-ocr page 1-

Vak 98

-ocr page 2-

pfiJ

• 4/:» v. j

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

ERMANINGEN.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

vak no. ƒ/

in

rifit op i^irpi^if^fotl

voor alle

^dii- m dnoi'naanibf^ pnsföagfn bs jaai's

door

y^llex. ^en. j^eijsei^

j3astoor te reddam.

v^wjüt^''^

m. waterreus, drukker amp; uitgever, roermond. 1893.

-ocr page 8-

IMPRIMATUR.

UmuJECTi hac die 6 Decembris 1893.

J. G. H. C. ESSINK,

Lib, Cens.

-ocr page 9-

OORWOORD.

bevel, eenmaal door den Heer aan Jeremias, den pro-feel,gegeven: ,/Ecce constitui te super gentes, ut evel-las et plantes,quot; Jer. 1,10. slaat ook op de predikers en biechtvaders. Op de laatste vooral rust de verplichting de boosheid uit de harten weg te nemen en daarin deugden aan te kweeken. Het is zijn taak, de biechtkinderen voor te lichten en de vermaning ter harte te nemen, welke de H. Paultis zijn leerling Timotheus, en in hem aan alle apostolische mannen, naliet: //Insta opportune, importune, argue, ob-secra, increpa in omni patientia et doctrina.quot;

In den biechtstoel lange toespraken te houden, gaat niet aan, maar de biechtvader moet de penitenten vermanen, dat is noodzakelijk, opdat hun verstand en hunne harten tegen de boosheid en voor de deugd ten goede geroerd worden. Met het oog op dien plicht schrijft de 11. Gregorius Hom. 17, in Licc. 10: //Curare namque sacerdoti necesse est, quae singulis dicat, unuraquemque qualiter admoneat.quot; Daa foe verplicht ook het romeinsch ritueel, de sacr. poenit.

Daar nu jongere en ook oudere biechtvaders zich niet zelden in verlegenheid bevinden, welke toespraken en vermaningen zij ten laatste aan hunne penitenten zullen geven, die wekelijks en soms jaren achtereen bij hun biechten, heb ik getracht, door dit werkje — vrij naar de derde duitsche uitgave bewerkt — eenigszins in deze behoefte ie voorzien en de leemte, van zulk een werkje in onze moedertaal, aan te vullen.

-ocr page 10-

Passend, op elk evangelie der Zon- en voornaamste feestdagen van het kerkelijk jaar, zijn daarin drie of vier punten aangegeven, geëigend als toespraken en vermaningen in den biechtstoel, alsmede eenige daarop betrekking hebbende penitentiën, en als aanhangsel: toespraken voor bijzondere klassen van penitenten.

Het spreekt van zelf, dat men deze toespraken en vermaningen niet volledig kan geven, maar ze zijn slechts vingerwijzingen voor den biechtvader, die de geschiktste punten uitkiest, volgens de beh.oefte en den toestand van den penitent; niet alles is goed voor allen.

De latjnsche toespraken en vermaningen der H. Schrift en der Vaders zijn niet vertaald in 't algemeen, en de voor te schrijven penitentiën in de latjnsche taal gezet, opdat het werkje uitsluitend in handen van den clerus kome, voor wien het bestemd is.

Moge dit werkje, dat ook als hulpmiddel voor korte predikatiën te gebruiken is, vee! goeds stichten ter eere Gods en tot heil van den naaste, dan is de hartewensch van den schrijver vervuld.

Zeddam, het feest van 's lieer en besnijdenis 1893.

-ocr page 11-

gt;(t)\C^gt;tO\lt;^v(Q\lt;öNv(9\g'..g\(r\Cgt;\g\(g\G^^\.lt;5Ngt;jg\(Svgt;^\gNvg\gs .(SXtfïxG^vgVOpVgV^gXgVS^

Op den eersten Zondag in den Advent.

Evangeue, Luc. 21, 25 — 33.

1. Weet — zoo roept ons de goddelijke Heiland heden toe — weet, dat het rijk Gods nabij is. — Hoe ver is het dan nog van ons verwijderd?

Een nieuw kerkelijk jaar begint thans weder voor ons, en het is voor velen wellicht het laatste. Bereiden wij ons dan voor de komst des Heeren. Sur sum cor da, de harten hemelwaarts! Verdiepen we ons niet zóó in het tijdelijke, dat wc dientengevolge het eeuwige uit het oog verliezen! Niet hier op aarde, daar boven ligt het doel van onzen pelgrimstocht.

2. Zoowel bij het begin als bij het einde van het kerkelijk jaar herinnert ons de H. Kerk aan de tweevoudige komst des Heeren. Den eersten keer is Hij gekomen als onze Heiland, de tweede maal zal Hij komen als onze Rechter, de eerste maal liefelijk, de tweede maal schrikkelijk. Verheugen wij ons over zijne eerste komst, en zorgen we tevens, dat we ons ook op zijne tweede komst kunnen verheugen. Silvianus zegt: een goed geweten, een onschuldig leven of eene oprechte boetvaardigheid zal alsdan de eenige troost der ziel zijn. Moeten wij daarom de bedrevene en vluchten wij toekomstige zonden, dan behoeven wij niet te vreezen als het heet: Ecce Bominus venit!

3. Borate coeli de sup er et nubes pluant Justam. — dauwt hemden van hoven en wolken regent den Rechtvaardigt;,

-ocr page 12-

aldus zingt de H. Kerk eiken dag van den Advent. De eeuwige Rechter van levenden en dooden zal eenmaal op de wolken des hemels komen om oordeel te houden. Aan welken kant zal dan uwe plaats zijn ? Rechts of links? Onder de schapen of onder de jbokken? Onder degenen, die met vreugde zullen roepen: rorate coeli demper! Of wel onder hen, die vol schrik zullen huilen: cadite super nos monies! Nog hangt dit af van ons — weldra zal het niet meer van ons afhangen: waar de boom valt, daar hltjfl hij liyyen.

4. Waarom wordt op vele plaatsen 's morgens een zoogenaamde yulden H. Mis gezongen ? Tot gedachtenis aan en tot dankzegging voor de menschwording van het goddelijk Woord. Vurig hebben de oudvaders daarnaar verlangd en dagelijks verzucht: rorate coeli desuper. Hun wensch is vervuld, en ,/het Woord is vleesch geworden en het heeft onder ons gewoond.quot; Joës 1, 14. Dat we onze dankgebeden dan hemelwaarts richten en zorgdragen, dat de menschwording ons niet tot grootere verdoemenis, maar tot heil verstrekke.

PoENITENÏIA SALUTARIS :

a. Quotidiana auditio sacriücii Missae, in quantum possibile.

b. ,/Angelus Dniquot; flexis genibus, si debet et potest.

c. Meciitatio novissimorum.

d. Eleemosyna in honorem Dni Jesu Christi.

Op den tweeden Zondag in den Advent. Evangelie Maïth. ii, 2 — 10.

J. Zie, ik zend mijn engel voor U uit, die uwen wejj voor U hweiden zal — zoo spreekt de goddelijke Heiland van zijnen heiligen voorlooper Joannes. De goede God

-ocr page 13-

geeft ieder onzer bovendien nog vele zulke wegbereiders. Wie ons van het kwaad afhoudt, en tot het goed aanspoort, is een engel, die ons den weg tot Christus, den weg ten heil bereidt. Maar wat nut, wanneer wij den bereidden weg niet betreden, en wanneer we doen als Herodes, die den heiligen Joannes wel is waar gaarne hoorde, maar hem in geen enkel omzicht volgde ? Terecht zegt daarom de H, Gregorius: een ieder, die de vermaning veracht, is ongeneeslijk.

2. Welk een heerlijk getuigenis van heiligheid geeft de Heiland van den H. Joannes, eene belooniiig als het ware voor het getuigenis, dat Joannes van Hem had afgelegd ! Eene les dus voor ons om goed met goed te vergelden. Men vergeet echter niets zoo licht dan weldaden. Wij wenschen en willen, dat men van ons niets dan goed zegge, en wij spreken van anderen liever kwaad dan goed. En toch is liet plicht, een ander als zich zeiven te behandelen. Welk nut heeft een getuigenis van goed gedrag, als men het niet verdient — wanneer ons geweten daarmede in tegenspraak is ?

3. Zu/iy hj, die zich aan mij niet ergert, zegt Jezus in het huidige Evangelie — wie ergert zich dan aan Christus ? Zij, die eenen anderen Christus verwachten. O, hoe velen zijn er, die zich ergeren over de armoede, de nederigheid en den ootmoed van Jezus, die liever eenen anderen willen, welke door zijn voorbeeld hnn doen en laten niet veroordeelt. De ootmoed van Jezus beschaamt hun trots; zijne armoede veroordeelt hunne hebzucht; zijne zachtmoedigheid hun toorn en zijn kruis en lijden hunne zinnelijkheid. Hun ter wille wordt Christus echter niet anders dan Hij is. Wenschen zij een anderen Christus, Christus wenscht andere Christenen.

4. Wat Joannes niet was, dat zijn wij helaas! — een riet, dut door den wind heen en weer wordt yesUnycrd,

-ocr page 14-

— 10 —

zoo onstandvastig in de deugd, zoo wankelmoedig in onze goede voornemens. De lichtste windstoot eener bekoring of kruis is reeds voldoende om het geheele gebouw onzer deugd in puinen te storten. Wat Joannes niet was, zijn wij. weekelingen in de kleeding, weeke-lingen in eten en drinken, weekelingen in onzen ge-heelen levenswandel — zulke lieden, zegt Jezus, vindt men niet in de woestijn, maar aan de hoven der koningen, ja zelfs in burgerwoningen en in stnlpen der armen. De overdadige opschik in kleederdracht neemt overal toe — de weekelijkheid en pronkzucht verdrijven den eenvoud, enz.

poenitenïia salutaris:

a. Actus mortificationis in vestitu vel victu.

ii. Renovalio votorum baptismi.

c. Actus fidei, spei et charitalis.

u. Adoratio Sanctissimi.

Op den derden Zondag in den Advent Evangelie Joiis i, 19 —28.

1. Overal zoeken de verblinde joden den Messias, doch daar, waar Hij is, zoeken zij niet. Hij slaat midden onder U, dien gij niet kent. God gave, dat dit verwijt ook niet op ons sloeg! Midden onder ons, ja ïelfs in ons slaat Christus, de Heer^ door Zijn voorbeeld, door Zijne leer, door Zijnen in ons wonenden Geest, door en in Zijne Sacramenten. Doch wij kennen Hem niet, daar we Hem niet kennen willen; wij zoeken ons heil en ons levensgeluk overal, maar niet bij Hem; en toch buiten Hem bestaat er geen heil.

2. IFio zjl rjij? Eenc gevaarlijke vraag, wanneer

-ocr page 15-

— 11 —

men ze licht tot anderen, eene heilzame vraag echter, wanneer men ze (ot zich zeiven richt. Maar helaas! meestentijds vragen wij wat anderen, zelden wat wij zelf zijn. En richten wij die vraag ook al eens lot ons zeiven, waar zijn dan de Joannissen, die ootmoedig bekennen, dat ben ik niet, of wel, dat ben ik? Waarom? Omdat we geen ernstigen blik in ons geweten slaan, en vandaar zien wij veel meer goed dan kwaad in ons — in anderen echter enkel kwaad en niets geen goed. Dat moet anders worden.

3. Welk nut heeft schijn zonder werkelijkheid ? De menschen kunnen we wel bedriegen, maar God niet. We moeten dus niet slechts zorgen goed te schijnen, maar het ook daadwerkelijk zijn! Bezitten we de overtuiging goed te zijn, dan mogen we evenwel niet vergeten, dat vele andere menschen veel beter zijn dan wij, of ten minste veel beter zouden zijn, wanneer ze in onzen toestand verkeerden. En hoeverre staan we nog beneden den allerbeslen — beneden Jezus Christus, ons voorbeeld. Ja, Hij is het, wiens schoenriemen wij niet, waardig zijn te ontbinden. Hij kwam, niet om gediend te worden, maar om te dienen en ons zelfs zijn eigen vleesch en bloed te reiken. Welk een ootmoed! Heer, wij zijn uwe liefde niet waardig!

4. Ik ben een stem van don roepende in de woestijn ; bereid den weg des lieer en. De geheele heilige alventtijd is zulk een stem. Elke dag van dien heiligen lijd roept ons toe: bereid den weg des lieer en! Ook roept het geweten ons onophoudelijk toe: bereid den weg des Heer en. Zulk een stem is iedere gewichtige gebeurtenis in ons leven, elk ongeluk, ieder kruis en lijden. Dat alles roept ons luide toe: bereid den weg des 11 eer en ! In onze laatste ziekte zullen we voor het laatst die stem vernemen. Doch neon, we zullen niet wachten tot dien tijd.

-ocr page 16-

— 12 —

maar dadelijk beginnen te arbeiden aan ons heil. «In gezonde dagen kunt ge veel goed doen — zegt Thomas van Kempen — maar ik weet niet wat ge ziek zijnde zoudt doen; door ziekte en zwakte worden weinigen beter.quot;

poemtentia salutaris :

a. Examen conseientifc circa vocationis ae conditionis liuxi officia, et contritio de omissie.

b. Confiteor.

c. Hodie nil loquaris de tuis meritis, vel de iis, qiue ad propriam laudein faciunt.

d. Actus aliquot humilitatis, saltem interioris, nisi exterioris sese offerat exercendtc occasio.

Op den vierden Zcndag in den Advent.

Evangelie Luc. 3. 1 —6.

1. Inderlijd, toen Annas en Kuiphas hooyepriesters waren, sprak de Heer tot Joannes in de woestijn. Waarom tot Joannes en niet tot Annas of Kaiphas ? «. Wijl dezen ofschoon hoogepriesters, nederige slaven hunner hartstochten waren — Joannes daarentegen was de waardige voorlooper van den hoogsten priester, van den Verlosser, b. Wijl Annas en Kaiphas in trotsche paleizen, in pronkvolle zalen wellustig leefden — Joannes echter leefde boetvaardig in de woestijn.

Wenscht gij derhalve, dat de Heer tot U spreke, volgt dan Joannes, en niet de trotsche en zinnelijke hoogepriesters. Niet te midden der wereldsche genietingen,, maar in de afzondering spreekt de Heer tot het hart.

2. Joannes predikte boetvaardigheid tot vergiffenis der zonden. Vandaar geene vergiffenis der zonden zonder het doopsel van boetvaardigheid. Waarin nu bestaat

-ocr page 17-

— 13 —

dit doopsel? In een waarachtig berouw en in eene ootmoedige belijdenis der zonden, gepaard met het ernstige voornemen zich te beteren en de penitentie te volbrengen. Het doopwater voor den zondaar zijn de tranen van boetvaardigheid, zooals Koning David reeds zeide: lavabo per sim/ulas nocte-s ledum meum, en bidden wij: da mild, Domine, lacrimas in viensura, nt abluam sordes anima; mece! Ps. 6. 7.

3. Bereid den wee/ des Heer en, maak recht zijne voetpaden-. Doch hoe kan en moet dit geschieden? a. Alle dalen moeten gevuld worden. Zijt gij dus in de diepte van het aardsche zingenot verzonken, verhef u dan weder tot het hemelsche. Is uw hart eene ledige zondige ruimte, vul het aan met deugden, ö. Alle heuvelen en bergen moeten geslecht worden. Hoogmoed en trotsch-heid moeten plaats maken voor nederigheid en ootmoed. c. Wat krom is, moet recht, wat oneffen is, moet gebaande weg worden. Weg dan met de kromme wegen der onrechtvaardigheid en der valschheid. Weg met alle beletselen der bekeering en der deugd. Zoo bereidt men den weg des Heeren — en vindt Jezus zoo den weg voor zijne komst met het Kerstfeest in ons hart bereid, dan treedt Hij er zeker met vreugde binnen.

4. En alle vleesch zal het Heil aanschouwen — d. i. alle menschen zullen den Heiland zien. Welk eene vreugdevolle boodschap voor alle menschen van alle tijden! Zij alleen kunnen echter oprecht verheugd zijn, die Hem den weg naar hun hart bereid hebben. Ook anderen, die zulks niet doen, zullen Hem wel zien, doch met schrik; want voor hen zal Hij geen Heiland, maar een Rechter zijn. Verlaten wij dan den weg dei-zonden en betreden wij liet pad der deugd, en de Zaligmaker zal met het aanstaande Kerstfeest onze gast zijn.

-ocr page 18-

— 14 —

poenitentia salütabis ;

a. Solitudo sacra per quartam horam. B. Vocatio lacrimarutn pcenitentiaj. c. Actus aliquot humilitatis.

Op het Kerstfeest.

Evangelie Luc. 2, 1 —14.

1. Eere zij God in den hooye en vrede den memchen op aarde van (joeden wille! Zoo is liet: de geboorte van den Zoon Gods uit de H. Maagd, de menschwording van het eeuwige Woord, sfrekt God tot de hoogste eer, want hierin (in de menschwording) openbaart God (tota Trinitas incarnationem operata est) op eene bijzondere wijze Zijne goddelijke eigenschappen. Sfrekt die geboorte ook mij tot vrede? Ja, wanneer ik van een goeden — neen, wanneer ik van geen goeden wil ben. Onder welke soort kan ik en moet ik mij rangschikken ? O, mijn dierbare Heiland ! neem al het kwaad weg uit mijn wil en onderhond en versterk al het goed, wat mijn wil bezit, opdat uwe geboorte en dood mij tot vrede, tot heil en vreugde verstrekken.

2. En zij baarde haren eerstyehorenen Zoon, wikkelde Hem in doeken en le(jde Hem in eene kribbe. 0, welk een verrukkend schouwspel! Het hart moet wel ijskoud zijn, dat op 't zien van dit kind niet warm wordt van liefde tot Hem, die voor ons Zijn eenigen Zoon gaf; een Zoon, die het niet beneden zich achtte, ons gelijk te worden — de zonde uitgenomen, ja zich zoo diep vernederde, dat Hij de gedaante van een dienstknecht aannam. Daarom, lieve kindje! hoe meer gij U voor ons vernedert, des te meer zullen wij ü ook liefhebben. Wie dit kind niet bemint, zij vervloekt!

3. Bit zal U ten teeken zijn: (jij zult het Kind in doe-

-ocr page 19-

— 15 —

ken ye wikkel (I in eene kribbe liyyend vinden. Eenvoudige doeken waren dus het eerste en ook het laatste gewaad van den Godmensch — eene kribbe en een kruis zijn eerste en laatste legerstede. O, hoezeer beschaamt en veroordeelt zijn voorbeeld onze weekelijkheid in de kleeding, en onze zinnelijkheid met betrekking tot onze legerstede. Doen wij heden dan nog afstand van allen overdadigen opschik ter liefde van Hem, die evenals wij naakt op de wereld kwam en naakt de wereld verliet, en ontzeggen wij ons alle zinnelijkheid in spijs en drank, ter wille van Hem, die voor ons als kind reeds hongerde en dorstte en op een rustbed van hard hout zijn leven begon en eindigde.

4. Erken toch — roept ons heden de H. Leo toe — erken, o Christen, uwe eigene waardigheid en werp' u zelf niet weg, nadat gij in en door Christus deelgenoot der goddelijke natuur geworden zijt. Bedenk, wiens lidmaat gij zijt, en vergeet niet, dat gij uit het rijk dei-duisternis verlost en in het rijk des lichts zijt overgeplaatst. Heden is in Christus het licht der wereld verschenen en het heeft hen verlicht, die in de schaduw en duisternis des doods zaten. Wandelen wij dan in dat licht; leggen wij de werken der duisternis af en maken wij zoo den geboortedag des Heeren tot geboortedag van ons heil en zaligheid.

poenitentia salutaris :

a. Auditio trium Missarum.

b. Actus huinilitatis in gratiarum actionem profundaï humilitatis Jesu Christi.

c. Actus corporalis misericorduc (eleemosyna).

d. Visitatio de vota piwsepii Jesu Christi vel sanctis-simi Sacramenti Altaris.

-ocr page 20-

Cp het Feest van den Heiligen Stefanus.

Evangelie Matth. 23. 34—39.

1. Lapides torrentis illi dulces fuere. Heden w erd de H. Stefanus gesteenigd en de H. Kerk zingt: de steenen der beek waren hem zoet en aangenaam, hij ontving ze met vreugde; waarom? Omdat hij daardoor de kroon der eeuwige glorie verdiende. Ook ons vliegt menige steen óm het hoofd, doch in plaats van ons daarover te verheugen, doen we als de kwade honden, die den steen bijlen, waarmede men hen werpt. Hoe dwaas! De steen en de steeniger zijn immers beide werktuigen in de hand des Ileeren! Het is, in zekeren zin, zijne hand, welke de steenen slingert. We willen daarom voortaan den steenregen van kruis en lijden, van miskenning en verachting, al is het ook niet met vreugde zooals de II. Stefanus, dan toch ten minste met geduld en overgeving aannemen.

2. Ecce video ccclos aperlos et Je.mm stantem a dew iris Dei! Zoo sprak de H. Stefanus, terwijl hij gesteenigd werd. Hetgeen hij nu met zijn stoffelijk oog aanschouwde, zien wij met de oogen des geloofs — en de vrucht daarvan moet zijn: een onoverwinnelijk geduld in het lijden. Een blik ten hemel, en alles wordt ons licht; want de H. Paulus zegt: het lijden dezes tijds is van (/een yeioiclt teyenover de toekomstige heerlijkheid, welke in ons zal geopenbaard worden. Rom. 8, 18. En het zijn juist de onderscheidene soorten van lijden, welke ons den hemel openen. Door lijden moest Jezus zijne heerlijkheid ingaan. Wat klagen wij dan, als God ons den hemelsleutel des lijdens overzendt. Gaudeamus in trr-bulatione. *

3. Domine, ne statuas illis hoe peccatum! Zoo bad de stervende Stefanus — et cum hoe dixisset obdormivit in Domino. Ja, hij sterft tevreden in den Heer, die allen

-ocr page 21-

alles vergeeft wat ze hem misdeden; want God zal hem ook alles vergeven, gelijk hij vergaf. Daarom zullen wij dagelijks bidden met den II. Stefanus: lieer reken hun deze zonde niet aan, en bewaar hen tegen verdere beleedigingen ten onzen opzichte.

4. El cum hoc c/ivmit obdormivil in Domino. De dood is voor den rechtvaardige slechts een slaap; hij sterft niet — hij sluimert in, en wel in den Heer. Bij zijn ontwaken rust hij in de armen van zijn God, die — zooals de Apostel zegt — alle tranen van zijne oogen zal drogen, en daar zullen geen dood, geene smart, geene plagen meer zijn. Wij allen wenschen en hopen dien dood te sterven, maar zullen ze vervuld worden, dan ook moeten wij het leven der gerechten leven. Men sterft, zooals men leeft. Gij vreest een ongelukkigen dood — zegt de H. Auguslinus — en ge leeft boos! wat tegenspraak in uw gedrag. Corrige male vivere, Huk; male vmii.

poenitentia salutaris :

a. Tacife sutïerre calumnias.

b. Pi •eces pro offensoribus in genere vel in specie.

c. Contemplatio crclestium gaudiorum.

d. Litani.c de omnibus Sanctis.

Op het Feest van den H. Evangelist Joannes.

EVANGEI.IE JüKS. 21, 19—24.

i. Chrisliis Dominium pricileyio a mor in praecipui Joan-nem udexit Apoxlohm. Joannes was dus de lieveling des Heeren; waarom? tyua viryo eleclus ai ipso, viryo in aevum permansit. Zoo ook moeien wij den scliat dei-maagdelijke zuiverheid beminnen en bewaren! Deze deugd scliat Jezus zeer hoog en maakt ons zijne leerlingen. ,/Kiezen wij dan dien Bruidegom, die ons alleen

tbrmaningi:n. 2

-ocr page 22-

(rouw «al blijven, als alles en allen ons verlatenquot;, zegt de H. Bernavdns.

2. l'jcce ft luis I tins ! l'Jccc malei' Lua ! 1'A t\v illa hora accnpit earn discipiiliis in sua. Joes 19, 26, 27. Ziedaar het testament van den stervenden Verlosser! Hij vermaakt Zijne Moeder een anderen zoon In den persoon van Joannes, en Hij vermaakt Joannes een andere Moeder in den persoon van Maria. Welk eeu erfenis ! En van deze erfenis moeten en kunnen wij allen ons deel hebben. Door dit testament zijn wij allen kindeien van Jezus' Moeder en is Zijne Moeder ons aller moeder geworden. Dankbaar, als Joannes, moeten wij dat erf-aandeel aanvaarden on die Moeder in ons huis opnemen. Niet alsof zij onze verzorging noodig heeft, maar wij hebben behoefte aan de hare. Zonder twijfel zal zij ons eene zorgvolle moeder zijn, als wij ons hare minnende kinderen toonen.

3. Sic eiiui volo mnncre, donec varia ui: quid hoc ad tv? In me sequere ! In dit antwoord op de vraag van Petrus ligt een tweevoudige leer voor ons opgesloten. Ten eerste dat we ons over andere mensehen niet moeten bekommeren, of het moest zijn dat de naastenliefde ons daartoe verplicht. Laat anderen doen wat zij willen — tu me sequere — wij willen Jezus navolgen. Ten tweede dat liet niet genoeg is, goed Ie beginnen, maar dat men ook goed moet eindigen. //Het is veel beter niet te beginnen, dan in de deugd niet te volharden/' f zegt de H. Au^uslinus. De volharding kroont den arbeid.

4. De H. Joannes wordt als Evangelist ons voorgesteld onder liet beeld van een adelaar, wijl hij verder dan de overige Evangelisten in het geheim der mensch-wording van het goddelijk Woord is doorgedrongen.

In den heg inn a teas het Woord, en het IFwrd wa* bij God,

-ocr page 23-

— Jlt;) —

en God was he! II oord. hln het Woord av vleesd yeworden. Vanwaar die diepe kennis van dit ontzaglijk gelieim ? z/llel. goddelijk gehciiu van deze evangelische waarheid pulte hij uit 's meesters hartquot;, zegt de H. Augustinus. Deze bron der waarheid slaat voor ons ook open. Wij behoeven slechts te scheppen en die bron zal ons levende wateren geven. Schenken wij dezen onverdachten getuige der waarheid ons volle vertrouwen, en gelooven en leven wij volgens en in dit geloof (ot onzen dood.

PoKNITK.VriA SAl.UTAIUS ;

a. Preces ad impelrandam vel servandam gratiam caslitatis.

is. Tres Pater Koster et Ave in honorem Jesu, Mariai et Joannis.

c. Symbol li m Apostolorum.

i). Pro clericis: Stabat Maler, vel Inilium Evangelii S' Joannis.

:

Op het Feest der onschuldige Kinderen.

Evangelie Matth. 2, 13—j8.

1. IxH sun/, qiu passi sun/ prop/er /e. Wanneer dit onbewuste otler der onnoozele kinderen, door hunnen dood aan God gebracht. Hem reeds zoo aangenaam was: hoe aangenaam moet aan God dan het olïer der volwassenen niet zijn, dat ze Hem vrijwillig en bewust bij luin leven aanbieden! Doen wij derhalve wetens en willens, wal. de onschuldige kinderen zonder bewustzijn deden •— brengen wij ons zelf ten offer aan God, zooals zij gedaan hebben. Voor Jezus, dien ze niet kenden, zijn ze gestorven: wij willen voor Jezus leven, dien wc wel kennen. Daarom geen dag voorbij laten gaan, waarop we niet, ter liefde Gods, een wederwaardigheid of kruis met geduld willen verdragen!

-ocr page 24-

2. heer prof ami* /loxlis nunquam heaik parvulix tantum prodewe potuixxel obsequio, quant tun. profuit oclio. H. Aug. Terwijl He rod es aan de onschuldige kinderen het tijdelijk leven ontnam, hielp hij hen lot het eenwig leven. Hoe weinigen van hen zonden anders wellicht den matte-laarskroon verdiend — ja, de kroon der zaligen ontvangen hebben. Zoo is het gelegen niet alle vervolgingen, lijden en wedenvaaivligheden! — Alles -—-ja alles gedijt hun ten goede, die God beminnen en door Hem bemind worden, zoodat zij, die ons willen kwetsen en vervolgen, onze weldoeners zijn — werklnigen, waarvan God zii'h in ons belang bedient. Vloeken we hen daarom niet, maar bidden we voor onze belagers en vijanden als zijnde onze grootste weldoeners.

3. Ui sunt, qui cum vudicribm non xunt coinquinati ■—-hi empti xunt — primitiae Deo et -1//no — xme macula cnim xunt ante tiron am Dei. Niels wat bevlekt is, gaat den hemel binnen Daarom zijn de Onschuldige Kinderen de eersten, voor wie het goddelijk Kind, terstond na zijne geboorte, den toegang tot het eeuwig loven opende. Door hun voor Jezus vergoten bloed werd de smet der erfzonde afgewasschen, en ze waren vrij van dadelijke zonden. — Vluchten wij dan ook alle dadelijke zonden, nadat het doopsel de erfsmet ook uit ons heeft weggenomen — bizonder de zonde van ontucht — opdat we eenmaal met de onnoozele kinderen het goddelijk Lam volgen en het lied mogen zingen, dat slechts door maagden kan gezongen worden.

4. Audit t/rannus anxiux, adme r eye ui Frincipem, qui nomen Ixraiil regat, teneatque David reyiam. Elke hartstocht maakt den mensch ongelukkig — bizonder de eerzucht en de hebzucht. Zij gunnen hem rust noch duur — altijd is hij vol zorg en angst te verliezen, wat hij bezit, en niet te verkrijgen, wat hij verlangt

-ocr page 25-

— 21 —

cn hoopt. En fer bereiking van zijn doel is hem geen middel fe goed of le slecht. Herodes woedt en moordt, maar Jezus bleef gespaard. Zoo weet de goede God de aanslagen der boozen le verijdelen. Wie han Hem weerstaan? De booswicht moet Hem dienen lot verwezenlijking van zijne plannen, willen of niet.

PoUNlTKNTIA SAI.UTAIUS ;

a. Renovatio votornm baptismi.

n. Preces pro conservanda innocentia.

c. Deprecatio pro parenlibns, benefactoribus et ad-versariis noslris.

i). Pjo clericis; Ps. 112 Landate pneri Dominnm,

Op den Zondag onder het Octaaf van Kerstmis.

Evangelie Luc. 2, 23 -40.

1. Deze M' ffc-sfeld ten val en lol opxlaiidijif/ van velen tn Israël. Waartoe zal Jezus ons strekken ? Ten val, wanneer we ons aan Hem ergeren — lol opslanding wanneer we in Hem gelooven, op Hem hopen cn Hem beminnen. Ten val, wanneer we Hem verlalen, ■— lot opstand, wanneer we met Hem door de liefde verbonden blijven, of wel boelvaardigheid plegen. Ten val of opstanding naarmate het oordeel uil valt, dat Hij eens als Hechter van levenden en dooden over ons zal nil-spreken. () hoe schrikkelijk cn ongelukkig zou ons lol zijn, wanneer Jezus ons op dien alles beslissenden dag len verderve moest strekken ! Thans hangt dat nog van onze medewerking mei de genade af.

2. Het zwaard van droefheid zal mee ziel doordringen. Eene tweede voorspelling voor Maria, welke lellerlijk vervuld is. Groot, onbeschrijfelijk groot was hare vreugde over de geboorle van haar goddelijk Kind, maar wie beschrijft hare droefheid in het vervolg daar-

-ocr page 26-

— 2? —

van! Welk een onderscheid tnsschen den nacht der geboorte en den sterfdag van haar kind! Zoo wisselen droefheid en vreugde in liet menscliclijk leven; gcene vreugde zonder droefheid. — Moedor der smaden, ilc heb innig medelijden met U! loon ook uw medelijden met mijne smarten. Bid voor alles uweti Zoon, dat ik niet op nieuw oorzaak worde van de vernieuwing zijner smarten door mijne zonden, want deze zijn vooral de zwaarden, die zijn hart doorboren.

3. Anna, een weduwe van 84 jaren, week niet meer uit den tempel en diende God met bidden en vasten dat/ cn vacht. Een unr in den lempel te verwijlen, en soms maar eens in de week, is voor ons helaas nog te lang — eene kleine onthouding op vaslendugen reeds te veel gevergd. Evenals de li. Anna een hoogen leeftijd bereikte, wenschen ook wij oud van dagen te worden. Helaas, wij worden soms niet oud in den dienst van God, maar in den dienst der wereld — in den dienst des vleesches — als jeugdig inensch niet zelden verouderd in de boosheid. O lioe beschaamt deze brave oude vrouw het gedrag van onze jeugd en ouden dag.

4. Het Kind (/roeide op en werd sterk en vol wijsheid en de (jenade Gods teas met Hem. Wat goeds kunnen wij van onze kindsheid zeggen ? Zijn niet velen opgegroeid als onkruid ? Zij namen dagelijks toe in lichaamskrachten ■— maar ze werden ook dagelijks zwakker in zielskrachten ■—dagelijks laffer in den strijd legen de liarts-tochten. In plaats van in de ware wijsheid vooruit te gaan, werden zij immer dwazer. Vanwaar dat verschijnsel ? De genade Gods was niet meer in hen, de zonde der jeugd had ze verkwist. Opstaan als we gevallen zijn en voortaan sterk zijn in de ware wijslieid en genade, ziedaar ons voornemen.

-ocr page 27-

POKNITKNTIA SALUTA1US :

a. Dolor circa delicia jiiventutis el proposilum emen-dalionis.

n. Visilalio ecelesia'.

c. Aclus abstinentia'.

u. Septem Pater-nosier in hotiorem Matris dolorosfe.

E. Pro clericis: Stabat Maler.

mxanaeiaBaasnssHi

Op Oudejaarsdag.

1. lionum cert amen ccrlavl, curmm conmmmavi, jidum servavi. Kunnen ook wij voorgaande geluigenis alleg-gen bij liet slnilen van het voorbij zijnde jaar? Hoe slaat met mijn geloof'? Ik geloof Heer! maar kom mijn ongeloof te hnlp. — Hoe is onze hoop? Ik hoop Heer! maar verwacht van u alleen de verwezenlijking. — Bemin ik zooals liet moet? Gij weet Heer, dat ik U bemin, maar niet zooals Gij het eischl; versterk mijne liefde. — Waar de liefde groot is, daar valt de arbeid licht.

2. Recoyitavi ti/n omnett annos meox in amantadine ani-mac meac. Isaïas 38, 15. Weer een jaar voorbij, maar hoe? Zooals zoovele andere jaren mijns levens — zonder gewin — met schade. Vele jaren verloren — vele uren. Gedane zaken kan ik niet meer ongedaan maken, maar op den laalslen dag van dil jaar zal ik ten minste den verloren tijd en mijne ongelromvheden beweenen. Geen dag — een jaar heb ik verloren — geen jaar maar in jaren heb ik niets verdiend, ja wellicht sllafl'en. Mijn voornemen slaat im echter vast, het verlorene en het verzuimde zooveel mogelijk in Ie halen en goed ie maken. Ik zei de, nu ben ik begonnen. „l'Jcce di.vi, nunc coepi.quot; Het is wel wat laat, maar beier laai dan nooit. Zij, die slechts hei laatste in den wijnberg arbeidden ontvingen immers ook hetzelfde loon.

-ocr page 28-

— 24 —

3. Reeds zijn....... jaren voorbij en wie kan weten

lioevele er nog zullen volgen. Het (/dal mijner jaren in U alleen hel-end, o Heer/ Gij hebt mijne schredenyeteld. Job. 14,1(5. 0, schenk niij nog zoovele jaren als noodig zijn om mijne schulden en straffen af (c boeten. Doch hoe lang zou ik dan nog moeten leven! Schenk mij, ik smeek het U, ten minste één uur om mij, voor mijn dood, met LI (e verzoenen; geef mij een zalig stervensuur!

4. Wie lelt de weldaden, welke ik in het voorbij-zijnde jaar van den goeden God ontvangen heb! Hoe heb ik mijne dankbaarheid betoond? Ondankbaarheid was mijne vergelding. Koevele genaden heb ik ontvangen? Hoe Iieb ik ze aangewend? Flauw of in het geheel niet. We leefden voor ons d. i. naar onze hartstochten en niet voor God. Voortaan voor God en niet voor de wereld leven, dat is ons voornemen.

PoENlTENTIA SALUTARIS :

a. Examen conscienliic ammle.

b. Eleemosyna in satisfaelionem peccalorum anni elapsi.

c. Gratiarum actio pro beneliciis divinis.

d. Tot Pater-no?tei' quot sant anni vita» tiuc.

k. Pro clericis: Te Demn landamns.

Op het feest van 'sHeeren Besnijdenis.

Evangelie Luc. 2, 21.

1. Cam circumcideretur paer. — Jezus veigiet heden voor het eerst bloed voor ons, en lijdt in zijn teeder vleesch door de besnijdenis. Begrijpen we toch hoeveel we Hem gekost hebben en hoe weinig wij zijn liefde hoog schatten! Ziet eens hoe geduldig Hij voor ons lijdt. En wij zijn zoo licht geraakt, zoo ongeduldig en

-ocr page 29-

kleinzeerig. Vandaag rog willen wij beginnen Jezus' liefde en onze ziel hoog lt;e schatten en naar Jezus' voorbeeld en om zijnentwille alle wederwaardigheden met geduld te verdragen.

2. Vox sanya'um damal ad nas. Wiens stem is dat? Het. is de stem van Jezus' onzen broeder naar het vleesch — de stem van den zoon Gods. En wat roept die stem? Zie, o mensch, hoe Ik den Vader liefheb. Ik onderwerp Mij aan de wet der besnijdenis! Zie, o mensch, hoe ik U bemin; voor u vergiet Ik mijn bloed, thans den eersten, op 't kruis den laatsten drup' pel. Wat zullen wij Jezus voor deze liefde wedergeven ? Onze eigene besnijdenis. Waarin bestaat echter deze besnijdenis des harten? In de zelfverloochening, versterving en in het onderdrukken der booze begeerten.

3. El pos/quavi conmmviali sunt dies. Een nieuwjaar! We tellen (hans 18... Welk jaartal zal het laatste mijns levens zijn ? Vele jaren zijn reeds van mijn leven voorbijgesneld. Hoevelen resten mij nog? Wellicht nog maar weinige. Derhalve is het hoog tijd, dat ik nog in dit jaar begin mij ernstig op den dood voor te bereiden. Recedant vetera, nova sint omnia, corda., voces et opera. Een nieuw hart: nieuwe gevoelens, nieuwe gedachten, nieuwe wenschen, nieuwe begeerten. Een nieuwe laai: nieuwe ijver in het gebed, nieuwe voorzichtigheid in bel spreken. Nieuwe werken; werken van naastenliefde, werken van waarachtige boetvaardigheid. Ecce nova facio omnia. Fac Dornine!

4. Fj! postquam consummati simt dies oc/o. Geen nieuw jaar! NU vovi sub sok'! Hij het eeuwig wisselen een eeuwig hetzelfde: dezelfde stoffelijke en zedelijke plagen, dc/elfdo zonden zwak- en dwaasheden, dezelfde zeden cn gebruiken, dezelfde arbeid en hanteering, dezelfde gevaren cn bekoringen. Wat moeten wij hieruit leeien?

-ocr page 30-

— 26 —

Nieuw geduld bij de oude levensplagen — nieuwe waakzaamheid in de gevaren en bekoringen-—nieuwen ijver bij de beroepsplieliten, nieuwen afschuw tegen de oude zonden. De wereld blijft de oude wereld, maar wij moeten niet de oude blijven. Itenommini spiritu mentis vestrce. Eph. 4, 23.

poenitentia salutakis :

a. Litanifo SS. Nominis Jesu.

b. Renovatio votorum baptismi.

c. Quinque Pater-noster in honorem Infantis cir-cnmcisi.

ü. Gratianun aclio pro beneficiis anni pra-teriti.

e. Preees ad impetrandam gratiam e( benedictionem divinam inennte ei durante hoc novo anno.

Op den Zondag voor het Driekoningenfeest.

Evanof.UE MATÏII. 2, 19 — 23.

1. Defancti sunt enim, qui qmerehant animam pueri. Hoe vreeselijk was het voor Herodes te sterven. De wormen, die hem levend verslonden, waren het zinnebeeld van den knagenden worm des gewetens. Zijne vele ongerechtigheden en schanddaden, het onschuldig vergoten bloed, de beproefde godsinoord — hoe zwaar zal dat alles, in het uur des doods zijne ziel gedrukt hebben, als hij nog aan een eeuwig leven geloof sloeg! En geloofde hij hieraan niet, dan zal het hem zwaar gevallen zijn, het aardsche leven en alles te verlaten, alle genoegens vaarwel Ie zeggen, waarin hij zich hier baadde. Waarlijk — mors impii pmimaf Ontzeggen wij ons alles en maken we ons los van alles wat onzen dood kan verbitteren en hangen we ons hart aan niets, wat de dood ons ontnemen 7.al.

-ocr page 31-

2. Defancti sunt enivi, qui qiuerehant an imam pueri. Zoo neemt met den dood der schuldigen elke vervolging van de onscludd een einde. Doch ook zonder juist een Ilerodes te zijn, staan velen het Kind naar het leven: b. v. slechte ouders, slechte leermeesters, ergernisgevers en verleiders. O, hoe gelukkig is het dikwijls voor onschuldige kinderen dat God deze of gene laat sterven die voor hen een steen des aanslools of ergernisgever zou zijn geweest. Intusfchen zullen er altijd nog Ie veel vervolgers van Jezus en zijne Kerk overblijven. Na den dood van Herodes en zijne hoftrawanten stonden er weer andereu op, die hunne betreurenswaardige taak overnamen. Maar deze en gene konden niet meer doen dan God te doen toeliet. Vertrouwen .we dan onwrikbaar op Go!, die ons beschut en beschermt, zonder wiens wil geen haar van ons hoofd .valt.

3. Qui conmrgens accepit puerum el matrem ejus, et venit in ierram Israel. Welk eene vreugde! nu Jezus met Jozef en Maria naar zijn vaderland terugkeert, waaruit Hij door de snoodheid van Ilerodes gebannen was. Hetzelfde geschiedt op eene geestelijke wijze zoo dikwijls als zich een zondaar bekeert. De zonde verjaagt immers Jezus uit onze ziel — Hij vlucht van ons weg — en laat haar achter in duisternis. Is Ilerodes (de zonde) echter gestorven d. i. berouwt de zondaar zijne zonden, houdl hij op Ie zondigen, dan keeitJezus lenig en neemt door de genade wederom bezit van zijne ziel. O bereiden wij Hem en ons zelf deze vreugde door eene oprechte bekeering! Hem, wiens vreugd het is Ie wonen bij de kinderen der menschen—ontwant welke vreugde is grooter dan het hezit van een goed geweien — de voreeuiging met, Jezus?

4. (^uoniam JSazaraeus vocabiUir. — IMazaraeus be-

-ocr page 32-

— 28 —

teekent wheilig'' zegt de H. Hiëronymus. God schikte alles zoo, dat Jezus in Bethlehem geboren, te Nazareth werd opgevoed. Dit stadje was zoo in opspraak dat er een spreekwoord bestond luidend; w\vat goeds kan er van Nazareth komen.quot; Hieruit lecren wij dat men Ie midden van slechte menscheii goed en braaf kan zijn en blijven — heilig onder niet heiligen — een Nazaraeër kan zijn. Trachten wij het te worden, opdat Jezus ons als de zijnen erkenne. Weest heilig, omdat Ik heilig ben — roept Jezus ons toe.

PoKNITHNTlA SALUTAIUS ;

a. Meditatio de inorte.

15. Opus bonurn pro animabns mortuorum.

c. Preces ad impetrandam mortem salutarem.

Op het H. Driekoningenfeest.

Evangelie Matth. 2, 1—12.

1. Vidimus stellam ejus, et venhnus ado ra re Earn. Ecne ster wees den Driekoningen den weg naar de kribbe. Onze ster is het geloof', het licht der rede en de genade van onzen roep. Hoe zijn we die ster tot op lieden gevolgd? Welk gebruik hebben wij gemaakt van het liclit dos geloofs, van het licht: der rede en van zooveel andere uit- en inwendige verlichtingen? Hebben wij het voorbeeld der Driekoningen of van lierodes gevolgd? Maken uij heden nog het vaste voornemen voortaan meer te letten op de verlichtiirg van 't geloof, van de rede, en stipter en trouwer den roep des Heeren te volgen.

2. Et ecee slella, (jiKuti videraid, appamit eis. Het licht der genade schijnt en verdwijnt, gaat en komt. Soms is het helder dag in onze ziel, dan weer duistere nacht.

