-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

Ml M! fSBMHnr

BIJNA NON

-ocr page 4-
-ocr page 5-

BIJ-ZKrA. INTOZCNT

-ocr page 6-
-ocr page 7-

4

A.

VAK ' ^ '

BIJNA NON

[en kiilie in het kloostefleven van den tegenwoofdigeo tij

naar het kngelscu van

Wlrs. JULIA IVIcNAIR WRIGHT.

amp;

Utrecht.

A. H. TEN BOKKEL HUIN1NK.

é

-ocr page 8-

Snelpersdruk — A. Lasterie -- Wagenmgen.

-ocr page 9-

HOOFDSTUK 1.

Mevrouw Reyburn en pater Munot.

Een der langste en heetste dagen van Juli liep ten einde. De hitte en het stof hadden van den vroegen morgen in de straten geheerscht, en weinigen werden op de brandende straatsteenen gezien en deze alleen omdat zij genoodzaakt waren hunne huizen te verlaten. De paarden, met zweet bedekt, gingen met moeite voort, en de arbeiders lichtten nu en dan hun breede stroohoeden op om hun natte voorhoofden af te vegen. Maar toen later de zon ter kimme neigde, verhiel zich een koele bries, wierpen de huizen lange schaduwen, en de lieden vatten moed en begroetten met een zucht van verlichting den naderenden kalmen en aangenamen avond.

Langs de beschaduwde zijde van een dier straten, bijna uitsluitend met fraaie huizen bebouwd, wandelde een jonge vrouw, met lichten, bevalligen tred ; met haar witten hoed en golvende mouselinen japon was zij een lieve en aangename verschijning, als een gestemde Juninacht, of ook wel een slanke witte lelie gelijk. Haar wandeling eindigde bij een kleinen trap met marmeren treden, en, de parasol sluitend, die zij achteloos geopend in de hand droeg, trad zij het met wit en zwart gemarmerde steenen bevloerde vertrek binnen. De buitendeuren stonden wijd open ; de binnendeur, van gekleurd glas, omvat door fraai gepolijste paneelen, was gesloten. Aan weerszijden in de vestibule stond een groote witte vaas. In de eene een hangplant, nu bedekt met bloesems, de lange brooze takjes in rijken overvloed overhangend tot op den vloer. De andere vaas bevatte een klimplant, die met zijn overbuur wedijverde in weelderiger! groei en overvloed van schoone bloemen.

Een hooge blos van hitte en vermoeienis kleurde de wan-

-ocr page 10-

2

geu, der dame en zij vertoefde een oogenblik in de vestibule om te rusten. Een takje van elk der bloeiende planten afbrekend, vlocht zij ze in een, hier een blad en daar kunstig een bloem schikkend, tot zij over haar werk tevreden de deur opende en de ruime door zware gordijnen verdonkerde hal binnen ging. Bij het binnentreden verscheen een geheel van haar verschillende gedaante, die de trap afkwam. Het was een rijzige en tengere man met een schrander uiterlijk en wit haar, dal zijn geschoren kruin omgaf en aan weerszijden van zijn hoofd op de schouders afhing. Zijn voorhoofd was breed en hoog, zijn gelaatstrekken scherp geteekend, en, in vreemde tegenstelling met zijn grijzende lokken en diepe rimpels schitterden onder zijn grijze wimpers oogen nog vol van het vuur en de rusteloosheid der jeugd. Hij onderscheidde zich van de mannen in het algemeen in kleeding, want hij droeg het lange, zwarte kleed van een roomschen priester. De priester en de dame ontmoetten elkander onverwacht onder aan den trap, want beider tred was geruischloos, en de een was vei diept in zijn overdenkingen en de andere was verblind door den overgang uit het felle licht op straat tot het schemerdonker' van de hal.

«Mevrouw Reyburn,» zeide de priester met beleefde buiging, zijn hand latende rusten op de leuning, en staan blijvend op de onderste trede, zonder haar dooi' te laten.

«Mijnheer Munot,» zeide de dame neigend.

«Ik hoop dat gij gezond zijt mijne dochter.»

«Dank u pater.»

«Gij wilt mevrouw Marvin bezoeken ?»

Mevrouw Reyburn boog koel, en maakte een beweging als of zij de trap wilde opgaan, maar haar gezel bleef haar in den weg staan.

))Zou het niet goed zijn zulk een kranke geheel en aL aan haar betrekkingen over te laten?» vroeg de priester vriendelijk.

«Een vriendschap zoo oud als de onze», antwoordde mevrouw Reyburn», heeft een band als die des bloeds».

«En thans moet die vriendschap spoedig een einde nemen. Waarom dat eind niet eenige dagen vroeger doen komen, en onze stervende zuster met haar verplegers en de vertroostingen van den godsdienst alleen gelaten?»

«Pater Munot. sta mij toe voorbij te gaan,» zeide de dame, terwijl het driftige bloed haar wang kleurde en haar oog deed flikkeren, ofschoon haar stem kalm bleef.

-ocr page 11-

3

«Ik denk dat juist heden uw tegenwoordigheid in de ziekenkamer hinderlijk zal zijn.»

«Beleefde leugens zijn nooit tusschen Virginia Marvin en mij gangbaai' geweest,» zeide Mevr. Reyburn streng. «Als mijn tegenwoordigheid niet gewenscht wordt, dan zal ik dat spoedig genoeg vernemen.»

«Maar,» ging de priester voort, «de zieken weten zelden wat voor hen goed of schadelijk is.»

Haar verpleegster en dokter zullen zonder twijfel volkomen bevoegde beoordeelaars daarvan zijn. Laat mij nu, als het u belieft, naar boven gaan.»

«Een kort onderhoud rnet u, mevrouw, zou mij groo-telijks verblijden. Deze ontvangkamer is vrij, wilt gij mij eenige oogenblikken vergunnen?» En de priester opende de deur van een kleine kamer, eens de geliefde woonkamer der meesteres des huizes.

Mevrouw Reyburn volgde den ouden man in de kamer, en zette zich op een lagen schommelstoel, dien hij voor haar aanschoof, terwijl zij hetir best deed haar ongenoegen te verkroppen.

«Uw familie is mij niet onbekend mevrouw Reyburn,» zeide do priester, terwijl hij zich op het einde van een daarbij staande sofa neerzette, «en ik mag ook zeggen dat gij mij niet onbekend zijt; ik zag u vaak als kind in 'thuis van uw vader. Uw vader mevrouw, was iemand van wien ik groote verwachtingen had.»

«Mijn vader,» hernam mevrouw Reyburn, «was lauw in zijn Godsdienstige overtuiging, wat ik altijd beklaagd heb. Zijn theorie was: dat het er weinig toe deed wat iemand geloofde, als hij maar in zijn geloof oprecht was — een meerling die lijnrecht in strijd is met de Schrift over dit punt. Zoo als een man denkt, zoo is hij: als hij verkeerd denkt, dan is hij verkeerd, zelfs dan als hij zich inbeeldt iets goed in te zien.»

«Ik neem uw verklaring van dit punt aan,» zeide de priester, buigend, «maar tevens moet ik mij veroorloven om u te vrijwaren uw eigen uitlegging op den gewijden tekst toe te passen, tenzij gij tot die ongeleerden behoort, die hem tot hun eigen verderf verdraaien.»

Mevrouw Reyburn antwoordde op dien uitval niet anders dan met een schijntje van een glimlach die voor een oogenblik over haar bewegelijk gelaat zich bewoog. Haar Bijbelkennis overtrof zonder twijfel die van pater Munot, zijn wenk scheen haar toe de grens van het

-ocr page 12-

4

bespottelijke te naderen. De heer Munot zette zijn gesprek op een zachten, innemenden toon voort:

Wij mogen met elkander verschillen betreffende hetgeen een mensch verplicht is te gelooven, en wat alleen een waar geloof is. Uw vader was, geheel anders als menigeen in dit bigotte land, vrijgevig jegens onze kerk, toen hij ons land verkocht en mij een mooie bijdrage gaf voor een prachtig geschilderd raam voor de kerk der Heilige Maagd. Ik had gehoopt dat zijn goede werken hun belooning zouden vinden in de bekeering van zijn eenig kind, en dat gij een dochter had mogen zijn van de ware kerk.»

«Ik vertrouw ootmoedig», hernam mevr. Re3,burn, dat ik een dochter ben van den Koning der Koningen.»

«Het heeft mij bijzonder getroffen,» hernam de priester op zijn zachte, vriendelijke wijze, «dat vrouwen zich verre van de Kerk hielden, die vooral aan vrouwen zulk eene teedere en deelnemende vriendin aanliedt als de heilige moeder van Christus.»

«Het heeft mij ook bijzonder getroffen,» zeide mevr. Reyburn terstond,» dat eenige vrouw van gezond verstand ooit in een Godsdienst vertrouwen kan stellen, die een zuster schuift tusschen haar zelf en haar God — die haar gebiedt het heil harer ziel aan een anderen naam toe te vertrouwen dan aan dien van Christus, waar de Schrift zoo duidelijk ons zegt, dat er geen andere Naam onder den hemel is gegeven, door welken wij moeten zalig worden.»

Een flikkering van toorn gloeide voor een wijle in de oogen van den priester, en een bitteren glimlach deed zijn lip krullen; — toen zeide hij koeltjes, nadat hij zijn toorn meester was geworden: «Verdenking en valsche voorstellingen, dat is alles wat wij Katholieken gewoon zijn te verwachten, en daar gij gehuwd zijt met een voortplanter van een leer, zoo geheel aangekant tegen de onze, zoo zijt gij ei' ongetwijfeld wel in onderwezen om ons aan te vallen. Maar als gij, mijne dochter, in spijt van dat alles kunt gebracht worden tot de ware kudde, zoo zal onze eer des te grooter zijn. Ik wanhoop niét aan u.»

Het is zonderling, dat gij een geloof aanvalt, dat nu gerijpt is door jaren van studie, terwijl ik reeds als kind bewees, zoo onhandelbaar te zijn,» hernam mevrouw Reyburn, met een guitigen glimlach, want zij had vroeger in haar jeugd de pogingen van den eerwaarden pater om haar te be-keeren, met menig kinderlijk, snedig gezegde en geschikt antwoord bestreden.

-ocr page 13-

De priester stond op: «Mevrouw ik hoop later dit gesprek voort te zetten.»

«Godsdienstige twistvragen,» antwoordde de dame, kunnen voor u niet nuttig zijn. en zijn mij onaangenaam. Pater Munot, als gij een twistgesprek wilt houden, zoek dan een piote-stantsch predikant; maar als ge mij bekeeren wilt, dan ben ik, vrees ik, een hopeloos voorwerp.»

De heer Munot was opgestaan, en was blijkbaar boos, maaide kalmte in zijn spreken bewarend, zeide hij: «Uw bezoeken aan mevrouw Marvin zijn aan de familie van haar echtgenoot die, zooals ge weet haar eenige betrekkingen zijn, niet welgevallig. Het zou zeer verstandig van u zijn, u te onthouden van den vrede in de familie te verstoren, en als vriendin van mevrouw Marvin zoudt gij moeten voorkomen haar gezondheid tn schaden, door uw opwindende gesprekken met haar. Ie hoop, mevrouw dat de voorzorg en de raad van eek oud man, die de vriend van uw vader was, en zoo gaarne dn uwe wil zijn, met een vriendelijke gezindheid zal aangenomee worden.» Zoo sprekende verliet Pater Munot de kamer, men een dier sierlijke buigingen waarin hij zijn wederga niet hadt

Mevrouw Reyburn nam een waaier van de tafel naast hiar. en dien gracieus bewegende, hield zij in gedachten een snel overzicht over de zamenspreking met den priester. De kleine kamer waarin zij was, was door vleugeldeuren van een grootere gescheiden, vanwaar het geluid van twee stemmen tot haar ''oordrong. De verpleegster en de schoonzuster van mevrouw Marvin spraken met elkander, zonder dat Mevrouw Reyburn het bemerkte, tot zij uit haar mijmering ontwakend, met een half gesmoorden uitroep: «O, die Jezuïten!» er bij voegde, de stem van mevrouw Duval vernemend, «daar is een ander van hen! Die vrouw heeft een fluipenden gang en een fluwee-len hand, maarzij heeft, als een kattenpoot, verborgen klauwen.» De verpleegster van mevrouw Marvin antwoordde mevrouw Duval. «Als mevrouw Marvin mijn diensten niet verlangt, dan hoop ik, dat zij niet aarzelen zal het mij te zeggen.»

«Mevrouw Marvin is zenuwachtig en zwak en haar ontevredenheid komt alleen van haar zwakheid, dat maakt, dat haar niets naar den zin is; nu moeten wijhaar zin doen, meen ik.»

«Natuurlyk !» zeide de verpleegster, scherp, «ik heb geen lust ergens te blijven waar ik niet verlangd wordt.»

Ik weet, vervolgde mevrouw Duval, dat gij een overvloed van plaatsen kunt verkrijgen, waar uw diensten gewaardeerd zullen worden, zooals zij verdienen, en het 7al ons een genot

-ocr page 14-

G

zijn u een mooi geschenk te geven, deze bijzondere omstandigheden in aanmerking genomen.»

«Een vriendelijke behandeling is beter dan geschenken,» zeide de verpleegster op bitteren toon. Mevrouw Marvin heeft mij altijd goed behandeld, maar als zij van mij genoeg heeft, laat ze het dan zeggen.»

«Dat zal ze niet, daar zij zwak en zenuwachtig is.»

«Dan zal ik het voor haar uitspreken,» zeide de verpleegster scherp.

«Toon ii niet toornig Mistress Roze, noch vertel, wat ik u gezegd heb van haar ontevredenheid. Ik vrees dat opwinding haar schaden zou.»

«Ik hoop te weten wat mijn plicht is, zeide Mistress Roze ; ik zal haar niet opgewonden maken. Ik vrees dat zij niemand zal vinden om haar te verplegen zooals ik. Ik weet wat verplegen is, al zeg ik het zelf.»

«Daar zijn er maar weinigen als gij,» begon mevrouw Du-val, op sussenden toon; maar toen kwam mevrouw Reyburn tot bezinning, en opstaande met eenige voldoening een gesprek afgeluisterd te hebben, — dat zij inderdaad met groote belangstelling had gehoord — ging zij naar de kamer van haar vriendin, bij zich zelf zeggend; «Kijk! zij doen hun best mistress Roze weg te krijgen, omdat zij een Protestante is!» Terwijl deze overtuiging zich aan haar opdrong, ging zij een groote voorkamer, de ziekenkamer van mevrouw Marvin binnen.

De kamer was met alles voorzien wat rijkdom kan koopen om in het gemak te voorzien of aan den smaak der bewoonster te voldoen. Op een laag bed dicht bij de voorramen lag mevrouw Marvin, een vrouw van vier en dertig jaar, op wier witte voorhoofd en ingevallen wangen de noodlottige sporen van dien geesel van ons land de tering te zien waren. Haar dunne haar was nanr achteren in golven opgestoken; een blauw overkleed met kanten belegsel viel in zachte vouwen rondom haar achterover liggende gestalte, en haar kleine, uitgeteerde handen waren los samengeslagen in een houding, die vermoeidheid en ook pijn te kennen gaf.

Nog vol van de gedachten, die het gesprek der verpleegster met mevrouw Duval opgewekt had, waren de eerste woorden van mevrouw Reyburn, toen ze zich over haar vriendin boog ; «En hoe zorgt mistress Roze thans voor u, mijn lieve?»

«Zorgvuldig als altijd,» antwoordde mevrouw Marvin.

«Een goede verpleegster — niet waar?»

-ocr page 15-

7

«Alleruitstfikendst.»

«En hoe gelukkig, dat zij bij w kan blijven!»

«Dat is iets waarvoor men dankbaar moet zijn; en ik heb dikwijls Hem gedankt, van Wien elke goede gave komt, dat zulk een vriendelijke en trouwe verpleegster voor mij beschikt is »

Mevrouw Reyburn had een lagen zetel naast haar vriendin genomen; en nu voldaan ten opzichte van de verpleegster, nam zij een der handen van de zieke in de hare, zeggende: «uw hand is te heet, Virginia, uw pols slaat te snel, uw wangen zijn rooder dan anders en uw oogen toonen overprikkeling aan. Waarlijk, me lieve, ik hoop niet dat ge de opwekkende middelen van den dokter te veel gebruikt hebt of dat ge u met het lezen van uw boek overspannen hebt!»

Mevrouw Marvin antwoordje niet met een glimlach op de liefderijke aanmerkingen, waarmede haar jongere vriendin gewoonlijk haar trachtte op te wekken uit aanvallen van neerslachtigheid, waartoe zij dikwijls door het peinzen over allerlei redenen van bezorgdheid verviel. Integendeel, daar biggelde een dikke traan langzaam over haar wang toen zij antwoordde: «Grace, ik voel mij heden gedrukt, dat ik mijn Schepper in de dagen mijner jeugd vergeten heb.»

«Virginia,» zeide mevrouw Reyburn ernstig, «wend uwe oogen van het verleden af en richt ze op Christus. Hij heeft den last van al uwe zonden en tekortkomingen op zich genomen, nu blijft het aan u overgelaten deze dingen te vergeten, die achter u liggen en te jagen naar wat voor u ligt.»

Mevrouw Marvin hernam: «Zonde brengt haar eigen straf mede. Thans drukken mij bekommeringen, die ik niet zou gekend hebben, als ik vroeger aan mijn verplichtingen jegens God gedacht had. Was ik een streng protestant geweest en een waar Christen, dan zou ik niet in een roomsche familie getrouwd zijn, en mijn laatste uren zouden vrij geweest zijn vati voortdurende aanvallen op een geloof, dat mij nu veel dierbaarder is dan mijn leven. Ik zou ook vrij zijn van die dreigende zekerheid, dat deze aanvallen zullen vernieuwd worden tegen mijn kind, wanneer ik tot stof zal zijn wedergekeerd; en ik vrees zeer, dat haar jeugdig gemoed misleid zal worden door de drogredenen van het roomsche geloof.»

«Ik versta u,» zeide mevrouw Reyburn, «gij zijt begunstigd geworden met een bezoek van pater Munot.»

«Met tal van bezoeken — hij komt even dikwijls als mijn eigen leeraar. Inderdaad, Grace, ik vrees dat mijn leeraar

-ocr page 16-

8

mij verlaten zal, hij is in geen veertien dagen hier geweest.»

«Is Ds. Bradfort in geen veertien dagen hier geweest?»

«Neen, en hij was altijd gewoon tweemaal 's weeks te komen.ï

Mevrouw Reyburn keek eerst verslagen, en toen geërgerd,

en haar vriendin ging vo ort:

«Mijn schoonzuster en schoonmoeder Marvin vallen mij onophoudelijk met twistvragen en allerlei aanzoeken lastig. Niet alleen verergeren zij mijne kwaal door haar voortdurend aandringen, maar ik vrees, dat, als ik dood ben, zij zullen beweren dat ik roomsch gestorven ben, en mij met al de plechtigheden hater kerk zullen laten begraven — een handelwijze, die, daar zij mij niet meer kan schaden, toch een zeer slechte werking op mijn kind zou hebben. En, Grace, zij zijn thans zoo teer en liefhebbend, en toonen zooveel zorg voor wat zij mijn eigen P

belang heeten, dat ik haar niet het zwijgen kan opleggen.»

«Wapen u, lieve vriendin, tegen die teederheid. Wat gij nu toegeeft, zou uw kind ten verderve strekken; zet er u toe haar nu en later te verdedigen tegen dien proselietenmakenden geest der roomsche kerk. Laat geen liefde en dankbaarheid jegens uwe betrekkingen er u toe verleiden haar onrecht te doen. Gij hebt voor haar reeds protestantsche voogden gekozen,

en haar en haar vermogen geheel aan hun zorg toevertrouwd.»

«Ja, dat is reeds voor geruimen tijd geschied.»

«Zend om uw advocaat, en geef hem een geschreven last,

om de schikkingen voor uwe begrafenis geheel in zijn handen te nemen, en die strikt protestantsch te doen plaats hebben.

quot;Wat nu de praatjes betreft, dat gij stervende roomsch zoudt geworden zijn, zoo twijfel ik niet of zoomin aan uw verpleegster als aan mij zal men het kunnen beletten, om van uw standvastig volharden bij nw protestantsch geloof, waarin gij nu staat, in de ure van uw dood te getuigen.»

Mevrouw Marvin's gezicht verhelderde bij die verstandige woorden van haar vriendin. «Maar mijn Elleanore —» zeide zij thans.

«Zoek uw kracht in 't gebed,» hernam mevrouw Reyburn,

«met dien arm, die de wereld beweegt. Gij hebt uw kind aan Zijn een verbond gestand doenden God toevertrouwd, en Hij is zonder twijfel bekwaam en bereid dat pand te bewaren tot dien dag, waarvoor alle andere dagen gemaakt zijn».

«Gij zijt een goede troosteres,» zeide mevrouw Marvin, de hand van haar vriendin drukkend. Toen zij sprak, kwam Mistress Rose de kamer binnen en hield zich eenige oogen-blikken met kleine bezigheden onledig; haar zenuwachtige

-ocr page 17-

9

wijze van doen en de ontdaanheid van haar geheele uiterlijk duidde een opgewondenheid aan die Mevrouw Marvin slechts door hare afgetrokkenheid belet werd op te merken.

Mevrouw Reyburn nam echter die overspanning des te beter waar en kende er de oorzaak van; en begon te overleggen hoe zij de verpleegster zoude kunnen bedaren om de kranke niet te verontrusten.

Mistress Roze was eene engelsche vrouw — een zeer trouwe, vriendelijke en bekwame verpleegster, maar van een beweeglijken aard en een lijn gevoel voor rechtvaardigheid. Het geduld van mevrouw Marvin gedurende een langdurige en smartelijke krankheid, haar vriendelijkheid, mildheid, en schoonheid, had in het hart van mistress Roze een gevoel van toewijdende liefde verwekt; en nu de ervaring te moeten opdoen dat die genegenheid met afkeer beloond werd, dat mevrouw Marvin genoeg had gekregen van liaar ijverigen dienst en haar tegenwoordigheid lastig vond, was meer dati de goede vrouw kon verdragen. Dag en nacht, onvermoeid en geduldig had mistress Rose haar moeielijke taak volbracht, en nu een voorwerp van ontevredenheid geworden te zijn voor haar die zij trouw gediend had, was inderdaad bitter. Daar deze gevoelens spoedig haar te machtig werden, zeide zij met haperende stem, «mevrouw Marvin ik wilde u zeggen» —

«Och, mistress Roze!» riep mevrouw Reyburn uit, «ik wilde u ook iets zeggen, en ik wil niet dat mevrouw Marvin er een woord van hoort. Nu Virginia, me lieve, mistress Roze en ik zullen eventjes met elkander in de bibliotheek gaan spreken; betoom dus uw nieuwsgierigheid, want het zal u geen goed doen.» l'Zn haar 'hand op den arm der verpleegster leggende, trok zij haar mede buiten de kamer voor zij een woord kon zeggen.

«Nu, mistress Roze,» zeide mevrouw Reyburn, toen zij beiden in de bibliotheek op haar gemak waren gaan zitten,» ik weet, wat gij aan mevrouw Marvin wildet zeggen, want, ik had bij geluk een gedeelte van uw gesprek met mevrouw Duval gehoord.»

«Mevrouw Duval zeide mij,» sprak mistress Roze, «dat mevrouw Marvin niet van mij gediend was, en wenschte te veranderen, en ik verzeker u, dat zij het gerust kan doen.»

«Ik dacht dat gij werkelijk veel van uw patiente hieldt,» zeide mevrouw Reyburn op een toon van vei wijt.

«Zoo deed ik, totdat ik vond, dat zij niet van mij hield. — Ja en ook nu nog is dat zoo,» voegde zij er op ernstigen

-ocr page 18-

10

toon bij — maar ik wil niet blijven als zij niet verlangt mij te houden.»

«Mistress Roze,» zeide mevrouw Reyburn op ernstigen toon. zet al die gedachten verre van u. Het is geen half uur geleden dat mevrouw Marvin mij zeide dat zij den Heer dankte, dat Hij haar zulk eene verpleegster had gegeven als gij zijt, en dat er geene beter kon zijn en aangenamer voor haar. Laat dat uw toorn stillen, en luister terwijl ik n een kleine geschiedenis verhaal. Ik zal naast u gaan zitten en zacht spreken, want ik geloof, dat iedere deur in dit huis ooren heeft. Mevrouw Marvin en ik zijn van jongs af vriendinnen geweest, ofschoon zij vijf jaar ouder is (ian ik. Zij was een wees en leefde met een tante in een huis naast dat van mijn vader, en toen ik nog slechts een kind was, was zij voor mij een oudere zuster. Haar tante, in naam een protestante, had inderdaad geen Godsdienst. Zij zelf en Virginia waren haar afgoden. Virginia was slechts een weinig ouder dan zeventien jaar toen zij met den heer Marvin huwde, een aangenaam en rijk man, aanmerkelijk ouder dan zij. Zijn familie bestond uit ernstige roomschen, maar hij had, zoo als menigeen een afkeer van zijn eigen geloof, zonder een ander aan te nemen. Zij waren door een protestantsch predikant getrouwd ; Virginia's tante maakte al de schik kingen voor dit huwelijk om zich zelf te voldoen. Een jaar na het huwelijk werd Elleanore geboren en stierf Virginia's tante, haar bezittingen aan haar nicht nalatende. Binnen twee jaar daarna kwam de heer Marvin door een val plotseling om het leven, en liet zijn vrouw na als de eenige voogdes van hun kind en eigendom. Dit groote verlies was het middel om mevrouw Marvin uit haar geestelijke onverschilligheid wakker te schudden en haar hart tot harer vaderen God te keeren. Zij had haar echtgenoot door een protestantsch predikant op een protestantsch kerkhof doen begraven, en heeft nooit toegestaan dat een penning van haar vermogen aan de roomsche kerk kwam. Dit vertoornde zijn familie zoo zeer, dat zij jarenlang zelfs niet tot haar spraken. Eindelijk werd weer een gering verkeer met haar aangeknoopt, en toen mevrouw Marvin een langdurige ziekte kreeg, werden haar familieleden zeer teeder en vol oplettendheden. In het begin van de krankheid verliet Elleanore's protestantsch kindermeisje haar heel onverwachts, en mevrouw Duval bezorgde een meisje in haar plaats. Toen mevrouw Marvin zoo ver hersteld was, dat zij de zorg voor haar kind weer op zich konde nemen, bemerkte zij, dat Elleanore her-

-ocr page 19-

11

haaldelijk naar de roomsche kerk medegenomen was, een crucifix droeg, en bij hare gebeden het Ave Maria voegde; terwijl haar nieuw kindermeisje, een strenge roomsche, haar kinderlijk gemoed met de dwaze legenden van het roomsche geloof vervulde. Het meisje werd ontslagen, en mevrouw Marvin vond haar vroeger kindermeisje terug, die zeide, dat zij door mevrouw Duval op order van mevrouw Marvin weggezonden was. Dit meisje evenwel keerde weder en bleef zoo lang als Elleanore haar noodig had. Nn tracht mevrouw Duval met u hetzelfde te doen, wat haar met het kindermeisje ge-Inkt is.»

«Maar,» zeide mistress Roze, «ik zou niet ilenken dat een dame mij zulk een schandelijken leugen zou vertellen.»

«Mistress Roze, het is een hoofdleer bij de roomschen «aan protestanten geen trouw te bewijzen.» Een leugen aan een protestant verteld is voor hen geen leugen ; het doel heiligt de middelen ; de leugen wordt een deugdzame daad, wanneer hij gesproken wordt om de roomsche kerk te bevoordeelen. Ik twijfel er niet aan, of mevrouw Duval dacht inderdaad dat zij God een dienst bewees, evenals Saulus toen hij de heiligen vervolgde.»

«Maar wat bedoelen zij met dat alles?»

«Zij bedoelen Elleanore's eigendom en Elleanore zelf in hun macht te krijgen ten bate der roomsche kerk.»

Na het gebeurde, dat ik u zoo even vertelde, had er een verkoeling plaats van den kant der familie Marvin, en toen begonnen zij zeer vriendelijk jegens Elleanore te worden, en haar geschenken te geven. Mevrouw Marvin vond het heel aardig, totdat onder de presentjes een misboek, en een met paarlen ingelegd crucifix en een werkelijk zeer mooie atbeelding der Madonna gevonden werden. Deze zond mevrouw Marvin terug, en de familie werd weer boos tot het begin der tegenwoordige ziekte. Vandaag sprak mevrouw Marvin met hooge ingenomenheid van u, en ik weet, dat zij het zeer treurig zoh vinden als gij haar verliet. Laat u niet bedriegen. Als gij haar verlaat, geeft ge haar zonder verdediging over in de handen eener roomsche verpleegster, die haar de laatste

oogenblikken zal vergallen en na den dood van mevrouw Mar-• ■ • i

vin zal zeggen wat zij wil.»

Als ik het uit haar eigen mond kon hooren, wat zij denkt,» zeide mistress Roze nog steeds opgewonden,» dan zou ik tevreden zijn.»

«Kom dan mede en gij zult het hooren,» zeide mevrouw Reyburn.

-ocr page 20-

12

Toen met de verpleegster naar de kamei van mevrouw Marvin terugkeerende, zeide mevrouw Reyburn, zich over haar vriendin heen buigende, «Virginia, mevrouw Duval heeft Roze wijs gemaakt, dat gij niet over haar tevreden waart. Wilt gij haar zeggen, wat daarvan aan is?»

Mevrouw Marvin reikte haar verpleegster de hand. «Mistress Roze,» zeide zij vriendelijk, daar kan nooit een trouwer verpleegster voor mij zijn, en ik zou niemand meer kunnen achten dan u; beloof mij dat gij zoo lang als ik leef bij mij zult blijven.»

«Zij mogen zeggen wat ze willen,» riep mistress Roze met nadruk uit,» zij zullen er niet in slagen mij weg te krijgen.» Ik zal blijven, lieve mevrouw Marvin, twintig jaar lang eer ik u aan hen overlaat.

«Ga nu slapen lieve. God zal u en uw kind beiden zeker bewaren, en niet gedoogen dat u schade worde berokkend.» Dit zeggende kuste mevrouw Reyburn haar goeden dag en verliet de kamer.

Gedurende den tijd dien mevrouw Reyburn bij mevrouw Marvin had doorgebracht, waren de straten koeler geworden, werden de schaduwen langer en de trottoirs met wandelaars gevuld, de ramen werden geopend, waren kinderen in de parken gekomen, en in de aangename drukte daar buiten vond zij verlichting van de bezorgde gedachten omtrent haar vriendin. Toen zij langzaam voortwandelde, hoorde zij door een bekende stem haar naam noemen. Zij ging voorbij het huis van haar huisdokter, den Heer Grant, en opziende, zag zij den ouden heer aan het venster van zijn spreekkamer zitten.

«Kom een oogenblik binnen» zeide hij : «Ik wou u spreken.»

De dokter was de geneesheer van mevrouw Marvin, en mevrouw Reyburn, verheugd hem over haar vriendin te kunnen spreken, trad binnen. De oude man zette voor haat-een stoel naast zich, en zeide, toen zij gezeten was,» «ik heb juist de eer van een bezoek van pater Munot gehad.»

«Is 't mogelijk!» riep mevrouw Reyburn uit.

«Hij kwam,» zeide de dokter spotachtig knipoogend.» als een vriend van mevrouw Marvin om mij te zeggen, dat de bezoeken van mevrouw Reyburn niet alleen schadelijk waren voor mevrouw Marvin, maar ook alleronaangenaamst voor haar verwanten; en hij verlangde van mij dat ik, als de geneesheer van mevrouw Marvin, u een wenk zoude geven dat gij in het geheel geen of zoo weinig mogelijk bezoeken aan die dame zoudt brengen.»

-ocr page 21-

13

«En wat hebt gij hem gezegd?» riep mevrouw Reyburn dringend uit.

«Ik zeide hem,» hernam de dokter,» dat ik al lang gevonden had dat de visites van de familie der Marvins, schadelijk voor mijn patiente waren, omdat zij voortgingen haar prikkelende en onaangename onderwerpen op te dringen. Ik wees hem beleefd er op, dat zijn eigen bezoeken hetzelfde ooi deel verdienden ; en dat ik ten zeerste verheugd was over de tegenwoordigheid van mevrouw Reyburn in de ziekenkamer, wetende dat zij nuttig was beide voor de ziel en het lichaam.»

«Het eerste dat gebeuren zal, is dat zij u berichten zulleu, dat mevrouw Marvin een anderen dokter heeft genomen, en u den dienst heeft opgezegd.»

«Tut, tut!» hernam de oude heer;» ik zal geen oogenblik acht geven op hetgeen zij verkiezen te zeggen.» Mevrouw Marvin heeft volkomen vertrouwen in mij gesteld, en mij voogd van haar kind gemaakt, en ik zal op haar passen als op mijn eigen dochter. Ik zou koren brengen op den molen van pater Munot en zijn kornuiten ! ... Daarvoor kent ge mij toch te goed ?

«Ik geloof dat zij juist zulk een verhaal voor den heer Bradford hebben gereed gemaakt, en daar het in mijn weg naar huis ligt, zoo zal ik er eventjes aangaan. Het is zes uui', voegde zij er bij, op haar horloge ziende, maar ik zal mijn ziel ontlasten van deze zaak, indien ik wat later dineer.»

«Dat is goed, dat is goed!» zeide de oude dokter, zijn bolle handen met voldoening wrijvende. Houd hun scherp in het oog, mevrouw Reyburn: volg hen overal; wij staan onzen man. Daar is nooit iets geweest als die roomsche kerk: laat hen iemand te pakken krijgen — vooral als hij rijk is •— en zij blijven er bij staan als een hond bij een braadworst. Maai' ditmaal zullen wij het hun laten zien.»

Mevrouw Reyburn hod hem goeden avond gezegd en was reeds op het trottoir. Eenige minuten later was zij inde ontvangkamer van den heer Bradford. De eerwaarde heer draalde niet zijn bezoekster te gemoet te gaan, maar kwam dadelijk de kamer binnen — een waardig, welwillend oud man.

«Het verheugt mij, u te zien,» zeide hij. «Hoe vaart mijn goede broeder Reyburn?»

«Dank u, wij zijn allen wel. Ik wil u niet ophouden, want ik weet dat gij van tafel zijt geroepen. Ik kwam, om eens te hooren, waarom gij in den laatsten tijd mevrouw Marvin niet hebt bezocht?»

-ocr page 22-

14

De heer Bradford was wel gewoon aan de haastige wijze van Mevrouw Reyburn om zonder omwegen een belangwekkende zaak te berde te brengen, en hij antwoordde vriendelijk en ernstig : «Mevrouw Reyburn, toen ik onlangs een bezoek bracht aan onze vriendin, liet haar dienstmaagd mij in de ontvangkamer, en keerde terstond terug met de boodschap, dat haai' meesteres te zwak was om mij te ontvangen, en dat zij, zoodia ze daartoe in staat was, zoo vrij zou zijn, het mij te laten weten.»

«Ik wist dat het zoo iets zou zijn,» zeide mevrouw Reyburn heftig.»

Die boodschap kwam zonder twijfel van mevrouw Duval; zij werd u niet gebracht vanwege Virginia. Vandaag klaagde mevrouw Marvin dat gij niet zoo veel kwaamt als vroeger. Mijnheer Bradford, zij trachten mevrouw Marvin tot deroom-sche kerk te dwingen — ten minste om den indruk te weeg te brengen dat zij in dat geloof staat — en om invloed te krijgen op haar kind. Pater Munot, zoowel als de familie Marvin maken 't haar zeer lastig, en eerst heden kwam ik hun plan te weten, om haar protestantsche verpleegster kwijt te raken. Ga er toch heen, en dring er ten minste op aan liaar verpleegster te zien, van wie gij alleen kunt vertrouwen de waarheid te vernemen.»

«Ik ben blijde, dat gij mij dit hebt verteld,» zeide hij:» ik zal er zeer zeker heengaan.»

«Ik weet zeker dat mevrouw Marvin met verlangen naar u uitziet. Ik wil u niet langer ophouden. Goeden avond;» en mevrouw Reyburn ging heen. De naaste plaats waar zij stil hield was haar eigen huis. I^en meisje van negen jaar zat in de voorkamer aan het venster, gansch verdiept in het lezen, zoodat zij de komst harer moeder niet bemerkte. Dat was evenwel niet liet geval met een klein meisje van drie jaar, dat, in een wit kleedje met een lange sjerp, in de deur stond, en die riep: «De thee is klaar!» zoodra mevrouw Reyburn naderde.

«Kan ik bellen?» riep een jongen van zes jaar, die ruggelings op een stoel gezeten, zijn riem gebruikte als een toom en zich inbeeldde dat hij een driftig paard bereed.

«Zoo, wacht gij allen ongeduldig op mij en uw avondeten?); zeide mevrouw Reyburn.

«Vader is er niet,» zeide het meisje aan het raam: «hij is in de studeerkamer, en denkt zeker dat het juist na het diner is.»

Indien dat de meening van «vader» was geweest tot op dat

-ocr page 23-

oogenblik, zoo kon dat niet langer voor meneer Bob zijn, die zwijgen voor toestemming nemende, heftig belde voor de thee aan de deur der eetkamer. Edna sloot haar boek met een zucht, die haar moeder deed glimlachen, terwijl de kleine Elsie de trappen was opgeklommen, om het voorrecht te hebben op baars vaders schouder naar beneden te rijden. Mevrouw Reyburn sloeg den bhk op de groep en bad God in haar hart, dat Hij hen bewaren mocht in een eenvoudig protstantsch geloof.

HOOFDSTUK 11.

Vijanden iu het huisgezin.

Mevrouw Reyburn's attenties voor haar zieke vriendin waren blijvend geweest; maar nu de listige plannen ontdekkende en de kuiperijen, die plaats hadden rondom haar doodbed, begreep zij, dat ze dagelijks de ziekenkamer moest bezoeken, om haar vriendin voor deze vijanden van haar eigen huisgezin te beschermen, en haar op te beuren met de hoop, dat de waarheid eindelijk zou zegepralen.

Zij besloot, eiken namiddag eenige oogenblikken bij mevrouw Marvin dooi' te brengen. Mevrouw Reyburn was niet de eenige in haar besluit om de kranke alle mogelijke zorg te bewijzen. Mevrouw Duval, de schoonzuster der weduwe, besloot ook hare pogingen te verdubbelen, die zij gedaan had ten behoeve barer kerk. Terwijl mevrouw Reyburn zich voornam om voortdurend des namiddags bezoeken te brengen, koos mevrouw Duval, den gelegener tijd waarnemend, den morgen voor haar bedoelingen. Vroeg op den dag kwam, na de gebeurtenissen die wij hebben verhaald, mevrouw Duval en een groote, tengere trouw in een grof donker kleed het huis van mevrouw Marvin binnen, en terwijl de vrouw in de kleine kamer bleef, waar het gesprek tusschen mevrouw Reyburn en pater Munot had plaats gehad, ging mevrouw Duval naar de Kamer van haar zuster. Mistres Roze had den vorigen avond aan mevrouw Duval gezegd, dat zij haar post zuu neerleggen als verpleegster van mevrouw Marvin; en niet twijfelend of dit was geschied, kwam mevrouw Daval baar van een opvolgster voorzien.

Mevrouw Marvin was alleen en haar schoonzuster begon haar bezoek met belangstellend onderzoek naar haar rust ge-

-ocr page 24-

16

durende den verloopen nacht, en naar haar eetlust van heden — of zij zich niet een heel klein beetje beter gevoelde en hoe liet met haar hoesten ging. Na hare belangstelling aldus getoond te hebben, bracht zij nu een kleine voorraad vleierijen aan dt n man.

«Virginia, als gij een beetje ijdeler waart zoo als sommige lieden, dan zou krankte verdraaglijker zijn, omdat ze u zoo goed staat. Ik heb de tering hooren vergelijken bij den herfst, die schooner maakt voordat hij zijn sloopingswerk begint.»

Mevrouw Marvin antwoordde kalm: «ik vind dat ik in een te ernstiger) toestand verkeer om een enkele gedachte aan mijn uiterlijk te wijden.»

«Ik zie, melieve,» hernam mevrouw Du val met een blik van innig medelijden, «dat gij u kwelt ten opzichte van uw verpleegster, en daar verwonder ik mij niet over, maar laat uw kommer varen. Mistress Roze zeide mij gisteren, dat zij van plan was te gaan, en ik kon mij geen rust gunnen, totdat ik eene verpleegster verkregen had om haar plaats te vervangen. Ik heb een uitmuntende vrouw gevonden, in alle opzichten geschikt en ik heb haar heden morgen mede gebracht, opdat gij haar terstond zoudt kunnen zien.»

«Mistress Roze heeft geen plan mij te verlaten,» zeide mevrouw Marvin kalmpjes.

«Wat! heeft zij het u niet gezegd,» liep mevrouw Duval verbaasd en verslagen uit, «zij zal het evenwel heel gauw doen, want zij heeft het mij zeer bepaald gezegd.»

Hier kwam mistress Roze de kamer binnen met een klein blad, en mevrouw Marvin zeide: «Mistress Roze, ik heb mijne zuster verteld, dat gij van plan zijt bij mij te blijven.»

«Ja, mevrouw,» zeide mistress Roze, «ik zal stellig bij u blijven. Ik verliet nooit eene dame die zoo ziek was en mij noodig had, en ik wil hier geen slechte manieren beginnen, waar ik alles heb wat het hart kan verlangen.»

Vreezende dat de goede verpleegster opmerkingen zou maken, die onaangename gevoelens zouden veroorzaken, droeg mevrouw Marvin haar eenige bezigheden boven in het huis op, en zoo werd zij alleen gelaten met hare zuster.

Mevrouw Duval beet zich verdrietig op de lippen, maar zich zelf beheerschend, vatte zij een nieuw plan op, om het begeerde doel te bereiken.

«Het speet mij, niet te hooren dat Mistress Roze u verlaten zal; inderdaad ik had gehoopt, dat zij het doen zou, om mij het verdriet te besparen van datgene te bespreken wat

-ocr page 25-

17

nu mijn plicht schijnt te zijn. mistress Roze is, zouals ik vernam, oneerlijk, veel te gemeenzaam met de dienstboden, en oneerbiedig in haar opmerkingen over U. üij deedt beter haar te laten gaan. Geef haar een geschenk en maak u van haar af. De vrouw, die ik beneden heb laten wachten, is een model van een verpleegster, en zal voor u van groot nut en een groot gemak zijn.»

Deze «.vrouw beneden» was in werkelijkheid een Liefdezuster, die met buitengewoon verlof eenige verandering in haar kleeding gemaakt had, opdat zij de protestantsche patiente niet zou verontrusten. Bekwaam in het verplegen, met fluweelen tong en licht van tred, in beginsel een echte Jezuït, zou zij in allen opzichte de begeerten van mevrouw Duval vervuld hebben. Misschien had mevrouw Marvin eenig vermoeden van het werkelijke karakter dier verpleegster, want haar oogen ontmoetten die van haar schoonzuster met een langen, onderzoekenden blik, waarvoor mevrouw Duval de hare nedersloeg, terwijl een zacht rood haar wangen kleurde.

«Ik zal mistress Roze houden,» zeide mevrouw Marvin beslist.

Mevrouw Duval speelde met haar horlogeketting, en een onaangenaam zwijgen volgde. Dit werd ten laatste door mevrouw Duval afgebroken, die vast besloten was zich te vergewissen van de gezindheid harer schoonzuster, ten opzichte van hare roomsche betrekkingen, en welke beschikkingen zij wellicht betrellende Elleanore zoude maken.

«Mijn lieve Viiginia,» zeide mevrouw Duval, «het is noodeloos u te zeggen dat ik niet verwacht u te zien herstellen van deze ziekte, want, hoezeer wij allen het herstel van uw gezondheid wenschen, zoo kunnen wij daarop helaas ! — toch niet hopen.»

«Ik weet, Harriet, dat mijne dagen nog slechts weinige zullen zijn,» hernam mevrouw Marvin.

«Daar zijn tusschen ons tijdperken van koelheid geweest, die wij allen zeer betreuren,» ging mevrouw Duval voort. «Hoezeer wij evenwel elkander misverstaan hebben, zoo hebben wij altijd voor u de teederste zorg gehad, en uw kind heeft haars vaders plaats in onze harten ingenomen.»

«Harriet,» zeide mevrouw Marvin, haar hand op den arm harer zuster leggend, in deze laatste uren kan ik alleen de vriendelijkheid en de genegenheid gedenken die gij mij dikwijls getoond hebt. Ik kan te haastig in mijn oordeel over u allen geweest zijn. Als ik het geweest ben, vergeef het mij dan.»

«Spreek daar niet van,» hernam mevrouw Duval, vriendelijk. «Wij wenschen dat gij ons als uwe beste vrienden zult beschou-

2

-ocr page 26-

18

wen als de meest liefhebbende vrienden van uw kind, en haar natuurlijke beschermers. Onze harten en onze huizen zullen altijd voor haar open staan als voor onze eigene familie; haar belangen zullen onze belangen zijn: in ons zal zij de beschermers van haar jeugd vinden ; zij zal ons bijzondere en kost-baarste pand zijn.»

Zoo voor vastgesteld houdende, dat in haar familie de voogdijschap over Elleanore zoude blijven, sprak mevrouw Duval met veel ontroering.

Mevrouw Marvin verhief haar hart in den gebede om kracht,

en al haar vastberadendheid vergaderend, hernam zij: «In deze,

mijne laatste uren. Harriet, passen mij moed en waarheid. Terwijl ik uwe eischen als betrekkingen erken, zoo heb geduld met mij waar ik u van andere en hoogere eischen spreek, die ik moet in het oog houden. Ik zal u in alle oprechtheid zeggen, dat ik het geestelijk welzijn mijner dochter boven alle andere dingen zoek. Haar Godsdientige belangen zijn mijn hoogste zorg. Ik geloof vast, dal in de beginselen van het protestantisme de zaligheid ligt. Ik wensch dat zij met een ernstig hart deze beginselen zal omhelzen, en den Heer in alle oprechtheid zal dienen. Om dit te bevorderen, mijn hoofdwensch voor haar, zoo heb ik haar onder het toezicht van Protestantsche voogden, gestelder. wijl ik hoop dat zij een vriendelijke en liefderijke gezindheid voor al haar bloedverwanten zal hebben, moeten deze voogden over haar het geheele opzicht hebben.»

Mevrouw Duval luisterde met toenemenden toorn, naar deze langzaam en duidelijk met vaste stem gesproken woorden. Haar oogen fonkelden van woede, haar lippen waren zamen-geperst,' de aderen op haar blanke voorhoofd zwollen op. Terwijl zij ternauwernood mevrouw Marvin liet uitspreken, schreeuwde zij haar toe: «het is onrecht, het is goddeloos, het is schandelijk, dat zal nooit gebeuren! Uwquot; kind en haar vermogen behooren natuurlijk ons toe en aan de Kerk van haar Vader en wij willen haar hebben. Gij zult haar niet inpakken met wettische spitsvondigheden en protestantsche voogden, wij willen haar hebben en houden. Hoe durtt gij een scheiding maken tusschen het meisje en haar eigen familie. L)at komt er van, als men met een ketter trouwt.»

Terwijl mevrouw Duval zoo sprak, werd de deur van een kleine kleedkamer verder open gedaan, en Elleanore Marvin kwam de kamer van haar moeder binnen. De goede deken van Canterbury zegt: «weinig meisjes kunnen het gewicht van

-ocr page 27-

19

«Elleanore» dragen.» Elleanore Marvin was een van de weinigen, die haar schoonen naam eere aandeed. Van een slanke gestalte en een boven tiaar jaren waardige houding, den krachti-gen wil en de verstandelijke kracht van haar vader verbindende met den geest harer moeder, was Elleanore, ofschoon zij niet mooi genoemd kon worden geen alledaagsch meisje en haar vermogen daar gelaten, was zij toch reeds een begeerlijk wild ■voor pater Munot en de zijnen.

«Tante Harriet,» zeide Elleanore koel, «de dokter staat niet toe, dat moeder opgewonden gemaakt wordt.»

«Denkt gij.» zeide mevrouw Duval, dat de dokter mij zal verhinderen een poging te doen om uwe ziel te redden?»

«Ik mag u ook wel zeggen, tante Harriet, dat ik een prote-stantsche ben, en het altijd zal blijven.»

«Gij zijt een jong en dwaas kind, maar door de ondervinding zult gij bescheidenheid verkrijgen, en onder passende leiding zal uw geloof u brengen waar gij behoort —• bij de eenig ware kerk.»

«Ik vertrouw dat de ondervinding mij slechts in mijn tegenwoordige geloof bevestigen zal,» hervatte Elleanore, maar werd verhinderd, meer te zeggen, het beven van de hand harer moeder voelende terwijl zij haar greep. Zij keerde zich om en zag dat een doodehjk bleek zich over dat geliefde gelaat verspreidde.

«Zie, zie, wat hebt gij gedaan!» riep zij uit, een fleschje met eau de cologne grijpend. «O, moeder, moeder!» en zij begon het aangezicht van haar moeder nat te maken. Mevrouw Duval sprong op, inderdaad beangst, en zij zag naar een waaier om, terwijl mistress Roze binnensnellend, beide mevrouw Duval en Elleanore van het ledikant wegstiet en haar best deed de patiente tot bewustzijn terug te brengen.

«Och, lieve!» klaagde mistress Roze, terwijl zij hartversterkende middelen toediende, gelaat en handen van mevrouw Marvin nat maakte, en haar hooger in de kussens trok; a's ik ooit zulk een vervolging van een dame zag! het is genoeg om een hart van steen te breken om haar dus te zien liggen, geheel buiten zich zelf.

Door de goede diensten van mistress Roze en onder haar nauwelijks onderdrukt gemor, begon mevrouw Marvin weer bij te komen, en mevrouw Duval, daardoor zeer verlicht, trok haar handschoenen aan en maakte zich tot vertrek gereed. Elleanore stond uit het raam te zien, en keerde zich niet om, om goeden

-ocr page 28-

'20

morgen te zeggen, en mevrouw Marvin te zwak om iets op te merken, en mistress Roze ten hoogste verontwaardigd zijnde, zoo werd mevrouw Duval's vertrek bijna niet opgemerkt. Zij vond de vrouw in het zwart met het grootste geduld op haar wachtend, en zij fluisterde haar de geschiedenis van de halstarrige ketterij van mevrouw Marvin en Eileanore's boozen aard in de ooren.

Toen mevrouw Reyburn 's namiddags naar de zieke ging, was deze eenigszins van haar overspanning van den morgen bekomen, en ontving zij een bezoek van den heer Bradford haar predikant. Catherina, de dienstmaagd die mevrouw Reyburn opendeed zeide zeer nadrukkelijk dat mevrouw Marvin erger was en heden middag niemand kon ontvangen. Mevrouw Reyburn ging evenwel het huis binnen en stond op het punt om naai' mistress Roze te vragen, toen Elleanore de trappen kwam afloopen en de hand van hare vriendin vattend, haar hartelijk begroette en haar verzocht in de kleine spreekkamer te gaan. Zoodra zij haar vriendin had doen plaats nemen, ging zij naar de voorzaal en Catherina roepend, die naar het ouderlijkhuis terug ging, vroeg zij haar eenigszins scherp, «wie zeide u dat gij moest zeggen, dat moeder heden geen bezoek meer wilde ontvangen». Catherina keek gemelijk en antwoordde niet.

«Het is nog geen half uur geleden, dat gij hetzelfde aan Ds. Bradfort zeidet; nu zou ik wel eens willen weten wie u dat beval.»

«Mevrouw Duval zeide 't mij,» zeide Catherina op knorrigen toon.

«Mevrouw Duval is hier geen baas,» zeide Elleanore. «Ik wil dat gij niet meer aan haar bevelen gehoorzaamt.»

«Het is moeielijk te zeggen wie de meesteres is,» zeide Catherina stoutweg: mevrouw Marvin, mistress Roze, gij zelf mevrouw Duval geven mij meer bevelen dan ik onthouden kan, en soms de een tegen de andere in.»

Inderdaad was het mevrouw Duval, die, vindende dat Catherina een meisje was geschikt voor haar doel, haar eigen gezag aan deze had opgelegd en dat nog steunde door llinke fooien.

«In het vervolg,» zeide Elleanore, hebt gij slechts U te houden aan hetgeen mijne moeder u opdraagt, en, als zij te ziek is aan mistress Rose.»

«Ik houd niet van twee meesteressen, ik ga liever daarheen, waar er slechts een is, verklaarde Catherina.

«Misschien zou het voor u beter zijn zulk een plaats te

-ocr page 29-

21

zoeken,» zeide Elleanore; toen, bedenkende dat zij de grenzen van haar gezag in het huis te buiten ging, voegde zij er bij: «gij kunt nu gaan, Catherina, en denk aan het geen ik u gezegd heb.»

«Ik wou dat er geen tante Daval was om zich altijd met alles te bemoeien,» zeide Elleanore, toen zij de kamer binnen kwam waar mevrouw Reyburn zat. «Geef mij nu uw hoed en mantel, ik zal u alles zeggen, wat er gebeurd is.»

Met deze inleiding, begon Elleanore het verhaal van de verdrietelijkheden van den ochtend — het besluit van haar geschiedenis was: «en nu ziet ge, mevrouw Reyburn, wat voor een meid Catherina is. Ik wou dat ze weg was.»

«Ik weet een dienst, die Catherina zeer goed zou passen, en ik denk, dat ik voor uwe moeder een meisje van veertien jaren kan krijgen — het kind van een weduwe, die tot onze kerk behoort, die op de deur kon passen en het meeste werk van Catherina kan doen.»

«Ik wou dat gij het deedt,» zeide Elleanore.

Terwijl Elleanore het dien morgen gebeurde aan mevrouw Reyburn vertelde, had de heer Bradford zijn bezoek geëindigd en verliet hij het huis; en nu kwam mistress Roze zeggen, dat mevrouw Marvin gereed was, om mevrouw Reyburn te ontvangen.

Elleanore ging naar haar eigen kamer, zoo als zij gewoon was als mevrouw Reyburn haar moeder kwam bezoeken, en liet de beide vriendinnen alleen.

«Als gij Elleanore gesproken hebt,» zeide mevrouw Marvin, «dan zult gij wel alles gehoord hebben wat hedenmorgen gebeurd is, zij is daarover zeer verdrietig.»

«Het kan voor haar heel goed zijn om gevat te worden op de aanvallen tegen haar geloof, en volkomen den geest te leeren kennen, waarmede zij te strijden heeft.»

«Elleanore wordt nu nog door den indruk van het oogenblik be-heerscht, zij is protestant omdat ik het ben. Wij weten hoe weinig blijvend een indruk soms is en niet sterk genoeg om op den duur verzoekingen weerstand te bieden, en zelfs wanneer zij door studie en zorgvuldig onderricht verstandelijk overtuigd was van het bedrog van 't roomsche geloof, zou zij nog in gevaar verkeeren van door vleierijen, vervolging, of doordat haar verbeelding betooverd werd door de pracht en glans van dat groote bedrog, tot dat geloof over te gaan. Godsdienst, lieve Grace, is een zaak van het hart en alleen door een geloof des harten kan men staande blijven. Moge God mijn

-ocr page 30-

22

kind tot Zich bekeeren, opdat zij tegen ai de verleidingen der wereld, het vleesch en den duivel vromelijk moge strijden en bekleed moge zijn met de geheeie wapenrusting Gods.»

«Ik heb daarover gedacht,» hernam mevrouw Reyburn. «Zou het niet goed zijn Elleanore nu steeds bij u te houden, haar aan haar gewone studie te onttrekken, en als uw gezondheid het toelaat, met u den Bijbel, de geschiedenis der hervorming en die vele uitstekende boeken te lezen, die uitgegeven zijn over de geschiedenis der Covenant Kerk van Schotland, der Hugenoten en der Waldenzen. Het kan zijn dat deze studiëngang, als zij daarmede voortgaat, dienstbaar zal zijn voor hare bekeering en tot bevestiging harer beginselen.»

«Ik wilde, dat ik dat vroeger had gedaan,» zeide mevrouw Marvin. «Ik ben nu zoo zwak, dat ik vrees, slechts weinig te zullen kunnen doen. Nochthans zal ik dat weinige biddend doen, en moge Gods zegen er op rusten.»

Het scheen als of de kracht van mevrouw Marvin vernieuwd was door de taak, die zij zich voorgeschreven had. Zij werd aanmerkelijk gezonder, en zij aanvaardde met ijver het lezen en de studie die zij haar dochter had aangewezen. Elleanore bracht uur op uur aan de zijde van het bed harer moeder door in het bestudeeren van Gods Woord of in het lezen over hen, die gedood waren om het Woord van God en de getuigenis welke zij allegden; en als zij las «hoe het bloed der martelaren het zaad der kerk was geweest.» hoe zij, die vervolgd waren, het verdragen hadden, ziende op Jezus, dan glinsterden haar oogen, gloeiden haar wangen, en werd haar hart van geestdrift vervuld. Dat edelmoedige hart was nochthans nooit getroffen geworden door de teedere liefde van God, had nooit gesidderd bij Zijn toorn, had nooit geweend over de zonde. Hoe waakte en bad die liefhebbende en stervende moeder om in het hart van haar kind de bewegingen des Geestes op te merken. Die komt waar Hij wil, even als de wind ontstaat in het woud in de slaperige stilte van een zomerdag.

Toen mevrouw Duval, toornig en verslagen het huis van haar schoonzuster verliet, was zij reeds besloten daar nooit weder te komen, maar zich geheel van haar af te scheiden die haar dierbaarste plannen in deze wereld dwarsboomden, er wier ketterij haar voor eeuwig van haar zoude verwijderen in de toekomende wereld.

In haar eigen huis vond zij een vriendin, die afgevallen van

-ocr page 31-

het protestantisme tot de roomsche kerk was overgegaan, en ijverig was voor haar nieuwen Godsdienst, zelfs meer dan zij, die in dezen waren geboren en opgevoed. Hier was een sympathieke toehoorster, en aan haar deed mevrouw Duval een opgeschroefd verhaal van goedheid die zij zelt aan die ondankbaren had betoond, en de smadelijke bejegening, welke haar te beurt was gevallen.

«Ik heb natuurlijk het kind van mijn broeder lief,» zeide mevrouw Duval, «en ben bezorgd voor het heil harer ziel. Dan kan ik er niet in toestemmen dat haar eigendom gebezigd wordt om de ketterij op te bouwen, en zoo de ware kerk om echt aan te doen. En verder lieve vriendin, heb ik vóór jaren Elleanore voor het klooster bestemd. Wat zou zij een bekoorlijke moeder Superieure zijn! Haar schoonheid, haar waardigheid, haar scherp verstand, haar vermogen, haar familie, alles wijst haar aan als voor dien hoogen post geschikt. Welkeen groot voordeel voor ons allen als zij zulk een plaats innam ! en hoezeer zou dit voor ons aanzien bevorderlijk zijn ! O ! een van die vrome, heilige zusters van ons eigen vleesch en bloed te hebben, voor ons verdienstelijke werken volbrengend en voor ons geestelijk heil zorgend, terwijl wij leven in het rumoer en de drukte der maatschappij —- hoe kan ik nu van zulk een hoop afstand doen

«Maar,» merkte de vriendin van mevrouw Duval op, «indien gij al veroordeeld zijt tot teleurstelling van de zijde uwer nicht, zoo kunt gij toch nog die voldoening erlangen in een uwer eigene dochters.»

«Een van mijn dochters!» riep mevrouw Di-ival verschrikt uit, «maar, mijn lieve mevrouw, ik heb er slechts drie !» «■luist, en eene van dezen gewijd aan de kerk —»

«Maar !» viel haar mevrouw Duval in de rede, «welk een offer, wanneer zij zoo uitstekend geschikt zijn om in de wereld te schitteren! Van mijne Victoria zegt iedereen, dat zij buitengewoon mooi is; Eugenia heeft geest, die haar in de hoogste kringen tot een heerscheres zal maken; en mijn kleine Violet, die reeds zulk een zeldzaam musikaal talent heeft, in een klooster op te sluiten ! Och mevrouw zij zullen de kerk meer helpen, door haar invloed voor haar in het gezellig leven aan te wenden, dan door zich zelf in een klooster te versteken.

De bezoekster, ziende dat zij verkeerd gedaan had, zeide nederig, «ik voel de kracht uwe opmerkingen; gij weet dat ik in deze zaken onwetend ben.»

Door die erkenning voldaan antwoordde mevrouw

-ocr page 32-

24

Duval heuschelijk; «Gij zult die cfingen gaandeweg befcei' leeren verstaan. Wat Elleanore betreft, het vroegtijdig verlies barer ouders zal natuurlijk een sebaduw over baar leven-werpen, die de stille Godsdienstige oefeningen en het kloosterwerk voor haar des te passender zal- maken.

Zonder een moeder om over baar te waken, zal het klooster een jïescbikt toevluchtsoord zijn voor de verzoekingen der wereld, en de hooghartige en uitdagende geest, dien zij heden morgen toonde moet zeer zeker ingetoomd worde».»

Mevrouw Duval stond niet alleen met baai' besfihouwingen omtrent Eleanore. Haar moeder, de oude mevrouw Marvin, bad voor haar kleindochter maar één wenseli — dat zij; haar de geloften van een nonnen-orde zou zien afleggen.

Vermoeid van een leven, dat te middan van den glans der fortuin en van haar stand haar een pijnlijke onrust bad aangebracht, walgend van dien beker des vermaaks die bitter was geweest, zag niettemin mevrouw Marvin uit naar een kloosterleven als de volheid van rust en kalmte, van zoete tevredenheid in dit leven, en van behoud in de toekomende wereld. Een harer kleinkinderen uit den draaikolk der maatschappij te zien gegrepen, en afgezonderd om het vleesch te dooden, den geest te reinigen, heiligheid in dit leven, en zaligheid in liet eeuwige lefen te verwerven, tenslotte een schatkamer van goedheid wordend, waaruit de andere takken der familie konden nemen om hun eigen tekortkomingen goed te maken — dat was de vurige hoop der grootmoeder, haar plan met Elleanore.

Noch de oude mevrouw Marvin, noch pater Munot raadden mevrouw Duval om toornig te zijn over bet verzet, dat zij van haar zieke schoonzuster had ondervonden.

«Het succes is vele offers waard,» zeide de listige pater. «Al die teleurstellingen zullen u nog ten goede komen. Volharding moet bewijzen, dat gij een ware dochter der Kevk zijt.»

