, u i T n E
P. VAN DER VEEN en 11. F. ItEIJNV A AN.
TT EL,
] 878.
,DJ
quot;.f - . .
Kast 43/ PI. G N0.55
UIT DE
P. VAN DEK VEEJi kx H. F. KEIJSVAAS.
TI E L. — D. J1 IJ S. — 18 7 S.
»T)ic cuv Mc'.' Geel' rekenschapAldus zal misschien deze of lt;jenc tot ons hoekje spreken. Opdat het alsdan niet sprakeloos zij, ivilleu tuij het een antivoord meegeven.
Wat ons tot de samenstelling van dit werkje hev:ooij ivas het feit, dat het groote publiek, en hierbij denken wij niet slechts aan de onont-wiklcekle menigte, maar ook reel degelijk aan den beschaafden stand, op kerkhistorisch gebied al te zeer vreemdeling is. Wel kent men, de namen der grootste heroën, die op dit terrein hebben gestreden; wel heej't men nu en dan eens gehoord van Gansfort en. van Erasmus , van Bekker en van Spener, van Schlciermacher en van Strauss, doch dit is ook alles. Wat zij eigenlijk hebben, verricht, waaraan zij hun roem danken, dit is voor verreweg de meesten een diep geheim.
Menigeen voelt deze tekortkoming en zou zich gaarne van een en ander wat beter op do hoogte stellen,, indien het maar niet zooveel tijd roofde en als er maar goede (geen geleerde) bronnen waren. Zeker, er zijn verscheidene populaire kerkgeschiedenissen: wij denken bijv. aan Leipoldt, Kurtz, Werner e. a., doch dezen schenken eigenlijk niet wat men vraagt. Men wil geen extrakt uit de kerkhistorie, want dit geeft te veel en te weinig, aangezien, het tal van feiten meedeelt waarin men minder belang stelt, en aan den anderen kant, bij de teekening
v o o ii11e d e.
der voornaamste personen te hehnopt is. Men verlangt lovcnssohotsuu, opdat men hij het hooren van dezen of dien, naam aanstonds ivete, welke de verdiensten zijn desf/enen, die hem droeg.
Om nu denzulhen tegemoet te komen, Meden wij hun ons nederig boekske ter kennismaking aan. Het is, dit vergete men niet! slechts een proeve. Hadden wij iets anders bedoeld, tal van namen, welke thans worden gemist, zooals die van Savanarola, Pascal, Lavater e. a., zouden niet mogen ontbreken. Blijkt het aan zijn doel te beantwoorden, dan kan het later uitgebreid worden. —
Dat het ook bij het katechetisch onderwijs goede dienste kan bewijzen , zal wel niet vermeld behoeven te worden. —
Vinde het zijn weg! Kome het in veler handen!
vi
V. VAN DEU VEEN. H. F. REIJNVAAN.
zlerikzee, Kekkwerve
Juui 1878.
Blndz.
KLUIZENAARS EX MONNIKEN.....33
DOMINIKUS EN DE DOMINIKANEN . . . 6(j
IK HOUD.
Bladz.
ARMINIUS EN UE REMONSTRANTEN . . .128
FERDINAND CHR1STIAAN BAUR .... 163
DAVID FRIEDRICH STRAUSS.....178
vin
Polykarpus bekleedt ia de kerkgeschiedenis een. plaats onder do »Apostolische Vadersquot;, zooals de Christenleeraars dor eerste eeuw genoemd en waarvan velo voor leerlingen der Apostelen gehouden worden. Onder deze staan in de voorste rijen: Barnabas, de reisgenoot van Pauius , Hermas, Klomens, Bisschop van Kome, Ignatius, Bisschop van Antiochie, Polykarpus, Bisschop van Smyrna en Papias, Bisschop van Hierapolis. Van hunno personen en schriften is weinig met zekerheid bekend. Dit geldt dus ook van den man, wiens naam wij aan het hoofd van dit opstel hebben geplaatst. De legende verhaalt wel bet een en ander van hem , doch de geschiedenis bevestigt zeer weinig dienaangaande. Wat wij van hem weten is het volgende.
Hij werd in de twoode helft der eerste eeuw in Klein-Azië go-boren , is Bisschop van Smyrna geweest en heeft veel invloed op zijne tijdgenooten nitgeoefend. Dit laatste blijkt vooral uit do reis naarEome, welke hij ongeveer 160 ondernam, ommetAni-cetus, het Hoofd der aldaar gevestigde christenen, eenige kerkelijke aangelegenheden te bespreken, waaronder het vraagstuk over do paaschfoestviering een eerste plaats innam.
Do zaak was deze. De Klein-Aziatische christenen bereidden den paaschdisch op den veertienden dag der maand Nisan, uitgaande van de veronderstelling, dat ook Josus op dien dag het paaschlam had gegeten. Bovendien beriepen zij zich op den Apostel Johannes , die hen hierin was voorgegaan. Do overige christenen daarentegen hielden zich niet aan dien veertienden, maar nuttigden hot paaschmaal den eerst daaraan volgendon Zondag. Zij waren van oordeel dat Jesus, wel verre van op dien datum hetpaasch-feest gevierd te hebben, juist toen gestorven was, een gebour-
Beeldengalerij. 1
tenis , die weinig aanleiding gaf tot blijmoedige stemming. Daartoe was de Zondag, de dag der opstanding , beter geschikt.
Zoo was er dus verschil. Om nu te trachten hierin overeon-stemming te brengen tusscheu do Klein-Aziatische en de Wes-tersche christenen , reisde Polykarpus naar Eome. Zijne onderhandelingen met den Eomeinschen ambtgenoot haddon echter geen gunstig gevolg, daar beiden hun eigen meening bleven volhouden, zoodat zij ten slotte met ongedane zaken , maar in vrede van elkander scheidden.
Een dertig jaren later kwam hetzelfde vraagstuk op nieuw bij de Hoofden der Kerk in behandeling , doch thans had hot oen minder rustigen afloop, waarbij de tegenstanders van Polykarpus triomfeerden.
Deze zelf had intusschen in 166 den marteldood reeds ondergaan.
Zietdaar, in korte trekken, wat wij met eenige zekerheid van Smyrna's beroemden Kerkvoogd kunnen zeggon, daar een dei-hoofdbronnen, zekere brief aan de gemeente te Filippi, dien sommigen als zijn werk beschouwen, is gebleken van andere hand te wezen. Wat er nog meer, hem aangaande, wordt verhaald, doelen wij u thans mede, waarbij wij echter niet uit het oog mogen verliezen, dat wij hier niet met welgestaafde geschiedenis te doen hebben. —
In een heiden-christelijke familie geboren, werd hij door den Apostel Johannes onderwezen en door dezen tot Bisschop van Smyrna aangesteld, terwijl hij op zijne beurt de leermeester werd van den later beroemden Bisschop Ireneus.
Te Rome ontmoette hij op zekeren dag zijn vroegeren vriend Mardon, die thans kettersche leeringen aanhing. Deze kwam hem tegemoet, met de vraag: »Kent gij mij nog?quot; doch ontving het minder beleefde antwoord: »Ik herken den eerstgeborene des Satans.quot;
Het moest weet men te vertellen vau 's Bisschops marteldood. De kerkgeschiedschrijver Eusebius geeft daarvan een uitgebreid verhaal, ontleend aan een zendbrief, uit naam der gemeente te Smyrna aan die te Filomelium in Frygie geschreven.
Het komt ongeveer op het volgende neer.
3
Do heidenen en joden te Smyrna verlangden, tuk op bloed , den dood des zesentachtigjarigen Bisschops. Zoodra deze dit bemerkte , vluchtte hij, op aanraden zijner vrienden, naar een nabijgelegen landhuis en toog vervolgens nog een eind verder. Doch zijn schuilplaats werd ontdekt, ten gevolge der aanwijzingen van oen slaaf, wien men, door allerlei pijnigingen, het geheim had afgeperst. Nu dacht de grijsaard dan ook niet meer aan ontkomen , hoewel dit niet onmogelijk zou geweest zijn, maar stelde zich, na oen ernstig gebed, in handen der soldaten, die hem naar de stad voerden. Onderweg Ontmoette men twee overheidspersonen, den Tetrarch Herodes en diens vader Nicetas, die in eon wagen voorbijreden. Zij hielden stil, namen don Bisschop in hun rijtuig en zochten hem te bewogen tot afzwering van zijn geloof. In rondo woorden gaf hij hun te verstaan dat zij zich die moeite gerust konden besparen, waarop zijn beschermers zoo woedend werden dat zij den grijsaard uit hun wagen wierpen en verder reden.
Do tocht naar Smyrna werd nu voortgezet en dra waren de soldaten met hun gevangene in de renbaan aangekomen. De Proconsul zocht hem tot verloochening zijns geloofs te brengen, zeggende: » Laster Christus ! Zweer Hem af en ik zal u vrijlaten !quot; Doch het antwoord luidde: »Zesentachtig jaar heb ik Hem gediend en nimmer heeft Hij mij eenig leed gedaan. Hoe kan ik dan den Koning, die mij verlost hoeft, lasteren!quot;
Na herhaalde vergeefscho pogingen van de zijde des rechters om den gevangene, hetzij cioor goede woorden , hetzij door bedreigingen, tot andore gedachten te brongen, werd hij tenslotte veroordeeld om verbrand te worden.
Terstond wordt van alle kanten, uit bad- en werkplaatsen , hout aangedragen , en weldra is de mutserd gebouwd. Men wil het slachtoffer aan den paal vastnagelen, doch, op zijn verzoek wordt dit nagelaten. Hij bidt, terwijl hot vuur wordt ontstoken. Rook en vlammen stijgen op----maar, in plaats van don grijsaard te verteren , vlechten zij zich boven zijn hoofd tot een krans en vormen oen glooiendon muur rondom hem. Een krijgsknecht treedt toe
4
on stoot hom oen zwaard in do borst. Hot bloed dooft het vuur. Doch opdat do christenen zijn lichaam niet zullen bezitten, wordt do houtmijt op nieuw ontstoken en hot lijk verbrand.
Zijne vrienden verzamelden zijne beenderen, begroeven ze en vierden jaarlijks, op zijn sterfdag, het geboortefeest van zijn nieuw, verheerlijkt loven.
J U S T 1J N , DE MAETELAAE.
Plavius Justinus, bijgenaamd Martyr, ook wol de Filosoof, werd tegen het einde der eerste of in het begin dor tweede eeuw te Plavia Neapolis, het oude Sichom, het tegenwoordige Nabulus, geboren.
Zijn vader Prisons was, evenals zijn moeder, waarschijnlijk van Griekscho afkomst, zoodat hij een heidenscho opvoeding kreeg. Er wooldo in hem echter een zucht naar kennis, vooral naar kennis van het wezen Gods, welke het vervallen heidendom óier dagen geenszins bevredigen kon. Zoo kwam hij er toe verschillende wijsgoorige scholen te bezoeken. Een Stoïcijn, een Peripateticus (volger van Aristoteles) en een Pythagorist telden hem achtereenvolgens onder hunne hoorders. Geen dezer wijsgeeren echter voldeed hem , daar niemand hunner zijn vragen voldoende beantwoorden, zijn dorst naar kennis van God verzadigen kon. Daarom wondt hij zich tot een anderen wijze en kiest een leerling van Plato tot zijn leidsman. Hier meent hij gevonden te hebben wat hij zoekt. Deze filosofie trekt hem aan en voldoet hem , totdat zeker voorval hem van hoidensch wijsgeer tot volger van Jesus maakt.
»Op zekeren dag,quot; zoo verhaalt Justinus, »toen ik aan don zeekant wandelde, ontmoette ik een grijsaard, wiens eerwaardig voorkomen mijn aandacht trok. Spoedig geraakten wij in gesprek en, toen ik mijn zucht naar eenzame mijmeringen te kennen gaf, deed die achtenswaardige grijsaard mij het dwaze aller bespiegeling, zonder beoefening, gevoelen. Dit gaf aanloi-
ding, dat ik hem mijne begeerte om God te leeren kennen openbaarde en tevens uitvoerig over de voortreffelijkheid der wijsbegeerte sprak. De vreemdeling zocht mij nu, stap voor stap, van mijne dwaze bewondering van Plato en Pythagoras te genezen. Hij bewees mij dat de schriften der Hebreeuwsche profeten veel ouder zijn dan die van een der zoogenoemde wijsgeeren en leerde mij den aard en do gronden van het Christendom kennen.quot;
Van dezen tijd af begon Justijn do profeten te bestudeeren cn kwam weldra tot de omhelzing des Christendoms.
Het is evenwel de vraag of wij een en ander letterlijk mogen aannemen. Er zijn er, die meenen, dat Justijn in het verhaal van zijn onderwijs door verschillende filosofen, die geen van allen hem voldeden, en van zijne daarop gevolgde bekeering een plastische voorstelling heeft willen geven van deze waarheid: jDo filosofie, zelfs de voortreffelijkste, is niet in staat de godsdienstige behoeften van den mensch te bevredigen.quot;
Volgens deze beschouwing zou hij dns niet door het woord van een grijsaard, maar door eigen onderzoek, tot het inzicht van het onvoldoende aller filosofie zijn gekomen. Do moed der christenen, die, hoewel van de zwartste misdaden beticht, toch gelaten den dood tegengingen, trok hem vooral aan en noopto hem tot het onderzoek van hun willen en streven, alsmede tot het bestudeeren des O. T. , dat door de verhevenheid van zijn Godsbegrip cn door zijne voorspellingen veel aantrekkelijks bevatte voor de zoekende geesten dier dagen.
Sedert ontbrandde er zulk een vuur in zijne ziel dat liefde voorde profeten en voor de vrienden des Nazareners uitsluitend zijn gemoed beheerschte.
Een kerkelijk ambt heeft Justinus nooit bekleed. Hij leidde oen zwervend leven, doortrok het groote Eomeinsche Rijk en verkondigde overal waar hij gelegenheid vond, hetzij door woord of geschrift, het christendom. Gedurende den laatsten tijd van zijn leven schijnt hij te Eome een school te hebben geopend. Hier ook werd hij, in 167, onder de regeering van Markus Aurelius , met een zestal zijner geloofsgeuooten onthoofd.
6
Weinig mannen zijn door het nageslacht zóo geëerd als Justijn. Waaraan hij dit dankt ? — Niet aan zijne geleerdheid, want, hoewel hij met vele tilosofische stelsels had kennis gemaakt, was hij geenszins een diepdenkende geest. Ook niet aan de uitnemendheid zijner geschriften, want, ofschoon latere Kerkvaders daarvan vaak hebben gebruik gemaakt en zij hier en daar niet
zonder gloed zijn, vertoonen zij toch tal van gebreken, door on- u:
volledigheid , verwarring , herhalingen en dergelijken. Maar hij n
dankt zijn roem aan zijn opofferend zendingsleven, aan zijn warme ei
liefde voor het Christendom, aan zijn kloek kampen voor do d
waarheid , en niet hot allerminst aan zijn wijsgeerige beschouwing v
van het geloof, die den grond hoeft gelegd voor oen christelijke 1:
Wat do hom toegekende geschriften aangaat, deze zijn vele en li
velerlei. Do meesten echter worden hem ton onrechte toegedicht 1
of zijn geheel of gedeeltelijk verloren geraakt. Behouden zijn j:
slechts drie apologetische hoofdwerken, waarin hij de waarheid t
des Christendoms verdedigt. Zij zijn: 1quot;. Degroote apologie, gericht j tot Keizer Antoninus Pius en geschreven te Kome, waarin hel onrechtvaardige van hot vervolgen dor onschuldige christenen in het
licht gesteld en de waarheid van hunnen godsdienst aangetoond wordt. 2o. Be kleine apologie, gericht tot den Romeinschen Senaat en ook to Kome geschreven. Zij brandmerkt do vervolging dor christenen als het werk der demonen en geeft hier en daar eonige wenken over der christenen leer en leven. 3o. liet gesprek met Tryjo. Dit werk verhaalt ons hoe de schrijver te Efose in aanraking kwam met oen uit Palestina govluchten jood, die do Griekscho wijsbegeerte had loeren kennen en lief gekregen. Zij sproken samen en Justijn, die meestal aan het woord is, bewijst dat Jesus do Messias is en dat de tegenwerpingen der joden geen steek houden.
Hot is de vraag of er ooit een jood Tryfo heeft bestaan en of het werk ons, in plaats van historie, niet oen littorarischo fictie gooft.
De man, dio dezen naam droeg, werd in 185 to Alexaudriö uit christen-ouders geboren en aldaar opgevoed. Zijn vader Leo-nidas legde den grond zijner wetenschappeljiko ontwikkeling en maakte hem al vroeg vertrouwd met den bijbel, door bem daaruit stukken van buiten te laten leeren. Reeds spoedig vertoonden zicb de voortreffelijke gaven van den knaap en zijn liefde voor den cbristelijken godsdienst. Toen Septimius Severus tegen de christenen woedde, smachtte hij naar de martelaarskroon , van welk dwaas verlangen zijn moeder hem echter terugbracht , maar toen zijn vader, ter wille van zijn geloof, in de gevangenis wordt geworpen, schrijft Origenes hem, zijn afval duchtende, dat hij toch getrouw zal blijven. En Leonidas bleef getrouw , doch betaalde zijn overtuiging met zijn bloed.
Door het geven van onderwijs voorziet de zoon nu in do behoeften van het vaderloos gezin. Tal van leerlingen scharen zich om den door zijne kennis beroemden man , die niot alleen door zijn geleerdheid, maar ook door zijn moed en zijn liefde den christenen ton zegen is. Als de vervolging woedt, bezoekt hij do gevangene christenen en blijft hun tot hun laatste oogenblik troostend nabij. Zooveel toewijding en zooveel opoffering trokken de aandacht van Bisschop Demetrius, die hem het katecheten-ambt opdraagt. Hij neemt het aan, doch , wijl er aan deze betrekking geen jaargeld is verbonden, ziet hij zich verplicht do zorg voor zyne familie aan de gemeente over te laten en door hot kopieeren van handschriften in eigen onderhoud te voorzien. Om niet allen tijd tot zelfontwikkeling te missen , draagt hij een deel van zijn arbeid aan zijn vriend Herakles over en legt zich met de borst op do nieuw-Platonische wijsbegeerte toe, welke hij door Ammonius Sakkas en uit de geschriften van Klemens leerde kennen en die hij op hot ovangelio toepaste.
8
Toen hij later op reis naar Athene, door Palestina trekt, laat Ce
hij zich tot Presbyter wijden. Nauwelijks echter is hij in zijn aa
vaderstad teruggekeerd of hij bespeurt dat ten gevolge daar- ge
van de stemming jegens hem geheel is veranderd , zóo zelfs , Cl dat hij het geraden acht heen te gaan. Demetrius verklaart zijn
wijding voor onwettig en beweegt eenige Egyptische Bisschoppen bc hem van zijn ambt te ontzetten.
Van nu af is Palestina zijn vaderland. Hij keert niet naar sc
Alexandrië terug , ook niet toen in het volgend jaar Demetrius la gestorven en door Herakles, leerling en vriend van Origenes zelf,
vervangen is. Hij blijft te Cesarea, zich aan exegetischen arbeid Z
wijdende. Door godgeleerde voordrachten bevordert hij den bloei h
der aldaar gevestigde theologische school en weldra komt men d
van heinde en verre om zijne wijsheid te hooren. Onder doze n
hoorderen schaarde zich ook Gregorius Thaumaturgus , uit Kappa- I
docie , op wien Origenes zulk een machtigen indruk maakte, dat r
hij zijn metgezel en volgeling werd. a
De hem hier gegunde rust was echter maar van korten duur.
Maximinus Trax, de moordenaar van Alexander Severus, keerde (
zijn haat tegen do gemeente, vooral tegen haar Hoofden. Origenes ]
vluchtte daarom naar zijn vriend Firmilianus in Kappadocio, waar :
hij verborgen bleef tot na den dood des Keizers, toen hij weer (
naar Cesarea terugkeerde. Doch toen andermaal een vervolging onder Decius uitbrak , werd hij haar slachtoffer en stierf te Tyrus ten gevolge van ondergane mishandelingen, op zeventig-jarigen leeftijd. —
Een menigte geschriften getuigen van Origenes' geleerdheid, waaronder zijn homiliün een eerste plaats innemen. Onder zijn kritische werken munt vooral uit de »Hexapla,quot; een uitgave des O. T. in zes kolommen. Do eerste daarvan geeft den Hebrceuw-schen tekst, de tweede denzelfden tekst met Grieksche letter, terwijl kolom 3 tot G verschillende Grieksche vertalingen bevatten. Aan dit werk heeft do arbeidzame man een groot deel zijns levens gewyd.
Van niet minder bekendheid ia zijn apologetisch werk ȕegon
O
Celsus,quot; een wijsgeer der Platonische school, die een hevigen aanval op het christendom had gedaan. Met verbazingwekkende geleerdheid wederlegt Origenes hem en stelt de waarheid des Christendoms in het licht. Dit werk telt acht boeken.
Voorts ontwikkelde deze kerkleeraar zijn godgeleerde denkbeelden nog in verscheidene andere geschriften.
Bekend is zijn voorliefde voor een allegorische of oneigenljjke schriftverklaring: oen wijze van uitleggen, welke én toen en later tot de schromelijkste willekeur heeft aanleiding gegeven.
Merkwaardig ook is zijn leer omtrent do betrekking waarin de Zoon tot den Vader staat. Daar hij het denkbeeld van een ahso-luten God wil handhaven, stelt hij den Zoon beneden den Vader, doch houdt het er tevens voor, dat de Zoon van eeuwigheid (en niet op een bepaald tijdstip vóór do schepping) was gegenereerd. Hierom heeft men hem de grondlegger van het Arianisme genoemd, daar ook de Arianen leerden dat de Zoon ondergeschikt aan en gescheiden van den Vader was. 1)
Deze opvatting bezorgde hem vele en bittere vijanden, doch ook ontbrak het hem niet aan warme, waardeerende vrienden. Hij heeft in de Kerk een machtigen invloed uitgeoefend. Menigmaal na zijn dood heeft men zich vóór of tegen hem en vóór of tegen zijn leer ten strijde toegerust.
Bij de behandeling van het leven van Chrysostomus zullen wij gelegenheid hebben hierop terug te komen.
Vgl. ons hoofdstuk quot;Atliaiiasius.quot;
Het was ecu stcnu on oen zogen voor het Christondom, dat er, te midden van do vervolging der derde eeuw, leeraren opstonden, die door godsvruclit en standvastig geloof velen in hunne christelijke overtuiging versterkten.
Onder deze dient vooral Cyprianus genoemd te worden.
Niet zoozeer muntte hij uit door geleerdheid, — waarin hij onder meer verre overtroffen werd door Origeues — als wel door vroomheid en ernst, waarvan zijn geheele leven getuigenis geeft.
Thascius Cyprianus, leerling van den Kerkvader Tortullianus, was te Karthago leeraar in de welsprekendheid , toen hij door den Presbyter Cecilius, ten jare 246, tot hot Christendom werd gebracht , waarvoor hij uit dankbaarheid later den bijnaam Cecilius aannam.
Daar hij rijk was en oen moolydond hart bezat, verkocht hij vele zijner landgoederen , om in staat te zijn de armen te steunen.
Weldra wijdt hij zich aan den geestelijken stand en zijn ijver is zóo groot, zijn wandel zóo vroom, dat hij reeds na twee jaar tot Bisschop van Karthago wordt verkozen. Ofschoon niet blind voor de moeilijkheden aan deze waardigheid verbonden, geeft hij toch ton slotte aan het algemeen verlangen toe en laat zich wijden.
Nauwelijks hoeft hij oonige orde en tucht gebracht in ^ijne zedeloozo gemeente, of de vervolging onder Decius breekt, met tot nog toe ongekende woede, los. De strenge tuchtmeester acht zich te Karthago niet meer veilig, wijl het in den cirkus verzamelde volk herhaaldelijk eischte, dat hij den leeuwen zou voorgeworpen worden ; daarom neemt hij de vlucht, overtuigd als hij is, dat hij door zijn leven, meer dan door zijn dood, der christelijke gemeente ten zegen kan wezen.
Twee jaren lang weet hij zich verborgen te houden, doch is
11
niettemin onvermoeid in den arbeid om door vorschillondo go-schriftcn op de christen-gemeenten te werken.
Gedurende zijn afwezigheid waren er te Karthago evenals elders velen uit vreeze afvallig geworden van hun geloof. Reeds vóór zij nog werden beschuldigd, gingen zij al naar do markt, om den heidenschen goden te offeren, en dit deden niet slechts de leeken, maar ook de geestelijkheid. Het spreekt van zelf, dat dit den vromen Bisschop diep smartte, te meer, wijl velen der afvalligen zoo maar, zonder cenig bewijs van waarachtig berouw gegeven te hebben, alleen op hun verzoek, later door de Presbyters weder iu de gemeenschap der Kerk werden opgenomen. Hiertegen komt hij dan ook mot allen ernst in verzet. Hij wil, dat den afvalligen een proeftijd worde opgelegd en dat zij openlijk hun zonden zullen belijden.
Van deze gelegenheid weten vijf Presbyters, die reeds sedert zijne wijding hem vijandig waren, gebruik te maken, om do afvalligen tegen den Bisschop op te zetten en hen te bewegen hem niet meer als Hoofd der gemeente to erkennen. Door deze ontevredenen wordt Cyprianus uitgeworpen en zekere Fortunatus in zijne plaats gekozen.
Weg was de vrede der gemeente, toen do Novatiaansche twisten, intusschon van Rome naar Karthago overgeplant, den fakkel der tweedracht nog moer aanbliezen.
De zaak was doze. De Presbyter Novatianus te Romo keurde elke wederopname van afvalligen in den schoot der Kerk ten strengste af. Do Kerk, zoo meende hij, moest zuiver on volmaakt wezen en daarin behoorden zij, die hun doopbelofte haddon geschonden, derhalve niet to huis. Hot grooter deel zijner ambtgenooten was een andere meening toegedaan, en daaronder vooral Kornolius. Toen deze nu tot Bisschop wordt verkozen, verzet Novatianus zich daartegen uit allo macht ja, ontziet zich niet zijn tegenstander to belasteren. Do ontevredenen sluiten zich bij hem aan en verkiezen hem, tegenover Kornolius tot Kerkvorst, waarop Novatianus naar Karthago gaat, waar Cyprianus' togen-standers natuurlijk al spoedig zijn partij kozen.
12
Gelukkig echter kon onze Bisschop de orde herstellen. Keizer
Decius werd door een inval der Gothen in Italië genoodzaakt zijn ^
vervolging te staken, waardoor Cypriauus gelegenheid erlangde, e
om, na een twee-jarige afwezigheid, in zijn gemeente terug te c
keeren (253). Novatianus werd door een Kerkvergadering ver- ^
oordeeld en mot hem de vijf oproerige Presbyters en hun aanhang. n
Zoo werd do orde gehandhaafd en do eendracht in do gemeente s
Tot nog too was er geen wettelijk voorschrift op welke wijze
ketters in de gemeenschap der Kerk moesten opgenomen worden. 1
Do Afrikaansche christenen plaatsten hen onder de katechumenen of leerlingen , om hen later te doopen; de Europeescho christenen beschouwden den doop der ketters als voldoende en legden hen bij hun opname, eenvoudig ouder het uitspreken van een plechtig gebed, do handen op.
Toen nu de Aziaten, in de derde eeuw, bepaalden, dat alle ketters moesten herdoopt worden, verzette zich do EomeinscLo Bisschop Stefanus daartegen , ja verbrak met hen alle gemeenschap. Dit belette evenwel niet, dat de Afrikaansche Bisschoppen het gevoelen der Aziaten overnamen, waarvan het gevolg was, dat Stefanus hen allen in den ban deed.
De gematigdheid der veroordeelden en de dood van den heersch-zuchtigen Stefanus maakte aan deze twisten eon einde. —
Na twee vervolgingen te hebben overleefd, werd Cyprianus het slachtoffer van een derde, die onder Valerianus woedde. Nadat Paternus, Proconsul van Karthago, hem naar het stadje Kurubis , zeventien uren van Karthago , had gebannen , werd hem in 257 toegestaan terug te keeren en op zijn landgoed te wonen. Hier regelde hij de zaken dor Kerk en deed velen wel, doch zijn rust dimrdo slechts kort. Valerianus wilde, dat alle Bisschoppen, Presbyters en Diakenen, bijaldien zij hun geloof niet afzwoeren, zouden gedood worden.
13
Tal van aanzienlijken boden den Karthaagschen Kerkvoogd hunne landgoederen tor scliuilplaats aan. Hij weigerde echter en werd dan ook gevangen genomen. Van allo kanten stroomen christenen en niet-christenen , die allan den Bisschop gelijkelijk hoogachten, samen om zijn leven te redden. Dit belette echter niet dat de Proconsul hem veroordeelde om door het zwaard te sterven, welk vonnis den 14cii September 258 aan hem werd voltrokken. —
Cyprianus was de groote voorstander van de eenheid der Kerk en van de gelijkheid aller Bisschoppen. Ook keurde hij allo heerschappij der geestelijken over de leekeu af en kon in waarheid verklaren, dat hij niets , zelfs het geringste niet, zonder goedkeuring zijner gemeente, verrichtte.
In het begin der vierde eeuw berustte het bestuur van het groote Romeinsche Rijk niet meer iu handen van een enkel Vorst. In het Westen regeerden Maximianus en Konstantius Chlorus, terwijl Diokletianus en Galerius in het Oosten het bewind voerden. Nadat Maximianus en Diokletianus afstand van de regeering hadden gedaan, bleven de beide anderen, natuurlijk, als regenten over. Konstantius Chlorus werd later (306j opgevolgd door zijn zoon Konstantijn en Galerius vervangen door Licinius.
Konstantijn, zoon van Konstantius Chlorus en Helena, werd in 274 te Naïssus geboren en opgevoed aan hot hof van Diokletianus. Daar was hij getuige geweest van de woede, waarmeö men de christenen vervolgde, en dit was misschien mode een reden waarom hij, Keizer geworden, hunne partij koos en, hoewel zelf een heiden, hunne vervolging verbood. Ten jare 312, na de overwinning op Maxentius, verscheen zijn eerste staatsbesluit ten gunste der
14
tenon, terwijl zijn zwager Licinins hun eveneens vrijheid verleende E
om overeenkomstig hunne instellingen te leven. Het volgend jaar gesc
gaven de beide Keizers drie edikten , waarbij een ieder werd ver- I
gund dien godsdienst te belijden, welke hem goeddacht, een groote hij
overwinning natuurlijk voor het Christendom, dat nu onder do Kri
geoorloofde godsdiensten was opgenomen! * (ofs
Jammer genoeg duurde de vrede tusschen do twee zwagers onj;
niet lang, daar beiden naar de alleen-heerschappij streefden. Do wa
oorlog brak uit. Licinius gaf zich in don veldslag bij Chalcedon hij
(324) over en werd op Konstantijns last gedood. we
Aldus Alloenheerscher geworden, treedt Konstantijn, met don mc
bijnaam »De Grootequot;, als eerste christen-Keizer op. Spoedig na he
elkander verschijnen verschillende besluiten ten bate der chris- da
tonen. De toegang tot openbare ambten wordt hun opengesteld; da
de ouder Diokletiaan verdrevenen mogen in het vaderland terug- te keeren en worden in hunne bezittingen hersteld; de viering van
den Zondag wordt bij het leger ingevoerd; do voorrechten der hei- w densche priesters zullen voortaan ook voor de christen-gcostelijkon
gelden. Te Nikomedie , Konstautinopel en elders worden prachtige st
Hoewel de Keizer het Christendom aldus tot godsdienst van Staat k'
verhief, bleef hij echter, door politieke belangen gedreven, ver- »
draagzaam jegens de heidenen , al verbood hij ook do waarzeggerij h
en al hief hij ook hier en daar eenige heidensche tempels op. — 1lt;
Do vraag, wat Konstantijn ten slotte tot omhelzing van het I
christendom heoft bewogen, wordt verschillend beantwoord. De e
geschiedschrijver Eusebius verhaalt dienaangaande het volgende; c
Toen de Keizer, aan het hoofd zijns legers, naar Italiö trok om 1 Maxentius te bestrijden, werd hij door groote vreeze ever den
uitslag van den kamp beklemd. Hij ziet uit naar bijstand i van eenige godheid. Daar op eenmaal ontdekt hij in de lucht een schitterend kruis, met het randschrift: »In hoe signo vinces,quot;
d. i. »Iu dit teeken zult gij overwinnen.quot; Des nachts verschijnt Jesus hem en dientengevolge besluit hij het kruis op zijn banier te stellen en christen te worden. —
15
ado Elders wordt des Keizers bekeering aan andere oorzaken toe-
aar geschreven.
el'- Door hartstocht en eerzucht gedreven, zoo verhaalt men, had
ote hij zich aan tal van gruweldaden schuldig gemaakt. Zrju zoon
de Krispus uit een vorig huwelijk, liet hij ter dood brengen, als
(ofschoon ten onrechte) verdacht tot zijn stiefmoeder Fausta in 'rs ongeoorloofde betrekking te staan. Fausta zelve liet hij in oen
Do warm bad omkomen, en den elfjarigen zoon van Licinius , dien
hij voor zijn alleenheerschappij gevaarlijk achtte , deed hij uit den weg ruimen. Met al deze gruwelen beladen, ontwaakte zijn slui-5n merend geweten. Hij ontbood zijne heidenscho priesters, opdat zij
ia hem vrede en rust mochten verschaffen, doch deze verklaarden
s- daartoe onbekwaam te zijn. Een uit Spanje gekomen Egyptenaar
1; daarentegen wijst hem op de verzoenende kracht van het chris-
j- telijk geloof, dat hij sedert dan ook ging belijden,
n Voor de geloofwaardigheid dezer verhalen bestaat intusschen
■- weinig grond.
u Wat Konstantijn vooral tot het Christendom voerde, waren
e staatsbelangen. Éénheid achtte hij voor de macht zijns Eijks on
misbaar, en het christendom kon die eenheid bevorderen. Hij t kont dan ook geen ander Christendom dan dat optreedt als
»Eénc algemeene Kerkquot;. Den christenen verwijt hij hunne vordeeld-j hoid en verlangt van de Bisschoppen, dat zij geen scheuring zul
len dulden en zooveel doenlijk de verbroken eenheid herstellen. Daartoe beweert hij dat in zijn persoon Staat en Kerk zijn ver-eonigd en matigt zich hst recht aan Konciliën to beleggen en daarin voor te zitten. Godsdienstige vraagstukken echter rekent hij van luttel belang.
Met het oog op een en ander mogen wij veilig beweren , dat do christelijke Kerk hem zeker minder zou aangetrokken hebben, haddo hij haar niet beschouwd als een macht, geschikt om het Romeinscho Rijk met nieuw leven te bezielen, en haddo hij in haar Bisschoppelijk stelsel niet het middel gezien, om zijn grootsch denkbeeld van eenheid te verwezenlijken. —
Toen de Keizer oud was geworden, had hij met ongesteldheid
16
to kampen, wolke hem noopte een gezondheidsbron te Holenopolis in Kleia-Azië te bezoeken. Hier vestigde hij zich op een slot bij Nikomedie, waar hij zich op zijn vierenzeventigste levensjaar liet doopen. Volgens sommigen stolde hij deze plechtigheid zoolang uit, onder don indruk van het algemeon bijgeloof, dat zonden , na den doop bedreven, zwaarder en strafbaarder waren dan die, vóór dien tijd begaan; volgens anderen had hij ge-wenscht om ovenals Jesus in don Jordaan gedoopt te worden.
Kort na zijn doop stierf hij, in hot jaar 337.
In vele opzichten is Keizer Konstantijn do Grooto der Kerk ten zegen geweest, vooral omdat zij in hem oen storm had. Eerst nu kon zij zich vrij ontwikkelen, al haar kracht ontplooien on vele warme, doch vroeger wat al te vreesachtige, vrienden in hare rijen opnemen. Van don anderen kant echter schaarde zich nu ook menigeen in hare geledoron, wien hot niet om het Christendom, maar om do door den Vorst don christenen toegekende voorrechten te doen was, en doze aanwinst, zoowel als de invloed des Keizers in geloofszaken kon niet anders dan verderfelijk in do toekomst werken. —
De jougd van dezen Kerkvorst is, evenals die van vele beroemde mannen, in het daister gehuld, zoodat wij dienaangaande slechts weinig weten. Tegen het einde der derde of in het begin der vierde eeuw geboren, werd hij al vroeg voor den dienst dor Kerk opgeleid , waartoe wellicht de volgende gebeurtenis aanleiding gaf : Terwijl de jonge Athanasius eens met zijn makkers »kerkjequot; speelde en daarbij oen Bisschop voorstelde, die aan katechumenen den gebruikelijken doop toediende, kwam een werkelijke Bisschop, Alexander van Alexandria , daar voorbij, op wien de geestige, levendige knaap zulk een indruk maakte, dat hij zich zijner aantrok en hem de middelen verschafte om zich voor een kerkelijke bediening te bekwamen. De jonge student maakte snelle vorderingen en bekleedde reeds het ambt van Diakon te Alexandric , tijdens don twist van Bisschop Alexander met den Presbyter Arius. Deze Arius had beweerd dat do Zoon niet eeuwig, maar geschapen, was, welk beweren men voor zoo groote ketterij hield, dat de verkondiger daarvan uit de kerkelijke gemeenschap word verbannen. Do banneling begaf zich hierop naar Palestina en wist daar zoo velen voor zich te winnen, dat zelfs Bisschop Eu-sebius van Nikomedie, hoewel aarzelend , zyne zijde koos. Op last van Konstantijn don Groote zou do Synode van Nicea (325) den strijd beslechten. ïwee-honderd-vijftig Bisschoppen kwamen bijeen en onder dezo ook Athanasius, inmiddels tot die waardigheid verheven. In hom vond Arius en zijn aanhang don felsten kampioen, den hovigsten bestrijder, die door ziju welsprekend betoog do overgroote meerderheid zoo zeer voor zich won , dat zij do veroordeeling en verbanning van »don kotter Ariusquot; bekrachtigde en een 'belijdenis vaststelde, welke leerde, dat de Zoon eemvezend was met den Vader.
Niet alle tegenstanders van Arius echter konden in deze be-
Becl Jcugiüerij. 3
lijdenls berusten., zoodat, er drie groote partijen ontstonden ; lo. jgt;i
de echte Arlanen, die de meening waren toegedaan van Arins; ze, 2o. de Semi-Ariaueu (half-Arianen), die het noch met Arius,
noch met de Kerkvergadering eens waren, daar volgons hen do ^e
Zoon gelijkxvezend was met den Vader, niet van nature , maar ^
door een bijzonder voorrecht; 3o. de partij, die met de uitspraak ^ der Niceesche Vaderen instemde.
Aan het hoofd van laatstgenoemden stond Athanasins, thans als y.
Bisschop van Alexandriü do opvolger van zijn beschermer Alex- ge ander. Vinnig bestreed hij zijn vijanden ou word daarbij gesteund
door don Keizer, die Arius' geschriften liet verbranden en eiken ni:
tegenstander van het Koncilio met de strengste straffen bedreigde. ^
Hierin kwam echter weldra verandering. Konstantijn had zich gf
door zijn zuster Konstantia, die op hare beurt door Bisschop y,
Eusebius daartoe was overgehaald, niet alleen laten bewegen om y Arius uit zijn ballingschap terug te roepen en hem weder in de
Kerk te doen opnemen, maar zelfs om openlijk do partij van don y gewezen balling te kiezen.
Toen Athanasius zich hiertegen met kracht verzot, wordt hij ^ door zijn vijanden op allerlei wijze belasterd en zelfs besch ildigd van medeplichtigheid aan oen samenzwering tegen den Keizer.
Hoewel do Bisschop zich bondig verdedigt, wordt er toch , in oe
335 , oen Synode te Tyrus belegd , onder voorzitting van Euso- w
bius , die Athanasins , zijn verklaarden tegenstander, naar Trior js
Arius , die nu weder plechtig in do Kerk zou opgenomen wor- ^ den , overleed echter plotseling en wel op reis naar Konstanti-
nopel, waarschijnlijk ten gevolge van vergiftiging. i1(
Met zijn dood stierf echter zijn aanhang niet uit. Beurtelings zien wij nu eons do partij van Arius, dan weder die van Athanasius zegevieren, naarmate de verschillende Keizers der eene of der andoro partij waren toegedaan. Zoo werd Athanasius na Konstan-tijns dood teruggeroepen, doch weldra door Konstantius weder verdreven en door oen Synode te Antiochië afgezet. Daarna wordt hij door Konstantijn dou Jongere op nieuw op don Alexandrijnschen
19
Bisscliopszetol geplaatst, maar toen Maguentius Keizer is geworden, zegepralen do Arianen weder en twee Synoden, te Arles en te Milaan, verbannen den Bisschop. Later roept Julianus do Afrallige hem terug, doch om hem daarna, wegens /.ga te grooten ijver in het bestrijden dos heideudoms, voor de vierde maal te verbannen. Nog was dit niet zijn laatste verbanning, want nadat Keizer Jovianus hem heeft teruggeroepen, beveelt diens opvolger Valens, dat alle door Konstantius gobannene, doch later teruggekeerde Bisschoppen, op nieuw in ballingschap zullen gaan.
Krachtens dit bevel wil do Stadvoogd van Alexandria, Tatia-nus, den Bisschop doen gevangen nemen. Soldaten rukken de kerk binnen, docli vinden er den Kerkvoogd niet, die , van het gevaar verwittigd, bijtijds een goed heenkomen heeft gezocht en veilig is onder de liefderijke hoede zijner gemeente , wier harten hij door godsvrucht en deugd, door liefde en toewijding, alsmede door zijn lijden en strijden, zoo zeer heeft gewonnen, dat de Vorst zich genoodzaakt voelt hem terug te roepen.
Sedert leeft hij ongestoord te Alexandriü en sterft daar hoogbejaard in 373.
De meeste ons bekende geschriften van Athanasius hebben betrekking op de Ariaansche twisten. In een werk »Over de Drieeenheidquot; heeft hij de leer, dat Vader, Zoon en Geest éen goddelijk wezen zijn, ontwikkeld. Do geloofsbelijdenis, naar hom genoemd, is ongetwijfeld niet van hem, doch geeft zijne denkbeelden omtrent de Drieüenheid, mot juistheid, terug. Waarschijnlijk werd deze konfessio eerst in de 7c of 8« eeuw vervaardigd.
Voor het overige kan van hem gezegd worden dat hij een ijverig herder was der hem toevertrouwde kudde, een vurig beminnaar van den christelijken godsdienst, maar een te groot voorstander van het monnikenleven. —
Wij schrijven het jaar 374. Bisschop Auxentius van Milaan, een beslist aanhanger der Arianen , is gestorven, en de gezamenlijke Italiaansche Bisschoppen komen samen met de gemeente om zijn opvolger to kiezen. De vergadering is reeds bijeen, doch het gaat er geenszins rustig toe. Men scheldt, raast, tiert; de vuisten worden gebald, en do daad schijnt elk oogenblik het woord te zullen vervangen. Aller gemoederen zijn in gisting, aller oogen fonkelen. Do groote strijdvraag moet beslist worden: zal een Ariaan of een getrouw katholiek opvolger worden van den overleden Kerkvoogd ? Twee partijen staan aldus tegenover elkander en , gelijk steeds bij dergelijke hart-vorkoelende en hoofd-vorhit-tendo kampen, gaat het ook hier zeer woest toe.
Te midden dier woelige menigte verschijnt eensklaps do Stadhouder en doet het misbaar verstommen, maar slechts voor weinige oogenblikken, want tijdens do doodelijke stilte van zijn verschijning klinkt plotseling een zachte maar heldere kinderstem: »Am-brosius is onze Bisschop!quot; en onmiddellijk wordt die kroot door de ganscho menigte mot donderende toejuiching herhaald.
De Stadhouder staat verplet, en geen wonder! want die Am-brosius is hij zelf. Hij , de rechtsgeleerde, de staatsman, de met het zwaard gewapende, hij, do katechumeen, die nog niet eens gedoopt is, hij wordt tot Bisschop verkozen.
Hij verzet zich; hij wijst op zijne vele tekortkomingen; hij beschuldigt zich met opzet van begane wreedheden en misdaden; hij vlucht zelfs, doch niets baat, zoodat hij ten slotte toegeeft, gedoopt wordt en acht dagen daarna den Bisschoppolijken zetel beklimt.
Deze Ambrosius werd in 340 uit zoor aanzienlijke, christelijke ouders geboren; hij verloor reeds vroeg zijn vader, waarom zijn moedor mot hem naar Eomo vertrok, waar hij opgevoed en tot
21
advokaat bevorderd werd. Niet lang ua zijn promotie wordt hom een aanzienlijke betrekking te Jlilaan toevertrouwd, welke door zijn aanstelling tot Praetor van Boven-Gallië gevolgd wordt. Als zoodanig hebben wij hom zoo even ontmoet en zagen hom, na vijf jaren Stadhouder te zijn geweest, met den Bisschopsmytor bekleeden.
Als Bisschop was hij gestreng, ijverig, liefderijk en moedig. Zijn goederen schonk hij den armen; zijn dagen besteedde hij ten nutte zijnor gemeente; zijn nachten wijdde hij aan studio en bestreed het kwaad, waar hij het vond, bij den Vorst zoowol als bij don bedelaar.
Staven wij eon en ander door enkele blikken op zijn historie ! Na don dood van Valentinianus I werd het W. Eomeinscho rijk onder diens twee zonen verdeeld, waarvan Gratianus Engeland en Gallis, Valentinianus II, die onder voogdij stond van zijn moedor Justina, ItaliL', Illyriü en Afrika kreeg.
Na eenigen tijd wordt Gratianus door zijn veldheer Maximus gedood, en algemeen vreest men dat de overweldiger zich ook naar Italië zal uitstrekken. Om dit te verhoeden ontziet Milaans Bisschop zelfs goen tocht over de Alpon, trekt den gevreosden vijand te gemoet eu beweegt hem van zijn plan af te zien. —
Te Thessalonika is een hevig oproer uitgebarsten, waarbij mon den Romeinschen Opperbovolhebbor heeft gedood. Keizer ïheodosius, die over hot O. Eomeinscho rijk regeert, is daarover woedend en laat duizenden dor inwoners, schuldigen en onschuldigen, verraderlijk slachten. Ambrosius brengt hem in een brief do boosheid zijnor daad onder het oog eu dringt aan op berouw. Gocn antwoord volgt. Doch als de Keizer straks de kerk nadert om do godsdienstoefening bij te wonen, wordt hem door den Bisschop den toegang geweigerd , en niet dan na volbrachte boete ontsluit de kerkdeur zich weder voor hom.
Het zou zeker verkeerd zijn deze daad van Ambrosius meer aan heerschzucht dan aan vromen ijver toe te schrijven, maar niettemin is het een feit, dat deze ijver veel heeft bijgedragen tot do vestiging der latere priesterheerschappij. —
Zagen wij uit een en ander de uitnemendheid van Milaans
22
Bisschop, toch had hij, gelijk ieder ander, ook zijn gebreken, cn zijn grootste gebrek was misschien wel zijn verregaande onverdraagzaamheid. Wij mogen echter niet vergeten dat hij vóór vijftien eeuwen leefde en dus andere inzichten had dan wij-
Het krachtigst bewijs hoezeer deze ondeugd hem ontsierde, is wel dit.
Zeker Bisschop van Kallinikum in Mesopotamie had zijn ge-meentenaren geholpen om de synagoge zijner Joodsche stadgenoo-ten in brand te steken , en ontving daarop van den Keizer last het gebouw weer te herstellen. Doch Ambrosius, die, welverre van dit bevel te ondersteunen , daartegen met kracht opkwam , door te beweren dat zoo'n synagoge geen plaats waard was, wist den Vorst zoover te brengen, dat hij zijn billijken eisch liet varen.
Niet minder onverdraagzaam was hij tegenover de Ariancn, wien hij, ondanks de bemiddeling van Keizerin Justina, het gebruik der Portianakerk buiten Eome beslist weigerde. —
Ambrosius was geen genie , maar uiterst werkzaam. In spijt van al zijn bemoeiingen heeft hij toch nog veel ofschoon weinig belangrijks geschreven. Zijn merkwaardigst boek is getiteld: »Over de plichten der geestelijkenquot;, een werk in drie dee-len , waarin voor het eerst de christelijke zedéleer wetenschappelijk hehandehl wordt. In spijt van do gebreken, die dit geschrift ontsieren, is het rijk aan schoone gedachten en uitnemende wenken. Tot do gebreken rekenen wij bijv. dat Ambrosius onderscheid maakt tusschen »middelsoortige en volkomenequot; deugden , dat hij niet vrij is van kloosterachtigheid en zoo gestreng Jcsus' uitspraak : gt;Steek het zwaard weder in do scheede !quot; opvat om daaruit de gevolgtrekking te maken dat men zich zelfs niet mag verdedigen, wanneer men door ecu roover aangevallen wordt.
Onze Bisschop stierf ten gevolge eener krankheid in April van het jaar 397.
Hoe hoog hij gefc'erd werd kan hieruit blijken , dat zijn levensbeschrijver Paulinus allerlei wonderen verhaalt, die aan cn door hem zouden verricht zijn.
Johaunes, om zijn schitterende welsprekendheid Chrysostonius (guldenmond) bijgenaamd, was do grootste redenaar, een dor uitnemendste zielzorgers en een dor beste exegeten (schriftverklaarders) van zijnon tijd.
Hij werd omstreeks 347 te Antiochio uit aanzienlijke ouders geboren en was reeds spoedig na zijn geboorto vaderloos, zoodat zijn godvruchtige moeder Anthusa alleen voor zijn opvoeding had te zorgen, hetgeen zij voortreffelijk deed.
Als jongeling woonde hij de lessen in welsprekenheid en letterkunde van den beroemden heiden Libanius bij, en aan deze opleiding vooral heeft hij zijn redenaarsroem te danken.
Na volbrachte studie werd hij advokaat, doch al zeer spoedig verdroot hem deze werkkring, waarom hij besloot zich aan den geestelijken stand te wijden. Bisschop Meletins werd zijn leermeester en na diens verbanning Bisschop Diodorus zijn leidsman.
Deze Diodorus was aanhanger der Antiocheensche school, welker leerlingen zich onder meer ook hierdoor onderscheidden, dat zij voorstanders waren eener eenvoudige bijbelverklaring en, zonder zich schuldig te maken aan letterknechterij, vrij bleven van het kwaad der Alexandrijnsche school, die door hare allegorische uitlegging van elke bijbelplaats maakte wat zij verkoos.
Johannes was de leer van zijn meester toegedaan. Geen wonder dan ook, dat hij na zijn terugkeer uit het klooster, waar hij eenigen tijd leefde, doch dat hij ter wille zijner gezondheid had moeten verlaten , en na het doorloopen der lagere kerkelijke waardigheden, door den Bisschop van Antiochio tot Presbyter (ouderling) gewijd werd. Nu openbaarde zijn voortreffelijkheid zich in al haar luister. Hij bleek een even uitnemend herder als redenaar te zijn, waarvan het volgende tot bewijs kan strekken.
24
To Autiochio had do ontevredenheid over do zwitre belastingen zich in een oproer lucht gegeven: men sleurde do beelden dos Keizers langs den grond en maakte zich op allerlei wijzen aan majesteitsschennis schuldig.
Do opstand word door soldaten gedempt, doch daarmoê, vreesde men, was het niet uit, want Theodosius zou bloedige wraak nemen, misschien wel geheel Antiochio verwoesten. Ieder hoopt wel op uitkomst, doch stelt zich het verschrikkelijkste voor. Do Bisschop is van Konstantinopel teruggekeerd, waar hij 's Keizers mededoogen hoeft afgesmeekt. Angstvallig verbeidt men zijn antwoord ; op aller gelaat is vrees en angst, wanhoop en verslagenheid te lozen; alles kermt, alles treurt; geen woord van hoop, van troost stort balsom in do bedroefde harten. Daar klinkt do stom van Chrysostomus tot de radelooze menigte, die in dichte drommen om zijn spreekgestoelte geschaard is. Nu eens tuchtigt hij op strengen toon de ellendige loogloopors, die hot oproer hebben veroorzaakt, terwijl hij opwekt tot gemeenschappelijk gebed; dan weêr wijst hij er op, dat, welbeschoawd, den vrome niets kwaads kan treffen. Hoort zijn schoono taal!
»Wie deugdzaam looft, dien kan niemand zijn innerlijken vrede ontroovon. Wio zich verblijdt met de goede hope, kan door niets in treurigheid worden gestort. Wat toch zou men kunnen doen, waardoor men den deugdzame zou kunnen beangstigen ? Hem zijn schatten ontnemen? Maar hij hoeft zijn schat in den hemel. Of hem uit zijn vaderland verjagen? Maar het Jeruzalem hier boven is zijn vaderland. Of hem in boeien slaan? Maar hij heeft een vrij geweten en voelt daarom die uitwendige boeien niet. Of zijn lichaam dooden ? Maar hij zal weder opstaan. Gelijk hij , die met een schaduw strijdt en in de lucht slaat, niemand kan dooden, zoo strijdt ook hij, die tegen een rechtvaardige in 't strijdperk treedt, slechts als mot een schaduw en verspilt zijn kracht en kan hom ook geen onkelen slag toebrengen.quot; 1)
Bij dit prediken alleen laat do ijverige Presbyter het niot, maar
Vgl. G. J. van der Hoeve: quot;Een Christel, driemanschap.quot;
zookt de droefgoniuden ook in huuno woningen op on troost en bemoedigt hen daar.
