SUITABLE FOR FRAMING
THE SHRINE OF BL. JOHN SOUTHWORTH
IN WESTMINSTER CATHEDRAL PRICE 2s. 6d. POST FREE 2s. 8d.
ON SALE AT THE
I* ACING WESTMINSTER CATHEDRAL
FOR SUITABLE PRESENTS your attention is caUed to a large selection of
Orders can be sent by post to the Retail Shop as above or to The Secretary,
CATHOLIC TRUTH SOCIETY 38-40 ECCLESTON SQUARE, LONDON, S.W.I
Our country is in the grip of famine—more deadly and awful than the deprivation of material food—she is starving for the true Bread of Life. Millions of the people of this land are without religion. Their souls are starving and are a prey to the insidious diseases of unbelief or mis-belief.
And there are thousands of Catholics, too, who are in danger of spiritual starvation, because forced to live out of reach of church or priest. It is to
that a quot; Famine Fund quot; has been established by the Guild of Our Lady of Ransom, to provide a church and a priest in every town and large village throughout the country.
is wanted for investment to provide a regular income for
WILL YOU SEND US ONE POUND OR MORE FOR THIS FUND?
It is administered by a body of priests and business men (the Executive Council of the Guild) who make annually block grants to the Dioceses of England and Wales. These grants are allocated by the Bishops,
according to the needs of their Dioceses, for the starting of new missions, for the erection of churches or for the support of priests.
Cheques and Postal Orders should be made payable to the Guild of Our Lady of Ransom and crossed quot; Midland Bank Ltd.quot;
All communications respecting the Fund should be addressed to :
THE GUILD OF OUR LADY OF RANSOM, 29-31, Portugal Street, London, W.C.2
O.H.t
Printed in England.
/ ooals bekend mag worden verondersteld —^ zal in 159 e^ n groot nationaal gedenkfeest worden gevierd van den Benedictijner monnik en eersten Bisschop van Utrecht den
den Apostel van Nederland, die alsdan 1200 jaar geleden zal zijn gestorven, na al zijn krachten te hebben gegeven tot bekeering van ons land.
In verband daarmede hebben wij in overleg met de Benedictijner Sint Adelbertus-priorij van Egraond, een viertal plaatjes door den bekenden kunstenaar Henri Bijvoet doen ontwerpen met typcerende voorstellingen uit het leven van den heilige :
— zijn komst te Katwijk in 690;
— zijn bisschopswijding te Rome;
— zijn prediking tot de heidenen;
— zijn portret als monnik.
De prijs bedraagt per 100 stuks f 2,95 bij afname vanaf 500 stuks 100/o korting.
Ingesloten vindt U een besteïkaart.
DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ
HEERENWEG72-.POSTGIRO 234131
V
Ëjamp;jpms m BES M®ÖB J
WZ'
lt;/
Naar het Hoog-duitsch
Deken en Pastoor te Abensberg*.
O
Ten roorcleele vcm het Missiehuis. Mest eene staalplaat.
Gedrulit en uitgegeven door de drukkerij van liet Missiehuis. 1882.
WEErx
ijl n plaats van eene voorrede te geven, ziet de quot;^ondergeteekende zich genoopt, te verklaren, dat al wat in dit boekje van de il. Helpers in den nood verhaald wordt, moet verstaan worden overeenkomstig de Decreten der heilige Inquisitie en de Breve van Paus Urbanus YIII van de jaren 1634 en 1641, volgens welke de verhaalde feiten slechts op men-schelijke geloofwaardigheid aanspraak maken.
AUp lisberg, op het feest van den IL Carolus Borromaeus, 1881.
Deken en Pastoor.
V
e algemeene Kerkvergadering van Trente leert: „Het is goed en heilzaam de heiligen aan te roepen en tot hunne voorbede en hulp onze toevlucht te nemen, om van God dooi Zijnen Zoon Jesus Christus, onzen Verlosser en Heiland, weldaden te verkrijgenquot;. Deze troostrijke leer is gegrond op het geloofsartikel: „Gremeenschap der Heiligenquot;, volgens hetwelk wij Katholieken ge-looven, dat de dood de banden der geestelijke verwantschap niet verbreekt tusschen ons en hen, die ons met het teeken des ^eloofs in den hemel zijn voora gegaan; dat de geiukzaligen in het hemelsch vaderland onzer gedenken; dat zij ons beminnen en ons eeuwig heil wenschen, ja dat zij ons nog meer en nog vuriger liefhebben, dan zij dit op aarde vermochten. Zij kennen en aanschouwen nu in den hemel de oneindige liefde Gods tot ons arme menschenkinderen, zij weten nu, hoezeer de lieve God verlangt, dat wij Zijne eeuwige zaligheid deelachtig worden en vandaar, zegt de H. Bernardus, achten zij zich nog niet volkomen bevredigd, zoolang zij ons nog in gevaar zien, het eeuwig geluk te kunnen verliezer-Zij kennen ook in de hemelsche glorie de gren-zenlooze goedheid en barmhartigheid Gods, en zien met medeiijden en erbarmiag neder op onze noodwendigheden en moeilijkheden, die zij in God aanschouwen.
VI
Om dit te begrijpen, moet men weten , dat de iilmachtige God als het ware een levende spiegel aller dingen is. Evenals een spiegel, in eene kamer opgehangen, weerkaatst, wat ia het vertrek aanwezig is, zoo stelt God aan de engelen en heiligen alles voor oogen, wat Hij geschapen heeft en zien zij in Hem al het geschapene naar den maatstaf Zijner mededeeling. Er is niets in den hemel, noch op aarde, noch onder de aarde, wat voor de heiligen verborgen blijft. Zoolang zij op aarde leefden, was hunne ziel aan het stof gebonden, en zij kon alzoo in hare werking niet overal heen, en in alle plaatsen doordringen. Eerst door den dood van het lichaam ontdaan , kwam huune ziel in een anderen , meer vrijen toestand. Eerst dan kan de ziel, van het stof gescheiden, met een scherp verstand in en door God alles, wat op aarde geschiedt, zien ; zij kan het aardrijk in- en uitwendig doorschouwen, en de blik van het onstoffelijk oog dringt door tot in de diepste afgronden. Er is alzoo den uitverkorenen in den hemel niets verborgen, zelfs niet de innigste verborgenheden van 's menschen hart; want ook die kunnen zij in God kennen.
Van de engelen staat vast, dat zij met zoodanige kennis bedeeld zijn; want zonder deze kennis had de engel Raphael het gebed van Tobias niet voor Gods troon kunnen brengen, en evenmin zouden de engelen zich dan kunnen verheugen over een zondaar, dio boetvaardigheid doet, zooals de heilige schriftuur getuigt. En waarom zouden dan ook de gelukzaligen deze kennis niet deelen, die heiligen, van wie Christus gezegd heeft: ,Zij zullen zijn als de engelen in den hemel.quot; Terwijl het den engelen als „dienstbare geestenquot; gegeven is met datgene, wat het menschdom aangaat, bekend te worden, zouden dan de uitverkorenen, die met Christus heerschen, volstrekt niets weten van hen, over wie Christus' heerschappij zich uitstrekt? Deelen echter de heiligen in die kennis Gods, kennen
VII
zij onze aangelegenheden en behoeften, dan zullen zij ook, overeenkomstig de gemeenschap der liefde, welke tusschen hen en ons bestaat, ons trachten te helpen en bij te staan, en wel op tweeërlei wijze: öf God zendt ze ons ter hulp óf zij bidden voor ons bij Zijnen troon. Zoo zond God Zijnen engel om Lot en zijne dochter voor den ondergang te behoeden. Zoo zond God een engel, om het van dorst versmachtende kind van Hagar van den dood te redden. Zoo zond God een engel, om den H. Jozef te openbaren , dat hij met het kindje Jezus en Zijne H. Moeder naar Egypte zou vluchten, opdat Ilerodes het goddelijke kind niet zou vermoorden. Zoo zond God aan de H. Agatha den H. Petrus, opdat hij hare wonden zou heelen. Zoo liet God door den heiligen apostel Johannes aan den heiligen koning Eduard diens naderenden dood aankondigen. Zoo verscheen de H. Jozef aan de H. Tlieresia, toen zij haar eerste klooster stichtte, terwijl hij haar aankondigde, dat zij gerust werklieden kon aannemen; aan gel I zou het haar niet ontbreken. En inderdaad zij vond rijkelijk hulp. Zoo verscheen aan den H. Johannes de Deo de allerheiligste Maagd, en redde hem uit doodsgevaar evenals den H. Hieronymus iEmilianus uit den kerker en uit de handen zijner vijanden.
God zendt ons intussohen de heiligen niet alleen, wanneer wij tot Zijne almacht onze toevlu. ht nemen, om hen als Zijne getrouwe vrienden cn dienaren te verheerlijken, maar ook wil Hij ons helpen door hunne voorbede, wanneer wij die i n r o e p e n. De heiligen zijn vrienden van God en onze broeders. Zij zijn reeds in de hemelsche heerlijkheid binnengegaan; wij zijn nog pelgrims in den vreemde. Zij hebben gezegevierd en triomfeeren thans in den hemel; wij moeten nog kampen en strijden tegen tallooze vijanden. Zij hebben het kruis, dat zij droegen, afgelegd en genieten nu eene onbeschrijfelijke vreugde; wij moe-tnii het kruis nog drag u en lijden tot het einde.
VIII
Wie zou nu nog meenen, dat de lieve heiligen ons kunnen vergeten, en ons niet zouden helpen en bijstaan, door bij Gods troon voor ons te bidden? De heilige apostelJacobus maant ons aan, voor elkander te bidden; God zelf beval den vrienden van Job, dat zij diens voorspraak zouden inroepen; Judas de Machabeër zag in eenen droom, hoe de hoogepriester Onias, zijne handen uitstrekkende, voor het geheele Joodsche volk bad; de eerste Christenen schreven op de graven hunner gestorven kinderen en op die der martelaren, dat zij hun bij God tot voorspraak mochten zijn;1) tallooze verbazende wonderen getuigen voor de verhooring van het gebed tot de heiligen gericht. Volgens de uitspraak van het Concilie van Trente regeeren de heiligen met Christus en is het goed en heilzaam, hen te vereeren en aan te roepen. Wiezoudusnietgaarnein gevarenenmoeielijkhedentot de heiligen zijne toevlucht nemen ? De tegenstanders der katholieke Kerk beweren wel, dat dit eene achteruitzetting van den goddelijken Heiland zijn zou, omdat Hij onze eenkre Voorspreker en Middelaar is, ja zelfs dat de vereering der heiligen zou getuigen van mistrouwen in Hem, onzen Verlosser; maar als dit zoo ware, hoe kon dan de apostel Paulus, die dit alles toch zeer goed wist, aan de geloovigen van Rome schrijven: „Ik bid U, broeders, bij onzen Heer Jezus Christus en bij de liefde des Heiligen Geestes, dat gij mij helpt bij God door uwe gebeden.quot; (Kom 15.)
Aldus luidt een grafschrift in de begraafplaats van den heiligen Saturninus: „Anatolius, onze eerstgeborene, bid voor ons.quot; Een ander grafschrift in de begraafplaats v.d.H. Callistus luidt: „Atticus, uw geest is gelukzalig, bid voor uwe ouders.quot; Een ander luidt: „Sabbatius, zoete ziel, bid voor uwe broeders en uwe vrienden,quot; Nog een ander in dezelfde begraafplaats: „Exuperantia, gij rust in vrede, moget gij voor ons bidden.quot; Een bijzonder schoon graf schrift in dien geest is het volgende: „Gratianus, de geloovige in vrede, welke 21 jaren, 8 maanden en 16 dagen leefde. In uwe gebeden moget gij onzer gedenken, dewijl wij weten, dat gij in Christus zijt.quot;
IX
Daar alzoo de heilige apostel ons in deze woorden het voorbeeld geeft, ons in de gebeden onzer broeders aan te bevelen, zou het dan niet geoorloofd zijn, de vrienden Gods, onze broeders in den hemel aan te roepen. Ieder katholiek Christen weet en moet weten, dat ons vertrouwen in de voorbede der heiligen uitsluitend op God en de verdiensten van O. H. Jezus Christus berust en dat alles, wat wij door de voorbede der uitverkorenen verkrijgen, ons in naam van Jezus Christus en ter wille van Zijne verdiensten verleend wordt. De voorbede der heiligen bestaat juist hierin, dat zij voor en met ons den gemeenschappelijken Vader in naam van onzen gemeenschappelijken Middelaar, Jezus Christus, aanroepen. Jezus is en blijft alzoo immer onze voorspreker bij den Vader, „een Middelaar tusschen God en de menschen, die zich voor allen tot losprijs heeft gegeven.quot; (I. Tim. 2, 5.)
In dezen zin en in dezen zin alleen, neemt het katholieke volk in moeielijkheden en gevaren zijne toevlucht tot de lieve heiligen, die onze trouwe, veel vermogende vrienden Gods in den hemel zijn, en die ons, overeenkomstig den wil van God, helpen en bijstaan en uit alle rampzaligheden des levens willen redden, en dit ook vermogen en stellig zullen doen, wanneer wij dit van hen vragen. De heiligen zullen ons ter zijde staan tot aan den eindpaal van ons leven en niet rusten, voor onze tijdelijke droefheid is veranderd in eeuwig gejubel.
10
Hoe de devotie tot de veertien H. Helpers in den nood is ontstaan.
eeds de eerste Christenen vereerden Gods heiligen met bijzondere voorliefde. Het beeld der Allerheiligste Maagd Maria vindt men herhaaldelijk op de waaden der grafkapellen in de catacomben met uitgestrekte armen als onze voorspreekster voorgesteld. De graven der heilige apostelen Petrus en Paulns werden en worden nog door pelgrims uit alle oorden der wereld bezocht, evenals het graf van den H. paus en martelaar Cornelius, werwaarts de eerste Christenen in groeten getale heentogen, en zich gelukkig achtten wanneer zij van de olie der lamp, welke op eene zuil voor zijne begraafplaats brandde, een druppel mochten medenemen. Op de graven van de heilige maagden en martelaressen Agnes en Cecilia verrezen spoedig na haren marteldood altaren en kapellen, waar de bedrukte zielen de voorbede dier heiligen konden inroepen.
In het bijzonder werden die heilige martelaars bij voorkeur en met vertrouwen aangeroepen, welke de geloovigen door God in het bijzonder begenadigd achtten, om in zekere noodwendigheden en gevaren door hunne voorbede hulp te verleenen. Zoo werd en wordt nog heden de H. Sebastianns tegen aanstekelijke zieken zooals tegen de pest, de H. Blasius tegen keelziekten, de H. Florianus tegen brandgevaren, de heilige martelaren Johannes en Pau-lus tegen onweder, de H. Donatus tegen den bliksem
11
de 11. Agatha tegen borstkwalen, de H. Apollonia tegen tandpijn, de H. Barbara tegen eenen schielij-ken dood, enz. aangeroepen.
Daar men nu in het menschelijk leven met zooveel lijden, smarten, benauwdheden en gevaren naar ziel en lichaam te kampen heeft, hebben de geloo-vige Christenen in den loop der tijden een bepaald getal heiligen uitgekozen, die zij als bijzondere helpers in den nood beschouwen, dewijl zij gelooven, dat die heiligen wegens hunne groote deugden, hun standvastig geloof, hunne vlammende liefde tot Jezus, voor Wien zij de gruwelijkste martelingen uitstonden, bij God in bijzondere gunst staan, en dus ook bij uitnemendheid onze voorsprekers kunnen en willen zijn. Die heilige Helpers zijn veertien in getal en heeten:
Georgius, Blasim, Fantaleon, Vitus, Erasmus, Christophorus, Dionysius, Cyriacus, Achatius, Eustu-chius, Aegidius, Margareta, Catharina en Barbara.