«Geef bet niet op, Harriet,» zeide de zwakke, oude moeder, op den stoel gezeten, waar zij met haar gebedenboek, baar rozenkrans en de «Levens der heiligen» haar dagen doorbracht. «Ik kan er niet been gaan, uwe zusters hebben geen kracht zoo als gij; ik zal doen al wat ik kan om u te helpen, met mijn gebeden tot de Maagd en de heilige Catherina, die ik tot de schutsheilige voor Elleanore koos, toen zij geboren werd.»

«Ik wou, dat u er heen kondt gaan en aan beiden eens duchtig de les lezen,» zeide Harriet lompweg; «dal zou meer

-ocr page 33-

goed doen dan alle gebeden.» Mevrouw Duval was blijkbaar meer ingenomen met werken dan met geloof.

«Ik zal gaan,» zeide de oude dame. «Ik ben in liet laatste halve jaar niet buiten de deur geweest; maar laat het rijtuig inspannen, en ik zal gaan en zien, welken invloed haar mans arme, zieke, oude moeder op Virginia heeft.»

«Doe het!» zeide mevrouw Duval vol vuur. «Ik geloof niet, dat het u schaden zal, en als Virginia nog een hart heeft, zal zij uw bezoek op prijs stellen.»

«Ik zal gaan en tusschen u den vrede herstellen, en wij zullen Elleanore behouden.» zeide mevrouw Marvin, die lam, ziek en ongelukkig haar eeuwig heil zocht in schenkingen aan haar kerk, gebeden tot de Maagd en de ontelbare heiligen, door pater Mnnot gerustgesteld dat daarmede haar zaligheid gewaarborgd was, terwijl zij niettemin met angst voor den dood vervuld bleef.

Het was zeker een verrassing voor mevrouw Marvin, haar bijna bedlegerige schoonmoeder de kamer te zien binnen strompelen, gesteund door mistress Roze en een dienstmaagd. De oude dame werd in een grooten stoel naast het bed der kranke geplaatst, en was een tijdlang niet in staat om? te spreken.

«Het is lief van u, moeder, om mij te komen bezoeken; het is voor u een groote inspanning,» zeide Virginia Marvin.

«Ik wenschte u te bezoeken,» zeide de oude dame hijgend, «en ik wou de vriendschap tusschen u en Harriet herstellen. Ik wensch, dat zij u weer zal bezoeken, opdat ik iederen dag kan hooren, hoe het u gaat. Ik heb de vrouw van mijn zoon niet vergeten, al ben ik een arme, oude vrouw .»

«Ik ben geen vijandin van zuster Harriet,» zeide mevrouw Marvin. «Daar zijn sommige onderwerpen, die ik liever had, dat zij mij niet opdrong, maar als een zuster is zij me altijd welkom.»

«En ik zal haar zeggen, dat zij u weder komt bezoeken!» zeide de oude dame met vuur.

«Ja, moeder, zeg haar, dat wij vriendinnen moeten blijven.»

«Ik weet, dat gij een goed hart hebt,» zeide de oude dame. «Gij waart altijd even goed voor mij, als mijn eigen vleesch en bloed. En nu, Virginia, zou ik willen, dat gij Elleanore mij laat bezoeken. Zij is in langen tijd niet bij ons aan huis geweest, en het is niet goed van haar, haar grootmoeder te veronachtzamen.»

De oude mevrouw Marvin was in haar jeugd een schoone en statige vrouw geweest. Toen haar schoondochter haar nu aan-

-ocr page 34-

26

zag, gerimpeld, prikkelbaar, rusteloos, half kindsch, en het heden vergeleek met de dagen, waarin diezelfde vrouw groot, trotsch en gevierd was, vulden tranen van medelijden haar oogen.

«Ik heb Elleanore niet belet u te bezoeken, moeder,» zeide Virginia.

«Gij zult haar zeggen dat zij komt, wilt ge ?» zeide de oude mevrouw Marvin dadelijk. Zij is het eenige kind van mijn zoon, en ik heb het niet vergeten hoe hij eens de trots van mijn hart was.» En, «terugkomend op het eerste gedeelte van het gesprek: «luister niet naar Harriet. Zij meent het heel goed met u en zij zal u niets opdringen; ik zal haar zeggen, dat zij het niet doec. liet is natuurlijk niet prettig haar te hooren spreken van sterven, en zij zal het niet meerdoen.»

«Dat is het niet moeder. Ik geef er niet om, van den dood te hooren.» De jonge mevrouw Marvin richtte zich op haar arm op, en zag haar schoonmoeder ernstig aan, terwijl zij sprak. Ik houd er van aan den dood te denken, het is goed en heerlijk, naar Gods huis te gaan.»

«Gaarne van den dood spreken?» riep de schoonmoeder uit.

«Ja moeder, doet gij dat niet?»

«Neen, neen!» zeide de oude dame, haar gelaat met de handen bedekkend ; «het is verschrikkelijk, verschrikkelijk !»

Innig, diep medelijden was er op het gezicht van Virginia te lezen toen zij achterover op haar kussen ging liggen. Toen, de gedachten der oude vrouw teruggekeerd waren tot het heden zeide haar schoondochter: «Het is niet het spieken over den dood waarmede Harriet mij lastig valt. Maar ik ben protestant, moeder en zij wil mij roomsch maken.»

«Het is alles goedheid en ware liefde, mijn dochtei', en voor het heil van uw ziel.»

«Maar moeder, als ik met mijn eigen Godsdienst tevreden bon, waarom mij daarin dan niet gelaten ?»

«Omdat gij daarin niet zalig zijt. Wij wenschen u te behouden.»

Nu, lieve moeder, zoo even hebt gij mij gezegd dat uw geloof u niet voor den dood bereid maakt — dat de dood voor u iets vreeselijks is. Waarom vraagt gij mij, dat ik voor dat geloof het mijne zal laten varen, dat mij blijde doet zijn in het gezicht des doods, dat de eeuwigheid voor mij heerlijk maakt ?

Dit is mijn reden voor mijn geloof, moeder: «het maakt het leven mij Christus en het sterven gewin 1»

De oude mevrouw Marvin luisterde met gespannen aandacht naar deze woorden ; iedere trek van het gelaat harer schoon-

-ocr page 35-

dochter getuigde van oprechtheid. Virginia's oogen schitterden van hoop, een blijde lach lag haar op de lippen; in de ziel der oude vrouw verwekte de oprechtheid van het geloof' der jonge jaloerschheid op zulk een groot geluk en twijfel aan het geloof, dat haar steeds steenen voor brood had gegeven. Verslagenheid en vrees waren op haar gezicht te lezen, zij boog zich in haar stoel voorover, en vouwde de magere, oude handen als om te bidden. «Leid mijn ziel toch niet in verzoeking,» zeide zij met schorre stem. «Doe het toch niet, Virginia, ik ben eene arme zwakke vrouw, och, leid mij niet in verzoeking.»

«O, moeder,» zeide Virginia met een liefdevolle en medelijdende stem, «in Jezus Christus kunt gij sterk zijn.»

Daar ontstond een lang zwijgen ; de jonge mevrouw Marvin lag bedroefd naar haar schoonmoeder te kijken, in haar hart biddende, dat God haar geest wilde losmaken van zijn boeien en hem brengen tot de vrijheid der kinderen Gods. De oude dame dacht over de woorden van haar schoondochter na en verwonderde zich hoe zulk een gemoedsgesteldheid was verkregen. Ten laatste zeide zij : «Bidt gij ook, Virginia?»

iJa, moeder, dikwijls — alleen tot God.»

«Geen heilige om u te helpen ?»

«Neen, moeder, en ik weet dat mijn gebeden gehoord worden, want zij worden beantwoord.»

«Leest gij ? —»

«Ja, moeder — meestal mijn bijbel, zelden iets anders.»

«Maar hoe kunt gij de ware meening vatten ?»

«Door te lezen en er om te bidden, wordt het voedsel voor mijne ziel. Ik steun op 's Heeren beloften, en die maken mij sterk. Ik bevind, dat als ik Zijn raadgevingen volg, dat ik goed doe; ik denk over Zijn goede woorden en zij sterken mij.»

De oude dame schudde het hoofd. «Ik ben bang dat gij dwaalt, Virginia.»

«Maar moeder, ik ben gelukkig en niet bang om te sterven.» Dit, ofschoon het dooi1 anderen zou hebben kunnen bestreden worden, was een onweersprekelijk bewijs voor de oude dame, die in zulk een vreeza des doods leefde.

«Ik moet nu naar huis mijn dochter. Gij hebt vele vreemde dingen tot mij gezegd. Het zou mij spijten als gij dwaal-det, want dan zoudt gij verloren zijn; maar indien gij gelijk hebt, dan heb ik ongelijk, en wat zal er dan van mij worden? Ik zal u niet meer terug zien, Virginia; ik ga niet vaak uit mijn kamer.»

-ocr page 36-

28

«Tk hoop dat God met u zal zijn, moeder, en uwe oogen openen, zoo a)s gij noodig hebt, zoo zullen wij elkander in den hemel ontmoeten.»

Die twee gaven elkander de hand; de oude dame boog zich tot haar over en kuste hare schoondochter; toen verliet zij de kamer, geholpen door mistress Roze en een dienstmaagd, terwijl de gedachte haar vervulde: «Virginia is een kettersche en toch is zij niet bang om te sterven.»

Een diep medelijden met haar moeder vervulde het hart der jonge mevrouw Marvin; vurig bad zij den goeden Herder om die arme dwalende ziel in zijn veilige schaapskooi te brengen. Zij vertelde Elleanore van het bezoek der oude dame' en droeg haar op. haar grootmoeder te gaan bezoeken.

«Ik wensch u niet in de verzoeking te sturen, mijn kind, toch komt het mij voor, dat het uw plicht is, uws vaders moeder te bezoeken. Ga en zie hoe weinig de roomsche kerk schenkt om troost in de ure des doods te geven.»

De oude mevrouw Marvin had weitiig van haar bezoek aan de kranke aan haar familie te zeggen. Zij vertelde slechts, dat Elleanore haar zou komen bezoeken, en dat Virginia blij zou zijn Harriet weder te ontvangen; en daarmede waren zij tevreden, niet gissend, waarop die arme in nevelen gehulde ziel in die ziekenkamer een gezegenden blik was gegund geworden, van uit het oord der duisternis dier onwetendheid, waarin zij haar vreugdeloozen weg naar het graf alliep.

HOOFDSTUK 111.

Elleanore Marvin en pater Mnnot.

in den loop der studie welke zij had aangevangen, had Elleanore Marvin ook andere onderwijzers dan haar moeder. Mijnheer en mevrouw Reyburn en de Heer Bradford stelden veel belang in het jonge meisje, en zij 'richtte dikwijls haar schreden naar hunne huizen, waar zij altijd welkom was. De wijze van optreden van mevrouw Duval had nooit veel aantrekkelijks voor haar nicht, en het meisje kon zich geen bezoek in haar huis voorstellen. Mevrouw Marvin zeide evenwel aan Elleanore, dat zij het haar plicht rekende naar hare grootmoeder te gaan, en zoo gedrongen ging Elleanore de oude dame bezoeken, die bij mevrouw

-ocr page 37-

29

Duval inwoonde. De heele familie was zeer vriendelijk jegens Elleanore, hare nichten verwelkomden haar hartelijk en mevrouw Duval stortte een stroom van vleierijen uit, die misschien aan vele jongelieden behaagd zouden hebben, maar Elleanore walgden. Eens haar grootmoeder gaande bezoeken, vond Elleanore, Bridget, een jong dienstmeisje in tranen badende. Elleanore had een vriendelijk hart, dat ras getroffen werd door de droefheid van degenen die rondom haar waren, en zij kon Bridget niet voorbij gaan zonder met een woord naar de oorzaak van haar verdriet te vragen.

«Wel,» zeide Bridget, «daar is een brief,» hij is van mijn oude moeder die tehuis is, en ik kan hem zelf niet lezen.»

«En wil dan niet de een of ander van de familie hem u voorlezen ?»

«Geen van hen geeft iets om mij,» snikte Bridget, «noch heeft iemand ooit gevraagd naar mijn huis noch naar mijn volk, noch hoe lang ik al weg ben. En de meiden in de keuken zullen over mijn brief spotten en lachen; ik ken haar streken.»

«Laat ik u dan den brief voorlezen. Bridget. Kom wij zullen naar de eetkamer gaan en hem lezen. Ik begrijp dat gij blij zult zijn, iets van uw huis te hooren.»

Door Elleanore's vriendelijken toon en deelnemende blikken gewonnen, haalde Bridget den brief uit haar zak en vergezelde de jonge dame naar de eetkamer, waar zij met vreugde naar het nieuws van «/mts» luisterde. Geen zweem van een glimlach was op Elleanore's gezicht te zien, bij de wonderlijke huisbakken uitdrukkingen, geen spot werd in haar stem waargenomen, toen zij de gezondheid van de koe, het varken en de kuikens genoemd vond in eenen adem met die van de moeder zelt. Bridget was overtuigd van de vriendelijkheid der jonge dame, en toen Elleanore aanbood voor haar den brief te beantwoorden, stortte zich het warme hart van het lersche meisje in dankbetuigingen en oprechte loftuitingen over de «goedheid der juffer» uit.

Elleanore beantwoordde den brief, en werd alzoo de vertrouwde van Bridget, hoorende hoe een jongere zuster haar zou komen bezoeken uit het «oude land» en ook «de moeder zelf «als wij rijk geworden waren.»

Het was een eenvoudig voorval, maar gelijk zoo menig ander zaadje van goedheid, viel het gelijk des Spanjaards vruchtsteen langs de groote wegen en voetpaden des

-ocr page 38-

30

levens, zoo moest het later ontkiemen en vruchten dragen.

Dikwijls sloop de zwarte gedaante van pater Munot, even als op den dag waarmede dit verhaal begint, op en neer langs de donkere trap van mevrouw Marvins huis, dikwijls boog zich de grijze en rusteloos rondziende pater over het bed der kranke met zachte en listige woorden ; en of Virginia Marvin telkens en telkens weer hem verzekerde, dat zij sterven zou in het geloof waarin zij had geleefd, dat haar eigen predikant haar geestelijke raadsman was, hielden de bezoeken van den volhardenden pater niet op. Als pater Munot de ziekenkamer binnenkwan, trok zich Elleanore in een ander gedeelte van het huis terug. Bij zulk een gelegenheid vund zij een schuilplaats in haar kleine, geliefkoosde vertrek en sloeg een exemplaar van Milton's dichwerken op, dat zij juist had gekregen. Het sierlijk gebonden boek lag op een tafeltje met marmeren blad, en daar over zat Elleanore gebogen haar oogen gevestigd op de aantrekkelijke bladzijden, haar hootd op haar tengere handen latende rusten.

Toen zij zoo zat, viel de blik van pater Munot, die op het punt stond liet huis te verlaten op haar. Als een kat kwam hij de kamer insluipen, en zijn hand op de leuning van den stoel der jonge lezeres leggend, boog hij zich over haar heen en volgde de woorden die haar aandacht in beslag namen.

Elleanore ontstelde, een blos van toorn over die indringerij kleurde haar gezicht, en zij was op het punt het boek te sluiten, toen pater Munot er zijn hand oplegde. Daarop van haar stoel opspringende, plaatste Elleanore zich naast de tafel.

«Gij leest woorden van een vergiftigde ziel, mijne dochter.»

«Zonder twijfel,» zeide Elleanore verward.

«En vergift in een schoonen vorm aangeboden, is des te noodlottiger. Hoe jammer dat een zoo rijk begaafde geest zich tot zulke onrechtvaardige aanvallen, tot zoo valsche beschuldigingen tegen onze geliefde en heilige Kerk laat verlagen !»

Hij legde zijn vinger op de woorden die Elleanora gelezen had ;

«Wreek, o Heer, uw vermoorde heiligen !»

«Laat de geschiedenis uitmaken of het valsch en onrechtvaardig is,» zeide Elleanore, wier warm, jong gemoed in het zwijgen niet kon berusten,

«Geschiedenis door onze vijanden geschreven en vervalscht» ging de priester voort op zachten, melankolieken toon.

-ocr page 39-

«Een geest zoo edelmoedig als de uwe, mijn dochter, moest met zorgvuldigheid de beide kanten der kwestie beschouwen.»

Voor deze opmerking kon Elleanore niet oogenblikkelijk een passend antwoord vinden. Pater Munot hield zich een oogen-blik stil, en ging toen op den zelfden toon van beleedigde onschuld voort: «Jonge,vurige, opgewonden harten als het uwe worden onderricht door geschiedschrijvers die zich aan den leugen hebben verkocht, door de lippen van hen die ons haten en juist zulk een verheven poëzie sleept hen mee en maakt hen verblind voor de waarheid.»

Zijn vinger daalde en wees op eenige regels, en Elleanore las hard op :

«Ach, dat zij vermenigvuldigden,

Tot honderdvoud, die de paden des levens gewend.

Nog lijdig ontvloden het Babel vol wee.»

«Zoo is het,» zeide hij, in zijn priesterkleed zich wikkelend en zijn hoofd in droefheid, met waardigheid gemengd, latende hangen, «dat gij geleerd hebt die ware en heilige Kerk te noemen, die God als zijn eenig onfeilbare rechtbank in een booze wereld heeft geplaatst.»

Elleanore zat daar, niet in staat te antwoorden, en pater Munot zijn beide handen over haar uitbreidend met een zacht uitgesproken bezwering verliet de kamer. Met zulke listigheden als deze, zulk een schijn van nederigheid, van verachte heiligheid en niet gewaardeerde deugd, kan Rome een argeloos hart aanvallen. Terwijl Elleanore daar nog zat, nadat de priester was heengegaan, iederen droevigen toon, ieder woord van zachtmoedige smart herdenkend, voelde zij in het diepst harer ziel, dat indien die «onfeilbare rechtbank» als weleer, de macht in handen had, zoo zou in plaats van zegen vloek, in plaats van zacht verwijt woedende aanklacht komen, en in de plaats van 't vaderlijk vermaan zou dan, een afgedwaalde dochter den kerker vinden en vervolging ten doode toe.

De macht van Rome is veranderd — haar geest verandert nooit. Kwalijk bij elkander passend als de grijze haren en de fonkelende oogen van pater Munot zijn de zwakheid en de onverdraagzame geest der roomsche kerk.

Beu van de voortgezette bezoeken en intriges van pater Munot, walgend ook van het voortdurend geredeneer van Mevrouw Duval ten behoeve van het roomsche geloof, deed

-ocr page 40-

:ï2

mevrouw Marvin een beroep op haar schoonzuster, dat een geheel andere uitwerking had dan zij bedoelde.

0 «Harriet,» zeide mevrouw Marvin, ik heb u een gunst te vragen de laatste die ik u misschien ooit zal vragen.»

«Als het in mijn macht staat ze u te bewijzen, zal ik het zeer gaarne doen.» hernam Mevrouw Du val.

«Het is dit: dring er niet langer bij mij op aan, van Godsdienst te veranderen. Spreek met mij over alles wat gij wilt, van Christus, van geloof in Hem, van de rust des hemels, maar vergal mijn laatste uren niet meer met een geloof, dat ik toch niet aannemen kan. Wees voorts zoo vriendelijk en belet pater Munot hier te komen. Ik heb al wat ik kan, gezegd om een eind aan zijn bezoeken te maken. De dokter heeft hem gezegd, dat zij schadelijk voor mij zijn, en toch blijft hij komen. Houd hem van mij verwijderd. Harriet; gedoog niet, dat hij mij langer lastig valt, en laat mij in vrede sterven.»

«Gij vraagt mij het onmogelijke,» hernam mevrouw Duvai koeltjes. «Ik heb een plicht aan u te volbrengen.»

«Gij hebt uw best gedaan — uw pogingen zijn te vergeefs. Ik spreek u van alle verdere verantwoordelijkheid vrij.»

«Dat kunt gij niet. Mijn geweten, mijn kerk, mijn priesters, mijn familie, alles legt mij dezen plicht op. Ik ben betei voor u dan gij voor uzelf. Alleen om aan grillen te voldoen die de vrucht der ketterij zijn, kan ik mijn plicht jegens uw ziel niet vergeten.»

«Harriet, al uw pogen loopt slechts uit om de rust te verstoren van mijn laatste dagen. De tijd, dien ik aan het denken aan den hemel en de voorbereiding voor den dood wilde geven, wordt doorgebracht in kommer over mijn kind, voor wier jonge hart zoo veel strikken worden gespannen. Zoo gij ooit eenïge liefde voor mij hebt gehad, laat dan mij en mijn kind aan God over en kwel mij niet langer.»

Mevrouw Duval schudde haar hoofd. «Uw woorden,» hei nam ze bedaard, «zijn even als het verzoek van een kranke om de medicijn van den dokter of het mes en de sonde van den chirurgijn af te weren. Gy weet niet wat tot uw eigen heil en dat van uw kind goed is.»

Mevrouw Marvin wendde zich wanhopend af, en bedekte haar gelaat met haar handen.

Toen mevrouw Duval dit gesprek nog eens naging, was zij zeer voldaan over de bedaardheid en de vastberadenheid, die zij ten toon gespreid had; en mevrouw Marvin s woorden een wijle overwegende, maakte zij daaruit een voor haai

-ocr page 41-

„ALS EEN KAT SLOOP HM UK KAMEB BINNEN,quot;

-ocr page 42-

-

-ocr page 43-

:33

ongunstige gevolgtrekking. Welke reden tot bezorgheitl zou er bij haar zijn voor Elleanore — wat beteekende het verzoek, dat het meisje ongemoeid zou gelaten worden — als niet de moeder een innerlijken drang naar het Roomscho geloof bij haar kind luid ontdekt, eene neiging om de bewijzen voor ons geloof aan te nemen?

«Zoo moet het zijn!» riep mevrouw Duval opgetogen uit. «Nu ben ik er; Elleanore heeft zeker een goede gezindheid tot onze kerk geopenbaard, en haar moeder maakt zich daarover ongerust.» Hoe meer mevrouw Duval hierover peinsde, hoe meer deze overtuiging zich aan haar opdrong, en in haar verbeelding zag zij Elleanore reeds de toevlucht nemen tot de Roomsche kerk, zichzelve en haar vermogen haar toevertrouwend en alzoo de schudsengel der fa milie wordend. Mevrouw Duval werd door deze overleggingen zoozeer gesterkt, dat zij in den loop der week twee of drie boekdoelen kocht, die, naar zij meende haar nichtje stellig geheel tot bekeering zouden brengen. Deze boeken waren sierlijk gebonden en prachtig uitgevoerd en daarbij zond zij als om de pil te vergulden er nog een doos van het fijnste l'Vansctie suikergoed bij en twee «.presses papier», de kostbaarste die in de stad te verkrijgen waren. Deze werden door bemiddeling van Bridget aan Elleanore bezorgd. Den volgenden dag kwam het meisje, dat Catherina's plaats had ingenomen, bij mevrouw Duval met de pakjes, de boeken en al de overige geschenken bevattende, en het volgende briefje;

«Lieve Tante, — Veroorloof mij Ü de boeken terug te zenden, daar hun inhoud voor mij niets aantrekkelijks heeft en ik geen tijd heb om die te lezen. Daar gij zonder twijfel de andere geschenken als een belooning voor het lezen dei-hoeken hebt bedoeld, zoo zend ik u die ook terug.

Elleanore Marvin.»

«Koppige, hardnekkige, onbeschaamde meid!» riep mevrouw Duval uit, het pakket nijdig op den grond gooiend; «maar wij zullen eens zien, wie het winnen zal; gij zult wel eenmaal voor ons moeten bukken!»

Aan het gerammel van de doos was te bemerken dat de versmade inhoud niet onbeschadigd was gebleven. Nadat haar woede een weinig tot bedaren was gekomen, begon mevrouw een en ander weder te ontpakken. De boeken werden naar beneden gezonden, om op de tafel in de ontvangkamer te pronken, de bonbons werden aan Violet gegeven, en de ge-

-ocr page 44-

broken «presses-papier», in een lade gelegd, dienden er dikwijls toe om de dame in haar voornemen te stijven dat Elleanore tot de Roomsche kerk zou gebracht worden.

Den eersten dag den besten, waarop zij mevrouw Marvin ging bezoeken, werd ze door Elleonoie in de gang ïtaande gehouden.

«Tante Harriet ■—»

«Wel Elleanore?»

«Ik wou u maar zeggen, dat moeder uw geschenk aan mij niet heeft gezien — ja er in het geheel niets van wist. Ik ben met niemand dan met mijzelve te rade gegaan, toen ik het terugzond. Zij is te zwak om met zulke dingen lastig gevallen te worden, en ik wou dat u er niet over sprak.»

Mevrouw Duval was op liet punt, haar nicht toornig haar onbeschoftheid en ondankbaarheid te verwijten, maar de vermaningen dooi' pater Munot haar gegeven zich herinnerende, onderdrukte zij haai' gramschap en zeide bedaard: «Gij zult nog eens de belangstelling waardeeren, die gij nu veracht.»

«Ik veracht niemands welgemeende beslangstelling, maar Tante Havriet, bedenk eens hoe toornig ijy wel zoudt geweest zijn in het tegenovergestelde geval; als ijij ziek waart, en mijn moeder beproefde uw kinderen van uw kerk af te trekken tot de hare.»

Mevrouw Duval schudde het hoofd, zeggende, «Mijn dochters zijn geen meisjes om van haar kerk, waarin zij gedoopt zijn, afgetrokken te worden.»

«En zóo is ook de dochter mijner moeder,» zeide Elleanore met nadruk.

«Mijne dochters zijn te goed onderwezen om van haar eigen geloof afgetrokken te worden,» ging mevrouw Duval voort, reeds ontstemd door de gedachte alleen aan zulk een daad.

«En ik ben ook te goed onderwezen om van de mijne afgetrokken te worden,» hernam de stoutmoedige Elleanore. Mevrouw Duval keerde zich om en ging de ziekekamer binnen, terwijl zij Elleanore in de zaal liet staan.

Terwijl mevrouw Duval heen en weer liep tusschen 'laar huis en dat van haar schoonzuster, en mevrouw Marvin dagelijks zichtbaar dichter bij den dood kwam, zat de oude mevrouw Marvin in haar leuningstoel in de woning harer dochter, als gewoonlijk oogenschijnlijk bezig met haar rozenkrans en gebedenboek, maai inderdaad ernstig nadenkend over de blijde hope waarvan haar schoondochter zulk een treffend getuigenis had gegeven, en begeerig om te weten wat de

-ocr page 45-

talisman was die den dood van zijn verschrikkingen kon be-lüoven en een afsclmwelijke spookgestalte kon veranderen in een engel des lichts. Óver deze dingen peinzende, terwijl iederen dag haar band met het leven losser scheen te worden, en terwijl haar de laatste stroohalrn scheen te ontglippen, waaraan zij zich vastklampte bij het nederzien in een donkeren en vreeselijken afgrond, beslout de arme, oude vrouw weer naar de eenige plaats te gaan, van waar een heldere lichtstraal was gevallen in het dal der schaduwen des doods.

«Ik ga Virginia weer bezoeken.» zeide zij.

«Daar zie ik de noodzakelijkheid niet van in,» zeide mevrouw Duval.

ci Ik moet gaan,» zeide de oude dame.

«Het is in het minst niet noodig.»

«Het kan tuch goed zijn. Ik ben er zeker van, dat het mij vroeger goed deed.»

«Nu goed, doe zooals gij wilt. Zal ik met u gaan?»

«Neen, gij zult haar wellicht ontstemmen. Ik zal alleen gaan.»

Zij ging alleen. Wederom werd zij naar de leuningstoel gebracht, naast het bed van mevrouw Marvin. Haar eerste vraag, toen zij alleen waren, was: «voelt gij u nog evenals vroeger, Virginia — niet bang om te sterven?»

«Moeder ik geloof werkelijk dat ik gereed ben om heen te gaan en met Christus te zijn.»

«En verwacht gij, terstond als gij gestorven zijt, naar den hemel te gaan?»

«Ja, moeder, Jezus zeide tot den moordenaar aati het kruis: zult gij met mij in het paradijs zijn.» ij lezen ook, dat Lazarus door de engelen gedragen werd, niet naar het vagevuur, maar in Abrahams schoot. Als zij terstond in de ruste gingen, waarom zou ik dan niet worden toegelaten ? Gods genade kan voor mij even vol en vrij zijn als voor hen.»

«Het is niet, dat ik het vagevuur zoo vrees,» zeide de oude dame — ik heb veel geleden en kan nog meer lijden, als het eindelijk vrede zal brengen — maar, Virginia, te denken, dat zij mij zouden vergeten ; dat er geen missen voor mijne ziel zouden gelezen worden ; dat er geen geld zoude betaald worden, en ik nooit den hemel zal vinden ! Hoe kan ik die gedachte verdragen ?»

«Moeder», zeide mevrouw Marvin, de oude bevende hand vattend, «denkt gij, dat het offer van Gods eenigen Zoon niet genoeg is om de zielen te redden dergenen, die op Hem vertrouwen? Denkt gij, dat er iets aan Zijn voltooide werk

-ocr page 46-

ontbreekt, dat wij door lijden moeten aanvullen ? Denkt gij, dat Hij voor u stierf, en dan nog de eeuwige zaligheid zult moeten missen, wegens de gierigheid van zorgelooze menschen ? O, moeder welk een troost is er in zulk een geloof ? Christus zegt: Ziet op Mij en wordt behouden, alle gij einden der aarde! O, moeder zie, zie alleen op Jezus en leef. Laat de heiligen of de Maagd zich niet stellen tusschen uw ziel en uw Zaligmaker. Zie zelve naar niemand anders dan op Hem.»

De oogen der oude dame waren op het gelaat harer schoondochter gevestigd; haar gerimpelde handen beefden.

«Als ik het maar zeker wist», mompelde zij.

«Lees uw Bijbel, moeder.»

«Ik heb geen Bijbel.»

«Neem er een.»

«Ik durf niet.»

«Zoo zijt ge beklagenswaardiger dan een heiden in het land der heidenen! arme hongerende ziel, door valsche leidslieden van het voor allen toegankelijke bruiloftsmaal des Ko-nings buitengesloten.»

«Daar staat iets van den Bijbel in het misboek.»

«Lees dat moeder; lees dat en roep alleen tot Jezus. Bid niet tot de heiligen of tot de Maagd — zij zijn vromen, die gestorven zijn en lang geleden in de heerlijkheid ingegaan — maar bid tot Jezus, die voor u stierf en weer op stond.»

«Maar ik ken niet veel gebeden tot Jezus.»

«Moeder,» zeide de dochter wanhopig, «neem maar uw gebedenboek en gebruik de gebeden die gij daarin vindt — gebruik ze met uw gansche hart, en noem dan den naam van Jezus in de plaats van al de anderen, die gij er in vindt vermeld».

«Als ik maar durfde. O, Virginia breng mij niet op den dwaalweg !»

«Gij zult den rechten weg gaan !» O moeder, doe het. Doe het, als gij uwer ziele zaligheid op prijs stelt! Doe het, als gij bevrijd wilt zijn van de vreeze des doods.»

«Maar mijne zonden, mijne vele zonden, die maken toch scheiding tusschen Gods Zoon en mij, en wie zal mijn voorspraak bij Hem zijn, als de Heilige-Moeder zich niet over mij ontfermt!» zoo kermde de arme oude.

«Juist, lieve moeder, onze zonde maakt ons verdoemelijk voor God. Doch er is maar een Middelaar Gods en der menschen. En nu ' moet het bewustzijn van onze zonde en ellende ons juist naar dien éenigen Zaligmaker uitdrijven, Die

-ocr page 47-

geen enkelen zondaar afwijst, maar zoo nadrukkelijk mogelijk zegt: «Komt allen tot mij, die vermoeid en beladen zijt, Ik zal ii ruste geven.» En wat Hij beloofd, duel Hij. Hij kan volkomen zalig maken en onze plaatsbekleeder zijn ; het Lam dat do zonde der wereld wegdraagt. Dat kon van geen enkelen z. g. n. heilige worden getuigd, want die zijn zeiven allen met zonden bevlekt, tot zelfs de moeder onzes Heeren.»

Dat was het laatste zaraenziin van Virginia met haar moeder. Zij scheidden van elkander om elkaar niet meer te ontmoeten dan nadat het geloof zou zijn verwisseld in aanschouwen en de hoop tot werkelijkheid zou zijn geworden.

Daar was toen de zomer voorbij was blijkbaar weinig verandering in den toestand van mevrouw Marvin gekomen, en nu had de Herfst zijn intocht gedaan en onder haar schoonen, bonten tooi, (het laatste kleed, dit jaar) stierven blad en bloesem langzaam aan weg. God schenkt dikwijls de wenschen zijner kinderen, zoo ook somtijds de Hem afgeleiden wijze van hun sterven, en toen nu Virginia Marvin als Hiskia, op haar ziekbed, «haar gelaat naar den muur had gekeerd en gebeden,» was het oor des Heeren open om naar haar te hooren, en Zijn hart vol liefde jegens haar, — Hij liet hare smeekingen, in de lange slapelooze nachten tot Hem opgezonden, niet onbeantwoord.

Grace Reyburn kwam op zekeren morgen reeds vroeg haar vriendin bezoeken.

«Ik had een slechten nacht», zeide mevrouw Marvin, «mistress Rose was bijna den geheelen tijd op, zoodat ze nu wel afgemat zal zijn.»

«Ik zou daar niet om geven als gij maar hadt kunnen rusten», zeide Rose.

«Gij zoudt goed doen, Grace, heden hier te blijven, dan zou mistress Rose wat kunnen rusten.»

«Ik heb geen slaap noodig», zeide Juffrouw Rose, en zoo dacht mevrouw Reyburn er niet meer aan om te blijven. Eindelijk stond zij op om te*gaan.

«Ik kan het niet dragen u te zien gaan ; ik wou dat ge bleeft», zeide mevrouw Marvin, de hand harer vriendin vasthoudend en haar ernstig aanziende.

«Welnu dan zal ik blijven, als gij mij zoo gaarne houden wilt», gaf mevrouw Reyburn daarop ten bescheid, hoed en mantel afleggend terwijl ze weder ging zitten. «Ik houd er niet van, den heelen dag niets te doen», zeide zij.

-ocr page 48-

OQ . )0

«Zal ik naai' uw huis gaan en werk voor u halen, zeide Elleauore.»

«Neen, maar neem mijn beurs en haal mij wat zwarte calico; ik heb een arm kinri een kleedje belootii en dat zal ik maken.»

Elleanore haalde het calico, en toen, haar eigen werk medebrengend, nam zij plaats bij het bed harer moeder, en terwijl Julïrouw Rose heenging om te slapen, bracht het drietal den tijd tezamen genoegelijk door. Daarbij kwam het gesprek ook op Dorcas, die Petrus opwekte uit den dood.

«Hoe heerlijk!» zeide Elleanore.

«Voor de vrienden, zonder twijfel; maar ik heb altijd gedacht, dat het een teleurstelling voor Dorcas moet geweest zijn» zeide haar moeder, die daarbij bedacht, hoe het hiiar te moede zoude zijn, als ze na dit moeilijke leven te hebben doorgeworsteld, zich opnieuw voor al die beslommeringen, dat leed en die ellende, — de gevolgen der zonde — zou zien geplaatst.

Toen kwam de heer Bradford binnen en na eenige vertroostende, verheffende woorden over het Nieuw-Jerusalem, las hij het vijftiende hoofdstuk van Corinthen en bad. Toen de kleine groep in lt;.le ziekekamer van het gebed opstond, zagen zij, dat het gelaat van mevrouw Marvin een niéuwen-vreemden trek had. De ervaren verpleegster schudde haar hoofd. Elleanore vloog naar haar moeder. Mevrouw Marvin scheen als in een aangenamen droom te zijn, maar de stem van haar dochter deed haar tot bewustzijn komen. Haar ernstig aanziende, zeide zij met heldere stem: «Elleanore er is geen heil buiten Christus. Zult gij Hem zoeken met uw geheels hart en geen rust voor uwe ziel nemen tot gij in Hem rust hebt?»

«Dat zal ik moeder, dat zal ik!» snikte Elleanore.

Mevrouw Marvin zag haar leeraar en mevrouw Reyburn aan, alsof zij haar kind hun aanbeval, toen wendde zij Z'ch om, vouwde kalm de handen over haar borst, sloot de oogen en met een lichten zucht was zij tot hare ruste ingegaan.

Het was gegaan zooals zij begeerd had; haar vriendin, haar herder was bij haar geweest, om te kunnen getuigen, dat zij gestorven was vertrouwende op niemand dan op Jezus alleen; daar was niemand aan haar stervenssponde geweest, die het praatje zou rondstrooien dat zij ontrouw aan haar geloof gestorven was, dat haar dierbaarder was dan het 'even.

«God lof!» zoo juichte bijna Juffrouw Roze, toen zij met mevrouw Reyburn overging het lijk af te leggen, «daar is de

-ocr page 49-

39

triumpheerende kerk weder met een lid vermeerderd. Maar wat zal er van deze wereld worden, wanneer alle zulke sterven en andere lieden leven en voorspoedig zijn.»

ilet is mogelijk dat die ontboezeming mede 't gevolg was van het vernemen der stem van mevrouw Duval in de benedenzaal.

Mevrouw Reyburn had reeds om mevrouw Marvin's advocaat gezonden, en mevrouw Duval, bemerkende, dat aan hem de zorg voor de nalatenschap harer zuster was opgedragen en dat hij zijn bevelen gaf met een bewust gezag, dat niet kon tegengestaan worden, keerde naar haar huis terug.

«Hat riet», zeide de oude mevrouw Marvin,» hoe is Virginia gestorven ?»

«Wel moeder hoe kunt ge dat nog vragen van een Uelh'.rscht'.

«Maar hoe zag zij er uit ?» zoo drong de oude dame verder aan.

«Och, wat dat betreft, dan moet ik zeggen dat zij er uit zag alsof zij rustig sliep. Zij zag er niet als een doodc. uit.»

«Ik veronderstel, dat gij allen naar de begrafenis gaat, Harriet ?»

«Waarom, moeder! ik zou gaan gelooven, dat gij krankzinnig wordt. Naar een protestantsche begrafenis gaan 1 Natuurlijk niet. Wel moeder, zij zouden even goed heidenen kunnen zijn. Geen kaars, noch een druppel wijwater, noch een crucifix, noch een priester. Geen gebedenboek zelfs aanwezig — het eenige was een Bijbel waaruit zeker die z. g. n. Protestantsche geestelijke had gelezen, omdat hij open op de tafel lag, en mevrouw Reyburn was bezig haar een paar witte bloemen in de hand te leggen. Ik zeide aan mevrouw Reyburn, dat een crucifix beter zou passen. Gelukkig, dat ik eenmaal op werkelijk katholieke wijze ten toon gelegd zal worden, en begraven in gewijden grond, want dan zal er eenige hoop voor mijne ziel zijn.»

De oude dame antwoordde daar niet op, maar sloeg langzaam de bladen van haar gebedenboek om, terwijl mevrouw Duval zeker meende dat haar moeder de meest geloovige katholiek was. Wat zou ze gezegd hebben, zoo zij dien nacht in plaats van het Ave Maria, steelsgewijze over de lippen dier oude moeder had hooren komen : «Jezus, Zoon van God, bid voor mij !»

Deze dagen van rouw, deze oven der beproeving waren Elleanore Marvin tot loutering, tot heiliging, zij leerde te leunen op, te schuilen in de steenrots: Christus. Het zou

-ocr page 50-

40

haar te «tade komen, dat zij thans een beter fundament had gevonden, dan het drijfzand van menschelijke leeringen en inzettingen; dal de grondslagen voor haai1 jeugdig leven waren gelegd op hechteren bodem, op eene onwankelbare Rots ; haar levenslente, zoo gelukkig en vredig aangevangen zou worden gevolgd dooi' gure, onstuimige voorjaarsdagen, waarin ruwe vlagen de tengere plant zouden striemen en geeselen.

HOOFDSTUK IV.

Klleanore's nieuw tehuis en haar voogd.

Een tijdsverloop van veertien dagen bracht groote verandering in de omstandigheden van Elleanore. Het huis dat altijd haar tehuis was geweest was verhuurd geworden, de meubelen waren verkocht, de schilderijen, sieraden, de piano en het zilver ging naar de woning van dokter Grant, den geneesheer barer moeder, haar trouwen vriend, en nu een van Elleanore's voogden; de advocaat, de [leerManners was de andere. Dokter Grant was kinderloos zijne echtgenoote eene uitstekende vrouw, en mevrouw Marvin had begrepen dat Elleanore daar een veilig en gelukkig tehuis zou vinden.

Ofschoon niemand der familie Marvin bij de begrafenis tegenwoordig was geweest, zoo besloot Elleanore toch hen zoo vriendelijk mogelijk te behandelen. Over verschillende goederen te beschikken hebbend, koos zij verschillende zaken uit, die haren vader hadden toebehoord, en met behulp van de executeuren, verdeelde zij die onder zijn verwanten ; ook gaf ze elk lid der familie een gedachtenis aan haar moeder, terwijl haar nichten Victoria en Eugenia gelukkig werden gemaakt met een kostbaar juweel.

Hoe verlangde de oude mevrouw Marvin bij die verdeeling naar een der Bijbels, die aan haar gestorven schoondochter hadden toebehoord! maar zij durfde dat niet te laten blijken. Elleanore gaf echter aan de oude dame een ring, dien Virginia altijd had gedragen en haar portret in een fraaie lijst. Dit hing zij tegenover haar bed, en keek er vaak uren naar. Deze beeltenis sprak tot haar; het scheen soms de stilte te verbreken met die ernstige woorden, die eens door de overledene gesproken waren. Voor de oude dame spraken de blauwe oogen van het portret zoo welsprekend van de hoop,

-ocr page 51-

a

die over den dood zegepraalt, en van die half geopende lippen hoorde zij nog immer de vermaning: «o moeder als gij prijs stelt op uwer zieler zaligheid, als gij goede hope wilt hebben in den dood, vertrouw dan op niemand dan op Jezus.» De ontvangst van Elleanore ten huize van dokter Grant was hartelijk. Het oude echtpaar leefde eenzaam; het was hun een genot, een vroolijk, jong gezicht aan tafel te hebben —-Elleanore en haar jeugdige vriendinnen daar te zien, die in het stille huis frischiieid en leven brachten.

Mevrouw Grant maakte Elleanore tot het voorwerp van haar overleggingen, het meisje daar te hebben, was haar bijna gelijk aan 't bezit van een eigen dochter; Elleanores piano werd in de huiskamer geplaatst, haar schilderijen en sieraden namen de plaats in van mevrouw Grant's ouder-wetsche schatten en licht en bloemen werden er aangebracht om de kamer voor Elleanore vroolijk te maken, terwijl een behanger werd ontboden, om de aangenaamste slaapkamer met een helder, nieuw behang op te knappen, opdat Elleanore niet onnoodig somber zou worden gestemd.

Het duurde niet vele weken eer Elleanore geheel in haar nieuwe woning tehuis was en haar plaats in de school hernomen had, waar zij verscheidene jaren leerlinge was geweest; haar muziekonderwijzer kwam haar les geven, even allt; hij dat vroeger gewoon was geweest.

Mevrouw Duval had verscheidene rechtsgeleerden geraadpleegd, in de hoop, in staat te zijn Elleanore en haar vermogen der familie Marvin uit de handen te rukken ; maar door allen werd haar verzekerd, dat er geen mogelijkheid bestond ten behoeve van het jonge meisje, verandering in de beschikkingen te brengen, die gemaakt waren en daar zij in plaats van aanmoediging tot het najagen van haai' doel te krijgen, eenvoudig den raad ontving zich tevreden te houden en de zaak te laten rusten, verkropte mevrouw Duval oogen-schijnlijk haar teleurstelling, maai' liet ondertusschen niet na, het hare familie zoo onaangenaam mogelijk te maken.

Zij kon niet nalaten de verzuchting te slaken : och, ware ik en al mijne betrekkingen en mijn lieve nicht incluis in een ander land geboren, waar niet de Roornsche kerk aan handen en voeten gebonden is, en alzoo niet in staat haar heilige aanspraken op haar afvallige kinderen te laten gelden!

Hoe raasde zij tegen de wetten, die de kostbare ziel en het nog kostbaarder vermogen met zulke stevige bolwerken hadden omringd. Deze ijdele wenschen ten slotte latende

-ocr page 52-

42

varen, vormde mevrouw Duval zich weldra andere, even dwaze, n I. dat de geheele familie Marvin niet geboren ware geworden gedurende het tegenwoordige vrijzinnige t-n verdraagzame bestuur van dit land, maar met haar bestaan gewacht had tot die vredige da-lt;en, die zij gevoelde dat zeker eenmaal zouden komen, wanneer het land weer de vesting van die godsdienst zou zijn, die zoo lang tusschen de zeven heuvelen van Rome had gewoond — wanneer priesters en kardinalen de raadslieden der regeering zouden leiden in het maken van zijn wetten.

Toen mevrouw Duval's toorn uitgeraasd en de rede weder aan het woord kwam, begon de dame in te zien, dat werken beter is om een doel te bereiken dan wenschen te koesteren, en zoo ging zij terstond raad inwinnen van pater Munot, die rustig op dien keer der zaken wachtte.

«Wij moeten geduld hebben en overreding beproeven», zeide (ie slimme pater.

«Ik kan de gedachte niet verdragen, om zulk een hardnekkig, eigenzinnig, en halstarrig volk te liefkozen en te overreden.»

«In dit land en in dezen tijd», hernam de priester, moeten we het kalm aanleggen, willen wij op welslagen hopen. Zulke besliste, krachtige maatregelen als wij in Spanje of Oostenrijk zouden kunnen nemen, liggen hier buiten ons bereik. In dit ellendige land zijn wij genoodzaakt, zachte, bedekte middelen te bezigen ; daarmede wordt hier de kerk t beste gediend. Onze kerk moet overal op bedacht zijn en zij moet van alles weten partij te trekken. In de tegenwoordige omstandigheden is de opvoeding van protestantsche kinderen, vooral van meisjes, die na eenige jaren in onze sch)leri geweest te zijn onze leerstellingen aannamen, een der voornaamste factoren. Zij zullen, eenmaal echtgenooten en moeders geworden, haar mannen en kinderen in den schoot dei-Heilige Moeder, de kerk helpen terugvoeren. En mijn lieve mevrouw, dit liefkozen, die overreding, welke gij thans versmaadt, zijn het toch, die voor ons de harten dier leerlingen moeten winnen.»

«En wat zullen wij voor Elleanore doen ?» vraagde mevrouw Duval, met teekenen van ongeduld.

De priester glimlachte — hij was oud. Sedert hij van Frankrijk was overgekomen, had hij den lloomsche Godsdienst groote vorderingen zien maken door de kalme maar doelmatige taktiek, welke mevrouw Duval's drift moeielijk kon dulden, en hij geloofde, dat er op die wijze grooter vorde-

-ocr page 53-

43

ringen waren te maken. De uitwerking van dat beproefde stelsel zou misschien eerst na jaren merkbaar zijn, als hij reeds tot stof zou zijn weergekeerd, maar pater Munot was zulk een ijveraar, dat het hewi toch vreugde gaf te mogen denken, dat zijn kerk zou heerschen over de aarde waarin zijn beenderen tot as^h zouden verteren.

«Wat zullen wij doen voor Elleanore?» vroeg mevrouw Duval weer.

«Ik zal haar bezoeken, gij moet haar bezoeken, uw dochters moeten haar gezelschap zoeken; gij moet haar in uw huis hebben. Het kan haar als haar plicht worden voorgesteld, haar grootmoeder te bezoeken. Een woord zoo nu en dan in haar tegenwoordigheid gesproken kan van grooten invloed zijn; wij kunnen voor andere pogingen schikkingen maken wanneer zich een gunstige gelegenheid voordoet.»

Mevrouw Duval zeide met een zucht: «het is wel zoo als gij zegt mijn vader, maar er zouden eeuwen voor noodig zijn, om op die wijze invloed op Elleanore te verkrijgen.»

«Dan moet ze heel anders dan andere meisjes zijn», merkte de priester op.

«Zij is heel anders,» stemde mevrouw Duval toe, «zij is wel zoo stijfhoofdig als slechts een Marvin kan zijn ; zij heeft een scherp verstand, en zij is zeer zorgvuldig in de kettersche leer onderwezen geworden, zoodat haar hoofd vol is van pro-testantsche dwalingen, en zij denkt, dat er niets anders onder de zon is om op te vertrouwen.»

«Ik moet beter met dat bedorven meisje trachten bekend te worden,» besloot pater Munot.

Den dag volgende op dit gesprek verschenen de drie dochters van mevrouw Duval ten huize van Dr. Grant.

«Wij verlangden er zoo naar u te zien, Elleanore,» zeide Victoria. «Als nichten geen vriendinnen kunnen zijn, wie kunnen het dan wezen ?»

«Ja» riep Eugenia uit: ik ken niemand waarvan wij meer houden dan onze nicht Elleanore; en hier is Violet, zij spreekt steeds van u, en wij konden haar niet tehuis laten. Waarom bezoekt gij ons niet, Elleanore ?

Elleanore was min of meer met de zaak verlegen. «Ik maak niet veel visites», antwoordde zij.

Maar een deel van die weinige bezoeken behoord toch aan ons gebrac'.t te worden,» zeide Victoria.

«Wij zullen u niet meer vragen waarom gij niet gekomen zijt; wij zullen wat voorbij is laten rusten, en in het vervolg

-ocr page 54-

44

beter doen,» riep Eugenia uit. «Grootmama spreekt zoo veel van u, en verlangt zoo u te zien. Mama zeide van morgen : als gij wist hoe grootma over u kniest en hoe kort zij wellicht nog te leven heeft, dan zoudt gij haar niet zoo veronachtzamen.

Deze woorden trofl'en Elleanore; zij gevoelde, dat zij haar grootmoeder veronachtzaamd had en niet vriendelijk jegens haar nichten was geweest. «Meisjes, ik zal komen ; ik had liet reeds vroeger moeten doen, maar ik heb er waarlijk niet aan gedacht.»

«Kom Zaterdag thee drinken,» zei Victoria.

«Ik wil wel, als mevrouw Grant het goed vindt.»

«Ba 1» zeide Victoria ; «gij zijt oud genoeg om uw eigen zin te doen.»

«Zoo lang als ik hier ben,» zeide Elleanore beslist, overleg ik met mevrouw Grant alle dingen evenals ik dat vroeger met mijne moeder deed.»

«ik vind dat gij gelijk hebt,» zeide Eugenia, die meer takt dan haar zuster had.» Ik mag u wel zoo hooien spreken, maar mevrouw Grant zal ook van meening zijn, dat het uw plicht is, uw familie en vooral uw grootma te bezoeken.»

De oude mevrouw Marvin scheen blij te zijn, toen zij kort. daarop Elleanore zag. De oude mevrouw was in haar kamer die zij zelden verliet en zij liet Elleanore vragen, bij haar te komen en een poosje bij haar te komen zitten. Zij werden alleen gelaten, want niemand vermoedde, hoe het geloof der bedaagde roornsche wankelde.

«Stierf uwe moeder gerust Elleanore ?» vroeg mevrouw Marvin.

«Heel gerust! grootma.»

«En zij hield zich vast, aan hetgeen zij altijd geloofde '!

«Ja, grootma — zij stierf gelukkig, omdat zij alleen op Christus vertrouwde.»

«Mijn God!» zuchtte de oude mevrouw: Ik wou, dat ik in haar plaats was.»

«U kunt even gelukkig zijn, als gij op Christus ziet,» zeid2 Elleanore.

«Ik tracht het, ik tracht het te doen,» zeide haar grootmoeder.

Elleanore geloofde dat haar grootmoeder de boeien van haar oude bijgeloof trachtte af te schudden en alleen op Christus te zien ; zij zag hoe zwak, bevreesd, onwetend, beangst zij was, en zij had van ganscher harte medelijden met haar. Die oude grootmoeder was de band tusschen Elleanore en de overige familie ; om harentwil begon zij druk bij tante Duval

-ocr page 55-

45

te komen, en bij ieder bezoek was er gelegenheid een woord van aanmoediging te spreken, en Elleanore alleen kon mevrouw Marvin troosten; niemand dan Elleanore wist, dat zij troost noodig had ; de andere zagen in hare ontstemdheid niet anders als de gevolgen van den ouden dag ; zij bemerkten de angst der ziel niet, die den dood vreesde, beladen met zonde en in het duister naar hulp tastend.

Eens of tweemaal ontmoette Elleanore pater Munot bij haar tante aan huis ; hij was beleefd, en het scheen inderdaad dat hem dit in 't geheel geen moeite kostte, hij deed echter geen enkele poging, met haar een gesprek aan te knoopen, en bepaalde zich, in het weinige dat hij sprak, tot algemeenheden. Door die wijze van doen werd mevrouw üuval wat verbitterd. Elleanore voelde zich verlicht en maakte de gevolgtrekking, dat men de hoop had laten varen, haar nog eenmaal berouwvol in de kerk van van haar vader te zien wederkeeren.

Zij was daarom verwonderd, toen haar door de dienstmaagd van mevrouw Grant op een middag werd medegedeeld, dat er een heer in de ontvangkamer was, die haar wenschte te spreken, zij daar in plaats Ds. Bradford of van den Heer Reyburn, er pater Munot aantrof.

«Waar anderen, die aanspraak maken bedienaars van den Godsdienst te zijn, zonder verontschuldiging of andere verklaring dan die welke hun ambt hem geeft zich laten aandienen, zeide de pater, met een sierlijke buiging.» daar is het niet noodig, dat ik beproeven zou mijn bezoek te rechtvaardigen. Ik stel om meer dan eene reden belang in u. Ik zie in u het kind van hen met wie ik steeds nauw verbonden was; gij draagt den naam eener familie, die, sedert ik nu meer dan twintig jaren geleden, in dit land kwam, tot mijn kudde heeft behoord; ik zie in u ook een jonge weeze — een meisje van groote gaven, die ik niet gaarne in dwaling laat verkeeren.»

«Ik dank u voor de belangstelling, die ge voor mij toont te hebben, pater Munot,» antwoordde Elleanore ; «maar ofschoon ik jong ben, heb ik onveranderlijk mijn keuze gedaan en steun met volkomen vertrouwen op het geloof, dat ik voor het ware houd.»

«Mijn lieve kind,» zeide de pater, ernstig,» wanneer hield zich iemand ooit bij een geloof, dat hij voor verkeerd hield ? Wij nemen om onzer zaligheidwille de toevlucht tot een geloof, en als wij overtuigd worden dat het een valsch geloof is, dan dienen wij dat op te geven. Zoolang ik zie dat gy aan uw tegenwoordig geloof vast houdt, behoef ik niet te twijfelen

-ocr page 56-

46

lt;Jat dit aan uwe overtuiging, het rechte is, maar ik wanhoop er niet aan u van het tegendeel te overtuigen en u zoo aan te sporen, de toevlucht tot een ander te nemen. Ik doe een beroep op uw gezond verstand, wetende dat gij in staat zijt een bewijsvoering te volgen.»

«Mijnheer», antwoordde Elleanore, «het heeft Gode behaagd, niet alleen mijn hoofd maar mijn hart te overtuigen.

Ik ben door Zijn genade van zonde overtuigd en alzoo gedrongen mijn toevlucht tot Christus te nemen, en niets zal mij ooit verleiden een zoo volkomene en zalige toevlucht op te geven om die in te ruilen voor door menschen uitgedachte stelsels en inzettingen.»

«Ik bied u niets aan wat een mensch heeft uitgedacht,» hernam de priester, «maar de heilige kerk die God zelf heeft gegeven om de menschen zalig te maken.»

«De kei k is slechts de gemeente der volgelingen van Jezus» ; zeide Elleanore, «en waarom ik Christus, het hoofd verlaten zou, om op een of op alle zijner volgelingen te vertrouwen, dat kan ik niet inzien.»

«Ik vraag u niet Christus te verlaten, zeide de pater, maar om Hem toe te behooren door het lidmaatschap dier kerk^ die Hij noodzakelijk gesteld heeft voor de zaligheid der Zijnen'

«Wat dat betreft,» zeide Elleanore, «zoo geloof ik dat er' een algemeene kerk is. de ware katholieke kerk, bestaande uit alle Christenen der wereld, hoe zij zich ook voor't overige mogen noemen, die hartelijk berouw hebben over hunne zonden en Christus als hun Zaligmaker aannemen; en ik vejtrouw een lid dier kerk te zijn.»

Waarom wilt ge u verliezen in de vele, kleine en kronkelende beekjes, in plaats van aan dien machtigen stroom u toe te vertrouwen, zoo breed en diep en zuiver, die alles mede-voert naar de eeuwige rust?»

«Wanneer gij met dien stroom de Roomsche kerk bedoelt, dan betwijfel ik zijn zuiverheid zeer. Wanneer al wat dcor dien stroom meegesleurd wordt, onfeilbaar in den hemel komt, dan moet Gods hemel wel vol worden van diegenen, waarvan de Bijbel duidelijk zegt, dat zij buiten gesloten zijn,» en een bijbeltje opnemend, dat op tafel naast haar lag, wees Elleanore koeltjes op Openb. XXII 15; «Maar buiten zullen zijn de honden en de toovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de afgodendienaars, en een iegelijk die den leugen liefheeft en doet.»

Pater Munot fronste de wenkbrauwen en vroeg scherp: «rekent gij daaronder de leden onzer heilige kerk?»

-ocr page 57-

47

«Velen hunner, maar niet allen,» hernam Elleanore. «Ik vertrouw dat in zoo'n groot lichaam de Heer ook we! eenige getrouwe getuigen zal hebben. Maar gij zegt mij, dat alle Room-schen de eeuwige rust zullen ingaan en gij kunt inderdaad tot geen andere gevolgtrekking Komen, indien gij vasthoudt aan de wedergeboorte door den doop. Gij moet mij toestaan aan de Schriften mij te houden. «Aan hunne vruchten zult gij ze kennen»; en naar de vruchten oordeelend, vind ik dat velen uwer uiterst afkeerig van God zijn en van Zijne wetten. Men heeft er mij opmerkzaam opgemaakt en terecht, dat een groot deel der misdadigers Roomschen zijn; de meeste roovers, moordenaars, brandstichters, zelfs de vagebonden en dieven zijn in den regel Roomsch.»

«En wat bewijst gij daarmede?» vroeg de priester zich met moeite inhoudend.

«Het verwondert mij in 't minst niet, dat de menschen zoo openlijk zondigen wanneer de biecht en een geldelijk offer hun absolutie doen verwerven. Ik denk dat in uwe kerk de deur wijd opengezet wordt voor de overtredingen van onze natuurlijke, bedorven harten. Opmerkelijk ook is het, dat de meesten dier misdadigers vreemdelingen zijn, waar uit blijken kan, hoe voortreffelijk de Staatsbesturen zijn, welke onder curateele staan van den paus, — besturen die gegrond zijn op de onwetendheid en het bijgeloof van hun onderdanen.»

«Deze redeneeringen en verwijten tegen onze kerk,» zeide pater Munot, «komen niet uit uw eigen brein, een meisje van uw leeftijd houdt zich gewoonlijk niet met zulke bespiegelingen bezig.»

«Toegestaan dat uw veronderstelling juist is,» zeide Ella-nore, «zoo is er toch weinig tegen in te brengen.»

«Het spijt mij en bedroeft mij, u zoo bitter en hoofdig te vinden.» zeide pater Munot. «Dat is voorzeker geen aanbeveling voor kw geloof, zulk een jong persoon, zoo hardnekkig, zoo doof voor alle overtuiging te vinden, zoo gereed om een kerk met verwijtingen te overladen, die sedert eeuwen het groote licht der wereld is geweest.»

«Als ik iets onrechtvaai digs of onvriendelijks heb gezegd,» zeide Elleanore, dan vraag ik u oprechtelijk vergiffenis. Ik bedoelde alleen mij duidelijk en oprechtelijk uit te drukken, opdat gij geen verdere pogingen zoudt doen, mij van geloof te doen veranderen.»

«Dan verwacht gij van een dienaar van God en de kerk het onmogelijke. Hoe zou ik kunnen nalaten, mij om u te

-ocr page 58-

48

bekommeren, die zoozeer zijt bedrogen en misleid ?» zeide ile pater.

«Ik verzoek u mij over te laten aan mijn eigen leeraars, van wie gij zult moeten erkennen, dat zij Gods dienstknechten zijn.»

«Dat erken ik niet!» zeide pater Munot terstond.» Gij zeidet, dat de Heer in mijn kerk trouwe dienaars beeft en uwe opmerking bewijst, dat zelfs onze ergste vijanden nog iets anders dan kwaad van ons kunnen spreken. Ik zeg daar is cjean heil iti de protestantsche kerken ; gij zijt allm aan groot bedrog overgegeven, opdat gij zoudt gelooven in den leugen.» Buiten de ware Katholieke Kerk hebt gij zelfs geen stroolialm, waaraan gij u tot uw behoud kunt vastklemmen.»

«Wij hebben geen stroohalmen noodig», zei Elleanore, stoutweg, «wij hebben de geheele ark, Christus Jezus zelf, in wien wij allen het behoud kunnen vinden.»

«Gij ziet», zeide de priester, op deze tegenwerping geen acht slaande, «dat, terwijl gij niettegenstaande uw vijandige gezindheid, gedwongen zijt van ons een goed getuigenis te geven, rechtvaardigheid en waarheid vorderen, dat wij van de protestanten dat niet erkennen.»

«Ik geef u het getuigenis», hernam Elleanore, «dat gij in uw ijver oprecht zijt, evenals Paulus vóór zijne bekeering werkelijk dacht Gode een dienst te bewijzen, dooi' de kerk van Christus te vei volgen.»

«Ons gesprek heeft voor vandaag lang genoeg geduurd», zeide pater Munot wrevelig. «Zooals het altijd gaat, het voorhouden der waarheid heeft de vijandschap uwer zondige natuur opgewekt. Dat is gewoonlijk de eerste periode, vooral bij hen, die zooals gij, overgegeven zijn, om op hun eigen rede te steunen en trotsch zijn op hun verstand. De dag zal komen, dat gij evenals ik al deze dingen van hetzelfde standpunt zult beschouwen.»

«Ja,» zeide Elleanore, «als gij, zooals meermalen gebeurt uw tegenwoordig geloof opgeeft voor het zuivere en eenvoudige protestantsche geloof.»