-ocr page 33-

— 29 —

Wordt het nu en dan duister, niet vreezen. Do sier zal weder verschijnen, liet zal helderder worden, wanneer wij geen hinderpalen in den weg leggen, en de vensters van ons geweien niet vrijwillig sluiten. God zal uitkomst geven. Dit is de weg door de H. Driekoningen ous aangewezen en daarom werd hun zoeken met een gunsligen uilslag bekroond. Wie zoekt, die vindt.

3. Intr antes in dom ui», invenerunt puerum et matrem ejus cl aperiis thesauris mis obtulerunt Ei vmnera. Arm eu nederig is mijn woning, zegt Jezus — een kribbe mijne wieg, een grot mijn residentie. Arm ben Ik, arm is mijne moeder, arm mijn vader Jozef. Beminnen wij de heilige armoede, ze is het erfdeel der leerlingen van den armen Jezus — zij is de bruidschat van Maria en Jozef — zij is de lievelingsdeugd van Hem, wien alles toebehoort. Dan, hoe arm wij ook zijn, kunnen en moeien we toch Hem, wien alles toebehoort, nog veel geven. De heilige arme Familie verwacht van ons geschenken. Daarom onze schatten geopend, en liet besle en waardigste wat we bezitten Haar aangeboden; ons hart geheel en onverdeeld; een vermorzeld en ootmoedig hart zal Ood niet versmaden. Offeren wij Hem uit dezen schat des harten ook nog het goud eener goede meening bij al onze werken — de wierook der aanbidding bij al onze gebeden — de myrrhe van geduld en alle wederwaardigheden en kruisen. Hij gaf en geeft ons nog alles; en zullen we Hem niels of wel te weinig geven?

4. Per aliam viam reoersi sunt in regionem sim. Een wenk voor ons allen om den ouden weg der zonde Ie verlaten en een nieuwen weg der deugd in te slaan. Wat zou het gevolg geweest zijn, als de Driekoningen langs denzelfden weg waren teruggekeerd? En wat zal geschieden wanneer we nauwelijks met God verzoend

-ocr page 34-

tot de oude zondige gewoonten terugkeeren ? Ach! dan zullen wij weder verliezen wat we zoo nauwelijks gevonden hebben -—■ wij zullen Jezus verraden en een andere Herodes worden.

POENITENTIA S Al. UT MUS :

a. Actus fidei, spei et charitatis coram SS. Sacramento.

B, Eleemosyna cuidam infanli data in honorein in-fantis Jesu.

c. Preces pro conversione infidelium et iiaïreticornm.

Op den eersten Zcr.dag na Driekoningen.

Evanc.ei.ie Luc, 2, 42 — 52.

1. Requirehant euni in Ier coynalos. Na drie dagen gezocht te hebben, vonden Jozef en Maria het goddelijke Kind in den tempel terug. O! Iioevele menschen verliezen Jezus zonder Hem ooit terug te vinden! Waarom? Omdat ze zich geen moeite geven om Hem Ie zoeken of wel zoeken daar, waar Hij niet te vinden is — in de Kerk. Niet bij bloed- en aanverwanlen — niet iu 't gewoel der wereld — niet in herbergen of bij openbare vermakelijkheden wort t Jezus door zijn ouders gevonden, maar in den tempel. Zoeken wij Hem dus ook in den (empel — in den biechtsloel en op den predikstoel — op het allaar en in den omgang met god v r li chl i ge 111 e 11 s' 'hen.

2. M era! subdilas if lis. Wij staan met recht ver-wonderd, dat God den menschen gehoorzaam en onderdanig is. Doch is het niet. veel meer te verwonderen dat de mensch zijn God gehoorzaamheid en onderdanigheid weigert? O heilige en beminnelijke gehoorzaamheid, hoe lief waart gij den Zoon Gods! Uit liefde voo u werd Hij mensch en uit liefde tot u gehoorzaamde

-ocr page 35-

— 31 —

Hij den menschen, Hoe kunt en durft gij dan zijn plaatsbekleeders, ouders, geestelijke en wereldlijke overlieden gelioorzaamheid weigeren? Mijn hart is bereid, o Heer! om uwen wil te volbrengen.

3. Et Jesm projiciehat sapientia ct aetate et gratia coram Deo et hominibus. Trachten wij ook zoo te leven dat men van ons hetzelfde kan zeggen. Wij gaan dagelijks vooruit in ouderdom; dus moeten wij ook dagelijks toenemen in genade» en wijsheid. Het gaat niet aan op den weg der christelijke volmaaktheid te blijven staan. Men gaat voor- of achteruit. Doen wij dan ons best ten minste dagelijks een enkele schrede voorwaarts te doen op den weg der volmaaktheid tot dat de dag aanbreke, waarop de dood aan voor- en achteruitgang een eind zal maken, en zeggen: sta, wandelaar, gij hebt den eindpaal bereikt. Hoe gelukkig zullen wij zijn, wanneer we dan kunnen zeggen: ik nam dagelijks toe in genade eu wijsheid bij God en de menschen.

poenitentia salutar1s :

a. Septem Pater-noster pro omnibus, qui perdiderunt Jesum.

n. Actus quidam obedienthn erga parentes et prugt; positos.

c. Decern Ave cum commeinoratione mysterii: f/qucin virgo in templo invenisti.quot;

Cp den tweeden Zondag na Driekoningen. Evangelie Joks. 2, 1—11.

1. Wij treffen heden Jezus en Maria aan als gasten op een bruiloft, een bewijs dat alle uitspanning niet 1 verboden is, maar wel de uitspattingen. Willen wij derhalve eenige uitspanning en vermaak genieten, dan

-ocr page 36-

— 32 —

moeten wij Jezus en Maria ook nitnoodigen; hun voor-beek! zal ons leeren lioe wij ons daarbij te gedragen hebben om zonder zonde feest te vieren. Waar Jezus en Maria tegenwoordig zijn, daar kan het vroolijk toegaan — maar vroolijk in den Heer, met behoud van onschuld en eer.

2. Wanneer Jezus reeds voor het overvloedige — voor den wijn — zóó vaderlijk zorgt, dat Hij een wonder doet, om het gebrek zijner medegasten daaraan weg te nemen: hoever zullen zijne zorgen voor het noodwendige zich dan niet uitstrekken? En wanneer Hij in stoffelijke noodwendigheden zoo liefderijk (e IniJp komt, hoe bereidvaardig zal Hij dan niet zijn om in onzen geestelijken nood te voorzien? Schenken wij Hem dan ons geheele vertrouwen in allen nood naar ziel en lichaam.

3. Heden toont zich Maria voor liet eerst in't openbaar als voorspreekster bij haren goddelijken Zoon. En wat haar, naar den schijn in 't eerst geweigerd wordt, omdat Jezus' uur nog niet gekomen was, dat geeft Hij haar daarna toch dooi- een wonder. Ook wij moeten ons dus in allen nood en lijden tot deze machtige Voorspreekster wenden, en wanneer we terstond of in 't geheel niet verhoord worden, denken dat de rechte tijd tot verhooring nog niet aangebroken, uitgesteld, maar niet afgesteld is.

4. Jezus verandert heden water in wijn, maar dan zal Hem toch de macht ook wel niet ontbreken, om wijn in zijn bloed en brood iu zijn vleesch te veranderen? Bij God is geen ding onmogelijk. Zoo dikwijls wij tot de communiebank gaan, moeten wij ons de bruiloft te Cana herinneren, dan zal ons geloof gesterkt, onze hoop verlevendigd en onze liefde ontvlamd worden.

-ocr page 37-

PC^KNITENTIA. SALUTAIUS:

a. Graliftnim aclio pro oiuiiibus corporis et anima' benefactis.

b. Devofa precatio ante et post mensam.

c. Septern Ave ad invooationem palrocinii B. M. V. i). Actus fidei ad Consecralionem, ct ante Cominu-

nionetn.

Op den derden Zondag na Driekoningen.

Evangei.ik MAi-nt. 8, i —13.

1. Vol0 mundara. Hoe bereidwillig verhoort de lleor de bede van den melaatsche! Daardoor geelt Hij ons te kennen, hoe innig Hij de reinheid voornamelijk die des harten liefheeft. Vandaar zegt Hij ook : Zalig de zuiveren van harte, want zij zullen God zien. Het is dus onze plicht met den melaatsche dagelijks te bidden: Heer! als Gij wilt, kunt gij mij reinigen! En wanneer wij dat oprecht willen, zullen wij ook gereinigd worden. Ook wijst Hij ons de plaats, waarheen we ons moeien begeven om het bewijs van de ons aangebodene reiniging te halen, zeggende: ga, vertoon u aan den priester — draag het voorgeschreven od'er op — een rouwmoedige schuldbekentenis, en gij zult gereinigd worden.

2. Heer, wanneer Gij milt,-dan lunt Gij! Welk een kracht en waarde bezit het gebed, dat met onderwei-ping aau den goddelijken wil verricht wordt. Waarom bidden wij dan niet altijd zooals de melaatsche? Het is alsof we God de verhooring willen afdwingen; alsof we zeiden: wat ik wil. Heer, dat moet Gij doen — deze of gene gunst of jgenade moet Gij mij verleenen. Hoe dwaas en onzinnig-!- Zegt de Heer niet: Ik wjl — wat baat dan ons willeVi. En aangenomen, dat Hij ook in dat geval onzen wil vervulde, zou het ons dan ten

YKRMANINGEN. 3

-ocr page 38-

— 34 —

heil verstrekken? Neen, en daarom moeten wij bij al on/.e gebeden zeggen; uw wil, o God, moet geschieden !

3. Heer, ik hen niet waardin, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts één woord, dun ral mijne zi'd (jezond worden. Millioemen malen worden deze woorden van den hoofdman, door priesters bij de H. Mis en door lecken bij de li. Communie uitgesproken. Maar hoe zelden met hetzelfde geloof en vertrouwen, met den zelfden ooi moed en godsvrucht, en toch geldt Jezus woord nog heden als loeii: waar ijk zulk een yeloof heb ik in Israël niet gevonden. Dulden wij Katholieken dan niet, dat een heiden ons beschaamt, maar zeggen wij altijd met een gevoel van geloof en vertrouwen: Heer ik ben niet waardig.

4. lieer, mjn knecht is ziek. Een navolgenswaardig voorbeeld voor alle huisoversten; want het is niet voldoende hunne dienstboden het rechtmatig loon te geven, maar zij moeien ook voor hunne lichamelijke en geestelijke nooden zorgen, Hoe vele dienstboden liggen te huis ziek en niemand ziet naar hen om — of ze worden bij de geringste ziekte weggezonden. Hoevele dienstboden zijn ziek tiaar de ziel, zonder dat er door de hnisoversten acht op geslagen wordt; als ze maar niet ziek en lam zijn voor den arbeid. Groole verantwoording !

POKNITENTIA SAI.UTARIS:

a. Aliquot Ave in honorem B. M. V. ad impetran-dam gratiam caslilatis.

n. Aliquot Pater noster ad oblinendam virtutem re-signationis in volunlatem divinam.

c. Aliquot recitaliones verborum: Domine, non sum dignus etc. prtccipue intia Missam,

u. ()pus charitatis erga famulantes.

-ocr page 39-

Op den vierden Zondag na Driekoningen.

Evangelie 8, 23 — 27.

). De storm op zee, waarvan in het Imidige Evangelie sprake is, is het beeld van de stormen, die nu en dan onze zielen teisteren. Iedere hevige beweging van ons gemoed — elke ongeordende hartstocht is een ziele-storm, waardoor het schip onzer ziel op de klip dei-zonden geslingerd, en in den afgrond der hel gestort wordt, wanneer Hij ons niet ter luilpe komt, die alleen de macht heeft de stormen te bedwingen. Roepen wij Hem dan in die benarde oogenblikken vooral, als we tot vleeschelijke zonden bekoord worden, ter hulpe, zeggende: Heer, red ons, anders (jaan wij ten (/ronde.

2. Een storm op zee is een beeld der wereld—het scheepje van Petrus een beeld der Kerk — de slapende Jezus een beeld van haren stichter — de stormwinden een beeld van de vervolgingen der Kerk gedurende haar bestaan. Wij zelf zijn de beangste leerlingen. Waarom zijn wij toch zoo vreesachtig en kleinmoedig? Aan de zijde van Jezus, in zijne nabijheid, kunnen wij gerust zijn — zijne Voorzienigheid bewaakt ons. Een wenk van Hem, en de storm legt zich, en het zal rustig en stil worden. Hoe dikwijls heeft de Kerk dat niet in 't groot ondervonden; hoe menig .verf ondervonden wij dat zelf niet in 't kleine !

3. Is Jezus met ons, dan hebben wij niets te vree-leen. Wanneer Hij schijnt te slapen, dan blijft Zijne liefde voor ons steeds wakend. Onze eenigste zorg moet zijn, dat Jezus niet tegen, maar met ons is, en Hij blijft bij ons, zoolang ons hart vrij van doodzonde is. De zonde alleen baart storm in het geweten, storm in de wereld, storm in hel en hemel. Om deze stormen te beheerschen moeten wij onze hartstochten en booze

-ocr page 40-

iielgingrii l)cd\vingen, en terstond xullefii wij in on uitwendig rustig warden.

4. »gt;1) den storm volgde eene wonderbare stilte en kalmle. Z fed aar de, toestand des gewetens voor en na de biedil. Welk een onrust voor de biecht. Gedrukt en opgewonden denkt de zondaar abijd aan zijn onge-lukkigcn toestand. Maar nauwelijks heeft hij zijn zon-deidast over boord geworpen en de vergiffenis ontvan-gen, of kalmte on zielerust worden zijn deel. O, wek dan nw slapend geweten op en ga tot Hem, die alleen helpen en redden kan.

I'OKNITBNTIA SAI.UTAUIS :

a, (,»(iolios impuris vel peccaminosis cogitatiomibus Ir niai is, Hama: Domino, salva nos, pcrimus !

li. I'reces pro Ecclesia Üatholica et pro Papa. c. (^uiniiuc rater in gratiarum actionem pro bene-liciu religionis (Jalliolira1.

i), IVo cicricis : iccitatio I's. nAliserere.quot;

Op den vijfden Zondag na Driekoningen.

Kvancklik IvlArrn. 13, 24—30.

1

Tdo/i de rieden sliepen, kwam de vijand en zaaide on huid onder de tarwe. Ziet huisoversten en ouders — /iel wat er gebeurt, wanneer gij slaapt d. i. wanneer gij niet waakzaam zijl en geen acht slaat op het doen en lalen — b;j dag en nacht — bij uitgaan en tehuis komen — op den omgang der aan uwe zorgen toevertrouwden! Dan komt de vijand en zaait onkruid onder de tarwe en hij bederft en vernielt in één uur meer, dan gij in Jaren weder herstellen kunt. Terwijl gij te bed ligt en slaapt, wat geschiedt er dan in de keuken

-ocr page 41-

— 37 —

— in de schuui* — in de kamer — in en huilen hel huis? Waakt, dus!

2. Onkruid tussclien de tarwe — dal is 'is werelds loop. Overal zien we op de wereld liet goed mei kwaad vermengd. En als men al het kwaad wilde nifwieden, dan zou men buiten de wereld moeien gaan, zcide reeds de H. Panlus. Wat. dus Ie doen? Ueide hilen opwassen tot den dag des oogstes, anders trekl nien met het onkruid levens de tarwe uil, O hemelsche \ er-draagzaaipheid, gij de eeuwige docliler vau (5ods lankmoedigheid! Daarom wil ik ook verdraa^/aain zijn tegen hen, die mij beleedigen ol misdoen. Wal ik nirl veranderen kan, wil ik met geduld verdragen, en alles aan Gods welbehagen overlaten.

3. Tol aan den oot/sl. Alles wordl (en laalsle rijp

— de deugd en de boosheid — de deugd rijpl lol loon, de boosheid tot slraf. Slerfl de niünsch, dan is hij rijp -— hetzij de dood vroeg of laat koine. .Maar wal dan

— wanneer ge heden nog sterven mocsl — behooilgij dan tot het onkruid of de tarwe? Zielhier hoe goed God voor u is — nog kunt gij het veranderen; onkruid kan nooit tarwe worden — maar wij kunnen door ons Ie bekeeren uit onkruid larwe maken. Besleden wij dan den tijd der genade en veranderen \\ ij ons levensgedrag, alvorens de lijd des oogstes aanbreke.

4. Bindt hel onkruid in handch - om Ie verbranden. Welk een versehrikkelijk woord, en hoe Imoslrijk slaal daar tegenover: verzamel de larwe in mijne scbuur. Welk dezer woorden zal op den groolen onrdi'i-lsdni'-tot mij gericht worden? Waier zal mijne plaals/.ijti, hij het onkruid of bij de tarwe? Dat liangl van mij af: want met den bijstand der genade kan ik de liel en hare foltningen ontgaan eu den hemel verdienen. Kn zou ik dat niet willen? Zou ik mij zeil vrijwillig 'n:

-ocr page 42-

— 38 —

rooven van de hemelvreugd en eeuwig willen branden ? Tk wil tarwe van Christus en geen onkruid van Salan zijn.

poenitentia salutar1s :

a. Communio pro parenlibus et pnepositis. «. Meditatio novissiinormn.

o. Oratio pro conversione infidelium et peccatorurn.

Op den zesden Zondag na Driekoningen.

eva.ngel1e matth. 13, 3 i — 3 5.

1. Het kleinsio zaad brengt soms den grootsten boom voort. — Het zaadkorreltje wordt een boom. Hetzelfde verschijnsel doet zich voor bij ieder goed woord — bij ieder goed voorbeeld. O, hoeveel goed kan een ieder in zijne omgeving stichten, al is hij ook geen Apostel of zielzorger! En wat vermogen dan de priesters en de zielzorgers niet 1

2. Het zaadkorreltje wordt een boom, dat zien wij ook bij de zonden. Men begint met het kleine en eindigt met het groote. Kwade, vrijwillige gedachten zijn oorzaak van behagen, behagen van de toestemming in de daad, de daad van de gewoonte, de gewoonte van de noodzakelijkheid, de noodzakelijkheid van den eeuwigen dood, aldus de 11. Bern. Ziedaar de wasdom van den boom der zonde! Acht dus het kleinste niet te min, maar weersta het kwaad in de kiem. Principiis obsta — zoek in de bekoring hulp bij Jezus en Maria.

3. liet kleinste zaad draagt son s de grootste vruchten — het mossterzaad wordt een boom. Dat zien wij aan de deugd van ootmoed. Hoe kleiner men zich maakt in het oog der wereld en in zijn eigen oogen, des te grooter wordt men in 't oog van God. (Jui se

-ocr page 43-

— 39 —

hiuniliaf, exaUftbikm God weerstaat den hoovaardige en den ootmoedige geeft Hij zijne genade.

4. Een weinig zuurdeeg doordringt de gclieele ina.csi meel en brengt dit aan het gisten. Dat zien wij bewaarheid aan het zuurdeeg der ergernis en verleiding. Een enkel slecht gesprek, eone enkele slechte handeling, een enkel slecht inensch brengt niet zelden het totale bederf dor zeden in den menschen voort Wat kwaul kan één enkel slecht boek — ééne enkele vrijwillige twijfeling aan de geloofswaarheden in het hoofd en het hart des menschen al nut uitwerken! Wacht u dus voor de valsche profeten.

POKNITKNTIA SALUTAIUS :

a. Gratiarum actio pro dono religionis.

ij. Actus humilitatis vel moitificationis.

c. Actus pro dilalione religionis calholictc el lueresit m exstirpatipue.

Op Zondag Septuagesima.

F. VANG ELI K, MATTH. 20, I —l6.

1. Primo mane c.rii/ pulcrfuiuilia^ conducen; o/jentrlo* in vincnm mam. Ook mij heeft God reeds in de prille jeugd geroepen, en als zijn daglooner aangesteld. Hoe heb ik aan dien roep beantwoord — hoe den plicht van mijn i*oep vervuld? Hoevele men — dagen —jaren verluierd, ofwel niet zóó in den dienst Gods doorgebracht, als ik wel had kunnen doen ? En ik stond den geheelen dag ledig.

2. (Jnid s/a/is o/hm/ Hel nvondunr heeft nog niet geslagen; dat slaat eerst aan den avond des levens — dat uur is het doodsuur. Eu evenwel wil ik rusten en schaften, voor dat de lijd daartoe aanbreekt. Ik wil

-ocr page 44-

— 40 —

mij moede rusten. En mijn arbeid zelf! Wat ie het dikwijls anders dan een gezochte lediggang! Want elk werk, dat met geene zuivere meening geschiedt —• om God — is verloren moeite. Daarom o God! alles ter uwer eere. Alles tot uw lof!

з. [* uw oo// hoox, omdat ik goed ben.'' Welk een afschuwelijke boosheid is de nijd en afgunst! Boos en ontevreden zijn, juist omdat God goed is. Is God geen Heer en Meester over zijne gaven? Kan Hij niet geven, wat en zooveel en wanneer Hij wil ? Heb ik minder, omdat een ander meer heeft ? Is Hij jegens mij onrechtvaardig, wanneer Hij goed is jegens anderen ? Zie opwaarts naar den hemel, daar is geene plaats voor nijd en afgunst; daar is ieder tevreden, volmaakt tevreden met hetgeen hij bezit. Elke gave is immers een onverdiend geschenk! Wees daarom tevreden met liet-geen ge bezit en de hemel wordt op aaide reeds uw deel.

POENlTJiNTIA SAMJTAIUS :

a. l'ia intentio ante laborem et iteratio ejusdein.

и. Pre ces in satisfactionera negligenüarum in otïiciis status tui.

c. Examen conscientia' vilai preterita' prtccipue circa delicta juventntis el contritio.

Op Zondag Sexagesima.

rvangkuk ].\y£. 8, 4- 15.

1. /wv/i/, qui xeitihml sevi 'nmre xenic» suum. Hoe verschillend de vrucht, en toch hetzelfde zaad en dezelfde zaaier! Waarom? Omdat de grond van den akker zoo verschillend is. Het zaad is Gods woord, ons hart de akker, de vruchten ons doen en laten. Wanneer dit laatste slecht is en Gods woord geen of weinige vruch-

-ocr page 45-

_ 41 —

ten daarin voortbrengt, waaraan is zulks dan toe te schrijven ? Zeker niet aan het zaad; want Gods woord blijft eeuwig waar en goed. De zaaier. God, doet ook het zijne en laat het ons nooit aan de noodzakelijke en toereikende genade ontbreken — de schuld ligt derhalve in den akker, in ons zelf opgesloten. Daarom moeten wij hem verbeteren, opdat hij in de toekomst vruchtbaarder worde, d. i. wij moeten ons hart zuiveren van alles, wat het gedijen van Gods woord en de werking der genade hinderlijk is.

2. Een gedeelte des zaads viel op straat, een ander deel op de rots, een derde tusschen doornen en slechts ecu klein gedeelte viel op goede aarde. Wat is ons hart? Een landstraat — vol verstrooiing, waardoor de duivel het gehoor van het woord Gods wegneemt — een rots, waarop het geen wortel schiet door onze onverschilligheid — een doornenheg, waarin het zaad verstikt wordt door de zorgen des levens en het zingenot. Maar op eenen goed geploegden en weligen akker, waarin het woord Gods dankbaar opgenomen en met zorg gekweekt wordt, schiet het diepe wortels en brengt honderdvoudige goede vruchten voort. God geve het laatste!

3. Zij getooven een tijd, maar ten tijde der verzoeking vatten zij af. Wat is de mensch toch zwak en wispelturig! Hoe spoedig zijn alle goede voornemens vervlogen! Eene kleine bekoring, een enkel slecht voorbeeld en weg zijn de goede voornemens. De vastenavond, een tijd van bekoring, levert hier het bewijs. Moe velen, die tot hiertoe volhardden in de deugd, vallen — getrokken door slechte voorbeelden — in hunne oude dwaasheden en zonden terug. Hoe waar is het woord : eeiv gek maakt tien gekken. Wachten wij ons voor deze onstandvastigheid en worden we niet dwaas en krankzinnig met de dwazen en krankzinnigen.

-ocr page 46-

_ 42 —

Die viet den duivel wil spelen, kan zich niel verheugen viel Chvislus. Petr. Chrjs.

PoiiNlïENTIA. salutabis :

a. Auditio concionis vel catechesis stando si possibile. n. Meditatie iterafa de iis quae in eoncione ultima audita.

c. Preces pro peccatoribus bacchanalibus.

Op Zondag Quinquagesima.

Evangelie Luc. 18, 31—43.

1. Ziet! Jezus gaat naar Jerusalem om overgeleverd, bespot en gedood te worden. Waar zijn echter zijne reisgenooteu — zijne begeleiders op den lijdensweg? Ach, bijna niemand volgt Hem, en alles loopt naar de openbare vermakelijkheden en dwaasheden van den zoogenaamden vastenavond. Waar zich een grappenmaker of een masker vertoont, daar verzamelt zich het volk, en Jezais blijft alleen staan. Zeggen wij ten minste, bewogen met Zijn lot, den H. Petrus na: ,/wanneer allen zich ook aan 11 ergeren. Heer ! ik wil mij aan U niet ergeren.quot; Joan. G, 68—69.

2. Omnia mild lice ut, sed non omnia expediunl. I. Cor. 6. 12. Er zijn in deze dagen vermakelijkheden, die op zich zeiven wel geoorloofd, maar tot niets nuttig zijn. Het is gemakkelijker zich deze te ontzeggen dan daarbij niet te zondigen. Hoe dwaas zon het dus niet zijn deze dagen vrijer door te brengen, terwijl we niet welen of we wel slaande zullen blijven. Zijn wij gehouden wel-sfaands- of ambtshalve eenige vermakelijkheden mede te maken, dau moeten we ten minste elke buitensporigheid vermijden volgens het woord des Apostels:

-ocr page 47-

— 43 —

«hetzij gij eet of drinkt of iets anders doet, doet alles ter eere Gods.quot; Rom. 14, 17.

3. Hij echter riep voy krachtiger. Dat is ons voorbeeld op den weg der deugd. Daarom moeien wij den moed niet laten zakken, wanneer het ons moeilijk valt de deugd te beoefenen. Laat anderen zeggen en doen, wat ze willen en ons verwijtingen naar het hoofd sliri' geren; gaan wij eenvoudig onzen weg. Het slaat niet in onze macht de dwaasheden van den vastenavond te beletten, maar wel om Jezus gezelschap te houden, die de ware weg, het ware leven, de eenige waarheid is. In zijn gezelschap gaan we tot het ware leven, in het helderst licht zonder te dwalen. O, hoevelen maken in dezen tijd den nacht tot dag en omgekeerd den dag-tot nacht, omgeven door de zwartste, ja, door de helsche duisternis.

4. Quid tibi via faciam ? Domi/ie, ut vide am ! llespice! Jidcs lm ie salvum fecit. Ziet eens, hoe goed de Heer is! Hij vraagt zelf, wat wij van Hem verlangen, en doet, wat wij wenschen. Voornamelijk bij gelegenheid van het veertigurengebed, dat we heden vieren, roept Hij ons van uit het tabernakel toe: wat wilt gij, dat ik u doen zal. O! vragen wij niet te weinig, maar ook niet te veel en zeggen we met den blinde: nJczus, Zoon van David, ontferm IJ mijner! en betoonen wij ook erbarming aan allen, die ons misdeden. Verder moeten we het licht der ziel d. i. de genade vragen. Want dikwijls zijn wij blind voor onze eigene en de fouten van anderen, blind ten opzichte van God, onzen naaste ou ons zelf; en deze geestelijke blindheid is dikwijls veel gevaarlijker en schadelijker dan de blindheid des lichaams. Domine ! ut videam !

PoENITKNTIA SALUTAIUS :

A. Via sanctie crucis.

-ocr page 48-

— 44 —

it. Adoratio horaria.

c. Eleemosyna pauperi vel cteco.

d. Abslinentia qiucdam in compensationem intém-peranliai aliorum.

Op den eersten Zondag in de Yasten.

Evangelie Maïth. 4, 1—11.

1. Ecce nunc tempim acccpluhile, ecce nunc dies mltilis. 2. Cor. 6, 2. Thans is er een gelukkige tijd aangebio-ken, maar deze wordt door velen niet als zoodanig aangemerkt. Hebben wij gezondigd, waarom dan boefe geweigerd? Wij hebben zoovele dagen voor ons zeiven en anderen, tot dagen van onheil gemaakt, maken wij dan deze veertig dagen voor ons zeilquot; en anderen tot dagen des heils. ,/lk heb één dag verloren!quot; zoo verzuchtte eenmaal een heiden, en wij zouden geen zuchten slaken over de vele dagen, welke wij nutteloos wellicht in zonden, voor God en de eeuwigheid hebben doorgebracht! Trachten wij dan het verlorene in te halen; want de laatsten kunnen de eersten worden.

2. Jezus gaat naar de woestijn, oin zich voor te bereiden tot zijn verlossenden arbeid en leert ons zoo de noodzakelijkheid der eenzaamheid om iels groolsch tot stand te brengen. In de stille eenzaamheid spreekt de Heer, en hoort zijn dienaar en dienaresse. wIk zal hem in de eenzaamheid geleiden en daar tot zijn hart spreken.quot; Ose. 2, 14. In hef gewoel der wereld is de Heer niet te vinden en ondanks die waarheid vluchlen wij de eenzaamheid, en zoeken gezelschappen, verstrooiing en alarm. Hoe zal het mogelijk zijn aldus ons eigen en het zieleheil van anderen te bewerken en het verlossingswerk van Jezus voort te planten ?

3. Non de solo pane virif homo. Zeker waar — de

-ocr page 49-

— 45 —

mensch leeft niet alleen van stoffelijk brood, de ziel heeft ook behoefte aan voedsel. Wij moeten ons dus niet al te zeer om het stoffelijke bekommeren, maar alles aanwenden om het zielebrood, het Woord Gods, dat vleesch geworden is, machtig te worden. Daarom zegt de Heiland: ,/die van dit Brood eet, zal in eeuwigheid niet sterven.Laten wij ten minste dagelijks de begeerte in ons opwekken het metterdaad te ontvangen; want de wil geldt bij God zooveel als de daad, ja is dikwijls zelfs nog beter.

4. Beam tuum adora/ns et illi soli servies. Hoort wat Jqzus uw Heiland hier gebiedt. Deo soli — dus geen ander — geen wereld — geen vleesch — geene zonde — geen duivel dienen. Twee heeren dienen gaat niet aan. En toch — hoeveel heeren hebben wij tot hiertoe gediend? Zooveel misstappen en zonden, zooveel heeren. Keeren wij ons gedrag om, en zeggen wij alles, wat geen God is, den dienst op, om God alleen te dienen. Derhalve: wijk satan — de begeerte der oogen, — die ons zegt: dit alles zal ik u geven. Wijk satan — de begeerte des vleesches, die ons zegt: wat versterving! geniet wat de zinnen begeeren. Wijk satan — de hoovaardij des levens, die ons zegt: werp u voor mij neder — en voor God alleen uw knie gebogen.

PoENITENTIA SALUTARJS :

a. Quatuor Pater-noster, in honorem jejunationis Christi.

n. Visitatio Sanctissimi.

c. Abstinentia non pnescripta.

d. Brevis medilatio mysterii passionis Dni nostri.

de

-ocr page 50-

— 4(gt; —

Op den tweeden Zondag in de Vasten.

Evangelie Matth. 17, 1—19.

1. Domme! borum est nos Mc esse, wij willen hier tenten bouwen. Dat waren Petrus woorden, toen hij Jezus verheerlijkt aanschouwde, en toen hij den Heiland lijdend zag, sprak hij zonder blozen; ,/ik ken Hem niet.quot; Zoo is de mensch, hij bemint het genot en is wars van elk lijden. Waar de zinnen gestreeld wordexi, wil hij tenten opslaan en blijveii; maar waar hij kruis en lijden ontmoet, vlucht hij. Doch willen of niet, de kruisweg is en blijft de weg des hemels. Neen, hier beslaat voor ons geen Thabor, maar wel een Calvarieberg. De kruisweg met Jezus bewandeld, is hemel weg.

2. Hi/ wist niet, wal hij zeide. De goede Petrus was overstelpt van vreugde, toen hij Jezus in zijne verheerlijking aanschouwde; hoe zullen wij dan te moede zijn, wanneer we Jezus in zijne hemelglorie zien ! Dikwijls spreken ook wij daarover, zonder te welen, wat we zeggen. Want (/een oog heeft gezien, ff een oor heeft gehoord, en het is in geen mensehenlart opgekomen. I. Cor. 2, 9. Verheugen wij ons dan heden over de verheerlijking van Jezus, en ook over de onze; want ook wij zullen eenmaal schitteren als dé zon, als we in Jezus' liefde leven en sterven.

3. Tenten bouwen op deze wereld dient tot niets. Wij hebben hier immers geene blijvende, waonplaats, maar gaon een toekomstige te gemoet. Hebr. 13, 14. Wanneer de dood de gebrekkige tent van ons lichaam in puinen zal geworpen hebben, dan zullen wij de eeuwige woonplaats des hemels betrekken en semper cum Domino eri-mus. Daarom: sur sum eorda: de harlen omhoog. Ik wensch te sterven en met Christus Ie zijn — in aeternum.

4. Hic est filius meus dilectus, in quo mi hu bene com-

___

-ocr page 51-

placui. Zoo sprak heden de Hemelsche vader tot de leerlingen op Thabor, zoo roept Hij nog voortdurend tot ons allen. O, welk een aansporing voor ons, om ons aan Jesus woord en voorbeeld te houden, opdat de Vader in den hemel hier en daar ook van ons zegge: dit is mijn welbeminde zoon, dit is mijn veelgeliefde dochter! Om dit echter van ons te kunnen zeggen, inoefen wij oofmoedig van harte zijn. Zeg niets van deze verschijning, aldus gebood Jesus aan zijne leerlingen, en zoo ook wil Hij niet, dat wij de gunsten en genaden, van Hem ontvangen, rondbazuinen, maar in stilte denken en zeggen: j/o?i nob'i* Douane, non nobi*, sed no mini ftio da (jlo-riam. Ps. 113, 1.

poenitentia salutaris :

a. Medilatio de gaudiis coelestibns vel Litania Omnium Sanctorum.

h. Quinque ave cum insertione mysteriorum glo-riaj D. N.

c. Hodie nihil ioquaris de tuis meritis.

d. Pro clericis: Ps. 83. Quam dilecta tabernacula tua,quot; vel Ps. ,/Domine, quis habitabit.quot;

Op den derden Zondag in de Vasten.

Evangelie Luc. ii, 14—28.

1. Wij zien Jezus heden een duivel uitdrijven uit iemand, die stom was d. i. de duivel had den arme stom gemaakt. Niet zelden worden ook wij door den boozen geest stom gemaakt; stom in het verkondigen van Gods lof -— stom bij het eerafsnijden van onzen naaste, welken wij moesten verdedigen — stom bij de fouten en misstappen van ondergeschikten, welke wij moesten be-straflen — stom bij het onderricht der kinderen, die

-ocr page 52-

wij moesten onderwijzen — stom bij onze eigene gebreken en zonden, welke wij rouwmoedig moesten belijden — stom bij de schade van anderen, welke wij konden en moesten voorkomen. Bidden wij daarom den goeden Heiland, dat Hij dezen stommen duivel ook uit ons verdrijve, opdat wij spreken, waar we spreken moesten — tot Gods' eer — tot nut van onzen even-mensch — tot heil van onze eigene ziel.

2. Wie niet viel Mij is, is tegen My, zegt Jezus. Hij kent derhalve geen neutraliteit, en niet ten onrechte, want men kan geen twee heeren tegelijk dienen. We moeten ons verklaren met wien we het houden, met Jezus of de wereld — met Jezus of het vleesch — met Jezus of den duivel — met Christus of den anti-christ — met de katholieke Kerk of met de ketterij of dwaling. — We behoeven weinig tijds om in dit opzicht te beslissen! Weg dus met alle halfslachtigheid en het hinken op twee gedachlen. Ja, toonen we ons ware aanhangers van Jezus Christus, en vijanden Zijner vijanden, en vrienden Zijner vrienden.

3. Wie niet met Mij verzamelt, verstrooit. Waartoe dient al ons bidden, studeeren en arbeiden, wanneer het niet geschiedt in vereeniging met Jezus? — Gij bidt, maar zonder aandacht en vertrouwen — gij studeert, maar zonder goede meening, zonder vrucht voor de eeuwigheid. Dat alles is verlaten tijd en moeite, klatergoud tot niets bestendigs dienstig. Daarom moeten wij als leden met ons hoofd Jezus vereenigd blijven door en in zijne genade, en al ons doen en laten zal dan door zijne vei'diensten ook voor ons verdienstvol worden. In staat van ongenade is niets te verdienen voor de zaligheid, als de genade der bekeenng.

4. De laatste toestand van zulk een menseh is erger dm de eerste. De toestand van den zondaar, die in dezelfde

-ocr page 53-

zonde herval!, is gelijk aan een zieke, die in dezelfde ziekte hervalt. De toestand van beiden wordt daardoor altijd erger, gevaarlijker en onlierstelbaarder. In plaats van één duivel, komen er nog zeven andere bij, boozer dan hij en de wil, toch al zoo zwak, wordt door eiken herval nog zwakker.

Behoeden wij ons derhalve voor den eersten val; is hij helaas reeds geschied, wachten wij ons voor den tweeden.

Vallen is menschelijk, maar volharden in de zonden is duivelsch. Let liier wel op, gewoonte-zondaars!

PoKNITENTIA SAI.UTARIS :

a. Silentium per aliquot! tempus in compensationein peccatorum tacendo, ubi loqui oportuisset, commissormn.

h. Veneratio trium lapsuum Jesu Christi in via crucis.

c. Meditatio de relapsibus nostris, et contritio ahjue propositum.

d. Ante et post communionem actus contritionis.

Op den vierden Zondag in de Vasten.

Evanoelik Joes. 6. 1 — 15.

1. Mel vijf broaden spijsigl Jezus h-deu vijfduizend mens eken. Maar, hoeveel horiderd-cluizentien spijzigt Hij dagelijks niet! Door het woord Zijner almacht vermeerdert Hij het zaad in den schoot der aarde, zooals Hij door datzelfde woord het brood in Zijne hand vermeerderde. Danken wij derhalve onzen goeden Hemelvader, dat Hij ons tot hiertoe zoo vaderlijk en liefdevol gevoed heeft, en vertrouwen wij vastelijk op zijne vader-hulp in de toekomst. Verwijder dus alle ongeregelde «org voor uwe voeding en onderhoud.

2. In plaats van bovenmate bezorgd te zijn voorliet

VERMANINGEN. 4

-ocr page 54-

— 50 —

Stoffelijke brood, moeten wij veel meer zorg aan den dag leggen voor liet brood des levens, dat ons in de H. Communie gereikt wordt. Waartoe dient het 't li-cliaain goed (e voeden, maar de ziel te laten verhongeren. Door het eten werd de inensch uit het Paradijs verdreven, door dc matigheid keert hij er weder terug. H. Chryst. — Wij leven niet om tc eten, maar wij elen om te leven. Toon de waarheid hiervan in uw gedrag gedurende den vastentijd.

3. Verzamel de ovcrf/escholen brokken, opdat ze met verloren (/aan. Hier leert Jezus zijne leerlingen en ons allen, dat we cene geordende en wijze spaarzaamheid moeten beoefenen, en niets verslonsen of verloren doen gaan. Wat we heden niet noodig hebben, komt morgen van pas, en wat we zelf niet behoeven, is dikwijls goed voor onzen evenmensch. Hoeveel hadden wij kunnen besparen, wat nu verkwist is. Verandering van gedrag-is hier noodig.

4. Jezus vlucht, omdat Hij geen wereldsch vorst wilde worden. Zijn rijk was niet van deze wereld, evenmin als van ons; want ook wij hebben hier geen blijvende woonplaats, maar gaan eene toekomstige, eeuwig blijvende tegemoet. Zoeken wij derhalve geene vergankelijke eer, geld of genot, maar de onvergcinke-lijke, eeuwige goederen. Wij moeten ons los maken van de heerschappij der zonde, koningen en heerschers zijn over duivel, wereld en vleesch, en onzen Heiland Koning maken over geheel ons hart. Deze eer weigert Hij niet.

poenltkntia salutahis:

a. Meditatio de verbis: panem nostrum •quotidianum da nobis hodie.

b. Communicatio cibi vel panis cum paupere.

-ocr page 55-

— 51 —

c. Sacra communio in memoriam miraculi liujus diei.

d. Renovalio votorum baptismi.

Op den vijfden Zondag in de YasLen.

Evangelie Joes. 8. 46 — 58.

1. IFtc van u kan mij van zonde over luit/en S aldus vroeg Jezus aan zijne vijanden. En allen verstomden. Durven wij dat ook vragen? Werkelijk doen wij dat somtijds zonder blikken of' bloozen en zien dan onze m sstappen over hel hoofd, of we willen ze niet erkennen, en toch zegt de II Joannes : n/oie ze//! yeenc zonde te hebben, is een leut/enaar.quot; Inderdaad, hoe zwaar is de beschuldiging, welke ons geweten ons voorwerpt, zoo we ook slechts een oogenblik daarbinnen treden ! En hoeveel schuld zal God in ons vinden, staande voor Zijn alwetenden rechterstoel r Ab occnllis meis munda me, Domine! I's. J8, 13.

2. // ie uit God is, hoort Gods woord. Daarom hoort !/ij het niet, omdat ge niet uit God zijt, aldus zegt Jezus in het Evangelie. Hoe staat het met ons? Hooren wij naar Gods woord en hoe hooren wij er naar? Met het oor alleen of ook met het hart? Da.u'uit kunnen en moeten wij besluiten, wie uit God zij 1 of niet. En wanneer wij niet uit God zijn, uit wien 'Jjn wij dan? Jezus zegt hot ons: ei patre diabolo cutis, quot;en verschrikkelijk woord — hoe dikwijls hoort men de ouders zeg-gen: gij duivelskinderen! Wanneer nu de kinderen den duivel toebehooren, wiens eigendom zijn de ouders dan wel ? —

3. De joden verwijten heden onzen goddelijken Zaligmaker, dat Hij een Samaritaan is en den duivel in heeft, en wat antwoordt Hij daarop? Op de eerste beschuldiging niets, geen enkel woord en op de tweede slechts

-ocr page 56-

deze woorden: Ik heb geen duivel in, maar Ik eer Mijn Vader. Gij echter onteert Hem — dus in Mij, Mijnen Vader. — Welk eene leer voor ons, om geen schimp en smaad met schimp en smaad te vergelden en wanneer we belasterd worden, te zwijgen, overtuigd dat Goden den braven menschen onze onschuld bekend is. En gebiedt onze plicht eer en goeden naam te verdedigen, dan moeten we evenals Jezus luct tien h irtstocht, maar de zachtmoedigheid laten spreken.

4. //'am/eer ïk MJ zelf eer — zegt Jezus — dan is mijn eer niets (dan eigen lof.) Mijn Vader is het, die Mij eert. Ziehier eene juiste beschrijving van de ware en valsche eer. De eer en lof, die de mensch zich zeiven toezwaait of door anderen hem wordt gegeven, is niet de ware, maar de ware eer en lof is die, welke van God komt. Weg d:in met eigen lof, want zij dient tot niets. Eigen lof stinkt. Weg met den lof der menschen, die slechts het ailmndiye en niet het inwendiije zien, slechts de schaal beschouwen en niet de kern. Hun lof is een zoet geluid voor het oor der dwazen, maar onverdragelijk klinkt het in het oor der wijzen en verstandigen. Leven wij dan zoo, dat God ons geen lof onthouden kan.

poenitkntia sai,utaris :

a. Examen conscientiie de peccatis vita- prajterita; cum contritione et bono proposito.

ji. Pieces pro omnibus, qui verbis vel factis nos otlenderunt.

c. Adoratio S. Crucis Christi ad delendas offensiones, quas Ei peccatis nostris intulimus.

d. Pro clericis: recitatio Ps. Miserere mei, vel: Sta-bat Mater.

-ocr page 57-

— 53 —

Op Palmzondag.

EVANCEUE MATTH. 2 1, I—19.

1. Jezus Christus viert heden zijn feestelijker! intocht binnen Jerusalems muren. Triumpheerend gaat Hij Zijn lijden en dood tegemoet, om ons te leeren, dat de weg des lijdens een triumftocht Ier zaligheid is. Laten wij dan ook niet klagen, wanneer God ons op den lijdensweg voert; want nog eens, deze weg loopt door naaiden hemel.