De devotie tot deze heiligen kreeg eenen grooten omvang en breidde zich meer en meer uit ten gevolge eener wonderbare verschijning, welke in het jaar 1445 in Oberfranken, in het koninkrijk Beieren plaats greep, en waaromtrent de legende aldus luidt:
Bij het Cistercicnser-klooster Langheim stondeene schaapskooi van het klooster, „Schafhofquot; genaamd. De vreedzame herders hoedden hier hunne schapen langs de grazige helling van den berg, waar de dieren ruimschoots voedsel vonden. Het gelui der klokken van de parochiekerken van Lichtenfels en Staffelstein en van de abdij Lang stemde zich tot een harmonisch geheel, en als die tonen door het dal weerklonken, werden de vrome herders met stille verrukking bezield. Op zekeren Quatertember-Vrijdag na Kruisvinding in het bovengenoemd jaar hoorde een jeugdig herder, die bij zonsondergang zij ae kudde huiswaarts dreef,
een geluid, naar het hem voorkwam, als van een wee-nend kind. Hij schrikte, keek om en meende wer-
12
kelijk een kind achter zich in het veld te zien zitten. Vol verwondering bij de gedachte, hoe dat kind daar kon gekomen zijn, wilde hij het naderen, maar nu maakte het droef gelaat van het kind voor eenvriendelijkvoorkomen plaats, waarophet verdween. De jonge herder door een gevoel van angst aangegrepen, verhaastte zijn terugkeer met zijne kudde, maar zag nogmaals om naar de plaats, waar hij de verschijning gezien had, en nu zag hij het kind wederom; ditmaal tusschen twee brandende kaarsen. Verschrikt over deze herhaalde verschijning riep hij zijn hond tot zich en maakte het teeken des heiligen kruises; maar zoodra hij bemerktehoe vriendelijk het kind hem toewenkte, naderde hij andermaal, waarop de verschijning weer voorbij was. Oeheel verslagen over hetgeen hij had gezien, voerde hij zijne kudde huiswaarts en vertelde aan zijne ouders, wat hem was overkomen. Deze beschouwden het geval als een vrucht van de overprikkelde verbeelding van den knaap, en brachten hem tot zwijgen.
Daar hij evenwel zeer ongerust was en eene verklaring zijner ontmoeting wenschte, begaf hij zich naar het naburige klooster, en deelde het geheele vooraal aan eenen priester mede.
Deze raadde hem aan, wanneer hij weer de verschijning mocht hebben, aan het kind in den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes te vragen, wat het begeerde.
Maar eerst o;; den vooravond van het feest derheilige apostelen Petrus en Paulus, in het jaar 1446, verscheen hem het kind bij zonsondergang op dezelfde plaats, ten derden male; doch nu te midden van veertien andere kinderen en met een glansrijk licht omstraald. Moedig naderde de jonge herder en vroeg in den naam des Vaders, des Zoons en des H. Geestes, ^wat het wenschte?quot;
Daarop antwoordde het kind:
„Wij zijn de veertien Helpers in den nood en wenschen eene kapel, om hier te verblijven. Wees
13
gij onze dienaar en wij willen uwe dienaars zijn.quot; Hierop verdween het kind met de veertien andere kinderen en de herder werd met eene hemelsche verrukking bezield.1)
Den volgenden Zondag, toen Herman Leicht bij zonsopgang weder zijne schapen naar de weide had gedreven, kwam het hem voor, als zag hij op dezelfde plaats twee brandende kaarsen uit de wolken neerdalen. Ook eene vrouw in de nabijheid beweerde hetzelfde gezien te hebben.
Herman Leicht begaf zich nu dadelijk op weg naar het klooster Langenheim, om deze nieuwe verschijning te melden. Ofschoon de toenmalige abt Frederik IY en het geheele convent met hem de verschijning aan de sterke verbeelding van den knaap toeschreven, omdat zij zich van de werkelijkheid niet konden vergewissen, besloten zij toch, wegens het opmerkelijke geval, dat vele gebeden op deze plaats gestort, werden verhoord, hier eene kapel te bouwen, waarmee in het volgende jaar 1447 een aanvang werd gemaakt. Des Zondags na het feest van den H. Georgius werd zij voltooid en door den prins-bisschop van Bamberg, Anton van Rotenhan, ter eere der Allerheiligste Maagd en der veertien H. Helpers in den nood gewijd, en een aflaat aan eiken bezoeker van het heiligdom op den feestdag der wijding verleend. De pauselijke gezant,. kardinaalJohannes, verleende den bezoekers der kapel een tweeden aflaat, en Paus Nicolaus V schonk hun een derden. —Deze en nog vele andere aflaten,, aan de kapel verbonden, trokken een groot aantal
De heiligen zijn kinderen Gods, kinderen des lichts, kinderen des daags. (Ephcs. rgt;, 8. i. Thesa. 5, 5.) Zij icaudelen in kinderlijk geloof , in eenvoud en deemoed, als kinderen des lichts, rein van iedere bevlekking, vliedend de duisternis, den hooze, de zonde! Daarom verschenen die veertien heiligen als kleinekinderen; zij zijn de uitvet-koren kinderen Gods, erfgenamen des hemels, medeërfgenamen van Christus, die voor hen een kind gelijk geworden is en hen uit de duisternis in het rijkdes lichts heeft verplaatst.
vrome bedevaartgangers herwaarts. Zelfs keizer Frederik III beloofde in eene zeer gewichtige aangelegenheid een bedevaart naar de kapel der veertien heiligen te doen, en volbracht zijne gelofte in 1485 van Neurenberg uit; ook keizer Ferdinand I bezocht deze heilige plaats en offerde zijne gouden halsketen. Hoe meer het aantal der vrome pelgrims steeg, des te meer verbreidde zich de devotie tot de veertien H. Helpers in den nood, vooral toen in het jaar 1743 eene nieuwe prachtige kerk verrees in plaats der oude kapel. De bouw der kerk duurde negen en dertig jaren en werd dus in 1772 voltooid. Ook in Weenen legdo keizer Karei VI den 20 November 1712 den eersten steen voor eene prachtige kerk in het Lichtenthal ter eere der veertien heiligen. Op deze wijze werd deze devotie het katholieke volk lief en dierbaar, vooral aan die geloovigen, welke met zware kruisen, lijden en droefheden bezocht worden, waarvan wij toch in onze dagen niet verschoond blijven. Zonder over de voortreffelijkheid en het voordeel dezer overoude, kerkelijk goedgekeurde devotie verder uit te weiden, wil ik doen, gelijk een troostend vriend met zijn bedrukten vriend zou handelen, en stel mij een zwaar beladen kruisdrager voor, dien ik, als door eene schoone beeldengalerij van heilige voorgangers op den koninklijken weg des kruises geleid en, hem vergezellend, tot zijn troost, opbeuring en sterking de veertien beelden der heilige Helpers in den nood aanwijs en verklaar, om vervolgens vol vertrouwen met hem mee te bidden, opdat hij hulp bekome te gelegener tijd.
15
Be lesi'eni© van die veerfiem S« Helpters in dem need»
e H. Georgius wordt afgebeeld als geharnast ridder met eene lans in de hand en een draak aan zijne voeten. Ueze held des geloofs en der liefde tot Jezus, wiens gansche leven een ridderlijke kampstrijd is, werd in Cappadocië (Klein-Azië) geboren. Ilij was in den krijgsdienst onder keizer IHocletiaan en heimelijk Christen geworden. Toen nu de keizer de Christenen begon te vervolgen, weigerde Georgius voor hem en met hem te strijden. Hij streed nu tegen den keizer en tegen deu gezworen vijand van het nienschelijk geslacht, tegen de oude slang, den Satan, onder welks banier Diocletiaan streed. Onverschrokken verscheen Georgius voor den keizer en kondigde hem zijne verandering van gevoelen aan. Deze zocht aanvankelijk door vriendelijke, vleiende woorden en door schoone beloften hem tot afval van het Christendom te brengen. Daar dit niet baatte, stiet hij den he'd uit het paleis, liet hem in eene duistere gevangenis werpen en een zwaren steen op zijne borst leggen. Maar het hart van den 11. Georgius was niet zoo gemakkelijk te breken of te onderdrukken. „Gij zult,quot; riep hij den tiran toe, welke hem spottend vroeg, of hij onder dien steen goed geslapen had, „eerder moe worden, martelingen uit te denken, dan ik Christus te belijden.quot;
16
Hij werd nu op een met ijzeren pennen bezet rad gebonden. Het rad werd omgedraaid en het lichaam van den martelaar werd hierdoor gesneden en gekerfd. Van deze wonden wonderbaar genezen, werd hij in eene kalkgroeve neergelaten. De toovenaar Athanasius mengde gift in den drank van Georgius, maar hij bleef ongedeerd. Toch bleven de beulen ongeloovig als te voren en de heilige geloofsheld riep uit: „Zij hebben oogen en zien niet!quot; Toen hij eindelijk een doode ten leven wekte, bekeerden zich met dezen herleefden heiden Athanasius en vele anderen. liet was eene keizerin voorbehouden, met Georgius den marteldood te sterven. Het was de keizerin Alexandra, de gemalin des keizers, die met hem de martelkroon verwierf. Zij stierf jubelend en juichend, terwijl zij God dankte, dat Hij haar had uitverkoren, om de lijdensgeaellin van zulk een groot geloofsheld te wezen. Georgius werd den 23 April van het jaar 303 onthoofd. Hij werd na zijnen dood en wordt nog immer van het Oosten tot het Westen als een der grootste en roemrijkste bloedgetuigen vereerd. Ja, van het uiterste Noorden tot het verre Zuiden, in den ganschen omvang der Christelijke wereld, verheerlijken kerken, kloosters, standbeelden, afbeeldingen en liederen zijne glorierijke getuigenis voor Jezus. Door het vrome volk wordt hij als helper in eiken nood aangeroepen. Tallooze wonderen getuigen van de kracht zijner voorbede.
TOT DEN H. MARTELAAR GEORGIUS IN ELKEN NOOD.
O heminnenswaarditje martelaar en trouwe dienaar Gods, H. Georgius, die door God met het lu.iluj Christelijk geloof begenadigd zijt, en van innige liefde tot Jezus ontvlamd, de ivereld met hare pracht en weelde met voeten hebt getreden, gij hebt onder de banier des kruises ridderlijk gestreden tegen den draak des hoogmoeds, der leugen en des bedrogs.
17
Gij hebt u niet laten scheiden van de liefde tot Jezus Christus, zoomin door marteling en pijn als door smart en dood. Ik bid u inniglijlc, om den wille van Jezus Christus, help mij door uwe voorspraak, opdat ik in de bekoringen, die mij bedreigen, niet bezwijke, en opdat de droefheden, die mij nederdrukken, als de last van een zwaren steen, mij den moed niet doen verliezen; dat ik moge volharden onder het kruis, dat mij is opgelegd, en dat geen nood, geene benauwdheid, geene ontmoediging mij scheiden van de liefde, welke in Jezus Christus is. Help mij, liefderijke dienaar des Heer en, opdat ik, als (jij, onder de vaan des kruises een goeden strijd strijde, en als gij de kroon erlange, icelke ook mij bereid is, indien ik volharde in het goede tot het einde. Amen.
-Cvquot;) —-
2. De H. Bisschop en Martelaar Blasiiis.
!' Jet beeld van den H. Blasiua stelt een bisschop 1 H^Lmet staf en mijter voor, welke in de rechter-| hand den herderstaf, en in de linker twee
brandende kaarsen houdt. De H. Blasius werd te Sebaste in Arm mie geboren, en op dezelfde plaats tot bisschop verkozen. Hij beoefende, voor hij bisschop werd, de geneeskunde en tegelijk met deze wetenschap alle Christelijke deugden. Terwijl hij zijn bisschoppelijk ambt met toewijding vervulde, brak er eene gruwzame vervolging tegen de Christenen uit Op goddelijke ingeving verborg zich de heilige in een hol van het gebergte, waar niemand inkwam dan alleen de wilde dieren, die met treurige gebaren, als het ware, om heeling hunner wonden en herstel hunner krankheden baden. Gebeurde het, dat de heilige in het gebed was verzonken, dan wachtten de dieren rustig het oogenblik af, totdat hij eindigde, en gingen niet naar hun leger terug, voor de heilige
Ott, Helpers i. d. nood. 2
18
hen had gezegend. Op zekeren dag ging de landvoogd des keizers, Agricola, met een aantal jagers uit, om wilde dieren te vangen, die men dan in een kooi opsloot en liet uithongeren en vervolgens losliet op de Christenen, die den marteldood moesten ondergaan. De jagers naderden het hol, waar de heilige Blasius zich schuil hield, en vonden hem te midden van verscheurende dieren, wier wonden hij heelde en genas. Zij namen den bisschop gevangen en wierpen hem te Sebaste in den kerker. \ oor den landvoogd gebracht, trachtte men den II. Blasius door vriendelijke woorden over te halen tot den godendienst; maar toen de heilige dit weigerde en zoowel den landvoogd als de omstanders vermaande, de valsche goden vaarwel te zeggen en den éénen, waren God te aanbidden, werd hij onder de gruwelijkste mishandelingen naar den kerker teruggebracht. Daar bezocht hem eene vrome vrouw, wier varken eens door den heilige uit de kaken van een wolf was gered. Zoodra zij hoorde, dat de heilige man was gevangen genomen, slachtte zij het dier, en bracht een gedeelte van het vleesch hij den gevangene, opdat deze spijze hem zou verkwikken. Bovendien had zij twee waskaarsen meegebracht, om zijn duisteren kerker te verlichten. De opzichter der gevangenis had hiertoe zijne toestemming gegeven. De heilige nam de geschenken dankbaar aan, en vermaande de vrouw, dat zij na zijnen dood door aalmoezen en het ontsteken van licht zijne nagedachtenis zou in ei re houden, waardoor zij den zegen des Hemels zou deelachtig worden. De vrouw deed werkelijk later, wat de heilige haar bevolen had en gevoelde zich naar ziel en lichaam onuitsprekelijk gelukkig.
Zoolang de heilige zich in de gevangenis bevond, kwamen onder goedkeuring van den gevangenbewaarder dagelijks vele zieken en gebrekkigen de hulp van den H. Blasius inroepen. Geen van hen verliet ongenezen den kerker. Onder hen bevond zich
19
«en knaap, wien een vischgraat in de keel was blijVen steken, zoodat er gevaar voor zijn leven bestond.
De heilige was niet alleen voor dit kind een hulp in den nood, maar ook voor allen, die later zijne voorbede zouden aanroepen. Daarom is de H. Blasius bij uitnemendheid de patroon tegen keelziekte, en wordt als zoodanig bijzonder aangeroepen. Behalve de mishandeling en de gevangenis, was den heiligen een nog grooter lijden voorbehouden. Weinige dagen na het eerste verhoor werd hij andermaal voor den landvoogd gebracht, en toen hij wederom moedig zijnen Verlosser, Jezus, beleed, werd de heilige aan een paal gebonden en gegee-seld, terwijl de beulen met haken en andere foltertuigen zijn lichaam zoodanig verscheurden, dat het een en al bloed en wonde werd. Toen nu de wreedaardige landvoogd zag, dat hij den heilige niet tot verloochening van Jezus kon dwingen, liet hij den martelaar onthoofden. Alvorens te sterven, bad de heilige, zich zelf vergetend: „Heer, Gij hebt mij verdedigd tegen de valsche goden. Gij hebt mij in de eenzaamheid der spelonk tot ootmoed gebracht, verhoor mij, ik bid U, dat ieder, die aan eene keelziekte mocht lijden, hetzij door verslikking of welke oorzaak dan ook, door mijne voorbede moge verhoord worde.quot; Zoo biddend stierf de heilige Blasius den 3en Februari van het jaar 288.