Toen zij aldus gebruik had gemaakt van haar voorrecht als vrouw, om het laatste woord te hebben, geleidde zij haar gast mot een buiging buiten de kamer, en toen zij hoorde dat de buitendeur achter den bezoeker dichtviel, liep zij naar haar kamer om haar overspannen gevoel tot rust te brengen, door den loop van het gesprek nog eens na te gaan. Een pijl uit pater Munot's koker was in Elleanores hart blijven

-ocr page 59-

49

steken; het was zoo: Zij steunde teeder op eigen verstand, in t besef, daarmede niet te zijn misdeeld. Het was iets van den ouden zuurdeesem, die nog in haar harte werkte. Zij leerde zich verootmoedigen toen haar dat duidelijk werd, want zij wist, dat zij daarvoor schuldig stond in het oog van God.

Elleanore was door haar leermeester steeds geprezen en door haar vriendinnen gevleid en haar schranderheid werd gewaardeerd door velen, die ouder en wijzer waren dan zij ; zij moest erkennen, dat zij niet weinig trotsch was op hare gaven.

«Het is zondig en verkeerd,» zoo bekende Elleanore zich zelve; «en het is niet te verwonderen, dat pater Munot denkt, met zulk een zwakke zijde mij nog eenmaal een prooi te zien' worden van de Roomsche begoochelingen.gt;)

Die blik in haar eigen hart was goed voor Elleanorft; want haar eigen zwakheid inziende, werd zij dichter tot Hem gebracht, Die sterk is. Zij werd meer wantrouwig jpo-ens zich zelve, en evenals alle andere ware Christenen, vaster' in haar geloof, naarmate zij van haar eigene onmacht overtuigd werd. 0

Wat pater Munot betreft, hij deelde mevrouw Duval mede, dat de «jonge kettersche» vaster in haar overtuiging stond' dan hij gedacht had. Zij had van de kerkelijke twistvragen terdege kennis genomen en daarover nagedacht, zij had een goed geheugen en ging op een twistgesprek in als een ervaren advocaat,

«En gij geeft de hoop om haar te winnen, op?» vroeo-mevrouw Duval. 0

«Geenszins», zeide pater Munot.

«Zoo bedoel ik het ook eigenlijk niet; maar je zult nu toch zeker andere, krasser maatregelen nemen.»

«Nog niet», zeide de sluwe pater. Zij houdt veel van de-batteeren en waagt zich daarmede op glad ijs. Zij is jour alle jonge lieden hebben inbeelding, en daar ziillen wij partij van weten te trekken ; zij zal nog wel bekeerd worden.»

«Gij vertrouwt nog al daarop», zeide mevrouw Duval schouderophalend.

1 atei Munot was werkelijk vol vertrouwen, en geen wonder • de ervaring had hem hoop op de toekomst gegeven.

Elleanore sprak over het bezoek van pater Munot met haar nicht Eugenia, haar te kennen gevend, dat het haar onaangenaam was geweest, en dat zij iioopte voortaan daarvan verschoond te zullen blijven.

«Wel foei!» zeide Eugenia, schertsend. Ge zult het toch

4

-ocr page 60-

50

niet laken dat de goeie man doet wat hij meent zijn plicht te zijn. Welk een soort van priester zou hij zijn als hij niet ijverde voor den bloei zijner kerk?»

«Als hij daarvoor mij wil winnen,» zeide Elleanore, dan slaat hij een verkeerden weg in; hij verveelt mij vreeselijk !»

«Niettemin, moet hij zijn plicht doen, en zijn roeping ver-vervullen, ook al verveelt hij u,» beweerde Eugenia.

«Ik vind niets aantrekkelijks in uw Godsdienst,» zeide Victoria. «Waarom acht gij het zonde te dansen, of kaart te spelen, of naar maskerades of naar de komedie te gaan ? Lieve tijd ! hoe moet gij u vervelen !»

«Ik heb geen lust daarin,» zeide Klleanore ernstig.

«Nu niet, dat is te begrijpen, maar wannerr gij uit den rouw zijt, zult gij evenals andere jonge meisjes het wel willen, en dan zult gij door uw stijve kerk van al die vermaken buitengesloten zijn, die zij Goddeloos noemt. Nu, Eugenia en ik, wij behoeven niets van dat alles na te laten, en kunnen naar hartelust romans lezen, en dan naar de biecht gaan om absolutie te krijgen, en daarna communie houden even rein als pasgeboren kinderen. Ik vind het heel hard voor meisjes als Bridged, die weinig verdienen en nauwelijks genoeg hebben om kleeren te kunnen koopen; maar voor ons beteekent het geld niets, want mama's beurs is altijd vol.»

«Het is geen aanbeveling van een Godsdienst voor mij,» zeide Elleanore, «als zij ons vrijlaat op onze eigen wegen te wandelen, wij behoorden lust te hebben in de geboden en inzettingen des Heeren, die moeten ons nu tot een last zijn ; dan zullen wij ook met blijmoedigheid een en ander voor onzen Heiland kunnen opofferen.»

«Wat dat betreft,» hernam Eugenia, «zoo biedt onze Godsdienst een schoone gelegenheid tot opoffering aan. Gij zijt vrij de wereld, uw vrienden, uw vermogen, uw vrijheid, u zelf aan de kerk te offeren ; en door u in een klooster op te sluiten voor een leven van zelfverloochening, kunt gij een heilige op aarde worden en een plaats in den hemel krijgen, ver boven alle vrienden en betrekkingen, die gij opgeofferd hebt.»

Elleanore dacht, dat er spot in Eugenia's stem klonk, en zoo was het. Eugenia, was, zooals zoo menigeen die met het pauselijk voedsel is gevoed, aan den rand van het ongeloof.

Mama heeft vajak gezegd dat gij een bekoorlijke zuster zoudt zijn», zeide Victoria. «Kom Elleanore, maak een einde aan de zaak en word Katholiek, en neem eerst den witten en dan den zwarten sluier aan!» Victoiia sprak schertsend;

-ocr page 61-

51

de geheele wereld was weinig meer dan scherts voor het verwende meisje en tot nog toe nog niet door den killen adem der teleurstelling aangeraakt.

«Doe het!» zeide Eugenia nog meer haar spotlust botvierend, want de drie meisjes waren alleen. «Doe het en ik zal bij de plechtigheid tegenwoordig zijn, en heel devoot in mijn zakdoek weenen, en op uw goede werken, naar den hemel gaan daar ik er zelf geen heb. Het is heusch een aandoenlijk schouwspel — een vrouw die zelf alle familiebanden doorsnijdt, die men ons zegt dat door God zijn ingesteld, en zichzelf opsluit als een rups in haar cocon met de gegronde hoop, op zekeren dag, een hemelsche kapel te zullen zijn.»

«Ik heb de plechtigheid wel eens bijgewoond, het is precies een tooneelstuk,» riep Victoria uit. «Het is aangrijpend, de schoone slaapster in de kist te zien liggen. Hu! Elleanore, bekeer u ; het zou treffend zijn een eiyen familielid de ceremonie te zien ondergaan — bijna zoo mooi alsof ik het zelf was.»

«Laat je dan toch overtuigen, Elleanore !» zeide de lachende Eugenia. «Ik heb gelezen van een geloof dat zonder werken dood is, en die doodkist doet mij altijd denken, dat geloof en werken beide dood zijn.»

«Ik heb mij er dikwijls in verdiept, hoe veel wenschelijker het zoude zijn, weg te zinken in liet niet, wanneer iemand sterft, inplaats van eerst naar het vagevuur te gaan en eerst dan naar de heerlijkheid.»

«Maar Eugenia!» riep de lichtzinnige Victoria uit, «wees toch wijzer. Wie gaat sterven op onzen leeftijd ?»

Nadat Elleanore was vertrokken, zeide mevrouw Duval dien middag tot haar dochters : «Meisjes, hebt gij met Elleanore over de Godsdienst gesproken, zooals ik u gevraagd heb?»

«,la, wij spraken er over,» zeide Eugenia.

«En kunt ge iets van haar maken?»

«Ik niet,» zeide Victoria, terwijl zij in den spiegel keek.

«Ik kon nooit iets van iemand maken, als alleen een aanbiddelijke schoone vati mij zelf.»

Mevrouw Du val lachte liefderijk ; iedere moeder zou trouwens op zulk een bekoorlijke dochter als de blozende, levenslustige en blondlokkige Victoria wel trotsch zijn geweest.

«Zij zal nog wel overgaan; het ware toch al te dwaas zulk een goede moeder als onze kerk is, den rug te blijven toekeeren,» zeide Eugenia. Mevrouw Duval lachte weder; de sarcastische toon van Eugenia ging door voor vernuft bij

-ocr page 62-

52

de moeder, die van haar kinderen zeer veel door de vingers kon zien.

Daar zij geen lust had, haar argumenten in twistredenen met pater Munot te verspillen, weigerde Elleanore, toen deze kort daarop haar wilde bezoeken, hem te ontvangen, en de trouwe zieleherder herhaalde zijn bezoek niet. Elleanore wenschte menigmaal dat de priester jonger ware, want eerbied voor bejaarden was haar dooi- haar moeder van jongsaf ingeprent.

De eerste tekst, welke Ellleanore had geleerd was: «Gy zult voor het grijze hoofd opstaan, en het gelaat van den ouden man eeren.» Was pater Munot een jonge man geweest, of in de kracht zijner jaren, dan zou Elleanore hem feller bestreden hebben, en geweigerd hebben hem te ontvangen zonder berouw, wanneer zij aan de rimpels van den ouden priester dacht en aan zijne zilveren haren. Deze gevoelens eerden haar, het was de achting, ilie een recht geaarde jeugd aan den ouderdom betoont; het gaf aan hare houding waardigheid tegenover den eerwaarden Jezuïet, als zij hem ten huize barer tante ontmoette ; en steeds volgde deze dezelfde taktiek. die hij het eerst had aanbevolen als het meest probate middel om Elleanore tot de Roomsche kerk te brengen. De dag zou komen waarop pater Munot tot andere maatregelen de toevlucht zou nemen.

Kerstmis naderde, en ieder zag verlangend uit naar dien blijden tijd. Mevrouw Duval maakte den Kerstboom gereed.

«Gij moet den middag vóór Kerstmis komen, Elleanore, en den heelen avond blijven om aan onzen Kerstboom te helpen; en ik heb nog iets anders voor u bedacht. Ik zal jullie meisjes naar een concert mede nemen,» zeide mevrouw Duval.

«Maar, tante b riep Elleanore uit, «ik kan niet naar een concert gaan 1»

«Natuurlijk, Elleanore, zou ik u niet vragen iets onbetamelijks te doen» zeide mevrouw Duval, met een vroolijk gezicht. Ik vertrouw dat ik al de eischen der fatsoenlijke wereld ken. Ik vergiste mij door het een concert te noemen ; strikt genomen is het dat niet, maar het is een muzikaal genot, zooals zelden wordt aangeboden — van orgelmuziek — gewijde muziek — door de beste muzikale krachten van het land uitgevoerd, en ik zal Violet zoowel als de ouderen medenernen »

Dat was een verzoeking voor Elleanore, die een hartstoch-

-ocr page 63-

53

telijke liefhebster was van muziek. Zij had evenwel het vaste besluit genomen, dat het verkeer met de familie harer tante slechts zoodanig zou zijn als de bloedverwantschap eischte en als haar plicht Jegens haar grootmoeder vorderde, en zij wilde volstrekt niet met hen uitgaan naar eenige publieke plaats. Aan dat voornemen zich houdende, antwoordde zij : «Ik dank u tante, voor de uitnoodiging, het is wel aanlokkelijk, maar ik ben reeds bezet voor dien avond. Mevrouw Reyburn zal ook een Kerstboom hebben en ik heb beloofd daar te komen.»

«Watl» riep Victoria uit, «dus laat ge uw familie in den steek, om al onze plannen in de war te sturen, wanneer wij zulk een prachtigen boom zullen hebben, en wij allen een verrassing voor je hebben, en wanneer de arme grootma naar beneden zal komen, die natuurlijk verwacht je te zullen zien, en die toch ook een geschenkje van u zal krijgen .. ..» en Victoria liet de lippen hangen, zette een zuur gezicht, en trachtte boos te kijken.

«Als wij naar die — muziek — gaan,» zeide Eagenia, «zullen wij tevoren onzen boom hebben, en gij kunt hier voor het j donker is, komen, dan zullen wij je met het rijtuig naar mevrouw Reyburn brengen, wanneer wij gereed zijn om naar onze — muziek te gaan.»

«Ja,» zeide mevrouw Duva), «indien gij uw tijd moei ver-deelen, dan kunt gij doen, zooals Eugenia voorstelt.»

Zij had ingespannen nagedacht, terwijl haar dochters spraken, en nu ontwikkelde zij haar verdere plannen met den Kerstboom.» Ik zal geen kosten sparen om dien boom tot een juweeltje te maken. Ik heb het zoo overlegd dat het wel heelenal naar je smaak zal zijn en een waardige herinnering aan het feest, dat wij vieren.»

«Ik ben er zeker van, dat mevrouw Reyburn's boom bij dezen niet halen kan», zeide Victoria.

«Die overweging zal zonder twijfel den onzen nog mooier maken,» zeide Eugenia, «evenals het den smaak van de kalkoen verhoogt door er aan te denken, dat andere lieden gebrek hebben aan een stukje spek.»

«Waarlijk, Eugenia, gij hebt een origineele wijze om de dingen vour te stellen.»

«Is dat zoo, mama ?» zeide Eugeaia, «dan moet het toch een trek zijn die ik eerlijk, heb gekregen, daar ik precies hetzelfde van u dacht, toen gij spraakt van de — muziek.»

Elleanore sloeg geen acht op deze opmerking, en merkte

-ocr page 64-

54

evenmin den lichten blos op het gelaat van mevrouw Duval, bij Eugenia's woorden op.

«Wie doet de geschenken aan uw boom ?» vroeg Elleanore.

«Daar zal ik geheel en al voor zorgen,» zeide mevrouw Duval, «en niemand zal er iets van zien, voordat het licht ont-stuken is.»

«Och houd dan ook een plaatsje open voor een paar kleinigheden, die ik er voor zenden zal,» zeide Elleanore.

«Dat is kostelijk !» zeide Victoria, «wij zullen wel plaats hebben voor al wat er komt.»

Elleanore verlangde hartelijk, haar grootmoeder een geschenk te geven, passend voor haar gemoedstoestand, en haar eenvoudigheid, of liever haar genegenheid, gaf haar in wat in dit geval het geschikste was. Ouder mevrouw Reyburns beschermelingen was, een jong, kreupel meisje, bedreven in de schilderkunst. Elleanore had op een flink vel carton laten drukken het lied, «Mijn geloof ziet op U.» Zij had daarop het meisje er een keurigen rand van bloemen er om heen laten teekenen en het in de stad laten omlijsten.

Voor haai' tante en nichten had zij verscheidene smaakvolle dingen gekocht, die zij meende, dat naar haar genoegen zouden zijn.

Mevrouw Duval bezag het geschenk voor de oude mevrouw Marvin nauwkeurig, ze noemde het «curieus», en riep Eugenia en Victoria erbij om het te helpen keuren

«Wat een allerzotst present!» zeide Victoria, «en tocb is het sierlijk opgemaakt, en moat het veel gekost hebben.»

«Ik denk, dat zij niets passends voor oude menschen wist te vinden,» zeide Eugenia.

«Nu, ik denk dat er geen kwaad bij is,» zeide mevrouw Duval, een laatsten blik op den schoon geteekenden rand slaande, en het is moeielijk een geschenk voor uw grootmoeder te kiezen, die alles heeft wat haar hart kan begeeren.»

's Namiddags vóór Kerstmis ging Elleanore naar mevrouw Duval. «Nu, tante,» zeide zij, ilt;als het u niet te lastig is, mij om acht uur naar mevrouw Reyburn te laten brengen, dan zal ik voor den donker er heengaan.»

«Wij zullen maken, dat wij vóór acht uur van hier gaan,)» zeide mevrouw Duval.

«Wat voor bijzonders is er toch aan den Kerstboom van mevrouw Reyburn, dat gij daar zoo naar verlangt!» riep Victoria uit.

«Het is niet zoo zeer om den boom ; maar er zullen zes

-ocr page 65-

55

arme kinderen bij zijn, die voor het eerst van hun leven een vreugdevolle Kerstmis zullen hebben, en dingen zullen krijgen om mede naar huis te nemen.»

nDuar kan ik nu zoo ve-^l aantrekkelijks niet in zien,» zeide Victoria, die zich al heel weinig om de armen bekommerde.

lt;Neen,» zeide Eugenia, het is een goed middel om iemand zijn eetlust te benemen, door aan zoo velen te denken, die gevoed moeten worden.»

Maar nu was het middagmaal klaar ; en na het eten wei-den de deuren van de ontvangkamers geopend, en de groote Kerstboom stond daar voor aller oogen. Het was een groote en sierlijke boom, schitterend met een honderdtal waskaarsen aan den voet stonden ; twee poppen, de Maagd met het kindeke voorstellend. Het wassenbeeld van Maria in schitterende kleeding moet zeker weinig geleken hebben op de eenvoudige maagd van Nazareth ; terwijl het beeld van het kind gehuld in kant met klatergoud een jammerlijke bespotting was van dat kind, dat, in doeken gewonden, in de kribbe lag. Boven de kleine, vergulde kribbe en de wassen poppen verhief zich de met lichten en geschenken beiaden boom. Gebedenboeken en crucifixen staken nil onder de geschenken, welke voor de dienstboden waren bestemd.

Toen de geschenken uitgedeeld waren, maakten de dames zich gereed om naar de avondpartij te gaan. Toen Elleanore even in de eetkamer terugkwam om haar zakdoek te zoeken, zag zij daar een uitlokkend collation aangezicht, waaraan straks, bij den terugkeer der familie wel de noodige eer zou worden bewezen. Het was bijna acht uur toen Elleanore, naar mevrouw Reyburn verlangende tot hare vreugde de stem van haar tante hoorde, die de meid riep, om het rijtuig te bestellen.

Het vroolijk gesnap van Victoria, en de noodzakelijkheid om haar tallooze vragen te beantwoorden, deden den tijd spoedig voorbijgaan, toen zij door de straten der stad reden ; maar ten slotte viel het Elleanore op, dat zij buitengewoon veel tijd noodig hadden om naar mevrouw Reyburn te komen, vooral omdat zij hard reden. Zij keek naar buiten ; de straten waren schitterend verlicht. «Wat. tante!» riep «zij uit, gij brengt mij niet naar mevrouw Reyburn !»

«Neen,» juichte Victoria, in de handen klappend, «Ge zult een goede gelegenheid hebben, de vertooning te zien, tegen wil en dank. Ge kunt tegen mevrouw Reyburn zeggen, dat gij niet bij haar kondt komen, omdat wij je wegvoerden.»

-ocr page 66-

56

Op hetzelfde oogenblik hield het rijtuig op een plaats stil, waar veel volk zich verdrong om in de Kerk der heilige maagd te komen, waar mevrouw Duval en haar familie gewoon waren den dienst bij te wonen.

«Ik wensch liever naar Mevrouw Reyburn te gaan,» zeide Elleanore koeltjes.

«Komt meisjes laat ons dadelijk naar binnen gaan,» zeide mevrouw Duval.

«Tante wilt ge den koetsier opdragen, mij, zooals ge beloofd hebt, naar mevrouw Reyburn te rijden ?» vraagde Elleanore.

«Wees zoo goed uit te stappen,» zeide mevrouw Duval. «Ik zal Je een heerlijk feest bereiden, ofschoon ge het niet schijnt te waardeeren.»

De vier meisjes stapten uit en mevrouw Duval zond het rijtuig weg. Dit deod ze om zeker te zijn, dat Elleanore in de kerk zou blijven.

«Onze bank zal zoo vol zijn, mama,» zeide Victoria. «Ik zal met de Laflins gaan ;» en zij voegde zich bij hare kennissen.

Mevrouw Duval ging voorop, de kerk binnen Violet bij de hand houdend ; Elleanore kwam achter Eugenia aan en zoo bezetten zij een gesloten bank, die aan de familie behoorde. Elleanore nam plaats bij het deurije ; mevrouw Duval fronsde het voorhoofd bij die schikking.

De kerk vertoonde een zeldzaam en schitterend tooneel. Zij was mooi gedecoreerd met maagdenpalm, dat om de sierlijke pilaren gewonden was en in rijke guirlandes daarvan afhing, of zich rondom de ramen slingerde, die op hun gekleurd glas menige afbeelding gaven te zien van heiligen, o. a. de maagd St. Agnes met haar lam dat zij den zondaren aanbiedt in plaats van het «Lam Gods, dat de zonden der wereld wegdraagt», en St.-Catharina in haar rozen, in plaats van de «Roos van Saron.»

Een prachtige verscheidenheid kasbloemen gaf een heerlijke geur van zich ; liet hoofdaltaar baadde in een zee van licht, en kussens on altaarkleeden blonken van gouden en zilveren borduursel, door eenzaam levende vrouwen gemaakt, die bij haar kloostergelofte al de dwaasheden en ijdelheden der wereld hadden afgezworen. Door de ruime kerk klonken de volle toonen door vaardige handen aan het schoone orgel ontlokt; de gallerij was bezet met een koor van goed gevormde zangers, en nabij het altaar, door het koor en naar en van de sacristie gingen en kwamen de priesters. Het middenpunt der geheele vertooning werd gevormd door levensgroote beel-

-ocr page 67-

57

Jen der maagd en liet kind, zulk een opgesmukte kleeding dragende als nooit in de gedachten der nederige Maria was opgekomen, aan wie de engel Gabriël in Galilea verscheen.

Elleanore liet opmerkzaam hare oogen gaan van het eene schitterend sieraad naar het andere — naar de priesters en zangers en de menigte toeschouwers — en haar tante begon zich reeds geluk te wenschen, dat zij de overwinning behaald en de bewondering van het meisje gewonnen had; de eerste stap, zooals ze meende, om zich geheel te laten betooveren door de pracht van Rome. Inzonderheid praalde daarmede de Roomsche Kerk in de dagen van het zich verheffend ritualisme, en aan de scherpzinnige Elleanore moest dus de tegenstelling wel opvallen welke deze vormde met de sobere Protestantsche Godsdienstoefeningen. Voor de behangers, kooplieden in manufacturen en verkoopers van snuisterijen, wien het hoofdzakelijk te doen is, om winst te maken zou de gulden tijd aanbreken, als alle gezindten het noodig achtten op dergelijke wijze luister bij te zetten aan den dienst van Hem Die arm was en door de rnenschen verworpen, Die geen schoonheid had, dat wij Hem zouden begeeren — een man van smarten en verzocht in krankheid.

Mocht God weder een Jesajah verwekken om te getuigen tegen den glans der rinkelende sieraden, de juweelen der wisselkleederen en de manteltjes, in bet bijzonder als zij deel uitmaken van de Godsdienstige plechtigheden.

Elleanore was zoo rustig en belangstellend geweest, dat mevrouw Duval, thans ronder zorg voor haar gedrag, haar aandacht had gevestigd op de ceremonie, die zoo aangenaam voor haar was, toen zij plotseling ontdekte, dat de hoek in de bank waar zij moest zitten, ledig was, en Elleanore zich reeds door de menigte, die de doorgangen bezette, heenwerkte om buiten de kerk te komen.

Mevrouw Duval sprong half op van haar zitplaats, vast besloten dat te verhinderen, maar Eugenia (luisterde haar toe ; «In vredesnaam, laat haar gaan mama, het zal zulk een opschudding geven, indien gij iets doet of zegt; zij is best in staat voor zich zelf te zorgen.»

«Waarom toch ter wereld, liet gij haar gaan .'» vroeg mevrouw Duval verstoord.

«Ik ben toch zeker haar cipier niet,» gaf Eugenia bits ten bescheid.

Elleanore spoedde zich ondertusschen met een hooge kleur en geërgerd naar den uitgang. Zij vond een huurkoetsier.

-ocr page 68-

58

die juist een gezelschap naar de kerk gebracht had en den voerman aangenomen hebbende om haar naar de woning van mevrouw Reyburn te rijden, stapte zij in het rijtuig en liet zich met een gevoel van verlichting achter over in de kussens vallen.

Het was over negen toen zij bij haar vrienden kwam en zij werd hartelijk welkom geheeten in dien aangenamen kring, ofschoon men zich verwonderd had over haar niet verschijnen. De arme kinderen, leerlingen der Zondagschool, die mevrouw Reyburn uit eenige arme, dicht bij haar huis wonende gezinnen verzameld had, waren om zeven uur reeds gekomen hadden eerst aan een welvoorziene tafel aangezeten, waar gebraden kuikens, koeken, confituren en beschuiten waren opgedischt, die eenige dames van mevrouw Reybwrn's veree-niging hadden helpen bezorgen. Zij hadden daarna genoten van den Kerstboom, waaraan zakjes met vruchten en suikergoed hingen, boeken, speelgoed en kleine kleedingstukken, en nu waren die gelukkige kinderen hij de komst van Elle-anore aan 't liederen zingen, terwijl Edna Reyburn hen met de piano begeleidde.

«Ik dacht dat gij nooit zoudt komen !» riep de kleine Elsie toen Elleanore de kamer binnen kwam. Wij willen dat gij voor ons zult spelen en zingen !)gt;

«Ge komt laat,» zeide de heer Reyburn, zijn horloge haar voorhoudend en hoofdschuddend.

«Ik kan mijn laat komen verontschuldigen,» zeide Elleanore. «Waar is mevrouw?»

«Zij is in de keuken,» riep Bob, uil terwijl zijn gezicht van vreugde straalde, «bezig met het pakken der mandenl»

«Ik zal dadelijk komen en voor jullie zingen,» zeide Elleanore, haar hand uit die vau Elsie's hand losmakend, en naar de keuken loopend. Mevrouw Reyburn was hier niet minder bekoorlijk in dan in de lichte zomerkleeding, waarin wij voor het eerst kennis met haai' maakten; misschien verleende haar bezigheid op dezen Kerstavond haar nog meer bekoorlijkheid, want geholpen door een vriendin en de keukenmeid, deed zij in elk der manden het noodige voor een feestmaal op Kerstmis, waardoor zes arme gezinnen verblijd zouden worden. Elleanore zag dat in iedere mand vleeschpastijen, vleesch, brood en aardappelen, werden gelegd en maakte aanstonds de opmerking : «zie, ik heb van avond op twee verschillende manieren God zien dienen, dat is de eene en ik zal u aanstonds van een andere vertellen, ofschoon ik betwijfel of

-ocr page 69-

59

hetgeen ik u zal mededeelen Godsdienst kan genoemd worden ; het is veeleer afgoderij.»

«Ga nu naar de kamer, Elleanore, en verblijd hen door uw gaven, en dan moeten wij hen naar huis zenden, want onze eigen kinderen verlangen ook hun Kerstboom te zien, en het is al laat.»

Elleanore ging naar binnen waar zij aan elk der kinderen zes gulden in de kleine handen stopte, om die aan haar moeders te geven. De goede gaven van die kerstfiering weiden later nog lang herdacht.

«Waar denkt gij aan ?» vroeg mevrouw Reyburn aan Elleanore, die in gepeins stond, toen de kinderen naar de keuken trokken om de manden te halen.

«Het is zulk een voorrecht geid te hebben! — men kan bij het gebruik daarvan zoo gelukkig zijn.»

«Moge God u altijd helpen uw geld als een getrouw rentmeester te gebruiken,» zeide mevrouw Reyburn.

De kleine meisjes gingen niet alléén naar huis ; twee blijde vaders kwamen de kleinen halen, en de knecht van den heer Reyburn ging mede(

Nadat de kleine gasten vertrokken waren, werd de achterkamer geopend waar nu de familie Reyburn samenkwam om hun eigen Kerstboom te bewonderen en zijn gaven te ontvangen en waar aller genot werd verhoogd door het genoegen dat zij anderen hadden bereid.

Er verliep geruimen tijd na dezen Kerstavond eer Elleanore weder bij haar tante in huis kwam ; niet eer dan dat haar grootmoeder in Maart om haar zond. Eugenia had haar eens of tweemaal bezocht, zonder te zinspelen op dien Kerstavond, en daar niemand der familie haar vroeg om hen te komen bezoeken, meende Elleanore dal zij booi; waren, en voornemens, zich aan den omgang met haar te ontrrekken.

Mevrouw Duval was werkelijk boos op haar nicht en het kostte pater Munot heel wal inspanning er haar toe te brengen, de zaken voor een tijd rustig op hun beloop te laten. Pater Munot was echter in 't minst niet van zins de dingen steeds maar zoo kalm te blijven aanzien. Elleanore was een te kostbare buit, om in te kunnen berusten, dat zij aan de greep van Rome ontkwam, maar de plannen van den pater waren wel overwogen. Op Kerstdag ontmoette hij Elleanore op straat; en veronderstellende, dat zij gedurende den geheelen dienst in de «Kerk der Heilige Maagd» gebleven was •— want hij had haar zien binnen komen, maar haar vertrek had hij niet

-ocr page 70-

60

opgemerkt — had hij haar gevraagd, «Wat dacht U van onze Godsdienstige viering van den heiligen avond ?»

«VVat ik in uw kerk zag, pater Munot, vergelijkend met wat ik in mijnheer Reyburn's huis bijwoonde, ervaar ik meer dan ooit, dat terwijl de Protestantsche kerk haar armen voedt en kleedt, de Roomsche kerk, ze berooft en plundert ten einde aan de middelen te komen om een ijdele vertooning te maken om hen liever te verblinden door den glans dan te verlichten door de waarheid,» zoo besloot Elleanore.

«Misleid meisje !» zei pater Munot, ontstemd, «hoe weinig begrijpt gij den geest onzer kerk !»

« t Kan zijn, toch is dat weinige genoeg, en verlang ik er niet meer van te begrijpen antwoordde de wakkere Elleanore.

HOOFDSTUK V.

Elleanore's geheiiiiziimige verdwyning.

Maart kwam, en bracht mildere lucht en enkele zonnige dagen ; de knoppen aan de boomen begonnen te zwellen, en een frisch groen verbreidde zich over het gras — de voorteekenen van een bloeiende lente. Elleanore was haar zeventiende jaar ingetz'eden; daar was geen tijd meer te verzuimen, lerwijl mevrouw JJuval en pater Munot vaak wenschten, dat de moeder van het meisje jaren vroeger gestorven was en haar dochter nagelaten had met een minder ontwikkeld verstand, zoo voelden zij, dat elke nieuwen dag meer vastheid aan haar meening en kracht aan haar wil gaf, en dat hetgeen zij te doen hadden om haar protestantisme te ondermijnen spoedig moest gedaan worden. En let nu op hun eerste heldendaad !

Op een Woensdagmiddag omstreeks vier uur, kwamen Elleanore Marvin en velen barer jonge makkertjes uit school met de boeken in de handen.

Het huis waar zij schoolgingen, lag in een afgelegen straat en er was weinig verkeer. Toen zij de trappen afkwamen, zagen zij dicht bij haar een rijtuig en een koetsier op de kleine steentjes, rondziende alsof hij naar iemand zocht.

«Juffer, kunt ge mij ook zeggen of jongejuffrouw Marvin onder de jonge dames is?» vroeg de man aan een der kleinere meisjes.

-ocr page 71-

61

Het kleine meisje wees terstond Elleanore aan en de man trad op haar toe. Zij stond afgezonderd van haar makkertjes, en hij zeide haastig: «Uw grootmoeder ligt op sterven, en verlangt naar u ; uw tante zendt het rijtuig, en laat zeggen r draal geen minuut.»

Elleanore, die alleen aan haar stervende grootmoeder dacht, wendde zich tot haar vriendinnetje, Laura Hill, zeggende : «Hier Laura, neem mijn boeken ; ik zal ze wel bij je komen halen,» en sprong in het rijtuig, waarvan de man liet poi tier openhield. De koetsier sprong op den bok en reed snel weg.

Omstreeks zes uur 's namiddags, toen mevrouw Grant aan het venster harer huiskamer zat, verwonderd over het wegblijven van Elleanore, die altijd na het eindigen van de school dadelijk naar huis kwam, bracht de dienstmaagd de boodschap : «Benny Hill heeft hier juist de boeken van Juffrouw Elleanore gebracht, hij zegt dat zijn zuster ze hem heeft gegeven om hier te brengen.»

«Dan moet zij daar geweest zijn,» zeide mevrouw Grant en stond op om het Benny te vragen, maar hij was reeds naar huis gegaan. Op theetijd, toen de dokter naar zijn pupil vroeg, vertelde mevrouw Grant hem wat zij van haar afwezigheid wist, erbij voegende; «Elleanore gaat nooit ergens heen, zonder het mij eerst gezegd te hebben »

«Het is vreemd», zeide de dokter.

«Ik wou dat zij te huis was», zeide mevrouw Grant.

Na de thee werd de dokter bij een patient geroepen, en mevrouw Grant nam haar breiwerk ter hand, zat over Elleanore te denken, totdat haar angst zoo hoog klom, dat zij het niet langer uithield. Zij belde; «Lotje», zeide zij tot haar dienstmaagd, «zeg aan James, dat hij naar den heer Hill gaat, en vraagt of juffrouw Elleanore met hem wenscht mee te gaan, of dat zij daar van nacht blijven wil.»

Drie kwartier uurs ging langzaam voorbij, en ten slotte keerde James terug met het bericht, dat de geheele familie Hill naar een panorama was gegaan.

Mevrouw Grant was voor het oogenblik gerustgesteld, ze begon te bedenken, dat Elleanore sedert den dood van haar moeder naar geen plaats van uitspanning was geweest, dat zij ook wel niet met haar schoolhoed en mantel zou uitgaan, en waarschijnlijk zou zij niet door Laura Hill gevraagd zijn, daar ze nog in den rouw was ; zij zond weder om haar knecht.

«James, wees zoo goed en ga naar mijnheer Hill en vraag of juffrouw Elleanore heden avond daar geweest is,

-ocr page 72-

62

en of zij met de familie naar het panorama is gegaan.»

Weder het angstige wachten, gedurende welken tijd de oude mevrouw Grant in de kamer op en neer liep, en toen kwam James met de boodschap terug, «Juffrouw Eileanore is niet met hen gegaan, en zij is er van daag niet geweest.»»

«Wat moet ik doen?» riep mevrouw Grant bekommerd uit.

Het werd tien uur. De dokter was nog van huis. Mevrouw Grant was bezorgd aanleiding tot praatjes tegeven, door op haar last zoo laat op den avond weer iemand te zenden ; zij overlegde bij zich zelve, dat er een boodschap met de schoolboeken moest zijn medegegeven, die niet overgebracht was geworden; dat Eileanore veel vriendinnen had, door wie zij overgehaald kon zijn, bij haar te blijven en mevrouw Grant wilde niet door overdrevene bezorgdheid zich bespottelijk maken. Eileanore was zeker oud genoeg om voor zich zelve te zorgen. Pogende zich met deze gedachten, gerust te stellen, had mevrouw Grant laten sluiten en liet haar bedienden naar bed gaan, ofschoon zij op bleef tot middernacht, telkens hopende Eileanore te zullen hoeren bellen, en toen ging zij naar bed, ofschoon niet om te slapen. Het was over twee toen de dokter tehuis kwam, en zijn bezorgde vrouw hem met haar bekommering in kennis stelde.

«Mijn hemel! dat is zonderling!» riep de dokter uit, zich her- en derwaarts keerend en zijn overjas telkens uit en aantrekkend. «Er is nu niets aan te doen, wij moeten tot morgen wachten, wij kunnen onze vrienden nu niet wakker maken, het mocht eens een loos alarm zijn.» en zoo sprekend begaf zich de vermoeide dokter maar ter rust en was spoedig in diepen slaap.

Vóór het ontbijt werd een bode naar den heer Reyburn gezonden om naar Eileanore te vragen ; zij was daar niet.

«Als we ontbeten hebben zal ik zelf naar de Hils gaan, en naar Laura vragen,» zeide de dokter; maar terwijl hij at, kwam mevrouw Reyburn binnen.

«Ik maak mij beangst en daarom kom ik zien wat er van aan is,» zeide zij.

Mevrouw Grant had juist haar verhaal gedaan, en de dokter schoof zijn bord van zich, toen James aanklopte.

«Dokter of U dadelijk bij Mevrouw M. wilt komen, die in onmacht ligt.»

«Zoo gaat het altijd,» riep de dokter uit, geen oogenblik voor me zelf om mijn eigen zaken na te gaan, of naar mijn pupil om te zien. Ik had nooit die voogdijschap moeten aan-

-ocr page 73-

63

nemen. Mevrouw Reyburn wilt gij mij naar het meisje helpen zoeken, en als ge haar r.iet kunt vinden, roep dan den Heer Manners te hulp ; hij is advocaat en weet nog al overal raad op. De dokter vertrok en mevrouw Reyburn stelde voor, samen naar huis te gaan en nadat zij zich gereed gemaakt hadden voor de lange wandeling spoedden zij zich heen.

«Ik zou om de afwezigheid van een ander meisje mij niet zoo bezorgd maken.» zeide mevrouw Reyburn.

«Ik evenmin,» hervatte mevrouw Grant, want Elleanore is niet als andere meisjes — zij is altijd even punctueel.»

Verscheidene noodwendige plichten, die zij als huismoeder had te vervullen hielden mevrouw Reyburn zoo lang op, dat Laura reeds naar school was gegaan toen mevrouw Reyburn den weg naar haar woning insloeg; zij begaf zich daarom naar de school. De morgenles was aangevangen, maar de plaats van de nauwgezette Elleanore was niet bezet. De onderwijzeres de geschiedenis van mevrouw Reyburn vernemende, werd ongerust en ondervroeg al de scholieren. Op één punt kwamen zij allen overeen: Elleanore was ergens heen gereden, zonder eenige verklaring. Maar hier liep het getuigenis uiteen ; de eene beweerde, dat zij in een huurrijtuig, was heengereden, de andere in een livereikoets ; de kleinsten der leerlingen zelfs meenden, dat het een omnibus kon geweest zijn. Het was volgens de verschillende getuigenissen: een nieuw rijtuig, een oud, een klein, een groot; het had een paard, twee paarden, zwart, wit, bruin, vos, bont, mager en vet. Toen over den koetsier : hij was in liverei — neen, een gewone huurkoetsier — zwart, wit, lang, dun, dik — in 't groen, in 't bruin, in lompen ; hij moest, volgens al die verklaringen, een menschelijke kameleon geweest zijn.

Mevrouw Reyburn was wanhopig. Zij ging naar den Heer Manners, en keerde toen met hem naar' het huis van mevrouw Grant terug. Elleanore was er nog niet, en na een korte beraadslaging, na gevraagd te hebben, wie haar vriendinnen waren en waar ze wel eens bezoeken bracht, waren die twee op het punt om op verder onderzoek uit te gaan, toen zij op de treden der stoep mevrouw Duval in hevige opgewondenheid aan trollen.

«.Waar is Elleanore?» riep zij uit.

«Wij weten het niet,» hernam mevrouw Reyburn.

«Ik dacht dat van voogden verwacht mocht worden, dat ze op hun pupillen letten, en steeds bekend moesten zijn met

-ocr page 74-

64

hun verblijf,» zeide mevrouw Duval, een strengen blik op den heer Manners werpend.

«Een voogd kan zijn pupil niet als zijn horloge in zijn zak dragen,» zeide de heer Manners droogjes.

«Hoe lioordet gij, dat Klleanore weg is ?» vroeg mevrouw Reyburn.

«Ik ging naar haar school teneinde haar aan te sporen haar grootmoeder trouwer te bezoeken, en zoo hoorde ik van haar leermeesteres, dat zij onbemerkt ergens heen gegaan was, waarvoor deze zich nog al bezorgd maakte.»

«Hebben uw dochters haar niet gezien ?» vroeg de heer Manners.

«Mijne dochters zijn naar buiten gegaan, en denken, er vijf of zes weken te blijven,» antwoordde mevrouw Duval.

Beiden stonden op de stoep voor het huis van dokter Grant, da straat heen en weer rondziende, alsof zij verwachtten ieder oogenblik Elleanore te zullen zien komen.

«Kom !» riep mevrouw Duval ongeduldig uit,» het baat niets hier den tijd te verbeuzelen. Zijt ge naar de Hurds, de Lyles en de Graham's geweest — zij zijn allen kennissen van haar.»

«Neen,» zeide mevrouw Reyburn, «wij zijn juist begonnen naar haar te zoeken.»

«Wij wenschen niet al te voortvarend te zijn met ons zoeken, en vragen en opmerkingen uit te lokken omtrent Eleanore ; zij is nog maar kort weg en kan terug komen en rekenschap voor haar doeii geven,» zeide de Heer Manners.

«Ware het een ander meisje, dan zouden wij kunnen denken dat er niets achter stak, maar zij is zoo gewoon altijd te zeggen waarheen zij gaat, dat ik zeer ongerust over haar ben,» zeide mevrouw Reyburn.

«Zoo gaat het mij ook,» zeide mevrouw Duval. «Ik houd veel van het eenige kind van mijn broeder. Ik heb geen rust voor zij is gevonden. Ik ben van plan er op uit te gaan, en te onderzoeken waar Elleanore gewoon is te komen. Bij de ineesten ben ik gewoon bezoeken te brengen, en bij anderen kan ik een liefdadig doel voorwenden of zoo iets, zoo zal ik misschien ontdekken of men van haar gehoord heeft, zonder opzien te wekken.»

«Dat is nog zoo kwaad -niet. bedacht,» zeide de lieer Manners, «hoe minder wij er nu van spreken hoe beter.»

«Als ik haai' vind,» zeide mevrouw Duval,» zal ik haar wel 't noodige zeggen over haar onnadenkendheid en lichtzinnige handelwijs.»

-ocr page 75-

65

«Ik za! haar muziek meesteres opzoeken,» zeide mevrouw Revburn. «Elleanore houdt zeer veel van haar, en is misschien daar. Misschien is juffrouw Preston ongesteld, en heeft daarom Elleanore bij zich gehouden.»

«Het kan zijn,» zeide mevrouw Duval ; «en daar mijn broeder, John Duval, en mijn zuster, mevrouw Thorn, dicht bij juffrouw Preston wonen, zoudt gij u tot hen kunnen wenden en er naar vragen.»

Nadat verscheiden beschikkingen van dien aard waren gemaakt, scheidden de dames en de heer Manners om naar Elleanore te zoeken. Intusschen zocht mevrouw Grant op Elleanores kamer naar een briefje of ander teeken, dat zij zou hebben kunnen achterlaten, als zij met voordacht zich mocht hebben verwijderd. Tevergeefs. Elleanores netjes in orde gehouden kamer, haar Bijbel, haar gezangboek, en «Dageïijksch brood» lagen op haai' tafel ; baar half voltooide werk in haar mandje, haar klaar liggende avondkleeding, o-aven geen blijk van een voorgenomen vertrek: mevrouw Grant zat neder op Elleanores schommelstoel met een bekommerd hart en de oogen vol tranen.

Mejuffrouw Preston was afwezig, maar de meid zeide mevrouw Reyburn, dat er de laatste twee dagen geen jongejuffrouw aan huis was geweest.

Toen bracht mevrouw Reyburn een bezoek aan den heer John Marvin.

«Ons nichtje is hier niet, wij hebben sedert den herfst haar niet gezien,» zoo leidde het bescheid van de jonge mevrouw Marvin, «haar moedei- behandelde ons zeer onbetamelijk, en wij geven er niets om. den omgang met Elleanore te onderhouden.»

«Gij weet dus niets van haar ?»

«Niets hoegenaamd.» antwoordde de dame met kwalijk verholen ergernis.

Mevrouw Thorn, tevoren juffrouw Fanny Marvin, werd daarna bezocht.

Zij was een kleine, onbeduidende wufte vrouw. In antwoord op de vraag van mevrouw Reyburn riep zij uit: «Elleanore hier ! Dank je. neen, voor niets ter wereld. Mijn zuster zegt, dat zij een der dvvaasste, koppigste jonge ketters is, die er ooit leefde. Welnu, ik ben zoo bang voor haar invloed op de kinderen, dat het niet bij mij zal opkomen, haar ooit te vragen. Haar grootmoeder schijnt veel van haar te houden, maar ik hield nooit van haar moeder

5

-ocr page 76-

66

en ik zou het meisje nauwelijks kennen als ik haar zag.»

Dit was niet bemoedigend, en mevrouw Reyburn ging naar mevrouw Grant terug. Het was lang na het tweede ontbijt; geen Elleanore was gekomen. Mevrouw Duval kwam omstreeks vier uur binnen, verklarende dat zij doodaf was en doodelijk vermoeid — zij had haar oude moeder met de meiden heel alleen gelaten, en moest nu naar huis, «ofschoon zij geen oog zou kunnen sluiten.» Terwijl zij dit alles aan mevrouw Grant en mevrouw Reyburn zeide, kwam de rechtsgeleerde met den dokter binnen, en mevrouw Duval betuigende, dat zij bijna gek was van angst, verhaalde omslachtig hoe zij van verscheidene gevallen onlangs in de couranten gelezen had, van jongedames die weggevoerd waren, van wie later nooit meer gehoord was, en zij dacht haar dochters onmiddellijk naai- huis te laten komen, of ze ten minste te waarschuwen bijzonder op haai' hoede te zijn.

Verscheiden dagen gingen voorbij ; de nieuwsbladen berichtten, dat een jonge dame, een weeze, 'van aanzienlijke en rijke familie ve.'mist was en boven de tijding stond als opschrift : «.Gvlieimzinuige ver(hvijinnii.ygt;

De heer Manners had al zijn vernuft aangewend om den draad te vinden naar de verblijfplaats van zijn pupil; hij had Elleanores schoolmakkertjes zoo nauwkeurig ondervraagd, dat de jongsten bijna geloofden, dat hij haar voor schuldig hield aan het wegvoeren; en nu was de zaak aan detectives toevertrouwd, die dagelijks rapporteerden dat zij niets naders vernomen hadden.

De heer Manners liep groot gevaar, zoo doorgaande, zijn cliënten te verliezen en de dokter zijn patiënten, daar zij in plaats van met humane stukken en patiënten, thans hoofd-zakflijk bezig waren in 't belang van Elleanore.

En waar was Elleanore nu, die in een koets was weggevoerd, evenals een meisje uit een sprookje? .la, waar was zij ?

Wij gaan terug tot den dag waarop Elleanore en haar makkertjes de school verlieten en het rijtuig voor het trottoir vonden wachten. Het was een eenvoudig oud rijtuig, door den Koster van de «kerk der heilige maagd» bestuurd. Deze zette haar af aan de woning van haar tante, en reed weg.

Bridget opende Elleanore, en bracht haar naar een kamer op de tweede verdieping. Het was een achterkamer, met een klein aangrenzend vertrek. Niemand was daar, behalve Bridget, die zeide dat ze mevrouw Duval zoude roepen en heen

-ocr page 77-

67

ging. Elleanore wachtte met eenig ongeduld op de komst van haar tante.

Zij merkte op, dat de kamer waarin zij zich bevond, van een slaapkamer in een soort van zitkamer was veranderd. Er stond een tafel bij het raam, goed van boeken voorzien, een piano en eenige muziekstukken een borduurraam en een werkmandje ; een hoek van het vertrek was afgeschoten door een zijden gordijn en daarvoor een meubelstuk met gekleurd fluweel, dat zij haar tante wel eens een bidstoel (priedieu) had hooren noemen.

Der kamer ontbrak het niet aan sieraad, daar was een bloementafel vol bloemen in mooie potten groeiend, zoo geplaatst dat de bloemen het zonlicht konden opvangen, dat door het raam viel, en dat zij het onaangename gezicht op de kale steenen muren bedekte ; een kooi met een canarie schommelde aan een haak boven de bloemen, en op een kleinen standaard stond de aardige kooi van een bonten papegaai. De muren der kamer waren versierd met schilderijen — een gravure van de Sixtijnsche Madonna; een ander was een copie van Raphael's Madonna en kind.

De deur van de kleine kamer stond op een kier, en Elleanore zag dat deze tot slaapkamer was ingericht.

Eindelijk kwam haai' tante binnen ; zij groette Elleanore vriendelijk, en op de belangstellende vraag van het meisje hoe het met de oude dame was, antwoordde zij, dat ze nog ongeveer hetzelfde was en dat ze sliep. «Doe uw goed af, Elleanore en gij zult haar gelukkig maken met haar, zoodra zij ontwaakt te bezoeken.»

«Wat, tante!» riep Elleanore uit, «de man, die mij reed zeide dat mijn grootmoeder stei vende was en dat ik dadelijk moest komen.»

«Een nieuw bewijs.» zeide mevrouw Dtival droogjes, terwijl zij Elleanore's mantel losmaakte», dat een boodschap of een gerucht grooter wordt naarmate het van mond tot mond gaat. Ik zond den knecht naar een huurkoetsier, en hij bracht de boodschap aan den man over, en zoo is het gebeurd dat de eenvoudige boodschap die ik mede gaf, dooi- drie of' vier monden gegaan heel wat vergroot is geworden. Ik zeide eenvoudig, dat uw grootmoedei- ziek is en verlangde u te zien. Zij vraagt dikwijls naar u, voorwl nu mijn meisjes uit zijn ; en daar zij onlangs telkens bezwijmde, zond ik om u om haar tevreden te stellen. Gij zijt nalatig in uwe belangstelling jegens haar, Elleanore.»

-ocr page 78-

Zij gingen ondertusschen zitten, en mevrouw Duval, de kamer rond ziende, zeide met eenige voldoening, «Ik meen er een gezellige kamer van gemaakt te hebben.»

«Gij hebt er eer van !» betuigde Elleanore.

«Ik verwacht dan ook, dat niemand mij zal beschuldigen van schrielheid of zelfzucht bij het gereed maken van dit vertrek voor mijn kind ot' liefste vriendin.»

«Zeker niet! het is geriefelijk en gezellig.» Toen vraagde Elleanore naar haar nichtjes, en haar tante las een brief voor, die zij juist van haar ontvangen had. Spoedig kwam ze terug op het eerst besproken onderwerp — (ie kamer.

«Ik heb dikwijls gedacht, wanneer ik van gevangenon en hun treurig leven las, dat als zulk een aangename, rustige, keurige plaats als deze hun gevangenis ware geweest, zij nog gelukkig genoeg zouden geweest zijn.»

«Dat niet!» zeide Elleanore», geen verguldsel of versiersel kan gevangenistralies aantrekkelijk maken.»

«Maar,» ging haar tante voort, «iemand, die in zulk een gevangenschap werd gehouden als deze kamer, zou aan de ontelbare gevangenen in kerkers, gevangenissen, hooge, heete torens en vunzige, donkere kelders denkend, en achtgevende op zulke toestanden, haar eigen verdriet vergeten.»

«Ja,» zeide Elleanore, nog steeds argeloos, «de beste wijze, om eigen leed te dragen, is zeker, op dat van anderen te zien, die in nog veel grooter ellende verkeeren.»

«Bovendien,» zoo vervolgde haar tante, «zou ten slotte de gevangenschap tot voordeel en geluk van het individu kunnen zijn, een vriendelijke tucht, die weldra als een zegen zou kunnen worden erkend, zoodat ook nog de gevangenbewaarders eenmaal als de wijste en beste vrienden zullen worden gedankt.»

«Ik kan mij zulk een geval als mogelijk voorstellen, maar het ware toch geen gelukkig gekozen onderwerp voor een roman,» zeide Elleanore; «maar het zou mij verwonderen als grootma nog niet wakker was. Zou het niet beter zijn, dat ik eens ging kijken?»

«Wij zullen eens gaan zien,» zeide mevrouw Duval, en zoc gingen zij naar de kamer der otide dame.

De Maartsche dag liep ten einde, terwijl Elleanore toefde bij het bed harer grootmoeder, gewaarschuwd eindelijk door de schemering, maakte zij zich tot vertrekken gereed. Nadat zij van de oude kranke afscheid genomen had, keerde zij met haar tante naar de kamer terug, waar zij hoed en mantel had achtergelaten.

-ocr page 79-

69

De ronde tafel in het midden der kamer was gedekt voor twee personen.

«Wij zuilen hier samen thee drinken.» zeide mevrouw Duvai, Elleanore aan den eenen kant der tafel zettend en zelf tegenover haar plaats riemend Elleanore kon niet weigeren, ofschoon zij wist, dat mevrouw (trant zich over haar uitblijven ongerust zoude maken. Nadat zij thee gedronken had, zeide Elleanore: «En nu, tante, heb ik zulk een aangenaam bezoek gebracht, dat ik spoedig weer zal komen. Geef mij nu mijn goed en laat Bridget mij naar Dokter Grant brengen.»

Mevrouw Duval zweeg een oogenblik en nam daarop een geheel andere houding aan. Zij werd koel. ernstig, afgemeten. «Elleanore, antwoord mij op deze vraag; Wilt gij terugkeeren tot den Godsdienst van uw vader, de Kerk van uwe familie —• tot de Kerk, waartoe gij rechtens behoort ?»

«Tante,» zeide Elleanore, «ik dacht, dat die kwestie voor altijd afgedaan was en nooit meer tusschen ons behandeld zou worden.»

«Meent ge dan,» ging mevrouw Duval met toenemende opgewondenheid voort, «dat ik er kalm onder blijven kan en u uw ziel in gevaar kan zien brengen, en van uw vermogen een gebruik zien maken, zooals uw vader nooit zou hebben goedgekeurd? Zal ik u in de handen van ketters laten, met valsche leeraars en een leugenachtig geloof en kettersche boeken om uw jonge ziel geheel en al te bederven, en geen middelen aanwenden om dien ondergang uwer ziel te verhinderen, die nog erger is dan het verkwisten van uw vermogen?»

«Tante, maak 't u zelf niet moeielijk, over hetgeen, waaraan gij toch niets kunt veranderen,» hernam Elleanore.

«Ik kan een poging doen om dat te veranderen en daartoe ben ik verplicht. Ik weet wel, dat hier in dit land alle banden des bloeds kunnen worden losgemaakt, en een vader zijn kind alleen aan de voogdijschap van zijn weduwe kan overlaten, en dat die vrouw het kind kan overlaten aan vrienden, die spotten met het natuurlijk recht van de familie en de Kerk des vaders om zijn kind te beschermen. Maar nu zijt gij in mijn huis en hier zal ik u houden. Ik heb deze kamers voor u ingericht, en gij zult de vriendelijkheid erkernen, waarmede, zooals gij zelf gezegd hebt, voor gemak en gezelligheid gezorgd is. Hier zijn boeken om het geloof te leeren waardeeren, dat gij geweigerd hebt aan te nemen; gij zult niet te gronde gaan door gebrek aan kennis. Hier zijn al de prikkelen tot devotie — alles wat helpen kan, een vrome zielsgesteldheid te bevorderen. Volg

-ocr page 80-

die heilige zusters na, die, naar ik hoop, u nog eenmaal verwaardigen u tot zich te nemen. Besteed uw uren aan studie en gebed, en hond er n verzekerd van, dat de Kerk altijd bereid zal zijn u berouwvol op te nemen, en u als een kind erkennen.»

«Tante,» zeide Elleanore opstaande, «gij zijt gek! Ja, uw woorden zijn weinig meer dan zotteklap. Ik ben zeker in uw hui«, maar ik verlaat het nu om hier nooit weer te komen. De sterke arm der justitie zal mij beschermen tegen uwe onzinnige plannen.»

«En alleen diezelfde sterke arm der justitie zal het moeten zijn, Elleanore,» hernam mevrouw Duval, terwijl haar stem van opgewondenheid beefde, «die u uit dit huis, zonder mijn toestemming, zon kunnen wegnemen. Ik zal u hier houden met et-n liefde, die geen gevaren vreest, want het is om van het eeuwig verderf u te redden.»

Elleanore keek rond, haar kleederen waren w'eg, maar het was beter alleen te gaan, blootshoofds en zonder mantel, naar het huis van haar voogd, dan als een gevangene in het huis harer tante te blijven.

Met flikkerend oog ging zij naar de deur. Mevrouw Duval sloeg oogenschijnlijk bedanrd haar bewegingen gade, zenuwachtig zich vasthoudende aan den rug van Har stoel. Elleanore greep de kruk van de deur om die te openen, maar bevond dat ze gesloten was.

«Tante,» riep zij uit, buiten zich zelve van verontwaardiging, «doe die deur open en laat mij gaan!»

«Nooit, Elleanore! nooit, kind! voordat gij hebt geleerd berouw te hebben over uwe koppigheid en beleden zult hebben, dat gij een dochter dei' eenig ware kerk zijt; dan zal geen mijner eigene dochters mij dierbaarder zijn dan gij — en gij zult volkomen vrij wezen.»

«Vlij !» riep Elleanore uit, op smachtenden toon, «vrij in de boeien der kerk van Rome — de kerk die de geheimste gedachten der harten navorscht, die geen gewetensbezwaren eerbiedigt, noch de heiligheid der vriendschap ; die haar volgelingen tot verraders maakt en zulk een schandelijk bedrog leert plegen onder voorgevende gastvrijheid ! Als uw gedrag een proeve is van wat de kerk van Rome kweekt, dan hoop ik er altijd verre van te blijven.»

«Gij zult wel tot betere gedachten komen», zeide mevrouw Duval. «Gij zult tenminste tijd en middelen hebben om daartoe te geraken.»

-ocr page 81-

V/, ' ^r S -■ MWI iamp;Tnmrs-e

71

«Weet gij wat ge doet?» zeide Elleanore. «Weet gij dat ge op een onverantwoordelijke wijze de wet overtreedt, door mij alzoo tegen mijn wil gevangen te houden ?»

«Ik weet, dat ik een plan uitvoer, dat meermalen gebleken is een doeltreffend te zijn, en dat ook ditmaal niet zal falen,» zeide mevrouw Duval. «Ik zal ieder mogelijk gevaar trotseeren om u wel te -doen » Nadat zij dit gezegd had, verliet mevrouw Duval haar plaats bij de tafel, ging naaide aangrenzende slaapkamer, en het volgend oogenblik deed het sluiten van een deur en het knarsen van een sleutel in het slot Elleanore begrijpen, dat zij alleen was en gevangen.

«Ik wil hier niet blijven,» zeide Elleanore boos, en een kleine lamp opnemend, stak zij die aan het gas aan en onderzocht haar gevangenis De deur die op den gang uitkwam sloot blijkbaar met een soort van veer, de kruk weerstond alle pogingen, die Elleanore aanweii.ide om haar om te draaien. Daarna keek zij door de beide ramen ; beneden was de geplaveide binnenplaats; het naburige huis links stond ledig; rechts woonde pater Munot. Toen ging zij (ie slaapkamer binnen, het had een raam naast liet ledige huis en een deur, die op den corridor uitkwam, waardoor meviouw Duval heengegaan was. Geen der ramen kon worden opgeschoven, want mevrouw Duval had er voor gezorgd, dat alle behoorlijk waren gesloten, maar opdat de kamers voldoende versche lucht konden inlaten, was boven elke deui en elk raam een klein ijzeren traliewerk aangebracht. Elleanore zette haai- lamp neer en liep driftig op en neer. Zij dacht, aan den angst harer vrienden ; zij was benieuwd of zij niet naar het huis harer tante zouden komen om haar te zoeken , zij dacht er over na of het haar niet mogelijk zou zijn, een gunstig oogenblik waar te nemen als de deuren open waren, om het huis te verlaten. «In alle gevallen,» zeide zij bij zich zelve, «als zij zien zullen, dat ik mij ferm houd, en dat zij niets kunnen aanwenden om mij van geloof te doen veranderen, zullen ze mij wel laten gaan.»

Laat in den avond ging zij naar de slaapkamer. Een gerust geweten en een gezond lichaam lieten haar, niettegenstaande het onaangename avontuur een rustigen slaap toe, zelfs in die mate, dat iemand den volgenden morgen de groo-tere kamer was binnengekomen, het theegoed had weggenomen en in de plaats daarvan, een zingende watei ketel en het ontbijt klaarzette, voordat zij wakker werd.

«Ik zal het mij maar ten nutte maken,» zeide Elleanore,

-ocr page 82-

terwijl zij zich gereed maakte haar morgenmaaltijd te houden. «Het is zekerlijk een vreemde en onverantwoordelijke handelwijze,» zeide zij bij zich zelve, «maai- de hand van God is toch in elke levensomstandigheid, en wie weet, wat goeds Hij hiermede voor heeft.»

Toen zij ontbeten had, onderzocht Elleanore de verschillende voorwerpen. Zij gaf de kanarie en den papegaai eeti klontje suiker, begoot de planten en plukte er eenige verlepte bladen af; daarop plaatste zij zich bij het raam, in gepeins naar buiten turende, toen de deur plotseling openging. en haar tante voor haar stond

«Ik hoop, dat gij goed geslapen hebt, Elleanore ?» zeide zij.

«Dank u, vrij wel.»

«En heeft het ontbijt u gesmaakt?»

«Het was zeer goed.»

«Ik wou niet gaarne dat ge mij als uw vijandin beschouw-det. mijn lieve kind ; ik ben inderdaad uw beste vriendin.»

«Ik denk, tante.» hernam Elleanore, «dat gij beter zoudt doen, een einde aan dit comediespel te maken, door mij naar huis te laten gaan.»

«Uw ware tehuis is in de Kerk, en mijn dagelijksche bede voor u is, dat gij dat leert zoeken.»

«Daar hebben wij nu genoeg van gesproken, tante Harriet!? zeide Elleanore ongeduldig. «Als ik een klein kind ware, dan zouden die woorden en daden invloed op mij kunnen uitoefenen ; maar dat is niet 't geval ; ik ben oud en wijs genoeg, en zoo zult ge uwe inzichten mij nooit kunnen opdringen.»

Hoofdschuddend liet de liefe tante nu de zaak rusten, en zeide : «Hier zijn boeken, handwerkjes, teekenvoorbeelden en muziek, vermaak er u mede, zoo goed als gij kunt, Ik vertrouw, u spoeilig vrij in huis te kunnen laten verkeeren. Als gij in de slaapkamer wilt gaan, dan zal ik het ontbijtservies afnemen.»

«Dat zal ik niet doen,» zeide Elleanore; «ik ben van plan, deze kamer te verlaten als gij er uit gaat.»

Mevrouw Duval nam het ontbijt op en bracht het in de slaapkamer, het op een tafel plaatsend. Elleanore volgde haar op den voet; toen keerde zij naar de andere kamer terug, Elleanore steeds naast haar, daarop deed ze de deur tusschen de beide kamers op slot.

«Nu Elleanore.» zeide mevrouw, «ge kunt gerust gaan zitten, en mij alleen uit de kamer laten gaan ; als ge dat niet doet, zal ik blijven totdat mijn gezelschap u verveelt.»

