiohe der Schatten;
Es scliwebt eino Briicke hoch über den Rand Der furchtbaren ïiefe gebogen....
Rondom de kerk op het bergterras is de begraafplaats. Op elk gi-af staat een kruis of een gedenkteeken van graniet met Duitsche en Fransclie opschriften, als: lei repose Jac. Coartois, employé au tunnel de St. Gotthard, né a Chaumont, haute Savoye et mort ;i Goussenel le 12 Jul. 1865 a l'age de 42 regretté éteruellement par sa familie, Priez pour lui.
Op een kerkhof in het Schwartzwald heb ik kruizen gezien, waarover smalle sluiers hingen, maar die waren hier niet.
In de onmiddellijke nabijheid van de kerk staat eene kapel, waarvan de deur open was. Op den achtergrond is een eenvoudig altaar opgericht, dat er zeer bouwvallig en somber uitziet. Aan de beschimmelde muren zijn planken aangebracht als van oude doodkisten, en op die planken liggen in geordende reien doodshoofden, als kazen in eene kaaswinkel, terwijl er halfverscheurde of versletene opschriften aanhangen. Zulke kapellen of beenderhuizen vindt men in Zwitserland meer, en niet zelden staan op de doodshoofden de namen van hen, die er de eigenaars van geweest zijn in hun leven. Wanneer de graven op liet kerkhof geledigd worden, dan neemt men de schedels er uit, om die in het beenderhuis te zetten. Zoo zien de dorpelingen daar de schedels van hunne ouders en grootouders.
»Het is een somber en naargeestig gezichtquot;, zeide de waardin der herberg, waar een os uithing, niet geschil-
127
128 ST. GOTXUARUSBAAN, DUIVELSBRUG, GROOÏE TUNNEL
derd, maar van metaal in een metalen ring, zooals al de uithangborden langs dezen weg. »Maarquot;, vervolgde zij, »daarom hebben wij juist zulke kapellen om indruk te maken.quot;
Vele hotels in Zwitserland hebben gelagkamers voor het volk in het benedenhals, terwijl de eerste verdieping, waarheen men veelal met steenen trappen buiten het huis opklimt, voor de vreemdelingen bestemd is.
Terwijl wij toevallig in de gelagkamer waren en het oroote onderscheid in zindelijkheid tusschen dit en het
O
bovenvertrek opmerkten, zagen wij daar eene parodie op de tien geboden hangen.
De huizen der dorpelingen zijn geheel van hout, ongeverfd en van breede en lage ramen met kleine ruiten voorzien. Dikwijls is buiten het huis tegen den zijmuur een houten trap aangebracht, die den toegang geeft tot eene smalle gaanderij. Die huizen zijn gewoonlijk zeer breed en ruim gebouwd.
In de geopende vensters van dit huis bloeiden prachtige cactussen. De herbergen hier hebben Duitsche en Ttali-aansche opschriften. In het midden van het dorp prijkt eene groote fontein met breede houten goten, waaruit onze paarden dronken, die zeer vermoeid waren van den tocht altijd berg op, maar na een uur in den stal gerust te hebben weer voorgespannen werden en moedig voortgingen.
?s1adat ons oog een oogenblik had gerust op een groot rotsblok, dat afgezonderd van den weg lag en den naam van Duivelsteen draagt, naderden wij Göschene.
Een dal zoo ijzingwekkend woest, hadden wij nog nooit gezien, ja ons nooit kunnen voorstellen. Alles wat
ONDER DEN ST. GOTTHARD. FüllKAPASS. 129
de stoutste verbeelding kan bijeenbrengen, om eene plaats verheven en woest te maken, dat is hier aanwezig. Het dal is omringd door geweldige en meestal loodrechte granietrotsen, en woest bruischt en kookt de Reuss over ontelbare steenblokken in de diepte. De huizen van het dorpje staan soms aan den rand der afgronden.
Wij waren allen diep getroffen door dit zeldzaam woeste dal. De natuur vertoont zich hier in hare grootste afmetingen, door hare hemelhooge rotstempels en hare grootsche watervallen. En midden in die woeste natuur van granietgewrochten, ziet men de hand van den mensch werkzaam om de rots weg te nemen, waar zij hem hindert op zijnen weg, om den waterval te verplaatsen, waarheen bij verkiest, om den geweldigen stroom van de Reuss te gebruiken, ten einde den granietpilaar, die hem in den weg staat, te doen vallen, alles met het doel om een spoorweg te maken langs en over en dwars door dia ontzaggelijke rotsmassa's Langhaam maar /.eker gaat de mensch voort om later in eenige minuten, onder den St. Gotthard door, in [talie te komen, terwijl men nu nog met groote moeite over die bergen moet trekken en klimmend en da'eud, doodmoede aan de overzij komt.
Aan onze linkerhand zien wij een gedeelte van de baan voor den spoortrein reeds gereed eu de werken voor den tunnel, die onder den St. Gotthard door, bij Airoio moet uitkomen, liggen voor ons.
Eene lange, rechte baan loopt langs den voet der rotsen, tot aan een ontzaggelijken graniet-muur, waardoor zij heen moet. In dien muur is reeds eene breede poort gemaakt en in den gang zijn velen werkzaam om dieper
9
130 ST. GOTTHARDSBAAJgt;. DUIVELSBRUG. GEOOXE TUNNEL
en dieper door te dringen, door boren en het doen springen der rotsen.
Aan den anderen kant van den St. Gotthard, twee en en een half uur in eene rechte lijn van hier verwijderd, boort men ook door de rotsen heen, en v.oo uitnemend is dat werk berekend, dat de gangen, aan beide zijden des bergs begonnen, in één punt, diep in den nachtelijken schoot van het reuzengebergte zullen uitkomen, zoodat de geheele tunnel, twee en een half uur lang, ééne rechte lijn zijn zal. Hoe zij dat zoo vinden weet ik niet, misschien door middel van het kompas.
Aan het einde van het da), waar het water van de Keuss veel hooger staat, is een bassin in de rivier gebouwd om het water op te vangen en door houten en ijzeren leidingen naar den tunnel te voeren. Die waterleiding stort hier en daar, waar zij te veel heeft, haren overvloed in den stroom.
In den tunnel is men ijverig werkzaam met machines, die door luchtdrukking werken en niet door stoom, omdat de rook en de damp het arbeiden in den gang onmogelijk zouden maken. Door die machines worden gaten in de rots geboord, die men door middel van dynamiet laat springen. Men maakt eerst een smallen gang om dien later tot de bepaalde breedte te brengen.
De tunnel moest in 1880 gereed zijn, maar de onderneming valt tegen, zooals men ons zeide. De rots was hier zeer hard, zoodat men dagelijks minder vorderde dan men gedacht had, en van den kant van Airoio is de berg erg los, zoodat men dien overal onderstutten moet.
Men zeide ons ook, dat zij tegenwoordig boren van
ONDEK DEIS ST. GOTÏHARD. PURKAl'ASS. 131
diamant gebruikten, hetwelk veel beter en op den duur minder kostbaar is, want vroeger toch waren er eenige honderden smeden noodig, om de ijzeren boren telkens te slijpen.
De mensch doet noch veel moeite voor een rechten weg, dacht ik, zooals die spoorweg daar toch ook zooveel mogelijk in eene rechte lijn voortloopt. In de natuur zijn de wegen krom.
»Langs den ronden voet der bergen en de kronkelende; »oevers der rivieren gaat de weg der menschen. Recht »is de weg des bliksems, die verteert en van den storm-»wind die verwoestquot;, zoo spreekt Picolomiui bij Schiller (1) Maar dat is niet de taal van den eerlijken man. Hij zoekt den rechten weg zooveel mogelijk niet alleen, maaibij tracht zijn weg recht te ra aken, zelfs door de rotsen heen en over de stroomen, die hem bijna willen dwingen om dien te verlaten. Wat recht is komt ons het beste voor, In het algemeene en bijzondere belang gaan wij het liefst den rechten weg. Alleen bet eigenbelang, de zonde, dat is de poging om zijn individueel geluk te bevorderen, ook ten koste van het algemeene, brengt ons tot kromme wegen. De darwinist proclameert het tegendeel. Bij hem is de strijd van het individu om zijn eigen bijzonder belang een der hoofdfactoren van de ontwikkeling der natuur tot hare schoonste vormen.
Toen wij dit dal verlaten hadden, bleef de St. Gotthard-baan nog altijd even woest. Ja, zij wordt nog trotscher, omdat alles om ons heen enger wordt en ons rijtuig altijd langs geopende afgronden voortgaat, die eindelijk
9*
Picolomiui le bedrijf, 4e tooucel.
182 ST. GOTTHARDSJBAAN. ÜUIVELSB11UG. GROGTJi TUNNEL
een gevoel van onrust opwekken, dat men niet geheel van zich afzetten kan.
Eindelijk zijn wij bij de Duivelsbrug.
Een groote trotsche boog verheft zicb hoog boven de Heuss, die met donderende watervallen van boven komt, over en tusscheu ontzettende granietblokken voortrolt en met hevig geweld op de grondslagen van de brug aanvalt. Onder deze brug ligt nog eene andere, die in overoude tijden gebruikt werd en nu met mos begroeid is.
Kondom zijn overal stijle, naakte, grauwe en bruine rotsmuren van graniet, die oiimidddijk langs den kant van den weg oprijzen. Zij staan bij en \ oor elkander als breede en ontzettend hooge pilaren en zuilen, zoo dreigend, dat yAj een gevoel van angst opwekken. Van twee zijden komen twee stroomen samen, ou met vereende krachten dezen stouten waterval te vormen. Het water ligt 30 meters onder de brug.
De indruk van dit tooneel is geweldig, zoodat de oudste bewoners van deze streek, die de onderste brug gemaakt hebben, haar de Duivelsbrug genoemd hebben. Ik zag met huivering op den diepen bruischenden stroomval.
Demi über mir hing scliroll die Pels wand lier Und unten rauschte fürchterlich die Reuss.
Pe weg gaat nu tegen een steilen rotswand op, altijd en zigzag, zoodat de paarden langzaam en moeilijk den wao-en optrekken. Wij hadden, toen wij d'e lijnen in het oog kregen, den wagen reeds verlaten, omdaï het minder ijzingwekkend is, met Alpenstokken gewapend, langs die afgronden te loopen dan uit het rijtuig in die diepten te zien.
ÜNDEll DEN ST. GOTTHARD. FURKAPASS.
Terwijl wij den wagen den weg naar boven zagen opklimmen, om aan het einde om te draaien en in dezelfde lijn aanmerkelijk hooger terug te komen, stegen wij nu en dan onmiddelijk naar boven, om daar bet rijtuig te wachten en ondertusschen het tooueel om ons heen te beschouwen. Het . oetpad naar boven is natuurlijk veel steiler en moeilijker en soms moesten wy elkander helpen, om over groote vierhoekige steenen te komen, die dwars voor ons lagen als trappen van drie voet hoog en die, van beneden gezien, klein schenen.
In den tijd der lawinen is het hier gevaarlijk. Daarom zijn er twee galerijen of tunnels iu de rotsen gehouwen met groote vierhoekige openingen naar buiten om licht te hebben. Ouder die gewelven moet de reiziger zijne toevlucht zoeken wanneer lawinen dreigen te vallen. De koetsier lost in dien tijd dikwijls een geweerschot in de bergen voor hij deze hoogte beklimt. Volgt daarna niets bijzonders, dan rijdt hij voort; maar hoort zijn geoefend oor het geluid, dat hoog in de rotsen het vallen van eene lawine aankondigt, dm jaagt hy de paarden in hollende vaart voort, om eene galerij te bereiken en nauwelijks is hy onder het veilige gewei1', of de lawine met rotsblokken en boomen beladen, valt met ontzettend gedonder over de galerij heeu in de diepte. Dan zijn de uitgangen der galerij niet zelden afgesloten door de sneeuw, die eerst moet opgeruimd worden om de reis te vervolgen.
De eerste galerij heet Urnerloch en is in den Duivelsberg uitgehouwen ; zij is 64 meters lang. Hier draait de weg eensklaps om eene rots en onverwachts heeft men eene uitgestrekte, breede en groene vlakte voor zich.
Wat is dat uitzicht aangenaam en rustig na dien stou-
133
134 ST. GOTTHARDSBAAN, DUIVELSBRUG, GROOTE TUNNEL
ten weg door het Urnerloch. Deze hoogvlakte draagt den naam van Urnerdal en is omstreeks drie uren lang en één uur breed. Aan beide zijden van den weg liggen grasvelden, afgewisseld door korenakkers. Geen enkele boom is er echter te zien. De Eeuss loopt midden door het dal zonder watervallen, maar sterk stroomend, alsof zij zich haast naar het Urnerloch, om daar hare lichtgroene golven in haar .grootste kracht en meesten glans te toonen.
Kale, met sneeuw bedekte bergkruinen omringen dit hoog gelegen dal. Van des morgens acht uur af tot 's namiddags drie uur hebben wij werk gehad om deze hoogte te bereiken. Het is hier koud, zoodat de bergbewoners zelfs midden in den zomer hunne ovens branden. Vurig dravend loopen nu onze sterke bergpaarden op den gemakkeliiken en bijtia waterpas liggenden weg naar Andermat door. Na hun hier eenigen tijd rust gegeven te hebben, zetten wij de reis, altijd door het zelfde dal, voort naar Realp, een klein dorp, dat slechts een paar huizen toont, terwijl de andere in de bergen liggen.
Daar onze paarden de reis niet mochten voortzetten vóór den volgenden dag, moesten wij van hier den weg naar den Furkapass te voet afleggen. Wij namen al onze bagage weer op den rug, en met onze Alpenstokken gewapend, begonnen wij moedig langs den breeden en goed onderhouden weg op te klimmen. Eerst ging het en zigzag, terwijl de helling tamelijk steil was, aoodat wij langzaam voortgingen. Later werd de weg gemakkelijker.
Op de naakte rotsen prijkten hier en daar eenige bloemen. Wij vonden een groot gedeelte onzer flova terug; (1)
Zooals de geslachten Lijchnis, Caltha, Myosotis, cerastiuni. campanula enz.
ONDER DEN ST. GOTTHARD. FURKAPASS. 135
ook Alpenrozen bloeien op de dorre rotsen. Wat ons echter verwonderde was, dat er hier op eene hoogte van 7000 voet veengrond gevonden werd. In groote, vierkante, zwarte stukken lag de turf te droogen op de helling dei-bergen, die hier niet steil zijn.
Het was eenzaam en doodstil, alsof wij de wereld der menschen verlaten hadden. Wij ontmoetten niemand en er was geen spoor van woningen of Sennhutten te vinden. Dikke nevelen dwarrelden om ons heen, zoodat wij geen vier schreden voor ons uit konden zien en haar en baard nat werden, als bi] ons in een dikken November-mist. Geen windtochtje speelde onder die sombere nevels. Dit maakte ons huiverig, vooral, omdat wij warm geworden waren door het onophoudelyk klimmen.
Plotseling schemerde door die nevels een flauw, maar stralend licht, dat ons opmerkzaam maakte op eene herberg aan den weg, die wij anders wellicht door de nevelen niet zouden gezien hebben. De deur stond wijd open en de goedgekleede, jeugdige waardin noodigde ons om binnen te treden. Het scheen, dat zij op wacht gestaan had om te hooren naar de voetstappen van vreemdelingen, want op den weg zien kon zij niet, zoo donker maakten de dampen den vallenden avond. In de doodelijke stilte van hare eenzame woning, had zij reeds van verre onze stemmen en het geluid van onze met ijzeren punt gesvapende stokken op den harden weg gehoord.
Nauwelijks waren wij binnen getreden of zij vroeg ons, wat wij zouden gebruiken. Het viel haar tegen, dat wij niets anders dan melk verlangden, maar toch bleef zij glimlachen, en toen wij van plan waren om verder te
136 ST. OOTTHARDSBAAN, DriVELSBRUG, GROOÏE TUNNEL
gaan verzocht zij ons op de meest dringende wijze dat niet te doen. »Ich bitte siequot;, zeide zij, »ich bitte sie bleisben sie hier. Gaat niet naar de Furka, want het is van »avond zoo kond en daar iu het logement verschrikkelijk »duur.quot; Zij zou ons bijna overgehaald hebben, want wij waren nog al moede van het voortdurend klimmen en het was daar buiten zoo somber en koud, maar wij namen een kloek besluit en wierpen onze tasschen over den schouder.
Ondertusschen was er een open karretje voor de deur gekomen met een klein paard en een knaap tot voerman, en nu wilde zij, dat wij ten minste rijden zouden. »De »wegquot;, zeide zij »is zoo verschrikkelijk steil en zoo moei-»lijk, vooral wanneer het geheel donker zijn zal, dat gij »het hotel daar boven niet bereiken zult.quot;
Paar wij van het loopen zeer warm geworden waren, durtden wij geen gebruik maken van het open karretje, dat zij waarschijnlijk zeer duur zoude berekend hebben.
Toen verdween het laatste spoor van glimlach van haar gelaat en de verontwaardigde Alpenmaagd vroeg een buitensporig hoogen prijs voor de geitenmelk en liet ons gaan zonder het gewone »tot wederziens.quot;
Dit is een enkel bewijs uit vele, hoe de vreemdelingen in Zwitserland beschouwd worden door herbergiers en gidsen. Slechts drie maanden in het jaar hebben zij wat te doen en van dien tijd moet geprofiteerd worden.
Dat het in die hotels wat duurder is kan men licht begrijpen, want alles moet uit de dalen aangevoerd worden met wagens door zes a zeven paarden getrokken, terwijl het voeder duur is. Maar melk van koeien en geiten, die zij op de bergen hebben, laten zij ook
ONDER DEN ST. GOTTHARD. FURKAPASS. 137
duur betalen. Wij hebben echter in de grootste hotels de billijkste behandeling ondervonden. Overigens moeten wij allen lof toebrengen aan de bewoners van Zwitserland, die geen belang bij den reiziger hebben. Zij behandelden ons overal niet de meeste beleefdheid en waren altijd bereid, om ons den weg te wijzen en te onderrichten. Zij verklaarden dikwijls oprecht, dat wij geen gids noodig hadden en gingen soms een geheel eind met ons mede.
Ondertusschen zetteclen wij onzen tocht voort, terwijl de lucht, die wij inademden al dunner en fijner werd. By het klimmen moest ik dieper adem halen en soms moer dan eens, om al de kanalen der long te vullen. Wij kwamen weldra boven de nevelen, die de diepten onder ons volkomen donker maakten en de lagrere bero-en
~ o
als het ware met een grauwen sluier bedekten. Aan beide zijden van den weg vonden wij sneeuw tot hooge hoopen opeen gedreven.
Zoo hadden wy dan eindelijk de sneeuwlinie bereikt, waarnaar wij zoo lang en zoo reikhalzend hadden uitgezien. Daar lag ze voor en naast ons de schitterende sneeuw der Alpen, de kloven vullend en de glooiingen kleedend, terwijl de steile rotsen er donker boven uitsteken.
In de Alpen kan men de sneeuwlinie over het algemeen stellen op eene hoogte van 8000 voet. Bij bergen die geïsoleerd staan, begint de sneeuw op eene hoogte van 8100 tot 8700 voet en aan de zonzijde soms eerst op 9000 voet Op uitgestrekte gebergten daarentegen vindt men ze soms reeds op eene hoogte van 70(10 voet.
Op sommige hooge Alpen ligt de sneeuw een toren
138 ST. GOTTHAUDSBAAN, DUIVELSBRUG, GROOTE TUNNEL
hoog en is zoo vast, dat de voet er nauwelijks indruk op maakt. De sneeuw bestaat echter niet uit vlokken zooals 's winters bij ons, maar uit fijne korrels en zij is, nog niet bezoedeld door het aardsche stof, schitterend wit. Deze sneeuw draagt, zooals bekend is, den naaiu van Firn.
De avond was reeds over de toppeu der Alpeu gekomen, als een donkere mantel, die langzaam uit de diepte opgetrokken werd. Omstreeks negeu uur bereikten wij liet hotel, dat op den Furkapass gebouwd is op eene hoogte van 7410 voet. De ruime cn vrolijke eetzaal was aangenaam verwarmd door eene kachel, die den geheelen dag gebrand had. Onze halfverkleumde ledeu werden spoedig verkwikt bij het genot van een glas goeden Zwitserschen wijn. Op eene pianino werd muziek gemaakt en hoewel er weinig vreemdelingen waren en het stil was in het logement, brachten wij er een aangeua-men avond door.
In het hotel is eene telegraaf, zooals dikwijls in de afgelegene logementen. De telegrafist houdt zich bezig met hout en been snijden. Het is bekend, dat deze kunst in Zwitserland thuis hoort en zeer vele bekwame meesters heeft. De kunstwerken van dien telegrafist getuigden van smaak en waren fijn van. bewerking, zoodat wij met veel genoegen de groote en kleine voorwerpen van zijn verzameling beschouwden en eenige er van kochten tot geschenken.