Sedert onheuglijke tijden heerscht op vele plaatsen van Duitschland de gewoonte, op den feestdag des heiligen aan de geloovigen den Blasiuszegen te geven. De zegenende priester houdt hun dan twee gewijde kaarsen kruisgewijze over elkander in de nabijheid van den hals en spreekt hierbij deze woorden uit: „Door de voorbede van den bisschop en martelaar Blasius bevrijde en beware u de Heer van elke keelziekte, in den naam des Yaders en des Zoons en des heiligen Geestes.quot;
2*
20
De heilige is niet alleen een helper in den nood, waar het keelziekten geldt; maar ook vooral in zielelijden, wegens het verzwijgen van zonden, waarbij hij eenmaal eene lijdende ziel op bijzondere wijze geholpen heeft.
O liefderijke, heilige bisschop en martelaar Blasius, die gedurende uw aardsche leven reeds zooveel medelijden en hartelijk erbarmen met de gebreken der lijdende dieren, maar nog v((i meer nut moe lijdende medemenschen betoondet, die, uit liefde tot Jezus, onze beminde Verlosser, zoovele martelingen met geduld en moed hebt doorstaan en daardoor met de kroon der eeuwige heerlijkheid zijt beloond geworden, ik arme gebrekkige, die door mijne keelziekte zooveel moet doorstaan , ik roep uw machtige voorbede in, ik wend mij tot u, opdat ik de genezing mijner kwaal moge erlangen, mijne werkzaamheden moge her-vatten, en de plichten van mijnen staat weer kunne volbrengen, om met de genade Gods goede werken te verrichten ter eere van den drieéénigen God, en tot heil mijner ziel. Amen.
TOT DEN H. BISSCHOP EN MARTELAAR BLASIUS, OM DE GENADE EENER ROUWMOEDIGE, OPRECHTE BIECHT.
Liefderijke en heilige bisschop en martelaar, om Christus' wille, gij hebt door uwe groote verdiensten van God de genade erlangd, bijzonder hen bij te staan en te helpen, welke zich schamen, hunne zonden oprecht ie belijden of uit valsche schaamte het ongeluk hebben, hunne zonden in de heilige biecht te verzwijgen, en daardoor eene heiligschennis te begaan, ik bid u, dat ik, hij het ontvangen van het heilig sacrament der biecht alle mij bij de genade van het licht des heiligen Geestes bekende zonden, [al mogen zij nog zoo afschuwelijk, nog zoo talrijk en groot, en
21
nog zoo geheim zijn,] in di pen ootmoed aan den priester hekenne, zooals een kind aan zyjne moeder, en geef, dat ik op deze wijze de genade erlange van bewaard te blijven voor het groote ongeluk eene heiligschennis te begaan. Ik bid u, lieve dienaar Gods, sta ook hen met uwe hulpe bij, welke door valse!te schaamte eene zonde verzwegen en zich aan het II. Bloed van Jezus Christus schuldig gemaald hebben, opdat zij door de stem van hun geweten gewaarschuwd, mogen inzien, welk een groote, nieuwe schuld zij zoodoende op hunne ziel hebben geladen. Geef, dat zij het eenige middel aanwenden, om vergiffenis hunner zware schuld te erlangen, en dat zij eene heilige, oprechte biecht spreken, waarin zij de verzwegen zonde en alle vroegere zonden en ongeldige biechten naar getal en omstandigheden rouwmoedig aan den 2J)'iester bekennen, waardoor zij ve verloren genade mogen verkrijgen en aan de eeuwige straffen mogen ontrukt worden. Amen.
-lt;X1gt;-
Grieksch jongeling met lange lokken, ge-j S^Jdeed in eene tunica met wijde korte mouwen, | die met boven het hoofd saamgevouwen handen, door een spijker aan een olijfboom gehecht , aan den oever van eene rivier staat, is het beeld van den heiligen Pantaleon. Zijne ouders woonden te Nicomedia;*) zijn vader heette Eus-torgius en zijne moeder , eene Christin , Eu-bula. Zij onderwees den knaap in de geheimenissen des geloofs; maar na haren vroegtijdigen dood vergat hij de geleerde waarheden weder. Zijn
Nicomedia, de hoofdstad van Bithynië, ten Oosten van de Ma.rmora-Zee, residentie van Diocletianus; door de Gothen verwoest en in 358 door eme aardbeving gehed te gronde ge-(jaan.
22
heidensche vader liet hem in de spraakkunst en geneeskunde studeeren, en door vlijt en ijver had hij het weldra zoover gebracht, dat hij een beroemd geneesheer werd, en keizer Maximianus, die zich destijds te Nicomedia ophield, hem aan het hof riep, en hem zijn vertrouwen schonk. Een grijsaard, Hermo-laus genaamd, een vroom Christen, zag den jongen dokter dikwerf zijne woning voorbijgaan. Hij vond welgevallen in de welgemanierdheid en ingetogenheid van den jongeling, en verzocht hem, binnen te treden, en toen Pantaleon aan dit verzoek voldeed, sprak de eenvoudige grijsaard met zijn geleerden gast over den Christelijken godsdienst, lui herinnerde de heilige zich de lessen zijner lieve moeder. Die goede indrukken, welke schenen uitgewischt te zijn, werden door de woorden vanHermolaus weder levendig, en Pantaleon toonde zich bereid, het Christelijk geloof te omhelzen. In die dagen ontmoette hem eens eene moeder met een dood kind op den arm, dat door een adder was gebeten. De geneesheer werd op het zien van het kind tot medelijden bewogen, en hij dacht bij zich zelven: „Nu kan ik mij overtuigen, of de leer van Hermolaus waar en Jezus Gods Zoon is.quot;
Hij bad vurig tot den God der Christenen, en zie, het kind sloeg de oogen op en leefde.
Dadelijk keerde de heilige Pantaleon naar Her-molaus terug en begeerde en ontving het Doopsel. Acht dagen bleef hij bij zijnen leermeester en bracht den tijd door in dankzeggingen aan God en in heilig onderhoud met den grijsaard. Hierop keerde hij naar zijnen vader, die over zijne afwezigheid inmiddels ongerust was geworden, terug, en toen hij in tegenwoordigheid zijns vaders aan een blinden Heiden het gezicht teruggaf, liet de vader zich doo-pen en stierf kort daarna. Ook de heiden bekeerde zich, en als Christen aangeklaagd, werd hij onthoofd. Pantaleon begroef beide mannen.
Dit alles kon den keizer niet onbekend blijven.
23
Op het vernemen der bekeering van Pautaleon ontstak hij in woede, vooral toen hij vernam, dat de jongeling al zijne bezittingen had verkocht, om de opbrengst onder de armen te verdeelen, en dat hij de genezingen niet meer aan Esculaap, den god der geneeskunde toeschreef, maar alles deed ter eere van Jezus Christus, en dat hij vele heidenen van den godendienst afkeerig maakte en tot het Christendom bracht. Hij liet Pantalean ontbieden en trachtte hem te overreden, den godendienst niet te verlaten, ja zelfs vorderde hij van hem, dat hij zijn Christelijk geloof door een wonder zou bevestigen, In vertrouwen' op God genas Pantaleon in het bijzijn des keizers een lamme, die door de geneesheeren als ongeneeslijk was verklaard. Toen veranderde de vroegere gunst des keizers in haat en toorn. De wreedste martelingen werden uitgezocht, om den heiligen jongeling tot den terugkeer naar hei heidendom te noodzaken. Op bevel des keizers schroeide men zijn lichaam met fakkels, en toen de hierdoor ontstane wonden op wonderbare wijze werden geheeld, wierp men hem voor uitgehongerde verscheurende dieren, die hem evenwel niet verslonden, en integendeel zich als het ware smeekend aan zijne voeten neervlijden. In woede ontstoken over deze mirakelen, liet de hardnekkige keizer de wilde dieren doodeu en den grijsaard Hermolaus, den dierbaren vriend van Pantaleon, onthoofden. — De jongeling werd nu gegeeseld en zijne boven het hoofd uitgestrekte handen aan den stam eens olijfbooms genageld. Eene groote menigte had zich rondom de beulen en het slachtoffer verzameld, en op eens hoorde men een stem uit den hemel- „Gij zulk niet meer Pantaleon, maar Pantaletemon*) heeten.quot; Hierop naderde de beul, om den jongeling te onthoofden. Doch het zwaard van den scherprechter boog krom en werd week
'quot;) yPantalecemori', d. w. z. die zich over allen erbarmt-
24
als was. Op het zien van dit wonder wilde hij nocli een ander het vonnis ten uitvoer leggen. Hierop bad de heilige zelf den dienaar, dat hij hem zou onthoofden. De scherprechter omhelsde hem en volbracht onder het storten van heete tranen zijn treurig werk. Onmiddellijk na den dood des heiligen begon te boom te groeien en te bloeien. Dit geschiedde den 27en Juli van het jaar 302.
Pantaleon, door de stem uit den hemel zelf de barmhartig'; genoemd, is de patroon ^der Christelijke geneeslieeren en wordt door de Katholieken als bijzonderen helper en machtigen voorspreker in ziekte en verlatenheid aangeroepen.
TOT DENquot; HEILIGEN MARTELAAR PANTALEON, OM HULP IN ZIEKTEN.
Liefderijke, heilige martelaar Pantaleon! gvj hebt tijdens uw aavcCsche leven hartelijk medelijden met de smartelijk lijdende zieken betoond en hun door Gods hul}) en bijstand dikwijls bevrijding van hunne smarten verleend. Gvj zijt nu bij Jezus in den hemel en hebt uw hartelijk erbarmen voorzeker niet op deze aarde achtergelaten, ook thans nog vloeit uw hart over van me-dedoogen. Zie, met vertrouwen op mve liefde en de macht uwer voorbede, roep ik u aan in mijnen nood en ellen ie. Ik hen ziek en moet een vreeselijk lijden doorstaan, aardsche hulp is mij niet geschonken, en geene middelen zijn voorhanden, om mij te genezen. O, bid voor mij tot den goeden Jezus, opdat Hij mij de vurig gewenschte gezondheid weder verleene. Is het evenwel de wil Gods niet, dat ik geneze, 'is mij de ziekte tot boetedoening voor mijne zonden opgelegd, moet ik de smarten nog langej verdragen, O, ik bid u vurig, help mij, dat ik mij in de hand Gods overgeve, de ziekte in den geest van boetedoening aanneme, in volkomen onderwerping aan den wil Gods. Laat mij uit liefde tot Jezus die
25
smarten verduren, tot het den Heer welgevallig is mij het kruis van de schouders te nemen. Amen.
-lt;»Cgt;-
W0}\eer schoon en treffend is het beeld van den hei-IJl^ligen Vitus. Hij wordt voorgesteld als een Y levendige knaap in voorname, zelfs prachtige kleeding. Hij draagt een purperen gewaad, van boven met een gouden haak gesloten, en dat den hals onbedekt laat. Hij heeft een tulband op het hoofd, in de rechterhand een palmtak en in de linkerhand een boek, waarop een vogel staat. Men ziet hem ook wel afgebeeld, staande in een ketel met kokend pek, met de oogen en handen ten hemel gericht.
Vitus werd te Mazara op Sicilië geboren, en was de eenige zoon van een voornaam heer, Hylas genaamd. Deze belastte Crescentia, de voedster van Vitus, en haren man Modestus met de opvoeding van zijn kind. Door tusschenkomst van Modestus, die een vroom Christen was, werd Vitus in het Christelijk geloof onderwezen en ontving hij den heiligen doop. Hylas bemerkte, toen de knaap twaalf jaren oud was, dat hij Christen was geworden. De vader, een hardnekkig heiden, werd hierover zeer vertoornd. Hij zocht den knaap op allerlei wijzen tot afval te brengen, vooral door wellustige dansen, die hij in zijne tegenwoordigheid liet uitvoeren, om zoodoende zijne begeerlijkheid op te wekken. De zedelooze vader werd hiervoor met blindheid geslagen, en ofschoon Vitus hem, door den H. Naam van Jezus aan te roepen, het gezicht teruggaf, hield de vader niet op, den godsdienst van zijn zoon te belagen. Toen alle middelen ondoeltreffend bleken te zijn, bedreigde Hylas zijnen zoon met den dood, en leverde hem over aan den landvoogd Valorianus. Deze beval den vader, dat hij zijn minderjarigen
26
zoon tot het heidendom zou terugvoeren. Hylas beproefde andermaal zijn kind tot afval te dwingen, maar Vitus zeide hem, dat alle pogingen hiertoe vruchteloos zouden zijn. Nu sprak de landvoogd tot den jongeling:
„Weet gij, dat een Christen des doods schuldig is?quot; Vitus, vol van den heiligen geest, antwoordde: „Mijne ziel zal Christus dienen, den Zoon van den levenden God.quot;
Hylas weende en beduidde zijn zoon, dat hij zich in het verderf stortte. Vitus echter sprak:
„Neen, degenen, die onder het getal der uitverkorenen worden ingelijfd, gaan niet ten gronde.
Hierop wilde Valerianus den jongeling slaan, maar de hand des landvoogds verlamde. \ itus genas hem door het teeken des heiligen kruises. Hierop ontstak de landvoogd in woede, en do verstokte vader was op nieuwe middelen bedacht, om zijn kind tot afval te brengen. Hij bracht \ itus tin gezelschap van zedelooze vrouwen, die hem tot zonde moesten verleiden, maar de jongeling vluchtte, wapende zich met godsvrucht, bad en overwon de verzoeking.
Hierop besloten Modestus en Crescentia, zijne voedster, met den gepijnigdrn knaap te vluchten. Onder Gods bescherming gaven zij aan dit besluit gevolg en vloden over de zee naar Lucanië en zetten zich aan de rivier Silenus (thans Selo) neder, waar een adelaar hun brood bracht. Door de wonderen, die Vitus hier in het geloof aan Jezus werkte, werd keizer Diocletianus op den knaap en zijne vrome geleiders opmerkzaam gemaakt. Hij liet den jongeling roepen, opdat hij des keizers zoon van de kramp zoude genezen, \itus genas den zieke in den naam van Jezus, en de keizer bood den jongeling nu de hoogste waardigheden aan, mits hij het Christelijk geloof vaarwel zeide. De knaap weigerde standvastig en werd nu in den kerker opgesloten. Daar hij ook in de gevangenis standvastig bleef, werd hij in een ketel met kokend
27
pek en gesmolten lood geworpen. Hij bekwam evenwel geen letsel en werd nu aan de wilde dieren prijs gegeven.
„Gij wilt,quot; riep hem de tiran spijtig toe, „door leeuwen, wolven en beren verscheurd en verslonden worden.quot;
Vitus antwoordde: „Door u word ik verslonden. Grij zijt de wolf, die Christus' schapen verscheurt; ik echter ben een offer voor Christus.quot;
Het ging met den heiligen Vitus, als met vele andere heilige martelaren. De verscheurende dieren deden hem geen leed, en nu werden hem op eene pijnbank alle gewrichten van het lichaam gebroken, ouder welke marteling de teedere knaap bezweek. Met hem moesten ook Modestus en Crescentia den marteldood ondergaan, op den 15en Juni 303.
In het jaar 755 werd hot stoifelijk overschot van den heiligen martelaar Vitus in het klooster van St. Dionysius, bij Parijs, overgebracht, en later van daar naar het klooster Nieuw Corvey. Op den weg derwaarts geschiedden vele wonderbare genezingen van zieken, lammen en blinden. Een arm van den heiligen Vitus werd door keizer Hendrik I aan Wenceslaus, hertog van Bohemen, ten geschenke gegeven , welke reliquie zich nog in de domkerk te Praag bevindt. De heilige Vitus is de patroon der jeugd, de leidsman en helper der vrome, Christelijke jeugd. Ook wordt zijne voorbede vooral bij het lijdon onder smartelijke krampen (St.-Vitusdans genaamd) ingeroepen, wijl hij den zoon des keizers hiervan gena .
VAN EENEN CHRISTELIJKER JOXÖELIXG OF EENE CHRISTELIJKE MAAGD TOT DEN H. MARTELAAR VITUS.