-ocr page 83-

'SAV'^.ry W - MMUeramjriasm- X#* ///.

73

Elleanores eerste gedachte was, haar tante te toonen, dat zij niet op haar gezelschap gesteld was, zij schreed statig naar het raam, waarop mevrouw Duval 't vertrek verliet. Terwijl Elleanore bij het raam stond, nam zij een besluit, dat eenigs-zins zonderling zou kunnen heeten in hare omstandigheden. Zij nam zich voor, geen gewelddadige poging te doen, om de woning barer tante te verlaten ; bestond er een gewone gelegenheid toe, dan wilde zij heengaan ; maar zoo lang het moest, zou zij blijven, ofschoon onder krachtig protest. Zij wilde eens afwachten, wal er uit die toestand zou voortkomen ; de omstandigheden, waarin zij zich bevond waren zoo buitengewoon, dat zij begon te gelooven, dat zij een een bij-zondere roeping in dit huis te vervullen had.

Terwijl Elleanore zoo peinsde, kleedde zich mevrouw Duval voor een wandeling. Zij had aanmerkelijke kosten en groote moeite en angst gehad om Elleanore in haar macht te krijgen. Om haar plan te bevorderen, had zij haar gouvernante ontslagen, Violet naar een klooster gezonden om haar studie te vervolgen, en haar oudste meisjes liet zij een uitstapje maken. Zij had naar de denkwijze en de Godsdienstige begrippen barer ondergeschikten onderzoek gedaan, ten einde zich ervan te vergewissen dat zij door dezen niet in haar bekeeringswerk zou worden belemmerd. Van pater Munot, met de eerwaarde Roomsche zusterschap was de hulp verzekerd in het bewaken van haar gevangene

Dezen stand der zaken overdenkende, stiikte mevrouw Duval de linten van haar hoed, schikte haar voile, streek de plooien in haar mantel glad, en begaf zich naar de school van Elleanore om naar haar te vragen! Nieuwe stoutmoedigheid opdoende uit de tegenstrijdige voorstellingen der toedracht van het verdwijnen van haar kweekelinge, die haar daar werden gegeven, en dientengevolge zeer tevreden over de genomen maatregelen, ging zij brutaalweg naar Dr. Grant, om daar luide te klagen over haar verloren nichtje, en om met grooter ijver op een onderzoek aan te dringen. Inderdaad, de dubbeltongige Tyriërs kwamen niet allen Karthags om.

Van deze dubbelhartigheid barer tante, niets gissend en half verwachtend ieder oogenblik de stem van haar voogd te zullen hoeren, die haar zeker zou komen opeischen, zette Elleanore het onderzoek van haar gevangenis voort. Eerst werden de boeken onderzocht. Het eene na het andere nam zij op en las de titels : «Het christelijk handboek,» «De kate-chismus van het Concilie van Trenthe,» een fransch boek :

-ocr page 84-

74

«Royaumont's Bijbelsche gescliipdenissen,» De levens fier heiligen,» een boekdeel vol gedichten over de wonderen der heiligen,» een verzameling van legenden, en zoo voorts. Geen Bijbel echter, geen enkel boek, waarin niet de Kerk van Rome de hoofdzaak was. Elleanore wierp het laatste met veranderden blik neer en keek de muziek in: «Avondzang aan de Maagd,d «Ora pro nobis.» «Het vaarwel der novrêe,» en zoo vervolgens alles van 't gehalte, waarvan mevrouw üuval veronderstelde, dat het de afgedwaalde in het rechte spoor zou leiden.

«lilt;-t is gelukkig,» zeide Elleanore, «dat ik zonder muziek kan spelen, en dat ik mijn eigen geliefkoosde liederen kan zingen.» Terwijl zij dus sprak, nam zij het «Ora pro nobis,» weder ter hand en het stuk voor zich plaatsend, zette zij zich voor de piano. Het was een oude, bekende melodie, welke haar moeder bij andere woorden had gezongen, en nu in plaats van :

«Hooi', Moeder, hoor ons Sterre uit den hooge,»

Hief Elleanore met haar heldere klankvolle stem aan ;

«Christus, gekruiste.

Ons harte vraagt naar U!»

Zij vond er een waar genoegen in. van de muziek barer tante gebruik te maken.

De muziek eindigde thans niet met «Ora pro nobis.»

Elleanore zong voorts met geestdrift de schoone liederen : «Kroning» en «Groenland's Ijskoude bergen,); en daarop liet zij haar vingeren glijden over 't klavier, waaruit een muzikale improvisatie ontstond, een soort van melodieuze fantasie waaraan zij zoo gaarne toegaf. Eindelijk verveelde haar de piano, en plotseling opstaande, ging zij naar den hoek door den bidstoel ingenomen, en schoof het satijnen gordijn weg. Voor eene protestantsche als zij was het geen zij'nu zag zoo wonderlijk, dat zij de donkerolauwe drapeering met het koord vol klatergoud vastmaakte, en, tegen den stoel leunend, bekeek zij nu nieuwsgierig den «prikkel tot devotie,» zooals haar tante het genoemd had. Daar stond een kleine tafel met marineren blad, waarop een kristallen beker we'ke, zooals Elleanore vermoedde, wijwater bevatte. Aan weerskanten van

-ocr page 85-

'T-'s w amp; jr v /é

75

dien beker stond een vaas met bloemen, kunstig nagebootst uit was, achter de beker was een beeldje geplaatst van Pa-riscb marmer, de Moedermaagd met het Heilige kind voorstellend, terwijl daarboven een crucifix van ebbenhout en ivoor hing, tegen een scherm van donkergroen fluweel. Verder zag Elleanore drie bronzen kandelaars met waskaarsen, terwijl een slinger van prachtige Chryzanthemums rondom de tafel was geslagen. Zij nam daarop den stoel op waartegen zij leunde, deze was fraai uitgesneden en overtrokken met zwart fluweel, waarin een kruis was geborduurd en 't geheel omhangen met een guirlande van parsie bloemen.

«Een hulp voor de vroomheid! en prikkel tot devotie !» riep Elleanore vol verbazing uit, terwijl zij dat alles bezag. «Ik zou eerder zeggen : een uitvinding van den vijand der zielen, om onze gedachten van Goddelijker dingen a( te trekken en te vestigen op aardsche beuzelingen. Het is inderdaad een fraaie en dure tentoonstelling: zijde, fluweel, borduurwerk, bloemen, marmer', kristal! waarlijk een mooie verzameling en toch» — en zij dacht aan de duistere kelders en krotten, waar ongelukkige rnenschen een arm en ellendig bestaan voortsleepten, naar benauwde vlieringkamers waar afgetobde moeders sloven en kinderen roepen om brood, en zij dacht zich de Madonna van Parisch marmer en het kostbare crucifix met al hun kostbare omgeving, omgezet in goud, om er de hongerigen mede te voeden en de naakten te kleeden.» Daarmede zou Goil beter gediend zijn.»

Een kloppen op de deur der slaapkamer deed Elleanore uit hare gepeinzen opschrikken. «Binnen,» riep ze, een weinig ontstemd, in hare eenzaamheid gestoord te worden. Bridget droeg een groot blad naar binnen, met het middagmaal van Elleanore. Het meisje zette haar last op tafel, en het huisaltaar bemerkende, sloeg zij aanstonds zeer devoot een kruis. Elleanore dacht een oogenblik na, toen liet zij het gordijn vallen en schoof den bidstoel op haar plaats.

«O, miss, is dat niet heel mooi ?» riep de arme Br idget uit

«Te mooi!» Bridget als een vereering van Hem, die irt geest en waarheid wil aangebeden zijn.»

«O, miss !» riep de dweepzieke dienstmaagd wederom uit, gij zijt zoo mooi als een engel, bijna even schoon als de Heilige Maagd, met eerbied gesproken. En ik zou willen werken op mijn handen en knieën om u te dienen. Als het eten niet raar uw zin is, hebt n maar te spreken, wat ik voor U doen At«7, zal geschieden !»

-ocr page 86-

7G

Elleanore stond op het punt om te zeggen : «Doe dan de deur open en geef mij mijn hoed, opdat ik naar huis kan gaan», maar ze had een fijn eergevoel dat haar weerhield het meisje ontrouw te doen worden aan haar meesteres, daarom zeide ze : «ik veronderstel dat mevrouw Duval u geboden heeft deze deuren gesloten te houden.»

«Dat is zoo, miss.»

«Doe dan, zoo als je geboden is,» zeide Elleanore koeltjes, terwijl zij aan den tafel ging zitten.

«Och miss!» riep Bridget uit, «wees niet boos op mij, en neem het mij niet kwalijk. Zeiden ze mij niet, dat gij in de handen der ketters waart, die uw kostelijke ziel wilden verderven, en haar zullen brengen in het vagevuur, waar geen hulpe meer voor u zoude zijn ? En zij brengen u hier goede boeken, en het heilig altaar en al wat noodig is om van u een goed Katholiek te maken, die hoog in den hemel zal zitten. Bekruist u toch veel met wijwater, doe het miss, en bid het «Ave», en mogen St.-Petrus en al die heiligen met u zijn !»

«Arme Bridget, wat ben je toch dom !» zeide Elleanore, haar medelijdend aanziende.

«Ik b»n zelf arm en onwetend,» zeide Bridget, terwijl zij de betraande oogen haastig met haar voorschot afdroogde; «maar ik doe mijn best om mijn kerkelijke plichten te vervullen, en een beetje over te leggen voor zielmissen als ik dood ben, en om zoo veel over te sparen, dat mijne zuster daarvoor van Ierland kan overkomen, en dat is moeilijk genoeg voor mij. Maar ik zou alles willen doen en nog tweemaal zoo veel, om u te redden uit de macht der ketters, miss ! Gij spraakt zoo menig vriendelijk woord tot mij, als mijn hart bezwaard was.»

«Bridget», zeide Elleanore, hebt gij het nooit vreemd gevonden, dat, als uw eigen geloofsgenooten je onverschillig voorbij gingen, een Protestante uw vriendin werd ? Legt dat geen goed getuigenis af voor hun geloof?»

«O, miss,» zeide Bridget,» «de harten zijn niet alle gelijk. Eenigen zijn van nature koud, en het uwe is zacht en warm. Ik schreef het nooit aan uw Godsdienst toe, dat er zulk een verschil bestond.»

«Maar de Bijbel zegt ons. Bridget, dat de Godsdienst harde harten verzachten moet en steenen harten in harten van vleesch, en slechte harten in goede moet veranderen.»

«O, miss !» riep Bridget met een blik vol afschuw uit, «noem den Bijbel toch niet, hij is alleen voor priesters en bisschoppen

-ocr page 87-

vmtvvms^sB* umsmr jy j -w* ,/#gt;.

r.rs \}\

/ /

die geleerd zijn ; Satan, gebruikt hem om gewone lieden te bedriegen.» Overtuigd van de onfeilbaarheid dezer uitspraak, door den priester haar zoo goed ingeprent, verliet thans het dienstmeisje de kamer.

Wie veranderde Gods waarheid in een leugen en vereerde en diende het schepsel boven den Schepper, die eeuwig te prijzen is? zeide Elleanore in zich zelf; toen boog zij haar hoofd om een zegen te vragen over haar eenzamen maaltijd.

Aldus een gevange in het huis barer tante, werd Elleanore er toe gebracht aan die andere gevangene te denken — de gevangene van ziekte en ouderdom — haar grootmoeder. Hoeveel zou Elleanore willen doen om de naar het einde snellende dagen der oude mevrouw op te vroolijken, en het uitzicht op den dood helderder te maken ! Misschien was dat haar taak in dit huis. Op den derden dag van haar verblijf in het huis barer tante, verzocht zij derhalve om haar grootmoeder te mogen bezoeken.

«Het zal mij aangenaam zijn, u op de een of andere wijze genoegen te geven, Elleanore,» hernam haar tante met de grootste minzaamheid, «maar ik gevoel dat uw hoogste geluk zal bevorderd worden door te blijven in dit huis, onder de tegenwoordige goede invloeden. Als ge mij uw woord wilt geven, dat gij, als ge buiten deze kamer zijt, geen poging-zult doen om dit huis te verlaten, dan zult gij de vrijheid hebben de eenzaamheid van uw grootmoeder op te vroolijken, zoo vaak ge maar wilt.»

«Heel goed,» hernam Elleanore, «ik geef u mijn woord, dat ik geen poging zal doen om te ontvluchten wanneer ik buiten deze kamer kom om mijn grootmoeder te bezoeken.»

«Ik weet, dat ik u op uw woord vertrouwen kan,» zeide mevrouw Duval.

«Ge behoeft geen twijfel op dit punt koesteren,» zeide Elleanore, «nu ik in een andere kerk ben grootgebracht dan in die waarin men verkondigt dat men aan ongeloovigen zijn woord niet behoeft te houden.»

«ik zie,» zeide mevrouw Duval, dat ge u niet met hst borduurwerk hebt bezig gehouden, «dat ik u gebracht heb.»

«Neen,» hernam Elleanore. Ik onderzocht dat en bemerkte, dat het hoofdzakelijk uit een altaarkleed bestaat, en een overtrek voor den bidstoel met alle kleuren van den regenboog, en ik achtte dat werk niet passend voor protestantsche handen.»

-ocr page 88-

78

Mevrouw Duval beet zich op de lip.» Dan hoop ik dat de boeken u beter bevallen zijn ?»

«Ik heb den Catechismus bestudeerd,» antwoordde Elleanore.

«Een zeer aanbevelenswaardige bezigheid,» viel haar tante hiei' op in.

«Maar», ging Elleanore voort, «ik vrees dat deze aan uw plannen niet dienstig zal zijn, wijl nauwkeurig onderzoek slechts te duidelijker de afwijking der roomsche kerk van de. eenvoudige waarheid vati Gods Woord in het licht steit, zooals ik hier en daar heb aangeteekend.»

«Misschien zullen de bezoeken bij uwe grootmoeder, en het aanschouwen hoe een vrome katholiek gaat sterven, uw meening veranderen», zeide mevrouw Duval.

«Ik kan nooit den dood met meer gerustheid en hoop zien tegemoet gaan, dan met mijn geliefde moeder geschiedde, zeide Elleanore ernstig.

Uren achtereen bracht hierna Elleanore in de kamer barer grootmoeder door -— terwijl daar niemand anders was dan de oude mevrouw en zij zelve. Mevrouw Duval vond het verblijf in een ziekenkamer te onaangenaam. Meer genot vond zij er in naar hare bekenden te loopen, te wandelen en plaatsen van vermaak te bezoeken, en een betere voldoening leverde het haar op, deze of gene zusterschap te helpen, om een basaar of een feestelijkheid voor te bereiden, waarop aanstonds de belooning volgde, wulke hierin bestond, dat haar rijkdom en vroomheid en mildheid heinde en ver werd geprezen. Om deze oorzaak was het, dat terwijl Victoria en Eugenia van huis waren, terwijl mevrouw Duval een albedil iti de stad was en terwijl de Grants en de Reijburns over Elleanore hevig ongerust waren en naar haai' zochten, het aan Elleanore was vergund, in die bovenkamer een jeugdige evangeliste te zijn vooi haai' grootmoeder. De ouderdom leerde hier van de jeugd, en liet kind in Christus onderwees de grijze dienares van Rome.

Een Roomsch schrijver merkt ergens op : «de reis van de Protestantsche naar de Roomsche kerk is tegenwoordig kort en gemakkelijk.» Met zulk eene beschouwing laat het zich verklaren, dat de Roomschen overmoedig worden en denken, zooals zij ten opzichte van Elleanore deden, dat het aldus met allen zal kunnen gebeuren. Elleanore echter kwam die reis voor te zijn gelijk aan den «grooten afgrond» geplaatst tusschen hemel en hel. Een kleine stap, — en gemakkelijk te doen ! — een stap zoo groot als de oneindige afstand

-ocr page 89-

'if ' m /w mt tv hmhss*1 m J W' tjm

79

tusschen licht en duisternis en in zijn gevolgen voortdurend tot in eeuwigheid ! En toch moeiiigtle Elleanore haar grootmoeder voortdurend aan dien afgrond in omgekeerde richting over te gaan. Sterk in hoop en geloof, onderwees en bad zij, en langzamerhand werden zoo de ijzeren kluisters van bijgeloof der oude verbroken, en nauwer en nauwer werden bij haar de banden van geloof en liefde en dankbaarheid jegens onzen Heer Jezus Christus. Het werk door Virginia Marvin begonnen, was door hare dochter opgevat en de herinnering aan dat werk is in den hernel opgeschreven ; een verloste ziel het heerlijk loon!

Toen de oude mevrouw Marvin vernam dat Elleanore als een soort van gevangene in het huis van mevrouw Uuval vast gehouden werd, was zij bedroefd en verontwaardigd over dat onrecht, en begon haar dochter daarover te berispen.

«Het is onrechtvaardig haar zoo hier te houden, Harriet», zeide zij.

«Het is noodzakelijk voor het heil harer ziel», hernam mevrouw Duval beslist.

«Ze is een goed meisje», zeide mevrouw Marvin ; «zij is goed genoeg, zoo als ze is.»

«Waarlijk, moeder, als ik niet wist dat ouderdom en ziekte u grootelijks hadden veranderd, dan zou ik een en al verbazing zijn over zulke opmerkingen van een goede katholieke als gij zijt.»

«Wanneer de menschen al de ijdelheid en teleurstelling van het leven hebben gezien, en oud worden en dicht bij den dood komen, dan zien zij de dingen wel eens geheel anders in als zij deden, toen zij jong waren», zeide de oude mevrouw.

«Dan hebben zij des te meer de kerk noodig, om als zij oud en zwak worden voor hun zielen te zorgen, en al hun verkeerde daden te bedekken en hun tekortkomingen aan te vullen, en ze in den hemel te bidden, nadat zij gestorven en heen gegaan zijn. En verder moeder, heeft de kerk geld noodig, en zelfs heel ceel geld en buiten dat, tnag men ook zich zelve wel in 't oog houden, en op de eene of andere wijze een voorraad goede, weiken opleggen. En nu, wat kunnen wij als een familie beter doen dan Elleanore katholiek te maken en zich bij een zusterschap te doen aansluiten en haar vermogen voor de kerk aan te wenden ? Het zou de Marvins van veel verplichting ontheffen, wat geld betreft, en het zou ons een goeden naam bezorgen, en veel geestelijke gaven ; en wanneer ik mijne nicht aan de kerk heb gewijd,

-ocr page 90-

80

dan zal men nooit er var: reppen een mijner dochters non te doen worden, wat onmogelijk zou zijn, daar ik iets anders voor haar op liet oog heb. En dan, voegde zij als om de maat harer liefelijke bedoelingen met de airne Elleanore, vol te meten er aan toe: zon liet een zegen voor liet meisje zelve zijn, deze maatregelen te nemen om het heil harer ziel te verzekeren.»

Zoo dood gepraat, keerde zich de oude dan vermoeid op haar kussen om, zonder antwoord te geven.

Onophoudelijk ontmoette Elleanore pater Manot in de kamer van haar grootmoeder, en nooit liet hij daarbij de gelegenheid voorbijgaan om het pausdom te bepleiten. Elleanore mocht zich gelukkig achten, dat haar ziel gelijk was aan een wapenkamer, goed voorzien met weigeslepen wapens uit het Woord van God.

Een of' tweemaal werd Elleanore naar de ontvangkamequot; ontboden, om «een vriend te spreken» en ziet pater Munot was de vriend, die haar opwaclitte. Zij keerde hem steeds zoo spoedig mogelijk den rug toe.

Haar gevangenschap moede, en geen kans ziende, te ontsnappen, zoo streng werd ze bewaakt, besloot Elleanore dat zij, zoo mogelijk, de bescherming van haai' voogd zou inroepen. Zij besloot daarom, te beproeven de hulp te erlangen van Bridget, de welwillende dienstmaagd, die vooi haai' kamers had te zorgen.

«Bridget, ik weet, dat gij van mij houdt, en ik wou gaarne dat ge mij een dienst beweest. Help mij, van hier weg te komen.»

«O, vraag mij dat niet miss. Zeggen ze mij niet, dat gij eiken dag nader tot de kerk komt en dus tot de zaligheid uwer ziel? Vraag Bridget niet de hand te leenen tot uw verderf!»

«Maar, ik verzeker je Bridget dat gij zulke praatjes niet behoeft te gelooven. Daar is geen woord van waar. Ik ben hier geen stap nader dan elders tot de zaligheid.»

«O, lieve miss. Gij weet toch wel, dat de zieke van zijn medicijn walgt, en het kind niet leeren wil, ofschoon het dat noodig heeft.»

«Bridget,» zeide Elleanore een nieuwe beweegreden beproevend, «ik houd het er voor, dat zulk een strenge opsluiting in dit huis mijn gezondheid schaadt.»

«Och !» riep Bridget handen wringend, «ik zou gaarne voor u opgesloten willen zijn, maai' is het niet beter, dat het lichaam te gronde gaat, dan de ziel ? O, miss daar is niets

-ocr page 91-

ry/,-; w_ ■■ JÊmmi iv/'iv/ f W yf '/ * / /JF

81

tei' wereM, (Jat ik niet zou willen doen om zalig te worden, ik zon daarvoor door liet vuur willen loopen.»

«Gij hebt voor u zelve niets anders te doen, Bridget, dan alleen te gelooven in den lieer Jezus Christus, en gij zult zalig worden,» zeide Elleanore ernstig.

«Ü, zeg dat nooit, miss,» riep Bridget uit. «Als dat alles was, dan zou het heel gemakkelijk zijn. Ik zou alles willen gelooven, als ik maar zalig kon worden. Maar miss, als dat alles was, waar zou dan de boete, en de biecht, en de missen en het bidden voor de zielen in het vagevuur voor dienen ?»

«Niets van dat alles is noodig,» hernam Elleanoro met nadruk, «üe Bijbel zegt ons, dat God den weg naar den hemel zoo effen heeft gemaakt, dat een reiziger naar het hemelsche Ivanaiin al is die nog zoo eenvoudig en ongeleerd, niet behoeft te dwalen, liet is juist: geloof en wordt behouden.»

«Och miss, ik wou, dat ik u gelooven mocht I» zeide Bridget, «want zoo onwetend en overladen met werk te zijn. en kort van rn-morie, en menigmaal mijn gebeden vergetend, zoo ben ik altijd bang, dat ik ten slotte toch nog verloren zal gaan.»

«Wat bidt gij voor gebeden ?» zeide Elleanore nieuwsgierig.

Bridget dreunde er eenige op, die zij 's avonds bad, waarin het bidden lot de Heiligen en de Maagd den boventoon had,

«En wat zijn uwe morgengebeden .'»

Bridget zeide er ook een paar van deze op, er bij vo?-gende: «Daar is een bijzondere verdiensten in de morgengebeden — men kan er zeker van zijn verhoord te worden. Eén goed, vroom morgengebed is zoo veel waard als tien 's avonds.»

«En zijt gij er altijd zeker van dat uw gebed verhoord wordt ?» vroeg Elleanore ernstig.

«Wel neen, miss, niet altijd.»

«O, Bridget,» zeide Elleanore, «God is altijd en overal bereid, om gebeden te verhooren. En het /jeloof alleen is het, dat het verschil in de gebeden maakt. — niet of zij 's morgens of 's avonds gedaan worden. Gevoelt gij u in uw Godsdienst gelukkig. Bridget ?»

«Wel neen, miss, maar als ik heilig was, zooals St. Mar-garetha of Sint Eustatia, dan zou ik zeker gelukkig zijn.»

«Maar ik ben gelukkig in mijn Godsdienst, Bridget, en ik verlang niet te veranderen. Ik wou naar mijn vrienden terug.»

G

-ocr page 92-

82

«Vraag mij niet, een zonde op mijn ziel te laden, miss, door de mij gegeven bevelen te overtreden, en de kerk van u te berooven ?» riep Bridget uit, de handen in een slaande en Elleanore smeekend aanziende.

«Ga maar Bridget; ik verlang van niemand, zijn geweten voor mij te bezwaren. Maar als gij uw bijgeloovigheid wildet vaarwel zeggen en alleen op Christus vertrouwen, zoo zoudt gij vrede hebben.»

Victoria en Eugenia kwamen eindelijk thuis. Zij hadden blijkbaar van Elleanore's aanwezigheid vernometi, want zij toonden zich niet verwonderd haar te zien, en ieder had voor haai' een geschenk medegebracht. Victoria gaf haar een klein Italiaansch boek door den Eerw. Jos. Buezo S. .1. — geschreven — een leven van Germana Cousin, getiteld Wereldlijke Maagd en schaapherderin van Pibrat, netjes ingebonden, een gedachtenis, waarvan verwacht kan worden, dat Elleanore deze op prijs zou stellen, wijl ze veel studie van het Italiaansch maakte. Eugenia bracht aan Elleanore een brevier, iti fluweelen, purperen band en met zilver gemonteerd.

De dag na de terugkomst der jonge dames was een Zondag. Mevrouw Duval ging naar de vroegmis, maai'haar dochters waren niet vroeg genoeg op om haar te vergezellen, liet werd voor de familie te warm geacht, zich vóór den vesper buitenshuis te wagen, en zoo werd Elleanore uitge-noodigd naar de huiskamer beneden te komen, «op dezelfde voorwaarden waarop zij haar grootmoeder bezocht.» Zij ging dus naar de kamer, waar de familie bijeen was, en zette zich in een schommelstoel, bij een der achterramen. De klokken kionken vol en helder over de stad en riepen de geloo-vigen naar liet huis des gebeds. Elleanore stelde zich haar vrienden, de Reyburns, vader, moedei', kinderen, bedienden voor, gaande naar het heiligdom met opgeruimde gezichten, met lippen, die zoo ze al spraken, over de eeuwige dingen handelden. Zij dacht er over, hoe, na het eindigen der preek, aan de gezellige koffietafel werd plaatsgenomen, en verder de namiddag door de moeder zou doorgebracht worden met het onderrichten der kinderen, de avond met lezen en zoo den geheelen dag als eene reize naar den hemel. Zij zag naar het gezelschap rondom haar, een Roomsche familie uit den aanzienlijken stand, die haar Zondag vierde en zoo moest haai' de tegenstelling wel treilen. Mevrouw Duval achterover liggend in een schommelstoel met fluweelen kussens; de oogen half gesloten. Zij hield een reukdeschje in de eene

-ocr page 93-

viz-: ^ -s m mmiiraf-jrsér *■ w' /*■ A

83

hand, en een witte vederen waaier, die zij loom bewoog, in de andere. Eugenia lag op de sofa een roman te lezen, terwijl Victoria als een kapel rondfla-iderde, nu eens de bloemen in de bouquetten bekijkende, dan weer eenige tonen van een wals op de piano aanslaande, dan naar liet raam gaande om de voorbijgangers op te nemen, en dan weer het haar in orde brengend en ziclizelve in den spiegel bewonderend.

«O, Elleanore», riep Victoria eensklaps uit, «waarom doet ge niet wat? Het Is niet aan te zien, je met de handen in den schoot te zien zitten.»

«Ik wou dat ik wat te doen /(«lt;!,» zeide Elleanore. «Mij is geleerd mijn Zondagen in den dienst van God en met het lezen van stichtelijke lectuur door te brengen, en het is voor mij geen genot zoo ledig te zitten.»

«Wat het lezen van Godsdienstige boeken betreft,» zeide haar tante, zich oprichtend, «ik weet niet, wat gij meer kunt verlangen dan gij hebt. Ik heb u tal van boeken gegeven en verscheidene Godsdienstige Bladen.»

«Voorzeker, hebt ge mij de merkwaardigste proeven van Godsdienstige Bladen verschaft, die ik ooit ergens gezien heb,» hernam Elleanore niet zonder bitterheid. «Bladen vol van berichten over de pic-nics van Katholyke Zondagscholen, schooloefeningen zonder tal in de kloosters gehouden, versjes even wonderlijk als die in «Moeder de Gans», gelijk aan gebraden duiven die de menschen in den mond vliegen enzoo-voorts ; eu vertelsels die een Baron Munchausen zouden doen verbaasd staan. Ik zie in uwe Bladen niets vermeld van de werken van Gods voorzienigheid, ol van de komst van Zijn Koninkrijk; geen enkele stichtelijkquot; beschouwing; geen belangwekkende onderwerpen daarin behandeld, of feiten uit de geschiedenis of goed toegepaste wetenschap, of voorbeelden van degelijk, grondig Schriftonderzoek. Het zijn Room-sche z. g. n. Godsdienstige nirKWsbladvn.y)

«Wel,» zeid-j Eugenia, zich thans ook in 't gesprek mengend: «wat is Godsdienst dan toch, en wat zijn Godsdienstige beschouwingen enzoovoorts ?»

«Ik ben verbaasd over zulk een vraag van n Eugenia», zeiiie haai' moeder.

De deur stond open en Bridget ging juist door den gang. «Bridget,» zeide Eugenia, «ga naar de bibliotheek en breng mij het grootste boek, dat ge daar ziet. Ik wil eens zien wat Webster over dit onderwerp zegt,» voegde zij er bij, zich tot haar moeder en nicht wendend.

-ocr page 94-

84

Bridget bracht eeti exemplaar van «Websters onverkort' woordenboek», en legde het op een tafeltje naast Eugenia. Zij sloeg het onderwerp op en las : «.Rechte gevoelens jegens God, recht opgevat. Een stelsel van gelool en vereering. De kerkelijke jjlechtigheden en ceremoniën. Godsdienstig — het oefenen van Godsdienst ! Ziedaar nu Elleanore, waarom moet gij nu mama's Bladen verachten, als die inhouden, wat zij dunkt, of ook wat zij niet aanneemt? En wat voor verschil kan het voor u maken, mama, of Elleanore een Hindoe of' een Moha-medane is ?:o

«Dat maakt een groot verschil uit, Eugenia!» zeide haar moeder, «feder is verplicht tot de ware kerk te behooren, als men ten minste nog prijs stelt op zijne zaligheid.»

«Daar kan ik het belang niet van inzien,» zeide Eugenia. «Men moet voor iemand betalen en voor hem bidden, om hem uit het vagevuur te houden, zelfs al is ze de beste non die er ooit bestond. En ik ben er zeker van, mama, dat wanneer Elleanore stierf, gij uw deel van haar geld zoudt nemen, of zelfs iets van uw eigen, om haar in den hemel te krijgen.»

«Eugenia, Eugenia!» riep mevrouw Duval uit, driftige bewegingen met haar waaier makend, «.weet gij niet, dat als iemand als ketter sterft, hij lager dan het vagevuur wegzinkt, en voor eeuwig verloren is?»

«Ziedaar, Elleanore,» zeide Eugenia, met een sarcatisch lachje zich tot haar nicht wendend, «nu weet gij, waarheen mama, door Christelijke liefde gedrongen, u en millioenen andere protestanten verwijst. Gij moet levend gebraden, en verbrand, en door schorpioenen gebeten worden, en ik weet niet wat al meer. Ik beweer, dat die heerlijke oude instelling, de inquisitie, door dat alles nog in de schaduw wordt gesteld. Maar wat doet het er toe! — ge kunt u met de gedachte troosten, nicht, dat een menigte goede Katholieken uw lot moeten deelen, omdat er niet voor hen betaald wordt, teneinde hen uit het vagevuur te verlossen!»

«Eugenia, gij weet wel beter, en ik verzoek je thans, over dit onderwerp te zwijgen! Als ge toch wilt spotten, neem dan wat anders tot mikpunt dan de heilige kerk,» zeide mevrouw Duval, -in woede ontstoken.

«Och, laat de kerk nu rusten! — 't Js alsof er aan dezen dag nooit een einde zal komen!» riep Victoria gemelijk uit. «Elleanore, kunt ge kaartspelen? Wij speelden, toen onze gouvernante hier was, menig spelletje whist, 's Zondags.»

«Ik kan het kaartspel niet als de meest geschikte wijze om

-ocr page 95-

85

#■ wm w'

den Zondag te heiligen, erkennen!» zeide Elleanore. «Ik lees liever.»

«Waarom leest gij dan het boek niet, dat ik je gaf. Ik las het en vond het hensch mooi.»

«Ja, Elleanore,» viel mevrouw Duval in: «Ik raad je, het leven der gebenedijde Germana te lezen. Het kon u er wel toe brengen, haar zachtmoedigheid en vriendelijkheid na te volgen.»

«Ik zag het in, en ik bemerkte, dat het aan Germana bijna dezelfde wonderen toeschrijft, als welke door Christus zijn verricht — 't genezen van zieken, dooven, blinden, stommen, lammen en kreupelen; zelfs de wonderlijke vermenigvuldiging van brooden — een wonder, dat, als ik 't wèl heb, slechts driemaal is geschied, tweemaal door Christus en eens door Eliza, zooals wij in den Bijbel lezen.»

«Mijn God!» riep Victoria uit, «ik vond die geschiedenis met het brood heel aardig; deelt de Bijbel ook zulke dingen mede?»

«Ja, en veel treffender,» zeide Elleanore. «Het verhaalt van olie en meel, wonderdadig vermeerderd, van dooden, die tot het leven zijn teruggebracht, van water tot wijn gemaakt, van de zee, door onzen Heer betreden als droog land, en van stormen, door Zijn woord gestild.»

«Inderdaad!» zeide Victoria, «het lijkt wel het sprookje van een tooverfee! Ik moet het lezen.»

«Daar is er geen in huis,» zeide de moeder, toen Victoria naar de bibliotheek wilde gaan.

«Bah! waarom niet?» zeide Victoria boos en wrevelig. «Maar dan zal ik er een koopen!»

«Het leven der gebenedijde Germana te lezen ware nog wel zoo aan te bevelen, Victoria!» zeide mevrouw Duval. «Maar ik bid je, geloof toch niet alles, wat nichtje je wel van den Bijbel gelieft te zeggen Die gedeelten, welke het meest voor U gescliikt zijn, kunt ge in uw misboek vinden.»

«U verschilt van den Evangelist Lucas, tante,» zeide Elleanore, «/i?j' zegt ons in de Handelingen der Apostelen, dat de Bereërs edeler waren dan de Joden van Thessalonica, omdat zij dagelijks de Schriften onderzochten, of deze dingen alzoo waren. Uwe voorschriften komen ook niet overeen met die van Christus, Die zegt: «onderzoekt de Schriften» ; en David roept uit; «Al de Schrift is van God ingegeven, is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is!»»

ss w

-ocr page 96-

86

«Dat moge waar zijn in exceptioneele gevallen,» zeide mevrouw Duval, door tegenwoordigheid harer dochters genoodzaakt hierop te antwoorden, «— zooals voor pausen en bisschoppen of priesters hijvoorbeeld — maar de kerk ontkent het nut van den Bijbel voor het volk, en de keik is onfeilbaar; daarom moeten we ons aan hare uitspraken houden.»

«David zegt:» vervolgde Elleanore, «Ik ben verstandiger dan al mijne leeraars, omdat uwe geiuigenissen mijne betrachtingen zijn.»

«Moeder en pater Munot en alle goede Roomschen beweren,» riep de onbedwingbare Eugenia uit, «dat de Kerk onfeilbaar is, en dat wij onze oogen, ooien, en monden moeten sluiten en haai' gehoorzamen, ja gehoorzamen ak een lijk. De paus is ook onfeilbaar, en wij moeten voor hem neder knielen en mogen zijne voeten kussen. Is dat nu een leer ! . .. . Waarom kan ik niet op eigen oordeel afgaan ? Waarom moet mijn verstand altijd aan den leiband loopen ? Waarom kan ik niet evengoed eene meening hebben als zijne heiligheid zelve?»

Mevrouw Duval sprak niet meer, een geheimzinnig lachje vertoonde zich op haar gelaat: Zij was trotsch op hare dochter, met wat zij noemde: zulk een schitterend verstand, en zij vermeldde er zich thans in, hoe zij eenmaal daarmede zou schitteren in de wereld. Het leed geen twijfel: haar Eugenia zou worden gevierd als een ster van de eerste grootte.

In de huiskamer was het voor Elleanore onhoudbaar geworden. en zoo ging zij naai' boven. Mevrouw Duval ging ook naar boven, naar de kamer harer moeder, waai' zij aldus zich beklaagde : «Ik weet niet meer wat met Elleanore aan te vangen, zij is zoo koppig, zulk een verstokte kettersche ! Ik ben bang, dat ze mijn meisje zal bederven.»

«Gij deedt beter, haar te laten vertrekken, verzoen u met haar en laat haar heen gaan, waar ze verlangt te zijn. Ik weet niet, hoe ik het zonder haur maken zal, maar het is niet meer dan billijk, haar vrij te laten. Gij hebt geen recht, Harriet, om haar gevangen te houden.»

«Mijn God, moeder,» zeide de geërgerde mevrouw Duval, «gij zijt heel anders dan gij geweest zijt.»

«Dat hoop ik.» zeide de oude mevrouw. «Ik vertrouw dat de Heer mijn arme ziel heeft verlicht.» De bel voor het tweede ontbijt riep mevrouw Duval weg, maar de woorden harer moeder klonken voort in hare ooi en. Wat beteekenden die ? Had Elleanore haar grootmoeders oud geloof bedorven ? Zou de oude voedsterling van Rome zich van de moedermelk heb-

-ocr page 97-

87

ben afgekeerd om zich met kettersche spijs te voeden? Over alles, nadenkende, beraamde mevrouw Duval een plan van aanval.

Toen het daarvoor tijd was, vroeg zij haar dochters met haar naar de vesper te gaan, en droeg aan Elleanore op, bij haai- grootmoeder te blijven

Toen mevrouw Duval eenige schreden had afgelegd, klaagde zij over hoofdpijn en keerde naar huis terug. Zij sloop stil binnen, ging op de teenen naai' de kamer van haai' moeder, en haar hoed afzettend, luisterde ze aandachtig, het hoofd voorover gebogen. Zij hoorde Elleanore zeggen ; de Heer is mijn Herder mij zal niets ontbreken. Daarop : Wees mij genadig o Heer, naai- de grootheid uwer barmhartigheden. Zij luisterde met gespannen aandacht. Daar kwam verandering in het geluid — zij hoorde een biddende stem. Zij draaide de kruk om en de deur ging open. Aan het bed harer grootmoeder lag Elleanore neergebogen tot gebed ; de oude mevrouw de handen gevouwen en met gesloten oogen bad met het jonge meisje mede. Beiden moesten het binnenkomen van mevrouw Duval hebben bemerkt, maar beiden zetten hun gebed voort. Elleanore bad, dat God zijn licht en waarheid mocht nederzenden in het harte harer grootmoeder zoowel als in haar eigen harte ; zij bad om versterking van haai' beider geloof, om in leven en in sterven op niemand anders te vertrouwen dan op .lezus alleen. Toen het gebed geeindigd was, stond Elleanore uit haar knielende houding op. ■

«Elleanore,» zeide mevrouw Duval, met van toorn bevende stem, «ga naar uw kamer. Wilt gij uwe lage ketterijen, en uwe vreeselijke Godslasteringen in mijn huis brengen ?»

«Vaarwel, grootmoeder,» zeide Elleanore, de bevende handen dar oude mevrouw in de hare nemende, en zich over haar buigende, om haar te kussen. «Vaarwel, ik zal u nooit mogen weder zien. Houd wat gij hebt. Verlaat Hem niet!»

«God zegene u Elleanore! gij hebt mij geleerd, hoe ik moet sterven, zeide de oude mevrouw snikkend. «Vaarwel kind ! Ik zal u in den hemel wederzien.»

Elleanore ging met vasten tred haar tante voorbij, en begaf zich naar beneden. Haar tante volgde haar op den voet, sloot haar in haar slaapkamer op, en keerde toen naar haar oude moeder terug.

«Moeder», vroeg zij, «wat heeft die meid gedaan ?» «Goddank,» zeide de oude mevrouw Marvin, «ik zal mij niet meer voor den Heiland behoeven weg te vluchten! Zij heeft mij aangetoond, dat ik door Hem alleen zalig word.»

-ocr page 98-

88

«Zijl gij kettersch geworden ?« Schreotiwde mevrouw Duval.

«Kettersch of li.et, ik heb geleerd te vertrouwen zoomin op een heilige, als op de Maagd, maar op den eenig geboren Zoon van God.»

«Waarom bracht ik haai' ook hier?» riep mevrouw Duval in vertwijfeling uit.

«Gij hadt geen recht zoo te handelen,» zeide haar moeder.

«Ik wil haar hier niet langer houden !»

«Dat zou billijk zijn, zendt haar naar haar voogd.» zeide de oude mevrouw.

«Niet daarheen ! . . .» maar ... — toen zich bezinnende, verliet mevrouw Duval de kamer.

HOOFDSTUK VI.

Klleanore in een klooster.

In haar kamer alleen gelaten, over bijna niets anders denkende dan hoe zij aan de slavernij ontkomen kon, zat Elleanore daar. tot haar nichten van den vesperdienst waren terug gekomen en hoorde zij bellen voor de thee. Bridget bracht het avondeten voor Elleanore, en ging heen. Elleanore zat bij het blad, ter nauwernood van de beschuit, koek en het overige proevende. Terwijl zij zoo zat, kwam Eugenia binnen en ging op een stoel naast haar zitten.

«Elleanore het moet hier erg vervelend voor je zijn waarom tracht je niet van hier weg te komen '!» zoo ving zij aan.

«Dat heb ik beproefd, maar Je moeder is een waakzame cipier,» antwoordde Elleanore. Eugenia beet zich op de lippen. «Zij zegt,» vervolgde Elleanore, doelende op haai' tante,» dat het alles geschiedt omdat zij het haar plicht acht en voor mijn, zaligheid bezorgd is.»

«Nu, om u de waarheid te zeggen» . . . zeide Eugenia, maai' ge weet wel hoe ik over al die praatjes van plicht en zaligheid denk. Ik geloof er geen woquot;' ■ van. Mama mag zich ingebeeld hebben, dat zij bezorgd is uw zaligheid, maar ik geloof eerder, dat het uw vermogen i waar ze voor bezorgd is. Nu Elleanore, wij weten allen dat jij een meisje van uw woord zijt, en dat ge doet, wat ge belooft. Ik zeg het maar in je eigen belang. Ik heb medelijden met je ; ik vind het leelijk, en ik zou je soms willen helpen ontvluchten, maar ik

-ocr page 99-

89

heb al lang besloten, de Godsdienstige dingen te laten voor wat ze zijn. Ik ga nooit naar de biecht, evenmin naar de Communie, want ik houd het allemaal voor onzin. Wat pater Munot en mama en de anderen van je verwachten, dat is : geld voor de kerk. Beloof hun maar een som gelds, b.v. twee duizend pond voor een kerk of klooster, uit te keeren zoodra gij uw vermogen in handen krijgt, dan zullen zij u wel laten gaan. Wanneer gij twee duizend pond afstaat, zal u dat niet arm maken; gij kunt best van tien duizend leven, eti dat dan rustig bezitten. Ik spreek niet in het belang der kerk — ik hecht aan geen kerk, maar ik wou gaarne vrede in de familie hebben, en ik zou gaarne zien, dat men je verder ongemoeid liet.»

«Eugenia,» zeide Elleanore, haar nicht kalm in de oogen ziende, «ik zou zeker gemakkelijk van tien duizend pond kunnen leven, en ik meen te mogen zeggen, dat ik mijn geld niet zelfzuchtig verlang op te leggen. Maar ik geloof, dat het geld mij toevertrouwd is om er goed mede te doen, en God zal van my rekenschap vragen, over de wijze waarop ik het bezig. Nooit kan ik een penning van dat geld aan die leugenachtige kerk geven, die ik geloof dat lijnrecht staat tegenover de belangen van Gods Koninkrijk.

«Zeer goed !» zeide Eugenia ; doe zoo als het u goeddunkt, ofschoon ik uw motieven niet kan vatten. Er is mij echter wel wat aan gelegen, dat gij de beweegredenen voor mijn raad in 't rechte licht beschouwt. Ik wou niet graag, dat gij mij voor zoo onnoozel hieldt, dat ik al die fabelen gelooven en die poppenkast bewonderen zou, waarmee men mij in de kinderkamer vroeger heeft bezig gehouden.

«Indien gij U niet dooi1 een valschen Godsdienst laat om den tuin leiden Eugenia,» hernam Elleanore, «dan verheugt mij dat om uwentwil. Maar als gij ook niet wilt hoeren van den waren godsdienst, dan beklaag ik u. Mijn lieve nicht, zoek het Koninklijks Gods en Zijne gerechtigheid.»

Eugenia glimlachte, «.Gij denkt dat moedei' en haar vriend zich wat inbeelden. Maar ik vrees dat voor U evenzeer. De eene prijst de Roomsche kerk — de andere de Protestantsche aan. Ik denk dat het verstandigste is, ons met geen van beiden in te laten.»

Gij wenscht, dat ik u voor verstandig zal houden, Eugenia; maar ik kan geen grooter dunk van uw verstand hebben, als gij zegt dat ge geen onsterfelijken geest hebt; en als gij erkent dat gij die wèl bezit, dan moogt ge de geestelijke

-ocr page 100-

90

waarheden niet verachten, waarmede voor ons geestelijk en eeuwig geluk moet gerekend worden.

«Het is een feit,» hernam Eugenia.» dat deze innerlijke, hoogere of geestelijke dingen, of hoe gij ze ook moogt noemen nooit bij mij opgekomen zijn. Ik ben jong en steik, waarom zou ik alzoo niet van het leven genieten ? Is het dan zooveel aangenamer dat met gebogen hoofd door te gaan en mij nu reeds voor te bereiden voor, en te denken aan hetgeen op een ver afzijndeti tijd, na dit leven komen zal ? En bedenk nu eens, hoevele lange jaren wij nog scheiden van den tijd wanneer ik oud zijn zal en dicht bij den dood, zooals grootmama.»

«Hoe weet gij dat ge ooit zoo oud zult worden als grootma. Velen sterven jonger dan gij nu zijt, en ik denk dat het verstandigste is, de voorbereiding voor den dood niet tot een onzekere toekomst uit te stellen ; dan ook zult ge bereidt zijn te leven zoolang de Heer het goed vindt.» Eugenia was opgestaan; dit onderhoud begon haar tegen te staan.

«ünze opvattingen loopen te veel uiteen ; het zal mij verwonderen, als wij ooit dichter bij elkander zullen komen», zeide zij luchthartig, en verliet de kamer.

Later, toen Elleanore het gas had opgestoken, het in huis rustig was, zij het acht uur hoorde slaan en zich er over verwonderde dat het niet later was, trad haar tante Duval met haar hoed en mantel binnen.

«Hier Elleanore», zeide haar tante, doe die dingen aan. Gij hebt mijn verwachting beschaamd en van mijn gastvrijheid misbruik gemaakt; ik wil u tiiet langer in mijn huis hebben».

«En ik heb nooit verlangd hier te zijn. Ik kwam en bleef hier tegen mijn eigen zin» gaf Elleanore, haar tante ten bescheid, haar goed van haar aannemende.» Maar waar ga ik heen .'»

«Naar Dr. Grant.»

«En hoe ?»

«Het rijtuig staat voor, om u er heen te brengen.»

«Ik zal er niet ingaan. Ik zal tot morgen wachten, en kan dan wel loopen.»

«Ik wil je niet langer in mijn huis hebben.»

«Heel goed ; roep Bridget, en laat die mij vergezellen, zoo zal ik mij dadelijk naar Dr. Grant begeven. Het is nog vroeg en de afstand is niet groot.»

«Ik sta dat niet toe. Doe uw goed aan en ga dadelijk in het rijtuig.»

-ocr page 101-

•i/r: ss m w/ §lt;*■ '/'tw/s as* wmmmemmmmmmmmm

91

«Nooit!» zeide Elleanore beslist, «want ik weet nu, dat het rijtuig mij niet naar het huis van Dr. Grant zal voeren. Gij loktet mij hier onder valsche voorwendsels, gij hadt deze gevangenis voor mij wel goed ingericht; en, nadat ge mij aldus bedrieglijk hier gebracht hebt, hebt gij mij met geweld gehouden. Ik kan op u niet vertrouwen.»

Mevrouw Duval stond gedurende eenige oogenblikken besluiteloos, maar haar verlegenheid duurde niet lang.

«Elleanore», vroeg ze «wilt gij stil in het, rijtuig gaan ?»

«Neen», zeide Elleanore, «ik wil niet. Ik wil gaaine een scène vermijden, maai' ik wil niet in dat rijtuig, zoolang ik nog een stem en kracht bezit.»

«Zooals ge verkiest», zeide mevrouw Duval, «wat de gevolgen van uw koppigheid ook moge zijn, gij doet het u zelve aan.»

Mevrouw Duval liet Elleanore een paar minuten alleen, en kwam toen in allerijl terug. Elleanore zat aan de tafel midden in de kamer, met het hoofd op hare handen geleund. Mevrouw Duval hief de hand omhoog en draaide het gaslicht uit. «Ik zal dat licht voor u niet laten branden», zeide zij.

«Wat doet tante vreemd !» mompelde Elleanore, in de duisternis alleen gelaten ; «en wat een vreemde lucht is er in de kamer ! Zij tastte rond en voelde een vochtige zakdoek op de tafel liggen.» O, tante heeft haar zakdoek vergeten. Het is een wonderlijk reukwerk, dat zij gebruikt — niet onaangenaam maar hinderlijk «en zij bracht den zakdoek aan haar neus.» «Het is vreemd, zoo loom en slaperig als ik mij gevoel», voegde zij er bij, den doek van zich werpend.

Een weinig later sliep zij, althans het scheen zoo, liet gas was weer aangestoken, maar zij ontwaakte niet; mantel en hoed werden haar aangedaan, de doek op nieuw met chloroform bevochtigd werd weer tegen haar aangezicht gehouden ; het rijtuig aan de deur nam twee of drie personen in en reed weg. Den volgenden morgen was Violet Duval weer thuis; Bridget paste op grootma inplaats van op Elleanore ; de beide achterkamers, die de gevangene zoo vele weken tot verblijf hadden gediend, werden opengezet. Elleanore was verdwenen.

Den volgenden morgen werd Elleanore wakker. Zij ontwaakte niet een zwaar gevoel in 't hoofd voelde zich als iemand die dronken geweest is; en ze kon zich moeielijk voorstellen dat ze niet droomde, zoo onbekend kwam haar de plaats voor, waar zij zich bevond. De kamer was nog kleiner dan haar slaapkamer in het huis harer tante ; zij had

-ocr page 102-

92

een raam. waarvan de bovenhelft neergelaten was, wat het vertrek frisch en koel maakte. De vier gewitte muren waren kaal, slechts een krucifix was boven een kleine, ruwe grenenhouten tafel opgehangen. Bij de tafel stond een stoel ; op de tafel lag een misboek en een brevier in zwart liniipn gebonden : aan eenige haken hingen Elleanore's kleederen. Tegenover het bed stond een waschtafel met kom en kan van ruw aardewerk ; met een handdoekenrek voorzien van heldere maar grove handdoeken ; en twee laden in de waschtafel waren gedeeltelijk open, die de rest van Elleanore's kleederen, netjes opgevouwen, lieten zien.

«Werkelijk», zeide Elleanore zich in bed oprichtend, «ik zou gaan gelooven, dat de Arabische vertellingen van dtiizend en éen nacht waar zijn, en ik de speelbal ben van een half-dozijn geesten. Of beter,» voegde zij ei- bij, «de speelbal van een bende Roomschen, die er nagenoeg alle listen van den booze op nahouden »

Zij stapte uit haar bed, en keek door het raam. Het raam gaf uitzicht op een grooten en mooien tuin, dooi' een hoo-gen maur omgeven. Bloembedden, groote bakken met sierplanten, kronkelende grindpaden, boomen en heesters, waar-tusschen fonteinen die haar schitterende stralen omhoog spoten en haar duizenden droppels als diamanten in 't zonlicht deden huppelen, alles leverde zulk een verrnkkelijken aanblik op voor de zoo lang gevangen gehouden Elleanore. dat zij het oog er bijna niet van kon afwenden en er geen haast mede maakte, zich te kleeden. Toen zij eindelijk gekleed was, plaatste zij zich weder bij het raam en schoof ook het benedenraam op om van de koele buitenlucht te genieten. Daar staande, hoorde zij een bel luiden, en de deur van het kamertje werd geopend, om een non binnen te laten. De zuster was een jonge vrouw, gehuld in het grove, zwarte kleed harer orde, haar tengere, gebogeti gestalte en de heesche stem verrieden een zwak gestel ; haar groote zwarte oogen stonden uiterst melankoliek, en staarden somber van uil de strak om haar voorhoofd gebonden wit* neteldoek-sche kap; zij was blijkbaar eenmaal schoon ^rest, maar haar gelaat was door ziekte hoekig geworden, ha .. Jippen waren bleek en hart gelijk aan die van een lijk. Zij kwam stil naast Elleanore staan. «De tuin is zeer mooi,» zeide zij.

«Ja heel mooi, ik heb er, sedert ik opgestaan ben voortdurend naar gekeken,» antwoordde Elleanore.

«Daar is een nog liefelijker schouwspel, dat uw gedachten

-ocr page 103-

93

en oogen had moeien bezighouden, lieve kind.» zeide de non, en Elleanore vriendelijk omdraaiend, wees zij op het crucifix.

Elleanore bloosde. «Door den ongewonen toestand van dezen morgen, en de verwarring van gedachten waarin deze onverwachte tooneelen mij hebben gebracht, heb ik werkelijk mijn Godsdienst niet waargenomen, juffrouw,» antwoordde zij. «De gebeden die ik anders lot mijn God zou hebben opgezonden, zijn nagelaten, maar bij die gebeden heb ik de hulp van een crucifix niet noodig.

«Wij zijn arme, onwetende schepselen, en welen niet wat wij noodig hebben, hernam de non; maar noem mij niet juffrouw, dien naam heb ik afgelegd met de wereld, die ik heb verlaten. Noem mij zuster Agnes. De bel, die gij hebt gehoord, roept tol de Godsdienstoefening. Kom, laten wij naaide Kapel gaan, zoo kunt gij daar uw gebeden doen.» Zij nam den arm van Elleanore, eti leidde haar uil de kamer door een gang. Aan weerszijden van dien gang kwamen de kamers uit gelijk aan die, welke door Elleanore bezet was, en aan het einde was een grooter vertrek, van verscheiden bedden voorzien, uil welke kamer ongeveer een dozijn meisjes kwamen, van vijf tot tien jaar, onder het opzicht van twee zusters.»

Gehoorzaam aan hel geroep uil den metalen mond der bel, kwamen de bewoonsters der kamertjes naar den gang, die zich mei een bonte menigte vulde — meisjes van eiken leeftijd en uit nagenoeg alle standen in lichte en heldere kleederen, die een vreemde tegenstelling vormden melde stemmige zwarte kleeding en de wille neteldoeksche kappen der leden van de orde. Een tweetal trok in 't bijzonder de aandacht van Elleanore. De eene een slank, wel gevormd meisje wier schitterende blauwe oogen en frissche kleur, smaakvol opgestoken prachtige haaren en vroolijk, zelfs guitig gelaat niet den indruk maakten, dat zij in deze omgeving thuis behoorde.

Zij liep gearmd met een kleine, bleeke non, met somber gelaat, en wier vrome overpeinzingen zij vast besloten scheen, met vroolijke uitvallen te verstoren.

«Zusier Lena,» zeide de non, die Elleanore vergezelde berispend, «wij zijn op weg naar de Godsdienstoefening.»

«Zeer zeker, zuster Agnes,» zeide het jonge meisje dat Lena heette, «en gij weel dat ik veel houd van allerlei Godsdienstoefeningen ; maar ik kan nooit mijn gezicht strak noch mijn tong stil houden; neen, zelfs ternauwernood onder de hoogmis.»

-ocr page 104-

94

Bij die opmerking maakte een meisje van tien jaar, die zich tusschen de ouderen ingedrongen had, een zonderlinge beweging, teneinde de aandacht van Eileanore op zich te doen vestigen. Dat kleine ding was een kluchtig kind, met heel kort, zwart haar, dat ten spijt van de schaar, in fijne krulletjes haar lief kopje omlijstte. Zij had kleine en git zwarte oogen, dicht bij elkander geplaatst, een blanke tint, een kort stomp neusje en kleinen beweeglijken mond. Zij had de schouders tot de ooren opgetrokken en trok haar spotachtig gezicht zooals we wel eens zagen afgebeeld van een kwa-jongen die een oud heer op de schil van een sinaasappel ziet uitglijden die als een strik voor hem op den grond gegooid is. De non naast Lena kon het lachen niet houden, waarna zij echter terstond berouwvol keek.

«Gij zijt niet op uw plaats, Mignon en moet geen malle gezichten trekken,» zeide zij.

Mignon liet haar schouders zakken en een ootmoedig gezicht zettend, sloop ze naar achteren bij haar jonge makkertjes. Toen zij evenwel de kapel binnen traden, scheen de toeleg van Mignon te zijn, aan het wijwater te ontkomen, dat over de devote schare uit aen aan de deurpost vastgernaakten tinnen bak gesprenkeld werd, en ijverig een enkelen druppel wegvegend, die op haar neus terecht gekomen was, zocht ze haar plaatsje op.

Terwijl de overige leerlingen met de nonnen een kruis sloegen, bogen en de verschillende gebeden prevelden, bleef Eileanore bedaard zitten, de handen in den schoot gevouwen omdat zij geen deel wilde nemen aan de ceremoniën, maar zij gaf daarvan blijk zonder oneerbiedigheid te toonen, door nieuwsgierig rondzien, of' door een glimlach. Lena was bijzondei' ernstig bij het voldoen aan al de Godsdienstige vormen, en Mignon volgde alles wat haai' was geleerd, maar op een wonderlijke, haastige en bespottelijke wijze, als een Chi-neesche Mandarijn in een theewinkel neigend ; diep neerbuigend en hoog opspringend, als ze moest knielen, gelijk een aapje uit, een springdoos in de speelgoedwinkels, en als ze een kruis moest slaan maakte ze heel verkeerde bewegingen ; alsof ze aftelde : eeti, twee, drie, zooals plaats had om iemand aan te wijzen bij het blindemanspel.

Nadat de Godsdienstoefening in de Kapel afgeloopen was, volgde het ontbijt; de leerlingen trokken naar een lange eet-kamer, begeleid door zuster Agnes, Martha de bleeke non, die de gunstelinge van Lena scheen te zijn, en de moeder

-ocr page 105-

95

Overste van het klooster. De moeder-Overste was een gezette vrouw, vati rijzige bijna mannelijke gestal ie, met een scherp oog en gelaatstrekken waaruit vastberadenheid sprak. Haar karakter logenstrafte dit vermoeden niet. Doch terwijl doortastende en willekeurige maatregelen haar eigen waren, had tocli de ervaring haar geleerd om veelal ook zachte middelen te beproeven, tot bereiking van haar doel. De kost was goed en overvloedig zelfs — de manieren der leerlingen aan tafel onberispelijk. Na het ontbijt keerden de leerlingen voor een half uur naar haar kamers terug.

Zuster Agues bood Elleanore aan, in dien tijd haar het gebouw te laten zien. Zij bezochten het schoolvertrek, waar een vlug overzicht over de boeken en de leermidden werd gegeven ; de weinige woorden van toelichting hierover overtuigden Elleanore, dat in nagenoeg al de vakken van onderwijs de kloosterschool bij de Protestantsche scholen ten achteren was. Om dit te bemantelen werd van de moderne talen, muziek, teekenen, en inzonderheid van de fraaie handwerken, — welke laatste uitermate werden beoefend, — bijzonder veel werk gemaakt.

Piano's en een orgel stonden ter beschikking dei- leerlingen, en zuster Agnes was een ongemeen bekwame onderwijzeres daarvoor.

Elleanore bezat de zeldzame gave om van alle omstandigheden partij te trekken. Als een bij paarde zij honing uit iedere bloem. Zoo ook hier. Hoewel een gevangene, ternauwernood wetende waar, gescheiden van alles wat ze liet had, ook niet in de gelegenheid, zich daar nog verder verstandelijk te ontwikkelen, zag zij toch in dat ze in de muziek eene uitnemende opleiding zou kunnen bekomen, en zoo besloot zij zich daaraan vooral te wijden. Zij gevoelde zich bovendien aangetrokken dooi' de droefgeestigheid van zuster Agnes. Het orgel stond afgezonderd, en het liclit viel zacht door gekleurde ruiten naar binnen; Elleanore vermoedde, dat zij daar de aangenaamste uren in haai' nieuwe verblijfplaats zoude doorbrengen. Terwijl Elleanore met zuster Agnes bij het orgel stond, luidde de bel weder. «Dat is voor het uur in den tuin,» zeide de non, «daar is het schooltijd. Kom, wij zullen naar beneden gaan, daar zult ge wel aangenaam gezelschap hebben.» Zij verlieten de Kapel en waren weldra in den tuin, waaronder het opzicht van eenige nonnen, de leerlingen zich vermaakten. Agnes leidde Elleanore naar Lena. «Dat is Lena Trouwbridge,» zeide zij — een jongejuil'rouw die door haar

-ocr page 106-

leeftijd en stand een passende vriendin voor u zal kunnen zijn. Ik hoop, dat gij 't zamen zult kunnen vinden. Thans moet ik u alleen laten.»

Lena lag haar arm iti die van Elleanore, op een ongedwongen en gemeenzame wijze, zeggende : «Het zal U wel niet onaangenaam zijn, iemand gevonden te hebben, die U van de inrichting hier kan inlichten. Het is alles nog nieuw voor u, maar ik weet er alles van. Ik ben hier bijna twee jaren.

«En verveelt het u niet ?»

«O, neen, niemendal ! Want als ik in de vacanties naar huis ga, dan verlang ik steeds weer spoedig naar hier. Evenwel zal ik spoedig voor goed naar huis gaan; want mama beweert dat het hoog tijd wordt dat ik weer in de gewone zamenleving kom en ik denk. dat het mij toch beter bevallen zal dan het klooster.»

«Geen wondei' dat het je hier bevalt!» viel een meisje, dat er bij stond, gemelijk in. Als de zusters je zóózeer ontzien en zoo met je wegloopen.

Het meisje haalde de schouders op.

«■(Breek je daar het hoofd niet mede Maggie,» zeide Lena «Ge zult ook gauw genoeg gewend zijn, hier.»

Maggie sloeg nu een ander pad in, en Lena zeide tot Elleanore,» zij is hier niet gaarne. Ze vindt het hier vervelend, De zaak is echter, dat zij zeer koppig was en niet naai school wilde, en haar moeder niet wilde gehoorzamen, en daaiom werd ze hier heen gezonden, waar ze aati tucht en orde kan wennen.»