Zoo hadden wij van 's morgens acht uur tot ;s avonds negen uur werk gehad om op den Furkapass te komen.
De St. Gotthardbaan is overal zoo breed en hecht gebouwd, dat men aan geen gevaar denkt, en wij hadden
ONDER DEN ST. GOTTHARD. PÜRKA.PASS. 139
ook niet den minsten tegenspoed gehad. Maar ook, wanneer men geen lawinen heeft, kan het op dien weg wel eens gevaarlijk zijn, wanneer rukwinden uit de kloven en holle bergpassen van den St. Gotthard op den weg aanvallen. Men verhaalde ons daarvan het volgende voorbeeld:
Op den 17en Nov. 1874 was de postwagen van Airoio, aan den anderen kant van den St. Gotthard gelegen, te 8 uur 's morgens vertrokken. Het weder was toen goed, maar later begon het eensklaps uit alle kloven en bergpassen te stormen. De orkaan voerde eene menigte sneeuw mede en met zooveel geweld, dat de postwagen in de diepte geworpen werd en hooge sneeuw de reizigers bedekte. Gelukkig was de plaats, waar zij terecht kwamen, niet byzonder diep, zoodat zij zich konden redden, nadat zij zich met ontzettend veel moeite door de sneeuw heen-gewerkt hadden.
De Furca is een bergpas van den St. Gotthard en de Lepontijnsche Alpen tusschen den Galenstock, die 11073 en den Muttstoek, die 9279 voet hoog is. Beide bergen verheffen zich aan de westzijde van den St. Gotthard.
Men ziet den Furcapass liggen tusschen die twee hoog oprijzende Alpen, die als het ware de gedaante van een vork voorstellen, waarvan de naam Furca gekomen is.
Op de bovenkamers van het hotel was het zeer koud als hier in den winter bij fijn vriezend weer, zoodat wij onze kleederen op de bedden wierpen en rillende van koude den slaap zochten.
Onze rekening in het hotel was zeer billijk, de hoogte en eenzaamheid van dit huis in aanmerking genomen.
»Wat zijn de menschen toch liefdeloos,quot; zeiden wij tot
ST. GOÏTHARÜSBAAN, DUIVELSBRUG, ENZ.
elkander, »op den weg van Realp naar den Purcapass »h.ebben wij maar twee huizen gezien, en in die een-»zaamheid kan de bewoonster van het eene huis niet «nalaten den eigenaar van het andere te belasteren/'
140
DE RHONEGLETSCHER. DE GRIMSEL. HET GrRIMSELSPITAL. HET AARDAL. DE HANDECKVAL.
TJnd eher nicht ermüdele der Zug i3is dass wir kamen in das wilde Thai, Wo jetzt die Aare zwischen Felsen rinnt, Nieht Menschenspureu waren hier zu sehen.
Schiller.
Wij stonden 's morgens vroeg op. Het was koud als bij ons in den winter, wanneer de ochtend ijs in den mond heeft. Ik opende een venster en zag in de ruimte over de toppen der bergen, die gedeeltelijk met sneeuw bedekt waren. De hemel welfde zich als een koepel over het kleine gedeelte der aarde, dat zichtbaar voor mij was, Eenige hoogere Alpen staken liunne hoornen hoog tegen liet hemelgewelf op.
HET AAKÜAL. DE HAN DECK VAL.
Na een vriendelijk afscheid van de bewoners van het hotel, waar wij met veel genoegen geweest waren, daalden wij den breeden weg a!', die ons naar den Rbone-gletscher brengen zou. Langs ons pad groeien, te midden van andere bloemen, iu de dorre rotsen, ontelbare Alpenrozen. Men kon de planten nauwelijks zien op de ruwe en hooge bergwanden. Zoo kon het kleine en schoone, hoe liefelijk ook, bijna niet opgemerkt worden onder al het reusachtige dat ous omringde.
De weg gaat en zigzag naar beneden, terwijl aan den buitenrand van afstand tot afstand paaltjes staan van lichtgrauw graniet. Nadat wij een paar van die zigzag lynen waren afgedaald, bracht ous eene langere draaiing van den weg eensklaps in de nabijheid van den Jihóne-gletscher. Het ijsgevaarte lag vlak voor ons. Aan onze rechterhand klom het nog al steil oj) tegen een bergrug, waarover hij ligt. Dat terras is het hoogste wat wij zien konden, want er zijn nog meer en hoogere bergruggen, waarop de gletscher ligt boven in het gebergte. Dat terras lag tusschen twee hooge berggevaarten ingeklemd, en vertoonde ijsschotsen en ijspilaren van allerlei vorm, die ik later zal beschrijven. Aan on/e linkerhand strekte zich een vuil, grauw gekleurd, glad en rondgebogen ijsveld uit, dat breeder wordt naarmate het lager komt en beneden het geheele dal vult, totdat het eindelijk met eene flauw gebogen kromme lijn eindigt en den oorsprong geeft aan de beekjes en watergoten, die het begin van de rivier de Rhóne vormen.
Nu ik de gletschers gezien heb en er mij eene betere voorstelling van kan maken dan vroeger, wil ik u, die er minder mede bekend zijn, iets van den aard dier ijs-
141
142 DE RUONBGLEÏSCHER. DE GllIJISEL, HET GEIMSELSP1TAI,.
velden mededeelen, om er een juistere voorstelling van te kunnen maken.
De hooge Alpen zijn, zooals bekend is, overal, waar zij niet te steil zijn, met eeuwige sneeuw bedekt. Het is verbazend om te zien, wat ontzettende massa's sneeuw jaarduizenden op bergen als de Jungfrau hebben opgehoopt. Boven op de hooge kruinen smelt de Firn nooit, maar als zij neervalt of neerdaalt beneden de sneeuwlinie, dan begint zij door den invloed der zonnewarmte te smelten en als dit water uu des nachts bevriest, dan ontstaat er natuurlijk ijs. De gletschers liggen dus niet in de hoogste bergstreken, waar de eeuwige sneeuw is, maar lager dan deze. De gletschers komen uit de sneeuwmassa's voort; zij ziju van boven grijsachtig, wat dieper lichtgroen eu nog dieper blauw.
Soms vormt het sneeuwwater ijsmeren, zooals er in het Berner-Oberland vele zijn en wij ook op den Grim-sel zullen vinden. De gletschers hebben soms eeue verbazende dikte en niet zelden eene breedte van 300 meters eu eene lengte vau twee mijlen. Zij liggen in de kloven eu dalen der bergen, tusschen de hoogere bergwanden aan beide zijden besloten. Die ontzettende ijsgevaarten zakken, waarschijnlijk door eigen zwaarte, al dieper iu het dal, zoodat zij voortdurend in beweging zijn als een stroom, die bevroren is, en hoe langzaam ook, toch van zes tot tien meters in het jaar vorderen.
Wij kennen de kracht der ijsschotsen in onze rivieren, als zij telkens door andere worden opgedrongen. Dan nemen zij huizen en boomen mede door hunne geweldige kracht. Zoo kan men zich ook gemakkelijk voorstellen, dat eene ijsmassa als een gletscher, die zoo dik en zoo
HET AARDAL. DE HANDECKVAL.
vele uren lang, op eene helling liggende en langzaam afglijdende, boomen en steenen van de randen der bergen medesleept Wat zon weerstand kunnen bieden aan zulk een gevaarte, dat in beweging is!
De gletscher breid t zich ook in de breedte uit en gaat dus altijd voort meer .steenen mede te nemen. Soms zijn er groote rotsblokken afgescheurd en naar beneden gebracht.
Eindelijk dault de gletscher zoo diep in het dal, dat het ijs begint te smelten; dan loopt het water onder het ijs uit en vormt beken, die de oorsprongen der rivieren zijn. Zoo drogen die beken ook nooit uit, want hoe warmer de zon schijnt, des te meer smelt het ijs. Dat water draagt den naam van gletscherwater, en in die streken vraagt men u dus, als gij verlangt te drinken, wat gij verkiest, bron of gletscherwater. Het laatste is lichtgrijs van kleur en heeft geen bijzonderen smaak, maar is soms zeer koud.
De oppervlakte van den gletscher is bolvormig rond, zoodat de steenen, die hij medesleept naar beide zijden afglijden en een soort van wallen maken, die den naam dragen van zijmorenen. Aan die morenen kan men dus zien, waar vroeger een gletscher geweest is, die nu hooger ligt of ook wel door de toenemende warmte geheel verdwenen is. Somtijds gaan de gletschers in het dal kennelijk vooruit, en dan slepen zij met onweerstaanbaar geweld alles mede, wat hun in den weg staat. Maar het gebeurt ook, dat de gletscher door groote warmte sterk afneemt, dan wordt hij natuurlijk korter, hoewel hij niet ophoudt voort te gaan. Dit is onder anderen ook het geval met den lihöne-gletscher.
143
144 DE 11HÓNEGLETSCHE R. DE GUIMSEL. HET GKIMSELSPITAL.
De ijsbergen in de noordeliike zeeën zijn ook uiteinden van gletschers. In den zoogeuaamden ijstijd was een groot gedeelte van Europa zee. Die ijsbergen dreven met den golfstroom zuidwaarts af, smolten eu lieten hunne rotsblokken en steenen vallen. Deze, vooral uit graniet en gneis bestaande, waren meestal vau geheel anderen aard dan de steenen van de plaats, waar zij neervielen, zoodat men vroeger niet begreep, waar zij vau daan kwamen; zoo ziet men zulke rotsblokken in Drenthe, bekend onder den naam van Hunnebedden.
De Rhóne-gletscher, een der merkwaardigste, is gemakkelijk en zonder gevaar te naderen en wordt daarom veel bezocht.
Vestigen wij nu nog eens onzen blik op den Bhöne-gletscher, die daar voor ons ligt.
Rechts zien wij in de hoogte het breede terras waarop hij rust. Het grootste deel echter ligt hooger in de kloven van den St. Gotthard. Het gevaarte is zes uur lang en slechts het kleinste deel is voor ons zichtbaar. Om ook de hoogere terrassen, waarop hij rust, te zien, zouden wij veel hooger op den Galenstock moeten klimmen.
Het terras voor ons is een rug of kam tusschen twee hoogere rotsen gelegen. Het is moeilijk, dat hooge ijstoo-neel te beschrijven, door de grillige en vormlooze gedaanten, waarin die liggende en staande ijsblokken zich vertocnen Wij hebben wel eens een ijsdam gezien in de Waal; precies op zulk een ijsgevaarte gelijkt de gletscher op die hoogte. Hier steekt een ijsblok loodrecht, daar schuin naar boven, aan de eene zijde sneeuwwit, aan de andere helder als water. Hier toont een ijsgevaarte zich met
HET AARDAL. DE HANDECKVAL.
scherpe, scliittereude uaalden en haken, daar als eene zuil met een te groot kapiteel. Hier liggen schotsen op elkander geschoven, daar ijsplaten als tafels op een breeden voet. Het was alsof men de besneeuwde ruïnen van eene bergstad zag.
Het is duidelijk, hoe die ijsbrokken ontstaan zijn. Als de gletscher voortschuivende aan den steilen rand van het terras komt en naar beueden valt, dan breekt en scheurt het ijs, evenals bij een ijsbreker en vormt op die wijze die vreemde paleizen.
Geen wonder, dat men dikwijls het kraken en scheuren in het gebergte hoort.
O O
Zien wij links naar beneden, dan is de oppervlakte gelijk en eenigsins bolrond, terwijl de sneeuw daarentegen holrond op de bergen ligt.
Nadat wij een geruimen tijd met verbazing dat gevaarte beschouwd hadden, zetteden wij onzen tocht naar beneden voort, langs langere wendingen van den altijd en zigzag nederdalenden weg, terwijl er meer en meer Alpenrozen, als groote bloembedden met mos omzoomd, op de bergwanden bloeien. Wij gingen over eene beek, die ook uit een gletscher ontstaat, liet water stort zich hier met een kleinen val naar beneden, loopt door eene ronde poort onder den Rhönegletscher, om zich met het water van dezen te vereenigen en zoo te zamen den oorsprong te geven aan de llhóne. De weg voerde ons nu weer tot voor den gletscher, maar veel lager, zoodat wij nu, niet diep onder ons, de breede tong van het gevaarte zagen. Een voetpad liep van den grooten weg naar het ijsveld af, dat meer dan een half uur breed was, hoewel ik dit niet juist kan opgeven. Tn de verte zagen wij
145
14G DE RHüNEGLETSCHER. DE GEIMSEL. HET GKIMSELSPITAL.
eenige meuscheu over heb ijs wandelen, die dwars over den gletscher heen, het punt waar wij nu stonden, wilden bereiken.
Drie gidsen boden zich aan om ous langs denzelfden weg naar de ijsgrot te brengen, die wij wilden bezoeken. Ik had echter niet veel lust om over dat gladde rond afhellende ijsveld te loopen en achtte dat niet geheel buiten gevaar. Immers er zijn soms kloven in het ijs gescheurd, die geheel met sneeuw gevuld zijn en die men niet altijd dadelijk ziet; en het lot van den ongelukkigen, die in zulk eene gladde kloof naar beneden glijdt, moet vrees-selijk zijn (1). Daarenboven had de telegrafist uit het logement op den Furkapass, die hier goed bekend is, ons onderricht.
Op onze vraag aan hem of wij gidsen noodig hadden, antwoordde hij, dat wij den weg zelf konden vinden, maar ons altijd op de gewone paden moesten houden.
De weg over den gletscher was veel korter en dit zou ons bijna overgehaald hebben, doch de meeste stemmen verklaarden zich voor den raad van den telegrafist, ofschoon later bleek, dat wij het zonder gevaar hadden kunnen doen.
In lange wendingen gaat nu de weg naar beneden,
In de courant wij dat onlangs twee Engelschen en drie gid
sen het leven hebben verloren op den Gornerglètseher bij Zerraatt. Het ijsgevaarte zich nitzettend, scheurde onder hunne voeten van een, zoodat zij in de spleet vielen, wie weet hoe diep, want de Govnerglet.scher is zeer groot en dik, daar hij in zijne beweging naar beneden, tien andere gletschers opneemt. Misschien waren zij niet eens dood door den val en dan lagen zij ingeklemd tusschen die gladde ijswanden.
Tegen rotsen kan men nog trachten op te klimmen, maar tegen ijswanden is dit onmogelijk. In dat geval zijn zij den hongerdood gestorven.
HET AARD AL. DE HANDECKVAL.
naar de diepte van het dal waar een hotel staat, dat den naam draagt van »hütel du glacier du Rhonequot;, omstreeks een kwartier beneden het uiteinde of de tong des giet-
O O
schers, die zich in gras en water schijnt te verliezen. Rechts van het logement vinden wij een voetpad, dat over gras, steenen en beken naar den gletscher gaat. Wij zagen de eindmorenen, die eenige minuten lang zijn en bemerkten op de steenen de bekende gletscherstrepen, die ontstaan zijn, door dat die rotsblokken met geweld over elkander heen geschoven zijn.
Waar het ijsgevaarte smelt is het nog een huis hoog en men heeft er eene grot in gehakt, om in den gletscher te kunnen doordringen. Die grot is een meter breed, eene manslengte hoog en tamelijk diep. Onder het ijs is het zeer goed licht, maar natuurlijk vrees-selijk koud. Het ijs boven ons is helder blauw van kleur en ook ons gelaat gelijkt in de grot blauw als lei.
De werklieden, die de7eu grot gemaakt hebben endaar-voor eene belooning van u wachten, zijn altijd bezig de grot dieper te maken. Daaruit blijkt, dat de gletscher door het sterk smelten terug gaat en de eindmorenen zich dus verder uitstrekken. Als men een stuk ijs tegen het gewelf houdt, dan vriest het dadelijk vast.
Uit de breede tong van den gletscher komen vele beekjes te voorschijn. Zij kronkelen als zilverdraden doorliet dal en ruischen tusschen de steenen door, die gedeeltelijk met gras begroeid zijn. Die beekjes vereenigen zich een eind lang met andere, om zich daarna weer te scheiden en wat verder weer samen te vloeien, en dan spoedig eene tamelijk groote beek te vormen, waarover een brug
10*
147
148 DE RHÓNEGLETSCHEli. DE «ULJISEL. HET GRIMSELSPITAL.
gelegd is, die naar liet hotel voert. Hier is dus kennelijk de oorsprong der Rhone.
Wij keerden terug naar het hotel, namen een weinig rust en maakten ons gereed den Grimsel te beklimmen, om tegen den tijd van het middageten in het Grimsel-spital te zijn, dat de eenige herberg is tusschen bier en den Handeckval, hetwelk een afstand van eenige uren is.
Langs den voorgevel van het hotel gaande zagen wij aan den hoek den Grimsel voor ons. Door onze belang stelling voor den gletscher hadden wij nog geen oog-gehad voor den Grimsel, die daar even donker lag als het terras van den gletscher helder was. Hoewel hij er gansch niet uitlokkend uitzag, moesten wij hem tocli beklimmen.
De woeste, donkere bergwand, Maijenwald geheeten, lag daar voor ons als een reusachtige, gelijkzijdige driehoek van boven afgeknot, met eene helling /00 steil, dat men hem voor onbeklimbaar zou honden. Hij is omtrent 7000 voet, en ik schat zijne hoogte, boven de plaats waar wij stonden, ongeveer 1500 voet. Een pad, ruim een meter breed, loopt en zigzag met korte wendingen, die nog al eens steil zijn, naar boven. De Zwitschers noemen dit een saumpfad, denkelijk, omdat er een paard op loo-pen kan; zooals dan ook vele reizigers den weg van hier tot Meiringen te paard afleggen. Het beklimmen toch van zulk een steilen berg is lang niet makkelijk voor ongeoefenden, vooral niet als het zoo warm is en de zon brandend straalt. Wanneer men al hoog meent te zijn en dan naar boven ziet, valt het tegen, want altijd ontdekt men weer hoogere paden, als of' men den top nooit zal bereiken. Het is meer bemoedigend den blik naar
HET AAKDAL. DE HANDECKVAL.
beneden te werpen, want in de diepte ziende, bemerkt men, dat men toch wat gevorderd is.
Zoo moesten wij altijd doen. dacht ik, terwijl ik een oogenblik uitrustte op een rotsblok en naar beneden staarde, zoo moesten wij ook zien op hen, die minder be-weldadigd zijn dan wij. Maar de mensch doet dikwijls, zoo als hier, juist het omgekeerde van hetgeen hij doen moest. In wereldlijke dingen zien wij op anderen, die meer hebben dan wij en in het zedelijke op hen, die nog grooter zondaren zijn; in het eerste geval om te klagen, in het tweede om ons zeiven te behagen. Wij moesten het juist omkeeren en in het zedelijke op hen letten, die in kennis en deugd boven ons staan, om ons zeiven tot edelen naijver op te wekken.
»Voorwaarts! met zitten komen wij er nietquot;, hoorde ik eene stem boven mij roepen, over de beenen van twee hoeken heen langs welke ik nog opklimmen moest. Ik vervolgde dus mijn weg. De lucht werd steeds fijner en doorzichtiger, en dat maakt het klimmen moeilijk als men geen Zwitsersche longen heeft. Maar weldra zijn wij boven, dacht ik, oordeelende naar de diepte onder ons. Een gids, die ons tegenkwam en naar het hotel van den Rhonegletscher ging om daar, zooals hij het uitdrukte, te oogsten, verzekerde ons tot onze teleurstelling, dat wij zoowat op de helft waren.
Ons pad was ook ?iiet best, want nu eens was het slij-kerig en diep ingetrapt door de hoeven dor paarden, dan eens ruw geplaveid met rotsblokken van allerlei vorm, maar toch veel beter dan op onzen afweg van den Feld-berg. Geduldig gingen wij echter verder, tot de weg eensklaps waterpas begon te loopen, hoewel wij nog niet
140
150 DE RHÓNEGLEÏSCHEIl. DE G11I3ISEL. HET (ïRIMSELSPlTAL.
op den hoogsteu top vau den Grimsel waren. Hier moesten wij over groote sneenwterrassen voortgaan, waar wij met moeite de richting van ons pad konden kenueu. Nu eens was het de vuile kleur der sneeuw, die ons het spoorwees, dan waren het de overblijfsels der paarden, die ons de richting aanwezen. Evenals de karavanen in de woestijn van den Sinai zich laten leiden door den op Let zand verdroogden mist der kameelen, zoo lette onze kleine karavaan, bij onzen tocht over den Grimsel, op dezelfde teekenen, door de paarden achtergelaten.
