' quot; • I *A -
m
OF
YOOR
PRIESTERS DEP. CONGREGATIE VAN DEN II. PAULUS IE NEW YORK,
met de Epistels en Evangeliën voor eiken Zondag.
UIT HET ENGELSCH VERTAALD
PAUL KERKHOFS, Priester, ^
Leeraar bij de katholieke Normaalschool van Sint-Truideh.
COÏIV. :!
li. DESSAIN, DRUKKER VAN Z. H. DEN PAUS,
VAN DE H. CONGREGATIE HER PROPAGANDA, EN VAN HET AAKTSBISDOJl VAN MECHELEN.
1883,
Opus cui titulus : Sermoonen van vijf minuten, enz. door Paul Kerkhofs priester, licet pro fidelibus nationis longuinqme conscriptum, imprimi potest ac clero dicecesia nostrae utiliter commendatur.
Mechlinioi, 9 Februarii 1883.
VICT. AUG. CARDINALIS DECHAMPS, Alien. Mechlin.
De Sermoonen van vijf minuten, enz. alhoewel zij in sommige bijzonderheden andere gewoonten en zeden veronderstellen dan in ons land, zullen door priesters en geloovigen met evenveel nut als belangstelling gelezen worden. De leering is zuiver , de vorm doorgaans eigenaardig, de uitbreiding klaar en eenvoudig.
Wij stemmen toe dat dit werk gedrukt worde.
Luik, den 2de Februari 1883.
M. Rutten, Vic. Gen.
Deze korte sertnoonen werden begonnen in de kerk van den H. Paulns te New-York, op het einde van het jaar 1876. Het doeleinde , waarom zij zoo kor werden gemaakt, was aan een groot getal personen die ongelukkiglijk dés Zondags slechts eene leesmis kunnen of willen bijwonen, de gelegenheid te geven het woord Gods te hooren, zonder dat hun daarom te veel tijd (want tijd is geld, in Amerika) benomen wier-de. Tot dit einde , moesten zij derwijze vervaardigd worden, dat zij desnoods slechts vijf minuten behoefden te duren. Niettemin moest in die kleine tijdruimte genoegzame stof geplaatst,ik zal zeggen samengedrongen worden, om het sermoon te gelijker tijd leerzaam en nuttig te maken; en tevens moest het in klare en duidelijke taal worden opgesteld, om te beantwoorden aan de vereischten van eene onderrichting voor het volk. Om dit dubbel oogmerk te bereiken, werd het opstellen van die sermoonen toevertrouwd aan de bekwaamste priesters van de Congregatie van den H. Paulus, die in hooger gemelde kerk den dienst waarnemen. El-
ke week , na de prediking , werden die sermoonen gedrukt in de Catholic Review, een katholiek nieuwsblad van New-York. Dc ondervinding heeft bewezen, dat zij veel nut hebben gesticht , dat zij zeer aangenaam waren aan het volk, en dat zij met veel voordeel in het nieuwsblad gelezen werden , nadat zij waren gepredikt geworden.
Mijne beschoidene meening is, dat die sermoonon ook voor ons België kunnen dienen, bijzonder in de volkrijke plaatsen, alwaar zich des Zondags eene talrijke menigte in de vroegmissen verdringt, die maar al te veel behoefte hoeft aan de melk der christelijke leering. Dit deed mij besluiten deze ten andere degelijke en kernachtige sermoonen te vertalen, niettegenstaande hunnen eenigszins zonderlingen titel van Five-Minute Sermons.
Ik hoop dat zij eenig nut zullen opleveren aan de priesters, die ze zullen lezen : zij kunnen te stade komen, wanneer de omstandigheden eene langere onderrichting onmogelijk maken ; zij kunnen tot gids dienen bij het vervaardigen van dergelijke korte aanspraken voor het volk ; vele bieden een zeer schoon plan aan voor meer uitgebreide sermoonen.
Voor de geloovigen kunnen zij tot geestelijke lezing dienen en tot stof van voordeelige overwegingen, bijzonderlijk omdat zij zoo kort zijn.
Het zafwel overbodig wezen aan te merken, dat
— Vli —
verschillende Lijzonderlicdon, die in deze sennoonen voorkomen, betrekking hebben op gewoonten, gebruiken en spreekwijzen van het Amerikaansche volk. Het ware jammer geweest dit alles weg te laten voor de Belgische lezers ; want de eigenaardigheid is juist het aantrekkelijkste en het belangwekkendste.
Het Evangelie en de Epistel van eiken Zondag bevinden zich, gelijk in de Engelsche uitgave, vóór de sennoonen, welke op dien Zondag gepredikt kunnen worden.
De fraaiste sennoonen van deze verzameling, waaronder eenige oprechte meesterstukken van miniatuur-redevoeringen , werden opgesteld door Pater Algernon Brown C. S. P., een jeugdigen bekeerling, die helaas ! te vroeg voor zijne medebroeders aan de aarde ontrukt werd.
Deze verdienstvolle en kundige priester werd te Gobham, in Engeland, geboren den 30 Mei 1848, van Anglikaansche ouders. Op den ouderdom van achttien jaren bekeerde hij zich en bereidde zich toen voor tot het priesterschap. In 1871, na de mindere orden ontvangen te hebben, vertrok hij naar de Vereenigde Staten met twee jongere broeders , die zich ook tot den katholieken godsdienst bekeerd hadden. Hij werd priester gewijd, te Cincinnati, den 25 Mei 1872, en werd in de Congregatie der Paulis-
— vin —
ten aangenomen in het jaar 1874. Hij leefde als een heilige kloosterling tot op den 8 April 1878, wanneer hij in vrede het tijdelijke met het eeuwige verwisselde.
De sermoonen, die door hem geschreven werden, zijn geteekend met de letter B. Zij verstrekken zijne nagedachtenis tot eer.
De Vertaler
Feestdag der Onbevlekte Ontvangenis 1881.
Epistel aun de Romeinen, xm. 11-14. Broeders, weet dat nu het uur voor ons gekomen is, om uit den slaap te ontwaken ; want nu is onze zaligheid nader dan toen wij geloovig werden. De nacht is voorbij en de dag breekt aan. Laat, ons dan de werken der duisternis afleggen en de wapenen des lichts aantrekken. Laat ons gelijk in den dag eerlijk wandelen, niet ia brasserijen en in dronkenschap, niet in slaapkamers en onzuiverheden, niet in twist en afgunstigheid : maar trekt aan den Heer Jezus Christus.
Evangelie van den H. Lucas. xxt. 23-33. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen ; Daar zullen teekenen zijn in de zon, en in de maan, en in de sterren; en op de aarde benauwdheid onder de volken door het gebruis van de baren der zee; de menschen zullen bezwijken door de vrees en door de verwachting der zaken, die de geheele wereld zullen overkomen: want de krachten der hemelen zullen geschokt worden. En dan zullen zij den Zoon des menschen zien komen op eene wolk, met groote macht en majesteit. Wanneer echter deze dingen zullen beginnen te geschieden, ziet dan omhoog en heft uwe hoofden opwaarts, omdat uwe verlossing nadert. En Hij zeide hun eene gelijkenis: Ziet den vijgeboom en al de boomen ; wanneer zij beginnen uit te botten, dan weet gij dat de zomer nabij is. Zoo ook wanneer gij al deze dingen zult zien geschieden, weet dan dat het rijk Gods nabij is. Voorwaar. Ik zeg het u, dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat dit alles geschiedt. Hemol en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan.
1
— 2 —
Iedereen gaal naar een onverwacht oordeel, om rekening te geven van den staat zijner ziel.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, h, luc. xxi. 33. Dag vriend , hoe gaat het ? Waar gaat gij henen ? Dit zijn uitdrukkingen, welke dagelijks voorkomen, dierbare broeders. Toen gij naar de mis kwaamt, heeft u misschien de eene of de andere op deze wijze aangesproken. Het is vandaag de eerste Zondng van den Advent,en ik ga u dezelfde vragen toesturen. Ik begin met de laatste. Waar gaat gij henen? Jongelingen , grijsaards, vrouwen, jonge dochters, kinderen, priesters, rijken en armen, waar gaat gij allen henen ? Gaat gij naar de kerk of gaat gij op wandeling ? Neen, wij hebben een rechtsgeding en zijn gedagvaard. Welk rechtsgeding ? Het betreft onzen eigen persoon. Ja, wij begeven ons allen naar de rechtbank van den al-zienden Rechter, om daar ons oordeel te hooren uitspreken. Of wij goed zijn of slecht, in staat van genade of van doodzonde; of ons geval goed is of slecht, dit doet er niets aan, wij gaan allen ten oordeel — wij moeten allen voor dien rechterstoel verschijnen, alwaar elke ziel, ieder man, vrouw en kind, ondervraagd en geoordeeld zal worden door God, den oppersten Rechter , gezeten op zijnen wolkentroon. Wanneer zal de dag des oordeels komen ? Niemand weet het, zelfs de engelen niet, zegt ons de Heer. liet oordeel zal plotseling komen. Er is u tijd gegeven geworden : gij zi jt van te voren verwittigd ; doch het oordeel zal plotseling komen. « Zie, Ik kom gelijk een dief in den nacht.» « Zie, Ik kom onverwacht.» — « Zie, Ik kom gelijk de bliksemstraal. » Dit zijn de woorden waarmede onze Zaligmaker van zijne tweede komst spreekt. Terwijl
— 3 —
men aan het eten is en het drinken,terwijl men zich op eene bruiloft of eene begrafenis bevindt, terwijl men bezig is met werken of met bidden,terwijl men waakt of slaapt,zal eensklaps eene stem gehoord worden: « Ziet, de Bruidegom nadert, gaat Hem dadelijk te gemoet. » Gaat dan voorwaarts juist gelijk gij zijt, juist gelijk u dat oogenblik vindt, zonder u nog in het minste voor te bereiden, zondet te zeggen: « God, help mij ! «En waar zult gij dan henen gaan? Gij zult naar het oordeel gaan, naar een onverwacht oordeel. Gij zult daar beschuldigers ontmoeten, die uit hunne graven en uit het diepste der hel zullen opdagen, om getuigenis af te leggen tegen u over de geboden,«welke gij overtreden hebt, over de plichten, welke gij verwaarloosd hebt , over de schandalen en slechte voorbeelden, welke gij gegeven hebt. Wee de plichtvergeten ouders op dien dag ! Wee de ongehoorzame kinderen op dien dag ! Wee de dronkaards, de onkuischaards, de dieven, de leugenaars, do valsche getuigen, de afvalligen op dien dag !
En dan de vraag ; hoe gaat het, christenen, katholieken ? Hoe gaat het, gij allen die het doopsel ontvangen hebt ? Hoe staat het met uwe gezondheid, met de gezondheid uwer ziel ? Heeft de koorts der zonde uwe ziel niet aangetast ? Ziet i^ij niet op uwe ziel groote vlekken, welke opbaar achtergelaten zijn door doodzonden ? Beeft dan, want gij moet verschijnen in de tegenwoordigheid van dien God, wiens oogen helderder zijn dan de middagzon! Hij zal vragen : Hoe gaat het? Wat beteekenen die vlekken op uwe ziel ? Waar is het witte kleed der onschuld, dat Ik u gegeven heb? Waar is mijn beeld en gelijkenis ? Wee dengene, die op deze vragen niet zal kunnen antwoorden ; want op deze vragen niet kunnen antwoorden beteekent, dat gij
den hemel niet kunt binnen treden, beteekent dat de Eeuwige Rechter u schuldig zal verklaren en u tot den eeuwigen dood zal veroordeelen.
Laat dus deze twee vragen in uwe ooren weerklinken: Waar gaat gij henen? Hoe ziet gij er uit in de oogen van God? Gij gaat naar het oordeel. Zijt gij gereed om aldaar te verschijnen ? Broeders, de dag des oordeels zal een schrikkelijke dag zijn zelfs voor de rechtvaardigen. Hoe zullen dus de boozen en de zondaars te voorschijn komen? Aanschouwt den hemel, wanneer gij de kerk zult verlaten. De wolken zijn nog niet gescheurd, de zon is nog niet verduisterd. O ! clan is het nog tijd. Daar is een oSgenhlik kalmte, voordat de storm losbreekt ; een oogenblik stilte, voordat de trompet zal schallen. Doch de dag des oordeels zal komen, wijl Jezus Christus ons gezegd heeft; « Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen r;iet voorbijgaan. » B.
lu liet begin van den Advent moet men eenen blik slaan op het verle-dene en goede voorriemens maken voor de toekomst.
Broeders, weet nu dal het uur voor ons rjekomen is, om uit den slaap te ontwaken, rom. xui. 11. Heden, dierbare broeders, is het de nieuwjaarsdag der katholieke Kerk. Heden begint opnieuw de reeks van jaargetijden en feestdagen , die niet zullen ophouden vau terug te komen , totdat de dag verschijnt aan welken ons do tijd van den Advent herinnert — de dag waarop, gelijk ons de H. Petrus zegt, « de hemelen met groot geweld zullen voorbijgaan,de elementendoor de hitte zullen smelten, cn de aarde met al hare voort-brengsels door het vuur zal verteerd worden ; » de dag waarop Hij, die voor ons aau het kruis gestorven
js, zal komen oordeelen de levenden en de dooden.
De Kerk begint haar jaar met den Advent, omdat deze tijd voorstelt, niet zoo zeer de laatste komst van Christus,waarvan ik u zoo even gesproken heb, als wel den tijd die voor zijne eerste komst verliep — dat lange tijdverloop van verschillende duizenden jaren, met welke de geschiedenis der wereld begonnen is en gedurende dewelke de wereld op do vervulling van de belofte eens Zaligmakers wachtte : de vier weken van den Advent stellen dit tijdperk voor. Doch daar is eene andere zeer goede reden, voor elk onzer, om ons eigen nieuwjaar te beginnen , eene reden, om welke de H. Kerk in dezen tijd onze aandacht op de tweede komst van Christus vestigt.
Inderdaad wij moeten nu ons vorig leven eens ernstig onderzoeken en vaste voornemens maken voor de toekomst, hetgeen wij nooit beter kunnen doen dan bij het begin van een nieuw jaar, wanneer wij beter inzien dat weer een van die korte jaarkringen, waarmede ons leven gemeten is, voor altijd buiten ons bereik is geraakt, en dat wij alzoo niet alleen den dag van het algemeen oordeel nader bij zijn gekomen,maar ook den dag van het bijzonder oordeel, in hetwelk ieder van ons alleen voor Gods troon zal staan, om rekening te geven van het gebruik der kostbare jaren, welke Hij ons geschonken heeft en welke zoo snel voorbijvliegen.
Deze nieuwjaarsdag der H. Kerk is dus boven alle andere geschikt, om die besluiten of voornemens te vormen, zonder dewelke wij niet kunnen zalig worden.
Men zegt dat de hel met goede inzichten geplaveid is ; men kan met dezelfde juistheid zeggen dat de hemel met goede besluiten geplaveid is. Welk verschil is er tusschen een goed inzicht en een goed besluit ? Een goed inzicht is een voornemen, waarvan men de
— 6 -
uitvoering tot op een anderen tijd uitstelt; een goed besluit is een voornemen, dat seffens ten uitvoer wordt gebracht. Gelijk het uitstellen onzer goede voornemens de zekere weg is tot het verlies onzer zielen, zoo is de , dadelijke uitvoering het volstrekt noodzakelijke middel, om de zaligmaking onzer zielen te verzekeren.
Niemand heeft ooit zijne ziel zalig gemaakt, zonder eens het voornemen te hebben gevormd van Gods wet te onderhouden, dat voornemen dadelijk te hebben uitgevoerd en in dat voornemen volhard te hebben tot het einde zijns levens toe. Zulk een voornemen moet eens gemaakt worden,ennu is het geschikte oogenblik daar.
Beschouwt dus, dierbare broeders, den eersten dag van dit nieuwjaar, den eersten dag die nu juist voorbijgaat om nimmer terug te keeren, en ziet of gij tevreden zijt over de manier, waarop gij dezen dag hebt doorgebracht. Vraagt u zeiven, of gij nog niet genoeg van den kostbaren tijd verbeuzeld hebt, die u gegeven is om aan den dienst van God te worden toegewijd ; en of u te veel tijd overblijft, om God een weinig dankbaarheid te betoonen voor al de weldaden, waarmede Hij u overladen heeft. Zegt met de H. Kerk, volgens den Epistel van dezen Zondag, dat nu waarlijk het uur gekomen is om uit den slaap te ontwaken, uit den noodlottigen slaap der onverschilligheid en der ondankbaarheid , om met ernst het werk uwer zaligheid te ondernemen, en niet te rusten voordat de tijd der rust zal gekomen zijn. Zekerlijk zal God de eeuwige rust verleenen aan degenen, die gedurende hun leven werken, maar Hij heeft zulks niet beloofd aan de luiaards en de verraders, die alleenlijk voor zich zeiven zorgen en niet voor Hem, en die hunne belooning verwachten, zonder iets te doen om dezelve uit zijne hand verdienen te ontvangen.
Daar hel leven uiel lang duurt, is het (Je moeite niet waard zijne vei -maken na te jagen ot over zijne wederwaardigheden te klagen.
Hemel en aarde zullen voorbijgaan, ll'Cas. xxt. 33. Door het woord hemel heeft onze Heer Jezus Christus niet den hemel willen aanduiden , in denwelkon wij opgenomen zullen worden, indien wij volgens de voorschriften van ons geloof leven ; want wij weten dat die hemel eeuwig is. Neen ! Hij beduidt daardoor een zeker deel van den hemel, dien wij boven onze hoofden zien. De aarde en ook een zeker gedeelte van den zichtbaren hemel, wij weten niet op welke wijze , zullen voorbijgaan , wat hun tegonwoordigen toestand betreft — zij zullen dusdanig veranderen, dat men zal kunnen zeggen , dat de aarde en de hemel vernietigd zijn geworden.
Om onze aandacht te vestigen op de tweede komst of advent van Jezus , wanneer do wereld met gansch haren inhoud zal voorbijgaan, alsook om ons te herinneren aan zijne eerste komst, die wij met Kerstmis feestelijk zullen gedenken, viert tie H. Kerk het jaargetijde, waar wij nu intreden, en geeft aan hetzelve den naam van Advent.
De waarheid,dat de hemel en do aarde welke wij zien, zullen voorbijgaan of vernietigd worden , is een punt van ons geloof. Misschien kan de wetenschap ook bewijzen, dat deze vernietiging moet plaats hebben, maar zij kan den tijd niet aanduiden,waarop die vernietiging zal plaats hebben ; doch wij hebben het licht van het geloof, en dus de wetenschap niet noodig, om te bewijzen dat hemel en aarde voor ons zullen voorbijgaan, en dat wellicht binnen korten tijd. Na weinige jaren — misschien na weinige maanden of dagen — zal de dood
onze oogen sluiten, en de hemel en de aarde, die wij nu zien, zullen voor altijd uit ons gezicht verdwijnen; Uit die duidelijke on zekere waarheid kunnen wij twee lessen trekken, die de H. Kerk ons gaarne ziet overwegen in dezen tijd.
De eerste les is, dat de vermaken dezer wereld zoo snel voorbijvliegen en zoo onzeker zijn , dat het de moeite niet waard is het minste te doen om zich die vermaken te verschaffen. Wij kunnen ze meestal slechts voor korten tijd genieten ; zij zijn gelijk de schatten, welke men somtijds in eenen droom bezit en die bij onze ontwaking uil onze handen verdwijnen. Na den dood zal het onverschillig zijn, of wij die vermaken gehad hebben of niet ; zij zullen ons toeschijnen, alsof wij ze in eenen droom bezeten hadden, wanneer wij zulleu ontwaken tot de werkelijkheid der toekomende wereld. « Gij hebt uwen slaap geslapen, » zegt de koninklijke profeet, « en al de rijke lieden hebben niets meer in hunne handen gevonden. » Het leven van eenen mensch die zich het vermaak ten doel stelt, is gelijk een slaap ; en gelijk de H. Paulus ons waarschuwt in den Epistel van dezen dag, « is nu het uur voor ons gekomen, om uit den slaap te ontwaken ; want nu is onze zaligheid nader dan toen wij geloovig werden. »
Onze zaligheid, het eenige leven dat waarlijk verdient genoten te worden, zal weldra komen. Dit leven is alleenlijk een tijd van Advent, om ons voor te bereiden tot het eeuwige feest, op hetwelk wij door den Koning der koningen uitgenoodigd zijn geworden.
Gelijk ons eerste besluit is, dat het de moeite niet waard is naar de vermaken van dit leven te zoeken, zoo is ons tweede, dat er geene reden van klagen bestaat indien wij smart en droefheid in dit leven hebben. Iemand zou zich niet storen aaij het lijden van eenen
— 9 —
dag, of zelfs van eene week, indien het overige van dit korte vergankelijke leven een voortdurend vermaak voor hem was. Zoo ook, indien het Gods wil is, zullen wij misschien eenige jaren in droefheid en smart doorbrengen, met de belofte van een eeuwig geluk — belofte welke zeker zal vervuld worden.
Bijzonderlijk indien wij ons herinneren, dat smart en droefheid in dit leven de vervulling van die belofte gansch zeker maakt. « Zalig zijt gij die arm zijt, » zegt onze Heer, « want het rijk der hemelen hoort u toe. Zalig zijt gij, die nu honger hebt, want gij zult verzaad worden. Zalig zijt gij, die nu weent, want gij zult lachen.... Zalig zijt gij die droevig zijt, want gij zult getroost worden. » « Ziet, » zegt Hij, « Ik kom onverwacht en breng de belooning mede,om aan ieder volgens zijne werken te geven. » Laat ons dus zorg dragen, niet om vermaak te zoeken, noch om de smart te vermijden die zoo spoedig voorbijgaat; maar om zoo te leven, dat wij er naar zullen verlangen Hem te ontmoeten, met de gegronde hoop van Hem onze belooning te ontvangen ; laat ons zorg dragen dat, wanneer Hij ons zal zeggen ; « Zekerlijklcom Ik onverwacht, » wij met den Apostel gereed zijn om te antwoorden : « Amen. Kom Heere Jezus ! » Want dat leven is het beste, in hetwelk men tevreden en gereed is om te sterven, in hetwelk men gaarne hoort, dat hemel en aarde zullen voorbijgaan.
Tweede Zondag van den Advent.
Epistel aan de Romeinen, xv. 4-13. Broeders, al wat er geschreven is, is tot onze onderrichting geschreven, opdat wij door de verduldigheid en door de vertroos-
— 10 —
ting der Schriftuur hoop zouden hebben. De God dan van verduldigheid en vertroosting geve u, dat gij allen moogt eensgezind zijn onder malkander, volgens Jezus Christus ; opdat gij met een hart en met eenen mond moogt glorie geven aan God, den Vader van onzen Heer Jezus Christus. Daarom ondersteunt malkander, gelijk Christus u ook ondersteund heeft ter eere Gods. Want ik zeg u, dat Christus Jezus een bedienaar geweest is ten opzichte der besnedenen, om de waarheid Gods te bevestigen in het volbrengen van de beloften, aan hunne voorvaderen gedaan. Maar dat de Heidenen God moeten loven over zijne barmhartigheid , gelijk er geschreven staat : «Daarom, lieer, zal ik U loven onder de Heidenen, en ter eere van uwen Naam zal ik eenen lofzang zingen. » En wederom zegt zij : « Verblijdt u. Heidenen, met zijn volk. » En nog : a Looft 'den Heer, gij allen Heidenen, en gij alle volkeren, verheft Hem. » En wederom zegt Isaïas :« Daar zal Een opstaan uit den wortel van Jesse, om over de Heidenen te gebieden : op Hem zullen de Heidenen hopen. » De God der hoop vervulle dan ulieden met alle blijdschap en vrede in het geloof, opdat uwe hoop overvloediger worde door de kracht van den H. Geest.
Evangelie van den H. Matlheus. xi. 2-10. In dien tijd, wanneer Joannes in de gevangenis de werken van Christus gehoord had, zond hij twee van zijne leerlingen en liet Hem vragen ; Zijt gij Degene, die komen moet, of moeten wij eenen andere verwachten ? En Jezus antwoordende zeide tot hen : Gaat en verhaalt aan Joannes hetgeen gij gehoord en gezien hebt. De blinden zien,de kreupelen wandelen, de melaatschen worden gezuiverd, de dooven hooren, de dooden verrijzen en aan de armen wordt het Evangelie verkondigd. En
— H -
zalig is hij,die zich over Mij niet zal geërgerd hebben. Als zij nu weg gingen, begon Jezus van Joannes tot het volk te zeggen : Wat zijt gij in de woestijn gaan zien ? Een riet door den wind heen en weer geslingerd ? Wat zijt gij toch gaan zien? Een man in zachte kleederen gehuld ? Ziet, die zacht gekleed gaan, zijn in de huizen der koningen. Wat zijt gij dan gaan zien ? Een profeet ? Ja, Ik zeg het u, en nog meer dan een profeet. Want deze is het , van wien er geschreven staat: « Zie, Ik zend mijnen Engel voor uw aanschijn, die uwen weg voor U bereiden zal. »
SERMOON IV.
De katliolieken moeien engelen Gods op aarde zijn tooi- de niel geloo-vigen en voor hunne eigene broeders, door hunne woorden en voorbeelden.
Zie, Ik zend mijnen Engel voor uw aanschijn, h.matth. xi.10. Broeders,ik veronderstel, dat gij in uwe kinderjaren onder de allereerste dingen hebt hooren spreken van de engelen Gorfs,of,gelijk het volk dikwijls zegt,van de engelen Gods in den hemel. Gij herinnert u, ik ben er zeker van, met welk genoegen gij hunne afbeeldsels met zoet aangezicht en uitgestrekte vleugels aan-schouwdet, en hoe gelukkig gij waart wanneer men u zegde, dat een dier beschermgeesten steeds aan uwe zijde stond. Maar dezen morgen wil ik u niet spreken van do engelen Gods in den hemel, maar van de engelen Gods op de aarde. En wie zijn die, zult gij vragen ? Zijn dat geesten ? Hebben zij vleugels gelijk de engelen, welke wij over jaren in ons prentenboek zagen ? Neen, zij hebben geene vleugels, het zijn geen zuivere geesten ; het zijn mannen, vrouwen en kinderen juist gelijk gij. Het woord engel beteekent boodschapper, iemand die gezonden wordt met eene tijding.
— 12 —
Zoo wordt de H. Joannes de Dooper(die gezonden was om aan de wereld de komst van Jezus aan te kondigen) in hot Evangelie van dezen dag een engel geheeten — dat is, een boodschapper van God. Welnu, broeders, wij allen moeten boodschappers van God zijn voor onze naasten en voor de wereld. Wij zijn alle katholieken, wij zijii allen tot hel ware geloof geroepen go worden, en wij hebben allen geleerd, hoe wij Gods wet moeten onderhouden. Vooreerst dan moeten wij katholieken de encjelen Gods op de aarde wezen voor degenen, die niet katholiek zijn. Wij moeten in onzen kleinen kring ons best doen, om de kennis van onzen heiligen godsdienst to verspreiden. Door ons leven moeten wij aan de wereld toonen. dat de katholieke godsdienst betere burgers van ons maakt, eerlijker ambachtslieden, en getrouwere beminnaars van onzen evenmensch. Velen ondei' u bevinden zich in dienst van Protestantsche of ongeloovige families, velen onder u werken voor niet katholieke patroons ; velen onder u arbeiden in fabrieken, omgeven door menschen, welke tot een val-schen godsdienst behooren of hoegenaamd geenen godsdienst hebben. O ! welke schoone gelegenheid hebben dezulken, om de engelen Gods op de aarde te zijn ! Gij kunt toonen door uwe vlijt bij het werk, door uwe strenge eerlijkheid, door uwe zedige houding, dat gij tot eenen godsdienst behoort die van God komt. Door een welgepast woord, door het leenen van een boek, door het toonen van uwen afkeer voor het vloeken en godslasteren en voor slechten praat , zoudt gij Gods werk kunnen verrichten en bewijzen aan degenen, die tot onze Kerk niet behooren,dat er iets is in uw geloof, wat u goed maakt. Hebt gij zulks gedaan ? Hebt gij niet dikwijls integendeel onze niet katholieke vrienden ontsticht door uwe slechte voorbeelden, uwe onzedig-
— 13 -
heid, uwe gramschap, uwe godslasteringen, en uwe onzuiverheden. Helaas ! indien gij dit alles doet, dan zijt gij de engelen des duivels op de aarde. Gij doet zijn werk en brengt zijne boodschappen.
Verder kunt gij voor uwe katholieke broeders en voor uwe eigene familie de enyelen Gods op de aarde zijn. Indien gij eenen gebuur hebt, die verergernis geeft, eenen zorgeloozen vader of moeder , een ondeugend kind, een losbandigen echtgenoot of zoon, weest dan engelen Gods voor die ongelukkigen. Door uwe goede voorbeelden , uwe verduldigheid in het lijden , uwe liefde en verdraagzaamheid , uwe zorgvuldigheid in het volbrengen uwer godsdienstige plichten, en in het kort, door een oprecht goed leven, zult gij in staat zijn om « den weg des Heeren voor te bereiden. » Gij zult « in zijn aanschijn wandelen » om den weg voor zijne genade te bereiden. Laat niet toe, dat een slechte katholiek kan zeggen : « ik zie niet dat degenen, die hunne godsdienstplichten vervullen, beter zijn dan ik. » Toont hun dat (jij beter zijt, en dat de godsdienst n beter maakt. Voorbeelden zijn meer waard dan voorschriften. Daden spreken luider dan woorden. O ! zijt dus engelen Gods voor de menschen, welke buiten onze Kerk le-veo ; zijt engelen Gods voor uwe kinderen, voor uwe ouders, voor uwe vrienden en geburen. Daar was eens een kind, dat zeer slecht opgevoed was geworden door zijne ouders. Eensdaags kwam het bij toeval naar de kerk en hoorde daar eene onderrichting over de geboden der H. Kerk. Terug te huis gekomen, zag het vleesch op tafel staan, alhoewel het Vrijdag was. De jongen weigerde het te eten. Woedend over deze weigering, overlaadden hem zijne ouders met slagen; doch het kind bleef volharden, totdat getroffen door dit voorbeeld, zijne ouders zich bekeerden en in het vervolg
_ 14 —
als goede katholieken leefden. Dat kind was een engel Gods op de aarde. Gaat en doet ook zoo, en dan zal onze Heer Jezus Christus, de Engel van het groote verbond , u doen plaats nemen na uwen dood tusschen zijne heilige engelen, met welke gij zult verheerlijkt worden en gij Gods lof zult zingen van eeuwigheid tot eeuwigheid. B.
SERMOON V.
Een ware katholiek moet openlijk de partij van Christus aankleven in deze wereld, indien hij door Christus wil erkend worden in de andere wereld.
Hij die niet met Mij is, is leyen Mij. H. matth. xn. 30. Daar zijn vele christenen, die niet schijnen te weten, dat zij christenen zijn. Zij schijnen niet te begrijpen wat het woord christen beteekent ; of, indien zij het begrijpen, handelen zij alsof zij het niet begrepen. Zij verstaan niet, indien wij hen oordeelen naar hunne werken, dat het de naam is van oene der twee groote partijen in deze wereld — de partij van Christus en de partij van den Antechrist. De geschilpunten tusschen deze twee partijen zijn belangrijker dan degene die er bestaan tusschen eens welke partijen ; want het zijn vraagstukken, die niet alleen op den tijd maar ook op de eeuwigheid betrekking hebben. En de grondbeginsels dezer twee partijen zijn zoo verschillend, dat tusschen hen geene overeenkomst mogelijk is. Zij worstelen met malkander voor het bezit van de wereld, en geen van beide zal tevreden zijn voordat een volkomen zegepraal behaald zal wezen — dat is, totdat eene der twee partijen ophoude te bestaan. Iedereen moet tot eene der beide partijen behooren. Onmogelijk is het onzijdig te blijveu in dezen strijd en er enkel toeschouwer van te zijn. Iedereen moet van den eenen of van
— 15 -
den anderen kant staan. Onze Zaligmaker zegt het zelf ; « Hij die niet met Mij is, is tegen Mij. »
Iedereen dus, die zich aan de zijde des duivels niet wil bevinden, moet, aan de zijde van Christus staan. Maar dat is juist de zaak, mijne dierbare vrienden, welke velen onder u, ik vrees het, niet zoo klaar inzien als het zou moeten wezen. Dikwijls doet gij pogingen, om op afstand te blijven en u noch van den eenen, noch van den anderen kant te plaatsen, wanneer de plicht nochtans vereischt, dat gij u vrijmoedig ver-klaret voor de partij, tot dewelke gij behoort.
Misschien zijt gij gedwongen u dagelijks te bevinden te midden van personen — ongeh ovigen. Protestanten, of slechte katholieken — wier mond vol is van goddeloozen en onzuiveren praat, waarmede zij u aangenaam meenen to zijn en waaraan zij verlangen u te zien deelnemen. Zij vinden hun vermaak in die vuiligheid en goddeloosheid en zijn verwaand genoeg om te denken, dat hunne vuile en godslasterende woorden waarlijk kluchtig zijn, hetgeen zelden het geval is, en zij verwachten van u, dat gij er mede zoudt lachen zooals zij zeiven doen.
Nu, ik zeg niet dat gij altijd verplicht zijt deze zonden openlijk af te keuren, maar ik zeg dat gij er somwijlen toe verplicht zijt. Gij moet er u aan verwachten tusschen dat soort van volk gerekend te worden, en dat met reden, totdat gij zegt of genoegzaam op eene andere manier toont tot welke partij gij behoort. Sluit dus uw geloof en uwe godsvrucht niet op in uwe gebedenboeken, om ze alleenlijk voor den dag te brengen wanneer gij voor God uederknielt ; want geen enkele dier booze menschen komt u alsdan bewonderen. Neen, toont ze in het volle daglicht en in het gezicht van Gods vijanden ; laat aan die lieden zien, dat gij ernstig en
— 16 —
waarlijk gelooft eene ziel ontvangen te hebben om zalig te maken, en dat de belijdenis van uw geloof niet enkel in woorden bestaat.
Indien gij zulks niet doet, zult gij tot den verkeerden kant overgaan in weerwil van u zeiven. Indien gij de zonde niet afkeurt en u niet afscheidt van hetgene misdadig is, zult gij eindigen met er deel aan te nemen. Uwe eigene ondervinding moet u zulks aantoonen. Uwe pogingen om noch het een, noch het ander te zijn, om noch de die'naar van God, noch die des duivels te wezen, zijn altijd vergeefsch geweest en zullen het altijd zijn. Want de Eeuwige Waarheid heeft gezegd : « Hij die niet met Mij is, is tegen Mij. »
Ja, mijne broeders, zeker is het dat, indien gij Christus niet vrijmoedig en openlijk voor de menschen belijden wilt, indien gij zijn geloof en zijne geboden niet erkennen wilt als de uwe ; indien gij niet dapper en edelmoedig zijne partij kiest in den groeten strijd, dien Hij in deze wereld voert en aan denwelken Hij u gevraagd heeft deel te nemen ; maar indien gij integendeel in eenen hoek achteruitkruipt en u daar verbergt, zoolang zijne vijanden in het gezicht zijn. Hij u niet onder het getal zijner dienaars of vrienden zal rekenen, en gij zijn vriend niet zult wezen noch in deze wereld, noch in de toekomende.» Hij die Mij voor de menschen zal verloochenen, zal Ik verloochenen voor mijnen Vader, die in den hemel is. » En indien gij Hem niet wilt erkennen, zoo moet gij Hem verloochenen ; daar is geen middenweg.
Weest dus dappere soldaten en loopt niet weg uit den strijd, tot denwelken gij zijt geroepen. De vijanden van Christus vreezen niet hunne beginselen te doen kennen ; indien gij daarin hun voorbeeld «ilt volgen, zullende rollen veranderd zijn. Zij zullen beschaamd
— 17 —
wezen,indien gij het niet zijt; zij zijn het die beschaamd moeten wezen, en niet gij. Daarenboven, God wil de glorie ontvangen welke Hem toekomt, en indien gij ze Hem niet geeft, kunt gij er u niet op rekenen uwe lage en lafhartige zielen zalig te maken.
SERMOON VI.
Vele katholieken , uit vrees voor do menschen, verbergen dal zij katholiek zijn,stemmen soms toe in de zonden van anderenen durven bun geloof niet verdedigen.
TVat zijt gij in de woestijn gaan zien ? Een riet dooiden wind heen en weer geslingerd ! h. matth. xi. 8. Door deze woorden, dierbare broeders, stelt ons de Heer het karakter voor van zijnen grooten Vooriooper, den H. Joannes den Dooper.als een voorbeeld, dat door zijne leerlingen en dus ook door ons moet nagevolgd worden. «De H.Joannes is niet gelijk een riet buigende onder den adem des winds ; ziet dat gij zijn voorbeeld navolget, « dat is de beteekenis en de zedeles van de vraag, welke Jezus ons toestuurt.
Inderdaad de H. Joannes was niet gelijk een riet, dat door den wind heen en weer geslingerd wordt. Hij was eerder eene hechte steenen kolom, die geen haarbreed van hare plaats afwijkt zelfs bij de woedendste stormen. Hij bleef vastberaden en onwrikbaar in alle bekoringen. Zonder de erfzonde geboren , bracht hij zijn gansch leven roemrijk door in de beoefening van alle deugden.
Hij heeft ons een schitterend voorbeeld gegeven van standvastigheid en kloekmoedigheid — deugden,welke bij onze hedendaagsche christenen jammerlijk ontbreken. Daar is veel godsvrucht hedendaags, maar zij schijnt dikwijls zeer oppervlakkig te zijn. Zij heeft nog al een goed uitzicht, maar hare houding deugt niet :
— 18 —
de buitenkant belooft nog al veel, doch er ontbreekt iets van binnen, en dat is de ruggegraat. Die godsvrucht houdt zich goed onder het beschermende gewelf eener kerk, doch wanneer zij door de kerkdeur de wereld intreedt, dan zakt zij ter aarde neder.
De aanvallen, tegen welke zij het zwakste schijnt te wezen, komen van buiten. Zij houdt stand in het algemeen tegen de inwendige bekoringen, maar zij laat den moed zinken voor een enkel woord,dat tegen haar gesproken wordt. Zij is ijselijk bevreesd voor het zeggen der menschen. Zij bevindt zich onder de beheer-sching der valsche schaamte en van hetgeen men men-schelijk opzicht noemt. Het is een beweenenswaardig schouwspel, menschen, die in hun hart en denkwijze door en door goede christenen zi jn en die aan de glorie Gods en de zaligmaking der zielen konden meêwerken, zoodanig onder den invloed van bet menschelijk opzicht te zien buigen,dat hunne voorbeelden meestal tot niets dienen of zelfs hunne medemenschen ontstichten en ontmoedigen. Zekerlijk hebben zij geloof en zij begee-ren ook werkelijk de zonde te vermijden,maar zij schijnen niet te verlangen^dat iemand zulks weet. Men zou misschien kunnen denken, dat zij veel nederigheid bezitten en zij aan niemand willen toonen hoe goed zij zijn —en ik ben er zeker van dat zij in geen geval door sommige menschen voor braaf zouden willen aanzien worden ; doch zulks moet niet op rekening hunner nederigheid gesteld worden,maar op rekening hunner vrees. Zij zijn bevreesd voor hetgeen zeker soort van volk zeggen zal ; zij sidderen voor het kleinste windje. Zij verschillen veel van den H. Joannes den Dooper en gelijken zeer op het riet,datdoorden wind heen en weer geslingerd wordt; zoo klein is de sterkte,welke zij bezitten, dat een lichte wind voldoende is om hen te doen beven.
— 19 —
Daar zijn katholieken, bij voorbeeld — en velen, dit moet gezegd worden tot eer van ons geloof—die afschrik hebben van de schrikkelijke zonde der onkuischheid, en die niet verlangen in eene zonde van dezen aard toe te stemmen. Maar hunne dagelijksche bezigheden brengen hen te midden van anderen, die gansch andere gedachten en gewoonten hebben, of die wellicht opzettelijk in het volle licht de zonde bedrijven. Deze verachtelijke lieden zijn aanhoudend bezig met spotternijen en vertelsels , welke de bedorvenheid hunner zielen aantoonen. In alle gesprekken loopt hun mond over waar hun hart van vol is ; het zijn vergiftige planten, welke gedurig doodende vruchten voortbrengen. Welnu, zullen onze goede katholieken eenigen afkeer voor deze dingen te kennen geven ? Och neen ! Zij zullen zeggen, dat het alleen is om aan de anderen niet te mishagen, indien zij er mede lachen. Dit is eene zwakke verontschuldiging. Zij zullen zelden of nooit lachen, wanneer zulke vuile dingen in hun eigen geest voorkomen ; zij zouden te zeer voor God bevreesd zijn. Doch nu moet de vreeze Gods voor de menschenvrees wijken.
Soms ook ontmoeten deze goede christenen zekere lieden, die door onwetendheid of boosaardigheid de Katholieke Kerk en het ware geloof bespotten en lasteren. Misschien hebben die lieden alleenlijk noodig eenen katholiek te vinden , welke openhartig zijnen godsdienst verdedigt. Indien slechts iemand Christus voor hen wilde belijden, zou zulks het begin hunner bekeering kunnen zijn. Doch, in plaats van hun geloof zonder vrees te belijden, zijn onze goede christenen bevreesd voor dwaas door te gaan of voor onderworpen aan hunne priesters; en indien zij erkennen dat zij vóór alles katholieken zijn, doen zij zulks alleen om ge-
~ 20 -
deeltelijk of heel en al te loochenen wat zij in hun hart gelooven, zoodat de anderen kunnen denken, dat zij eigenlijk nog al goede Protestanten zijn.
Deze voorbeelden zijn voldoende om u aan te toonen wat ik wil zeggen.Gij kunt zelf nog andere voorbeelden vinden. Doet het, en maakt het besluit, voor de zaak van onzen Zaligmaker en voor de glorie van zijnen naam, een einde te stellen aan die verachtelijke lafhartigheid, indien gij er u aan schuldig hebt gemaakt. Het katholiek geloof en do katholieke zedeleer zijn zaken, waarop wij kuunen roemen en waarover wi j ons niet behoeven te schamen. En ten andere daar is waarlijk niets te vreezen. Hetgeen u vrees aanjaagt is gelijk aan den wind,die voorbijsnelt ; in hun hart zullen zelfs de boozen de getrouwe dienaars van God eeren en in eeuwigdurende herinnering houden.
Berde Zondag van den Advent.
Epistel aan de Phihppiërs. iv. 4-7. Verblijdt u altijd in den Heer ; ik zeg bet nog eens : verblijdt u. Dat uwe zedigheid aan alle menschen bekend weze. De Heer is nabij. Weest nergens om bekommerd ; maar laat uwe begeerten in alles door bidden en smeeken met dankzegging aan God bekend worden.En dat de vrede Gods, die alle begrip te boven gaat, uwe harten en uwe zinnen beware in Christus Jezus.
Evangelie van den H. Juunnes. i. 19-28. In dien tijd zonden de Joden priesters en levieten uit Jeruzalem naar Joannes om hem te vragen : Wie zijt gij ? En hij beleed en hij loochende hel niet, en hij beleed : ik ben de Christus niet. En zij vraagden hem : Wat dan ? Zijt gij Elias ?Hij zeide; ik ben bet niet.Zijt gij de Profeet? Hij antwoordde : neen. Zij zeiden tot hem : Wie zijt
— 21 —
gij dan, opdat wij antwoord kunnen geven aan degenen, die ons gezonden hebben ? Wat zegt gij van u zeiven ? Ik ben. zeide hij, eene stem roepende in de woestijn : Maakt recht den weg des Heeren, gelijk de proleet Isaïas gezcid heeft. Doch zij die door de l'ha-rizeërs afgezonden waren vraagden hem dan en zeiden hem : Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elias, noch de Profeet ? Joannes antwoordde hun zeggende ; ik doop met water ; maar tus-schen ulieden is er een, dien gij niet kent. Deze is het, die na mij komen moet, die vóór mij gesteld is, wiens schoenriem ik niet waardig ben te ontbinden. Deze dingen zijn gebeurd te Bethanië over cie Jordaan, alwaar Joannes was doopende.
SEMIOON VII.
Ware christenen, zoowel mannen als vrouwen, moeten altijd in hun gedrag de deugd van zedigheid doen uitschitteren.
üat uwe zedigheid aan alle menschen bekend weze. phi-lipp. iv. S. Deze dag, dierbare broeders, wordt Gau-dele geheeten of de blijde Zondag, en hij wordt door de H. Kerk beschouwd als eene kleine uitspanning te midden van den plechtigen tijd des Advents. Heden zijn de altaren met bloemen versierd ; en onder de Hoogmis gebruikt men de dalmulica, het vreugdekleed van den diaken, dat men reeds twee zondagen had achtergelaten. Waar het mogeli jk is , waar de kerk rijk genoeg is om ze te koopen, worden rooskleurige kleederen door de priesters gedragen. De eerste woorden der H. Mis zijn : « Verblijdt u altijd in den Heer , ik zeg het nog eens : verblijdt u. » Het is juist alsof de H. Kerk tot u allen zcide : « Weest tevreden en vol blijdschap ; neemt zooveel vermaak als gij maar kunt. » Ha ! zullen eenigen onder u zeg-
— 22 —
gen : dat is juist de leering die ons past; dat is juist wat wij willen. Weest niet te haastig mijne vrienden. Luistert naar hetgene volgt. « Verblijdt u » zegt de EL Kerk ; maar in die blijdschap, in dat streven naar geluk, « dat uwe zedigheid aan alle menschen bekend weze. » Aldus moet de christen een gelukkige mensch zijn, maar hij moet ook een ingetogen mensch wezen een mensch met eenvoudige onmatige gewoonten.Mijne vrienden, wringt u de schoen niet een weinig ? Ziet gij niet dat de hoed oenen vorm aanneemt, die juist voor uw hoofd schijnt gemaakt ? Gij mannen, wanneer gij bij feestelijke gelegenheden te zamen zijt — wanneer gij om de eene of andere reden eenen feestdag viert — gij vermaakt u, dat is waar ; maar is uwe zedigheid aan alle menschen bekend ?Hebt gij niet dikwijls de manieren en uitgelatenheid van de wereldsch-gezinden nageaapt ? Hebt gij het oor niet geleend aan onbetamelijke gesprekken ? Hebt gij zeiven dusdanige gesprekken niet gevoerd ? O ! welk schandaal hebt gij gegeven , indien gij zulks gedaan hebt ! Dan is uwe onzedig he id aan alle menschen bekend. Gij volgt de grooto menigte. Gij, volgt den grooten hoop naar het kwaad. Gij wandelt op den breeden weg , die naar het verderf leidt. Gij ongelukkige dronkaards , die met waggelende schreden daar heen gaat, die in de goten en langs den weg nederrolt, is uwe zedigheid aan alle menschen bekend ?Neen, uwe schande is aan iedereen bekend, en de schande tevens van al de uwen. En wat dunkt u van de vrouwen die, omdat het de mode is, in eene onzedige en onbetamelijke kleedij naar de ballen gaan ; die niet gedekt zijn gelijk het aan eene christelijke vrouw ot maagd betaamt, maar zich zoo kleeden, dat zij het vuur der wellust op het aangezicht der schaamteloozen en den blos der schaamte
- 23 —
op het gelaat der zuiveren van harte doen verschijnen ? Wat dunkt u van degenen, die naar alle soorten van vermaken en schouwspelen loopen, die de meest gevaarlijke dansen en ballen aanmoedigen, en die hunne kinderen in denzelfden geest optrekken ? Is hunne zedigheid aan alle menschen bekend ? Mijne vrienden, bij zulke lieden zedigheid willen vinden gelijkt niet slecht aan het zoeken eener naald in een bussel hooi. Gij zoudt ze nooit kunnen vinden. Gij ook, die al uw geld op uwen rug hangt, die bijna al uw hard verdiende penningen in kleederen en mode-artikelen steekt, die naar de kerk komt opgesmukt met ijdele versiersels, welke noch met uwen stand, noch met uwe roeping overeenkomen, gij ook komt te kort aan de christelijke gematigdheid en zedigheid. Daar was eens een oude kraai, die zich met pauwevcderen versierd had ; zij ging te midden der pauwen staan,en poogde zich voor een pauw te doen doorgaan. Doch deze prachtige vogels erkenden ze weldra en pikten ze bijna dood. Mijne vrienden, wanneer gij u dekt met kleederen en u uitdost met modes, die uwe middelen overtreffen, die niet beantwoorden aan uwe hoedanigheid van christen, die niet overeenkomen met uwen stand in de maatschappij, en die inderdaad voor niemand goed zijn dan voor het ijdele wereldsche volk, wat zijt gij dan ? Niets anders dan kraaien met pauwevederen. O ! dan maakt gij u belachelijk. Volgt de raadgeving van den H. Paulus : « Dat uwe zedigheid aan alle menschen bekend weze.» Tegenwoordig zijn het dagen van onzedigheid, van verkwistende uitzinnigheid, van buitensporige ijdelheid. Welnu vaart op tegen dezen voortrukkenden stroom van wereldschgezindheid. Weest zedig, spreekt zedig-lijk, kleedt u eenvoudig, vermaakt u met gematigdheid. Wilt uwe kinderen niet opvoeden in wulpschheid.
— 24 —
hunnen jeugdigen geest niet doordringen met ijdelheid. Geeft niet te veel aandacht aan mode en uiterlijk vertoon. Weest vroolijk, verblijdt u altijd, maar weest zedig en eenvoudig. « Dat uwe zedigheid aan alle menschen hekend weze. De Heer is nabij. Voor het overige, dierbare broeders, denkt aan alle dingen, die waar, zedig, heilig, beminnelijk, loffelijk zijn; denkt aan de deugd en de regeltucht. De genade van onzen Heer Jezus Christus dale in uw hart neder. »
SERMOON Y1II.
Jezus, wezenlijk tegenwoordig in het H. Sacrament des Altaars, heeft in alle omstandigheden recht op onzen eerbied.
Tusschen ulieden is er Een.dien gij niet kent. H..TOAN.i .26. De H. Joannes sprak deze woorden, zooals het Evangelie ons zegt, niet tot zijne leerlingen, maar tot degenen die van Jerusalem gezonden waren, om hem over zijne zending te ondervragen, om hem te vragen waarom hij zich bezig hield met prediken en doopen. Het kan zijn dat zoowel degenen die gezonden waren, als degenen die hen gezonden haddon, eigenlijk niet verlangden te weten of hij een profeet was, maar dat zij alleenlijk poogden hem iets te doen zeggen waarvan zij tegen hem gebruik konden maken — zij poogden eene strik voor hem te spannen,gelijk zij het later voor onzen Goddelijken Meester deden — en zulks omdat zijne taal voor hen als ecne berisping was.
Doch wie was die Een, die in hun midden stond en dien zij niet kenden ? Het was onze Heer Jezus Christus. Het was Gods Zoon, het vleeschgeworden Woord. Hij had te midden van hen geleefd sedert zijne kindsheid, maar zij hadden Hem niet erkend. De bewoners zelfs van zijne eigene verblijfplaats Nazarelh, die Hem dikwijls in hunne straten ontmoet hadden,die Hem dik-
- 25 —
wijls gezien en gesproken hadden,waren Hem voorbijgegaan alsof Hij niet meer was dan een van hen, alsof Hij alleenlijk de zoon was van een armen timmerman.
Welnu, dierbare broeders , wij gelijken eenigszins op de Joden van dien tijd. Want gedurende ons leven is ook Een te midden van ons allen verbleven, dien wij niet gekend hebben. En het is Dezelfde,dien de onachtzame en zondige inwoners van Nazareth in hunne straten voorbijgingen en dien zij later te Jerusalem kruisigden. De Koning der Glorie bevindt zicb op dit oo-genblik in ons midden ; Hij, die in het tabernakel op het altaar verblijft,is waarlijk God,die voorons mensch geworden is.
Het is waar voor ons, zoowel als voor hen, dat wij met onze lichamelijke oogen niet kunnen zien, of Hij het is; maar daar zijn veel meer keuteekenen om Hem ons aan te wijzen, dan er vroeger voor de Joden bestonden. De H. Kerk heeft er zorg voor gedragen, dat wij Hem niet kunnen voorbijgaan zonder Hem op te merken ; de gansche eeredienst in de kerk is tot zijnen troon gericht — dien armen troon, op welken Hij van uit den hemel in ons midden is komen zetelen. Voor Hem is het, dat op het altaar flikkerende kaarsen staan en schoone bloemen ; voor Hem stijgen de wierooks-wolken omhoog en buigen wij onze knieën; al de schoone ceremoniën van den katholieken eeredienst zijn alleenlijk zwakke pogingen om Dengene te eeren, die er in toegestemd heeft tusschen ons te verblijven,onder den sluier van het heilig Sacrament des Altaars.
En nochtans, in weerwil van al de zorgen welke de H. Kerk heeft aangewend, gedragen wij ons dikwijls gelijk de Joden, die ten ti jde van Jezus Christus zich beter dan wij over hun gedrag konden verontschuldigen. Zich beter konden verontschuldigen, zeg ik,want
— 26 —
zij hadden een bijzonder licht van noode om Hem te erkennen ; terwijl wij alleenlijk het geloof noodig hebben, en dat hebben wij allen door Gods genade. Maar men zou kunnen denken dat het christenvolk geen geloof heeft , wanneer men in aanmerking neemt op welke wijze het zich in zijne goddelijke tegenwoordigheid gedraagt.
Men zou kunnen veronderstelien dat een christen aan Jezus' wezenlijke tegenwoordigheid niet gelooft, wanneer hij het heilig altaar schijnt willen te vereeren door eene soort van halve kniebuiging, zeer rap gemaakt, welke eerder op een teeken van oneerbiedigheid dan op een teeken van aanbidding gelijkt. Wat zoudt gij van eenen priester denken, die op zulke manier den knie zou buigen onder het opdragen van het heilig misoffer ? Welnu, gij zijt verplicht hetzelfde te doen als hij. Onze Heer is zoowel tegenwoordig voor u als voor hem ; en gij bekleedt geen hoogeren rang dan de priester, waardoor gij God op eene meer gemeenzame wijze zoudt kunnen behandelen. Knielt neder tot op den grond langzaam en eerbiedig, wanneer gij voor het hoogaltaar voorbijgaat, of voor een ander altaar, op hetwelk het H. Sacrament zich bevindt. En wanneer onze Heer in processie of anderszins door de kerk gedragen wordt, knielt neder en bidt ; staat niet recht, blijft niet gezeten, en ziet niet om u heen.
Herinnert u ook, dat Jezus in zijn heilig Sacrament wezenlijk tegenwoordig is zoowel buiten als binnen de kerk. De toestand van zaken in deze landstreken vergt, dat wij Hem naar de zieken dragen zonder de anders ver-eiscbte plechtigheid ; doch Hij is niét minder waarachtig tegenwoordig in uw huis, als Hij in het verborgen komt om zich zei ven aan u te geven, dan indien de priester Hem bracht met brandende flambeeuwen,klin-
— 27 —
kende bel en een gevolg van aanbidders. Verbeeldt u wat gij zoudt doen , indien Jezus op zichtbare wijze tot u kwam met dat goddelijk Wezen, hetwelk gij zoo gemeenzaam behandelt, meL een stralenden gloriekrans om zijnen persoon en met de litteekens der nagels in zijne handen en voeten ; doet nu hetzelfde. Wilt dus niet rond den priester staan en tot hem spreken, alsof hij u een gewoon bezoek kwam brengen ; knielt neder zoodra hij de kamer binnentreedt, wanneer het heilig Sacrament door hem gedragen wordt. En knielt niet, leunende op eenen stoel, terwijl gij den rug keert aan onzen Heer ; dat is eene zonderlinge manier om uwen eerbied te toonen.
Indien gij alleenlijk wilt nadenken wie Hij is, die te midden van ons allen verblijft, zult gij nog vele andere dingen vinden, waarover ik u niet kan spreken ter oorzake van tijdsgebrek. Het is zoozeer niet het gemis aan geloof als wel het gemis aan oplettendheid, dat zoovele lieden oneerbiedig maakt jegens onzen Heer. Denkt dus hierover na en gij zult geene regels noodig hebben, om te leeren hoe gij u gedragen moet in de tegenwoordigheid van Hem, dien gij kent en bemint.
SERMOON IX.
De eenige weg, die naar den hemel leidt, is de weg van liet kruis.
//, hen eene slem roepende in de woestijn : maakt recht den weg des Heeren. h. joann. 1. 23. Dierbare broeders, wanneer menschen naar de eene of andere plaats lienengaan, vragen zij altijd den weg. Zij houden zich insgelijks bezig met te onderzoeken welke de langste, welke de kortste, welke de geschikste en welke de gemakkelijkste weg is. Zij doen zulks ten opzichte van de plaatsen , naar dewelke zij zich begeven in deze wereld. Nu, wij gaan allen naar den hemel ; ten
— 26 —
zij hadden een bijzonder licht van noode om Hem te erkennen ; terwijl wij alleenlijk het geloof noodig hebben, en dat hebben wij allen door Gods genade. Maar men zou kunnen denken dat het christenvolk geen geloof heeft , wanneer men in aanmerking neemt op welke wijze het zich in zijne goddelijke tegenwoordigheid gedraagt.
Men zou kunnen veronderstellen dat een christen aan Jezus' wezenlijke tegenwoordigheid niet gelooft, wanneer hij bet heilig altaar schijnt willen te vereeren door eene soort van halve kniebuiging, zeer rap gemaakt, welke eerder op een teeken van oneerbiedigheid dan op een teeken van aanbidding gelijkt. Wat zoudt gij van eenen priester denken, die op zulke manier den knie zou buigen onder het opdragen van bet heilig misoffer ? Welnu, gij zijt verplicht betzelfde te doen als bij. Onze Heer is zoowel tegenwoordig voor u als voor hem ; en gij bekleedt geen boogeren rang dan de priester, waardoor gij God op eene meer gemeenzame wijze zoudt kunnen behandelen. Knielt neder tot op den grond langzaam en eerbiedig, wanneer gij voor bet hoogaltaar voorbijgaat, of voor een ander altaar, op hetwelk het H. Sacrament zich bevindt. En wanneer onze Heer in processie of anderszins door de kerk gedragen wordt, knielt neder en bidt ; staat niet recht, blijft niet gezeten, en ziet niet om u heen.
Herinnert u ook, datjezus in zijn heilig Sacrament wezenlijk tegenwoordig is zoowel buiten als binnen de kerk. De toestand van zaken in deze landstreken vergt, dat wi j Hem naar de zieken dragen zonder de anders ver-eisebte plechtigheid ; doch Hij is niet minder waarachtig tegenwoordig in uw buis, als Hi j in het verborgen komt om zich zei ven aan u te geven, dan indien de priester Hem bracht met brandende flambeeuwen,klin-
— 27 —
kende bel en een gevolg van aanbidders. Verbeeldt u wat gij zoudt doen , indien Jezus op zichtbare wijze tot u kwam met dat goddelijk Wezen, hetwelk gij zoo gemeenzaam behandelt, mei, een stralenden gloriekrans om zijnen persoon en met de litteekens der nagels in zijne handen en voeten ; doet nu hetzelfde. Wilt dus niet, rond den priester staan en tot hem spreken, alsof hij u een gewoon bezoek kwam brengen ; knielt neder zoodra hij de kamer binnentreedt, wanneer het heilig Sacrament door hem gedragen wordt. En knielt niet, leunende op eenen stoel, terwijl gij den rug keert aan onzen Heer ; dat is eene zonderlinge manier om uwen eerbied te toonen.
Indien gij alleenlijk wilt nadenken wie Hij is, die te midden van ons allen verblijft, zult gij nog vele andere dingen vinden, waarover ik u niet kan spreken ter oorzakc van tijdsgebrek. Het is zoozeer niet het gemis aan geloof als wel het gemis aan oplettendheid, dat zoovele lieden oneerbiedig maakt jegens onzen Heer. Denkt dus hierover na en gij zult geene regels noodig hebben, om te leeren hoe gij u gedragen moet in de tegenwoordigheid van Hem, dien gij kent en bemint,
SERMOON IX.
De eenige weg, die naar den hemel leidt, is de weg van het kruis.
Ik beu eene stem roepende in de woestijn : maakt recht den wey des Heer en. n. joann. 1. 23. Dierbare broeders, wanneer menschen naar de eene of andere plaats henengaan, vragen zij altijd den weg. Zij houden zich insgelijks bezig met te onderzoeken welke de langste, welke de kortste, welke de geschikste en welke de gemakkelijkste weg is. Zij doen zulks ten opzichte van de plaatsen , naar dewelke zij zich begeven in deze wereld. Nu, wij gaan allen naar den hemel ; ten
— 28 —
minste zal iedereen van ons zeggen : ik hoop er naar toe te gaan. Wii weten ilat er vele plaatsen zijn, naar welke wij kunnen heenreizen in deze wereld, en dat er vele wegen zijn langs welke wij er kunnen geraken. Daar zijn ook vele plaatsen in den hemel, doch er is slechts een weg om oene dier plaatsen, al ware het slechts de laatste, te bereiken.
Welke is die weg ? Eenigen zullen zeggen, dat het de goede weg is of do weg der deugdzame lieden. Anderen zullen zeggen, dat het de vervulling onzer plichten is, de gehoorzaamheid aan de H. Kerk. Nog anderen zullen zeggen dat het de vermijding der doodzonde is. Elk antwoord heeft iets goeds in, maar geen enkel raakt het voornaamste punt aan. Het eigenlijke antwoord, hetwelk eerst gegeven moet worden, is dat het de weg van God is — de weg van den Heer. Ja, dierbare broeders , dat is de echte en eenigste weg, dien onze Heer Jezus Christus vóór ons bewandeld heeft. Elke stap, welken Hij langs dien weg maakte, was ge-teekend met zijn kostbaar bloed. Het is de weg van het kruis, van de opofl'ering, van de boetvaardigheid en de versterving.
Gaan wij allen langs dien weg ? Bevindt zich ieder van ons alle dagen en alle uren op dien weg ? Het is bijna onnoodig die vraag te doen ; want ik ken er velen, zeer velen zelfs, die zullen antwoorden : neen ! Het is inderdaad eene droevige waarheid, dat zoovele menschen en zelfs zoovele katholieken dien weg niet volgen.
Doch hoe komt dat ? De eerste reden daarvan is, dat zij niet rechtzinnig en ernstig in hunnen geest trachten te prenten, dat zulks eene voorwaarde is zonder dewelke zij hunne ziel niet kunnen zalig maken. Onze Zaligmaker verklaart, dat niemand zijn leerling kan
wezen, tenzij hij dagelijks zijn kruis opneme en Hem volge. Gij begrijpt niet dat er eene volstrekte noodzakelijkheid, eene onveranderlijke wet in deze woorden bevat is. God heeft het gezegd en zal zijn woord niet herroepen. Nochtans hoe spoedig houdt men niet op met eene onderneming of eene handelszaak, wanneer zij zekerlijk verlies van geld veroorzaakt! Hoe gauw verlaat men niet eenen weg , die zekerlijk naar den dood geleidt ! Men begrijpt de noodzakelijkheid, wanneer eigendom en leven op het spel staan ; maar men wil diezelfde noodzakelijkheid noch zien, noch gevoelen, wanneer en ziel en eeuwig leven zekerlijk voor altijd zullen verloren gaan.
Verder verliezen vele menschen den moed omdat de weg ruw en moeilijk is. Toont mij in het leven een enkelen weg, die niet ruw en moeilijk zij. Ondervraagt de vaders, de moeders, de ongehuwden en de gehuwden. Ondervraagt de rijken en de armen, de ouderlingen en de jongelieden, de ijverige ambachtslieden, de luiaards, de leegloopers, en de rondzwervers. Allen geven hetzelfde antwoord — het leven is een ruwe weg, op welke wijze ook men hetzelve doorbrenge.
De menschen zijn dus genoodzaakt lijden en versterving te verduren. De geheime oorzaak daarvan is, dat alle menschen zondaars zijn, dat allen het gif der zonde in hunnen persoon ronddragen.Het eenigste middel om ons te genezen is ons te ontdoen van dit vergif. De weg des Heeren geeft ons het middel om ons te genezen. Langs dien weg vinden wij bet geneesmiddel bij eiken stap. Wij vinden het in eene goede biecht, in de boetvaardigheid en de versterving, in het H. Sacrament des altaars, in bet Vleesch en Bloed van onzen Heer Jezus Christus, dat dienen moet tot voedsel onzer zielen en tot tegengif tegen de zonde.
— 30 —
Maakt dus recht den weg van den Heer. Laat u niet verschrikken door wederwaardigheid, smart en moeilijkheden van welken aard ook. Laat u door den duivel niet inblazen dat de beproeving altijd zal duren, altijd dezelfde zal wezen. Die moeilijkheden worden hoe langer hoe kleiner, langzamerhand : zij verdwijnen om zoo te zeggen, ofwel vervult God de ziel zoodanig met kracht en geduld, dat do moeilijkheden ons ten laatste onverschillig laten. Door Gods genade verdragen wij dan gemakkelijk hetgeen ons in het beginzoo lastig viel.
Zet u dus dadelijk aan het werk. Bereidt uwe zielen voor het heilige feest van Kerstmis. Gedenkt dat wij het moeten vieren zooals het aan christenen betaamt. De dankbaarheid, de liefde, de christelijke kloekmoedigheid, en de eer vereischen, dat wij allen den geboortedag van een lijdenden God dusdanig vieren, dat Hij zien kunne hoe getrouw wij Hem vereeren en gedenken. Het minste dat wij kunnen doen is te beginnen met den weg des Hoeren recht te maken, door onze ziel van alle doodzonde te zuiveren en op Kerstdag eene goede communie te doen. Gij weet dat dit feest een dag is, waarop groote genaden aan de getrouwe zielen gegeven worden. Verwaarloost dus niet, in het voordeel uwer eigene ziel. Kerstmis te vieren, gelijk een ware katholiek zulks doen moet.
Tierde Zondag' van den Advent.
Eerste Epistel aan de Corinthiërs. iv. 1-5. Broeders, dat ieder mensch ons aanzie als bedienaars van Christus en als uitdeelers van Gods mysteriën. Doch van de uitdeelers wordt vereischt, dat zij getrouw bevonden
— SI —
worden. Wat mij betreft, er is mij weinig aan gelegen,dat ik van u geoordeeld worde of door eenig men-schelijk gerecht; ik oordeel ook mij zelvenniet. Want alhoewel ik mij nergens in schuldig ken,ben ik daarom niet gerechtvaardigd ; maar bet is de Heer, die mijn rechter is. Daarom oordeelt niet voor den tijd, totdat de Heer kome, die hetgeen in de duisternis verborgen is in het licht zal brengen, en de begeerten der harten openbaren zal, en dan zal eenieder van God zijnen lof ontvangen.
Evangelie van den H. Lucas. m. 1-6. In het vijftiende jaar der regeering van keizer Tiberius, als Pontius-Pilatus stadhouder was van Judea, Herodes viervorst van Galilea, Pbilippus zijn broeder viervorst van Iturië en de landstreek Trachonitis, en Lysanias viervorst van Abilene, onder de boogepriesters Annas en Caï-pbas : kwam het woord des Heeren tot Joannes, den zoon van Zacharias,in de woestijn. Hij kwam in al de streken langs de Jordaan, predikende het doopsel van boetvaardigheid tot vergiffenis der zonden. Gelijk het geschreven staat in het boek der woorden van den profeet Isaïas : « Eene stem zal roepen in de woestijn : bereidt den weg des Heeren, maakt zijne voetpaden recht. Elke vallei zal gevuld worden, en elke berg en heuvel zal geslecht worden : de kromme wegen zullen recht en de ruwe effen gemaakt worden. En alle men-schen zullen den Zaligmaker Gods zien.quot;
— 32 —
SERMOON X.
Jezus is op de aarde nedergedaald, om de menscben te verlossen van liet gevaar der zonde.
Wu/i t Hij zul zijn volk van deszclfs zonden verlossen. h. matth. i. 21. Verlost worden , dierbare broeders , veronderstelt altijd dat een gevaar voorafging. Op deze wijze kunnen wij gered worden van verdrinken, verlost worden, uit bet vuur, bevrijd worden van een schrikkelijk ongeluk. Ook veronderstelt zulks eenen persoon of eene zaak, waardoor de redding geschiedt. Nu, dierbare vrienden, vandaag zijn wij bier samengekomen en bet is Kerstavond. De II. Kerk zegt ons in bet beilig Evangelie, dat Jezus Christus komt om zijn volk te verlossen. Laat ons dus overwegen gedurende eenige oogenblikken, van welk gevaar Hij ons komt verlossen, en op welke wijze Hij onze Verlosser geweest is.
Het gevaar waarvan wij verlost moeten worden is het gevaar der zonde. De zonde is uiterst gevaarlijk. Zij is gevaarlijker dan de schrikkelijkste ziekte, gevaarlijker dan de cholera of de pest. Deze dingen dooden alleenlijk hel lichaam ; de doodzonde vermoordt de ziel. Indien Jezus Christus ons niet verlost had, zou de zonde ons vernietigd hebben. Adam en Eva brachten de zonde inde wereld. De zonde verspreidde zich met de schrikbarende snelheid eener besmetting. Zij dreigde het mensebdom neder te vellen en alles onder de puinhoopen van den eeuwigen dood te begraven. Dan, wanneer de ongelukkige menscbelijke natuur op bet punt scheen ter neer geslagen te worden, kwam Jezus cn verloste ze, wiesch ons in zijn kostbaar bloed, en rukte het opgeheven zwaard uit de vijandelijke banden. Ja, het gevaar was groot, doch wij
werden van hetzelve verlost. Niet lang geletien lazen wij in de nieuwsbladen tie beschrijving van een ontzettend ongeluk — den brand van den schouwburg te Brooklijn (1). Wie kan zich voorstellen hoe vreeselijk liet looneel was, waar honderden menschen voor het behoud huns levens worstelden — allen voor eene enge deur staande, omringd door eene pletterende menigte, en achtervolgd door wreede en verschroeiende vlammen ! Wat zouden wij wel denken van eenen persoon die, uit zulk een verschrikkelijken toestand gered zijnde, naderhand het gevaar als onbeduidend zou voorstellen en zich niet in het minste dankbaar zou tóonen jegens dengene, die hem van den dood bevrijdde ? O broeders ! het was niet van het gevaar van eeu aardsch vuur, van het gevaar van gloeiende houtsparren,vallende balken en eene vertrappelende menigte, dat Chri-tus u en mij verloste. Het was uit bet helsche vuur dat Hij ons wegrukte. Het was uit het gevaar der zonde, hetwelk ons van alle kanten omgeeft, dat «ij ons redde. En wat hebben velen van ons gedaan ? Wij hebben Jezus den rug toegekeerd , wij hebben de band losgelaten die ons tegenhield, en wij zijn naar het doo-delijk gevaar teruggekeerd. Omdat de menschen geen stoffelijk gevaar zien, willen zij niet gelooven dat er gevaar is. Dierbare vrienden, daar is gevaar. Gij die teruggekeerd zijt op de wegen der zonde, gij die u in staat van doodzonde bevindt nu op ditoogenblik — gij bevindt u in een schrikkelijk gevaar. Redt dus uw leven ; grijpt de hand vast die tot u wordt uitgestoken, of gij zijt verloren ! Broeders, oenige dier ongelukki-
(1) 01 dien van den schouwburg te Weenon, op liet einde van 1881
3
— 34 -
yen, welko in deu brand van Brooklijn het leven verloren, waren zoodanig verbrand en verkoold, dat zij niet konden herkend worden. Zorgt dat gij door de zonde niet zoodanig misvormd wordt, dat in den jong-sten dag God tot n zeggen zal : « Ik ken u niet. »
Wie bevrijdde ons van het schrikwekkend gevaar ? Het was Jezus Christus, Jezus de Zoon van God, Jezus het Kindje van Bethlehem. Morgen zal het Kerstmis zijn. De H. Kerk verzoekt u naar de kribbe te komen. Wilt gij voortgaan met den Zaligmaker te verstooten ? Gij weet wie Hij is. Gij weet dat Hij God is. Gij weet dat Hij ons bemint en dat Hij machtig is — Flij bemint uwe zielen, en ili j is machtig genoeg om u te verlossen uit hef gevaar waarin gij verkeert. Komt dus tot Hom, ca hoe zwaar of hoe menigvuldig uwe zonden ook zijn, gij zult begrijpen dat « Hij zijn volk van deszelfs zonden zal verlossen. » Broeders,ik twijfel niet dat velen ouder u het verlies van eenige hunner dierbaren betreuren. In do laatste jaren is menige geliefde uit het hoekje van uwen haard voor immer verdwenen, menige zoete stem is voor altijd tot stilzwijgen gebracht. Misschien is een vader of eene toeder beminde moeder vertrokken, om bij God eene welverdiende rust Ie genieten — om in den eeuwigen vrede hunne belooning van Christus te ontvangen. Het is heden Kerstavond inden hemel, en denkt gij niet dat zij daar op u wachten en voor u bidden, opdat gij eens met hen zoudt vereenigd wezen?Spaart hun eene teleurstelling ! Laat hen niet te vergeefs wachten. Vlucht do zonde, heteenigste gevaar dat u voor immer van hen dreigt le scheiden. Bedriegt do verwachting niet van Jezus, Maria en Joseph. Brengt dezen heiligen tijd niet door in de zonde. Gaat niet terug naar het gevaar. Viert Kerstmis gelijk ware christenen. Dan, broeders, in den mor-
— 35 —
gen, in den prachtvollen morgen der eeuwigheid, in den Kerstruismorgen van den hemel, zullen wij Jezus' glorie zien. Wij zullen vereenigd zijn met Jezus en met de dierbaren, die ons zijn-voorafgegaan ; wij zullen hen, in gezelschap van helderblinkende engelen, rond zijnen troon hooron zingen : « Glorie zij Jezus Christus, het Kindje van Bethlehem ; want Hi] heeft zijn volk van deszelfs zonden verlost. » B.
SERMOON XI.
Hel is niet genoeg katholiek te zijn met den naam, maar hel is ook noo-dig een christelijk en boetvaardig leven te leiden.
Predikende het doopsel van boetvaardigheid tot veryijfe-nis der zonden. — n. lucas hi. 3.
De H. Joannes de Dooper, volgons hetgeen wij van hem in het Evangelie lezen, schijnt een zeer strenge prediker geweest te zijn, die niets door de vingeren zag. Hij kwam niet met koets en vierspan,om bet volk naar den hemel te varen. Hij had slechts eene boodschap voor elkeen, aanzienlijken en geringun, rijken en armen, en die boodschap was : « Hebt berouw over uwe zonden ; doet boetvaardigheid voor uwe zonden, brengt vruchten voort van oprechte boetvaardigheid. Houdt op met kwaad te doen, leert het goede ; ontdoet u van uwe slechte gewoonten, en neemt goede aan in de plaats. Indien gij iemand benadeeld hebt, geeft terug wat gij schuldig zijt, en wat meer is weest liefdadig zelfs jegens degenen, aan wie gij geene schade hebt toegebracht. Dit alles moet gij doen ; daar is geen andere weg mogelijk, om de toekomende gramschap te ontvluchten. »
Iedereen moet erkennen, dat zulks de leer was van den H. Joannes. Doch eenige lieden meenen, dat onze Heer bij zijne komst veel gemakkelijker voorwaarden
— 36 -
aan de zondaars gesteld heeft, om zalig te worden. Dat is evenwel een groot misverstand. Daar is nooit geweest, daar is niet, en daar zal nimmer een andere weg voor de zondaars zijn, om zalig te worden, dan de weg der boetvaardigheid. Onze Verlosser heeft inderdaad door zijne komst onze zaligmaking vergemakkelijkt ; doch lioe heeft Hij dit gedaan ? Niet door andere voorwaarden te stellen, maar door de vervulling dier voorwaarden gemakkelijker te maken voor den mensch. Hij ontsloeg ons niet van de noodzakelijkheid van boetvaardigheid te doen, maar Hij gaf ons veel meer genaden, opdat wij geschikt zouden wezen tot het doen van boetvaardigheid. Dit is meer dan genoeg voor iedereen, die er over wil nadenken.
En nogtans schijnen eenige christenen te denken, dat het genoeg is katholiek te zijn, om gansch zeker te wezen van zijne zaligheid. Volgens hun gedrag ten minste, kleven zij de ketterij aan, welke de duivel uitvond in den tijd der zoogenoemde Hervorming , en welke voor dien tijd nauwelijks iemand in woorden had durven uitdrukken — namelijk dat de mensch kan zalig worden door het geloof zonder de goede werken. Zij zeggen tot zich zeiven lietgene do H. Joannes aan de Joden afraadde te zeggen : « Wij hebben Abraham tot vader. » Zij zeggen tot zich zeiven : « Wij zijn katholiek ; wij zijn kinderen van de H. Kerk ; al wat wij te doen hebben is zoo te blijven (en. God zij dank, wij hebben niet de minste gedachte iets anders te worden,) en dan de genademiddelen der H. Kerk te ontvangen bij ons afsterven, zoo doende, zijn wij zoo zeker van naar den hemel te gaan als een kind dat zoo even het doopsel ontvangen heeft. »
Doch, dierbare vrienden, dat is eene noodlottige begoocheling. Zijt er zeker van, de duivel is tevreden,
— 37 —
wanneer hij dergelijke gedachten in het hoofd van zekere menschen gewaar wordt ; want dan koestert hij de gegronde hoop ze eens met hem in de hel te zien. Hij weet maar al te goed, wat die menschen niet schijnen te weten, dat het niet genoeg is katholiek te zijn, maar dat men ook goed katholiek moet zijn, indien men zalig wil worden. Hij weet zoo goed als de H. Joannes, dat de boetvaardigheid nu zoo noodzakelijk is als zij ooit is geweest ; maar hij draagt wel zorg van niet uit te bazuinen wat hij weet.
En wat is de boetvaardigheid ? Is bet enkel de bekentenis dat wij zondaars zijn ? In geenen deele. Indien dat was, zou iedereen, of hot moest eeti dwaas wezen, boetvaardig zijn ; want iedereen, die een greintje verstand bezit, moet bekennen dat hij gezondigd heeft. Bekennen dat de zonde slecht is, wenschen dezelve niet bedreven te hebben en betreuren, dat wij met Gods genade niet beter bobben medegewerkt, dat is ook geene boetvaardigheid. Neen, maar de boetvaardigheid is eene oprechte droefheid des harten over onze zonden, met de overtuiging, dat wij ze haddon kunnen vermijden en dat, indien wij ze niet vermeden hebben, zulks de fout niet is van God, die ons genoeg genade geschonken heeft, maar onze eigene fout, wijl wij van zijne genade geen gebruik hebben gemaakt. Daaruit volgt natuurlijk het vaste voornemen van de zonde in het vervolg te vermijden. Ik weet wel dat God barmhartig is en dat eene goede biecht, op het einde van het leven gesproken, den hemel kun bezorgen, nadat men dikwijls het voornemen van zich te beteren onuitgevoerd heeft gelaten, en de sacramenten veracht heeft. Maar durft gij hopen op het einde eene goede biecht te spreken, na geheel uw leven lang immer in de zonde te zijn teruggevallen ? Zijt gij zeker
— 38 —
van op het einde met de genade mede te werken, gij die ze altijd misbruikt hebt ? Ik neem echter aan dat dit alles kan geschieden. Doch wie zegt u, dat gij den tijd zult hebben om te biechten ? Wie zegt u, dat God u niet zal roepen op het oogenblik, dat gij er het minste aan zult denken ?
Ik zeide in het begin, dat wij nu gemakkelijker kunnen zalig worden dan voor de komst van onzen Zaligmaker, omdat wij nu meer genade krijgen om onze zwakheid te ondersteunen. Doch dit maakt de boetvaardigheid nog noodzakelijker. « Iemand, die de wet van Mozes ijdol maakte, » zegt de H. Paulus, « werd zonder genade gedood, indien er twee of drie getuigen waren om het feit te bevestigen ; welke schrikkelijke straffen, meent gij, zal dus degene verdienen, die den Zoon Gods onder de voeten heeft getreden , het bloed van het verbond waardoor hij geheiligd is geworden onrein heeft geacht, en eene beleediging heeft aangedaan aan den Geest der genade. ? » Gij zijt in tijds gewaarschuwd ; weest waarlijk berouwvol en verandert uw leven. Spreekt niet alleen uwe biecht maar eene goede biecht in dezen heiligen tijd en, om Gods liefde, houdt op Hem langer te vergrammen.
SERMOON XII.
De menschen van allen ouderdom en stand moeien zich bereiden tot de komst des Heeren, teneinde van Hem heil en zaligheij te ontvangen.
Bereidt den wey des Heeren . — n. lucas. iii. 4.
Alvorens onze Goddelijke Verlosser zijn openbaar leven begon, verscheen de H. Joannes de Dooper in de woestijn predikende de boetvaardigheid en de werken der boetvaardigheid aan hel volk, dat in de duisternis en in de slavernij der zonde zuchtte. Hij deed een lui-
den en doordringenden kreet hooren : « Bereidt den weg desHeeren. » Zoo ook roept do H. Kerk op den laatsten Zondag van den Advent, den Zondag voor Kerstmis, tot degenen die. de komst van onzen lieer op liet Kerstfeest verwachten en Hem op dien schoo • nen dag verlangen te vereeren : « Bereidt den weg des Heeren. » Tot de lanwen en onverschilligen roept zij : o Verlaat de dagelijksche zonden,die als uwe lievelingen zijn ; vult boordevol uwe ledige harten met de overvloeiende liefde en genade Gods ; weest edelmoediger in zijnen dienst. » Tot de jonge lieden : « Bereidt den weg des Heeren » Geeft mij uw harl, terwijl gij jongen teeder zijt, laat u niet verlokken door de ijdele vreugden en de valsche vermaken der wereld ; vermijdt de gevaarlijke gelegenheden van zonde, die op het punt zijn u te doen vallen, en bewaart uwe jeugd onschuldig en zuiver, opdat gij den avond des levens met blijdschap en niet met bittere gewetensknaging moget zien naderen. .
Tot de ouderlingen : Vergeet het verledene ; indien het slecht is geweest, vraagt vergill'enis en doetboet-vaardigheid ; indien het goed is geweest, blijft volharden en leeft in de genade en de godsvrucht, opdat gij, op het einde van uwen pelgrimstocht hier op aarde gekomen,de groote bestemming bereiken moget, voor dewelke gij geschapen zijl.
Tot de zondaars, die in staat van doodzonde zijn en die sedert jaren geene gelukkige Kerstmis hebben gehad , omdat de zondaars geen deel kunnen hebben in de vreugde van het Kerstfeest ; tot de zondaars, die hunne verhefling gezocht hebben in den hoogmoed en het wereldsch vermaak, die nedergedaald zijn in de vallei der onzuiverheid, der opzettelijke nalatigheid en dur koude onverschilligheid — o I tot hen
— 40 —
roept de H. Kerk met dreigende en onweerstaanbare stom : « Bereidt den weg des Heeren. » Bereidt den-zeiven door (iods genade af te smeeken ; verwarmt uwe harten door de dankbaarheid en de liefde ; valt op uwe knieën aan den voet van het kruis en in den biechtstoel ; indien gij uwe harten reinigt met de bittere waters der boetvaardigheid, zult gij waarlijk eene gelukkige Kerstmis hebben.
Dan wordt de belofte vervuld ; Alle menschen zuilen het heil Gods zien. Ja, weten, gevoelen en zien do vergiffenis, den vrede en de liefde Gods — do overtuiging bezitten dat Hij onze vriend is en dat wij Hem geene vijandschap toedragen —dat is het middel om op deze aarde de vruchten onzer verlossing in te oogsten.
De armen zullen het heil Gods zien. O gij allen, arme mannen en vrouwen, die in deze wereld niets anders hebt dan droefheid , tranen en hitler lijden, voor u is het feest van Kerstmis een voorsmaak van de grooto belooning, welke voor u bereid is . God bemint u. Hij verachtte do paleizen ou de koninklijke kleederen der Keizers, toen Hij op deze wereld kwam, en Hij verkoos eene arme Maagd voor moeder en eene schamele hut voor geboorteplaats. De arme herders zagen Hem de eersten van allen, cn zullen hoog verheven zijn in de eeuwige glorie. « Zalig gij armen, want het rijk der hemelen hoort u toe. » Want Hij, die rijk was werd arm uit liefde tot u.
De rijken zullen het heil Gods zien ; want zij zullen in de nederigheid onderwezen worden, wanneer zij hunne oogen slaan op do krib van Bethlehem ; zij zullen eene les ontvangen, die ze nergens anders kunnen leeren en die meer in hunne oogen zal schitteren dan hunne juweelen, diamanten, prachtgewaden en paleizen.
_ 41 —
Indien wij zoo den weg des Heeren bereiden, zullen wij eindelijk het heil Gods zien in de eeuwigheid, alwaar wij ons eeuwig zullen verheugen in de gedachte, dat al onze moeite om hier aan God te behagen door het onderhouden zijner geboden, dat al ons lijden en zwoegen, beloond zal worden door het aanschouwen van den Zaligmaker aller volken, die hun kleed gewasschen en gereinigd hebben in het bloed van het Lam.
bondag ouder dc Octaaf van Kerstmis.
Epistel uan de Galatiërs. iv. i — 7. Broeders, zoo lang als een erfgenaam minderjarig is, verschilt hij niet van eenen dienstknecht, alhoewel hij heer van alles is : maar hij staat onder do voogden en bestierders tot den tijd, door den vader vastgesteld ; zoo waren wij ook, toen wij nog minderjarig waren en onderworpen aan de eerste onderwijzingen, welke aan de wereld gegeven waren. Maar toen de tijd vervuld was , heeft God zijnen Zoon gezonden , geboren uit eene Vrouw, onderworpen aan de Wet, opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, zoude verlossen en wij tot kinderen zouden aangenomen worden. En wijl gij kindereu zijt, heeft God den Geest van zijnen Zoon in uwe harten gezonden, dewelke roept : Abba, vader. Daarom zijt gij geen dienstknecht meer , maar een zoon. Doch indien gij een zoon zijt, zoo zijt gij ook erfgenaam door God.
Evangelie van den H. Lucas. 11. 33 — 40. In dien tijd waren de vader en de moeder van Jezus verwonderd over hetgeen van Hem gezeid wierd. En Simeon zegende hen, en zeide tot Maria zijne Moeder ; Zie, deze is gesteld tot val en opstanding van velen in Is-
— 42 —
raël, on tot een teeken, dat zal tegengesproken worden — zelfs zal een zwaard door uwe ziel gaan — opdat de gedachten van vele harten zouden bekend worden. Daar was ook eeno profetes Anna, de dochter van Phanuël, uit het geslacht van Aser : deze was verre in dagen gevorderd, en zij had zeven jaren met haren man geleefd na haren maagddom. En sedert was zij weduwe tot op haar vier en tachtigste jaar; zij ging nooit uit den tempel, maar diende God nacht en dag met vasten en bidden. En deze juist op hetzelfde uur aankomende, loofde ook den Heer en sprak van Hem aan allen, die de verlossing van Israël verwachtten. Als zij nu alles volgens de Wet des Heeren volbracht hadden, keerden zij weder naar Galilea, naar hunne stad Nazareth. Eu het Kind groeide op, werd sterk en was vol wijsheid : en Gods genade was in Hem.
SERMOON XIII.
De ouders moeten zorgen voor liet lichamelijk en geestelijk welzijn van hunne kinderen.
En het Kind groeide op, werd sterk en ivuï vol ivijs-Iteid : en Gods genade was in Hem. — n. t.ucas 11. 40.
Jezus Christus dient ons tot voorbeeld in alle omstandigheden ; in de woorden, die ik kom aan te halen, zien wij Hem voorgesteld als het model der jeugd. Uwe kinderen, dierbare broeders, moeten gezond van lichaam zijn, een wijzen geest bezitten eu Gods genade in hunne harten hebben. Welnu wiens zaak is het de kinderen te vormen volgens het model van Jezus Christus ? Dit is de plicht dor ouders. Vooreerst moot gij dus zorg dragen voor de lichamelijke benoodigdheden uwer kinderen, opdat zij krachtig mogen opgroeien. Hoe dikwijls blijven zekere ouders aan dezen plicht niet te kort ? Daar zijn ouders, die hunne kinderen
- 43 —
laten eten wat zij willen, die hun alle soort van ongezonde lekkernijen laten gebruiken en die hen onder dit opzicht teenemaal vertroetelen. Zulke kinderen zullen nimmer gezond wezen. Andere ouders verkwisten hun geld met drinken, terwijl zij hunne arme kleinen te huis laten kermende en stervende van honger ; door hunne onvoorzichtigheid laten zij hunne kinderen een ganschen dag zonder eten, na hunne verdiensten aan dwaze en slechte vermaken van allerlei aard te hebben uitgegeven. Daar zijn nog ouders, die hunne kinderen alle uren van den nacht laten uitloopen en die hen gevaarlijke balzalen laten bezoeken ; er zijn er ook die hunne kinderen, of te veel, of te weinig klee-den — eenige worden daardoor zoodanig verwend, dat zij den kleinsten tocht niet kunnen verdragen ; terwijl andere onder hun licht kleedsel bibberen van de koude. Geen wonder dan ook, indien onze stadskinderen zoo ongezond zijn ; geen wonder dat ze de dood wegmaait gelijk dit nu geschiedt, is dit niet omdat de ouders nalatig zijn ? Waakt dus daarover ; draagt zorg voor het voedsel, hot kleedsel, de levenswijze uwer kinderen. Put hunne zwakke krachten niet uit door overlast van werk. Laat niet toe dat zij wulpsche gewoonten aannemen. Waakt over hunnen dagelijkschen handel en wandel, ziet dat, zij zich immer welvoege-lijk gedragen ; dan zullen zij, even als het kind Jezus, krachtig opgroeien. Indien gij de lichamelijke opvoeding veronachtzaamt , zullen wij een geslacht van zieke kinderen en gebrekkige jongelieden krijgen. Indien het reeds zoo noodzakelijk is voor de ouders over de lichamen hunner kinderen to waken, wat zal ik dan zeggen van de zorgen, welke zij aan hunne geesten en zielen moeten wijden ? Uwe kinderen zouden vol wijsheid moeten zijn, en de genade
_ 44 —
Gods zou in hunne harten moeten hcerschen. O ! wanneer ik aan zoovele katholieke ouders denk, die niet de minste zorg' daarvoor dragen, dan voel ik mij genegen om het verschrikkelijke wee van het Evangelie te doen hooren en uit te roepen : Wee u, zor-gelooze ouders ! Wee, eeuwig wee u, schuldige vaders en moeders, die uwe dierbaarste panden in het verderf stort.
Gij maakt uw huis onaangenaam door uwe stuursch-heid, uwe verwenschingen, uwe slordige en morsige manieren Uwe kinderen, van hunne prilste jeugd af, loopen op straat. Zij hooren onzuivere woorden, godslasteringen en vloeken. Zij hooren en zien zaken , waarvan ik hier voor Gods altaar niet kan spreken. Zij kiezen hunne gezellen, gelijk het hun belieft. Zij nemen eerlooze en onzedige gewoonten aan, die en lichaam, en ziel bederven. O ! om Gods liefde, waakt, let op ! Meent gij dat zij ooit vol wijsheid zullen wezen, of dat zij ooit de genade Gods in hunne harten zullen bezitten ? Wel is waar, gij ziet met genoegen, dat zij leeren lezen en schrijven, boekhouden en rekenen ; maar zijt gij zeker, dat zij hunnen catechismus kennen, of dat een priester hun kan vragen al wat zij moeten weten van Jezus Christus, hunnen Zaligmaker, hoeveel sacramenten en geboden er zijn? Waar bevinden zij zich op de Zondagen ? Waar zijn ze op de biechtdagen ? O ! dit zijn levensvragen, indien gij verlangt dat wijsheid en genade zich in uwe kinderen bevinden. Vele jongens en meisjes van onzen tijd, geliefde broeders, hebben een groot deel van hunne jeugdige bevalligheid verloren. Zij rooken.zij kauwen tabak, zij spelen de behaagzieken, zij doen alsof zij reeds groot waren. Er is geene onschuld meer in hen te bespeuren. Zij zijn een walgelijk schouwspel in
de oogeu van God en de meuschen. Wijsheid zeker ? Zij bezitten er geene. De genade Gods ? Zij is vernietigd. Hunne kindsheid gelijkt meer op de kindsheid van een gevleeschden duivel dan op die van eenen menschgeworden God. Draagt dus zorg voor uwe kinderen. Waakt over uwe kleinen en verbetert ze, terwijl zij nog klein zijn. Wacht niet totdat de kinderjaren voorbij zijn ; dan is het te laat. Geeft hun goede voorbeelden. Gij kent liet geval van de oude kreeft, die tot hare jongen zeide « Hoe loopt gij tocb zoo krom ? » Hare jongen antwoordden : « Meent gij, moeder, dat gij ons toont hoe wij recht moeten gaan ? » Ja, indien gij slechte, dwaze, zondige menschen zijt, zullen uwe kinderen u gelijken. Zoo vader, zoo zoon, zegt het spreekwoord O .' ouders, weest dus zuiver gelijk Maria ; werkzaam, nederig, verduldig gelijk de II. Joseph ; dan zullen uwe kinderen sterk en krachtig opgroeien, volwijsheid zijn en vol genade. B.
SERMOON XIV.
Ei*n ware christen moet Jezus niet alleen beminnen, maar ook zijn kruis.
Dit hind is ijesleld tul val en upstandiiifi van velen in Israël. H. Lucas ii. 34.
Deze woorden uit hel Evangelie van heden, geliefde broeders, klinken u misschien zonderling in de ooren in den vreugdevollen tijd van Kerstmis. Het schijnt zonderling dat de heilige Simeon zou gezegd hebben, dat het Goddelijk Kind, hetwelk hij op zijnen arm hield en hetwelk kwam om de wereld te verlossen, gesteld was tot den val van velen van zijn uitverkoren volk.
En nogtans weten wij, dat zijne komst werkelijk de gelegenheid was van don val niet alleen van velen, maar van verre het grootste gedeelte van het uit-
— 46 —
verkoren volk Israels. Hoe zonderling de voorzegging van Simeon ook schijne, wij zien dat zij waar was. In dien ti jd was het.Ioodsehe volk de waarachtige K erk van God op aarde ; hedendaags zijn bijna al de Joden buiten de ware Kerk, zij verwerpen den Messias die door hunne voorvaders gekruisigd werd, en zien liever uit naar eenen andere, die nooit komen zal, of eindigen uit wanhoop met naar geenen Messias meer om te zien. In plaats dat de komst van Christus tot middel van zaligmaking voor hen gediend heeft, is zij inderdaad eene gelegenheid voor hen geweest, om de genade te verwaarloozen.
Doch alhoewel wij weten dat het zoo heeft plaats gehad, kan het toch zonderling schijnen dat het zoo geschied is. Men zou kunnen denken dat de Verlosser, die onze vreugde, onze eer, onze glorie is. dit alles ook voor hen zou kunnen geweest zijn, en zelfs meer voor hen dan voor ons, wijl Hij uit bun volk is voortgesproten en afstamt van de koninklijke familie van David. Maar indien wij de zaak een weinig onderzoeken, zullen wij zien dat het natuurlijk zoo moest afloopen ; en wij zullen ook zien, wat meer is, dat er veel gevaar bestaat, dat even als zij de genade verloren hebben bij de komst van Christus, wij ze insgelijks en op dezelfde manier verliezen.
Indien wij nadenken, zullen wij de reden vinden waarom zij gevallen zijn, alsmede de reden waarom wij ook kunnen vallen. Zij verwachtten inderdaad eenen Verlosser, maar niet zulk Eenen gelijk waarlijk gekomen is. Zij verwachtten eenen Verlosser, die hen zou bevrijden van de overheersching der Romeinsohe keizers ; die hun volk zou maken wat het in vroegere dagen geweest was ; die van hen een onafhankelijk en machtig volk zou maken ; die hun de wereldsche
— 47 —
ing grootheid en glorie zou bezorgen. Au Hij deze ver-
In wachtingen te leur stelde en niet met wereldschen
an luister verscheen, maar arm en lijdend, was Hij hun
ii- eene verergernis. Zijne mirakelen alleen deden hen
)or aarzelen ; en toen Hij niet langer mirakelen wrilde
uit doen, toen Hij zich zeiven van den wreeden en schan-
en delijken kruisdood niet wilde verlossen, verstootten zij
te Hem met de schrikkelijke verwensching « Zijn bloed
lel kome over ons en over onze kinderen. »
;r- Ja, dierbare broeders, het kruis was hun eene er-
ia- gernis, en het kruis kan ook voor ons eene ergernis wezen, want wij hebben dezelfde bedorveiie mensche-
its lijke natuur als zij. « Wij prediken Jezus den gekruis-
QO te, » zegt de H. Paulus, « een steen des aanstoots voor
sr, de Joden en eene dwaasheid voor de Heidenen ; »
ik voor ons Christenen is het tegenwoordig bijna ook
Of zoo.
3_ Wij zijn verheugd, wanneer liet Kerstfeest komt :
a- doch ik vrees dat, indien wij in den tijd van het eerste
n, Kerstfeest geleefd hadden, wij ons niet meer verheugd
i; zouden hebben over de geboorte van onzen Heer dan
ir zijn eigen volk verheugd is geweest. Tegenwoordig is
)ij het Kerstfeest waarlijk aangenaam met zijne plechtig-
le heid, zijne vermaken, zijne kerstgeschenken ; maar vau het kruis is daar niet veel in te bespeuren. Het
n eerste Kerstfeest met zijne koude, zijne armoede, zijne
m vernederingen, was eene geheel andere zaak.
Het is billijk dat wij ons met Kerstmis verblijden;
k doch wij zouden ons misschien niet verheugen, indien
n wij ons herinnerden dat onze Zaligmaker op de wrereld
e kwam, om er het kruis op te brengen niet alleen voor
e Hem, maar ook voor ons. Dat is nu de ergernis voor
k ons. Wij kunnen zien wat de Joden niet wilden zien,
e namelijk dat Hij moest lijden en zulks met reden ;
— 48 —
maar wij zien niet in dat wij ook niet reden lijden moeten. Het woord van den heiligen Simeon tot de H. Maagd is waar voor elk van ons : « Uwe eigene ziel zal een zwaard doorboren. » Nu ook is hot Goddelijk Kind, dat het kruis in de hand draagt om het ons als kerstgeschenk aan te bieden, « voor den val van velen in Israël gesteld. » Wij zijn te zeer genegen Hem te ontwijken, wanneer Hij ons aanspoort dat geschenk uit liefde lot Hem te aanvaarden.
Inderdaad, wij zouden altijd het kruis ontwijken ais het ons aangeboden wordt, indien wij alleenlijk op onze natuurlijke kracht moesten steunen. Onze natuurlijke kracht is niet voldoende, om het kruis van Christus te dragen. Maar Hij biedt ons met hetzelve de genade aan om het te dragen, en dan is Hij voor onze opstanding gesteld. Want hel is alleenlijk door bel kruis, door zeiven ons kruis te dragen, dal wij kunnen opstaan uil de zonde, welke de ecnigste dood is, dien wij te vreezen hebben.
Dit Kind dus is gesteld voor den val dergenen, die misbruik maken van de genade, doch voor de opstanding van degenen, die met de genade medewerken. Hij wil onze opstanding wezen; maakt dus dal zijn wil geschiede. Laat ons Hem verwelkomen op dit Kerstfeest, maar laat ons zijn kruis ook verwelkomen ; want alleenlijk door hetzelve te dragen kunnen wij geraken tot het eeuwig leven.
SERMOON XV.
Er lijn kalholieken, die tegen Christus werken, omdat zij zich verzeilen tegen zijne priesters, ofwel de priesterlijke waardigheid verachten.
Zie, dit Kind is gesteld......tot een teekcn, dat zal tegen-
gesproken worden. — H. Llcas a. 34.
— 49 —
Is zulks mogelijk, dierbare broeders? Het is niet alleen mogelijk, maar ook waar. Onze lieer Jezus Christus, het teeken der liefde van God den Vader jegens ons, wordt tegengesproken en tegengewerkt door degenen welke Hij komt verlossen.
En is het alleen door personen, die Hem vreemd zijn, dat Hij tegengesproken wordt ? Neen ; het is door personen, die Hem goed kennen, en die zijne vrienden moesten zijn — het is zijn eigen volk, dat zich katholiek noemt, en dat tot zijne ware Kerk zegt te behooren.
Wat beteekent het woord tegenspreken ? Het betee-kent tegen iemand spreken. Het kan ook beteekenen zich tegen iemand verzetten, of zelfs inwendig verwerpen wat iemand zegt, alhoewel geen woord van tegenspraak wordt uitgebracht. Vurige dankbare menschen zullen nu uitroepen : « Zekerlijk kan geen enkel katholiek zich op zulke wijze jegens Jezus Christus gedragen ! » En toch zijn er zoo. alhoewel misschien velen onder hen niet hegrijpen wat zij doen.
Welke zijn die katholieken ? Het zijn diegene, welke spreken en zich verzetten tegen de leeraars die Christus hun gezonden heeft; welke zich altijd verzetten tegen het gezag der 11. Kerk en ook tegen haar Opperhoofd, den stadhouder van Christus op aarde ; welke niet meer gelooven dan het hun behaagt en welke nooit gehoorzamen, uitgenomen wanneer het overeenkomt met hunne manier van denken. « Wel », zult gij zeggen, « ik ben niet van dat soort van katholieken. » Het doet mij genoegen, dat gij tot dit soort niet behoort ; nogtans zijn er velen van dit soort. Doch er zijn er veel meer, die wel zoo verre niet gaan, maar toch van denzelfden geest doordrongen zijn. Misschien zijt gij er een van.
Welke zijn degenen waarvan ik spreek ? Het zijn
I $
i;:
II
ili . i
i
I
m
• .■
; ■
if
— so -
zij, die altijd hunne pastoors en biechtvaders tegenwerken, die gebreken in hen vinden en hunne woorden en daden hekelen. Zij verwerpen hunne raadgevingen. Zij spotten met hunne denkwijze. Zij meenen dat hunne priesters ten achteren zijn, dat zij niet op do hoogte zijn van onze eeuw.
Ofwel verzetten zi j zich openlijk tegen de plannen en ondernemingen van de priesters hunner parocliie. Zij meenen meer van elke zaak te weten dan hun pastoor. Zich niet met hen willende vereenigen in hun werk ten voordeele van den Heer, zijn zij ontevreden omdat anderen zoo wederspannig en zoo ongehoorzaam niet zijn als zij zeiven. Zij rusten niet vooraleer zij er in gelukken eene partij te vormen tegen degenen, met welke zij vereenigd zouden moeten wezen ; die partij vernietigt dan veel van het goed wat de priesters gedaan hebben en verhindert veel van wat zij anders zouden kunnen doen. Te vergeefs beweren zij de vrienden van Christus te zijn, wanneer zij zijn werk dwars-boomen en vernietigen. Het werk van de parochies is zoowel het werk van Christus als dat van eeuig ander deel der H. Kerk. De Kerk maakt parochies overal waar zij hare priesters stuurt. Indien zich het volk tegen haar inde parochies verzet, kan zij Cods werk niet verrichten.
Ofwel indien zij hunne priesters niet tegenwerken, verachten zij hen of gedragen zich alsof zij zulks deden. Zij schijnen zich niet te herinneren dat elke priester, hoe onwaardig ook van die eer, onzen Zaligmaker vertegenwoordigt. Indien zij hem eerbiedigen, is het in zijne hoedanigheid van bijzonderen persoon en niet in die van priester ; dat is, zij eerbiedigen de priesterlijke waardigheid niet. Zij gebruiken hem wanneer hun zulks te pas komt, wanneer hun geweten hun oplegl
— 51 —
:nquot; eene mis te hooren of tot de heilige sacramenten te 3rquot; naderen ; maar anders behandelen zij hem juist gelijk 3equot; een Protestant het zal doen. Door die slechte voor-ien beelden verminderen zij den eerbied van anderen flc voor hem, en verzwakken het gezag en den invloed, welke hij voor het goed noodig heeft. Die personen en spreken en handelen waarlijk tegen den Heer, dien Zij -de priester vertegenwoordigt. Laat ons dus allen on-0l'- derzoeken en zien , of wij de gewoonte niet hehhen ten van te spreken, te handelen, of onze plichten te ver-zuimen op die wijze, dat wij onzen Goddelijker! Meester lle' tegenspreken en tegenstreven. Weest nederig gelijk 111 Hij het was op het eerste Kerstfeest, en tracht zijne inc'; dienaars te helpen, en niet te hinderen, in al hetgeen ll'Ul zij voor den dienst van Christus moeten ten uitvoer 8Cquot; brengen ; want Hij heeft gezegd : « Hij die u hoort, kü's hoort Mij ; en hij die u veracht, veracht Mij. »
ien-ars-
1S nriokuiiiiij^cii.
idei' Epistel uit Isaius, lx. 1-6. Sta op, wees verlicht, o era) Jeruzalem ! want uw licht is gekomen, en de glorie.des volk Heeren is over u opgegaan. Zie, do duisternis zal het eerk aardrijk overdekken, en de donkerheid de volkeren : maar op u zal de Heer verschijnen, en men zal zijne ken, glorie over u zien. De heidenen zullen hij uw licht wanden. delen, en de koningen hij den glans, die over u is op-ster,! gegaan.Verheft uwe oogen rondom u en zie : alle dezen aker zijn vergaderd en zijn tot u gekomen : uwe zonen zul-; het Ion van verre komen en uwe dochters opstaan van niet 'iHe zijden.Dan zult gij met vreugde in uw hart bewon ■ ster- deren, dat de groote menigte, welke langs den zeekant ■hun woont, zich tof u zal keeren, en dat de macht der bei-plef-'l i denen tot u zal naderen. Uw land zal door eene me-
— 52 —
nigte keraeleu overstroomd worden, door de drome- van n
darissen van Madian en Epha. Allen zullen van Saba ander komen, om goud en wierook tot u te brengen en Gods lof te verkondigen.
Evangelie vein den H. Mutlhceus. n. 1-12. Als Jezus te Bethlehem in Juda geboren was, ten tijde van den
koning Herodes, ziet, toen kwamen de Wijzen uit het ^ta
Oosten, zeggende : Waar is de Koning der Joden, die 1 geboren is ? Want wij hebben zijne ster in het Oosten
gezien, en zijn gekomen om Hem te aanbidden. De ko- de de
ning Herodes dit hoorende wierd ontsteld, en geheel leidt,
Jerusalem met hem en al de opperpriesters en de schrift- is bet
geleerden des volks vergaderd hebbende, ondervroeg komc
hij beu waar de Christus zou geboren worden. Zij zei- eene
den hem ; te Bethlehem, in Juda ; wantzoo is er door oeilc
den profeet geschreven : « En gij Bethlehem, land van quot;e
Juda, zijt geenszins de minste onder de voornaamste jhoeo
van Juda: want uit u zal de Vorst voortkomen,die mijn delijli
volk Israël besturen zal. » Dan riep Hei odes de Wijzen dien
in het geheim bij zich, en ondervroeg hen zorgvuldig toege
naar den tijd, waarop hun de ster verschenen was. En nuikl
hen naar Bethlehem zendende, zeide bij : Gaat en on- Mei,c
derzoekt naarstiglijk naar het Kind ; en als gij het zult ,s toe
gevonden hebben, zoo laat bet mij weten, opdat ik het Ze
ook kome aanbidden. Nadat zij den koning gehoord tot M
hadden, vertrokken zij. En ziet,de ster,welke zij in het hjk, i
Oosten gezien hadden, ging voor ben, totdat zij kwam staat
en bleef staan boven de plaats waar het Kind was. En het t
de ster ziende,gevoelden zij eene buitengewoone grootc bidde
vreugde. En in bet huis komende, vonden zij het Kind 1 Gezei
met Maria zijne moeder, en nederknielende aanbaden | oebjl
zij het ; en hunne schatten geopend hebbende offerden hebb
zij Hem geschenken : goud, wierook én myrrhe. En en dt
door eene openbaring in den slaap vermaand zijnde allee
De- van niet tot Herodes weder te keeren, zijn zij langs een
aba anderen weg naar hun land teruggekeerd.
ods SERMOON XIV.
zus üe ëodswiiehl lot Maria is noodzaltelijk ; het gemis va» die godsvrucht belet den voortgang op den weg der volmaaktheid.
den
hel Stu op,en neem het Kind en zijne mueder en (ja nuur het
die land van Israel, h.matth. ii. 20.
;fon In dezen lijd van Kerstmis en Driekoningen,geduren-
ko- de deze dagen dat de H. Kerk ons naar de kribbe ge-
ieel leidt, waarin Gods Zoon als een klein kind nederligt,
rift- is het voor eenen christen niet mogelijk tot Jezus te oeg komen, zonder ook tot Maria te naderen Hij kan den
jei- eene niet zien zonder de andere ;en zekerlijk zal bij den
oor eene niet aanbidden zonder de andere te vereeren.
^an Het 's duidelijk genoeg voor ons allen in dezen tijd,
iste hoe onafscheidbaar Onze Lieve Vrouw van haren God-
lijn delijken Zoon is, en hoe wij tot haar moeten gaan, in-
Zen dien wij in zijne goddelijke tegenwoordigheid willen
dig toegelaten worden. Doch wij vergeten dit nog al ge-
En makkelijk op andere tijden,zelfs in tijden gelijk de maand
on- Mei,die bijzonderlijk aan hare liefde en aan haren dienst
suit is toegewijd.
het Zekere menschen beelden zich in,dat de godsvrucht
ord tot Maria eene afzonderlijke zaak is, schoon en rede-
het lijk, dit is zeker, maar die nogtans niet in verbinding
air staat met den dienst van God. Zij begrijpen niet, dat
En het moeilijk zou wezen Hem Ie beminnen en te aan-
iotc bidden gelijk Ilij het verlangt, indien men tevens zijne ind • Gezegende Moeder niet vereerde — De'',ilc 'iet onmo-
Jen gehjk wezen zou eene ware godsvrucht voor Maria te
Jen hebben en God te vergeten. De godsvrucht tot Maria
En en do dienst van God moeten hand aan hand gaan niet
ide alleen nu, maar hel gansche leven door.
Eene groote reden, waarom er zoovele zonden in de tot i wereld zijn, is dat men deze waarheid uit het oog ver- L liest. Iemand, die eene ware liefde voor Maria heeft, dit kan moeilijk in doodzonde vallen ; en dat niet alleen, met omdat zij op gansch bijzondere wijze voor hem bidt en dan hem beschermt, maar ook omdat hij te zeer haren Zoon lijk bemint om zich aan doodzonde plichtig te maken. En mei zelfs indien hij in de doodzonde viel, zou hij er niet van lang in blijven ; niet alleen omdat zij zijne bekecring trel zou bewerken, maar ook omdat de liefde tot God niet geL zeer verwijderd kan zijn, wanneer de liefde voor zijne levi Gezegende Moedor blijft. lijk Dit is waar voor de dagclijksche zonden, zoowel als ma voor de doodzonden, alsmede voor die onvolmaakthe- strf den, die de menschen beletten heilig te zijn. Gij zult de er velen hooren klagen, dat zij niet den minsten voortgang maken in het geestelijk leven ; dat zij altijd dezelfde fouten bedrijven en even dikwijls, en dat zij nu Wij niet meer godsvrucht hebben dan over jaren — misschien zelfs zooveel niet meer. j Daar kunnen natuurlijk vele oorzaken van zijn; maar lt;/«6 eene oorzaak misschien is, dat zij geene echte en degelijke godsvrucht hebben voor Onze Lieve Vrouw. Zij on zeggen zonder twijfel eenige gebeden ter barer eer , Kc en zij gelooven vastelijk al wat de H. Kerk van haar on leert; maar zij begrijpen niet, dat zij geene ware liefde de voor haren Goddelijken Zoon kunnen bezitten, tenzij jje eene vurige liefde hen insgelijks beziele jegens zijne re Moeder, en zij zich heel en gansch als liefdevolle kin- zo deren aan haar geven uit al hun verstand en kracht, vo met gansch hun hart en gansch hunne ziel. de Is het niet betreurenswaardig een zoo zoeten en ge- sc makkelijkeu weg niet alleen tot de zaligheid maar ook 01 tot de volmaaktheid te verwaarloozen ? Die weg leidt Jc
00
tot alles, cn zonder hem zal men nergens toe geraken.
Laat ons dus, dierbare broeders, bij het begin van dit nieuwjaar, een- goed besluit nemen — dat is van meer godsvrucht voor Onze Lieve Vrouw te hebben clan wij ooit van te voren gehad hebben. Laat ons,gelijk de H. Joseph, het Kind en de Moeder nemen, en met hen uit deze plaats van ballingschap naar het land van Israël, het beloofde land vanhier boven, henen-trekken. Laat ons hen beiden nemen, niet alleen bij gelegenheid van dit Kerstfeest, maar altijd ons gansch leven door ; niet om hen te bewaken en te geleiden gelijk de 11. Jozef— want wi j hebben dat voorrecht niet— maar opdat zij ons beschermen en geleiden naar die streek,welke niet een enkel volk alleen verwacht,maar de vrijgekochten van alle volken.
Wij moeten op den leesldag van onze roeping tol liet duistendom geschenken aan God opdragen, gelijk de wijzen van het Oosten.
En hunne schatten (jeopend hehhendr., ojferden zij Hent (jesfhenken : goud, ivierook en uii/rrhe. n. jiatth. n. 11.
Heden, dierbare broeders, is het een groote dag voor ons. Het is in zekeren zin zelfs een grooter dag dan Kerstmis ; een dag op welken wij meer reden hebben om ons te verblijden dan op Kerstmis. Want wat vierden wij toen, en wat vieren wij nu? Toen was het de geboortedag onzes Heeren, en dat was waarlijk eene reden om ons te verheugen ; maar de geboortedag zou zoo vreugdevol niet zijn, indien deze schoone dag niet volgde. Want beden zien wij, dat Hij niet alleen in deze wereld geboren' is, maar dat Hij voor alle men-schen geboren is en dus ook voor ons — om zoowel ons te verlossen als zijn eigen uitverkoren volk : de .loden. De Drie Wijzen, die door eene wonderbare
— 36 —
ster tot zijne krib geleid werden, behoorden niet tot zijn volk, maar waren Heidenen ; en de ster, die hun verscheen, beteekende voor hen en voor ons de verschijning van het ware licht, dat later op eene bewonderenswaardige wijze niet alleen een enkel volk zou verlichten, maar ieder mensch komende op deze wereld. Het woord Eplpliania beteekent verschijning of veropenbaring.
Het was dus natuurlijk, dal zij aan hunnen nieuwgeboren Zaligmaker geschenken aanboden, daar zij niets anders konden doen, om hunne erkentelijkheid te toonen voor hel groote geschenk, waarmede Hij hun begiftigd had. Doch laat ons zien welke beteeke-nis de geschenken der drie Koningen hebben, het goud, de wierook en do myrrhe.
Zij kunnen op verschillende manieren uitgelegd worden, en elke uitlegging bevat waarheid. Gewoonlijk zegt men, daf, de Wijzen goud aan den Heer aanboden, omdat Hij de koning ie van hemel en aarde ; wierook, omdat Hij de almachtige God is ; en myrrhe, omdat Hij mensch is en den dood moest ondergaan voor de zonden der wereld — de myrrhe, gebruikt wordende tol het balsemen der lijken, is het zinnebeeld van den dood. Maar deze geschenken hebben nog eene andere heteekenis, die misschien nutliger voor ons zal wezen, omdat zij ons aantoont wel ke drie geschenken ieder van ons den Zaligmaker moet aanbieden, indien wij deel willen hebben aan het eeuwige geluk, wat Hij aan de menschcn bezorgd heeft.
Die drie geschenken beteekenen de drie plichten van aalmoezen te geven, van te bidden en van te vasten, waardoor wij verlost worden van de slavernij der wereld, des duivels en des vleesches. Deze drie laatsto dingen zijn de grootste vijanden onzer za-
— 37 —
tot ligheid, en moeten overwonnen worden, indien wij de inn zaligheid willen bekomen.De liefde tot de wereld en tot er- de schatten welke zij aanbiedt,kan alleenlijk uitgeroeid Dn- worden door die schatten ten offer te brengen voor de ;ou zaak van God, voor die der Kerk en voor die der arme re- menschen ; de macht des duivels, die zich zeiven aan-of stelt als den god, welken wij moeten dienen en aan wien wij moeten gehoorzamen, kan alleenlijk gebro-v- ken worden door een aanhoudend gebed, waardoor zij wij tot God naderen en ons zeiven heel en gansch aan
id zijnen dienst toewijden ;de dwinglandij van het vleesch,
lij met zijne gemeene en verlagende begeerlijkheden,over
3- onze onsterfelijke zielen,kan alleenlijk vernietigd wor-
ct den door het vasten — dat is, door versterving van al
lerlei aard, door aan onze lichamen alle gevaarlijke en d zondige vermaken te ontzeggen en door hun somtijds
zelfs onschuldige vermaken te weigeren.
Deze drie plichten worden volmaaktelijk in acht ge-; nomen door de personen,welke zich heel en gansch aan
i, God toewijden in het kloosterleven door de drie be-
u loften van armoede, gehoorzaamheid en zuiverheid,
t Door de belofte van armoede verzaken de kloosterlin-
J gen heel en gansch aan de goederen dezer wereld; dooi
de belofte van gehoorzaamheid maken zij zich vrij van de dwinglandij des duivels, zich heel en gansch onderwerpende aariGod.die vertegenwoordigd wordt door hunne oversten ; door de belofte van zuiverheid zeggen zij vaarwel aan alle zinnelijk vermaak.
Doch het zijn de kloosterlingen niet alleen, die geroepen zijn om God deze drie giften aan te bieden. Dezelfde verplichting betreft ieder van ons,volgens ieders stand. Het geven van aalmoezen, het gebed en de versterving zijn plichten voor eiken christen. Het zal moeilijk zijn zalig te worden voor iemand,die niet meer aan
— 58 —
God en do armen geeft,dan hetgeen hem als bij geweld, om zoo te zeggen,ontrukt wordt! diennendan slechts ee-nige gebeden met de lippen opzegt,terwijl zijn hart verre van God is, maar die zelden of nooit waarlijk bidt, en die zonder angstvalligheid zich aan allerlei bekoringen legende zuiverheidblootstelt,betrouwendeop zijnbesluit van voor niets achteruit te gaan dan voorde doodzonde.
Dat zulks van ons niet gezegd worde, dierbare broeders. Wanneer wij dezen morgen met de drie Koningen voor de krib van het Goddelijk Kind nederknielen, laat ons Hem die drie geschenken geven. Laat ons Hem, even als zij deden, met een welwillend hart onze bezittingen, onze lichamen en onze zielen opofteren. De tijd is gekomen om die geschenken te geven, en het zijn die geschenken welke Hij verwacht. Weest edelmoedig jegens Hem, en Hij zal edelmoedig jegens u wezen. «Geeft den Almogende in verhouding met hetgene Hij u gegeven heeft.»
Eerste Xonda^ na nriekouingen.
Epistel aan de Romeinen, xii. 1-3. Broeders, ik bid u door de barmhartigheid Gods dat gij uwe lichamen aan God zoudt opdragen, tot eene levende, heilige en behagelijke offerande! hetgeenulieder geestelijke eere-dienst is. Maakt u niet gelijkvormig aan deze wereld I maar wordt hervormd door de vernieuwing van uwen geest, opdat gij moogt kennen, welke over u Gods wil is, die zoo goed,aangenaam en volmaakt is. Ik zeg dan, volgens de genade die mij gegeven is, aan allen die onder ulieden zijn, dat niemand hooger gevoelen van zich hebbe, dan het moet zijn ! maar dat men matiglijk van zich zeiven gevoele en volgens de maat des geloofs, die God aan ieder heeft uitgedeeld. Want gelijk wij in
- 39 —
een lichaam vele ledematen hebben en al dier ledematen niet hetzelfde werk doen: alzoo zijn wij velen ook een lichaam in Christus : en wij zijn allen te zamen lidmaten onder elkander.
Evangelie van den JJ.Lucas. n. 42-52. Als Jezus twaalf jaren oud geworden was, zijn zij, volgens de gewoonte van den Hoogtijd, naar Jerusalen opgetrokken. En als zij wederkeerden, nadat de dagen geëindigd waren , zoo bleef het kindJezus te Jerusalem, zonder dat het zijne ouders wisten. Doch zij, meenende dat Hij in gezelschap was,reisden eenen dag voort, en zochten Hem onder hunne bloedverwanten en kennissen. Maar Hem niet vindende, keerden zij weder naar Jerusalem, om Hem te zoeken. En het gebeurde na drie dagen dat zij Hem vonden in den tempel,zittende in bet midden der leeraars, hen hooiende en ondervragende.En allen die Hem hoorden stonden verbaasd over zijne wijsheid en zijne antwoorden. Als zij dit zagen,stonden zij verwonderd, en zijne moeder zeide tot Hem: Zoon, waarom hebt Gij aldus met ons gehandeld ? Zie, uw vaderen ik zochten U met droefheid. Hij zeido tot hen: Waarom zocht gij Mij ? Wist gij niet dat Ik met de dingen, die mijnen Vader aangaan moest bezig zijn ? Maar zij verstonden niet heigeen Hij tot hen zeide. Hij reisde dan met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. Doch zijne moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid, in jarên, en in behagelijkheid bij God en hij de menschen.