«Is ze Roomsch?» vroeg Elleanore.

«Wel ja, natuurlijk !» antwoordde Lena.

«Zijn ze hier allen Roomsch?»

«Zeker — óf ze zullen het weldra zijn.»

«Zijt gij ook Roomsch ?»

«Stellig ! Laat ons hier nu op deze bank gaan zitten, en ik zal u er alles van vertellen, zeide Lena verheugd, dat zij een nieuwe toehoordster had voor hetgeen ze zoo gaarne als haar eigen, kleinen roman beschouwde.

«Nu, in de eerste plaats» zoo ving Lena aan,» mijne moeder is weduwe en ik en een jonger zusje zijn haar eenige kinoe-ren. Moeder is Protestant, maar ik was niets, tot zij mij hier heen zond waarna ik Roomsch werd. üat was mama in 't geheel niet naar den zin, ze wilde mij daarop terstond weer thuis nemen, maar dat maakte mij zoo ongelukkig, dat zij ten slotte toegaf. Evenwel liet mama mij beloven, dat ik

-ocr page 107-

niet tot (ie Roomsche kerk zou overgaan voordat ik een jaar thuis zou zijn geweest; daarna kon ik doen, zooals ik wilde. Ik beloofde het, maar als het jaar om is, voeg ik mij stellig bij de Roomsche kerk, want dat staat bij mij vast. Ü, het is zoo'n aangename godsdienst! Men voelt zich daar zoo rusug bij. De Protestanten zijn altijd zoo angstvallig in hun doen en laten en zijn zoo streng. Nu in deze religie is alles wat gij te doen hebt ; zich geheel op de kerk te verlaten ; de kel k zal alles voor u in orde maken.»

«Het bevreemdt mij, dat waar uwe moeder Protestantsch is, zij u naar een klooster kon zenden voor uwe opvoeding,» zeide Elleanore.

«Uet weid haar zoo dringend aanbevolen, en de zusters beweerden, dat zij nooit invloed op iemands Godsdienstige meening trachtten uit te oefenen ; en dat doen zij dan ook niet. Dat zult ge zelve wel opmerken. Zij hebben er bij mij nooit op aangedrongen non te worden ; daarentegen zeggen zij, dat liet mijn piicht is, weder naar huis te gaan en in de maatschappij terug te keeren, en dat ik ook daar een goede Roomsche kan zijn. Ik vond dat mama heel verkeerd deed, mij te dwarsboomen, en dat die handelwijs veel op dwang geleek.»

«liet komt mij voor. dat uw eerste opvoeding in een protestantsch gezin, ii in ons geloof moest bevestigd hebben.»

«Ik zeg u,» hernam Lena ongeduldig,» ik had geen geloof. Mijn moeder ging van den stelregel uit, dat haar kinderen onpartijdig moesten worden opgevoed, zoo konden zij op rijperen leeftijd zeiven kiezen, meende zij. Zij achtte het 't beste, hun de natuurlijke neiging te laten volgen en mijn natuurlijke neiging bleek te zijn, die waartoe ik nu heb besloten »

0, onverstandige, slechte moeder, een schandvlek voor uw zoogenaamd Protestantisme! Wat is de natuurlijke neiging van het natuurlijke hart anders dan kwaad? . . . Hier moeten wij een wijle stilstaan, om aan zoo menig zorgeloos ouder de geschiedenis te verhalen die niet te dikwijls kan herhaald worden — van iemand, die zijn vriend naar een verwaarloosd stuk land vol steenen en onkruid bracht, en dit zijn botani-schen tuin heette. «Een tuin!» riep zijn vriend uit: «ik zie geen tuin, wat is er geworden van het zaad dat gij zaaidet stekken, die gij planttet? «O,» zeide de wijsgeer,» Ik heb niets geplant, ik wilde den grond vrij laten ter wille van de bloemen. Ik liet hem aan zijn natuurlijke neiging over.»

7

-ocr page 108-

98

Protestantsche ouders! zaait met milde hand het kostelijke zaad der Goddelijke waarheid in de harten uwer kinderen; achtervolgt dien arbeid met uwe gebeden en bereidt zoo een oolt;;st voor den hemel, een bloemkrans voor den Koning der

Koriingen.

Er volgde een oogenblik van stilte, toen Elleanore de kleine maar belangrijke geschiedenis overdacht, die Lena haar had medegedeeld.

«Vindt gij ook niet, dat mijn moeder ouijeJijl; had met te trachten mijn Godsdienstige gevoelens geweld aan te doen?» vraagde Lena.

«Het verkeerde schuilt mijne inziens daarin, dat uw moedei- U hier heen zond,» gaf lilleanore ten bescheid. Op dat oogenblik kwam Migtion aangeloopen.

«Zeg mij eens iets aangaande dat kind: is zij een protes-tantsche — zij doel zoo heel anders dan de anderen?» zeide Elleanore.

«Neen ; zij is een wees en haar ouders zijn Roomsch gestorven. Zij was haar familie tot last; haar tante durfde haar echter niet op straat ie zetten, maar om 't gemakkelijkst van haar af te komen, zond ze haar hier heen naar de zusters, om een non van haar te maken ; en daartegen verzet zich het kind. Zij is eigenlijk een Fransche, en zeer levendig van aard, en zij wil liever sterven heell ze gezegd, dan non te worden; daarom gedraagt zij zich zoo, opdat zij ten slotte het nonnenkleed onwaardig zal worden geacht. Ik veroordeel haar niet; het ?',gt; voor haar een treurig leven, maar zij spo rden mij er nooit toe aan.»

«En wat zeggen de zusters van haar?»

«Üch, zij houden wel van haar. Zij kan zoo kluchtig doen ; en zij zeggen, dat zij mettertijd wel bedaren zal. Als zij eenmaal oud genoeg geworden zal zijn om te begrijpen dat ze geen fortuin heeft en geen vrienden dan de zusters, dan .^al ze wel de kloosterorde als haar eenige toevlucht beschouwen.»

«Arm kind !» zeide Elleanore.

«Och, ze is er zoo slecht nog niet aan toe,» zeide Lena argeloos. Zie hoe ze die kapel nahuppelt. Deze vier meisjes onderanderen, in hun zwart katoenen jurkjes en met witte schortjes zijn arme kinderen — arme meisjes, geheel door het klooster onderhouden. De zusters zijn zeer liefdadig en zij verzorgen deze meisjes en voeden ze op.

«En moeten ze ook nonnen worden?» vroeg Elleanore.

«Ja,» zeide Lena, «dat is nog niet bepaald. Zij moeten

-ocr page 109-

Wf'S quot;■IB ■-M Êli^ ■/.:»/S#sm. /SMVfyamp;SU'éJ*

99

wachten en de beslissing dienaangaande aan de Moeder-Overste en de priesters overlaten. Men weet no^; niet, of dit haar roeping ic

«Wat beteekent dat luiden?» vroeg Elleanore.

«Het is negen uur; wij moeten naar school.»

Elleanore had reeds een plan gemaakt omtrent haar studie. JJij de deur van het schoollokaal ontmoette zij zuster Agnes, die haar bij de hand nam en zeide. kom mee naar de spreekkamer van de Moeder-Overste.» Zoo verliet zij Lena en ging naar een kleine kamer op de eerste verdieping. De Moeder-Superior nam haar hand en zeide vriendelijk : «Het verheugt mij miss Elleanore onder onze leerlingen te hebben. Wij hebben gehooid dat gij een rijk begaafd meisje zijt »

«Hoe groot uw genoegen moge zijn, mij hier te zien.» antwoordde Elleanore, met een lichte buiging, «het moet toch stellig ov( rtrollen worden, door mijne verbazing, dat ik mij hier bevind. Het is u toch bekend, dat ik hier onvrijwillig gekomen ben, en nog wel zonder toestemming van mijzelve of van mijne wettige voogden. Ofschoon ik op uwe inrichting niets heb aan te merken, zoo moet ik u toch verzoeken, mij toe te staan, terstond naar mijn eigen tehuis bij Dokter Grant terug te keeren.

«Uw verzoek kan onmogelijk worden toegestaan», zeide de moeder bedaard. «Wij zijn slechts de nederige leden van een heilige orde, die zich aan een goed werk gewijd heeft. Wij zijn verplicht onze geestelijke leidslieden te gehoorzamen. Gij zijt ons aanbevolen door hen, die niets anders dan uw welzijn zoeken, en ons doel zal zijn, u gelukkig te maken en uwe vele gaven te ontwikkelen».

«En gij weigert mij de vrijheid om naar mijn vrienden terug te keeren ?»......

«Wij kunnen niet anders dan u die vrijheid weigeren.»

«Ik protesteer tegen mijn verblijf alhier, en bedenk dat ik tegen mijn wil hier gebracht ben», merkte Elleanore toornig op.

«Wij hooren dikwijls zulke protesten van minderjarigen», antwoordde de Overste kalmpjes, en wij kunnen daarop natuurlijk geen acht slaan. Laat ons nu tot een aangenamer onderwerp overgaan dat voor dit ^ogenblik geschikter zal zijn dan te twisten over uw verblijf hier, hetgeen toch een uitgemaakte zaak is, namelijk de beste wijze voor u, om uw tijd te besteden, terwijl gij onder ons opzicht zijt.» De koele strengheid in haai' stem verdween terwijl zij aldus sprak, en zij voegde er vriendelijk bij: «Daar gij, zoo als men ons ge-

-ocr page 110-

-10Ü

zegd heeft, reeds goede vorderingen in uw studiën iiebt gemaakt, achten wij u wel in staat zelve te beoordeelen, welke vakken gij dient voort te zetten.»

Elleanore zeide : 'lt;wanneer ik hier gevangen moet blijven, dan zou ik er de voorkeur aangeven, mij geiieel aan de moderne talen en aan de muziek te wijden».

(■Als zuster Agnes U dan eens les gaf op 't orgel.»

«Zeer gaarne!»

«Wilt gij Fransch en Italiaansch leeren ?»

«Ja, wel mevrouw.»

«Men noemt mij hier moeder-», merkte de non vriendelijk op.

«J)ie naam is mij heilig, sedert mijne moeder in den hemel is», zeide Elleanore, met nadruk.

«Behalve de studiën, die gij hebt opgenoemd, verlangen wij, dat gij u voegen zult bij onze meergevorderde klasse, die zich nu bezighoudt met de geschiedenis der kerk.»

«Ik wensch dat niet te doen,» zeide Elleanore.

«Het is een onzer regels.»

«Dan zal ik er mij in dienen te schikken», antwoordde Elleanore.

«Ik vertrouw u gaarne aan de leiding van zuster Agues toe. Zij is eene geschikte onderwijzeres, zoowel door de haar eigene gaven als door haar vroomheid en haar bekendheid met de bedriegerijen der kerk waar mede gij nu dweept. Onze lieve leerling «Lena Trowbridge, zal ook een gepaste vriendin voor u zijn.» Daarop een kruis slaand en een zegenspreuk mompelend, ging de Overste heen.

Gedurende dat onderhoud had zuster Agnes met gevouwen handen en neergeslagen oogen daar gestaan, als of ze in een beeld veranderd was; nu nam zij Elleanore in den arm en leidde haar naar de schoolkamer.

Een gedeelte van de morgenoefeningen bestond in het opdreunen door de jongste leerlingen van een les uit den katechismus. Gedurende die les werd den anderen leerlingen gelast haar boeken te sluiten en toe te luisteren. De arme Mignon schoot Jammerlijk veel bokken.

«Mignon», zeide de meesteres», waarom kunt gij nooit uw katechismus les ? Uebt ge ze heden geleerd ?»

«Heden niet», zeide Mignon.

«En waarom niet ?»

«Ik had er geen moed toe,» zeide Mignon. «Ik bemerkte, dat ik alles vergeten had en ik gaf er gisteren mijn maaltijd aan om te leeren, en zelfs alles wat ik den vorigen dag op-

-ocr page 111-

101

gezegd had, ja heuscli alles van het begin af. Maar nu wilde ik me niet langer vermoeien met te trachten datgene te leeren wat ik toch weer vergeet.»

«Maar waarom kunt gij niet onthouden wat anderen wel kunnen ?»

«Ik houd niet van den Godsdienst», zeide Mignon treurig. «Mijn verstand schijnt vol gaten te zijn, gelijk een vergiet, en alle Godsdienst loopt er uit weg; alleen raadsels en sprookjes van toovergodinnen blijven er inï.

«Raadsels en sprookjes van toovergodinnen zijn zeer Goddeloos», zeide de non.

«Ik weet het,» zeide Mignon, «dat is juist de reden waarom ik er van houd.»

De onderwijzeres nam een gebedenboek van den lessenaar. «Hier Mignon, ga naar de Kapel en leer dit gebed tot strat voor je Goddeloosheid,» zeide zij.

«Ik ga niet gaarne naar de Kapel,» kreunde Mignon. «Ik zit daar en kijk naar de heilige maagd totdat ik denk, dat zij gezichten tegen mij trekt, en het crucifix bewoog zich onlanjiS ook al tegen mij.»

«Het zou niet te verwonderen zijn als de gebenedijde maagd het voorhoofd fronsde tegen zoo'n slecht kind,» zeide de non, terwijl al de kleine kameraden van Mignon verschrikt keken; «en let er op, dat waar gij den Godsdienst veracht, het crucifix zich bewoog om je te toonen, hoe de kerk je eenmaal bij de booze engelen zal werpen. Ga nu, toon berouw, en leer het gebed.»

«Het zal niet veel helpen,» zeide Mignon uittartend. «Ik heb voor straf het halve gebedenboek geleerd en ik weet er geen woord meer van. Godsdienst wil niet in mijn verstand blijven zitten.»

«Mignon, gij zult vandaag niet anders dan brood en water hebben, en gij blijft in de Kapel zitten, terwijl de anderen van middag in den tuin gaan spelen,» zeide de onderwijzeres en Mignon werd naar de Kapel gebracht.

Mignon kreeg voor haar middagmaal droog brood, maar 's avonds was zij niet aan tafel. Elleanore vroeg naar haar, en vernam de toedracht.

Weerspannige Mignon ! Zij had een hoop spelden naar de Kapel meegenomen, en een knielkussen genometi hebbende, had zij zich bezig gehouden daarmede te spelen in plaats van boete te doen; hierin door een der zusters betrapt zijnde, was zij terstond naar bed gezonden.

-ocr page 112-

102

Eenige dagen later kwam Lena, toen Elleanore in den tuin wandelde naar haar toe. en haar arm nemende wandelde zij met haar op. Wat is Agues toch een heilige zuster,» zeide Lena. «Zij zou wel altijd haar uitspanningsuren in de Kapel met bidden willen doorbrengen, als de moeder-overste er niet (i|i aandrong, dat zij zich wat ontspannen zou. Weet gij, dat zij ook Protestantsch geweest is ?»

«Ik leidde het af uit hetgeen ik heb hooren zeggen. Vroeger verwonderde ik er mij over Lena, hoe veel Roomschen eenmaal Protestanten waren. Nu begrijp ik er de oorzaak van : Protestantsche ouders zenden, onverantwoordelijk genoeg, hun kinderen naar kloosters, en die kinderen worden eenvoudig Koomsch gemaakt.»

«Dat is een krasse beschulding». zeide Lena, beleedigd haar arm terugtrekkend : zeide ik je niet, dat mijn moeder mij hier heen zond ?»

«Toch houd ik vol, wat ik zei, het was plichtsverzuim en Goddeloosheid, die zijn straf reeds heeft ontvangen, dooi- den heilloozen weg waarop gij nu zijt,» zeide Elleanore.

«Daarin ligt een beschuldiging opgesloten tegen de zusters. Maar heb ik u dan niet aangetoond, dat zij (jven proselieten maken. Ik heb u toch meegedeeld, dat ze mij niet aangeraden hebbf-n non te worden, maar naar huis te gaan en mij in de maatschappij te begeven ?»

«Niettemin hebben zij er weer eentje Koomsch gemaakt, en nadat zulks bereikt is, maakt het minder uit, of' ze al of niet non worden. Wat zeiden ze wel toen zij de belofte vernamen, die uw moeder van u gevorderd heeft ?»

«Zij zeiden,» antwoordde Lena, «dat wil zeggen : de biechtvader zeide : dat ik die belofte niet had moeten doen, daar het plicht is, de kerk eer dan mijn moeder te gehoorzamen. Nochthans bleef een belofte een belofte, ik behoefde die niet te schenden ; maai' ik moest zeer ijverig in 't bidden en in het volbrengen van alle Godsdienstplichten zijn. opdat hetgeen valstrik voor mij zou worden.»

Elleanore zweeg en Lena vervolgde; «De Moeder-Overste zeide, dat ik vervolging moest verwachten ; dat de kerk altijd vervolgd is, en dat ik dat moest beschouwen als een bewijs van de echtheid van het katholyke geloof.»

Elleanore zette zich op een antieke bank onder een boom , Lena liet haai- aan haar overpeinzingen over en ging heen.

Daar trad zuster Martha op Elleanore, toe, en toen deze dat bemerkte, besloot zij haar eenige vragen te doen. .Martha

-ocr page 113-

403

was een ijverige Roomsche, van haar vijfiie jaar in het klooster oporevoeii wist zij van niets anders fian van haar eigen kerk. Zij was eenvoudig en openhartig, pii Elleanore begreep, dat zij van haar de waarheid zoude hooren, voor zoover zij zelve ilie kende.

«Zuster Martha,» zeide zij, toen het meisje zich naast haar neerzette, «hoe zijt gij toch non geworden ?

«Ik was een vati zes dochters, en mijn ouders zagen in, dat zij geen voldoend vermogen hadden om zooveel meisjes een behoorlijke opvoeding te geven, en zoo werd ik van mijn geboorte af voor het klooster bestemd. Ik werd daar op mijn vijfde jaar heen gezonden, op dat ik mij al vroeg zou leeren vereenigen met het denkbeeld den sluier aan te nemen.»

«Vindt gij het niet onredelijk dat gij voor zulk een eenzaam leven werd bestemd voor dat men er van overtuigd was, dat gij het wildet?»

«Ik herinner mij, dat ik eerst bitter schreide om mijn moeder en zusjes,» zeide Martha » maar ik wei d haar spoedig ontwend, en nn geef ik niets meer om mijn betrekkingen met andere menschen.»

«Is dat goed?» vroeg Elleanore.

«Ik heb wel eens gedacht dat het verkeerd was, maar ik zeide dat in de biecht aan pater Munol, en hij verzekerde mij, dat 't begin van heiligheid in mijn hart was, zoo als verwacht, mocht worden van eene die van de werel 1 gescheiden was en opgenomen in den schoot der heilige kerk. Hij zeide : «onder de engelen in den hemel bestaan geen bijzondere genegenheden, en de monniken, priesters en nonnen komen steeds nader tot dien heiligen staat.»

«Gij dunkt dus, dat zulk een leven het beste is?»

«Ik doe mijn best, dat te gelooven. Mijne zusters bezoeken mij somtijds, üe eene is weduwe; een andere verloor hnar kinderen, weer een andere verloor haar vermogen. Een is er ziekelijk ; de jongste is vol wereldsche dwaasheden ; en van de andere,» voegde zuster Martha er (luisterend bij, «weet ik weinig, want zij is een kettersche geworden. De Moederoverste zegt mij dikwijls, dat ik niet dankbaar genoeg kan zijn, dat ik voor het klooster werd bestemd, en alzoo voor al die kwellingen bewaard ben, en bovendien tot een heilige orde behoor.»

«Als de voordeelen daarvan zoo groot zijn», zeide Elleanore, waarom hebt gij Lena Trowbridge, die zulk een goede Roomsche is, dan niet aangeraden, den sluier aan te nemen.»

-ocr page 114-

104

«O, flat zou nooit gelukt zijn om huur zoo te dwingen», riep zuster Martha uit; «dat zou haar van de kerk terstond hebben afgeschrikt. Wij zeiden haai-, dat meisjes als zij, in de wereld moesten terug keeren, om het belang dei- kerk in ile wereld te bevorderen. Bovendien, ziet gij, als zij naar huis gaat, zal zij haar moeder zekerlijk ook katholijk maken, en stellig haar zuster ; en voorts zal het voor de kerk voor-deeliger zijn als zij trouwt en haar echtgenoot en kinderen in onze kerk brengt, dan dat zij in de orde treedt met het kleine vermogen dat zij heeft.»

«Zijt ge zelve tot die gevolgtrekkingen gekomen, zuster Martha?» vraagde Elleanore.

«O neen», zeide de non; «zoo verstandig ben ik niet; maar ik heb het onze Moeder-Overste wel tienmaal hooren zeggen.»

«En wat zoudt ge mij aanraden, als ik katholijk was — in de wereld terug keeren of mij in de orde te laten opnemen?

«Ja», zeide Martha met overtuiging, »met uw fortuin aanleg en bekwaamheden, zoudt ge niet voor een eenvoudige «zuster» passen, maar moest ge hoofd van een orde zijn. Ge zoudt stellig eenmaal Moeder-Overste worden, even zeker als gy in de orde met open armeii weidt ontvangen. De kerk zou op n kunnen roemen. En ziet gij niet verlangend naar zulk een rang uit ?»

«Met mijn tegenwoordige beginselen, ja, — dan zou ik zeker wénschen op het ooganblik moeder-overste te zijn», zeide Elleanore met zulk een vuur, dat het zuster Martha verbaasde. Terwijl zij aldus sprak, stelde zij zich voor, een schare van nonnen en leerlingen, in de kapel samen geroepen om een kloeke verdediging van het Protestantisme aan te hooren, waarbij tevens terdege het valsche en onhoudbare standpunt der Roomsche kerk zou worden aangetoond gevolgd door het wijd openzetten der deuren van het klooster om nonnen en leerlingen vrij te laten heen gaan.

Daar zuster Martha in de verste verte van dat alles niet droomde, zoo verzekerde de non aan de «Overste» dat Elleanore zekerlijk op het punt stond, zich te bekeeren en zonder twijfel den sluier zou aannemen.

Met was op een namiddag in de daarop volgende week, dat Mignon in den tuin naar Lena en Elleanore liep. uitroepende : «Daar zal in de kapel gedoopt worden Mevrouw Zanier wil haar kind laten doopen, komt mee om het te zien.» Wel naar eenige afwisseling verlangend, verlieten al de leerlingen den tuin om naar de kapel te gaan ; en terwijl alles

-ocr page 115-

105

voor de plechtigheid gereed gemaakt werd, gaf Lena van een en ander verklaring aan Elleanore.

«Die mooie dame is mevrouw Zanier ; zij is in goeden doen, en werd in het klooster opgevoed.

Haai' familie was Protestantsch, maar zij werd Roomsch, en haar echtgenoot is niets. Haar kleine jongen werd hier gedoopt, maar zij heeft liet voor haar jongste meisje tot nu toe uitgesteld. Daar is het kind, is het niet üef?»

Het kind was een schepseltje van vier jaar, met lange blonde krullen, een blonde tint, gestoken in een geborduurd jurkje met lange linten, als een wassenpop in een uitstalkast.

«Ik ben zoo blij.» zeide zuster Martha, er bij komend, «dat mevrouw Zanier haar plicht jegens de kleine Ida vervult! Ik sprak haar onlangs over de vreeselijke gevolgen van het ongedoopt laten van haar kind.»

«Wat voor gevolgen ?» vroeg Elleanore.

«Wel weet gij dan niet, dat de zielen der ongedoopte kinderen eeuwig in de duisternis moeten blijven buiten het paradijs, en dat hun lichamen niet in gewijde aarde mogen rusten ?»

«Neen,» zeide Elleanore, «zoo iets vreeselijks vermoedde ik niet. Hoe vreeselijk, te moeten denken, dat 'net verzuim van een zekere ceremonie hun arme zieltjes in het verderf stort!»

«Zij gelooft niet in de wedergeboorte door den doop,» riep Lena de verschrikte non toe.

«Doet ge dat niet ?» vroeg zuster Martha.

«Hoe kan ik dat,» zeide Elleanore, «wanneer zoo velen, die als kind gedoopt zijn, groote misdadigers worden?»

«Waarom maken 'ij niet voort met doopen ?» vroeg Lena ongeduldig.

«Zij is een bedorven kind, en wil niet gedoopt worden,» antwoordde zuster Martha; maar zuster Agnes belooft haar een zakje suikergoed en een mooi poppetje om haar te paaien.»

De nonnen, die om Ida stonden schreden naar achteren, en haar moeder bracht de kleine tot den priester ; de getuigen namen hun plaats in, en de plechtigheid ving aan. Ida, gedachtig aan li^t zuikergoed en ds pop, hield zich eenige oogenblikken stil ; maar toen het stuk van den heiligen ouwel haar in den mond werd gedaan, werd ze woedend, spoog het uit en schreeuwde: suikergoed, suikergoed! ik wil suikergoed hebben ! Dat is geen suikergoed! Dat wil ik niet hebben. Ik wil niet! ik wil niet! en zoo werd de doop geëindigd, onder de kwalijk bedwongen verontwaardiging van den priester en

-ocr page 116-

JO'2

Eenige dagen later kwam Lena, (oen Elleanore in den tuin wandelde naar haai- toe. en haar arm nemende wandelde zij met haar op. Wat is Agnes toch een heilige zuster,» zeide Lena. «Zij zou wel altijd haai- uitspanningsuren in de Kapel met hidden willen doorbrengen, als de moeder-overste er niet op aandrong, dat zij zich wat ontspannen zou. Weet gij, dat zij ook Protestantsch geweest is ?»

«Ik leidde het. af uit hetgeen ik heb hooren zeggen. Vroeger verwonderde ik er mij over Lena, hoe veel Roomschen eenmaal Protestanten waren. Nu begrijp ik er de oorzaak van : Protestantsche ouders zenden, onverantwoordelijk genoeg, hun kinderen naai* kloosters, en die kinderen worden eenvoudig Hoomsch gemaakt.»

«Dat is een krasse beschidding», zeide Lena, beleedigd haar arm terugtrekkend : zeide ik je niet, dat mijn moeder dhj hier heen zond ?»

«Toch houd ik vol, wat ik zei, het was plichtsverzuim en Goddeloosheid, die zijn straf reeds heeft ontvangen, door den heilloozen weg waarop gij nu zijt,» zeide Elleanore.

«Daarin ligt een beschiddiging opgesloten tegen de zusters. Maar heb ik u dan niet aangetoond, dat zij gven proselieten maken. Ik heb u toch meegedeeld, dat ze mij niet aangeraden hebbf-n non te worden, maar naar huis te gaan en mij in de maatschappij te begeven ?»

«Niettemin hebben zij er weer eentje Roomsch gemaakt, en nadat zulks bereikt is, maakt het minder uit, of ze al of niet non worden. Wat zeiden ze wel loen zij de belofte vernamen, die uw moeder van u gevorderd heeft ?»

«Zij zeiden,» antwoordde Lena, «dat wil zeggen : de biechtvader zeide : dat ik die belofte niet had moeten doen, daar het plicht is, de kerk eer dan mijn moeder te gehoorzamen. Nochthans bleef een belofte een belofte, ik behoefde die niet te schenden ; maar ik moest zeer ijverig in 't bidden en in het volbrengen van alle Godsdienstplichten zijn. opdat hetgeen valstrik voor mij zou worden.»

Elleanore zweeg en Lena vervolgde: «De Moeder-Overste zeide, dat ik vervolging moest verwachten ; dat de kerk altijd vervolgd is, en dat ik dat moest beschouwen als een bewijs van de echtiieid van het katholyke geloof.»

Elleanore zette zich op een antieke bank onder een boom ; Lena liet haar aan haar overpeinzingen over en ging heen.

Daar trad zuster Martha op Elleanore, toe, en toen deze dat bemerkte, besloot zij haar eenige vragen te doen. Martha

-ocr page 117-

t in ■ wmÊmKmmmÊkm» wm*

103

was een ijvei'ige Roomsche, van haar vijfije jaar in het klooster opgevoeil wist zij van niets anders rian van haar eigen kerk. Zij was eenvoudig en openhartig, fti Eiieanore begreep, dat zij van haar de waarheid zonde hooren, voor zoover zij zelve die kende.

«Zuster Martha,» zeide zij, toen het meisje zich naast haar neerzette, «hoe zijt gij toch non geworden ?

«Ik was een van zes dochters, en mijn ouders zagen in, dat zij geen voldoend vermogen hadden om zooveel meisjes een behoorlijke opvoeding te geven, en zoo werd ik van mijn geboorte af voor het klooster bestemd. Ik werd daar op mijn vijfde jaar heen gezonden, op dat ik mij al vroeg zou leeren verennigen met het denkbeeld den sluier aan te nemen.»

«Vindt gij het niet onredelijk dat gij voor zulk een eenzaam leven werd bestemd voor dat men er van overtuigd was, dat gij het wildet ?»

«ik herinner mij, dat ik eerst bitter schreide om mijn moeder en zusjes,» zeide Martha.» maar ik werd haar spoedig ontwend, en nu geef ik niets meer om mijn betrekkingen met andere menschen.»

«Is dat goed?» vroeg Eiieanore.

«Ik heb wel eens gedacht dat het verkeerd was, maar ik zeide dat in de biecht aan pater Munot, en hij verzekerde mij. dat 't begin van heiligheid in mijn hart was, zoo als verwacht, mocht worden van eene die van de werel 1 gescheiden was en opgenomen in den schoot der heilige kerk. Ilij zeide: «onder de engelen in den hemel bestaan geen bijzondere genegenheden, en de monniken, priesters en nonnen komen steeds nader tot dien heiligen staat.»

«Gij dunkt dus, dat zulk een leven het beste is?»

«Ik doe mijn best, dat te gelooven. Mijne zusters bezoeken mij somtijds. De eene is weduwe; een andere vuloor haar kinderen, weer een andere verloor haar vermogen, hen is er ziekelijk ; de jongste is vol wereldsche dwaasheden ; en van de andere,» voegde zuster Martha er fluisterend bij. «weet ik weinig, want zij is een kettersche geworden. Ue Moederoverste zegt mij dikwijls, dat ik niet dankbaar genoeg kan zijn, dat ik voor het klooster werd bestemd, en alzoo voor al die kwellingen bewaard ben, en bovendien tot een heilige orde behoor.»

«Als de voordeelen daarvan zoo groot zijn», zeide Eiieanore, waarom hebt gij Lena Trowbridge, die zulk een goede Roomsche is, dan niet aangeraden, den sluier aan te nemen.»

-ocr page 118-

104

«O, dat zou nooit gelukt zijn om haar zoo te dwingen», riep zuster Martha uit; «dat zou haar van de kerk terstond hebben afgeschrikt. Wij zeiden haar, dat meisjes als zij, in de wereld moesten terug keeren, om liet belang dei' kerk in de wereld te bevorderen. Bovendien, ziet gij, als zij naar huis gaat, zal zij haai- moeder zekerlijk ook katholijk maken, en stellig haar zuster; en voorts zal liet voor de kerk voor-deeliger zijn als zij trouwt en haar echtgenoot en kinderen in onze kerk brengt, dan dat zij in de orde treedt met het kleine vermogen dat zij heeft.»

«Zijt ge zelve tot die gevolgtrekkingen gekomen, zuster Martha?» vraagde Klleanore.

«O neen», zeide de non; «zoo verstandig ben ik niet; maar ik heb het onze Moeder-O verste wel tienmaal hooren zeggen.»

«En wat zoudt ge mij aanraden, als ik katholijk was —■ in de wereld terug keeren of mij in de orde te laten opnemen?

«Ja», zeide Martha met overtuiging, »met uw fortuin aanleg en bekwaamheden, zoudt ge niet voor een eenvoudige «zuster» passen, maar moest ge hoofd van een orde zijn. Ge zoudt stellig eenmaal Moed-r-O versie worden, even zeker als gij in de orde met open armen werdt ontvangen. De kerk zou op n kunnen roemen. En ziet gij niet verlangend naar zulk een rang uit ?»

«Met mijn tegenwoordige beginselen, ja, — dan zou ik zeker wénschen op liet ooganblik moeder-overste te zijn», zeide Elleanore met zulk een vuur, dat het zuster Martha verbaasde. Terwijl zij aldus sprak, stelde zij zich voor, een schare van nonnen en leerlingen, in de kapel samen geroepen om een kloeke verdediging van het Protestantisme aan te hooren, waarbij tevens terdege het valsche en onhoudbare standpunt der Roomsche kerk zou worden aangetoond gevolgd door het wijd openzetten der deuren van het klooster om nonnen en leerlingen vrij te laten heen gaan.

Daar zuster Martha in de verste verte van dat alles niet droomde, zoo verzekerde de non aan de «Overste» dat Elleanore zekerlijk op het punt stond, zich te bekeeren en zonder twijfel den sluier zou aannemen.

Het was op een namiddag in de daarop volgende week, dat Mignon in den tuin naar Lena en Elleanore liep, uitroepende : «Daar zal in de kapel gedoopt worden Mevrouw Zanier wil haar kind laten doopen, komt mee om het te zien.» Wel naar eenige afwisseling verlangend, verlieten al de leerlingen den tuin om naar de kapel te gaan ; en terwijl alles

-ocr page 119-

105

voor de plechtigheid gereed gemaakt werd, gaf Lena van een en ander verklaring aan Eileanore.

«Die mooie dame is mevrouw Zanier; zij is in goeden doen, en werd in het klooster opgevoed.

Haar familie was Protestantsch, maar zij werd Roomsch, en haar echtgenoot is niets. Haar kleine jongen werd hier gedoopt, maar zij heeft het voor haar jongste meisje tot nu toe uitgesteld. Daar is het kind, is het niet lief?»

Het kind was een schepseltje van vier jaar, met lange blonde krullen, een blonde tint, gestoken in een geborduurd jurkje met lange linten, als een wassenpop in een uitstalkast.

«Ik ben zoo blij.» zeide zuster Martha, er bij komend, «dat mevrouw Zanier haar plicht jegens de kleine Ida vervult! Ik sprak haar onlangs over de vreeselijke gevolgen van het ongedoopt laten van haar kind.»

«Wat voor gevolgen ?» vroeg Eileanore.

«Wel weet gij dan niet, d;.it de zielen der ongedoopte kinderen eeuwig in de duisternis moeten blijven buiten het paradijs, en dat hun lichamen niet in gewijde aarde mogen rusten ?»

«Neen,» zeide Eileanore, «zoo iets vreeselijks vermoedde ik niet. Hoe vreeselijk, te moeten denken, dat liet verzuim van een zekere ceremonie hun arme zieltjes in het verderf stort!»

«Zij gelooft niet iti de wedergeboorte door den doop,» riep Lena de verschrikte non toe.

«Doet ge dai niet?» vroeg zuster Martha.

«Hoe kan ik dat,» zeide Eileanore, «wanneer zoo velen, die als kind gedoopt zijn, groote misdadigers worden?»

«Waarom maken zij niet voort met doopen?» vroeg Lena ongeduldig.

«Zij is een bedorven kind, en wil niet gedoopt worden,» antwoordde zuster Martha; maai- zuster Agnes belooft haar een zakje suikergoed en een mooi poppetje om haar te paaien.»

De nonnen, die om Ida stonden schreden naar achteren, en haar moeder bracht de kleine tot den priester ; de getuigen namen hun plaats in, en de plechtigheid ving aan. Ida, gedachtig aan het zuikergoed en ds pop, hield zich eenige oogenblikken stil ; maar toen het stuk van den heiligen ouwel haar in den mond werd gedaan, werd ze woedend, spoog het uit en schreeuwde : suikergoed, suikergoed ! ik wil suikergoed hebben ! Dat is geen suikergoed ! Dat wil ik niet hebben. Ik wil niet! ik wil niet! en zoo werd de doop geëindigd, onder de kwalijk bedwongen verontwaardiging van den priester en

-ocr page 120-

lOG

fle Moeder-Overste, liet snikken vati de weerbarstige doope-linge, die aldus bij de heilige kerk werd ingelijfd, en de ergernis van de geheele zusterschap.

Mevrouw Zanier was er nooit zeker van, of Ida na dit alles wel waarlijk gedoopt was, terwijl de groep leerlingen rechts van den kansel zich zeer vermaakt had met hei koddige tooneeltje. Mignon in het bijzonder was zoo verrukt, dat zij het lachen niet kon inhouden, zoodat het werd opgemerkt door de reeds genoeg ontstemde Overste Mignon werd tot het onvermijdelijke brood en water veroordeeld, en om nog eens het geloof van buiten te leeren, dat zij reeds twintigmaal geleerd en telkens weer vergeten had.

Onder den indruk van haar straf, kwam Mignon den volgenden dag tot Elleanore in den tuin, ging naast haar zitten en rondkijkende of er ook iemand in de nabijheid was, zeide zij: «zijt gij gaarne hier?»

«Neen. in 't geheel niet», zeide Elleanore.

«Waarom kwaamt gij dan ? Brachten uw vrienden u hier?»

«Mijn tante zond mij hier heen», zeide Elleanore.

«Mijn tante zond mij ook», viel Mignon in; «wat zijn die tantes toch hatelijke wezens !»

«De mijne hield niet van mij. Zij lokte mij in haar huis en bracht mij hier. en ik heb zeer geliefde vrienden, die mij stellig als een doode beweenen.»

«En verlangt ge naai' huis terug ? Of ben je van plan non te worden ?» zeide Mignon.

«Neen, nooit 1 Ik verlang zeer van hier weg te komen.»

«Dat doe ik ook, en ik zou gaan, als er iemand ware naar wien ik kon gaan O, ik zal nooit non worden, ik wil niet, let eens op wat ik zeg.»

Hierna scheen Mignon veel symphatie voor Elleanore op te vatten. Zij zocht iedere gelegenheid waar te nemen om onbemerkt bij haar te zijn. Zij legde in die korte samenkomsten een schranderheid aan den dag en een fijn gevoel, met een vastheid van wil, die Elleanore verbaasde.

Langzamerhand had Elleanore haar geschiedenis aan Mignon verteld. Zij had haar vrienden geschetst, haar moeder, haar vroeger leven, haar hoop, en had haar Godsdienstige opvattingen blootgelegd en de redenen daarvoor, en dat alles werd door Mignon gretig opgevangen en niet vergeten. Maar dat vereischte weken. Terwijl Mignon den toestand en de beschouwing van Elleanore volkomen had leeren kennen, en in die gevoelens had leeren deelen en daarna vurig verlangde naar

-ocr page 121-

-107

de verlossing van Elleanore was de zomer en de halve herfst voorbijgegaan. Maar daar vielen andere gebeurtenissen in dien tijd voor, die wij niet kunnen overslaan.

Op zekeren morgen, niet heel lang na den doop van het dochtertje van mevrouw Zanier, besloot Elleanore, iti de meening dat verzuimd was de IH te luiden, naar het school-vertrek te gaan, maar vond de deur van haar kamer gesloten.

Na verloop van eenigen tijd kwam zuster Agnes en ontsloot de deur en tegolijk luidde de bel voor de Godsdienstoefening.

De nonnen zagen er heel ontstemd uit, de overste keek ongerust en boos, en de kinderen drongen op elkander aan als een kudde verschrikte lammeren. De niet te beteugelen Mignon alleen was zoo als altijd en zij was ook nu niet bevreesd te laten blijken wat in haar omging. Het ontbijt nam een einde in volkomen stilte, en toen liet uur voor den tuin was aangebroken wandelden de leerlingen in kleine groepen, meest onder toezicht eener zuster blijkbaar over een gewichtige zaak sprekende.

Lena haastte zich naar Elleanore te gaan, en haar arm om haar middel slaande, riep zij uit —

«O, ik ben zoo blij, dat het 't uur voor den tuin is.» Ik verlangde zoo je te zien b

«Wat is er van morgen aan de hand? Js het vastendag, of heiligendag of dien van een martelaar, of wat ? vraagde Elleanore».

«O! ik heb er naar verlangt, het je te zeggen», riep de praatzuchtige Lena uit Welk een lawaai omde kleine Minnie Saulsbury! De zusters zijn toch wel de meest vervolgde schepsels ter wereld ! Maar dat is juist het geval — iedereen vervolgt de katholyken, juist omdat ze katholyken zijn, en zij willen hen niet in vrede laten leven De gedachte alleen is al onuitstaanbaar, dat iemand er lust in kan hebben, deze zusterschap zoo te grieven en te ergeren ! Is het niet schandelijk ?» ....

«Maar nu weet ik nog niet, waar gij 't over hebt,» viel haar Elleanore in de rede.

«Ik kom er nu juist aan toe ; ik ben een weinig bekomen. Gij moet weten, Elleanore, dat de kleine Minnie Saulsbury —»

«Is dat die kleine van vijfjaar, de jongste leerling?»

«Juist. Laat me nu met mijn verhaal verder gaan. Zij is een eenig dochtertje en heeft drie broers, liaar moeder is Katho-Jyk en haar vader Protestant. Hij huwelijksvoorwaarden wa*

-ocr page 122-

108

overeen gekomen dat al kinderen tot de kerk des vaders zouden behooren, dat natuurlijk heel onrechtvaardig was, want aan de moeder behoort tocii de Godsdienstige opvoeding van haar dochter te worden overgelaten.»

«Evenals met uw moeder 't geval was,» zeide Elleanore. Lena keerde zich beleedigd af. «Kom Lena,» zeide Elleanore, «ga voort met je verhaal.» En Lena, verlangend genoeg de geschiedenis verder te vertellen, begon weder:

«Welnu, eerst kwamen de drie jongens, en zij werden Pro-testantsch, en ten laatste kwam Minnie, en haar moeder wilde haai' Katholyk hebben.»

«Maar zij had daaiaan moeten denken voor dat Minnie kwam, toen de huwelijksvoorwaarden gemaakt werden;» viel Elleanore haar in de rede.

«De bepalingen werden opgesteld door Mevrouw Saulisbu-ry's vader, en hij bekommerde zich in 't minst niet om den Godsdienst,» zeide Lena.» Ik zal je daarvan nog een 'n geschiedenis vertellen.

«Och, doe het, gij zoudt al een uitnemende dagbladreporter zijn,» zeide Elleonore lachend, «maai' ga voort!»

«Welnu, mevrouw Saulisbury besloot om alles te doen wat zij kon voor het kind en zoo heeft zij haar hier doen doopen. l)e heer Saulisbury lachte er om, de ongeloovige ketter, die hij is!» voegde Lena er met vuur bij. Onlangs zond mevrouw Saulisbury, terwijl hij een tijd lang voor zaken uit was, de kleine Minnie naar haar moeder, die weduwe en zeer devoot is. De heer Saulisbury werd dat gewaar en haalde haar weg. Dat geschiedde tien maanden geleden, en nu drie maanden geleden bracht mevrouw Saulisbury Minnie heimelijk hier heen, toen haar man weder van huis was, en eer.st onlangs vernam hij waar zij was. En nu, wat denkt gij dat hij gedaan heeft? Wel, hij heeft de zaak voor de rechtbank gebracht en die heeft beslist, dat het kind aan hem moest worden afgestaan, en nu heeft hij Minnie weggezonden, niemand weet waarheen, om haai- te beveiligen, zou als hij zegt.»

«Dat verwondert mij niet,» merkte Elleanore op.

«Zuster Martha zegt, dat zij er zeker van is, dat mevrouw Saulisbury van verdriet zal sterven, voegde Lena er bij.

«Dat zou heel romantisch zijn.» zeide Elleanore;» maar ik zoa denken, dat er veeleer voor den heer Saulisbury oorzaak was van verdriet te sterven, waar hij bevindt, dat hij vijanden heeft in zijn eigen huis.

«Gij zijt zoo hardvochtig, en hebt geen verbeeldingskracht,

-ocr page 123-

7 i^y/.ufss*

109

geen fijn gevoel, en zijt zoo puriteinsch !» riep Lena boos uit, «dat ik u de geschiedenis van mevrouw Saulisbury niet zal vertellen.»

«Och, doe het, kom Lena, gij beloofdet het mij, en ik ben zoo verlangend die te hooren,» zeide Klleanore vleiend.

«Zijt ge dat werkelijk ?»

«Ja, heusch 1»

«Nu dan zal ik het vertellen. Mevrouw Saulisbury's moeder was zeer vroom, en zij had mevrouw Saulisbury, haar tweede dochter, voor non bestemd en haar vader verzette er zich niet tegen, zoo f^ing zij naar een nonnenklooster om er opgeleid te worden, en daarna den sluier aan te nemen. Zij had een oudere zuster en met een bepaald oogmerk wilde haar vader, dat deze den heer Saulisbury trouwen zou ; maar de zuster wilde daarvan niet hooren, en zoo liep ze op zekeren dag weg en trouwde een ander. Haar vader was daardoor echter niet uit 't veld geslagen, ging naar het klooster en haalde zijn dochter weer thuis en huwde haar uit aan den heer Saulisbury, in plaats van de andere. Denk daar nu eens over na, dat zij was gewijd, en den witten sluier zes weken had gedragen. Kr zijn er zeer, zeer weinigen, die in de wereld terugkeeren, nadat zij den witten sluier aangenomen hebben. Was dat niet tragisch ? En nu, als zij sterft aan een gebroken hart ter wille van Minnie.

«Dat zou inderdaad een intéressante geschiedenis worden, voor degenen die van zulke dingen houden,» zeide Klleanore.

Lena ging boos weg en daarop hoorde Elleanore op een kreunenden, droevigen toon achter zich zeggen : «Ik ben blij dat Minnie vrij is, maar och, lieve, hoe wenschte ik ook dat iemand mij uit dit klooster kwam verlossen !» Zij keerde zich om; het was Mignon, die speelde met een bal en, bij de nadering van zuster Martha zich hield alsof zij niets gezegd had.

De maatregel tot bevrijding van Minnie oefende een neer-drukkenden invloed uit op de leden van het klooster. De zusters waren blijkbaar zeer verslagen. Zusier Agnes bad en deed boete met meer dan gewonen ijver. Zuster Martha deelde aan Elleanore de verschillende meeningen over het geval mede, die door de Overste en den biechtvader waren geuit geworden ; Lena gaf luidruchtig haar verontwaardiging te kennen, Mignon benijdde haar, en Elleanore was heimelijk verheugd en bemoedigd door den alloop.

«Ik moet weer kwaad doen,» zeide Mignon in den tuin,

v ■ .

-ocr page 124-

110

tot Elleanore. «Ik heb mij zoo lang goed gehouden, dat ik vrees lt;iat de zusteis er over zullen gaan denken mij het nonnen-pakje aan te trekken.

«Och ze zullen in de eerste jaren nog niet met den witten sluier voor je komen aandragen,» zeide Elleanore.

«Welnu, ik wensch het hun te leeren inzien, dat ik dien nooit aannemen zal,» zeide Mignon. de schitterend witte tanden op elkander klemmend en den kleinen hiel in het grind-zand van het tuinpad borend.» Ik wil ze doen begrijpen, dat ik eerder de grootste ketter word, die er ooit leefde dan non. Heusch, ik zou liever ketter willen zijn, dan non ! Ja ik zal iets vreeselijks doen !»

Als men je zoo hoort spreken.» zeide Elleanore, dan zou men haast denken dal ge op het punt staat een roover of een brandstichter te worden.»

«Nu,» zeide Mignon, op gedempten toon, «hebt ge nooit gehooid, welk een verschrikkelijk ding ik eens heb gedaan ?»

«Neen,» zeide Elleanore, «nooit.»

«Hoor dan,» zeide Mignon, «ik maakte een nachtmuts van vloeipapier en ik knipte een bril van bordpapier, en ik zette die op het gezicht van onze Vrouw in de Kapel ; en al de zusters waren vreeselijk boos. Ik zou nooit zoo ondeugend geweest zijn. als ik niet zoo bang was geweest non te worden.»

«En wat deed men je ?» vraagde Elleanore, die moeite had, niet in der: lach te schieten.

«Ü,» zeide Mignon, terwijl een smartelijken trek over haar anders zoo vroolijk gezichtje kwam». Ik werd in de gevangenis op brood en water gezet, en ik was daar twee dagen en ik hoorde vreeselijk geraas, en zag akelige dingen in de duisternis ; en ik herinner mij, dat ik daarna in de ziekenzaal, in een bed lag, en zuster Agues mij verpleegde die heel bedroefd was en heel vriendelijk, en dat ze mij al mijn haar hadden afgeknipt, en dat ze zeiden, dat ik hersenkoorts had gehad. En de biechtvader zeide mij, dat ik dicht bij den dood was geweest, en dat ik naar een slechte plaats zou zijn gegaan, en ik zeide hem, dat ik er niets aan kon veranderen en dat het toch niet erger kon zijn, dan non te worden».

«Mignon. Mignon, wat zijt ge toch een arm, onwetend, dwalend kind !» zuchtte Elleanore.

«Ik ben van plan weer iets verschrikkelijks te doen. Daar is toch iets in, dat genoegen geeft».

«En wat zult ge dan doen ?» vraagde Elleanore.

«(ie zult het wel zien», zeide Mignon.

-ocr page 125-

mt mi fimi. iy m * t.»

111

Elleanore «zag liet» op den volgenden Zondag. Toen zij allen naar den vesperdienst gingen, stond een der dienstdoende priesters aan de binnendeur in de kapel, bij het wijwater, waarmede hij haar die binnen kwamen, zooals Elleanore die het nalieten er gebruik van te maken mede besprenkelde. Toen Mignon hem voorbij ging, en hij zijn hand in het wijwatervat stak, sprong zij ter zijde, roepende». Ik heb uw wijwater niet noodig! Als het dat oude vat niet voor roest kan bewaren, zoo kan het mij niet heilig maken !»

Het was alsof een bom in het portaal uiteenspatte. JJe ontzetting en verbazing van al de volgelingen der ware kerk waren stichtelijk om aan te zien.

Mignon werd weg gebracht, eti Elleanore bemerkte een tijdlang weinig van haar ; de enkele malen dat zij haar zag, werd het haar duidelijk dat Mignon nog altijd ongetemd en haar kracht op geenerlei wijze gebroken was.

«Wat is het gedrag van die arme Mignon toch ergerlijk!» zeide zuster Agues, toen zij en Elleanore in de schemering bij het orgel zaten, terwijl de toonen der muziek, die Elleanore deed weerklinken, onder de leiding van haar vriendelijke onderwijzeres, nog tusschen de bogen der kapel natrilden. «Het schijnt, dat het vreemde kind aan den Booze is overgegeven.»

«En hoe klopt dat met uw theorie van de wedergeboorte dooi- den doop ? vroeg Elleanore.» Ik veronderstel, dat haar beide ouders katholiek waren en dat zij gedoopt werd ?»

«Ja, zij had deze genade, — ouders der ware kerk en den doop, maar er is meer wijsheid toe noodig, dan ik bezit om uw vraag te beantwoorden, een priester zal dat echter niet moeilijk vallen.»

«Arme Mignon! ik hoop dat ze niet zeer streng tegen haar zullen zijn. Ik zie geen hijzonder kwaad in haar daad weinig meer dan een kinderziel en de lust om te toonen dat zij haar eigen wil heeft.» zeide Elleanore.

«Wat, zij verachtte en schimpte op het wijwater!» riep zuster Agues uit.

«Wel mi zuster Agnes, wat is het wijwater, of welk een kracht schuilt er in.'»

«liet wijwater is van groot gewicht,» zeide de non. «Het door den paus gezegende en van Rome gebrachte, heeft, zoo is mij gezegd, wonderbare genezingen bewerkt en die in geestelijken nood verkeerden grootelijks welgedaan».

«Het gebruik van wijwater, zuster Agnes, werd nooit door

r Aifiv wc i tn

-ocr page 126-

112

Christus of zijne Apostelen geboden. Het is een gebruik aan het heidendom ontleend: wijwater werd door de Latijnen «.aqua lustralis» genoemd, en uw eigen La Corda erkent dat gij het van de heidenen hebt overgenomen.»

«Welnu», zeide zuster Agnes, een weinig ontsteld door deze verklaring, «als de kerk het gebiedt, moet het recht en goed zijn en zondig om het te minachten en dus moet het met eerbied gebruikt worden. Ik denk niet, dat iets gansch eti al slecht kan zijn, en misschien was het wijwater het eenige goede, dat onze zorgzame kerk uit het heidendom heeft overgenomen.»

«Wanneer dan niets hedcnal slecht is, dan moet ook het Protestantisme althans (jc.dccltelijl; goed zijn», zeide Elleanore glimlachend.

Zuster Agnes schudde het hoofd. «Ik zal niet meer met u twisten», zeide zij. «Ik ben niet opgeleid in 't redetwisten. Ik deed het nooit, maar ik kan gelooven, eti ik geloof, dat alles wat de kerk leert en doet, goed is.»

Al was het, dat zuster Agnes niet meer met Elleanore redetwiatte, zoo sprak zij nochtans veel met haar, en deelde deze langzamerhand haar levensgeschiedenis mede. Het was een aandoenlijke geschiedenis, vooral wanneer wij ze beschouwen als de geschiedenis van een vermoeiden geest: rust zoekend en geen rust vindend — dia van een hongerende en dorstende z ei, die niet vond dat, waaraan zij allereerst behoefte had, maar steenen voor brood en een verzegelde fontein, die geen druppel waters afstond, om haar brandenden dorst te lesschen.

Elleanore was eene der weinigen, aan wie een ieder gaarne en zelfs ongevraagd vertrouwen schonk, zij had een ruim, ernstig, liefhebbend hart, vol vriendelijke deelneming, een rustige kracht waarop zwakker naturen konden steunen ; en bij het vredige orgel waar het gedruisch en de drukte en de wanklanken van het leven minder doordrongen, en als door den invloed der muziek, het liefelijke zachte licht rondom, en de daar heerschende kalmte werd zuster Agnes ertoe verlokt haai' harte voor de belangstellende leerlinge bloot te leggen en zoo nu en dan deze te spreken over het verleden.

«Zuster Agnes», zeide Elleanore eens», ik hoor dat gij eens Protestantsch waait».

«Dat is zoo», antwoordde Agnes.

«En ik zou gaarne hooren, wat het was, dat u tot verandering van Godsdienst bracht».

«Ik zocht naar rust», zeide Agnes treurig.

In staande houding leunde zij tegen het orgel, haar bleek

-ocr page 127-

-113

gelaat kwam scherp uit onder de witte kap over haar voorhoofd en bij haar zwarte kleed; haar handen omklemden zenuwachtig een crucifix, de zware oogleden hingen over haar droefgeestige oogen, haar bloedelooze lippen beefden als zij sprak.

Elieanore zat op de plaats voor den organist, haar handen rustend op het klavier, haar oogen op de non geslagen. Het voorkomen en antwoord van Agnes prikkel Ie Klleanore. om meer dan gewoonlijk aan te dringen. Zij boog zich voorover, greep de nr-telooze vingers teeder vast en zeide : «Zuster Agnes, sla een blik in uw hart en antwoord mij. Laat het verledene nu eens rusten, en zeg mij: hebt gij den vrede gevonden, dien gij zocht!»

«Helaas, neen!» zoo klonk het als het gelui eener doodsklok van de lippen der zuster.

«Wat nut had gij dan van die verandering? Gij zocht naar vrede en vondt dien niet».

«Ik hoop, dat ze toch heil heeft gebracht. Daar ik in den schoot der ware Kerk ben, zoo moet ik wel zalig worden. Zoo althans zegt mij mijn goede biechtvaders.

1'Jleanore herinnerde zich zuster Martha en hare opmerkingen aangaande dit punt. Daarop zeide zij:

«Znstei Agnes, hoord-t gij nooit van dien zaligen vrede, dien Goil Zijn kinderen schenkt — van wat Paulus noemt: het onderpand des Geestes in onze harten?»

«Daar ben ik niet, heilig genoeg voor.» zeide Agnes. «Ik heb geweend en gebeden en gevast, want de natuurlijke boosheid in mij moet zeer groot en sterk zijn. daarom krijg ik geen vrede. «Kn nochtans» voegde zij er bij, in de volheid van haar geloof en nederigheid. «Ik weet, dat het ook niet anders kan of ik moet falen; maar de kei k kan niet falen noch te kort komen, de fout moet bij mij liggen.»

«Zuster Agnes», zeid-! Elieanore met vuur, «dat onderpand des Geestes is niet ontstaan door onze eigen vorderingen in heiligheid, maar door Gods vrije en onveranderlijke genade. Het wordt ons gegeven, niet omdat wij het waardig zijn, maar omdat God in ons de volheid van Christus' werk en offerande ziet, in Wien wij hebben geloofd. Zoo gij het vertrouwen op berouw en goede werken, op de goede diensten van heilige of Maagd er aan kondet geven en uw geloof eeniglijk op Hem wildet vestigen, die op Golgotha stierf, dan zoudt gij den vrede vinden, dien gij zoolang hebt gezocht.»

«Laat ons gaan,» zeide zuster Agnes, onaangenaam gestemd,

8

-ocr page 128-

114

en ging vooruit de trap af. Voor een tijd ontweek zij eik afzonderlijk onderhoud met Elleanore.

De biechtvader en de Overste van het klooster hadden zuster Agnes aangespoord om vertrouwelijk met Elleanore om te gaan, daar zij vertrouwden dat de beschaafde, vriendelijke, vrome geest der non veel zou bijdragen tot de bekeering van Elleanore. Aldus door den raad van haar geestelijke leidslieden gebracht tot een inniger verkeer dan zij ooit met iemand gedurende tien lange jaren gehad had, scheen hnt leven voor haar eensklaps een nieuw licht te hebben ontvangen, haar verslagen gefolterd hart werd zich bewust van den kalmeerenden invloed der ware vriendschap ; en terwijl zij nu door de vurige opwekking van Elleanore verschrikt, haar een tijd lang gemeden had, kon zij toch niet nalaten telkens weer haar zooveel jongere maar in geestelijke ervaring zooveel meer gevorderde vriendin te naderen om bij haar troost en licht te zoeken.

Zuster Agnes was een van die steunzoekende trouwe echte vrouwenkarakters, die evenmin op een leven van afzondering en kwelling des harten aangelegd zijn, als de ranke, teere slingerplant er voor bestemd is, zich zonder hulp rechtop te houden tegen den blakerenden zonnegloed en de woeste stormvlagen. In de somberheid en de kilheid van het klooster' kwijnde dit leven weg, dat rijke en schoone bloemen en vruchten zou hebben kunnen dragen. Nn werd het aan een verkwijnde, verbleekte en ziekelijke plant gelijk, die zelfs in haar vervallen staat doet zien, wat ze had kurrnen worden.

be innemendheid err ongeveinsde belangstelling door gene haar betoond, hadden — en hoe kon het anders — onwillekeurig een groote aantrekkingskracht voor haar en dit, gepaard met de lastgeving van hare superieuren voerden Agnes weder tot Elleanore.

Wederom bevonden zij zich bij het orgel: de les was ge-eindigd. Toen kwam de andere les in de Theologie des harten — de les waar bij Elleanore de onderwijzeres was.

«Ik dacht, zuster Agnes, dat ik u gansch en al van mij vervreemd had; en toch, hoe ongerijmd ware het, dat iemand, wien het er om te doen is Hem te kennen, niet gaarne over Jezus zou spreken!»

«Wel» zeide Agnes, «gij begreept mij niet. Ik hoor natuurlijk gaarne van Jezus. Wie zou dat niet willen?»

«Ik zou denken dat (jij het niet wildet,» zeide Elleanore bedaard.

-ocr page 129-

«En waarom niet?)) vroeg Agnes.

«Omdat gij Hem zulk een onrecht hebt aangedaan)).

«Hoe dat?» vroeg zuster Agnes, maar heel zacht.

«Gij hebt anderen verheven boven dat Hoofd, dat met doornen gekroond werd, ook voor u ; gij hebt anderen op die plaats gezet die Hem alleen toekomt, die Hij moet innemen, als uw éénige Middelaar bij God.»

«Houd op» zeide Agnes, die bij ieder woord scheen te beven, «och, zeg niets meer!»

«Ik zal over Hem zwijgen, als gij bet verlangt. Laat mij u iets anders vragen. Vertel mij wat van uw ouders en uw verandering van Godsdienst.» Zuster Agnes schudde het hoofd.

«Vertel het mij maar. Vertrouwelijkheid jegens hen, die het wel met ons meenen, doet ons soms goed. Doe mij, als gij kunt, een duidelijk, kort verhaal van de verandering van uw geloof.»

«Ik zal het u mededeelen», zeide Agnes, naast Elleanore op een der zitplaatsen van het koor plaatsnemend. «Ik zal u alles vertellen. Mijne ouders waren verklaarde Protestanten, maar geen leden eener kerk. Ik had twee zusjes, zij stierven heel jong, dat verlies maakte mij zwaarmoedig, en deed mij een voorgevoel hebben van een vroegen dood. Wij woonden in een plaats waar slechts weinig Protestantsche scholen waren, en bijna alle meisjes werden voor haar opvoeding naar Kloosters gezonden de jongens naar de broederscholen. Ik kwam alzoo in een nonnenklooster, en werd een gunstelinge van de Overste en de zusters. Ik nam slechts zelden deel aan de vermaken der andere leerlingen. Mijne gedachten verwijlden voortdurend bij de dooden. Het was mij alsof ook ik spoedig zou sterven, en ik was bang voor den dood. Ik wist, dat ik zondig was; mijne zonden waren mij een zware last waaronder mijn hart gebogen ging. Ik vertelde mijn leed aan mijne ouders, en zij zonden om den dokter. Hij zeide, dat mijn zenuwen van streek waren, schreef mij versterkende middelen voor, en beval verandering van lucht en ontspanning. Wij reisden, wij gingen naar comedies, concerten, tentoonstellingen, maar het rumoer der groote wereld werd dagelijks onuitstaanbaarder voor mij. Ik smeekte weer naar huis te mogen gaan en naar school. Eindelijk ging ik terug naar het klooster, en daar deelde ik mijn zielesmart, mijn vreeze voor den dood, mijn angst voor het oordeel aan de Overste mede. Zij riep den biechtvader te hulp. Zij vertelden mij, dat biecht en absolutie mij van alle zonden zouden vrij maken — dat de ware

-ocr page 130-

116

Kerk het toevluchtsoord voor allt; vermoeide zielen was, en de zaligheid harer kinderen verzekerde. Zij zeiden mij, dat gebed en boete het kwaad uit mijn hart zouden uitroeien, — dat, zoo ik mij bij de zusterschap aansloot, ik onbevlekt van de wereld zoude blijven, de bruid des hemels zoude worden. Toen al dat goede mij werd aangeboden, hoe kun ik het weigeren of twijfelen? Ik vlood aan den boezem der eenig ware Kerk, die als een teedere moeder vol zorg voor haar kinderen is. Indien gij ooit dat gevoeld hadt, wat, ik toen voelde — alsof gij bedreigd werd door een vreeselijk oordeel — alsof gij zwaarbeladen met zonde over een dunne, glibberige ijsvloer gingt, die ieder oogenbük kon wegbrokkelen onder uwe voelen en u kon doen neerstorten in de peillooze diepte — zoo zoudt gij stellig gedaan hebben als ik : u hebben vastgeklemd aan het eenige reddingsmiddel dat u werd toegestoken.»