2. Rijdend op het veulen eener ezelin trekt Jezus Jerusalem binnen. Dat is het zinnebeeld van zijne vredesgezindheid en zachtmoedigheid. Ecce rex turn venit tibi mansuelus. In deze deugden moeien wij Hem vooral navolgen en met alle menschen in vrede en zachtmoedigheid verkeeren; dan ook zullen we vrede vinden in onze eigene zielen. Die zijn toorn en hartstochten bedwingt, is koning over zijn hart.

3. Hoe ijverig is het volk in de weer oin Jezus een feestelijken intocht te bereiden. Het draagt palmtakken, het spreidt kleederen voor zijne voeten — het roept; Hosanna! yezegend die komt in 's Ileeren naam ! Doen wij ook zoo, wanneer we ter H. Communie gaan? Zullen wij het ten minste doen, als Jezus bij gelegenheid der Paasch-Communie zijn intrede in ons hart houdt? Zeker, wij znllen Hem loven en prijzen in hef lioogheilig AI-taar-sacrament, als den Koning der eeuwen en Hem eeuwige liefde en trouw zweren.

4. Hetzelfde volk, dat lieden jubelend roept: Hosanna den Zoon Davids..... schreeuwt na eenige (lagen woedend en tandenknarsend; ,/Cyriio/iffuturquot; weg met Hem aan 't kruis. Zoo is de wereld; hare liefde verkeert weldra in haat, haar lof in smaad, haar dank in ondank. Storen we ons daar evenmin aan als onze

-ocr page 58-

goddelijke Heiland, maar verdragen wij dat alles als verdiende straf voor onze zonden. Of hebben wij het beter gemaakt? Integendeel, vandaag zweren we eeuwige liefde en trouw, en morgen kruisigen wij Jezus andermaal door onze zonden — nu Jezus loven en prijzen, en weldra Hem weder schelden en lasteren; dat geschiede nooit weer!

poenitentia salutaris :

a. Prosequi processionein hodiernain.

b. Preces ad obtinendam virtutem mansueludinis.

c. (Juinqne Pater-Noster cmn insertione mysteriorum Passionis Dni N. J. C.

u. Pro clericis: Cant. Henedietus, Psl. 112 Laudate vel Te De vim laudamns.

Op Witten Donderdag.

Evangelie Joes. 12, 1—15.

1. Dn voetwassching. Nisi Icivero te, non labebis partem mecum. Ons hart moet zuiver zijn van zondensmet, om aan het lijden en sterven, aan het vleesch en bloed van onzen Heer te kunnen deelnemen. Ben ik wel geheel rein en zuiver? Mundi estis — zegt Jezus — sed non omnes, ncienx (/ui-s Earn fraditurus esset. Numquid c(/o sim, Domine? lien ik het. Heer? Welk een vreeselijk woord wanneer Jezus kan antwoorden; tu, dicis! Gij hebt het gezegd! Heer! zuiver mij van mijne ongerechtigheden en reinig mij van mijne zonden. Gaarne wil ik medehelpen en door waarachtige tranen van boetvaardigheid mijne zondenvlekken uilwisschen. Geef mij tranen en berouw.

2. Hut avondmaal. Homo quidam fecit conn am may-nam, Luc. 14, 10,

-ocr page 59-

— 55 —

De persoon hier bedoeld, zijt Gij, o mijn goddelijke Vriend. Gij Iiebt heden dat voortreffelijk maal aangelicht. Voor Irejfdijk len opzichte van Hem, die het aanrichtte. Groo/sch wegens het aantal gasten; Gij noodigt allen, die maar willen komen, zoowel den vorst als den bedelaar. Onharjrijpdtjk donr de spijs, die wordt opgedischt. In plaals van wijn het bloed van den God-mensch, en diens vleesch is de spijze. O heilige maaltijd! waar Christus zelf gennftigd wordt.

3. Het testament. 11 oc facile in vieam commemora-üoncm. Dus tot aandenken aan Jezus' liefde, die toen Hij de Zijnen beminde, hen lt;ot in den dood liefhad. Tot aandenken aan Zijn dood. Zoo dilcwjh gij dit brood zult eten en dezen kelk zult drinken, zult gij den dood den lieer en verkondigen tot dat Hij kome. I. Cor. 11, 2(5. Tot aandenken aan zijn leer. Hij bevesligt Zijne leer, door haar te bezegelen met zijn eigen bloed. Tot aandenken aan zijne iconderen. Hij bekrachligt Zijne gewrochte wonderen door een blijvend — het eerste wonder: de verandering van waler in wijn — doorZijn laalste, de verandering van wijn in Zijn bloed. Memo-riam fecit mirabilium snorum. Ps. 110, 4.

4. De Paasch-commünie. Deniderio desideravi meuidu-care hoe Pascha vohisctm. Luc. 22, 1(5.

Hoe groot is Jezus' verlangen om Zich met ons te vereenigen, hoe klein het onze om één met Hem (e worden. Vanwaar komt dat? Omdat Hij ons oneindig bemint — de liefde zoekt vereeniging met den beminde — en wij Hem zoo weinig of geen liefde toedragen. O mijn God! Hoe velen, die nog den naam van katholiek dragen, tonnen in dezen tijd dat ze het niet zijn. Ze missen geloof en liefde, terwijl anderen voor de lenze of gedwongen tot Uwen disch naderen en H he'ligscliennend in hunne harten opnemen, lieer, ver-

-ocr page 60-

— 5G —

warm en ontvlam onze koude en onverschillige harten !

poenitkntia salütauis ;

a. Loco pedum lotionis opus misericordhc. B. Visitatio S3. Sacramenti in gratias instilulionis ejusdem.

c. Assignatio legati ad pias causas, vi teslamenti mortis causa.

d. Actus desiderii erga Panem Ccelestem.

Op Paaschzondag.

Evangelie Marc. 16, i—17.

1. Christus sarrcxit, sic ui dixit. Math. 28, (!. De verrijzenis van Christus drukt hot zegel op zijne leer en op al zijne wonderen. Ware Hij immers niet verrezen, welke kracht lag er dan voor ons in Zijne woorden. Zijne leer was dan het eenvoudig woord van een mensch, maar niet Gods woord. Ware Hij niet opgestaan van den dood, wat zou men dan van Zijne wonderwerken houden? Dan zou men ze kunnen aanzien of als goochelspel of tooverkunst, maar niet als werken Zijner almacht. Daarom viert heden het geloof dan ouk zijn grootsten triumf en roepen wij uit; Credo Do ut ine! Ad quem ibmus, Domine !

2. Scio quod Medemptor meus vivit, et in nomssimo dte surreebtrus sum, eyo ipse et non alius. Inderdaad, de opstanding des Heilands uit zijn graf is liet zekerste onderpand van onze verrijzenis. Is Christus viel verrezen, dan heb ik tevergeefs geloofd, zegt de Apostel Paulus, en mijne hoop op een ander, op een beter leven is ijdel. Doch Hij is verrezen — derhalve kan, mag cn moet ik hopen, dat ook ik eenmaal zal verrijzen. Scientes, quoniam qai suscitavit Jesum, et nos cum Jesu suscitabd. 11 Cor. 4, 14.

-ocr page 61-

— hl —

Daarom viert heden ook de hooj) hare schoonsten triumf en overwinning.

3. Uabboni! Hoe overgelukkig gevoelde zicli Maria Magdalena op dezen dag, toen zij overstelpt van liefde aan de voeten van den verrezenen Jezus nederknielde. Met wat blijdschap en innige zielsvreugde verkondigt zij den Apostelen Jezus' opstanding! Ja, zij toont ons, dat de opstanding van Jezus de krachtigste beweegreden is van liefde tot God en den naaste. Immers, wanneer wij Jezus hartelijk beminnen, dan kan het niet anders ol we zullen ons over Zijne opstanding even oprecht en hartelijk verblijden, als we getreurd hebben over zijnen dood. En wanner Ave denken: Cliristus is voor allen verrezen, gelijk Hij ook voor allen is gestorven; moet dat dan geen beweegreden voor ons zijn den naaste te beminnen, terwijl Hij stervend niemand van zijne liefde uitsluit? Vandaar dat de liefde heden ook hare overwinning, haren triumf viert.

4. O mor*, ubi est victoria taa? 1 Cor. 15, 15. Welk een troost is de opstanding van Jezus voor alle lijdenden en stervenden, welk eene aansporing tot geduld en overgeving aan Gods wil. Zeker, op eiken goeden Vrijdag volgt een Paaschdag, op elk ach en wee een vroolijk alleluja! Percal mor lala hoc corpus, rcsuryel spleiididum et immorlale. Nog maar een korten tijd en we zullen met Christus zijn, daar waar geen traan meer geschreid, geen smart meer gevoeld wordt, en de dood zijn macht heeft verloren.

poknithnïia salutaris :

a. Preces in gratiarum actionem pro resurrectione Dni nostri Jesn Chri et ad impetrandam pro nobis gratiam gloriosae resurrectionis.

ji. Actus theologie! coram imagine Resusnitati.

-ocr page 62-

c. Quinque Ave cum iuserüoiie mysteriomm gloriic Dni Nostri.

D. Pro clericis: Pslm. 106 Conlitemini, vel Te Dcum.

Op den tweeden Paaschdag Evangelie Luc. 24, 13—36.

1. Wat zijn dat voor (jesprekken, welke (jij te samen houdt? aldus vraagt Jezus aan twee leerlingen op den weg naar Emmaus. Ook ons begeleidt Hij onzichtbaar op al onze wegen door zijne goddelijke alomtegenwoordigheid. Onthouden wij ons dus iets te zeggen, dat we niet zouden durven wagen, wanneer Hij zichtbaar bij ons was. O, hoe dikwijls vraagt ITij ook aan ons door de stem des gewetens en der Kerk: wat zijn dat voor gesprekken ? Godsdiemlloose gesprekken tegen God, godsdienst en zijne bedienaren — tegen de Kerk — tegen de heiligen. Ontuchtige gesprekken, tegen de kuischlieid. Liefdelooze gesprekken tegen den naaste. Trotsche en domme gesprekken tegen de Voorzienigheid. Verachtelijke gesprekken tegen ouders en overheden enz. En als Hij ons vroeg, wat anders zouden wij Hem durven antwoorden dan: Domine, peceavinms; want Gij zijt geen vreemdeling in ons liart.

2. Moe*/ dan de Christus- niet lijden en aldus Zijne heerlijkheid inr/aan. Deze woorden moeten ons troosten bij alle wederwaardigheden dezes levens! Het moet zoo en niet anders zijn. De weg des levens voert tot vreugde — van den Calvarieberg naar den Olijfberg—-van het kruis tot de kroon. Dat is de wet door God gewild voor de Adams-kinderen. Den Godmenseh, Zijn Zoon, heeft Hij niet van deze wet ontslagen; propria fdio mo non pepereit. Hij heeft den lijdensweg betreden van de wieg

-ocr page 63-

— 69 —

iot liet kruis met de volste onderwerping. Bedenk het wel: wanneer wij met Chrislus lijden, dan ook zullen wij met Hom verheerlijkt worden.

-I. Mnnc nobiscum, Domine, quoniain advesperascit. De/o woorden moeten wij vooral bij drie gelegenheden uitspreken;

1. Jl/j h/d avondgebed, 's Naclils hebben wij behoeften aan beschermingen bijstand legen satan: want hj vooral is 's inenschen vijand, en deze hulp moeien wij bij Jezus zoeken: blijf bij ons Heer.'

2- Bj (jele(jc,nhetd der //. Connunnie. Slel u niet tevreden Jezus waardig te ontvangen, maar beijver u Hem vast te houden en vlucht alles, wat Hein dwingen zou ii te verlaten en bid daarom: Heer blijf bij mij!

• !. Op ons doodsbed. AVanncer de dag onzes levens taant, en de nacht aanbreekt, waarin we niets meer kunnen werken tot ons heil, dan dwingt de nood vooral te bidden : Blijf bij ons Heer! en evenals de leerlingen Jezus een heilig geweld aandeden, moeten wij Hem ook smeeken ons niet te verlaten, maar ons als gids en reisgezel op reis naar de eeuwigheid te vergezellen.

4. Surrexit Dommis vare. Ware Jezus verrezen om weder te tterven, dan zon zijne opstanding geene wezenlijke. en ware opstanding genoemd kunnen worden. Eveneens is het gelegen met onze zedelijke en geestelijke verrijzenis. Wanneer wij waarachtig verrijzen uit don dood der zonde lot het leven der genade, dan moeien wij getrouw onze voornemens ten uitvoer brengen, de doodzonden vluchlen en elke gelegenheid, welke het leven der ziel doodt en ons weder in het oude graf der zonde slort. Hoedon wij ons dan, na den l'aaschtijd niet zoo Ie leven, als wij voor Paschen geleefd hebben, en koeren wij niet terug met de zwijnen lot den ouden Irog. Ja, wij zijn besloten Jezus niet meer te kniisigen!

-ocr page 64-

— 60 —

poknitentia salutar1s :

a. Silentium per aliquod tempus,

b. Refectio pauperis.

c. Preces ad impetrandam graliam felicis mortis.

d. Pro clericis: Preces comtnendationis animae.

Op den eersten Zondag na Paschen.

Evangelie Joes. 20, 19 — 31.

1. De Zondag, dien wij thans vieren, wordt Beloken-Paschen of ook wel Witten-Zondag genoemd naar aanleiding van de witte kleederen der doopelingen. Daarom begint het Graduale der H. Mis heden ook met de woorden: „Quasi modo gcniti i/ifantes.quot; Och, of wij ook onder 't getal mochten behooren van hen, die het witte kleed der onschuld onbevlekt bewaard hebben ! Bevlekte kleederen kunnen. God zij lof! evenwel weder schoongewas-schen worden door ware tranen van boetvaardigheid. Be-weenen wij derhalve rouwmoedig onze veelvuldige zonden, en wachten wij ons het kleed der onschuld weder te bezoedelen. Moeder der Zuiverheid, bid voor ons.

2. Ofschoon de deuren gesloten waren, staat Jezus eensklaps voor zijne leerlingen. God laat zich door geen deuren of sloten buiten- of binnensluiten; want Hij is zoowel in de geslotene als geopende kamers — Hij is op eenzame en afgelegen plaatsen — Hij is bij dag en nacht overal tegenwoordig. Denken wij toch steeds aan die alomtegenwoordigheid en richten wij daarnaar ons doen en laten in. Immers, schamen wij ons te zondigen in de tegenwoordigheid van menschen, hoeveel te meer moeten wij ons dan schamen in Gofls tegenwoordigheid.

3. Wat is oorzaak van Thomas' ongeloof? — Waar-

-ocr page 65-

schijnlijk heeft hij door eigene schnld de gelegenheid verzuimd; want toen Jezus de eerste maal verscheen, was hij niet in 't gezelschap der overige Apostelen. Zij ook. die de predikaties en het christelijk onderricht verzuimen of onverschillig aanhooren, zijn op weg naar het ongeloof. Nisi tdiyero non eredam. Zijn ongeloof is ook strafwaardig. Of geldt de getuigenis van geloofwaardige personen niets meer? Moet men alles zelf zien en pakken om te kunnen gelooven?

4. Zalig die niet zien en ioeh yeloooen. Tot hen, die hier zalig geprezen worden, behooren ook wij. Wij hebben immers Jezus niet gezien en toch gelooven we Hem onwrikbaar. Wij zien in het heilig Altaarsacrament de gedaante van brood en wijn en gelooven vast en zeker, dat onder die gedaante Jezus' vleesch en bloed verborgen is. Moeten we in dit opzicht ons wellicht schamen over ons ongeloof? Werpen wij ons dan met Thomas aan Jezus' voeten en zeggen: mijn Heer en mijn God!

PoKNITENTf a salutaris:

a. Renovatio votorum baptismi.

«. Graüarutn actio pro dono baptismatis.

c. Symbolum Apostolorum.

d. Quinque Pater et Ave in honorem vulnerum D. N. J. Chri.

e. Pro clericis: Symbolum Athanasianum.

Op den tweeden Zondag na Paschen. Evangelie Joes, io, 11—16.

1. Jezus is onze goede Herder; maar zijn wij ook zijne goede schapen? Hij kent ons, kennen wij Hem ook, of moet Hij van ons zeggen, wat Hij eens van

-ocr page 66-

— 02 —

Zijne leerlingen zeide: zoolang ben ik steeds bij U en toch kent gij Mij nog niet. Joes 14, 9. Ja, als we Hem goed kenden, hoe vast zou ons geloof op Zijn woord, hoe onwrikbaar onze hoop op Zijne hnlpe en hoe innig en hartelijk onze liefde tot Hem zijn! Hoe zwak zijn nu de uitwerkselen der goddelijke deugden in ons hart.

2. De huurling bekommert zich slechls om zijn loon en eigene veiligheid — de schapen baren hem geen zorgen, en hij vlucht zelfs wanneer hij den wolf ziet komen. Niet zoo moet onze liefde tot God zijn, maar de oprechte liefde, zegt do H. Bern. geeft zich zeiven, offert alles, op wat ze be^it naar lichaam en ziel, om God welgevallig te zijn. Hoe schaars wordt deze zuivere, reine liefde gevonden! Meestentijds zijn we loontrekkende dienaren, en dienen slechts om tijdelijk gewin te trekken en zoeken, wat ons en niet wat Godes h.

3. Ik ken mijne schapen. Ja, God kent de zijnen, kent mij ook in - en uitwendig — al mijne noodiocn-diff lieden, al mijne ztrakheden, al mijne zonden. Welk eene gewichtige beleekenis ligt in die woorden! Hoeveel troost voor den lijdenden, voor den bekoorden, voor den gevallen mensch! voor het dwalende en verlaten schaap! Kennen wij zijn macht en wijdheid, zijne liefde1 en barmharligheid? O, dat we Hem oprecht kenden en dat die kennis dagelijks in ons mocht toenemen!

4. De wolf verHlrooit en roof t de schapen. Tot dat soort wolven behoort op de eerste plaats Salan, die ron lloopt, zoekend naar eene prooi om haar (e verslinden. Wij behoeven hem derhalve niet te zoeken, hij zoekt ons. Vandaar dat wij hem overal moeten ontvluchten en eene schuilplaats en toevluchlsoord bij den goddelijken Herder zoeken. Die dit verzuimt, valt wis en zeker in de klauwen van dat monster. De tweede wolf is de niet

-ocr page 67-

— 03 —

getemperde booze hartstocht. Deze rooft het verstand, den wil, het geheugen, liet geweien, de genade Gods, ons lijdelijk en eeuwig geluk. Prineipiis obsta; vlucht, vlucht terstond.

poknitentia salutaris :

a. Actus tidei, spei et chaiitatis coram imagine boni Pastoris.

b. Oratio pro Papa et Episcopo.

c. Auditio S. Missie pro defunctis iu purgatorio.

Op den derden Zondag na Paschen.

Evangelie Joës. 16, 16—22.

1. No;/ een weinirj tijds, aldus zegt Jezus tot zijne leerlingen. Zoo kan en moet ieder onzer van zichzelven zeggen, lloe spoedig is ons leven voorbij ! De Apostel Jacobus noemt het leven een itamp, welke een oo/jenbfik gezien wordt en dan verdwijnt. Ijeert de ondervinding anders? Ja, het leven van den mensch is kort, zegt de heilige man Job. Een oogenblik ziel hij, en wordt hij gezien en dan ziet men niets meer van hem dan ziju gebeente, en dit wordt door liet graf nog aan ons gezicht onttrokken. Evenwel klemmen wij ons vast aan zoo'n voorbijgaand ding — hoe dwaas.

2. Noy een toeini// tijds en gij zult Mij niet meer zien. Ongetwijfeld zullen we Hem wederzien — den Zoon des menschen en den Zoon Gods — en ook Hij zal ons wederzien, maar waar? In den hemel of in de hel? Wij zullen Hem en Hij ons wederzien. Maar hoe? Met vreugde of met schrik? Dat hangt thans nog van ons af; want zooals we leven, zullen we ook sterven, en zooals we sterven zoo ook zullen we opwaarts of nederwaarts, rechts of links gaan. Ons leven zij dan eene voorbereiding tot een vreugdevol wederzien.

-ocr page 68-

— (54 —

3. Ik (/a tot den Vader — zegt Jezus. O, mochten ook wij in ons stervensuur kunnen zeggen; ik ga naar mijn vaderhuis en Vader: „Vadur in uwe handen beveel ik mijn (/eest!''' Luc. 23, 40. Maar om dat te kunnen zeggen, moeten wij ons hier op aarde reeds goede kinderen van den Hemelvader toonen, ten minste als rouwmoedige kinderen, opdat Hij ons weder als Zijne kin-dere i erkenue, en niet gedwongen worde te zeggen; ,/weg van Mij, Ik ken u niet. Gij zijt Mijne kinderen niet, maar kinderen van den duivel, de wereld en het vleesch. Vos eslis ex pedre diabolo. Jocs. 8, 44.

4. Gij zult treuren — zegt Jezus — maar awe droefheid zal in vreu(/de veranderd worden en deze zal a niemand meer ontnemen. Daarin bestaat de Iroost van den christen in alle nooden en wederwaardigheden des levens. Deze zijn de wegen welke len hemel leiden. Hoe gemakkelijk zou het ons vallen smart en tegenspoed te verdragen, als we steeds aan de vreugde dachten, welke ons niemand kan ontrooven.

PoENlTKNTIA SAIJJTAIUS ;

a. Meinoria novissimornm.

ii. Visitatio coemeteiii et oratio pro defunclis.

c. Verborum recitatio S. Francisci Xaverii;//O quam sordet mihi terra, cum coelum aspicio.quot;

d. Pro clericis; Psl. 83. Quam dilecta tabernacula, aut: Dies irtc vel Miserere.

Op den vierden Zondag na Paschen. Evangelie Joiis. ir, 5—14.

1. Het is 11 nattig dat Ik heenr/a, zegt Jezus tot zijne leerlingen. Dikwijls strekt ons tot groot nut, hetgeen wij als groole schade aanmerken, en ons schijnbaar

-ocr page 69-

— 65 —

ongeluk wordt niet zelden ons geluk. Derhalve moeten wij ons niet al te zeer bedroeven, als God onze dierbaarste panden door den dood wegneemt b. v. ouders, kinderen, echtgenooten en vrienden. En bijaldien Hij ons zelfs zijn troost onthoudt of schijnt te onthouden, dan nog is ons dat nuttig, anders zou Hij immers zulks niet doen.

2. II' zeg u de waarheid. Hoe zeldzaam wordt die deugd op de wereld aangetroffen! Men liegt tegen elkander in do gewichtigste zaken, alsof het waarheid ware en waarom? omdat men weet, dat de waarheid geen onderdak vindt; Veritas odium parit. Laat n echler daardoor niet op 't dwaalspoor leiden, maar bemin de waarheid boven den leugen, dan zal u het hooren der waarheid nooit vertoornen en ge zult er niet togen opzien anderen de waarheid te zeggen, al is ze soms ook bitter voor hen. Bestaan er nu en dan redenen om de waarheid te bedekken, zeggen we dan ten minsle geen on waarheid.

3. Ik (ja tot Hem, die Mij f/ezondcn heeft. Gezonden door den Vader, keerde Jezus tot den Vader terug. In zekeren zin kan ieder inensch dat zeggen. Of heeft God ons allen niet op de wereld gezonden om ons dagwerk te volbrengen? En gaan wij allen na onzen dood niet tot Hem terug, die ons op deze wereld plaatste? Wanneer een afgezant aan een bof niet handelt, zooals het behoort, dan wordt hij teruggeroepen door den vorst, die hein zond, om rekenschap af te leggen en wee hem, zoo hij schuldig bevonden wordt. Eveneens znllen wij eenmaal als Godsgezanten rekenschap van ons doen en laten moeten afleggen, en wee ons ook, als we onze taak hebben verwaarloosd.

4. De goddelijke Heiland dreigt heden de kinderen der wereld met een drievoudig gerecht nl. over de

VERMANINGEN. 5

-ocr page 70-

Zonde — over de gerechtigheid — over 't go echt. Vreezen wij derhalve de zonde om het oordeel daarover te ontgaan — zondigen wij niet meer om het oordeel der gerechtigheid te ontvluchten en doen we boelvaardigheid na de zonde om het gerecht te onlloopen. De vorst der wereld — Salan — is reeds geoordeeld en ligt geketend in de hel en zijne aanhangers hebben eenzelfde lot te wachten. Derhalve geen bondgenootschap met satan, opdat zijn ongelukkig lot ons lot niet worde. Ja, rechten wij ons zei ven gestreng en Gods oordeel zal genadig zijn.

poenitkntia salutaris :

a. Aliquot Pater-noster ad vovendam patientiam in tribulationibus.

n. Silentium per aliquod tempus in odium mendacii. c. Commemoratio judicii extremi cum contritione.

Op den vijfden Zondag na Paschen.

Evangelie Joës 26, 23—30.

1. Vraagt en n zal gegeven worden. Wie spreekt aldus? De Almachtige, die alles geven kan, wat Hij maar wil •— de Algoede, die alles geven wil, wat Hij geven kan. En wat verlangt Hij daarvoor van ons? Niets, dan dat wij Hem vragen. Groote heeren willen gevraagd worden, zoo ook de Heer der Heerscharen. Wanneer ik een ann mensch ontmoet, die mij geen aalmoes vi aagt, dan veronderstel ik niet zonder grond, dat hij geen behoefte heeft. Eveneens doet de goede God met ons bedelaars. Hij kent onze nooden, maar gaat ons voorbij zonder te geven, wanneer we Hem niet vragen.

2. De Vader bemint u, omdat ge Mij bemind hebt. Zoo is het vaderhart; men kan het niet beter voor zich in-

-ocr page 71-

— 67 —

nemen dan door zijn kind, zijn ander tfIkquot; lief te hebben. Ziedaar het middel de liefde des hemelschen Vaders, en daarmede alles, to verdienen, wat u ten heil verstrekt. Bemin zijn Eeuwig geboren Zoon, Christus Jezus — bemin zijn aangenomen kinderen, alle menschen op aarde en Gij zult door den Hemelvader bemind worden. Wat hebt ge nog meer noodig?

3. Waarlijk, waarlijk Ik zc(j u, alles to at gij den Vader in Mijn naam zult vragen, zal Hij u, geven. Dit is de ware oorzaak, waarom de Vader somtijds niet geeft, wat wij vragen, of omdat we zulks niet vragen, 0/niet in Jezus naam vragen — niet per merita Christi — of wel niet volgens Jezus wil, daar wij om zaken vragen, welke Jezus voor ons niet wil afsmeeken. Hij wil, dat we slechts om eene zaak bidden: fiat voluntas tua, sic ut in coelo et in terra, terwijl wij bidden: onze wil geschiede in den hemel als op aarde. Is dat bidden in Jezus naam?

4. Ik hen van den Vader uitgegaan, en in de wereld gekomen: nu, vertaal ik de wereld en keer terug tot Mijn Vader. Ziedaar de levensloop van Jezus! Van den Vader uitgaan en tot den Vader wederkeeren — in de wereld komen en de wereld weder verlaten. Is dat niet de korte levensbeschrijving van ieder mensch? Hij komt en gaat heen. Nauwelijks begint hij te leven of het einde is daar. Wa.t een onuitsprekelijk geluk bij het vertrek met Jezus te kunnen zeggen: ik keer terug tot den Vader. Dan eerst zal onze vreugde volkomen zijn.

poenitentia salutau1s:

a. Actus absünentiai.

ii. Litaniaj Omnium Sanctorum.

c. Preces pro omnibus (idelibus vivis et defunctis.

d. Pro clericis: brevis meditatio de oratione Dominica.

-ocr page 72-

Op het feest van Christua Hemelvaart. Evangelie Matth. 16, 14—20.

1. Voor zijn hemelvaart maakt Jezus zijne Apostelen nog een verwijt over hun lauw geloof en verhardheid, omdat zij degenen, die Hem na de opstanding gezien hadden, niet hadden geloofd. Hoe dikwijls verdienen ook wij een verwijt over ons zwak geloof ten opzichte van ons verstand en over onze verhardheid met betrekking van ons hart. In deze twee fouten ligt de reden opgesloten van al onze zonden en van ons lijden. Bezaten wij een rechtgeloovig hart en zinnen, hoe zou het mogelijk zijn zoo lauw in den godsdienst — zoo kleinmoedig in het ongeluk — zoo overmoedig in den voorspoed te zijn?

2. De laatste opdracht, die Jezus zijne leerlingen geeft, is het bevel om te prediken. Gaat en onderwijst. Ofschoon dat bevel niet allen is gegeven, kunnen toch allen dat gepredikte woord met leergierigheid hooren en in beoefening brengen. JFie (/dooft en yedcopt is — zegt Je-zusZal zaliy worden; wie echter niet gelooft, zal verdoemd worden. Hoe zal men echter gelooven, wanneer men het woord Gods niet hoort, niet daarnaar leeft?

3. Ln de lieer Jezus werd, nadat Hij gesproken had, ten hemel opgenomen, waar Hij zit aan de rechterhand Gods. Hoe kort is het slot van Jezus leven op aarde; maar ook hoeveel beteekenend, hoe troostrijk, hoe leerrijk voor allen! Ook wij zullen eenmaal uitgepraat, afgehandeld, uitgeleden hebben. Doch zullen wij aan 't einde van al het aardsche ook opgenomen worden in den hemel? Zooals men leeft, zoo sterft men, zoo als men sterft, zoo worden wij gevonnisd — ter rechter of linker zijde. Zeggen wij dan den H. Franciscus Xav. na: ,/wat gruwt mij alles, wanneer ik het verge-

-ocr page 73-

— 69 —

lijk met den hemel. Hier een ballingsoord, daar een vaderland; hier ellende, daar glorie; hier arbeid daar rust!quot;

poenitentu salutaius :

a. Quinquc Ave cum insertione mysteriorum gloria', Dni N.

ii. Consideraüo gaudiorum in coelis, et aliquot Pa-ter-noster.

c. Litaniie Omnium Sanctorum.

i). Pro clericis: Psl. 83. Quam dilecta.

Op den zesden Zondag na Paschen.

Evangelie Joiis 14, 20—27. I —3-

1. In het Epistel van dezen Zondag vermaant ons de li. Petrus: Broeders weed voorzichtig en waakt in het ye-bed,quot; en hij herinnert ons daardoor de gelijkenis van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden. De eerste waren waakzaam en bereidden zich op de komst des bruidegoms, terwijl de laatste sliepen en zoo geen toebereidselen voor zijn komst maakten. Het Pinksterfeest nadert: de Bruidegom, de H. Geest, komt. Heil dengenen, die Hij wakend en biddend aantreft, maar ook ongelukkig zij, die noch waken noch bidden; het Pinksterfeest zal voor hen zonder geestelijk heil voorbijgaan.

2. Ziet, de II. Geest staat aan de deur van ons hart ven klopt. Zullen wij het dan immer voor Hem gesloten

houden? Maar aangenomen dat wij tlcin openen, is er dan ook alles uit verwijderd, wat zijne intrede belet? Weet het wel, de II. Geest en de niet-heilige geest — de geest der waarheid en de geest van leugen -— de Geest Gods en de geest der wereld kunnen niet samen wonen. Non introitjit Spiritus banetas in an imam inaiero-

-ocr page 74-

— 70 —

lam. Daarom plaats gemaakt en alles opgeruimd, wat zijn intrede hindert! Weg met de valsche lielde tot de wereld en hare IJdelheden, opdat de Geest der zuivere, goddelijke liefde zijn intrede houde en bij ons verblijven kan.

3. O hoe groot en goed is God toch voor ons arme menschen. Niet genoeg, dat Hij zijn eenigen Zoon voor ons als zoenoffer gaf, maar Hij opende ons daarenboven een voortdurend vloeiende genadebron, waaruit ons de waarde en de vruchten dier verlossing in rijke stroomen immer toestroomen. Aan ons de taak, daaruit te putten en den inhoud in ons hart over te storten. Bidden wij den H. Geest, dat Hij ons hart met zijn ze vet» gaven geheel vervulle, opdat in waarheid ook van ons gezegd kan worden: Bepleli sant Spirilu sancio.

4. Jezus wijst heden zijn Apostelen op de vervolgingen, het lyden en den dood, welke hun wachten. En dat zullen ze u doen — voegt Hij er bij — omdat ze noch Mij noch Mijn Vader kennen. Ja, hunne verblindheid zal zoo ver gaan, dat ze meenen God een dienst te bewijzen met u te dooden. Hoe treffend is deze voorzegging in vervulling gegaan in de eerste jaren des Christendoms en nog in onze dagen. Dat is eene bevestiging van Jezus woorden, maar tevens ook een nadere reden om in Hein tegelooven. Ware het anders, Jezus woorden zouden dan niet op waarheid berusten.

poenitentia. saujtaris:

a. Oratio per singulos dies, qua praeparatio ad fes-tum Penfocostis.

Ti. Proces pro persecutoribus Ecclesia» ( 'alholira', vol pro inimicis et offensoribus nostris.

c. Examen conscientiae de peccalis commissis anni praeteriti.

-ocr page 75-

— 71 —

Op het heilig Pinksterfeest,

Evangelie Joüs 14, 23-31.

1. Durum tibi est contra sthnulum. (S. S'pir.J calcitrarc. En (och hebben wij dikwijls als een wild paard tegen de ingevingen des H. Geesfes en des gewetens ingeslagen, omdat de onreine geest zich van ons meesier heeft gemaakt. Kom, lafen wij eens voor goed dat beletsel opheffen en leenen wij voortaan het oor aan de ingevingen des H. Geestes.

2. Bedroeft den II. Geest niet, waarmede gij bezegeld zijt, aldus vermaant ons de H. Paulus. Eph. 4, 30. Waardoor wordt de H. Geest dan bedroefd? Door niets anders dan door de zonde. De II. Geest is de liefde en door de zonde wordt de liefde lot God en den naaste minder of meer gekwetst, de doodzonde echter doodt haar. Zou diit den H. Geest niet bedroeven? Daarom alle zonden en in 't bizonder de zonden tegen den II. Geest gevlucht, waarvan Jezus heeft gezegd, dat ze noch hier noch hiernamaals zullen vergeven worden.

3. TFeet gj niet, dat ge een tempel Gods zijt, en dat di II. Geest in u woont, zoo schrijft de H. Paulus I Cor. 3, 16. Wat volgt hieruit? Dat wy alles zorgvuldig moeten vermijden, wat deze woning verontreinigt, ontwijdt en schendt, en alles moeten aanwenden, wat deze woonplaats des H. Geestes versiert, eert en heiligt. Ja, laten wij boven alles zorgen voor de zuiverheid onzes harten en waken, dat het stof der zinnelijkheid niet binnen-dringe. Bovendien moeten wij dikwijls dat Godshuis door gewetensonderzoek en voornemens reinigen en schoonmaken. —

4. Wanneer de //. Geest komt, zal lij de wereld wegens de zonde overtuigen, omdat ze niet aan Mij geloofd hebben, zegt Jezus Joës 1(gt;, 8. 5). Maar hoe — zal Hij ons nog

-ocr page 76-

— 72 —

niet meer wegens onze zonden beschuldigen, wanneer we in ITem gelooven, en evenwel zóó leven, als we niet in Hem gelooven? ITarc ik niet gekomen en had II: niet tol hen (/esproken, dan hadden zij fjeene zonden; maar na zijn ze niet te verontseliddigen. Joës 15, 22. Daarom vermaant de li. Bern. nFac o/jera C/risti at oirat /idea laar

poenitentia sai.utaris:

a. Pró impetrandis septem donis S. Spiritus septem Pater et Ave cum gloria Patri etc.

n. Litaniic de Spiritu Sancto.

c. Pro clericis: Veni Creator.

Op H. Drievuldigheids-Zondag.

Evangelie Matth. 28, 18—20.

1. Cuique smnn. Veel zijn we den Drieëenigen God verschuldigd — God den Vader voor onze schepping

— God den Zoon voor onze verlossing — God den H. Geest voor onze heiliging. Zonder de Schepping waren wij niets. Zonder de verlossing waren wij verdoemden. Zonder den H. Geest waren wij zondaars. Wij behooren derhalve geheel aan God en vandaar moeten wij Hem geven, wat Hem toekomt — den Vader de geschapene

— den Zoon de verloste — den H. Geest de geheiligde ziel. Zij is Gods werk, dus ook zijn eigendom.

2. Ik ben de Heer en verander niet. Mal. 3, (5. Wij zijn Zijn evenbeeld, maar hoe weinig gelijken wij Hem. Heden zijn wij niet, wat wij gisteren waren en morgen zullen wij niet zijn, wat wij lieden zijn. Ik en (te Vader zijn één. De 11. Geest komt voort van den Vader en

-ocr page 77-

den Zoon. Berouwen wij onze oneeniglieid met den goeden God en besluiten wij voorlaan zoo lo leven dat we met recht kunnen zeggen : Ik en de Vader — ik en de Zoon — ik en de li. Geest, wij zijn één, door de Imfde.

3. Dagelijks teekenen we ons met liet kruisleeken en zeggen daarbij: in den naam des Vaders en des Zoons en des 11. Geestes, doch hoo weinig denken wc aan de beteekenis daarvan. Wij teekenen liet voorhoofd en zeggen; in den naam des Vaders, ten teeken, dat al onze gedachten op God moeten gericht worden. Wij teekenen den mond ten teeken, dat al onze gesprekken Gode welgevallig moeten zijn. Wij (eekenen onze borst ten teeken, dat wc al onze neigingen en wenschen tot God gericht moeten hebben. Maar is dat ook zoo? O, hoe dikwijls maken hoofd, mond en hart ons tot leugenaars bij het kruismaken.

poenitkntia salutaris:

a. Renovatie voti baptismi.

li. Lifanitc de S. Trinitale.

c. Novem Pater-noster.

ü. Pro clericis; Te Deum laudanuis.

Op H. Sacramentsdag.

Evangelie Joïis 6, 56—59.

i. Wat verlangt de onder broodsgedaante verborgene — in het labernakel opgesloten Godmensch van ons? Liefde en medelijden. Liefde voor Zijne liefde, medelijden met Zijn lijden. Niemand heeft cene grootere liefde dan hij, die Zijn leven geeft vooi'zijne beminden. Joës 15, 1 li. En (och. Jezus zelf heeft eene urootere liefde

-ocr page 78-

— Hij geeft ons na Zijn dood Zijn leven - Zijn lichaam

— Zijne ziel — Zijn vleesch en bloed — Zijne godheid en menschheid — Hij geeft zich geheel. Zullen wij Hem niet wederkeerig liefhebben? En wat lijdt Hij niet voortdurend in het hoogheilig Sacrament? Hoeveel onwaardige communiën — hoeveel oneerbiedigheden — welke verlatenheid en geringschatting? En we zouden medeljjden weigeren? Dat zij verre!

2. Si iotim me debeo pro me facw ac creato, quid ad-dam pro me refecto, ac refecto tam mirabili modo?

Met deze gedachte zullen wij ons heden in 't bizonder opwekken lot dankbaarheid voor de oneindige weldaad der verlossing, voortgezet in het heilig Sacrament des altaars. Wat zal ik den Heer wedergeven voor alles, wat Hij mij geschonken heeft? Ik zal den kelk des heils nemen en den naam des Heer en aanroepen. Ps. 115,12,13. Mijn God en Heer, ik behoor u geheel en al, want ik ben het werk uwer handen en de prijs van uw bloed. Daarom ook wil ik u alleen dienen.

3. (luod non capis, quod non vides, animosa fir mat fides praeter rerum ordinem. Ieder geheim vordert geloof —• maar vooral het geheim van 't heilig altaarsacrament. Ik begrijp niet, hoe Jezus daarin tegenwoordig is, maar hoeveel andere zaken begrijp ik evenmin, en zijn ze daarom niet waar? Ik zie het niet, maar het oog des geloofs ontwaart de mogelijkheid et» de werkelijkheid. Crede et manduca. God is immers almachtig, Hij is waarachtig en kan niet liegen. Zijn woord spreekt borg daarvoor; hoc est corpus meum — hie est sanguis meus. Hij sprak en alles was: Hij heeft gesproken en ook dit was gemaakt.

4. Samnnt boni, smmnt mali, sorte tarnen inaequali vitae vel inter Has. Mors est mal is, vita bonis; vide paris sum/)-tionis qnam sit dispar eocitus! Mijn God! tot welk gelal

-ocr page 79-

behoor ik? la liet lichaam van Christus voor mij gilt of medicijn? Strekt mij Jezus' bloed tot genezing of dood? Dat hangt van mij zei ven af. Al wie onwaardig dit brood eet en dezen ketk drinkt, eet en drinkt zich zet-ven het oordeel. 1 Cor. 11,27. 0 God, bewaar mij voordat ongeluk. Dat uw liefdemaal niet mijn doodmaal worde.

pounitrntia sat.utaius :

a. Deprecatio coram sanclissimo ob omnes irreve-rentias in ipsuin commissas.

is. Actus fidei, spei et charitatis coram sanclissimo. c. Litanhc de Sanclissimo.

Op den tweeden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 14, 16-24.

1. Coepermit sinffidi se excusare. Wat zijn de menschen toch dwaas! Het koninklijk gaslmaal slaat gereed en niemand verschijnt. Hoe grievend voor den goddelijken gastheer. Bij de uilspanningen voor liet lichaam ontbreekt niemand, maar men verontschuldigt zich om het zoete en hemelsche genot van 's Heeren vleesch en bloed te smaken. Wanneer een groote heer ons ten maaltijd noodigl, dan weigert niemand, maar als Jezus ons tot zijn liefdemaal uitnoodigt en zegt: „Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijl en Ik zal a verkwikken quot; dan schijnt men doof.

2. Coepen/nt sinffidi se excusare. Welke zijn de verontschuldigingen? De een heeft dit, een ander weder een ander voorwendsel, dal niels Ie beleekenen heeft. Men lieeft allen tijd voor visiles en werehische genoegens — voor lijdelijke zaken, zelfs voor zondige vermaken, maar

-ocr page 80-

voor godsdienstig genot kan men nooit tijd vinden. Meent ge, dat God die verontschuldigingen zal aannemen? Hij noodigt uit en voldoet men daaraan niet om nietswaardige redenen, dan neemt Hij die onverscliillig-lieid kwalijk en vlucht die laatdunkendheid, zeggend; niemand van die genoodigden zal Mijn gastmaal smaken. Vreeselijk, maar verdiend.

3. De voorwendsels ot' hindernissen der deugd zijn drie in getal. Villam emi — de hoovaardij —duojnga boum emi — de begeerlijkheid der oogen — uxorem duxi — de begeerlijkheid des vleesches. De eerste verontschuldiging is het voorwendsel der eerzuchtigheid — de tweede die der hebzuchtigen, de derde die der wellus-tigen. Hoe dikwijls hebben deze drie verontschuldigingen ook ons a. van de deugd h. van de rechtvaardigheid c. van den godsdienst d. van de communie afgehouden! Beginnen toch wij eens voor goed te arbeiden aan de gewichtigste zaak des levens nl. God te dienen' en daardoor onze ziel te redden.

4. Er is nor/ plaats! O zoet troostwoord voor ons allen — en voor elk in 't bizonder. Het is nog tijd, de deur staat open, er is nog plaats voor ons in den hemel. Hebben we dus de eerste uitnoodiging niet aangenomen, voldoen we dan aan de tweede. Het is den goeden God niet genoeg ons te laten noodigen; Hij roept ons ook zelf, opdat Zijn huis vol worde. Hoelang zullen wij aan Zijne genade nog weerstand bieden. Hoe dikwijls ons nog verontschuldigen! Denk er aan, eenmaal breekt het uur aan, waarop geene verontschuldigen meer aangenomen worden. Dwaas is hij, die het zoover laat komen.

poknitkntia salutaius :

a. Sacra communio in octava vel die aliquo feslo.

-ocr page 81-

— 77 —

B. Sub quavis Missa coraraunio Spiritualis. c. Visi(a(io altaris St. Sacramenti.

Op den derden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Joës 15, 9 —iG.