Gelukkig intusscben gaf Theodosius aan de bede van Bisschop Flavianus gehoor en werd Antiochie begenadigd. —
In 397 overleed de Aartsbisschop van Konstantinopel, Nek-tarius , en kort daarop werd do Presbyter Johannes, door Keizer, geestelijkheid en gemeente, tot zijn opvolger benoemd.
Wat een verschil tusschen deze beide Kerkvoogden!
Nektarius was een wereldling, die zijn hooge waardigheid vooral uitte in praalvertoon; Chrysostomus een waarachtig vrome, die, in eenvoud levende, zijn geld besteedde aan het bouwen van hospitalen. Nektarius heulde met de zonden zijner gemeenteleden ; Chrysostomus trok er tegen te velde, en ontzag zoo min de hebzucht der grooten als do lichtzinnigheid der eenvoudigen, do ondeugden der monniken als de geldgierigheid dor geestelijken. Nektarius bekommerde zich zelfs niet om het heil der Konstan-tinopolitanen; Chrysostomus zond zendelingen naar Feniciürs en Gothon.
Dat een man als Chrysostomus, bij vele hartelijke vrienden, ook vele bittere vijanden kreeg, kan ons geenszins bevreemden. Die vijanden vonden een maar al te schoone gelegenheid om hem to treilen.
Gelijk in meer streken, zoo was er ook in Egypte een strijd ontbrand tusschen de aanhangers en do tegenstanders van Origenes en zijn school. ïheofilus, Bisschop van Alexandrië, was eerst aan de zijde der voorstanders, doch koos later, maar geenszins uit overtuiging , do tegenovergestelde partij. Mot woedo vervolgde hij de andersdenkenden en vooral de monniken, die zich ten slotto genoodzaakt zagen te Konstantinopel, bij Chrysostomus, een schuilplaats to zoeken. Deze nam hen aan en zocht, ofschoon te vergeefs , zijn Aloxandrijnschen ambtgenoot tot een billijker beoor-doeling te brengen. Daarop riepen de monniken do hulp in van Keizerin Eudoxia. Deze beloofde die en werkelijk werd Theo-filus dan ook door den Keizer voor een Synode gedaagd, welke , onder voorzitterschap van Chrysostomus, zou gehouden worden.
26
Zoodra do gedaagde dit vernam, stelde hij zich in verbintenis met dc
velen te Konstantinopel, die met den ernstigon, vromen Bisschop pl
niet tevreden waren. Tot geluk van den Alexandrijnsohen Prelaat, d(
behoorde daaronder thans ook de veranderlijke Keizerin, en mot ir
hare hulp gelukte het hem zelfs, niet als beschuldigde, doch als zi
rechter in Chrysostomvis' residentie te verschijnen. z
Op het Keizerlijk landgoed »Do Eikquot;, in de nabijheid van Chalcedon, belegde Theofilus oen Kerkvergadering. Eenige vijanden van Chrysostomus traden als zijne aanklagers op en beschuldigden
hem van misbruik van macht, van pogingen tot oproer, van hoogverraad en van nog meer, waarvan natuurlijk het gevolg was , dat de beschuldigde van zijn waardigheid word vervallen verklaard. Hoewol deze zich aanvankelijk aan dit vonnis niet stoorde en zijn arbeid voortzette, gaf hij zich toch vrijwillig in handen zijner vijanden, die hem naar Bithyuië overbrachten. Doch het volk wilde zijn Bisschop niet missen: het werd oproerig, en na eenige dagen betrad de gebannene, onder het gejuich van duizenden, op nieuw Konstantinopels welbekenden grond.
Doch het was een al te korte vreugde. Nog vóór een Synodo hem weder in zijn ambt had bevestigd, ontbrandde Eudoxir/s toorn op nieuw, omdat hij zich tegen de schier afgodische vereering van haar zilveren beeld aankantte. Het gevolg was dat hij andermaal veroordeeld en op 's Keizers last verbannen word naar Kukusus, een stad op de grenzen van Armenië. Ook hier zelfs lieten zijn vijanden hem nog geen rust. Zij wisten te bewerken, dat hij naar Pityus , aan de Zwarte Zee, werd overgebracht. Afgetobd en afgereisd, werd de vrome man, door soldaten gelcii , derwaarts gevoerd ; doch voor het doel bereikt was, stierf de gevangen Bisschop, den 14 Sept. 407, in oen kerk van Kommana in Pontus, met zijn levensspreuk op do lippen : »Geloofd zij God voor alles!quot; —
Dertig jaar daarna werd zijn gebeente , door een dankbaarder geslacht naar de Apostelkerk te Konstantinopel overgebracht. — Onder de schriftelijke nalatenschap van Chrysostomus bekleedt zijn ^ver het priesterambtquot;, waarin hij over het voortreffelijke.
27
doch ook over het moeiclijke dozer bediening handelt, een eerste 5 plaats: »Het priesterambt,quot; zoo zegt hij hier, »is veel uitncmen-
' dor dan de koninklijke waardigheid en verre verheven boven het
monnik-zijn. Wie priester wil wezen , hij zij rein, heilig, door zijn deugd even ver uitstekende boven de menigte als Saul door zijn lichaamslengte een hoofd boven de Hebreeërs uitstak.quot;
Den 13n November van het jaar 353 werd te Tagaste (inNu-midië, thans Konstantia) den heiden Patricius en diens christelijke echtgenoote Monika een zoon geboren, Augustinus genaamd. Zeer onderscheiden was het karakter van dit ouderenpaar. Terwijl de vader , een man van aanzienlijke geboorte maar weinig fortuin, zich zeer onverschillig toonde voor den godsdienst, was
de moeder een toonbeeld van ware vroomheid en echten chris-a
tenzin , die zich nooit verloochenden, ook zelfs dan niet, wanneer zij hierom menig hard woord , ja vaak mishandeling van haar man te verduren had.
Mocht Monika alzoo weinig roemen op de genegenheid van haar man, des to meer kon Augustinus zich verheugen in de lieldo van zijn vader, die alles voor zijn zoon over had en , ondanks zijn beperkte middelen , zelfs besloot hem door studie een eereplaats in do maatschappij te doen verwerven.
De dartele knaap echter scheen met dit plan weinig ingenomen, want , veel liever dan met studoeren, bracht hij den tijd door met kattekwaad en jongensstreken uit te voeren. Langzamerhand echter kreeg hij smaak in lezen, vooral in de gedichten van Virgilius, en zoo ontspon zich van lieverlede zijn zucht naar meerdere kennis.
Toen hij in zijn geboortestad voldoende onderwezen was , ver-
28
trok hij naar Madaura, bleef daar tot zijn zestiende jaar on ging vervolgens , na eerst weder een jaar in zijn vaderstad vertoefd te hebben, naar Kartbagoos Hoogeschool.
Tot nog too had hij tamelijk losbandig geloefd, waartoe natuurlijk zijn vurige geest, zijne schitterende vooruitzichten en zijn studio der Latijnsche klassieken bet hunne hadden bijgedragen , doch in het weelderig Karthago zonk hij nog dieper. Hij ging met den stroom meê en het duurde niet lang of hom werd uit oen ongeoorloofde verbintenis mot zekero Afrikaansche een zoon, Adeodatus , geboren. Daar bij voor moedor en kind wilde zorgen, een klaar bewijs dat hij meer lichtzinnig dan boos was , legde hij zich van nu aan met de borst op de studie too.
Hij wildo leeraar in de welsprekendheid worden. Geen wonder dus dat hij do geschriften van den beroemden Romein Cicero tor hand nam, en vlijtig een thans verloren werk, »Hortenciusquot; genaamd , bestudeerde.
»Dit boekquot;, zoo getuigt Augustinus zelf, »bracht een geheelo ommekeer in mij to weeg; mijno wenschen en begeerten namen een andere wending. Had ik op ijdele dingen dikwijls mijn hoop gebouwd, dit alles stond mij uu plotseling tegei^ En al was mijn hart toen nog ongeloovig, er was toch in mij reeds een heimwee naar do ware wijsheid; ik begon reeds op te staan om tot ü, o God, terug te keeren. Nogmaals en nogmaals bestudeerde' ik dit werk, niet om mijn stijl te polijsten, noch ter wille van de redekunst, maar alleen om zijn inhoud. Hoe brandde ik, mijn God, hoe brandde ik, om van 't aardscho tot ü terug tc vliegen: ik wist niet wat Gij met mij voor hadt; want bij U is wijsheid. En dit geschrift ontstak in mij de liefde tot wijsheid, tot wijsbegeerte. En dit vooral verheugde mij, dat het niet van mij vorderde deze of gene school mij toe te wijden, maar mij opwekte de wijsheid zelve, hier en waar zij zich ook vertoonen mocht, te beminnen, te zoeken, te bereiken en vast omarmd te houden. En ik word in gloed ontstoken.quot; 1)
*) Vgl. G. J. van der Hoeve quot;Een cliristel. driemanschap.quot;
29
Daarna wilde hij kennis maken met de heilige Schriften der christenen, doch de bijbel beviel hem niet. De daar gesproken taal stak te zeer af bij die van Eome's dichters en wijzen, om hem te kunnen voldoen. Hij sloot zich aan bij de den bijbel verachtende Manicheïster, oen kettersche secte, zoo genaamd naar hun stichter, den Pers Manes, die, wijl hij noch in den Persischen godsdienst van Zoroaster, noch in het Christendom bevrediging vond , zelf omstreeks 250 als godsdienststichter optrad. Hij noemde zich den Parakleet, den Trooster, naar het verhaal door Jesus voorspeld. (Joh. 16 : 13). Zijn aanhang was aanvankelijk gering, doch wies met den tijd, terwijl hij zelf den marteldood stierf.
Zijn stelsel is in korte trekken vervat in het antwoord op de vraag; «Vanwaar in de wereld het kwade?quot; Er bestaan, volgens Manes, van eeuwigheid twee werelden, een des lichts en een dei-duisternis. De geesten uit het rijk der duisternis hebben arglistig eenig licht uit het andere rijk geroofd en nu laat Clod do wereld ontstaan, waarin dus het goede en het booze vereenigd zijn. Do booze God vormt daarop den mensch uit licht en duisternis. Opdat dit licht weder vrij worde, neemt Christus, de bewoner der zon, de menschelijke gedaante aan en belooft dat na hemde Trooster zal komen, die de bevrijding zal voltooien. Deze Trooster of Parakleet is Maues. Wie in hem gelooven, worden vrij van de duisternis en zullen in het rijk des lichts wonen. Wie onge-loovig zijn, verhuizen van het eene lichaam in hot andere.
Zijne aanhangers werden verdeeld in hoorders en reinen.
Het springt in het oog, dat deze leer, welke aan het kwade een werkelijk bestaan toekent, meer fantastisch dan redelijk is en, hoewel tegen haar wil, aanleiding geeft tot schromelijke uitspattingen.
Deze leer nu omhelsde Augustinus niet alleen , maar hij trad er ook als verkondiger van op ia de school, die hij in Tagaste opende en die door vele leerlingen werd bezocht. De dood echter van een teer bemind vriend en leerling noopt hem op nieuw naar Karthago te gaan en zich daar als leeraar te vestigen. Met zijn toenemende studie vermeerdert intusschen ook dagelijks zijn twijfel aan zijn eigen leer, en die twijfel wordt ongeloof, toen de geleerde
30
Manicheeër Faustus hem aantoont, dat do leer van Manos, omtrent de wording der wereld, een ongerijmdheid is, en dat hij, Augiistinus, zelf den grond niet begrijpt van hot stelsel, dat hij leeraart. Nu wordt het don volgeling van Manos te benauwd in Karthago en hij gaat, in spijt van de tranen zijner moeder , naar Rome, welke stad hij echter na eonige maanden weder verlaat, om te Milaan als leeraar der welsprekendheid op to treden. Hier had do ons reeds bekende Bisschop Ambrosius oon grooten en welverdienden naam. Augustinus zoekt hem op en wordt door zijne goedheid zoozeer aangetrokken, dat hij zich onder zijne hoorders schaart. Zijne leerredenen boeien hem en, na oen langen en bangen strijd met zich zelf, wordt hij ton slotte tegelijk met zijn zoon gedoopt. Zoo had hij eindelijk rust gevonden!
Niemand verheugde zich over die bokeoring meer dan zijn vrome moeder, wier vurigste gebeden hierdoor verhooring hadden ga-vonden, zoodat zij bij haar spoedig daarop gevolgden dood met vreugde uitriep: ^Ik dank u. Hoer, dat Gij mijn zoon gered hebt. Nu zal ik eeuwig met hom vereenigd zijn.quot;
Ongeveer twee jaron na zijn doop keerde Augustinus naar Afrika terug, waar hij een landgoed in de nabijheid van do stad zijner geboorte betrok, om zich mot eenige vrienden aan studis en overpeinzingen te wijden. Een toevallige omstandigheid echter onttrok hom weldra aan dit kluizenaarsleven.
Toen hij op zekeren dag te Hippo de godsdienstoefening bijwoonde , deelde de Bisschop aan de gemeente meö, dat zij dringend oon Presbyter behoefde. Aller oogen vestigen zich op Augustinus on wijzen hem daarvoor als don meest geschikte aan. Deze aarzelt aanvankelijk, geeft eindelijk toe en ontvangt in 392 de wijdiag.
Drie jaren later begroette Hippo hem reeds als haar Bisschop, welke hooge waardigheid hij vijfendertig jaar bekleedde.
Als Hoofd dezer Afrikaansche gemeente, leefde hij zeer eenvoudig, zorgde trouw voor het heil zijner kudde, was een dapper kampvechter voor do Kerk , en een hevig, ofschoon vaak onhandig vervolger der ketters , vooral van de Mauicheeën, de Donaoisten en do Pelagianen.
81
Tegen do Manicheefn, wier stelsel wij kennen, hield hij vol dat do wü van den mensch do oorzaak dor zonde is, ofschoon hij zelf geen verklaringen geoft, waarom wij het kwade willen. Evenmin weet hij duidelijk te maken, hoe het mogelijk is, dat Gods voorwetenschap en der menschen vrijheid gepaard gaan. En geen wonder! Hel valt nn eenmaal niet to bewijzen, dat »jaquot; on »neenquot; hetzelfde is! —
Ten anderen bestreed hij do Donatiston, een secto, die, ondanks haar veroordeeling door de in hot jaar 411 gehouden Synode te Karthago, steeds aanhangers had gevonden.
Deze secto ontving haar naam naar Donatus, bijg. de Grooto, die door zekere partij tot Bisschop van Karthago word verkozen, tegenover Caecilianus, dien men beschuldigde , tijdens do vervolgingen onder Diokletianus, »de heilige schriftenquot; aan de hoidonon te hebben uitgeleverd.
Den langen en vervelenden strijd tusschen de Katholieke Kerk en de Donatiston kunnen wij hier gerust onvermeld laten, maar moonen toch de betwiste stollingen der laatsten to moeten aanhalen , als: lo. De zichtbare Kerk moet zijn zonder vlek of rimpel; elke onreine moet worden uitgostooton. 2o. Do doop heeft alleen beteokenis, als hij in een reine Kerk bediend wordt, 3o. De Staat heeft met de Kerk niets te maken.
Natuurlijk bestreed Hippo's Kerkvoogd , als getrouw katholiek, al deze stellingen, en deed het met warmte en scherpzinnigheid. Wij evenwel aarzelen niet, hoewel het onmogelijke van eerstgenoemde stelling on het dweepzieke der tweede inziende, te bekennen , dat wij , wat de dorde stelling betreft, dichter bij de Donatiston dan bij Augustinus staan. —
Eindelijk bokampte hij Pelagius, een uit Bretagne afkomstigen monnik , wiens inzichten ton aanzien van sommige punten nog al afwijkend waren.
Zoo ontkende deze de noodzakelijkheid van don doop tot zaligheid, on leerdo dat Adam alleen voor zich zelf gezondigd had, zoodat zijn handeling van geen invloed was op het nageslacht, terwijl Augustinus een tegonovergostold gevoelen omhelsde.
32
Noemt Pilagius den wil vau den mensch vrij iu dien zin, dat men op hetzelfde oogenblik zoowel het oen als bet andere , zoowol bet goedo als bot kwade kan doen , Augnstinus meent dat de menscb bet kwade alleen vermag, teuzij Gods genade bem bet goede doe kiezen.
Door God, zoo loerde Pelagius, bebben wij bot hunnen , uit ons zelf bet willen en hot doen. Augnstinus daarentegen meeat dat van God bet xvillen en het doen niet minder dan bot hunnen is.
Schrijft Pelagius aan God slechts oen vooi-wetenschap toe , Augnstinus leert dat Hij niet alleen voorweet, maar ook sommigen ter zaligheid voorbeschikt, terwijl hij de overigen in bet verderf laat.
Het zou ons te ver voeren lang bij deze doornige, doch niet minder belangrijke kwestie stil te staan. Alleen dit: rie loo-cbenen is het niet dat Augustinus' beweringen dieper zijn dan die van zijn tegenstander , al zijn ook zij niet konsequent doorgevoerd en daarom wel wat halfslachtig.
Dank intusschen aan des Bisscbops invloed, werd bet Pelagia-nisme veroordeeld. —
Willen wij, na dezen vlucbtigen blik op de godgeleerde twisten , waarbij onze Kerkvader zich als een kloek en geleerd kampioen deed kennen, ook nog iets van zijno geschriften zoggen , dan wijzen wij op tweo beroemde werken : zijno »Bekentenissen en »Over de stad Gods.quot;
In bet eerste geeft bij een oprecht getuigenis aangaande zijn vroeger leven. Het geheel getuigt van heiligen ernst en van diep berouw , die hem zelfs hier en daar vervoerd hebben tot onrechtvaardigheid jegens zichzelf. Zoo rekent bij bijv. z'jn jongensstreken zich als groote misdaden toe.
In »Over de stad Godsquot; beschrijft hij de christenheid tegenover de niet-cbristelijke wereld. Het is een verdediging van zijn godsdienst tegen de beidenen, waarbij ontstaan, voortgang en einde dei-christelijke- en der niet-cbristelijke wereld worden geteekend. — Den 28n Augustus 430 overleed de beroemde Bisschop van Hippo, ten gevolge eener sleepende ziekte.
Waar godsdienst is, daar is ook ascece. Wij viaden haar door do gansche historie heen, doch niet overal in gelijke mate. Wij vinden haar onder do glooiondo Zuiderzon moer dan in het barre Noorden, in hot vadzige Oosten weelderiger dan in het arbeidzame Westen, bij don mijmerenden Aziaat verbeeldingrijker dan bij don kooien Europeaan, bij den fatalistischen Boodhist dwe-pender dan bij den lovonslustigon Griek; maar wij vinden overal in moor of mindere mate ascoco.
Ascece beteekont eigenlijk oefening en wel oefening van hot lichaam, maar allengs heeft het woord een uitsluitend geestelijke beteekenis verkregen, zoodat het sedert eeuwen alleen gebezigd wordt in don zin van zelfbeheersching, ingetogenheid, onthouding, versterving, en zoo al meer. Van dit woord ascece komt ascetisme, waaronder verstaan wordt die richting, welke den mensch noopt zich zooveel mogelijk te onthouden van zinnelijke genietingen, al zijn deze op zich zelf ook zeer geoorloofd, zooals de slaap, het huwelijk, sommige spijzen en dranken enz., opdat zijn geest aldus des te onbeperkter zijn lichaam beheorsche.
Bij de Joden, wier godsdienst vooral op reinheid aandrong, bestond wel reden tot ascece, al werd deze ook na do ballingschap eerst algemeen beoefend. De Farizeeën handhaafden streng het voorschrift om sommige spijzen in het geheel niet, andore op bepaalde dagen niet te eten of gedurende een geheelen dag te vasten. Do secte der Esseeën legde den grondslag van het monnikenleven; zij vestigde zich aan do Doode Zee om daar in de strengste onthouding, in volkomen gelijkheid en in goheele afzondering te leven. De kluizenaars vonden hun model in Johannes den Dooper, die zich aan alle gemeenschap met de wereld en zijn goloofsgonooten had onttrokken en zijn eenzaam verblijf in de woestijn vestigde.
Beeldengalerij. :!
:54
Jesus was togen gedwongen ascece. Wio zich tot vasten, tot onthouding van het huwelijk of van welk genot ook gedrongen gevoelde en aan dien drang gehoor gaf, deed wel, doch geen voorschrift mocht iemand bindon. «Kunnen wel de bruiloftskinderen vasten, zoolang de bruidegom bij hen is?quot; vraagt do Meester en bedoelt daarmee: »Is het mogelgk, dat iemand vaste , zoo zijn hart hem daartoe niet dringt?quot;.... De eerste christenen ovenwel hadden hieromtrent een andere meening, en dit kan ons geenszins bevreemden. Immers , aan de wot verkleefde Joden , ijverige Farizeeën , monaikachtige Esseeën traden tot de christengemeente toe en brachten hunne zienswijzen daarin over. Wel waren Paulus, zijn medearbeiders en do door hen gestichte gemeenten hieromtrent meer de opvatting van Jesus dan die dor ortodoxe Joden toegedaan; wel dwongen en drongen ook zj niemand, al gaven zij toe dat hot, met het oog op het naderend wereldeinde, goed was zich van het huwelijk te onthouden en zich opofferingen to getroosten; doch hot joodsch-christolijk element triomfeerde in de Kerk en werd het heerschende. Eeods in do tweede eeuw is hot vasten een gebod en mag hij , die voor do tweede maal huwt, niet tot een opzienersambt worden verkozen; doch vooral na 250 breidde de ascece in de christelijke Kerk zich uit, toen talloozo geloovigen zich in de woestijnen afzonderden om de vervolgingen te ontgaan van Keizer Decius. En hiermee begint eigenlijk de geschiedenis der monniken en kluizenaars. Staan wij oen oogenblik stil bij enkele personen uit het tijdperk dezer historie.
Paulus van Thobo, oen godvruchtig jongeling, kwam door den dood zijner ouders op vijftienjarigen leeftijd in het bezit van een aanzienlijke erfenis. Zijn hebzuchtige zwager, tuk op den ge-hoelen rijken buit, klaagt den jongeling aan als christen, waarom deze in allerijl do vlucht noemt naar een onherbergzaam oord, om daar het eindo der vervolging af te wachten. Weldra echter wordt de eenzaamheid hem lief en moont hij hier beter dan in het gewoel der wereld zijn zaligheid to kunnen bevorderen, zoodat hij besluit er te blijven on or, naar men zegt, negentig jaar later
gestorven is. Een bol was zijn woning, een palmboom sclionk hem voedsel, schaduw en Weeding.
Zijn voorbeeld werd weldra door velen gevolgd: de Egyptische woestijnen wemelden eerlang van kluizenaars, en het volk vereerde hen als heiligen.
Tot welk uiterste deze kluizenaars vervielen, kan de Syriër Simon Stylites (de pilaarheilige) ons leeren. Deze man bouwde achtereenvolgens drie zuilen , waarop hij met elkander, zesendertig jaar achtereen, doorbracht. Zijn lichaam, overdekt door afzichtelijke zweren en wonden, word verteerd door wormen en ongedierte, zonder dat hij eenige poging tot reiniging beproefde. Das morgens hield hy zich onledig met bidden en godsdienstige overpeinzingen; des middags sprak hij tot de van heinde on verre saamgestroomde schare, totdat de dood in 456 aan zijn treurig bestaan oen einde maakte.
De eerste , die den kluizenaars wetten gaf en hen aldus tot oen orde zocht te vereenigen, was zekere Antonius, afkomstig van Coma in Egypte (251—356), een rijk en onafhankelijk jongeling. Bij zijn bezoek eener christenkerk, hoort hij het bekende woord van Jesus tot den rijken jongeling: «Verkoop wat gij hebt en geef het den armen!quot; Hij beschouwt dit bevel als tot hem gericht, doet alzoo, neemt do wijk naar een eenzaam en vervallen kasteel in het gebergte en legt zich zelf de strengste kastijdingen op door vasten, nachtwaken en verstervingen van allerlei aard.
De groote roep zijner vroomheid en onthouding schenkt hem dra vele volgelingen. Hij wordt hun leider en verlangt dat zij in elkanders nabijheid zullen wonen om in hunne godsdienstige oefeningen niet geheel en al aan zich zelf overgelaten te zijn. Voorts geeft hij bun eenige wetten : hij wil dat zij veel zullen bidden, maar tevens door handenarbeid in hun eigen onderhoud en zoo mogelijk in dat der armen zullen voorzien. —
Er verliepen intusschen heel wat jaren, eer het stelsel van Antonius in toepassing werd gebracht. Eerst in 340 stichtte Pachomius, eveneens een Egyptenaar, op het eiland Tabenna in den Nijl eenige gebouwen, waar kluizenaars onder het opzicht van een abt een gemeenschappelijke woning vonden.
:56
Zoo ontstond het eerste ■kloostel■, dat weldra door zooveel andere vereenigingsliuizon gevolgd werd, dat dertienlionderd bewoners ervan Pachomius nog bij zijn leven als hun kloostervoogd erkenden.
In het Oosten had het kluizenaarsleven reeds diepe wortelen geschoten, voor het in het Westen aanhangers vond. Op het einde der vierde eeuw echter zijn er in Europa, dank zij Atha-nasius, Ambrosius en anderen, reeds oen menigte kloosters, hoofdzakelijk in Italië en in Gallië.
Op do monnikenkloosters volgden die der nonnen, waarvan het eerste omstreeks 400 gesticht werd te Verona door Bisschop Zeno.
Hoe moer echter do kloosters in aantal klommen, hoe hooger ook de wanorde en het zedenbederf, dio buiten hunne muren woedden, daarbinnen stegen. Benediktus van Nursia besloot in de zesde eeuw hierin verandering te brengen en werd alzoo stichter der beroemde Benediktijner-orde, die eeuwen lang de voedster van wetenschap en beschaving is geweest. Wie tot deze orde wilde toetreden, bad zich aan een beproevingstijd van een jaar (het novitiaat) te onderwerpen, en eerst daarna kon hij de gelofte afleggen van kuischheid en gehoorzaamheid, welke hem voor immer aan het kloosterleven bond. ïo strenge onthouding werd niet geëischt, hetgeen in hot Westen dan ook minder gemakkelijk dan in het Oosten zou gelukt zijn; maar de monniken moesten het land bebouwen en de wetenschap beoefenen. Aan het hoofd stond een Prior of Proost (de eerste).
De Benediktijner-orde heeft een weldadigen invloed op Staat en Kerk uitgeoefend. Haar leden, vaak uitmuntende door kennis en ervaring, werden geroepen in de raadzalen van Vorsten en Prelaten, waardoor natuurlijk hun aanzien merkbaar klom.
Bij het beschouwen der snelle uitbreiding van het monnikenwezen komt onwillekeurig de vraag op de lippen naar de oorzaken hiervan. En dan vinden wij er vier: 1° de incening Gode te behagen door in afzondering te leven, 2quot; de boosheid en de weelde der wereld te ontvluchten, 3° rust te vinden voor een knagend geweten, 4quot; zorgeloos en zonder zwaren arbeid te leven.
I
Ondanks hot goede is het toch te bctreureu dat hot kloosterleven zulke verbazende afmetingen heeft verkregen. Al is het ook niet te ontkennen, dat de kloosters bewaarders der wetenschap on gastvrije herbergen zijn geweest, dat zij zelfverloocho-ning , nederigheid , zelf beheersching hebben geleerd, niet minder is hot gewis, dat zij veel kwaads hebben gedaan. Hun bloei danken zij aan een ziekelijke, anti-christelijke levensopvatting, die meende het zuurdeeg naast den meelklomp, in plaats van erin te moeten leggen. Zij hebben de heilige banden, dio den mensch aan huisgezin, maatschappij en vaderland verbinden, vaneen gereten; zij zijn gevaarlijke werktuigen geweest in de hand van heerschzuchtige Kerkvorsten ; zij zijn tempels geworden van misdaad en ontucht.
Later komen wij op de monniken terug.
Tegen het einde der zesde eeuw zag het er met Italië en met Romes Kerk treurig uit. De Longobarden richtten in het geheele schiereiland groote verwoestingen aan en verspreidden overal jammer en ellende, terwijl de Kerk, zonder bescherming van den Keizer, in diep verval verkeerde. Overal geplunderde en verwoeste kerkgebouwen, overal losbandige, plichtverzakende priesters en monniken, overal verwarring en zedeloosheid.
Er was dus behoefte aan een man met vasten wil en buitengewone geestkracht, die den Augiasstal reinigen en de vervallen Kerk herbouwen kou. Dien man meende men in Gregorius I gevonden te hebben.
Deze Kerkvorst, later de Groote bijgenaamd, werd in het jaar 540 te Rome uit aanzienlijke ouders geboren, en openbaarde
38
reeds vroeg zoo veel godsdienstzin, dat hij zich in een klooster begaf, waar hij zich volgens zijn eigen verklaring zoo gelukkig gevoelde, dat hij tijdens het toppunt zijner macht zelfs deze dagen terugwenschte. Bisschop Pelagius II echter onttrok hem tegen zijn wil aan dit eenzame leven, benoemde hem tot Diaken en leidde hem daardoor als van zelf in de wereldsche beslommeringen.
Gediirende dezen tijd verkeerde Rome in de diepste ellende. Een buitengewone overstrooming van den Tiber had vele gebouwen en korenschuren met hun rijken graanvoorraad vernield; een akelige pestziekte sleepte duizenden ten grave en daaronder ook Bisschop Pelagius. Bij den heerscbendeu nood voegde zich nu nog de regeeringloosheid , misschien do ergste onder allo rampen, en zoo besloot men dan ten spoedigste tot de keus van een anderen Opziener over te gaan. Die keus valt op Gregorius, doch deze weigert, omdat hij zich een dergelijke bediening niet waardig keurt. Dat die weigering hem ernst was, blijkt uit zijn schrijven aan Keizer Mauritius, waarbij hij dezen smeekt do gedane keuze niet to bekrachtigen. Deze brief werd echter onderschept door Germanus , den Stadvoogd van Konstantinopel, en kwam derhalve niet in handen des Keizers, die dus, onbewust van Gregorius' verzoek, de gedane keus wèl bekrachtigde. Ondanks deze keizerlijke sanctie volhardt Gregorius in zijn weigering ; hij sluit zich op in do eenzaamheid om van elk lastig aanzoek bevrijd te zijn. Het volk ontdekt intusschen zijn schuilplaats, voert hem in triomf mee en dwingt hem als het ware den Bis-schoppelijken zetel te bestijgen. Zóó werd Gregorius in 590 Rome's Bisschop.
Reeds terstond ziet hij zich tot uitgebreide werkzaamheid geroepen, waaraan hij zich dan ook, in spijt van zijn zwak lichaam, geheel wijdt. Zijn eerste zorg was vrede te maken met de Lon-gobarden , waartoe hij de hulp inriep van den Keizer, en toen deze zich te lang liet wachten, sloot hij op eigen gezag vrede met hen, maar werd van den anderen kant door 's Keizers Landvoogd in nieuwe vijandelijkheden gewikkeld.
Het spreekt van zelf dat een en ander groote verwijdering
tusschen den Keizer en den Bisschop veroorzaakte, wien door den eerste verweten werd, dat hij zich met regeoringszaken bemoeide, waarmeö hij niets te maken had.
Meer echter dan do politieke gingen Grcgorins de kerkelijke aangelegenheden tor harte. Hij zorgde dat de verwoeste kerkgebouwen hersteld, de ledige Bisschopszetels bezet worden, wekto de leeken op tot het kloosterleven, als de geschiktste voorbereiding tot een herderlijke bediening, handhaafde de tucht in do kloosters en hield nauwkeurig toezicht op de Kerkvorsten, die zich allengs van Rome's Bisschop afhankelijk begonnen te gevoelen.
Lieten de Prelaten in het Westersche Rijk zich deze afhankelijkheid aanleunen, niet zoo de Kerkvorsten in het Oosten. Johannes de Vaster onderanderen, do toenmalige Bisschop van Konstantinopel, achtte zich niets minder dan zijn ambtgenoot in Rome en streefde zelfs naar do onbeperkte oppermacht over de Oostersche Kerk. Dit strookte zoo weinig met do plannen van den heerschzuchtigcn Gregorins, die niet slechts de Kerk van het Westen onder zijn herderstaf wilde vereenigen , maar ook meende dat hem, als Petrus' opvolger, het opzicht over de geheele Kerk toekwam, dat hij zich krachtig verzette tegen het besluit dei-Kerkvergadering van 588, die den Bisschop van Konstantinopel den titel van »Universeele of Algemeene Bisschopquot; toekende. Al zijn pogingen en zelfs zijn beroep op den Keizer om den Bisschop dien »godlasterlijkenquot; titel weder te ontnemen baten hem echter niets. Zoo lang hij leefde, was Konstantinopels Kerkvorst do »Algemeenequot; Bisschop, en eerst tijdens hot bestuur van Bonifa-ciua III, den opvolger van Gregorins, werd deze titel den Bisschop van Rome toegekend. Zie hier, hoe: Keizer Mauritius werd door zekeren Phokas vermoord, die zich bierdoor den w(fg tot den troon baant. Gregorins haast zich den overweldiger een brief van ge-lukwonsching vol laifo en lage vleierij to zenden, en Phokas, dio den Konstantinopelschen Bisschop Cyriakus, den opvolger van Johannes, wegens zijn gehechtheid aan de vorige dynastie, vijandig is, ontneemt hem den titel van »Algemeene Bisschopquot; ten voor-deelo van den Westcrschen Kerkvorst.
40
Gregorius' grootste zorg is do uitbreiding des Christendoms , en vooral Engeland , waar de christelijke leer door die der Angelsaksen genoegzaam geheel was verdrongen, dankt hem dienaangaande zeer veel. In 597 zendt hij er veertig Benediktijner monniken , met zekeren Angustinus aan het hoofd , als zendelingen heen, en weet hun, ondanks de vele moeielijkheden van hun tocht eu hun dringend verzoek om hen van de opgedragen taak te ontslaan , door opwekkende en vermanende brieven te bewegen hun taak te volvoeren.
Do ontvangst dezer zendelingen iu Engeland is zeer gewenscht. Ethelbert, Koning van Kent, wiens echtgenoote Bertha een christin is, biedt hun zijn machtigen steun eu het eiland Thanet als woonplaats met vergunning om vrij te prediken.
In do nabijheid der hofstad Kantelberg was een oudo kerk , waar de Koningin placht te bidden. Hier hielden de zcndelingon bijeenkomsten en bekeerden er door hunne prediking velen, waaronder ook de Koning.
Sedert dien tijd mochten zij overal prediken en kerken bouwen. Augustinus wordt tot Aartsbisschop der Engelscho christenen gewijd en vestigt zijn zetel te Kantelberg, terwijl hij een der zendelingen tot Bisschop van York benoemt.
Ten einde de Saksers , die aan hun tempels en hun gastmalen waren verknocht, voor het Christendom te winnen , beval Gregorius dat men hun tempels niet zou afbreken, maar zo in kerken zou herscheppen en dat het hun op den dag van de inwij-ding der kerken , alsmede op de gedenkdagen der heiligen, zoa vergund zijn in de nabijheid der kerken , in daartoe opgeslagen tenten, hun feestmalen te houden.
Deze toegevendheid van Gregorius bewijst dat bet hem minder om goede christenen dan wel om machtsuitbreiding te doen was.
Ook tot lithurgie en kerkleer strekte de werkzaamheid van don eersten Gregorius zich uit. Hij richtte zangscholen op en verbeterde het kerklied. Hij moedigde het gebruik van beelden in de kerken aan en ijverde zeer voor bedevaarten naar heilige plaatsen. In het avondmaal zag hij ecu offer en legde zoo den
41
grondslag tot de latere absurde transsubstantiatie-leer. Hij prentte het volk het geloof aan het vagevuur in en leerde de noodzakelijkheid der zielmissen voor afgestorvenen.
Hoewel hij zeer heerschzuchtig was en de grondlegger is geweest dor latere Pauselijke oppermacht, leefde hij hoogst spaarzaam en eenvoudig. Al wat aan weelde herinnerde , was onbekend in zijn omgeving , die uitsluitend uit monniken en geestelijken bestond. Hij was een vriend van armen en verdrukten en schonk menig treurende troost en menig lijdende lafenis.
Na dertien en een half jaar den Eoomschen Bisschopszetel bekleed te hebben, stierf Gregorius den 12n Maart 604. Zijn opvolger en niet hij was Homes eerste Paus.
])e Kerk plaatste hem in do rij der heiligen wegens tal van wonderen , die door hem vóór of na zijn dood zonden verricht zijn. — In 1705 zijn al zijn werken in vier deelen uitgegeven.— Bij een onpartijdige beschouwing van zijn leven moeten wij erkennen dat hij bedroevend veel tot de verbastering der Christelijke Kerk heeft bijgedragen, daar zijn liefde voor het kloosterleven en het gebruik van beelden in de Kerk, zijn leer aangaande het vagevuur en het misoffer, niet minder dan zijn heerschzuchtig , hiërarchisch streven, veel nadeel aan do Kerk berokkend hebben. Ook ziju oprechtheid en waarheidsliefde waren niet van het zuiverste water.
Naar do Muzelmanschc overlevering word Mohammed don 20n April 571 te Mekka in Arabic geboren. Wijl zijn vador Abdal-lilh reeds vóór de geboorte zijn zoons overleed en zijn moedor stierf, toen hij pas zes jaren oud was , werd hij door zijn grootvader Abd-al-Motialib aangenomen, die hem meer dan zijn eigen kinderen beminde. ïoen ook deze stierf, trok zijn doodarme oom Aboo-Talib zich den verlaten wees aan.
Om in zijn onderhond to voorzien, hoedde Mohammed nn de geiten en schapen dor Mekkanen — oen bezigheid , die gewoonlijk aan vrouwen en meisjes word overgelaten. — Op vierentwintig-jarigen leeftijd trad hij als handelsreiziger in dienst bij de rijke weduwe Chadidja, die hem haar hand en fortuin aanbood. Het huwelijk werd met vier dochters en twee zonen gezegend, waarvan do beide laatsten echter zoor jong stierven.
Mohammed was, wat een Arabier zelden is, een mijmeraar : peinzend en droefgeestig ging hij meestal zwijgend zijn woo on Hot zijn levendige verbeelding vrij spel. Het natuurlijk gevolg hiervan was dat hij tot ziekelijke, dweepzuchtige overpeinzingen verviel, die hem zelfs tot zinsverbijstering voerden. Noch in het Mozaïsme, noch in het Christendom, die hij geen van beiden goed kendo, vond hij bevrediging voor zijn vei hitte verbeelding en zocht daarom een beteren godsdienst. Hij bidt, vast, zondert zich af on geeft zich gansch en al over aan zijn mijmerijen. De borg Hint, oen uur buiten Mekka, waar hij zijn eenzame tonton heeft opgeslagen, is in zijne sombere doodschheid een geschikte ver-blijfplaats voor ongestoorde bespiegelingen. Hier heeft hij zijn visioenen ; hier verschijnt hem Gabriel en beveelt hem te prediken ; hier gevoelt hij dat do Allorhoogsto hem tot iets groots bestemd heeft.
Tegen den regel in dat »oon profeet niot geëerd is in zijn vaderlandquot; en »gcen vorst groot is in do oogen van zijn kamer-
-tö
dienaar,quot; vond juist Mohammed het eerst geloof bij zijn huisge-nooten en vrienden, vooral bij zijn vertrouweling in het zoeken naar den waren godsdienst, den rijken koopman Aboe-Bekr en zijn lateren schoonvader Omar, het invloedrijke Hoofd van een krijgshaftigen stam.' »Allen hebben min of meer geaarzeld, voor zij mij als Godsgezant erkenden, behalve Aboe-Bekr,quot; zegt Mohammed vaak.
Zonder den praktischen en verstandigen Aboe-Bekr, zonder den stontmoedigen en kloeken Omar , zon het Islamisme nooit zoo'n wereldmacht geworden zijn, want den dwependen stichter ontbraken een praktische blik en kracht tot handelen.
Behalve enkele grooten bestonden Mohammeds aanhangers uitsluitend uit eenvoudigen en geringen, terwijl do aanzienlijken hem bespotten en hem een bedrieger noemden. Ondanks dezen tegenstand treedt hij eerlang openlijk als Godsgezant op, tast den inheemschen godsdienst aan en verkondigt zijn nieuwe leer.
Een storm breekt los. De grofste beleedigingen worden hem naar het hoofd geslingerd; de verachtelijkste namen hom toegesnauwd. Onmachtig om zich te wreken op zijn talloozo tegenstanders , hanteert hij het geheimzinnige wapen der bedreiging en voorspelt elk, die niet in hem gelooft, tegenwoordige of toekomstige straffen. De tegenwoordige straffen bloven intusschen uit en om do toekomstige bekommerden do Mekkanen zich al heel weinig, daar zij niet aan een leven na dit loven geloofden.
Do toestand van den profeet was dan ook geenszins benijdenswaardig. Zijn volgelingen, meestal vrouwen en slaven, uit zich zelf zwak en machteloos en zonder krachtigen steun van buiten , stonden voortdurend bloot aan vervolging en marteling, ja, sommigen werden zelfs gedood. Geen wonder dat velen hunner afvallig werden en anderen do vlucht namen naar het Christelijk Abyssiniö. Bi] al die teleurstelling trof Mohammed persoonlijk omstreeks dezen tijd nog het verlies van zijn vrouw Chadidja en van zijn oom Aboe-Talib.
Een zoor gewonschto hulp kwam echter onver wachts voor hom opdagen:
Sedert jaren bestoud er, gelijk eertijds tusschen Jeruzalem eu Jericho, een groote naijver tusschen tweo steden van Arabic: Mokka en Medina; *) beider inwoners haatten elkaar met een doodelijken haat en zochten elkaar op allerlei wijzen te bena-deelen. Het verstoeten nu van Mohammed door de Mekkanen was juist voor de Medinenzers een gereede aanleiding om zijn partij te kiezen, zóó zelfs dat zij hem uituoodigden naar Medina te komen en daar zijne loer te verkondigen.
In het voorjaar van 622 heeft do beslissende samenkomst van do Hoofden dor stad mot don Profeet plaats. Mohammed draagt den hoofdinhoud zijner leer voor, benoemt twaalf aanvoerders of Nakibs, en de Medinensors zweren hem trouw.
Naar zijn vaderstad tornggekoerd, wordt Mohammed, gelijkte verwachten was, beschuldigd zich met oon vreemden stam tegen Mekka verbonden te hebben. Men beschouwt dit als hoog verraad eu veroordeelt hem tor dood. Do veroordeelde weet echter nog tijdig het gevaar te ontkomen en neemt do wijk naar Mod,ua, waar hij met open armen ontvangen wordt. Dozc vlucht, Hodschra genaamd, die den öquot; Jnli 622 plaats had, is hot begin dor Mohammedaanscho tijdrekening.
Nadat de eeredienst te Medina was geregeld, besloot de Profeet zich op de Mekkanen te wreken. Hij valt een Mekkaansche karavaan aan; de Mekkanen nemen weerwraak, en de oorlog ontbrandt in al zijn hevigheid. Hoewel het leger der Muzelmannen in getalsterkte ver voor dat zijnor vijanden onderdoet, is de overwinning aan hunnen kant. Deze uitkomst is natuurlijk een wonder in de oogen van Mohammeds aanhangers, waardoor zijne macht niet weinig bevestigd wordt.
Een volgende strijd loopt intnsschen minder gelukkig af. Drieduizend Mekkaueu staan tegenover zevenhonderd volgelingen van den Profeet. Lang bleef de kamp onbeslist, ten slotte echter moeten do zevenhonderd wijken en kunnen tor nauwomood
::s) Eigenlijk heette zij toon anders. Eerst later werd zij Medina al Nabi, Slad des Proleets, genoemd.
huu zwaar gewonden aanvoerder in hun vlucht moesloepen.
»Wel een bewijs dat hij slechts een gewoon bevolhobbor en goen Godsgezant is!quot; roepen zijn tegenstanders, terwijl ook zijn aanhangelingon in hun gevoelen wankelen.
Thans gold hot voor Mohammed, sterven voor of overwinnen door zijn loer. Nauwelijks is bij dan ook van zijne wonden hersteld , of hij trekt opnieuw ten strijde en het geluk, dat don moedige vergezelt, bocht zich aan zijn vaandel en verschaft hem een schitterende overwinning. Nu is zijn aanzien voor goed gevestigd , do schrik van zijn naam algemeen en zijn macht bijna onbegrensd. Vorschoideiie omliggende stammen onderwerpen zich vrijwillig , hotzij uit vrees, uit zucht naar buit, of uit overtuiging , en Mohammed, door zooveel succes overmoedig geworden, zendt brieven naar do Vorston der omliggende volken , naar hot Byzantijnsche Rijk , naar Porzië , Syrië en Egypte , en verlangt alom dat men zijn leer zal aannemen. Alle nieuwigheden worden gewoonlijk met zekere huivering begroet, en daaronder wel het allermeest een nieuwigheid op godsdienstig gebied. Al die snoevende brieven van Mohammed hadden dan ook weinig of geen uitwerksel, behalve bij den Landvoogd van Egypte, die het schrijven van den Profeet vriendschappelijk opnam en hem in antwoord rijke geschenken zond.
Strekte do eerzucht van Mohammed zich uit om over afgelegen landen en volken te heerschen , vóór alles wensch'e hij toch Mekka te onderwerpen en die tegenstrevende stad zijn wrekon-den arm te doen gevoelen. Den weg daartoe had hij zich echter versperd , door na den laatsten strijd met die stad oen wapenstilstand voor tien jaren te sluiten, waarbij onder meer bepaald was, dat het hem en zijn volgelingen vrij zou staan eenmaal 'sjaars een bedevaart hierheen to doen. l'as twee jaren echter waren er verloopen of hij verbreekt het verdrag. Mekka bukt voor bet leger der Muzelmannen en wordt gedrongen hot Islamisme te omhelzen.
Hiermeè is gansch Arabic voor don profeet gewonnen. »Mekka is gevallen ; wie zal hom weerstaan ?quot; klinkt het van allo kan-
40
ten, on van heinde en ver komen gezantschappen on hoofden van 1
stammen zich vrijwillig onderwerpen, stroomen heidenen en z
christenen samen, om de loer van den Islam te omhelzen. — i
Intusschen neigt Mohammeds levensdag ten avond. Zijn krach-
ton ebben , zijn haren grijzen. Sinds maanden roods is zijn ge- 1
zondheid wankelend , en in het voorjaar van 632 gevoelt hij zelf 1
dat zijn oindo nadert.
Het is do 8e Juni. Modinas moskee is overvol, allen verbeiden angstig het oogonblik, waarop Aboe-Bekr, de plaatsvervanger van don Profeet, hun iets zal moodeelen omtrent don toestand van don vereerden zieke. Nog staren aller oogen naar den grijzen voorganger, toen eensklaps de Profeet in eigen persoon verschijnt, zwak, wankelend , maar met oen glimlach om do stervende lippen. Mot inspanning van alle krachten spreekt hij tot de schare : het is zijn afscheidswoord. — Dan koort hij naar zijn vertrek terug, laat het vermoeide hoofd tegen Ajisjaas 1) boezem rusten en.....ontslaapt.
Zoo iemand, dan is Mohammed zoor verschillend beoordeeld. Beurtelings vergood en verguisd , was hij voor genen een gods-gezant , voor dezen oen bedrieger. Hij was , meoneu wij , noch het oen , noch het andere ; maar oen gemoedelijk dweper. Een bedrieger kan geen godsdienst stichten , die zijn aanhangers bij millioenen telt en oen wereldgodsdienst wordt. Een bedrieger kan niet als Mohammed jaren lang, ter wille zijner prediking , gevaren, moeiten en strijd trotseoren. —
Geen godsdienst is intusschen minder oorspronkelijk dan het Islamisums. Het is oen dooreenmenging van Jodendom, Christendom en half-Heidendom , bekroond door do loer dat Mohammed de laatste en grootste Profeet is.
Hot boek, dat de openbaringen van Mokkaas ziener alsook zijn levenshistorie bevat, heet; »Koranquot;. Hot is »het ongescha-
Ajisja was een van Moliammeds cclitgcnootcn.
47
pen woord Gods,quot; *) de richtsnoer voor geloof en leven der Muzelmannen. Het eerste geloofsartikel van dezen koran luidt: »Et-is maar éen G-od !quot; het tweede : »Mohammed is ziju profeet.quot;
De vijf groote plichten, door Mohammed zijnen volgers opgelegd zijn : gelooven , bidden , vasten , aalmoezen geven en ter bedevaart gaan naar Mekka.
De Muzelman bidt driemaal daags , en wel liefst in de moskee ; zijn gebed gaat vergezeld vau allerlei gebaren en hoofdbuigingen. Het groote , algomeene gebed geschiedt op Vrijdag, den wekolijk-schen feestdag der Mohammedanen, al is deze dag dan ook niet, zooals de Sabbath der Joden of den Zondag der christenen, gebiedend als rustdag voorgeschreven.
De Muzelman is verplicht te vasten gedurende de geheele maand Eamadhiln ; dat is , hij mag in die maand eerst na zonsondergang voedsel nuttigen.
Elk Mohammedaan, zoowel vrouw als man, die vrij is en meerderjarig, moet minstens eenmaal in zijn leven een bedevaart doen naar Mekka. —
Mogen ook deze voorschriften , oppervlakkig beschouwd, veel goeds bevatten, toch is de grond, waarop zij rusten, uiterst zwak. Immers, het is zeer goed mogelijk deze vijf groote plichten trouw te volbrengen , daardoor een goed Mohammedaan, maar toch nog een slecht mensch te zijn. Hoe oneindig verheven is in vergelijking daarmee het Christendom met zijn gebod «volmaakt te wezenquot;, en wanneer wij desniettegenstaande zien hoe het Islamisme hier en daar liet Christendom verdrong, worden we wel genoopt te besluiten , dat do leer van hot Kruis , toen zij het veld moest ruimen voor de Halve Maan, haar zout had verloren. Niet de godsdienst van Jesus week voor dien van Mohammed, maar het verbasterd Christendom maakte plaats voor het jonge, krachtig optredende Islamisme. En dat het Christendom werkelijk verbasterd was , hebben ons maar al te duidelijk de voorgaande hoofdstukken bewezen.
*_) .EigciiliJ k bcteekcnt Koran : lezen.
Db bewoners van Nederland hebben de eerste kennis des evangelies waarschijnlijk reeds in de tweede en derde eeuw door middel dor Romeinen verkregen. Immers Batauwers en Friezen dienden in Romes legers, en sommige dezer krijgers hadden ongetwijfeld het Christendom reeds aangenomen.
Meer echter nog dan door Romeinsche soldaten werd het evangelie in deze gewesten verspreid door de Franken, oen volksstam van Grormaanschen afkomst; hot meest echter dankt het Christendom dezer landen aan de Engelschen of liever Angelsaksen.
De eerste zendeling, die ons land bezocht, was Willebrord. Op het einde der zevende eeuw kwam hg met twaalf medehelpers uit Engeland en voer te Katwijk den Rijn op naar Utrecht, waar hij, later Bisschop geworden, tal van kerken en kloosters sticht.
Was deze dus de grondlegger van het Christendom in deze gewesten, de bevestiger daarvan was Winfried of Bonifacius, zooals hij bij zijn kloosternaam genoemd wordt.
Deze Winfried werd in het jaar 681 te Kirton m Engeland uit zeer aanzienlijke ouders geboren, en begaf zich reeds op jeugdigen leeftijd, tegen don uitdrukkelijken wil van zijn vader m een klooster , waar hij den naam van Bonifacius aannam en tot het priesterschap werd opgeleid. Eenmaal tot deze waardigheid verheven, koestert hij een onwederstaanbare begeerte om het evangelie in de landen der heidenen te verkondigen. In het voorjaar van 716 vertrekt hij dan ook met een drietal zijner kloosterbroeders uit Engeland en landt weldra te W ijk-bij-Duur-stede. Hij voelt zich echter bitter teleurgesteld. Immers, Wil-lebrords arbeid in deze streken was hem bekend en derhalve
49
had hij gohoopt een land te zien, grootendcela reoda voov hef, Christendom gewonnen; dorpen en steden to doorwandelen, waar tal van christen-korkon hun torens hemelwaarts verhieven , on in plaats van dit alles vo;id hij voroerdors van Wodan en vervolgde christenen, heidon^cho tempels en verwoeste bedehuizen. En niet zonder roden! Het geheele land toch was in do macht van den ruwen Koning der Friezen, Radboud, die doof was voor alle onderhandolingon, welke Bonifaciu? mot hom trachtto aan te gaan, zoodat do zendeling, na zooveel hij kon de verstrooide geloovigon bemoedigd on vertroost te hebben, in den laten herfst naar Engeland terugkeerde, met do hoop op betere tijdon.
In zijn klooster teruggekomen, wordt hij, na hot overlijden van den Abt, tot diens opvolger verkozen; hij weigert echter, daar zijn hart nog altijd aan do zending hangt, en bogeoft zich in 718 naar Rome, waar hij van Paus Gregorius II opdracht ontvangt om de heidenen in Duitschland te gaan bekeoren.