Glorierijke martelaar, Vitus, gij hebt u, nog teeder en jong zijnde, aan de gevaarlijkste verzoekingen blootgesteld gezien, en zelfs uiv eigen vader bereidden die schan-
28
delijke bekoringen, om u in zware zonden te doen vallen, en u van het H. Hart van Jezus los te ruücen. Doch gij waart te diep doordrongen van de heilige godsvrucht en de liefde tot Jezus, dan dat gij het kostbaar kleinood der onschul.l aan het gevaar zowlt blootgesteld hebben; gij hebt tot het gebed uwe toevlucht genomen en door het licht der genade gezien, hoe vergankelijk, hoe nietig en schandelijk het genot dezer wereld is, en hoe schoon daarentegen, hoe zegenrijk, hoe heerlijk de deugd der zuiverheid is. O, lieve heilige jongeling, ik bid u vurig, help mij, dat ik de strikken, welke de wereld, vol ergernis, mij legt, ontga, dat ik mijne booze, bedorven neigingen niet involge, dat ik de naaste gelegenheid der zonde schuive, en bij elke uiterlijke of innerlijke aanvechting tot het gebed mijne toevlucht neme, om op deze wijze het kleed der onschuld te bewaren en eenmaal de kroon der onsterfelijkheid en het eeuwig, zalig leven met u in den hemel deelachtig te worden. Amen.
5. De H. Bisschop en Martelaar Erasmus.
e heilige Erasmus wordt voorgesteld als een bisschop, mot staf en mijter, gekleed in eene lange dalmatiek. In zijne linkerhand draagt hij eene windas, waarom zijne ingewanden gewikkeld zijn.
Tijdens de Christenvervolging, onder keizer Dio-cletianus, was hij bisschop van het patriarchaat An-tiochië, waar eens de heilige Apostel Petrus het geloof verkondigde. Wijl hij in zijn ootmoed vreesde, onder de vervolging niet standvastig te zullen blijven, vluchtte hij naar de woestijn, en verborg zich in de omstreken van den berg Libanon. Daar leidde hij zeven jaren onder gebed, tranen en boetedoening een heilig leven; doch ook in de woestijn drongen
29
de dienaren der Christenvervolgers door. De hei» lige Erasmus werd gevangen genomen en de rechter vorderde van hem, dat hij den goden zou offeren. Daar hij evenwel moedig Jezus Christus beleed, werd hij met loc den kolven geslagen, doch hij bleef zonder smarten en wonden, Nu werd hem kokende olie en pek over het lichaam gegoten, waardoor hij evenmin gedeerd werd. llustig stond hij daar in de vlammende massa, die om hem schuimde en kookte, en de martelaar loofde luide den Heer. Allen, die van dit schouwspel getuigen waren, bekeerden zich tot het Christendom, doch de rechter bleef verstokt en liet den heilige zwaar geketend in een kerker werpen, om hom daar den hongerdood te laten sterven. Voor de deur van de gevangenis werd een zware steen gerold, en deze werd met den zegelring des rechters verzegeld. Erasmus zou dus verhongeren; maar een engel kwam zijne ketenen verbreken, verloste hem uit den kerker, en zeide hem, dat hij nog vele zielen voor Jezus zou winnen.
Als bode des heils trok hij verschillende landen door, alom den Gekruisigde predikend, en hij won vele zielen voor Jezus. Hij kwam in Italië, waar hij veertig duizend heidenen tot het Christendom bekeerde en doopte. Keizer Maximianus, die in het Wes-ten de Christenen vervolgde, zooals Diocletianus in het Oosten, beval dat alle bekeerlingen zouden gedood worden. Werkelijk werd dit bevel aan driehonderd dertig Christenen voltrokken, en de heilige bisschop riep den martelaren toe: „Gaat binnen in de heilige p'laats, die God u heeft bereid; weldra volg ik u.quot; Te Formia, het tegenwoordige Gaeta, werd de heilige Erasmus gevangen genomen. Eene stem uit den hemel riep hem toe: „Kom, Erasmus, het loon met uwe broederen ontvangen.quot; De tiran verzon eene geheel bijzondere marteling voor den heilige. Hij liet den martelaar het onderlijf opensnijden, en er de ingewanden, terwijl hij nog
30
leefde, uitrukken. Onder deze marteling bezweek Erasmus, den 2en Juni van het jaar 303.
De heilige wordt vooral door weduwen en weezen alsook door hen, die aan de ingewanden lijden, als bijzondere voorspreker aangeroepen. Hij wordt ook in stormen en onweder door de zeevarenden aangeroepen en als de vurige stralen langs de masten zichtbaar worden1); dewijl eenmaal, toen de bisschop gedurende een hevig onweder predikte, de hemel boven hem en zijne toehoorders helder en klaar bleef.
VAN EENE GODVRUCHTIGE WEDUWE TOT DEN HEILIGEN BISSCHOP EN MARTELAAR ERASMUS.
Beminnenswaardige, heilige dienaar Gods, gij hebt tyjdensuw aardsche leven den bitteren beker des tijdens, welken Jezus u reikte, gewillig en standvastig gedronken, en ook vele tranen van bedroefden en kranken gedroogd. Gij zijt hun een hulp in den nood geweest en ik bid vurig, mi gij met Jezus zijt veree-nigd, gedenk ook eene arme, vet-laten iveduwe, die in den nood tot u hare toevhicht neemt. Bid voor mij tot Jezus, dat Hij mij in mijnen weduwstaat een trooster, in mijnen nood een helper, in mijne verlatenheid een redder zij. O, hid voor mij, goede, heilige bisschop, dat Jezus mij de genade verleene, om volgens mijnen staat Imiseh en rein televen, en dat ik, gelijk de heilige weduwe Anna, in versterving en gebed mijn levensdagen moge slijten, en als mijn stervensuur naakt, mijne ziel in Gods hand moge overgeven. Amen.
De Italiaansche zeelieden noemen den heiligen Erasmus St. Elmo, en het luchtverschijnsel der vuurstralen om de masten St. - Elmsvuur.
31
TOT DEN HEILIGEN BISSCHOP EN MARTELAAK ERASMUS IN LICHAAMSSMARTEN.
Ftindvastige helyjder van Jezus Christus, zegenrijke overwinnaar aller martelingen om des geloofs wille, heilige Erasmus! hoe onbeschrijfelijk moefan uwe smar en geweest zijn, toen men u door opensnijding van het onderlijf langzaam doodmartelde; doch de liefde tot Jezus, die in uw hart ontvlamde, was grooter dan al di. pijnen. Ik hid u vurig, help mij door uwe voorspraak hij God den Heer; opdat de henge pijnen van mij ivo; den weggenomen. Doch is het de wil Gods, dat ik lij ie, zoo help mij, opdat ik deze smarten in vereeniging met het itter lijden van Jezus en uwe martelingen m t geduld en onderwerping drage, opdat zij mijne ziel tot heil mogen verstrekken. Amen.
-lt;XXgt;-
6. De H. Martelaar Christophorus.
et beeld van den heiligen bloedgetuige, Cliris-topliorus stelt een reusachtig man voor met een langen baard en een in den wind fladderen-den mantel. Hij houdt een dikken boomstam met beide handen vast, en waadt door een diepen vloed. Op zijnen rechter schouder zit het kindje Jezus, klein en aanvallig. Het draagt in de linkerhand een wereldbol met een kruis, en geeft met de rechterhand den zegen.
De legende •, erliaalt van den heiligen Christo-phorus het volgende:
De heilige martelaar, uit Kanaiin afkomstig, heette aanvankelijk Adokinos, in het Latijn Reprobus. Hij was een ruwe heiden van groote gestalte. Zijne kracht was overeenkomstig zijnegrootte, daarom wilde hij den grootste en machtigste zijne diensten
32
bewijzen, en ging van land tot land, om dien machtigste te zoeken. Maar waar hij ook kwam, overal zag hij, dat boven hem, die de sterkste scheen, nog een sterkere, en boven hem, die de machtigste scheen, nog een machtiger stond. Zoo vruchteloos zoekend, kwam hij eens voor eene hut, welke door een braven, eerwaardigen grijsaard werd bewoond Reprobus on erhield zich met den ouden man, en toen hij uit diens mond vernam, dat hij een kluizenaar was, die de wereld had vaarwel gezegd, om den Heer te dienen, die alles heeft geschapen, die alles onderhoudt en regeert, riep Reprobus uit: „Dat is Degene, dien ik zoek. Ik wil niemand anders dienen, dan den grootste en machtigste. Zeg mij toch, waar kan ik Hem vinden!quot; — „Gij kuntquot;, antwoordde de kluizenaar, „den Heer, dien ik volg, op deze aarde niet vinden. Niemand kan Hem zien, die in het ongenaakbaar licht woont. Wie Hem wil dienen, moet zich den Heer ten offer brengen, alles voor Hem doen en lijden, en het loon daarvan is onmetelijk en zonder einde quot;
Reprobus bad nu den kluizenaar, hem dezen Heer en Zijne macht te leeren kennen, en deze onderwees hem in de geheimenissen des geloofs en de heiden werd gedoopt. Toen nu Reprobus Christen was geworden, bespeurde men in zijn gemoedsleven een geheelen ommekeer. Hij verhoo-vaardigde zich niet meer op zijne grootte en sterkte, en vroeg den kluizenaar, hoe hij den waren God zou kunnen dienen. De grijsaard kwam op het denkbeeld den grooten sterken man eene bijzondere taak op te dragen. In de nabijheid van zijne hutwa,s eene rivier, waarover geen brug lag, zoodat de reizigers, die zich naar de overzijde van den vloed moesten begeven, altijd een groeten omweg moesten maken.
„Wilt gijquot;, zoo sprak de kluizenaar, „uit liefde tot Jezus degenen, die dezen stroom moeten doorwaden, doch het niet kunnen, er overdragen, zoo
zult gij voor dezen liefdedienst Gods genade erlangen. Bouw hier aan de rivier eene hut en begin het Gode gevallig werk.quot;
Reprobus deed, wat de kluizenaar vroeg, en droeg van nu af, met een stok tot steun, talrijke reizigers over de rivier. Eens klonk hem de sten; van een kind in de ooren, welke riep: „Kom, draag mij over!quot; Hij keek op en zag aan de overzijde van den stroom een lief, aanvallig kind. Reprobus waadde door de rivier, nam het kind op zijne schouders en ging weer door het water. Al wadende bemerkte hij, dat het kind hoe langer hoe zwaarder werd, zoodat hij met de uiterste inspanning en den grootsten angst den oever bereikte. Toen hij het kind neerzette, sprak hij: „Het is, alsof ik de gansche wereld op mijne schouders droeg.quot;
„Verwonder u hierover niet,quot; sprak het kind, „gij hebt niet alleen de geheele wereld gedragen, maar ook Hem, die het heelal geschapen heeft. Ik ben Degene, Dien gij voortaan dienen zult, Christus, uw Koning, de Koning der wereld. Van nu af aan zult gij Christophorus (d. i. Christusdrager) heeten en mijnen naam onder de heidenen bekend maken.quot; Het kind verdween en Christophorus diende nu den Goddelijken Heiland door de prediking van het Christendom. Toen hij in Lyeië predikte en achttienduizendheidenen zich daar lieten doopen, zond keizer Decius, die de Christenen vervolgde , vier honderd soldaten uit, om den prediker te vangen. Deze soldaten evenwel eerbiedigden den held, en deden hem geen leed. Op den terugweg begeleidde hen de heilige en verkondigde hun zoo dringend en overtuigend het geloof in Jezus, dat zij zich lieten doopen. Nu beraadslaagde de keizer, hoe men den heilige overwinnen zou. Hij zond twee vrouwen van verdachte zeden en uitnemende schoonheid tot Christophoriis, om hem te verleiden; maar
O 11, Helpers i, d, nood, 3
34
de heilige bekeerde ze tot het Christendom, waarop de keizer de bekeerde vrouwen en soldaten liet do.oden. Intusschen ging Christophorus Yoort het ware geloof te prediken en heidenen te bekeeren. Eindelijk voor den keizerlijken rechterstoel geroepen, wilde men hem dwingen, het Christendom te loochenen. Daar hij dit standvastig weigerde, werd hij met olie overgoten en onder hem een vuur ontstoken. Doch de vlammen deerden hem niet, en nu werd Christophorus onthoofd op den '25en Juli van het jaar 254.
Twee groote heiligen bevestigen, wat in deze geschiedenis wonderbaar en onbegrijpelijk toeschijnt, namelijk: de heilige Ambrosius, die in zijne rede, ter eere van den heiligen Christophorus zogt: „Hij heeft acht en veertig duizend zielen tot Christus bekeerd;quot; en de heilige Vincentius Ferrerius, welke bij het uitbreken der pest in Valencia alle hulp aan de voorbede van den H. Christophorus toeschrijft. Deze heilige is onder de veertien helpers in den nood de patroon tegen de bekoringen van den duivel, tegen pest, hongersnood en brandgevaren.
TOT DEN HEILIGEN CHRISTOPHORUS.
Liefderijke, heilige martelaar, Christophorus, yij hebt onafgebroken naar den sterksten en machtig sten gezocht en hebt Hem eindelijk gevonden. Christus, die in de wereld kwam, om het menschdom te ver -lichten, heeft ook u verlicht, heeft u de Christelijke waarheden doen kennen en de genade des geloofs geschonken, ja zelfs heeft Hij u die groote genade verleend, voor het geloof uw bloed te mogen vergieten. O, hid voor mij, opdat ik de genade des geloofs, die ik niet zooals gij heb behoeven te zoeken, maar die de lieve, barmhartige God mij reeds in mijne kindsheid geheel om niet geschonken heeft, dat ilc die onschat-
35
hare genade, heivare, en naar het heilig geloof leve, door, evenals gij, naar mijnen staat God den Heer trouw te dienen, mijne ■plichten naar den wil Gods getrouw te vervullen, en uit liejde tot Hem alles te doen en te lijden. Ik kan ivel niet voor mijn geloof den marteldood sterven, maar ik kan het overal en hij iedere gelegenheid belijden. Ik kan niet als gij het heilig geloof verkondigen, maar ik kan door een goed voorbeeld, een hartelijk woord, veel goeds onder mijne me-demenschen stichten, en door gehed en aalmoezen het streven der geloofsverkondigers steunen. Op deze wijze kan ik mijn God en Heer dienen en mijne ziel kan alzoo de eeuwige zaligheid erlangen. Help mij daartoe, gij heilige dienaar des Almachtigen, door uwe liefderijke voorspraak. Amen.
—lt;»0—
7. De H. Bisschop en Martelaar Dionysius.
pmerkelijk is het beeld van den heiligen Dionysius : Een bisschop met zijn herdersstaf in den rechterarm, terwijl hij zijn afgehouwen hoofd in beide handen houdt. De legende verhaalt ran hem het volgende:
De heilige Dionysius werd uit hoog adellijke ouders, in de wereldberoemde stad Athene geboren. De jongelingsjaren bereikt hebbende, reisde hij naar Heliopolis in Egypte, om er de sterrenkunde te bestudoeren. Terwijl hij daar de wetenschap beoefende, stierf onze Heer en Heiland, Jezus Christus, teJeruzaler aan het kruis, en drie uren lang overdekte eene wonderbare duisternis het aardrijk, waardoor allen met vreeze en angst werden vervuld. Dionysius, die den natuurlijken loop der sterren kende, sprak, toen de ongewone zonsverduistering plaats had, tot zijne gezellen: „Het schijnt, dat er een nieuw licht zal opgaan, of de Schepper van het
3*
36
heelal lijdt geweld, of het geheele wereldgebouw gaat ten gronde.quot;
Naar Athene teruggekeerd, werd Dionysius in den Areopagus, het hoogste rechtscollege der stad, opgenomen. Destijds heerschte daar de afgoderij, en ook Dionysius was die leer toegedaan. De Atheners hadden voor hunne goden verscheidene prachtvolle tempels gebouwd, waaronder een met het opschrift voor het altaar: „aan den onbekenden god.quot; Terwijl Dionysius in den Areopagus zitting had, kwam de heilige Apostel Paulus te Athene in het jaar 51 na Christus' geboorte.