Onverwachts zien wij aan onze linkerzijde een der ijs-meren, waarvan wij reeds melding gemaakt hebben. Het ligt daar in een diepen ketel. Het water is helgroen van kleur als dat van het Züricher meer, en hier toch komt die kleur niet van den weerglans der bergen., want er is geen groen op die donkere rotsen te zien.. Dat meer ligt daar zoo stil, tusschen die hooge steenwanden, waarop men geen spoor van leven vindt en in zulk eene woeste omgeving, dat ik onwillekeurig aan de doode zee dacht en zie, dien naam hebben de bergbewoners ook aan dit meer gegeven.
Zware, donkergroen gekleurde ijsschotsen drijven op de oppervlakte vau die doode zee. Ze zien er uit als de ijsschotsen op onze rivieren, maar zijn anders van kleur. Terwijl wy over sneeuwvelden gaan, die onze voeten koud maken en ijsschotsen in het water zien, wijst onze thermometer SOquot; Fahrenheit. Zoo brandde de zon boven ons hoofd.
Daarna gingen wij, meestal over een met ruwe steenen geplaveid pad, berg af. Vele watervallen storten met klaterend geklots naar beneden. Op de hellingen der
HET AAltUAL. UK HANDECK.VAL.
bergen, hier minder steil, liggen platte rotsplaten, zoo groot als een aanzienlijk pieiu, afgerond en als gepolijst en vertoonen duidelijk het kenmerk van voormalige glet-schers (ijstijd). Dikwijls zagen wij duidelijk de vele strepen, die als zekere bewijzen erkend worden van het vroegere bestaan eens gletschers.
/ij zien er zonderling uit die breede rotstafels, alsof zij door de hand van Reuzen bewerkt zijn ; zij zijn wat groo-ter dan de oude muren der Pelasge.a in Griekenland, wier bouw aan de Cyclopen toegeschreven wordt.
Het was woest ojj den Grimsel. Wij zagen niets dan steen, ijs, sneeuw en water. Geen spoor van plantengroei was er te vinden, geen spoor van leven. Geen insekt kruipt er op die hoogte, geen vogel wordt er gehoord, geen vlinder opgemerkt. De steenen zien zelfs niet groen, maar grauw en kaal als de bazaltlagen op onze kaaien. Alleen de arend en de lammergier bewonen deze rotsen, doch laten zich zelden zien. Niemand bezoekt ooit deze doode bergen dan zij, die deze woeste natuur wenschen te zien en zij, die geen anderen weg naar het Oberhas-lidal hebben.
Nog een hoog gelegen meer gingen wij voorbij en daarna bereikten wij den steilen bergwand, die neerdaalde tot in de diepte, waar het logement staat, dat den naam draagt van Grimselspital.
Het was alsof wij in een vierhoekige pyramide met den top naar beneden zagen. In die diepte vertoonde zich het groote logement als een luciferdoosje.
En zigzag afgaande hadden '.vij het logement nu eens aan onze rechter-, dan weer aan onze linkerhand. Eindelijk werd ons pad breeder en zacht hellend afdalende
151
152 DE EHÓNEGLETSCHER. DE GKIMSEL. HET GEIMSELSPITAL.
bracht het ons met eeu grooteu boog vlak voor een bree den, van ruwe vierhoekige steenen gebomvdeu, trap, waarlangs wij opklommen in het ruime portaal van het uitgestrekte houten gebouw.
In de groote eetzaal was het even stil als in de natuur buiten. Er waren slechts enkele reizigers, die bijna zonder te spreken hun middagmaal gebruikten. Zwijgend bracht een dienstmeisje met een stuursch voorkomen ons de verlangde wijn- en spijskaart. Spoedig was echter onze maaltijd gereed, De soep was nog al goed, maar daarna waren de glazige, half gebakken aardappelstukken bijna oneetbaar en wat men daar biefstuk noemde, geleek wel wat op het taaie vleesch van een ouden trekos. Dit logement was vroeger eene weldadige inrichting van het landschap Hasli, om den reizigers in dit onherbergzame oord eene toevlucht te gevent Een vorige pachter, Zij-bach genaamd, had het gebouw in brand gestoken, om een beter te verkrijgen, waarvoor hij streng gestraft werd.
Tiet is hier een verschrikkelijk woest oord. JJooge rotsen in de grilligste vormen sluiten ons van alle kanten in. Eenige dier bergen zijn met eeuwige sneeuw bedekt. De diep gelegen bodem, waarop wij ons bevinden, ligt vol steenen, waartusschen eenig spichtig gras opschiet. Waar de zon toegang heeft, groeit wat beter gras, zoodat er 's zomers eene koe kan grazen.
Wanneer men zich een weinig van het logement verwijdert, kan met het ontzettende berggevaarte van den Finsteraarhorn zien, de donkere horen van de Aar, naar welke rivier hij den naam draagt. Hij is de hoogste top der Berner Alpen en verheft zijne donkere naald 13230 voet boven de zee. Boven de sneeuwlinie is hij geheel
HET AARDAL, DE HANDECKVAl,
met schitterende sneeuw bedekt, die liem als een witte gordel van meer clan 2000 voet breedte omringt.
liet middelste gedeelte van dien geweldigen Alp is een ruwe, schitterend witte, stompe kegel, daarop staat een spitse kegel, zwart als de nacht, die zich in het luchtruim scherp afteekeude tegen het blauwe hemelgewelf. De inwoners noemen dien spitsen kegel, de naald. Op die steile spits kan de sneeuw natuurlijk geene rustplaats vinden. Men zou (met Homerus) zeggen: al had men twintig voeten en twintig handen, dan zou men den top van den Finsteraarhorn nog moeilijk kunnen bereiken,
In 1812 beproefden twee mannen uit Zwitserland te vergeefs den top te bereiken, In 1861 gelukte dit echter aan drie Engelschen, Eu in het jaar ,1872 klom lady Walker, 18 jaar oud, met haren vader en broeder tot den hoogsten top op.
De indruk, dien het ontzaggelijke rotsgevaarte, zelfs op een zoo grooten afstand, maakt is overweldigend. In die eenzaamheid, als begraven in het hart der natuur, beschouwde ik met ontroering het woeste tooneel om mij heen en boven mij.
Wild ist es hier and schauerlicli öde.
De Aarstroom, uit hooge gletschers voortkomende stort woest en geweldig door het dal,
Brauschend stürzt der Giesbaeh herab durch die Rinne der Pelsen Tief in des Berges Fuss., der gahlings nnter mir abstürtzl;
Wallet des weislichea Stronas fiiessender Spiegel vorbei.
Aan den eenen kant is het pad, dat tegen den Grim-sel opklimt, en aan den anderen kant komt het dal uit in de bergengte, waardoor de Aar stroomt.
153
1 54 DE RHÓNEGLETSCHEli, UE GRIMSEL. HET GRIMSBLSPITAL.
Het pad dat wij moeten volgen loopt aan de eeue zijde langs steile rotsmuren, terwijl aan den anderen kant de rotsen huiveringwekkend tot aan den stroom aldalen.
Es birgt sich der Pfad. Abschüssige Griinde Hemmen mit galmender kluft hinter mir vor mir den SchriU, Nur die Stoffe sell' ich gctliünnt aus welelien das JLeben Keimet, der rolie granit iiofft aut' die bildende Hand.
Schiller.
Hier als in de armen der natuur gevoelde ik dieper krachtiger de tegenwoordigheid van den Almachtigen.
Mijn vriend, voor wien ik dit reisverhaal oorspronkelijk schreef, heeft mij gevraagd, of ik in die groots werkplaatsen der natuur niet heb geleerd beter te denken over hare kracht, niet beter heb gezien wat zij vermag; en daar het volgende een persoonlijk verschil bevat tus-schen dien vriend en mij, kunnen de lezers die mijn boeks-ke in handen genomen hebben dien vriendentwist wel overslaan. Ik hoop echter, dat zij het zullen lezen, want het is geene zaak tusschen hem en rny alleen, het is ae zaak der menschheid. Het is het eeuwenoude thema dei-wereldgeschiedenis, de strijd tusschen geloof en ougeloot; en in dezen tijd van crisis in het geestelijk leven, waarin, zooals C. Voysey zegt, geloof aan God en Godloochening in de weegschaal sidderen, mag ieder wel eens ernstig denken.
Er zijn zoovelen, ook onder ons volk, die hier beslissend spreken, ofschoon zij nooit iets anders lezen dan de Nieuwe Rotterdammer, of het Nieuws van den Dag, of het een of ander vertelsel van moeder de Gans.
0! zij is zoo treurig die wereld, bij verlichting zonder licbt. Mochten allen die willen medespreken, eerst eens
HET AAKDAL. DE HANDECKVAL.
ernstig het werk vau Dr. v. Reeken, de nieuwe wereld en levensbeschouwing, bestudeereu, dat met veel wetenschap en nadenken geschreven is.
Als wij de natuur in Zwitserland met hare trotsche werken gaan zien, dan doen wij dat, om indrukken te ontvangen.
Die tien dagen in de Alpen moeten niet gelijk zijn aan tien dwaze da.en, waarvan men zeggen moet, hoe nutteloos doorgebracht. En de ernstige mijner lezers zullen ook wel eeuigen indruk willen hebben van de reis, die zij in hunne verbeelding met ons mede maken.
»Gij hebt gezienquot;, schreef mijn vriend, »de vormkracht »der natuur in hare groote werkplaatsen; gij hebt gezien, »hoe de bergen door de inweudiae kracht der aarde »werden opgebeurd, hoe de waterstroomen en gletschers »de rotsen hebben afgeslepen, gepolijst en uitgehold. »De bergiagen liggen juist, zooals de wetenschap zegt »dat zij liggen moeten, en alles wat gij ziet, vindt gij »daar, waar gij het hebt gewacht en wachten moest. »De sneeuw was juist op de hoogte waar de wetenschap »haar plaatst en de Alpenrozen bloeien op hare eigene »velden. Welke planten de steenen bodem dragen kan, »leerde ons de botanie. Hoe de bergkloven ontstaan zijn, »hoe de gletschers naar de dalen schuiven en de rivieren »haren oorsprong hebben, dat alles hebt gij gezien.quot;
»Waartoequot;, vervolgt hij, »moet ik dan het geheimzin-»nige woord God gebruiken, terwijl gij zelf zegt, dat het »Goddelijk wezen ten eenenmale onbegrijpelijk is ? Gij »cloet evenals de kranke. Eerst deukt hij door rust of »slaap zich zelf wel te zullen helpen; blijft hij ziek of »wordt hij erger, dan roept hij den geneesheer en wan-
155
1 50 DE RHÓNEGLETSCHEE. DE GEIMSEL. HET GEIMSELSPITAL.
»neer dat ook uipt baat, dan bidt hij eindelijk in wan-»hoop dat God hem redden zal. Zoo doet ook gij. V\ aar »de wetenschap haar licht vertoont neemt gij het aan, »maar zoodra eene vraag van u niet beantwoord wordt, »hebt gij het geheimzinnige woord God, gereed.quot; »Wie »zietquot; zoo ging hij voort »of bemerkt of hoort in de wil-«deriiissen van den Grimsel iets van een Wezen, dat »oneindig en alomtegenwoordig, die rotsen daar zou ge-»plaatst hebben. Van alles wat gij /.iet worden, bemerkt »gij eene natuurlijke oorzaak en ook wanneer gij die »niet ziet, gelooft gij met mij, dat er eene natuurlijke »oorzaak is voor het verschijnsel dat gij opmerkt.quot;
»Zie! wanneer gij een ei in een toestand brengt, »waarin het zich ontwikkelen kan, wat ziet gij dau gebeuren? De levenskiem in het ei ontwikkelt zich naar »alle wetten van physiologie, physica, Aesthetica enz.; »dat is duidelijk de physiologie der natuur. Maar nu »zegt gij, dat gij bij die werkzaamheden der levenskiem «duidelijk een doel opmerkt, en dat alleen een persoon-»lijk wezen een doel kan hebben en zoo beeldt gij u in, »dat er achter dat ei iemand zit, die het doel heeft, om »uit dat ei eene kip te fabriceeren en dus aan de levens-»kiem den weg wijst, die gevolgd moet worden.quot;
»Pat is immers onzin. Dat strijdt met mijn logisch »begrip. Zoo is ook deze aarde met haren dampkring als »eeu groot ei, waarvan de aardbol, om zoo te spreken, »de dooier is, die door de lucht omgeven wordt. Dat groote »ei ontwikkelde zich door eigene vormkracht en het is «kennelijk nog in zijne phase van ontwikkeling.quot;
»Zie eens wat de natuur in het kleine vermag, hoe eene »massa rotssteen wordt verplaatst door eene kleine hoe-
HET AA ï! UAL. JJE H AM DECK VAL.
»Tcelbeid dyuaiuiet; wat moet vAj clan niet in het groot »vermogen V Wat de natuur kan, hebt gij gezien. Voor-»zeker, zij toch kan eene wereld voortbrengen, die nog »onvolinaakt is, maar een oneindig verstandig en almachtig »Wezen zou de wereld volmaakt hebben voortgebracht.quot;
»En gij veronderstelt, dat er buiten dat groote ei een »Opperwezen bestaat, dat de werkzaamheden schept en »bestuurt van de vormkracht, die het ei immanent, dat is, »in zich zelven bezit en dat, omdat gij een doel ziet. En »niet alleen neemt gij onnoodig een God aan, maar gij »zegt in elk geval meer van dien God dan gij weet. Gij »verzekert dat God de wereld geschapen heeft. lletOpper-»wezen bestond dus vóór de schepping niet alleen, maar »reeds eene eeuwigheid. Maar een wezen, dat eene eeuwigsheid bestond zonder ooit iets te doen, strijdt tegen mijn »logisch geweten, om nu ook eens van mijn geweten te »spreken. Dat wezen zal de scheppende kracht zijn, eene »krachtj die eene eeuwigheid bestond zonder iets uit te swerken. Maar eene kracht, die niet werkt is geene »kracht En hoe is dat wezen eindelijk na eene eeuwig-»heid van rust plotseling bewogen om eene wereld te »scheppen? Wat dat oorspronkelijk wezen bewogen heeft »om te handelen, zou dus eigelijk de scheppende kracht »zijn; en wat is die factor?quot;
Dat is waarlijk een stroom van woorden, dacht ik, toen ik die redeneering gelezen had. Maar nu vraag ik u ernstige lezer, of vele natuurkundigen niet aan de zelfde kwaal lijden, waarvan mijn vriend mij beschuldigtV W anneer zij ons verklaren, wat zij door hunne kijkers zien, dan gelooven wij hen gaarne, maar als zij nu ook beslissend oordeclen over hetgeen zij niet zieu, dan zeggen
157
158 DE RHÓNEGLETSCHEE. DE GEIMSEL. HET UIUMSELSPJÏAL.
zij meer clan zij weten. En nu maken zij het toch. wat al te erg, indien zij ons verzekeren dat, wat zij niet zien, ook niet beslaat.
Zoo was er eeu groot sterrekundige die zeide : »ik heb »den ganschen hemel met mijne telescopen doorzocht, s maar God heb ik niet gevonden.quot; Meende die man met zijne natuurlijke oogen den oneindigen Geest te zullen zien?
De oorzaak van het leven in de natuur is nog door niemand verklaard. Alle pogingen, eerst door de speculatieve wijsbegeerte eeuwen lang in het werk gesteld, om het leven in zijne wording te verklaren, zijn mislukt, even zoowel als de latere proeven, om langs den weg '1er waarneming te vinden, wat de bespiegeling niet vermocht. Men heeft sedert jaren onbegrijpelijke scherpzinnigheid aangewend, om het ontstaan van dieren te const?,teeren zonder ei of voortplanting uit andere gelijksoortige, (generatio aequivoca) maar het heeft geen resultaat gehad. De geheele schepping, zoo heeft men gezegd, kan verklaard worden uit een vingerhoed vol oorspronkelijke eiwitstof (urschleim). Göthe zag reeds door zijnen genia-len geest deze richting der natuurphilosofie. La Marche, Darwin, Haeckel en anderen hebben dat idee verder uitgewerkt en zeker met bewonderenswaardige scherpzinnigheid. Maar nu kan ik toch niet nalaten te vragen, van waar komt die eiwitstof? »Dat weet ik nietquot;, zegt mijn vriend »en ik heb niet noodig het te weten. ' Maar ik hel) het wel noodig. Ik zoek er naar mijn leven lang, ik streef er naar en ik bid er om.
Ik ben geen natuurkundige en l^an het stelsel van een man als Darwin niet bepordeelen, maar ik geloof met J. J, Uousseau, dat het Opjierwezen niet van alle menschen
HET AABDAL. DE HANDECKVAL.
verlangt, dat zij zoo geleerd moeten zijn om den vrede te vinden voor hun hart.
En zoo kan ik maar niet nalaten te vragen, van waar komt die vingerhoed vol eiwitstof, die niet alleen bestaat, maar met zulke ontvettende krachten voorzien is, dat het uit zich zelf, alleen door immanente kracht eene zoo wondervolle wereld voortbrengen kon, dien geweldigen Pinsteraarhorn daar ginds en het spichtige grashalmpje aan mijne voeten, de rups die zich in een schoonen vlinder verandert en den mensch, die zich zeiven het zelfbewustzijn geeft.
»MaarJ', zeide mijn vriend, »alles wat gij daar in die »trotsche wildernis aanschouwt is toch te verklaren uit »de werkzaamheid der natuur.quot;
»Jaquot;, antwoorde ik hem, »dat heb ik ook gedacht toen »ik daar zat op den Grimselgrund in die stille, zwij-»gende, levenlooze natuur. Toen kwam 't mij voor den »geest
In 't stille graf zingt niemand 's Heeren lof;
Het zielloos lijf gedompeld in het stof,
Kan Hom geen glorie geven.
Wat doen nu eenige natuurkundigen, schoon hunne wetenschap boven mijn lof verheven is en zeer veel nut doet? Zij zien met een scherp onderzoekend oog, op de bewustelooze natuur, dat is, om zoo te spreken, op de dommekracht der natuur. En ik zou het volkomen eens kunnen worden met hen, die niets anders kennen dan wat Spinosa noemde, de voortbrengende en voortgebrachte natuur ('), indien ik niets anders kende dan die wildernis, dan de natuur in hare groote werkplaatsen.
(1) Natura naturans et naturata.
159
160 DE UHÓNEGLEÏSCHKR. DE G1UMSEL. HET GUIMSELSPITA.L.
Maar rondom die diepte woneu menschen, dacht ik. Er is nog eeu ander leven dan het plauetenleven dei-levende aarde (1). Er is nog een ander leven, dan van de teere grasscheuten en de bloemen aan den rand der ijster-rassen, dan van de gems, die zich zorgvuldig schuil houdt en van den lammergier, die daar in de rotsen nestelt. Er is nog menschelijk leven. Dat is ook natuurleven. Maar die natuur ligt niet zwijgend voor mij zooals die rotsen van ijzerharden steen; die natuur is de zich zelve bewuste, denkende natuur; zij spreekt luide en verstaanbaar.
Die zelfbewuste natuur aanschouwen wij in de geschiedenis der menschheid. /ij leert ons het zoeken, het strijden, het bidden der menschheid om het ware, schoone eu goede te kennen en te bezitten. Wij zagen de edelste zonen van ons geslacht, zelfs met levensgevaar tegen het onrecht kampen; wij kennen het lijden eu zuchten der menschheid in haren strijd tegen het bijgeloof eu voor het geloof aan een eeuwig leven,
Zij streedt eeuwen lang, niet voor haar bestaan, zooals Darwin leert, dafc de geheele natuurlijke wereld doet, maar voor hare overtuiging.
De geschiedenis leert ons, hoe de menschheid onophoudelijk werkt, om een hooger standpunt te bereiken in kennis en beoefening van het ware, goede eu schoone. Dat is het immanente streven van den geest der menschheid naar iiitellectueelo ontwikkeling, en dat is toch waarlijk nog iets anders, dan dat zich zelve opheffen van
Dat de aarde ecu levend ligehaam is, bewijzen hare regens, aardbevingen, enz.
HET AARDAL. DE HANDECKVAL.
granietrotsen uit de diepte der aarde, dat is nog iets anders dan de traagheid, waarmede de Rhónegletscher naar de dalen kruipt, dan de haast waarmede de waterval naar beneden stort.
En hoe moet men de verschijning van Jezus verklaren in den loop der geschiedenis? Gelijk de uitvinding van de stoomkracht eene omwenteling was in de geschiedenis der werktuigkunde eu der industrie, zoo heeft de verschijning van Jezus eene groote verandering gebracht in de historie der menschheid. En hoe moet men den oorsprong des Christendoms verklaren ?