Met dit doel vertrekt hij naar Thuringen en neemt zijn weg door het land der Franken, wier Koning, Karei Martel, het Christendom genegen is on in wieni hij steun en bescherming hoopt te vinden. Beide worden hem toegezegd, en tot overmaat van geluk verneemt hij hier tevens den dood van Koning Radboud waardoor hem voor de Friesche zending de schoonste uitzichten worden geopend. Hij verandert dus van plan en begeeft zich onverwijld naar Utrecht, waar hij gedurende drie jaren een kloek en ijverig gezel is van Willebrord. Beide mannen verstaan en achten elkander, zóo zelfs, dat Willebrord verlangt dat Bonifacius zich tot Bisschop zal laton ordenen om hem te kunnen opvolgen. Bonifacius bedankt echter voor die eer, om te beter do zending te kunnen vervullen , hem door Gregorius II opgedragen. Daarmee wil hij nu een aanvang maken; hij reist andermaal naar Rome, wordt er den 30 November 723 tot Bisschop gezalfd en begint nu zijn eigenlijke werkzaamheid in Duitschland. Zij wordt met het meeste succes bekroond. Duizenden heidenen uit Thuringen laten zich doopon, en een eenvoudig voorval deed ook geheel Hessen tot het Christendom overgaan :
Beeldengalerij. 4,
50
lu do nabijheid van Geismar stond eon oudo eik, aan don dondergod Thor toegewijd. Wie dezen eik naderde, stierf, luiddo do legende, en niemand waagde het dus in zijn nabijheid te komen. Een kreet van verbazing klonk dus door het ganscho land, toen Bonifacius aanbood dien eik om te houwen, zonder dat hem cenig leed zou overkomen. Men aarzelde lang, uit vrees voor Thors geduchte wraak, om zoo'n vermetelheid te dulden, maar stond ze eindelijk toe, zeker als men zich waande dat de dondergod den aanrander zou treffen vóór hij zijn schennis begon.
Do gewichtige dag is aangebroken, en duizenden zijn van alle kanten toegestroomd. Wie zal de machtige zijn, do God van Bonifacius of hun Thor! Nog verkeeren allen in angstige spanning. Daar blinken de bijlen, daar vallen de slagen, daar kraakt de eik, daar neigt hij reeds en ploft eindelijk dreunend neer onder de slagen van Bonifacius en zijn medehelpers.
Het pleit was beslecht: Thor was overwonnen en zijn voormalige vereerders omhelsden met gejubel den nieiiwen godsdienst.
Zoo breidde Bonifacius voortdurend zijn werkkring verder uit, waarom Paus Gregorius III hem tot Aartsbisschop van Mainz benoemde. In Beieren, Thuringen en Hessen stichtte hij bisdommen , kloosters en scholen, bekrachtigde de bestaande instellingen , zuiverde ze van gebreken en belegde jaarlijksche Synoden om de gemaakte regels en voorschriften te handhaven.
Te midden van dat werkzame leven was onze Apostel zeventig jaar geworden, toen hij, zijn krachten voelende afnemen, zijn vriend Lnllus tot Medebisschop en opvolger verkiest. Gaarne zou hij echter, nu Willebrord reeds eenigen tijd overleden is , ons vaderland nog eens bezoeken. Dit is evenwel een gevaarlijke onderneming, want onder Koning Radboud II is er een hevige vervolging tegen de christenen uitgebroken, en misschien kan deze tocht hem het loven kosten. Op het ergste voorbereid, aanvaardt de ijverige man niettemin de reis en voert als bij voorgevoel zelfs zijn doodskleed moe.
Alom op zijn tocht sticht hij kerken, wijdt ze in eu doopt
51
tal van heidenen; hij komt iu ons land, doorkruist hot en bezoekt ook het Noorden. In de nabijheid van Dokkum, aan de oevers van het riviertje de Borne, zet hij zich met de zijnen neder, en doet aan de wijd en zijd verspreide christenen in den omtrek weten dat zij op een bepaalden dag, naar men meent den 5ou Juni 755 , derwaarts zullen komen om uit zijn hand het vormsel te ontvangen.
De bepaalde dag breekt aan, maar in plaats van liefhebbende vrienden, dringt een bende woestelingen op Bonifacius aan. De zijnen willen hem verdedigen; doch nauwelijks is hij uit zijn tent getreden, of oen zwaardslag, dien hij door een bijbel boven het hoofd te houden te vergeefs poogde af te weren, treft hem doodelijk.
Zijn lijk werd naar Pulda in Duitschland gevoerd, waar hij had gewenscht dat eenmaal zijn stof zou ruston. —
Niet ten onrechte wordt de nagedachtenis van dezen »Apostel der Duitschersquot; door velen in hooge eore gehouden. —
Met hem werden tweoonvijftig zijner reisgenooten gedood. Is Bonifacius' werkzaamheid derhalve ook ons land ten rijken zegen geweest, partijdig zouden wij zijn, indien wij leerden dat zijn prediking slechts het eenvoudig evangelie van Jesus, niets minder, maar ook niets moer, had gebracht. Immers niet alleen van Christus wordt gesproken, maar ook van zijn stedehouder, »deu Heiligen Vaderquot;; God niet alleen vereert men, ook Maria en de Heiligen ; aan het toeken des kruises en aan talrijke relieken wordt allerlei wonderkracht toegekend ; voor dooden bidt men; hot vasten en het ongehuwde loven worden voor verdienstelijk gehouden.
Dit alles, wat wij gemakkelijk met nog meer zouden kunnen aanvullen, levert, dunkt ons, het klare bewijs, dat het Christendom aan onze Vaderen gepredikt zijn heiligen eenvoud alreeds had verloren.
In den strengen winter van 107G—1077 trokken eenige personen met ontzaggelijk veel inspanning over de Alpen. Op handen en voeten kruipend of zich vastklemmend aan de schouders kunner gidsen, nu eens struikelend dan weCr rollend, gleden de mannen bergaf, terwijl de vrouwen op runderhuiden voortgetrokken werden.
Wat mag deze menschen bewogen hebben om in dit barre jaargetijde doze moeilijke reis te aanvaarden? — — — De ijzeren noodzakelijkheid. Zij moeten naar Eome, naar do Heilige Stad, naar den Paus, om vergiffenis to smeeken on absolutie te erlangen. Die reis valt hun dubbel zwaar, niet slechts om de koude en ontbering, maar vooral om do grievende vornedoring, waaraan zij zich hierdoor moeten onderworpen.
En geen wondor! Immers onder deze boetelingen vinden wij Duitschlands Keizer, Hendrik IV, benevens zijn gemalin en zijn driejarigen zoon.
Hendrik heeft zich durven verzotten tegen do heerschzucht van den Eoomschen Opperpriester, en deze euveldaad moet allerge-strongst gestraft wordon tot een waarschuwend voorbeeld van eiken Vorst, dio niet bereidwillig Romes bevel gehoorzaamt. — Ziehier de geschiedenis:
Pans Grogorius VII, eigenlijk Hildebrand gehoeton, werd omstreeks 1020, in het Toskaansche, waarschijnlijk uit behoeftige ouders geboren. Een Abt te Rome, zijn oom van moeders zijde belastte zich met zijn opvoeding en plaatste hem in een klooster der Bonediktijnen, dat hij echter woldra verwisselde met een ander te Clugny, waar de grootste gestrengheid heerschte en waar men er op bedacht was hot Pausdom en de Kerk uit hun verval op to richten. Dit doel wilde men bereiken door geheele afschaffing van den priestorecht, door opheffing dor loekoninvestitunr en
53
door afschaffing dor simonie, hot koopon on vorkoopon van geos-tolijko waardighodon. Het verwezenlijken van deze hervormingen nu werd het levensdoel van Hildebrand.
In 1048 trad hij te Eome als Diaken op en had sedert zoo'n overwegenden invloed op alle zakon, die het Pausdom betroffen, dat hij eindelijk zelf St. Pieters zetel besteeg en in 1073 op don Pauselijken stoel plaats nam.
Hot volgend jaar roods vernieuwde hij, in een Synode te Rome, het verbod togen het priesterhuwelijk, niet alleen, gelijk vroeger, van de hoogere geestelijken, maar van allen zonder onderscheid. Een tweede Synode verbood do loekoninvestituur, d. w. z. hot begeven van kerkelijke ambten door wereldlijke vorston, on voerde tevens oen ernstigen kamp tegen do simonie.
De Paus liet het niet bij woorden alleen. Gehuwde priesters moesten hunne vrouwen verlaten of worden anders zonder genade afgezet, en eveneens zij, die uit do hand van oen look een kerkelijk ambt ontvangen hadden.
Het spreekt van zelf dat do wereldlijke Vorsten , de Keizer vooral, niet lijdelijk toelieten dat hun macht aldus werd gekortwiekt. Immers daar verschillende Bisschoppen en andere Kerkvorsten, door de vrijgevigheid van Keizer, Koningen en Edelen, met goederen van allerlei aard waren begiftigd, zou oen groot deel der souvereine macht van den weroldsohen Vorst op don kerkelijken Heerscher overgaan, als Grogorius' voorschriften opgevolgd werden.
Keizer Hendrik stoorde zich dan ook niet aan die voorschriften , maar bleef zijn recht handhaven om Bisdommen en Abtdijen te vergeven. Aanvankelijk liet de Paus hem begaan, maar toon hij zijn oogenblik gekomen achtte, zond hij hem oen gezantschap met bericht , dat, als hij zich niet bekoorde en boete deed voor de ondeugden, waarvan mon hom beschuldigde, hij, Grogorius, dan genoodzaakt zou zijn hem uit do korkolijke gemeenschap te bannen.
Do Keizer ontbrandde in toorn en hield zijn rechten staande. Een spoedig daarna, in Januari 1076, geopend Koncilie to quot;VVorms,
54
handhaafde 's Keizers rechten; het beschuldigde den Paus misbruik te maken van zijne hooge waardigheid en verklaarde hem vervallen van St. Pieters stoel.
Gregorius beantwoordde dit vonnis door op zijne beurt Hendrik en al zijne aanhangers met den banvloek te treffen, overtuigd als hij was, van het uitwerksel dezer destijds zoo gevreesde kerkstraf. — En Gregorius had goed gezien. — Voor en na verlieten allen do zijde van den door de Kerk uitgeworpen Vorst en eerlang stond de eens zoo machtige Keizer geheel alleen.
Opper-Duitschland greep naar de wapens ; Neder-Duitschland hernieuwde den oorlog. Men maakte zich reeds gereed een nieuwen Keizer te kiezen als Hendrik zich niet onderwierp en binnen het jaar niet van het op hem drukkend vonnis bevrijd was. Door allen verlaten , zich vastklemmende aan hot klatergoud van zijn vermolmden keizerskroon, besloot Hendrik hot trotsche hoofd to buigen en ondernam den moeilijken tocht naar Italiü om 's Pausen gunst af te smeeken. Barrevoets en in het gewaad eens boeteling , wacht hij drie dagen en drie nachten op het slotplein van Canossa, binnen welks sterke muren Gregorius een schuilplaats had gezocht, in do meening dat Hendrik met een talrijk leger Italië zou binnen rukken. Dubbel aangenaam was dus de verrassing in plaats van een geducht legeraanvoerder een machteloos boeteling te zien, wien de Paus dan ook vergiffenis schonk, doch slechts op voorwaarde dat Hendrik zich tot nader orde van elk gebruik zijner Vorstelijke waardigheid zou onthuuden.
Zoo was do Keizer dus van den ban bevrijd, maar ook do glans van de kroon was verdwenen. Nu was het zonneklaar dat de door de Kardinalen gekozene de machtige was , die de Koningen in het stof vertreden of uit het niet opheffen kon. Thans gold de Pauselijke stoel als de bron , waaruit alle macht in Kerk en Staat opwelde.
Do jonge Keizer echter kon zijn vernedering niet verkroppen. Pas is hij in zijn Eijk teruggekeerd of hij gordt het zwaard aan tegen zijn vijanden en den Tegenkoning Kudolf, en nadat dezen zijn ten ondergebracht, denkt hij aan Gregorius.
Met een sterke legermacht trekt hij naar Kome. Te Pavia
belegt hij een vergadering, die Gregorius afzet en Clemens III in zijn plaats verkiest. Bij hot vernemen dor nadering van Hendriks overwinnend leger, vlucht Gregorius in aller ijl uit Rome naar Salerno, waar hij den 25cii Mei des volgonden jaars (1085) overleed , met de woorden op do lippen: »]k minde de geroch-tigheid en haatte hot booze , daarom storf ik in ballingschap.quot;
Wanneer wij in hot kort het loven van dezen grooten Kerkvorst nagaan, dan vinden we als hoofdtrek van zijn karakter eer-en heerschzucht. Hij wilde een absolute monarchie met den Paus als Alloonhoerscher over alle zoowel wereldlijke als gees-tolijko machten. Do Kerk moost los van en boven den Staat verheven zijn , dat was het hoofddoel van zijn streven. Hij verbood don priesters hot huwelijk , opdat zij tegenover staat en maatschappij vrij zouden zijn ; hij vernietigde de leekeninvestituur, opdat geen geestelijk- van eon wereldlijk-Vorst zou afhankelijk wezen; hij verklaarde don Paus voor don Koning dor Koningen , opdat alles aan hem zou onderworpen zijn. Do geestelijke overheid was , zoo meende hij , als do zon, waarvan de wereldlijke, gelijk do maan, haar licht ontving.
Hij bereikte zijn doel deels door geweld, deels door groote woorden, door zijn zaak als Gods zaak voor tostellen, deels door schranderheid en menschenkennis, die hem personen en zaken op de juiste wijze deden behandelen en gebruiken.
Om billijk te zijn mogen wij echter niet nalaten Gregorius in do lijst te zetten van zjju tijd , en dan zegt een geschiedschrijver terecht van hem:
»De theokratischo denkbeelden van Gregorius waren geenszins van eigen vinding, maar slechts de weerklank van de gevoelens der vrome mannen dier dagen, die alleen heil meenden te kunnen verwachten van een geestelijke heerschappij over wereldlijke zaken. Het was hun vaste overtuiging dat do goddelijke macht haar vertegenwoordiger op aarde vond in de Kerk en deze weer in haar zichtbaar opperhoofd, don Paus. Er kon dus ton hoogste eenig verschil bestaan over de grenzen van het volkomen gezag van den Paus en het staatkundig- of eigenlijk slechts administra-
56
tiot'-gezag van dou Keizer. Hot moderne denkbeeld van den Staat en zijno verplichtingen on rochton lag nog in zijn windselen besloten on kon aan Gregorius alzoo geene moeilijkheden berokkenen. Hij was dus de vertegenwoordiger van eon godsdienstig-zedelijk denkbeeld der middeleeuwen.quot;
Ten gunste van Gregorius moge mode niet onvermeld blijven , dat hij een streng zedelijk loven leidde en dat hij , in zijn bedorven tijd, ongetwijfeld tot rijken zegen is geweest.
Er was een tijd, dat er in de christelijke Kerk wrijving vau gedachten plaats had , toen leeraars twistten over allerlei k er-stellige onderwerpen, over God, Christus, den mensch, den vrijen wil en wat al niet meer. Dat was een schoone periode, wfint alleen door strijd is vooruitgang mogelijk. Die tijd echter ging voorbij en werd gevolgd door een periode van rustige rust. De kerkleer was kant en klaar: zij was het door de konciliën ontworpen, opgetrokken, onaantastbaar heiligdom. Wat behoefde men zich dus met verder onderzoek te vermoeien ? Men begon een droomerig kloosterleven veel voortreffelijker te achten dan een rusteloos opsporen van de geheimen der wetenschap. Wie nog iets deed , maakte hoogstens een soort van bloemlezing uit den bijbel en uit de geschriften der Vaderen. Doch er kwam gelukkig verandering. Het Christendom had zich allengs meer verspreid onder de Germaansche volken en een nieuwe dag brak voor de godgeleerde wetenschap aan. Karei de Groote maakte zijn hof tot een verzamelplaats van geleerden; hij stichtte kerken en kloosters, richtte scholen op en bevorderde door woord en voorbeeld de verstandelijke ontwikkeling zijner onderdanen. Zijn werk werd
57
door zijn opvolgors voortgezet, door andere Vorsten nagevolgd, eu Europa telde eerlang uitstekende geleerden, die de wetenschappen en daaronder in de eerste plaats do godgeleerdheid beoefenden.
De uitnomondsten der door ons bedoelde mannen leefden in de 11c eu 12c eeuw en worden scholastieken genoemd, naar de scholen, waar zij onderwijs gaven. Hun voornaamste streven was , de waarheid der aangenomen leerstukken in het licht te stellen. Zij vormden geen nieuwe dogmata, maar toonden aan dat do bestaande redelijk waren, en bedienden zich hierbij van oen redeneertrant, aan Aristoteles' wysbogeerto ontleend.
Dra splitsten do scholastieken zich in twee hoofdrichtingen ; de realisten en do nominalisten , waarvan aanvankelijk do eersten , later do tweeden zegepraalden. Lang kunnen wij bij do geschilpunten dezer partijen niet stilstaan, doch wij willen toch mot ecu paar woorden het kenmerkende van beider richtingen aanstippen. Mon zou do realisten idealisten en do nominalisten empiristen kunnen noemen. Do realisten kenden aan do algemeene begrippon een werkelijk bestaan toe; de nominalisten daarentegen beweerden dat do eenigo weg tot kennis de zinnelijke waarneming was.
Ondanks hun verschil in zienswijze zijn de scholastieken oen werkelijke zegen geweest, daar zij het recht der redo gehandhaafd en de verschillende dogmata tot éeu geheel verbonden hebben. Jammer helaas! dat zij later te zeer eenzijdige verstandsmanuon werden en hun scherpzinnigheid in spitsvindigheid ontaardde.
Onder de beroemdste scholastiokou bekleedt Anselmus oen eerste plaats, waarom wij zijn leven in korte trekken hier vermolden.
Anselmus werd in 1033 te Aosta in Piemont uit adellijke ouders geboren en had het voorrecht oen zeer godvruchtige moeder te bezitten. Hieraan dankte hij wellicht zijn zucht voor eenzame overpeinzing , die hom zoover voerde, dat hij reeds op zijn vijftiende jaar kloosterling wilde worden. Zijn jeugd was echter oen bezwaar om toegelaten te worden, eu deze weigering bracht zulk oen omkeer in ziju levensgedrag, dat hij zich aan allerlei buiten-sporighedeu en losbandigheden overgaf.
58
Weldra echter herleefde zijn oude liefde eu nam hij zijn intrek in het klooster Beo in Nor mandie, waar hij onder leiding van den Prior Lanfranc zijne studiën voortzette. Op zevenentwintigjarigen leeftijd trok hij de monnikspij aan en drie jaren later werd hij Prior, ter vervanging van Lanfranc, die naar elders was geroepen.
In zijn nieuwen werkkring betoonde Anselmus zich een ernstig geleerde, oen trouw zielzorger, een liefderijk krankenverpleger en een wijs opvoeder. Geen wonder dat zoo'n voorbeeldig man ua den dood van den Abt eenstemmig tot die waardigheid verkozen werd ! Deze tijd was do gelukkigste van zijn leven. Algemeen geacht om zijn deugden, gewaardeerd om zijn talenten, word hij door aanzienlijken cn geringon geraadpleegd. Koningen waren hem genegen; Pausen achtten hem hoog.
Daar het klooster vele goederen in Engeland bezat, was Anselmus' tegenwoordigheid daar meermalen noodig. Op een dezer bezoeken beklaagde hij zich bij Willem II, den Eoode, dat c'.eze den Aartsbisschopszetel van Canterbury drie jaren onbezet gelaten en zich zolf do inkomsten toegeëigend had. De Vorst stemde daarop toe in de vervulling dezer betrekking on Anselmus werd tot het bekleeden dier hooge plaats gekozen. Aanvankelijk weigerde hij, doch liet zich ton slotto overhalen en werd den 4en December 1093 tot zijn nieuwe waardigheid geordend.
Het lag voor de hand dat een zoo ijverig dienaar der Kerk , de misschien wel wat heerschzuchtige, althans te eenzijdige verdediger harer rechten, hevig zou te strijden hebben in oen land, waar do Vorst nog onbeperkt gebieder was. Toen hij bij den Koning op het vervullen van ledige standplaatsen en op verbeteringen in de Kerk aandrong, werd hem dit geweigerd, en toon hij daarop naar Komo trok om 's Pausen hulp in te roepen, ontzette Willem hem van zijno waardigheid.
Vrijwillig begaf Anselmus zich in ballingschap en woondo beurtelings te Lyou en in verschillende Italiaanscho steden. Overal was hij geëerd, en do Paus riep zelfs zijn hulp in om op de vor-gadering te Bari do Griokscho Kerk tc bestrijden , dio in do loer
59
van hot ontstaan en het wezen des Heiligen Geestes met de La-tijnsche van meening verschilde.
Inmiddels was er uit Rome bevel gezonden aan den Engelschen Koning om Anselmus iu zijn ambt te herstellen, doch te vergeefs, en eerst na Willems dood werd hij door diens opvolger Hendrik I teruggeroepen, doch schier even spoedig verliet hij Engeland weêr, daar hij weigerde, den Koning als leenheer te erkennen. Gelukkig kwam men later dienaangaande tot een vergelijk, en van nu aan spande hij alle krachten in om de vrijheid der Kerk, zooals Gregorius VII die opvatte, zoo volkomen mogelijk te maken, door de kloosters te hervormen, de tucht over priesters en leeken te versterken en de Kerk als alleonheerschcres te doen erkennen.
Bij zooveel inspanning werden zijn lichaamskrachten ondermijnd; jaren lang was hij sukkelend en legde eindelijk den 25 April 1109 het matte hoofd ter ruste.
Blijkt uit het voorgaande dat Anselmus een trouw verdediger was van wat hij de rechten der Kerk achtte en dat de hervorming van geestelijken en leeken hem na aan het harte lag, daarmeö is nog niet alles van hem gezegd. Hij was ook een wetenschappelijke geest; getuige zijne verschillende werken. Do beroemdste daarvan zijn: »Cur deus homo?quot; (Waarom werd God mensch?) en zijn »Monologium.quot; In het eerstgenoemde geeft hij zijn bekende, lang algemeen aaugenomene, doch thans door de meesten, zoo niet door allen verworpene voldoeningsleer. In het laatste vindt men zijn zoogenaamd ontologisch bewijs voor het bestaan van God.
Zjjn beginsel bij al zijn wetenschappelijk streven, was: »Ik geloof, opdat ik begrijpe.quot;
zal Me
rec
Tegenover de scholastiek verhief zich. de mystiek. Was de gods- kl dienst daar oen zaak van het hoofd, hier was hij de zaak van hot
hart; waren de scholastieken verstandsmannen, de mystieken va
kunnen gevoelsmannen hoeten. Deze mystieken nu vormden on- to
woersprekelijk een heilzaam tegenwicht togen de scholastieken , w
maar waren van den andoren kant oven eenzijdig in hun beschou- d
wingen. Do godsdienst toch is geenszins uitsluitend voor het d
hoofd of alleen voor hot hart, maar voor hoofd on hart beiden ; r
de godsdienst moet redelijk en tevens innig zijn. (
Do rij der mystieken telt een reeks uitnemende mannen, waar- 1 onder Bernard van Olairvaux, Johannes Tauler, Geert Grooto ,
Thomas a Kempis en anderen een eerste plaats innemen. Wij
zullen later gelegenheid hebben op hen terug to komen, en bepalen ous thans slechts bij een hunner, bij den man, wiens naam wij aan het hoofd van dit opstel hebben geplaatst.
Woinig menschen hebben zoo'u overwegenden invloed gohad als Bernard van Clairvaux. Als raadsman van Koningen en Pausen was zijn meening beslissend; op zijn woord togen Frankrijks en Duitschlands Vorsten tor kruisvaart; om hom te gevallen, werd de vervolging der joden gestaakt, en op zijn wenk verrezen kerken en kloosters bij dozijnen.
Hij werd in het jaar 1090 te Fontaines in Bourgondiü geboren. Daar zijn vader Tecelinus meestal op het oorlogsveld verkeerde, werd hij door zijn vrome moeder Aleth opgevoed, en de vruchten dezer opvoeding zijn niet uitgebleven, want, hoewel zij hem vroeg ontviel, bleef haar beeld hem altijd bij, hield hem van veel kwaads terug en spoorde hem aan tot veel goeds.
Eens, toen hij bij toeval zekere kerk betrad, treft hem aldaar het woord uit den brief aan de Filippensen: »Ik vertrouw dat Hij, die in u een goed werk begonnen heeft, dat ook voleindigen
61
zal,quot; en onmiddellijk noemt, hij hot besluit in een klooster te gaan. Met oen dertigtal bloodvorwauten on vrienden wordt hij, in 1113, oudor do Bcnodiktijnen opgenomen, en is weldra de ziel van een reeks hervormingen dor orde, dio zich zoodanig uitbreidt, dat er door zijn invloed, gedurende zijn loven, hondordzestig nieuwe kloosters verrezen.
Al deze stichtingen ontvingen hun reglementen en voorschriften van dat te Clairvaux bij Langros in Frankrijk, waarvan Bernard tot aan zijn dood do weldoende en alom hoog gewaardeerde Abt was. Voorzeker had een zoo gevierd man hooger waardigheid in de Kerk kunnen bekleeden, en achtereenvolgens waren hom zelfs de Bisschopszetels van Genua, Milaan en Rheims aangeboden, maar do eenvoudige Abt verkoos boven al dien glans do naakte cel van zijn rustig klooster, waar hij door woord en daad, door bidden en versterving oen voorbeeld was voor zijn gohoelo omgeving , ten koste dikwerf van zijn gezondheid.
Wanneer zijne krachten het toelieten, trok hij predikende rond, van stad tot stad, van dorp tot dorp en schaarde duizenden en duizenden uit allo standen en rangen om zich, die als geboeid aan zijn lippen hingen. Hij bezat in hoogo mate de kracht des wcords, omdat hij uit heilige overtuiging sprak. Dio kracht en die overtuiging waren onweerstaanbaar. Wie hem hoorde, was reeds overwonnen. Zijn redevoering op do Rijksvergadering to Estampes bewoog Frankrijk om Innocontius II als Paus to erkennen ; zijn woord noopte Milaan en Genua zich aan dien Kerkvorst te onderworpen; zijn woord dwong den Tegenpaus, Viktor III, tot vrijwilligen afstand zijner aanspraken op den stoel van Petrus ; zijn woord bevrijdde de joden der Rijnstreken van de wreedo vervolging, die zij, op aanhitsing van zekeren monnik Rudolf, sedert jaren verduurd haddon; zijn woord was als de bazuin der Engelen , beurtelings schrikverwekkend, meesleepend, maar altijd onweerstaanbaar. Hij ontzag niets en niemand. Toon een zijner leerlingen als Eugenius III den Pauselijken stoel beklom, steunde hij dezen gaarne met zijn invloed, maar onthield hom evenmin zijn vermaningen. Belangrijk is het te hooron wat hij zoo al
62
dezeu voormaligen leerling sclirijft. »Eiscli niets,quot; zoo luidt het, »van do Kerk voor u zelf, uitgenomen dat gij uw leven voor haar moet geven als het noodig is. Indien Christus u gezonden heeft, dan zult gij weten dat gij niet kwaamt om gediend te worden, maar om te dienen . .. »En zon ik mij niet verheugen?quot; zoo gaat hij iets verder voort. gt;Ik beken, ik doe het, maar met beving, want schoon ik den naam van vader heb afgelegd, heb ik nog voor u do vaderlijke vrees, bezorgdheid en liefde. Ik aanschouw uw verheffing en ik vrees voor uw val. Ik aanschouw de hoogte dor waardigheid en deins terug bij den aanblik van den afgrond, die daaronder ligt. Gij hebt een hooger lot verkregen , maar niet een veiliger; een verhevener stand, maar niet een zekerder. Bedenk dat gij de opvolger zijt van Hem, die zeide: »Goud en zilver heb ik niet.quot; — Zijde, goud, paarlen en krijgsknechten hebt gij niet vau Petrus, maar van Konstantijn. Dulden moet gij die dingen, maar niet najagen. quot;Wilt gij beiden bezitten, een wereldlijk en een geestelijk gebied, gij zult beiden verliezen. O! mocht ik toch, vóór ik sterf, de Kerk van God zien, zooals zij in oude tijden was, toen do Apostelen hun net uitwierpen niet naar zilver of goud, maar naar de zielen der menschen.quot;
In dit schrijven hebben wij zeker wel oen bewijs dat Bernard, hoewel oen ijverig verdediger der Pauselijke oppermacht, toch niet blind was voor de schromelijke zonden der geestelijkheid. 1)
Bij al ziju goede eigenschappen had Bernard echter zeer bekrompen denkbeelden en was een dweepziek ketterjager.
Den grooten wijsgeer Abtelard, dien hij als zijn meerdere vreesde, liet hij, wederrechtelijk, op onjuiste uittreksels uit zijn geschriften veroordeelen. De zoogenaamd kettersche Katharen, waarachtig godsdienstige personen, die het met Romes voröien-dienst niet langer konden vinden, verdoemde en vervolgde hij.
Hij was hoogmoedig en heerschzuchtig, vroom maar bjjgeloovig, ijverig en scherpzinnig, rijk aan wilskracht, maar geen diSp denker.
Ju Eiigeliind alleen werden, omtrent dezen tijd, in liet korte tijdaverlooj) vim tien oiquot; twaallquot; jaar meer dan honderd moorden door priesters gepleegd.
Th. Parker.
63
Zijn talrijke geschriften, waaronder vele particuliere brieven , getuigen van groolte bijbelkennis en van vertrouwdheid met de werken van Ambrosius en Augustinus. Zijn beroemdste werk, dat hij op zijn ouden dag voltooide, draagt tot titel »De Con-siderationequot;. Hierin teekent hij een ideaal-Paus en geeft den Kerkvorsten tal van vermaningen en waarschuwingen.
»Dit was het laatste werk van zijn leven, en de slotregels zijn van lippen gevloeid, die verlangden naar het oogenblik, waarop zij den geest zouden geven.quot; *)
Willen wij met een enkel woord uitdrukken welke geest er door zijn geschriften waait, dan herinneren wij aan zijn bekende uitspraak: »God wordt waardiger gezocht en gemakkelijker gevonden door gebed dan door wetenschappelijk onderzoek.quot; —
Hij overleed in zijn klooster, den 20 Augustus 1153, aan een maagongesteldheid in den ouderdom van 63 jaar. De Kerk schrijft hem wonderen toe cn plaatste hem in do rij harer heiligen.
Besluiten wij dit opstel met hot oordeel van Bayle over Bernard , zooals Parker ons dit meedeelt! »Het is niet te ontkennen dat hij zeer groote talenten had en een bijzonder ijverig man was; doch er zijn er, die meenen, dat zijn ijver hem afgunstig deed worden op hen, die door de beoefening van menschelijke geleerdheid een grooten uaam verwierven, en zij houden het er voor dat zijn zacht gemoed hem te lichtgeloovig maakte, wanneer hij iets verkeerds van die geleerde personen hoorde. Het laat zich moeielijk denken dat hij vrij was van menschelijke hartstochten , terwijl bij er op uit was om alles wat hem onrechtzinnig voorkwam , met anathemas te overstelpen. Maar licht te begrijpen is het, dat zijn goede naam en ijver, waarmede hij het veroor-deelen zijner tegenstanders doorzette , de rechters verraste en de beschuldigden deed wegzinken onder het gewicht dezer onwettige wijze van procedeeren. Zij doen hem geen recht, die hem slechts een hond of oen bulhond heeten; in zekeren zin mocht men hem wel met Nimrod vergelijken, en hem een geweldig jager voor het aangezicht des Heeren noemen.quot;
*) Th. Parker.
Wij bevinden ons to Lyon en schrijven 1160. Een der inwoners heeft zijn vrienden aan een gastmaal vereenigd, waar do beker lustig rondgaat en vroolijko kout de spijzen kruidt.
Eensklaps echter verstomt het gejubel; diepe verslagenheid is op aller gelaat tc lezon : de dood hoeft zijn zeis gezwaaid tus-schon do feestgenooten , en oen hunner door oen beroerte getroffen, stort levenloos neer.
Dat voorval maakte op alle aanwezigen oen treurigen indruk, en inzonderheid op zeker koopman, Petrus Waldus genaamd. Als hom ook eens zoo'n lot trof!..... Verschrikkelijke gedachte!.... Alle wereldscho vermaken staan hom plotseling tegen ; hij hooft in niets smaak moor. Hij doet zijn zaken aan oen kant en wijdt zich aan godsdienstige overdenkingen. Overtuigd als hij is van de dwalingen dor Kerk, bestudeert hij het evangelie om hot in al haar eenvoud en waarheid te loeren kennen.
Naarmate hij zelf in deze kennis toeneemt, koestert hij den wensch haar ook aan anderen mee te deolen. Hij wil oen »Yer-oenigingquot; in het loven roepen, wier leden, zonder zich bepaald van de Kerk af te scheuren, zich aan hot evangelie houden. Hij begint de evangeliijn , tot nog toe alleen in do Latijnscho Vulgata bekend, in de landtaal over te brongen, trekt predikend rond en weet alzoo duizenden aan zich to verbinden.
Dit zelfstandig optreden van een leek kon geenszins de goedkeuring verwerven van den Aartsbisschop van Lyon, dio Waldus derhalve bij zich ontbiedt en hem het prediken verbiedt, onder bedreiging hem anders als kotter te beschouwen.
De bedreigde stoort zich hieraan echter niet en gaat met zijn arbeid voort.
Dit was te veel voor don Aartsbisschop, die bevel geeft om hem gevangen te nemen , wolk pogen intusschen mislukt, daar Waldus zich goruimen tijd te Lyon weet verborgen te houden.
65
Hiermee echter is do zaak uiet geeiudigd. Paus Alexander III doet hem en zijn aanhang in den ban en wil dat met do meeste gestrengheid tegen hen zal gehandeld worden.
Daar hij nu te Lyon niet meer veilig is, vlucht hij naar Dau-phiné, vandaar naar Pioardio , en toen hem ook hier geen rust wordt gelaten, eindelijk naar Bohemen, waar hij kort daarna overleed.
Zijn aanhangolingen verstrooiden zich wijd en zijd. In het zuiden van Frankrijk, in Italië en Zwitserland, langs den gauschen Rijnstroom, in Vlaanderen, in Bohemen en Hongarije telde men zo bij duizenden. Valdenses (valleibewoners) werden zij genoemd, naar hun gewone verblijfplaatsen, en hiervan zou Waldensen gevormd zijn , hoewel anderen met moer grond meenen dat deze naam is afgeleid van Waldus, den stichter der vereeniging.
Verschrikkelijk was de vervolging, waaraan do Waldensen hebben blootgestaan. De ketterjager Innocentius III opende in 1209 een verdelgingsoorlog, een kruistocht, tegen Waldensenen Albigenseu , die allen , mannen en vrouwen, grijsaards en zuigelingen , werden omgebracht. Wie het zwaard ontkwam stierf op den brandstapel der Inquisitie; te Straatsburg werden er vijftig, te Mainz vijfendertig op éen mutserd verbrand. Al hun have en bezittingen werd vernield , hun vee gedood , hun velden plat getreden en de roode haan flikkerde op hunne daken. Doch in spijt van dit vernielingswerk, in spijt van soldaten en beulen , van zwaarden en brandstapels, verloren zij evenmin den moed als zij hunne overtuiging verloochenden en beschaamden door hun standvastigheid de wreedheid hunner vervolgers.
Zoo iemand dan waren de Waldensen waarachtig vromen. Zij werden vervolgd omdat zij uiet van do wereld waren. Een hunner vervolgers verklaart van hen: »Zij drijven geen handel om valschheid en bedrog te vermijden; zij zijn kuisch, matig, nuchter en hoeden zich voor toorn; men hoort onder hen geen zweren , geen godslastering, geen jokkernij; in al hun burgerplichten zijn zij stipt, in de opvoeding hunner kinderen nauwgezet en streng tegen de vermaken dor wereld.quot; Rijkdom en weelde hielden Beeldengalerij. 5
60
zij voor ongeoorloofd. Den oorlog en den eed veroordeelden zij, ja meenden zelfs , ton gevolge eoner vorkoerde bijbelverklaring, dat de aangevallene zich niet mocht verdedigen. Zij verwierpen mis, biecht, absolutie en vagovnnr, erkenden den Paus niot als Opperhoofd en verlangdon dat dienaren en opzieners der gemeente, evenals de Apostelen , door arbeid in hun onderhoud zouden voorzien. Hun hoofdlectuur was de bijbel, waarin zij dan ook zeer belezen waren.
Lodewijk XII van Frankrijk getuigt van doze eonvoadige en brave menschen : »Waarlijk, dezo kotters zijn beter dan ik en mijn ganscho volk.quot; —
Ongetwijfeld hobbon de Waldensen veel tot de verbreiding der Horvorming in do zestiende eeuw bijgedragen; immers, waar hunne leer bekend was, vonden do nieuwe denkbeelden een welboreiden grond.
Thans, nu zij zich bij do Protestanten hobbon aangesloten, worden zij nog slechts in do valleien van Piomont en in hot noorden van Italië gevonden.
Inquisitie! — Wie, dio niet ton eenenmale vreemdeling is in do geschiedenis , kan dit woord hooren zonder ijzing ! Wia ziet in zijn verbeelding geen brandstapels en pijnbanken , wie hoort geen noodkreten en jammerklachten , denkt niet aan geloofsvervolging on ketterjacht, aan blinden haat en afzichtelijke wraakzucht , zoo dikwerf hij dit woord hoort uitspreken.
De oorsprong der inquisitie ligt reeds in do eerste eeuwen van het Christendom. Keizer Thoodosius (378—395) had oenige in-quisitoros of onderzoekers aangesteld om de Ariaansche kotters
op to sporen en voor zijn rechtbanken to brengen. Sloot de Bisschop den ketter slechts buiten do Kerk door hem in don ban te doen, do Keizer trof hem bovendien met wereldlijke straffen. Aanvankelijk waren de Bisschoppen in deze ketterjacht natuurlijk do hoofdpersonen, immers zij moosten voor de zuiverheid dei-leer in hun diocesen zorg dragen , onder him toezicht dus haddon do opsporingen plaats; later ovenwol veranderde dit.
Nadat Paus Innocentius III (1198—1216) op hot vierde La-toraan-koncilie 1), met hot oog op do ketterijen van Waldonson, Albigonsen e. a., had doon bepalen dat het uitroeien van ketters de voornaamste taak der Bisschoppon zou zijn, benoemde Gre-gorius IX (1227—1241) eenige Dominikanen tot geloofsrechters voor de verschillende landen. Dezo rechters zouden, onafhankelijk van do Bisschoppen, rechtstreeks onder den Paus staan en hadden zelfs too te zien of de Bisschoppon zelf wel zuiver in de leer bleven.
IJverig togon dezo mannen aan het werk en deden do wereld sidderen voor hun schrikkelijke wreedheid en onvorzadigden bloeddorst. Een eenvoudige aanwijzing zonder spoor van bewijs was voldoende om iemand voor de inquisiteuron te brengen. Ontkende men aan dwaalleer schuldig te zijn , dan word do pijnbank te hulp geroepen ; beleed men ketterij , dan werd men gestraft, hetzij met verbeurdverklaring zijner bezittingen, hetzij mot Gevangenis- of galei-straf, hetzij met den dood.
Daar echter do Moederkerk, zachtzinnig als zij is , zich niet mot bloed bezoedelt, werd do uitvoering dezer vonnissen aan de wereldlijke macht overgelaten.
Wie een ketter verdedigde, werd zelf van ketterij beschuldigd en gevangengenomen.
Geen land, waar de inquisitie niet langer of korter haar schrikkelijke vonnissen over der menschen geloof heeft geveld ! In Prank-
Aldus genoemd, omdat bet gehouden werd in de kerk van St. Jan van Lateraau, door Konstantijn den firoote gebouwd naast liet Lateraanscli paleis, dat bij den Paus seliont.
68
rijk en Duitschland , in Italië cn Nederland , later in Amerika en Indië heeft zij baar offers geslacht; doch nergens woedde zij heviger dan in het ongelukkige Spanje, waar Ferdinand en Isabella de gelden der verbeurdverklaarde goederen iti de schatkist stortten. Wie kent niet den naam van den ellendigen Spaanschen Inquisiteur-Generaal Thomas de Torquemada ! In ruim driehonderd jaar hebben de geloofsrechtbanken in Spanje 31912 menschen doen verbranden en 291456 personen door andere vonnissen getroffen.
De mannen nu, die over der menschen gelooven en denken te oordeelen hadden, waren de Dominikanen, wier naam dan ook niet te vergeefs met bloed in de geschiedrollen staat geschreven. Waren, gelijk wij in een vorig hoofdstuk zagen, de Benediktijnen weleer machtig en beroemd, Benediktus van Nursia moest wijken voor Dominikus de Guzman, de Benediktijnen maakten plaats voor de Dominikanen. —
Dominicus do Guzman werd in 1170 te Calarvejo in Oud-Castilië uit een adellijk geslacht geboren. Hij ontving zijn eerste opleiding van zijn oom en ging reeds op veertienjarigen leeftijd naar de Universiteit, waar hij weldra èn door kennis èn door vroomheid uitmuntte.
Na het voleindigen zijner studiën treedt hij in de orde der Augustijner-kanunniken en wordt in 1094 door Bisschop Diego de Azebes van Osma, die zijn Domkapittel naar Augustinus' regelen wenscht in te richten en Dominikus' talenten heeft opgemerkt, tot Domheer zijner kathedraal benoemd. Dra wordt hij tot Presbyter gewijd en trekt vervolgens hoen ter bekeering van onge-loovigen en ketters.
Op den terugkeer van een reis naar Eome ontwaren Diego en Dominikus hoe droevig het met het kerkelijk leven in Zuid-Frankrijk is gesteld: stad- en landbewoners werpen er het juk van Graven en Bisschoppen af, en zelfs de bevelen van den Paus worden niet meer opgevolgd. Aan Dominikus en Diego wordt daarom opgedragen do afvalligen in den schoot der Kerk terug te brengen.
Met moed gaan zij aan den arbeid en slagen er in de afge-
69
en doolden van hot dwaalspoor torug te brongen en aan het gezag
er der Kerk te onderwerpen.
ie Bisschop Diego bezwijkt onder dezen arbeid en nn zet Dominikus
u. alleen het bekeeringswerk voort. Ten einde door zielzorg en
i- prediking de onwetendheid en daarmeö de ketterij te verdrijven,
d besluit hij tot een uitgebreide kloosterstichting, doch nauwelijks
n heeft hij hiermee een aanvang gemaakt, of het Lateraau-koncilio
i. verbiedt het stichten van nieuwe orden (1215). Wat nu te
e doen ? .. .. Hij begeeft zich naar Paus Innocentius III, en deze,
b wel wetende welken steun bet pausdom van een man als Domi-
i. nikus kan verwachten, staat hem do volvoering van zijn plan
i toe, op voorwaarde dat hij een reeds bestaanden kloosterregel
i zal volgen. —
3 Aldus werd er in naam geen nieuwe orde gesticht; hot verbod van hot Lateraan-koncilie werd nagekomen en Innocentius en Dominikus beiden kregen hun zin. — Door deze sofisterij waren
) dus allo partijen bevredigd, in dio mate zelfs, dat Honorius III,
i de opvolger van Innocentius, volkomen genoegen nam met de
stichtingen van Dominikus en hem met zijn pauselijk gezag steunde. In vele opzichten overeenstemmende met den regel van Augus-tinus, schrijft Dominikus aan zijn volgelingen voor: zwijgen, vasten en armoede. Geen Dominikaan mocht zonder bepaald verlof spreken, vleoschspijzen nuttigen of eenig werelds goed bezitten. Zij moesten door bedelen in hun onderhoud voorzien, want juist door weelde en overvloed waren zoo vele orden onchristelijk en onzedelijk geworden.
Talrijk en groot waren do privilegiën, welke den monniken dezer orde van den Paus ten deele vielen: zij mochten overal prediken en do biecht hooren, vandaar hun gewone naam »Fratres prae-dicatoresquot; of predikheeren; zij traden overal als geloofsrechters op en zagen hun ledental spoedig in aantal toenemen. Na de oprichting van het eerste Dominikanor-klooster te Toulouse in 1215, verrees weldra een tweede te Parijs, in het huis van St. Jakob , waarom de Dominikanen in Frankrijk »Jakobijnenquot; worden genoemd. Eerlang hadden ook Engeland en Spanje hun
70
prediklieeren-ldoostcrs, en weldra verrezen zij zelfs in Azie, Afrika, en in de Nieuwe wereld. —
Naast do orde der Dominikanen-monniken ontstond al spoedig do orde dor Dominikanen-nonnen, waaronder men vele bekeerde Albigensen vond, en in 1224 de »Stichting der Eidderschap van Christusquot; (Fratres et sorores do militia Christi) oen vereoniging van edelen en aanzienlijken, dio, ofschoon in do maatschappij levende en door geen gelofte gebonden, zich ten doel stelde do kotters te bestrijden.
Dominikus overleed to Bologna den 6n Augustus 1221 on werd twaalf jaar later «heilig verklaard,quot; waardoor het aanzien der orde nog aanmerkelijk steeg. Haar grondgedachte was: toewijding ten bate van hot alleen-zaligmakend goloof van den naaste. Middelen daartoe waren: beschaving, heilige welsprekendheid, overredingsgave en terugvoering van het Priestendom tot zijn oorspronkelijke armoede. Zij handhaafde en verdedigde de kerkleer en tolde in hare rijen vele uitnemende mannen, waarvan we slechts Thomas Aquinus en Albortus Magnus noemon, maar toch staat do naam dor orde van Dominikus mot bloed in het boek dor historie geschreven, omdat hare zonen als geloofsrechters de wereld in oen zee van smart hebben gedompeld. —
Hoe moor intusschen bet aanzien der orde klom, hoe meer zij van do voorschriften haars stichters afweek. — Het zijn sterke boenen, die de weelde dragen. — Het bedelen werd nagelaten en Martinus V hief zelfs in 1425 hot verbod op van eigendom en vaste inkomsten te bezitten en gaf haar rijke schenkingen. In de 18o eeuw teldo zij duizend kloosters. Thans bloeit zij vooral in Oostenrijk, Frankrijk, Italië, Zwitserland en Amerika, en telt ook in ons land menige stichting.
Sproken wij van do Dominikanon, dan donken wij als van zelf ook aan de Franciskanon, aldus genoemd naar hun stichter Fran-ciskus van Assisi (1182—1226). Ook zij waren bedelmonniken, ook zij wilden de kerkleer doen eerbiedigen, maar volgden daarbij een geheel anderen weg, zoodat tusschou beide orden later onop-
71
houdelijk twisten heorschten, do vrucht van naijver en van dogmatische verschillen.
Wat het bestuur der bedelmonniken aangaat: elk klooster heeft zijn Prior, terwijl een Provinciaal op de kloosters eenor provincie en de Generaal te Eome op allen te zamen toezicht houdt. Daar zij overal de biecht mochten hooren, kwamen zij achter vele familie* en staats-geheimeu, waardoor natuurlijk hun macht ontzettend wies; doch juist door deze macht maakten zij zich bij andere monniken , zoowel als bij Priesters en Hoogleeraren, zeer gehaat en deze spanning tusschen reguliere en seculiere geestelijken is zelfs in onze dagen nog niet geweken.
Do man, die dezen naam droeg, werd ten jare 1324 in het dorp Wyckliffe (klip bij het water), ton N. der stad Richmond, geboren en door zijn ouders voor deu geestelijken stand bestemd. Om zich daartoe voor te bereiden, bezocht hij het Queen's College en het Morton College te Oxford, waar hij vooral door zijn vaardigheid in het redetwisten uitmuntte.
In bet jaar 1361 vindon wij hem als Pastoor te Tylingham, welke plaats hij oenige jaren later mot hot nabij Oxford gelogen Ludgershall verwisselde.
Als Rector van Canterbury-Hall, wolke betrekking hij vroeger bekleedde, had hij zich hevig tegen de aanmatigingen dor bedelmonniken verzot, waarom hem door den Aartsbisschop zijn waardigheid word ontnomen. Zjjn afkeer van do bedelmonniken verminderde daardoor niet; hij laakte opsnlijk hun brutaliteit, welke zich niet ontzag overal in te dringen, te preeken, aflaten te verkoopen, het volk om den tuin te leiden en hun eigen zak te vullen, en tot zijn dood toe bleef bij hun tegenstander.
Bezorgde dit hem alreè do haat der geestolijkbeid, niet minder
72
haalde hij zich dien op den hals door zijn verzet tegen dc Hic- pr
Hierin stond hij echter niet alleen, want omstreeks dezen tijd en
gingen in Engeland reeds vele stemmen op tegen de heerschzucht en
der geestelijke Vorsten, wien men hunne wereldlijke ambten zocht dc
te ontnemen. Men verkoos het niet langer lijdelijk aan te zien de
dat de Pans, zonder op het recht der Engelsche Collatoren te d(
letten , allerlei dignitarissen benoemde en jaarlijks groote sommen dl
gelds uit het land sleepte. Onder Eduard III (1327—1377) wei- lo
gerde het Parlement dan ook de duizend marken, door Koning di
Jan in 1213 aan Innocentins III, als jaarlijksche schatting be- n
loofd , aan Paus Urbanus te betalen. Er word een gezantschap h
naar Avignon, waar do Pauselijke stoel in dezen tijd was gevestigd, li
gezonden, om den Heiligen Vader te bewegen dc rechten der g
Engelsche Kroon en der collatoren te eerbiedigen , en toen dit r
niet baatte kwamen ten jare 1374 gemachtigden van den Engel- -s
schen Koning en vertegenwoordigers van den Heiligen Stoel tc 1 Brugge samen om dc zaak te bespreken. Deze samenkomst leidde intusschen tot geen uitkomst, terwijl de Paus inmiddels voort
ging kerkelijke waardigheden aan den meestbiedende tc verkoopen. Het Parlement echter geeft haar vermeend recht evenmin op, maar laat zich in 1376 in dc stoutste bewoordingen over al deze ingeslopen misbruiken uit. Wat aan het hof van Homo betaald wordt, zoo zeggen zij, is vijfmaal meer dan wat do Koning ontvangt; do rijkdom van het Koninkrijk wordt weggeworpen aan lieden, dio erger zijn dan Joden en Turken. God heeft zijn schapen den Paus gegeven om ze tc weiden en niet om ze te scheren; de Opperste Kerkvoogd leert den leeken op deze wijze schraapzucht en Simonie.
In al deze opzichten uu was Wycklitïe het volkomen eens met het Parlement. Niet minder stemde hij hun toe , dat do geestelijke macht zich op haar eigen terrein moest houden en dat in wereldlijke zaken do burgerlijke macht de hoogste was. —
Intusschen had Wyckliife in 1372 den titel en het recht eens Professors gekregen , hetgeen ieder, die in de 14'' eeuw te Oxford
promoveerde, verleond werd. Zijn openbare lessen worden druk bezocht en ademden een goheelen hervormingsgeest. In rondo en kernachtige woorden bestrijdt hij de zonden der Geestelijkheid en zegt van hen onder anderen: »In waarheid allen of althans de meesten onzer geestelijken zullen in den dag van den Zoon des Menschen der verdoemenis ten prooi worden, dewijl zjj te zeer door eigenbelang of door de belangen hunner orden worden gedreven en de betrachting en handhaving van Gods wet verwaar-loozen.quot; Van een onderscheid tusschon vergefelijke zonden en doodzonden «waarover de Bisschoppen zooveel babbelenquot;, wil hij niets weten en weet de Schnft ook niets. Den aflaat verwerpt hij. »Het is mij duidelijk dat deze geestelijken, door het vor-leonen van aflaten , de wijsheid Gods lasteren , daar zij in hunno gierigheid en dwaasheid voorgeven te verstaan, wat zij zelf niet begrijpen.quot; Even krachtig weerlegt hij Simonie , heiligon-vereering en andere misbruiken, doch over het avondmaal schijnt hij zich nu nog niet zooals later te hebben uitgelaten.
Het is licht te begrijpen hoe verbitterd de geestelijken op onzen Professor waren , doch zij durfden niet tegen Wyekliffe optreden, overtuigd als zij waren van den aanhang , dien hij in het Parlement had, en van do gezindheid, die de Hertog van Lancaster, jongere zoon van Eduard UI, voor hem koesterde.
Den IQ''» Februari 1377 echter verschijnt de Oxfordsche Hoog-leeraar als gedaagde voor de geestelijke leden van het Parlement, die in de St. Paulus-kerk vergaderen. Hij komt er in gezelschap van don Hertog van Lancaster en van Lord Percy, Graaf-Maarschalk van Engeland. Hij vertrok evenwol gelijk hij is gekomen, zonder een onkel woord gesproken te hebben, daar tengevolge van oen twist, tusschon den voorzittenden Bisschop Courtney on Lord Percy, do zitting in verwarring geraakte en opgeheven werd.
Hiermee was de zaak echter niet afgedaan. In Juni van hetzelfde jaar vaardigt do Paus vijf bullen tegen den kettorschon Professor uit: drie dezer waren aan den Aartsbisschop van Can-tenburg en den Bisschop van Londen , een aan don Koning, oen aan do Oxfordsche Universiteit gericht. Dozo toen roods ver-
74
maardo Hoogoscliool echter was van oordcel dat de Paus met
hare zakeu uiets te maken had, en wijl de Koning juist in yf
dozen tijd stierf en door Eichard II werd opgevolgd, kwam er de
tot April 1378 niets van de vervolging. Toon verschoon do Ox- za
fordscho ketter opnieuw voor zijne nu te Lamboth vergaderde m
rechters. Rondborstig on zonder omwegen zotte hij zijn moo- k
ningon uiteen. Hij bestrijdt do onfeilbaarheid en do wereldlijke h
macht dos Pausen, komt op tegen do loer dat de Priesters g
konden binden en ontbinden, en legt omtrent tal van andere v
punten zijn inzichten bloot. Ondanks deze hernieuwing zijner kot- 1
terscho gevoelens volgde er geen veroordeeling, deels wijl Z. Heilig- u hoid den rechters dit vooralsnog had verboden, deels om de drei-
gonde houding van het volk en het verbod dor Koningin-moeder. a
Naar do Akadomiestad teruggekeerd, zet de onvermoeide man c
zijn studiën voort en verkondigt eerlang, in 1381, zijne beschouwin- i
gen over hot avondmaal. Hij ontkent de leer der Transsubstantiatie en loeraart dat do woorden »dit is mijn lichaamquot; evenals zoovele andere bijbeluitspraken in rzra moeten worden verstaan.