Omtrent deze gebeurtenis wordt in de Handelingen der Apostelen 17, 16—34 het volgende vermeld;
„Toen Paulus te Athene kwam, vond hij de stad aan afgoderij overgegeven. Hij redetwistte met de Joden in de Synagoge en sprak op de marktplaats tot degenen, die daar tegenwoordig waren, om allen de leer des heils te verkondigen. Athene was destijds de zetel der wereldwijsheid en telde binnen hare veste tal van geleerden. Toen nu Paulus daar openlijk optrad, om het Evangelie te verkondigen, waren ook eenigen van de beroemde mannen tegenwoordig, om hem tegen te spreken, en vroegen: „Wat wil die prater betoogen?quot; Anderen meenden, dat hij de prediker van nieuwe goden scheen te zijn, omdat hij Jezus en Zijne verrijzenis verkondigde. Zij namen hem met zich en geleidden hem voor den Areopagus en zeiden: „Mogen wij weten, welke de nieuwe leering is , die door u gepredikt wordt?quot; — De Atheners waren zeer begeerig, iets nieuws te hooren. Maar Paulus, te midden van den Areopagus staande, antwoordde:
„Atheners, ik zie, dat gij in vele dingen te licht-geloovic; zijt; want toen ik onder het voorbijgaan uwe at,godsbeelden zag, heb ik ook een altaar gevonden, waarop geschreven stond: „Aan den onbekenden god.'quot; Wat gij nu, zonder te kennen, vereert, dat verkondig ik u. God, die de wereld gemaakt heeft
37
en al wat daar in is. Hij, die de Heer is van Hemel en aarde, woont niet in tempelen, door men-schenhanden gemaakt, en laat zich door menschen-handeti niet bedienen. Hij heeft uit éénen menach het gausche menschengeslacht gemaakt, om te wo-n^n over de gansche aarde en heeft bestemde tijden en grenzen aan die bewoning gesteld, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem mochten gevoelen en vinden; al is het, dat Hij niet verre is van ieder onzer; want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, en zooals een uwer dichters heeft gezongen: „Wij zijn ook van zijn geslacht.quot; Daar wij nu van Grods geslacht zijn, mogen wij niet meenen, dat het Goddelijk Wezen goud of zilver of steen is, een beeld van menschelijke kunst en vinding. God heeft de tijden der onwetendheid laten voorbijgaan, maar nu verkondigt Hij het menschdom overal boete te doen; omdat Hij een dag gesteld heeft, waarop Hij de wereld zal oordoelen in rechtvaardigheid door Hem, dien Hij daartoe beschikt heeft, aan alle menschen het geloof biedende en terwijl Hij Hem verwekte van den dood.quot;
Daar zij evenwel van de opstanding uit den dood hoorden, spotten eenigen van hen; maar anderen zeiden; „Wij willen u hierover een andermaal hooren.quot; Alzoo ging Paulus uit hun midden; maar sommigen van hen hingen hem aan en geloofden, onder welke Dionysius, een lid van den Areo-opagus, eene vrouw met name Damaris en eenige anderen.
Dionysius werd nu een leerling van den heiligen Apostel Paulus, die hem drie jaren onderwees, doopte en tot bisschop van Athene wijdde. Hij predikte onverschrokken de leer des kruises en stelde vele geschriften op, die van diepe kennis der geheimenissen des geloofs getuigenis geven, en waarvan de vrome kerkleeraren getuigen, dat de heilige Apostel Paulus ze slechts in den hemel, waartoe
hij opgenomen werd, kon geleerd en aan Dionysius medegedeeld hebben.
De heilige bisschop won eene groote menigte heidenen voor het geloof in Jezus, en genoot de groote genade, de Allerheiligste Maagd en Moeder Gods Maria te Ephese te zien.
Toen hij nu in het jaar 66 vernam, dat de Apostel Paulas in Rome met den heiligen Petrus in de gevangenis was geworpen, reisde hij naar de eeuwige stad. Gedurende die lange reis, hield hij zich in verschillende streken op en verkondigde er het heilig Evangelie. Eindelijk kwam hij te Rome aan, maar hij vond de heilige Apostelen niet meer in leven; ook de heilige opvolgers van den heiligen Petrus waren in dien tusscheutijd den marteldood gestorven, en de heilige Clemens regeerde op den heiligen stoel. Deze paus zond Dionysius naar Gallië (Frankrijk), om ook daar het licht van het heilig geloof te verbreiden. De toenmalige stad Parijs en omstreken koos hij als de plaats zijner bestemming. Zijn krachtig woord en tallooze wonderen maakten een diepen indruk op de in den godendienst diep verzonken heidenen. Duizenden ontvingen van den bisschop het heilig geloof en het doopsel, en immer breidde zich de ware leer verder uit. Hierop ontstaken de heidensche priesters in woede en klaagden den bisschop aan bij keizer Domitianus, die den landvoogd van Parijs het bevel zond, den heiligen Dionysius te vangen om hein het Christendom te doen afzweren of bij weigering te doen sterven.
De heilige bisschop evenwel weigerde zijn God en Heer ontrouw te worden, en verdroeg met den grootsten heldenmoed iedere marteling. Op eenen berg bij de stad gebracht, sedert Mont-Martre, Martelberg genoemd, vverd hij onthoofd. De abt Hal-duïnus verhaalt, dat de heilige Dionysius zich na zijne terechtstelling plotseling verhief, zijn afgeslagen hoofd in de handen nam, en zoo naar de plaats
39
ging, waar later de abdij St. Denis werd gebouwd. Dit geschioMe in het jaar 119 op den 9deii Ooto-ber. De II. Dionysius wordt door hen, die door gewetensangst worden gekweld, bijzonder als voorspreker aangeroepen.
TOT DEN HEILIGEN BISSCHOP EN MARTELAAR DIONYSIUS IN
GEWETENSANGST.
Trouwe dienaar Gods, heilige Dionysius, met welke innige liefde hebt gij Jezus in uw hart gedra-(jen, nadat 11 de heilige Apostel het Goddelijk, zoet Hart van Jezus had doen kennen en u in die liefdevlammen een hlik had laten werpen. Met hoe groo-ien ijver hebt gij den zoeten Naam Jezus aan de volkeren verkondigd en geene moeite, geen arbeid, geen lijden, geen ellende, geen vervolging gevreesd, opdat ook zij de genade des geloofs en de liefde van Jezus deelachtig mochten worden. Ik hul u om uwe liefdevollevoorspraak,opdat mijne ziel onder den last,die haar drukt, niet bezwijke. Help mij, opdat Jezus, dien gij tot in den dood trouw hebt gediend en voor wien gij uw leven hebt gelaten, mij de rast en den vrede des harten weder schenke. Ach, hoe foltert mij mijn geweten, dat mij gedurig mijne liefdeloosheid, mijn ondank, mijne boosheid verwijt, waarmede ik God belee-digde, ofschoon ik rouwmoedig, en naar ik geloof, met oprechten wil al mijne zonden en misdaden in het H. Sacrament der Biecht heb beleden. Wel is waar is mijne straf rechtvaardig, en de knagingen des gewetens heb ik verdiend; maar moedeloosheid en vrees buigen mij neder en willen mij het vertrouwen op Gods barmhartigheid ontnemen. O, bid voor mij, heilige martelaar, opdat Jezus' heilig Hart mij trooste, en moet ik nog lang volgens Zijnen heiligen wil de knaging des gewetens verduren, o, bid dan, dat Hij mij de berusting in Zijn heiligen wil schenke en de hoop op Zijne oneindige verdiensten mij
40
niet ontvcdle, maar mij integendeel sterke, opdat ik
God in ootmoed diene tot het einde mijns levens. Amen.
---
et beeld van den H. Cyriacus stelt een diaken voor, zooals men den H. Lau-rentius afbeeldt; het is een jongeling met geschoren hoofd, die in de rechterhand een palmtak en in de linkerhand een vreeselijken draak aan een keten vasthoudt. Keizer Maximianus liet bij zijn terugkeer uit Afrika naar Rome, om zijn medekeizer Dioclelianus te vereeren, een prachtig gebouw oprichten, waarvan tegenwoordig nog de overblijfselen zichtbaar zijn als ruïne van „de Baden van Diocletianus.quot; Christenen, die om des ge-loofs wille waren gevangen genomen, moesten voor straf aan dezen bouw den zwaarsten arbeid verrichten, en men liet hun dag noch nacht rust. Een rijk man, Trason genaamd, die destijds te Rome woonde, kon niet dan met het diepste medelijden den treurigen toestand zijner geJoofsgenooten aanschouwen, en liet hun door vier Christelijke, moedige mannen; Cyriacus, Sisimüus, Largus en Stna-ragdus geregeld eiken nacht het uoodige voedsel brengen. De heilige paus Marcellus wijdde daarom de beide eerstgenoemden tot diakeu, aan wie in het bijzonder de zorg voor arme en noodlijdende Christenen was opgedragen. Cyriacus vervuldigde ijverig zijn heilig eu verdienstelijk ambt. Toen hij wederom den Christelijken arbeiders heimelijk eenig voedsel bracht, ontmoette hij onder hen een eerbiedwaardig grijsaard, die onder den zwaren arbeid scheen te bezwijken. Door heilige liefde en innig medelijden bewogen, verzocht hij den grijsaard, in zijne plaats te mogen werken. De oude man stemde toe, ontvluchtte en Cyriacus volbracht gewillig de zware
41
taak. Doch spoedig werd het bedrog ontdekt en Cyriacus met zijne gezellen in de gevangenis geworpen.
Drie jarenhaddenzijin den duisteren kerker doorgebracht, toen de dochter van keizer Diocletianus ziek werd; de booze geest had haar overmeesterd, en niemand kon het arme meisje helpen. De hei-densche priester, welken men raadpleegde, verklaarde nn, dat de duivel het kind wel verlaten zou, als de diaken Cyriacus voor haar bad. Dadelijk werd nu de heilige uit den kerker gehaald en hij vermocht door vurig bidden en zegeningen het meisje te bevrijden. Door dit wonder diep getroffen, beval de keizerin, dat Cyriacus het meisje in de Christenleer zou onderwijzen en doopen. Daar keizer Diocletianus zijne dochter zeer beminde, nam hij uit dankbaarheid den diaken Cyriacus onder zijne bescherming en schonk hem eene prachtige woning, waar hij, beveiligd tegen de vijanden van Christus, met zijne vrienden kon leven in den dienst van zijnen Heiland.
Omstreeks dien tijd werd de dochter van koning Sapor van Perzië door eene gelijke ziekte getroffen, als de dochter van keizer Diocletianus, en daar de koning vernam, dat de diaken Cyriacus de dochter des keizers had genezen, zond hij een gezantschap naar het keizerlijk hof met de bede om hulp van Cyriacus, De heilige, hieromtrent ingelicht, begaf zich op weg. Na eene moeielijke reis, die hij te voet maakte, kwam hij eindelijk bij den Perzischen koning aan. Hij legde de maagd de handen op, bad voor haar en weldra had de Satan haar verlaten en was zij gezond. iNa dit wonder begeerden 420 personen door hem gedoopt te worden. Nadat hij de heidenen onderwezen en gedoopt had, keerde hij naar Rome terug, waar hij zijne woning weder betrok, en onder waken, vasten en bidden den Heer diende.
Ondertusschen stond hij nog onder bescherming van den dankbaren keizer, en niemand deed hem
42
eenig leed; maar korten tijd daarna ging Diocle-tianus eene reis maken, en van zijne afwezigheid maakte de medekeizer Maximianus gebruik, om zijne woede tegen de Christenen te koelen. Het eerste offer was de diaken Cyriacus. Hij werd geketend en voor den rechter Carpasius gebracht, dio hein verweet, dat hij den machtigen keizer ongehoorzaam was.
„Wijquot;, antwoordde de heilige, „gehoorzamen en offeren onzen Heer Jezus Christus.quot; — Hierop spotte Carpasius met de grijze haren van den heilige en zei hem, dat hij die weer jong en schoon zou maken. De rechter liet pek smelten en dat over het hoofd van Cyriacus gieten. Met hemelsch geduld verdroeg de heilige deze verschrikkelijke marteling en riep met luider stemme: „Eere zij U, o Heer, dat gij ons. Uwen dienaren, vergunt, door de poort der marteling tot de hemelsche heerlijkheid binnen te gaan.quot;
„O, gij oude dwaas,quot; riep Carpasius hem lachend toe, „wilt gij gaarne een sraartelijkeu dood sterven ?quot;
Hierop antwoordde Cyriacus; „Mijn verlangen was te allen tijde, om voor Christus te sterven.quot; -Nu trachtte Carpasius den standvastigen belijder des Heeren door beloften te winnen. Hij beloofde hem, indien hij den goden wilde offeren, de rijkste geschenken. „Geef deze dingen,quot; antwoordde Cyriacus, „aan degenen, die onzen Heer Jezus Christus, onzen Schepper, niet willen erkennen.quot; Hierop zag Carpasius in, dat noch bedreigingen, noch vleierij den dienaar van Jezus tot verzaking van het geloof bewegen zouden; derhalve beval hij, in woede ontstoken, den martelaar op de pijnbank te leggen, hem de ledematen te ontwrichten en met knotsen te beuken. Onder deze gruwelijke marteling hoorde men deze woorden uit den mond van den gedul-digen martelaar;
„Erbarm U mijner, o Heer Jezus, erbarm U mij-
43
ner en wees mij genadig.quot; Carpasius zag zich overwonnen; want pijn noch marteling waren in staat, den heilige los te rukken van de liefde tot Jezus Christus. Nu meldde Carpasius do geheele toedracht der zaak aan keizer Maximianus, die bevel gaf, om dezen heilige en meer andere.Christenen, welke met hem in den kerker zuchtten, terecht te stellen. Door de Via sal ar ia (Zoutstraat) gevoerd, werd hij tusschen deze straat en de tuinen van Sallustius ter dood gebracht, en door den priester Johannes, niet ver van de plaats der terechtstelling, begraven. Eenige maanden daarna werd zijn lijk op last van paus Marcellus opgegraven en naar het landgoed van de heilige Lucina overgebracht op den 8en Augustus van het jaar 309.
Door keizer Otto I (936—-973) werd de eene arm des heiligen naar Bamberg overgebracht en onder paus Leo IX werd in het jaar 1049 de andere arm in de abdij Altdorf (in den Elzas) geplaatst.
De heilige diaken Cyriacus wordt in vele streken van Duitschland hoog vereerd, en als patroon in hevige verzoeking bijzonder aangeroepen.
Gr e b e d
TOT DEN HEILIGEN MARTELAAR CYRIACUS IN ZWARE BEKORINGEN
Liefdevolle, heilige dienaar Gods, gyj hebt met onovericinnelvjke trouw volhard in het geloof aan Jezus, den Zoon van den levenden God, en niets kon u van de liefde tot Jezus scheiden, zoomin kerker en ketenen als marteling en dood. In dit standvastig geloof en deze vlammende liefde tot Jezus werd u de genade geschonken, den eeuwigen tegenstander Gor s, den nimmer rustenden vijand van het menschdom, den moor a en aar der zielen te bestrijden, te overwinnen en uit de arme bezet nen te verdrijven. — O, trouwe dienaar van Jezus, die reeds in de glorie
44
des Hemels het loou uwer getrouwheid geniet, ïêip mij door uwe voorspraak, opdat ik de verzoekingen, welke mijne ziel bestormen, moge overwinnen. Gij kent de listen van den boozen vijand, gij kent zijne inblazingen, (jij weet, hoe hij dag en nacht rondwaart, om zielen in het verderf ie storten; maar ik wil mijne ziel behoeden, ik wil de afschuwelijke, voorstellingen en beelden, die mij kwellen, van mij verwerpen, en toch, wanneer ik meen, ze verdreven te hebben, dringen zij zich opnieuw aan mij op, zoodat ik vreeze, er in toe te stemmen. Ach, lieve, heilige Cyriacus, ik wend. mij met vertrouwen tot u; gebruik de macht, welke Jezus u gedurende uw aard-sche leven op den Satan gegegen heeft, en verdrijf den vijand mijner ziele, als hij mij met zijne bekoringen bedreigt. Wil de lieve God evenwel toelaten, dat ik onder de bekoringen lijde, zoo bid voor mij, dat mij de genade icorde verleend, telkens de verzoeking te kunnen wederstaan en mijne ziel, welke in den doop een tempel des Heiligen Geestes is geworden, immer onbevleld te bewaren. Anten.