«En wat zeiden uwe ouders van die verandering?»

«O,» zeide Agnes, ccdat was een zware tijd. Het was bijna niet te dragen. In 't eerst bekommerden zij er zich weinig om, maar toen ik hen zeide, dat ik niet in de wereld kon terugkeeren, maar roeping gevoelde om den sluier aan te nemen, toen waren zij zoo boos en bedroefd. Zij maakten tegenwerpingen, zij bevalen, zij dreigden; mijn moeder zelfs viel voor mij op de knieën, en mijn grijze vader wilde mij niet meer als zijn kind erkennen. Ik weet niet, hoe ik zoo standvastig bleef Als het niet ter wille van den biechtvader en de nonnen ware geweest, die mij zeiden dat dat alles strikken voor mijn ziel waren, dan zou ik toegegeven hebben en naar mijne ouders zijn wedergekeerd. O, Elleanore! in al die jaren heeft de gedachte aan de kinderlooze, bedaagde ouders, die mij zoo liefhadden, in hun eenzaam huis in hun ouderdom achtergelaten, mijne uren van rust verontrust en mijn droomen des nachts vervuld, zoodat ik tallooze malen ben opgestaan en van mijn strooleger hierheen gekomen, om mijn schutsengelen en de Gezegende Maagd te bidden, mij voor krankzinnigheid te bewaren.»

Agnes boog haar hoofd op de leuning van den zetel vóór haar, en haar heele lichaam schudde van den storm der aandoeningen. Elleanore greep d-; handen der non, en boog haar jonge hoofd tot het donkere omhulsel, dat de welkende lokken van de zuster verborg. Toen, misschien nit die zwijgende en teedere deelneming kracht puttend, richtte Agnes zich op en vervolgde: «Maar ik bleef standvastig, dank zij de maagd en mijne beschermheilige St. Cecilia. Ik bleef onverzettelijk en-

-ocr page 131-

' ^ s jmmt ju* ■

117

nam den sluier aan. Ik herinner mij den dag, waarop ik mijne gelofte deed en den zwarten sluier aannam heel goed. Toen de geheele plechtigheid voorbij was, kwamen mijne arme ouders aan den avond van dien dag om afscheid van mij te nemen. Ik zag hen een oogenblik door de traliën. De snikken mijner moeder knepen mij 't hart dicht, maar vrouwen weenen licht, maar toen ik mijn vader zijn ge'aat zag afwenden, met de tranen in de oogen, hel voorhoofd diep gerimpeld en den dooide smart voor den tijd vergrijsden baard, toen kon ik het niet langer uithouden. Ik viel gevoelloos achter over.»

«En wanneer zijl gij hier gekomen?»

«Ik bleef in het eerste klooster vijf jaar. Toen zeiden zij, dal het nadeelig voor mijn gezondheid was zoo dicht bij mijn ouders te blijven, hoewel ik hen nooit zag, en dat het mijn gedachten van de geestelijke dingen aftrok; daarom deed mij de biechtvader hier komen. Ik ben ook hier vijf jaar -—• vijf lange, lange jaren, geweest.»

«Zuster Agnes,» zeide Elleanare, «kocht gij voor dien ont-zettenden prijs waarvan gij mij gesproken hebt vrede? Is die in uw hart gekomen? Drukker, a uwe zonden niet meer?»

«Helaas!» zeide Agues, «mijne zonden bekommeren mij nog. Ik heb geen credr,. Ik sprak er mijn biechtvader over, maar hij zegt: het is een ziekelijke aandoening, dat zaligheid zeker is, en dat ik meer geloof moet hebben. Ik weet dal ik de slechtste en zwakste der dochteren van de kerk ben. Ik weet, dal ik mijn hart niet afgerukt heb van alle aardsche liefde, en mijn ouders niet heb kunnen vergeten, en God niet heb aangenomen als mijn Vader en de kerk als mijn moeder, zoo als ik hel behoorde te doen. Soms denk ik, dat er aan deze zijde des grafs voor niemand vrede is.»

«Zuster Agnes, laat uw twijfel varen: er is werkelijk een vrede die alle verstand te boven gaat, en laat iemand die een deel van dien vrede heeft verkregen, u zeggen waar hij is_te vinden.

Zuster Agnes antwoordde niet, maar bleef luisteren Ellea-nore ging voort:

«Hij is alleen in Christus te vinden, die zegt: «Vrede laat ik u, mijnen vrede geef ik u, niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef ik u dien.»

«Ja,» zeide Agnes, «in Christus, door de kerk.»

«In üem alléén,» zeide Elleanore met nadruk.

De non schudde twijfelend haar hoofd, terwijl haar verslagen blik genoegzaam te kennen gaf hoezeer zij werd geslingerd.

-ocr page 132-

118

«Zuster Agnes.» hervatte Elleanore, «laat mij u zeggen, wat gij te doen hebt. Zoekt uit de boeken, die jaj gebruiken moogt ieder woord betreffende Christus, ieder brokstuk van den Bijbel, tracht alles, wat gij in vroeger jaren in den Bijbel gelezen hebt in uw geheugen terug te roepen. Bidt tot Christus, denk over Zijn Goddelijkheid na zoowel als over Zijn menschwording. Zijne diepe vernedering om uwentwil, over Zijn lijden, Zijn begratenis en meer dan alles over Zijn heerlijke opstanding en verhooging. Bidt den Geest om u te overtuigen, dat in Hem alle volheid woont — dat er niemand noodig is. om uwe arme ziel bij te staan, want Hij kan alles geven, Hij, Die volkomen kan zaligmaken en Hij verwaardigt zich alles voor u te zijn. Wanneer gij dit doet. Hem zoekt, op Hem vertrouwt. Hem liefhebt, dan zult gij niet worden teleurgesteld. Hij zegt tot u, komt tot mij, allen die vermoei ! en belast zijt, en ik zal u rust geven ; en Hij komt Zijne beloften altijd na. Wilt gij daaraan eens denken, zuster Agnes?»

«Dat kan ik nooit vergeten», zeide Agnes. Daarop plotseling opstaande, ging zij naar haar kleine cel, Elleanore daar achterlatend, die door de onthullingen van de zuster de heilige Roomsche Keik weder beter had leeren kennen en thans aan't peinzen geraakte over de gebroken harten,de vijandelijke invallen in de woningen van medeburgers en over de gef'olter de geesten, welke door de Kerk van Home in slavernij worden gehouden.

HOOFDSTUK VII.

Ongeloovige en gedachtelooze Protestaiiten.

Terwijl er oogenschijnlijk weinig verschil bestond tusschen de karakters van Agnes en zuster Martha en zij beiden iit 't gansche klooster voor bijzonder vrome en nauwgezette nonnen werden gehouden zoo was toch het gemoedsleven dei-eerste veel dieper gelijk een minder oppervlakkige waarnemer zooals Elleanore had kunnen opmerken. De ondiepe wateren van het ongeestelijke leven van zuster Martha, waren zelfs nooit aangeraakt door een ademtocht van dien machtigen storm welke het veel inniger en gevoeliger zieleleven van Agnes in beroering bracht. De Engelen des hemels hebben ongetwijfeld met heilige belangstelling de zieleworstelingen

-ocr page 133-

- s M jmmt *' S .V éM ■

II!»

van. Agues, de verstrikte in 't net van liet Babyloniscli bijgeloof, gadegeslagen. Zuster Martha, daarentegen geheei aan de slavernij gewend, zonder idealen voor vrijheid, was een idioot gelijk, met haar ketenen spelend.

En loch zocht Elleanore meermalen een gesprek met zuster Martha aan te knoopen. Als een papegaai herhaalde deze non wat zij had gehoord, daarbij slechts de leeringen en redeneeringen van hare meerderen weergevend. Gestreeld door wat zij voor voorkeur hield van Elleanore's zijde, kostte het deze weinig moeite haar (Martha) te doen spreken. Dikwijls gedurende het uur voor den tuin zaten zij op een beschaduwde bank met elkander te praten want gelijk de stille en het getemperde licht van het plekje bij het orgel zich meer eigenden voor de uiting der ernstige gedachten van Agnes, zoo was het licht eu de drukte van den tuin meer in overeenstemming met het gesnap van Martha. Martha beantwoordde geheel aan het doel, dal de Rnomsche Iverk zich voorstelt. Hel is geheel overbodig dat de kinderen der Kerk harten of hersenen zouden hebben. Liefst moeten het automaten zijn, ledepoppen ; hoe minder zelfbewust leven des te beter. Wat nu den invloed ten goede op anderen betrof, zoowel als wal de verwachting voor haarzelve voor dit en het toekomende leven aangitig, zoo was zuster Martha niet ongelijk aan de wassenpop voor het winkelraam der modemaakster.

«Zuster Martha,» zeide Elleanore eens. «Ik hoor dat zuster Agues uit het zuidwesten is. Zijl gij ooit in dat gedeelte van het land geweest?

Ik gaf daar drie jaar in een klooster les in het borduren,» antwoordde zuster Martha.

Uet was waar : in het borduren had zuster Martha baars gelijken niet. Zij kon de kunstigste patronen met elke soort van grondstof uitvoeren, en, gelijk weleer de koninklijke Ma-thilde, hield zij zich menig uur met dezen arbeid bezig.

«Gij kunt mij zeker wel iets van die streek vertellen?» zeide Elleanore.

«Ik heb ze de priesters het oogstveld der kerk hooren noemen.»

«Is 't toch waar ! en waarom ?»

«Wegens het gebrek aan scholen leeren vele kinderen niemendal of worden zij naar de nonnen- en broederscholen in de steden gezonden. Deze handelwijze doet de menigte sterk aangroeien dergenen, die zich tot de ware Kerk neigen.»

«liet verwondert mij, dat Protestantsche ouders hun

-ocr page 134-

12U

kindeien door e.-ii hen vijandige kerk laten onderwijzen.»

«Ucli,» zeide Alartha, «daar geven zij niet om. De overste ze^t. dat i.s het klaarste bewijs, dat het Protestantisme geen recht van bestaan heeft. Indien de Protestanten van hun goed recht doordrongen waren, dan zouden zij hun kinderen opoe-voed willen hebben In hun eigen geloof. Nu, wie heeft ooit gehoo.-d van een Roomsche, die zijn kinderen naar Protestanten ter opleiding zond ?

lt;(Het wordt toch wel eens gedaan,» zeide Elleanore.

«Dat geloof ik niet,» zeide Martha bot weg.

«Ik weet dal de Katholieken trouwer zijn aan hun geloof. Hel zijn alleen de Protestanten, die zoo onverschillig zijn, en dat komt omdat zij zeiven van het Protestantisme geen'heil verwachten.

Lileanore zweeg. Zij voelde haar wangen gloeien, hij een beschuldiging, die zij niet kon weerleggen — de beschuldiging van ongeloof tegen Protestantsche ouders ingebracht. 0 0

«Gij hebt er geen idee van,» ging zuster Martha voort, «hoeveel Protestanten Roomsch worden, en ik heb paier Munot hooren zeggen: dit is noodzakelijk voor de kerk. Zoo velen van de onzen zijn verspreid over de wereld, en vergeten hun kerk en verlaten haai-, zoodat wij er behoefte aan hebben, dat ook vele ketters tot ons komen om de kerk weder te doen toenemen.»

«Ik heb gelezen,» zeide Elleanore, half in zich zelve,» dat toen de vrouw naar de woestijn ontkwam, de aarde haar mond opende om de stroomen door den slang achter haar geworpen te verzwelgen.»

«Ik begrijp u niet,» zeide zuster Martha, in verwarring.

«Dat kan wel ; maar zeg mij eens zijn de resultaten van Proselietenmakerij op groote schaal bemoedigend ?»

«Ja, zeker! VVist gij niet, dat de Congregatie van St. .1 aulus geheel uit bekeerde ketters bestaat, en dat haar overste zelf eenmaal een ketter was?»

«Dat wist ik niet. Doch om de juistheid dezer beweringen te kunnen staven dient men zijn inlichtingen wel uit betrouwbare bron te hebben.»

«Daarvoor sla ik in !» viel Martha hier heftig in. «Ik geel het weer precies zooals ik het vernomen heb, daarom ben ik er zeker van dat het juist is.»

Daar het uur voor den tuin verstreken was eindigde hiermede het voor beiden weinig aangename onderhoud.

Op zekeren morgen werd Lena tegen elf uur uit de school

-ocr page 135-

ger oepen ; zij kwam niet terug, evenmin was zij aan liet middagmaal. Mignon zeide dat Lena met eenige gasten in de ontvangkamer der Overste at. Na het middagmaal bracht Elieanore eenige oogenblikken in den tuin door, toen Lena haar achterop kwam.

«Elieanore, ik ben blij je te vinden,» riep Lena uit. «Ik ga dit lieve klooster verlaten, en al die lieve vriendelijke zusters, en ik ga naar huis. De vastgestelde tijd is zoowat om, en mama heeft gelegenheid gevonden mij door eenige vriendinnen te laten halen. Ik vertrek van avond, maar ik blijf nog een week ia de stad, om al het merkwaardige te gaan zien en een menigte mooie dingen te koopen.»

«Gij schijnt wel blijde te zijn. Zijn de zusters even blij, dal gij heen gaat?» zeide Elieanore.

«Neen, zij zijn zoo bedroefd, het is een waar genot, dat te ervaren; en de Overste heeft zoo heerlijk met mij gesproken eu mij op 't hart gedrukt, de kerk in de wereld te steunen, en mijne moeder en zusje te bekeeren en aan het geloof trouw te blijven, zoodat ik me wel overtuigd mag houden op den goeden weg te zijn.»

Elieanore kon een glimlach niet onderdrukken bij de gedachte aan dien «goeden weg». Zij keerden terug en traden de vestibule binnen, en waren alzoo dicht bij de kamer der Overste, toen de goede dame de deur opende en haar binnen noodigde.

Terwijl zij Elieanore een stoel gaf met haar zegen, ging de Oveiste naast haar meer beloovende leerling Lena zitten, en zeide: «Lena, mijn dochter, gij keert naar de wereld terug te midden van vele verzoekingen, waarvoor de Gezegende Maagd en uw schutsheilige u mogen bewaren. Maar wij zijn er vooral bekommerd over, dat gij een lange reis gaat doen, waarin vele gevaren u zullen omringen, ja zelfs de dood, en daar gij nu buiten de gemeenschap der ware kerk zult staan, kunt gij verloren gaan.»

«Maai',» zeide Lena, «ik ben toch een goede Katholieke in mijn hart.»

«Ja, in uw hart zonder twijfel; maar dat zal niet baten als de uiterlijke daad ontbreekt. Als ge sterft zooals gij zijt, gaat ge verloren.»

«Maar wat kan ik dan doen?» riep Lena in angst uit. «U weet dat ik me feitelijk reeds bij de Kerk heb gevoegd, maar ik uelooldii mama, dat ik nog een jaar in de wereld zou ver-keeren, voordat ik er toe overging. En buitendien, moeder,

-ocr page 136-

een jaar is zoo heel lang niet. en ik zal vóór dien tijd toch wel niet sterven.»

«Het aantal inenschen, die op booten of in treinen omkomen, is toch niet zoo gering,» zeide de Overste op indruk-wekkenden toon.

«VS at kun ik doen? ik beloofde, zoo als ge weet.»

«ft gij recht hadt, die belofte te doen, en of ze al of niet bindend is, ik —» de Overste bemerkte, dat het scherpe oog van Elleanore op haar gevestigd was, en eindigde haar volzin — «zal liet niet onderzoeken. Maar ik moet n toch zeggen, hoe ge uw belofte kunt houden en uw ziel redden, als gij die oii prijs stelt.»

«Natuurlijk,» riep Lena uit. «Ik zou alles doen wat u me zegt.»

«Indien gij gedoopt waart, dan zoudt gij in elk geval gered zijn. Nu behoeft gij u nog niet dadelijk bij de Kerk le voeden, maar gij kunt ijedoopl worden, en als gij sterft, /.uit gij zalig zijn.» Lena zweeg.

«Uevalt u dat plan niet?» vroeg de Overste ernstig.

«Niet geheel,» zeide Lena.

«En waarom niet?»

«Ik weet,» zeide Lena, «dat ik er trotsch op ben Roomsch geworden te zijn. Gij hebt mij gezegd, dat het een bewijs was van een goed hart en een helder verstand, en ik er mede getoond heb, boven het gewone vooroordeel te staan ; maar nu had ik verwacht plechtig in het openbaar gedoopt te werden, en als ik dezen middag gedoopt word, kan het alleen in stille, in de Kapel gebeuren.»

«Uw redenen zijn gegrond en bewijzen, dat gij u niet voor de waarheid schaamt,» zeide pater Munot, die binnen gekomen was eti beleefd voor Elleanore boog, terwijl de Overste goedkeurend tegen Lena lachte. «Maar,» ging de pater voort, «als gij heden namiddag gedoopt wordt — opdat wij, uw liefhebbende vrienden en geestelijke ouders, vrij van allen kommer omtrent uw zaligheid mogen zijn — dan kunt gij later in het openbaar met eene confirmatie dooi' den bisschop bevestigd worden, en de heilige communie ontvangen.»

«Ik ben echter dienaangaande teleurgesteld,» merkte zij op.

«Dat moge zijn ;» maar teleurstelling en kastijding van het vleesch Is nu eenmaal het lot der menschheld. Betoon u nu een gehoorzame dochter der kerk, en gij zult, zoodoende, een allerprijzenswaardlg voorbeeld aan onze lieve dochter Elleanore geven, die thans nog een weerbarstig kind Is.»

-ocr page 137-

123

/1—rwr» Jf ■ d*-

«Welnu,» zeide Lena. «Ik wil gedoopt worden. Wilt u Elleanore en zuster Martha toestaan mij te helpen bij het kleeden ? eu zult gij al de leerlingen en zusters in de Kerk laten komen, moeder ?» vroeg zij, zich tot de Overste keerend.

«Zeker, dochter, zulk een stichtelijk schouwspel zal niet door haar gemist worden,» zeide de abdis.

«Kom, dan. Elleanore,» riep Lena, vroolijk de hand naar haai' gezellin uitstekend.» Kom en laat ons zuster Martha halen, en naar mijn kamer gaan.»

Elleanore stond op, en volgde Lena.

«Wat ziet gij norsch !» zeide Lena, 't lijkt wel of gij liet niet goed vindt, dat ik gedoopt word.

«Hoe zou ik zoo iets kunnen goedkeuren,» zeide Elleanore,

«Kom, nu, Elleanore, wees nu zoo vriendelijk mij te helpen, me zoo goed mogelijk voor de plechtigheid te kleeden,» zeide Lena pruilend.

«Ik zal mijn gemak houden,» gaf Elleanore haar ten bescheid ; op dal oogenblik kwam zuster Martha uit de slaapzaal.

«Kom mede naar mijn kamer, zuster Martha; ik heb u noodig,» zeide Lena, en toen de non daaraan voldeed, zette het onbedachtzame meisje haar gesprek met Elleanore voort.

- «Ik denk, dat ik mijn wit mouselinen kleedje met de witte sjerp zal aandoen. Het is 't meest gepaste voor deze gelegenheid wat ik heb, en gij wilt mijn haar wel opmaken, niet waar? Niemand is daarmede zoo handig.»

Zoo sprekend kwamen zij aan haar kamer, waar verscheiden zusters bezig waren met het goed der gunstelinge in te pakken. Het kostelijke «mouselinen kleedje» verdween juist in den grooten koffer, die reeds een dozijti japonnetjes had verzwolgen.

«O, houd op! dat moet ik juist hebben!» riep Lena uit, een slip van het opgevouwen kleed grijpend, «en Zuster Anna krijg mijn lintendoos eens. Ik moet mijn witten sjerp hebben, gij zoudt toch niet willen hebben, dat iemand gedoopt werdt, gesierd was met al de kleuren vanden regenboog wel ? Zuster Martha, och zoek mijn beste schoenen eens op, en — o! hier is de kapdoos! Nu Elleanore maak gij mijn haar op.» en fluks twee of drie haarspelden uittrekkend, liet Lena haar weelderige lokken op de schouders vallen, en ging op een laag stoeltje zitten terwijl Elleleanore de taak eener kamenier op zich nam.

Het haar was «gedaan» en het mouselinen kleedje omhulde Lena's fraaie figuurtje. Zuster Martha had de nieuwe doop-candidate de beste schoenen en een paar versierselen aangedaan, en Lena ging er toe over zich in een grooten spiegel.

-ocr page 138-

124

dien zij voor liaar kamer zicii had aangeschaft te bewonderen, terwijl de geduldige zusters den koffer, die zij in wanorde had gebracht weer opruimden.

«Nu, Elieanore,» zeide Lena, nadat zij haar kleeding zorgvuldig had bekeken, «breng mij nu ook eenige witte bloemen 11 i1 den tuin, om in mijn haar te steken.»

«Gij ziet er al mooi genoeg uit,» merkte Elieanore wrevelig op.

«loe, doe het nu!» zeide Lena. «Gij zoudt toch niet willen, dat ik als een Arapaho, of een Comanche gedoopt werd, zonder de minste versiering, niet waar ?»

Lie plotselinge herinnering van een verhaal, dat zij eens gelezen had van een Jezuïtisch missionaris, die een schaar van zijne Indianen bij zekere gelegenheid in het groot had gedoopt, dat dooi' Lena's vergelijking haar te binnen schoot, deed Elieanore lachen. Maar slechts een oogenblik. De doop is een te ernstige zaak om er mede te spotten. «Ik wensch je van harte de rechte stemming toe, Lena.» zeide zij.

«Ga dan en haal de bloemen.» zoo drong Lena wederom aan ; en Elieanore ging teleurgesteld heen.

De^ kapel was voor de ouden het zinnebeeld der ziel, en Lena s ziel was inderdaad gelijk aan een vlinder.

loen Elieanore uit den tuin terugkeerde, de handen vol witte bloemen, zelve in haar schoonhei! en fiischheid de lieflijkste bloem, trof zij twee kleintjes aan onder aan de trap, een paartje zoo teederachtig, dat ze het penceel van een schilder waardig waren geweest.

Maggie, een eigenzinnig meisje, dat aan het klooster tei bewaring was toevertrouwd, zat op de tweede trede, de eene voet vrij athangend, de andere rustend op de trede daaronder,^ en haar handen over de knieën saamgevouwen. Zij keek boos en teleurgesteld; haar inderdaad lieve gezichtje was betrokken, en haar hoofdje was half naar Mignon gekeerd, die naast haar stond even aardig en innemend, met haar korte krullen en levendige oogen, waarin eene uitdrukking aan haar alleen eigen.

Eet nieuwtje van den doop was als een loopend vuurtje onder de leerlingen rondgegaan : allen waren verlangend het te zien, maar Maggie, moest wegens verschillende tekortkomingen dadelijk naar bed.

«Ik wou het toch zoo gaarne zien,» zeide Maggie levendig.

«Ba!» zeide Mignon, «doopen is niets. Ik zal het je wel voordoen aan de pomp, als je morgen in den tuin komt; dat zal een aardige grap zijn !»

-ocr page 139-

i/f ■ . v iw m/mi v ysrMrs jsasato,- mmarnzf-m jr -*• jtmm

i'25

«Neen, (iat zal het niet,» zuchtte Maggie ;» men ziet nooit iets aardigs in deze akelige oude plaats. Ik wou graag naar de kapel.

Ik zal aan de zusters gaan vertellen, dat je non geworden bent en roeping hebt voor de kapel en geen roeping voor de slaapkamer,» zeide Mignon, vroolijk.

«Stil Mignon ! ge zult je zelve weer straf op den hals halen,» zeide Elleanore, haar tegenhouuend ; maar als Maggie zoo graag het dooperi wil zien, dan zal ik het aan de Overste gaan vragen.» Zij ging naar de ontvangkamer, de kinderen met van hoop en verwachting stralende gezichtjes alleen latend.

«Maggie is nalatig geweest,» zeide Elleanore tot de Overste; «maar zij wilde zoo gaarne naar de Kapel in plaats van voor straf naar bed te gaan. Zoudt U haar de straf niet willen kwijt schelden?»

«Dit is de eerste gunst, die gij mij ooit hebt gevraagd, en ik sta u die volgaarne toe,» verzekerde plechtstatig de Overste; maar Maggie moet eerst aan hare onderwijzeres vergifl'enis vragen.»

Deze voorwaarde was voor Maggie niet aangenaam. «Ik kan niet, ik weet niet, hoe ik het doen moet,» zeide zij, zeer onaardig.

«Kom dan,» zeide Elleanore, «Ik zal je wel helpen;» en vast besloten haar goede werk ten einde toe te doen, nam zij Maggie mede naar het schoolvertrek en trad bij haar onderwijzeres, — en met het gewenschte gevolg — als haar bemiddelaarster op.

«Ik begon al te denken, dat ge niet terug kwaamt» liep Lena haar toe. «Steek me nu gauw de bloemen in 't haar».

«Ik was bezig nog een andere getuige voor de plechtigheid aan te wenden» zoo verontschuldigde zich Elleanore, terwijl ze met vlugge vingers Lena de bloemen in 't haar stak.

«Was het daarom zeide Lena zachter gestemd.» Wel, kom aan nu — ik ben klaar.

Elleanore had het ijdele meisje geholpen en haar half verbluft en eigenlijk tegen haar zin in alles bijgestaan. Zoozeer werd zij geslingerd tusschen hoop en vrees, dat ze ter nau-wernood Lena kon onderhouden over de lichtvaardigheid waarmede deze overging tot hetgeen heilig sacrament moest zijn.

Lena was vrij — Lena zou weder in de wereld kometi. Zij zou een tijdlang zich ongedwongen bewegen in die zelfde stad waar Elleanore's bekommerde voogden en vrienden

i

-ocr page 140-

120

woonden. Len enkel woord van Lena, en de goede dokter en de advocaat zouden weten, waar zij de verloren pupil konden vinden. Elleanores eerste gedachte was: hoe zij Lena er toe zou bewegen haar bode te zijn, om een regel schrift tot hen te brengen, die haar ontslag uit het klooster konden vorderen.

Al de wenschen en overleggingen vun Elleanore, om een eenzaam oogenblik te vinden waarin zij haar zaak bij Lena bepleiten en Lena tot haar handlangster maken kon, waren nutteloos. Lena de voedsterling van liet klooster, de gedweeë leerlinge van priesters en nonnen zou liever een gloeiende kool in den zak van haar beste japon steken, dan eene geheime mededeeling van de hardnekkige ketter-sche Elleanore Marvin mede te nemen en over te breno-en. Lena was zoo geheel in de macht der hoofden van het klooster, dat, indien Elleanore haar al had kunnen overhalen, iets in haar belang te doen, de dag niet ten einde gebracht zou zijn, zonder dat de Moeder Overste er mee bekend geworden ware. Zuster Anna, die slim genoeg was, vertrouwde niet ten volle op Lena's gehoorzaamheid aan de Roomsche voogdij; zij gaf op de beide meisjes nauwkeurig acht en wilde niet toestaan, dat ze een oogenblik alleen waren. Elleanore werd wanhopend; haar afkeer van het klooster was getfoeg bekend, zij had hij de zusters niets te winnen of te verliezen. Zij gingen uit Lena's kamer naar de kapel. Voor de deur van haar eigen slaapkamer bleef Elleanore staan. «Kom even binnen, Lena; ik moei u alleen spreken.»

«Volstrekt niet!» zeide zuster Anna streng; «Lena's ziel moet niet van haar doop worden afgetrokken.»

Maai1 Lena stoorde zich ditmaal niet aan zuster Anna, en de smeekende uitdrukking op Elleanore's gelaat trof haar. «Hoor eens, zuster Anna.» zeide ze verstoord, «ztj kan niets zeggen, dat »nj zon kunnen schaden;» en zij sta[)te met Elleanore de kleine kamer binnen en stiet de deur aan.»

«Lena,» zeide Elleanore, «gij weet er alles van, waarom ik hier ben: ik ben een gevangene, tegen mijn wil en de wetten des lands; breng een boodschap aan mijne vrienden voor mij over.»

«O, dat kan ik onmogelijk doen, Elleanore. Wat zouden de biechtvader en al de zusters zeggen?»

«Slechts een woord, Lena — meld hun slechts, dat ik hier ben.»

«Neen, neen,» zeide Lena op hoogen loon, de Overste daarbij nabootsende: «gij zijt hier tot uw bestwil, Elleanore. Ik kan

-ocr page 141-

H- / S „x ■/ Jt .,/ .

127

niet tusschenbeide komen. Ik schaam mij over u : mij te vragen hen allen te verraden, op hetzelfde oogenblik, dat ik zal gedoopt worden ; wat denk je van mij ?» en zij ging weer naaide gang met een blik vol zelfbehagen en dit gepaard met de duidelijk merkbare teleurstelling op Elleanore's gezicht, stelde zuster Anna geheel gunst.

Eenmaal nog vóór dat Lena het klooster verliet, fluisterde haar Elleanore in het oor; «Och Lena, spreek toch een enkel woord voor mij!», maar Lena bleef hardnekkig weigeren: «Neen, geen syllabe. Elleanore; ik weet wat mijn plicht is.»

De doop had plaats gehad. Lena had het klooster verlaten «om de eenig ware kerk te steunen» in de wereld. Het was avond, en Elleanore leunende aan haar venster, zag op den

Idoor de maan verlichten tuin, en dacht aan hare vrienden, zoo dicht bij en toch zoo ver. Een zacht geklop, en zuster Agnes trad het kamertje binnen.door de maan verlichten tuin, en dacht aan hare vrienden, zoo dicht bij en toch zoo ver. Een zacht geklop, en zuster Agnes trad het kamertje binnen.

«Ik kom u goeden nacht zeggen,» zeide zij; toen naar buiten in den tuin ziende: «Hoe vredig is het! Ik ben in de kapel geweest om voor Lena te bidden.»

«Zuster Agnes,» zeide Elleanore, de non ernstig in de oogen ziendii-, «zeg mij : slaat de doop niet gelijk aan de opneming in uw kerk? Worden die gedoopten niet beschouwd als leden? Verbindt de doop hen niet voor goed aan de Roomsche kerk?»

«Zeker lijk,» gaf Agnts, zonder bedenken, ten antwoord.

«Hoe kan dan Lena's (loop overeenstemmen met haar plechtige en herhaalde beloften aan haar moeder? En hoe is deze handelwijs te rijmen met hetgeen pater Munot en de Overste aan dat zwakke, argelooze meisje gezegd hebben — zij stelden haar alleen voor gedoopt te worden, maar niet om zich aan hun kerk te verbinden.»

«Vraag 't mij niet,» zeide Agnes, «daar zijn zoo vele dingen, die ik niet kan begrijpen, en toch moeten zij goed zijn.»

«Omdat het gedaan is door de onfeilbare Kerk?»

«Ja, de Kei k kan geen kwaad doen.»

«Twijfelt gij nooit aan dat dogma, zuster Agnes? Kunt gij dus gelooven. dat een lengen dooi1 de Kerk gesproken in

! waarheid wordt omgezet?» waarheid wordt omgezet?»

Agnes schudde bedenkelijk het hoofd. «Uw woorden hebben de stoutmoedigheid in het vuur der jeugd.» zeide zij.

«Ach, zuster Agnes, laat. mijn woorden wat ze zijn. Maar houd u aan de goede, ware woorden van Jezus, dieik u heb voorgehouden.»

«Dal doe ik», zeide Agnes, «zij zijn het voedsel voor mijne arme ziel.»

-ocr page 142-

'128

«Zuster Agnes», zeide Elleanore, toen zij eens weder alleen met elkander op het orgel waren, omstreeks een week na Lena's vertrek, «er zijn twee punten waarover ik wel eens met u wilde spreken. De gedachte daarvan is voornamelijk bij mij opgekomen in deze Kapel, die ik zoo vaak vol van priesters en nonnen hei) gezien. Wanneer ik bedenk, dat er in dit land — en in bijna alle landen — ontelbaar vele «heilige orden» zijn, zooal gij die noemt, dan kan ik niet nalaten er ook aan te denken hoe om deze orden huisgezinnen zijn verstoord, ouders en kinderen ijn broeders en zusters bedroefd zijn en duizenden en duizenden menschenparen bescheiden zijn gehouden door die z. g. n. verdienstelijkheid van het celibaat? Om met uw paus te beginnen, die zich er op beroemt de opvolger van Petrus te zijn : waarom kan hij geen vrouw hebben. evenals Petrus, zooals gij weet, dat ons de Bijbel leert?»

«In deze zaak volgt de paus het voorbeeld niet van hetgeen St. Petrus deed, vóór hij tot het apostolaat werd verheven maar het voorbeeld van Petrus' Heer.»

«In dit en in andere gevallen bedoelde Christus stellig niet aldus nagevolgd te worden. Uw pausen en priesters denken er b. v. niet aan, dat zij evenals Christus hun leven aan het kruis zouden moeten eindigen. Paulus zegt uitdrukkelijk, dat hij het recht heeft een vrouw te hebben, evenals Petrus en de andere apostelen. Het komt mij voor, dat gij, door dus het huwelijk te verachten, God onwillekeurig beschuldigt, dat Hij iets verkeerds heeft ingesteld en in stand houdt.» 0

«Wij noemen het huwelijk geen zonde op zich zelf »

«W aarom het dan verboden ?»

«Herinner u wat St. Paulus zegt, n.l. dat hij wilde, dat allen hierin waren als hij zelf; en tot de weduwen en onge-huwden, dat het voor hen goed was te blijven gelijk hij was.»

«Maar Paulus zegt ook in dei brief aan de Hebreeën, dat het huwelijk onder allen eerlijk is.»

«Is dat zoo?» zeide Agnes. «Ik wist dat niet. Maar toch zegt hij ook, dat de ongehuwde zich het meest om de kerk bekommert, en ook dat terwijl hij die trouwt wel doet, zij die niet trouwen beter doen.»

«Als het oude liedje.» zeide Elleanore, guitig lachgnd,

«.Zij die trouwt, houdt Gods gebod;

Zij die niet trouwt, dient beter God.'

Ik heb er geen iieraoonlijk belang bij, zuster Agnes, dat verzeker ik u.»

-ocr page 143-
-ocr page 144-
-ocr page 145-

y */ - s \v\ Avi mt v- Sam//jt -x - r ^ rfy

-129

«■Waarschijnlijk riiet,» hernam zuster Agnes, op wier droefgeestig gelaat nooit een glimlach kwam. «Maar wat was uw andere punt?»

«Het Vagevuur. Dat is een leer, die ik niet uitstaan kan.»

«Zij is onuitstaanbadr voor het vleesch en voor het natuurlijk hart, dat vijandig is jegens God.»

«Maar ik denk dat omtchrijiuurlijk 'K. Nu, zuster Agnes, waartoe dient het vagevuur?»

«Voor de voltooiing der reiniging — voor het verteren van de overblijfselen der zonde door het vuur.»

«En dat heet ik onschriftuurlijk, omdat de Bijbel ons zegt; het Moed van Jezus Christus reinigt ons van nl.lv. zonde.»

«Gij voert al uw bewijzen aan uit den Bijbel, en dat is een boek. waarvan ik heel weinig weet,» zeide Agnes.

«Uw Kerk staat aan een groote misdaad schuldig door u van den Bijbel te berooven, want Gods Woord zegt van dit geheel eenige boek: «de Heilige fc'chriften die u wijs kunnen maken tot zaligheid.» Even als het wijwater, beschouw ik het vagevuur als een oveiblijfsel van het heidendom. Het was de leer van Plato en van andere Heidensche wijsgeeren, dat de zielen, nadat zij de lichamen verlaten hadden, een loutering moesten ondergaan, voordat zij het Elysium konden ingaan. Lucht, vuur, en water waren reinigende elementen, en naar mate den graad der boosheid van den geest moest hij gereinigd worden door «vlugge winde,i.» «de machtige zee», of in het vuur verbrand! Nu, lieve zuster Agnes, heeft uw Kerk ongetwijfeld een heidensch bijgeloof gesteld boven het dierbare en machtige bloed van Christus.»

«Gij brengt mij aan het wankelen,» riep Agnes zenuwachtig uit. Ik begin te gelooven dat ik er geen goed aar. doe, met u te spreken!»

«Denk dan aan den gezegenden Jezus,» zeide Elleanore, ernstig; «d«t kun geen kwaad. zijii.ygt;

Zuster Martha was meer den omgang met Elleanore gaan zoeken, sedert het vertrek van Lena, eti zij zocht haar gewoonlijk in het uur voor den tuin op.

Op zekeren namiddag zat zij dus bij haar, en sprak: «Elleanore, gij ziet er bleek en vermagerd uit,, zou ik zoo zeggen.»

«Dat is geen wonder,» zeide Elleanore treurig, «terwijl ik voortdurend naar mijn lieve vrienden verlang.»

«Dat is menschelijke zwakheid en dwaasheid, dat in den dampkring van het klooster wel zal afsterven, en gij zult

9

-ocr page 146-

er ii boven verlieflen, zoo als ik het gedaan heb.» zoo merkte Martha met zelf'voliloening op.

«Ik wenschte h wel iets te vragen, zuster Martha,» zeiile Elleanore. «Een mijner nichten zeide mij eens, dat zoo ik beloofde aan de Roornsche kerk twee duizend pond te geven, zoodra ik in het bezit van mijn kapitaal kwam, men mij ongemoeid zoude laten en mij laten gaan waar ik wilde.»

«Daar kan ik n niet op antwoorden,» zeide de non.

Kfii paar dagen later zeide Martha, thans dienaangaande ingelicht door de Overste, tot Elleanore. «Kr is geen twijfel aan dat, zoo gij genoemde som wildet beloven, gij uw vrijheid zoudt herkrijgen. Natuurlijk,» voegde zij er vergoelijkend bij, «zouden wij verwachten, dat uw hart spoedig zulk een gave zou volgen.»

«Maar zou men op miju belofte zonder meer, vertrouwen?»

«Ik meen van Ja.»

«Ja.» hernam Elleanore levendig,» omdat ik een Protestante ben en ik geleerd heb. mijn woord te houden.»

«Wilt gij den biechtvader die som belooven ?» drong Martha aan.

«Neen,» zeide Elleanore ; «Jk heb geen vrijheid, over mijn eigendom zóo te beschikken. Ik vroeg dat alleen, om mij van de reden mijner gevangenschap hier te verzekeren.»

Dat was een scherpe aanmerking maar verdiend en naar behooren aan de Overste en pater Munot oveigebracht, werd zuster Martha en een andere non, Anna geheeten die een nicht van de Overste was, en veel overeenkomst met deze had, ingeprent zorgvuldig Elleanore's gevoelens daar over wit te vorscben en daarvan nauwkeurig verslag uit te brengen.

Wederom eens in den tuin bijeen, begon zuster Martha dapperlijk den eersten aanval, volgens de haar gegeven aanwijzingen.

«Elleanore, ik vermoed dat, waar f^ij hier zoo lang onder heiligende invloeden geweest zijt, gij welhaast bereid zult zijn, uw vroegere dwalingen te erkennen en iu plaats daarvan de zuivere leer der kerk aan te nemen.»

«Geenszins,» gaf Elleanore, zonder zich te bedenken ten bescheid. «Ik ben Protestantsch, en als zoodanig teeken ik met alle macht verzet aan tegen de inrichting « n de leer van uw Roornsche kerk en zal ik haar nooit de minste toenadering toonen.»

«Waar hebt gij op tegen? Waartegen protesteert gij?» vi'oeg zuster Anna zich naast Martha en Elleanore neerzettend.

-ocr page 147-

131

«Ik protesteer tenren de vereering van Maria — de aanbidding van een vrouw, waar ons bevolen wordt: Gij zult den Heere nwen God aanbidden, en Hèm alleen dienen.»

«En wat nog meer?» riep de ontstelde Martha uit.

«Ik protesteer tegen het bidden tot de heiligen, of het verlangen naar hun tusschenkomst, want er is maar w.n Middelaar Gods en der menschen, namelijk : Jezus Christus.»

«Elleanore wacht u voor uwe ketterijen I Elk woord, dat gij spreekt kost u jaren in het Vagevuur,» zeide zuster Anna ernstig.

«Dat maakt niets uit, want dat bestaat niet,» antwoordde Elleanore. Ik ontken ook de waarde van de mis, dewijl de ouwel het offer wordt genoemd, dat men aanbidt, want er is slechts een offer voor de zonde. Christus werd eens voor al' geofferd.»

«Weet gij noir meer van zulke vreeselijke ketterijen!» riep zuster Martha uit, die voor iiet eerst met de belijdenis van het Protestantisme in aanraking kwam.

«.la,» ging Elleanore voort, «'t is zonde en schande den wijn bij de communie aan de menigte te onthouden, want Jezus zegt: «Drinkt allen daarvan.»

«O. verschrikkelijk ! verschrikkelijk !» riepen de beide nonnen uit. Op dat oogenblik kwam Pater Munot opdagen, en de nonnen gingen eerbiedig weg, Elleanore met den priester alleen latend, terwijl de andere «zusters» en leerlingen als bij afspraak dien kant van den tuin vermeden.

«Gij hieldt daar een ernstig gesprek met de zusters. Ik hoop. dat het gepast was,» zeide pater Munot.

o Daar moet gij zelf maar over oordeelen.» zeide Elleanore koeltjes. Ik praiesteardK tegen de dwalingen in uwe lunr, en was op het punt om tegen uw bestuur te protesteeren.»

«Gij wilt zeker wel zoo vriendelijk zijn, mij met die verdere opmerkingen te begunstigen.» zeide de priester scherp.

«Met genoegen.» zeide Elleanore, kalm. «Ik protesteer tegen de lerr der onfeilbaarheid van den paus — tegen de leer, die van hem beweert, dat hij onmogelijk kwaad kan doen.» t) Wanneer ik bedenk, dat er in den loop der eeuwen vele pausen

■n De qnaestie van den zetel der onfeilbaarheid is door de Romanisten in hun eigen voordeel uitgelegd — terwijl de Gallicanen beweren, dat deze in een Concilie bestaat, de Ultramontanen daarentegen verklaren, dat de paus onfeilbaar is.

-ocr page 148-

132

berucht zijn geweest wegens monsterachtige misdaden ergt; toomelooze ongebondenheid, evenzeer als wegens hun grondbeginselen — wanneer ik bedenk dat er op zekeren tijd niet minder dan drie twistten om den «stoel van Petrus», die alle drie zich onfeilbaar verklaarden en voor den eenigen waren opvolger van Petrus — dan noem ik uw leer betreil'ende den paus een leugen.»

«Dat is een zaak, de /««/• betreffend. Ik meende dat gij mij uwe meening zoudt zeggen over hel bestuur,-» zeide pater Munot, bleek van woede en met groote inspanning zich beheerschend.

«Laat me dan 't mijne zeggen over het bestuur. Ik protesteer tegen de verheffing van Petrus tot het «fondament» en den «hoeksteen» van uw kerk, want niemand kan een ander fondament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Christus Jezus, «terwijl Jezus Christus zelf de hoeksteen is » Ik protesteer tegen de instelling der absolutie door den priester; «de vergeving der zonden is aan God,» en alleen de Zoon des menschen heeft macht op aarde om de zonden te vergeven, ik protesteer tegen de vereeniging van Kerk en Staat en de wereldlijke macht van den paus, en, om nu nog maar iet;s te noemen van 't vele, dat er tegen de Roomsche kerk is in te brengen, pater Munot, wil ik Johnson aanhalen, die zegt: Indien de Bijbelsche aanduiding van den antichrist ware besloten met het bevel van «houdt den di^f», dan ware er geen sheriff in Engeland, die den paws niet arresteeren zon. üij herinnert u zonder twijfel, hoe Paulus in den eersten brief aan Timo-theus zegt: In de laatste dagen zuilen sommigen afwijken van het geloof, zicli begevende tot «leeringen der duivelen», verbiedende te huwen en gebiedende van spijzen te onthouden, hetgeen precies overeenkomt met de inzettingen uwer kerk en waardoor alzoo de Roomsche kerk als met den vinger woi'dt aangewezen.»

«Over deze punten, ondeugend, Goddeloos, kettersch meisje, alleen geschapen voor de anathema's der heilige kerk! — welke vervloekingen u in het verderf zullen doen verzinken — zult gij nader van mij hooren;» en met deze bedreiging trok pater Munot at.

Dien nacht droomde Elleanore niet anders dan van de akeligheden der Inquisitie; zij verbeeldde zich, dat zij een martelares was voor de waarheid, die zij beleed, en in haar droomen bereidde zij zich voor, om de gruwelijke folteringen te verduren, die van oads af Gods heiligen door de handen van Rome hebben ondergaan.

-ocr page 149-

133

Uit deze koortsachtige droomen ontwakend, keek zij door •de kleine ruitjes. Zoo als gewoonlijk, was de deur van haar kamertje des nachts van buiten gesloten. Evenals duizendmaal' te voren bepeinsde zij allerlei plannen om te ontvluchten, maar steeds zonder eenige hoop. Waakzame wachters, nauwlettende cipiers, dat waren de «zusters» inderdaad!

Telkens en telkens weer had Elleanore een gelegenheid gezocht om de banier der slavernij te verbreken, maai' tot nog toe te vergeefs.

Zij zuchtte; de wereld, die voor haar uitgespreid lag als een ruimen akker, waar zij zou kunnen arbeiden in den dienst des Heeren ; het leven, met zijn roeping en genietingen, zijn liefde, zijn vriendschap, zoo uitlokkend voor haar jonge hart scheen voor altijd voor haar gesloten te zijn.

Een kleine ruimte — die muur, die zware deuren en kleine ruitjes — sloten haar af van alles, wat zij in de wereld lief had. Zij had van Lena en Mignon vernomen waar zij zich bevond. In minder dan een half uur konden haar rappe voeten haar naar de woning van den heer Reyburn brengen. Maar helaas, de grendels en muren en traliën zaten daar tusschen! Zij begreep, dat zij dooi' haar heftige en moedige taal lot pater Munot gesproken, de wraak van Rome had gewekt, en die nu moest ervaren. Maar ofschoon pater Munot woedend was, had hij toch zijn gezond verstand nog. Verscheidene personen, als mevrouw Mergon en haar dochter Bridget, en zijn eigen koster, wisten waar Elleanore was. Zij konden wei eens den roof verraden; haar vrienden waren machtig, en zochten voortdurend naar haar. Elleanore was een persoon van beteekenis zoowel door stand als vermogen. Buitendien had zij onvervreemdbare burgerrechten. Ja, hij moest voorzichtig met haar te werk gaan.

HOOFDSTUK VIII.

Zuster Agnes in twijfel en vreeze.

Den namiddag volgende op dien waarop Elleanore zoo onbewimpeld in den tuin tegen pater Munot haar overtuiging had uitgesproken, werd zij door zuster Anna naar de kamer van de Overste ontboden. Toen zij de kamer binnentrad, stond Elleanore tegenover de Moeder-Overste, pater Munot, en den

^□daden en =^Jn grond-—i tijd niet —die alle quot;en waren Ü'ende den

Sij mij uwe —not, bleek

end. Ï3k pt-otes-~ment» en =!en ander Christus 3k protes-—ster; «de Zoon des quot;vergeven. —lat en de =111' ietiS tG is in te =zegt: In-si beslocen sen sheriff ■herinnert ■ui Timo-iijken van sen», ver-sithouden, -»ver kerk =:n vinger

ii meisje, Ikerk! — verzinken adreiging

Ie akelig-n marte-droomen verduren, •me heb-

-ocr page 150-

134

biechtvader van het klooster, aan een tafel midden in de kamer gezeten. Tegenover hen stond een stoel, en de abdis wenkte Elleanore plaats te nemen; maar zij weigerde te gaan zitten, en achter den stoel zich posteerend, kruiste zij de armen over de leuning en keek zoo kalm het Roomsche klaverblad aan.

«Dochter Elleanore,» zeide pater Munot vriendelijk, heel anders dan toen hij den vorigen dag toornig en heftig van baai scheidde. «.W ij hebben u hier laten roepen uit ^roote liefde voor uwe ziel.»

De Roomsch Katholyke kerk is de eenige poorte des hemels. Het is een jilichl, tot haai' te belmoren. Er niet toe te be-hooien is zonde. Wij vragen u nu, als uwe welmeenende zielevrienden : wilt gij uw kettersche dwalingen afzweren en in de eenig ware kerk komen ?».....

«Heden niet.» zeide Elleanore bedaard.

«Heden niet! en wanneer dan?»

«Nooit!» verklaarde Elleanore, met nadruk,» zoolang als God mij kracht geeft, om Zijn Naam te belijden, en als een goed Protestant Hem oprecht te dienen.»

«Wij hebben nu een tijd lang.» vervolgde de biechtvader, met veel geduld gepoogd, u met de kerk te verzoenen en u m de ware schaapskooi te leiden. In plaats van u onze onderrichtingen ten nutte te maken, hebt gij getracht uw ongeloofs-theorieën onder de vredige bewoonsters van dit klooster ingang te doen vinden. Gij spraakt onlangs zeer Goddeloos tot zuster Anna over de «Onbevlekte ontvangenis!»

«Ja,» hernam Elleanore, «ik zeide haar, dat het een leerstuk van menschen was, en geen Schriftuurlijken grond heeft.»

«Daaiover hebt gij geen recht te oordeelen,» zeide de priester.

De Dijbel gebiedt mij ; alle dingen te onderzoeken en het goede, te behouden,» gaf Elleanore hierop ten bescheid.

«Gij hebt reeds te veel uit den Bijbel aangehaald,» zeide patei Munot. «De Bijbel is niet voor onwetende en onge-leerde menschen. Vaste spijs is niet voor kleine kinderen. De kerk als een echte voedster-moeder verschaft den kleinen kinderen de melk die zij behoeven in zulke boeken als u overvloedig in het huis uwer tante zijn uitgereikt.»

«De Bijbel zegt: Timotheus kende de Schrift van kind*-been af,ygt; en ook David zegt; Zoo niet Uwe wet mijne vermaking ware geweest, dan zou ik in mijn druk vergaan zijn.»

«Ik zou u tal van plaatsen uit de «Kerkvaders» kunnen noe-

-ocr page 151-

135

niet;, waarin «lat alles wordt onderworpen aan lie uitspraak der kerk, en niet aan de opvatting van private personen.»

«Het Woord van God zegt ons duidelijk, dat indien zelfs een engel uit den hemel ons een andere leer predikte, dan die welke in den Bijbel vervat is, wij die niet moeten a innemen. En ik wil allf vaders, pausen, kardinali'ti oi bisscliop-pen die er ooit geleefd hebben niet gelooven, tegen het woord van God in.»

nWegens zulk een onbezonnen praat is menigeen met den dood gestraft,» zeide (Ie Overste.

«Ja, dood gemarteld door de wreede hand der Inquisitie,» antwoordde Elleanore,» die gij wel gaarne ook in dit land zoudt invoeren.»

«Dat is een leugen!» zeide pater Munot, «de Kerk heeft de Inquisitie nooit goedgekeurd.»

Heeft uw Kei k dan niet dezei dagen nog Arboesgecanoniseerd,

een der Spaausche Inquisiteurs, dooi'zijn wreedheid berucht I)?

Laat de geschiedenis getuigen of de Inquisitie niet een bevoorrechte instelling van u is.»

«Nu gij van de geschiedenis spreekt,» zeide pater Munot, «de geschiedenis is daar om het te bewijzen, dat uw Pro-te tantsche Kerk eei; mengelmoes van Roomsche renegaten is. Uw kerk bestaat uit het uitschot der ware renegaten slechts uit degenen, die tegen ons vaderlijk bestuur en de tucht weerspannig waren, een troep uitgebannen booswichten, die eens het lidmaatschap onzer gezegende huishouding eischten, terwijl zij elke aanspraak daarop verbeurd hadden».

«En ik hoorde een ander-e stern van den hemel, zeggende. Ga uit van haai', mijn volk. opdat gij geen deel hebt aan hare zonden, en dat gij geen van haar plagen ontvangt,» zeide Elleanore met een duidelijke stern.

«Durft gij ile Schrift zoo te verdraaien en op de heilige Katholyke Kerk toepassen wat blijkbaar geschreven werd van het heidendom ?» repliceerde pater Munot.

«Of deze woorden al dan niet op Rome betrekking hebben, laat dat hen getuigen, die omgekomen zijn in uw kerken, tusschen muren levend zijn ingemetseld, die vele zielen van martelaars onder het altaar, en de milioenen die gij nu nog in geestelijke slavernij houdt ?» riep de opgewonden Elleanore uit.

1) De «Loiidoa spectator» verzekert, dat een dergenen, die in 1867 zijn gecanoniseerd, Arboes is, een Spaansch inquisiteur.

-ocr page 152-

13Ü

«Het is nutteloos,» riep de priester uit,» verder met dit dwaze, onwetende, en slechte meisje te spreken. Zij is erger dan een heiden, en rijp voor het verderf.»

« Wij zullen haar nog een weitiig langer tijd laten om zich te bekeeren.» zeide pater Munot. «Elleanore Marvin spot niet Janger. Wij zullen u twee weken toestaan, om berouw te toonen en vergeving te zoeken. Daar zijn nog andere kloosters, ja, en andere landen, dan dit Als gij oproerig blijft en uw hart verhardt, dan zult gij de macht der kerk bij haar hoofdbron ondervinden. Bekeer u in deze twee weken van uwe ketterijen ; wees verstandig, als gij niet voor uw dwaasheid gestraft wilt worden. En bedenk hoe zacht wij met u handelen. JNa al uwe ketterij, na al uw hoon, houden wij u nog hier m een aangenaam teliuis onder zachten dwang— mooo-t o-ij zijn op een uitnemende instelling waaraan liefhebbende ondens la 1 rotestantsche ouders, gaarne hun kinderen toevertrouwen.»

«Ja» nep Elleanore thans tot het uiterste geprikkeld uit; «1 rotestantsche ouders, verraders van hun Protestantsche beginselen, zenden hun kinderen tot u om opgevoed te worden, en dan zijn ze verbaasd en verontwaardigd als hun kinderen Hoomsch worden. Alsof zij de melk der wolvin konden zuigen zonder haar aard in te drinken !»

«Ga weg,» zeide pater Munot, op hoogen toon. «Wanneer ik je over twee weken weer zie, dan zal het zijn om slechts eene vraag te doen. Wanneer gij dan geen boete doet voor al deze booze wegen en woorden, dan zal je straf overeenkomstig eigen verkiezing zijn.»

Elleanore keerde zich bedaard om en verliet de kamer. Aan het einde van den langen gang stond de deur open en 't was a ,le tuln rnet11 schaduwrijke plekjes haar noodigde naar de koelte en de stilte. Met hooge kleur en hijgende ging zij naar buiten, en daar de zusters en leerlingen in het lao-er gedeelte van den tuin waren, sloop zij naar een kleine bank tusschen een dicht seringenboschje. Hier had zij in den laat-sten tijd menigmaal korte samenkomsten met Mignon, die hoe langer hoe vertrouwelijker waren geworden. Zij was er ook nu nog niet lang, of Mignon kwam tot haar.

«Ik zag hem daar binnengaan,» fluisterde Mignon snel «en om u zenden. Wat zeiden ze ?»

«Zij geven mij twee weken tijd om van Godsdienst te vet-andeien, en als ik het niet doe, willen ze mij naar een vreemd Jand zenden. Ü, Mignon, als ik r.u niet ontvluchten kan, zal ik mijn vrienden nooit wederzien !»

-ocr page 153-

■t,.. - ^ - S Ui *,!ÊÊl ^ s M ,*** .**■. ,

137

«Zult gij u bekeeren, en hen toch toegeven ?» vroeflt; Mignon

«Neen, neen ! ik kan nooit van Godsdienst veranderen.»

«Ik geef niets om den Gorf.s'diflnst,» zeide Mignon, botweg, maar ik zou voor niets ter wereld een non willen zijn.»

«Wat zal ik doen?» zeide Elleanore, terwijl de tranen haar over lt;ie wangen vloeiden toen als reactie op haar overspanning, de moed haar ontzonk.

«Schrei maar niet.» zeide Mignon deelnemend, zeer bewogen. Gij zult, naar hals gaan. Ik kom morgen bij u ; en weg vloog ze een kapel achterna.

Den volgenden dag zag Elleanore, dat haar gewone leerboeken van haar lessenaar in de schoolkamer waren weggenomen, en vervangen door een stapel Roomsche Godsdienstige boeken. Zij zat den geheelen dag aan haar lessenaar, zonder dat zij aan de les mocht deelnemen.

's Middags zeide zuster Martha koeltjes tot haar: «Ik kan u geen handdwerklessen meer geven ; gij moet nu uw aandacht bij andere dingen bepalen.» In de eel zaal werd Elleanore aan een tafeltje in een hoek gezel, om alleen te eten en opdat niemand met haar spreken zou. 's Avonds kwam zuster Agnes op haar kamer. Ue vriendelijke oogen de)' non stonden vol tranen. «Elleanore, ik kan u geen muzieklessen meer geven,» zeide zij. «En ik mag niet meer met u spreken. Zij zeggen, dat gij niet voor ons past en een verkeerden invloed op ons uitoefent.»

«En vraagt gij mij ook, van geloof' te veranderen en non te worden ?» vroeg Elleanore.

«Vraag mij toch niet,» zeide Agnes, «mijn arme ziel is vol van vreeselijke twijfelingen »

«Zuster Agnes,» zeide Elleanore, de kleine witte handen vastgrijpend, en haar ernstg in de oogen ziende, «hier scheiden wij van elkander. Maar laat al uw heiligen en maagden varen, en hond u alleen aan den Heer Jezus vast, en in den hemel zult gij aan Zijne voeten voor eeuwig zitten, en daar zal ik u weer ontmoeten.»

Agnes boog het hoofd; haar tenger lichaam trilde van ontroering, haai1 handen waren klam en sidderden niet minder, en m^t een bitteren, hartbrekenden zucht verliet de arme non de kamer. Hierna kwam zuster Agnes niet weer om «goeden nacht» en «goeden morgen» te zeggen. Zuster Anna, streng en koud, ontsloot de deur op het luiden der bel en wenkte Elleanore, om met de anderen naar de kapel te gaan. De meisjes groetten Elleanore niet langer zooals vroeger, maar

-ocr page 154-

138

zagen haar nieuwsgierig aan, en als zij flichtbij kwam, draaiden zij hun hoofden om.

Volgens belofte kwam Mignon d'gt;n volgenden dag een oogen-bük in den tuin om Lileanore te spreken. Zij sprak gejaagd: «Elleanore, wanneer gij hier van daan zijt, zoudt gé mijn vriendin zijn en aan mij gedenken?»

«Natuurlijk zou ik dat, Mignon.»

«En zoudt gij, als ik er uit ging, mij helpen en mij genegen zijn? Gij hebt veel geld en kunt doen wat gij wilt. Zoudt gij mij als eeu zuster tot u willen nemen? Niet een zuster-non, ik meen een werkelijke zuster.»

«,1a. Mignon dat zou ik», zeide Elleanore, terwijl een straal van hoop haar in 't hart viel, bij den ernst van liet kind.

«Wel nu.» zeide Mignon, op haar gewone rappe wijze van doen, haar slem veranderend: «Ik zal nu voorlaan in allen ernst en niet meer zoo mal lol u spreken. Elleanore zeg nu lot mij : «Mignon, je hebt een kleine mopneus, die heele maal tusschen Je oogen opwipt?»

«Waarom Mignon?» zeide Elleanore.

«Zeg het dan», zeide Mignon stampvoetend.

«.Ie spot mei alles,» zeide Elleanore, teleurgesteld, en herhaalde toen als een papegaai; «Mignon je hebt een kleine mopneus, die heelemaal tusschen Je oogen opwipt.»

Mignou draaide zich om en liep naar de andere zijde van den tuin, waar zuster Anna. nadat zij eenige oogenblikken met zuster Martha gekibbeld had, alleen wandelde.

«Zuster Anna», riep Mignon hardop, ik houd niet van dat kettersche meisje, die Elleanore, en spreek nooit meer tegen haar !»

«Wat heeft ze nu weer gedaan?» vraagde zuster Anna, op den toon van iemand die het verhaal van een vreeselijke misdaad gaat aanhooren.

«Zij spotte met alles en — en ik heb een mopneus, die heel eigenwijs tusschen mijn oogen omkrult zegt ze. Mijn neus is zoo goed als de hare zou ik denken.»

«Daaruit zie Je weer hoe slecht menschen handelen als ze kettersch zijn», zeide zuster Anna uit de hoogte.

«Ik wil niets meer met haar te doen hebben,» zeide Mignon.

«Ja, houd Je daaraati, anders zal zij je ziel vergiftigen.»

«En ik wil geen ketter zijn!»

«Natuurlijk niet; gij wordt een non.»

«Dan zullen wij dat haar niet laten worden, ik wil haar niet als zuster erkennen want ik kan haar niet uitstaan» zeide

-ocr page 155-

139

'M

Mignon. die deze opmerking van de zotste grimassen achter zuster Anna's rug had laten voorafgaan.»

«Gij zijt een goed kind Mignon, en ge doet wèl dat gij de ketters haat,» zeide zuster Anna, haar goedkeurend toeknikkend. «Ga nu maar spelen en spreek niet meer met Elleanore.» En de listige kleine kweekeling van Rome liep naar haar jonge speelnootjes.

Ondertusschen liet de alleen gelaten Elleanore haar gedachten den vrijen loop Veronderstel dat zij vrij werd, zou zij dan niet genoodzaakt zijn voor Mignon de rol van schenker met .lozet' te spelen. Zou zij onder haar eigen vrienden zijnde, de kleine vriendin van het klooster vergeten ? Maar, al vergat zij haar niet, wat zou zij voor haai- kunnen doen ? Daar zou misschien geen gelegenheid zijn om Mignon te helpen. Mignon scheen hopeloos geketend aan het leven, dat zij verfoeide. Ja, Mignon zou zekerlijk non moeten worden; al gaf' zij niets om den «Godsdienst,» en hoewel zij het rondweg verklaarde, dat zij het nooit zou doen.» De een of' andere oude zou Mignon's karakter wel weten te vernietigen en haar wel in een klooster brengen, dat er nog beter op ingericht was. zulke weerspannige naturen te temmen. Misschien i.ou dat ook Elleanore's tigen lol zijn, tenzij ze ontsnapte; en hier bepaalden haar gedachten zich weer bij dit onderwerp. Zou Mignon haar kunnen helpen ? Uet is waar de muis verloste den leeuw uit het net, maar die kleine muis was zelf' verstrikt in de mazen van het net.