Het beeld van Jezus is een beeld van verhevene reinheid en liefde, van bij de menschen onbekende lijdzaamheid onder vreeselijk lijden en van zedelijke standvastigheid voor ons menschen bewonderenswaardiger dan de vastheid van den Wetterhorn.
»Maar zoo is Jezus niet geweestquot;, zegt mijn vriend. »Iiij was een kind van zijn tijd.quot;
Is dan het ontstaan van den Ilias, dat voor mij onbegrijpelijk is, opgehelderd door te zeggen. Homerus was een kind van zijn tijd?
Zoudt gij gelooven, dat de grootste denkers en dichters van onzen tijd een beeld konden schetsen van volmaakte deugd, waarop niemand eenige aanmerking maken kon? Een beeld, waarvan de strengsten en toegevendsten, rijken en armen, mannen eii vrouwen, kundigen en onkundigen zouden verklaren, dat het volmaakt was? Homerus en Virgihus beproefden te vergeefs een volmaakten held te schilderen; hun genie schoot daarbij te kort. Schiller kon het evenmin als Schakespeare. Victor Hugo beproefde het in zijn roman, les miserables, en hij gaf
161
162 DE IIHONEGLEÏSCHEK. HE GlllMSEL. HET GE1MSELSPITAI,.
ons een Roomschen bisschop. Hoe zou hij ook een ander beeld kunnen voortbrengen, dan naar zijne eigene beginselen gevormd?
En veronderstel eens, dat een paar genieën zulk een volmaakt beeld konden schetsen, hoe zou men na achttien eeuwen daarover oordeelen bij groote ontwikkeling van de kennis der zedelijkheid ?
En nu zien wij het verheven beeld van Jezus in de-Evangeliën geschetst, door brieven van Paulus en anderen voorgesteld. Na achttien eeuwen, waarin de mensch-heid zoo groote voortgangen gemaakt heeft, is dat beeld nog het hoogste ideaal van Godsdienstig leven.
Joden zouden ons het beeld van een jood gegeven hebben, zooals Victor Hugo dat van een Bisschop. Van waar dan de verschijning des Verlossers? Eu in elk geval, van waar die zuiver reine, uit Gods geest geborene, idee der aanbidding en der hoogste zedelijkheid, zooals die uit het Evangelie tot ons spreekt? Is dat alles te verklaren uit dien vingerhoed vol eiwitstof?
Hoe zou het bestaan der zonde te verklaren zijn, zonder het geloof aan God? Het aanzijn der zonde te loochenen gaat niet aan, want dan zou men de zedelijkheid ten onderste boven werpen en de misdaad de kroon op het hoofd zetten Een nieuwe tocht van Hunnen, met een Attila aan het hoofd, zou minder gevaarlijk zijn, dan wanneer het volk overtuigd werd, dat er geen zonde was.
Maar, zegt men, de zonde is niets anders dan gebrek aan ontwikkeling. Dat is evenwel zoo niet, want ieder weet, dat de zonde juist bestaat in den strijd tegen de ontwikkeling, dus juist in lijnrechte oppositie met de natuur, die zich eeuwig ontwikkelen zou. Indien alles
HEI AARDAL. l)E H AN DECK VAL.
uit de natuur voortkomt is de zoude onmogelijk te begrijpen, of men zou met Hegel moeten verklaren; was wirklich ist, das ist auch veruünftig.
Ik wil liever met Tisehendorf zeggen: Es gehort zur Domuth und Kraft der Wissenschaft zn erkennen, dass noch Geheimnisse da sind, die sie nicht ergründet hat.
Daarom kan het hart der menschen geen vrede hebben met atheïstische of materialistische wereldbeschouwingen, die do diepste behoefte van het gemoed niet erkennen en die, al begrepen zij de formatie van de Alpen en zelfs van de zon en de maan, de geschiedenis der menschheid .■gt;Is een dood blok op zijde werpen.
Met kan niemand verwonderen, dat zulke denkbeelden mij voor den geest kwamen bij de aanschouwing van die grootsche natuur rondom mij. Die hoogten en die diejiteu stemden mij tot ernst. Ik was als liet ware neergedaald tot aan de gronden der bergen 1) en het trot-sche schouwspel bracht mij eerst tot de spanning van een geweldigen indruk, maar daarna als door reactie tot kalm nadenken. Dat gebeurde u zeker ook wel, wanneer een verheven tooneel u in verrukking bracht, wanneer gij te Scheveningen uwen blik liet weiden over de oustui-rnige zee. De eerste indruk was groot, maar de ziel kan nooit lang het verhevene genieten. Aan het strand dei-zee, zoowel als tusschen de Alpen opgesloten, zouden wij ons eindelijk gaan vervelen, indien de geest niet tot meer bedaarde beschouwingen overfin».
O O O
168
Het sein vau vertrekken werd naar ons programma gegeven en ik, aan mijne overpeinzingen onttrokken en
11*
Jouu 2 ; 6.
164 DE KHONEGLETSCHER. DE GRIMSEL. HET GRIMSELSPITAL.
aanmerkelijk uitgerust, gordde mij aan tot den tocht door het Oberhaslidal. Met vreugde gingen wij voort, want het Aardal is beroemd om zijne wilde natuurgewrochten en vooral om den zeldzaam schoonen Handeckval.
Het bergpad, dat van den Grimsel naar het Grimsel-spital afdaalt, gaat door de ruimte die Grimselgrond genoemd wordt, en volgt de kronkelingen van de Aar meestal bergaf, nu en dan echter klimmend. Het pad even breed als dat op den Grimsel, gaat hier niet en zigzag, maar naar den loop der rivier en de kromme lijnen der bergen.
Wij gaan achter elkander voort, onze Alpenstokken telkens nederzettende aan den rand der afgronden, die nederdalen tot de oevers van de Aar, die door dit dal hare snelle vaart bruischend voortzet. Het water van den bergstroom is geelachtig wit. De formatie, die hier gevonden wordt heet witte jura, waaraan de Aar hare kleur dankt. Hier en daar vormt zij moerassen en half drooge gronden van witte kleur. De rivier schijnt daar den bodem op te hoogen en zoo eene delta te vormen van pijpaarde. Het gezicht op de Aar in de diepte is schoon, vooral wanneer watervallen van de hooge bergen hunne schitterend blanke stroomen in het geelachtig witte water uitstorten en het wat bleeker van tint maken. Een weinig verder stort de Aar woest door eene enge bergkloof voort en toont hier veel overeenkomst met de wilde Tamina.
Het bergpad, meestal met zware steenen geplaveid, gaat langs afgronden, die dieper worden, naarmate wij lager komen, omdat de Aar sneller daalt dan wij. Eene week te voren was er een beladen paard in de diepte gestort en spoorloos verdwenen.
HET AARDAL, DE HANDECKVAL.
De bergwanden van den Grirasel tot Meiringen zijn afgeslepen en gepolijst door vroegere gletschers en dus zeer merkwaardig. De rotsplaten, waarover het pad leidt, zijn zoo glad, dat men er sleuven in moest laakken voor de passage van menschen en dieren. Eenige heeren en dames te paard kwamen ons te gemoet, natuurlijk achter elkander, en wij moesten ons tegen de rotsen aan onze linkerhand in het gelid scharen, om hen te laten voorbijgaan. Op dit smalle bergpad trekken reizigers uit allerlei volken heen en weder en het was opmerkelijk, dat allen groetten. Het was een schilderachtig gezicht, toen wij die ruiters bedaard en langzaam achter elkander zagen opklimmen als over eene breede koord, die zich rondom den steilen bergwand slingerde.
De bergengte werd nauwer en donkerder en wij wandelden steeds over afgeslepen rotsplaten voort. Nu en dan vertoont zich wat plantengroei en eindelijk weer goed gras. Tusschen het spital, dat wij verlaten hadden, en het dorp Guttannen, ligt een weg van drie uur gaans en langs dien geheelen weg zijn maar drie huizen te zien.
Waar de rots aan onze linkerhand wat minder steil wordt en een plaatsje open laat, is ook eene woning gebouwd. Wat eene verschrikkelijke eenzaamheid. Dicht bij dat huis maaide een man het gras weg op eene helling boven den afgrond, waar de geiten het niet durfden afgrazen. Hij waagde het bij zgn gevaarlijken arbeid niet naar ons op te zien en ons te groeten, wat de bergbewoners anders niet nalaten. Een oogenblik zou hem in de donkere diepte doen vallen. Zijn zoontje zat op een steen het werk van zijn vader te aanschouwen.
Onder ons bruischt en kookt altijd de Aar over groote
165
166 DE UHÓNEGLETSCHEK. DE GRIMSÜL. HET GUIJISELSPITAL.
rotsblokkeu en soms tusschen uauwe oevers voortstortend.
»Dit is toch eeu auder Aardalquot;, zeide een onzer reis-genooten, die vroeger opgetogen was over het Aardal aan den Rijn, dat men wel eens het Duitsche Zwitserland noemt. »Wij zoudenquot;, vervolgde hij, »het Duitsche door een aanmerkelijk vergrootglas moeten bekijken, om eenige gelijkenis met het Zwitsersche Aardal te willen hebben.quot;
De Aar brengt het water van meer dan 150 beken en waterstroomen naar den Kijn. Hare bronnen liggen aan den voet van den Schreekhorn. Zij stroomt door het Oberhaslidal, stort zich bij Handeck geweldig in de diepte en bruischt daarna door eeue enge bergkloof, tot dat zij eindelijk, bedaarder en als uitgeput door haar geweld, bij Brienz in het meer van dien naam loopt. Daarna stroomt zij door dat meer en het meer van Thun naar Bern en stort zich een weiuig boven Bazel in den Rijn. Niet ver van het Grimselspital, gaat de Aar door poorten van sneeuw zoo rond gewelfd, als of zij door kunst gemaakt waren. Waarschijnlijk zijn er sneeuwmassa's op de rivier gevallen, waardoor zij zich een weg gebaand heeft.
Bij de zoogenaamde Höhienplatte liggen vele steeneu ook op ons pad, waarschijnlijk overblijtsels van oude glet-schers, want men kan de gletscherstrepen duidelijk zien.
Hier maakt de Aar een schoonen val, die zooveel waterdamp rondom zich verspreidt, dat men spoedig nat zou worden. In de verte hooren wij reeds het zware geluid van den Handeckval als van een verwijderden donder. De rotsen worden minder kaal.
Nu en dan vertoont zich een armoedige dwergden op cio hellingen onder Alpenrozen, die er in menigte bloeien.
HET AAKDAL. DE HANDECKVAL.
Langzamerhaud echter worden de dennen hooger, het gras wordt weelderiger, en op een groen bergplateau toont zich weer een huis onder de schaduw der boomen.
Aan onze rechterhand staat een handwijzer met het opschrift: Handeck superior d. i. de val van boven gezien.
Tnsschen hooge, steile en ontoegankelijke rotsen valt de Aar in eene diepe en ongenaakbare kloof. Men heeft echter een pad in de rots gehakt en eene brug over den stroom gemaakt, zoodat men nu den waterval goed en veilie kan naderen. Voor het onderhoud van dat werk betalen wij aan een knaap, die daar op ons zit te wachten, een halven franc de persoon. Een handwijzer was hier wel onnoodig, want het zwaar en donderend geraas vertelde ons duidelijk genoeg de tegenwoordigheid van den Handeckval.
Wij daalden langs een steil en kronkelend pad, nu en dan met trappen, een weinig naar beneden. Daar heeft men eene rotonde gemaakt met eene sterke leuning, zoodat men veilig in de diepte zien kan. Van daar ligt eene sterke brug over den stroom, die aan den anderen oever weer eene kleinere rotonde heeft. Door deze werken kunnen wrj den waterval voortreffelijk opnemen.
Eerst plaatsen wij ons met den rug naar den val en beschouwen den stroom, die in woeste vaart aan komt rollen. Verbeeld u eene rivier, zoo breed als eene tamelijk groote straat, die met een zeer sterke helling neder-komt, over groote steenblokken bruischt en tusschen liggende en staande granietkegels schuimt. Met eene zeldzame woestheid en kracht, alsof hij alles op zijde wil werpen, komt de stroom op de brug aanstormen als woedend, dat hij die groote granietblokken wel polijsten, maar niet
167
168 DE IllIONEGLETSCHER. DE GRIMSEJL. HET GR1MSELSPITAL.
vernielen kan. De sterke rotsen aan beide zijden houden
den woesten stroomgod op zijn pad, maar toch toont hij, r
door het uithollen dier steenen pilaren aan zijne boorden, t
zijne kracht. Ons omkeerende naar de andere leuning 2
van de brug en nog beter op de kleine rotonde, zien wij t
den geheelen stroom onverdeeld neerstorten. Hij valt in c
eene diepte van 250 voet en zoo groot is de kracht van c het water, dat het in een breeden, gelijkmatigen stroom,
bijna zonder schuim, langs de vallijn nederdaalt. Het 1
gezicht op dezen waterval is dus geheel anders dan op 1
den Kijnval, waar men niets ziet dan schuim. I
Het water is lichtgrijs van kleur met lichtgrijze c
blazen op de oppervlakte, en wij zien het vallen tot op 1
eene diepte van honderd voet. Aan onze linkerzijde komt z
echter een andere stroom zeer hoog van de bergen neder- 1
dalen en schitterend wit als gepolijst zilver. Ook dezen l
stroom, den Erlenbach, zien wij vallen tot op dezelfde r
diepte. Daar ontmoeten de beide stroomen elkander en d
storten met alle kracht, die door den val nog aanmer- t
kelijk verhoogd is, op elkander in. Daar worstelen en 0
strijden die beide stroomen eeuwen lang een geweldigen r
kamp, die nooit een enkel oogenblik bedaart. Daar wor- z
stelt de schitterend witte met de lichtgrijze watermassa, i.
terwijl hier het witte, daar het grijze water opspat, en nu d
de eene dan de andere kleur domineert, zoodat het schuimt I
en kookt en wolken van waterdamp uitstroomt, die ons \
boven op de brug bereiken. Zoo eeuwig in elkander 1
dringend, op elkander bruischend, vallen beide vereenigd b
in een nauwen ketel, die ran dat punt des strijds af aan v
geheel met schuim gevuld is, zoodat men niet dieper h zien kan.
het aardal. de handeckval.
l Zooals wij reeds opmerkten vallen zij samen 250 voet
) naar beneden. Een weinig verder komt het water uit
, het schuim te voorschijn en stuwt zich, nu nog zachter
g grijs gekleurd, door eene bergkloof voort. De geheele om-
ij trek is woest en eenzaam en verhoogt daardoor den in-
a druk van den Haudeckval. Ja, hier roept de afgrond tot
u den afgrond bij het geruisch der waterbeken,
i. Aan beide zijden van den stroom, op het punt, waar
ït hij nedervalt, ziet men duidelijk aan de rotsen, waar langs
p het water geweldig dringt, dat zij afgeschuurd worden. De stroom loopt als door eene sl uis en de rotsmuren aan
ie de zijden hebben halfronde buisvormige geulen, die door
'P het water gemaakt zijn. Boven deze liggen aan beide
it zijden twee andere volkomen aan de onderste gelijk. Die
igt; heeft de stroom natuurlijk ook gemaakt. De waterval
m boort dus dieper in den grond, zooals wij bij de Tamina
ie reeds opgemerkt hebben. Hoevele eeuwen of wel jaar-
m duizenden heeft de Aar gewerkt om die kloven in de rots
r- te schuren? Wanneer is dat begonnen? Is die waterval
m ontstaan, terwijl hij er vroeger niet was ? Men zou kun-
3n neu zeggen, dat deze val geboren is, toen de Alpen opre-
u- zen uit den schoot der aarde en gletschers zich legerden
sa, in de bergkloven, die hun aanzijn te danken hebben aan
uu de sneeuw, die eeuwen lang op de bergen gevallen was.
int Hoe kwam het echter, dat de grond, die vroeger in rust
ins was, ging oprijzen? Of heeft de aardbodem van eeuwig-
Ier heid afaan zich bewogen, altijd nieuwe vormen voort-
gd brengende. Raadsel op raadsel. Van eeuwigheid heeft die
,an waterval natuurlijk niet bestaan, anders zou hij den ge-
per heelen aardbol in twee halfronden gekloofd hebben.
Nadat wij nog 250 voet gedaald waren, kwamen wy
Ï69
170 DE RHÓNiiGLETSCHEll. DE GRIMSEL. HEÏ GRIMSELSPITAL.
aau eene herberg, waar uien deu waterval vau beneden zien kau. Daar was goede wiju en een winkel vol houtsnijwerk, waarmede de herbergier zich bezig houdt als hij geen vreemdelingen te bedienen heeft.
Het werd reeds wat duister in het nauwe dal, schoon de tijd van den avond nog niet gekomen was. Beneden werd alles reeds in vale schemering gehuld, de denne-booraen op de hellingen werden donkerder, de voeten der rotsen grauwden, maar de toppen der bergen worden nog geheel bestraald door het volle daglicht.
»Dat is een interessant gezicht' zeide een onzer, »maar »zou dat uu het beroemde Alpengloeien zijn?
»Ik geloof het nietquot;, sprak een ander »want de onder-»gang der zon in onze vlakke velden is oneindig schooner. »Ik zie hier niets van dat wonderschoone goud, dat bij »ous zoo schitteren kau. Ik zie aan de randen der ber-»gen die gloeiende strepen niet, die bij ons soms de »wolkeu omzoomen en gelijken op een bliksemstraal, die »iu eens stilstaat.quot;'
En toch, zoo verzekerde men ons, toen wij te Guttan-nen kwamen, was dat Alpengloeien.
Bij deu opgang der zon zal dat schooner zijn, meenden wij, vooral als wij den dageraad zien rijzen over de Jungfrau of een anderen met sneeuw bekroonden berg. Wij zullen dus nog niet oordeelen, voor wij morgen de zon zien opgaan over de bergen in dit dal of te Interlaken over de Jonkvrouw en den Monnik. Ondertusschen werden de dennen in dit dal talrijker en ook de hellingen minder steil dan vroeger. De dwergdennen zijn verdwenen en hebben plaats gemaakt voor hooge, slanke stammen, Op eens bij het draaien van een slingerpad be-
HET A.AEDAL. DE HANDECKVAI,.
viudeu wij ons in eene lommerrijke streek; ons voetpad gelijkmatig en zacht dalend, kronkelt vriendelijk door het woud, als door een Geldersch landgoed. Onder het groen van dennen, met neerhangende naalden en lorken, hoog van stam, bruischt de Aar voort, maar veel bedaarder dan vroeger. Aan de boorden van het water bloeien vele Alpenbloemen, kort van stengel, maar schoon van kleur, zooals de Rhododendrum 1).
Het was reeds tamelijk donker, toen wij het dorp Gut-tannen bereikten, waar wij den nacht moesten doorbrengen.
Wat een eenzaam en afgelegen dorp. Midden onder de eenvoudige houten huizen steekt een toren even boven de daken uit. Wat is die toren nietig bij de hooge rotsen, die het dorpje van alle kanten insluiten, als eene kom met ontzaggelijk hoogen rand. Hoe klein is hij bij die reuzentorens, die overal opklimmen, nu in de gedaante van afgeknotte kegels, dan als spitse en stompe pyra-miden en prismöiden.
Waarom heeft men dat torentje daar gebouwd? Was het om te tooneu hoe luttel de bouwwerken der menschen zijn bij de gewrochten der Almacht? Dan hebben de bouwmeesters hun doel bereikt. Het is als een kerktorentje van kinderspeelgoed, dat zij in Utrecht op het Munsterkerkhof hebben opgezet. De pyramide van Cheops in Egypte, die zoo groote vertooning maakt in de woestijn, zou nietig zijn onder de bergen van het Berner-oberland.
171
Die toren zal daar toch niet opgericht zijn, om de
Rododcudron ferrugiucum eu lürsutum.
172 DE RHONEGLETSCHER. DE GRIMSEL. HKT GEIMSELSPIÏAL.
menschen naar den Hemel te wijzen ? Dat doen die rotagevaarten immers beter. Ook niet om den wandelaar den goeden weg aan te kondigen, want er is maar een pad en aan het eene einde staat eene rots die naar den Grim-sel wijst en aan het andere eene hooge naald, die de richting naar Brienz aantoont. Ook niet om den inwoners den tijd te zeggen, want het Alpengloeien verkondigt den morgen en den avond en de loodrechte (vanden vóór het dorp zijn uitnemende zonnewijzers. Onder dien loodrechten, vierkanten granietmuur staat een houten huis, grooter dan de andere en, voor zooveel wij bij den avond zien kunnen, ook netter.
Onder de schaduw der hooge denneboomen, langs den weg geplant, stond een eerwaardige man met helder witte das en stroohoed, zoo bedaard en kalm als de rots achter hem.