SERMOON XVlil.
Kindoren en groote menschen moeten de gehoorzaam beid van hel Kind Jezus navolgen.
Bij reisde mei hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. H. LUCAS. II. 51.
Ziedaar, dierbare vrienden,de korte beschrij ving van de
- 60 -
kindsheid én de jeugd onzes Heer. Wanneer wij nog iets van Hem zullen houron in de heilige boeken,dan zal Hij reeds zijn openbaar leven begonnen hebben. Maar hoe kort deze beschrijving ook is, zij bevat eene groote les — de les der gehoorzaamheid. Deze les betreft eerst voor al do kinderen en de jongelieden in het algemeen. Zij moeten onderdanig zijn jegens hunne ouders. Is dit het geval ! Wij weten dat het dikwijls niet is. Daar zijn verwaande, Avederspannige, en ongehoorzame kinderen in vele families — jongens en meisjes, die niet willen doen wat men hun gebiedt ; die naar plaatsen gaan, welke hun door hunne ouders verboden zijn ; die hunnen vader « den oude » en hunne moeder « de oude » heeten; kinderen die hun best doen, om vader en moeder aan zich zeiven onderdanig te maken ; die alles beter mee-nen te kennen dan hunne ouders, en degenen verachten welke door God over hen gesteld zijn. Deze oneerbiedigheid jegens de ouders is zoo in het oog vallend, dat een geestig man gezegd heeft, dat men weldra voor naam aan de firma's zal geven : « Jones en Vader » in plaats van « Jones en Zoou.» Ongehoorzame,verwaande kinderen, ik trek dezen morgen uwe aandacht op het kleine huis van Nazareth. Werpt eenen oogslag naar binnen.verwaatide, hoovaardige jongens en meisjes. Wat ziet gij ? God die gehoorzaam is aan zijne schepselen; Jezus met Jozef en met zijne Moeder ; Jezus, « de ware God van den waren God » is hun onderdanig. Daar is uw voorbeeld. Wee u, indien gij dat voorbeeld niet navolgt ! De ongehoorzaamheid maakte de hel voor den duivel en zijne engelen, en de ongehoorzaamheid, indien gij er in volhardt, zal u in de hel ne-derstorten. De hel is het hoofdkwartier der ongehoorzaamheid, en zal voor eeuwig de verblijfplaats zijn van de ongehoorzamen en de wederspannigen. Gij dus die
— 61 —
jong zijt, legt uwo Irotscheid af, buigt liet hoofd met meer gewilligheid onder hot juk. Weest meer en meer gelijk aan Jezus, die met zijne ouders naar huis ging, met hen te huis bleef, en hun onderdanig was.
Maar deze les is niet alleen voor de kinderen en de jongelieden ; zij raakt ons allen. In zekeren zin zijn wij allen kinderen — kinderen der H. Kerk, wier opperste herder de Heilige Vader genoemd wordt en wier priesters « vaders » geheeten worden. Welnu, gij kinderen van een hoogeren ouderdom, hoe hebt gij uwe gehoorzaamheid getoond ? Zijt gij nauwkeurig in het onderhouden van de geboden onzer moeder de Tl.Kerk ? Iloe onderhoudt gij den vasten en het derven van vleesch ? Hoe hoort gij de mis op de zondagen ? Onthoudt gij u van slafelijk werk op do gestelde dagen ? Hebt gij de laatste maal aan uwen paaschplicht voldaan ? Hoe gedraagt gij u ten opzichte van de raadgevingen uws biechtvuders ? Hebt gij ze gevolgd ? Hoe onderhoudt gij do voorschriften van minder aangele-heid, welke de pastoor van elke parochie geschikt acht voor de orde en de regelmatigheid in zijne kerk ? Wanneer de priester u moet berispen, u moet afkeuren , hoe neemt gij zulks aan ? O mijne vrienden ! wij leven in tijden van ongehoorzaamheid en valsche onafhankelijkheid, en daarom zijn die vragen van het grootste belang. Gij moet ijehoorzumen, indien gij goede katholieken wilt zijn. Gij moet doof blijven voor de ophitsingen van don wereldschen hoogmoed ; gij moet onderdanig zijn aan onze Moeder de H. Kerk. aan onzen heiligen Vaderden Paus, aan de pastoors en de priesters, welke Gods Voorzienigheid u gegeven heeft. Gehoorzaamheid ! Gehoorzaamheid ! — dat moet uw wachtwoord zijn.Gij moet de heuvels van den hoogmoed niet beklimmen in gezelschap van de ongeloovigen en
— 62 —
de ketters, en steunende op den duivel. Gij moet gehoorzaam zija aan de Kerk, hare leering volgen, en u onderwerpen aan hot gezag van hare weiten. De II. 1'aulus zegt: « Betrouwt uwe eigene gedachten niet. Want ik zeg, volgens do genade die mij gegeven is, aan allen die onder ulieden zijn. dat niemand hooger gevoelen van zich hebhedan het moet zijn,maar dat men matiglijk van zich zeiven gevoelc. Dat elke ziel onderdanig weze aan het hoogere gezag : zij die weerstand bieden werpen zich zelven in de verdoemenis, » Eindelijk. broeders, weest getrouw aan alle rechtvaardige wet en zijt gehoorzame burgers van het land, waarin gij leeft. De katholieken moeten overal gevonden worden aan de zijde van de orde en van do tucht. In een woord, toont aan uwe herders en oversten, toont zelfs aan uwe bitterste vijanden, dat gij de les geleerd hebt bevat in deze weinige woorden ; « Hij reisde met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. »
In iil de luiudelingen des priesters moeten de geloovigen zijnen persoon niet beschouwen, maar Christus, dien hij vertegenwoordigt
Zie het Lam Gods : zie Hem die iveyiieemt de zonden der wereld, h. joannes i. 29.
In het Evangelie, dierbare broeders, zijn geene woorden. welke dikwijlder door de 11. Kerk gebruikt worden dan deze. Gij hoort ze dikwijls over de lippen der priesters komen, maar gij herinnert u misschien niet wanneer. Zij zijn u gemeenzamer in het Latijn dan in het Viaainsch. Zij worden uitgesproken, wanneer het grootste aller geschenken u gaat toegereikt worden. Dit geschiedt voor do uitdeeling der II.Communie. De priester, zich tot u keerende met het ciborie iu de hand,heft eene der heilige hosties omhoog en toont ze u, zeggen-
- 63 —
de : Ecce Agnus Dei — hetgeen beteekent « Zie het Lam Gods » — ecce qui lollit peccata mundi. « Zie Hem, die wegneemt de zonden der wereld.» De 11. Kerk heeft deze woorden in den mond.der priesters gelegd op het oo-genblik,dat zij de Heilige Communie uitdeelen, omdat zij dan Christus aan de geloovigen toonen. En zij heeft zo in het Evamjelie van dezen dag gezet, omdat zij op dezen dag, de octaaf van het groote feest, dat wij verleden zondag vierden, ons herinnert aan hetgeen wij kunnen heetende tweede Veropenbarius(Epiphania)onzes Hee-reu na zijn verborgen leven van dertig jaren. De H. Joannes de Dooper, zijn groote voorlooper, de plaats innemende van de ster, welke Hem aan de drie Wijzen getoond had, toonde Hem aan degenen, die zijne teerlingen gingen worden, en die Hem gingen vergezellen gedurende de driejaren van zijn openbaar leven, dat Hij op het punt was van te beginnen.
Gelijk de H. Joannes de plaals innam van de ster,zoo neemt nu de katholieke priester de plaats in van den IJ. Joannes. Hij moet nu Christus aan de wereld toonen, en bijzonderlijk aan de geloovigen. En de H Joannes, zich vernederende en verborgen blijvende, heeft aan de priesters een voorbeeld tot navolging gegeven, hetwelk een goed priester tracht na te komen. Dat is, hij tracht onzen Heer aan het volk te toonen en zich zeiven op den achtergrond te plaatsen ; hij tracht de geloovigen tot zijnen Meester en tot de zijnen te brengen en niet tot zich zei ven. Hij verlangt dat zij, in al wat hij doet, niet zijne macht en zijne giften zouden zien, maar alleen de genade Gods,door dewelke alleen hij hun eenig goed kan doen ; dat zij niet fot hem zonden naderen, maar tot bet Lam Gods,dat alleen hunne zonden kan wegnemen.
En wat de goede priester doet, moet gij ook doen.
— 64 -
dierbare broeders. Gij moet niet denken aan den priester, maar aan Hem, diende priester vertegenwoordigt en door wiens macht hij handelt. En bijzonderlijk moot gij daarvoor zorg dragen, wanneer de priester zijne heilige bedieningen uitoefent en inden naam van God te voorschijn treedt ; dat is, wanneer hij het H. Misoffer opdraagt, het Doopsel toedient, biecht hoort,of de heilige communie uitdeelt.Want in waarheid,hij is het niet die deze dingen doet, maar onze Heer Jezus Christus. Hij,het Lam Gods,is de ware priester. Hij,die des sacramenten instelde,is ook deeenigste die ze toedient.
Herinnert u dat, wanneer gij de sacramenten ont-vangt. Wanneer gij naar de tafel des Heeren gaat en dat de priester het lichaam des Heeren omhoog houdt, zeggende : Ecce Aynus Dei, ecce qui tollit pecccata mundi, denkt dan niet aan den priester, aan zijne deugden of gebreken, maar aan het vlekkelooze Lam Gods, dat tot u arme zondaars komt.
En wanneer de priester doopt, denkt niet aan hem, maar aan Dengene die aan het water de kracht gaf om de zonden af te wasschen. Beschouwt Hem, staande aan de zijde des priesters met oneindige liefde en medelijden, en de ziel zuiverende, voor wier zaligmaking Hij uit den hemel nederdaalde.
Wanneer gij uw hoofd nederbuigt, om de absolutie te ontvangen in het sacrament der Biecht, denkt niet aan den bedienaar van dit sacrament, voor wien gij nederknielt en die toch ook maar een zondaar is, maar aan Hem tegen wien gij gezondigd hebt, en die nu op het punt is u nog eens uwe zonden te vergeven. Denkt alleen aan dien liefdevollen Zaligmaker, die te gelijk uw God en uw Rechter is — uw Rechter, nu niet volgens zijne rechtvaardigheid maar volgens zijne barmhartigheid.
— 65 —
En boven alles, gedurende de H. Mis, denkt er aan wie het heilig misoffer opdraagt ; wie aan het altaar slaat, om zich zeiven als zoenoffer voor u op te dragen. Houdt u niet bezig met den priester te beoor-deelen, met te zien of hij godvruchtig is of niet; de gesteltenis zijner ziel raakt u zoo weinig als die van uwen gebuur, welke aan uwe zijde nedergeknield is. Zegt tot u zei ven, wanneer gij naar het altaar uwe oogen opheft : Ecce //(jniis Dei, ecce (/ui tollit peccutu mundi. Ziet in bet midden van dien troon het Lam, op het punt staande van geslachtofferd te worden en valt met de engelen in aanbidding voor Hem neder.
.la, dierbare broeders, Chrislvs uppurtiil nobis ; vc-nile adorcnuis — « Christus is ons verschenen ; komt, laat ons Hem aanbidden. » Dit zijn de woorden der ü. Kerk in hare gebeden van dezen tijd. Laat ons Hem dan zoeken, vinden en aanbidden in do heilige katholieke Kerk, cn in alles wat de H. Kerk verricht door zijne machten in zijnen naam.
'lAveoilo Zoiidafj; na Urickoiiin^en.
FEEST VAN DEN ZOETEN NAAM JEZUS.
Epistel aan de Romeinen, xu. (i-lG. Verschillende gaven bezittende, volgens de genade die ons gegeven is : hetzij de voorzegging volgens de maat des geioofs, hetzij de bekwaamheid in het uitoefenen eener bediening ; hetzij iemand leert al leerende, of vermaant al raadgevende, of uitdeelt met eenvoudigheid, of bestiert met zorgvuldigheid, of medelijden toont met blijmoedigheid. De liefde is zonder geveinsdheid. Het kwade hatende en het goede aanklevende : met broederlijke liefde elkander beminnende ; elkander met eerbied en voorkomendheid behandelende j niet lui in de
- 66 —
waakzaamheid ; vurig van geest ; den fJeer dienende; j.(,u
zich verheugende in de hoop ; verduldig in den te- vaI1
genspoed ; volhardend in het gebed ; deelnemende in |czl
de behoeften der heiligen ; de gastvrijheid uitoefenen- vü^
de. Zegent degenen die u vervolgen ; zegent en wilt ^
niet vermaledijden. Verblijdt u met hen die zich ver- jïct'
heugen ; weent met de weenenden ; weest van hetzelf- was
de gevoelen ouder elkander, geene groote gedachten j.w.
koesterende, maar u bezig houdende met nederige. ,,,ep
Epistel van het Feest. Handelingen der Jposleleu. iv.
(S-J2. Alsdan Petrus,vervuld zijnde met den II. Geest, ,ruj
zeide : gij oversten des volks en ouderlingen, hoort. |
Dewijl men ons heden rekenschap vraagt betrell'ende ' yjjn(
de weldaad,aan eenen kranken mensch bewezen,waar- 0pei
door hij genezen is : zoo zij het aan u allen en aan Ü1 j gansch het volk van Israël bekend gemaakt, dat het
geschied is door den naam van onzen Heer Jezus Chri- ac|1 stus van Nazareth, dien gij gekruist hebt en dien God
van den dood heeft verwekt: door dezen is het dat die we|
mensch hier gezond voor u staat. Hij is de steen,dien jjjj gij bouwmeesters verworpen hebt en die do hoeksteen geworden is. En daar is geene zaligheid in iemand
anders. Want daar is geen andere naam onder den d,
hemel aan de meuschen gegeven, door denwelken wij lera:
Evangelie van den H. Joannes, n. 1-11. In dien tijd werd /
er eene bruiloft gehouden te Cana, in Galilea : en de i
moeder van Jezus was daar. En Jezus was er ook ter der
bruiloft genoodigd met zijne leerlingen. En de wijn ko- one
mendeteontbreken, zeide de moeder van Jezus tot Hem: Wi
Zij hebben geenen wijn. Jezus zeide tot haar: Vrouwe, Yo
wat doet dit aan mij en aan u ? jVüjn uur is nog niet J vei
gekomen. Zijne moeder zeide tol de dienaars ; Doet al na:
wat [Tij u zoggen zal. Nu, daar waren z^s steenen krui- nai
i
— 67 —
ken gezet, volgens het gebruik dat de Joden hadden van zich te wasschen, houdende elk twee of drie maten. Jezus zeide hun : Vult de kruiken met water. En zij vulden ze tot boven toe. Dan zeide Hij tot hen : Schept nu, en draagt het aan den hofmeester. En zij droegen het. Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was, geproefd had, en daar hij niet wist van waar het kwam, maar de dienaars wisten het wel die het water !lt;eput hadden,zoo riep hij den bruidegom en zeide hem: Iedereen stelt eerst den goeden wijn voor, en als zij wel gedronken hebben dan stelt hij minder goeden; maar gij hebt den besten wija tot nu toe bewaard. Dit eerste zijner mirakelen deed Jezus te Cana in Galilea, euHij openbaarde zijne glorie, en zijne leerlingen geloofden in Hem.
Emnyelie van het Feest. H. Liklis, ii. 21. In dien tijd, de achtste dag gekomen zijnde, wanneer het kind moest besneden worden, zoo werd zijn naam Jezus genoemd, welke naam Hem gegeven was door den engel, eer Hij in zijns Moeders lichaam ontvangen wierd.
De naam van Jezus is heilig ! hij wordt onteerd door den godslasteraar : een goede christen moet Jezus' naam in alle omstandigheden aanroepen.
Tiijn naam werd Jesus yenoemd. h. lücas. h. 21.
Heden, dierbare broeders, vieren wij het feest van den Heiligen Naam. Onze geliefde Zaligmaker is ons onder vele namen bekend — Hij wordt geheeten het W oord, Christus, de Zoon Gods, het Lam Gods, de Vorst des vredes en meer andere, maar heden zijn wij vereenigd om zijn eigenlijken naam te vereeren ; den naam met welken men Hem aansprak op aarde ; den naam die Hem toekomt juist gelijk onze naam
— 68 -
ons toekomt ; den naam, door denwelken wij zullen zalig worden — den heiligen naam Jezus, Broeders, dit is een heilige naam, omdat het de naam is van eenen menschgeworden God. Het is een kostbare naam : Jezus vergoot zijn hloed voor ons do eerste maal, wanneer Hij dien naam ontving. Het is een groote en edele nnam, want het is do naam van den machtig-sten krijgsheld, dien de wereld ooit zag — van Hem, die strijd leverde aan zonde en dood, en overwinnaar bleet' in den strijd. Het is een schrikwekkende naam, want wanneer wij hem aanroepen dan beeft de hel, do aarde siddert en de hemel buigt den knie. 0 1 dierbare broeders, indien die naam dan heilig is — indien hij kostbaar, groot, edel en schrikwekkend is — hoe zeer moet bij geëerd en gëeerbiedigd worden. De H. Paulus, onze beminde beschermheilige, leert ons dat onze Heer « zich zelf vernederd heeft, gehoorzaam zijnde tot den dood, zelfs tot den dood des kruises. Om die reden heeft Hem God ook verheven en heeft Hem eenen naam gegeven, die alle namen te boven gaat: opdat bij den naam van Jezus elke knie zou buigen van die in den hemel zijn, op de aarde en onder de aarde.»
En nogtans, in spijt van dit alles, alhoewel het zoo duidelijk is dat die naam heilig, kostbaar, machtig en schrikwekkend is ! alhoewel het klaar is dat wanneer die naam uitgesproken wordt, de geloovigen op de aarde, de witgevleugelde engelen in den hemel, ja, zelfs de gevallen engelen in de hel nederbuigen om Hem te vereeren, is er nogtans een schepsel, dat Hem niet wil aanbidden I daar is een schepsel dat slechter is dan de duivels ! een wordt er gevonden, dat dezen naam, zoo heilig, zoo goed, niet wil vereeren — en dat schepsel is de (jodslusteraur. Ja, broeders, in onze stra-
— 69 -
ten, in onze fabrieken, in onze eigene huizen wordt die heilige naam misbruikt. Jezus — die zoete naam wordt gevoegd bij al wat vuil en oneerbiedig is. De naam van Jezus, de naam van onzen Koning en Verlosser en Rechter wordt gebruikt als een vloek ; en niet alleen door ruwe en woeste mannen, maar door jongens, meisjes en vrouwen, en ongehoorde goddeloosheid ! zelfs door kleine kinderen. Over eenige dagen door de straten wandelende, hoorde ik eene gan-sche reeks vloeken, in welke de naam van Jezus voorkwam, en de vloeker was een jongen, die naar ik oordeelde, niet meer dan acht of negen jaren oud wras ; en helaas ! het is niet de eerste maal, dat ik zulke dingen gehoord heb. 0 broeders, ik smeek u in den naam van God, bij de wonden en het kruis van Jezus Christus , uwe aandacht te vestigen op die groote zonde. Wanneer ik kleine kinderen hoor vloeken, die ternauwernood weten wat zij zoggen, dan weet ik dat zij deze vloeken geleerd hebben van hunnen vader, van hunne oudere broeders,en misschien zelfs van hunne moeder, en ik beef denkende, hoe diep dit kwaad in de harten der menschen ingeworteld is. O ! laat ons dus nimmermeer den heiligen Naam misbruiken ; laat ons het godslasteren eu het vloeken uit ons midden verbannen, opdat wij en onze kinderen er niet door naar de hel gesleurd worden.
Het is onze plicht godvruchtig te ziju jegens den heiligen naam Jezus,want de II. Kerk leert ons door den-zelven voor iedereen zegen af te smeeken. Worden wij bekoord ? Laat ons dien naam aanroepen, en Hij die hem draagt zal tot onze hulp komen Bevinden wij ons in de droefheid ? Laat ons hij ons zeiven lispelen : Jezus ! Jezus! en Hij, die nederknielde in den duisteren hof van Gethsemani en bloed zweette,Hij, die verlaten
■
m
— 70 -
on met verbrijzeld hart de ijselijkheden des doods aanschouwde ..Hij zal ons troost geven en ouze wonden hee-len. Zijn het onze zonden, die ons verschrikken ? Werpen wij eenen oogslag op het kruis van den Calvarieberg. Daar boven op het kruis staat de zoete naam van Jezus geschreven ; onder dien naam hangt de Zaligmaker en de Trooster. Hebben wij sterkte noodig in den strijd des levens, en moed in de worsteling tegen de wereld, het vleesch, en den duivel ? Jezus ! Jezus ! De Almachtige, de Overwinnaar, de Leeuw van Juda, Hij van wien gezegd wordt « dat Hij getrouw is en met rechtvaardigheid oordeelt en strijdt » — Hij zal ons wapenen voor den strijd en ons hart versterken voor het gevecht. O ! laat ons den geliefden, heiligen naam van onzen zoeten Zaligmaker eereu gedurende ons leven ;en wanneer op het laatste onze doodbleeke lippen hem niet meer zullenuitspreken,geve ons dan de groote God eenen vriend om hem in onze ooren te fluisteren, opdat Jezus ! Jezus ! Jezus! de laatste naam weze dien wij op aarde zullen hooren, en de eerste,d'en onze verrukte zielen zullen hooren inden hemel. B.
SERMOON XXI.
De naam van Jezus is heilig: dien naam lasteren is eene groote zonde ;
een goede chrislen lierstell zooveel mogelijk de oneer, dien naam aangedaan.
Zijn naam werd Jezus genoemd, h. lucas. n. 21.
Heden vieren wij het feest van den Heiligen Naam on-zes Heeren en Zaligmakers Jezus Christus. De H. Kerk duidt een bijzondoren Zondag aan voor de viering van dit feest, ten einde ons voor oogen te stellen de heiligheid van dezen naam,zijne kostbaarheid,en den eerbied aan dien naam verschuldigd.
Deze naam is de naam van den Godmensch, die op
— 71 —
de wereld kwam om ons van dehel te verlossen. Het is de grootste van allo namen, omdat het de naam is van den grootste onder allen, llij werd aan onzen ITeer gegeven door den aartsengel, wanneer deze aan de Heilige Maagd aankondigde, dat zij Moeder van God ging worden. Een engel sprak hem de eerste maal uit; de Heilige Maagd en do Heilige Jozef waren de eersten om aan het nieuwgeboren Kind van Bethlehem dien naam te geven ; en alle de heiligen, van af den tijd der aanbidding v;ui de arme herders en van de koningen tot nu toe, hebben den grootstcn eerbied voordien naam gehad.
De engel Gabriel zeide tot de U. Maagd. « Hij zal Jezus genoemd worden, want Hij zal zijn volk verlossen van de zonde, quot; Gij ziet dus hoe kostbaar die naam is: het is de naam door denwelken wij bevrijd worden van onze zonden, verlost van do hel, en aangenomen onder de gelukzaligen, de vrijgekochten van alle volkoren. Het is de naam, door denwelken wij de boven-natuurlijke genaden der heilige sacramenten ontvangen. En de H. Paulus zegt: God gaf aan zijnenEenig-geboren Zoon « eenen naam boven eiken naam, opdat bij den naam van Jezus elke knie zou buigen in den hemel, op de aarde, en in do bel, en dat elke tong zou belijden, dat de Heer Jezus Christus zich bevindt in de glorie van God den Vader. » Het is de naam niet alleen van het Kind van Bethlehem, maar ook van Den-gene, dien gij op de staties ziet,genageld aan het kruis, bloedend en stervend, en den dood lijdende voor u.
En nogtans ons bloed blijft koud en wij sidderen niet van afgrijzen , wanneer wij zien hoe weinig eerbied voor dezon naam getoond wordt ! Het is niet noodig ver te gaan of lang te wachten, alvorens dien naam op de oneerbiedigste wijze te hooren uitsproken zoowel
— 72 —
door het kind, dat nauwelijks zijne gebeden heeft geleerd, als door dieven, dronkaards en moordenaars, en door het gemeenste janhagel, dat de straten onzer stad doorloopt ; niet alleen door slechte mannen en vrouwen, maar zelfs door lieden, die goede katholieken beweren te zijn. Hoe dikwijls staan wij niet verwonderd, dat de Almachtige zijne bliksems niet slingert en den godslasteraar niet dood ter neder velt, ofwel dat Hij do aarde niet doet openscheuren onder de voeten van hen, die zijnen heiligen naam aldus misbruiken, opdat zij verzwolgen worden tot straf hunner misdaad ! Iemand die steelt, die te veel drinkt, of die zich overgeeft aan do wulpschheid vindt een zinnelijk genot in die zonden ; maar welk goed, welk genot is er te vinden in het godslasteren, het vloeken en het zweren ? Geen. Het is eene rechtstreeksche beleediging tegen den Almachtigen God zelf. Indien iemand uwe moeder beleedigde zou de gramschap uw bloed doen koken, en gij zoudt geene straf te groot vinden voor den beleediger. Zal God niet jaloersch wezen op zijnen naam ? Zal Hij niet straffen ? Ja, zeker. I J ij zegt : « Gij zult den naam van den Heer uwen God niet ijdel gebruiken ; want de Heer zal niet voor onschuldig houden dengene, die zijnen naam ij-del gebruikt. »
Indien gij dus geene waakzaamheid hebt uitgeoefend over de gave der spraak, welke u geschonken is om uwen evenmensch te stichten, om Gods lof te spreken en te zingen ; maar integendeel de gewoonte hebt aangenomen van Gods heiligen naam en dien zijns Zoons ijdel te gebruiken, vraagt Hem de genade om deze gewoonte te overwinnen. Indien gij zekere men-schen op de straat of in gezelschap hoort godslasteren, vloeken of zweren, verheft uwe harten tot God
— 73 -
ieft en herstelt de oneer Hem aangedaan door in n zeiven
rs, te zeggen : « Gezegend zij de naam des Heeren ! » Geeft
zer nooit schandaal aan anderen en bijzonder niet aan de
en kleinen in uw eigen familiekring door vloeken,of zelfs
to- maar door den naam van God en zijne heiligen zonder
er- den verschuldigden eerbied uit te spreken. Vele man-
n- nen en vrouwen zijn groot geworden met die oude in-
It, gekankerde gewoonte — eene gewoonte, die zij in het
er ouderlijke huis hebben aangenomen en die zij jong
us zijnde aangeleerd hebben van vader en moeder. Vloe-
af ken en zweren is de taal der bel. Zegenen, bidden en
;t, loven is de taal des hemels. Doet al wat mogelijk is
;n om de taal der heiligen te leeren — dat is, de taal van
!k de liefdeen van den eerbied jegens den heiligen naam
■- Jezus. Want « zijn naam is iieilig en schrikwekkend.»
ie Herbaalt hot gebed, dat in de heilige mis van dezen
ii dag gebeden en gezongen wordt : « O God, die uwen
v Eeniggeboren Zoon als Zaligmaker aan het menschdom
)t gegeven hebt, en die Hem deu naam van Jezus hebt
li doen geven, vergun ons genadiglijk, dat wij zijnen
i, heiligen naam zoo mogen eeren op aarde, dat wij de
r gunst bekomen zijn aanschijn voor eeuwig in den he-
t mei te aanschouwen. »
De bruiloft van Cana is een afbeeldsel van hel christelijk huwelijk ; de christenen moeten bet sacrament des huwelijks hoogschatten.
gt;
gt; Er werd eene bruiloft gehouden te Cum, in Gulilea : en
! de moeder van Jezus was duur. En Jezus wus er ook ter
bruiloft (jenoodiyd met zijne leerlingen, h. joannes.ii. 1-2.
Als wij de geschiedenis van dit huwelijk lezen, dierbare broeders, moeten wij zekerlijk allen inzien, dat hetzelve op bijzondere wijze, boven al de andere huwelijken sedert het begin der wereld, begunstigd werd
gt;
- 74 —
met de tegenwoordigheid van onzen Heer en Zaligmaker Je/us Christus, van zijne heilige Moeder en van zijne apostelen ; en dat het vereerd werd door het eer- ;| ste van al de mirakelen,die Hij gedurende de driejaren van zijn openbaar leven verrichtte — de verandering 1 van water in wijn.Doch indien wij de zaak van naderbij beschouwen zullen wij zien dat, hoe groot ook de eer was welke aan dit huwelijk te beurt viel, elk chrisle-lijk huwelijk dezelfde eer geniet. Want elk christelijk huwelijk wordt werkelijk en waarachtig,doch niet zichtbaar, vereerd met de. tegenwoordigheid van onzen Heer, zijne heilige Moeder en de apostelen; en hij elk christelijk huwelijk gebeurt iets bovennatuurlijks, door de genade teweeggebracht, en waarvan de verandering van het water in den wijn slechts de schaduw en het
afbeeldsel geweest is.
Inderdaad wat is nu het huwelijk in Christus' Kerk? Het is een der zeven sacramenten. En wat heteekent zulks ? Zulks heteekent dat,wanneer een huwelijk aangegaan wordt tusschen personen die gedoopt zijn,eenc bijzondere genade aan die personen geschonken wordt, volgens do onfeilbare belofte van onzen Heer. Deze genade,wat meer is, is bestemd om in de ziel te blijven en aldaar eene bron te worden, uit dewelke zonder ophouden nieuwe genaden zullen voortvloeien. Alzoo heb ik het recht van te zeggen dat onze Heer tegenwoordig is bij een christelijk huwelijk ; want het is alleenlijk van Hem dat deze genade komen kan.En ik heb het recht van te zeggen dat onze Lieve Vrouw er bij tegenwoordig is ; omdat die genade, wijl zij van Hem komt, door haar komt. Want zij is het kanaal, door hetwelk de genade tot ons komt ; dit wordt duidelijk bewezen ter gelegenhéid van de bruiloft van Cana , daar Jezus het mirakel doet der verandering van water
_ 75 -
?ma- in wijn door hare tusschenkomst. En eindelijk heb ik van het recht van te zeggen,dat de apostelen tegenwoordig eer- zijn bij een christelijk huwelijk ; want zulk een huwe-aren lijk kan, volgens den geest der II. Kerk, alleen vol-ring trokken worden in het bijzijn van den priester, die de irbij apostelen vertegenwoordigt.
eer Ik zeide verder dat ons bij elk christelijk huwelijk iste- het mirakel van Caua herinnerd wordt, dat eerste bui-dijk tengewoon en bovennatuurlijk wonderwerk van Chri-■h|_ sl.us. Hel christelijk huwelijk inderdaad,omdat het een 3er, sacrament is, geeft bovennatuurlijke genaden, welke ris- genaden uit de natuurlijke verbintenis of overeenkomst Je niet voortvloeien ; zij behooren aan dezelfde boven-ini, natuurlijke orde als het mirakel. Er wordt in het hu-het welijk eene verbintenis aangegaan ; maar die verbintenis, welke eene natuurlijke zaak is tusschen niet-■k? gedoopten, is een sacrament tusschen de christenen. Bnt Jezus is het, die de natuurlijke verbintenis tot de waar-jn. digheid van een sacrament verheven heeft — zoodat ine wanneer er tusschen christenen geen sacrament bestaat, in zake van huwelijk, er ook geene wettige verbintenis gt;ze tusschen hen kan bestaan. Het natuurlijk contract is ejj dus veranderd in een sacrament.
|er Nu gij zult met mij bekennen, dat zulks zeer juist
□O voorgesteld is door de verandering van het water in n_ wijn, in denwelken zich nog altijd water bevindt maar dusdanig vermengd met wijngeest, dat noch het water, (..jj | noch de wijngeest kan weggenomen worden zonder bij I de zelfstandigheid van den wijn te vernietigen. m É Zoo groot dan, dierbare broeders, is de waardigheid or H van het christelijk huwelijk, waarvan het huwelijk te j|c | Cana, in Galilea, het afbeeldsel was. Maar wordt het onder de Christenen zijne verhevenheid hoog-
geschat? JTbTbUGTEGA
'B Clil*!■'• V.';.-•••gt;• ; L 6sa. i-T.AT, i:- -:M. ^
— 76 —
Hoevelcn zijn er die dit sacrament voreeren zooals zij zouden moeten doen ? Het is een sacrament der levenden, dat is, een van die sacramenten, welke ver-eischen dat de ziel in staat van genade weze, wanneer zij ontvangen worden. De katholiek, die dit sacrament ontvangt in staat van doodzonde, bedrijft eene verschrikkelijke heiligschennis zoo zeker alsof hij tot de i tafel des Heeren naderde, om zonder berouw over zijne | zonden de heilige Communie te ontvangen. Vergeet dat niet. Weest zoo stout niet van het sacrament des huwelijks te ontvangen, zonder uwe ziel door eene goede biecht voorbereid te hebben 1 niet alleen wegens het verschrikkelijk sacrilegie, waaraan gij u zoudt plichtig maken mei hetzelve in staat van doodzonde te ontvangen ; maar ook omdat die ongelukkige staat n zou beletten voordeel te trekken uit de groote genaden, welke de goede God, gedurende gansch hun leven, schenken wil aan twee zielen, door den onverbreekbaren baud des huwelijks vereenigd.
En uit liefde tot Hem, die dit groot sacrament heefl ingesteld, maakt niet, gelijk zoovele anderen, eene gelegenheid van zonde van het huwelijk, door van hetzelve een bevoorrechten tijd te maken voor dronkenschap en wulpschheid. Eene bruiloft moet een tijd van blijdschap zijn ; doch do vroolijkheid mag de zuiverheiden de matigheid niet uitsluiten. Indien gij er eene gelegenheid van zonde uit maakt voor u zeiven en voor anderen, vreest over geheel uw leven Gods ver-maledijding in plaats van zijne zegening af te trekken.
iXoodigt dus onzen Heer uit, gelijk het bruidspaar van Cana, om tegenwoordig te zijn bij uw huwelijk, en gedraagt u gelijk gij zoudt doen, indien Hij zienlijk aanwezig was. Dus doende zult gij zijnen zegen ontvangen voor den tijd en voor de eeuwigheid.
Ueriltt Zondag na Uriekoiiingeii.
Epistel tian de Romeinen, xu. 16-21. Broeders,wilt niet eigenwijs zijn. Geeft niemand kwaad voor kwaad wederom ; weest bezorgd om goed te doen, niet alleen voor God, maar ook voor alle menschen. Indien het mogelijk is en zooveel als het van u afhangt, houdt vrede met alle menschen. Wreekt u zeiven niet, aller-liefsten, maar geeft plaats aan de gramschap ; want daar slaat geschreven: o Mij komt de wraak toe, en Ik zal het vergelden, zogt de lieer. Ja, indien uw vijand honger heeft,spijst hem; indien hij dorst heeft,geeft hem te drinken : want dit doende zult gij vurige kolen op zijn hoofd vergaderen. » Laat u niet overwinnen door hot kwaad; maar overwint gij hut kwaad door het goed.
Evangelie van den 11. Mutlheus. vin. J-13. In dien tijd, loen Jezus van den berg afgekomen was, volgde Hem cene groote menigte van volk. En ziet, daar kwam een melaatsche, die Hem aanbad, zeggende : Heer, indien Gij wilt. Gij kunt mij zuiveren. En Jezus de hand uitstekende, raakte Hem, zeggende : Ik wil liet; word gezuiverd. En terstond wierd zijne melaatsch-heid gezuiverd. En Jezus zeide tot hem : Zie toe dat gij het aan niemand zegt ; maar ga henen, vertoon u aan den priester, en draag de gift op, die Mozes 'geboden heeft tol eene getuigenis voor hen. Toen Jezus binnen Capharnaüm gekomen was, kwam lot Hem een honderdman, die Hom bad, zeggende ; Heer, mijn knecht ligt te htiis met eene lamheid geslagen en lijdt zware pijn. Jezus zeide tot hem : Ik zal komen en hem genezen. Maar de honderdman antwoordende, zeide : Heer, ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt komen ; maar spreek alleen een woord, en mijn
— 78 — .
knecht zal gezond worden. Want ik ben ook ceu menseh die, alhoewel onder de macht van eeneu andere staande, soldaten onder mij heb ; ik zeg tot den eene: ga daar, en hij gaat er ! en tot den andere : kom hier, en hij komt! en tot mijnen knecht : doe dit, en hij doet hot. Jezas dit hooiende was verwonderd, en zeide tot die Hem volgden : Voorwaar, Ik zeg het u dat Ik zoo groot een geloof in Israël niet gevonden heb. Ook zeg Ik u, dat er velen van het Oosten on van het Westen zullen komen, en met Abraham, Isaac en Jacob zullen zitten in het rijk der hemelen : maar dat de kinderen des rijks inde buitenste duisternis zullen geworpen worden, waar geween zal zijn en tandengeknars. Dan zeide Jezus tot den honderdman : Ga, en dat u geschiede gelijk gij geloofd hebt. En op hetzelfde uur werd de knecht gezond.
De meesters moeten zorgen voor de lichamelijke en geestelijke noodwendigheden hunner onderdanen.
Spreekt alleen een woord,eit mijn biecht zul ijezond worden. h. matth. vin. 8.
De honderdman in het Evangelie van dezen dag, dierbare vrienden, is zonder twijfel een stichtend voorbeeld van vele deugden. Bijzonderlijk is hij een voorbeeld voor degenen, die rijk zijnen iti overvloed leven, en voor degenen, die dienaars of andere beambten onder hun gezag hebben. Wanneer iemand ziek wordt, wat roept men het eerst ? Ga naar den priester ; loop naar den geneesheer. En dadelijk zoekt men eenen boodschapper. ÏNu , de dienaar van dezen man was ziek. Wat deed hij ? Alhoewel honderdman zijnde en een tamelijk hoogen rang beklee-dende, wendde hij zich in persoon tot Dengene, die
I
| II
gt;1
I
— 79 ~
geneesheer en priester te gelijk was. Zekerlijk had zijn dienaar hem met getrouwheid gediend en was steeds onderdanig geweest ; en nu dat deze dienaar ziek is, loopt do meester, denkende aan de verhevene deugd der liefde, naar onzen Heer en vraagt Hem hot woord te willen uitspreken, dat de genezing aan zijnen dienaar kon verschaffen. Welnu, dierbare broeders, velen van u hebben in hun huis gehuurde dienaars, en de arme menschen, welke rondom u leven, zijn u nuttig op velerlei wijzen : zij verrichten werk hetwelk zonder hen niet gedaan zou worden. Hoe be-handelt gij die christenen, uwe broeders ? Helaas ! dikwijls op eene gansche andere wijze, dan de honderdman het deed. Zij zijn /.lek. Gij mort over het ongemak dat u zulks veroorzaakt, maar wat doet gij om hen te helpen ? Doet gij den geneesheer komen ? Geeft gij hun het voedsel, dat een zieke noodig heeft ? Bezoekt gij het ziekbed van uwen dienaar, of het ziekbed van de armen, aan wie wij zooveel verschuldigd zijn voor diensten van allerlei aard ? Ik wensch dat het altijd geschiede, doch altijd geschiedt het niet. Dikwijls moet zich een arme dienstbode naar het werk begeven, wanneer het ziekbed eene geschiktere plaats zou wezen dan de keuken. Dikwijls móeten de armen verschrikkelijk lijden omdat degenen, welke zij in staat van gezondheid dienen, hen niet willen bijstaan in ziekte. O ' Iaat ons het voorbeeld volgen van den goeden honderdman ; en indien onze dienaars, die bij ons Inwonen of buiten ons huis verblijven, ziek worden, laat ons aangespoord door de goddelijke liefde hun dadelijk hulp en verlichting bezorgen.
En dan hoe gedraagt gij u ten opzichte van de plichten, u door den godsdienst opgelegd ? Katholieke hulsvndors. aannemers van openbare werken, meesters
lil
111111 ïM
I
sr; i i
'!l H il
i ■vi
ü
||
jifMti
'IfP li
1
•1
i
SMj 11
'Ml
Et j5-j
itiM
Lk
— SO-
cu meesteressen, magazijnhouders en oversten van fabrieken, hoe waakt gij over degenen die voor u werken ? Zorgt gij dat zij naar de mis gaan ? Geeft gij hun lijd om te biechten te gaan ? Let gij op het zedelijk gedrag van hen, die u dienen ? Wanneer zij ziek en lijdend zijn, zorgt gij dan om hun den troost en de hulp te verschaffen, die de heilige sacramenten geven? Gevoelt gij de verantwoordelijkheid, welke op u rust, van den priester doen te komen, bijzonder wanneer zij in stervensgevaar verkeeren ? O ! ik vrees dat velen zeer nalatig zijn onder dit opzicht. Zoolang hun werk gedaan wordt, bekommeren zij zich zeer weinig om hunne werklieden. Er zijn dikwijls katholieke meesters, die zelfs niet eens denken aan deze dingen. Doch bedriegt u zeiven niet: God zal u rekenschap vragen van deze zielen. Geen katholiek man, geene katholieke vrouw mag eenen dienstknecht of eenc dienstmeid houden, welke hunne godsdienstige plichten niet vervullen. Gij moet aan uwe bedienden den noo-digen tijd geven om naar de mis en te biechten te gaan ; en, wat meer is, het is uw plicht er op te letten dat zij waarlijk gaan. Gij moet aan het werk geene onschuldige jongelingen en jonge dochters nevens ruwe en gemeene kerels plaatsen ; want zoo doende stelt gij hunne onsterfelijke zielen in gevaar. Gij moet u steeds herinneren, dat gij het opperhoofd uwer familie zijt, dat de dienaars deel maken van die familie, en dat gij daarom in geweten verplicht zijt voor hen te zorgen. Volgt dus den honderdman na. Bemint uwe bedienden met eene groote liefde, zorgt voor hen, helpt hen in al hunne noodwendigheden. Verbetert hunne fouten, beloont hunne getrouwheid ; en zoo doende zult gij het rijk van Christus op deze aar-do uitbreiden en zijn rijk in den hemel bevolken B.
— 81 —
Sommige christenen klagen zonder ophouden over hunne broeders ; zij moeten met hen in vrede trachten te leven.
Indien het mogelijk is en zooveel als het in n is, houdt vrede met alle menschen; wreekt u zeiven niet, allerliefsten. ROM. XII. 18-19.
Er zijn vele lieden, die het moeilijk schijnen te vinden met alle menschen vrede te houden, of ten minste met alle vrouwen ; want verwonderlijk is het, dat de kunne, welke den naam heeft van zachtaardig en lief te zijn, onder dit opzicht in de grootste ontroering en onrust leeft.
Natuurlijk is het heel en gansch de fout van anderen, dat zij niet in vrede kunnen leven; zij hebben er hoegenaamd geene schuld aan. Zij zijn teenemaal onschuldig — gelijk lammeren onder de wolven. Andere lieden vervolgen en plagen hen overal, of lasteren hen in alle geval ; dit laatste is eene der geliefkoosde klachten van die arme, onschuldige en zoo zeer mishandelde schepselen. Zij trachten zooveel mogelijk den vrede te verkrijgen maar de anderen willen hun den vrede niet laten.
Ennatuurlijk nooit nemen zij wraak op hunne wreede vijanden. O, neen ! Zij beleedigen of lasteren hen nimmer ; zij zouden zulks niet willen doen voor de gan-sche wereld. Zij mogen zeker wel in stilte gaan klagen over hunne wederwaardigheden bij de weinige vrienden, die zij behouden hebben ; zij vertellen daar hoe slecht het volk is, dat hun zooveel verdriet veroorzaakt. Zij trachten de achting, die dat volk nog bij anderen geniet, te verminderen ; maar natuurlijk niet met het inzicht van hen te benadeelen — dit doen zij enkel,om de anderen eens goed te waarschuwen tegen die ge-
- 82 —
vaarlijke karakters, In hunnen ijver laten zij misschien hunne inbeelding een weinig te veel werken ; maar natuurlijk dat is geen lastertaal. In sommige zeldzame omstandigheden misschien trachten zij op de eene of andere wijze hunne vervolgers op hunne plaats te zetten — maar dan verdedigen zij alleenlijk hunne eigene rechten. Zij zouden den vrede wel willen bezitten, en daarom trachten zij hem te verkrijgen door de verzoening zoo moeilijk te maken als zij maar kunnen.
Het is duidelijk dat zij goede christenen zijn, ingezien hunne tevredenheid over de woorden, welke in den Epistel van heden den tekst volgen, dien ik aangehaald heb. Die woorden zijn : « Mij hoort de wraak toe. Ik zal het vergelden, zegt de lieer. » Die woorden zijn waarlijk een groote troost voor hen.
« Ja », zeggen zij in hun eigen, « ik laat de wraak aan God. Ik kan mij niet wreken op mijne vijanden, gelijk ik het zou willen ; ik durf niet, of mijn geweten laat het niet toe ; maar ik hoop dat God hen zal straffen zooals zij het verdienen. De wraak hoort Hem toe, ik weet het, en ik verheug mij in de gedachte dat Hij hen op het geschikte oogenblik alles zal betaald zetten. Ik doe mijnen plicht, indien ik verduldig het oogenblik afwacht waarop zijne wraak zal beginnen ; en ondertusschen zal ik mij troosten met te bidden, dat God hen moge bekeeren en van ieder hunner een zoo goeden christen make, als ik zelf ben. »
De manier, waarop die goede christenen zich zeiven bedriegen, zou vermakelijk wezen, indien zij niet zoo gevaarlijk was. Het gevaar bestaat hierin dat Gods wraak, waaraan zij met zooveel genoegen denken, meer hun eigen hoofd bedreigt dan dal van degenen, met welke zij in oneenigheid leven. Zij zoeken
— 83 —
niet oprecht naar den vrede ; wat zij betteeren is hunne eigene wraak, alhoewel zij hopen dat de Almachtige God het werktuig dier wraak zal wezen.
Zij zorgen er niet voor, noch om den vrede te behouden, noch om hem te herstellen, met den eenig-sten weg te volgen die daartoe kan geleiden — dat is, den weg der liefde en der nederigheid Hunne gansche liefde is eigenliefde. Zij mogen de graanvelden van iemand anders betreden, maar niemand mag eenen voet op hunne velden zetten. De anderen moeten nederig zijn en indien de anderen hen beleedi-gen, zelfs onvrijwillig, moeten deze zich op de ootmoedigste wijze verontschuldigen ; maar zij zeiven zijn te goed om tot zoo iets vorjdicht te wezen.
Niettemin, dierbare vrienden, zijn er misschien onder u, die oprecht verlangen in vrede te leven met iedereen. Indien dat zoo is, kunt gij daartoe geraken met een gansch eenvoudigen regel te volgen. Deze is : Let op uwe woorden en let op uwe handelingen, wanneer gij met anderen te doen hebt; zij zijn zoo gevoelig als gij — misschien meer Gij moet van anderen niet verwachten dat het heiligen zijn, zelfs indien gij heiligen waart. Vleit hen niet over hunne ondeugden, maar erkent in hen wat goed is ; volgt den rechten weg. Indien zij u schade toegebracht hebben. onderzoekt of gij niet begonnen zijt, met hen te tergen : onderzoekt uwe eigene daden Indien gij zeker zijt van geene aanleiding gegeven te hebben, wijt het dan aan hunne onwetendheid of aan een misverstand ; tracht de oorzaak te vinden, door uitlegging te vragen en te geven, indien het kan zijn. Maar indien gij fout hebt gemaakt, weest niet te trotsch om dit te erkennen. Indien gij geene verzoening kunt tot stand brengen, spreekt evenwel goed van uwe tegenpartij,
— 84 —
en gelooft dat hij of zij, alles welbeschouwd, beter is dan gij zelf. Yoor iemand die waarlijk nederig is zal deze regel niet moeilijk zijn.
Dit is de ware beteekenis van de raadgeving van den H. Paulus ; indien gij ze volgt zult gij waarlijk in vrede leven, voor zoover dit mogelijk is in deze wereld.
Vierde £on(lu£ na Uriekoniiig'eu.
Epistel (Kin de Romeinen, xm. 8-10. Broeders, maakt dat gij niemand iets anders schuldig zijt dan malkander te beminnen : want die zijnen evennaaste bemint, heeft do Wet volbracht. Want dit alles : « Gij zult geen overspel doen. gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult geene valsche getuigenis geven , gij zult niets begeeren », en alle ander gebod, dat wordt al begrepen in dit woord : « Gij zuil uwen evennaaste beminnen gelijk u zeiven. » L)e liefde tot den evennaaste doet hem geen kwaad. Zoo is dan de liefde do vervulling der Wet.
Evangelie mm den H. Mallheus. vm. 23-27. In dien tijd, als Jezus in een scheepje gegaan was, zijn Hem zijne discipeicn gevolgd. En ziet, daar ontstond een groot tempeest op zee , zoodat het scheepje door de baren overdekt wierd ; doch Hij sliep, üe discipelen dan tot hem komende, wekten Hem, zeggende : Heer help ons ; wij vergaan. Jezus zeide tot hen : Wat, zijt gij bevreesd, gij kleinen van geloof? Dan stond Hij op, en gebood de winden en de zee : en het weder werd zeer stil. En de menschen waren verwonderd, zeggende : Wie is deze, dat Hem de winden en de zee gehoorzamen ?
Vele christenen doen niets dan klagen ; zij zouden beter doen met hunne plichten te vervullen en de goddelijke Voorzienigheid niet te mistrouwen.
En Jezus zeide tot het' : JP'al, zijf gij bevreesd, (jij kleinen van geloof ? ir. matth. vut. 2G.
Sommige menschen zijn altijd bezig met klagen. liet is juist alsof zij daar hun vermaak in vonden, want zij vinden altijd iets uit om er over te klagen. Wanneer hun eene goede reden om te klagen ontsnapt, gelukken zij er altijd in eene nieuwe reden te vinden. Eeni-gen klagen over tijdelijke zaken, anderen over geestelijke ; doch welke ook hunne keus weze onder dit opzicht, zij zijn zoo gehecht aan het vermaak van te klagen dat , indien zij hun geliefkoosd onderwerp moeilijk kunnen vinden, zij iets anders onder handen nemen liever dan niets te hebben om over te klagen.
Gij denkt misschien dat die neiging om te klagen zeer zeldzaam is ; maar wonderlijk genoeg, dit is niet. In de werkelijkheid is het getal der klagers bijna zoo groot als het getal der menschen in deze wereld, en zij klagen over alles wat gij maar kunt uitdenken, alhoewel zij slechts gedurende een zekeren tijd over elke zaak klagen,nu eens over hunne eigene zonden of over die van anderen— van hunne kinderen,bij voorbeeld— dan eens, en dit is aangenamer, over eenige tijdelijke zaak, zooals hunne gezondheid of den staat van hun fortuin.
Nu, wat versla ik Joor klagen ? Ik geef dien naam niet aan het ernstig nadenken over sommige tijdelijke of geestelijke dingen — want vele dingen alhoewel niet alle, waarover de menschen klagen, zijn een ernstig overdenken waard ; maar geen enkel is de minste klacht waard;— doch ik heet klagen, over al die dingen
— 86 —
nadenken op eeue manier,die geen nut kan opleveren en die alleenlijk dient om den geest daarmede bezig te houden en van God af Ie trekken.
Hier is, bij voorbeeld, een geval van klagen,waarop ik zoo even gezinspeeld heb ; een goede vader en eene goede moeder hebben kinderen, die opgroeien, gelijk het bijzonder in deze stad met vele kinderen geschiedt, in de verwaarloozing van al hunne plichten en in bet aanleeren van allerlei slechte gewoonten. Natuurlijk is zulks zeer bedroevend voor hunne ouders, en waarlijk daar is reden voor. Zij zouden hunne natuur moeten verloochenen of doorslechte ouders moeten wezen, indien zij niet bedroefd waren. Zij moeten daar over treurig zijn ; cn ik zeg niet dat de men-schen nimmer moeten bedroefd zijn, maar alleenlijk dat zij niet moeten klagen. Doch deze ouders zullen waarschijnlijk klagen. Zij houden bunnen geest bezig met allerlei onnoodige vragen en gedachten. Zij zeggen : « Wat heb ik toch misdaan, dat mijne kinderen zoo slecht zijn?» En misschien, niettegenstaande zij deze vraag doen, houden zij zich nooit bezig met hun eigen te onderzoeken om Ie vinden, of zij niet op de eene of andere wijze hunne plichten verzuimd hebben, om er dan een akt van berouw over te verwekken en goede besluiten te nemen voor de toekomst, indien het niet te laat is. Wat zij met die vraag willen zeggen is dit : « Hoe kan God zulks toelaten, indien ik mijnen plicht vervuld heb ? » En dan zeggen zij : « Veronderstel dat die kinderen slecht worden, onzen naamont-eeren, en zelfs hunne ziel verliezen — wat zal ik dan doen ? » Ofwel zeggen zij misschien : « Wat zal ik nu doen ? » Maar dit laatste beteekent niets in bunnen mond ; want, ofwel doen zij niet de minste poging om te vinden wat zij doen kunnen, ofwel zij besluiten dat
— 87 —
zij uiels anders kunnen doen dan bidden ; en dit laatste doen zij niet, want den tijd om te bidden verkwisten zij met hun nutteloos geklaag.
Nu, waarvan komt dit alles ? Dit komt van bun mistrouwen in Gods liefde en voorzienigheid. Dit komt van een gevoelen, gelijk aan dat der apostelen, zooals wij in het Evangelie van dezen dag lezen, toen Hij die voor hen moest zorg dragen ingeslapen was ; doch de apostelen hadden moeten weten, gelijk de psalmen het hun geleerd konden hebben, dat « Hij, die Israël beschermt, noch sluimert, noch slaapt. » Zelfs indien zij niet wisten dal Hij God was, hadden zij toch moeten weten dat God, die Hem in de wereld gezonden had— en daarom geloofden zij in Hem — Hem geen kwaad zou laten geschieden ; en zij zouden gewillig al het overige aan zijne voorzienigheid overgelaten hebben, indien zij hunnen plicht gedaan hadden. Zij mochten Hem wel wekken, om Hem zijne hulp en zijnen raad te vragen ; maar Hij, die in hunne harten las, bemerkte dat hunne bezorgdheid niet voortkwam uit hunne voorzichtigheid, maar uit hun mistrouwen, en daarom berispte Hij hen naar verdienste, zeggende : « Wat, zijt gij bevreesd, gij kleinen van geloof ? »
Dat is de reden waarom wij klagen, gelijk de apostelen.Het is omdat wij te weinig geloof hebben.Wij wan-trouwenGods voorzienigheid en barmbartigheid,en verkwisten onzen tijd met klagen en morren, in plaats van kalmte onderzoeken welke onze plicht is en hom daarna te vervullen,de uil komst eenvoudig en met vertrou-wen aan God overlatende. Maar wij kunnen ons zoo goed niet verontschuldigen als de apostelen, want wij kennen Hem beter dan zij op dit tijdstip. Laat ons dus beschaamd wezen over ons gebrek aan geloof, en laat ons onder dit opzicht redelijker zijn in het vervolg.
SERMOON XXVI.
Hel leven van Jen christen is vervuld met liekomigen ; maar de bekoringen dienen tm groot voordeel, wanneer zij overwonnen worden.
En ziet, duur uiUstund een yruot tempeest op zee. — h. matth. vin. 24.
Bijna allen, dierbare broeders, zijn wij in denzelfden toestand geweest als de apostelen in hun klein schip op het meer van Galilea. W ij zijn op zee geweest in eenen storm, te midden der woedende baron, die ons zwak scheepje heen en weer slingerden en hetzelve alle oogenblikken dreigden te verzwelgen. Aldus behoeven wij de hulp onzer verbeelding niet in te roepen om te weten, welke alsdan de gevoelens der apostelen moeten geweest zijn.
Misschien denkt gij dat ik overdrijf met alzoo Ie spreken ; de meesten onder u, veronderstel ik, kunnen zich niet herinneren ooit in eenen storm op zee geweest te zijn. Niettemin is het de volledige waarheid. Alleenlijk waren de golven en de zee veel gevaarlijker dan die, waaraan de apostelen in dien nacht blootgesteld zijn geweest. Want de zee, waarop gij u bevonden hebt en u nog bevindt, is de zee van dit sterfelijk leven ; en de storm was de storm der bekoring ; en het gevaar was doodsgevaar niet voor het lichaam, maar voor de ziel.
Maar misschien herinnert gij u niet ooit in een woedenden storm, zelfs van deze soort, geweest te zijn. Wel, het kan zijn dat God u op bijzondere wijze begunstigd heeft en u tot dusverre eene kalme en rustige zee heeft te bevaren gegeven. Indien het zoo is , maakt gij eene uitzondering op den algemeenen regel. Het kan ook zijn evenwel, dat gij op eene an-
— 89 —
tlere wijze aan den storm ontkomen zijt, namelijk, door seffens te zinken tot op den bodem. Gij weet dat de woedendste tempeesten niet verre onder de oppervlakte van den Oceaan doordringen, zoodat men aan den storm kan ontkomen door te zinken. Zoo zijt gij misschien aan de bekoring ontkomen door er dadelijk in toe te stemmen ; zoo gauw gij bekoord werdt tot het bedrijven eener doodzonde, hebt gij ze bedreven en zijt gij gezonken in dien schrikkelijken en on-peilbaren afgrond al dieper en dieper, totdat gij opnieuw opgeheven zijt geworden tot het licht en de lucht van Gods vergiffenis en vriendschap bij de ecne of andere missie of door eene andere buitengewone genade, welke Hij u toegezonden heeft.
Maar daarvoor zijt gij niet gemaakt, zoo min als een schip gemaakt is om gedurig te zinken en daarna weer opgehaald te worden. Do schepen zijn gemaakt om te zeilen en niet om te zinken. De scheepsbouwers verwachten van hunne schepen, dat zij met de elementen zullen worstelen en zich niet door hen zullen laten overwinnen ; wat meer is, zij verwachten dat de winden, die hunne veiligheid schijnen te bedreigen, tot middel zullen dienen om hen te doen aankomen in de liaven, waarvoor zij bestemd zijn. En wat de scheepsbouwer van zijn schip verwacht, dat verwacht God, die ons gemaakt heeft, van ons ; bijzonder van ons christenen, voor Avie Hij zooveel gedaan heeft. Hij hoopt, en dat met recht, dat wij boven de oppervlakte zullen blijven — d^t is, dat wij in den staat van heiligmakende genade zullen volharden ; dat wij zullen worstelen tegen winden en golven — dat is, dat wij aan de bekoring zullen wederstaat!; en wat meer is, Hij verwacht dat de winden, zelfs indien zij met de uiterste woede op ons nederkomen, tot onzen voortgang zullen
f fl iép
1! 'ff; m
J-Ü' :
l'J
i.1
ill
lil :i^Ni
\m
1
i|
|»
mm r-'?
Ifp
lil quot;■y
s
— 90 —
medehelpen — dat is, dat zij het middel zullen wezen, en zelfs het voornaamste middel, om ons te brengen naar de veilige haven van het gelukzalig vaderland.
Laat ons dus niet verwonderd zijn, neen, laat ons zelfs blijde zijn, indien de bekoring ons aanrandt, zoolang als wij ze niet zoeken. « Mijne broeders, » zegt de H. Jacobus, « telt alles voor blijdschap , wanneer gij in verschillende bekoringen zult komen. »En waarom ? Vooreerst, omdat het feit van door bekoringen te worden aangevallen het teeken is,dat de duivel uwe ziel op prijs stelt. Dit bewijst, dat gij u nog boven de oppervlakte der zee bevindt, dat gij nog niet gezonken zijt, wijl gij aan het geweld van winden en golven moet weerstand bieden. En vervolgens, omdat dit een teeken is, dat onze Zaligmaker vertrouwen in u beeft. De scheepsbouwer, indien hij zulks kon, zou de kracht van den wind in evenredigheid brengen met de grootte en de sterkte van zijn schip ; en dat doet God, onze Maker. Hij heeft zijne heiligen laten beproefd worden door bekoringen, in vergelijking met welke de onze niets heteekenen. Uwe bekoringen, zooals Hij ze toelaat, moeten dienen voor uwe zaligheid en volmaking ; hoe meer Hij denkt, dat gij er overwinnen kunt, hoe beter voor u.
Doch gij moet de bekoringen niet zoeken. Een voorzichtige zeekapitein houdt zich buiten de streek der stormen. Zijt tevreden met degene, welke gij niet kunt vermijden ; want dit zijn de eenigste die God toelaat.
Wanneer gij ze niet kunt vermijden, bestrijdt ze dan kloekmoedig. Weest niet bevreesd, gelijk de apostelen ; want God is met u even als Hij met hen was, alhoewel Hij somtijds schijnt te slapen. Hij heeft u niet vergeten, en met zijne hulp zult gij elke bekoring te boven komen.
— 91 —
Maar gij moet Hem vragen, dat Hij u de macht geve van zulks kunnen te doen.Gij moet naar Hem gaan gelijk de apostelen, zeggende : « Heer help ons, wij verbaan. » Daar over berispte Hij hen niet,maar wel over hunne vrees en hun gemis aan vertrouwen in zijne voorzienigheid. Wanneer gij u inden storm der bekoring bevindt, moet gij werken, alsof de uitslag van u afhing en gij moet bidden, alsof alles van Hem afhing. Indien gij dit doet zult gij in het tempeest niet vergaan ; integendeel wanneer de storm over is, zult gij zien, dat hij u voortgedreven heeft naar de haven,waar nimmer stormen heerschen.
SERMOON XXVII.
De H. Kerk kenrl hel gebruik der gewijde kaarsen goed ; de clirislenen moeien er dns gebruik van maken.
O. I.. V. l.icliiiiiis.
Ecu licht voor de hekeeriny der Heidenen, en de (jlorie van uw volk van Israël. — u. luc 11. 32.
De wijding der kaarsen, en de eerbied, dien de katholieken voor gewijde kaarsen hebben, zijn dingen welke de Protestanten maar moeilijk kunnen begrijpen. Zij hebben geen denkbeeld van eene kaars, tenzij dat het een ouderwetsch artikel is, hetwelk misschien nog dienstig kan zijn om sommige donkere hoeken van het huis te verlichten, maar wat toch maar een armzalig ding is in onze dagen van gas en electrisch licht. Zij verslaan niet hoe iemand, die zich eene goede petroleurn-lamp kan aanschaffen, zou gebruik willen maken van eene kaars ; ofwel het zou misschien moeten zijn, omdat eene kaars niet kan ontploffen.
De reden hunner verwondering en verwarring is
— 02 —
duidelijk. Zij begrijpen niet, of willen niet begrijpen, dat wij de kaarsen eeren en hoogschatten, juist gelijk wij doen met de beelden der heiligen en andere dingen, niet ter oorzake van hetgeen zij zijn, maar ter oorzake van hetgeen zij voorstellen ; en ook ter oorzake van de heiliging en het voordeelig gebruik, niet zoo zeer voor onze lichamen als voor onze zielen, welke de zegening der H. Kerk bekwaam is aan zekere voorwerpen vast te hechten.
De Protestanten, zeg ik, begrijpen die dingen niet of willen ze niet begrijpen ; maar de katholieken verstaan dezelve wel. Het is geen bijgeloof, dat den katholiek de gewijde kaarsen doet eeren. Hij weet vooreerst, dat de kaars door de H. Kerk uitgekozen is, om oiïzen Goddelijken Verlosser voor te stellen ; dat haar zwak licht het teeken is van het waarachtige licht, hetwelk iederen mensch die in deze wereld komt verlichten moet ; en bij eert en waardeert dat licht, omdat het aan God is toegewijd. En vervolgens weet hij, dat die kaars cenc grootere macht bezit en tot een verhevener gebruik dient dan de schitterendste lampen, welke door de handen der mensclien vervaardigd kunnen worden ; dat, alhoewel zfj slechts een stolïelijke zaak is, zij nogtans eene geestelijke waarde heeft,zooals het wijwater en de andere dingen, welke de H. Kerk gezegend en geheiligd heeft; en bijzonderlijk dat zij ons tot verdediging dient tegen de vijanden onzer ziel. Satan en de andere gevallen engelen, hetgeen wij zooveel le liever hebben, omdat die hoovaardige geesten niet kunnen verdragen op de vlucht te worden gedreven door zulke gewone en eenvoudige dingen ais eene kaars of eenige druppels water.
Gij weet dit alles, mijne vrienden ; de geest des geloofs leert het u. Maar gij denkt er niet altijd aan,
- 93 —
gelijk gij zoudt moeten doen. Hoe dikwijls treedt de priester niet in huizen, waar hij voor eenen zieke geroepen wordt en waar geene kaars te vinden is ! De voorschriften der H. Kerk vereischen het gebruik van kaarsen, hij de toediening der sacramenten ; men zou kunnen denken, dat het niet noodig was desaan-gaande voorschriften te maken, indien het geloof ons deed inzien, dat ten minste deze eer aan de sacramenten moet bewezen worden. Zonderling is het evenwel, dat de menschen in het huis van eenen zieke daar nooit aan denken. Zij laten onzen Heer wachten, terwijl zij uitloopen om zoo mogelijk eene kaars te ontleenen aan eenen godvruchtigen buurman. Misschien koopen zij er eene in den kruidenierswinkel ; ik weet niet welke wijding zij meenen dat die kaars ontvangen heeft. Wanneer zij eene kaars hebben, gelijk het moet zijn, dan i« er waarschijnlijk niets in huis om ze in te zetten, en er is kans genoeg dat men niets anders zal vinden dan eene ilesch.
In zekere huizen, die wij te bezoeken hebben, zou het veel beter uitzien, indien er wat minder flesschen en wat meer gewijde kaarsen aanwezig waren. Dit zou doen zien, dat de bewoners van die huizen ten minste zooveel aan hunne zielen als aan hnnne lichamen denken. Het is waarlijk onaangenaam voor iedereen — en onze lieer moet ook meegeteld worden — dat zulke dingen, gelijk ik ze nu aanhaal, moeten voorvallen.
Laat de flesch weg en tracht eenen kandelaar te hebben Ik weet dat de kandelaaars, zoowel alsde kaarsen, eenigszins uit de mode zijn ; maar er zal altijd voorraad van die voorwerpen zijn indiener aanvraag naar gedaan wordt. Uit eerbied en uit vrees voor God, blijft niet langer zonder eene gewijde kaars in uw huis
— 04 -
en zonder iets fatsoenlijks om ze in te plaatsen. Het zal u geene schade toebrengen, indien gij ze laat branden op eenc geschikte plaats en op geschikten lijd, zelfs dan wanneer er geen zieke in huis is en geen priester.
En, indien het mogelijk is, offert eene kaars om te laten branden op de plaats en gedurende den tijd, die aan God do aangenaamste zijn — dat is, op het altaar, gedurende het heilig misoffer of op het oogenblik, dat de zegen metliet Sacrament zijner liefde gegeven wordt. Eert en verheerlijkt Hem overal, maar bijzonder in de plaatsen, waar zijne glorie woonten waar Ilij dagelijks voor u opgeofferd wordt.
Viji'iif Zoiiiln;; na llriokosiiES^cn.
Epistel uun de Colossers. m. 12-17. Broeders: trekt aan,als uitverkorenen van God, h ui li go 11 en welbeminden, een ingewand van barmhartigheid, goedertieren heid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, verduldighe'd ; verdragende malkander, en vergevende de eenen aan de anderen, indien iemand eenige klacht tegen eenen andere mocht hebben; gelijk de lieer u vergeven heeft, zoo moet gij ook doen.Maar boven al deze dingen weest in het bezit van de liefde, die de baud dor volmaaktheid is. En dat de vrede van Christus de overhand hebbe in uwe harten, tot denwefken gij geroepen zijt, om één lichaam te vormen ; en zijt dankbaar. Dat het woord van Christus overvloedig in u wone, met alle wijsheid : leert en vermaant malkander door psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, zingende uit Ier harte voor God met aangenaamheid. Al wat gij doet, hetzij in woorden of in werken, doet alles in den naam van den Heer Jezus Christus, God den Vader door Hem dankende.
— 93 —
Evangelie van den H. Muttheiis, xm. 24-30. In dien tijd stelde Jezus aan het volk deze gelijkenis voor,zeggende: Het rijk der hemelen is gelijk aaneenenmensch, die goed zaad in zijnen akker gezaaid had. Maar terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid in het midden der tarwe, en ging henen. Als nu het kruid was opgewassen en vruchten had voortgebracht, dan openbaarde zich ook het onkruid ; en de dienaars vau den vader des huisgezins kwamen hem zeggen : Heer, hebt gij niet goed zaad in uwen akker gezaaid ? Hoe komt er dan het onkruid in ? Hij antwoordde hun: Dit heeft een vijand gedaan. De dienaars zeiden tot hem : Wilt gij d;it wij het gaan uitplukken? Hij antwoordde : Neen, opdat gij, het onkruid uitplukkende, niet te zamen met hetzelve de tarwe uittrekt. Laat heide opgroeien tot den oogst ; en ten tijde van den oogst zal ik aan de maaiers zeggen ; Plukt eerst het onkruid bijeen, en bindt het in bussels om te verbranden ; maar vergadert de tarwe op mijnen graanzolder.
SERMOON XXVIII.
Gowl en sleehl /.aad bevindt zich in hel hart der menschen ; liet };oed zaad moet het slechte versmachten.
Plukt eerst het onkruid bijeen, en bindt het in bussels om te verbranden ; maar vergadert de tarwe op mijnen graanzolder. H. MATTH. XIII. 30.
De gelijkenis, die het onderwerp is van het Evangelie van dezen dag, wordt een weinig verder door onzen Heer zeiven uitgelegd. Zijne leerlingen vroegen Hem om uitlegging ; en Hij verklaarde hun, dal het goede zaad de kinderen van het rijk beteekende — dat is,alle goede en geloovige christenen, en dat het onkruid de kinderen van den booze voorstelde— dat is, al degenen
— 96 —
die weigeren het geloof aan te nemen hetwelk God veropenbaard heeft, of die aan zijne wet niet willen gehoorzamen.Deze twee soorten van menschen, zeide Hij, leven te zamen in deze wereld ; maar op het einde der wereld zullen zij voor eeuwig gescheiden worden, de hoozen om in den vuuroven geworpen te worden, en de rechtvaardigen om te blinken gelijk de zon in het koninkrijk van hunnen Vader.
Onze Heer heet de zondaars de kinderen van den booze — dat is, van den duivel. Dit beteekent echter niet dat de duivel ben geschapen beeft, want hij kan geen enkel wezen scheppen, neen, God heeft ons allen geschapen en, wat meer is, heeft ons allen vrijgekocht met zijn kostbaar bloed. Nogtans is er iets in de zondaars, wat men kan zeggen door den duivel gemaakt te zijn, en waardoor zij zijne kinderen worden. Dat is de zonde, welke bij de eerste in Gods schepping heeft ingebracht, tot dewelke bij onze eerste ouders bekoord heeft en tot dewelke bij ons nu nog bekoort. De zonde is het werk van den duivel; en de zondaars zijn zijne kinderen, omdat zij zijn werk doen.
Doch weinige menschen, ten minste weinige christenen, blijven gedurende bun ganscb leven zondaars en kinderen van den duivel. Somtijds hebben zij berouw en worden dan, ten minste vooreenigen tijd, kinderen van God.Het goed en hetkwaadzijn gemengd in hunne zielen, juist gelijk zij het in do wereld zijn. Zoo is de gelijkenis van onzen Zaligmaker waar voor ieder van hen, juist gelijk zij waar is voor de wereld in het algemeen. Het hart van ieder onzer is een klein veld, waarin God bet goede zaad zijner heilige ingevingen zaait,en de duivel het slechte zaad zijner booze bekoringen ; somwijlen wordt naar de eerste geluisterd, somwijlen ook aan de tweede toegegeven.
— 97 ~
Misschien hebben wij al bij ons zel.ven gevraagd (want dit is eenegansch natuurlijke vraag): « Waarom liceft God aan den duivel toegelaten zijn slecht zaad in de wereld en in de harten der menschen uit tc werpen ? En waarom, indien Hij liet laat zaaien, laat Dij niet loe dit slechte zaad uit tc trekken, om het te beletten van te groeien en van het goede zaad te verstikken ? » indien gij mij zulke vraag deedt, zou mij zulks geenszins verwonderen; en gij ook zult u niet verwonderen, indien ik u al de redenen niet kan geven welke God daarvoor heeft; want het is een der geheimen vau zijne voorzienigheid. Nogtans heeft Chrislus zelf eene reden aangegeven in de uitlegging van zijne gelijkenis. Uo dienaars,zooals gij weet, verlangden het onkruid te gaan uittrekken ; maar de meester zeide : « Neen,opdat gij, het onkruid uitplukkende, niet te zamen niet hetzelve de tarwe nittrekt. » Zou het ook zoo niet met ons gaan, indien God al het slechte zaad der bekoringen uit onze harten wegnam ? Een groot deel van onze deugd zou uitgeroeid worden, en het overblijvende zou niet zeer krachtig en vast wezen. Gij kunt dit dikwijls zien. Iemand schijnt nogal deugdzaam te wezen, maar welke is de reden ? De reden is dat hij niet veel bekoord wordt. Laat eene sterke bekoring komen,en misschien zal zulke persoon veel gemakkelijker in de zondevallen dan een andere, die slechter scheen te zijn, maar die eene krachtdadige deugd verworven heeft in liet bestrijden van allerlei moeilijkheden,onbekend aan den eerste. En niet alleen zou onze deugd niet vast zijn, maar onze verdiensten zouden ook niet zeer groot vrezen, zonder bekoring ; want onze grootste verdiensten verkrijgenquot;wij door de beslrijding der bekoringen.
Onze lieer wil dus het onkruid niet uitroeien daar waar de tarwe zich bevindt, maar Hij verlangt dat de
■ '7
— 98 —
tarwoblijvo leven on dat zij hot onkruid bovenhet hoofd groeie. SVij moeten er voor zorgen dat dit geschiede ; want indien er eenig onkruid overblijft bij ons afsterven, dan zal er iets blijven te verrichten alvorens de tarwe naar den graanzolder gebracht worde — namelijk, het onkruid zal in den vuuroven moeten geworpen worden: en die vuuroven voor degenen,welke in Gods genade sterven, is het vagevuur. Wij zullen daar moeten wachten, totdat het onkruid der zonde geheel verbrand zij, alvorens wij naar den hemel kunnen gaan met de tarwe van onze deugden en verdiensten.
Laat ons dus niet alleenlijk bidden voor hen,die zich in de zuiverende vlammen des vagevuurs bevinden, maar ook voor ons om aan die vlammen te ontkomen. Onze Zaligmaker verlangt niet dat wij naar het vagevuur gaan. Ilij zou ons veel liever van op ons doodbed in den hemel opnemen, dan ons in dien slaat van lijden te laten. Wat Ilij verlangt is, dat de tarwe over het gansche veld groeic en het onkruid versmachte, in plaats van door hetzelve versmacht te worden— in een woord Ilij verlangt dat wij heilig zijn. Dat zegt do II. Paulus : « Dit is de wil van God uwe heiligmaking.» Laat ons dus, in de maand November en bet gansche jaar door, bijzonderlijk voor godsvrucht hebben diegenen na te volgen (en hun getal is zoo klein niet),die gestorven en voor God verschenen zijn, hunne handen gevuld met tarwe, waaronder niet het minste onkruid te vinden was.
Oiircclilc dirislcncn moeten gaarne de helecdigingen vergeven, die men hun aangedaan heei't.
Ferdruyende malkander , cn verejevende de eenen aan
_ 99 —
dc anderen, indien iemand eeniye klacht legen eenen andere mocht hebben ; gelijk de Heer u vergeven heeft, zoo moet gij ook doen. Col. m. 13.
Deze woorden, dierbare broeders, zijn uit den Epistel van dezen dag getrokken. Zij behelzen eene zeer belangrijke les voor ons, eene les, die wij nooit goed genoeg kennen , om ze niet beginnen aan te leeren. Gij zult vele menschen vinden, die zich op het einde bevinden van een lang leven — die, zooals men zegt, oen voet in het graf hebben — en die niet beter he-leedigingen welen te vergeven , dan toen zij voor de eerste maal aan dezelve blootgesteld waren.
Er zijn twee goede redenen, dierbare broeders, om dewelke gij deze les zoudt moeten leeren. De eerste is, dat gij nooit gelukkig kunt zijn in dit leven, tenzij gij dezelve leert ; de tweede , dat er anders veel te vreezen is voor uw eeuwig geluk in het toekomende leven.
Gij kunt nooit gelukkig wezen in dit leven, zeg ik, tenzij gij de beleedigingen weet te vergeven , welke anderen u aandoen. Inderdaad het is vooreerst zeer onaangenaam gedurig te denken aan de beleedigingen, welke men ontvangen heeft — dat is klaar genoeg ; en vervolgens, gij zult er altijd blootgesteld aan zijn. Er bestaat een middel om ze te vermijden, dat is waar: men hoeft slechts naar eene woestijn te gaan, om daar in een hol of in eene hut alleen te loven. Doch ik meen dat er op onze dagen niet velen zijn, die zich tot zulke levenswijze geroepen voelen j en indien gij het bij geval waagdet als kluizenaar te leven, zonder daartoe eene roeping te hebben, zoudt gij waar-schijnlijk honderdmaal ongelukkiger wezen dan in do wereld met de lastigste geburen. Dit is evenwel het eenigste middel om ze te vermijden ; want, hoe goed
— 100
ook de menschen zijn te midden van welke gij leeft, zij zullen altijds eenigszins zelfzuchtig zijn ; zij zullen somtijds hunnen zin willen volgen, en dikwijls zal het gebeuren dat hun zin met den uwen niet kan overeenkomen. En zij zullen allijd een weinig onbedachtzaam zijn. Zij zullen er niet allijd op letten om u niet te kwetsen ; en gij kunt zulks van hen niet verwachten, want gij zelf zijt zoo zorgvuldig niet. Gij zoudt verwonderd zijn, indien gij wist hoe dikwijls gij anderen beleedigd hebt.
Daar is geene ruimte genoeg in de wereld, om er allen door heen te wandelen, zonder dat de eene somtijds den andere op do teenen treedt. Velen onder ons zeilen te gelijker tijd den stroom dos levens af , en het zorgvuldigste sturen kan niet beletten dat er nu en dan eene botsing plaats hebbe. En zulke zorgvuldige besturing kan meti van iedereen niet verwachten, tenzij van den eene of den andere bij uitzondering. Indien gij het zelf eens wilt ondernemen, zult gij zien hoe moeilijk dat is. Do heiligen beproeven het, en dat is eene der redenen waarom de heiligen zoo inschikkelijk zijn voor de fouten van anderen.
De tweede reden , waarom gij moet leeren vergevensgezind zijn jegens de anderen , gaf ik reeds aan ; namelijk dat er anders veel te vreezen is voor uw geluk in het toekomende leven. Indien gij daaraan twijfelt, zullen de volgende woorden van onzen Zaligmaker uwen twijfel wegnemen, e Indien gij aan do menschen niet vergeeft », zegt Hij, lt;1 zal uw Hemel-sche Yader nimmer uwe zonden vergeven. » Gij kunt al uwe zonden biechten , en meer dan eens de heilige sacramenten ontvangen ; maar zoolang gij haat draagt tegen iemand, zijn uwe biechten en communies slecht, gij bevindt u niet inde vriendschap van God, en in-
— 101 -
dien gij met dat slecht gevoelen in uw hart uit de wereld vertrekt , zult gij van de goddelijke tegenwoordigheid beroofd worden.
Gij zult misschien tot mij zeggen : « Yader, ik zal vergeven, maar vergeten kan ik niet, » Indien gij dat tot mij zegt, dan zeg ik tot u : beproeft het. Zoolang gij niet beproeft te vergeten, zoolang gij in uw geheugen dat pijnlijk gevoelen bewaart , hetwelk door eene werkelijke of ingebeelde beleediging veroorzaakt is, zal dit immer eene gelegenheid van zonde voor u blijven. Dat gevoelen zal u altijd aanzetten , om aan uwe beleedigers die teekenen van liefde te weigeren , welke gij hun verplicht zijt te geven. Gij zult altijd genegen zijn om kwaad van hen te spreken, om anderen te beletten hen te prijzen, om sommige zinspelingen te maken, in dewelke het venijn dat in uw hart verborgen ligt naar boven komt. En weest maar niet te zeker van alles gedaan te hebben wat God ver-eischt, omdat de priester u de absolutie gegeven heeft. Deze kan in uw hart niet lezen en is dikwijls verplicht de absolutie te schenken aan haatdragende men-schen , terwijl hij grootehjks twijfelt of de Rechter , dieniet bedrogen kan worden, zijn oordeel zal goedkeuren.
Welnu, opdat gij met minder moeite zoudt vergeven, herinnert u wat ik u daareven zegde : zij, die u beleedigd hebben, deden zulks in hot algemeen eerder door zelfzucht of onbedachtzaamheid dan door kwaadwilligheid. Gelooft mij , oprechte kwade wil is zeldzaam. Indien gij de gesteltenissen van de anderen kon-det zien, zoudt gij ondervinden dat zij in bet algemeen zoo goed zijn als de uwe; en ik veronderstel niet dat gij u zeiven voor boosaardig houdt , zoo min als ik geloof dat gij het zijt. Weest dus niet zoo achterdoeh-
- 102 —
tig en vergeeft edelmoedig aan de anderen, gelijk gij zelf verlangt dat men u vergeve.
Zcsdo Zondag na Driekoningen.
Eerste Epistel aan de Thessaloiiicensers. 1.2-10. Broeders, wij danken God gedurig voor u, uwer gedachtig zijnde in onze gebeden zonder ophouden ; gedenkende voor God, onzen Vader, de werken van uw geloof,den arbeid van uwe liefde, en het verlangen van uwe hoop op onzen Heer Jezus-Christus ; want wij weten, o ! broeders van God bemind, boe gij uitverkoren zijt; want ons Evangelie is bij u niet alleen in woorden geweest, maar ook met mirakelen, en met den II. Geest, en met een volle overtuiging ; gelijk gij weet hoedanig wij onder u geweest zijn om uwentwil. Gij zijt navolgers geworden van ons, en ook van den Heer, daar gij het woord aangenomen hebt in vde verdrukkingen met ecne blijdschap van den 11. Geest, zoodat gij een voorbeeld geworden zijt voor al de ge-loovigen in Macedonië en in Acbaië. Want door u is het woord van den Heer vermaard géwordén, niet alleen in Macedonië en in Acbaië , maar ook in alle plaatsen is uw geloof in God verbreid, zoodat het on-noodig is iets daarvan te zeggen. Want zij verhalen zeiven van ons hoedanigen ingang wij tot u gehad hebben ; en hoe gij van de afgoden tot God bekeerd zijt, om den levenden en waren God te dienen, en om van den hemel te verwachten zijnen zoon Jezus, dien Hij van den dood verwekt heeft, en die ons verlost heeft van de toekomende gramschap.
Evangelie van dm H. Multheiis. xm. 31-35. In dien tijd stelde Jezus aan het volk deze gelijkenis voor, zeg-
- 103 —
gende: Het rijk der hemelen is gelijk aan een mostaardzaad, hetwelk een mensch nam en in zijnen akker zaaide,dat wel het kleinste onder alle zaden is; maar opgewassen zijnde is liet grooter dan alle moeskruiden, en liet wordt een boom, zoodat zelfs de vogelen des hemels in zijne takken komen nederzitten.
quot;ij zeide nog eene andere gelijkenis tot hen : Het rijk der hemelen is gelijk aan oenen deesem, dien eene vrouw nam en kneedde onder drij maten meel, totdat het geheel gedpesemd was. Alle c'eze dingen zeide Jezus door gelijkenissen tot do scharen, en zonder gelijkenissen sprak Hij tot hen niet, opdat volbracht zou worden heigeen door den profeet gezeid was : « Ik zal mijnen mondin gelijkenissen open doen ; ik z-d dingen tevoorschijn brengen, die verborgen waren van de schepping der wereld af. *
De II. Kerk is imlerigen arm ; zij zegt aan da mensclien onaangename waarbeden.
liet rijk der hemelen is fjelijl; aan een mostaardzaad. H. MA'ITH. XIII. 31.
Een korrel mostaardzaad is waarlijk klein, gelijk de Heer het zegt, en is ook, gelijk wij weten, zeer scherp en brandend. Zóó is Gods Kerk, welke het rijk van Christus uitmaakt op aarde. Vooreerst is dat rijk klein; niet omdat het klein is in getal of maat, maar omdat het arm is en nederig. De menschelijke geest is bovenal hoogmoedig, ongehoorzaam, wederspannig, hakende naar verheffing, zuchtende naar lof en eer. Hetgeen het paradijs voor ons deed verloren gaan, hetgeen de zonde en den dood in de wereld bracht, hetgeen den hemel sloot, hetgeen do hel opende, hetgeen ons bc-
roofde van onze hemelsche erfenis, was de hoogmoed. En het rijk Gods, de Kerk, die gesteld is om de harten der menschen te bestieren, om hunne ongeregeldheden te beteugelen, om ons terug naar den hemel te brengen, die Kerk is arm, is nederig, is klein in de oogen der wereld. De trotsche wereld houdt er van zich zelve op te blazen en groot te schijnen en maakt zich een breeden weg om in denzelven pochend te kunnen voortwandelen. Onze Heer zegt ons : « Indien gij niet gelijk wordt aan kleine kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet binnentreden » ; en ook nog : « Nauw is de opening en eng de weg, die naar het leven leidt. » Verwonderd u dus niet, indien onze heilige Kerk, die glorierijk en luistervol is in do oogen der engelen en der heiligen , klein, nederig en arm geacht wordt door de wereld,den' duivel en liet vleesch.
:\u, mij dunkt dat de armoede der Kerk eeno reden voor ons moet zijn om haar te beminnen. Indien gij arm zijt, gedenkt dan liet spreekwoord « soort zoekt soort. » De Kerk is ook arm. Zij bezit niet vele goederen dezer aarde, bijzonder op onze dagen. Dikwijls heeft zij moeite om eenen. betamelijken tempel te bouwen voor den dienst van God. Do Kerk kan somwijlen maar moeilijk « huishouden » — kan maar moeilijk de dingen koopen, die zij dagelijks voor haar gebruik noodig heeft. O ! de armen moeten dus de Kerk beminnen. Zijt gij rijk ? Dan moet do armoede der Kerk uw hart roeren en uwe beurs openen. « Gij zuil altijd armen met u hebben, » zegt Jezus Christus, en de armste der armen is Gods Kerk. De priester is verplichtte bedelen voor de kerk, voor de scliool, en voor alles wat erin is — ja, bijna voor iedere zaak, welke noodig is voor den dienst van onzen goddelijken Meester. Aldus is het van u rijken, dat milde aalmoe-
— 10S -
zen moeten komen, opdat Jezus Christus kunne zeggen , dat wij u met o;is en met Hem hebben, zoowel als de armen. Alhoewel ik u waarschuw van niet te zeer te verlangen naar het gemak in onze kerken en naar de wereldsche versiersels, naai- de zachte kussens en de mollige tapijten van de protestantsche tempels, moet ik toch mijne verwondering uitdrukken, dat vele welhebbende katholieken ten volle tevreden schijnen te wezen met in de kerken, waar zij ter misse gaan, meubels te zien, welke zij te gemeen zouden vinden voor hun eigen huis. Indien onze Heer niets dan stroo en eene krib vindt op onze dagen, om tot rustplaats te dienen aan zijne goddelijke majesteit, zoo moet dit niet geschieden, omdat'wij Hem niets beters willen aanbieden.
De H. Kerk is ook gelijk aan een mostaardzaad , omdat hare wetten dikwijls scherp en brandend zijn voor het menschelijk hart. Wanneer men het mostaardzaad verplettert, heeft het zooals gij weet een sterken en prikkelenden reuk ; en indien gij in de nabijheid komt, zoo doet het tranen uit uwe oogen vloeien. Indien gij het op het een of ander deel van uw lichaam legt, zoo brandt en bijt het. Somtijds ook zal de wet Gods tranen uit uwe oogen doen vloeien. Gij hebt wel eens eene gewoonte waarvan gij veel houdt , ofwel gij hebt een klein lievelingsplan gemaakt, ofwel gij zijt verkleefd aan zekeren persoon. Al die dingen brengen u verre van God ; daarom zegt zijne Kerk ; « Verandert uwe levenswijze. » « Laat dat varen. » « Zulks moogt gij niet doen. » « Roeit die gewoonte uit. » Voelt gij dan het scherpe mostaardzaad niet ? Ja, want het vleesch biedt wederstand. Gij houdt zooveel van den drank, gij zoudt uwe zinnelijke lusten willen involgen, gij zoudt zekere plaat-
- 'lOG —
sen van slecht vermaak willen bezoeken — wat zegt de H. Kerk van dit alles ? « Geeft u niet over aan den drank. » « Luistert niet naar uwe zinnelijke driften.» « Die plaats van vermaak moogt gij niet bezoeken. » « Verwijdert u van dat slecht gezelschap , of Jezus Christus zal zich van u verwijderen. » Welnu voelt gij dan niet, hoe brandend het mostaardzaad voor u is? Doch laat den moed niet zinken — beter is het hier te branden dan hiernamaals. Het branden van het mostaardzaad zal u genezen; zijne warmte zal u terugbrengen tot het leven. Eindelijk zal dat kleine zaad tot een grooten boom opwassen, wiens takken tot aan den hemel zullen raken en door het luchtruim heen en weder zwaaien ; en dan zullen wij , als arme, verlatene vogeltjes, onze vermoeide vleugels uitstrekken en voor eeuwig onze verblijfplaats onder zijn beschermend gebladerte gaan vestigen. B.
SERMOON XXXI.
Ieder goede christen moet medewerken tot hel-bekeeren der niet ge-loovigen. zoowel iloor woorden als door werken.
Hel rijk dei- hemelen is gelijk aan eenen (leesem ,(lien pene vrouw nam en kneedde onder drie maten meel, totdat het cieheel (jedeesemd was. ir. matth. xiii. 33.
Het rijk der hemelen, dierbare broeders,in deze even als in vele andere gelijkenissen onzes Hoeren, beien-kent niet het rijk Gods in de toekomende wereld maar in deze wereld — dat is, zijne heilige Katholieke Kerk. Wanneer men de gelijkenis op deze wijze verstaat, is het gemakkelijk te zien hoe Hij zijne Kerk met een mostaardzaad of met eenen deesem vergelijkt ; want in het begin was zij klein, maar zij is opgegroeid, gelijk het mostaardzaad groeit, zoodat zij nu over gansch de aarde verspreid is ; in het begin ocfk werd zij niet
— 107 —
opgemerkt, zoo min als een weinig deesem of gist in den deeg opgemerkt wordt, maar nu heeft zij haren invloed doen gevoelen in geheel de wereld, juist gelijk de gist op het geheole brood werkt.
Het inzicht onzes Heeren was, dat zijne Kerk gedurig zou aangroeien totdat elkeen er kon intreden,totdat elk hart gedcesemd zou wezen door het ware geloof. Doch er zijn sommige menschen— katholieke toch wel, maar een zonderling soort van katholieken — die mee-nen, dat do Kerk alleen gemaakt is voor de volken of de families, welke er tegenwoordig aan toehehooren, en die zelfs nieuwhekeerden laken, omdat zij den godsdienst hunner vaderen verlaten hebben. Ik weet niet welke verontschuldiging men zou kunnen bijbrengen voor zulke personen, tenzij men veronderstelle dat God hen met een oprecht kleine hoeveelheid van gezond verstand gezegend heeft.
Ik denk niet dat er vele menschen dom genoeg zijn om aldus te oordeelen ; maar er zijn er wel velen die handelen alsof zij zoo oordeelden. Ik wil niet zeggen, dat velen onverschilligheid toonen ten opzichte der nieuwhekeerden,want dat zou een onrechtvaardig verwijt wezen; maar ik wil zeggen dat er vele katholieken zijn, die niet schijnen te begrijpen dat de wereld moet bekeerd worden, en dat zij zeiven in zekere mate tot die bekeering moeten medehelpen ; dat zij oen deel zijn van den deesem, waarmede onze fleer de Avereld dee-semen wil ; dat Hij door hunne medehulp, in evenredigheid met hunne bekwaamheid en met inachtneming der tijdsomstandigheden , het geloof door gansch de wereld verspreiden wil. Ieder katholiek moet een missionaris wezen in zijne omgeving, en iets doen om de anderen tot de kennis te brengen van het geloof, dat hij zelf ontvangen heeft.
— 108 —
Niet dat ieder katholiek moét uitgaan,om het geloof te prediken op de hoeken der straten ; want het volk zou hem uitlachen en hem meer kwaad doen misschien, dan hij hun zou kunnen goed doen. Maar ieder katholiek moet uitzien naar degenen,die oprecht zijn en wel gezind ; ieder katholiek moet gereed staan, om aan dergelijke eene behulpzame hand te leenen,om hun de moeilijkheden uit te leggen welke zij zouden vinden in den katholieken godsdienst, of om hun aan te raden naar den priester te gaan, die deze moeilijkheden tee-nemaal uit den weg kan ruimen.
Doch hovenal moeten de katholieken onder degenen, welke niet gelooven, den deesem van het goed voorbeeld verspreiden, en nooit mogen zij aan die iieden door een slecht leven verergenis geven. Men kan niet zorgvuldig genoeg zijn ten einde geen schandaal aan de geloovigen te geven ; en men moet nog meer omzichtig wezen, ten einde geen steen des aanstoots te worden voor hen, die naar het ware geloof zoeken,bijzonder in de zaken,ten opzichte van welke zij een fijngevoelig geweten hebben.
Neemt, bij voorbeeld.de afgrijselijke zonde der godslastering, aan dewelke velen van u, gij moet het tot uwe schande bekennen,zoozeer verslaafd zijn en welke zij met zulke onvergefelijke onverschilligheid bedrijven. Het is buiten twijfel dat er menige Protestant is, die niets liever zou doen dan het geloof'te onderzoeken van eenen katholiek, die ongelukkiglijk de gewoonte heeft van te vloeken. En nogtans hij kan inderdaad begeerigzijn naar de kennis van het ware geloof, en zijne ziel is zoo kostbaar in Gods oogen als de uwe ; indien gij dan door uwe verfoeilijke gewoonte de oorzaak zij^dat hij zich wanhopig van de H.Kerk afwendt, zult gij voorzeker daarvan rekening moeten geven,wan-
— 109 —
neer gij geoordeeld zult worden. Vele personen rond ons blijven hedendaags buiten de H. Kerk, ter oorzake van die goddelooze zonde onder de katholieken, omdat de meeste katholieken,die zij kennen, eerder kinderen van den duivel dan van den goeden God schijnen te wezen.
Daar zijn nog andere dingen, bijzonderlijk dronkenschap en leugentaal,waarmede de katholiekenin hunne omgeving dendeesem van het slecht voorbeeld verspreiden en waardoor zij de menscben van hot geloof verwijderen, in plaats van ze tot hetzelve te geleiden ; doch de tijd ontbreekt mij om over dit alles te spreken.Het is uwe zaak, dierbare broeders, van te zorgen, dat gij bij uwen doodde zekerheid bezit waarlijk gearbeid te hebben, om in do wereld den deesem van het gelooi' en de deugd, en niet van het ongeloof en do zonde te verspreiden ; en dan zal de Heer uit uwe banden het bloed niet terugeischen van uwe broeders, voor wie Hij gestorven is gelijk voor u.
Scptungcsiuia.
Epistel l aan de Corinthiërs.ix, 24.— x. 5. Broeders , weet gij niet, dat degenen die in de strijdbaan loopeu, wel allen loopen, maar dat een alleen den prijs behaalt ? Loopt dan zoo dal gij hem moogt behalen. Nu, allen die om prijs strijden, onthouden zich van alles , en dit om eene vergankelijke kroon te ontvangen ; maar wij om eene onvergankelijke. Ik loop dan niet gelijk in het wild ; ik strijd niet gelijk slagen in de lucht gevende ; maar ik kastijd mijn lichaam, en breng het onder bedwang, opdat ik, na aan anderen gepredikt te hebben, niet zelf verworpen worde.
Want, broeders, ik wil niet dat u onbekend zij, dat onze voorvaderen altegader onder de wolk geweest
zijn, cn dat zij altegader door do zoe gegaan zijn, dat zij altegader onder iVIozes gedoopt zijn geweest in de wolk en in de zee, dat zij altegader dezelfde geestelijke spijs gegeten hebben, en altegader denzclfden geestelijken drank gedronken hebben ; want zij dronken uit de geestelijke steenrots , die hen volgde , en die steenrots was Christus. Maar God had in liet meesten-dcel van hen geen behagen.
Evangelie van den H.Multheus. xx. 1 - 16. In dien tijd heeft Jezus deze gelijkenis aan zijne leerlingen gezeid; liet Rijk der Hemelen is gelijk aan eenen. vader des huisgezins, die 's morgens vroeg uitging, om werklieden voor zijnen wijagaard te huren. Eu als hij met do werklieden overeengekomen was voor eeneu denaris daags, zond hij zeiu zijnen wijngaard. En uitgegaan zijnde omtrent het derde uur, zag hij er andereu op de markt ledig staan, [lij zeide tut hen : Gaat gij ook in mijnen wijngaard, en wat billijk is zal ik u geven. Eu zij gingen. Wederom ging hij uit omtrent het zesde en het negende uur, en deed desgelijks. Omtrent het elfde uur, wederom uitgegaan zijnde, vond hij er nog anderen staan, eu zeide tot hen : Wat staat gij hier den geheelen dag ledig ? Zij antwoordden hom : Omdat ons niemand gehuurd heeft. IIij zeide tot hen : Gaat gij ook iu mijnen wijngaard. Als het nu avond was,zoo zeide de Heer des wijngaards tot zijnen hofmeester : Roep de werklieden eu geef hun het loon, beginnende van de laatste tot de eerste. Die dan, welke omtrent het elfde uur gehuurd waren, gekomen zijnde, ontving elk eenen denaris. Doch als de eerste kwamen, meenden zij, dat zij meer ontvangen zouden ; maar zij kregen ook elk eenen denaris. En dien ontvangende morden zij tegen den vader des huisgezins , zeggende : Deze laatste hebben maar een uur gearbeid , en gij
— Ill —
hebt lien aan ons gelijk gemaakt , die den last van don dag en de hitte gedragen hebben. Maar hij antwoordde en zeide tot eenen van hen : Vriend, ik doe u geen ongelijk. Zijtgij niet voor eenen denaris met mij overeengekomen ? Neem hetgeen u toekomt , en ga henen. Ik wil ook aan deze laatste zooveel geven als aan u. Is het mij niet geoorloofd te doen hetgeen ik wil ? Is uw oog kwaad, omdat ik goed ben ? Alzoo zullen de laatsten de eersten zijn, on de eersten de laat-sten. Want velen zijn er geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.
SERMOON XXXII.
lüder oprechte christen moet zijne priesters behulpzaam wezen in al do yoedo werken van onzen lijd.
JFul slaat (jij hier den yeheelen dag ledig ? ii, jiattif.xx.6.
liet leven, dierbare vrienden,wordt in de li. Schriftuur dikwijls vergeleken met den dag, zoowel om zijne kortheid als om den nacht des doods , die er op volgt. Nu, er zijn zeker veie lieden, die hun gansch leven lang ledig staan ; dat is te zeggen : zij trachten niet « hunne eigene zaligheid te bewerken » ; zij werken niet in den wijngaard des Heeren , de H. Kerk, omdat zij aan de goede werken niet medehelpen, noch door hunne middelen , noch door hunnen persoonlijken arbeid. Een groot getal mannen en vrouwen denken er nooit aan, dat zij de groote zaak hunner zaligmaking moeten ter harte nemen. Dagen en dagen , weken en weken gaan voorbij, zonder dat zij het kleinste goed werk gedaan hebben, de minste fout verbeterd , of eenigen vooruitgang gemaakt. Het is te lastig voor hen hun geweten te onderzoeken , te moeilijk de H. Mis bij te wonen of de li. Sacramenten te ontvangen. Zij zijn in eenen staat van geestelijke
- 112 —
slaperigheid gevallen in het hoekje van den haard , dat hun door de wereld bezorgd is geworden ; in een woord, zij staan den gcheelen dag ledig. O ! indien er dnsdanigen hier waren , dat deze waarschuwing hen doo ontwaken ! Want de nacht zal zekerlijk komen , en dan zal het te laat wezen. Misschien is dit het elide uur voor u. God heeft u reeds dikwijls geroepen ; nu, spreekt Hij nog eens tot u door den mond des priesters en zegt: a Wat staat gij hier den geheelen dag ledig? » Op dezen dag ziet gij weer do violetkleurige kerkgewaden en behangsels ; zij verwittigen u dat de Vasten nadert, dat nog eens een tijd van genade voor ons gekomen is.. Gij dus, aan wie slechts weinige uren van den dag uws levens overblijven, treedt binnen in den wijngaard uwer zielen, trekt liet onkruid uit, beploegt den akker, plant goed zaad, opdat de Vader u op het einde het onderpand geven kunne van het eeuwige loven.
Gij allen , die middelen bezit of die bekwaam zijt door persoonlijken arbeid uwen herder behulpzaam te wezen in de verzorging der zieken en der armen : die in staat zijt de onwetenden te onderwijzen , mede te helpen in het onderhouden der scholen en in het vormen van allerlei godvruchtige genootschappen , — luistert naar het woord,dat tot u wordt gericht: « Wat staat gij hier den geheelen dag ledig ? » — Waarom gelijken er zoovelen aan een oud geweer, dat weigert vuur te geven, wanneer hun gevraagd wordt een klein deel te dragen van den last der priesters ? M aarom is het dikwijls zoo moeilijk voor den priester de medewerking te bekomen van de leeken ? Waarom vindt hij dikwijls zooveel onverschilligheid, wanneer hij een weinig hulp vraagt ? Is bet niet omdat de menschen niet willen naar den wijngaard gaan, niet willen ar-
— 113 —
beiden, zich uiet willen vermoeien ? Omdat zij liever niet willen gehinderd worden ? Hoe dikwijls zeggen zij niel ; « Ik heb geenen tijd » ; « waarvoor zijn de priesters clan ? Laat hen naar die zaken omzien. » Zoo staan zij den geheelen dag ledig, en de moeilijke arbeid valt op de priesters alleen en op eenige anderen , die zich opofferen voor het goed en de priesters behulpzaam zijn Wanneer gij dan in het vervolg geroepen wordt om uwe herders in de parochie behulpzaam te wezen, wilt toch niet ten achtere blijven; neemt het vaste voornemen van niet ledig blijven te staan, en van deel te nemen aan eenen langen, hevigen en gezamenlijken strijd.
Waarom moeten wij vreezen, indien wij ledig blijven staan in ons geestelijk leven en geen enkel werk vnn liefde verrichten ? omdat de tijd kort is, mijne dierbare vrienden. Het leven vliegt snel voorbij. De nacht des doods is in aantocht. Weldra zult gij den kreet hooren : « Zie, de Bruidegom komt; sta op om Hem te gemoet te gaan.» Weldra zal de Meester van den wijngaard naar ons werk komen zien. Wee ons indien Hij ziet dat wij zelfs niet naar den wijngaard gegaan zijn, ofwel dat wij zoo slecht gewerkt hebben, dat ons deel van den gaard verstikt wordt door allerlei soort van onkruid ! Gij weet, dat eenige lieden aan elk van hunne kinderen een kleinen hof te beplanten geven O ! hoe doen dan die kinderen hun best, om ieder « zijnen hof » het best in orde te houden. Met welke zorgvuldigheid gaan zij niet te werk 1 En welke smart gevoelen zij niet, wanneer do vorst of eenig schadelijk insect de bloemen of de vruchten komt vernielen ! Wij zijn allen kinderen ; God heeft aan ieder van ons een kleinen hof, een klein deel van zijnen grooten wijngaard te verzorgen gegeven. Laat ons
8
— 114 —
dus, gelijk de kleine kinderen, alles in het werk stellen om onzen bof het best in orde te houden, opdat God, onze Vader, en Maria, onze Moeder, hem vinden mogen vol schoonheid en welriekendheid en van ons zeggen kunnen : « Deze ten minste heeft den gebeden dag niet ledig gestaan. »
SERMOON XXXIII.
God geeft aan iedereen genoegzame genaden;Hij is echter niet verplicht aan iedereen dezelfde genaden ie schenken
Zij morden lefleu den vader des huisgezins, it. wat nr. xx. 11.
Het is niet moeilijk, dierbare broeders, de beteeke-nis te begrijpen van deze gelijkenis, alhoewel onze Zaligmaker' zelf geene uitlegging gegeven heeft. Hij is de vader des huisgezins ; wij zijn de arbeiders, welke Hij gebuurd heeft om in zijnen wijngaard te werken, en gehuurd aan een hoogen prijs ; Avant de penning, dien alle de arbeiders ontvingen, beteekent de belooning van het eeuwige leven, welke Hij beloofd beeft aan al degenen, die in zijnen dienst sterven, zelfs wanneer zij slechts op het elfde uur in dezen dienst getreden zijn — dat is, op het einde van hun leven.
Ik geloof niet, dat wij genegen zijn onzen Heer af te keuren, omdat Hij aan iemand vergiffenis schenkt, die zijn gansch leven gezondigd heeft, maar op zijn doodbed zich rechtzinnig bekeert. Wij zijn edelmoedig genoeg om ons grootelijks te verblijden, wanneer een zondaar waarlijk lot inkeer komt en zijne ziel zalig maakt, en misschien nog meer als zulks op bet laatste oogenblik geschiedt. Wij vinden niet dat God laakbaar is, omdat Hij barmhartig is ; wij zijn er Hem eerder dankbaar voor.
— 115 —
Doch wij zijn genegen tegen Hem te morren, omdat Hij ons toeschijnt onrechtvaardig en partijdig te wezen in de uitdeeling zijner belooningcn, juist gelijk do arbeiders tegen hunnen meester morden. Zij klaagden niet omdat de laatslen één penning ontvingen, maar omdat zij zelf niet meer kregen. Zij meenden dat de meester de helooning had moeten evenredig maken met de bewezen diensten ; maar wij zien duidelijk genoeg dat hij daartoe niet verplicht was. Zijne eenigste verplichting bestond in het geven van één penning aan al degenen, aan wie hij dat loon beloofd had ; voor het overige had hij aan éénen alleen zijnen ganschen eigendom kunnen geven, indien hij lust had gehad dezen te bevoordeeligen. Gij zult toch niet zeggen dat. iemand onrechtvaardig handelen zou, indien hij eenrn zijner dienaars uitkoos, om hem een bijzonder geschenk te geven boven zijn verdiend loon. Gij zoudt zoggen, gelijk de vader des huisgezins zeide, dat hij kan doen Avat hem belieft met hetgeen hem overblijft nadat hij zijne schulden betaald heeft.
Laat ons dat nu toepassen op de betrekkingen, die er bestaan tusschen Jezus-Christus en ons ; laten wij de gezonde rede spreken. IJ ij heeft ons eene schuld te betalen, tot dewelke IIij zich zelf verbonden heeft. Dit is eene werkelijke schuld, omdat zij berust op eene belofte, welke Hij gedaan heeft. Daardoor is Hij verplicht ons vergiffenis te schenken, wanneer wij ons oprecht tot Hem keeren en berouw gevoelen over onze zonden, en ons dan de eeuwige zaligheid te bezorgen, welke Hij ten prijzc van zijn kostbaar bloed voor ons gekocht heeft. Hij wil ons niet dwingen tot onze bekeering ; aan iedereen geeft Hij genoegzame genaden ; maar Hij is niet verplicht aan ieder van ons dezelfde genaden te geven om ons te bekeeren. Hij heeft vergiffe-
— 116 —
nis beloofd aan hen die berouw hebben, maar geen berouw heeft Ilij beloofd aan hen die zondigen. ÏNog minder is Hij verplicht aan allen dezelfde aansporingen tot de volmaaktheid, denzelfden inwendigen troost, dezelfde buitengewone bovennatuurlijke gaven te schenken. Ilij is tot dit alles niet meer verplicht, dan Hij verplicht is aan ons allen dezelfde kracht van lichaam of van geest, of dezelfde hoeveelheid wereldsche goederen te geven. lli| beeft zijne redenen in het verdeelen zijner gaveu, dit is waar, en zij zijn wijs en heilig, daar kunnen wij zeker van wezen ; want Ilij is niet grillig in zijne handelwijze, gelijk wij soms zijn. Maar ten onzen opzichte zijn dat ^eene redenen van rechtvaardigheid, maar van barmhartigheid. Indien wij behandeld werden volgens de strenge rechtvaardigheid, weet ik niet wie van ons zou zalig worden.
Herinnert u dat, dierbare broeders, wanneer gij neiging gevoelt om Gods handelwijze jegens u of anderen af te keuren. Gedenkt dat gij reeds dikwijls meer ontvangen hebt, dan God in zijne strenge rechtvaardigheid u schuldig was. Herinnert u de ontelbare gunsten, tijdelijke en geestelijke, welke gij leeds uit zijne hand ontvangen hebt, en schaamt u van te klagen, dut anderen meer gekregen hebben. acht u van hun datgene te benijden, wat hun God in zijne goedheid geschonken heeft ; draagt zorg uws naasten goed niet te begeeren, want dat is juist wat gij in gevaar zijt van te doen. Herinnert u bijzonder de groote gift, welke Hij u allen geschonken heeft en vele anderen niet ontvangen hebben , alhoewel zij zelfs in uwe eigene oogen zoo goed schijnen te wezen als gij zelf zijt ; dat is, het licht van het eene ware geloof. Herinnert n dat gij niet hebt te worstelen sehad in de duisternis en de onzekerheid,dat gij altijd
- 117 _
hebt kunnen weten wat gij moest geloovcn en doen. Anderen, dit is waar,zouden zulks ook kunnen hebben, indien zij zelf wilden medewerken ;maar die medewerking heeft God u niet gevraagd. Bedankt Hem dus voor die onuitsprekelijke goedheid, en klaagt niet over andere dingen welke Hij u gegeven of geweigerd heeft.
Op den weg naar den hemel moei men ijverig zijn, matig en onthecht van do aardsche dingen.
Loopt zóó dal gij den prijs mooyt behalen. 1. cor. ix. 24.
Er bestaat nu juist eene soort van razernij, gelijk gij het goed weet, dierbare broeders, om te wandelen, te loopen, of te gaan. De man of de vrouw, die het grootste getal mijlen in eene week of op eenen gestelden tijd kan afmaken,ziedaar de held van den dag. Het belangrijkste vraagpunt hedendaags is te weten, wie het langste kan blijven voortsukkelen met een groot getal blaren onder eiken voet, of wie het langste den hoogst noodigen slaap kan ontberen, of wie het eerste kan gaan slapen na het vereischte getal riemslagen gegeven te hebben in eenen roeiwedstrijd.
Dit alles is niet sl'echt op zijne manier. Het wandelen of gaan is altijd goed voor de gezondheid ; en nu is het zeker zeer voordeelig voor de beurs, wanneer iemand daarin uitmunt. Dooh voor het grootste getal menscben bestaan er geschikter middelen om zich over den grond te bewegen. Zelfs de voetganger van beroep zal niet weigeren nu en dan gebruik te maken van den spoorweg.
Daar is nogtans eene reis, welke wij allen te voet moeten maken. Het is de reis naar den hemel, waar wij allen wenschen heen te gaan. Er bestaat geen
— 118 —
spoorweg om er ons hoen te voeren. Indien wij tot daar willen geraken, moet zulks geschieden door onze eigene krachtinspanning. Het is waai*, wij kunnen een deel van onzen arbeid achterlaten, indien wij ons het onaangenaam en langzaam vervoer door het vagevuur laten welgevallen ; maar dat is iets, wat wij moeten wenschen te vermijden, zooveel het mogelijk is.
Ja, dierbare broeders, ieder verstandig mensch zal aan dat middel van vervoer trachten te ontkomen en de reis te voet afmaken langs den weg, die in de wereld voor ons open ligt. Buitendien, eene zoo lange reis te maken hebbende — want de hemel kan nog ver verwijderd zijn voor de meesten onder ons — zal ieder verstandig mensch zich tot die reis trachten bekwaam te maken ; hij zal trachten het goede spoor te volgen en in hetzelve te blijven, ten einde niette bezwijken onder weg en de gebeele reis afgelegd te hebben, wanneer het einde zijns lijds zal komen. Hij zal de waarschuwing van den H. Paulus in den Epistel van dezen dag niet uit zijn geheugen verliezen : o Loopt zóó dat gij den prijs moogt behalen. »
Welke middelen gebruikt de voetganger, om door zijn loopen de vermaardheid, zijn duizend dollars en zijn intreêgeld te winnen ? Vooreerst werkt hij veel en volhardt in zijnen arbeid. Hij verslijt zijnen tijd niet met op de banken neer te zitten en de andere men-schente bekijken. Hij blijft op gang zoolang hij daartoe bekwaam is. Wanneer bij niet langer kan blijven voortgaan, neemt hij de noodige rust en het noodige voedsel — maar geen enkele beet meer — en herbegint dan weer zijnen gang. Somtijds voelt hij zich op het punt van te bezwijken ; maar bij houdt vol, en de vermoeienis verdwijnt.
— 11 f) —
Ton tweede, niet alleen arbeidt hij, maar hij vermijdt ook elke zaak, die zijne taak zon kunnen belemmeren. Hij leeft niet van pruimetaart en vleeschpastei en vult zijnen maag ook niet met brandewijn of zwaar bier. Hij onderhoudt eene goede, regelmatige, gezonde levenswijze — iets wat zijne beenderen eh spieren krachtig maakt, zonder ze met vet te overladen.
ïen derde, hij waggelt niet rond de renbaan met eenen boomstam op zijnen rug. Ver van daar. Hij legt zooveel gewicht af a!s maar mogelijk is. Hij maakt zijne kleederen zoo licht als hij maar kan. Hij zorgt er voor van niets meer te dragen dan zich zeiven over de vijf honderd mijlen, die hij moet afleggen.
Eindelijk, hij heeft een bestierder. Hij heet hem wel niet bestierder — hij heet hem een driller ; maar dat komt overeen uit. Hij betrouwt zijn eigen oordeel niet, maar heeft eenen anderen persoon om hem te voeden, te verzorgen, tegen te houden of aan te wakkeren.
Welnu, dierbare broeders, door dit alles geeft ons de voetganger een goed voorbeeld : door den ijver die hem bezielt, en door de middelen, welke hij gebruikt om te gelukken.
Volgt hem daarin na op de groote reis, waarvan veel meer afhangt dan vermaardheid en intreêgeld. Vooreerst, volhardt in uwen arbeid ; dat ieder oogen-blik van den dag u eenen stap nader tot den hemel brenge. Weest niet traag in wel te doen. Ten tweede, geeft niet toe aan uwe zinnelijkheid;maakt gebruik van hetgeen de wereld aanbiedt om u voort te helpen op uwe reis en niet om u met die wereldsche dingen bezig le houden. Eet en drinkt, opdat uw lichaam sterk genoeg zij om uwe ziel te dienen, maar niet sterk genoeg om ze te overheerschen. Ten derde, neemt geenen grooten last van rijkdommen op uwen rug, tenzij gij er een
— 120 —
goed gebruik van Weet te maken. Op het einde van uwen wedloop zult gij ze moeten verliezen, en van te voren houden zij u tegen en beletten u don prijs te behalen. Eindelijk, betrouwt niet te veel op u zeiven. Bezorgt u eenen hulpman — een bestierder, die u zal leiden, u zal oplettend maken op uwe misstappen, u zal verwittigen, wanneer gij te snel of te langzaam gaat.
Dit is niets anders dan gewone voorzichtigheid ; maakt er gebruik van, en uwe reis naar bet rijk der hemelen zal snel en zeker wezen.
Sexagesima.
Epistel n aan de Corinlhièrs.xi. 10.— xn. 0. Broeders, gij verdraagt gaarne de dwazen , dewijl gij verstandig zijt. Want gij verdraagt het, indien u iemand in slavernij brengt, indien u iemand verslindt, indien u iemand berooft, indien iemand zich verheft, indien u iemand in het aangezicht slaat. Ik zeg dit tot onze schande als die hierin te zwak zijn geweest. Durft dan iemand ergens op roemen, (ik spreek nu als een onverstandig mcnscb) ik durf hot cok. Zijn zij 11e-breërs? Ik ben bet eok. Zijn zij Israëlieten? Ik ook. Zijn zij nakomelingen van Abraham? Ik ook. Zijn zij dienaars van Christus ? (Ik spreek nu als onverstandig). Ik ben hetnogmeer : door veel meerarbeid, doorvoel meer gevangenissen, door overvloedige slagen, door menigvuldige doodsgevaren. Vijfmaal heb ik van de Joden de veertig slagen min eenen ontvangen. Driemaal ben ik met roeden gegeeseld, eens beu ik gestee-nigd,driemaal heb ik schipbreuk geleden, eenen nacht en dng ben ik in de diepte der zee geweest. Ik ben dikwijls op reis geweest, in gevaren op de waterstroo-
— 121 —
men, in gevaren van de moordenaars, in gevaren van mijn eigen volk, gevaren van de Heidenen, gevaren in steden, gevaren in wildernissen, gevaren op de zee, gevaren onder valsche broeders. In arbeid en moeite, in veel waken,in honger en dorst,in veel vastenjn koude en naaktheid- Behalve deze dingen die uitwendig zijn, overvalt mij nog dagelijks de zorg voor alle Kerken. Wie wordt er zwak zonder dat ik zwak worde ? Wie wordt er verergerd, zonder dat ik brande ? Indien men roemen moet, zoo zal ik op de dingen van mijne zwakheid roemen. God, die de Vader is van onzen Heer Jezus-Christus, Hij. die in der eeuwigheid gebenedijd is, weet dat ik niet lieg. Toen ik te Damascus was, deed de stadhouder van den koning Aretas do stad Damascus bezetten, om mij te vangen. En ik werd door een venster in eene mand langs den muur nedergela-ten, en aldus bon ik aan zijne handen ontvlucht. Indien men nog roemen moet, alhoewel het niet betaamt, zoo zal ik komen tot de visioenen cn openbaringen van den Heer. Ik ken eenen mensch in Christus, die over veer-tion jaren (hetzij in het lichaam, hetzij buiten het lichaam, dit weet ik niet ; God wéét het) opgenomen is geweest tot in den derden hemel. En ik weet dat die mensch (heizij in het lichaam, heizij buiten hot lichaam, dit weet ik niet ; God weet het) is opgenomen geweest tot in hot Paradijs en aldaar geheime woorden geboord hoeft, die het aan eenen mensch niet geoorloofd is uit te spreken. Van zoodanigen mensch zid ik roemen, maar van mij zeiven zal ik niet roemen, tenzi j in mijne zwakheden. Nogtans, indien ik mij ook wilde beroemen,ik zon daarom niet onverstandig zijn, want ik zou de waarheid zeggen. Maar ik laat dit daar, opdat niemand mij ach te boven hetgeen hij in mi j ziet of het geen hij van mij hoort. En opdat de grootheid
122 —
der openbaringen mij niet zoude verheffen, is mij een prikkel in het vleesch gegeven, een engel satans, om mij te slaan. En opdat hij van mij vertrekkèn zoude, heb ik driemaal den lieer gebeden, die mij heeft geantwoord : Mijne genade is u genoeg ; want de kracht wordt in zwakheid volkomen. Daarom zal ik gaarne op mijne zwakheden roemen, opdat de kracht van Christus in mij wone.
Evangelie van den H. Lucas. vm. 4-15. In dien tijd, toen er eene groote menigte volks vergaderde, en dat zij van de steden tot Jezus kwamen, zeide Hij in gelijkenis : Een zaaier ging uit om zijn zaad te zaaien ; en als hij zaaide, viel er een deel van het zaad langs den weg, en het werd vertreden, en de . vogelen des hemels aten het op. Eu een ander deel viel op de rots, en toen het opschoot, verdorde het, omdat het geene vochtigheid had. En een ander deel viel tusschen de doornen, en de doornen te zamen opwassende verstikten het. En een ander deel viel in goede aarde, en opgewassen zijnde bracht het honderdvoudige vruchten voort. Dit zeggende riep Hij: Die ooren heeft om te hoo-ren, dathijhoore. Doch zijne leerlingen vroegen Hem wat dit voor eene gelijkenis was. En Hij zeide tot hen: Aan u is het vergund te kennen de verborgenheid van het Rijk Gods, maar aan de anderen in gelijkenissen, « opdat zij ziende niet zouden zien, en hoorende niet zouden verstaan.» Dit is dan de gelijkenis. Het zaad is het woord Gods. En daar het langs den weg vall, zijn degenen, die het hooren ; daarna komt de duivel en neemt hot woord uit hun hart weg, opdat zij niet gelooven en zalig worden. En daarliet op de rots valt, zijn degenen, die als zij het woord hooren hetzelve met blijdschap aannemen, doch zij hebben geenen wortel : zij gelooven maar eenen tijd, en ten tijde van
— 123 —
de bekoring wijken zij af. En daar het tusschen de doornen valt, zijn degenen, die hei gehoord hebbende, doch naderhand door de bekommernissen, de rijkdommen en de wellusten van dit leven versmacht wordende, geene vruchten voortbrengen. En daar het in goede aarde valt, zijn degenen, die het woord hoerende, hetzelve in een goed en braaf hart bewaren, en vruchten voortbrengen in lijdzaamheid.