1. Het feest van Jezus heilig Hart is eigenlijk het feest van Jezus liefde tot ons; het moet echter ook het feest van onze liefde zijn tot Jezus. Gelijk Hij ons uit ganscher harte heeft bemind, zoo ook moeten wij Hem uit geheel ons hart, en niet ten halve liefhebben; onze liefde niet verdeelen tusschein Hem en de wereld. Hij wil alles of niets; niemand kan twee heeren dienen,

2. Leert van Mij, dal ik zachlmoedig en ootmoedig van harte hen. Ziedaar de school des beils, ons in Jezus heilig hart geopend. Hart van Jezus — met welk geduld hebt Gij alle onrecht, laster en lijden verdragen! Hij opende Zijn mond niet en bad voor zijne beulen. Hart van Jezus — hoe ootmoedig gedroeg zich Jezus in Zijn leven en in Zijn sterven. Hij heeft zich vernedert tot den dood, tot den dood des kruizes. Phil. 2, 8. Ja, als wij die twee deugden van Jezus leeren, dan zal Zijn woord in ons vervuld worden — wij zullen rust vinden op aarde en later in den hemel.

3. Niet te vergeefs is Jezus hart aan het kruis doorboord en geopend geworden; want het moet voor allen, die hulp en troost behoeven, openstaan; vooral voor den rouwmoedigen zondaar. Tot dat Hart willen wij dan in alle aangelegenheden des levens onze toevlucht nemen. Zijn woord gedachtig: komt alten tot Mij, Ik zal u verkwikken. Het zou roekeloos zijn die uitnoodi-ging in den wind te slaan; want allen zijn we min of meer zondaars. Werpen wij al onze fouten en misstappen in dat geopende Hart, waaruit water en bloed ge-

-ocr page 82-

vloeid zijn — het bloed onzer verlossing — het water onzer reiniging; maar dan wordt onze medewerking geëischt d. i. berouw en medewerking des levens.

poenitentia salutaris :

a. Actus fldei, spei et charitatis cum dolore et pro-posito.

n. Actus mansuetudinis et humilitalis in honorem Cordis Jesu.

c. Litania; de Corde Jesu.

i). Pro clericis hymnum de festo diei.

Op den vierden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 5, 1 —11.

1. Bac in allnm. Steek in volle zee! Zoo roept Jezus heden tot Petrus en ons allen. Wij moeten ons niet bepalen bij den oever te blijven staan d. i. bij het noodzakelijk volbrengen onzer plichten, maar naar hno-gere volmaaktheid streven. Naar het eeuwige, naar het onsterfelijke moeten we trachten. Daarom, mijne kinderen, uwe harten omhoog! Zoekt wat in den hemel, niet wat op aarde is. Verachten wij het vergankelijke en zoeken wij het hemelsche. Christus is onze stuurman en aanvoerder.

2. Far iotam noctem laboranten nil ccpirnm. Een gehee-len nacht gearbeid en gevischt en niets gevangen. Zoo gaat het, als men zonder Jesus vischt, zonder Hem arbeidt. Zoo is ook al onze moeite bij dag en nacht aangewend tevergeefsch — zonder vrucht — wanneer we niet voor den hemel, maar voor de aarde — niet met eene goede meening — niet ter eere Gods — niet met den bijstand der genade, en nog meer — wanneer het bij nachttij d in staat van doodzonde — of mei een

-ocr page 83-

zondig doel — met en voor den vorst der duisternis geschiedt. Waohten wij ons voor die werken der duisternis.

3. In nomine fuo laxaho reie. In Uw naam wil ik het net uitwerpen, zegt Petrus. Hij voegt de daad bij het woord en eene overvloedige vangst is zijn loon. O schat van christelijke gehoorzaamheid en vertrouwen! God straft zeker de trotschheid en eigenzinnigheid! En in den hemel beloont Hij vooral den ootmoed en de gehoorzaamheid. Beoefenen wij dan getrouw de Christelijke gehoorzaamheid, en ons vertrouwen zal ook rijkelijk gezegend worden — wij zullen den hemel in onze netten vangen. —

poenitentia salutaris :

a. Renovatio ante laborem piae intentionis.

ii. Tres Pater in honorem vitae laboriosae Jesu Christi in terra.

c. Singulis diebus actum humilitatis, sallem interioris.

Op den vijden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Matth. 5, 20—24.

I. De goddelijke Heiland veroordeelt heden de gerechtigheid der farisëen en beveelt daardoor de Christelijke gerechtigheid aan. Waarin bestaat het onderscheid tusschen deze twee? In schijn en werkelijkheid — in leugen en waarheid. Huichelarij en schijnheiligheid zijn dus verre van ons — toonen wij in woord en daad ware christenen te zijn. Wat baat de schijn? We kunnen daardoor een tijd lang den mensch bedriegen, maar God niet. Hij doorschouwt ons binnenste en zal ons eenmaal naar waarheid en gerechtigheid oor-deelen.

-ocr page 84-

— 80 —

2. IFanneer uwe gerechtigheid niet yrootcr is, dan van de farizëen en schriftrj deerden, zult ff ij het hemelrijk niet binnen gaan. Welke ernstige en vreesdijke woorden spreekt hier Jezus! En hoeveel iniiider derhalve, wanneer zij nog kleiner is. Als de Heer nu aan onze gerechtigheden — onze deugden — fouten en gebreken ontdekt, wat zal hij dan aan onze zonden ontdekken? Behoeden wij ons dan voor eigenliefde, eigen lof, schijnheiligheid en menschelijk opzicht, die de waarde van onze goede werken verminderen.

3. Wie zich over Zijn broeder vertoornt — sine justa causa, supra madam — die zal schiuldü/ zijn voor het ge-recht. Wachten wij ons dus voor alles, wat toorn kan opwekken en wanneer wij merken, dat wij toornig worden, deuken we dan aan het laatste oordeel, waar wij voor alle ongeregelde gedachten van toorn, in toorn en opgewondenheid gesproken woorden, voor laster en liefdelooze daden, rekenschap zullen moeten afleggen.

4. IFanneer ge uio offer aan 7 altaar wilt opdragen, en u herinnert, dat uw broeder iels tegen u heeft, laat dun het offer voor het altaar, en gaat eerst heen en verzoent u met uw broeder, kom dan en offer uwe gaven. Deze woorden tooneu duidelijk dat een offer, zelfs het Misoffer, ofschoon in zich welgevallig, niet welgevallig is, wanneer het God met een liefdeloos hart wordt aangeboden of bijgewoond. Daarom offerde Jezus voor het kruisoffer het offer der vijandsliefde door te bidden voor Zijne beulen. Dat sehoone voorbeeld moeten we volgen, het is noodzakelijk ter zaligheid.

poenitentia salutaius :

a. Renovatio pia; intenüonis per diem.

i$. Septem Pater in honorem S. Crucis.

-ocr page 85-

— 81 —

c. Aliquot Pater et Ave pro initnieis et ofiensoribus nostris.

d. Nonnumquam actus reconsiliationis.

Op den zesden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Marc. 8, i —18.

1. Wij xien in liet huidige Evangelie, dat het volk ofschoon verstoken van spijs en drank, evenwel bij Jezus blijft vertoeven. De honger en dorst naar het goddelijk woord, deed den lichamelijken honger en dorst vergeten. Bij ons is in den gewonen regel het tegendeel waar. Aan tafel, in gezelschappen en herbergen duurt het nooit te lang, al is het ook tot laat in den nacht, maar de H. Mis, de predikaties en het christelijk onderricht kunnen niet te kort zijn. Ja, de godsdienstplichten worden niet zelden verwaarloosd door de ongeregelde zorgen voor het tijdelijke; men denkt te veel aan den tijd en te weinig aan de eeuwigheid.

2. Ik heb deernis met het volk — zij hebben niets te eten. O liefdevolle Verlosser en Zaligmaker, wanneer Gij al deernis hebt en medelijden met de lichamelijke behoeften des volks, hoe groot moet dan uw erbarming niet zijn met hun geestelijke nooden? Wanneer Gij een wonder wrocht om de hongerigen ie spijzigen uit vrees, dat ze onderweg zouden versmachten, wat kunnen en moeten wij dan hopen voor onze smachtende zielen? Lieve Jezus, maak mij deelgenoot van uw medelijden, opdat ik op den weg naar de eeuwigheid niet bezwijke!

3. Met zeven brooden en eenige vischjes spijzigt de Heiland bij de vierduizend menschen, en zeven korven met brokken blijven nog over. Dit wonder vernieuwt onze hemelvader elk jaar in don oogsttijd en dagelijks

6

VERMANINGEN.

-ocr page 86-

— 82 —

bij elk mensch en in iedere familie. Immers, wanneer God ontbreekt in een huisgezin, wat. helpt, dan ook veel voor weinigen? En waar Hij is, daar is ook zegen. Vragen wij daarom dikwijls den zegen des Allerhoogsten, van wien alles afhangt, en maken we liem ons waardig door een oprecht Christelijk gedrag.

4. Vanwaar het brood te krijgen om zoovelen te spijzigen ? Dat is ook gewoonlijk het woord der kleinmoe-digen,' der menschen, die alles van en uit zich zeiven, en niets van God verwachten. Hun zij gezegd: zoekt eerst het rijk Gods en het overige zal u bijgegeven ■worden. Hij kleedt en voedt alles en ook u zal Hij niet vergeten. Doet gij het uwe. God zal het Zijne doen.

poenitkntia salutakis :

a. Auditio catechesis semel vel pluries.

n. Refocillatio alicujus pauperis.

11 o. Snpplicatio pro omnium necessitatibus.

d. Abstinenlia qiucdam ti cibo vel potu.

Op den zevenden Zondag na Pinksteren. Evangelie Luc. 7, 15 — 21.

. 1. Niet ieder, die tot mij zegt: Heer! Heer! zal het hemelrijk binnengaan, maar die den wil mijns Vaders doet, die in den hemel is. Een verschrikkelijk woord voor hen, die God veel beloven maar niets doen, die lange en somtijds ook vele gebeden verrichten, maar hun leven niet verbeteren. God wil daden, geen ijdele woorden. Bidden is een goed werk, maar niet genoeg ter zaligheid. Wat, is de knecht, die voorkomend in woorden is jegens zijn heer, doch zijne bevelen niet acht ?

2. Wacht u voor valsche profeten, die in schiaapskleede-

-ocr page 87-

— 83 —

ren tot u komen, doch imoendu/ grijpende wolven zijn. Vooral moeten wij ons wachten, zelf geen verscheurende wolven te zijn door uiterlijk deugd te huichelen, anderen in 't gezicht te prijzen en achter den rug te belasteren, of door inwendig liet. tegendeel te zijn van hetgeen wij uitwendig toonen. Overigens moeten wij ook op onze hoede zijn voor valsche inenschen, voor hen vooral, die ons ongepast prijzen en vleien; want deze zijn geen oprechte en ware vrienden. Zij gebruiken ons slechts als middel om hunne onzuivere hartstochten, of hunne eergierige plannen, of hunne hebzuchtige voornemens te bevredigen.

3. Iedere boom, die geene f/oede vruchten voortbrengt, zal uitgekapt en in het vuur worden geworpen. Ken dusdanige boom is iedere ziel, die deugd en verdiensten mist, slechts bladeren maar geene vruchten heeft. Hoe staat het met ons? Jaren staan we reeds in den wijngaard des Heeren — als vruchtdragende boomen — maar waar zijn de vruchten? ïitus, een heiden, zeide, wanneer hij gedurende één dag niets goeds gedaan had: wlk heb een dag verloren.quot; En hoeveel dagen hebben wij voorbij laten gaan, waarop we niets goeds deden. Dat we ons verbeteren en 's avonds bij 't gewetensonderzoek telkens onze goede voornemens hernieuwen.

4. Het lot van den onvruchtbaren boom — van den lauwen en tragen Christ en is: hij wordt uitgekapt — de dood komt en hakt hem weg — en dan wordt hij in het vuur geworpen — óf in het helsche vuur, wanneer hij door en door vermolmd is, óf in het vagevuur, opdat hij gezuiverd worde van zijn schulden. Branden of boeten? Wat wilt gij liever? Is het niet veel beter en dus ook gemakkelijker hier te boeten dan daar te branden? Bidden wij daarom dagelijks tot God: ,/kap en kerf mij hier, o Heer! maar spaar mij in de eeuwigheid.quot;

-ocr page 88-

— 84 —

POENITENTIA SALUTARtS ;

a. Contritio de tota vita praiteri(a.

it. Per hebdomadem examen qnotidianum circa bona opera per diein peracla.

c. Tres Pater-noster pro animabus in purgatorio.

d. Eleemosyna in satisfactionem pro peccalis.

Op den achtsten Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 16, i—9.

1. De rijke man in het Evangelie is God, de rentmeester ieder mensch. Wij zijn geen bezitters van hetgeen wij hebben en zijn maar slechts zaakwaarnemers en als zoodanig rekenschap verschuldigd aan God. Geef rekenschap van uw rentmeesterschap. Over alles, wat u toevertrouwd is — over alle uitgaven. Toonen we ons dan steeds getrouwe rentmeesters, opdat de laatste rekening, die wij voor Gods oordeel moeten doen, de gewenschte uitkomst hebbe.

2. Doe rekening van uw rentmeesterschap, want voortaan kunt (/ij dit ambt niet meer waarnemen — zoo zal tot ieder onzer in het doodsuur gezegd worden. Beredderen wij bijtijds onze huishouding om den schrik van den onrechtvaardigen rentmeester te ontgaan. Veel goed verrichten en het kwaad, de zonden mijden, terwijl het nog dag is d. i. terwijl we nog kunnen, dit zal uitwerken, dat onze rekening altijd een batig slot oplevert. Doen wij thans, wat we weldra, ach ja, te spoedig niet meer zullen kunnen doen: de nacht komt, waarin niemand meer kan werken. Joës 9, 4.

3. De rentmeester des Evangelie's heeft de goederen zijns meesters verteerd. O mijn God! hoeveel goederen, stoffelijke en geestelijke hebben ook wij reeds ver-

-ocr page 89-

— 85 —

kvvist! Oprecht moeten wij die verkwisting berouwen en wijl de goede God ons nog als zijn rentmeesters duldt, moeten we voorlaan van liet ons toevertrouwde een beter gebruik maken.

4. Dc kinderen der wereld zijn Hoeker dan de kinderen des liclts — waarom? Omdat ze terstond middelen bij de hand hebben om zich uit de verlegenheid te redden. Om ons laatste einde en doel te bereiken, mag men geen onrechtvaardige middelen gebruiken, zooals de rentmeester des Evangelies, maar de geoorloofde en gemakkelijkè, door den goddelijken Heiland ons heden aangewezen: maak a vrienden van de onrechtvaardige rijkdommen, opdat yij, wanneer (je van hem seheidt, in de eeuwige woningen opgenomen wordt. Hij wil zeggen: maak van al het tijdelijke een goed gebruik om daardoor het eeuwige te verkrijgen; door aalmoezen worden de vrienden aangenomen, die de opname in den hemel vergemakkelijken. Dat is de kloekheid, die de kinderen des lichts aan den dag moeten leggen.

poenitkntia salutar1s:

a. Examen conscientise de usu et abusu bonorum fortumc, natura' et gratia1, cum contritione.

b. Recordatio novissimorum, prresertim particularis et universalis judicii,

c. Eleemosyna conveniens statui ac conditioni.

d. Pro clericis: Psl. Miserere.

Op den negenden Zondag na Pinksteren. Evangeme Luc. 19, 41—47.

1. Jezus weent over de stad Jerusalem. Hij schreit tranen van liefde, tranen van medelijden, tranen van rouw.

-ocr page 90-

De liefde wil den beminde gelukkig maken, en als ze daarin niet slaagf, weent zij. Het medelijden lijdt met de lijdenden en daarom perst het tranen uit de oogen. Men treurt over den dood des Ikdiaams, maar nog meer over den dood der ziel. Men beweent lijdelijk ongeluk, maar om gewichtiger reden moet men den eeuwigen ondergang beweenen. Daarom weent Jezus, Verlosser en Zaligmaker.

2. Jezus weent — haasten wij ons om zijn tranen te drogen door op dit oogenblik nog te erkennen en te doen, wat ons tot heil verstrekt. O -si cognovisces et tu, quae ad pacem tibi. Wat strekt ons dan tot vrede? De bekeering, als wij zondaars — de volharding, als wij rechtvaardigen zijn. Zondaars moeten met God den vrede sluiten — rechtvaardigen moeten de genade der volharding in de deugd vragen.

3. Er zullen dagen over a komen — dagen van angst en van schrik — dagen van lijden en van droefheid — dagen van vertwijfeling en ondergang. Letterlijk zijn deze woorden over de ongelukkige stad, die Jezus gekruisigd heeft, in vervulling gegaan, maar ze zullen nog veel verschrikkelijker de vervulling zien in het stervensuur van den onboetvaardigen zondaar. Voorkomen wij toch dat grootste der ongelukken door tranen van oprecht berouw en leedwezen. Wanneer ik heden daartoe niet bereid ben, wanneer dan?

4. Mijn k/m m een huis des gebeds, gij eehler hebt er een rooverslol van geniaaict, zegt Jezus. Dat doen wij ook als we anderen ergernis geven en door ons uitwendig gedrag ontstichten — wanneer we inwendig slechte gedachten en begeerten koesferen — wanneer we met onzen geest builen de kerk dwalen en na afloop van de godsdienstoefeningen ons geen rekenschap kunnen geven van heigeen er voorviel en wanneer we door

-ocr page 91-

— 87 —

een heiligschennende biecht en communie satan een plaats iu ons hart, Gods Imis, aanbieden.

PoENlTENTIA SALÜTARIS ;

a. Preces pro. conversione peccaloruin.

li. Oratio pro felice morte.

c. Deprecaüo coram labernaculo omninm irreveren-tiariim, in ecclesiis commissarum.

u. Oratio pro iis, (]iii poenas luimt in purgatario ob irreverentias in ecclesia.

Op den tienden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 18, 9 — 14.

1. Twee iuemcheu ghu/eu naar den tempel om te bidden, een (rotsclie faiiseër en een ootmoedige publicaan — een schijnheilig rechtvaardige en een berouwvol zondaar. De eerste wordt door God verworpen, de tweede in genade aangenomen. Waarom? Omdat God den hoo-vaardige weerstaat en den nederigen Zijne genade schenkt. Dat we dan de hoovaardij van den fariseër verafschuwen en den ootmoed van den publicaan ons eigen maken. Vooral moeten wij de hoovaardij schuwen bij het ontvangen der H.H. Sacramenten. Want daar, waar God ons buitengewone genade geeft, past het allerminst zich hoovaardig te toonen.

2. Welke fout is voor den mensch wel het gevaarlijkst en het schandelijkst? Het te grooie zelfvertrouwen. Menscheu, die zich zelf (e hoog schal ten en meenen beter te zijn dan anderen, worden door God en menschen verafschuwd. Overschatten wij dus ons zelf niet, en al zijn we ook beter dan anderen, dan zullen we onzen naaste nooit te min schatten. En wie weet of uw naaste van

-ocr page 92-

— 88 —

de genade u gesclionken, geen beter gebruik zou maken dan gij, zoo hij ze bezat.

3. Wie zijn evemnensch veracht, zooals de lariseën, veracht Jezus zeiven; want wat gij aan de cjerivysten der Mijnen gedaan — of misdaan hebt, dat hebt Gij aan Mij gedaan — of misdaan. De liefdelooze beoordeeling, geringschatting en verachting straft God somtijds door toe lt;e laten, dat zij, die zich daaraan schuldig maken, in grootere zonden vallen dan de verachten bedreven hebben. Daarom ging de fariseër ook schuldiger naar huis dan hij gekomen was. „Heer, ik ben niet zooals die publicaan,quot; sprak hij; neen, maar veel schuldiger door uwe verwaandheid, terwijl de andere door zijn berouw en ootmoed des harten, gezuiverd van zonde, huiswaarts keerde! —

poenitentia salutaris:

a. Aliquot Pater-noster (lexis genibus.

«. Octo dies per diem sa'pius proferas: Dne propi-tius esto mihi peccatori.

c. Interna vel externa honoratio inimicorum nos-trorum.

Op den elfden Zondag na Pinksteren Evangelie Mauc. 7, 31—37.

1. Jezus geneest een doofstommen man. Hoe dikwijls toonen we niet ook in zedelijken zin met dezelfde kwaal behept te zijn, als we doof zijn voor heilzame vermaningen en stom voor de zonden en gebreken van ons zeiven en van anderen. Dan hebben wij ooren, maar hooren niet, en een mond en spreken niet. Vragen wij onzen goddelijken Verlosser, dat Hij heden heizelfde wonder aan onze ziel verrichte, wat Hij vroeger voor het

-ocr page 93-

— 89 —

lichaam van den doofstoimnen deed, opdat we gehoor verleenen aan hetgeen waar en goed, en spreken wat recht en billijk is.

2. De band van zijn tong werd yelod en hij xprak zeer (joed. De tong is het gevaarlijkste deel des lichaams, daarom moeten wij het binden en nooit los maken als om goed en recht te spreken. Het is beier stom te blijven, dan slecht te spreken. Wordt de eer van God ot' des naasten aangerand, dan moeten wij spreken en met Paulus zeggen: Ver ham Dei non est altigatum. 2 Tim. 2, 9, en met den H. Ephraïm zullen we dan op het einde onzes levens de getuigenis kunnen afleggen: nooit is een dwaas of zondig woord over mijne lippen gekomen.

3. Jezus verbiedt den genezen man, bet wonder aan hem gewrocht, bekend te maken — waarom ? Om ons te leeren grootspraak, eigenlof en zucht naar roem zorgvuldig te vermijden — zonder noodzakelijkheid onze eigene eer en roem niet uit te bazuinen ten einde zoo niet weder te bederven, wat we goed en prijzenswaardig verrichten. Bij het goed, wat we doen, moeten we dus doofstom blijven, en God alleen lof en eer geven, met en door wiens genade wij daartoe in staat werden gesteld. Non nobis Due, non nobis, sednomini tuo da gioriam.

4. Hoe meer de Zaligmaker gebood het wonder geheim te houden, des te meer werd het verspreid. Zoo is het — wie geen lof en geen eer zoekt, vindt ze; wie ze zoekt, die verliest ze. De eenvoudige mensch wordt geacht, de grootspreker gevlucht en vermeden. Kn wat zegt het volk van Jezus? Deze weinige maar beteeke-nisvolle woorden: Hij heeft alles welgedaan. Waar is de mensch van wien dit gezegd kan worden? Wat wij doen, heeft meestentijds weinig waarde, bij gebrek aan goede meening, of is berispelijk uit zijn aard. Doen wij

-ocr page 94-

— 90 —

evenwel nu en dan iels goeds, dan heeft het veelal weinig verdiensten vooi den hemel, omdat we niet in staat van genade zijn. Doch alles, wat God doet, is welgedaan. Omnia opera Dei perfecta. Daarom moeten wij God loven en prijzen en ons zeiven verbeteren.

poenjtentia salutar1s :

a. Strictissimum silentium per aliquod tempus, u. Examen conscientiai de viliis linguic cum contri-tione.

c, Gratiarum actio pro omnibus beneüciis divinis. i). Pro clericis: Te Deum.

Op den twaalfden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. io, 23 — 37.

1. Zeker vietisc! viel in landen van roovers. Voorzeker een treurig en ongelukkig lot. En toch, hoe dikwijls heeft dit niet plaats in geeslelijken zin. Dikwijls worden we door zielenmoordenaars bespied. Buiten ons slechte kameraden, valsche vrienden, verleiders. In ons het vleesch en zijne begeerlijkheid, de hoovaardij des levens en de begeerlijkheid der oogen. Rondom zijn we door satan en zijne wapenknechten omgeven. Zijn we dus op onze hoede, doch al onze waakzaamheid zal niet baten zonder hulp van boven. Daarom waken en hidden. Matth. 2(5, 41.

2. fJr(d moet ik doen om het eeimif/ teven te bezitten?

Op die gewichtige vraag antwoordt de Heer: bemin

God boven at les en den naasten at* u zeiven. Het is dus zaak bij al onze handelingen te vragen: wat moet ik doen om 't eeuwig leven te bezitten ? Welk nut toch heeft het tijdelijk leven, wanneer we het eeuwig leven

-ocr page 95-

— 91 —

verliezen? Ik moet alles doen, wat mij de liefde tot God en den naaste voorschrijft. Ik moet voor God alles doen, wat Zijn lof en eer kan bevorderen en mijn naasten wenschen, wat ik mij zeiven (oewensch.

3. Hoe verschillend is het geding van den priester en den leviet tegenover den Samaritaan. De twee eersten kennen geen medelijden, maar het hart des Sama-ritaans wordt door medelijden geroerd en hij helpt. Hoe is onze verhouding tegenover onze ongelukkige en rampzalige medebroeders en zusters? Gaan wij hen ook gevoelloos voorbij of toonen we inderdaad werk-dadige liefde?

4. De mensch, die in handen van moordenaars viel, is het beeld des zondaars, vooral van hen, die tot zonden verleid werden. De verleiders plunderen hem uit, beroven hem van alle genadeschatten, brengen hem diepe zielewonden toe en laten hem half — of soms ook geheel dood liggen, verstoken van de kracht om zich zei ven te redden. Onbarmhartige priesters en menschen zijn de beelden van den priester en den leviet des Evangelie's, terwijl de barmhartige Samaritaan ons het beeld van naastenlievende priesters en menschen te aanschouwen geeft. Vooral gelijken de priesters op den Samaritaan, die er immer op uit zijn zondaars te zoeken, te vermanen en met vaderlijke liefde tot Jezus terug te voeren.

poknitkntia salutauis :

a. Fac actum charitatis in Deum.

H. Corporale opus misiricordifc.

c. Preces pro conversione peccatorum.

d. Preces pro animabus in purgatorio.

-ocr page 96-

~ 92 —

Op den dertienden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 17, 11 —19.

1. Heden geneest Jezus tien melaatsclien en slechts een keert terug om Hem te bedanken en God de ver-sclmldigde eer te geven. Wat zijn de nienschen ondankbaar tegen God! Ofschoon ze alles van Hem ontvangen hebben, willen ze het niet erkennen. Hij geeft ze bovendien Zijn eigen vleesch en bloed en velen achten het niet. Ondankbaar tegen God — ondankbaar tegen ouders — ondankbaar tegen oversten — ondankbaar tegen goede menschen — onverschillig voor alles. Behooren wij ook onder dat getal? Bedenk het wel, niels is schandelijker dan ondankbaarheid.

2. De raelaatschheid der ziel is de zonde. Wie onzer is vrij van deze ziekte — wie is zonder zonde? Wanneer wij zeggen t/eene zonde te hebben, dan liegen wij, en de waarheid is niet in ons, zegt de II. Joës 1—1, 8. Allen nmdoen in vele dingen. Jac. 3, 2. Laten wij ons derhalve niet bedriegen door valsche gerechtigheid, maar bekennen we ons voor God en menschen als arme me-laatsche zondaars, wier ziekte nu hier dan daar voortdurend op nieuw zich openbaart, omdat na het Doopsel de neiging tot zonde in ons is blijven bestaan.

3. Wat is het middel, waardoor Jezus den melaat-sche geneest? De gehoorzaamheid: gaal heen, loont aden priesters; draagt het voorgeschreven offer op, en terwijl ze heengingen, werden ze gereinigd. Ziedaar het middel om van zijne zondeziekte genezen te worden — volgt derhalve den raad van Jezus en de Kerk. Zij verwijzen ons naar de priesters en biechtvaders. Laten wij dus onze zielewonden voor de zieleartsen niet vei bergen en toonen wij ons in onze ware gedaante, anders kan het ons niet helpen — wij blijven zielziek. Terstond op weg, niet gedraald.

-ocr page 97-

4. De dankbare — de eenige der lien genezenen, die alleen de grootheid der ontvangene weldaden erkende en terugkeerde om zijnen Weldoener te danken en God eer te geven, was een vreemdeling, een Samaritaan. Zoo gaat het in de wereld. Het zijn juist de bloedverwanten, de kennissen, de huurlieden, die dikwijls het ondankbaarste zijn, terwijl de vreemdeling, met wien wc niets hebben uit te staan, gewoonlijk zich dankbaar toont. Verbeteren wij ons in dit opzicht. Een oprechte dank is een nieuwe bede. De dankbare melaatsche hoort het troostelijk woord: ga heen, uw (/eloof heeft u genezen.

poenitentia salutaius:

a. Tres Pater-noster in gratiarnm actionem pro omnibus beneüciis a Deo collatis spiritualibus et corporalibus.

n. Examen conscientia1 de vita praterita.

c. Confessio et communio pro gratia baptismatis.

d. Pro clericis: quinque Pater-noster in honorem quinque vnlnerum.

Op den veertienden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Matth. 6, 24—32.

1. Ja, zoo is het: niemand kan te gelijk twee heer en dienen. Wie immers zijn deze twee heeren? God en de Satan -— God en de wereld — God en het vleesch-Deze twee heeren verlangen en gebieden juist het tegenovergestelde, elkander uitsluitende dingen. Wat de een bemint, haat de ander; wat de een verbiedt, veioorlooft de ander; wat de een gebiedt, verbiedt de ander. Daar kan derhalve geen dubbeldienst bestaan. Men moet den eenen den dienst opzeggen om bij den ander in dienst te kunnen blijven. Wien hebben we tot hiertoe gediend? Wien zullen wij in de toekomst dienen?

-ocr page 98-

2. Wanneer ge bij iemand in dienst wilt (reden, bedingt ge loon, en ontvangt den godspenning. Zoo is het. ook gelegen bij den dienst van God. Hij verlangt trouwen dienst, maar geeft ook groot loon. En de godspenning is zijn eigen vleesch en bloed. En wat is het loon der wereld, al gaf ze zich zelve ook? (Jjiidprodesf, si universum mundum hier ar er, sed animae detrhncnlmn facerem ?

3. Wat is het leven op deze wereld? Het evangelie antwoordt: Foenmi agri, ejaod hodie est, et eras in clióa-wm mittitur. Evenwel is men aan dit leven zóó gehecht, dat men aan den dood niet wil denken. Welk eene dwaasheid! Is dan ons dagelijksch leven geen dagelijksch sterven? Denkt de gevangene dan niet gaarne aan het uur van zijne verlossing uit den kerker — de slaaf niet gaarne aan het einde van zijne slavernij — de schipper niet gaarne aan het binnenloopen eener veilige have?

4. Waarom dan zooveel zorgen voor dit tijdelijk leven — voor spijs en drank, voor kleeding en verzorging — en zoo weinig zorg voor het eenwig leven, voor de onsterfelijke ziel? Is Jezus dan voor ons lichaam en niet voor onze ziel gestorven? Zullen wij dan in de toekomst onze ziel hooger schatten dan ons lichaam — meer voor de ziel dan voor het lichaam zorgen ?

poenitentia salutaris :

a. Renovatio votorum baptismi.

n. Actus (idei, spei et charitatis.

c. Seplem Pater-noster et Ave.

ö. Eleemosyna vel vestire pauperem in satisfaclio-nem ob indecentem ornatum.

-ocr page 99-

Op den vijftienden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 7, 11 — 16.

1. Do Heiland ontmoet lieden een lijkstoet bij de poorten der stad. Waar is de stad, het dorp, het hnis, waaruit men van tijd tot tijd geen dooden grafwaarts draagt? Overal ziet men begrafenissen. Weldra misschien binnen kort zal men ook ons ten grave dragen. O, denken wij toch dikwijls aan dien laalsten gang op dit wereldrond, dat wij verlaten om er nooit op weder te keeren! Maar leven we toch vooral zóó, dat ons Jezus en Zijne leerlingen ontmoeten op dien weg, zooals heden het lijk van den jongeling te Naïm.

2. De doode, dien men ten grave droeg, was de eenige zoon zijner moeder, die eene weduwe was. Het moet wel een goede zoon geweest zijn, die zoo door zijne moeder werd beweend. Vele moeders weenen ook over hunne zonen en dochters, niet om bunnen vroegen dood, maar omdat hun schandelijk en afkeurenswaardig gedrag hun de tranen uit de oogen persen. Die tranen zullen eenmaal het sterven dier onveilaten verzwaren en het is zeer te vreezen, dat ze door hun losbandig leven nog vóór hun ouders sterven, na het leven der ouders verbitterd en verkort te hebben.

3. Toen Jezus de weenende moeder zag, werd Hij door medelijden bewogen. Daardoor toont Hij, dat God zich het lot van bedroefden en bedrukten, vooral van weduwen en weezen aantrekt. Op Zijn voorbeeld moeten wij dus ook medelijden hebben met arme ongelukkigen en bedroefden, vooral met arme weduwen en weezen en niet 't minst met de beklagenswaardige zondaars en zondaressen, en voor hunne bekeering bidden.

4. De opwekking van den jongeling moet ons geloof in Jezus Christus nader bevestigen. Wie kan uit eigen

-ocr page 100-

— 9G —

macht dooden tot het leven verwekken tenzij God! — Dit feit moet onze hoop op zijne hulp verlevendigen. Ook tot ons zal eenmaal gezegd worden: Ik zeg u: slaat op. — Die daad moet de liefde tot Jezus in onze harten meer en meer doen ontvlammen. Hij gaf der moeder haar zoon terug. Toen wij ons zeiven dooi'doodzonden naar de ziel hadden gedood, schonk Hij ons door berouw en boetvaardigheid dat leven terug. Hoe dikwijls is zulks niet geschied ? Eischt zulk een medelijden geen innige wederliefde ?

PoENITENTIA salutaris:

a. Comitatio funeris ad sepulchrum.

b. Visitatio ossuarii.

c. Preces pro peccatoribus.

i). Opus misericordiöe erga viduam pauperem.

Op den zestienden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Luc. 14, 1—11.

1. De liefde verbiedt van den naaste iets kwaads te denken of kwade vermoedens te koesteren, zooals de fariseën deden. Zij gaven acht op Hein, zegt de Evangelist. Wie? De fariseën. Op wien? Op Jezus. Geschiedt dat achtgeven uit plicht, dan is het eene deugd ; geschiedt het uit liefde dan is het eene liefdedienst; geschiedt het echter uit naijver, afgunst of welke ondeugd ook, dan is het zonde en grooter zonde naarmate het doel zondig is.

2. De fariseën bespiedden Jezus' handelingen, bevitten Zijne woorden, of ze daarin niets kunnen vinden om hem aan de kaak te stellen. Doch hoe meer ze Hem nagaan, des te helderder straalt Zijne onschuld hen tegen

-ocr page 101-

— 97 —

en des te meer ontvlamt hun haat en nijd tegen Zijn persoon. Met recht noemt de II. Basilius den nijd eene uitvinding des duivels, waardoor hij hen doodt, die hem toegang in hunne harten geven. Vandaar zegt men ook; de vergiftige nijd, wijl hij gift uitbraakt en gift inzuigt, anderen naar het leven tracht en zichzelven om het leven brengt. Verbannen wij derhalve de kleinste kiem des nijds uit onze harten.

3. Wanneer een ezel of os in de sloot valt, dan trekt men ze daaruit, hetzij het sabbath is of niet. Maar is onze evenmensch niet meer waard? Zou het dan verboden zijn op Zon- en feestdagen werken van liefde en barmhartigheid te beoefenen? Waar de liefde roept, daar zwijgt het gebod der Kerk. Gods eer en lof en des naasten heil gaat boven en voor alles. Het eene doen en het andere niet nalaten: beide zoo goed men kan vereenigen. En hoeveel kan men niet doen als men ernstig wil? Daar schuilt evenwel de fout.

4. Zich zeiven den minste van allen te achten schaadt nooit, maar zich zeiven slechts boven een enkelen natuurgenoot te plaatsen, dat schaadt altijd. Zou het niet kunnen gebeuren, dat God juist hem, op wien wij met minachting neerzagen, eene plaats boven ons in den hemel aanwijst op den dag der vergelding? Berokkent u zei ven geen vernedering door u (e verheffen.

poenitentia sai.utarjs :

a. Enarratio rei, qiuc cedit in honorem proximi tui.

b. Visitatio icgroti die dominica vel festiva.

c. Actus humilitatis.

d. Pro clericis; Psl. 33, Benedicam Dnum in omni tempore.

7

VERMANINGEN.

-ocr page 102-

— 98 —

Op den zeventienden Zondag na Pinksteren.

Evanoeur Matth. 22, 34—46.

1. Niet om de waarheid te leeren, maar om Jezus in Zijne woorden te verstrikken, richtten zij de vraag tot Hem; welk is het grootste (jebod in de wet ? Hoe vaak geschiedt het ook niet in onze dagen, dat men anders spreekt dan men denkt — vriendschap huichelt en vijandschap voedt — in het bijzijn looft en prijst en achter den rug lastert — komplimenten maakt en in het hart dengenen vloekt, dien men ze bewijst. Welk een duivelachtige valschheid!

2. Gij zult God dienen uit t/ehed uw hart. De Heer beveelt ons Hem te beminnen. Ware het dan niet meer dan genoeg, dat Hij ons toestond Hem te beminnen?

Wat kunnen wij dan nog boven en behalve den on-eindigen en goeden God liefhebben? Men bemint slechts hetgeen goed is of goed schijnt. God is de oorsprong van al, wat wezenlijk goed is, dus is Hij alleen (e beminnen. De hond bemint zijn meester, ofschoon hij dikwijls op slecht voedsel en slaag onthaald wordt, en zouden wij dan liefde weigeren aan Hem, die ons dagelijks spijzigt naar ziel en lichaam?

3. Gij zult uwen naasten beminnen als u zeiven. Het tweede gebod is gelijk aan het eerste; want men kan het een niet vervullen zonder het ander, den naaste zonder God niet liefhebben, wijl men hem om God en God in den naaste moet beminnen. Wie is in staat te scheiden, wat God verbonden heeft? Wie God oprecht bemint, moet ook zijn naasten liefhebben en wie deze oprecht bemint, bemint in den naaste, tevens God.

4. Wiens Zoon is Christus? Is Hij alleen de zoon van een mensch — van David, hoe kon deze Hem dan zijnen Heer noemen? is Hij alleen Gods Zoon?

-ocr page 103-

— 99 —

Hoe kon Hij zich zeiven Zoon des menschen noemen? Hij is dus beide, in één persoon vereenigd. Et verhum caro factum es/.

poenitentia saltjtauts:

a. Actus perfecta; charitatis in Deutn.

n. Opus charitatis in proximum.

c. Actus adorationis in Jesum Christum coram Sanc-tissirao.

d. Pro clericis hymnus: Te Deum.

Op den achttienden Zondag na Pinksteren Evangelie Matth. 9, 1 — 8.

1. Ziet, daar brachten zij een lamme tot Hem, $1 op een bed lag. Het is somtijds te betreuren, dat men hulp van anderen noodig heeft, maar troostrijk, wanneer de liefde ze ons verschaft. En hoevele dusdanige lammen bestaan er niet in den eigenlijken en oneigenlijken zin, zieken naar het lichaam, en zieken naar de ziel. Erbarm u over die ongelukkiger), vooral over de laatste, voor wie raenschelijke hulp alléén niets vermag, en zoek daarom hulp bij Jezus, die alleen kan helpen.

2. IFal denkt gij kwaad in uwe harten. Hoe dikwijls slaat dit verwijt op ons! Hoe dikwijls denken wij kwaad!

a.J Tegen God, wanneer we twijfelen aan Zijn woord of aan Zijne hulp — Zijne werken of wegen afkeuren en morren tegen Zijne beschikkingen.

b.) Tegen onze naaste, wanneer wij roekeloos oordee-len en kwade vermoedens zonder redenen tegen hen koesteren.

c.J legen om zeiven, wanneer wij hoovaardige, eergierige, onkuische gedachten koesteren enz. Zoodra wij

-ocr page 104-

— 100 —

zoo iefs in ons hart bemerken, laten we dan terstond ons zeiven toeroepen; wat denk ik kwaad in mijn hart. Abominatio enim sunt Domino cogitaüones inalae.

3. Wees getroost mijn zoon — mijne dochter — uwe zonden worden n vergeven. Welk een (roostrijk woord voor den zondaar — en zondaars zijn we allen. Zoo lang wij niet zeker weten, dat onze zonden vergeven zijn, hebben wij ook geen waren zielenvrede en leven en sterven in angst en vreeze. Wie nu verschaft ons dien vrede? Hij, die alleen de macht heeft zonde te vergeven — de Zoon Gods, die voor onze zonden heeft geboet, en deze vergeeft Hij door Zijne plaatsbeklee-ders, de priesters. Prijzen wij daarom met het volk des Evangelie's God, die den menschen een dusdanige macht heeft geschonken en wenden wij die macht aan tot ons heil!

4. Sta op, neem uw bed en (ja naar uw /mis. Ziedaar de drie trappen tot de bekeering der lammen, a.) Sta op. De zondaar ligt in de sluimering der zonde — in de slaap der zonde. Derhalve eerst wakker worden en opstaan. Surge qui dormis ex profundo lacu.

/).) Neem uw bed op. Het bed der zonde zijn de kwade gewoonten en de zondige gelegenheden. De eerste moet hij afleggen, de tweede vluchten en vermijden, anders zal hij weldra in zijne zonden en fouten terugvallen.

c.) En ga naar uw huis: waar is ons huis? Het is het vaderhuis — het godshuis — het huis der eeuwigheid — de hemel. En naar dat huis voeren slechts twee wegen, nl. die der volharding in de deugd en der boetvaardigheid.

poenitentia saluta1us:

a. Examen de peccatis cogitationum cum contritione.

-ocr page 105-

B. Preces pro omnibus, quos temere judicasti. c. Gratiarum actio pro institutione sacramenti poeni-tentitu.

i). Visilalio üegroli.

Op den negentienden Zondag na Pinksteren.

Evangelie Math. 22, 1 — 14.

1. De heiligmakende genade is het feestgewaad, zonder welke niemand bij het hemelsch feestmaal mag aanzitten. Bezitten wij dat schoone kleed nog, of hebben we het verloren? Zijn we nog in 't bezit, dan moeten wij zorg dragen het nooit te verliezen, en mochten we het verloren hebben, dan geen tijd verzuimd om het weder in ons bezit te krijgen. Goed beginnen is niet genoeg, we moeien ook goed eindigen. „Die volharden (en einde toe, zegt Jezus, zij zullen zalig worden.'1

2. Het gastmaal, dat de Koning van hemel en aarde voor de zijnen heeft aangericht, is hier de H. Communie, ginds in de eeuwigheid de zalige aanschouwing Gods — hier en daar de innigste vereeniging van den hemelschen Bruidegom met de bruid — der ziel met Christus. Het heerlijke gastmaal is bereid, de disch is gedekt en wij zijn genoodigd. Waarom naderen wij dan zoo zelden tot die tafel des Heeren? Wanneer we naderen, waar is dan ons geloof, onze hoop en onze liefde? Niets is heilzamer voor de ziel, dan met de noodige gesteldheid dikwijls de H. Communie te ontvangen.

3. Velen zijn geroepen, maar weinigen, uitverkoren. Dat is ook waar met betrekking tot de H. Communie. Velen — ja allen zijn genoodigd tot den disch des Heeren, maar weinigen laten zich daar vinden. Aan wien de schuld? Niet aan God — Hij heeft het zijne gedaan;

-ocr page 106-

derhalve ligt de schuld aan ons, Nolebant venire — zegt de H. Schrift van de genoodigden. Inderdaad, dat ram-zalige niet willen is alleen de schuld, dat we zoo zelden aan 'sHeeren disch verschijnen. We willen niet, omdat tijdelijke zorgen, zinnelijke genoegens, wereldsche bezigheden ons den tijd en de lust daartoe benemen. Welk eene beleediging voor den goddelijken Heiland, dat wij het linzemnoes der zinnelijkheid, den appel van tijdelijk gewin, den draf der zwijnen de voorkeur geven boven xijn kostbaar vleesch en bloed.

4. Om waardig bij den feestdisch te verschijnen, moeien we een feestkleed medebrengen en dit mag niet verscheurd en moet ook rein zijn. Het is niet verscheurd, wanneer we aanzitten met een geweten zuiver van doodzonde; want elke zware zonde verscheurt het feestgewaad der genade. Het is rein, wanneer onze ziel niet alleen zuiver is van doodzonde, maar bovendien versierd met deugden. Alvorens dan neder te zitten, moeten we onze ziel opsieren met gevoelens van geloof, hoop, liefde, ootmoed en overgeving aan Gods heiligen wil. Hoe schooner uw kleed, des te gevalliger zult gij uwen goddelijken Bruidegom zijn, des te meer vruchten mede huiswaarts nemen.

poenitentia salutar1s :

a. Actus fidei, spei et charitatis.

is. Renovatio votorum baptismi.

c. Frequens communio.

i). Vestire pauperem.

e. Pro clericis: Ps. De profundis vel Litanüc de Sanctissimo.

-ocr page 107-

— 103 —

Op den twintigsten Zondag na Pinksteren.

Evangelie Joës 4, 46—53.