■—W--
9. De H. Hoofdman en Martelaar Achatius.
e heilige Achatius wordt afgebeeld als een ernstig, oud man, geharnast en met een doornen kroon op het hoofd. In de rechterhand houdt hij een tak vol doornen on in do linker een boomtak, waaruit een groot kruis oprijst. Hij diende als een dapper veldheer in het leger van keizer Diocletianus en was een vurig belijder van den Heiland, die hem onder zoovele heidenen tot het Chi-is-tengeloof had verkoren. Maximianus, de schoonzoon van keizer Diocletianus, had aan het leger het volgende bevel gegeven : „Alle krijgers, die weigeren, aan de goden te offeren, zullen gevangen ge-roraen, gemarteld en gedood worden.quot; Velen vie-
45
len uit vrees voor de marteling van het Christendom af. Achatius evenwel begaf zich naar den overste Firmus en verklaarde hem vrijmoedig en onverschrokken , dat hij Christen was, en als zoodanig wilde leven. Firmus zond hem naar den veldheer Bibianus. Deze, een vrijdenker, die zoo min aan de goden als aan God geloofde, en zeer bekwaam was in het redetwisten, stelde Achatius deze vraag: „Als uw Christus een God is, waarom straft hij dan de keizers niet, die Zijne leerlingen vervolgen?quot; Achatius verklaarde hem de wonderen van Gods barmhartigheid en met hoeveel lankmoedigheid Hij de goddeloozen verdraagt. Hij verklaarde tevens, dat God ook oneindig rechtvaardig is, en te zijner tijd de zondaren treft, docli nimmer degenen verlaat, die op Hem vertrouwen. Bibianus antwoordde: „Ik wil eens zien, of uw God u helpen zal, als ik u laat martelen.quot; Hij liet Achatius nu vreeselijk pijnigen en m den kerker werpen; maar de wonden des heiligen werden in de gevangenis op wonderdadige wijze genezen. Bibianus waagde het nu niet meer, de hand naar Achatius uit te steken, en zond hem naar Thracië voor den rechter Flaccinus, die hom evenwel niet meer liet martelen, maar onthoofden. Dit geschiedde op den 8en Tvïei van het jaar 307. Da H. Achatius wordt als patroon in doodsangst aangeroepen
TOT BEN HEILIGEN MAF.TKIAAR ACHATIUS OM EEN ZALIGEN DOOD.
Lieve, trouwhartige martelaar Achatius, die onder de banier can Jezus Christus bloedig, ja zelfs tot den dood toe gestreden en de vijanden Gods zegenrijk overwonnen helt, ik smeek u vurig, bid voor mij en help mij, opdat ik de vijanden mijns heils, de wereld met hare lusten, mijn vleesch met zijne booze begeerlijkheden, en den duivel met zijne bekoringen standvastig ivedersta en onder de vaan van
4!i
Jezus Christus, ivien ik door den heiligen doop toebehoor, zegevierend strijde. Vooral hid ik u, sta mij by, als mijn stervensuur naald, help mij dan, opdat rk in het geloof aan Jezus, mijn liefderijken Verlosser, en in vertrouwen op Zijne, oneindige verdiensten den laatsten strijd zegenrijk strijde, en mijnen geest met kinderlijk vertrouwen in Zijne heilige handen overgeve. Amen.
10. De H. Martelaar Eustacliius.
eze heilige wordt afgebeeld ah een jager met een jagershoorn op zijde, eene lans iii de hand en een groenen jagershoed op het hoofd. Naast hem staat een hert met een kruis tus-schen de horens. De logende verhaalt zijn wonderbaar leven aldus:
In het heidendom geboren en opgevoed, droo0-hij den naam Placidns en muntte in den krijgsdienst zoozeer uit, dat hij den rang van bevelhebber verwierf en de gunst der keizers Titus en Trajanus iii hooge mate genoot. Ofschoon heiden, volgde hij de ingeving van zijn geweten , was welgezind jegens zijnen naaste en den armen een weldoener, ilij verwien zich met zijne schatten vele vrienden voor den hemel. ïwee zonen ontsproten uit zijn gelukkigen echt met Trajana, eene der schoonste en meest gegoede vrouwen van Rome. Placidns schiep een bijzonder vermaak in de jacht. Eens vervolgde hij in het woud, ver van zijn gevolg afgedwaald, een prachtig hert. Jlet dier vlood in het diepst van het woud, en Placidus ijlde het na. Daar bleef het hert plotseling op een rotsheuvel staan. De jager richtte zijn pijl, om het te treffen, maar bemerkte plotseling tusschen het gewei van het hert een kruis met het beeld van den Heiland, die tot hem sprak: „Placidus, waarom vervolgt gij
47
Alij? Geloof in Mij, daar ik de Christus ben, en u reeds lang heb gezocht. Ga naar den priester der Christenen en laat u doopen; daar gij barmhartig jegens de armen zijt, wil ik ook u barmhartigheid bewijzen; maar ik wil u ook toonen, hoeveel gij voor mij zult te lijden hebben.quot;
Placidu^ gehoorzaamde, keerde naar de stad terug, zocht den katholieken bisschop, liet zich onderrichten in de Christenleer en ontving bij den doop den naam van Eustachius. Zijne vrouw Trajana en zijne beide zonen werden dezelfde genade deelachtig. Trajana werd Theopista, de eene zoon A.ga-pius en de andere Theopistus genoemd.
Weldra trof Eustachius het lijden, dat Jezus hem had voorzegd. Een woedende pest ontroofde hem zijne dienstknechten en maagden, en alle zijne bezittingen gingen door noodlottige omstandigheden verloren. Doodarm geworden, besloot hij, met de zijnen naar Egypte te gaan. Het huisgezin scheepte zich in, maar daar bij de landing Eustachius al het reisgeld niet kon voldoen, ontnam de eigenaar van het schip hem als schadeloosstelling zijne vrouw Theopista en voer heen. Met smart vervuld zette hij met zijne zonen de reis in het vreemde land voort en kwam voor een rivier, waarover geen brug lag. Kij besloot aldus zijne kinderen er één voor één over te dragen. Werkelijk bracht hij gelukkig Agapius aan de overzijde van den vloed, en ging terug, om Theopistus te halen; maar in het midden van de rivier gekomen, zag hij tot zijne ontsteltenis, dat een leeuw op Agapius toesprong en hem wegvoerde. In angst en schrik snelt Eustachius op zijn zoon Theopistus toe, maar eer hij het kind was genaderd, kwam een wolf uit de struiken te voorschijn en sleepte ook zijn tweede kind weg. Door het verlies zijner vrouw en zijner beide kinderen aan de diepste smart ter prooi, riep Eustachius uit: „Wat zal ik beginnen, ik, stam zonder bladeren en tuin zonder besproeiing! De tranen
48
vloeien mij uit de oogen als uit eene bron. Naar buiten zie ik het verlies mijner have en, wat nog meer is, van mijne vrouw en kinderen, hierbinnen ■is niets dan kwelling en aanvechting. Hoe zal ik gehoorzamen en mijn brood verdienen, terwijl ik toe .dusverre niets heb gedaan, dan heerschen. Waar zal ik een plek vinden, om in vrede te kunnen sterven.quot;
Onder deze klachten bereikte hij de overzijde van den stroom. In een ver verwijderd dorp vond Eustachius een onderkomen bij een landbouwer, dien hij in het zweet des aanschijns vijftien jaren diende. Omtrent dien tijd, 100 jaren na Christus, was keizer Trajanus in een gevaarlijken oorlog met den koning der Daciërs gewikkeld. Meermalen overwonnen, klaagden de keizer en zijne soldaten over het gemis van den dapperen veldheer Eustachius, wiens zwaard immer de zege behaalde. De keizer zond velen uit, om Eustachius te zoeken. Zij vonden hem in het dorp Badyssus en herkenden hem aan een litteeken aan den hals. Dadelijk brachten zij hem voor den keizer, die hem in zijne waardigheid herstelde en hem aan de spits van het leger tegen de Daciërs stelde. Eustachius zegevierde in verschillende veldslagen tegen den vijand, en hield met zijne troepen een triumfantelijken intocht binnen Eome.
Op Jen marsch hadden twee hoofdlieden, die zich door dapperheid hadden onderscheiden, hun nachtleger gekozen in de woning van een welgezeten man. In tegenwoordigheid eener vrouw, die bij den eigenaar des huizes met werk in den tuin was belast, vertelden de beide jonge strijders elkander hun levensgeschiedenis van hunne kindsheid af'.
De eene sprak: „Ik weet uit mijne kindsheid alleen, dat mijn vader Eustachius en mijne moeder Theopista heette, en dat wij in de uiterste armoede ons vaderland verlieten. Op de reis werd mijne moeder door den aanvoerder van het schip geroofd, en mijn broeder, door mijn vader over eene rivier gedragen.
49
■werd door een leeuw aangegrepen en voortgesleept, en ik werd, toen mijn vader in vertwijfeling terugkeerde, door een wolf weggevoerd; maar een herder redde mij uit den muil van het dier, nam mij mede naar zijn hut, en voedde mij op. Tot jongeling opgegroeid, nam ik dienst in het leger des keizers.quot; Nog had hij het laatste woord niet uitgesproken, of zijn krijgsmakker viel hem om den hals en riep uit: „Grij zijt Theopistus en ik ben uw broeder Agapius, die door den leeuw werd aangevallen, maar spoedig uit zijne klauwen was bevrijd. — Kom, laat ons nederknielen en God danken, die ons gered en weder gelukkigerwijze heeft samengebracht.quot;
De vrouw, die in de nabijheid de samenspraak der broeders met klimmende belangstellig had aangehoord, kon zich niet langer bedwingen, maar trad in hun midden en riep uit: „Daar gij broeders zijt en Eustachius uw vader is, zoo ben ik uwe moeder Theopista.quot; Wie schetst de vreugde van moeder en kinderen, die elkander na zulk eene lange scheiding plotseling wedervonden. quot;Weldra vond ook het drietal Eustachius weder; want toen de overgelukkige moeder zich tot den opperbevelhebber wendde met verzoek om met hare kinderen onder zijne bescherming naar Rome terug te kee-ren, herkenden de beide echtgenooten elkander. Zij verhaalde hem, dat de scheepsbevelhebber, die hen zoo wreed had gescheiden, weldra een plot-selingen dood was gestorven, waarop de matrozen haar als slavin hadden verkocht aan den man, bij wien zij nog in dienst was, en die baar altijd goed had behandeld. Overgroot was de vreugde van Eustachius, en innig gelukkig gevoelde hij zich bij het vernemen, dat zijne zonen Agapius en Theopistus als kapiteins onder zijn legerscharen dienden. Dadelijk liet hij zijne zonen ontbieden en omhelsde hen. Hierop liet hij het leger verzamelen en maakte
Ott, Helpers i. d. nood. 4
50
openlijk bekend, hoe hij zijne vrouw en kinderen had wedergevonden, hetgeen met algemeen gejubel door de krijgsknechten werd begroet. Intusschen was keizer Trajanus gestorven en werd opgevolgd door Hadrianus, die den veldheer Eustachius met groote eerbewijzen in de stad Rome ontving. Onder trompetgeschal en het gejubel des volks begaven de zegevierende legerscharen zich naar den tempel van den krijgsgod, om hem dt ar een dankoffer te brengen.
Voor de poort des tempels gekomen, verklaarde Eustachius tot verwondering des keizers, dat hij Christen was, en nooit den goden zou offeren. De keizer werd toornig, en zijn gunst veranderde in vijandschap en ongenade, vooral toen hij vernam, dat ook het geheele huisgezin des veldheers de Christenleer was toegedaan. Dadelijk liet hij, alle verplichting vergetend, Eustachius met vrouw en kinderen voor de leeuwen werpen, doch de wilde dieren deden hun geen leed en strekten zich vleiend aan hunne voeten neder. Niet getroffen door dit wonder, liet de keizer een ijzeren beeld maken, een stier voorstellend en van binnen hol. Eustachius werd daarin met vrouw en kinderen opgesloten, de stier gloeiend gemaakt en alzoo het viertal levend verbrand. Toen men na drie dagen het beeld opende, vond men de vier lijken ongeschonden, als waren zij slapende. Dit geschiedde den 20en September van het jaar 120.
De H. Eustachius wordt door de geloovigen als patroon in verschillende moeielijkheden des levens en in doodsgevaar aangeroepen.
TOT DEN HEILIGEN MARTELAAR EUSTACHIUS IN ARMOEDE BUITEN EIGEN SCHULD.
Heilige Eustachius, God heeft u langen tijd het kruis der armoede laten dragen; gij moest, in plaats
51
van te heersclien, jaren lang slavendienst verrichten en het hittere brood van smart en lijden eten, ofschoon geene schuld op uwe ziel drukte. Doch gij hebt de zware heproev.ng, die God over u liet komen, doorstaan, gij hebt u onder Zijne hand zonder morren en Magen gebogen, gij hebt het kruis der armoede met cd zijne wederwaardigheden, verachting, smaad, hoon en spot geduldig, met onderwerping gedragen. Ach, ook mij drukt het kruis der armoede ter aarde neder ; ik heb mij zeiven niet door gemtzucht, lichtzinnigheid of verkwisting dien tegenspoed berokkend; maar God de Heer heeft het zoo geivild. Daarom bid ik u, liev, heilige dienaar Gods, help mij door uwe voorspraak, opdat ook ik zonder morren en klagen, geduldig en met overgeving het kruis mijner onschuldige armoede drage. Geef, dat ik in mijn treurig en toestand niet kleinmoedig of wanhopig worde, maar evencds gij op Gods goedheid en barmhartigheid vertromve, op Hem, die vernedert en verheft, die bedroeft en iveder vertroost en die den armen van geest, ivélke Jezus navolgen, heeft toegezegd, dat zij Hem van aanschijn tot aanschijn zullen aanschouwen, en dat hun loon groot zal zijn in den Hemel. Amen.
TAN BEDROEFDE OUDERS TOT DEN HEILIGEN EÜSTACHIUS VOOR HUN KIND , DAT VAN HET PAD DER DEUGD IS AFGEWEKEN.
O, liefderijke, heilige Eustachius, wélk eene smart heeft uw hart doorboord, toen gij u van uwe lieve kinderen zaagt beroofd. Hoe dikwerf zult gij met diepen weemoed aan hen gedacht hebben, zonder hoop, hen eenmaal weder te zien. Doch, gij hadt den troost, dat zij vrome, Gode welgevallige l:gt;nderen } var en, welke de genade van het heilig doopsel ongeschonden hadden bewaard, kinderen, die den Heer vreesden, en voor Zijn aanschijn in onschuld wandelden.