SERMOON XXXV.
Het woord Gods wordt door velen niet een slecht voorbereid hart aanhoord.
En een ander deel viel op de i-ols. h. ldc. vin. 6.
Deze tekst wordt soms vertaald « en een ander deel viel op eenen steenachtigen grond » — dat is Ie zeggen, het goede zaad, door den zaaier uitgestrooid, viel op eene plaats, die hard en rotsachtig was De zaaier in deze gelijkenis is Jezus Christus, het zaad is het woord Gods. De groote zaaier, dierbare broeders, is van hier vertrokken, maar het goede zaad, het woord Gods, de geloofsleer der H. Kerk, hare voorschriften, hare wetten, hare zedeleer, waardoor wij de deugd van de ondeugd kunnen onderscheiden — al dat goed zaad is nu nog bij de priesters te vinden, bij de bedienaars van Gods woord, door God benoemd en aangesteld. De zaaiing geschiedt voornamelijk in den biechtstoel en op den predikstoel. In den biechtstoel werpt de zaaier het goede zaad in ieders hart afzonderlijk ; op den predikstoel wordt het zaad over gansch de verzamelde menigte uitgestrooid, liet is droevig om te zeggen, maar helaas ! tegenwoordig valt hot woord Gods, het goede zaad, voor het grootste gedeelte op steenachtigen grond. De priester moedigt aan, smeekt, tracht te overtuigen , bedreigt ,
— 124 —
spreekt van Gods rechtvaardigheid en barmhartigheid, wijst naar de vreugden des hemels als op eene belooning en naar den afgrond der hel als op eene straf: dit alles valt op steenachtigen grond. Het valt op hooge klippen of ongenaakbare rotsen, op de harten van verharde zondaars.op de steenachtige, onvermurwbare harten van degenen, die zelfs het gedacht van berouw verloren hebben. Het valt op u, ongelukkige menscben, die eiken Zondag naar de mis komt alleenlijk voor den schijn ; op u, die eene doode, lijk-aebtige, zwarte, van den duivel geteekende ziel eiken Zondag morgen hier lot voor het altaar van God voortsleept, zonder een enkele maal er aan te denken die ziel naar een van deze biechtstoelen te brengen , welke u recht in het aangezicht staren. Ja, het goede zaad valt op u, en het valt op eene rots, die er zich aan kan verwachten eens door het vuur der hel verkalkt te worden.
Het woord Gods valt op den harden en steenachtigen vloer. Het valt op de harten van lichtzinnige, dartele , ijdele meisjes. Het valt op de harten van vloekende, drinkende, onzuivere jongelingen, liet valt op do harten van mannen, wier eenigste doelwit do rijkdom is, en van vrouwen, die de mode als eenen god aanbidden. Wat anders is het hart van alle die menscben dan een geplaveide weg , een doorvaart , langs waar elke vuile beest, ieder lage en onteerende drift, en iedere heiligschendende begeerte voorbijkomt ? O gij, jonge dochters, en jongelingen van deze stad, gij, wereldsche mannen en vrouwen ; gij,die hier komt en het sermoon boort, en vervolgens weggaat met een dommen lach op uw geblanket gelar-t of met een grijnslach op uwe lippen ; gij. jonge jufvrouwen en heeren, die » van dezen tijd » zijt — tot u zeg
— 12S —
ik, uwe harten zijn een steenachtige grond. Het goede zaad kan er niet op groeien. Niets kan daar bloeien dan doornen en distels, welke bestemd zijn om verbrand te worden. O dierbare broeders , jong en oud, rijk en arm, stort tranen op die plaveisteenen , scheurt uwen lioogmoed aan tlarden, alsmede uwe liefdevoor de wereld en hare ijdelheden ; en wanneer gij Gods woord aanhoort, wanneer het goede zaad uitgestrooid wordt, laat dan uwe harten niet steenachtig blijven, maar maakt ze zacht en vochtig om het zaad te ontvangen.
Er zijn anderen, wier harten gelijk zijn aan oenen oever bedekt mot keisteenen. Oet zaad valt daar, en dan komt de zee van hunnen hoogmoed en spoelt alles weg. Zij zien de waarheid in van hetgeen op den predikstoel gezegd wordt, zij weten dat de raad in den biechtstoel gegeven goed is, maar zij zijn te trotsch om te bekennen, dat de priester de zaak beter kent dan zij. Zij zeggen : Waarom moet de Kerk zich komen plaatsen tusschen mij en mijne vrouw , tusschen mij en mijne kinderen ? Waarom zou het hoofd der familie geregeerd moeten worden door de geestelijkheid ? En andere dingen van dien aard. Op dergelijke menschen valt Gods woord, maar het valt op een stcenachtigen grond. Tot u allen dan zegt het Evangelie dezen morgen : « Die ooren heeft om te hooren, dat hij hoore. » Opent uwe ooren en vermurwt uwe harten. De sermoonen worden niet gedaan om beknibbeld te worden. Zij worden tot u gericht, opdat gij er voordeel zoudt uittrekken, opdat gij er uw leven naar zoudt inrichten. De woorden des priesters zijn de woorden van God. Tiet zaad wat hij zaait is het goede. Wee u, indien uwe harten een steenachtige grond zijn ! Daar is eene plant, steenruit genaamd,
— 126 —
die welig groeit en zich aan muren en sleenen vasthecht ; daar is een onkruid, een geelachtig gras, dat uitspruit op de vorst van verwaarloosde huizen. Wat doet men met zulke planten ? Men werpt ze in het smeulende vuur, wat het onkruid verslindt. Zoo ook zal God in het onbltischbare vuur werpen degenen, die Gods woord op eenen stecnachtigen grond ontvangen. B.
SERMOON XXXVI.
(Iet woord Gods wordt dikwijls mot weinig oplettendheid aan-lioord.
Een zaaier ging uit om zijn zaad le zaaien, n. t.uc. vm. 5.
Gij weet allen, dierbare broeders, welk zaad het is en wie do zaaier is ; want onze Heer legt zelf de gelijkenis uit , en gij hebt deze uitlegging juist aanhoord.
Het zaad, zegt Hij, is Gods woord ; en de zaaier is God. En wat is Gods woord ? De Protestanten zeggen ons dat het de Bijbel is ; en hunne manier van zaaien beslaat hierin, dat zij aan alle menschen een afdruksel van den Bijbel leveren, zonder zich er om te bekommeren of zij het kunnen lezen en verstaan, of niet. Dat is nogtans de weg niet, dien de Goddelijke Wijsheid gevolgd heeft. IJ ij beeft zijn woord, waarvan zonder twijfel de Bijbel een groot deel is, in do handen en in het hart zijner Kerk nedergelegd , en haar aanbevolen dat woord te prediken bij al de volkoren — niet afdruksels van dat woord aan ai de volkeren te leveren.
Het woord Gods is dus het godsdienstig onderricht , dat gij gedurig ontvangt, bijzonder van de priesters der parochie, tot welke gij behoort. Het is
- 127 —
God, die u zijn woord toestuurt door hunnen mond. Het moet honderdvoudige vruchten voortbrengen, gelijk het zaad dat in goeden grond valt. Gij moet het niet alleenlijk aauhooren, maar het ook bewaren. Doet gij zulks ?
Welk is het sermoon geweest verleden zondag ? Spreekt niet allen te gelijk. Wel, ik zal het u niet zeggen, alhoewel ik volkomen zeker ben dat velen van u het nooit zullen weten,quot; indien ik het uniet zeg. En indien gij u het laatste niet herinnert, bestaat er niet meer kans dat gij de voorgaande onthouden hebt. Inderdaad, ik twijfel niet dat er velen op dit oogenblik in de kerk zijn, die zich niet een enkel sermoon herinneren. Al de onderwijzingen, die zij gehoord hebben, — of niet gehoord hebben — gedurende de vele jaren, dat zij ter kerke gekomen zijn, zijn het een ooi-in en het ander uitgegaan,gelijk men in de wandeling zegt.
En niettemin praat gij genoeg over hetgeen gij hoort, eenigen onder u ten minste. Gij vormt een bestendig comiteit, om te beslissen over de verdienstelijkheid der verschillende redenaars, die gij hoort. Gij zegt tot malkander: « Dat was een schoone preek ! » of misschien : « Dat is het slechtste sermoon wat ik ooit gehoord heb. » Maar gij zoudt zeer verlegen zijn, indien gij moest zeggen waarover de bedoelde preek handelde. Uwe ooren werden gestreeld, of zij werden het niet, en dat was alles.
Misschien denkt gij dat ik eenigszins streng voor u ben. Gij zult zeggen : « Vader, gij kunt toch zeker niet eischen, dat ons geheugen zoo goed moet wezen. En dan wij hooren zooveel, de eene zaak verdringt de andere. » Wel daar is waarheid in. Zelfs indien gij pogingen doet om te onthouden, zult gij nog een groot
- 128 -
deel vergelen, dat weet ik ; maar het ongeluk is, dat gij u gecne moeite geeft.
Gij luistert niet naar de onderwijzingen gelijk liet behoort. Gij hoort wel of zij goed of slecht gedaan worden, maar gij onderzoekt niet, of er iets goeds in is voor u ; en zoo ja, wat goeds het is. Indien bij geval het een of ander uwe aandacht treft, dan verwaarloost gij er aanteekening van te houden. Gij trekt geene vrucht uit Gods woord , alhoewel gij dikwijls denkt, dat uw evennaaste er vrucht uit moet trekken. Gij zegt: « Ik hoop dat Paulus,Petrus of Joannes zulks gehoord heeft » ; maar gij zelf hebt het niet gehoord. Gij past het op u zeiven niet toe. Gij denkt er niet aan, dat het goed voor u zou wezen datgene te kennen wat gezegd werd ; gij vraagt u niet af, of gij het wel kent.
Tracht n dus te verbeteren onder dit opzicht Wanneer gij eene preek of eene onderwijzing boort, luistert naar Gods woord, hetwelk alsdan tot u spreekt. Denkt er niet aan wie tot u spreekt; maar denkt aan hetgeen gezegd wordt en aan het gebruik, wat gij er van kunt maken. Eens zult gij voor Gods rechtbank geroepen worden, om rekenschap te geven over zijn woord, dat gij gehoord hebt ; zorgt er voor, dat zijn woord vruchten voortbrenge in uwe harten. Beter is het uwe levenswijze te veranderen, dan u Gods woord te herinneren ; doch indien gij u verandert, zult gij u ook zijn woord herinneren. En gij zult dal doen, indien gij op behoorlijke manier luistert naar Gods woord, hetwelk door zijne onwaardige dienaars tot u gericht wordt. Gedenkt nu waarover er spraak geweest is in deze preek, en vergeet bet niet voor dal de volgende zondag daar is.
— 129 —
SERMOON XXX VII.
Hel noord Gods wordl dikwijls nutteloos gemaakt door de driften en de begeerlijkheden.
Een zaaier ging uil omzijn zaad te zaaien. ii.lüC. vnt.ü.
lu do uitlegging van deze gelijkenis,toont onze Goddelijke Zaligmaker vier soorten van grond aan, waarop het zaad viel en waarvan er drie geenen oogst opleverden. De onvruchtbare gronden stellen de zielen voor die, ofwel Gods woord niet bewaren en zij staan langs den weg, ofwel Gods woord ontvangende geene vruchten voortbrengen en die zijn de steenachtige of met doornen begroeide grond. De zielen, die langs den weg staan, zijn hard geworden door het aanhoudend voorbijgaan der zonde en uitgedroogd door den ver-schvoeienden wind der hartstochten. Het zaad blijft op de oppervlakte liggen van zulk eenen grond ; het kan niet binnendringen. « Zóó wordt het vertreden en de vogelen der lucht — dat is, de duivel, snel en zonder gerucht voorbij zwevende —komen het woord Gods uit het hart van dezulken wegnemen, opdat zij niet gelooven en zalig worden. » Steenachtige grond heeft nog al een fraai uitzicht, maar hij is niet diep ; de rots, die er onder zit, neemt de vochtigheid weg, en het zaad alhoewel hot uitschiet heeft zwakke wortelen, die weldra verdorren. Er zijn zielen, « die het woord hooren en hot zelfs met blijdschap aannemen, doch zij hebben geenen wortel, » omdat hunne christelijkheid oppervlakkig is ; recht onder het schoono uiterlijke van godsdienstigheid bevindt zich de harde rots van wereldsgezindheid en eigenliefde. Welnu do grond in denwelken wij wortel zouden moeten schieten, zegt de II. Paulus, is de liefde. Daar zijn nog anderen, « die voor eenen tijd gelooven, en ten tijde van de
— 130 —
bekoring afwijken. » Het woord Gods is in uwe zielen binnengedrongen; het heeft u bekeerd. Maar de slechte gewoonten, aan dewelke gij verkleefd zijt, en de lievelingszonden, welke gij opnieuw bedrijft bij den eersten aanval der bekoring, hebben die niet uwe goede voornemens tot verbetering van alle standvastigheid beroofd en uwe goede besluiten in de kiem vernietigd ? Ik hoop dat de missie duurzamer vruchten onder u zal
voortbrengen,
Een grond, waar doornen op wassen , is vervuld met kiemen en wortels van nuttelooze en schadelijke planten. Op zulken grond, zegt onze Zaligmaker, valt het goede en het slechte zaad,en eenen tijdlang groeien zij te zamen op. Weldra schieten de doornen omboog, slurpen voor zich alleen al de sappen uit de aarde op, houden den warmen zonneschijn van de tarwe af, omringen deze van alle kanten , en eindigen met ze te verstikken. In onze bedorven natuur bevinden zich de kiemen van het kwaad en de broeibak der begeerlijkheid. Zij maken een deel van ons wezen uit ; wij kunnen er ons niet gansch van ontdoen, zoo min als een grond, alhoewel goed bewerkt, gansch zuiver kan gemaakt worden van slecht zaad. De kiemen van het kwaad bevinden zich bij die van het goed ; en zij groeien gezamenlijk op ; eene misdaad is het ze laten te gloeien, totdat zij Gods genade dooden en onze ziel overmeesteren ; dan bevinden wij ons waarlijk in eenen staat van geestelijke verstikking ; het goddelijk zaad is verstikt in ons. Nu de doornen, zegt onze Zaligmaker « zijn de bekommernissen, de rijkdommen en de wellusten van dit loven. » Zoolang wij op de wereld zullen verblijven, zullen wij ook bekommernissen hebben.Gij weeteven-wel, dat de grootste bekommernis uwe zaligheid moet wezen. Alle andere zaken worden doornen, wanneer
— 131 —
zij den voorrang krijgen boven deze. Rijkdom is niet de beste aanbeveling in den hemel. Nogtans wordt het leven der ziel alleenlijk dan verstikt, wanneer de rijkdom onrechtvaardig verkregen wordt, blindelings bemind of misdadig gebruikt. Ia don rijkdom ligt een gevaar voorden arme, hoe zonderling dit ook schijne. Gelijk de schaduw van den H. Petrus genas , zoo maakt de schaduw van den rijkdom ziek, door nijd te verwekken ende christelijke gelatenheid weg te nemen. De armen moeten zich in acht nemen voor het « booze oog » des rijkdoms; het zijn de armen van geest, die een paspoort voor den hemel bezitten. De wellusten van dit leven, gelijk gij door eigen ondervinding weet,tenzij men ze beteugele door de versterving, zijn noodlottig voor den groei van Gods woord in onze zielen. De zonneschijn der wereld is bijzonder gunstig voor den weel-derigen groei van schadelijke en nuttelooze onkruiden.
Gedenkt dat uwe ziel een veld is, waarin Satan de kiemen van bet kwaad en God die van het goed beeft gelegd. Beiden verwachten zich aan wasdom en letten op den uitslag. Het hangt van u af welken oogst uwe ziel zal opbrengen, tarwe of doornen. De tarwe zal in Gods graanschuur vergaderd worden, de doornen zijn alleen goed om verbrand te worden. Daarom weest goede grond — dat is a bet woord hoorende, bewaart het en brengt vruchten voort in lijdzaamheid. »
Ouin(|uagcsima.
Epistel I aan de Corinthiërs. xm. 1-13. Broeders, al sprak ik de talen van alle mensehen en van de engelen, indien ik do liefde niet heb, zoo ben ik maar als een klinkend metaal of eene klaterende cimbaal. En al had ik de gave van profetie, dat ik alle verborgenheden
— 132 —
kende en alle wetenschappen bezat ; en al had ik alle geloof, zoodat ik bergen verzette ; indien ik de liefde niet heb, zoo ben ik niets. En al deelde ik al mijne goederen uit tot spijs der armen, en al gaf ik mijn lichaam om verbrand te worden, indien ik de liefde niet had, het zou mij niet baten. De liefde is verduldig, zij is zachtmoedig. De liefde is niet afgunstig ; zij gaat niet lichtvaardig te werk ; zij is niet opgeblazen. Zij is niet eerzuchtig ; zij zoekt het hare niet ; zij is niet grammoedig ; zij denkt geen kwaad ; zij verblijdt zich niet over de ongerechtigheid, maar zij verheugt zich over de waarheid ; zij laat alles over zich gaan, gelooft alles, hoopt alles, verdraagt alles. De liefde zal nooit vergaan, alhoewel do profetieën zullen te niet gaan, de talen zullen ophouden en de wetenschap zal te niet gedaan worden. Want dc wetenschap en de profetie, die wij nu hebben, zijn onvolmaakt. Maar als hetgeen volmaakt is zal gekomen zijn, dan zal hetgeen onvolmaakt is vernietigd worden. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, dacht als een kind, oordeelde als een kind ; maar toen ik een man geworden bea, heb ik afgelegd al hetgeen kinderlijk was. Nu zien wij als door eenen spiegel en in een raadsel : maar dan van aanschijn tot aanschijn. Nu heb ik eene onvolmaakte kennis ; maar alsdan zal ik kennen, gelijk ik gekend word. Nu blijven deze drie dingen : Geloof, Hoop, Liefde, en de grootste van deze is de Liefde.
Evangelie van den H. Lucas. xvm. 31-43. In dien tijd nam Jezus de twaalf tot zich en zeide hun : Ziet, wij gaan op naar Jerusalem, en alles zal volbracht worden wat aangaande den Zoon des mensehen geschreven is door de Profeten. Want Hij zal overgeleverd worden aan de Heidenen, en Hij zal bespot, gegeeseld en bespuwd worden.En nadat zij Hem zullen gegeeseld heb-
— 133 —
ben, zullen zij Hem dooden ; en den derden dag zal Hij verrijzen. Eu zij verstonden niets daarvan, en dit woord was voor hen verborgen, en zij begrepen niet wat er gezeid werd. Toen Hij nabij Jericho kwam,zat er een blinde bij den weg te bedelen. En hoorende eene menigte volks voorbijgaan, vroeg hij wat er te doen was. Men zeide hem dat Jezus van Nazareth daar voorbijging. En hij riep, zeggende : Jezus, Zoon van David, ontferm U mijner. Die vooropgingen berispten hem, opdat hij zwijgen zoude. Maar hij riep nog veel meer : Zoon van David, ontferm U mijner. Jezus bleef dan staan, en gebood dat men hem bij zich zou brengen. En toen hij bijgekomen was, vroeg Hij hem, zeggende ; Wat wilt gij dat Ik u doe ? Hij antwoordde : Heer,dat ik mag zien. Jezus zeide hem : Word ziende; uw geloof beeft u genezen. Terstond werd hij ziende en volgde Hem, God verheerlijkende. En al het volk, als het dit zag, loofde God.
•SERMOON XXXVIII.
In de bekoringen moeten de deugdzamen 0(1 Jezus roepen, eudat moeten de zondaars ook doen in hunnen ongelukkigen staat :
dan zal Jezus hun ter hulp snellen.
Jezus , Zoon van David , ontferm U mijner, h. llc. xvm. 38.
Er zijn twee dingen, dierbare broeders, in het gedrag van den blinden man, van wien wij daar even gelezen hebben, welke bijzonder dienen opgemerkt te worden. Vooreerst, alhoewel hij Jezus niet kon zien, wist hij niettemin dat Hij voorbijging en riep uit: « Jezus, Zoon van David,ontferm U mijner. » Vervolgens, wanneer « de menigte hem berispte, opdat hij zwijgen zoude, riep hij nog veel meer : Zoon van David,ontferm U mijner. » Welnu deze blinde man is een afbeeldsel
— 134 -
van de zielen, die zwaar bekoord worden, en ook van degene, die in de duisternis der zonde gevallen zijn. Gelijk wij weten,zijn er zielen die op schrikkelijke wijze bekoord worden. Er zijn goede, godvruchtige zielen, die geplaagd worden door de laagste, de gemeenste bekoringen. Eeno menigte slechte gedachten vervullen hunnen geest; de snoodste inblazingen worden hun door den duivel ingefluisterd ; de vuilste inbeeldingen vervolgen hen overal; zij worden aangespoord tot hoo-vaardij, ijdelheid, liefdeloosheid en alle andere ondeugden. Zulke menschen zijn op dat oogenblik blind. Zij kunnen Jezus niet zien, Hij is verborgen achter die opeengehoopte wolken. Voor hen is het juist,alsof het licht der goddelijke genade uit hunne harten verdwenen was, en zij op den boord van den weg zaten, vermoeiden blind. Plotseling hooren zij klanken in de verte ; het is de altaarbei, de stem des priesters in den biechtstoel, een woord gezegd op den predikstoel, het koor zingende onder de hoogmis of de Vespers. Die klanken mengen zich onder malkander ; zij brengen een geluid voort niet ongelijk aan dat van eene groote menigte, en te midden van het gedruisch fluistert hun eene zachte stem toe : « Oet is Jezus van Nazareth, die voorbijgaat. » O ! arme zielen, die bekoord wordt, en gij ongelukkigen, die door de doodzonde stekeblind zijt geworden, weest niet bekommerd, indien gij Jezus niet kunt zien ; weest niet ongerust, indien uwe verduisterde oogen zijnzoet aanschijnniet kunnen beschouwen, noch den medelijdenden blik ontmoeten, dien Hij op u werpt; strekt uwe handen, gansch bedekt met het stof van den weg,naar Hem uit,verheft uwe zwakke en stamelende stemmen, en roept luid tot uwen Zaligmaker. « Jezus, Zoon van David, ontferm U mijner. » Hij zalu aanhooren ; Hij zal medelijden hebben j Hij
zal uwe arme geslotene oogcn aanraken en gij zult uw gezicht terugkrijgen.
Maar nu eene andere vermaning, en voor degenen die zich trachten te ontdoen van lastige bekoringen, en voor degenen, die de slavenboeien der doodzonde willen afwerpen. Zoo gauw uw hart een welge-meenden hulpkreet zal hebben doen hoorcn, zoo gauw gij de eerste beweging in de ware richting zult gemaakt hebben, zoo gauw gij u zult opgewekt hebben tot het doen eener eerste poging, hetzij om de bekoringen te verjagen, hetzij om u te bevrijden van de slavernij der zonde, zal u juist hetzelfde gebeuren als aan don blinden man: « De menigte zal u berispen, opdat gij u zoudt stilhouden. » In die menigte bevinden zich verschillende goede bekenden. Zij heeten Schroomvallig Geweten,Oude Gewoonte, Vrees, Wanhoop, Menschelijk Opzicht, Lafheid, Zwak Voornemen, Besluiteloosheid, Valsche Schaamte, Kleinmoedigheid, en een groot aantal andere. Welnu deze allen zullen de arme, blinde zielen, die bekoord worden, en de ongelukkige, stekeblinde zondaars berispen. Wat moet gij dan doen ? Gij moet het voorbeeld volgen van den blinden bedelaar in het Evangelie. Toen de menigte hem berispte, riep hij nog veel meer : « Zoon van David, ontferm U mijner. » Hij wist dat hij veel harder moest schreeuwen, om zijne stem boven het gonzend gemor dor menigte te doen uitkomen. Jezus scheen hem niet te hooren, en daarom riep hij luider. O gij, die door de bekoring of door de zonde verblind zijt en den eersten hulpkreet hebt doen hooien ; gij, wier slem op het punt schijnt te wezen van over-heerscht te worden door die van oude gewoonten en van gebrek aan vertrouwen, roept luider, roept veel meer : « Zoon van David, ontferm U mijner. » liet
— 130 —
heeft niets te beduiden, indien uwe lilindheid nooit zoo volkomen geweest is, Jezus zal blijven staan ; Hij zal gebieden, dat men u tot Hem brenge; llij zal u zeggen : « Wat wilt gij dat Ik u doe ? » En dan is voor u het oogenblik daar om te vragen : « Heer, dat ik mag zien. » O mijn God, geef aan al degenen die bekoord worden en aan al de zondaars de genade van deze vraag te doen. Dat God « ons aller oogon verlichte, opdat wij niet in deu doodslaap vallen, » en dat Hij ons allen deu Heer dor Heeren in Sion late aanschouwen.
B
SERMOON XXXIX.
De chnstcncn moeten lijden, gelijk Clirislus geleden heelt, en 2:ich niet inbeelden dat zij niet behoeven te lijden.
En zij verstonden niels daarvan, en dit woord was voor hen verborgen, en zij beyrepen niet wat er cjezeid werd. h. Luc. xvm. 34.
Indien gij aandachtig naar de lezing van bet Evangelie geluisterd hebt, dierbare broeders, zult gij over deze woorden verwonderd zijn geweest, zoo dunkt mij. Want de Heer kon aan zijne apostelen niet duidelijker zeggen wat Hem ging gebeuren, dan bet vermeld staat in zijne voorgaande woorden. « De Zoon des menschen,» zeide Hij, « zal overgeleverd worden aan de Heidenen, en Hij zal bespot, gegeescld en bespuwd worden. Eu nadat zij hem zullen gegeeseld hebben, zullen zij Hem dooden ; en den derden dag zal Hij verrijzen. » Welke klaardere beschrijving zou Hij hebben kunnen geven van zijn aanstaande lijden, zijnen dood en zijne verrijzenis ? En nogtans maakt zulks geonen indruk op hen. Toen de lijd van zijn Lijden werkelijk kwam, waren zij er zoo min op voorbereid, alsof Hij er van tevoren niets over gezegd bad.
— 137 —
Hoe kunnen wij dat uitleggen ? Welke reden kunnen wij geven van die verblinding in zaken, welke hun zoo duidelijk voor oogen gesteld waren? Het was eene verblindheid, zoo groot als die van den armen man, wiens genezing in hel laatste deel van het Evangelie verhaald wordt.
Daar is maar eene manier om daar rekening van te geven. Gij kent het spreekwoord « geen erger blinde, dan dio niet zien wil. » Dat was hun ongeluk , en dat was ook de reden waarom hunne blindheid niet genezen werd, gelijk die van den armen man , van wien ik daar even gesproken heb en die ernstig verlangde en verzoelit zijn gezicht terug te krijgen. Zij hadden opzicbtens hunnen Meester een vast en onveranderlijk denkbeeld opgevat, en zij verlangden niet de zaak anders in te zien. Dat denkbeeld was , dat hun Meester een grooten triomf ging vieren, na al zijne vijanden overwonnen en als een machtig vorst een groot koninkrijk in deze wereld gesticht te hebben ; en dal zij de voornaamste plaatsen in dat koninkrijk zouden bekleeden, dat zij rijk zouden wezen,ma. h-tig en van iedereen geëerd. Wat Hij zeide kwam met dit denkbeeld niet overeen, en daarom gaven zij er geene aandacht op.Zij meenden dat Hij van zich zeiven zulks niet kon zeggen, en dat Hij iemand anders moest beduiden, wanneer Hij van den « Zoon des menschen » sprak.
Misschien denkt gij, dat zulke manier van handelen dwaas was van hunnentwege, en wijt gij dit toe aan de gansch bijzondere domheid en aan de vooroordeelen van die arme, onwetende mannen. Maar ik geloof, dat gij omtrent hetzelfde bij u zult vinden, indien gij eenen -blik in uwe eigene harten wilt werpen.
Vele Christenen, vrees ik, hebben ook een denk-
— 138 —
beeld, dat niet ongolijk is aan dat der apostelen. Zij weten wel, dat Christus niet in de wereld is gekomen, om een groot koning te zijn, in den zin dien de wereld aan het woord koning hecht ; dat Hij niet veel nj -dom voor zich zelven of voor zijne vrienden vei0a cr heeft ; dat Hij niet genoten heeft van hetgeen wij voorspoed cn geluk heeten. Maar zij mcenen dat zij zelven het recht hebben om dit alles te verwachten. Natuurlijk weten zij alles aangaande het Lijden van Christus, maar zij meenen dat dit nu voor goed gedaan is.
En nogtans er bestaan woorden voor ons, die zoo klaar zijn als degene welke de apostelen hoorden en niet verstonden. Wij zien hunne beteekenis niet in, en voor dezelfde reden ; namelijk, omdat wij ze met willen inzien. Zij zijn niet alleen eenen enkelen keer herhaald, maar zoo dikwijls dat ik van al die woorden eene lange redevoering zou kunnen maken. Zij betce-kenen dat het Lijden van Christus nog niet gedaan is ; dat ieder van ons er een deel in heeft; dat Christus van ons verwacht, dat wij een leven leiden gelijk aan het zijne. De H. Paulus verstond dit goed, wanneer hij zeide : « Ik vul aan hetgeen aan het lijden van
Christus ontbreekt. »
Tracht dus, dierbare broeders , het denkbeeld uit uwen geest te verbannen, dat gij op deze wereld gekomen zijt, om u te vermaken cn een goed leven te leiden. Dit is eene gedachte, onwaardig van eenen Christen. Niet degenen die voorspoed hebben, maar degenen die lijden moeten onze jaloerschheid opwekken, want deze gelijken het meest aan onzen Heer. En wat meer is, degenen die lijden zijn waarlijk de gelukkigste, indien zij zich herinneren dat hun lijden een waarborg is van het eeuwige geluk. Het is een teeken,
— 139 —
dat Hij hun eene plaats heeft voorbestemd kort bij zijnen glorietroon.
Gelijk de blinde man van het Evangelie, laat ons Hem bidden, van onze blindheid te willen wegnemen,opdat wij dit alles klaar inzien en gelooven, opdat onze oogen verlicht mogen worden door bet licht, dat ons toeschijnt uit de toekomende wereld. Dat zal smart en tegenspoed schoon en glorierijk maken ; en wij zullen zelfs niet te zeer verlangen naar den dag, waarop God zelf, indien wij getrouw zijn bevonden, de tranen uit onze oogen zal wegwisschen.
SERMOON XL.
De verordeningen voorden Vastentijd moeten goed begrepen en goed nageleefd worden.
Er komen u eenige belangrijke verordeningen voorgelezen te worden, dierbare broeders. Kent gij ze nu? Gij zoudt ze nu moeten kennen, want gij hebt ze reeds dikwijls van te voren gehoord ; en nogtans ik ben zeker dat eenigen onder u, na ze reeds tien of twintigmaal gehoord te hebben, er nu niet meer van weten dan toen zijn er nog nooit van gehoord hadden. Waarom is dat zoo? Omdat gij, zooals ik verleden Zondag zeide, noch luistert, noch tracht te onthouden , noch tracht te verstaan.
Wat behelzen dan die verordeningen ? Zij regelen alles aangaande den voornaamsten tijd des jaars, den heiligen vastentijd, dien wij komen binnen te treden.
Welk is het eerste voorschrift, dat gij daar even gehoord of niet gehoord hebt ? Gij weet het niet. Wel het is dit : /11 de werkdagen van den Vastentijd, van af' Aschwoensday tot Paaschzonday, zijn (juhodene vastendagen, op welke men maar eens zijne nooddruft mat) nemen, met toelating van eene kleine collatie des avonds. Weel
— 140 —
gij nu wat vastendagen zijn ? Ik durf zeggen dat velen van u het niet weten ; of dat zij doen, alsof zij het niet wisten. Menschen, bij welke men meer verstand zou meeneu te vinden, schijnen te denken, dat een vastendag omtrent hetzelfde is als een \ rijdag gedurende het jaar, behalve dat het eten van vleesch op eenen vastendag niet zoo eene groote zonde is, als op eenen gewonen Vrijdag. Het is moeilijk te begrijpen hoe iemand zoo dom kan zijn.
Wat is dan een vastendag ? Het is een dag, gelijk men u voorgelezen heeft, waarop men slechts eenmaal zijne nooddruft mag nemea. Er is dus geen spraak van twee,maaltijden, noch van ontbijt of eenige ver-versching. Een enkele maaltijd alleen wordt toegelaten. De Kerk, het is waar, zooals gij gehoord hebt, heeft eene kleine collatie toegestaan des avonds. Wat beteekent dat? Zooveel eten als gij wilt ? Neen.—Hoeveel dan ? Acht oneen gewicht wordt algemeen gehouden. Dat is dus te zeggen, dat gij een goed middagmaal kunt nemen, en acht oneen voor avondeten. Het gebruik heeft ook wettig gemaakt, dat men des morgens een kopje thee of koffie met een klein stukje brood nemen kan. Dit laatste verdient aandacht; want indien u dit van hoofdpijn vrijwaart en u in staat stelt al uwe plichten volgens gewoonte te vervullen, dan zijt gij verplicht dit alleen te nemen, en dan moogt gij het vasten niet achterlaten, onder voorwendsel dat het vasten tot middag, zonder iets te gebruiken, u onmo-gelijk is.
Ziedaar dan de beteekenis van eenen vastendag. Die dag kan een dag van vleeschderven zijn, ofwel niet. Op Maandag, Dinsdag en Donderdag kunt gij vleesch gebruiken, maar op het middagmaal alleen ; doch op die dagen moogt gij geen visch, geene oesters enz.
— 1M -
eten ; — wat de acht oneen betreft, alsmede de thee of koffie des morgens, die kunt gij alle dagen gebruiken. Op Woensdag, Vrijdag en Zaterdag mag hoegenaamd geen vleesch gegeten worden. En onthoudt nu, dat niets mag gegeten worden op eenen vastendag dan hetgeen ik gezegd heb — tusschen de maaltijden in mogen geene versnaperingen van welken aard ook genomen worden.
Maar gij zult zeggen : « Ik zal honger lijden en verschillende ponden gewicht verliezen met zulke schrale levenswijze. » Ja, dat is zoo inderdaad ; en de Vasten is juist daarvoor, dat gij zoudt honger lijden en zooveel ponden verliezen als gij missen kunt. Dat schijnt aan sommige lieden nooit te gebeuren. Het verliezen van eenige ponden zal u niet het minste nadeel doen ; gij zult ze terugwinnen, ik ben er zeker van. De nieuwsbladen vermelden dat eene voetgangster (en dus eene vrouw, dit zij terloops gezegd) meer dan dertig pond verloren heeft alvorens hare lange wandeling geëindigd te hebben. Is het niet even gemakkelijk een weinig ter eere Gods te lijden, als veel voor onze eigene eer ? Maar bestaat er geene verschooning ? O, zeker ! Daar zijn er vele. Het laatste deel der vastenvoor-schriften zegt het u. Indien gij zwak ofziekzijt—dat is te zeggen,oprecht; niet van eene zwakheid,op Asch-woensdag beginnende en op Paaschzondag eindigende — indien gij te oud of te jong zijt ; of indien gij om de eene of andere reden, gelijk zware arbeid, een krachtig voedsel noodig hebt. Wanneer er twijfel is, spreekt dan den priester aan.
Maar die vrijstellingen van het vasten veroorloven u niet vleesch te eten. Zij ontslaan u , gelijk gij het in de voorschriften gehoord hebt,van het vasten,maar niet van het vleeschderven. En nogtans zult gij er eeni-
— 142 —
gen vinden, zeggende: « ik ben niet verplicht te vasten,» en zoo dikwijls vleesch etende als zij het kunnen krijgen,juist alsof er geen Vastentijd bestond. Begrijpt dus, dat er eene grootere reden noodig is , om van het vleeschderven ontslagen te worden dan van het vasten. Eet nooit vleesch op verbodene tijden, zonder een behoorlijk verlof daartoe ontvangen te hebben. Gewoon werk is geene reden.
Ik zou nog veel meer over deze zaak willen zeggen, om ze u goed te doen verstaan, indien daar tijd voor was. Doch herinnert u dat de vastenwetten verplichtend zijn voor het geweten, gelijk de andere kerkelijke wetten ; en indien gij ze op merkelijke wijze overtreedt, zoo bedrijft gij eene doodzonde. Getroost u nu een weinig lijden, om aan het eeuwig lijden te ontkomen en niet verbannen te worden uit Godsrijk.
Epislel U aan de Corinthiërs. vi. 1-10. Broeders, wij vermanen n, dat gij de genade Gods met te vergeefs ontvangt. Want Hij zegt: « In den aangenamen tijd heb ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb ik u geholpen. » Ziet, hier is nu de aangename tijd , ziet, hier is nu de dag der zaligheid. Laat ons aan niemand eenige ontstichting geven, opdat onze bediening niet veracht worde. Maar laten wij ons in alles gedragen gelijk dienaren Gods, in veel verduldigheid,in verdrukkingen, in noodwendigheden, in benauwdheden ; in slagen, in gevangenissen, in oproeren, m arbeid, in waken, in vasten; in reinheid, in wetenschap, in lankmoedigheid, in lieftalligheid, in den heiligen Geest, in ongeveinsde liefde, in het woord der waarheid, in de kracht Gods, door de wapenen der recht-
— 143 —
vaardigheid ter rechter en ter linkerzijde, door eer en oneer, door goeden en kwaden naam : als verleiders, en toch de waarheid sprekende ; als onbekenden, en nogtans bekend ; als stervenden, en ziet wij leven ; als gekastijd, en toch niet gedood ; als bedroefd, terwijl wij altijd blijde zijn ; als arm, terwijl wij er velen rijk maken ; als niets hebbende, terwijl wij alles bezitten.
Evangelie van den H. Maltheus. iv. 1-11. In dien tijd werd Jezus door den Geest naar de woestijn geleid, om door den duivel bekoord te worden. En nadat flij veertig dagen en veertig nachten gevast had, kreeg Hij honger. En de bekoorder bijkomende zeide tot Hem : Indien gij Gods Zoon zijt, zoo zeg, dat deze stcenen brooden worden. Maar Hij antwoordde, zeggende : Daar staat geschreven : « De mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord, dat uit Gods mond voortkomt. » Dan nam Hem de duivel op naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels, en zeide tot Hem : Indien Gij Gods Zoon zijt, zoo werp U naar beneden ; want daar staat geschreven : « Hij heeft zijne Engelen aangaande U lastgegeven, en op ds handen zullen zij IJ dragen, opdat gij uwe voeten niet zoudt stootenaan eenen steen.» Jezus antwoordde hem : Daar staat ook geschreven : « Gij zult den Heer, uwen God, niet beproeven. » De duivel nam Hem wederom op naar eenen zeer hoogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld met hunne pracht. En hij zeide tot Hem : Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij nedervallende mij aanbidt. Dan zeide Jezus tot hem : Ga weg. Satan ; want daar staat geschreven : « Den Heer uwen God zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen. » Toen verliet Hem de duivel, en ziet, Engelen kwamen en dienden Hem.
— 144 —
SERMOON XLI.
Zij, die zich blootstellen aan het gevaar van doodzonde ^ van
doodzonde blijven voortleven, beproeven Gods s,oedhe .
Gij zult den Heer. uwen God, niet beproeven. h. Jiatth.
rj
1V Vat is dat God beproeven ? Die woorden klinken heel zonderling ; want wij weten dat God ooed is, en dat Hij niet kan op de proef gesteld worden, gelijk wij, tot het bedrijven van eene zonde. God beproeven kan dus die beteekems met hebben.
Wij zullen gemakkelijk genoeg de beteekems daai van vinden, indien wij nagaan wat de duivel aan onzen Heer voorstelde : « Werp u naar beneden van de tinne des tempels ; er zalU geen letsel geschieden want uw leven is te kostbaar voor God, dan dat Hy het zou laten verloren gaan. Zijne engelen zul en ongedeerd naar beneden dragen ; een mirakel zal geschieden ten uwen voordeele. »
In hetgeen Satan aan onzen Heer voorstelde ligUc beteekenis van de woorden ; God beproeven. Bet is notTingen doen om te zien,of Hij niet voor ons de eene of andere buitengewone zaak zal verrichten, voor c o
welke geene noodzakelijkheid bestaat ; het is vermetel vertrouwen hebben op zijne barmhartighe.d en voorzienigheid. Het woord « beproeven » betcckoit pogen te doen, eene proef nemen. Dat is de echte betee kenis van beproeven. Wanneer de duivel ons beproeft, dan neemt hij eene proef om te zien hoe vor onze liefde tot Gud reikt, dan tracht hij te vinden hoe groot de kracht is van onze ziel. God laat hem echter met al de proefnemingen toe, welke hij verkiest.
Hij heeft het recht niet ons te beproeven ; maar God laat hem zulks toe tot ons eigen voordeel. Doch
God laat ons geenszins toe zijne barmhartigheiden goedheid op proef te stellen, [lij wil niet dat wij in dergelijke proefnemingen ons vertrouwen stellen , uitgenomen wanneer wij weten dat wij daartoe het recht hebhen.
En nogtans dat is hetgeen sommige menschen, en zelfs Christenen, zonder ophouden doen. Misschien weet gij niet op welke wijze ; maar gij moet het weten, en ik zal hot u zeggen.
Een mensch beproeft God, wanneer hij zichzelven, zonder noodzakelijkheid , in gelegenheid van zonde stelt. Hij weet of moet weten, dat hij op Gods genade niet kan rekenen om in zulk een geval van de zonde bevrijd te blijven. Hij weet dat God hem inderdaad in zulk geval van de zonde kan vrijwaren, en misschien dat [lij hut vroeger gedaan heeft; maar hijweet of moet weten, dat God hem zulk eene genade niet beloofd heeft, en dat het niet te verwonderen zal zijn, indien Hij ze hem niet geeft.
Dit is het geval van den dronkaard,die eeu soort van verlangen beeft om zijn leven te beteren, en die eenen likeurwinkel binnentreedt. Hij moet weten,dat hij Gods genade noodig heeft om de dronkenschap achter Ie laten; en zóó handelende, beproeft bij God, om te zien of Hij hem die genade zal ^even. Maar daar bestaat geene noodzakelijkheid voor dusdanige proefneming, want hij zou het drinken kunnen vermijden met eenvoudig buiten dien winkel te blijven ; en om dit te doen zal hem God de genade geven, indien bij bidt en ernstig te werk gaat. Dat zulk een mensch, alvorens naar de vermelde plaats te gaan , zich de woorden herinnere ; « Gij zult den Heer, uwen God, niet beproeven. »
Dit is ook het geval voor do jongelingen en Jonge dochters , die zich het gezelschap veroorloven vau
10
— 146 —
iemand, metwieu zij vroeger dikw ijls gezondigd hebben tegen de zuiverheid. Zij kunnen beweren groot berouw te hebben over die voorgaande zonden ; maar dat is valsch, indien zij het vaste voornemen met hebben gevormd van de zonde te vermijden ; zij kunnen zich zelven of hunne biechtvaders bedriegen, maar niet den Almachtigen God, die in hunne harten leest. Geen enkele is waarlijk bedroefd over zijne zonden, wanneer hij voortgaat met God te beproeven, hetgeen
eene groote zonde is.
Ik zal ii nog van eenige anderen spreken, die God jjeproeven. Het zijn degenen,die dagen,weken en maanden gerust blijven voortleven in de doodzonde. Zij zeggen bij zich zelven : « God is goed ; Hij zal mij tijd ge-Ven om mij te bekeeren » God kan wel tot zoo iemand zeggen ; « Gij dwaas, wie heeft u dat gezegd ? Dezen nacht nog zal ik uwe ziel opeischen. » Hij heeft het recht om dit te doen ; en gij hebt het recht niet om een anderen dag van Hem le verwachten. Indien gij dat doet,beproeft gij zijne verduldigheid en zijne baun-hartigheid. Gij hebt alleenlijk het recht van op den te-genwoordigen tijd te rekenen. En nogtans slaapt gij nachten achter malkander in slaat van zonde, ^r-getendo dat indien God u rechtvaardig behandelde,gij des morgens dood zoudt zijn; vergetende dat uw geheel loven voorbijgaat in God te beproeven en te tergen.
SERMOON XLII.
Ue chrisleu moet niel alleen zorgen voor zijn lichaam, maar oo^ voor zijne ziel.
De mensch leeft niel vun brood alleen, maar van alle woord, dat uit Gods mond voorlkomt. H. matth. iv. 4.
Een van de grootste gebreken van onzen tijd, zoo niet het grootste, is eene ongeregelde zorg voorde tij-
— 147 —
(lelijke en stoffelijke dingen. Hoe zullen wij leven ? Wat zullen wij eten ? Waarmede zullen wij ons klee-den ? — ziedaar vragen, met de oplossing van dewelke men zich hedendaags veel te veel bezig houdt. Wij zien menschen, die zeer vroeg opstaan en hunne kinderen ook doen opstaan, en die van af dat vroegtijdig urn-tot laat in den nacht arbeiden en zwoegen. Wij zien menschen in de wereld, die waarlijk hunne geïondheid benadeelen en misschien hunne dagen verkorten door de nauwgezette en onvermoeibare oplettendheid, die zij aan hun beroep geven. Waarom handelen zij aldus? Alleenlijk om het brood te verdienen, dat zoo weinig duurt,om eenige dollars opeen te hoopen,dio zij slechts weinige jaren kunnen behouden. De dorst naar geld is zoo groot geworden,dat wij hem zelfs bij onze jonge knapen bespeuren. Zij verlangen niet in de school te blijven,zij verlangen niet kennis en wetenschap te vergaderen ; zoo gauw zij veertien jaren oud zijn of een weinig ouder (niets in hun hoofd bezittende dan het lezen,het schrijven en een weinig verwarde rekenkunde) verlangen zij naar eenen winkel, een werkhuis of eene fabriek. W aarom? Omdat zij zoo gauw mogelijk willen deelnemen aan de wilde jacht op wereldsche goederen. Nu, al die menschen hebben noodig te leeren « dat de mensch niet leeft van brood alleen. » Dierbare vrienden, gij bezit ook eene onsterfelijke ziel naast dat ellendig lichaam, voor het voedsel , het kleedsel en het vermaak van hetwelk gij zoo hard werkt. Lichaam en ziel vereenigd vormen hetgeen wij mensch heeten. Gij moet u dus niet gedragen , alsof gij slechts een lichaam hadt. Gij kunt dat niet doen zonder gevaar voor uwe ziel. Veronderstelt dat gij eene proef neemt op de volgende manier. Gij zegt tot u zeiven : « Ik zal niets eten; gebed en biecht zullen mijn ontbijt
— ^8 —
wezen, gebed en godvruchtige oefeningen mijn middagmaal, eene overweging over den dood mijn avondmaal » En gij houdt dit eene week vol. Wat fraai -eraamte voor het een of ander museum zoudt gij niet geworden zijn opbel einde van dien tijd! Nogtans zijn er menschen, die op deze manier hunne ziel behandelen. In plaats van hunne ziel te versterken door het gebed, door godvruchtige oefeningen, enz. geven zij haar kleederen, vleesch en drank, begrootingen van het kapitaal, berekeningen van den interest, wereld-sche zorgen, enz., en zoo sterft de ziel van honger juist gelijk het lichaam zou sterven zonder geschikt voedsel. Aldus, dierbare broeders,tracht niet « van brood alleen te leven. » Gij moogt dat niet doen. Tracht ook te leven « van alle woord,dat uit Gods mond voortkomt»— dat is te zeggen, met u te gedragen volgens hetgeen Hij u voorhoudt, betzij door zijne Kerk, hetzij door do ingevingen zijner genade. Bekleedt gij eenen post , of^zijt gij aan het werk ? Zeer wel ; draagt zorg voor uwe zaken met alle voorzichtigheid, werkt gewetensvol, maar gedenkt dat dit niet alles is. Gij moet ook tijd'vinden, om te bidden, om uwe biecht te spreken, om de heilige mis bij te wonen. Laat de godvruchtigheid niet alleen over aan de priesters , de vrouwen en de kinderen ; maar dat de mannen zich ook laten zien in de kerk en op de communiebank. Op sommige plaatsen bestaat de gewoonte, dat de mannen aan den eenen,en de vrouwen aan den anderen kant in de kerk zitten.' Denkt gij niet dat, indien wij die gewoonte hier volgden, het getal aanwezigen aan den kant der mannen dikwijls zeer gering zou wezen? Waarom ? Omdat 7ii zich in het gewoel der wereld bevinden en aldaar trachten van « brood alleen » te leven. O dierbare vrienden, waarom jaagt gij zoo zeer de goederen dezer
— 149 —
wereld na? Waarom verzamelt gij zoovele schatten, die vernietigd worden door den roest en de mot, en gestolen worden door de dieven ? Bij onzen dood kunnen wij geenen enkelen cent medenemen, en ons arm lichaam , datzelfde wat wij getroeteld hebben, moet bederven en tot het stof wederkeeren. Laat ons dan dezen morgen een goed besluit nemen. Wanneer dc duivel ons bekoort door ons te veeJ gedachten in te fluisteren aangaande ons voedsel, ons kleedsel en onze tijdelijke zaken, laten wij bem verjagen met de volgende woorden : « Er staat geschreven : De mensch leeft niet van brood alleen, maar van alle woord, dat uit Gods mond voortkomt. » B
SERMOON XLIII.
God laat zijne dienaars beproeven door de bekoring, opdat zij verdiensten zouden verzamelen voor den hemel.
Jezus werd door den Geest naar de woestijn yeleid , om door den duivel bekoord te worden, h. matth. iv. 1.
Weet gij wat het woord « bekoren » beteekent , dierbare broeders ? Ik twijfel niet of gij weet wat het is bekoord worden. Gij weet dat, gelijk do H. Jacobus zegt, ieder mensch bekoord wordt, voortgesleept zijnde en aangelokt door zijne eigene begeerlijkheid. Gij zelf zijt dikwijls bekoord geworden ; uwe begeerlijkheid — dat is uw zondige hartstocht van de eene of andere soort — beeft u dikwijls bekoord, aangelokt, afgetrokken van Gods wet.
Doch het woord « bekoren » beteekent niet alleen « aanlokken » of « verleiden » ; het beteekent ook « beproeven. » Iemand bekoren, is iemand beproeven, om te zien van wat stof hij gemaakt is ; dat is de ware beteekenis — juist gelijk een geweer, bij voorbeeld , beproefd wordt door er eene te zware lading op te doen, om te zien of het zal bersten , alhoewel ik nie-
— 150 -
mand van u zou aanraden eene dergelijke proef te nemen. Want dat is eenc gevaarlijke proefneming.
Nogtans is het op die wijze dat de duivel ons gedu-riglijk beproeft. Hij vreest geene ongelukken. Indien er een ongeluk gebeurt, dat kan hem niet schaden. Het is dat juist wat hij verlangt. Hij beproeft ons op verschillende wijzèn om ons zwak punt te vinden ; want dat kent hij niet, zonder het ondervonden te hebben. Wanneer het hem lukt, wanneer wij onder zijne bekoringen bezwijken, dan zegt hij bij zich zeiven : « Dat is goed. Ik heb dezen keer de rechte plaats geraakt. Dat zal ik nog dikwijlder beproeven. » Vv ant wij zijn niet gelijk geweren : wij kunnen meer dan eens bersten.
Nu, liet Evangelie zegt ons, dat onze Heer zelf in de woestijn werd geleid om door den duivel bekoord te worden ; dat is, om door den duivel beproefd te worden- Dat schijnt zonderling. Wat voordeel was er gelegen in Hem te beproeven ? Wist de duivel dan niet dat Hij God was en niet kon zondigen ?
Het is waarschijnlijk, dierbare broeders, dat hij het nog niet wist. Indien hij het geweten had, zou hij zijnen tijd niet verkwist hebben ■ met eene bekoring, waaruit hij geen voordeel kon trekken. Maar waarom liet hem do fleer in die onwetendheid ? Mensch zijnde zoowel als God, wilde de Heer bekoord of beproefd worden gelijk ieder van ons : ten eerste, om ons een voorbeeld te geven van wederstand aan de bako-ring ; en vervolgens, om voor ons eene genade te verdienen, welke ons dien wederstand gemakkelijk zou maken. Dus werd Hij in de woestijn geleid, om on-zentwil,door zijnen eigen Geest, door God den H.Geest.
Hij heeft ons een voorbeeld gegeven en voor ons de genade verdiend ; en dank aan hetgeen Hij voor ons gedaan heeft, is het gemakkelijk voor ons aan de
— 151 —
bekoring te wederstaan. Maar gij gelooft zulks niet, dat is het ongeluk.
Eenigen onder u meenen, dat het onmogelijk is aan de bekoring te wederstaan. Gij zegt , om u te verontschuldigen over uwe zonden : « Ik kan er niets aan doen. » Nu, dat is eenvoudig eene leugen ; of liever, het is laster togen God. Het is zooveel als te zeggen : « God geeft mij de genade niet, om aan de zonde te wederstaan. » Dus maakt gij vau God eenen medeplichtige in uwe zonden.
Gij kunt er wel aan doen. Wanneer onze Heer den duivel wegjoeg, gelijk het Evangelie ons heden verhaalt , maakte Hij het ons gemakkelijk hetzelfde te doen. Het is eene groote schande voor ons dat niet te doen. Voor God ook is het eene schande, en voor den duivel een voorwerp van spotternij, wanneer een man of eene vrouw ieder keer bezwijkt, dat de bekoring komt. Nogtans ik vrees dat er velen in dat geval zijn.
God bekoort ons niet. De li. Jacobus zegt ons zulks. Hij beeft dat niet noodig,want Hij weet van wat stof gij zijt. Maar Hij laat dit door den duivel doen, opdat gij verdienston zoudt verzamelen ; en Hij laat u niet bekoren boven uwe krachten. Gedenk dit den eersten keer, dat u eene bekoring zal overvallen. Zeg tot u zeiven : « Ik heb sterkte genoeg, om er met Gods hulp aan te wederstaan. Ik zal den spot drijven met den duivel, in plaats van hem met mij te laten spotten Ik zal hem toonen, dat bij dwaselijk handelt met mij te bekoren. Ik zal hem laten zien. dat hij de rechte plaats gemist beeft ; dat hij bij mij geene rechte plaats vinden kan. Nu bestaat er eene kans voor mij om eenige verdiensten te vergaderen, om te toonen dat ik ergens goed voor ben ; dat ik tot iets kan dienen, na al den arbeid dien ik aan mijnen Schepper gekost heb. »
— 152 —
Zogt dat in den naam van God en sterk door de kracht, die Hij n geeft ; en gij zult verwonderd wezen van te zien, hoede duivel zal achteruitdeinzen. Hij zal u zonder twijfel opnieuw bekoren, maar indien gij volhoudt, zal hij ten laatste dien nutteloozen strijd opgeven, en gij zult in den hemel het loon ontvangen, dat de Heer u verlangt te geven —- dat is, eene groote som van verdiensten, welke gij door de bekoringen zult gewonnen hebben.
Tweede bondag' van de Vasten.
Epistel I aan de Thessalonikers iv.1-7.Broeders,wij bidden en vermanen u in den Heer Jesus,dat,gelijk gij van ons geleerd hebt, hoe gij behoort te wandelen en aan God te behagen, gij ook alzoo wandelt, opdat gij meer en meer moogt toenemen. Want gij weet welke bevelen ik u gegeven heb door den Heer Jesus. Want dit is de wil Gods, dat gij hoilig zoudt zijn en u onthouden vaa ontucht. Dat eenieder van u zijn lichaam weet te bezitten in heiligheid en eer, niet met eene drift van begeerlijkheid, gelijk de Heidenen doen, die God niet kennen. Dat niemand zijnen broeder verdrukke, of bedriege in eenigen handel ; want de Heer is een wreker van al deze dingen : gelijk wij u voorzeid en betuigd hebben. Want God beeft ons niet geroepen tot onzuiverheid, maar tot heiligheid.Door Jesus-Chris-tus, onzen Heer.
Evangelie van den H. Matlheus xvn. 1-9. In dien tijd nam Jezus met zich Petrus, en Jacobus, en Joannes zijnen broeder, en leidde hen alleen op eenen hoo-gen berg. En in hunne tegenwoordigheid veranderde Hij van gedaante. Zijn aangezicht schitterde gelijk de zon,en zijne kleederen werden wit als sneeuw. En ziet,
— 153 —
Hem verschenen Mozes en Elias met Hem sprekende. Petrus nu sprak aldus tot Jezus : Heer, het is goed voor ons hier te zijn ! Laat ons hier, indien Gij wilt, drie tenten maken, eene voor U, eene voor Mozes en eene voor Elias ! Terwijl hij nog sprak, overschaduwde hen eene heldere wolk. En daar kwam eene stem uit de wolk, zeggende ; Deze is mijn welbeminde zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb gesteld ; luistert naar Hem. De leerlingen, dit hoorende, vielen op hun aangezicht en waren zeer bevreesd. Doch Jezus bijkomende raakte hen aan, enzeide : Staat op, vreest niet. En hunne oogen opheffende, zagen zij niemand dan Jezus alleen. En als zij den berg afgingen, gebood hun Jezus, zeggende : Geeft dit gezicht aan niemand te kennen , voordat de Zoon des menschen van den dood zal verrezen zijn.
SERMOON XLIV.
De christenen moeien veel prijs hechten aan den zegen, gegeven met het H. Sacrament.
En in hunne tegenwoordigheid veranderde Hij van gedaante. Zijn aangezicht schitterde (lelijk de zon, en zijne
kleederen wei-den wit als sneeuw...... Eene heldere wolk
overschaduwde hen. En daar kwam eene stem uil de wolk , zeggende : Deze is mijn welbeminde zoon, in wien Ik mijn welbehagen heb gesteld, h. matth. xvii. 2. S.
Mij dunkt , dierbare broeders, dat men het bovenstaande verhaal van de Gedaanteverandering onzes Heeren niet kan lezon, zonder aan eene der schoonste ceremonies der katholieke Kerk te denken. Ik beduid de ceremonie van de zegening, gegeven met het Allerheiligste Sacrament. Wij zeiven zijn de drie leerlingen. De berg, op denwelken de Heer ons geleidt, is het altaar. Zijn aangezicht, schitterend gelijk de zon, wordt
— 154 —
ons voorgesteld door do schitterende lichten, die rond zijnen troon gerangschikt zijn, en door de glinsterende stralen der monstrantie , waarin Hij verblijft. Zijne kleederen zijn inderdaad wit als sneeuw ; want Hij verbergt zijne goddelijkheid onder de gedaante van zuiver wit hrood, juist als of Hij zijn heilig lichaam met een zuiver wit kleed omsluierd had. De heldere wolk is de zwevende wierook; en du stem, die uit deze wolk klinkt, is het geklingel der bel , welke ons schijnt toe te roepen, wanneer Jezus omhoog wordt geheven en wij Hem knielende aanbidden : « Deze is Gods welbeminde Zoon , in wien Hij zijn welbehagen heeft gesteld. » Aldus vestigt het Evangelie van dezen dag gansch natuurlijk onze aandacht op die schoone ceremonie — de zegening , gegeven met het Allerheiligste Sacrament. Vele personen nu meenen dat die Zegening-slechts eene bijz iak is, welke bij de Vespers wordt gevoegd. Dat is een valscii denkbeeld. Zekerlijk heeft de Zegening dikwijls na de Vespers plaats, maar niettemin is zij eene gansch bijzondere en op haar zelve staande ceremonie. De Vespers eindigen met de An-tiphoon ter eere van de 11. Maagd; de Zegening begint, wanneer het Heilig Sacrament uit bet tabernakel genomen en in dekostelijke monstrantie geplaatst wordt. De zegening of Benedictie is dus geen deel van de Vespers, of van welke ceremonie ook die voorafgaat. Ik verlang u dat gansch duidelijk te maken, omdat volgens mij de gedachte, dat de Zegening slechts eene nevenzaak is, de reden is, waarom zoovele menschen er maar weinig prijs aan hechten. Wat is dan do JJene-dictie ? Hot is de plechtige uitstelling van denzelfden Jezus, wiens aangezk-ht zoo schitterend blonk op den berg Thabor. Hij staat daar gedurende eenigon lijd op het altaar,opdat wij voor Hem zouden nederknielen, [lom
— 185 —
HP i
aanbidden en prijzen. Dan wordt Hij opgeheven door de handen van zijnen priester, die n den zegen geeft ; doch het is Jezus zelf, die u zegent. Het is wel waar, dierbare vrienden, dat de geloovigen ni'et verplicht zijn de Zegening bij te wonen ; doch, indien iedereen goed begreep hoe heilzaam de Zegening is, zou niemand van degenen die komen kunnen er uit wegblijven. Jezus is op het altaar tegenwoordig. Hij verwacht u daar om naar uwe gebeden te luisteren, om uwe betuigingen van liefde en aanbidding te ontvangen, en om U terzelfder tijd zijnen goddelijken zegen te geven.
O ! komt dus dikwijls naar de Zegening. Zegt toch niet: « dezen namiddag is er niets dan de Vespers » •, gedenkt dat er iets meer is — de Benedictie van het Allerheiligste Sacrament. Wij naderen al toteenen dag, waarop het H. Sacrament in processie gedragen wordt naar eene bijzondere rustplaats, en daar met de grootste plechtigheid nedergezet. Dit geschiedt op Witten Donderdag. Dat is ook eene uitstelling van het Allerheiligste Sacrament, en alhoewel Jezus alsdan niet omhoog gehouden wordt gelijk bij gewone Benedicties, wie zou kunnen twijfelen, dat Hij ons zegent wanneer Hij voorbijkomt ? Ik bid u op dien dag daaraan te willen donken. Mogen wij de kerk vol zien niet van nieuwsgierigen, die de lichten en de bloemen komen bezien, maar van vurige geloovigen, die hunnen God en hunnen Koning komen vereeren. Indien gij op dien dag van de eene kerk naar de andere gaat, doet het dan niet om gezien te worden en om te zien, maar wel om te bidden. Wanneer het veertigurengebed in uwe kerk aangekondigd wordt — dat is de plechtigste van al de uitstellingen van het IT. Sacrament, die in het jaar geschieden — weest dan godvruchtig ; brengt ten minste één uur van den dag door in de tegenwoordig-
■ «e i
:fls;
;■
li
•ila'Twï
! li* :
gt;!! lil
ill M
ill
4 Mil wM
W
«■g i
— 156 -
heid van het Lam Gods. Gedenkt dat dit H. Sacrament Jezus-Christus is — dezelfde die te Bethlehem geboren en op den Calvarieberg gestorven is. Eindelijk komt altijd naar de Benedictie met een levendig geloof en eene vurige liefde. Laat uwe plaats nooit open staan, wanneer het kan zijn, zoo dikwijls de Zegen gegeven wordt. Vergeet deze woorden niet van eenen grooten redenaar : « Dag en nacht komt de Zoon Gods tot u, omgeven met zijn wit gewaad en dragende zijne gouden kroon ; dag en nacht laat Hij zijne zoete stem hoo-ren en werpt Hij op u eenen blik, die zijn verlangen te kennen geeft ; keert den rug niet aan Hem die de gelukzaligheid geeft ; weigert niet naar zijne overtuigende woorden te luisteren; laat uwe plaatsen niet ledig staan voor het altaar, wanneer Jezus komt. » B
SERMOON XLV.
De christenen moeten alle soort van bedrog en onreclitvaardi^heitl vermijden.
Dat niemand zijnen broeder ver drukke, of bedriege in eenigen handel; want de Heer is een wreker van al deze dingen. Ep. 1. aan de Thess. iv. 6.
Die woorden bevinden zich in den Epistel van dezen dag, dierbare broeders, en doen ons nadenken, of ten minste moesten ons doen nadenken, in dezen tijd, dien de Kerk aangewezen heeft tot onderzoek van ons geweten en tot berouw over onze zonden.
De zonde, waartegen ons de H. Paulus waarscnuwt, wordt in zekere gevallen met erger namen gebrandmerkt dan degene, welke hij gebruikt. Iemand komt u tegen op eenen eenzamen weg en neemt u met geweld uw geld af; hoe heet gij dat ? Gij heet dat roo-verij. Iemand dringt uw huis binnen in het diepste van den nacht en besteelt u ; hoe heet gij dat ? Gij
heet dat inbraak. Iemand ledigt uwen zak op de straat; hoe heet gij dat? Gij heet dat zakkenrollerij. Wel dat alles is eene en dezelfde zaak. Dat zijn altemaal verschillende manieren, om het zevende gebod te overtreden. En wat is dat ? Gij zult niet stelen.
En wat beteekent het eenen andere verdrukken of bedriegen in eenigen handel ? Dat is juist hetzelfde ; dat is de overtreding van hetzelfde gebod ; dat is diefstal, juist gelijk de rooverij, de inbraak en de zakkenrollerij ; alleenlijk draagt zulks zoo een leelijken naam niet en kan zoo gemakkelijk niet gestraft worden dooide wetten van het land. En wie heb ik nu in het oog, wanneer ik van bedriegerij spreek ? Die menschen, welke met schoonc maar vaische woorden goederen boven hunne waarde verkoopen; welke gebruik maken van vaische maten en gewichten ; welke op de eene of andere manier aan de betaling van hunne schulden weten te ontkomen; welke uit de moeilijkheden,waarin hun evennaaste zich bevindt, partij trekken om onrechtvaardige winsten te maken ; in het kort, al degenen die op verschillende oneerlijke wijzen dollars inpalmen en rijk worden door bedrog en onrechtvaardigheid. Al degenen, die aldus te werk gaan, zijn dieven, en zijn zoo slecht als roovers en beurzensnijders; zij zijn nog eerloozer dan deze laatste, wijl deze recht voorde vuist zijn en met persoonlijk gevaar hun oneerlijk handwerk uitoefenen.
Nu,mij dunkt dat al die schelmerij—want dat is de naam, welken deze bedriegerijen verdienen, alhoewel men hun dien naam niet altijd geeft — eene zeer zonderlinge en onverklaarbare zonde is ; veel onverklaar-baarderdan de andere manieren van stelen.Hij,dieinuw huis inbreekt of uwe zakken ledigt, bevindt zich doorgaans in groote ellende en heeft het gestolene veel meer
noodig dan zij die bestolen worden. Gij znlt geene rijke lieden eene kostwinning zien zoeken in het rooven en beurzensnijden. Men vindt wel menschen,die eene drift tot stelen hebben zelfs wanneer zij geld genoeg bezitten ; maar zulks wordt gewoonlijk beschouwd als eene bijzondere soort van krankzinnigheid. Dat slag van mensehen wordt als krankzinnig aanzien in dit punt...; maar is het niet juist hetzelfde geval voor degenen, die genoeg en zelfs te veel hebben en die hunnen evennaaste trachten te bedriegen ? Zulke lieden dunkt mij hebben ook hun verstand verloren.
Onder een ander oogpunt nog is de bedriegerij eene zonderlinge zaak, bijzonderlijk voor katholieken. Ieder katholiek inderdaad moet toch weten, dat indien hij anderen zoekt te bedriegen bij zich zeiven nog veel meer bedriegt. Want hij komt daardoor in een zeer ne-teligen toestand. Hij heeft dan te kiezen tusscben twee dingen. Ofwel van de schade te vergoeden, zoover het mogelijk is, aan degenen die hij bedrogen heeft ; en dat valt zeer moeilijk— moeilijker dan het bedriegen achter te laten in allo geval. Ofwel, en dat zou nog harder vallen, van naar de hel te gaan, voor eeuwig uit Gods tegenwoordigheid verbannen te blijven, ïn de eeuwigheid de schulden te betalen, die hij hier op aarde niet betalen wilde.
Maakt dus, dierbare broeders, dat gij niet in dien toestand komt. Doch indien gij er in waart, doet dan het eerste van die twee dingen. Geeft uwe onrechtvaardig gewonnen goederen terug. Doet het nu ; stelt het niet uit tot op uw sterfbed. Het zal u dan moeite kosten zoowel als nu ; en zelfs indien gij het dan tracht te doen, is het twijfelachtig of uwe erfgenamen uwe wenschen zullen ten uitvoer brengen. Het voornemen van terug te geven, uitgesteld tot eenen tijd, waarop
— 159 —
gij niet zeker zijt van het te kunnen uitvoeren, is zeker eene zwakke brug om naar het eeuwig leven over te stappen. Herinnert u nu wat gij op uw sterfbed zult verlangen u herinnerd te hebben, namelijk de woorden onzes Heeren : « Wat baat het den mensch de ge-heele wereld te winnen, indien hij zijne ziel komt te verliezen ? »
SERMOON XLVI.
De clinstenen moeten liet vasten en de versterving beminnen, om de beloomng welke er aan toegezegd is.
Degenen,die de vasten gaan onderhouden zooals het behoort, beginnen nu te denken, indien ik mij niet bedrieg, dat. het een lange en vervelende tijdis. Vasten en zich onthouden van allerlei spijzen, vaarwel zeggen aan alle wereldseb vermaak , vroeg in den morgen opstaan om do mis te gaan hooreu gelijk velen van u doen, en andere dingen van dien aard, dit alles valt na korten tijd de natuur van den mensch vrij moeilijk ; ik twijfel geenszins, of gij hebt zeer gaarne dat de vasten het ganscbe jaar niet duurt, en ik ben zeker dat gij reeds vooruilziet naar het tijdslip, waarop de vasten zal eindigen. Ik heb altijd opgemerkt, dat er weinigen naar de mis komen in de paaschweek, en ik meen dat ook niet vele lieden alsdan nog vasten.
Misschien zijt gij zelfs genegen om te zeggen : « Wat moest de Kerk die vasten ook instellen? Zekerlijk konden wij goede christenen zijn zonder dat, often minste onze zielen zalig maken. » Maar indien gij over de zaak eens nadenkt, zoo zult gij zeer wel begrijpen , waarom de vasten ingesteld werd. Gij weet dat wij onze zielen niet kunnen zaligmaken zonder ons te onthouden van de zonde, en dat wij ons niet gemakkelijk van de zonde onthouden zullen, tenzij wij somtijds achterlaten
datgene wat geene zonde is. Gij weet ook dat wij in den hemel niet kunnen komen zonder boetvaardigheid te doen voor onze zonden, en dat het beter is hier boetvaardigheid te doen dan in het vagevuur. En gij weet ook, dat de meeste menschen zich van niets onthouden en geene boetvaardigheid doen, dan voor zooveel het de H. Kerk gebiedt; nu weet gij waarom de H. Kerk de vasten heeft ingesteld.
Zij deed zulks, opdat wij spoediger en zekerder in den hemel zouden binnentreden. Het moet eene aanwakkering voor ons zijn , dat ieder vasten ons veel nader tot den hemel brengt ; de hemel is de belooning van de boetvaardigheid en de versterving. Het is deels om ons zulks voor den geest te stellen,dat de H Kerk ons in het Evangelie van dezen dag de gedaanteverandering van onzen Zaligmaker verhaalt; hoe hij Petrus, Jacobus en Joannes medenam naar den top van den berg Thabor en zich daar in zijne glorie aan ben vertoonde. Hij vervulde hunne harten met nieuwen moed en met vertronwen in Hem, en met het vaste geloof dat bet de moeite waard was Hem te volgen, niettegenstaande zij soms onder den blooten hemel moesten slapen, slechts weinig te eten hadden en op velerlei wijzen moesten lijden — dat dit alles te onderstaan de moeite waard was in het vooruitzicht der gelukkige toekomst , waarvan zijne glorie de waarborg was, alhoewel zij niet juist wisten, wanneer dat geluk zou komen en waarin het zou bestaan.
Zij dachten misschien dat bet in deze wereld ïou wezen ; dat bun Meester zou te voorschijn treden met al de macht en majesteit, welke zij bij Hem bespeurd hadden, zijne vijanden zou ter neder slaan en als een groote koningop deze aarde regeeren.Wij weten het beter; wij weten,of moeten weten, dat het niet in deze wereld zal
- Uil —
zijn. Doch wij weten dat die gelukkige toekomst veel beter zal wezen dan eens wat op deze aarde.
A\ ij moeten dus nog veel meer aangemoedigd zijn dan zij het waren, bijzonder indien wij denken hoe weinig wij te lijden hebben in vergelijking met hetgeen van Jezus'apostelen vereischt werd. Wij hoeven op den grond niet te slapen, of niet van graankorrels te leven, welke zij somtijds verplicht waren te ne-men van de korenhalmen, die op het veld stonden. Wij hebben bet vooruitzicht niet, gelijk zij na zijnen dood, op langen (^n vermoeienden arbeid ; wij behoeven er ons niet aan te verwachten van de eene stad naaide andere gedreven te worden, gegeeseld en geslagen, en lol renen wreeden dood veroordeeld. Neen ; over het algemeen heliben wij een recht aangenaam leven ; Wij zullen waarschijnlijk niet van honger sterven ; niemand zal ons vervolgen : wij zullen zeer waarschijn-1 ij k al lijd een huis hebben om in te leven en een Led om op te sterven.
Is het dan zoo erg van visch te eten in plaats van vleesch, genoeg te vasten om goeden eetlust te krijgen , een weinig van zijnen slaap op te offeren en zich een weinig te vermoeien ? Indien wij wat meer dachten aan de belooning, welke aan die kleine verstervingen is toegezegd, en aan de gelukkige loekomst in den hemel, dan zouden wij misschien verlangen dat de vasten nog langer duurde dan veertig dagen.
lgt;criic Zondag van cIp Vasten,
Epistel aan de Ephesièrs. v. 1-9. Broeders, wecst navolgers van God, gelijk zijne welbeminde kinderen ; en wandelt in de liefde, gelijk Christus ons ook lief gehad heeft, en zich zeiven voor ons geleverd heeft
11
— 162 —
als een offer en slachtoffer van zoeten geur voor God. Dat de ontucht of eenige andere onkuischheid, of gierigheid ook zelfs niet genoemd worde onder u, gelijk het heiligen betaamt ; noch ook vuile taal, of zotte klap, of boerterij, dieniet past, maar liever dankzegging Want gij moet wel weten, dat geen ontuchtige, of onkuische, of gierige (hetwelk afgoderij is) erfdeelheeftin het rijk van Christus en van God. Dat niemand u verleide met ijJele woorden, want om deze dingen komt do gramschap Gods over de we-derspannige menschen. Hebt dan niets gemeens met hen. Want eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den lieer. Wandelt gelijk kinderen des lichts. Nu de vrucht des lichts bestaat in alle goedheid, rechtvaardigheid en waarheid.
Evangelie van deit H.Lncus.xi. 14-28.In dien tijd dreef Jezus eenen duivel uit, die stom was ; en als Uij deu duivel uitgedreven had, zoo sprak de stomme , en de scharen stonden verwonderd. Maar sommigen onder hen zeiden : Hij jaagt de duivelen uit door Beelzebub, het opperhoofd der duivelen. Anderen, om Hem te beproeven, verzochten van Hem een teekenuit den hemel. Maar Hij, ziende hunne gedachten, zeide tot hen : Alle rijk, dat tegen zich zelf verdeeld is, zal verwoest worden, en het eene huis zal op het andere vallen. Indien dan Satan ook tegen zich zeiven verdeeld is, boe zal zijn rijk blijven slaan ? Want gij zegt, dat Ik door Beelzcb'.jb de duivelen uitjaag. Doch indien Ik door Beelzebub de duivelen uitjaag, door wien jagen uwe zonen ze dan uit ? Daarom zullen zij zeiven ^uwe rechters zijn. Maar indien ik door den vinger Godsüe duivelen uitjaag, dan is bet rijk Gods tot u gekomen. Als een sterke wel gewapende man zijn hof bewaart, zoo is al hetgeen bij bezit in zekerheid. Maar indien
— 163 —
cr een sterkere dan hij komt en hem overwint, zoo ontneemt hij hem al zijne wapenen, waarop hij betrouwde, en verdeelt den buit. Die niet met mij is, is tegen mij ; en die met mij niet vergadert, verstrooit. Wanneer de onzuivere geest uit den mensch gegaan is, wandelt hij door waterlooze plaatsen, rust zoekende ; maar die niet vindende, zegt hij : Ik zal terugkeeren naar mijne woning, van waar ik ben uitgegaan. En daar komende, vindt hij zo gereinigd en versierd. Dan gaat hij henen, en neemt met zich nog zeven andere geesten, die boozer zijn dan hij, en zij gaan daarin wonen, en het laatste van dien mensch wordt erger dan het eerste. Terwijl Hij deze dingen zeide, verhief eene vrouw onder het volk hare stem en zeide tot Hem : Gelukkig is de schoot, die U gedragen heeft, en de borsten, die Gij gezogen bobt ! Doch Hij zeide : Ja, gelukkig zij, die het woord Gods aanbooren en onderhouden !
Hel huisgezin, waai' geene eensgeziiullieid beersclil, is ongelukkig til brengt schade toe aan het rijk van God.
AHe rijk, dut iecjen zich zelf verdeeld is, zal verwoest worden. —h. llc. xi. 17.
Wij kunnen dadelijk zien boe waarde bovenvermelde spreuk is ; want indien het opperhoofd eens rijks tegen zijne onderdanen was, de koning tegen zijne ministers, bet volk tegen den koning en de regeering, en Itet land- en zeeleger tegen hunne bevelhebbers — indien dit alles plaats bad dan zou ik zeggen, dat dit rijk zijnen ondergang te gemoet gaat en dat een vijand het gemakkelijk zou kunnen overmeesteren en er bezit van nemen. Nu, dierbare broeders, een christelijk huisgezin is een klein koninkrijk. Vader en moe-
— 164 -
der zijn koning en koningin, do oudste en meest ervaren leden der familie zijnde raadslieden, de kinderen zijn do onderdanen van dit koninkrijk. Het christelijk huisgezin moet zooveel mogelijk eensgezind wezen, en dal voor vele redenen. Ieder lid is met hetzelfde doopsel gedoopt en door denzelfden Heiligen Geest geheiligd geworden. Allen hebben zij de vergiffenis hunner zonden bekomen door hetzelfde Kostbaar Bloed en allen voeden zich met hetzelfde geestelijk voedsel, het Lichaam en het Bloed van Christus. Dan, om van de natuurlijke redenen te spreken , zij zijn aan malkander verbonden door den baud des bloed?, door den band der ouderlijke en kinderlijke liefde ; zij leven te zamen, bidden te zamen , verblijden zich te zamen, lijden te zamen. Er bestaat dus alle reden, om dewelke het christelijk huisgezin eensgezind moet wezen; en indien het zijne zending wil volbrengen gelijk het behoort, zoo moet het eensgezind zijn, ofwel het gaat ten gronde. O mijne dierbare vrienden, hoe menige van die kleine rijken, welke het groote rijk van Jezus op aarde moeten uitmaken, verzaken hunne getrouwheid jegens Hem, en alle omdat zij tegen zich zeiven verdeeld zijn. Wij zien bij voorbeeld eenen vader, die zich eene gewoonte maakt van de dronkenschap; hij komt te huis nu eens in eenen staat van sombere, zwaarmoedige verdooving, dan eens in eenen staat van volkomene razernij. Hij kwelt zijne vrouw, verschrikt zijne kinderen, onteert zich zclven: geheel zijne familie keert zich huiverend van hem af. Daar ziet gij nu het hoofd verdeeld tegen de leden. Ofwel er bevindt zich in het huisgezin eene stuursche, slecht geluimde, knorrende vrouw,en, gelijk de 11. Schriftuur zegt, « daar is geene gramschap erger dan die eener vrouw; het is aangenamer te wonen met eenen leeuw
— 163 -
en eenen draak dan te verblijven bij een boos wijf. Wat do helling van eenen zandweg is voor de voeten eens onderlings, dat is de tong eener kwade vrouw voor eenen vreedzainen man. » Zulk eene vrouw verdeelt een huisgezin ; zij vernietigt de eensgezindheid, zoowel als de dronken huisvader. Wat moet gezegd worden van de andere bloedverwanten, de neven, de tanten, de oomen, en ten laatste, maar niet het minste, van de stiefmoeders? Hoe dikwijls veroorzaken zij kwaad en vernietigen zij het rijk der christelijke familie ! Zoo ook de wederspannige kinderen, de twistzieke broeders en zusters — zij allen vernietigen don vrede, helpen het koninkrijk verdoelen en verwoesten; en ten laatste, in plaats van een schoon, krachtig en ver-eenigd rijk, blijft er niets over dan een betreurenswaardig tooneel van strijd en twist; de duivel treedt daar binnen en maakt zich van alles meester. Welnu, mijne dierbare vrienden, wanneer gij door uwe dronkenschap, uwe stuurschheid, uwe dwarsdrijverij en uwen partijgeest, door uwen opstand tegen het ouderlijk gezag het rijk van uwe familie verdeelt, zoo zult gij zelf niet alleen er door lijden, niet alleen zult gij en uwe familie er een groot geestelijk verlies door ondergaan en er misschien uwe eeuwige zaligheid bij inschieten; maar het groote rijk van Christus, nu strijdende op deze aarde en eens in den hemel moetende zegepralen, lijdt er ook door. Waaruit bestaat de H. Kerk op deze aarde? Uit menschen, uit families. Wie moet de rangen vullen in het hemelsch koninkrijk ? Dezelfde O! indien gij tegen u zeiven verdeeld zijt en de verwoesting hebt teweeggebracht, dan maakt gij deel van het rijk des duivels op deze aarde en gij zult ook deel maken van het rijk der zonde en des doods in de hel. Uit liefde voor God, broeders, houdt op met
- 166 —
dien ijoddeloozen oorlog. Weg met al die dingen, welke de familie ongelukkig maken ! Bewaart den vrede in uw huis. Laat aan de menschen zien, dat de vrede van Christus en de vereeniging met Christus aldaar verblijven. Verbetert uwe gebreken; bedwingt uwe praatzucht en uw karakter; weest gehoorzaam. Gedenkt dat de eerste woorden des priesters, die in uw huis oenen zieke komt bezoeken, deze zijn; « Vrede zij dit huis en al degenen die er in wonen! * Tracht uw profijt te trekken uit deze zegening. Tracht altijd Gods vrede te bezitten, welke alle kennis overtreft, en dan zal uw rijk blijven staan. B
SERMOON XLVIII.
De paaschcommunie ontvangen is een gebod der II. Kerk, hetwelk de christenen eene strenge verplichting oplegt.
« Gaat gij uwen paaschplicht vervullen? » Dat is in dezen oogenblik eene belangrijke vraag, mijne dierbare broeders. Gij moet die aan u zeiven stellen, en uw antwoord moet zijn: Ja, zeker. » De FT. Kerk gebiedt het; en gij weet zeer goed, dat hij die niet naar de Kerk wil luisteren moet aanzien worden voor een heiden en een openbaar zondaar ; dat hij die de Kerk veracht onzen Heer veracht, en die den Heer veracht, zijnen Vader veracht die in den hemel is. Zekerlijk wilt gij u niet plichtig maken aan die schrikkelijke zonde van verachting van God ; zekerlijk verlangt gij niet aanzien te worden als een heiden. Maar kennende het gebod der H. Kerk aangaande den paaschplicht, indien gij hot niet vervult, hoe wilt gij ontsnappen aan de gevolgen uwer ongehoorzaamheid, gelijk ze uitgedrukt zijn in de woorden onzes Heeren, die ik daarjuist kom te herhalen?
— 107 —
Zich tegeii een der geboden van de H. Kerk verzetten is geheel haar gezag met voeten treden. liet is zonderling dat zekere nienschen , volgens hun eigen goeddunken , onderscheid willen maken tusschen do geboden der H. Kerk, terwijl de II. Kerk zulk onderscheid nieterkent. Haar gezag is in elk geval heizelfde, en daarom zijn al hare geboden even zeer verplichtend. Hoeveel katholieken zijn er niet, die er groo-telijks bezwaar in zouden vinden des vrijdags vleesch te eten of des zondags de mis te verzuimen, en die er niets uit maken zonder reden de vasten te breken en niet de minste aandacht geven aan de vervulling van hunnen paaschplicht ! flet schijnt inderdaad , te oor-deolen naar hun gedrag , alsof do paaschplicht voor hen niet op denzelfden voet stond als do andere geboden der H. Kerk , alsof de II. Kerk het niet ernstig meende met hare voorschriften. Welnii, de waarheid is, dat dit gebod veel strenger bekrachtigd is dan al do andere. Ieder katholiek, die hetzelve overtreedt, wordt door de H. Kerk van het recht beroofd in gewijden grond begraven te worden. Dus ziet gij dat de verplichting zeer streng is en dat de Kerk het heel ernstig meent met dit gehod^, indien gij hot ook al niet ernstig meent.
Spreken gelijk gij doet , gelijk zoovele katholieken doen, en klein heeten wat de II. Kerk groot heet, en onbeduidend heeten waar zij zoo bezorgd voor is, dat is een heiden wezen, of in allo geval een Protestant ; dat is uw eigen oordeel boven haar gezag stellen ; dat is God verachten, die door haar gebiedt. Indien gij de zaak onder dit oogpunt wilt beschouwen — en dat is het ware oogpunt —dan zult gij meer dan eens nadenken, alvorens te zeggen : « Bah ! ik zal dat op eenen anderen lijd doen. Eens op het jaar ? Heel goed I
- i ei 8 —
ik vind Jat het beter te pas komt met Kerstmis. » _\eed. een ander tijd is niet bi-Ier ; ecus op hef jaar befeekent niets , tenzij gij het 1111 juist in dezen lijd doel. Kerstmis is een sehoon feivst, (!•■ kcrsllijd is een vreugdevolle lijd. en dan doet ^ij zeer goed met tot de heilige eommuuie te naderen ; maar het is niet de tijd door de li. Kerk uildrnkkt'ijk aangeduid voor nwe jaarlijksehe eommuui- ; en, heiden dal gij zijl, in\ gemak' is het voornaamste ni^tdat in aandacht moet genomen worden. De vraag is : Heeft de Kerk de macht van God bekomen om n ij te gt bi ••!«n. en wat gebiedt zij ?
Broeders, Iaat dus de boel vaardigheden, de gebeden. de oudtTrichling n, de bijzondere genaden van dez.' n heiligen tijd nirt verlorcu gaan , laat ze niet zonder nut blijven ; maar laat ze dienen tot bet einde waarvoor zij bestemd zijn — dat is, on u berouw te doen krijgen over uwe. vroegere zonden , om i Ie verbeteren voor de toekomst , om u de vriendsehap (1 nis terug I be/or-ien, om u te versterken voorden volgemlen strijd mei het brood des hemels, met Jezus' kostbaar \ leesi h en IJloe 1.
Om de doodzonde en ili-n duivel niet opnieuw in zijin' ziel te talen binnensluipen , na zich bekeerd te hebben, nn et een christen het gebed bt'iniiiucii en dikwijls de iiciligo Sacramenten oulvai ^en.
Hij zcijt : II; zul tcruyLt'uren /tuur )ui]nc rcoitiiig, r ui waar ik hen ttiUiwjiuin, — t.rc, xi. 24.
De waarsehuwimr, dieriiarc broeders, w Ike de Zaligmaker ons geefl in dit Kv.mgelie, is zeker schrikwekkend ; maar bet scbijnt niet heel duidelijk aan wie llij dez ' ve lO'-tutirl ; lid is niet bquot; •! k'aai', wie op dezen oogenblik en ten allen tijde in hel gevaar verkeeren van den duivel op die manier te zien ierug-
109 —
komi'ii. W ant hedendaags, God zij dank, gobeurt het niet dikwijls, dat wij meuscheii ontmoeleo, ili»* waarlijk' volgens de echte bcteekonis van het woord door den duivel, bezeten zijn.
Maar , volgens eeue meer algemeens belookouis , zijn er vch Qienschen , die door den duivel bezeten zijn. li t zijn degenen, die in slnat van doodzonde leven. In die menschen heeft Satan opnieuw hezÉ genomen van zijne woning, waaruit bij door bet heilig Doopsel verdreven was geworden — dal is van de ziel. die de zijne was ten minste door de erfzonde, zoo niet door de dadelijke zonde. Kn hij bevindt zich in hen als een stomme duivel gelijk degene die volgens bet Ks angelie door onzen Heer uitgedreven werd ; dat is, hij maakl die menschen stom. welke hij in bezit beeft, door hen terug te houden van het belijden hunner zonden inde bieebt.
Maar die stomme dn \el wnrdt dikquot;ijls nitgejangd, bijzonderlijk in lijden van i ijzondere genaden, gelijk de vastenlijd waarin wij ons thans be:\intlen, of ten tijde v ncene missie of van een jnhilé. In zulke omstandigheden vindt men altijd menseheu , die sedert jaren het gebruik der sacramenten verwaarloosd hebben en die alsdan tot dezelve terugkomen en eene poging doen om hun leven te beteren en hunne ziel te redden.
Xu, dal is ziun'onaangenaam voor den duivel, welke op deze mensehen rekende als op de zijne. Hij heeft eene voorliefde voor de zielen, welke hem lang hebben toebehoord. Dok wanneer hij uit hen verdreven wordt, dan gaat hij niet eeuvo idiglijk naar iets anders uitzien , zooals wij zouden kunnen denken ; maar hij heft altijd een oog op zijne oude woning, üij zegt in zijn eigen, wanneer hij vindt dat luj ergens anders zoo wd niet kan geraken ; « Ik zal terug
- {(48 —
ik vind dat het beter te pas komt met Kerstmis. » Neen, een ander tijd is niet beter ; eens op het jaar beteekent niets , tenzij gij het nu juist in dezen tijd doet. Kerstmis is een schoon feest, de kersttijd is een vreugdevolle tijd, en dan doet gij zeer goed met tot de heilige communie te naderen ; maar het is niet de tijd door de ü. Kerk uitdrukkelijk aangeduid voor uwe jaarlijksche communie ; en, heiden dat ^ij zijt, uw gemak is het voornaamste niet dat in aandacht moet genomen worden. De vraag is : Heeft de Kerk de macht van God bekomen om mij te gebieden, en wat gebiedt zij ?
Broeders, laat dus de boetvaardigheden, de gebeden, de onderrichtingen , de bijzondere genaden van dezen heiligen tijd niet verloren gaan , laat ze niet zonder nul blijven; maar laat ze dienen tot het einde waarvoor zij bestemd zijn — dat is, om u berouw te doen krijgen over uwe vroegere zonden , om u te verbeteren voor de toekomst , om u de vriendschap Gods terug te bezorgen, om u te versterken voor den volgenden strijd met het brood des hemels, met Jezus' kostbaar Vleesch en Bloed.
SERMOON XL1X.
Om de doodzonde en den duivel niet opnieuw in zijne ziel te laten binnensluipen , na zich bekeerd te hebben, moet een christen het gebed beminnen en dikwijls de heilige Sacramenten ontvangen.
Hij zeyt : II: zul lerujkeeren naar mijne woniny, van tv aar ik ben uilgegaan. — luc. xi. 24.
De waarschuwing, dierbare broeders, welke de Zaligmaker ons geeft in dit Evangelie, is zeker schrikwekkend ; maar het schijnt niet heel duidelijk aan wie Hij dezelve toestuurt ; Imt is niet heel klaar, wie op dezen oogenblik en ten allen tijde in het gevaar verkeeren van den duivel op die manier te zien terug-
- 169 -
komen. Want hedendaags, God zij dank, gebeurt het niet dikwijls, dat wij menschen ontmoeten, die waarlijk volgens de echte beteekenis van het woord door den duivel bezeten zijn.
Maar , volgens eeiie meer algemeene beteekenis , zijn er vele menschen , die door den duivel bezeten zijn. Het zijn degenen, die in staat van doodzonde loven. In die menschen heeft Satan opnieuw bezit genomen van zijne woning, waaruit bij door het heilig Doopsel verdreven was geworden — dat is van de ziel, die de zijne was ten minste door de erfzonde, zoo niet door de dadelijke zonde. En hij bevindt zich in hen als een slommc duivel, gelijk degene die volgens het Evangelie door onzen Heer uitgedreven werd ; dat is, hij maakt die menschen stom, welke hij in bezit heeft, door ben terug te houden van bet belijden hunner zonden in de biecht.
Maar die stomme duivel wordt dikwijls uitgejaagd, bijzonderlijk in tijden van bijzondere genaden, gelijk de vastentijd waarin wij ons thans bevinden, of ten tijde van eene missie of van een jnbilé. In zulke omstandigheden vindt men altijd menschen , die sedert jaren bet gebruik der sacramenten verwaarloosd hebben eu die alsdan tot dezelve terugkomen en eene poging doen om hun leven te beteren en hunne ziel te redden.
Nu, dat is zeer onaangenaam voor den duivel, welke op deze menschen rekende als op de zijne. Hij heeft eene voorliefde voor de zielen, welke hem lang hebben toebehoord. Ook wanneer hij uit hen verdreven wordt, dan gaat hij niet eenvo idiglijk naar iets anders uitzien , zooals wij zouden kunnen denken ; maar bij heeft altijd een oog op zijne oude woning. Jlij zegt in zijn eigen, wanneer bij vindt dat hij ergens anders zoo ijoed niet kan seraken : i ik zal terus-
— 170 -
keeren naar mijne woning, van waar ik ben uitgegaan. Ik zal zien of ik er niet opnieuw kan inkomen.»
Dan komt hij terug naar zijne oude woning, naar de ziel welke de zijne geweest is, en maar al te dikwijls valt het hem zeer gemakkelijk erin terug te geraken. Hij vindt ze « gereinigd en versierd », gelijk de Heer zegt, en gansch gereed om hem te ontvangen. Dan natuurlijk gaat hij binnen en herneemt zijne vroegere plaats. De ziel, welke zich door eene goede biecht van de zonden gezuiverd had, valt er opnieuw in.
Welke ellende ! En hoe dikwijls gebeurt het niet ! Hoe velen zijn er niet , die eene maand of twee na eene missie, of eenige andere gelegenheid, in dewelke zij waarlijk bekeerd werden, opnieuw aan hunne vroegere zonden verslaafd zijn, juist alsof zij ze nooit gebiecht hadden.
Dit schijnt zonderling misschien. En nogtans is het zoo zonderling niet, als men er wel over nadenkt. De reden is niet moeilijk te vinden. Zij wordt door den Zaligmaker aangeduid : het is omdat het huis der ziel waar de duivel uitgejaagd werd, ledig is « gereinigd en versierd. » Niets is daar in de plaats gesteld van de vroegere ondeugden en slechte gewoonten. Daar is geene gewoonte van het gebed ; daar is geene herinnering aan de goede voornemens , die in de biecht gemaakt werden ; daar bestaat geene poging om de gelegenheid van zonde te vermijden ; en, boven alies, daar is geene genade, komende van de sacramenten. Dat is de groote misslag door die zondaars begaan. Zij hebben beloofd in het vervolg alle maanden te biechten te ij;aan ; maar zij hebben hunne belofte niet gehouden. Nu, het is zeer moeilijk voor iemand , die in de gewoonte van zonde geleefd heeft, van to volharden zonder goed te bidden en zonder meer dan eens
— 171 —
op het jaar te gaan biechten, wanneer hij dit laatste gemakkelijk kan doon.Zulke manier van handelen laat de ziel ledig, en zonder de minste voorzorg om haren vijand het binnenkomen te beletten.
Indien gij na eeno goede biecht verlangt te volharden, nadert iedere maand tot de sacramenten. Dit is geene oefening van godvruchtigheid ; dit is eenvoudig een maatregel van voorzichtigheid. Dit is het middel, door God aan zijne Kerk gegeven, om de zielen met genaden te vervullen en geene plaats te laten voor den duivel in zijne oude woning, nadat hij er uit verdreven is geworden.
Vierde Zondag; van de Vaslon.
Epistel aan de Ga la tiers, iv. 22-31. Broeders, er staat geschreven, dat Abraham twee zonen gehad heeft, den eenen uit de slavin, den anderen uit de vrije huisvrouw. Maar die uit de slavin is naar het vleesch geboren ; doch die uit de vrije huisvrouw door de belofte ; welke dingen gezegd zijn als iets anders verbeeldende. Want zij beleekenen de twee Testamenten : het eene op den berg Sinaï, in slavernij barende, hetwelk door Agar beteekend is. Want Sinaï is een berg in Arabië, die overeenkomst heeft met het tegenwoordige Jeruzalem, hetwelk thans in slavernij is met zijne kinderen. Maar het Jeruzalem van hierboven is vrij, en dat is onze moeder. Want er staat geschreven : Verblijd u, onvruchtbare, die niet baardot ; berst uit van blijdschap, gij die geene moeder wierdt : want degene die verlaten was heeft meer kinderen gekregen, dan die eenen man had. Doch wij, broeders, zijn kinderen der belofte, gelijk Isaac. Maar gelijk toen degene, die naar het vleesch geboren was,
1
I lil!
1
kfll Ui il
H liï !:i-P
1
lil
I
Hllly
'li jil
iitl 1B
■ V
i lil
m
— 172 —
vervolgde dengene, die naar den geest was geboren, zoo gaat het nu ook. Maar wat zegt do Schriftuur ? Jaagt de slavin weg met haren zoon ; want de zoon der slavin zal geen erfgenaam zijn mot den zoon der vrije huisvrouw. Zoo dan, broeders,wij zijn geene kinderen van do slavin, maar van de vrije huisvrouw, door die vrijheid, met dewelke ons Christus heeft vrijgemaakt.
Evangelie van den H Jounnes. vi.l-lo. In dien tijd trok Jezus over bet meer van Galilea, dat is van Tiberias, en Hem volgde oene groote menigte, omdat zij de mirakelen zagen, die Hij aan de zieken deed. Jezus ging dan op eenen berg en zat daar met zijne leerlingen. En nu de Pascben, de hoogtijd der Joden, was nabij. Jezus dan zijne oogen opbellende en ziende dat er eene zeer groote menigte tot Mem kwam, zeide tot Philip-pus : Van waar zullen wij brood koopen, opdal dit volk eten moge ? Doch dit zeide Hij, om hem Ie beproeven ; want Hij wist wel wat Hij zou doen. Philippus antwoordde Hem ; Voor twee honderd denariën broods is niet genoeg voor ben, opdat elk een weinig krijge. Een van zijne leerlingen, Andreas, do broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem : Flier is een knaap, die vijf gerstehrooden beeft en twee visschen ; maar wat is dit onder zoo velen ? Jezus zeide dan : Doet de menseben nederzitten. Nu daar was veel gras op die plaats. Zij zaten daar neder omtrent vijf duizend mannen in getal. Jezus nam dan de brooden, en de dankzegging gedaan hebbende, deelde Hij ze uit aan de ne-derzittenden; insgelijks ook van de visschen, zooveel zij wilden En toen zij verzadigd waren, zeide Hij tot zijne leerlingen: Vergadert de overgeschoten brokken, opdat zij niet verloren gaan ! Zij vergaderden ze dan en vulden twaalf korven met brokken, welke van de
— 173 —
vijf gerstebrooden waren overgebleven aan degenen, die gegeten hadden. Die menschen dan, het wonder gezien hebbende hetwelk Jezus gedaan had, zeiden Deze is waarlijk de Profeet, die in de wereld moet komen. Doch Jezus, wetende dal zij zouden komen om Hem met geweld te nemen en koning te maken, vluchtte weder alleen op den berg.
SERMOON L.
Velen houden hunnen ['aschen niet, omdat /.ij hunne zondige gewoonten niet willen achterlaten.
Jezus dan zijne oogeii opheffende en ziende dal er eenc zeer yroote menigte lol Hem kwam, zeide tol Philippus : Fan u-aar zullen wij brood hoopen, opdat dit volk eten moge ? n. joann. vt. ö.
lieden is het Halfvasten, dierbare broeders. De helft van den heiligen tijd is voorbij, en Paschenis reeds nabij. Gedurende de vasten heeft de Kerk gebeden, gevast, gepredikt en buitengewone pogingen gedaan, om de zondaars, die zoo lang buiten den schaapstal gestaan hebben er in terug te brengen. Gelijk de goddelijke Meester, beschouwt zij de menigte en hoeft medelijden met haar. Zij begeert de zieken te genezen; deze willen niet genezen worden. Zij begeert de bon-gerigen te voeden; deze willen niet gevoed worden. l)c 11. Kerk ziet rond over de grootc menigte barer kinderen en begeert dat zij hunnen paaschplicht zouden volbrengen ; helaas ! hoevelen verwaarloozen dit. Waarom moet gij uwen paaschplicht volbrengen? Ten eerste, omdat het een streng gebod is der II. Kerk. Indien gij door uw eigen fout dit gebod overtreedt, zoo begaat gij eene zware doodzonde en stelt u bloot aan de kerkelijke straUen. Ten tweede, omdat uw geeste-
— 174 —
lijk welzijn hot vereischt. Wat soort van christen kan degene zijn, die zelfs niet ééns op het jaar zijne biecht spreekt en de communie ontvangt ? Hoe zult gij uwen paaschplicht volbrengen ? Door eerst te biechten te gaan en, na de absolutie ontvangen te hebben, tot de heilige tafel te naderen. Dal is eenvoudig en duidelijk genoeg. Waarom houden dan eenige menschen hunnen Paschen niet ? Laat ons de waarheid zeggen. De biecht moet voorafgaan, en de biecht is de moeilijkheid. Iemand is sedert jaren oneerlijk in zijnen handel of hij heeft eene som gelds gestolen, of hij is de ver-heeler geweest van gestolen goederen, of hij heeft op eenige andere manier bedrog gepleegd. Zulk een man is een dief. llij weet het, en hij weet ook dal, indien hij te biechten gaat , de priester hem zal zeggen : « Geef het gestolen geld weder, verkoop uw schoon huis en uwe vergulde meubels en vergoed de schade ; gij moet teruggeven, of gij verdoemt uwe ziel. » Zij zouden dat niet willen doen, zij zouden dc onrechtvaardige winsten niet willen afstaan, en daarom houden zij hunnen Paschen niet. Anderen zijn er die zoncen van onzuiverheid bedreven hebben; het zijn echtschen-ders, of wel losbandige huisvrouwen. Zij zouden hunne slechte gewoonten niet willen verlaten, of hunne schandelijke zonden niet willen biechten, en daarom houden zij hunnen Paschen niet. jNog anderen worden door den duivel der dronkenschap beheerscht ; zij zijn gestadig bezig met bedwelmend vocht door hunne kelen af te gieten : zij zouden geen berouw willen hebben en daarom houden zij hunnen Paschen niet. O ! indien zulke zondaars hier waren — indien er dieven waren, of bedriegers, of onkuischaards, ofdron-kaards — zegt mij, hoe lang zal dat blijven duren ? Iloevele jaren nog wilt gij uwen paaschplicht verzui-
— 173 —
men, gelijk lafaards en bloohartigen ? Wilt gij zoo voortgaan tot op het einde van uw leven ? O, dan gaat gij recht naar de hel, en uw bloed kome dan over uwe hoofden Geen enkele verwaarloost zijnen paaschplicht zonder schandelijke reden. Daar zit altijd iets slechts achter die vrees voor oen biechtstoel, en zulk iemand verdient in het oog gehouden te worden door eiken eerlijken katholiek. Ik veronderstel dat gij gestolen hebt, of dat gij een echtbreker zijt, of een onkuisch-aard, of een drinker, of eens wat. Nu is de tijd daar om berouw te gevoelen, om zich te beteren, en alles te herstellen. Ziet gij niet dat de H. Kerk u met oogen van barmhartigheid aanschouwt? Waarom blijft gij dan staan ? Daartoe kan slechts eene reden zijn, en die reden is dat gij dieven,onkuischaards en dronkaards wilt blijven. O broeders, ik smeek u, handelt niet zoo boos De II. Kerk is barmhartig. Het bloed van Christus vloeit nog altijd. De biechtstoelen staan nog open. Treedt er in met uwe zware zonden en uwe zwarte geheimen.Treedt er in met de lange geschiedenis uwer zonden. Treedt binnen, zelfs indien uwe handen rood waren van het bloed—treedt binnen, zeg ik, en indien gij waarlijk berouw hebt, zult gij gezuiverd en vertroost worden. Dat er geen enkele man, geene enkele vrouw in deze kerk aanwezig zij, waaraan men dees jaar kan zeggen : « gij hebt uwenPaschen niet gehouden. i) En gij, die sedert jaren en jaren uwe paaschplicht niet meer volbracht hebt, voegt toch geene nieuwe zonden bij do reerls zoo lange lijst uwer misdaden. Gij zijt ziek, gij verkwijnt van honger,gij zijt gelijk een arm verdwaald schaap ; doch geen nood, gedenkt dat Jezus met barmhartigheid op u nederziet, en Hij zal uwe krankheid genezen in het sacrament der biecht, cn u voeden met zijn eigen Vleesch en Bloed. B.
Dc spaarzaamheid is aan tc prij/.cn zoowel voor hel sloffe lijk als voor hel geestelijk leven.
Fergadert de overgeschoten brokken, opdat zij niet verloren gaan. II. JOANN. VI. 12.
Schijnt het niet eenigszins zonderling, dierbare broeders, dat onze goddelijke Meester zoo zeer bezorgd is geweest, om al de afgebroken stukken van die broo-den en visschen te vergaderen ? Juist had Hij een groot wonder verricht, en Hij had hetzelve kunnen hernieuwen den volgenden dag zonder de minste moeite. Indien ilij, of zijne leerlingen, of de menigte, die Hem kwam hooren, hongerig waren, behoefde Hij slechts een woord te zeggen , en dan konden zij zooveel te eten hebben als zij begeerden. Waarom d;m zoo bezorgd zijn, om al die broodkorsten en die stukken van visschen bijeen te zoeken, welke overal in het gras verspreid lagen ?
Misschien zult gij zeggen : « Het was om te doen zien welk groot wonder Hij verricht had;om te toonen dat, niettegenstaande zij allen hartelijk gegeten hadden, er nog twaalf korven vol brokken overbleven — vuel meer dan zij hadden om mee te beginnen, »
Ik meen niet dat het daarvoor is. De grootheid van het mirakel, bestaande in het spijzen van vijf duizend man met vijf brooden en twee visschen, was klaar ge-noegT In alle geval, dat was de reden niet, welke Hij zelf gaf. Hij zeide : « Vergadert ze, ojuht zij niet verloren gaan. o « Wel, » zal eene voorzichtige huishoudster zeggen, « de reden is gansch duidelijk. Het w7as om ons de zuinigheid te leeren — om ons te leeren niets laten verloren te gaan ; het was om de brokken brood en visch te bewaren en ze later te gebruiken. »
— d77 —
ik wout editor dat gij zulks niet denkt. Vele lieden, die niet noodig hebben tot dat soort van spaarzaamheid hmine toevlucht te nemen, zijn bekwaam daarover hunnen neus op fce halen en daarin vrekkigheid te zoeken, hetgeen zij met volle recht denken niet aangenaam te zijn aan God.
Doch, alles wel ingezien, weet ik niet wat de Heer ons wel heeft willen keren, tenzij do spaarzaamheid. Ik weet niet welke andere beteekenis gij aan zijn hevel zoudt kunnen geven van de brokken te vergaderen, opdat zij niet verloren gaan. Indien zulks geene spaarzaamheid aanduidt, wat beteekent het dan ?
Neen, mijne broeders, do spaarzaamheid is niet te verachlen, wann er zij wel begrepen wordt. Daar kan soms gierigheid bij wozen, maar de gierigheid maakt geen deel uit van d ■ spaarzaamheid. De spaarzaamheid wel begrepen is de juiste waardeering van Gods giften.
Ja ; wat van God komt— en alles komt van Hem — dat is te kostbaar, om verkwist te worden. Zijne geschenken verachten is omtrent Hem zelven verachten.
En ten andere,daar bestaat geen onuitputbare overvloed van de gaven Gods, alhoewel zulks zou kunnen zijn. Hij had zijne volgelingen eiken dag op die wondere manier kunnen voeden ; Hij deed hot nogtans slechts tweemaal in zijn leven.
Onze 11 eer dan,zoo meen ik,heeft ons een voorbeeld van spaarzaamheid willen geven. Doet gelijk Hij,mijne broeders. Prijst Gods gaven, welke zij ook wezen mogen ; verkwist dezelve niet. Doch bijzonderlijk zijne geestelijke gaven ; want zij ziju oneindig kostbaarder dan de stoffelijke. Rekent er niet op in de toekomst een huitengewoneu overvloed van die geestelijke gaven te hebben.
Gij hebt nu genoeg genaden verkregen om uwe zie-
12
Jen te redden en te heiligen, indien gij er slechts gebruik van wilt maken. Gij hebt het geloof, de sacramenten en het woord Gods ontvangen. Het is niet noo-dig, dat er iemand van den dood verrijze om u te be-keeren. Onze Zaligmaker verhaalt ons dat een rijk man, die in de hel was, op aarde begeerde terug te keeren, om aan zijne broeders te verschijnen en hen door zijn eigen geval te waarschuwen. Men zeide hem dat zulks niet noodig was, dat zij Mozes en de profeten hadden. Welnu,gij hebt nog veel meer gekregen. Gij weet juist even goed wat u te doen staat om uwe zielen zalig te maken en zelfs om heilig te worden, alsof gij aan den anderen kant van hel graf waart geweest. Verwacht dus niets meer.
Bewaart uwe geestelijke gaven, mijne broeders ; gij hebt ze in overvloed ontvangen,maar gij weet niet hoe het later zal gaan. Wanneer God u eenegenade schenkt, schat ze hoog ; misschien is het de laatste die gij ontvangen zult. Herinnert u wat gij gehoord hebt,de goede gedachten en voornemens, welke de heilige Geesi u gegeven heeft; herdenkt de kerkelijke feesten, welke gij hebt bijgewoond , niet eenmaal maar dikwijls. Tracht zoo ver mogelijk te geraken met hetgeen gij ontvangen hebt, en uwe zielen zullen sterk en krachtig worden.Indien gij op buitengewone genaden wacht, gelijk eene missie of jubilé, dan zult gij altijd zwak en slap wezen. Woest spaarzaam bijzonder met geestelijke dingen ; dat is eene zeer belangrijke les van het Evangelie van dezen dag.
Passie-Zondag.
Epistel uau dellehreërs.ix. i J-IS. Broeders,Christus, als de opperste Priester der toekomende goederen ge-
— 179 —
komen zijnde, is eens vooral in het Heilige der Heiligen ingegaan door een grooter en volmaakter tabernakel, hetwelk niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping is ; en heeft eene eeuwige verlossing uitgewerkt niet door het hloid van hokken en kalveren maar door zijn eigen bloed. Wanl indien het bloed van bokken en slieren, en de assche van eene jonge koe op de onreinen gesproeid zijnde, hen kon reinigen door eene lichamelijke zuivering : hoe veel te meer zal het hloed van ( hristus, die door den Heiligen Geest zich zeiven onbevlekt aan God opgeofferd heeft , ons geweten zuiveren van doode weiken om den levenden God te dienen V Daarom is Ilij ook Middelaar van het nieuw Testament , opdat door zijnen dood lot verzoening der overtredingen, welke onder het voorgaande Testament begaan waren , degenen die geroepen zijn de belofte der eeuwige erfenis ontvangen zouden in Chrislus Jezus onzen Heer.
Evangelie van den //. Joannes, vin. 46-59. In dien tijd zeide Jezus tot de menigte der Joden : M ie van u zal Mij van zonde overtuigen? I ndien ik u de waarheid zeg , waarom gelooft gij mij niet ? Die uit God is luistert naar Gods woorden. Daarom luistert gij er niet naar, omdat gij uit God niet zijt. De Joden dan antwoordden en zeiden Hem : Zeggen wij niet met reden, dat Gij een Samarilaan zijl en den duivel inlicht? Jezus antwoordde : Ik heb den duivel niet in ; maar lie ger mijnen Vader, en gij onteert Mij. Voor Mij. Ik zoek mijne glorie niet ; daar is Een die dezelve zoekt eu recht doet Voorwaar, voorwaar, Ik zeg het u : zoo iemand mijn woord onderhoudt, bij zal den dood niet zien in eeuwigheid. De Joden zeiden dan : Ku zieu wij dat Gij den duivel inhebt : Abraham en de profeten zijn gestorven, en Gij zegt : Zoo iemand
— 180 —
mijn woord onderhoudt, hij zal den dood niet smaken in eeuwigheid. Zijt Gij dan meerder dan onze vader Abraham, die gestorven is, gelijk de profeten ook gestorven zijn ? Wien maakt Gij U zeiven ? Jezus antwoordde : Indien Ik Mij zeiven glorie geef,zoo is mijne glorie niets. Het is mijn Vader, die Mij glorie geeft, van wien gij zegt dat Hij uw God is ; doch t;ij kent llem niet, maar Ik ken Hem, en indien Ik zeide, dat Ikhem niet kende,ik zou leugenaar zijn gelijk gij.Maar Ik ken Hem en onderhoud zijn woord. Abraham, uw vader, verblijdde zich, dat hij mijnen dag zou zien ; hij heeft hem gezien en is verblijd geweest. De Joden dan zeiden Hem : Gij zijt nog geen vijftig jaren oud,en hebt Gij Abraham gezien ? Jezus antwoordde hun : Voorwaar, voorwaar, Ik zeg het u : Ik beu, eer Abraham geboren werd. Zij namen dan steenen op, om op Hem te werpen ; maar Jezus verborg zich en ging uit den tempel.
SERMOON LIL
Hot gesluierde kruisbeeld op Passiezondag doel de vraag stellen ;
« Wanneer en hoe znllen wij Jezus' aangezicht wederzien ? »
Maur Jezun verborg zich. — h joann. vin. 59.
Dierbare broeders, de schaduwen der Goede Week beginnen reeds over ons neder te dalen. Nog eenige dagen, en het is Palmzondag , de eerste dag van die heilige week Op heden zijn wij, als het ware, al'één gelaten Het kruisbeeld, met het doode lichaam van Christus, is gesluierd ; de geliefde en ons zoo wel bekende aangezichten der 11. Maagd en van den H. Jozef zijn ook gesluierd ; en zelfs de heiligen, voorde-welke wij gewoon waren neder te knielen , zijn verborgen achter den violetkleurigen doek van den Pas-
— 181 —
sietijd. Tot op Goeden Vrijdag zal Jezus ons niet meer aanschouwen , tot op den Zaterdag der Go.'de Week zullen wij de Heilige Maagd, den Heiligen Jozef en de andere heiligen niet meer zien. Wij zijn dus gansch alleen. God verlangt dat wij voor Hem staan juist ge-lijk wij zijn. Jezus heeft zijn aangezicht voor eenen zekeren tijd verborgen. Het kruisbeeld heeft u vaar-, wel gezegd. In welken staat bevondt gij u in den voorgaanden nacht, toen godvruchtige handen het beeld van Christus sluierden ? Zult gij nog ooit het u zoo wel bekende kruisbeeld aanschouwen ? Het kan gebeuren , alvorens de violetkleurige sluier van het kruis wordt afgenomen, dat gij reeds het aangezicht van Christus in het oordeel gezien hebt. O broeders ! lieden is Jezus' aanschijn verborgen. Het kan zijn dat gij in staat van doodzonde waart de laatste maal dat gij hetzelve gezien hebt, en dat gij nu nog indien staat zijt. Wanneer eu in welken staat zult gij Jezus' aangezicht wederzien ? Indien gij loeft tot Goeden Vrijdag, zult gij het kruisbeeld door den priester zien opheffen en daarna door al de geloovigen gekust worden. Indien gij voor dien dag sterft, en sterft gelijk het kan gebeuren, zonder waarschuwing of voorbereiding, dan zult gij het aangezicht van Christus zien, zetelende als rechter , dan zult gij die schrikkelijke woorden hooren : « Weg van Mij , vermaledijde , in het eeuwig vuur ! » Of misschien — God geve het ! — zult gij weldra Jezus' aangezicht zien in den persoon van zijnen priester, in den biechtstoel, en daar zal het u met barmhartigheid aanschouwen, om u vergiffenis te schenken Eenigen onder u, ik weet het, zijn als doode menschen. Eenigen onder u, zelfs op dit late uur , wederstaan aan Jezus' genade Gij zijt nog in doodzonde ! Ik trek uwe aandacht op den gesluierden
— 182 —
Christus. Ik vraag u, hierin Gods heilige tegenwoordigheid, ik vraag u op de meest plechtige wijze, wanneer on hoe wilt gij zijn aangezicht opnieuw beschouwen ? Hij heeft u vaarwel gezegd , en toen Hij u vaarwel zeide, zag Hij dat gij oen godslasteraar, een dronkaard, een echtschender, een lasteraar waart, een schepsel vol hoogmoed, vol traagheid , vol van alle soorten van zonden. O ! zegt, zal Hij u zóó terugvinden bij zijne wederkomst? Wanneer Hij op Goeden Vrijdag zal ontsluierd worden,kunt gij,durft gij op dien dag zijne droefheid vermeerderen door dan nog te zijn wat gij nu zijt ? En voor ons allen, zelfs voor de god-vruchtigsle,mag de les,ons door het gesluierd Christus-heeld gegeven, niet verloren paan. Christus is heden van ons weggegaan. Hoe zal Hij lot ons wederkeeren! Gansch verscheurd en bebloed,met doornen doorwond, met eenclans doorsteken, genageld aan het kruis; en dit alles uit liefde tot ons. Wij ook, broeders, die over liet enge pad trachten te gnan — wij ook moeten ons afvragen, wanneer en hoe wij Hem zullen terugzien ? Misschien voor Goeden Vrijdag ; ja , misschien zelfs voordat onze handen toekomenden Zondag de groene palmtakken kunnen vastnemen , zullen wij het ontsluierde aanschijn van onzen Welbeminde gezien hebben. Zijn wij daarvoor bevreesd? O, neen. Wij hebben den lijdenden Jezus te zeer bemind, om zijn glorierijk aanschijn te vreezen. Wij hopen niets anders dan woorden van liefde en verwelkoming van zijne lippen te hooren. Broeders, daar komt een dag, waarop alle sluier zal weggenomen worden. Er nadert een tijd , op denwelken allen het aangezicht zullen moeten aanschouwen van Dengene, die op den Calvarieberg voor ons stierf. Op dien dag zal de groote ontsluiering plaats hebben van Christus' aanschijn :
- 183 —
ik wil spreken van het algemeen oordeel. 0 plechtige en schrikwekkende gedachte voor ons in tegenwoordigheid van het gesluierde beeld onzes Heeren ! De dag des oordeels kan voor ons komen , voordat die lichte sluier van het kruisbeeld afgenomen wordt. Groote God ! Den volgenden Goeden Vrijdag kunnen wij doorbrengen in den hemel of inde hel. Keert naar huis, broeders, met die gedachten diep in uw hart geprent. Komt dikwijls bier om te bidden. Indien gij zonden bedreven hebt, komt bier en biecht ze ; en zoo dikwijls onze blikken op bet gesluierde kruisbeeld zullen vallen , laat ons godvruchtig zeggen : « Jezus , wanneer en hoe zullen wij uw aangezicht wederzien? »
SERMOON LUI.
Jezus leert tloor zijn voorbeeld , hoe een clirislen zich gedragen moet tegenover zijne beleedigers en lasteraars.
Hoe kalm en gerust blijft onze Heer te midden van de valsche beschuldigingen der Joden! Hij stelt geenen hartstocht tegenover hartstocht, geene gramschap tegen gramschap, geen geweld tegen geweld ; hij antwoordt niet met beschuldigingen op beschuldigingen; de lastertaal gaat Hij te keer met de bevestiging der waarheid, en Hij beschaamt zijne vijanden door zijne nederigheid en zachtmoedigheid.Zij beschuldigen Hem van zonde ; met do verhevene eenvoudigheid van een vlekkeloos geweten daagt Hij hen uit het bewijs te geven, dat Hij gezondigd heeft. Zij geven Hem spotnamen : « Gij zijt een Samaritaan » ; op zulke klaarblijkelijke valschheid gewaardigt Hij zich niet te antwoorden. Vervoerd van woede, beschuldigen zij Hem van bezeten te zijn : « Gij hebt eenen duivel in » ; eone eenvoudige logenstraffing. « Ik heb geenen duivel
— 184 —
in, » hj! overlaten van zijne eer aan do zorgen zijns Vaders, de bevestiging zijner goddelijke zending,is het antwoord op die hemeltergende godslastering. « Nu , wij weten dat Gij eencn duivel in hebt « herhalen zij, met nog grootere woede ; maar Jezus verheft zich kalm boven hunne razernij, en bevestigt zijne eeuwige voortkomst van God don Vader. Eindelijk, hunne woede niet meer kunnende bedwingen , grijpen zij steenen om op Hem te werpen ; maar Hij gaat bedaard uit den tempel en verbergt zich, want zijn uur — het uur waarop iiij in stilte alle beschuldigingen en be-leedigingen van woge de menscben zou verdragen en zich naar do slachtbank' zou laten geleiden— was nog niet gekomén.