1. Een ziek kind is een groot kruis des huizes en geen huisgezin, zelfs het deftigste, blijft hiervan verschoond, zooals we dat door het huidige Evangelie be: vestigd zien. God liet deze ziekte over het kind komen, niet om den dood des kinds, maar om het zieleleven der familie te bewerken. En zoo moet elke ziekte opgenomen worden. Zij moet volgens Gods wijze inzichten ons ten beste dienen om — zoo wij rechtvaardig zijn — onze verdiensten te vermeerderen of — zoo wij in zonden verkeeren — de hel te ontgaan door boetvaardigheid te doen. Aldus beschouwd, zullen alle wederwaardigheden en plagen des lichaams ons ten heil verstrekken.

2. Wat doet de vader, nadat arts en medicijnen vruchteloos beproefd haddon het leven des kinds te redden? Hij neemt zijn toevlucht tot den waren, eeni-gen Arts, die helpen kan en wil, waar menschelijke hulp te kort schiet — Jezus Christus. Zoo moeten wij, en bijzonderlijk, wanneer we ziek zijn, doen. Het is niet alleen goed, maar ook plicht, dat wij de natuurlijke middelen aanwenden, maar deze zullen slechts in zooverre werken als de goddelijke Geneesheer er de geneeskracht aan verbindt. En wat hier van de lichamelijke ziekten gezegd wordt, geldt ook van de ziekten der ziel. Dierbare ouders, wanneer ge dan merkt, dat uw kind ziek is naar de ziel, of zich op gevaarlijke wegen bevindt, waar het gevaar loopt naar de ziel te sterven, neemt dan uwe toevlucht tot Jezus en roept Hem toe: Heer kom, voordat mijn zoon fnijne dochterj sterft.

3. Wanneer (/ij (/een teekens en wouderen ziet, zult gij niet (/eloooen. Dit verwijt treft niet alleen den vader van

-ocr page 108-

— 104 —

het zieke kind, maar ook velen van ons. Dagelijks zien wij de werken van Gods almacht en liefde in de natuur, maar zij maken niet den minsten indruk op ons; wij verlangen bovennatuurlijke wonderen. Ook deze zijn geschied, doch we zouden gaarne zelf zien en hooren, en dan wellicht nog niet gelooven. Weet ge dan niet, wat Jezus tot Thomas sprak: gij yclooft, omdat ye ziet; maar zalijj zij, die niet zien en toch /jelooven. Joës 20, 29. Rangschikt u zeiven onder die zaligen en verlangt geen wonderen, waar ze niet noodig zijn.

4. En hj (/(doofde en geheel zijn huisgezin. Welk eene verandering in dit huisgezin! Kortelings nog ach en wee, jammer en ellende — nu opgeruimdheid en vreugde. Zoo waar is het woord: het geloof maakt zalig. Dat verschijnsel kunnen we dagelijks in elk Christelijk huisgezin waarnemen. In het huisgezin, waar oprecht geloof wordt aangetroffen, daar ook bestaat een waar en duurzaam geluk, of wel troost en overgeving aan Gods heiligen wil in het ongeluk. En daar, waar men niet gelooft, is zelfs bij overvloed en welstand geen geluk en vrede te vinden. Geloof dan bij alle omstandigheden in de almacht en liefde Gods en ge zult er wel bij varen.

poenitentia saluïaris :

a. Visitatio aegroti,

b. Preces parentum pro prole praecipue itnproba.

c. Symbolum Apostolicum.

u. Corporale vel spirituale opus bonum erga famulantes.

Op den een-en-twintigsten Zondag na Pinksteren. evangelie maïth. 24, 15—35.

1. De heer des Evangelie's wordt vertoornd opzijn knecht. Die toorn was rechtvaardig, omdat ze door de

-ocr page 109-

— 105 —

boosheid des dienaars werd opgewekt — vandaar een heilige toorn uit heiligen ijver voor de gerechtigheid. Worden wij daarentegen vertoornd, dan zijn gewoonlijk hartstocht, luimen, trotschheid, hebzucht of ongeduld de oorzaak daarvan, en vandaar zondig en onbillijk. Tegen dit soort van toorn waarschuwt ons de Apostel Paulus in zijn brief aan de Epli. 4, 31, waar hij zegt uulle bitterheid, alle toorn, alle wrevel, alle laster moet verre van u zijn. Voelen we dus toorn in ons opkomen, vragen we ons dan af waarom en herinneren we ons steeds het woord der Schrift: toornt, maar zondigt niet.

2. Hoe liefdeloos en onbarmhartig handelt de knecht des Evangelie's tegen zijn medeknecht. Hein werd de geheele groole schuld kwijtgescholden en hij wil zijn medeknecht geen cent kwijtschelden. Geschiedt hem dan onrecht, nu zijn meester hem behandelt, zooals hij zijn lotgenoot behandelt heeft? Een oordeel zonder larndiar-tigheid staat hem te wachten, die (jeene barmhartigheid bewezen heeft. Jac. 2, 13. Die geene bannharligheid bezit is geen christen, zegt de H. Aug. Wie voor anderen zijn hart sluit, vindt .lezus' hart ook gesloten.

B. Zoo zal de lemehehie Vader ook met a doen, wanneer niet ieder zijn broeder van harte vergeeft. Denk hier vooral aan, wanneer vijandige of wraakgierige gedachten u bekruipen. Met de maat waarmede ge uitmeet, zal u ingemeten worden. Dat vragen wij immers ook dagelijks door te bidden: vergeef ons, (jelijk wij vergeven onze sehul-denaren. Doen wij dus anderen, wat we voor ons zeiven wenschen.

4. Het hemelrijk is een koning gelijk, die met zijn knecht rekening houdt, zegt Jezus. Die koning is God — die knechten zijn wij — die rekening is het oordeel na den dood. Welk een ontzaggelijke schuldenlast van zondige gedachten, woorden en werken, van begeerten en ver-

-ocr page 110-

— 106 —

zuirn — van overtredingen tegen zich zeiven, zijn naaste en tegen God! Nog is het tijd om vergeving van schuld en straf af te smeeken, vooral door de aflaten. Wanneer we de voorschriften der aflaten trouw vervullen, dan bidden we als het ware: Heb yeduld met mij — lieve Vader — ik zal U alles betalen — niet uit mijn eigen vermogen, maar uit den schat der Kerk — met de verdiensten van Jesus Christus en alle heiligen Gods.

poenitentia saluïa1us :

a. Aliquot Pater-noster pro ofïensoribus nostris.

b. Remissio debit! debitor! pauperi.

c. Examen consciëntie de vita pneterila per aliquod tempus.

Op den twee-en-twintigsten Zondag na Pinksteren.

Evangelie Matth. 22, 15—21.

1. De H. Didacus zegt: „de zonde heeft dit eigen, dat zij zich zelve verraadt; al zwijgt ook alles, al spreekt ook niemand daarover.quot; Dif zien wê aan de farisëen; zij meenen het sluw aan te leggen en maken zich zeiven te schande. Zij spannen Jesus een strik en loopen zeiven in de val; zij willen Hem in zijn woorden vangen en ze vangen zich zeiven. Wachten we ons toch voor valschheid in woorden en werken en daardoor voor openbare schande.

2. Geef den keizer, 10at des keizers en God, wat Godes is. Een ieder het zijne — den menschen het hunne en God het zijne. Het is dus niet recht zijne beroepsplichten te verwaarloozen onder het voorwendsel de godsdienstoefeningen te moeten bijwonen, vooral gedurende de

-ocr page 111-

— 107 —

week. Het gebed te verzuimen, omdat men moet arbeiden, is lakenswaardig. Den keizer, koning of staat te bedriegen (door ontduiking van belasting enz.) acht men geene zonde, en men bedenkt niet, dat men zich zeiven bedriegt. De ware Christen is altijd ook een goed onderdaan; hij eert en acht de wereldsche overheden en hunne wettige voorschriften als Gods plaats-bekleeders, want daar beslaat (/een macht tenzij van God. Rom. 13, J.

3. Wier* beeld is dit? — vraagt de Heiland. Richten wij die vraag ook dikwijls aan ons zeiven: wiens beeld ben ik? Toen God den mensch schiep, maakte Hij hem naar Zijn beeld — naar Gods beeld schiep Hij hem, zegt de H. Schrift. Gen. J, 27. Mijne ziel is het evenbeeld van God, mijne rede is dus het beeld der hoogste Rede

— mijn wil het beeld van den Goddelijken wil. Is het dan niet dwaas en zondig, dat schoone evenbeeld Gods door de zonde te verlagen tot slaaf des duivels? Laten wij dan dagelijks onze ziel door wijsheid en deugd meer en meer gelijkvormig maken aan het schoone en on-overtreffelijke beeld Gods.

4. ,/0 schande,quot; roept de H. Bernardus, //altijd zorgt ge voor een lichaam en voor de beeltenis Gods — voor (uwe ziel) draagt ge niet de minste zorg.quot; //Waarom werpt ge u op het stof, gij die voor den hemel geschapen zijt?quot; aldus vraagt de H. Xaverius. De beeld-stormers werden veroordeeld voor de deur der kerk, maar wie is in geestelijken zin de grootste beeldstormer ? De zondaar, die het evenbeeld Gods -— de ziel, voor wie Jezus stierf om liare mismaaktheid weg te nemen en liaar in haren oorspronkelijken toestand te herstellen

— opnieuw door zijne zonde bevlekt en misvormt. Hoe schoon is derhalve eene zuivere ziel, hoe hatelijk en misvormd daarentegen eene doodelijk gewonde ziel.

-ocr page 112-

— 108 —

poenitentia salutauis :

a. Examen consciendse de peccatis contra veracita-tem cutn dolore et proposito in futurum.

b. Examen de peccatis cordis, oris, operis vel omis-sionis contra superiores ecclesiasticos et civiles cum contritione.

c. Cultus imaginis Jesu Chrisli.

Op den drie-en-twintigsten Zondag na Pinksteren.

Evangelie Matth. 9, 18 — 26.

1. Op den openbaren weg, ten aanzien van eene groote menigte volks knielt een vorst aan Jezus voeten en smeekt Hein zijne gestorvene dochter weder levend te maken. Kom, ley uwe hand op haar en zij zal leven. Welk een sclioon voorbeeld van vaderlijke teederheid voor ouders — van levendig geloof voor on- en zwak-geloovigen — van verschuldigen eerbied en vertrouwen op Jezus den Wonderdoener. Waar vindt men in onze dagen zulke ouders, zulke rechtgeloovigen? En hoe oneerbiedig gedraagt inen zich tegenover Jezus, wanneer Hij naar een zieke of in een processie wordt rondgedragen — hoe berispelijk in zijne heilige tegenwoordigheid in de kerk!

2. De vorst heeft oog en hart op Jezus gericht. Van alles, wat om hem voorvalt, ziet en hoort hij niets. Waar is ons oog en hart in de tegenwoordigheid van Jezus, verborgen in Zijn heilig liefdegeheim? Bedenken wij toch, wie daar onzichtbaar troont en woont, voor wien wij daar onze knieën buigen. Mjn lum is een huis des ye-heds, zegt Jezus.

3. Welk een vreugde voor het vaderhart, toen Jezus hem zijn dochtertje levend teruggaf. Schenken wij die

-ocr page 113-

— 109 —

vreugde ook aan God, onzen hemelschen Vader? ,/De opwekking der docliter is de bekeering eener zondige ziel,quot; zegt de H. Bonaventura. Uwe dochter is uwe ziel, haar dood de doodzonde, terwijl Christus haar weder levend maakt door de oplegging der handen des biechtvaders. Knielen wij dan ootmoedig neer voor zijne voeten en zeggen we met vertrouwen; Heer, mijne dochter, mijne ziel is zooeven gestorven — is dood, leg Uwe genadehand op haar door de absolutie en ze zal opnieuw beginnen te leven.

4. De Heiland laat zich niet lang door den vader om hulp smeeken. Een groote troost voor de ouders van lichtzinnige kinderen. Ook zij moeten Jezus om hulp smeeken en terstond zal Hij ze bieden en hen uit den doodslaap opwekken. Waarom wachtte Jezus langer om zijn vriend Lazarus tot het leven op te wekken? Deze was reeds vier dagen dood en het meisje was juist overleden. Gewoontezondaars worden moeilijker bekeerd dan zij, die voor het eerst vielen.

poenitentia salutauis :

a. Adoraüo coram S. S. Sacramento.

js. Actus (idei, spei et charitatis ante et post S. (Jom-munionem.

c. Visitatio coemiterii.

D. Brevis consideratie resurrectionis gloriosa;.

e. Pro clericis; Lauda Sion vel Pangue lingua.

Op den vier-en-twintigsten Zondag na Pinksteren. Evangelie Math. 24, 15—35.

1. Hoe verschrikkelijk is de inhoud van het huidige Evangelie. De grootste heiligen sidderden en beelden

-ocr page 114-

bij de gedachte aan den jongsten dag. ,/Wee mij,quot; verzuchtte de H. Martelaar Cyprianus, ,/bij mijne komst voor liet gerecht.quot; //Waarom weent gij?quot; vroeg menden H. Chysostomus. „Ik denk aan den oordeelsdag,quot; antwoordde de heilige. En durven wij arme zondaars dien dag dan zonder vreeze en siddering tegemoet zien? Het is verschrikkelijk ie vallen in de hemden van den levenden God. Hebr. 10, 31. Niet voor den rechtvaardige, maar voor den zondaar zal die dag zoo verschrikkelijk wezen.

2. De H. Aug. maakt op het Evangelie van dezen dag de volgende schoone bemerking. //De jongste dag,quot; zegt hij, //zal eenieder in denzelfden toestand aantreffen, als hij was op het oogenblik van zijn dood. Want zooals de mensch sterft, zoo ook zal hij geoordeeld worden.quot; Doen wij dan ons uiterste best om braaf te leven en (e sterven, dan ook hebben wij een genadig oordeel te wachten.

3. Alsdan —• op dien dag — zullen alle rjeslachten der aarde weenen. Maar dan is het te laat, eeuwig te laat. Nu, nu het nog tijd is, moeten we onze zonden beweenen, opdat we dan niet behoeven te schreien en te weeklagen.

4. De gruwel der verwoesting, door Jezus hier voorzegd, slaat niet alleen op de ontwijding van Jerusalems' tempel, maar op de ontwijding der geestelijke tempels des H. Geestes en dat zijn wij. De tempel Gods is heilig en dat zijt Gij, zegt de H. Paulus 1 Cor. 3, 17. Mocht het dus zijn, dat wij dien tempel Gods hebben ontheiligd en onteerd door de zonde, dat we daarin eene gruwelijke verwoesting hebben aangericht, vluchten we dan op de bergen, d. i. heffen we dan hart en hand tot God — Hij alleen kan en zal ons helpen.

5. Ernstig en met nadruk vermaant Jezus zijne leer-

-ocr page 115-

in

lingen tegen valsche profeten, van wie ze heil noch redding, maar ongeluk en ellende te verwachten hebben. Zulke profeten bestaan er helaas! niet weinige in onze dagen. Zij spiegelen den onnadenkenden geluk, voorspoed en welvaart voor en leggen het er op aan om hun geloof en onschuld te rooven. Onthoud die verleiders uw vertrouwen. Het zijn wolven in schapenvachten. Jezus alleen meent het oprecht met ons — Hij alleen bezit de woorden des levens — Hij alleen is de weg, de waarheid en het leven; slechts door Hem bereiken wij den Vader en het doel onzer schepping en verlossing — den hemel.

G. Het teeken van den Zoon des menschen zal alsdan aan den heinel verschijnen d. i. het Kruis. Laten wij al ons doen en laten met dat teeken stempelen, opdat het voor ons op dat alles beslissend oogenblik een teeken des heils en niet der verwerping zij. Ja, in dat teeken moeten we strijden, in en door het kruis zullen we de overwinning behalen.

poenitentia salutaris:

a. Meditatio de novissimis per aliquod tempus. B' Examen conscientiai de anno praeterlapso. c. Preces coram imagine S. Crucis ad impetrandam gratiam in die judicii.

u. Pro clericis: Ps. Miserere.

m

-ocr page 116-

A. /t 3«. se. i'e. /t ^'e. s't st. 3 e. i't ï'e.»e /a. Ve. 3*t 51 $s. it s't /e. s't i't -s\ 51 -? t at ss. A. Vc. ae. 5 e. ?*«. 3*«. J t s e. 3*c. it 3c. i't /e.

y if y ?• «■ »jf Y v ^ v v *f v V ®/ ^ y v y v v v v v v v v v v v Vquot; v ®/ y v v VV *f

^oe^pi'iikeq ci\ Vei4n^ii)ii\^ei|

01'

BENIGE FEESTDAGEN.

Op den feestdag van Jezus' naam.

Evangelie Luc. 2, 22.

1. We moeten den Heer Jezus op Zijn naarasdag een drievoudige gift aanbieden — o/is ydoof, opdat Hij het verlevendige — onze hoop, opdat Hij ze bevestige — onze liefde, opdat Hij ze verwarrae. Zoodoende zal zijn naam ons heil aanbrengen — dan wordt Jezus ons een Jezus, d. i. een Heiland, onze Verlosser uit allen nood naar ziel en lichaam.

2. Allen wat gij doel, doe dal in den vaam van den lieer Jezus Chrislm, aldus de Apostel aan de Coll. 3,17. Alles moeten wij doen, opdat de naam van Jezus geëerd worde en ook op zulk eene wijze doen, dat hij daardoor geëerd worde. Het eerste slaat op de goede meening bij al onze handelingen — het tweede geeft den aard en de wijze aan, waarop wij dat alles moeten verrichten. In den naam van Jezus gaan en slaan, rusten en arbeiden, slapen en waken, eten en drinken, dan zal dat alles zeker Gode aangenaam en ons verdienstelijk zijn.

3. Gij zult den naam van den Heer ntoen God niet ijdel gebruiken, zoo luidt het tweede gebod. Maar hoe dikwijls

-ocr page 117-

— 113 —

gebruiken wij Jezus naam niet ijdel, die toch niet den Vader God is. Bij elke gelegenheid — wanneer we iets treurigs of droevigs hooren, over iets schrikken of ons over iets verwonderen, wanneer we schertsen en lachen, vloeken of schelden, altijd moet het de zoete naam Jezus ontgelden. Vandaag nog moeten wij die slechte gewoonte afleggen, en voortaan met den grootsten eerbied den naam noemen, voor wien zich moeten buigen de knieën dergenen, die in den hemel, op aarde en onder de aarde zijn.

4. Er is ons mensclen (/een andere naam gegeven, waardoor to ij zalig kunnen worden, dan de naam Jezus — en ieder, die dezen naam aanroept ■— met vast vertrouwen en levendig geloof — zal zalig xoorden. Hand. 4, 12. Rom. lü, 13. Dat die naam dan altijd in ons hart, op onze tong, in al onze handelingen zij; dan ook zullen al onze wenschen cn begeerten, ons doen en laten op Jezus gericht zijn.

PoENITENTIA salutaris :

a. Litania1 de S. S. Nomine Jesu.

n. Quinque Pater-noster in honorem quinque Vul-nerum Dni Jesu Christi.

0. Eleemosjna in honorem nominis Jesu.

d. Quoties nomen Jesu in vanum pronunties, loqua-ris: O Jesu, Tibi vivo! O Jesu, Tibi inorior! O Jesu, Tuus sum vivus et moriens! Amen.

Op Rozenkrans Zondag.

Evangelie Luc. 11,27 — 28.

1. Dikwijls bidden wij den Rozenkrans, maar zelden met aandacht en de vereischte godsvrucht. Met zulke

VERMANINGEN. 8

-ocr page 118-

— 114 —

rozen vol doornen en zonder geur, d. i. door zulk een gebed vol verstrooiing vlecht men een krans voor de Onbevlekte Moeder zonder de minste schoonheid. Wanneer dit gebed ons werkelijk nut zal brengen, dan moet men het met aandacht en oplettendheid bidden. Bij elk tientje moet onze aandacht toenemen, anders is het beter één Weesgegroet goed dan meerdere geheel verstrooid te bidden.

2. De Rozenkrans is het beste gebed voor de vereerders van Maria, omdat het bestaat uit de schoonste gebeden, nl. het gebed des Heeren, de groetenis des Engels en de Apostolische geloofsbelijdenis. In het huisgezin, waar dit gebed niet gebeden wordt, ontbreekt gewoonlijk ook godsdienstzin, de lauwheid zal daar weldra vasten voet krijgen en de deur openen voor alle sporten van zonden. Heil het huisgezin, heil den ouden en zieken mensch, heil een ieder, die dagelijks een ro-zènkrans vlecht voor de H. Maagd. Als dank zal de goddelijke Moeder ook voor hen een krans vlechten in den hemel van onverwelkbare rozen.

3. Als leden der Broederschap van den Levenden Rozenkrans moeten we ons bizonder beijveren, Maria door het rozenkransgebed te vereeren, en vooral het tientje niet vergeten, waardoor de rozenkrans van vijftien tientjes dagelijks volledig wordt. Hoeveel goeds heeft dit gebed al niet gesticht en het nut zou nog grooter zijn, zoo we ons toelegden om het met de noodige aandacht en godsvrucht te bidden. Het nut ligt niet opgesloten in veel rozenkransen te bidden, maar in het goed en aandachtig bidden.

Poenitentia salutaeis :

a. De vota recitatio rosarii vel partis ejusdem.

b. Quindecim Ave in honorem quindecim mysteriorum.

-ocr page 119-

c. Oblatio quoüdiani rosarii, vel partis hujus in sa-tisfactionem peccalorum.

Op het feest van Maria's Onbevlekte Ontvangenis.

Evangelie Matth. i, i —16.

1. Wanneer er sprake is van zonde, dan willen wij dat Maria buiten bespreking blijve, zegt de H. Aug. Maar Maria wil ook niets van zondigen weten, wanneer er van ons sprake is. Willen wij dus goede pleegkinderen van die groote Moeder zijn, dan moeten we ons wachten onze ziel te bevlekken met zonde, waarvan zij onbevlekt was en is gebleven. Zalig zij, die onbevlekt wandelen, zegt David. (Ps. 118, 1.) Elke vlek blijft zichtbaar, hoe nauwkeurig ook verwijderd.

2. Het is een dogma of geloofswaarheid, dat Maria onbevlekt van de erfzonde is ontvangen. Waaraan dankt zij dat groote voorrecht? Aan Hem, dien zij zelve zonder zonde ontvangen en gebaard heeft. Wij echter in zonde ontvangen en geboren, zijn door het H. Doopsel daarvan bevrijd en dat groote voorrecht zijn wij Hem verschuldigd, die ons deze genade verdiende door zijn leven, lijden en sterven. Hoe dankbaar toonde zich Maria voor de haar geschonken genade en hoe ondankbaar zijn wij dikwijls voor de reiniging der erfzonde door het Doopsel! Derhalve voortaan Maria volgen en dankbaar zijn.

3. De onbevlekte Moeder leefde zóó behoedzaam, als ware zij niet onbevlekt en vreesde elk oogenblik bevlekt te worden. En wij, bevlekte kinderen eener bevlekte moeder, leven zóó zon/eloon, alsof wij zonder zonde geboren waren en nooit door haar bevlekt kunnen worden. Dat we daarom uit het geheim der Onbevlekte Ontvangenis leeren, voortaan voorzichtiger te zijn. Had

-ocr page 120-

Maria gedaan zooals velen onzer, haar voorrecht zou haar evenmin beschut hebben tegen de zonde. Daarom een anderen weg ingeslagen.

4. Het bewijs voor Maria's Onbevlekte Ontvangenis ligt opgesloten in de woorden: potuit, decuit, voluit.

Potuil: zij is mogelijk; want bij God is alles mogelijk, door zijn almacht daartoe in staat gesteld. Decuit: het betaamde, dat Maria onbevlekt ontvangen werd, omdat ze een vlekkeloos kind moest baren. Erqo voluit: derhalve heeft God, die machtig is, groote dingen aan Maria gedaan; fecit mild magna, qui potens est. Met Gods genade is het ons ook moydjk onbevlekt te leven, bs.Uiavtt het ook, dat wij zóó leven en we zullen godvruchtig leven, indien we met Gods genade slechts willen.

poenitentia sai.utaris:

' a. Gratiarum actio pro gratia baptisrai.

; B. Litanüe Laurelana;.

c. Aliquot Pater-noster et Ave in honorem B. M. V. pro impetranda virtute castitatis.

Op het feest van Maria Lichtmis.

Evangelie Luc. 2, 22—32.

1. Jesus verschijnt heden in gezelschap zijner Moeder voor het eerst in den tempel, om haar ojfer op te dragen. Een gewichtige les en een schoon voorbeeld voor ons. Wij ook, wij moeten ons met ons offer tempel-waarts begeven en daar ons hart, alle onze gedachten, woorden en werken aan God opdragen en daaraan het Offer van dank voor ontvangene weldaden en rouw over onze zonden toevoegen.

Welk een wonder van ootmoed! De Allerreinste

-ocr page 121-

— 117 —

onderwerpt zich aan de wet der reiniging, de Onbevlekte Maagd aan de wet voor zondige moeders. Zij acht het niet, dat de wereld haar houdt voor hetgeen ze niet is, en haar niet erkent voor hetgeen ze wel is. O, laten we toch haar voorbeeld volgen! Laat de wereld van ons denken en zeggen, wat ze wil, als het geweten ons maar eene goede getuigenis geeft. Der wereld het naar den zin maken, dat gaat niet, en daaraan is ook niets gelegen, wanneer God maar over ons tevreden is. Zijn wet moet de richtsnoer voor ons doen en laten zijn.

3. Maria's Zuiveringsteest roept ons op om ook aan onze zuivering te denken; want niets, wat onzuiver en bevlekt is, gaat den hemel binnen. En hebben we ons geweten gereinigd, dan ook gezorgd het onbevlekt te bewaren. Doch dat is niet genoeg, we moeten bovendien ook het voorgeschreven offer der voldoening brengen. Zijn we niet in staat een rijk olfer op te dragen, dan het offer der armen — een paar tortelduiven ■— d. i. zachtmoedigheid en ootmoed, welke deugden wij van Maria moeten leeren en overnemen.

4. De Moeder Gods leert ons heden, hoe wij de goddelijke wetten moeten naleven en de oude Simeon toont ons wat, wij bij trouwe plichtsbetrachting voor loon tè wachten hebben. 01 is het geen groot loon in ons stervensuur Jezus, niet slechts in onze armen, maar zelfs in ons hart op te nemen ? en zoo in zijn gezelschap de poorten der eeuwigheid binnen te gaan mef de woorden op de lippen ; Heer, laat nu uw dienaar in vrede sterven.

poen itkntia salutaius :

a. Renovatie votoruin baptismi.

«. Auditio Missié et oblatio sui Deo.

c. (^uinque Pater-noster et Ave in honorem quinque vulnerum D. N.

-ocr page 122-

— 118 —

D. Preces in honorem St. Siraeonis pro felice morte. e. Preces proclencis: Preces commendationis animfc.

Op het feest van den H. Jozef.

Evangelie Matth. i, 18—31.

1. De H. Jozef is de heilige Bruidegom der Onbevlekte H. Maagd, derhalve een voorbeeld voor gehuwden en ongehuwden. O, wanneer de ongehuwden zoo gezind waren als de H. Jozef, hoe weinigen zouden zich aan eene vrouw verbinden. En wanneer de gehuwden zoo deugdzaam leefden als de H. Jozef, hoe weinigen zouden dan wenschen niet gehuwd te zijn. Inderdaad, vele gehuwden en ongehuwden zijn niet tevreden; de laatste wenschen gehuwd, de eerste niet gehuwd, niet getrouwd te zijn. Waar schuilt hier de kwaal ? Beide missen de deugd en godsvrucht van den H. Jozef. Zij zoeken wat des vleesches is, vandaar ook de prikkel des vleesches.

0 2. De H. Jozef is de voedstervader van Jezus en als dusdanig een voorbeeld voor alle ouders. En met recht. Want wanneer alle vaders en moeders voor hunne eigene kinderen zooveel liefde en zorg hadden als de H. Jozef voor zijn goddelijk pleegkind, dan zou men zeer weinig slechte kinderen aantreffen. Vele ouders meenen al genoeg te doen, wanneer ze hunne kinderen voeden en laten zich aan hunne opvoeding zeer weinig gelegen liggen. Maar heeft het kind dan niet meer behoefte aan zedelijk en godsdienstig voedsel dan aan stoffelijk? Is de ziel niet meer waard dan het lichaam. De mensch leeft toch niet alleen van brood? En wat baat alle voedsel, ja zelfs overvloed, wanneer de ziel dood is en eeuwig verloren gaat?

-ocr page 123-

— 119 —

3. De H. Jozef was rechtvaardig. In dit eene woord is alles vervat, wat men tot zijn lof kan zeggen. Immers rechtvaardig zijn, heet in alles en altijd doen wat recht en goed is, alle plichten vervullen jegens zich zeiven, jegens zijn naaste en jegens God. In zijn gedrag heeft hij ons een voorbeeld nagelaten tegenover zijne onbevlekte Bruid. Hij bemerkt, dat zijne Bruid zwanger is en hij weet niet van wien — hij durft zich niet te verstouten haar te ondervragen — hij wil haar in geen opspraak brengen en om dit le vermijden, is zijn voornemen haar heimelijk te verlaten. Dus doende zal hare eer gered en zijn geweten voldaan worden. — Hoe geheel anders handelen wij bij eene verdenking tegen onzen naaste! Dit bewijst, dat wij niet zoo rechtvaardig zijn als de H. Jozef, laten wij het dan trachten te worden.

4. De H. Jozef is vooral een patroon der stervenden. De overlevering leert, dat Jozef in de armen van Jezus en Maria gestorven is en vandaar dat ieder onzer de voorbede van den H. Jozef inroept, om daardoor ook eenmaal een zalig sterfuur te hebben. Maar als Jezus, Maria en Jozef bij onze stervenssponde tegenwoordig zullen zijn, dan is het vooral noodig ons dikwijls hunnen voorbeeldigen dood te herinneren. Deze herinnering zal het kwaad in ons dooden en onze deugd nieuwen glans en vooruitgang schenken en zoo een gelukkig stervensuur bewerken. En daar we dagelijks kunnen sterven, moeten we ook geen dag laten voorbijgaan zijn machtige voorspraak om een zaligen dood af te smeeken. Willen we echter zijne bescherming en hulp, dan moeten we ook zijn voorbeeld willen.

Poenitentia salutaris ;

a. Eleemosyna puero in honorem S. niitritii Josephi.

b. Litanise de S. Josepho.

-ocr page 124-

— 120 —

c. Oratio ad S. Josephum pro felici morle.

d. Hymnus de S. Josepho, aut pieces corninendati-onis anima1.

Op het feest van Maria's Boodschap.

K VANG KLIK LUC, I, 26 — 38.

1. Verheugen en verblijden wij ons; want lieden is het Woord vleescli geworden: Zoo Hef heeft God den memel yehad, dat Hij Zijn eeniyyehoreu Zoon niet spaarde, maar Hem overleverde lot den dood om ons te verlossen en zalig te maken. O schoone dag des heils! Doch als we weigeren de middelen des heils aan te wenden, wat zal de verlossing ons dan baten ? En welke middelen worden hier bedoeld ? Het gepredikte woord Gods en Jesus heilig vleesch en bloed. Het eerste moeten we hooren en ons gedrag daarnaar inrichten, en Jezus vleesch moeten we nuttigen als spijs onzer zielen, hetwelk voedt ten eeuwigen leven.

2. De engel Gabriel werd gezonden naar Maria en boodschapte haar de menschwording van het goddelijk Woord. Welk een verheven boodschap, door den engel heden aan de Kerk en ook aan ons overgebracht. Zie, gij zult ontvangen. Inderdaad, wij zullen ook denzelfden Zoon des Allerhoogsten in het heilig altaarsacrament ontvangen, dien Maria ontvangen heeft, en ofschoon onder broodsgedaante, toch waarachtig met godheid en menschheid, met vleesch en bloed, met ziel en lichaam. Hoe zijn onze harten bij de opname van Jezus gesteld? Gelijken wij op het reine en onbevlekt hart van Maria? Welk een onderscheid! Zullen we niet trachten haar meer en meer gelijkvormig te worden om zoo Jezus eene waardige rustplaats te kunnen aanbieden ?

3. Heden is Maria Moeder Gods en tevens onze

-ocr page 125-

— 121 —

moeder geworden. Wat zijn we gelukkig eene dusdanige moeder te hebben gekregen. Door het moederschap van Maria is geheel het menschelijk geslacht verheven. Wij zijn bloedverwanten geworden van den Zoon Gods en derhalve bestaat er tusschen ons en de H. Drievuldigheid een band van geestelijke verwantschap. Het vleesch van Maria werd het vleesch van den Zoon Gods en het vleesch van Maria is ons vleesch. Gebeente uit ons gebeente, vleesch van ons vleesch. Welk eene waardigheid! Welk een troost! Welke redenen van hoop! Welk eene bron van liefde!

4. Ave gr alia plena. Wees gegroet, Dochter van God den Vader! Wees gegroet, Moeder van God den Zoon ! Wees gegroet, Bruid van God den H. Geest! Wees gegroet, Maria vol van genade! Dat zijn loftuitingen, die wij heden Maria moeten aanbieden.

Ecce ancilla Domini! Bij al hare grootheid blijft ze dienstmaagd des Heeren. Ziedaar een voorbeeld van diepe nederigheid! Hoe hooger des te ondergeschikte!-! Hoe nederiger des te gehoorzamer! Maria hierin na te volgen, is het schoonste offer, dat we haar kunnen brengen.

poenitentia salutaris :

a. Ad ,/Angelus Dominiquot; attenta recitatio salutationis.

b. Litania; lauretame.

c. Preces ad B. M. V. pro impetranda virtute hu-militatis.

i). Pro clericis: Ps. Magnificat.

Op het feest der H.H. Apostelen Petrus en Paulus. Evangelie Matth. 16, 13—19.

1. Driemaal heeft de H. Petrus den Heer verloochend, maar ook driemaal heeft hij Jezus blijken zijner

-ocr page 126-

buitengewone liefde gegeven. Zoo ook moeten en zullen wij onze bedreven fouten en misstappen weder goed maken. Wanneer en zoo dikwijls wij vallen, moeten we telkens weder opstaan. Hoe zwaarder en hoe talrijker onze zonden zijn, des te strenger en talrijker moeten onze werken van boete zijn. O God! niet slechts driemaal, maar ontelbare malen heb ik u beleedigd en verloochend en hoe zelden en hoe lauw heb ik u mijne liefde bewezen. Wie onzer voelt zich niet gedrongen deze belijdenis af te leggen?

2. Hoe zwak is de mensch! Petrus, de rotsman, valt en het zwakke riet zal staande blijven? Petrus, die gezegd had desgevorderd met Jezus te willen sterven, zweert, dat hij Hem volstrekt niet kent. Terwijl Christus gaande is om de wereld te verlossen, blijft Petrus staan om Hem voor de wereld te verloochenen. Wie meent ie staart, zie toe niet te vallen. (I Cor. 10, 2.) Niemand, hoe braaf ook, is zeker te blijven staan, en hij het allerminst, die meent het zekerste te zijn niet te vallen. Vif/ilate! waakt!

3. Jezus slaat een medelijdenden blik op Petrus en terstond breekt zijn hart, lost zijn oog zich in tranen op, hij berouwt en beweent zijn diepen val. Hebt gij ook het ongeluk gehad zwaar te zondigen, smeek Jezus dan om een medelijdenden blik, opdat ge daardoor getroffen in u zeiven keeret, en met Petrus uwe zonde» bitterlijk moget beweenen. Zoodoende zal ons het ongeluk tot geluk, de val tot opstanding en de zonde lot heil verstrekken, evenals bij Petrus.

4. Bij den vuurhaard, in den omgang met slechte menschen, op de stem cener dienstmaagd, viel de zuil der Kerk, de rotsman Petrus. Ware hij bij Jezus, of bij Maria en de overige leerlingen gebleven, dan was hij niet gevallen. Dat zijn voorbeeld ons tot waarschuwing

-ocr page 127-

— 123 —

diene! De gelegenheid vluchten is de zonde zelve vluchten; de gelegenheid maakt den dief. Zoeken wij steeds het gezelschap van Jezus, Maria en Jozef; en onze volharding in de deugd staat vast.

POENITENTIA SALUTARIS :

A. li. 0. D.

Actus charitatis erga Deutn.

Actus contritinis coram imagine crucilixi.

Sjmbolum Apostolorum.

Preces pro augmento ecclesiae vel pro Papa.

■M

Op het feest van Maria's Hemelvaart.

Evangelie Luc. io, 38—42.

1. Eindelijk was de tijd aangebroken, dat Maria, ofschoon de heiligste der menschenkinderen, zou sterven om in den hemel haar koningschap te beginnen. Doch hoe is zij gestorven? Zonder smart, zonder angst, uit en in liefde, beminnend en door de H. Drieëenheid bemind wordende. Ook wij zullen eenmaal sterven, maar hoe? In smarten en angsten. Wat kan dit verzachten en verminderen? Een deugzaam of boetvaardig leven; want men sterft, zooals men geleefd heeft. Denken wij dan dagelijks aan het alles beslissende stervensuur en begeven we ons nooit ter ruste alvorens gebeden te hebben: Maria, bid voor ons, vooral in ons stervensuur.

2. Maria's lichaam werd begraven, doch het graf moest zijne prooi weder afstaan—het vleesch, waarvan de Zoon Gods het Zijne had genomen, zou evenals Zijn allerheiligst lichaam niet aan bederf onderhevig zijn — het moest in zijn opstanding en hemelvaart gelijkvormig worden aan het lichaam van den goddelijken Zoon. — Eenmaal zal ons lichaam ook verrijzen. Maar hoe en

-ocr page 128-

— 124 —

wanneei'? Niet voor den jongsten dag. Of die opstanding glorievol of smadelijk zijn zal, wie kan dat zeggen? Naar den hemel of naar de hel, wie kan dat weten ? En toch weten we het. Wanneer Maria ons bij ons sterven als hare ware kinderen erkent, dan ook zal haar Zoon Jezus ons ook als zoodanig erkennen, en waar onze Vader Jezus en onze Moeder Maria woont, daar ook zullen wij, hunne kinderen, wonen.

.5. Heden is Maria als koningin des hemels gekroond. Welke troost voor ons, hare pleegkinderen de koningin des hemels als Moeder te bezitten, eene Moeder, die daar altijd onze belangen bij Jezus behartigt. Eccc. mater tua, zoo sprak Jezus stervend aan het kruis tot ons. Ook heden richt Hij het woord tot ons: //Ziedaar uwe Moeder: zij is het kanaal, waarlangs Ik der wereld en den mensch Mijne zegeningen en genade schenk.quot; Vraag derhalve hare machtige voorbede en u zal gegeven worden.

4. Maria heeft het beste deel verkoren, dat haar nooit zal worden ontnomen. Wat koos zij en wat kiezen wij ? Zij koos den hemel en wij niet zelden de aarde en het zingenot. Haar deel blijft in eeuwigheid en het onze wordt ons eenmaal ontnomen. Zij koos de deugd, wij kiezen somtijds de boosheid. Zij koos de ootmoed en de ingetogenheid en wij dikwijls het tegenovergestelde. Zij koos de liefde tot God, en wij kiezen veeltijds de liefde tot de schepselen. Wanneer zij weder op de wereld verscheen, zou ze hetzelfde kiezen, en wij moeten dus ook beginnen met geheel andere dingen te kiezen. Heden dan nog beginnen met' datgene te doen, wat ons in de eeuwigheid niet zal ontnomen worden.

poenitentia salütauis :

a. 1'reces ad Mariam pro felici morte.

-ocr page 129-

— 125 —

li. Audiüo Miss;e in honorem glonficationis B. M. V. ; c. Sepfem Ave in honorem septem dolonnn 1gt;. M. V.

i). ]gt;iiodecim Ave propter diiodecirn stellas in corona B. M. V.

Op het feest van Maria's Geboorte.

Kvangeue Matth. i, i—16.

1. //De geboorte van Maria heeft de geheele wereld met vreugde vervuld, want uit haar is Hij geboren, die den vloek der zonde weggenomen, zegen verspreid, den dood tot schande gemaakt en in diens plaats het eeuwig leven geschonken heeftquot; — aldus zingt de H. Kerk. En zouden wij ons heden dan niet verheugen op 't geboortefeest van dit kind van zegen? Doch bij die blijdschap moet het onze ernstige zorg zijn, dat het heil door dit kind ons geschonken, niet door eigen schuld voor ons verloren gaat.

2. Brave kinderen bieden hunnen ouders bij gelegenheid van hun geboortefeest een geschenk aan. Wat nu moet het geschenk zijn door ons Maria, onze Moeder, aan te bieden? Goud en zilver verlangt zij niet, alleen ons hart; maar een rein, een ootmoedig hait — een hart gelijkend op het hare. En dan een hart brandend van liefde tot haar, een hart vol gloeienden ijver in haren dienst, een hart, dat er steeds op uit ia, haar voorbeeld na te volgen. Een hart met die hoedanigheden versierd, moeten en zullen wij heden Maria op haar geboortedag aanbieden. Welk eene vreugde zal een dusdanig geschenk in het moederhart van Maria verwekken !

3. Het is niet overbodig, dat wij heden ook eens aan onzen eigen geboortedag denken. Immers, ware Maria niet geboren, dan stond liet slécht geschapen met.

-ocr page 130-

— 126 —

onze verlossing; want zij toch is de Moeder van haren en onzen Verlosser. Daarvoor moet den hemel dank gebracht worden, maar tevens moeten we ons verheugen, geboren en deelgenooten (e zijn Zijner Verlossing. Doch denk er wel aan, verlost te zijn is nog niet zalig zijn. Leef daarom volgens de leer des Verlossers, opdat het woord niet op u van toepassing worde: het ware hem beter niet geboren te zijn.

4. De machtige grooten der aarde plegen op hun geboortedag vrijgeviger in het uitdeelen van gunsten en gaven te zijn dan op andere tijden. Met het volste vertrouwen kunnen en mogen wij dat heden ook van Maria verwachten, Ofschoon immer bereid onze gebeden aan God op te dragen en verhooring af te smeeken, zal ze heden op een bizondere wijze onze geestelijke en stoffelijke belangen bij Jezus verdedigen en of bekeering, of volharding in de deugd en een zalig sterfuur voor ons vragen. Toon u dan een vertrouwvol kind en zij zal zich eene zorgzame en liefdevolle Moeder toonen.

poenitentia salutaris ;

a. Preces in honorem B. M. V. vel ipsius parentura.

b. Litanüc Lauretame, aut Salve Regina.

c. Decem Ave vel Rosarium.

d. Ave maris Stella, pro clericis.

Op het Allerheiligenfeest.

Evangelie Mattii. 5, 1—12.

1. De II. Bernard us zegt: de voorspraak der heiligen is den menschen zeer nuttig, opdat wij door hunne voorbede verkrijgen, toaartoe we door eigen kracht niet in staat zijn.

-ocr page 131-

— 127 —

Vandaar moeten we dagelijks onze smeekbeden tot oe heiligen des hemels opzenden en vragen, dat ze hunne gebeden met de onzen vereenigen, opdat we door hun geholpen, dezelfde genade en denzelfden bijstand van God ontvangen, welke zij van Hem zoo ruimschoots hebben genoten — de genade heilig te leven en zalig te sterven.

2. Maar hoe dat te rijmen: de heiligen te vereeren en aan te roepen en de heiligheid zelf gering te schatten en te verwaarloozen; aldus vraagt de H. Clnys. Voor alles moeten wij de heiligheid beminnen en hoogschatten en dan eerst de heiligen; want de heiligheid neemt bij de heiligen de eerste plaats in. Hij is dus geen oprechte vereerder der heiligen, die de heiligheid zelf niet hoog schat, en hij eert de heiligheid niet oprecht, die zelf niet heilig leeft.

3. Vanwaar komt het, dat er in onze dagen zoo weinigen meer heilig worden ? Omdat bij de meesten de ernstige wil ontbreekt om het te worden. God geeft het kunnen; want Hij zegt: wees heilig, omdat Ik, mv God, heilig ben. (Lev. 11, 14.) Hij verlangt van ons het onmogelijke niet en geeft eenieder wat noodig is om het te worden. Maar het willen ontbreekt ons: wij werken niet mede met. de genade. Doen wij toch het onze, God zal het zijne doen! Neen, daar beslaat geen middenweg: wij worden of zaligen in den hemel, of verdoemden in de hel. Wat wilt gij ?