4»
52
Ik evenwel héb een land, dat, trots alle welge-meende vermaningen, trots alle genaden, die God hem verleende, trots al mijne liefderijke zorgen, aan hem gewijd, den weg der deugd en vroomheid heeft verlaten, en bedrogen en misleid door de hooze wereld en hare hegeerlijkhe 'lt;en, den hreeden weg heivandélt, die ten verderue voert. Ach, hoe pijnigt mij dag en nacht de gedachte, dat mijn kind zijnen Schepper geheel vergeet en in de kisten en ondeugden der wereld verzonken, zich aan het gevaar der eeuwige straffen blootstelt. O, lieve heilige Eustachius, ik hid u vurig, wees mijn voorspreker voor Gods troon, opdat de Heilige Geest mijn verblind kind de oogen opene, zoodat het erkenne, wat het tot vrede kan strekken ; dat Hij tot zijn hart spreke, opdat het zich de goede lessen zijner oudersweder herinnere. Geef, datmijn kind de strikken, waarin deze wereld het gevangen houdt, verbreke en als de verloren zoon in zijns vaders huis terugkeere; dat het terugkeere tot zijnen Vader in den Hemel, die het geschapen heeft, tot Jezus, die het met Zijn kostbaar bloed v rloste, tot den Heilign Geest, die het in het doopsel heeft geheiligd. Amen.
-Clt;Xgt;-
e heilige Aegidius wordt afgebeeld als een abt, niet een langen, zwarten tabbaard. Een hert, dat met een pijl is doorschoten, knielt aan zijne zijde en in zijne rechterhand houdt hij den bisschopsstaf.
Deze h iilige abt werd te Athene geboren. Reeds op jeugdigen leeftijd schrikte hij terug voor men-schelijken lof en tijdelijke eer. Hij wilde onbekend en onopgemerkt zijnen Grod en Heer dienen, en bes1oot daarom dan ook, toen de roep van zijn heilig even zich meer en meer verbreidde, zijn vaderland
te verlaten en naar Rome te wijken. Hij zocht voor de zeereis een schip. Bij die gelegenheid zag hij er een, dat bij een hooge zee met wind en golven kampte, en elk oogenblik gevaar liep, te vergaan. De heilige viel aan het strand op de knieën, bad vurig voor de redding der schipbreukelingen, en weldra landde het schip zonder eenïg letsel. De gezagvoerder van het schip, die den heilige had zien bidden, nam hem op zijn verzoek kosteloos mede naar Rome, in de hoop, door de tegenwoordigheid van dien man van alle gevaren bevrijd te blijven. Na eene voorspoedige reis van vier dagen wierp de bevelhebber voor een eiland het anker, waar Aegidius een vromen monnik bezocht, en toen met het schip weer verder voer naar Frankrijk, waar hij zich naar bisschop Caesarius te Arles begaf. Hij bleef hier evenwel niet lang, want zijn trek tot eenzaamheid en afzondering dreef hem verder. Hij ging over de Rhone en trok naar een dicht woud in het bisdom Nimes. Hier koos hij de eenzaamste piek tot verblijfplaats en een duister hol tot woning. In den dienst van God leefde hij hier sober van de vruchten en kruiden des wouds, totdat op zekeren dag een hert hem zonder vreeze naderde en hem de melk tot voeding aanbood. Vele jaren was dit het voedsel, dat Aegidius gebruikte onder dankbetuiging aan God, die hem op zoo wonderbare wijze in zijne eenzaamheid te hulp kwam. Omtrent dien tijd, in het jaar 673 , hield Wemba, koning der Go then, eene groote jachtpartij. He jachthonden ontdekten het hert, dat ijlings in het hol van den kluizenaar vluchtte. De koning volgde met zijn gevolg de gangen der honden, totdat zij voor liet hol kwamen, dat evenwel met doornstruiken dicht bewassen en ontoegankelijk was. De jagers omsingelden het hol en de koning zelf schoot een pijl naar binnen; maar, inplaats van het hert te tretfen, verwondde hij den heiligen Aegidius. Met moeite baande men zich eenen weg naar binneu, en daar
54
lag de heilige, badende in zijn bïoed, en naast hem het hert. De koning, tot medelijden bewogen, liet dadelijk den gekwetste verbinden, bad hem om vergeving en beloofde hem, een klooster te zullen stichten, ter plaatse, waar zij elkander ontmoet hadden. De koning hield woord, en toen het klooster was gebouwd, werd Aegidius tot priester gewijd en eerste abt van deze stichting. Onder zijne leiding leidden de vrome mannen, die in dit klooster kwamen, een voorbeeldig leven. Dit vernam do Frankische koning Karei Martel en riep Aegidius tot zich. Hij ging gebukt onder gewetensangsten en hoopte door dien heilige den vrede des harten weder te erlangen. Aegidius kwam, en door God verlicht, kondigde hij den koning aan, dat hij eerst dan van de zielepijnen zou bevrijd worden, wanneer hij eene zonde, die hij in de biecht had verzwegen, op-rechtelijk aan den priester beleed. Martel, verschrokken en verwonderd, deed wat Aegidius hem zeido, vond wederom de gemoedsrust terug en overlaadde den heilige met geschenken. Deze evenwel ijlde met vreugde naar zijn geliefd klooster terug, betrachtte met zijne ordebroeders nauwgezet de regelen van den heiligen Benedictus en stierf in hoo-gen ouderdom op den len September van het jaar 725.
De H. Aegidius is de helper en voorspraak vooral van degenen, welke vreczen of zich schamen, eene oprechte biecht te spreken.
TOT DES HEILIGEN AEGIDIUS OJI DE ERKENNING DER ZONDEN EN EENE GOEDE OPRECHTE BIECHT.
Heilige Aegidius, gij hebt reeds in uwe vroegste jeugd het ivoord van onzen Heer Jezus ter harte genomen: „Leer van Mij, dat ik ootmoedig en nederig van Harte ben.quot; Gij hebt zoodoende iedere lofspraak, elk eerbetoon dezer wereld versmaad en daardoor de
55
genade verkregen, uw hart van zonden rein te bewaren en tot op hoogen ouderdom een Gode welgevallig leven te leiden. Ik rampzalige evenwel moet met smurt bekennen, dat ik uit hoogmoed, lichtzinnigheid en ijdel zelfvertrouwen mijne neigingen heb opgevolgd, de gelegznhe len tot zonde gezocht, en den wellust voedsel gegeven. Ik viel, ik heb dikwerf gezondigd en mijn God en Heer, mijn goeden Vader belee ligd, bedroefd en vertoornd. Ach, van lijlen en smart over mijn verloren leven doordrongen, vol berouw, dat ik Gods genade verloren en Zijnen toorn verdiend heb, verlang ik van harte naar vergeving door eene oprechte, ootmoedige biecht. Maar mijn hoogmoed verzet zich daartegen, en door angst en vrees voel ik mij aangegrepen, als ik er aan denk, dat ik mijne zonden aan den priester moet belijden—en bovendien, als ik mijne zonden niet alle ken, hoe zal ik ze dan oprechtelijk kunnen biechten. l)acirom bid ik u, lieve, heilige dienaar Gods, help mij door uwe voorspraak, opdat de Heilige Geest met Zijn Tiemelsch licht mijn hart verlichte, opdat ik het aantal en de boosheid mijner zonden moge erkennen, dat Hij mij bijsta, opdat ik mijne zonden even ootmoedig, berouwvol en oprechtelijk belij le, als zoovele heilige boetelingen dit hebben gedaan, opdat ik de vergeving en den vrede mijns harten iveder erlange. Amen.
—lt;X»—
12. De H. Maagd en Martelares Mar-gareta.
-Ipg^Fet beeld dier heilige maagd stelt eene schoone 1 m vrouw voor met eene kroon op liet hoofd quot;j en in een koningsmantel gehuld. Zij draagt ^ een staf in de hand met een kruis aan de spits, waarmee zij een draak bedreigt, die aan hare voeten ligt.
De geboorteplaats Tan Margareta is Antiochië,
56
waar haar vader, Adesius genaamd, priester der goden was. ileeds vroegtijdig verloor zij hare ouders, en hare voedster, eene Christin, voedde haar op in het geloof aan Jezus. Als jong meisje van 13 jaren hoedde zij de schapen. Op zekeren dag zag haar de stadsprefect en ontbran de in onreine liefde tot haar. Hij zond een zijner vertrouwelingen tot Margareta, om haar te zeggen, dat hij haar tot echtgenoot wenschte. De maagd verschrikte op deze tijding en zei tot don bode: „Ik begeer uwen heer niet, wijl ik onzen lieer Jezus Christus tot bruidegom heb gekozen. Hem heb ik mijne belofte gedaan, en die belofte wil ik volbrengen.quot; Toen Olibriu; dit antwoord vernam, werd hij toornig en beval, dat men de maagd met geweld tot hom zou voeren, en sprak tot haar: „Ifoe heet gij en tot welken stand behoort gij?quot; Zij antwoordde: „Ik aanbid Jezus Christus, den al-machtigen God, ik ben gedoopt en zijne dienares. Men noemt mij Margareta en ik behoor tot den adelstand.quot; Hierop hernam Olibrius: „Dat gij van adel zijt en Margareta heet, voegt aan uwe schoonheid, maar dat gij aan een gekruisigden God gelooft, is eene groote dwaasheid en strekt u to-schande.quot; Margareta sprak: „Van wien weet gijt dat Christus is gekruisigd?quot; Olibrius antwoordde, „Uit uwe boeken.quot; Hierop vroeg de maagd: „quot;Waarom hebt gij onze heilige boeken niet verder: gelezen? Hij, die gekruisigd is, stond na drie dagen glorierijk op uit het graf en voer ten hemel? waar eeuwige vreugde is.quot; Olibrius, getroffen en. verontwaardigd over dit antwoord, beval, dat men het meisje in de gevangenis zou werpen. Later voor den prefect geroepen, die haar vleiend toeriep: „Margareta, erbarm u over uwe schoonheid,quot; antwoordde zij: „Ik erbarm mij over de schoonheid mijner ziel; zij is naar Gods beeld geschapen. Ik mag haar niet kwetsen.quot; Hierop liet de prefect, in woede ontstoken, haar gruwelijk martelen, maar
57
dewijl de maagd alle kwellingen standvastig verdroeg, liet hij haar weder in den kerker werpen. Hier verscheen haar de duivel in de gedaante van een draak, en dreigde haar te verslinden, indien zij Jezus niet ontrouw werd. Maar de maagd wapende zich met het kruis en bestreed hem, totdat hij bekende: „Wij benijden de Christenen, wijl zij in den hemel de plaatsen zullen innemen, welke wij bezeten hebben, en kondon wij het verhinderen, wij deden het gaarne.quot; Daarop sprak Margareta: „Gij kunt mij niet schaden, want onze Heer Jezus Christus is mijn beschermer.quot; Hierop wendde zij hare blikken ten hemel en bad: „Heer, almachtige God, ik bid Uwe oneindige goedertierenheid, dat G'j mij zalig maakt, want ik geloof vastelijk in U en in Uw woord.quot; Op eens verscheen haar een hemelsch licht en in dat licht zag zij een kruis, en boven dat kruis eene duit'. De booze geest verdween oogenblikkelijk. Wederom werd Margareta voor den prefect gevoerd en wederom dwong mon haar, Jezus te verloochenen. Daar zij evenwel standvastig weigerde, werd zij in een vat heet water gedompeld, maar bleef ongedeerd. Eene menigte heidenen bekeerden zich op het zien van dit wonder, en Margareta werd hierop onthoofd. Alvorens het hoofd onder het zwaard van den scherprechter te buigen, riep zij de heidenen , die haar omringden, toe: „Erken dan toch uwen Schepper, God den Vader, Jezus Christus, Zijnen Zoon en uwen Verlosser, en den Heiligen Geest, uwen Heiligmaker.quot;
Zij stierf in het jaar 275, en wordt als patrones in verzoekingen en twijfel aangeroepen.
TOT DE HEILIGE MARGARETA IS BEKORIXOEN TEGEN DB HEILIGE DEUGD TAS ZUIVERHEID.
Heilige Margareta, gij hebt de jeugdige schoon-
58
held uws lichaams en de onschuld uwer ziel, in den heiligen doop gereinigd, getrouw betvaard; gij helt u van den lief der ijlesten, reinsten en schoonsten Bruidegom uwer ziel niet laten losrukken en hebt alle vleierij, cdle beloften en zelfs de gruiuelijkste martelingen tve Ier staan.
O, bid voor mij, opdat ik toch niet vergete, hoe overschoon in de oogen van God een onbevlekt lichaam, hoe onschatbaar de onschuld der ziel is, en hoe zij alle pracht en schoonheid dezer wereld te boven gaat. Help mij, opdat ik de bekoringen tegen deze heilige deugd en gave Gods door een volhardend gebed vol vertrouwen bestrijde; dat ik, in mistrouwen jegens mij zelf, elk gevaar, dat mijne onsc'mld bedreigt, vliede; dat ik aan de zoete ivoorden van den vleier en zijne beloften geen gehoor schenke, en mij steeds herinnere, hoe gij en zoovde maagden met u, ivegens uwe liefde tot den goddelijken Bruidegom en terwille uiver onschuld en reinheid in de heilige Kerk. wordt geëerd en in den Hemel met onuitsprekelijke heerlijkheid en glorie zijl beloond geworden. O, bid voor mij, lieve heilige maagd, opdat ik in den strijd evenals gij standvastig blijve, en onder het gezelschap van u en zoovele heilige maagden kome, om weldra met haar in den Hemel het nieuwe lied te zingen en het Lam
Jezus te volgen, waarheen het gaat. Amen.
-—❖«gt;—
13. De ïï. Maagd en Martelares Catharina.
e heilige Catharina wordt afgebeeld als eene schoone maagd met eene kroon op het hoofd, een sierlijken mantel om de leden, in de rechterhand een zwaard, in de linker een palmtak houdende, en aan hare voeten een vernield rad, dat met ijzeren messen is bezet. Keizer Max-imianus vaardigde het bevel uit, dat alle onderdanen in zijn rijk den goden zouden offeren. Er
50
stroomde eene zoo groote menigte samen, dat de tempel hen niet kon bevatten. Ook Christenen kwamen, niet om te offeren, maar om hunnen afkeer van de goden aan den dag te leggen. Omstreeks dien tijd leefde er te Alexa.idrië, waar zich de keizer ophield, eene maagd, Catharina genoemd. Zij was zeer schoon, van koninklijken bloede ea onderwezen in alle goddelijke en menschelijke wetenschappen. Zij had Jezus, den Bruidegom der reine zielen, hartelijk lief. Ook zij naderde den tempel, en toen zij zag, hoe zoo velen de ijdele dwaling van dea godendienst verheerlijkten en hun eeuwig verderf te gomoet gingen, werd zij diep bedroefd, en drong in den tempel, waar het volk met den keizer om het offer verzameld was. Bij hare intrede in den tempel stonden allen verbaasd over hare schoonheid en de onschuld, welke uit hare oogen sprak. Zij verlangde met den keizer te spreken, en sprak tot hem ootmoedig op een waar-digen toon:
„Wat stellen deze afgodsbeelden anders vojr dan booze geesten, die verdoemd in de hel zijn?quot;
Ofschoon de keizer over deze woorden zeer vertoornd Avas, liet hij haar toch den volgenden dag in zijn paleis komen, om zich verder met haar te onderhouden. Toen zij nu kwam, was de keizer niet weinig verbaasd over hare wijze, verstandige redeneering, en daar hij die niet kon wederleggen, liet hij vijftig der geleerdste mannen in zijn paleis te zamen komen, welke nu tegenover Catharina de leer der goden zouden verdedigen en die des Christendoms bestrijden. Maar de wereldsche wetenschap kon de wijsheid, welke uit de maagd sprak, niet wederstaan. Zij verklaarden zich niet alleen overwonnen, maar beleden zelfs het geloof in Christus, den Gekruisigde, en stierven allen op den brandstapel, waartoe de verbitterde keizer hen had veroordeeld.