Door dit alles toont onze Zaligmaker boe wij ons moeten gedragen, wanneer do bartstoebten van anderen zich togen ons koeren en wij tot mikpunt dienon van rechtvaardige ol' onrecbtvaardigcbesrbuldigingcn. Wolk is gewoonlijk uw gedrag in dergelijke omstaa-diglu'den? In geenen deolo christelijk, vrees ik, maar waarlijk worèldsch ; want de wereld houdt bet voor moedig on rechtvaardig van kwaad met kwaad te keer te gaan, en van tand voor tand on oog voor oog te vragen. Betaalt gij niet met gelijke munt — en dikwijls met slechtere — het u aangedane ongelijk? De voorzichligboid, ik spreek niet van cbristelijkheid, moest u oene geheel andere handehvijze voorschrijven. De beleodigingon waarmede gij antwoordt, versterken en bevestigen do lastertaal ; zij laten haar recht staan. « Gij zijt een grootere deugniet gt; eu « gij zijt niet beter d zijn armzalige bewijzen om uwe onschuld te toonon. Datiseeno llankbcwcging. welke uwe stelling niet dekt, een list, die u niet vrijwaart van den aanval Hot antwoord geven op eono vraag door het slel-
— 185 —
lcn eencr andere vraag is een sluwe trek, maar geen antwoord. Eene kalme logenslraffing, indien gij ze geven kunt of een waardig stilzwijgen zou een zekerder en vollediger uitwerksel hebben. Anders ontaard de woordentwist in eene oprechte vischwijventaal : heen en weer vliegen de beleedigende en bitsige woorden, zij worden meer en meer grimmig naarmate de drift van weerszijden aangroeit. « Het eene woord brengt het andere mêe » , totdat het toppunt der gramschap bereikt is en men zijne driften den vollen teugel viert. Dan, even als de Joden met steenen eindigden, begint men andere middelen te gebruiken in stede van woorden. Dan volgt krakeel, doodelijkebaat, slagen en nog erger misschien — bloedvergieten en de gevangenis. Eene koe stiet over eenige dagen eene lantaarn om in eenen stal, en de stad Chicago stond in vuur. Eene lichtzinnige beschuldiging waar gij op let, in plaats van ze ongemerkt laten voorhij te gaan, verwekt in uw binnenste het vuur der gramschap, vernietigt het leven uwer ziel en verspreidt de wanorde rond u heen : de families zijn verdeeld ; man en vrouw, slecht geluimd, leven gelijk kat en hond ; de vrienden worden gescheiden en de betrekkingen verbroken. De vrede verlaat uwe buizen, uwe omgeving, uw eigen hart ; het wordt eene ware hel rondom u. De christelijke liefde is doodelijk gewond, en de lichtste slag, de kleinste steek heeft dat gedaan. Dat alles bij gebrek aan een weinig geduld en zelfhe-heersching 1 Hoe dikwijls hooren wij zeggen : « O ! Ik heb zoo een moeilijk karakter ! Jk ben zoo gauw geraakt. God vergeef het mij ! Ik ben zoo driftig ! « Wel, dierbare broeders, leert door dit Evangelie boe gij u zelven moet bedwingen, hoe gij de verduldigheid in uwe zielen moet bewaren. De helft der zonden zuu
— i8fi -
van de aarde verdwijnen, indien men de zcdcles van dit evangelie ter harte nam en in oefening bracht? Welke is die les ?
Ten eerste, spreekt nooit uwen eigen lof wanneer gij u rechtvaardigt. Jezus wederlegt den laster der .loden, maar laat do verdediging zijner eer aan zijnen Vader over « die zoekt en recht doet. » Vervolgens let niet op beschuldigingen, die ongerijmd zijn , klaarblijkelijk valsch, en beuzelachtig. AVannecr men Jezus namen geeft, en Hem « Samaritaan » noemt, hetgeen iedereen weet onwaar te zijn, geeft Hij geen antwoord. Eindelijk indien ernstige lastertaal, berekend om u te benadeelen in uwen stand en bezigheid, u komt aanvallen, dan hebt gij het recht, en somtijds is het uw pliebt, van die lastering te bestrijden, gelijk Jezus deed toen Hij beschuldigd werd « eenen duivel in te hebben. » Maar in dit geval moet uwe zelfverdediging, gelijk die van onzen Zaligmaker, altijd kalm, waardig en christelijk blijven. Het moet eene verdediging zijn, nooit een aanval. De ware christen weert den slag af, hij brengt hem niet toe ; hij beschut zich tegen de schichten der boosaardigheid, hij schiet ze niet terug. Boven de wraakzucht verheven, beklaagt hij zijne vijanden omdat zij kwaad doen ; hij vergeeft hun en bidt voor hen, zooals onze Zaligmaker geboden heeft. Dat is de christelijke liefde en nederigheid. Maar wijl het ons weinig baat te weten wat wij doen moeten, indien wij Gods genade niet bezitten om bet ten uitvoer te brengen. Iaat ons dikwijls zeggen, bijzonder in bekoringen van onverduldigheid : « O Jezus, zoet en nederig van harte, maak mij gelijk aan U. »
— 187 —
SERMOON XIV.
Mel Passiezondag begint een tijdperk van veertien dagen, hijzonder gesdiiki tot het overdenken van Je/.ns lijden en lol liet doen van eene rouwmoedige biecht.
Waarom wordt deze daj? Passiezondag geheeten , broeders ? In de mis van heden schijnt geene bijzondere melding le worden gemaakt van Jezus' heilig Lijden, terwijl in die van Zondag aanstaande het lang St Jlattheus evangelie over dc Passie gelezen wordt ; en vele menschen, dunkt mij, zullen slecht begrijpen dat deze zondag iets meer is dan een andere zondag van de Vasten.
Maar indien gij de zaak wat meer van nabij beschouwt, zult gij in dc gemoedsstemming der II. Kerk op dezen dag en gedurende de twee volgende weken, eene groote verandering opmerken. De Prefatie der Mis is die van de Vasten niet, maar die van het Kruis j de lofzangen in de Vespers en andere getijden handelen over het kruis en Jezus' kruisdood ; en in al de Goddelijke Diensten zult gij klare teekenen zien, dat de H. Kerk aan het geheim van het kruis denkt, lietwelk bijzonderlijk herdacht wordt op Goeden Vrijdag.
En indien gij uwe blikken dezen morgen inde kerk rondwerpt,zoo ziet gij alle beelden omsluierd : zij doen ons gedenken,dat wij gedurende de twee volgende weken bijzonder moeten denken aan Jezus'lijden en vernederingen ; dat wij om zoo te zeggen eenigen tijd zijne heiligen moeten vergeten en alles wat met zijne glorie in verband staat. En het kruis zelf is verborgen , want het kruis is toch een teeken van zegepraal en overwinning in onze oogen ; hel wacht zijne onthulling af ou Goeden Vrijdag, wanneer het offer zal voltrokken zijn en de overwinning behaald.
— 188 —
Doze dag wordt dus Passiezondag geheeten, omdat hij het korte tijdperk begint van nu tot Paschen, hetwelk de H. Kerk den Passielijd noemt.
Welke beteekenis heeft de Passielijd voor ons, mijne broeders ? Hij beteekent of moet voor ons beteekenen droefheid, vernedering, deelneming in onzes Hoeren lijden. De geheele Vasten is een lijd van boetvaardigheid ; doch meer bijzonderlijk het korte tijdverloop, hetwelk de Vasten eindigt. Nu is het do tijd om rouwmoedig te wezen over onze zonden, nu dat wij aan niets anders kunnen denken dan aan het lijden , hetwelk zij Jezus veroorzaakt hebben. Nu is het de lijd om de boosaardigheid en ondankbaarheid der zonde te overdenken ; om wel in te zien, dat de zoude alleen de aarde van een paradijs in een dal van tranen herschapen heeft ; om te begrijpen dat onze zonden alleen de eenigste ware onheilen zijn, welke ons tot nu loe zijn overkomen ; en om het besluit (c nemen ons va;i die zonden te verwijderen, tot ons eigen voordeel en tot glorie van God ; want Hij heelt voor die zonden geleden zoowel als wij.
Nu is het de tijd om cene goede biecht te spreken. Want nu is het gemakkelijk voor ons berouw te hebben over onze zonden , niet alleen omdat alles ons aantoont hoe hatelijk zij zijn, maar ook omdat Gods genade ons overvloediger gegeven wordt. Hij heeft dezen lijd geheiligd en gezegend voor onze boetvaardigheid en bekeering. Hij roept ons eti helpt ons altijd tot liet doen van boetvaardigheid, maar nooit zooveel als nu.
Luistert naar zijne stem, mijne broeders, en naar de woorden, waarmede de Kerk den Goddelijken Dienst vandaag begint: « Heden, indien gij zijne stern hoort, verhardt niet uwe harten. » Blijft niet hardnekkig in
• — 189 —
de zonde, en stelt uwe biecht niet uit tot een geschikter oogenblik. Daar is geen lijd zoo gcschikt als deze ; nu is het de tijd door God zelf aangewezen. Gij moet uwen paaschplicht vervullen, indien gij geene nieuwe doodzonde wilt voegen bij al degene, welke Christus voor u heeft moeten dragen. Vervult uwen plicht nu vóór Paschen. JNeeint deel in de Passie, om deel te kunnen nemen in het blijde Paaschfeest.
En daar is nog eenc andere reden om nu te biechten te gaan ; want daar is eene andere buitengewone genade die God u aanbiedt— de genade van het Jubilé, hetwelk u verleden Zondag aangekondigd werd. Het Jubilé is niet alleen eene oefening van godsvrucht voor hen, die de heilige sacramenten dikwijls ontvangen; het is bijzonderlijk een oproep en eene gelegenheid voor hen, die ze verwaarloozen. Ik bid u niet (e doen zeggen, dat gij deze gelegenheid hebt laten voorbij-gaan. Komt en geeft ons werk in den biechtstoel ; boe meer, hoe liever. Wij zullen niet klagen maaru uit den grond onzes harten bedanken, liet beste geschenk, dlt;%t gij kunt doen aan uwe priesters zoowel als aan God, wier dienaren zij zijn, is een wel omgeven biechtstoel en eene wel bezette communiebank in dezen heiligen Passietijd.
l'aleii/.omlnag.
Epistel aan de Philippiërs. n. 3-11. Broeders, gij moet in u hetzelfde gevoelen hebben, hetwelk ook in Christus Jezus was, die het goddelijk Wezen hebbende het geenen roof geacht heeft aan God gelijk te zijn ; maar zich zulven vernietigd heeft , het wezen van eenen dienaar aannemende, zijnde aan de menschen gelijk geworden en in zijn uiterlijke alseen menschbevonden.
— 190 -
Hij heeft zich zelven vernederd, zijnde gehoorzaam tot den dood toe, ja tot den dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook verheven, en Hem oenen naam gegeven, die boven alle naam is ; opdat inden naam van Jezus alle knie buige van die m den hemel die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en opdat alle long bel ij de, dat de Heer Jezus-Christus is in de glorie van
God den Vader. n
EvanqcUe van den H Matthnus. xxvu. 62-6b. Des anderendaags, den dag na de voorbereiding kwamen de Opperpriesters en de l'lianzeers gezamenlijk bij l i-lalus, zeggende : Heer, wij zijn indarhtig geworden dat die verleider, toen hij nog leefde, gezegd hoe • « Na drie dagen zal Ik verrijzen « Gebied dus dut men het graf tot op den derden dag bewake, opdat me soms zijne leerlingen hem komen stelen en aan het volk zeggen : Hij is van den dood opgestaan : en het laatste bedrog zou erger zijn dan het eerste, i lUtus zcide lot hen : Gij hebt eene wacht; gaat heen,en bewaakt het, gelijk gij hel verslaat. Zij gingen dan heen, verzekerden het graf met do wachten, en verzegelden den steen.
SERMOON LV.
Mei. moei .loor .Ie vernedering en hel lijden tol de verheding er,'de verheerlijking gerat en.
Zie, uw Koning zul zuchlnwediy tot u komen. n. matth.
xxi. 5.
Door de vernedering en hel lijden tot de verheffing en de heerlijkheid — dat is de weg langs welken onze Zaligmaker naar den hemel ging ; en dien wij ook moeten bewandelen, indien wij Jezus willen volgen, lieden is het Palmzondag, de dag op denwel-
- 191 —
ken onze Zaligmaker in triomf reed, om zijn Lijden te beginnen. Ja, in triomf ; maar welke nederige triomf! Hij reed op een nederig dier ; duar waren geene rijke tapijten over den weg uitgespreid, maar alleenlijk de armoedige en verslotene kleederen van de apostelen en van de menigte, gezamenlijk met de takken en twijgen van de boomen, die langs den weg stonden. Alles was nederig, en zooveel te meer, indien wij denken dat Hij naar zijnen dood henenreed. Ja, broeders, die palmtakken waren nauwelijks verslenst, hel stof was ternauwernood van die kleederen afgescbud,wanneer het kruis op zijne schouders werd gelegd en do doornenkroon in zijn voorhoofd gedrukt. Dierbare broeders, laten wij ons dezen morgen afvragen of wij naar den hemel wensehen te gaan. Verlangen wij daar te komen, waar Jezus nu is en in allo eeuwigheid zal blijven. Indien wij zulks verlangen, moeten wij üem volgen door hel lijden en de vernedering naar de verhelling en de verheerlijking. Wij moeten ons tevreden stellen met een klein en kortstondig geluk in deze wereld ; want, gelijk ik gezegd heb, de triomf van Palmzondag was kort inderdaad. Wat volgde ? Jezus werd voor Pilatus gebracht. Hij werd ter dood veroordeeld, verlaten, als een nietswaardige aanzien, geslagen, bespot, bespuwd. Hij, het onnoozel Lam Gods, werd van zijne kleederen beroofd, gegeeseld, met doornen gekroond, Dan werd op zijne arme verscheurde schouders een zwaar kruis gelegd, hetwelk Hij droeg totdal Hij niet langer kon. En eindelijk, buiten de poorten der stad, nagelden zij Hem aan datzelfde kruis, en Hij stierf. Maar daarna kwam de glorie en de triomf, de glorie der verrijzenis ; de triomf over de zonde, den dood en de hel.
Broeders, wij moeten noodzakelijk aan den hemel
— ISJ2 -
donken vandaag ; dc wuivende palmlakken, hel zingen der hosaunah's, alles spreekt ons van die plaats van geneugten. Wij kunnen niet anders dan aan die groote menigte denken, in het wit gekleed en met palmen in hunne handen, waarvan de H. Joannes spreekt,en aan de anderen, die hunne gouden kronen voor do kristallen zee nederlegden. Wij verlangen die gezegende plaats te bereiken ; wij wenschen den klank der harpen en het gezang der engelen te hoeren ; wij wenschen hot schitteren van hunne vleugels te zien ; wij wenschen onze oogen te kunnen verzadigen met het aanschouwen van Jezus, Maria en al de hemelsche bewoners. Maar, broeders, zoover is het nog niet. Ziet die lange baan met steenen bezaaid, met doornen bewassen; ziet dien steilen berg met dat kruis op den top. Die weg moet bewandeld worden, die borg beklommen, aan dat kruis moeten wij genageld worden, of nimmer zullen wij de gouden harpen en de zangen der engelen hooren. Door de vernedering en het lijden naar de verheffing en de verheerlijking. O ! laat ons die les wel leeren in deze Heilige Week. Laat ons dezelve heden leeren, terwijl wij Jezus naar de gevangenis en naar den dood volgen ; laat ze ons leeren op Witten Donderdag, wanneer Hij zich vernedert onder de gedaante van brood en wijn ; laat ze ons leeren op Goeden Vrijdag, wanneer wij zijne doornagelde voeten kussen. Ja, laat ons die les leeren en nimmervergeten.De hemel is voor ons gekocht geworden. De hemel staat open voor ons : maar er is slechts een weg, die er henen leidt , en dat is de weg van het lijden. Dus, broeders, wanneer do beproevingen u in groot getal komen bezoeken ; wanneer de bekoringen zwaarder schijnen dan gij verdragen kunt, ; wanneer gij gepijnigd wordt door de armoede, veracht
- 193 —
door uwe medemenschen , verlaten — gelijk het u toeschijnt — door God zelf , gedenkt dan den weg van het kruis. Gedenkt den doodstrijd in den hof der Olijven ; gedenkt den Calvarieberg. Neemt heden de palmen vast in uwe Landen ; laat ze u het kruishout verbeelden. Roept luid op den weg door het leven : « Door de vernedering en het lijden tot de verheffing en de verheerlijking. » Houdt u bij Jezus. Vooruit naar de gevangenis ! Vooruit naar de kruisiging ! Vooruit naar den dood ! Vooruit naar hetgeen er op volgt ! De verrijzenis ! De belooning ! Den vrede ! B
SERMOON LVI.
Ieder christen, naar het voorbeeld van Jezus en zijne heiligen, moet de nederigheid beminnen en beoefenen.
ffij heeft zich zeiven vernederd, zijnde gehoorzaam tot den dood toe, ja tot den dood des krnises.— u. philip. ii. 8.
Vandaag, dierbare broeders, treden wij de Groote Week bmnen, de Goede Week van het christelijk jaar, gelijk ze genoemd wordt — de week in dewelke wij het lijden en den dood van onzen Zaligmaker gedenken ; en wanneer wij in deze dagen bij de goddelijke diensten tegenwoordig zijn, kan onze geest zich met geene andere gedachten bezig houden dan met die ons ingegeven worden door het lijden van den Heiland.
En zeker daar bevindt zich genoeg in, om ons bezig te houden niet alleen deze week maar ons gansch leven door. Het lijden van Christus is een geheim , hetwelk wij nooit kunnen uitputten noch in deze, noch in de toekomende wereld . Het is het boek der Heiligen, en daar is geene les van volmaaktheid, die wij iu hetzelve niet kunnen leereu. Wij moeten dus noodzakelijk een deel van dat lijden beschouwen heden ,
13
— 194 -
en er eene les ia zoeken : laten wij ze zoeken in de woorden van den tekst, genomen uit den Epistel van dezen dag ; « Hij heeft zich zeiven vernederd, zijnde gehoorzaam tot den dood toe, ja tot den dood des krui-ses. »
Welke les is daarin ? Eene les van nederigheid. De nederigheid is de grondslag van alle bovennatuurlijke deugden en niettemin de deugd, welke de meeste christenen slechts op de laatste plaats trachten te verkrij-gen.
Inderdaad, het schijnt dat sommige lieden, die zeer goed zijn op hunne manier , eerder afgeschrikt dan gesticht worden door de voorbeelden van nederigheid, welke zij in de levens der heiligen ontmoeten. Zij meenen dat het schijnheiligheid is, wanneer zij lezen hoe de heiligen zich beschouwden als de grootste zondaars der aarde. Maar dat was geene geveindsheid ; zij zegden wat zij waarlijk meenden. Zij hadden de gewoonte niet, gelijk vele menschen, van op de feuten te letten van hunnen evennaaste, van deze te vergroo-ten en de hunne te verontschuldigen. Zoodat, alhoewel zij inderdaad niet zoo groote zondaars waren in vergelijking met andere, zij het nogtans waarlijk meenden.
En wat meer is, zij verlangden dat de anderen ook zoo over hen oordeelden. Daarin verschilden zij veel van eenigen, die gij voor heiligen zoudt kunnen aanzien. De ware heiligen lijden gaarne verachting ; zij verlangen als zondaars aanschouwd te worden, zelfs in hunne heiligste handelingen, zoolang er Gods eer niet mede gemoeid is ; en wat nog pijnlijker is, alhoewel zulks niet hooft nagevolgd te worden,eemge heiligen hebben willen doorgaan voor dwazen. Men zou bijna liever willen doorgaan voor eenen schurk dan
— 195 —
voor eenen dwaas. Daar zijn zeer weinig deugdzame menschen , die gaarne over hunne gebreken berispt worden ; er zijn er nog minder die over hunne dwaasheden en misslagen willen berispt worden.
Welnu , het is onder dit opzicht dat wij aan het voorbeeld van onzen Zaligmaker moeten denken. Hij, die niet kon bedrogen worden, kon zich zeiven ook niet aanzien als een zondaar of een dwaas ; maar Hij liet toe dat anderen Hem zoo aanzagen, om ons een voorbeeld van nederigheid te geven. Hij werd onder de zondaars gerekend in zijn leven, zoowel als in zijnen dood ; en Hij verborg de schatten van zijne goddelijke wijsheid en wetenschap onder het uiterlijke van eenen armen , eenvoudigen mensch der lagere volksklas. Maar in zij» heilig lijden bijzonder schitterde zijne nederigheid uit; Hij was gehoorzaam tot den dood toe, ja tot den dood des kruises ; Hij, onze Heer en onze God, leed de schandelijkste doodstraf, die ooit op booswichten is toegepast geworden.
Ziedaar een voorbeeld, mijne broeders, dat wij arme zondaars moeten volgen. En de nederigheid, die wij het meeste noodig hebben, is niets dan de zuivere en eenvoudige waarheid. Zij bestaat in niets anders dan in het verwerpen van de dwaze gedachte, dat wij wijzer en beter zijn dan anderen die, zooals iedereen kan zien, ons gelijk zijn of zelfs boven ons ; want, wonder genoeg , het valt het moeilijkst nederig te zijn, wanneer het klaar is dat wij het moeten zijn. En let er op, het is hoog tijd om pogingen te doen tot het verkrijgen van die deugd ; want, zoo eenvoudig als het schijnt, om slechts dien laatsten graad van nederigheid te bekomen is een gansch leven , voor de meesten van ons, niets te veel.
- 196 -
SERMOON LVII.
Wat is een Jubilé, en welke voorwaarden zijn gesteld om hel Jubilé te verdienen ?
Ik wil u dezen morgen eenige woorden zeggen , mijne broeders, over liet Jubilé, dat afgekondigd is door onzen Heiligen Vader.
Wat is een Jubilé ? Het is de afkondiging van eene groote geestelijke gunst, welke door alle katholieken van de gansche wereld bekomen kan worden gedurende een bepaalden tijd. Deze geestelijke gunst is een buitengewone volle aflaat die, indien hij volmaaktelijk volgens de voorwaarden en de inzichten der H. Kerk gewonnen wordt, al de lijdelijke straffen wegneemt, welke iemand zou moeten ondergaan in zijn leven of in het vagevuur tot uitboeting der dadelijke zonden, groote of kleine, welke bij bedreven heeft.
Geen wonder dus ,dat al de kinderen der katholieke Kerk zich verheugen over de afkondiging van zulk eene gunst door den Heiligen Vader, en dat iedereen zoo bezorgd is om aan die gunst deelachtig te worden.
Wat moet er gedaan worden? Juist wat de Paus voorschrijft, en wat door iederen Bisschop aan zijne onderhoorigen wordt bekend gemaakt. Er moeten bezoeken gebracht worden aan zekere kerken, er moeten gebeden gezegd worden. Er moet eeu vastendag gehouden worden. Men moet eenige aalmoezen geven. Men moet zijne biecht spreken en de heilige communie ontvangen. En dit alles moet geschieden op of voor den volgenden Pinksterzondag.
Ten eerste. De bezoeken. In deze stad zijn er drie kerken aangeduid door zijne Eminentie den Kardinaal — te weten , de kathedraal of H. Patritiuskerk , de kerk van den H. Stephanus, en die van H. Driekonin-
— 197 —
gen. Elke van deze drie kerken moet tweemaal bezocht worden. Al deze bezoeken kunnen op eencn dag of op verschillende dagen gedaan worden ; en indien iemand zulks verkiest, kan hij in dezelfde kerk twee bezoeken dadelijk na malkander brengen , alvorens naar eene andere te gaan.
Ten tweede. Er moeten eenige gebeden worden gedaan in die kerken ; en zij moeten natuurlijk met godsvrucht worden gedaan en volgens de intenties van den Heiligen Vader. Er zijn geene bijzondere gebeden voorgeschreven. Men kan de mis booren, of den rozenkrans bidden, of vijf « onze vaders » en « weesgegroeten » of eene litanie ; het een of ander van deze gebeden is goed.
Ten derde. Do vasten. Den vastendag kan men stellen in den Vastentijd, of later op eencn dag, dat het geoorloofd is vleesch te eten. Maar dan moet gij u op dien gekozen dag van vleesch onthouden.
Ten vierde. Do aalmoezen. Hoeveel of wat is niet voorgeschreven , maar overgelaten aan uwe eigene mildheid. Gij kunt geld. voedsel, of kleederen geven, gij kunt geven aan een weeshuis of eene andere liefdadige inrichting, of tot het opbouwen eener kerk. Gij kunt ze geven bij uwe kerkbezoeken ; en bijzondere bussen zullen in de aangewezen kerken geplaatst worden , in welke gij uwe offerande kunt nederleggen.
Ten vijfde. De biecht en de communie ; tot beide moet men zich voorbereiden en ze zoo goed mogelijk doen. In staat van genade verzamelt men verdiensten ; dus zal men nog meer verdiensten verzamelen gedurende het Jubilé, indien men met eene goede biecht begint. Nu is do tijd daar voor groote zondaars, om tot God terug te keeren en hunne vergiffenis te verkrijgen ; want de Paus heeft buitengewone macht aan de
— 198 —
biechtvaders geschonken, opdat zij de zwaarste zonden vergeven kunnen. Dat bijgevolg niemand wanhope of zijne zonden te zwaar vinde. Daar is het Jubilé voor — om barmhartigheid en vergiffenis over het zondige menschdom te doen nederdalen. Om dien uitslag te verzekeren, doet de Vader der geloovigen de gansche katholieke wereld bidden, vasten, aalmoezen geven, biechten en godvruchtig de heilige communie ontvangen, als om den hemel stormenderhand in te nemen, hetgeen wij kunnen volgens de woorden onzes Heeren. « Want het rijk der hemelen lijdt geweld , en de geweldigen zullen het innemen. » Wat verheven schouwspel de katholieke Kerk ons nu aanbiedt en alleen aanbieden kan — twee honderd vijftig mil-lioen menschen, die zich allen te zamen tot God kee-ren ! Geen wonder dat de katholieke Kerk de wereld redt. Past op, dat niemand van u in de eeuwigheid gevonden worde onder degenen, die zij niet tot God heeft kunnen bekeeren en die zij voor eeuwig verloren heeft, omdat ze niet wilden luisteren naar hare onderrichtingen en raadgevingen en niet door haar wilden bestierd worden op den weg van het eeuwig leven.
Pasclicn.
Epistel I aan de Corinthiërs. v. 7-8. Broeders, zuivert u van den ouden deesem, opdat gij een nieuwe deeg moogt wezen, gelijk gij ongedeesemd moet zijn ; want Christus is ons Paaschlam, hetwelk voor ons geslacht-is. Laat ons dan feest houden , niet met den ouden deesem, noch met den deesem van boosheid en ondeugd, maar met ongedeesemde brooden van zuiverheid en waarheid.
— 199 —
Evangelie van den H. Marcus, xvi. 1-7. In dien tijd kocht Maria-Magdalena , Maria de moeder van Jacobus en Salome welriekende kruiden, om Jezus te gaan balsemen. En zeer vroeg op den eersten dag der week, bij zonnonopgang, kwamen zij tot het graf, en zeiden tot malkander ; Wie zal ons den steen van den ingang van het graf afwentelen ? Maar opziende, zagen zij dat de steen afgewenteld was ; nu hij was zeer groot. En in het graf gegaan zijnde, zagen zij ter rechterzijde eenen jongeling zitten, gekleed met een wit kleed ; en zij waren verschrikt. Maar hij zeide tot hen : Weest niet verschrikt. Gij zoekt Jezus vau Nazareth, die gekruist is : Hij is verrezen, Hij is hier niet; ziedaar de plaats, waar zij Uem gelegd hebben. Gaat, zegt aan zijne leerlingen en aan Petrus, dat Hij zal voorgaan naar Galilea ; daar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft.
SERMOON LVIII.
Op den vreugdevollen dag van Paschen toont Maria Magdalena, hoe goed Jezus voor de zondaars is.
Maria Magdalena, — h. marcls. xvi. 1.
Dierbare broeders, allen hebt gij bet groote verschil opgemerkt, dat er bestaat tusschen de plechtige diensten van Goeden Yrijdag en de blijdschap van dezen dag. Do in rouw gehulde kerk, het opgeheven kruisbeeld, het weegeklaag staan u nog versch voor den geest. Gij herinnert u nog « die stilte, welke gevoeld kan worden » en welke gisteren. Zaterdag, in Gods tempel, heerschte. Gij kunt nog in uw geheugen terugroepen, hoe stil gisteren morgen de kerk scheen, juist alsof eene ontzettende gebeurtenis den vorigen dag aldaar had plaats gehad ; hoe onuitsprekelijk plech-
— 200 —
tig de stilzwijgende processie was naar de deur gaande om het nieuwe vuur te zegenen ; hoe kalm en vreedzaam al het volgende was. Maar plotsling steeg eene stem uit de donkerheid op — de stem van den priester het offer opdragende aan het altaar ; een « buitengewone luide kreet » brak de stille, en dadelijk viel elke sluier ; bet zonlicht stroomde binnen door elk venster ; klinkende bellen , juichende orgeltonen, en zingende steininen weerklonken opeens aan uwe ooren ; alles scheen te zeggen « Hij is verrezen ! Hij is verrezen ! » En wij voelden dat het bijna te veel was, bijna meer dan bet zwakke menschelijk bart dragen kun, zonder te breken van vreugde. Indien dan bet verschil zoo in hel oog vallend is en de blijdschap zoo grool na een verloop van achttien honderd jaren en meer, oh ! wat moet de vreugde groot geweest zijn op den alier-eersten Paascbdag. Het eerste kruis droeg geen beeld van ivoorofmetaal; het droeg vastgenageld het lichaam van Gods Zoon. Deeerste Goede Vrijdag was geeue herinnering van eene gebeurtenis ; het was de gebeurtenis zelf. O ! hoe groot, grooter dan de verbeelding zich kan voorstellen of de tong uitdrukken,quot; moet dus de vreugde van den eersten Pascben geweest zijn. Jezus was dood en had al zijne geliefden verlaten. Hij was begraven geworden, en rustte daarin dien stillen hof. Zeer vroeg in den morgen kwam Maria Magdalena met de andere vrouwen naar het graf. De zon was juist opgekomen ; de bloemen van dien gezegenden hof waren juist ent-waakt ; de dauwdruppels vonkelden gelijk robijnen in den purperen zonnescbijn ; do wijnranken en slingerplanten, frisch en geurig, wiegelden liefelijk in de morgenkoelte over en rond de heilige grafstede. IVaar die plaats spoeden zich de vrouwen henen ; de zon komt op ; zij, Maria Magdalena, knielt neder ; haar
— 201 —
Meester is niet daar, maar zie! de groote steen is afgerold ; een schitterende engel zit daar binnen ; andere hemelsche geesten zijn in de grafstede. De engel spreekt : « Hij is verrezen ; Hij is niet hier. Zie, Hij gaatu voor naarGalilea. Alleluia ! alleluia ! » De Heer is werkelijk verrezen. En nu, broeders, u alle mogelijke blijdschap toewenschende welke dit heilig feest kan geven, vraag ik u : Van wie of van wien zullen wij eene les ontvangen op dit paaschfeest ? Wij zullen ze ontvangen van haar, wier beminnelijke en heilige naam tot tekst dient aan deze onderrichting. Uwe aandacht vestigende op Maria Magdalena, de groote heilige van de Verrijzenis, vereenig ik mij met den geest der H. Kerk ; want in de gebeden van dezen dagroept de geheele Kerk tot haar : « Die nobis, Maria, quid vi-clisli in via ? » Zeg ons, Maria, wat hebt gij op den weg gezien ? Zij zag het graf van Christus, in hetwelk hare menigvuldige zonden begraven waren. Op den smartvollen weg van het kruis, zag zij het Lijden van Christus ; op den glorierijken weg van Jezus'triomf, zag zij de heerlijkheid van den Verrozene en van de engelen, getuigen der verrijzenis. O ! is die les niet klaar genoeg voor ons ? Gelijk Maria Magdalena, laat ons het graf aanschouwen en onze zonden er in ne-derwerpen. Laat ons den weg van het kruis aanschouwen en in dien weg wandelen; laat ons in den hemel de heerlijkheid aanschouwen van den Verrezene en van de engelen, de getuigen der verrijzenis. O arme, berouwhebbende zondaars ! Gij, die gedurende de Vasten de voeten van Jezus gekust hebt en onder zijn kruis hebt gestaan in den biechtstoel, welke vreugdevolle dag, welke vertroostende gedachte voor u ! Wie was het, op wie de eerste straal van de glorie der Verrijzenis nederviel ? Wie is het, die vandaag door
— 202 —
degrooto stem dor H. Kerk, ia de Heilige Offerande, aanroepen wordt ? O, het was en is « Maria, die gedurende eenigen tijd zondares geweest is. » Blijdschap, vreugde heden voor de zondaars, wier zonden vergeven zijn ? Alleluia ! alleluia ! voor u kinderen van Jezus Christus, die in zijn bloed gewasschen zijt ; want zij, die den Meester het eerste zag, was eens eene zondares — gelijk gij, aan de zonde verkleefd. Alleluia, en blijdschap en vrede aan u allen in den naam van Je-zus,die Maria Magdalena vrijgekocht en van hare zonden gezuiverd heeft ! Alleluia, en blijdschap en vrede ! hetzij gij zondaars zijt gelijk zij was, of heilig gelijk zij het geworden is. Alleluia, en blijdschap, en vrede . want « Christus onze hoop is verrezen, en Hij zal ons voorgaan naar Galilea. » Alleluia, en blijdschap en vrede ! want wij weten dat Christus verrezen is van den dood. Heer, wij weten dat wij zwakke en zondige menschen zijn, maar wees onze leidsman « Zegevierende Koning » ; ga ons voor naar het hemelsch Ca-lilea. Er was een lijd dat wij vreesden U te volgen ; maar zij. lt;gt; eerder dan de martelaren en de maagden » — zij, Maria Magdalena, bevindt zich in uw gevolg, en berouwhebbend gelijk zij, volgen wij U. Alleluia, en blijdschap, en vrede, aan jong en oud ! Alleluia, en blijdschap en vrede aan de heilige en gezuiverde zondaars ! want Christus is verrezen van den dood. B.
SERMOON LIX.
De Verrijzenis des Zaligmakers is het afbeeldsel van de verrijzenis der goede christenen. Eikeen zal verrijzen lot het eeuwig leven of tot de verdoemenis.
Hij is verrezen. H. Marc. xvi. 6.
Heden is het Paaschdag, en het hart van ieder christen is vol vaa vreugde ; want op dezen dag hoort men
— 203 —
de stem van God, die verzekert dat de dooden kunnen en zullen verrijzen, om in te treden in een nieuw en eeuwig leven. Sterven is de grievendste smart en het grootste verlies op deze wereld.
Hoe langdurig en hoe aangenaam een genot de levensbeker ons ook aanbiede, te zamen met de gezondheid en den voorspoed, iedereen moet eens dien eenen bitteren druppel op den bodem dos kelks aantreffen, de dood ! En indien God zelf het ons niet zeide, hoe zouden wij kunnen weten dat wij na den dood zullen verrijzon ? « Maar nu is Christus van den dood verrezen en is de eerste ontwaakt van hen die slapen. » Wie zegt dat Christus verrezen is ? God. Op welke wijze hooren wij de stem der Waarheid, die niet bedriegen kan,noch bedrogen kan worden ? Wij hooren ze, wanneer wij de slem hooren zijner goddelijke Kerk, welke Hij « den steunpilaar enden grondslag dor waarheid » gemaakt heeft. Dit is dus haar vroolijk en zegevierend nieuws vandaag. Allen die gestorven zijn zullen van den dood verrijzen, omdat onze Zaligmaker, Jezus Christus, de eerste van allen is opgestaan van den dood en beloofd heeft, dat de verandering eener dergelijke verrijzenis aan alle menschen zal te beurt vallen. En ik zeg nog eens, wij weten dat zulks waar is, omdat de Katholieke Kerk, die in den naam van God spreekt op deze wereld, ons verzekert dat het waar is. Hoe bitter de dood ook wezen moge, de hoop op de verrijzenis is een krachtig werkend tegengif. Nu begrijp ik waarom de woorden, o een gelukkige dood » zoo dikwijls onder de katholieken uitgesproken worden. Zij bevatten een akt van geloof in de verrijzenis, en het vertrouwen dat hij, die stierf, zich niet alleen lot den dood, maar ooktot de verrijzenis heeft voorbereid. Dit is eene heilzame gedachte op Paaschzondag, want daar is eene
— 204 —
verrijzenis tot het eeuwig leven en eene verrijzenis tot de verdoemenis, welke aan het ecuwig leven vergeleken een eeuwige dood is. Een wijsgeer zeide : « Gelukkig de mensch die, wanneer hij sterven gaat, niets meer te doen heeft dan te sterven. » Maar de christen zegt : « Gelukkig de mensch die, wanneer hij sterven gaat, de wereld verlaat en al wat hij er nog in te doen heeft of kan doen, met de verzekering eener gelukkige en glorierijke verrijzenis. »
Alle katholieken gclooven dal zij van den dood zulten verrijzen, maar ik ben zoo vrij te zeggen, dat vele hungeloof niet aantooncn door hunne werken.Zij schijnen zooveel aan deze wereld te denken; hunne gedachten, woorden en werken hehhen zoodanig betrekking tot deze wereld, dat zekerlijk geen heiden zich slechts voor een oogenblik zou kunnen verheelden, dat die katholieken den dood als mogelijk aanzien of dat er een toekomend leven is, waarvoor zij zich gereed moeten maken. Ik zou nieuwsgierig zijn om het gedrag en de gedachten van ieder van ons te zien, indien wij volkomen zeker waren, dat wij eensdaags, in minder dan een uur na het bericht, ofwel geroepen zouden worden, om bisschop, paus, koning of koningin te worden ; ofwel weggevoerd zouden worden naar een onbewoond eiland,om daar van honger te verkwijnen en zonder hulp te sterven.
Wij gelooven niet dat een van beide lotgevallen ons overkomen zal, en daarom bereiden wij ons niet voor daartoe. Helaas ! zoovele katholieken voorzien niet, dat zij plotsling geroepen zullen worden tot eene glorie en eene waardigheid veel verhevener dau die van prinsen en prelaten, of dat zij in eenen ellendigen staat zullen verzinken veel schrikkelijker dan die van op een woest eiland van honger te sterven ; en waarom niet ? Ik
— 205 —
zeg, de heidenen zouden antwoorden : die katholieken gelooven niet, dat een van beide lotgevallen hen zal overkomen. Indien zij het geloofden, zou hun leven hun goloof aantoonen.
Nu, ik weet dat ik sommigen tot nadenken heb gebracht, en dat is juist mijn doel geweest. Heb ik het recht deel te nemen in de paaschvreugde van dezen dag, of kan ik ze enkel aanschouwen, omdat mijn geweten mij verwijt dat ik een schijnheilige ben ? Heb ik de geboden van God en van de II. Kerk onderhouden ? Heb ik mijnen Paschen gehouden, of het besluit genomen het te doen ? Tot welk soort van leven zou ik opstaan op den dag der verrijzenis, indien ik dezen nacht stierf? Wat goeds zou Jezus Christus, mijn Rechter en Zaligmaker, in mij vinden ; en zou Hij mij daarvoor dezelfde glorierijke verrijzenis moeten geven als de zijne ? Dierbare broeders, dat verlangt Hij in ons allen te vinden. Om ons dat te geven, stierf Hij.Om ons dat te helpen bekomen, werkt de Heilige Geest krachtdadig. Welaan, een weinig meer moed, en laat ons nu opstaan van al wat doodelijk is, of dood, of bedorven in het leven wat wij leiden, en Jezus zal zekerlijk datgene in ons vinden, wat onze verrijzenis gelijk zal maken aan zijne eigene schitterende en goddelijke verrijzenis tot het eeuwig leven.
SERMOON LX.
Paaschdag is een dag van vreugde voor hen, die uit het graf der zonde zijn opgestaan en in vriendschap leven met hunnen evennaaste.
Christus, ons Pause lila w, is voor ons geslachtofferd. Laat ons dan feest houden, niet met den ouden deesem, noch met den deesem van boosheid en ondeugd, maar met omjedeesemde brooden van zuiverheid en waarheid, i. Corinth, v. 7 en 8.
- 206 -
Daar is niemand onder ons, mijne dierbare broeders, ik ben er zeker van, die niet eenigszins deelneemt in de blijdschap, waarmede op dezen tijd de H. Kerk vervuld is en waarvan al hare kerkelijke ceremonies overvloeien. « Dit is de dag, dien de Heer gemaakt heeft », zegt zij onophoudelijk tot ons, « laten wij ons op dezen dag verheugen en vroolijk zijn. »
Ja, wij zijn nu allen verheugd ; wij bezitten allen iets van de paaschvreugde, niettegenstaande de kwellingen en smarten, die misschien ons pijnigen en waarvan wij nooit teenemaul zullen verlost wezen, alvorens wij het Paaschfeest in den hemel vieren — in dat gezegende land, waar geen dood meer zijn zal, noch droefheid, noch geween, nog eenige smart ; waar God met ons zal wonen, cn Ilij zelf bij ons zijn zal.
Doch welke is de reden onzer blijdschap ? Is het alleenlijk, omdat de tijd der boetedoening voorbij is, omdat de Kerk ons niet meer bevoelt van te vasten en ons te versterven ? Dat kan inderdaad eene reden zijn, want er zijn waarlijk niet veel menschen, die in de vasten en de versterving vermaak vinden ; maar er bestaat eene andere en gewichtigere reden. Het is omdat de vastentijd ons niet gelaten heeft, gelijk hij ons vond ; omdat wij heden kunnen zeggen niet alleen dat Christus verrezen is, maar dat wij ook met Hem verrezen zijn.
Ja, mijne broeders , ziedaar de vreugde welke gij heden moet gevoelen. Wat beteekent de Paschen, of de Kerstmis, of eenig ander feest der H. Kerk zonder de genade Gods ? Niet veel meer dan een wereldsch feest; het is alleenlijk een tijd van vermaak, van zinnelijk genot , en te dikwijls eene gelegenheid van zonde. Indien gij dus heden gelukkig zijt door eene vreugde, die verdient hooggeschat te worden, dan is
- 207 —
het omdat gij Gods genade in uwe zielen bezit, hetzij door de gewoonté der deugd, hetzij door eene goede biecht en communie, welke gij heden of kortelings geleden, gedaan hebt. Nu, gelijk op den Jongsten dag, is het alleen tot hen , die waarlijk en oprecht zijne vrienden zijn, dat Christus kan zeggen : « Welgedaan, goede en trouwe dienaar... treed binnen in de vreugde uws Heeren. » Want dit is de dag, de groote dag zijner vreugde j en het is alleen in de vereeniging met Hem dat gij er in deelen zult.
Dit is dan mijn verlangen, wanneer ik u heden uit geheel mijn hart een zalig paaschfeest toewensch : dat , indien gij uwen paaschplicht nog niet vervuld hebt, gij hem weldra vervullen moget; en dat, indien gij hem vervuld hebt, gij volharden moget — dat, van den dood opgestaan zijnde , gij in het vervolg niet meer zult willen sterven. Al de andere heihvenschen, met dezen vergeleken, zijn niets ; want het wereldsch geluk duurt slechts weinige jaren, maar de vreugde der ziel is bestemd om eeuwig te duren.
En indien gij die vreugde wilt bezitten, is er iets wat gij vooralle andere dingen moet doen—wat gij reeds gedaan moet hebben, indien uwe communie waarlijk goed is geweest. De H. Kerk doet er ons aan gedenken in de gebeden van de 11. Mis op dezen dag, en komt er dikwijls op terug in den paaschtijd. Dat is van geheel en gansch te verwijderen den ouden deesem van boosheid en ondeugd, den geest van haat en liefdeloosheid tegen uwen evennaaste , die zoo gemakkelijk in uwe harten ontstaat. Indien gij de vrienden van God wilt zijn, moet gij de vrienden wezen van al zijne kinderen. Dat er niemand zij onder uwe broeders, tot wien gij niet wilt spreken, dien gij zoekt te vermijden en voorbij te gaan. Indien er een twist beslaan
— 208 —
heeft, moet een van beidende eerste stappen tot de verzoening doen ; tracht de verdienste te hebben van den eersten stap te doen, zelfs indien gi] meent, mis schien ten onrechte, geene fout te hebben. Deze dag, waarop wij ons vereenigen om de zegening van onzen verrezen Zaligmaker te ontvangen, is boven alle a
dere de dag der vcrzoemng. Vereenigt u dus mt Dan
scher harte met het gebed der H. Kerk, dat ik aan het altaar ga lezen, maar dat ik eerst voor u vertaal • « Schenk ons, o Heer, den geest uwer liefde, opda Gij door uwe barmhartigheid uitwerken moget, dat al degenen , welke Gij heden met uw geheimzinnig paaschlam gevoed hebt, in vriendschap leven, door Christus onzen lieer. Amen. »
Bclokcn-Paschen.
J Epistel van den H. Joannes, v. 4-10. Allerliefsten, al wat uit God geboren is overwint de werelden de overwinning, door dewelke wij over de wereld zegepralen. is ons geloof. Wie is het die de wereld ^er-wint, tenzij degene die gelooft dat Jezus de Zoon Gods is 7 Hij is Jezus, de Christus, die gekomen is door water en bloed, niet door het water alleen, maar door het water en het bloed ; en bet is Je Geest die getm-eenis geeft, dat Christus de waarheid is. Want daar zijn er drie, die getuigenis geven in den hemel - de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en deze drie ziin één. En drie zijn er, die getuigenis geven op e aarde : de geest, het water en het bloed, en deze drie zijn één. Indien wij de getuigenis der menschen aannemen, de getuigenis van God is meerder. Mu het is God zelf, die deze meerdere getuigenis gegeven heeft van zijnen Zoon. Die in den Zoon Gods gelooft, heeft de getuigenis Gods in zich zeiven.
— 209 —
Evangelie van den H. Joannes, xx. 19-31. In dien tijd, wanneer liet avond was op denzclfden daf? die de eerste der week was, en dat uit vrees vour de Joden de deur gesloten was waar de leerlingen vergaderd waren, kwam Jezus, stond in het midden en zeide tot hen : Vrede zij met u. En dit gezegd hebbende, toonde Hij hun zijne handen en zijde. De leerlingen dan waren verblijd, dat zij den Heer zagen. Hij zeide dan nog eens : Vrede zij met u. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zoo zend Ik u. Toen Hij dit gezegd had, blies Hij op hen , en zeide hun : Ontvangt den Heiligen Geest; wier zonden gij vergeven zult, dien worden zij vergeven ; en wier zonden gij zult houden, dien zijn zij gehouden. Thomas nu, een van de twaalf, genaamd Didymus, was niet bij hen, als Jezus kwam. De andere leerlingen zeiden hem dan : Wij hebben dezi Heer gezien. Maar hij antwoordde hun : Tenzij ik in zijne handen de gaten van de nagelen zie, en mijnen vinger steke in de plaats der nagelen, en mijne hand steke in zijne zijde, ik zal het niet gelooven. En acht dagen daarna waren zijne leerlingen wederom binnen en Thomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en stond in het midden en zeide ; Vrede zij met u. Dan zeide Hij tot Thomas : steek uwen vinger hier in, en bezie mijne handen ; en breng uwe hand hier, en steek ze in mijne zijde ; en wees niet ongeloovig , maar geloovig. Thomas antwoordde en zeide tot Hem : Mijn Heer en mijn God. Jezus zeide hem : Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, hebt gij geloofd : zalig zijn zij, die niet gezien en toch geloofd hebben. Jezus beeft nog vele andere mirakelen in de tegenwoordigheid van zijne leerlingen gedaan, die in dit boek niet geschreven zijn ; maar deze zijn geschreven opdat gij zoudt gelooven, dat Jezus de Christus
U
— 210 —
is, de Zoon Gods ; en opdat gij geloovende liet leven zoudt hebben in zijnen naam.
SERMOON LX1,
Eene waarachtige bekeering wordt aangetoond dooreene volledige verandering van levenswijze.
Tenzij ik in zijne hiuiden de yaten van de nagelen zie, en mijnen vinyer sleke in de plaats der nagelen, en mijne hand sleke in zijne zijde, ik zal het niet yelooven. — h. JOANN. xx. 25.
« Het is geene ijdele vraag », zegt Pater Matthias Faber, vati bet Gezelschap van Jezus , uit wiens geschriften deze preek getrokken is — « het is geene ijdele vraag, of wij meer verschuldigd zijn aan den II. Thomas, die langzaam was om geloof te schonken aan Christus verrijzenis, dau wel aan de andere apostelen, die het dadelijk geloofden. » Dan haalt hij de woorden aan van den H. Gregorius; deze zegt dat « de twijfel van den II. Thomas inderdaad allen twijfel heeft verwijderd en het feit, dat onze Heer met zijn mensche-lijk lichaam waarlijk verrezen is, buiten alle betwisting geplaatst heeft. » Heden, naar het voorbeeld van dien deugdzamen Pater Jezuïet, wil ik een ongeloovige Thomas zijn. Van velen onder u zal ik iets in dezen aard hooren : « O Vader ! Ik ben zoo blij : mijne vrouw, of mijn man, mijn zoon, mijn broeder, mijn vriend is van den dood verrezen. Hij of zij is te biechten geweest, heeft zijne slechte gewoonten afgelegd, is tot ons teruggekomen ; is te communie geweest, heeft gezegd ; Vrede zij met u, is gansch veranderd en goed geworden. » Ha ! waarlijk. Is dat zoo ? Natuurlijk, het kan zoo zijn ; maar ten opzichte van de personen, wier verrijzenis gij mij aankondigt, ben ik een ongeloovige Thomas dezen morgen, en ik zeg u :
— 211 —
o Tenzij ik in hunne handen de gaten van de nagelen zie, en mijnen vinger steke in de plaats der nagelen, en mijne hand steke in hunne zijde, ik zal het niet gelooven. » In een woord, ik zal niet gelooven dat een uwer van den dood is verrezen, ik zal niet gelooven dat gij uit het graf der doodzonde zijt opgestaan , tenzij ik in u de teekenen zie van eene voorafgaande kruisiging. ïen eerste , ik verlang de gaten van de nagelen te zien. Ik verlang te zien in uwe handen en voeten — dat is, in uwe neigingen en driften — de gaten der nagelen, welke de priester er heeft in gedreven in den biechtstoel. Ik verlang te zien dat die handen geene slagen meer toebrengen, geene slechte boeken meer vastnemen, geen valsch geld meer uitgeven , niets slechts meer schrijven , geene valsche stukken meer onderteekenen, zich niet meer uitstrekken tot het kwaad, niet meer opgeheven worden tot zweren. Ik verlang die banden te zien opgeheven in het gebed, uitgestrekt lot het geven van aalmoezen of tot de verzoening, bezig met te arbeiden voor God en zijne Kerk. Ik verlang die handen le zien , het rustbed der zieken verzachtende, te drinken gevende aan de dorstigen, voedsel aau de hongerigen cn kleedsel aan de naakten. Ik verlang de gaten der nagels te zien, of ik zal niet gelooven. De voeten, ook — ik moet zien, dat zij u regelmatig naar den biechtstoel dragen, u naar de mis brengen, en zich onder u buigen in bet gebed. In een woord, ik moet in u de teekenen zien eener ware bekeering, of ik zal niet gelooven dat gij waarlijk verrezen zijt van den dood der zonde. Dan, gelijk de H. Thomas, moet ik « mijnen vinger steken in de plaats der nagelen. » Dat is, wanneer gij aan bet kruis van een oprecht christelijk loven gehecht zijl geweest, wanneer gij waarlijk gansch
— 212 -
eenen tijd in den dienst van God volhard hebt, verlang ik elk oogenblik te kunnen bestatigen, dat de wonden werkelijk aanwezig zijn. Ik wil zeker weten dat die oude kwakzalvers, de wereld en het vleesch, niet bij u geweest zijn en die wonden genezen hebben met hunne rozezalven , hunne wereldsche vermaken , en hun elexir tot het bewaren eener eeuwige jeugd. Ik verlang zeker te zijn, dat gij door Gods genade uw lichaam uit het graf hebt doen opstaan, na het eerst aan het kruis genageld te hebben, en dat dit nog bet-zelfde lichaam is. Ik verlang mijnen vinger te steken in de litteekeus der kruisiging. Eindelijk verlang ik mijne hand in uwe zijde te leggen, om te zien of uw hart gewond is. Ik verlang te zien of zich daar waarachtig berouw bevindt. Ik wensch te zien of gij nog den vasten wil hebt om de oude inzichten, de oude genegenheden en de oude plannen er uit te verdrijven ; ik wensch te bestatigen dat dit hart waarlijk de wonde draagt, door Gods lans gemaakt. O broeders ! zeggen « Ik ben met Christus verrezen » dat is gemakkelijk ; aan den priester zeggen, dat gij u waarlijk bekeerd hebt, dat is niet moeilijk ; maar ik ben een ongeloovige Thomas, en ik verlang de wonden te zien. Dan welke troost voor den priester, wanneer hij duidelijk do gaten der nagelen zien kan, zijne hand kan steken in de plaats der nagelen en in de zijde. Dan, gelijk de H. Thomas, kan hij uitroepen ; * Mijn lieer en mijn God. » Want in de waarlijk gekruisigde en bekeerde zondaars kan hij duidelijk het werk des Almachtigen zien. O broeders, arbeidt dus om alle dagen uw vleesch te kruisigen ; arbeidt om niets anders te kennen dan den gekruisigden Jezus. Tracht in uwe lichamen « de wonden van onzen Heer Jezus » te dragen, want zij zullen uwe beste geloofsbrieven op aarde
213 -
en uwe schitterendste glorie in den hemel uitmaken.
Het onderhouden van Gods geboden is het kenmerk van een oprecht christelijk leven.
JVant dit is de liefde Gods, dat ivij zijne geboden onderhouden. I. EP. JOANJi, v. 3.
In deze woorden vinden wij het onfeilbaar kenmerk van een oprecht christelijk leven. Hij alleen bemint waarlijk God, die zijne geboden onderhoudt Ik weet van iemand, dat hij de gewoonte had iederen morgen neder te knielen, om de tien geboden op te zeggen als een deel van zijn morgengebed. Ik geloof dat die man een klaar begrip van den godsdienst had. Wij zijn gewoon de geboden te zeer op den achtergrond te plaatsen. Wij kennen ze goed genoog, maar zij schijnen in onze levenswijze niet uit, gelijk het zou moeten geschieden. Hier is iemand die bidt, maar die geene restitutie doet. Daar is een ander die altijd naar de mis gaat, maar die de gewoonte heeft van te vloeken. Een andere is eerlijk en rechtvaardig jegens zijnen naaste, maar gelijk iedereen weet, geeft hij zich over aan dronkenschap.
De menschen spreken somtijds van de moeilijkheid om te kunnen gelooven ; maar daar ligt de knoop niet. De ware moeilijkheid voor den godsdienst is het verbeteren van de zeden der menschen. De ware godsdienst dringt aan op het onderhouden der geboden, en daarom strijdt hij de menschen zoo tegen. Het geloof is gemakkelijk voor de deugdzamen ; indien men een goed zedelijk gedrag zocht te hebben, er zou geen moeilijkheid bestaan betreifende het geloof. Wij hoo-ren somtijds zekere lieden zeggen : « Uw godsdienst
is eene ware slavernij. » Ja,indien gij de Tien Geboden dwinglandij wilt heeten ! Ik meen ook, dat ieder katholiek getuigen zal, dat het de Tien Geboden juist zijn, die den godsdienst moeilijk maken en dat, indien men deze kon aan eenen kant stellen, niemand over de moeilijkheid van den godsdienst zou klagen. Ik heb nimmer gehoord dateen katholiek, die gaarne do Tien Geboden onderhield, eene andere zaak in zijnen godsdienst heeft moeilijk gevonden. Hier hebben wij dus in eenen notedop het gansche geheim van de tegenkanting, welke de ware godsdienst bij de menschen vindt; maar, alhoewel het ongerijmd schijnt en inderdaad is, de menschen bewonderen, wat zij haten. Een afvallige monnik kan zich uitgeven voor eenen hervormer en spreken van « de rechtvaardigmaking door bet geloof alleen »; maar de wereld lacht met zulk eenen onzin En zij siddert evenwel, wanneer zij onzen Zaligmaker hoort zeggen : « Ieder boom, die geene goede vruchten voortbrengt, zal afgekapt worden en in het vuur geworpen. » « Indien iemand Mij bemint zal hij mijne geboden onderhouden. » Die voorgewende hervormer, Doctor Martinus Luther, die den bewonde-renswaardigen Epistel van den 11. Jacobus, waarin ons geleerd wordt dat « het geloof zonder de goede werken dood is , » « eenen strooien brief » heette, toonde niettemin aan de wereld, doorzijn eigen leven, dat het stroo van de geboden te moeten onderhouden hem deed vallen, gelijk het zoovele anderen heeft doen vallen. Maar de menschen hebben niet noodig ce Kerk te verlaten om aldus te vallen ; want in den schoot der Kerk zijn er ook die trachten godvruchtig te wezen zonder zedelijk gedrag ; het zijn echter schijnheiligen, valsche volgelingen van Christus. Zij zullen eensdaags, tenzij die lieden hun leven spoedig veranderen,Christus
- 215 —
tot hen hooren zeggen: « Ik heb u nooit gekend ,• weg van Mij, gij die de boosheid bedrijft. » Ila ! zijn er genen onder ons, die reden hebben om te vreezen dat zij eens zullen geoordeeld worden als schijnheiligen? De bankroetier vreest in zijne boeken te zien, en beeft bij de gedachte aan het uitrekenen zijner verplichtingen ; zoo ook durven die valsché christenen de wet Gods niet beschouwen, om hun leven volgens die wet niet te moeten beoordeelcn. Maar, tot hunne schade en nadeel, zal de dag der afrekening eens verschijnen. De duivel kan dezulken toefluisteren. « Ziel, neem uw gemak » 5 maar God dank ! de stem van Gods Kerk laat niet toe dat wij ons zeiven bedriegen.
Indien wij katholieken naar de hel gaan, zal zulks gebeuren met onze oogen wijd open. Het gebruis der hartstochten kan die stem nimmer overheerschen. Zij zal ons altijd onze zonden verwijten, en zal ons nooit gerust laten, indien wij slechts hoorders en geene beoefenaars der wet zijn. Het onderhouden der geboden is de weg welke ons aangewezen wordt ; « en hij zal de weg der zaligheid genoemd worden. »
SERMOON LXIII.
Men bekomt den waren vrede door Sa(an en zijne bekoringen te overwinnen.
Jezus kwam, en sloiul in het midden, en zeide tot hen : F rede zij met u, n. .ioann. xx. 26.
Niettegenstaande er zooveel in deze wereld moet gestreden worden, mijne broeders, zijn er niet velen die dat waarlijk gaarne hebben;de meesten,denk ik,zouden liever den vrede willen. Natuurlijk willen wij niet alles voor den vrede ten offer brengen ; wij begeeren hem niet ten allen prijzo. Wij verlangen den vrede niet der slavernij — die voortkomt uit de nederlaag. Wij
11
!;i!l A
iü
li llÉI
,iJi,
,lé
i
ii üH
i i
i ife
11 |:
li
l:
il|l
i
% Ufll !
■ 1
Ij
1 'i|ii
quot;ff
— 216 -
verlangen eenen eerlijken vrede — die voortkomt uit het overwinnen onzer vijanden in eenen rechtvaardigen oorlog.
Daar is nog een ander soort van vrede buiten deze twee, degene die voortkomt uit de eenzaamheid. Maar deze vrede is niet voor ons op de wereld. Er zal altijd iemand met ons in betrekking staan ; indien niemand anders zich met ons bezighoudt, de duivel .in alle geval zal het zeker niet laten. Neen, wij kunnen het regelen gelijk wij willen,ons leven zal altijd vol zijn van kwellingen en strijd, zooveel van buiten als van binnen.
Dat laatste soort van vrede wenschte onze Zaligmaker de apostelen niet toe op den glorierijken dag, dat Hij van den dood opstond. Hij wist te goed, dat zij niet in de eenzaamheid gingen verblijven. Zij gingen integendeel gansch vooraan in het gevecht staan. .Niet alleen hunne landgenooten,maar de gansche werelo toog tegen ben ten strijde ; en Satan, met zijn helsch leger, ging hen uitkiezen als de bijzonderste voorwerpen van zijnen haat en zijne wraak.
Neen, do vrede, dien de Heer aan zijne apostelen gaf, was degene die voortvloeit uit de overwinning. En dat is de vrede, dien Hij ons ook toewenscht.
Over wie dan moeten wij de overwinning behalen ? Op de eerste plaats,overden duivelen zijne bekoringen.
Vele christenen, ik ben bedroefd bette zeggen,sluiten een ander soort van vrede met den duivel — dat is, den vrede der slavernij ; eenen vrede, dien zij zich zouden schamen temaken meteenen andere. Worden zij door hem bekoord tot onzuiverheid, dronkenschap, haat of godslastering, zij geven het op en strijken dadelijk de vlag. Bekoord worden en de zonde bedrijven is voor hen een en dezelfde zaak. Zoo doende bezitten zij op zekere wijze den vrede ; de duivel, ellen-
— 217 —
dige en laffe soldaten van Christus in hen vindende , laat hen gerust. Hij is van hen verzekerd ; het zijn krijgsgevangenen, en het is in zijn voordeel hen wel te behandelen, zoolang zij op deze wereld zijn.
Ja, indien gij vrede met den duivel wilt maken,dan moet gij u dadelijk aan hem onderwerpen. Maar schande over zulk eenen vrede ! Het is een snoode, verachtelijke en laffe vrede, die niet lang duren zal. Satan wacht alleen tot na dit leven, om al zijne boosheid en al zijnen haat te kunnen botvieren op degenen, welke hij nu schijnt te beminnen.
Maar indien gij wilt, kimt gij den vrede hebben en tevens do voldoening smaken vanSatan te overwinnen. Neemt het besluit van die overwinning te behalen — zoo dikwijls als hij u bekoort. Dit is zoo moeilijk niet als gij meent ; het is gemakkelijk door de verdiensten van Jezas'bitter lijden,welke tot uwen dienst staan. Hij toonde dit aan zijne apostelen op den eersten Paasch-dag, toen Hij tot beu zeide : « Vrede zij met u. » Hij toonde hun zijne handen en zijne zijde, dragende die roemrijke wonden, de teekenen en de waarborg der overwinning.
En gij kunt ook den vrede verkrijgen door de overwinning over al de anderen,die u in deze wereld kwellen, hoe onrechtvaardig en sterk zij ook wezen. Hoe ? Op dezelfde wijze als onze Heer en zijne apostelen de zegepraal behaalden. Psiet door tegen hen te vechten, en hun kwaad met kwaad te vergelden — neen, maar door hun al het goed te doen wat gij kunt. Het kwaad moet niet overwonnen worden door het kwaad, maar door liet goed. « Bemint uwe vijanden ; doet goed aan hen die u haten , » dat heeft de Eeuwige Wijsheid gezegd ; dat is de weg naar de overwinning en den vrede, niet alleen in de andere wereld, maar ook in deze ; en hoe
— 218 —
spoediger gij dit gelooft en doet, hoe gelukkiger gij wezen zult.
Tweede Zondag na Pn^clien.
Epistel van den H. Petrus, u. 21-25. Alleriiefsten, Christus heeft voor ons geleden, u een voorbeeld nalatende, opdat gij zijne voetstappen zoudt volgen. Hij, die geene zonden gedaan had, en in wiens mond geen bedrog gevonden is ; die , als Hij beschimpt wierd , niet tegenscbimpte ; als Hem lijden wierd aangedaan, niet dreigde, maar zich zeiven overgaf aan die Hem onrechtvaardig oordeelde. Die zelf onze zonden in zijn lichaam tot op het kruis gedragen heeft, opdat wij,aan de zonden afgestorven zijnde, voor de rechtvaardigheid zouden leven. Het is door zijne wonden, dat gij genezen zijt ; want gij waart als dwalende schapen ; maar gij zijt nu wedergekeerd tot den Herder en den Bisschop uwer zielen.
Evangelie van den H. Joannes x. 11-16. In dien tijd zei-de Jezus tot de Pharizeërs : Ik ben de goede herder. De goede herder geeft zijn leven voor zijne schapen. ]\Jaaide huurling, en die de herder niet is, aan wien de schapen niet toebehooren, ziet den wolf komen, en hij verlaat de schapen en neemt de vlucht ; en de wolf rooft en verstrooit de schapen. En de huurling vlucht, omdat bij een huurling is en zich om de schapen niet bekommert. Ik ben de goede herder, en Ik ken de mijne en do mijne kennen Mij, gelijk de Yader Mij kent en Ik den Vader ken. En Ik geef mijn leven ten beste voor mijne schapen. Ik heb nog andere schapen,die van dezen schaapstal niet zijn ; die moetik er ook naar toe brengen ; en zij zullen naar mijne stem hooren ; en het zal eene kudde worden, en een herder.
— 219 —
SERMOON LXIV.
De priester is de goede herder : hij moei voor de geloovigen, zijne schapen, zorgen ; en deze moeten hem eeren en bijstaan.
Ik hen de Goede Herder, h. joann. x. H .
Het is niet noodig u te bewijzen, dierbare broeders, dat onze Zaligmaker was en onder alle opzichten is de « Goede Herder » ; het is ook mijn inzicht niet dezen morgen van Hem als van den Goeden Herder te spreken. Ik verlang uwe aandacht te trekken op deze zaak — dat, alhoewel de « groote Herder en Bisschop onzer zielen » ons verlaten heeft, Hij evenwel andere wettige herders met de zorg zijner kudde belast heeft. De Paus is een herder, de bisschoppen zijn herders, en, om meer tot u te naderen, de priesters van Gods Kerk zijn herders. Gij en uwe kinderen zijt de schapen en de lammeren van Christus kudde ; wij zijn uwe herders, door Jezus-Christus aangesteld om u te voeden, over u te waken, u in den schaapstal te houden, u te berispen, wanneer gij op den dwaalweg wilt gaan. Nu, ieder priester kan zeggen, « ik ben de goede herder.» En wat heeft een goede herder te doen ? Ten eerste, hij wijdt alle mogelijke zorg aan zijne kudde ; en vervolgens neemt hij van die kudde zijne middelen van bestaan. Nu, broeders, de plicht van den priester bestaat in u te bewaken en voor u te zorgen ; en dat hij zulks doet, kunt gij niet loochenen. Hij moet uwe biecht hooren, u de heilige communie geven, tot u komen wanneer gij ziek zijt, u de heilige sacramenten toedienen, u raad geven, voor u prediken, u onderrichten, u beschermen tegen de wolven, u zoeken wanneer gij verloren zijt, en dikwijls u dienen met gevaar van zijn eigen leven. De priester doet dit alles, niet omdat hij betaald wordt, niet omdat het volk
— 220 -
hen huurt en hen daarvoor een loon betaalt, maar enkel en alleen omdat hij de goede herder is ; omdat het zijne zending, zijn ambt is ; omdat hij door het wettig gezag over u is aangesteld. Daaruit volgt dus dat het uw plicht is u te laten voeden, u te laten in den schaapstal weerhouden,u te laten berispen wanneer gij slecht doet, zijne stem te aanhooren en te gehoorzamen. Ik vrees dat eenigen dat niet begrijpen. Hoe komt het dat sommige katholieken, die noch vleesch noch visch zijn, zich met het burgerlijk huwelijk tevreden stellen, of, wat nog erger is, het huwelijk aangaan voor bedienaars van een valschen godsdienst ? Hoe komt het dat er katholieken zijn, die hun geloof verzaken en eeneprotestantsche plaats of waardigheid aannemen, ter wille van een weinig voedsel en kleedsel ? De priester is met het gezag van God bekleed ; gij zijt de schapen. De priester is belast mét uwe zielen. God komt u niet vragen of gij veel van den herder houdt ; hij stelt er eenen over u aan, om te geleiden en niet om door u geleid te worden. Ik zeg dit tot nut van degenen, die altijd over hunne priesters spreken en altijd iets weten af te keureu in het gedrag van hunne herders. Zulke lieden vergeten wat zij zijn, vergeten hunne plichten, en toonen zich zeer onwetend,vau een klein geloof, en waarlijk onbeschaamd. Buiten dat leeft de herder van zijne kudde ; zoo ook moet de priesterdoor hetvolk onderhouden worden. Een priester heeft een lichaam zoowel als gij, en kan niet van den wind leven of van schavelingen. Daarbij verlangt hij tempels te bouwen voor God en deze te herstellen. Hij verlangt geld om scholen te bouwen en dezelve te onderhouden ; hij verlangt geld om de armen te kleeden en te voeden. Hij verlangt geld, omdat het uw plicht is het te geven ; want eene van de wetten der Kerk
— 221 —
zegt o betaalt de tienden aan uwe herders. » Dikwijls ook is het eene groote goedheid van onzentwege iets van uwe rijkdommen te ontvangen, die u misschien anders beletten zouden in den hemel te komen. Wij kunnen met de rijkdommen doen, Avat de herder met de wol doet ; kleederen maken voor de naakten en de veriatenen, het noodige vergaderen voor het opbouwen en versieren der kerken,enhonderd andere dingen, waarvoor gij, de schapen, en uwe kinderen, de lammeren van Christus'kudde, verdiensten voor den hemel en eeuwigdurend profijt zult inzamelen. O ! broeders, hebt dus geloof, blijft getrouw aan den priester als aan deu goeden herder, opdat wij u allen bij uwen naam kunnen roepen op den laatsten dag, en dat geen enkel van de schapen en lammeren der kleine kudde vermist worde. B.
SERMOON LXV.
De christenen moeten hel lijden en het kruis liefhebben, omdat zij
daardoor aan Jezus gelijk worden en vele verdiensten verzamelen.
Christus heeft voor ons geleden, u een voorbeeld nalatende, opdat (jij zijne voetstappen zoudt volgen, i. ep. s. petr. u. 21.
De Heilige Kerk laat ons niet toe het kruis te vergeten,mijne broeders,zelfs nietin dezenblijden Paasch-tijd. Daar is een gebed, eene commemoratie of herinnering van het kruis, hetwelk zij in de kerkelijke gebeden beveelt op te zeggen, en nu dikwijlder dan in den overigen tijd van het jaar ; en in den Epistel van dezen dag waarschuwt zij ons, dat wij allen ons kruis moeten opnemen gelijk de Heer het zijne opnam, indien wij deel willen hebben in zijne zegepraal, die wij nu vieren.
« Christus », zegt de H. Petrus, « heeft ons een
— 222 —
« voorbeeld nagelaten, opdat wij zijne stappen zouden « volgen. » Petrus had de woorden niet vergeten, ■ welke de Goddelijke Meester tot hem sprak op den boord van het meer van Genezarelh : « Yolg Mij. » Hij trachtte zulks te doen ; en hij volgde zijnen Heer door een leven van droefheid en lijden, hetwelk met den smartelijksten dood eindigde op een kruis, gelijk aan dat van den Zaligmaker. Hij volgde het voorbeeld hem gegeven, geloofde wat hij in dezen Epistel zegt, en deed het. Hoe is het met ons gelegen ?
Vele christenen schijnen te denken dat onze Zaligmaker, hij zijne verrijzenis, allo kwellingen van de aarde wegnam, of ten minste had moeten wegnemen. Zij kunnen niet begrijpen waarom iu deze vrijgekochte wereld, waarvan de zonden door zijn Bloed uitgewischt zijn, het ' kruis nog zoo dikwijls eene schaduw over hen komt werpen Zij vereeren het kruis, en zijn dankbaar voor de verlossing hun door het kruis aangebracht ; maar zelfs wanneer zij hetzelve op Goeden Vrijdag kussen, begrijpen zij niet dat zij het moeten opnemen, omhelzen en zelf dragen.
En nogtans dat is de zaak. Het kruis dient om ons van het eeuwig lijden te verlossen, maar niet van het voorbijgaande lijden. Onze Zaligmaker leed niet, opdat wij niets meer te lijden zouden hebben, maar opdat wij beter in staat zouden zijn ons lijden te verduren en wij grooter lijden zouden kunnen verduren, dan het anders mogelijk geweest ware. Hij kon ons zonder lijden verlossen ; maar een van de redenen, waarom Hij dit niet deed, is dat wij, de schuldigen, die . het kruis verdiend hadden, het met liefde zouden dragen, ziende dat Hij, die onschuldig was, het kruis op zijne schouders genomen heeft.
Maar waarom heeft onze Zaligmaker door zijn lij-
— 223 —
den ons niet van alle lijden willen ontslaan ?Ik geloof niet, dat er vele onedelmoedig genoeg zijn, om zulk eene vraag te doen, alhoewel dat die vraag zich in den geest van velen schijnt te bevinden. Wel, ik zal n zeggen, waarom Hij ons een deel van zijnen lijdensbeker overliet. Het was voor dezelfde reden, om dewelke Hij er zijn eigen deel van nam ; het was omdat Hij ons beminde en voor ons uitkoos wat het beste was. En Hij wist dat het beter voor ons was zalig te worden zooveel mogelijk door ons eigen lijden. Ons lijden alleen was niet voldoende ; daarom leed Hij zelf genoegzaam en zelfs te veel, ten einde ons eigen aandeel zooveel mogelijk te verminderen, opdat wij van dit aandeel het beste gebruik zouden maken met zijne genade en volgens zijn voorbeeld.
Dit is de reden dan waarom het kruis in de wereld gebleven is. Tracht dit zeiven in te zien en te erkennen ; dat is beter dan voor zonderling en onverklaarbaar te houden , dat u een kruis overkomt. Want gij zult het kruis ontmoeten zoowel met den Paschen als in de andere tijden van het jaar ; zelfs wanneer gij het gelukkigste zijt, is altijd eene wolk aan uwen hemel.Daarzal nimmer een oprechte Paschen voor u zijn, alvorens gij, gelijk de Zaligmaker, dit tijdelijk leven met het eeuwige verwisseld hebt. Maar weest niet te zeer haastig daarvoor. Hij weet liet best hoe goed het lijden voor u is. Aanziet het als eene vreugden eene eer, dat Hij u waardig geacht heeft zijne stappen te volgen ; dankt Hem voor het voorbeeld, dat Ilij u gegeven heeft, zoowel als voor zijne verdiensten, die Hij u ook heeft gegeven, opdat uwe navolging niet ver-geefsch zou wezen.
— 224 —
SERMOON LXVI.
De katholieken moeien hunne afgedwaalde broeders door woorden en voorbeelden tol het ware geloof trachten te bekeeren.
Ik heb nog andere schapen, die van dezen schaapstal niet zijn ; die moet Ik er ook naar toe brengen j en zij zullen naar mijne stem hoor en ; en het zal ééne kudde worden, en één herder, h. joann. x. 16.
Indien wij wisten hoe zeer onze Zaligmaker die « andere schapen » bemint, die niet in zijnen schaapstal zijn, zouden, wij heel anders ten hunnen opzichte denken en handelen. Wanneer wij het beeld van onzen Goddelijken Meester op het kruis aanschouwen, zien wij zijne handen en armen zoo ver mogelijk uitgestrekt om de gansche wereld te omarmen.
Hij is de tweede Adam, die het werk van den eersten Adam kwam te niet doen ; en daar de schrikke-' lijke gevolgen der eerste zonde op alle menschen zon
der uitzondering nodergekomen zijn, zoo was het noodzakelijk om het kwaad te herstellen, dat de genade der verlossing aan allen zonder uitzondering aangeboden wierd. Daarvan kunnen wij afleiden, dat God niet alleen de zaligmaking van alle menschen begeert, maar ook dat Hij aan iederen mensch, die geboren is, voldoende genade schenkt om dat groote werk uit te voeren. Maar die buiten den schaapstal zich bevinden, zijn die in de gunstige gelegenheid om van die voldoende genade gebruik te maken ? Zekerlijk niet, want anders zou de Zaligmaker niet gezegd hebben : « Die moet Ik er ook naar toe brengen ; en zij zullen naar mijne stem hoeren ; en het zal ééne kudde wezen en één herder. » Van al degenen dus, die zich buiten den waren schaapstal der Katholieke Kerk bevinden, kan niet gezegd worden, dat zij op den weg der za-
— 225 —
ligheid zijn. Wij kunnen natuurlijk niet weten, welke buitengewone genademiddelen God kan geven aan hen, die de Kerk niet kennen ; maar wij weten wel dat de Katholieke Kerk met hare leering, sacramenten, en andere genademiddelen, het zekere middel tot zaligmaking is, hetwelk door God werd ingesteld voor alle mcnschen.
Wetende dus dat onze Goddelijke Zaligmaker, gelijk Hij voor allen gestorven is, ook alle menschen tot dun éénen waren schaapstal brengen wil, alwaar zij onder éénen herder staan, zoo moeten wij het als onzen plicht aanzien, indien wij Christus' liefde in onze harten bezitten , van door onze gebeden , woorden en goede voorbeelden de « andere schapen, » waarvan ouze Heer zoo liefderijk spreekt, tot de kennis van dien éénen schaapstal te brengen, [let is alleenlijk ter oorzake van ons zwak geloof en bij gebrek aan liefde, dat wij degenen, die aan de Kerk niet loebehooren, beschouwen alsof zij zich reeds daar bevonden, waar zij moeten zijn en waar God hen verlangt; ofwel dat wij het als eene hopeloze onderneming aanzien hen tot de ware Kerk te brengen. Onze lieer heeft beloofd dat zij naar zijne stem zullen luisteren. Wij weten dus, dat llij met zijne alvermogende genade zal medehelpen , wanneer wij iets voor hunne zaligmaking doen.
Onze eerste plicht is te bidden voor die « andere schapen. » leder gebed, dat wij voor de bekeering der ongeloovigen en ketters doen, zal verhoord worden en zal nieuwe genaden over ben doen nederdalen. Het gebed opende het hart van het lersche volk. toen het zich nog in de duisternis van het heidendom bevond, tot het ontvangen van het ware geloof uit den mond van den 11. Patritius. Op onze dagen ook heeft het ge-
15
— 22(5 -
bed duizenden Protestanten en ongeloovigen tot de ware Kerk bekeerd. Pater Ignatius Spencer, van de orde der Passionisten, werd door God opgewekt, om onder de katholieken van Ierland en Engeland de godsvrucht ie verspreiden van het bidden voor Engeland, en wij zien den uitslag dier gebeden in de groote « Oxford-beweging » welke zoovelen tot de Kerk terugbracht en den weg geopend heeft voor zoo menigvuldige bekeeringen. Kunnen wij anderen door onze woorden in de ware Kerk brengen ? Ja. De uitlegging van het een of ander punt der katholieke leer, eene uitnoodiging om een sermoon te komen booren, het leenen van een katholiek boek, kunnende middelen zijn door God gekozen voor de bekeering van onze Protestantsche kennissen. « Wie weet, » zegt de H. Alphonsus van Liguori, « wat God van mij vraagt ? Misschien hangt de zaligwording van eenige zielen af van eenige mijner gebeden, verstervingen, eu goede werken. »
Maar boven al moeten wij de anderen door onze goede voorbeelden tot de« óéne kudde • leiden. « Woorden wekken, voorbeelden trekken , » maar wee ons indien onze werken met ons geloof in strijd zijn 1 Wat zullen wij antwoorden indien wij voor Gods rechtbank beschuldigd worden door zielen, die de waarheid zouden gekend hebben en zalig zouden zijn geworden zonder onze slechte voorbeelden ? Dierbare broeders, wij moeten nimmer onze plichten vergeten tea opzichte van die « andere schapen,» voor dewelke onze Heer gestorven is gelijk voor ons.
wcrdc Xoiuiaj^ iia Pa^clion.
DE FEESTDAG DER BESCHERMING VAX DEN H. JOZEF.
Epistel van den H. Petrus, n. 11-19, Allerliefsten, ik verzoek u, als vreemdelingen en pelgrims, u te onthouden van vleeschelijke begeerlijkheden; die oorlog voeren tegen de ziel. Gedraagt u eerlijk onder de Heidenen opdat zij, in plaats van u voor kwaaddoeners uit te maken, uit die goede werken u beschouwende, God mogen verheerlijken in den dag der bezoeking. Weest dan aan alle menschelijk schepsel onderdanig om God, hetzij aan den koning, als zijnde de opperste ; hetzij aan de landvoogden, als zijnde door hem gezonden, om de kwaaddoeners te straffen en lof te geven aan degenen die wel doen. Want dit is de wil Gods dat gij, door wel te doen, aan de onwetende en onverstandige menschen den mond zoudt stoppen pijnde als vrije menschen, doch de vrijheid niet gebruikende tot een dekmantel der ondeugendheid, maar als dienaars van God. Eert eeniegelijk. Bemint uwe broeders. Vreest God. Geeft den koning eer. Gij dienstknechten , weest met alle eerbiedigheid onderdanig aan uwe heeren, niet alleen aan degenen die goed en beleefd zijn, maar ook aan die niet goed zijn. Want dit is lofwaardig in Jezus Christus onzen lieer.
Epistel vu» den feestdag, gexesis, xlix. 22-26. Jozef is een aangroeiende zoon. een aangroeiende zoon en schoon om aan te zien ; de dochters liepen hier en daar over den wal. Zij verbitterden, en bekeven, en benijdden hem, zij, die pijlen hadden ; maar zijn boog bleef krachtig , en los waren de bonden zijner armen en handen door de hulp van den Machtige Jacobs ; vandaar werd hij de herderen de rotssteen van Israël.
— 228 —
De God uws vaders zal uw helper zijn en de Almachtige zal u zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds van beneden, met zegeningen van borsten en moederschoot. De zegeningen uws vaders zijn versterkt geworden door de zegeningen zijner vaderen, totdat het verlangen der eeuwige heuvelen kome. Dat zij dalen op Jozefs hoofd, op de kruin des Nazareërs onder zijne broeders.
Evangelie van den H. Joannes, xvi. 16-22. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Nog een weinig tijds, en gij zult Mij niet meer zien ; en wederom een weinig tijds, en gij zult Mij zien; want Ik ga tot den Vader. Hierop zeiden sommige van zijne leerlingen tot elkander : Wat is dat, wat Hij ons zegt : INog een weinig tijds en gij zult Mij niet meer zien; en wederom een weinig tijds en gij zult Mij zien ; want Ik ga tot den Vader ? Zij zeiden dan: Wat is dat, wat Hij zegt: een weinig tijds? Wij weten niet wat Hij zegt. Jezus nu merkende, dat zij Hem wilden ondervragen, zeide tot hen ; gij onderzoekt onder elkander wat Ik gezegd heb: Nog een weinig tijds, en gij zult Mij niet zien ; en wederom een weinig tijds en gij zult Mij zien. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg het u: Gij zult schreien en weenen , maar de wereld zal zich verblijden : gij zult bedroefd zijn, maar uwe droefheid zal in blijdschap veranderen. Als eene vrouw baart, heeft zij droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar als zij het kind heeft gebaard, gedenkt zij hare smart niet meer, uit blijdschap dat er een mensch ter wereld gekomen is. AIzoo hebt gij nu ook droefheid ; maar Ik zal u wederzien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal u uwe blijdschap ontnemen.
Evangelie van den feestdag, h. lucas. iu. 21-23. In dien
— 229 —
tijd gebeurde hel, wanneer al het volk den doop ontving, dat, Jezus ook gedoopt zijnde en biddende, de hemel geopend werd, en de Heilige Geest, in lichamelijke gedaante, als eene duif op Oem nederdaalde. En er kwam uit den hemel cene stem : Gij zijt mijn welbeminde Zoon, in U heb Ik mijn welbehagen gesteld. En Jezus zelf was beginnende ongeveer dertig jaren oud : zijnde, gelijk men meende, een zoon van Jozef.
SER MOON LX VII.
De H. Jozef, de patroon der H. Kerk, is ook de patroon van eiken stand en ouderdom.
Onze Heilige Vader, Paus Pius IX heeft, gelijk gij weet, dierbare broeders, zijne regeering beroemd gemaakt door de plechtige bevestiging van het geloofspunt der Onbevlekte Ontvangenis ; daardoor plaatste hij in de kroon van Onze Lieve Vrouw het schitterendste edelgesteente , dat dezelve versiert. Verder heeft hij zijne regeering vermaard gemaakt door het uitroepen van den zuiveren bruidegom der Onbevlekte Maagd, den 11. Jozef, tot patroon der gansche Kerk. Wanneer wij het feest van den H. Jozef op den 19 Maart vierden, was zijn beeld gesluierd ter oorzake van den Passietijd ; maar heden is zijn beeld uitgesteld, en ik heb gedacht niets beters te kunnen doen in deze aanspraak dan te overwegen hoe gepast het is, dat de goede H. Jozef de patroon zij der gansche Kerk, en welke ^roote godsvrucht wij voor hem moeten hebben.
De H. Jozef is een geschikte patroon voor de rijken en voor degenen, welke God in de verhevene ambten en bedieningen van deze wereld geplaatst heeft; want laat ons nooit vergeten dat de H. Jozef , alhoewel
— 230 —
arm, in rechte lijn van koning David afstamde. Hij was van booge geboorte, vanedel bloed ; en nogtans boe nederig was bij en boe gaarne arbeidde bij voor bet onderbond zijns levens, toen dit noodig was !
Hier is dus eene les voor degenen, die bun hoofd boog in de wereld verheffen : Ecnsdaags , dierbare vrienden, zoudt gij kunnen dalen en vernederd worden. Gij kunt uw geld, uwen stand , uwe plaats in de maatschappij verliezen. Neemt een voorbeeld aan den H Jozef. Zegt niet gelijk de ontrouwe rentmeester : « Tot graven ben ik onbekwaam, en bedelen schaam ik mij » ! maar gedenkt dat de schoonste handen die ooit waren, en het edelste bloed dat ooit vloeide, nooit onteerd zijn geworden door eerlijken arbeid of onvermijdelijk zwoegen.
De H. Jozef is ook eeu geschikt patroon voor de armen. Hij moest bard werken. Voor de veiligheid van bet Goddelijk Kind en van zijne Onbevlekte Bruid, moest hij lange en moeilijke reizen maken. Hij moest de smart verduren van Jezus en Maria aan al de deuren van Bethlehem te zien afwijzen, terwijl zij die geld hadden eene schuilplaats en alle gemak in de herbergen vonden. Nogtans klaagde of morde bij nooit. Hij arbeidde, en verdroeg ai de onaangenaamheden der armoede zonder eene klacht. Is bet zoo met u ook armen ? Benijdt gij somtijds de rijken niet, zijt ^ij niet ontevreden over uwen stand, mort gij nooit tegen Gods wil ? Indien dat is, wijs ik u naar den H. Jozef. Hij is uw voorbeeld. Tracht hem in alles na te volgen. Wordt gij vernederd ? Verdraagt bet ter liefde Gods. Hebt gij te lijden van koudeen honger? Verdraagt bet ter liefde Gods. Zijt gij vermoeid na den arbeid van den dag? Verdraagt alles uit liefde voor Jezus, gelijk de H. Jozef deed.
— 231 —
De H. Jozef is ook een voorbeeld voor de gehuwden. Hij zorgde teederlijk voor de Moedermaagd en haar Goddelijk Kind. Hij beminde hen, hij waakte over hen. Hij is een voorbeeld voor de ongehuwden dooide zuiverheid van zijn leven. Hij is een voorbeeld voor de priesters, een voorbeeld voor hot volk, een voorbeeld voor de jongelieden, oen voorbeeld voor de ouderlingen. O ! hoe wijs handelde dan onze Heilige Vader, toen hij hem tot patroon uitriep van ganseh de H. Kerk. Maar de H. Jozef is niet alleen de patroon van de levenden, maar ook van de stervenden en van de afgestorvenen — van de stervenden , omdat hij stierf in de armen van Jezus en Maria. Schoone dood ! De Zoon Gods aan zijne zijde, de Moeder Gods zijn stervend lichaam ondersteunende ! O broeders, wij die heden leven, zullen eens sterven. Laat ons dan den 11. Jozef bidden, dat hij voor ons de genade vaneenen zaligen dood bekome — de genade van te sterven, gelijk hij stierf, in de armen van Jezus en Maria. Dan is er weinig aan gelegen, of de vlammen ons verteren, of de wateren ons versmoren, of de ziekte ons nederslaat, wij zullen in veiligheid wezen — in veiligheid, want Gods Zoon zal ons bij de hand houden ; in veiligheid, want de Moeder Gods zal haren beschermenden mantel over ons heenspreiden.
En eindelijk, de H. Jozef is de patroon van degenen die inliet vagevuur zijn. Hij wachtte eenigentijd in het voorgeborgte der hel, alvorens de blijdschap des hemels binnen te treden. Gescheiden vau al wat hij op aarde bominde en de schitterende poorten des hemels, nog niet geopend door de bloedstorting van den Calvarieberg, voor zich gesloten ziende, o ! hoe groot, moet zijn verlangen geweest zijn? Ik ben dan ook zeker, dat de 11. Jozef medelijden heeft met de
— 232 —
heilige zieleu des vagevuurs en dat hij ze bemint, daar zij, even als hij in vroeger tijd, de aarde verloren en den hemel nog niet gewonnen hebben.
Laat ons dus allen tot den H. Jozef gaan op dezen dag. Laat ons bidden voor ons zeiven en voor anderen. Laat ons bidden voor de levenden en voor de dooden. Laat ons zeggen: « O groote patroon der H. Kerk! zie neder van de hoogte uwer bergen op de laagte van ons tranendal; verkrijg ons de genade van te leven gelijk gij, te sterven gelijk gij, en te heerschen met u in de eeuwige zaligheid, B.
SERMOON LXVIII.
De H. Jozef is een goede patroon zoowel voor onze tijdelijke als voor onze eeuwige belangen.
Op dezen Zondag, dierbare broeders, viert de H. Kerk ieder jaar het feest van het Patroonschap van den H. Jozef. Gij hebt dit reeds dikwijls hooren afroepen van het altaar, gij komt het nu juist te hooren ; en niettemin vrees ik, te oordeelen naar den gemaakten indruk, dat de meesten zijn, alsof zij het niet gehoord hadden. Indien gij iets gedacht hebt bij die aankondiging, hebt gij waarschijnlijk gedacht dathet zoo ielswas voor de godvruchtige menschen, om hun te zeggen wanneer zij bidden moeten en tot de communie gaan.
Indien gij dat gedacht hebt, zoo bedriegt gij u- De 11. Jozef is niet een heilige voor de godvruchtige personen alleen, maar voor eiken christen. Dat is waar voor alle heiligen, maar bijzonder voor den H. Jozef. Al do heiligen stellen belang in ons, hoe zwak en onvolmaakt en zelfs boe groote zondaars wij ook wezen mogen ; zij allen beminnen ons en zorgenvoor ons veel meer dan onze vrienden van deze wereld, Zij dragen misschien in het bijzonder zorg voor eenigen, gelijk
- 233 —
wij eene bijzondere godsvrucht hebben of moesten hebben voor onze patroons.
Maar de H. Jozef is de patroon van iedereen. Dat wil ons de H. Kerk beduiden, wanneer zij ons allen uitnoodigt tot het vieren van zijn Patroonfeest, en daarom heeft zij hem tot patroon der ^ansche Kerk uitgeroepen over eenige jaren. Hij is de patroon van de H Kerk in het algemeen en van elk lid der H. Kerk in het bijzonder.
Wat is een patroon ? Het woord is eenigzins uit bet gebruik geraakt. Wel, het is een vriend bij het hof. Een patroon is iemand die zijne macht en zijnen invloed ten onzen voordeelegebruikt. Indien wij iets verlangen is hij het, die de zaak voor ons tracht te bekomen. Hij is de man, dien gij gaat vinden, wanneer gij eene bediening of eens welk ambt begeert te bekomen en in de meeste gevallen zal het u inderdaad moeilijk vallen eene plaats te bekomen, indien gij zulk ee-nen vriend niet hebt.
Wel de H. Jozef is zulk een vriend voor ons allen in het hemelsch hof, en dat is heteenigste hof, waar wij allen invloed wenschen te bezitten ; want daar wordt inderdaad alles geregeld, al wat hemel en aaide betreft. Indien gij iets verlangt, de H. Jozef is degene tot wien gij gaan moet, betzij om het belangrijkste van alles — dat is, de genade van volharding — hetzij enkel om geld te bekomen, ten einde uwe schulden te betalen en u vrij te waren van gebrek. Hij zal u het een en het ander bezorgen, alhoewel ik niet weet, of hij ude dollars zal bezorgen, indien gij de genade niet begeert.
Maar gij zult misschien zeggen : « Ik heb de hulp « van Sint Jozef zoo zeer niet noodig, want ik kan « tot Onze Lieve Vrouw gaan ; is zij niet machtiger « dan hij ? » Wel, ik ontken dat niet, natuurlijk, noch
— 234 —
dat zij de beste is van alle patroons. De H. Kerk ontkent dat ook niet ; want zij viert ook, gelijk gij weet, het Patroonfeest van Onze Lieve Vrouw. Maar ik zou niet veel fieven voor uwe godsvrucht jegens haar, en zij ook niet, indien gij den H. Jozef uitsloot. Gij zoudt haar even goed kunnen scheiden van haren Goddelij-ken Zoon, als den H. Jozef van haar.
Ten andere, gij weet dat de heiligen hun bijzonder vak of specialiteit hebben, gelijk men dat noemt. Zoo is het, bijvoorbeeld, geene bijgeloovigheid de hulp van den H. Antonius van Padua in te roepen, om terug te vinden wat men verloren heeft. De 11. Jozef heeft verschillende specialiteiten ; eene van deze, en ik weet zeker dat gij er belang in zult stellen, is de hulp, welke hij ons verleent, wanneer wij gebrek hebben aan geld, of wanneer onze zaken eene slechte wending dreigen te nemen. Laat mij u dus opwekken tot eene prac-tische godsvrucht jegens hem. Wanneer iets slecht gaat, in plaats van er u over te kwellen en daarvoor uw gebed achter te laten en zelfs uit de H. Mis te blijven, gaat den 11. Jozef er over spreken ; vraagt hem, dat hij u bekome wat gij begeert, of dat hij u bevrijde van uwe kwelling. Hij zal het voor u doen, of het moest slecht zijn voor uwe ziel.
Misschien denkt gij dat dit alles inbeelding is. Welnu al wat ik zeg is de zuivere waarheid, en gij kunt beproeven of het zoo is, ja of neen. Gij zult vele men-schen vinden, die u zullen bevestigen dat mijne woorden waarheid bevatten. Maar vraagt ook aan den H. Jozef van uwe ziel te helpen, want hij wil niet dat gij deze verwaarloost. Ziet of gij het patroonschap van den 11. Jozef niet vooordeelig kunt maken en voor uwe ziel, en voor uw lichaam, alvorens een ander jaar is voorbijgegaan.
— 235 —
SER MOON LXIX.
Wij moeten gelioorzatneii aan al degenen, die van God de machl omvangen hebben om over ons te gebieden.
IVueü dun aan idle uienschelffk schepsel onderdanig om God. i. ir. petrus, li. 13.
Indien wij deze woorden van den Epistel overdenken, dierbare broeders, moeten zij zeker heel zonderling klinken in onze hedendaagsche eeuw, en bijzonderlijk in dit land, hetwelk van de vrijheid zijnen afgod maakt. Velen onder ons, vrees ik, in spijt van hunnen eerbied voor den H. Petrus, die deze vermaning geeft, zullen genegen zijn te zeggen, dat zijne leer al heel aardig is. « Aan allo menschelijk schep-« sel onderdanig zijn », inderdaad ! Wel zoo ! Integendeel, in deze vrije en verlichte republiek, kennen wi j geene onderdanigheid ten opzichte van wien ook ; wij houden dat alle mensehen gelijk zijn ; wij zijn allen souvereinen en maken zelf de wetten — en geene onderdanen, onderworpen aan wetten door anderen gemaakt. Wij eerbiedigen de wetten des lands, dat is waar, maar dat doen wij, omdat zij door de meerderheid gemaakt zijn voor het goed van het volk, van den staat, of van de stad, en omdat wij toch eeni-ge wetten moeten hebben, indien wij eenigszins de orde willen bewaren
Wel, dezo meening, die gij waarschijnlijk aankleeft, kan in haar zelve beschouwd nog al gegrond schijnen, maar ongelukkiglijk schijnt zij niet wel overeen te komen met de door God ingegevene en onfeilbare leering van den H. Petrus. Wij moeten aannemen, indien wij katholiek zijn, dat in plaats Aran te beweren dat niemand het recht heeft over ons toezicht te houden, wij integendeel « onderdanig behooren te wezen
- 236 —
« aan alle monschelijk schepsel. » Het eenigste dan, wat ons te doen staat, is te zoeken wat hij daarmede wil zeggen. Wil de H. Petrus zeggen, dat wij bereidwillig moeten wezen om fe gehoorzamen aan ieder menschelijk schepsel, ieder man, vrouw of kind, dat onderneemt ons te gebieden ? Ja, er is geen twijfel dat dit de leering is. Wij moeten bereidwillig zijn te gehoorzamen aan iedereen ; wij moeten eenen geest van onderdanigheid en nederigheid, niet van hoogmoed, bezitten. Wij moeten niet denken, dat wij te goed of te wijs zijn om bevelen te ontvangen van iemand, hoe slecht of hoe dwaas hij ook schijnt te wezen. Wij moeten verlangen te gehoorzamen, niet te gebieden.
Doch wil de TT. Petrus zeggen, dat wij nu op dezen oogenblik verplicht zijn te gehoorzamen aan elk schepsel, man, vrouw of kind, dat het in zijn hoofd krijgt ons te gebieden ? Neen, dat wil bij natuurlijk niet zeggen. Wij zullen zien wat bij zeggen wil dooi het overige van den tekst.
« Weest onderdanig », zegt hij, « aan alle menschelijk schepsel om Gud. » Onderdanig zijn aan alle menschelijk schepsel, wanneer wij kunnen veronderstellen dat het spreekt in den naam van God : dat is eenen raad volgen ; maar het is een gebod, wanneer wij zeker zijn dat hetschepsel in den naam van God spreekt.
Het eerste is dns een raad, te volgen door degsnen, die volmaakt willen leven ; het is onzen eigen wil versterven en onderwerpen aan dc bcslierina van anderen, zoolang bet gebodene niet klaarblijkelijk slecht of dwaas is. Maar het tweede is eene strenge verplichting, die wij moeten nakomen, indien wij willen zalig worden : ons onderwerpen aan de bevelen var. degenen, die zeker in den naam van God spreken, zoolang
— 237 —
hunne bevelen niet klaarblijkelijk slecht zijn. En wie spreekt in den naam van God ? Ten eerste zijn het degenen, die door Hem aangesteld zijn om de H. Kerk te regeeren — de Heilige Vader, de bisschoppen en uwe pastoors. Gedenkt dat, wanneer zij tot u spreken, zij zulks doen in den naam van God ; mort niet tegen hen, maar gehoorzaamt nauwgezet om God , hetzij hunne bevelen rechtstreeks tot u komen, hetzij door anderen, die zij hebben aangesteld in kerkelijke bedieningen. Ten tweede, zijn het degenen, die door Hem aangesteld zijn om het volk ol' het land te regeeren. Geen staat, geen volk kan geregeerd worden tenzij in den naam van God. Dat zegt de H. Paulus uitdrukkelijk : « De machten die bestaan » — en hij sprak van de heidensche keizers — « zijn door God ingesteld. Daarom die aan het gezag wederstaat, wederstaat aan Gods bevel. En zij die wederstand bieden bereiden hunne eigene verdoemenis. » Weest dus onderdanig aan de overheidspersonen en beambten van eiken rang en elke soort, die het gansche land, een bijzonderen staat of eene stad besturen, zoo dikwijls gij ben ontmoet in de uitoefening van hun ambt. Alhoewel gij zelf ze gekozen hebt, zoo gauw zij gekozen zijn, spreken zij tot u in den naam van God.
Ten laatste, zij die do familie besturen doen zulks in den naam van God. De kinderen moeten zich herinneren dat, wanneer zij hunneouders niet gehoorzamen, zi,j wederspannig zijn aan Gods hevelen ; die ongehoorzaamheid in eene gewichtige zaak is eene doodzonde. En de dienstboden — bet zijn degenen die bij andere families dienen — moeten ook hunnen plicht van gehoorzaamheid indachtig zijn om God « Dienslknech-« ten » zegt de H. Petrus,in dezen Epistel,« weest met « alle eerbiedigheid onderdanig aan uwe heeren. »
— 238 -
Ja, wij moeten allen vreezen ongehoorzaam te zijn jegens het wettig gezag, omdat het door God en niet door ons is ingesteld. En wij moeten ook begrijpen, dat alleen in de gehoorzaamheid ter liefde Gods de ware vrijheid te vinden is.
Vierde aa Pasclien.
Epistel aan den H. Jacobus.i. 17-21. Allerliefsten, alle goede gift en alle volmaakte gaaf komt van hier hoven en daalt af van den Vader des lichts, bij wien geene verandering, noch schaduw van verwisseling is. Volgens zijnen eigenwil heeft Hij ons voortgebracht door hut woord der waarheid, opdat wij als de eerstelingen van zijne schepselen zouden zijn. Gij weet het, mijne allerliefste broeders ! Dat ieder mensch vlijtig zij om te hooren, maar traag om te spreken, en traag om gram te worden. Want de gramschap van eenenmensch werkt Gods rechtvaardigheid niet uit. Daarom alle onreinheid en uitwas van boosheid afleggende, ontvangt met zachtmoedigheid het in u gezaaide woord,dat uwe zielen kan zaligmakeu.
Evangelie van den fl. Joannes, xvi. o-i4. Indien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen. Ik ga tot Dengene, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij eens : Waar gaat gij heen ? Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, heeft de droefheid uw hart vervuld. Doch Ik zeg u de waarheid. Het is nuttig voor u dal Ik ga ; want indien Ik niet wegga, zal de Trooster tot u niet komen ; maar indien Ik wegga, zal Ik Hem tot u zenden. Eu als Hij zal gekomen zijn, zal Hij de wereld overtuigen van de zonde, van de rechtvaardigheid en van het oordeel. Van de zonde, omdat zij in Mij niet geloofd hebben ; van de rechtvaardigheid.
- 239 —
omdat Ik tot den Vader ga, en dat gij Mij niet meer zult zien, en van het oordeel, omdat de prins dezer wereld reeds geoordeeld is. Ik heb u nog veel te zeggen, maar gij kunt het nu niet dragen. Doch als Hij, de Geest der waarheid zal gekomen zijn, zal Hij u alle waarheid lee-ren ; want Hij zal uit zich zeiven niet spreken ; maar al wat Hij zal hooren, zal Hij spreken en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen. Hij zal Mij verheerlijken ; want Hij zal van het mijne ontvangen en het u verkondigen.
SERMOON LXX.
In den hemel /.uilen wij vertroost en verzadigd worden, en wij zullen
God zien.
Doch Ik zeij u de waarheid : het is nut tui voor u, dut Ik
rjti...... Maar Ik zal u wederzien, en uw hart zal zich
verblijden ; en niemand zul u uwe vreugde ontnemen, h. joann. xvi. 7-22.
Wij weten allen, dierbare broeders, van welke plaats onze Heer sprak, naar welke plaats Hij weldra ging. Hij was op het punt zijne leerlingen te verlaten en naar den hemel te gaan. Naar die plaats hopen wij allen ook te gaan, om Hem daar te zien waar, gelijk Hij het verder in dezelfde aanspraak belooft, onze harten zich zullen verblijden, en waar niemand ons onze vreugde zal ontnemen
Er zijn, dunkt mij, drie soorten van vreugde,die het geluk van den hemel uitmaken. Vooreerst, zullen wij vertroost, worden ; vervolgens zullen wij verzadigd worden ; en eindelijk, wat tevens het beste is, wij zullen God zien.
Wij zullen vertroost worden voor al het lijden, dat wij in deze wereld verduurd hebben. Dikwijls hebben
— 240 —
wij hard te strijden tegen de wereld, het vleesch en den duivel, en wij hebben misschien menige zware wonde ontvangen in onze ziel en in ons hart. Daarbij hebben wij vele ziekten onderstaan,menige bittere pijn verdragen, menige zware beproeving doorworsteld. Eens in den hemel zijnde, zullen wij voor al die dingen getroost worden ; onze wonden worden geheeld, onze zonden zijn vergeven, onze harten worden verkwikt.
Daar zullen wij de vruchten van onze boetvaardigheid zien, daar zullen wij vertroost worden voor al hetgeen wij geleden bebbcn. Hij, die zijne kudde bestiert gelijk een herder en de lammeren in zijnen boezem draagt, zal tot ons komen ; Hij zal ons in zijne armen drukken, en voor altijd zullen wij den vrede bezitten.
Wij zullen daarenboven verzadigd worden. Hier beminnen wij zekere plaatsen en hunne omgeving ; wij beminnen de schepselen ; wij beminnen al wat schoon is. Maar wij zijn niet geheel bevredigd, want alle die dingen ofwel verlaten ons, ofwel wij zijn gedwongen dezelve te verlaten. In den hemel nu bevindt zich al de schoonheid en beminnelijkheid der aarde maar in eenen veel hoogeren graad. Daar zullen wij al bezitten wat wij begeeren kunnen, en zonderde vrees van het ooit te verliezen. Daar gevoelen wij al de zoetigheid van het gebed, al het genot van de teedere godsvrucht, al wat de heiligen in hunne verrukkingen op aarde gesmaakt hebben, en veel meer. Hier is altijd iets om ons te leur te stellen, iets wat onze rust en ons gemak wegneemt. Daar zal alles onze grootste hoop, onze vurigste begeerte overtreffen — ineen woord, in den hemel, en in den hemel alleen, zullen wTij gansch verzadigd wezen.
Eindelijk, o vreugd der vreugden ! wij zullen God zien. Wij zullen Hem zien van aanschijn tot aanschijn.
— 241 —
^Vij zullen de schoonheid van Got! zien. Wij zullen zijne wijsheid en altijddurende heerlijkheid aanschouwen. Ja.broeders, die arme oogen, welke hier zoo veel tranen gestort hebben, zij zullen God zien. Die arme oogen,zoo vermoeid van het waken, zoo afgemat van hunne blikken naar Jezus en Maria in den hemel op te heffen, zoo ziek van op de wereld rond te zien, zoo verschrikt van in deu afgrond der hel eenen blik te hebben laten vallen -— die oogcn zullen God zien. Wij zullen al de gelukzaligen aanschouwen. Wij zullen Jezus, Maria en Jozef zien. Onze blikken zullen zich vestigen op de gouden vloeren der hemelzalen, op de poorten van peerlen, en op de muren van amethist. Wij zullen al den schitterenden luister des hemels zien, want wij zullen God zien.
Broeders, deze vreugden wachten u. Ieder gedoopt lidmaat van Christus'ware Kerk heeft recht op eene plaats in dat land van vrede. O ! weest dus op uwe hoede, bid ik u, om niet den weg te verliezen. Ziet waar de Standaarddrager henenleidt. Ziet het kruis, wat Hij draagt. 0 ! ik ben zeker dat gij allen naar den hemel wenscht te gaan. Daar is slechts eene zaak, die er u kan buiten houden, en dat is de doodzonde. Bevlekt uwe ziel met eene doodzonde door de overtreding van een der geboden, en dat is genoeg, indien gij zonder berouw stierft, om u voor eeuwig te berooven van den troost en het geluk des hemels en van het aanschijn Gods. O broeders, wandelt dus in den engen weg ! Weest geloovige en getrouwe kinderen der 11. Kerk, en dan zult gij eens deze ellendige, vervelende en zondige wereld verlaten, om voor altijd in het he-melsch Jeruzalem te gaan wonen. B
16
— 242 —
SERMOON LXXI.
De menschen spreken veel te veel en met groote onbedachlzaamlieid.
Dat ieder mensch vlijtig zij om te hooren, maar traacj om te spreken, h. jacob. i. 19.
Ik denk dat eeniegelijk van u, dierbare broeders, mij zal toegeven dat deze wereld veel gelukkiger zou wezen , indien die aanbeveling van den H. Jacobus in den Epistel van vandaag werd in acht genomen. Want ieder van u meent, dat de andere menschen te veel klappen. Indien zij slechts wat minder spraken en wat meer luisterden naar hetgeen gij te zeggen hebt, de zaken zouden veel beter gaan. Indien zij vlijtig waren om te hooren, maar traag om te spieken, de wereld zou veel meer profijt trekken uit uwe wijsheid en ondervinding dan het nu het geval is.
Maar ongelukkiglijk, die algemeene denkwijze waarin wij allen min of meer deelen, brengt de verlangde uitkomst niet teweeg, maar eerder het tegenovergestelde; want zij maakt iedereen meer begeerig om te spreken en om gehoord te worden, en minder bereidwillig om zelf te luisteren. Wij verlangen dat iedereen, .uitgenomen wij, den regel van den H. Jacobus volge '; maar wij geven geen goed voorbeeld. Ons gedrag is nadeelig aan do uitkomst , en onze overtuiging is er niet voordeelig aan ; en de zaken staan nog slechter, dan indien wij in het geheel niet met den H. Jacobus overeenkwamen.
Welnu, zou het geen goed gedacht zijn indien ieder van ons trachtte, al was het maar om het goed voorbeeld te geven, minder geneigd tot spreken en meer tot luisteren te wezen? En ten andere wij zeggen misschien al eens woorden, die niet waard zijn uitge-
— 243 —
sproken te worden of die hot misschien beter ware te zwijgen.
Men verhaalt van eonen krankzinnige, dat hij in een helder oogonblik aan eenen vriend vroeg, of hij het verschil wist tusschen hein zeiven en de andere menschen, welke beschouwd worden als goed hij hun verstand. Zijn vriend, nieuwsgierig om het verschil te kennen, zegde: * Neen; wat is dat? » « Wel» zeide de krankzinnige, « het is dat ik alles zeg wat in mijn hoofd komt , terwijl de anderen veel voor zich houden »
Dierbare vrienden, ik geloof dat die krankzinnige gelijk had, maar zijn oordeel belrellende de andere menschen was te vleiend. Volgens hot kenmerk, door hem gegeven,zonden er zich thans velen in hot krankzinnigenhuis bevinden, die in vrijheid leven. Inderdaad, het is klaar dat zekere personen, die voor verstandig doorgaan, nooit in hun eigen vragen wat het boste is : hunne gedachten bekend te maken, of wel ze te verbergen. Zij moeten er uit, het is eons of ze wijs of dwaas, goed of slecht zijn.
Ja, de krankzinnige had waarlijk gelijk die keer. Iemand, die zonder nadenken spreekt, die alles zegt wat in zijn hoofd koml, is bijna zoo dwaas als degenen, die mon voor zinneloos huudt; want eensdaags zal hij rekenschap moeten jjoven van al zijne dwaze en onbedachtzame woorden, lang nadat bij zelf ze vergeten heelt. En zoo maar zorgeloos na den dag der rekenschap henongaan , dat is eene oprechte dwaasheid.
Nog niet lang geleden hooft men een klein werktuig uitgevonden , zooals gij zonder twijfel gehoord hebt, hetwelk alles opschrijft wat gezegd wordt; het wordt phonoynuif' geheeten. Het maakt kleine teeke-
— 244 -
nen op een blad van tin, en bij middel van dit blad kan het al herhalen wat gij gezegd hebt, alhoewel het reeds uit uw geheugen verdwenen is. Men kan dit werktuig tol vele doeleinden gebruiken ; maar ik geloof dat het goed zou kunnen dienen om de mensehen meer op hunne woorden te doen letten. Zij zouden nadenken alvorens te spreken, indien een pbonograaf in de nabijheid was. Weinige mensehen zonden willen dat er aanteekening gehouden werd van hunne woorden in eenen register, gereed om elk oogenblik die woorden te herhalen. Die woorden zouden eenigs-zins dom klinken, of erger nog , wanneer zij eenen dag of twee oud zouden zijn.
Misschien zal de phouograaf daar nooit toe dienen; maar daar is een andere register voor het aanteekenen van al onze woorden en die is een weinig duurzamer dan een tinnen blad. Dat is het boek waai aitgij geoordeeld zult wurden op den jongsten dag. Onze Heer heeft ons gezegd dat wij op dien dag niet alleen het verslag zullen hooren, maar ook rekenschap zullen moeten geven van al de ijdele woorden in ons leven gesproken.
Zal die gedachte onze long niet in toom houden en ons niet vlijtiger maken om te hooren dan om te spreken? — bijzonder daar het gewoonlijk door het hooren is dat iemand goed kan lecren spieken ? Maar wat zult gij vlijtig aanhooren ? Niet den dwazen en zondigen praat van anderen die niet zorgvuldiger zijn dan gij. Woest waarlijk bereidwillig otn alle mensehen met nederigheid te aanhooren, hen aanziende voor wijzer en beter dan gij; maur zoekt het gezelschap en de samenspraak van degenen, die gij weet zóó te zijn. Het beste wat uit uwe hoofden komen kan is hetgeen er in gezet wordt. Gij zult zijn gelijk
— 245 —
degenen met wie pij spreekt. En daarom bemint boven al de stilzwijgendheid, opdat gij met den Almacbtigen God spreken kunt, en hoorcn wat Hij u te zeggen heeft. Hem boven alle anderen moet gij vlijtig aan-hooren. Indien gij de gewoonte aanneemt van naar Hem te luisteren, zult gij traag genoeg zijn tot spreken. Niets belet met meer zekerheid de ijdele woorden dan de gewoonte van met God in samenspraak te zijn.
•SERMOON LXXII,
Vele nieiischen maken zich plichtig aan gramschap ; zij moesten legen dien liavlslocht op hunne hoede zijn.
Dat teder mensch Irumj zij om (jrum le worden. Want de gramschap van eenen mensch werkt Gods rechtvaardigheid niet uit. Ep. h. JAC. i. 10, 20.
Welke is de oorzaak, mijne broeders, waarom de nienschen zooveel zonden doen door de gramschap ? Daar is geene bekoring, dunkt mij, waaraan men dikwijlder toegeeft. Andere bekoringen, alhoewel er dikwijls aan toegegeven wordt, worden ook dikwijls overwonnen zelfs door degenen, die er het meest aan blootgesteld zijn; maar bij deze bekoring zijn wij als buskruit: raakt ons de lont aan, dan vatten wij vuur ; indien ons iemand beleedigt of een verkeerd woord zegt, wij vliegen dadelijk op en geven terug wat wij kregen, zelfs meer.
Later is het ons leed misschien ; maar dat heeft geen uitwerksel. Een volgenden keer is het juist het zelfde. En zoo gaat het voort, totdat wij wellicht beginnen te denken, dat wij waarlijk zijn gelijk schietpoeder ; dat God ons zoo gemaakt heeft, dat wij niet anders kunnen dan vuur vatten, wanneer de lont ons aanraakt.
— 246 -
Maar dat is niet waar. God kunnen wij nimmer de oorzaak onzer zonden noemen. Het is onze eigene fout. Doch waarin bestaat die fout? Om welke reden wederstaat men niet aan die bekoring gelijkaan de andere?
Ik wil u zeggen welke volgens mij de oorzaak is. Het is omdat de bekoring lot gramschap geenc bekoring schijnt te wezen op liet oogenblik zelf. De grammoedige woorden schijnen u redelijk te zijn, wanneer gij ze uitspreekt. Zoo is het niet met andere dingen — met zonden van onzuiverheid, bij voorbeeld. Gij weet dat deze dingen slecht zijn, en dat gij eraan moet wederstaal! ; en somtijds neemt gij het besluit van zoo te doen. Maar aldus is het niet gelegen mot de zonde van gramschap.
En waarom schijnt dat geene bekoring te wezen? W aarom denkt gij dat het gecne zonde is toornige woorden te spreken, en op Ie vliegen wanneer men u tergt ? Het is omdat uw geest niet helder is in dieoo-genblikken, zoodat gij niet weet te onderscheiden tus-schen hetgeen zonde is en hetgeen niet zonde is.
Dat is de waarheid, indien ik mij niet bedrieg. Daarin ligt juist het eigenaardig gevaar van deze bekoring, dat zij den geest verontrust en verduistert meer dan eene andere. Gij kunt niet zeggen wat goed is, wanneer die bekoring uwe ziel ontroert; het is niet geraadzaam alsdan iels te doen. Yoor eenen tijd zijt gij dan gelijk iemand die dronken is of zot.
Indien iemand te veel gedronken heeft en nog iets versland bezit, zal bij zich van du andere menschen verwijderd houden,totdat hij nuchter wordt. Want hij weet dat hij onbekwaam is om iels te zeggen of te doen,zoolang de bedwelming voortduurt, en dat hij den spotlust van de anderen verwekken zou, indien hij het trachtte te doen.
— 247 _
Dat is verstand hebben en voorzichtig zijn, en vele menschen, zelfs dronken zijnde, hebben genoeg' verstand en voorzichtigheid behouden , om zich op die wijze te gedragen. Maar weinige menschen zijn in dat geval, wanneer zij door de gramschap bedwelmd zijn. Vele toornige menschen kunnen niet genoeg hunne tong in bedwang houden. Zij moesten dat kunnen. Zij moesten door de ondervinding onderricht zijn.Welnu, wijl dit de oorzaak is, zoo is de fout der grammoedige menschen klaar genoeg. Hel is deze : zij doen geene pogingen om zicli zeiven tegen deze bekoring te bewaken op de eenigste mogelijke wijze — namelijk, door zich de woorden te herinneren uit den Epistel van den H. Jacobus, die ik u gelezen heb, en door te handelen volgens die woorden : « De gramschap van eenen mensch werkt Gods rechtvaardigheid niet uit. » Zij brengt altijd onrechtvaardigheid voort. Zij doet altijd wat verkeerd isea slecht. Zij bezit geen verstand genoeg om te doen wat goed is.
Het eenigste middelom die zonde te vermijden wordt ons dan door denH. Jacobus aangeduid. Weesttraag om gram te worden. Vertrouwt de gramschap niet, hoe zeker gij ook wezen moget van de rechtvaardigheid uwer gramschap. Zij is eene zinnelooze ; luistert er niet naar. Wacht totdat gij kalm zijt, totdat uwe rede vrij kan oordeelen.
Ik zeg dat dit het eenigste middel is om deze zonde te vermijden. Ik geloof dat niets u helpen zal, tenzij gij zoo handelt. De biecht, de communie, het gebed, de versterving en andere dingen kunnen dienen ; maar het middel van den H. Jacobus is onmisbaar. Gij weet zeer goed wanneer gij u onder den invloed der gramschap bevindt. Wanneer dat plaats heeft, houdt uwe tong in en houdt uwe hand terug. Denkt dat gij in
— 248 —
oogenblikken van gramschap krankzinnig zijt, ten einde niet te handelen als een krankzinnige en later geen naberouw te hebben.
Vijfde Zomlafï na Pasclicn.
Epistel van den H. Jacobus, i. 22-27. Allerliefsten, weest uitwerkers van het woord en niet alleen aanhoorders, u zeiven bedriegende. W ant zoo iemand een aanhoorder van het woord is en geen uitwerker, die is gelijk een man, die zijn natuurlijk gelaat zag in eenen spiegel : en zich zelvcn gezien hebbende, ging hij heen en vergat terstond hoedanig hij was. Maar die de volmaakte wet der vrijheid wel ingezien heeft en bij haar bleef, die geen vergetende aanhoorder werd maar een uitvoerder des werks, deze zal door zijn uitvoeren zalig zijn. Indien iemand zich inbeeldt godsdienstig te zijn, terwijl hij zijne tong niet intoom houdt, maar zijn gemoed misleidt, de godsdienst van zoo iemand is ijdel. De zuivere en onbevlekte godsdienst bij God onzen Vader is deze : weezen en weduwen te bezoeken in hunne bedruktheid, en zich onbesmet te bewaren van deze wereld.
Evangelie van den h. joann. xvi. 23-30. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u : Indien gij den Vader om iets zult bidden in mijnen naam, Hij zal het u geven, let nog toe hebt gij niets gevraagd in mijnen naam ; vraagt, en gij zult verkrijgen, opdat uwe vreugde vohcomen zij. D:'zo dingen heb Ik u gezegd in gelijkenissen.Het uur komt, dat Ik u niet meer in gelijkenissen spreken zal, maar u openlijk van den Vader zal verkondigen. Op dien dag zult gij in mijnen naam vragen ; en Ik zes u niet, dat Ik den Vader voor u zal bidden ; want
o '
- 249 —
tie Vader zelf bemint u, omdat gij Mij bemind hebt en gelooft, dat Ik van God ben uitgegaan. Ik ben van den Vader uitgegaan en in de wereld gekomen : nu verlaat Ik wederom de wereld en ga tot den Vader. Zijne leerlingen zeiden Hem : Zie, Gij spreekt nu openlijk en zegt geene gelijkenis. Nu zien wij wel, dat Gij alles weet en niet noodig hebt,dat U iemand onder-vrage ; daarom geloovenwij, dat Gij van Godzijtuit-gegaan.