»Dat is zeker uw leeraar?quot; vroeg ik aan een landbouwer, die zijn hoofd door een klein venster in den breeden gevel van zijn huis gestoken had, om ons op te nemen.
»Ja, ja,quot; was het antwoord.
Wij maakten ons aan den leeraar bekend, die ons dadelijk uitnoodigde, om in zijne pastorie te komen, voor welke uitnoodiging wij echter beleefd bedankten, omdat wij moede waren van den langen tocht van den Furca-pass naar Guttannen. Pastor H. ... zoo heette de leeraar van deze gemeente, vroeg ons hoe laat wij den volgenden morgen vertrokken, en beloofde ons te vergezellen tot Irn-hoff, omdat hij gaarne iets van onze kerkelijke toestanden wilde hooren.
Wij waren nu in een Protestantsch gedeelte van Zwitser-
HET AARDAL. DE HANDECKVAL.
laud, Te Grimsel scheidt het Katholieke van het Protes-tantsche volk af. Er lag een hooge berg tusschen beiden, maar een berg die niet onbeklimbaar was.
Het onderscheid tusschen de Roomsche streek, die wij verlaten hadden en de Protestantsche was duidelijk zichtbaar. Daar aan de andere zijde van den Grimsel toonde alles den Katholieken eeredienst. Kapellen met doodshoofden, kruisbeelden soms schitterend verguld, Mariabeelden in kleine nissen aan den weg en knielbankjes er voor, de kruisteekeneu op de kerkhoven en aan de grenzen der cantons, zooals op den Furcapass tusschen üri en Wallis, verkondigden den Katholieken vorm. Maar nauwelijks is men den berg over of de beelden zijn verdwenen. Op de kerken, op de grafsteenen en op sommige huizen staan woorden uit deu bijbel. Zoo duidelijk is hier het onderscheid te zien tusschen het zinnebeeld en het woord.
In het logement te Guttannen aangekomen vonden wij een eenvoudig huis, maar eene ruime eetzaal en goeden wijn. Een Zwitsersch heer, die met zijne vrouw op reis was naar den Rhónegletscher begon dadelijk een gesprek met ons toen hy bemerkte, dat wij er geweest waren. Onze conversatie werd levendig, en over Zwitsersche toestanden sprekende verhaalde hij ons eene gebeurtenis in het hoog gebergte op zoo aangename wijze, dat wij met genoegen naar hem luisterden. Het was voor ons eene uitspanning na zooveel inspanning van den geest, om alles wat wii gezien hadden te bewonderen. In de hoop, dat het voor de lezers van dit boekje ook eene uitspanning zijn zal, na zoo trotsche bergtooneelen en ernstige beschouwingen, wil ik gaarne mededeelen, wat ik van bet verhaal onthouden heb.
173
174 DJi EHÓNEGLETSCHER. DE GllIMSEL. HET GKIMSELSPITAL.
Vilnau is een klein, van hooge bergen omringd, dal in Jiet Berneroberland, een uur of wat van hier gelegen. Aan de zonzijde der bergen groeien Alpenrozen in menigte. Aan den anderen kant heeft zich een hooge bergkam tegen de zon geplaatst. Over dezen bergkam in den blauwen, schemerenden achtergrond verheft zich eene kale rots met drie horens, die met sneeuw bedekt zijn. Soms, als de rotshorens daar boven schitteren in het morgenrood of in den avondgloed, dan is het alsof er daarboven drie lonten gloeien in het diepe blauw des hemels en dan ligt er een flauwe purpergloed op de schemering der diepe kloven. De rotsvormen zijn oneindig verschillend in gedaante en kleur en spelen van bruin en grauw in het schitterend wit; en die kleuren veranderen elk uur van den dag. Mos en struiken groeien in alle gaten en scheuren en op de minder steile hellingen prijken dennen en berken, als wilde het plantenrijk hier op nieuw der. kamp beginnen met bet gebied der steenen. Een woeste bergstroom stort van de rotsen en bruischt door het dal.
Indien men in het dal een geweer afschiet, dan klinkt het hoog in de bergen en kan daar zelfs eene lawine losmaken, maar wanneer de jager zijn schot lost op de hoogte, dan ziet men beneden in het dal het vuur en het rookwolkje opklimmen, maar het geluid dringt niet tot u door.
Onder een hoogen muur van graniet tegen lawinen beschermd staat een huis van hout zooals a'le in dit land. liet lage, vlakke dak is met zware steenen beladen, schoon de wind maar zelden in dit diep gelegen dal spookt. Alpenrozen en jeneverbessen prijken langs de randen van het tuintje, waar eenige groenten gekweekt worden. Eene
HET AARDAIi. DE HANDECKVAL.
beek loopt langs het. Imis eu voor de deur staat een beschermengel uit hout gesneden. Misschien gevoelt de bewoner dezer bergen, dat hij een beschermengel noodig heeft Een smal voetpad klimt naar den bergkam op, slingert zich er over heen en brenst den bewoner van dit dal naar het dorp Zerlingen, een paar uren verder in liet gebergte gelegen. In dat eenvoudige huis, niet veel beter dan eene sennhat, gaat het vrolijk toe. Een jonge, krachtvolle man zit bij het vuur van denneblokken en zingt een nationaal lied van Wilhelm Teil en de overwinning te Morgarten. Naast hem breidt een knaapje de dikke beentjes wijd uit en staart zijn vader aan met open oogen, die haast te groot schijnen voor het kleine aangezicht. Else, eene vriendelijke jonge vrouw, zit aan het venstertje en omzoomt een geel jurkje met zijden banden.
Eensklaps ging de deur open, een vreemde man trad binnen en zette zich dadelijk op een stoel neder. Hij nam eene vlammende dennespaan, stak zyne houten pijp aan en zeide: »De Seppin moet dadelijk te Zerlingen komen met een vrouwennaam quot; Daarna stond hij op en vertrok.
Op deze tijding sprong Elze onmiddelijk op en begon de laden van een groote kast open te maken en te doorzoeken.
»Zij hadden toch wel een anderen bode, dan die onge-«manierden Alpenbeer kunnen zendenquot;, sprak Sepp. »Zij »hadden daarmede iemand moeten belasten, die u kon «vergezellen, liet is geen doen voor eene vrouw alleen de »bergen over te gaan naar Zerlingen.
»Het is ook wat?quot; zeide Else luchthartig, »de weg zal »niet onder mijn voet verzinken, ik ben niet vatbaar voor
175
176 DE EHÓNEGLETSCHER. DE GRIMSEL. HET GRIMSELSPTTAL.
«duizelingen, en slechte menschen zijn hier niet. Gij zelf »wilt immers niet eens een slot aan uwe huisdeur hebben. »Daarenboven is het weder goed en lawinen vallen erin »dezen tijd nooit.quot;
»Voor morgen avond zult gij niet terug kunnen zijn »Elsequot; hernam Sepp.
»Als bet kind morgen ochtend gedoopt wordt, kan ik »nog tegen den middag thuis zijnquot;, was haar antwoord. Zij was namelijk door de vrouw van Peter Cros te Zer-lingen uitgenoodigd, om doopgetuige te zijn by haar pasgeboren kind. Het is daar de gewoonte, dat de peet aan het kind bij den doop een naam geeft. Elze had dus dadelijk uit de korte woorden van de boodschap begrepen, dat er in het huis van Peter Cros een meisje geboren was, dat op de peet en den naam wachtte.
Zij pakte wat gebak, voor die gelegenheid reeds gereed gemaakt, en eenige kleedingstukken, waaronder ook dat jurkje met zijden banden, waaraan zij zoo ijverig gewerkt iiad, bijeen.
»Uwe moeder zaligerquot; vroeg Else onder dezen arbeid, »heette immers Maria? Indien het naar uw zin is zullen »wij het dochtertje van Peter ook Maria noemen.quot;
»Mijne goede vrouwquot;, hernam Sepp, »gij hebt gelijk; »noem het meisje Maria. Else was anders ook een aar-»dige naam, maar misschien hebben wij dien zelf noodig. »Jaquot;, zeide zij, »dat heeft den tijd nog.quot;
Toen haalde Sepp brood, boter en een stuk gerookt gemzenvleesch, en bracht water uit de beek.
»Elsequot;, sprak hij, »het weer zal, vrees ik. veranderen, »want het gletscherwater is zoo warm, dat men er den »kleinen Josef in zou baden. Kom morgen nu niet terug »zonder leidsman.quot;
IIf;T AAilDAL. DK HANDECKVAL.
»Ik beloof liet uquot;, hernam zij, »en gij zult goed voor »Jozef zorgen en oppassen, dat gij niet te vast slaapt en »hij van nacht zijn drinken krijgt?quot; Zij kuste het jongsleen op zijne witte tandjes, omhelsde haren man en ging heen. Met de mand aan den arm stapte zij met haren Alpenstok rustig het bergpad op en voor zij achter de rots, om welke bet pad slingerde, verdween, wenkte zij nog eens met de hand, dal Sepp die haar nazag, in huis zou gaan, naar den kleinen.
Sepp zag nog eens naar boven en mompelde: »wat «fladderen die vogels; zouden zij een gier gezien hebben ? »Het is reeds laat in den middag en nolt;ï kwinkeleeren de
O
»vinken.quot;
Eenzaam en als verlaten bracht Sepp den tijd door, zich vermakend mot zijn eenigst jongsken, totdat de avond kwam. Toen ging hij met Jozef naar de bron om water te halen. De kleine strekte de armen naar den houten beschermengel uit.
Eensklaps klonk een gekraak als van een donderslag, die onmiddelijk op den bliksem volgt, en alle bergen weergalmden. Sepp wendde zijn blik naar het gebergte, waarover Else ging en verstijfde van schrik, zoodat hij de groene aarden kan op de steenen van de beek liet vallen. Do gletscher daar boven scheen levend geworden en schoof zichtbaar naar beueden, krakend en in groote scheuren van een splijtend.
Een roode steenklomp vloog door de lucht over den granietmuur heen, viel op een groot rotsblok, van waar hij weer opsprong en bij het huis neerstortte. De gletscher kwam steeds vooruit en met zijne breede tong ploegde hij den grond op, en wierp met e'én stoot hooge dennen
177
178 DE RHÓNEGLETSCHEll. DE GR1JISEI, 1IEÏ GEIMSKESP1TAL.
neder, die op het ijs neerploften. Meer roode steenen volgden en geheele reien hooge lorken hoopten zich die i
bij het huis op een.
De hooge, vierkante rotsmuur redde hem eu zijn huis.
De meeste steenen bleven daarop liggen. _
»0!quot; riep Sepp uit, »dat is eene bergstorting, die is »op den gletscber gevallen en beeft hem vooitgestivuu. »0, mijn arm kind, wat is er gebeurd?
Hij droeg den kleinen Josef in huis, die vrolijk lachte om al het geraas, dat hij gehoord had.
De nacht viel plotseling in het rotsendal en het werd zoo duister, alsof er een deksel over heen gelegd was.
Wat een schrikkelijke nacht. Eindeloos duurde de duisternis voor den diep geschokten man. Hij wilde nog in den nacht zyne vrouw opzoeken, »maar mijn kind dan, ^ riep hij uit, »mijn arm kind. Sterke banden trekken mij »naar buiten, sterke banden houden mij hier vast; wat »7.ou er van mijn Josef worden?quot; Het kind sliep gerust, maar zijn vader liep den geheelen nacht heen en weder. Daar buiten was het nu doodstil, te treffender na het donderen van den gletscher. Ja, het was stiller dan ooit te voren, want Sepp hoorde zelfs het ruisschen der beek niet meer. »Misschien is zij reeds over den berg , dacht hij, «wellicht heeft zij zich kunnen redden, want »Else is schrander en zij kent de bergen van haar jeugd »af aan.quot;
Eindelijk daagde de morgen De drie hoornen daarboven schitterden in Alpengloed als drie lichten. Maai het water in de beek was verdwenen. Het was met langzaam opgedroogd, maar in eens terug gebleven, afgesloten dus. Van alle kanten kwamen nu de menschen u-
I
HET AARDAL. DE HANDECKVAL. I 79
q het dorp uaar de plaats des onheils aanloopen. Doode
it dieren, als hagedissen, vogels enz. lagen verspreid, zonder
toekenen van verwonding. Zij waren door de luchtdruk-s. king gedood. Men verwonderde zich vooral over den
rooden steen, welk soort zij nog nooit op de Alp gezien is hadden. Sepp zag en hoorde niets. Hij riep maar om
u, zijne vrouw en vroeg gedurig of niemand iets van haar
gezien of gehoord had.
te »Hoe zou dat mogelijk zijnquot;, was hun antwoord, »matir
wij willen haar zoeken.quot;
vd En Sepp bond het kind op zijn rug, omdat hij het
.is. niet durfde achterlaten en aan niemand toevertrouwde, de ^oo verbijsterd was hij.
0g Met groote moeite beklommen zij nu den berg, daar
het pad onder de gevallen steenen begraven en hooger op mij geheel verdwenen was. Eindelijk konden zij niet meelvat voort en hadden geen teeken of spoor van de vermiste ist, vrouw gevonden. Uaar hoorden zij eene stem beneden, lev. Het was dezelfde bode van Zerlingen, die er gisteren het geweest was. Hij was nu laugs een anderen weg geko-joit men en tegen den berg opgeklommen, om Sepp te zoeken, .eek »Is mijne vrouw gisteren bij u gekomen ?quot; was de drif-
rgquot;, tige vraag van den diep ontroerden man. -ant »Neenquot;, was het antwoord, »daarom ben ik nog in den
ugd »nacht van huis gegaan om haar te halen.quot;
Sepp sprak geen woord, zette zich, bleek als do sneeuw aar- daar boven, op een steen, maakte zijn kind los, staarde daa, het aan en sprak met eene diep geroerde stem: »lie\e-ang- »ling, gij hebt geen moeder meer.quot;
eslo »Wat is er gebeurd vroeg de man uit Zerlingen.
^ u; »Eene bergstorting, antwoordden de lieden uit het dorp.
12*
180 DK UHONEGLJBTSCHEB. DE G1UMSÜL.. HET GRIMSELSPll'AL.
»Het was of de wereld uit elkander sprong en alle ouwe-»ders zich vereenigd hadden, om één slag voort te bren-»gen. Geen mensch kan gelooven, hoe verschrikkelijk het »gelu;d was.quot;
Sepp sprong op. »Nogmaals den weg beproefd , liep hij uit, »wij moeten haar zoeken, wij moeten haar vinden, »levend of dood; naar huis keeren doe ik niet. Met deze woorden begon hij weer op te klimmen.
Zij volgden hem, hakten hier en daar plaatsen in de rots, om hun voet neer te zetten en bereikten met groote moeite eene tamelijk hooge plaats. Nu zagen zij diepten, die er vroeger niet geweest waren, kloven, die nu eerst door het scheuren der steenen ontstaan waren, steilten te voren nooit opgemerkt. Maar toch gingen zij voort met touwen aan elkander gebonden, opdat, als er een naar beneden gleed, hij door de anderen /ou vastgehouden worden. Door hunne met haken voorziene stokken zich opwerkend, bereikten deze kloeke mannen de hoogte van den bergkam. Welk een tooneel aanschouwden zij daar V Waar vroeger bij den loodrechten wand van de granietrots het voetpad naar boven ging, zag men nu geen stellen muur meer. Die hooge rots was ingestort en had het binnenste van den berg ontbloot, lusschende giauwe eu witte lagen en aderen van den afgescheurden wand schitterden de roode steenen, waarvan een stuk naar beneden gekomen was. Aan hunne rechterhand was eene diepte gescheurd als een ketel, waarin water stond.
»Dat wordt een meer,quot; riep een der mannen uit. »De »stortbeek valt er in. en als die ketel vol is dan komt »het water weer naar beneden en, zie daar valt nog een »andere waterval in de diepte. De ketel zal spoedig vol
HET AABDAL. DE HANDECKVAL. 181
»zijn. Maar er is geen weg meer naar boven, het pad naar Zerlingen is voor altijd verdwenen.quot;
»Zij is dood,quot; riep Sepp uit. »6od zelf heeft haar »begraven.quot;
Eindelijk, doch met groote moeite haalden zij den troos-teloozen man over om naar huis te gaan.
De vrouwen uit het dorp, die zich bij de woning van Sepp verzameld hadden, wilden gaarne voor den kleinen Josef zorgen, maar halstarrig wilde hij zyu kind bij zich in huis houden.
O ! dat hoog gebergte had hij zoo lief gehad ; daarvoor had hij een ruim dal verlaten eu dat zelfde gebergte heeft nu zijne vrouw gedood, zijn leven verwoest.
De lange dag ging voorbij eu des avonds was tiepp alleen in zijn huis. Hij had nog niets gegeten. »Ik wil op u wachten Else,'' zuchtte hij, »dat was immers afgesproken.quot;
Hij ging eens naar buiten; het was daar doodstil en stikdonker. Hij trad weer binnen en Josef lachte hartelijk.
»Zult gij het dan nooit verstaan, arm kind,quot; riep hij smartelijk, »dat uwe moeder dood is.quot;
Hij zag door een der kleine vensters naar den berg, waar het graf van Else was. Daar ontdekte hij eene ster, die tusschen de hooge horens licbtte.
»Deze ster,quot; mompelde hij, »staat misschien boven haar »steenen graf. Ach! dat ik nu maar bidden kon, zooals »moeder het mij geleerd heeft. Hoe dikwijls heb ik in »dezeu tijd den spot hooren drijven met het gebed, ja ik »heb dit zelf ook wel gedaan. God, Almachtige vergeef »mij de zonde; kon ik nu maar bidden.quot;
Hy gaf het kind melk en bet sliep, maar hij lag den geheelen nacht wakend op het bed eu keek naar de ster
182 DF. llflÖNFGLETSCHER. DE GRIMSEL. HET GUTMSELSPITAL.
»Vader eu moeder en vrouw in de Eeuwigheid, sprak hi] in zich zelf. »Hoe wonderbaar, als wij allen daar »samen komen. Waarom heeft de Heer ons maar niet »in eeus in den Heme] opgenomen? Deze wereld was »daarvoor niet noodig.quot;
Sepp nam den kleinen bij zich m bed eu viel in slaap. Na eeuige ureu daagde weer een uieuwe, vriendelijke dag over de bergen, maar nog sliep hij, terwijl zijn hoofd
diep iu het kussen lag.
De kleine Josef scheen het niet behoorlijk te vinden zoo laug te slapen of misschien verlangde hij naar zijne melk. Hij beproefde althans zijn vader wakker te maken. Hij trok hem bij den baard en stak de kleine vingers m de neusgaten zijus vaders.
Sepp outwaakte, wierp een teederen blik op zijn kind en riep; »Zij is er niet meer!quot;
Ook op dezen dag werden dezelfde wegen beklommen, maar geen spoor werd er van de ongelukkige vrouw gevonden. De doodklok werd geluid eu Sepp was des avonds weer met zijn kiud alleen. Hij uam de kleedereu van zijne vrouw eu bezag ze van alle kanten, terwijl zijn hart bloedde.
Ook dien uacht zag hij dezelfde ster daarboven flikkeren en het was wonder, dat zij niet onderging eu daar altijd bleef staan.
Weer brak een morgen aan eu nauwelijks had Sepp zijne legerstede verlaten, of hij hoorde de beek daar buiten weer bruischen eu ging er heen. O, ja, daar stroomde zij weer als vroeger.
»Het water is teruggekomen,quot; zuchtte hij, »maar zij »niet. Het meer daarboven is dus volgeloopeu. '
HET AAEDAIi. DE HANDECKVAL.
Hij begaf zich naar de achterzijde van het huis om uit de schuur wat hout te halen, en toen hij terug kwam, was Josef verdwenen. Hij ijlde naar buiten om te zien, wie hem weggedragen had en daar zag hij, voor het beeld van den beschermengel, zijne vrouw en zijn kind.
»Jezus! Maria!quot; riep hij uit en viel op den grond. Else wierp met de hand water over zijn gelaat. »VVees »bedaai'd,quot; sprak zij, »gij ziet immers, dat ik frisch eu »gezoud ben? Ik kon niet eerder komen. Ik zal het u «vertellen.quot;
»Water, meer water op mijn hoofd, anders zal ik gek »worden, Else,quot; riep Sepp, terwijl hij lachte en zijue tranen stroomden. En de kleiue Josef begon nu ook zijne lipjes te krommen, toen hij vader en moeder schreien zag.
Zij gingen in huis en hij vroeg, hoe het toch gebeurd was eu hoe zij gered geworden was?