Dit ging den Kanselier dor Hoogoscliool echter te ver, zooda'j het geven van ouderwijs den ongeloovigen Professor verboden werd. Deze begaf zich nu naar zijne gemeente Lutterworth in Leicestershire, welke plaats hij in 1375 van don Koning had ontvangen, en stolde hier zijn geschrift »Wyckettquot; op, waarin hij zijn avond-maalsopvatting nader uiteenzette. Wel werd hij een jaar later opnieuw voor een geestelijke rechtbank te Oxford gedaagd om zich te verantwoorden, doch ook nu ging hij ongehinderd naar zijn stille woning terug.
Hier sleet hij zijne laatste levensjaren, ijverig predikende en zijner gemeente tot raadsman en gids; hior ook schreef hij vele zijner werken en werkjes, waaronder in do eerste plaats zijn bijbelvertaling uit het Latijn in het Engelsch genoemd moet worden. Hij zelf zette het Nieuwe, een ander, Nicholas do Hereford, hot Oude Testament over.
Dio overzetting was verre van volmaakt, doch hoe zou dit ook kunnen in do 14« eeuw, toen van al de bijbelboeken alleen het psalmboek geheel was vertaald ?
75
Voorts schreef hij: »The Schism of the Popesquot;, naar aanleiding van het Pauselijk schisma, dat in 1378 ontstond, en waarin hij do gebreken van het kerkelijk leven bespreekt; »Over de gehoorzaamheid aan de Prelatenquot;, waarin hij volhoudt, dat men Godo meer moet gehoorzamen dan den mensohen, iets wat do geestelijken vaak voorbijzien; »Ovor de bekeering der kerkelijkenquot;, waarin hij tegen Simonie, aflaten en dergelijken te volde trekt; »Het groote vonnis van den vloek verklaardquot;, in welk geschrift alle vragen des tijds worden behandeld, als: tienden, Pauselijke bullen , ketterij, ban en wat dies meer zij , waaromtrent hij gansch nieuwe ideeën verkondigt. Behalve deze schreef hij nog tal van andere ook scholastieke werken. Al zijne geschriften, waaronder verscheidene populaire werkjes, vormen samen vier a vijf folio deelen; zij zijn in het Engelsch geschreven en voor het meerendeel tot ons gekomen.
Men heeft Wyckliffe van al te groote hevigheid beschuldigd. Hij zou geschreven en gesproken hebben, alsof er in de gansche Kerk niets goeds en in zijn eigen meeningen niets gebrekkigs ware geweest.
Geheel onwaar is deze opmerking niet, doch men bedenke dat een Hervormer altijd krachtig moet optreden, en verliezedaarbij do nog grootero hardheid zijner tegenstanders niet uit het oog.
Den 285t™ December loB-t werd John de Wyckliffe in do kerk te Lutterworth door een beroerte getroffen en overleed dientengevolge op den oudejaarsdag van genoemd jaar.
Hij werd in zijn kerk begraven, waaruit zijn gebeente later, op last van het Koncilie van Constanz, werd opgedolven, verbrand en de asch in de Swift gestrooid. —
Dat Wyckliffe een voorlooper der Hervorming is geweest, zal wel door niemand na lezing van dit opstel betwijfeld worden. Zijn arbeid heeft dan ook rijke vruchten gedragen. Zijn geest bleef leven en tal zijner landgenooten hebben na zijn dood hunne Wycklifliesehe overtuiging met goed en bloed betaald. Zijn geest ook leefde voort in Huss, in Hieronymus van Praag en in de Moravische broeders.
Daarover intusschen later. —
vai vai
Gr
do
Wio omstreeks het jaar 1380 Deventer bezocht, zou daar teu huizo
van een nog jeugdig poorter, zekeren Geort Groote of Groeto, lie
tal van jongelieden aan de schrijftafel hebben gezien, ijverig bezig P]
mot hot kopiceren van evangelien, geschriften van Kerkvaders di
of andero vrome werken. Niet alleeu geldelijk voordeel dreef do ik kopiisten tot dezen arbeid, maar vooral de leiding, do gesprekken
en het onderwijs van den humanen hoer des huizes, den mensch- vi
Is dit feit op zich zelf, vooral met hot oog op den tijd waarin h wij ons verplaatsten, reeds merkwaardig, grooter beteekenis d krijgt het, omdat dezo eenvoudige samenkomsten den grond heb-bon gelogd tot talrijke vereenigingen, die Nederland en hei bui- s tcnlaud tot rijken zogen zijn geweest en do Hervorming op machtige wijze in de hand hebben gewerkt. 1 Slaan wij, alvorens dezo vereenigingen nader to beschouwen , I het oog op den man , dion wij zooeven als leermeester ontmoetten. i Geert Grooto ontving het levenslicht in het jaar 13-10, in oen ^ dor aanzionlijksto huizen aan den Brink to Deventer, waar zijn ( vader Werner Grooto Burgemeester was. Van 1355 tot 1358 ]
studeerde hij to Parijs, later te Keulen, in de godgeleerdheid en hot kerkrecht en werd op zijn achttiende jaar tot Moester in do vrije kunsten bevorderd. Na een kortstondig verblijf in zijn vaderstad, vestigde hij zich te Keulen, opende er lessen ov?r do scholastieke wijsbegeorto en de godgeleerdheid en beoefende voor zich zelf magische kunsten. Weldra wordt hij te Utrecht on to Aken tot kanunnik benoemd on verheugt zich aldus in het genot van rijke inkomsten, waarvan hij vroolijk hoewel niet losbandig leeft.
Een toevallige kennismaking bracht hierin plotseling verandering. To Utrecht namelijk ontvangt hij bezoek van den Prior
77
van het Karthuizer-klooster Momiikhuizeii bij Arnhem, Hendrik van Kalkar genaamd; deze leidt het gesprek op het nietige en. vergankelijke van al het aardsche, en het gevolg daarvan is dat Groote zijn tooverboeken verbrandt, van zijn inkomsten afstand doet en in genoemd klooster monnik wordt.
Op den duur echter beviel hom dit leven niet. Na drie jaar liet hij zich tot Diaken wijden en trok predikende het land door^ Priester wilde hij niet zijn; daartoe achtte hij zichzelf niet waardig genoeg. »Voor geen hoed vol goudguldensquot;, zeide hij, »zou ik een enkelen nacht Pastoor van Zwolle willen zijnquot;.
Zonderling genoeg was hij op zijn predikreizen altijd vergezeld van een kist boeken en een notaris cn verklaart dit zelf aldus : »Do boeken dienen tot onderrichting en tot verdediging der waarheid , opdat zij, die mij niet gelooveu , berusten in het gezag van den Heiligen Vader. De notaris is noodig om procesverbaal op te maken, als iemand den prediker weerspreekt of den dienst stoort.quot;
Zijn boetpredikatiën werden met graagte gehoord. Wanneer hij alleen voor geestelijken sprak, bediende hij zich van het Latijn , doch als hij tot het volk het woord richtte , sprak hij in hot Plat-Duitsch. Hij ontzag daarbij niemand; de zonden van geestelijken en looken werden even gestrengelijk gegispt. Niet ten onrechte hoeft men hem met Johannes den Dooper vergeleken. »Men straft,quot; zoo loerde hij eens, »hen, dio kerkelijke personen beleedigd of mishandeld bobben , en men doet wel, maar boter dood de Kerk, wanneer zij zich wapende togen de poorten der hel, dat zijn do ontuchtige priesters.quot; —
Het spreekt van zelf dat een dergelijke taal don korkelijken niet aanstond, waarom zij wisten te bewerken dat de Bisschop van Utrecht hem hot prediken verbood.
Hij onderwerpt zich in zooverre dat hij het prediken nalaat, doch in geschrifte protesteert hij. Zijne vrienden , die noode den geliefdon leeraar missen , wondon zich tot don Bisschop, tot den Kamerheer des Pausen , ja tot Paus Urbanus VI zelf; het een noch hot ander mocht echter baten.
78
Wat nu te doen? Hij koert terug naar zijn geboortestad en het
is daar door troost en raad, door voorlichting en onderwijs, veleu den
ton zegen. Wij zagen reeds in den aanvang van dit verbaal op met
welke wijze bij jongelieden om zieb wist te vereenigen, waar- zuu
van bet denkbeeld bij bem was opgekomen , tijdens zijn bezoek niet
aan Johannes Euysbroeck, Prior dor Augustijners te Groeuendaal a 1
Dio jongelieden kwamen op vastgestelde tijden, hadden bepaalde
bezigheden en ontvingen geregeld onderwijs ; overigens woonden ste;
zij bij huu familiën of in andere gezinnen. Een dezer discipelen, to
Floris Radewijns van Leerdam, verzocht op zekeren tijd aan zijn Br
moester met andere makkers samen te wonen; Grooto stond dit alc
verzoek toe en stelde daarbij eenige regels, waaraan zij zich te Gh
onderwerpen hadden. Het geld, dat zij verdienden, werd in een de
gemeenschappelijke beurs gestort en voorzag in aller behoeften. is
Zij noemden elkaar «Broeders van goeden wilquot; of »Broeders van gi
het gemeeno, d. i. gemeenschappelijke, leven.quot; Een groen opper- bi
kleed en een zwarte kap waren bun onderscheidingsteekenon. Zij dl
leefden niet afgezonderd , doch in bestendig verkeer met de bui- g-
tenwereld. Wie in hun kring werd opgenomen, beloofde dat bij E
arbeidzaam, gehoorzaam en kuisch zou zijn. Vond iemand bij v
nadere kennismaking geen smaak in de vereeniging, dan kon hij d
er even vrij uitgaan als bij er vrijwillig was ingetreden. 5
Do woning van Radewijns bij de St. Lebuinuskerk te Deventer
Geert Groote overleefde bet ontstaan dezer stichting, die bij j
met welgevallen aanschouwde, niet lang : een pestziekte maakte den 20™ Augustus 1384 een einde aan zijn vierenveertigjarig leven. In do Lieve-Vrouwo-kerk naast het hoogaltaar werd zijn lijk begezet, dat later naar de woning van Radewijns werd overgebracht. —
Met des Meesters dood echter stierf het Broederhuis niet. Algemeen werd het gewaardeerd en weldra verrezen er op tal van plaatsen, zoo binnen als buiten Nederland , dergelijke stichtingen. Geen wonder ook! De Broeders toch, die do jeugd onderwezen,
79
hot 3clioolgold voor minvormogeudcn betaalden, volwassenen on-derrichtten, boeken overschreven, en ieder zonder onderscheid met raad en daad steunden, werkten als een zout en als een zuurdeeg. De Fraterschool te 's-Hertogenbosch teldo dan ook niet minder dan twaalfhonderd leerlingen, en mannen als Thomas a Kempis, Gansfort en Erasmus zijn bewijzen, welke vruchten van dezen boom werden geoogst. —
Twee jaar na Grootes dood werd door Radewijns, in overeenstemming met den laatsten wil des Meesters, een klooster gebouwd te Windesheim bij Zwolle. Dit geschiedde vooral om aan do Broederschap een soort van kerkelijke wijding te geven ou haar aldus voor vervolging van die zijde te vrijwaren. Bovendien was Groote in het geheel geon vijand van do kloosters, maar wel van do luiheid en vadsigheid, die er maar al te vaak huisden. »Het is,quot; zoo schreef hij aan een vriend, »zeer naar mijn hart, dat gij monnik zijt geworden, maar gij moet weten dat do mensch hinderpalen zal hebben, waar hij ook zij. Hier vindt hij iets, dat hem van het goede terughoudt; daar iets, dat hem in hot goede hindert; elders iets, dat het goede in hem doet afnemen. Er bestaat geen plaats ter wereld, waaraan geeno verzoekingen verbonden zijn. Er is geon klooster noch kloostergelofte, die don mensch vergunnen krijgsman te zijn zonder strijd of te leven zonder kamp. Is niet het geheolo loven een strijd op aardo ?quot;
Toen het klooster voltooid was, lieten eenige broeders zich in de orde van den H. Augustinus opnemen en vestigden zich voorgoed to Windesheim. Zij leefden op dezelfde wijze als vroeger , alleen met dit onderscheid, dat zij nu onder het toezicht dei-Kerk stonden. Dit nieuwe klooster heeft aan honderd-en-twaalf zoo nieuwe als bestaande kloosters zijn heilzame regelen geschonken.
Dit alles was het work van den geest van Geert Groote. Niemand zal dan ook aarzolen hom een voorbereider der Hervorming te noemen. Immers, al is hij tot aan zijn dood een getrouw katholiek gebleven, al hoeft hij do kerkleer onaangetast gelaten, al betoonde hij zich oen hevig vervolger der kotters, al was hij in het geheel geen godgeleerde, toch was hij oen voorloopor van
80
Luther en Zwingli, omdat hij gewezen hoeft op de zouden van geestelijkeu en leeken, omdat hij een kloek kampioen was voor ontwikkeling en beschaving on het onderwijs bevorderde, waar hij maar kon; omdat hij predikte iu de volkstaal, don bijbel weer op den voorgrond plaatste en ernaar streefde de keunis daarvan tot algemeen eigendom te maken; maar boven alles was hij hervormer door zijn grondbogiusol: »Wat uiet beter maakt of vau het kwade aftrekt , is schadelijk.quot; —
Zyn talrijke werken, waaronder vele brieven, zijn voor het grootste deel onuitgegeven. Voel van zijn hand berust op de akademische bibliotheken te Leiden , Groningen en Utrecht, alsmede op de Koninklijke bibliotheek te 's-Gravenhago.
.Tohanuos Huss word den Gen Juli 1373 te Hussinocz, oen vlok in Bohomeu, uit arme booren-ouders geboren. Eoeds op jeugdigen leeftijd verloor hij zijn vader, waardoor zijn vrome moeder op zijn opvoeding don grootston invloed kou nitoofoneu.
Na het volbrengen zijner studiën aan do Universiteit van Praag, promovoorde hij in 1396 tot Magister en trad weldra in openbare voorlezingen op met de verdediging van oenige stellingeu, ontleend aan de geschriften van don Oxfordschen Hoogleeraar Wy-ckliffe, iets wat hij in het liberale om zoo to zeggen onkeikelijke Bohemon zonder gevaar doen kou. — Hieruit make men echter niet op dat Huss het in alle opzichten met genoemdon Professor eons was; verre van daar. In 1401 werd hij tot Pastoor der Bethlohomskapel benoemd , waar, overeenkomstig de bepaling der stichters, alleen in de volkstaal mocht gepredikt wordea. Met al do kracht van zijn vurigou geest sprak hij hier over do out-
81
aarding dor Geosielijkheld ou voor hevig uit tegen ondersclioidene misbruiken, dio in do Kerk geslopen waren. Dit had ton gevolge dat de Aartsbisschop hom het prediken verbood, waaraan Huss zich echter niet stoorde , en dus in onmin geraakte met zijn geestelijke overheid.
Ook met vele zijner medeburgers verkeerde hij in spanning. Er bostond namelijk oen Koninklijk besluit, waarbij do to Praag studeerende Bohemers boven andere studenten , vooral Duitschors, worden bevoorrecht en Huss, dio dit besluit niet alleen toejuichte, maar ook hielp uitvoeren, haalde zich daardoor den haat van allo Duitschors en Duitschgezindon op den hals. En toen hij later den door Paus Johannes bevolen kruistocht togen Koning Wladislaus van Napels, die Gregorius XII als oppersten Kerkvoogd erkende , streng veroordeeldo en den daarbij aan do medestrijders beloofden aflaat »logen en bodrogquot; durfde noemen , trof hem zelfs do banbliksem van het Vatikaan.
Dit veroorzaakte vooral in Praag een hevige gisting onder de bevolking, die tot volslagen opstand oversloeg. De aanhangers van Huss waren echter in de minderheid, on hij met velen der zijnen worden uit do stad verdreven.
In 1414 kooi t hij in Praag terug en wordt door Koning Sigis-mund uitgenoodigd de Vergadering te Constanz te gaan bijwonen om zich te rechtvaardigen. Huss voldoet gaarne aan die uitnoo-diging en begeeft zich , van oen geschreven dokument als vorstelijk vrijgeleide voorzien, naar Constanz, waar de gewichtige bij-oenkomst zal plaats hebben; doch hoe weinig dit vrijgeleide hem zal baten blijkt al aanstonds , toen hij, kort na zijn aankomst, reeds in een kloosterkerker wordt gevangen gezet.
Een kommissie onderzoekt zijn zaak en bevindt hem aan tal van ketterijen schuldig. Zijn loeringon waren dan ook afschuwelijk !... Hij beweerde dat de prediking vrij moest wezen, dat Hiërarchie in het Christendom niet te huis behoorde, dat het bouwen van kloosters niets verdienstelijks had en dergelijke grove dwalingen moer.
Van do oone naar de andere gevangenis overgebracht en door
-Beeldengiilerij. (j
82
vele gelieime verhooren gekweld, zal do beschuldigde eindelijk iu het openbaar terechtstaan. Den 5'i™ Juni verschijnt hij voor de honderden Vaderen van het Koncilie eu belooft alles te zullen herroepen wat hij geleerd en gepredikt heeft, mits hij overtuigd wordt gedwaald te hebben. Hij ontwikkelt te dien einde zijn oigen meeningen, doch pas is hij aan het woord, of er ontstaat zulk een hevig rumoer in en buiten de zaal, dat de zitting moot worden opgeheven.
In een volgend verhoor word de arme martelaar beschuldigd de leer dor Transsubstantiatie geloochend te hebben. »Dat is onwaar,quot; roept Huss met verontwaardiging uit; »daaraan geloof ik zoo vast als oen van u allen.quot; — «Nu, dan zijt gij een oproermaker,quot; beet men hem toe en beschuldigde hem, naar aanleiding oenor door hem gehouden predikatie over de goestelijke wapenrusting (Eph. 6), dat hij zijn hoorders tot gewapend verzet togen andersdenkenden zou hebben opgeruid.
Een derde verhoor had uitsluitend ten dool don verdwaalde tot herroepen te bewegen en tot den schaapstal terug te brengen. Ondanks allo bedreigingen, alle kastijdingen en martelingen bloef Huss getrouw aan zijn stellingen en de Heilige Vaderen van Constauz besloten dus tot den dood van don aartsketter.
Den 62quot; Juli 1405, juist zijn verjaardag, verschijnt do veroor-doelde nog eenmaal voor de in do Domkerk verzamelde vergadering. Na een prediking ovor »Opdat het lichaam der zonde te niet worde gedaanquot; (Hom. 6:6), wordt don ketter de akte van beschuldiging voorgelezen, die ondoranderen bevat dat hij zich voor do vierde persoon der Heilige Drieëonheid heeft uitgegeven, eu hem meegedeeld dat zijne boeken verbrand en hij zelf ontwijd zal worden. Zeven Bisschoppon, mot den Aartsbisschop van Mainz aan het hoofd , trokken hem thans het witte priesterkleed aan, waarbij do martelaar zich niet kou weerhouden te zeggen: »De Joden trokken den Heer Jcsus een wit kleed aan om lisin te bespotten,quot; eu vervolgons gaf men hem den avondmaalskelk in handen. Aldus uitgedoscht, wordt hom nog eenmaal bevolen zijn dwalingen to herroepen, doch het mannelijk antwoord luidt: 5gt;Ik
83
wil niet dat mon zal zoggen, dat ik het loven van mijn ellendig lichaam boven het zielenheil der geloovigen heb gesteld.quot;
Terstond hierop werd hem gelast den stoel, waarop hij stond, te verlaten en begon de ontwijding. De kelk wordt hem uit do hand gerukt met do woorden: »Gij, vervloekte Judas, die de Vergadering des vredes verlaten en met do Joden saamgespannen hebt, wij nemen dezen kelk, waarin het bloed van Jesus wordt geofferd, van u.quot; Het wederwoord klinkt: »Ik heb hoop op God, dat hij den kelk des vredes niet van mij zal wegnemen. Ja, ik houd mij verzekerd en verwacht, dat ik dien nog heden in zijn li ijk zal drinken. Ik lijd alles gaarne tor willo der waarheid en om don naam van Jesus Christus. Binnen honderd jaar zult gij u voor God on voor mij verantwoorden.quot; Zóó telkens met dc gebruikelijko toespraken, werd de veroordeelde stuk voor stuk van zijn goheelo ornaat ontdaan.
Toen men tot do ontwijding der tonsuur was genaderd, waren do zachtzinnige rechters het oneens of zij mot een mos of met eon schaar daarin oen kruis zouden snijden. Men besloot tot hot laatste. Hierop volgde do uitwerping met dozo woorden: »Het Heilig Koncilie to Constanz verwerpt Johannes Huss uit don heiligen en heerlijken priesterstand en verklaart hierbij dat hij zich van do Christelijke Kerk heeft afgescheiden. Alzoo is hij in handen der wereldlijke macht overgegaan.quot;
Men plaatst den anno een papieren bisschopsmuts, met drie duivelen beschilderd, en waarop het woord »Haerosiarchaquot;, Aartsketter , te lezen stond, op het hoofd, onder het uiten der woorden : »Wij bevelen uwe ziel aan de helscho duivelen!quot; waarop wordt geantwoord: »Eu ik beveel haar aan mijnen Heer Jesus Christus.quot;
Op deze wijze kwam do veroordeelde in handen van wereldlijke rechters. Deze zouden verder mot hem handelen , want de Kerk, vrome die zij is ! bezoedelt zich immers niet met het bloed harer zonen !
Keurvorst Lodowijk van don Pfalz werd door Sigismund belast om Huss aan den beul ^^it te leveren en bij zijn terechtstel-
84
ling tegenwoordig to zijn; de aartsketter zou verbrand worden.
Op een eiland in den Rijn bouwde men een brandstapel. Tijdens zijn treurigen gang derwaarts zag de groote man , dat men zijn boeken verbrandde, waarbij hij niet kon nalaten te glimlachen. Geen wonder ! Boeken moge men verbranden : wat zij waars en goeds bevatten, herrijst uit de asch en blijft leven, en geen menschen-hand, zij moge den Vorstelijken scepter of den Bissehoppelijken herdersstaf zwaaien, kan die geesteskiem smoren.
Ter bestemder plaatse aangekomen, knielde hij neder en bad met de woorden van Psalm 30 en 50. Volstrekt niet bevreemdend voorwaar! dat do talrijke schare, ter aanschouwing van het treurig drama toegestroomd, als ondanks zich zelf uitriep : »Wij weten niet wat deze man vroeger heeft gedaan, doch nu hooren wij hom iiitnemende gebeden tot God opzenden.quot;
Zonder eenige vrees beklimt Huss vervolgens don brandstapel en wordt mot den hals aan eon paal gebonden , terwijl het hout rondom hem wordt opgehoopt.
Nog oonmaal waagt do Keurvorst een poging om hom tot afzweren zijner overtuiging te bewegen; doch hij antwoordt: »Wat ik schreef en loerde was om zielen van hot geweld dor zonde te verlossen en blijmoedig bezegel ik die leer met mijn bloed.quot;
Het hout wordt daarop ontstoken. Hoog slaan de vlammen op en uit het midden daarvan klinkt zijn stem: «Christus, gij, Zoon van God, erbarm u mijner!quot; Weldra beletten rook en vlam hem het verder spreken; do beweging zijner lippen evenwel toont dat zijn hart nog bidt.
Woinigo minuten later verkondigt do ineongozonken mutserd dat do martelaar niet moor op aarde is. Zijn asch word met den grond waarop zij lag in den Rijn geworpen.
Zoo stierf Huss. —
Slaan wij den blik terug op zijn loven en sterven , dan komen wij aldra tot het besluit: »Huss stierf onschuldigquot;, en dit niet slechts in dien zin dat wij hem voor onschuldig houden, maar ook in dezen, dat hij den te Constanz vergaderdon Vaderen, als zij rechtvaardig hadden willen oordeolen , onschuldig had moeten
toeschijueu. Iu schier alle opzichten toch , diiargolateu zijno begrippen omtrent de Kerk en hare leden , was hij een rechtzinnige zoon der Alleen-zaligmakende Moeder , hij wilde slechts oen meer reine Katholieke Kerk. En voor zijn uitnemend, liefderijk leven, alsmede voor zijn trouwe ambtsvervulling waren tal van bewijzen voorhanden.
Maar waarom dan toch doodden zij hem ? .... Omdat zijn rechters zijn vijanden waren, die hem haatten. Eerstens toch waren daaronder vele Duitschers, die, zooals wij alreede zagen, hom vijandig waren, en wien de gelegenheid om zich te kunnen wreken hoogst welkom was; ten andere stond Huss als Realist tegenover een Vergadering, waarin tal van Nominalisten zitting hadden. Vergeten wij verder niet dat do Geestelijkheid, wier zonden hij had ontmaskerd, door zijn dood weder schijnbaar gerehabiliteerd kon worden, en dat de Vorsten door zijn verdwijnen de rust in Bohemen hoopten te herstellen, dan zullen wij althans eenigszins do droevige lotsbedoeling van den moedigen strijder kunnen begrijpen. Hoezeer de Vorsten zich intusschen in hun verwachting bedrogen vonden, blijkt uit de jaren lang gevoerde Hussieten-oorlogen.
Wanneer wij Johannes Huss, ondanks zijn gehechtheid aan de Roomsche Kerk, toch een plaats toekennen onder de voorloopers der hervorming , dan doen wij dit, omdat hij zich een verdediger dor rechten van 's menschen konscientie heeft betoond; hij wilde geen absolute leer, maar erkende het vrije onderzoek; dwaalde hij , dan zou hij zijn dwaling herroepen, mits hij overtuigd werd. Maar ook daarom noemen wij hem een voorlooper der Hervorming , omdat hij de zonden en het bederf der Geestelijkheid aangetoond en gebrandmerkt heeft on don bijbel boven do Kerk plaatste.
a Kempi niot kon
zaam gi hot hier
Luthcr zegt in de voorrede van do door hem uitgegeven kleine ijver nic
geschriften van Wessel; »Hadde ik Wessel vroeger gelezen, dan Griekscl
zonden mijne tegenstanders zeggen dat ik alles van hem had over- weldra
genomen; zoozeer komt onze geest overeen.quot; En hierin heeft po E
Luther volkomen gelijk. Zoo iemand dan mag Wessel Gansfort, leeraar
door zijne vijanden »I)c tegenspreker,quot; door zijne vrienden »Hot ambt n
licht der wereldquot; genoemd. Hervormer voor de ITervnrnnng hoe ten. brandpi
Al heeft hij de kerkelijke toestanden niet veranderd, toch heeft jn dier
hij op tal van kwalen, welke Kerk en Geestelijkheid aankleefden, fe^ell nc
gewezen en daartegen gestreden. Hij heeft licht verspreid, uieuwo (|0 m0
denkbeelden verkondigd en goed zaad gezaaid, dat straks dertig-, mannei
zestig- ja honderdvoudige vrucht zou opleveren. ju O
Wessel Gansfort, ook wel Ganzefoort, Gansevoet en Goezevoet waar
genoemd, werd in 1420 te Groningen in de Heerestraat bij den later 1
Caroliweg geboren, waar zijn vader, Herman Gansfort, het bak- leerlin
kersbedrijf uitoefende. Hij was nog een kind, toen zijn ouders ,\c (CCI
hom reeds ontvielen, doch vond in Ottilia Clant, een rijke bloed- n0g. p
verwante van moederszijde, een uitnemende verzorgster. p;u
Na aanvankelijk te Groningen onderwezen te zijn , bezocht hij werd
de Fraterschool te Zwolle en kwam daar in aanraking met den -
beroemden Thomas a Kempis, die in een klooster op den St. Ag- oen g
nietenberg, een half uur van Zwolle, verblijf hield. Merkwaardig mochl
is het, hoe zich nu reeds openbaarde wat de jongeling later w or- Kerkv
den zou. Toen Thomas bij zeker onderhoud sterk op de vereering -^g (
der maagd Maria aandrong, vroeg hij: »Vader, waarom brengt i£
gij mij niet liever tot Christus, die toch alle vermoeiden en be- f{a
ladenen zoo vriendelijk roept?quot; cn ov
Dit verschil in meening tussclien beide mannen verhinderde ^ij oc
hun duurzaam bijeenzijn. Gansfort was een weetgierige, vor- ^ij h
schendo, zelfstandige geest, wien do mystieke vroomheid van nn r
87
a. Kempis, die slechts gt;in hoekskens en in boekskensquot; heil zocht, niet kon voldoen. Hij verliet daarom Zwolle, waar hij in den laatsteu tijd als leeraar dor dorde klasse aan de Fraterschool was werkzaam geweest, en zette te Keulen zijne stndifin voort. Hoewel het hier gegeven onderwijs hom niet beviel, verflauwde daarom zijn ijver niet; hij legde zich met de borst toe op do beoefening dor Clrieksche taal, die toen zeldzaam bestudeerd word en zag zich weldra tot Meester in de vrije kunsten bevorderd.
Do Keurvorst van den Pfalz benoemde hem daarop tot Hoog-leeraar in de wijsbegeerte te Heidelberg, maar hij aanvaardde dit ambt niet, omdat hij liever door het bezoeken van verschillende brandpunten der wetenschap zijn kennis nog wilde vermeerderen. — In dien tijd toch, toen do drukkunst met hare onschatbare diensten nog sluimerde , moest elk , die kennis vergaderen wilde, zich de moeite getroosten om te reizen, ten einde met beroemde mannen in aanraking te komen. Dezen weg nu sloeg ookWessel in. Omstreeks het jaar 1453 begaf hij zich naar Frankrijk, waar hij zestien jaar, meestal te Parijs, vertoefde, en o. a. de later beroemde Johannes Keuchlin en Rudolf Agricola onder zijne leerlingen telde. Vervolgens trok hij naar Italië en hernieuwde do kennis met Paus Sixtus IV, met wien hij vroeger, toen gene nog Franciscus Kuverius en Generaal der Franciskaner-orde was, te Parijs vriendschappelijk had omgegaan. Bij zekere gelegenheid werd Wessel door den Paus gevraagd welke gunst hij wel voor zich verlangde en hot antwoord was, dat hem een Grieksch en oen Hebreeuwsch testament uit de bibliotheek van het Vatikaan mochten gegeven worden. »Die zullen u geworden,quot; hernam de Kerkvorst, »maar, dwaas, waarom hebt gij niet een bisdom of iets dergelijks verlangd?quot; — »Dewijl ik het niet noodig heb,quot; was hot lakonisch bescheid. —
Had Gansfort zich te Parijs reeds tegen den aflaat aangekant en over het avondmaal vrijere ideeën verkondigd, hetzelfde deed hij ook te Rome. Toen hij dan ook te Parijs terugkeerde, moest hij het, veiligheidshalve, spoedig weder verlaten en begaf zich nu naar Nederland,
88
Weldra werd hij op nieuw tot Hoogleeraar te Heidelberg be- gaf
uoemd. Hij ging er heen, doch mocht er, dank zij den pogingen Z
der voor zijne vrijzinnige denkbeelden bedachte Geestelijkheid, opd;
geen theologie onderwijzen. Hij gaf slechts lossen in de Griek- moe
sche en Hebreeirwsche talen en in de filosofie. Doch ook zon- zijn
der bepaald onderwijs in de godgeleerdheid wist hij zijn vrije den
zienswijzen kenbaar te maken en word dientengevolge spoedig Pet
gedwongen zijn ambt neder to leggen en naar zijn vaderland terug vol
te gaan. Hier nam hij zijn intrek in het nonnenklooster van hij
St. Clara te Groningen, waar hij zijn tijd besteedde mot het geven hel
van onderwijs en de vervaardiging van verschillende geschriften. dei
Hadde hij in Utrechts Bisschop , David van Bourgondië , niet wi
een krachtig beschermer gehad, dan ware zijn leven hoogst sti
waarschijnlijk minder rustig geweest, hetgeen o. a. blijkt uit do »ii
volgende aanhaling uit een zijner geschriften: »Ik verneero. dat Al
or een inquisiteur zal komen om mij te onderzoeken, en ofschoon do
ik voor het proces niet \rees , zal ik in deze zaak toch onrust, k\
verdenking , kosten , moeielijkheden en hoon moeten verduren.quot; k(
Dank echter aan zijn hoogen Beschermheer, durfde men hem Cl
niet vervolgen , zoodat hij na een twaalfjarig verblijf in boven- pi
genoemd klooster rustig afstierf, den Qitc» October 1489. Zijn vi
laatste woord was: »Ik dank God! Allo nutteloozo gedachten zijn w
verdwenen. Ik weet niets dan Jesus en dien gekruist.quot; — Hij d;
werd begraven in het klooster , waar hij geleefd had. h
Wij hadden reeds gelegenheid in het voorbijgaan het ceu en b
ander van Gansforts meer verlichte denkbeelden te zeggen, doch g
wat wij noemden is niet voldoende om hem goed te loeren ken- i
nen; daarom voegen wij er nog het volgende bij:
Wessel was een voor zijn tijd groot geleerde. Niet alleen de theologie , maar ook de medische wetenschap werd door hem met vrucht beoefend , hoewel de eerste zijn hoofdvak was. Tal van geschriften getuigen van zijn groote bijbelkennis. Al wat hij schreef en sprak , scheen echter voor velen niet kerkelijk-recht-zinnig genoeg, want vele zijner geschriften zijn na zijn dood door lichtschuwe monniken verbrand en hot Koncilie vau Trente
89
gaf aan zijn werken een plaats onder de sverbodene boeken.quot;
Zucht naar waarheid alleen spoorde hem aan tot onderzoek , opdat hij door kennis der waarheid tot waarachtige vroomheid mocht komen. Met den bijbel tot nitgangs- cn steunpunt, was zijn onderzoek onafhankelijk van persoonlijke meeningen. Noch den Paus , noch de Konciliën achtte hij onfeilbaar. Immers zelfs Petrus was niet onfeilbaar geweest, hoe zonden het dan zijn opvolgers zijn .... Hij bestreed het verkoopen van aflaten , omdat hij don Paus geen macht toekende zonden te vergeven; hij noemde het avondmaal bedorven, het celibaat afkeurenswaardig. Gebedenboek cn rozenkrans gebruikte hij nooit, en van zielmissen wilde hij niets weten. Zijn hoofdleer was: Hebt elkander lief en streeft naar gelijkvormigheid met God. »Alle leven,quot; zegt hij, »is liefde. Die niet liefheeft, leeft evenmin als een doode boom. Allo liefde wordt niet alleen door do liefde gevoed, maar ook door haar gewekt, gesterkt, ontstoken, ontvlamd, De liefde kweekt de liefde. Liefde is het brood voor do liefde. Alle werken van Christus, alle leeringen van Christus, allo smarten van Christus zijn voorbeelden der liefde, opwekkingen der liefde, prikkelingen der liefde , aanblazing , verkwikking , aanvuring , voedsel der liefde.quot; En elders: »Do liefde wacht geen gebod; want hij heeft niet lief, die eerst nog een gebod verwacht en daarnaar handelt. Alleen in de liefde is loven, en alleen in heilige liefde een heilig leven. Wij moeten den eerstgeboren broeder liefhebben en door hem tot den Vader der liefde teruggebracht worden. Want als wij Hem niet uit een rein hart liefhebben , kunnen wij zijn aangezicht niet aanschouwen.quot;
Al zeggen wij niets meer , dan is het toch zonneklaar dat hij, die zoo leerde , ontzettend veel van de theologen zijns tijds verschilde. Was bij dezen de Kerk het een en al, bij Gansfort was het do bijbel. Drongen zij aan op zoogenaamde goede werken ter verkrijging der zaligheid, hij predikt de liefde. Waren zij slaven , hij was vrij. In hem leefde do gezonde geest, dien hij bij do broeders dos gemoenon levens had opgedaan, en die, door wat hij op zijn reizen had gezien en gehoord, was ontwikkeld.
90
Men mocno echter niet dat Gansfort om oen cn ander recht ioii liebben op den naam van kerkhervormer ; daartoe was hij niet genoeg man van de daad. Hij wilde zooveel mogelijk het bestaande behouden en alleen datgene verwerpen wat geheel onwaar was , waarin niets goeds was verborgen. Hij breekt niet af en bouwt weer op, doch wat er is zoekt hij to zuiveren. Hierom en omdat hij leerlingen vormde, in wie hij zijn geest overstortte, die hij tot vrij onderzoek opwekte, bekend maakte met de gebroken in do praktijk van het christelijk leven, daarom mag hij, mot allo recht, voovloopcr der Hervormers heeten.
»Bij dezo gelukkigen — de godgeleerden — voegen het naast degenen , die zich gewoonlijk geestelijken en monniken noemen ; beiden zeer onjnisto benamingen, daar zij grootendeels alles behalve geestelijk zijn en op alle plaatsen worden aangetroffen. Ik zie niet wie ellendiger zou zijn dan zij , als ik (de Zotheid) hun niet op allerlei wijze te hulp kwam. Want hoewel deze lieden zoozeer veracht worden, dat men het een slecht voorteekenacht, als men er onverwachts een ontmoet, zoo zijn zij met zich zelf toch hoog ingenomen. Eerstens achten zij het do uitnemendste godsvrucht zóo weinig geleerd te hebben, dat zij niet eens kunnen lezen; dan, als zij hunne psalmen, die zij tellen maar niet verstaan kunnen , met ezelsstemmen in de kerken uitbalken, gelooven zij dat zij de ooren der heiligen streelen. Er zijn er onder hen ook, die hunne onreinheid en bedelarij duur genoeg verkoopen en met groot gebrul voor de deuren brood vragen,ja zelfs in herbergen, op wagens en schepen de lieden niet met rust laten, tot geen geringe schilde der overige bedelaars. Eu
aldus schaa Ah dei-in E bewe vors! worcl guns L: van voor Z( besi hij
G loo] vor mei toe ael tes noi
dif we
te te te
b g(
tc in
91
quot;echt aldus willen deze lieden door vuilheid, domheid, lompheid en onbe-3 hij schaamdheid den apostelen , naar zij zeggen, gelijkvormig zijn.quot; — het Aldus schreef Desiderius Erasmus in zijn beroemd werk »Lof on- der Zotheidquot;, een geschrift, dat hij in ongeveer acht dagen ?taf in Engeland vervaardigde (1508). Geen wonder dat het groote rom beweging verwekte ! Immers allen , aanzienlijken en geringen , ttc, vorsten en onderdanen, doch bovenal geestelijken en monniken , ge- worden door do Zotheid , die sprekende wordt ingevoerd, als hare hij, gunstelingen erkend en aldus op de kaak gesteld.
Later (1533) schreef dezelfde man dat de monniken, als vrij van vleeschelijke begeerten en als engelen levende, ons het beeld voor oogen stellen der Hemelsche Stad.
Zeker is er tusschen beide uitspraken nog al eenig verschil te bespeuren, dat niet alleen hier, maar ook in andere zaken die hij behandelt, even sterk uitkomt.
Geen wonder dan ook dat het oordeel over hem zeer uiteenloopt. De een zegt: Erasmus was de eerste en de grootste hervormer; hij stond tot Luther gelijk Mozes tot Jozua. Een ander st meent dat, hoe groot zijne verdiensten ook mogen wezen, hij i: toch door zijn behaagzieke, vreesachtige, flegmatieke natuur ver 3- achterstaat bij den koenen, doortastenden Luther. Ziet do Pro-Ie testantscho Kerk in hem een drager des lichts, de Eoomsche n noemt hem een tweeden Hieronymus.
u Ten einde hem billijk te beoordeelen , willen wij een onpartij-
digen, zij het ook slechts korten blik op zijn leven en op zijne f werken slaan.
gt; Desiderius Erasmus werd waarschijnlijk den 28™ October 1467
; te Rotterdam geboren. Met zekerheid kende hij zelf zijn geboor
tejaar niet, want in een brief van 19 Oct. 1519 getuigt bij niet te weten of hij twee- dan wel drieënvijftig jaren telt. Voorts heeft, gelijk men weet, Gouda aan Rotterdam de eer betwist de geboorteplaats te zijn van dezen geleerde.
Zijn vader, Gerrit Elias , wordt door sommigen voor een priester gehouden ; zijn moeder Elisabet was de dochter van een geneesheer te Zevenbergen. Do naam Desiderius Erasmus is de
Latijiisch-Grickschc vertaling vau Genit Genitszoon. 1) Zijno ouders waren niet gehuwd en stierven kort na elkaar, toen hun zoon pas dertien jaren telde.
Op zesjarigen leeftijd word hij, na aanvankelijk bij Pietor Winkel te Gouda ter schole te zijn geweest, koorknaap te Utrecht en vijf jaar later plaatste zijn moeder hem op do Fraterschool te Deventer, waar de bekende Alexander Hcgius , een uitstekend letterkundige, zijn leermeester was. Zijn goed geschreven opstellen en zijn gelukkige aanleg trokken do aandacht van Rudolf Agricola , die den knaap een schoone toekomst voorspelde. »Ga zoo voort, mijn zoonquot;, zoo sprak hij, »dan zult gij een groot man worden.quot;
Hij leerde , dank zij zijn zeldzaam geheugen en zijn flink oordeel, in zoor korten tijd Grieksch en Latijn. Jammer dat hij zijn studiën te Deventer na don dood zijner moeder niet kon voortzetten, daar zijn hebzuchtige voogd, Pietor Winkel, bem in een geestelijk gesticht te 's-Hortogenbosch liet opnemen, waar hij echter slechts twee jaren bleef. Vandaar vertrok hij naar hot klooster Sion bij Delft en later naar dat van Emmans, genaamd Stein , in do buurt van Gouda, waar hij de monniksgelofte c eed. Hier bestudeerde bij gedurende zijn vijfjarig verblijf de klassieke schrijvers en vooral de werken van Laurentius Valla; hier ook leerde hij hot walgelijke van het monnikenleven kennen, waartegen hij later, gelijk wij alreê zagen , zijn machtige stom verhief.
In 1491 , toen Hendrik van Bergen , Bisschop van Cambray, naar Eome zou vertrekken , om den kardinaalshoed te ontvangen en een reisgenoot verlangde die het Latijn vlug en zuiver sprak, koos bij Erasmus tot zijn sekretaris, na hem van zijn gelofte ontslagen te hebben. Ofschoon er van de reis niets kwam, bloef Desiderius toch vijf jaren bij zijn beschermer. In 1492 werd hij
Dit is dc gewone voorstelling. — JJe heer Kau verdedigt in de N. Roti. Cour. van 4 ïebr. ?78 de stelling, dat Erasmus doopnaam is, waarachter aanvankelijk slechts quot;lloterodamusquot; werd gevoegd , en waarvoor Erasmus later den persoonsnaam Desiderius plaatste.
tot priester gewijd eu in '96 vertrok hij naar Parijs, waar hij zich vooral met do scholastieke geleerdheid bezig hield. Beurtelings bezocht hij nu Frankrijk, Engeland en Italië, verzamelde op deze reizen een rijken schat van kennis en kwam mot de aanzienlijkste mannen van zijnen tijd in aanraking. Wij noemen slechts den Lord-Kanzolier van Engeland, Thomas Moras, Johannes de Medicis , later Paus Leo X, en Prins Hendrik van Engeland, later Hendrik VIII. Op deze reizen toefde hij een paar jaren in Engeland , waar hij als Hoogleeraar in do Grioksche taal te Cambridge optrad en gelijktijdig elders een predikambt vervulde. Hot liefst echter hield hij zich bc-zig met zijn studiën en ten einde zich daaraaa geheel te kunnen wijden , ging hij na oen kort verblijf te Brussel en te Leuven naar Bazel.
Hier leverde hij in 1516 do eerste uitgave van het Grieksch Nieuw Testament aan de pers, na vooraf verschillende handschriften vergeleken en daarnaar deu tekst verbeterd te hebben. Naast den Griekschen liet hij ook den Latijnschen tekst, die in menig opzicht van de Vulgata afweek, drukken en voorzag het geheel van hoogst belangrijke aanteekeningen.
Deze uitgave maakte zooveel opgang, dat zij in twintig jaar vijfmaal herdrukt werd. De monniken beschuldigden Erasmus , dat hij den Heiligen Geest wilde verbeteren, eu niet zonder reden, want het bezorgen dezer uitgave was een ongehoorde daad, die de onfeilbaarheid der door de Kerk gosanctiouneerde vertaling en dus ook do onfeilbaarheid dier Kerk zelve aantastte. De schrijver was evenwel zijn bedillers vóór geweest door zijn werk aan den Paus op te dragen en het vereerend antwoord, dat dezo hem zond, vóór de tweede uitgave te plaatsen.
In het volgend jaar verscheen zijn «Paraphrases Novi Testa-mentiquot; (Verklaring van de boeken des N. T.), waarin hij van de aldaar uitgesprokene lessen en waarheden een verklaring en uitwerking geeft; ook dit werk deed ontzaggelijk veel goeds. —
Van 1516 tot '21 is Erasmus moest reizende. Al de schitterende aanbiedingen, welke hem gedaan worden, slaat hij van do hand, en hij kon dit doen door de geldelijke geschenken zijner
94
liooggoplaatsto vereorders, clio hem een vast jaarlijksch inkomen van vijfhonderd dukaten verzekerden,
In 1521 vestigt hij zich opnieuw te Bazel, vooral om den haat der monniken te ontgaan, en begeeft zich twee jaar later naar Kome, waar zijn vriend Adriaan VI op don Pauselijken Stoel zetelt, doch wordt wegens ziekte genoodzaakt naar Bazel terug te koeren en blijft daar ondanks allo uitnoodigingen om zich elders te vestigen, totdat hij in 1529, toen do Horvorming ook in zijn woonplaats doordringt, naar Freiburg uitwijkt.
Hoewel sukkelend aan steen en jicht, werkt hij hier niettemin steods met onvermoeide vlijt door en besluit in 1535, op verzoek des Keizers en der Landvoogdes, naar Nederland terug te keoron. Vooraf echter bezoekt hij nog Bazel om daar de uitgave zijner werken te regelen , maar zijn toenemende ongesteldheid belet hem verder te gaan; zijn ziekbed werd zijn stervenssponde; don 12™ Juli 1536 blies hij den laatston adem uit. Zijn lijk werd in do Hoofdkerk te Bazel bijgezet en op zijn graf oen godonksteen geplaatst, terwijl twee gedenkpenningen do herinnering aan zijn bestaan vereeuwigden.
Hierbij bleef het echter niet, want reeds in 1549 richtte zijn vaderstad Rotterdam den grooten geleorde en diopzinnigen denker oen houten godenkteeken op, dat in 1557 door een stcenen en in 1622 door oen koperen standbeeld vervangen werd.
Zie hier in korte trekken het leven van onzen beroemden landgenoot. Hot spreekt wel van zelf dat op verre na niet alles aangestipt is, wat dezen uitstekendon man betreft, doch hoe zou hot mogelijk zijn in eonigo bladzijden samen te vatten wat ganscho boekdoelen zou kunnen vullen ! —
Behalve de reeds door ons genoemde werken gaf Erasmus nog tal van geschriften in hot licht. Zijn gezamenlijko te Bazel in 1539 uitgegeven werken vormen negen folio-deelen, er. zijn overige uitgaven van verschillende Grieksche en Latijnsche schrijvers wellicht nog meer. Onder zijne nog niet vermelde werken vestigen wij de aandacht op «Colloquia familiaria,quot; Samenspraken, waarin hij do monniken en do kerkelijke instellingen aantast; voorts op
95
zijn »Ecclesiastos sivo concionator EvangelicusDe Prediker, waarin do plicbteii des predikers worden uiteengezet en dezen do schrijvers, dio hij vooral heeft te bestudeeren, aangegeven worden.
In do eerste plaats was Erasmus letterkundige en exegeet, die als ervaren bijbeluitleggor voel heeft bijgedragen tot do tekstherstelling en het goed begrip van het Nieuwe Testament. »Ik heb,quot; zoo spreekt hij in een zijnor brieven, »hot vaste voornomen mij tot mijn laatste oogeublik in de Heilige Schrift to oefenen. In haar vind ik al mijn rust en vrede. Allo mogelijke moeite heb ik aangewend om die reine bron van waren godsdienst weder to openen en aan de godgeleerdheid , dio door een onreine wijsbegeerte in de scholen zoo deerlijk ontluisterd is , hare vorige majesteit terug te schonken.quot; — Dat iemand die zoo spreekt den spot drijft met scholastieke spitsvindighoden, zal wel niet noodig zijn to zeggen.
Sliet alleen evenwol in dit opzicht heeft hij nieuw licht ontstoken , maar ook voor het zedelijk-godsdienstig leven heeft hij veel goeds gedaan, door do zouden van geestelijken en leeken aan het licht te brengen en zo met den goesel dor satire te troffen. Wij hoorden alroê hoe hij zich in zijn »Lof dor Zotheidquot; uitliet.
Met hot oog op dit een en ander zal wol niemand aarzelen hem oen voorbereider der Hervorming te noemen , van wien reeds do monniken naar waarheid getuigden : »Erasmus heeft hot ei gelogd , dat Luther hooft uitgebroed.quot; Hadde onze landgenoot niet geleefd en niet gewerkt, haddo hij hot oog van aanzienlijkon en meer ontwikkelden niet voor de kwalen huns tijds geopend, Luther zou onmogelijk hebben kunnen doen, wat hij gedaan hoeft, daar het hem aan steun en medewerking zou ontbroken hebben. Maar toch mag Erasmus niet Hervormer genoemd worden. Immers al wilde hij een verstandelijken en zedelijken ommekeer, l-erlcelijke hervorming wilde hij niet en de Hiërarchie liet hij onaangetast. Hiertoe ontbrak hem do moed; hiertoe was hij te rustig van aard; hiertoe was hij te zeer oen vriend van de grooteu dolaarde , en hiertoe misschien ook was hij te veel Nederlander. Hij wilde een hervorming in de Kerk. Daarom verzotte hij zich
96
togen Luther in eon work »Ovor den vrijon wil,quot; al deed hij het dan ook ongaarne. Luthers drilt en voortvarendheid, zijn krachtig optreden mishaagde hem. Als verlichting en zedelijkheid toenamen , zoo meende hij, dan zou het andere van zelf wel volgen.
Zijn wij daarom dankbaar dat er na Erasmus een Luthor opstond ! Doch vergoten wij evenmin dat do eerste niet minder dan de laatste der menschhoid uitnemende diensten hoeft bewezen !
Luthor ! — Geen protestant leest dezen naam , of hij weet wat wij den man, die hem droeg, verplicht zijn. Hij weet dat deze naam aan het hoofd der Nieuwe geschiedenis prijkt, omdat deze man , door een onherstelbare bres in do stevige muren dor oudo Kerk to schieten , een groote en heilzame omwenteling hoeft in hot loven geroepen. Wie kent Maarten Luther niet! Wie heeft nimmer een afbeeldsel van zijn welgevuld on opon gelaat aanschouwd ! Wie weet niet althans iets van zijn levenshistorie te verhalen! Toch achten wij hot niet overbodig iu onze Beeldengalerij ook aan dezon grooton Duitschor een plaatsje in te ruimen , dat, al is het betrekkelijk uitgebreid, toch niet voldoende is om hem naar waarde te beschrijven.
Maarten Luthor werd den 101™ November 1483 te Eisleben, in het Saksisch Graafschap Mansfeld, uit arme boerenouders, Hans Luthor en Margaretha Lindeman, geboren. Zijn vader was een verstandig, hoewel in de opvoeding al te gestreng man; zijn moeder oen brave, doch hoogst ernstige vrouw. »Mijne ouders , zogt Luther, «hebben mij strong behandeld. Zij meenden het goed met mij, maar zij verstonden de kunst niet den geest te onderscheiden, waarnaar do methode van straffen .moet gewijzigd worden.quot;
97
Na oorst to Maagdenburg, vervolgeus te Eisenach, waar do goedhartige echtgenoot van Koenraad Cotta zich over den armen jongen ontfermde, de school der Franciskanen bezocht to hebben, werd hij student te Erfurt. IJverig beoefende hij aldaar do wijsbegeerte en do rechtsgeleerdheid, hoewel geen van beiden hom voldeed. Meer smaak vond hij in do godgeleerdheid, en zeer welkom was hot hom dus dat hij in de boekerij oen bijbel vond, niet slechts die gedeelten der evangeliën on brieven, welke bij do Kerk in gebruik waren, maar een gehoelen bijbel. Met aandacht en ijver doorlas hij hem en begon tevens met de beoefening der scholastieke theologie, totdat een aangrijpende ziekte hom dwong alle studie te laten varen.
Pas was hij lichamelijk genezen toen de plotselinge dood van zijn vriend Aloxius, dio door don bliksem getroffen of vermoord werd , een groote verandering te weeg bracht in zijn zielstoestand. Indien ook hij eens zoo eensklaps ware gestorven, wat zou er van hom geworden zijn! Wolk oen gedachte! Het wordt hem akelig bang om het hart. Waren zijne ouders altijd uiterst streng geweest , hoovool to meer zal God het zijn! Wat zal hij doen! Hoe
zal hij Gods gerechten toorn ontvlieden!____ Hij zal- monnik
worden en aldus zijn zaligheid verdienen.