SERMOON LXXIII.
Elk gebcdmoel gedaan worden in den naam van onzen Heer Jesus-Clnis-lus, en met onderwerping aan Gods wil.
Voorwaar, voorwaar, II: zey u : indien (jij den Vader om iels zult bidden in mijnen naam, Hij zal het u geven. H. joann. xvi. 23.
Wat eene wonderbare belofte — elke zaak, welke wij vragen aan den Almachtigen God, den Vader der barmhartigheid, zal Hij ons geven, indien wij ze vragen in den naam van zijnen eeniggeboren Zoon, onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus ! Meent onze Heer waarlijk alles wat Hij zegt ? Verkrijgen de menschen al wat zij vragen ? Dunkt het ons niet dat wij somtijds te vergeefs bidden —dat God zijne ooren schijnt te sluiten voor onze gebeden en geenen enkelen blik werpt op onze tranen en smeekingen ? Ja, dat schijnt dikwijls zoo, maar dat is inderdaad niet zoo. Gods wiegen zijn niet altijd onze wegen, tot het bereiken van het doel wat wij begeeren. En onze eigene ondervinding zal ons leeren, dat het zelden voor ons goed zou zijn, indien God ons bij onze woorden vatte. De ware reden, waarom onze vragen het door ons begeerde antwoord niet verkrijgen, is vooreerst dat wij niet
— 230 —
behoorlijk bidden in den naam van Jezus Christus. Wat beteekent dat bidden in zijnen naam ? Dat is bidden in den naam van Dengeue, die op aarde kwam niet om zijnen eigen wil te doen, maar den wil van zijnen Goddelijken Vader. O ! hoe zelden bidden wij om gunsten en zegeningen, ons onderwerpende aan den wil van God. Onze geliefde Zaligmaker , daags voor zijne kruisiging, zijnen dood voorziende, neder-gebogen ter aarde en met bloedig zweet overdekt , eindigde zijn gebed met deze woorden : « Niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt. » Dat is onze gewoonte niet. Wanneer smart en kommer ons bezoeken , dan denkon wij dat God moet willen gelijk wij willen , en wij zijn te leur gesteld en ontmoedigd, omdat wij van onze ziekte niet genezen , omdat een gevreesd ongeluk gebeurt, omdat de armoede ons blijft vervolgen, omdat eene bekeering waarvoor wij bidden niet bekomen wordt, omdat wij eene bediening niet verkrijgen die wij zoeken , omdat wij de hoop moeten opgeven van eene pachthoeve te bekomen , die ons goed bevalt. Wie moet oordeelen over het verhooren des gebeds ? Wie anders dan God, die niet alleen de macht heeft om te verhooren of te verwerpen, gelijk Hij het verkiest ; maar die ook zeer goed weet wat het beste voor ons is : een gunstig antwoord te ontvangen, ofwel niet ? Hij, die bidt in den naam van Jezus, bidt met vertrouwen op Gods goedheid en wijsheid, eh indien hij zijnen eigen wil niet boven Gods wil plaatst, zal en moet hij tevreden zijn, op welke wijze ook God zijn gebed beantwoorde.
De tweede reden, waarom wij niet ahijd bekomen wat wij vragen, is dat wij gedurig dingen vragen, om dewelke wij niet durven bidden in den naam van Jezus Christus. Wij weten in het binnenste van ons
— 231 —
hart, dat lift een gebed is. hetwelk Hij aan zijnen Goddelijkeu Vader niet zal opdragen. Indien wij dat gebed moesten schrijven, zouden wij nimmer beginnen of eindigen met de woorden ; « In den naam van Jezus. » Het is onze hoogmoed die bidt, onze eerzucht, onze begeerlijkheid, unze eigenliefde. Wij zetten den naam van Jezus niet in ons gebed, omdat de geest van Jezus er niet in is. De naastenliefde ontbreekt. Wij wenschen gelukkig te zijn, zelfs indien anderen lijden. Wij verlangen geld, zelfs indien onze broeders van honger vergaan. Wij begeeren hooge bedieningen en het welgelukken onzer ondernemingen, zelfs indien onze geburen en hunne belangen ten onder gaan. Helaas ! dat gebed zelfs doet zich het luidste en het dikwijlste hooren.
Welnu, dierbare broeders. Iaat ons al onze gebeden volgens den waren regel leeren doen. Welke ook de zaak weze die wij vragen, dat onze wil altijd overeenkome met dien van God. Dan zullen onze gebeden zeker verhoord worden, want de wil Gods, niet meer door onzen wil belet of verhinderd zijnde, zal uitvoeren wat het beste is voor ons. Indien wij niet juist bekomen wat wij het beste gelooveu, gebeurt zulks omdat God in zijne edelmoedigheid iets beters voor ons verkiest of eenen meer geschikten weg neemt om het ons te bezorgen.
indien ik u eenen raad mocht geven omtrent de manier van in Jezus naam te bidden, zou ik u zes-
' O
gen : Voegt bij ieder uwer gebeden de volgende woorden : « God geve liet mij, indien het voor mij zalig is. » God verhoort het gebed niet, dat de zaligheid niet in bet oog heeft. Zijne liefde voor ons denkt daar altijd aan, zelfs indien wij het vergeten. Bidt dus met vertrouwen en volharding, maar draagt
— 232 —
zorg om altijd te bidden met en volgens den wil van God. Dan zullen wij in den hemel zien indien het hier niet geschiedt, hoe geen enkel goed gebod, dat door ons gedaan werd, onverhoord is gebleven.
SERMOON LXXIV.
In het gebed moeien wij vragen wat wij noodig hebben en wat goed voor ons is.
Voorwaar, voorwaar, II: zeg u, indien gij den Fader om iels zult bidden in mijnen naam, Hij zul het u geven. — H. JOANN. XVI. 23.
Dat zijn de woorden van Christus, genomen uit het Evangelie van dezen dag ; wij kunnen ze dus geen enkel oogenblik in twijfel trekken. Ilrt zijn de woorden van Dengene, die de onfeilbare waarheid is, dis niet bedriegen kan, noch bedrogen kan worden.
En nogfans hoe zelden handelen wij alsof wij die woorden waarlijk geloofden ! Hoe zelden, mijne broeders, vraagt gij iets aan den Vader in den naam van Christus, met het vast vertrouwen dat gij het gevraagde zult erlangen. Veie menschen zeggen gebeden,maar weinige bidden. Dat is, velen zeggen zekere gebeden, die zij van buiten kennen of in hunne gebedenboeken vinden ; velen zelfs verbinden zich tot het opzeggen van zekere gebeden eiken dag , voor den schapulier dien zij dragen of om eene andere reden ; maar indien gij hen vraagt tot wolk inzicht zij bidden, welke bijzondere gunst zij door hun gebed van God verlangen te bekomen, zullen weinigen in staat zijn u te antwoorden, tenzij het gebeurt dat zij eene novene doen voor een bijzonder doel.
Dus schijnt het niet, zeg ik, dat wij christenen ge-looven, wat onze Heer in die woorden zegt. Want zekerlijk, indien wij het geloofden, zouden bijna al
- 253 -
onzo gebeden gedaan worden tot het bekomen van bijzondere gunsten, en het zouden niet bloot godvruchtige oefeningen zijn. En waarom ? Omdat ons altijd het een of ander ontbreekt , en dat wij vast moeten gelooven, dat de Almachtige God de macht heeft ons te geven wat wij verlangen. Zouden wij dan niet altijd bidden om te bekomen wat ons ontbreekt, indien wij ton volle geloofden dat Hij don wil heeft ons zulks te geven ?
Is het dan zeker waar dat God ons allo de goede dingen zal geven, om dewelke wij Hem zullen bidden? Ja, zeker is dat waar ; dat is de juiste beteekenis van Christus woorden. Alle goede dingen, zeg ik ; want het zijn alleen goede dingen, die wij in zijnen naam kunnen vragen. En indien God ons de slechte dingen gaf, om dewelke wij hem bidden, dan zou de belofte des Zaligmakers eene vermaledijding ziju in plaats van eene zegening, gelijk zij inderdaad is.
Neen ; God verhoort geene slechte gebeden — dat is, gebeden tot het bekomen van slechte dingen. Somtijds zijn er menschen , die zulke gebeden doen en hopen verhoord te worden. Zij bidden om wraak tegen degenen, die hen beleedigd hebben ; zij bidden dat anderen zooveel mogen lijdon als deze hen zeiven hebben doen lijden, en andere dingen van dien aard. Ofwel zij bidden voor sommige zaken die hun goed schijnen, maar die het in de werkelijkheid niet zijn — dat zij rijk zouden worden, bij voorbeeld, terwijl de rijkdom alleen eene gelegenheid van zonde voor hen zou wezen. Die gebeden schijnen hun goed, maarzij zijn het niet; misschien schijnt hun het gebed om wraak zelfs goed. Maar God weet het beter en, gelijk Hij het zegt in het Evangelie van morgen , zal Hij ons geenen steen geven, wanneer wij iets vragen wat in onze oogen brood
— 254 —
schijat te wezen. Indien Hij ons iets geeft zal Hij ons iets goeds geven in stede van het slechte, wat wij vragen.
iVIaar vele dingen, welke gij zoudt kunnen vragen, zijn niet slecht ; doch gij bidt er niet voor, omdat gij denkt dat, indien zij goed voor u te zijn, gij ze toch zult bekomen hetzij gij ervoor bidt, of niet. IS'u, dat is ecne groote dwaling , welke onze Heer u wil doen inzien. Wanneer Hij zegt, « Indien tnj den Vader om iets zult vragen in mijnen naam, zal Hij het u geven, » dan beteekent zulks ook, dat !lij het n niet zal geven indien gij het niet vraagt, of ten minste zoo overvloedig niet.
Tracht dus deze waarheid in uw hart te prenten en er u naar te gedragen : denkt dat, indien idj iets verlangt, het middel om bet te verkrijgen liet gebed is , niet vergetende natuurlijk er voor te werken zoowel als er voor .te bidden ; want niemand bidt ernstig, indien hij voor het gevraagde niet werkt. En het middel om het niet (e bekomen is van het niet te vragen.
Bidt dus voor hetgeen gij verlangt ; en natuurlijk alvorens te bidden, vraagt u af wat gij verlangt. Gij verlangt, bij voorbeeld, van de zonde bewaard te blijven ; maar van welke zonde ? Tot welke zonde zijt gij het meest genogen ? Onderzoekt uw geweten daarover. Dan zal uw gebed waarlijk iets beteekenen, hij-zonder indien het vergezeld gaat met het vaste besluit tegen uwe slechte gewoonten testrijden.
Indien gij weet wat gij verlangt en er voor bidt in Christus'naam en met ernst, van alle andere middelen gebruik makende om het te bekomen, dan zal het verlangde, indien het goed is het uwe zijn. Dat is de les bevat in de woorden van Christus in het Evangelie van dezen dag.
- 255 —
SERMOON LXXV.
Indien Jezus Christus ons gebed goedkeurt, kunnen wij alles door hetzelve bekomen, zoowel voor ons liohaam als voor onze ziel.
Foorwaar, voortvaar, Ik zeg u : indien gij den Fader om iels zult vragen in mijnen naam, Hij zul het u geven. H. JOANN. XVI. 23-
Deze woorden moeten waar zijn , mijne broeders, wijl het de Eeuwige Waarheid is, die zo uitgesproken heeft. En nogtans ik durf zeggen , dat gij niet inziet op wat manier zij waar kunnen zijn. Gij hebt God reeds dikwijls gebeden misschien om dingen, welke gij begeerdet, en gij hebt den naam onzes Heeren in nwe gebeden gebruikt, en nogtans hebt gij de dingen, die uw hart verlangde,niet gekregen.
Wel, laat ons onderzoeken welke de oorzaak is, hoe het komt dat onze ondervinding niet overeenstemt met ons geloof. Dit kan zijn, omdat wij de woorden niet wel begrijpen, alhoewel zij klaar schijnen.
Misschien hebben wij een verkeerd begrip van de beteekenis der woorden : vragen in den naam van Christus. Laat ons zien welke de gewone en natuurlijke beteekenis is van de uitdrukking, iels vragen in den naam van eenen andere. Wat zouden wij zelf door die woorden willen zeggen ?
Veronderstelt dat ik tot iemand van u zeg : « Indien gij aan dien Mijnheer zulk egn ambt, of zulk eene bediening in mijnen naam vraagt, zult gij het bekomen. » Wat wil ik zeggen ? Ik wil zeggen, dat die persoon zooveel achting voor mij heeft, dat indien gij mijnen naam gebruikt, hij het gevraagde om mijnentwille geven zal.
Wel dit is,volgens mij,de beteekenis van de belofte onzes Heeren. Namelijk : « De Vader bemint Mij zoo zeer
— 200 -
dat, indien gij uwe gebeden met mijnen naam ondersteunt—dat is,indien Ik verlang dat gij bekomet wat gij vraagt — Hij het u om mijnentwille zal geven »
Het komt dus hierop neer : Indien wij den Vader waarlijk iets vragen in den naam van Christus — dat is, indien onze Heer waarlijk onze gebeden goedkeurt — zoo zullen wij het krijgen.
« Wel, » zult gij misschien zeggen, « mij dunkt dat dit niet veel beteekent. Zal God ons niet geven wat onze Hoer goedkeurt, eens of wij het vragen, of niet ? Ik zie niet in wat wij met bidden winnen, indien dat alles is. »
Daarin, mijne vrienden, zijt gij ver mis. De Vader verlangt den naam van Christus, maar verlangt ook uwe gebeden. Sommige zaken hebt gij wel is waar zonder bidden gekregen ; maar vele andere dingen zijn er, die gij niet bekomen hebt, maar die gij zoudt bekomen hebben, indien gij bij uwe gebeden den naam onzes Heeren hadt gevoegd.
Ik geloof niet. bij voorbeeld, dat gij ooit in zijnen naam gevraagd hebt om rijk te worden. En nogtans is het goed mogelijk, dat gij zoo doende rijk hadt kunnen worden. Indien Hij wist , dat het bezit van geld goed voor u en voor anderen zou zijn ; indien Hij wist, dat gij er een goed gebruik van zoudt maken. Hij zou uwe vraag met zijnen naam ondersteund hebben. Dus zoudt gij misschien veel rijker zijn dan het nu hel geval is misschien heeft daartoe niets ontbroken dan uw gebed. Indien uw gebed had kunnen gedaan worden in den naam van Christus — dat is, met zijne goedkeuring — het zou een goeden uitslag bekomen hebben.
Het is zeer waarschijnlijk, dat Hij, om goede redenen, zijnen naam aan zulk een gebed geweigerd zou
— 257 —
hebben. Niettemin zou het de moeite waard zijn het te beproeven. Het is altijd de moeite waard iets door het gebed trachten te verkrijgen wat in zijn eigen niet slecht is ; wie weet. of wij Christus goedkeuring daarvoor niet kunnen bekomen ?
Daar zij a echter andere dingen, voor dewelke wij zeker zijne goedkeuring kunnen bekomen, en die ten andere veel beter zijn dan wereldsche goederen. Het zijn de deugden , waarmede onze zielen moeten versierd zijn — onze ware schatten, de rijkdommen der ziel. Bidt dus voor deze dingen met de vaste overtuiging, dat Hij uw gebed zal ondersteunen.
Maar wanneer gij er voor bidt, werkt er ook voor. Hij zal u noch geestelijke, noch wereldsche goederen geven, indien gij stil blijft zitten, uwe handen samen vouwt, en wacht totdat zij in uwen schoot vallen. Een gebed, wat niet ernstig is , is geen gebed ; en geen gebed is ernstig, indien bij die bidt niet alles in het werk stelt om het verlangde te bekomen.
Nu hoop ik, dat gij inziet hoe de belofte ouzes Hoeren oprecht en waar is ; want door haar kunnen wij vele, zeer vele dingen bekomen, die wij anders niet konden verkrijgen. En ik hoop dat gij inziet, dat die belofte zeer veel behelst ; want door haar kunnen wij krijgen al wat werkelijk goed is. Zoudt gij iets meer kunnen vragen ?
Zondag oiidcr de Octaaf van S llecren-Slcmelvaart.
/ Epistel van den //. Petrus iv. 7-14. Allerliefsten, weest voorzichtig, en waakt iu het gebed. Maar vooral hebt eene gedurige onderlinge liefde tot elkander : want de liefde bedekt menige zonden. Weest vlijtig om
■17
— 238 —
elkander te herbergen, zonder morren. Dal eenieder do gaat', die hij ontvangen heeft, bestede ten dienste van een ander, als goede uitdeelers der veelvuldige genade Gods. Indien iemand spreekt, dat hij spreke alsof het Gods woorden waren. Indien iemand in bediening is, hij bediene ze als uit de kracht, welke God verleent, opdat God in alles verheerlijkt worde door Jezus Christus onzen Heer.
Evangelie van den //. Joannes, xv. 26.xvi. 4. In dien tijd zcide Jezus aan zijne leerlingen ; Als de Trooster zal gekomen zijn, de Geest der waarheid, die van den Vader voorlkomt, die zal van Mij getuigenis geven. En gij zult getuigenis geven, omdat gij van hot begin af met Mij geweest zijt. Deze dingen heb Ik u gezegd, opdat gij niet verergerd wordt. Zij zullen u uit de Synagoog bannen ; ja, het uur komt, dat al wie u ter dood brengt meenen zal aan God eeredienst te bewijzen. En deze dingen zullen zij u aandoen, omdat zij noch den Vader, noch Mij kennen. Doch Ik heb u dit gezegd opdat, als het uur zal gekomen zijn, gij gedenken moogt, dat Ik het u gezegd heb.
De aalmoezen, Ier liefde Gods gegeven, bekomen de vergiffenis der zonden en de heiligmakende genade.
De liefde bedekt menige zonden, i. n. petr. iv. 8.
Deze woorden bevinden zich in den Epistel van dezen Zondag, en de IE Petrus, wanneer hij ze schreef, wilde zeggen dat iemand, wiens hart vol liefde is , oprecht berouw heeft over zijne zonden, hoe menigvuldig zij ook zijn, Gods barmhartigheid op zich vestigt en volledige vergiffenis zijner zonden bekomt. Do woorden van den I!. Petrus vallen heel en gansch in
— 259 -
den smaak van de menschen. Gij zult alle slag van lieden die woorden hooren aanhalen met eene blijkbare tevredenheid en met eene vaste overtuiging. Maar willen zij allen juist zeggen wat de H. Petrus er mede wilde beteekenen ? Ik ben er in het geheel niet zeker van. Ik vrees dat sommigen denken, dat het geven van eenige dollars aan de armen (hetgeen zij liefde voor den arme noemen) een geschikt middel is, om eenen mantel over menigvuldige zonden heen te spreiden — om ze te bedekken, als het ware — en ze te verbergen eerder dan om er zich van te bevrijden. Ik weet dat de H. Schriftuur ook zegt dat « het geven van aalmoezen de ziel van den dood vrijkoopt », en dat zij de zondaars aanspoort n hunne zonden met aalmoezen af te koopen en hunne ongerechtigheden met werken van barmhartigheid jegens de armen. » Maar de katholieke leering zegt, dat de liefde ons moet aanwakkeren tot het geven van aalmoezen, om het wonderwerk der vergiffenis te bekomen. Het is het geld niet of het kleedsel, het voedsel of het vuur, dat aan de behoeftigen gegeven, de zonden vereffent en vergiffenis bezorgt aan een goedkoopen prijs ; maar het is de deugd der goddelijke liefde, de christelijke liefde jegens God en onzen naaste, die het vonnis der veroordeeling uitwischt en de misdadige vlekken van de ziel wegvaagt. Het geven van aalmoezen aan de lijdende behoeftigen is zeker een van do eerste dingen, welke Gods liefde zal doen verrichten door eenen zondaar, die zich bekeeren wil of zich reeds bekeerd heeft ; en het offer van zijne goederen, om Gods wil en uit liefde tot God, bewijst, dat hij waarlijk van zijne zonden wil bevrijd wezen, en dat hij verlangend is om er boetvaardigheid voor te doen. Het zou de grootste dwaasheid der wereld zijn, indien iemand aalmoe-
— 260 —
zen gaf voor zijne zonden, in geval hij liet niet deed uit liefde tot God. Het is heel goed en welwillend eenen ellendigen mensch met voedsel en kleedsel ter hulp te komen, omdat men eenen medemensch niet gaarne ziet lijden. Maar dieven, en echtschenders, en dronkaards, en menschen die hunnen Paschen niet houden, en alle andere zondaars, die het inzicht niet hebben hunne zondige levenswijze te verlaten, kunnen dat doen ; en wanneer zij zeggen, « de liefde bedekt menige zonden, » zijn zij zeer tevreden hunne mensch-lievendheid te kunnen aanschouwen als een dekmantel voor hunne zonden. Maar enkele menschlievend-heid is geene liefde , en zulks aannemen zou eene groote dwaling wezen. De II. Paulus zegt, dat iemand al zijne goederen zou kunnen uitdeelen om de armen te voeden, en nogtans de liefde niet bezitten. Aldus dierbare broeders.indien gij verlangt dat de aalmoezen voordeelig zijn aan uwe ziel zoowel als aan de lijdende medemenschen, geeft ze uit liefde tot Jezus, dien wij in den persoon onzer lijdende broeders moeten aanschouwen. En geeft Hem waarvoor Hij gedurig aan de deur klopt,waarom Hij u smeekt—uw hart,uwe liefde. Dan zult gij de liefde bezitten, die menige zonden bedekt , zelfs alvorens gij eenen enkelen cent aan den arme gegeven hebt. Bezorgt u eerst de liefde Gods , en dan zal de liefde voor uwen naaste om God er van zelf uit voortvloeien. Dan zult gij de armen voeden , en kleeden, en vertroosten, niet alleen omdat ^ij u medelijden inboezemen maar omdat gij ze bemint. Dan zal God u beminnen en uwe zonden vergeven.
Nu dat wij een juist denkbeeld hebben van de liefde, nu ziet gij hoe deze deugd op vele andere manieren kan uitgeoefend worden dan door het geven van aalmoezen. Gij zult gemakkelijk het u aangedane ongelijk
- 26! -
aan uwen naaste vergeven; gij zult geenen nijd of wrok tegen hem in uw hart bewaren. Indien hij iets oneerlijks doet, zult gij daar niet over gaan spreken aan al uwe kennissen, maar gij zult ijverig zijn gedrag verbergen, en verontschuldigen, en hem uit de verlegenheid helpen. Dus zal uwe liefde niet alleen eene menigte van uwe zonden bedekken, maar ook eene menigte zouden van uwen naaste. Wanneer gij uit liefde vergeeft, zult gij volle vergiffenis schenken, gelijk God doet, en geenen wrok meer behouden. O dierbare christenen, tracht deze les aan te leeren en ter harte te nemen. Werkt om de goddelijke liefde te bekomen; bidt er voor ; smeekt Onze Lieve Vrouw en alle heiligen u dezelve te bekomen ; uwe zaligheid hangt er van af. Ik zeg het nog eens : uwe zaligheid hangt er van af. « De liefde bedekt menige zonden. » Ja ; maar niets anders zal ooit eene enkele zonde bedekken. Zonder de liefde Gods is geen berouw, zonder berouw is geene vergiffenis ; zonder vergiffenis zijt gij verloren ! Denkt er wel aan.
SERMOON LXXVII.
Men moet de zonden van den naaste zooveel mogelijk verbergen en aan zijne woorden de best mogelijke uitlegging geven.
floored hebt eene gedurige onderlinge liefde tot elkander; want de liefde bedekt menige zonden, i. h. petr. iv. 8.
Wat wil de H. Petrus met deze woorden zeggen, dierbare broeders ? Hoe bedekt de liefde menige zonden ?
Wel, zij bedekt onze eigene zonden natuurlijk — dat is, zij helpt ons hunne vergiffenis bekomen, en zij boet voor hen uit wanneer zij vergeven zijn. Daar is geen beter middel om van God barmhartigheid te bekomen, dan van barmhartigheid aan anderen te betoonen.
Maar alle goed werk, door ons verricht, heeft in ze-
— 262 —
keren zin hetzelfde uitwerksel; daarom meen ik dat de zonden, waarvan de H. Petrus spreekt, niet alleen de onze zijn, maar ook die van anderen. En het is een bijzonder uitwerksel der liefde do zonden van anderen te bedekken ; het schijnt dus dat de apostel ons aanspoort tot de liefde, op deze wijze begrepen.
Dat is geene gewone soort van liefde, die ons de zonden van anderen doet bedekken. Eenigen schijnen waarlijk te denken, dat de zonden van de anderen niet hoeven bedekt te worden. Zij schijnen niet te begrijpen dat eenieder waarlijk recht heeft om zijne zonden verborgen te houden ; dat het niet alleen tegen de liefde is maar ook tegen de rechtvaardigheid die zonden aan anderen bekend te maken. Zoo gauw die lieden het een of ander nieuws tegen de eer van den naaste gehoord hebben, zijn ze niet op hun gemak alvorens het medegedeeld te hebben aan al hunne kennissen ; de gedachte komt nooit in hunnen geest op van dat nieuws te verbergen, van het niet verder te laten gaan, van den goeden naam des naasten te redden. Indien zij eenigszins zeker zijn dat de zaak waar is,zoo is hun dit genoeg om geen gewetensbezwaar te vinden in het voort te vertellen.
Maar zonder noodzakelijkheid over de zonden van den naaste spreken, dat is eene zonde, gelijk ik gezegd heb, uiet alleen tegen de liefde maar ook tegen de rechtvaardigheid. De liefde gaat nog veel verder dan dat. Zij verbergt de zonden niet alleen voor de oogenvan de anderen maar zelfs voor onze eigene oogen.
Dat is het wat de H. Pauluser over zegt. Hij zegt: * De liefde denkt geen kwaad » dat is te zeggen,zij ziet geene zonden bij de anderen ; zij geeft de beste uitlegging aan hunne handelingen : Hoe zelden vindt men iemand, die op zulke volmaakte wijze de liefde uitoefent!
— 263 —
Bij voorbeeld, een persoon zegt iets van u dat gij weet valsch te zijn ; geeft gij de beste uitlegging daaraan ? Neen, gij geeft er de slechtst mogelijke aan. Gij zegt bijn zeiven : « Hij, of zij, doet zulks uit kwaadwilligheid. Hij weet zeer goed dat hetgeen hij zegt onwaar is, en hij zegt het otn mij te lasteren, uit haat tegen mij. » Gij denkt nooit, dat hij zich onder oenen valschen indruk bevindt — dat hij waarlijk kan meenen dat zijne gezegden waar zijn, en dat hij het recht meent te hebben van het te zeggen. Gij neemt nooit den hartstocht in aanmerking, die hem spreken doet en zijn oordeel verduistert ; gij denkt nooit aan hetgeen hem tegen u in het harnas heeft gejaagd. Voor u is het hoogste toppunt der naasteliefdc te zeggen; a Wel, ik wensch hem geen kwaad,ik vergeef hem de boleediging welke hij mij aangedaan heeft. » En wanneer gij dat gezegd hebt, hetgeen eene gansch natuurlijke zaak moet zijn, dan beschouwt gij u als groote christenhelden.
Tracht dan te verstaan, dat de liefde meer is dan de zonden te vergeven. Zij wil ze ook veronlschul-dicjen — dat is , zoo mogelijk eene reden vinden, welke aantoont dat hetgeen zonde schijnt waarlijk geene zonde is. Gij zijt genoegzaam genegen tot het verontschuldigen van uwe eigene zonden. Gij zegt : «Ik kon er niets aandoen, » ofwel « Ik meende geen kwaad te doen. » Waarom zegt gij niet hetzelfde van de anderen ? Trekt den sluier der liefde over de fouten van do andoren — indien zij gezondigd hebben, zal de kennis hunner zonden u niet voordoelig zijn — en trekt den sluier van uwe eigene zonden af, die gij veel beter moet kennen dan gij ze kent. De zonden van de anderen voor uwe eigene oogon verbergende, zult gij uwe eigene zonden voor Gods oogen verbergen.
De liefde jegens den naaste is het kenmerk van den waren christen en
eene voorwaarde tot het bekomen van de vergiffenis onzer zonden.
Vooral hebt eene yeduriye. onderlinge liefde tot elkander, want de liefde bedekt menige zonden, i. h. petr. iv. 8.
Niets is dikwijlder en krachtiger aanbevolen geworden door den Zaligmaker en zijne apostelen dan de broederlijke liefde. Let op den tekst : « Vooral », zegt de H. Petrus, « bebteene gedurige onderlinge liefde tot elkander. » Inderdaad, indien gij een weinig aandacht geeft aan uwe dagHijksche gedachten, woorden en handelingen, znlt gij vinden dat het grootste gedeelte van uwe zonden van alle dagen te wijten zijn aan bet gemis van lirfde, op de eijne of andere manier. Gebrek aan broedgt;rlijke liefde, veroorzaakte in het begin der wereld den eersten moord. Haat ontstond tusschen de twee eerste broeders van het menschelij-ke ras, en het gevolg was de moord van den onschul-digen Abel. Een prediker, die nu drie honderd jaren geleden leefde, — men zeide toen groote waarheden op eene heel aardige wijze — beweerde in een sermoon en wilde er ook voor wedden, dat het eerste wat tusschen Adam en Eva voorviel nadat zij den appel gegeten hadden, een twist was, een hevige twist, waarmede de eerste zonde op eene andere wijze werd voortgezet, Samson versloeg duizend Phiüstijaen a met een kinnebakken, met het kinnebakken van ee-nen ezel d . Hoevelen hebben hunnen goeden naam zien vernietigen op dezelfde manier ! — want een verstandig mensch weet zijne tong te beteugelen. Wat een hemel op aarde zouden onze huisgezinnen en onze betrekkingen aanbieden, indien er eene gedurige onderlinge liefde bestond tusschen man en vrouw, broe-
— 265 —
ders en zusters, en tusschen de kennissen ! « Met de liefde » , zeide de II. Gregorius, « is de mensch voor zijnen evenmensch eene godheid ; zonder de liefde is de mensch voor zijnen evenmensch een wild beest. »
Het kan nog al stout gesproken schijnen van we-ge den H. Petrus, dat de liefde moet gesteld worden « voor alles » ; maar hij geeft eene goede reden van zijne bewering en tevens eene troostende reden voor ons ; « want de liefde bedekt menige zonden. » Wij allen, God weet het, hebben vele zonden op onze zielen ; elke zaak, welke die zonden van ons wegneemt, ons van hen bevrijdt, dezelve bedekt voor Gods oogen, is de grootst mogelijke weldaad voor ons. Welnu dat geschiedt juist door de liefde. Hoe dat ? Men zegt dat de liefde blind is ; de liefde maakt ons blind voor de gebreken en dezonden van onzen naasten — inderdaad, zij bedekt ze door dezelve te verontschuldigen, of door ze verduldig te verdragen, of door de fouten en beleedigingen aan de anderen te vergeven. « Beliefde » , zegt de H. Paulus, « is verduldig, zachtmoedig, de liefde benijdt niet, denkt geen kwaad, verheugt zich niet over de ongerechtigheid, verdraagt alles, verduurt alle dingen. » Maar met de zonden van de anderen te bedekken hoe bedekt dan de liefde onze eigene zonden ? Herinnert u het « Onze Vader » : « Vergeef ons onze schulden , gelijk wij vergeven onze schuldenaren. » Daarin is eene overeenkomst tusschen u en God ; gij doet de vergiffenis uwer zonden van Gods wege afhangen van de vergiffenis, welke gij aan de anderen schenkt. Daarom, indien gij uit liefde de zonden van de anderen bedekt, zal God uwe zonden ook bedekken ; zij zullen voor Hem en voor u niet langer bestaan.
« Goed, goed, eerwaarde vader » , zegt men ons
- 266 -
dikwijls, « vergeven, ja ; maar ik zal het nooit vergeten. » Mijne dierbare vrienden , gij doet mij denken aan den bedelaar die, eenen heer zijne hand in zijnen zak ziende steken, met vurigheid uitriep : « Moge de zegen Gods u volgen » ; en daarna, ziende dat hij het kleinst mogelijke geldstukje ontying, met niet minder ijver er bijvoegde : « en u nooit bereiken ! » Oprecht vergeven dat is vergeten. Wij moeten vergeven gelijk God vergeeft ; is dat niet de overeenkomst ? Welnu, God vergeet onze zonden ; ze zijn voor immer uit zijn geheugen weggevaagd. Denken aan ontvangene be-leedigingen is eene bekoring , die gij verjagen moet juist gelijk eene onzuivere gedachte ; gij moot trachten te vergeten, anders vergeeft gij niet. Toekomenden zondag vieren wij de nederdaling van den H. Geest. De H. Geest is de geest van liefde, die voortkomt uit de wederzijdsche liefde van den Vader en den Zoon. Bidt Hem, dat Hij in uwe harten de deugd der ware christelijke liefde doe nederdalen.
Pinksfcren.
Les uit de Handelingen der Jpostelen. n. d-11. Toen de dagen van het Pinksterfeest vervuld wierden, waren al de leerlingen te zamen in dezelfde plaats. En daar kwam schielijk een gedruisch uit den hemel , gelijk van eenen sterken opkomenden wind, en vervulde geheel het huis waar zij zaten. En hun verschenen verdeelde tongen, gelijk van vuur, en boven eenieder van hen bleef er eene zilten. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest en begonnen verscheidene talen te spreken, volgens de Heilige Geest hun ingaf uit te spreken. Nu daar verbleven te Jeruzalem Joden, godvruchtige mannen, uit alle volken, die onder den hemel zijn. En toen dit gedruisch ge-
- 267 --
schied was, kwam er eene menigte te zamen, en zij stond geheel verslagen , omdat eenieder hen hoorde spreken in zijne eigene taal. Zij waren dan allen verbaasd en zeiden met veiwondering : Ziet, zijn alle dezen, die hier spreken, niet van Galilea? Hoe hooren wij die dan elk in onze taal. waar wij in geboren zijn ? Parthers , en Meders , en Elamieten , en inwoners van Mesopotamië, van Jndea en Cappadocië, van Pontos en Azië, van Phrygië en Pamphylië, van Egypte en het land van Lybië bij Cyrene, en vreemdelingen van Rome, zoo Joden als nieuwbekeerden, Creters en Arabieren : wij hebben hen in onze talen Gods groote werken hooren spreken.
Evangelie van den H. Joannes. xiv. 23-31. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Indien iemand Mij bemint, hij zal mijn woord onderhouden, en mijn Vader zal hem beminnen, en wij zullen tot hem komen, en bij hem onze woonplaats maken. Die Mij niet bemint, onderhoudt mijne woorden niet. En het woord, dat gij gehoord hebt, is het mijne niet, maar dat van den Vader, die Mij gezonden heeft. Dit heb Ik u oezegd, blijvende bij ulieden. Maar de Trooster, de H. Geest, dien de Vader in mijnen naam zal zenden, zal u alles leeren, en u alles indachtig maken wat Ik u gezegd heb. Ik laat u den vrede ; Ik geef u mijnen vrede , niet gelijk de wereld er eenen geeft. Dat uw hart niet ontsteld worde, noch bevreesd zij. Gij hebt gehoord wat Ik u gezegd heb ; Ik ga, en Ik kom tot u. Indien gij Mij liefhadt, gij zoudt u zeker verblijden omdat Ik tot den Vader ga ; want de Vader is meerder dan Ik. En nu heb Ik het u gezegd, eer het geschiedt, opdat gij, als het geschied zal wezen, gelooven moogt. Ik zal voortaan met u niet veel meer spreken, want de prins dezer wereld komt; doch aan Mij heeft hij niets.
— 268 —
Maar opdat de wereld wete, dat Ik den Vader bemin en dat ik zoo doe, gelijk de Vader Mij bevolen heeft.
SERMOON LXXIX.
De H . Geest gaf eene wondervolle kloekmoedigheid en geleerdheid aan de apostelen ; Hij leert ons ook al wat wij moeten welen.
De H. Geest, dien de Fader in mijnen naam zal zenden, zal u alles leeren. h. joann. xiv. 26.
Heden, dierbare vrienden, gelijk gij weet, vieren wij de nederdaling van den Heiligen Geest over de apostelen. Dit was op zekere wijze van al de wonderwerken, door God voor de zaligmaking der menschen verricht, het meest buitengewone en wondervolle ; want het was eene oogenblikkelijke en kluarblijkelijke verandering, niet in de stoffelijke wereld, maar in de geestelijke — dat is, in de zielen van degenen over dewelke de H- Geest nederdaalde. In eenen oogenblik werden zij geheel verschillend van hetgeen zij vroeger waren.
Welke was die verandering in de zielen der apostelen teweeggebracht ? Het was, gelijk wij het gewoonlijk beschouwen, eene mededeeling van eenen bovennatuurlijken moed en kracht. Vroeger hadden zij zich verborgen gehouden, nauwelijks durfden zij in het openbaar verschijnen, nog minder het Evangelie prediken, of slechts belijden dat zij volgelingen van Christus waren ; maar nu kwamen zij vrijmoedig te voorschijn, gereed niet alleen om zich te doen kennen als volgelingen van Christus,maar ook om alles te lijden voor zijne zaak.
Daar was evenwel nog eene andere verandering , welke op dien oogenblik in hen plaats had ; en het was de verandering,door onzen Heer voorzeid in de woorden, die ik uit het Evangelie van dezen dag heb aangehaald. « De H. Geest, » zeide Hij, « zal u alles leeren. »
— 269 —
Welke was de beteekenis van die belofte, en hoe werd zij vervuld? Wilde onze Zaligmaker zeggen, dat de H. Geest aan de apostelen al de waarheden van de natuurlijke wetenschappen zou leeren ; dal zij groote schei — , aardrijks — , of werktuigkundigen zouden worden ; dat zij zouden kennen hoe een stoomma-chien, of een telegraafkabel moet vervaardigd worden ? Geenszins. Deze dingen zijn van weinig waarde in hun eigen beschouwd en zouden geene rechtstreek-sche betrekking hebben gehad met het werk, tot hetwelk de H. Petrus en zijne gezellen geroepen waren. Neen ; de dingen, welke de H. Geest hen leeren moest en inderdaad leerde op Pinksterdag waren van geestelijken aard — dingen , die betrekking hadden op de zaligmaking van hunne eigene zielen en van de andere zielen, die hun gingen toevertrouwd worden. Ineenen oogenblik leerden zij de geheimen kennen, niet van het rijk der natuur, maar van het rijk der genade ; in eenen oogenblik werden zij groote heiligen en groote godgeleerden. Zij leerden ineenen oogenblik wat anderen, boven hen verheven door natuurlijke gaven, niet bekwaam waren machtig te worden na lange jaren van studie en gebed. Zij werden op wondervolle wijze voorbereid, om het werk te verrichten van onfeilbare stichters en leeraars van Gods Kerk.
Dit was eene wondenolie belofte van Christus, en wondervol ook was hare vervulling. Maar moeten wij ons tevreden stellen met zulks in hen te bewonderen, of hebben wij er een deel in ?
Wij hebben er een deel in. Ja, alhoewel de belofte iti hare gansche volheid alleenlijk voor hen gedaan werd, wij allen, zelfs de nederigsten, kunnen er aanspraak op maken voor ons zeiven. De H. Geest zal ons ook de geestelijke dingen leeren, indien wy slechts
— 270 —
naar zijne stem willen luisteren — niet op eens en op wonderdadige wijze, gelijk Hij het deed voor hen,maar toch niet minder zeker, llij heeft reeds aan millioenen geloovigen, alhoewel onwetend in die natuurlijke wetenschappen welke de wereld hoogschat, datgene geleerd wat aan de geleerdste en bekwaamste mannen gedurende hun gansch leven onbekend is gebleven.
Hij zal ons alles loeren, maar wij moeten naar zijne stem luisteren. Waar kan die stem gehoord worden !
Vooreerst kan zij gehoord worden in de stem der H. Kerk, die in zijnen naam en door zijne kracht spreekt. Gij kunt ze hooren in do woorden van uwen Heiligen Vaderden Paus, den opvolger van den H. Petrus, en in die van uwe Bisschoppen en priesters. Gij kunt ze ook hooren in goede boeken, voorzien van de goedkeuring der H. Kerk. Eindelijk, gij kunt ze hooren in uwe eigene zielen. Do H. Geest spreekt altijd in uwe zielen, maar met eene zachte en stille stem ; en zoo gij ze wilt hooren, moeten driften en hoogmoed tot stilzwijgen gebracht zijn. Het is in de stilte en in het gebed, dat gij de dingen zult loeren, waarin Hij u wil onderwijzen. Luistert dus naar de stem van God, van den Geest van wijsheid , verstand, raad en kennis , dien gij in het Vormsel ontvangen hebt en die in uwe zielen woont; en zekerlijk zal in u de belofte van onzen Goddelijken Meester vervuld worden.
SERMOON LXXX.
De ware.godsvrucht hostaal in de gelijkvormigheid van oiueu wil met den wil van God.
Indien iemand Mij bemint, hij zul mijn woord onderhonden. H. JOANN. XIV. 23.
Sommige lieden bezitten veel van hetgeen men godvruchtigheid noemt, en andere schijnen daar heel
— 27 J —
weinig of hoegenaamd niets van te bezitten. De harten van^cle eersten, zou men zeggen, zijn vervuld met de liefde Gods. Zij zijn nooit zoo gelukkig, dan wanneer zij in de kerk ecne mis hooren of zich in eenen anderen kerkelijken dienst bevinden, of wanneer zij op hunne knieën liggen voor hun huisaltaar. Zij zeggen eiken dag zooveel gebeden, als een priester verplicht is op te zeggen, cn misschien nog meer. Andere lieden vinden het integendeel zeer hard het een of ander gebed te moeten doen. Hun geest is altijd aan het dwalen, zij weten niet hoe. Zij zijn niet zeer zorgvuldig om naar de kerk te komen ; zij komen niettemin toch. Maar het is een moeilijk werk voor hen; en zij meenen op eenen slechten weg te zijn en zijn genegen om diegenen te benijden, die op eenen veel beteren weg schijnen te wezen.
Maar is het zeker dat zij, die zij genegen zijn te benijden , zich waarlijk in eenen veel beteren staat bevinden? ik gelooi niet dat.dit zeker is. Natn urlijk het is een goed teeken voor iemand, indien hij het gebed bemint. Het is veel beter voor het gebed smaak te hebben dan voor de vermaken der wereld. Maar het is niet zeker dat iemand, die gaarne bezig is met bidden, God waarlijk meer bemint. Hij kan het gebed beminnen, omdat hij er voor betaald wordt ; dat is, omdat hij op de eene of andere manier er voor beloond wordt. Hij kan het op dezelfde wijze beminnen , als een kind het gezelschap bemint vau iemand, die hem streelt en geschenken geeft. Wanneer het geven ophoudt, dan is de genegenheid ook weg. Indien men aan het kind verzoekt ecne boodschap te doen, in plaats van hem een geschenk te geven, dan zal gewoonlijk zijn gevoelen opeens veranderen.
Zoo kan iemand het gebed beminnen, omdat hij of
— 272 —
zij er een genot in vindt, dat voor iedereen aantrekkelijk zou kunnen wezen, zelfs voor de grootste zondaars. Dit genot kan voortspruiten uit iemands levendige verbeelding en teedere gevoeligheid. Maar vraagt aan zoo iemand iets te doen voor Dengene, die dat genot verschaft — dat is, God, — en dan zal er misschien eene groote verandering plaats hebben. Indien onze Heer, in plaats van vertroostingen te geven, eene boodschap verzoekt te doen — indien Hij, bij voorbeeld, aan een meisje vraagt van te huis te blijven om hare zieke moeder te verzorgen in plaats van ergens naar eene godvruchtige vergadering te gaan — dan kan het gebeuren dat de schoen dadelijk begint te nijpen.
De anderen, die weinig hebben van wat godvruchtigheid genoemd wordt, kunnen deze beproeving veel beter doorstaan. Zij zullen niet alleen het gebed achterlaten, dat zij niet gelukkig genoeg zijn te beminnen maar ook andere dingen waar zij inderdaad veel van houden, indien dit Gods wil is. Zij bidden omdat het Gods wil is, en omdat zij weten dat het j^ebed hen nader tot God brengt ; en zij zullen elke andere zaak doen,welke Hij van hen verlangt,voor dezelfde reden.
Welnu, wilt mij goed verstaan. Ik wil niet zeggen dat, al degenen, die niet veel van bidden houden, beter zijn dan die het gebed beminnen ; verre van daar. Maar ik wil zeggen dat de ware gódsvrucht, hetgeen hetzelfde is als de ware liefde voor God, aangeduid wordt door de woorden van het Evangelie, die ik gelezen heb. « Indien iemand Mij bemint », zegt Hij, « die zal mijn woord onderhouden » ; dat is, « hij zal' doen wat Ik van hem verlang. » « Gij zijt mijne vrienden, » zegt Hij op eene andere plaats,® indien gij mijne bevelen volbrengt. » De ware godsvrucht bestaat in
- 273 —
de gelijkvormigheid van onzen wil met den wil van God ; wij moeten bereid wezen om alles voor Hem op te offeren, zelfs het vermaak dat wij in zijne tegenwoordigheid vinden.
Dus wil ik zeggen dat een persoon, die uiterlijk niet zeer godvruchtig schijnt, maar datgene doet wat hij meent Gods wil te zijn en datgene vermijdt wat tegen zijnen wil is, veel aangenamer in Gods oogen is dan iemand, die den schijn van godvruchtigheid bezit maar aan Gods verlangen niet voldoet.
De ware godsvrucht bestaat in Gods woorden indachtig te zijn en er aan te gehoorzamen, wat het ook koste. Dat is het ware middel, gelijk Jezus het zegt in het Evangelie van dezen dag, om Hem en zijnen Vader waarlijk tot ons te doen komen en hunne verblijfplaats te doen nemen in onze zielen ; en om den H. Geest, die uit Hem voortkomt, in onze harten te doen binnentreden, alhoewel wij zijne tegenwoordigheid niet gevoelen, gelijk de apostelen op den eersten Pinksterdag.
SERMOON LXXXI.
Een ware christen moe( zijn geloof durven belijden en verdedigen.
Dal uw hurt niet ontsteld worde, noch bevreesd zij. h. joann. xiv. 27.
Onze Heer sprak deze woorden tot de apostelen voor zijn Lijden, maar zij zouden geen uitwerksel hebben tot na zijne hemelvaart. Hij wilde niet dat zij den moed en het vertrouwen hadden, tot welke Hij hen bij deze gelegenheid aanmoedigde, alvorens den tijd, dien wij heden vieren en waarop de H. Geest over hen nederdaalde, en hen bekwaam maakte voor het groofe werk, tot hetwelk zij geroepen waren. Zelfs gedurende den tijd, dat de Heer met hen verbleef na zijne ver-
- 274 —
rijzenis en nog veel meer, nadat Hij ten hemel geklommen was en hen alleen had gelaten, waren de apostelen vol angst en vrees; zij durfden zich niet zijne leerlingen noemen, of iets ondernemen voor zijne zaak. Maar wanneer zij den H, Geest ontvangen hadden , toen was alles veranderd. Zij beleden Christus in het openbaar; alle hunne twijfelingenen vreesachtigheden waren verdwenen ; en « zij verheugden zich, » gelijk wij in hunne Handelingen lezen , « dat zij waardig geoordeeld werden schande te lijden voor Jezus' naam. En zij hielden niet op eiken dag, in den tempel, en van huis tot huis, Jezus Christus te leeren en te prediken »
Welnu, wij moeten hun gedrag van na Pinksteren navolgen, niet dat van vroeger. Want wij kunnen ons niet verontschuldigen, gelijk zij het konden doen voor de nederdaling van den H. Geest. \\ ij hebben den H. Geest ontvangen gelijk zij. Hij is niet zienlijk tot ons gekomen in den vorm van vurige tongen, doch Hij is even waarachtig tot ons gekomen in het sacrament van hot Vormsel, dat wij ontvangen hebben. Daar bestaat geene reden voor ons, om ontsteld of bevreesd te wezen ; wanneer de H. Geest in onze harten gekomen is, heeft Hij ons moed en vertrouwen gegeven ; Hij gaf die aan elk onzer, juist gelijk aan de apostelen.
En Hij gaf aan elk van ons moed en vertrouwen om dezelfde reden, die ze Hem aan de apostelen geven deed, omdat wij allen ook apostelen zijn moeten op onze manier. Wij hoeven niet allen Christus in het openbaar gaan te verkondigen gelijk zij , maar wij hebben allen ons woord te doen voor Christus, als de gelegenheid zich aanbiedt. Wij hoeven niet allen voor Christus te sterven gelijk zij, maar wij moeten evenwel iets lijden voor zijne zaak en ter oorzake van ons
- 273 —
geloof in Hem ; dit kan nog al dikwijls voorvallen. Wij hebben daaromtrent eenen waren plicht te vervullen ; de vervulling er van zal ons belooning, de verwaarloozing straf aanbrengen. Niet alleen voor zijne apostelen, maar ook voor elk van ons werden door Jezus de volgende woorden gezeid: « Iedereen die Mij voor de menschen zal erkennen dien zal Ik ook erkennen in tegenwoordigheid van mijnen Vader in den hemel ; maar hij, die Mij voor de menschen zal verloochenen, dien zal Ik ook verloochenen in tegenwoordigheid van mijnen Vader in den hemel. »
En nogtans hoe dikwijls moeten wij zien, tot onze schande en oneer,dat christenen hunnen Heer en Meester voor de menschen verloochenen ! Ik wil niet zeggen, dat zij hun geloof verloochenen, noch dat zij loochenen katholiek te zijn, wanneer het hun gevraagd wordt ; dit gebeurt niet zeer dikwijls. God dank ! doch het gebeurt somtijds. Maar is het iets zeldzaams jonge katholieke mannen en vrouwen te vinden, met wie iemand jaren lang kan omgaan, niet vermoedende dat zij katholiek zijn, en zelfs zeker meenende dat zij het niet zijn ? — en dit niet enkel omdat zij geen uiterlijk vertoon maken van hunnen godsdienst, maar ook omdat zij hem niet verdedigen wanneer hij aangevallen wordt ; omdat zij hunne goedkeuring geven, zelfs in het openbaar, aan alle slag van goddelooze, kettersche, valsche en zoogenaamde liberale denkwijzen, om maar niemand tegen het hoofd te stooten, en zelfs, zonder eenige noodzakelijkheid, om de gunst te winnen van degenen,waarmede zij in betrekking staan.
En hoe dikwijls ook vindt men christenen , zelfs wanneer zij hun geloof belijden, die dit geloof verachtelijk maken in de oogen der wereld, door te handelen en te spreken alsof het niet den minsten invloed
— 276 —
op hunne levenswijze had en nimmer moest hebben ! Zij vloeken en zweren, zij spreken onbetamelijke woor-dea juist gelijk degenen, die openlijk zeggen dat zij in God en in Christus niet gelooven , en misschien nog erger. Ofwel indien zij zoover niet gaan , zij lachen toch bij het hooren van goddeloozen en onzui-veren praat, en zoeken gezellen onder degenen, die zich daaraan schuldig maken ; en zij doen zulks, niet omdat zij oprecht verlangen zulke dingen te doen en goed te keuren, maar alleen uit eene ellendige zwakheid, die hen belet een weinig verachting en misprijzen te trotseeren. Wat zouden zij doen, indien zij geroepen werden om hun bloed voor Christus te storten, zij die zelfs geene lichte spotternij kunnen verdragen? Het zijn laffe soldaten, die het slagveld ontvluchten,bij den eersten rook der vijandelijke geweren.
Gij weet welke schande het is voor eenen soldaat een lafaard te zijn. En tracht u. te herinneren,dierbare christenen, bijzonder op dezen heiligen das, dat een christen een soldaat moet wezen en dat, indien hij een lafaard is, hij zich zeiven en zijne partij onteert. De H. Geest wordt ons in het Vormsel gegeven, niet opdat wij zwak en lafhartig zouden wezen,maar sterke en volmaakte christenen, en getrouwe soldaten van Jezus Christus. Indien gij Hem nog niet op deze wijze zoudt ontvangen hebben, haast u dan dit sacrament té ontvangen ; indien gij Hem ontvangen hebt, maakt gebruik van de genade, welke Hij u gegeven heeft. Dat uwe harten niet ontsteld of bevreesd wezen ; daar is niets wat u vrees kan aanjagen, want God staat aan uwe zijde. Vreest niet maar verheugt u eerder eene kleine vervolging voor zijnen naam te mogen lijden.
H. Dricvuldigheid-tlag.
Epistel aan de Romeinen, xi. 33-36. O afgrond van rijkdommen, van wijsheid en van wetenschap Gods! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijne oordeelen, en hoe onnaspeurlijk zijne wegen ! Want wie heeft het voornemen des Heeren gekend, of wie is zijn raadsman geweest ? Of wie heeft Hem eerst gegeven, óm vergelding daarvoor te ontvangen ? Want alles is uit Hem, en door Hem, en in Hem. Aan Hem zij glorie in der eeuwigheid. Amen.
Evangelie van den H. Matt heus. xxvm. 18-20. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Mij is alle macht gegeven in den hemel en op de aarde. Gaat dan, onderwijst alle volkeren, hen doopendein den naam des Vaders, des Zoons, en des Heiligen Geestes, hen lee-rende onderhouden ailes wat Ik u bevolen heb. En zie. Ik ben met u tot het einde der wereld toe.
(Op het einde der mis.)Evangelie van den H.Lucas.vi.Sij-42. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Weest barmhartig gelijk uw Vader barmhartig is. Oordeelt niet,en gij zult nietgeoordeeld worden. Veroordeelt niet, en gij zult niet veroordeeld worden.Vergeeft, en u zal vergeven worden. Men zal u in den schoot geven eene goede, samengedrukte, welgeschudde en overloopende maat jwant met dezelfde maat, waarmede gij meet, zal u teruggemeten worden.Hij zeide hun ook deze gelijke-nis;Kan de eene blinde den anderen wel leiden? Vallen zij niet beiden in den gracht ? De leerling is niet boven den meester ; maar iedereen zal volmaakt zijn, als hij gelijk is aan zijnen meester. Wat ziet gij toch eenen splinter in het oog van uwen broeder, daar gij den balk niet bemerkt, die in uw eigen oog is. ? Of hoe kunt gij tot uwen broeder zeggen : Broeder, laat mij
— 278 -
den splinter uit uw oog trekken, daar gij den balk in uw eigen oog niet ziet ? Gij schijnheilige, trek eerst den balk uit uw eigen oog, en dan kunt gij zien om den splinter uit bet oog uws broeders te trekken. »
SERMOON LXXXII.
Het geloof leert ons het aanbiddelijk geheim der H. Drievuldigheid ; het geloof wordt verloren door den hoogmoed eu het slecht leven.
Onderwijst alle volkeren, hen doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes. h. matth. xxvm. 19.
Het geheim der Allerheiligste Drievuldigheid is een van de wondervolste geloofswaarheden, die den grondslag uitmaken van den christelijken godsdienst. Hij die niet gelooft aan de Drievuldigheid kan zich niet christen noemen ; niemand kan christen wezen, tenzij hij gedoopt is in den naam dos Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geostes. Men heeft geleerd dit geheim veel dikwijlder te belijden dan een ander. Wij doen zulks eiken keer dat wij een kruis maken ; en er zijn zeer weinige katholieken, die het teeken des kruises maar eens op eenen dag maken. Iedereen moet weten wat de H. Drievuldigheid beteekent.
Daar is maar één God, die het oneindig, eeuwig, almachtig, alwetend, goed en rechtvaardig Wezen is, hetwelk alle dingen geschapen heeft.
Maar God, die één is in zijn Goddelijk Wezen, is drievuldig in personen. Dat is. Hij is drie personen. Die personen worden genoemd Vader, Zoon, Heilige Geest. God is dus Vader, en Hij is Zoon, en Hij is Heilige Geest. Deze drie personen zijn dezelfde God. Indien er drie menschen waren, van wie de eene zijne gebeden zou opdragen aan den Vader, de tweede aan den Zoon, en de derde aan den Heiligen Geest, zij zouden alle
— 279 —
drie hunne gebeden tot denzelfden God sturen. Hoe meer dan een persoon in een enkel wezen zijn kan, is een geheim voor ons, omdat wij buiten God geen ander wezen kennen, dat meer dan eenen persoon bevat. Maar deze waarheid is ons veropenbaard geworden ; en wij weten door ons; geloof, hetwelk eene goddelijke kennis is, dat er drie personen in God zijn, en dat bijgevolg God zóó zijn moet, omdat God niet anders kan zijn dan Hij is. Laten wij dit eenigszins trachten te begrijpen door eene vergelijking. Veronderstelt eenen toren zoodanig gebouwd, dat hij drie zijden heeft. Er zijn dan drie verschillende zijden en alleenlijk één toren ; eens welke zijde wij beschouwen, wij bemerken eene onderscheidene zijde, die verschillend is van de twee andere zijden ; maar altijd kunnen wij zeggen : ik zie den toren. Zoo ook, eens welken persoon wij in God beschouwen, het is altijd dezelfde God.
Ons heilig geloof leert ons, dat God de Vader de Goddelijke Persoon is, die alles geschapen heeft, gelijk wij in den Credo zeggen : « Ik geloof in God, den Vader Almachtig, den Schepper van hemel en aarde. » Verder leert het ons, dat God de Zoon de Goddelijke Persoon is, die ons verlost beeft door mensch te worden en aan het kruis te sterven, gelijk de woorden van den Credo het verklaren ; en eindelijk leert het ons, dat God de Heilige Geest de Goddelijke Persoon is, die ons heilig maakt en de bron of gever is van alle genade. Deze waarheden zijn ons veropenbaard geworden en wij gelooven ze, gelijk alle andere mysteries, om de reden die wij in eene akte van geloof aangeven ; « O mijn God ! Ik geloof al wat de heilige Katholieke Kerk ons leert, omdat Gij, die noch bedriegt, noch bedrogen kunt worden, het aan haar veropenbaard hebt. »
— 280 -
De Katholieke Kerk is voor ons de stem van God, en wanneer wij haar hooren, dan hooren wij God. Zij leeft en spreekt, en handelt volgens de ingeving van den II. Geest door Jezus Christus, onzen Zaligmaker, haar Goddelijk Opperhoofd. De reden, waarom vele schrandere en zeer geleerde lieden aan de H. Drievuldigheid en andere mysteries van den godsdienst niet gelooven gelijk wij, is dat zij naar Gods stem niet luisteren in de Katholieke Kerk. Het is niet door de wetenschap dat wij overtuigd zijn van de waarheid der H. Drievuldigheid, maar door het goddelijk geloof.
Dit geloof is eene gave Gods, welke wij verplicht zijn in onze zielen te bewaren met eene diepe dankbaarheid en nederigheid ; want het is eene droevige waarheid, dat dit geloof kan verloren worden.
De katholieken verliezen het geloof door hunne zouden, en voornamelijk door de zonde van hoogmoed. Alle ketters en afvalligen bewijzen dit door hun gedrag eu hunne woorden. Zij hechten zich aan hunne eigene denkwijze en weigeren zich te onderwerpen aan de goddelijke leering der Kerk. O dierbare broeders, laat ons die zonde van hoovaardigheid meer vreezen dan alle andere zonden — wij worden gemakkelijk tot die zonde bekoord, wanneer wij de spotternij moeten verduren van de vijanden van ons geloof. Alsdan is do tijd daar om de waarheid vrijpostig te belijden, want indien wij onzen lieer verloochenen voor de menschen, zal Hij ons ook verloochenen voor het aanschijn van zijnen Hemelschen Vader.
Laten wij ons geloof bewaren door de zuiverheid van ons leven en de nederigheid des harten ; want, gelijk de Ntivolginc) van Christus, zegt : « Wat zal bet u baten dat gij over de Drievuldigheid diepzinnig weet te spreken, indien gij de nederigheid niet bezit en bij
gevolg .aan de Drievuldigheid mishaagt ? Al wist gij geheel de Schriftuur en alle de spreuken der wijsgee-ren van buiten, waartoe zou dit alles u dienstig zijn, zonder de genade en de liefde Gods ? »
SERMOON LXXX1II.
De geloovigen moeien nederig genoeg zijn, om in alles naar de stem der H. Kerk te luisteren.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes. h. mattii. xxvhi. 19.
Heden, dierbare broeders, viert de II. Kerk het grootste mysterie van onzen godsdienst, bet mysterie der H. Drievuldigheid : van éénen God in drie personen — den Vader, den Zoon, en den Heiligen Geest.
Wij allen gelooven het; wij moeten het gelooven , willen wij zalig worden. Maar niemand van ons kan bet begrijpen. Gij hebt al hooren zeggen, dat de H. Patrick dit geheim aan zijne nieuwbekeerden uitlegde, met bun een klaverblad te toonen, bestaande uit drie blaadjes en eenen stengel ; maar natuurlijk beweerde bij nooitdat dit eene volledige uitlegging ervan was. Er kan geene volmaakte uitlegging van gegeven worden.
En waarom niet ? Is bet omdat dit geheim geene volmaakte uitlegging heeft ? Neen, maar omdat wij niet bekwaam zijn de eene mogelijke uitlegging te begrijpen? Leg het planetenstelsel uit aan een kind van vijfjaren : zal het u begrijpen ? Zoo is het omtrent ook met ons en met dit groote geheim.
Sommige lieden, bijzonder in onzen tijd, die zich zeiven als zeer geleerd beschouwen, zeggen in hun eigen en tot de anderen : « O ! Die leer van de Drie-vttldigheid kan niet waar zijn ! » Vraagt bun waarom niet, en zij zullen zeggen : « Omdat wij het niet kunnen begrijpen ; het schijnt ons een onzin te wezen. »
— 282 —
Welnu waarop komt die redeneering neder ? Juist hierop : ® Indien die leer waar was, zouden wij ze begrijpen ; maar wij begrijpen ze niet, dus is zij niet waar. »
« Indien zij waar was, » zeggen zij, « zouden wij ze begrijpen. » En waarom ? « Waarom ? Natuurlijk omdat wij zooveel verstand hebben, dat wij alles kunnen begrijpen. Voor zoo een stom volk, als die dompers van Roomschen, is het goed te gelooven wat zij niet verstaan ; maar dusdanige manier van doen is beneden onze waardigheid en verstandigheid. Het is eene uitzinnige dwaasheid te veronderstellen, dat er een geheim zou kunnen wezen zoo diep, dat wij er den grond niet van zouden kunnen ontdekken. »
Nu, ik verlang niet die achtbare lieden te beschuldigen van eene der zeven hoofdzonden ; zij zijn zonder twijfel zoo deugdzaam als verstandig. Maar in hetgeen zij zeggen is zoo iets, dat een klein beetje gelijkt op eene van die hoofdzonden, op de eerste en meest doo-delijke van alle : dat is, op de zonde van hoovaardig-heid. En er is geen twijfel dat de hoogmoed, onder den eenen of anderen vorm, iets gemeens heeft met alle ketterijen ; daarom meen ik dat zij, die de H. Drievuldigheid loochenen, er niet geheel vreemd aan zijn.
Zoo denkt gij ook, mijne broeders, ik twijfel er niet aan. Maar zijt gij misschien zélf niet een weinig schuldig aan die zonde ? Gij gelooft aan de H. Drievuldigheid, dat is waar, maar zijn daar geene andere waarheden, welke gij niet ten volle gelooft, alhoewel gij ze zoudt moeien gelooven, en dat om dezelfde reden?
God heeft u de gave des geloofs geschonken ; en gij zijt bereidwillig om aan te nemen al wat het geloof voorstelt, zelfs indien het boven uw verstand is, bijzonder indien het iets is, gelijk de H. Drievuldigheid,
— 283 -
dat het verstand van eenieder te boven gaat. Maar zijt gij somtijds niet genegen om aan andere punten van onzen godsdienst geen geloof te hechten, alhoewel zij met goed gezag bekleed zijn, en juist omdat gij er voor het oogenblik niet klaar in ziet ? Dat is ook de moeilijkheid met de ketters, van wie ik u gesproken heb ; is het ook zoo met u niet, misschien ?
Zegt gij ook niet van zekere punten : « O ! ik denk daar zoo niet over gelijk de priesters het doen ; zij kunnen hunne denkwijze behouden, maar ik houd de mijne ? » Het kan een punt van de zedeleer betreffen ; dan zegt gij : « Do priesters beweren dat deze en gene zaak niet goed is ; maar ik zie daar geen kwaad in. Mijn geweten staat; op zijn eigen. »
Hebt gij er ooit aan gedacht, dat gelijk God meer weet en meer aan zijne Kerk heeft medegedeeld aangaande Hem zeiven, dan gij zoudt hebben kunnen vinden, Hij ook zijne Kerk beter dan u kan ingelicht hebben over verschillende andere dingen, alhoewel het geene geloofspunten zijn ? En zelfs dit ter zijde latende, is het niet mogelijk dat degenen, die iets bestudeerd hebben, er meer van weten dan zij, die het niet hebben bestudeerd ?
Ik meen dat er slechts een antwoord voor die vragen is. Tracht dus dezelfde nederigheid, welke gij omtrent het leerstelsel der II. Drievuldigheid toont, ook voor andere punten te bezitten. Gij gelooft dat de officiers van een schip een weinig meer kennen dan de reizigers over het standpunt en de richting des vaar-tuigs ; denkt hetzelfde van degenen, wier plicht het is het scheepje van den H. Petrus te bestieren. Het is niet meer dan redelijk zoo te denken ; toont in deze zaken een weinig van dat gezond verstand, dat gij voor andere dingen in overvloed bezit.
— 284 —
SERMOON LXXXIV.
Een christen moet meer op zijne eigene gebreken letten dan op die van anderen.
IVat ziet gij toch eenen splinter in het oog van uwen broeder ; daar gij den hulk niet bemerkt, die in uw eigen oog is ? h. Luc. vt. 41,
Deze woorden, dierbare broeders, zijn genomen uit het Evangelie van den eersten Zondag na Pinksteren; hetwelk op het einde van de mis gelezen wordt. Van al de woorden, die onze Goddelijke Zaligmaker gedurende zijn openbaar leven sprak, zijn er geene die eene meer rechtstreeksche betrekking hebben tot onze da-gelijksche levenswijze.
Daar is niets wat klaarder de bedorvenheid van onze gevallene natuur aantoont, dan de gewoonte, waaraan zelfs de personen toegeven, die op hunne manier godvruchtig zijn, van de daden en het karakter der andere menschen te beknibbelen en te bespreken.
Sommige menschen meenen dat er geen kwaad in is, wanneer zij over het doen en laten van hunnen naaste spreken, zoolang als zij geene onwaarheid zeggen. Dat is eene grove dwaling ; men hoeft nauwelijks een oogenblik na te denken om te zien, dat het eene groote onrechtvaardigheid is over zonden 'ce spreken, welke een andere bedreven heeft, indien zij niet gekend zijn of ten minste niet gauw langs eenen anderen weg zullen bekend worden gemaakt aan den-gene, tot wien men spreekt. Velen zijn er die genoeg verstand hebben, om deze fout niet te bedrijven, en die over de geheime zonden van de anderen zwijgen. Maarniet zoovelenzijn er, die begrijpen dat het tegen de liefde, zoo niet tegen de rechtvaardigheid is,
— 285 —
te spreken over welbekende fouten van den naaste, in geval men met aldus te handelen geen goed doel kan bereiken ; zelfs mag men er niet aan denken, want daarmêe kan men nooit iets goeds uitvoeren.
Het is tot zulke menschen — en het zijn zijne vijanden — dat de woorden van onzen Zaligmaker gericht zijn. Hij antwoordt niet zelf op de vraag van den tekst ; maar wij kunnen er gemakkelijk zelf op antwoorden. a Wat ziet gij toch eenen splinter in het oog van uwen broeder, daar gij den balk niet bemerkt, die in uw eigen oog is ? » Die twee zaken gaan altijd te zamen. Gij zult altijd zien, dat er een juiste verhouding bestaat tusschen iemands waakzaamheid over de fouten van anderenen zijne zorgeloosheid aangaande zijne eigene fouten. Waarom handelt gij zoo ? Laat ons het trachten te vinden.
Zijt gij zoo gevoelig aan de fouten uws naasten, omdat zij God beleedigen ? Neen, ik geloof niet dat dit de reden is. Indien dat was, zoudt gij veel ongeruster zijn over uwe eigene fouten dan het nu het geval is. Indien gij waarlijk bezorgd waart voor de eer van God, zoudt gij u bezig houden met uwe eigene fouten, die gij waarlijk zoudt kunnen verbeteren, en niet met die van uwen naaste, welke gij alleenlijk kunt hekelen maar niet verbeteren. Beweert dus niet, dat uwe gewoonte van fouten bij de anderen te vinden voortkomt uit het verlangen, dat God beter zou gediend worden. Zulke bewering zou alleen huichelarij wezen. Het is bijzonder aan degenen, die zoo iets voorwenden, dat onze Zaligmaker zegt : « Schijnheilige, trek eerst den balk uit uw eigen oog, en dan kunt gij zien, om den splinter uit het oog uws broeders te trekken. »
Zijt gij gevoelig aan de fouten uws naasten, om-
— 286 —
dat zij u zeiven beleedigen ? Neen, ik geloof niet dat dit de reden is — of, ten minste, niet de geheele reden ; want gij hebt niet minder haast om over die fouten te spreken, wanneer zij u in het minste niet aangaan. Gij geeft u zelfs moeite om de fouten te ontdekken, welke gij niet gezien hebt. Ik weet dat wij genegen zijn om onaangename dingen op te merken, wanneer deze voorkomen, en geen acht te geven op hetgeen aangenaam is, alsof zulks natuurlijk was : wij klagen over het weder wanneer het slecht is, en zijn er niet dankbaar voor wanneer het schoon is ; wij morren wanneer wij slecht eten hebben, en zeggen niets als het goed is. Maar zulks legt de zaak niet heel en gansch uit, wanl de meeste fouten, die gij in anderen opmerkt, raken u niet het minste.
Neen ; wat de fouten uws naasten zoo zeer in het oog loopend maakt is niets anders dan eene ondeugd, die in u zeiven is. Die ondeugd is de hoogmoed. Gij zoekt u zeiven boven de anderen te verheffen, ten minste in uwe eigene inbeelding, en het gemakkelijkste middel daartoe is de anderen te vernederen. Dat is de geheime drijfveer van die liefdeloosheid, waaruit de gedachten en de woorden van zoo menige menschen voortvloeien.
Daarvoor bestaat slechts een geneesmiddel, hetwelk het kwaad met den wortel uitroeit : dat is de beoefening van de tegenovergestelde deugd, de deugd van nederigheid.
Ik zeide daar even dat een persoon zoo zorgeloos is voor zijne eigene gebreken, als hij oplettend is voor de fouten zijns naasten. Welnu, die regel omgekeerd is ook waar. Indien gij een waakzaam oog houdt over uwe eigene fouten, zult gij de fouten der anderen niet opmerken. Want gij zult de deugd van nederig-
— 287 —
heid beoefenen. Gij zult zoo slecht schijnen in uw eigen oogen, dat de anderen in vergelijking u goed zullen schijnen. En dan den balk van den hoogmoed uit het oog uwer eigene ziel getrokken hebbende, zult gij waarlijk bekwaam zijn, om anderen te verbeteren, en daar vóór niet.
Tweede Zondag nn Pinksteren, en Zondag in de Oelaafvan H. Sacramentsdag.
I Epistel van den H. Joannes, ui. 13-18. Allerliefsten, verwondert u niet, indien de wereld u haat. Wij weten dat wij van den dood overgevoerd zijn tot het leven, omdat wij onze broeders beminnen. Die niet bemint, blijft in den dood. Al wie zijnen broeder haat, is een moordenaar ; en gij weet wel, dat een moordenaar het eeuwig leven in zich niet blijft behouden : Hieraan hebben wij de liefde Gods gekend, dat Hij zijn leven voor ons heeft ten beste gegeven. Daarom moeten wij ook ons leven ten beste geven voor onze broeders. Die de goederen van deze wereld heeft en zijnen broeder ziet gebrek lijden en zijn ingewand voor hem sluit, hoe blijft de liefde Gods in hem ? Mijne kinderkens, laat ons niet beminnen met het woord of met de tong, maar met de daad en met de waarheid.
Evangelie van den H. Lucas. xiv. 16-24. In dien tijd zei-de Jezus deze gelijkenis aan de Pharizeërs : Zeker man had een groot avondmaal ingericht, en hij noodigde er velen. Het uur des avondmaals gekomen zijnde, zond hij zijnen knecht aan de genoodigden zeggen, dat zij komen zouden daar alles nu bereid was. En zij begonnen allen eenpariglijk zich te verontschuldigen. De eerste zeide hem : ik heb eene hoeve gekocht.
— 288 —
en moet noodzakelijk uitgaan en ze bezichtigen ; ik bid u, gelief mij te verontschuldigen. Een andere zeide : ik heb vijf koppelen ossen gekocht, ik ga ze beproeven ; ik bid u, gelief mij te verontschuldigen. Een andere zeide : ik heb eene vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. De knecht teruggekomen zijnde, zeide dit alles aan zijnen meester. Toen werd de vader des huisgezins vertoornd, en zeide tot zijnen knecht : Ga spoedig uit naar de openbare plaatsen en straten van do stad, en breng hier binnen de armen, de gebrekkelijken, de blinden en de kreupelen. De knecht zeide hem : Heer, het is geschied gelijk gij geboden hebt, en er is nog plaats. De heer zeide tot den knecht ; Ga uit naar de wegen en hagen, en dwing binnen te komen, opdat mijn huis vervuld worde. Maar ik zeg u, dat niemand van die mannen, die genoo-digd waren, mijn avondmaal zal proeven.
Jezus nootligl de geloovigen uit lol ile H. Communie ; geen enkel voorwendsel mag hen van de heilige tafel verwijderd houden.
Zeker man had een groot avondmaal ingericht en hij noodigde cr velen. n. lcc. xiv. lf».
Indien er eenige twijfel kon bestaan omtrent den aard van het « groote avondmaal », waarvan onze Heer in de gelijkenis sprak, die twijfel verdwijnt bij het lezen van het Evangelie, hetwelk ons verhaalt dat een van de personen, tot wie Hij sprak, juist kwam te zeggen : « Z.ilig hij die het brood zal eten in het rijk van God » Wij weten hoe wij die gelijkenis moeten uitleggen. Het « groote avondmaal » is het goddelijk banket derH. Communie, in hetwelk wij het Lichaam en Bloed van Jezus Christus ontvangen. Bij eene andere gelegenheid zeide onze Heer : « Ik ben het brood,
- 289 -
dat uit den hemel is nedergedaald. Indien iemand van dat brood eet, hij zal eeuwig leven, en het brood dat Ik zal geven is mijn Vleesch voor het leven der wereld. De gelijkenis van het « groote avondmaal » is daarom zeer wel gekozen voor het evangelie van dezen Zondag, in de octaaf van het luistervolle eu triomfantelijke feestvan het Heilig Sacrament. Dit feest ook is zeer wel geplaatst in den kalender der II. Kerk, daar het op het einde komt van al de plechtige herinneringsfeesten, die betrekking hebben op het goddelijk leven en den persoon van onzen Heer. Want de instelling van het 11. Sacrament is het grootste bewijs zijner liefde, de vervulling en de bekroning zijner liefde.« De zijnen bemind hebbende, beminde Hij ze lot het einde toe. » Hij is tegenwoordig in dit goddelijk geheim, omdat Hij in ons midden wilde blijven en zich zeiven aan ons wilde geven, en zich zeiven met ons wilde vereenigen opde meest innige wijz :. Hij beloofde ons dat Hij in ons zou leven en wij in Hern, en slechts één met Hem uitmaken. In dit Heilig Sacrament maakte Hij van dut leven en van die vereeniging eene werkelijkheid.
Daarom vóór de altaren van zijne Heilige Kerk,biedt Hij ons op de communiebank zijn « groot avondmaal » aan, en Hij noodigt er velen uit tot dit banket. Zulk eene uitnoodiging, zouden wij kunnen denken, behoeft niet zeer dringend te wezen, om al de uitgenoo-digden te doen toesnellen — ul do uitgenoodigJen — zoo spoedig en in zoo groot getal als Hij verlangt. En nogtans, g 'lijk Hij hel in de gelijkenis zegt en gelijk wij het zelf kunnen hoorenen zien, daar zijn er velen, die deze uitnoodiging weinig tellen ; en, ofwel niet komen, ofwel met zulken tegenzin en zoo zelden, dat het klaar te zien is, dat zij eerder uit vrees voor straf dan uit liefde handelen.
19
— 290 —
Het is waar, dat velen van degenen die niet komen ver af zijn van te durven zeggen, dat bet de moeite niet waard is van te komen, doch zij handelen juist alsof zij zulks dachten. Zij hebben andere vrienden, die hen op hunne feesten uitnoodigen, en daar zij meer aan deze vrienden denken den aan Jezus Christus en meer smaak vinden in hun voedsel dan in het zijne, zenden zij Mem hunne verontschuldigingen. Deze verontschuldigingen zijn oprecht belachelijk. De eeno heeft eene hoeve gekocht en moet ze gaan zien ; een andere heeft vijf koppelen ossen aangekocht — het is nu juist bet oogenblik om zo gaan te beproeven ; een derde is juist in bet huwelijk getreden, en zoo voorts. De eerste verontschuldiging de beste om niet tot do communie te gaan is goed genoeg voor sommige katholieken, die in vriendschap willen blijven met de wereld, bet vleesch en den duivel en willen eten uit de schotels van de gierigheid, den wellust 011 de hoovaardigheid. Het verwondert mij niet dat zij wegblijven ■, want indien iemands hart vervuld is met hebzucht, of brandende van wellust, of opgeblazen van hoogmoed, dan verwekt de gedachte alleen der H. Communie verveling en walging.
Maar daar bevindt zich eene vreeselijke waarschuwing in die gelijkenis. Die veronlsihuldigingen worden niel aanvaard ; en hij, die het banket inricht, verklaart dat niemand vau die mannen zijn avondmaal zal proeven ; en Hij maakt die bedreiging in gramschap. Wee dan dengenen, die de uituoodigiug booren, maar niet komen, en hunnen paaschplicht niet volbrengen ! Zij hebben de gramschap des Heeren opgewekt. Den paaschplicht niet volbrengen uit verachting, of omdat mende zonden niet wil achterlaten die daartoe onbekwaam maken, is eene doodzonde doen.
— 291 —
En wanneer ik sommige personen, die hunnen plicht kennen en alle gelegenheid hebben, hunne paasehcom-munie jaren en jaren zie verwaarloozen;wanneer ik zie dat zij heel en gansch verhard schijnen tegen alle uit-noodiging en beweegreden, dan ben ikaltijdvol vrees, dat de Heer niet alleen vertoornd is tegen hen, maar dat Hij ook zijne bedreiging tegen hen zal uitvoeren, dat Hij hen nimmer opnieuw zal uitnoodigen, en dat zij eensdaags zullen sterven zonder absolutie en zonder communie. O ! indien er zoo hier waren, dat zij zich haasten vergiffenis te vragen, met een groot berouw over hunne voorgaande verzuimenis ; dat zij zich alle moeite geven om aanvaard te worden op dit hemelsch banket. Misschien is het nog niet te laat voor hen. Ik weet dat het nu het elfde uur is, maar de Heer noodigt sommigen uit om op het elfde uur te komen. Maar zij moeten niet langer meer lonchten ! Te middernacht zal de deur gesloten zijn, en dan zal hun niets anders meer gezegd worden dan. « Het is te laat ; Ik ken u niet. » God geve, dat dit vonnis van verbanning uit het eeuwig banket des hemels nooit tegen iemand van ons worde uitgesproken !
Vele geloovigen geven nietige redenen aan, omniet tolde H. Toin-munie te naderen.
En zij beijoiuien allen eenpariglijk zich te verontscind-diyen. h. lüc. xiv. 18
Merkt deze woorden op, mijne broeders. Onze Heer zegt niet dat de mannen, welke door den meester des huizes tot het avondmaal uitgenoodigd waren, allen eene verontschuldiging hadden, maar dat zij allen cen-pariglijk er eene begonnen te maken. Zij gaven verschillende nietige redenen aan, waarom zij niet konden
— 292 —
komen—redenen die,gelijk iedereen het zien kan, hen niet zouden belet hebben te komen, indien zij zulks verlangdhadden,maar die zij alleenlijk aangaven om de waarheid niet te moeten zeggen ; deze was dat zij niet de minste achting hadden, noch voor dengene, die hen uitnoodigde, noch voor het avondmaal, dat hij hun aanbood.
Welnu wat wilde onze Zaligmaker beduiden met die geschiedenis, welke ik u uit het Evangelie voorgelezen heb ? — want Hij vertelde dat zeker niet voor het vermaak zijner leerlingen. Het was ee-ne gelijkenis, en zij had eene geestelijke heteekenis, of meer dan eene. ikgeloof dater voor ons geengroote twijfel kan bestaan, ten minste omtrent eene heteekenis. Wij kunnen niet anders dan inzien, dat het avondmaal het rijke banket beteekent, tol hetwelk wij allen uitgenoodigd zijn en hetwelk wij over eenige dagen plechtig gevierd hebben in de groote plechtigheid van 11. Sacramentsdag. God zelf is de meester des huizes, en Hij heeft alle zijne vrienden uitgenoodigd — dat is, al degenen onder ons, die door het heilig Doopsel in den schaapstal zijner Kerk zijn opgenomen — om dit groote feest te vieren, het feest van zijn eigen Lichaam en Bloed. Niet eens maar dikwijls heeft Hij u allen uitgenoodigd, ja, bevolen naar zijn avondmaal te komen en zijn voedsel te proeven, hetwelk Hij zelf is — Hem te ontvangen in de H. Communie.
En wat hebt gij gedaan — velen van u, ten minste ? Gij hebt juist gedaan wat die mannen deden, waarvan de gelijkenis spreekt. Zoo gauw als de woorden der uitnoodiging tot u gekomen zijn, hebt gij dadelijk gezocht, of er geen middel was om er aan te ontkomen. Gij hebt allen eenpariglijk verontschuldigingen beginnen te maken — verontschuldigingen zoo armzalig als die van de mannen der gelijkenis.
- 293 -
« O ! », zegt gij, « ik heb den tijd niet om waardiglijk tot de sacramenten te naderen. Dat is allemaal goed voor de vrouwen, die naar de kerk kunnen loo-pen wanneer zij willen, maar ik moet op mijne zaken letten; indien ik ze verwaarloos, sterft mijne familie van honger. » Onzin ! Ik zeg — zoo groote onzin als de dwaze historie, welke de man waarvan onze Heer spreekt over zijne landhoeve vertelde. « Ik heb eene hoeve gekocht », zegde hij, « en moet noodzakelijk uitgaan en ze bezichtigen. » Dat bezoek van zijne hoeve werd alleen voorgewend om te ontsnappen aan de uitnoodiging, welke hij niet wilde aannemen. Zoo is het ook met u. Uwe zaken zijn niet belangrijk genoeg om u verwijderd te houden uit don schouwburg of het koffiehuis,maar zoo gauw het den dienst vanGod geldt, dan worden uwe zaken opeens dringend.
Of misschien zoekt gij geen voorwendsel in uwe bezigheden , maar gij maakt eene verontschuldiging gelijk de man, die zeide eene vrouw getrouwd te hebben en daarom niet te kunnen komen. Gij zegt: « De godsvrucht is zeer goed voor de priesters en kloosterlingen ; maar ik leef in de wereld, en ben niet deugdzaam genoeg om tot de communie te gaan. » Onzin ! Ik zeg het nog eens ; gij weet zeer wel dat er velen geleefd hebben in eene veel schitterender wereld, dan het ooit voor u het geval zal zijn, en dat deze niet alleen goede communies deden, maar dikwijls te communie gingen en zoo doende heilig geworden zijn. Koningen en koninginnen tooncn de nietigheid van uwe verontschuldiging. Zijt gij meer in de wereld dan de H.Hendrik,keizer van Dnitscbland ; de H.Lodewijk, koning van Frankrijk ; de H. Elizabeth van Hongarië, en die van Portugal; en de H. Margaretha, koningin van Schotland, wier feest wij verleden Donderdag vierden ?
_ 294 -
Weg dus met die dwaze voorwendsels ! Onze Heer, die u uitgenoodigd heeft tot zijn banket, zal er zich niet door laten bedriegen. Bekent de waarheid ! Indien gij niet tot zijn avondmaal komt, is het omdat gij er niet in het minste voor genegen zijt , en ook geene genegenheid hebt voor Dengene, die u uitnoodigt.
Maar durft gij dat zeggen ? Ik hoop van neen. Zegt het dus niet. Doet wat veel beter is. Komt wanneer Hij u roept. Komt, ten einde Hem niet te beleedigen, gelijk de ondankbare lieden , waarvan de gelijkenis spreekt, den meester des huizes beleedigden. Komt, opdat Hij niet tot u zegge, wat de meester des huizes zeide : « Die mannen, die genoodigd waren , zullen mijti avondmaal niet proeven, » misschien zelfs dan niet wanneer zij het zullen verlangen in het uur des doods. Komt, opdat uw erfenisrecht op den hemel niet weggenomen worde en anderen geroepen worden om de plaats in te nemen , welke gij geweigerd hebt. Komt en toont liefde, en geene zwarte ondankbaarheid , aan Dengene die zich zooveel moeite gegeven heeft, om dit feest voor u te bereiden ; dit feest, dat niet alleen het grootste geschenk is wat Hij u geven koude, maar ook een waarborg is van het rijk, hetwelk voor de getrouwen is bereid geworden van af het begin der wereld.
SERMOON LXXXVII.
De uitvluchtsels, die men gebruikt om niet tot de H. Communie te naderen, worden door God niet aangenomen.
En zij becjonnen allen eenpariglijk zich te verontschuldigen. H. LUC. xiv. 20.
Wanneer de menschen zich in zonden bevinden en ze niet willen achterlaten , dan is hun antwoord op eene uitnoodiging van God gewoonlijk eene veront-
— 29a —
schuldiging. Verontschuldigingen ! Ja , daar zijn er vele. Maar die mannen, van wie onze Heer in deze gelijkenis spreekt,waarvan willen zij zich verontschuldigen ? Is het vati iets pijnlijks en vernederends? Neen, wonder genoeg, zij verontschuldigen zich om een groot voorrecht niet te moeten genieten, om niet te moeten deel nemen aan een bewonderenswaardig feest , in hetwelk menschen het Brood dor Engelen ontvangen en één worden met God ; aan het feest van het Heilig Sacrament, in hetwelk onze Goddelijke Meester zijn eigen lichaam en Rloed aanbiedt. Wat ! Is het mogelijk dat iemand, die geloof heeft en zijn gezond verstand bezit, zulk eene gift kan verachten, komende van den God, die hem verlost heeft? Luistert naar do verontschuldiging van den eene ; « Ik heb eene hoeve gekocht. » Wat is eene hoove ? Het is slijk. Zijne verontschuldiging beteekent dus, dal hij het Brood des hemels niet begeert, omdat hij met slijk bezig is. In een woord, hij geeft aan slijk de voorkeur boven God. Maar een andere heeft de volgende verontschuldiging, om zijne minachting te toonen voor bet hemelsch banket: « Hij heeft vijf koppelen ossen gekocht », en h'j verlangt « ze gaan te beproeven. » Hij ontwijkt het gezelschap der heiligen en der engelen, omdat hij aan dat van ossen de voorkeur geeft. Hij is liever in het gezelschap van beesten , omdat hij zelf er veel aan gelijkt. Zijn lichaam heheerscht zijne ziel en hij heeft te veel van het dier, om acht te geven op een feest, dat alleenlijk goed doet aan de ziel.
Maar wij hooren nog eene andere verontschuldiging. Hier is een man die « eene vrouw getrouwd heeft, en daarom niet komen kan. » Wat wil bij zeggen ? Beweert hij dal het heilig sacrament van het huwelijk hem wederhoudl ? Maar dat is nog geen schaduw van
— 296 —
eene verontschuldiging. Ha ! indien hij klaar en duidelijk zijne gcdarhten wilde te kennen geven , dan zou men zijn uitvluchtsel begrijpen misschien. Hij wil zeggen dat hij niet komen kan, omdat hij zich rondwentelt in den modderpoel der zonde. Hij is te vuil om te komen. Hij zou moeten gezuiverd worden. Hij kan het bruiloftskleed der goddelijke genade niet dragen en ter zelfder tijd zich rondwentelen in de zonde, en daarom meent hij het Lichaam eu Bloed van Jezus Christus aan anderen te moeten laten en zelf weg te blijven,
Gij ziet, broeders , wat het is verontschuldigingen te maken, wanneer God uitnoodigt en beveelt ; en dit zijn slechts eenige fraaie staaltjes van de voorwendsels, welke de zondaars bijbrengen om hun gedrag te versclioonen. Maar wat bewijzen die verontschuldigingen? Het zijn zekere teekenen van onboetvaardigheid. Do menschen worden dikwijls schijnheiligen door hunne verontschuldigingen. Eenigen doen zelfs slechte biechten door eene fout met eene verontschuldiging te bedekken ; en velen toonen op deze wijze dat zij geen rechtzinnig berouw hebben over hunne zonden. Van een anderen kant, hij die wa;irlijk berouw heeft over zijne zonden vreest niets meer dan zich van zijne fout te verontschuldigen. Hij zou zich eerder te veel beschuldigen dan eene verschooning te zoeken voor do minste fout. Verontschuldigingen gelijk die, welke in deze gelijkenis aangehaald zijn, kunnen de menschen in het oog der wereld rechtvaardigen , maar niet in het oog van God. Wanneer onze zielen voor den Goddelijken Rechter zullen verschijnen, dan liiillen alle hunne uitvluchtsels tot niets dienen. De Eeuwige Rechtvaardigheid zal alles ontblooten; zij zal elke reden wegen ; zij zal elke daad oordeolen.
— 297 —
Maar wat zegt onze Goddelijke Meester van degenen, die nu zijne nitnoodiging tot het hemelsch banket verstooten ? Hij zegt : « Niemand van die matmon, die genoodigd waren, zal mijn avondmaal proeven. » Die nu de liefelijke uitnoodiging van onzen Goddelij-ken Zaligmaker ontvangen, zullen in het uur des doods het goddelijk voedsel verlangen, dat zij nu met zooveel misprijzen behandelen ; maar God zal dan misschien tot hen zeggen : « Gij kwaamt niet toen Ik u uitnoo-digde, en nu zult gij mijn avondmaal niet proeven, »
Derde Xondag; na Pinksteren.
I Epistel van den H. Petrus, v. 6-H. Allerliefsten, vernedert u onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verheffe in den tijd vau de bezoeking. Werpt alle uwe bekommernissen op Hem , want Hij is bezorgd voor u. Weest matig en waakt: want uw vijand de duivel loopt rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden. Wederstaat hem, sterk in het geloof, gedenkende dat uwe broeders in do wereld hetzelfde te lijden hebben. Doch de God van alle genade, die ons door Jezus Christus tot zijne eeuwige glorie geroepen hééft, zal ons na weinig lijden volmaken, versterken en grondig bevestigen. Hem zij heerlijkheid en heerschappij in alle eeuwigheid. Amen.
Evnngelie van den H. Lucas. xv. 1-10. In dien tijd kwamen de tollenaars en de zondaars tot Jezus om Hem te hooren ; en de Pharizeërs en schriftgeleerden morden hierover, zeggende: Deze ontvangt de zondaars en eet met hnn. Doch Hij stelde hun deze gelijkenis voor : Wie is er onder u. die honderd schapen heeft en, één daarvan verloren hebbende, de negen en negentig niet laat in de woestijn en gaat zoeken naar
— 298 -
het verlorene, totdat hij het vindt ? Eu als hij het gevonden heeft, legt hij het met blijdschap op zijne schouders ; eu te huis komende , roept hij zijne vrienden en geburen bijeen, en zegt hun : Verblijdt u met mij ; want ik heb mijn schaap, dat verloren was, weder-gevonden, Ik zeg u ; zoo ook zal er in den hemel meer blijdschap zijn voor één zondaar, die boetvaardigheid doet, dan voor negen en negentig rechtvaardigen, die geene boetvaardigheid noodig hebben. Of wat vrouw is er, die tien drachmen heeft, en, eene drachme verloren hebbende, de lamp niet aansteekt, het huis uitveegt, en zorgvuldig zoekt, totdat zij die vindt ? En als zij die gevonden heeft, roept zij hare vriendinnen en gebuurvrouwen bijeen, en zegt tot hen! Verblijdt u met mij ; want ik heb de drachme gevonden, welke ik verloren had. Zoo ook, zeg Ik u, zal er blijdschap zijn onder de Engelen Gods om eenen zondaar, die boetvaardigheid doet.
SERMOON LXXXVIII.
Gelijk de ouders welwillend zijn ten opzichte van een kind, dal lni:i veel verdriet heeft veroorzaakt, zoo ook is God welwillend ten opzichte van de zondaars.
Verhlijdl u mei mij, want ik heb het schaap dat verloren was wederyevonden. h. luc. xv. 6.
Ik ben zeker dat gij dikwijls hebt hooren spreken, indien gij er zelf niet getuigen van geweest zijt, van de bewonderenswaardige toegenegenheid der ouders voor het kind dat zich het slechtste gedraagt, voor het « zwarte schaap der kudde », gelijk de geburen hetzelve noemen — voor eenen ondeugenden, ondankbaren, losbandigen zoon, wiens eerloos leven en wreedheid jegens zijne ouders aan deze het hart breekt ; of voor eene ongehoorzame, wilde dochter, die zich laat
— 299 —
verleiden en in het verderf storten. Wanneer hun kind ten volle in het kwaad verzonken is, dan gedragen zich dikwijls do ouders, alsof zij verlangden dat elke betrekking tussclien hen verbroken word. Niemand durft den naam van het verlorene schaap in hunne tegenwoordigheid uitspreken. In zekere omstandigheden hebben de toornige ouders den naam van den eer-looze uitgeschrapt in don Bijbel der familie , alwaar die naam was aangeteokend geworden op den dag, dat liij als een onschuldig kind teruggebracht werd van den doopvont, en dat zij een blond haarlokje van het hoofd huns lievolings afsneden, om het gedurende vele jaren als een schat te bewaren — nu echter hebben zij dit aandenken aan de winden prijs gegeven. Maar wat zien wij ? Daar komt een tijd, waarop de zaken zoo slecht mogelijk staan, waarop de arme verdwaalde de bittere vruchten plukt van zijne ongehoorzaamheid en zich bevindt in do uiterste ellende en wanhoop; dan wordt het hart der ouders vermurwd ; zij smachten naar het terugzien van hun ongelukkig kind, en op eenmaal is de verzoening daar, alles is vergeven en vergeten ; hij die dood was is tot het leven wedergekeerd, en de verlorene is teruggevonden. Do ouders willen niet hebben dat hom eenig verwijt gedaan worde, maar integendeel zeggen zij met woord en daad aan al hunne vrienden : Verblijdt u met mij, want ik heb mijn kind gevonden, dat verloren was.
Indien wij zulk een geval onderzoeken, zullen wij bijna zeker vinden, dat het berouw van het ondeugende kind niet in vergelijking kan gebracht worden met de grootheid der ouderlijke liefde of de edelmoedigheid hunner vergiffenis. Weinige van die terug-keerende zondaars verdienen waarlijk de blijde vergiffenis, die hun gegeven wordt. De barmhartigheid
300 —
is altijd een geheim, en de vergiffenis altoos een mirakel. Zoo is het ook met God en met zijne goddelijke barmhartigheid ten opzichte van zondaars, die zich bekeeren. Onze Heer zegt ons dat er blijdschap in den hemel is over hunne bekeering. Hebt gij ooit zulke gevallen van bekeering gekend, in dewelke het berouw u waardig scheen van deze hemelsche. blijdschap ? Zeer, zeer weinig, meen ik zeker. En hoeveel bekeerde zondaars, denkt gij, begrijpen dat God hen zoodanig bemint — zoodanig dat, na zulk eenen onwaardige tot zijne liefde en tot de gehoorzaamheid teruggebracht te hebben, Hij deze gelukkige gebeurtenis aan zijne engelen mededeelt en hen verzoekt zich met Hem te verblijden ? Zeker niet vele. Dit is nogtans eene belangrijke waarheid, welke ons de Heer wenscht te leeren. Het is de grootheid zijner barmhartigheid en zijner liefde.
Om de waarheid te zeggen , het is de vertooning van Gods goedheid en liefde, welke de verhardste zondaars bekeert, welke hen overwint cn bekeert wanneer niets anders dit vermag. Wij zien daar dikwijls het bewijs van in onze missies, wanneer wij de moeilijkste gevallen ontmoeten, en gansch verlatene en wanhopige zondaars te biechten zien komen na het sermoon over Gods barmhartigheid. Wie weet niet dat, wanneer men de zondaars roept hun het kruisbeeld toonende, waarop zij hunnen Heer en Zaligmaker uit liefde zien sterven, met zijne armen uitgestrekt om hen te ontvangen, zulks eene beweegreden is waaraan slechts weinige wederstaan? Het sermoon van het Kruis wordt door de H. Kerk overal gepredikt — het sermoon van de liefde en de barmhartigheid.
Wel, dierbare broeders, laat ons die les uit het Evangelie leeren. Wanneer de zondenlast zwaar op u drukt.
— 301 —
en uw geweten zegt dat gij ver van God zijt afgedwaald, gaat dan tot het kruisbeeld en laat de liefde en de barmhartigheid van uwen gekruisten Heer tot u spreken.
Niets is beter om den afschrik en de schaamte te overwinnen bij het biechten, dan een gebed van ee-nige minuten op de knieën voor een kruisbeeld. Bevindt gij u in de bekoring en in het gevaar van God te verliezen ? Kust de voeten van het kruisbeeld, en gij zijt gered. Wilt gij degenen winnen en zaligmaken, die u beleedigd hebben ? Spreekt tot hen op uwe manier de taal der liefde en barmhartigheid, en gelijk God, zult gij ze winnen en bekeeren, en u met uwe vrienden verblijden, omdat gij de verdwaalden wedergevonden hebt. B.
Het is niet genoeg goede voornemens te maken, men moet ze ook ten
uitvoer brengen, bijzonder wanneer men zondigo gewoonten beeft.
JVeesl matig en waukt. i, h. petr. v. 8.
Deze weinige woorden van den Epistel, mijne broeders, bevatten eene belangrijke les voor ons. Wij kunnen inderdaad zeggen dat van alle de menigvuldige zielen, die verloren zijn gegaan en nog eiken dag in de hel nederdalen, verre de meeste tot dit schrikkelijk einde gekomen zijn door de verwaarloozing van deze waarschuwing.
Daar is een spreekwoord, hetgeen u allen bekend is, zeggende dat de hel met goede voornemens geplaveid is. Wat beteekent dat ? Wil zulks zeggen, dat een geed voornemen een ding is wat naar de hel brengt ? Natuurlijk, neen. Maar het beteekent dat de voornemens, die men veelal bij de menschen aantreft, teekens zijn van hunne onverschilligheid ten opzichte van het groote werk hunner zaligheid.
— 302 -
Wat is zulk een goed voornemen ? Het is een voornemen wat niet ten uitvoer wordt geLraclit; en hij, die het maakt, gebruikt de middelen niet om het ten uitvoer te brengen. Wij heeten het somtijds een vast voornemen van ons te beteren. Dat is het soort van voornemen, hetwelk vele menschen maken, wanneer zij berouw hebben of meenen te hebben over hunne zondige gewoonten.
Iemand komt te biechten met eene afgrijselijke gewoonte van zonde — van godslastering, bij voorbeeld. Sedert jaren is hij in die gewoonte. Hij heeft ze in zijne jeugd aangeleerd, wellicht van slechte ouders of gezellen. Hij is er bijna onbewust van geworden, en het schijnt hem geene gewichtige zaak te wezen ; het kan gebeuren, dat hij er zelfs niet van spreken zou, indien hem de priester niet nauwkeurig ondervroeg. Maar wanneer de priester hem desaaugaande waarschuwt, dan denkt hij wel eens dat hij daarmede moet ophouden, en maakt een soort van voornemen. Het is evenwel te vreezen, dat het een van die voornemens is met dewelke de hel geplaveid is. En waarom ? Omdat het daarbij blijft. Dat voornemen heeft niet het minste uitwerksel. Het is heel en gansch vervlogen, eer hij den biechtstoel uit is. Hij zal morgen vloeken juist gelijk vandaag. Hij zal waarschijnlijk zijn voornemen niet meer gedenken, in alle geval niet langer dan tot den tijd zijner communie ; of indien hij het zich bij toeval herinnert, gebruikt hij de middelen niet om het uit te voeren. En welk middel is goed boven alle andere ? Het is van te waken. Dat doet hij niet. Hij is niet op zijne hoede om die afgrijselijke vloeken te vermijden, die voor hem eene ingewortelde gewoonte zijn geworden. Hij waakt niet over zich zeiven, en natuurlijk valt hij opnieuw gelijk van te voren.
— 303 —
Nu begrijpt gij misschien de belangrijkheid derwaar-schuwiog van den H. Petrus in dezen epistel. De meesten, die willen verloren gaan, zullen verloren gaan ter oorzake van hunne zondige gewoonten , gelijk die waarvan ik kom te spreken, en niet ter oorzake van zonden, die bij gelegenheid en niet uit gewoonte door hen bedreven werden. Het kan eene zondige gewoonte zijn van onzuivere gedachten ofwoorden, of van dronkenschap, of van iets anders ; maar het is de eene of andere gewoonte, die hen zal verdoemen.
De gewoonte is eene ziekte voor uwe ziel ; gij moet er u van ontdoen, indien gij eene gegronde hoop op uwe zaligheid wilt hebben. En gij kunt er u niet van bevrijden zonder te waken en te bidden. « Waakt, » zegt de Heer, « opdat gij niet moogt vallen in bekoring. »
Ja, eene slechte gewoonte is eene ziekte voor de ziel, een zwak punt dat gij moet bewaken. Het is langs daar dat uw vijand binnenkomt. Wat zegt de H. Petrus nog meer? « Weest matig en waakt, » zegt hij, « want uw vijand de duivel loopt rond als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden. » Zeer wel ; de duivel is niet dwaas genoeg om op de zwakke punten niet te letten. Bij gevolg ziju het die punten waarop gij zelf ook moet letten.
Indien gij dus wilt zalig worden, arbeidt aan de uitroeiing van uwe zondige gewoonten. Weest altijd op uwe hoede tegen hen , juist gelijk iemand die over het slibberig ijs gaat, gedurig op het plaatsen zijner voeten let. Hernieuwt dikwijls uwe voornemens ; bepaalt ze nauwkeurig en voert ze uit. Zegt tot u zeiven: « Den eersten keer dat ik zal toornig zijn, zal ik die godslastering niet meer zeggen ; den eersten keer dat dit voorwerp ouder mijne oogen komt, zal ik er mijne
— 304 —
blikken van afwenden ; den eersten keer dat die gedachte bij mij zal opkomen, zal ik ze verwerpen. » Verliest den moed niet, wanneer gij hervalt, maar hernieuwt dadelijk uw voornemen en zeker zult gij eindigen met uwe slechte gewoonte te overwinnen. Zit op den uitkijk tegen het gevaar, gelijk een zeevaarder op zijnen tocht naar de rotsen en ijsbergen uitziet. Bidt met ernst en dikwijls, maar waakt niet minder. Indien gij het doet, zult gij uwe ziel zalig maken ; zoo niet, zal zij verloren gaan.
SERMOON XC.
Jezus loom dikwijls meer wplwillencllieid aan de zondaars dan aan de rechtvaardigen ; de godvruchtige zielen moeten daar niet over klagen.
In den hemel zul er meer blijdschap zijn voor ééa zonduur, die boelvaardigheid doet, dan voor negen en negentig rechtvaardigen, die geene boetvaardigheid noodig hebben, H. LIX. xv. 7.
Ik geloof niet, mijne broeders, dat er in het Evangelie eene gelijkenis is, waarvan gij de waarhrid door uwe eigene ondervinding beter hebt ingezien, dan die van het schaap en de drachme, welke verloren waren. Ik ben zeker dat gij allen al iets verloren hebt in de eene of andere gelegenheid ; en ik ben zeker ook dat, alhoewel de zaak geene groote waarde had, gij begonnen hebt zulks te deuken nadat zij verloren was, en dat gij alles ia het werk gesteld hebt om ze terug te vinden. Het scheen u toe, dat die zaak u meer aan het hart lag dan iets anders van uw eigendom, en dat er u weinig gelegen lag aan al het overige, zoolang gij de verlorene zaak niet hadt teruggevonden.
Dat was evenwel het geval niet. Want, alhoewel gij al uwe gedachten scheent te geven aan het verlorene en u alle moeite gaal't om het te zoeken, zorgdet gij
juist evenveel voor hetgeen gij te huis hadt gelaten. En indien, gedurende uwe opzoekingen, iets anders verloren ging, hebt gij er naar uitgezien met dezelfde bezorgdheid als naar liet eerste.
Zoo ook gebruikt onze Heer zijnen tijd, niet alleen nu en dan maar altijd, bijzonderlijk om te zoeken naar hetgeen Hij verloren heeft. Ik zeg altijd ; want Hij heeft altijd het een of ander verloren. Hij zoekt gedurig naar verlorene dingen. Gedurig dwalen er schapen af van zijnen schaapstal. Zoo gauw er een teruggebracht is, gaat weer een ander weg en Hij kan geen enkel oogenblik rusten. Ondertusschen deuken de schapen in den schaapstal, dat er zooveel zorg aan hen niet besteed wordt, als zij bet meenen te verdienen door hunne gehoorzaamheid en hun goed gedrag.
Nu, dat is eene belangrijke aaak, welke goed moet begrepen worden zoowel door de schapen, die nimmer afgedwaald zijn, als door degene die zich reeds eens of meermalen verwijderd hebben. Zij die getrouw zijn moeten niet klagen,dat Hij meer voor de anderen zorgt; en zij die niet getrouw zijn gebleven moeten Hem danken en beloonen voor zijnen arbeid om hunnentwille.
Zij die geene bekeering noodig hebben — dat is, die in staat van genade leven — zijn soms genegen om te zeggen ; * Waarom geeft de godsdienst mij niet meer voldoening ? Waarom heb ik zoo weinig godsvrucht en schijnt God zoo ver weg te zijn ? » Wel de reden is, dat Hij gewoonlijk ergens anders hezig is. Hij zoekt naar de zondaars. Hij geeft hun voornamelijk zijne oplettendheid en zijne uitgezochtste genaden,omdat zij dezelve noodig hebben. De rechtvaardigen hoeven niet geleid te worden naar de bronnen der genade, de heilige Sacramenten, waarvan zij de zoetigheid en heilzaamheid kennen. Met de zondaars is het heel anders gelegen. 20
— 306 —
Ofwel gij zegt misschien: « Waarom zijn altijd de bekwaamste redenaars en de beste biechtvaders op missie, zoodat wij ze zelden of nooit zien ? » Wel, om dezelfde reden. Onze Heer zendt hen uit om datgene te zoeken waar Hij zooveel prijs op stelt. Zekerlijk zult gij Hem niet berispen. Gij zult Hem niet berooven van zijne grootste blijdschap— van de bekeering der zondaars — omdat gij voor Hem wat minder teedere godsvrucht gevoelt, hetgeen Hij zoo hoog niet op prijs stelt. Neen,liever zult gij getrouw zijn, en uwen plicht vervullen op de plaats, waar Hij u gesteld heeft ; en dankbaar zult gij zijn, omdat gij u niet onder de verlorenen bevindt en misschien onder die, welke nimmer zullen gevonden worden.
En zij ook die afgedwaald zijn en die Hij zoekt, zullen Hem trachten den froost te geven, dien hij met zooveel moeite poogt te bekomen. Zij zullen Hem al zijnen lijd niet vergeefs doen verliezen. Neen, zij zullen Hem niet langer schuwen ; zij zullen zich zeiven aan Hem geven, om nimmer meer af te dwalen ; en alzoo de oorzaak zijn van eene blijdschap in den hemel, welke niet oenen enkelen oogenblik maar in eeuwigheid zal duren.
Vierde Zondag na Pinksteren.
Epistel aan de Romeinen, vin. 18-23. Broeders,ik houd voor vast dat het lijden van dezen tijd niet te waardeeren is in vergelijking met de toekomende heerlijkheid, die in ons zal geopenbaard worden. Ook verwachten de schepselen met groot verlangen die openbaring van de kinderen Gods. Want de schepselen zijn aan de ijdelheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om Hem, die ze daaraan onderworpen heeft, op hoop dat zij
zelvon ook eens zullen verlost worden van de slavernij des bederfs tut de vrijheid en heerlijkheid der kinderen Gods. Want wij weten, dat tot nog toe alle schepselen zuchten en gelijk in barensnood zijn.En niet alleen zij, maar ook wij zeiven, die de eerste vruchten des Gees-tes al hebben, wij zuchten ook in ons zeiven, verwachtende de aanneming tot kinderen Gods, de verlossing van ons lichaam, door Jezus Christus onzen Heer.
Evangelie van den H.Lucas.\A-\ l.In dien tijd, terwijl de menigte op Jezus aandrong, om het woord Gods te hooren, stond Hij aan het meer van Genezaretb. En Hij zag twee schepen aan den oever liggen ; en de vis-schers waren er uitgegaan om de netten te wasschen. In een van de schepen tredende, hetwelk aan Simon toebehoorde , verzocht Hij hem een weinig van laud at te steken. INedergezeten zijnde, leerde Hij het volk van uit het scheepje. En toen Hij ophield van spreken,zeide Hij tot Simon : Steek in zee, en werp uwe netten uit tot de vangst. Simon antwoordde Hem : Meester wij hebben den ganschen nacht gearbeid zonder iets te vangen ; maar op uw woord zal ik het net uitwerpen. En dit gedaan hebljende, vingen zij zoo eene groote menigte visschen, dat hun net scheurde. Zij wenkten dan hunne medegezellen, die in het ander scheepje waren, dat zij zouden komen om hen te helpen. Zij kwamen en vulden de beide schepen tot zinkens toe. Simon dit ziende, viel Jezus te voet, zeggende : Heer, ga van mij ; want ik ben een zondig mensch. Want hij en allen, die met hem waren, waren met verbaasdheid bevangen over de vischvangst, die zij gedaan hadden ; zoo ook Jacobus en Joannes, de zonen van Ze-bedeüs, die de medegezellen van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon : Vreest niet, gij zult voortaan menschen vangen. En de schepen aan land gebracht hebbende, verlieten zij alles en volgden Hem.
— 308 — SERMOÜN XCI.
Vele katholieken luisteren niet naar ile leering der H. Kerk en verach-ten hare bevelen.
Nedergezeten zijnde , leerde Hij het volk van uit het scheepje, h. llc. v. 3.
Liet scheepje, gelijk het Evangelie ons zegt, was dat van den H. Petrus, en onze Heer gaat voort met ons zijne goddelijke leering voor te stellen van uit hetzelfde scheepje. Elet scheepje van den II. Petrus is de Katholieke Kerk. De kapitein is de Paus, de stadhouder van Jezus Christus. Hij bestiert niet alleen het scheepje in zijnen gewonen loop, maar hij weet ook zijne bijzondere bevelen te geven, wanneer het door buitengewone gevaren bedreigd wordt. De strenge plicht van eiken katholiek is daarom met gehoorzaamheid de leering van den Paus te ontvangen, en in tijden van gevaar op te letten om dadelijk te gehoorzamen, zonder aarzeling en met volle vertrouwen. Daar is niets te vreezen voor het scheepje zelf, welke stormen er ook ontstaan. Het gevaar is voor degenen die zich in het scheepje bevinden, en ieders veiligheid hangt af van zijne gezwinde gehoorzaamheid. Sommige katholieken schijnen te denken dat, wijl voor het scheepje niets te vreezen is, zij ook in veiligheid zijn, om 't even hoe zij zich gedragen. Helaas ! dit is dikwijls eene noodlottige dwaling. Christus leert hen dooiden mond van den II. Petrus , en hunne zaligheid hangt af van hunne oplettendheid en leerzaamheid ten opzichte der lessen van geloof en zedeleer, die van zijne lippen nederdalen. Doch wat zien wij ? Wij zien er velen zoo onwetend blijven in hunnen godsdienst, dat zij beschaamd moesten wezen van zich katholiek te noemen. Er worden genoeg onderrichtingen gege-
— 309 —
ven, maar zij geven zich de moeite niet dezelve te aanhooren. Jaar in jaar uit, komen zij in geen enkel sermoon of onderrichting. Zij denken er nooit aan een goed katholiek boek of nieuwsblad te lezen. Zij hebben tijd genoeg om een zedeloos stuk te gaan zien spelen in den schouwburg ; zij lezen het vuile en beestachtige vulsel, dat dagelijks en wekelijks opgediend wordt in de slechte gazetten, om den geest der lezers met bedor-vene inbeeldingen te vervullen ; maar van hunnen verhevenen, waren en heiligen godsdienst, die een licht moest wezen voor hun verstand en een troost voor hun hart, daar weten zij omtrent niets van. Zij laten hunne kinderen in dezelfde onwetenheid opgroeien, en deze volgen spoedig de slechte voorbeelden, welke hun gegeven worden. Welnu, de voornaamste plicht van eenen katholiek is te leeren, wat zijn godsdienst hem voorhoudt, en hot is eene groote fout de gelegenheden tot het verkrijgen van die kennis te ver-waarloozen. De duivel is bezig met het zaad der val-sche leering uit te strooien ; hij stelt zijne handlangers aan hot werk, om alle slag van leugens uit te brengen tegen God, tegen Jezus Christus en tegen de Katholieke Keik ; en het is niet mogelijk dat iemand zijn geloof zuiver beware, tenzij hij bezorgd weze al datgene te leeren wat hij leeren kan en moet aangaande de waarheden van zijnen heiligen godsdienst.
Ziet ook eens hoe bezorgd tegenwoordig de men-schen zijn, om aan hunne kinderen te verschaffen hetgeen « eene goede opvoeding » geheeten wordt. Wat leert ons Christus daarover van uit het scheepje van Petrus ? Dat zonder godsdienst de opvoeding niet goed kun zijn. Ons geloof, zoowel als onze ondervinding, leert dat eene opvoeding, waaruit de godsdienst weggelaten wordt, eerder een ongeluk dan eene zegening is voor
— 310 —
een kind. Hoogmoed, verwaandheid, losse zeden, geld-zuchf, ongehoorzaamheid ten opzichte van de ouders en de geestelijkheid — ziedaar wat wij genoegzaam bespeuren in het leven en do gewoonten van de kinderen, die eene « goede opvoeding » zonder godsdienst genoten hebben.
Daar is iets anders, wat mij dikwijls ten hoogste verwondert. Van tijd tot tijd vinden de bisschoppen en priesters het noodig hun volk te waarschuwen tegen zekere misbruiken, die in zwang komen ; of zekere geheime gezelschappen te veroordeelen als onchristelijk ; of zekere regels in te voeren, noodzakelijk tot de behoorlijke bediening der Sacramenten — bij voorbeeld , betreffende de huwelijksafkondigingen ; dan zijn er katholieken, die zich tegen deze raadgevingen en wetten verzetten met zulke hardnekkigheid , dat men niet zou denken deze kunnen te vinden tenzij bij eenen oprechten ketter. Do verwaandheid vaa die menschon is waarlijk iets wonders. Zij spreken en doen alsof geheel de Katholieke Kerk hun toebehoorde en alsof hare priesters eene ellendige partij huurlingen waren, welke men kan overhalen om alles door de vingers te zien, indien men ze daarvoor betaalt. Welke is de reden daarvan ? Ik zal het u zeggen. Zulks is te wijten aan hunne pnwetendheid. Hoe meer een katholiek onderwezen is , hoe meer gehoorzaamheid en nederigheid bij hem te vinden zijn. Hij hoort Christus onderwijzen, wanneer hij de onderrichtingen hoort van zijne herders, en hij volgt met blijdschap hunne raadgevingen. « Hij die u hoort, hoort Mij, » zegt do Heer. God geve ons katholieken,die bunnen godsdienst genoeg beminnen om begeerig te zijn deszelfs leering wol te kennen !
SERMOON XCII.
Alle menschen moeten lijden op deze aarde : wij moeien het lijden he-minnen en er voordeel uil trekken.
Ik houd voor vast, dat het lijden van dezen tijd niet ie ivaardeeren is in vergelijking met de toekomende heerlijkheid. nOM. vin. 18.
Broeders, indien wij ons in de toekomende wereld willen verblijden, zoo moeten wij in deze Jijden. Daar is geen middel om aan het lijden hier te ontsnappen, indien wij op het geluk hiernamaals rekenen. En daar bestaan goede redenen voor. Eene is dut wij onze zonden moeten uitboeten. Roepen onze zonden , zoowel kleine als groote, niet gedurig om boetedoening ? En indien wij ons bet lijden niet gewillig getroosten, zoo dreigen zij ons te kruisigen in weerwil van ons zei-ven- Er zijn ook nog zonden van anderen, van de heidenen, de ketters en do slechte katholieken — al deze zonden eischen boetedoening, en, gelijk het niet beneden de waardigheid was van Gods Zoon voor dezelve te sterven, zoo z illen wij ook gereed staan , indien wij iets meer zijn dan christenen met den naam, om met onzen Goddelijken Meester voor de zonden der wereld te lijden.
Eene andere reden, waarom wij lijden moeten, is dat wij ons niet mogen hechten aan de vreugden dezer wereld, want wij zuilen ze den eeneu of anderen dag moeten verlaten. En ten andere. God vraagt ons hart geheel en gansch onverdeeld ; Hij verlangt geheel onze liefde, en niet wat overblijft, nadat wij onze vurigste genegenheid aan de schepselen geschonken hebben.
En nog eene andere reden , om dewelke, wij het lijden moeten beminnen, is dat wij daardoor meer ge-
— 312 —
luk in den hemel kunnen verdienen. De christen heeft eenen goeden Vader in den hemel, die elke smart, eiken zucht, eiken traan aanteekent en die weet hoe Hij moet beloonen.
Men moet dus denken, dat een wijze mensch eerder het lijden zal zoeken dan hetzelve te vermijden ; dat hij God zal bedanken voor de beproevingen en dezelve — gelijk het verlies van de gezondheid, van de eer, van het fortuin — zal aanschouwen als middelen door God gebruikt, om ons leven hier op aarde te heiligen en ons geluk hiernamaals te vermeerderen ; en dat het ware wijsheid is vrijwillig aan de vreugden der wereld te verzaken, en te rekenen op de vreugden van het toekomende leven , zooals de apostelen deden, Ja , broeders, verduldig lijden is waarlijk het ABC van den Christelijken godsdienst. Welke zijn de zaligheden van Jezus ? Zalig zijn de armen j zalig zijn zij die weenen ; zalig zijt gij wanneer zij u vervolgen en beschimpen. Waarlijk zijn godsdienst is de godsdienst van het kmis.
Miiar wat moeten wij van ons zeiven denken, daar wij allen eenen afschrik van het lijden hebben ? Wij zijn verzot op de vreugden van dit leven ; de vreugden van het toekomende leven trekken wij ons weinig aan. Alhoewel ons geheugen zich afgrijselijke zonden uit het vroeger leven herinnert, alhoewel wij weten dat wij nog geene boetvaardigheid gedaan hebben , niettemin weigeren wij niet alleen vrijwillig te lijden, maar wij spreken en handelen, alsof God een wreede dwingeland was, wanneer Hij ons ziekte, armoede en oneer overzendt. En wat het lijden betreft voor do zonden der wereld in vereeniging met onzen Heer Jezus Christus, zulk eene edelmoedige gedachte kwam nooit in onzen geest; wij denken niet aan het versterven
- 313 —
van onze weerspannige driften , aan de verdiensten der opoffering , maar wel aau het genieten in deze vergankelijke wereld, aan wier bedriegelijke vreugden wij ons vastklampen.
Broeders, laat ons trachten wijzer en moediger over het lijden te denken. Ik weet dat wij niet kunnen verhopen opeens helden te worden ; maar wij kunnen zulks mettertijd, indien wij zonder uitstel beginnen ; en het eenigste middel om te beginnen is het gebed. Gij klaagt over het nabuurschap van slechte en onbehagelijke menschen ; maar in plaats van hen aan te vallen en met hen te twisten, draagt die kwelling op aan God en bidt Hem , dat Hij u helpe. Zijt gij in armoede ? In plaats van u over te geven aan zwaarmoedigheid en wanhoop, denkt aan Jezus en Maria in hun nederig huisje to Nazareth ; denkt aan het arme rondzwervende leven van onzen Heer, gedurende de prediking van het Evangelie, en vraagt Hem een weinig van zijn geduld. Zijt gij geslagen met eene ongeneeslijke ziekte ? Gedenkt dat God ze u heeft overgezonden voor uw eigen goed, en weet hoe Hij u moet beloonen. In plaats van uwe vrienden ongelukkig te maken door uwe onverduldigheid , denkt aan Jezus op het kruis en aan de zonden, die Hem gekruisigd hebben.