»Wat zoudt gij doen/' vroeg zij, »als gij daarbovenop »den berg waart en er uiet afkomen kondt? Dan zoudt »gij natuurlijk boven blijven. Maar ik ga het u vertellen, »Ik klom bedaard het bergpad op eu was reeds dicht bij »den kam, toen ik bedacht, dat ik den sleutel van de kast »iu mijn zak had en gij niet eens de koffijbus zoudt kunnen «krijgen. Daar hoor ik, dat de rotsen kraken. Hoe ik »op de gedachte kwam weet ik uiet, maar ik haastte mij »van het pad af eu klom zoo steil mogelijk naar boven. »Daar kwam ik tusschen kreupelhout op een mosgroud. »Het kraken uam toe eu ik klom steeds hooger op, daar »ik het geluid ouder mij hoorde. Toen kwam in eens »die verschrikkelijke slag, alsof de geheele berg van boven »tot beueden uiteensproug. Ik viel door deu schrik flauw »op het mos en toen ik weer bijkwam was het donker.
183
184 DE RHÖNF.GLETSCHER. DE GUIMSEL, HET GBIMSELSPITAL.
»Eerst des morgens zag ik, wat er gebeurd was. Lieu »lang heb ik rond geloopen en gezocht naar eene plaats »om naar beneden te komen, maar het was onmogelijk. »Hier kwam ik voor loodrechte muren, daar voor eene »diepte, waarin water stond. Wat heb ik geschreeuwd, *toen ik de menschen daar als mieren door de rotsen »zag kruipen. Des avonds heb ik van droog hout, dat »er0genoeg op den grond lag, een vuur gemaakt, daar ik »een doosje lucifers bij mij had, om u een teeken te »geven.quot;
»Dat heb ik gezien,quot; riep Sepp uit, »dat heb ik gezien »twee nachten lang en ik dacht, dat het eene stei was. En hij sloeg de handen m elkander.
»Ik hulde mij des nachtsquot; zoo vervolgde zij, »in de »kleederen, die ik medegenomen had voor het kind; ^gelukkig had ik gebak bij mij en met sneeuw leschte »ik mijn dovst Den volgenden morgen, ging ik weer »aan het zoeken, en vond een pad, dat mij heel wat lagei »bracht, bij de diepte, waarin al meer en meer water 2,kwam. Ik moest dus weer naar boven, on. deu nacht »door te brengen en stak nogmaals vuur aan inde hoop, »dat gij het bemerken zoudt en dat gij ook een vuui »zoudt branden om mij te antwoorden, maar ik zag mets.
»H.et werd weer morgen, want het is daar boven vroeg »licht, en andermaal daalde ik het eenige pad af, dat begaanbaar was en stond weder voor de diepte, die nu
O
volgeloopen was.''
»Hierquot; dacht ik, »is de eenige weg van redding. Hoe
»ijzingwekkend het ook is, ik moet over dat meer heen
»of op den berg van honger sterven. Ik zag duidelijk,
»dat er geen andere uitkomst was.
HET AARDAL. DE HANDECKVAL.
2gt;Ik ben, zooals gij weet, eene mschersdochter eu »Tau de jeugd af aau heb ik met vader op het meer vau gt;-gt;Brieuz gezworven, omdat moeder dood was en hij mij »:n.iet alleen wilde laten. Ik was nooit bang voor het »water. Het meer was daar stil eu mijn besluit was ge-»UGmen.quot;
»Ik zocht eenige denuetakken bijeen, die ik sameu-»bond met teentjes uit het kreupelhout en met alle bandein »clic ik van mijne kieederen kon losmaken en ook met «den zijden baud van het jurkje. Ei liet dat lichte vlot »zachtjes voor mij uitglijden en eindelijk kwam het iu het »water. Ik rilde echter toen ik er mij op neervlijde en »het begon te zinken en ik het koude water voelde. Ik sgreep echter moed en roeide met mijn Alpenstok, waar-»aan ik een deunetak gebonden had langzaam voort. //Gelukkig kwam ik aau den tegenovergestelden oever, »eveuwel uiet waar gij geweest zijt, want ik kon, waar sik uu was, tamelijk gemakkelijk afklimmen. En nu zijn xwij gelukkig weer gezond bij elkander.quot;
185
»Eu toen de inwoners van het dorp dit gehoord had-»deu, kwamen alle naar het huis van Sepp, om de vrouw »die zich zoo moedig gered had te zien, alsof zij haar »vroeger nooit gekend hadden 1).quot;
Later Is het mij geblekeu, dat hij het Rosegger vrij naverteld had.
186 HET AARDAL. LAWINEN. MEIRINfiEN. MEER VAN BTÏTENZ.
HET AARDAL. LAWINEN. MEIRINGEN. MEER VAN BRIENZ.
Wir haben . . .
Den harten Fels gesprengt, über den Abgïund Den Wandersmauu den sichern Steg geleitet.
Toeu wij deu volgenden morgen het zeer dure loge- u
ment te Gattannen verlieten, vonden wij pastor H. . . . di
reeds op den weg, ofschoon liet nog zeer vroeg was; en u
toen wij hem onze bewondering te kennen gaven, zeide hij: w
»Iu den vroegen morgen, in de koele, irissche berglucht m »te wandelen is zóó versterkend als eeu heilzaam bad.quot;
Het pad liep even als vroeger, in deu wand der rotsen »j
uitgehouwen, voort en toonde wat verder aan onze rech- »i
terhand ijzingwekkende diepten. Eerst klom het met eene »]
zachte helling op en later ging het weer naar beneden, »;
Pastor tl . . begon dadelijk naar onze kerkelijke toe- »,
standen te vragen, üet is wonderlijk, hoe onbekend men Jt
in het buitenland is met ons vaderland en onze kerk. st
Toeu ik eens aan eeu bergbewoner, die iu eene aan lawinen blootgestelde streek woonde, vroeg, hoe hij daar
gerust leven kou, antwoordde hij: »0! dat is niets, maar gt;gt;
»hoe gij iu uw waterland durft wonen, waarvan men zoo »
HET AARDAL. LAWINEN. ME1JIINGEN. MEER VAN BRIENZ. 187
»gedurig leest van overstroomingen, zelfs van de zee, daar «begrijp ik uiets van.quot;
Pastor H . .. stond verbaasd, toen ik hem een en auder uit ons kerkelijk leven mededeelde, vooral toen ik hem verhaalde van gemeenten, die zich gereformeerden onder het kruis noemen, zonder een kruis te dragen, die de oude psalmen van Datheen zingen en een afkeer hebben van de Evangelische gezangen.
»Hoe is het mogelijk'', zeide pastor H...; eene ge-»meente ouder het kruis is eene gemeente, die vervolgd nd »wordt om haar geloof, zooals vroeger de kerk in Frank-t. »rijk. Daarom noemde zich de synode aldaar »synode der
»geref or meerde kerk onder bet kruis.quot;
Ik sprak vervolgens van menschen, zooals er bij ons e- nog zeer vele zijn, die de nieuwe uitgaven des bijbels daarom alleen veroordeelen, omdat men de oude spelling en niet behouden had. Die bijbels zijn valsch zeggen zij, iij: want er staat geen wijf, maar vrouw en geen Heere, iht maar Heer.
d.quot; »Ik ben geheel verbazingquot; zeide hij; »waar hebben zij
sen »toch die kleingeestige nietigheden opgedaan? Van zoo ch- »iets beb ik in deze eenvoudige streken nog nooit ge-ene »hoord. »I)at hebben zij toch waarlijk niet geleerd van n. »Zwinglius en van Calviuus evenmin. Hoe komen zij toe- »aau dien onzin ?quot; Ons gesprek liep ook over de belijnen denisvragen bij de bevestiging van lidmaten en over den
strijd daardoor ontstaan.
aan »Wij houden ons hierquot; zeide hij, »aan het evangelie,
-laar »Hoewel de strijd tusschen orthodoxen en modernen in naar »Zwitserland ook hevig genoeg is, erkennen wij toch geene zoo »menschelijke confessie sterk genoeg, om onze overtuiging
188 HET AARD AT,. LAWINEN. MEIRINGEN. MEER VAN BRIENZ.
»te beheerschen. Vau de eerste confessie af aan is er im-»iners nog nooit eene geweest, die den vrede bevorderd »beeft en die voor alle eeuwen goed was. En wat gij »mij verhaalt van uwe synode, verwondert mij zeer. Hoe »nien een formulier van liturgie, zooals bij de bevesti-»ging van lidmaten moet gebruikt worden, tot een foimuslier van eenigheid kon maken, begrijp ik met. Of moeten »die weinige mannen in den Haag bij meerderheid vau »stemmen, uitmaken, wie de Christus is?
Onder het spreken toonde hij ons den litlis, die 10,700 voet hoog is en met een ontzaggelijken horen boven de andere bergen uitsteekt. »Eu zie hier vallen vele lawinenquot;, zeide hij, terwijl hij met de hand naar een vlakken, met gras bedekten, grond wees onmiddellijk voor het dorp Guttannen gelegen. »Daarom staat er ook geen enkel huis. »Gij bemerkt hoe al de woningen van mijne gemeente »eu ook mijn huis gebouwd zijn onder de schaduw van »dieu hoogen en steden rotsmuur, die uit mijn tuin op-»klimt. Daar onder de bescherming van die rots wonen »wij veilig. Daar valt nooit eene lawine neder. Wij leven gt;daarom zoo gerust in eene streek, waar des winters zoo-»vele en zoo gevaarlijke slaglawinen zijn.
»Maar waar wij nu staan zijn de bergen rondom ons minder steil, en van vijt kanten kunnen hier lawinen -vallen met een geweld, alsof zij alles willen verpletteren. ,.Nu echter storten zij daar op dien onbewoonden grond, gt;gt;als op den bodem van een ketel neder en doen geen »ander kwaad, dan dat zij eenige dennen verbrijzelen en ssteenen medevoeren, die wij later van de weilanden verwijderen.quot; » Verleden jaar ', vervolgde hij gt;gt; viel er eene »o-roote sneeuwmassa van den berg af, waar gij dien watei-
»
»
HET AARDAL. LAWINEN. MEIEINGEN. MUER VAN B1UENZ. 189
»val ziet nederstorten, gelijk aan eeuige witte slangen, »clie over de rotsen naar beneden huppelen Gij kunt »het nog zien aan den zwarten grond daar voor ons, dien »de lawine heeft achtergelaten, toen zij gesmolten was. »De steenen heeft men dadelijk opgeruimd en het gras »zal er des te beter om groeien.quot;
Ik zeide, dat ik mij maar moeilijk een denkbeeld kon vormen van het ontstaan en de kracht der lawinen, omdat die hellingen toch niet zoo ontzaggelijk hoog zijn om aan den val van de sneeuw ooveel kracht te geven.
» Wij moeten echter niet vergeten'' zeide hij, »dat die «bergen hooger zijn, dan gij denkt en dat komt, omdat »alles hier zoo hoog is en andere, zooals de Titlis en Wel-»horn, er boven uitsteken. Daarenboven ziet gij hier de »toppen der bergen niet aan wier voet \vy wandelen. »Als gij te Freiburg in Breisgau aan den voet van den »toren staat, dan bemerkt gij alleen den eersten omgang »en om de hoogere te kunnen zien, moet gij op eenigen »afstand zijn. Zoo ook zien wij hier als 't ware den eer-asten omgang van die bergtorens, terwijl de hoogere py-»ramiden voor onzen blik verborgen blijven. Als wij dien «eersten omgang beklommen hadden en dan de massa »zagen, die er bovenop ligt, dan zoudt gij anders oordee-»len. Daarom moet ik u raden den Finsteraarhorn, »de Jungfrau en andere reuzen van onze Alpen op een be-»paalden afstand te beschouwen, dan zult gij eene goede «voorstelling hebben van die berggevaarten. Te Inter-»laken wacht u dat treffend gezicht op die reuzen van »het Berner-Oberland. Zelfs op de toppen der Alpen ziet »men op andere bergruggen en kan men ook geen goed «denkbeeld hebben van hunne hoogten. En waar gij ook
186 HETAAHDAL. LAWINEN. MEIRINGEN. MEER VAN BUTENZ.
HET AARD AL. LAWINEN. MEIRINGEN. MEER VAN BRIENZ.
Wir liaben . . .
Den harten Fels gesprengt, über den Abgrund Den Wandersmann den sichern Steg geleitet.
Toeu wij den volgenden morgen het zeer dure loge- u
ment te Guttannen verlieten, vonden wij pastor H--------d
reeds op den weg, ofschoon het nog zeer vroeg was; en u
toen wij hem onze bewondering te kennen gaven, zeide hij; w
»In den vroegen morgen, in de koele, frissche berglucht u »te wandelen is zóó versterkend als een heilzaam bad.quot;
Het pad liep even als vroeger, in den wand der rotsen »
uitgehouwen, voort en toonde wat verder aan onze rech- »:
terhand ijzingwekkende diepten. Eerst klom het met eene »]
zachte helling op en later ging het weer naar beneden. »;
Pastor H . • begon dadelijk naar onze kerkelijke toe- »■
standen te vragen. Het is wonderlijk, hoe onbekend men de
in het buitenland is met ons vaderland en onze kerk. st
Toeu ik eens aan een bergbewoner, die in eene aan
lawinen blootgestelde streek woonde, vroeg, hoe hij daar »; gerust leven kou, antwoordde hij: »0! dat is niets, maar »;
»hoe gij in uw waterland durft wonen, waarvan men zoo »,
HET AARDAL. LAWINEN. MEI11INGEN. MEED VAN BRIENZ. 187
»gedurig leest van overstroomingen, zelfs van de zee, daar »begrijp ik uiets van.quot;
Pastor H . . . stond verbaasd, toen ik hem een en ander uit ons kerkelijk leven mededeelde, vooral toen ik hem verhaalde van gemeenten, die zich gereformeerden onder het kruis noemen, zonder een kruis te dragen, die de oude psalmen van Datheen zingen en een afkeer hebben van de Evangelische gezangen.
»Hoe is het mogelijk''', zeide pastor H...; eene ge-»meente onder het kruis is eene gemeente, die vervolgd j »wordt om haar geloof, zooals vroeger de kerk in Frank-
»rijk. Daarom noemde zich de synode aldaar »sj,node der «gereformeerde kerk onder het kruis.quot;
Ik sprak vervolgens van menschen, zooals er bij ons i- nog zeer vele zijn, die de nieuwe uitgaven des bijbels
daarom alleen veroordeelen, omdat men de oude spelling )n niet behouden had. Die bijbels zijn valsch zeggen zij,
ij: want er staat geen wijf, maar vrouw en geen Heere,
ht maar Heer.
1.quot; »Ik beu geheel verbazingquot; zeide hij; »waar hebben zij
en »toch. die kleingeestige nietigheden opgedaan? Van zoo ill- »iets heb ik in deze eenvoudige streken nog nooit ge-me »boord. »i)at hebben zij toch waarlijk niet geleerd van n. »Zwinglius en van Calvinus evenmin. Hoe komen zij
;oe- »aau dien onzin ?quot; Ons gesprek liep ook over de belijnen denisvragen bij de bevestiging van lidmaten en over den
strijd daardoor ontstaan.
aan »Wij houden ous hierquot; zeide hij, »aau het evangelie,
iaar »Hoewel de strijd tusschen orthodoxen en modernen in naar »Zwitserland ook hevig genoeg is, erkennen wij toch geene i zoo »menschelijke confessie sterk genoeg, om onze overtuiging
188 HET AARDAL. LAWINEN. MEIÜINfiEN. MEER VAN BRIENZ.
»te belieerschen. Van de eerste confessie af aan is er im-»iuers nog nooit eene geweest, die den vrede bevorderd »heeft en die voor alle eeuwen goed was. En wat gij »mij verhaalt van uwe synode, verwondert mii zeer. Hoe «men een formulier van liturgie, zooals bij de bevesti-xo-ino1 van lidmaten moet gebruikt worden, tot een formu-
O O
»lier van eenigheid kon maken, begrijp ik niet. Of moeten »die weinige mannen in den Haag bij meerderheid van »stemmen, uitmaken, wie de Christus is?
Onder het spreken toonde hij ons den ïitlis, die 10,700 voet hoog is en met een ontzaggelijken horen boven de andere bergen uitsteekt. »Eu zie hier vallen vele lawinenquot;, zeide hij, terwijl hij met de hand naar een vlakken, met gras bedekten, grond wees onmiddellijk voor het dorp Guttannen gelegen. »Daarom staat er ook geen enkel huis. »Gij bemerkt hoe al de woningen van mijne gemeente »en ook mijn huis gebouwd zijn ouder de schaduw van »dien hoogen en steileu rotsmuur, die uit mijn tuin op-»klimt. Daar onder de bescherming van die rots wonen »wij veilig. Daar valt nooit eene lawine neder. Wij leven »daarom zoo gerust ui eene streek, waar des winters zoo-»vele en zoo gevaarlijke slaglawinen zijn.quot;
»Maar waar wij nu staan zijn de bergen rondom ons »miuder steil, en van ^iji kanten kunnen hier lawinen »vallen met een geweld, alsot zi] alles willen verpletteren. »Nu echter storten zij daar op dien onbewoonden grond, »als op den bodem van een ketel neder en doen geen »ander kwaad, dan dat zij eenige dennen verbrijzelen en »steenen medevoeren, die wij later van de weilanden verwijderen.quot; »Verleden jaarquot;, vervolgde hij »viel er eene »groote sneeuwmassa van den berg af, waar gij dien water-
HET AARDAL. LAWINEN. MEIU1NGEN. MUER VAN BRIENZ. 189
»val ziet uederstorten, gelijk aan eeuige witte slangea, »clie over de rotsen naar beueden huppelen Gij kunt »het nog zien aan den zwarten grond daar voor ons, dien »de lawine heeft achtergelateu, toen zij gesmolten was. »De steenen heeft men dadelijk opgeruimd en het gras »ziil er des te beter cuu groeien.quot;
Ik zeide, dat ik mij maar moeilijk een denkbeeld kon vormen van het ontstaan en de kracht der lawinen, omdat die hellingen toch niet zoo ontzaggelijk hoog zijn om aan den val van de sneeuw -ooveel kracht te geven.
»Wij moeten echter niet vergeten'' zeide hij, »dat die «bergen hooger zijn, dan gij denkt en dat komt, omdat »alles hier zoo hoog is en andere, zooals de Titlis en Wel-»horn, er boven uitsteken. Daarenboven ziet gij hier de »toppeu der bergen niet aan wier voet wij wandelen. »Als gij te Freiburg in Breisgau aan den voet van den »toren staat, dan bemerkt gij alleen deu eersten omgang »en om de hoogere te kunnen zien, moet gij op eeuigen »afstand zijn. Zoo ook zien wij hier als 't ware den eer-»steu omgang van die bergtorens, terwijl de hoogere py-»ramiden voor onzen blik verborgen blijven. Als wij dien »eersten omgang beklommen hadden en dan de massa »zagen, die er bovenop ligt, dan zoudt gij anders oordee-»len. Daarom moet ik u raden den Finsteraarhorn, »de Jungfrau en andere reuzen van onze Alpen op een be-»paalden afstand te beschouwen, dan zult gij eene goede «voorstelling hebben van die berggevaarten. Te Inter-»laken wacht u dat treffend gezicht op die reuzen van »het Berner-Oberlaud. Zelfs op de toppen der Alpen ziet »men op andere bergruggen en kan men ook geen goed «denkbeeld hebben van haune hoogten. Eu waar gij ook
190 HET AAKDAL. LAWINEN. MEIRINGEN. MEEll VAN BRII NZ.
»verder in Zwitserland komt, zelfs bij de Alpen, die nog »hooger zijn, bijv. den Mout Blanc, zult gij geene schoo-»nere tooneelen eu geene bergen vau hoogeren adel dan »in het Berner-Oberland vinden. Nergens zult gij zooveel »afwisseling ontmoeten van bergen eu dalen, van meren, »bergstroomen eu watervallen als liier, terwijl ook de »vormen en gedaanten der Alpeu hier byzonder schoon zij u.'
»Ziequot;, zoo ging hij voort, »die bergen boven ous, waarsvan wij de kruinen niet outdekkeu, zijn met eeuwige »sneeuw beladen. In den winter valt er nieuwe sneeuw »boven op. Ziet gi] daar boven dien langen rotskam als »de gordijn van eene vesting tusschen de bastions?quot; Terwijl hij dit zeide, wees hij met den vinger naar een berg aan den anderen kant van het dal, die verder ai' was en waarvan wij de hoogere deelen konden zien ; »daar »lag dezen winter een torenhoogte sneeuw tegen dien »muur geleund. Door den wiud of door het krimpen van »de sneeuwmassa raakte zij los van den kam, die twintig »iniuuten lang is. De sneeuwlaag kantelde om en kwam »eerst langzaam en daarna al sucller en sneller naar besneden rollen en werd eindelijk een zeer dikke cylinder »van twintig minuten leugte.5
»Iu het midden van dien cylinder, als het ware bij »zijn as, is de grootste snelheid en de meeste kracht. »Aau beide zijden van den as vindt men, om ze zoo te »noemen, twee stroken met dezelfde snelheid, maar min-»der kracht, terwijl de buitenste omtrek de minste snelsheid heeft.3'
Zoo beschreef pastoor H. eene lawine, die door den natuurkuudige beter verstaan zal worden, dan door mij.