«ti- blijkt slechts uit hoe hopeloos mijn toestand is, wanneer ik bereken, wat hulp mij een arme kleine gevangene als Mignon is, zou kunnen aanbrengen,» tot deze slotsom kwam Elleanore met een zucht.

Herhaaldelijk had Elleanore een stuk papier, waarop zij haar toestand beschreef' aan een steen gebonden heimelijk over dun hoogen tuinmuur geworpen, maar die pogingen om haar verblijf' aan de buitenwereld bekend te maken waren alle mislukt ; zulke stukjes papier vinden gewoonlijk hun weg in de mand van een voddenraper en worden dan ongemerkt overgebracht naai- den een of anderen papiermolen. Aan haar afgezonderden hoektafel gezeten zay Elleanore den dag na haar gesprek met Mignon, onwillekeurig naar de tafel dei-leerlingen, en ving toen Mignons blik op : het onbegrijpelijke kind bracht eensklaps de palm van haar hand aan haar neus en duwde het dooi- haarzelve bespotte lid geheel naai- boven, uit zijn gewonen stand, daarbij haar vroegere vriendin ondeu-

-ocr page 156-

140

gend aanziende. Elleanore zag, dat zuster Anna recht te vre-lt;ien deze handeling gadesloeg en werd vuurrood, toen zij den blik op haai' vestigde. Zij meende, dat Mignon heel wonderlijk en onhartelijk was, en kon niets meer van haar middagmaal gebruiken ; Mignon echter at met smaak.

Den volgenden morgen, op weg naar de kapel zijnde maakte Mignon zich met haar elleboog plaats, opvallend 'langs Elleanore loopende, haar zonder verontschuldiging op den voet trappend, en bij de deur van de kapel gekomen, draaide zij zich onverwachts om en wierp Elleanore een handvol wijwater vlak in het gezicht, toen, alsof' dit nog niet genoeg ware, rukte zij den zakdoek, die Elleanore uit haar zak had getrokken haar uit de hand, en sloot zich weer bij de schare aan met veel vertoon van devotie.

«Zelfs Mignon heeft zich tegen mij gekeerd,» zoo moest Elleanore bedroefd erkennen, zelfs in het schoolvertrek was zij niet beveiligd tegen de vervolgingen van Mignon. Van het opzeggen van haar les uit den catechismus terugkomend, wierp de booze kleine meid koelbloedig een vollen inktkoker in den schoot van Elleanore, welk feit, in plaats van Mignon «en berisping van zuster Anna te bezorgen die toen het opzicht over de school had, een snauw aan 't adres van Elleanore ten gevolge had, met bevel een korn water te halen en «en doek om den inkt op te nemen

«Pas op,» zeide Mignon, «of zij zal nog het wijwater uit de kapel daarvoor halen, zij is zoo'n ketter;» waarover al de andere leerlingen lachten, Elleanore zag Mignon verwijtend aan, die terstond haar neus op een onnavolgbare manier naar boven drukte.

Geheel verslagen, dat alle meisjes zoo eensklaps in vijanden waren verkeerd, besloot Elleanore een poging te doen om de genegenheid van Mignon te herwinnen, dus trad zij later in den tuin op haar toe en zeide, «Mignon, waarom behandelt gij mij zoo?»

«Dat komt alles van mijn mopneus,» zoo plaagde haar Mignon, met een zuur gezicht eti naast zuster Anna gaande staan.

«Wat heb ik je ooit gedaan, om zoo onaardig tegen mij te zijn Mignon?» ging Elleanore voort.

«Gij zijt een ketter, en geen enkel meisje moest met u spreken,» riep Mignon uit.

«Dat is een uitstekend antwoord, ik hoop dat Elleanoie de dwaasheid der ketterij zal inzien,» merkte zuster Anna op.

-ocr page 157-

----'M initfirr r r r rr xc..

1-41

Elleanore ging naar haar lievelingsplaatsje waar Mignon dadelijk op Jiaar aanvloog, angslig zeggende. «Bederf toch door uw spreken niet alles. Waarom is het dat ik zoo raar doe ? . .. en zij sprong weer weg.

Daar ging Elleanore een licht op. Wat ben ik toch dom ! zeide zij in zich zelve. Mignon heeft liet een of andere plan in het hoofd; ik zal naar nauwkeurig gadeslaan.»

Anderen sloegen Mignon ook zorgvuldig gade, verwonderd over haar veranderd gedrag. Zij was steeds de oorzaak en het middelpunt van zekere gisting en onrust in het klooster geweest, maar nu ging alles veel kalmer en beter. In de kapel was Mignon rustig en tamelijk aandachtig; op school zat ze tevreden aan haar lessenaar, leerde de catechismus eti de andere lessen, en plotseling ontdekte zij, dat zij heusch in staat was cdiet geloof» te onthouden. Onder de lange preeken van de Overste en zuster Anna gedroeg zij zich betamelijk, en, tot zuster Martha's gioote verlichting, moest niet meer dan het halve borduurwerk, dat Mignon den eenen dag gemaakt had, den volgenden dag weer uitgehaald worden.

Vroolijk als altijd gedurende het uur voor (Jen tuin, ofschoon zich minder met haar speelmakkers bemoeiend en meest bezig met touwtje springen en bal werpen in hoeken en gaten en dicht bij den muur, overal op de meest afgelegen plekjes rondhuppelend, stond Mignon eindelijk in een achterafpoort op het erf' van het klooster, die zelden werd gebruikt. Het was een stevige poort, overdekt met spinnewebben, in een nis en voor 't oog verborgen door een ouden sneeuwbalheester, die de afmetingen van een boom had gekregen. Mignon krabde met een takje het vuilnis uit, dat het sleutelgat vulde, blies er dooi', bracht het oog er voor en trachtte er door naar buiten te zien. «Mijn hemel,» zeide zij, «hoe wou ik dat ik over den muur kon zien!» Toen verwijderde zij eenige steenen en wat spiokkelhout, dat voor de poort lag, en met een zucht, zeggende: «welnu, het doet er niet toe!» danste zij wegnaar den anderen kant van den tuin. Den volgenden dag was zij weer aan de poort, en krabde in de spleten bij de poort met de punt van een stok. Eensklaps staakte zij dit werk en ging weg. Het volgende uur van uitspanning stelde Mignon voor, verstoppel tje te spelen, en wist zich toen zoo goed te verbergen, dat hare speelmakkertjes na bijna een kwartier zoeken het opgaven, en riepen, dat zij te voorschijn zou komen. Zij had zich in de oude poort verborgen en zich daar bezig gehouden met een stuk van een ijzeren hoepel te schrapen, zij

-ocr page 158-

J 42

had flat, onder liaar voorschot verborgen, daar heengebracht.

«Mignon,» zeide een van haai- kleine makkertjes, ovat is er met je gebeurt.' Je bent zoo heel anders dan vroeger.»

«Ik ^ moet wel zoo zijn, verzekerde Mignon, op plechtilt;?en toon. ik heb een visioen gehad.»

«Len visioen I» riepen de anderen zich rondom haar scharend.

«Vei tei het ons, Mignon!»

«O!» zeide Mignon met een verslagen gezicht, «ik zag onze vrouw, en zij zeide tot mij, dat als ik niet bet^r werd, ik weggebracht zou worden, ver weg door een donkere poort naar een groote nare plaats. En zij zeide mij ook, wie mij goed zou maken.»

«Wie was dat?» vraagden de kinderen.

«Dat zal ik aan niemand vertellen !» zeide Mignon.

Kort daarop sprak zuster Anna Mignon aan: «ik hoor dat je een visioen hebt gehad.» Nu was zuster Anna te verstandig, om in visioenen te gelooven, maar zij veronderstelde, dat ife vermaningen en bedreigingen die herhaaldelijk tot Mignon gericht waren geworden, het kind iets hadden doen droomen, dat op haar jeugdige verbeelding indruk had gemaakt.

«.Ia,» zeide Mignon tot zuster Anna, «dat heb ik».

«Ik hoop dat het je beter zal maken», zeide zuster Anna.

«Dat geloof' ik wel,» hernam Mignon. «het maakte mij zoo bang.»

«Kn wie is het, die u kan leeren goed te worden?» . . .

«Dat kan zuster Maria, omdat zij de naamgenoot van onze Vrouw Is,» antwoordde Mignon.

«Zuster Maria Is een goede oude vrouw en kan u zeker wel zeggen, hoe gij veel beter kunt worden» stemde zuster Anna koeltjes toe. want nonnen zijn afgunstige schepsels, ofschoon het moeielijk zou vallen tequot; zeggen, wat er benijdenswaardigs In zuster Maria was; zij was de portierster van het klooster — oud, rheumatlsch, en half blind.

«Ik wist niet, dat ik tot haar mocht spreken, want zij is geen onderwijzeres, en gij mocht het eens niet goed vinden zuster Anna», zeide Mignon.

«Spreek met haar, zooveel als ge wilt», zeide zuster Anna, zachter gestemd.

Het duurde niet lang of zuster Maria hoorde van Mignons «visioen» en was daardoor zeer gestreeld. Zij was aanstonds bereid Mignon tegemoet te komen, en toen denquot; volgenden avond Mignon, met goedvinden van zuster Anna. naar de portierster ging, werd zij zeer vriendelijk dooi' de oude vrouw ontvangen.

-ocr page 159-

143

«Kunt ge mij zeggen, lioe ik goed kan worden, zuster Maria ?» vraagde haar jeugdige leerlinge.

«Wel,» antwoordde zuster Maria vrirndeiijk,» ik ben veertig jaar lang Godsdienstig geweest, en ik hehoor het dus te wett-n ; «maar hoe zag onze lieve vrouw er uil Mignon ?» ging het eenvoudige oude schepsel voort, wier van nature reeds bekrompen verstand hijna tot idiotisme was gebracht door het kloosterleven.

«0 1» zeide Mignon, gevat, «zij zag er schitterend en lachend

uit.»

«Wat! was ze vriendelijk tegen u ?» vroeg Maria.

«0!» zeide Mignon, zich bezinnend, «wat zag zij er mooi uit, en zij had een bos sleutels, juist als tie uwe zuster Maria.»

«Maar kind,» zeide zuster Maria ongeloovig, «het is St. Petrus, die de sleutels draagt.»

«Misschien heeft, zij ze van hem geleend, om mij hang te maken,» beweerde Mignon stoutweg, «maar dat weet ik zeker, dat haar sleutels juist als de uwe waren, die zoo groot en roestig zijn, maar de hare waren (tlle blinkend en mooi, laat mij eens zien, zuster Maria.»

Zuster Maria reikte haar den bos sleutels toe, die dooreen zwaren ring tezamen werden gehouden.

Mignon bekeek elke sleutel nauwkeurig.

«Sprak zij van mij. kind?» vroeg Maria met aandrang.

«Zeker!» zij zeide dat gij een goede oude dochter dei kerk waart en dat yij zeker naar den hemel zoudt gaan en dat gij ook op den eenen of anderen dag een visioen zoudt hebben.»

«Waarvoor vertelt ge niet verder? Waarom kreeg ik mijn visioen niet, waarom hadt gij er een?» Zoo verdrongen zich zuster Maria's vragen, aldus Mignon noodzakend zich niet uitsluitend met de sleutels bezig te houden.

«Wel,» zeide Mignon, er op bedacht zuster Maria tevreden te stellen. «Ik had een visioen opdat gij een iroed werk zoudt doen, door mij goed te maken, en ik zal zeer goed worden als ik grooter word.» Undertusschen kwamen gedachten als deze bij Mignon op: het sleutelgat is groot en wordt niet gebruikt, en hier is die groote verroeste sleutel : die moet het zijn, maar hoe zal ik die ooit er af krijgen ? Toen zeide zij: «Zuster Maria, waarom poetst gij niet al uw sleutels, zoo dat men ze kan gebruiken?»

«énkele gebiuikm wij nooit, en daarom is het niet noodig daarvoor te zorgen; en die wij gebruiken behoeven ook niet gepoetst, zij blijven van zelf blank.»

-ocr page 160-

144

«Zou het geen goed werk zijn ze te schuren ?»

«Ik weet het niet,» zeide zuster Maria, kortaf.

«Voor mij ?» zeide Mignon.

«Wel ja, misschien,» antwoordde de portierster.

«Ik iieloof, dit moeten toch wei heiliyv sleutels zijn, daar zij hier behooren, en zoo zal het een goed werk voor mij zijn ze op te poetsen. En zuster Maria, indien gij een stuk blauwsteen wilt krijgen, dan zal ik hier blijven en ze poetsen, én dan kunt ge mij wat van de heiligen vertellen. Maar zeg er maar niets van — dat gij mij onderwijst, ge begrijpt me zuster Maria !»

Het stokpaardje van zuster Maria was het vertellen van legenden, en om daaraan het hart te kunnen ophalen en zulk eene oplettende toehoorster te hebben als Mignon dat lachte haar toe, en om haar eigenliefde te streelen dooi' aldus, in stilte de plaats der zusters onderwijzeressen in te nemen, haalde de oude Maria den gevraagden steen, en zoo gebeurde het dat Mignon ten koste Van twee speeluren, op twee opeenvolgende dagen sleutels poetste. Gebruikmakende van de gelegenheid dooi' het binnenkomen van een der zusters, liet ze haar «goed werk» in den steek, en Elleanore in den tuin ziende, fluisterde ze haai' toe: «houd uw oogen ^pen en wees gereed om te loopen, als ik liet je zeg en doe dan precies wat ik je zeg.» Iets later zeide ze tot haar : «houd het oog op die oude achterpoort.» en zoo ging Elleanore zoeken in de richting van de aangewezen poort en vond het kortste en goed verborgen pad achter tien grooten sneeuw balstruik.

Terwijl dit alles in het klooster plaats greep, was de herfst halt voorbij gegaan, en de vrienden van Elleanore zochten haar nog steeds, ofschoon weinig hoop meer koesterend, zij waren diep bedroefd over haar, haar naam werd slechts fluisterend genoemd, als van een doode.

Weder over Elleanore peinzend, zat mevrouw Reybnrn op zekeren namiddag aan het open raam, Edna stond naast haar. Een jonge vrouw ging de straat over, ernstig naar het huis ziende.

«Moeder,» zeide Edna, «daar gaat dat meisje waarvoor Elleanore gewoon was brieven te schrijven — Bridget, die bij Mevr. Duval diende, ge weet wel.»

Door een plotselinge aandrift geleid zooals ze somtijds onwillekeurig bij ons opkomen, zonder dat wij er ons rekenschap van kunnen geven, keek mevrouw Reyburn uit het raam van haar woonkamer en riep, «Bridget!»

-ocr page 161-

-145

Briilget stond stil, aarzelde, wendde liet hoofd af, en was 0|) liet punt door te gaan.

«Kom even binnen ; ik wou u spreken. Toe Edna breng haar binnen,» zeide mevrouw Reyburn.

Edna liep naar buiten en bracht Bridget, nog tamelijk onwillig, binnen.

«Bridget,» zoo sprak mevrouw Reyburn haar toe, «herinnert gij u nog juUVouw Elleanore Marvin ?»

«Ja rnevro'iw,» zeide Bridget met gedempte slem.

«Zij is sedert de lente weg, en wij zijn zeer ongerust over haar.»

«Ja mevrouw.»

«lin haar tante is ook zeer ongerust.»

«Ja mevrouw.»

«Ik dacht juist, toen gij hier voorbij kwaamt, je te vragen, of gij wist — gij wist waar zij heen is gegaan.»

«Ja Mevrouw,» zoo klonk het nog steeds uit Bridgets mond.

«Zij was zeer lief tegen je, Bridget!»

«Ja mevrouw.»

«En het zou je leed doen, als haar onrecht was aangedaan of aU ze ongelukkig was? Weet gij waar zij is Bridget?»

«Neen mevrouw.»

«Kunt ge mij ukHs omtrent haar zeggen?» drong mevrouw Reyburn bij haai' aan, wie het opviel, dat er iels vreemds in de houding vati liet meisje was.

Bridget stond bij de deur, en nu «keerde zij haar gelaat naar den muur en weende,» evenals weleer Uiskia. Mevr. Reyburn, thans overtuigd, dat hier de draad was te vinder van de geheimzinnige omstandigheden waaronder Elleanore was verdwenen, sprong op, en het meisje bij de hand vattend, keek zij haar ernstig in het bedrukte gelaat. Metal het vuur van haar opvliegend karakter stond Grace Reyburn op liet punt opheldering van haar te eischen en met den Rechter te dreigen, maar haar gezond verstand kreeg den boventoon en Bridget naar de sofa leidend, ging zij zelve op een stoel bij haar zitten, en wenkte de verbaasde Edna, de kamer te verlaten.

«Bridget,» zeide mevrouw Reyburn, «ik bemerk, dat gij iets van Juffrouw Elleanore weet.»

«Och, het is een zware last op mijn ziel, dat is het en ik heb een boodschap van de oude mevrouw, die ze mij opdroeg den middernacht vóór zij stierf, nagelaten, ik heb die nog niet gebiacht, en mijn hart breekt......

10

-ocr page 162-

146

«Bridget, weet gij iets van jcill'rouw Elieanore sedert zij ons verliet?»

«I verliet of haar tante?»

«Nadat zij mevrouw Grant verliet.»

* Welnu dan — maar heilige Moeder! wanneer ik liet u vertel, en Heeroom en mijn mevrouw en al mijn vrienden keeren zich tegen mij, wie zal zich dan over de arme Bridget ontfermen?.....»

«Dat zal ik,» zoo stelde mevrouw Reyburn haar gerust, «ik zal uw beschermster zijn ais ge mij de heela waarheid zegt.»

«Maar wie zullen hun deuren openen om vrienden van een arm meisje te zijn, die de wijde wereld is ingejaagd?....»

«Ik zal het doen, Bridget.»

«En wie zal mijn ziel redden, wanneer den vloek van den pastoor mij treft?»

«Eén is er. Bridget, Die zich over uw ziel ontfermen zal. Die ver boven den priester staal; ik zal u aangaande Hem onderrichten. Spreek, meisje — spreek terstond de waarheid.»

«Welnu dan, mevrouw, ik zal het u, zoo ver als ik kan, vertellen. Toen gij haar kwijt raaktet, was zij al dien tijd bij haar tante in huis.»

«Bij mevrouw Uuval?» riep mevrouw Reyburn diep verontwaardigd uit; «Wat is die vrouw een .lezuït!»

«Zeker is zij dat,» zeide de eenvoudige Bridget, «en dat is het eenige wat goed in haar is. Maar ik zie niet in, dat het haar iets beter maakt. Welnu, mevrouw, zij hield juUrouw Elieanore daar, en behandelde haar als een dame toekomt, maar zij hield haar in strenge gevangenschap, en ik bediende haar.»

«Gij, Bridget! .... was dal uw vergelding voor haar, voor al haai' vriendelijkheid jegens u, dat gij haai cipier waart? ... .»

«Och, mevrouw,» zoo pleitte het meisje schreiend, i-ik had er veel hartzeer van en slapelooze nachten; maar zeiden ze niet tegen mij, dat zij een ketter was, en dat zij haar kostelijke ziel ten verderve lichtte, dat zij zelfs geen kans op hel vagevuur had, en dat zij anders niet bekeerd kon worden?»

«Ga voort, ga voort, en zeg mij waar zij is,» zeide mevrouw Keyburn.

«Jull'rouw Elieanore had verlof om bij de oude mevrouw te komen, mevrouw, onder belofte, dat zij niet beproeven zou weg te gaan, en het duurde lang en ik verlangde, haar te laten ontsnappen; want met al haar ketterij was zij een heilige gelijk en een engel, meer dan iemand van hen. Maar op

-ocr page 163-

•147

■eens, mevrouw, het was op een Zondagmiddag, was er een groot lawaai, en mevrouw Duval liet pater Munot halen, en zij zeiden, dat zij de oude mevrouw afvallig van de kerk had gemaakt; en toen, mevrouw, kwam er dien avond een rijtuig en ze pakten haar kleederen bijeen en ze deden haar een langen mantel met een groote kap aan, en zij brachten haar, mevrouw, naar een klooster, maar naar welk kan ik u niet zeggen, mevrouw, want zij waren zeer geheim met alles.

«Maar waarom ging zij ? Waarom verzette zij zich niet, en riep niet tie politie, en bracht niet de buurt in opschudding ?»

«Omdat, mevrouw, zij, zoolans ze bij Mevrouw Duval was telkens het voor zeker hield, dat ze haar nog zouden laten gaan, en ze was gehecht aan de oude mevrouw, want zij verpleegde de oude mevrouw en las haar dikwijls voor, mevrouw. En mevrouw, 's avonds toen ze haar wegbrachten, hadden zij haar in slaap gemaakt, mevrouw, zoodat ze bewusteloos was, en het was donker, en er waren toen geen menschen buiten, en zij droegen haar met hut: tweeën, en zij zetten haar in de koets, zoodat niemand eenig vermoeden had. Dat bracht mij aan het wankelen. Ik begon te denken dat het een boos werk was, een jonge dame bewusteloos te mak»'n, en het scheen mij een schelmstuk toe ; en ik ben er zeker van, mevrouw, dat de heiligen en de Engelen en Onze-lieve-Heer zulke boote daden niet kunnen goedkeuren. Daarna moest ik zorgen voor de groot moeder zij was oud en verstandig ; en zij zeide mij, dat juflrouw Elleanore gelijk had en zij zeide vele i'are dingen tegen mij, en gaf mij een boodschap, die sedert haar dood mi) zwaar op 't hart heeft gelegen ; het is acht weken geleden, mevrouw, dat de oude mevrouw is begraven. Wij hebben haar als een katholvke begraven, mevrouw, en wij hadden een hoogmis in de kerk, maar ik ben er in mijn ziel van overtuigd, mevrouw, dat zij van dat alles niets meer weten wilde.»

Bridget hield op, buiten adem, zocht naar haar zakdoek en wischte de oogen af.

«Maar waar is juffrouw Elleanore?» vroeg mevrouw Rey-burn, ongeduldig.

«Dat weet ik niet, mevrouw. Zij is in een klooster, en ik kan u niet zeggen waar; haar tante evenwel weet het en pater Munot weet het ook. Ik ging heden uit, nauwelijks wetende waarom, maar het is mijn uitgaansmiddag, en ik kon mijn vriendinnen niet bezoeken ; ik wandelde voorbij juffrouw

-ocr page 164-

148

Elleanore's school, en langs dokter Grant's huis, en toen kwam ik hier langs, en ik vrees voor mijn leven, nu ik het u alles verteld heb. Maar, mevrouw, als gij haar wilt helpen, doe het dan gauw, want ik hoorde pater Munot zeggen aan Mevrouw Duval, nu een week treleden, dat zij juffrouw Elleanore naar een ander klooster willen brengen, als ik het goed begrepen heb, naar een ver land, omdat zij zich niet bekeeren wilde en zij bev-reesd voor haar vrienden zijn.»

«Een week geleden! Naar het buitenland!» riep mevrouw Reyburn ontsteld uit, en beseffende, dat ieder uitstel onherstelbaar kon zijn. Zij haastte zich naar het kantoor en vertelde de zaak met enkele woorden aan haar echtgenoot.

«Ik zal naar Manners gaan,» zeide hij, dadelijk zijn hoed opzettend; «maar Grace, gij moet vooral dat meisje hier houden.»

«Och, lieve! ik hoop, dat ze nog niet weg is!» riep mevrouw Reyburn uit, naar de kamer teruggaande.

«Ik was al bang, dat ge zoudt zijn weggegaan!» riep zij, toen ze Bridget nog zag zitten, waar ze haar gelaten had, in diep verslagen houding.

«Waar zou ik heen gaati?» zeide Bridget, op wanho-pigen toon.

«Wees gerust, ik zou niet gaarne willen, dat gij ergens heen gin^rt,» hernam mevrouw Reyburn, «gij kunt hier blijven, en als gij ons de waarheid gezegd hebt, en als wij juffrouw Elleanore weer hier krijgen, dan kan ik je verzekeren, dat zij een vriendin voor je zal zijn. Ik moet je heden hier houden, en ik hoop, dat ge dat wel doen wilt.»

«Zeker wil ik dat, want nu ik mijn eigen kerk heb verraden, zal iedere deur in de wijde wereld voor mij gesloten zijn,» hernam Bridget.

«Geen nood!» zeide mevrouw Reyburn; «kom, ge moest nu maar in het achterkamertje gaan, daar kunt ge blijven, en ik zal thee zenden Mijn dochtertje Edna kan bij je komen, en je eenige teekeningen en haar speelgoed laten zien, om je den tijd te helpen doorkomen.»

«Waarlijk, u zijt heel vriendelijk,» zeide Bridget, «en ik wenschte van ganscher harte, dat Juffrouw Elleanore hier bij u ware.»

De heer Reyburn vond de heeren Grant en Manners niet thuis, en het was bijna zeven uur voordat het hern gelukt was hen bij zich aan huis te zien en Bridget in verhoor te nemen. Oi.der de doeltreffende vragen van den heer Manners

-ocr page 165-

149

aan Bridget, gaf zij weldra alle inlichtingen, die zij omtrent Elleanore koti geven.

«Wij moeten een vonnis hebben, om haar te kunnen op-eischen,» zeide de heer Manners.

«Haast ti dan daarmede,» zeide mevrouw Reyburn.

«Het gerechtshof is nu gesloten; wij moeten tot morgen wachten,» merkte de rechtsgeleerde op.

«Maar morgen kunnen zij Elleanore al weggevoerd hebben, niemand weet waarheen, als zij het niets reeds hebben gedaan, hernam mevrouw Reyburn. «Kunt gij aan mevrouw Duval niet gaan zeggen, dat gij de plaats van haar verblijf weet, en dat zij Elleanore terstond bij u moet brengen.»

«Als gij verder doordenkt, zult u het verkeerde van dat plan inzien.» zeide de heer Manners. «Wij moeten ons vannacht rustig houden en morgen zullen wij de zaak voor het hof brengen.»

«Maai1 wat zullen wij met Bridget doen?»

«Bridget kan bij u blijven, en gij kunt haar houden, als zij er in toestemt hier te blijven,» adviseerde de heer Manners, Bridget bemoedigend toeknikkend

«Ik wil gaarne blijven,» zeide Bridget en zoo werd zij door mevrouw Reyburn naar1 een geschikt slaapkamertje op de derde verdieping gebracht, en voor dien nacht zorgvuldig opgesloten.

Den volgenden morgen vroeg opende de kleine Edna Reyburn de deur van Bridget's kamertje. Zij vond het meisje voor het raam zitten met een wanhopigen blik, die het teeder hart van het kind trof.

«Ik hoop, dat gij goed geslapen hebt, Bridget,» zeide ze deelnemend.

«Niet heel goed,» antwoordde Bridget. «Ik had mijn rozenkrans niet bij mij, om te bidden, en daar ik mijn rozenkrans kwijt ben, dacht ik er over na, hoe ik van mijn eigen kerk ben afgevallen. En nu ik mij daartegen gekeeld heb, wie zal mij nu aannemen ?»

«Dat zal Jezus Christus,» antwoordde Edna kinderlijk naief. «Hij is de deur, en indien gij door Hem binnengaat, dan zult gij alles hebben wat gij behoeft. Maar ik hoop, dat gij toch niet zonder bidden naar bed gegaan zijt. Kent gij het gebed des Heareti niet?»

«Ja, juffer. Ik heb dat ook opgezegd. Zal ik het ook voor u opzeggen.»

Edna knikte, en Bridget roffelde het gebed des Heeren snel af, er bijvoegende: «Gegroet, Maria, vol van gratie,» enz.

-ocr page 166-

150

«Maar, Bridget, dat staat niet in het gebed,» riep Edna uit.

«Ja wel, dat staat er,» zeide Bridget beslist.

«Ik kan bewijzen, dat het lüel zoo is,» zeide Edna, den Bijbel, die op een tafeltje lag, opnemend. «Zie, Bridget, hier is het gebed des Heeren, en geen «wees gegroet, Maria,» erbij. En zoo heeft het de Heer aan Zijne disi i|ieleii geleerd.»

«Wel, als het zoo i.«, als gij zegt, dan hebben ze 't mij verkeerd geleerd, maar het geeft niet of ge mij dat boek al laat zien, want ik kan niet lezen.»

«Kunt gij niet lezen ! Maar hoe kunt gij dan weten, wat gij gelooven moet?»

«Daarom juist is mijn hart verslagen,» zuchtte Bridget. Ik weet ni^t, hoe ik goed moet worden, maai1 ik tracht mijn zuster uit Ierland hier heen te halen, en aan den priester te geven wat hem toekomt, en voor goede werken te betalen, en onder dat alles ben ik bijna gek geworden.»

«Maar goede werken zijn niet te koop. Bridget !»

«Jawel, als ik er maar het geld voor heb.» merkte Bridget op. «De heiligen; en heilige menschen hebben overvloed van goede werken gedaan, meer dan die Onze-lieve-Heer van hen eischt, en die zijn opgelegd voor arme zondaars als ik ben, om ze te koopen, maar terwijl ik goede werken mis, en gebrek aan kleeren heb. en weinig loon krijg, en mijn zuster zoo graag naar hier wou laten komen, zooals ik a zeide, juffor, zoo loopt mijn hoofd om.»

«Bridget,» zeide Edna ernstig, «dat herinnert mij, wat ik in den Bijbel gelezen heb omtrent lieden die belast zijn met lasten, die zij niet kunnen dragen ; en ik zie dat men u heel verkeerd omtrent deze liingen onderwezen heelt. Als ik je den Bijbel kan leeren lezen, znlt gij spoedig datgene leeren, wat God van je verlangt.»

«En zoudt gij dat willen doen,» vroeg Bridget begeerig.

«Zekerlijk wil ik dat, wat graag!»

«Gij zijt juist als juffrouw Elleanore,» riep de dankbare Bridget uit. AJIen zijn er verbaasd over, hoe vriendelijk de Protestanten zijn. Ik geloof dat hel komt door het lezen van den Bijbel.

«Daar gaat de bel voor het ontbijt. Wilt gij beneden naar de keuken gaan'! Onze meiden Zullen ook vriendelijk tegen je zijn, en gij kunt met haar ontbijten, zeide Edna en zij ging haar voor, naar beneden.

Zoodra het hof geopend was, waren dokter Grant en Mr. Manners tegenwoordig om een vonnis te verkrijgen tegen het

-ocr page 167-

kloosterhestnur wegens het gevangen honden van Elleanore Mai'Vin. Daar was evenwel nog een zaak aanhangig die den vorigen dag niet was afgedaan, en in spijt van hrt ongeduld der twee voogden, ging de morgen voorbij en de halve middag voor Mr. Manners zijn zaak kon indienen. De gerechtszaal was vol om de beslissing in hel loopende proces te hooreti, dat zeer gewichtig was en toen het nu bekend werd, dat een zaak voor het Hot' gebracht werd tegen personen van liet aanzien van mevrouw Duval en pater Munot, welke de geheimzinnigheid zon verklaren die het verdwijnen van Klleanore Marvin omhuld had, was de belangstelling groot.

Maar terwijl Mr. Manners zijn vordering voor het Hof uiteenzet, zoo laat otis tot het klooster terugkeeren, dat zoolang de gevangenis van Elleanore was geweest. De plannen die in Mignons kroeskopje werdtm gesmeed waren mi tot nit-voering gekomen. Terwijl in het gerechtshof de heer Marmers en Dokter Grant het wettelijk en overtuigend bewijs leverden van hun recht om de deur van Elleanore's gevangenis te doen ontsluiten, hielden de makkertjes van Mignon zich met eene andere, even belangrijke geschiedenis b-zig. Terwijl Mr. Manners nog toornde over het onvermijdelijke uitstellen van het Hof, was Migtion in de kamer van zuster Maria geslopen om eenige belangrijke inlichtingen betreflende St.-Nicolaas en zijne duiven in te winnen, en terwijl haar deze werden gegeven, nam zij den grooten sleutel van den ring en stak dien in haar zak. De andere sleutels werden weer in het mandje gedaan, en toen verzekerde de slimme kleine meid aan zuster Maria dat zij gedroomd had, dat als zuster Maria honderd ave's voor den avond van dien dag zou gebeden hebben, zij een visioen zou hebben. De oude portierster zette zich aan het bidden, en Mignons rappe voeten stonden weldra onder den boog van de verborgen poort. Haastig stak zij den sleutel in het gat, en trachte hem om te draaien ; maar in het oude slot was geen beweging te krijgen. Zij probeerde liet met een stok door het oog van den sleutel te steken, maar de verraderlijke stok brak af. Boven in den tuin lag een stuk van een oude ijzeren staaf. Mignon herinnerde zich dat en haalde het, en thans al haar kracht inspannend, knarste de sleutel in het ongebruikte roestige slot, dat nu terugschoot. Toen, hoe groot was toen tie verzoeking voor Mignon om de deur te openen en zelve te vluchtten. Maar ze sloop terug naar de fontein in den tuin, en plaste met haar kleine hand in het heldere water, terwijl ze bij zich zelve overlegde, dat Elleanore eerst moest

-ocr page 168-

152

gaan en dat er later dan wel een kans voor liaar misschien nog zou komen. Elleanore had vrienden om haar te beschermen, Mignon's eenige vrienden waren aan het klooster verbonden. Uet gelukte haar door dergelijke redevoeringen zich te beheer-schen en daarop ging onze kleine heldin, met een bal in de hand, huppelend naar de plaats waar zij wist dat Elleanore zat.

«De poort is open! sluip weg!» zeide zij. 't Was Elleanore bij t hooren dezer woorden, alsof' haar een electrische schok door het in den laatsten tijd zoozeer terneergeslagen lichaam ging. De geopende poort! Vrijheid, vrijheid, zoo lang ontbeerd; ja, de heerlijke vrijheid, waarnaar zij weken achtereen reikhalzend had uitgezien, kwam zich daar plotseling haar aanbieden. Langs het pad, dat zij zoo menigmaal betreden had, sloop zij weg. Nauwelijks was zij tusschen de heesters verdwenen, of' Mignon liet zich, zoo lang als ze was, op het pad neervallen en hief een vreeselijk gehuil aan. Elleanore hoorde het gehuil, maar al had zij het geheele klooster, met dak en muren, met een zwaren slag ook hooren invallen, dan zou ze nog niet zijn teruggekeerd. Nooit vlood een arme Israeliet met sneller gang naar de vrijstad, met iederen slag van zijn kloppend hart, het rennen van den wreker vlak achter zich hoorend, meenend hem te bespeuren in de schaduw, welke door elke struik of boom op den weg werd afgeworpen, — dan Elleanore terug-vlood naar die bedrijvige wereld, waaruit zij weggerukt was naar een levend graf, en waar nu warme harten en gastvrije huizen openstonden om haar te ontvangen. Zij stond in de nis, stiet de deur met al haar krachi open, deze stond nu op een kier, juist groot genoeg om haai' slank lichaam er dooi' te laten; dan, snel de deur weder dichtslaand, ter wille van Mig-non, spoedde zij zich weg. Zij had er eerst niet aan gedacht, dat zij zonder hoed of handschoenen, In het eenvoudige zwarte kleed, dat zij in het klooster droeg, voortliep. Zij had geen geld voor een rijtuig, en vreesde reeds door de menschen opgemerkt te worden, toen zij eensklaps een grooten politie-agent niet vei1 van zich zag loopen. Zij wendde zich tot ilien bewaarder van de openbare veiligheid.

«Mijnheer! wilt ge mij een huurrijtuig bezorgen en mij naar No. 362 van de —straat brengen?» zeide zij, daarmede de woning van den heer Eeyburn aanduidend.

De man nam haar blijkbaar met verwondering op.

«Wees zoo goed en doe het terstond, het is van groot belang,» zoo drong zij aan. Daar was in Elleanore's wijze van doen iets, dat het vertrouwen en de belangstelling wekte van

-ocr page 169-

153

den flicnaar van Hermanflad; de agent, wenkte een huurkoetsier, gaf de noodige aanwijzing, liet Elleanore plaats nemen, ging tegenover haar zitten, en reed naar het huis van den heer Reyburn.

Mevrouw Grant en mevrouw Reyburn, die in de woonkamer der laatste met angstige harten op nieuws omtrent Elleanore wachtten, waren verbaasd een huurrijtuig voor de deur te zien stilhouden, waaruit het geliefde voorwerp van haar zorgen sprong.

De beide dames vlogen naar de deur, zich niet storende aan de nieuwsgierigheid van eenige voorbijgangers, en elk van haar greep het zoo lang verlorene meisje aan, alsof zij haar tegenover den greep van een duizendtal vijanden hadden vast te houden. Mevrouw Grant was de eerste, die haar kalmte terugkreeg, zij verklaarde den asent in 't kort het geval, gaf hem het geld voor den koetsier en verzocht hem, terstond naar de rechtzaal te rijden en den heer Manners de goede aankomst van zijn pupil ten huize van den heer Reyburn te belichten.

Natuurlijk juichte het geheele huis. Bridget schreide het eene oogenblik en lachte in het volgende en klapte in de handen. De keukenmeid van mevrouw Reyburn liep om een kop thee te halen, een drank die voor Elleanore steeds een «drankje» was geweest. Bobby haalde een groote leunstoel, alsof ze een zieke was, en de kamermeid kwam met oen (lesch eau de cologne, alsof er iemand flauw gevallen was. Kleine Edith sleepte niet minder dan drie poppen er bij, en Edna verscheen met een waaier en een schotel gebak, terwijl mevrouw Reyburn in de «alternatie» de deur begon te sluiten en de ramen dicht te schuiven, opdat het meisje niet weer met geweld zou worden weggehaald; mevrouw Grant, die haar oogen te gast liet gaan aan haar weergevonden schat, vroeg zich af, of zij niet beter had gedaan met om éen of' twee politie-agenten te zenden, om het huis te bewaken «totdat de heeren thuis kwamen.»

Ondertusschen kwamen in het klooster op het gegil van Mignon de leerlingen en de opzichteressen, om het kind op te beuren en naar haar wonden zien. Doch Mignon zeide na een paar minuten, dat ze meer verschrikt was geweest dan pijn had, wischte haar gelaat, en handen aan den zakdoek van zuster Martha af, en zeide dat zij weer klaar was om «verstoppertje» te spelen. Mignon's wegkruipen bestond nu in het gaan naar de poort ^n het sluiten der deur, die Elleanore bedachtzaam weder had dichtgedaan. Toen zij onder het spelen

-ocr page 170-

-154

haar kans schoon zag, sloop zij naar fle kamer van zuster Maria, en begunstigd (loer het ijverig bidden der halfblinde non, kon zij den sleutel weer ongemerkt op zijn plaats brengen.

Toen de ontvluchting van Elleanore ontdekt werd, ontstond er groote beweging in het klooster. Iedere deur en poort werd onderzocht, maar alles was gesloten. Zuster Maria werd bij de Overste geroepen en haar sleutels werden nagezien. Zij hingen aan den gordel der portierster, en er werd niet één gemist. Zuster Maria, beweerde ter goede trouw, dat zij ze steeds goed bewaakt had ; maar ze ging een weinig verder dan strikt de waarheid was, en verzekerde dat niemand dan zij alleen «ooit een vinger er naar had uitgestoken.De ontvluchting was eu bleef alzoo een geheim. Zuster Anna maakte daaromtrent eenige opmerkingen tot Mignon, waarop die ondeugende meid in een hartelijken lach nitbarste.

«Waarom lacht ge?» vtoeg zuster Anna streng.

«Wel omdat zij niet weg gegaan is!» zeide Mignon.

«Zij is wel weggegaan,» beweerde zuster Anna.

«Maar hoe kon ze gaan, tenzij ze een heks is ?» vroeg Mignon.

«Iiat weet ik niet. maar zij is weggegaan.»

«Hoe mooi hebt ge dat overlegd !» lachte Mignon.

«Wat overlegd?» vroeg de non.

«Dat de kettersche is weggegaan ! Zij is niet weggegaan.»

«Waar is ze dan ?»

«Och kom, gij hebt haar opgesloten, zuster Anna, «om dat zij zich niet bekeeren wilde, hebt ge flat nu niet gedaan ?». . . ,

Deze nieuwe meening over het geval werd door de leerlingen aangenomen, en zelfs ook door vele zusters. Voor haar waren de kelders van het klooster een verschrikkelijke kerker waar de hardnekkige kettersche thans boette voor haar verzet tegen «de eenig ware Kerk.»

HOOFDSTUK IX.

Bridgets twijfel ten opzichte «der ware kerk.»

Aan niemand anders dan aan den heer Manners vertelde Elleanore precies haai' ontkoming uit het klooster. Zij wist, dat de zusters weldra zouden vernemen waar zij was, en er op uit zouden zijn te weten te komen, hoe zij haar verlaten

-ocr page 171-

had, en de geschiedenis van Mignon's hulp llt;on moeielijk ruchtbaar worden, zonder dat ook zij het hoorden.

c(.Dat is een handig, slim meisje!» riep de heer Manners uit, toen Elleanore hem 't verhaal van het leven in het klooster gedaan had en haar ontsnapping door de poort.» Ik wou dat ze op het oogenblik hier was, om haar in mijn armen te drukken en haar een pluimpje te geven zooals zij verdient. Pas ecliter op, dat gij dit voorloopig aan niemand mededeelt!»

«Daar heb ik geen plan op,» zeide Klleanore.

«En Elleanore, ik begrijp uit alles, dat dit kind ook uit het klooster hoopt te komen. Nu ik ben bereid en zeer verlangend, haai' te helpen, en aan het klooster ook dez-i prooi te ontrukken; dat is een kolfje naar mijn hand!»

«Ik zou gaarne iets voor Mignon willen doen,» zeide Elleanore, «en ik zou met genoegen alle kosten voor haar onderhoud en opvoeding willen betalen. Haar gebreken zijn groo-tendeels te wijten aan haar opvoeding. Het is niet vreemd, bij het onderwijs dat zij gehad heeft, dat ze meent, dat bedrog gewettigd is bij een goede zaak; en aan een groot deel van haar verkeerdheid is door haai' toegegeven, om te voorkomen, dat zij non zou worden.»

«Vroeg Mignon u ooit, waar gij woondet, of trachtte zij niet te weten te komen hoe zij uit het klooster naar uw huis kon komen ?»....

«Ja, zeer bijzonder, en daar zij langer dan een jaar in het klooster is geweest, is het opmerkelijk, hoe goed zij aanduidingen begrijpt en onthoudt. Ik zeide haar dat mijn tehuis bij Dokter Grant was, en nauwkeurig legde ik haar uit waar het was.»

«Zij zal vvel trachten weg te komen en tot u vluchten, en ik zal gaarne zorg voor haar dragen. Ais dat gebeurt, neem haar dan op en geef er geen ruchtbaarheid aan en zend dadelijk om mij, het doet er niet toe, hoe laat het is.»

«Ik zal lint doen.» beloofde Elleanore. «Ik zal heel blij zijn mijn kleine medegevangene ook vrij te zien, en onder goede leiding.»

Elleanora bleef den nacht na haar vlucht bij den heer Rey-burn. Toen zij naar haar stille kamer was gegaan, en innig tevreden en dankbaar aan den tafel zat, verdiept in de Heilige Schrift, waarvan zij zoolang verstoken was geweest werd er aan haar deur geklopt. Zij deed open, en daar stond Bridget.

«Kom binnen Bridget,» zeide ze hartelijk «ga zitten.» Bridget ging zitten op een lagen stoel, sloeg de armen over elkaar op

-ocr page 172-

156

de knieën en bleef zoo een wijle de jonge jufl'er aanstaren, alsof ze zich er nog eens goed van wilde overtuigen, dat zij werkelijk weder vrij was.

«Ik heb u veel te zeggen, juffrouw,» zoo ving de deerne ein lelijk aan, «veel te zeggen en uw raad te vragen, hetgeen ik niet kon doen, toen er zooveel bij u waren.»

«Heel goed. Bridget, ik luister..)

«Eerst over de oude mevrouw. Ik had voor haar te zorgen, nadat gij weg waart, en ik zag juffrouw, dat zij niet meer zooals anders was. Zij raakte noch rozenkrans noch crucifix aan, maar liet ze liggen op het bed, terwijl zij haar handen vouwde en haar oogen sloot en haar lippen bewoog als om te bidden, bijna een uur lang. Zij was een heilige vrouw; dat wist ik. Zij sprak niet van de Maagd, maar van Jezus Christus, en als ik van de heiligen sprak, dan zeide ze, dat deze haar niet konden helpen, en ze zeide mij iets van Jezus, juffrouw, en zeide, dat zij het allemaal van u had geleerd. En ze zeide tot mij : Bridget, gij zijt op den verkeerden weg, en onze heele kerk, dat verzeker ik je Bridget. Ik heb bijna tachtig jaar in vreeze voor den dood geleefd, en nu ben ik gelukkig in Christus. En haai' laatste woord, voor zij stierf was — terwijl mevrouw Duval eti ik bij haar waren — zeg aan Ellea-nore dat ik sterf, op niemand dan op Jezus vertrouwend. Dat heb ik in mijn gedachten bewaard, juffrouw, om het u te zeggen.»

Elleanore had naar Bridget's verslag geluisterd, het gelaat verborgen in de hand waarop zij leunde, terwijl tranen haar over de wangen vloeiden : tranen van vreugde. Haar lieve oude grootmoeder! tachtig jaren in dc slavernij, toch ter'elfder ure nog door Gods onuitsprekelijke genade er toegebracht den last der zonde aan de voeten van Jezus te leggen, en zoo was zij vrij geworden in haar Zaligmaker.

«Uw verhaal heeft mij zeer gelukkig gemaakt, Bridget,» zeide zij.

«In den laatsten tijd zijn er vele dingen, die mij in mijn ziel getroffen hebben, en mij hebben doen twijrelen. of ik wel in de ware kerk was,» vervolgde Bridget; «en nu zegt mevrouw Rey-burn mij juist, terwijl ik er aan wanhoopte om ooit weder een dienst te krijgen, dat haar tweede-meid weg gaat om te trouwen, en ik hier mag blijven. En nu, juffrouw, de oude mevrouw was tachtig jaar in slavernij, en ik ben er vier-en-twintig jaar in geweest, en ik heb er genoeg van, Jufïrouw; en nu ga ik naar de Protestantsche Samenkomsten, en de

-ocr page 173-

Jt /r■ -Mt' jHt , - -*

157

kleine juffer Edna leert mij den Bijbel lezen, en ik vvi! tot den Heer Jezus bidden; en als ik vrede krijg, zoo als de oude mevrouw, dan zal mijn hart van vreugde zingen.»

«Het doet mij veel genoegen, je dit te hoeren zeggen. Bridget! Hier zijt ge bij vriendelijke menschen, en zij willen u onderwijzen, en ik hoop dat het er u nu bovenal om te doen zal zijn, den vrede Gods voor uwe ziel te krijgen.»

Des anderen daags keerde Elleanore naar het huis van haar voogd terug. De dokter meende, dat zij wat bleek en mager was, en zond haar voor een paai' weken naar zijn zuster, die buiten woonde. Nauwkeurige aanwijzingen betreffende Mignon achter'atend voor mevrouw Grant, ging Elleanore heen, maar toen zij terugkwam, vernam zij, dat Mignon nog niet gekomen was.

Onderwijzers werden aangenomen om Elleanore in verschillende vakken onderricht te geven en zoo ging zij niet meer naar school. Onder het aangenaam verkeer van huisgenooten en vrienden herkreeg Elleanore haar gezondheid en opgewektheid van geest, maar een oorzaak van kommer bleet' haar drukken. Waar was Mignon?

((Geduld, geduld!» zeide Mr. Manners. «Naar al hetgeen ge mij meegedeeld hebt, vertrouw ik, dat het kind wel zal slagen in wat zij bedenkt. Ge zult haar nog wel hier zien.»

Ofschoon Bridget den weg volgde, waarover zij Elleanore zoo openhartig gesproken had, en met de Reyburn's naar de kerk g'ng en haar lessen met allen ijver leerde, kon men niet verwachten, dat de legenden en bijgeloovigheden, waarmede haar zi'-'l van der jeugd aan vervuld was, als met een toover-slag zouden uitgeroeid zijn. Nog geloofde zij velerlei dwaasheden der Roomsche Kerk. Evenals de genezen blinde de menschen als boomen zag wandelen, zoo zag Bridget, uit de duisternis van het pausdom gekomen tot het klare licht van het Protestantisme, de nieuwe waarheden allervreemdst met de oude fabelen zaain geweven.

Op een avond, terwijl de heer en mevrouw Reyburn bezoek hadden, hoorden zij herhaalde en luide uitbarstingen van pret van Bob, die niet ophielden, tot hij naar bed ging. Den volgenden morgen, toen de drie kinderen in de kleine kamer, die tot leerkamer diende boven waren, waar hun moeder hun da-gelijksch onderwijs leidde, vroeg mevrouw Reyburn aan Bob, waarover hij den vorigen avond zooveel pleizier, had gehad.

«O, mama» zeide hij, Edna, wilde niet met me spelen, want ze was verdiept in een boek, en ik verveelde mij, want ik kan

.ui , ^ *

-ocr page 174-

'158

niet zoolang stil zijn ; zoo ging ik dus maar naar de keuken en de keukenmeid vvaw uit, en Bridget naaide haar voorschoot, daarom bleef ik bij haar, ?n ze heeft me een heeleboel verteld.»

«Wat vertelde zij je?» vroeg mevrouw Reyburn.

«ü!» hernam Bob, allerdwaaste dingen van Satan en de heiligen. Ik vertelde ze allemaal over om Edtia en Edith aan het lachen te maken.»

«üe moogt ze dan nu nog eens vertellen maar luister voortaan niet weer naar die «heiligen» geschiedenis van Bridget Ze zijn leugenachtig en onzinnig, en de arme meid is te beklagen dat ze daardoor is misleid geworden.»

«Nu» zei Bob, de handen in zijn zakken stekend, en in zijn schik toehoorders te hebben,» zij vertelde mij, hoe St. Dun-stan eens den Satan zag, en hij pakte hem met een tang bij den neus — dat wil zeggen, de heilige pakte Satan bij den neus en kneep hem tot dat Satan schreeuwde als een varken.»

«Dat vind ik zoo aardig niet,» zeide de eenige jaren oudere Edna ; maar Edith, door Bobs vroolijkheid aangestoken, dans-de van pret de kamer op en neer.

Nu. Edna is het niet raar? Zij wilde me ook nog wijs maken dat St., Dominicus den Satan een brandende kaars liet vasthouden, en die brandde weg, tot hij zijn vingers schroeide. Ik vind dat Satan al heel stom was.» Edna echter scheen er geen vermaak in te vinden, maar Bob was reeds overgegaan tot het derde vertelsel: «En toen sloot St, Lupus hem een hee-len nacht op in een pot, is het geen jammer, dat hij er hem weer ullliet?»

«Robert,» zeide mevrouw Reyburn, «geloof je, dat er iets van waar is?»

«Wel neen, moeder, natuurlijk niet, maar het is zoo raar, dat de menschen ooit zulke zotte dingen kunnen vertellen.»

«Wanneer je zulke dingen hoort, mijn jongen, moet je er je over bedroeven, dat ze aan zoo vele duizenden arme kinderen als waarheid zijn verteld. En gij mocht wel eens iets van je zakgeld uitsparen, om het te geven aan hen, die door Evangelisten en goede boeken dezen armen kinderen en hun ouders de waarheid zoeken te leeren.»

«Dat wil ik wel doen, mama,» zeide Robert bij die ernstige woorden zijner moeder.

«Ik ook!» liep Edith uit; «ik heb nog eeti dubbeltje!»

Edna nam, na de eerstvolgende les aan Bridget, de gelegenheid waar, om haar te zeggen, hoe leugenachtig de legenden waren, die zij aan Robert verteld had.

-ocr page 175-

159

—• , J «1 J, i.

«En zijn dan al die verlialen, die ik van de wonderen van St. Patrik, en St. Dunstan en St. Agnes en de andere heiligen gehoord heb, niet waar?» vroeg het meisje.

«Neen, liet zijn allemaal gemeene l ^igens.»

«Maar ze zijn toch mooi,» zeide Budget.

«Het is mijn schuld niet, dat ze leugenachtig zijn,» hield Edna staande; «en gij moogt wel uw best doen, den Bijbel te leeren lezen.»

Bridget, die gaarne Edna in alles als haar onderwijzeres en meerdere erkende, zeide nu: «Maar juilrouw, gij zeidet mij, dal ik geen «goede werken» kon koopen; hoe moet ik die dan krijgen, want ik ben zulk een groote zondares, dat ik ze nooit kan doeti. Als ik nu aan jufTrouw Elleanore gelijk was, zou het wat anders zijn.»

«Dan zoudt gij ze tóch niet kunnen doen,» zeide Edna. «De Bijbel leert: daar is niemand die goed doet, ook niet tot één toe; en wanneer wij doen, al wat wij moeten, zoo zijn wij nog maar onnutte dienstknechten.»

«Maar ik heb gehoord, dat de paus daarvan ergens een grooteii voorraad heeft opgelegd, die door al de heiligen te veel zijn gedaan en die kunnen immers aan zondaars, zooals ik ben, verkocht worden? . . . .»

«Daar bestaat zulk een voorraad van goede werken niet, leert de Bijbel. Noach. Daniël, en .lob konden niemand verlossen, zell's hun eigen znnen en dochters niet. door hunne eigene rechtvaardigheid, ledereen is verplicht goed te zijn en Gods wet te houden ; en als hij zulks ook kon doen, dan zou hij toch geen verdiensten hebben die hij op anderen kou overdragen.»

«Maai' wat kunnen wij dan doen?» vraagde Biidget.

«Wij moeten alleen op den Heer Jezus Christus vertrouwen. Hij (leed het alles, toen hij stierf' en opstond ; en alles wat wij te doen hebben is op Hem te vertrouwen en Hem Hef te hebben en te vragen wat Hem welbehaaglijk is. Hij was God, en had niet noodig voor Zijn eigen zonden te lijden, omdat Hij er geene had : maar Hij leed voor onze zonden, en zoo maakt Hij volkomen zalig alle zondaars die op Hem vertrouwen.»

«Is dat alles?» vraagde • ridget.

«Ja. dat is alles,» zeide Edna.

«Mijn tijd! is dat niet heerlijk?» riep Bridget uit, diep zuchtend. «Ik wou, dat ik dit voor eeuwig in mijn hart kon schrijven !»

Bridget gevoelde zich gelukkig in dienst van den heer Hey-

-ocr page 176-

160

burn. Zij werkte flink, leerde lezen, haar kieerenvoorraad werd grootpr,. en het doel haar zuster uit Ierland te laten overkomen scheen zij steeds meer nabij te komen. «Dan zullen ik en rnijn zuster spoedig genoeg hebben verdiend, om moeder hierte laten komen.» zeiile zij vol iioop. M lar over de blijde droomen van Bridget zou een wolk van teleurstelling komen. Op een morgen kwam er een brief voor haar, die zij blijde naar Edna bracht om hem voor te lezen, maar haar vreugde veranderde in bitter geween, toen zij de treurige tijding vernam, dat haar moeder gestorven was. Ue geheele familie nam deel in de droefheid van het arme meisje, en toen Elleanore binnenkwam en Bridget's rouw vernam, zocht ook zy haar te troosten.

«Ik was anders van plan geweest je met Kerstmis geld te geven opdat gij daarmee en hetgeen gij zelve hebt uw moeder en zuster in staat kondt stellen hierheen te komen, en nu wil ik je zoo veel geven, als gij noodig hebt, om je zuster dadelijk te laten overkomen,» zeide Elleanore.

Die bejofde lenigde een weinig Bridget's diepe smart en weinige dagen later werd het geld opgezonden.

Mevrouw Grant nam Maria in dienst, zij was een trouwe en eerlijke dienstbode.

Mijnheer Marmers was eens op bezoek bij dokter Grant, toen hij pater Munot zag voorbijgaan.

«Elleanore,» riep hij uit, «als ik die man zie, dan kan ik 't me niet vergeven, dat dc tiern die schnrkenstrefck nirt betaald gezet heb ; had ik hem vervolgd, hij zon er niet zoo gemakkelijk zijn afgekomen ! Hij en uw tante Duval hadden hun gerechte straf daarvoor niet moeten ontgaan. En als ik het niet om uwentwil gelaten had, dan zouden zij die ook gehad hebben.»

«De zaak was reeds genoeg in de dagbladen bekend gemaakt,» voerde Elleanore aan, «en ik zag op tegen al de onaangenaamheden eener rechtzaak, ook kon ik niet vergeten, dat tante Duval de zuster van mijn vader was, en ik had medelijden met mijn nichten.»

«Het is jammer, dat hun verdiende loon hen ontgaan is,^) bleef de heer Marmers volhouden.

Die heeren paters en die moederlijke abdissen meenen maar te kunnen doen, wat ze willen en de leeken volgen natuurlijk ook daarin trouw hun voorgangers en geestelijke leiders.

Alles kan er bij hun mee door als het maar in het belang is van Vader Paus en Moeder de Kerk.

Hun meening dat het absuLuo In van den priester hun

-ocr page 177-

„DIT MOETEN TOCH WEL HEILIGE SLEPïgS ZIJN.quot;

-ocr page 178-
-ocr page 179-

.Z... iX '.-imiir y ..//* ■________J. S ^ X£

161

zonden kan te niet doen, moedigt hen aan allerlei misdaden te befliijven waarvan de archieven onzer gerechtshoven vol zijn. Zij leven in de zonde voort, en sterven met de inbeelding, dat zij in de armen van moeder de kerk naar Abraham's schoot worden gedragen »

«Zijt gij niet te streng?» zeide mevrouw Grant. «In 't minst niet.i) beweerde Mr. Manners, «en dien ouden priester ziende, moet ik ook weer denken aan de arme kleine Mignon, die ik nog niet aan hun klauwen heb kunnen ontrukken. Wanneer zal dat kind vrij worden?»

«[k vrees, nooit,» zeide Elleanore bewogen.

En hoe ging het met Mignon toen die korte Decemberdagen weder zoo duister werden?

De rozen en leliën in den kloostertuin waren verwelkt; ook de zoo prachtige kleuren van de dahlia en den aster waren verdwenen, de kamperfoelie liet. haar vuurroode takjes treurig hangen, en de trornpetplant had zijn schitterende pracht verloren en sloeg de verdorde en ontbladerde stengels tegen den haar steunenden muur. In de wandelpaden hoopten zich de afgevallen bladeren op, het juiste beeld der verwoeste levens van velen, die er over liepen: van het groote bekken der fontein was de heldere waterstraal gestremd, evenals het Roomsche geloof en de priesterbeloften zullen ophouden te vloeien voor de verkleumde harten in de ure des doods.

En te midden van die kilheid en dorheid wandelde de arme Mignon, eenzaam als dat kind in het sprookje, dat jaloersche elfen hadden weggevoerd naar de spook verblijven onder de aarde. Week op week had zij zich moegepeinsd en steeds tevergeefs uitgezien naar eene gelegenheid om zich die poort der vrijheid te openen, die zij voor Elleanore zoo handig had weten te ontsluiten.

Tevergeefs. Nooit had het Argus'oog der Overste en haar trouwe helpsters, het gevangenhuis waarvan zij de opzichtsters waren zoo nauwlettend bewaakt. liet stond bij haar vast, dat het geen tweede leerlinge of novice ooit zou gelukken te ontsnappen. Zuster Maria kreeg geen visioen, maar hoe dom zij was, had zij toch vermoedens, die zij niet durfde uitspreken, n.l. dat Mignon Elleanore had geholpen weg te komen, en daarom bewaarde zij haar sleutels beter dan tevoren.

Dag aan dag beraamde Mignon allerlei plannen en hoopte en wachtte en ondervond steeds teleurstelling, totdat haar kinderhart ziek werd door die uitgestelde hoop, waarvan de Ko-

IJ

-ocr page 180-

162

riinklijke Prediker reeds lang geleden gewaagde. In school was zij nu rustig genoeg; haar geestkracht was te zeer gebroken om aan haar vroegere luimen toe te geven. De Overste had haar aangekondigd, dat het volgende jaar haar noviciaat zou beginnen. Maar Mignon had zich voorgenomen eerder zich te laten dood hongeren, dan dat dit zou gebeuren.

Dooi- al dat verdriet overstelpt, er naar smachtend haar overkropt gemoed op de een of' andere wijze uit te storten, sloop Mignon op een morgen naar de kapel, omdat zij daar geheel alleen zon kunnen zijn. Op den vloer van een dei-gangen zich uitstrekkend, weende en kermde zij bitterlijk. Aan de diepste smart ten prooi werd het beklagenswaardige kind daar gevonden door zuster Agnes, die haar deelnemend naar de ooi zaak vroeg.

Zich neerzettend op de trap van het kooi' trok Agues Mignon tot zich, en toen het kind haar vermoeide hoofd op haar schoot liet rusten, drong de non er vriendelijk op aan, dat ze haar leed haar zou toevertrouwen.

«O, zuster Agnes.» snikte Mignon, «ik haat het klooster en ik won zoo graag vrij zijn. Ik verbeeld me, dat al deze muren mij nog zullen verpletteren en versmoren. Ik kan nooit een non worden ; ik haat het klooster en de paters, en de zusters, en ik heb al lang beproefd weg te komen, sedert Elleanore h^t deed, en ik kan niet en ik weet, dat ik zal sterven, als ik het niet doe. Ik weet, dat gij niets van mij zult zeggen, zuster Agnes, gij zijt zoo heel anders dan de anderen. Denkt gij, zuster Agnes, dat ik moet blijven en non worden ?»

«Arm kind ! arm kind !» zeide zuster Agnes, Mignons kroeskopje teederlijk liefkoozend. «Arme kleine meid ! die geen ander tehuis hebt als dit! Weet ge Mignon, welk een groote, wijde, ruwe plaats de wereld is voor kinderen zonder tehuis, zonder vrienden ? Denkt gij er wel aan, hoe armoede en zonde als monsters op de loer liggen, om hen te verslinden, die geen ouders, geen tehuis hebben, om hen te beschermen ?»

«Maar, zuster Agnes, ik zou niet alleen, of zonder vrienden of zonder tehuis zijn, want Elleanore is rijk en goed, en als ik bij haar kon komen, dan zou zij voor mij zorgen, en ik zou als haai' eigen zuster zijn — niet een nou-zuster !»