De H. Theresia had voor leuze deze woorden ; « Of lijden, of sternen ». O ! indien wij slechts een weinig van de kloekmoedigheid der heiligen hadden ! Dan zouden wij tevreden zijn met al wat ons de Voorzienigheid overzendt, zoowel blijdschap als smart, en wij zouden bekwaam zijn om met den H. Paulus te zeggen : « Ik heb leeren tevreden zijn in eiken toestand. Ik weet wat het is vernederd te worden en in overvloed te zijn.... verzadigd te zijn en honger te hebben,
— 314 —
in overvloed te zijn en nood te lijden. Ik kan alles in Hem, die mij versterkt. » (philipp. iv, 11-13).
Vijfde Zondag na Pinktiilercii.
1 Epistel van den H. Pelrus. m. 8-15. Allerliefsten, weest allen eendrachtig in het gebed, medelijdend, uwe broeders beminnende, barmhartig, zedig, ootmoedig ; geen kwaad met kwaad vergeldende, noch ver-maledijding met vermaledijding, maar integendeel zegenende : want daartoe zijt gij geroepen, opdat gij den zegen zoudt beërven. Want die het leven bemint en goede dagen zoekt te hebben, dat hij zijne tong te-rughoude van bet kwaad en zijne lippen van bedrog te spreken. Dal hij afwijke van bet kwaad en het goede doe. Dat hij den vrede zoeke en denzelven na-jage. Want de oogen des Heeren zijn op de rechtvaardigen, en zijne ooren tot hunne gebeden. Maar het aangezicht des Heeren is tegen de kwaaddoeners. En wie kan u toch hinderen ! indien gij met ijver het goed betracht ? iMaar ook, indien gij iets lijdt om de rechtvaardigheid, dat is uw geluk. Vreest dan hunne bedreigingen niet, noch ontstelt er u over ; maar bfiligt den Heer Christus in uwe harten.
Evangelie van den H. Matlheus. v. 20-24. In dien tijd zeide Jezus tot zijne leerlingen : Ik zeg u : tenzij uwe rechtvaardigheid overvloediger weze dan die der schriftgeleerden en der Pharizeërs, gij zult in het rijk der hemelen niet ingaan. Gij hebt gehoord, dat aan de Ouden gezegd is ; Gij zult niet doodslaan, en wie doodslaat zal strafbaar zijn voor het gerecht. Maar Ik zeg u : Al wie zich vergramt tegen zijnen broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht ; en wie tegen zijnen broeder zegt : Raca ! , zal strafbaar zijn -voor den
- 315 —
grooten raad ; en wie zegt ; Gij dwaas ! zal schuldig zijn tot het helsche vuur. Indien gij dan uwe gift gaat opdragen aan het altaar, en aldaar indachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft, zoo laat uwe gift daar voor het altaar, en ga u eerst verzoenen met uwen broeder,en dan zultgij uwe gift komen opdragen.
Indien wij aan God willen aangenaam zijn, moeten wij eene oprechte naasteliefde bezitten.
Tenzij uwe rechtvaardigheid overvloediger weze dan die der schriftgeleerden en der Phurizeërs, (jij zult in het rijk der hemelen niet ingaan, h. matth. v. 20.
De schriftgeleerden en Pharizeërs hielden zich nauwgezet aan do letter der wet, en waren zeer fier over dat soort van « rechtvaardigheid. » Maar Jezus Christus zegt dat, indien onze rechtvaardigheid de hunne niet overtreft, wij onze zielen niet zullen zalig maken. Hier leert Hij ons dus, dat wij ons zooveel aan den geest als aan de letter der wet moeten houden. En om te toonen wat Hij wil beteekenen met den geest der wet, bespreekt hij de beteekenis van het gebod, dat den doodslag verbiedt. « Het is niet genoeg, » zegt Hij, « dat gij u onthoudt van dood te slaan ; gij moet u ook onthouden van de gramschap — de gramschap, dat is, wat de liefde vernietigt, en kwaadwilligheid haat en wraak voortbrengt; want zij, die in deze boosaardige gevoelens toestemmen , zullen voor mijnen rechterstoel aan de zijde der moordenaars geplaatst worden. » Tusschen degenen die Hem hoorden, bevond zich de H. Joannes , zijn apostel ; en de H. Joannes zegt ; « Die zijnen broeder haat is een moordenaar. »
Verder zegt ons de Heer, dat de geest van het vijfde gebod nog kleiner zonden verbiedt dan de gramschap — dat spotnamen geven aan onze broeders, hen tergen en vertoornen door harde woorden (uitgenomen natuurlijk in geval van rechtvaardige berisping), eene overtreding is van die wet, gelijk Hij wil dat ze door de christenen begrepen worde.
De volgende woorden — gericht tot degenen die de gewoonte hadden naar den tempel le gaan , om daar hunne giften voor Gods altaar neder te leggen — kunnen mot nog grooter kracht op ons toegepast worden. Wij komen voor Gods altaar, om de Mis te hooren, en wij komen met het inzicht van eene gift te offeren — de eerbewijzing, welke een offer is van ons geloof en onze liefde. Daar is dus eene zaak , welke onze Heer van ons vereischt, alvorens ons offer te willen aanvaarden : dat « onze broeders niets tegen ons hebben. » In andere woorden , wij moeten in volmaakte naasteliefde leven. Indien wij tegen onzen naaste iets hebben, dan moeten wij hem uit ter harte vergeven. Indien hij iets tegen ons heeft , zoo moeten wij, ofwel reeds ons best gedaan hebben tot verzoening en herstelling van het ongelijk, of ten minste bereidwillig zijn om zulks te doen bij de eerste gelegenheid.
Het kan gebeuren dat wij niet in staat van genade zijn,wanneer wij de mis hooren,maar integendeel beladen met doodzonden. Welnu, dan hebben wij nog het recht om de mis te hooren — ja, wij zijn er zelfs toe verplicht; en ten andere, wij kunnen nog eene gift opdragen en eene zeer aangename gift — een ernstig gebed om berouw en beternis — eene afsmeeking van barmhartigheid en bevrijding. Onze Heer zeide eens tot de H. Mechtildis : a Hoe schuldig een mensch ook
weze, hoe diep de vijandschap tegen Mij in zijn hart ook ingeworteld zij, Ik zal hem geduldig verdragen, wanneer hij in de mis tegenwoordig is, en zal hem gemakkelijk vergiffenis schenken voor zijne zonden, indien hij ze oprecht vraagt. » Het is dus klaar, dierbare broeders, dat slechts eene zaak den armen zondaar kan beletten met eene aangename offerande voor Gods altaar te verschijnen — namelijk, het gemis der naasteliefde ; dat is, ofwel weigeren uit ter harte te zeggen : Vergeef ons onze schulden, gelijk wij verye-ven onze schuldenaren » ; ofwel weigeren de verzoening te bewerken en het ongelijk te herstellen, dat wij zelf veroorzaakt hebben. In ieder geval is er een broeder, die « iels tegen ons heeft » en die broeder is Jezus Christus zelf ; want Hij heet al de menschen zonder uitzondering zijne broeders, en bijzonderlijk onze katholieke geloofsgenooten aan wie Hij zijn Goddelijk Hart en de liefde zijner Heilige Moeder geschonken heeft. B.
De vreedzame mensch is gelukkig in dit leven.
I/ij, die het leven hemiut en goede dagen zoekt te hebben, dut hij zijne tong terughoude van het kwaad, i, h. petr. ui. 10.
De woorden van den H. Petrus leeren ons, dat de goede, vreedzame man de gelukkigste is, dat God een zachtmoedig hart zelfs in dit leven beloont. Ja, de zachtzinnige man is een gelukkige man. Hij heeft geen twisten. Gij kunt hem niet aan het twisten krijgen. Alhoewel sterk en behendig, is hij onbekwaam zijne sterkte te gebruiken om zijnen naaste te bena-deelen. Zeg hem een scherp, bitter woord, en in plaats
- 318 -
van zich beleedigd te gevoelen, zal hij er mede lachen, en n zeggen van niet kwaad te zijn, ofwel doen alsof hij u beleedigd had. De goede, vreedzame man is geen lasteraar of kwaadspreker. Wanneer hij iets hoort ten nadeele van zijnen evennaaste, dan is hij bedroefd ; hij begraaft het in zijn vriendelijk hart en tracht het te vergeten. Indien zijne vrienden onder elkander twisten, dan is hij daar om den vrede te herstellen.
Indien de dood, de ziekte, of welke tegenspoed ook zijnen naaste bedroeft, dan is hij de welwillende en ervarene vertrooster. Wat denken de menschen van zulk eenen man ? Iedereen hemint hem. En is dat geen geluk ? Inderdaad, do toegenegenheid van vele vrienden herschept de wereld in een paradijs. Zoo bezit de goede vreedzame man den grondslag van een gelukkig leven en van goede dagen.
Ik behoef u niet te zeggen dat, de goede vreedzame man gelukkig is in zijne familie. Hoe zeer beminnen de kinderen eenen goeden vader ! Doe gelukkig zijn zij in het huis, wanneer hij daar is met zijnen vriendelijken glimlach cn ïijne lieftallige woorden ! Zijne echtgenoole is fier over haren man en dankt God , dat Hij zulk eenen vader aan hare kinderen geschonken heeft. Daar is geen krakeel, geene jaloerschheid of kwaadwilligheid in dat huis, maar niets dan liefde en blijdschap het geheele jaar door.
Eu de goede, vreedzame man is ook gelukkig ten opzichte van zich zeiven. Zonder aanmatiging kan hij met den apostel zeggen : « Ik ben niemand iets verschuldigd. » Hij gevoelt tegen niemand eenigen wrok. Hij heeft niemand kwaad gedaan. Hij heeft niemand benadeeld in zijne eer of goederen. Hij die niet in oorlog is met zijnen naaste leeft in vrede met zich
— 319 —
zeiven. Zijn geweten is in vrede, en een gerust geweten is eene zachte peluw. Zoodat door zijne vriendelijke woorden en daden hij waarlijk zijn leven bemint,gelijk de H.Petrus zegt,en hij zich goede dagen bezorgd heeft.
Maar boven alles. , God waakt over den goeden , vreedzamen man. t: Hij, die zijnen naaste bemint , heeft de wet vervuld, » zegt de Schriftuur. Onze Heer bemint degenen, die zijne kinderen liefhebben, en Hij kan zijne vrienden gelukkig maken. Heeft hij geene belooning beloofd, zelfs voor een glas koud water ? En zijn vriendelijke woorden dikwijls niet meer waard dan eene lichamelijke verfrissching ? God bemint den goeden, vreedzamen man, en Gods liefde is voldoende om iemand gelukkig te maken.
Den eersten keer dan dat gij zult klagen en zeggen: « O ! waarom ben ik zoo ongelukkig ? Wat deert er toch aan mij, aan mijne familie, of aan mijne ge-buren, dat ik mij altijd op heete kolen bevind, en nauwelijks eenen dag van de tien gelukkig kan noemen?» Welnu, in dat geval, vraagt u af : lt;t Ben ik een vreedzaam, een zachtaardig man ? » De gramschap, de haat en de kwaadwilligheid vergiftigen zoowel iemands voedsel als zij zijne ziel dooden, verontrusten zoowel zijnen slaap als zijn geweten. Om gelukkig te zijn, moet gij bemind worden ; en wie zal eenen haat-dragenden mensch beminnen ? Een zuur gezicht,eene scherpe tong, een slecht hart bezorgen geene vrienden. Eene barsche stem, eene wreede hand, een zelfzuchtig hart veranderen vrouw en kinderen in vijanden. De wantrouwige mensch is ongelukkig; hij brengt verraad en jaloerschheid tusschen zijne vrienden. De man, die licht geraakt is, heeft geen geluk ; gij vermijdt zijn gezelschap,want gij vreest hem te beleedigen. De man, die alles beknibbelt, is ongelukkig ; hij is te
- 320 -
zeer bekommerd over de anderen en te weinig over zich zeiven. En, broeders, ik zou die droevige litanie kunnen voortzetten, en van elke onvriendelijke daad, of gedachte, of woord zeggen : het maakt den mensch ongelukkig.
Komt, broeders, laat ons trachten een goed karakter te bezitten. Laat ons onze liefde schenken aan onzen Heer, die ons geschapen heeft, en allen bemint, en stierf om ons allen in één huisgezin te vereenigen.
Zesde Zondag na Pinksteren.
Epistel aan de Romeinen, vi. 3-11. Broeders, wij allen die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn in zijnen dood gedoopt. Wij zijn dan met Hem begraven door het doopsel om testerven, opdat, gelijk Christus van den dood verrezen is door de glorie des Vaders, wij ook alzoo in een nieuw leven zouden wandelen. Want indien wij in Hem gegriffeld zijn door de gelijkwording aan zijnen dood, zoo moeten wij het ook zijn door de gelijkwording aan zijne verrijzenis ; dit wetende, dat onze oude mensch te zamen met Hem gekruist is, opdat het lichaam der zonde vernietigd zou worden, en wij voortaan de zonde niet meer zouden dienen : want die gestorven is,is bevrijd van de zonde. Nu, indien wij met Christus gestorven zijn, wij ge-looven ook, dat wij te zamen met Hem zullen leven, wetende dat Christus van den dood verrezen zijnde, nu niet meer sterft, en dat do dood over Hem geene heerschappij meer zal hebben. Want dat Hij gestorven is, is maar eens geweest om de zonde j maar dat Hij leeft, dat is voor God. Zoo ook gij, beschouwt u zeiven als dood voor de zonde, maar levende voor God in Christus Jezus onzen lieer.
— 321 —
Evangelie van den H.Marcus, vm. 1-9. In dien tijd, toen er zeer veel volk bij Jezus was en zij niets te eten hadden, zoo riep Hij zijne leerlingen te zamen en zeide hun : Ik heb medelijden met de schare ; want het is nu al drie dagen, dat zij gestadig bij Mij blijven en niets te eten hebben. En indien Ik hen nuchter naar huis laat gaan, zoo zuilen zij onder den weg bezwijken ; want sommigen onder hen zijn van verre gekomen. Zijne leerlingen antwoordden Hem : Van waar zou iemand dit volk hier in de woestijn met brood kunnen verzadigen ? Hij vroeg hun dan ; Hoeveel brooden hebt gij ? Zij zeiden : zeven. Dan gebood Hij het volk op den grond neder te zitten ; en de zeven brooden genomen en de dankzegging gesproken hebbende , brak Hij de brooden en gaf ze aan zijne leerlingen, om voor te zetten ; en zij zetteden ze aan het volk voor. Zij hadden ook nog eenige vischjes, die Hij ook zegende en gebood voor te zetten. Zij aten dan en wierden verzadigd ; en zij namen zeven manden op van het overschot der brokkelin^en. Het getal van die gegeten hadden was omtrent vier duizend. En Hij zond ze weg.
Voor en na Lel eten moei er gebeden worden, volgens oud christelijk
gebruik.
De zeven brooden genomen en de dankzegging gesproken hebbende, brak Hij de brooden en gaf ze aan zijne leerlingen om voor te zeilen, h. marc. vut. 6.
Bij deze gelegenheid en bij andere , zegende onze Heer Jezus Christus het voedsel, dat gegeten moest worden. In navolging van zijn goddelijk voorbeeld , heeft men ons geleerd de dankzegging te doen en ons zeiven alsmede ons voedsel te zegenen bij de maal-
— 322 -
lijden. Dit godvruchtig gebruik wordt gemeenlijk genoemd dankzegging voor en na het eten. Het woord « dankzegging » in bet Vlaamsch is bet woord « gra-tiaa » in bet Latijn, hetwelk dank bcteekent , genomen uit bet gebed, dat na de maaltijden gezegd wordt. Er moeten twee gebeden gezegd worden: bet eerste dient om de zegening over ons zeiven en over het voedsel af te smeeken ; en bet tweede is eene dankzegging, die gedaan moet worden na het eten. Het eerste luidt aldus ; « Zegen ons, o Heer, en deze uwe giften, welke wij uit uwe milde handen gaan ontvangen, door Christus onzen Heer. Amen. »
Wanneer wij de woorden zeggen « Zegen ons, o Heer, » dan maken wij het teeken des kruises op ons zeiven.Wanneerwij zeggen « deze uwe giften,«dan maken wij een kruis over de tafel. Dc dankzegging luidt aldus : « Wij bedanken U,Almachtige Gcd,voor alle uwe weldaden, die leeft en beerscht in alle eeuwig-beid. Amen.» En bet is ook goed er bij te voegen: « Dat de zielen der afgestorvene geloovigen door Gods barmhartigheid in vrede ruston.» Het katholiek gebruik wil hierin het land ook dat men deze gebeden staande zegge.
In de kloosters duurt de dankzegging langer, bestaande uit teksten der Schriftuur overeenkomende met den tijd of het feest; het « Onze Vader, » en het « Te Deum » worden erbij gevoegd.
Dit is een godvruchtig gebruik,dat in alle katholieke families moet ingevoerd worden. Men moet zmks aan de kinderen leereu van af den tijd, dat zij een kruis kunnen maken en de woorden kunnen uitspreken. Ja,alles wat wij eten en gebruiken moet gezegend worden alvorens wij bet gebruiken. Het teeken des kruises en do vraag van Gods zegen dient om, gelijk wij er toe verplicht zijn, de Bron van alle goed te erkennen, om
— '323 —
al wat tot ons gebruik dient te heiligen, en ook om alles met een goed inzicht te gebruiken. Anders handelen — dadelijk zich aan tafel zetten en eten en drinken, zonder een enkel godsdienstig gedacht of woord — dat is handelen gelijk een heiden of een beest.
En deze godvruchtige oefening is niet alleen voor hen , die eene tafel hebben, weelderig met allerlei spijzen bedekt, maar is ook zeer goed voor degenen, welke de armoede dwingt zich bij een karig en slecht maal neder te zetten. Zekerlijk moeten de rijken hunne welopgedischte tafels zegenen, opdat zij in hen geene bekoringen van onmatigheid en gulzigheid doen ontstaan ; maar de armen zullen zich het mirakel herinneren uit het Evangelie van dezen dag, in hetwelk onze Heer zijnen zegen deed nederdalen en dank zegde over zeven brooden en eenige vischjes, en met dien kleinen voorraad den honger stilde van vier duizend man. God is altijd een goede, liefhebbende Vader , die het smeeken niet vergeten zal van degenen, die hun vertrouwen in Hem stellen. Dusdanig was het vertrouwen van den armen man, die niets dan een weinig soep had om aan zijne familie tot middagmaal te geven, toen hij zeide : « God is goed voor ons en maakt dat dit weinigje soep voldoende is voor eenen armen man met vrouw en zeven kinderen. »
Dit doet mij denken aan twee soorten van lieden, welke ik zou willen dwingen het teeken des kruises te maken over hetgeen zij geven en ontvangen. Ik beduid den herbergier en den dronkaard. De kruidenier, de slachter, de bakker kunnen hot doen , en waarom niet de drankverkooper? Gij kent den uitslag, indien zij het deden: do eene zou aan zijne nering weldra vaarwel zeggen, en de andere zou spoedig het drinken laten.
- 324 -
Maar vergeet niet, gelijk sommigen doen, dank te zeggen na het maal. Dankt God voor hetgeen gij van zijne goedheid ontvangen hebt. Ik zeg nog eens , handelt gelijk een redelijk wezen en een christen in deze zaak, en niet gelijk een beest of een heiden. Gij ouders, zorgt dat gij u deze onderrichting ten nutte maakt. Indien gij tot nu toe zoo niet gedaan hebt, begint heden. Dat de vader het gebed zegge en het teeken des kruises make over de tafel ; en indien een kind te laat komt, geeft hem geen enkel brokje, totdat het zijn gebed opgezegd heeft. In alle omstandigheden herinnert u dat gij christenen zijt, « voor alles en altijd in den naam van onzen Heer Jezus Christus dank gevende aan God den Yadcr. »
De boetvaardigheid is uoodzakelijk voor de christeneu.
Jf^ij allen, die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn in zijnen dood yedoopt. rom. vi. 3.
Dit zijn strenge woorden, broeders, te streng, vrees ik, om in hunne volle beteekenis door velen van u te worden aangenomen ; want wij zijn te gauw gereed oinde strenge leer van Christus te verzachten. De groote waarbeden over de boetvaardigheid, de armoede, de gehoorzaamheid, de volmaaktheid, die de heiligen in gansch hunne beteekenis verstonden, wij zijn zeer genegen om ze in eene zinnebeeldige beteekenis te nemen of om ze op iemand anders toe te passen dan op ons zeiven. Maar laat ons de strenge woorden van den II. Paulus vrijmoedig en met aandacht beschouwen. Hoe zijn wij gedoopt in den dood van Christus ? Onze zonden zijn bij den dood van Christus afgewasschen geworden door zijn bloed, en nu nog worden de zonden
— 325 -
der menschen afgewasschen in het Doopsel en in de andere sacramenten, die uit de wonde van Christus' zijde gevloeid zijn. Is Hij niet gestorven inderdaad om te voldoen voor de doodzonden, en hebben wij geene doodzonden bedreven — de heiligste geboden van God overtreden, en dit dikwijls — en hebben wij het niet gedaan met vrijen wil en volmaakte kennis ? Het onnoozel bloed van het Lam Gods kleeft aan onze handen, en niets dan de boetvaardigheid kan het af-wasschen. En welke soort van boetvaardigheid ? Zulk eene volledige, welgemeende en werkdadige, dat de apostel er van zegt, dat zij ons ter dood moet veroor-deelen en ter dood brengen met Christus ; eene boetvaardigheid zoo volkomen, dat onze Heer zelf zegt, dat zij een nieuw wezen in ons moet voortbrengen : « Tenzij een mensch opnieuw geboren worde, kan hij in het rijk der hemelen niet ingaan. » Zoo ziet gij dat de H. Paulus, in de woorden van den tekst, ons het ware karakter aanduidt van de christelijke boetvaar-digheid;juisl gelijk hij het een weinig verder uitbreidt: «Wetende dat onze oude mensch met Christus gekruist is, opdat hot lichaam der zonde vernietigd zou worden. »
Beschouwt dus,broeders, in zijne volle werkelijkheid eenen der voornaamste plichten van eenen christen, namelijk de boetedoening voor zijne zonden in vereeni-ging met het lijden en den dood van Jezus-Christus. Deze zeggen ons, dat onze eenigste hoop op herstelling onzer onschuld gelogen is inde kruisiging — in hare schande, in haren doodstrijd en haren dood.
O ! indien wij ten volle de noodwendigheid der boetvaardigheid konden begrijpen ! O ! dat de schrikwekkende toestand van Christus op het kruis altijd voor onze oogen kon wezen gelijk boven onze altaren !
— 326 -
O ! dat de schrikkelijke kreet van Jezus' doodstrijd immer in onze ooren kon klinken ! Dan zouden wij ware christenen zijn. De diepe afkeer van de zonde , de christelijke plichten van het vasten en het gebed, de heilige werken van de armen bij te staan en de onwetenden te leeren, het godvruchtig ontvangen van Gods gratie in de sacranienten;in een woord,al de oefeningen van eene goede katholieke levenswijze zouden het gan-sche jaar door behartigd worden. Indien wij verstonden dat Christus voor onze zonden gestorven is, dan zouden wij ons zeiven niet met tegenzin naar den biechtstoel moeten sleepen ; wij zouden niet morren tegen de veertigdaagsohe Vasten ; wij zouden niet trachten te ontsnappen aan de verplichting van boetvaardigheid te doen, bij middel van deze of gene reden ; maar wij zouden Christus tot ons voorbeeld nemen en zijn kruis tot standaard, en wij zouden naar straffen en zelfs naar den dood verlangen als verdiend door onze zonden. Wij zouden het antwoord op prijs stellen van den oudenmonnik uit de woestijn aan eenen nieuweling,die hem eene zedenspreuk vroeg : « Waar gij u ook bevindt en wat gij ook doet, zeg dikwijls tot u zeiven ; Ik ben een pelgrim. » Ja, een pelgrim j een verbannen zoon, die hier in het lijden moet wachten , totdat zijn Vader hem naar huis roept ; een veroordeelde verrader,die hier de jaren van zijn ballingschap doorbrengt. Ik weet,broeders,dat dit eene droefgeestige leering is. Doch is zij niet waar ? welnu, de waarheid kennen is het eerste begin van den vrede des harten. Luistert nu naar het vreugdevolle van deze leering. Wij hooren dit bevestigd worden door den apostel in dezen epistel : « Indien wij in hem gegriffeld zijn door de gelijkwording aan zijnen dood, zoo moeten wij het ook zijn door de gelijkwording aan zijne verrijzenis. »
— 327 —
Ja ; indien wij sterven aan den ouden menscli en aan de zonde, zoo zullen wij met ouzen Heer Jezus Cliristus verrijzen tot hel eeuwig leven. Hij stond op uit het graf vol vreugde , zegenpralend over de zonde ; en zoo zuilen wij ook verrijzen, indien wij niet Hem begraven worden inde boetvaardigheid. En wat is de vreugde der wereld vergeleken met de vreugde des hemels ? Waarom eenige jaren van arbeid en afwachting alhier tellen , wanneer wij denken aan de eindelooze eeuwen van het hemelrijk! Gij hebt reeds gehoord, broeders, dat de H. Petrus van Alcantara een waar boetvaardig leven leidde ; welnu, kort na zijnen dood verscheen hij aan de H. Theresia geheel omgeven door een hemelsch licht en met een gelaat stralende van blijdschap, en hij riep uit : « 0 ! gelukkige boetvaardigheid, die mij zoo groot eene beloo-ning verdiend heeft. » Broeders, laat ons boetvaardigheid doen terwijl wij bet kunnen, en laten wij ons geluk aan de beschikking van den goeden God over ; Hij zal ons vreugden schenken, die nimmer zullen verwelken.
SERMOON XCVII.
De omstandigheden van de Verrijzenis des Heeren leeren ons op welke wijze wij van den dood der zonde moeien opslaan.
Opdat, (lelijk Christus van den dood verrezen is door de glorie des Vaders, wij ook ulzoo in een nieuw leven zouden wandelen, hom. vi. 4.
Deze woorden van den Epistel brengen ons terug tot den Paaschtijd, en geven ons opnieuw de lessen, die wij in dien tijd ontvangen hebben. De 11 Paulus zegt ons dat, gelijk Christus van den dood verrezen is en niet meer sterft, wij ook aan de zonde moeten ster-
ven en opstaan tot een nieuw leven door Jezus Christus onzen Heer. En daar het Evangelie verhaalt, hoe onze Heer op wonderdadige wijze de menigte in de woestijn spijzigde, zoo schijnt de Kerk heden met bijzondere kracht te spreken tot degenen, die hunnen paaschplicht niet volbracht hebben, die niet gezocht hebben naar dat hemelschvoedsel,zonder hetwelk onze zielen zeker van honger moeten sterven. Tot dezen en tot al de zondaars richt de H. Kerk vandaag eenen oproep,hen smeekende nu ten minste van den dood der zonde op te staan en in een nieuw leven te wandelen.
De omstandiglieden van onzes Heeren verrijzenis leeren ons op welke wijze wij van den dood moeten opsfaan. Een engel daalde uit den hemel, en eene hevige aardbeving schokte het heilig graf. Zoo ook daalt Gods genade in onze harten, ons opwekkende tot boetvaardigheid, en gelijk van eene aardbeving moeten onze harten sidderen van de vreeze Gods en van een waar berouw over onze zonden. En dan gelijk de engel den steen van de opening des grafs wegrolde, zoo zal de goddelijke genade ons helpen om eiken hinderpaal uit den weg der boetvaardigheid weg te ruimen — de loomheid en traagheid van onzen geest en van onzen wil, onze luiheid in hot geestelijke leven, de valsche schaamte welke ons kan terughouden van eene goede biecht. Staat op, en geholpen door Gods genade doet eene krachtige poging, en de steen zal weldra weggerold zijn.
Rond het graf onzes Heeren stond eene wacht van Romeinsche soldaten, het zegel bewakende dat op den steen was gezet geworden. Satan heeft misschien zijn zegel op uwe ziet gedrukt, en de duivels houden er wacht om, uit vrees dat gij u aan hunne slavernij zoudt ontrukken. Maar indien gij besloten hebt van
— 329 —
den dood der zonde op te staan, zullen zij even machteloos zijn om u dit te beletten, als de Romeinsche soldaten het waren om de verrijzenis van Jezus te verhinderen. Wanneer Hij van den dood verrees, liet Hij in het graf achter de doodskleederen en linnen windsels, waarmede zijn lichaam was omzwachteld geweest. En dit leert ons dat wij onze slechte gewoonten en genegenheden moeten achterlaten en niet langer de slaven van onze driften blijven. Lazarus kon zich niet vrij bewegen na zijne verrijzenis, totdat men hem van zijne doodskleedereu ontdaan h.id. Uwe doodskleederen zijn de zondige gewoonten, welke gij aangenomen hebt, de begeerlijkheden uwer zinnelijke lusten, en de liefde tot de zonde die in uw harten schuilt. Werpt die banden van uwe ziel weg, opdat gij vrij in een nieuw leven moogt wandelen. Wanneer de vrouwen kwamen, om het lichaam van Jezus te zoeken, zeide de engel tot hen : « Waarom zoekt gij den levende tusschen do dooden ? Hij is niet hier, maar is verrezen. » Indien gij ua uwe verrijzenis van den dood opnieuw door Satan zoudt gezocht worden ; indien uwe vroegere slechte gezellen u zouden willen terugvoeren naar uwe oude wegen ; indien de stem der hartstochten u zou verlokken 0111 het pad der deugd te verlaten, dan kunt gij antwoorden: « Waarom zoekt gij den levende tusschen de dooden ? Mijne ziel is niet hier ; maar is verrezen — verrezen van den dood. Zij sterft niet meer ; de dood heeft geene heerschappij meer over haar. »
Kruisigt dan den ouden mensch in u, dierbare broeders, opdat het lichaam der zonde vernietigd worde en wij voortaan de zonde niet meer dienen. « Laat de zonde niet heerschen in uwe sterfelijke lichamen, om niet aan uwe lusten te gehoorzamen,» maar « be-
ven en opstaan tot een nieuw leven door Jezus Christus onzen Heer. En daar het Evangelie verhaalt, hoe onze Heer op wonderdadige wijze de menigte in de woestijn spijzigde, zoo schijnt de Kerk heden met bijzondere kracht te spreken tot degenen, die hunnen paaschplicht niet volbracht hebben, die niet gezocht hebben naar dat hemelschvoedsel,zonder hetwelk onze zielen zeker van honger moeten sterven. Tot dezen en tot al de zondaars richt de H. Kerk vandaag eenen oproep,hen smeekende nu ten minste van den dood der zonde op te staan en in een nieuw leven te wandelen.
De omstandigheden van onzes Heeren verrijzenis leeren ons op welke wijze wij van den dood moeten opsfaan. Een engel daalde uit den hemel, en eene hevige aardbeving schokte het heilig graf. Zoo ook daalt Gods genade in onze harten, ons opwekkende tot boetvaardigheid, en gelijk van eene aardbeving moeten onze harten sidderen van de vreeze Gods en van een waar berouw over onze zonden. En dan gelijk de engel den steen van de opening des grafs wegrolde, zoo zal de goddelijke genade ons helpen om eiken hinderpaal uit den weg der boetvaardigheid weg te ruimen — de loomheid en traagheid van onzen geest en van onzen wil, onze luiheid in het geestelijke leven, de valsche schaamte welke ons kan terughouden van eene goede biecht. Staat op, en geholpen door Gods genade doet eene krachtige poging, en de steen zal weldra weggerold zijn.
Rond het graf onzes Heeren stond eene wacht van Romeinsche soldaten, het zegel bewakende dat op den steen was gezet geworden. Satan heeft misschien zijn zegel op uwe ziel gedrukt, en de duivels houden er wacht om, uit vrees dat gij u aan hunne slavernij zoudt ontrukken. Maar indien gij besloten hebt van
— 329 -
den dood der zonde op te staan, zullen zij even machteloos zijn om u dit te beletten, als de Romeinsche soldaten hot waren om de verrijzenis van Jezus te verhinderen. Wanneer Hij van den dood verrees, liet Hij in het graf achter de doodskleederen en linnen windsels, waarmede zijn lichaam was omzwachteld geweest. En dit leert ons dat wij onze slechte gewoonten en genegenheden moeten achterlaten en niet langer de slaven van onze driften blijven. Lazarus kon zich niet vrij bewegen na zijne verrijzenis, totdat men hem van zijne doodskleederen ontdaan hnd. Uwe doodskleederen zijn de zondige gewoonten, welke gij aangenomen hebt, de begeerlijkheden uwer zinnelijke lusten, en de liefde tot de zonde die in uw harteii schuilt. Werpt die banden van uwe ziel weg, opdat gij vrij in een nieuw leven moogt wandelen. Wanneer de vrouwen kwamen, om het lichaam van Jezus te zoeken, zeide de engel tot hen : « Waarom zoekt gij den levende tusschen de dooden ? Hij is niet hier, maar is verrezen. » Indien gij na uwe verrijzenis van den dood opnieuw door Satan zoudt gezocht worden ; indien uwe vroegere slechte gezellen u zouden willen terugvoeren naar uwe oude wegen ; indien do stem der hartstochten u zou verlokken om het pad der deugd te verlaten, dan kunt gij antwoorden : « Waarom zoekt gij den levende tusschen de dooden ? Mij ne ziel is niet hier ; maar is verrezen — verrezen van den dood. Zij sterft niet meer ; de dood heeft geene heerschappij meer over haar. »
Kruisigt dan den ouden mensch in u, dierbare broeders, opdat het lichaam der zonde vernietigd worde en wij voortaan de zonde niet meer dienen. « Laat de zonde niet heerschen in uwe sterfelijke lichamen, om niet aan uwe lusten te gehoorzamen,» maar « be-
— 33 —
schouwt u zei ven als dood voor de zonde, doch levende voor God, in Christus Jezus onzen Heer. » Gelijk onze Heer medelijden had met hen, die naar zijne woorden luisterden, en hen voedde met de hrooden en de vissollen ; zoo zal Hij ook medelijden met u hebben, indien gij naar zijne stem luistert, die u tot de boetvaardigheid roept, en Hij zal u voeden met zijn kostbaar Lichaam en Bloed.
Xevcnde Zondag u» Pinkslcren.
Epistel aan de Romeinen, vi. 19-23. Broeders , ik spreek menschelijker wijze om de krankheid van uw vleesch. Gelijk gij uwe ledematen hebt overgegeven aan de onzuiverheid en aan de boosheid, om er de slaven van te zijn en kwade werken te doen, geeft nu ook zoo uwe ledematen tot slaven aan do rechtvaardigheid, om u heilig te maken. Want als gij slaven der zonde waart, toen waart gij vrij van de rechtvaardigheid. Eu wat vrucht hebt gij alsdan gehad van die dingen, waarover gij u nu schaamt? Want het einde daarvan is de dood. Maar nu vrijgemaakt van de zonden en slaven zijnde A'an God, hebt gij uwe vrucht in de heiligmaking, en het einde is het eeuwig leven. Want het loon van de zonde is de dood ; maar de genade Gods is het eeuwig leven in Christus Jezus onzen Heer.
Evangelie van den H. Mutlheus. vn. 13-21. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Wacht u van de valsche profeten, die in sdiaapskleederen tot u komen, maar van binnen roofgierige wolven zijn. Aan hunne vruchten zult gij ze kennen. Plukt men wel druiven van de doornen, of vijgen van de distels ? Zoo hrengt ieder goede boom goede vruchten voort;
-• 331 —
maar dc slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geene slechte vruchten voortbrengen, noch een slechte boom goede vruchten. Alle boom die geeae goede vruchten voortbrengt, zal uitgekapt en in het vuur geworpen worden. Aan hunne vruchten dan zult gij ze kennen. Niet ieder die tot Mij zegt, Heer, Heer ! zal ingaan in het rijk der hemelen, maar wie den wil volbrengt van mijnen Vader, die in den hemel is, die zal ingaan in het rijk der hemelen.
Wacht u vau de valsclie profeten.
JVachi u van de valsche profeten, die in schuapsldee-deren tot u l.oiiien, muar 'van binnen roofyierije tooi ven zijn. h. matth. vu. 15.
Een profeet is een leeraar , en een leeraar , die meer dan gewone kennis beweert te bezitten. Hij spreekt met gezag, en vereischt aanhoord te worden, als rechtstreeks de ingevingen van den alwijzen God ontvangende , of als belast zijnde met te spreken in den naam van God. Wanneer waarachtige leeraars van dien aard tot ons spreken, dan zijn wij natuurlijk verplicht hen te aanhooren, met nederigheid te luisteren naar hunne woorden en blindelings aan hen te gehoorzamen.
Dit is de manier , waarop God aan de menschen geleerd heeft, al wat zij moeten weten ; En Hij zelf heeft de leeraars aangesteld, die het hun moeten lee-ren. Nu , indien alle leeraars waarachtige leeraars waren, dan zouden allo menschen hetzelfde gelooven en daar zou geene dwaling in de wereld bestaan. Maar wijl vele valsche leeraars geweest zijn en nog zijn, zijn er ook vele valsche godsdiensten en ontel-
— 332 —
bare leugens van allen aard, die door duizenden als waarheden beschouwd worden. Om dus zeker te zijn van de waarheid van hetgene men gelooft, moet men niet tevreden wezen met het feit, dat men hetzelve oprecht gelooft, maar men moét ook weten of degene , die het ons leerde, een waarachtige leeraar is.
Degenen die niet katholiek zijn verwonderen er zich over, dat wij zoo zeker zijn van de waarheden van ons geloof. Die verwondering zou ophouden, indien zij katholiek werden, gelijk het met alle bekeerden gebeurt; want dan zouden zij weten, gelijk wij het weten, hoe men zeker is van de waarachtigheid eens leeraars.Ret is ons onwaardeerbaar voorrecht en onuitsprekelijke blijdschap — dat wij weten dat onze leeraar de waarheid spreekt, en dat een valsche leeraar dadelijk ontdekt wordt, hoe zorgvuldig en arglistig hij zich ook in zijne schaapskleederen hulle. De vermomming is nooit volledig genoeg, om de tanden en de klauwen van den wolf te verbergen.
Ik zeg niet dat een katholiek niet kan bedrogen en misleid worden door die wolven in schaapskleederen, anders zou onze Heer er geene waarschuwing tegen gegeven hebben, en de geschiedenis van alle ketterijen bewijst dat velen door hen kunnen bedrogen worden.Maar dat is hunne fout. Zij gaan uit den schaapstal, waar alles helder en klaar is en waar een wolf in eenen oogenblik ontdekt wordt, en zij wandelen rond op plaatsen en in gezelschappen, waar het goddelijk licht van het geloof niet te vinden is. Om de waarheid te zeggen, de valsche leeraar vindt zijne slachtoffers reeds van te voren misleid door hunne eigene driften en door hunnen hoogmoed. Hij vindt, dat zij reeds begonnen zijn met aan leugens te geloo-ven, en moet hen daar alleenlijk in aanmoedigen.
— 333 —
Wat wil ik zeggen met de uitdrukking «uit den schaap-stal gaan ? » Ik beteeken daardoor spreken en handelen gelijk degenen, wier beginselen valsch zijn, die zoggen •. « De godsdienst is eene zaak van keuze » ; « Het kan niet schelen wat iemand gelooft, zoolang als hij goed blijft d ; « Do opvoeding is eene zaak, die door den Staat moot geregeld worden » ; «De godsdienst heeft geono betrekking met de wetenschap » ; en ook eenige onzedelijke beginselen gelijk deze : « De mensch kan zijne natuur niet beteren » ; « Een jonge mensch moet noodzakelijk zijne wilde haver zaaien » ; « Wij zijn in de wereld en moeten met haar medegaan, » en andere dergelijke.
Wanneer oen katholiek zoo spreekt, dan levert hij vrij spel aan den eersten valschon leeraar den beste.
lomand gaat nog uit den schaapstal én wordt buit gemaakt door de wolven, wanneer hij in verbodene geheime vereenigingei''. treedt. Die wolven hebben de schaapskleederen van de liefdadigheid en de broederlijke liefde aangetrokken. Te verwonderen is hot, dat er katholieken kunnen gevonden worden,dom genoeg om den klauw van den wolf niet te voelen don eersten keer , dat men hen eene geheime vereeniging leert kennen. « Liefdadigheid en broederlijke liefde ■■ waarlijk ! Zij zouden juister zoggen « Wij zweren ons zeiven te beminnen, en voor alles olzo belangen a te hehartigen » want daar komt al het gebazel dier ge-hoiine brooderschappon op neer. Vermijdt ze. Hunne leiders zijn valsche leeraars, hunne beginselen zijn valsch,en die voreonigingen zijn gevaarlijk voor het geloof en de zoden.
Wacht u van de valsche papierprofeten. Iedereen leest nieuwsbladen, en er zijn te velen helaas ! die moc-nen hot recht te hebben ieder gedrukt nieuwsblad
— 334 —
to lezen. Dat wordt door die valsche papieren profeten uitgebazuind, wanneer zij hunne vuile, losbandige en leugenachtige bladen te koop aanbieden. Wacht u van hen ! Hunne taal is verderfelijk en zedeloos.
Wilt gij zeker zijn, dierbare broeders, van niet bedrogen te worden door deze wolven in schaapskleede-ren ? Gehoorzaamt dan met nederigheid en onderdanigheid aan den herder van den schaapstal. Wanneer hij schreeuwt « Wolf ! wolf ! » , zijt dan zeker dat de wolf daar is. Onderwerpt u aan zijn oordeel. Zijne taal, gelijk gij weet, is waar. Luistert naar dezelve,en de duivel in persoon zal u niet kunnen bedriegen.
Hel geloof alleen, zonder de goede werken, kan ons niel zaligmaken.
Ieder hoorn wordt gekend uan zijne vrucht, h. lcc. vi. 44.
De groote les , ons lieden voorgehouden door de Kerk, is dat het leven des geloofs zich kenmerkt door zijne goede werken. Het geloof is de grondslag, maar een bouw moet niet ophouden aan den grondslag ; meer steenen moeten gedurig bijgevoegd worden, totdat liij volledig in al zijne deelen recht sta, volgens het plan van den bouwmeester. Zoo moeten wij ook niet tevreden zijn met den grondslag van het geloof, maar medewerkende niet de genade, die God ons altijd geeft , moeten wij gedurig het model zien te evenaren ons voorgesteld door den Godde-lijken Bouwmeester onzen Heer Jezus Christus, gedurig de eenc deugd bij de andere voegende, totdat wij eindelijk verschijnen zullen voor den lieer der heeren in Sion, om de belooning te ontvangen voor onze goede daden. Het geloof is de wortel, maar de
— 333
wortel moet opwassen tot eencn boom en niet alleen bladeren en bloesems voortbrensjen, niet alleen godvruchtige gedachten en sdioone woorden, maar de vruchten der goede, werken, de vruchten van een leven, doorgebracht in overeenstemming met do waarheden van ons heilig geloof.
Onze Heer zegt, dat men den boom kent aan zijne vruchten. quot;NVant daar is geen goede boom, die slechte vruchten voortbrengt, noch slechte boom, die goede vruchten voortbrengt. Zoo zal de oprechtheid van ons geloof zich toonen door ons leven. Indien wij vinden dat ons leven overeenkomt met hetgeen ons geloof leert, dan kunnen wij zeker zijn dat ons geloof levend en niet dood is. « Aan hunne vruchten zult gij ze kennen. » Helaas ! hoe menigen, die zich katholiek heeten, geven door hunne levenswijze een bewijs tegen het geloof ; zij leveren dit bewijs aan de vijanden van ons geloof, die den vinger der verach-tiiig op ons uitsteken en luidop durven zeggen, volgens het kenmerk door den Heer aangeduid, dat wij dwalen. Imi dan hebben wij de nalatigen en de onverschilligen die, alhoewel zij niet openlijk schandaal geven, nogtans het kenmerk door den Heer aangeduid niet bezitten. In hen zien wij bladeren en zelfs bloesems genoeg, maar do vruchten ontbreken ongelukkiglijk, ot indien er zijn, zijn ze wormstekig en bedorven door gebrek aan oprechtheid en zuivere inzichten. Zij zullen misschien over hun geloof spreken, alsof zij de ijverigste katholieken dei-wereld waren ; maar indien wij op hunne manier van leven letten, dan vinden wij dat deze veel verschilt van hetgene hunne taal ons deed verwachten. Hoevelen, bij voorbeeld, zijn dadelijk gereed om de leer der ezenlijke tegenwoordigheid te verdedigen,
die er uooit aan denken een bezoek te bréngen aan het Heilig Sacrament, ja, die zeer zelden de Heilige Communie ontvangen, en misschien hunnen paascli-plicht niet vervuld hebben !
Wel, ik vrees dat het alijd zoo zal zijn. Schoone woorden ziju goedkoop en goede voornemens worden gemakkelijk gemaakt, maar iets anders is het ze te houden. Doch luistert naar onzes Heeren waarschuwing : « Alle boom, die geene goede vruchten voortbrengt, zal uitgekapt en in het vuur geworpen worden. « Ons eeuwig welzijn hangt af van onze werken. Ous geloof alleen zal ons niet zalig maken. Het is noodzakelijk , zeker ; want juist gelijk de wortel de bron des levens is voor den boom, zoo geeft het geloof aan onze goede werken hunne verdiensten in Gods oogen. Maar indien het geene vruchten van goede werken voortbrengt, dan is het dood en zonder waarde.
« Niet ieder die tot Mij zegt: Heer, Heer ! zal ingaan in het rijk der hemelen, maar wie den wil volbrengt van mijnen Vader, die in den hemel is, die zal ingaan in het rijk der hemelen. » Dat is te zeggen, niet ieder die het ware geloof belijdt zal zalig worden, maar alleen degenen, die hunnen wil gelijkvormig zullen maken aan den wil van God. Het is niet genoeg God te erkennen als onzen Heer en Koning, indien zijn heilige wil niet in ons en door ons vervuld wordt. Indien wij in het eeuwig leven willen ingaan, dan moeten wij de geboden van God en van de E. Kerk onderhouden. En wij doen ook Gods wil door met geduld al de beproevingen en kruisen, te verdragen, welke Hij ous kan overzenden ; want zijn goddelijke wil vraagt dat van ons, zoowel als het onderhouden van zijne geboden. Hot is dikwijls meer verdienstelijk ver-
— 337 —
duldig to lijden dan groote werken te verrichten, welke de wereld verbazen. Dat is het middel om het ge-hed te verwezenlijken , dat zoo dikwijls van onze lippen komt : « Uw wil geschiede op aarde als in den hemel. » Tracht dan, door uwen arbeid en door uw lijden, dat heilig geaed voor u zeiven waar te maken, opdat God u niet behoeve te zeggen gelijk vroeger tegen de Joden : « Dat volk eert Mij met de lippen, maar zijn hart is verre van Mij. »
SERMOON C.
Alle zuiden, groote en kleine, worden gestraft en moeten uitgeboet worden.
Het loon van de zonde is de dood. roji. vi. 23.
Dit is eene waarheid klaar genoeg voor de aandach-tigen ; doch daar zija sommige menschen, helaas ! die er alleen aan denken wanneer het te laat is. De betaaldag is nog niet verschenen , en de zondaar , aan niets deukende dan aan zijne tegenwoordige vermaken, gaat onachtzaam voort naar het tijdstip, waarop het schrikkelijk loon ten volle zal moeten betaald worden.
De dood, zegt de II. Paulus, is het loon. Zégt aan iemand dat, indien hij naar zekere plaats gaat of zeker feit pleegt, de straf de dood zal wezen, en gij kunt hem niet meer overhalen om naar die plaats te gaan of die noodlottige daad te bedrijven. Van eenen anderen kant, zal hij alles in het werk stellen om aan zulk een lot te ontkomen. Maar de dood waar van de 11. Paulus spreekt, is niet te vergelijken met den dood des lichaams, want het is de dood der ziel. Het loon der zonde is dan een geestelijke dood. Indien wij voor ons eenen srooten hoop van rottende lijken konden zien, welk afgrijselijk schouwspel zou dat niet wezen !
- 338 —
Maar indien wij de doode zielen konden zien van zoo-velen rond ons, gelijk God ze ziet, wij zouden nog veel meer afgrijzen gevoelen. Daar zijn menschen die, wanneer zij te huis zijn, op straat wandelen, met hun werk zich bezig houden, of zelfs in de kerk geknield liggen, alleen lijken van zielen ronddragen. Wie zal dat schrikkelijk loon der zonde ontvangen ? Wij hebben allen gezondigd daarom moeten wij allen iets van dat loon ontvangen. Door de zonde van eenen mensch « is de dood overgegaan in alle menschen, die allen in dien eenen gezondigd hebben. » De dood is de schrikkelijkste tijdelijke ramp, welke ons bekend is ; nochtans is zij het loon, dat het geheele menschdom te betalen heeft voor de zonde van een mensch.
Maar de straf van den tweeden dood, die eeuwig is, is hot schrikkelijkste loon der zonde, en nogtans ons heilig geloof leert dat eene enkele doodzonde genoeg is, om de ziel ommiddellijk te dooden. Maar hij, die in doodzonde leeft, verblijft in den dood. Iedere zonde, welke hij bedrijft, dompelt zijne ziel dieper in den afgrond des doods, totdat hij eindelijk het volle loon zijner misdaden ontvangt in de vlammen der hel. Hoe zullen wij aan die schrikkelijke straf ontsnappen ? Onze Goddelijke Zaligmaker, bij zijnen dood, ontving het loon, verdiend door onze zonden. Door de oneindige verdiensten van zijnen dood kunnen onze zielen tot het leven teruggebracht worden , indien wij een oprecht berouw hebben en niet meer zondigen. De H. Paulus zegt: « Gelijk allen in Adam stierven, zoo ook zullen allen in Christus herleven.Maar wij kunnen niet hopen te ontkomen aan het bitter loon der zonde, tenzij wij met zondigen ophouden. Indien wij in zonde leven en, gelijk het gewoonlijk met dezulken gebeurt, in zoude sterven, dan zullen wij met den dood
- 339 —
van Christus niet geholpen zijn, maar wij zullen een bitterder loon voor onze zonden ontvangen dau indien Christus niet voor ons gestorven was. Wij zullen dan, tot bekroning onzer misdaden, schuldig zijn aan den dood van onzen Goddelijken Verlosser ; want, gelijk de H. Paulus zegt ; « Door onze zouden kruisigen wij Jesus Christus opnieuw. »
Daar moet ook een loon betaald worden voor de zonden, die vergeven zijn. Alhoewel de eeuwige straf vergeven is, moet evenwel de oneindige rechtvaardigheid van God nog voldaan worden. Wij zullen allen het loon van onze vergevene zonden ontvangen moeten in de boetvaardigheid en het lijden van dit leven, of in de smarten van het vagevuur, totdat alles tot het minste toe betaald is. Dit moet ons bevreesd maken voor onze vorige zonden en ons niets meer doen vreezen dan in de zonde te hervallen. Dat de woorden van den tekst, « Het loon der zonde is de dood » gedurig voor onzen geest staan, wanneer wij tot de zonde bekoord worden ; en de schrikkelijke gevolgen van elke zonde kennende, zullen wij liever alle tijdelijk kwaad verduren, dan in het groote ongeluk te vallen van God te belecdigen.
Aohtslc Zondag na Pinksteren.
Epistel aan de Romeinen.vm. 12-17. Broeders, wij zijn niet schuldig aan het vleesch, om volgens het vleesch te leven. Want indien gij leeft volgens het vleesch, zoo zult gij sterven. Maar indien gij door den geest de werken des vleesches doodt , zoo zult gij leven. Want allen die door den geest Gods gedreven worden, zijn kinderen Gods. Ook hebt gij niet wederom ontvangen den geest der slaafsche vrees ;
- 340 —
maar gij hebt ontvangen den geest der aangeno-mene kinderen , duor denwelken wij roepen : Abba, Yader. Want de Geest geeft zelf getuigenis aan onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Eu indien wij kinderen zijn , zoo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen inderdaad van God en medeërfgenamen van Christus.
Evangelie van den H. Lucas. xvi. 1-9. In dien tijd zeide Jezus deze gelijkenis aan zijne leerlingen. Daar was een rijke man , die eenen rentmeester had en deze werd bij hem beschuldigd , dat hij zijn goed verkwist had. Hij riep hem dan en zeide hem : Wat hoor ik van u ? Geef rekening van uw rentmeesterschap, want gij zult voortaan niet meer rentmeester kunnen wezen. De rentmeester zeide bij zich zolven : Wat zal ik doen , daar mijn heer mij het rentmeesterschap afneemt ? Graven kan ik niet , bedelen schaam ik mij. Ik weet wat ik doen zal , opdat ze mij in hunne huizen ontvangen , als ik van het rentmeesterschap zal afgezet zijn. En de schuldenaars van zijnen meester een voor een bij zich roepende , zeide hij tot den eersten : Hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig ? Deze nu zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide hem : Neem uwen schuldbrief en zit haastig neder , en schrijf vijftig. Daarna zeide hij tot eenen anderen : En gij , hoeveel zijt gij schuldig ? Deze zeide : Honderd mudden tarwe. Hij zeide tot hem : Neem uw handschrift , en schrijf tachtig. En de heer prees den onrechtvaardigen rentmeester , omdat hij voorzichtig gehandeld had. Want de kinderen dezer wereld zijn , in hunne soort, voorzichtiger dan de kinderen des lichts. Ik zeg u dan ; Maakt u vrienden uit den mammon der ongerechtigheid , opdat , wanneer gij zult bezweken zijn , zij u ontvangen in de eeuwige woonplaatsen.
- 341 —
SERMOON CI.
De goederen , welke God ons geschonken heeft , moeten wij gebruiken om de armen en de H. Kerk behulpzaam te wezen.
Maakt u vrienden uit den mammon der ongerechtigheid, opdat , wan neer (jij zult bezweken zijn , zij u ontvangen in de eeuwige woonplaatsen, h. luc. xvi. 9.
Wat is die mammon der ongerechtigheid , uit of met denwelken wij ons vrienden moeten maken? Dat is het geld of eenig ander goed, hetwelk God ons in deze wereld gegeven heeft voor ons gebruik. Wij hebben slechts eeuige regels meer te lezen om tc zien dat dit do beteekenis is ; want wanneer onze Heer er dadelijk achter zegt « Gij kunt God en den Mammon niet dienen » , dan verhaalt ons do Evangelist dat « de Pharizeërs die hebzuchtig waren met Hem den spot dreven. »
Hij wordt geheeten dc mammon der ongerechtigheid of onrechtvaardigheid,omdat hij de oorzaak is van bijna al do onrechtvaardigheden der wereld.
\\ ij moeten ons dus vrienden maken met het geld of de andere tijdelijke goederen , die God ons toevertrouwd heeft.
Dat is het wat do rentmeester deed , van wien het Evangelie spreekt. Zijn meester had hem het bestuur zijner goederen toevertrouwd. Hij moest er zorg voor dragen ten voordeele van zijnen meester , niet tot zijn eigen voordeel , want de goederen behoorden hem niet toe ; zoo ook moeten wij hier onze bezittingen doen dienen tot voordeel van God , want Hij is onze Meester en hetgeen wij bezitten hoort Hem waarlijk toe en niet aan ons.
De rentmeester was niet getrouw ten opzichte van
— 342 —
zijnen meester ; hij verkwistte zijne goederen ; daarom werd hij afgezet van zija ambt eu moest hij rekening geven van zijn rentmeesterschap , en zoo ook zullen wij rekening moeten geven, wanneer wij van ons rentmeesterschap zullen ontlast worden — dat is wanneer wij zullen sterven.
Dan begon hij na te denken over het gebruik , wat hij moest maken van de goederen die hem toevertrouwd waren , ten einde zich middelen van bestaan voor de toekomst te verzekeren. Hij had niet veel tijd om zijne voorzorgen te nemen . maar hij vond een zeer goed plan. Daarin gelijken wij hem niet ; want met al den tijd waarover wij in ons leven beschikken en niettegenstaande de zekerheid , dat wij eens van ons rentmeesterschap zullen ontlast worden en er rekenschap van zullen moeten afleggen vóór Gods rechterstoel , nemen wij niet de minste voorzorgen. [Iet is gelijk onze Heer zegt : « De kinderen dezer wereld zijn, in hunne soort, voorzichtiger dan de kinderen des lichts. »
De rentmeester , zeg ik, vond een goed plan ; namelijk , zich de gunst verzekeren van zijns meesters schuldenaars, door iets af te doen op hetgeen zij te betalen hadden , opdat zij van hunnen kant iets zouden bijdragen tot zijn onderhoud en hem vrijwaren van de noodzakelijkheid van te arbeiden of van te bedelen voor het overige van zijn leven. Op die wijze maakte hij zich vrienden met het geld , dat hem toevertrouwd was, opdat die vrienden hem zouden ontvangen in hunne woningen , wanneer hij uit zijne eigene woning zou verjaagd zijn.
Dat is het gedeelte van zijn gedrag , hetwelk wij moeten navolgen. Wij moeten den rentmeester navolgen door ons vrienden te maken met de goederen , welke de Heer ons gegeven heeft — vrienden , die
- 343 —
ons van dienst zullen wezen in het nieuwe leven waar wij zoo spoedig zullen moeten intreden , in het leven dat op den dood volgt.
Maar welke moeten die vrienden zijn ? gewoonlijk trachten de menschen de gunst van de rijken en de grooten te bekomen. Maar dat zijn de vrienden niet , die ons kunnen dienen in de andere wereld.
Neen , niet de rijken , maar de armen zijn het , wier vriendschap ons daar te stade zal komen. In dit leven zullen zij degenen niet helpen , door wie zij geholpen worden , omdat zij niet kunnen ; maar zij zullen het doen in de toekomende wereld. Indien gij hen helpt , dient de zegening , welke zij u toewenschen , niet alleen voor nu , maar zij wordt als een schat bewaard in Gods geheugen , lang nadat gij ze vergeten hebt.
Hij bereidt in den hemel schoone en luistervolle woonplaatsen voor die vrienden , welke de uwe zijn zoowel als de zijne , om hun eene schadeloosstelling te geven voor de ellendige woningen , waarin zij op aarde geleefd hebben. Daar zijn nog andere woonplaatsen van gelijken aard , die Hij voor ons allen voorbereidt. Hij is heengegaan om ze gereed te maken, « In het huis mijns Vaders », zeide onze Heer, « zijn vele woonplaatsen .....Ik ga er eene plaats voor u bereiden. »
Die woonplaatsen zijn voor u bereid , maar of gij er in het bezit van treden zult,hangt grootendeels af van de wijze waarop gij de armen behandelt : want het is aan hen dat zij eigenlijk toebehooren. Weest dus liefdadig ten hunnen opzichte;want zij hebben de sleutels van de woonsteden,die gij binnen kort zult moeten zoeken.
En in uwe liefdadigheid jegens de armen , gedenkt iemand die altijd arm is , ten minste in onze landstre-
— 344 —
ken , ik meen Gods [Teilige Kerk. Zij is cene groote bedelares , en eene vervelende ook , ik weet het — altijd om meer vragende ; het is juist alsof zij nimmer tevreden is, en ik geloof niet dat zij het ooit zal zijn. Maar zij heeft veel vriendschap voor u , en wat gij haar geeft , gelijk wat gij aan de andere armen geeft, is meer voor uw eigen goed dan voor het. hare. Want het is hijzonder met hare hulp , dat gij de eeuwige woningen bereiken zult , welke onze Heer u belooft. Indien gij niets voor haar deedt , zou het zeker moeilijk voor u wezen van zalig te worden ; want het is door haar dat do middelen van heiligmaking ons toekomen. Denkt ten andere dat de 11. Kerk uwe moeder is ! En indien wij alle onze medemensehen moeten beminnen gelijk ons zeiven,welke teedere genegenheid en welke behulpzaamheid moeten wij dan niet toonen aan onze moeder ?
Deze dan, de armen en de H. Kerk zijn do beste vrienden, welke gij u maken kunt, met de tijdelijke goederen, die God u gegeven heeft ; want zij zijn de machtigste die voor u zorgen kunnen in de eeuwigheid, welke zoo gauw zal komen. Volgt de voorzichtigheid van den rentmeester na en gij zult u niet alleen vrienden maken gelijk hij, maar gij zult daarbij aangenaam wezen aan uwen Meester, en van ITem, uwen besten vriend, de eeuwige belooning bekomen.
Indien wij voorzichtig willen zijn moeien wij de zaken onzer ziel sleeds in orde honden.
Geef rekening van uw rentmeesterschap. u. ldc. xvi. 2.
Daar wordt niets gezegd tegen de bekwaamheid van den rentmeester. Integendeel, hij geeft duidelijk blijken van sluwheid en behendigheid in zijn vak. Hij
— 345 —
had waarschijnlijk op zeer voorzichtige wijze zijn geld belegd, en zijne schuldenaars waren in staat te betalen. De fout, welke afkeuring verdiende , is de zorgeloosheid. Hij had zijne rekenboeken niet in orde gehouden. Indien de meester gewacht had tot het gewone tijdstip, om inzage te nemen van de rekeningen of indien hij hem eenigszins verwittigd had dat hij dit ging doen, volgens alle waarschijnlijkheid zou hij alles in de beste orde gevonden hebben, en zijn rentmeester geprezen hebben over zijn goed bestuur. Maar bij kwam onverwachts, toon nog vele schulden niet betaald waren en de boeken zich in wanorde bevonden. Zulks is onvergefelijk van wege eenen man van dat vak ; en wanneer wij van een dergelijk geval booren spreken, veroordeelen wij altijd den ongelukkige en zeggen « Dat zal hem leeren ; hij moest maar zorgen voor zijne zaken. » Wij denlcen er inderdaad weinig aan, boe onze eigene woorden eensdaags getuigenis tegen ons zullen afleggen. De toepassing van het Evangelie is te duidelijk, om eenige uitlegging te behoeven, maar er is een punt, waarop ik dezen morgen bijzonder uwe aandacht trek : onze zorgeloosheid. AVij allen zijn de rentmeesters van onze eigene zielen. Aangaande de zorg, die wij er voor moeten hebben ; het gebruik, dat wij moeten maken van de menigvuldige gelegenheden tot verdienste ; het plaatsen of besteden van do ontelbare genaden, die ons gegeven worden, aangaande dit alles zullen wij strenge rekening moeten geven, en op welk tijdstip weten wij niet. Wij weten dat wij vele schulden hebben, en dat het slecht zal gaan, indien wij voor alle schulden te gelijk moeten zorgen; wij weten dat wij sedert lang onze rekening niet opgemaakt hebben, en dat alles in wanorde is. Nochtans blijven wij met dezelfde zorgeloos-
— 346 -
heid voortgaan dag op dag, maand op maand. Somtijds krijgen wij boodschappen en waarschuwingen van onzen Heer : eene missie wordt gepreekt, wij hebben tijdelijke wederwaardigheden, of wij worden op het ziekbed neergeworpen en denken dat onze Heer op het punt is rekening te vragen van ons rentmeesterschap ; dan trachten wij haastig onze zondenschuld af te leggen, zoo goed als het maar mogelijk is in de gegeven omstandigheden. Maar niet zoo gauw hebben wij bevonden, dat de rekening ons nog niet werkelijk wordt gevraagd, of wij vallen terug in onze vroegere zorgeloosheid ten opzichte vande zaken onzer ziel. Inderdaad, wonder is het dat vrouwen, die zoo zorgvuldig zijn voor hun huishouden, en mannen, die zoo oplettend zijn in het bestuur hunner tijdelijke zaken, zoo uiterst zorgeloos zijn voor het voornaamste van al — voor het bestuur van hunne ziel. Men zou denken dat zij geen geloof hebben. Wat dwaze verontschuldigingen zij maken ! — zij zijn te zeer verward in de we-reldsche dingen om godvruchtig te zijn,zij moeien voor hunne familie zorgen, en zoo voorts. Alsof zij niet op de wereldwaren om hunne ziel zalig te maken; alsot de zorg voor hunne ziel en de zorg voor hunne familie twee gansch verscheidene dingen waren. En wanneer God, ziende dat de voorspoed niet goed voor hen is,hun tegenspoed overzendt,dan verwaarloozen zij hunne ziel meer dan ooit, en zien niet in, dat hunne wereldsehe zaken misschien beteren uitslag zouden opgeleverd hebben, indien zij voor hunne ziel gezorgd hadden. Dat het Evangelie van dezen dag u dus eene les en eene waarschuwing geve, mijne broeders ; stelt de rekening van uwe ziel in orde, want gij weet :aiet wanneer de Heer zal zeggen. « Geeft rekening van uw rentmeesterschap. » En dat zij, die hunnen paaschplicht
volbrengen, niet denken dat deze les hen niet betreft, maar dat zij geene enkele maand laten voorbijgaan zonder rekening aan God te geven.
SERMOON CI1I.
De onrechtvaardig gewonnen goederen moeten teruggegeven worden of tot goede doeleinden gebruikt, indien de restitutie onmogelijk is.
Maakt u vrienden uit den mammon der ongerechtigheid, opdat, wanneer gij zult bezweken zijn, zij u ontvangen in de eeuwige woonplaatsen, h. lcc. xvi. 9.
Ieder christen weet dat onze Heer het inzicht niet heeft de menschen aan te moedigen tot de liefde van de wereldsehe dingen.
Inderdaad , eene dikwijls herhaalde en voorname waarschuwing van zijnentwege luidt, dat zij niet te veel do rijkdommen dezer wereld moeten beminnen. Hij zegt ons zelfs dat het onmogelijk is voor oenen rijke den hemel binnen te treden, tenzij God zelf hem belet van zijn geld en zijne bezittingen te veel te beminnen. Dat is het wat van den rijkdom maar al te dikwijls eenen mammon van ongerechtigheid maakt.
Die uitdrukking kan ook de rijkdommen aanduiden, welke gewonnen zijn door bedriegerij, diefstal of eenige andere oneerlijke handelwijze. De wereldsehe menschen zullen zeggen dat dit alles is , wat die woorden kunnen beteekenen. Maar God heeft er nog meer over te zeggen. Volgens Hem duiden die woorden alles aan wat iemand kan winnen door middelen, die in zijne oogen niet zuiver, ofwel verachtelijk zijn. Nu de plicht van eenieder is elke zaak ie beschouwen, gelijk God zo beschouwt. Hij moet Gods manier van denken kennen over hetgeen goed of slecht is , en van die denkwijze de wet zijns levens maken. De woorden « mammon der ongerechtigheid »
beteekenen daarom niet alleen de onrechtvaardig verworvene rijkdommen en bezittingen, maar ook de eer, de achting, don maatschappelijkcn stand of die verhevene bediening, welke men door slechte middelen bekomen heeft.
Wat moet nu iemand doen, die op deze wijze God bcleedigd heeft ? Indien hij onrechtvaardig geld of goed bezit, moet hij het teruggeven hetzij dat het veel of weinig bedraagt. Maar iemand zal zeggen: « Ik zal mijn goeden naam verliezen, indien ik het teruggeef. Ik zal gekend worden. » Dat is niet zoo in de meeste gevallen. Men kan in het geheim terugseven. Men kan aan den benadeelde teruggeven wat hem toebehoort, en men is niet verplicht hem te zeggen wie hem de schade toegebracht heeft. Indien zulks door den persoon zelf niet kan gedaan worden, zonder dat hij zijnen goeden naam verliest , dat hij in dit geval zijnen biechtvader cr over spreke. Deze zal het doen in zijne piaats. Do priester is aangesteld, om hem hierin behulpzaam te zijn gelijk in andere moeilijkheden. Ten andere, is het geen valsch denkbeeld wat die man heeft over zijnen goeden naam ? Indien alle oprechtheid niet dood in hem is , dan moet hij zich beschouwen als eenen huichelaar. Hij moet overtuigd zijn, dat hij zelfs de schaduw niet is van een eerlijk man, zoolang hij eenen naam draagt, dien hij niet verdient. Hij moet somtijds verlangen cpnieuw een oprecht eerlijk man te worden. Dat hij restitutie doe, en dan zal hij opnieuw een eerlijk man wezen. Dan zal hij wederom den vrede bezitten , die moer waard is dan de rijkdom en de eer van de wereld. Dat hij ten minste den priester daarover spreke. Hij, die het biechten achterlaat omdat hij onrechtvaardig gehandeld heeft, bedrijft eenen grooten misslag. De
— 349 —
biechtvader kan hem helpen, wanneer hij zelf zich niet helpen kan. Goed doen kan de priester gemakkelijk voor hem maken, ook wanneer het lastig schijnt.
Een andere zal zeggen : « Ik heb een weinig van den eene genomen en een weinig van den andere. Ik ken de menschen niet, die ik benadeeligd heb. » Geef dan aan de armen wat gij onrechtvaardig gewonnen hebt. De wet van het land zoowel als de wet van God,laat niet toe dat iemand het oneerlijk gewonnen goed behoude. Hij die op voormelde wijze restitutie doet, voegt nog goede werken bij zijne restitutie. Hij ondersteunt Gods armen ; hij kleedt de naakten en voedt de hongerigen ; hij bekomt gebeden van de armen welke God beloofd heeft altijd te verhooren. Deze gebeden doen zegeningen over zijn hoofd nederdalen, storten een oprecht berouw over zijne zonden in zijne ziel, en verzekeren hem de genade van eenen goeden dood. Onrechtvaardige rijkdommen op deze wijze gebruikt zullen hem vrienden maken, die hem door hunne gebeden eene eeuwige woonplaats in den hemel zullen bekomen.
Welke andere dingen zijn er nog begrepen onder de onrechtvaardige goederen? Al wat op prijs wordt gesteld door den hoogmoed, de eerzucht, de eigenliefde, de ijdelheid ? Al wat do menschen in deze wereld beminnen, omdat zij daardoor boven hunne mede-menschen uitschijnen. De trotsche, eerzuchtige, zelfzuchtige en ijdele mensch heeft God beroofd van den roem en de eer , die Hem alleen toekomen. Hij heeft voor zich alleen gearbeid en God vergeten, tenzij om van God gebruik te maken tot zijn eigen voordeel. Die man zal dikwijls slechte biechten en communies doen om goed te schijnen. Maar welke onrechtvaardige rijkdommen heeft hij gewonnen ?
- 350 -
Hij heeft aangename manieren, een zoeten glimlach, en eene vriendelijk** taal voor iedereen, die met lof van hem spreekt, of geld brengt, of eon voordeel bezorgt. Die dingen, good in hun eigen, worden slecht door de inzichten van zijn hart. Laat dien man zijne inzichten veranderen, en alles is goed. Hij moet van diezelfde manierenen vriendelijkheid gebruik maken voor Gods zaak. Hij moet dienzelfden eerbied toonen aan iedereen, groot en klein, arm en rijk. Hij moet dat alles doen uit liefde voor God en voor de menschen, tot glorie van God. Die man zal dan ook do geboden der armen verdiend hebben, door op die manier te voldoen voor zijne zonden van hoogmoed, eerzucht en eigenliefde. Hij zal zien, dat hij vrienden gewonnen heeft met onrechtvaardige rijkdommen en dat die vrienden hem de eeuwige woonplaatsen znllen binnenleiden.
IVogcmlc Zondag na Pinksteren.
/ Epistel aan de Corinthiers. x. 6-)3. Broeders , laat ons geenen lust hebben tot kwaad , gelijk zij gehad hebben. Wordt dan geene afgodendienaars,gelijk sommigen van hen , zooals geschreven staat : Het volk ging zitten om te eten en te drinken , en zij stonden op om te spelen. Laat ons ook geene ontucht bedrijven , gelijk sommigen van hen bedreven hebben; en er werden op eenon dag drie en twintig duizend gedood. Laat ons Christus niet tergen,gelijk sommigen van hen Hem getergd hebben, en zij kwamen om door de slangen. Mort ook niet, gelijk sommigen van hen gemord hebben, die verslagen zijn door den verdelger. Al deze dingen zijn hun geschied tot een voorbeeld, en zij zijn beschreven tot onderrichting van ons, die de laatste tijden ontmoet hebben. Daarom wie meent te staan,
- 331 —
zie toe dat hij niet valle. De bekoring, die u overkomen is, is maar menschelijk geweest. God is getrouw : Hij zal niet toelaten, dat gij bekoord wordt boven uw vermogen ; maar Hij zal u met de bekoring eene uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen.
Evangelie van den H. Lucas. xix. 4i-47. In dien tijd, als Jezus Jeruzalem naderde en de stad zag, weende Hij over haar, zeggende : indien gij erkendct, zelfs nog op dezen uwen dag, hetgeen u tot vrede dient ! Maar nu is het voor uwe oogen verborgen. Want de dagen zullen over u komen, dat uwe vijanden u meteenen wal zullen omringen, u zullen insluiten en van alle kanten benauwen. Dat zij u met uwe kinderen, die binnen u zijn, ten gronde zullen verderven, en den eenen steen op den anderen in u niet laten, omdat fnj den lijd van uwe bezoeking niet gekend hebt. En den tempel binnengetreden zijnde, begon Hij er uit te drijven die daar kochten en verkochten, tot ben zeggende : Daar staat geschreven ; Mijn huis is een huis des gebeds ; doch gij hebt er oen roovershol van gemaakt. En Hij leerde dagelijks in den tempel.
SERMOON C1V.
De kerk is eeue plaats van gelied ; God duldt uiet, dat die plaats tot iets anders gebruikt worde.
Mijn huis is een huis des gebeds ; doch gij hebt er een roovershol van gemaakt, n. LUC. xix. 46.
Wat deed onzen Zaligmaker zoo streng zijn ten opzichte van die menschen , waarvan het Evangelie spreekt, die in den tempel koebten en verkochten ? Gewoonlijk was Hij lieftallig en zachtzinnig,niet gewelddadig gelijk in deze omstandigheid. Gewoonlijk stelde Hij zich tevreden met af te keuren wat slecht was ; hier gebruikte Hij zijne kracht — die kracht aan welke
— 352 — ■
niemand kan weerstaan, en die Hij altijd had kunnen gebruiken, indien Hij gewild had; met welke Hij al zijne vijanden op eenen oogenblik had kunnen verpletteren, indien Hij het geschikt geoordeeld had zoo te handelen. En Hij deed die koopers en verkoopers niet alleen het huis Gods verlaten, maar Hij dreef ze in wanorde uit, en gelijk wij elders lezen, wierp Hij de tafels en stoelen omver, welke zij gebruikt hadden.
Waarschijnlijk waseene der redenen van zijne strengheid, dat die verkoopers eene onrechtvaardige winst maakten uit de noodzakelijkheid, waarin de koopers zich bevonden ; want de dingen, welke zij koopen moesten, dienden aan het volk voor de offeranden in den tempel en konden moeilijk ergens anders bekomen worden. Maar ik geloof dat Hij voornamelijk zijne leerlingen en ons ook eene les wilde inprenten, welke wij al te gemakkelijk vergeten. Hij verlangde ze ons derwijze te leeren, dat wij ze niet konden vergeten ; en daarom nam HÜ zijne toevlucht tot buitengewone middelen.
Die les is bevat in de woorden, welke Hij aanhaalt van zijnen profeet Isaias ; « Mijn huis is een huis des gebeds. » Die woorden hadden betrekking op den tempel, waarin Hij zich toen bevond, maarzij hebben bijzonderlijk betrekking op de tempels, waarin Hij nu woont,waarin Hij gedurig woont, hetgeen Hij niet deed in den tempel van Jeruzalem, hoe prachtig deze ook was.
Gij weet of moet weten, welke deze tempels zijn. Het zijn onze kerken, waar Hij gedurig verblijft door zijne Wezenlijke Tegenwoordigheid in het Heilig Sacrament. Dat zijn de tempels, waarvan die van Jeruzalem alleenlijk het beeld of de figuur was.
— 353 —
De kerk is de plaats voor het gebed. Dat is eene les voor ons, en wij waren, gelijk ik gezeid heb, degenen die Hij bijzonderlijk verlangde te onderwijzen. Voor het gebed — dat is, voor al wat tot den godsdienst behoort — en voor niets anders. Het is de plaats om aan God te denken en tot Hem te spreken, en niet om iets anders te doen, wat geene betrekking heeft tot den dienst van God, hoe onschuldig het ook zij.
Het is geene plaats om te klappen ofte lachen, (lij weet dat goed genoeg, en meen ook niet dat gij daar zoudt willen klappen of lachen ; bijzonder niet wanneer het heilig misoffer opgedragen wordt of wanneer er veel volk aanwezig is. Maar misschien doel gij het dan niet, uit vrees dat men u zou zien en van u spreken ; want er zijn personen die, wanneer niemand hen schijnt te zien, er geen bezwaar in vinden een klein onderhoud onder malkander te hebben, dat even goed kon uitgesteld worden tot op een anderen tijd of dat hoegenaamd niet noodig is.
De kerk is geene plaats om rond te kijken of te zien wat er gaande is, behalve aan het altaar. En nogtans zijner personen, die naar de kerk komen, bijzonder indien een huwelijk of eene andere plechtigheid plaats beeft,alleen om te zien,en voor niets anders. Misschien zullen zij eenen oogenblik nederknielenvoorden vorm ; doch zij treden Gods buis niet binnen om voor zich zelven of voor iemand anders te bidden, maar alleen om hunne wereldsche nieuwsgierigheid te voldoen met na te zien welke houding en welk uitzic ht de menschen hebben, ten einde er over te kunnen spieken en mogelijk er mede te kunnen spotten hetzij later, heizij op het oogenblik zelf.
En dat herinnert mij iets anders. Do kerk is niet de plaats om te zien welke kleederen de menschen aan-
— 354 —
hebben, of om onze eigene kleedercn uit te winkelen. Het is eene plaats waar men goed moet gekleed zijn, voor zooveel eenieders middelen bet toelaten ; maar zulks geschiedt om aan God eer te geven, niet om eerbewijzingen van anderen in te oogsten. Het is de plaats waar men net moet gekleed zijn ; maar men moet geen vertoon maken, om de oogen van de anderen op zich te trekken en hunne gedachten af te trekken van de zaken, waarop zij moeten gevestigd zijn.
En zulks doet mij nog aan iels denken ; dat is, dat onze gedachten, zoowel als onze woorden en werken, bijzonder aau den Heer toebehooren, wanneer wij voor het altaar in zijne tegenwoordigheid ons bevinden. Laat ons daarvoor eene bijzondere zorg hebben. Indien wij zorg dragen voor onze gedachten, zullen wij niets te vreezen hebben voor onze woorden en werken.
En laten wij ons herinneren dat, wanneer wij onzen tijd niet goed besteden in de kerk, wij iets stelen wat God toebehoort. Wat stelen wij ? Den tijd en de eer-bewijzing, welke Hij het recht heeft van ons te verwachten. Het is ter oorzake van die diefstallen, dat Hij met waarheid kan zeggen : « Mijn huis is een huis des gebeds ;maar gij hebt er een roovershol van gemaakt.» Dit klinkt zonderling ; maar verdienen wij den naam niet van dieven, indien wij onzen Heer ontnemen het weinige, dat Hij als het zijne vordert ? Degenen, die in den tempel verkochten, kan Hij dieven geheeten hebben omdat zij hunne naasten bedrogen; maar is het niet even slecht Hem te bedriegen ? Laat ons dus berouw hebben over onze oneerbiedigheid in Gods tempel en vreezen wij zijne gramschap, die de onteerders van zijn huis vroeg of laat maar zeker treft.
De raenscii kan altijd de bekoringen overwinnen, indien bij gebruik wil maken -van Gods genade.
God is getrouw ; Hij zul niet toelaten dat gij bekoord wordt boven uw vermogen, i. cor. x. 13.
Sommige menschon doen juist alsof zij dachten, dat God de oorzaak is van hunue zonden. Velen van u, dierbare vrienden, die hier naar mij luistert, hebben dat reeds dikwijls gezegd, daar twijfel ik niet aan. Gij zult natuurlijk zeggen, en met recht, dat zulke beschuldiging tegen God eene schrikkelijke godslastering is ; maar niettemin hebt gij er u dikwijls plich-tig aan gemaakt.
Gij verlangt, denk ik, dat ik deze bevestiging bewijze, alvorens gij er geloof aan hecht. Wel, dit is gemakkelijk te doen. Hebt gij nooit gezegd, wanneer gij u beschuldigdet van eene zonde, dat gij er niets aan doen kondet ? Gij hebt u dikwijls aan gramschap plichtig gemaakt, bij voorbeeld, en hebt toornige woorden gesproken, die u later leed waren ; maar gij zegt, dat gij er op het oogenblik zelf niets aan doen kondet.
Wat volgt daaruit, indien het waar is wat gij zegt ? Wel vooreerst volgt daaruit, dat het uw fout niet was dat gij gezondigd hebt; dat het inderdaad voor u gee-ne zonde is, want indien iemand niets kan doen aan eene zaak, dan is hij er ook niet verantwoordelijkvoor. Maar het was eene zonde, dat bekent gij ; en indien het uwe zonde niet was, dan moest het de zonde zijn van eenen andere. En die andere moet de almachtige God geweest zijn. Hij was verantwoordelijk voor de zonde, omdat Hij u de genade niet gaf om ze te ver-
_ 356 _
mijden. Daar komt het op neer, wanneer gij zegt dat gij er niets aan doen kunt.
De godslastering, die zeker bevat is in de woorden « Ik kan er niets aan doen » — die godslastering, welke God de oorzaak noemt van de zonden en Hem voor dezelve verantwoordelijk maakt, wordt door den H. Paul us gelogenstraft in de woorden van den Epistel van dezen dag. Hij zegt : « God is getrouw » ; Hij geeft u genoeg genade. « Hij zal niet toelaten, dat gij bekoord wordt boven uw vermogen ; » Hij zal u in zulke lievige bekoring niet laten vallen, dat gij er niet aan zoudt kunnen weerstaan mot de hulp der genade, welke Hij u peeft.
Daar zijn sommige dingen waar men niets aan kan doen, maar de zonde behoort niet tot het getal, indien een gloeiende kool op de hand van iemand valt, dan kan hij er niets aan doen indien hij pijn gevoelt ; en zoo ook kan men er niets aan doen, wanneer men het vuur eener bekoring gevoelt, welke men zelf niet veroorzaakt heeft. JUaar de zonde, welke de toestemming is in de bekoring, daar kan men altijd iets aan doen. Zondigen, toestemmen in de bekoring, is hetzelfde als de gloeiende kool in de hand houden, nadat zij er op gevallen is.
Gij verlangt de kool niet in uwe hand te houden ; maar gij verlangt toe te stemmen in de bekoring, om-dut daar iets aangenaams in is. Het is aangenamer er in toe te stemmen dan er aan te wederstaan ; indien dat niet was, zou het geene bekoring zijn. Het verlicht uw hart dat grammoedig woord te kunnen zeggen,wanneer gij getergd wordt. Het is dikwijls lastig aan de bekoring te wederstaan ; dat is er de aard van. Maar het is niet onmogelijk.
Zegt dus nooit, wanneer gij u zelf beschuldigt of
- 357 —
wanneer uw geweten u iets verwijt, dat gij er niefs aan doen kunt. Zegt dit niet, tenzij gij verlangt God te lasteren en de schande van uwe zonde op Hem te werpen. Gedenkt dat Hij getrouw is, en niet zal toelaten dat gij bekoord wordt boven uwe macht en zegt liever : « Het was moeilijk te wederstaan ; ik werd sterk bekoord, maar ik zou hebben kunnen wederstaan en het berouwt mij van het niet gedaan te hebben. »
Ik weet dat zulks dikwijls uwe meening is, wanneer gij zegt a Ik kan er niets aan doen. » Zegt dus wat gij meent, want dit zal u zeer dienstig zijn bij de eerste gelegenheid. Het zal in uwen geest deze waarheid prenten—namelijk, dat gij u kunt onthouden van te zondigen ; en wanneer gij daar overtuigd van zijt, zoo zult gij, indien gij het goed meent, alle middelen gebruiken om u waarlijk van de zonde te onthouden. Boven al zult gij zien dat eene groote reden, waarom het zoo moeilijk was aan de bekoring te wederstaan,is dat, alhoewel genoeg genade hebbende om er aan te wederstaan, gij er niet genoeg hadt om gemakkelijk wederstand te bieden ; en gij zult veel bidden om die overvloedige hulp te bekomen, welke God verleent aan allen, die ze Hem onophoudelijk vragen.
Tiomio na Piiiksloren.
I Epistel aan de Corj«//i«ers.xii.2-11. Broeders, gij weet dat, toen gij nog Heidenen waart, gij tot de stomme afgoden henengingt, gelijk men u leidde. Ik verklaar u dan dat niemand sprekende door den Geest Gods, Jezus vervloekt, én dat niemand Jezus Heer noemt dan door den Heiligen Geest. Nu, daar zijn verscheidene gaven, maar do Geest is dezelfde ; en daar zijn ver-
— 338 —
scheidene bedieningen, maar de Heer is dezelfde ; en daar zijn verscheidene werkingen,maar het is dezelfde Gud, die alles in eenieder uitwerkt. Doch de openbaring des Geestes wordt aan eenieder gegeven ten voor-deele. Want aan den eene wordt door den Geest gegeven met wijsheid te spreken ; aan den andere met geleerdheid te spreken door denzelfden Geest. Aan ee-nen andere wordt door denzelfden Geest het geloof gegeven ; aan eenen andere de gaaf van te genezen, ook door denzelfden Geest. Aan eenen andere de kracht van mirakelen te doen ; aan eenen andere de profetie; aan eenen andere het onderscheiden der geesten ; aan eenen andere de verscheidenheid der talen ; aan eenen andere de uitlegging der spraken. Al deze dingen bewerkt een en dezelfde Geest, uitdeelende aan eenieder gelijk het Hem gelieft.
Evangelie van den H. Lucas. xvm. 9-14. Indien tijd zeide Jezus deze gelijkenis aan sommigen, die zich zeiven als rechtvaardig beschouwden.en de anderen verachtten : Twee menschen gingen op naar den Tempel, om te bidden : de eene was een Pharizeër, de andere een Publikaan. De Pharizeër recht staande bad aldus bij zich zelven : Ik dank U, God, dat ik niet ben gelijk de andere menschen, die roovers, onrerbtvaar-dig en overspelers zijn, of ook gelijk deze Publikaan. Ik vast tweemaal in de week ; ik geef tienden van al wat ik bezit. En de Publikaan, van verre staande, wilde zelfs de oogen naar den liemel niet opheCen, maar sloeg op zijne borst, zeggende : God ! wees mij zondaar genadig. Ik zeg u, dat deze naar zijn buis ging gerechtvaardigd meer dan de andere. Want al wie zich verheft zal vernederd, en al wie zich vernedert zal verbeven worden.
— 359 —
SERMOON CVI.
Indien wij onze zaligheid willen bewerken, laat ons weinig letten op de fouten der anderen en veel op de onze.
Twee menrcken gingen op naar den Tempel om te hidden : de eene icus een Pharizeër, de andere een Puhlikuan, H. LUC. XVIII. 10.
Er wordt niet verondersteld, dat er hedendaags nog Pharizeërs zijn, en hot woord « Publikaan « is ouder-wetsch geworden ; zoodat, alvorens die gelijkenis op onze tijden toe te passen, wij goed moeten weten wat lieden de Pharizeërs en Publikanen waren.
De Pharizeërs, inden tijd des Zaligmakers, vormden onder de Joden eene godvruchtige klas van men-schen, uiterlijk zeer streng en nauwgezet in hun geloof en voorzien van een nauwgezet geweten, ja — nauwgezet in sommige zaken ten minste, bijzonder in dio zaken, welke betrekking hadden op hunne faam van godvruchtigheid. In andere zaken waren zij somtijds nog al toegevend — dat is toegevend voor hen zeiven ; want hot is goed mogelijk, dat zij anderen zouden beknibbi ld hebben over fouten, niet zeer verschillend van de hunne, gelijk de Pharizeër van het Evangelie den armen Publikaan, die iu eenen hoek stond, eenen uitzuiger des volks of eenen roover heette' ; terwijl bij misschien zekere handelingen vergat, die wel begrepen hem denzelfden naam konden doen geven.
De Publikanen integendeel vormden hoegenaamd geene godsdienstige klas van menschen ; zij beweerden niet, gelijk de Pharizeërs, zulks te zijn, en waren het inderdaad ook niet. Zij werden Publikanen ge-heeten, omdat zij belast waren met het beffen der publieke tollen ; zij werden in het algemeen door liet
— 360 —
volk beschuldigd, en met recht, dat zij onrechtvaar-diglijk geld aan de armen afpersten. Hun ambt was waarlijk in die tijden eene naaste gelegenheid van zonde ; dat was de reden waarom de H. Mattheus, die een Publikaan was alvorens hij door onzen Heer geroepen werd, nimmer zijn vroeger beroep hernam, gelijk de H. Petrus deed die visscher was. De Publikaan van deze gelijkenis had zonder twijfel ook het voornemen gemaakt zijn zondig leven vaarwel te zeggen of trachtte dat reeds te doen.
Beide mannen; de Pharizeër en do Publikaan, waren zondaars.Daarin waren zij gelijk; het verschil tus-schen lien was, dat de Publikaan erkende een zondaar te zijn en zijn leven trachtte te beteren, terwijl de Pharizeër dacht volmaakt te wezen, ofwel meende dat, indien hij gebreken had, deze van dien aard waren dat zij niet konden vermeden worden en dat ze God door de vingeren zou zien, bijzonder in eenen persoon van die verhevene godsvrucht.
Welnu, ik zeide in het begin dat men niet veron-dersleldo hedendaags nog Pharizeërs te kunnen vinden : maar ik geloof evenwel dat wij sommige lieden van dien aard, zelfs onder ons christenen, kunnen vinden ; en misschien, indien wij diep genoeg in ons eigen geweten nederdalen, zullen wij vinden dat wij zelf een soort van Pharizeërs zijn.
Eenige van die Pharizeërs doen uitmuntende biechten. Zij tounen de grootste zorgvuldigheid in hun onderzoek van geweten ; zij bezitten eene nauwkeurige kennis van iedere fout, en zijn bereid de minste bijzonderheid aan te halen, indien men hun toelaat dat te doen. Die fijngevoeligheid in het bespeuren der zonde is eene hoedanigheid, die zeker onze bewondering yereischt; maar daar is eene omstandigheid, die onze
- 361 —
bewondering belet zonder grenzen te wezen. Die omstandigheid is dat de fouten, welke zij met zulk scherp oog onderzoeken, niet de hunne zijn. Het zijn die van anderen, in wier gezelschap zij leven of van wie zij hooren spreken door sommige lieden, begaafd met het zelfde fijngevoelig geweten als zij.
De wereld heeft in de oogen van die gevoelige men-schen een treurig uitzicht. Iedereen handelt slecht, en niemand doet goed — niemand, dat is, uitgenomen zij zelf. Zij zijn zoo slecht niet. God dank ! Zij zijn onschuldige martelaars, die aanhoudend gefolterd worden door de slechte menschen, met welke zij in hetzelfde huis leven of welke hunne geburen zijn. Hun eenigste troost op aarde is aan hunne vrienden te vertellen, hoe zeer zij lijden en hoeveel andere menschen van die zondaars moeten lijden. Anderen, dat is waar, verdienen dat misschien,maar zijhebben dat zeker niet verdiend. Zij zouden wenschen dood te zijn en buiten het bereik van hunne vervolgers. Het wonderste van al is,dat eene van de groote oorzaken van hun verdriet hierin bestaat, dat de anderen kwaadsprekers zijn ; zij brengen hun leven door met dat overal te vertellen.
Misschien denkt gij dat deze schildering overdreven is. ik hoop het. En ik geloof niet dut vele zoo doortrapte Pharizeërs bestaan als deze, waarvan ik het portret gemaakt heb. Doch er is te veel, ja veel teveel, van den geest der Pharizeërs in ons allen.
En bijna niet genoeg van den geest des Publikaans — van den geest der nederigheid, des berouws en der bekeering. Hoe zullen wij dien geest bekomen ? Met ons eigen geweten te beschouwen,hoe onaangenaam dit ook weze, en met het geweten der anderen gerust te laten. Indien wij met oprechtheid onze harten onderzoeken,danzullen wij God niet danken,dat wij niet zijn
- 362 —
gelijk de anderen ; maar veeleer zullen wij bidden dat wij, alvorens te sterven, iets bekomen van de vol-maaktlieid,welke vele anderen reeds bereikt hebben ; en wij zullen God smeeken,gelijk de Publikaan deed, dat Hij barmhartig zij jegens ons zondaars, jegens ons arme zondaars, die in het vervolg zullen trachten dat meer te zijn.
Ziedaar het middel, en het eenigste middel voor ons zondaars, om in het gezelschap dor heiligen te komen ; niet met ons reeds in dat gezelschap te plaatsen door onze verbeelding. Indien wij dan in dat heilig gezelschap willen komen, laat ons dadelijk dit middel beginnen te gebruiken, want er is geen tijd te verliezen.
De nederigheid alleen verliefl den mensch en doel hem tot God naderen.
Al wie zich verheft zul vernederd, en ul wie zich vernedert zhl verheven worden h. txc. xvm, 14.
Men hoeft niet christen te wezen, mijne dierbare broeders, om de waarheid van deze woorden onzes Heilands te begrijpen. Iedereen weet dat iemand, die zich altijd prijst of die slechts toont dat hij een zeer groot denkbeeld van zich zeiven heeft, daardoor in de achting der anderen daalt. Men gelooft zelfs niet veel aan de behendigheid of aan de deugd, die hij waarlijk bezit, omdat men hem beschouwt als een trotschen en verwaanden persoon, hetgeen door iedereen als een gebrek aanzien wordt. Inderdaad iemand, die waarlijk trotsch is, maakt zich belachelijk.
Integendeel hij die zedig is en niet aanmatigend, wordt in het algemeen als kundiger beschouwd dan hij inderdaad is. Eenige menschen krijgen den haam
— 363 _
van geleerd en diepzinnig te zijn door eenvoudig hunnen mond toe te houdon—zoodanis; is de wereld overtuigd , dat een oprecht groot man geen vertoon maakt met zijne grootheid.
Maar deze beschouwing van wereldsche voorzichtigheid is de ware boleekenis niet van de woorden onzes Verlossers. Hij verlangt ons niet te toonen hoe men zich eenen naam maakt van geleerdheid of van iels anders. Dat zou alleen onze ijdelheid en onzen hoogmoed aanwakkeren en bevorderen. Wat Hij ons wenscht te leeren is de nederigheid ; Hij verlangt dat wij ons zeiven oprecht vernederen, en niet dat wij veinzen ons te vernederen, ten einde nog meer door de wereld geacht te worden.
Indien dat zijn verlangen is, waarom belooft Hij dan dat wij znllen verheven worden, indien wij ons vernederen ? Dat, dunkt mij, kan geene aanmoediging zijn voor iemand, die waarlijk nederig is.Zulke mensch zou niet willen verheven worden, zult gij zeggen. Maar daarin zijt gij mis. Ieder nederige mensch, ieder oprecht deugdzame mensch, verlangt verheven te worden. De heiligen,die toonbeelden van nederigheid, verlangden zulks meer dan iemand in de wereld.
Dit kan zonderling klinken, maar is zonder twijfel waar. Want wat is dat verheven worden in de oprechte beteekenis van het woord ?
Dat is tot God naderen,die de Verhevenste is.En hoe meer iemand God bemint, hoe meer hij tot Hem wil naderen ; zoodat al degenen, die God beminnen,verlangen verheven te worden ; en de heiligen meer dan de anderen, omdat zij God beminnen meer dan iemand.
En de verheffing, welke voortkomt uit het bijzijn van den Almachtigen God , is datgene wat Hij door deze woorden van het Evangelie aan de nede-
rigen belooft en aan de hoovaardigen weigert. Dat was het wat Hij gaf aan den Publikaan en weigerde aan den Pharizeërj want Hij gaf den Publikaan zijne genade en zijne vriendschap, maar de Phari.-zeër kreeg die niet, ter oorzake van zijnen hoogmoed. « Deze man » , zegt onze lieer, « ging naar huis gerechtvaardigd meer dan de andere — dat is, nader bij God, en daarom meer verheven.
De nederige dan zal verheven worden door de vriendschap van God, en de hoogmoedige niet. Op eene andere wijze kunnen de hoogmoedigen niet tot Hem naderen. Hij is te hoog boven ons verheven, om Hem op eene andere manier kunnen nabij te komen. Gij kunt den Almachtigen God niet nabij komen door het aanwenden van uwe natuurlijke krachten,zoo min als gij tot de sterren kunt naderen door op het dak van uw huis te klimmen. Eenige mcnschen van den ouden tijd meenden ten hemel te klimmen door het bouwen van een hoogen toren ; maar God beschaamde hunnen hoogmoed, en de toren van Kabel is eene spreekwijze geworden om menschelijke dwaasheid en hoogmoed aan te duiden.
Laat ons hun voorbeeld niet volgen, dierbare broeders. Laat ons trachten verheven te worden, maar volgens de wijze, die God ons aangetoond heeft, die de heiligen in acht hebben genomen en bijzonder Onze Lieve Vrouw, die zich het dichtst bij Hem bevindt en die de nederigste van allen was. Inderdaad indien wij onze verhelling begeeren,dan zijn wij verplicht die manier van handelen na te volgen ; want indien wij waarlijk tot God willen naderen, zoo moet dit gebeuren uit liefde tot Hem. Indien wij Hem beminnen, zullen wij dikwijls aan Hem denken ; indien wij dikwijls aan Hem denken, zullen wij nederig zijn ; want hoe kan
- 365 —
een schepsel hoovaardig ziju, indien het dikwijls deukt aan den Schepper van hemel en aarde ?
SERMOON CV1II.
Wij moeten een klein denkbeeld van ons zeiven hebben, indien wij voortgang willen doen iu de deugd.
Jl wie zich verheft zal vernederd, en al wie zich vernedert zal verheven worden. h. luc. xvni. 14.
Het is een gezegend en gelukkig oogenblik, een soort van keerpunt in het leven voor ieder van ons, wanneer men tot de overtuiging komt dat men niets buitengewoons is. En let op dat die overtuiging somtijds eerst laat in onzen geest opdaagt.
Ieder mensch bijna begint het leven met een ander denkbeeld.Niet dat hij zulk een denkbeeld zelf koestert in hot begin ; maar zijne vrienden hebben het voor hem. Bijna ieder kind wordt beschouwd, gelijk gij weet, als het liefste en het schoonste wat ooit te zien was. Misschien voldoet het niet heel en gansch aan de verwachting zijner verzotte ouders ; maar niettemin is het merkwaardig onder eenig opzicht. Het is een zeer knappe jongen, of een zeer goede jongen of in alle geval hij kon het zijn, indien hij wilde ; dat is hem ingeboren ; hij is veel fijner in sommige dingen, misschien in vele, dan de groote hoop. Hij wordt zeker een groot man ; hij heelt meer kans om President der Vereenigde Staten te worden, dan ieder andere jongen van zijnen leeftijd.
En wanneer hij later tot eeneu man is opgegroeid, dan denkt hij omtrent ook zoo over zich zelven. Hij kan slecht lijden dat er gezinspeeld word op het een of ander, waarin hij zeker de noodige bekwaamheid niet bezit; of indien zijne onbekwaamheid klaarblij-kend is zelfs in zijne eigen oogen, dan is de zaak ,
— 366 —
waarin hij onbekwaam is, zonder het minste belang, ofwel hij kon er in uitmunten, indien hij slechts wilde. De hatelijkste dingen zijn natuurlijk die, waarin hij toch niet uitmunt zelfs wanneer hij wil. Hoe minder van deze laatste gesproken wordt, hoe liever.
Welnu, dat is altemaal wat wij hoogmoed heeten. De Almachtige God heeft alles zoo geschikt in zijne barmhartigheid, dat die valsche denkbeelden in zekere maat uit ons verdreven worden, wanneer wij met de wereld in aanraking komen ; maar een goed deel blijft nog dikwijls over.
Die denkbeelden zijn het, welke ons verstand benevelen en ons grootendeels beletten in bet een of ander vak waarlijk uit te munten. Het is dus goed er zich zoo gauw mogelijk van te ontdoen ; en natuurlijk verlangt gij daarom te weten hoe dit geschieden moet. Ik geloof dat het verhaal van het Evangelie van dezen dag eenig licht over dat punt verspreidt.
Het middel om er in te gelukken wordt aangewezen door den Publikaan, en het middel om er in te mislukken door den l'harizeër. De handelwijze des Pu-blikaans is die van het gezond verstand.
Waarin bestaat dat ? In het beschouwen van onze gebreken en niet van onze goede hoedanigheden. De Publikaan kon gesproken hebben Juist gelijk de Pha-rizeër. Hij kon zeggen : « Ik ben een veel beter gezel dan die oude Pharizeër. Ik bon eene goede, oprechte, edelmoedige ziel. Ik behandel mijne vrienden zoo goed mogelijk ; en indien ik soms een klein bedrog pleeg in mijnen handel, dat vergoed ik door mijne liefdadigheid ; ik maak geen vertoon van het goed. wat ik doe en maak geen aanspraak op godvruchtigheid gelijk die veinzende schijnheilige. »
En zoo kon hij voortgaan tot op het einde van zijn
— 367 —
kapitlel. Doch hij deed het niet. Neen ; hij ging in eenen hoek staan gansch in zich zeiven gekeerd en zeide : « O God ! wees mij zondaar genadig ! » Hij dacht niet aan zijne deugden maar aan zijne zonden ; en wanneer hij den Heer smeekte hem genadig te willen zijn, beteekende hij daardoor dat hij zijn leven wilde beteren, en dat hij dit wilde doen met de hulp van God, en den Pharizeër wilde navolgen , dien hij aanzag als veel deugdzamer dan hij zelf ; want hij dacht niet aan de zouden des Pharizeërs. maar aan zijne deugden.
Ik zeg dat zijne handelwijze die van het gezond verstand is. Het is de handelwijze welke wij volgen, wanneer wij aan iets anders arbeiden dan aan ons zeiven. Wij zien naar de gebreken van ons werk, en niet naar zijnen goeden kant; en indien wij een goed oordeel hebben, dan toont dat werk ons weldra al zijne gebreken.
De nederigheid is dus niets anders dan gezond verstand. En ik meen dat gij ten minste wel eene reden moet zien, waarom hij die zich verheft vernederd, en hij die zich vernedert verheven zal worden. Hij die zich altijd verheft, die zich bezighoudt met zijne deugden te bewonderen, valt gedurig, en verliest zelfs de kleine deugd, welke hij bewondert; terwijl hij die zich waarlijk vernedert gedurig deugdzamer wordt. Zoo is do nederigheid noodzakelijk voor den vooruitgang. Zoo is het zelfs in de wereldsche zaken, en nog veel meer is het waar voor het geestelijk leven onzer ziel.
Klf'ilc Zondag na Pinksteren.
/ Epistel aan de Corinthiërs. xv. 1-10. Broeders, ik maak u het Evangelie bekend, hetwelk ik verkondigd
— 368 —
heb, hetwelk gij ook ontvangen hebt, in hetwelk gij ook staande blijft, door hetwelk gij ook zalig wordt, indien gij het. behoudt gelijk ik het u gepredikt hebt, anders zoudt gij te vergeefs geloofd hebben. Want ik heb u vooreerst overgeleverd hetgeen ik ook ontvangen had : dat Christus voor onze zonden gestorven is, volgens de Schriftuur ; dat Hij begraven is, en dat Hij den derden dag verrezen is volgens de Schriftuur ; en dat Hij gezien is door Cephas, en daarna door de Elf. Naderhand is Hij gezien door meer dan vijfhonderd broeders te zamen, van welke tegenwoordig nog vele in leven zijn, maar sommige gestorven. Daarna is Hij gezien door Jacobus, daarna door al de Apostelen. En ten laatste is Hij ook verschenen aan mij, die maar een misgeboren kind beu. Want ik ben de minste der Apostelen, die niet waardig beu een Apostel genoemd te worden, omdat ik de Kerk Gods vervolgd heb. Doch wat ik ben, ben ik door de genade Gods ; eu zijne genade is in mij niet ijdel geweest.
Evunyelie van den H. Marcus, vu. 31-37. In dien lijd vertrok Jesus van de grenzen van Tyrus, en kwam door Sidon naar het meer van .G ililea, midden door de landstreken van Decapolis. En zij brachten bij Hem iemand, die doof en stom was, smeekende dat Hij hem de hand zou opleggen. En hem ter zijde uit de menigte geleid hebbende, stak Hij hem zijne vingeren in de ooren, en spuwende raakte zijne tong aan. En opziende naar den hemel , verzuchtte H'j en zeide tot hem ; Ephpheta , dat is te zegden ; Word geopend. Terstond werden zijne ooren geopend, de band van zijne tong werd ontbonden, en bij sprak zeer wel. En Jezus gebood huu , dat zij het aan niemand zouden zeggen. Maar hoe meer Hij het hun verbood, en hoe meer zij het verkondigden, en hoe meer zij zich ver-
— 369 -
wonderden, zeggende : ITij heeft alles wel gedaan ; do dooven heeft Hij doen hooren, en de stommen doen spreken,
SERMOON CIX.
Vele christenen luisteren niet naar Gods woord en leven in geestelijke blindheid.
Hij heeft de dooven doen hooren, en de stommen doen spreken, h. marc. vu. 37.
Onze Zaligmaker, gedurende zijn openbaar leven op aarde, genas zonder twijfel eene menigte dooven en stommen. De geschiedenis van deze genezing is voor ons bewaard geworden, ter oorzake van de bijzondere en beteekenisvolle wijze waarop zij geschied is. De gedachtenis daaraan wordt ieder keer hernieuwd, dat een kind in de Katholieke Kerk gedoopt wordt.
In de ceremonies van het Doopsel raakt de priester, die onzen Heer in dit Sacrament gelijk in de andere vertegenwoordigt, de neus en de ooren van het kiud of van den volwassene aan met zijnen duim , vooreerst natgemaakt met het speeksel van zijnen mond , zeggende hetzelfde woord, « Ephpheta » — dat is « Word geopend. »
Nu, het kind of de volwassene, die ten doop wordt gebracht, is in het algemeen niet doof of beroofd van het een of ander zintuig, en de priester deze ceremonie doende verricht niet, wat gemeenlijk een mirakel genoemd wordt en wat door onzen Heer werd uitgewerkt bij de genezing van den doofstomme. Doch door het Doopsel wordt uitgewerkt wat wij een mirakel kunnen noemen, omdat het zoo wondervol is niettegenstaande het zoo dikwijls geschiedt; of liever niet één mirakel, maar verschillende. Een van deze wonderen — hetgene voorgesteld wordt door de handeling
24
— 370 —
van den priester , en ook door die van onzen Zaligmaker in het Evangelie — is de opening van het geestelijk verstand door de woorden , welke uit den mond van God komen.
Die opening van het geestelijk verstand is eene groo-tere weldaad dan de opening der lichamelijke ooren. Maar ongelukkig velen van ons die gedoopt zijn bewaren die grooto genade niet. Wanneer wij opgroeien, in plaats van gedurig beter te zien en te hooren met onze geestelijke oogen en ooren,gelijk wij met onze lichamelijke doen, zijn wij te zeer genegen om hun gebruik heel en gansch achter te laten. Zij worden verduisterd en opgevuld met het stof der wereld ; en na eenigen tijd, alhoewel wij oogen hebben, zien wij niet meer, en alhoewel wij ooren hebben,hooren wij niet meer.
Zoo zijn er vele doove en stomme menscben buiten degene , die gewoonlijk zoo gebeeten worden. Deze doove en stomme menscben niettemin spreken dikwijls zeer veel, en hooren, gelijk het schijnt, niet veel minder. Doch heel weinig maar van al hetgeen zij zeggen dient tot hun eigen voordeel of tot voordeel van hunnen naaste , en hetgeen zij hooren en hun voordeelig zou kunnen wezen , zulks gaat aan het eene oor in en aan het andere uit.
Wat moet het geestelijk oor hooren ? De stem van God. De Heilige Geest spreekt gedurig tot onze ziel, hetzij door zijne eigene ingevingen, hetzij door onze engelbewaarders, hetzij door de geestelijkheid, bekleed met zijn gezag en sprekende in zijnen naam, hetzij door goede boeken, hetzij door een ander middel.Maar wij luisteren niet naar zijne stem ; wij laten ze niet doordringen tot de ooren van onze ziel, alhoewel zij die van ons lichaam soms bereikt; en op die wijze worden de ooren der ziel, door gebrek aan oefening,
zoo doof dat zij de stem niet hooren, alhoewel zij altijd zeer helder klinkt.
En dan doof wordende, worden wij ook stom. Gij weet dat het altijd zoo gaat. Wanneer iemand niets kan hooren, dan vergeet hij gemakkelijk liet spreken. Dit is het geval met de mensehen, die doof worden voor Gods stem. In het begin willen zij de stem niet hooren, ofwel omdat zij te zorgeloos zijn, ofwel omdat zij de stem niet verlangen te hooren ; zij onderdrukken hare ingevingen ; zij denken er nooit aan een godsdienstig boek te lezen, en indien zij naar sermoo-nen luisteren, geschiedt dit alleen om do predikers te kunnen beknibbelen, en niet om het woord Gods te hooren, hetwelk zij in elk katholiek seimoon kunnen hooren, indien zij willen. En zóó, zijne stem niet meer hoorende, verliezen zij hunne geestelijke spraak ; zij vergeten te bidden, ofwel indien zij het doen, bidden zij slechts met de lippen en niet met bet bart ; zij denken er niet aan bet minste ten gunste van God aan hunnen naaste te zeggen ; en bet slechtste van alles, zij vergeten lumne biecht te spreken. Somtijds beelden zij zich zelfs in dal, indien zij te biechten gingen, zij niets zouden te zeggen hebben.
Op geestelijke wijze doof en stom zijn is veel erger dan geene lichamelijke zintuigen te bezitten. Iemand kan leven zoowel met als zonder deze laatste ; maar wanneer hij op geestelijke wijze doof en stom is, be-tcekent zulks dat. zijne ziel het leven verloren heeft. Indien gij u dan in dezen staat bevindt, of er in valt, staat op, wijl het nog tijd is en bidt onzen lieer, dat Hij u de ooren opene opdat gij zijne stem klaar moogt hooren, want zij zal niet veel meer tot u spreken ; en dat Hij uwe tong ontbinde, opdat zij glorie moge geven aan zijnen naam alvorens gij sterft.
iÉl
■!'. i
lp:
. r-
'■-fc-'U
quot;quot;l'i
i
i iii!
ISij
i
i
Hl 'p:
« h i
- 372 -
SERMOON CX.
Vele christenen zijn doof, omdat zij naar Gods woord niet willen luisteren ; en stom, omdat zij hunne zonden niet willen belijden.
Hij heeft de dooven doen hooren en de stommen doen spreken, h. marc. vu. 37.
Er zijn vele lieden, dierbare broeders, die gekweld worden met c.ene doofheid en stomheid veel erger dan die van den armen man , wiens genezing herdacht wordt in het Evangelie van dezen dag. Gij kent zeker eenige van dio lieden ; misschien staat fdj in betrekking met vele van dat slag ; het kan zijn dat gij er zelf toe behoort. De kwaal van den arme, die onze lieer genas, bevond zich alleen in zijn lichaam ; de kwaal van de menschen van welke ik spreek bevindt zich in hunne ziel. Hij was doof en stom op lichamelijke wijze ; zij zijn doof en stom op geestelijke wijze. Wie zijn die ongelukkigen ? Het zijn degenen, die instaat van doodzonde leven, die dag in dag uit in dien staat blijven en er misschien reeds verschillende jaren in gebleven zijn. Hunne zielen zijn doof ; want God roept hen gedurig tot de bekcering, en zij weigeren Hem te aanhooren. Hunne zielen zijn stom ; want sedert lang moesten zij eene goede biecht spreken, en die biecht is nog niet gesproken.
Gelijk ik u daar even zeide, gij kent zulke menschen. Zij zijn gemakkelijk te kennen. Het zijn degenen, die den eenen paas'-htijd na den anderen laten voorbijgaan, zonder hunnen paaschplicht te vervullen. Hun leven kan of klaarblijkelijk slecht wezen, of uiterlijk nog al goed schijnen. Het kan gebeuren dat zij regelmatig naar de mis gaan , en eenige andere wetten van de Kerk onderhouden. Maar daar is eene wet, die zij verwaarloozen, en dat is de eenigste die
- 373 —
hun eigenlijk karakter aantoont. Dat is de wet van de jaarüjksche biecht. Wanneer de lijd duarvoor komt, dan zijn zij ofwel eerlijk genoeg om te zeggen ; « Ik kan tot het besluit niet komen van mijne zonden achter te laten, dus zal het tot niets dienen van te biechten te gaan » ; ofwel zij zijn oneerlijk genoeg, om het eèn of ander slecht voorwendsel te gebruiken, zooals : « Ik heb te veel eerbied voor de sacramenten om ze zonder behoorlijke voorbereiding te ontvangen, en ik heb geenen tijd om mij voor te bereiden, » ofwel « Ik weet niet wat ik aan den priester zou zeggen ; ik kan mij maar niet voorstellen wat gij lieden hem altijd in de ooren fluistert. »
Dierbare broeders, zij die zulke verontschuldigingen maken gelijken veel aan struisvogels. Men verhaalt dat deze vogels, vervolgd zijnde, hunnen kop in het zand verbergen, ten einde niet gezien te worden, terwijl zij hun heel lichaam laten zien. Zulke voorwendsels hebben nooit iemand bedrogen eu zullen het nimmer doen. Iedereen weet dat, indien iemand weigert zijne biecht te spreken, wanneer de U. Kerk dit van hem vereischt, de reden er van is dat hij eene levenswijze volgt, waarover zijn geweten hem verwijtingen doet, en dat hij eene andere manier van leven niet wil aannemen. Iedereen weet dat, wanneer iemands geweten waarlijk zuiver is, hij zeer gaarne tot den priester gaat om hem dat te zeggen ; en iedereen weet ook dat eeniegelijk den tijd heeft om zich voor te bereiden.
Het is eene zekere zaak dat de christenen die in staat van zonde leven en hunne plichten verwaarloo-zen, indien zij niet reeds geheel doof en stom ziju, het weldra worden. Eiken dag klinkt de stem van den H. Geest zwakker en zwakker in hunne ooren ; elke dag verwijdert hen meer en meer van eene goede
— 374 —
biecht , in plaats van er hen nader bij te brengen. Eiken dag wordt de genezing van hunne geestelijke doofheid en stomheid meer en meer moeilijk en ver-eischt een mirakel van Gods genade om kunnen plaats te hebben. Zij zijn gelijk de reizigers, die zich in de sneeuw der Alpen nederleggen om te slapen, en die slechts ontwaken in de toekomende wereld.
Indien iemand van u, dierbare broeders in Christus, die bier naar mijne stem luistert, welke de stem van God is, zich in dezen schrikkelijken staat bevindt, of op het punt is, er in te vallen, dat de Heer dan een mirakel voor u doe en u tot bezinning terugbrenge ! Maar of Hij dit doen zal, hangt grootendeels van u af. Staat op dan en vraagt Hem dat te doen, terwijl gij nog bekwaam zijt om mede te helpen.
Want er zal een tijd komen, en weldra, maar te laat voor u, wanneer Hij u zal dwingen te hooren en te sproken, of gij wilt of niet ; wanneer de donders van het laatste oordeel in uwe ooren zullen klinken, en gij uwe zonden zult moeten belijden, niet aan eenen mensch in hot geheim, maar voor alle menschen, en voor alle engelen en heiligen ; en nü't met drJ hoop op vergiffenis, maar met de zekerheid der veroordeo-ling. Geve God dat gij uwe zielen redden moogt voor dien schrikkelijken dag, en dat gij alsdan met dankbaarheid en niet met wanhoop en schrik kunt uitroepen : « Hij heeft de dooven doen hooren en de stommen doen spreken. »
SERMOON CXI.
Vele menschen zijn zelf oorzaak van hunne verstrooidheid in het gebed.
En hem ter zijde uit de menigte yeleid hebbende, h. marc. vu. 33.
Ik geloof dat er in het godvruchtig leven geene
kwelling dikwijlder voorkomt, zoowel bij zeer godvruchtige als bij minder godvruchtige personen, dan de verstrooidheden in het gebed. De gedachten worden misschien gemakkelijk beheerscht in do vervulling der gewone dagelijksche plichten ; maar zoo gauw de tijd komt om voor God neder te knielen, dan zweven die gedachten over al heen wat naam hoeft onder de zon, behalve over de woorden, die in het gebedenboek staan. Dit is waarlijk ontmoedigend somtijds; het schijnt dat onze Heer niet verlangt tot ons te spreken, of niet wil dat wij tot Hem spreken.
Maar wij weten dat dit niet is. Hoe zullen wij dan uitleggen, dat wij zijne stem niet hooren en niet bekwaam zijn een woord te zeggen , wat waardig is door Hom gehoord te worden, wanneer wij ons gebed doen ? Hoe komt het dat wij zoo doof en zoo stom zijn in zijne tegenwoordigheid?
Daar zijn verschillende oorzaken van,mijne broeders, maar er is eene die men bijna bij alle menschen aantreft ; en ik geloof dat de Zaligmaker er onze aandacht op wilde vestigen, wanneer Hij den doofstomme tor zijde uit de menigte leidde, zooals wij in het Evangelie van dezen dag lezen, alvorens de genezing uit te werken.
Hij kon den man genezen op de plaats waar deze • stond ; maar Hij leidde hem ter zijde uit de menigte. Hij voerde hem uit liet gedrang waarin hij zich bevond, om ons te toonen, dunkt mij, dat wij van onze geestelijke doofheid en stomheid niet kunnen genezen worden, dat wij nooit bekwaam zullen zijn om God te hooren, of om tot Hem te spieken gelijk hot behoort, totdat wij ons uit het gewoel zullen verwijderd hebben.
Gedurig te midden van het gewoel eener menigte
— 376 —
leven is do grootste on noodlottigste hinderpaal voor het aandachtig gebed.Dit komt niet altijd hieruit voort, dat er zich vele menschen rond ons bevinden ; wij kunnen een groot gewoel en eene groote menigte voor ons zelven vinden, wanneer slechts weinige menschen met ons zijn. Die menigte bestaat zoo zeer niet uit menschen als wel uit gedachten, welke in onzen geest komen door de menschen en do zaken, die wij in ons dagelijksch leven ontmoeten. Wij praten te veel; wij zien te veel rond en merken te veel dingen op ; wij lezen te veel gazetten — te veel om er voordeel uit te kunnen trekken eens voor wat, maar bijzonder voor den geest des gebcds.
Is hot wonder dat wij zoo moeilijk kunnen bidden en zooveel verstrooidheden bobben ? Op het einde van den dag knielt men neder en traebt men een avondgebod te doen. Daar is geen onkel gedacht in hot hoofd van hem of van haar te vindon, wat eenige overeenkomst heeft met de gedachten die in het gebedenboek staan. En waarom dat? Omdat er goene plaats voor is. Dat arm hoofd is opgevuld mot allerlei gedachten, voortkomende uit de voorvallen van den dag en van do week. De geest denkt aan al de menschen die men gezien heeft, aan do dwaze dingen welke zij gezegd hobbon, aan den beuzel dien zij uitgekraamd hebben, zelfs aan de kleederen dio zij droegen ; of misschien aan de histories of spotternijen, aan de nuttoloozo en beuzelachtige nieuwstijdingen, welke men in de ga-zotten gelezen hoeft ; in den geest bevindt zich eene menigte van opmerkingen en weerklanken, voortkomende van al wat men gezien en gehoord hoeft in dun dag, en deze verbergen Gods aangezicht en versmoren zijne stem. Men zegt te vergeefs dat men er niets aan kan doen. Natuurlijk kan men zich niet heel
— 377 —
en gansch van al die dingen afscheiden. Zij die een leven van gebed leiden in het afgezonderdste klooster, zelfs de kluizenaars in de woestijn, vinden oorzaken van verstrooiing rond hen en in hun voorgaande leven. Maar waar is de noodzakelijkheid om zoovele oorzaken van verstrooidheid te zoeken ? Waarom niet minder geluisterd naar vertelseltjes en beuzel,niet minder menschen en dingen gezien , niet minder onnoodige dingen gelezen ; waarom niet meer de stilzwijgendheid bemind en geene kleine eenzaamheid in.ons binnenste gemaakt,zelfs wanneer wij niet kunnen ter zijde gaan? Indien wij dat niet willen doen, indien wij ons onnoo-dig verstrooien buiten den tijd des gebeds, wat wonder is het indien wij gedurende het gebed verstrooid zijn ?