4. De heiligheid bestaat niet in wonderwerken, maar in werken van deugd te verrichten — niet in de beoefening van buitengewone zaken, maar in de beoefening der rechtvaardigheid — in de vervulling onzer beroepsplichten, in het volbrengen van Gods geboden — en Gods geboden zijn niet zwaar. Mijn juk is zoet en mijn last is licht, zegt Jezus. (Math. 11. 30.) Neem dan dat

-ocr page 132-

— 128 —

zoete juk, dien lichten last op u en draag ze met volharding tot tijd en wijl, dat de Heer u door een zaligen dood daarvan bevrijdt; wavt hij alleen, die volhardt, zal zalig worden. (Math. 10, 22.)

5. Willen we heilig worden, dan moeten we ons met meer ijver en inspanning op heiligheid toeleggen dan tot hiertoe. Om dien ijver in ons op te wekken of te vermeerderen, moeten we onzen blik op hun voorbeeld richten en vooral op hen, die in denzelfden stand en staat, waarin wij verkeeren, heiligen zijn geworden, en dan met den H. Ang. zeggen; wat anderen heihen gedaan, dat kan ik ook. Zeker, wij ook kunnen alles door Hem, die ons versterkt.

6. En wat vermochten de heiligen niet, gesteund door Gods genade! Te midden van kruis, lijden of tegenspoed waren zij vergenoegd en tevreden, overtuigd dat de aardsche wederwaardigheden met geduld verdragen, het eeuwig zalig loon en den hemel niet zullen missen. De lijdensweg is immers de hemelweg. Op dezen weg is de Heiland ons voorgegaan — op dezen weg hebben alle heiligen Hem gevolgd — op dezen weg moeien wij Hem ook nagaan, en dan zal ons loon groot zijn in den hemel. (Matth. 5, 12.)

poenitentia salutar1s :

a. Litaniaj de Omnibus Sanctis.

». Oblatio S. Missie in honorem Omnium Sanctorum.

c. Renovatio voti baptismi.

d. Actus fidei, spei et charitatis in honorem Omnium Sanctorum.

e. Pro clericis: Te Deum.

-ocr page 133-

— 129 —

Op Allerzielendag.

Evangelie Joes. 5, 25 — 29.

1. Mijne kinderen laten toe elkander beminnen, niet slechts met woorden en met de tony, maar in werken en in waarheid, aldus spreekt de H. Joë3. (1, 3. 18.) En ik voeg hieraan toe: niet slechts in het leven, maar ook na den dood over het graf henen. Het kenteeken dier liefde bestaat in het verrichten van goede werken voor de overledenen; want de waarde der liefde wordt afgemeten naar de werken: prohatio dileetionis exhiibitio est operis, zegt de H. Greg. Vandaar het woord der H. Schrift: het is een zalige en heilzame gedachte voor de overledenen te hidden. (2 Mach. 12, 46.)

2. Zoo dikwijls wij een arme ziel uit het vagevuur helpen verlossen, zegt Jesus tot ons en zal het op den jongsten dag herhalen: Ik was gevangen en gij hebt Mij verlost; want wat gij den geringsten der Mijnen gedaan hebt, hebt gij aan Mij gedaan! Denken wij ons dan gebonden met hen in die sombere gevangenis, waar ze vreeselijke pijnen lijden; want het gevoelen der Vaders is, dat de pijnen des vagevuurs even hevig zijn als de hellepijn, behoudens de pijn van gemis. En waarin bestaat het losgeld voor hunne bevrijding? In gebeden, in aalmoezen, in werken van barmhartigheid, in het H. Misoffer, in boetedoeningen en het verdienen van aflaten.

3. Ziet eens hoe zij elkander beminnen! Zoo spraken de heidenen van de eesrte Christenen. Dat zal en kan men ook van ons zeggen, wanneer onze liefde (ot over het graf reikt: de liefde is sterker dan de dood. (Hoogl. 8, 6.) Ja, sterker dan de dood; want de dood overwint het lichaam, maar de liefde blijft in eeuwigheid.

4. Bij het christelijk medelijden, dat we den armen zielen toedragen, moeten we de armste aller arme zielen niet vergeten, en deze is onze eigene ziel. Wij

9

VERMANINGEN.

-ocr page 134-

— 130 —

moeten zorgen, dat de arme geloovige zielen ons niet toeroepen: weent over u zeiven; maar niet over ons; want indien het (jroene hout aldus fjeschiedt, wat zat er dan van het dorre worden? Hier in dit oord van jammer en ellende moeten wij de tijdelijke straffen zoo smartelijk af'boeten, wat slaat u te wachten, wanneer gij in zonde en misstappen voortleeft en onboetvaardig sterft; uwe plaats zal dan geen vagevuur maar de hel zijn, waaide knagende worm niet sterft en het vuur niet gebluscht wordt. Hoor dan den zaligen Thomas a Kempen: het is beter de zonde hier af te boeten dan de af boeting tot het votgend teven te verschuwen of uit te sletten. Maar het is nog beter zóó te leven, dat wij niets af te boeten hebben hiernamaals.

5. Het is eene heilige en heilzame gedachte voor de overledenen te bidden. Waarom eene zalige gedachte? Wijl de Allerheiligste God wil en wenscht, dat de lijdende zielen zoo spoedig mogelijk gezuiverd en gereinigd, deel-genoolen zijner heerlijkheid worden. God verlangt naar hen en zij verlangen naar God. Waarom een heilzame gedachte? Omdat de vruchten des gebeds den geloovigen zielen en ook ons heilzaam zijn. Immers, als we ze in den hemel hebben geholpen door onze gebeden, dan zullen zij daar op hunne beurt, uit dankbaarheid, onze voorsprekers bij God zijn en ons helpen ook eenmaal deelgenooten hunner zaligheid te worden. Daarom moeten wij onze gebeden vereenigen met de strijdende en triimfeerende Kerk voor de lijdende Kerk, voor de arme zielen in het vagevuur, uit medelijden en eigenbelang. Wat gij wilt dat wellicht eenmaal voor u geschiede, doe dit nu ook voor anderen en verbind met uwe gebeden werken van liefde in hunnen naam, om zoo hunne schuld geheel of gedeeltelijk te voldoen. Wij zijn immers allen ledematen van een en hetzelfde lichaam, waarvan Chris-

-ocr page 135-

— 131 —

tus het hoofd is. Wanneer een lidmaaf lijdt, dan lijden alle ledematen.. (I Cor.)

poenitkntfa sat.utar1s :

a.- Iterato visifare cciimeterium.

i?. Missa; sacriliciuiTi, eleemosyna aut aliud opus bo-

riiun in solatium defunctorum.

c. Rosarium pro defunctis.

d. Indulgentias merifare pro iis.

-ocr page 136-

■Öamp;7 ■camp;v -G^ •camp;r

Pennnniitgeii cn friiiffitHüii

voor

'fii^ot|tlei£e kleiner} Vcii\ lÖieél\telii^ei\.

i.

Voor hoovaardigen — in genere. -A. Vermaningen.

1. Alle goede gaven, die gij bezit of meent te bezitten, komen oorspronkelijk van God. Hem en niet u komt daarvoor lof en eer. TFat hehl yij, o mensc/i, waf (/ij niet ontvangen heht? vraagt de Apostel. (I Cor. 4, 7.) Alle rjoede e/aven komen van den Vader des lichts. De hoovaardij is dus een soort godsroof; want de hoovaardij berooft God als het ware van de eer, die Hem alleen toekomt. Ze is tevens eene groote ondankbaarheid jegens God; want de hoovaardij misbruikt Gods gaven om Hem te beleedigen.

2. De hoovaardij is het begin aller zonden. (Sirach. 10, 15.) Vandaar dat geen zonde denkbaar is zonder hoovaardij ; want die zondigt, veracht Gods geboden en is derhalve hoovaardig geleid door de ongeordende eigenliefde.

3. De hoovaardij is mede oorsprong aller zonden en de ondergang aller deugden. God weerstaat imners den hoovaardigen en schenkt den ootmoedigen zijne genade. (Jac.

-ocr page 137-

— 133 —

4, 6.) De hoovaavdigheid gaat den val vooraf; want

die zich zeloen verheft, zal vernederd worden, /egt de Zaligmaker.

4. De hoovaardige mensch maakt zich bij God gehaat; want de hoovaardiye mensch, is een r/nuoel voor den Heer. (B. d. Spr. JG, 5.) De hoovaardij heeft engelen in duivelen veranderd: wat zal zij dan niet van den mensch maken.

5. De hoovaardij maakt ons gehaat bij onzen even-mensch. Waar trots is, daar ~al schande zijn. (IS. d. Spr. 11, 2.) Die anderen veracht en minacht, zal door hen veracht worden. Op hoovaardij volyt vernedering. (B. d. Spr. 29, 23.) Vandaar wordt de hoovaardij een pestziekte genoemd, waarvoor een ieder uit den weg gaat. En geen wonder.

6. Hoe verschrikkelijk zijn de gevolgen dier ondeugd! Zij is de bron van roem- en eerzucht, ijdelen opschik, van verachting Gods, godsdienst en Kerk; zij is het zaad van tweedracht, twist en strijd, van ongehoorzaamheid, huichelarij en ketterij.

7. De hoovaardige schaadt zich /.elven het meest; want hij verliest juist wat hij zoekt, nl. grootheid, en bovendien de achting van God en de menschen, benevens alle verdiensten van zijn voorrang als mensch en de verdiensten zijner goede werken. Wanneer gij derhalve den hoogsten trap vati volmaaktheid bereikt hebt en u daarop verhoovaardigt, dan is het gedaan met uwe volmaaktheid en ge zijt arm en ellendig als een bedelaar. (H. Chrysost.)

li. Gkneksmiddei.kn en penitentiën.

1. Wanneer er hoovaardige gedachten in u opwellen, denk dan aan uwe zonden en onvolmaaktheden en zeg bij u zei ven: //O God, wees mij zondaar genadig!quot;

-ocr page 138-

— 134 —

2. Als men u lof en eer bewijst, bid dan in stilte: glorie zij God den Vader, den Zoon en den H. Geest. Niet ons, o Heer, maar uwen Naam zij lof en eer in alle eeuwigheid.

3. Spreek zelden en zoo weinig mogelijk over alles, wat u tot eer en lof verstrekt.

4. Doe nooit iets om den lof der menschen in te oogsten, maar tracht in alles God te gevallen. Werp uwe verdiensten voor God niet roekeloos weg voor een weinig lof.

a. Actus contritionis de peccatis super bite llexis geuibus.

b. Preces pro animabus, qmc hoe peccatum luunt in purgatorio.

II.

Voor hoovaardigen — in specie. (De hoovaardij in kleederdracht wordt hier vooral bedoeld.)

A. Vermaningen.

1. De kleederen moeten ons steeds herinneren aan het geluk, dat wij door de schuld onzer stamouders verloren, en aan het ongeluk, dat wij door hen beloo-pen hebben, zegt de H. Chrys. In plaats dus van trotsch te zijn op onze kleeding, moeten we ons verootmoedigen en bedenken dat de eerste zondaars ook het eerst een kleed moesten dragen.

2. God zelf heeft de eerste menschen en ook ons de kleeding gegeven om daarmede onze naaktheid te bedekken en het lichaam tegen het gevaar der bekoringen te beschermen; derhalve niet om de hoovaardij te dienen en het schaamtegevoel Ie kwetsen.

3. De H. Bernardus zegt: men moet in de kleeding

-ocr page 139-

— 135 —

alles vermijden, wat de grenzen van liet fatsoen en der noodzakelijkheid te boven gaat en liet licliaam niet. meer opschikken en sieren dan de/.iel nuttig is; wees icoredoi, als ge iet* hebt om n te bedekken, (llebr. JI5, 5.)

4. Wat baat het ook zijn lichaam met schoone 1lt;leederen te versieren en de ziel naakt en ontbloot le laten aan deugden? Zorg daarom veel meer uwe onsterfelijke ziel le versieren met schitterende deugden en niet uw sterfelijk lichaam. Vandaar het woord van den H. Bern.; Hoemeer gij uit ijdelhcid uw lichaam uitwendir/ opschikt des te afzichtelijker wordt aiwendiy uwe ziel.

5. Zijt gij daarom een beter mensch, omdat ge schoo-nere kleederen bezit? Met kleed maakt den mensch niet. De rijke vrek, gekleed in purper en zijde, werd in de hel begraven, terwijl de arme Lazarus, bedekt met lompen, door de engelen in Abrahams' schoot werd gedragen.

6. Wat anders is een sierlijke kleederdracht dan het lijkkleed van een ter dood veroordeelden misdadiger?

B. Geneesmiddelen en i-enitentikn.

1. Wanneer ge u een nieuw kleed aanschaft of aantrekt, deuk dan aan de vijgenbladeren en schapenpels der eerste ouders.

2. Ontwaart ge in n de zucht tot opschik, herinner u dan uw toekomstig doodkleed.

3. Wanneer ge u in een spiegel beschouwt en u zeiven en anderen tracht te gevallen, denk dan welk een afzichtelijke massa de dood van u zal maken.

a. Qui superbo ornatu peccaverit, in vestitu simplici accedat ad loca, ubi scandalum dedit.

n. Donatio alicujus vestis egeno, vel pretii illius vesüs.

c. Preces pro animabus, qua1 luxum veslium in pur-gatorio luimt.

D. Rozerium.

-ocr page 140-

— 136 —

III.

Voor gierigaards.

A. Vermaningen.

1. Men houdt den penitent de schandelijkheid der gierigheid voor. Ze is zoo afschuwelijk, dat de H. Pau-lus ze onder die zonden rangschikt; welke door de christenen niet genoemd mogen worden. Hij noemt die ondeugd zelfs afgodendienst; want gelijk de afgodendienaars de afgoden aanbidden, zoo ook aanbidt de gierigaard het geld. (Eph. 5. 3. 5.) Vandaar dat de wijze Sirach zegt: niets is hoosaardu/er dan een /jierigaard : Niels is afkeurenswaardiger dan het f/eld te beminnen; want een zoodanige heeft ook zijne ziel veil. (Sir. 10. 9. 10.) Waarvoor verkoopt hij haar? Voor eenige centen. Maar ook aangenomen, dat hij haar verkoopt voor vele guldens, ja voor al het goud der wereld, wat is dat alles vergeleken met de ziel, met God zeiven? Inderdaad, de gierigaard heeft God zeiven veil, hij verkoopt Hem zoo als Judas Christus voor eenige zilverstukken.

2. Men wijst hen op de schadelijkheid van dat kwaad. Die rijk willen worden, vallen in de strikken des duivels, in allerlei hooze en schadelijke begeerten, welke den viensch in het verderf storten; want de gierigheid is de wortel van alle kwaad. (I Tim. 6, 9. 10.) ,/Wie door hebzucht beheerscht wordt, wordt door alle kwaad beheerscht. Want uit gierigheid ontspringen alle boosheden,quot; zegt de H. Aug. ,/De gierigheid is aanstoker aller ongerechtigheid en de gierigaard een vijand van alle menschen. Wien niets genoeg is, dien is ook niets te slecht,quot; aldus de H. Clirys. vDe gierigaard rijdt op een vierwieligen wagen ter helle. De vier wielen van dezen wagen zijn: kleinmoedigheid, onmenseheijkheid, (/odvergetenhieid en doods-

-ocr page 141-

— 137 —

verbetenheid. De twee paarden zijn: schraapzucht en roofzucht, en de menner is de hebzucht.quot; (Mornb.)

3. Men toont hun de dwaasheid van deze ondeugd.

Gij dwaas! dezen nacht nog zat men uwe ziel van u opvorderen; en tout (/ij verzameld hebt, wie zal dat ontvangen? (Luc. 12, 20.) Misschien lachende erfgenamen, die alles, wat gij zoo spaarzaam en met moeite bijeen hebt geschraapt, binnen weinig jaren liederlijk zullen verkwisten. Hoe dwaas is het toch schatten te verzamelen, welke door roest en mot verteerd en door dieven kunnen gestolen worden met opoffering van schaften, die eeuwig duren! Hoe rampzalig, bij allen rijkdom arm en niet de heer, maar de slaaf van het geld te zijn. Dat is de gierigaard. Anderen gunt hij niets. Niet hij heeft de rijkdom, maar de rijkdom heeft hem in bezit. En hoe ouder hij wordt, des te gieriger. Andere ondeugden en hartstochten verminderen dikwijls door den tijd in hevigheid, maar de gierigheid neemt steeds toe met de jaren. Hoe meer het doodsuur nadert des te gieriger wordt hij, gelijk de waterzuchtige meer dorst krijgt naarmate hij drinkt.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Denk dikwijls aan de vier laatste dingen. Aan den dood; wij zijn naakt geboren en naakt worden we eenmaal ten grave gedragen. We hebben niefs mede in de wereld gebracht en zullen daaruit ook niefs me-denemen. Aan het oordeel; God zal vragen, waar zijn de interesten van het u toevertrouwde kapitaal? Waarom hebt ge het niet besteed tot het doel, waartoe ik het u heb gegeven ? Aan hel en hemel; wat baat het den mensch de geheele wereld te bezitten, maar zijne ziel te verliezen en den hemel te verkwisten?

-ocr page 142-

— 138 ~

2. Denk aan liet voorbeeld van Jezus, die vrijwillig arm weid en aan het voorbeeld dier heiligen, die alles verlaten hebben om Jezus Ie winnen.

3. Oefen n in hel: verhouwen op God. Hij zorgt voldoende voor u, wat zorgt gij dan bovenmate? De iiatuiir is niet weinig tevreden, waartoe de overvloed ? Wie 0[) God verlrouwend met weinig tevreden is, wd nooit aan het noodwendige gebrek hebben.

a. Eleemosyna panperi, aut ad pias causas ab avaro detur in satisfaclionem.

b. Via S. Crucis cuni eonsideratione infelicis Judtc.

c. Suffragia pro animabus, qiuc in purgatorio ava-ritiam luunt.

IV.

Yoor onkuischen — in genere. — A. Vermaninghn.

1. Men stelt hun de afschuwelijkheid dezer ondeugd voor.

a. A/lc zonden, welke de viensch bedrijft, (/eschieden buiten zijn lichaam, zegt de H. Paulus, maar die ontucht bedrijft, verf/rijpt '/Ach. aan zijn lichaam; wie zich echter aan zijn lichaam bezondigt, bezondigt zich ook aan het lichaam van Chiistus; want weet gij niet, dat uwe leden een tempel zijn van den II. Geest, die in u woont. Dien gij van God hebt ontvangen, en dat (jij u zeiven niet toebehoort.'' (1 Cor. 6. 3, 16.) Derhalve is de ontucht in zekeren zin een heiligschennis, eene on leering van den lempel des H, Geestes.

b. Van den ontuchtige geldt het woord van den Psalmist 48, 21: De viensch, toen hij in cere was, erkende het niet; hij is den redeloozen dieren gelijk geworden. Vandaar

-ocr page 143-

— 139 —

wordt de onzuivere mensch niet ten onrecbte met een zwijn vergeleken, dat zich in den mest wentelt. En de H. Ilieronymus zegt: de wellust vemndert de zinluigen, maakt van een redelijk menseli een redeloos dier.

c. Hoe kan Belial naast de Arke des Verbonds bestaan — de schandelijke lust des vleesches naast het vleesch en bloed van den godmensch?

tl. Waarom scbaaint men zich deze ondeugd openlijk te bedrijven? Waarom zoekt men daartoe eenzame en verborgen plaatsen op en kleurt het schaamrood het aangezicht, wanneer men daarop betrapt wordt? Blijkt uit dat alles niet duidelijk de schandelijkheid dier ondeugd?

c. wDe onzuivere liefde grenst aan waanzin.quot; Zij is een verwoede hartstocht den redelijken mensch onwaardig. 2. Men wijst hun op de schadelijkheid dier zonde. a. Zij schaadt het lichaam. Wanneer gij volgens hel vleesch leeft, zult gij sterven. (Hom. 8, 13.) Dat slaat vooral op de wellustigen.

I). Zij schaadt het vermogen. De verloren zoon en de dagelijksche ondervinding treden hier als getuigen op. Geen zonde komt dikwijls zoo duur te staan als de wellust — zij maakt arm.

c. Zij schaadt den goeden naam. Men mag de zonde nog zoo geheim houden, eindelijk komt ze aan het daglicht. Het vuur wordt door den rook verraden en komen die zonden eenmaal uit, dan is de goede naam onherroepelijk verloren.

d. Het meeste schaadt zij de ziel. De aartsengel Ua-phaël zeide: die zich aan de onzuiverheid overgeven zooals paarden en muildieren, over hen heeft de duivel macht. (Tob. fi, 17.) Wanneer bij u ook al niet doodt, zooals de zeven mannen van Sara, toch zal bij u in zijn macht houden en, langzaam wellicht, maar zeker uwe ziel ter helle voeren. De eerbiedwaardige Lodewijk van Gra-

-ocr page 144-

— 140 —

nada noemt de onkuischheid het vischnet des duivels, waaruit men bijna onmogelijk kan ontkomen.

e. Geleerde en heilige mannen zeggen dan ook terecht, dat de meesten, die verloren gaan, verdoemd worden om de zonde van ontucht.

ƒ. Hoe streng straft God somtijds reeds op aarde die helsche zonde. Denk hier aan den zondvloed, den ondergang van Sodoma en Gomorrha, den ondergang der Sichemiten en van den stam Benjamin, van Samson, Salomon en zoovele anderen. Vanwaar de ellende en rampspoepen, welke tegenwoordig de wereld teisteren? De onzuiverheid en wellust draagt daarvan voor een groot deel de schuld.

B. Geneesmiddei-kn en penitentiën.

1. Vlucht den lediggang en de luiheid. Blijft altijd bezig, verricht naarstig uwen arbeid en belet, dat de duivel u in ledigheid overvalle.

2. Bewaar zorgvuldig uwe zintuigen, vooral uwe oogen en ooren; want deze zijn de deuren, waardoor de zonde de ziel binnensluipt. Wanneer uw oog u eryert, rukt het uit, zegt Jezus. (Math. 18, 9.) Doch opdat het niet zoover kome, maak een verbond met uwe oogen evenals Job, om niets met behagen aan te zien, wat u zou kunnen ergeren. Plaats een wachter bij uwe ooren met den last alle onkuische gesprekken verre te houden.

3. Wacht u voor de zondige gelegenheden. Ge weet immers hoe zwak ge zijt, waarom wilt ge dan weder daar heen gaan of blijven, waar ge weet zeker of waarschijnlijk weder te vallen. Ge zijt niet sterker dan de H. Petrus, weet dat wel.

4. Wees matig in eten en drinken. Onmatig eten

-ocr page 145-

— 141 —

en drinken is olie stoi'ten in de vlammen der onkuisch-heid, zooals u de ondervinding leert.

5. Ontvang dikwijls de H. Sacramenten, de Biecht en de H. Communie, dat zijn de krachtigste tegengiften der zonden.

6. Stel u dikwijls, vooral in de bekoring, Gods heilige tegenwoordigheid voor en herinner u vaak den dood, liet oordeel, den hemel en de hel.

a. Mortiflcatio carnis, conveniens gravitati peccati, indoli et statui poenitentis.

b. Consideratio Passionis et Mortis Dni nostri Jesu Christi.

c. Quotidiana devotio — e. g. tres Ave — erga immaculatam Virginem, ej usque sponsum, castissimum Josefum et angelum tutelarem.

d. Iteratio sacramentorum intra definitum tempus.

V.

Yoor onkuischen — in specie - in gedachten.

A. Vermaningen.

1. Men stelt hun het schandelijle dier zonde voor, wanneer ze daarin vrijwillig behagen scheppen, of die gedachten en begeerten vrijwillig opwekken, of bewust zijn, dat men zich daarmede bezig houdt, verzuimt ze te bestrijden of weg te zetten. Uit het hart komen de slechte ff edachden zegt de Zaligmaker. (Math. 15,19.) Een onzuiver hart denkt ook onzuiver. En de H. Paulus schrijft: vleeschelijke gezindheid is vijandschap tegen God. (Kom. 8. 7.)

Wie onkuischheid denkt of wenscht te doen, heeft

-ocr page 146-

— 142 —

reeds voor God gezondigd ; want de wil maakt de zonde. Daarom zegt Jezus Christus: wie een vreemde vrouw aanschouwt d. i. met de vrijwillige begeerte om met haar te zondigen —- heeft in zekeren zin echtbreuk bedreven. De alwetende God kent en ziet immers niet alleen onze handelingen, maar Hij weet en kent ook -onze gedachten; Hij doorvorscht onze harten en nieren. Zalitj de zuiveren van harte, wanl ze zul/en Got/ aanschouwen, aldus roept Jezus Christus ons toe. (Matth. 5, 8.) Doch dan volgt daaruit ook; rampzalig de onzuiveren van harte; want ze zullen God niet aanschouwen.

2. Men wijst hun op het schadelijke dier zonde.

a. Van niet bestreden kwade gedachten komt men gewoonlijk tot booze werken. Aanvankelijk is het een eenvoudige gedachte, welke langzamerhand overgaat in eeu levendige verbeelding; dan volgt een soort van vermaak en beweging, eindelijk de toestemming en de zondige handeling, wanneer daartoe gelegenheid beslaat. Ziedaar de trapsgewijze ontwikkelig der zonde. wZooals de eikels de zwijnen voeden, zoo ook voeden de slechte gedachten de onzuivere begeerten. En hij, die onkuisch-heid wenscht te doen, heeft ze reeds bedreven. Een enkele vonk is in staat een massa kolen vlam te doen vatten, zegt de H. Ephraïm, en zoo ook is een enkele vrijwillige gedachte in staat de hevigste onkuische zonden in ons op te wekken.quot; Wat een dwaasheid door een vrijwillige gedachte of begeerte zijne ziel in gevaar te stellen voor eeuwig verloren te gaan.

b. Op het algemeen oordeel zullen we immers niet alleen van onze woorden en werken, maar ook van onze gedachten en begeerten rekenschap moeten geven. Dan zullen wij de schande van de geheele wereld niet ontgaan, en tevens de straffen niet ontvluchten, die ons onze laatdunkendheid in het koesteren van vrijwil-

-ocr page 147-

— 143 —

ligo slechte gedachten en begeerten berokkend hebben.

c. Het voorbeeld van koning David, die brandde van onzuivere begeerte tot de vrouw van Urias, van zijn zoon Amnion, die van onzuivere liefde tot zijne zuster gloeide, en der twee Ouden, die van ontuchtige lust tot Susanna ontbrandden, bewijst genoegzaam, waar het toe komt en welke schade men beloopt, wanneer we niet tijdig en ernstig de onzuivere gedachten en begeerten weerstand bieden.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Denk sleeds op goede of onverschillige dingen, en wend uwe gedachten van het kwade; want de geest des menschen kan niet rusten.

2. Schep behagen in dat, wat Godes is, en niet in dat, wat des vleesches is: want waar uw schat is, daar is ook uw hart, en waar uw hart is, daar zijn ook uwe gedachten. ^

3. Bedwing uwe oogen en ooren; want wilt ge zien en hooren, wat niet geoorloofd is, dan gaat ge verloren.

4. Laat het onkruid niet groeien, verstikt het in den den wortel; laat de vijand niet binnendringen, dan is de vesting verloren.

5. Neem in het gevaar, in de bekoringen uw toevlucht lot het kruis des Verlossers en vlecht van zijn doornenkroon een keten om uw hart, en belet zoo de woeste en wilde hartstochten het binnendringen. //Wanneer mij eene onzuivere gedachte overvalt, dan vlucht ik tot de wonden van Christus, zegt de H. Aug.

(!. Koester uw vleesch niet te veel, leef niet te verwijfd, want dat zijn twee onzuivere bronnen, waaruit wulpsche gedachten en begeerten opstijgen.

a. (^uolies Spiritus immundus te vexarverit, objurges

-ocr page 148-

eum cum verbis Christi: Recede satana! scriptum est: Deum tuum adorabis et Illi soli servies! Potius raori quara ftodari.

b. Devota pronuntiatio: Jesu, Maria et Josef, me adjuva.

c. Quinque Pater et Ave in honorem quinque mys-teriorum gloriosorum Dni Nostri.

d. Suli'ragia pro animabus, quai impuras cogitatio-nes luunt in purgatorio.

VI.

Yoor zondaars in woorden.

1. Stel hun de afHclamelijkheidder zonde voor. Alles, to ai onrein is, moet onder de christenen niet genoemd worden, gelijk het heiligen, — christenen — betaamt. (Eph. 5. 3.) De tong, in de H. Communie door Jezus' bloed geverfd, mag men niet tot gesprekken gebruiken, waarover jeugd en onschuld zich schamen. Kan de bron te gelijk zoet en bitter water geven d. i. Gods lof en eer en den lof der zonde? Wanneer de H. Paulus in zijn brief aan de Collossensers 3. 8. schrijft: leg af de schandelijke redevoeringen, dan zijn daardoor de onkuische gesprekken le verstaan; want het is schandelijk te spreken over zaken, welke schandelijk zijn om te doen. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over. Hoe afschuwelijk en hatelijk moet dan inwendig uw hart niet zijn, daar uw mond overloopt van vuile laai. Vandaar zegt Christus: hoe kunt gij betamelijk spreken, daar uw hart boos is.

2. Laat hem de schandelijkheid dier zonde zien.

a. Kwade gesprekken bederven de zeden. (1 Cor. 15.13.) Dat geldt vooral van onkuische gesprekken.

-ocr page 149-

— 145 —

b. Een kwade tong is een gcleele wereld vol hoosheid en is gezwollen van doodend gift. (Jac. 3, 6. 8.) Dus ook de onkuische tong. Heeft de liel haar eenmaal in brand gestoken, dan zet ze alles in vuur en vlam. Hoeveel onheil kan een enkel onzuiver woord niet te weeg brengen! „Een enkele spreekt, en hij zegt slechts een enkel woord en dat enkele woord van een enkelen persoon doodt de zielen eener gansche menigte, die het hoorde,quot; zegt de H. Bernardus.

c. Van den onkuischen spreker geldt vooral het woord der H. Schrift: Zijne lippen zijn hef bederf zijner ziel. (Spr. 18, 7.) Seneca, een heidensch wijsgeer roept u zelfs toe; r/Spreek niets schandelijks; want door zulke gesprekken gaat de schaamachtigheid verloren.quot;

3. Laat hun het gevaarlijke dier zonde zien.

a. Niet slechts zij zondigen, die opzettelijk en in 't openbaar vuile gesprekken voeren, maar ook degenen, die dubbelzinnige woorden spreken, waardoor de onzuiverheid wordt opgewekt.

b. Hij, die aanleiding geeft tot die helsche gesprekken, is even schuldig voor God als de spreker. De hele?.' is als de steler. De spreker is de dief; de toehoorder de heler, zijn helper; want de tong zwijgt, wanneer ze geen ooren vindt.

c. Wie door te lachen hunne instemming betuigen, zijn ook schuldig. Hoe kan men ook lachen over iets, waardoor God zoo grootelijks beleedigd en de naaste zoo schrikkelijk benadeeld wordt? Op die lachers past Jezus het woord; Wee u, gij, die lacht, gij zult eenmaal weenen, (Luc. (5. 25.) Welk voordeel geeft het u, dat een geheel gezelschap om mve vuile laai lacht, terwijl uw engelbewaarder daarover weent, en de geheele hemel treurt over de door u aangerichte verwoesting?

10

V ER MAN ING li N.

-ocr page 150-

Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Denk niet onkuisch en ge zult niet onkuisch spreken.

2. Bedwing uw zucht om te gevallen en geëerd te worden. Men spreekt gewoonlijk om anderen te gevallen en zijn gevatheid te toonen. Wat nut steekt er toch in, anderen te gevallen maar God te mishagen?

3. Denk dikwijls aan de strenge rekenschap, die gij eenmaal voor God zult moeten afleggen. Eu wanneer er rekenschap zal gevraagd worden van elk woord, hoeveel te meer dan van elk onzuiver woord.

4. Vermijd de gezelschappen, Avaar gespot wordt met eer en deugd, en kunt ge allen niet ontvluchten, geef dan ten minste geen aanleiding daartoe en toon uwe afkeuring. Een ernstig gezicht heeft niet zelden een betere uitwerking dan een ernstig woord. Stopt de ooren van uw hart, als ge de ooren van uw hoofd niet kunt stoppen.

a. Examen conscientia; quotidianum pncsertim de loquelis impuris.

is. Pro quolibet sermone impuro in posterum imponas tibi opus poenitentifc cum contritione et proposito.

c. Silentium per aliquod tempus.

i). 1'reces pro animabus, qmc impudiras sermones in purgatorio luimt.

VII.

Voor zondaars in werken — fornicarii. — A. Vermaningen.

1. Toon de yroolheid der zonde.

a. De H. Paulus rangschikt deze zonde uitdrukkelijk

-ocr page 151-

— 147 —

onder diegene, die ons buiten den hemel sluiten. (Eph. 5, 5.)

b. Wanneer eene jonge dochter zich zoo ver vergat, dat ze hare onschuld verloor, dan werd zij, volgens de goddelijke bepaling, in het Oude Testament, uit het ouderlijke huis gebannen en gesteenigd. Zij moet sterven, wijl ze groot kwaad heeft bedreven, en opdat het kwaad uit het midden der gemeente geweerd worde, aldus lezen wij bij Mozes 22, 21.

c. In onzen tijd zijn de wetten tegen die zonde niet meer zoo streng, maar men kan uit bovenstaande genoegzaam atleiden, hoezeer zij God mishaagt.

d. Onze ledematen, schrijft de Apostel, zijn ledematen van Christus, en besluit daaruit, welke zware zonde het is, wanneer men de ledematen van Christus tot de ledematen van een hoer verlaagt. (\ Cor. (5. 15.)

2. Wijs op de schade dier zonde.

a. Voor hem, die haar bedrijft. Wie zich afgeeft met boerderij, wordt een booswicht; bederf en wormen zullen hem verteren. (Sir. 19, 3.) En aangenomen, dat hij hier ongestraft zijn rol speelt, in de eeuwigheid zal hij zijn straf niet ontgaan: God zal de hoereerders en echtbrekers oordeelen, zegt de Ap. Heb. 13. 4.

b. Voor anderen, in 't bizonder voor medeschuldigen. Welke schande en schade sleept deze zonde na zich voor een gevallen meisje. Hoevele dagen en jaren van ellende en kommer voert een genot van één oogenblik met zich voor dat ongelukkig kind 1 Ze is en blijft ver-stooteling.

c. Voor de gemeente. Welke ergernis verspreidt deze zonde niet en van hoevele zonden is zij oorzaak b. v. eerafsnijden, haat en vijandschap, lasterijke beoordeelingen en dergelijke! Voorbeelden trekken.

3. Men herinnert hen aan hunne verplichtingen.

a. Den ongeoorloofden omgang af te breken; want wat

-ocr page 152-

— 148 —

God niet heeft gebonden, moet de mensch scheiden.

b. De gegeven ergernis zooveel doenlijk wegnemen, opdat de bedreiging van Jezus niet in hen vervuld worde: wee, die ergernis (/even; hel ware heler enz. (Luc. 17, 1.)

c. De gevolgen voor moeder en kind zooveel mogelijk te verlichten, en wat de zedeleer en burgerlijke wetten in dit opzicht voorschrijven op het geweten, op het hart drukken.

B. GENEESMrDDELEN en voorschriften.

1. Vlucht de naaste gelegenheid olquot; verander ze ten minste in eene verwijderde.

2. Wanneer de omstandigheden het toelaten, huwen met den medeschuldigen, eu zoo hiertegen gewichtige bezwaren bestaan, met een ander persoon als het kan. Het is beter te huwen dan te branden. (1 Cor. 7, 0.)

3. Onthouding van verhittende en opwekkende dranken.

4. De lediggang vermijden en inspannende arbeid verrichten.

5. Overigens alle stoffelijke en zedelijke middelen aanwenden om het vleesch onder bedwang te houden.

In carne peccantes in carne luant; ideo hisce pecca-toribus non solum preces, sed ëliam pomitentia; stricte tales e. g. mortiücatio injungeiuhc sunt, sed semper spectata indole et conditione poenitentium.

vin.

Voor echtbrekers. A. Vermaningen.

1. Toon den echtbrekers de yrootheid der zonde.

-ocr page 153-

— 149 —

a. Hiertoe behoort alles, wat van de fornicatio gezegd is.

Ij. De echtbreuk is bovendien een soort meineed. De eolitgenooten hebben eikander voor God trouw gezworen en deze eed, deze plechlige gelofte wordt door de echtbreuk verkracht.

c. Het huwelijk is een Sacrament en zinnebeeld der vereeniging van Jezus met de Kerk, en de echtbrekers ontheiligen en onteeren dat Sacrament.

(I. De gehuwden moeten elkander hartelijk beminnen, slechts één hart en ééno ziel zijn en deze verschuldigde liefde wordt door de echtbreuk gekwetst en gedood.

2. Men laat hun de schadelijkeyevolyen dier zonde zien.

a. Op deze wereld reeds. De echtbreker handelf dwaas en stort zich in het verderf. Hij zal in druk en schande geraken en pijn en schandvlek zullen hem bijblijven, zoo staat er geschreven in het boek der Spreuken (5, 32,153. Wie schetst de schade als gevolg der echtbreuk voor liet schuldig en onschuldig deel en voor de kinderen ! Wordt de echtbreuk bekend, welk een ergernis voorde geheele gemeente! Wat twist en vijandschap tusschen man en vrouw, ja somtijds heeft zij moord en doodslag ten gevolge.

b. In de eeuwigheid. Noch hoereerders noch echtbrekers zullen het rijk Gods bezitten. (1 Cor. (!, 9.)

3. Houd hun het strafwaardige der zonde voor.

a. In het Oude Testament bepaalde God de doodstraf voor den echtbieker en wel den steenigingsdood. (3 Moz. 20, 10.)

b. Hoe streng moet David zijn echtbreuk boeten!

c. In vroegere tijden werd de van echtbreuk overtuigde door de burgerlijke wet met den dood gestraft.

d. Zwaar en zeer zwaar was eertijds in tie Kerk de straf van den echtbreker.

-ocr page 154-

— 150 —

e. De Insteller van het huwelijk, zegt de H. Aug., zal eenmaal de ontheiliging van het huwelijksbed oor-deelen; want ook Hein zoowel als den onschuldigen man of de onschuldige vrouw hebt gij beschimpt en beleedigd.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. De door den echtbreuk veroorzaakte schade moet zooveel mogelijk hersteld worden.

2. Vreeze Gods en denken aan zijn alomtegenwoor-heid. De mensch, die zijn huwelijksbed bevlekt, schuwt alleen de oogen der menschen en hij bedenkt niet, dat God alle handelingen der menschen gadeslaat en de rerborgenste boeken van zijn hart doorschouwt (Sir. 23, 25, 27, 28.)

3. Onderhouding der huwelijksliefde en eendracht.

4. Dikwijls denken aan de trouwbelofte voor het altaar gedaan.

5. Niet uithuizig, maar arbeidzaam en huiselijk zijn.

6. De dronkenschap en den omgang met het vrouwelijk geslacht mijden.

a. Patientia in perferendis serumnis conjugii.

b. Silentium ad opprobia et ingenium morosum al-terius partis.

c. Eleemosyna.

d. Major industria in labore et parcimonia in vestitu.

IX.

Voor zondaars — contra naturam.

A. Vermaningen.

1. Laat hun de afschuwelijkheid en yroolkeid der zonde zien.

-ocr page 155-

— 151 —

a. De naam dezer boosheid contra naturam, stomme zonde, geeft jeeds hare afschuwelijkheid en grootheid te kennen.

b. Dieper kan de mensch niet vallen dan beneden het dier; zij doen, wat geen dier doet. Door zijn instinkt wordt het dier van die zonde teruggehouden en de mensch, voorzien van redelijk versland en geweien, durft zich daaraan overgeven,

c. Wie deze zonde begaat, schendt zijn eigen lichaam, zijn eigen persoon en maakt zijn lichaam, een tempel des H. Geesles, ten afschuw voor God en de menschen.

2. Bewijs hun de schade in die zonde opgesloten.

a. Deze zonde verstoort de natuur, omdat ze eene onnatuurlijke handeling is en maakt den mensch ellendig naar ziel en lichaam; want wie in hel aanschijn zijns Scheppers zoiu/it/t, valt als van zelf in de handen des fje-neesleers. (Sir. 38, 15.)

b. Immers wie deze zonde bedrijft, is in zekeren zin een zelfmoordenaar. Hij gaat voor zijn tijd naar het graf; zijn lichaam vermolmt en droogt nit; hij is vroeg versleten.

c. Hoe verschrikkelijk God die zonde reeds op deze wereld straft, leert ons het voorbeeld der Sodomieten en dat van Onan.

d. Ofschoon God zijn vuurregen inhoudt ter verdelging van zulke onboetvaardige zondaars, zullen ze zeker het eeuwig vuur niet ontgaan. Al worden ze ook niet met een plotselingen dood gestraft, den dood des zondaars ontgaan ze niet.

3. Houdt hun voor hoe inoeielijk het is die zonde af Ie wennen, vooral wanneer het eene gewoonte-zonde is geworden.

a. Telkens als de zonde bedreven is, wordt de begeerte daarnaar sterker en de tegenstand zwakker.

-ocr page 156-

— 152 —

Eindelijk laat men de hoop van beterschap varen en geeft men zich geheel en al aan zijn hartstocht over zeggende: ik kan het niet meer laten.

b. Om andere zonden legen de zuiverheid te bedrijven, ontbreekt somtijds de gelegenheid, en schrikt de vrees voor de gevolgen af, maar tot zelfbevlekking heeft men altijd gelegenheid en men bedrijft ze zonder vrees.

c. ,/De gewoonte is een ijzeren hemd,quot; zegt het spreekwoord en ook; ,/de gewoonte wordt een tweede natuur.quot; En dat is maar al te waar; heeft men eenmaal de gewoonte, die zonden te bedrijven, aaugenomen, dan kost het buitengewone inspanning zich daarvan los te te scheuren.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Men wachte zich den sluimerenden trek tot deze zonde op te wekken door verhittende dranken en spijzen, door het aanschouwen van onzuivere voorwerpen en plaatsen, door het lezen van liederlijke boeken, door onzuivere gesprekken of het hooren daarvan, door on-noodige aanrakingen van zijn lichaam en door langer dan noodig is slapeloos op bed te blijven liggen.

2. Men moet de ontwakende begeerte tot deze zonde weerstand bieden door uit- en inwendige verstrooiing te zoeken, door van plaats te veranderen, door een gesprek aan te knoopen, door de eenzaamheid te verlaten, door met gespannen aandacht op zijn werk te letten, door glazen en boomen langs den weg te tellen, door den loop en gedaante der wolken te beschouwen, enz.

3. Het gebed en de overweging der vier uitersten, alsmede der tegenwoordigheid Gods, het betrachten van Jezus' lijden en sterven, de kinderlijke vereering en aanroeping der H. Maagd, van den H. Jozef, den engelbe-

-ocr page 157-

— 153 -

waarder en patroonheilige, zijn krachtdadige middelen om de bekoringen het hoofd te bieden.

4. Tegenstand moet, met Gods genade, zoo lang geboden worden, totdat men een volkomen overwinning op zijn vleesch behaald heeft en het geheel kalm wordt in onze ziel.

a. Usus horum remediorum qua pamitentia salutaris injungatur.

«. Necnon tempus, intra quod proxima confessie (lat per modum salutaris poenitentia! praeseribi potest.

c. Satisfactions opera, quae in materia luxuriae jam supra indicata sunt, pro his quoque pcenitentibus ad-hibeantur.

n. Ut injunctam poenitentiam ardentius exsequaturgt; proponatur miserabilis positio relapsarii,

X.

Voor nijdigaards.

A. Vermaningen.

1. Toon de afschuwelijkleid dezer zonde.

a. De nijd is eigenlijk een duivelachtige boosheid; want door den nijd des duivels is de dood in de wereld gekomen, zegt het Boek der Wijsh. 2, 24, De nijdigaard doet, wat de duivel doet. Hij haat evenals de duivel het goede en vindt vermaak in de boosheid, hij tracht het goede te beletten en kwaad te stichten.

b. Zij is de liefdelooste aller zonden. De nijdigaard is liefdeloos jegens God-, want zijn oog is boos, omdat God goed is. Hij beschouwt hem met leede oogen, op wien God met een genadig oog nederziet, en gunt hem kwaad, dien God begunstigt. Hijverheugt zichoverdatgene, wat God bedroeft en treurt over dat, wat God verheugt.