Zoo denkt hij on zoo doet hij. Noch het verzet zijns vaders, noch de beden zijner vrienden brengen hem van zijn plan terug; hij zegt dor wereld vaarwel en laat zich in 1505 in hot Augustijnerklooster te Erfurt opnemen.
Hoe hij hier leefde en zich zijner ziele zaligheid poogde te verwerven , kan blijken uit zijn eigen woorden; »Ik heb,quot; zoo zegt hij, »miju lichaam met vasten, waken, bidden on andere oefeningen veel meer gemarteld en gekweld dan allen, die thans mijne ergste vijanden zijn. Ik vorderde van mijn lichaam meer dan ik
zonder mijn gezondheid te benadeelen, wel doen kon.quot; _ Bij deze
lichaamskastijding spaarde hij ook zijn geest niet en zette zijn bijbelstudiün ijverig voort. Doch noch het een, noch het ander schonk hem kalmte. Hij bleef onrustig, bevreesd, droevig, en werd dientengevolge opnieuw gevaarlijk ziek. Gelukkig kwam hij Beeldengalerij. ^
in aanraking met, den Vikaris-gouoraal dor Augustijuon, Johannes van Stanpitz, een man, die zich tot hem aangetrokken gevoelde, hem moed insprak en hem een Hoogleeraarszetel aan de jeugdige Wittenbergsche Universiteit bezorgde.
Luther ware liever belast geweest met het onderwijs in do theologie in zijn geliefd Erfnrt; hij ging evenwol, en nam ook hier zijn intrek in het Augustijner klooster. Schier met don dag steeg do achting, welke men hem toedroeg en de invloed, dien hij uitoefende. De stedelijke Raad benoemde hem tot prediker , en zijne Orde belastte hom mot een gewichtige zending naar Eomo. »Voor geen honderd-duizend guldon zou ik willen, dat ik Rome niet haddo gezien. Ik moest anders bevreesd zijn dat ik hot Pauselijk gezag onrecht dood, maar wat wij hebben gezien, verkondigen wijzoo sprak hij later over deze reis en te recht; want juist hier, to Rome, bemerkte hij hoe hot eigenlijk met do geestelijkheid stond. Hier zag hij van nabij do omkoopbaarheid, de wuftheid on praalzucht dor Pausen, do onzedelijkheid der hoogoro, do spotzucht der lagere geestelijkheid. Toch waren al deze ergernissen nog niet in staat hom zijn geloof in do Kerk, zijn eerbied voor den Paus to ontnemen. Hij kroop op handen en voeten de Pilatustrap op om rust en vrede te erlangen. »Iu Rome,quot; zegt hy zelf, »was ik zulk een dollo heilige, dat ik alle kerken en kluizen doorliep en alles geloofde wat daar word gelogen.quot; Doch dit zou veranderen.
Do Hoogleoraar keerdo naar Wittenberg terug, word in 1512 tot Doctor in de godgeleerdheid bevorderd en werkte ijverig om het goede zaad des evangelies uit te strooien. Dra evenwel werd hij tot andoren arbeid geroepen.
Paus Leo X had in 1516 geld noodig voor den opbouw der St. Pieters kerk en verzon een zeer goedkoop middel om dit te verkrijgen. Hij schrijft eenvoudig oen aflaat uit, d. w. z. hij laat indulgentie-brieven vorkoopen, welke don bezitter vergeving van zonden waarborgen. Elk kwaad heeft zijn bepaalden prijs: moord wordt geboet met acht, ontucht mot zes, tooverij met twee dukaten enz. Geen wonder , dat velen zich haastten zoo'n kwijtbrief in te
99
wisselen voor oenigo goudstukken ! Maar geen wondor ook, dat do ernstige Dr. Luther , wanneer zijn biechtelingen weigeren do hun opgelegde straffen te volbrengen, daar zij een aflaatbrief bezitten, in heiligen toorn ontbrandt, en in zijn prediking hevig uitvaart tegen don aflaat en tegen den Dominikanor Tetzel, die in do nabijheid van Wittenberg indulgentiebrieven in het openbaar verkoopt. Hij doet echter meer. Op den middag van don 31 Oktober 1517 bevestigt hij eigenhandig vijfennegentig stellingen togen den aflaat aan de slotkerk to Wittenberg. »Do Pausquot;, zoo lezen wij daar, »kan geen schuld vergeven, dan in zooverre hij verklaart en bevestigt wat door God vergeven zij. God vergeeft do schuld aan niemand, die zich niet te voren verootmoedigt.quot; — Uit dit verzot tegen dezen onzinningen handel besluite men geenszins , dat Luthor reeds met don Paus had gebroken. Hij wierp do schuld niet op Leo, maar op de aflaatkramers , die hun taak te buiten gingen, getuige zijne stellingen 71 en 72; »Wie tegen de waarheid van den Pauselijken aflaat spreekt, hij zij een vloek en verdoemd ! Wie echter tegen do moedwillige onbeschaamde taal der aflaatpredikers op zijne hoede is, hij zij gezegend!quot;
Geen wonder dat deze daad groot opzien baarde ! Als op de vleugelen van den wind werd zij over de aarde godragen en binnen oen maand was zij aan de ganscho christelijke wereld bekend. Een monnik had zich tegen de Kerk, een enkel man zich tegen de machtige Vereeniging verzot! Wee, wee den ongelukkige!
Het bleek echter al spoedig dat Luther niet alleen stond in zijne meeningen en dat velen dachten zooals hij. Tal van machtigen en aanzienlijkon kozen zijn partij, al aarzelden aanvankelijk velen er openlijk voor uit te komen. Ouder dezen behoorde ook Keurvorst Frederik de Wijze van Saksen, die zic'i op raad van zijn geheimsekretaris Spalatinus voorloopig onzijdig hield, maar niettemin Luther beschermde. Die bescherming was don Witten-berger Hoogleeraar onbetaalbaar, vooral, toen deze Keurvorst, na den dood van Keizer Maximiliaan, in 1519 plaatsvervangend Keizer werd.
Al aanstonds had Luther het aan zijn hoogen beschermer te
100
danken dat bij niot, volgens Pauselijk bevel, naar Eome werd opgezonden, maar te Augsburg door Kardinaal Cajetanus (Oktober 1518) zou geboord worden. Deze samenkomst leidde echter tot niets , wijl de Kardinaal slechts van herroepen weten wilde. Een andere samenkomst van Luther mot Karei van Miltitz, ge-beim-Kamerheer des Pausen, bad toen plaats. Deze Prelaat sloeg een geheel anderen toon aan dan Cajetanus eu trachtte den Wit-tenberger Hoogleeraar door voorkomendheid en vleierij te winnen, maar eveneens zonder gevolg. Er werd nu besloten dat alle tusscbeu-onderhaudclingen voorloopig gestaakt zouden worden en dat Lutber als vervolg op zijn eersten brief van Mei 1518 ten tweeden male rechtstreeks aan den Paus zou schrijven. Dit geschiedde , doch nog vóór hierop antwoord kon zijn, had zich een nieuwe strijder in hot renperk vertoond. De geleerde Professor Johannes Eek van Ingolstad, weleer Luthers vriend, haakte naar de eer den ketter te verslaan en daagde hem tot een openbaar twistgesprek uit. ïot dat einde gaf hij dertien stellingen in het licht, waarin Luthers meening veroordeeld en de Pauselijke oppermacht verdedigd werd. De aangevallene antwoordde met dertien andere theses, en besloot na lang aarzelen de uitdaging aan te nemen en in het openbaar als verdediger zijner gevoelens op te treden. Het twistgesprek had plaats te Leipzig , op het slot Pleissenburg. Eerst trad do Hoogleeraar Bodenstein, naar zijn geboortestad gewoonlijk Carlstadt genoemd, daarna Luther tegenover Eek op. Het dispuut duurde drie weken, na verloop waarvan elk der strijdende partijen zich natuurlijk de victorie toekende. Dat do overwinning echter niet aan Ecks zijde was, zou men mogen besluiten uit zijn eigen handelwijs. Hij toog naar Eome en keerde in September 1520 met Luthers banvonnis als zegeteeken in Duitschland terug. De wezenlijke overwinnaar echter toont andere lauweren. Lutber bad zich dozen tijd inmiddels ton nutte gemaakt tot het samenstellen van verpcbillende geschriften, waarin hij zijn denkbeelden over de goede werken, over de sakramenten, over de vrijheid des christens en over andere onderwerpen uiteenzet. Het beroemdste werk, dat hij in dezen
101
tijd schreef, misschien wel het beroemdste van al zijne werken is: »Aan den christelijken adel des Duitschon volks.quot; Daarin tast hij do Roomscho Hiërarchie aan, telt onder do misbruiken het groote aantal Kardinalen, het celibaat, de heilige dagen en do zielmissen, vordert beter onderwijs on ijvert in gloeiende verontwaardiging en heilige overtuiging, in diepen ernst en oprecht geloof voor verbetering en hervorming der Kerk.
Zooals wij reeds vermeldden, kwam Eek met do Pauselijke bul in Duitschland aan, doch zij miste haar doel. Wel werd zij naar kerkelijk bevel overal aangeplakt, maar meestal, natuurlijk met opzet, zoo hoog of iu zoo'n donker portaal dat niemand haar kon lezen. Hier werd zij verscheurd , daar beklad , elders als niet bestaande beschouwd. En wat Luther zelf betreft, hij doemde haaiden 10™ December 1520, 's morgens te negen uur, ten vure buiten Wittenberg's Elsterpoort.
Deze daad van Luther, hem door zijn drift ingegeven, pleit nu wel geenszins voor de waarheid van zijn leer, daar het verbranden van eenig geschrift hoegenaamd niets bewijst; doch vergeten wij hierbij niet dat de tegenpartij met een dergelijke handeling was begonnen. Worden te Leuven en elders Luthers geschriften niet verbrand ? Werd te Eomo zijn beeltenis niet in het vuur geworpen? Was het dan zoo vreemd, dat de Hervormer met gelijke munt betaalde ? .. . .
Door deze daad echter, en dit vooral moeten wij niet voorbijzien, was do breuk tusschen Rome en Luther onherstelbaar geworden.
Inmiddels was de jeugdige Karei V te Aken tot Keizer gekroond en met diens toestemming, hoewol tegen den zin van den Paus en van zijne aanhangers, zou Luthers zaak op den eerstvol-genden Rijksdag behandeld worden. Van een Keizerlijk vrijgeleide voorzien, trok do Augustijner naar Worms, waar de aanzienlijke Vergadering bijeenkwam. Wel was deze tocht hem van alle zijden afgeraden, doch »hij zou gegaan zijn, al waren er to Worms evenveel duivelen als dakpannen geweest.quot; Daags na zijne aankomst verscheen hij reeds ter vergadering. Op de eerste tot hem gerichte vraag , of hij do aanwezige boeken voor de zijnen erkende,
102
antwoordde hij toestemmend, doch ter beantwoording der tweede de
vraag, of hij ze herroepen wilde, vroeg en verkreeg hij eenigen go
bedenktijd. Den volgenden dag, 's middags te 4 nur , verscheen vr
hij opnieuw voor zijn rechters en betoogde in een kernige rede, na eerst in het Duitsch, daarna in het Latijn, dat hij mocht noch
kou herroepen wat hij geschreven had. m
Toen men hom hierop gelastte, in plaats van tc redeneeren, »1
liever een kort en afdoend bescheid te geven, hernam hij: »Ik Z:
geloof niet aan de macht van Pausen en Kerkvergaderingen, daar n
het blijkt, dat zij zich zelf vaak weerspreken. Tenzij ik dus door ir
do Heilige Schrift of door openbare , klare en duidelijke bewijzen v
overwonnen en tot een andere overtuiging gebracht worde, zoo k
kan en wil ik niet herroepen, dewijl het veilig noch geraden is h
iets tegen het geweten te doen. Hier sta ik; ik kan niet anders. a
Neen, waarlijk, hij Tcon niet anders: zijn hart dwong endrong v
hem. Hij ging uiet: hij word gestuwd; hij moest vrede hebben 1
met zijn geweten. De macht der Vorsten noch do haat der gees- t telijkheid, do banbliksem des Pausen, die bom alreO had getroifen,
noch die dos Keizers, welke hem bedreigde, kou hem bewegen g
iets anders to zeggen dan wat hij zeide. t
Niet vreemd dat hij door zijn mannelijke taal tal van personen voor zich won!
Den volgenden dag deed Karei der Vergadering weten, dat hij Luther in den ban zou doen. Het vrijgeleide echter word hem gelaten, ondanks het betoog dor Pausgezindeu, dat men tegenover oen ketter niet verplicht was zijn woord te houden.
Den 26eii April 1521 vertrok de Hervormer dan ook, vergezeld van den Keizerlijken heraut, dien hij echter to Friedberg ontsloeg , daar hij zich op het grondgebied van den Landgraaf van Hessen ook zonder geleide veilig genoeg rekende. Doch wat gebeurt er? ... . Toen hij door het Thuringerwoud trekt, wordt zijn wagon door vermomde ruiters aangevallen, hij zelf gevangen genomen en naar hot kasteel »Wartburgquot; gevoerd.
Helaas! Zal het licht reeds nu weder gedoofd worden? Zal
103
de Hervormer voor do Hervorming verloren zijn? Neen! Deze gevangenneming is juist zijn behoud, gelijk deze roovers ziju vrienden zijn. Hij verwisselt zijn pij met een wapenrok en zijn naam, Dr. Maarten Luther, met dien van Jonker George.
Niemand echter wist wat er met hom was geschied, en alge-moon dacht mon dat hij was omgebracht. Zijn vrienden klaagden; »Luther dood! Wie zal ons nu het Evangelie zuiver prediken ?quot; Zijn vijanden juichten. Hij zelf maakte zich de Wartburgscho rust ten nutte tot onvermoeide studie. Hier vooral kwamen zijn inzichten tot volkomen rijpheid; hier vooral werd hij tot Hervormer bekwaamd; hier schreef hij over de biecht en over de kloostergeloften, laakte de stille missen en den vernieuwden aflaathandel ; hier begon hij zijn beroemde bijbelvertaling. Dat deze arbeid hem ontzaggelijk veel moeite kostte, is licht te begrijpen. Immers Luther was Hebraicus noch Graecus , en de Duitsche taal was nog lang niet beschaafd genoeg om alle in den bijbel voorkomende begrippen juist uit te drukken. Toch deed zijn onovertroffen liefde voor dit bock hom dit reuzenwerk ondernemen.
Zooals do arbeid, was oofc de vrucht. Door onvermoeide inspanning is Luther do schepper van het Hoogduitsch prosa geworden en heeft den bijbel in aller handen gebracht. In September 1522 verscheen het N. T.; in 1534 kwam de geheele bijbel van de pers. —
Terwijl de Hervormer zijn tijd aldus besteedde, gingen de zaken te Wittenberg een verkeerden gang. Carlstadt en eenigo dwepers uit Zwickau, waaronder Storch en Stubner, door het verrezen licht verblind, bewoorden inwendige openbaringen te ontvangen ; zij predikten de grofste dwaasheden, vernielden beelden en altaren on leerden dat scholen en universiteiten onnut waren, wijl immers het evangelie voor kinderkous en eonvoudigen was.
Molanchton wist geen raad om deze bandelooze onzinnigen tot bedaren te brengen, toon Luther den 7™ Maart 1522 plotseling weder te Wittenberg verschijnt. Acht dagen achtereen predikt hij krachtig en wolsprekend, en weot het volk zoozeer voor zich te winnen dat Carlstadt en zijn aanhang de stad verlaten. Luther was een machtig prediker. Justus Jonas zogt van hem: »Hij was de voor-
104
trcffelrjksto on schoonste redenaar.quot; Hij schroef zijne reden niet b
op, maar sprak voor de vuist. Zijn woord was eenvoudig: hij quot;V lette minder op de aanzienlijken en geleerden dan op de armen
en eenvoudigen, doch allen zonder onderscheid werden geboeid d
Een opmerkelijke proeve van des Hervormers nederigheid is h dat hij niet gaarne geleerden onder zijn gehoor had. »Als ik hen
zie zoo zegt hij, »dan sla ik een kruis en dan donk ik maar ; d
Melanchton, Jonas, Pommeranus zijn er niet.quot;— 1
Intusschen waren Luther en de Prior de oenigon, die nog in
het klooster to Wittenberg waren overgebleven. Den 19cn Oktober »
1524 legden ook zij de pij af en den 27™ Juni des volgenden s
jaars trad eerstgenoemde in het huwelijk mot Katharina van \
Borra, die voorheen het nonnenkleed had godragen. (
Niet alleen zijn vijanden maar ook sommige zijner vrienden, 1
zelfs Melanchton, keurden deze daad af. Doch ten onrechte. Hij (
toch trad in het huwelijk, omdat hij ook in dezen zijn leer door zijn leven wilde bevestigen, omdat hij ook hierin mot de Eoomsche Kerk breken wildo en omdat hij het voor zich zelf noodigf keurde.
Zijn huwelijksleven was hoogst gelukkig en werd met zes kindoren gezegend, waarvan er evenwel drie stierven. Den echt noemt hij »Gods bloemen- en rozen-gaarde, waar de schoonste nagelen en rozen wassen,quot; zijn echtgenoot, zijn »boutjo,quot; wil hij niet missen, zelfs niet voor »al do rijkdommen van Venetië.quot; Ofschoon hij in alles bohalvo ruime omstandigheden loefde, was hij toch altijd opgeruimd, oen gul gastheer voor zijn vrienden en wist door zijn geestige tafelgesprekken het maal te kruiden. Hij was een groot minnaar der muziek en bospeeldo meesterlijk de fluit en de luit; ook beoefende hij tor uitspanning on met zoor goed gevolg den draaiersbeitel. »Men kan nooit weten hoe het loopt in do wereld en dan kan ik toch altijd den kost voor de mijnen verdienen,quot; sprak hij lachend, wanneer een zijner vrienden hom op do draaibank verrastto.
Voordat wij naar het einde van Luthers geschiedenis voortschrijden , zij hier nog met een enkel woord gewaagd van drie
105
belangrijke door hem gevoerde twisten, namelijk die mot Hendrik VIII, mot Erasmus en die over het avondmaal.
Hendrik VIII, koning van Engeland, destijds nog bevriend met den Paus en genegen hem van dienst te zijn, nam de leer der zeven sakramenten tegen Luther in bescherming, waarvoor Eome hem beloonde met den titel van: «Verdediger des geloofsquot;
Do bestredene antwoordt in een heftig schrijven , waarin hij de vele fouten zijner gekroonde tegenpartij bloot legt en hem do leelijkste dingen naar het hoofd werpt. —
Erasmus schreef, op aanraden van Hendrik VIII, een book »over den vrijen wilquot;, dien hij, met groote geleerdheid en beschaafdheid, tegen den Hervormer in bescherming nam. Dezo verdedigt zich in een geschrift: »Over den kneohtelijken wilquot;, dat niet minder goleerd, maar tevens vlijmend scherp was. »Gij wiltquot;, roept hij o. a. met het oog op do halfheid zijns tegenstanders, dezen toe: »Gij wilt op eieren gaan en er geen vertreden. Gij wilt iets zeggen en toch niets zeggen. Gij wilt iets besluiten en toch niots besluiten!quot; —
De laatste en meest bedroevende strijd, dien wij te noemen hebben, is die mot Zwingli.
Eeeds Caiistadt had Luthers , in den grond Koomscho avondmaalsleer bestreden door zijn meening dat de woorden : »Dit is mijn lichaamquot;, niet in letterlijken zin moesten opgevat worden. Dezo meening verbreidde zich en vond in Z. Duitschland en Zwitserland vele aanhangers. Ook Zwingli en Oekolampadius namen genoemde uitdrukking niet letterlijk op en daarom scheldt Luther hen voor dwepers en sakramentariërs, wier dwaling erger is dan die der Papisten.
In Oktober 1529 zou dit verschil te Marburg besproken worden, doch helaas ! Luther wilde geen handbreed wijken. Hij bleef bij zijn: »Dit is mijn lichaamquot; en achtte do Zwitsersche verklaring: »Dit beteekent mijn lichaamquot; ketterij. En toch had Zwingli go-lijk. Jammer , dat men hot niet eens kon worden! Nog meer jammer dat de Duitsche Hervormer zich door den Zwitserschen niet bewegen liot om althans als vrienden te scheiden ! Al aan-
106
stonds dus, na de geboorte der Reformatie, werden de Hervor-mingsgezinden verdeeld, wijl Luther zich zeiven ongelijk was geworden. Voor het overige evenwel gingen de zaken een goeden gang. Al scheen het soms, zooals onderanderen op den tweedon Rijksdag te Spiers in 1529 en op dien van Augsburg in 1530 , dat do waarheid mot geweld zou onderdrukt worden , hot eindo bewees telkens de machteloosheid harer vijanden. In 1532 kwam dan ook de godsdienstvrede te Neurenberg tot stand, waarbij den Protestanten voorloopig volkomene vrijheid werd toegestaan.
Ondertussohen had zich het nieuwe licht reeds heinde en verre verspreid. Het scheen reeds in Zweden en Denemarken , in O. Friesland en Nederland, in den Elzas en Zwabenland, en met dankbaarheid kon de Hervormer, toen zijn levensdag ton avond neigde, op zijn werk terugzien.
In het laatst zijns levens had hij met hevige hoofdpiinen en benauwdheden te kampen. Evenals Erasmus en Melanchton leed hij aan het steen en was heihaaldelijk den dood zeer nabij, totdat hij eindelijk bezweek.
In 1546 ging hij, op verzoek des Graven van Mansfeld, naar Eisleben om een geschil tusschen dezen en zijn onderdanen bij te leggen. Hier tastte hem een hevige ongesteldheid aan, die den 18™ Februari 1546 met zijn dood eindigde. Zijn laatste gebed was : »Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Gij hebt mij verlost. Heer, gij, getrouwe God.quot; Op de vraag van Justus Jonas of hij op zijn leer sterven wilde, antwoordde hij met een krachtig: »ja.quot;
Zijn lijk werd naar Wittenberg gevoerd en in de Slotkerk bijgezet, waar een koperen plaat, met een eenvoudig opschrift, zijn rustplaats aanwijst.
Den Bleu October 1821 werd het standbeeld des Reformators to Wittenberg onthuld. —
Soury heeft gezegd: »Eigenlijk is het niet zoozeer Luther, die de Hervorming, als wel de Hervorming, die Luther heeft gemaakt.quot; Zoo is het. Immers Luther was Germaan en de Germaan mint vrijheid en onafhankelijkheid. Waar het zijn godsdienst
107
goldt, duldt hij tegenspraak van niemand. Bovendien haten Germanen en Latijnen elkander. Bracht Karei de Groote do eersten tot de laatsten, door hun het Christendom te schenken, vooraf reeds was te bepalen, dat zij zich vroeg of laat van elkander zouden losscheuren. Eornes praal kan op den duur den ernstigcn Duitscher niet bevallen; de scheuring kwam dan ook, en wel door Luther.
Luther was geen geleerde, al was zijn kennis veelomvattend. Hij onderzocht niet om te weten, maar omdat zijn gemoed hem daartoe drong. In zijne geschriften bedient hij zich meestal van de Latijnscho taal , welke hij gemakkelijk, doch niet elegant schrijft. Vooral waar hij zijn moedertaal bezigt, komt zijn eigenaardig karakter uit. Hij is en blijft de man uit het volk en juist daarom heeft zijn woord op de eenvoudige schare zoo'n machtigen invloed. Vaak was hij grof en heftig, doch bedenken wij hierbij, dat zijn vijanden dit uitlokten: jgt;Hoe deemoediger ik was, hoe harder zij tierdenquot;, zegt hij. Bovendien was hij open, rond, eerlijk. Togen Hendrik VIII brengt hij in dat deze niet eerlijk had gescholden en vrij en vroolijk op hem ingehouwen. Toch was hij ook gemoodalijk, eenvoudig en naïef, getuige zijn liefde voor het huiselijk loven, voor de natuur en voor de fabel!
Vatten wij ons oordeel over hem in deze woorden samen: Luthor was groot, edel en moedig, vrij en vroom, doch hij was, evenmin als iemand, volmaakt. Eeren wij zijn nagedachtenis, door wat er goeds in hem was over te nemon! —
Toen Luther in Duitschland optrad, ontstak Zwingli in Zwitserland hot licht der Reformatie. Onafhankelijk van elkander werkten heiden aan dezelfde groote taak.
TJlrich Zwingli werd den Istcn Januari 1484 geboren in het Zwitsersch dorpje Wildhaus, waarvan zijn vader, eveneens TJlrich geheeten, Schout was. Zijn moeder heette Margaretha Meili. Op zeer jeugdigen leeftijd reeds kwam hij bij zijn oom, die Doken en Prediker te Wesen was , waar hij hot eerste onderricht ontving , ging nog als knaap vandaar naar Bazel en later naar Bern. Hier beoefende hij de oude talen met voel vrucht en toonde zich een hartstochtelijk liefhebber der muziek, zoodat hij verschillende instrumenten vaardig wist te bespelen. Wijl zijn vader bevreesd was voor den invloed , dien do Dominikaner-monniken hier op zijn zoon uitoefenden, zond hij hem naar do Universiteit tc Wee-ncn , waar hij twee jaren in de godgeleerdheid studeerde en toen naar zijn geboorteplaats terugkeerde. Spoedig echter neemt hij opnieuw den reisstaf op en trekt nogmaals naar Bazel, waaide beroemde Thomas Wyttenbach schitterde door zijn bijbelkennis en zijn vertrouwdheid met do klassieke oudheid.
Op tweeüutwinügjarigen leeftijd wordt Zwingli Pastoor te Grlarus. Met voorbeeldigen ijver zet hij hier zijn studiën voort en beoefent vooral het Grieksch , zoowel het klassieke als het N. Testamentische.
Nu aireede openbaarde hij zijn twijfel aangaande sommige dogmata , doch hij deed het bedachtzaam, dewijl hij, evenal Erasmus, toen nog van oordeel was dat de Kerk zelve hare fouten vroeger of later zou inzien en afleggen. Het bleek echter spoedig dat hij zich hierin had misrekend. Toen er namelijk in Zwitserland troepen voor.1 den Paus^werden geworven, trok hij medis op en bemerkte tot zijn smart, welk afzichtelijk zedenbederf geestelijk-
109
heid on leekeii had aangetast, zoodat hij, teruggekeerd, met dubbelen ernst ijverde tegen al wat hem Yoorkwam strijdig te zijn met de leer van Jesus.
In hetzelfde jaar, waarin Luther zijn stellingen aansloeg, werd Zwingli, na tien jaren te Glarus geweest te zijn, naar Einsiedeln verplaatst. Al aanstonds verzotte hij zich tegen do afgodische vereering van zeker wonderdoend Maria-beeld , dat in een klooster aldaar word bewaard , en werd daarin krachtig gesteund dooide ontwikkeldsten zijner gemeentenaren. Met even gelukkig gevolg bestreed hij den aflaatkramer Samson, zoodat deze moest aftrekken. In zijn verdere pogingen echter, om nog vele andere misbruiken uit te roeien, stuitte hij op de tegenwerking van den Bisschop van Konstanz , waarom hij besloot zijn betrekking te laten varen eu als vrij man en Hervormer naar het liberale Zurich te vertrekken.
Hoe hij hier zal arbeiden, blijkt al aanstonds toen hij zijn hoorders meedeelt, dat zijn eenig doel is hun het evangelie te prediken en hou tot Jesus te leiden, waarom hij aanvangt met de geregelde behandeling van al de boeken des N. ï.
Zijn woord is zoo warm, krachtig en aangrijpend, dat zijn hoorders in hem een heraut der waarheid erkennen en zich geheel aan hem overgeven.
Niet alleen door zijn woord, maar ook door zijn pen tracht hij waarheid en licht te verspreiden. Hij verzet zich tegen het vasten, in een geschrift: »Over de keuzo der spijzenquot;, en tegen den dienst in vreemde legers, waartoe zijn landgenooten zich maar al te veel laten gebruiken. »Bebouw liever uw eigen akkersquot;, roept hij hun toe, »dan als huurlingen die van uw eveumensch te verwoesten.quot; Toen de Bisschop van Konstanz , voor Zwinglis invloed beducht, de geestelijken tegen die nieuwigheden waarschuwde , boden de Hervormer en ziju volgelingen den Kerkvorst een adres aan, waarin zij afschaffing van misbruiken, vooral van het celibaat, verlangden. En hier voegde Zwingli reeds aanstonds de daad bij het woord, door het heimelijk aangaan van een huwelijk met Anna lleinhard, weduwe van Johannes Meijer van Kronau ,
110
welke verbintenis hij eerst een jaar na de voltrokking openbaar maakte. Waarom hij niet terstond openlijk met zijn huwelijk voor den dag trad ? Misschien wel uit vrees; mogelijk ook om niemand te ergeren.
Dat het verzoekschrift van Zwingli en zijn geestverwanten bij de geestelijke overheid weinig gehoor zou vinden, was reeds vooruit te zien, doch te meer steun vond het bij den Eaad der stad, die bepaalde, dat alle geestelijken hun prediking op den bijbel zouden gronden. Een bepaling wel is waar , die geheel buiten de bevoegdheid van den Eaad lag, doch die niettemin bewees, dat de Hervorming te Zurich vruchtbare aarde vond.
In andere kantons echter stonden de zaken minder gunstig; te Lucern werd zelfs een verbod uitgevaardigd tegen alle onrust-verwekkende prediking, en tal van geestelijken, die het met Zwingli eens waren, werden op verschillende plaatsen uit hun ambt ontzet.
Opdat de waarheid van zijn streven moge blijken, vraagt Zwingli den Eaad verlof zijn leer in een openlijk twistgesprek te mogen verdedigen. Dit wordt hom vergund. Den 29«quot; Januari 1523 vereenigen schier zeshonderd personen zich in de vergaderzaal van den Eaad, doch hoewel er vele Eoomschgezinden tegenwoordig zijn, durft niemand Zwingli aan te vallen. Hij had zijn loer in zevenendertig artikelen saamgevat, waartegenover alleen de Vikaris Paber, die ten slotte hot woord nam, protesteerde, door zich op de Kerk en de overlevering te beroepen, zonder meer. De uitslag was dan ook volstrekt niet twijfelachtig. ledor gevoelde dat Zwingli de zegevierende partij was, waarom de Eaad besloot, dat hij op don tot nog toe gevolgden weg zou voortgaan, en het vroeger genomen besluit, dat alle geestelijken zich aan don bijbel zouden houden, bekrachtigde.
Van nu aan maakt de Eeformatie rouzonschroden: vele Priesters huwen; tal van nonnen en monniken verlaten do kloosters; het kerkgezang wordt in de volkstaal gezongen; het lezen van do mis wordt afgeschaft; bijbeloefeningen worden allerwogo gehouden. Doch zooals gewoonlijk bij alle hervormingen was ook
hier veler ijver te groot. Onder aanvoering van den schoenmaker Nikolaas Hottinger, begint men de beelden op pleinen en openbare plaatsen te vernielen. Wel wordt dit vernielingswerk gestuit, doch do Raad besluit, mede door de van elders tegen de nieuwigheden ingevoerde klachten daartoe genoopt, tot oen tweede godsdienstgesprek over de beelden en de mis. Don 26eii Oktober 1523 komen eon groot aantal belangstellenden, hoofdzakelijk aanhangers dor Reformatie bijoen en kouren onvoorwaardelijk den beeldenstorm af ; men wil do beelden ter wille van de zwakken, wel laten, maar men verzet zich met kracht tegen het aanbidden der boelden zelf, en verder wordt het aan de konscientifin der geestelijken overgelaten of zij al of niet de mis willen lozen.
Het duurt echter niet lang, of do gemeente zelve dringt er bij den Raad op aan dat do beelden zullen verwijderd worden , aan wolk verlangen wordt gehoor gegeven. Nu wordt alles hervormd : do kloosters worden opgeheven; do kloostergooderon komen ten bate der armen of dor scholen, en op Witten Donderdag van het jaar 1525 wordt hot Avondmaal weder voor het eerst in zijn ouden, eenvoudigen vorm in Zurichs Kathedraal bediend.
Omstreeks dezen tijd verschoen tevens des Hervormers voor-treffelijk werk: »De vera et falsa roligionequot; (Over don waren en den valschon godsdienst), alsmede Luthers bijbelvertaling, in het Zwitsersch dialekt.
Gaan wij den strijd over het avondmaal, waarvan wij bij de behandeling van Luthers leven aireede hebben melding gemaakt, hier stilzwijgend voorbij, een enkel woord dient toch gezegd te worden over zijn gesprek mot de Wedordoopors.
Onder aanvoering van Koenraad Grebel en Felis Manz, waren or ook te Zurich onberaden en onstuimige dwepers, die van geen langzame Hervorming wilden weten. Zij verwierpen den kinderdoop en brachten door hun onheilsprofetiën de gansche stad in rep en roer. Den 17™ Januari 1525 had er een gesprek plaats tusschon Zwingli en hen, waaruit eerstgenoemde als overwinnaar keerde, en tengevolge waarvan do Raad besloot dat elk zijn kinderen moest laten doopen of do stad verlaten.
112
Op verzoek der Wederdoopers volgde er in November deszelfden jaars nog een tweede gesprek met Zwingli, waarvan echter liet eenig gevolg was dat genoemde bepalingen werden gehandhaafd.
Voorloopig hielden de tegenstanders zich nu rustig, doch eerlang staken zij opnieuw het hoofd op en dreven hunne woelingen zoo ver, dat hun aanvoerders óf verbannen óf gedood werden, hoewel tegen den verklaarden zin des Hervormers. —
Wijd en zijd had zich intusschen Zwinglis invloed doen gevoelen , niet alleen in Zwitserland, maar ook ver daarbuiten; alleen de kantons Uri, Schwijz, Unterwalden, Lucern en Zug bleven zich nog tegen de Hervorming verzetten.
Op aanraden van Zwingli grijpt men naar de wapenen om hen tot rede te brengen, maar de zwakkere vijand weet het tot een wapenschorsing te leiden, tot hij , beter toegerust, den strijd aanvaardt. Aan de zijde van Zurich staan Bern, Appenzoll, Mühlhausen en Bazel. Zwingli wil niet te huis blijven, maar verzelt, na een aandoenlijk afscheid van zijn vrouw en zijn vier kinderen genomen te hebben, het leger , dat alles behalve voltallig en geordend is. Bij Kappel komt het tot een treffen. Bloedig is do strijd. Een oogenblik weifelt do krijgskans , maar de overmacht der vijanden is te groot: de Hervormden worden verslagen. Talrijk zijn de dooden en onder hen vindt men ook den jeugdigen Hervormer. Terwijl hij een stervende toesprak, had oen steen hem ter aarde geworpen , waarop een soldaat hem mot oen speer treft. Zooveel zijn krachten het toelaten, sleept hij zich naar een boom, waartegen hij leunt. Hier vindt hem de vijand en vraagt hem of hij wil biechten, waarop hij het hoofd schudt. »Sterf dan, hardnekkige ketter!quot; wordt hem toegesnauwd , terwijl oen dolk zijn borst doorstoot. Eerst latei; ontdekte men wie deze doode was; men deelde zijn lijk in vieren , waarna het verbrand en de stof met zwijnenasch vermengd werd. (1531).
Zoo stierf Zwingli, de minst bekende doch de uitnemendste dei-Hervormers. Geleerd als Erasmus, overtrof hij dezen in belangstelling. Koen als Luther, was hij minder hevig. Zacht-
113
moedig als Molanchtou, was hij niet zoo bevreesd; ijverig als Kalvijn, was hij vrij van diens stroefheid. Overal was Zwingli op zijn plaats : in het huisvertrek, in de raadszaal, op de studeerkamer, op den kansel. Hoe groot zijn invloed ook ware , toch bloef hij nederig. Hoe Luther, die hem meestal met minachting «Zwingelquot; noemt en hem nergens waardeert, hem ook miskenne, toch slaat hij nooit een ongepasten toon aan, ja, dient zelfs zijn tegenstander van goeden raad. »Vrijheid bovenal!quot; is zijn leus en daaraan blijft hij getrouw, ook al komt Rome tot hem met een kardinaalshoed. Meer dan iemand was hij de man van den nieuweren tijd. Luther stond met zijn duivelgeloof en andere ongerijmdheden nog aan het eind der middeneeuwen. Zwingli staat aan den aanvang der nieuwe periode. Hij zweert evenmin bij do letter des bijbels, als bij de letter van een Pauselijk dekreet, maar laat de rede heerschen. Hij verdoemt niemand , maar waardeert ieder. Zoo iemand dan was Zwingli, ondanks de zonden en afdwalingen zijner jeugd, een man vol van heiligen geest.
Johannes Kalvijn werd den lOeu Juli 1509 te Noyon in Picardiü geboren. Zijn vader, de Prokureur-fiskaal Gerard Kalvijn, voedde hem streng op; zijne wel wat dweepzieke moedor, Johanna Le-francq, boezemde hem eerbied voor het Opperwezen in : meermalen zelfs deed zij hem in de open lucht ouder den helderen starrenhemel nederkniolen.
Daar hij al vroeg een ernstigen aard openbaarde, besloten zijne ouders hem voor don geestelijken stand op te leiden en zoo verkroeg hij door voorspraak, reeds op twaalfjarigen leeftijd een UeeUlengalerij. S
114
kapelaans-plaats, welker dienst natuurlijk door een ander werd cl
Toon niot lang daarna in zijn woonplaats een hevige pestziekte v
woedde, ging hij naar Parijs, waar hij bij een oom zijn intrek v
nam, on zoo vlijtig studeerde, dat hij op zijn achttiende jaar als v
leeraar naar Marteville, kort daarop naar Pont-l'Evèque vertrok. h Hier komt hij in konnis met Olivetanus, die hem met den bijbel
bekendmaakt. Dagen achteroou wijdt hij zich nu aan hot onderzoek o
van dit book, on dra wordt het hem duidelijk, dat hij hot geheel cl
cons is mot de tot nu toe door hem verachte Hervormers. 1
Wat zal hij doen ? .. .. Zal hjj, in spijt van zijne overtuiging, 1
toch de Kork blijven dienon ? . . . . Noen ! dit kan, dit wil hij niet. c
Hij legt zijn ambt neder en wijdt zich aan de rechtsgeleerdheid. 2
Tot dat einde begeeft hij zich naar do Universiteit te Bourges , 1
waar hij den warmen vriend der Hervorming, Melchior Wolmar, i
loort kennen, door wiens omgang hij zich nog sterker tot de i
niouwe leer voelt aangetrokken. Opnieuw zal hij den kansel beklimmen. Hij keert naar Parijs terug en sluit zich bij de vrienden on voorstanders der Reformatie aan. Onbevreesd voor vervolging voert hij in do geheime samenkomsten der Horvormings-gozindon het woord, maar weldra wordt hij ontdekt on vervolgd, waarom hij de wijk neemt naar Bazel, dat alle vluchtingen gastvrij ontvangt. Hier komt hij in kennis met Erasmus, ondor wiens leiding hij zijne studiën, vooral in de Hebreeuwsche taal voortzet. Hier ook schrijft hij zijn beroemde Christianae lidigioniu Inslitutio, »Onderwijs in den christolijken godsdienst,quot; welk werk in 1535 in druk verschijnt. Hij draagt het op aan den Koning van Frankrijk, dien hij hierdoor bekend wil maken mot do leerstellingen, die in zijn land mot govangonis en ballingschap, ja met den dood worden gestraft. Dit beroemde werk, waarvan in 1576 te Dordrecht de oorsto Nederlandscho vertaling verschoen, werd ach toroen volgens in verschillende talon overgezet.
Daar hij ook in Italië het licht dor Hervorming wil doen schijnen , begeeft hij zich naar do verlichte Hertogin van Ferrara , Eenata, Reuéo do Franco, dochter van Lodowijk XII. Hoewel
115
dczo liem niot ongeuegeu is cn zelfs zijn ouderriclit verlangt, maakt de Reformatio er toch weiuig opgang. Na drie maanden vertrekt hij weder naar zijn vaderstad , maar zich ook hier niet veilig achtende, wil hij of te Straatsburg of te Bazel tijdelijk verblijf nemen. De door den oorlog onveilige wegen verplichten hem door Savoye naar Zwitserland te gaan.
In Augustus 1536 komt hij te Genève, met het doel den volgenden morgen verder to reizen. Doch nauwlijks heeft Farel, de beroemde grondlegger der Geneefscho Seformatie, zijn aankomst vernomen , of hij begeeft zich tot hem on zoekt hom te bewogen zich hier to vestigen. Te vergeefs ! Kalvijn wil reizen on aldus de waarheid verkondigen. Maar zoo spoedig laat Farel zich niet afschrikken. »In naam van God, den Almachtige,quot; roept hij uit, »zoo gij, in oen tijd van zoo grooten nood, niet met ons aan het werk dos Heereu wilt arbeiden , dan vorklaar ik u dat gij niet de eer van Christus, maar uw eigene eere zoektquot;. Dit treft doel: Kalvijn besluit te blijven. Eorst wordt hij leer-aar in do godgeloordheid, later predikant.
Met Farel stelde hi] eon geloofsbelijdenis op van eenentwintig artikelen , alsmede oou kerkordening, welke door den Genoofschen Eaad werd bekrachtigd. Het gevolg hiervan was: groote tegenstand van de zijde dor Libertijnen, een loszinnige partij, die Kalvijns tucht veel te gestreng achtte en overal do gemoederen tegen den Hervormer opzweepte. Voeg hierbij dat Kalvijn zich verzette tegen den Eaad, die, in navolging van Lausanne en Bern , ook te Genève veranderingen van kerkelijken aard wilde invoeren, en gij begrijpt dat hij wegens wederspannigheid tegen de Overheid word veroordeeld om binnen twee dagen Genève te verlaten.
Hij ging daarop naar Straatsburg , waar men hem mot open armen ontving. Ook hier voort hij zijn kerkordening in, en met beter gevolg. Do kerkeraad wordt samengesteld uit predikanten en gemeentenaren, terwijl onwaardige leden door den ban van de gemeente worden afgesneden.
Hier , te Straatsburg trad Kalvijn , negenentwintig jaar oud ,
*
116
in het hnwolijk met Ideletto de Bures, een weduwe, welke eclit met negen kinderen werd gezegend. —
Nadat onze Hervormer Genève had verlaten, richtte Kardinaal Sadoleto een schrijvon aan deze gemeente, om haar, zoo mogelijk , tot den schoot der Moederkerk terug te brengen. Doch zijn pogen mislukte, dank zij vooral Kalvijns afdoende beantwoording van den brief des Kerkvoogds !
Ondertusschen was te Genève de oude vriendschap en genegenheid voor Kalvijn weder opgewekt, zoodat in 1540 de Raad hem uit zijn ballingschap terugroept. Noode ziet Straatsburg, dat hem het burgerrecht aanbiedt, hem vertrekken en Genève viort bij zijn terugkeer feest.
Zijn eerste werk was het invoeren zijner kerkordening. Een door hem in het leven geroepen Konsistorie heeft het opzicht over der christenen geloof en wandel: wijn- en speelhuizen worden gesloten, alle luidruchtige vermaken verboden, onzedelijkheid streng gestraft.
Groot was do invloed, dien de Hervormer zich door zijn veelomvattende en onvermoeide werkzaamheid verwierf, al bleven dan ook Koomscheu en Libertijnen zijn vijanden.
Wil men zich cenig denkbeeld zijner uitgebreide werkzaamheid maken, dan bedenke men, dat hij schier dagelijks predikte, driemaal in de week voorlezingen hield en toch nog tijd vond tot het schrijven van een Katechismus en het verklaren van tal van bijbelboeken. Bovendien houde men in het oog, dat hij de algemeene vraagbaak was en aangaande alle gewichtige zaken werd geraadpleegd.
Reeds zeer spoedig na zijn terugkeer had hij een aanvang gemaakt met het houden van godgeleerde voorlezingen. Vau alle kanten verzamelden zich tal van vreemdelingen om ziju wijsheid te hooren en door hem tot predikant te worden gevormd, hetgeen aanleiding gaf, dat Kalvijn den Raad aanzocht tot het oplichten eener Hoogeschool, die werkelijk, dank zij vooral de vrijgevigheid van Bonnivard, ten jare 1558 tot stand kwam, met Kalvijn als een harer Professoren.
Hoe onvermoeid Kalvijn ook was in den arbeid, toch was hij
117
uitermate zwak van lichaam, on vooral in het laatst van zijn leven werd hij herhaaldelijk door afmattende koortsen geteisterd. Den 6™ Februari 1564 beklimt hij voor het laatst den kansel. Met Paschen laat hij zich naar de kerk dragen, waar zijn vriend en ambtgenoot Boza het avondmaal bedient. Eenige dagen latei-neemt hij afscheid van den Eaad, van Hoogleeraren en predikanten en op den avond van den 27™ Mei daaraanvolgende legt hij het stoffelijk hulsel af. —
Hoofdzakelijk in drie punten heeft Kalvijn een besliste meening verkondigd; lo. Over de verhouding van de Kerk tot den Staat, 2». over de Praedestinatie, en 3quot;. over het avondmaal.
In het eerste erkent hij niet, zooals Luther en Zwingli, dc meerderheid van den Staat boven de Kerk. Beiden staan bij hem op ééne lijn. Al heeft de overheid voor het heil der Kerk te waken, toch heeft zij in bepaald Kerkelijke zaken, als daar zijn: de leer, de tucht en dergelijken, niets te zeggen.
Wat het tweede aangaat, wandelde hij in hot voetspoor van Pau-lus en Augustinus, al ging hij veel verder dan zij. Hij leerde namelijk , dat God van eeuwigheid sommige menschen ter zaligheid, andoren ter verdoemenis had bestemd. Dit laatste, de voorbeschikking tor verdoemenis, werd door geen zijner voorgangers zóó onbewimpeld geleerd als door hem. Hij had gelijk , als hij zelf dit Godsbeslnit een »decretum horribilequot; noemde.
In zijn avondmaalsleer ten slotte staat hij tusschen Luther on Zwingli, dichter bij den eerste dan bij den laatste , hem in onbestemdheid en onduidelijkheid nog overtreffende. —
Wij mogen dit hoofdstuk niet sluiten zonder , althans met een enkel woord , gewag gemaakt to hebben van oen daad, welke in dos Hervormers levensboek een zwarte vlek hooft geworpen. Wij bedoelen do voroordeeling van Servet.
Michael Servet, geboren to Villa Nueva in Arragon, had, ofschoon rechtsgeleerde, grooten smaak in godgeleerde studiën. Hij was geheimschrijver van Karei V, uit wolk ambt hij echter word ontslagen, nadat hij oen geschrift togen do leer der Drio-eenhoid had uitgegeven.
118
Naar Parijs vertrokken bestudeert hij nu de geneeskunde en vestigt hij zich later als arts te Vienno. Intussclien werkt hij aan zijn Restitutio Christianismi, »De herstelling des Christen-domsquot; , waarin hij loert, dat de Zoon en de Geest slechts open-haringen der Godheid zijn en geenszins op zichzelf bestaan. Het oude geloof, zegt hij , vereert eigenlijk niet God, maar een driekoppig monster. Zijn boek wordt bekend en de schrijver gevangen genomen. Gelukkig evenwel ontkomt hij en wil nu over Genève naar Italië vluchten. Doch ter nanwernood is hij op Geneefschen bodem aangekomen, of Kalvijn laat hem in hechtenis nemen. Zekere de la Fontaine, een leerling van den Hervormer, brengt achtendertig punten van beschuldiging tegen hem in; de ongelukkige wordt ter dood veroordeeld en de 27e Oktober ziet hem tot asch verteren. —
Deze gestrengheid , door Kalvijn hier getoond, vinden wij overal bij hem terug. Hij was een logische, konsequente geest, dio wist wat hij wilde en voor niets terugdeinsde, als hij meende dat de waarheid daardoor zou gebaat worden. Doch al respecteeren wij dit karakter, wij kunnen hem er niet om lief hebben. Zijn strengheid en zijn heei schzucht stooten ons af. Willen wij echter billijk zijn, dan mogen wij nooit vergeten dat hij in do zestiende en niet in do negentiende eeuw leefde.
Haddeu wij alreedo gelegenheid op te merken, dat vóór do Reformatio velen in oris land geen vrede meer hadden met de loer dor Alleen-zaligmakende Moederkerk , dan kan het ons ook niet bevreemden, dat de beweging, door Luther in het leven geroepen, ook hier tal van aanhangers vond.
Maar waar do Hervorming vrienden maakte, daar maakte zij ook slachtoffers, en hun aantal bedroeg duizenden. Wie siddert niet bi] de namen van Alva, Del Eio en de Vargas? wie huivert niet bi] dc gedachte aan bloedplakkaten, bloedraad en brandstapels? wie hoort nog niet het kermen der duizenden, die als offers der inquisitie in do vlammen omkwamen? —
Ons bestek gedoogt niet van al die offers te gewagen, en daarom kiezen wij uit die duizenden slechts een enkelen. Wij toeven een oogenblik bij den eersteling iu N. Nederland, die zijn liefde voor de Hervorming met zijn bloed betaalde, bij Jan van Woerden, later Jan de Bakker, in hot Latijn Johannes Pistorius genoemd.
In 1498 werd Jan Dirkszoon, koster der parochie-kerk te Woerden , een zoon geboren. Hoewel deze Jan Dirkszoon een vrijzinnig man was, zooals kan blijken uit zijn vriendschappelijken omgang mot Erasmus, wilde hij toch dat zijn kind priester zou worden. Dit kind kreeg in het Fraterhuis te Utrecht, onder leiding van den liberalen Eektor Johannes Rhodius, zijn eerste opvoeding, ging vervolgens naar Leuven en keerde toen in zijn vaderstad terug. Na voleindigde studio werd hij , meer om aan het uitdrukkelijk verlangen zijns vaders te voldoen dan uit eigen genegenheid , te Utrecht tot priester gewijd, en daarop den Pastoor van Woerden als helper toegewezen.
Daar hij de fouten der Kerk helder inzag en den hervormingsideeën zeer genegen was , kon hij onmogelijk de beschuldiging van ketterij ontgaan, wolko hem dan ook al spoedig door Utrechts
120
Geestelrjkhoid naar hot hoofd werd geworpen. Zij daagde hem Maa
voor haar rechterstoel, waar hij echter niet verschoon, maar liever gelo
in vrijwillige ballingschap henentrok. Hij bezoekt Wittenberg, Lu- ketl
thers woonplaats, het brandpunt der Eeformatie , en aanstonds is \
hij geheel gewonnen voor de goede zaak. Te Woerden teruggekeerd, der
wordt hij opnieuw, doch ook nu zonder er gehoor aan te geven, wei
voor de rechtbank der Stichtsche Geestelijkheid gedaagd. Aan- Goi
vankelijk trekt hij predikend rond, doch weldra legt hij zijn ambt 1
neder, huwt en voorziet in zijn onderhoud door uitoefening van Di' hot bakkersbedriji. Sedert heet Jan van Woerden: Jan do Bakker.
Hoewel hij zich nu van het prediken in het openbaar onthield, en werd hem hot zwijgen toch woldra onmogelijk, toen de aflaat- do handel, die, zooals wij weten, ook Luther tot spreken had ge- mi dwongen, ook te Woerden werd gedreven. Mot kracht trekt hij mi daartegen te velde, en met zoo goed gevolg dat velon zich van bi de Kerk afscheiden. De Pastoor van Woorden zag natuurlijk met oc leede oogen zijn kudde verminderen eu klaagde den oproerprodikor aan , eerst bij het stadsbestuur, eu toen dit niet baatte, bij do zi Landvoogdes Margaretha van Oostenrijk. Op haar bevel werd k Jan de Bakker in de maand Mei van het jaar 1525 opgelicht en op de Voorpoort te 's-Gravenhago gevangen gezet. d Den 14™ Juli verschijnt Johannes voor zijne rechters, waaronder a wij den beruchten Ruard Tapper, Nikolaas Copinus van Bergen c' on Godschalk Rosemond , allen Leuvonscho Hoogleeraren , aantreffen. c Men handelt voornamelijk over het gezag der Schrift en over \
dat der Kerk , over het huwelijk, hot vasten en andere kerkelijke instellingen.
Wat Pistorius aangaande het gezag der Kerk geloofde wordt ons duidelijk uit zijn protest, dat aldus luidde: »Ik protesteer openlijk voor u, dat ik niet heb voorgenomen iets te definiöeren of staande te houden, dat in de H. S. niet is uitgedrukt, in dien verstande als de Heilige Geest, die haar gedicteerd heeft, haar wil verstaan hebben; tot uitlegging waarvan wij geene andere woorden hebben te gebruiken, dan waarin do Schrift zelf is vervat.
121
Maar in audore zaken geloof ik al wat de heilige, katholieke Kerk gelooft, waarom ik ook vervloek alle loeringen der menschen en ketterijen, die tegen Gods woord strijden. Zietdaar mijn protest!quot;
Verlangen de rechters te weten, hoe hij, zonder voorlichting der Kerk, kan uitmaken welke boeken aan te nemen of te verwerpen zijn , dan beroept hij zich volkomen juist op den geest Gods, die in den mensch getuigenis aflegt, en die boven de Kerk staat.
Het tweede punt, dat werd behandeld, was het priesterhuwelijk. Dit was te verwachten , aangezien de beschuldigde gehuwd was.