Komt dus uit de menigte — uit de menigte die u omgeeft, uit de menigte van nuttelooze gedachten , woorden en werken, en ziet of het niet beter zal gaan met uwe geestelijke doofheid en stomheid. Gij zult Gods stem veel beter hooren, en bekwaam zijn om veel meer tot Hom te spreken dan het nn mogelijk schijnt, indien gij een weinig ter zijde wilt gaan uit het gewoel en uit het gerucht,waar gij u thans in bevindt.
Twaalfde Zondag na Pinksteren.
II Epistel aan de Corinthiers m. 4-9. Broeders, zoodanig betrouwen hebben wij door Christus bij God. Niet dat wij van ons zeiven bekwaam zijn om iets te denken, als uit ons zeiven, maar onze bekwaamheid komt van God, die ons ook tot bekwame dienaars gemaakt heeft van het nieuwe Verbond, niet van de letter, maar van den Geest ; want de letter doodt maar de
— 378 —
Geest maakt levendig. Indien nu de bediening des doods, met letters in steenen gesneden, met zulk eenen glans geschied is, dat de kinderen van Israël het aangezicht van Mozes niet konden aanschouwen, om den glans van zijn aangezicht, welke vernietigd werd : hoeveel te meer zal dan niet de bediening des Geestes met glorie geschieden ? Want als de bediening der verdoemenis glorie is, veel meer zal de bediening der rechtvaardigheid in glorie overvloedig zijn.
Evangelie van den H. Lucas. x. 23-37. Jn dien tijd zei-de Jezus aan zijne leerlingen : Zalig zijn de oogen die zien hetgeen gij ziet. Want Ik zegu, dat vele Profeten en Koningen hebben gewenscht te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien ; en te hooren wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord. En zie, daar stond een wetgeleerde op, en zeide om Hem te beproeven : Meester, wat moet ik doen om het eeuwig leven te bezitten. Hij zeide hem. Wat staat er in de Wet geschreven ? Hoe leest gij daar ? Hij antwoordde : Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel, uit al uwe krachten en uit geheel uw verstand ; en uwen evennaaste gelijk u zeiven. En Hij zeide hem : Gij hebt wel geantwoord ; doe dat, en gij zult leven. Maar hij, willende zich zeiven verschoonen, zeide tot Jezus : Wie is mijn evennaaste ? En Jezus antwoordende, zeide: Zekere mensch kwam van Jeruzalem naar Jericho, en hij viel in de handen van roovers, die hem uitschudden en, na hem gewond te hebben, henengingen,hem halfdood latende liggen. Na gebeurde het, dat zekere priester langs denzelfden weg kwam en, hem ziende, voorbijging. Zoo ook een leviet, wanneer hij bij de plaats kwam en hem zag, ging voorbij. Maar een Samarilaan, op reis zijnde, kwam bij hem, en hem ziende werd door
- 379 —
medelijden bewogen. En naderende, verbond hij zijne wonden, gietende daar olie en wijn in, en zettende hem op zijn lastdier bracht hem in eene herberg en zorgde voor hem. Des anderendaags trok hij twee de-nariën uit en gaf die aan den waard, zeggende ; Draag zorg voor hem, en al hetgeen gij hoven dat zult verschoten hebben, zal ik u wedergeven, als ik terugkom. Wie van de drie dunkt u de naaste geweest te zijn van dengene, die in de handen der roovers gevallen was ? Hij antwoordde : Hij die hem barmhartigheid gedaan heeft. En Jezus zeide lot hem ; Ga en doe ook zoo.
SERMOON CXII.
Elke christen moei een goede Samai'ilaan wezen voor zijne medemeu-
schen.
IVie van de drie dunkt u de naaste c/eweest te zijn van dengene, die in de handen der roovers gevallen ivas ? Hij antwoordde: Hij die hein barmhartigheid gedaan heeft. En Jezus zeide tot hem : Ga en doe ook zoo. n. LüC. x. 36. 37.
Gij zoudt het niet voor eene loltuiging nemen, indien iemand u zeide dat gij een slechte gebuur zijl ; want dal zou heteekenen dat gij een twistzoeker en kwaadspreker zijl, dat gij tot laat in den nacht gerucht maakt, dat gij de kinderen uwer geburen slaat; misschien dat gij iets zoudt stelen, indien gij de kans hadl.Zoo zou niemand van ons een slechte gebuur willen genoemd worden. Maar laat ons zien welke goede geburen of naasten wij zijn, volgens de woorden van onzen Zaligmaker die ik in den tekst aangehaald heb.
Wanneer wij langs den weg des levens benengaan, dan zien wij hier en daar eenen evenmensch halfdood liggen. Hij ligt uitgestrekt op hetziekbed ; zijn lichaam wordt gepijnigd door folterende smarten, bet brandt van de koorts ; en misschien is hij door allen veria-
— 380 -
ten — niet een is gebleven om hem eenen dronk koud water aan te bieden. Wat soort van evennaaste zijn wij voor dien armen broeder ? Wanneer wij hem hoo-ren weeklagen en kermen,en om eene bete broods vragen, of om een weinig geld tot het aankoopen van geneesmiddelen, wordt ons hart dan verteederd, helpen wij hem met liefderijkheid, of gaan wij voorbij alsof wij hem niet zageu met een steenen hart, gelijk die ontaarde Joodsche priester of die zelfzuchtige leviet ?
En wij ontmoeten vele ongelukkigen, die in de handen gevallen zijn van de slechtste aller roovers — namelijk van die hunnen goeden naam geroofd hebben. Helaas ! gij zijt dikwijls gedwongen te zien en te hoo-ren, hoe schandaalverkoopers do goede faam van uwen evennaaste wegrooven. Hoe handelt gij in zulk geval ? Brandt uw hart van medelijden voor uwen naaste ? Verheft gij uwe stem tot zijne verdediging ? Berispt gij uwe kinderen wanneer zij over zoo iets spreken ? Verbiedt gij uw huis aan die gekende kwaadsprekers en beknibbelaars, wanneer zij met hunne vergiftigde taal voor den dag komen ? Indien gij aldus handelt, dan zijt gij eén goede naaste, een goede Samaritaan voor den belecdigden en zieltogenden broeder. Maar indien gij het niet doet — indien gij u stil houdt, wanneer gij een goed woord, eene loftniging of verontschuldiging zoudt kunnen bijbrengen ; indien gij aan uwe onderdanen veroorlooft kwaad te spreken van anderen ; indien gij van uw huis ecnen winkel van lastertaal maakt — dan zijt gij, door uw zwijgen en uw toegeven, gelijk aan den priester en aan den leviet van het Evangelie. En indien gij deelneemt aan het kwaadspreken, dan zijt gij nog slechter ; dan zijt gij zelf eenroover van uws naasten dierbaarste goed, zijnen goeden naam.
- 381 —
Maar, o ! mijne broeders, welk erbarmelijk lot is datgene van de ongelukkigen, die in de klauwen van Satan gevallen en van de goddelijke genade beroofd zijn, wier ziel gedood is door de zonde ! Do wegen des levens zijn vol van die ongelukkigen. O ! welk medelijden hebt gij voor die arme zondaars ? Welke gebeden draagt gij aan God voor hunne bekeering op? Welke waarschuwingen en raadgevingen geeft gij hun, bijzonder indien zij nan u verbonden zijn door de banden des bloeds ? Welke voorbeelden geeft gij bun ? Ik vrees dat eenigen van ons die arme zondaars verachten, en zich te heilig denken om met hen in aanraking te komen, om hen te verzoeken naar een sermoen te komen, om hen uit te noodigen en hen in een goed gezelschap trachten te brengen.
Broeders, geve God ons de genade van goede Samaritanen te wezen ; van een teeder hart en eene milde hand voor do armen van Christus te bezitten ; van altijd een liefderijk woord te vinden om den goeden naam des evennaasten te redden ; en bovenal van altijd gereed te staan, om de geestelijke wouden der zondaars, door onze gi beden en voorbeelden te verbinden,en den heelenden olie onzer goede raadgevingen er in te gieten. B.
SERMOON GXIII.
Elke christen moei milddadig zijn len opzichte van de werken der christelijke liefdadigheid.
Er zijn twee tegenovergestelde gebreken, tot dewelke iedereen min of meer geneigd is. Het eerste is dat van zich met iemands anders zaken te bemoeien ; het andere is dat van zijne eigene plichten te verwaarloo-zen.
Het is eerder het tweede dan het eerste gebrek het-
— 382 —
welk in het Evangelie van dezen dag wordt afgekeurd, in do personen van don priester en den leviet, die voorbijgingen zonder den armen gewonde te helpen.
Laat mij nu eerst vooral uitleggen wat ik wil zeggen met het verwaarloozen van zijne eigene plichten. Dat is niet alleen zijne plichten niet vervullen en het daarbij laten ; maar het is daarenboven aan anderen overlaten wat men zelf zou moeten doen en van hunne welwillendheid verwachten, dat zij het zullen doen. Dit is dus juist het tegenovergestelde van de bemoeizucht, welke bestaat in het willen doen van de eene of andere zaak in de plaats van iemand anders, wanneer deze bet liever zelf zou doen.
Welnu, do priester en de leviet deden hunnen plicht niet. Ik geloof niet dat de lieer hen heeft willen voorstellen als mannen zonder hart, die den armen man liever lieten sterven dan hem te helpen maar zij zeiden bij zich zeiven ; « O ! dat is juist mijne zaak niet; daar komen genoeg menschen langs dezen weg, en ik heb nu een weinig haast. Ik moet nu op iets anders letten, en daar zal wel seiïens iemand langs komen. Vijf minuten min of meer maakt de zaak niet, en misschien is er toch zooveel niet gelegen aan dien man. Het kan zijne eigene fout zijn. Waarschijnlijk is hij dronken. In alle geval, bij heeft niets van mij te vergen. »
Ziedaar de redeneering waar men natuurlijk toe geraakt, en hoe dikwijls dit gebeurt in dergelijke gevallen bewijst iiet spreekwoord dat « ieders zaak niemands zaak is. »
Daar zijn zoovele goede werken, die waarlijk ieders zaak zijn, die iedereen, moest kennen om er ten minste iets voor te doen ; maar die in groot gevaar zijn van niets te hekomen, ter oorzake van die ge-
woonte van alles te verwaarloozen en aan anderen over te laten. Iin de werken, die in hot grootste gevaar verkeeren, zijn van denzelfdeu aard als dat waarvan het Evangelie heden spreekt, namelijk de werken van liefdadigheid jegens den naaste. De men-schen zeggen bij zich zeiven, juist gelijk de priester en de leviet : « O ! daar zijn genoeg lieden, die beter en gemakkelijker daar op kuunen letten dan ik. Ik ben zeker dat het op de eene of andere wijze zal gedaan worden Op zulke dingen wordt altijd aandacht gegeven. Ik voel mij niet verplicht daartoe mede te helpen. »
Wel, dit zou alternaal goed zijn, indien die lieden met vrijgevigheid te werk gingen ten minste in eeni-ge omstandigheden en dat alsdan die omstandigheden niet al te dringend waren. Natuurlijk kunnen wij niet geven aan alle goede werken. Maar ongelukkiglijk houden zich die menschen te dikwijls terug van de goede werken, niet bij de eene of andere gelegenheid, maar altijd. Indien een arme aan de deur komt,of er eene rondhaling voor de armen in de kerk geschiedt, dan zeggen zij bij zich zeiven : « De ver-eeniging van den H. Vincentius a Paulo kan daarvoor zorgen; ik ben zeker dal zij geld genoeg heeft. Ik zal mijnen plicht doen met nu en dan eenigc penningen in de bus te laten vallen. » Indien er hulp gevraagd wordt ten tijde van hongersnood of pest dan zeggen zij : « Daar komt genoeg van alle kanten om te voorzien in al wat ontbreekt ; ik kan dat in de gazetten zien. Zij kunnen het doen zonder mij. » En zoo gaat het met alles. Zij geven niets aan niemand, zij doen niets voor niemand — dat is, niets wat de moeite waard is om er van te spreken — tenzij men hun iets in de plaats geve. Zij zullen naar
li
.1:^
i
quot; ,V li
1 i^iï i
!•' *
m\
r ï? -■ i
li I
|[;i li
i
— 384 —
feesten, fancy-fairs of vermakelijkheden gaan, die een liefdadig doel hebben ; maar wanneer het er op aan komt iets te doen eenvoudig uit liefde voor den naaste, dan laten zij zulks aan anderen over.
Laten wij ons over dat punt onderzoeken, mijne broeders, en het besluit nemen van ons te beteren en goed deel te nemen aan de werken der christelijke liefde, die eenieders zaak zijn ; en dat niet over te laten, gelijk de priester en de leviet, aan degenen die op ons volgen.
Wij moeten alle menschen beminnen — dat is Gods wil.
Maar hij, willende zich zeiven verschoonen, zeule tot Jezus :JVie is mijn evennaaste? h. lig. x. 29.
De wetgeleerde , van wien het Evangelie heden spreekt, mijne broeders, scheen te verlangen dat men hem zou verschoonen van iedereen te beminnen en dat men hem juist zou aanwijzen hoe ver zich de kring zijner vrienden moest uitstrekken ; of ten minste wilde hij onzes Hoeren denkwijze aangaande dat punt kennen. Zijne vraag geleek niet slecht aan die van den H. Petrus, vragende hoe dikwijls men aan zijnen broeder vergeven moest. Doch ik geloof niet dat de wetgeleerde zoo oprecht het antwoord wilde weten als de Prins der apostelen.
Welnu.onzeZaligmakerantwoordde niet rechtstreeks op de vraag, gelijk gij ziet, maar verhaalde eene geschiedenis, die wij kennen of ten minste moeten kennende geschiedenis van den barmhartigen Samaritaan. Hij deed den Samaritaan over dat punt zijn oordeel vellen, en dat oordeel keurde Hij goed.
« Wie van de drie» , vroeg Hij aan den wetgeleerde na zijne geschiedenis verhaald te hebben.
~ 385 -
« dunkt u de naaste geweest te zijn van dengene, die inde handen der roovers gevallen was ?» Dat is,« Wie van de drie schijnt u den ongelukkige als zijnen naaste beschouwd te hebben ? » « De Samaritaan, «antwoord de de wetgeleerde natuurlijk, « omdat hij liefde voor hem toonde. » « Zeerwel, » zeide de Heer,« volg zijne denkwijze, want het is de goede. Ga en doe ook zoo. »
En nogtans welke reden had de Samaritaan, om dien man als zijnen naaste te beschouwen ? Hij moest natuurlijk veronderstellen dat het een Jood was, wijl hij hem zoo kort bij Jeruzalem vond ; en de Samaritanen hadden zulke vriendelijke gevoelens niet ten opzichte der Joden. De Samaritanen en de Joden inderdaad beschouwden malkander omtrent gelijk kattenen honden. Gij kunt in het hoofdstuk van het Evangelie, dat het hoofdstuk van heden voorafgaat, lezen hoe de inwoners van zekere stad in Samaria Jezus niet lieten inkomen, alleen omdat Hij naar Jeruzalem scheen te gaan ; en in eene andere stad van de Samaritanen vond het eene vrouw heel zonderling dat onze Heer, die een Jood was, de vermetelheid bad haar eenen dronk water te vragen. En alhoewel het een goede Samaritaan was, die langs den weg kwam tusschen Jeruzalem en Jericho, toch zal hij wel de gevoelens van zijn volk gedeeld hebben.
De reden, waarom de barmhartige Samaritaan dien man als zijnen naaste beschouwde, is dus duidelijk genoeg.Indien bij dien Jood als zijnen naaste beschouwde, was het omdat hij eiken mensch als zijnen naaste aanzag. Dat was de denkwijze, welke Jezus goedkeurde. Dat er geene grenzen voor uwe liefde bestaan ! Bemint iedereen ; dat is de beteekenis van zijn gebod, juist gelijk Hij aan don TT. Petrus gebood vnn een onbepaald getal keeren te vergeven.
23
— 386 —
Maar hoe weinige menschen gehoorzamen aan deze wet ! Eenige zorgen alleen voor hunne vrienden en kennissen en beschouwen het overige der wereld uit de hoogte van hunne onverschilligheid. Andere integendeel leven aanhoudend in onmin met allen die zij kennen,alhoewel zij zeer vriendelijk zijn voor de vreemden. Andere blijven staan op do grens van hun land ; iemand, die ongelukkig genoeg is eene vreemde taal te spreken of wiens vel eenigszins zwart gekleurd is, deze bevindt zich heel en gansch buiten het bereik hunner welwillendheid.
Het is klaar genoeg dat dit alles slecht is. Indien wij den Heer willen gelijken en zijne geboden willen onderhouden, dan moeten wij alle soortgelijke gevoelens uit ons hart verbannen. Vooral moeten wij die hatelijke oneenigheden niet onderhouden, die meer volgens het hart des duivels zijn dan iets anders op aarde ; wij moeten dien dwazen praat niet meer vertellen, dat wij geen kwaad wenschen aan Mijnheer of Mejuffrouw Die en Die, maar dat wij nimmer meer met hen willen spreken. Het is niet genoeg van geen kwaad te wenschen aan iemand, wij moeten hem alle goed wenschen en alle goed doen wat wij kunnen ; nemen wij het besluit van vriendelijk te zijn jegens iedereen en aan iedereen te toonen, dat wij bereid zijn te handelen volgens die vriendelijke gevoelens. Natuurlijk moet er een verschil zijn in onze toegenegenheid jegens verschillenden ; wij zijn niet verplicht iedereen te beminnen als eenen vader of eene moeder, als eenen zoon of eene dochter ; maar wij moeten eene ware liefde voor allen hebben ; — dit is de les die ons geleerd wordt door de gelijkenis van den priester, den leviet en den barmhartigen Samaritaan.
Dertiende Zoning na Pinksteren.
Epistel aan de Ga la tiers, in. 16-22. Broeders, de beloften zijn toegezegd aan Abraham en aan zijnen nakomeling. Hij zegr, niet : aan uwe nakomelingen, als van velen ; maar : aan uwen nakomeling, als van één alleen, die Christus is. Dit zeg ik u dan : het verbond, door God bevestigd zijnde, wordt door de Wet, die vier honderd en dertig jaren daarna gemaakt is, niet vernietigd, om de belofte te verijdelen. Want indien het erfdeel uit de Wet komt, dan komt het niet uit de belofte ; nogtans heeft God hetzelve aan Abraham door belofte vergund. Waartoe is dan de Wet ? Zij is om de overtredingen ingesteld, totdat die nakomeling zou komen , aan wien Hij de belofte gedaan had ; zijnde zij door de engelen besteld in de handen van eenen middelaar. Nu een middelaar is het niet van éénen alleen : maar God is een. Is dan de Wet tegen Gods beloften ? Geenszins. Want indien er eene Wet gegeven was, die koude levendig maken, dan zou de rechtvaardigheid waarlijk uit de Wet komen. Maar do Schriftuur heeft alles onder de zonde besloten , opdat de belofte door het geloof van Christus aan de geloovigen zou gegeven worden.
Evanyelie van den H. Lucas. xvu. H-19. In dien tijd, Jezus naar Jeruzalem gaande nam zijnen weg door het midden van Samarië en Galilea. En toen Hij een zeker dorp binnentrad, kwamen Hem tien melaat-schen tegen, die van verre bleven staan, en hunne stem verhieven, zeggende : Jezus, Meester, ontferm U onzer. En toen Hij hen zag, zeide Hij hun ; Gaat n vertoont u aan de priesters. En het gebeurde, ter-
— 388 —
wijl zij er naar toe gingen, dat zij allen gezuiverd werden. Een van hen, wanneer hij zag dat hij gezuiverd was, keerde weder, met luider stem God lovende. En hij viel op zijn aangezicht voor zijne voeten. Hem bedankende ; en deze was een Samaritaan. Jezus zeide : Zijn er geen tien gezuiverd geworden ? En waar zijn de negen ? Doch er is niemand gevonden , die terug kwam om God glorie te geven dan deze vreemdeling. En Hij zeide tot hem : Sta op, en ga heen, uw geloof heeft u gezond gemaakt.
SERMOON CXV.
De onzuiverheid is eene melaatsehheid, tegen dewelke men niet genoeg op zijne hoede kan wezen.
En toen Hij een zeker dorp bimientrad, kwamen Hem tien melaatschcn tegen, die van verre bleven staan. h. LUC* XVII. 12.
De melaatsehheid is eene zeer vuile en walgelijke ziekte, die de huid aantast en zich somtijds over geheel het lichaam uitstrekt. Deze boosaardige kwaal , buiten het lijden wat zij veroorzaakt, maakt van haar slachtoffer een voorwerp van walgingen afkeer voor de anderen. In vroegere tijden schijnt die ziekte in het Oosten te hebben geheerscht en gedurende de middeleeuwen kwam zij dikwijls voor in Europa, alwaar zij gebracht werd door de kruisvaarders, die terugkwamen van de oorlogen gevoerd tot bevrijding van het Heilig Land. Iemand, die door melaatsehheid aangetast werd, was dood voor de maatschappij, en daarom werd de ziekte burgerlijke dood geheeten. De melaatsche werd afgezonderd van alle gemeenschap met zijne medemenschen en gedwongen alleen te leven of in gezelschap van andere melaatschen. De melaatsehheid verplichtte alzoo iemand tot de pijn-
- 389 —
lijkste ballingschap , daar zij hem dwong huis en vrienden te verlaten en eiken band vaneen te scheuren, die het hart van eenen mensch met de harten zijner medemenschen verbindt.
De Heilige Vaders hebben altijd de melaatschheid aanschouwd als eene krachtige figuur der zonde. De zonde verspreidt zich over de ziel, gelijk de melaatschheid over bet lichaam, dezelve bezoedelende en bedervende, haar walgelijk makende in de oogen van haren Schepper en Dezen verplichtende haar af te zonderen van het gezelschap der engelen en heiligen. De zonde ook dwingt de ziel tot verwijdering van God , hare eigenlijke woonplaats, en neemt de bekoorlijkheid en aantrekkelijkheid weg, die met het denkbeeld van eene woonplaats verbonden zijn. In dien zin is alle doodzonde eene geestelijke melaatschheid ; maar de zonde, die dezen naam boven alle andere verdient, is de zonde van onzuiverheid, omdat zij lichaam en ziel te gelijk bezoedelt en besmettelijker is dan de vroegere melaatschheid uit het Oosten. De onzuiverheid deelt niet alleen de kwaal aan anderen mede, maar bezit buiten dat de kracht om eene menigte andere vreeselijke ziekten te doen ontstaan, die alleenlijk niet zoo walgelijk zijn als zij zelf. En niettemin helaas ! is de onzuiverheid nu, gelijk in de dagen van Noë, eene schreeuwende zonde in de wereld ; eene zonde, die aan geenen maatschappelijken stand, aan geenen graad van beschaving vreemd is ; eene zonde, tegen dewelke iedereen aanhoudende en vermoeiende voorzorgen moet nemen , indien hij niet wil besmet worden door haar vergift, hetwelk de lucht doordringt die wij inademen, en onopgemerkt op den loer schijnt te liggen in het eten en drinken , dat wij nemen tot onderhoud van ons leven.
— 390 —
De H. Clemens van Alexandrië heet de onzuiverheid de moederstad der ondeugden, ter oorzake zonder twijfel van de tallooze andere ondeugden, die er uit voortspruiten en zich rondom haar vestigen. Deze melaatschheid van de ziel , de onzuiverheid , is zooveel erger dan de melaatschheid des lichaams, als de dood der ziel ongelukkiger is dan de dood des lichaams.
God heeft nu en dan aan eenige zijner heiligen iets laten gewaar worden van de vuiligheid , welke de zonde der onzuiverheid brengt in de ziel van denge-ne, die ze hegaat. Dit was het geval met den H. Eu-thymius en de H. Catharina van Siena, die de onkui-sche personen erkenden aan den stank, welke door hunne tegenwoordigheid uitgewasemd werd. Het zou goed zijn, indien alle onschuldige menschen die zeldzame gave van eenige van Gods heiligen bezaten ; want dan zouden zij gemakkelijk de besmetting kunnen vermijden van die vuile melaatschheid der onzuiverheid. Niemand kan zich aan zulke buitengewone genade verwachten, maar iedereen die belast is met anderen te bewaken, bijzonder jonge lieden , moet • alle middelen gebruiken, aangeduid door de wijsheid en de ondervinding, om hen te beletten in aanraking te komen met personen, die reeds besmet zijn met die verpestende kwaal. Eenc korte samenspraak met iemand, die bezoedeld is door de melaatschheid der onzuiverheid, is dikwijls genoeg om haar zaad in jonge en onschuldige harten in te planten ; en eens dat het zaad geplant is, dan kan men het moeilijk met wortel en al uitroeien.
De melaatschheid randde niet alleen de personen aan, maar zij bevond zich ook in de kleederen en in de huizen. Zoo is het ook met de besmetting der on-
— 391 —
zuiverheid , die niet alleen haar slachtoffer beloert uit het wulpsch oog des losbandigen, maar die zich ook verbergt in de vouwen van onzedige kleederen, waardoor zij rond verspreid wordt, en die zich vasthecht gelijk een nadeelige damp aan de muren der huizen, alwaar ontucht bedreven en onkuische taal gesproken wordt. Houdt de jeugdige en onschuldige zielen verre verwijderd van alle dusdanige personen, dingen en plaatsen. Laat ons gedenken dat zij alleen, die de reinheid des harten beminnen , den Koning van hemel en aarde tot vriend zullen hebben ; en daar wij weten uit 3e H. Schriftuur , dat wij niet zuiver kunnen wezen, tenzij God ons daartoe zijne genade geeft, laat ons met vurigheid en standvastigheid de koninklijkste aller gaven, de gave der zuiverheid vragen. Laat ons allen hoogmoed uit ons hart verbannen , die meer dan iets anders den Al-machtigen God zou aanzetten om ons aan onze eigene zwakheid en dwaasheid over te laten. De onzuiverheid is de ontuchtige dochter van den hoogmoed , terwijl de nederigheid de kuische moeder der zuiverheid is.
Eindelijk, broeders, laat ons luisteren naar de raadgevingen van den H. Paulus , en rondwandelen in de liefde van Christus. Dat de ontucht en onzuiverheid zelfs niet genoemd worden onder ons ; dat men van geene zedeloosheid hoore, noch van dwaze taal, noch van gemeene woordenkramerij, maar wel van dankzegging, (eph. v. 3-4) B.
— 392 —
me
Indien men met goede inzichten le biechten gaat, zal men ook eene mg goede hiecht spreken, om 't even hoe men voor de biecht gesteld is.
En hel gebeurde, terwijl zij er naar toe gingen, dat
zij allen gezuiverd werden, h. luc. xvii . 14. va
Men vindt menschen, die nog al regelmatig tot int
de heilige sacramenten naderen en die soms eene lu
zonderlinge verontschuldiging gebruiken, wanneer zij Ht
langer dan naar gewoonte weggebleven zijn. Zij zul- ga
len zeggen « Ik was niet goed gesteld, » of « Ik gi
had twist met iemand » ; en zij denken dat er na- df
tuurlijk geen spraak kan zijn van te biechten te gaan, te
voordat hunne gemoedsgesteltenis weer in orde is, vt
of voordat zij den vrede hersteld hebben tusschen hen hi
En gij zult ook menschen aantreffen, die niet re- w
gelmatig tot de heilige sacramenten naderen, die ze jt
inderdaad sedert lang niet meer ontvangen hebben, zi
en die hetzelfde voorwendsel gebruiken om er van -v
verwijderd te blijven, dat is, dat zij in geene goede n
gesteltenis zijn om de absolutie te ontvangen . Deze e
lieden denken dus ook dat zij niet te biechten moe- a ten gaan , voordat zij zich eene goede gesteltenis
Het is nog al natuurlijk misschien, dat beide soor- lt;
ten van lieden er zoo over denken. Zij ,verlangen eene oprecht goede biecht te doen. Zij zouden de absolutie niet willen ontvangen met de gevoelens, welke nu in hun hart zijn, daarom stellen zij hunne biecht uit tot eenen tijd, waarop hunne gemoedssiemming beter zal wezen ; maar zij begaan eenen grooten misslag, en verliezen veel tijd zoo doende.
De misslag, dien zij begaan, is van niet te begrij-
— 393 -
pen, dat de voorbereiding tot de biecht, welke zij met hunne tegenwoordige gevoelens zouden kunnen maken, het beste middel is om betere gevoelens te bekomen.
Zij kunnen eene heilzame les trekken uit het E-vangelie van dezen dag. Gij zult opgemerkt hebben, indien gij aandachtig geluisterd hebt, dat de onge-lukkigen, die onze Heer genas, eenvoudiglijk door Hem werden aangespoord van naar de priesters te gaan en zich aan hen te toonen, en dat zij dadelijk gingen alhoewel nog altijd met de melaatschheid overdekt. Zij hadden zich kunnen verontschuldigen met te zeggen, dat zij niet in behoorlijken staat waren om voor de priesters te verschijnen ; en dat zou de waarheid geweest zijn. Want volgens de Joodsche wet waren het alleen de melaatschen, die reeds genezen waren, die zich aan de priesters gingen ver toonen, juist gelijk het nu alleen de berouwhebbende zondaars zijn, die de absolutie kunnen vragen. De priesters van de Oude Wet konden de melaatschheid niet genezen, zoo min als die van de Nieuwe Wet aan eenen zondaar vergiffenis kunnen schenken, vooraleer hij berouw heeft.
Maar niettemin gingen zij, alhoewel het nutteloos voor hen scheen te wezen. En wat gebeurde onder den weg ? Wel het gebeurde, gelijk het Evangelie zegt, dat zij ailen gezuiverd werden, terwijl zij er naar toe gingen.
Welnu dit houdt eene les in, zooals ik gezegd heb, voor degenen die aan eene geestelijke ziekte lijden, door dewelke zij van de sacramenten teruggehouden worden. Het geneesmiddel voor hen, gelijk voor de lieden wier genezing het Evangelie verhaalt, is van naar de priesters te gaan en zich aan hen te toonen ;
dat is, van zich zeiven voor te bereiden tot de biecht. Indien zij het doen, zullen zij ook door dit middel genezen worden.
Ik durf zeggen dat, indien de katholieken die nu eenigerwijze slecht gesteld zijn tot het ontvangen der absolutie, zich bij de eerste gelegenheid naar de kerk wilden begeven, daar nederknielen bij eenen biechtstoel, eenige gebeden met godvrachtigheid verrichten, hun geweten onderzoeken, en dan naar den biechtstoel ingaan wanneer het hunne beurt is
— en dat zijn zeker dingen welke iedereen kan doen
— verre de meesten goede gevoelens zouden hebben, alvorens de tijd voor den priester daar was om de absolutie te geven. Somtijds wanneer zij op weg zouden zijn naar de kerk, soms wanneer zij zouden nederknielen en zich trachten voor te bereiden, misschien niet voor dat zij hunne zonden aan den priester zouden belijden en naar zijne raadgevingen luisteren, maar toch op het een of ander oogenblik zou de genegenheid tot de zonde of de bekoring, welke nu den vrede hunner ziel stoort, weggenomen worden.
Waarom dan niet zulk eenvoudig geneesmiddel beproeven ? Indien gij waarlijk de gezondheid uwer ziel wilt terugbekomen, gaat uwe biecht spreken en u aan den priester toonen, het is eens hoe gij gesteld zijt. Indien gij mij wilt gelooven, rekent er op, het zal ook voor u waar zijn, dat uw geloof u gezond heeft gemaakt.
— 395 -SEEMOON CXV1I.
Wij moeten dankbaar zijn jegens den goeden God, die ons van de me-laatscbheid der zonde genezen heeft.
Zijn er geen tien gezuiverd geworden ? En waar zijn de negen ? — h. lcc. xvn. 17.
Hoe dikwijls, mijne broeders, is onze Heer niet verplicht geweest die vraag te stellen en dut verwijt te doen ! Er zijn tijden geweest waarop uwe zielen leden aan de melaatschheid der zonde, tijden waarop het
I gezicht van uwe bedorvenheid en de knagingen van een schuldig geweten u den ongelukkigen staat uwer ziel deden begrijpen ; en toen hebt gij uwe stem verheven, roepende : « Jezus, Aleester, ontferm U mijner. » En Hij, die de goedheid en de barmhartigheid is, heeft op u nedergezien en u bevolen van u te too-nen aan den priester, en gij zijt genezen geworden. Maar hebt gij het voorbeeld gevolgd van den eenen dankbaren melaatsche — zijt fnj teruggekeerd om Hem te bedanken ? Zijt gij voor Hem nedergevallen, denkende aan de grootheid der weldaad, en hebt gij uwe dankbaarheid getoond door woord en daad, door een vurig gebed, door de nederigheid en door een nieuw leven ? Of hebt gij, gelijk de negen, uwen weg voortgezet, dankbaar inderdaad, doch met eene voorbijgaande, onvolmaakte, niet uitgedrukte dankbaarheid, omdat de grootheid der weldaad niet in uw geheugen bleef ? gezicht van uwe bedorvenheid en de knagingen van een schuldig geweten u den ongelukkigen staat uwer ziel deden begrijpen ; en toen hebt gij uwe stem verheven, roepende : « Jezus, Aleester, ontferm U mijner. » En Hij, die de goedheid en de barmhartigheid is, heeft op u nedergezien en u bevolen van u te too-nen aan den priester, en gij zijt genezen geworden. Maar hebt gij het voorbeeld gevolgd van den eenen dankbaren melaatsche — zijt fnj teruggekeerd om Hem te bedanken ? Zijt gij voor Hem nedergevallen, denkende aan de grootheid der weldaad, en hebt gij uwe dankbaarheid getoond door woord en daad, door een vurig gebed, door de nederigheid en door een nieuw leven ? Of hebt gij, gelijk de negen, uwen weg voortgezet, dankbaar inderdaad, doch met eene voorbijgaande, onvolmaakte, niet uitgedrukte dankbaarheid, omdat de grootheid der weldaad niet in uw geheugen bleef ?
Deze ondankbaarheid, welke zoo gemeen is, deze vergeetachtigheid kan niet te dikwijls en niet te krachtig voor uwe oogen gesteld worden. Bij de komst van Jezus, gedurende eene missie of een jubilé, roepen er velen om gezuiverd te worden ; zij gaan te biechten en ontvangen de communie, en voor eenen tijd zijn zij genezen van hunne melaatschheid. Maar om-
II
?'V'f JI
tili iilii 1
j '1 Hl
— 396 -
dat zij zoo gauw hunnen weg doorgaan ; omdat zij in het gewoel der wereld verwaarloozen terug te keeren om Jezus, hunnen Meester en Geneesheer, te bedanken ; omdat zij niet wegblijven van bedorven personen en besmette plaatsen ; omdat zij hunne oude gezellen,hun oud drinkhuis, de gelegenheden der zonde, welke zij ook zijn mogen, niet vermijden, daarom komt de vroegere ziekte terug. En wanneer Jezus zijne oo-gen slaat op de weinigen, die tot zijne voeten naderen, tot de heilige communie, dan is Hij verplicht met droefheid uit te roepen : « Zijn er geen tien gezuiverd geworden ? Waar zijn de negen ?» Helaas ! waarom kwetsen wij zoo dikwijls dat teeder en beminnend Hart, waarom zijn wij zoo nalatig om onze dankbaarheid te toonen, waarom stellen wij hinderpalen aan Gods goedheid en veranderen wij zijne weldaden in oorzaken van verdoemenis ?
De ondankbaarheid is altijd en met recht beschouwd geworden als de hatelijkste der ondeugden ; zij kwetst ons meer gevoelig dan eenig ander kwaad, zij brengt gramschap, droefheid en eene bijzondere soort van afkeer in ons teweeg, omdat zij een misbruik of een misprijzen is van hetgene wij het kostbaarste bezitten — van onze liefde en van de uitwerksels dier liefde, onze weldaden. Nogtans Gods weldaden zijn ontelbaar, zijne liefde is oneindig, zijne eer onuitsprekelijk, zijne macht is grenzenloos. iMenigen, die zich christenen noemen, kunnen den tijd niet vinden om Hem te bedanken voor de zegeningen van eiken dag ; velen, die genezen zijn van de zonde, gaan hunnen weg voort en vergeten Hem ; zelfs degenen, die Hem eenigszins dankbaar willen zijn, die zijne genade trachten te behouden, die de kerk getrouw bezoeken en tot de sacramenten naderen , zijn dikwijls zoo terughoudend en
— 397 -
zoo weinig edelmoedig jegens Hem. Wanneer de genade hen aanspoort tot het opofleren van hunnen hoogmoed, van hun gemak, of van hunnen overvloed, zekerlijk het goede woord, de liefdedaad volgt, maar o ! zoo langzaam ; de arme wordt weggestuurd met eene belachelijke aalmoes, de rondhaler voor de kerk is een onaangename bezoeker. Nogtaos is het door deze dingen dat wij onze dankbaarheid toonen. Laat ons gedenken, broeders, dat gelijk God goed is in zich zeiven. Hij ook een milde belooner is en dat zijne weldaden in evenredigheid staan tot onze dankbaarheid in woorden en werken.
Vcerlientlc Zondag na Pinksteren.
Epistel aan de Galatiërs. v. 16-24. Broeders, wandelt volgens den Geest, en gij zult de lusten des vleesches niet volbrengen. Want het vleesch begeert tegen den Geest, en de Geest tegen bet vleesch ; en zij strijden tegen eikander, zoodat gij niet doet al wat gij wilt.Doch indien gij door den geest gedreven wordt, zoo zijt gij onder de wet niet. Nu de werken des vleesches zijn wel bekend, te weten : oneerbaarheid, ontucht, onzuiverheid, wulpschheid, afgoderij, tooverij, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, nijd, moord, dronkenschap, brasserijen en dergelijke : voor dewelke ik u waarschuw, gelijk ik u alreeds gewaarschuwd heb, dat degenen die zulke dingen doen het rijk Gods niet zullen bekomen. Maar de vrucht des geestes is: liefde, blijdschap, vrede, verduldigheid, goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtmoedigheid, getrouwheid, zedigheid, eerbaarheid,reinigheid. Tegen zulke dingen is er geene wet. Zij nu, die Christustoebehooren,hebben
hun vleesch met zijne ondeugden en begeerlijkheden gekruisigd.
Evangelie van den H. Matlheus vr. 24-32. In dien tijd zeide Jezus aan zijne leerlingen : Niemand kan twee heeren dienen ; want hij zal of den eenen haten en den anderen liefhebben, of hij zal den eenen verdragen en den anderen versmaden. Gij kunt God niet dienen en den Mammon. Daarom zeg Ik u : Weest niet bekommerd voor uw leven, wat gij zult eten ; noch voor uw lichaam, waarmede gij u zult kleeden. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam meer dan de kleeding ? Aanschouwt de vogelen des hemels : zij zaaien , noch maaien , noch vergaderen in de schuren ; en uw hemelsche Vader voedt ze. Zijt gij niet meer waard dan die ? Wie van u kan met al zijne bekommernis zijne lengte eene el vergrooten ? En waarom zijt gij bekommerd voor de kleeding ? Ziet de leliën des velds, hoe zij groeien. ZÜ arbeiden of spinnen niet. Ik zeg u evenwel dat Salomon in al zijne prachtniet is gekleed geweest ge-lijkeene van deze. Indien dan God het veldgewas, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, al-zoo kleedt, hoeveel te meer gij kleingeloovigen ? Weest dan niet bekommerd, zeggende : Wat zullen wij eten of drinken, of waarmede zullen wij ons kleeden ? Want al deze dingen onderzoeken de Heidenen ; en uw Vader weet dat gij dit alles vau noode hebt. Zoekt dan eerst het rijk Gods en zijne rechtvaardigheid, en alle deze dingen zullen u toegegeven worden.
Vele menschen zijn de slaven vau de mode en van den drank.
Niemand kan twee heeren dienen, h. maith. vi. 24.
Wie is uw meester ? Misschien denkt gij uw eigen
- 399 -
meester te zijn. Gij kunt zeggen « Ik ben een vrij man in een vrij land. » Maar denkt een oogenblik na. Is uwe ziel waarlijk vrij ? Zeker neen ; want gij kunt uwe gedachten niet beletten zich bezig te houden met het verledene of met de toekomst. Somtijds denkt gij aan den verleden tijd in weerwil van u zeiven, gij herdenkt opnieuw de zondige vermaken van vroeger, of SÜ lijdt opnieuw bij de enkele herinnering van de vroegere smarten en wederwaardigheden. Ook kunt gij uwe ziel niet beletten zich met de toekomst bezig te houden. Gij droomt van geluk ; gij smaakt van te voren het vermaak der bevredigde eerzucht.Nu, waarom hecht zich uwe ziel aan het verledene ; waarom streeft zij voorwaarts naar eene toekomst, die niet bestaat ? Omdat uwe ziel eene slavin is. En wie is haar meester ? Het vermaak. Ja, en het vermaak is zulk een machtige meester dat wij zelfs zijne gedachtenis, zijn schaduw dienen. Inderdaad, ik kan zeggen dat wij eerderde slaven dan de dienaars zijn van het vermaak.
Maar die meester heeft verschillende vormen. Somtijds heet hij de Mode. Vele anders zeer verstandige menschen zijn de dienaars der Mode. Hebt gij ooit op eenen schoonen namiddag een uur doorgebracht met rond te kijken in de lanen van het Centraal Park ? Daar kunt gij mannen en vrouwen langs zien rennen in koetsen, waardig om koningen te vervoeren, getrokken door paarden, die duizenden dollars waard zijn, — dieren wier getuig met gouden versierselen bedekt is — en bestierd door koetsiers en voetknechten in prachtige livrei. En waarom al dat vertoon ? Omdat zij, die met dien praal uitrijden, dienaars zijn. De naam van hunnen meester en heer is Mode ; hij eischt van hen al die buitensporigheden en zij gehoorzamen hem. Volgt hen naar huis, en daar zult gij ze
- 400 —
weer in zijnen dienst zien, duizenden dollars uitgevende om hunne woning met de kostelijkste meubels te versieren, en hun lichaam, ter wille van de Mode, met rijke zijde en met goud te bedekken : alles wordt geofferd op het altaar der Mode, alhoewel de armen van Christus in hunne nabijheid van honger sterven.
En vele onder de armen zijn ook dienaars. Wie is dequot;meester van de armen ? Het is een duivel, en zijn naam is Drank. Deze duivel van den Drank moet een goed deel van het loon des armen hebben in den nacht van zaterdag. En zoo gauw een arme man zijn werk of zijnen moed verliest, dan komt de duivel van den Drank en fluistert hem in zijn oor : « Wees mijn dienaar en ik zal u gelukkig maken. » En met die koord leidt hij den armen sukkelaar in een zijner holen en maakt hem daar dronken ; van de gelagkamer stuurt hij hem naar huis, om tot schandaal te dienen aan zijne kleine kinderen en mogelijk om zijne arme vrouw te slaan. Anderen zendt deze meester van de herberg naar den diefstal, en zoo naar de gevangenis en naar een hopeloozen ondergang ; anderen zendt hij naar de slechte huizen ; menigen slaat hij met vreeselijke ziekten en plotselinge ongevallen, en brengt hen zoo naar de hel. Somtijds ook vereenigt de duivel van den Drank zijne slaven in eene bende om te moorden en te plunderen, en om daarna neergeschoten te worden door de soldaten, ü broeders ! is Ktet niet wonder dat er iemand bestaat, die de slaaf wil zijn van dien duivel, van den Drank ? En toch hij heeft ontelbare slaven, en niet alleen onder de armen maar onder alle standen.
Doch het wonderste van al is, dat die dwaze dienaars van de zonde en van Satan zich inbeelden, dat zij te gelijker tijd dienaars kunnen zijn van den Al-
- 401 —
machtigen God. Zij heeten zich volgens Christus' naam — christenen. Zij gaan nu en dan naar de kerk ; en alhoewel zij al de dagen huns levens den Mammon gediend hebben, hopen zij toch God en het eeuwige geluk in bezit te krijgen. Daarom roept Jezus Christus in het Evangelie van dezen dag waarschuwend uit : « Gij kunt geen twee heeren dienen. » Daarom zegt Hij op eene andere plaats : « Voorwaar, voorwaar, Ui zeg u, dat hij die de zonde bedrijft de dienaar der zonde is. » Zoo moeten wij dan kiezen. Wij moeten ofwel dienaars van God, ofwel dienaars van den Mammon zijn ; wij kunnen beide niet te gelijk wezen.
Daarom, broeders, in plaats vau onzen tijd, ons geld, onze gezondheid, ons hart, onze ziel aan zondige vermaken, aan wulpschheid en overdaad, aan mode en gierigheid — allen wreede tirannen — over te leveren, laat ons het verstand hebben van ons toe te wijden aan den dienst van onzen Goddelijken Meester Jezus Christus, den Heer die ons geschapen heeft, die ons verlost heeft en die ons zal oordeelen ; wiens juk zacht en wiens last licht is ; wiens dienaars onschuldig en gelukkig zijn in dit leven, en die met Hem zullen intreden in de eeuwige woonplaatsen van het rijk des hemels. B.
De zinnelijkheid van onzen tijd levert vele gevaren op ; een van de gevaarlijkste vermaken is het dansen.
De werken des vleesches zijn wel hekend . ... voor dewelke ik u waarschuw, gelijk ik u alreeds gewaarschuwd heb, dut degenen die zulke dingen doen het rijk Gods niet zullen bekomen, galat, v. 19. '2\.
De werken des vleesches — dat is, de verschillende manieren, waarop de begeerlijkheden des vleesches
26
- 400 —
weer in zijnen dienst zien, duizenden dollars uitgevende om hunne woning met de kostelijkste meubels te versieren, en hun lichaam, ter wille van de Mode, met rijke zijde en met goud te bedekken : alles wordt geofferd op het altaar der Mode, alhoewel de armen van Christus in hunne nabijheid van honger sterven.
En vele onder de armen zijn ook dienaars. Wie is de'meester van de armen ? Het is een duivel, en zijn naam is Drank. Deze duivel van den Drank moet een goed deel van het loon des armen hebben in den nacht van zaterdag. En zoo gauw een arme man zijn werk of zijnen moed verliest, dan komt de duivel van den Drank en fluistert hem in zijn oor : « Wees mijn dienaar en ik zal u gelukkig maken. » En met die koord leidt hij den armen sukkelaar in een zijner holen en maakt hem daar dronken ; van de gelagkamer stuurt hij hem naar huis, om tot srhandaal te dienen aan zijne kleine kinderen en mogelijk om zijne arme vrouw te slaan. Anderen zendt deze meester van de herberg naar den diefstal, en zoo naar de gevangenis en naar een hopeloozen ondergang ; anderen zendt hij naar de slechte huizen ; menigen slaat hij met vreeselijke ziekten en plotselinge ongevallen, en brengt hen zoo naar de hel. Somtijds ook vereenigt de duivel van den Drank zijne slaven in eene bende om te moorden en te plunderen, en om daarna neergeschoten te worden door de soldaten. O broeders ! is Kfet niet wonder dat er iemand bestaat, die de slaaf wil zijn van dien duivel, van den Drank ? En toch hij heeft ontelbare slaven, en niet alleen onder de armen maar onder alle standen.
Doch het wonderste van al is, dat die dwaze dienaars van de zonde en van Satan zich inbeelden, dat zij te gelijker tijd dienaars kunnen zijn van den Al-
_ 401 —
machtigen God. Zij heeten zich volgens Christus' naam — christenen. Zij gaan nu en dan naar de kerk ; en alhoewel zij al de dagen huns levens den Mammon gediend hebben, hopen zij toch God en het eeuwige geluk in bezit te krijgen. Daarom roept Jezus Christus in het Evangelie van dezen dag waarschuwend uit : « Gij kunt geen twee heer en dienen. » Daarom zegt Hij op eene andere plaats : « Voorwaar, voorwaar, Ik zey u, dat hij die de zonde bedrijft de dienaar der zonde is. » Zoo moeten wij dan kiezen. Wij moeten ofwel dienaars van God, ofwel dienaars van den Mammon zijn ; wij kunnen beide niet te gelijk wezen.
Daarom, broeders, in plaats van onzen lijd, ons geld, onze gezondheid, ons hart, onze ziel aan zondige vermaken, aan wnlpschheid en overdaad, aan mode en gierigheid — allen wreede tirannen — over te leveren, laat ons het verstand hebben van ons toe te wijden aan den dienst van onzen Goddelijken Meester Jezus Christus, den Heer die ons geschapen heeft, die ons verlost heeft en die ons zal oordeelen ; wiens juk zacht en wiens last licht is ; wiens dienaars onschuldig en gelukkig zijn in dit leven, en die met Hem zullen intreden in de eeuwige woonplaatsen van het rijk des hemels. B.
SERMOON CXIX.
De zinnelijkheid van onzen lijd levert vele gevaren op ; een van de gevaarlijkste vermaken is het dansen.
De werken des vleesches zijn wel bekend . ... voor dewelke ik u waarschuw, gelijk ik u alreeds gewaarschuwd heb, dut degenen die zulke dingen doen het rijk Gods niet zullen bekomen, galat. v. 19. 21.
De werken des vleesches — dat is, de verschillende manieren, waarop de begeerlijkheden des vleesches
26
_ 402 -
kunnen bevredigd worden — zijn altijd de voornaamste hinderpalen voor onze zaligheid geweest. Dit was voornamelijk het geval in den tijd van den H. Panlus, wanneer eene bedorvene en zinnelijke beschaving heerschte, die haar geluk in het lichamelijk vermaak stelde. En dit is nu ook het geval, en meer dan in' een ander tijdvak sedert toen ; want eene zelfde zoo genaamde beschaving is de afgod van dezen tijd, in denwelken de begeerten en de lusten van het lichaam verheven worden boven die der ziel.
Maar de bekoringen van den hedendaagschen tijd zijn meer verborgen dan die der vroegere lijden ; en onder dit opzicht zijn zij gevaarlijker voor de christenen dan die van uit de tijden van den II.Paulus.Satan heeft, wij mogen het zeggen, wijsheid en ondervinding bij-gewonnen. Hedendaags in plaats van ons aanstootte geven met zonden, gelijk die van de heidenen, welke terugstootend en walgelijk zouden zijn zelfs voor desenen dis God heel zwak beminnen, weet hij de ge-loovigen te verleiden met langzamerhand feestelijkheden en vermaken in voege te brengen, die den naam hebben van onschuldig te zijn maar die hen gedurig slechter en slechter maken ; zoodat de zedelijkheid van degenen, die zich in deze vermaken werpen of er getuigen van zijn, meer en meer afneemt en vergaat.
Een treffend voorbeeld van zulke vermaken vindt men in de dansen, die sedert de laatste jaren in de mode gekomen zijn. Daar kan hoegenaamd geen twijfel bestaan dat, indien zij ons plotsling onder de oogen gekomen waren en niet langzamerhand, iedereen zonder aarzelen dezelve voor gevaarlijk zou aanzien hebben, en dat niemand van hen, die beweren een kiesch geweten te bobben, er in zou meegedaan hebben ; terwijl het nu even zeker is dat vele lieden, die in ande-
— 403 -
re dingen nauwgezet en zelfs angstvallig van geweten zijn, geen kwaad beweren te zien in die gevaarlijke uitspanning.
Men begrijpe mij wel! Ik zeg niet, dat de dans in zich zelf door Gods wet verboden is. Maar het is door Gods wet verboden zich zonder reden bloot te stellen aan het gevaar van zunde te bedrijven ; en de H. Franciscus van Sales, die beminnelijke, zachtmoedige en voorzichtige heilige, die de wereld zoo goed kende, zeide aan eene godvruchtige ziel, welke hem om raad vroeg; « Ik zal u van de dansen zeggen wat men van de paddestoelen zegt: de beste deugen niet. » Ik weet wel dat er zoogenaamde fatsoenlijke ballen bestaan, alwaar de hoedanigheid der personen, de wijze waarop alles toegaat en de tegenwoordigheid der ouders het gevaar grootendeels doet verdwijnen. Maar wat denken van de ballen, waar geen enkel van die waarborgen aanwezig is, waar de jongelieden heel en gansch aan hen zeiven zijn overgelaten, waar men henen gaat juist ter oorzake van de groote vrijheden, welke men zich daar veroorlooft in de manier van zich te kleeden en zich te houden ? Zou men de onbetamelijke houdingen en gebaren van die danspartijen wel durven hernieuwen in tegenwoordigheid van lieden, die zich eerbiedigen ?
En dat niemand zegge dat de mode zulks rechtvaardigt. Indien dat waar was, zou zij alle onbetamelijkheid en oneerbaarheid kunnen wettigen. Nooit kan de mode of eens welke zaak iets wettigen wat in zich zelf slecht is. Het is ook niet waar dat die onbetamelijkheden de aandacht niet op zich trekken van degenen, die zich dezelve veroorlooven ; dat zij alleen toegelaten zijn, omdat de dans het zoo wil hebben. Dat kan waar zijn voor sommigen; maar
— 404 —
ongelukkiglijk bestaat er weinig twijfel, dat velen alleenlijk dansen ter oorzake van die houdingen , en dat zij zich de moeite niet zouden geven het dansen te leeren, indien voor hen de gelegenheid niet bestond die houdingen te kunnen nemen. Dit is stroo genoeg om aan te wijzen van waar de wind blaast.
De gansche zaak komt hierop neer : Voor velen zijn deze dansen eene verwijderde of zelfs eene naaste gelegenheid van zonden , bedreven met gedachten, met woorden en werken. Voor vele anderen zijn zij eene zinnelijke ophitsing, grenzende aan de onzuiverheid. Voor eenigen, het is waar, zijn zij eenvoudig een vermaak ; maar dit is toe te schrijven aan de kracht der gewoonte, geholpen door de genade Gods, en moet aan de natuur zelve van de zaak niet toegeschreven worden. Maar voor allen maken zij den weg gereed — helaas ! zij hebben dit reeds zoo dikwijls gedaan — naar dingen die gansch slecht zijn.
Een van de werken des vleesches, waarvan de H. Paulus spreekt in dezen Epistel, is de onzedigheid. Trekt den sluier weg, dien de langzaam voortgezette invoering van dit wulpsch vermaak over uwe oogen getrokken heeft , en ziet of het dien naam niet verdient. Verdedigt u niet met te zeggen dat eenige biechtvaders het toelaten. Zekerlijk weten de biechtvaders te onderscheiden tusschen ballen en ballen , tusschen personen en personen ; maar nooit zullen zij iets goedkeuren of toelaten wat zondig is of tot de zonde leidt. Zij zullen tot u spreken, gelijk de H. Fran-ciscus van Sales, en zeker er bestaat geen enkele biechtvader, die niet veel liever zou zien, dat gij dit gevaarlijk tijdverdrijf achterliet, dat gij ophieldt met slechte voorbeelden te geven. Geen enkele is er, die niet grootelijks zou vertroost wezen, indien gij dat
— 405 -
deedt. Ik bid u dan hun dien troost te geven. Laat die dansen varen ter wille Gods, uit bezorgdheid voor uwe eigene zaligheid en voor die van anderen. Laat ze achter, en gij zult overvloedige genaden tot belooning in deze wereld ontvangen en eene groote belooning in de eeuwige glorie.
SERMOON CXX.
Velen willen een deel van hun leven aan den duivel schenken en het ander deel aan God.
Niemand kan twee heeren dienen, h. matth. vi. 24.
Het is misschien een weinig zonderling, mijne dierbare broeders, en juist niet vleiend van wege christenen ten opzichte van Hem,wiens leerlingen zij beweren te zijn, dat zoovelen een groot deel huns levens doorbrengen met datgene te doen, wat Hij zoo plechtig heeft verklaard onmogelijk te zijn. Wonder is het, dat zoovelen er nooit over nagedacht hebben wie hun meester is, de Almachtige God of de duivel, en dat zij met hoop op welgelukken beiden trachten te dienen.
Sommigen zijn er — ja, velen, indien men het getal op zijn eigen beschouwt — die oprecht en eens voor al tot de zijde van God zijn overgegaan. Zij bestrijden zonder ophouden de bekoring ; indien zij door zwakheid of bij verrassing voor een oogenblik bezwijken, dan richten zij zich dadelijk op door een waar berouw en eeue goede biecht, en beginnen opnieuw te strijden. Zij leven in de genade en de vriendschap van bunnen Schepper, en zij willen niet alleen zijne vrienden wezen maar ook als zijne vrienden gekend zijn ; zij schamen zich niet godvruchtig te zijn, maar zouden zich schamen iets anders te wezen,
Van den anderen kant zijn er niet weinigen, die aan Gods zijde geplaatst zijn geweest door het Doop-
— 406 —
sel, maar die gansch en geheel naar het vijandelijke kamp zijn overgegaan ; zij hebben zich zeiven met lichaam en ziel aan den duivel verkocht. Die ellendige verraders hebben hun geloof verloochend, en nu misschien lasteren zij het of spotten er mede ; zij geven vrijen teugel aan hunne geliefkoosde ondeugden, zij hebben het gebed achtergelaten, en hebben openlijk, er roem op dragende , den weg genomen , die naar de hel leidt. Gij allen kent er van dat soort. In deze dagen van afvalligheid hebt gij allen eenige kennissen, die van dat getal zijn. Satan heeft zijnen zegel op hunne voorhoofden gedrukt, en zij trachten het niet te verbergen.
Maar daar is nog een ander soort van christenen,die geene gelijkenis hebben met eene der beide voorgaande partijen, noch tot eene van die twee partijen behooren, maar de voordeden van beide trachten te vereenigen — beide meesters trachten te dienen, God en den duivel, om door beiden beloond te worden. Zij volbrengen een gedeelte der goddelijke wet; zij gaan naar de mis, somtijds ten minste ; mogelijk eten zij geen vleesch op Vrijdag ; nu en dan, eens op het jaar, of bij gelegenheid van eene missie of een jubi-lé, gaan zij oogenscbijnlijk den biechtstoel in en spreken daar van de zonden, welke zij bedreven hebben. Zij naderen tot de Heilige Communie, en schijnen heel en gansch naar Gods zijde over te komen. Wel , zij komen misschien over, ten minste voor eenigen tijd, voor eenige dagen of weken ; maar de kans is zeer groot, dat zij er nimmer oprecht aan gedacht hebben de andere zijde voor altijd en geheel en al te verlaten. Volgens hun begrip zijn de onzuivere gedachten, woorden en werken, de dronkenschap en de vermaken des duivels in het algemeen eene soort van noodzake-
- 407 —
lijkheid in het leven ; zij denken er niet aau dit alles waarlijk voor altijd en op eens te verlaten. Hun denkbeeld is eene soort van overeenkomst met God te maken ; « hunnen plicht » te doen, gelijk zij dat hecten — dat is, nu en dan, gedurende eenige uren of dagen, in datgene te blijven wat zij zich als den staat der heiligmakende genade voorstellen , en daarna leven gelijk van te voren. Zij willen den duivel dienen gedurende hun leven en niettemin als Gods dienaars erkend worden op het einde ; in het kort, zij willen twee heeren dienen.
Zijn er niet velen onder u, mijne vrienden, die hun gansch leven op die wijze hebben doorgebracht,en die van zins zijn al het overige van hunnen tijd aldus door te brengen ? zijn er zelfs geenen hier, die het inzicht hebben zoo te leven en op wier tong de sporen van Jezus' Lichaam en Bloed nog versch zijn. Hoe weet ik dat ? Omdat zij niet wederstaan aan de bekoring ; omdat zij de gelegenheden der zonde niet vermeden hebben ? omdat zij, in plaats van God gedurig te aanroepen in het gebed, lichtzinnig voortgaan met zijnen heiligen naam te lasteren ; omdat onkuische woorden ieder oogenblik gereed staan om op hunne lippen te komen; omdat zij, in plaats van hunne ontevredenheid te toonen over de goddeloosheid van anderen, in dezelve genoegen vinden en ze toejuichen ; in een woord, omdat zij nog niet begonnen zijn met den strijd, door denwelken alleen zij kunnen zalig worden.
Broeders, dat moet onze levenswijze niet zijn ; dat is de manier niet om ons voor te bereiden tot den dood. Indien gij de dienaren van God niet wilt zijn gedurende uw leven, dan zal de duivel u opeiscben in het uur van uwen dood, en hij zal u vastnemen, in weerwil van de laatste sacramenten, welke gij mis-
— 408 -
schien zult ontvangen. « O » , zal hij tot u zeggen, « gij wildet twee heeren dienen ? Welke dwaas zijt gij geweest 1 Gij hoort mij sedert lang toe. Gij beproefdet een deel van uw hart aan God te geven ; weet dus , indien gij het vroeger niet wist, dat God niet minder dan uw geheel hart wilde hebben. »
Vijftiende Zonilag' nn Pinksteren.
Epistel aan de Galatiërs. v. 23 — vi. 10. Broeders, indien wij naar den geest leven, laat ons ook naar den geest wandelen. Laat ons niet begeerig worden naar ijdele eer, elkander tergende, elkander benijdende. Broeders, indien iemand onbedacht is gevallen in eenige misdaad, gij, die geestelijk zijt, onderricht hem met eenen geest van zachtmoedigheid, acht nemende op u zeiven, opdat gij niet bekoord wordet. Draagt elkanders lasten, en alzoo zult gij de Wet van Christus volbrengen. Want indien iemand iets meent te zijn , daar hij niets is, hij bedriegt zich zeiven. Doch eenieder beproeve zijn eigen werk, zoo zal hij in zich zeiven alleen roem hebben, en niet in een ander. Want eenieder zal zijn eigen pak dragen. Dal hij, die onderwezen wordt in het woord, dengene die hem onderwijst van alle goed mededeele. Bedriegt u niet : God laat zich niet bespotten. Hetgeen de mensch gezaaid heeft, dat zal hij ook maaien ; want die in zijn vleesch zaait, zal van zijn vleesch verderfenis maaien ; maar die in den geest zaait, zal van den geest het eeuwig leven maaien. Laat ons dan niet verslappen in het goede te doen, want indien wij niet bezwijken, zoo zullen wij ten zijnen tijde maaien. Daarom , terwijl wij tijd hebben, laat ons goed doen aan alle menschen, maar het meest aan de huisgenooten des geloofs.
— 409 —
Evangelie van den H. Z/Mcas.vu.11-16. Indien tijd ging Jezus naar eene stad, Nairn genaamd, vergezeld van zijne leerlingen en eene groote menigte volks. En als Hij aan de poort der stad kwam, zoo werd er een doode uitgedragen, een eenige zoon van zijne moeder, welke weduwe was ; en daar was veel volks met haar. De Heer haar ziende werd door medelijden met haar bewogen, en zeide tot haar : Ween niet. En bijgekomen zijnde, raakte Hij de baar aan (de dragers nu stondeo stil) en Hij zeide ? Jongeling, Ik zeg u, sta op. De doode zat overeind en begon te spreken, en Jezus gaf hem aaa zijne moeder.En zij werden allen met schrik bevangen en gaven glorie aan God, zeggende : Een groot profeet is onder ons opgestaan, en God heeft zijn volk bezocht.
SERMOON CXXI.
De dood treft iedereen ; iedereen moet zich tot den dood voorbereiden.
Zie, een doode werd uitgedragen, h. luc. vii. 12.
Het schouwspel, dat onze Heer zag en dat ons in het Evangelie van heden herinnerd wordt, hebben wij dikwijls gezien. Wij kunnen ternauwernood eene mijl of twee ver in eene groote stad gaan, zonder eenen doode te zien uitdragen. De lijkwagen, de lijkstoet, het doodskleed, de zerk, de in het zwart gekleede rouwdragers, zijn gewone en alledaagsche voorwerpen voor ons. Wij lezen eiken dag iets van den dood. Wij vinden in de nieuwsbladen het verslag van de hospitalen, in een woord den dood onder duizend vormen, Wij zien den dood ons afwachten op eiken hoek van de straten, op ons loeren uit de rivier, rondzweven in de lucht, zich nestelen in onze eigene lichamen, zich verborgen zelfs in onze vermaken. Reeds dikwijls hebben wij den slag gehoord zijner zware vleu-
— 410 —
gels en den greep gezien zijner klamme vingers soms in ons eigen huis, soms in dat van onze geburen , soms op zee, soms op het land, soms in de bedrijvige straat, soms in de stille kamer.
Zonderling nogtans, alhoewel niets beter gekend is dan de dood, niets wordt meer vergeten. Eiken dag hooren wij de menschen zeggen : « Hoe zullen wij leven.? » maar zelden of nooit zullen zij denken of er bijvoegen « en hoe zullen wij sterven ? »
Mijne broeders, ieder van u, dezen morgen hier tegenwoordig, moet sterven.
Daar zal een uur komen, waarop uw hart niet meer zal kloppen,waarop gij uwe oogen zult sluiten en uwe handen samenvouwen in den dood, waarop gij evenals de doode van het Evangelie, zult « uitgedragen worden. »
O broeders ! hoe zijt gij bereid voor d'at laatste oo-genblik? Zijt gij gereed «M,op dit oogenblik,om testerven ? Indien gij het niet zijt, gij zoudt het moeten zijn. Laat ons dan zien hoe wij ons moeten voorbereiden.
Vooral moogt gij nooit den dood vergeten. Wanneer gij andere mensehen ziet sterven, wanneeïquot; gij iets leest van den dood,wanneer gij den priester ziet in zwart gewaad en gij de zachte tonen hoort van de zangers, het plechtige requiem zingende, dan moet gij tot u zeiven zeggen:« Denvolgenden keer kan het mijne beurt zijn.»
Houdt den dood altijd voor uwe oogen ; dan zult gij voor zijne aanraking niet sidderend terugdeinzen, wanneer het uur zal daar zijn. Houdt uw geweten zuiver en doet iedere biecht en elke communie, alsof zij de laatste van uw leven waren. Hoevelen zijn des Zaterdags en des Zondags de sacramenten komen ontvangen, die den volgenden Maandag voor eeuwig uit deze wereld vertrokken zijn.
W-r-
— 411 -
De aarde, allerliefsten, is een uitgestrekt veld, en de dood met zijn scherpe zeis arbeidt eiken dag op dat veld. Het eene blad na het andere, de eene bloem na de andere, de teedere planten, het welriekende kruid, vallen onder zijne zwaaiende slagen, elke uur, iedere second. Gij kunt nu nog zijn gelijk het gras, dat het verste af is van het staal : daar kunnen nog vele morgens land liggen tusschen u en de afgesneden bladeren, maar de sterke, onvermoeibare maaier nadert langzaam doch zeker. Luistert ! Luistert ! en gij zult het scherpe gesis zijner zeis en het zachte gedruis van het vallende gras hooren. O ! staat dus gereed met omgorde lendenen en brandende lampen. Weest bereid, want gij weet niet wanneer de dood zal komen. Weest gereed, met een zuiver geweten en wel verzorgde ziel, voor het laatste groote uur.
Eindelijk bidt den H. Jozef, dat hij u de genade bekome van eenen gelukkigen dood. Gaat naar zijn altaar, knielt aan zijne voeten neder en zegt : » O dierbare Bruidegom van Onze Lieve Vrouw en Voedstervader van Jezus Christus ! bekom voor mij dat ik sterve, gelijk gij, in de armen van Jezus en Maria, en dat ik met Hen en met u in Gods paradijs verblijven moge. »
Geliefden, de dood nadert, de dood komt. O ! ik smeek u deze waarschuwing en dezen raad niet te veronachtzamen. « Hier hebben wij geene blijvende woonplaats, maar zoeken eene toekomende » in het hemelsch Jeruzalem, in de stad van God, die boven ons glinstert. De poort dier stad is een goede en christelijke dood. Geve God dat wij allen mogen binnengaan door die gezegende poort en dat wij niet koud en huiverend moeten blijven staan in den Zwarten nacht der uitwendige duisternissen ! B.
- 412 —
SERMOON CXXII.
Indien een christen verstandig wil zijn, zal hij een godvruchtig leven leiden en er alle mogelijke voordeelen uittrekken.
Indien wij naar den geest leven, laat ons ook naar den geest wandelen, galat. v. 23.
Daar is een spreekwoord, dat in het Latijn luidt als volgt : a Dum vivimus, vimmus » In het Dietsch is dat: « Terwijl wij leven laat ons leven ! » of, om het denkbeeld klaarder uit te drukken : « Terwijl wij leven, laat ons gebruik maken van het leven. »
Dit is een spreekwoord, dat altijd zeer geliefd is geweest onder de niet-geloovigen. Wij hebben dit leven, zeggen zij — het is het onze ; maar wij weten niet wat er op volgt, indien er inderdaad iets op volgt ; laat ons dus gebruik van het leven maken, terwijl wij het hebben; het is niet veel en het zal snel voorbijgaan, maar het is nu het onze. Een vogel in de hand is meer waard dan twee in de lucht j aldus « Dum vivimus, vi-vamtis » — terwijl wij leven, laat ons gebruikmaken van het leven.
Welnu, de christelijke opvatting van het leven is een weinig verschillend van die der niet-geloovigen. Een christen moet weten wat op het leven volgt ; hij weet dat dit kortstondig leven alleenlijk eene voorbereiding is tot het toekomende leven, dat eeuwig duurt; hij weet dat het najagen van de vermaken dezer wereld, volgens de doenwijze der niet-geloovigen, zijne zaligheid in gevaar brengt ; en indien hij zijne zaligheid op prijs stelt — dat is te zeggen, indien hij gezond verstand bezit dan zorgt hij meer voor het leven zijner ziel dan voor dat van zijn lichaam, zoodat hij altijd gereed is voor het oogenblik, waarop de dood zal komen. Hij vreest het vermaak en verlangt het
— 413 —
niet ter oorzake van het gevaar wat er mede verbonden is ; hij kruisigt zijn vleesch, met zijne ondeugdenen hegeerlijkheden, gelijk de H. Paulus op het einde van den Epistel van verleden Zondag zegt, opdat het onderworpen zij aan de ziel, en opdat de ziel niet gehoorzame aan het vleesch.
Een christen, in een woord, neemt het besluit van naar den geest te leven in plaats van naar het vleesch; en daarin, gelijk ik gezegd heb, toont hij gezond verstand. Maar wanneer hij dat besluit gemaakt heeft, schijnt hem dikwijls het gezond verstand te verlaten. Hij kan dan niets beters doen dan te denken aan de spreuk der niet-geloovigen ; want in haar eigen is die spreuk zeer waar ; hetgeen aan de zaak ontbreekt is dat de niet-geloovigen een valsch denkbeeld hebben van het leven. Maar bij den christen kan dat valsch denkbeeld niet bestaan.
De christen moet zeggen — gij en ik, mijne dierbare broeders, moeten zeggen : « Dum vivimus, vimmus. » Ofwel wij moeten zeggen met de woorden van den 11. Paulus, in het begin van den Epistel van dezen dag, die dadelijk volgt op den Epistel van verleden Zondag: » Indien wij naar den geest leven, laat ons ook naar den geest wandelen. » Dat is, indien wij eerder naar den geest willen leven dan naar het vleesch, laat ons dan ook het beste gebruik mogelijk van ons geestelijk leven maken. Laten wij er ons genoegen in zoeken, laten wij er voortgang in doen en er al het voordeel uit trekken wat wij kunnen. Wij hebben waarlijk veel meer redenen om zoo te spreken dan de wereldsche menschen ; want niet alleen zullen wij meer voordeel bekomen in de toekomende wereld door het gebruik dat wij er nu van maken, maar zelfs in deze wereld kan meer voordeel voor ons uit het
_ 414 -
geestelijk leven getrokken worden dan uit het vlee-schelijk en wereldsch leven.
En nogtans vele, wellicht de meeste, goede christenen vergenoegen zich met eenvoudig in den staat van heiligmakende genade te blijven en de doodzonde te vermijden. Zij bewaren hetgeestelijk leven hunner ziel, maar dat is alles. Zij zijn als gierigaards, die te midden der rijkdommen van hun goud geen gebruik maken. Er zijn geestelijke genoegens voor de ziel, verre verheven boven het wereldsche genot, en zij doen weinig of niets om ze te bekomen.
Er zou natuurlijk iets gedaan moeten worden om ze te bekomen. Hetzelfde wordt vereischt voor de vermaken des lichaams, en zij die ze najagen weten het maar al te goed. Vele menschen maken zich zelveu slaven gedurende geheel hun leven, om zich eenige jaren van gemak en overvloed te bezorgen op het einde. Waarom zouden wij hetzelfde niet doen voor het welzijn onzer ziel ?
Iets zou moeten gedaan worden, maar toch zooveel niet, alles wel ingezien. Een weinig meer godsvrucht in het gebed ; een weinig meer getrouwheid in het doen van geestelijke overwegingen en lezingen ; een weinig meer zorg om de slechte gewoonten uit te roeien ; een weinig meer liefde en geest van opolfering voor onze broeders ; en, ten laatste doch niet het minste, een weinig meer versterving buiten hetgeen ons opgelegd is of noodzakelijk is tot het vermijden der zonde, en de belooning zou weldra volgen. De bekoringen zouden lichter worden,de strijd gemakKelijker, God zou meer tot ons naderen ; en de dageraad, die helderder is dan al de lichten door menschenhand ontstoken, en die de zekere voorbode is van het eeuwige licht, zou in onze harten gloren.
SERMOON CXXIII.
Iedereen moet de ijdele eer verachten en Gods goedkeuring trachten te verwerven.
Laat ons niet beyeeriy worden naar ijdele eer. galat. v. 26.
Deze woorden, dierbare vrienden, zijn uit den Epistel der mis van dezen Zondag. Ik ben zeker dat deze raad, door den H. Paialus aan ons gegeven, zeer verstaanbaar is en dat wij allen noodig hebben hem ter harte te nemen.
Wat is de ijdele eer, waarvan hij spreekt ? Het is de ijdele en valsehe glorie, die voortvloeit uit de bewondering van anderen. Het is wat, in grootere zaken, de wereld roem heet en wat zij niet ijdelheid noemt. Het is dat, waarvoor vele groote vernuften hun gansch leven gearbeid hebben en waarvoor zij ook bewondering verworven hebben. Maar het is wat, in mindere zaken, de wereld ijdelheid noemt ; en de wereld lacht gewoonlijk in haar vuistje met degenen, die de ijdele eer najagen.
Het meisje, wiens groot verlangen het is haren hoed als den schoonsten in eene kerk te doen aanzien, wordt ijdel goheeten en voor den zot gehouden misschien zelfs door hare mededingsters, die in hun hart wenschen eenen fraaieren te bezitten, al was het maar om de aandacht van haar af te wenden; maar de man, die er zijne eer in stelt het hoofd, dat door zijnen hoed bedekt wordt, te doen doorgaan voor het verstandigste van het land, wordt niet uitgelachen en zelfs geëerbiedigd, indien dat hoofd waarlijk verstandig is. En nogtans is de begeerte juist dezelfde in heide gevallen.
Nu, mijne broeders, wij zijn allen min of meer be-geerig naar die ijdele eer ; eerder meer dan min.
waarlijk. Het past ons niet veel met iemand anders te lachen, want wij zijn allen in hetzelfde geval. Hel is eene drift, die bijna algemeen is. Sommige lieden, die zeer trotsch zijn, kunnen zich inbeelden, dat zij niets geven om hetgeen de anderen over hen denken. Ik geloof dat zij er wel om geven, omdat de lof van anderen hen helpt zich zeiven te bewonderen.
Zoo ziet gij, dat ik gelijk had te zeggen , dat wij dien raad van den H. Paulus allen moeten ter harte nemen — allen, niet enkel de meisjes met hunne nieuwmodische hoeden, maar ook de jonge lieden die studeeren of een ambacht leeren, de kooplieden en de ambtsbekleeders, er in begrepen zij die door God geroepen zijn om Hem aan het altaar te dienen. Wij moeten allen op onze hoede zijn tegen den strik der ijde-le eer.
En hoe ? Door ze te verachten ? Ja, in zekeren zin 5 maar de verachting mag niet voortkomen uit hoogmoed. Door elke zaak te schatten, niet volgens de denkwijze der menschen, maar volgens de waardeering van God.
Hij stelt niets op prijs dan hetgeen eeuwig is, gelijk Hij zelf. Hij let met veel opuwe behendigheid ofschoon-heid. Hij kan ze op eenen oogenbbk doen verdwijnen, indien Hij wil. Doch waar Hij op let en wat Hij zelf niet kan doen verdwijnen, alhoewel Hij zulks ook niet zou willen doen,dat zijn de verdiensten,welke Hij u in dit leven heeft laten winnen en welke gij voor zijnen rechterstoel zult brengen, om in eene onsterfelijke kroon veranderd te worden. Dat zijn de eenigste dingen, die uwe zorgen waard zijn, omdat het de eenigste dingen zijn waar Hij aandacht op geeft. En het zijn die dingen, welke iedereen kan bekomen, hoe laag zijn stand ook weze in de wereld.
- 417 —
Ja, dierbare christenen, dat is de eer die wij moeten najaden — do eer van God ; de eer die van Hem komt. Traclit te bekomen dat Hij wel over u denke. Het is geene ijdelheid te verlangen door Hem bewonderd en geprezen te worden ; doch laat Hem de ee-nigste zijn, wiens lof en bewondering gij begeert. Hij zal u eeren, indien gij het verlangt en Hem de gelegenheid daartoe geeft. Hij , uw Schepper, verlangt ii te eeren en te verheerlijken in alle eeuwigheid. Wanneer gij daaraan denkt, kunt gij dan nog naar anderen lof omzien ?
Zestiende %on(ia^ na Pinksteren.
Epistel aan de Epheziïrs. m. 13-21. Broeders, ik bid u, dat gij niet ontmoedigd wordt door mijne verdrukkingen voor ulieden ; want die zijn uvve eer. Om deze reden buig ik mijne knieën voor den Vader van onzen Heer Jezus Cbristus, uit wien alle geslacht in den hemel en op aarde zijnen naam heeft ; opdat IIij u geve, volgens den rijkdom zijner glorie, dat gij door zijnen Geest met kracht versterkt wordet naar den in-wendigen mensch ; dat Christus door het geloof in uwe harten wone ; dat gij, geworteld en gegrond in de liefde, moogt begrijpen met al de heiligen, welke de breedte, di; lengte, de hoogte en de diepte is ; en moogt kennen de liefde van Christus, die alle kennis te hoven gaat, om met alle de vollu id Cod-, verviiid te worden. Aan Hem nu die marhtig is alles te do-m, meer dan wij begeernn of denken, volg-ns de kra- ht die iu üus werkt, zij glorie in de Kerk en in ( hristus Jezus, in alle geslachten en door alle eeuwen. Amen Evanjidic van den H. Lucas, xiv 1- 11 In dien tijd, kwam Jezus op eenen Sabbatdag inliet huis van ee-
27
— 418 —
nen oversto der Pharizeërs om brood te eten, en zij letteden op Hem. En zie, daar stond voor Hem een mensch, die de waterzucht had. En Jezus sprak tot de wetgeleerden en Pharizeërs, zeggende : Is het toegelaten op eenen Sabbatdag te genezen ? Doch zij zwegen stil. Hij dan den mensch met do hand nemende genas hem, en zond hem heen. En tot hen sprekende zeide Hij : Wie van u, wiens os of ezel in eenen pul gevallen is, zal hem niet uithalen op eenen Sabbatdag ? En zij konden Hem niet antwoorden. Toen Hijquot; zag, hoe de genoodigden de eerste plaats aan tafel kozen, zeide Hij hun deze gelijkenis ; Als sij ter bruiloft genoodigd zijt, zet u op de eerste plaats niet, uit vrees dat er misschien een aanzienlijker persoon genoodigd mocht wezen dan gij, en datliij,die u en hem genoodigd heeft, u zegge ; Geef de plaats aan dezen ; en gij alzoo met schaamte overdekt, de laatste plaats zoudt moeten nemen. Maar als gij genoodigd zijt, ga zitten op de laatste plaats, opdat wanneer degene komt, die u genoodigd heeft, hij tot u zegge : Vriend, ga hooger op. Dan zuil gij eer bekomen vóór degenen, die mede aan tafel zitten. Want al wie zich verheft zal vernederd, en al wie zich vernederd zal verheven worden.
Wij mogen niet op tie gebreken van onze erennaaste letten, om er kwaad van kunnen te sigt;reken.
Zij letteden op Hem h. ltjc. xiv. 1.
Hoe toegevend en minzaam, geliefde broeders, was de geest van onzen Heer, toen Hij het huis van den Phanzeër binnentrad om brood te eten ; hoe gemeen en laaghartig was, van den anderen kant, het gedrag van dezen laatst- en zijne vrienden die, gelijk het Evaii^lie zegt, « up gt;tm leltcdui. » 1
—. 419 —
Zij letteden op Hem om te zien, of Hij de wetten van den Sabbatdag niet overtrad.
Zij benijdden Hem, omdat zijne faam groot was onder het volk.
Zij letteden op Hem omdat « Hij eene dagelijksche schoonheid in zijn leven had, welke het hunne lee-lijk maakte », en zij trachtten iets te vinden om het te beknibbelen, de eene of andere fout.
Hij was hun tafelgast : zij waren verplicht Hem met eerbied en minzaamheid te behandelen ; nogtans overtraden zij de regels der gastvrijheid, op bedriege-lijke wijze een banket aanbiedende, om Hem kunnen te betrappen.
Hij was hun Verlosser en de weldoener van hun volk ; Hij, gelijk zij wel wisten, had de zieken genezen, do spraak aan de stommen teruggegeven en de blinden doen zien. De kennis van zijne goedheid en zijne macht spoorde hen alleenlijk aan tot nijd. Hij was grooter dan zij, en daarom letteden zij op Hem, ten einde in zijn gedrag iets te vinden, wat zijnen roem en zijnen goeden naam kon verminderen.
Vindt men op onze dagen geene menscben , die het gedrag van den Pharizeër en zijne vrienden navolgen ?
Jezus is dikwijls kort bij u ; gij ontmoet Hem dikwijls in uw dagelijksch leven, f,rij bezit Hem dikwijls in den persoon van eenen zijner godvruchtige dienaars — ik wil zeggen van eenen uwer bekenden, wiens leven beter is dan het uwe.
Velen zijn er die op zulk eenen persoon letten met eenen geest van nijd en hekelzucht, en zij trachten do oorzaak van die godvruchtigheid te vinden, in we-reldsche beweegredenen. Zij zeggen gelijk Satan vroeger, « Dient Job God voor niets ? » Dikwijls
— 420 —
roepen zij uit : « Ik zie haar menigmaal te communie gaan, maar zij doet het alleen om gezien te worden ; ik zou wel eenige verandering in hare levenswijze willen zien ; » ofwel « Wat moet zij zooveel naar de kerk loopen ? Het zou al veel beter zijn voor haar, indien zij te huis bleef en aan haar huisgezin dacht. »
Anderen letten met een nijdig oog op den voorspoed van hunnen naaste ; zij kunnen niet lijden dat hun naaste in een beter huis woont dan het hunne, dat hij meer geld bezit dan zij, en zoo voorts. Dit alles is op Jezus letten, gelijk de Pharizeërs deden.
Velen zijn er ook, die door hun geweten beschuldigd worden van op Jezus te letten in den persoon zijner priesters, die den stand der priesters benijden, op hun gezag jaloersch zijn,enzoo voorts.Deze lieden trachten eenen kuil op den weg des priesters te graven, en willen hun oordeel vellen over zijn uiterlijke, zijne denkwijze, zijne daden. Zij letten op zijne woorden, aan tafel in hun eigen huis ; om te zien of zij misschien geen schandaal zouden kunnen opdisschen. Ja, broeders, vele zijn er van die opletters, en het zijn allen Pharizeërs.
De nijd, welke die afschuwelijke hekel- of bedilzucht voortbrengt, is een van de grootste fouten tegen de groote deugd der liefde, den grondslag van alle deugden.
De nijd heeft aan de harten der menschen den wil van de schrikkelijkste misdaden ingegeven. De nijd leverde het onschuldige Lam Gods aan eenen wreeden dood. De nijd is daarom eene zware zonde.
JNijd en hekelzucht komen voort uit den hoogmoed. De nijd doet ons op anderen letten, en dat opletten komt voort uit den hoogmoed.
— 421 —
Let eerder op u zeiven dan op uwen naaste en op uwe oversten.
« Broeders, » zegt de II. Paulus, « indien iemand onbedacht is gevallen in eenige misdaad, gij, dio geestelijk zijt, onderricht hem met oenen geest van zachtmoedigheid, acht nemende op u zeiven, opdat gij niet bekoord wordt. »
Waakt en bidt om niet te vallen in de bekoring. Let op Jezus en zijne dienaars, indien gij wilt, maar om door hen gesticht te worden, om iets goeds van hen te leeren. Let op Jezus, die nederig en zachtmoedig van hart is, opdat gij de les moogt leeren welke Hij aan de hoovaardige en nijdige Pharizeërs gaf : o Al wie zich verheft zal vernederd, en al wie zich vernederd zal verheven worden. » B.
Niemand moet zich zelveu zoeken te verheffen.
Jl wie zich verheft zal vernederd, en ul wie zich vernederd zal verheven worden, h. luc. xiv. 11.
Dat was een ongelukkige gast, die op de eerste plaats nederzat en dienaar de laagste gezonden werd. Geen wonder dat hij met schaamte overdekt was ; hij verdiende het. Vernederd worden op het oogenblik dat wij ons verhellen is inderdaad eene zware straf, eene snijdende en smartvolle foltering op eene zeer gevoelige plaats. Hel is juist hetzelfde als betrapt worden op eenen diefstal of eene leugen. Want waarlijk de hoogmoed is een diefstal. Wij hebben het recht niet hoogmoedig te zijn, omdat wij niets in eigendom bezitten waar wij trotsch op kannen zijn. Al wat wij goeds hebben is van God ; daarover hoovaardig zijn is God berooven van zijnen eigendom, en ons toeëige-nen wat ons niet toebehoort. En de hoogmoed is eene
m *
II
f
18
II
li ff'ri
■i
|fii lil
r.-
% i
li
€ li
liiii «jii
— 422 —
leugen, een bedrog ; « want indien gij ontvangen njeI
hebt, » zegt de H. Paulus, « waarom roemt gij er jiej(
op, alsof gij niet ontvangen hadt ? » Eene ijdele po- (jü cherij is eenvoudig eene leugen.
Liegen en stelen zijn waarlijk verachtelijke dingen. prj( Betrapt worden op leugen en diefstal maakt ons ver- s(ei achtelijk in de oogen van de anderen ; en dat ge- sjri beurt ons, wanneer onze hoogmoed zich duidelijk ver-toont en bespeurd wordt door onze medemenschen, en dan worden wij vernederd juist gelijk de ongelukki- jar ge gast, van wien het Evangelie spreekt. De waar- sta beid is het kenteeken van do eerlijkheid onder de men- (jj sclien. Nederigheid is waarheid, omdat de nederigheid jj], bestaat in het kennen en behouden zijner plaats ; \a; daarin is waarheid en ook troost te vinden. Wij zijn lie op ons gemak, wannéér wij ons bevinden waar wij ^ moeten zijn. Een been , dat verplaats! is in ons j)C lichaam, is eene foltering ; ieder ding, dat uit zijne uj plaats is, dient tot overlast en is een gebrek, hetzij ^ het een misvormd lidmaat is of eene stoofpijp, die ilt verschoven is en rookt. Gij herinnert u do fabel en het w lot van den kikvorsch, die zoo dik wilde zijn als a; een os — hij blies zich op, totdat hij borst en neder viel. J
Welnu, wordt niet dikwijls op dezelfde manier on- e|
der ons gearbeid — ik wil zeggen om dik te worden, e(
om hooger te reiken, om zich zeiven te verheffen — n
in een woord, om zijne plaats niet te erkennen ? Laat c
mij eenige voorbeelden geven. De arme wil voor ^
rijk doorgaan : schoone kleederen en schitterende ju- ^
weelen in het volle daglicht op straat ; te buis, vuilig- j
beid, ellende, bijna honger. De onwetende wil meer (
kennen dan de geleerden en alzoo verder reiken dan ,
in zijne macht is ; hij zal op de terugstootendste ma- ,
— 423 —
nier eene aanmatigende taal met eene grove onwetendheid vereenigen. IN'iet alleen is iedereen zoo goed als de anderen, maar hij is veel beter. De wetgeleerde wil de godgeleerdheid en het kanooiek recht aan de priesters leeren.De staalkundige van het kwartier, die stemmen koopt aan vijf centen het glas en die ze op straat te koop biedt voor den oenen of anderen prijs, kan de geheele wereld bestieren, de Heilige Stoel niet uitgesloten. Onze Amerikaansche jongen van twaalf jaren beschouwt de oude lieden als ver beneden hom staande, en toont zulks in zijn gedrag. Hetschoolmeisje dat eene som kan maken en eene « gemakkelijke oefening gt; op den piano klappen, veracht het huiswerk, laat de keuken aan « ma » over, en beoefent de schoo-ne kunsten in de spreekkamer. Onze taal, zelfs onze drukpers, is vol onwerkelijkheid, opgeblazenheid en bombast. Wij hebben geene trappen van vergelijking, uitgenomen de overtreflVnde trap.God beware ons van die ijdele snoeverij ! Wat is dit alles, tenzij onwaarheid, gebrek aan nederigheid, en op de eene of andere wijze een trotsch vooruittreden naar de eerste plaats aan tafel.
Onze samenspraken zijn vol van ons zeiven ; wij dreigen met afgrijselijke dingen of beloven wonderen; en alles komt uit, gelijk do berg in barensnood, op eenen belachelijken misval. Laten wij onze plaats kennen, of de vernedering zal ze ons doen kennen. Adam en Eva waren gelukkig, en zouden het geweest zijn tot op dezen dag, indien zij hunne plaats gekend hadden en tevreden waren geweest ; maar zij verlangden hooger te klimmen en gelijk te worden aan God — en zij kwamen neder in al de ellenden der gevallene natuur. Simon de toovenaar begon, met de hulp des duivels, ten hemel op te klimmen gelijk onze Zalig-
— 424 —
-
maker ; maar God wierp hem neder alvorens hij zeer tijc
hoog was. a Hij die zich verheft zal vernederd wor- he
den. » Wat meer is, de hoogmoed vindt zijne straf pn
in zich zelf belachelijk te maken. De zot meent een Je
andere te zijn clan hij werkelijk is ; de krankzinnige lie
tracht hardnekkig zich een karakter te geven wat het en
zijne niet is. Wel, broeders, de spotkoning van het ee
krankzinnigenhnis is niet dwazer of krankzinniger u1
dan de hoovaardige mensch, omdat hij niet meer in- tv
bivuk op de waarheid m iakt dan deze. fe
De les is dus de volgende: Houdt de plaats die God st
u gegeven heeft, sprei kt niet altijd van u zelven in C
de samenspraken, erkent uwe nietigheid in tegenwoor- 1
digheid van uwen Sein pp' r, blijft altijd in de waar- ii
beid en de werkeli|kheid ten opzichte uwer mede- r
mensrhi'n ; op die wijze zult ijij ontkomen aan schan- c
dclijke vernederingen; gij zult klimmen inde achting a
van de anderen, en eens in bot rijk der hemelen ver- i
Zeveiilivnilo Zondag' na Piiiklt;gt;tei'oii.
Epistel odii de Epheziërs. iv. 1-6. Broeders, ik bid u, ik, de gevangene des lleeren, dat gij waardig wandelt van de roeping, lot dewelke gij geroepen zijt, met alle ootmoedii-'heid en zachtmoedigheid, met verduldigheid, verdragende elkander met liefde, trachtende de eenheid des geestes door den band van vrede te bewaren. Een lichaam, en een geest gelijk gij ook lot eene hoop geroepen zijt. Een Heer, een geloof, een Doopsel. Een God en Vader van allen, die boven allen, en overal, en in ons allen is, die gezegend is in eeuwigheid. Amen.
Evangelie van den H. Multlieiis. xxn, 33-46. In dien
- 425 -
tijd naderden de Pharizeërs tot Jezus , en een van hen, een wetgeleerde, vroeg Hem, om Hem te beproeven : Meester, welk is hetgroote gebod van de Wet? Jezus zeide hem : Gij zult den Heer, uwen God, liefhebben uit geheel uw hart, uit geheel uwe ziel, en uit geheel uw verstand. Dit is het grootste en het eerste gebod. Eu het tweede is er aan gelijk; Gij zult uwen evennaaste liefhebben gelijk u zeiven. Van deze twee geboden hangt de geheele Wet af en de Profeten. En terwijl de Pliarizeërs nu vergaderd waren, stelde hun Jezus deze vraag: Wat dunkt u van den Christus? Wiens zoon is Hij ? Zij zeiden: Davids Zoon. Hij vroeg hun: Hoe komt het dan, dat David Hem in den geest Heer noemt, zeggende: De Heer heeft tot mijnen Heer gezegd : Zit aan mijne rechte hand, totdat Ik uwe vijanden stel tot eeae rustbank voor uwe voeten? Indien David Hem Heer noemt hoe is Hij dan zijn zoon? En niemand kon Hem een woord antwoorden. Ook verstoutte zich niemand van dien dag af Hem nog te ondervragen.
In al ons doen en laten moeten wij tooneu, dat wij onzen naaste beminnen.
Gij zult uwen evennaaste liefhebben gelijk u zeiven. h. matth. xxii. 39.
Niets is duidelijker dan dat wij God moeten beminnen, en het is even klaar dat wij onzen evennaaste moeten beminnen. Onze Heer verklaart, dat van deze twee geboden de geheele Wet afhangt en de Profeten.Nogtans zien wij menschen, die weinig prijs hechten aan beide geboden. Het gebod van den naaste te beminnen wordt misschien het minst in aanmerking genomen. Laat ous daarom vandaag dit gebod in
- 426 —
overweging nemen. Op de eerste plaats bestaat er geen twijfel omtrent de verplichting. Jezus zegt duidelijk en met gezag: « Gij zult uwen evennaaste liefhebben ; » en op oene andere plaats zegt Hij : « Ik geef u een nieuw cjebod van u de eene den andere te beminnen. Hieraan zullen alle menschen zien dat gij mijoe leerlingen zijt, indien gij elkander bemint. »
Aldus, indien gij het gebod van Jezus Christus verlangt te onderhouden, indien gij gekend wilt zijn als zijne leerlingen, dan nwel gij uwen evennaaste beminnen. De verplichting is klaar en duidelijk.
Doch onze Heer ^eeft niet alleen een gebod, maar hij duidt ook de wijze aan van hetzelve na te leven. Hij zegt niet alleen : « Gij zult uwen evennaaste liefhebben, » maar Hij voegt er ook bij :« gelijk u zei ven.» Hij zegt niet zooveel als u zeiven, omdat de liefde en de natuur vereischen dat wij ons zeiven meer beminnen dan onzen evennaaste. Wij moeten onze eigene ziel eerst zalig maken. Wij mogen onze eigene zaligheid niet in gevaar brengen om voordeel te doen aan onzen evennaaste. Onze Heer zegt lt;• gelijk u zeiven » — dat is, op dezelfde wijze niet in denzelfden graad. Wij moeten onzen evennaaste beminnen uit liefde tot hem, juist gelijk wij ons zeiven beminnen uit liefde tot ons. Indien wij alleenlijk onzen evennaaste beminnen om het voordeel dat hij ons kan bezorgen, het vermaak dat hij ons kan verschaffen, of de plaats die hij ons kan bekomen, dan is het inderdaad geene liefde. Dat is niets meer of minder dan ons zeiven beminnen. Wij moeten hem beminnen gelijk Jezus Christus ons bemind heeft — met eene bovennatuurlijke liefde, met eene liefde, die voor grondslag heeft de begeerte van de ziel onzes naasten zalig te maken.
- 427 -
Ea nu, in het dagelijksch leven, hoe moeten wij onzen naaste behandelen , om hot gebod van Jezus Christus te vervullen : « Gij zult uwen evennaaste liefhebben gelijk u zeiven ? » Vooreerst, doet uwen evennaaste geen kwaad, noch door gedachten, noch door woorden, noch door werken. Gij hebt niet gaarne dat iemand slecht over u denkt. Zeer wel, denkt dus ook niet slecht over uwen naaste. Gij hebt niet gaarne, dat iemand kwaad van u spreekt; gij houdt er niet van beleedigd of bedrogen te worden. O ! wreest dus op uwe hoede om dit ook niet aan uwen naaste te doen.
Gij houdt er niet van misleid of bedrogen te worden; gij houdt er niet van uwen eigendom of uwe faam te zien benadeelen eens op welke manier. Waarom ? Omdat gij u zeiven bemint. Zeer wel! « Bemint uwen evennaaste gelijk u zeiven, » en doet hem niet, wat gij niet zoudt willen dat men u dede.
Onthoudt u niet alleen van uwen naaste kwaad te doen, maar wenscht hem en doet hem alle goed. Tracht zijnen naam op uwe lippen te hebben in het gebed. Zegt : « 0 God ! geef voorspoed aan mijnen naaste, juist gelijk Gij mij voorspoed gegeven hebt. » Begint aan uwe medechristenen te toonen, dat hun welzijn u ter harte gaat, en weest oprecht gelukkig wanneer het hun goed gaat. Tracht dien geest in uw hart te bezitten, dat gij even gaarne hoort, dat uw naaste vijfhonderd dollars gewonnen heeft, alsof gij zelf de winst hadt gedaan. Dan, wanneer gij aan uwen vriend eenen dienst kunt bewijzen, doet het met oprechte welwillendheid ; steekt hem eene behulpzame hand toe ; tracht hem aan te moedigen in zijne ondernemingen. Zegt niet: « Ieder voor zich en God voor allen, en de duivel neme het overige ; » maar
— 428 —
zegt: lt;i Doet aan anderen wat gij verlangt dat zij aan u doen. »
En eindelijk, gij verlangt dat God uwe zonden kwijt-schelde ? Gij verlangt dat de menschen uwe beleedi-gingen vergeven en dat zij uwe feilen en gebreken door de vingers zien ? Bemint dus uwen evennaaste gelijk u zeiven. Indien hij n heleedigd heeft, vergeeft het hem ; indien hij kwaad gedaan heeft, ziet er over heen ; indien hij gebreken heeft, verdraagt ze. « Alle dingen, » zegt een heilige « zijn gemakkelijk voor dengene die bemint. » Bemint dus God, bemint uwen evennaaste, alles zal u gemakkelijk vallen. Uw leven zal zooveel te aangenamer voorbijgaan, en het toekomende leven zal zooveel te heerlijker zijn, en de belooning zooveel te kostbaarder, indien gij slechts wilt denken aan, en handelen naar dat groot gebod : « Gij zult uwen evennaaste liefhebben gelijk u zeiven. » B.
SEBMOON CXXVII.
Wij moeien verduldig en verdraagzaam zijn len opzichte van onzen
naaste.
Met verduldigheid, verdragende elkander met liefde. — EPHEZ. IV. 2.
Wij hooren hedendaags veel spreken, mijne dierbare broeders, over verdraagzaamheid. Dat is een ding waar de negentiende eeuw bijzonderlijk roem op draagt. Zij schijnt zich in te beelden veel liefderijker en verduldiger te zijn dan elk ander voorgaand tijdvak •, zij schijnt zich in te beelden, dai zelfs de apostelen eene les van christelijke deugd van haar zouden kunnen ontvangen, indien zij op aarde terugkwamen.
Ik zou wel willen, dat zulks het geval ware ; maar indien wij die voorgewende verdraagzaamheid en
— 429 -
liefde onderzoeken, dan zullen wij vinden dat het eenvoudig bedrog is, daar onze eeuw niets bezit van wat haar dien naam zou waardig maken. zult niet zeggen van iemand, dat hij verdraagzaam en verduldig is, omdat hij gaarne aan eenen vreemdeling toestaat zich met zijne eigene zaken te bemoeien,, mits de vreemdeling hem met rust late. Wel, dat is juist de verdr;iagzaamheid der negentiende eeuw. De wereld is nu verdraagzaam ten opzichte van alle de zaken, waarmede de rechten van den Almachligen God in betrekking staan, omdat zij van llem eenen vreemdeling gemaakt heeft ; maar zij kan met lijden dat Hij zich met haar bemoeit, en dringt er op aan met rust gelaten te worden in hare genietingen en buitensporigheden.
De wereld, in spijt van alle liare pocherij, lieeft dus nog niet geleerd verdraagzaam, verduldig of liefderijk te zijn in den waren zin van die woorden ; en het is te vreezen dat dit nimmer zal zijn. Ten andere, het is zoo wonder niet dat zij dit niet geleerd beeft; want het is eene zeer moeilijke zaak, voor bet leeren van dewelke de hulp van God noodzakelijk is. Ware verdraagzaamheid of verduldigheid, de menschen verdragende, wanneer zij zich bemoeien niet met iemand anders maar met ons zelven, dezulke is de vrucht der genade eerder dan van de natuur. Men kan die niet verwachten van degenen, die Gods genade verworpen hebben als eene noodelooze belemmering op den weg des levens. Indien zij er den schijn van hebben, dan is het alleen eene buitenzijde van hetgeen men be-leefheid heet, en deze wordt aangewend alleen om wanorde te voorkomen en het leven aangenaam te maken.
Het voorbeeld van die lieden volgen past niet aan
— 430 —
christenen, die volgens het licht der genade trachten te leven en niet volgens de natuur ; die in God geloo-ven en zijne geboden trachten te onderhouden ; die verlangen Christus na te volgen en die do sacramenten ontvangen, welke henhekwaam maken om dit te doen.
Wij moeten trachten waarlijk verdraagzaam te zijn jegens onze broeders, welke ook hunne fouten of gebreken wezen, hoe zeer zij ons ook storen in ons levensgemak of zich bemoeien met onze zaken, hetzij met inzicht of huns onwetens, « met verduldigheid, verdragende elkander met liefde ,» gelijk do II. Pau-lus zegt in den Epistel van dezen dag. En nogtans moeten wij niet bekennen, dat wij dikwijls zelfs niet beproeven deze deugd uit te oefenen ? Uw naaste be-leedigt u in eene kleine zaak, misschien zonder het meenon te doen of zonder te weten dat hij het doet ; het kan zelfs zijn ter oorzake van eene bijzondere omstandigheid, onafhankelijk van zijnen wil. Geeft gij er geene aandacht op ; zegt gij : « O ! dat is niet erg ; ik moet de menschen nemen gelijk zij zijn en gelijk God ze gemaakt heeft, niet gelijk ik ze zou willen hebben ; wij hebben allen veie gebreken, en ik ben misschien de slechtste van allen ? » Zegt gij niet eerder : « O ! daar is niet mee om te komen met zulk iemand ; ik zal uit zijnen weg blijven ; ik kan zijn gezicht niet verdragen ; het is beter voor ons alle samenspraak te vermijden, » en zoo voorts ?
Deze onverdraagzaamheid, welke zoo gemeen is, is eenvoudig het vermijden van een kruis, dat wij moeten dragen niet alleen uit liefde voor God, gelijk al do andere kruisen,maar ook uit liefde voor onzen evennaaste ; en bijzonder wanneer het komt van degenen, die onze broeders zijn, niet alleen omdat zij mensch zijn, maar ook omdat zij hetzelfde geloof hebben als
— 43! —
wij, gelijk deH. Paulus het ons herinnert « een Heer, een Geloof, een Doopsel, een God en Vader van allen, die boven allen, en overal, en in ons allen is. » Tracht dan dit kruis met liefde te dragen, en toont zoo doende, dat gij waarlijk de groote geboden van het Evangelie van dezen dag wilt vervullen, door God, van wien dat kruis komt uit geheel uw hart, uwe ziel en uw verstand te beminnen, en uwen naaste, door wien het komt, gelijk u zeiven.
jRondn^' na Pinkslerun.
I Epistel aan de Corinthiërs. 4-8. Broeders,ik dank altijd mijnen God voor u, om de genade Gods, die u door Jezus Christus gegeven is, dat tfij in alles door Hem verrijkt zijt, in alle woord en in alle wetenschap, gelijk ook do getuigenis van Christus in u bevestigd is ; zoodat u niets ontbreekt in eenige genade, terwijl gij verwacht do openbaring van onzen Heer Jezus Christus, die u ook tot het einde toe zal bevestigen en onberispelijk bewaren tot den dag van de komst van onzen Heer Jezus Christus.
Evangelie van den H. Matlheus. ix. 1-8 In dien tijd Jezus, in een scheepje getreden zijnde, voer over en kwam in zijne stad. Dan brachten zij tot Hem eenen lamme, liggende op een bed. En Jezus, hun geloof ziende, zeide tot den lamme : Betrouw, zoon, uwe zonden worden u vergeven. En zie, daar waren sommigevan de schriftgeleerden,die in zich zei ven zeiden: Deze mensch lastert God. Jezus, hunne gedachten ziende, zeide : Waarom denkt gij kwaad in uwe harten ? Wat is gemakkelijker te zeggen ; Uwo zonden worden u vergeven, of te zeggen : Sta op en wandel ? Doch opdat gij zoudt weten dat de Zoon des menschen macht heeft op de aarde, om de zonden te vergeven
— 432 —
(alsdan zeide Hij tot den lamme); Sta op, neem uw bed op, en ga naar uw huis. En hij stond op en ging naar zijn huis. Als nude scharen dit zagen, waren zij verbaasd en loofden God, die zoodanige macht aan de menschen gegeven had.
Wij moeten op onze hoede zijn tegen de slechte gedachten en alle middelen gebruiken, om ze uil onzen geest te verwijderen.
JVuaroin denkt gij kwaad in uwe harten? — H. JIATTH. IX. 4.
Al degenen, dierbare broeders, die een deugdzaam leven trachten te leiden, hebben eenen grooten afschuw van uitwendige zonden. Zij zullen niet liegen, stelen, moorden, zich plichtig maken aan overspel of overdaad. Maar ik vrees dat velen van ons schrikkelijk onachtzaam zijn aangaande inwendige zonden. Wij vergeten dat niet alleen de zonden, die wij openlijk bedrijven, maar ook degene, welke wij in onzen geest bedrijven, beleedigingen tegen God zijn.
Gij kunt dit zien in het Evangelie van heden. Wanneer onze Heer tot den zieken man zeide « Uwe zonden zijn u vergeven, » zeiden de schriftgeleerden dadelijk « iu zich zeiven. Hij lastert God ; » en alhoewel zij die gedachte niet in woorden uitdrukten , werd hun dit als zonde aangerekend, gelijk wij het kunnen zien in het antwoord van Jezus Christus, dat in den tekst bevat is.
Gij ziet dus,broeders,dat, indien gij uw geweten zuiver wilt houden.gij niet alleen de uitwendige,maar ook de inwendige zonden moet venuijden.Inderdaad,ik geloof dat de inwendige zonden noodlottiger zijn voor het leven onzer ziel dan de uitwendige. Vooreerst, omdat zij de uitwendige zonden altijd voorafgaan ;
- 433 -
gelijk het onze Heer op eene andere plaats zegt, « Uit het hart komen de slechte gedachten, de moorden, het overspel, de ontucht, de diefstal, de valsche getuigenissen, de godslasteringen. » Gij ziet dat de « slechte gedachten d op de eerste plaats staan, waardoor onze Heer ons wilde doen begrijpen, meen ik,dat zij de wortel zijn van de andere zonden. Het is klaar, dat wij spreken van de slechte gedachten, die wij vrijwillig toelaten in onzen geest.
Verder, de slechte gedachten tegen de liefde, tegen de kuischheid, of tegen het geloof — de gedachten van hoogmoed, haat, nijd, of gierigheid — in zoo verre zij verborgen zijn voor het oog van de anderen, veroorzaken dezelfde schande niet voor den schuldige als het eene openbare zonde zou doen. En dus, gemakkelijker bedreven wordende, zijn zij menigvuldiger en doodelijker.
Eindelijk, dierbare vrienden, de slechte gedachten bederven den geest en het hart, en naarmate zij en hunne duisternis binnentreden, gaat God en zijne klaarheid weg. Toegeven in slechte gedachten is den stroom bederven in zijne bron en den geheelen loop van het water vergiftigen.
Weest dus op uwe hoede, dierbare broeders, tegen dien arglistigen vijand.
Misschien zullen u slechte gedachten tegen het geloof bestormen. Verwerpt ze alvorens zij den tijd hebben geheel in uwen geest door te dringen. Velen, misschien deugdzamer en heiliger dan gij, zijn in vroegere tijden ketters, afvalligen, vijanden van Gods Kerk geworden, omdat zij dit kwaad in het begin niet met voeten getreden hebben. Gij kunt aangevallen worden door verbeeldingen tegen de heilige zuiverheid. Onderdrukt ze dadelijk, ik bid u, of zij zullen in
— 434 —
kracht en in menigvuldigheid toenemen, totdat zij de ai; genade Gods, do rust van uw hart en de kracht van st, uwen geest in hetzelfde onteerdegraf begravenhehben. w Gij hebt allen zonder twijfel hoeren spreken van de oc sneeuwvallen of lawinen, welke in de landstreken voor- n( komen,waar de bergen,die uit de vallei opstijgen en zich ee hoog verheffen boven de omliggende dalen, met altijd- ro durende sneeuw bedekt zijn, Misschien is het een klein windje, of de lichte tred eener berggeit, of zelfs niets anders dan de aanraking van den vleugel eens vogels, M die den sneeuwbal losmaakt ; maar zoo gauw die kleine bal laugs de bergzijde begint af te rollen, groeit hij gedurig in kracht aan gedurende zijnen val, springt Be over van den eenen afgrond tot den anderen, totdat ix. eindelijk, na alles in zijnen loop weggevaagd te hebben, de ontzettende masa op een vreedzaam dorp ne- ve derploften alles in de verwarring van den dood begraaft. zij INogtans in het begin was die lawine niets dan een on sneeuwbal. Zoo is het ook met de slechte gedachten te- w£ gen het geloof, de zuiverheid, de liefde, de nederig- gif beid, en alle de andere deugden. Laat ze eén begin nii nemen en gij kunt nooit zeggen met welk schrikke- do lijk verderf zij zullen eindigen. ge Vernietigt dan de slechte gedachten in hunnen knop; tei en als voornaamste geneesmiddelen zal ik u aangeven on de volgende. Toneerste, vervult uwen geest met goe- nu de gedachten. Een vat kan twee verschillende voch- ziji ten niet te gelijk bevatten.Denkt aan den hemeljdenkt hc aan God, aan Jezus, aan Maria en haren zuiveren bruidegom den H. Jozef. Ten tweede, gedenkt hetoog, on; dat de geheimen der harten doorgrondt ; gedenkt wa Hem, die de gedachten der schriftgeleerden zag in het na Evangelie van dezen dag. Ten derde, gedenkt dat gij sch eene doodzonde kunt bedrijven zoowel door gedachten ru;
— 435 —
als door werken. Eindelijk, stelt u Den^ene voor, staande aati uwe zijde met doorboorde handen en doorwond hart, 'i wiens naam getrouw is en waar, wiens oogen zijn als eene vlamme vuurs, en die vele kronen op zijn voorhoofd draagt ; die omgeven is van een bloedig kleedsel, » en die dag en nacht tot u roept: « Waarom denkt gij kwaad in uwe harten ? B.»
Men moet eerst voor zijne ziel en daarna voor zijn lichaam zorgen.
En Jezus, hun geloof ziende, zei de tol den lamme : Betrouw, zoon, uwe zonden worden u vergeven, h. matth, ix. 2.
Deze woorden van onzen Heer moesten eenigszins verrassend zijn voor den lamme en zijne vrienden ; zij moesten welkom zijn, maar toch onverwacht, en onder zeker opzicht teleurstellend. Want de lamme was niet tot Christus gebracht geworden, om de vergiffenis zijner zonden te bekomen ; die gunst had hij niet gevraagd, ten minste geene aanvraag was noch door hem, noch door zijne dragers in woorden uitgedrukt geworden. De lamme zou dit hebben moeten wenschen, dal is waar, want God vergeeft nooit onze zonden, tenzij wij de vergiffenis verlangen ; maar hij deed dit niet, en zijn geest, gelijk die van zijne dragers, was waarschijnlijk meer bezig met zijne lichamelijke dan met zijne geestelijke genezing.
Het is de moeite waard te onderzoeken waarom onze Zaligmaker hem deze verrassing wilde geven ; waarom Hij den zieke niet eerst genas, en hem daarna zijne zonden vergaf. Dit kon de natuurlijkste weg schijnen : hem eerst zijne lichamelijke gezondheid teruggeven, en dan hem door dankbaarheid tot berouw
— 436 -
en bekeering aansporen. Nogtans, indien wij er over nadenken, zullen wij, geloof ik, twee goede redenen vinden voor zijne handelwijze, en dat zonder veel moeite. De eerste reden dan waarom onze Heer handelde gelijk Hij deed, was'ons te toonen, dat de gezondheid der ziel veel kostbaarder is in zijne oogen dan die des lichaams, en dat zij bijgevolg bot eerst onze aandacht vereischt. De tweede reden volgt uit de eerste ; het was om ons te herinneren dat, zulks het geval zijnde, wij niet redelijker wijze de lichamelijke gezondheid of een ander tijdelijk goed kunnen verwachten, indien wij verwaarloozen ons met God te verzoenen.
Nu, dat zijn twee zaken, mijne dierbare broeders, welke wij allen zeker goed weten, anders zouden zij ons zoo gemakkelijk niet in den geest komen. Maar wij veronachtzamen te dikwijls hetgeen wij weten op ons gedrag toe te passen.
Hoevelen zijn er die zich waarlijk gedragen, alsof de gezondheid hunner zielen kostbaarder was dan die van hunne lichamen ! Neemt tot bewijs, bij voorbeeld, hetgeen wij onlangs in de dagbladen gelezen hebben. De gele koorts was in sommige steden van bet Zuiden verschenen en welk was het gevolg? Al de inwoners, die hunne woonplaats konden verlaten, deden het dadelijk, misschien den eerstkomenden spoortrein nemende en hunne bezittingen inde handen van vreemden achterlatende. Wel, wij kunnen dat gedrag beschouwen als eenigszins lafhartig en dwaas, in aanmerking nemende dat indien zij gebleven waren er niet meer dan eene kans op tien voor hen zou geweest zijn, om ziek te worden ; niettemin kunnen wij dit gedrag niet heel afkeuren, want wij voelen dat wij waarschijnlijk hetzelfde zouden gedaan hebben. Maar hoevelen zouden op dezelfde wijze handelen in tegen-
- 437 —
woordigheid van een geestelijk gevaar, alhoewel veel zekerder en dreigender dan het lichamelijk gevaar gedurende de vreesolijke zuiderpest ? Stelt u die vraag gij, die gerust verblijft in niet noodzakelijke gelegenheden van zonde, met meer dan eenc kans op tien, met volkomene zekerheid, dat uwe ziel niet alleen ziek maar dood zal zijn, zoolang gij in die gelegenheden blijft ; vraagt u zeiven af, of gij de gezondheid uwer ziel hooger schat dan die van het lichaam ; ziet of gij in uw gedrag toepast wat gij moet gelooven, indien gij christenen zijt — dat het beter is zelfs heden in staat van genade te sterven dan eenen oogenblik in staat van zonde te leven.
Welnu, of gij volgens dit geloof handelt of niet, de Almachtige God doet het. Hij toont u zulks in het Evangelie van dezen dag, gelijk ik reeds gezeid heb. En daaruit volgt dat gij Hem niet kunt behagen of in zijne genade blijven, zoolang als gij voor uwe ziel niet doet wat 2:ij voor uw lichaam doen zoudt ; dat is, zoolang als gij ze niet verwijdert van onnoodige gevaren. Dit is de eerste les die wij trekken moeten uit de handelwijze onzes Ileeren bij de genezing van den lamme.
Eu de tweede is, dat indien wij van God tijdelijke gunsten verhopen buiten de natuurlijke orde zijner Voorzienigheid, wij eerst voor onze zielen moeten zorgen, dio Hij hel hoogste schat. Eti nogtans schijnen vele menschen te verwachten, dat Hij de vastgestelde orde zal veranderen. Zij beloven hunne bekeering, indien zij de verlangde tijdelijke gunst bekomen. Zij kunnen er in gelukken, dank aan zijne overvloedige barmhartigheid ; maar de beste en zekerste weg is van eerst aan de ziel te denken en daarna aan het lichaam « Zoekt eerst », gelijk Hij zegt, « het rijk Gods
- 438 -
en zijne rechtvaardigheid, en alle dingen zullen er bij gevoegd worden. »
Maakt uw zielen zalig, en alles is gewonnen. Bekomt alle rijkdommen en allf! eerbewijzingen der wereld,en niets is gewonnen, indien uwe ziel van God verwijderd is. Want, wat baat het den mensch de ge-heele wereld te winnen, indien hij zijne ziel komt te verliezen (jiattii. xvi, 26).
Xogculienilc Zondag na Plntstercn.
Einstel aan de Epheziërs. iv. 23-28. Broeders, wordt vernieuwd inden geest uws gemoeds,en trekt den nieuwen mensch aan, die volgens God geschapen is in rechtvaardigheid en ware heiligheid. Daarom, afleggende de leugentaal, dat eenieder de waarheid spreke met zijnen evennaaste ; want wij zijn lidmaten onder elkander. Wordt grammoedig,en zondigt niet : laat de zon niet ondergaan over uwe gramschap. Geef geene plaats aan den duivel. Die te voren stal, dat hij niet meer stele, maar veeleer arbeide, en met zijne handen iets goeds werke, opdat hij moge hebben, om mede te deelen aan dengene die gebrek lijdt.
Evancjelie van den H. Mattheus. xxii.l-i4. In dien tijd sprak Jezus tot de opperpriesters en Pharizeërs in gelijkenissen, zeggende : Het rijk dor hemelen is gelijk aan eenen koning, die eene hriiiloft voor zijnen zoon had ingericht. En hij zond zijne knechten uit, om de genoodigden ter bruiloft te roepen ; doch zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere knechten, zeggende : Zegt aan de genoodigden : Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid gemaakt; mijne ossen en gemeste beesten zijn gedood, en alles is gereed ; komt ter bruiloft. Doch zij letteden er niet op en gingen heen, de
- 439 —
bij eene naar zijne pachthoeve, de andere naar zijnen koophandel. Doch de anderen grepen zijne knechten en,
Je- hen smadelijk behandeld hebbende, doodden zij hen.
jer De koning dit hoorende werd vergramd ; en hij zond
iod zijne legerbenden , en verdelgde die moordenaars, en
5e- stak hunne stad in brand. Daarna zeide hij tot zijne
, te knechten : De bruiloft is wel bereid, maar de genoo-digden waren ze niet waardig. Gaat dan op de uitgan-
__gen der wegen, en roept ter bruiloft allen die gij er
zult gevonden hebben. En zijne knechten, uitgaande naar de wegen, vergaderden allen die zij vonden, goe-
rdt den en kwaden ; en de bruiloft werd vol gasten. En
2U- de koning kwam binnen om de gasten te zien, en hij
in zag daar eenen, die geen bruiloftskleed aan had. En
3g- hij zeide tot hem : Vriend, hoe zijt gij hier inge-
ike komen, zonder een bruiloftskleed aan te hebben ?
Ier Doch hij bleef stom. Dan zeide de koning tot de die-
de naars : Bindt hem handen en voeten, en werpt hem
ne in de buitenste duisternis : daar zal geween zijn en ge-
iet knars der tanden. Want velen zijn geroepen, maar
len weinigen zijn uitverkoren.
jjjj Dat men zich wachte van teslelen.
se- Die te voren stal, dat hij niet mee)- stele, ephez. iv. 28. ijk Deze woorden, dierbare vrienden, zijn genomen uit on den Epistel, die heden moet gelezen worden, en bede vatten eene zeer nuttige les.
len JNu, ik weet dat de woorden « stelen, gestolen, dief, ïgquot; enz. » eenen onaangenamen klank hebben, ijn De menschen hebben er eenen afkeer van. De grootste ste beleediging, die gij iemand doen kunt, is te zeg-ui- gen : « Gij zijt een d:ef. » Nogtans, in spijt van dat de algemeen gevoelen, weten wij dat er dikwijls zonden
_ 440 —
tegen de rechtvaardigheid bedreven worden.
Staatsbeambten stelen uit de openbare kas. Bedienden bestelen hunne patroons, kinderen hunne ouders, dienaars hunne meesters, zaakgelastigden degenen, die aan hen hunne zaken toevertrouwen, en zoo voorts. Sedert den tijd, dat Judas zijne hand in den zak stak en wegnam van het kleine kapitaal zijns Meesters en zijner broeders, tot op den dag van heden, zijn altijd katholieken geweest, die zich zeiven en de « roeping tot welke zij geroepen zijn » zoo zeer vergeten hebben, dat zij gestolen hebben. Twijfelt gij er aan ? Neemt het eerste nieuwsblad, dat u onder de hand valt, en gij zult het bewijs vinden in zwart op wit.