-ocr page 158-

— 154 —

De nijdigaard is eveneens liefdeloos jeyem zijn evenmensch, dien hij moest beminnen als zich zei ven; misgunt hem voorspoed en welvaart en wenscht hem ongeluk en rampen; hij treurt over diens geluk en is verheugd over diens ongeluk.

De nijdigaard is liefdeloos jeyens zich zeiven; want hij verstoot zijn eigen geluk en tevredenheid. Niels is in slaat hem op te vroolijken, en hij is ontevreden over hetgeen hij doet en met heigeen hij heeft gedaan. Treurig en misnoegd slijt hij zijne dagen.

6'. De nijd is domme trots. Elke goede gave komt van God, en kan Hij dan met het Zijne niet doen wat Hij wil? Hebt gij minder, omdat een ander meer heeft, of zoudt gij meer hebben als een ander minder had ?

2. De schade, welke deze zonde te weegbrengt. De nijd wordt met reclit een vergiftigde boosheid genoemd; want zooals de giftmenger een zoet gebak met doodend gift mengt, zoo ook verandert de nijdigaard het goed in kwaad, het geluk in ongeluk en het voordeel in schade. De nijd heeft den val der eerste menschen en den dood van Christus tot stand gebracht, zegt de H. Aug.

Doch de nijdigaard schaadt zich zeiven het allermeest. Wie een ander benijdt, blijft niet ongestraft. (B. d. Spr. 28, 22.) Ja, hij is zich zeiven reeds ten straf. De nijd is een verrotting in. het gebeente. (B. d. Spr. 14, 30.), en van den nijdigaard zegt men niet ten onrechte; de nijd en afgunst schijnen hem de oogen uit. Kaïns aangezicht viel in, hij geleek zich zeiven niet meer. Niets is zoo schadelijk voor de gezondheid als de nijd. Zooals een vernielende worm aan de wortels der planten knaagt, zoo ook knaagt de nijd aan de draden des levens, totdat ze afgevreten zijn. Maar de grootste schade lijdt de ziel. In den hemel is geene plaats voor den nijdigaard — hij behoort daar, waar de eeuwige haat en nijd huisvesten, in de hel.

-ocr page 159-

— 155 —

B. Genkesmiddelen en penitentiën.

1. Neem de oorzaak der zonde weg, namelijk de eigenliefde. Stik de moeder, zegt, de H. Ang. en de dochter zal niet bestaan.

2. Bemin God oprecht, van wien alle goed voortkomt; loof den Gever in Zijne gaven, hetzij ze u of een ander geschonken worden.

3. Draag uw natuurgenooten ook eene oprechte liefde toe. Wanneer zijn geluk n tegenstaat of zijn ongeluk u tot vreugde wil stemmen, denk dan terstond: het is mijn broeder of zuster, mijn toestand verandert niet door hen te benijden.

4. Zoek in alles den lof en de eer van God. Wanneer Christus maar gepredikt wordt, door mij of door een ander, wat doet dat er toe; wanneer Gods eer slechts bevorderd en zijn rijk uitgebreid wordt, wanneer deugd en zielenheil vermeerderen, dan is't hetzelfde door wien zulks geschiedt.

a. Glorificatio ejus, cui invidisti ant coram aliis prai-dicatio bonorum, ob qua1 te invidia premit.

b. Preces pro iis, quas invidia persecntus es.

c. Via crucis cum consideratione, quod per invidiam Pharisaïorum mors Christi procurata est.

d. Memoria novissimorum.

e. Preces pro animabus, quae invidiam in purgato-rio luimt.

XI.

Voor onmatigen in 't eten.

A. Vermaningen.

1. De schandelijkheid der onmatigheid.

a. Het is den redelijken mensch onwaardig in dat-

-ocr page 160-

— 156 —

gene zijn genoegen te zoeken, Avaarin het redelooze dier het zijne vindt.

h. In het oude Tesfament werd de zoon ter dood veroordeeld, die door zijn ouders als slemper en veelvraat was aangeklaagd.

c. Wie zijn buik dient, dient den schandelijksten aller heeren, zegt de 11. Ambr.

d. De H. Paulus rekent de onmatigen tot de al'go-dendienaars; de buik is hun God. (Pliill. 3, 19.)

e. De wereld veracht en bespot den veelvraat.

2. De schadelijkheid der onmatigheid.

a. Hun einde is verderf e» hunne heerlijkheid louter schande, omdat hunne zinnen slechts op het stof gevestigd zijn, (Phill. 3, 19.)

b. De begeerlijkheid van Eva was medeoorzaak dei-eerste zonde, welke de wereld in een poel van jammer heeft gedompeld.

c. Voor een weinig linzensoep verkocht Ezau zijn eerstgeboorterecht, en hoe streng boette zijne nakomelingschap deze gulzigheid.

d. De graven in de woestijn, waarin zij rusten, die ten gevolge der onmatigheid gestorven waren, droegen allen het opschrift: straf der onmatiyhieiden begeerlijkheid. (4 Mozes 11, 34.)

e. Wee u, die u onmatig voedt, gij zult honger lijden, aldus Christus bij Luc. lt;5, 25.

ƒ. Wie slemppartijen bemint, zal in armoede geraken. (B. d. Spr. 21, 17.)

3. De voordeden der maliyleid.

a. De matigheid onderhoudt de gezondheid. Een matig mensch is gewoonlijk ook een gezond mensch.

b. De matigheid verlengt de levensdagen. Waarom werden de kluizenaars zoo oud? Omdat ze zich met kruiden en wortelen voedden.

-ocr page 161-

— 157 —

c. De matigheid schenkt lust en leven tot den arbeid. Plenus venter non studet Hbenler.

d. De matigheid strekt tot welzijn van het huisgezin. De matige mensch lijdt geen gebrek.

13. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Houd uw smaak onder bedwang. Ons vleesch, zegt de H. Leo, is een lastdier, dat wij door honger moeten bedwingen.

2. Overweeg uw levensdoel. Wij zijn niet geboren om te eten en te drinken, maar we moeten slechts zooveel eten en drinken als noodig is om het leven te onderhouden. (11. Cluyss.) Het rijk Gods bestaat niet in eten en drinken, maar in gerechtigheid en vrede, in vreugde in den H. Geest. (Rom 14, 17.)

3. Herinner u Gods tegenwoordigheid. Wacht u wel, terwijl ge eet. God te vergeten. (5 Moz. 6, 12, 13.)

a. Abstinentia in cibo: quotidie mimis sumendo quo adusque reguhe temperantiaj satisfiat.

b. Cibatio pauperis esurientis.

c. Declinare invitationem ad convivium.

d. Devota precatio ante et post mensam.

e. Preces pro aniinabus, qua' ob gulam in purgato-rio torquentur.

XII.

Voor dronkaards.

A. Vermaningen.

1. De afschmeljlcheid der dronkenschap.

a. Zij is een schandelijk misbruik van Gods edele gaven. De wijn is geschapen tot vreugde der mensclien en niet tot dronkenschap. (Sir. 31, 35.)

-ocr page 162-

— 158 —

h. Ze is een schandelijke onteering der rede, waardoor de raensch van het dier onderscheiden is. Door de dronkenschap maakt de mensch zich aan het dier gelijk, ja nog verachtelijker dan het dier, want geen dier drinkt zich dronken. (H. Chryss.)

c. De dronkenschap is vrijwillige krankzinnigheid, zegt dezelfde Vader.

d. De dronkaard ontheiligt den tempel des H. Gees-tes. Want het gaat niet aan tegelijk oprecht Christen en dronkaard te zijn.

2. De schadelijkheid dezer zonde.

a. Zij schaadt de gezondheid. Wie zich aan den drank verslaven, (/aan te gronde. (Spr. 23, 21.) Door zich van den drank te onthouden, verlengt men zijn levensdagen.

b. Zij is schadelijk voor het huisgezin. Wie den drank bemint, zal niet rijk worden en wie gaarne eet en drinkt zal tot armoede komen. (Spr. 21, 17.) Waarom hebben velen ledige beurzen ? Omdat ze hunne magen te veel met drank vullen. De dronkaard schaadt zijn zaak en handteering.

c. Zij schaadt den 'goeden mam. Een dronkaard wordt door niemand geacht, wellicht wel door den kastelein. Iemand, van wien men weet, dat hij te veel drinkt, heeft alle krediet verloren.

d. Zij schaadt vooral de ziel, omdat de dronkenschap op zich zeiven reeds zonde, tot allerlei zonde aanleiding geeft. Zij is oorzaak van twist en gekrakeel. De dronkaard is twistziek, vandaar vechtpartijen, verwondingen, processen en gevangenisstraffen.

e. Zij geeft aanleiding tot onkuisciheid. In den wijndrank — is ontucht, zegt de Apostel Eph. 5, 18., en terecht, want de meeste zonden van ontucht worden in dronkenschap bedreven.

/. Zij werkt het verzuim der beroepsplichten in de hand. De dronkaard is in den regel een slecht huisvader

-ocr page 163-

of moeder — en een lauwe Christen. Hij geeft zijn kinderen en onderdanen een slecht voorbeeld en ergert de geheele gemeente. Met recht telt de Apostel de dronkaards onder degenen, die het hemelrijk niet zullen bezitten, tenzij ze zich oprecht bekeeren, doch hoe zelden bekeeren zij zich oprecht?

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Opwekking des gevoels van eigenwaarde. Schaam u, dat ge slaaf uwer driften zijt, en het voorwerp van verachting en spot.

2. Bestrijding van de neiging tot den drank met alle mogelijke middelen, zelfs door het drinken van andere prikkelende dranken b. v. azijn of bier maar matig.

3. De gelegenheden, zooals huizen en personen, vluchten; want de gelegenheid maakt den dief, gelijk de ondervinding maar al te dikwijls leert.

4. Dikwijls de vier uitersten overwegen.

5. Spaarzaamheid en huiselijkheid in den familiekring en in het naarstig volbrengen zijner beroepsplichten zijn geluk zoeken. Want daarin alleen is geluk te vinden.

G. De belofte van zoo of zoolang zich van bedwelmende dranken te onthouden, met het onwrikbaar voornemen ze later te hernieuwen.

a. Quodsi prenitentes jam habitum ebrietatis contraxe-rint, plerumque absolutio sacramentalis differenda, et qua remedium pra;scribatur principaliter abstinentia om-nimoda ab omni potu inebriante per aliquod tempus nisi corporalis dispositio aliquando nimis debilitata hoe non admittat.

B. Aliis, qui hunc habitum nondum contraxerint, injungenda;

c. Abstinentia in potu e. g. ut parcius bibant intra refectionis horam.

-ocr page 164-

— 160 —

d. Per aliquod tempus vel totum de vitara tabernas et socios ebrietatis.

e. Via crticis cum proposito coram statione, ubi Christus aceto et felle potatus est.

f. Preces pro omnibus vivis et defunctis ebriosis.

XIII.

Yoor toornige menschen.

1. Houd hun de boosheid dezer zonde voor oogen.

a. De Psalmist schrijft: loornt, maar zondigt niet. (Psl. 4, 5,) Uw toorn is dikwijls zonde. Want waarom vertoornt gij u? Om niets, zonder gegronde reden. Over wien maakt gij u boos? Niet over uwe zonde, maar over uwen medemensch. Hoe vertoornt gij u ? Zonder maat noch grens.

b. Wie zich over zijn broeder vertoornt — ongeregeld — maakt zich schuldig voor het gerecht. (Matth. 5, 22.)

c. De onzinnige toom is den redelijken mensch onwaardig. Door het verstand kan en moet de mensch zijn ongeregelde gemoedsbewegingen beheerschen.

d. De opvliegendheid en toorn is vooral den Christen onwaardig, omdat hij gehouden is Christus, het voorbeeld van zachtmoedigheid, na te volgen. Leert van mij, want Ik ben zachtmoedig. (Matth. 11, 29.)

2. De schade van den toorn.

а. Voor de gezondheid. De toorn doodt de dwazen. (Job 5, 2.) Nijd en toorn verkorten de levensdagen. (Sir. 50, 20.) Op hun gelaat staat deze waarheid te lezen.

б. Voor de ziel. Ontelbaar zijn de zonden, waartoe nijd en toorn aanleiding geven. De toornige bezit geen eergevoel en ontziet ook de eer niet van zijn even-mensch; hij kent geen medelijden. Ja, ontziet zelfs God

-ocr page 165-

— 161 —

en zijne heiligen niet. //De toorn is een gruwzaam dier; wie in zijne nabijheid komt, valt hij woedend aan en zijn adem spuwt vuur en vlammen.quot; (H. lïern.) Een /00rui// mensch vcrwakl hoist en twecdracht. (Spr. 29, 28.) Zooals een brand oorzaak is van een andere, zoo ook ontsteekt de eene toorn een andere, vergezeld van vloeken en verwenschingen, haat en afgekeerdheid enz.

3. Weerleg de ver on inch iddit/ingen.

a. //Ik kan niet andeis, legen mijn wil stuif ik op.quot;

Antw. God wil, dat ge uwe barlstochten bedwingt en onderdrukt en Hij verlangt niets onmogelijks.

h. nMijn natuur leidt tot opvliegendheid; ik heb een opvliegend karakter.quot;

Antw. De eerste natuurlijke opwelling tot toorn is nog geen zonde, maar de latere vrijwillige toestemming van den wil en het uitvallen in zondige woorden en handelingen. (H. Franc. v. Sales.)

c. //Wie zal zich niet boosmaken, wanneer zijn rechten worden verkort en men altijd tegenspraak in woorden en daden ondervindt?quot;

Antw. Hebt gij dan geen gebreken, zijt gij volmaakt? Wanneer allen volmaakt waren, dan was er geen plaats om gednld te oefenen, dan zou de wereld een hemel zijn. En wat gij in uwen naaste als gebrek aanziet, bestaat dikwijls niet in hem, maar in u zeiven, in uwe gekwetste eigenliefde.

B. Geneesmiddelen ent penitentiën.

1. Leg u toe op ootmoedigheid; want de toorn is bijna altijd het gevolg van inwendigen trots.

2. Onderdrukking der eigenzinnigheid. De eigenzinnige mensch is in den regel ook opvliegend; want gaat het niet naar zijn zin en wensch, dan stuift hij op als een razende.

II

VERMANINGEN.

-ocr page 166-

— 162 —

3. Verstrooiing. Is er iets, wat ons aanleiding geeft tot toorn en opvliegendheid, dan inoefen we onze gedachten daarvan aftrekken en er niet bij stilstaan.

4. Niet in overijling handelen ot spreken, maar er eerst eens over slapen, en dan worden we van zelf kalm en bedaard.

5. Overweging van onze eigene gebrekenen fouten.

6. De voorbeelden van zachtmoedigheid in Jezus en zijne heiligen overwegen.

a. Oratio pro iis, quibus iratus fuisti.

is. Consideratio vitae et passionis Dom. N. J. Chri.

c. Singulis diebus inane renovatio propositi non iras-cendi et vespere examen conscientiae de ipsins impletione.

d. Imploratio divini auxiiii pro exsecutione propositi.

e. Preces pro aniraabus, quae ob iram in purgatorio caplivantur.

XIV.

Y o o r vloekers.

A. Vermaningen.

1. Laat him de schandelijkheid dezer zonde zien.

a. Bovenmatige drift is oorzaak van vloeken. Uit de volheid des harten spreekt de mond. (Luc. 6, 45.)

h. Vloeken is niet de taal der Christenen, maar der heidenen. Hun mond zwelt van vloek en bitterheid. (Rom. 3, 14,) en dat kan men, helaas, ook van vele Christenen zeggen. De Apostel Paulus schrijft aan de Eph. 4, 'ü), 41: uit uwen mond moei volstrekl yeen zondig woord komen, maar alleen (joed. Alle billerheid, alle toorn, alle verwen-schinken en taster moeten verre van n zijn. De heidenen hebben met den duivel te doen, want hunne afgoden

-ocr page 167-

— 163 —

zijn duivels. De Christen, de aanbidder van den waren eenigen God, moet den duivel afwijzen, hem niet aan-en oproepen.

c. Vloeken is de taal der hel, en zij die de taal van de engelen der duisternis spreken, zullen nooit met de engelen des lichts Gods lof verkondigen.

d. Vloeken is de taal der liefdeloosheid, ui Joe komt het, dat we met dezelfde Ion//, loaanuede toe God loven, de menschen vervloeken, die naar Gods evenbeeld yeschtipen zijn? dat uit denzelfden mond vloek en zet/en voormol.d? zoo moet het niet zijn. Of //eeft dezelfde bron zoet en bitter water? (Jac. 3, 9. 10.)

e. Vloeken is de taal van waanziuni/jheid. Kunt ge door vloeken zaken of personen veranderen of verbeteren? Vooral is het onverstandig tegen het redeloos vee of levenlooze dingen te vloeken. Zij volgen hun instinkt en de weiten der natuur en daarin kan uw vloeken geen verandering brengen, lïalaiuns ezel sprak verstandiger dan zijn meester handelde. Warende dieren in staat te spreken, dan zouden ze bij eiken vloek dien ezel naspreken.

2. De schade, welke de vloek veroorzaakt.

a. Zij schaadt uw eer en //oeden naam; want gij toont door te vloeken geen heer en meester Ie zijn o*'er uwe driftigheid en over uwe long.

b. Zij schaadt uw huist/ezin. Meent gij, dat de Heer degenen zal zegenen, die Hem vervloeken? Wanneer ge uw vrouw en kind, uw vee en gereedschap duivels en ver. doemelingen noemt, wat zijt gij dan wel? En wanneer ge den duivel macht geeft over uw persoon en al het uwe, is het dan niet te vreezeu, dat (iod zal toelaten lot straf, dal de duivel zijn macht over u en het uwe uitoefene? Dilexit malediclionem et veniet ei. (I's. 108, 18.)

c. Zij schaadt u/ve gezondheid; want ze is een uit-

-ocr page 168-

— 1(34 —

werking van toorn, opvliegendheid en deze hartstochten werken zeer nadeelig op de gezondheid.

d. Zij schaadt uwe ziel. De vloeker zal het rijk Gods niet bezitten. (1 Cor. (!, 8.)

I!. GhNRKSMFDDKLUN EN TRNlTENTli'.N.

1. ]gt;e. opwellingen van toorn bestrijden. //Stik de moeder en de dochter zal niet bestaan.quot; (Aug.)

2. Heteugeling van de lovy en spreek niet in een toestand van opgewondenheid.

3. Oefen uw geduld; want elke vloek is een bewijs van ongeduld.

4. Vreeze en liefde Gods. Wie zich zelven of een ander schepsel vloekt, vloekt don Schepper in het schepsel.

a. Quoties in peccatum maledictionis relapsus fueris, toties aliquod poenitentia; opus suscipias e. g. eleemo-synani dare, jejunare, orationem aliquain recitare.

it. Pricscribatur ut maledictioni assnetus frequenter offerat Deo laudes gloria Patri etc. aut aliquot Pater immorando: sanctiticetur Nomen tuum.

c. Preces pro eo, cui maledixisti.

d. Vespere examen conscientiae de maledictione cum contritione.

e. Pi •eces. pro iis, qui in purgatorio ob maledictio-nem gemunt.

Yoor Godlasteraars.

A. Vermaningen.

1. Houd hun de yrootheid dezer zonde voor.

n. Gij zult den naam van den Heer uwen God niet ij del (jebmiken. Wanneer alleen het ijdel noemen van den goddelijke» naam reeds zonde is, welk een groote zonde

-ocr page 169-

— 165 —

moet dan de lastering van dien heiligen naam niet zijn!

b. In het oude Testament stond de doodstraf op deze zonde.

c. In den ouden tijd werd de godlasteraar door den burgerlijken rechter zwaar gestraft.

d. Wan neer een kind zijn vader, een onderdaan zijn vorst lastert, dan wordt dat als een groot misdrijf aangemerkt. En welk een boosheid moet dan het las-teren van uw God, uw Schepper en Verlosser, uw Vader en Weldoener niet zijn? liedenk dan toch de grootheid uwer zonde.

2. Toon de schandelijkheid dezer zonde.

a. Ofschoon «de burgerlijke rechter op den godslasteraar de doodstraf niet meer toepast, blijft het doodvonnis, dat God over hem uitspreekt, toch nog van toepassing. Vele voorbeelden leeren ons, dat Godlasteraars een plotselingen of geweldigen dood zijn gestorven.

b. Van den godlasteraar geldt lellerljk het woord der 11. Schrift: uw eif/en mond zal a verdoemen. (Joës. 15, (!.)

c. Groot is de ergernis, die ge aan anderen geeft. Vloeken en godlasteren leert niemand van zich zeiven; hij hoort het van u en uws gelijken.

d. De duivelen in de hel lasteren God, den Heer. Wat zijl ge derhalve, wiens bondgenoot?

3. Weerleg de legenwerphxjen en vcronkc/aildigingen.

a. wlk heb er niet bij stilgestaan; het viel mij ondoordacht uit den mond.quot;

Anho. Dat is een bewijs, dat ge in uw hart weinig eerbied voor Gods naam koestert, daar ge Hem zoo lichtzinnig met woorden onteert.

b. ,/Ik heb er zoo'n gewoonte van gekregen, dat ik het niet meer kan laten.quot;

Aniiv. Dat is des te erger, en met des te meer ijver moet ge u er op toeleggen, die heillooze gewoonte af te wennen.

-ocr page 170-

— 166 —

c. «God zeiven heb ik niet gelasterd, maar slechts de heiligen, de sacramenten, de geloofswaarheden, de Kerk of hare bedienaren.quot;

Antw. Gelijk God in Zijne heiligen, door de sacramenten enz. geëerd wordt, zoo ook wordt Hij in Zijne heiligen enz. onteerd. En wat God tot onze heiliging gedaan en geleden heeft, mag men niet tot Zijne ontheiliging misbruiken.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

De middelen tegen het vloeken aangegeven zijn hier ten volle van toepassing op de godlasteraars. Wanneer de penitent des ondanks zich niet verbetert, dan moet men de absolutie uitstellen en helpt deze maatregel nog niet, dan voor goed weigeren, tot dat hij zich bekeere.

a. Poenitentia pro hisce peccatoribus est determi-nanda ex gravitate blasphemia', ac directa vel indirecta, mediala vel innnediala fiunt,

c. Pro qualibet blasphemia poenitens osculetur ima-ginem crucilixi cum gloria Patri etc.

c. Anditio Misssc in satisfactionein ignominitc in Dei sanctum Nomen.

d. Litaniai de S. S. Nomine Jesu.

e. Pro qualibet blasphemia quinque Pater-noster et Ave in honorem quinque vulnerum.

XVI.

Voor hen. die vijandschap en wraakzucht in hun hart koesteren.

A. Vermaningen.

1. Houd hun de af schimelijkieid dezer zonde voor.

-ocr page 171-

— 167 —

a. Wanneer de vijandschap tot wraakzucht overslaat, ^ dan is dat een ingrijpen in Gods rechten, die zich de wraak over liet onrecht heeft voorbehouden. Mij is de wraak, zegt Hij, Ik zelf wil eenieder zijne werken verge l den. (Roni. 12, li).)

/gt;. Vijandschap en wraakzuchl zijn liet tegenoverge-slolde van de hooldeigenscliap Gods; want Gud is liefde.

c. Vijandschap en wraakzucht zijn een -soort moord. JFie zijn broeder haal, is een moordenaar, zegt de Aji. Joës 3, 15. d. i. een misdaad gelijkend op den moord -— ten minste volgens den wil.

d. Vijandschap en wraakzucht zijn de grootste ondank- quot;A baarheid legen God. Hij schold ons zooveel kwijt, en wij willen zoo weinig kwijtschelden. Hij vergeeft ons alles, en wij willen niets vergeven.

e. Vijandschap en wraakzucht zijn een daweluchliye boosheid; want hij wordt juist de booze vijand genoemd, omdat hij vijandig tegenover God en menschen staat.

2. Be schade, welke deze zonde veroorzaakt.

a. Een vijandig en wraakzuclilig mensch maakt zich zeiven bij God en de menschen gehaat.

b. Die zonde berooft u van de inwendige zielerust / en den nitwendigen vrede.

e. Gij verstoort daardoor uwe eigene gezondheid: want gij kookt van gift en gal.

d. Gij maakt u nieuwe vijanden; kwaad wordt met lt; kwaad vergolden.

e. Gij verliest daardoor de verdiensten van uwe goede werken; zelfs uwe tegenwoordigheid bij 't 11. Olfer bevalt God niet, omdat ge liet bijwoont met een vijandig gezind hart.

ƒ. Wanneer gij niet vergeeft, ontvangt ge zelf ook * geen vergiffenis van God en in dien toestand stervend, zijt ge voor eeuwig verloren.

-ocr page 172-

— 168 —

3. Weerleg eenige leyenwcrpingen.

a. //Ik kan niet vergeven.quot;

Anfw. Maar gij moet vergeven; ge kunt het dus ook. want God verlangt het onmogelijke niet van ons.

h. w\Vaiineer ik die persoon zie, vliegt me het bloed naar het hoofd.quot;

An/w. Dat opstuiven is nog geen zonde, maar wel het bijhouden van afgekeerdheid. Wanneer het water overkookt, doet men er koud water bij of neemt het van 't vuur. Doe ook zoo.

c. ,/Ik wil het wel vergeven, maar vergeten kan ik niet.quot; Antio. Wat geschied is vergeten, dat gaat moeilijk, maar het gebeurde bij elke nieuwe herinnering te vergeven, dat wil God en dat kunnen we ook. Ik kan alles in Hem, die mij versterkt, zegt de wereld-apostel.

cl. //Ik laat hem — haar — voor heigeen hij — zij — is en spreek hem niet meer toe.quot;

Antm. Wat zult ge daardoor uitwerken? Het is uw plicht nieuwe stof tot verwijdering te voorkomen. Spreekt ge niet, dan snydt ge eiken pas van toenadering af. Spreken is hier goud, zwijgen bederf.

e. ,/lk iieb hem niet, maar hij heeft mij beleedigd; 'tis dus zijn plicht den eersten stap van toenadering te doen.quot;

Antw. Wanneer hij zijn plicht niet doet, dan wordt gij daardoor van uwe verplichting niet ontslagen. Gij moet vergeven, of hij zijn onrecht erkent of niet, goed maakt of voortzet: toties quoties, zeventig maal zeventig. ƒ. ,/Maar de beleediging is zoo groot.quot;

Antio. Uwe inbeelding is nog grooter, en al was ze ook nog zoo groot, hoe k'ein staat ze tegen de beleediging, waardoor gij God beleedigt, en op nieuw be-leedigt, wanneer ge niet vergeeft.

g. //Maar het kost me te veel overwinning op mij zei ven.quot;

-ocr page 173-

— 169 —

Aniw. De eerste schrede is zwaar, maar is deze gezet, dan gaat het zeer gemakkelijk. Probeer het slechts.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

Leg uwe vijandschap en wraakzucht at'.

1. Uit liefde tot God. Uw beleediger is en blijft, zooals gij een evenbeeld Gods. Bemin, in het booze kind den goeden en besten der Vaders en vergeef hem ter liefde Gods.

2. Vergeven Ier liefde van Jezus Christus. Uw beleediger is en blijft Zijn verloste, door Zijn bloed vrijgekocht. Hij bidt u door dat heilig bloed te vergeven, omdat Hij en wijl Hij u ook vergeeft.

j Vergeven ter wille der naastenliefde. De beleediger is en blijft uw broeder en broeders mogen geen vijanden zijn.

4. Vergeven ter wille van u zeiven. Wat gij wilt, dat u geschiedt, doe dat ook aan anderen. Gij wilt vergiffenis, geef deze dat» ook aan uw evenmensch.

5. Vergeven ter wille van uw eeuioiff en tijdeljkgeluk. Vijandschap en wraakzucht maken u tijdelijk en eeuwig ongelukkig. Daarom moeten wij de vijandschap zorgvuldig vermijden, zachtmoedig verdragen en terstond, als ze bestaat, eindigen. (H. Aug.)

a. Opera beneficentia1 erga inimicos — veluti igniti carbones, qme super capita eorum congerunlur.

B, Aliquot Pater-noster pro olTensoribus, vel qmedam petitio vel oblatio, an( audilio Missie pro ipsis.

c. Sullragia pro defunctis, qui viventes nobis infensi fuerunt.

-ocr page 174-

— 170 —

XVII.

Yoor ongeduldigen.

A. Vermaningen.

1. Dc schade van het ongeduld.

a. Ongeduldigheid maakt de zaken niet beter, maai1 slechter. Wanneer ge uw kruis onwillig draagt, maakt gij het nog zwaarder en dragen moet ge het evenwel. Wijst gij één kruis af, dan vindt ge wellicht een nog groofer. (Thom. a Kemp.)

b. De ongeduldigheid berooft u van de verdiensten, die aan het gewillig kruisdragen verbonden zijn.

c. Het ongeduld maakt u gehaat bij God en menschen.

2. Het groote nut van het ycdald.

a. Het verlicht alles, wat zwaar is; de moeielijkste dingen worden door het geduld gemakkelijk.

h. De verduldigheid maakt het lijden verdienstelijk. Het ongeduld werkt geduld; het geduld is de proefsteen der deugd, en de bewaarde deugd brengt de hoop voort; de hoop echter wordt uiet te schande. (Roin, 5, 3, 4. 5.) Een geduldig lijdende ziel is als een lelie onder de doornen. Hare witte kleur en hare reuk worden daardoor niet verminderd, maar wel vermeerderd.

c. Zij vtaakt ons bij God en menschen bemind. Dit is aangenaam voor God, wanneer iemand ter liefde Gods wederwaardigheden verdraagt en onrecht lijdt. (1 Pelr. 2, 19.) Hoe waar is Jezus' woord voor ons arme menschen: in patientia vestra possidebitis animas verstras. (i aic. 21,1!).)

3. Laat het voorbeeld zien van Jezus, Maria en der heiligen.

a. Valt u iets zwaar, herinner u dan aan het geduld, waarmede Jezus zijn kruis heeft gedragen, daardoor zal het uwe lichter worden. (H. Chrys.) ,/Jezus' ge-

-ocr page 175-

— 171 —

heele leven was een voortdurend martelaarschap en gij eischt voortdurende rust en vrede?quot; aldus Thomas k Kempis.

iï. Hoe geduldig en hoeveel heeft Maria geleden. Denk aan het zevenvoudig zwaard, dat haar hart doorboorde, terwijl het uwe nauwelijks een speldeprik is.

c. Denk aan het geduld der heiligen. 11 uune grootste vreugde bestond in te lijden voor (iod en zijn heiligen naam en voor n is het de grootste pijn. Hoe gering is uw lijden en kruis in vergelijking vau het hunne.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Ware ootmoed. De ootmoedige mensch is steeds een geduldig mensch; want hij denkt: ik heb dat alles en nog meer verdiend.

2. Overgeving aan Gods heiligen wil zonder welke geen haar van het hoofd, geen musch van het dak valt.

3. Geringschatting van al het aardsche en tijdelijke. Alles duurt hier slechts een korten tijd, en dan komt het loon. Na lijden komt verblijden. Hoe zwaarder kruis, des te zwaarder kroon. De kruisweg is de hemelweg. Moest de Zoon Gods niet lijden en aldus Zijne heerlijkheid binnengaan ?

4. Redelijke beoordeeling der dingen, welke ons ongeduld opwekken.

5. Dikwijls overwegen wat Jezus, Maria en de heiligen hebben geleden en opwekking tot navolging.

a. Via crucis contemplando passiones D. N. multo acerbiores.

is. Deprecatio ob impatientiam coram imagine crucitixi.

c. Oblatio tribulationum in remissionem peccatorum.

d. Ante quietein nocturnam examen conscientiai praj-sertim de peccatis impatienthc cum dolore et proposito.

-ocr page 176-

— 172 —

K. SufFragia pro iis, qui in purgatorio, iinpatientiam luunt.

XVIII.

Voor tragen en lauwen van harte.

A. Vermaningkn.

1. ])e traagheid is fjevaarlijk.

a. Wat een verlamming is voor liet lichaam, dat is de lauwheid en geestelijke traagheid voor de ziel. Zij is de voorbode van een geestelijke beroerte, omdat ze ons in de toekomst voor elke zedelijke handeling ongeschikt maakt. Immers:

b. Een lauwe mensch wordt dagelijks trager en — een trage mensch is niet verre van zijn znddljken dood. Gelijk de doode niets hoort of gewaar wordt, zoo hoort en voelt de lauwe mensch niets meer, wat hem o(' zijne ziel tot voordeel strekt. Hij is niet hongerig meer naar geestelijk brood des levens, en het woord Gods en de H. Communie ziet hij aan als gewone zaken. Gebed en godsdienstoefeningen hebben voor hem niets aantrekkelijks en laten hem onverschillig, hij slaapt den zon-daarsslaap en is zedelijk een lijk. Zoo valt hij van de eene zonde in de andere, en sterft in de zonde zooals hij geleefd heeft, zonder boetvaardigheid. wlk heb,quot; zegt de H. Bern., //gezien, dat zich vele woekeraars, gruwzame soldaten, hoeren en heidenen oprecht bekeerden, doch ik meen nooit gezien te hebben, dat een lauw mensch zich tot den Heer bekeerde.quot;

2. De schade, die deze zonde veroorzaakt.

De H. Geest vergelijkt de ziel van een lauwen en tragen mensch met een akker, welke niet bebouwd is. quot;Wat groeit op zulk een akker? Niets dan onkruid,

-ocr page 177-

— 173 —

distelen en doornen. Eveneens gebruikt de trage mensch zijn krachten niet ten goede, maar wel ten kwade. De mensch moet immers iets doen.

Doet hij niets goeds, dan doet hij iels kwaads, en is het niet reeds kwaad genoeg zoovele genaden en den liemel te verkwisten met niets te doen? De hemel moet verdiend worden, geen slapers, maar wel de wakenden zijn daartoe in slaat. Het hemelrijk lijd! geweld en de geweldigen alleen nemen het in. De hemeldeur is eng en de hemelweg is smal. (Matlh. 7, 14.)

3. God verafschuwt de geestelijke lauwheid en traagheid.

a. (»od is het allervolmaaktste en het heiligste Wezen en Hij wil, dat we Hem in deze eigenschappen zooveel doenlijk zullen navolgen. Doch de lauwe Christen doet juist het tegendeel en verdient het verwijt: wwat staat ge daar den ganscheu dag ledig?quot; De verontschuldiging, «niemand heeft mij gehuurd,quot; kan hij niet aanvoeren; want allen roept God om Hem hier te dienen en door dien dienst eeuwig zalig te worden.

b. God zelf zegt: daar gij noch kond noch warm zijl, wil Ik u uit Mijn mond spuwen. (Apoc. 3,16.) Ik geloof, dat God zich over een lichtzinnig zondaar meer zal ontfermen dan over een lamven Christen. Voor den lichtzinnige bestaat hoop op bekeering en de lauwe sterft, zooals hij geleefd heeft; hij wil en hij wil niet, vandaar blijft hij steeds de oude knecht.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Denk dikwijls aan de vier uitersten.

2. Herinner u dikwijls aan uwe doopbeloften.

'3. Overweeg vaak de kortheidquot; en het vluchtige van den tijd.

4. Bedenk, dat ge rekenschap zult moeten alleggen

-ocr page 178-

— 174

van de genaden, die ge niet gebruikt of wel misbruikt hebt.

5. Maak een nieuwen levensregel en houdt u daar stipt aan.

a. Uenovatio votorum baptismi.

b. Quotidie preces matutinae et vespertinae cuin examine conscientiae.

c. Rosarium quoüdianum.

d. Orationes ferventes et perseverantes ad S. Spiritum ad obtinendas internas gratias.

e. Precatio pro acediosis vivis atque defunctis qui in peccatum acediosum luunt purgatorio.

XIX.

Yoor lasteraars.

A. Vermaningen.

1. De yrootheid dezer zonde.

a. De grootste schat, dien de mensch bezit, is zijn eer en goede naam, en de lasteraar ontrooft hem dien schat.

b. Op zich zelve beschouwd is de leugen reeds een schandelijke zonde, wat dan te zeggen van de laslerleugen!

c. Wie de eer des kinds steelt, steelt ook de eer des vaders; want in het kind wordt de vader, en in ieder mensch God zelf, wiens evenbeeld en kind hij is, beschimpt en onteerd.

(/. De mensch is zelf zeer slecht, die zich van den laster als middel bedient om zijn evenmensch te schaden.

2. De schade, welke deze zonde veroorzaakt.

a. De lasteraar schaadt den gelasterde aan zijne eer, have en c/oed, wijl hij hem in discrediet brengt, en ook zijne gezondheid door het verdriet, wat hij hem

-ocr page 179-

— 175 —

veroorzaakt en dikwijls ook aan zijne ziel door de zonde, waailoe de laster hem aanleiding geeft b.v. vijandschappen, verdachtmakingen, wederkeerigeri laster enz.

h. Fe lasteraar schaadt ook zich zeiven, want hij haalt zich den haat van den belasterde, de verachting van alle weidenkenden en zeker ook de strafTen Gods op den hals.

3. Druk hun de verplichting op het hart den laster te herroepen, de veroorzaakte schade zooveel mogelijk te herstellen, en de moeielijkheden daarvan. Zooals de dief gehouden is het gestolen goed terug te geven, even-een? moet de lasteraar de gestolen eer en den goeden naam teruggeven en de schade herstellen door den laster veroorzaakt. Derhalve is hij verplicht openlijk zijn laster fe herroepen en zich zeiven als leugenaar aan te geven. Bovendien moet hij al de kwade gevolgen, welke zijne lastertaal den belasterde heeft veroorzaakt, zoo goed mogelijk herstellen. In sommige gevallen moet hij zelfs den belasterde vergiffenis vragen. Hoe zwaar en toch noodzakelijk is dat alles en welk een gegronde reden zich in de toekomst van allen laster te onthouden. Hoor eens, wat de H. Schrift van den lasteraar zegt: Hun keel is een open graf; mei hunne tour/ plegen zij bedrog en addergift is onder hunne lippen. (Ps. Ki, 3.) De lasleraar is deft menscl een gruwel. Vereenig a niel met den lasteraar; want plotseling stijgt hun verderf op. (S-r. 24, 21. 22.)

B. Grnuhsmiddelkn en penitentiën.

1. Oprechte achting voor de waarheid en haat tegen eiken leugen, in 't bizonder tegen schadeleugen. Wie ge. woon is te liegen, slaat gemakkelijk over tot lasteren.

2. Hartelijke liefde fot zijn ovenmensch. Wie den

-ocr page 180-

naaste bemint als zich zeiven, zal zich van zelf wachten, kwaad van hem te zeggen, al is het ook waar en nog veel minder, wanneer het niet waar is.

3. Herinner u dikwijls, dat ge van elk nutteloos woord rekenschap zult moeten geven, en dus zeker ook van elk lasterwoord.

4. Gewen u niet altijd en overal te willen spreken en bedenk dat zwijgen goud is. ,/Het beste middel tegen den laster is het. zwijgen,quot; zegt de H. Aug.

a. Preces pro persona, tuis calumniis impetita, aut alia officia benevolentüe erga eutn.

b. Via crucis cum consideratione, quod per caluin-niam mors Jesu procurata est.

c. Detestatio calumnia) propter Dei et proximi amorem.

n. Preees pro omnibus inter vivos caluinniaudo pec-

cantibus.

XX.

Voor kwaadsprekers. A. Vermaningen.

1. Het is schandelijk deze zonde te bedrijven.

n. De kwaadspreker is een dief. Gij schaamt, u iemands geld te stelen en ge ziet er niet tegen op hem eer en goeden naam te ontrooven.

h. De kwaadspreker werpt zich op als rechter van zijn evenmensch en randt aldus Gods rechten aan.

c. Gij schaamt u kwaad van uw naasten te zeggen in zijn bijzijn, maar dan moet ge u ook schamen zulks te doen in zijne afwezigheid. Het is laf iemand-achter zijn rug te bekladden.

d. Het kwaadspreken is een soort sluipmoord en wie

-ocr page 181-

— 177 —

heeft geen afkeer van een sluipmoordenaar; want hij ontneemt hem het kostbaarste, wat hij bezit, nl. eer en goeden naam, zijn zedelijke grootheid en beslaan; want

2. De kwaadsprekendheid is een zeer schadelijke zonde.

a. Een (joede naam is meer waard dan rijkdommen. (Spr. 22, 1.) Het kwaadspreken schaadt dus meer dan dieven en roovers.

h. De kwaadspreker slaat met één slag drie wonden, en wel hem zeiven, ten tweede dengenen, die hem met welgevallen aanhoort, en ten derde dengenen, wiens kwaad hij vertelt.

c. De gevolgen der kwaadsprekendheid zijn achterdocht, roekelooze oordeelvellingen, haat, vijandschap, twist tusschen huurlieden en familiën en ontelbare andere zonden,

d. Niet zelden valt de kwaadspreker in veel grooter zonde dan de misstappen zijn, welke hij van anderen heeft uitgebazuind.

3. Weerleg de gewone verontschuldigingen.

a. //Wat ik gezegd heb, was de zuivere waarheid.quot;

Antw. Des te erger; den lasler kunt ge immers herroepen, maar het kwaadspreken en eerafsnijden niet.

b. ,/Ik heb het zoo kwaad niet gemeend.quot;

Aiüw. Maar de schade, welke gij uw naaste hebt veroorzaakt, wordt door geen goede meening goed gemaakt.

c. //Ik heb verboden het verder te vertellen.quot;

Anttü. Wat ge u zelven veroorlooft, kunt ge anderen

niet verbieden, hoezeer gij daarop ook aandringt; men laat u praten en verspreidt het vuur al verder en verder.

d. //Anderen spreken ook wel kwaad.quot;

Antw. Velen hebben zich verdronken, wilt ge dat ook doen?

VERMANINGEN»

-ocr page 182-

— 178 —

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Bemin uw naasten als u zeiven en ge zult geen kwaad van hen spreken.

2. Ware boetvaardigheid. Wie in ootmoed des harten zijn eigen fouten en gebreken erkent, gevoelt geen lust de fouten van anderen te vertellen.

3. Den omgang met kwaadsprekers vluchten. Het eene woord geeft het andere en wie gaarne luistert, zal weldra eindigen met mede te sprekeu.

4. De roekelooze oordeelvellingen en kwade vermoedens terstond bij het ontstaan tegengaan.

a. Preces aut alia opera bcnevolentiic pro infamato.

B. Quoties in posterum detraclione contra proximum peccaveris, mulctam certam tibi imponas.

c. Silenlium per aliquod tempnp.

d. Pl ■eces pro animabus, quae in purgatorio ob de-tractionem cruciantur.

XXI.

Voor 1 ij denden.

A. Vermaningen.

Houd hun de voornaamste troostgronden voor oogen. a. Lijden is het algemeen lót van den memch. Ieder mensch uit de vromv yeboren, wordt vervuld met vele wederwaardigheden. (Jac. 14, 1.) Een zwaar juk is allen kinderen van Adam weggelegd, van af den geboortedag tot aan den dag der begrafenis. (Sir. 40, 1.)

ö. Lijden is heilzaam. Zalig de mensch, die door God wordt bezocht. (Job. 5,17.) Immers als God ons met lijden en smarten bezoekt, dan geschiedt dat of om onze zon-

-ocr page 183-

— 179 —

den te straffen, of om onze deugd op de proef te stellen: Beide strekt ons tot heil.

c. Met te lijden boet men reeds hier op aarde de zonden af en ontgaat men de afboeting in de eeuwigheid. //Kap en kerf mij hier, maar spaar mij in de eeuwigheid,quot; zegt de H. Aug. //Daar toch zal een enkel uur in de pijnen smartelijker zijn dan hier honderd jaren in de strengste boete,quot; aldus Thomas a Kemp.

d. //Hel, lijden is een krachtig middel tegen de zonde. God belegt den weg des verderfs met doornen, opdat ons de lust zou vergaan, daarop te wandelen. Hoe spoedig zouden wij God vergeten, wanneer Hij in den vreugdebeker des levens niet vele bittere droppels uitstortte.quot; (H. Aug.)

e. Het lijden voert den mensch, die God verlaten heeft, tot Hem terug. Zie een voorbeeld in den verloren Zoon. God geneest, terwijl Hij wondt. (Job. 5. 18.)

f. Door lijden stelt God ouze deugd op de proef. Gelijk liet goud in het vuur, zoo ook wordt de ware deugd door lijden en tegenspoed beproefd. //Gelijk de sterren alleen des nachts hun licht verspreiden, zoo ook verspreidt de ware deugd haar schitterendsten glans niet in geluk, maar in het ongeluk.quot; (H. Bern.)

g. Lijden dwingt ons bij God toevlucht en redding te zoeken; want nood leert bidden. Virtus in infirmitate perficitur.

h. Lijden maakt ons Christus gelijkvormig. De leerling en de onderdaan moeten het niet beter willen hebben dan hun heer en meester. Christus heeft voor ons geleden en een voorbeeld achtergelaten, opdat wij in zijne voetstappen zouden treden. (1 l'etr. 2, 21. Elk lijden is derhalve een kostbaar kruisdeeitje, dat we hoog in eere moeten houden.

i. Op lijden volgt verblijden. Be rechtvaardigen hebben vele smarten, maar de Heer zal hen van allen verlossen.