Ter zijner verdediging beriep Johannes zich op 1 Cor. 7 : 2, 9 en 35. Hij achtte dat wederrechtelijk dwingen tot den ongehuw-den staat »een strik over iemand werpen.quot; Hij was gehuwd, ja, maar dit achtte hij boter dan het bedrijven van ontucht, dat men maar al te veel bij do priesters vond, die dagelijks hun zonden biechten om straks opnieuw te zondigen, hetgeen alles maar oogluikend toegelaten werd.
Dat hij hierin niet te stout oordeelde, bleek duidelijk uit do verzuchting van een dor rechters: » Dat do man liever met tien lichtekooien hadde geleefd, iu plaats van in het huwelijk te zijn getreden !quot;
Daarna werd nog gehandeld over de sakramenten, het vasten, de vierdagen en dorgelijken. Op alle vertoogen der rechters dienaangaande antwoordde Johannes: »Hot is mijn vaste overtuiging dat geen Kerk den mensch hinden mag.quot; —
Het spreekt wel van zelf, dat Pistorius destijds nog niet tot die helderheid van inzichten was opgeklommen , waarin wij ons thans mogen verheugen, maar in elk geval stond hij ver boven zijn rechters, die hem ter dood veroordeelden. —
Vreeselijk was het lijden, dat de godsdienstige man, vooral gedurende de laatste maanden zijner gevangenschap, te verduren had. Opgesloten in een vuil hol, in gezelschap van een tiental misdadigers , werd hij dag en nacht geplaagd door het meest afzichtelijk ongedierte , terwijl het ademhalen hem door de onreine atmosfeer schier onmogelijk werd gemaakt.
Hier ligt hij , overgelaten aan zijn overpeinzingen. In verbeelding ziet hij zijn gade, die hij hulpeloos zal achterlaten; de
122
snikkon zijner moeder treffon zijn oor, cn het beeld van zijn vader, wien men, om de zoogenaamde misdaad des zoons, meedoogen-loos uit zijn ambt heeft gestooten, rijst hem voor don geest. Zal hij zich gewonnen geven ? Zal hij het oor leenen aan de ontelbare malen herhaalde noodiging om terug te keeren in de armen der Moederkerk ? Mag hij met volle bewustzijn al do zijnen in hot ongeluk storten? O God, wat lijdt hij voel! Maar toch, hij blijft staan, vast in zijn overtuiging: »Ik wensch vader en moedor, huisvrouw en akkers te verlaten om Christus' wil.quot;
Wie zal loochenen , dat er een edele ziel huisde in het kloek lichaam van dezen zevenentwintig-jarigen man ! Wie zal niet de nagedachtenis zogenen van dezen eersten dor N. Nederlandsche bloedgetuigen! —
Hoe afzichtelijk zijn verblijf ook wezen mocht, zijnen rechters schoen hot nog te goed toe voor een aartsketter, on daarom werd hij, eenige dagen voor zijn dood, aan handen en voeten gebonden, in een onderaardsch kerkerhol geworpen , waar hij, daags voor de voltrekking vau zijn vonnis, door zijn vader word bezocht. Deze, wel verre van gelijk men had gemeend, bemin zijn geloof te doen wankelen, sprak: sWoes wolgemoed, mijn zoon; ga voort in hot goede; ik ben bereid, naar Abrahams voorbeeld, mijn lieven zoon , die nooit iets togen mij misdeed , op te offeren.quot;
Don volgenden dag had do terechtstelling plaats.
Voor het Prinsenhof zien wij oen hooge stellage, waarop de rechters en eenige andere aanzienlijken en geestelijken hebben plaats genomen. In het midden verheft zich een spreekgestoelte, waarop door oen Franciskaner een leerrede naar Hand. 3 : 17 wordt uitgesproken, en tegenover dezen staat Pistorius, met het ambtsgewaad eens Priesters omhangen. Stuk voor stuk wordt hot hem, telkens onder hot uiten eener vlookspreuk, door don Bisschop afgenomen, in plaats waarvan men hem een kort, geel kleed om do schouders hangt, en een zotskap van dezelfde kleur op hot hoofd plaatst. Dan slaat men den wog in naar den brandstapel, die op do Plaats zijn offer wacht.
I
123
jr, Po gevangenpoort voorbijgaande roept do veroordeelde zijn me-
n- degevangenen toe: »Lieve broeders, ik heb mijn voet nn gezet
3t. op don dorpel van mijn martelaarschap. Hebt goeden moed, op-
Ie gewekt door mijn voorbeeld, als sterke helden van Christus!
lo Verdedigt de evangelische waarheid tegen allo ongerechtigheid!quot;
n Hierop wordt geantwoord met een: »Heer, o God, nloven wij!quot;
en met oen: »0 zalig feest der martelaren!quot; a Johannes treedt vervolgens naar den paal, logt onder den uit
roep: gt;Hoor Jesus, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij !c doen!quot; den strop om den hals, ou als do scherprechter dien toc-
t trekt is: »0 Jesus Christus, Zoon van God, gedenk mijner, ontferm
3 u mijner!quot; het laatste woord, dat don martelaar van do stervende
lippen komt.
Zijn lijk werd dienzelfden dag, den 15™ September 1525, tot asch verbrand. Wie ooit hot stedeke Woorden bezoekt, hij ga ook naar do Lutherscho Kerk aldaar en wijde in do konsistoriekamor oonigo oogonblikkon zijn aandacht aan het afbeeldsel van Johannes Pistorius!
Wie protestant wil wezen, hij boude de nagedachtenis van mannen als Jan de Bakker in eero! —
Eoeds vóór Monno Simons waren er doopsgezinden, zoowol in de Z. Nederlanden als in Friesland, Overijsel en Holland. Hoewel zij over den doop anders dachten dan Luther, sloten zij zich toch gaarne bij de Hervorming aan. Wanneer en door wien do nieuwe denkbeelden bij hen ontstaan waren, is niet met zekerheid te zoggen. In de Zuidelijke Nederlanden kon do geest der Begijnen cn Lolhardon , die daar voortleefde, hen op hot spoor gebracht hebben, doch do meer noordelijk wonende doopsgezinden waren nooit met do kotterscho sokten der middeneeuwen in aanraking geweest, zoodat deze allerwaarschijnlijkst alleen door eigen onder-
124
zoek en nadenken tot andere inzichten gekomen zijn en dientengevolge met Hornes Kerk gebroken hebben. Zij stelden den H. Geest boven de kerkleer, en konden niet instemmen met de leer dat de doop op zich zelf voldoende was om iemand tot christen te maken; hiertoe was meer noodig, meenden zij. Nog beweerden zij dat er onder christenen gelijkheid moest wezen: had Jesus niet gezegd: »Eén is uw Meester en gij allen zijt broeders!quot;?
Do vrome zin dezer doopsgezinden openbaarde zich vooral in hun maatschappelijk leven. Kalmte, ingetogenheid, nederigheid, godsvrucht sierden hen, en terecht getuigt een tijdgenoot: »Zij stonden bereid voor Christus en zijn woord, leidden een godvruchtig leven in de vreeze Gods, dienden hunne naasten in de liefde, droegen hun kruis, zochten aller menschen welvaart en zaligheid, hadden gerechtigheid en waarheid lief.quot; Jammer, dat zij hun standpunt niet immer zoo zuiver bewaarden! Niet weinigen hunner toch sloten zich later aan bij dc beruchte Weder-doopers, die do Hervorming hebben onteerd, die te Wittenberg ouder Carlstadt en de Zwickauer profeten 1), te Munster onder den Haarletnschen bakker Jan Matthijszen en Jan Beukelsz van Leiden (1534), te Amsterdam, met Jan van Galen aan het hoofd, (1535) niet slechts do grofste dwaasheden pleegden, maar ook de onzedelijkste schandalen vertoonden en de gevaarlijkste stellingen predikten. Zij droomden van een duizendjarig Rijk, wilden gemeenschap van vrouwen en goederen, verwierpen alle wetenschap, haatten alle beschaving en leefden zoo bandeloos mogelijk.
Hoe vreemd het op het eerste gezicht moge schijnen, dat vrome doopsgezinden zich bij deze woestelingen aansloten, toch is dit wel te begrijpen. Immers ook zij hoopten op een beteren toestand, ook zy haakten naar vrijheid, ook zij verwierpen den kinderdoop. Bovendien, beriepen niet de Wederdoopers zich even goed als zij op den bijbel, tot staving hunner bandeloosheid? Gelukkig evenwel scheidden de doopsgezinden zich weldra weder van deze dweepzieke heethoofden af. Zij droomen niet meer van een aardsch Messias-
Zie ons Hoofdstuk quot;Lutlicr,quot;
125
rijk, verlatou zich niet langer op valsche profetiSn, maar loven vroom, gelijk weleer. —
De stichting hunner broederschap danken de Doopsgezinden aan Menno Simons en Dirk Philips, waarom wij het leven van eerstgenoemde hier in korte trekken willen beschrijven.
Menno Simons werd ten jare 1496 te quot;Witmarssum in Friesland geboren, waar men nog het huis aanwijst, waarin zijne ouders, die even als de ouders van allo Hervormers burgerlieden waren, gewoond hebben. Hij kiest den geestelijken stand en wordt op achtentwintigjarigen leeftijd benoemd tot Kapelaan te Pingjum, een dorp niet ver van zijn geboorteplaats. Hoewel hij een goed geestelijke is, voedt hij toch twijfel omtrent de waarheid van menig kerkelijk leerstuk, en kan o. a. de leer der transsubstantiatie maar niet aannemen. Ten einde hieromtrent meerdere zekerheid te erlangen, begint hij met ijver den bijbel en vooral het N. T. te bestudeeren, waarvan hij eigenlijk weinig of niets wist, daar hij zich meer met kerkelijke formulieren dan met de bron der godsdienstwetenschap zelf had bezig gehouden. En nu hem voor het eerst deze bron zelf ontsloten is , ontwaart hij al heel spoedig dat Romes Kerk in menig opzicht dwalende is.
Intusschen verwisselt hij Pingjum met Witmarssum, waar de eerste twijfel omtrent den kinderdoop bij hom oprijst, ten gevolge eener treurige gebeurtenis : To Leeuwarden namelijk had zekere Sicke Snijders zich laten herdoopen , en werd tot straf daarvoor onthoofd, welk vonnis hij kalm en gelaten onderging. Menno woonde de terechtstelling bij, die op hem een zeer diepen indruk maakte. Hij besloot do leer van het Nieuwe Testament aangaande den doop te onderzookon, en komt, na ernstig nasporen tot hot besluit, dat de doop van volwassenen geenszins verwerpelijk is.
Ondanks zijn zucht naar onderzoek blijft hij toch in de Eoomsche Kerk, tot dat oen krachtiger bewoogroden hem aanspoort haar te verlaten.
In 1536 was Friesland het tooneel van den strijd tusschen don Stadhouder en de Wodordoopers , die zich van het Olde-klooster haddon meester gemaakt. Menno, die in dezen kamp niet slechts
126
vele zijner vrienden, maar ook zijn brooder zag vallen, betreurde zeer, dat do Wedordoopors aldus te werk gingen, en zoowel bier als te Munster zoo seliaamteloos buisbioldon. Hij voelt zicb gedrongen zijn rustige pastorie te verlaten, zijn priesterlijk ambt neer te leggen en openlijk tegen bunne geestdrijverij op te komen, om voortaan, zooals bij zelf zegt, »zicb in alle ellende en armoede onder bet drukkend kruis vau Christus te begeven.quot; Hij wil Hervormer der Wedordoopors worden, bunuo dwalingen uitroeien, bun dwoepzucbt beteugelen, bunne inzicbten verboldoren. Hij wordt biorin door Dirk Philips ondersteund en slaagt aanvankelijk vrij wel. Menno Simons en Dirk Philips waren een tweetal, uiet ongelijk aan Melanohton en Luther. Was de eerste kalm, zachtmoedig, liefderijk, soms moedeloos, de laatste was voortvarend, hevig, onverzettelijk, welgemoed. Voor beiden was bet oen zogen, dat zij elkander vonden, want zij vulden elkander aan. Velen der meest gematigde Wedordoopors sloten zicb bij ben aan, en zoo ontstond de eerste doopsgezinde gemeente. —
Men verhaalt wol eens, dat Menno zelf zich ook eenmaal door de Wedordoopors hoeft laten moesleepen. Andoren echter spreken dit tegen. Hij zelf zegt dienaangaande: »Ik heb een iegelijk voor do Munstersche gruwelen , als voor Koning, veelheid van vrouwen, rijk, zwaard, enz. trouw gewaarschuwd. Ik ben niet van de Munsterscben noch van oenigo andere oproerige sekte, gelijk ik word gelasterd.quot;
Hoe dit zij, sedert bij als Horvormer der Wedordoopors optrad, is hij oen ijverig prediker on doopt er velen, waardoor men er als van zelf toe kwam hem voor een Woderdoopor te houden. Daarom wildo hij zijn moeningen in oen openbaar gesprek ontvouwen en verdedigen. Een dusdanig gesprek, in 1543 te Embden, met den Superintendent dor Hervormden a Lasco gehouden, leidde echter tot niets, terwijl te Bonn, te Wezel en elders, waar hij zijn gevoelens wenschte te uiten, hem zelfs de gelegenheid tot spreken niet werd vergund.
Zoo door Koomschen en Protestanten vervolgd, was zijn leven moeitevol en bedreigd, daar de Overheid een prijs op zijn hoofd gestold bad, waarom bij van stad tot stad moest vluchten om
127
do lageu zijnor vijaudeu to ontkomeu. Eerst tegon hot oinde van zijii loven vindt hij een voiligo wijkplaats op eon kleine hoeve tusschen Hamburg en Lubeok, »Woest veldquot; genaamd. Hier kan hij zegenrijk werkzaam zijn voor de belangen zijuer hier en ginds verspreide gemeenten, tot hij or, door echtgenoot, kroost en vrienden diep betreurd, den lo-» Januari 1561 don laatston adem uitblaast. —
Zijno volgelingen, Mounonioton of Doopsgezinden, vroeger ook wol Tibben geheeten, naar hot Friesoho gehucht Tibbo , waar Menno in zijn jeugd waarschijnlijk eonigon tijd hooft vertoefd , worden thans vooral in Friesland, Groningen en N. Holland gevonden, en erlangden eerst bij oen Staatsrosolutie van 1672 volkomen vrijheid van godsdienstoefening. Hoewel zij het in vele zaken eens waren, hebben er toch ook onder hen hovigo twisten gewoed, vooral over don kerkelijken ban. Evenals alle Protestanten hebben zij tot grondstelling: »Do rechtvaardiging van don monsch door geloof, niet door werkenquot;; zij huldigen het vrije geloof, ontdaan van alle monscholijke banden, vergunnen aan ieder den bijbel to onderzoekou en vormen zelfstandige gemeenten, geheel onafhankelijk van elkander, daar hun aller roeping dezelfde is : de vertegenwoordiging van het Godsrijk op aarde.
Krachtens deze roeping, nemen zij ook door den doop geen kinderen op , maar volwassenen, die wél weten waartoe zij zijn verplicht. Daarom ook is de eed ongeoorloofd, want in een ver-eeniging van reinen is elk ja ja, en elk neen noen. Vandaar eindelijk wordt de ban gestreng toegepast en is men tegen elke waardigheidsboklooding on eiken krijgsdienst.
Dat in een en ander wel iets overdrevens is, gevoelt men licht. Een Gemeente zonder vlek of rimpel te willen, moge schoon zijn , niet minder is het een hopeloos pogen. De latere Doopsgezinden , althans hier te lande, hebben dan ook veel laten vallen , en onderscheiden zich van de overige Protestanten nog maar alleen door het doopen van volwassenen en het niet-afloggon van den eed.
Het was het lot der Protestantsche Kork van haar geboortouur af tot op den huldigen tijd toe verdeeld en nog eens verdeeld te worden. Lutherschen en Gereformeerden, Doopsgezinden en Remonstranten , Afgescheidenen en leden dor »Vrije Gemeentequot;, en hoevelen nog strekken hiervan ten bewijze. Dit te verklaren is niet moeielijk. Immers elke Protestant mag zelf denken, geloo-ven wat hij wil; en zoo kan het gebeuren óf dat hij zich in het kerkgenootschap, waartoe hij behoort, niet meer te huis gevoelt, en zich dus afscheidt, öf dat het kerkgenootschap , zijn christe-lijk-protestantscho roeping vergetende , hem niet moer onder zijn leden wil tellen en hem uitwerpt, waardoor hij genoopt wordt elders zijn heil to zoeken.
Bij een der vele afscheidingen nu , welko in den loop der tijden hebben plaats gehad, wonschen wij thans een oogenblik te toeven.
Reeds in de vijfde eeuw twistten Augustinus en Pelagius, zooals wij gezien hebben, over voorbeschikking en vrijen wil, en ondanks de veroordeeling van den laatste is het verschil van meening tot op den huidigen dag blijven bestaan. Ook de Hervormers dachten dienaangaande niet eensluidend. Tegenover Luther , die de meening toegedaan was dat de mensch na zijn val slechts een lastdier was, hetwelk door God of door Satan werd bereden, stonden Erasmus met zijn vrijen wil en Melanchton met zijn oordeel, dat men de aangebodene genade kon verworpen of aannemen. Zwingli en Kalvijn leerden dat God van eeuwigheid sommigen ter zaligheid , anderen ten verdervo had bestemd, welke harde leer eerstgenoemde evenwel verzachtte door zijn geloof dat ten slotte alle menschen zouden zalig worden. Kalvijn integendeel redeneerde konsequent door en kwam tot het resultaat: »God de oorzaak van zonde en ongeloof.quot; 1)
Luthersche noch Hervormde belijdenissen evenwel namen dit
Vgl. ons hoofdstuk: quot;Kalvijnquot;.
129
gestreng gevooleu over , zoomin als de Nederlandsche geloofsbelijdenis die in art. 13 le-ort, dat »God noch bewerker is'noch schuld heeft van de zonde, die daar geschiedtquot; en in art. 16 dat »Hij do goddeloozen laat in hun val en verderf, waarin zij zich zelf hebben geworpen.quot; Daarover was dan ook in den aanvang volstrekt geen strijd, want een iegelijk werd geacht het in hoofdzaak eens te zijn met de konfessie. Het bleek intusschen maar al tc spoedig , dat ook hierin plaats was voor verschillende meeningen.
In het laatst der 16e eeuw namen tal van predikanten en gemeenteleden uit het Zuiden do wijk naar het Noordon en brachten or hunne streng Kalvinistische zienswijzen over ; aan do Hoogosoholen te Leiden en te Praneker worden leerlingen van Beza met het onderwijs belast; ia vele gemeenten kwamen vol-bloed-Kalvinisten aan hot hoofd en varvolgden andersdenkenden. Eechtzinnigheid word voor vroomheid gehouden, de konfessie boven den bijbel en do Staat in zoover onder de Kerk geplaatst, dat gene de straffen zou moeteu uitvoeren, welke deze goedvond aan haar weerspannige zonen op te leggen.
Do eersto, dio zijn kloeke stem tegon die tirannie vOrheft, is de beroemde letterkundige Dirk Volkortz Coornhert (f 1590), sekretaris der Staten van Holland. In geschrifte bestrijdt hij Kalvijns loer, verzot zich tegon de meening dat de Overheid zou gerechtigd zijn ketters te straffen, en verlangt voor allen, vau welko belijdenis ook, vrijheid.
Zijn idoën vonden, zooals men gemakkelijk bevroedt, hevige bestrijding, maar eveneens vurige aanhangers zelfs ouder predikanten , zooals Coolhaas te Leiden en Sybrandts to Medemblik.
Het verschil kreeg grooter afmeting , toen de godgeleerde strijd tevens een politieke werd; immers wie den Staten vijandig was, sloot zich bij de strenge Kalvinisten aan, dewijl de vrijzinnigen in do Staten beschermers vonden. —
Zoo stonden de zaken, toen Jacobus Arminius, predikant te Amsterdam, in 1603 na veel tegenkanting het Hoogleeraarsambt in do theologie te Leiden aanvaardde.
Deze Arminius, eigenlijk Jakob Harmzen, zoon van een een-Beeldengalerij . 9
130
voudig mossenmakor, word ia 1560 to Oudowator goboren. Op p
jeugdigen leeftijd verloor lüj zijn vader, toen een voormalig pries- v(
ter, Theodorns Etnilins te Utrecht, zich zijner aantrok. Na diens e(
dood vond hij in zijn stadgenoot, den beroemden wiskundige ti Snellius, een belangstellend leermeester en vriend. Terwijl beiden I
zich in 1575 in Hessen bevinden, vernemen zij dat Oude water n
door de Spanjaarden is geplunderd en uitgemoord, welk bericht yi
bij nader onderzoek maar al te waar blijkt te wezen. Jakob jj
Harmzen had daarbij moeder, zusters en broeders, ja schier al c:
zijn bloedverwanten verloren, waardoor hij zich nog nauwer aan n zijn vaderlijken vriend hechtte.
Toen deze in 1578 tot Professor te Leiden wordt aangesteld , v verzelt hij hem dan ook daarheen en woont er de lossen bij van o den strengen Kalvinist Lambertus Danaeus. Het kramersgilde t te Amsterdam stelde hem, sedert 1581, door geldelijke andersteu- g ning in staat ook buitenlandsche Hoogescholen te bezoeken , onder j voorwaarde echter, dat hij geen beroep zou aannemen dan na goedkeuring van Amsterdams Burgemeesteren. \ Aldus geholpen hoort hij te Genève Beza en vertrekt vandaar 1 naar Bazel, waar hij door zijn voorlezingen over den brief aan 1 do Romeinen grooten roem, en zelfs de doctorale waardigheid d verwerft. Daarna vertoeft hij weer van 1583—86 te Genève en c maakt vervolgens een reis door Italië, waardoor hij het geluk c heeft te Padua de lessen in de logika van Zarabella bij te wonen. ( In 1587 keert hij naar zijn vaderland terug , wordt in het volgend jaar tot predikant te Amsterdam benoemd en treedt kort daarna t in den echt met Elisabet Reaal, de dochter van een der aanzienlijkste Hollandsche familiën. 1: Zijn bekwaamheid en redenaarstalent trekken weldra zoozeer e de aandacht, dat hij wordt aangezocht Coornhert en zijn aanhan-gers te weerleggen , waaraan hij echter geen gevolg geeft, omdat c hij hoe langer hoe duidelijker gevoelt, dat de leer van Kalvijn c en Beza de zijne niet kan wezen. Bracht deze weigering zijn rechtzinnigheid reeds in verdenking, eenige predikatiën over c Romeinen VII toonden zonneklaar wie hij was. Hij wordt van
131
Pelagianisme beschuldigd; sommige ledeu vau den kerkeraad , vooral zijn collega Petrus Plancius, vallen hem openlijk aan, en eerst door tusschenkomst van het stedelijk bestuur wordt de vrede tijdelijk hersteld.
Dit alles belette echter kuratoren der Leidsche Hoogeschool niet op Arminius het oog te slaan voor den Hoogleeraarszetel, vakant geworden door het overlijden van Franciscus Junius , en in weerwil der tegenwerking van den Leidschen Professor Franciscus Gomarus en der Amsterdamsche Eegeering, aanvaardt Arminius den 10 Juli 1603 de Professorale waardigheid.
Het duurt niet lang of hot twistvuur , dat Arminius en Gomarus verdeelt, vlamt hevig. Den 7ou Februari 1604 liet de eerste, overeenkomstig de lijst zijner werkzaamheden, de studenten redetwisten over de leer der voorbeschikking , waardoor zijn ambtgenoot zich gedrongen voelde eenigen tijd later stellingen van juist tegenovergestelden inhoud te doen verdedigen.
De denkbeelden van Arminius waren in 't kort de volgende: God wil dat alle zondaren, zoo zij berouw hebben on in Christus gelooveu, behouden worden. In zooverre slechts mager van »voorbeschikkingquot; sprake zijn, dat God het geloof des eeneu en het ongeloof des anderen voorziet. Alles goeds in den mensch wordt gewerkt door Gods genade, doch deze kan weerstaan worden; terwijl aan den anderen kant hij, die door het geloof met Christus is vereenigd, de kracht heeft om over verzoeking en zonde te zegepralen.
Gomarus daarentegen was het bekende gevoelen van Kalvijn toegedaan.
Er volgt een hevige strijd. Arminius verwijt Gomarus dat hij God tot de oorzaak der zonde maakt en de laatste werpt den eerste naar het hoofd, dat hij den menschen hoogmoed leert. Van de leerstoelen wordt de verdeeldheid dra naar do kansels overgebracht, en weerzijds beschuldigen de predikanten elkander de formulieren van eenigheid te miskennen en te veronachtzamen.
De Staten trokken zich nu den twist aan en wilden dat een Synode een onderzoek zou instellen en de belijdenisschriften zou herzien. Die Synode kwam echter niet bijeen, daar men be-
132
-
weerde, dat de Staten met een herziening der konfossie niets hie te maken hadden. Zoo voegde zich bij de eene strijdvraag een tw tweede, n.1. deze: »Zal de Kerk aan den Staat of zal de Staat rai aan de Kerk onderworpen zijn?quot; en Intusschen wordt de verdeeldheid steeds grooter. Men belet ge den studenten Arminius te hooren ; meu geeft allerlei geschriften da uit op zijn naam om het volk tegen hem op te zetten. Do her- we haalde pogingen, door de Staten van Holland aangewend, om do Hoogleeraren door broederlijke samenspreking te verzoenen , Re blijven zonder vrucht, en zelfs toon Arminius den 19«! Oktober 1609 te overlijdt, dooft met hem de strijd niet uit maar woedt in nicuwo de hevigheid voort. De Vrijzinnigen worden door de Rechtzinnigen in nergens gedulel en overal vervolgd. De politiek mengt zich hoe aa langer hoe meer in den tweestrijd, en Maurits , wien do machtige Oi Oldenbarnevelt en de veelvermogende Staten een doorn in het er oog zijn, steunt uit slecht begrepen eigenbelang de recht2innige ln partij, welke zij tegenwerken. Naarmate hier of daar de eene ti of de andere richting op het kussen zit, worden de voorstanders R van Gomarus of van Arminius vervolgd, maar do waarheid oischt te v: vermelden , dat de Gomaristen , hetzij zij moorderheid of minderheid waren, steeds het vuur der verdeeklheid aanbliezen en veel si heftiger waren dan hunne tegenstanders , dien zij voor Papisten, ir David-Joristen, Pelagianen en dorgolijken scholden. Opdat men \\ mocht weten wat zij eigenlijk geloofden en men hun niets zou v; toeschrijven, wat zij niet beleden , leverden do Arminianen in t( do maand Januari van 1610 bij de Staten van Holland een door ]S Uytenbogaert gestelde Remonstratio in, waarin zij hunne over- Ic tuiging blootlegden, in vijf punten saamgevat, op grondwaarvan a de Staten besloten dat niemand om het belijden hiervan zou mogen h vervolgd worden. Wijl dit don orthodoxen niet beviel, stelelo d Petrus Plancius oen Contra-Remonstranbio op, welke hij een jaar s later indiende bij de sHaagsche Konferentiequot;, een vergadering van u predikanten van beiderlei richting, die op last dor Staten was s bijeengekomen om zich over de vijf punten te verstaan. \ Doch wat men deed of niet deed, welke konforentieün men 1
133
0ts hield, welko resolutieöu men afkondigde , niets baatte: men bleef
ien twisten, zelfs nadat do Staten don 23«quot; Januari 1614 het »Tole-
lat rantie-ediktquot; uitvaardigden, waarbij verdraagzaamheid bevolen en het verkondigen der beide uitersten verboden werd. De kork-
let gebouwen bleven daveren van het krijgsgeschreeuw. Het scheen
en dat praedestinatieleor en Christendom éen waren, zoo overstroomd
gt;r- werd het land door twistschriften.
im In een vergadering van September 1615 besloten de Contra-
ei , Remonstranten niet langer gemeenschap met de Remonstranten
09 te houden. Te 's-Gravenhago namen zij , onder aanvoering van
ivo den veroordeelden predikant Rosaeus , de kloosterkerk gewelddadig
en in bezit, gesteund door Prins Maurits, die zich openlijk bij hen
oe aansloot, waardoor de kamp in omvang toenam. Te Brielle,
ge Oudewater , Haarlem , Amsterdam en elders hadden meer dan
iet ergerlijke tooneelen plaats. Daar Maurits evenwel geen gewapende
ge hulp, tot beteugeling der belhamels , verkoos te geveu , mach-
ne tigden de Staten van Holland, bij him besluit »De Scherpe
ü'S Resolutiequot;, de stedelijke Regeeringen tot het in dienst nemen
te van gehuurde krijgslieden, zoogenaamde Waardgelders.
r- Intusschen was langzamerhand de partij der Contra-Remon-
iel strauten do talrijkste geworden: zij telde tot de haren den Prins
n, met zijn aanhang en de overgroote massa uit don geringen stand;
en weldra zon zij haar lang gewenschte doel bereiken. Verzekerd
Ki van hare meerderheid, juichte zij het besluit toe der Staten-Generaal
in tot het houden eener nationale Synode te Dordrecht, die den 13
or November 1618 werd geopend en samengesteld was uit vijf Hoog-
i'- leeraren , achtendertig predikanten , eenentwintig ouderlingen en
m achtentwintig buitenlandsche godgeleerden. De geleerde, maar
3n hoogst onverdraagzame Johannes Bogerman, predikant te Leeuwar-
do den, was voorzitter. Men had voor geen middelen teruggedeinsd om
ar slechts volbloedrechtzinnige leden in de vergadering zitting te doen
m nemen, en zoo was het dus vooruit te berekenen welk lot den Remon-
as stranten was beschoren. Dertien hunner werden gedaagd om ter vergadering te verschijnen en hunne gevoelens over de vijf arti-
3n kelen, over belijdenis en katechismus bloot te leggen. Wel
134
quot;
protesteerden zij tegou het onredelijke hiervan dat hun tegen- hel
standers hun rechters waren, maar dit baatte niet; erger nog: het vol
recht van vrije verdediging zelfs werd hun ontnomen, en toen zij we
met nadruk en volkomen in hun recht, hiertegen opkwamen , hu
werd er kortaf besloten hen uit hunne geschriften te oordeelen. te;
De vergadering verwierp alzoo hunne gevoelens en handhaafde da de tegenovergestelde leer, hoewel niet in haar streng Kalvinis-
tische opvatting. De voor de Synode gedaagden werden verbannen, de
behalve een, die de gt;Akte van Stilstandquot; onderteekende, waarbij dc
men zich verbond van elke kerkelijke bediening afstand te doen zij
en zich van elke verkondiging zijner gevoelens te onthouden. vï
Aan de Provinciale Synoden werd bevolen niemand op den kansel li
to dulden, die de Synodale besluiten niet wilde onderteekenen le
en nakomen, — tengevolge waarvan ongeveer tweehonderd pre- vi
dikanten afgezet werden en tachtig het land verlieten. w
Den 29«! Mei 1619 werd de Synode gesloten. — e]
Deze vergadering is door sommigen hemelhoog verheven, door anderen tot in de diepste diepte verworpen. Naar onze mecning ligt de waarheid hier in hot midden, en overdrijven beide partijen.
De Synode heeft den vrede in land en Kerk hersteld. Zij heeft de beide uiterste gevoelens veroordeeld en den bjjbel boven de kon-fessie geplaatst. Dit alles ongetwijfeld was goed, en dit zullen wij te dieper gevoelen, als wij bedenken, dat zij het vóór bijna driehonderd jaar deed. Doch dit neemt niet weg, dat haar me- s
thode , haar gestrengheid, haar uitwerpen van andersdenkenden 1
onchristelijk en onprotestantsch was. We verbazen ons hierover 1
echter niet, wanneer wij zien dat zelfs vele zonen der negentiende )
eeuw nog geen hooger standpunt hebben ingenomen! Do menschen ;
Intusschen waren er nog vele Remonstranten achtergebleven ,
vooral te Rotterdam, Gouda, Utrecht en Hoorn. Zij hielden bijeenkomsten, welke dikwijls door met levensgevaar teruggekeerde predikanten werden geleid. Dra evenwel werd de Regeering toegeeflijker, en reeds in 1622 zag zij oogluikend toe dat de Remonstranten te Hoorn openlijke bijeenkomsten hielden. Eerst echter bij
135
hot optreden van Frederik Houdrik als Stadhouder in 1625 kregen zij volkomen vrijheid. Vele gebannen predikanten betraden den kansel weder in hun oude gemeenten. In 1630 richtten zij te Amsterdam hun eerste eigen kerkgebouw op. Vier jaren later stichtten zij tezelfder plaatse een Seminarie tot opleiding hunner predikanten, dat echter vóór een paar jaar naar Leiden is overgeplaatst. —
De Remonstrantscho Broederschap, aldus ontstaan, is vrij van de fouten van Eoomschen, Hervormden en Lutherschen, die over de gewetens der menschen heerschappij willen voeren: ieder gunt zij vrijheid; zij is echt protestantsoh. Zij is een waardig draagster van-den geest van den zachtmoedigen Arminius, die de waarheid liefhad, haar zocht en verkondigde, en die aan het eind zijns levens kon getuigen, dat hij had geleerd wat dienen kon tot bevordering der waarheid van do christelijke religie, van den waren godsdienst, van godzaligheid cb vromen wandel en tot rust en vrede der Christenheid.
In het jaar 1521 sloegen de Franschen het boleg voor do Spaan-sche stad Pampeluna, wier bevolking bijna onmiddellijk do poorten voor den vijand opende, ondanks het verzot van den kloeken bevelhebber , die met zijn trouw gebleven soldaten de wijk nam naar het kasteel om dit tot het uiterste te verdedigen. Al heel spoedig echter hooft het vijandelijk geschut bres in den muur geschoten, en wordt do bezetting door de overmacht bestormd. De bevelhebber strijdt mot den moed der wanhoop aan de spits zijner dapperen ; een steen verbrijzelt zijn linker- , eon kogel doorboort zijn rechter-been, zoodat hij onmachtig inoenzinkt. Toen do soldaten hun aanvoerder zien vallen , worden zij moedeloos, waardoor do strijd ophield en do citadel in handen der Franschon viel.
Geen natie is gevoeliger voor do dapperheid van een togen-
136
stander dan de Franschen; geen wonder dus dat zij don koenen ga
verdediger der citadel met zorg verpleegden en hem vervolgens , de
zonder losgeld te eischen , in vrijheid naar het kasteel van Loyola be
terugzonden. Hier woonde zijn vader, Bertram de Loyola , van m(
wiens elf kinderen, hij, Don Inigo Lopez de Reoalde, de jongste ui'
zoon was , die thans negenentwintig jaar telde. bij
De genezing ging niet voorspoedig. Nadat het been aanvan- ni
kelijk in beterschap was toegenomen , moest het ten gevolge van vii
verkeerde zetting opnieuw gebroken worden , en toen de lijder vi vervolgens weder in zooverre hersteld was, dat hij zijn legerstede
mocht verlaten, vertoonde zich onder de knie een beenachtig dc
uitwas , terwijl bovendien het gebroken been een heel eind korter ik
bleek te zijn dan hot gezonde. Do onverschrokkon Don Inigo, d( die zich de dagen herinnert, toen hij, aan hot hof van Ferdinand
en Isabella, do om zijn schoonheid gevierde page was , kou hot li:
denkbeeld niet verdragen voortaan mismaakt te zijn : hij gelast bi
zijn chirurg dat beentje ouder do knie af te zagen , terwijl hij aan vi
hot kortere been een ijzeren machine laat maken om hot zoo quot;V
mogelijk tot zijn oorspronkelijke lengte terug te brengen. De kunst 1
slaagt echter niet in haar pogen en Don Inigo blijft kreupel, o
terwijl hot lijden bovendien diepe sporen op zijn gelaat gedrukt d
en zijn golvende lokken in oen kalen schedel veranderd heeft. d
Het spreekt van zelf dat hij nu voor den krijgsdienst niet meer r;
geschikt is. Hij neemt daarop een kloek besluit. Kan do lauwer- d
kroon van den hold zich niet om zijn schedel vlechten , dan zal d
do stralenkrans van den heilige zijn slapen sieren. Vanwaar deze d
groote ommekeer?.....Gedurende zijn ziekte had hij, bij gebrek c
aan iets beters, »do Bloem der Heiligenquot; en andere geschriften L
van dien aard gelozon , met dit gevolg, dat hij zich voornam j;
een pelgrimstocht naar Jerusalem te doen en een heilige te wor- e
den. Wat zijn bloedverwanten hiertegen ook mochten inbrengen, 1:
hij bleef bij zijn plan en dit te eerder, wijl zijn beminde Donna \
Isabella Eosolla den kreupelen minnaar had verstooten. \
Hij lijdt een leven van ontbering: vasten en bidden zijn zijne \
dagelijkscho bezigheden. Ongereiuigd eu schior in lompon gehuld c
137
gaat hij rond. Den 25on Maart 1522 wijdt hij zich in dc kerk der abdij van Montferrat geheel aan God en de Heilige Maagd en begeeft zich vervolgens naar Manresa, waar hij zijn lichaam steeds meer en meer martelt en kastijdt, altijd meenendo dat hij nog niet genoeg doet: een geheel natuurlijke gedachte inderdaad bij iemand, die zijn zaligheid verdienen wil. De gevolgen bleven niet uit. Uitgeput en afgepijnd werd hij de prooi van allerlei visioenen, welke wij in zijn «Geestelijke oefeningenquot; beschreven vinden.
Op zekeren dag evenwel, toen hij krank in het hospitaal ligt, doet een gecstelijko hem inzien dat zelfmarteling niet het eénig noodige is, en dat men boter en nuttiger kan doen door zich aan do prediking te wijden.
Dit woord valt in goede aarde. Ignatius matigt zijn goesc-lingen , kleedt zich , reinigt zich en vat het voornemen op zijn bekeeringsreis naar Jerusalem niet langer uit te stellen. Hij vertrekt en landt den 4™ September ter bestemder plaats aan. Van zijn bekeeringswerk echter komt niet veel, aangezien de Provinciaal der Franciskanon, tot wien hij zich wendde, hem onder hot oog bracht, dat hij , onbekend als bij was zoowol met de taal als met den godsdienst der Turken, oningewijd ook in de christelijke godgeleerdheid, daartoe niet geschikt was. Hij raadt hem daarom naar Europa terug te koeren , waar Ignatius dan ook in Januari 1524 weder aan wal stapte. Wat nu tc doen ? .. . . Zal hij zijn plan opgeven ? — Iets dergelijks is van den onorgieken Don Inigo niet te wachten. Hij gaat naar Barcelona en neemt daar als drieëndertigjarig leerling plaats ouder de kindoren, dio de beginselen dor Latijnsche taal leoron. Twee jaar later bezoekt hij do Universiteit van Alkala, waar hij zich echter minder met studeereu dan wol met prediken bozig hoiidt, hetgeen bom evenwel, dewijl hij de bevoegdheid daartoe mist, wordt verboden. Nu begeeft hij zich naar de Universiteit van Salamanka, waar hij dezelfde fout begaat en eindelijk naar Parijs, waar hij nu werkelijk studeerde en in 1533 tot Magister bevorderd werd. Hier ondergingen zijn plannen oen groote wijziging, vooral toon hij
138
kennis kreeg van do Hervorming , die voor hem, den echten zoon te
der Moederkerk, een gruwel was. Hij neemt zich voor een Ver- di
eeniging to stichten van geestelijke broeders »tot bekeering der zi menschheid en ter bestrijding der ketters.quot; Hij ziet om naar
geschikte mannen en dra hebben de scherpzinnige Petrus Faber, K
de geleerde Professor Xavier, de geslepene Jakob Laynez, benevens z(
Alphonsus Salmeron, Nikolaas Alphonso en Simon Rodriguez zich K
bij hem aangesloten. Den 15™ Augustus 1534 verbinden zij zich, ii
op den heuvel Montmartre bij Parijs, bij plechtigen eed, om t
hun leven te wijden aan God, aan de Heilige Maagd en aan Jesus. 1]
Ad niajorem Dei gloriam! »Tot meerdere heerlijkheid Gods!quot; » riepen allen, nadat zij hadden gezworen.
Zoo word de grond gelegd tot het ontstaan dier machtige orde, i
welke, onder den naam van Jesuiton-ordo, voortbestaat tot op l
dezen dag en der wereld tal van onheilen heeft gebrouwen. — )
Niet aanstonds evenwol kon mon aan do volvoering der groote ( taak beginnen, wijl nog niet allen van het zevental hunne theologische studiën voltooid hadden, o. a. Ignatius zelf nog niet. Men besloot derhalve eerst over twee jaar de hand aan den arbeid
to slaan. Hoewel Loyola, ook na verloop van dien tijd, nog niet klaar was, verschoen hij toch op den bepaalden tijd te Venetië , de aangewezen plaats van bijeenkomst, van waar men zich naar Palestina zou inschepen. Doch, wijl juist nu een oorlog tusschen Karei V, den Paus on de Venotiaansche Republiek aan den oenen kant, en do Turken tor andorer zijde was uitgebarsten, werd do reis tijdelijk uitgesteld ; zij bleven te Venetië on verpleegden er kranken. Dien gedwongen rusttijd wisten zij zich ton nutte te maken, om van Paus Paulus III de vergunning te erlangen, diegenen onder hen, die de priesterwijding nog niet hadden ontvangen, de ordening te doen toedienen.
Dit was de eerste der breede rij van gunsten, welke deze Heilige Vader den Jesuiten heeft bowezon.
Ignatius, aldus priester geworden, reisde met zijn volgelingen, wier aantal inmiddels tot dertien geklommen was, Italië predikend rond, waar zij mot ontzetting bespeurden dat do hervormde kot-
139
terij ook zelfs hier wap doorgedrongen. Die vreeselijke ontdekking doed hen besluiten van hun tocht naar het Heilige Land af te zien en zich geheel aan de ketterbestrijding te wijden.
De Paus keurde hun plan goed, doch verlangde op raad der Kardinalen, dat de stichters van het nieuwe gezelschap statuten zouden opstellen, opdat men goed weten mocht wat zij wilden. Hieraan werd gehoor gegeven. Met behulp aller medeleden kwam in 1539 do Konstitutie der Orde tot stand, waaraan de Paus terstond zijn goedkeuring schonk; doch eerst, ni anderhalfjaar, bevestigde hij het gezelschap , onder den naam van Societas Jesu, «Gezelschap van Jesusquot;, met de bul ■»Regimini militantis ecclesiae.quot;
Uit genoemde Konstitutie blijkt, dat de Societeit haar doel, n.1. de bekeering der heidenen, do bestrijding der ketters, en hierdoor de alleenheerschappij van den Paus tracht te bereiken door prediking , door het hoeren van de biecht en vooral door hot onderwijzen van ouden en jongen.
Aan hun hoofd staat een Generaal, welke titel ons aan Loyolas vroegere loopbaan herinnert, wien men volstrekte gehoorzaamheid verschuldigd is en die als despoot heerscht.
Behalve de drie gewone geloften van armoede, kuischheid en gehoorzaamheid aan zijn oversten, legt de Jesuit ook nog dio van gehoorzaamheid aan den Paus af. 1) Later werd de Konstitutie in menig opzicht uitgebreid. —
Nu de Societeit van Jesus aldus was bevestigd, moest bet kiezen van een Generaal natuurlijk het eorsto werk wezen, en het spreekt wel van zelf dat Loyola de aangewezen man was. Op Paaschdag van het jaar 1541 trad hij dan ook als zoodanig op, vestigt zich te Rome en zendt zijne medeloden naar verschillende doelen der wereld , om voor het doel en do uitbreiding van het gezelschap werkzaam to zijn. Zij volvoeren dien last met zeldzame toewijding en opoffering en werven alom zooveel nieuwe
Men houdc vooral in liet oog, dat de Jesuitenorde geen monnikenorde is: hare leden wonen niet bij elkander in een klooster, maar treden werkend in verschillende dcelen der wereld op.
140
loden aan , dat men weldra overa , aan de Universiteiten, aan
do hoven , in de gezinnon Jesuiton vindt. ï
De Paus slaat het jeugdig gezelschap mot welgevallen gado en l
overlaadt hot met weldaden. Hij schenkt hun kerkgebouwen; t
trekt de oorspronkelijke bepaling, dat de orde niet moer dan j:
zestig leden mocht tellen, in ; kent den Generaal en zijn opvolgers e
do macht too om do wetten dor Sociëteit te wijzigen, gelijk zij c
zelf maar good vinden; bepaalt dat do Jesuiton het recht hebben g
om overal te prediken, do biecht te hooron enz., zonder zich aan t
do plaatselijke geestelijkheid te storen, ja hij stemt zelfs toe , t
dat do Generaal boven den Paus staat. Voorts behoefde geen (
ordelid tienden te betalen en bezat hij het recht dengenen, die j
zich bij hot gezelschap aansloot, van olko straf, welke ook , vrij i
te spreken. Julius III, opvolger van Paulus III, plaatst do Jesuiten- ■
colleges op éeno lijn met do Universiteiten, door hun Lot Jus promovendi, het recht tot promoveeren toe te kennen.
Geen wonder waarlijk dat velen zich haastten om Jesuit to worden ! —
De loden der Orde zijn verdeeld in Novicen of Nieuwelingen , die eigenlijk nog niet tot de orde behooren maar daarvoor worden opgeleid ; in Coadjutores , verdeeld in geestelijke en wereldlijke ; en in Profossi , d. i. dezulken , die al de vior geloften hebben afgelegd. Hot getal dezer laatsten is verreweg het geringste. Zij vormen , om zoo te zeggen , den Senaat van hot Gezelschap.
Aan het hoofd der Orde staat, zooals wij aireede zeiden , de Generaal. Naast hem staan vier Assistenten en een Admouitor , welke laatste op hem toeziet. Verder heeft men Provincialen, die aan het hoofd eener kleinere afdeeling of provincie staan, en eveneens vior Assistenten en oen Admonitor als kontroleurs naast zich hebben. Dan volgen Superioron, die een Huis van Profossi, en Boktoren, die een kollege besturen. Ieder is aan zija meerdere do stipste gehoorzaamheid verschuldigd. Allen bobben den Generaal verslag te geven van wat er bij hen omgaat-ca wel zóo , dat niet alleen de waardigheidbekleoder zelf, maar ook zijn Admouitor , boter gezegd zijn spion, daartoe verplicht is.
141
Waarlijk een goed middel om allen bij hun plicht te houden. Niet vreemd dan ook, dat een orde, die door eén wil wordt beheersoht, machtig werd ! Naar waarheid zegt hiervan Dr. B. ter Haar; »Geen Ordo heeft op don staatkundigen, maatschap-pelijken , zedelijken en godsdienstigen toestand van Europa zulk een verbazonden invloed geoefend als de Orde der Jesuiten. Onder alle standen, in alle betrekkingen des levens, in den biechtstoel en op den kansol, in de pleitzaal on op de tribune der volksvertegenwoordiging , in de binnenkamer en bidcel, in het salon en boudoir der vrouwou , op de school on in het kindorvertrek, wisten zij dien invloed te doon gelden. Als wereldlijken en geestelijken, als geleerden en staatslieden, als onderwijzers en opvoeders der jeugd, als huiskapelaans der hoogaanzienlijken , als vleiende hovelingen on biechtvaders der koningen, als kooplieden en beoefenaars der stellige wetenschappen, als monniken en christen-zendelingen onder de heidenen , zag men hon optreden en werkzaam zijn.quot;
Nadat Loyola ruim vijftien jaar aan het hoofd der orde gestaan en haar bloei aanschouwd had, stierf hij den 31 en Jnli 1556, in don ouderdom van vijfenzestig jaar. Na zijn dood word hij zalig en heilig verklaard.
Hoewel wij in Ignatius de Loyola geenszins een heilige zien , mogen wij toch ook niet instemmen met hen, die hem onredelijk verguizen. Ongetwijfeld had hij voel, wat op onze waardeoring aanspraak heeft. Hij bezat oen ijzeren wil, een nimmer verlamde energie , oen machtige welsprekendheid, een gloeiende verbeelding, oen onbluschbaron ijver. Hij was vroom, al haasten wij ons er bij to voegen, dat bijgeloof en dweperij hem ontsierden.
Het is waar, do inrichting der orde getuigt van overweldigende heerschzucht, doch vergeten wij hierbij niet dat Loyola officier was geweest, on bedenken wij, dat hij alleen do Konstitutie niet samenstelde.
De Jesuiten hebben ontzettend veel kwaads gebrouwen. Hun zodeloer is afschuwelijk en hun streven boos. Hun gedaanteverwisselingen zijn ontelbaar en hun werken duister. Waarom anders ook zouden schier allo landen hen hebben uitgeworpen ? Waarom
142
zou zelfs do Pans hnu zijde hebben verlaten, toen hij in 1773 hun orde ophief, die eerst in 1814 weer hersteld is? Men wachtte zich evenwel niet op rekening van den Stichter te schrijven wat meer bepaald aan de latere ordebroeders te wijten is!
Van den aanvang af bestond in de christelijke Kerk het geloof aan den duivel, d. w. z. aan het bestaan van een boezen God naast don goeden. De christenen namen dit geloof van de joden over, gelijk deze , op hunne beurt, het van de Persen hadden ontvangen. Do booze god , zoo meende men, was de bew erker van al het natuurlijk en zedelijk kwaad , dat in de wereld werd gevonden. Nog is dit geloof of liever dit wangeloof niet geheel verdwenen, ofschoon het, bij eenig nadenken, een iegelijk duidelijk moet worden, dat er voor den duivel naast God geen plaats is.
Het is natuurlijk onze taak niet dit hier nader uiteen te zetten ; — doch al is dit wangeloof nog niet gansch en al verdwenen , toch is het nu niet meer in dezelfde mate als voorheen een bron van ellende. Hoort men in onze dagen in don eenen of andoren achterhoek nog van toovorij en hekserij sprekeu, dan lachen wij om de stompzinnigheid en onnoozolheid. Voorheen was het hiermee anders gesteld. Men geloofde toen dat Satan, wegens ongehoorzaamheid uit don Hemel verdreven, hot op het verderf der menschen toelegde en hunne zielen in zijn macht zocht te krijgen. Daaruit ontstond het geloof aan toovonaars en heksen, die geacht werden met den duivel een verbond te hebben gesloten , en deze meening heeft, helaas! aan millioonon menschen een ramp-
143
zalig oindo berokkend. Men geloofde algemeen dat zij, die een dergelijk verbond hadden aangegaan, een bijzondere macht en kracht of een buitengewone gunst ontvingen in ruil voor hunne ziel, welke zij daarbij om zoo te zeggen aan den boozen god afstonden. Nu schijnt het wel vreemd dat de duivel meestal oude, suffe vrouwen tot zijn bondgenooten koos, een bewijs , zou men meenen, dat hij niet zeer kieskeurig was; vreemder echter nog klinkt het dat de gunsten , welke hij hun toestond , zoo bitter weinig beteekenden. Aan eenige gunstelingen schonk hij het vermogen om kwaad te doen, om stormen te verwekken, den oogst te vernielen en ziekten te veroorzaken. Aan anderen leerde hij de kunst om eieren te leggen , boter te karnen uit een sloot, melk te tappen uit een mes. Weer andoren gaf hij les in do rijkunst op een bezemstok, in het varen in een notendop, in hot vliegen door de lucht. Door zijn hulp konden zij zich veranderen in een wolf, een bok of in eenig ander dier. Alles heel mooi en wel, maar ten slotte van weinig beteekenis.
Deze onbekookte, waanzinnige meeningen waren in de middeneeuwen zoo algemeen , dat reeds in de 13e eeuw hekserij als een misdaad vervolgd werd , doch nooit hebben zij der wereld zooveel kwaads gebrouwen, als na het jaar 1484.
Den 5ii™ December van dat jaar namelijk, vaardigde do ellendige Paus Innocentius VIII een bul uit tegen diegenen in Duitschland , waarvan hij had gehoord, »dat zij, op aanhitsing van den vijand des menschelijken geslachts, zich niet ontzien, vele veroordeelenswaardige buitensporigheden en misdaden te begaan , met gevaar van hun eigene zielen, met beleediging dei-Goddelijke Majesteit en tot ergernis en een gevaarlijk voorbeeld voor anderen.quot;
Dit kwaad wil hij uitroeien en benoemt daarom gt; zijne geliefde zonen Hendrik Institor en Jakob Sprengerquot; om hem daarin behulpzaam te zijn. Beide kettermeesters zullen de aan hekserij schuldigen voor hun rechterstoel dagen en hen aan lijf en goed naar welgevallen, straffen. Zij hebben het recht »om in alle parochie-kerken het woord Gods aan de geloovige schare voor
144
te drageu en te prediken, zooveel en zoo dikwijls als het lum geraden zal voorkomen.quot;
Wel verzetten wereldlijke en geestelijke Vorston boidon zich tegen deze bul, daar do eersten hierin een stroven erkenden naar vermeerdering der pauselijke macht, terwijl de laatston zich, dooide aan Institor en Sprongor verleende vrijheid, om waar zij verkozen te prediken, in hun rechten gekrenkt zagen; doch hot baatte niets. Tooverij was ketterij en verdiende derhalve vernietigd te worden.
Om het volk in zijn geloof aan hekserij te versterken schroef genoemde Jakob Sprenger een berucht book: Malleus maleficamcr, »De heksenhamer.quot; Daarin wordt gehandeld over den duivel, de toovenaars, do goddelijke toelating, en over de genezing dor tooverij en het heksenproces. »De tooverijquot;, zoo staat er, ids de ergste aller misdaden; de heksen zijn het uiterste van allo mogelijke boosheid. Tooverij is zonde tegen den H. Geest, ja zwo.arder zonde dan die van Lucifer en Adam; derhalve verdienen de heksen do zwaarste straffenquot;. Slechts drie soorten van monschen zijn tegen toovenaars veilig: overhoidsporsonon, waartoe natuurlijk de kettermeesters zelf behoorden, goostelijkeu en heiligen.