«Hoe weet ge dat Mignon?»

«Ze heeft het mij gezegd — ze heeft het beloofd.»

Agnes dacht even na streek haar handen over Mignons met tranen bevochtigde wangen en beurde haar kopje op. «Zeg

-ocr page 181-

163

mij Mignon,» zeide zij —- «Hebt gij Elleanore helpen ontvluchten ?»

Mijnen sloeg ^de oogen neer voor het strakke gezicht

o O B o

der non.

«Spreek, wees maar niet bang,» zeide Agnes.

«Ja,» zeide Mignon met een zucht. «Ik hielp haar vluchten. Zal ik n zeggen, hoe het gegaan is?»

«Neen,» zeide Agnes, «ik wil het niet hooren.»

«Zuster Agnes,» zeide Mignon ernstig, «gelooft gij, dat kloosters goed zijn en dat God ze heeft gemaakt?»

Agnes antwoordde niet, en Mignon vroeg weer, «zuster Agnes, denkt gij, dat ik goed en gelukkig zou zijn, als ik non we i'd ?»

Nog zweeg zuster Agnes, en thans, terwijl de hoop in haar hart weder opleefde, ging Mignon nog iets verder: «Zuster Agnes, woudt ge, woudt gij tnij niet er uit helpen?»

«Hoe lu;bt gij beproefd weg te komen. Mignon? .. .

«Op allerlei wijzen,» zeide Mignon wanhopig. «Ik heb gelet op de zijpoort, waar de zusters honderd maal in en uit gaan, om achter haar aan te ontvluchten, maar er was nooit kans op.»

Agnes' adem stokte haar in de keel, zij werd bleeker dan ooit, zij sloeg de handen samen, terugschrikkend voor het besluit dat voor de vrome non een verschrikkelijk besluit was; maar toen zij de arme Mignon aanzag, en bedacht, hoe haar eigen jonge leven bedorven was en haar ziel nooit vrede had gesmaakt, greep zij moed.

«Droog je oogen af. Mignon, en zoek je boeken op,» zeide zij. «Vanmiddag ga ik uit, om de zieken te bezoeken, en zoodia hf-t donker wordt, zal ik door de zijpoort binnen komen ; het zal voor mij niet goed zijn, daar iemand te zien of te hooren, maar —»

«Ik weet al genoeg!» riep Mignon, buiten zichzelve van blijdschap uit. «O, zuster Agnes daar is toch één goede non !»

Mignon had gelijk — een goede non, en toch was deze gelukkig niet de eenige in het klooster.

Wat duurde die dag lang voor Mignon, hoe akelio- langzaam kropen de uren voort 1 Zij zag zuster Agnes uitgaan, om de zieken t« helpen, en welkomer dan eenige andere non, was de vriendelijke Agnes voor de stervenden; over hen heen gebogen sprak zij niet van missen voor de dooden

-ocr page 182-

-164

of van de hulp der heilig verklaarde menschen, maar van het leggen van al onze ?onden op Jezus, het Lam Gods.

Toen het begon te schemeren sloop Mignon achter een perk heesters, dicht genoeg door de vele takken, zoodat ze het tengere liguurtje voldoende verborgen, al waren de bladeren ook afgevallen. Daar werd de deur met een zachten druk geopend. Agnes stond stil op het plaveisel, om iets, dat zij had laten vallen op te rapen. Stil gleed Mignon tusschen haar en den muur door in de schaduw van den muur — voort naar de stad ; toen spoedde zij zich, vertrouwend op de invallende duisternis, stoutweg naar het midden der straat waar de rijtuigen reden, en toen er een stilhield om ieraand op te nemen, zeide zij, met den eenen voet reeds op de trede: «laat mij, als het u blieft, op den bok een eindje meerijden,» dit zoo vriendelijk vragend, dat de koetsier het niet kon weigeren. Up den bok zittend, het hoofd diep in haar doekje gedoken om haar aangezicht te verbergen, reed ze mee tot de Rechte-straat, en met een eenvondig «dankje», snelde ze nu voort langs het trottoir, hier en daar de nummers nauwkeurig beziende en ten laatste liep zij een voorplein op en schelde uit alle macht aan.

Terwijl zij dit deed, had de heer Manners jwist in de huiskamer van Dr. Grant gezegd : «Wanneer zal dat kind toch vrijkomen !» en Elleanore : «Ik vrees van nooit.»

Weinig dachten zij, dat het kind over wie gesproken werd, zoo dicht bij was. Het was nu donker; de heer Manners greep zijn hoed, om naar zijn kantoor terug te keeren, toen een der meiden een meisje aandiende, dat naar Elleanore vroeg.

«Het zal een van mijn vroegere kennisjes zijn, denk ik,» zeide Elleanore, die het eene of andere verhaal van armoede en een verzoek om hulp verwachtte. «Goeden avond, mijnheer Mannners.

Zij liep de trappen af, maar mijnheer Manners hield zich bij de kamerdeur nog even op, om nog een enkel woord met dokter Grant te wisselen.

Elleanore, die vlug naar beneden was geloopen, was even verbaasd, als dat meisje van weleer, toen Petrus buiten aan de poort stond. Dat tengere liguurtje, dat huiverend in het flauwe licht der ganglamp stond, de wangen en handen verkleumd van de koude Decemberlucht, een doek over haar kroeshaar geknoopt, was niemand anders dan Mignon, naar wie men zoo wanhopig had uitgezien.

De vreugde van Elleanore was niet te beschrijven.

«O mijn lieveling! mijn lieveling!» riep zij in vervoering

-ocr page 183-

165

sy. .. . * . /jf

uit, haar aan 't hart drukkend. Toen haar bij de hand nemend, sleepte zij haar als 't ware naar het voorportaal, en haar vertrekkenden voogd bij den arm vattend, juichte ze : «Zie mijnheer Manners, hier is zij I hier is zij !»

«Goede hemel!» riep de dokter uit, «wat ter wereld be-teekent dat alles ?»

Mr. Manners doorzag echter dadelijk den staat van zaken en verdacht op all- gebeurlijkheden, beval hij kortaf: «Breng haar stil naar uw kamer en zeg niemand iets, want zij konden hier naar haar zoeken.»

Elleanore volgde dien raad trouw op, en weldra zat zij bij Mignon in haar eigen kamer, haar de koude handen en voeten warmend, voor den gloeiendeti haard.

De heer Manners en mevrouw Grant kwamen ook in de kamer en toen Elleanore Mignon aan haar nieuwe vrienden had voorgesteld, zeide de heer Manners: «Nu, Mignon, uw trouwe opvoeders zullen je wel zoeken bij Elleanore ; maar zoo ge op mij wilt vertrouwen, dan zal ik je brengen waar gij veilig zult zijn en binnen vijf of zes maanden zal Elleanore je dan wel eens komen bezoeken.»

Mignon zag Elleanore vragend aan.

«Ja, Mignon,» zeide Elleanore, «vertrouw op mijnheer Manners : hij is mijn voogd en ware vriend, hij zal goed voor je zorgen.»

«Heel goed,» zeide Mignon tot den rechtsgeleerde; «U kunt met mij doen wat u wilt, als U mij maar niet weer naar het klooster zendt.»

«Dat zal niet gebeuren.» zeide de advocaat lachend,

«Nu Elleanore, breng Mignon hier haar avondeten, en verkleed haar en zeg niets aan de meiden, en vraag geen uitlegging van mij wat ik doe; ik zal binnen een uur hier terug zijn.»

«Hij gaat haar elders heenbrengen,» zeide mevrouw Grant; «en gij moet haar zoo veel mogelijk van kleeren doen verwisselen.»

«Wat zal ik haar aantrekken ?» vraagde Elleanore.

«Er staat een kofler met eenige kleederen, die u te klein zijn geworden op zolder ; gij zult daar zeker wel een en ander bij vinden dat haar past. Ik zal het den huisknecht voor u ■laten beneden brengen, terwijl ik liet avondeten voor het kind ga gereed maken.»

Elleanore vond in den koffer een passenden mantel en merinos japon, een eenvoudig hoedje, dat zij weldra voor

-ocr page 184-

166

Mignon pasklaar had gemaakt. «Dat zal Mignon wel staan,» zeide mevrouw Grant, die met een bak boterhammen, koek en confituren binnenkwam.

«Nu moest ge meteen den koffer maar pakken om die met haar mede te geven, als ge dan maar aan mijnheer Wanners opgeeft, wat er in zit,» zeide mevrouw Grant.

Mignon at met smaak haar avor.deten, trok de kleeren aan door Elleanore uitgezocht, en Elleanore kapie met behulp van borstel en olie haar haar anders, en bond een voile voor haar gezicht.

Nauwelijks was dat gedaan, of mijnheer Manners was weer terug, en bracht zijn beschermelinge zonder verwijl naar den wagen, waarmede hij gekomen was. De kofl'er werd er bovenop gezet, en zij reden weg.

Et verliepen verscheiden dagen voor Elleanore den advocaat wederzag; toen kwam hij haar vertellen, dat Mignon gezond en bij zijne vrienden reeds geheel thuis was, en dat hij wel dacht, tlat Elleanore haar aanstaanden zomer zou kunnen bezoeken. Hij zeide niet waar zij was: hij had haar op een uitstekende meisjeskostschool geplaatst, waar hij haar, na zoowel de Directrice als Mignon zelve goed de les te hebben gelezen, achterliet, zich over den goedeti afloop van alles van harte verheugende.

Onder de bescherming van den heer Manners, en door Elleanore's mildheid van al 't noodige voorzien, zoo viel er-niet aan te twijfelen, dat Mignon nu er voor gevrijwaard was, levend begraven te worden in hel grat dat zij zoozeer vreesde, en dat zich nu voor haar een heldere toekomst ontsloten had, in plaats van de duisternis en de verdrukking van het klooster.

Mignon was nog niet lang weg, of Elleanore werd vereerd met een bezoek van pater Munot. Zij vond den priester in de ontvangkamer staan, en, afgemeten buigend, bood zij hem geen stoel aan, maar bleef staan zoo lang het bezoek duurde.

«Mejuffrouw Marvin,» zeide de priester, diet zal voor u wel geen nieuws zijn te vernemen dat Mignon, dat booze en op den dwaalweg gebrachte kind. Mignon Murray, zonder verlof het kloo-ter heeft verlaten.»

«Met andere woorden,» zeide Elleanore, «is zij dus wegge-loopen Vergeef mij, dat ik 't zeggeiVmoet, dat 't mij niet spijt zulks te hooren.»

«Wij achten het waarschijnlijk, dat zij naar u zou zijn gegaan. Zij is aan onze zorg toevertrouwd, en wel door de eenige

-ocr page 185-

—r .y _____x _ __

167

bloedverwante, die recht op haar heeft; wij kunnen alzoo van dat óns overgedragen recht geen afstand doen »

Elleanore antwoordde niet.

«Is zij hier?»

«Neen.»

«Is zij hier geweest?»

«Dat is zij »

«Kn waar is zij dan nu?»

«Dat weet ik niet.»

«Wat kunt u mij van haar zeggen?»

«Alleen dit,» zeide Elleanore, «zij kwam hiertegen den avond, wij gaven haar avondeten, een reisdeken, mantel en hoed, en nadat zij hier een uur ongeveer geweest was, ging zij weg — -waarheen, dat weet ik niet. Ik vroeg er niet naar en sedert dien tijd heb ik haar niet meer gezien. Het zal volkomen nutteloos zijn, een verder onderzoek daarnaar in te stellen. Ik heb u niets meer te zeggen.»

«Een wettig proces,» zeide de verwoede priester, «zal n wel noodzaken te spreken. Wij hebben wettig recht op dat kind, en dat zullen wij handhaven!»

«Een zelfde recht zeker als ge op mij hadt! Dreig mij niet met «een wettig proces», mijnheer Munot! Het ware mogelijk, dat de wet u niet heel gunstig zou blijken te zijn, noch aan uwen helpers in het bedrijven van allerlei misdaden. Het zal u wel geen groote moeite kosten u te herinneren, dat gij inv) gestolen hebt, en mij gevangen hebt gehouden op zulk een wijze, dat de justitie er zich nog wel eens mede kon bemoeien. Over den afloop van dat zaakje zijn mijn voogden nog volstrekt niet tevreden en als ik hen niet had tegengehouden, zouden zij al lang u en uw helpers aan het gerecht hebben overgeleverd. Ik raad u aan, het zoeken naar Mignon op te geven ; beschouw haar veriies al.s den prijs voor mijn gevangenhouding. Het ware toch al te dwaas van de schuldige schenders der wet, een beroep op haar te doen, die hunzelven zooveel kwaad kan doen. Ik wensch u goeden avond.»

Elleanore verliet de kamer. Boven gekomen, hoorde zij pater .Munot de voordeur achter zich dichtslaan. Later ontmoette zij hem meermalen op straat, maar ze gingen elkander als vreemden voorbij. Zij die Elleanore's geschiedenis niet kenden, zouden moeilijk op de gedachte zijn gekomen, dat de oude priester, dien zij zoo bedaard voorbij ging. haar zoo lang in het klooster van de . . . .had gevangen gehouden.

Voor het klooster bleef de ontsnapping van Mignon onopge-

-a,- jT _/ u

-ocr page 186-

168

heldprd. De groote macht der Overste over al haar pupillen scheen op onverklaarbare wijze gebroken; daar hadden twee ontvluchtingen plaats gehad. Bijna al de zusters waren stren-gelijk ondervraagd, maar Agnes. wier zachtmoedigheid en in-gefogenheid haar op een hoogte hadden geplaatst boven alle anderen, werd eenvoudig gevraagd, of Mignon bij de poort was geweest toen zij nitging.

«Ik ging en kwam alleen,» zeide Agnes kalm, en in haar droomen van dien nacht zag zij de gelukkige beelden van Elleanore en Mignon, bevoorrecht met een vredig tehuis.

HOOFDSTUK X.

Een ontzettende tijding voor Eugenia.

Op een dier heldere Decembermorgens, die Mignon haar herwonnen vrijheid nog beter deden genieten, maakte Eugenia Duval zich gereed om een matinee bij te wonen. Jagend naar niets anders dan de vluchtige ijdelheden der aarde, is het niet te verwonderen, dat Eugenia veel tijd, veel zorg en geld besteedde zich daarvoor gereed te maken. Weelderig was het purperen kleed van zware zijde, dat in schitterende plooien haar tot op de voeten afhing ; elegant was inderdaad de zwai'te fluweelen mantel met kostbaar kanten belegsel; prachtig het keurig bewerkte collier; en de tijne witte hoed, met rozen opgemaakt, deed haar schoon gelaat goed uitkomen, gelijk een zwaar vergulde lijst een schilderstuk omgeeft.

Over dezen tooi voldaan, trippelde Eugenia de trap af, maar bleef nog een oogenblik staan om voor het laatst een blik te werpen op den betooverenden nieuwen hoed, in den spiegel in de vestibule. Evenals over I3elsazar te midden van zijn feestmaal een verschrikking kwam, die zjn hart deed verstijven, zoo kwam nu. op het toppunt harer ijdelheid, een ontzettende tijdng tot Eugenia. De deur der kamer stond op een kier, haar moedei- had juist bezoek. Terwijl zij daar bij den spiegel stond, hoorde Eugenia woorden welke in zulke mate hare aandacht trokken, dat ze niet kon nalaten, het gesprek geheel af te luisteren. Het was de stem van den dokter, die aldus sprak : «Ik heb van haar kindsheid af in Eugenia de kiem der ziekte meenen waar te nemen, waaraan haar vader is heengegaan. Verschoon de

-ocr page 187-

169

ronde woorden, die ook hem zeer smartelijk vallen, van een oud vriend, maar die hij ,als uw huisdokter niet mocht inhouden.»

lt;dk waardeer ze, dokter,» zeide mevrouw Duval met haperende stem, «maar het is onuitsprekelijk, hoeveel smart ge mij daarmede veroorzaakt. Eugenia juist is meer dan mijne andere kinderen, de afgod van mijn hart. In haar ga ik op. üij zult u echter wel vergissen. Haar mankeert nooit iets.»

«Ik wenschte het, maar ik kan mij niet vergissen ; daar zijn verschijnselen die helaas ! maar al te zeer mijn vermoeden wettigen. Op de laatste partij die gij gaaft, zoowel als op den avond bij mij aan huis. heb ik haar aandachtig gadegeslagen ; en die door.-chijnende handen, het blosje, dat te snel opkomt en verdwijnt, de onnatuurlijke schittering van haar oog, de hijgende ademhaling, zijn slechts enkele der symptonen, die mij nooit hebben bedrogen. Daarom kom ik u waarschuwen : als zij voortgaat te leven zooals nu, dan zult gij uw kind in weinige maanden naar het graf moeten dragen; maar met goede kleeding, het vermijden van opwinding, in éen woord ; een geregelde leefwijze, is het mogelijk, dat haar leven verlengd wordt en ge zult dan althans de voldoening hebben, uw plicht te hebben gedaan. Ik mocht u niet ongewaarschuwd laten.»

«Ik dank U,» zeide mevrouw Duval bewogen ; «maar wat zal ik doen ?»

Eugenia had genoeg gehoord. Zij durfde niet langer blijven staan, om op eens in het kommervolle oog harer moeder te blikken. Zij sloop zachtjes naar de deur en ging uit. Maar met welk een nevel was thans voor haar het schoone aanzien der natuur overtogen! Over het geheele leven lag nu als 't ware een sombere doodskleur. ïe midden van de luidruchtige menigte, de drukte van het leven, de schitterende winkelramen, reeds gereed gemaakt voor het blijde feestgetij, meende zij het doffe klokgelui te hooren en meende ze akelig langzaam zich bewegende lijkwagens te zien rijden. Te midden der joelende menschenmassa stond zij, als Iphigenia. het aangewezen slachtoffer, dat weldra zou worden opgevorderd. Wat bitter en droevig lot trof het jonge hart dat zoo weinige jaren slechts had geklopt! Waarom zou de dood de voeten als tot marmer doen bevriezen, de vlugge voeten, die zoo luchtig hadden rondgedanst ? Zij kon naar de matinee waarnaar zij met zulk een blijde verwachting der Jeugd verlangend had uitgezien, niet gaan. Het ware een te droeve bespotting om

-ocr page 188-

170

het leven gade te slaan, Hat op liet tooneel vertoond werd, terwijl liet geheele leven een groot treurspel was, en de dood de eenige harde werkelijkheid in een wereld van schijn. Zij wandelde voort, de sluier over het ontsteld gelaat getrokken, ternauwernood wetend waarheen zij ging, luisterend naar de onafgebroken voetstappen ; in het ontzettende besei, hoe die ook op haar zouden worden gezet, als zij tol stol vergaan zou zijn. Onder den indruk dezer gedachten, herinnerde zij zich Hauw, in een dagblad te hebben gelezen, dat deze dag van bijzondere kerkelijke beteekenis was en dit in de kerk der Heilige-Maagd plechtig zou worden herdacht. Zij was juist dicht bij de Kerk, welke de gedachte daaraan had opgewekt, en zoo ging zij naar binnen in de verwachting nu in de rechte stemming te zijn voor zulk een dienst. De dienst voor een doode werd gelezen. Eugenia zat in een afgelegen boek der kerk en boog zich over den rug van den bidstoel vóór haar. De akelige woorden over den dood pasten wel bij haar gedrukt gemoed. Doe spoedig zouden zij ook voor haar gesproken worden ? h]en plechtige zielmis volgde, de atmosfeer scheen bezwangerd en het licht van den dag verdonkerd door den vloek des doods.

Teruggekeerd naar huis en aan tafel gezeten, kwelde haar de gedachte — hoe het viertal aan tafel weldra tot een drietal zou zijn geslonken, en haar stoel niet meer gezet zoude worden. Daarna kwam zij op haar kamer — de kamer die zij zoo verkwistend, geheel tot haar eigen gemak en g* noegen had ingericht. Spoedig, te spoedig, zou die kamer gesloten, verduisterd en vermeden worden als een herinnering aan de doode. Deze gedachten, die dag aan dag haar drukten, hadden haar wangen nog bleeker doen worden, haar den eetlust ontnomen, de lust in de gewone vermaken doen vergaan, en het angstige oog der moeder vulde zich vaak met tranen, bij de nieetiing dal zij reeds de verwoestingen der ziekte aanschouwde. Op zekeren avond, toen Eugenia zich op de sofa geworpen had, de handen lusteloos latende neerhangen, de oogen half geloken, terwijl telkens een zucht haar bezwaarde borst ontsnapte, sloeg haar moeder haar deelnemend gade. Eugenia herhaalde in zichzelve met de noodlottige krankzinnigheid van den monomaan, de woorden, die zij den dokter had hooren spreken, en spoorde de verschijnsels op. die hij had genoemd. Hoe vaak was haar zijde en ook haar borst vermoeid en pijnlijk geweest! Hoe vaak was haar nachtrust verstoord geworden, en de morgen begroet met een korten en scherpen hoest! Zij was veel erger dan de dokter

-ocr page 189-

i.£_- ^jr-y . _ _f*.

171

dacht. Terwijl zij zoo alles overdacht, kwam haar moeder naar haar toe, zette zich bij haar, en zeide teeder: «Eugenia, mijn lieve kind, wat kwelt je?»

De liefdevolle, deelnemende toon ruimde bij Eugenia de slagboomen weg, en zij barstte in tranen uit. «O, moeder,» snikte zij. «Ik hoorde, wat de dokter onlangs 's morgens tot u zeide, en dat breekt mij het hart. Waarom moet ik sterven?»

«Maar Eugenia,» riep de ontstelde moeder uit, «ge vergist je, mijn kind. De dokter heeft het zón niet bedoeld.»

«Neen, moeder, ik vergis mij niet. Ik hoorde alles wat hij zeide maar al te goed. Hij zeide, dat ik nog slechts korten tijd kon leven, en, moeder, ik kan niet sterven, ik moet leven; ik ben pas begonnen het leven te genieten. Ouden moeten sterven, maar mijn tijd is het nog niet.»

«O Eugenia, mijn afgod,» zeide de bedroefde moeder, «hoe gaarne wilde ik mij in uw plaats stellen !»

«Maar dat kunt gij niet, moeder,» zuchtte Eugenia, «en wat kunnen wij doen?»

«Wij kunnen heel veel doen,» hernam mevrouw Duval. «Wy zullen morgen om den dokter sturen; hij moet zich vergist hebben, hij zal dat ook wel erkennen, en ge zult door rust te houden en opwekkende middelen te nemen, wel sterker worden».

«Het helpt niets,» liep Eugenia, wanhopig uit, «mijn vonnis is geveld.»

Den volgenden dag werd de dokter gehaald.

Het betreurende, dat, wal hij als een noodzakelijke waarschuwing voor de moeder had bedoeld, een pijl was geworden, die de ongelukkige dochter in 't hart had getrollen, nam hij zich voor: nooit weer te zeggen wat hij dacht en dit reeds dadelijk in toepassing brengend, trachtte hij Eugenia te overtuigen, dat hij haar toestand te ernstig had opgenomen en zij slechts meer rust behoefde. Maar hij kon niet zoo gemakkelijk zijn eerste uitspraak ongedaan maken. Eugenia vroolijkte wel een weinig op, maar kon zich toch niet geheel losmaken van het denkbeeld, dat een vroege dood haar vonnis was.

Toen zij daarover wederom haar gedachten liet gaan, herinnerde zij zich wat Elleanore haar omtrent de voorbereiding voor den dood gezegd had — dat zulk een voorbereiding het leven niet zou verkorten ot vergallen, maar juist, door ons van die vrees voor de toekomst te verlossen, onze levensvreugde op hechteren grond deed rusten.

«Ik wil mij voor den dood bereiden», zoo besloot Eugenia ten slotte en om aati dat voornemen gevolg te geven, vroeg

/ y. s xe

-ocr page 190-

-172

zij haar moeder, pater Munot te ontbieden, dien zij een tijdlang ontweken had.

«Een goede Katholyke, zooals gij, behoeft den dood niet te vreezen», zeide de priester. «Zeker, gij zijt den laatsten tijd een beetje nalatig geweest in het biechten, en in uwe Godsdienstplichten, maar dat kunnen wij alles weer in orde brengen. Geen waar kind der Kerk kan verloren gaan. De he! is niet voor hen, maar voor degenen, die de waarheid verwerpen.

Wij mogen behoefte hebben aan de reiniging van het vagevuur, maar dan — voor eeuwig den hemel.»

«Ten opzichte van deze quaestiën ben ik geheel in het onzekere», merkte Eugenia op. «Voor mij is het graf met zijn duisternis, zijn zwijgen, zijn ontbinding, een hel. De hemel en zijn engelen is mij een rijk van schimmen, een sprookje van de kinderkamer. De Godsdienst bevat zooveel fabelachtigs.»

«Wat!» riep de verbaasde priester uit, «verwerpt gij de heilige Kerk en haar leeringen?»

«Neen dat niet.» zeide Eugenia, «ik ben bereid alle mogelijke dingen te gelooven en aan te nemen, welke tot mijnen vrede kunnen dienen.»

«Voor de leergierige ziel is de weg gemakkelijk», zeide pater Munot.

«Ik heb gezegd», vervolgde Eugenia, «dat ik geloofde, ds.t de dood een eeuwige slaap is — dat, nadat wij onzen tijd hadden ten einde gebracht, naar ziel en lichaam tot het niet terugkeerden, waaruit wij ontstaan zijn. Maar ik gevoel nu, dat die voorstelling onwaar is.»

«Zij is onwaar», bevestigde de priester, «de ziel is eeuwig, en ook het lichaam, na zijn opstanding; voor die eeuwigheid moet gij u nu voorbereiden. Maar beangstig u niet al te zeer; die voorbereiding kan hier op aarde niet anders dan onvolmaakt zijn. Ik geloof, dat ge nog een lang en gelukkig leven vóór u hebt. Voor alle ware Katholyken — en dat zijt gij, zoowel door doop als bevestiging — is de bedoelde voorbereiding zoo moeielijk niet; zij hebben niet meer te doen dan als hulpelooze kinderen zich in de armen der kerk te werpen, en zij zal hen gewis in de eeuwige vreugde en vrede voeren.

«Onderricht mij dan, pater Munot, en gij zult in mj een gewillige leerlinge vinden,» hernam Eugenia. «Mijn grootste begeerte is, de verzekering te hebben, dat ik vetlirj ben, als ik ga sterven, en voorts zoo goed mogelijk te waken voor mijn leven dat ik zoo lief heb.»

-ocr page 191-

173

Overeenkomstig de praktijk zijner kerk schreef de eerwaarde pater het opzeggen van vele gebeden aan Eugenia voor, ernstige aandacht bij de kerkdiensten en het volbrengen van boetedoeningen. Hij ried haar aan, zorgvuldig al de vasten- en heiligendagen te houden, beval haar een schutspatroon te kiezen, tot wien zij voortdurend moest bidden, en van wiens tusschenkomst zij veel mocht verwachten. Eugenia volgde met de grootste nauwgezetheid al die aanwijzingen op. Geen Zeloot was ooit vromer dan de tevoren zoo spotzieke Eugenia. Victoria sloeg haar met verwondering gade, haar moeder zag met diepe smart den afgod, dien zij eeti schitterende en verheven plaats in de wereld had toegedacht, vervallen door droefheid en zielefoltering en in haar hart stond zij op tegen Hem, Die haar tot zulk een bittere teleurstelling had veroordeeld.

«Ga zoo voort,» zoo moedigde pater Munot Eugenia aan. «Ik kan niets meer van u verlangen. Gij moet aan geen twijfel toegeven; uw heil staat vast; zulk een geloovige, zulk een leerzame, zulk een vrome dochter der kerk kan niet verloren gaan.»

Maar Eugenia kwam tegen die geruststellende verklaring op.

«Ik doe nie.t goed,» zeide ze verslagen. «Mijn ziel wordt door duizend twijfelingen geschokt. De Godsdienstige boeken, die ge mij geeft schijnen mij ijdele sprookjes te bevatten. Ik kar. ze niet gelooven ; mijn gansche ziel keert er zich van af, ofschoon mijn hart gezind is, tot aannemen. Ik weet, dat ik weldra zal moeten sterven maar .... mijn ziel beeft terug voor den dood als voor de vernietiging»; en in dit besef harer ellende klaagde ze: «och dat ik nooit ware geboren geworden !»

«De heilige vastentijd is nabij,» zeide de in verlegenheid geraakte geestelijke ; «gij moet die wijden door een verhoogde waarneming der Godsdienstplichten ; de verschillende lessen, die de kerk u voorhoudt overpeinzen, — dan zult gij zekerlijk vertroosting vinden.»

Maar de vastendagen brachten Eugenia geen vrede. Zij ging naar en van de kerkdiensten, rusteloos en gejaagd evenals die onbegraven zielen uit de mythe, die handenwringend zich verdringen bij den Styx.

«Pater Munot,» zeide het arme meisje tot haar blinden leidsman, «ik denk wel eens, dat ais ik voor een tijd in een klooster ging, ik rust zou vinden voor mijn ziel. Misschien zou mijn ziel die vinden als ik mij geheel onttrok van de dingen die vroeger mij bekoorden, en een tijdlang een leven

-ocr page 192-

474

■van voortdurend gebed en meditatie leidde.»

«Dat is een uitnemende gedachte, en een plan, dat gij wel zoudt doen ten uitvoer te brengen,» zeide de priester.

Mevrouw Duval evenwel, vernam Eugenia's voornemen met ongeveinsde droefheid.

«O mijn kind,» zeide ze met aandrang, «begeef je zelve toch niet in dien levenden dood.»

«Maar, mama,» zeide Eugenia, «ik onderga den dood eiken dag. Ik zal mijn verstand verliezen als die strijd geen einde neemt. Ik bedoel er niet mede non te worden, maar om naar het klooster te gaan, totdat ik tot sterven bereid zal zij tl.,) .. ..

«Gij zijt bereid om te sterven, gy zyt goed en liet en rein, niemand meer dan gij. Blijt hier me lieve. Vei maak u, zooals het de jeugd past; geniet van t leven. Dan zult ge die akelige vrees voor een vroegen dood wel verliezen, en leven tot op hoogen ouderdom.»

Zoo sprak de vrouw in den bloei van haar leven, zich verheugende in een krachtige gezondheid, die den dood \ei van zich verwijderd waande; maar liet broze meisje, dat wist, dat haar dagen geteld waren, kreunde slechts tot antwoord : «ik ben niet bereid om te sterven. Mama, als ge mij lief hebt, laat me dan gaan.»

Eugenia was de oogappel van haar moeder : haar kon zy niets weigeren. Haar ut de armen drukkend met een blikvar droeflieid^en liefde, gaf zij haar toestemming tot de proef van de kloostereenzaamheid, maar terwijl zij dus haar dochter toegaf, uitte zich haar teleurstelling door pater Munot met verwijten te overladen.

«Hoe kondt gij Eugenia zulk een onbesuisd plan aanraden. Hoe kondt gij haar er toe overhalen zich zoo weg te werpen?» snauwde zij verontwaardigd den pater toe.

«Ik raadde liet haar niet aan noch haalde er haar toe over,» zeide hij. Maar uwe uitlating over een Godsdienstig leven verbaast mij ten zeerste ; ik had die van L'allerminst verwacht. Gij waart zoo vol ijver voor uw nicht, dat ik uw verontwaardiging niet begrijp.»

«Mijn nicht en mijn dochter zijn twee» repliceerde mevrouw Duval. «Wat goed voor Elleanore zou zijn, ware de grootste dwaasheid voor Eugenia, ik zou bijna nog liever mijn kind in de kist zien als haar den zwarten sluier te zien dragen.»

«Uw dochter en uw nicht hebben ieder voor zich zelve gekozen, en niet wat gij verlangdet. Uw lichtzinnige woorden

-ocr page 193-

175

zullen haar straf vinden, als gij uw dochter in haar kist ziet liggen, want zij heeft blijkbaar niet lang meer te leven,» zeide pater Munot, streng.

Eugenia ging naar het klooster ■— hetzelfde klooster waar Elleanore had gevangen gezeten. Hier werd haar door zuster Martha eeti aandoenlijk verhaal opgedischt van Elleanore, «.die Goddelooze meid, die niet wilde laten varen haar hardnekkige ketterij en zichztjlve aan den booze had verkocht door uit het klooster weg te loopen.» Zij hoorde ook van Mignon — een vreeselijk kind, door booze geesten van haar geboorte af bezeten, die zelfs het water van den doop niet kon uitdrijven, en welke bezetenheid blijkbaar te verklaren moest zijn uit verborgen Protestantsche neigingen bij haar moeder. Die Mignon was uit de heilige muren van het klooster verdwenen, zij «was de booze wereld in de opengesperde kaken gesneld om daar spoedig het verderf te vinden, dat zij steeds gezocht had.» Anderen evenwel, waaronder zuster Martha, dachten dat Mignon door hare vijanden was weggevoerd, als een vergelding voor haar slecht gedrag en de verschillende beleedigingen, die zij het beeld onzer vrouw en het wijwater had aangedaan.» Eugenia hoorde het aan en verwonderde zich in stilte. Deze kweekelinge van het klooster, zuster Martha, legde een onwetendheid en bijgeloovigheid aan den dag, waarover zelfs een kind zich zou hebben moeten schamen.

Üok zuster Anna sprak veel met. Eugenia, en opende voor den blik van liet jonge meisje een hart als een gepleisterd graf, vol van doodsbeenderen. Deze zuster, ofschoon met een waa* van heiligheid overtogen, wist voor Eugenia's scherpen en onderzoekenden blik de huichelarij niet te verbergen.

Voorts de portierster, zuster Maria, in den kloosterdienst vergrijsd; Eugenia kwam ook met haar meermalen in aanraking en leerde haar kennen als een vitzieke, jaloersche, vadzige omie vrouw. Van zulk een wrange vrucht, had Eugenia gedacht, dat deze alleen maar kon groeien aan den wilden, ongesnoeiden boom der wereld, maarzij had het onmogelijk geacht, dat ze tot den oogst van een zoogenaamd Godsdienstig leven kon behooren.

Van de portierster opklimmend tot de Moeder-overste, vond Eugenia in haar eene vrouw, koud en hard, streng, alleen hart hebbend voor hare orde, haar kerk en eigen belangen, eene vrouw, in wie al het echt vrouwelijke dood was.

Zooals de reguliere zusters der orde waren, waren ook de meeste bewoonsters van het gesticht; de novicen waren gedeeltelijk on- en bijgeloovig, gedeeltelijk farizeeuwsch, anderen

-ocr page 194-

■170

eerzuchtig, anderen karakterloos; de z. g. n. beheersching eener zonde scheen slechts het beter tieren der overige ten gevolge te hebben. Het doel van de opvoeding der kinderen scheen meer te zijn, hen heel bedaard tot onwetende Katholyken te maken, dan tot goed ondei richtc. denkende menschen te vormen.

Onder deze menigte kwam Eugenia ook in aanraking met eene, wier leven bij dat der anderen gunstig afstak, - - zuster Agnes. Zooals Agnes was, had Eugenia zich voorgesteld, zouden allen zijn, en alzoo voorkwam Agnes een tijdlang, dat Eugenia van het Godsdienstig leven in 't klooster zich niet ten eenenmale afkeerde.

En hoe ging het met Agnes? Want Elleanore had de waarheid voor haar ontsloten.

Zich met de belangrijke onderwerpen bezighoudend, waarover de jeugdige Protestante met haar gesproken had, was Agnes van de duisternis tot het licht gekomen. Thans ging ze gedurig naar de kapel, om daar te bidden ; daar kon ze alleen zijn.

Maar liet was nu geen prevelen meer van gebeden, die zij niet verstond, en waarbij ze niets gevoelde, maar door den Geest geleerd. Die blaast waarheen Hij wil. kwam Agnes door Christus nader tot God. tiet bonte beeld der madonna met het kind, de kaarsen, en de schilderijen en al den opsmuk van Rome verloor Agnes uit het oog; dooi' het geloof zag zij nu duidelijker, dan met liet lichamelijk oog mogelijk was, naar Heer; zij zag Hem, van Wien Mozes in de Wet en de Profeten hebben geschreven ; zij mocht Hem vinden. Die ook haar lasten droeg, en in Hem, den eenigen goeden Herder, haar Heiland erkennen. Zij zag Hem gewond om hare overtredingen; zij kwam er door genade toe, op Hem haar last van vermoeidheid en smart en onrust te leggen, en Hij nam in Zijn groote ontferming het pak van haai' af, dat voor haar zwakke schouderen te zwaar was geworden en waaronder zij dreigde te bezwijken. En nu, wat zou Agnes doen? Haar geprangde hart kon daarop geen antwoord geven. Een sterker band nog dan de kloostergelofte hield haar gebonden. Door ziekte neergeworpen, die zoo lang reeds haar ondermijnd had, was zij naar de ziekenzaal gebracht en op een schamele krib gelegd. Haar loop was geeindigd. Zij had lang genoeg geleefd om . gelukkig te zijn. Op dat harde en nauwe bed lag zij nu, door den woeligen stroom des tijds steeds nader gevoerd tot den oceaan der onpeilbare liefde. Op dat ziekbed, thans sterfbed, vond haar Eugenia op een morgen, toen zij haar verscheiden dagen onder de zusters gemist had.

-ocr page 195-

177

Ju die krankte van Agnes was iels dal Eugenia sterk atitl-iruk ; zij ontdekte bij deze moêgestreden zuster hetzelfde wat aan haar eigen hart knaagde. Zij verkreeg verlof, de zieke non te verplegen, en weldra was Eugenia met deze lieve patiënte zoo vertrouwelijk geworden, dat zij haar bekommerd harte geheel voor de zieke uitstortte. Wal was dat geheel overeenkomstig Agnes' eigen ervaring ! — die angst voor den dood, dat voorgevoel van een vroegen dood. dat vluchten naar het klooster. L)e lieve non weende toen zij dat verhaal hoorde. Daarna leerde zij uit haar duur gekochte wetenschap Eugeida, dat het niet in de werken, maar in het geloof, niet in de kerk, maar in Christus, niet in geloften en missen, maar in Gods vrije genade gelegen is, dat de honger en de dorst der zi'-l bevredigd worden.

cdJier zult gij geen vrede vinden voor uw ziel.» zeide Agnes. «Jaren lang jaagde ik in de cellen en gangen van het klooster het steeds verder wijkend beeld van den vrede na, totdat een Protestantsch mrisje, Elleanore Marvin, — die hier gebracht werd, door Hem L)ie de boosheid der menschen doet uitloopen op Zijn lof — mij bij de hand nam van de Maagd en de heiligen mij wegleidde, en van mijne eigene ingebeelde goede werken eti de belotlen der kerk, tot God en Christus bracht, zoodal ik mij nu bereid gevoel, om te sterven ja begeerig zelfs, uit dit leven te scheiden, om lot Hem te gaan. Die mij heeft liefgehad en voor mij gestorven is.»

«Elleanore Marvin,» riep Eugenia vol verbazing uit, «dat is mijn eigen nicht!.... Maar leer ook mij, zuster Agnes, het geheim om in vrede te sterven.»

«Hei Is te laat, en ik ben te onwetend,» zeide Agnes met zwakke stem. want hel doodzweet parelde reeds op haar bleeke voorhoofd. «Ga naar huis en vraag hdl Elleanore; zij zal u onderrichten.»

Na verloop van weinige uren was zuster Agnes heengegaan. Met klokgelui en plechlige missen droegen zij haar uit, tiaar het graf; zij was gestorven, maar had nog ter elfder ure het ware leven gevonden. Uit het levende graf, dat haar zoo lang omgeven had, was zij ingegaan tol het zalige leven van Uods triompheerende kerk daar boven.

Eugenia ging naar huis, geschokt, zooals de nonnen zeiden, doordat zij van zoo nabij den dood had gezien.

«Vondt gij den vrede, dien gij zocht, in het klooster, mijn dochter ?» vroeg pater Munot.

«Ik geloof, dat het mij nu helderder geworden is,» ant-

12

-ocr page 196-

178

woordile Eugenia, maar liet zich verder niet uit. Haar zwijgen bracht den priester in de war; dit geval ging boven zijn begrip, en het was hem geen groote opoffering weinig meer tol haar te spreken, die hem soms zoo scherp kon te woord staan.

Mevrouw Duvai ontving haar dochter met open armen, nochtans schrok zij over de verandering in haar uiterlijk. «Het klooster heeft je te gronde gericht,» riep zij verslagen uit.

«Neen, mama, die verandering zou toch gekomen zijn. waar ik ook geweest ware,» zeide Eugenia. «Ik hen naar huis gekomen om met u nog een kleine wijle te leven, misschien tot de bladeren vallen ; en nu ik weer hier ben, moeder, moet gij mij mijn eigen weg laten gaan.»

«Ja, mijn dochter,» snikte de thans zoo gedweeë moeder met gebroken hart; «gij hebt maai' te zeggen wat ge wenscht en er zal aan voldaan worden.»

«En de kleine Violet is ook weer thuis,» zeide Eugenia.

Violet was in het klooster geweest om muziek en bordure i te leeren, maar na haai' twist met pater Munot had mevrouw Duval het kind naar huis gehaald.

«Ja,» zeide mevrouw Duval, «uw gaan naar het klooster maakte mij bezorgd, en ik haalde haar naar huis, uit vrees, dat zij het in 't hoofd zou krijgen, non te worden.»

«Gij hadt gelijk, moeder: laat haar er nooit weer heen gaan,» zeide Eugenia

Den anderen dag zeide Eugenia: «Nu mama, zooais gij weet, wil ik nu mijn eigen weg gaan en ik wou dat gij Elleanore hier liet komen.»

«Elleanore Marvin !» riep mevrouw Duval uit.

«Ja, ik heb haar noodig,» drong Eugenia aan.

«Maar zij wil niet komen,» zeide haar moeder.

«Zij moet; ik zal haar schiijven, dat ik stervende ben, en haar verlang te zien.»

«Zij kan u geen goed — maar enkel kwaad doen.»

«Ach moeder, zij kent het wonderbare geheim ; zij weet hoe men moet sterven. Ik moet haar hebben.»

«Hoe hebt ge die gedachte je in liet hoofd gehaald ?» vroeg mevrouw Duval. Toen vertelde Eugenia haar de geschiedenis van Agnes.

«Och,» zeid^ mevrouw Duval, toen Eugenia haar verhaal geëindigd had, «ik twijfel er niet aan, dat zuster Agnes een zeer vrome non was; maar zij zal zwakhoofdig geworden zijn door haar slechte gezondheid, en dat verklaart dan haar meening aangaai.de Elleanore. Het is allerdwaast te veronderstel •

-ocr page 197-

amp;J- . ^—ia, _ .fc/mi ar.y/ ^ ^ •/

179

len, dat een jonge, onwetende kettersche zooals je nicht, eenig goed aan een vrome Katholyke zou kunnen doen.»

«Ik bemerk, dat gij het niet begrijpt, mama,» zeide Eugenia, en ik begrijp, dat het tot niets leidt hierover te redeneeren ; maar ik moet Eileanore zien.»

«Dat kan ik niet toestaan,» zeide mevrouw Duval beslist: «alle goede Katholyken zouden er ons op aanzien en de best) affing der kerk zou niet uitblijven. Buitendien ben ik op onvergeeflijke wijze door Eileanore beleedigd, en ik verlang haar niet weer te zien.» Dat zeggend ging mevrouw D ival de kamer uit, om alle verdere dispuut te vermijden. Eugenia zat een tijdlang lusteloos en in twijfel terneder; toen klaarde haar gelaat op ; zij stond van de sofa, waarop zij gelegen had op, en liep de kamer op en neer. «Ik ben zwak,» zeide zij, «maar die zwakheid komt meerendeels voort uit neerslachtigheid. Ik mag daaraan niet toegeven, zal me flink houden en naar Eileanore gaan.»

Eugenia voegde de daad bij 't woord Met nieuwen moed nam zij al de geneesmiddelen in door den dokter voorgeschreven, deed haar moeder het genoegen om zooveel mogelijk van hetgeen haar voorgezet werd, te eten, zij beweerde dat ze sterker werd en ging dikwijls uit rijden. Mevrouw Duval gaf aan pater Munot te kennen, dat het goed zou zijn, zijn arbeid aan Eugenia uit te stellen, totdat zij iets aangesterkt zou zijn.

Maar de gezondheid kwam bij Eugenia niet terug, wel had de zachte lentelucht tijdelijk een goede uitwerking en toen zij gevoelde, dat ze de inspanning en aandoening kon verdragen, begaf zij zich naar de woning van dokter Grant.

Toen Eileanore binnenkwam om haar bezoekster te ontvangen, herkende zij ternauwernood in het vervallen meisje de eenmaal zoo schoone en levenslustige Eugenia

«Mijn nicht! Is het mogelijk? Wel Eugenia, wat is je overkomen ?» riep zij uit, de beide handen van haar bezoekster in de hare nemend, en haar met hartelijke deelneming aanziende.

«De schaduw des doods,» zeide Eugenia, met stokkende stem, achterover in haar stoel zinkend, en het hoofd op het kussen steunend, terwijl haar de tranen over de ingevallen wangen biggelden.

«Lieve Eugenia, vergeef 't mij! ik had mijti aandoening niet zoo moeten laten bemerken,» zeide Eileanore, haar stoel naar haar toeschuivend ; «ik wist niet, dat gij ziek waart geweest. Het is zoo waar reeds bijna een jaar geleden, sedert ik iets

-ocr page 198-

180

vnn jV honrfle. Als ik orewetfn haH, dat ge ziek waart, zou ik je stellig bezocht hehh. rn).

«Zij wilden je niet aan ons tmis Ik1 hl) m. daarom heb ik gewacht tot ik in staat was, hier te komen Elleanore, herinnert ge het je nog. hoe ge den laatsten keer, dat ge hij ons aan huis waart, niet, mij over den dood spraakt, en ik lachte erover, dat de dood zon kunnen komen anders dan in den ouderdom ' Ik denk er nu anders over, Elleanore. De dood is maar al te dicht bij. Weken lantr heb ik over niets anders gedacht, en ik heb gepoogd van den pater, en van onze boeken, en zelfs in het klooster te leeren, hoe men sterven moet, maar ik heb niet gevonden wat ik zocht».

«Arme Eugenia», zuchtte Elleanore.

tf.la. arm genoeg. Het is mij ot ik op een rots sta. met den dood achter mij, gereed om mij in den afgrond te werpen. Elleanore, in het klooster za^ ik eene non gelnkkiir sterven: het was zuster Ajxnes».

«Is ze dood. die lieve zuster Agues? Kunt ge mij zeggen, hoe zij stierf?»

«lot het einde toe was ik hij haar,» zeid' Eugenia, «de priester had de heilige olie voor het laatste oliesel, en de overste had eenige amuletten en toovermiddejen in haarband, en de kapelaan van het klooster hield een crucifix vast, en trachtte haai' dat in de handen te geven. Jk stond aan her hoofdeinde, en zij lichtte de handen op en wees de amuletten eti het crucifix en de olie at. keek mij aan en zeide ; «Jezus is alles wat ik noodig heb», en toen stierf zij».

«Ja, Eugenia, -It-zn* is alles wat men behoeft Als gij Jezus hebt, dan is de dood geen donkere afgrond, maar een klaar verlichte deur ten hemel. Lieve Asnies ! welk een geluk is het. te weten, dat zij op Jezus vertrouwde en ten hemel ging !»

«Gij leerdet zuster Agnes, Elleanore. en gij moet ook mij leeren. Jk kan hier niet heel dikwijls komen — gij weet niet. hoe zwak ik ben — maar gij moet mij leeren hoe ik gelukkig kan sterven. Tehuis zegden ze: ge zult beter worden : gij gaat niet sterven. Vader Munot zegt: Gij wordt allen zalig — doe maar alleen dit of dat. Nu. Elleanore. ik weet dat ik Ka sterven, en ik ben niet op den rechten weg. en ik kan niets doen. Wat znl er zoo van mij worden?»

«Ik zal je ook eens zeggen wat je moet doen. Eugenia: koop een Bijbel, en bestudeer dien».

«Een Hij hel ! .... ik heb er nooit «en bladzijde in gelezen!»

«Dat. is juist de reden, waarom gij zoo onwetende zijt

-ocr page 199-

m___£31:mi ^ s-,.// jt .j*. y i- * /

181

aangaande den weg des heils. De Bijbel verheldert de donkerheid van den afgrond, waarvoor gij vreest; de Bijbel toont u de vaste hoop als een anker, dat veilig en blijvend is voor de ziel. Gij moet een Bijbel koopen en dien lezen».

«Kunt gij mij zelve niet zeggen wat ik noodig heb ?»

«Niet half zoo goed als de Bijbel dat kan. Kom dan, laten we samen een Bijbel gaan konpen, en gij moet hem lezen en bidden om den Heiligen Geest, Die alleen je Gods Woord kan doen verstaan».

«Bidden zal niet het minst helpen», zeide Eugenia, wanhopig. Ik heb, mag ik zeggen, een duizend gebeden opgezegd, en alles te vergeefs».

«Daar is onderscheid tusschen gebeden opzeggen en bidden, en dat zal je de Bijbel leeren. Gij gelooft, dat er een God is. Die kan verderven of behouden, is 't niet?»

«Zeker geloof ik dat, eenmaal geloofde ik het niet, maar nu is het anders».

«Nu, de eenige weg tot behoud bestaat in het geloof in Jezus Christus. Voorts moet gij uw nooden en begeerten voor God uitstorten, zooals gij het voor uw besten vriend zoudt doen, precies zooals gij het voelt. Ge behoeft uw woorden niet angstig te kiezen, maar uit uwe wenschen, zooals een kind het voor zijn vader doet. Wij zondaars hebben reden voor Gods majesteit en heiligheid te sidderen maar dit behoeft ons niet te weerhouden met onze oprechte smeekingen tot den troon der genade te naderen en God de Heere Zelf zal n leeren hoe gij tot Hem moet bidden.»

«Ik ben bereid om iels te beproeven,» zeide de ongelukkige Eugenia. «Kom wij zullen den Bijbel gaan koopen.»

«En kom heel gauw mij weer bezoeken Eugenia. «Wees verzekerd, dat ook ik voor je zal bidden, dat gij den weg des levens moogt vinden »

«Ja doe dat.» zeide Eugenia, met vuur. «Bid voor mij, terwijl ik nog leef, en het zal mij goed doen. Onze kerk stelt het bidden uit, tot dat al de verschrikking des doods is ondergaan, en het lichaam en de ziel geen hulp meer behoeven ; dan begint zij als een krankzinnige om genade te bidden voor hen die den tijd der genade hebben laten voorbijgaan.»

Eugenia bracht den Bijbel, dien zij gekocht had, bij haar thuiskomst naar haar kamer; met gesloten deur bracht zij uren met het lezen ervan en in het gebed door. Als zij op de rustbank in de huiskamer lag, was de Bijbel onder haar kussen verborgen, en gebruikte zij hem steelsgewijze ; en als pater

-ocr page 200-

-182

Muiiot kwam en tot haar sprak, en haar getluklig zwijgen voor de betamelijke gehoorzaamheid van een waar kind der kerk hield, dan overdacht Eugenia in haar harteen plaats die zij in Gods Woord gelezen had.

Zij ging Elleanore weer bezoeken, en Elleanoie gaf' haar een gezangboek, dat da.'.rna een even verborgen plaatsje kreeg naast den Bijbel, en ijverig door Eugenia werd gelezen.

Toen zij verscheidene weken te zwak was om uit te gaan, of zelfs haar kamer te verlaten, herhaalde zij haar verzoek, om Elleanore te laten halen.

«Ik 'Jacht, dat gij dat opgegeven had,» zeide haar moeder, die niets van haar verkeer met Elleanore wist.

«Neen dat heb ik niet, och laat haar komen, al is het maar voor een keer.»

«Lieve kind, ik wil haar niet hebben, om u en uwe zusters van het ware geloof af te trekken.»

«Mijne zusters behoeven haar niet te zien,» zeide Eugenia.

«Maar ik mag haar niet en wensch haar niet weer te ontmoeten.»

«Gij behoeft haar ook niet te zien.»

«Maar pater Munot zou zoo boos zijn.»

«[lij behoeft het niet te weten. Och moeder, laat haar toch ditmaal maar komen ; gij kunt toch mijn laatste wen-schen mij niet weigeren.»

«Laat haar dan voor éen keer komen,» zeide mevrouw Duval, niet in staat haar stervend kind iels te weigeren. «Maar ik heb een gevoel, alsof ik heel onzinnig doe met dat toe te staan.»

Den anderen dag, toen Elleanore wilde uit gaan om te wandelen, werd haar een briefje ter hand gesteld, waarin blijkbaar met bevende hand. was geschreven: «Lieve Elleanore, kom slechts voor dezen keer mij eens bezoeken. Ik ben zoo ziek.»

Met het briefje in de hand ging Elleonore langzaam de straat af, toen zij haar voogd, den heer Manners ontmoette. Zij deelde hem het verzoek van Eugenia mede, en liet hem het briefje zien.

«Gij werd eens juist onder een dei gelijk voorwendsel weg-geroofd,» merkte de heer Manners op.

«Ik ben niet bang, dat zoo iets thans bedoeld wordt, en ik verlang zeer Eugenia te bezoeken,» antwoordde Elleanore, die vroeger reeds aan haai1 voogd iets van de bezoeken van haar nicht had medegedeeld.

-ocr page 201-

a / n A'i aiir. //s ^ // ^ 7 S / if

183

«Wel aan», zeiile de lieer Manners, «ik ben op dit oogen-blik vrij. Ik zal er nu met je heengaan; ik laat je niet aan priesterlist over; ik moest er maanden lang een mooie wilde — ganzenjacht voor houden om je terug te krijgen. Dat monsterachtige beest, waarop de Roomsche vrouw zit, moet wel een heel grooten bek hebben, om mij te verzwelgen; wij zullen het dus maar eens wagen samen ons onder zijn bereik te stellen».

Elleanore moest er om lachen, ofschoon zij vervuld was met ernstige en angstige gedachten ten opzichte van haar stervende nicht.

Een dienstmaagd opende de dei;r ^oor Elleanore en haar voogd, die Elleanore verzocht, dadelijk naar de kamer van juffrouw Eugenia te gaan en den heer Manners in de ontvangkamer liet, waar hij, tot wederzijdsche verwondering, mevrouw Dnval ontmoette, die daardoor wel eenigermate in verlegenheid werd gebracht.

«Waaraan heb ik de eer van dit bezoek te danken .')) zeide mevrouw Duval, die den rechtsgeleerde van harte verfoeide. Deze beantwoordde de beleefde ontvangst van mevrouw met intrest en antwoordde gevat: «Aan mijn pupil, jufi'rouw Marvin, die uitgenoodigd is uwe dochter te bezoeken. Als gij mij de opmerking veroorlooft, moet ik u zeggen, deze plaats voor mijn pupil niet veilig genoeg te achten om zonder geleide hier te komen».

«De tegenwoordigheid van uw pupil in mijn huis is door niemand gewenscht dan door mijne doodzieke dochter», zeide mevrouw Duval spijtig, «haar ernstigen toestand in aanmerking nemend, kon ik haar niet weigeren te laten roepen, wie zij verkoos».

De heer Manners werd nu, niet tot zijn leedwezen, door mevrouw Duval aan zijn eigen gezelschap overgelaten, die de kamer met een deftige, stijve buiging verliet.

Elleanore's bezoek was van korten duur, maar met een hart vol hoop nam zij van Eugenia afscheid, vertrouwende dat het zieke meisje thans den weg van ontkoming had gevonden en dat op den opstandingsmorgen zij eenmaal tezamen zouden staan ter rechter zijde van den troon van God.

Op een middernacht in den zomer vernam Eugenia het geroep : «Zie, de Bruidegom komt, ga uit Hem tegemoet».

Haar lamp was slechts voor een kleine wijle ontstoken geworden, maar zij had gebrand met een licht door het geloof gevoed, niet aangestoken door de bedriegelijke vuren van Rome,

-ocr page 202-

184

maar door de gestadige vlam van Gods eigen waarheid.

«Moeder», fluisterde Eugenia, toen haar moeder zich wee-nend over haai' sponde boog, «onder mijn kussen ligt een boek, dat mij geleerd heeft hoe ik moet sterven, en dat voor mij de poorten des hemels heeft geopend. Neem het en lees het, moeder. Ik heb een en ander met mijn potlood onderstreept; toe lees het: liet opende voor mij den weg naar den hemel».

Er was om pater Munot gezonden, die nu de kamer binnen trad. De laatste woorden opvangend, zeide hij : «Zij spreekt van onze heilige kerk, die alleen de deur des hemels kan ontsluiten. Zijt gij daarop gerust mijne dochter?», voegde hij er bij, naar het bed komende.

«Zij is heengegaan !» kreet mevrouw Duval, zich naast haar levenloos kind op het bed werpend; «zij is heen gegaan. O Eugenia mijn dochter, mijn afgod, kom weer tot mij ! Waarom stierft gij ?»

Toen het lijk van het bed was gebeurd, lichtte mevrouw Duval het kussen op, waarop het hoofd van haar kind had gerust, en vond daar een Protestantschen Bijbel. Zij bracht hem naar haar kamer en stond er vol afgrijzen naar te zien. Het scheen haar toe alsof een onverbiddelijk noodlot de familie vervolgde; haar schoonzuster, haar moeder, haar kind, allen ontrouw geworden aan de kerk van Rome ! Zij durfde het niet aan haar priester te zeggen ; zij kon het boek niet vernietigen, dat Eugenia liefhad eti gewijd had door hare aanraking. Zij verborg het met een bezwaard hart.

«Eugenia is overleden,» zeide Elleanore tot mevrouw Rey-burn, «en ik twijfel niet of zij is als een geloovige Christin gestorven.»

«Gij kunt niet over uw ontvoering en gevangenschap klagen,» merkte mevrouw Reyburn op, «waar gij zoo duidelijk ziet, wat de Meer daardoor heeft gewerkt.»

Mijn verhaal is ten einde ; ziet hoe een oprecht Christen het middel kan zijn om vele zielen tot de heerlijkheid te leiden ! Ziet ook wat de kerk van Rome is en ziet wat er van uwe kinderen terecht komt, onverschillige, lichtzinnige ouders,, die het met de opvoeding uwer kinderen zoo nauw niet neemt en meent dat zij U niets zullen te verwijten hebben, als gij hen behoorlijke voeding verschaft en hen maai' brengt tot een goede positie in de maatschappij. Wee U, indien Uw kind eenmaal 't gedoopte hoofd tegen U, mocht keeren en

-ocr page 203-

^ li sr / S / Lf

185

1' morlit vpi'wijten : Vader! mopHoi'! heVit gij nipt pikpiid-riüt nok ik i;i Chr istus gphpiligd was. —hebt gij niet hplprlen : li ■ leei' des Onrlen en Nieuwen Testaments dlt;? waarachtige en volkompne Ippr' dpr zalighpiii te wezen, - hebt gij niet bploofd : in dpze Iper mij te doen en te helppn onderwijzen ? Helit gij dat niet voor Gods aangezicht plechtig bploofd ? pii zoo ja. waarom mij dan niet op die hooge, hperlijke roeping gewezen? zoo ja. waarom dan in dip Schriften mij niet onderwezen en waarom mij in de vreeze en vermaning des Flee ren niet opgevoed !

. ✓ _ tv / •/ Ik . .//f

Wee U. ouders, indien gij later dp wrarge vruchten moet plukken van 't, verwaarloozen. van 't gruwelijk veronachtzamen van zoo dure eene roeping jegens het door God U geschonkpn en topvertrouwdp kroost, l.lii- toch moogt ge nipt overlatpn, niet aan den zielevijand uwer kinderen, niet aan de priesters Vi.n het RoomscliP wangeloof, niet aan de dienstknpchten van bet inepst drieste en sluitPiidste ongeloof. Moet ge uw kinderen echter anderen toevprtroiiwpn, ziet dars wel toe, opdat uw zoon. uwe dochter, tot dp j^rpn des onderscheids gekotnen U zegene, U van harte moge kunnpn danken voor uwe liefde, uwe trouw.

ilt;: i x n k

-ocr page 204-

INHOUD.

bladz.

Hoofdst. I.

Mevrouw Reyburn en pater Munot. . .

i.

»

II.

Vijanden in het huisgezin . . .

15.

»

III.

Elleanore Marvin en pater Munot .

■28.

»

IV.

Elleanore's nieuw tehuis en haar voogd .

40.

))

V.

Elleanore's geheimzinnige verdwijninnr .

00.

»

VI.

Elleanore in een klooster......

88.

»

VII.

Ongeloovige en gedachtelooze Protestanten,

, 118.

»

VIII.

Zuster Agnes in twijfel en vreeze .

133.

»

IX,

Bridget's twijfel ten opzichte der «ware

kerk»............

J54.

»

X

Een ontzettende tijding voor Eugenia .

168.

-ocr page 205-

- S . \VA 4 .1 mi /S amp; mm. • V js JV - -S

Uitgaven van A. H. TEN BOKKEL HUININK te Utrccht :

Het Boek der Margaretha's.

Een vei haal uit den tijd van Maria Antoinette,

van Th. VON SALDERN.

Naar den 12en Duitschen druk. (412 jiag.)

dook

C. VAN OPHEMKRT.

Prijs f2.40. In fraaien steuipelband f2.90.

LACRA'S VOOGDEN.

Uit het Engelsch

van

EVELYN EVERETT GREEN.

door

C. VAN OPJHKMERT.

Prijs f 1.90. In steiujielband f2.50.

ü H O N Au

Uil hel Engelsch

van

AGNES GIBERNE.

door

€. VAN OPHEMEBT.

Prijs f 1.90. In stenipelbaiul f 2 50.

-ocr page 206-

Mil SMlliili,

Uit hel Engelsch

VAN

EVELYN EVERETT uLi.KEN.

JJOUK

C. VAX OrHïiJIEJlT.

Prijs fl.90. In stempelband f2.50.

ZET-iIjIEIlOINr

Een verhaal uit den lijd der ver Duig incj van de Prolesla alen in Languedoc.

Uil hel Enydsch VAN

GRACE RAYMuNl).

uuoii

€. VAX OPHtmEKT (482 pag.)

J'rijs fl.90. In steiupelband f2.50.

In liet Iet der Jezuiten.

Een uerhaal uil den lijd van Ludewijit XIV.

Naar hel Engelsch VAN

11 G. COAPE.

DOOR

C. VAX OPHKMERT.

(Met een 5-tal plaatjes.) (284 pag.)

Prijs fl.50. In steuipelband f 1 90.

-ocr page 207-

2.50.

I 90.

-ocr page 208-