-ocr page 184-

(Ps. 33, 20., Zalig zij, die treuren, zij zullen vertroost worden. (Matth. 5, 5.) Alle lijden van dezen tijd komt in geen vergelijking met de (oekomstige heerlijkheid. (Rom. 8, 18.) Door vele wederwaardigheden moeten wij het hemelrijk binnengaan. (Hand. der Apost. 14, 21.)

k. Hoe kort duurt het lijden, hoe oneindig overgroot de eeuwige heerlijkheid zonder grens.

B. Geneesmiddelen en penitentië.v.

1. Alle bovengenoemde troostwoorden kunnen tevens als troostgronden tegen ongeduld aangewend worden.

2. Is het kruis en lijden verdiend, dan vermaant men de lijders het in den geest van boetvaardigheid te dragen als verdiende straf voor de zonde en met den goeden moordenaar te zeggen: wij lijden rechtvaardig.

3. Is het lijden onverdiend, vermaan dan de lijders hun kruis te diagen met volkomen overgeving aan Gods heiligen wil en met Jezus te zeggen: Vader, als het mogelijk is, neem dezen kelk van mij weg, doch niet zooals ik wil, maar zooals Gij wilt.

4. Is eens anders boosheid oorzaak van ons lijden, dan vermane men de lijders hun kruis zonder haat of afgekeerdiieid met Christelijk geduld te dragen en, zooals Jezus zijne beulen, van harte vergeven.

Juxta axioma //aftlictis non est addenda aftlictioquot; con-fessarius talibus poenitentibus raajora satisfactionis opera non injungat. Cavebit tarnen ne solam patientiam in adversis pro satisfactione sacramentali constituat, quia sic certitudo de peracta satisfactione deque ipsius sa-cramenti complernento vacillaret. Attamen non cessabit, poenilciilem mon^re. ut levi opori injuncto addat pati-tentiam, unctain patientia (Jliriisti, Mariae et omnium Sanctorum utpote opus valde satisfactoiium et meritorium.

-ocr page 185-

— 181 —

XXII. ,

Voor leugenaars.

A. Vermaningen.

1. Liegen is schandelijk.

a. God is de waarheid; derhalve is niets zoo zeer tegen Hem clan de onwaarheid.

b. Jezus zegt van zicli zei ven: Ik hen de waarheid. Hoe kunt gij dan zijn leerling zijn, wanneer gij dc getuigenis van u zei ven moet afleggen: ik ben niets dan leugen en bedrog.

c. Dc duivel is een leugenaar en de vader van den leugen, en wilt gij dezen als vader en voorbeeld aannemen?

d. De wereld veracht den leugenaar. En als het waar is, wat de Apostel zegt: Omnis homo mendax (Rom. 3, 4) dan wil toch niemand als zoodanig geacht worden.

2. De gewoonte van liegen is schadelijk.

a. God haat den leugenaar en straft hem. De Heer zal allen ten (/ronde richten, die leugen spreken. (Ps. 5, 7.1 Leugenachtige lippen zijn den Heer een y ruw el. (Spr. 12, 22.) Wie liegt, gaat te gronde. (Spr. 19, 9.)

b. De leugenaar schaadt de burgerlijke maatschappij; want hij schokt het wederkeerig vertrouwen, waardoor zij gesteund en onderhouden wordt. Do leugenaars worden niet gelooid, al spreken zo ook waarheid. (H. Hier.)

c. Inderdaad, de leugenaar schaadt zich zeiven niet liet minst, wijl hij daardoor alle vertrouwen en zijn goeden en eerlijken naam verliest.

3. Weerleg de verontschuldigingen.

a. //Ik heb gelogen om iets kwaads te beletten of iets goeds te stichten.quot;

Antw. Het doel heiligt, de middelen niet. Het is niet

-ocr page 186-

geoorloofd kwaad te doen om daardoor kwaad te beletten. Wat nut het door een leugen anderen te helpen en daardoor zijn eigen ziel te schaden. (H. Aug.)

h. ,/Ik heb gelogen uit scherts.quot;

Anüo. Met de zonde mag men niet schertsen. Iets, waardoor God beleedigd wordt, kan geen scherts zijn. Wanneer men den leugen met handen kan grijpen, kan zij slechts als scherts worden aangemerkt.

c. Ik moest liegen om groote schade te voorkomen.

Antw. Wanneer is de wet ingevoerd om te moeten zondigen. Wat nut brengt ons de geheele wereld, als men zijn ziel verliest? Somtijds mag men de waarheid verzwijgen, maar liegen mag men nooit.

B. Gkneesmiddelev en penitentiën.

1. Oprechte liefde lot de waarheid uit liefde tot God, de eeuwige waarheid in persoon.

2. De tong bedwingen. Door gepast en op zijn tijd en niet te veel te spreken worden vele leugens voorkomen; want de zwetsers kunnen zich zeer moeilijk van den leugen onthouden.

3. Oprechte naastenliefde. Quod tibi non vis fieri, alteri ne feceris.

4. Wederkeerige hoogachting voor persoon en naam.

a. Quotidie vespertinum examen conscientia; de men-daciis per diem cum proposito in futurum.

b. Silentium per aliquod tempus, exceptis necessariis loquelis.

c. Retractatio mendacii et confessio illius coram lis, apud quas illud divulgatum est.

d. Via crucis, auditio Missagt; vel aliquot Pater-noster pro animabus, qua; haec peccata in purgatorio luunt.

-ocr page 187-

— 183 —

XXIII.

Yoor zieke menschen.

A. Veumaningen.

1. Houd hun het heilzame eener ziekte voor.

a. Dikwijls zijn wij zelf schuld aan de ziekte. Onderzoek uw geweien, of ge u ook door eigen schuld de ziekte op den hals hebt gehaald, en zoo ja, neem ze dan aan als een welverdiende straf.

h. Niet zelden vergeten wij in gezonde dagen God en ons zieleheil. Dan is de ziekte voor God het middel om onze gedachten weder op Hem en onze zaligheid te richten. In ziekte herinnert men zich, dat men mensch is. (H. Leo.)

c. De ziekte des lichaams strekt de ziel tot gezondheid. Wanneer ons alles voor den wind gaat, zondigen wij, en wanneer ons eene ziekte overvalt, bekeeren wij ons. Velen, die in ziekte onschuldig waren, werden in gezonde dagen zondaars. (H. Aug.)

cl. Eene ziekte maakt, dat we besluiten niet meer te zondigen, en hebben we gezondigd-—dagelijksche zonde — dat het ons niet meer schaadt.

e. Het goud wordt in het vuur gelouterd, de rechtvaardige op 't ziekbed.

ƒ. Wanneer de ziel gezond en rechtvaardig is, dan kan eene ziekte ons niet nadeelig zijn; want is het niet beter hier door het vuur der koorts te branden, dan later in het vagevuur of in de hel gepijnigd te worden ?

g. wEene ziekte is ook den rechtvaardigen voordeelig,quot; zegt Thomas lt;\ Kempen, en wie durft zeggen zonder zonde te zijn!

2. Men toont hun den aard en de wijze, waarop eene ziekte verdienstelijk is te maken.

-ocr page 188-

— 184 —

a. Door geduld en overgeving aan den goddelijken wil: fiat voluntas hia, non sicut eyo volo.

h. Door een waren geest van boetvaardigheid en door de uitgesproken overtuiging: ik krijg, wat ik verdiend heb, en ik moest nog meer lijden, daar ik nog veel meer pijn en smart verdien. Ilic ure, hic seca, modo in aciernum parcas. (H. Aug.)

c. Door een vast vertrouwen op God, die als Hij wil, mij genezen kan.

d. Door vereeniging onzer smarten met de smarten en het lijden van onzen goddelijken Heiland, aller martelaren en heiligen.

e. Door de voorschriften des geneesheers trouw na te leven.

f. Door een hartelijk, al is het ook een kort gebed.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

De voornaamste fouten der zieken zijn :

1. Gebrek aan boetvaardigheid. De geest van boetvaardigheid moet opgewekt worden door de groole zondeschuld te overwegen.

2. Gebrek aan geduld, dat men door alle mogelijke redenen moet trachten op te wekken vooral door Jezus' voorbeeld.

3. Gebrek aan vertrouwen op God, die toch oneindig goed en machtig en getrouw is in Zijn belofte.

4. Te groot vertrouwen op de natuurlijke geneesmiddelen en dat moet men legen gaan door de overweging, dat alle natuurlijke middelen vruchteloos zijn, wanneer God zijn zegen daaraan onthoudt.

a. Commendetur patientia et oblatio dolorum in satisfactionem peccatorum.

b. Actus tidei, spei et charitatis.

-ocr page 189-

— 185 —

c. Invocatio ex corde SS. Nominis Je'su — Suffragia. —

d. Eleemosyna pauperi aïgroto aut nosocomio.

e. Pieces breves in solatium animarum, qua) in purgatorio luunt.

XXIV.

Yoor scrupulanten.

A. Vermaningen.

1. Toon de oorzaken der scrnpulen, en wel:

a. Het temperament. Vele menschen zijn van nature angstig.

b. Gebrek aan vertrouwen op God. Wie op God vertrouwt, zal even als Petrus over de wateren wandelen, maar ook meenen te zinken en beangst te worden naarmate dat vertrouwen vermindert. Qmre dubilasii, v/odi-cae jidei.

c. Verborgen hoovaardij en gebrek aan waren ootmoed. Wie werkelijk ooimoedig is, acht zich zeiven niet beter dan anderen en weet zeer goed, dat op de wereld niets volmaakt is.

2. Men maakt hen opmerkzaam op de schadelijke gevolgen van dezen angst.

a. Door onregelmatige angstvalligheid verzwaart men moedwillig den strijd tegen de zonde. Wie met vrees over het ijs loopt, valt lichter dan hij, die er vlug overheen gaat.

b. Door onredelijke angstvalligheid verbittert men zijn leven. De scrupulant heeft geen enkel rustig oogen-blik en vreugdevolle uren of dagen, terwijl troost in lijden hem onbekend is.

c. De scrupulant maakt allen, met wie hij omgaat het leven verdrietig, vooral dat van den biechtvader.

-ocr page 190-

— 186 —

d. De scrupulant onttrekt zich zeiven niet zelden den goddelijken bijstand; want door niet op God te vertrouwen, wordt de genade ook minder.

e. De scrupulant zondigt, omdat hij aan Gods genade twijfelt en alles beter wil weten dan God zelf en Zijn plaatsbekleeder.

3. Men tracht de angstvalligheid bij hen weg te nemen.

a. Door hun Gods goedheid en barmhartigheid voor te houden, welke rekening houdt met de menschelijke zwakheden.

b. Door hen te wijzen op de menschelijke zwakheid en onvermogen, maar ook op de kracht der genade: Ik kan alles in Hem, die mij versterkt, zegt Paulus. (Phil. 4, 13.)

c. Door de nadrukkelijke verklaring, dat er geen zonde bestaan kan, waar geen vrije wil aanwezig is, en dat tot het bedrijven van een doodzonde een groote zaak de volle kennis daarvan en eene geheele vrijwillige Roestemming gevorderd wordt.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Het voornaamste middel is volstrekte gehoorzaamheid in alles, wat de biechtvader voorschrijft.

2. Een levendig geloof en vast vertrouwen op God.

3. Niet van den eenen biechtvader naar den anderen loopen,

4. Verstrooiing zoeken in stipt en nauwgezet zijn arbeid te verrichten.

5. Alles vermijden, wat de angstvalligheid vermeerdert, b.v. geen boeken lezen van strenge richting; geen biechlpunten uit het vroegere leven herhalen; geen generale biechten spreken, en den omgang met andere scrupulanten vermijden.

-ocr page 191-

— 187 —

a. Aliqnis actus strictae obedienliae.

15. Quotidianum exercitium virtutum theologicarum.

c. Auditio unius vel plurimarum Missarum.

d. Nonnunquam sacra Communio sine praecedente confessione.

XXV.

Voor ouders.

A. Vermaningen.

1. Wijs hun op het gewicht hunner verplichtingen.

a. Kinderen zijn een door God toevertrouwd pand. Eenmaal zal Hij dat pand uit hunne handen terugeischen. Wee hun, wanneer een der kinderen door hume schuld verloren gaat.

6. Kinderen zijn als het ware jonge apen, daar zij alles nadoen, wat de ouders hun voordoen. Zooals de oude vogels zingen, zoo piepen de jongen. De appel valt niet ver van den boom. Kinderen hebben een tijn gehoor en sterk gezicht. Goede woorden maken de helft goed, goede voorbeelden het geheel.

c. IFee hem, die een dezer kleinen errjert. liet ware hem heter enz. Wanneer dat „weequot; betrekking heeft op allen, hoeveel te meer dan op plicht vergetende ouders.

2. De vervulling der ouderenplichten is zeer verdienstelijk.

6. Een wijze zoon is de vreu/de des vaders. (Spr. 10,1.) En de H. Chryss. zegt: f/het heil der kinderen is het geluk der ouders.quot;

b. Wat (jij een dezer kleinen doet, dat hebt (/ij Mij gedaan en wie zulk een kind in Mijnen naam opneemt, die meent Mij zeiven op, (Mafth. 18, 5.)

-ocr page 192-

— 188 —

c. Het is geen geringe verdienste de kinderen goed op te voeden voor God.

d. Welk een troost en vreugde voor de ouders op hun sterfbed te kunnen zeggen raet Jezus: Vader van degenen, die Gij mij gegeven hebt, geen van hen heb ik verloren. Spaar dan geen moeite en zorgen, lieve ouders! om aan uwe kinderen eene goede opvoeding te geven. Wanneer gij het uwe doet, dan zal God het zijne doen. Het is bijna onmogelijk, dat een kind slecht is of sleckt blijft, dat door goede ouders is opgevoed. (H. Chryss.)

3. Ouders moeten de fouten der kinderen slreng en liefdevol bestraffen; want wie de roede spaart, haat zijn kind. AVanneer ge hun tranen bespaart, zult ge later zelf schreien over uw verzuim. Boornen, die neiging toonen krom op te schieten, moeten aangebonden worden. Pas dat toe op uwe kinderen.

a. Straffen uit liefde, dus niet in blinden toorn. Eerst kalm worden en dan naar de roede grijpen.

b. Straffen met liefde en niet met schimp-, scheld- en vloekwoorden. Het kind moet merken, dat de liefde alleen uwe tong en bestraffende hand in beweging brengt, en niet de hartstochtelijke woede, waardoor somtijds een ongeluk wordt toegebracht. Bij bestraffing heeft het vaak den schijn, dat kinderen dieren zijn.

c. Straffen door liefde. Een goed woord richt dikwijls meer uit dan honderd slagen. Helpen geen goede woorden, dan eerst moet men de roede ter hand nemen, en niet nalaten te tuchtigen, alvorens beterschap te bespeuren.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Wacht u iets te doen, wat ge in uwe kinderen laakt.

2. Let nauwgezet op uwe woorden en handelingen;

-ocr page 193-

— 189 —

want kinderen hebben groote oogen en ooren en zijn van nature zeer nieuwsgierig. Slaat vooral in hun bijzijn geen vloek- noch scheldwoorden, noch verwenschingen uit; want het zou verschrikkelijk zijn, wanneer ze van u het vloeken leerden en uwe verwenschingen in vervulling gingen.

3. Leert hun, wat ge kunt en zorgt, dat ze in den godsdienst en andere wetenschappen goed onderricht worden, opdat ze op gevorderden leeftijd zich zelf kunnen helpen en als Christen en als burgers.

4. Ziet hunne kleine fouten niet over het hoofd om aldus de ontwikkeling van groote misslagen te voorkomen. Bestraft vooral de eigenzinnigheid en koppigheid. Het kind, dat men toelaat zijn eigen wil te volgen, wordt de schande zijner moeder.

5. /,Laat geen dag voorbijgaan zonder vm-ig voor het heil uwer kinderen te bidden. Tevergeefs bouwen de bouwlieden, wanneer God niet helpt. Te vergeefs bewaken de wachters de stad, wanneer God haar niet bewaakt.quot; (Ps. I. '2G, 1.) Eveneens zal uw waken en uw zorgen tevergeefs zijn, wanneer God niet mede waakt en mede zorgt. Gij kunt niet meer doen dan planten en begieten, God moet den wasdom geven. Vandaar is het gebed en de zegen der ouders de beste bewaarengel voor de kinderen.

a. Additio trium Pater et Ave precibus matutinis vel vespertinis in honorein S. familiee Jesu, Maria; et Josephi.

B. Elargitio eleemosyme per man us liberorum in sa-tisfactionem peccatorurn educationis neglectie.

c. Proposituin firmum in futuro bene educare.

n. Sulïragia pro propriis et omnibus parentilms, qui ob neglectam educalionem prolis in purgatorio luunt.

-ocr page 194-

— 190 —

XXVI.

Yoor kinderen.

A. Vermaningen.

1. Wijs hen op de hooye waarde der onschuld en schaamtegevoel.

a. Waarom beminde de Zaligmaker de kleine kinderen zoo innig? Om hunne onschuld, Lieve kinderen, bewaart dan ook dien kostbaren schat en vermijdt en vlucht alles, wat haar in gevaar brengt; haat de zonde, vooral de zonde tegen het zesde gebod. Doet niets en laat niets aan u toe, wat de schaamachtigheid kan kwetsen.

b. Waarom hebben allen de kinderen zoo lief, wat bevalt hun vooral in de kinderen? Het rozenrood der onschuld op hunne wangen, de onschuldige blik hunner oogen. Bewaart die kleur der onschuld, lieve kleinen ! Schaamt u voor alles, wat zonde is, vooral elk onzuiver woord of daad. Een schaamteloos kind is een afschuw voor God en de menschen!

2. Zeg hun, dat ze hunne ouders moeten gehoorzamen en liefde en eerbied moeten bewijzen.

a. Her uwen vader en moe moeder, opdat ge lany en yelalckiy op aarde moogt leven. (5 Moz. 5, 16.)

b. Wie zijne moeder eert, is gelijk aan hem, die schatten verzamelt. (Sir. 3, 5.)

c. TFie den Heer vreest, eert zijne ouders en dient hun, uit wie hij geboren is, als gebieders. (Sir. 3, 8.)

d. Een kind, dat zijne ouders inderdaad eert en bemint, moet hun in alles, wat niet zondig is, gehoorzamen.

e. Kinderen, gehoorzaamt uwe ouders in alles; dat is God welgevallig (Coll. 3, 20.)

-ocr page 195-

— 191 -

/. Ouders zijn Gods plaatsbekleeders; wat zij bevelen, beveelt u God zelf.

y. Jezus was als kind zijne ouders in alles gehoorzaam. Gij zijt verplicht zijn schoon voorbeeld lt;e volgen en daarmede van daag nog na de biecht voor goed te beginnen.

3. Houd hun de straffen voor, welke zij zich op den hals halen door ongehoorzaamheid, liefdeloosheid en oneerbiedigheid jegens hunne ouders.

a. Het kind, dat zijne ouders veracht, veracht God zeiven.

L. Het oou van het kind, dat zijne ouders veracht, zullen de raven uitpikken, en de jonf/e adelaars zullen het vreten. (Spr. 30, 17.)

c. Wie zijn vader of moeder vloekt, moet sterven. (2 Moz. 21, 17.)

d. Vervloekt zij het kind, dat vader en moeder niet eert. (5 Moz. 27, 16.)

e. Bij Moies 5, 21, 11 lezen wij; Wanneer een kind zijn vader of moeder niet wil (jehoorzamen, dan moet het lt;jesteenijid ivorden.

f. Wie zijn vader beleedigt en zijne moeder verstoot, is een eerlooze en ongelukkig mensch. (Spr. 19, 26.)

g. Wie zijn vader of moeder slaat, moet sterven. (2 Moz. 21, 15.)

h. Kinderen, die niet gehoorzamen willen, zullen niet lang en niet gelukkig leven.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. De vreeze Gods en de gedachte aan Zijne tegenwoordigheid.

2. De herinnering aan alles, wat de ouders voor u gedaan en opgeofferd hebben.

-ocr page 196-

— 192 —

3. De overweg. van den vloek of zegen, die bij al of niet vervul' .g der kinderplichten uw deel zullen worden.

4. Navolging van de schitterende voorbeelden van Jezus en van Maria.

5. De overweging, dat ge eenmaal zult behandeld worden, zooals ge thans uwe ouders behandelt. Met de maat, waarmede ge uitmeet, zal u eenmaal worden ingemeten.

6. Dikwijls communiceeren.

a. Preces quotidiana; pro parenlibus.

b. Sedula executio aut oinissio alicujus rei specialis, quam parentes in volis habent.

c. Examen conscienlitc de quarto pmccepto Decalogi.

d. Filialis devotio erga infantem Jesum Christum.

e. Auditio Misstc pro parentibus et Communio.

XXVII.

Yoor gehuwden.

A. Vermaningen.

1. Laat de heiligheid des huwelijks zien.

Het is een (/root sacrament in Christus en de Kerk, zegt de H. Paulus. (Eph. 5, 32.) De verbindtenis der Chris-telyke echfgenooten is de afbeelding der geestelijke ver-eeniging van Christus met de Kerk. Derhalve moeien de Christelijke echtgenooten zich zoo tegenover elkander gedragen, dat hun huwelijk deze heilige vereeniging op een waardige wijze weergeeft. Gelijk Christus Zijn Kerk en de Kerk Christus bemint, zoo ook moeten zij elkander liefhebben, en gelijk Christus en de Kerk zich weder-

-ocr page 197-

— 193 —

keerig voor elkander opofferen, c moeten de ge

huwden zich voor elkander opoffere

2. De plichten, welke het huwelijk oplegt.

Echtgenooten zijn twee personen in één lichaam.

Krimi duo in came una. (Matth. 19, 5.) Deze twee woorden zeggen alles, wat de echtgenooten voor elkander moeten zijn. Zij behooren zich zei ven niet meer, maar de een den ander. Zij moeten niet slechts één hart en ééne ziel, maar ook één lichaam zijn. Wie haat zijn eigen lichaam, zijn eigen vleesch? Het koude woord: het uwe en het mijne moet onder Christelijke echtgenooten niet gehoord worden; zij moeten alles gemeenschappelijk en derhalve ook één zin en wil hebben. De eigenzin deugt nergens en wel het allerminst in li-et huwelijk.

3. Het geluk van een oprecht Christelijk, en het ongeluk van een onchristelijk huwelijk.

De wijze Sirach zegt 25, 1. 2. drie dim/en bevallen bizonder aan God: de eendracht tusschen broeders, de liefde lot den naaste, en man en vrouw, die onderlm/ werkelijk één zijn. Niets is schooner en sticht meer dan twee echtgenooten (e zien, die met elkander leven, zooals ze moeten leven, elkander hoogschatten en beminnen, elkander helpen en ondersteunen, met elkander bidden en arbeiden, vreugde en droefheid met el kan dei* deelen; waar dns de een voor den ander is, wat hij zijn moet: een hulpmiddel tot verkrijging van tijdelijk en eeuwig geluk.

Welk een ongeluk, wanneer de een hierheen wil en de andere daarheen, hun zin tegenover elkander doordrijven en aldus het huwelijksjuk, op zich zelf reeds zwaar, nog verzwaren. Een dusdanig huwelijk is op aarde reeds een soort hel en strekt tot zekeren ondergang; want haat en afgekeerdheid nemen de plaats der liefde in en met vloeken en verwenschingen begint en eindigt de dag.

13

VERMANINGEN.

-ocr page 198-

— 194 —

li. Geneesmiddelen en penitentien.

1. Denk dikwijls aan de belofte voor het altaar afgelegd.

2. Vermijd de kinderachtige jaloezie en eigenzinnigheid.

3. Zwijgen, waar spreken de huwelijksliefde kan kwetsen.

4. Zich voegen naar de gebreken en zwakheden van elkander overtuigd, dat ieder zijn gebreken heeft.

5. Door wederkeerige voorkomendheden en bewijzen van liefde — als door geschenken, indien zulks mogelijk is — blijken te geven, dat ge elkander bemint en hoogschat.

6. Niet de geringste aanleiding geven of nemen tot twist of strijd.

a. Preces quotidianae pro gratia obtinenda ad officia status sui implenda.

b. Examen quotidianum de horum officiorum im-pletione.

c. Nonnumquam deprecatio ob commissum defectum.

d. Renuntiatio oblectationum, quae conjugalem con-cordiam disturbant v. g. visitationis tabernae, ludi, personae, domus etc.

e. Renovatio sponsionis in benedictione matrimonii factae.

f. Preces pro omnibus conjugibus in purgatorio.

XXVIII.

Voor huisvaders en huismoeders.

A. Vermaningen.

1. Druk hun hunne plichten op 't hart.

De H. Paulus schrijft: wanneer iemand (jeen zory draagt

-ocr page 199-

— 195 —

voor de zijnen, in 7 bizonder voor zijn hum/enooten, dan heef! hij zijn r/ehof verloochend en i* slechter dan een heiden. (1. Tim. 5, 8.) Draagt, daarom zorg voor de uwen, waarde huisoversten! Want daarvan hangt uw geloof en Christendom af. Zorgt voor hun stoffelijk en geestelijk welzijn. Zorgt, dat ze in uwen arbeid aan hunne verplichtingen voldoen, en voldoet eveneens aan dc uwe. Zorgt, dat ze u op eene rechtmatige wijze dienen, maar draagt vooral zorg, dat ze niet vergeten God te dienen. Voorkomt, dat ze u geen tijdelijke schade toebrengen, maar zorgt nog meer, dat ze zich zeiven en hunne onsterfelijke ziel niet schaden.

2. Zet den aard en de wijze eener christelijke huishouding uiteen.

a. Des morgens en des avonds. Het is aan te raden, dat de oversten des huizes het eerst opstaan en zich het laatst ter ruste begeven, het morgen- en avondgebed zooveel mogelijk gezamelijk bidden of ten minste zorgen, dat hunne onderhoorigen het volbrengen en daarin voorgaan.

b. Wanneer het kan geschieden dagelijks de H. Mis .bijwonen of althans den een of ander daartoe gelegenheid geven.

c. Op Zon- en Feestdagen niet alleen de verplichte H. Mis bijwonen, maar zelf en zij, die gemist kunnen worden, ook de namiddags-godsdienstoefeningen.

d. Dikwijls de H. Sacramenten ontvangen en hunne ondergeschikten daartoe door woord en voorbeeld aansporen.

e. Voor den arbeid een goede meening maken en God alles opofferen.

f. Zich zei ven noch de zijnen een ongeoorloofde handeling toestaan.

(/. Zelf niet vloeken, zweren, kwaadspreken noch

-ocr page 200-

— 196 —

eer afsnijden, en niet dnlden, dat het door hunne on-derhoorigen gedaan worde.

h. Waken, dat in- of buitenshuis geen onrecht geschiede.

i. Naar vermogen den arme ondersteunen.

k. Spel en drank verbannen.

I. Zorgen, dat de vrede in huis en met de buren niet verstoord worde.

m. Opzichtelijke kleederdracht niet dulden; want dat maakt lichtzinnige en slechte menschen.

n. Zich in alles schikken en gedragen als plaatsbe-kleeders Gods.

B. Geneesmiüdelkn en penitentien.

1. Zich dikwijls herinneren aan de strenge rekenschap, die zij eenmaal over hun rentmeesterschap zullen moeten afleggen.

2. Zich zeiven en de hunnen dagelijks aan de 'goddelijke bescherming aanbevelen.

3. Des avonds gewetensonderzoek over de vervulling hunner beroepsplichten.

4. Een vast en kinderlijk vertrouwen op God.

5. Niet gierig, maar ook niet verkwistend zijn.

6. Kinderlijke vereering van de H. Maagd, van den H. Jozef en van den Engelbewaarder enz.

a. Pro impetrandis septem donis S. Spiritus septem Pater et Ave.

is. Abslinentia rei licitic.

c. Preces quotidiamc pro omnibus domesticis.

d. Actus liberalitatis erga famulantes.

e. Hebdomadalis devotio ad sanctissimam familiam: Jesum, Mariam et Josephum.

f. Preces pro defunctis domesticis in purgatorio detenlis-

-ocr page 201-

XXIX.

Yoor diensttioden.

A. Vermaningen.

1. Toon aan de voordeelen aan dezen stand verbonden.

Het rnoet u niet verdrieten, dat God u in dienstbaren

stand geplaatst heeft; want deze is een waardige, verdiend-volle en heilzame stand.

a. Een waardige stand. Jezus zelf heeft dezen stand gekozen; want Hij zegt: Ik ben niet f/ekomcn om gediend, te worden, maar om te dienen. (Matth.; 20, 28.)

b. Een. ver dienstvolk stand. Wanneer ge immers den mensch ter liefde Gods dient, dan dient ge God zeiven. Het loon, dat ge van uwe oversten ontvangt, is klein; maar des te grooter is het loon, dat u in den hemel wacht.

c. Een heilzame stand. Het is immers beter te dienen dan te bevelen, volgens de uitspraak der H. Schrift; want hoe meer men te bevelen heeft, des lt;e zwaarder is ook de verantwoording.

2. Men herinnert hen aan de plichten van hun stand. De H. Paulus schrijft (Eph. 6, 5—7:) Dienstknechten! zijl den heeren naar den vleesche gehoorzaam met vreezen en beven, in eenvoudigheid mos harten gelijk aan Christus. Niet volgens oogendienst als mensehen-behayers, maar als Christus' dienstknechten, doende van harte den wil Gods. Met goedwilligheid dienende als den Heer en niet den men-schen. In deze woorden is alles begrepen, wat dienstboden te doen en te laten hebben. Zij moeten hunne overheden eeren en in alles gehoorzamen, wat geen zonde is, niet alleen in hun bijzijn, maar ook in hunne afwezigheid, en hun dienen niet om den mensch, maar om God welgevallig te zijn.

3. Toon hun de gevaren en ondeugden hun stand eigen.

a. In betrekking tot God. Gevaar van ongeduld, van

-ocr page 202-

— 198 —

misnoegen met hun stand, van morren tegen de goddelijke Voorzienigheid, van vloeken en godlasteren, van ontheiliging van Zon- en Feestdagen, van verwaarloo-zing der geboden, sacramenten en goede meening.

b. Met betrekkin// op hun medemenschen. Gevaar van ongehoorzaamheid, van onfevredenheid, van kwaadspreken en lastertaal, van vleien, leugentaal, bedrog, diefstal en luiheid.

c. Met betrekkin// op zich zeiven. Gevaar van hebzucht, speelzucht, ontucht, dronkenschap, nachtloopen, toorn en mishandeling van het vee, van hoovaardij in kleeding en van vrijheden om zich in te dringen.

B. Geneesmiddelen en penitentiën.

1. Berusting in Gods wil, die u uwen staat heeft aangewezen.

2. Overweging van Jezus' voorbeeld, die ofschoon koning van hemel en aarde, de dienaar van allen werd en Zijn leerlingen de voeten wiesch.

3. In den persoon der overheid, Gods plaatsbeklee-der zien.

4. Vaste hoop op het loon, dat den trouwen knecht in den hemel wacht: daar zal hij over veel gesteld worden.

5. Verwijdering der naaste gelegenheid en wanneer dat niet gaat, den dienst verlaten. Want blijven en verloren gaan, mag niemand willen.

a. Pia intenlio quotidiana ante labores.

n. Saepius intra laborem aspirationem dicere: Omnia ex amore Dei et ad majorem Dei gloriam.

c. Preces matutinas et vespertinas nunquam omittere-

d. Preces pro dominis.

e. Preces pro omnibus in purgatorio detentis famu-lanlibus.

-ocr page 203-

INHOUD.

Voorwoord .......

Op den eersten Zondag in den Advent.

Op den tweeden Zondag in den Advent Op den derden Zondag in den Advent.

Op den vierden Zondag in den Advent Op liet Kerstfeest. .....

Op het Feest van den Heiligen Stefanus Op het Feest van den H. Evangelist Joannes Op het Feest der onschuldige Kinderen Op den Zondag onder het Octaaf van Kerstmis Op Oudejaarsdag. .....

Op het Feest van 's Heeren Besnijdenis Op den Zondag voor het Driekoningenfeest. Op het H. Driekoningenfeest.

Op den eersten Zondag na Driekoningen Op den tweeden Zondag na Driekoningen . Op den derden Zondag na Driekoningen Op den vierden Zondag na Driekoningen Op den vijfden Zondag na Driekoningen Op den zesden Zondag na Driekoningen Op Zondag Septuagesima ....

Op Zondag Sexagesima. ....

Op Zondag Quinquagesima ....

Op den eersten Zondag in de Vasten .

Op den tweeden Zondag in de Vasten.

Op den derden Zondag in de Vasten .

Op den vierden Zondag in de Vasten.

-ocr page 204-

— 200 —

Op den vijfden Zondag in de Vasten ... 51

Op Palmzondag.......53

Op Witten Donderdag. ..... 54

Op Paaschzondag. ...... 56

Op den tweeden Paasehdag.....58

Op den eersten Zondag na Paschen ... 60

Op den tweeden Zondag na Paschen ... 61

Op den derden Zondag na Paschen ... 63

Op den vierden Zondag na Paschen ... 64

Op den vijfden Zondag na Paschen ... 66

Op het Feest van Christus Hemelvaart. . . 68 Op den zesden Zondag na Paschen . . .69 Op het heilig Pinksterfeest . . . . .71

Op H. Drievuldigheids-Zondag .... 72

Op H. Sacramentsdag......73

Op den tweeden Zondag na Pinksteren . . 75

Op den derden Zondag na Pinksteren. . . ' 77

Op den vierden Zondag na Pinksteren. . . 78

Op den vijfden Zondag 'na Pinksteren. . . 79

Op den zesden Zondag na Pinksteren. . . 81

Op den zevenden Zondag na Pinksteren . . 82

Op den achtsten Zondag na Pinksteren . . 84

Op den negenden Zondag na Pinksteren . . 85

Op den tienden Zondag na Pinksteren. . . 87

Op den elfden Zondag na Pinksteren ... 88

Op den twaalfden Zondag na Pinksteren . . 90

Op den dertienden Zondag na Pinksteren . . 92

Op den veertienden Zondag na Pinksteren . . 93

Op den vijftienden Zondag na Pinksteren . . 95

Op den zestienden Zondag na Pinksteren . . 96

Op den zeventienden Zondag na Pinksteren. . 98

Op den achttienden Zondag na Pinksteren . . 96

Op den negentienden Zondag na Pinksteren. . 101

Op den twintigsten Zondag na Pinksteren . . 103

-ocr page 205-

— 201 —

Op den een-en-twintigsten Zondag na Pinksteren. Op den twee-en-twintigsten Zondag na Pinksteren. Op den drie-en-twintigsten Zondag na Pinksteren. Op den vier-en-twintigsten Zondag na Pinksteren.

112 113

115

116 118 120 121 123

125

126 129

TOESPRAKEN EN VERMANINGEN OP EEN1GE FEESTDAGEN.

Op den feestdag van Jezus' naam.

Op Rozenkrans Zondag. ....

Op het feest van Maria's Onbevlekte Ontvangenis

Op het feest van Maria Lichtmis.

Op het feest van den H. Jozef

Op het feest van Maria's Boodschap

Op het feest der H.H. Apostelen Petrus en Paulus

Op het feest van Maria's Hemelvaart .

Op het feest van Maria's Geboorte

Op het Allerheiligenfeest ....

Op Allerzielendag. .....

VERMANINGEN EN PENITENTIËN VOOR BIZON-DE RE KLASSEN VAN BIECHTELINGEN.

Voor hoovaardigen — in genere. — . . . 132

Voor hoovaardigen — in specie .... 134

Voor gierigaards.......136

Voor onkuischen — in genere. — ... 138

Voor onkuischen — in specie — in gedachten . 141

Voor zondaars in woorden ..... 144

Voor zondaars in werken — fornicarii. — . 146

Voor echtbrekers. ...... 148

Voor zondaars — contra naturam . . . 150

Voor nijdigaards ....... 153

ü

k

104 106 108 109

-ocr page 206-

— 202 —

Voor onmatigen in 't eten.....155

Voor dronkaards, ...... 157

Voor toornige menschen.....160

Voor vloekers.......162

Voor Godslasteraars ...... 164

Voor hen, die vijandschap en wraakzucht in hun

hart koestereren ...... 166

Voor ongeduldigen . . . . . .170

Voor tragen en lauwen van harte . . . 172

Voor lasteraars.......174

Voor kwaadsprekers......176

Voor lijdenden.......178

Voor leugenaars.......181

Voor zieke menschen ...... 183

Voor scrupulanten. ...... 185

Voor ouders. ....... 187

Voor kinderen.......190

Voor gehuwden ....... 192

Voor huisvaders en huismoeders .... 194

Voor dienstboden......197

-ocr page 207-
-ocr page 208-

y •»■;(»'quot;■* -» •gt;»..»■•!;■ .-V'» *■ *'

r..a..a

jifr

-ocr page 209-

T^'* 'i- H x » 11 . Wf. #* • •*lt;*.* t-'t ' •'■■' -

lfWKamp;*if -V ■ i H-k-'*gt; ,■■»

i i. .-, f • f,jLÓ ■'! '

■ . ■. * II - gt; gt;•« ■

.t„ i .% vti ♦ .

= -x i, rï- gt;■ ,- « .v J: 1

üffl ,, ..r r..puipp.^ ....üpBnmnpip^:9lt;%*c*

---.'Vs ■ ?-■- V.'.v,..'-. -V ..{,»•'* V ■■%-..*• T. -i 'V- X-y'-,'* *■ *■*■.■*gt; -.f. •*'quot;♦ -• '•' %

v ,amp;•!$'# y:,*! amp;' *- ft 'i?' Vj gt;. •■'. •'■4 i •«£■ ,V lt; '»# ?.-

•••V'-^ t ■ v ft - i- -• % ' :' :amp;k'

'*. Hf gt;}«-A.^f - W»*«è, ,«f ■■ ■ ^ • v rf* ( quot; ■

■' •• .:• V',. '•' ••lJ 'flt; -rt ^ ■■quot;'/'■. A •?' A gt;»,,. .«4?. ■■: gt;.;.// -A, ■i-'f, '-quot;r. .1 «. --• -.^ • y. -■•-lt;' 'fgt; ,.

«tJ.? . »gt; -v gt;■ A%■ • ■' • .•' ^.■r.r-Hs'.Vgt;quot;^ '■» '*• 11 -£ •■ -, *■ x 'M lt;•gt;, . ♦ v

5f' jké ■g* ».

^ -f ^ Vf •■gt;

V; Z- - 'v v -V.

s® :gt;■ v

'4 Sf» •* $'-mföj*

jfa #*amp;£* -»quot;h

quot;■. •• -V ** ; • ■•.♦ • «■

- •-■ y., gt; ■ v. -tg M ,^yp-. quot;lt;»• • gt;■

V ■ -■'• V A v h ■ ■- ; •■

■ V i/ï i» •- . * ■ •• ■■ * *' m

.'^ • gt;' ■•«i' • ij• ■* • ^Klt;

^ •* -A 4». «IU' lt;A-•'gt;•• V' «lt;

=W?y* :Alt;pV

■4,4.«', x -Jr ^•,»'* «.'i

■«.#:■ *.1».

-V- » ;

ut ft- ,■' •» ♦' t- »• ; f/ac lt;gt; - é %. tó AA * f

*♦•# te fyï*:*.#' Smt-v rvv: ■*',,-« ».■quot;-.ui

| « • i;«'. gt;. ^4.'# •»• » ' A*#.-*. !«1'»

*.. ■ ^ k- quot;. -'. v . '* :l 'gt; *. «-■■-■

J ..-.■ ■ . i - '

■-. .!-.. •; 4 .1 -.gt;1 ,» ./ gt; , f •-.'l -A

gt; yif. ■»

* i'A'amp;jk' ***■*amp;■%:»

f •gt;■ V V: wl*r 'tl **# »» '-

» (Mwk quot;ij.^ jb- ^ ^ ■ ■). .»gt;lt;.■''»•« v .. •• .• ■ .-

11. liAv •gt;*» •»■ ar ••»■ •- .■

^ V- gt; « «gt;lt;■.'

it .f. w».».■lt;;«,.I»;.- '(gt;.,».■ * é'

jöv k v *•» ij.*. *,,»•lt;-■«- ■ . i .-•» :«.gt;: # . :-,.i « * 11, v V ;■ v.1

*éïé4amp;'9amp;-t*wi»

f.-n. Vi ■,. , .. ■ . ' ;

)i «; ■gt;

-■

«ff-., f

^fessg;

ei *■:' - ^ * .7^

•^•4 r^lt; ■*•' •'A-, b 'lt; '-. ; quot;••- .V V 4

j '■■ •■• -h i -w gt;. i-'-» ^ '-v ^ ^ '■'■ ^ *■*'* *■ *s:r*-'

,, •? fi.t :: v -Hquot;. f lt;* #/*■ w-ïrr t-. lt;» ;gt; './2 «1 ^ * .V ' .' •

•. 'ji •■ •gt; %;-ƒ% » «€ quot;■) ^ w,.' : .,• S. • '.. •■ * - ., gt;•quot;, •• quot;•. v ♦'• ■• .-• • ■* O ■gt; '■••)' • *•, -'v •

•• •' • ••.'••■ quot; V V1- M; lt; .'•• . ■%•• '*■$'% ; • • • ' ' ,1 v .■■•.;•'

• • • - : - _ . . ^ ..gt; . •' ■ . -v '.■gt;•.• . 4

lt; -i .i--Vw ^ i* : •■ •* : - quot;V ■- .. f - quot;•* • •' ■-*•'*

mÊÊKÊÊÊiÊÊÊÊÊÈÊÊÊÊB£hS,''*^1i

f|-,-.T i-.f .•V-i-'.v -.v ■-*.-■ i- gt;.v- *• v * gt;r

I I ;• - • •■ '. , . •• :• gt;. .;•quot;* .* K ;}.,■ ^ 'v-'-... »« y*. gt;» ^rgt;;-*..# -•

* II' 1 ^ -r J. - y

liquot;. .•,.- ■ • i }:..hr-. ^■.*.. -. ••i •lt;*'•■.gt; ••' 1. .•■? .iv*ó. ■*. ït*'■*gt;:* v - • , i7'-- -

. quot;■..■ . .■^... gt;. ■ .- ... ^ f., -.....yr-* ^ -

» c *,.5

; .■ ^ gt; » 'i 'yi.i H|*:u , » .j ■'■-ft..*»!

f. .■ gt;. y ^ «. gt; 'f. ■• .

f, ■ i, *■:.«. '.j- i j|t.» y -\ \ '.!* ,* ... , -.i ^ * y. lt;T ■. .,,.- gt;, ... ( . »•

«♦. gt; lt;• lt;W « s-*. »»•#

:; ' 9 ,-■■ jr- -V

..i. . v V *. ■ /;lt;^ ' l -. *- j tquot;. '■. o

■Sn;',- » ».•-■' gt;■ .'.r,gt;gt;. gt;Wl-1 /^'i-i W,- ^ gt;• «'(jVMfr

: ./•/,-- ^..'W •:• ' V •' .• igt;- •' ■•■ ^ ■- /y v .lt; •lt; « ■ ; ir

^,f ^ , r... _ r~..........W^^pWj ,__JPBM^ . -|^_________sn

lt;, .«■ k ■,;■!* '■' ..-'J .« -•,' . - lt; h ^ «' /'■'», ■gt;' / - ■ ■ «,.«. ,R

■ V '* ; 4 . • Jf' ' -- V fc i A- V ';. ' /i , . '»' ♦ *. J - *■■ %

%?'• ■ V''- j» - .•• lt;■ t - •« -. 4 • v. •-'..'•■■» »; t. gt;- ■(.. v p I-., »^0-t f ' • v.r- •» ■lt; -■.■ ft gt;. gt;.•* st Vv». « «■,■'• .. -: ►. -, - * i.»■■ ■#',.-;

. , j. ... . i A 4/ 2 'Vil « -iï '•/ M1.' .L'^. •••gt;*■•€* f~-a amp; '-.t . illikwL.W#6iN-

-ocr page 210-