Wat de rechtspleging aangaat, zoo kan op bloot gerucht oen vervolging tegen iemand worden ingesteld. Ieder, zelfs een go-ex communiceerde, mocht als getuige optreden. Om do beklaagden tot bekennen te nopon, waren allo middelen geoorloofd, tot de pijnbank toe. Wie oen heks verdedigde, was een heksenpatroon en dus mode strafbaar. Was de schuld bewezen dan volgde do doodstraf.
Dit boek, dat de oorzaak is geweest van oen bron van rampen en onheilen, voedde natuurlijk het bijgeloof, en heeft duizenden God- en menschontoerende vonnissen doen vollen.
Had Innocentius het heksenproces in Duitschland ingevoerd , zijne opvolgers brachten hot ook naar elders over, en waar het kwam, daar woedde de vervolging eerlang mot ontzettende hevigheid, daar rezen heksen als paddestoelen uit don grond. In Frankrijk werden gauscho dorpen uitgebrand; in Engeland werden
145
do lioksou, bij tiontallou tegelijk, vermoord; ia Zweden ondergingen ten jare 1670 tweeënzeventig vrouwen en vijftien kinderen do doodstraf; in het Duitsch bisdom Würzburg werden in 1659 negenhonderd beschuldigden verbrand, onthoofd of geworgd; op Siciliö verteerden in anderhalve eeuw dertigduizend heksen op den brandstapel. Bisschop Johan van Trier woedde in 1515 zóo hevig tegen de heksen, dat er op twee plaatsen slechts twee vrouwen overbleven, en in het geheel werden er ongeveer negen millioen mon-schen wegens hekse- of tooverij vermoord. Wat ons land betreft, kunnen wij gelukkig getuigen dat de heksenprosessen, hier eerst omstreeks 1520 ingevoerd , er weinig offers hebben geöischt. Na hot jaar 1597 zijn er waarschijnlijk op onzen bodem zelfs geen vonnissen meer aan heksen voltrokken en na 1610 geen beschuldigingen van tooverij moor door rechtbanken behandeld. Men make hieruit evenwel niet op , dat daarmee het geloof aan hekserij geheel uit onze landpalen was geweken. —
Ondanks het vrij algemeono geloof aan heksen, gingen er toch reeds van den aanvang stemmen op tegen deze krankzinnige bo-schnldigingen, en zelfs Erasmus zou er zich al tegen verzet hebben. Na hem traden velen, óf met den goesel der satire, óf met kalme redeneering tegen dezen waanzin in hot strijdperk, en onder deze bekleedt Johannes Wier , geneesheer te Arnhem , later lijfarts van den Hertog van Kloof, een eerste plaats. In zijn hoofdwerk: »Over de kunstenarijon dos duivels en over botoovoringen on vergiftigingenquot;, zegt hij wel aan het bestaan dos duivels te golooven, doch niet aan heksen en noemt het dooden van zoogenaamde heksen een onmenscholijke daad.
Zulk oen stoute verklaring verwekte zooveel opschudding, dat hij deze vermetelheid zeker duur zou geboet hebben , als niet de machtige bescherming van den Hertog van Kloef hom gevrijwaard had voor vervolging.
Eerst na zijn dood worden verschillende pennen gescherpt, hetzij om hem te bestrijden, zooals die van don Jesuit Dol Eio en van Koning Jacobus I van Engeland, hetzij om zijn mooning te verdedigen , zooals do Engolschman Reynald Scott deed.
Beeldengalerij. 1U
146
Al dezo voor- en togenschriften gaan wij ocliter met stilzwijgen
voorbij om ons te bepalen bij bet meesterwerk van den man , {
wiens naam aan bet hoofd van dit opstel is geplaatst, eu die j aan bet bijgeloof deu doodsteek beeft toegebracht door zijn boek:
»De betoverde wereld, zijnde een grondig onderzoek van't gemeen ^
gevoelen aangaande de geesten, derzelver aart en vermogen , ^ bewind eu bedrijf: als ook 'tgeen de menschen door derzelver
kracht en gemeenschap doen. In vier boeken.quot; 1
Slaan wij vooraf een blik op zijn levenshistorie! \
Baltbasar Bekker word den 20«« Maart 1634 te Metzlawier 1
in Friesland geboren en ontving van zijn vader, een Daitscher 1 en predikant aldaar, zijn eerste onderwijs. In zijn jeugd reeds,
wanneer bij zijn Duitscbe bloedverwanten bezocht, bloedde zijn c
hart, zoo dikwijls bij daar van do wreede heksenproeesseu ]
Op deu leeftijd van zestien jaar ging hij naar de Universiteit
van Groningen, later uaar die van Franeker, en werd den 10«' April ^
1655 «Kandidaat tot deu heiligen dienst.quot; Gedurende een paar j
jaren was bij Eoktor der Latijusche school dezer stad, word in s
1657 predikant te Oosterlittens en negen jaar later, nadat hij j
tot Doctor in de godgeleerdheid was bevorderd, predikant te z
Franeker, waar hij openbare lessen in do theologie gaf. Het j
duurde echter uiot lang of eenigo Friesche predikanten, naijverig z
op zijn geleerdheid eu zijn roem , beschuldigden hom van onrecht- j
zinnigheid, eu niet ten onrechte, daar hij in menig opzicht ver- j. schilde mot de godgeleerden van zijn tijd, die, in navolging
van den Utrechtschen Hoogleeraar Gijsbertus Voetius , van top v
tot teen Aristotelianen waren, terwijl Bekker tot Coccejus en v
Nog heviger werden de beschuldigingen, toen Bekker een ^
boekske uitgaf, getiteld; »De vaste spijze dor volmaakten, een „
grondige en schriftmatige verklaring van de leer, die begrepen j,
is in den Heidolbergscben Katecbismns.quot; Men schold hem Re- g
monstrant en Sociniaan; de Akademio van Franeker en bet pro- y,
vinciaal kerkbestuur van Friesland veroordeelden zijn arbeid en gc
147
verboden op straf het koopen en verkoopen van zijn ponnevrucht, terwijl zij den schrijver beletten langer docent der studeerende jongelingschap te zijn.
Andere godgeleerden daarentegen prezen zijn werk, en hierin vond de schrijver aanleiding een nieuwe uitgave te bewerken , waarin hij wjjzigde wat aanstoot had gegeven.
Inmiddels verloor hij zijn echtgenoote Elsje Walkens en toen hij een tweede huwelijk had gesloten met Proukje Tullenius , weduwe van den sekretaris van Dokkum, N. Bloemendaal, werd hij van Franeker naar Loenen aan de Vocht beroepen, twee jaar later naar Weesp en vier jaren daarna naar Amsterdam.
Hier schreef hij zijn beroemd : »Onderzoek van de betekenis der kometen, bij gelegenheid van degenen, die in do jaren 1680, 1681 en 1682 geschenen hebbenquot;, en bestreed daarin de meening, dat genoemde sterren voorboden van naderende rampen zijn. Niet overal werd dit geschrift geprezen , maar toch mocht de schrijver verklaren , dat het veler oogen opende en veel bijval vond. Mede daardoor werd hij opgewekt om ook tegen het geloof aan tooverij, spokerij en hekserij te velde te trekken. Het verdroot hem dat men algemeen aan de macht des Satans geloofde en dat deze , zelfs op de kansels, de bewerker van alle kwaad werd genoemd. Hij bekampte deze meening op den predikstoel, maar vooral in zijn hoofdwerk, welks titel wij reeds noemden, dat eerst te Leeuwarden en later te Amsterdam werd uitgegeven in het jaar 1691.
In het eerste boek behandelt hij het geloof aan bovennatuurlijke wezens, zooals dit bij heidenen, mohammedanen, joden en christenen wordt gevonden en toont aan, dat er dienaangaande heidensche denkbeelden in do christelijke Kerk zijn binnengedrongen. In het tweede boek behandelt hij alle bijbelplaatsen , waarin van den duivel wordt gesproken. In spijt van de groote geleerdheid des schrijvers, moeten wij toch opmerken, dat zijne uitleggingen niet altijd logisch zijn, daar hij den tekst niet zelden op de zonderlingste wijze verwringt, om maar te kunnen aantoonen dat er van geen persoonlijken duivel sprake is. De stelling n.l., welke hij wil ver-
148
dedigen is de aan Carteslus ontleende: »dat een geest een denkende en een lichaam een uitgebreide zelfstandigheid is en dat geen geest op eenig stoffelijk lichaam kan werken.quot; Soms verstaat hij, onder de in den bijbel genoemde goede geesten, goede men-schen en denkt bij kwade geesten aan booze menschen of booze neigingen. Het gewoon geloof aangaande engelen en duivelen acht hij gt;een zeer grove en schadelijke dwaling, welke de gansche christenheid, met de joden en de mohammedanen, onder de vrees van den duivel hield.quot; Het derde boek bestrijdt de meening, dat duivelen met menschen omgaan, terwijl het laatste tal van sprookjes, vertelsels en dergelijken behandelt, om aan te toonen dat zij aan bijgeloof, onverstand of bedrog hun bestaan danken.
Geen wonder dat zulk een boek in dien tijd groot opzien , ja zelfs diepe verontwaardiging wekte en door tal van geleerden bestreden werd. Zóo hevig is de aanval, dat Bekker in ds»Artikelen der satisfactiequot; een soort van belijdenis aflegt. De klassis van Amsterdam schorst hem in 1691 voor tien weken, en in het volgend jaar ontzet de Synode van N. Holland hem van zijne bediening en is zoo zeer tegen hem ingenomen dat den proponenten, bij hun examen, gevraagd wordt wat zij aangaande do kettersche leer van Dr. Bekker denken. Toen Bekker van zijne bediening werd ontzet, had kij nog maar de helft van zijn werk voltooid, en liet zich niet terughouden om verder te werken, zoodat naast het eerste en tweede, ook weldra het derde en vierde boek verscheen. Inmiddels sloot hij zich bij de Waalsche gemeente aan en behield tot zijn einde, dank zij der Kegeering van Amsterdam , hot genot van zijn traktement.
Kort vóór zijn overlijden in 1698 schroef hij, ten bewijze zijner overeenstemming met do kerkleer: »De leer der gereformeerde Kerk in do vrije Nederlanden, begrepen in derzelver geloofsbelijdenissen.quot; —
Balthasar Bekker was een zelfstandig man, die zijn geheelo leven het woord zijns vaders; »Zie nooit met eens anders oogen !quot; in toepassing bracht en den moed had, om wat hij zag, ronduit kenbaar te maken. Hij legde den bijbel uit, gelijk hem zulks
149
goeddacht. Vandaar dat hij hot noch mot do korkloor, noch met do Coecojanen, noch mot do Cartesianen in alles eons was.
Zijne verdiensten in het bestrijdon van bijgeloof en dwaling , on in het verspreidon van konnis en licht zijn ontzaggelijk groot-Immers , al is hot hom niet gegeven geweest het duivelgeloof geheel te verbannen en den Satan, gelijk hij het uitdrukt, »in de hol te binden, opdat Koning Jesus des te vrijer mocht heor-schen ,quot; toch hoeft hij der wereld getoond, dat de bijbel aangaande den duivel zich zelf weerspreekt, en dat dit boek geen leerboek der natuurwetenschap is.
Hij bezat oen helder hoofd, een scherp verstand, een eerlijk en rond karakter , en, zoo iemand, dan is hij hot slachtoffer geweest van den ruimen en opgoklaarden blik , waardoor hij zijn tijdge-nooten een eeuw vóór was.
Onder de twisten, die in de zeventiende eeuw do Luthorsche Kerk in Duitschland beroerden, neemt do Piijtiatischc strijd een eerste plaats in , ton gevolge van den schromelijken achteruitgang der Evangelische Kerk dier dagen. Het licht der Keformatie, zoo kort pas ontstoken, taande alroè. Do Protestanten bewezen metterdaad, hoe ontzaggelijk moeilijk het is zich van de fouten dos voorgeslachts vrij te boaden, ook al hoeft men in naam hun standpunt overwonnen. Gelijk er in de eerste christelijke Kerk veel insloop wat aan Jodon- en Heidendom herinnerde, zoo drong de oude Koomsche zuurdeesem de jonge Protestantscho Kerk in. Had Luther aangedrongen op oen godsdienstig leven, zijn zoogenaamde volgers in de zeventiende eeuw verhitten hot hoofd on verkoelden het hart door hunne oindeloozo verdeeldheid over de
150
leer. Had Luther den bijbel op den voorgrond geplaatst, de god-geloorden na hem gaven den voorrang aan de scholastiek, die, straks nog balling, nu weer koningin was geworden. Allerlei twistvragen waren aan de orde van den dag, terwijl do kansels daverden van het krijgsrumoer met de leus: »Rechtzinnig of vrijzinnig ?quot;
Het spreekt wol van zelf dat dit op het zodelijk-godsdionstig loven dor gemeente oen allernoodlottigsten invloed had.
Doch waar een Hervormer noodig is, daar staat hij ook op : Philip Jakob Sponer zou hior de Reformator zijn, wiens leven wij in korte trekken zullen vermelden.
Ton jaro 1635 te Rappolsweilor in dou Opper-Elzas geboren , openbaarde hij roods vroeg veel godvruchtigon zin en ontving to Straatsburg, waar do voortroffelijko Schmidt en Danhauer hem don rijken inhoud des bijbels leerden konnon, zijn wetonschappo-lijke opleiding.
Op achttienjarigen leeftijd was hij reeds Magister en werd in 1663 als predikant te Straatsburg, drie jaren later als zoodanig naar Frankfort aan don Main beroepen.
Hier vooral wordt zijn heilzame invloed merkbaar. Hij wil do Luthersche Kerk, waaraan hij innig gehecht is, hervormen. Predikanten on gemeentenaren wenscht hij van de scholastiek naaiden bijbel, van do dorre loer naar het rijke loven terug te voeren. Al acht hij zich zelf tot Horvormer onbekwaam, toch kan hij zijn verlangen uitspreken en doet dit in zijn Pia deskleria, »Vromo wenschenquot;, die in 1678 het licht zien. Hij wenscht het algemeen priesterdom der gemeenteleden erkend te zieu, daar in het Christendom een ieder Priester is. Roods ten vorige jaro schreef hij in Das geistliche Priesterthwn : » De Predikanten moeten vroom zijn. Wie zelf bekeerd is , kan anderen het bost tor bekoering leiden. Het moet uit zijn met al die haarkloverijen, en het Christendom moet weer do godsdienst dos harten worden.quot;
Al voelt hij zich ook onbekwaam zijn wenschen en zijn leer te verwezenlijken, toch wil hij doen wat hij kan. Door zijn nauwgezet godsdienstig leven is hij allen ten voorbeeld; door zijn
151
praktische prediking zoekt Lij zijn hoorders , niet tot gevatheid en twistvaardigheid , maar tot vroomheid en deugd te leiden. Zijn leerreden zijn niet philosophisch maar hijbelseh. Hij deed echter meer dan prediken en schrijven : hij handelde ook. Door al dat twisten en haarkloven over nevenzaken hadden de godgeleerden het onderwijs dor jeugd geheel verwaarloosd. Spener trekt het zich aan. Hij opent samenkomsten, collegia pietatis, voor meer gevorderden, eerst ten zijnon huize, later, door do talrijke deelneming daartoe genoodzaakt, in do kerk. Hier leert en verklaart men den bijbel, wekt elkander op tot een godsdienstigen wandel en tot ware naastenliefde.
Die ijver van den eenvoudigen, gemoedelijken Spener was een doorn in het oog der letterknechtigo godgeleerden, die hem beschuldigden do jongelieden naar zijn Collegia te lokken en het kerkbezoek te veronachtzamen , meer waai de te hechten aan een braven levenswandel dan aan rechtzinnigheid in de leer en zijn hoorders zoodoende onkerksch te maken. Iets was er waar in deze beschuldiging, want vele jongelieden zijnor Collegia kwamen niet moer ter kerko , ofschoon tegen den uitdrukkelijken zin van hunnen onderwijzer.
In 1686 werd Spener als Hofprediker naar Dresden beroepen, waardoor hij velen, die dit aanzienlijk ambt voor zich zelf hadden begeerd , tot vijanden maakte. Dit belette hem evenwel niet ook hier zijn vorige wijze van arbeiden te volgen. In zijn herderlijken ijver spaarde hij niemand, zelfs niet den Keurvorst Johan George III, dien hij op gepaste wijze zijne verkeerdheden onder hot oog bracht. Hierdoor viel hij bij dezen in ongenade , waarom hij in 1691 gaarne do benoeming tot Proost te Berlijn aannam.
Zijn blik had zich intusschen ook naar elders gewend. ïo Leipzig begonnen drio jonge geleerde, waaronder de bekende Aug. Herm. Francke, met het organiseeren van collegia philobihlica, »Bijeenkomsten, waar men den bijbel praktisch en in de volkstaal zocht te verklaren.quot; De theologische Faculteit echter kwam tegen deze Collegia op, welker leden zij van Piëtismus, overdreven vroomheid , boschuldigdo , en verbood iu 1690 hunne bijeenkomst.
152
Sponer, dio met hart 011 ziel bot streven dozer jonge geleerden toegedaan was , vond daarin een krachtigen steun in Frederik III van Brandenburg, die in 1694 te Hallo een nieuwe Universiteit stichtte, on Spenors geestverwanten er tot Hoogleeraren aanstelde. Hier zouden de jongelingen tot vroomheid en bijbelkennis opgevoed worden , ondanks hot verzet der Wittonborgsche scholastieken , waarvan Haso zegt: »Nog eenmaal verdedigde het door ouderdom uitgeputte Wittenberg zijn Lutherdom. Bijna eenstemmig verhief zich do schoolsohe theologie tegen het Piëtisme, als togen een nieuwe sekte, naar de wijze dier tijden niet de zaak zelve aangrijpend en bestrijdend , maar in kleinzielige twisten tal van dwalingen in haar berispende.quot; Spener, de ziel der Hall-sche Hoogeschool, wordt aangevallen door zijn hoofdtegenstan-ders Johannes Beuedictus Carpzovius en Valentijn Ernst Löschor van Dresden, die hem beschuldigen tweehonderd vierenzestig ketterijen geleerd te hebben, maar de brave man bleef tot zijn einde in donzelfden geest werkzaam en stierf op hoogen ouderdom in 1705. —
Sponer was een vroom man. Hij heeft do Evangelische Kerk der zeventiende eeuw uit hare onvruchtbare bespiegelingen wakker geschud en getracht haar met heiligen geest te bezielen.
Wijl zijn werk goed was , stierf het dan ook niet met zijn dood. Het Piëtisme verbreidde zich heinde en verre, en de twisten tusscben zijne aanhangers en de orthodoxe Kerk duurden voort. Die aanhangers zijn don Meester niet altijd getrouw gebleven. Zij kenden zijne bezonnenheid, en overdreven nochtans zijno meeningen. Waar hij zeide, dat het werk van een bekoorden predikant vruchtbaarder was dan dat van oen onbekeerdon, leerden zij dat de arbeid van laatstgenoemde alle beteekenis miste. Hoopte hij op een toekomst, waarin Joden, Heidenen en lioomsch-Katholiekon , tot inzicht hunner dwalingen gekomen, zich bij do Protestanten zouden aansluiten , om samen met hen de »Eéno Christelijke Kerkquot; te vormen, zijn volgers dweepten met hot «Duizendjarig Eijk.quot; Had hij ernstig geleefd, en allerlei, dooide Kerk als onverschillig beschouwde, zaken zondig genoemd,
153
zooals hot bezoeken van den schouwburg, dansen, kaartspelen en dergelijken , later overdreef men nog erger , door zelfs lachen, rocken en wandelen boos te noemen. Had hij bijbelsch gepredikt en in zijn leerredenen tal van bijbelplaatsen, hoewel niet altijd gepast en juist aangehaald , ook in dezen overtroffen zijne volgelingen hem.
Op al deze punten worden zij dan ook door de orthodoxe Kerk bestreden.
Ten slotte vervielen zij tot volslagen dweperij, van goddelijke ingeving droomende, en uit do hoogte ncderziende op de »diep ongelukkigequot; Luthersche Kerk.
Deze groote verdiensten intusschen heeft Speners arbeid gehad, dat hij tegenover de lea- op het leven, tegenover bet hoofd op het hart, tegenover do scholastiek op den bijbel heeft gewezen.
Het laatst der achttiende eeuw is niet ten onrechte een periode van gisting genoemd. Lessing, Kant e. a. drongen met kracht aan op vernieuwing van wetenschap en kunst, op vrijheid en zelfstandigheid, en hun woord vond ingang: er ontstond een revolutionaire beweging, die zich even sterk verzette tegen het dogma der Kerk, als tegen het staatkundig absolutisme, tegen de kunstmatige beschaving als tegen do traditioneele zedelijkheid, tegen de heerschappij van het nuchter verstand zoo goed als tegen de stijve mode. Gevoel en verbeelding deden hun rechten gelden.
Deze beweging, waaruit do in menig opzicht gezegende Fransche revolutie geboren werd, was modo de moeder dier Duitsche letterkunde , welke met de namen van Schiller en Goethe prijkt, en bet leven gaf aan do dusgenaamde Ito manlick, dat is aan die
154
richting in do litteratuur dier dagen, welke op olk gebied van liet menschelijk donken strijd voerde tegen het bestaande, vooral tegen do heerschappij van het nuchter verstand, doch die in jeugdigen overmoed de perken vaak te buiten ging.
De achttiende eeuw was niet godsdienstig : het verstand zat als heorscher op deu troon, en wat men godsdienst noemde, waren oenigc afgetrokken begrippen op het gebied van geloof en moraal. Het lag dus voor de hand dat de mot kracht ontwaakte geest van dio dagen de zwakke indrukken der jeugd vergat en allen godsdienst verwierp.
Te midden van dieu aanwassenden storm verscheen eensklaps oen genie, eeu man van zijn eeuw, op wieu alle machten van dien veol bewogen tijd hadden gewerkt, die de ganscho ontwikkeling der worstelingsperiode mee doorleefd had en zich thans aangordde om in deze tot nieuw leven ontwakende wereld ook aan den godsdienst een plaats te verzekeren. Hij deed der menschheid beseffen , dat de godsdienst, onafhankelijk van meeningen en begrippen , een eigen onaantastbaar terrein bezit, dat recht heeft erkend te worden als een bijzondere vrucht van den verheven geest, die in ons sluimert, die de kern is van ons bestaan en het bewijs van onzen goddel ijken oorsprong. Hij gevoelde, welke strijd togen Christendom en Kerk zou aangebonden worden en met het oog daarop arbeidde hij , en gelukkig niet te vergeefs. Zijn geest arbeidt en werkt nog. Naar alle richtingen bracht hij opwekking en leven; op dien geest wijzen nog voorstanders van het oude, zoowol als vrienden van don vooruitgang.
Dezo uitstekende man was Frederik Daniel Ernst Schloier-macher.
Den 21™ November 1768 te Broslan geboren, ontving hij zijn eerste opvoeding van zijn vrome en gestrenge moeder , daar zijn vader, als hervormd veldprediker, gewoonlijk van huis was. Als vijfjarige knaap bezocht hij de Frederiks-school, doet vertrok reeds na twee jaar mot zijn ouders naar Plesz, in Opper-Sileziö, waar hij tot zijn veertiende jaar onderwijs ontving. Zoowel door zijn ijver als zijn zeldzame ontwikkeling
155
muntte hij steeds ver boven zijn medeleerlingen uit, waardoor hij onwillekeurig met zich zelf ingenomen en tot hoogmoed verleid werd, welke neiging zijn verstandige moeder echter tijdig wist te onderdrukken. Als een bewijs hoe gescherpt zijn jeugdig brein was, verhaalt hij zelf dienaangaande op lateren leeftijd, dat hij, ofschoon pas twaalf jaren, zich niet kon verzoenen met do leer van eeuwige straf eu eeuwige belooning en evenmin met die van Christus' plaatsbekloedend lijden.
Zijn vader, die, ofschoon predikant, naar zijn eigen getuigenis , vroeger »een echt ongeloovigequot; was, had zich om van zijn twijfel bevrijd te worden, in de armen der Broedergemeente geworpen , waartoe zijn echtgenoote waarschijnlijk het hare bijdroeg. Opdat nu ook de zoon godsdienstig mocht worden, werd hij naaide school der Hernhutters te Niesky gezonden , waar hij zich , hoewel het altijddurend sproken over der menschen boosheid en over bovennatuurlijke genadewerking hom zeer stuitte, spoedig leerde schikken, zóo zelfs, dat hij den godsdienstigen spreektrant zijner omgeving spoedig overnam. Hier sloot hij do eerste vriondschapsbaudou met Albertini, den lateren Bisschop der Broeder-gomoente, mot wien hij naar het Seminarium te Barby werd bevorderd om tot predikanten te worden opgeleid. Aldaar vormen zij weldra het middenpunt van een vriendenkring, voor wolken kennis hot hoogste genot is. Zij bostudoeren niet alleen ijverig die boekon, welke hun worden aangewezen , maar doorsnuffelen ook die, welke op de Kweekschool contrebando zijn. Aldus vernomen zij do nieuwste resultaten der philosophische en dogmatische onderzoekingen, waardoor vooral de ontvlambare denkbeelden van den jongen Schleiormacher grooto wijziging ondergingen. In tal van brieven klaagt hij zijn vader den nood. »Ach, beste vaderquot;, zoo schrijft hij, »als gij het daarvoor houdt, dat zonder uw geloof niets, althans niet do zaligheid aan gene, de rust aan deze zijde des grafs te erlangen is , en dat gelooft gij immers ? o bid dan God, dat hij mij geloof schenko , want het is voor mij verloren.quot; —
»Ik kan niet geloovonquot;, zoo heet het elders, igt;dat Hij, die
156
zich zelf slechts Zoon des Menscheu noemde , do ware en eeuige God was. Ik kan niet gelooven, dat zijn dood oen plaatsboklee-dende verzoening was, immers Hij zelf heeft het nooit gezegd, en ik kan ook niet aannemen dat zij is noodig geweest, want God , die de menschen niet tot volmaaktheid, maar alleen tot streven daarnaar hoeft geschapen, kan hen onmogelijk eeuwig straifen , dewijl zij niet volmaakt zijn geworden.quot;
En daarbij vraagt hij tevens verlof het Seminarie, waar do studio zeer eenzijdig is en men niets mag weten van de nieuwste kritische en dogmatische resultaten , te mogen verlaten om zich elders verder te bekwamen.
Hoewel de vader aanvankelijk zijn zoon ernstig vermaant over zijn aardschgezindheid en hem aanraadt terug te keeren tot dien God »die , als mensch , voor hem aan het kruis heeft gebloed,quot; geeft hij ten slotte gehoor en zendt den jongeling naar do Hooge-school te Halle.
Merkwaardig mag het heeten , dat de ideën des vaders zeiven sedert veel vrijzinniger weiden , zóo zelfs , dat hij zijn zoon werken van Kant o. a. toezendt, en hem aanraadt geen partij te kiezen, doch de waarheid te omhelzen , waar hij haar vindt. Zoo kwam de twyfel des zoons den vader ten goede ! —
In de lente van 1787 vinden wij den student te Halle, ten huize van zijn oom, den Hoogleeraar Stubenrauch. Nu, gelijk vroeger, leeft hij voor de studie: Semlers kritiek trekt hem aan en uit Kants geschriften leert hij de beteekenis der moraal van den godsdienst kennen. Zijn er niet vele, zoogenaamd ge-loovigen , die veel slechter zijn dan vele ongeloovigen ? . . ..
Na twee jaar gaat hij met zijn oom, die tot predikant te Drossen is beroepen, derwaarts en, na het afleggen van zijn laatste examen in 1790, wordt hij huisonderwijzer bij Graaf Dohna te Sohlobitten. Hier leert hij het huiselijk- en het familieleven kennen als de eigenlijke kweekplaats van den godsdienst en spreekt iu vervoering over het heil, dat hij hier smaakt. Die geestdrift kan ons zeker niet bevreemden in een man , zoo rijk aan diep en innig gevoel, dat hij niet ten onrechte »dc virtuoos van het
157
gevoelquot; is genoemd. Hierop wijzen niet slechts zijn gansche theologie , maar ook zijn liefde voor de vrouwen , die zóo in het oog loopend was, dat hij meer vriendinnen dan vrienden had, ja dat het hem smarten kon , zelf geen vrouw te zijn.
Door verschil over de opvoeding met de ouders zijner pupillen verlaat hij in Mei 1793 Graaf Dohna en wordt, na te Berlijn leeraar aan een gymnasium en te Landsborg hulpprediker te zijn geweest, in '96 predikant dor kerk La Charité te Berlijn. Hier toeft hij zes jaren, die van zijn leven do rijkste vruchten afwierpen. Hier toch komt hij in aanraking met de middelen van beschaving, welke deze hofstad hem aanbiedt; hier leert bij de helden en heldinnen der Romantiek kennen : Jean Paul, Schelling, Novalis, Schlegel, Henriette Herz e.a.; hier sluit hij met laatstgenoemde, een geestrijke jodin, een innige vriendschap en vertaalt met Schlegel, den schrijver van Lucincle, de werken van Plato ; hier ook schrijft hij aijn : Redevoeringen over den godsdienst voor de beschaafden zijner verachters. In dit werk wil hij den godsdienst de plaats aanwijzen , welke hom wettig toekomt en zijn tijdgenooten opwekken hem die te geven. Achtereenvolgens spreekt hij over het wezen van don godsdienst, over de Kerk , over de verschillende soorten van godsdienst en eindelijk over den godsdienst, als de macht, welke ons mot de raadselen des levens verzoent.
Het standpunt, hetwelk de schrijver in dit werk inneemt, is Spinozistisch , pantheïstisch. 5gt;Do natuur,quot; zoo loert hij, »ishet absolute. Hot Ik is afhankelijk, door zijn betrekking tot het Geheel in zijn zelfbewustzijn bepaald. Een God, die, van de wereld gescheiden , boven haar verheven is , kent de auteur niet. In do worold ïijn eeuwige wetten , welke alles behoorschen. Van een ingrijpen Gods, van wonderen en gebedsverhooring mag geen sprake zijn. Godsdienst is dan ook niet: goloovon aan wonderen , dogmata aannemen of iets dergelijks : godsdienst is geen zaak van het verstand, maar van hot hart. Zijn wortel ligt in 's men-schen gemoed; zijn eigendommelijk gobied is het gevoel. Godsdienst is het bewustzijn, dat al het eindige in en door het on-
158
eindige bestaat. Tlij is godsdienstig, die altijd van het deel naar het geheel, van het eindige naar het oneindige opklimt; die in het vele het éene ontdekt; die oog heeft voor de gedachte, voor de orde , voor den geest in do wereld. Hij is godsdienstig, die in het diepst zijner ziel Gods tegenwoordigheid gevoelt. Voor hem is zijn leven, zijn werk, zijn smart, zijn vreugd, alles heilig, omdat hij alles in aanraking brengt met God.
Dezen godsdienst nu kan ieder bezitten, onverschillig of hij zich heiden of christen noemt. Wie zoo doet, wie altijd oog heeft voor het oneindige , zoodat hij zich ten slotte daarmee éen weet: hij is onsterfelijk: een andere onsterfelijkheid is er niet.
Door dat elk, die waarlijk godsdienstig is, zich aan andoren geeft en anderen wederkeerig op hem werken, ontstaat igt;de godsdienstige gemeenschap, de Kerk.quot; —
Dat dit boek groot opzien baarde , zal wel niet vermeld behoeven te worden. Zoo'n godsdienst toch was een heel andere dan die droge en dorre vorm , waaraan do achttiende eeuw dien naam schonk, en stemde waarlijk overeen met de menschelijke natuur. Maar bevreemden zal het ook niemand, dat vele kleine geesten dezen reuzengeest, vele ongevooligen dezen «virtuoos des gevoelsquot; niet konden volgen , en zich van hem afwendden. —
Een paar jaar na do uitgaaf van genoemd werk, verschenen zijn Jtonologen. Ademen de Jtedevoefingen den geest van Spinoza, de Monologen herinneren aan Fichte. Hier is het Ik niet afhankelijk van het Geheel, maar bepaalt zich zelf. Het verdiept zich in zich zelf en gevoelt, te midden van al het wisselende en het veranderlijke , zijn onvergankelijkheid en zijn onveranderlijkheid. Het doel des auteurs is te weten op welk gebied hij zijn krachoen moet beproeven.
Nog een paar jaar later, in 1805, zag zijn Kerstfeestviering het licht, waarin de verschillende , verpersoonlijkte opvattingen des Christendoms vreedzaam rondom den kerstboom geschaard zijn. — In 1802 had Schleiermacher Berlijn verlaten en het predikambt aanvaard te Stolpe in Pommeren. De reden, waarom hij de hofstad verliet, was do volgende. Eleouore , do echlgenoote
159
van den predikant Gruuow, leofdo in onmin met haar man, die haar begreep noch waardeerde. Schleierraaeher, oordeelende dat een dergelijke vereeniging , ook al noemde men haar huwelijk , onzedelijk was , ried eon scheiding aan, en was ten dezen ongetwijfeld in zijn volle recht. Doch wat de zaak bedenkelijker en voor Schleiermacher minder zuiver maakt, is , dat hij Eleonore en zij hem beminde, zoodat zij zelfs hadden besloten zich na do scheiding met elkaar te verbinden. Opdat un zijn tegenwoordigheid op haar besluit geen invloed zou uitoefenen, nam hij bovengenoemd beroep aan. Eleonore echter ging niet tot den beslissendon stap over , en zoo sprong dan ook van zelf haar huwelijk mot Schleiermacher af.
Mogen anderen Schleiermacher in dozen kunnen verdedigen , ons komt het voor dat hij niet geheel is vrij te pleiten. —
Na twee jaar werd de Stolpsche predikant tot Hoogleeraar te Würzburg benoemd, doch tegelijkertijd bood de Pruisische Kegeering , die hem ongaarne hot land zag verlaten , hom een Professoraat te Halle aan , waaraan hij de voorkeur gaf.
Nauwelijks heeft hij deze betrokking aanvaard, of droevige staatkundige gobourtonissen treden hom storend in den weg. Napoleons legerscharen rukken Halle binnen, de studenten worden verjaagd, de Akademio wordt gesloten en Schloiormacher zelf van geld on goed beroofd. Toch blijft hij op zijn post en weigert zelfs oen hem aangeboden beroep naar Bremen. Eerst toen hij to Halle niets moer kan doen, gaat hij naar Berlijn, waar hij predikt en voorlezingen houdt.
Te merkwaardig is Schleiormachers oordeel over de Revolutie om het hier niet te laten volgen: »Openlijk boken ik, dat ik de Pranscho omwenteling, in haar geheel, zeer ben toegedaan, doch dat de schandelijke handelingen mot den Koning mij erg bedroeven. Maar moor nog ergeren mij de oordeolen der monschen over deze daad. Sommigen veroordeelen haar, alleen omdat zij oen gezalfd hoofd gold, andoren berispen slechts het gebrek in het decorum. Toen ik hun voorhield, dat geen politiek tor wereld recht geeft tot een moord on dat het onverantwoordelijk is een mensch, wien
160
niets is bowozon, tc vordoemeu, Inisterdo men niet. Door dit opkomen tegen partijdigheid en eenzijdigheid en hot verdedigen van het »Hoor ook de andere partij!quot; bederf ik het bij allen. Juist omdat ik geen partij kies , ben ik voor de demokraten een verdediger van het despotisme en van den ouden slentergang , voor de heethoofden een politiker, die den mantel draait naar den wind en niet rond voor zijn gevoelen iiitkomt, voor de royalisten een Jakobijn en voor de verstandigen en lichtzinnigen iemand, wiens tong te lang is. Zoo is hot mij in de theologie ook allang gegaan. Ik weet dat ik in éen kwartier door den een voor een humaan christen, door den ander minstens voor een naturalist, door een derde voor een streng-dogmatisoh orthodoxe, door een vierde voor een kritisch filosoof ben gehouden.quot; —
Tc Berlijn trad Schleiermacher ten jare 1809 in het huwelijk met de twintigjarige weduwe van den predikant Ehrenfried von Willich, Henrietto von Mühlenfels, met wie hij tot zijn dood hoogst gelukkig was verbonden.
Intusschen was hij tot Professor te Berlijn benoemd en arbeidde er onvermoeid als hoogleeraar, als prediker, als schrijver. Met alle gewichtige vragen dos tijds liet hij zich in. Hg ijverde voor de vereeniging van Lutherschen en Gereformeerden en voor do losmaking der Kerk van den Staat. Hij bestreed den dwang dei-belijdenis en zag het opkomend konfessionalisme met schrik tegemoet. Toch heeft hij zelf mede der orthodoxie den weg gebaand door zijn in 1821 en '22 verschenen dogmatiek, onder den titel: Het christelijk geloof, naai' de grondbeginselen der Evang. Kerk, in zijn samenhang beschouivd.
Onder geloofsleer verstaat hij een samenhangende beschrijving der godsdienstige gemoedstoestanden. Het vorstand tracht zich hier rekenschap te geven van den inhoud des gevoels. Laat men den bijbel en de konfessio maar aanvallen, dit schaadt den godsdienst niet.
Wil men het eigenaardig karakter des Christendoms kennen , dan ga men tot Christus terug. Van hem gaat 8c verlossing uit; Hij zelf moet dus geen verlossing noodig hebben gehad, en zou-
161
doloos zijn geweest, daar zijn godsbevvustzijn immer ongedeerd was. Bij alle anderen is dit bewustzijn verduisterd, daarom zijn zij tot het goedo ougeschikt.
Natuurlijk trok die Christus ontvankelijke zielen aan. Zij tee-kenden zijn beeld in de evangeliën, waardoor het in de Kerk — d. i. de gemeenschap der geloovigen — bleef voortleven. Alleen wie zich hierbij aansluit, ondervindt Christus' gemoenschap. Deze werkzaamheid van Christus' beeld in do Kerk is de Heilige Geest. —
Wie den inhoud dezer Geloofsleer met die der vermelde Rede-voeringen vergelijkt, bespeurt grooten achteruitgang van denkbeelden en lijnrechten strijd. In laatstgenoemd werk toch heet het dat ieder met het goddelijke in aanraking komt, in eerstgemeld dat allen verdorven zijn. Hier worden bijbel en belijdenissen als ondergeschikt beschouwd, daar is Christus' beeld nergens te vinden dan juist in den bijbel. Hier zijn wonderen onmogelijk, daar hebben wij een zondelooze, wien met uitsluiting van alle anderen het klare godsbewustzijn is toebedeeld.
Zoo zouden wij nog meer kunnen opsommen, doch genoeg om te doen begrijpen, dat dit boek zeldzamen opgang maakte. Door alle partijen werd het besproken maar niet altijd met gematigdheid. De orthodoxen scholden den schrijver een ondergraver van godsdienst en moraal. De andere partij met Baur aan het hoofd beschuldigde hem zelfs van opzettelijke bedriegerij: hij wil orthodox schijnen, ofschoon hij het niet is.
Om billijk te zijn, zouden wij zeggen: De auteur heeft zich door zijn gevoel parten laten spelen en te weinig geluisterd naar de stem van zijn verstand. Bovendien, en ook dit legt eenig gewicht in de schaal, de tijd der liedevoeringeti was de stormachtige periode van revolutie en omkeering; die der Geloofsleer de tijd van restauratie en verslapping.
Toch is de Geloofsleer eeu koninklijke poging om verzoening te brengen tusschen gelooven en iveten.
Juist het eigenaardige, hot halfslachtige in Schleiermachers Geloofsleer verklaart ons, hoe zijn volgers zich in drie deelen
Beeldengalerij. 11
162
konden splitsen, een rechter-, ecu midden- en een linkerzijdo vormende. Men vindt onder hen Krafft en Nitzich, üllmann en Dorner, Hagenbach en Ewald. —
Eenige jaren vóór zijn dood troffen Schleiermaoher bittere rampen, toen hij nl. in 1829 zijn eenig zoontje en in'31 zijn beminde zuster Charlotte verloor.
Ook zijn eigen levenszon neigde intusschon ten avond. Den 6cu Februari 1834 werd hij door een hevige longontsteking aangetast, die hem den 12en derzelfde maand ten grave sleepte. —
Behalve de reeds door ons vermelde werken heeft Schleierma-cher nog tal van andere, meest filosofische geschriften in het licht gegeven , als Diogenes van Apollonie , Anaximander en der-gelijken , en ten slotte zijn Filosofische ethieh. —
Wie Schleiermachers leven aandachtig heeft gevolgd , moet tot de overtuiging gekomen zijn, dat hij een groot man was. Met hom vangt een nieuw tijdperk der godgeleerde wetenschap aan. Van hem ging naar alle kanten opwekking uit. In hem kwamen alle vroegere richtingen: orthodoxie, rationalisme, piëtisme,, tot Imu recht. Hij heeft bewezen, dat de inhoud van het christelijk geloof het oorspronlcelijlcc eigendom is van den menschelijhen geest en niet iets van buiten aangebracht. Hij heeft voor een ongeloovig geslacht de mogelijkheid der verzoening van gelooven en weten willen aanwijzen. Hij had van nature een kinderlijk geloovig gemoed; zijn geloof ontsprong in het hart. Daarbij had hij een besliste neiging tot bespiegeling en bekleedde even gelukkig een Professoraat in de theologie als in de filosofie, wijl zijn zedeleer in do nauwste betrekking stond tot zijn dogmatiek. Wijsbegeerte en geloof worden vaak beschouwd als elkaar vijandig tegenoverstaande , maar Schleiermacher wist beiden op het nauwst met elkaar te verbinden, zonder der vrijheid en diepte van de eeno , noch den eenvoud des anderen te kort te doen. Hij voorzag met profetischen blik het gevaar, dat ongeloof met beschaving, godsdienst met barbaarschheid zou samengaan en zijn geheele streven was die samenkoppeling zoo mogelijk te verhinderen.
Het zou tot verschil van meening kunnen leiden om zijn per-
163
sooulijklioid uaar waardo to omsclirijvcu, daar hij zoowel «virtuoos des gevoolsquot; als scherp dialektikus is, doch hierin zulleu alleu het wel eens zijn, dat hij oen zelfstandig denker, oen scherp kritiker, een overredend prediker, een vroom godgeleerde en oen godsdienstig mensch was. —
Eeuwen lang hoeft er een sluier gehangen over den waren toestand van het Christendom in de eerste periode van zijn wording en uitbreiding.
Wel had men do traditie aangaande het apostolisch tijdvak; wel bezat men de N. Tost. geschriften; wel kendo men de getuigenissen der Kerkvaders; doch welke volledigheid en welke zekerheid gaf dit alles ? In dien eersten Christen-tijd toch waren er tal van geschriften in omloop, op naam van personen, die reeds gestorven waren lang vóór dat genoemde geschriften het licht zagen. Men had dus moeten onderzoeken of do traditie waarheid bevatte, of de N. ïest. geschriften echt waren, of de getuigenissen der Kerkvaders ook met elkander streden.
Hadde men dit gedaan, dan zou men gezien hebben, dat men bedroefd weinig vasten grond ouder de voeten had; dat men personen en toestanden verwarde; dat men van slechts enkele geschriften de echtheid kon bewijzen en dat do oude Vaders geenszins eenstemmig waren.
Eén voorbeeld uit duizenden: Om een antwoord to krijgen op do vraag: »Wie is Jesus eigenlijk geweest?quot; zal men natuurlijk het eerst do evangeliën raadplegen. Doch wat ziet men, dit doende? Dat de drie eerste evangeliën ter ooner en het vierde ter anderer zijde elkaar weerspreken. Alzoo dus leert men Jesus niet kennen.
164
Een tweede voorbeeld: Men wilde weten wie Simon Magus was geweest, die in Hand. VIII wordt vermeld. Volgens dat boek was bij een too venaar, die den apostelen geld bood, om hem het vermogen toe te kennen don heiligen geest mede te deelon. In andere oud-christelijke werken wordt deze zelfde Simon de vader aller ketters genoemd; weer in andere komt hij voor als de karikatuur van Panlus of van een der Gnostieken.
Een derde voorbeeld; Was de Openbaring al of niet van Johannes afkomstig'? Bi] nauwkeurig onderzoek vernoemt men dat do tweede eeuw haar voor echt houdt, doch dat do derde haar verwerpt.
Zoo had men nog tal van vragen kunnen doen , en evenveel onvolledige antwoorden kunnen ontvangen.
Men vroeg evenwel zoo niet, maar nam eenvoudig het overgeleverde aan. De periode van onderzoek en kritiek was nog niet geboren. Eerst do negentiende eeuw riep haar te voorschijn. Gelijk in zoo menig ander vak van kunst en wetenschap, rukte zij ook hier den gebeimzinnigen sluier weg en legde klaar en daidelijk do waarheden der geschiedenis van den christelijken godsdienst bloot voor elkeen , die zich de moeite geeft er naar te zoeken. En het moet ter eere van de godgeleerden van onzen1 tijd gezegd worden : zij zijn flinke geschiedvorschers en koene kritikers.
Reeds Strauss 1) gaf een kritiek van do evangelie-geschiedenis, wel te onderscheiden van een kritiek dor evangelitin, doch zijn resultaten waren zuiver subjectief. Dit echter bewees bij dat de traditie onwaar was.
Ook Schleiermacher gaf een beeld van Jesus , maar niet zuiver historisch, immers waar de ivetenschap in gebreke bleef, daar vulde zijn geloof aan.
De mannen, die een zuiver kritisch onderzoek begonnen 3n de algemeene bistorisch-kritische regelen ook op de oud-christelijke geschriften toepasten, waren de ïübinger godgeleerden: Professor Ferdinand Christiaan Baur en zijn school, de vaders der zoogenaamde »nioderue theologiequot;. —
Vgl. ons opstel over Strauss.
165
Baur werd don 21stou Juli 1792 te Schuciden geboron. Hij wijdde zich aan do studie der godgeleerdheid , vervulde reeds op jeugdigen leeftijd de betrekking van Leeraar aan het voorbereidend Seminarium te Blaubeuern, en werd in 1826 benoemd tot Hoog-leeraar aan de Tübinger Universiteit, belast met hot onderwijs in kork- en dogma-geschiedenis. Hierdoor vestigde zich als van zelf zijn aandacht op de geschiedenis van den godsdienst.
Reeds in zijn eerste werk Symboliek en mythologie (1824) zoekt hij do oude natuurgodsdiensten »als voortbrengselen van den mensehelijken geestquot; wijsgeerig te verklaren, en stomt nog, althans in hoofdzaak, met Schleiormacher overeen. Maar in zijn Gnosis (1835), waarin hij do godsdienstig-philosophische getuigenissen door de gansche geschiedenis heen beoordeelt, breekt hij met hom on sluit zich aan bij Hegel, die do mooning is toegedaan van een steeds langzaam voortgaand ontwikkolings-proces. Aan hem houdt hij zich ook in zijn wijzo van uitdrukking. In sommige opzichten evenwel, bijv. in het onderscheiden van theologie en dogmatiek, betoonde hij zich steeds Schloiermachers volgeling.
Sedert begon hij met hot onderzoek naar hot oorspronkelijk Christendom , door de N. Tost. geschriften kritisch te prooven. Hij spoort tot dat einde hun karakter, hun strekking, don kring en don tijd van hun ontstaan na. Dienaangaande zegt hij hot volgende : »Lang vóór Strauss begon ik mijn kritische onderzoekingen , en bon dan ook van een gansch ander punt uitgegaan. Mijn onderzoek der twee brieven aan de Korinthers bracht er mij het eerst toe do verhouding van den Apostel Paulus tot de andore apostelen scherper te bezien. Ik kwam tot do overtuiging, dat in do brieven van den apostel Paulus zelf data genoeg voorhanden zijn, waaruit blijkt, dat dezo verhouding geheel anders was dan men gewoonlijk denkt; dat daar, waar men slechts oen doorgaande harmonie der gezamenlijke Apostelen meent te kunnen zien, oen verschil bestond, groot genoeg, om van Joodsch-Christolijke zijde aan Paulus als autoriteit te twijfelen.quot;
Baur tracht een echt historische opvatting van het Christendom te geven, en zoo iemand, dan was hij met zijn helder oordeel, zijn
166
logisch vorstand, zijn grooto bijbelkennis en zijn kritischon blik daartoe in staat. Oorzaak en gevolg hangen in zijn betoogtrant samen , al schijnt het oppervlakkig ook vaak anders.
Hij zet zich aan het werk en doet zich al terstond kennen als oen wijsgeerig geschiedvorscher, die oog heeft voor den samenhang der feiten, en elke gebeurtenis haar rechte plaats toekent. Steeds vraagt hij naai' oorzaken. Zijn inleiding op de N. Test. bijbelboeken is een litterarische geschiedenis van dit tijdvak geworden ; hij zegt niet slechts dat een boek onecht is, maar wijst het tevens zijn plaats aan in de dogmatische ontwikkeling der Kerk.
Om bij zijn onderzoek vasten grond onder den voet te hebben, gaat hij uit van do vier echte Paulinische brieven: Romeinen , 1 on 2 Korinthen, Galaten. Dezen alleen zijn echt, omdat hun verhouding tot het Jodendom en hun Christologie gansch anders is dan die in de andere zoogenaamde brieven van Paulus. Genoemde vier brieven vermelden wat er gebeurd is na Jesus' dood. Doch wat blijkt hier?... Dat cr voortdurend strijd is geweest tus-schen Paulus aan den eenen kant, en Petrus, Jakobus en Johannes tor anderer zijde. De eerste was vrijzinnig, bracht heidenen tot het Christendom en meende dat het Jodendom had uitgediend; de laatsten waren behoudend en wilden toelating der heidenen alleen, als zij zich aan do Joodsche wet onderwierpen. Overeen en ander handelt hij in de volgende geschriften: ]Je Christuspartij te Korinthe (1831), Doel en oorsprong van den brief aan de Itomoinen (1836), Be pastoraal-brieven (1835) cn Paidns, de apostel van Jesus Christus (1845).
Baur hooft op dezen strijd bijzonder gedrukt, omdat men niet genoeg bekend was met do hevigheid ervan. Men meende vroeger , dat hij slechts tot enkele streken, zooals Galatiö enAchaje, was beperkt geweest, maar hy was wel degelijk algemeen en hevig : getuige de heftige toon van Paulus (Gal. 2: 11; 3: 1; 1 Kor. 9 : 1 e. a.); getuige mede dat Paulus zich , tegenover zijn vijanden , nergens op zijn medeapostelen beroept, maar dat hij integendeel zegt niet minder te zijn dan Petrus.
Deze strijd nu eindigde geenszins met don dood van don heiden-
167
apostel, luaar duurde voort tot over het midden dor tweede eeuw. Het joodschgezinde boek der Openbaring, met de genoemde vier Paulinische brieven de eenige echte boeken van hei. N. T., vloeit over van haat tegen de heiden-christenen; de geschriften van verschillende Vaders , zooals Papias , Hegesippus e. a. getuigen er mede van. Beide partijen waren genoegzaam even krachtig: het Joden-Christendom , omdat Paulus niet meer zijn tegenstander was; het Heiden-Christendom, omdat hoe langer hoe meer heidenen zich daarbij aansloten, en het Joden-Christendom, door de verwoesting van Jerusalem, zijn vcreenigingspunt had verloren. Men zag daarom uit naar verzoening.
Van dit streven getuigen vooral het neutraal Markus-cvangelio en do verzoenende Handelingen der Apostelen, waarin zoowel van Paulus' als van Petrus' persoon en leer de scherpe punten worden afgeslepen.
Zoo ontstond de Katholieke Kerk, waarin Paulus ondergeschikt naast Petrus stond; zoo ontstond de hiërarchie, met haar onderscheid tusschen geestelijken en leeken; zoo werd aan de traditie echtheid en aan de zoogenaamde goede werken waarde toegekend; zoo werd het verstandsgeloof der Kerk geboren, dat lijnrecht tegenover het geloof des harten van Paulus staat. Ja, om Petrus te ver-hetfen schreef men hem toe wat eigenlijk Paulus' werk was. Petrus zou den heidenen gepredikt en Kome gesticht hebben, te Rome gestorven en er begraven zijn ! En de Kerk, eenmaal op dezen dwaalweg gekomen, schreed er konsequent op voort. —
Na do Paulinische brieven behandeld te hebben, onderzocht Baur vervolgons de evangeliën , en stelde de vraag: Hoe is hot mogelijk, dat èn Petrus èn Paulus beidon zich op Jesus kunnen beroepen? Hoe kan uit eenzelfde bron zoo verschillend water wellen ? Baurs onderzoek leidt hem tot het besluit dat dit mogelijk was. Van don oonon kant toch was de leer van Jesus rein zedelijk, aandringende op ootmoed, liefde en zachtmoedigheid; Jesus was universalist, achtte alle menschen gelijk en beoordeelde hen niet naar hot uiterlijke, maar naar het innerlijke; van don anderen kant echter uoomdo hij, die zoo leerde, zich zelf den Messias, en
168
voedde de verwachtingen dor Joden, al verwachtte hij dan ook niet hetzelfde als zijn volksgenooten. Na zijn dood zagen zijn volgers in het Christendom niet anders dan de vervulling van het Jodondom. Waarom ook zou de wet door Jesus zijn opgeheven? Was het Christendom niet uit do Joden? Had Josus niet als Jood geleefd? Was de wet niet van God? Waren do profetiën niet door God ingegeven? ...