üfu wendde zich de keizer met vleierij tot ds-
60
heilige Catharina en wilde haar aldus van het geloof in Christus afvallig maken; doch zij wederstond zijne inblazingen. Nu werd zij gegeeseld en daarna in den kerker geworpen, waar zij vele dagen zonder spijs of drank doorbracht. Bij het laatste onderhoud met den keizer had zij liem voorzegd, dat nog velen, zelfs in zijn eigen paleis in Christus gelooven en haar naar den Hemel begeleiden zouden. Spoedig bleek de waarheid dezer woorden; want keizerin Faustina, die van de wijsheid en deugd der maagd had gehoord, bezocht haar met Porphyrias, den overste der lijfwacht en tweehonderd soldaten in den kerker en onderhield zich lang mei; Catharina. Het gevolg van dit onderhoud was, dat de keizerin, de overste en de tweehonderd soldaten het geloof in Christus aannamen. Verheugd in den Heer, verlieten zij de gevangenis, en lieten zich door vrees voor martelingen niet van het geloof afbrengen. Twaalf dagen daarna liet de keizer de maagd wederom tot zich brengen, en daar noch vleitaal noch bedreigingen haar aan het wankelen brachten, liet hij haar op een rad binden, dat men moest ronddraaien en dat rondom met ijzeren messen bezet was. Toen evenwel het rad in beweging werd gebracht, werd het door een bliksemstraal vernield en kwetste vele heidenen, die er om heen stonden, terwijl Catharina ongedeerd bleef. Nu wilde de keizer zijne woede aan de martelares koelen, maar de keizerin kwam tusschen-boide en bad haren gemaal, dat hij niet meer tegen den Q-od der Christenen zou strijden, die zijne dienares zoo wonderbaar had beschermd. Thans keerde de keizer zijne woede en gramschap tegen de keizerin. Hij liet haar eerst gruwelijk martelen en tdan onthoofden. Weldra kwamen Porphyrins en de weehonderd soldaten, bemoedigd door den glorierijken dood der keizerin, tot Maximianus en beleden allen met luider stemme het geloof in Jezus. De gramschap des keizers kende geen palen
61
meer, en hij liet Porphyrius en de tweehonderd soldaten onthoofden, die nu, zooals Catharina had voorspeld, de bruid van Christus naar den Hemel begeleidden, want toen de keizer zag, dat hij de heilige maagd niet van Jezus kon aftrekken, liet hij ook haar onthoofden, op den 25en November van het jaar 307.
God verheerlijkte haren dood. Melk in plaats van bloed stroomde uit hare wonden, en engelen kwamen neder en droegen het maagdelijk lichaam naar den borg Sinaï, waar zij het begroeven. Dit had Catharina voor haren dood in haar gebed met deze woorden gesmeekt: „Verleen, o God, dat mijn lichaam, dat voor U gemarteld wordt, door hen, die het zoeken, niet meer gezien worde.quot; Waarschijnlijk vreesde zij, dat haar lichaam na den dood ont-eerd zou worden. Op deze overdraging van haar lichaam doelt de heilige Kerk in de oratie op haren feestdag, welke aldus luidt: „O God, die aan Mozes op den heiligen berg Sinaï de wet hebt gegeven en daar ook het lichaam der heilige maagd en martelares Catharina door de heilige engelen wonderbaar hebt doen begraven, verleen ons, bidden wij U, dat wij door hare voorspraak en verdienste tot den berg, die Christus is, geraken mogen.quot; De heilige Catharina is de patrones van de arme zondaren, voor wie zij berouw en boete afsmeekt.
TOT DE HEILIGE MAAGD E\ MARTELARES CATHARINA VOOR DE BEKKERING DER ZONDAREN.
Beminnenswaardige, heilige maagd Catharina, de Heilige Geest heeft u wegens uwe onschuld en reinheid de gaven van wijsheid en wetenschap gegev.n, zoodat de wijsten der afgodendienaars uwe woorden niet konden tv ener staan, hun verstand aan het heilig geloof in Jezus Christus lt;n Zijne hemelsche leer ten offer brachten en zelfs voor het Christendom den
62
vuurdood ondergingen. O, hom toch door uwe voorbede die arme menschen te hulp, die wegens gebrek aan levendig geloof en godsvrucht in de bedwelming der zondige lusten door hun leven zonde op zonde stapelen. Bid voor hen hij den troon van God, opdat de Heilige Geest hen verlichte, dat zij den treu-rigen toestand hunner zielen erhennen, dat zij mogen inzien, hoe hitter het is, God den Heer, de hron onzer zaligheid, onzer genaden en vreugden te verlaten, en als een slaaf de ramzalige, vergankelijke, nietswaardige heg eerlijkheden dezer wereld te volgen. Geef, dat zij de woorden van Jezus leeren verstaan: „Volg Mij, want Mijn juk is zoet en Mijn last is licht.quot; BH voor hen, die werkelijk arme, ongelukkige menschen, opdat zij den weg van lain zeker verderf verlaten, in herouw en smart ierugkeeren en fmnne leefwijze, tot nu toe geleid, veranderen, opdat zij niet nog dieper in het slijk der zonde verzinken, de genade Gods geheel verliezen en de eemvige verdoemenis te gemoet gaan. O hid, beminnenswaardige heilige maagd, nogmaals smeek ik u vurig, hid den lieven Jezus, voor ivien gij uw hloed zoo hlij-moedig hebt vergoten, opdat Zijn hitter lijden en Zijn heilig kostbaar Bloed voor die arme zondaars niet verloren mogen zijn. Amen.
14. De H, Maagd en Martelares Barbara.
et beeld der heilige Barbara besluit de beeldengalerij der veertien heilige helpers in den nood. Deze heilige maagd draagt een zedig gesloten, sierlijk kleed, eene kroon op bet hoofd, een zwaard in de linker en een kelk met eene H. Hostie in de rechterhand. Naast haar ziet men een toren met drie vensters.
De heilige Barbara was de eenige dochter van een rijken, aanzienlijken en bovendien ijverigen afgodendienaar, Dioscorus genaamd, die haar boven
03
alles liefhad, en alles in het werk stelde voor hare opvoeding. Daar zij tevens een beeldschoon meisje was, vreesde hij, dat deze gave haar ten val kon brengen; derhalve liet hij bij zijn huis een toren bouwen, liet er alles inbrengen, wat zijne dochter noodig kon hebben, en wees haar dit gebouw tot woninl- aan, deels om haar aldus tegen elke verleiding te beveiligen, deels opdat zij zich ongestoord aan de beoefening der wetenschappen zou kunnen wijden. Barbara gehoorzaamde haren vader gaarne; want zij had zich reeds eene hoogere wetenschap, nl. de kennis van den waren God en Zijnen ceniggeboren Zoon Jezus Christus, buiten medeweten haars vaders eigen gemaakt. Zij droeg van hare kindsheid at een verlangen naar het bo-venaardsche in zich om. Eens aanschouwde zij de glansrijke sterren des hemels en werd door een vurig verlangen aangegrepen, om te weten, wat zij zijn en wie ze gemaakt had; want hetgeen haar de afgodspriester hieromtrent zei, kon zij niet ge-looven. Zoo bad zij dan tot den haar onbekenden Schepper der sterren en zie, de lieve God kwam aan haar verlangen te gemoet. Zij kwam in aanraking met den beroemden Christelijken leeraar Origines, die haar in het heilig geloof onderrichtte. Met het toenemen harer jaren begon haar vader er over te denken , haar te doen huwen; maar Barbara had haar hart aan den goddelijken Bruidegom geschonken en smeekte haren vader, dat hij haar niet meer van eene echtverbintenis zou spreken. De vader schreef hare afkeerigheid aan hare afzondering van de samenleving toe, en zocht middelen, om haar tot de vervulling zijner wenschen geneigd ta maken, vooral, toen de aanzoeken om hare hand zich vermenigvuldigden. Om haar door verveling en gemis van zijne tegenwoordigheid tot andere gedachten te brengen, kondigde hij zijne dochter op zekeren dag aan, dat hij voornemens was, eene groote rei» te ondernemen. Barbara
64
vroeg hem eene badkamer in den toren, waar zij zich nog immer moest ophouden, te laten bouwen. De vader stemde haar verzoek toe, gaf het plan hiertoe zelf aan, liet de kamer van twee vensters voorzien en reisde af. De vrome maagd liet den arbeid bespoedigen, liet in plaats van twee vensters er drie maken en een kruis aan den wand der kamer aanbrengen, om alzoo het geheim der heilige Drievuldigheid en het teeken der verlossing altijd voor oogen te hebben. Ka eenigen tijd keerde Dioscorus terug, en toen hij in de badkamer zijner dochter drie vensters zag in plaats van twee, drong hij er op aan, dat zijne dochter hem zou zeggen, waarom men van zijn plan was afgeweken. Zij bekende hem openhartig, dat zij Christin was en smeekte haren vader, dat ook hij het Christendom zou omhelzen. Hij evenwel, aanvankelijk verwonderd over de onverwachte bekentenis zijner dochter, geraakte dermate in woede, dat hij zijn zwaard trok, om haar te dooden. Barbara vluchtte en werd door den vertoornden vader achtervolgd. Toen zij nu op hare vlucht voor eene rots kwam en zich verloren waande, opende zich de rots en bood haar een toevluchtsoord aan, om zich aan de blikken haars vaders te ontrekken. De vader, door dit wonder geenszins tot bezinning gebracht, zette zijne nasporingen voort, en vond haar eindelijk door h ;t verraad van een herder in een hol, waar haar een engel met het heilig Sacrament spijzigde. Dioscorus greep zijne dochter onbarmhartig bij de haren, sleepte haar over de steenen en doornen langs den weg, en wierp haar ir een duisteren kerker.
Toen hij evenwel zag, dat hij haar met, van het Christendom afkeerig kon maken, leverde hij haar over aan den stedehouder Martianus te Nico-demia en bezwoer hem, alles aan te wenden, om zijne dochter van het Christendom te doen afvallen. De stadhouder begon met haar te zeggen, hoe
65
schoon, hoe jong, hoe rijk zij was, cn welk eene toekomst haar wachtte. Daar evenwel zijne woorden in helt; hart der maagd geen ingang vonden, liet hij haar, o gruwelijke smaad, ontkleeden, tot bloedens toe geeselen en de wonden met scherven openrijten, om de pijn te vermeerderen. Barbara leed deze smarten met groote zielskracht, zonder haren mond te openen. In den volgenden nacht verscheen haar de Heiland, troostte haar en genas hare wonden. Verbazing greep den stadhouder aan, toen zij weder voor hem werd gebracht en geheel hersicld was. Hij schreef deze gunst aan de macht der goden toe, maar de heilige verklaarde onverschrokken, dat die stomme beelden zulks niet vermochten, en Jezus Christus de wonden kon heelen en dit ook gedaan bad.
Woedend over de vrijmoedigheid der teedere maagd, beval hij haar lichaam met haken te verscheuren, met fakkels te branden en haar dan door de straten der stad te voeren, om baar aan de beschimping en mishandeling der verblinde heidenen prijs te geven.
Tegelijk werd mot haar eene andere maagd, Juliana gehecten, die op het zien harer marteling bitter weende, gemarteld en ontkleed door de stad gevoerd. Heldhaftig verdroegen de beide maagden pijn en smaad. Eindelijk werd het vonnis der ont hoofding uitgesproken. Toen de terechtstelling zou plaats vinden, aanschouwde men een tooneel, dat allen ontzette. Het was niet genoog, dat de vader Dioscorus in zijne blinde woede het verhoor en de mishandelingen zijner eigen dochter had bijgewoond, ja die zelfs geleid had, — hij verscheen ook op de plaats der terechtstelling, werd do schcrpiechter van zijn eigen kind, zwaaide zelf hot zwaard en onthoofde haar op don -ion Deceinbor van het jaar 237. De heilige Barbara was slechte twintig jaren oud. Bij zulk eene gruweldaad ontsloot zich do hemel en een bliksemstraal trof den ouiiatuurlijkon
66
■vader. De heilige Barbara wordt wegens hare liefde tot Jezus, wegens hare onwankelbare trouw in het geloof aan den Heiland, en wegens hare vlekkelooze maagdelijkheid in de gansche Kerk lioo- vereerd, en als patrones der stervenden aan-s-eroepen, voor wie zij de genade afsmeekt, niet zonder de heilige teerspijze van hier te scheiden. Vandaar dat troostrijke, eeuwenoude
TOT DE HEILIGE MAAGD EN MARTELAUES BARBARA.
tytzbiouw if?- ■djf w quot;W l-02)
%oowii in -tevzn in 9oo9.
0, dta mi-j^ ill wi^u taatoicn nooo Sicft -tij., 3at i4 aan '» üwns end
fict Sactawcnt.
0 3at viw oootop^aaft. mij- viitwci^i ©at ik ill ytnadc. atwf
cBCijj- met -ww -fvuCp mij. steeS» -na-tij, ên 3z-lj| 3cn vijand vei van mij-£U» «.icfv mij.M- amp;ld -oavv 't -Clcfvaam oefveiat, gj-fsia -fvaat dan naat de, eeuwigheid. cBowaat -fvaas -uoot de ïuiscke f ijn, Qgt;\\ laat iamp;ij- met -u iamp;a-Cicj' ^ij-w.
Het Missiehuis van den H. Aartsengel Michaël te Steyl.
et doel van dit Missiehuis is de redding der zielen door de verspreiding van het woord Gods op aarde, vooral in de heidensche landen. Het voornaamste doel is echter voorshand „de opleid mg van Missionarissen voor de heidensche streken.quot;
De voorbereiding tot dezen staat geschiedt door het onderwijs en eone doeltreffende godsdienstige opvoeding. Het onderwijs omvat de gezamenlijke lagere en hoogere studiën, begint met de grondregels van het Latijn en eindigd met de onmiddelijke voorbereiding tot de H. Priesterwijding; het duurt zoowat tien jaren.
Om de kweekelingen des te meer in hun opgevat voornemen te bevestigen, herhalen zij jaarlijks eens of twee maal do schriftelijke verklaring, dat hun vast besluit is, zich aan den dienst der heidensche Missiën toe te wijden. Op het einde van hunnen studietijd, verbinden zij zich tot ditzelfde doeleinde, door eene aan Grod gedane gelofte, eerst voor eene kortere, vervolgens voor eene langere tijdruimte. Gedurende hunne studietijd, bezoeken zij hunne familiebetrekkingen, — dringende gevallen uitgenomen, — om de drie jaren.
De kweekelingen betalen tot vergoeding aan het Missiehuis, voor kost, inwoning, en onderwijs, eene bij de aaneming te bepalen jaarlijksche som. Velen echter, ter opname waardig bevonden, worden koosteloos aangenomen.
In den somer van 1882 telde het Missiehuis, na een zevenjarig bestaan, reeds eenen volledigen leercursus van 120 kweekelingen, en twaalf leeraars.
66
•vader. De heilige Barbara wordt wegens hare liefde tot Jezus, wegens hare onwankelbare trouw in het geloof aan den Heiland, en wegens hare vlekkelooze maagdelijkheid in de gansche Kerk hooo- -vereerd, en als patrones der stervenden aangeroepen, voor wie zij de genade afsmeekt, niet zonder de heilige teerspijze van hier te scheiden. Vandaar dat troostrijke, eeuwenoude
TOT DE HEILIGE MAAOD EN MAKTELAKES BAKBARA.
'TXTeiCcj.c cBatfjata, igt;tij tlt;5 moe
GJOcZ'kzOViW ilV C'ljl C1t C-lC'C tl -toe,
ïSoo 10at in '[even ci-C^ i it 0009.
0, jgt;ta -mij. in iuij.it -faatatcn ttoo3 Soefi, -tij., Sat if?- aait 's tevens end öntvang.' 4ct ■fieiticj- Sactamont. 0 aat 14w voowptaafi. mij I'J^
Sat ik Lil SoiL genade sterf.
c8fij.| met itilgt; fvufp mij oteeds ncwij-, én 9ïij| 3en -oijana vet van. ■mij..
(fXfi jamp;lcfi. mijn amp;iet -ua-H 't iilt;amp;.aam ocfvclSt, êi-CeiS liaa® 3avt tiaai 3a eemui(jAei3. cBiiuaa-t -fvaat -uoot de heisdve fijn, ên {aat 4.ij. met u zaticfr aijn.