»Natuurlijk,quot; giug hij voort, »voert dit vallende lichaam
HET AARDAL, LAWINEN. MEIE1NGEN. MEER VAN BEIENZ 191
»steenen met zich, die iu zijn weg liggen en breekt an-»dere rotsblokken af. Daarenboven veroorzaakt eene la-»wine zulk eene luchtdrukking, rlat boomen ontworteld »en huizen opgenomen en voortgestuwd worden. Wanneer »de bewoners van dit land, door eene lawine verrast »worden, leggea /.ij zich op den grond met het gelaat »naar beneden, om niet door de luchtpersing gedood te » worden.quot;
Ons pad gaat altijd langs gapende diepten voort, tot het eindelijk dood scheen te loopeu tegen een ontzaggelijk overhellend rotsgevaarte, dat onzen voortgang volkomen scheen te versperren, maar naderbij komende vonden wij toch den doorgang onder de rots door, vrij. Men heeft dat gevaarte doen springen, om er een pad te maken.
Aan onze linkerzijde zijn ronde houten met ijzeren ringen aan de rots bevestigd en aan de rechterhand is
O o
nog eene leuning langs het smalle, ronde pad. Zoo huiveringwekkend is daar de afgrond.
»Het kan hier wel eens spoken,quot; hernam pastor H..,; »wanneer de Föhn waait, dan moet men zich hier op het »pad nederleggen.quot;
»Wat is toch eigelijk de Föhn?quot; vroeg ik; »die wind »is ons reeds bekend geworden uit de geschiedenis van »Wilhelm Teil.quot;
»riet doet mij genoegen,quot; viel hij mij iu de rede, »dat )gt;gij van de geschiedenis van Teil spreekt. De meeste «reizigers hebben anders van Baedeker geleerd, dat Wil-»helm Teil, niets anders is dan de held van eene legende, »die zich een geheel volk heeft laten wijsmaken.quot;
»Ik wil er niet over oordeelen,quot; hernam ik, »daarvoor »heb ik geen gegevens genoeg. liet was immers de Föhn
192 HET AARDAL. LAWINEN. MEIUINGEN. MEER VAN BRIEXZ.
»die het scheepje bedreigde, dat Teil naar Küssnacht »moest voeren?quot;
»De Föhn,quot; antwoordde pastor H... »is een zoele, voch-»tiore wind, die kan beschouwd worden als eene voortzet-
O 7
»ting van den Sirocco. Eene nevelachtige, warme lucht »kondigt hem aan. Dan komt er gewoonlijk een Noorden-»wind bij, die aangevallen en verdreven wordt door den »F()hn uit het Zuiden. Dieren worden verontrust vóór »hij komt en ook de menschen gevoelen dikwijls eene »soort van angst. De Föhn kan soms geweldig van de »hoogte nederstorten, vooral in de omstreken van Altorf »in üri en op het Vierwaldstadter meer.quot;
Daarna werd het dal langzaam wijder, de Aar bedaarder, de plantengroei overvloediger en het pad door de weilanden gemakkelijker. Het is onbegrijpelijk, hoe aangenaam het is in de vlakte te wandelen, wanneer men zoolang in enge bergpassen heeft rondgezworven. Als men een geruimen tijd naar boven gezien heeft, dan wil men ook wel weer eens in de laagte rondkijken. Ja zoo is onze arme menschennatuur. Het hoogere kan ons zeer vermoeien en zoo ziet men wel eens de grootste geesten lager dalen, dan men van hen verwachten zou.
O 7
Lodewijk de Dikke, op een troon geplaatst, had het meeste pleizier als hij ijzeren sloten kon maken, en Bil-derdijk daalde af, tot het maken van hem onwaardige verzen
Te Imhoff nam de waardige leeraarvan Guttannen afscheid van ons, om daar wat te rasten en dan alleen, en meest altijd berg op, terug te keeren naar zijn eenvoudig dorp en huis.
Wat een eenzaam wonen in het woeste Aardal. Alles
HET AAllDAL. LAWINEN. MEI11INGEN. MEER VAN BllIENZ. 193
wat er te Guttanuen niet groeide, en dat er groeide was weinig, moest op den rug gedragen, of op een paard geladen, langs het smalle bergpad van beneden worden aangevoerd.
Dat er in Zwitserland wel eens ongelukken gebeuren, is ons nu minder vreemd, omdat wij vele onvoorzicbtig-heden van reizigers hebben opgemerkt. Daarvan hadden wij hier ook een voorbeeld. Toen wij te Imhoff waren reed een smal wagentje, met één paard, waarin een heer en eene dame zaten, het smalle bergpad op. Het wagentje was bijna zoo breed als de weg en was opzettelijk daartoe gemaakt. Toen zeide pastor H----- »het is niet onmogelijk om met dit wagentje Guttannen te bereiken, maar het »is ten hoogste gevaarlijk en het komt mij onmogelijk voor, »dat een paard hen kan voorbijgaan, terwijl het toch gesmakkelijk gebeuren k m, dat zij ruiters ontmoeten.''
Meiringen, waar wij spoedig, langs een brecden rijweg, die te Imhoff begint, aankwamen, is de hoofdplaats van het Haslidal, dat hier omstreeks een uur breed is. Wij ontdekten den top van den We]horn die 9840 voet en van den Wetter horn die 11412 voet hoog is. Wij ontmoetten een Zweed, die gereed was met een gids de met eeuwige sneeuw bedekte kruin van den Wetterhorn te bezoeken. Als men het berggevaarte daar ziet staan, dan moet men den man bewonderen; maar in ziju vaderland heeft hij ook stoute rotsen en hij is waarschijnlijk meer dan wij u'ewoon om hoose bergen Le beklimmen. Ondertusschen
o o
hoorde ik later, dat er een Zweed op dien berg verongelukt is in de maand Augustus. Of hij het geweest is weet ik echter niet.
Te Meiringen wachtten wij brieven uit Holland en onze
13
194 het a aim) al. lawinen. meiringen. meell van isrienz.
.....
GGrstc weg was dus naar liftt postkaiiitoor. ij gingGii 1^;
Gen portaal binnGU, waar mGii zggi-gGmakkelijk kon plaats V(
nemGn. Aau liGt opeue raam, waar dG brieven wGrdGU w
afgGgeven zat eene net, doch stemmig, gekleede vrouw. Er ei
waren echter geene brieven voor ons. De daniG bemerkte j1(
onze telGurstelling gu zeide vriendelijk: »HGt gGbGuit wel w »eens meer, dat do brieven wat later komen dan men ze
»wachttc; zij kunnGn echtGr heden nog arrivGCiGn en wan- re »neer gij mij zeggen wilt, waarheen gij u van hiei begeeft,
»dan zal ik de brieven, ingeval ze nog komen, onmiddel- (:j(
5)lijk naar het postkantoor van die plaats opzenden.quot; ),, In Zwitserland zijn vele dames aan de postkantoren
»Waar,quot; zeiden wij tot elkander, »zouden die dames (j( »examen doen en in welke vakken zouden zi] hiei ondci-
»wezen worden, dat zij zoo beleefd jegens vieemdclingen w
Er hangt hier even buiten Meirmgen ecne liaaie ijze- {
ren brug aan een grooten boog over de Aar, die hier veel M kalmer stroomt, maar toch nog woelig en onrustig is na
een zoo onstuimigeu loop door het rotsendal. cj
Welk eene uitgebreide met gras bedekte vlakte strekt m zich voor ons uit. Eene kogelrechte baau doorsnijdt de
weilanden tot op een onafzienbaren atstaud. De zon straalde w
gloeiend op ons pad. De grasplanten lieten het hoold ki
hangen, als de lelie, wanneer hare bloemenkroon met regen- (li
Die lange, rechte weg verveelde ons spoedig. Zonderling, D
want eerst was het uitzicht over die vlakte ons aange- m
naam. Maar als men eenmaal op de hoogte geweest is Ej en de naar boven strevende kruinen gezien heeft, dan n(
HET AAKDAL. LAWINEN. MEI1UNÜEN. MEEK VAN B1UBNZ. 195
kan de laagte wel een oogenblik bevallen, maar spoedig verlangt men naar de hoogte terug. Zoo kan de edele menscli wel een oogenblik wandelen in de gemakkelijke en breede velden van ijdel vermaak, maar lang kan hij het daar niet volhouden. Hij verlangt weer spoedig naar wat edeler en hooger is; want het is wel moeilijk om naar boven te klimmen, maar de berglucht is daar zoo rein en doorzichtig en het uitzicht ruimer. Men wordt van het klimmen ook moede, maar toch uiet zoo geest-doodeud afgemat als op den rechten weg door de vlakte, bij het branden der zon.
Het is daar echter een eentoonig land. Geen runderen of paarden verlevendigen het eenzelvige, bloemlooze groen der weilanden. Zelfs geen geit ol schaap graast er op dat hooge gras. Geen enkel huis, geen enkel levend wezen was er zichtbaar. Men zegt, dat de Zwitsers gaarne de vlakte zien, maar dien last hebben zij zeker niet verkregen door het bewandelen van de uitgestrekte velden bij Meiringen.
Hier en daar stonden ruwe houten schuren, alle precies even groot, om het hooi te bergen, terwijl het gras nu nog niet eens gemaaid was.
Slechts een enkelen werkman kwamen wij te gemoet, toen wij Brienz naderden en onder hen waren er, die een groot kropgezwel aan den hals hadden. Wij hebben vele van die ongelukkigen opgemerkt, ofschoon het niet zoo erg is, als in eene Duitsche Illustratie wordt voorgesteld. Daar ziet men een paar boeren met eene boerin, alle drie met een kropgezwel geteekend, die een toerist aanstaren. En eer zij op zijne vraag naar den weg, antwoordden, riep de boerin uit: »0, jegel, der hat nitamal an Kropf.quot;
13*
196 HUT AAKI)AL. LAWINEN. MKIKINGEN. MEER VAN BEIENZ.
Die ongelukkigen worden cretins genoemd, welk woord vau liet Romaansche cretina afkomt en creatuur, zooveel als ongelukkig schepsel beteekent.
Hun schedel is klein en plat gedrukt en daarbij hebben zij meestal een kropgezwel en kromme beeneu. De oorzaak van dit verschijnsel is nog onbekend. Men meent, dat de vochtige lucht in de dalen, slecht water en slechte voeding de hoofdfactoren zijn. Het is mogelijk, omdat de kwaal bij eene betere levenswijze vermindert, maar toch vooral moet de aard van het land in rekening gebracht worden, hoewel dit laatste nog niet verklaard is. Gezonde ouders kregen dikwijls een kind met een krop, wanneer zij hunne woonplaats namen in eene streek, waar het cretinisme bestaat. Vele vrouwen, die in die streken wonen, waar de kwaal inheemsch is; gaan, zoodra zij in gezegende omstandigheden verkeeren, naar andere oorden.
In de nabijheid van Brienz werd het levendiger,
Jonge meisjes in de bevallige kleeding van het JBerner-Oberland kwamen van de dorpen uit den omtrek op den erooten weü' om naar Brienz te gaan. Zij dragen een
«D 0
ruim wit jakje, dat tot den gordel reikt, met een zwart fluweel lijfje, ter hoogte van de borst met een punt opklimmend en een zwart doekje om den hals. De armen ■ijn tot aan deu elleboog bloot, evenals bij onze Zeeuwsche landmeisjes. Boven de witte mouwen, die den bovenarm bedekken, hebben zij nog eene halve, als eene m de lengte doorgesnedene, stijf gestegene, witte mouw, die zich als een halfrond schild, over den arm uitstrekt. Drie a vier zilveren kettingen loopen van de schouders en het midden van deu hals, sierlijk neerhangend, tot op het lijfje en worden op den rug aan den gordel bevestigd. Op liet
HET AARDAL. LAWINEN. MEIUINÖEN. MEER VAN BRIENZ. 197
d hoofd prijkt een luchtig hoedje met veeren. Onder de
;] schoone sexe zijn er velen, die een blank, regelmatig eu
vriendelijk gelaat hebben bij goedgevormde eu slanke n gestalten, terwijl zij zich met zekere elegantie bewegen.
Vermoeid van den tocht ouder de stralen der zon, be-reikten wij den oever vau het meer van Brienz en storm-te den de houten herberg binnen, die bij de aanlegplaats
le der stoombooten gebouwd is.
■h »Eindelijk!quot;' riep een onzer uit, »heb ik toch iets anders
lit »gevonden, om mijn afgedraafd lichaam neder te leggen.
Je »dan de rotsen van den Grimsel, of het leelijke gras van
er »het dal van Meiringen.
et Nauwelijks hadden wij onze A1 peilstokken neergezet
o- en onze tasschen afgelegd, of een jong meisje vroeg ons
e- wat wij zouden gebruiken. Zulk indringen hinderde ons
n. en wij antwoordden, dat zij wachten zoo. tot het ons ge
legen kwam te zeggen, wat wij verlangden, Dat aut-woord was haar ongewoon en scheen haar zoo te out-2U stellen, dat zij beschaamd afdroop naar de toonbank, waai
en een oudere bediende haar onder zijne bescherming nam.
lr{ ïwee heeren waren ons in de vlakte voorbij gegaan
p. met de begroeting »wir einpfehleu uns.quot; cu zaten hierop
en de stoomboot naar Interlaken te wachten. Toen zij ons
jle met elkander hoorden spreken, vroegen zij aan een uit
|.m ons gezelschap, die dicht bij hen zat, welke taal wij toch
gt;-te spraken.quot;
alg »Wij ziju Hollanders,quot; was het antwoord.
ier »Is dat nu Hollandsch ?quot; hernam een der vreemdelingen,
id- »Ik heb verleden jaar eene poging gedaan, om uwe taal
fje »te leeren en heb mij eene spraakkunst aangeschaft, want
^ef, »ik ben van plan om Holland te bezoeken, ten einde
198 HET AARDAT,. LAWINEN. MEIEINGEN. MEEK VAN BRIENZ.
»uwe prachtige waterbouwkundige werkeu te zien, maar »uwe taal kan ik niet leeren. Dat is voor een Duitsclier »waarachtig bijna onmogelijk; zoolang gij anders schrijft, »dan gij spreekt en anders spreekt, dan uwe grammatica, »kan men uwe taal niet anders leeren, dan in uw land.quot;
Die heeren waren leeraren der Natuurkunde in Saksen. Zij waren zeer beschaafde en aangename menschen en sloten zich bij ons gezelschap aan.
De klok van den salondampfer riep ons aan boord. Op het dek waren ruime, overdekte zalen gebouwd met tenten er bovenop. Het water van het meer van Brienz was even helgroen, ais dat van het meer van Zurich en van anderen, die wij gezien hadden. Statig doorkliefde de groote boot, met een aanzienlijk getal reizigers in, om en boven de salons, het doodstille water.
Naast ons ging eene lichte, ranke boot snel voort. Jonge meisjes uit Brienz, in haar nationaal kostuum stonden met roeispanen in de hand, waarmede zn regelmatig en vast haar scheepje voortdreven.
Bevalliger en liefelijker tooneel, dan wij hier genoten, kan men zich moeilijk voorstellen. De bergen aan den oever staan steil in het water. Voor ons prijken in het schitterende zonlicht, de met sneeuw gekroonde Alpenreuzen, als de Monnik en de Jonkvrouw. Het meer is twee en een half uur lang, drie kwartier breed en van honderd vijftig tot tweehonderd en zestig voet diep. Aan de linkerzijde stort de Giesbach neder en biedt den rei-zio-p.rs wel niet een der stoutste, maar zeker een der schilderachtigste watervallen van Zwitserland.
Gelijk de coulissen op het tooneel, steken de met donkergroen bedekte bergen, hunne schoone hellingen voor-
INTERLAKEN.
199
uit iu het Ümveei der watervlakte, die al enger en enger scliijnt te worden. Daarna opent zicli weer het uitzicht over de geheele breedte van het meer. De Lutschine, een stroom, die vtin den Grindelwald komt en uit het Lauterhrunnendal, stort zich hier in het meer, terwijl zijn krijtwit water eau lange rechte streep teekent, gelijk een witte schelp weg, die door een lachend weiland loopt.
Eer het ons lief was landde de stoomboot. Aan den oever stond een trein gereed om ons naar Interlaken te brengen De wagens zijn ingericht evenals de vorige, die wij beschreven hebben, maar hebben twee verdiepingen, dat hier gebeuren kan, omdat er geen tunnels zijn.
Wo die Jungfrau Süit Ewigkeit versclileicrt sit/.t.. .. Es silzt die Koniginn lioch uud klav Auf unvergiiDglichem Throne.
Schiller,
Het begon reeds te schemeren, toen wij te Interlaken kwamen en verrukt door al Let schoone, dat wij genoten hadden en dat wij hier weer in andere vormen tegemoet gingen, haastten wij ons naar de plaats Avaar het hotel
INTERLAKEN.
»die Juno-fauquot; stond, om de Jonkvrouw, die zich hier in
O '
al haar pracht en schoonheid vertoont, te aanschouwen. Rondom ons, over de elegante gebouwen en het plantsoen aan den weg, was reeds de schemering van den avond verspreid, maar de Jonkvrouw met hare breede, geweldige, geheel witte kruiu was nog licht als bij het volle daglicht. Weer was er Alpengloeien. De sneeuwvelden der bergen voor ons waren met een rooskleurigen gloed overtogen. Het is als, wanneer wij in ons land eene witte wolk flauw zien gloeien bij de ondergaande zou, terwijl het over de velden reeds schemert. Maar het beantwoordde niet aan onze verwachting. De ondergang der zon in vlakke streken, vooral wanneer er sneeuw ligt, is meer schitterend en prachtig van kleur dan het Alpengloeien. Dit neemt echter niet weg, dat de Jungfrau, met haren zachten rozengloed, een onvergetelijken indruk maakt; maar dat doet zij door hare eigene grootsche gestalte op alle uren van den dag.
Nadat wij een logement gekozen hadden, waar wij zeer goed ontvangen werden en bij ons vertrek eene billijke rekening gevonden hebben, die wij te Interlaken niet verwacht hadden, begaven wij ons naar de Cursaa).
Eene breede. prachtige allee van ZAvare noteboomen, die de Hoogeweg genoemd wordt, is de voornaamste plaats van druk verkeer. Aan den eenen kant van dien ijzer-bardon en als eene kolfbaan gelijken weg, is een lange rei van sierlijke hotels gebouwd met braede en hooge o-evels en soms van torens voorzien, waarop vlaggen wap-
O
peren. Breede gazons met fonteinen en keurige bloembedden verspreiden de liefelijkste geuren over den Hoogen-weg. Op plaatsen min of meer van den hoofdweg
200
INTERLAKEN.
verwijderd, prijken ook hotels niet minder pittoresk en door volgeladen vijgeboomen van den weg gescheiden.
Rijk versierde bazars wisselen de logementen af; do kostbaarste artikelen van kunst, smaak en weelde worden hier geëtaleerd achter groote spiegelruiten en onder breede zeilen. Het is also: Italië en Frankrijk, Dnitschland en Zwitserland hunne beste kunstvoortbrengselen naar deze liefelijke en gezochte badplaats hebben gezonden.
Aan de buitenzijde scheidt een lage, met breede steenen platen bedekte, muur den Hoogenweg van een aanleg, die met smaak is gemaakt. Overal staan banken gereed om u rust te bieden niet alleen, maar ook de verrukkelijkste gezichten, vooral op de Jonkvrouw.
Het park van de Ourzaal noodigt met vriendelijken aandrang, om binnen te treden en door zijne schoone dreven te wandelen. De tulpeboomen, door het geheele park verspreid, waren in vollen bloei. Duizenden en duizenden bloemen aan deze schoone boomen prijkend, bekoren het oog. Sierplanten en welriekende heesters zijn overal smaakvol aangebracht.
Eerst brachten wij een bezoek aan de hooge en prachtige fontein in het midden van een groot bassin, waaruit het overvloedige water langs een der slingerpaden wegstroomt.
In een fraaien muziektempel, die open is naar den kant van de Curzaal en over dag door eene breede gordijn gesloten wordt, werd heerlijke muziek gemaakt. Wij betaalden geen entree, maar vonden bij ons vertrek op onze rekening voor elk 25 cents uitgetrokken om de kosten der muziek te bestrijden. Wij dachten, dat het hier zeer duur zou zijn en stonden daarom niet weinig verbaasd,
201
INTERLAKEN.
toon wij op de wijnkaart den Bourgogne zagen genoteerd tegen anderhal ven franc.