Zoo waren er dus in Jesus' persoonlijkheid twoo zijden : eon univorsalistischo en een Joodsch-partikularistischo. Petrus en do zijnon sloten zich aan do laatste, Paulus aan de oerste aan. —
In 1844 verschoen een verhandeling over hot vierde evangelie, waarin Baur tot het resultaat kwam dat men hier op gansch andoren grond stond dan bij de synoptici. Volgens hem is het vierde evangelie, blijkens zijn zoor ontwikkelde Christologie, eerst op het einde dor tweede eeuw ontstaan; het Lukas-evangelie is oen tondonzgeschrift van Paulinische zijde; het Markus-evangelie, van het einde der tweede eeuw, is neutraal, en hot oudste evangelie is dat naar Matheus, als don Joodsch-apokryphen evangeliën het naastbijkomendo. —
Ziedaar in korte trokken ecu overzicht dor resultaten, waartoo do Tübingscho Hoogleeraar kwam. Geen wonder, dat tal van ge-loerden zich rondom hem schaarden 1 Wij noemen slechts Schweglor, Dc na-apostolische tijd (1846) , Köstliu Het Johanneïsch leerbegrip (1843), en Zeiler Het Johannes-evanyelic.
Van den andereu kant echter is hot evenmin vreemd dat Baur heftige tegenkanting vond. Waren er, wier tegenstand alleen bestond in grooto woorden on verdachtmakorij, er waren er ook , dio door Baurs resultaten aangespoord , oen nieuw onderzoek instelden. Zoo verdedigden bijv. Ebrard en Luthard het Johanncs-evangelie en Wioseler do Synoptici.
De ergste tegenstand echter kwam van des Hoogleeraars eigene leerlingen. Hilgerfeld betoogde in een reeks van stellingen dat hot niet aanging allo geschriften der eerste twee eeuwen tot den partijstrijd terug te brengen; Volkmar trad voor het Markus-evangolio op , on Ilitschl kwam aangaande do evangeliën tot gansch andere resultaten dan Baur. —
169
Het is hier do plaats niet om op do zwakke punten in Baurs werk breedvoerig te wijzen. Wij zouden kunnen aantoonen, dat hij wel wat lichtvaardig is met zijn onechtvorklaringen; dat hij Jesus' persoon niet diep genoeg heeft geteekend; dat Jesus'Mes-sias-idee niet zoo partikularistisch was, als hij schijnt te moonen ; dat men vóór Justijn van geen geregelde ontwikkeling der Christologie kan spreken, en op nog menig ander zwak punt zouden wij den vinger kunnen leggen. Doch al is zijn werk geenszins volmaakt, toch heeft hij de methode aangegeven, welke men voortaan zal te volgen hebben , daar alles alleen op onderzoek, op historisch-kritisch onderzoek , aankomt.
Hij heeft, het is waar, aan den apostolischon tijd zijn aureool ontnomen, doch die aureool was onverdiend; bovendien begrijpen wij nu dien tijd , wat vroeger het geval niet was, omdat dat tijdvak als afgesloten was van al wat er volgde. Aan Baurs hand zien wij nu alreê in de eerste geschiedenis van het Christendom wat wij door de gansche historie heen zien: strijd tusschm overlevering en persoonlijk inzicht. Paulus toch bestrijdt de traditie en ontkent dat hij daaraan zijn evangelie zou danken. —
Baurs doorwrochte studiën eischen onze verbazing en onze dankbaarheid ; zijn scherpzinnigheid is ongeëvenaard ; zijn werkzaamheid en zijn geleerdheid zijn buitengewoon.
Behalve de reeds in dit opstel genoemde werken, schreef hij nog over het Ebjonitisme (1831), over Apollonius van Tyane (1832), over het Platonisme (1837) en over het Manichëisme; voorts over de Triniteit (1843) en over de leer der verzoening (1838). Hierbij komen nog zijn strijdschriften met Mühler, Hase, Bunsen, Rothe e. a. en eindelijk nog zijn dogmengeschiedenis (1847) en zijn groot werk over de kerkhistorie (1852 — 1860). —
Hij overleed den 2lt;li!ii December 1860 te Tübingen.
»En toch heeft Judas Iskariot in de christelijke wereld zulk een slechten naam ! Men noemt hem »den Zoon des verderfs !quot; Men heet zijn gedrag misdadig , en het N. T. beweert zelfs dat do duivel in hem moot gevaren zijn om hem zijn afgrijselijke euveldaad in te geven. Och, in wat groote dwaling verkeeren wij ! Volgens onze republikeinsche rechtsgeleerden en staatslieden heeft Judas slechts nauwgezet zijn «verplichtingen als staatsburger vervuld.quot; Slecht in een opzicht gebood de wet hem zich met do zaak te bemoeien, nl. om aanwijzing te doen van het verblijf van deu Heer. Hij nam dus zijn dertig zilveren penningen, ongeveer vijitien dollars. Een Yankee zou het voor tien gedaan hebben, omdat hij minder »vooroordeelen te overwinnenquot; had. Dat was de gereede betaling van zijn wettig loon. Do christenen, wel is waar, hebben er »het loon dor ongerechtigheidquot; in gezien, en zcifs do Farizeeën, die gewoonlijk hot gebod Gods overtraden, durfden don tempel niet te verontreinigen met dien »prijs des bloeds.quot; En toch was het eerlijk verdiend geld , zoo eerlijk verdiend als de belooning, die een Amerikaansche kommissaris voor een dienst van denzelfden stempel ontvangt. Judas Iskariot een verrader ! Dat is te dwaas ! Hij was een groot vaderlander! Hij wist zijn vooroordeelen te overwinnen ! Hij wist »ecn onaango-namon plicht, een plicht van hoogere zedelijkheidquot; te vervullen. Hij heeft wet en staatsinstelling gehandhaafd en alles gedaan , wat in zijn vermogen was om »de Unie te redden.quot; Judas, go zijt een heilige. »De wet Gods gebiedt nooit ongehoorzaamheid aan do menschelijke wetten.quot; Heilige Iskariot, bid voor ons!quot;
Zoo preekte den 28quot;' November 1850 de man, wiens naam hierboven is geplaatst, en deze woorden loeren ons dien man al aanstonds kennen. Zij spreken van den gloed in zijn borst voor de heilige zaak, welke hij verdedigde; zij getuigen van zijn onverschrokkenheid , zoowel als van de macht zijner woorden.
171
Deze rede was geriebt togen heu, die met den overigens beroemden Daniel Webster verlangdon, dat men zou instemmen mot de »Wet op do voortvluchtige slavenquot; die aan eiken bewoner van de slavonboudendo Zuidelijke Staten het recht gaf eiken kleurling, dien zij in de vrije Staten vonden, gevangen te nemen en hem aan zijn meester to doon uitleveren. Verzette men zich, dan was men ongehoorzaam aan de wetten van den Staat, en dus aan de wotton van God, immers »deze beveelt nooit overtreding der mon-schelijko wet.quot;
Hiermee nu was Theodore Parker het geenszins eens. Hij kantte zich uit alle macht tegen de uitvoering dezer schrikkelijke wet aan en, dank zij den veiligheidskommissiën, aan welker hoofd hij stond, deed deze wet laug niet zooveel kwaad, als zij zou gedaan hebben, wanneer Parker en zijn geestverwanten lijdelijke toeschouwers waren gebleven. —
Tot voor korten tijd was de naam van dezen uitstekenden man vrij algemeen onbekend, althans niet zóo bekend als hij met recht verdient. Wel is hij in de laatste jaren moer besproken, doch nog laug niet tot zijn recht gekomen, daarom wenschcn wij tot zijn meerdere bekendheid iets bij te dragen, en hem in onzo beeldengalerij een voegzame plaats iu te ruimen. Weinigen toch hebben in de den dollar aanbiddende Vereenigde Staten van N. Amerika moor dan hij bijgedragen tot verlichting der denkbeelden op godsdienstig gebied, tot bestrijding van vormendienst en lettor-vergoding, tot vestiging en voortplanting van ware vroomheid. De N. Amerikaan hoeft alleen hart voor het stotielijke: geld is voor hom alles. Hoe hij het erlangt, deert hom minder, als hij het maar heeft; maar toch wil hij niet ongodsdienstig genoemd worden. Woont hij niot trouw de openbare godsdienstoefening bij? Acht hij den bijbel niet hoog? Gelooft hij niet wat men hem leert? Betaalt hij niet voor Kerk en predikanten en zendinggenootschappen? Zijn er niet gedurig godsdienstige opwekkingen? ... Welnu, wat verlangt men moor? . . . Wat men meer verlangt, zal Parker u zeggen. Bij hem botoekent zoo'n schijngodsdienst niets; bij hom staan godsdienst en dagelijksch leven ,
172
geloof en wetenschap niet tegenover elkaar, maar moeten zij éeu zijn, moeten zij elkander doordringen. »Evcn natuurlijk als mijn hoofd met mijn lichaam , is mijn godsdienst met mijn ziel ver-eonigdquot;, meent Parker. Do godsdienst is iets anders dan het overgeleverd Christendom met 7,ijn voorgeschreven vormen en gebruiken; do godsdienst is niets afgetrokkens, niets aparts, maar innig vereend met den mensch in zijn geheele wezen. »Eeu vrouw met een bezem , een wieg, ecu naald , eenig keukengereedschap en huisraad ; een vrouw , die haar huiswerk verricht, haar woning aangenaam en het loven daarin heldor en genoegelijk maakt voor zich zelve, voor haar man, haar kinderen, broeders, zusters, vrienden, — zulk een vrouw is voor mij een bewonderenswaardig, verblijdend, ja verheven schouwspel.quot; Verkeerd dan ook is het God ergens in de verte te zoeken: Hij is hier, in ons en rondom ons. Te bepalen hoc God is .... wie zal dat wagen ? . .. Maar dat Hij is, gevoelen mi beseffen we elk oogenblik. Dat gevoel, afhankelijk van Hem te zijn, Hem en onzen evenmensch lief te hebben, naar volmaaktheid te streven, dat is godsdienst, dat is hot waro Christendom. Deze godsdienst alleen kan zich voor hoofd en hart rechtvaardigen.
Hot gaat niet aan al wat in den bijbel staat maar zoo voet-fctoots aan te nemen, want daarin vinden wij veel ongerijmds; de ware beteekenis van dit boek ligt in zijn zedelijke waarde , niet in zijn wonderverhalen, en hiervan kunnen we ons niet genoeg doordringen. Het Eden ligt niet achter maar vóór ons , en het einddoel van al ons streven moet zijn eenswillendheid met God. —
Zietdaar, in korte trekken, Parkers godgeleerde denkbeelden, die natuurlijk veel opzien baarden, voel tegenstand vonden, en zelfs de Unitariërs, zijn vroegere vrienden , van hem vervreemdden. —
Theodore Parker werd den 24«i Augustus 1810 geboren te Lexington in Massachusetts, het stedeke waar do onafhankelijkheidsoorlog begon. Zijn vader, een liberaal, verstandig man, was landbouwer; zijn moeder was een liefderijke, dichterlijke natuur, die haren Theodore en haar negen overige kinderen
173
godsdioustig opvoedde, en huil pllchtsbjtrachtiug, eerlijkheid eu zelfstandigheid als hoofddeugden leerde beoefenen.
Het gezin behoorde tot de Unitariërs, de meest ontwikkelde der tallooze kerkelijke partijen in de V. S., welker eerste gemeente in 1787 door Freeman te Boston werd gesticht. Zij noemden zich Unitariërs , omdat zij wel den eenigen God maar niet de Triniteit, de Drioëenheid , erkenden ; zij verwierpen elk dogma , waartegen huu rede zich aankantte. Zij muntten uit in armverzorging, in het ouderwijzen der jeugd en in alle filauthropische werken. Wonder genoeg eveuwel namen zij een bovennatum'lijke openbaring aan en geloofden aan den supranatureelen oorsprong en aan de feilloosheid van den bijbel.
Onze Theodore openbaarde reeds in zijn jeugd een vlug verstand , grooten leerlust en een zeer nauwgezet geweten; hij doorlas herhaaldelijk de weinige boeken , die hij te huis vond en voor het geld, dat hij door het verkoopen van wilde bessen ontving , kocht hjj andere boeken eu ook een bijbel.
Zekere predikant White trok zich den leergierigen knaap in zooverre aan dat hij hem genoegzaam ouderwees om in 1830 de Havardsehe Hoogeschool te Cambridge te kunnen bezoeken, waar hij zich voor het predikantsambt wilde bekwamen, terwijl hij in zijn onderhoud voorzag door als hulponderwijzer aan een school werkzaam te zijn.
Deze al te groote inspanning evenwel mat hem af, waarom hij besluit zich naar Watertown te verplaatsen en zelf een school te openen, die zeer spoedig in bloei toeneemt.
Bij de drukke werkzaamheden zijner school verzuimt hij toch zijn akademische studiën niet en beoefent tevens met veel vrucht do nieuwste werken der Duitsche theologen, wier denkbeelden tot toen nog bijna geheel onbekend waren in Amerika.
In '36 verlaat hij de Akademie, huwt het volgend jaar met do onderwijzeres Miss Lydia Cabot en wordt predikant der Unita-rische gemeente te West-Eoxbury bij Boston. Aanvankelijk is hij hier gezien en geëerd, doch na verloop van een paar jaar ondervindt hij, vooral te Boston, hevigen tegenstand. Men scheldt
174
hom voor oen ongcloovigo, oen Spinozist, ou monig ünitariscli predikant sluit ziju kansel voor hem. Deze oppositie had hij te danken in het algemeen aan zijn vrijzinnige denkbeelden, doch meer bepaald aan zijn uitnemende beoordeeling van Strauss' Leven van Jcsus, aan zijn met belangrijke aanteekeningen vermeerderde vertaling van de Wettes Inleiding op het O. T. en vooral aan een bevestigingspreek over Het voorbijgaande en het hlijvende in het Christendom, waarin tal van dogmata, tot nog toe voor onomstootelijk gehouden, onder het voorbijgaande werden gerangschikt.
Ondanks deze hevige oppositie echter bleef zijn gemeente hem getrouw en vond hij ook elders geestverwanten. Eenige vrijzinnigen te Boston noodigden hom uit om gedurende den winter van '41 tot '42 voordrachten te houden; hij voldoet hieraan en geeft dio gesprekken in hot licht onder den titel: Discourses of matters pertaining to religion, » Verhandelingen over op don godsdienst betrekkelijke onderwerpen,quot; waarin hij do donkbooldon ontwikkelt, door ons boven aireede aangestipt. Bij elke zijner toespraken werd de kring zijner vrienden en aanhangers grooter en inniger, maar tevens de haat zijner tegenstanders feller en vinniger. Zij vermijden hem overal, ontwijken zijn ontmoeting en willen zelfs niet met hem in denzelfden omnibus rijden. Do dagbladpers verklaart z,ich zóo sterk tegen hem dat hij slechts mot grooto moeite een uitgever voor zijn geschriften kan vinden, terwijl do Unitarische predikanten ernstig overwegen hom als hunner onwaardig uit te werpen.—
Intnsscheu is hij door overmatigen arbeid uitgeput. Hij gaat reizon, bezoekt Londen, Parijs, Eome, Venetië, Praag, Berlijn, Tübingon en andere plaatsen , waar hij kennis maakt met mannen als; Carlyle, Jules Simon, Ewald, Baur, do Wette en andere beroemdheden. Door al wat hij hoort en ziet wordt hij bevestigd in zijn overtuiging dat or eon hervorming noodig is, en hij vleit zich dat deze in hot jonge Amerika wel zal gelukken. In den herfst van 1844 keert hij naar zijn gemeente terug, doch verlaat haar weldra voor goed om gevolg to geven aan do uitnoodiging, wclko van Boston tot hem komt. Daar staat hij nu, sedert 4
175
Jatmari '46, anti hot hoofd ocuor afzoadorlijko gemoonto, Dc acht-enhvintigste Vereeniginy van Boston, welke eerst iu een koncortzaal, het Melodeon, en sedert den 21«! November 1852, in de Music-Hail bijeenkwam, en wier lodenaantal tot 8000 geklommen is.
In zijn preeken behandelt Parker meestal vragen van den dag en bespreekt zaken eu personen met de meest mogelijke vrijheid. Het begin zijner toespraak is gewoonlijk betoogend en droog , doch weldra wordt zijn stom krachtig en zijn gloed vuriger. Humor en weemoed, bijtende spot en strenge ernst wisselen elkander af, waarbij men niet weet wat meer te bowondoron, óf do veelzijdigheid van zijn kennis, èf de rijkdom van zijn geest. Zooveel waarde hechtte men dan ook aan z^ue talenten , dat, ondanks den haat, dien men hom toedroeg, snelschrijvers zijn leerredenen kwamen opschfijven om ze bij honderdduizenden exemplaren door de V. S. te verspreiden.
Hij doet echter nog moer tor voortplanting zijnor denkbeelden dan alleen prediken; hij houdt lezingen over allerlei onderworpen , dio zóo gezocht zijn , dat hij er van 1841 af jaarlijks tachtig a honderd houdt en aldus telken jare tot honderdduizend personen spreekt.
Waarom het hom bij dit alles te doen was ? Wij zeiden het reeds. Hij wildo do harten bereiden , opdat zij inzagen , dat do alvermogende dollar niet het hoogst en do godsdienst niet iets buiten den menscli is. Armoede en onwetenheid , dronkenschap en ontucht, misdaad en slavernij, traagheid en veilheid bokampt hij met al den gloed zijner innige overtuiging, en voor do rechten der vrouw ijvert hij als een ridderlijk kampioen der Middeleeuwen. Hij predikt en onderwijst niet alleen , maar bevestigt ook door zijn leven zijn leer. Eon groot gedeelte van zijn inkomen besteedt hij tot weldadige doeleinden; hij steunt alle waarlijk filanthropische ondernemingen en verzet zich , zelfs mot gevaar van zijn leven , tegen do slavernij. Wij hoorden alreê de bittere woorden, die hij Webster en den zijnen naar het hoofd wierp.
De zaak was deze. In het laatst dor vorige eeuw schaften de Noordelijke V. S. de slavernij af. In het Zuiden echter bleef
176
zij bestaan on breidde zich hoe langer hoe meer uit. De invloedrijkste ambtenaren werden uit het Z. gekozen, en het N. zag dit zwijgend aan. Was de slavernij niet voordeelig ? Was er wel eén bijbeltekst, die zo veroordeelde? Was het eigenlijk niet een zegen slaaf te wezen ? .. .. Zoo wiegde men zich zelf in slaap , en verbood zelfs den predikanten de slavernij op den kansol te bestrijden. Eindelijk echter ontwaakt het sluimerend geweten, nadat in 1850 de voormelde Wet op de ontvluchte slaven is aangenomen. Er vormen zich »kommissiën van waakzaamheidquot;, die de slaven naar Canada helpen ontvluchten, en zóo hevig is het verzet, dat er van de negenduizend negers, die te Boston waron, slechts zoor enkelen kondon worden gevat en teruggevoerd. Hadden wij meer ruimte ter onzer beschikking, wij zouden aangrijpende toonoelon van strijd en van redding kunnen schetsen.
Dat de arboid van Parker en do zijnen niet te vergeefs was , bleek reeds in 1852, toon Sumner, eon tegenstander der slavernij, in don Senaat zitting nam; duidelijker nog, toen in 1860 do abolitionist Abraham Lincoln tot President dor Republiek werd verkozen ; doch bovenal, toen , na bloedigen strijd , do slavernij in 1864 word afgeschaft. —
Parkers krachten waren intusschen niet bestand geweest tegen zijn overmatige inspanning en zijn onvermoeide werkzaamheid. De longtering , een in zijn familie gansch niot onbekende vijandin, vertoonde ook bij hom haar bedroevende tegenwoordigheid. Den 9n Januari 1859 had hij een bloedspuwing. Tot herstel vertrekt hij naar het eiland Santa-Cruz on werkelijk dood een ander klimaat hem ras in beterschap toenemen. Toen reisde hij, tot verder herstel, naar Europa, bezocht Engeland, Frankrijk en Zwitserland , en besloot den winter te Eome door te brengen. Hier trof hij hot slecht. Niet alleen koude on regen, maar ook de pauselijke politie maakte het hem lastig, waardoor zijn toestand zóo snel achteruitging, dat men het ergste vreesde. Te Kome evenwel wil hij niet sterven, daarom voort men hem naar Florence. Zijn vrouw en twee vriendinnen, waaronder Miss Francos Power Cobbe
177
dio later eou verzameling van aauteekoningen. uit zijn preekeu uitgaf, verzorgden hem liefdevol. Dit echter weerhield den dood niet hem den 10«» Mei 1860 ten grave te sloepen.
Op hot kerkhof der Italiaansohe Bloemenstad wijzen een marmeren steen met een eenvoudig opschrift en oen Kanadascho pijnboom do rustplaats aan van Amerikas grooten burger en humanen christen.
Niemand zal, na deze beschrijving van Parkers leven, aanzijn hooge voortreffelijkheid twijfelen. Hij was een profeet van het woord en oen profeet van de daad, wiens work rijko vruchten hoeft gedragen. Men staat verbaasd over de veelheid van zijn bezigheden. Hij praokte, hield lezingen, schroef brieven, studeerde en bemoeide zich mot alles, waarin hij nuttig kon zijn. Hij werkte vijftien uren daags en kende twintig talen. Zijn bibliotheek telde dertigduizend boeken. Behalve hot alroo genoemde , bezitten wij van hem twaalf bundels preeken, verhandelingen on dergelijken. Voorts een soort van autobiographic: Theodore Parkera Experience as a minister, geschreven op Santa Cruz, en Gedachten van een hommel over het wereldplan en doel, een goeseling van hen, die waanwijs meenen, dat de mensch het einddoel der schepping is. Hadde hij langer geleefd, hij zou nog moor geschreven hebben, immers wij weten, dat zijn plan was na zijn vijftigste jaar niet meer te preeken om zich geheel te kannen wijden aau een Kritische geschiedenis van beroemde Amerikanen en aan Het ontstaan der godsdiensten. De tijd daarvoor is hem niet gegeven. Parker was geen filosoof: hij had geen afgerond stelsel; hij heeft dan ook geen school gevormd, ja, te Boston zelfs geen opvolger gekregen; maaibij bezat een rijken geest en wist zijn denkbeelden zelfs in den eenvoudigste over to planton. De huichelarij on de onverdraagzaamheid rondom hem maakten hem soms al te hevig; van nature echter was hij zachtzinnig en ofschoon zelf kinderloos eou vriend van kinderen en van bloomen. Miskenning smartte hem diep en hij heeft wel eens getwijfeld of het werk, dat hij had aanvaard, ook misschien zijn krachten te boven ging.
Deze twijfel echter was ongegrond, zooals de uitkomst klaar heeft bewezen.
Beeldengalerij. 12
Is dat die twrjflaar, die eeii wereld dor verdichting
Van nit zijn brein te voorschijn riep? —
Do held des ongeloofs, do apostel der verlichting ,
Die 't Christendom uit faablen schiep ? —
De afvallige, die hoog de strijdvlag nit laat waaien , Die elk, wie voor't geloof't beschermend zwaard wil zwaaien,
Ten kruistocht uitdaagt door ziju stom ?
De martlaar, die een kroon van distels draagt en palmen , Die zich «Hosanna!quot; toe hoort galmen En «Anathema! weg mot hem!quot;
Zoo zong do dichter Bernard ter Haar, bij het staren op do beeltenis van den man, wiens naam wij hierboven plaatsten, zes jaar nadat deze, op zovonontwintigjarigen leeftijd zijn bekend: «Leven van Jesnsquot; uitgaf. Wol oen bewijs, dat dit boek ook ton onzent niet onopgemerkt was gebleven. Later verscheen zijn niet minder radikalo, ofschoon minder gerucht makende dogmatiek, en ten slotte rekent hij in zijn Het oude en het nieuwe geloof, om zoo te zeggen, met do wereld af. —
David Friedrich Strauss werd den 27«! Januari 1808 to Lud-wigsburg geboren. Zijn vader, een kleinhandelaar, was een man mot een ijzeren wil, een onverzaadbaren trok naar studio en een poëtische natuur , welke eigenschappen in niet mindere mate zijn zoon aankleefden. Daar do man zich echter meer met de studie dan mot zijn zaken inliet, ging do handel niet voorspoedig. Voorts was de oude Strauss iemand van een mystieken godsdienst en in zooverre het tegendeel zijner verstandige, opgeruimde vrouw, wier godsdienst praktisch mocht heeton. Hooren wij, wat do zoon van den godsdienst zijnor ouders zegt! «Het middelquot;, zoo schrijft hij, «waardoor moeder allen kommer, elke ontstemming overwon, was een onafgebroken plichtsbetrachting,
173
verbonden met het vaste geloof aan een wijzo en goede Voorzienigheid , die, ten laatste alles wel goed zou maken, als de meusch slechts het zijne deed. Daarin bestond dan ook eigenlijk haar geheele godsdienst. Het was een godsdienst van handelen naar het geweten en van geloovig vertrouwen. Een zoodanige godsdienst echter voldeed vader niet, omdat hij zelf niet voldeed aan dien godsdienst. Hij gevoelde dat er aan zijn plichtmatig handelen zooveel ontbrak , dat hij noodzakelijk iets buiten zich moest hebben, dat het te kortkomende aanvulde. Die aanvulling zocht hij in Christus' zoendood, op welks zonden-delgende kracht hij vertrouwde. Het was hem gemakkelijker eens voor altijd te gelooven, dan eiken dag op nieuw den kamp met zijn neigingen en hartstochten aan to binden. Moeder maakte zich vroolijk over den langen sleep van geloofsartikelen , waarmeê vader zich bekleedde, wijl haar geloof zoo kort en zoo eenvoudig was. Christus, over wiens goddelijke natuur, over wiens geheimzinnigen, heiligen naam, over wiens wereld-verlossend offerbloed vader duistere bespiegelingen hield, was voor haar een wijs, van God gezonden leeraar, een deugdzaam man, wiens martelaarschap echter ons niets zal helpen, tenzij wij naar zijn woord leven, en zijn voorbeeld volgen.quot;
Van zijn moeder erfde David Friedrich, behalve een sprekende gelijkenis in zijn hoog voorhoofd, zijn fijn geteekend gelaat en zijn groote donkere oogen, ook een sterk geheugen, fijnen humo,r en zin voor praktischen godsdienst. Eeeds als kind openbaarden zich zijn rijke aanleg en zijn vlug verstand, en op het Evangelisch Seminarie te Blaubeuren, waar o. a. de later zoo beroemde Baur zijn leermeester was, muntte hij boven allen uit door zijn scherpzinnig oordeel.
In 1825 vertrekt hij naar het Evangelisch-theologisch Seminarie te Tubingen en doorleeft hier zijn mystieke periode, den tijd , waarin somnambulisme, theosofie en dergelijke geheimzinnigheden hem aantrekken. Schleiermacher evenwel ontrukt hem aan dien verdoovenden toestand en sedert vindt zijn tintelende geest behagen alle tot nog toe aangehoudene, onbevvezene dogmata aan een strenge kritiek te onderworpen. Het onderwijs van Baur,
180
die naar Tubingen is overgeplaatst, en hot bostudeeren van Hegels filosofie scherpen zijn kritischen blik.
In 1830 verlaat hij do akademie en wordt hulpprediker bij den ziokelijken predikant Zahn te Kloiningersheim bij Ludwigsburg, waardoor hij natuurlijk dikwerf do ouderlijke woning kon bezoeken. In geloofszaken had hij dan herhaaldelijk verschil mot zijn vader, doch dit gaf thans nog geen aanleiding tot onaangename tooneolen , zooals later maar al te vaak gebeurde.
Daar de jeugdige hulpprediker een vijand was van het goleord-hoid-kramen, en wijl hij bovendien de gave bezat zich populair te kunnen uitdrukken , was hij bemind prediker en katecheet.
Hij bleef hier echtor niet lang. Reeds in Oktober 1831, na alvorens nog eenige maanden aan het Seminarie te Maulbronn onderwijs te hebben gegeven, gaat hij naar Berlijn om Hegel te leeron kennen. Deze echter sterft omstreeks dien tijd,, tot diepe smart van Strauss, die niettemin nog zes maanden hier vertoeft, om Schloiermachors lessen en predikatiën te velgen. Ter nauwernood teruggekeerd, wordt hij tot repetitor te Tubingen benoemd , welke betrekking hij echter slechts drie semesters bekleedt om zich geheel aan zijn studiën te kunnen wijdon.
Reeds lang had hij hot plan gevormd een leven van Jesns te schrijven en had daarover zooveel gelezen en zoo uitvoerig nagedacht , dat, nu hij al zijn tijd aan de uitvoering van zijn plan wijden kon, het geheele boek van 1400 bladzijden binnen een jaar geschreven was. Eon jaar later, in 1835, was het gedrukt, onder den titel van Het leven van Jesus, kritisch hewerTct, en verwekte een ongemeene sensatie onder alle standen der maatschappij.
In dit werk gaf de schrijver een kritiek van do evangelie-geschiedenis, wel te onderscheiden van een kritiek dor evangeliën. Met deze laatste toch , d. w. z. mot don tijd, den oorsprong en do echtheid der evangeliën, liet hij zich gansch niet in, hetgeen hem niet ten onrechte als oppervlakkigheid is toegekend. Op den voorgrond plaatst hij de stelling: «Wonderen zijn onmogelijk.quot; Hierdoor vervallen reeds terstond alle wonderverhalen. Waar feiten en medodeelingen elkander weerspreken , worden zij geacht
181
onwaar to zijn , en op die wijze vervalt er zooveel, dat liij ton slotte niets anders overhoudt dan de eenvoudige, fragmentarische geschiedenis van den mensch Jesus.
Maar hoe was men er dan toegekomen om dergelijke dingen aangaande Jesus te boeken? Strauss antwoordt hierop: »Al dat onhistorische zijn mythen , d. i. inkleedingen van ideeën , die do evangelisten onder hun tijdgenooten vonden , en die zij zoo maar voetstoots opnamen. Al wat voor en na van den Messias was voorspeld, moest in Jesus werkelijkheid zijn geworden, en veel, wat aangaande sommige personen in hot O. T. stond geschreven, werd oi3 hem overgebracht.quot; —
Verliezen de evangeliën aldus hunne geschiedkundige waarde, niettemin houdt Strauss hot Christendom voor do hoogste tilo-sofischo waarheid.
Ofschoon do schrijver meer het verstrooide verzameld dan nieuwe beschouwingen gegeven heeft, was hot resultaat, waartoe hij kwam , toch ongehoord. Men wist wel, dat er in de evangeliën ook mythen werden gevonden, doch thans was de yansche evangelie-geschiedenis mythe geworden, en deze verklaring, in boeiendon stijl neergeschreven en gestaafd door de grooto geleerdheid des auteurs , verschafte hot werk zeldzamen opgang.
Terecht zegt Carl Schwarz dienaangaande , dat hot jaar 1835 voor de theologie is geweest, wat 1848 voor do politiek was. Vier verschillende drukken volgen elkander spoedig; in onderscheidene talen wordt het overgezet, en van allerlei kanten regent hot strijdschriften. Orthodoxen als Hengstenberg e. a. zien in hot gansche werk niets goeds; Rationalisten als Bretschneider en de zijnen meenen, dat de auteur do vooropgestelde waarheden verkeerd heeft toegepast. Anderen hebben weor andere bezwaren; maar met dat al, on dit is zeker niet de onbelangrijkste vrucht van Strauss' arbeid, er kwam weder leven. Sedert Hegel en Schleiermacher was er stilstand en dood; thans sloeg men de hand weOr aan don ploeg. Tal van geleerden, zooals Neander, Lange, Ammon e. a. beproeven eveneens hun krachten aan het samenstellen van een leven van Jesus.
182
Voor den schrijver zelf had zijn boek dit gevolg dat hij als repititor werd ontslagen. Na een kort verblijf in zijn vaderstad, waar hij tot leeraar aan het lyceum was benoemd, doch welke betrekking hij door de oneenigheid , waarin hij om zijn geloofsovertuiging met zijn vader leefde, dra weder verliet, ging hij naar Stuttgart. Hier beantwoordde hij zijn aanvallers in zijn Strijdschriften, waarvan drie deelen verschenen.
Bij de derde uitgave van het Leven van Jesus had de schrijver intusschen vele zijner stoutste stellingen teruggenomen. Hij twijfelt hier niet meer aan de echtheid van het vierde evangelie, en neemt menige plaats uit de andere evangeliën aan, die hij vroeger verworpen had. Even verzoenend is hij in zijn Vredelievende Maden over het vergankelijke en het blijvende in het Christendom, waarin hij Jesus als oen godsdienstig genie, als de stichter van den hoogsten godsdienst voorstelt.
Omstreeks dezen tijd (1839) biedt de liberale Eegeering van Zurich hem een professoraat in de godgeleerdheid aan. Strauss is daartoe genegen en reeds op weg naar Zurich, toen een door Hirzel aangevuurde godsdienstige demonstratie, die zelfs tot opstand oversloeg , de Eegeering dwong den pas benoemden Professor weer te ontslaan. Deze behandeling zoowel als de vinnigheid, waarmee men hem bestreed, verbitterde hem en zal het hare er wel toe bijgedragen hebben , dat hij in do vierde uitgave van zijn werk al de gedane koncessiën terug nam en voortaan een ambteloos leven leidde. —
Eeeds lang had Strauss plan gehad oen dogmatiek te schrijven, waaraan hij thans uitvoering gaf en die in 1840 te Stuttgart in het licht kwam als: De Christelijke geloofsleer, in hare historische ontwikkeling en in haar strijd met de moderne wetenschap.
Dat werk is slechts een kritiek der dogmatiek en geeft zoomin als het Leven van Jesus iets nieuws. De auteur wil slechts do balans opmaken, opdat men wete wat men heeft, en daarom behandelt hij elk dogma. Eerst staat hij stil bij de leer des bijbels , toont aan hoe do latere leerstukken daaruit ontstonden, wijst vervolgens op do door socinianen, rationalisten c. a. uitge.
183
oofcudo kritiek, on ziot wat dau overblijft. Do meest algemeen aangenomeno dogmata vallen. God is niet persoonlijk, maar dc zich tot in hot oneindige personifilierende. »Het geloof aan onsterfelijkheid is de laatste vijand , die de bespiegelende kritiek te bestrijden en zoo mogelijk te overwinnen heeft.quot;
Met dit werk , dat ook zeer veel opzien baarde, zegt Strauss de doornige paden der godgeleerdheid vaarwel, en wijdt zich twintig jaren lang , uitsluitend aan litterarischon arbeid.
Voordat wij hierover sproken, zij eerst, mot een enkel woord, van iets anders melding gemaakt.
In 1842 nl. trad Strauss in het huwelijk mot de zangeres Agnese Schobent, en vestigde zich te Heilbronn. Geen der beide echtgenooton echter was gelukkig, wijl zij te zeer verschilden in karakter en ontwikkeling. Na vijf jaren wordt het huwelijk met onderling goedvinden ontbonden; Agnese gaat terug naar Stuttgart en Strauss, die zijn dochtertje en zoontje beiden behoudt, begint weer zijn zwervend leven nu te Munchen, straks te Weimar, dan te Keulen , later to Heidelberg.
Zijn letterkundige studiën versieren voortaan menig tijdschrift en zijn meesterlijke biografiün o. a.: Het leven van Schuhart en Het leven van TJhlrich van Hutten worden met graagte gelezen.
Zoo brak het jaar 1864 aan en daarmede do verschjjning van Het leven van Jesus, voor het Duitsche volk bewerlct, door David Friedrich Strauss. Omvangrijker dan zijn vroeger leven van Jesus, behandelt dit werk vooral de kritische kwestiün, waarvan het voorgaande geheel zweeg, al houdt de auteur zich dan ook eenzijdig aan Baurs kritiek. Zóó kritiseoronde wordt er in aangetoond , wat er ten slotte overblijft van de geschiedenis van Jesus, wiens zedelijke grootheid steeds zeer wordt verheven, om vervolgens de onhistorische bestanddeelen te behandelen.
Dit werk maakte niet den opgang, dien Strauss ervan verwacht had; hier en daar werd het zelfs als niet bestaande beschouwd, waarover de schrijver zijn gevoeligheid, of liever zijn toorn lucht gaf in De Christus van het geloof en de Jesus der historie en in Do halfslachtig en en de konsequenten, twee kleinere strijdschriften.
182
Voor den schrijver zelf hud zijn boek dit gevolg dat hij als repititor werd ontslagen. Na een kort verblijf iu zijn vaderstad, waar hij tot leeraar aan het lyceum was benoemd, doch welke betrekking hij door de oneonigheid , waarin hij om zijn geloofsovertuiging met zijn vader leefde, dra weder verliet, ging hij naar Stuttgart. Hier beantwoordde hij zijn aanvallers in zijn Strijdschriften, waarvan drie deelen verschenen.
Bij de derde uitgave van het Loven van Jesus had de schrijver intusschen vele zijner stoutste stellingen teruggenomen. Hij twijfelt hier niet meer aan de echtheid van het vierde evangelie, en neemt menige plaats uit de andere evangeliën aan , die hij vroeger verworpen had. Even verzoenend is hij in zijn Vredelievende Maden over het vergankelijke en het blijvende in het Christendom, waarin bij Jesus als oen godsdienstig genie, als de stichter van den hoogsten godsdienst voorstelt.
Omstreeks dezen tijd (1839) biedt de liberale Eegeering van Zurich hem een professoraat in de godgeleerdheid aan. Strauss is daartoe genegen en reeds op weg naar Zurich, toen een door Hirzel aangevuurde godsdienstige demonstratie, die zelfs tot opstand oversloeg , de Regeering dwong den pas benoemden Professor weer te ontslaan. Deze behandeling zoowel als do vinnigheid, waarmee men hem bestreed, verbitterde hem en zal het hare er wel toe bijgedragen hebben , dat hij in de vierde uitgave van zijn werk al de gedane koncespitin terug nam en voortaan een ambteloos leven leidde. —
Eeeds lang had Strauss plan gehad een dogmatiek te schrijven, waaraan hij thans uitvoering gaf en die in 1840 te Stuttgart in het licht kwam als : De Christelijke geloofsleer, in hare historische ontwiklcéling en in haar strijd met de moderne wetenschap.
Dat werk is slechts een kritiek der dogmatiek en geeft zoomin als het Leven van Jesus iets nieuws. De auteur wil slechts tie balans opmaken, opdat men wete wat men heeft, en daarom behandelt hij elk dogma. Eerst staat hij stil bij de loer dos bijbels , toont aan hoe de latere leerstukkon daaruit ontstonden, wijst vervolgens op dc door socinianen, rationalisten c. a. uitgc.
183
oofcude kritiek, on ziot wat dan overblijft. Do meest algemeen aangenomeno dogmata vallen. God is niet persoonlijk, maar de zich tot in het oneindige personifiüerende. »Het geloof aan onsterfelijkheid is de laatste vijand, die de bespiegelende kritiek te bestrijden en zoo mogelijk te overwinnen heeft.quot;
Met dit werk , dat ook zeer veel opzien baarde, zegt Strauss de doornige paden der godgeleerdheid vaarwel, en wijdt zich twintig jaren lang , uitsluitend aan litterarischeu arbeid.
Voordat wij hierover spreken, zij eerst, met een enkel woord, van iets anders melding gemaakt.
In 1842 nl. trad Strauss in het huwelijk met de zangeres Agnese Schebest, en vestigde zich te Heilbronn. Goen der beide echtgenooten echter was gelukkig, wijl zij te zeer verschilden in karakter en ontwikkeling. Na vijf jaren wordt hot huwelijk met onderling goedvinden ontbonden; Agnese gaat torug naar Stuttgart en Strauss, die zijn dochtertje en zoontje beiden behoudt, begint weer zijn zwervend leven nu te Munchen, straks to Weimar, dan te Keulen , later te Heidelberg.
Zijn letterkundige studiën versieren voortaan menig tijdschrift en zijn meesterlijke biografiön o. a.: Het leven van Schubart en Het leven van ühlrich van Hutten worden met graagte gelezen.
Zoo brak het jaar 1864 aan en daarmede do vorschijning van Het leven van Jesus, voor het Duitsche volk heiverlct, door JJavkl Friedrich Strauss. Omvangrijker dan zijn vroeger leven van Jesus, behandelt dit werk vooral de kritische kwestiën, waarvan het voorgaande geheel zweeg, al houdt de auteur zich dan ook een-^ïj^ig aari Baurs kritiek. Zóó kritiseeronde wordt er in aangetoond , wat er ton slotte overblijft van de geschiedenis van Josus, wiens zedelijke grootheid steeds zoor wordt verheven, om vervolgens de onhistorische bestanddeelon te behandelen.
Dit werk maakte niet den opgang, dien Strauss ervan verwacht had; hier en daar werd het zelfs als niet bestaande beschouwd, waarover de schrijver zijn gevoeligheid, of liever zijn toorn lucht gaf in De Christus van het geloof eti de Jesus der historie en in De halfslachtig en en de konsequenten, twee kleinere strijdschriften.
184
beiden in 1865 verscheucn. Het eerste gold Schleierinachers beschouwing van bet leven van Jesns; het laatste trof Schenkel; in beiden tracht hij het pogen om Christendom en beschaving te vereenigen bespottelijk te maken.
Inmiddels had hij Heidelberg verlaten en zich met zijne kinderen te Heilbronn gevestigd. Het huwelijk zijner dochter doet hem ook hier weer zijn tenten opbreken om zich eerst naar Berlijn, later naar Darmstadt te begeven. In spijt zijner oogziekte, werkt hij hier veel. In 1870 verschijnen zijn geestrijke, algemeen gewaardeerde zes voorlezingen over Voltaire, die hij voor de gemalin van Prins Ludwig van Hessen, Prinses Alice van Engeland, geschreven en aan haar opgedragen had.
Voorts gaf hij, naar aanleiding van den Fransch-Duitschen oorlog, uit: Oorlog en vrede, twee brieven aan E. Kenan, overgedrukt uit het »Algemeen Dagblad van Augsburgquot;, waarin hij over Duitschlands roeping en over de aanleidingen tot den oorlog handelde.
In 1872 eindelijk verschijnt zijn laatste werk : Het oude en het nieuice geloof, een lelijdenis. Hij schreef dit omdat hij der wereld niets wil schuldig blijven en men wete , dat hij geeft wat hij heeft. Het is hem niet te doen om te strijden, maar om te toonen wat hij en de zijnen nog hebben, en opdat zijn woord tot allen door-dringe, is het zeer populair.
Zijn boek is verdeeld in vier afdeelingen, waarvan elke een vraag beantwoordt. Deze vragen zijn: lo. Zijn wij nog christenen? 2o. Hebben wij nog godsdienst? 3quot;. Welke is onze wereldbeschouwing? 40. Hoe regelen wij ons leven? Dan volgen twee bijlagen: »Over onze groote dichtersquot; en »Over onze groote toonkunstenaren.quot; Wat de beantwoording van genoemde vragen betreft: do eerste wordt ontkennend beantwoord. Wij zijn geen christenen meer, aangezien wij het oude kerkgeloof, de christelijke dogmata, en do wonderverhalen aangaande Jesus niet meer aannemen. Daarmee wil Strauss echter niet gezegd hebben, dat hij en de zijnen geen godsdienst meer hebben; dien hebben zij wel. Zij aanbidden wel geen persoonlijken God, maar zij verlaten zich op
185
het Universum, met zijn doelmatigheid en zijn volkomenheid. In de beantwoording van vraag 3 en 4 toont hij aan, dat wij do dingen tot hnn natuurlijke oorzaken en de handelingen der men-schen tot hun natuurlijke motieven moeten terugvoeren, en verder behandelt hij hierin allerlei belangrijke , ook sociale en politieke vragen, al is het dan ook soms zeer oppervlakkig.
Ook dit boek maakt verbazenden opgang. In zes maanden verschijnen zes drukken. Hevige bestrijding, natuurlijk hot meest van den kant der liberalen , die zich haasten te verklaren , dat zij met de W u, in wier naam Strauss spreekt, niets te maken hebben. De orthodoxen daarentegen verheugen zich , wijl nu het liberalisme eens in al zijn naaktheid is voorgesteld, en de arme Strauss staat, even als voor zevenendertig jaren, bij de verschijning van zijn »Leven van Jesusquot; weder geheel alleen. —
In ditzelfde jaar, waarin zijn laatste werk verschijnt, verlaat hij Darmstadt en keert terug naar zijn geboorteplaats. Hier wordt hij in het begin des volgenden jaars door een soort van kanker in de ingewanden aangetast, die spoedig zijn krachten sloopt. Hij leed kalm , werkte nog steeds, zoover pijn en krachten dit toelieten en zag welgemoed en rustig op zijn bewogen leven terug, waaraan de dood den Sn Februari 1874 een einde maakte.
Om Strauss billijk te beoordeelen, moet men niet voorbijzien dat hij meer dan velen een kind was van de omstandigheden : de lijdelijke godsdienst zijns vaders , dat steunen op Jesus' otter-dood stiet hem tegen de borst en was onwaar in zijn oog. Zeker, de resultaten, waartoe hij zelf kwam , waren ook geenszins van eenzijdigheid en oppervlakkigheid vrij te pleiten, doch ware men tegen hem wat bezadigder te werk gegaan, misschien zou hij zelf veel gewijzigd hebben.
Hoe men ook over hem oordeele, ieder zal moeten erkennen , dat hij was gezegend met een rijken, zelfstandigen geest, met fijnen humor en met een scherpen kritischen blik, dat hij oprecht en waarheidlievend was, zooals weinigen. Hij zegt wat hij meent waar te zijn , zonder acht te slaan op de gevolgen. Hij zoekt en wil voor alles waarheid. Hij schrijft niet zoozeer voor anderen ,
186
als wel voor zich zelf, om zelf tot klaarheid te komen. Vandaar, dat hij de theologie twintig jaar kan laten rusten, toen hij meende de gezochte helderheid gevonden te hebben. Wel verre van koud en ongevoelig te zijn , hetgeen men bij een kritiker als hij allicht zou verwachten, was hij een poëtische natuur. Dit blijkt uit al zijn pennevruchten, vooral uit de enkele gedichtjes , die wij nog van hom bezitten; dit blijkt ook uit de biografie , die hij van zijn overleden broeder geeft, en die bewijst dat Strauss geen godsdienstlooze was. »Iu het rijke orgelwerk des menschelij-ken levensquot;, zoo zegt hij, »heeft het lot voor deu overledene dat register getrokken, waarop met groote, zwarte letters, het woord «Onthoudingquot; staat geschreven. Ai, dat is een akelig register voor een gewoon menschenoor, dat voller toon, bonter bekoring, sneller afwisseling verlangt. Maar het is een register, dat ook zijn meester vraagt, zich zijn meester vormt. Door middel daarvan laten zich tonen voortbrengen, zoo diep en innig, als geen ander register zo kent. quot;Wie de hem opgelegde onthouding waarlijk als taak op zich neemt, kan zich door middel daarvan een gemoedsgesteldheid veroveren, waarom meer gelukkigen hem wel mochten benijden. In dezen zin, als een taak, hem van hooger hand opgelegd, en in welker volbrenging hij zijn menschen-plicht volvoerde, heeft de ontslapene zijn lijden begrepen. Terwijl wij slechts hiervoor oog hadden, hoeveel hij ontbeerde, had hij het slechts daarvoor, hoeveel hem toch nog was gebleven. Zoo gebeurde het, dat deze zwakke sterkeren kon steunen, dat zij, die stonden, in dozen ternedergeworpene een staf vonden, dat deze beklagenswaardige en troost-behoevende nog troost voor anderen had.quot;
Wat Parker in 1844 over Strauss, in zijn Dagboek, schreef is alreê gebleken, en zal, hoe langer hoe meer blijken waar te zijn: »Strauss vormt geen partij, zoodat zijn werking niet zichtbaar is. Maar zijn denkbeelden zijn noch gestorven noch werkeloos , en wat ook gebeure, zij zullen hun weg vinden. Langzamerhand zal wat daarin onwaars is uitgemonsterd en vergeten worden, en dan eerst zal de waarheid, die het bevat, te helderder schijnen.quot;
Abaelardus 62. Agricola (Rudolf) 87, 92. Akte van stilstand 134. Alexander van Alexandria 17. Alexander Severus 8. Alexandrie 7, 8, 16. Alexandrijnsche school 23. Ambrosius 20, 30. Ammon 181. Ammonius Saccas 7. Anselmus 56. Anthusa 23. Anthiocheensche school 23. Antiochie 1. Antoninus Pius 6. Antonius van Coma 35. Apologie 6. Arianen 9, 16, 66. Arles (Synode van) 19. Arminius 128. Ascese 33. Athanasins 17. Athanasius (geloofsbelijdenk van) 19. Augustinus 27, 128. Augustiuus do zendeling 40. |
Auxentius 20. Avondmaalsstrijd 105. Barnabas 1. Baur 161, 164, 177. Bekker 146. Benediktus van Nursia 36, Bernard van Clairvaux 60. Beukelsz (Jan) 124. Beza 130. Bonifacius 48. Borra (Katharina van) 104. Bretschneider 181. Carlstadt 124. Carpzovius 152. Cartesius 146, 148. Cecilius 10. Chrysostomus 23. Coolhaas 129. Cooruhert 129. Cyprianus 10. Decius 8 , 10 11. Demotrius 7, 8. |
HEG J ST E K.
II
Diodorus 23. Diokletianus 13, 31. Doininikaueu 68. Uonatisteu 31. Doopsgezinden 125. Dordrecht (synode van) 133. Dorner 162. Ebrard 168. Eduard III 71. Erasmus 90,105, 114,128,145. Esseeëu 33. Eudoxia 25. Eugenius III 61. Eusebius 1, 14, 17, 18. Ewald 162. Farel 115. Fausta 14. Fans lus 30. Filippi 2. Filomelium 2. Firmilianns 8. Fortunatus 11. Francke 151. Fraterschool 78. Freeman 173. Frijgio 2. Galen (Jan van) 124. Galerius 13. Gansfoit 86. Goethe 153. |
Gomarus 131. Gratianus 21. Gregorius I 37. II 49. » III 50. » VII 52. IX 67. Gregorius Taumaturgus 8. Groote (Geert) 76. Hageubach 162. Hcgel 180, 181. Hegesippus 167. Heksenproces 144. Helena 13. Hendrik IV 52. VIII 105. Hengstenberg 181. Hernias 1. Herodes 3. Hierapolis 1. Hilgenfeld 168. Hettinger 111. Huss (Joh.) 80. Hussieten-oorlog 85. Ignatius 1. Innocentius II 61. III 65, 67,69, VIII 143. Inquisitie 66. lustitor (Hendrik) 143. Ireneus 2. |
11 E 0 I S T E R.
TTI
Jakobijnen 69. Johannes 1, 2. Johannes do Vaster 39. Jovianus 19. Justijn 4. Kalvijn 113, 128. Kant 153. Karei de Groote 56. Karei Martel 49. Katochumenen 12, 16. Katharen 62. Kempis (Thomas a) 86. Ketterdoop 11. Klemeus 1, 7. Konstantius. Konstantijn 13, 17. Köstlin 168. Krafft 162. Krispns 14. Lango 181. Lasco (a) 126. Lateraansch koncilie 67. Leonidas 7. Lessing 153. Libanius 23. Licinius 13, 14. Loyola (Ign. de) 135. Luthard 168. Luther 96, 128. Manicheisten 29, 31. |
Marburg 105. Marcion 2. Markus Aurelius 5. Matthijszen (Jan) 124. Maxentius 13 , 14. Maximus 21. Maximianus 13. Melanchton 103, 128. Meletius 23. Milaan (Synode van) 19. Mohammed 42. I Monika 27. Montanisten 12. Mystiek 60. IV. Nabulus 4. Naïssus 13. Neander 181. ! Nektarius 25. Nicea (Koncilie van) 19. Nicetes 3. Nikomedie 14, 16. Nitzsch 162. Nominalisten 57. Novatianen 11. Oekolanpadius 105. Oldenbarneveld 132. Origenes 7, 10. Origenistische strijd 25. Pachomius 35. Papias 1, 167. Parker 170 186. |
STER.
IV
UEGI
Paternus 12. Paulus van Thebo 34. Pelagius 31, 128. Philips (Duk) 125, 126. Piëtisme 149. Pistorius (Joh.quot;) 118. Pleissonburg 100. Polykarpus 1. Priscas 4. Radboud 49. Eadewijns (Ploris) 78. Realisten 57. Remonstranten 128. Reuchlin 87. Ritschl 168. Romantiek 153, 157. Rnysbroeck 78. Schenkel 184. Schiller 153. Schleiermacher 153, 164, 165, 177, 181. Scholastieken 57. Schwegler 168. Semi-Arianen 16. Septimius Sever us 7. Servet 117. Simon Stylites 35. Simons (Menno) 123. Spener 149. Sprenger (Jakob) 143. Stefanus 12. Storch 103. |
Strauss 164, 168. Stubner 103. Tagaste 27. Tatianus 19. Tertullianus 10. Theodosius 24, 25, 66. Theophilus 25. Tolerantie-edikt 133. Torquemada 68. Tyrus (synode van) 18. Ullmann 162. Uyteubogaert 132. Valens 19. Valentinianus 21. Valerianus 12. Viktor III 61. Volkmar 168. Waldus (Petras) 64. Wederdoopers 111, 124. Wier (Joh.) 145. Wieseler 168. Willebrord 48. Winfried 48. Wodan 50. Wyckliffe 71. Zeiler 167. Zwickauer profeten 103, 124. Zwingli 105, 108, 128. |