Nu, er zijn drie manieren, op welke men de zonde van diefstal kan bedrijven : ten eerste, door te nemen wat ons niet toebehoort ; ten tweede, door onrechtvaardig to houden wat ons niet toebehoort ; en ten derde, door nadeel toe te brengen aan hetgeen het onze niet is. Ten eerste dan, wij mogen niet nemen wat ons niet toebehoort. Dat weet gij allen zoo goed, dat ik daar niet veel over hoef te zeggen. Broeders, de man, de vrouw of het kind dat geld wegneemt, kleederen of wat het ook zij van iemand anders, zonder zijne toestemming en buiten zijne weet, is een dief*
Wanneer iemand naar de geldlade, de kas, den lessenaar zijns evennaasten met voorzichtigen tred en ingehouden adem henensluipt, om weg te nemen wat hem niet toebehoort, God ziet hem, Gods engelen zien hem ; en indien hij het hooren kende, hij zou honderden stem men booren uitroepen : » Gij zult n;ol stelen. Gij zijteen dief ! Gij zijt een dief. »
Indien gij steelt, moet gij teruggeven. Na gestolen te hebben, zult gij het teruggeven zeer moeilijk vin-
- 441 —
len. den zelfs wanneer gij geld hebt. Indien gij niet terug-
Be- geeft (daartoe in staat zijnde), dan zult gij heengaan
ou- naar « de buitenste duisternis, waar geween is en ge-
.go- knars van tanden. » O ! dan « die te voren stal, dat
zoo hij niet meer stele. »
den Wij mogen ook niet houden wat het onze niet is,
ijns want dit is ook een soort van diefstal. Onder dit soort
ien behoort het niet betalen van zijne schulden. « Broe-
do ders, weest niemand iets schuldig » zegt de H. Pau-
'er- lus. Nu, mijne vrienden, indien gij schulden hebt en
j er niet betaalt, maar uw geld aan andere zaken besteedt,
de dan houdt gij onrechtvaardig wat u niet toebehoort, en
0p gij begaat eene zonde tegen de rechtvaardigheid. Er zijn sommige menschen die, gelijk het spreekwoord
lcIe zegt « hunnen koek willen hebben om hem te eten.»
ieil Zij maken schuld op schuld, verteren hetgeen zij op
ht. crediet gekregen hebben, en wanneer de tijd komt om
[en te betalen, dan hebben zij geen geld. Broeders, de
^et leuze van eiken katholiek moet wezen a Betaalt wat
[en gij haalt. » Wanneer wij onze schulden lang laten
3d, staan zonder betaling, dan vernietigen wij ons crediet
rs, niet alleen, maar wij bestelen ook onzen evennaaste,
□t, Wij moeten ook zorg dragen om onze schulden aan
)n- God te betalen, tot onderhoud van onze herders en
Bf. onze kerken. God beveelt plechtig het onderhoud te
;s- bezorgen aan zijne kerken en priesters. Het is onze
in- plicht. Het is eene schuld, welke wij aan God schuldig
'at zijn. Indien gij niet bijdraagt tot dit heilig doel, zoo
en besteelt gij God — gij steelt van den Almachtige door terug te houden wat i'o/(/e«s recAi behoort aan kerk en
e- priester. O I dan « die te voren stal, dat hij niet meer stele. »
3n Eindelijk kunnen wij tegen de rechtvaardigheid
i- zondigen door het eigendom of do goederen te schen-
— 442 —
den, welke aan onzen naaste toebehooren. Welnu, fees1
mijne vrienden, indien wij een huis of landerijen hu- deel
ren, of indien wij belast zijn met te waken over de tot c
goederen van onze medernenschen, zoo moeten wij ze 1
even zorgvuldig zijn voor hun goed, alsof het ons ei- plas
gen ware. Indien wij door onze onachtzaamheid, onze de
nalatigheid de oorzaak zijn dat eens anders eigendom en
benadeeld wordt,verloren gaat, of een gedeelte zijner brlt;j
waarde verliest, dan doen wij niets anders dan hem —
Weest dus op uwe hoede tegen die zonden van scl
onrechtvaardigheid. Besteelt uwe medernenschen niet. uit Houdt niet terug wat gij hnn verschuldigd zijt; brengt
geen nadeel toe aan hunne goederen. Gedenkt den re
grooten God, die u ziet. Hij is niet alleen de volmaak- hc
te liefde ; Hij is ook de oneindige re dit vaardigheid, d«
en het is met die rechtvaardigheid, dat Hij eenmaal sc
ti
Jezus noodigt ons uit lol de heilige Communie; laat ons dikwijls aan v
die uitnoodiging beantwoorden. ir
o
En hij zond zijne knechten uil, om de genoodigden ter d
bruiloft te roepen ; doch zij wilden niet komen. h. matth. f'
Wij kunnen geen enkel oogenblik twijfelen, mijne t
dierbare broeders, aangaande den persoon, in de ge- f
lijkenis van onzen Heer voorgesteld door den koning, '
die een bruiloftsfeest bad gereed gemaakt voor zijnen zoon. Het is God de Vader ; en het is zijn Goddelijke Zoon, die zich in het huwelijk heeft hegeven. En dat huwelijk is de veroenising van onze menschelijke natuur met zijne goddelijkheid ; het is wat wij de Mensch-wording heeten. En zij, die de eersten op het bruilofts-
— 443 --
m, feest genoodigd werden, om aan de voordeden er van u- deelachtig te worden, waien de Joden, die de eersten de tot de H. Kerk geroepen werden, voor wie alleen on-vij zo Heer zelf gepredikt heeft, en voor wie op de eerste si- plaats de apostelen gearbeid hebben : maar zij wilden ze de uitnoodiging niet aanvaarden zij vervolgden zelfs m en vermoordden degenen, die hun de uitnoodiging er brachten; zoo doende,waren zij de oorzaak dat anderen m — dat is, wij zeiven — uitgenoodigd werden, en dat de stad Jeruzalem, alsmede het volksbestaan der Jood-'n sche natie, tot straf van hunne verachting voor Gods t. uitnoodiging, vernietigd werden.
Wij Heidenen hebben ontvangen wat zijn uitverko-n ren volk weigerde. Wij zijn door het geloof en door
het heilig Doopsel op het bruiloftsfeest van den Zoon , des Konings gekomen, want wij bevinden ons in den
I schaapstal van zijne Heilige Katholieke Kerk. Maar
nu zijn wij allen uitgenoodigd, om neer te zitten aan het bruiloftsmaal. Zijne liefde is niet voldaan met ons tusschen de vier muren van zijn huis te zien; Hij 1 verlangt ook dat wij ons deel zouden nemen van de
goede dingen, welke Hij h ieft gereed gemaakt voor de verkwikking van onze ziel — dat is te zeggen, van de bijzondere genaden, welke alleen tot ons kunnen komen door de genademiddelen der H. Kerk en nergens anders gevonden worden : bijzonderlijk door de sacramenten en bovenal door het groote en bewonderenswaardige Sacrament des Altaars, in hetwelk Hij ons zijn kostbaar Vleesch en Bloed tot voedsel onzer zielen gegeven heeft.
Dat is hoofdzakelijk het bruiloftsmaal, tot hetwelk Hij ons uitgenoodigd heeft, nu dat wij ons in zijn huis bevinden. Het is de Heilige Communie. Men zou misschien denken, dat wij al te gelukkig zijn van er aan
— 444 —
deel te kunnen nemen. Zondt gij er u aan verwachten bruiloftsgasten te vinden, die hnnnen gastheer beleedigen door do verkwikkende spijze te verstoo-ten, welke voor hen bereid staat?
Doch hoc is het inde werkelijkheid ? Even als Hij zijne boden, de apostelen en hunne opvolgers, over gansch de wereld, langs grootc wegen en zijpaden, heeft moeten rondsturen om gasten te vinden, niet rijken en voornamen, gelijk Hij kon verwachten, maar armen, kleinen en nederigen ; zoo moet Hij ook nog tusschen die gasten, die Hij in zijn huis nu heeft, boden rondsturen, om hen te smeekenaan zijne tafel te willen nederzitten. Hij is niet alleen verplicht geweest hen zulks te vragen maar hen te smeeken; en zelfs hen te gebieden, onder straf van buiten de deur zijns buis gesloten te worden, indien zij weigeren. Enin spijt van dit alles, zijn er zoovelen die weigeren, dat Hij zijne bedreiging niet ten uitvoer brengt, uit vrees dat zijn huis zou verlaten worden.
Is dit geene schande ! Is het niet te verfoeilijk dat wij, zijne ellendige en onwaardige gasten, die hoegenaamd geen recht hebben ons in zijne Kerk te bevinden, moeten gedwongen worden het voedsel te ontvangen, dat Hij voor ons hoeft gereed gemaakt ? En bijzonder wanneer wij nadenken wat dit voedsel is ; het is Hij zelf,zijn eigen Vleesch en Bloed jw.int zoo groot is zijne liefde dat niets anders Hem goed genoeg scheen voor ons.
Hier is het, dat koninklijk banket, wachtende op ons allen. Eiken dag zijn wij uitgenoodigd er aan neer te zitten ; doch zeer weinigen doen het. Indien iemand alle maanden te communie gaat, zou men hem bijna aanzien als eenen vermetele in plaats van een gehoorzamen uitgenoodigde. In spijt van onzes Heeren
- 443 —
herhaald verzoek, schijnen zijne uitgenoodigden niet te gelooven, dat Hij niet alleen weinigen maar allen wil zien komen, om Hem te ontvangen in het sacrament zijner liefde.
Natuurlijk, indien gij hierin zijnen wil volgt, moet gij hem ook in andere zaken volgen. Dit feest is niet voor degenen, die gedurig en hardnekkig zijne wetten breken.Maar hoe dikwijls gij tot de heilige tafel moogt naderen, is eene zaak die gij met uwen biechtvader moet regelen. Docb laat niet zeggen, dat de nitgenoodigden niet willen komen. Laat niet toe dat de floer u kan beschuldigen van ondankbaarheid. Laat zijne heilige tafel niet verlaten staan door uwe fout. De communie-hank is de plaats voor allen, niet voor weinigen. Komt dus dikwijls naar dezelve toe, zoo niet uit liefdevoor u, ten minste uit liefde voor Hem, die zoo vurig begeert u daar te zien en die zooveel voor u heeft gedaan.
na Piakstcron.
Epistel aan de Epheziërs. v. 13-21. Broeders, ziet toe dat gij voorzichtig wandelt, niet als dwazen, maar als verstandigen, den tijd afkoopende; want het zijn booze dagen. Daarom zijt niet onverstandig ; maar tracht te kennen welke de wil Gods is. Drinkt u niet dronken van den wijn, waar de wiilpschheid uit komt ; maar wordt vervuld met den H. Geest ; elkander onderhoudende met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen, zingende en spelende uit ter harte voor den Heer ; altijd voor alles God den Yader bedankende in den naam van onzen Heer Jezus Christus ; elkander onderdanig zijnde in de vrees van Christus.
Evangelie van den II. Joannes, iv. 4G-53. In dien tijd was er te Capharnaüm zeker hofbeambte, wiens zoon
— 446 —
ziek laa;. Deze gehoord hebbende, dat Jezus van Judea ziji
in Galilea gekomen was, ging tot Hem en bad Hem, he'
dat Hij wilde afkomen en zijnen zoon genezen ; want tel
hij lag op sterven. Jezus zcide hem : Tenzij gij lieden vo
mirakelen en wonderen ziet, zoo gelooft gij niet. De m( hofbeambte zeide Hem : Heer, kom toch af, eer mijn
zoon sterft. Jezus zeide hem : Ga heen, uw zoon on
leeft. De man gaf geloof aan het woord, hetwelk Je- W
zus hem zeide ; en ging heen. En als hij nu heen- dc
ging, kwamen hem zijne knechten te gemoet en brach- to
ten hem boodschap, zeggende dat zijn zoon leefde. h(
Hij vroeg hun dan om welk uur hij beter geworden to
was. Zij zeiden : Gisteren ten zeven ure verliet hem de vi
koorts. De vader erkende dan dat dit hetzelfde uur n was, waarop Jezus hem had gezegd : Uw zoon leeft
En hij geloofde, hij en geheel zijn buisgezin. k
De ouders zijn verplicht zooveel mogelijli alle gevaar van 'de zielen t
hunner kinderen af te weren. g
Heer, kom toch af, eer mijn zoon sterft. [. joann. iv. 49. 1
Vele nuttige lessen worden ons heden gegeven door 2
den hofbeambte van het Evangelie. Wij kunnen zijn '
vertrouwen in Jezus Christus bewonderen, zijne volharding in het gebed, zijne gewillige en spoedige bekeering tot het geloof. Daar is evenwel nog eene andere les in, bevat in de bovengemelde woorden : « Heer,kom toch af eer mijn zoon sterft. » De ziekte, de krankheid,de koorts, enz. zijn, gelijk gij weet, dierbare vrienden, dc zinnebeelden van de zonde, evenals de dood het zinnebeeld is van de Joodzonde en de eeuwige verdoemenis. Nu zult gij opmerken, dat de hofbeambte niet wachtte totdat zijn zoon dood was, alvorens naar Christus te komen ; hij kwam wanneer
— 447 —
dea ziju kind op het punt was van te sterven, of wanneer im, het (volgens de juiste beteekenis van den Latijnschen ant tekst) « begon te sterven. » Die hofbeambte is een len voorbeeld voor de ouders. Hij leert u welke zorg gij De moet wijden aan de zielen uwer kinderen. Vele van ijn uwe kinderen, dierbare broeders, zijn ziek. Zij zijn on ondeugend, ongehoorzaam, zorgeloos, en zoo voorts. Fe- Welnu, berispt gij ze in hel begin ? Helaas ! ik weet n- dat velen het niet doen. Gij laat hen maar voortgaan, ;h- totdat de koorts der zonden hooger en hooger stijgt, le. heviger en heviger brandt. Gij laat hen voortgaan 3n totdat zij sterven en begraven liggen in de gewoonte Je van doodzonde, en tot dat oogenblik toe roept gij
ir noch op God, noch op zijne Kerk. 't Broeders, voor alles moet gij uwe kinderen bewa
ken wanneer zij jong zijn. Een vader des huisgeziiis doet geeiie pogingen om eenen volwassen boom te doen groeien, gelijk hij wil ; hij leidt de jonge en ■u teedere scheuten. Hoe dikwijls zien wij niet in de
straten van onze stad geheele benden van wilde knapen en dartele, lichtzinnige meisjes, op wier aangezicht te lezen staat dat zij oud zijn voor hunnen tijd en te vroeg rijp voor de zonde ! Wij zieri jonge knapen en meisjes in de biertuinen, in de schouwburgen, in de biljartzalen ; en helaas ! indien zij zich daar bevinden, dan bestaat er alle reden om te vreezen, dat de genade Gods hunne zielen niet versiert.
Deze arme kinderen zijn geestelijker wijze dood. Maar er moet een tijd geweest zijn waarop zij « begonnen te sterven. » Er moet een oogenblik geweest zijn, waarop zij die schandelijke gewoonte hebben beginnen aan te nemen. Waarom let gij niet op om te zien, of zij te biechten gaan, de mis hooren, de H. Communie ontvangen ? Waarom dringt gij er niet op aan dat zij hun
— 448 —
morgen- en avondgebed doen ? Waarom houdt gij kw ze niet te huis, nadat de avond gevallen is ? Broe- ind ders,weldra zullen wij tot dit uiterste komen, dat geen der enkel kind, vijf jaren oud zijnde, nog zal willen aan- wo schouwd worden als een kind. In ons land bevinden ho( zich de kinderen van dien ouderdom « op het punt van te sterven. » Zij groeien op vol denkbeelden over val-sche onafhankelijkheid, valsche vrijheid en vol van God valsche godsdienstige beginselen. Gij ouders moet dus op Christus roepen. Jezus is op aarde vertegenwoordigd door zijne Kerk en door zijne priesters. Gij moet 20 u dus wenden tot de Kerk en tot de priesters, indien gij uwe kinderen wilt redden, alvorens zij den dood der dit zonde sterven. Gij moet het begin van elk kwaad in de: hen uitroeien, zoo gauw gij het minste teeken der zon- de dekoorts in hen gewaar wordt. Gaat gij zeiven tot ko Jezus Christus. Knielt neder en bidt voar hen. Verheft va uwe stemmen en roept: « Heer, kom toch af, voor dat g^ mijn kind sterft. »Doet bende sacramenten ontvangen; o\ stuurt ze naar de katholieke scholen ; stuurt ze naar Ui de Vespers en het Lof. Bovenal tracht belang te stel- « len in uwe kinderen. Gaat tot Jezus, gelijk de hof-beambte deed. Bidt voor uwe kinderen iederen keer, dat V( gij de mis boort of de communie ontvangt, en eiken b; morgen en avond. Laat hen bij geeno slechte gezellen, z'. in geene gevaarlijke gezelschappen. Dringt er op aan, di dat zij aan het ouderlijk gezag gehoorzamen, en leerthen S1 de belooning kennen, welke God aan de gehoorzaam- Ci beid der kinderen beloofd heeft. Eindelijk, laten wij al- Vl len, priesters en geloovigen, onze handen ten hemel verheffen en tot Jezus roepen : « Heer, kom toch af, al- n vorens deze kinderen sterven ; daal neder met uwe les- k sen van gehoorzaamheid ; daal neder in de heilige • e Communie ; daal neder met uwe genade en uwen ver- t(
- 449 —
'ij kwikkenden Geest. » Dan, indien wij dit alles doen — indien wij onze strenge plk-hten van ouders en her-'Q ders ter harte nemen — dan mogen wij hopen deze i- woorden van de lippen onzes dierbaren Meesters te n hooren : « Ga heen, uw zoon leeft. » B.
I' SERMOON CXXXIII.
n God regelt alles voor hel goed vau de meLischeu; wij moeten Hem
[g voor alles dankbaar zij,i.
Altijd voor alius Qod den Fader bedankende, epiiez. v. st 20.
ij Indien wij ons een oogenblik onledig houden, mijne
r dierbare broeders, met de beteekenis te overwegen van ii deze woorden, welke wij in den Epistel van heden vinden, zullen zij ons, denk ik, eenigszins vreemd voor-t komen; en indien wij niet geloofden, dat de schrijver t van die woorden door God verlicht was, zouden wijquot; t genegen zijn te zeggen, dat hij de waarheid eenigszins ; overdrijft en dat wij niet gehouden zijn dezelve letter-
[■ lijk aan te nemen. « Zekerlijk, » konden wij zeggen,
« heeft de li. l'aulus willen beduiden,dat wij God moeten bedanken voor alle de dingen, die waarlijk dank t verdienen ; dat wij jegens God onzen plicht van dank
baarheid niet mogen verwaarloozen ter oorzake van zijne weldaden. En wanneer hij zegt, dat wij voor allo dingen God moeten bedanken, dan schrijft hij dit ten gevolge eener kleine uitglijding van zijne pen (lapsus calami) ; wij moeten niet lezen voor alle dingen, maar voor Mes wat c/oed is. »
Wij zouden zuo kunnen spreken, zeg ik, indien wij niet wisten, dat de [I. Paulus zijne ingevingen van God kreeg ; maar dit wetende, moeten wij de gedachte, dat er eene foutofeene overdrijving aanwezig is,weglaten. Het is dus zeker, dat wij God moeten bedankun
29
— 4S0 —
voor alles wat ons overkomt, zonder uitzondering. Indien onze ondernemingen gelukken, wij moeten God danken ; maar mislukken zij, dan moeten wij hetzelfde doen. Het is eens of onze wenschen vervuld worden of niet, wij moeten God bedanken. Indien wij rijkdommen bezitten, eene bloeiende gezondheid, vele vrienden, of integendeel, indien wij arm zijn, ziek, en geenen enkelen vriend hebben, wij moeien God bedanken, in tegenspoed gelijk in voorspoed.
«Wel», zult gij zeggen, « dat moet zoo zijn, wijl zulks het woord is van den Heiligen Geest ; maar, wat mij betreft, ik zie niet in hoe dat mogelijk is. ik zou heel gewillig God voor al die slechte dingen bedanken, maar ik zie niet wat daar in is waarvoor wij Hem kunnen bedanken. Ik erken dat ik straf verdien voor mijne zonden, en ik wil die straf ondergaan met zooveel goeden wil mogelijk ; maar God daar nog voor bedanken, dat is een weinig te veel van mij gevraagd. Mij dunkt dat ik niets dan een huichelaar zou wezen, indien ik zulks beproefde te doen. »
Eenigen onder u, ik ben er zeker van, spreken op die manier, ten minste in oogenblikken, wanneer lijden hen komt treffen. Laat ons onderzoeken, of wij dereden niet kunnen vinden, waarom uw geloof zoo zeer op de proef wordt gesteld.
Ik meen dat het is, omdat men uws dunkens u wil doen gelooven, dat kwaad goed is; en natuurlijk dat valt even moeilijk te gelooven als dat zwart wit is. Gij denkt dat. onze Heer u kwaad wil doen; dat Hij met u handelt gelijk het wereldsch gezag zou kunnen handelen. Indien iemand de wet overtreedt, dan wordt hij opgesloten in de gevangenis of hij moet eene boete betalen. Wel, dat kan goed voor hem zijn, maar het wordt niet gedaan om hem goed te doen. Het geschiedt
— 431 —
om hem to doen lijden, opdat anderen zouden voordeel trekken uit zijne straf en opdat de goede orde in de maatschappij gehandhaafd worde. Zoo kan een misdadiger persoonlijk den rechter niet bedanken, indien deze hem tot vijf jaren dwangarbeid veroordeelt. liet zou niet redelijk van zijnentwege zijn het te doen, en de rechter verlangt ook niet dat hij het doe, want hij heeft hem geenc gunst willen bewijzen.
Zoo denkt gij ook dat,wanneer u de Heer op de eene of andere wijze straft, Hij u waarlijk wil kwaad doen, zekerlijk volgens een wijs inzicht van zijne voorzienigheid, maar niettemin oprecht kwaad in zoo ver het uwen persoon betreft. Gij beschouwt dit alleen als de voldoening zijner rechtvaardigheid ten uwen opzichte; en daarom valt het u even moeilijk Hem te bedanken, als te zeggen dat zwart wit is.
Maar daarin juist zijt gij mis ; want er is een groot verschil tusschen de straffen Gods en de straffen der menschen. Indien onze Heer u een ongeluk of kruis overzendt, gebeurt dit voornamelijk voor uw goed. Dat heeft Hij altijd tot inzicht; Hij is niet gelijk een rechter dezer aarde. Hij zou niet toelaten dat een enkel haarspier van uw hoofd aangeraakt wierde, ware het niet voor uw goed ; want iJij bemint u met meer teederheid dan do beste vriend van do wereld.
Ziehier dan, tnijne dierbare broeders, wat wij moeten gelooven : niet dat kwaad goed is, maar dat God goed is en ons geen kwaad wil doen, en dat, wanneer Hij ons iets overzendt wat kwaad schijnt te zijn, dit waarlijk oene verborgene zegening is. Alhoewel bet klaar is dat do zaak zóó moet zijn, in stede van tegenstrijdig te wezen met de rede, niettemin is het eene oefening van bet geloof; doch eene gemakkelijke oefening, indien wij het slechts beproeven. Beproeft het
- 452 -
dan, wanneer gij aangedreven wordt om tegen Gods I
voorzienigheid te morren, en gij zult bekwaam wor- c
den om God te bedanken voor alle dingen, betzij die H dingen goed of slecht schijnen ; en §ij zult erkennen,
dat gij God voor niets anders hoeft te bedanken dan ^
voor goede dingen, omdat alle dingen, welke Hij u ^
overzendt, tot uw goed dienen. J
Een cn twintigste Zondag na Pinksteren. ]
Epistel aan de Epheziërs. vr. 10-17. Broeders, wordt c
versterkt in den Hoer en in de kracht van zijne sterk- c
te. Bekleedt u met de wapenrusting Gods, opdat gij £
staan moget tegen de listige lagen des duivels. Want i
onze strijd is niet tegen vleesch en bloed ; maar tegen 1
de overheden en de machten, tegen de meesters van 1
deze duistere wereld,tegen debooze geesten in delucht. (
wel bereid, moget staande blijven. Staat dan, uwe le~ lt;
den omgordende met de waarheid, met het harnas der 1
rechtvaardigheid bekleed zijnde, en uwe voeten ge- 1
schoeid hebbende, om bereid te zijn tot het Evange- i
lie van den vrede ; in alles nemende het schild- des ge- 1
loofs, met hetwelk gij al de vurige pijlen vandenboo-zen vijand kunt uitblusschen. Neemt ook den helm der zaligheid en het geestelijk zwaard, dat is het woord Gods.
Evangelie van den H. Mattheus. xvm. 23-35. Indien tijd stelde Jezus zijne leerlingen deze gelijkenis voor:
Het rijk der hemelen is gelijk aan eener. koning, die rekening wilde houden met zijne dienaars. En toen hij begonnen had te rekenen, werd er een voor hem gebracht, die hem tien duizend talenten schuldig was.
— 453 —
Doch wijl hij niet had om te betalen, gebood zijn heer dat men hem, zijne vrouw, zijne kinderen en al hetgeen hij had zou verkoopen en dat er betaling zou geschieden. Maar de knecht viol neder en bad hem, zeggende : Heb wat geduld met mij, ik zal u alles betalen. En de heer medelijden met dien knecht hebbende, liet hem gaan en schold hein de schuld kwijt. Maar die knecht uitgegaan zijnde vond eenèn van zijne mededienaars, die hem honderd denariën schuldig was ; en hij greep hem aan, eu wrong hem de koel toe, zeggende : betaal hetgeen gij schuldig zijt. Zijn mededienaar dan nedervallende bad hem, zeggende : Heb wat geduld met mij, ik zal u alles betalen. Doch hij wilde niet, maar ging heen en wierp hem in de gevangenis, totdat hij do schuld zou betalen. Als nu zijne mededienaars zagen wat er gebeurde, werden zij zeer bedroefd en gingen hunnen heer verhalen al wat er geschied was. Dan riep hem zijn heer en zeide hem : Gij, booze knecht, ik heb u uwe gansche schuld kwijtgescholden, omdat gij mij gesmeekt hebt : moest gij daa ook niet medelijden hebben met uwen mededienaar, gelijk ik medelijden met u gehad heb ? En zijn heer vergramd zijnde gat' hem over aan de beulen, totdat hij al de schulden zou betalen. Zoo zal mijn hemelsche Vader ook met u handelen, indien gij niet, elk aan zijnen broeder, uit ter harte vergeeft.
De duivel is een machtige vijand ; wij kunnen hem slechts met Gods hulp overwinnen.
Onze strijd is niet te (jen vleesch en bloed ; maar tegen de overheden en de machten, epiiez. vi. 12.
Het is eene zeer belangrijke waarheid, mijne broeders, en eene zeer nuttige tevens, welke in die woor-
— 454 —
den van den H. Pauhis bevat is ; en de geheele Epistel van dezen Zondag, waaruit deze tekst genomen is, handelt over dat onderwerp.
Deze waarheid is dat wij een geheel leger vijanden te bevechten hebben in den strijd, dien wij leveren moeten om bet rijk der hemelen te veroveren ; en dat die vijanden machtiger zijn dan vleesch en bloed — dat is, dan menschelijke vijanden ; meer te vreezen dan eens welke vijanden van binnen of van buiten.
Wie zijn die vijanden ? Het is Satan met zijn leger van gevallene engelen. Dat bet deze zijn, welke de apostel aanduidt door « de overheden en de machten » is duidelijk genoeg door die woorden zelf', welke de namen zijn, gelijk gij weet, van twee der negen engelenkoren. Het is ook klaar door hetgeen hij van te voren zegt, dat wij ons met de wapenrusting Gods moeten bekleeden, opdat wij staan mogen tegen do listige lagen des duivels.
W ie kan er aan twijfelen dat deze gevallene geesten schrikkelijke vijanden zijn van onze zaligheid ? Zij verlangen niets vuriger dan onzen eeuwigen ondergang, en arbeiden hardnekkig om ons tot daar te brengen. Zij zijn vol boosheid, haat en nijd tegen ons, en sparen geene moeite om ons in zonde te doen vallen als in het grootste kwaad, wat ons overkomen kan. Even als er vreugde is bij Gods engelen over eenen zondaar, die zicli bekeert, zoo is er ook blijdschap onder deze gevallene engelen over iemand, die zich niet bekeert, en bijzonder over eenen, die berouw beeft over zijne bekeering en opnieuw naar de zonde terugkeert.
En buiten den wil, dien zij hebben om ons te be-nadeelen, bezitten zij ook eene overgroote macht om het te doen. Zij zijn boven ons verheven volgens de
— 455 —
orde der schepping ; zij bezitten meer verstand, kennis en sterkte dan wij. Indien het hun toegelaten was, zouden zij ons gemakkelijk onderwerpen en over ons heerschen met oene wreedere dwinglandij dan de wereld ooit gezien heeft.
« Wel, vader, » zult gij tot mij zeggen, « dat moet natuurlijk waar zijn ; maar het is hun niet toegelaten ons op die wijze onder de voeten te treden. God houdt ze ia bedwang, zoodat zij ons het kwaad niet kunnen doen, wat zij zouden willen en waartoe zij anders in staat zouden zijn. »
Ik geef u dat toe. Zekerlijk is hun niet toegelaten ons al het kwaad te doen, wat zij zouden kunnen en willen doen ; maar hun is toegelaten nog al veel te doen — zooveel dat, indien wij door God niet geholpen werden, zij ons met ziel en lichaam in het verderf zouden storten.
Door onze eigene kracht kunnen wij onmogelijk aan deze verschrikkelijke en meedoogenlooze vijanden ontsnappen, maar alleenlijk door Gods kracht. Zonder deze zouden wij tegenover hen even krachteloos zijn, als een kind tusschen leeuwen en tijgers. Indien wij hun willen ontkomen, kan dit alleen plaats hebben door God te aanroepen en van Mem do kracht en de bescherming to bekomen,welke Hij alleen kan geven. Dat is het wat ons de H. Pauluszegt in dezen Epistel. « Bekleedt u met de wapenrusting Gods, » zegt hij ; en nog a Trekt de goddelijke wapenrusting aan » Indien gij het niet doet, zult gij vallen. Onze Heer heeft aan de duivels toegelalen gebruik te maken van de macht, welke zij nog hebben, om ons aan te vallen, opdat wij in onzen nood tot Hem onze toevlucht zouden nemen.
En nogtans zoo ver zijn wij van het gevaar te be-
- 456 —
grijnen en van de eenigsfe bescherming te zoeken, die ik v
ons kan balen, dat vele christenen, alsof het ungeloo- miji
vigen waren, bijna schijnen te twijfelen aan het bestaan de
van den duivel en zijne engelen. Daar is niets wat Sa- de
tan liever heeft dan dit, of wat ons meer aan zijne macht is n
overlevert.Hij geeft er nietsomofwij weten,of niet,wie gev
ons kwaad doe!,zoo lang als het kwaad maar geschiedt; lief
en hij weet dat, indien wij aanzijn bestaan niet ge- ken
looven, wij ook niet naar hem zullen omzien ; en dat, en
indien wij niet op hem letten, wij zeker in zijne^strik- den
Ontdoet u dus, mijne broeders, van die onverschil- lof
ligheid aangaande bet grootste gevaar. Gelooft, met i
een vast geloof, aan het bestaan en de vreeselijke tijd
macht van die vijanden, die jacht maken op uwe zie- raa
len. Weet dat gij hun niet kunt wederstaan mét uwe zij
eigene kracht, en handelt volgens die kennis. Bidt God He
dat Hij u bescberme, dat Hij de duivelen van u verwij- zijt
dere, en u van hen. Bidt Onze Lieve Vrouw, die hun ma
schrik inboezemt, hen te verdrijven, en uwen engelbe- mt
waarder hen van uwe zijde te verjagen. Vermijdt de ge- lot
legenbeden van zonde, die zij voor u gereed maken. Mc
Vlucht ze indien gij kunt ; zoo niet, wederstaat hun, om
en zij zullen van u wegvluchten ; maar wanneer gij ciji
hun wederstaat, dat het geschiede in den naam van vr
Uengene, die hen overwonnen heeft, of zij zullen u Zij
Twee en tnintigste Zondag na Pinksteren.
Epistel aan de Philippiërs. i. 6-H . Broeders, wij be- w trouwen op den Heer Jezus, dat Hij, die het goed werk in u begonnen heeft hetzelve ook voltrekken zal op den dag van Christus Jezus. Gelijk het redelijk is, dat
- 437 -
ik van u allen dit ü^voel^n heb : wantik drang u in mijn hart, omdat gij ailen en ia mijrir boeien, en in de verdediging en de bevestiging van het Evangelie, de deelgenooten zijt van mijne blijdschap. Want God is mij tot getuige hoe zeer ik allen bemin in het ingewand van Jezns Christus. En dit bid ik, dat uwe liefde meer en meer toenenie ia wetenschap en in alle kennis, opdat gij moget goedkeuren wat liet beste is, en dat gij moget oprecht zijn en zonder aanstoot tot den dag van Christus. Vervuld zijnde met vrachten der rechtvaardigheid door Jezas Christus, tot eer en lof van God.
Evangelie vein den II. Muttheus. xxn. 15-21. Indien tijd gingen de Pharizeërs weg en hielden te zamen raad, hoe zij Jezus in zijne woorden zouden vatten. En zij zonden hunne leerlingen mot de Herodianen tot Hem, zeggende : Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt en den weg Gods in der waarheid leert, zonder iemand te ontzien ; want Gij iet niet op den persoon der menschen : Zeg ons dan, wat dunkt U, is het geoorloofd den cijns te geven aan den Keizer, of niet ? Maar Jezus, hunne valschheid kennende, zeide ; Waarom beproeft gij \l ij, gij huichelaars ! Toont Mij don cijnspenning. Zij toonden Hem eene denarie. Alsdan vroeg hun Jezus : Wiens beeld en opschrift is dit ? Zij antwoordden Hem : Des Keizers. En Hij zeide hun: Geeft dan den Keizer wat den Keizer toekomt, en God wat God toekomt.
SERMOON CXXXV.
Wij moeten altijd op onze lioede zijn, om geene zonden te bedrijven duor onze woorden.
Ue Pharizeërs gingen weg en hielden te zamen raad.
— 4S8 —
hoe zij Jezus in zijne woorden zouden vatten, h. matth. xxii. 15.
Onnoodig is het te zeggen, broeders, dat zij dit te vergeefs verwachtten. Onze dierbare Meester sprak nooit dan woorden van wijsheid, rechtvaardigheid en godsdienstigheid. Is het zoo met ons ? Wij hebben sterke en machtige vijanden, die te zamen raad gehouden hebben, hoe zij ons in onze woorden zullen vatten. Satan en zijne duivelen, de slecbte vrienden en de vijanden van ons geloof — alle deze zien uit, of zij ons bij middel van onze tong niet kunnen in het verderf storten. Wat moeten wij dan doen om datgene in bedwang te houden , waarvan de 11. Jacobus zegt : « De tong is een vuur, eene wereld van ongerechtigheid ; de tong is te midden van onze leden geplaatst, die het geheele lichaam bezoedelt, ontstoken zijnde met het vuur der hel ? » Wij moeten er zorgvuldig over waken, met achterdocht en volharding.
Sommige oude schrijvers hebben gezegd, dat de natuur zelfs ons leert, hoe waakzaam wij moeten zijn ten opzichte van onze tong. ïen eerste, wij hebben er slechts ééne. Wij hebben twee oogen, twee ooren, twee handen, twee voeten, maar slechts ééne tong.
Dan, de tong is in het midden van het hoofd geplaatst, om te toonen (gelijk zij zeggen) dat zij heel en gansch moet staan onder het bestuur van onze rede ; vervolgens, de natuur plaatst ze achter twee schutsmuren, de lippen en de tanden, als om eene gevangene te bewaren ; en eindelijk (zegt een oude schrijver heel aardig), de tong is vastgeketend in den mond.
Er zijn echter nog andere veel gewichtiger redenen dan deze, om onze tong te bewaken.
Niets is vergiftiger dan oen bitter woord, eene kwaadwillige opmerking, een beleedigende aanval. Woorden
— 459 —
gelijk deze hebben families in het verderf gestort, moorden veroorzaakt, zielen verdoemd. Hoe dikwijls gebeurt het niet dat een bitter woord zoo diep doordringt in het hart onzes naasten dat hij ons vervloekt, ons weigert aan te spreken,en door ons in de doodzonde wordt gedompeld ! Wat clan ? De duivel, die op wacht staat, heeft ons gevat in onze woorden ; hij heeft eene zonde meer op onze rekening aangetee-kend. Hadden wij onze tongen bewaakt, hij zou ons niet gevat hebben ; wij zouden niet gezondigd hebben ; onze naaste zou niet door ons zijn verergerd geworden. Hoe dikwijls gebeurt het niet, dat wij Gods naam ijdel hooran gebruiken en lichtzinnig uitspreken; hoe dikwijls, helaas ! liooren wij den zoeten naam van Jezus tot eenen vloek gebruikt worden ; hoe dikwijls wordt die heilige naam, « die is boven allen naam, » gelasterd, alsof hij de naam was van het gemeenste der schepselen. Godslasteraar ! Yersmader van God ! Satan heeft u gevat in uwe woorden. Gij hebt gevloekt, God gelasterd, gezondigd ! Indien gij uwe tong bewaakt hudt. het zon niet gebeurd zijn.
En wat afgrijselijk gemompel hooren wij opstijgen uit die duistere hoeken, uit die werkhuizen, uit die fabrieken, uit die kosthuizen, uit die straten? Wat gefluister is dat,heet en brandend gelijk het vuur van de hel ? Het zijn onzuivere woorden, onkuische samenspraken. Het zijn woorden, die lovende zielen met den dood slaan, die en de lippen van den spreker en de ooren van den hoorder bezoedelen ; en helaas ! de tong, de onbewaakte tong is nogmaals de schuldige. Ha ! nog eens zijt gij gevat geworden in uwe woorden. Bewaakt dus uwe tong, opdat gij den dood der doodzonde niet stervet. Daar is eene alledaagsche uitdrukking, broeders, welke den besten raad inhoudt,
— 460 —
dien men u kan geven, denk ik ; en dat is : « Houd uwen mond ! Houd uwe tong I » Ja, houdt uwe tong onder het bestier van de rede ; boeit ze door het gebed en de sacramenten. Indien zij bittere woorden en spotternijen wil uitspuwen, houdt ze terug. Indien zij God wil lasteren, houdt ze terug ; houdt zc terug, of gij zijt verloren ! Indien zij woorden wil uitspreken tegen de christelijke zedigheid, houdt zo terug uitliefde voor Christus, of gij zijt verloren. Weest op uwe hoede, opdat Satan u niet vange in uwe woorden ; indien hij er in gelukt, zal hij u tot eenen vreeselijken dood doemen in de hel. Spreken is van zilver en zwijgen van goud. Weinigen, indien er zijn, hebben hunne zaligheid bewerkt door veelte spreken ; velen zijn er door verloren gegaan. O ! waakt dus op uwe tong, opdat zij u niet in het verderf storte. B.
Wij zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de wette.i van God, en ook aan die van den Staal, voor zoo ver deze niet strijdig zijn met de eerste.
Geeft dan den Keizer wal den Keizer toekomt, en God wat God toekomt, h. matth. xxii. 21.
Wat wil onze Heer daarmede zeggen, mijne broeders ? Hij schijnt te zeggen dat er sommige dingen zijn, die niet aan God toebehooren, maar aan iemand anders ; dat God slechts een gedeeltelijk recht heeft in deze wereld, welke Hij geschapen heeft. Zij schijnt gedeeltelijk aan den Keizer toe te behooren ; en wie kan dat zijn de Keizer, die de aarde met haren Schepper deelt ?
De Keizer was de naam van het opperhoofd in het Romeinsche rijk, en onze Heer verstaat door den Keizer het wereldlijk gezag van den Staat. Nu, in de oogen
__ 461 —
van eenen katholiek en zelfs van iemand, die in God gelooft, moet het dwaas schijnen te zeggen, dat dit gezag een ander recht in de wereld bezit dan hetgeen God aan hetzelve heeft toegekend ; dus mogen wij ons niet voorstellen, dat onze Heer zoo iels heeft willen zeggen. Niettemin zijn er vele menschen, alhoewel zij beweren God niet te loochenen, die staande houden niet alleen dat de Staat rechten tegen God bezit, maar zelfs dat die rechten altijd de bovenhand moeten hebben boven de zijne. Zij beweren dat wij alles aan den Keizer moeten geven, God moge het willen of niet ; dat de wet van den Staat moet gehoorzaamd worden, zelfs tegen Gods wet, die in ons geweten gegrift slaat.
Die lieden zijn waarlijk godloochenaars, hetzij dit door hen bekend wordt, of niet. De eenige ware God, in wien wij gelooven, wil en kan zijn recht op onze gehoorzaamheid niet afstaan, of zijne eeuwige wet laten afschaffen. Wat meer is, eene wet tegenstrijdig aan de wet van God is geene ware wet. Ten andere, Hij hoeft aan den Staat eenen bepaalden werkkring gegeven,indenwelken alleen dewetten van den Staat kracht hebben — dat is. Hij laat alleenlijk toe, dat de Staat wetten make voor het tijdelijk welzijn zijner onderdanen.
Ziedaar wat den Keizer toekomt — dat is, aan den Staat. Hij heeft het recht om onze gehoorzaainheid te eischen voor de wetten, ingevoerd om het tijdelijk geluk der onderdanen te bevorderen, en alleenlijk in zoo ver zij niet tegenstrijdig zijn met Gods eeuwige wet, of met andere wetten, welke Hij zou kunnen maken. En dat is alles.
Wanneer de Staat zijne rechten niet overtreedt, dan zijn wij hem gehoorzaamheid verschuldigd ; en wij moeten veronderstellen dat hij ze niet overtreedt, ten-
— 462 -
zij dit klaar en duidelijk is. Dat is het wat wij aan den Keizer moeten geven.
Maar hoe zullen wij weten, dat de Staat zijne rechten te buiten gaat ? Ten eerste, door de stem van ons geweten, wanneer die stem klaar en met overtuiging spreekt ; ten tweede, door onze kennis van de wetten welke God zelf gemaakt heeft ; eindelijk, door de stem van dat ander gezag, hetwelk God in de wereld gesteld heeft om te zorgen voor ons geestelijk welzijn — dat is,de Katholieke Kerk. Wanneer God tot ons spreekt op een van deze drie manieren, dan moeten wij Hem gehoorzamen, of er zich de Keizer tegen verzet of niet; ziedaar wat wij aan God moeten geven.
Indien de Staat eene wet maakt, ons gebiedende God te lasteren, ons geloof te verzaken, of onzuiverheid te bedrijven, moeten wij niet gehoorzamen. Het geweten vernietigt zulke wet. Indien de Staat ons gebiedt op Zondag slafelijken arbeid te verrichten, dan heeft die wet geene kracht. Wij weten dat de wet Gods er tegen is. Eindelijk indien de Staal buiten zijnen werkkring treedt en wetten maakt over dingen, welke niet tot zijn rechtsgebied behooren, gelijk de sacramenten, dan zijn wij door zulke wetten niet verplicht. Hij heeft, bij voorbeeld, de macht niet om het huwelijk tusschen christenen aangegaan geldig of ongeldig te verklaren. De Kerk heeft ons dat duidelijk verklaard. Waar de Staat zijne bevoegdheid te buiten gaat, daar is het bijzonderlijk dat de Kerk de zaak kan verbeteren ; alhoewel zij het in andere dingen ook kan doen.
Onze Heer wil dus zeggen dat wij aan den Keizer moeten geven, wat aan den Keizer behoort, niet omdat hij door zich zeiven eenig recht daar op heeft, maar omdat God hem dit recht verleend heeft ; doch dat
— 463 —
wij aan God moeten geven wat Hij aan den Keizer niet heeft afgestaan, hetzij de Keizer er in toestemt of niet. Gehoorzaamheid moet altijd aan God hewezen worden. Bewijst Hem dié gehoorzaamheid door aan den Staat te gehoorzamen in de dingen, waarover deze gezag ontvangen heeft , en in de andere dingen zonder den Staat in aanmerking te nemen; op die wijze zult gij den Keizer geven wat den Keizer toekomt, en God wat God toekomt.
Drie «mi twintigste Xontlag na Pinksteren.
Epistel aan de Philipptërs. m. 17. —iv. 3. Broeders, weest mijne navolgers, en let op degenen die wandelen volgens liet voorbeeld, hetwelk gij in ons hebt. Want velen, van welke ik u dikwijls zeide (en nu ook al weenende zeg), wandelen gelijk vijanden van het Kruis van Christus; zij, wier einde do verdoemenis zal wezen, wier God hun buik is, die roemen op hunne eigene schande en die op de aardsche dingen hunne zinnen stellen. Doch onze wandel is in den hemel, van waar wij ook den Zaligmaker verwachten, onzen lieer Jezus Christus, die ons vernederd lichaam zal hervormen, om het gelijkvormig te maken aan zijn verheerlijkt lichaam, volgens de werkende kracht , door dewelke Hij ook alles aan zich kan onderwerpen. Zoo dan, mijne welbeminde en zeer geliefde broeders, mijne vreugd en mijne kroon; staat aldus in den Heer, allerliefsten. Ik bid Evodia, en ik bid Syntyche, dat zij eensgezind zijn in den Heer. En ik bid u ook, oprechte medegezel, help deze vrouwen, die met mij gearbeid hebben in het Evangelie, met Clemens en mijne andere medehelpers, wier namen staan in het boek des levens.
— 464 —
Evangelie vein den H. Matthens. ix. 18-26. In dien tijd, als Jezus tot het volk sprak, kwam er een overste bij Hem, die Hem aanbad, zeggende: lieer, mijne dochter is zoo even gestorven ; ma:ir kom, leg uwe hand op haar, en zij zal levend worden. En Jezus opstaande volgde hem met zijne leerlingen. En zie eene vrouw, die twaalf jaren lang aan eene bloedvloeiing leed, kwam van achter bij, en raakte den boord zijns kleeds aan ; want zij zeide in zich zelve: Indien ik alleen zijn kleed kan aanraken, zal ik gezond zijn. Jezus zich omkeerende en haar ziende zeide : Betrouw, dochter, uw geloof heeft u gezond gemaakt. En de vrouw was gezond van dien oogenblik af. En toen Jezus in het huis van den overste gekomen was, en de fluitspelers en het woelende volk zag, zeide Ilij; Gaat weg ; want het meisje is niet dood, maar hol slaapt. En zij lachten Hem uit. Toen nu het volk uitgedreven was, ging Ilij binnen , en nam het meisje bij de hand. En het stond op. En bet. gerucht hiervan verspreidde zich door geheel dat land.
SERMOON CXXXV1I.
De armen, de rijken en de bekeerde zondaars moeien de zielen der afgestorvenen bijstaan in de vlammen des vagevuurs.
Mijne dochter is zoo even gestorven; maar kom, leg uwe hand op haar,en zij zal levend worden, h. mattii. ix. 18.
Dit was het smeekgebed dat de overste lot onzen Heer richtte in het Evangelie van dezen dag, en dit zijn ook de woorden die de Heer tot ons richt gedurende de maand November, ten behoeve van de arme zielen des vagevuurs. .Deze zielen zijn van den eeuwigen dood verlost door zijn Kostbaar Bloed ; bet oordeel van Jezus Christus is hun gunstig geweest, het
— 4P5 -
zijn zijne bruiden, zijne zonen en dochters, zijne kinderen. Hij roept tot ons « Mijne kinderen zijn zoo even gestorven ; maar komt, legt uwe handen op hen, en zij zullen levend worden. » Welke hand is dat, welke de lieer ons gaarne zou zien leggen op zijne afgestorvene kinderen ? Broeders, het is de hand des ge-beds. Welnu, mij dunkt dat er drie klassen van personen zijn, die op eene bijzondere wijze de vrienden moeten wezen van Gods afgestorvene kinderen, drie klassen die altijd eene behulpzame hand moeten uitsteken naar de zielen des vagevuurs. Vooreerst, de armen, omdat die heilige zielen arm zijn gelijk zij zelf. Zij hebben geen werk — dat is te zeggen, voor hen is de dag voorbij in denwelken zij konden arbeiden, en aflaten en verdiensten winnen, welke het geld uitmaken, waarmede de tijdelijke straffen en schulden betaald worden; voor hen « is de nacht gekomen, wanneer geen mensch kan arbeiden. » Zij zouden willen werken, zij zouden willen verdienen om hunne schulden te betalen, maar zij kunnen niet; zij bevinden zich zonder werk, zij zijn arm, zij kunnen zich zeiven met helpen. Zij lijden, gelijk de armen op deze wereld lijden van de hitte des zomers en van de koude des winters. Zij hebben geen voedsel; zij zijn hongerig en dorstig ; zij verzuchten naar de zoetigheden des hemels. Zij zijn in ballingschap; zij hebben geen te huis; zij weten dat er overvloed van voedsel en kleedsel rond hen is, maar zij kunnen er zelf niet van koopen. liet schijnt hun dat de winter nimmer zal voorbijgaan, dat de lente nooit zal komen; in een woord zij zijn arm. Zij zijn arm gelijk velen van u arm zijn. Zij bevinden zich in veel grooteren nood dan de armste onder u. O! gij dan, die arm zijt, helpt die heilige zielen met uwe gebeden.
30
— 466 —
Vervolgens, moeten de rijken de bijzondere vrienden zijn van degenen, die zich in het vagevuur bevinden, en onder de rijken begrijp ik ook de menschen, die « er goud in zitten », gelijk hot volk zegt. God heeft u opgelegd voor de armen te zorgen; gij kunt hen helpen met uwe aalmoezen in deze wereld en ook in de andere wereld. Gij kunt missen voor hen laten lezen ; gij kunt vele gebeden voor hen doen, omdat gij veel lijd tot uwe beschikking hebt. Gedenkt ook, dat velen van uws gelijken in deze wereld, die vele we-reldsche goederen bezaten gelijk gij, in het vagevuur zijn nedergedaald, omdat die rijkdommen eene valstrik voor hen geweest zijn. De rijkdommen, mijne dierbare vrienden, hebben vele zielen naar het vagevuur gebracht O gij dan, die vele goederen bezit, hebt medelijden met de arme zielen des vagevuurs. Weest liefdadig, en past do verdiensten van uwe liefdegiften op zielen toe,die door de rijkdommen zonden bedreveuheb-en en nu door hun lijden de schulden moeten uitwis-schen; en wijdt een deel van uwen ledigen tijd aan het gebed voor de zielen der afgestorvene geloovigen.
En eindelijk, de zondaars en zij, die zich na een zondig leven bekeerd hebben, moeten de vrienden zijn van Gods geliefde kinderen. Waarom? Omdat alhoewel de zielen in het vagevuur niet voor zich zeiven kunnen bidden, zij loch kunnen bidden voor de anderen, en deze gebeden zeer aangenaam zijn aan God. Ook omdat zij dankbaar zijn en zij degenen niet zullen vergeten die hen helpen, wanneer zij voor Gods troon zullen komen. Omdat de zondaars, die het Heilig Hart van Jezus bedroefd hebben , daarvoor geene betere vergoeding kunnen aanbieden, dan het oogenblik te verhaasten waarop ilij die zielen zal omhelzen, welke Hij zoo teederlijk bemint en op welke Ilij zoo lang reeds
— 467 —
wacht Omdat de zondaars bijna altijd oorzaak geweest zijn, dat anderen gezondigd hebben. Door hunne slechte voorbeelden hebben zij anderen naar bet vagevuur gezonden Indien zij hen er in geholpen hebben, moeten zij hen ook er uit helpen.
Gij dan, die arm zijt, gij die rijk zijl , gij die groote zondaars geweest zijt, luistert naar de stem van Jezus ; luistert naar de klacht van Maria gedurende deze maand November : « Mijne kinderen zijn nadood ; komt, doet gebeden voor he 11,011 zij zullen levend worden. » Hoort de mis voor de arme zielen ; bidt den rozenkrans voor hen ; bidt Jezus, Maria en Jozef hen te helpen. Neemt uwe toevlucht tot de II. Catbarina van Genua, vraagt haar hen trt helpen, en zegt dikwijls met vurigheid gedurende deze maand : « Dat de zielen der afgestorvene geloovigea, door de barmhartigheid Gods, in vrederusten ! » B.
S KR MOON CXXXVIII.
De begrafenissen moeten deftig zijn, maar geen praalvertoon worden.
En toen Jezus in het huis van den overste gekomen was, en Je fluitspelers en het woelende volk zag, zeide Hij : Giiut weg. 11. MATTii. ix. 23,
Eene van de grootste hindernissen waartegen Gods Kerk hedendaags te strijden heeft is de wereldsche geest, die zich onder de geloovigen meer en meer uitbreidt. Er zijn vele geliefde broeders onder ons,die (gelijk de II. Paulus in den Epistel van dezen dag zegt) « op aardsche dingen hunne zinnen stellen » ; katholieken, die zich zooveel mogelijk naar de wereld en naar de mode willen schikken. \\ ij kunnen dien we-reldschen geest gewaar worden in de wijze, waarop zich vele katholieken kleeden, in de wijze van hunne huizen te versieren, in hunne manier van spreken en
— 468 -
doen. Maar er is nog een ander teeken, waardoor die strekking aangeduid woi'dt. Ik wil spreken van de manier waarop zij hunue dooden begiaven.
Zekerlijk, er is niets schooner in het oog van het geloof dan het doode lichaam van eenen christen.Wat is het dat daar list stil, onbeweeglijk enkoud ? Een lijk Ja ; maar iets meer dan dat. Broeders, dat arm dood voorwerp is schoon, hot is heilig. Zijn hoofd is aangeraakt geweest met do zuiverende wateren des doopsels en gezalfd met het heilig chrisma, zijne tong heeft het Lichaam en het Bloed van Christus gedragen. Zijne oogen. ooren en handen, al zijne zintuigen zijn gezalfd geworden met den heiligen oüa Dat arm lichaam is de tempel geweest van den Heiligen Geest.
Meer dan dat : die koude leem is eene kiem, een zaad, waaruit eens eene schoonere bloem zal oprijzen dan de aarde ooit gezien heeft ; want, gelijk de 11. Paul us zegt, « lletgene gij zaait wordt niet levend, indien het niet te voren sterft. En datgene wat gij zaait, gij zaait niet het lichaam dat eens zal zijn, maar bloot zaad, als van tarwe of van het overige. » Ja, broeders, dit dood voorwerp is het « bloot zaad », maar in den eeuwigen lentetijd zal het in volle aren ontkiemen, want het is het zaad van een lichaam,verheerlijkt door de macht Gods.
O ! dan, ziende hoe heilig het dood lichaam van een christen is, zoo is het niet wonder dat de Kerk zijne begrafenis met eenen zekeren luister omgeeft.
Zij brandt lichten aan zijne zijde, zij draagt het in processie, zij besproeit het met wijwater, zij bewierookt het. Niet alleen hidt zij voor dj ziel, zij vereert ook het lichaam.
Aldus, dierbare vrienden, eerbied toonen voor de dooden, hen omgeven met het praalvertoon dat de
— 469 —
Kerk verlangt, zulks is goed en wel ; maar van een dood lichaam een voorwerp maken van wereldsche ijdelheid en hoogmoed, dat is onteeren wat heilig is en beleedigen wat welvoegelijk is. Nogtans geschiedt dit dikwijls. In plaats van het eenvoudige lijkkleed, dat zou moeten beschouwd worden als het ware kleedsel der afgestorvenen, zien wij de dooden nu opge-smuktmet kleederen,die inbnitensporigheid wedijveren met tooisels voor schouwburgen of danszalen. 0 ! broeders, wanneer ik denk aan het lichaam van onzen Heer, in de kribbe van Bethlehem met zwachtels omwonden, in het heilig graf met linnen kleederen omgeven, en zelfs hedendaags nog rustende op het schoo-ne witte linnen corporaal van onze altaren, dan strijdt het mij tegen aan die doode lichamen van christenen te denken, welke in het graf nederdalen bedekt met zijde en kant, met satijn en sieraden, alsof zij eerder do bezitters van de aarde waren dan do erfgenamen van Ivt rijk der hemelen. Mij dunkt den Meester er bij te zien staan en te hooren zeggen ; « Gaat weg. »
W at misbruik is het ook niet een lichaam naar hot graf te zien vergezellen met eenen trein van rijtuigen, dikwijls groot genoeg voor de begrafenis van eenen kardinaal of eenon paus. Wat iemand geheeten heeft « do eeuwige betamelijkheid der dingen » ver-eischt dat oen zeker openbaar vertoon gemaakt worde voor degenen, die God met gezag bekleed heeft. Maar zulk een vertoon maken voor eenen eenvomiigenchris-tenmensch, dat is niets anders dan dwaasheid. O I mijne dierbare vrienden, gij zoudt veel beter uw geld besteden met missen te doen lezen voor de ziel, dan met honderd rijtuigen te doen volgen achter het lichaam. Helaas ! ik vrees dat die honderd rijtuigen en twee honderd paarden veel meer uwen hoogmoed stree-
— 470 -
len, clan zij de ziel in liet vagevuur vertroosten, die daar hunkert en verzucht naar het bezit van God.
Laat mij eindigen met eene kleine verandering van den tekst, gelijk hem onze Heer, mijns dunkens, nu zou uitspreken, ware Hij nu op aarde : « En toen Jezus in hot huis van den doode gekomen was, en de zijde eu het satijn zag, en het wereld-ch praalvertoon, en de woelende menigte, en de paarden en de rijtuigen, en de bloenienkransen en de kronen, en het feestelijk onthaal , toen zeide [Tij : « Gaat weg, maakt plaats voor Mij en voor mijne Kerk ; en dat do zielen der afgestorvene geloovigen in vrede rusten. Amen.»
Vele mensehen beroemen zich over hunne misdaden, lot hunne eigene schande.
Velen, van welke ik u dikwijls zeide {en nu ook al weenende ze(j). Kandelen ijelijk vijanden van hel Kruis van Christus ; zij, wier einde de verdoemenis zal wezen, wier God hun huik is, die roemen op hunne eicjene schande en die op de aardsche dingen hunne zinnen stellen, philipp. ui. 18. 19.
Hier geeft ons de H. Paulus, dierbare broeders, ee-nen regel volgens denwelken wij, aan de manier van leven, het verschil kunnen kennen tusamp;chen de goeden en de slechten in deze wereld. Deze regel toont ons dus ook wie een goede christen is, en wie een slechte is. Want het is zeker dat wij er velen kunnen vinden, die zich katholieken lieeten en die het kruis haten, die hun geluk vinden inde zinnelijkheid, die deze wereld meer beminnen dan God, en die zich roemen over hunne zonden en misdaden. Het einde van deze is inderdaad de eeuwige verdoemenis.
- 471 —
Nu, wie is dat ? Men hoeft niet ver te gaan om ze te vinden. Ket zijn degenen, die op snoevende wijze uitbazuinen hoeveel dat zij meer kunnen eten en drinken dan een andere. Het zijn degenen, die anderen trachten dronken te drinken, en er zich dan over beroemen. Zij maken zelfs tot een voorwerp van bespotting den armen man of de ongelukkige vrouw,die zooveel niet kan verdragen als zij.Nergens zijn ze te vinden dan onder de menschen,die rond en in de drinkhuizen hun leven slijten. Jonge lieden van grooten stand en oude, grijsharige ouders, die hooge posten beklee-den, doen zelfs mee in die dingen. Zij blikken zelfs met minachting neder op degenen, die niet zooveel en niet zoo onbeschaamd kunnen zondigen als zij. Wat nog meer is, die ellendige man is beschaamd en bloost, omdat hij niet uitsteekt in dat soort van boosheid.
Op dezelfde wijze beroemen zich anderen over hunne onzuiverheden, en over leugens en zwendela-rijen als over eenen lak van de nijverheid, gelijk zij dat heeten. Zij beroemen zich waarlijk over iets, wat eene schande is voor eenen heiden. Hoe veel grooter is die schande dan niet voor iemand die zich christen heet !
Blaar zij, die de vijanden zijn van het kruis van Jezus Christus, toonen zich ook nog fier over andere misdaden ; zij kunnen niet lijden, dat zij overtroffen worden in boosheid of in wraakneming. Dikwijls hoo-ren wij hen zeggen : « Ik heb het hem betaald gezet,» ofwel « Zij kreeg zooveel terug als zij gegeven had. » Dit befeekent gewoonlijk dat door boosheid, nijd en wraak iemand, die begonnen was bun kwaad te doen, met veel meer wreedheid door hen is behandeld geworden. Dit beteekeut dat men geluisterd heeft naar den duivelen naar de slechte driften; dat men hunne
— 472 —
inblazingen heeft gehoor gegeven, en dat men zich naderhand daarover beroemt. Wat schoon christelijk schouwspel ! Twee onsterfelijke zielen, met elkander wedijverende om den gekrnisten Zaligmaker het meest te beleedigen 1 Hoe kan zoo iemand het kruisbeeld aan zijne lippen drukken ? Hoe kunnen die lippen Dengene kussen, die altijd zegeningen gaf in antwoord op vervloekingen ?
Diegenen nog roemen op hunne eigene schande, die fier zijn omdat zij eeno zorgelooze levenswijze hebben, omdat zij nooit naar do mis gaan of naar den biechtstoel, omdat zij hunnen paaschplicht niet vervullen, omdat zij de lichte wet van de H. Kerk niet onderhouden aangaande de vastendagen.
Anderen nog beroemen zich, omdat zij zoo lichtvaardig omspringen met. hun geld, niet lettende op het smeeken van vrouw en kinderen, die naar voedsel hunkeren. Zij zorgen niet voor degenen, die hun door God zijn toevertrouwd. Zij laten hunne arme vrouw zich dood werken, alleen omdat zij den lof beminnen van do wereld, die hunne dwaasheid rondborstigheid heet. Het zijn waarlijk de laagste dormenschen, maar zij gelooven de wereld, die hen goed, edelmoedig, edel-hartig noemt.
Alle die lieden zijn oprechte vijanden van het kruis, dat zij als christenen verplicht zijn te beminnen. Het zijn vijanden van het kruis, omdat dit de menschen zalig maakt, terwijl zij de zielen trachten in het verderf te storten. Door hunne voorbeeldenen slechte raadgevingen maken zij anderen gelijk aan hen zelven. Zij storten zielen inde hel, terwijl onze gekruisigde Verlosser hen tracht zalig te maken. Zij kiezen de partij des duivels tegen God.
473 —
Wijl do Pasclien een veranderlijk feest is, dat op eiken van de dagen kan vallen van af den 22sten Maart tot op den 2o8ten April, zoo verschilt het getal Zondagen tusschen Driekoningen en Septuagesima, en tusschen Pinksteren en den Advent,volgens de dagteekening van Paschen. Er zijn altijd ten minste twee zondagen, of Driekoningen moest op eenen Zondag vallen, en nooit meer dan zes, tusschen Driekoningen en Septuagesima. Zoo ook, zijn er nooit min-der dan drie en twintig Zondagen na Pinksteren,of meer dan acht en twintig. Het Evangelie en de Epistel voor den laatsten Zondag na Pinksteren zijn altijd dezelfde. Wanneer er drie en twintig Zondagen zijn, dan wordt het Evangelie en de Epistel van den laatsten Zondag in de plaats gesteld van die van den drie en twintigsten. Indien er vijf en twintig Zondagen zijn, dan wordt het Evangelie en de Epistel van. den zesden Zondag na Driekoningen genomen ; indien er zes en twintig zijn, die van den vijfden na Driekoningen ; indien er zeven en twintig zijn, die van den vierden ; en indien er acht en twintig zijn, die van den derden,om de openstaande plaatsen aan te vullen. In een jaar, in hetwelk meer dan vier en twintig Zondagen na Pinksteren zijn, kan men sermoonen voor die Zondagen vindon onder degene, die gemaakt zijn voor de Zondagen, volgende op Driekoningen. Indien een sermoon ontbreekt, dan neemt men er een van den zesden Zondag na Driekoningen ; indien twee, drie of vier noodzakelijk zijn,dan moeten de laatste twee,drie of vier Zondagen voor Septuagesima, in hunne volgorde, de sermoonen leveren.
Vier en twintigste en laatste Xondag na Pinksteren.
Epistel aan de Culossers.i. 9-14. Broeders, wij houden niet op voor u te bidden en te verzoeken, dat gij moget vervuld worden met de kennis van den wil Gods in alle wijsheid en geestelijk verstand ; opdat gij een ie-
_ 474 —
von moget leidon, hetwelk God waardig is, Hom in alles behagende, vruchten voortbrengende in alle goede werken, en aanwassende in de kennis Gods, versterkt zijnde met alle sterkte door zijne uitmuntende kracht, tot alle lijdzaamheid en langmoodighoid, vergezeld van blijdschap ; dankende God don Vader, die ons door zijn licht waardiggomaakt hoeft, om deel te hebben in de erfenis der heiligen ; die ons yetrokk n hoeft uit de macht der duisternis,eu ons overgevoerd heeft lol het rijk van zijnen welbemindon Zuon, door wiens bloed wij afgekocht zijn en vergiffenis der zonde hebben.
Evangelie van den //. Mu tl heus. xxiv. 15-33. In dien lijd zoide Jezus aan zijne leerlingen : Wanneer jlt;ij den gruwel dor verwoesting, die door den profeet Daniël voorzegd is, zult zien staan in de heilige plaatsen, (die het leest, trachte het Ie verslaan), wie dan in Judea is, dat hij vluchte naar de bergen ; en wie op hot dak is, dat hij niet afkoine, om iets uit zijn huis te nemen ; en wie op het veld is, dat hij niet terugkeere, om zijn kleed te halen. Doch wee degene, die bevrucht mllen zijn of kinderen te zoogen hebben in die darren. Bidt ook dat uwe vlucht niet geschiede in den winter, of op eenen sabbatdag. Want de verdrukking zal alsdan zoo groot zijn,dat er zoodanige van het beginder wereld tot nu toe niet geweest is, noch zijn zal. En indien die dagen niet verkort geweest waren, geen mensch zou behouden blijven ; maar om de uitverkorenen zullen die dagen verkort worden. Indien iemand u alsdan zogt ; Ziet, hier is de Christus, of, daar is Hij, gelooft het niet. Want daar zullen valsche Christussen en valsche Profeten opstaan, die groote teekenen en wonderbare werken zullen doen, zoodat zelfs, indien het mogelijk ware, de uitverkorenen in doling zouden geleid worden Ziet, Ik heb het u voorzegd. Indien zij dan tot u zeggen :
-- 475 -
Ziet, Hij is in de woestijn ! gaat niet uit ; ziet, FTij is in de binnenplaatsen ! gelooft het niet. ^Vant gelijk een bliksemstraal uit het Oosten komt en tot in liet Westen schijnt, zoo ook zal dé komst van den Zoon des niciischen zijn. Waar een lichaam is, daar zullen zich de arenden vergadi ren. Terstond na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, de maan zal haar licht niet geven, de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen geschokt worden. En dan zal het teeken van den Zoon des menschen aan den hemel verschijnen, en al de volkeren der aarde zullen dan weenen ; en zij zullen don Z )on des menschen zien komen op de wolken des hemels, met groote macht en heerlijkheid. En Hij zal zijne Engelen zonden met trompet en groot geschal, en zij zullen zijne uitverkorenen vergaderen van de vier hoeken der wereld, van het eene uiteinde des hemels tot het andere. En leert deze gelijkenis van den vijgeboom. x\.ls zijne takken teer zijn en de bladeren uitbotten, zoo weet gij, dat de zomer aanstaande is. Zoo ook, als gij deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij en voor de deur is. Voorwaar Ik zegu, dat dit geslacht niet zal voorbijgaan, totdat al deze dingen geschieden. Hemelen aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen niet voorbijgaan.
Gedurende hel jaar is elk kerkelijk leest eene opwekking lol de deugd.
Ziel, Ik heb het u voorzegd, h. matth. xxiv. 2o.
In een eerbiedwaardig oud kasteel, stond boven aan den in eikenhout uitgesneden trap eene oude klok. Omtrent een halve minuut alvorens het uur te slaan, deed zij een zonderling, gonzend, ratelend geluid hoo-ren. Dan zeiden al de kinderen van het huis « Oa !
— 476 —
de oude klok geeft de waarschuwiny ; » en zij liepen den trap op om de klok zien te slaan. De klok zeide hun van te voren wat zij ging doen.
Nu, broeders, er is eene klok , die sedert eeuwen bezig is met te waarschuwen en te slaan , en die klok heet « het Kerkelijk Jaar. » In den laatsten Advent werd zij opgewonden, en sedert loen, heeft zij Kerstmis geslagen, zij heeft Driekoningen geslagen, zij heeft St Paulusdag geslagen , zij heeft Paschen , Pinksteren,O. L. V.-Hemelvaart, Allerheiligen en Allerzielen geslagen, lieden is zij bijna afgeloopen , zij waarschuwt voor den volgenden Zondag, wanneer zij opnieuw den Advent zal aankondigen.
De Kerk , toekomenden Zondag, zal u tegenover het oordeel plaatsen. Heden waarschuwt zij u dat do groote tijd van den Advent weer gaat komen ; dat het oude jaar op het punt is van te eindigen, en liet nieuw op het punt van te beginnen. Aldus, broeders, alvorens de klok het oordeel zal aankondigen, alvorens de tijd te niet is , nu dat leven, en genade, en gelegenheid nog overblijven, plaatst u voor de oude klok en geeft u rekening van uwen toestand ; beschouwt de uren aangeduid op de wijzerplaat, en vraagt u zeiven hoe gij het jaar hebt doorgebracht, op welke wijze gij zoudt voorbereid wezen , indien gij de volgende week voor het oordeel moest verschijnen.
Luistert ! Hoe aangenaam klinkt dat klokkespel. Gij hoordethet omtrent een jaar geleden. Het was de klok van de Kerk, Kerstmis slaande. Waar bevondt gij u toen ? Eenigen van u, wij weten het, bevonden zich waar zij moesten zijn — in de heilige Mis, op de communiebank, de heilige communie ontvangende. Gij hoordet het orgel spelen en het koor zingen Jdes-te fuleles ; gij zaagt het Kindeken Jezus in de kribbe
— 477 -
liggen, en de immer groene puimen de kerk versieren, en gij voeldet in uwe harten dat er waarlijk vrede op aarde was. Gelukkig waart gij, indien het zoo was. Maar helaas ! was het zoo ? Waart gij niet afwezig uit de mis bij het vorig Kerstfeest? Verwaarloos-det gij uwen godsdienst niet ? Waart gij niet bezig met brassen en drinken, eerder denkende aan feestviering en vermaak dan aan godsvrucht en dankzegging ?
Toen is het uur van Driekoningen geslagen ! Welke geschenken hadt gij om naar de kribbe te brengen ? Iladt.gij het goud der christelijke liefde te offeren ? Hadt gij den wierook van het geloof en de myrrhe van de zoete en welriekende hoop ? Ha ! het is te vreezen dat sommigen nederknielden, niet bij de krib van Jezus, maar op den boord van de hel. God vergetende, hunnen evennaaste verergenis gevende, hunne eigene zielen verdoemende. Op hot« Feest van het Licht » (gelijk somtijds Driekoningen geheeten wordt) knielden sommigen neder voor het altaar der wereld en « brandden eene kaars voor den duivel. » Hoordet gij niet den slinger der oude klok tikkende, tikkende, en bij elke slingering u schijnende te zeggen : « Zie, ik heb het u voorzegd ! Zie ik heb het u voorzegd ! » Waarom deedt gij dan niet boetvaardigheid ?
Daarna kwam de Vasten ; en op don eersten Zondag van dien heiligen tijd herinnerde u de klok klaar en duidelijk den Paschen. Eene stem schoen in uwe ooren te weergalmen : « Uw paaschplicht ! Uw paasch-plicht ! » « De tijd en het tij wachten op niemand ! » En do klok slaat eindelijk. Do Paschen is voorbij. Gij zijt van te voren « gewaarschuwd geworden. » Gij hebt er uiet opgelet, en daarom, o ! luister hemel, en luister hel, werd do paaschplicht opnieuw verzuimd, en eene nieuwe doodzonde werd bedreven.
- 478 —
Heden, dierbare vrienden,waarschuwt u de klok opnieuw. De H. Kerk roept tot u a legt af de werken der duisternis en trekt aan de wapenrusting des lichts.» Luistert dus , wijl er nog leven en hoop is. Zijt gij onachtzaam geweest ? « Beter laat dun nooit ; » nu is de lijd daar om zich te beteren. Zijt gij een dronkaard geweest ? Nu « weest matig en waakt. » Hebt gij uwe kinderen verwaarloosd ? Begint voor ben te zorgen, gelijk het behoort. Hebt gij de heilige sacramenten niet ontvangen ? Komt, begint u dadelijk voor te bereiden om ze waardiglijk te ontvangen. Welke uw staat ook moge zijn, gedenkt — het oordeel nadert ; de dood is nabij. Het kan zijn dat Gods klok in den hemel uw laatste uur reeds aanwijst : hel kan zijn dat dit de laatste keer is, dat gij zult gewaarschuwd worden, en dan zal de klok sluun, en gij zult in de eeuwigheid zijn. Do tijd eu het tij snellen altijd voort, leder tik van de klok brengt u nader tot den hemel of nader bij de hel. O ! bereidt u dus voor den grooten dag, opdat, wanneer de tijd verstreken zal wezen en de groote klok voor de luutsle maal zal slaan, gij gereed moget gevonden worden en tot het eeuwige bruiloftsfeest met Jezus moget binnengaan. B.
SERMOON CXLI.
De zonden, door katholieken bedreven, zijn eene verergemis voor de niet-katliolieken.
Opdul (jij een leven mocjel leiden, wal God waardig is. co los i. do.
« Broeders, » zegt de H. Paulus, in den Epistel van dezen Zondag, « wij houden niet op voor u te bidden ...... opdat gij een leven moget leiden, wat God
waardig is. » Deze woorden kunnen zonder twijfel verstaan worden als beteekende, dat wij op zulke
wijze moeten leven, dut wij waardig zijn Gnd, in zijne WeZHniijke Tegenwoordighi'id, door de Heilige Communie te oiitv.mtjcn ; dat wij allijd in staal van lii'i-ligmakende genade zijn ; en eindelijk, dat wij Hem kunnen ontvangen en door Hem ontvangen worden in het eeuwige rijk zijner heerlijkheid. Doch er is nog eene andere heteekenis, misschien eene natuurlijker heteekenis. en zekerlijk eene ganscb bijzondere heteekenis, in dewelke wij die woorden kunnen nemen.
Die beteekeuis is, dat wij een leven moeten leiden waardig van en overeenkomstig met de waardigheid en de gunst, welke Hij ons geschonken heeft, door ons waardig te maken of te beschouwen, zooals de apostel verder zegt « van deel fe hebben in de erfenis der heiligen » — dat is, door ons lidmaten te maken van de eene, ware,en heilige katholieke Kerk.In andere woorden, dat wij ons zoo moeten gedragen, dat wij vertrouwen inboezemen aan Hem en aan zijne Heilige Kerk, tot dewelke wij behooren.
Nu, dat is een belangrijk punt, dat wij niet genoeg kunnen overdenken en dat wij veel te gemakkelijk vergeten. Wij verliezen te gemakkelijk uit het oog, dat de eer van God en van zijne Kerk in onze banden gesteld is en aan onze zorgen toevertrouwd : zoodat elke zonde, die wij begaan, buiten bare eigene boosheid, eene misdaad is en eene onwaardigheid bedreven legen den heiligen staat, tot welken wij geroepen zijn. Om die reden is eene zonde, door eenen katholiek bedreven, allijd grooter in zekeren zin dan dezelfde zonde, door eenen anderen mensch bedreven, niet alleen ter oorzake van de grootere genade en het zuiverder licht, welke bij ontvangen beeft, maar ook omdat meer bijzonderJijk op de eer van God inbreuk wordt gemaakt.
— 480 —
Zulks ziet gij allen duidelijk genoeg, wanneer er spraak is van eene zonde, begaan door eenen geestelijke of eenen kloosterling. Indien een priester of kloosterling zich schuldig maakt aan eene fout, laat ook dat zij klein is, dan zijt gij verergerd, niet alleen omdat hij beter had moeten zorg dragen om ze te vermijden, maar ook omdat hij oneer aandoet aan God, die hem uitgekozen heeft, ten einde in deze wereld een afbeeldsel te zijn van zijne goddelijke heiligheid.
Maar gij vergeet, dat gij ook, alleen omdat gij katholieken zijt, God onteert en zijne Heilige Kerk doet verachten door de zonden, welke gij bedrijft. Het is klaar en duidelijk dat gij dit doet, alhoewel in eenen minderen graad dan degenen, welke Hij meer bijzonder voor zijne dienaars gekozen heeft.
De anderen vergeten het niet, indien gij het vergeet. « Ziet die katholieken, » zegt onophoudelijk de onge-loovige wereld ; « zij behooren mogelijk tot de ware Kerk, maar zij doen haar niet veel eer aan. Ziet hoe zij drinken, liegen en vloeken. Indien dat al het goed is, wat men heeft aan katholiek le zijn, dan wil ik liever mijne ziel ergens anders beproeven zalig te maken, dan onder zulk een volk gerekend te worden. »
JNn, het is wel waar dat zulke taal onrechtvaardig en onbillijk is, en dat de personen, die zulke dingen zeggen soms nog slechter zijn, ten minste ingezien de omstandigheden waar zij zich in bevinden, dan degenen welke zij beschuldigen. Maar nogtans hebben zij recht degenen te beschuldigen, die God in zijne ware Kerk gebracht heeft, van niet klaarblijkelijk beter te zijn, dan degenen die niet tot zijne Kerk behooren ; en gij zijt de schuld dat die lieden somtijds durven zeggen, dat de Katholieke Kerk slechts een armzalig werktuig is om de wereld zalig te maken.
— 48 i —
Gedenkt dus, mijne broeders, dat een slechte katholiek eene schande is voor de Kerk en eene oneer voor God,die ze gesticht heeft.Men verhaalt dat iemand, zoo dikwijls hij in dronkenschap verkeerde, altijd gereed was om te loochenen dat hij katholiek was ; hij dacht er niet slecht over, alhoewel iiij dan eene groo-tere zonde wilde bagaan*, om eene mindere te verontschuldigen, Volgt hem na, niet door uw geloof te verloochenen, maar door zorg te dragen van hetzelve niet te onteereu ; want God zal u zekerlijk rekening vragen niet alleen van uwe zonden, maar ook van de oneer, door u aangedaan aan den eeretitel, dien gij draagt.
SERMOON CXLII.
De dood komt iiliijd oavenvaclit; wij moeien dus altijd gereed zijn om ie slerven.
Gelijk een bliksemstraal uit hel Oosten komt en tol in het leesten schijnt, zoo ook zal de komst van den Zoon des mensdien zijn. 11. jiatth. xxiv. 27.
Deze woorden van onzen Heer, mijne dierbare broeders, hebben bijzonderlijk betrekking op het algemeen oordeel, dat plotsling zal komen voor allen, ten minste voor hen die nog zullen leven op het oogenblik dat het zal plaats hebben. En Hij kon geene treffender gelijkenis gebruiken om te toonen hoe onverwacht het zal komen ; hoe hol iedereen zal verrassen, zelfs degenen, die het zullen verwachten. Gij weet dat, alhoewel gij de bliksemstralen verwacht gedurende een onweder en gij er u gedurig aan verwacht, nogtans elke siraal u verrast ; gij weet nauwelijks dat ho! weerlicht verschenen is, alvorens hut verdwenen zij ; -ij ziet bet zoo zoor niet, als dat gij het u herin-
nert. Zoo zal het ook zijn mot den lautsten en schrik-kelijksten dag ; op eens, zonder de minste waarschuwing, zullen de hemelen zich openen, en God zul verschijnen, niet in zijne barmhartigheid ditmaal, maar in zijne rechtvaardigheid ; niet om de wereld te verlossen maar om dezelve te ourdeelon ; er zul misschien geen tijd meer zijn om eeno akte van berouw te verwekken, maar gelijk iedereen zal bevonden worden, zoo zul hij blijven voor de gansche eeuwigheid.
Waarschijnlijk zullen wij niet meer op deze wereld zijn ten tijde van liet algemeen oordeel ; het is zeer waarschijnlijk dat wij zullen dood zijn voor die gebeurtenis, Wij zullen uit ónze graven opslaan, om er bij tegenwoordig te wezen, maar wij zullen reeds geoordeeld zijn; zoodut wij niet door dit oordeel ons eeuwig vonnis voor de eerste maal zullen vernemen. Maar het oordeel, dat wij voor de eerste maal zullen moeten ondergaan , zul niisschien ook plotsling komen voor ons ; zoo onverwacht als dat van den laatsten dag. Wunt het zul komen op het oogenbük, dut onze ziel het lichaam zal verlaten ; het oogenblik na onzen dood, zullen wij voor Gods troon verschijnen, om het eeuwige vonnis van onze zaligh id ol' van onze verdoemenis te hooren uitspreken. Aldus kan het ons elk oogenblik overkomen ; want wij kunnen plotsling sterven. Geen enkele van ons hier heelt de zekerheid, dat hij voor zonnenondergang, neen, zelfs op dit uur, op deze minuut, zelfs voor hij opnieuw heeft ademgehaald, niet/al staan voor den verschnkkelijken rechterstoel en het vonnis zul hooren, waarvan geen beroep is.
üoe dikwijls hooren wij niet van lieden, plotsling door den dood geslagen, zonder de minste waarschuwing ; van lieden, die zich nog vele levensdagen be-
- 483 -
loofden, gelijk gij nu ook doet. Voor zooveel wij er o-ver kunnen oordeeien, deden zij nicis om zulk een on-verwachten siag te verdienen ; hun leven was niet beter of niet slechler dan dat van vele anderen rondom ons. « Die achttien, » zegt onze Heer,« op wie de toren van Siloë nederviel en die er door verpletterd werden ; meent gij dat zij ook schuldenaars dat is te zec;i^en, zondaars waren meer dan al de andere inwoners van Jeruzalem ? s Neen, God roept ons plotsling op deze wijze, om ons te loonen dat Hij de Meester is van ons leven, dat Hij aan niemand beloofd beeft hem een oogenblik meer te geven buiten den tijd, dien [lij hem reeds geschonken heeft.
Een plotslinge dood, wij kunnen het zoggen, is dus geen bijzonder bezoek van (jod. Het is eene natuurlijke, geene wonderbare zaak. Indien ^ij kont zien op «elke wijze onze lichamen gemaakt zijn, dan zoudt gij u zoozeer niet verwonderen dat de menschen plotsling sterven, maar eerder dat zij op eene andere manier kunnen sterven. Hel moet ons niet meer verwonderen dat iemand plotsling sterft dan dat een uurwerk plotsling blijft stilstaan. Hot lichaam is iu vele opzichten een broozer voorwerp dan een uurwerk ; en in zekere deelen is de kleinste wanorde voldoende, om een noodlottig einde te veroorzaken. Zoo gaan wij voort met te leven eerder door de bijzondere zorg, welke onze lieer voor ons behoud draagt, dan door de kracht, die onze ziel aan ons lichaam verbindt.
Maar zult gij zeggen, « Alles wel ingezien, vader, sterven zeer weinigen plotsling, in verhouding tot, degenen die don tijd hebben om zich voor te bereiden. » Wel, hot is waar dat er zoo velen niet in één oogenblik overgaan van eene bloeiende gezondheid tot de schaduwe van den dood ; maar indien er slechts één op
— 484 —
een millioen was, zou dit geen schrikkelijk waagstuk zijn voor iemand die niet voorbereid is ? En ten andere, dit is niut waar onder een ander opzicht. Want bijna allen sterven gauwer dan zij er zich aan verwachten, Allen meencn, zelfs wanneer zij door eene ongèneeslijko ziekte aangetast zijn, dat zij meer tijd zullen hebben dan hun werkelijk gegeven is. De dood, wanneer hij werkelijk komt, is eene verrassing ; voor iedereen misschien is de komst van den Zoon des menschen gelijk het weerlicht ; iedereen verwachter zich aan, maar niet op dat oogenblik ; iedereen verwacht zich aan eenige oogenblikken meer.
Wanneer gij daar aan denkt, mijne dierbare broeders, dan is er slechts een redelijk besluit te nemen. Dat is van zoo te leven, dat gij ieder oogenblik gereed zijt om te sterven ; van te zijn gelijk de wijze maagden, van wie het Evangelie van dezen dag, van het feest der heilige martelares Catharina , zegt dat zij olie in hunne lampen hadden, toen op middernacht de kreet weergalmde : « Ziet, de bruidegom komt, gaat hem te gemoet. » Tracht altijd Gods genade, welke voorgesteld is door dien olie, in uwe ziel te'bezitten ; weest nooit in staat van doodzonde ; want zeker zult gij eenmaal dien kreet hooren, en spoediger dan gij meent; en wee u, indien gij niet gereed zijt, wanneer hij in uwe ooren znl weergalmen !
Eerste Zondag van den Advent.
SERMOON I. Iedereen gaat naar een onverwacht oordeel, om rekening te geven van den staat zijner ziel. 2
SERMOON II. In het begin van den Advent moet men eenen blik slaan op het verlodcne en goede voornemens maken voor de toekomst. 4 SERMOON III. Daar het leven niet lang duurt, is het de moeite niet waard zijne vermaken na te jagen of over zijne wederwaardigheden te klagen. 7
Tweede Zondag van den A dvent.
SERMOON IV. De katholieken moeten engelen Gods op aarde zijn voor de niet-geloovigen en voor hunne eigene broeders,door hunne woorden en voorbeelden. 11 SERMOON V. Een ware katholiek moet openlijk de partij van Christus aankleven in deze wereld, indien hij door Christus wil erkend worden in de andere wereld. 14
SERMOON VI. Velé katholieken, uit vrees voor de men-schen, verbergen dat zij katholiek zijn, stemmensoms toe in do zonden van anderen en durven hun geloof niet verdedigen. 17
Derde Zondag van den Advent.
SERMOON VIL Ware christenen, zoowel mannen als vrouwen , moeten altijd in hun gedrag de deugd van zedigheid doen uitschitteren. 21
SERMOON VIII. Jezus, wezenlijk tegenwoordig in het H. Sacrament des Altaars, heeft in alle omstandigheden recht op onzen eerbied. 24
— —
SERMOON IX. De eeaige weg, die naar den hemel leidt, is de weg van het kruis. 27
Vierde Zondag van den Advent.
SERMOON X. Jezus is op de aarde nedergedaald om de menschen te verlossen van het gevaar der zonde. 32 SERMOON XI.Het is niet genoeg katholiek te zijn met den naam, maar het is ook noodig een christelijk en boetvaardig leven te leiden. 33 SERMOON XII. l)c menschen van allen ouderdom en stand moeten zich bereiden tot de komst des Hee-ren, ten einde van Hem heil en zaligheid te ontvan-
38
Zondag onder de Octaaf van Kerstmis.
SERMOON XIII. De ouders moeten zorgen voor het lichamelijk en geestelijk welzijn van hunne kinderen. 42 SERMOON XIV. Een ware christen moet Jezus niet
alleen beminnen, maar ook zijn kruis. 45
SERMOON XV. Er zijn katholieken, die tegen Christus werken, omdat zij zich verzetten tegen zijne priesters ofwel de priesterlijke quot;waardigheid verachten. 48
Driekoningen.
SERMOON XVI. De godsvrucht tot Maria is noodzakelijk ; het gemis van die godsvrucht belet den voortgang op den weg der volmaaktheid 53
SERMOON XVII. Wij moeten op den feestdag van onze roeping tot het christendom, geschenken aan God opdragen, gelijk de Wijzen van het Oosten. 53
Eerste Zondag na Driekoningen.
SERMOON XVHI. Kinderen en groote menschen moe-
lende gelioorzaatxilieid van het Kind Jezus navolgen. 39 SERMOON XIX. In al de handelingen des priesters moeten de geloovigen zijnen persoon niet beschouwen maar Christus, dien hij vertegenwoordigt.
Tweede Zondag na Driekoningen.
SERMOON XX. De naam van Jezus is heilig ; hij wordt onteerd door den godslasteraar ; een goede christen moet Jezus' naam in alle omstandigheden aanroepen. 07 SERMOON XXI. De naam van Jezus is heilig; dien naam lasteren is eoao groote zonde ; een goede christen herstelt zooveel mogelijk de oneer, dien naam aangedaan. 70 SERMOOX XXIi. De bruiloft van Cana is een afbeeldsel van het christelijk huwelijk ; de christenen moeten het sacrament des huwelijks hoogschatten. 73
Derde Zondag na Driekoningen.
SERMOON XXIII. De meesters moeten zorgen voor do lichamelijke en geestelijke noodwendigheden hunner onderdanen. 7S
SERMOON XXIV. Sommige christenen klagen zonder ophouden over hunne broeders ; zij moeten met hen in vrede trachten te leven. SI
Vierde Zondag na Driekoningen.
SKHMOOX XXV. Vele christenen doen niets dan klagen; zij zouden beter doen met hunne plichten te vervullen en de goddelijke Voorzienigheid niet temistrou wen.
SERMOON XXVI. Het leven van den christen is vervuld met bekoringen ; maar de bekoringen dienen totg.'oot voordeel, wanneer zij overwonnen worden. SS SERMOOX XXVII. De H. Kerk keurt hel gebru k der
85
— 488 —
gewijde kaarsen goed ; de christenen moeten er dus gebruik van maken. lt;j|
Vijfde Zondacj na üriekoningm.
Zesde Zondag na Driekoningen.
SERMOON' XXX. De H, Kerk is nederig en arm ; zij
zegt aan de menschen onaangename waarheden. 103 SERMOON XXXI. Ieder goede christen moet medewerken tot het bekeeren der niet-geloovigen,zoowel door woorden als door werken. 106
Septuagesima.
Sexagesima.
SERMOON XXXV. Het woord Gods wordt door velen
nr t een slecht voorbereid iiart aanhoord. 123
SERMOON XXXVI. Het woord Gods wordt dikwijls
met weinig oplettendheid aaahoord. 120
— 489 -
Quinquagesima.
SERMOON XXXVIII. In de bekoringen moeten de deugdzamen op Jezus roepen, en dat moeten de zondaars ook doen in hunnen ongelukkigen staat ; dan zal Jezus hun ter hulp snellen. 133
SERMOON XL. De verordeningen voor den Vastentijd moeten goed begrepen en goed nageleefd worden. 131J
Eerste Zondag van de Vasten.
SERMOON XLII. De christen moet niet alleen zorgen
voor zijn lichaam, maar ook voor zijne ziel. H-6
Ticeede Zondag van de Vasten.
SERMOON XLlV.De christenen moeten veel prijs hechten aan den zegen, gegeven met het H. Sacrament. 153 SERMOON XLV. De christenen moeten alle soort van
bedrog en onrechtvaardigheid vermijden. 15(5
Derde Zondag van de Vasten.
SERMOON XLVIII. De paasclicommunie ontvangen is een gebod der H. Kerk, hetwelk de christenen eene strenge verplichting oplegt. '166
SERMOON XLIX. Om de doodzonde en den dnivelniet opnieuw in zijne ziel te laten binnensluipen, na zich bekeerd te hebben, moet een christen het gebed beminnen en dikwijls de heilige sacramenten ontvangen.
Vierde /ondarf van de ! asten.
SERMOON LI. De spaarzaamheid is aan te prijzen zoowel voor het stolïdijk als voor het geestelijk leven. 176
Passie-Zondag.
SERMOON L1V. Met Passiezondag begint een tijdperk van veertien dagen, bijzonder geschikt lot hel. overdenken van Jezus'lijden en tot het doen eener rouwmoedige biecht. 187
Palm zondag.
SERMOON LV. Men moet door de vernedering en het lijden tot de verheffing en de verheerlijking geraken. 190 SERMOON LM. leder christen, naar het voorbeeld van Jezus en zijne heiligen , moet de nederigheid beminnen en beoefenen. 193 SERMOON LVII. Wat is een Jubilé en welke voorwaarden zijn gesteld om het Jubilé te verdienen ? 196
168
PascJun.
SERMOON LVIII. Op den vreugdevollen dag van Pa-schen toont Maria Magdalena, lioe goed Jezus voor de zondaars is. 199
SERMOON LIX. De Verrijzenis dos Zaligmakers is het afbeeldsel van de verrijzenis der goede christenen. Elkeen zal verrijzen tot het eeuwig leven of lot de verdoemenis. 203
SERMOON LX. Paasclidag is een dag van vreugde voor ben, die uit het graf der zonde zijn opgestaan en in vriendschap leven met hunnen evennaaste. 203
Beloken Paschen.
SERMOON LXI. Eene waarachtige bekeering wordt aangetoond door eene volledige verandering van levenswijze. 210 SERMOON LX1I. Het onderhouden van Gods geboden
is het kenmerk vaa oen oprecht christelijk leven. 213 SERMOON LXI1I. Men b komt den waren vrede door Satan en zijne bekoringen te overwinnen. 215
Tweede Zondag na Paschen.
SERMOON LXIV. De priester is de goede herder : hij moet voor de geloovigen, zijne schapen, zorgen ; en deze moeten hem eeren en bijstaan. 219
SERMOON LXV. De christenen moeten het lijden en het kruis liefhebben, omdat zij daardoor aan Jezus gelijk worden en vele verdiensten verzamelen. 221 SERMOON LXV1. De katholieken moeten hunne afgedwaalde broeders door woorden en voorbeelden tot het ware geloof trachten te bokeeren. 224
Derde Xondaq na Paschen.
SERMOON LX VIL De H. Jozef, de patroon der H. K» rk, is ook de patroon van eiken stand en ouderdom. 229
— 492 —
SERMOON LXVIII. De H. Jozef is een goede patroon zoowel voor onze tijdelijke als voor onze eeuwige belangen. 232
SERMOON LXIX. Wij moeten gehoorzamen aan al degenen, die van God de macht ontvangen hebben om over ons te gebieden. 235
Vierde Zondag nn l'aschen.
SERMOON LXX. In den hemel zullen wij vertroost
en verzadigd worden, en wij zullen God zien. 239 SERMOON LXXI. De menschen spreken veel te veel
en met groote onbedachtzaamheid. 242
SERMOON LXX1I. Vele monschen maken zich plich-tig aan gramschap ; zij moesten tegen dien hartstocht op hunne hoede zijn.
Vijfde Zondag na Paschen.
SERMOON LXXIII. Elk gebed moet gedaan worden in den naam van onzen Heer Jezus Christus, en met onderwerping aau Gods wil. 249
SERMOON LXXIV. In het gebed moeten wij vragen
wat wij noodig hebben en wat goed voor ons is. 2oi SERMOON LXXV. Indien Jezus Christus ons gebed goedkeurt, kunnen wij alles door hetzelve bekomen, ' zoowel voor ons lichaam als voor onze ziel. 255
Zondag onder de Octaaf van 's Heer en Hemelvaart.
SERMOON LXXVI. De aalmoezen, ter liefde Gods gegeven, bekomen de vergiffenis der zonden en de heiligmakende genade, 258
SERMOON LXXVII. Men moet de zonden van den naaste zooveel mogelijk verbergen en aan zijne woorden de best mogelijke uitlegging geven. 2^1
SERMOON LXXVlII.De liefde jegens den naaste is het kenmerk van den waren christen en eene voorwaarde tot het bekomen van de vergiffenis onzer zonden. 2G4
— 493 -Pinksteren.
SERMOON LXXXI. Een ware christen moet zijn geloof durven belijden en verdedigen. 273
H. Drievuldigheid-dag.
SERMOON LXXX1I. Het geloof leert ons het aanbiddelijk geheim der H. Drievuldigheid ; het geloof wordt verloren door den hoogmoed en het slecht leven. 278
SERMOON LXXXIII. De geloovigen moeten nederig genoeg zijn, om in alles naar de stem der H. Kerk ■* te luisteren. 281
SERMOON LXXX1V. Een christen moet meer op zijne eigene gebreken letten dan op die van anderen. 284
Tweede Zondag na Pinksteren .
SERMOON LXXXV. Jezus noodigt de geloovigen uit tot de H. Communie ; geen enkel voorwendsel mag hen van de heilige tafel verwijderd houden. 288
SERMOON LXXXV1. Vele geloovigen geven nietige redenen, om niet tot de H. Communie te naderen. 291 SERMOON LXXXV1I. De uitvluchtsels, die men gebruikt om niet tot de H. Communie te naderen, worden door God niet aangenomen. 294
^ Derde Zondag na Pinksteren.
SERMOON LXXXVIII. Gelijk de ouders welwillend zijn ten opzichte van een kind, dat hun veel verdriet heeft veroorzaakt, zoo ook is God welwillend ten opzichte van de zondaars. 293
f
SERMOO.N LXXX1X. Het is niet genoeg goede voornemens te maken, men moet zo ook ten uitvoer brengen,bijzonder wanneer men zondige gewoonten heeft. 301 SERMOONXC. Jezus loont dikwijls meer welwillendheid aan do zondaars dan aan de rechtvaardigen ; de godvruchtige zielen moeten daar niet over klagen. 304
Vierde Zondag na Pinksteren.
SERMOOX XCI. Vele katholieken luisteren niet naar
de leering deril. Kerk en verachten hare bevelen. 308 SEIl.MOOXXCII. Alle mmschen mi itenlijden op deze aarde ; wij moeten het lijden beminnen en er voordeel uit trekken. 311
Vijfde Zondig'na Pinksteren.
SERMOON XCIV. De vreedzame mensch is gelukkig in dit leven. quot; 317
Zesde Zondag na Pinkt teren.
SERMOON XGV. Vo'jr en na het eten moet cr gebeden
worden, volgens oud christelijk gebruik. 321
SEHMOO.N XCYI. De boetvaardigheid is noodzakelijk
Zevende Zondag na Pinksteren.
SERMOON C. Alle zonden, groote en kleine, worden gestraft en moeten uitgeboet worden. 337
- 495 —
Achtste Zondag na Pinksteren.
SERMOOiN Cl. De goederen,-welke God ons geschonken heeft, moeten quot;wij gebruiken om do armen en de 11.
Kerk behulpzaam Ie wezen. 341
SERMOON GIL Indien wij voorzichtig willen zijn, moeien wij de zaken onzer ziel steeds in orde houden. mi. SERMOON CI1I. De onrechtvaardig gewonnen goederen moeten teruggegeven worden of tot goede doeleinden gebruikt, indien de restitutie onmogelijk is. 347
Negende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CIV. iJe kerk is eene p'aats van gebed ;
tïod duldt niet dat die plaats tot iets anders ge-bi nikt worde. 351
SERMOON CV. De mensch kan altijd de bekoringen overwinnen, indien hij gebiuik wil maken van Gods genade. 353
Tiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CVi. Indien wij onze zaligheid willen bewerken, laat ons weinig letten op de fouten der anderen en veel op de onze. 350 SERMOON CVII. De nederigheid alleen verheft den
mensch en doet hem tot God naderen. 3G2
SERMOON C\ lil. Wij moeten een klein denkbeeld van ons zeiven hebben , indien wij vcortgang willen doen in de deugd. 3Co
Elfde Zondag na Pinksteren.
SERMOON CIN. Vele christenen luisteren niet naar
Gods woord en leven in geestelijke blindheid. 369 SERMOON CN. Vele christenen zijn doof, omdat zij naar Gods woord niet willen luisteren ; en stom, omdat zy hunne zonden niet willen belijden. 372
- 496 —
SERMOON CXI. Vele menschen zijn zelf oorzaak van hunne verstrooidheid in het gebed. 374
Twaalfde Zondag na Pinksteren.
SERMOON GX1I. Elke christen moet een goede Samaritaan wezen voor zijne medemenschen. 371) SERMOON CXIII. Elke christen moet milddadig zijn ten opzichte van de -werken der christelijke liefdadigheid. 381 SERMOON CXIV. Wij moeten alle menschen beminnen : dat is üods wil. 38i
Dertiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXV. De onzuiverheid is eene melaatsch-heid, tegen dewelke men niet genoeg op zijne hoede kan wezen. 3:v-i SERMOON CXVI. Indien men met goede inzichten te biechten gaat, zal men ook eene goede biecht spreken, om 't eren hoe men voor de biecht gesteld is. 392 SERMOON CXVII. Wij moeten dankbaar zijn jegens den goeden God, die ons van de melaatschheid dei-zonde genezen heeft. 395
Veertiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXVIII. Vele menschen zijnde slaven van
^de mode en van den drank. 39S
SERMOON CXIX. De zinnelijkheid van onzen tijd levert vele gevaren op ; een van de gevaarlijkste vermaken is het dansen. 401 SERMOON CXX. Velen willen een deel van hun leven aan den duivel schenken en het andere deel aan God. 403
Vijftiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXXI. De dood treft iedereen ; iedereen moet zich tot den dood voorbereiden. 409
SERMOON CXXII. Indien een christen verstandig wil zijn, zal hij een godvruchtig leven leiden, en er alle mogelijke voordeelen uit trekken. 412
SERMOON CXXIII. Iedereen moet de ijdele eer verachten en Gods goedkeuring trachten te verwerven. 415
Zestiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXXIV. Wij mogen niet op de gebreken van onzen evennaaste letten, om er kwaad van kunnen te spreken. 418 SERMOON CXXV. Niemand moet zich zelven zoeken te verheffen. 421
Zeventiende Zondag na Pinksteren,
SERMOON CXXV1. In al ons doen en laten moeten wij
toonen, dat wij onzen naaste beminnen. 423
SERMOON CXXV1I. Wij moeten verduldig en ver-draagzaam zijn ten opzichte van onzen naaste. 428
Achttiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXXVIII. Wij moeten np onze hoede zijn tegen de slechte gedachten en alle middelen gebruiken, om ze uit onzen geest te verwijderen. 432 SERMOON CXXIX. Men moet eerst voor zijne ziel en daarna voor zijn lichaam zorgen. 433
Negentiende Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXXX. Dat men zich wachte van te stelen. 439 SERMOON CXXXI. Jezus noodigt ons uit tot de heilige Communie ; laat ons dikwijls aan die uitnoodi-ging beantwoorden. 442
Twintigste Zondag na Pinksteren.
SE li MO ON CXXXIl. De ouders zijn verplicht zooveel mogelijk a!le gevaar van do zielen hunner kinderen af te weren. 446
— 498 -
SBRMOON CXXX1II. God regelt alles voor het goed van de menschen ; wij moeten Hem voor alles dankbaar zijn. ^
Een en twintigste Zondaj na Pinksteren.
SERMOON CXXX1V. De duivel is een machtige vijand ; wij kunnen hem slechts met Gods hulp overwinnen. 433
Twee en twintigste Zondag na Pinksteren.
SERMOON GXXXV. Wij moeten altijd op onze hoede zijn, om geene zonden te bedrijven door onze woorden. 4-57 SERMOON CXXXVJ. Wij zijn gehoorzaamheid verschuldigd aan de wetten van God, en ook aan die van den Staat, voor zoo ver deze niet strijdig zijn met de eerste. 460
Drie en twintigste Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXX.WII. De armsn, de rijken en de bekeerde zondaars moeten de zielen der afgestorvenen bijstaan in de vlammen des vagevuurs. 464
SERMOON CXXXVIli. De begrafenissen moeten deftig
zijn maar geen praalvertoon worden. 467
SERMOON CXXXIX. Vele menschen beroemen zich over hunne misdaden tot hunne eigene schande. 470
Vieren twintigste Zondag na Pinksteren.
SERMOON CXL. Gedurende het jaar is elk kerkelijk
feest eene opwekking tot de deugd. 475
SEIIMOON CXLJ. De zonden, duor katholieken bedreven, zijn eene verergernis voor de niet-katholieken. 478 SERMOON CXLII.De dood komt altijd onverwacht; wij moeten dus altijd gereed zijn om te sterven. 481
MIXIItLEiV 1!. Dessain.
DE LECTURES MORALES, D'HISTOIRES ÉDIEIANTES ET DTNSTRUCTIONS CHRÉTIENNES.
DEMONSTRATION DES FONDEMENTS DE LA EOI, par 1'abbé Bouvet. Un vol. in-12.
Troisième edition, revue et augmentce. Edition Prosunt cl delectani. Malines.
Basane grise, reliure soignée, tranche marbrée. fr. 3 »
Broché. 2 ^
EXPOSITION des fondements de la foi ou demonstration de la religion a I'usage des classes supérieures de renseignement moyen, par P. Claessens, chanoine de 1'Eglise métropolitaine de Malines. Beau volume in-S.
INSTRUCTIONS sur 1c Tiers Ordre séculier de saint Frantpois d'Assise, disposées méthodiquement par le P. M. H. Intholt de l'ordre des Frères mineurs Conv.
MOIS DU S. CCKUR a I'usage des ames religieuses et des ames inté-rieures vivant dans le monde, par C. Verhaege, prêtre de la Cong. desSacrés Cceurs (Picpus) avec la permission de ses supérieurs.
Toile anglaise, tranche rouge. l IO
CEUVRES COMPLETES DE S. E. LE CARDINAL PECH AMPS,
archevêque de malines.
17 Volumes in-8, brochés. fr. 85 » Les raêmes En reliure de bibliothèque, dos et coins
Les mêmes in-12. Charpentier, brochés. 59 50
Les mêmes En demi reliure, dos maroquin. 76 50
OUVRAGES DE S. E. LE CARDINAL DÉCHAMPS,
publiés et vendus séparément :
LTNFAILLIBILITÉ ET LE CONCILE'GÉNÉRAL, étude de science religieuse a I'usage des gens du monde, par Mgr Dechamts, arch, de Malines, 9e edit., avec la lettre a Mgr Dupanlpup, in-80 2 00 LE MEME OUVRAGE, dixième edition, in-12. 1 »
LETTRE DE MGR DECHAMPS A MGR DUPANLOUP, in-80. » 50 in-12. » 25
DEUXIEME REPONSE de Mgr Dechamts a Mgr Dupanloup, suivie de divers documents relatifs a ITnfaillibilité, in-80. 1 25
in-12. » 80
LETTRES AU R. P. GRATRY par Mgr Deciiamps.
Première lettre ou Introduction, In-8. » 50 In-12. » 25
Deuxième Lettre, le pape Honorius. In-S. » 50 In-12. » 25 Troisième Lettre, le Breviaire. In-8. » 50 In-12. gt;gt; 25
Quatrième Lettre, les fausses Décrétales.In-8. » 50 In-12. » 25 DISCOURS aux Associations catholiques a Malines le 11 octobre 1S70. » 30
DISCOURS a la Reunion de Louvain, 30 avril 1871. fr. » 30
ALLOCUTION au Pèlerinage de Saint-Rombaut, 28 aoüt 1871. » 30 AANSPRAAK id. id, id.quot; » 10
DISCOURS pour 1'inauguration de l'église de Laeken. » 3°
L'EMPIRE de la Vérité, discours au pèlerinage d'Hanswyck, 20 octo-bre 1872. » 3°
ALLOCUTION au Pèlerinage de Louvain, 29 juin 1873. » 10
SERMON pour l'anniversaire des églises pauvres. gt;' 15
PAROLES prononcées aux funérailles du compte de Theux. » 15 QUESTION ROMAINE, Discours, Lettres pastorales et privées.
ALLOCUTION a Ste-Gudule 11 février 1877. » I5
ALLOCUTION a 1'occasion du mariage de S. A. R. la princesse
LETTRE DE M. ADOLITIE DECHAMPS au R. P. Gratry » 20
LE LIBÉRALISME, Lettre a un publiciste catholique, in-80. » 60
LES CATIIOLIQUES-LIBÉRAUX 2e lettre a un publiciste
catholique in 8°. »60, in 12, » 3°
DU SERMENT DE EIDÉLITÉ a plusieurs Constitutions, troi-
sième Lettre a un publiciste catholique in-8. » 60, in-12. » 30 LA MORALE UNIVERSELLE ET INDÉPENDANTE, Lettres aux chefs des loges macjonniques, in-S. » 60, in-12 » 30
LE NOUVEAU PROJET DE LOI sur 1'enseignement, in-80 » 60
RÉPONSE A LA CIRCULAIRE MINISTÉRIELLE du 8 mars 1879, documents publiés sous les auspices de S. E. Ie Card. Dechamps, in-80 » 80, in-12 » 40
DE LECTURES MORALES, D'HISTOIRES EDIFIANTES ET DTNSTRUCTIONS CHRETIENNES.
AANLEIDING TOT EEN GODVRUCHTIG LEVEN, doorFRAN-ciscus De Sales, enz. in-18. Mechelen. 1846.
Jiasane grise, reliure soignée, tranche marbrée. 1 65
Basane noire, gaufrée, tranche mar-brée. f 40
BEZOEKINGEN VOOR AL DE DAGEN DER MAAND tot het allerheiligste Sacrament des Autaars, en tot de allerheiligste Maagd Maria, enz. door den H. Licüorio, in-iS. Mechelen i860. Basane 2r'seJ reliure soignée, tranche marbrée. i 15
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 95
BUDJET DER KERKFABRIEKEN. »20. Le Cent 16 » REKENING van de Kerkfabriek. » 20. Le Cent 16 »
STAAT DER RENTEN. »10. LoCent 830
TUSSCHENBLAD van den Staat der Renten, fr. » 10. Le Cent 8 5°
CHRISTELIJKE ONDERRICHTINGEN voor de jonge lieden. Nieuwe uitgaaf, vermeerderd met de morgen- en avondgebeden, eene oefening voor de H. Mis enz. Mechelen.
Basane grise, reliure soignée, tranche marbrée. i 40
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 1 20
CHRISTELIJKE WAARHEDEN, leerende wel leven en wel sterven, door P. Henricus Balde, in-18. Mechelen.
Basane grise, reliure soignée, tranche marbrée. 1 15
Basane noire, gaufrée, tranché marbrée. 95
DEVOTIE tot het H. Hart van O. H. Jezus-Christus.
Maroquin noir n. 2, tranche dorée. 3 »
Basane noire, tranche dorée. 1 80
» 90
Broché.
EPISTELS EN EVANGELIEN, enz., getrokken uit den roomschen Missaal, in-12. Mechelen 1869.
Basane grise, reliure soignée, tranche marbrée. 2 15
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 1 95
GEBED voor de gedurige Aanbidding van het allerheiligste Sacrament, 8 blad. in-iS. jNJechelen 1851.
GEESTELIJKE STRIJD bevattende zeer zekere middelen om zijne hartstochten te overwinnen en over de ondeugd te zegevieren, naar het Fransch van den eerw. Pater Jan Brignon, S. J.
Basane noire, tranche dorée. ! jq
Basane noire, tranche marbrée. 80
GEESTELIJK (het) ROOZELAARKEN der allerh. Maagd en Moeder Gods Maria, in-18. Mechelen.
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 60
GETIJDEN (dezeven) VAN O. L. V. DE H. MAAGD MARIA, door den eerw. Pater Arnoldus Abischa, gedrukt in rood en zwart, in-18. Mechelen 1878.
4 »
2 30
Maroquin noir n. x, tranche dorée. 4 70
Maroquin noir n. 2, tranche dorée.
Basane noire, gaufrée, tranche dorée.
Basane noire, tranche rouge.
GETIJDEN (i e zeven) VAN O. L. V. DE H. MAAGD MARIA, door den E. P. Abischa in-24. rouge et noir.
Maroquin noir, n. 1, tranche dorée. -0
Maroquin noir, n. 2, tranche dorée. % 2-
Basane noire, tranche dorée. 1 go
Basane noire, tranche rouge. T -0
GEquot;\\ IJDE GESCHIEDENIS (Collectie van 40 printen).
En couleur.
7 50 5 »
En noir.
En couleur, collé sur carton. )gt;
HANDBOEKJE DEK ZONDAGSCHOLEN, enz. in-12. Mechelen. Broché. l ^
— 4 —
HANDBOEKSKEN VAN TEERE DEVOTIE TOT DEN H. ANTONIUS VAN PADUA, enz. in-24. Mechelen.
Basane noire, gaufrée, tranche dorée. fr. » 75
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. » 55
HISTORIE VAN HET OUD EN HET NIEUW TESTAMENT, met bemerkingen, enz. Nieuwen druk, in-8o. Mechelen 1871.
Basane grise, reüure soignée, tranche marbrée. 3 30
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 3 »
LATIJN SC HE SPRAAKKUNST naar de Grammairc latine van E. Lefranc, door J. David, Priester, in-12. Mechelen.
Cartonné. 2 tg
LEVEN VAN ITUS IX, uit verschillende schrijvers bijeengebracht door J. H. J. priester.
NIEUWE MAAND VAN MARIA voor eiken dag der maand Mei, op nieuw vertaald uit het fransch, nagelaten werk van M. den abt Ludov. Debussi.
Basane de couleur, gaufrée, tranche dorée. 2 »
Basane noire, gaufrée, tranche dorée. 1 75
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 1 25
OFFICIE VAN DE H. MAAGD MARIA, voor de drij tijden des jaars, volgens den Roomschen Brevier. Den tekst in 't latijn met de rubrieken in 't vlaamsch, rood en zwart; vermeerderd met al de aflaten die aan het lezen van dit officie gehecht zijn, in-18. Mechelen. Basane noire, tranche dorée. 2 75
Basane noire, tranche rouge. 2 30
OFFICIE VAN DE H., MAAGD. — Un vol. in-lS, gros caract. sans l'office des Morts. Edition spéciale pour les Sceurs noires.
Basane noire, gaufrée, tranche dorée. 2 30
Basane noire, gaufrée, tranche rouge. i 80
ONDERWIJS DER JEUGD in de christelijke godvruchtigheid, door Gobinet, in-12. Mechelen.
Basane grise, reliure soignée, tranche marbrée. 2 10
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. 1 85
PSALTERKEN (het) onzer Lieve Vrouw of het klein Officie der zalige Maria met het officie der overledenen, enz. in-24.
Maroquin de couleur, tranche dorée. 3 30
Maroquin noir, tranche rouge. 2 60
Basane noire, tranche dorée. r 60
Basane noire, tranche rouge. 1 30
REGEL VAN HET DERDEN ORDEN GENAAMD VAN PENITENTIE, ingesteld door den Seraphienschen Vader Franciscus, 2 vol. in-12'. nieuwe uitgaaf, rood en zzvaH versierd met 4 printen. Mechelen.
Basane noire, gaufrée, tranche dorée, 2gt;reliures. 4 40
Basane noire gaufrée, tranche dorée, 1 reliure. 3 50
THOMAS KEMPIS, de navolging van Christus, nieuwe uitgave, vermeerderd met het leven van denzelven,met den Rozenkrans cn den Kruisweg, in-18. Mechelen.
Basane grise, reliure, soignée, tranche marbrée. 1 30
Basane noire, gaufrée, tranche marbrée. ^ 1 10
dienstig om als prijzen gegeven te worden in de katholieke lagere en middelbare scholen.
Sei'it' groot in-S. versierd met menigvuldige printen.
In engelsch lijnwaad, prachtig verguld op plat en snede. fr 2 A
In engelsch lijnwaad, prachtig verguld op plat en witte snede. 1 80
In rijken band, verguld op plat en snede. 1 50
In schoon vergulden band, witte snede. 1 20
CLEMENT! A.
DE KRUISTOCHTEN.
DE MARTELAREN,
TAFEREELEN VAN DE GEWIJDE GESCHIEDENIS uitgelegd aan de kinderen der katholieke familiën, verrijkt met 40 gravuren.
Se ric 111-S. Volumen van 176 bladz. met printen.
In rijken band, verguld op plat en snede. . fr. 1 xo
In schoon vergulden band, witte snede. » 85
CHRISTOPHORUS COLUMBUS.
GILBERT EN MATHILDE, een verhaal uit den tijd der kruistochten. IN CALIFORNIA.
MARIA THERESIA, Keizerin van Duitschland.door P. Kerkhofs, leeraar
der K. Normaalschool te S. Truiden.
OVER DE TOEKOMST DER KATHOLIEKE VOLKEREN door Baron de Haulleville.
REGINA EN LUCIA.
Sc ric su-l'J. Volumen van 144 bladz. met printen.
In rijken band, verguld op plat en snede. fr » 70
In schoon vergulden band, witte snede. » 50
BRUNO, naar hei zweedsch,
DE HELDEN VAN 'T CHRISTEN GELOOF, historisch tafereel uit de
111« eeuw door L. Van der Schoepen.
EDWARD.
EEN MAN VAN TWAALF JAREN, geschiedenis van eenen jongeling. ETHEL'S BOEK of Engelen verhalen, naar het engelsch van F. W. Faber. GENERAALLAMORICIERE, schetsen uit zijn krijgskundig, staatkundig
en godsdienstig leven.
HET LEVEN DER H. MAAGD en Moeder Gods Maria, van hare ontvangenis tot hare hemelvaart, tot voorbeeld gesteld aan alle christene vrouwen, maagden en huismoeders.
JOANNA D'ARC, of de Maagd van Orleans.
LODEWIJK XVII, naar de beste fransche bronnen bewerkt door Hendrik
Gobbers, Bestuurder der Sint-Jansschool te Mechelen.
MARGARITA DE ROZENMAAGD, door P. J. Vermeeren.
ONZES HEEREN JESUS CHRISTUS leven, lijden, dood en verrijzenis. STAD EN DORP.
VELDMAARSCHALK RADETSKYfLevenschets van) vrij naar het hoog-
duitsch door P. J. Vermeereri.
VERZAMELING VAN GEESTELIJKE GEZANGEN , (Vlaamsche,
Fransche, Latijnsche) ten gebruike der vrije katholieke* scholen. ZAADKORRELS. Lessen van wijsheid en deugd, door H. Zeeger.
Sei •Ie groot in-IK. Volumen van 128 bladzijden.
In rijk vergulden band, witte snede. fr. » 40
ARVINUS.
BEWIJS VAN DEN GODSDIENST, door J. Éalmès.
BRONNEN VAN TROOST, geopend voor eiken christen, door J. Reynen.
DE BROEDERS VAN EYCK.
DE KERK DER CATACOMBEN.
EEN GESCHENK DES HEMELS, naar het fransch.
FREDERIK.
KARAKTERSCHETSEN.
MARPINGEN EN PONTMAIN.
MEESTER EN SLAAF
Serie Ill-tS. Volumen van 64 bladz. met printen.
In rijken band, verguld op plat en snede. fr- ^ 35
In rijk vergulden band, witte snede. s 25
Gekartonneerd met kleurendruk. ^ I°
ADOLF of de goede zoon.
BROEDER EN ZUSTER.
DE BAKKERSJONGEN, ofleven van Generaal Drouot. DE GOUDZOEKERS, door P. J. Vermeer.en.
DE LAATSTE DAGEN VAN HET PAUSELIJK LEGER, door den E.
P. Euge'en de Gerlache S. J. vertaald door P, ]. Verbist, R. K. P. DE WEEZEN.
DE GEBROKEN KETEN, verhaal uit de fransche omwenteling.
EEN KEIZERLIJK GESCHENK.
EMMANUEL DE ARME WEES.
GELUKZ. GERMANA COUSIN.
H. CATHARINA.
H. GODELIVA.
NICOLAAS, of de belooning eener goede daad.
NINA EN PIPPO, of de verlorene kinderen van den Berg St-Bernard.
Serie iii-%4. Volumen van 64 bladzijden.
In rijk vergulden band, witte snede. fr' » 20
DEVOTIE TOT DE ZIELEN DES VAGEVUURS, door den H. Al-pbonsus, kerkleeraar, uit het fransch vertaald door den Eerw. P. H. Theelen, C. SS. R.
GELIJKVORMIGHEID MET DEN WIL VAN GOD, door den H. Al-phonsus, kerkleeraar, uit het fransch vertaald door den Eerw. P. H. Theelen, C. SS. R.
HET WAPEN DES CHRISTEN of het gebed, door den H. Alphonsus,
kerkleeraar, vertaald door P. Theelen, Red,
HOE VOORDEELIG HET IS DAGELIJKS MIS TE HOOREN, naar den H. Alphonsus de Liguori, kerkleeraar, vertaald door den Eerw. P. Theelen, R.
NAAR DEN HEMEL ! NAAR DEN HEMEL ! aanmoedigingen voor hen die lijden, volgens den H. Alphonsus, kerkleeraar, door P. St Omer, vertaald door P. Theelen, R.
NOVENE TER EERE VAN DEN HEILIGEN GEEST. Overwegingen voor eiken dag, van af het feest der Hemelvaart onzes H..J. C. tot en met den Zaturdag voor Pinksteren, door den H. Alphonsus. In het hollandsch vertaald.
OVER HET DIKWIJLS COMMUNICEEREN, door den H. Alphonsus,
kerkleeraar, vertaald door P. Theelen, R.
OVERWEGINGEN VOOR DE OCTAAF VAN SACRAMENTSDAG, gevolgd door hef verhaal van een schitterend wonder, bij het wedervin-den van geroofde HH. Hostiën geschied.
WIJZE OM GEDURIG MET GOD BEZIG TE ZIJN, door den H. Alphonsus, kerkleeraar, vertaald door P. Theelen, R.
Andere werken van elke serie zijn onder druk.