»Die kan onmogeii]'k goed zijn,quot; zeide een onzer, »dat »is zeker niets anders dan landwijn.quot;
»Daar ben ik nog zoo zeker niet van,quot; zeide een der Saksische leeraars ; »wij kunnen het beproeven en als de swiju zuur is laten wij hem staan en blijven zoolang hier »als het ons behaagt.quot;
Ondertusschen was de wijn uitnemend. Wij brachten met groot genoegen een paar uur iu het park van de Cursaal te Interlaken door voor eene uitgave van 45 cents de persoon. Wie zou dat gedacht hebben ?
Wat ligt het schoon, dat liefelijke, bevallige Interlaken in de nabijheid der hooge Alpen, aan de boorden van twee groene meren, het meer van Brienz en dat van Thun. Van die twee meren heeft de plaats haren naam ontvangen, waut inter, beteekent tusschen en lacus, meer.
Denkelijk waren deze twee meren vroeger een, maar de stroomingen van de beide Lutschinen hebben zooveel slijk en steenen medegevoerd, dat er een dam gevormd werd die Bödeli heet, uitstekend vruchtbaar is en bekoorlijk van ligging.
Het Berneroberland is bekend in de geheele beschaafde wereld, door de schoonste en meest verhevene natuur-tafereelen, die de schepping ons toont, door de wondervolle afwisselina- van bergen en dalen, van meren en bergstroo-
O o
men, watervallen en stortbeken, van gletschers en ijszeeön, van loodrechte en donkergroene rotsen en van bergkruinen met eeuwige sneeuw bedekt.
Bij die ontzettende berggevaarten en rotsmassa's zouden wij eene groote eenvormigheid verwachten, zooais elders
202
INTERLAKEN.
ook het geval is, maar in dit betooverende land geeft elke schrede andere tooneelen te aanschouwen, Eu als het ware in het midden van dat heerlijke land ligt Interlaken.
Br is misschien geene plaats, waar men zoo aangenaam den zomer kan doorbrengen, als Interlaken. Van daar heeft men de prachtigste uitzichten en men is omringd van zeer vele bevallige natmirtooneelen.
De wandelingen langs den Hoogenweg en de omgeving van het oude klooster met hare eeuwen oude, reusachtige boomen door dikke woekerplanten omhelsd en versierd is zeker wel eenig in Zwitserland.
Van Interlaken uit kan men ontelbare grootere en kleinere tochten maken. Slechts enkele punten, die veel bezocht worden, zal ik opnoemen. De Heimwehfluh in de nabijheid; de. kleine Rügen met zijne dicht belommerde slingerpaden als slangen naar boven kronkelende, met altijddurende afwisseling van uitzichten, behoort zeker wel tot de bevalligste en bekoorlijkste paradijzen van Europa.
Door eene romantisch wilde kloof gaat men naar Un-spunneti, waar niemand u weet te zeggen, wanneer die oude burcht gesticht en door wien hij verwoest is, maar allen u weten te vertellen van Ida de burgfreule en den jeugdigen ridder van Kadisweil. Daar kan men u den kelder wijzen, waar Blauwbaard zijne vrouwen opsloot en begroef.
Niet ver van Interlaken ligt de Ringgenberg, waar de wakkere Kuno woonde, die aan liet hoofd van driehonderd man in het jaar 1839 zooveel roem inoogste bij Laupen. Een zijner opvolgers, Peterman geheeten, maakte zich zoo
203
rXTEUL AKEN.
gehaat, dat zijne vasalleu hem bij het visschen gevangen namen en het kasteel verwoestten.
Den tocht naar Lanterbrunnen willen wij niet vergeten, waar twintig beken in elkanders nabijheid nedervallen, en de beroemde Staubbach van de enorme hoogte der rots in het dal nederdaalt als een witte, bewegelijke sluier van kant, die zijne schitterende vouwen onophoudelijk sluit en ontplooit.
Interlaken is voor zwakke menschen zeer aan te bevelen en wordt ook druk bezocht om de bijzonder zuivere Alpenlucht, die men er inademt. Ook voor zenuw-, en borstlijders is het hier weldadig, zoodat vele kranken uit o-eheel Europa en zelfs uit Amerika hier heen stroomen. Niet ten onrechte heeft Interlaken een grooten naam verkregen, ook in ons vaderland; maar een groote naam kan ook kwaad doen. Dat hebben wij in de geschiedenis gezien van mannen, die waarlijk groot zouden geweest zijn, indien zij een minder grooten naam gehad hadden. Zoo gaat het ook met Interlaken. Waar kon.ngen bouwen hebben de karlui te doen, zegt Schiller.
De zuivere sneeuw wordt bezoedeld, wanneer menschen er over wandelen en zoo ook zouden de schoonste parken bedorven worden, indien er geene politie over waakte. Ook de uitnemend schoone natuur te Interlaken, wordt ontheiligd door menschen, die, zegt een Duitsch schrijver, door den raffinirsten Luxus der Toiletten en ein gespreiztes blasirtes Gebahren, het anderen onaangenaam maken.
Noo- vroeg in den morgen wandelde ik den Hoogen-weg op, die zich van het dorp Ahrmülle, tot de boven-Aarbrug uitstrekt; want dezelfde Aar, die wij in het Haslidal gezien hebben, loopt door Interlaken, maar hier
204
IN'miLAKEïJ.
in ileze bekoorlijke streek heeft de stroom zijne natuurlijke woestheid afgelegd, na een rustgevend bad in het meer van Brienz te hebben genomen.
De eerste stralen der zon verlichtten de sneeuwvelden der Jungfrau- De dageraad spreidde zich uit over de bergen met zachten imegloed Hier en daar stond een troepje gidsen te praten, die hun geleide komen opdringen en dwingen, dat ik hunne boekjes zou inzien, omdat zij opgemerkt hadden, dat ik met belangstelling naar de bergen staarde.
Het was stil in den vroegen morgen. Ik hoorde het a-eklater der fonteinen in de tuinen der hotels. Ik genoot de heerlijke geuren, die er van de bloembedden uitgaan. Ik voelde mij aangenaam gestemd door de zuivere lucht, die mijne longen vulde, wat op de bergen niet het geval was. De trotsche, geblaseerde badgasten slapen nog en droomen misschien, hoe zij den volgenden morgen zich het meest zullen distingueeren van de overige bezoekers van Interlaken, die alleen komen om de bergen te zien; quel motif, denken zij; of hoe zij toch den witten sluier om hunnen hoed zullen wmden, die hier nergens anders voor dient, dan om opgemerkt te worden; hoe zii zich recht voornaam zullen voordoen, om ten minste als En-o-elsche gentleman te 'worden aangezien. En hunne vrouwen en dochters droomen, hoe zij op de straten toch, ot door een uiterst smal gewaad, dat haar doet geliiken op de stokken, waaraan de hop groeit, zullen uitsteken, of de aandacht zullen trekken door een hoog kapsel, waardoor zij den schijn aannemen, dat zij een kropgezwel op
*) 1 Joel 2 ; 2.
205
INTERLAKEN.
het hoofd hebben. Wat zouden die dames klagen als de natnur haar dien walglijken overvloed op het hoofd «reo-eveu had.
~ o
De winkels zijn nog gesloten, want menschen als wij, die Zwitserland komen bewonderen, niet om de weelde van Parijs of Weenen, maar om de heerlijke trotsche bergen, koopen daar toch niet. Alleen voor de huisge-nooten, welke ons genot moesten missen, brengen wij iets mede, maar dat is slechts eeue kleinigheid bij de sommen, die daar besteed worden voor de weelde. Ik zette mij op een bank in den aanleg neder, waar ik een uitnemend uitzicht had op de Jungfrau. Op een kleinen afstand liggen tamelijk hooge bergen, die eene kloof tus-schcn beiden overlaten, waardoor ik de Jungirau zie, die haar geheel berggevaarte hoog boven den rand der kloof verheft. Men zou denken, dat die witte sneeuwtop, die meer dan halverwege boven de andere bergen uitsteekt, er vlak achter lag. Ja men zou die sneeuwpaleizen, zooals bet schijnt, met een kogel uit een achterlader kunnen raken; en vraagt gij nu den een of anderen gids te Interlaken, hoever de Jungfrau nog van de bergen vóór ons verwijderd is, dan antwoordt hij tot uwe verbazing, nog zeven uur.
Wanneer men leest van een berg die 12877 voet hoog is, zooals de Jungfrau, dan kan men zich nog geen denkbeeld maken van zulk een berggevaarte. Ik zal daarom beproeven u eene voorstelling te geven van de Jungfrau, om u te doen deelen in mijne verbazing over de kolossale massa van die Alp, toen ik hoorde, dat zij iiog acht uui van mij verwijderd was. Acht uur afstand is daar natuurlijk gerekend naar den weg, die berg op berg af gaat.
206
*
INTliliLAKEN.
Nemen wij dus iiau, dat de afstand in eeue rechte lijn vijf a zes uur is.
Verbeeld u, dat gij wonende te Amsterdam buiten de Utrechtsclie poort iu liet veld staat en dat gij van daar duidelijk den dom van Utrecht zaagt, dan zou die dom toch nog al hoog zijn. Maar nu zijn wij er nog niet. Bouw in uwe verbeelding op eenigen afstand van u een hoogen toren, hooger dan de Westertoren en stel u dan voor, dat gij achter dien toren een anderen ziet, die er halverwege boven uitkomt en als men u dan verzekerde, dat die achterste toren op een afstand van vijf uren, bijv. te Utrecht stond, dan zou die toch verbazend hoog moeten ziju Nu zult gij mijne verbazing kunnen begrijpen, toen ik hoorde dat de Jungfrau zeven uur achter die bergen lag. Zoo geweldig is de Alp, die de naam draagt van Jungfrau.
Weer gloeiden de Alpen in de stralen der morgenzon. De sneeuwvelden van de Jungfrau waren in een licht-rozerooden sluier gehuld. Langzaam verbleekte die kleur en schitterend wit lag de breede kruin voor mij. Het was alles Firn, sneeuw, wat ik zag. Daarom heeft men zeker aan dien trotscheu berg den naam van Jungfrau gegeven, omdat de geheele kruin, zoover wij van hier zien, schitterend wit is, terwijl hier en daar eene lichte schaduw de klooven en de plooien van den bergwand aanduidde. Bet is, alsof er een sluier over geworpen is, zoo groot als de uitgestrekte vlakte van Meiringen. Daarom heet zij, de eeuwig gesluierde, de Jonkvrouw. Geene gebeurtenis, geen storm of onweder, geene zachte smeltende zomerwarmte neemt haar ooit dien sluier af. Ongevoelig voor alle drüten der natuur behoudt zij haren maagdelijken sluier. Er ligt
207
INTERLAKEN
iets treffends en uaïfs in, dat een natuurvolk in vorige eeuwen die schoone Alp de Jungfrau noemde. Ik herinnerde mij de treffende woorden van Schiller.
Es sitzt die Koniginn hoch und klar
Auf unvergaagliohem Throne Die Stirn umkranzt sie sich -svundcrbar Mit diamanter Krone;
üarauf schiesst die Sonne die Pfeile von Licht Sic vergolden sie nur und erwarmen sie nicht.
Beneden de kruin hingen witachtig grijze wolken, die zich langzaam langs de wanden der sneeuwvelden schaafden en zich daarna statig over de lagere bergen uitbreidden.
»Zie,quot; zeide ik tot mijne reisgenooten, die inmiddels gekomen waren, »dat is de Hermon van psalm 133. Im~ mers de Hermon is 10000 voet hoog, met eeuwige sneeuw bedekt en met wolken omimgd. Die wolken wrijven zich rondom den kouden bergtop van den Hermon, worden dikker en zwaarder en verspreiden zich daarna over de lagere bergen van Sion. Ook dien berg ziet men reeds van verre op de Middellandsche zee, wanneer men de kusten van het Heilige land nadert.
»Ja,quot; zeide een der onzen, »dat is de Hermon, al draagt »hij een anderen naam, even als de Israeliet in Zwitser-»land een anderen naam heeft dan in Kanaan. Dat is de »dauw, die Hermons kruin bedekt. O, laat ons de Jung-»frau diep in onze verbeelding drukken als een beeld van »verhevene reinheid.quot;
Het was alsof er een verlangen in ons ontwaakte, om de Jungfrau van meer nabij te zien, haren sluier aan te raken en met de oogeu hare blanke gestalte te omvatten.
208
INTERLAK EX.
Datzelfde verlangen dreef Rudolf eu Heinrich Meijer uit Aarau, iu het jaar 1856 aau, om dien berg te beklimmen, dat vroeger zoover men weet, nooit iemand ondernomen had. Later heeft men dikwijls den top van de Jungfrau bereikt en zelfs dames hebben het gedaan.
O O
Men kan nu den berg met bekwame gidsen zonder eenig gevaar tot zijn hoogsten spits beklimmen, maar de tocht is uiterst moeilijk en kost veel inspanning.
Lang hebben wij daar gezeten in bewondering over het geheele natuurtafereel, dat wij voor ons hadden. Nooit zullen wij u vergeten, notre dame des Alpes, zoo rein en zoo verheven is de indruk van uwe gesluierde gestalte. Hoe hoog zijt gij verheven boven de notres dames, die wij zagen aangebeden in leelijke en verweerde kapellen, op de schoone bergen, somber en smaaktergend gebouwd. Hoe is het mogelijk, dat menschen er ooit toe gekomen zijn, om zulke leelijke kapellen te plaatsen te midden van zooveel groots en schoons? Wat kan de mensch kleinen nietig zijn in zijne werken bij de wonderschoone gewrochten der natuur.
De Jonkvrouw, de eeuwig gesluierde onder de Alpeu. en de Jonkvrouw met klatergoud beplakt en een verguld kind in de armen, aangebeden door menschen, die geen oog hebben voor de schoonheid van de Jonkvrouw dei-Alpen, die men op acht uren afstand ziet uitblinken boven de andere bergen. Wat is het onderscheid groot.
Daarna wandelden wij door de straten van het vlek. waar veel bedrijvigheid heerscht. Wij bemerkten een houtzaagmolen, waarvan de raderen gelijkmatig rondge draaid werden door de Aar, eene groote rijtuig-fabriek en vele andere werkplaatsen. De winkels in het vlek waren
14
209
210 INT KEL AKEN.
net eu zindelijk ingericht, maar wanneer men wat verder den ^ang in zag, dan was men verbaasd over de onge-pieisterde keien, waaruit de muur gebouwd was en over de steenen in den vloer, die nog minder regelmatig waren dan de platen op de Grimselpaden.
Na onze wandeling in Je stad gebruikten wij ons ontbijt, wit brood en witten honig, eu begaven ons daarna weer op den Hoogenweg. Langzamerhand werd het nu levendig. Eeue menigte rijtuigen kwam er voor den dag, die naar verschillende oorden vertrokken. Heeren eu dames verschijnen in de tuinen der hotels en op den grooten weg. Italianen, Franschen, Duitschers, Amerikanen spreken hunne eigene talen onder elkander, alsof het hier een Babel is. Wat vreemde en in het oogvallende toiletten van dames, die schijnen te wedijveren, wie er het zonderlingste uit zal zien. Hoe nauwkeurig merken vele elkanders kleeding op, terwijl zij den schijn aannemen, alsof zij niets have aandacht waardig keuren. Hoe weinige menschen hebben eeuige opmerkzaamheid voor de schoone, heerlijke bergen; ze zijn er echter wel onder hen die een oog hebben voor de natuur en die door hun ge-heele voorkomen toonen, dat zij beschaafde menschen zijn. Zie, hoe de gidsen, die in menigte hier fla-neeren, dat opmerken. Zij laten de meeste wandelaars ongemerkt voorbijgaan, maar aan eenigen zien zij dadelijk, dat er wat voor hen te verdienen is en met het gewone »Ich hittequot; bieden zij zich aan.
Een echtpaar wandelde herhaaldelijk ons voorbij. De vrouw had geen oog voor iets anders dan foor zichzelve, en hoe zij met haren sleep zou slingeren a1^ eene bonte slang met de staart. Do eerzame man zag er uit als een
INTERLAKEN.
eenvoudig burger, bij wien alles sentait le petit bourgois; maar toch heeft bij een witten sluier over zijn nieuwen fantasiehoed gedaan en het is duidelijk op te merken, hoe hij daarmede pronkt. Bij onze afreis zagen wij hen plaats nemen voor de derde klasse naar Bazel, terwijl de sluier en de sleep verdwenen waren.
Wat werd de schoone natuur als het ware geparodieerd door den mensch, die als het pronkstuk der schepping-door deze pronktooueelen der natuur moest wandelen, en die juist door zijn ijdel pronken zich bespottelijk maakt. En daarbij is hier het eigenbelang hinderlijk, dat hier zoo onbeschaamd, zoo stotend optreedt om van de reizigers te trekken, wat men kan. Dat indringen en opdringen om u te dienen is erg hinderlijk, vooral wanneer men zelf eene betere stemming heeft en minder zelfzuchtig gezind is door den invloed der prachtige natuur.
Met dat alles blijft Interlaken bekoorlijk, en die er eens geweest is, verlangt er terug te komen, zooals wij ook zeiden na een laatsten blik op de Jungfrau geworpen te hebben; »tot weerziens.quot;
Welk eene vreemde kist werd daar gedragen op de schouders van eenige mannen? Het is zeker eene doodkist van gepolitoerd mahoniehout met zilver beslag en ringen. Die kist is zeker bestemd voor een rijken vreemdeling, die naar Interlaken trok om door de reine berir-
O7 O
lucht de gezondheid weer te vinden, en nu misschien ver van zijn vaderland een graf vond. Waartoe die prachtige kist in den vreemde V Is dat ook nog pronk ?
Nadat wij den tijd door ons programma bepaald in Interlaken hadden doorgebracht, vertrokken wij des middags omstreeks drie uur naar Bazel, waar wij te tien uur in
14*
211
INTERLAKEN.
den avond arriveerden. Den volgenden morgen te acht uur namen wij plaats op den trein en des avonds waren wij in Cobleutz, van waar wij den volgenden dag op den zelfden tijd vertrokken en te zes uur in Kuilenburg onze reis per spoor eindigden.
Slechts weinig wil ik u nog mededeelen van onzen ai-tocht uit Zwitserland.
Een spoortrein met twee verdiepingen bracht ons aan het meer van Thun. Met een salondampfer bevaren wij dat meer, hetwelk zeer veel overeenkomst heeft met dat van Brienz. Eene zeer groote menigte verdrong zich als het ware op het groote stoomschip. Wij kwamen eerst aan het dorp Spies, prijkende met een prachtig hotel van witten steen, afgezet met gele architraven en lijsten en versierd met gele kolommen en groote balkons. Het was als een kasteel met torens, uit een van welke eene groote vlag wapperde.
Welk een prachtig panorama van sneeuwbergen biedt zich aan. Zij waren de Jungfrau, de Monnik, de Eiger en andere, die eene hoogte hebben van ruim 12000 voet. Het was alsof deze heerlijke majestueuse Alpen, zich nog eens aan ons wilden vertoonen in al hunne heerlijkheid, voordat wij misschien voor altijd afscheid van hen namen. De toppen der sneeuwbergen werden omringd en als omarmd door lichte wolken, die langs de bergwanden en horens zweven en zich duidelijk toonen, omdat zij niet zoo schitterend wit zijn als de eeuwige sneeuw.
In Bazel ging ik de oude Academie bezoeken, waar Erasmus gedoceerd en de grootste geleerden van dien tijd ooi zich vereenigd heeft. Ik kou niet nalaten, hoe weinig gelegenheid mij het morgenuur voor mijn vertrek
212
INTERLAKEN.
ook gaf, den Munsterhof te zien. Het is een vierkant met gras bedekt binueuplem, omringd door corridors in spitsbogen stijl met beschilderde druipers en bogen. Op de mnren staan vele grafschriften onderanderen ook van Oecolampadius. Het was er doodstil. De munsterkerk is geheel van rooden zandsteen gebouwd en met standbeelden versierd uit dezelfde steen gehouwen, zooals van den heiligen Joris met den draak, van St. Martin en anderen.
Toen wij den volgenden morgen den Kijn over waren en de bergen vau het Schwartzwald weer voor ons zagen, bemerkten wij het groote ouderscheid tusscheu hen en de Alpeu, iu hunne vormeu en kruinen. De met denne-wouden bedekte bergen van het Schwartzwald hadden nu zulk een donker voorkomen, dat wij begrepen, waarom meu die reeks van bergen den naam heeft gegeven van Schwartzwald.
213
v,iv • ; . • ' : : quot; !
/;
/
■quot;' / quot;
\ ] ■ ', v
\ ' - \
i
\. I